LETTER-OEFENINGEN.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLA NDS C H E LETT ER-OEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGEL WERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen, betrekkelyk. Tweede Deels, Eerfte Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y N T E M A. M I) C C L X X X V I I.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, waar in de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen , oordeelkundig tevens en v r y moedig verhanöeld worden. Verhandelingen, rankende den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door ri eyler's Godgeleerd Genootfchap. Zesde Deel. Te Haarlem, by J. Enichedé en Zoonen, en J. van Walré 1786. Behalveu de Voorreien, 368 bladz. in gr. quarlo. Een vooroordeel, 't welk nog maer al te veel Mand houd,; dat en de Wysbegeerte en de Openbaring onteert, en tevens, in meer dan één opzigt, van een nadeelig gevolg is voor de beoefening der Waerheid, tegen te gaen, was, naer uitwyzen van 't Programma, het hcofdbedoelde van Teylers Godgeleerde Genootfchap, met de opgave van 't volgende Voorftel: 'ïe betoogen, dat de waare Wysgeei te, uit haar en eigen aart, op geenerleie wyze gefchikt is, om het gezag der Openbaaringe te ondermynen, en dat een doorgeoefend Wysgeer, in den fterkften ziu% een waar Christen zyn kan. Men gaf te gelyk te kennen , dat het den Leden van 't Genootfchap oengenaem zou wezen, wanneer men, in 't beantwoorden aen dit Voorftel, ook, op de ene of andere wyze, het oog vesïigde op de oorzaaken, waar uit dit haatlyk vooroordeel ontftaa; zo ter waarfchotnvinge voor de Wysgeeren, als ter kragtiger overtuiginge der ongegrondheid van dat vooroordeel. Uit de over dit onderwerp ingekomen Verhandelingen , heeft men een viertal, boven anderen, waerdig geoordeeld openlyk af te geven, leder dezer Verhandelingen is in hare foort zeer wel uitgevoerd; en daer derzelver 1i.deel.k.alg. lett.no. i. A Op-  1 VERHANDELINGEN Opftellers het fiuk op gansch verfchillende wyzen beichouwd hebben, zo dient deze verzameling van vier Verhandelingen ten kragtigfte, om den nadenkenden Lezer op het overtuigendfte te toonen, hoe dit vooroordeel, van ondertcheiden zyden befchouwd zynde, volftrekt van alle gegrondheid verfteken is, en door alle ware hoogagters der Openbaringe, ren ernftigfte, behoort te worden tegengegaen. Nadien ene genoegzame ontvouwing van 't beloop dezer Verhandelingen, "welken met veel vruchts gelezen kunnen worden, te veel ruimte zou vorderen, zien wy van ons eerst bedoelde deswegens af; en zullen liever den Lezer een opmerklyk voorltel uit de eerfte Verhandeling mededeelen, dat ons ene vverkzaemheid van een waer Wysgeer ontvouwt, uit welke men kan afnemen, hoe zodanig een, boven anderen, die min gewoon zyn gezet te denken, by uitftek gefchikt is, om een welgegrond overtuigd Christen te worden. „ Een Wysgeér, (dus luid het voordel,) in welk een vreezelyk licht hy ook befchouwd moge worden, 't zy door den onkundigen of den bygeloovigen, is niets anders dan een rnensch, die zyne reden in een hooger trap befchaafd heeft, dan zyne land-entydgenooten de haare gedaan hebben. Zyn voorwerp is, kennis, en deeze tragt hy te verkrygen lanas dien weg, welken de ondervinding geleerd heeft, de bekwaamfte te zyn, om 'er toe te geraaken. Hierop legt zig in een zekeren trap ieder bewooner van een befchaafd gewest toe. Zelfs de lannbouwer en de handwerksman keren redeneeren over de voorwerpen, die tot hunne bezigheid behooren, waarmede zy meest te doen hebben. Een rnensch van deftiger opvoeding breidt den kring zyner befpiegelingen verder uit, en gewent zyne gedagten aan de overweeging veeier waarheden, die voor her gemeen niet bevattelyk zyn. Van alle deezen en dergelyken verfchilt de Wysgeer in een zekeren trap, maar niet in foort. Hy vorseht de natuur der dingen dieper na, is meer afgetrokken in zyne denkbeelden, netter in zyne onderfcheidingen, naauwkeunger in zyn onderzoek van het voorgeftelde, en naauwgezetter in zyne afleidingen en gevolgtrekkingen. ,, Bovenal is het eene van de weezentlyke eigenjchappen der Wysgeerte} dat zy een ernftig en ftandvastig onderzoek der waarheid te wege brengt. Zy laat niets als voorafgaande vastftellingen toe, dan 't geen duidelyk blyk»sar is; en houdt geene gevolgtrekkingen voor wettig, dan  VAN TEYLER's GODGELEERD GENOOTSCHAP. $ dan drfi uit de voorfte deelen der bewysredenen ten klaarfte afgeleid zyn. Om hierin wel te flaagen, zo gaat de Wysgeer niet dan met de üiterfte omzigtigheid voort, eu onderwerpt, alle zyne redeneeringen aan het ftrengfte onderzoek. Hoe aanneemelyk eene bewysreden zig ook in den eerffen opilag moge voordoen, hy is niet voldaan met die algemeene gunftige vertooning. Hy onderzoekt ten naauwkeurigften de daarin gebezigde uitdrukkingen, en is ten fcherpfte op zyne hoede tegen alle dubbelzinnigheden in dezelven. Hy ftelt de bewysreden zelve zig op zo veelerleie wyzfcn voor, als zyne fchranderheid hem inboezemt, dat ze befchouwd kan worden, en hy gaat dezelve met de üiterfte oplettendheid na , onder allerleie foorten van gedaante, die ze met rnooglykheid zou bunnen aanneemen. Hy wikt en weegt dezelve, en in haar geheel, en in alle haare deelen. Hy gaat haar onderfcheidenlyk na, van het befluit tot de grondftellingen, en van de grondftellingen rot het befluit. Wanneer hy overtuigd is van de waarheid der voorafgaande vastfiellingen, dan gaat hy langzaam van ftap tot ftap voort door de verfchillende deelen der verdere uitwerkinge tot op het befluit. Hy moet een klaar doorzigt hebben van het eerfte voordel, eer hy tot een volgend overgaat; en dan gaat hy, met alle oplettendheid, afzonderlyk na, hoe ze onderling verbonden zyn, en van elkander afhangen. Na dus gadegeflagen te hebben, of ieder byzonder' voorftel gereedlyk en natuurlyk uit het voorgaande voortvloeit, is hy beter dan alvoorens gefchikt, om te oordeelen ovec het algemeene befluit, dat uit het geheel af te leiden is. f, Hoe groot ook deeze omzigtigheid zig opdoe, en vare' hoe veel kragts zy, ter ontdekkinge der dwaalinge, geoordeeld moge worden, de waare Wysgeer is egtcr met dat alles nog niet voldaan. Hy dringt al verder voort, en gaat deeze. vooronderstelde waarheden na in alle haare gevolgen. Hy weet, dat 'er, niettegenftaande alle zyne voorzorg, hier of daar, eenige dubbelzinnigheid in de uitdrukking, of eene kleine misvatting in de eerfte voorftellingen, of verdere uitwerking, en gevolgtrekking, plaats zou kunnen hebben, die veelligt zyne oplettendheid ontfnapt zou mogen zyn. Dit beweegt hem, om deeze vooronderftelde waarheid te beproeven, door dezelve te vergelyken, met zodanige welgevestigde waarheden, die 'er het naauwfte verband mede hebben. Ontdekt hy hier eenigeu tegenftand, of iets onbeftaanbaars, dan herhaalt Aa hy  4, VERHANDELINGEN by zynen arbeid, met eene verdubbelde naarftigheid cn oplettendheid, tot dat hy, door eene gelukkiger llaagende naipooring, de verborgen dwaaling ontdekke. „ Eene hebbelykheid van onderzoek op deeze wyze ingerigt, en op zodanige gronden deunende, verfterkt de vermogens der ziele, en geeft haar eene vaardige doordringendheid , tot zulk een trap, dat zy daar door in ftaat gefield worde, om, in de meeste omdandigheden, het geringde onderfcheid der zaake, met de meeste naauwkeurigheid, te befpeuren. Dan dit is het eenige voordeel niet, dat men uit eene hebbelykheid van wysgeerige onderzoekingen verkrygt. De vaardigheid in 't verdeden eener bewysreden, in onderfcheiden voordellingen, vermindert grootlyks het moeilyke van zynen taak: en gemerkt een Wysgeer een fterker doordringenden geest bezit dan andere menfehen, zo vindt hy zig nooit verlegen, uit hoofde van de grootere bekwaamheid, met welke hy zyn werk aanvaart. Hiernevens mag men wel voegen de omzigtigheid, die by uitftek duideiyk- doordraait, in het gedrag van ee. nen waaren Wysgeer. De gevolgen van gevoelens, vooral dezulken die van de geringde betekenis fchynen te zyu, kunnen nooit met de vereischte zekerheid gekend worden , voor dat ze aan een behoorlyk onderzoek bloot gedeld zyn geweest. Zeer veele dwaalingen en onheilen zyn 'er in de waereld ontdaan', uit de agteloosheid of roekeloosheid van onoplettende of onwysgeerige lieden. Overtuigd zynde van hun mangel aan bekwaamheid, om een behoorelyk onderzoek in 't werk te dellen, en aan doordringendheid van geest, om het ter uitvoeringe te brengen; zo zyn ze altoos afkeerig van zig in te wikkelen in eene onderneeminn;, die met zo veel moeite en arbeid gepaard zou gaan. De gevolgen van een gevoelen moeten handtastelyk zeer gewigtig zyn, eer zy konnen overhellen, om dezelven e'rndig te onderzoeken. Zy vergenoegen zig daarom gemeenlyk met een gevoelen als by toeval aan te te neemen, tot groot nadeel der waarheid, en ter oneere van de menschlyke rede. Doch de waare Wysgeer heeft zulk een tegenzin niet in deezen arbeid. Het onderzoeken is hem zo hebbclyk geworden, dat het hem gemaklyk valle, en vermaakelyk zy. En 't is ook inderdaad niet anders, dan eene aangenaame werking eener geoefende ziele. Uit dien hoofde ondarzoekt de Wysgeer natuurlyk alks, wat hem voorkomt, met eene voldoeuende oplettend»  van teyleVs CODCELEERÖ genootschap. 5 tendheid en naauwkeurigheid; terwyl by ten ernftigfte waakt tegen alle zodanige verkeerdheden, waartoe hy, door eene overhaaste bepaaling, zou kunnen vervallen. Een ieder, die de waarheid der Godlyke Openban . ringe erkent, moet hier terftond opmerken, dat dezelve zeer veel voordeels erlangt van zulk eene voorbereidende oefening. De waarheid heeft nooit iets te dugten van het onderzoek van een leevendigeH en doordringenden gtest, die te werkzaam is om te berusten in de uiterlyke vertooning der dingen ; te omzigtig om zig op een onvolkomen onderzoek te verlaaten; en te fterk gefteld op eene juiste onderfcheiding, om zig te laaten misleiden door drogredenen, en vernuftige kunstgreepen. Zodanige zielsvermogens zyn alleen vreezelyk voor allerlei foort van bedrog, dat nimmer de Hevigheid en fterkte der waarheid verkiygen kan. Deszelfs zwakke deelen loopen (leeds gevaar van ondekt te worden, door een naauwkeurig onderzoek; en het niet zamenhangende der valschheid, mitsgade'rs de ougeryindheden, onaffcheidelyk van derzelver natuure, kunnen, hoe vernuftig zy ook omzwagteld zyn, het niet ontgaan, dat zy,vroeger of laater, ten toon gefield worden, door de poogingen eener ziele, welke eene hebbelyke oefening werkzaam en kragtig gemaakt heeft." De gelykenis der wyze en dwaze Maagden uit Matth. XXV. i 13. verklaard en toegepast door p. cürte- mtus, Leer aar in de Kerk en School te Amfteldam. TeAmfteldam, by ï. Wesfiug Wz. , 1786. Behalven het Voorwerk, 28 a. bladz. in gr. octavo. Tn een viertal Leerredenen ontvouwt de Hoogleeraer Ci:r*-tcnius de opmerkclvke gelykenis der wyze en dwaze Maegden, Matth. XXV. 1 12, waer nevens hy ten iaetfte ene vyfde Leerreden over het 13de vers voegt, ter verklaringe en aendrang der kostelyke lesfe van onzen grootiten Leermeester, om, uit aenmerking van de onzekerheid des tyds , wanneer hy komen zal, fteeds op onze hoede te zyn, op dat de Heere, als hy komt, ons wakende vinde. Zyn Hoogeerwaerde vorscht met veel naeuwkeurigheid den letterlyken zin, en de geestlyke betekenis der byzonderheden, in de gelykenis voorgedragen, oordeelkundig na; brengt het daeromtrent ontvouwde ge* A 3 moed-  P. CURTENIUS nioedlyk ter betrachtinge over, en befluit de befchouwing van dit alles, met een nadruklyk opwekkend voorftel ter Christelyke waekzaemheid. Tot een ftael der uitvoeringe diene 's Mans volgende aenmerking , ter billykinge van het gedrag der wyze maegden , in 't afflaen van 't verzoek der dwaze maegden,, om olie te mogen hebben uit hare vaten, zeggende: geenszins, op dat 'er misfcliien vovr ons en voor u niet genoeg zy : 't welk, in den eerften opflag, aenleidim;; geeft tot ene tegenbedenking, welke de Hoogleeraer ' uis viQoöütelt en, beantwoord. ,, M>a-V hoeV Is 't dan niet der wyzen aard, en is 't niet zelvs hunne verplichting, altoos bereid te zyn, om, zoo vtel in hun is , de zwakken op te beuren, en mede te deekn, 't gene, tot onderlinge ltichting dienen kan ? Zegt niet iiet beste deel der Brurdkerk van de kleine zuster , zoo zy een muur is,, wy zullen een paleis van zilver op haar louwen ; en zoo zy een deur is, die ligt bewoogen worcy:wy zullen ze rondom bezetten met cedere planken. HotügV VIiI. 9. Vordert ook niet de gcmccnfcliap der IlüUgui, dat alle en elk geloov^e zich moeten fchuldig weeiep, zyne gaven ten nutte en'tot zaligheid der andere ledematen gevvilligiyk en met vreugde aan te leggen?" En was 'S iliet te wenfehen, dat alle belyders gelyk mogten ftaan in oezelvde voorrechten ? Of meent men , dat dc Schrivt te vergcevsch zegt, de geest, die in ons woont, heeft die lust tot nydigheid? Jac. IV. 5. Nu dan, betaamde het de wyze wel alles in te houden voor de gene, die iets noodig hadden , daar de groote Meester zelve bevolen heeft: geevt den genen, die iets van u bidt, en keert u niet af van den genen, die van u leenen wil. Matth. V. 42. Dit fchynt hard in het eerfte opzien , en niet overeenkomftig met de liefde des naasten. Maar wat dieper befchouwd zynde , zal 't blyken, dat dit inderdaad een wys antwoord was. Want (i) voor eerst, als de Heiland eens zeide , leent zonder iels weder te hopen. Luc. VI. 35, verftaat hy dat alleen van tydlyke goederen, waaruit de gene, die overvloed hebben, de behoevten van hunnen evenmensch moeten zoeken te vervullen; maar hy bedoelt daarmede geenszins eenig geestlyk goed, waarvan de overwyzrng of overdragt onmogelyk is (2). Ten anderen deeden de dwaazc niet wel, dat zy by fchcpzelen zochten, 't welk een gave Gods is. 't Was God alleen , welke van den Geest, die op Mofes was, zoo veel heeft kannen afzonderen , hoewel Mofes dan nog daar by geen gebrek leedt,  ©tER. MATTH. XXV. I—üjfjC $ leedt, om Israëls oudfren den last des volks te helpen dra. gen. Num. XI. 16, 17. Joannes de Dooper zeide desge- ]yks: een rnensch kan geen ding aannemen, zoo V hem uit den Hemel niet gegeven zy. Joan. III. 27. En derhalven'/t was ydel, de gaven des Geestes (*) te verzoeken van dezulken, die het niet in hunne magt hadden dezelve te geeven. (3) Ja, fchoon men wel befcheiden en toegevend zyn mag, ten aanzien van zaaken, die de onze zyn, men mag echter nooit vrede houden ten koste van de waarheid ,■ dewyl men dus belchikking zoude maaken over het gene ons niet toekomt. Ziet Spr, XXIII. 23. Zach. VIII. 16, 19. * ■ Dat derhalven de wyze niet konden befiui- ten om iets af te langen van hunne geestlyke olie, dat kwam niet uit eenen korzelen aard, of uit gebrek van medelyden, maar voornaamlyk uit misnoegen, over eene zoo verregaande dwaasheid, waar door men, met ter zydeftelling van God en Christus, de eer der genade meet aan de Werktuigen fcheen te willen opdraagen. ,, Daar by komt nog, dat elk moet houden het geen hy heeft, op dat memand zyne kroone nceme , Openb. II. 25. III. ïi. En daarop ziet dit byvoegzel: op dat 'er misfehien voor ons en voor u niet genoeg zy. „ De geloovigen hebben genoeg tot het ceestlyk beflaan, maar met te veel. Zclvs die het meeste "bezitten hebben niets over, maar zyn nog daagl^ks verpligt, den Heere te bidden om vermeerdering van genade; want eene allerdoor{Iringendfte lievde tot den waaren Bruidegom, een allervuurigst verlangen naar zyne gemeenfehap , eene onbepaalde volvaardigheid om alles daar voor veil te hebben, en eene onvermoeide naarftigheid is 'ernoodig, om Jefus met denzelfden yver tot den einde toe [te blyven opwachten, "t Was 'er dus zoo verre van daan, dat zy iets van hunne geestlyke gaven zouden kunnen overfteeken , dat zelvs de allerheiligüe genoeg te doen lubben, om hun eigen licht te bewaaren. Ja 't gcene hun is toegedeeld, hebben zy overnoodig voor zichzelven, en konden 'er in 't geheel niets van ontbeeren, zouden zy opwasfen, gelyk.de pligt is van alle, die zich Christenen noemen, in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jefu Christi. a Petr. JU. 18. zouden zy uitgaan en toenecmen als mestkalveren, Mal. IV. 2, zou. den zy voortgaan van kracht tot kracht, om eens Gode welbete) De Olie nnemlyk is hier, volgens onzen Uitlegger, en® afbeelding van den Heiligen Geert en zvne gaven. A 4  1» p. curtemus, over matth-XXV. i 13.' behaaglyk voor hem te verfchynen in het Hemelfcbe Zionr Ps. LXXX1V. 8. 't Koude hun uit dien hoofde niet ten quaade geduid worden, dat zy daarvan geen afftand wilden doen ten behoeve der dwaazc: want, hadden zy minder, Lt zoude voor hunzelven niet eens genoeg zyn geweest, om Jefus, zoo als het behoorde, met hun ganfche hart, en uit geheel hunne kracht, te omhelzen: of hadden zy al iets meer verkregen, ook daarvan mogt niets afgaan, dewyl zy alles, wat zy hebben, en nog ongelyk meer boven dien, met al wat hun kon worden toegedaan , geheel verpligt waren, om het alleen aan den dienst van hunnen Heer op te olferen. Ja 't zoude een zotte lievde geweest zyn, noch met eenigen fchyn van bülykheid te vorderen, zichzelven, indien zy al konden, te berooven, en ligt doe" dat middel te weeg te brengen, dat 'er feeniger tyd •voor niemand genoeg zy. Gelyk dan de wyze maagden haar verftand daarin getoond hebben, dat zy de olie hadden mêdegenotpen in haare vaten,, zoo was 't nu ook nog wederom een verfche blyk van haare wysheid, dat zy niet goed vonden aan anderen iets over te doen , waarmede toch dezelve niet konden worden geholpen, en het geen zy zelve volftrekt tot haar eigen gebruik van nooden hadden." Leerredenen do'-.r w. d. grommê , Predikant te Jbbekerk en Lambertfchaeg. Te Utrecht, by A. van Paddenburg , 1786. BeJhalven het voorberigt. 2.16 bladz. In gr. octavo. De Christelyke Standvastigheid in de Leere des Geloofs, tot affcheid van da Christelyke Synodus van Noordholland, voor gepeld en aangedrongen, door w. d. grommé , als loven. In gr. octavo 43 bladz. Dz hier eerstgenoemde verzameling van Leerredenen behelst zes Predicatien, waervan de vier eerden uitgefprooken zyn op de Bedendagen , in de jaren 1786, 1785, 1784 en 1782, met betrekking tot de toenmalige omftandigheden. Ze hebben ten onderwerp, (1) De Alliantie. Gen. XXI. 321-, 33. (2.) Het veiligst Vertrouwen. Ff XLVI. 2,3, (3.) De Godvruchtige Patriot. Pf. LX. 3, 4. En (4.) De Vader, landlievende Bidder. Dan. IX. 16, 17. Ieder dezer Biddags-Predicatien is zeer wel gefchikt kiaer de tydsomftandigheden, en. zyn Eerwaerde legt het 'er inzonderheid op toe, om de overwegingen van-'s Lands toe-  W. GROMMÊ , LEERREDENEN. y tocftand tot Godsdienftige overdenkingen te wenden. Met dat oogmerk tracht hy zyne Toehoorders op te wekken , om niet flechts in 't middelyke te berusten, maar dit ter harte neemende, tevens en vooral den geest te verheffen tot den Albeftierder, en de aendacht recht erndig te vestigen, op de wegen die God met Nederland iullaet, op 's Volks ftraffchuldigheid, en deszelfs verplichting tot ene hartgrondige verandering van gedrag; ten einde zy, als ware Patriotten, de Vaderlandsliefde door den Godsdieust mogen heiligen. Op deze vier volgt ene Leerreden, welke ten onderwerpe heeft de Cristelyke Liefde, of de opwekking van Paulus aen de Christenen te Êpheze, Eph. V. oa. Na ene beknopte opheldering van 's Apostels voorftel, fchetst de Eerwaerde Grommé het character van enen in de liefde wandelenden Christen; en wyst ons verder aen enige voorbehoedzels, die men omtrent de betrachting der liefde in agt heeft te nemen; daerbenevens maelt hy de liefde van Christus t'onswaerds in derzelver uitmuntendheid; en toont ten laettte, hoe zeer de liefde van Christus ons tot de liefde des Naesten verplichte, en in hoe verre die ons tot een regel van navolging verftrekke. ■ Hierbykomt voorts nog ene Bevestigings-Leerreden, waerih zyne Eerwaerde, naer aenleidiug van 2 Tim. UI. 10, den rechtgeaerten Euangeliedienaer aftekent, of het uitmuntend voorbeeld van Paulus, in zyn Euangeliedienst, den Leeraren voordek, 't welk hy met gepaste aenfpraken, ten bcfluite, vergezeld doet gaen. Wyders heeft de Eerwaerde Grommé nog ene Leerreden afzonderlyk afgegeven, door hem, ten affcheid van 't laetstgehouden Noordhollandfche Synodus te Enkhuizen uitgefproken; waer in, zyn Kerwaerde de vermaning en heilwensen van Paulus aen die van Thesfalonica, 2 Thesf. 11. 15—17, ontvouwt, en de daer in vervatte waerheden ontwikkelt; doende voorts zyne Leerreden, naer de tydsomdandigheden, met wel ingerichte dankzeggingen, zegen- wenfehen en heilbeden, afloopen. Men vind in alle deze Leerredenen bedendig ene geregelde manier van voordellen, ene duidelyke ontvouwing van kundigheden, en een erndigen aendrang ter Godsdienftige plichtsbetrachtinge; zo dat ze een eigenaertigen invloed kunnen hebben, ten nutte van Keik-en Burgerdaet. A 5  la m. vanalphen, De Gronden mijner Geloofsbelijdenis, opengelegd voor mij. ne Kinderen. Door Mr. hieronijmus van alphek. Te Utrecht by de Wed- J. van Terveen en Zoon, eA G. van den Brink , Janzs. 1786. Behalven het Voorberigt, 240 bladz.' in gr. o&ava. In dit gefchrift levert de Heer en Mr. van Alphen ene geregelde doorloopende ontvouwing, van het Godgeleerde Samendel der Gereformeerde Kerke, welke hy ten diende zyuer Kinderen vervaerdigd, en voorts ten algemenen gebruike openlyk afgegeven heeft. Na ene voorafgaende_ Inleiding, in welke hy zyne Kinderen tegen de onverfchilligheid en het ongeloof waerfchöuwt, is dit Gefchrift verdeeld in negen afdeelingen; onder welken hy de voornaemde waerheden betrekt, die hy, nu eens by wyze van gemeenzame gefprekken , en dan , by manier van verhandelingen of brieven, voordraegt , in zodanig ene achtervolgende orde, dat het geheel een aeneengefchakelcl verflag behelze van liet Gereformeerde Samendel. De eerde Afdeeling gaet over den Perfoon van Jefus, waer omtrent inzonderheid drie zaken in overweging komen. (1) Dat Jcfus 'er waerlyk geweest is. (2) Dat hy een rnensch geweest is, welke nimmer zyns gelyken gehad heeft. . (3) Dat hy in nadruk de Zone Gods is. Het derde, hier aengeduid,is het onderwerp der tweede Afdeelinge, behelzende ene befchouwing van de Godheid van Jefus Christus, mitsgaders van de vereniging der twee natuureu. En hier aen volgt dan, in de derde Afdeeling, ene overweging der Leere nopens den Pkiligcn Geest, vergezeld van eenige algemene senmerkingen over de Hei' ïigc Dric'éenheid. Het onderwerp der vierde Afdeelinge is de Openbaring, omtrent welke de voornaemde byzonderheden, die deswegen in agt te nemen zyn, hier gade geflagen worden. In de vyfde Afdeeling word de oplettendheid gevestigd op Jefus , als den waren Mesfas, den Zaligmaker, na ene voorafgaende befchouwing van het zedelyk bederf des Menschcloms, en de Leer der tocrekeningè. Dit onderwerp word in de zesde Afdeeling nog nader overwogen, door ene verdere befchouwing van Jefus 'als een volkomen Zaligmaker ,'by welke gelegenheid nagegaen word , de waerdy van den Natuurlyken Godsdienst; de verkiezing als een gevolg van Gods onaf hanglykheid ca wyze van bc/laauj benevens de Leer der Verzocningc en  de «ronden biyner oeloofsbelydenis. *tl de Zedelyke Herjlellinge. Zulks leid onzen Autheur, in de zevende Afdeeling, ter voorftellinge van het Geloof, als hel middel ter vereeniginge met Christus; en dit doet hem voorts het oog flaen op Jefus als den tweeden Adam, met de heilryke gevolgen hier van, te weeten; de verzekering der Geloovigcn van hunnen Genades flact, hunne opftandigc en eeuwige lieerlykheid, in tegenoverdelling van het allcrrampzaligjle lot der Godloozen. Wyders handelt hy nog, in de volgende Afdeeling , van den openbaaren Godsdienst, deszelfs plcgtigheden, Doop en Avondmael'-, en 't geen verder omtrent het Kerklyke bejlier opmerking vordert. Eindelyk voegt hy, in de laetfte Afdeeling, hierby nog een vyftal van Brieven, behelzende algemene aanmerkingen over de Christlyke Zedekundc, de beoefening der Godgeleerdheid, en de voor deelen van een Godsdicnflig leven. Overeenkomftig met het eerfte bedoelde van den Heer Mr. van Alphen, ten nutte zyner Kinderen, behelst dit Gefchrift ene zeer goede handleiding , waervan Ouders en Opzieners der Jeugd, in Godsdienftige Huisgezinnen der Lecre onzer ISiederlandfche Kerke toegedaen , zich met vrucht zullen kunnen bedienen, ter nadere onderrichtinge hunner kweekelingen, die zich , na voorafgaende belydenis, tot het Heilige Avondmael willen begeven. Kundige Catechizeermeesters, die enigzins gewoon zyn regelmatig te denken, zullen ook weldoen met dit beloop en deze manier van onderwys na te gaen ; om daeruit te leeren, hoe de zodanigen. die voor ene foortgelyke onderrichting vatbaer zyn, beter, dan langs den gemeen betreden 'weg, tot een verftandig begrip der Kerkleere gebragt kunnen worden. Ophelderingen der Heilige Schrift, getrokken uit de Nieuwe Oosterfche Uitlegkundige Bibliotheek van j. d. michaelis , door y. van BAMELsviïLD. /. Stuk. Te Leyden by W. H. Gryp, 1786. Behalven het Voorbericht} fa. bladz. in gr. odtavo. Met het te voorfchyn komen der Nieuwe Oosterfche en Uitlegkundige Bibliotheek van den HoogleeraerAfe/z^eïïs heeft de Eerwaerde van Hamelsveld het raedzaem geoordeeld, by derzelver Nederduitfche vertaling, een anderen weg in te flaen, dan hy, by de overzetting van  ..If* J. VAN HAMELSVELD, OOST. BIEL. dcszelfs vroegere Bibliotheek, gehouden heeft. Zyn Eerw., naemlyk, vertaelde dezelve geheel; maer thans heeft hy bellooten, uit deze Nieuwe Bibliotheek, alleen zodanige Stukken, of ook wel enige Byzonderheden, over te nemen, die voor den Nederduitfchen Lezer van wezenJyk belang geoordeeld kunnen worden, of voor Godgeleerden en andere Beminnaren van Bybeloefening algemeen gewigtig zyn. Ihtusfchen is zyn oogmerk , ten gevalle der Liefhebberen, echter nog telkens, in zyn Voorbericht, ene korte opgave van alle de Artikelen, in de Hoogduitfche uitgave vervat, mede te deelen. Achtervolgens dat Plan is dit eerfte Stuk uitgevoerd: en men heeft reden om te verwachten, dat dit Plan , beter dan de voorige handehvyze, de goedkeuring der Nederduitfchc Lezcrs'zal wegdraagen; daer men dus in een kort bellek by een vergaderd vind, het geen in dat geleerd Tydfchrift bovenal merkwaerdig voorkomt: het welk in veele byzonderheden zyne nuttigheid kan hebben. By het doorbladeren van dit Stukje zal de Lezer deswegens voldoening vinden; doch het geen best gefchikt zou zyn tot eene algemeene leerzame proeve in dezen, is te breedvoerig om hier te plaetzen: te weten , ene verzameling van aentekeningen over het Weder van Palestina, die opmerking vorderen, en welken, zo als wy met den lloogleeraer hoopen, tot nog meerder volkomenheid gebragt zullen worden. Eerfte Iets voor de Predikanten van Noordholland' • meè betrekking tot het voorgevallene op de twee laatfte Synodcm van Noordholland, in de zaak van den Rooster en aankleeye van dien. Te Hoorn, by L. Vermande, 1786. In gr. oftayo, 23 bladz. T"\e Uitgevers van het Request der Buitenpredik.mten der -L/ E. Clasfis van Amlterdam, nopens den hier ophemelden Rooster, gaven diestyds in hun Voorbericht te kennen, dat zy een Portefuille bezaten, 't welk tameiyk voorzien is van echte Stukjes en Anecdotes tot deze zaek behorende; (*) en thans, met de afgifte van dit Eerfte Iets, melden ze , dat de inhoud van hun Portefuille nog aenmerkelyk vermeerderd is. By dezen deelen ze uit het zelve me- (*) Zie Nieuwe Alg. Lntenef. I. Deel, bl. 509.  EERSTE IETS. t a mede, in de eerfte plaetze, een zogenaemd Gedichtje, zynde e«n Inval, na dat de Gecommitteerden der Alk' maarfche Clasfis de Noordhollandfche Synode waren uitgegaan. Wyders een nader Request der Alkmaarjche Clasfis aan de Ed. Gr. Mog. Hecren Staaten van Holland en Westvriesland, roet twee daerby behoorende Bylagen; en eindelyk een ExtraB uit de Re/olutien der of gemelde Heeren Staaten, by gelegenheid van het Rapport op de ingeleverde Doleanlien. Het een en 't ander llaet, naer 't ons voorkomt, nader opgehelderd te worden,door een Tweede Iets, dat men voorheeft vervolgens gemeen te maaken. ■ • Men (lelt zich in deze verzameling voor, ene huichelende Hiërarchie te beftryden; ,, en zyn", is de tael der Uitgevers, „ en zyn onze kragten hier toe „ te klein, onze vermogens te gering, ons geduld is groot, „ onze moed bedaard, maar tevens beftendig. Hoe , min gaarne wy loffpreuken op ons zeiven toepasfen, naar waarheid mag men van ons in dit geval zeggen: posfunt, quia posfe videntur.'' Inleiding tot de Patlïologye, of Befchouwing van het Menfchelyk Ligchaam, in den Zieken fiaet. Derde Deel. Door t. macquet. Med. Doel. 'Ie Utrecht, by de Wed. J. van Schoonhoven, 1786. in gr. 8vo. 532 bl. In dit Deel handelt de Schryver over de volgende Onderwerpen. „ Over de befchadigende vermogens ; de ,, fchadelyke kragten van den dampkring; de nadeelen „ uit fpys en drank; het ontydig gebruik der Geneesmid„ delen; de venynige krachten; de afdwaalingen in de „ dierlyke beweegingen; fchadelykheden uit byzondere „ postuuren en beweegingen; bovenmatige oefeningen der „ Ziele; fchadelyke kragt der ontroerde hartstogten; over„ maat in flaapèn en waaken; ongeregelde ontlasting en „ inhouding; over den fteen; over de wormen'; zaaken, „ die, van buiten het Ligchaam aangebragt,fchaaden; zaa„ den der ziekte: verfcheidenheid 'der ziekelyke oorzaaken, en eindelyk over de helpende kragten der natuur." 3De Heer Macquet fchynt de gaave niet wel te bezitten om zyne denkbeelden duidelyk en in eene geregelde orde voor te draagen, gelyk de Leezer Biet alleen uit de bovenftaande rangfehikking der onderwerpen, maar ook byzonder uit de behandeling derzelven, duidelyk kan opmaa- ken,  lij. J. MACQUET , PATHOLÖ&YE. ken. ■ Ook hebben wy by het doorbladeren ver* fcheiden Hellingen ontmoet, die wy niet liefst voor onze rekening zouden willen neemen, Wy willen zeer gaarne gelooven, dat het oogmerk des Schryvers geen ander is, dan zyne verkreegen kundigheden, ten nutte van zyne Konstgenooten, mede te deelen; dan wy vreezen, dat, daar zyne Inleiding reeds zo wydloopig is geworden, hy niet veele Leezers zal vinden, en dus zyn oogmerk in deezen niet bereiken. Verhandelingen, tiitgcgeeven door de Hollandfche Maat* fchappye der IVeeten/éliappen te Haarlem, XXII Deel. Te Haarlem by J. van Walré, 178Ó. Behalven het Voorwerk, 479 bladz. In. gr. Svo. Twee Prysverhandelingen maaken den aanvang der by eengezamelde Stukken in dit Deel. Ze ftrekken ter beantwoordinge van de vraag der Maatfchappye: „ Welke zyn de Gronden en Kenmerken van de Analogie? En „ hoe betaamt het eenen Wysgeer zich daar van te bes, dienen, by het onderzoek der Phy/ifche en Moreclc j, Waarheden?" De Hoogleeraar F. de Castillon gaat dit voorftel onderfcheidenlyk na: hy ontvouwt', in de eerfte plaatze, de gronden en kentekenen der Analogie, piet aanwyzinge der gevolgen, die 'er uit af te leiden zyn. Verder toont hy aan, hoe men, in 't gebruiken der Analogie, bovenal twee voorbehoedzels in agt behoort te neemen: (1). Men moet de gelykenis niet vermengen met de Anlogie. En (2) men moet uit hoofde van eene of meer eenzelvigheden, (die de gronden der Analogie zyn,) niet belluiten op eene zaak, die in 't geheel niet, of fiegts ten deele, tot deeze eenzelvigheid behoort. Dit gade geflaageu zynde, kan men,gelyk hy hierop ten laatfte toont een zeer voordeelig gebruik van de Analogie maaken; 't welk hy inzonderheid onder de vier volgende hoofden betrekt. (1) Door middel der Zintuigen, eerst zyn eigen oordeel , en daarna dat der anderen, in de zaaken, die het verftand aangaan, te volmaaken. (2.) Eene byzondere waarheid algemeen te maaken. (3). De waarheid of valschheid van een Voorftel tastbaar tc betoogen, het geen men op geen andere wyze ftrenglyk zoude konnen bewyzen. En (4.) de ontdekking van nieuwe Waarheden. D» Hoogleeraar ftaaft ieder deezer gebruiken, met het  VERHANDELINGEN VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. I£ bybrengen van Natuur - en Zedekundige Voorbeelden, die aan al het voorgeftelde veel lichts byzetten. - In eene hieraan volgende Verhandeling ontvouwt de Hoogleeraar J. Pap de Fagaras dit zelfde onderwerp omflagtiger, doch even daardoor min duidelyk; intusfehen levert hy een aantal van bedenkingen deswegens, die by de voorgaanden opmerking verdienen. Na eene uitvoerige verklaaring van 't geen men, zyns oordeels, omtrent de Analogie 'en derzelver gebruik heeft gade te (laan, legt hy 't 'er op toe, om aan te wyzen, welke Wetten men behoort waar te neemen, wanneer men de Analogie , met alle haare waare vereischten, wil toepasfen op het ontdekken en betoogen van Natuur-en Zedekundige Waarheden ; het welk hy, in een aantal van voorbeelden, eerst in 't Natuurlyke en vervolgens in 't Zedelyke, openlegt. Zie hier zyne opgave van de vereischten der Analogie, dienende om waarheden te vinden, welke hy de zaamgeftelde noemt, in onderfcheiding van de eenvoudige , die op eenvoudige en naauwkeurig bepaalde Waarneemingen gebouwd is. „Zy moet op vaste, wel bepaalde, en niet op twyfelagtige waarneemingen fteunen. En zy moet op zulke toegepast worden, die , zonder fprong der Natuur, of zelv' van onze denkbeelden, dezelve kunnen toelaaten,wyl de Natuur van geen fprongen houd. Ook moeten derzelver paaien niet roekeloos buiten den kring der menfehelyke kundigheden gezet worden; en, om een gelykenis te gisfen, of te hulp geroepen te worden, moeten de waarheden ons onmiddelyk of middelyk tot dezelve fchynen te leiden, of 'er moeten zekere juiste middelen zyn, om de Analogie, die wy vermoeden, dat 'er tusfehen beiden koorat,te ftaaven, indien zulks gefchieden kan. Men moet, niet alleen de gelykheid, maar ook het verfchil der zaaken, in het oog houden, en de eigenfehappen, hier toe betrekkelyk, nagaan; opdat vooral de betrekkelyke eigenfehappen, die uit onze bepaalde wyze van kennen gebooren worden, van de volftrekte kunnen onderfcheiden worden. Men moet aantoonen, waar de uitwerkingen ingewikkeld zyn. ■ En men moet vastftellen, dat de ver- fchynzelen, die tegen de Analogie fchynen te firyden, of met dezelve niet overeenkomen, hun beftaan verfchuldigd zyn aan de zamenvermenging en werkingen der verfchillende oorzaaken, of die ongetwyffeld van dezelve niet afhangen. Men meet de Wet der veranderingen ontdek- kea  ]6 VERHANDELINGEN ken en de de uitwerkingen, die afhangen van zekere oorzaaken, die aan verandering onderworpen zyn, en de verfcheidenheden der Verfehynzeien moeten tot dezelve gebragt worden of, indien dit niet gefchieden kan, ten minden die, ter welker opzigce men de overeenkomst der uitwerkingen waarneemt, en die moeten onderfcheiden worden van anderen, in welken men verfchil waarneemt. De omftandigheden, die voomaamentlyk ter zaake doen, moeten van de andere zorgvuldig afgefcheiden worden; en vooral moeten de werkingen der oorzaaken, onafhangelyk, zo veel mogelyk is, van de waarneemingen voorgelïeld, en dan met dezelve vergeleeken worden. De omftandigheden, die niet tot de zaak doen,en 'er echter niet konnen van afgefcheiden worden, moet men bepaalen, en tevens vastltellen, in hoe verre de werkingen der oorzaaken, door zamenvoeging, veranderen. En wanneer men verfcheiden uitwerkingen tot verfcheiden oorzaaken brengt, moet men, zo dikwils als het mogelyk is, op derzelver hoeveelheid agt geeven." Benevens deeze Prysverhandelingen deelt men ons hier mede een Onderzoek van den Eerwaarden L, Meyer, nopens het zedelyk lot der Kinderen na dit keven. Zyn Eerwaarde heeft goedgevonden, dit ftuk, dat op zich zelve een duidelyk gunftig voorkomen heeft, doch door deeze en geeue Godgeleerde Leerftellingen als in duisternisfen omzwagteld is, zo uitvoerig behandeld, dat men waarlyk vry wat gedulds noodig hebbe, om alles in behoorlyke opmerking te neemen. Vooraf gaat hy na, de verfchillende gedagten der Christen • Godgeleerden deswegens, van de vroegfte dagen af tot op den tegenwoordigen tyd, vervolgens ontvouwt hy ons het gevoelen, dat hem het waarfchynlykst voorkomt, met aanwyzing der gronden, op welken het, zyns oordeels, gevestigd kan worden: en ten laatfte, de gevoelens van anderen met befcheidenheid beoordeeld hebbende, lost fty de zwaarigheheden op, die tegen zyne denkwyze in deczen bygebragt zouden kunnert worden. Het gevoelen, waarvoor zyn Eerwaarde zich meest genegen verklaart, is dat van hun, die gunftige gedagten voeden, nopens het toekomend zalig lot der vroeggeftorven kinderen, die, in den tyd hunner onnoozelheid, voor het verkreegen gebruik der Rede, overleeden zyn: en dat wel, zonder onderfcheid uit hoedanige Ouderen, 't zy geloovige of ongeloovige, zy voortgafprootenzyn, De Eerwaarde Meyer doet, in de behan-  van de hollavdsche maatschappy. deling van dit Onderwerp nog wel byzonder zien, dat dit gevoelen geenszins aanloopt tegen, maar zeer wel overeenkomt, met het aangenomen Leerftelzel der Nederlandfche Kerke; dat ten trooste kan ftrekken voor zodan ge Ouderen, welken, uit een ongegronden Waan daaromtrent, wel eens ongelukkig mistroostige gedagten gevoed mogen hebben. Wyders behelst dit Deel,buiten de Meteorologilch'--Waarneemingen op Zwaanenburg, voor de jaaren 1782, 1783 en 1784, nog een Berigt van den Heer D. de Gorter ,/^. wegens het Vogelgras, een nadeelig onkruid voor het Graan; en verder de öefchryving , en nevensgaande afbeelding, van een Navel, en buikbreukband door A. de Büsfon; die meldt, dat hy, reeds tweemaalen , den gelukkigen uitllag van dit door hem uitgedacht Werktuig ondervonden heeft, in gevallen , daar de anders hier toe gebruikelyke Werktuigen niet voldoende waren. De aloude Staat en Qefchiedenisfen der Vtreenigde Nederlanden, door e. m. engelbbrts. Tweede Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1780". In gr. Svo. 415 bladz. 'VTadat de kundige en opmerkzaame Engelberts, in het jAlEerfte Deel van dit keurig uitgevoerde Werk, welks aart en inrichting wy voorheen reeds hebben opgegeven(*J ons den ouden Staat der Batavieren, nopens hunne komst hier te lande ,_ge Hal te, kleeding, ouderfcheiden rangen, wooningen, huiszelykebezigheden der vrouwen, mitsgaders de bedryven en tydkorting der mannen, ontvouwd heeft, gaat hy in dit Deel over om hen in hunnen Landbouw en Veefokkery, Scheepvaart en Koophandel af te fchetzen, waarna hy deeze onze gastvrye Voorouders aana hunne tafel en disch, daar de boordevolle Berkcmeijer rond gaat,bezoekt, voorts hen laat trouwen, en aantoont hoe de vrouwen zich omtrent haare mannen, de mannen omtrent hunne vrouwen. en deeze beiden zich in de Opvoeding van hunne kinderen, gedragen, waaruit wy leereh kunnen, hoe deeze onze Voorouders alles aanwendden, om van hunne kinderen zo wel als van zich zeiven, kloeke, nuttige, gezonde en fchoone menfchen te vormen, en ze vooral door het vcrduuren van alle de ongemakken des oor- (*j Zie Algem. Faderl. Leneroef. VII. D. bl. :6. II. deel. n. alg- lett. no. i. B  ï 3 E. m. ENGELBERT3 oorlogs, tot dappere verdedigers van Vaderland en Vryheid op te voeden, het welk zy als de voornaamfte beftemming van den mensch aanmerkten. Deezen taak afgehandeld hebbende, gaat hy over tot een nader onderzoek van hunne Schryfkunst, Dichtkunde, Muziek, de gezangen der Barden, hunne Geneeskunde, Natuurkennis, Kunften en Handwerken, waarna hy eindelyk dit Deel befluit met eene breedvoerige ontvouwing van hunnen Regeeringsvorm en zo hooggeroemde Krygsoefeningen. In de befchouwing van alle deeze onderwerpen mag de Schryver zich met recht beroemen niets verzuimd te hebben, het geen kon gezegd worden van een beroemd oorfprongklyk volk, het welk verdiende meer by ons bekend te worden, al hadden wy geen meer betrekking op het zelve dan andere volken; zodat, uit dien hoofde, niemand, die dit in aanmerking neemt, hem befchnldigen kan, van zich te diep in de overweeging van zommige zaaken te hebben ingelaaten, het geen hy vooral gedaan heeft wanneer de onderwerpen nog naauwlyks aangeroerd waren, geiyk de Letterkunde, of in dit tydperk van het uiterst gewigt waren, gelyk de Regeeringsvorm en Krygsoefeningen der Batavieren, waarachter natuurlyk eenige bedenkingen tusfchen vertrouwde vrienden over de Volksreegering en de Nationaale Wapening vallen moesten. Schoon het zeer moeijelyk valt uit de aangenaame verfcheidenheid van zaaken, die hier voorkomen, en van welken de voornaamfte voor ons kort bellek te omflagtig vallen, eene keuze te doen, zullen wy echter, tot een Staaltje van 's Schryvers voordragt, bybrengcn het geen hy omtrent de Gezangen der Barden meldt, te meer daar dit aanleiding verfchaft om den leezer eenige fraai vertaalde Stukken uit den Dichter ossian mede te deelen, „ Het fpyt my, (zegt Frederik) dat Vader my niet iets van de oude Gedichten of Gezangen der Barden kan mededeelen, dan zou ik ten hoogften voldaan zyn. E. Men zou in dezelven niet alleen den aart der Gedichten kunnen zien, maar veele gedenkwaardige gebeurtenisfen ontdekken, fchoon naar den ftyl der Dichteren wat opgefierd, welke ons nu geheel onbekend zyn. Tacitus zegt, onder anderen, in het flot van zyn tweede jaarboek van arminius, het beroemde legerhoofd der Che- ruscen: Hy, die in de tydfchriften der Grieken, welke alleen het hunne bewonderen, geheel onbekend, en by de Romeinen weinig beroemd is, dewyl wy de oude dia-  de aloude staat der nederlanden» 1$ dingen verheffen, en ons aan het onlangs gebeurde weinig laaten gelegen leggen, hy wordt nog bezongen by de Barbaarfche volken." Behalven armimus , op wien de Duitfchers nog met recht in hunne gedichten boogen, zyn 'er zeer veelen, van welken wy niets weeten, of alleen geringe of eenzydige berichten van de Romeinfcha Gefchiedfchryvers ontfangen hebben. Ik herinner iny by deeze uwe angstvallige Nieuwsgierigheid, dat cicero zich ergens beklaagt, dat de Gedichten der oude Latynen y welke hun ook tot jaarboeken verftrekten, waren verlooren gegaan;daar hy nog zo veele eeuwen nader by leefde, hoe veel minder zou het te verwonderen zyn, zo 'er niets tot ons gekomen was. Evenwel zyn 'er in die af¬ gelegen hoeken van Europa, die het minst voor de aanvallen en overftroomingen der vreemde volken blootftondeu , nog eenige gedenkftukUen opgefpoord. Men vindt dus oude Dichtftukken uit Deenemarken, Noorwegen, era 1'sland, in de Schriften van saxo grammaticus, larthoxiinus , en anderen. Maar veel beter zullen u de Gezangen behaagen , welke voor ruim vyfentwintig jaaren in het Noorder gedeelte van Schotland ontdekt, en voor 't eerst uit de Wallifche of Ierfche taal in het Engclsch vertaald „ en in 't jaar 1760 tot eene proeve uitgegeeven zyn, dooc Mr. macpherson. Fr. Laat my toch iets naders van dit geval weeten myn Vader ! E. Zeer gaarn'! ik zal u het bericht mededeelen, het geen deeze ontdekking te aanmerkelyker maakt,en te gelyk meer geloofwaardigheid byzet. Dezelve is gefchied by gelegenheid, dat men deeze Hooglanders, welke dus vet onvermengd, volgens hunne oude gebruiken, in hunne gebergten geleefd, en zich op eene eigen byzondere wyze gekleed hadden, zogt te befchaaven, en meer overeenkomïtig met de hedendaagfche zenen te vormen. Men hoorde cenigeu deezer volken fomwylen een foort van verzen opzeggen, welke allen, die hunne taal verftonden, in verrukking bragten. Men ging hierop aan 't nafpooren , en vond eenige Stukken, welke de Heer macpherson in het Engelsch overzette, en met zo veele goedkeuring van zyne landgenooten ontvangen wierden, dat eenige aanzienlyke en kundige mannen met macpherson eene reis ondernamen om nog meer ontdekkingen van dien aart te doen, het geen hun ook gelukt is. Deeze Gezangen zyn meerendeels oorfprongklyk van ossian , teffens een Ba be-  EO Ë. M. ENCELBErTS beroemd Oorlogsheld en Dichter, een zoon van fingal, van wlen nog verfcheide Overleveringen tot op deezen dag bewaard worden onder de Hooglanders, die by uit Hek op het voorouderlyke gefield zyn. In het oorfprongkelyke treft men een eenvoudige maat aan, welke zeer aangenaam en zagt is. De rvmklanken zyn niet altoos gebruikt; de Cadence en lengte der regels verfchillen, naarmate het best met den zin uitkomt. Volgens den bekenden Hugo Blair, Hoogleeraar in de Fraaije Letteren te Edinburg, zyn tederheid en verhevenheid twee hoofdeigenfchappen van de Gedichten van ossian. Zy vertoonen niets van het Iugtige en vrolyk fchersfende; een plegtige en ernftige welvoegJykheid breidt zich geheel over dezelve uit. Veelligt is ossian de eenige Dichter die nimmer tot het ligtvaardige en berispe- lyke nederzonk. Hy treed altoos in de hooge.gewesten van het grootfche en pathetifche. Hy zet zyn toon in den beginne , en behoudt hem tot aan het einde. Geene verfiering wordt 'er ingevlochten, die niet [volkomen inftemt met de algemeene Melodie. De voorvallen, welke hy bezingt , zyn alle ernftig en gewigtig. De Tooneelen hebben doorgaans veel van het woeste en romaneske. Wy treffen in ossian geene verbeeldingskracht aan, die met zich zclven fcherst, en lustige kleinigheden opfiert, om de verbeelding te vermaaken. Zyne Poezy verdient veel meer, dan die van een ander Schryver, de Poezy des harten genaamd te worden. Zyn hart is doordrongen van edelec'gevoelcns, van verheven en tedere hartstogten; een hart dat gloeit en de Fantafie aanneemt, dat vol is, en overvloeit. Om alles in één woord met den Heer ïeith te zeggen. „Ik ken geen uitmuntender Dichter dan ossiAN."'Men tast in zyne gedichten altyd de Natuur zelve; maar die oorfprongkelyke,die edele Natuur, die de ziel onwederftaanbaar aan zich kluistert, en door haare woeste grootheid boven den kring van tyden en menfehen verheft. Waar ossian treurt,treurt overal alles met hem. "Waar ossian Vaderlandfche grootheid bezingt, ziet overal tik waare Helden voor zyne oogen, en de geringde van zyne toonen wordt volmaakt door den eigen toon van elk gevoelig hart, dat hem leest, beantwoord. Hy heft aan, en geen mcnfchelyke ziel, die niet met hem inftemt". '■ ■ Zie daar wel het Kenmerk van egte Dichterlyke genie. ' Fr. Twee getnigenisfen van zulke bevoegde Rechters doen royne nieuwsgierigheid hoe langer hoe meer ontbranden, ^k  de aloude staat der nederlanden. ai E.Ik zou u een Vertaaling van een brok uit deeze Gezangen, door dezelfde vriendelyke hand van onzen trellyken Dichter medegedeeld, kunnen laaten zien; maar ik moet u van te vooren erinneren, dat ossian een Schot,of, gelyk men toen zeide, een Cahdonier, en van laater tyden was, namelyk van de derde of het begin der vierde eeuw onzer jaartelling. Fr. Hy was echter zeker van een Ceïtifchen oorfprong, een Bardl 5' E. Ja dat was hy. Ik zal u dan niet langer ophouden. Hier is het Stukje. ■ Om hetzelve wel te verltaan, moet gy weeten, Frederik! dat de verfchyning van geesten , volgens de begrippen van dien tyd, een vreheven gedeelte van de gedichten yan ossian uitmaaken. In den flag van cauos verkondigt frenmor aan oscar, den zoon van ossian, met wien de Stam van fingal onderging, deszelfs vast aannaderenden dood. „ Oscar begaf zich langzaam van den heuvel naar be„ neden. De Schrikbeelden des nachts waarden voor zy„ ne treden over den grond. Hy hoorde het matte ge„ murmel eener afgelegene beek. In honderdjaarige eiken „ bruischt flegts de wind. Treurig roodachtig verfchool zich „ de halve maan beneden achter den heuvel. Gebroken „ ftemmen treffen uit de velden zyn oor. Daar trok de jongeling het Staal. „ Geesten der geencn, die my opkweekten, (zo klonk „ zyn uitroep) Ah de krygsbedryven van 't voorgedacht „ voor de beheerfchers der aarde te rug riept, komt en „ geeft my bericht van de daaden der toekomenheid; den „ inhoud jvan uw vertrouwlyk gefprek, als gy het gedrag „ uwes zoons in het veld der Sterken, uit uwe holen, aanfehouwt." • „Frenmor hoorde de ftemme des dapperen zoons.Van „ zynen heuvel zweefde hy tot hem. Wolken droegen ,, hem opwaards in de gedaante van lucht. Zyn kleed was „ nevel van Lano, den volkeren een bode des doods. „ De kling fcheen een verdwynende ftreep van groene dampen. Zyn verdonkerd gelaat bleef onkenbaar. Zwee,, vend naderde hy den Held, zuchtte driemaal, en drie„ maal verhief zich het luid gebrul van den nachtwind ,, in den omtrek. Veel fprak hy tot oscar, maar zyne ,, gefprekken kwamen verward tot ons, onvcrllaanbaar en „ donker als de gebeurtenisfen van verfchoove jaaren, „ eer zich de fchemering des gezangs verhief I Nu verft 3 dween  42 E. M. ENGELBERTS dween hy langzaam als nevel, wanneer hem de treffende zonneftraal op de heuvelen verteert. Toen ontdekten wy aan mynen zoon den eerden 'kommer, ó Dochter van oscau: Hem was de onder" gang van zyn gedacht verkondigd, en diepe nadenkenheid misverwde telkens zyn aangezicht. Zo bewandelt " een wolkje het gelaat der zon, echter fchouwt zy weer H van achter de donkerheid op Conaas groenende bergen." S' Fr. Dit is in de daad verheven! E. In het tedere en aandoenlyke munten deeze Gezanr gen niet minder uit. Fr. ö Mogt ik daar ook een daaltje van hooren! Heelt Vader niet nog iets aan de hand? E. Het zou dan de proeve eener Vertaaling moeten zyn van de Liederen van Selma, die ook onder de Gedichten 'van ossian worden gevonden, maar als een beurtgezang van eenige Barden voorkomen, welke, volgens eene gewoonte in het Noorden van Schotland en Ierland, op eenen plechtigen dag , daartoe van den Koning ol hun Opperhoofd beflemd , jaarlyks hunne Gezangen ophieven , waarvan de 'ccste bewaard, en aan de gchcugenis aanbevolen wiefderii men roagze by de weddryden vergelyken, die men ook in de Griek/che en Latynfche Herderszangen aantreft. De eerde, dien ossian invoert, is eene Dichteres, waaruit wy kunnen opmaaken, dat de fchoone Sexe ook onder de Barden gerekend wierd, wanneer de Natuur haar de vereischte hoedanigheden gefchonken had. In haare fchoonheid trad minona vooraan met neder'geflage en traanende oogen, Heur hair vloog langzaam, ' op den adem des winds, welke by buijen van den heu' vel afruischt. De zielen der Helden waren treurig, als ' zy haare zoetluidende flemme verhief. Dikwik „ hadden zy salgars graf gezien, de fombere wooning van de wit geboezemde colma. Colma alleen op den „ heuvel verhaten , met al haar zangvermogen ! — „ Salgar beloofde tot haar te zullen komen ; maar de „ nacht overviel haar van rondsom. Hoort colma's flem, „ daar zy alleen op den heuvel gezeten is. colma. Het is nacht; ik ben alleen , verlaaten op den ftorm- heuvel f in het gebergte hoort men den wind-, de bergdroom dort van de rotzen af. Geene hutte bergt my voor den regen , verlaaten op den windrigen heuvel.. „ 9 9ï q Maan! kom van achter uwe wolken te voorlchyn; „ ver-  DE ALOUDE STAAT DER NEDERLANDEN. *3 „ verhef u , 6 Nachtgefternte ! dat een eenige lichtftraal ,, my leide tot de plaats waar myn Lieffte van de jacht „ alleen uitrust ! zyn boog ongefpannen aan zyne zyde, zyne honden nygende rondsom hem. Maar hier moec „ ik alleen zitten by den rots van den bekroosden ftroom. De ftroom en de wind bruisfchen luid, maar „ de ftem mynesGeliefden hoor ik niet!—Waarom toeft „ myn salgar; waarom houdt de Heer des heuvels zyn ,, woord niet? Hier is de rots ,hier is de boom, en hier het ruisfchend water! Gy beloofde my met den nacht „ hier te zyn. Ach ! waarheen is myn salgar gegaan ? met u zal ik vlieden van mynen vader; met u van my,, nen hoogmoedigen broeder. Lang hebben onze ftam- men in vyaudfchap geleefd, maar wy zyn geene vyan„ den, ö salgar ! „ Houdt u een weinig in , 6 wind '. zyt een weinig „ ftil , 6 gy ftroom ! myne ftemme worde rondsom ge- „ hoord ; laat myn zwerver my hooren! ó sal- „ car ! het is colma , die roept. Hier is de boom „ en de rots ; salgar , myn lief, hier ben ik ! waarom vertoeft gy te komen? Zie de „ ftille maan komt te voorfchyn; de vloed glinftert in het j} dal ! de hellende fteenklompen van den heuvel „ zyn graauw ; hem zie ik niet op den kruin; ,, zyne honden loopen niet voor hem uit; zy kondigen zyne naderende komfte niet ! Hier moet ik al- leen zitten.... „ Wie zyn zy, die daarnevens my uit op de heide lig- ,, gen ? Is het niet myne Lieffte en myn Broeder ,, fpreekt maar myne Vrienden! ■ Zy antwoorden ,, colma niet; fpreekt maar, ik ben alleen! — Myne ziel wordt gepynigd door vrees ! Ach ! „ —- -— zy zyn dood! hunne zwaarden zyn rood van den tvveeftryd. Ach myn broeder, myn broe- „ der! waarom hebt gy mynen salgar gedood ? waarom hebt gy, 6 salgar! mynen broeder nedergelegd ? Gy „ waart my beiden dierbaar! wat zal ik zeggen tot uwen „ lof ? Gy waart fchoon op den heuvel in het midden „ van duizenden! Hy was verfchriklyk in den ftryd. ,, Spreekt nu, hoort myne ftemme; hooret my, gy Zoo- 5, nen myner liefde ! Zy zwygen , zwygen voor „ eeuwig, ftil ! Koud , koud zyn hunne borften van ftof! „ > Ach fpreekt van den rots des heuvels; ■ „ uit den ftormenden afgrond; fpreekt, gy geesten B 4 . „ der  £4 e. m. engelberts, de aloude staat. ,, der dooden ; fpreekt vry , ik zal niet fchrikken ! waar heen zyn zy gegaan om te rusten? In welk een hol des ,, heuvels zal ik de geesten der Verfcheidenen vinden? „ Geen zagte Hem glydt op den adem des winds ! geen antwoord, half verboren in den itorm!'' ,, Ik zit in myne fmerce! in myne traanen verwacht ik 9, den morgen! Gy, vrienden der dooden, maakt het graf „ gereed ! maar iluit het niet voor dat colma komt. 5, Myn leven vliegt voort gelyk een droom : waar- ,, om xoii ik te rug blyven ? Hier wil ik rusten by my,, ne Vrienden , by den ftroom van den geluidmaakenden ,, rots. Wanneer de nagt op den heuvel neder- daalt,- wanneer de ruifchende winden zich verheffen , zal myne geest op hunnen adem zwecven en den dood myner Vrienden beklaagen. De Jaager zal my uit zyne „ hutte verneemen , hy zal vreezen, maar myne ftemme ,, zal hy beminnen : want myne ftemme zal aan myne „ Vrienden gevallsn : aangenaam waren zy aan 3, colma !" Fr. Dit doet my aan,Vader! te recht mogtdeHecr feiïh zeggen : wanneer ossian treurt, treurt alles met hem; maar ik ondervinde ook, dat myn ziel aan zyne Gedichten als gekluisterd wordt. Schels van een groot Tafereel, of By dragen tot de Historie der Verecnigde Nederlandfche Provinciën, en byzonder tot die van Willem den V, Stadhouder, Capiteiu- en Admiraal- Generaal van die Provinciën , mitsgaders Kapitein en Admiraal-Generaal der Unie, ztdert het jaar 1776, tol op deezen dag, door den Schryver der. XXX Artikelen, of nieuwe Bedenkingen over de mislukking der Expeditie naar Brest. Eeijle en tweede Stuk. In Holland den 4 September 1786. Behalven de Vooraffpraak, 466 bladz. In gr. Svo. ~T\e Befchouwing van alle die rampen, welke ons VaJL/ derland federt veele jaaren gefolterd hebben , en vooral van derzelver fchrikbaarenden aanwas federt den jaare 177Ó, hebben den Schryver van dit werk, (dat óorfpronglyk in de Franfche taal gefchteven fchynt) aangespoord om de waare oorzaaken van deeze rampeil naar re vorfchen, en derzelv?r uitwerkfels in een groot Tafereel af te maaien, en der Waereld mede te deelen. Dan daar, aail den eencn kant, dit ecu werk van langen adem was, welks  SCHETS VAN EEN GROOT TAFEREEL. =5 welks aanbelang en uitgebreidheid nog eenige jaaren arbeids vorderde, en het welk boven dien door den dood of andere toevallen, waaraan het menfchelyk leven onderhevig is, zou kunnen worden afgebroken, en daar aan de andere zyde onze rampfpoeden door noodlottige onlusten van tyd tot tyd zodanig aangroeiden, dat de Schryver de iioodzaakelykheid gevoelde , om zo wel de oorzaaken als de Bewerkers van zo veele rampen ten fpoeriigften bekend te maaken, heeft hy het befluit genomen ,om, zonder eenige vertraaging , de Schets van zyn Tafereel, dat is de verkorting van het voorfchreven werk, ten voorfchyn te brengen, waarvan de beide Stukken, die thans het licht zien, byzonderlyk een verflag behelzen van 't geen hy ons, jedert den jaare 1776 tot op het einde van 1781, is voorgevallen, en wel vooreerst, met betrekking tot den Staat, waarin het beduur onzer Provi: den in 't byzonder, en dat van ons Gemeenebest in 't algemeen, geduurende dat tyd- vak, zich bevonden hebben; ten tweeden met betrekking van onze eerfte verfchillen met Engeland; -—ten derden met betrekking tot de hinderpaalen , door de Engelschgezinde party aan de herflelling onzer Zeemacht gefield; en laatttelyk , ten vierden, met betrekking tot het noodlottig beduur dier Zeemacht, en tot de fchandelyke bedryveloosheid onzer Schepen, geduurende het eerde jaar des oorlogs, dien wy tegen Engeland te voeren hadden. Schoon wy niet kunnen zeggen in dit Werk, 't welk grootendeels uit de publieke gefchriften en nieuwspapieren van dien tyd is famengetrokken, veel nieuws ontdekt te hebben, heeft het zelve echter zyne verdienden, daar het een net aaneengefchakeld, en op een onderhoudende wyze voorgedraagen,■ verhaal behelst van zaaken, die niet dan Stukswyze verdrooid hier en daar in publieke gefchriften , van welken fommigen zelfs in weinige handen zyn, gevonden worden. Voor het Werk zelve is een zeer breedvoerige Voorafipraak geplaatst aan zyne doorluchtige Hoogheid den Heer Stadhouder Willem den V', in welke voorreden de Schryver , na vooraf opgegeeven te hebben, de uitwerkfelen, die onze Voorvaderen op het oog hadden, met de zich achtervolgende verheffingen van verfcheiden Vorften uit den Huize van Oranje tot die Eminente waardigheden, welke zy bekleed hebben, aantoont, dat deeze onze voorouderen uit het gebeurde met Prins Maurits, cn het geen B 5 ver-  1b SCHETS VAN EEN GROOT TAFEREEL. vervolgens onder Willem den II gefchiedde, ondervonden hebben, hoe gevaarlyk hec was den Stadhouderen een ai te uitgeftrekt, of een niet genoegzaam bepaald, vermogen te vergunnen, en dat deeze ondervinding hen tevens had doen zien , wat 'er uoodzaakelyk zou moeten verricht worden, indien men immer overging ter her Helling eener waardigheid, die in verfcheide opzigten zo nuttig, maar tevens zo gevaarlyk, is, als zy niet beflooten wordt binnen de paaien, welke de voorzichtigheid daaraan op de allerftiptfte en plegtiglte wyze moest voorfchryven; ——• dan dat verfcheidene nootlottige omftandigheden, gevoegd by de macht en Kunstgreepen der aanhangers van Willem den III, de beide Provinciën van Holland en Zeeland gedwongen _ hebben, om deeze waardigheid, benevens die van Capitein Generaal, in den perfoon van dien Vorst te herftellen , op eene Commislie, die even onbepaald was, als die zyne voorgangeren gehad hadden: voorts, dat fommige der misbruiken, onder het Stadhouderfchap van Willem den III, in de onderfcheidene gedeelten van den Staat ingedoopen, na zynen dood, geduurende een tydvak van vyfenveertig jaaren, waarin men deeze waardigheid, uit vreeze dat derzelver hei-Helling de Vryheid der Natie ten eenigen dage den doodlteek zou gceven, onvervuld liet, bleeven voort duureu; en dat zich hier by misbruiken van een verfchillenden aart, gclyk de Schryver breedvoerig opgeeft, gevoegd hebben, welke de droeviglte gevolgen na zich fleepten; dat eindelyk omltreeks den jaare 1740, eenige braave Regenten naar een gepast hulpmiddel uitzagen om ons ellendig Vaderland uit den laagen Staat van vernedering en verval, waarin het ,door de handelwyze van eenige Regenten, welke dien naam onwaardig waren, gebragt was, weder op te beuren; welk hulpmiddel eigenlyk in de hervorming van dat geene, het welk zo wel de algemeene ConHitutie, als die "der byzondere Provinciën en Steden gebreklyks hadden, en in de uitroeijing der daarin geOopene misbruiken beHaan moest, dan, dat, fchoon zulk eene noodwendige hervorming op zich zeiven niet onmogelyk was, dezelve echter, by gebrek van een edelmoedige belangeloosheid en edelen yver, toen geen plaats had, zo dat de zaaken hunnen ouden gang bleeven gaan, en van erger tot erger liepen, terwyl de Party, die naar eene herftelling van het Stadhouderfchap, in de volle uitgeftrektheid van het gezag, waarvan dg Stadhouders voormaals bezitters geweest waren, haak-  SCHETS VAN EEN GROOT TAFEREEL. 2? te, middelerwyl niets verzuimde, om dat herftcl,by de éérst voorkomende gelegenheid, die zich dan ook fchielyk opdeed, te bekomen. Na dit alies breedvoeriger gedetailleerd te hebben, gaat hy over om te doen zien, by welke aanleidingen op wat wyze het Stadhouderfchap weder is ingevoerd, welks herftelling (gelyk hy zich woordelyk uitdrukt) minder de uitwerking was van noodzaakelykheid en voorzichtigheid, dan het werk van eigenbaat en heerschzucht, van list en verleiding, van verblindheid en geweld, en hy toont uit de omltandigheden van die tyden aan, dat de Nederlanders, even gelyk zy te vooren, na hunne halzen onder het juk van Willem den III te hebben opgebeurd, van Charybdis op Scylla vervallen waren, zy thans door deeze omwenteling weder van Scylla op Charybdis vervielen , hierop fchetst hy op een vryen en fcherpen toon het character van Willem den IV , en zyne aanhangelingen, benevens den loop der zaaken onder de regeering van deezen Vorst, die in den jaare 1757 overleed, „ zonder, gelyk de Schryver zich uitdrukt, dat goed, of liever die wonderwerken gedaan te heben , die de Bewerkers zyner verheffing hadden beloofd, en welke de blinde ligtgeloovigheid 'er van verwachtte." Daar au, onmiddelyk na den dood van Willem den IV, de Princes, zyne Gemaalin, in hoedanigheid van Gouvernante , in de oefening van alle die charges en waardij-heden getreden is, met welke haar Gemaal was bekleed aeweest > en de Hertog, Lodewyk van Brunswyk, ten onzen ongelukke, in den jaare 1750 in dienst der Republiek getreden, het algemeen Opperbevel over de Troupes, geduurende de minderjaarigheid van den tegenwoordigen Stadhouder, had, is het zeer natuurlyk, dat de Schryver, alvorens hy zyne Hoogheid deszelfs gehouden gedrag onder het oog brengt, vooraf het Karacter en de handelwyze der twee evengemelde Perfonagies , kortelyk affchetst, waarop hy zich , niet betrekking tot den laatften, te weeten, den Hertog van Brunswyk, zich in deeze nadruklyke woorden uitlaat: ,, Zie daar, Doorluchtige Vorst, hoe'er wezens worden gevonden, welke, door de fchandelykheid hunner hedryven, den naam, die zy voeren, bezwalken, terwyl anderen dienzelfden naam door den glans hunner deugden doen uitblinken. Het was in den jongst verloopen winter, dat een Prins, uit den huize van Brunswyk, door menschliefde bezield, zich onverfchrokken aan de golven epner onftuimige en overvlietende rivier bloot gaf, ter hulp  ï3 schets van een groot tafereel. hulp van zyne Natuurgenooten ; dan, helaas! hy wierd door de wateren verzwolgen, alvorens den anderen oever bereikt te hebben! Gantsch Europa beweende het noodlot van dien edelraoedigen Prins, ter naamver nood den bloem zynes ouderdoms genaakende ; zyne nagedachtenis zal even lang geëerbiedigd worden, als 'er braave en aandoenelyke Zielen het ondermaaniche bewoonen. En zyne gryze Oom , in zich alle ondeugden van een verdraaiden geest en verdorven hart vercenigende , maakte vierendertig jaaren lang het ongeluk uit eener vrye Natie, aan welke hy ten kiatften een voorwerp van verfoeijing wierd 1.... Djvoorzienigheid haalde eenen jongen Vorst uit deeze waereld, wiens deugden de menschheid vereerden, tenvyl zy nog de dagen rekt van eenen grysaard onwaardig een aanweezen bezeten te hebben!.... Misfchien wil zy ons vertroosten door het Schouwfpel, dat hy vertoont, met zyne fchande van fchuilhoek tot fchuilhoek over te draagen." Dan alles wat de Schryver tot hier en verder in deeze VooralTpraak zyne Hoogheid voorftelt, zal zich mogelyk meer aanbevee'len door den vryen en nadruklyken toon, op welken het wordt voorgedraagen, dan door de zaaken zelve, die, althans in onze dagen, reeds zo dikwerf, en by herhaaling, zyn voorgellcld; echter komt er een zeer aanmerkelyke Anecdote in voor wegens den berugten Manzon, Schryver van het bekende Nieuwspapier, genaamd, Courier du Bas-Rhyn, die wy niet kunnen nalaaten, zo uit hoofde van derzelver nieuwheid, als om dat zy ons het verachtlyk karakter van deezen Sarcastiekeu Schryver, en tevens de fonderlinge wyze, waarop de Antipatriotfche party hem in haare belangens heeft getrokken , doet kennen, onzen lèezers mede te deelen. liet is bekend dat deeze Manzon, geduurende de eerfte acht maanden van-den Engelfchen oorlog, de zaaken, die 'er by ons omgingen , in hun waar oogpunt befchouwde, en 'er over oordeelde, zo als zulks behoorde; doch het is niet even bekend op welke wyze deeze man eensklaps de onvertzaagfte verdediger van de Antipatriotfche party wierd, zonder dat het toen die cabaal een enkelde Stuiver kostte. Deeze zaak gebeurde echter, en zie hier het raadzel opgelost. „ In het begin van 't jaar 1781, (zegt de Schryver) gebruikte deeze Schurk, die in zyn leven nooit eenigen ichroom had over de middelen, die hem geld konden ver- fchaf.  SCHETS VAN EEN GROOT TAFEREEL. 2'J fchaffen. de list, om aan den Secretaris van den Hertog van Brunswyk eenen brief te fchryven, in welken hy, met vermomden Styl en hand, voorgaf, een Boekverkooper te zyn, die van een H «llandsch particulier, mits pasfeerende eene Obligatie van 400 ducaaten, een zeer hevig manufcript tegen den Hertog en andere eerwaardige perfoonen magtig geworden was, en waaruit hy gemeend had een groot voordeel te trekken; doch, na zes bladen te hebben afgedrukt , hadden de hevigheid van het werk, en de wroegingen van zyn geweeten, hem aangefpoord, de onderneeming te laaten vaaren; en om nu te verhoeden van daar door geruineerd te worden, verzogt hy den Hertog, om hem aan het Postcomtoir te Nymegen te bezorgen de 400 ducaaten, die hy zich verplicht had te betaalcn, en beloovende vervolgens het (pretenfe ) gefchrift te zullen verbranden" , enz. Zo als men alles kan zien in den brief zelfs, die de Schryver aan het einde van zyn tweede Stuk heeft doen drukken volgens een authentieke Copie, getrokken uit de Secretarie van het Hof van Juftitie van Gelderland. „ Daar nu zulke gaauwediefskunstjes al te dikwils gebeuren, om 'er zich door te laaten bedotten, en dat 400 ducaaten zo gemakkelyk niet worden weggegeeven, liet myn Heer de Hertog door het voornoemde Hof een begin maaken met de nodige nafpooringen te doen, om den Aucteur van dien brief uit te vinden, en het leed niet lang of men vernam' dat Sinjeur Manzon de man was." Dit kan men insgelyks zien uit de Authentieke Stukken der Proceduures, ten deezen opzichte gehouden, die de Schryver ook aan het einde van dit deel heeft laaten drukken. ,, Een ander als deeze fchelm (zegt de Schryver) zou zyne vermetelheid duur bekogt hebben, een enkel woord van den Hertog aan het Pruisfisch Ministerie gefchreven, of enkel aan den Magiftraat van Cleef, zou genoeg zyn geweest om hem te verpletteren. Maar, in plaats van hem te vervolgen, en de Straf te doen ondergaan, die hy verdiende , was men in den Haag over die ontdekking zeer in zyn fchik , men gaf in Gelderland ordre om de Proceduure te ftaaken, en men was blyde, om, ten pryze van een edelmoedig pardon, een pen meer te kunnen winnen ter verdeediging der Cabaal." Rd-  3° sonnerat's reize Reize naar de Oost-Indien en China, in de jaaren 1774 1781 , op last des Konings van Frankryk gedaan, doer den Heer sonnerat, Commisfaris der Zeezaaken, gepenfioneerd Natuurkundigen van den Koning, Correspondent van zyner Majefteits Natuurkundig Kabinet, en van de Koninglyke Academie der Weetenfihap* pen te Parys , Lid van die te Lyons, enz. Uit het Fransch vertaald, door j. de pasteur. Tweede Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1786. In gr. odta* vo, 283 bladz. Toen wy onlangs het Eerfte Deel van dit aangenaam en nuttig Werkje aankondigden (*) , hebben "wy onze Leezers niet alleen bekend gemaakt met den Reiziger zeiven ; maar tevens een verflag gegeeven van den aanleg en algemeenen Inhoud van het Werk, met bygevoegde belofte van, by de Uitgave van het Tweede Deel, eenige byzonderheden uit het zelve te zullen mededeelen; en het is thans , dat wy, na alvoorens een fchetze van dit Deel te hebben opgegeeven, hieraan voldoen zullen. Na het Karacler der Indiaanen in het voorig gedeelte van dit Werk afgemaald te hebben, gaat de Schryver in het derde Boek, waarmede dit Deel een aanvang neemt, over, tot eene byzondere befchryving van hunnen Godsdienst, en wel vooreerst van deszelfs Leerftukken, welker overeenkomst met die van alle Volkeren van Afia, met die der Chaldeeërs, der Egyptenaaren, der Pheniciers, deiGrieken en der Romeinen, een genoegzaam bewys oplevert, dat alle die Godsdienften, in fchyn verfchillende, eenen zelfden oorfprong gehad hebben. De befchouwing van de leerftukken der Indiaanen leidt hem vervolgens tot derzelver Offerhanden en Godsdienftige oefeningen, die beide zeer eenvoudig zyn, en van welken de eerfte in niet anders dan ryst, wierook, vrugten, zuivel, graanen en bloemen, en de laatfte in vasten, bidden, boetdoeningen, en vooral in duizendmaal 's daags, als het mogelyk"is, den naam van den .God, dien zy aanbidden, uit te fpreeken, be- ftaan. Hierop gaat hy over tot de heilige Boeken der Indiaanen, en vervolgens tot hunne Tempelen. gedenkftukken die de oudheid, den rykdom, het geduld "en de bygeloovigheid van het volk bewyzen dat dezelve ge- ftichs (*) ZieiV. Alg. Vai. Letteroef. I. D. bl. 253—-257.  NAAR DE OOST-INDlëN EN CHINA. 31 fticht heeft. Voorts tot hunne Feesten, en wel vooreerst van het Feest van Tirounal, of het Wagenfeest, zynde de inwyding van den tempel; dus het zelve geenen bepaalden dag heeft, maar tien dagen duurt, wanneer men in de beroemdfte Tempels, gelyk die van Chalembron, Cheringam ,Jagrenat ,enz. van alle de gedeelten van Indien te^famen vloeit, vervolgens de Feesten van elke maand en andere byzondere Feesten, die niet tot de jaarlykfche behooren. Deezen taak afgehandeld hebbende, gaat de Schryver over tot de Indifche Monnikken, onder welken men nog heden heethoofdige dweepers vindt, die in de mo'eijelykfte opofferingen en de geftrengfte godsdienst-oefeningen hun vermaak vinden, en welker eigeuiyk Karadrer is, dat zy een groot deel hoogmoed bezitten, vol van eigenliefde zyn, en zich heiligen WöSilen. Hierop volgt de befchouwing der algemeene pligten, welke de Heilige Boeken allen Indiaanen, zonder uitzondering van Caste of Stamme, opleggen, waaruit blykt dat de Zedenleer der Indiërs zuiver is, en dat zy dezelfde deugden hebben als wy; ook vinden wy hier natuurlyk bygevoegd hunne denkbeelden van de zielsverhuizing, van een Paradys, als de belooning van hen, die de negen Broumas vereeren, en een Hel, als de ltrafFe der boozen, die zich niet bekommerd hebben de grootheid van God te befcbouwen. Voorts fpreekt hy van den Ganges, die in Indiën in heiligen perbied gehouden, en door de Heidenen geloofd wordt uit de voeten van Brouma onmidlyk ontfprongen te zyn; waarop hy ons een omftandige befchryving geeft van de ftelzels der Indiaanen omtrent de fchepping der waercld, derzelver duuring en verfchillende ouderdommen, en, nadat hy by deeze gelegenheid gefproken heeft van de algemeene verdeeling van den tyd met deszelfs betrekking tot alle wezens , van den Schepper af tot den rnensch toe, gaat hy over tot de gewoone en burgerlyke verdeeling van den tyd by de Indiaanen, te weeten van eeuwen, jaaren, maanden en dagen en derzelver vermeenden gelukkigen of ongelukkigen invloed op hunne daaden en handelingen, waarop hy eindelyk dit gedeelte van zyn werk befluit met At Geloofsartikelen der Bramaanen, die wy onzen Leezers zullen mededeelen, omdat men daaruit zien kan, dat de bygeloovige gebruiken van het ligtgeloovig en dweepzuchtig volk, verre van de Wysbegeerte der Bramaanen, welker zedekunde zeer zuiver is, ve-rwyderd zyn. !5E«  3* Sonnerat's reize geloofsartikelen der bramaanen. % ,, Het Opperst Wezen, dat wy chiren, en dat andere „ vichenou noemen, is het eenigst, dat wy voor den ,, Almachtigen erkennen; het is het beginzel der vyf ele,, inenten, der werkingen en bewecgingen, die de oorzaa„ ken van het leven en den tyd zyn: met onze zielen vermengd, geeft het ons het aanwezen, dus is de „ zelflbndigheid der ziel en haare kennis niet anders „ dan God zelf. Hy heeft alles gefchapen, behoudt ,, alles door zyne goedertierenheid, en moet aan het einde ,, alles verdelgen. Hy is de God der goden , God de al- machtige; hy alleen is de hoogfte Heer, dit verzekeren „ Az'Vedams, de Tagamom, de Chastrons en de Pou,, ranoms. Alle mindere godheden zyn niet meer dan 3, fchepfelen; Hy heeft verfcheidene reizen de geheele ,, wacreld verdelgd, en dezelve op nieuw herfchapen; „ Hy is een onmeetlyk wezen, en hy verfpreidt zich, ge,, lyk een licht, alomme; Hy is eeuwig, van niemand „ geboren. Hy is alles, en zal altyd beftaan. Hy al„ leen kent zich zeiven,en is allen anderen onbegrypelyk. ,, De goden zelve bevatten zyne wezenheid niet, het is „ zyne' hoogfte zelfftandigbeid, die de zon en de maan ,, haar licht geeft. Die God alleen heeft het heelal door zyne voortbrengende macht gefchapen, behoudt alles „ door zyne onderiioudende macht, en verdelgt alles ,, door zyne vernietigende macht, zodat hy het is, wel- ken men onder den"naam der drie goden, die men Tri. „ mourti noemt, afbeeldt. Hy heeft de Goden, de men„ fchen en dieren voortgebragt, alleen om zyn goedheid kenbaar te manken. Dan fchynt hy noglügevoel noch eenige merkbaare hoedanigheid te bezitten, dan weder, gejyk het vuur, dat in het hout en de fteenen, in " Vet water en de lucht zit, bevindt zich God in het '! binnenfte van alle dingen; zyne wysheid, zyne mrcht ' en zyne uitzichten zyn een onmeetelyke en onbegrens" de Zee gelyk, welke niemand in ftaat is over te trek" ken of te peilen; fchoon het hem niet eigen is een " lighaam te hebben noch van eene groote uitgeftrekt", heid , noch als het kleinfte ftofdeeltje, neemt hy ech" ter fomwylen een gedaante aan, ten einde hun, welken " hy gefchapen heeft, en die in de duisternis gedom' peldlagen licht te doen genieten; en ondanks de ver" fchillende ' enschlyke gedaantens, welke hy aangeno. 5, ir.en  Naar. de oost-indien en china. 33 men heeft, is hy vatbaar noch voor vermaak, noch 3, voor pyn; hy is door zyne natuur vry van alle afvvis- felingen. Daar zyn geen andere goden dan hy; nie„ mand kan de beguichelingen, welke hy over de waereld ,, verfpreidt, ontdekken of onderfcheiden, of ontwyken ; 3, hy vervult het heelal door zyne onmeetelykheid, hy ,, is het bcginzel van alles, zonder een begin gehad te j, hebben. „God, die oneindig kleiner is dan een ftofdeeltje, is on5, eindig grooter dan het heelal: deeze onafhangklyke God, „ deeze vrye God, deeze God, die alles is, beltondt al„ toos alleen, zonder eigenfehap, zonder werking, zonder ,, hoedanigheid, zonder plaats of tyd onderworpen te zyn, „ zodat hy onveranderlyk is. Dit eenig en eenvormig ,, Wezen heeft geene wezenlyke verknochtheid met de „ ftof, even als de ftraalen van de Maan, in het water „ terug gekaatst, met het water dat zich beroert, in be„ weeging fchynen, zonder dat 'er iets wezenlyks met „ betrekking tot de Maan plaats heeft: Ziet daar het beeld ,, van dat wezen met alles wat ftof en eigenfehap, lyden ,, of werken is; deeze vereeniging is ook gelyk aan de ,, droomen, die dingen doen zien en aanraaken die niet ,, zyn. God openbaart zich in verfcheiden lichamen, gelyk „ in verfcheiden zielen, even als de Zon, die alleen is , ,, zyn beeld in verfcheiden vaten met water vertoont; het is op zyn bevel, dat de wind waait, dat de zon ver,, licht, dat het vuur verwarmt, dat de regen valt; in 't kort hy is de volmaaktheid, het begin, het einde, en „ de glorie van die hem aanbidden. ,, Wat de goden belangt, welke wy vermenigvuldigd hebben, en onder zo veele afbeeldingen aanbidden , men heeft hen dus afgebeeld alleen voor de onkundige ,, en zwakke verftanden, welker grove godsdienftigheid iets ftolfelyks en tastbaar behoefde. Zy zouden de goed,, heid en grootheid van 't Opperwezen niet hebben kun„ nen bevatten zonder alle de vertooningen die hen op ,, God doen denken, als zy zyne eigenfehappen zien,van „ welken men, om zo te fpreeken, zo veele verfchillen,, de goden gemaakt heeft. Doch zy, daarentegen, die ,, dien God begrypen kunnen, hebben geene afgoden van ,, doen, want de beelden, tot welke wy onze aanbiddingen richten, zyn eigenlyk niet anders dan gelykenisfen van zyn wezen, in zo verre dat hy verfcheiden reizen s, in de waereld gekomen is onder gedaanten, welke wy . II, deel. n. alg. lett. no. i. C „ ver-  24 SONNERAT'S REIZE NAAR DE OOST-INDIEN EN CHINfi; „ vereeren ter nagedachtenis van zyne godlyke verfchy,, ningen,en van het goed dat zy ons toegebragt hebben. „ Wygelooven ook dat de planten en dieren waarlyk „ eene ziel hebben als wy, en om die reden dat alle le- vende dieren geëerbiedigd moeten worden; dat zy, die r, dezelve opofferen, eene groote misdaad begaan. „ Wy vereeren de heiligheid vun verlchillende plaatzen ,, en rivieren, omdat God ons beloofd heeft zyne gunften „ uit te ftorten over de geene, die dezelve bewoonen zouden. „ De onderfcheidingen van onze genachten zyn on hun„ nen oorfprong gegrond: wy befchouwen de Bramaancn „ als de voornaamfte, omdat zy uit het aangezicht van 3, bkouaia gefprooten zyn; de Tfchattiren als de tweede 3, in rang, omdat zy uit zyne fchouderen zyn voortgeko„ men; de Wafchiers als de derde, omdat zy uit zyn „ buik afffammen; en de Suttiren hebben den vierden „ rang, omdat zy uit zyne voeten herkom (tig zyn. Mo,, gelyk zyn deeze afdammingen niet anders dan zinne- beeldige figuuren van de waarheid, maarwy gelooven,dal „ zyzeer wezcnlyk plaats hebben. Dit is ons geloof. Het is ,, niet volmaakt, omdat wy niet weeten , hoe God beter te „ kunnen behangen; maar de overvloed en grootheid zyner „ goedertierenheid vervult het geen aan onzen eerdienst „ ontbreekt; wy weeten flegts dat wy God moeten vree3, zen en dienen; hierin komen wy allen overeen; on,, danks het verfchil onzer fecten Hemmen wy allen in „ en belyden eenpaariglyk, dat zy, die het goede doen, „ volgens hunne goede werken beloond worden, maar „ dat zy, die kwaad doen , om hunne euveldaaden geftraft „ worden; Go|s goedertierenheid bindt zyne gerechtigheid ,, niet, en zyne gerechtigheid fchaadt zyne goedertferen„ heid niet, maar het geheim van zyn beftier is ondoor,, grondelyk. Wie kan de diepte zyns aerichte afmeeten? 9, wy aanbidden zyne onbegryplykheid." Het volgende gedeelte van dit Werk, waarmede dit Deel befloten wordt, behelst eenige weetenswaardige byzonderheden en aanmerkingen over de Chineczcn,üe. ftaatsomvventelingen, federt eene eeuw in de Koninsrryken Pügu en Am voorgevallen, en eindelyk over den grond, de voortbrengzelen en bevolking van Madagaskar, de middelen om m dat land handel te dryven, de goede en kwaade gefteldheid van de lucht, en de daar uit voorfpruitende ziekten. Reis*  j. h. campe, retsbeschr. voor de jeugd. Re isbefcltry vingen voor de Jeugd, door j. h. campe. Eerfte Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. TeAmJlerdarnjbydcWed. j. Dóll, 1786. Behalven het Voorberigt ,272. bladz. in octavo. A/Jet dit deel begint de Heer Campe de uitvoering van een Plan, het welk hy zich voorgefteld heeft, en waarvan wy voor eenigen tyd gewag gemaakt hebben. (*) Om naamlyk, ten nutte der lecrgraage jeugd, „ eene verzameling van reisbcfchry„ vingen te vervaardigen, waarby niet meerder denkbeelden 5, van aardrykskunde, wacreldkunde, gefchiedkundc en andere „ wctcnfchappen, onderfteld worden, dan men by jonge Leden, die myne voorige werken geleezen, en caarby het gewoon „ onderwys der Schooien genooten hebben, onderftellen kan." Ter proeve hiervan verleent ons dit Stukje de eerfte reis ter ontdekkinge in het Noorden, door Jacob Heemskerk en IVillem Barendsz; waar nevens gevoegd is, eén berigt der merkwaardige gevallen van vier Rudifche Matroozen op Spitsbergen; en verder een verdag der eerfte rcistogt langs Afrika , met het omzeilen van de Kaap de goede hoop, naar Oostindie, volvoerd door Vasca de Gama. De Heer Campe bepaalt zig , in 't geeven van een aanccngefchakeld reisverhaal, inzonderheid tot het geen der Jeugd een leerzaam vermaak kan geeven; doorvlegt zyn verflag met het ontvouwen van nutte kundigheden, en neemt uit het voorgevallen meermaals aanleiding, tot het mededeelcn van leerzaame onderrigtingen. Tot een voorbeeld hiervan dienen zyne opmerkingen, by gelegenheid van het bekende geval,toen men.byde overwintering op Nova Zembla, een gedeelte van de zonnefchyf boven den gezigteinder zag, veertien dagen vroeger, dan dezelve zig in dat gewest, volgens de Stcrrckundige rekening van den kundigen Willem Barendsz., kon vertoonen; 't wellc Bnrcndsz. die waarnecming in twyfel deed trekken; welker echtheid nogtans eerlang bevestigd werd, toen, na verloop van drie dagen, by een helderen hemel, dc geheele zon, ontegenlpreeklyk, voor hun gezigt, boven den gezigteinder ftond. ,. Bare-.dsz. (zegt onze Schryver, dit verhaald hebbende,) flondt verwonderd; hy rekende andermaal, en vond op nieuws, dat de zon ongelyk had, met thans reeds te voorfchyn tc komen, dewyl zy, naar den gewooneft loop der natuur, in dat gewest, waarin zy zich toen bevonden, eerst veertien dagen daarna voor de ecrftcmaal wederom moest zichtbaar worden. Hy overtuigde zyne reisgenooten van de egthcid van zyne uitrekening, en het geheele gezclfchap ftond, even als hy. verwonderd. Hunne oogen getuigden, dat de zon in de daad voor hen ftond, en de fterrekundige rekening toonde hen de onmogelykheid der zaak. \Vien O Zie 4'S- V*l> Ltturosf. V. r\ M. ,42. C 2  J. H, CAMPE Wicn zouden zy nu gelooven? Hun verfland of hunne oogen? „ Bygeloovigc menfehen zouden dit raadfelachtig verlchynièl veel fpoediger opgelost hebben. Dit is een Wonder, zouden zy geroepen hebben. God heeft, om ons te begunftigen, den loop der natuur veranderd, en zyne zon geboden, om haaren gang te verhaasten, op dat zy vroeger voor ons zichtbaar konde worden, .dan zulks natuurlykerwys moest gefchieden. Hier ziet gy nu, zy ongeloovigcru die alles, wat in onze dagen aan den hemel en op de aarde gefchiedt, uit natuurlyke oorzaaken wilt verklaaren, dat God ook nog hedendaags ten beste der geloovigen wonderen verricht, en dat het godloos is, uit uwe wysbcgccrtc, fierrekunde en natuurkunde te willen verklaaren ''t geen de hand van God zelve onmiddelyk heeft gedaan ! — „ Stelt nu eens, dat gy, myne goede jonge Vrienden! zei ven daarby waart tegenwoordig geweest; dat gy'de zon met uwe eigene oogen gezien, eti de egtheid van de uitrekening van den eerlyken Barendsz. met uw eigen verftand erkend had; wat zoudt gy 'er wel van gezegd hebben ? My dunkt, ik kan het in uwe oogen Ieezcn, dat gy daarby in groote verlegenheid zoudt geraakt zyn. Ik zal u oprechtclyk zeggen, wat ik daarby zou gedacht hebben. „ Ik weet niet, zou ik by my zelvcn gezegd hebben, of „ myn verftand of myne zinnen my misleiden: maar dit weet „ ik met zekerheid, dat ik geen grond heb om te gelooven, „ dat de groote en wyze Schepper de orde van zyne waereld „ om mynent wil zal veranderen. Wat toch ben ik, arme worm, „ of waï zyn honderd andere van myne medewormen op aarde, „ wanneer wy ons vergelyken met de onmectelykheid van het „ Gchcelal, en met de onnoemclykc menigte van andere Schcp- „ Celen in andere wacreldliehaamrn ? wat zyn wy, dat ,. wy ons zouden verbeelden, als of God, om een hand vol „ zodanige wormen, de beste orde van zyn groot Heelal ftoo„ ren, en wonderen verrichten zoude, welke niets bedoelen 't welk groot en algemeen weldaadig is, maar welke alleen„ lyk zouden gefchieden, om eenige weinige Schepfelen te be„ gunfligen? Wanneer ik iets, 't welk ik niet weet te vef,,'klaaren, voor een wonder houden zal, zou ik eerst eene „ zeer groote en verhevene bedoeling, welke de Schepper daarby „ zou kunnen hebben, klaar moeten kunnen ontdekken. Maar „ dcwyl dit nu het geval hier niet is, zal ik het onbegrypelyke van dit voorval liever als een gevolg van myne onkunde, dan als eene bovennatuurlyke werking, befchouwen. 't Geen ïk „ niet in ftaat ben te begrypen, kunnen andere menfehen, die „ geleerder en fchranderer zyn dan ik, my mogelyk uitleggen. ,, Deezen zal ik by gelegenheid hierover raadplcegen , en , tot dien „ tyd toe, de geheele zaak ohbeflfst laaten." Het is waarfchyrieiyx dat Barendsz. ook zo dacht, want ik vind in zyn dagboek niet, dat hy de zaak voor een wonder heelt gehouden. Hy teken-  REISBESCHRYVINGEN VOO* DE JEUGD. 3? kende dezelve echter met alle zorgvuldigheid op, om eerlang, zo 't den hemel behaagde om hem weder naar Holland te rug te brengen, het oordeel der Sterrekundigen daar over te hooren En dit was ook zeer verftandig; want zonder deeze zyne omzïsi tigheid zou de geheele zaak mogelyk wel onbekend, en dus ook zonder onderzoek gebleven zyn; en wanneer de een of de ander van ons eens zulk een geval mogt beleeven, zouden wy het zelve nog niet weeten te verklaaren. ■ „ Maar kan men het dan thans verklaaren?" Zekerlyk, lieve Leezers'.en, zo gy wilt, kunt gy — het fpreekt van zelve, in 't klein — het zelfde wonder in uwe kamer naarbootzen „ ó fcluelyk!" Niet zo driftig, kinderen! anders mogt uwé procfneeming ongelukkig afloopcn. Neemt dan eens een theekopje, of legt 'er een klein ftuk gelds in. Gaat 'er vervolgens zo verre af ftaan, dat gy zo omtrent tot in het midden van het theekopje, maar niet tot op den bodem van het zelve, waar het ftuk geld ligt, zien kunt? Is 't niet zo, dat gy nu van het geld niets ziet. Maar geduld! Laat een ander nu het theekopje vol Water gieten, maar blyft gy op uwe plaats ftaan : en ö wonder! eensklaps ziet gy tot op den bodem van het theekopje, en ziet tevens het geld, 't welk gy te vooren niet kost zien. Hoe toch mag dit toegaan? , „ Die gecnen onder u, welke reeds van de natuurkunde iets geleerd hebben, wcetcn hier van de reden; (.*) den overigen kan ik hier alleenlyk als by voorraad zeggen, dat dit wonderbaar verfchynlyk ontftaat uit het breeken der lichtfiraalcn waarvan zy in 't vervolg meer zullen hooren, wanneer men hen ook met de thans genoemde aangenaame wectenfehap zal trachten bekend te maaken. Zo dikwerf, naamelyk, als de lichtftraalen uit eene dunne ftof in eene digtere overgaan, als, by voorbeeld , uit de lucht in 't water, dan worden zy gebrooken, dat is, zy neemen een anderen loop, of gaan eene anderen gang! Maar gefchiedt dit, dan vertoonen zich de van hen verlichte" vootwerpen in eene andere plaats, dan die, waar zy indedaad zyn. Hier, by voorbeeld, ziet men het ftuk geld in het midden van het theekopje, fchoon het eigenlyk op den bodem van het zelve ligt. Nu behoeft men Hechts te wcetcn, dat de lucht welke onze aarde onmiddelyk omringt, veel diater is, dan dé hooger hemellucht; dan begrypt men'ligtelyk, dat dezonneftraalen, wanneer zy uit de fyner bovenlucht'in de diater benedenlucht van onzen dampkring overgaan, insgelyks gebrooken worden, en dat wy by gevolg de zon, zo wel by haaren op- als ondergang, xütyd iets hooger aan den hemel moeten zien, dan zy telkens in de daad ftaat. Zo dikwerf als wy dus de zon des" morgens zien CC*) Mcn zic c'e natuurkundige verklaiiting van ilit vcrfclivnzel in Zï. Smith Getsigtktiitdi J, D.M. 176.] ' ' C 3  .3$ J. H. CAMPE, REISBESCHR. VOOR DE JEUGD. zien opgaan, is zy dit nog zelve niet, maar flechts haar beeld, het welk wy in den dampkring zien ; even gelyk wy thans het fluk geld in 't water zien op een plaats, alwaar het in de daad ook niet is. Het zelfde gefchiedt ook des avonds by den ondergang der zon: want ook dan is zy in de daad reeds onder den gezichteinder weggezonken, wanneer wy haar beeld nog klaar en duidelyk aan den hemel zien fchitteren. „ Begrypt gy nu, van waar het kwam, dat men op Nova Zambia de zon veertien dagen vroeger weder zag, dan zulks volgens de fterrekundige berekening van Barendsz. had moeten gefchieden? De fterrekundige man had recht, want hy rekende de ■werkelyke fiandplaats der zon uit; maar de oogen van zyne medefchepelingen hadden ook recht, want zy zagen het beeld van de zon, het welk van de wezeniyke zon niet kan onderfcheiden worden. En waar blyft nu het wonderbaare in dit verfchynzel ? „ Op dezelfde wyze verdwynen de zotheden van de verdichtfelen der feeën en fpooken, zo dra men dezelven met het oog van eene opgeklaarde reden befchouwt." Crondbeginzelen der Zedekunde in aangenaame Vcrhaalen van c. G. saltzmaivn. Uit het Hoogduitsch vertaald Tweede Deel. Te Amftcrdam, by de Wcdl J. Dóll. 1786. In octavo, 543- bladz. |~)e Verhaalcn, in dit tweede Deel byeengebragt, zyn van een gelykfoortigen aart, als die van het eerfte Deel, (*) en ze kunnen dus, nevens de voorigen, ten nutte der Jeugd gebruikt worden. De Heer saltsmann poogt gcmeenlyk, door leerzaame Vernaaien, het betragten der Deugd en het vermyden der Ondeugd in te boezemen, waarvan uit veelen het volgende voorbeeld van dankbaare Ouderliefde tot een ftaal kan verftrekken. ,, De Heer van R..., een Pruisfisch Officier had een tyd lang te UIm in Swaaben op werving gelegen. Hy moest echter wederom naar zyn Regiment gaan. Den avond voor zyn vertrek diende zich een jongeling, die 'er wel uit zag en een fraai voorkomen hadt, by hem aan, en begeerde aangenomen te worden. Hy had volkomen de gedaante van een welopgevoed jongman; maar alle zyne leden beefden, toen hy voor den Officier tradt. „ De Officier fchreef zulks toe aan eene jeugdige befchroomdhcid; en vroeg, waar hy voor bevreesd was? „ Dat gy my „niet aanneemt," was zyn antwoord; en terwyl hy dit zeide, rolde hem eene traan langs de wangen. Neen, zekerlyk niet-, zeide de Officier; gy zyt my veeleer by uitftek welkom: hoo kunt C) e jlg. V-.idcr\ Lettcroef. VII. D. bl.  C. G. SALTZMAN, GRONDBEGINSELEN DER ZEDEKUNDE. 3$ kunt gy daarvoor vreezen! „ Om dat het handgeld, 't welk ik „ genoodzaakt ben te vraagen, u waarfchynlyk'te hoog voorko„ men zal." Hoe veel eischt gy dan, vroeg de Officier. „Geene „ laage hebzucht,'' antwoordde de Jongeling. „ maar eene „ drukkende behoefte noodzaakt my om honderd guldens te „ vraagen; en ik ben de ongelukkigfte rnensch in de waereld, „ indien gy weigert my zo veel te geeven." Honderd guldens, antwoordde de Officier, zyn zekerlyk veel, maar ik heb behaagen in u; ik geloof dat gy u van uwen pligt zult kwyten, en ik zal u niets aftrekken. Hier zyn honderd guldens. Morgen vertrekken wy. En zo betaalde hy hem de honderd guldens. „ De Jongeling was verrukt van blydfcbap. Hy verzocht hier op den Officier, dat hy hem wilde vergunnen, naar huis te gaan om alvoorens nog zekeren heiligen pligt te vervullen, en beloofde binnen den tyd van één uur weerom te komen. Deeze vertrouwde op zyn eerlyk gezicht, en liet hem gaan. Maar, dewyl hy geloofde in zyn geheel gedrag iets buitengewoons en geheims ontdekt te hebben, fpeorde zyne nieuwsgierigheid hem aan, om hem van verre te volgen. En nu zag hy hem regeiregt naar dc ftads gevangenis loopen, alwaar hy op de deur klopte en binnen gelaaten wierd. „ De Officier verdubbelde zyne fchreden, en hoorde, aan dc deur van de gevangenis komende, den jongeling met den cipier fpreeken. „ Hier," hoorde hy hem zeggen, „ is het geld, waarom „ myn vader in de gevangenis zit.' Ik zal het by u neerleggen ; ., en breng my nu fc'hiclyk by hem, om hem van zyne ,, boeijens te bevryden." De cipier deed het geen hy begeerde. De Officier bleef nog eenen tyd lang (laan, om hem tyd te gunnen, ■rooi- zynen Vader alleen te verfchyncn; maar hy volgde hem fjoedig. — Welk een gezicht! Hy ziet den jongeling in de a-men van zynen vader, eenen eerwaardigen grysaard, die hem vist aan zyn hart drukt, en hem met traanen belproeit, zonder één woord te fpreeken. Dus verliepen eenige minuutcn, eer dar de Offieicr van hen bemerkt wierd. „ Aangedaan by dit tafereel, ging decs nader by hen, en zeide tegen, den Oudent wees gerust; ik zal u van zulk eenen braaven zooi niet berooven: Laat my deel neemen in de verdienfre van zyne handelwyze. Hy is vry;_ en het geld berouwt my niet, waarvan hy zulk een edelmoedig gebruik gemaakt heeft. Vader cn Zoon vielen neer voor zyne voeten. De Zoon weigerde, in den bsginne, de hem aangeboodene vryheid aan te neemen. Hy verzodit den Officier hem mede te neemen, en zeide dat zyn Vader hem nu niet meer noodig had, en dat hy zulk een gulhartig Heer niet gaarne te leur ftelde Maar de edelmoedige Officier drong 'er op aan, dat hy zou blyven; leidde hen beiden uit de gevangenis, en nam by zyn vertrek de blyde bewustheid mede, vm twee ongclukkigcn, die beiticn het zo weinig verdienden , jelukkig gemaakt te hebben. C 4 Beni-  4S BYDRAG£N Eenige Bijdragen voer Genie en Menfchengevorl. Eer/le Stukje. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, '1786. Ju gr. octavo 143 bladz. "JJit bet doorbladeren van dit Stukje hebben wy afgenomen, dat men voornccmens is, onder deezen Tytel, een Werkje te vervaardigen, waarin men ctlyke Gefchriften by een zal verzamelen, die deeze en geene onderwerpen, op eene gecstrykc wyze, vernuftig behandelen. Het mcerendeel, althans van 't geen ons in dit Stukje voorkomt, is van dien aart; het levert, naar 't ons toefchynt, en oorfprongljkc en vertaalde Stukjes, die in Proza of in Rym cn op Maat gefield" zyn, en welken een Mengelwerk in handen geeven , dat eene verfcheidenheid behelst. Waarin Leezers van vcrfchillenden fmaak, de een in 't een, en de ander in 't ander, hun genoegen zullen vinden. Zie hier, tot eene proeve, de volgende bedenkingen over de Vriendfchap. „ Van de Vriendfchap zegt de een, dat ze overal is; en een ander dat ze nergends is ; en 't komt 'er maar op aan, wie van beiden 't ergst geloogen heeft. „ Als gij Pieter Paulus hoort prijzen, dan zult ge ondervinden, dat Paulus Pieter, weêr prijzen zal , en dat heeten ze dan vrienden. En dikwils is tusfehen hen verders niets te doen, als dat de een den anderen den rug krabbelt, om dat hij hem weêr zou krabbelen; cn zo houden ze elkander bij beurten voor den gek Want 't is hier, gelijk in veele andere gevallen: Ecu ieder is Zijt eigen vriend,en niet die des anderen. Dit ben ik gewoon Flierhouts-vriendfehappen te noemen. Als ge eenen jongen FlicrtaJ: befchouwt, zoo ziet hij 'er goed geftamd, en grondvast, uit, maar friijdt hem af, dan is hij inwendig hol, en 'er is zoo eei drooge Zwamagtige ftof in. „ Het gaat hier zeker zelden heel zuiver in 't Werk, cn valk loopt 'er wel iets menfchelijks meè onder; maar tog moet de eerfte wet der vriendfchap zijn; dat de een des anders vriend zij. „ En dc tweede is, dat ge 't van harte zijt, cn goed cn kwaad met hem deelt, zoo als 't voorkomt. De dclicatcsfe, als nen dit of dat verdriet alleen dragen, en zijn vriend verfchoonen wil, is meest verkeerde tederheid; want juist daarom is hij uw vrend, om dat hij mede in 't fpel koomen, cn 't uwe lchouders liet maken zou. ,, Ten derden, laat uw vriend u niet tweemaal bidden, Maar, als 'er nood is, en hij helpen kan. dan moet ge ook geoi doek voor den mond houden; maar gaa heen, en vraag fris uit de borst Zijn hulp , even als of 't zoo wezen moest, cn'in 't geieel niec .anders zijn kan. t, Heeft uw vriend iets in zich, dat niet deugd, zoo moet ge 't hem  Voor genie en menschengevoel. 41 h hem niet verbergen, en 't kwaad goed hectcn; maar voor den derden man moet ge 't verbergen en ontfchuldigcn. „ Maak iemand niet fchielyk tot uwen vriend; maar is hy 't eens, zoo moet hij 't u, met al zijn feilen, tegen den derden man zijn. „ Zoo wat zinnelijkheid en partijdigheid voor eenen vriend fchijnt méé tot-de vriendfchap in deze waereld te behooren. Want wilde ge alleen de waarlijk eer- en beminnenswaardige eigenfehappen in" hem verecren en beminnen, waarvoor waart ge dan zijn vriend ? Dat moet elk wild vreemd onpartijdig rnensch wel doen. Neen, ge moet uw vriend met al, wat aan hem, is, in uwen arm, en in uwe befcherming nemen; het granum falis verftaat zich van zelfs; en dat, uit iets edels, niets onedels worden moet. „ Daar ;s een lighamelijke vriendfchap; volgends deze worden ook twee Paarden, die een tydlang by een ftaan, vrienden, en kunnen de een den ander niet misferi. Ook zijn 'er behalven deze nog menigerlij foorten cn aanleidingen. Maar cigentlijkevriendfchap kan niet zonder verééniging beftaan; en, waar die is, daar vormt ze zich gaarne en van zelfs. Zoo zijn lieden, die tezamen fchipbreuk lijden , en die aan woeste eilanden geworpen worden , vrienden. Namentlijk het zelfde gevoel van nood in allen, dezelfde hoop en wensch naar hulp vereenigde ze: en dat blijft dikwils zoo hun ganfche'leven door. — Eenerlij gevoel, eenerlij wensch, eenerlij hoop vereenigt, en hoe inniger dit gevoel, deze wensch en deze hoop zijn, des te inniger en edeler is ook de vriendfchap, die 'er uit voordkomt. „ Maar, denkt gij, op die wijze moesten wel alle de menfehen op aarde de mnigftc vrienden zijn! Ja, waarlijk! en het is mijn fchuld niet, dat ze 't niet zijn. „ Postfcript. Daar zijn eenige vriendfehappen, die in den Hemel bèlloten zijn en op aarde voltrokken worden." Asmus. Avondtydkortingen van het Kasteel, of Zedelyke Verhaalen ten dienfle van de jeugd. Door Mevrouwe de genlis. Uit het FrunZch vertaald. IÏ Deelen. In 's Gravenhage by J. van Clcef, 178Ó. Behalven de Voorreden 848 bladz. In gr. 8vo. Qnder deczen tytel heeft Mcvrouwc de Genlis een leerzaam Boek voor de [cugd uitgegeeven, op de vooronderftcldc gefchicdenis, dat de' Marquis de Clem-re na 't Leger trok, en dat, by'die gelegenheid, zyne Vrouw cn Schoonmoeder, met zyne drie Kinderen, benevens verdere Huisgenooten, Parys verlieten, om een meer afgezonderd leeven te leiden op een Kasteel, in C 5 een  42. DE GENLIS een afgelegen oord, daar een hunner Landgoederen was. Geduurende de winterfche avonden, belfond de uitfpanning op het Kasteel, in 't vernaaien van voorvallen aan de Jeugd, die derzelver opmerkzaamheid konden trekken, 't welk aanleiding tot dcezen tytel gcgeeven heeft. De daarin medegedeelde Vernaaien zyn inzonderheid gefchikt voor Kinderen van tien a twaalf jaaren, van welken men onderftellen mag, dat zy voor een redeneerend onderwys vatbaar zyn. Mcvrouwe de Genlis heeft deezen trap van vatbaarheid zeer wel waargenomen, en de door haar voorgeftelde verhaalen dienen alleszins, om de zeden der Jeugd behoorlyk te vormen, en aan dezelve nuttige kundigheden in te boezemen. Dit een en ander wordt nog geftadig meer bevorderd, door onderlinge gefprekken, waartoe de verhaaien, of andere bykomende omftandigheden, veelvuldig de gelegenheid verleenen, en waarvan hier op eene zeer gepaste wyze een leerzaam gebruik gemaakt wordt: welke fchikking en uitvoering dit Gefchrift ten hoogfte nuttig doet zyn; zelfs in zo verre, dat het, meerendeels, ook in een verder gevorderden leef tyd, van veelen met vermaak en nut geleezen kunne worden. ■ Het mededeelen van een verhaal uit het zelve zou hier te veel plaats beflaan; maar men vestige, tot eene proeve der leerwyze, het oog op het volgende gefprek, waartoe een voorafgaand verhaal aanleiding gaf. Mevrouw de klem re het loflyk gedrag van eene uitfteekende Kamenier, Marianne geheeten, (doch aan welke de overleedene Mevrouw geen beftaan had kunnen bezorgen,) verhaald hebbende, had tevens gezegd; dat haar, na verloop van eenigen tyd, een Legaat van tweehonderd cn zestig Livres 's jaars ten deel viel; 't welk een haarer bloedverwanten, door haare Deugd getroffen, haar nagelaaten had. Dit zag de moeder aan als eene foort van bclooning der Deugd van Muriarne; en hier uit ontftond haar volgend gefprek met haare Dogter Carclina en haaren Zoon Ccejar. „ Heden, Mama! (zei Caroline, op een verdrietigen toon,) twee honderd en zestig Livres was dat de geheele belooning voor Marianne? — Maar, (hernam Mevrouw de Clcmire,) bedenk eens, Caroline, dat twee honderd en zestig Livres, voor iemand van den ftaat van Marianne, en dan de lust tot werken, dien zy altoos zeer yverig behield, haar in eene Stad als Charleville ryker maakte, dan eene Dame is, die, met een huisgezin met Kinderen, aan 't Hof vyf en twintig duizend Livres 's jaars inkomen heeft. En in 't algemeen geeft het geen waar geluk, wanneer men door al te veel geld boven onzen ftaat verhoeven wordt. En waarom niet? (vroeg Ca;!ar) —■ Gnderftel eens, dat Morel, uw Lakei, morgen twee Milliccn uit de Lotcry trok! Wel nu Mama! Morel zou dan zeer gelukkig zyn; hy heeft het besre hart, cn ken met dit geld veel goed doen. — Zo ik ai eeus ondérftel, dat dit geval hem niet  avondtydkortingen van het kasteel. 43 niet geheel veranderde, en hem, in plaats van nederig, weldaadig en goed, trotsch, waanwys en dwaas maakte, zou hy dan nog niet zeer te beklaagen zyn! Morel kan leezen en fchryven; heeft de beste grondbeginfelcn, en hy is in zynen Hand geacht en bemind; maar welk eene vertooning zou hy toch kunnen maaken in de groote waereld? Aan welke bcfchimpingcn was hy daar niet bloot gefield? Hoe zou hy toch de eer van zynen ftaat kunnen ophouden ? Wat zou toch zyn onderhoud in eenen meer befchaafden kring, wat zyne houding en voorkomen kunnen zyn' Hy zou willen trouwen, en dan zeker geen Boerinnetje of Burgerdogtcr kunnen neemen; hy zou dan eene voor het oog wel opgevoede Dame moeten verkiezen, die hem niet zou trouwen, dan om zyn geld, dus niet uit achting; en zy zelve zou hoogst verachtelyk moeten zyn, en hem dus het leven bitter maaken; zo dat gy ziet, Kinderen, dat Morel, met hohderd duizend Livres inkomen, zo ongelukkig als befpottelyk zou zyn. Daarentegen, zo gy eens onderflelde, dat hy uit de Lotery flegts twaalfduizend Guldens trok; dan zou hy een fchoon ftukje Land kunnen koopen, een aartig Vrouwtje van zyn ftaat trouwen, die wel zuinig en werkzaam was, en hem daarby nog vyf of zesduizend Guldens aanbragt; be» mind en geacht van zyne Vrouw; met ruimte en gemak leevende; geëerd by de Hóevehaars, zyne nabuuren, om dat hy goed en liefdaadig is, en meer weet, dan doorgaans luiden van zyn ftaat; zie daar Morel den gelukkigftcn Man van de waereld! Dat is waar; maar wanneer Morel met twee Millioenen echter in zyn vorigen ftaat wilde blyven, zo hy dan niet in eene Stad ging woonen, 'maar op het Land bleef, en zig met eene kleine Hoeve, en eene lieve, bekwaame, huishoudende Vrouw vergenoegde; en zo hy dan verder zynen grooten fchat enkel aan liefdedaaden befteedde; dan zou men hem niet befpotten, en hy zou gelukkig zyn.' Morel is een zeer braaf Man, maar in dit geval zoud gy hem tot een Wysgeer, tot een Held, verheffen; en ik geloof", dat hy noch het een noch het ander is. Daarby, om uwe onderftelling mogelyk te maaken, zoud gy ook moeten gelooven, dat zyne Vrouw even zo heldhaftig zou zyn, als hy zelve, cn zyne Kinderen gebooren Wysgeeren. Zonder deeze onderftelling, zou die goede Vrouw wel eens zeer misnoegd zyn, dat haar waarde Man niet ten minften zestig duizend Livres Jaarlykfcho renten oplag; de Kinderen zullen weldra van het gevoelen hunner Moeder zyn; en dan zou de arme Morel in zyn huis niet dan klagten en verwytingen hooren. Nu wat zwaa- rïgheid? laat hy dan niet trouwen! En zo hy dit ech¬ ter gaarne deed. Maar genoomen, hy trouwde niet; dan zou hy ook geene Kinderen hebben, en van welk een genoegen berooft gy hem dan niet F —- Ach, lieve Mama , geef hem eejie goede Moeder, en hem zal niets ontbreeken. — Allerüef-  44 ' tfe GENLIS fïe Jongen!.... Maar, dit nu ook al eens toegedaan • 'gy zfet* ik neem alles aan, Wat gy begeert. Jk del dan eens', dat hy* ■met zulk eene braave, goede, tedere, verftahdigë Moeder ge zeegend was; dat hy zig, met deeze geliefde Moeder op een klem Landgoed begaf; dat by voor zyn gebruik niet meer dan twaalf of vyftien honderd' Livres hield, cn dat hy het overige aan de noodlydenden gaf, dan zie ik nog duizenden van ver- drietelykbeeden voor hem te gemoet. ~ Welken zyn die dan V Morel heeft geen kennis van menfehen, noch van bellier van zaaken; loozc vleijcnde fchurken zullen zig meester van zyn vertrouwen maaken, onder voonvcndfcl van hem te onderrigtcn, cn zyn welmcenende yver tot het waare doeleinde te bellieren. Morel, door hen misleid, bedroogen, bedoolen en arm gemaakt, zal, tcrwyl hy het goede wilde verrigten, niet anders dan listige fchurken, luija'ards en booswi-- Uoogl. in de H. Godgel. en Kerkt, Gefctt. aan het Illustre Aihenaum, en Predikant: in de Gemeente te Amfierdam; mitsgaders Lid van hes Zceinvsch Genootfchap der Wcetenfchappen ttrVlisfinegn Twaalfde Deel. Tc Am/lerdam, by ]. Allart i^öó" Behalven het Voorwerk. 396 bladz, in gr. Svo. ' ' A/fet dit twaelfde Deel loopt de ontvouwing der Dichfc. kundige Boeken van, den Bvbel ten einde; als behelzende, na ene voorbereidende Verhandeling, ene doorloopende verklaring van Salomo's Spreuken, deszelfs Prediker en Hooglied; waerin de Lloogleeraer Klinkenberg zynen Bybelarbeid met de hem gewoone opmerkzaemheid voortzet, van welken de Bybeloefenaer des beftenc!i°- een leerzaem gebruik kan maken. Tot een nieuw voorbeeld hiervan ftrekken 's Mans niet ongegronde bedenkingen over zodanige plaetzen, welken in het beek Prediker voorkomen, die men niet wel anders dan als aenftootelvk kan befchouwen; en welken men, gelvk zyn Hoogeer waerde zich uitdrukt, „ met de beginfelen van zeden en „ Godsvrucht niet een over kan brengen, zonder den tekst ,, geweld aen te doen". Men heeft ze , naèmlyfe, zyns oordeels te befchouwen, als ene voordrngt van "'s Vorften over' denkingen, geduurende zynen zondenval; toen hy van tyd tot tyd al verder afwykende, zich in verkeerde over leggingen toegaf, en onbetamelyke dingen ter hand ram • 't welk al mede geftrekt heeft, om hem te leeren 'hoe alles ydelheulzy. Wanneer men des Predikers voorireJJin gen van dien aert uit dat gezichtspunt btfebouwt latei* ze zich gereder, dan op eenigen anderen grond,verklarenen ne hoogleeraer (lelt ons dezelven telkens in dat licht voor; waer over men, uit zyne volgende" opheldering van Pred. 11: 12 21, enigermate kan oordeelcn. il.DEEL.K. ALG.LETT.NO. 2. D (a) l2  tj0 j. VAN NUYS KLINKENBERG , ,fV) 12. Daar na wendde ick mij, om te fien wijsheijt, oock onünnigheden ende dwaesheijt: verg. Kap. i: 17 (_*). Na dat'ik, eenigcu tijd, zoo veel van de vermaken dezes levens genooten had, als behoudens de wijsheid en godsvrucht gefchieden kon, begon ik van het rechte ipoor der deugd langzamerhand af te wijken. Hiertoe werd ik vervoerd door de verleiding der vreemde wijven: ik liet wel voor als nog den Godsdienst niet geheel varen: inaer, ik nam tevens dwaze en gansch onbetamelijke dingen bij de hand. Toen heb ik de ijdelheid der ondermaenfche dingen, in nadruk, kunnen öntwaer wo> (,) Pred. I: 17, ende 7- 23- (*) Dit voorftel Kap. I: 17, welks opheldering wy, ten rechten verftande van des Hooglecraers gevoelen in dezen, niet oneigen geacht hebben, hier te plaatzen, luid in zyne uitbreiding aldus: linde ick begaf mijn herte, in het begin van mijne Koninglijke regeering, ik lag 'er mij met alle Mnijnc vermogens op "toe, om wijsheit ende wetenfehap te weten; om in de kennis toe te nemen; ook heb ik naderhand, toen mijn hart door de verleiding der vreemde vrouwen verijdeld was, de proev genomen van onfinnigheden ende dwaasheiit: ik heb dwaze en gansch onbetamelijke dingen bij de hand gehad: maer, ick ben géwaer geworden , dat ook dit een quelling des g estes is, eene *jdele afmatting van ele ziel, welke geen waer genoegen verfchafien kan " ' Naer des Hoogleeraers gedachten fpreekt dc Prediker van 't eerfte Kip 2- 1 11; cn maekt vervolgens vers 12 een aenvang van 't melden zyner ondervinding en denkwyzc, geduurende den tyd van zyn afval; 't welk voortloopt tot Kap. A. ro- , Hieraen volgt een uitflap, behelzende ene aen- eenfchakeling van zedelyke lesfen, Kap 4: 17- 7 : 14 -—— En nae dezen uitflap keert dc Prediker weder tot zyn hoofdonderwerp , (tellende eerst nog voor ene zyner overdenkingen in de da^en zyner ydelhcid, vers 15-22: en gevende verder een ♦erflag zyner denkwyze en waernemmgen, toen hy uit zynen zondenflaap ontwaekte : 't welk van Kap. 7: 23, met invlechtinge veler zedelvke lesfen, voortloopt tot Kap. 11:6: wacrop de Prediker zvn boek befluit, met te leeren, boe men wel zal fierven, en daërtoe by tyds op zyn einde behoort te merken. Kap il- 7 —12: 8. Wyders behelst Kap. 12: 9-14. èen aanhangfel, hét welk in later tyd, onzeker door wien, mogelyk door Koning Uiskias, by dit Boek gevoegd is.  OVER DEN BIJBEL. ^ worden ; en die ijdelheid is ten allen tijde dezelvde: want hoe [/oude]een menfche, die den Koninghnakomen fal [doenj ? of wat zal iemand die na mij komt ondervinden? juist het zelvde. De gefteldheid der zaken, gelijk ik reeds heb opgemerkt, Kap. i: rW) verandert niet, 't gene dat airede gedaenis, zal'ook in het vervolg gefchieden, en in de toekomende tijden zullen de itervelingen geen meerder voordeel hebben van hunne pogingen, dan tegenwoordig. 13- Doe begon ik wel van den weg de* wijsheid en der deugd af te wijken; maer, ik was nog niet geheel aen de dwaesheid overgegeven, zeer duidelijk fagh en bemerkte ick, dat de wijsheijt zo veel uijtnementheijt heeft boven de dwaesheijt, gelijck het licht uitnementheijt heeft boven de duijsternisfe. 14. De oogen des wijfen zijn in fijn hooft, hy ziet voor uit, hij bemerkt de gevaren welke hem dreinen en is omzichtig om dezelve te vermijden; maer de^fot gaet op zijnen weg zorgeloos en onbedacht voort, zonder het nakend gevacr op te merken, hij wandelt als het ware in de duijsternisfe: deze opmerking had mij moeten bewegen , om tot den weg der wijsheid en der deugd, welken ik zoo ongelukkig verlaten had, weder te keerenmaer ik raekte ongevoelig al verder verdwaeld. De waerneming dat wijzen en dwazen aen dezelvde lotgevallen in dit leven onderworpen zijn , bracht mij' tot zeer onbetamelijke gedachten : doe bèmerekte ick oock, dat eencrleij geval hen allen bejegent, dat beide, wijzen en dwazen, acn dezelvde ramplpoeden van dit leven, en ten laetfteu aen den dood , onderworpen zijn. 15. Dies feijde ick in mijn herte en bij mij zeiven, Gelijk 't den dwalen bejegent, fal 't oock mij felve bejegenen: hoe zeer mijne wijsheid mij bij blijft, verg. vs. 9. en of fchoon ik mij aen de lesfen der wijsheid en der deugd boude , kan ik geene voorrechten boven den dwaes verwachten: vvaerom hebbe ick dan doe meer nae wijsheijt geftaan ? wat voordeel zal ik dan van de wijsheid hebben , en waerom zal ik mij daerop langer toeleggen en mijnen geest kwellen V doe fprack ick in mijn herte, dat oock 't felve ijdelheijt was, doe verviel ik D 2 op  £2 J. VAN NUYS KLINKENBERG op die dwaze gedachten, dat zelvs de wijsheid en Godsvrucht geen voordeel kan aenbrengen. Eenmael acn de dwaesheid een weinig bot gevierd hebbende, en mij gewend hebbende de uitkomst der dingen onder de zon, en geduurende dit leven, te befchouwen , verloor ik ongevoelig het volgend leven uit het oog; ik befloot zeer onbedachtzaem , uit de rampfpoeden dezes levens, en het algemeene lot der ftervelijkheid, aen welke beide wijzen en dwazen onderworpen zijn, dat de wijsheid en Godsvrucht geene vooTdeelen hebben, boven de dwaesheid en de ondeugd. Dit was de naeste ftap tot mijne verdere afwijking. 16. Want mijne aendacht alleen, binnen deengegren- zen van dit kortftondig leven, bepalende , dacht ik bij mij zeiven: dacr cn fal in eeuwigheiji niet meer gedachtenisfe van eenen wijfen, dan vaneenen dwaes'zijn: het duurt niet lang na den dood van eenen wi[zen, of 'er wordt even zo min met achting van hem gefproken als van eenen dwacs: aengefien 't gene dat nu is, cn zelvs nu genoemd wordt, dat wort in dc toekomende dagen altemael vergeten; ende hoe fterft de wijfe met de fot? 17. Daerom hatcde ick dit leven, ik kreeg 'er verdriet en weerzien in, ik begon te morren tegen de wegen der Voorzienigheid, in plaets van mijnen Schepper geiechtigheid toe te wijzen, want dit werek docht mij quaet, dat onder de fonne gefchict: het beloop der waereldfche zaken mishaegde mij; en ik oordeelde, dat de waerneming van dergelijke lotgevallen, beide van wijzen en dwazen, niet met eene alles beftierendc Voorzienigheid beftaenbaer ware: want» dit was mijn ongelukkig befluit, het is al ijdelheijt, ende quellinge des geesten, een wijze heeft even zoo weinig voordeel van zijne wijsheid, als een dwaes van ziine dwaesheid, en een deugdzame heeft geen meerder nut van zijne nauwgezetheid, dan een godloze van zijne losbandigheid. Tot welke Godontcerde gedachten kan men komen, wanneer men eenmael aen de dwaesheid toegeeft, en zich in de ftrikken der zonden laet verwarren!' 18. Ick hatede toen oock al mijn arbeijt, dien ick bearbeijdt hadde onder de fonne, in plaets van eenig vermaek te hebben, van de paleizen» welke ik gebouwd, van  OVER DEN BIJBEL. 53 van de lusthoven, welke ik aengelegd, van de fchatten, welke ik verzameld had, kreeg ik 'er eenen afkeer van. liet berouwde mij,dat ik al dien arbeid gearbeid hadde, om dat ik' 'er niet dan een kortftondig gebruik van hebben konde; vermids ik alleen het oog gevestigd had op dit aerdfche leveu, fcheen het mij een onverdraeglyk ding, dat ik al dien arbeid, en welligt binnen korten, foude moeten achterlaten aen eenen menfche , die na mij wefcn zal. 19. Want wie weet, of hij wijs fal zijn, ofte dwaes? en hoe dwaes hij ook wezen moge, evenwel fal hij hcerfchen over al mijnen arbeijt, dien ick bearbeijdt hebbe, ende dien ick wijslick beleijt hebbe onder de fonne: Dat is oock ijdelheijt. 20. Daerom keerde ick mij omme , om mijn herte te doen wanhopen over al dien arbeijt, dien ick bearbeijdt hebbe onder de fonne. Het bleev nog niet bij den afkeer; maer ik dwaelde allengskens verder en verder af: ik verviel tot wanhopige gedachten, en begon mrj te verbeelden, dat 'er, in alle de goederen van dit leven geen vermaek of genoegen in het geheel te vinden ware; ik werd geheel verdrietig, droevgeestig en wanhopig. 21. Want daer is een menfche, of hoewel *er een mensch zij, wiens arbeijt in wijsheijt, ende in wetcnfchap, ende in gefchickelickheijt is: of fchoon een mensch 'er zich, met alle mogelijke wijsheid en voorzichtigheid , op toelegge, om zijnen voorfpoed op eene eerlijke wijze te bevorderen; nochtans fal hij de vruchten van al dien arbeid, binnen korten, verlaten moeten, en overgeven tot fijn deel, aen eenen menfche, die daer aen niet gearbeijdt en heeft; Dit is oock ijdelheijt, ende dit befchouwde ik als een groot quaet, het welk mij wanhopig maekte, en deed befluiten om allen mijnen arbeid te itaken'. J D 3 Leer.  54 J. TISSEL- Leerredenen over de gewjgtigfte gebeurtenisfen, uit het lecvcn van jesus christlts , gewoonlijk genoemd Evangeliën, door johannes TissRL . Leeraar der Lulherfche Gemeente te Dordrecht. Eer/Ie Deel. Te Dordrecht by F. Wanner. 1786. Behalven het Voorwerk ,343 bladz. in gr. octavo. Ter oorzake der bekende gewoonte van het jaerlykfche prediken der Euangelien, in de Lntherfche Gemeente, is 't met vreemd, dat vele Leden dezer Kerkgezinte, by die gelegenheid, de ene of andere Leerreden, over het onderwerp, dat ftaet verhandeld te worden, of verhandeld is, ter hunner ftichtinge lezen. Dit nu heeft den Eerwaerden Tisfel opgewekt, een jaergang (zo als men 't noemt) zyner Leerredenen over de Evangeliën door den druk gemeen te maken; vermits 'er tot nog, geene zodanige volledige verzameling, in onze tale, voor handen was; althans gene, naer den tegenwoordUen lchryf- en fpreektrant ingericht, tly heeft zich in dezelve voornaemlyk 'er op toegelegd, „ om ztfne hoorders op „ den weg te leiden^ tot het zo nodig verftand der H. „ Schrift; om duidelijk te worden voor enen gemengden „ hoop van menfehen; en belangrijke prakticale onder- werpen aan hunnen geest te vertegenwoordigen."- Op het doorbladeren dezer Leerredenen,vinden wy t'over reden, om te betuigen, dat zyn Eerwaerde, in 't een en t ander opzicht, zo wel aen zyn bedoelde voldaen heeft, dat, niet alleen de Leden zyner Gemeente, maer ook die van andere Kerkgezinten, welken niet te fterk party trekken, zich met ene leerzame (richting van zynen nuttigen arbeid zullen kunnen bedienen. Det thans afgegeven Deel behelst tien Leerredenen, waer van de eerde gaet over de kortheid en de moeilijkheul van 't menschlijk leven, naer luid van Pf. XC. 10: hoedanig een foort van onderwerpen zyn Eerwaerde, in de plaets van de gefebiedenis der bcfnydinge van Jezus, gewoonlyk op Nieuwjaarsdag behandelt. De volgende Leerredenen fchikt zyn Eerwaerde, by ene beknopte opheldering van den zaeklyken inhoud der Euangelietekften , ter overwesinge van leerrvke onderwerpen, die hem de tekst aen de hand geeft. Te weten: Gods wijsheid in dc yerfchijning der Wijzen uit het Oosten. Matth. 11. 1 -12. Jefus jeugd en de grondbegiufelen ener Christelyke Kin■ ' der-  OVER DE EVANGELIËN. 55 deriugt. Luk. II. 41 52. De Gezelligheid. Joh. IF. 1 —-11. Jefus heerlijkheid in de genezing van twee kran* ken. Matth. VIII. 1 13. Gods heerlijkheid op de wateren der Zee. Matth. VIII. 23—-27. Gods volmaaktheden bi) de toelating van het kwade. Matrh. XllJ. 24 30. De Nijd. Matth. XX. 1 —16. Hoedanig de hindernisjcn voor de kragt van het Godlijk Woord zijn uit den weg te ruimen? Luk. VIII. 4 ^5. En eindelyk, Hoe men het lijden van den Verlosfer tot zijne fligtinge te befchouwen hebbe? Luk. XVIll. 31 43. Zie hier het beloop van 's Mans leerzame bedenkingen over de Gezelligheid, ter welker befchouwinge hy zich bepaelt, na ene kortbondige overweging van het inerkenswaerdige in de Euangeliegefchiedenis, Joh. IF. 1 —11. De verlchyning van Jezus op de Bruiloft te Cana in Galilea, en 's HeUands gedrag aldaer, geeft den Lecraer aenleiding tot het tcgengaen der gedachten van dwaze geestdryvers, die ongcrymdlyk wanen, ,, dat gezelfchap,, pen by te wonen, of aardfche vreugden te fmaken, ,, een kenmerk zy van ongodsdienlfigheid of godloos,, heid." Hiertegen toont zyn Eerwaerde, het betamelyke en het geoorloofde van den trek tot gezelligheid, tot onderlinge verkering; uit overweging van 's menfehen natuur, ■ het belang" of het voordeel der maetfehap- py, ■ en de item van den Godsdienst. ■ Op hét afhandelen hiervan wekt hy zyne Toehoorders op ter behoedznemheid in dezen, en brengt hun ten dien einde de lesfen van de wysheid en den Godsdienst, ten dezen opzichte, onder 't oog; wejken hy, onder drie hoofdlesfen byeen brengt, waer van wy de eerfte les geheel zullen overnemen. ,, 1. Stelt 11, by uwe verkering (leeds vaste en waardige oogmerken voor. 't Is niet te zeggen, hoe vele oogmerken van den ftervling mislukken , of hoe velen hunner bedrijven hun rampzalig worden; alleen daarom, om dat men ze onbezonnen begint, of 'er zig in 't geheel gene bepaalde oogmerken bij voorftelt. Wat goeds toch kunt gij in alle die gezelfchappen verwagten, waar gij heen gaat, zonder eenig bepaald en waardig oogmerk? Bellist het daarom eens vooral, wat gij met uwe verkering bedoeld. De famenkomften zyn beftemd, om door vriendfchap en deelneming u eene gepaste uitfpanning te geven in uwe bezigheden. En daar gij redelijke wezens zijt, wat kan betamelijker zijn, dan de bijeenkom (ten D 4 bi l-  50 TISSEL binnen te (tappen, met het oogmerk, om daar een waardig yoedzel te vinden voor 't veriland, voor 't hart en voor den trek tor vermaak. Daar de reden, de Godsdienst en her zelfbelang dit maakt tot de ware einden der verkering; hoe dwaas is 't dan niet, of kwade oogmerken, of in 't geheel gene bepaalde oogmerken bij uwe fathenkomsten te bedoelen? Rampzalige gezelfchappen, daar men niets doet, dan zig onderling den tijd te doden; daar men, juist, om dat men 'er zonder doel, zonder waardige oogmerken verfchijnt, geen wezenlijk vermaak geniet, 't hart ledig laat, of laat ik liever zeggen, gelijk ik behoor, het vernederd en bederfd. Smaakt daarom de verkering, wanneer uwe kragten rust en ont- fpanning vorderen. Koomt daar met het edel doel, om u onderling op te feherpen, en door menschkunde uwen geest te verrijken. Koomt daar, om, in 't midden van uw vermaak, uwe harten te openen tot het aankweken van alle dc zagte aandoeningen van Godsdienst en vriendfchap. Geen trotschheid noch eigenzinnigheid verntetige immer 't vermaak van èenen broederlijken omgang. lui fchat alle die bijeenkomfteil voor verlooren, ja voor fchadelijk, daar men niets heeft zoeken toe te brengen, of ter verbetering van 't verltand, of ter veredeling van 't hart; daar men geen wezenlijk vermaak, geen ware vriendfchap fmaakte, alleen om dat men 'er ligtzinnig inkwam, zonder dat men iets deugdzaams, iets waardigs bedoelde." 2. Des Leeraers tweede les betreft de keuze der Vrienden, met wélken men gemeenzaem verkeert. Men behoort dezelven te fchatten, niet naer hun uiterlyk vertoon, maer naer hunne inwendige wacrde, naer de deugdzaemheid , naer het godvruchtige hunner gevoelens. : noode fpotters met God of de menfehen zyn te fchuvven; zo ook openbare zondaren, en zelfs ligtzinnige harten. Een vertrouwlykè omgang, ene gemeenzame verkering met dezulken , is te vermyden. En roepen ons plicht en Godsdienst zomtyds om met hun te verkeren , men zy dan op -zyne hoede tegen alle verleiding*, en pooge zyn gedrag, door befchei denheid, mensehliefdc en Godsvrucht^ zo in te richten, dat het sefchikt moge zyn, om invloed te kun,jen hebben op hunne harten. 3. liter aen hecht hy eindelyk ene derde les, behelzende ene waerfchu ving tegen de meest gewdone zonden in de verkering, waeionder hy wel voornaemlyk de volgen-  OVER DE EVANGELIËN. 57 gende betrekt. Den geest van liefdeloosheid en achterklap; de verregaènde eigenliefde en kinder- agtige ftryd om rang en eer; — het achterdochtige, het geveinsde , dat zo vele famenkomflen gedwongen doet worden, en 'er natuurlyk al het genoegen uit verbant; mitsgaders eindelyk den geest van overdaed en verfpilling, benevens dien van dertelheid en onkuisheid, die in zo velen der gewoone famènkomftert ongelukkig is ingeflopen. Laetllelyk befluit zyn Eerwaerde deze Leerrede met een korten aendrang zyner voorgedragen Lesfen, by welker waerueming, ,, onze gezelfchappen", gelyk hy zich uitdrukt, ,, veel, onbedenklijk veel, in 't genoeglijke en in 't nuttige zouden aanwinnen: daar wij zekerlijk veel zouden winnen voor onze deugd, voor onze rust en voor ons vermaak, zo wij ernftig beflooten, om de lesfen van den Godsdienst, in 't ftuk der verkeringe, beftendig ter harte te nemen". j. c. lavater, Gebeden. Naar den zesden druk vertaald. Te Leiden by W. Gryp, 1786. Behalven de Foorreden, 124 bladz, in octavo. Ene verzameling van Gebeden, welke met gemoedlyke (lichting gebruikt kan worden van alle de zodanigen , die ene handleiding van Voorfohriften behoeven, of 'er een wezenlyk nut uit kunnen trekken. De Eerwaerde Lavater heeft dezelven zodanig ingericht, dat ze dienen ter bevorderinge van 't beoefenend Christendom; en door Christenen van verfchilleude Gezindheden , en onderfcheiden (tand, gevoeglyk gebeden kunnen worden. Jn de Gebeden, voor ieder dag der weeke, heeft hy bovenal in agt genomen, dat ze telkens ene zedelyke overdenking tot hun byzonder onderwerp hebben ; vvaer van het volgende Gebed, op Zaturdag avond, zynde inzonderheid betrekkelyk tot de kortheid van het leven, ten voorbedde kan (trekken. Het luid aldus: „ Vader der Barmhartigheid! Schepper aller Wezens! Onderhouder cn Verzorger aller-fchepzelen! onvermoeid zyt Gy in goedertierenheid, onvermoeid in wel te doen! © 1 eeuwig en oneindig God, Vriend en Liefhebber det menfehen! „ Hoe behoore ik U te danken voor al het goede dat D 5 Gy  j. la vat e R Gy my, geduurende deeze gantfche week, van liet eerde tot het laatfte oogenblik , beweezeu hebt! Waar zal ik die gevoelens van dankbaarheid ontlcenen, die Uwe grocte onverdiende goedheid waardig is? Waar de woorden, met welke ik Uwen Lof naar behooren zou kunnen vermelden. ,, Ik kan niets anders zeggen, dan: Gy zyt myn Vader! Gy zyt de Liefde! Maar ik ben onwaardig en veel te gering, alle de barmhartigheid en trouwe, die Gy my bewyst; ja ik ben niet waardig; dat ik U Vader noeme! ,,'Maar echter zal eu mag ik U als mynen Vader aanbidden ! Ik mag en zal, door jesus christus. Uw kind en een Erfgenaam van Uwe Hemelfche en eeuwige goederen wezen, die beter en voortreflyker zyn, dan alles, wat ooit op aarde fchoon gezien, gevoeld of gedacht mag worden! i „O! hoe veel goed hebt Gy my , myn God, alle de dagen deezer week beweezen! Gy hebt my onderhouden; Gy hebt my gevoed; Gy hebt my klederen en woning gefchonken; duizenderhande onheilen, die my hadden kunnen treffen, en die ik door myne veelvuldige zonden verdiend had, heeft Uwe trouwe Vaderlyke hand van my afgewend. Voor veele Zonden en gevaarlyke verzoekingen hebt Gy my bewaard: Gy hebt my veel onderricht, verltcrking en troost uit Uw Woord laaten trekken. Gy hebt my veele goede gedachten en gevoelens ingeboezemd. Gy hebt mynen arbeid en verrichtingen gezegend, en my Uwe goedertierenheid op menigvuldige vvyzen laaten ondervinden. Dit alles behoorde my biliyk tot de hartelykfte dankbaarheid op te wekken, en my befchaamd te maaken, indien ik my aan de geringde opzettelyke ondankbaarheid fchuldig kende! ,, D"ch nu behoorde my ook die vraag ter harte te gaan, hoe ik deeze week heb doorgebracht?of ik nu, op het einde derzelve, veel beter, vroomer, en werkzaamer in het Christendom, zaliger in mynen God ben, dan in derzelver begin? Of ik der Christelyke volmaaktheid ook zo veel ui-W ben, als ik nu in dezelve nader gekomen ben aan het einde van myn leeven op aarde! Of ik in deeze nu ten einde 1'poedende week minder kwaads en meerder goeds gedaan heb, dan in dc voorige P Of ik de gebreken, over welke ik op het einde der vo rgnande week berouw gehad heb, of bad behooren te hebben, in deeze week niet weder begaan heb? ,, Ilee-  gebeden. 59 „ Heere, myn God, ik bid U om den geest des rechten ernst, dat die my deeze week niet iaat befluiten, zonder dat ik beter en U meer behaaglyk zy! Mogten my toch alle zonden, die ik, geduurende deeze zeven dagen, begaan heb, weder in de gedachten komen, eer ik flaa» pe; deeze zonden, en alle de welda-iden, die ik U, als Christen er. als mensch, te danken heb; op dat ik, recht nedrig, befchaamd en verootmoedigd, my weder van Uwe barmhartigheid en genade verzekeren kon! ,, Geef ook, o barmhartig God, mynen Huisgenooten, en veclen anderen menfehen, deeze zelfde neigingen, in het harte, op dat zy niet roekeloos in zondige zorgeloosheid flaapen gaan, en hunne zonden en Uwe wcldaaden vergeeteu! „ Ach! misfehien is dit de laatfte week, dat ik myn Avondgebed voor u uitftorte , o myn God , dien ik thans nog in het geloof aanbidde. „ Ach! dat deeze Gedachte, die zo ligt kan bewaarheid worden, niets verfchrikkelyks voor my had! Ach! dat ik met vreugde aan het aanfehouwen van Uw Aangezigt mogt denken! Dat christus myn leven, en het fterven myn gewin was! Dat ik eene geruste en gelaatene begeerte in my ondervond , om ontbonden te worden, en met u, myn Heiland , te zyn ! ,, Ach! Heere, Heere, dat toch éénmaal de zonden deezcr wereld in myn hart gedood wierden! Dat my toch. het onzigtbaare en eeuwige van dag tot dag gewigtiger en begeerlyker wierd! De eene week gaat na de andere voorby , gelyk de ccne dag na den anderen,maar ik, ik blyve; myne'ziel blyft en vergaat niet ! De tyd word fteeds korter; de eeuwigheid fteeds nader en grooter voor myl Ach! doe my toch alle ligtvaardigheid en alle zondenmin, met deeze week, afleggen, en morgen heiliger ontwaaken, dan ooit, op dat ik eindelyk eenmaal myne Heiligmaaking voleindigen moge. amen."  Sa VERH. VAN DEN HEID. CATECH. Verhandeling van den Heidelbergfchen Catechismus, door hermannüs FüRLïÉ , in lecvcn Bedienaar van het H. Euangelium te Dreifchor, en c. brinkman, als nog Kerkleeraar te Dirksland. Zondag XXXIX lot LU. IV Deel. Te Utrecht, by G. v. d. Crink Jansz. en de Wed. S. de Waal en Zoon. 1786. In gr. octavo, 505 bladz. Met de afgifte van dit vierde Deel, word deeze Ver« handeling van den Heidelbergfchen Catechismus voltooid; welke, in derzelveruitvoering, zeer wel voldaen heeft aen 't verlangen der genen, die, niettegenllaende vele andere gefchriften over denzelven, nog verlangden naer een Gefchrift, 't geen zich wat nader by de uitdrukkingen „ van den Catechismus hieldt, 't geen tevens de woorden en de zaken wat oordeelkundiger behandelde; en „ 't geen leevendig cn krachtig in het toepasfend deel ,, mogt zyn." Tot dus ver zag dit Werk het licht, als de pennevrucht van twee Godgeleerden; maer, overeen* komftig met de belofte reeds by den aenvang gedaen, geeft men nu, by de voltrekking, te kennen, wie deszelfs Opftellers zyn. ■—— De Leerredenen zelve, naemlyk, zyn van den Eerwaerde Ferré, by wiens overlyden 'er velen op aen ftonden, dat dezelven door den druk gemeen gemaekt zouden worden. En ter dier gelegenlieid heeft zyn Vriend, de Eerwaerde Brinkman, zich laten overhalen, om die Leerredenen te befchaven en met zyne aenmerkingen te verryken. Ook heeft zyn Eerwaerde nu 'er ene Voorreden bygevoegd, die aen 't hoofd van 't Werk geplaetst kan worden; en de Uitgeevers hebben zorg gedragen, om volledige Tytels voor ieder der vier Deelen te "laten drukken; welken, benevens de Voorreden , aen 't einde van dit Deel geplaetst zyn; waermede dit Werk zyn volle beflag heeft. Brief van dc E. Clasfis van Dokkum , aan de vyf Eerw. Clasfen dcezer Provincie ; raakende den Brief van - en het voorgevallene op de Christelyke Synodus van Vriesland , in den jaare 1785 te Harlingen gehouden. Met de noodige Bykiagen. Tc Leeuwarden by J. v. d.Haar, 1786. In Folio, 28 bladz. In dezen Brief brengt de Eerw. Clasfis van Dokkum te berde, hare klagte tegen de handel wyze en het gedrag van  BRIEF VAN DE E. CXASSIS VAN DOKKUM- van opgemelde Christelyke Synodus, ten opzichte van twee harer Gedeputeerden tot dezelve, welker Commisfie men aldaar illegaal verklaerd heelt: waer tegen deze Clasfis tracht te doen zien, ., dat de uitfpraak der Synodus, j, zoo wel als de wyze van Procedeeren in deezen gehouden, is ongegrond, informeel en wederregtelyk." ■ ■ ■ Verder maekt 'er de Clasfis, by die gelegenheid £haer werk van, om aen te toonen, dat 'er nog verfcheiden andere onregelmatigheden in deze Synode voorgevallen zyn , die aenloopen tegen de vastgeftelde Wetten ; welker afwyking of overtreding, naer 't oordeel der Clasiis, hier te fterker berisping vordert, om dat de Clasfis van Dokkum, in een Synodalen brief,'het niet in agt nemen der Wetten ten laste gelegd word; en men haer vermaent, „ niet al„ leen yverige Voorltanders, maar vooral ook yverige „ onderhouders en betrachters van de V\ et te zyn." Verhandeling over de Oogziekten. Door j. j. plenck, Doctor in de Heelkunde, Hoogl. der Ontleed- Heel- en Verloskunde, enz. Uit het Latyn vertaald, en met Aantekeningen vermeerderd, door m. pruys , M. D. Te Rotterdam, by J. Pols en J. Krap, Az. 1787. In gr. Svo. Behalven het Voorwerk 276 bl. T"\e Schriften van den Hoogleeraar plenck zyn by onze -'—'Land- en Kunstgenooten reeds zo bekend, dat wyhet noodeloos oordeelen de verdienden en fchryftrant van deezen voor de bevordering der Heelkunde, zo onvermoeiden , Schryver nader bekend te maaken. Zeker is het, dat de Heer Plenck niet behoort onder dat foort van Schryvers welke door nieuwe waarheden onze Kunst zal_ verryken: echter hebben tog zyne Schriften haare nuttigheid, en draagen kenmerken eener groote beleezenheid. De Verhandeling, die wy thans voor ons hebben, mag ook daarvan ten voorbedde (trekken. Alles wat een Bartisch , Saint Tves, Mauchart, Boerhaave, Petit, Daviel, Sauvages, en andere beroemde Mannen, over de verfchillende Oogziekten en derzelver geneezing gezegd hebben, vind'de Leezer hier in het kort by een verzameld, en met aanmerkingen en ophelderingen verrykt. De Heer Pruis heeft ons de Nederduitfche Vertaaling bezorgd, en dezelve met Aanmerkingen vermeerderd en tevens ook verbeterd. Va.  J. KOK Vaderlandsch Woordenboek, door j. kok. Vyftiende Deel. faa. r'ra. Met Kaarten, P laaten en Pourtraiten. Te Amfterdam, by]. Allart, 1786. In gr. 8vo. 329 bladz. Dit Vyftiende Deel van het bekende Vaderlandfche Woordenboek, dat by aanhoudenheid den lof blyft verdienen, dien wy meermaalen aan hetzelve hebben toegekend, bevat weder een aanmerkelyken voorraad van weetenswaardige zaaken, 't zy levensbefchryvingen en geflachtaielen wan beroemde Mannen, die tot ons Vaderland betrekking hebben, als een filips den II, een praïncois den I, de fa guls, de fabiuusskn , de foreesten en anderen, 't zy zodanige merkwaardige Aantekeningen, dié de Oudheden of natuurlyke gefteldheid van ons Vaderland ophelderen, en toelichten. Daar wy met ons beftek moeten te raade gaan,,zullen wy tot een ftaaltje uit deezen ruimen voorraad een uittrekfel geeven van het geen de kundige en werkzaame Schryver wegens de Stad Franeker heeft aangetekend. „Franfker,, in het Latyn Franequera, is de derde der Hemmende Steden van Friesland, gelegen in 't kwartier IVestergoo, aan de trekvaart , tusfehen Leeuwarden en Harlingen, drie groote uuren gaans van de eerfte en twee kleine van de laatstgenoemde Stad. Over den naamsoorfprong en betekenisfe worden veelerlei gisfingen gevormd , welke geen grond van eenige zekerheid hebben, en daarom geene aanmerking verdienen. „De Stad is niet groot,hebbende omtrent een half uur gaans in haar begrip, maar luchtig en zindelyk gebouwd. Zy heeft in haaren omtrek weinig of geene gelykheidmet cene der zo£onaamde regelmaatige Figuuren, maar vertoont veel meer een vermenging van een eirond met een vierkant, la den aaovamg haarer Stichting, die aan den jaare 1101 w p ml^.Lchreven, beftond zy eeniglyk in twee ryen huizen . UMI een watergracht en een dubbele ftraat in 't jï 1 eu; oo&twaards aanloopende op de hoofdkerk , rondom welke mede fommige huizen waren gebouwd; en was bclloten binnen eene watergragt , die nog in wezen, c„, z derf dc verdere uitzetting, ééne haarer binnengrachten geworden is. Zy is van een enkelen aardenwal omgeeven, zonder van eenige Vestingwerken voorzien te zyn, uitgezonderd één Bolwerk aan den zuidoostelyken hoek der" Stad; en eene halve Maan of Rayelyn, 't welk daar  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. <53 geplaatst is om de Noorderpoort te dekken. Die wal ryklyk met boomen beplant, verftrekttot een vermaakelvke' wandelplaats; des te meer, dewyl men daar allerwegen een ruim gezicht heeft over de vruchtbaare Velden die de Stad omringen, en op een menigte Torens der omliggende Dorpen; zo yerre, dat men zegt, den**/rondom wandelende, by helder weer, meer dan 150 Torens onderfcheiden te kunnen tellen. ™ „Franeker heeft drie Poorten: I de Ooster of Dykfler Poort, door welke men uitgaat naar Leeuwaarden, eèlvk ook een eindwegs benoorden deeze Poort, de Grift door welke men naar gemelde Hoofdftatl vaart, uit de Stad voortkomt door eenen verwulfden Brug, onder de Stads wal die de Leeuwaarder Pyp genoemd wordt. De tweede is de fester of Harlinger Poort, buiten welke men rvden vaart naar Harlingen. De derde wordt genaamd de Noorderpoort Behalven deeze is 'er een WaterSt de Doinjumer Pyp genoemd door welke men vaart naar 't Dorp Doinjum. Vooraf heeft zy drie byna recht doorgaande Straaten ter wederzyde der binnengrachten, met welke de Stad doorlneden en, i„ verfcheiden wykSi als kleine Eilanden afgedeeld is, die op de uitgangen van alle de dwarsftraaten door bruggen aan elkander verknocht „Daarby is_zy tamelyk volkryk, vervattende 3671 inwon ners, in den jaare 1748. Deeze dry ven veel K nnnS 1 in Kcorn en in IVolle. Behalven dat ook ih de3 deezer Stad verfcheiden Steen- en vonden worden inzonderheid van blaauwe verglaasde nfn nen, waaraan lommige der inwooneren een goede k ntZfn' nmg hebben. De Hoofdkerk, en thans d7c!ntP vl by de Nederlandse Hervormde Gemeente ^ JKoJ was in de Roomfche tyden toegewyd JT^m^^ Zy ftaat op een ruim met boomen beplant Kerkhof S* noorden de groote Markt, by na in het m dSeel der Stad en mag voor een der fraayfte kerken van geheel Fries" land doorgaan. De Dienst wordt, door twee Leeraard m dezelve waargenomen. Ook is aldaar Ltar Gemeente, die door éénen &V&T#ö^f^ Gemeente der Mennonieten word ^!nTLZ°\t Pre! „Eertyds bevonden zich, binnen deezp ™Q dere Geestelyke Gebouwen; daaroS ook'een tioost ï 55 zogenaamde Kruisheeren. Doch dit Klnn^V ;i • % • 1585 tot een Academie aangelegd. KI°°Ster 15 in *|g  é4 J. KOK ,,Het voornaam werktuig, ter bevordering deezer goede zaak is geweest Graaf willem looewvkvan nassaü dillenburg, die's tyds Stadhouder van Friesland, wordende de aanleiding daartoe allereerst gegeeven door de ! eeraaren der Kerken deezer Provincie, die in den jaare 1584 aan 's Lands Staaten, die's tyds binnen deeze Stad vergaderd, zettere Remonftrantie overleverden; waarin zy onder anderen verzochten, dat ten dienfte der jeugd, ten einde die met minder kosten, dan buiten 's lands, tot allerlei fraaije wetenfchappen, aan te voeren, een Seminarium CKv/etifchool) mogte worden opgericht, en eenige geleerde Profes/oren aangcfteld. In welk verzoek 's Lands Staaten niet alleen terftond bewilligden, maar, in den volgende jaare 1585, met advys van Hooggemelden Stadhouder het befluit namen, om een volkomen Academie of Univerfiteit daarvan te maaken; aan welke, in 't jaar 1586 even die zelfde vryheden werden verleend , welken de Heeren Staaten van Holland, aan hunne Univerfiteit te Leiden, tien iaaren vroeger opgerecht, hadden toegeftaan. De Geestelyke Goederen, inzonderheid van 't gemelde Klooster, die, zedert de affchaffing van 't Pausdam , in 's Lands Kist vervallen waren, werden terzelver tyd ter goedmaaking van de daartoe te befteedde Kosten aangelegd. En ten einde geen jongelingen van een fober beftaan, van het voordeel deezer Hooge School te doen verfteken zyn, is 'er ook, op 's Lands Kosten, eene opene Tafel aangelegd van zestig Studenten, die daar, fommieen voor een zeer geringen prys, en andere de vrve kost hebben. Daar toe is een byzonder huis gefticht 't welk aan de voorftraat ftaat, en 's Lands Üeconomie'of Beurfe genoemd wordt. Met dit voorrecht worden geene anderen begunftigd, dan die tot 't Leeraarambt worden aangevoerd, en wel eeniglyk, de inboorlingen en Alumni, of Voeafterlingen deezer Provincie, zyn, gelyk dezelve ook ten dienfte deezer Provincie zich bepaaldclyk verbinden moeten. . . Deeze Academie ftaat onder het opzigt van vier Heeren Curatoren; drie uit de Grietenyen en een uit de Steden, aan welken ook een Secretaris is toegevoegd. Verfcbeiden geleerde mannen hebben van tyd tot tyd het Hooglecraaramht op deeze Hooge School met roem bekleed, onder welken, door hunne uitgegeevene Schnfrcn, inzonderheid vermaard geweest zyn; wilh. amesius, joh. coccejus , CHRIST. SCHOTANUS, CAMP. VITIUNGA, ADR. met1us , GEORG.  vadkrlandsch woordenboek. 65 georg. pasor, en meer anderen. Het getal der hedendaagfche Profeslbren is tot XIV bepaald; visa- in de hl. Godgeleerdheid; twee in de Rechten; twee in de Geneeskunde ; en zes in de Natuur- en Wiskunde, beneven de Taaien, Gel'chiedkunde enz. De Kerk van 't geweezen Kruisheeren Klooster, waarin de Promoticn gefchieden, Haat in 't westelyk gedeelte der Stad; en van het Kloostergebouw zyn drie vertrekken, tot Auditoria (Geboorplaatfen,) vervaard gd, in welke de Profeslbren hunne openbaare lesfen geeven, beneven een vergaderplaats van den Academifchen Senaat, waarin de afbeeldfels der in de Profesfie deezer Academie overleden Profeslbren hangen. Ook is daar by een voortreflyke Bibliotheek en een Anatomiekamer. Daar achter ziet men den Hortus Medicus , en een Laboratorium voor de Chymie. „ Noordwestwaards van de St. Maartens Kerk ontmoet mtn het Raadhuis, een oud gebouw, dat zich fierlyk voordoet, pronkende met een hoogen fraaijen fpitfeu Toren. Ook is de Stad met een goed Burger- Weeshuis voorzien , (bande in 't zuidoostelyk gedeelte, na by den Tolbrug. Dit Huis , voornamelyk gedicht door ger. aguicola, Prior der geweezen Abtdy Klaarkamp, is van gexioegzaame ruimte en vermogen, om XL Kinderen te bergeu en te onderhouden. Ook is 'er een Stadswaag enz. „ Binnen Franeker ziet men nog veele Stinzen of oude fteenen huizen. De meesten daan langs de Hpogdraat en op de Markt. Veelen derzelver zyn gebouwd geduurende de binnenlandfche beroerten derVetkoopers cn Schie. ringers, toen deeze Stad zonderling begon te bloeijen , voornamelyk door de Graven van Holland, uit het hui» van Bederen, die, zedert dat zy deeze Proviwcfe onder hun bedwang hadden gebragt, dezelve met eenige voorrechten begemden te begunlligen; daaronder ook 't halsrecht, 't welk anderszins aan geen eene Stad deezesLandfchaps was toegedaan. Daardoor werden veele Edelen deezer Provincie gelokt,om zich in Franeker neer te zet» ten, die aldaar veel gezag oefenden; weshalven die Stad al vroeg de zetel der Edelen plagt genoemd te worden. Deeze Edelen hebben die zelve Stinzen aangelegd, wel* ken hunne naamen ontfangen en tot heden behouden hebben , naar de gedachten zelve, door welken zy gedicht, bezeten en bewoond geweest zyn. „ De eigenaars deezer huizen waren allen van den Schiering' fchen Adel; vermits Franeker, dü eenige Stad van Fries- II. deel. n. alg. lett.no.2. land  óó j. KOK land bewesten de Lauwers, die hunne party was toegedaan, daar door de gemeene toevlucht werd der Edellieden van dien aanhang. Ter deezer oorzaake heeft die Stad ook veel moeite uitgedaan van de Vctkoopers, inzonderheid van de Groningers, welke door die van Boiswerd, die mede in 't zogenoemde Groninger verbond Ronden , geholpen werden. *" Dit gefchiedde inzonderheid in den Jaare 1495. Toen in 't jaar 1498 de Hertog albrecht van saxen door de Sehieringers, tegen de Vetkoopers, te hulp geroepen was, werd hy, binnen deeze Stad, plechtiglyk als Erfpotedaat ingehuldigd; waar hy ook bedendiglyk zynen zetel hield: gelyk ook naderhand deszelfs zoons en opvolgers, de Hertogen hendrik en george van saxen, die alle hunne hofhouding hadden, op 't Sjaardemahuis, in 't westeinde der Stad daande, met eene wyde gragt omringd. Daarom is dit huis, na dien tyd, het dot van Franeker genoemd geweest, doch wegens bouwvalligheid voor eenige jaaren geheel afgebrooken. Die getrouwe aankleeving der Franekers aan de Saxifche Regeering reeds in den aanvang, en ook daarna in een tyd, toen het gantfche Land tegen dezelve opdondt, heeft uitgewerkt, dat zy met veele voorrechten door die Hertogen zyn begundigd geworden; als vrydom van alle • accynzen , hoe ook genaamd; als mede den vryen uitvoer hunner bieren, by vierde deelen van een ton, ten behoeve der landlieden, waardoor de aftrek hunner bieren zeer mogte bevorderd worden. Zelfs had Hertog albrecht, in wiens tyd de Grieteny het Bilt, 't eerst bedykt wierd, aan de Stad Franeker den eigendom van 200 morgen lands, in deeze dreek, naby 't 'dorp Jacobs parochie, gefchonken, en men meent, dat, byaldien zy daarom hadden willen aanhouden, hun 't geheele Bilt zou gegeeven zyn. Hier by kwam een ander voorrecht, behelzende, dat geene omliggende Dorpen of Kloosters het recht van Waagt hadden, noch eenige koopmanfchappen noch ambachten mogten oefenen, blyvende dezelve eeniglyk aan de Stad gehecht. De Giftbrief des Hertogs van Saüeri, hier toe behoorende, was van den 12 July van het jaar 1504. Daar by had en behield die Stad, even gelyk Leeuwaarden, het recht, om, onafhangelyk van den Hertog en van deszelfs Gouverneur, haare eigen regeering te dellen en te beëedigen. Daarby zegt men, dat de omleggende Grietenyen Franeker ad e elBarradeel, Baar-  vaderlandsch woordenboek. Baarderadeel, Menaldumaded en Hennaardenadeel, alle hunne Rechtsdagen binnen deeze Stad hadden, gelyk de eerstgemelde nog heden blyft behouden, en dat deeze eerstgemelde van daar den naam van Frankeradeel bekomen hebbe ; des te meer, dewyl de Oldeman van Franeker in der tyd, te gelyk derzelver Grietman was, des deeze Grieteny, in zekeren opzichte, aan die Stad onderheorig mogt geacht worden. De vergaderingen der l eden deezer Grieteny worden binnen deeze Stad gehouden 's Donderdags, wanneer ook aldaar de weekelykfche Marktdag is. Dit een en ander, gevoegd by de voordeelen, welke de Hertoglyke Hofhouding aan deeze Stad toebragt, kon niet nalaaten dezelve binnen korten tyd zeer te doen aanwasfen en bloeijen. En men meent dat fommigen der hier voorgenoemde Adelyke Geftichten, geduurende de Saxifche Regeering, binnen Franeker aangelegd zyn. Maar even daardoor was zy tevens het voorwerp van afgunst voor andere Friefche Steden. In den jaare 1500 werd zy, om geene andere oorzaakedan dat Hertog heisdrik van saxen binnen haare muuren zyne Hofhouding had, door andere Friezen, aan wiert deszelfs ftrenge Regeering langs hoe heer mishaagde, belegerd : doch deszelfs vader Hertog albrecht met zyne Saxen tot ontzet zeer fchielyk opdaagende, werden de Friefen geflagen en 't beleg opgebrooken. Men verhaalt, dat de Friefen, ten einde de vermeerdering der toevloeijende Saxen en andere vreemdelingen in hun land voortekomen, geduurende deeze belegering, eene foortgelyke list in "t werk (lelden, als eertyds de Gilcaditcn , ten einde de Ephrahniten, hunne vyanden,te ontdekken, door de uitfpraake van het woord Schiboleth, waarvan zie Recht. XII. 4, 6, dat zy namelyk die, welke als vreemdelingen by hen verdacht waren, fommige Friefche woorden deeden uitfpreeken, en dat ze allen, die, in de uitfpraake deezer woorden, de Friefche tongval niet konden volgen, zonder genade in 't water wierpen, en verdronken; welk verdrinken, in dien ouden tyd, de gemeene doodftraffe onder de Friefen was. Daar na heeft Franeker veel deel gehad in alle de onlusten, die onder de Bourgondifche en Spaanfche Regeering, wegens den Godsdienst, in deeze Landen gereezen zyn; waarin de Spaanfche Gouverneur kaspar robles zeer bemoeid geweest is, welke geduurd hebben tot den iaare 1578, als GiiORGE de LALAiN, Graaf van Rennenberg, E a eerst  <& J. KOK, VADERLANDSCH WOORDENBOEK» eerst benoemde Gouverneur van Friesland, in naam de? Staaten, aldaar, gelyk in de andere Friefche Steden, de Regeering deed veranderen, door de burgery, die op trommeiflag in de St. Maartenskerk gedaagd wierden, om 32 mannen te noemen, uit welke de Stadhouder het be. hoorlyk getal der Regenten verkiezen zou. Door dit middel werden de Spaanschgezinden uitgezet, en geene andere, dan die de zyde der Staaten waren toegedaan, in derzelver plaats gelteld. De Stads Kegeering, en de wyze van derzelver beftelling, is door een byzonder Reglement van Prins wilLem frfderik van Nas/du, die 's tyds Stadhouder deezer Provincie, en der Gedeputeerde Staaten, in den jaare 1657, vastgefteld. Ingevolge dit Reglement, werden alle jaaren den laatften December uit de XXX Vroedfchappen , een Zwitzer> die Historiën en Stillevens fchilderde, en een zeer ervaren kenner van Schilderyen, in 't byzonder van de Nederlandfche , en derzelver Meesters, was. Daar kogt de Monarch zelfs een menigte Schilderyen van zyne geliefkoosde Schilders , met welke hy gedeeltelvk de zo even gemelde Schilderyenaalery te Peterhof aanleide, en die hy gedeeltelyk m zyne voorkamers liet ophangen. Om deezen aanzienlyken voorraad van zelfs aangekogte Schilderyen in goeden Hand te houden en te vermeerderen , nam hy den zo even gemelden Schilder xsel in zynen dienst, die den Czaar ook tnar Petersburg volgde, en daar zelfs menig een fchoon ftuk van zogenaamde Stillevens; b. v. een Doodshoofd met een uitgebtusehte en nog dampende lamp, ftil liggende Muziek - ïnftrumenten , enz. vervaardigde; en vervolgens als Schilder van de Academie der YVeetenfchappen, in hoogen ouderdom, in 't jaar 1743, ftierf. Dc Schilder xsel. ■ "aan Voor ruim vier jaaren, leefde zyn laatfte leerling in " den Scheepsbouw nog, wiens naam was Pieter Swaarrenbnrg, " een voornaam Scheepstimmerman, woonende acuter dc Oos" terkerk. op de Werf het Wapen van Amilerdam. " n-» Heer w-vgenaar zegt in de Bejchnvmpr van drnjfe*. j " onder de vaornaamHe Perfonaadien, ., dat Aivn Silo in 'Haar 1670 ter wereld gekomen, en in den ouderdom van "f meer dan 'tagtig jaar overleden is." Net-  F. WALTHER, VAN DE VRIENDLYKE EILANDEN. 75 Natuur- en Aardrijkskundige Beschrijving der Vriendlijke Eilanden in de groote Zuidzee. Volgens de niemvjïe ontdekkingen- Door v .. l. walïheü. Uit liet Hoogduiiseh. Te Amjlerdam bij M. de Bruyn 1787. Behalven het Voorberigt 288 bladz. in gr. octavo. In de groote Zuidzee ligt, op de Zuidlyke breedte van 19 en 22 Graaden, op de Westlyke lengte van Ferro van 155 en 157 Graaden,een aantal van grootere en kleinere Eilanden, die onze Hollandiclle zeevaarenden, in de voorgaande eeuw, reeds min of meer ontdekt hebben: by welke gelegenheid Abel Jansz. Tasman drie van de voomaamften deezer Eilanden, in 't jaar 1643,met de naamen /.mfterdam,{*j Rotterdam en Middelburg benoemde; terwyl het vriendlyke gedrag der bewoonderen hem aan deeze Eilanden in 't algemeen den naam van de Vriendlyke Eilanden deed geeven. Zints dien tyd maakte men egter geen verder opzetlyk werk van deeze ontdekking; tot . (*) Ten aanzien van dit Eiland Amjlerdam meldt men ons eene byzonderheid, die wy niet wel kunnen nalaaten hier te plaatzen. „ Het midden van dit eiland, (zegt de Schryver,) ligt nagenoeg op de zuiderbreedte" van 21 Gr. 11 Mirt. en 157 Gr. westlijke lengte van het eihnd Ferro; en wijl de ftad Amjlerdam, waarnaar het eiland genoemd is, een weinig meer dan 22 Gr. 11 Min. oostlijk van Ferro ligt, zo blijkt het, dat het eiland Amjlerdam 179 Gr. 41 Min. westlijk van de ftad van dien naam gelegen is; waaruit volgt. ('t welk teffens bijzonder merkwaardig is,) dat het eiland Amjlerdam op den aardbol genoegzaam recht onder de ftad van dien naam ligt, en de bewooners van dat eiland de antipodes, de tegenvoeters, van die van de meergemelde ftad zijn. Dus ligt het .eiland Amjlerdam op een zo grooten afltand van de ftad van dien naam, als op den aardbodem mogelijk is; naamlijk op den afftand van bijna een hal ven cirkel, of 180 Gr., dat is, (een Graad op 20 uuren gaans gerekend,) van 3600 uuren! Èn wijl dus het verfchil in den tijd, tusfehen de beide genoemde plaatfen, nagenoeg twaalf uuren is, zoo volgt, dat, Wanneer het te Amilerdam middag is, het op het eiland van dien naam middernacht is; en wanneer het in de eerstgenoemde plaats zes uuren des ochtends is,het op het gemelde eiland zes uur des avonds is, en zoo verder, altijd in volkomen tegenftelling van elkander, ten aanzien van dag cn nacht."  76- F. WALTHER. tot dat de Franfchen en Engelfcben, zedert eenige jaaren, 'er zig op toeleiden, om de vroegere ontdekkingen in de groote Zuidzee voort te zetten, en verder uit te breiden. In de berigten deezer nuttige Reistogten nu, ontmoet men, buiten eene menigte van andere der Zeevaart- en Aardrykskunde dienflige opmerkingen, ook een naauwkeurig verflag van 't raerkwaardiglte, dat deeze Vriendlyke Eilanden betreft; waar van de mededeeling haare bevalligheid en leerzaam nut heeft. üe Heer Walther, in 't nabuurige Duitschland, dit bezeffende, en tevens gadeflaande, dat veelen zyner Landgenooten hiervan vcrlleeken bleeven , doordien deeze berigten, in buitenlandfche taaien opgefteld, in kostbaare reisbefchryvingen te zoeken, niet dan met veel moeite met elkander te vergelyken waren, heeft zynen Landgenooten hierin wel te gemoet willen komen. Hy heeft zig daartoe den arbeid getroost, die 'er aan vast was, om uit alle de bronnen, die hem voor handen waren, dat geene te ontkenen , 't welk hem in Haat kon Hellen, tot het vervaardigen van eene beknopte natuur- en aardrykskundige befciiryving deezer Eilanden: welke men, hier mede, ook den Nederlanderen in onze Moederfpraak aanbiedt. Weetgierigen en oefengraagen vinden hier deswegens in een kort beHek by een verzameld, 't geen in veele fchriften, rankende deeze Eiianden, vermeld wordt; en de Heer IValther heeft dit alles met zo veel gefchiktheid te zamen verknogt, 'er ook hier en daar zulke natuur- en ftaatkuudige aanmerkingen ingevlogten, dat men t'over reden hebbe, om den arbeid van dien Heer, en de vertolking van dit zyn Gefchrift, danklyk te erkennen. Het zelve behelst, in de eerlte plaatfe, eene algemeene be1'chryving der Vriendfyke Eilanden, zo ten aanzien van derzelver gefieldheid en voortbrengzelen , ais ten opzigte van derzelver Inwooneren, met aantekening van 't merkwaardigfle, 't geen men daaromtrent waargenomen heeft. En hieraan volgt voorts eene .afzonderlyke befchryving van die Eilanden, van welke men eenige byzoudere berigten verkreegen heeft, terwyl-'er om en aan dezelve nog eene groote menigte gevonden wordt, van welke men tot nog geene gezette waarneemingen deelagtig is gewof» den. — Zie hier, tot een Haal der medegedeelde be. fchryvingen, het berigt nopens de gefieldheid van het eiland Rotterdam, door de inboorelingen Anatuokna gehee- ten,  van de vriendlyke eilanden. 77 ten, het welk boven veele anderen een fchoon voorkomen heeft. „Dit eiland ligt op de zuider breedte van twintig graaden, zeventien minuten, en de lengte van honderd en zes en vijftig graaden, drie en twintig minuten, ten westen van het eiland Ferro: Het houdt niet volkomen vijftien zeemijlen of uuren gaans in zijn omtrek, maar is zeer volkrijk. Onder alle de menigvuldige omliggende eilanden (*), welke over 't geheel fterk bewoond, en aan planten en gewasfen uitneemend vruchtbaar zijn, fchijnt dit het aanzienlykfte te weezen. Het beftaat uit eene koraalrots, die met eene bedding van zeer vette aarde, welke allerhande planten in menigte yoortbrengt, bedekt is. „ Wegens gebrek aan tijd konden de heeren forster den heuvel, midden op het eiland liggende, niet behoorlijk onderzoeken; anders zou het zekerlijk der moeite waardig geweest zijn, na te fpooren, of hij niet veelligt van een anderen oorfprong zij, dan het overige des lands; en of hij, alhoewel thans met heesters en ftruiken begroeid, niet veelligt aan de werking van eenen vuurfpuwenden berg, zijne geheele verrijzenis te danken hebbe; terwijl de rest des eilands uit koraalrotfen beftaat(f). „ Dat C*) Men telt, rondsom het eiland Rotterdam, niet minder dan 39 eilandjes. Cf) Dit hebben deeze Vriendlykc Eilanden, en zo ook veele andere in de Zuidzee,met elkandercn gemeen, zo als de Heer Walther in zyne algemeene befchryving opmerkt. „ De grond is veelal eene vatte koraalrots, gevormd door wormen, die hunne koraalboomen, uit den bodem der zee , tot eene aanmerkelijke hoogte opwerken, welke ten laatfle eilanden worden: hoedanigen men nergens overvloediger vindt,dan in den oceaan, onder dc heete luchtftreek. . Zij bouwen, tot op een ge¬ ringen afftand van de oppervlakte der zee, een rif als uit kleine rotfen beftaande, en fchijnen hierm door een bloot inftinct geleid te worden: want vermits de wind, in dit deel des occaans, mecrendeels uit eene en dezelfde ftreek waait, zo is het kreitsvormig maakfel hunner koraalrotfen het beste, om aan het ge. weid des wmds een vasten muur tegen te ftellen : wijl het, om zoo tc fpreeken, een mcir van het overige der zee afzondert, alwaar geen hevige waterbeweeging plaats heeft. en het koraaldier dus eene ftiller woonplaats vindt. De baaren fpoelen van tijd tüt tijd allerhande mcïleien, zeegras, zand, koraalftukken, fom<  ?§ f. waltiier Dat de bewooners van dit eiland, doormiddel van een grooten vijver, overvloed van versch water hebben, is een groot voordeel, en zij zijn in dit (tuk veel gelukkiger dan de bewooners van 't eiland Amftcrdtim, oïTongatabu, zo als zij zeiven het noemen. Deeze eilanders 1'chijnen het ook zeiven te gevoelen, wat vooï een fchatbaare zaak goed drinkwater zij; want zij bragten geheele kalabasfen vol daarvan, als goede handelingsartikels, aan het fchip. „ De beomgaarden, in menigte hier aangelegd, maaken, dat het geheele eiland volkomen_ naar een grooten tuin gelijkt. De plantaadjen zijn hier niet, gelyk op bet eiland Tongatabu of Amilerdam, aan alle zijden, maar alleenlijk naar den kant van den openbaaren of heerenweg met fchuttingen ingellooten, en hebben bij gevolg het uitzigt ongelijk vrijer cn ruimer. De binnenlte ftreeken des eilands zijn, door verfcheide groene heuvels, met haagen omgeeven en (truiken beplant, op eene aangenaame wijze verfraaid; doch buiten die beftaat de grond overal uit eene effen vlakte. Men treft hier wegen aan, die over grasrijke weilanden loopen,en ten deele aan weerskanten met hooge boomen beplant, en ten deele met bloeiende, lommerrijke en welriekende gewasfen overwelfd zijn. Boomgaarden en heigronden wisfelen ter rechter- en ter linkerzijde op eene vcrruklijke wijze af. Men vindt hier de fchoonlle uitzigten, en de grootfte verfcheidenheid van aangenaame en welriekende bloemen. „Niet verre van den noordhoek des eilands, Hechts weinige Tchreden van den oever der zee, ligt een groot zout meir, welk omtrent een Engelfche mijl in de breedte, en drie mijlen in de lengte heeft," ook rondom met een bekoorlijken oever bezoomd is. 't Geen deeze groote waterkom nog fchilderagtiger maakt, zijn drie kleine eilandjes, met bosfehen begroeid , in 't midden van dit meir gelegen. Daarenboven is het meir met wil le eendvogels genoegzaam bedekt, en'aan deszelfs bosch - en lommerrijke oevers houdt zich eene menigte paoegaaien, waterhoenders en kleine vo- ge- fomtijds ligte zwarte veenaarde, gelijk ook dc vuiligheid van visfehen en vogelen, en de overblijffelen van verrotte plantgewas fen aan." Hierby zullen ook, volgens den Heer Walthcr, op deeze Eilanden, meermaals nieuwe vcrfchynzels en omkecringen veroorzaakt zyn , door brandende bergen, waarvan de puimfteen en bazalt, hier en daar voorkomende, ten getuigen verftrekken.  van DE VRIENDLYfcE EILANDEN. 79" gelen op. Men ziet 'er uitgeftrekte laanen van broodvruchtboomen op voortreflijke groene weilanden. Planten , met uitgebreide ranken , welke op veele plaatfen als het dichtlle lommer een groen gewelf over de voetpaden gemaakt .hadden, droegen ten deele fchoone welriekende bloemen. Gints en weer maakten bekoorlijke heuvels, en beurtling eene groep huizen of boomen, ook op veele plaatfen een klein ïandmeir, te famen genomen, ongemeen prachtige en bevallige uitzigten , die, door den uitwendigen welftand der inwooneren, overal zigtbaar, nog meer verheeven en bezield werdén. Bij de huizen liepen hoenders en zwijnen rond. Pompelmoezen waren 'er zo menigvuldig, dat men ze genoegzaam niet inzamelde, niettegenftaande onder elken" boom bijkans een aanmerkelijk getal, wegens groote rijpheid afgevallen , op den grond lag. De hutten waren doorgaans met yamswortcien als opgepropt. Kortom , wérwaard men het oog wendde, vond men fpooren van overvloed , voor welk bekoorlijk gezigt, kommer en zorg moesten vlieden. Met dit getuigenis der heeren forster , die zich hier Hechts een paar dagen ophielden, (temmen de berichten van den heer ellis, en den naamloozen Brit, wiens dagboek de heer george forster heeft overgezet, die, verfcheiden weeken lang, op dit en de nabijgeleegen eilanden vertoefde, volkomen overeen. „ De heer ellis zegt nog, dit eiland had geene goede haven, doch de grond was, uitgenomen aan het ftrand, daar hij zandig is, ongemeen vruchtbaar. Hij voegt 'er bij, dat het eiland maatig verheven, en met boomen van verfcheiden foort rijklijk begroeid was; doch dat 't over 't algemeen maar weinig goed water had, weshalve de inwooners al het water, dat zij tot het kooken van nooden hadden, uit het binnenfte des eilands haaien moesten. De waterplaats der Britten lag een klein endweegs van het ftrand, cn was niets anders dan een ftilftaauda waterpoel, in welken de inwooners zich baadden. Het was dik, moerasfig en vol Hik, en daarom niet fmaaklijk: dan zij befpeurden echter geene andere nadeelige gevolgen daarvan. ,, Ras vergaten de Britten hier de gevaaren en moeilijkheden hunner zeevaart, en genooten de aangenaamheden deezer gelukkige eilanden onbefchroomd; welker plantgewasfen de lucht op een taamlijk verre uitgeftrekt- heid met den verkwikkenden geur vervulden. De plantaadjen verfchaften hun het verruklijkst gezigt,' welk uit  8o F. WALTIlER. VAN DE VRIENDLYKE EILANDEN. uit bet heerlijkst mengfel van verfcheiden bloesfems met het frisfche groen der bladen, en de inneemende afwisfefiög van kleine boschrijke heuvels met grasrijke beemden en vruchtbaare dalen, ontftond. In de geheele natuur kan men voor het oog niets aangeunamers, en voor de zintuigen niits vleienders en verkwikkenders, bedenken. Theorie der aangenaame aandoeningen van den Heer ].. l. r.. dk pouilly. Naar den vyf den druk uit het Fransch vertaald, door e. bekker, Wed. wolff. In 's Gravenhage by J. van Clcef, 1786. Behalven het Voorwerk 113 bladz. in gr. Üvo. N^ademaal ons geluk, zo niet geheel, althans grootlyks afhangt van onze genocglykc aandoeningen, zo is het wel der moeite waardig, met alle oplettenheid te ovcrweegen, wat wy van derzelver aart, werkingen en gevolgen kunnen opfpeuren, en tc gelyk na te gaan , wat wy daaromtrent in agt hebben te neemen, ter bevorderingc van ons eigen geluk, en dat van onzen Evcnmensch. Zulks heeft den Heer de Pouilly bewoogen, om dit onderwerp opzetlyk te behandelen; en zyne deswegens voorgedraagen Theorie is tot hiertoe ten üiterfte nuttig; daar Zyn Êd. dit ftuk, op eene geregelde wyze, met een welwikkend oordeel, ten bondigfte duidelyk ontvouwt. Na een beknopt ver11a0- van dc zekerheid en het belang van de leer der aandoeningen, brengt hy ons ouder het oog, hoe onze werkzaamheden van'lichaam en geest, als ze ons niet vermoeien, en dus verzwakken, gefchikt zyn om ons aangenaame indrukken tc vcrleenen; als mede dat de bewecgingen van ons hart, wanneet haat noch angst ons dryft, ons tot vermaak ftrekken. Hieraan hegt hy eene "befchouwing van de aandoeningen der fchoonhcid des Lichaams, des Verftands en der Ziele; mitsgaders van het aangenaame dat 'er ligt in zulke hoedanigheden, die ons van onze volkomenheid verzekeren; cn wyders Haat hy gade de modifkatien der hersfenen, die de aangenaame aandoeningen voorafgaan of verzeilen. Dit doet hem verder ovcrweegen den invloed en de betrekking, die de wetten der aandoeningen op onze aanweezi^heid hebben, cn vervolgens onderzoeken, wat de reden zy, dat daar de Wetten der aandoeningen voor alle menfehen dezelfde zyn, 'er zulk een groot onderfcheid van verkiezingen en fmaaken gevonden wordt? Uit dit alles leidt hy af, hoe kragtitr wy hier door overtuigd worden, dat de wetten der aandoeningen het werk zyn van een wys, magtig en weldaadig Weezen.' Dit vertoont zig nog duidèlykcr, in zyne volgende overdenkingen , daar hy ons de geneugten ontvouwt, welke aan de bctragting onzer pfigtcn, jegens God, ons zelvcn. en den Naasten verknegt zynjtoonende tevens, by manier van zamentrek' king  J. DE POUILLY, OVER DE AANGENAAME AANDOENINGEN. 8l Icing van dit alles, de grootheid van 't geluk, 't welk de Deugd vergezelt. Zulks geeft hem ten laatften aanleiding, om te doen 'zien, in welken levensftand men allergelukkigst is, en hoe de Zedclyké Wysbegeerte den Mensch, door een duidelyk onderwys, waarvoor ieder welgefchikt hart vatbaar is, ten wezenly- ken gelukftande opvoert Eene aandachtige overdenking, van 't geen de Heer' de Pouuly in dit alles leert, is uit eigen aart gefchikt, om den Lcezer aan tc moedigen tot een naarftig gebruik van alle zyne vermogens, waarmede de Schepper hem zo wcldaadig begiftigd heeft, om hem, zelfs hier in den tyd, een genoeglyk leeven te doen genieten, en bekwaam te maaken, voor een volkomen gelukkig leeven, in de eindelooze eeuwigheid ; des wy de oplettende leezing van dit' ftukje een ieder aanpryzen. Intusfchen neeme men, als ter voorproeve, zyne volgende oplosflng van een verfchynzel, in 't ftuk der aandoeningen , 't welk veelen in den eerften opflag natuurlyk vreemd moet voorkomen: dat, naamlyk . daar de Wetten der Aandoeningen voor alle menfehen dezelfde zyn, 'er egter zulk een groot onderfcheid van verkiezingen en (maaken gevonden wordt. „ Men komt, zegt de Heer de TouiUy, hierdoor dikwils in verzoeking, om te denken, dat die Wetten voor de Laplanders cn Africaanen niet dezelfde zyn kunnen; noch voor hen, die door een zeeëngte of een keten van bergen gefchciden worden. Wat zeg ik? voor Leden van het zelfde Huisgezin; voor Menfehen, met elkander gebooren en opgevoed, zyn de bronnen, van vermaak zo onderfcheiden, dat juist dat geen , 't welk die verkiest, geen geringe ftraffe voor den anderen zoude uitmaaken. „ Het groot onderfcheid der Organen is wel de voornaame oorzaak van dit vreemde verfchynzel. Daarom ziet ook een fyn,keurig ooggeftcl, veelliever het paarsch dan het hoogroode en newton bewees. dat deeze kleur gehecht is aan de "flaauwfte lichtftraalen: maar het hoogroode behaagt veel meer aan een flerker, meer gepooten, vaster oogftelzel. „ Geluiden, die een kiesch volk ruw voorkoomen, zyn zo niet voor minbefchaafde lieden. Petrarcha fpreekt van iemand voor wien 't gefchreeuw der Kikvorfchen aangenaamer was * dan het gezang der Nachtcgaalen. De gehoorvczclcn van dee'. zen man zullen waarfchynclyk te vast in een gewerkt zyn geweest , om door zulke krytende geluiden vermoeid te kunnen worden. ,, De Natuur heeft mogelyk nog meer onderfcheid gemaakt in de vorming der harsfens, dan in de werktuigen der gewaarwording. Welk een verfchjl tudchen de opvliegende vuurigheid van een Indiaansen, en het yskoude van een Samojeedsch hoofd! op zulke Menfehen kunnen dezelfde voorwerpen niet dezelfde indrukken voortbrengen. Hierom moet dc Declama- II. deel, N. ALG. lett. no. 2. F tl'e  ï3 j. de pouilly tie, indien zy de bewooners van het Zuiden zal voldoen, voor hun veel meer vuurs hebben, dan voor ons, Noordfche volken, vermids zy evenredig zyn moet aan veel levendiger gewaarwording. ,, De engheid en uitgebreidheid der kundigheden brengen tot het grillige der fmnaken, insgclyks, zeer veel toe. ,, Sommigen zyn alleen getroffen door het aangenaame, 't welk weze'nlyk in een voorwerp berust; anderen geeven zich over aan de indrukken. die het afweezig zyn van eenige fchoonheden in hun veroorzaakt. ., De Ëgypteriaars zagen in hunne bouwkunde niets met zo veel verwondering als het groote. De Gotthen eischten vcrfcheidenheid. Groote Architecten hebben noch het groote noch het veelvuldige verwaarloosd, maar beiden weeten tc verbinden met elkander, en met een edele evenredigheid. ,,Zo is het ook in de Toonkunde; hier vordert men ftoute geleerde compofifien, daar wil men alleen juiste navolgingen der Natuur. Groote Muziekkunftenaars hebben aan beide deeze eifeben voldaan. Zy weeten de weerbarftige Disfonanten tot eene fchoonc welluidendheid te dwingen. Hun groot oogmerk is, echter, aandoeningen op te wekken; overtuigd, dat zy het volmaakte der kunst niet bereikt hebben, indien zy het hart niet overweldigen , terwyl zy de zinnen ftreelen. „ Gelukkig het Volk, daar men Menfehen ziet optreeden, bekwaam om alle deeze onderfeheiden fchoonheden tc bevatten, en in een waare proportie te verzamelen. Het is waarlyk of een karige hand, geduurende den loop van geheele eeuwen, flegts nu en dan eens eene genie fchenkt. Hunne werken, die de vruchten zyn van eenen kiefchen fmaak, geeven op hun beurt eenen goeden fmaak aan een geheel Volk. Aan-die werken worden alle andere beproefd. Dan gebeurt het, dat een werk, 't welk ons weleer behaagd heeft, ophoudt ons in verwondering te brengen. Want het betere is de groote vyand van het goede. ■ Geef laauw water aan twee menfehen, laat de eene koud en dc andere warm zyn; dan zal dat zelfde water koud zyn voor den eenen, en heet voor den anderen; cn evenwel zyn dc wetten dcc gewaarwording voor beide dezelfde; maar de maat, die zy ftcllen, is zo onderfeheiden, datde uitkomst dus cn niet anders zyn moet. %, De fchoonc Kunften waren in Europa in dc dertiende eeuw, geheel vernietigd. Toen pefloot de Floryntynfchc Raad, om, met veele onkosten, voornaame Grickfchc Schilders te laaten overkomen. Toen ook waren hunne Werken Meesterftukken. CiMAN-ruii werd hun Discipel,cn verzamelde alle de gebrekkige overblyfzels, die 'er van de Werken van parrhasius cn appelles "te vinden waren. Welhaast overtrof hy zyne Meesters; ja ovcrlchecn hun ten ecneraaale. Wy zien uit de Ge>  over de aangenaame aandoeningen. §3 Gefchriften van dante, hoe men toen 'ter tyd waande, dat hy het toppunt der Schilderkunst bereikt had. Maar giötto toonde wel rasch, hoe veel verder men het in de kunst boven zynen Meester brengen konde; zyne Werken wierden ook voor volmaakt gehouden. Michel angelo cn rafaël hebben gimaniyë cn giötto oneindig' overtroffen. Hebben wy evenwel aan deeze twee Meesters deeze groote Schilders niet te danken 3 „ Laaten wy de Chineefche en Indiaanfche Schilders niet verachten: moogelyk Honden'wy nu nog verftomd voor tafereel en , niet zo goed als dc hunne, indien een gelukkig faamenloop van zaaken niet te gelyktydig de Florentynfche Regenten hadde daargefteld , die in ftaat waren tot het vormen van zulk een grootsch ontwerp; en Kunftcnaars, bekwaam om voordcel te doen met de hulp , die men hun beloofde. s „ Eene lompe vertooning, van de eene of andere in den Bybel verhaalde daad, bekoorde onze Voorouders, die toen niets beter kenden. En toen zeker fiond het den Chincefen vry, hen, om hunnen laagen fmaak, uit te lachen; cn zy zouden op hun beurt verdiend hebben uitgejouwt te worden, door de verwonderaars van lopez de vega en siiakespear. Maar, terwyl de Chinees, Spanjaart en de Engelschman zich verwondert over grootfche Tooneelgevoelens, wel verbonden bedryven, fterk uitgedrukte driften, zo zullen zy, die met de Werken van sophoclus, corneille en racine bekent zyn, naauwlyks ooit, dan met Weerzin, zulke gebrekkige Tooneclftukkcn zien, waarin de fchoonfte byzondere gedceltcns , door de grootfte onregelmatigheid, bedorven zyn. „ Het hart is, zonder de verlichting des verftands, ook wel in ftaat, om den fmaak te doen vcrfchillen. De Nyd, die treurige Minnares der dooden, haat de levendigen, en vernedert de Kunftcnaars voor het oog van beiden. Of is men al de medeftreever zyner Land- en Tydgenooten niet; dan vindt men bchaagenin hun op het toppunt der volmaaktheid te plaatzen, terwyl men zich vleit eenige dier lauwricren, die men uitdeelt, voor zich zelf tc behouden, „ De eerzucht beflist ook dikwils over het lot der Kunftenaars. Dc Romeinen achtten geene Kunnen , dan die hen leerden hun Vaderland te overweldigen , of nabuurige Provinciën te vermeesteren; zy vonden iets beuzelagtigs , iets' laags in de Standbeelden en Schilderyen , waar voor een Griek in verrukking weg viel1 Zo groot is de magt der driften die onze ziel vervullen; zy verleelyken alles, wat niet met haar voorwerp inftemt. „ Het gebeurt ook wel, dat Godsdienftige beginzcls invloed hebben op den fmaak. De volmaaktfte Standbeelden zyn voor de waare Mufelmannen niets dan afgryslyke Afgoden.'' r a roi-  84 J- CAMPE Volledig Leerjlelfel van Opvoeding, ontworpen door eenige beroemde Geleerden in Duitschland, en uitgegeeven door ]. h. campe , tweeden Deels eerfte Stuk- Te Amfterdam by de Erven P. Meijer en G. Warnars, en de Wed. J. Dóll, 1786. In octavo 288 bladz- Leeshoek voor, Kinderen. Met Plaaten. Eerften Deels tweede Stuk. 'Ie Amjlerdam, als boven. In octavo. \7an het oogmerk en de inrigting deezes Leerftelfels, mitsgaders van het daar by afgegecven Leesboek, hebben wy al voor eenigen tyd gewag' gemaakt (*); en de bovengenoemde Stukjes bevestigen, door de manier van uitvoering, het gunftige berigt, dat wy nopens dit ontwerp diestyds medegedeeld hebben. Het thans gemeen gemaakte Stukje van het Leerftelfél behelst eene Verhandeling van den Heer Campe, over de eerfte vorming der zielen van jonge Kinderen , in het eerfte en tweede jaar der Kindsheid. Na eene voorafgaande gepaste aanfpraak aan regtgeaarte Moeders, over het gewigt van dit onderwerp, den weg langs welken hy haar leiden wil, cn de bezadigde oplettendheid, welke hy, met betrekking tot zyne onderrichtingen , van haar afvordert, fchikt hy zyne eerfte afdeeling ter ontvouwinge der algemeene grondbeginfelen van de opvoeding der Ziele. In deeze draagt hy eerst voor, eenige befpiegelingen wegens de natuur van der jonge menfehen Ziel; cn vervolgens hegt hy hier aan cene overwecging van dat geene, waartoe de menschlyke Ziel hier op Aarde gefchikt is; cn van de menigvuldige hindcrpaalcn, welken haar daar by in den weg liggen. Met de ontvouwinge hier van een vasten grondflag gelegd hebbende, gaat hy in de tweede afdeeling over, tot dc oplofiing van de voorige algemeene grondbeginfelen in byzondcre lesfen; welken hy tot drie hoofdfoorten brengt. 1. Lesfen betrckkclyk tot de vorming van jonge Kinderzielen, door lichaamlyke fndrukielen. 2. Door zedelyke invloeden: en 3 die in agt te neemen zyn, ter bevorderinge van haare eigene werkzaamheid, en door zodanige oefeningen van haare zinlyke werktuigen en van haare ontluikende ztelsvermoogens, welken aan het bedoelde oogmerk beantwoorden. •— Op het ontvouwen deezer welberedeneerde Lesfen in welken de voornaamfte omftandigheden, die in de twee eerfte jaaren der Kindsheid opmerking vorderen , gade geflaagen zyn, brengt de Heer Campe zyne Verhandeling met dc volgende aanfpraak aan de Moeders, ten einde. „ En nu geloof ik aan het doel genaderd te zyn, 't welk ik my had voorgefteld. Uwe zaak is het nu, gy Moeders 1 om van eiken goeden raad, welken sy hier gcleczcn hebt, met alle mo- ge- (*)Z.e bovea, Eerfle D:d, b!adz. 131.  leerstelsel van opvoedinc. gelyke zorgvuldigheid gebruik te maaken. Want aan u, en niet aan uweegtgenooten, heeft de Voorzienigheid dit eerfte werk der opvoeding byzonder en eigenlyk opgedraagen. Uwe mannen moeten hierby hechts uwe raadgeevers, uwe helpers zyn , en • dan eerst in uwe plaats treeden, wanneer het kind voor dé tweede opvoeding en voor het vaderlyk onderwys, is ryp geworden. Ik oordeel dus, dat ik dit epftel niet beter kan fluiten, dan wanneer ik u met de woorden van denzelfden man, dien ik in deeze Verhandeling zo dikwerf en zo gaarne voor my liet fpreeken, nog eenige gronden onder 't oog brene, welken deezen uwen gewigtigften en heiligften pligt nog klaarblykelyker voor u maaken zullen." „ „ De eerfte opvoeding, zegt roüsseau, doet het meeste, en deeze eerfte opvoeding komt ontegenzeggelyk de Moeders toe. Want behalven, dat deeze meer dan de mannen in ftaat zyn om 'er op te letten, en 'er ook meer invloed op hebben, raakt haar het gevolg daarvan ook dies te meer; dewyl byna de meeste weduwen zich aan de willekeur van haare kinderen zien ovcrgelaaten, en dewyl dan deeze kinderen haar de uitwerking van de wyze hoe zy opgevoed zyn,in het goede en in het kwaade, zeer fterk laaten ondervinden. ,, ,, Wil men ieder een tot zyne eerfte pligten doen wederkeeren, men moet met de Moeders een begin maaken; en men zal met verbaasdheid dc verandering zien, welke men daardoor in de menfehelyke maatfehappy zal voortbrengen. Alles welt van tyd tot tyd op uit deeze eerfte bron des verderfs; alle zedelykc orde wordt daardoor het onderst boven gekeerd ; dc natuurlyke inborst wordt in aller harten gefmoord; de innerlvke gefieldheid van het huis verliest haare levendigheid; het zielroerende toonecl van een aangroeijend huisgezin kan de mannen niet meer bekooren,en aan vreemden geene achting meer inboezemen; men eert de Moeders minder, welker kinderen men niet ziet; dc huisgezinnen hebben geen vast verblyf meer ■ de gewoonte bevestigt niet meer de banden van bloedverwantfchap • daar zyn geene Vaders, noch Moeders, noch Kinderen, noch Broeders en Zusters meer; allen kennen elkander naauwh'ks hoe zouden ze elkandercn dan kunnen beminnen ? Wannneer het huis Hechts eene treurige eenzaame plaats is, moet men zyn vermaak buiten bet zelve zoeken. „ ,, Maar, wanneer de Moeders flechts willen goedvinden om zelve haare kinderen wederom te zoogen. (indien geene zwakheid haar de beoefening van den moederlyken pligt onmo gelyk maakt,) dezelven zelf op te pasfen, zich het merst met hen bezig te houden. dan zullen de zeden van zeiven verbete ■ ,ren; de natuurlyke gewaarwordingen van zelve in alle harten wederom ontwaaken; de ftaat wederom bevolkt worden Dit eerfte ftuk, dit ftuk alleen zal alles wederom vereeitigefi De F 3 * be_  16 j. campe > i eerstelsel van opvoeding • bekoorclykheid van het huifelyke leeven is het beste tegengift tegen de Hechte zeden. Het geraas van de kinderen, het welk men voor lastig houdt, wordt aangenaam; dit maakt het voor Vader en Moeder noodzaakclykcr, om eikanderen te bejninncn, dit ftrcngelt den huwelyksband fterker in een. Is het huisgezin levendig en vlug, dan zyn de huifelyke zorgen de .aangenaamftc bezigheid voor de vrouw, cn de bevalligfte tydkorting voor den man. Op die wyze zou, uit de verbe¬ tering van dit enkel misbruik, welhaast eene algemeene verbetering ontftaan, de natuur zou alle haare rechten wederom ontvangen. Men laate de Vrouwen jlechts eerst wederom Moeders worden, de Mannen zullen welhaast wederom Vaders en Egtgeneoten zyn" " „ En laat ons, eer wy dit zullen beleefd hebben, geen algemeene en klaarblykelykc uitwerkingen verwachten van het verbeterde Leerftelfel der" Opvoeding " Wat wyders het, volgens het Plan, hier nevens afgegecven Leeshoek voor Kinderen betreft, het zelve behelst eene groote verfcheidenhcid van gefchiedenislèff, fabelen, opwekkende bedenkingen en leerzaame onderrigtingen, welker leezing den Kinderen op eene gevallige wyze nuttig kan zyn, en hunne lccrzugt verder opwakkeren. Flegttge Rederoering op den honderd en vijftigften Verjaardag der Utrechtfche Academie, gedaan den 31 Mey 1/8(5. Door sebald rail Te Utrecht by A. van Paddenburg 1786. In gr. octavo 40 bladz. Naauwkeurige B jchryving en Verhaal der Plegt'gheden enz. by bovengemelde honderd- vyftigjle Verjaring. Door c. de vries, Doopsgezind Leeraar. Als /-ore;;. Behalven de bygevoegde Naamlysten en Feestzangen, c6 bladz. in gr. octavo. "Ry dc plegtigc Redenvoering van den Hoogleeraar Rau, (van welke wy onlangs gewag gemaakt hebben,) (*) in het Nederduitsch overgebragt, heeft men ook door den druk gemeen gemaakt een naauwkeurig verflag van al liet plegtigc, ftaatlyke cn vrolyke, dat tot luister der beuchlyke honderd - vyftigfte Verjaaring der Utrechtfche Academie geftrekt heeft. Dé Eerwaarde de Vries heeft dit te beter met de vcreischte juistheid kunnen uitvoeren; nadien men hem , gelyk hy dankbaar erkent, de be~ hulpzaame hand gebooden heeft,'in 't verkenen van de noödige be- (*) Zie boven , Eerfte Deel, bl. 492.  «onderd-vyftigste verjiaring der utr. academie. 87 berigten, nopens het geen 'er, buiten het opcnbaare, waar van hy oor- en ooggetuigen was, binnenskamers, in de Vergaderplaatzen der feestvierende Heeren , plaats gehad hebbe, en voorgevallen zy.Men vindt hier, uit dien hoofde, een aaneengefebakeld verhaal van al het merkwaardige op ' dien plegtigen dag, met eene nevensgaande verklaaring van het bedoelde zinnebeeldige , en 't geen verder nog eenige opheldering mogt vorderen. — Voor aan dit Verhaal is gevoegd een beknopt verflag van de oprigting en vroegeren ftaat, als mede van den tegenwoordigen toeftand, dier Academie. En op het einde van dit Gefchrift heeft men nog laaten volgen, eene lyst der Profesforen, mitsgaders wie hunner in den tyd Rectoren geweest zyn, overgenomen uit het Byvoegzel, op de voorgemelde Latynfche Redenvoering van den Hoogleeraar Rau ff) i waarby nog komt een Alphabetifche Naamlyst der Heeren Studenten, die zig aan deeze Academie, by de viering van dit Feest, bevonden , met aanwyzing der Faculteit waarin zy ftudeerden. Ten laatfte vinden wy 'er nog geplaatst een vvftal van Feestzangen, uitWilks eerden wy niet wel kunnen nalaaten over te neemen, de vier volgende Coupletten, die ons den aanvang en het in ftand houden der Academie, op eene zeer gepaste wyze, uitdrukken. T-jen Deugd het wanbegrip verdreeven Uit Bato's tuin gezuivert zag, Kreeg 't Zaad der wysheid kragt tot leeven, Ontkemd, daar 't zonder voedzel lag: 't Ontfing, bevochtigt, groei en weezen De noeste By begon te kezen Van 'i voedzaam zoet der wetenfehap: 't Misvormde fpoor van Kunst en taaien Werd glad gevloerd inTempelzaalen; De godsdienst zat op de eere-trap. Men zag de wrakke puinen Jlechten Der neergejlorte omretenheid ; En aan 't gebouw der Roomfche rechten Een meesterlyke hand geleid. Ge- T*) ., Deeze Lysten beginnen niet li"t jiar 1736, cn lonpeu v ïort tot 1786 jdietrehtfe dus tot een vervolg op foortgelyke Lysten, rc; virrd.-n agteif Ue Latynfche Oratie van den Hbügleeraar Drakenborch op het Eeuwfeest I73Ö; getyfe mede, in het Neder.tuitseh vertaald, agter de Beïctóyving dier Ëeuwfeestvieimg; gaande van de opregting der ■Academ.e, tot op het jaar 1736," F 4  SS IIONDERT-VYFTIGSTE VERJAARING DER UTR. ACADEMIZ. Geneeskunst vestte zich een zetel, Ten fpyt, van die, door waan vermetel, Zich roemde de eer der Kunst te zyn. De wysbegeerte onttoog het duister Ontdeed zich van den Schoolfchen Kluister , Gejmeed voor het hekrompen brein. ,t Bataafsch Gewest zag School en Tempel Der Wysheid en der Deugd gefticht: Daar '{ wanbegrip ftond op den drempel Der doodfche cel, beroofd van licht. By 't uchtend rood dier gulden dagen. Die 't merk van 's Hemels gunften draagen, Rees Utrechts Hoge School om hoog; En zints den loop van zo veel jaaren Blonk, jchoon door nevlen van gevaaren, Haar Zonlicht in Europa's oog. Dat nu de dankbre toonen vloeien, Daar 't oeffenfchool in glorie-ftand, Zints honderd-vyftig jaar bleef groeien, Tot cieraad van het Vaderland\ V,oms deeden wel de ramporkaanen Het Zonlicht der geleerdheid taanen , En flormden op het Stichts Atheen : Geen noodt —— de God der wysheid waakte En dreef, wanneer het onweer kraakte, De donderwolken voor zig heen. Gejchenk voor de Jeugd. Vierde Deels Tweede Stukje. Te Amflerdamby J- Allart 1786. In octavo 116 bladz. ■Maar de inrigting van dit aangenaam leerryk Gefchrift voor de Jeugd, is dit Stukje weder gefchikt voor het Mengelwerk, en 't behelst ingevolge hiervan eene reeks van vernaaien , fabels en dichtftukjes, die hunne gevalligheid voor dc Jeugd hebben, en meerendeels, of regelrecht of van ter zyde", dienen, om de Jeugd van het kwaade af te fchrikken en ten goede op te wekken. Tmfcben deeze foort van gefchriften vindt men ook anderen geplaatst, die wat gezetter opmerking vorderen; als daar is eene voor de Kinderen verftaanbaare uitbreiding van het On-  GESCHENK VOOR DE JEUGD. 89 Onze Vader; eene verklaaring van eenige Vaderlandfche fpreekwoorden; en eene opheldering van de Nederduitfche benaamingen van de Maanden van het jaar, met eene aanduiding, dat men in Nederduitfche Schriften die benaamingen, in ftede van de zo gebruikclykc Latynfche naamen der Maanden, meer in zwang behoorde te brengen. Met het eene en 't andere is de arbeid der Eerwaarde Heeren Opflelleren van dit Werkje zeer gefchikt, om den lees- en leerlust der Jeugd geftadig aan te kweeken , en op den duur op te wakkeren. Zie hier uit het zelve een waarfchuwend verhaal, tegen de gevaarlyke Speelzugt, 't welk veelen van ryper jaaren ook wel onder 't oog gebragt mag worden. „ Zeker Officier in Franfchcn dienst, die, door zijne vcrdienften, tot den rang van Kolonel opgeklommen was, zag, met fmerte, dat de Officiers van zijn Regiment zich aan fpel en ledigheid overgaven. Hij vroeg hen eens ten eeten, en vertelde hun deze historij. „ Ik was nog zeer jong, toen mijne Ouders mij een plaats Van Lieutcnant koften. De lust, dien ik getoond had voor de letteroefeningen, deed hen hopen, dat ik mij met denzclfden ijver, in het geene mij tot mijnen post noodig was, zou laten onderrechten, en dus mijn fortuin maken. Ik gedroeg mij ook, geduurende eenige maanden, zeer wel. Maar welhaast haalde het droevig voorbeeld van mijne mödgezellen, en hunne verleiding mij over, om in hunne fpeelpartijen deel te nemen, en dc drift tot fpelen werd mij zo geheel en al meester, dat alles, wat mij van het fpel te rugge hield, mij ondraaglijk werd. Naauwlijks kon ik mij eenige uuren aan het fpel onttrekken om te flapen. In het midden van den diepften fiaap, zag ik in den droom hoopen van goud en zilver; alle de kaarten lagen voor mijne oogen, cn het geraas der dobbelftcenen vervulde onophoudelijk mijne ooren. Het eten werd mijn ftraf en ik verflond met haast mijne fpijze, om zoo veel te eer weder aan de ft eettafel te weezen. Ook was het geluk mij zeer gunftig, zoo dat ik groote fommen bij een vergaderde. „ Ik werd ongevoelig voor de aantreklijkhcid van alle andere voorwerpen onvatbaar; onvatbaar voor de aandoening van vriendfchap. Ik was nergens wel te vrede, dan alleen in 't gezelfchap der genen, die voorhadden om mij tc berooven. De gedachte aan mijne Ouders was mij onaangenaam , en zoo ik ooit nog eens aan God dacht helaas! ik durf het naauwlijks zeggen , het was alleen om hem te lasteren. ,, Deze waren de waardige bezigheden van mijn leven, drie jaren lang. Ik kan 'er thans niet meer aan denken, zonder mij, over zulk een fchandelijk gedrag, voor God en menfehen te verfoeijen. Maar hoe durf ik u vertellen eene buitenfpoorigheid, die nog veel verfehriklijker is, en die nimmer is uit te wis.  90 GESCHENK VOOR DE JEUGD. wisfchen, zelfs niet, na dat ik, zedert 20 jaren lang, eerlijk en onbcfproken in de wereld geleefd hebbe. Oordeelt, mijne Heeren, wat belang ik 'er in moet Hellen . om u mijn voorbeeld van nut te doen wezen, uit de fmerte, die ik mijzei ven, door deze vernederende belijdenis, veroorzaak. Ik werd eens afgezonden om rekruten te werven, m eene ftad op de grenzen, lk had dit werk aan mijnen Sergeant overgelaten om op mijn gemak mijne hcerlchende drift tot het Ipel te kunnen voldoen. Twee dagen naderhand bragt hij mij 20 uiteezoetè kerels, om aan dezelve hun handgeit te betalen. Onèelukktó had ik even te voren verloren, niet alleen alles wat ïk bezat maar zelfs het geld, dat mij mijne compagnie tot de werviiw had toevertrouwd. Gij kunt denken, hoe groot mime bemauwdheid wezen moest. Ik zond terftond een bode, tot «an van mijne mcdgezcllcn, die in het guarnizoen gebleven was. Ik beleed hem mijne misdaad, cn ik bad hem, dat hij mij 50 louizen leencn wilde. Hoe" antwoordde hij mij, „ zou ik eene fomme gelds ',' nen aan een fpelcr? neen, mijn Heer! indien ik " de keuze heb, wat ik verliezen wil, of mijn geld, of de de vriendfchap van een man, die zich zeiven ontcert, dan " ^nhèt'S^ vid '!?''" eTe fhauwtc, en ik kan mij nog herinneren alle de verfchnkhjke denkbeelden, die mij allen als in een oogenbhk kwamen bef ormen van den eenen kant dc droefheid cn de verontwaardig Lirw• van mijn vader; de oneer die ik mijne familie aandeed; de th mdc van aan het hoofd van mijn Regiment weggejaagd te jchandc van aai ^ ^ & hQ[ föhftterend U|t2ichc ), nöstcn van eer cn aanzien, tot welke ik mij dooreen 2rïr £Szo" hebben kunnen verheffen. Ik kreeg-eindelijk w"»sruik°mijncr vermogens weder, maar alleen om te den, ö h™k mi door een nieuw fchclmftuk zou bevrijden van dc Sandc wurin een vorig mij gedompeld had. Ik was reeds dit afnriisliik voornemen uit te voeren, toen ik denSd^Sct tn mijn deur zag verfchijnen, wiens antwoord mij ?„TeS?SSSen van mijne woede, viel ik op hem " „i-om hot leven tc benemen. Hij ontwapende mij zon„ lk hebu een weinig hard op nven brief geantwoord," zeide hij, „ om u voor een oogen" blT^de "erfchriklijke omltandighedeij te aten gevoelen waar " ï uwe dwaasheid tl geworpen heeft Ik zie dat gij daardoor " "etr. fen St." Mijn geld, mijn bloed, alles wat ik bezitte, " ftnr uwen dienst. Zie daar", cn hy wierp zijn beurs op taV 1 neem 'er uit wat gij van nooden hebt, voor uwe rekruf Ven" De rest kunt gij gebruiken om te (reien, wanneer g,;  geschenk voor de jeucd. 01 V telen wiit" Nooit, nooit, zeide ik, hem tederlijk aan mijn hart drukkende. J „ lk heb getrouwelijk mijn woord gehouden. Ik onthield mij, van dien dag af, van alle kostbare uitfpanningen, om het geld, dat mij mijn edelmoedige vriend geleend had, wederom uit tefparen. Ik befleedde alle ledige oogenblikken , tot nuttige oefening. Mijne naarftigheid, in het waarnemen van mijne plichten, trok de opmerking van mijne meerderen tot zich, en deze gelukkige verandering is de oorzaak, dat ik de eere hebbe, thans een Opperorficier te wezen." Staat- en Regeeringskundige Boom , fchetzende de algemeene Staaten Regeenngsvorm der Fereetvgde Nederlanden; met eene nevensgaande Vernlaaring van denzelven. Te Amjlerdam, by . Kok Pictersz. 1786. Ieder op één blad in plano. Qra den minkundigen Landzaat,, met weinig omflag, een gcrcgeld denkbeeld van de algemeene Staats- en Regeerinu-svorm der Vereenigde Nederlanden in te boezemen, is men bedagt geweest, op de Afbeelding van een Boom, welke,-in deszelfs wortelen, fiam en takken, ons de voornaamfte deelen van die Regeenngsvorm, met aanwyzing van derzelver onderling verband, voor oogen ftelt. Deeze Afbeelding doet men vergezeld gaan van eene verklaaring, welke , by de opheldering der Haat een beknopt berigt geeft, van de werking en het bedoelde der aangeweezene Leden van ons Staatslichaam, ter bevorderinge van deszelis algemeene welzyn. De vinding is niet on- aartig, en de uitvoering verdient goedkeuring ; te meer , daar dezelve weezenlyk kan ffrekken , om veclen, op eene gerecde manier, een klaarder denkbeeld van onze Staat- en Rcze te gebruiken , geenzins eene geheel nieuwe inftelling was. Alleenlijk in dat eene geval, wanneer een dier niet door het flachtmes ïtierf, en bijgevolg onrein was, gaf hij den Israëlieten uitdruklijk vrijheid, om deszelfs vet, tot allerlei gebruiken, die zij maar wilden , uitgezonderd tot fpijze , te bezigen. Lev. VII. 24. Of dit nu ook ten aanziene der vette Hukken van zoodaanige runderen , fchaapen en bokken, die men 's binnens huis flachtte, en niet op den altaar bragt, vrij geHaan hebbe, kan ik niet zeggen. „ Vreemd kan het, zegt de Hr. Mich. wijders iemand voorkomen , dat deeze vette Hukken , die in de fpijze wezenlijk van zoo veel gebruiks zijn , in 't bijzonder dat het nierenvet , het welk de meesten onder ons voor eene lekkernij houden', en door Mofes zeiven dus word aangezien, Deut. XXXlf. 14. volftrekt niet tot fp jze mogten gebruikt worden. Maar zou dit niet'aan¬ leiding kunnen geeven, om te denken, dat dit verbod, nopens het vet, zich niet verder dan tot de geofferd G a wor-  9« L. MEIJER. wordende dieren hebbe uitgeftrekt ? Want hier word niec van de brandofferen , maar van de vreugde- ofte zoogenaamde dankofferea gehandeld; en van deezen wierd ilecnts het vet op den altaar verbrand , een klein bepaald gedeelte was het verval voor den Priester , en al het overige wierd tot offermaaltijden gebruikt , en van den offeraar met deszelfs gasten genuttigd. In zulke gastmaalen belfond gedeeltelijk het feestvieren der Hebreen. Ook leezcn wij Lev. VIL 25. Al wie het vet van een vee eeten zal , van het welke men den Heere een vuuroffer zal geofferd hebben , die zal uitgeroeid worden uit zijn volk. Nu was 'er wel voorheen gezegd: Geen vet van os, of fchaap, of geit zult gij eeten , vs. 23. Dan wanneer aaarop vs. 24 volgt: Maar het vet van een dood aas, ende het vet van het verfcheurde mag tot allerlei werk gebezigd worden ; dog gij zult dat voljlrekt niet eeten. Zou men daar uit niet mogen befluiten , dat zij , buiten dat geval , het eeten mogten , en dat , volgens den inhoud van het 2511e vers, alleen het vet der offerdieren verboden was V ,, De Heer Mich a's lis meent, dat de Israëliërs in hunne keuken geen nierenvet tot kooken en bakken gebruiken mogten ; maar dat ze zoo veel te meer tot het gebruik vaif de olie , en overzulks ook tot het aankweeken van oïijfboomen, waren genoodzaakt geweest. £11 dit gebruik der boomolie kan voornaamlijk in de woeftijne plaats gehad hebben. Hij is ook van mening , dat de Israëliërs in de woeftijne volftrekt geen rund- fchaapen- of geitcnvee durfden (lachten, 't en ware het ten offer gebragt wierde_: en dus zouden alle hunne maaltijden , op welken zij vleesch van dcezc drie foorten van dieren gegeeten hadden , offermaaltijden geweest zijn. En hier van zou het oogmerk geweest zijn, om den heimelijken afgodsdienst te beletten, cn hun de gelegenheid af te fnijdeu , om runderen, Ichaapcn of geiten aan eenigen afgod te offeren._ Hij poogt dit ook uit de leefwijze der zuidelijke natiën te bewijzen , bij welke het vleescheeten geen dagelijkfche gewoonte, gelijk onder ons, is: dies zouden de Israëliërs in de woeitijne zeer zelden Hechts vleesch gegeeten hebben ; naardemaal anders hunne kudden wel haast zouden zijn verteerd geworden. Hij meent overzulks , dat die wet, toen ze in Paleftina woonden , ondragelijk geweest , en hierom vervolgens ook afgefchaft zou geworden zijn. Maar  BIJBEL DER NATUUR. 97 „ Maar het komt mij voor, dat zij wel mcermaalen vleesch zullen gegeeten hebben, dan bij hunne offermaaltijden, dewijl ze wel eens zoo zeer met heete lust na vleesch bevangen waren. Ik moet ook betuigen van alle deeze opgenoemde bijzonderheden niets te vinden in de Schriftuur. En alles word hier, mijns oordeels , meer verftaanbuar en duidelijk, wanneer men dit verbod alleenlijk bepaalt tot het vet der offerdieren. Dan behoeft men ook met verlegen te zijn met al het vet van zoo veel duizend dieren, die 'er in Kanaan overal tot een huislijk gebruik geflac t wierden. Men leest ook nergens , dat net tot des Heeren altaar gebragt wierd, zelf die vetftukken niet; en zou dit ook wel , bij zoo grooten afftand van veele mwooneren des lands van de plaats des altaars , hebben kunnen gefchieden ? Men kan ook niet zeggen , waar ze, of dat ze het elders zouden gelaten hebben. Het fchijnt mij dus en met de Godlijke beloften Dcut. XXXII. 14. en met Neh. VIII. 10. meest overeen te komen, wanneer men liet, dat ze, onder zekere omftandigheden en bepaalingen, ook van het vet mogten nuttigen. „ Ook dit gevoelen is van de geleerde Schrijvers der^/gemeene Hijloric omhelsd, die zich III D. bl. 309. in de Aanmerking daarover duidelijk uitlaaren. Bij dit alles , zeggen zij, ftaan wij nog zeer in twijffel, of het verbod, nopens het vet, zich wel verder dan tot de offerdieren , uitgeftrekt hebbe. Die een volftrekt en altoosduurend verbod aangaande het eeten van het vet bepleiten , brengen deeze reden voor hun gevoelen : dat God daardoor de offeranden aanzienlijker zou hebben willen maaken, dat Hij zich daardoor als den Opperheer van alle dingen had willen openbaaren, dat Hij zijn volk , zeer graag na het vet eeten, daardoor had willen noodzaaken, om hunne begeerte te beteugelen, en dat Hij ze daardoor van de Heidenen had willen onderfeheiden. • . Zommige geeven ook natuurlijke oorzaaken aan , dat het " vet ongezond en zwaar te verteeren is; dat echter bij een arbeidzaam leven, en voor gezonde lieden , gelijk de ervarenheid leeraart , weinig te beduiden heeft. De Heer Mtchaelis heeft in zijn Mofaïsch Recht, ]. c. ook nog andere oorzaaken aangehaald. °P dergelijke gronden [vervolgt de Eerwaerde Wtjer in ene hierbij gevoegde aentekening,] "en wegens het verband van het verbod nopens het eeten van het vet met dat, waarin hun het bloedeeten ontzegd is; en vooral G 3 om  93 l. meijer, bijbel der natuur. om dat dit verbod vs. 17. als altoosduurend , zoo lang naamelijk hun burgerftaat in wezen was, voor hunne geflachten ofte nakomelingen , in alle hunne wooningen , nader befchreven word , vind ik in de Bijbelverklaaring der Heeren klinkenberg en nahuis , bl. 27 , 28. dit verbod nopens het vet eeten als algemeen vporgefteld. F ven gelijk , om zoodanige reden , het reukwerk en de heilige zalfolie niet mogt nagemaakt, en tot algemeen gebruik genomen worden. En waarfchijnhjk zou het vet, dewijl het gezegd word des Heeren te zijn, verbrand zijn; gelijk men met de overblijl'felen van de dankofferen en het paaschlam ook doen moest." Tempelgezicht van den Propheet Zacharia , in eenige "Schrifitnaatige Verhandelingen opgehelderd, door j. w. van slvpe, Bedienaar des H- Euangeliums te Zwolle. Tweede Deel. Te Utrecht , hy A. van Paddenburg , 1786. Behalven de Voorreden en den Inhoud 354 bladz. in gr. octavo. "VTaer het inzien van den Eerwaerden van Slype vertoont lM ons het Tempelcezicht , voorgefteld Zacharia III, gelyk we , by 't gewag maken van 't eerfte Deel dezes Werks, gemeld hebben, (*) "deels Judas hooge fchadiiw Priester , bezig in de ootmoedige verrichtinge van het " tempelwerk der voorbeeldige verzoeuinge , vs. 1—7. ! En deels tekent het ons af Jofuaas doorluchtig tegenbeeld , den eeuwigen Hoogepriester , die eens zyne " ei"-en ziel zou ftellen tot een fchuldoffer, ter weguemm" ge van alle de ongerechtigheden zyner Uitverkoorenen, " vS. 8 — 10." Op de afhandeling van het. eerfte lid, 111 't voorige Deel, volgt nu, in het tegenwoordige, de ontvouwing van het tweede ; waerin hy op het door hem ge We Plan voortgaet, en zyne denkbeelden, wegens den inhoud van dit laetfte voorftel , met ene gelcidlyke> voordragt der zake den Lezer oordeelkundig ouder( t oog brengt. Zyn Eerwaerde befchouwt hier Jofua, ' als onderwezen in den weg der verzoening; als heen gewezen ' naer den eenigen grondflag zyner zaligheid; en als »» „ 011- (*) Zie N. Alg. Vai. Letteroef. I. D. bl. 351,  J. VV. VAN SLYPE, OVER ZACHARIA III. 99 onderwezen in de heilryke vruchten van 's Mesfias Borg„ lyden." Hiertoe fchikt hy drie Verhandelingen. üe eerfte vertoont het waardig voorwerp van Jofuaas geloofs - uitzicht en verwachtinge. vs. 8. ,, De tweede ontdekt den lydenden Immanuel, waarop „ Jofua, als op den eenigen grond zyner zaligheid, word 3, gewezen, vs. 9. „ En de derde fpreidt de heerlyke vruchten van 's Mes,, fias geestelyk Koningryk ten toon , waarop alle volken der aarde zouden genodigd_ worden, om in dit Godsryk „ aan te zitten , en verzadigd te worden met het goede van Gods huis , onder het bly genot der vreugde van „ het geestelyk Loofhuttenfeest, vs. 10." Ter na¬ dere ophelderinge en bevestiginge van dit laetfte , hecht de Eerwaerde van Slypa hier aen nog ene vierde Verhandeling. „ Deze tekent de ryksheerlykheid van den Mesfias, s, door de vervulling deezer heilryke Godfpraak, verhoogd ten top van luister en heerfchappy over de bewooners „ der waereld, na dat de volheid der heidenen , by den afloop der Euangelie- ftrydeeuwen zal zyn ingegaan, en geheel Israël van ongerechtigheid zal verlost "zyn, met by voeging van de gronden van zekerheid, genoomen ,, uit Pfalm 138. vs. 8. Gy zult niet laaten vaaren de „ werken uwer handen" Ter dier gelegenheid ver- klaert hy den algemenen inhoud van dat Zangftuk, en wel byzonder den aert der voorftellinge vs. 8 : met aenwyzing der gronden van de zekerheid der verwachtinge, dat God het werk der Euangelie predikinge ter gewenschter uitkotnfte zal voortzetten. En dit doet hein , ter meerder verfterkinge dier verwachtinge, het oog flaen op de reeds behaelde zegenprael der Euangelie- noodiginge in de afgeloopene eeuwen , met een vast vertrouwen op de verdere vervulling der Godlyke beloften in latere dagen. . Dus ftrekt deze Verhandeling, om, naer 's Mans bedoelde na eene verklaring van het heilig geloofsvertrouwen der „ onder den wynftok en vygenboom zittende kerk , te toonen , in hoe verre reeds in de afgerolde eeuwkringen de evangelienoodiging haar doel bereikt hebbe, „ ter bevestiging, dat God zyn werk gedenkt, hoe alle vyands magt niets vermogt heeft, en alle vuile beden„ kingen van het vleeschlyk vernuft, zoekende de evan„ gelienoodiging, tot zulke veruitziende cindens, vrucht„ loos te ftellen , verydeld zyn , ter befchaaminge van G 4 „ alle  IOO J. W. VAN SLYPE , OVER ZACHARIA III. „ alle de vyanden der kerke; als mede hoe de kerk haar „ wyd en zyds uitbreid, verwachtende, op gronden van „ bybel-ontdekking en goddelyke beloften, dat, hoe ,, zeer de kerk nog in diepe wegen van verdrukking komen moet , God haar uit alles wys en heilig redden ,, zal; moetende haare verdrukking ftrckken, om haaren Naasten op de noodiging tot onder den wynftok en den vygenboom te doen ingaan, tot dat die hcerlyke kerk„ ftaat zal aanbreekcn, die alle de Feestvierers, ter ver„ vulling van deze geloofsverwachting, zal doen betuigen; Hy heeft niet laaten varen het werk zyner handen. „ Neen! De Heere is by ons Heerlyk." Laetftelyk befluit zyn Eerwaerde dit tweede Deel, even als het eerde, met een beftierend onderricht uit de verhandelde waerhcden afgeleid ; ftrekkende om den Lezer te doen opmerken , hoe hy van dit alles het rechte gebruik hebbe te maken, ter bevestiginge van het geloof, ter verlterkinge der hoope , en ter bevorderinge van een Godzaligen wandel, in ene geloovige gehoorzaemheid aen Jezus Christus. Aanleiding ter bevordering der Huisfclyke Gelukzaligheid, door hendrik BiATTHiAS auoustus cramer, Predikant te Otiedlingburg. Uit het Hoogduitseh vertaald. Te Amfterdam, by G. W. van Egmond, 1786. Behalven de Voorreden, 344 bladz. in gr. octavo. Het groote gewigt en 't uitgebreide belang der Huislyke Gelukzaligheid heeft den Eerwaerden Cramer genoopt, zyne gedachten byzonder op dit onderwerp te vestigen; en zyne aenmerkingen deswegens, onder enige hoofden, in ene geregelde orde te brengen. Hy vangt zyne leerzame lesfen nopens dit onderwerp aen, met ene algemene befpiegeling over het huislyke leven , cn de ontvouwing van"enige hinderpalen van de huislyke gelukzaligheid. Daerop lact hy volgen ene voordragt der wederkerige plichten van Echtgenooten , van Ouders en Kinderen , van Heren en Vrouwen benevens derzelver Dienstboden. Verder komen in overweging de huislyke eendracht of vrede ; de voortreflykheid der vroomheid in 't huislyke leven; de huislyke aendacht of Godsdienst; ta de groote nadcelen, welke de verachting en onver- fchil-  H. CRAMER , HUISLYKE GELUKZALIGHEID. lol fchilligheid jegéns den Godsdienst in 't huislyke leven veroorzaken. Wyders handelt zyn Eerwaerde nog over etlyke byzonderheden , welker in agtneming grootlyks kan (trekken , ter bevorderinge der huislyke gelukzaligheid ; te weten : de Naerltigheid in den arbeid en Werkzaemheid; de huislyke Geregeldheid; de Verkwistingen Uitgaven; de Spaerzaemheid; de Matigheid; mitsgaders de Vergenoegdheid en Tevredenheid. De Eerwaerde Cramer beredeneert deze onderwerpen zeer onderfcheidenlyk en overtuigend, met inmenging van verlcheide characters, en ipraekverbeeldingen, die de behandeling dezer (tukken meermaels verlevendigen : welke ook in verfcheiden gevallen te treffender is, daer hy zvne onderwerpen, niet Hechts iurgerlyk, maer te gelyk "Godsdienftig , en met een Christelyk oog befchouwt. Velen , die reeds ene gevestigde huishouding hebben , en maer al te dikwerf over 't gemis van 't zo hoog geroemde huislyke geluk klagen, zullen hier veelligt opmerkingen in ontmoeten , die op hunne byzondere omftandigheden toepasfelyk zyn, en wacrvan ze een nuttig gebruik kunnen maken, zo ze waerlyk van harte gezind zyn , om dien weg in te flaen, welke tot hun geluk aenleidelyk is. Bovenal zal de huwbare jeugd, door ene bedaerde overweging der alhier verleende lesfen, een goeden grondflag leggen, tot het welinrichten van een huisgezin, dat gefchikt is om waerlyk in de Huislyke Gelukzaligheid te deelen. Het gemis van kundigheden en overdenkingen van dien aert,by 'taen°-aen van 't Huwelyk , is ongetwyfeld gene geringe oorzack van 't gemis van dat geluk, 't welk anders den Huwelykeu Staet natuurlyk vergezellen moet ; en men heeft wae'rlyk reden, om, met onzen Schryver , over een vry algemeen gebrek in de Opvoeding ten dezen opzichte te klagen waerovcr hy zich in zyn Voorbericht in dezer voege uitlaet. ° „ Dat 'er zeer veel minder huisfelyk geluk onder de Christenen plaats heeft, dan 'er naar de hoedanigheid en verlichting van de tegenwoordige tyden . nog meer, dan 'er by de waarneeming van de heiligde geboden des Christendoms kon plaats hebben , daarvan ligt de oorzaak, gelyk het my toefchynt, wel mede daarin, dat men by de opvoeding, voornaamelyk in toeneemende jaaren, tot dus verre hoofdzaakelyk (lechts daarop heeft gezien , om den jongen mensch voor te bereiden tot zyne aanftaande openlyke betrekkingen tot de burgerlyke maatfehappy; G 5 maar  102 H. cramer , huislyke gelukzaligheid. maar dat men niet met even zo veel ernst heeft zorg gedraagen , om zyne opvoeding ook ter voorbereiding tot een gelukkig huisfelyk leven te maaken ; het welk evenwel, naar myn oordeel, even zo noodzaakelyk was. Hoe menigeen heeft reeds veele jaaren in den huisfelyken ftaat geleefd , zonder zyne betrekkingen en pligten verder te kennen, dan zo verre zyne tegenwoordige omftandigheden, en gedeeltelyk ook zeer onaangenaame ondervindingen hem de oogen hebben geopend V Duizenden mistasten hier dan in de keuze van de middelen , om hunne welvaart te bevorderen, wandelen langen tyd , zelfs wel geduurende hun geheel leven , in de duisternis , en ondervinden alle de lastigheden van het huisfelyk leven, zonder de geneugten van het zelve ooit te fmaaken. — lk laat het over aan het overleg van kundige Ouders , en Opvoeders , of het niet wel raadzaam zyn zou , om de opvoeding van beide fekfen meer opzettelyker en zorgvuldiger tot eene voorbereiding tot het toekomende huisfelyk leven te maaken, en hoe men de zaak eigenlyk zou moeten aanleggen." Lykreden op het afjlerven van frederik den II, Koning ' van Pruisfen enz, enz. overheden op Sans-Souci den 17 Augustus 1786. Uitgefproken in cler Gereformeerden Kerk te Emmerik, den 24September 1786. Door johaiy. nes styl , heeraar der Doopsgezinden ie Emmerik. Te Amjlerdam , by P. Conradi, en te Harlingen, by V. van der Plaats, 1786. In gr. octavo, 29bladz. By de ftactlyke nagedachtenis aen den overleden.Koning van Pruisfen, heeft de Eerwaerde Styl, (volgens den last van den Souverain den Leeraren in 't Pruififche Gebied opgelegd,) ene Lykreden over dien Vorst uitgefproken , welke ten bepaeldcn Tekst had Gods tael tot David 1 Chron. XVII. 8: ick hebbe u eenen name gemaeckt, gelijek de name is der Grooten, die op der aerde zijn. ■ Zyn Eerwaerde merkt omtrent deze woorden, en derzelver toepasfing, niet ongefchikt het volgende aen. „ Geen drom van loftuitingen, geen ydele woordenzwier was te dier tyd in ftaat om iemand boven dien Godsheld te verhellen. Deeze Goddelyke uitfpraak was het kragtigst bewys vouï 's Konings uitmuntende grootheid. Indien wy  J. STYL » LYKREDEN. I03 wy egter van de tyden der Israëliten tot op den tegenwoordigen of jongst voorleedenen tydkring afdaalen , zouden wy dan niet, zonder den roem van Koning David in eenige opzigten te krenken, deeze Godfpraak ter gedagtenis van den onverwelkbaaren roem onzes Overleedenen Konings kunnen uitgalmen ? Ja zouden wy, daar wy, in den leevenskring van Frederik den II, geenen grooteren Vorst of Koning gekend hebben , niet met dankbaarheid deeze uitfpraak des Almagtigen over Koning David op onzen Overleedenen Monarch, mogen toepasfenV" De gegrondheid dier toepasfinge toont hy vervolgens door een treffend Tafereel van dezen Vorst te malen, in zyne onderfeheiden (tanden en betrekkingen: in alle welken hy waerlyk Groot genoemd mogt worden ; gelyk onze Redenaer in dit zyn voorftel beknoptlyk , met eene manlyke tael , zynen Toehoorderen nadrukkelyk herinnert : welk voorftel hy, zeer gepast, in dezer voege befluit. ö „ Eindelyk : onze Monarch was, van den bloei zyner jeugd, tot den ftaat zyner grysheid , en het einde zyner regcennge, zig zelf in beleid, doorzigt en febranderheid altoos gelyk , en hield niet eerder op de Groote Frederik te zyn , dan toen zyne onfterfiyke ziel van het ftoflyk lichaam fcheidde. Deszelfs Naam bleef egter.' - — Als de Naam der Grooten die op aarde zyn." ' Voorts doet zyn Eerwaerde deze zyne Lykreden afloopen , met ene opwekkende vermaning , die zeer juist gevoegd is, naer de tyds omftandigheden, vermengende in dezelve ene welvoegende aenbeveling van den tegenwoordigen Vorst daer hy hem omfchryft , als "den deugdzaamheden Godsdienftigen ^ den welmeenenden en braayen Frederik Wilhelm: onder wiens regeering , (vervolgt hy) wy geene ongegronde hoop hebben, eenen langduurigen vrede en gelukkige tyden te zullen bekeven , wyl de loflyke geaartheid van zynen vreedzaamen en menschlievenden Vader en 's Moeders Godvrugtige , opregte en weldaadige inborst, in deezen Vorst, fchynen door te JOHAN  c.j. J. p. frank johan peter franr , M. D., Geheimraad en Lyfarts des Bisfchops van Spiers, Lid van de academie der IVelenfchappen te Mentz. Samenftel eener Geneeskundige Staatsregeling. Uit het Iloogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd, door H. A. Bake, Stads M. D. te Woerden. I Deels, 1 ft tik. Te Leiden , by Jb'. de Does, 1786. Behalven het Voorwerk, 314 bladz. tn gr. octavo. "\V7at men ook tot hier toe over de Geneeskundige Staats\V regeling gefchreeven mag hebben, zo is het nogthans zeker dat de geleerde frank het eerst dit onderwerp opzettelyk behandeld, en in eene fydematifche orde heeft voorgedraagen. De algemeene graagte waarmede dit Werk in Duitschland en elders is aangenoomen (doordien reeds een tweede druk daarvan is uitgekoomen) — de goedkeu, ring welke hetzelve by alle deskundigen heeft weggedraagen , ontheffen ons reeds van de moeite, in eene nadere aanpryzing uit te weiden; te meer nog, daar men, in de Geneeskundige Bibliotheek (eene onlangs in ons Land uitgekoomen zeer oordeelkundig Tydfchrift) eene zeer zaakelyke Recenfie van dit eerlte Deel gegeven , en waarin men de verdienden des Schryvers op haaren waaren prys gefield heeft. Wy vergenoegen ons, dierhalven , om onzen Leezer eene korte" fche'ts van dit eerfte Deel, mede te deelen. . Naer eene zeer gepaste Inleiding, die alle kenmerken van echte Geleerdheid draagt , befchouwt de oordeelkundige Schryver den veelvermogenden invloed die de- drift ter Voortteeling op onze gezondheid heeft ; het nadeel, het welk de Maatfchappy in het algemeen, en elk van deszelfs leden in het byzonder, het zy hy in den Geestlyken, in den Waereldlyken ftand , of in de betrekking eens Krygsmans geplaatst is, door de onthouding van het werk der voortteeling lydt. Deeze gevolgen die zig zekerlyk over de geheele famenleeving verfpreiden en welkers nadeel tot de volgende gedagten doordringt , worden door den Schryver met de natuurlykde en treffendde kleuren regt meesterlvk afgefchetst. . Niet ftechts de geheele vcrwaarloozing van deeze ingefchaapen drift, maar ook deszelfs verkeerde beduuring in deHuwelyken tusfehen te jonge, te oude of ongezonde per-  GENEESKUNDIGE STAATSREGELING. Ï05 perfoonen, heeft voor den ftaat , in elk dier gehuwden, eene allernoodzaaklykfte uitwerking. Zal dierhalven de Voortteeling der Samenleeving ten meesten nutte verftrekken : zullen de daaruit voortvloeiende onheilen afgeweerd worden, het is de plicht der Overheden de gewichtige zaak te behartigen , en door wyze wetten en voorfchriften deeze zo natuurlyke en tot welzyn der maatfchappye ingefchaapen driften te bevorderen en te regelen : men weere al wat de vruchtbaarheid hinderlyk zyn kan in beide de Kunnen , en draage voorde Zwangere, Baarende en Kraamvrouwen, en voor derzelver dierbaare panden, eene Vaderlyke zorge. Zie daar de Inhoud van het eerfte Deel , waarvan wy het eerfte Stukje voor ons hebben. Om meer dan eene reden wenfehen wy , dat dit Werk, niet flegts door Geneeskundigen , maar ook door Regenten en al wat eenigen Invloed op het Beftier der Maatfchappye heeft, moge geleezen, en de daarin medegedeelde Voorfchriften mogen behartigd worden. De geleerde Bake aan wiens yver voor de bevordering van waare kennisfe, wy deeze Vertaaling te 'danken hebben , en die zyne verdienden Eere aandoet, hoopen wy , dat deezen op zich genoomen Taak zal volvoeren. Inleiding tot de Kennis der Natuurlyke IFysbegeerte,, of Eenvoudige Onderrigting van de Grondregels def Troef. ondervindelyke Natuurkunde, in gemeenzame Gefprekken . voorgedragen; door j. esdré A. L. M. Ph Dr. en Lid van het Utrechtfche Provinciale Genoodfchap van , Konften en Wetenfchappen. Vyfde Deel. - Met nodige Afbeeldingen. Te Leiden, by F. de Does Pz. 1786. In gr. octavo 397 bladz. "JV/Tet dit Deel maakt de Heer Esdrd een aanvang van het ontvouwen van de Leer der Vloeiftoffen, en bepaalt zig in het zelve, na, in eene voorafgaande Inleiding, een verflag van den algemenen inhoudende hoofdonderwerpen dier Leere gegeeven te hebben , tot her nagaan van dat gedeelte, hetwelk men de Waterwecgkunde noemt; "welke ,, ons de Vloeiftoffen in derzelver weeging of persfing leert „ kennen ; dat is , in zo verre eene Vloeiftof eene ftoflyke „ zelfftandigheid is, welke zwaarte heeft, en uit dien „ hoofde  lo6 J. ESDRÉ hoofde eene persfende kracht uitoeffend, het zy onderling op elkander , het zy op lichamen waar op zy j ,, ftaat, leund of wederhouden word." In de behandeling van dit onderwerp fielt hy zig de volgende orde ] voor. „ In de eerfte. plaats zullen wy onderzoeken, wat men te verltaan hebbe, door een Vloeibaar lichaam , of eene Vloeiftof]e; waarin het onderfcheid van dit foort van lichaam , met de eigenlyk genoemde vaste lichamen, gelegen is ; dat is , wat eigenlyk de hoedanigheid van Vloei- of Vlietbaarheid (Fluiditas) zy. Na een juist denkbeeld van een Vloeiftof, zo veel my doenlyk is , gegeven te hebben , zal ik dan overgaan, In de tweede plaats, om een Vloeibaar lichaam in deszelfswerkzamen ftaat ter overweeging te neemen, dat is, voor zo verre het zelve eene zwaarte hebbende, daar door een persfend Vermogen, of eene Persfing veroorzaakt. Deze Persfing zal ik u leeren kennen , niet alleen zo als dezelve onderling door de deeltjes van een zelvde , maar ook van ongelykfoortige Vloeiftoffen, uitgeoeffend word. Voorts dan 3. De Persfing onderzoeken , welke een Vloeiftof doet tegens lichamen, die dezelve wederhouden of influiten : ik meen de Persfing op de Bodem en tegens de Wanden der Vaten, Kommen of Gooten. 4. Het persfend Vermogen van eene Vloeiftof op lichamen , welke daar in gedompeld worden. Het onderzoek hier van zal ons dan gelegenheid verfchaffcn, om 5. Eindelyk een zeer gemakkelyke wyze te ontdekken , om , volgens Waterweegkonfiige Regelen , de foort onderfcheidende zwaarte der lichamen te konnen bepalen." De Heer Esdré behandelt deeze ftukken ten üiterfte naauwkeurig, met eene duidelyke ontvouwing van de byZóndere gevallen , die daaromtrent in aanmerking komen, welke hy'door nevensgaande proefneemingen en onderrigtingen bevestigt en opheldert; toonende te gelyk hoe de alhier verklaarde kundigheden, in veelerleie opzichten, ook in het dagelykfche gebruik tc ftade komen. Een of J ander voorbeeld van die" natuur zouden wy hier gaarne överneemen , dan het fchikt zig niet wel, aangezien wy, f ten rechten verflande , daartoe eenige byzondere Figuuren , zouden behoeven. Om egter, naar gewoonte, nog iets ui:  proefondervindelyke natuurkunde. i07 uit dit nuk mede te deelen , zullen wy den Leezer onder 't oo°- brengen , het hoofdzaaklyke van 't geen ons hier e»mefd wordt , wegens de oorzaak van de Vlietbaarheid der Vloeiftoffen, en wel ter wederlegginge van't gevoelen , dat die VUetbaarheid flegts eene toevallige hoedanigheid der Vloeiftoffen zoude zyn. De Leermeester naamlyk, dit onderwerp behandelende, onderrigt zynen Leerling , wegens het vermogen der indringende Vuurdeeltjes , om de Lichaamen uit te zetten, of in uitgebreidheid te doen toeneemen ; en flaat wel byzonder gade, dat zelfs anders vaste Lichaamen, door middel van Vuur, vlietbaar gemaakt kunnen worden ; terwyl Vloeiftoffen min vlietbaar"worden, naar maate dat derzelver Vuurdeelcn van langzaamerhand verminderen , in zo verre, dat ze eindelyk alle haare VUetbaarheid verliezen; gaande zelfs het Water over tot Ys, tot een vasten Klomp, na dat het tot een genoegzaamen trap van koude verkoeld is geworden. Na deeze algemeene opmerking vervolgt het gefprek aldus. „ Meester. Al het bygebragte betrekkelyk de Vloeiftoffen in overweeging neemende , willen fommige Wysgeeren daar uit de oorzaak van de VUetbaarheid afgeleid hebben , ftellende dezelve in de natuurlyke hoeveelheid Vuurdeelen , die alle Vloeiftoffen (zo lang zy in den ftaat van Vlietbaarheid zyn) in zich behelzen , maar dezelve verliezende, ook van ftaat veranderen; van Vloeibaar Vast worden. Leerling. Dit gevoelen fchynt my toe op gronden te fteunen. M. Ja toch ! Zo de inhoud der Vuurdeeltjes al niet de eenigfte ; is zy ten minfte een der voornaamfte reden der Vlietbaarheid, en zulks om het reeds bygebrag- te. Maar hoe zeer ik genegen ben dit gevoelen voor gegrond te erkennen , kan ik aan den anderen kant aan fommige Natuurkundigen niet toegeven, in het fteüen, dat de VUetbaarheid aan Water , Oly , en meer andere Vloeiftoffen, niet dan eene toevallige hoedanigheid zoude zyn; of liever gezegd, dat men de Vastheid voor den Natuurlyken of eigen ftaat dier ftoffelyke Zelfftandigheden te houden hebbe. Ingevolge dit gevoelen moet het Ts de o< rfpronglyke en natuurlyke ftaat zyn van dat geen 't welk wv Water noemen, en zo voort met andere. L. Wel  ieS J. ESDRÉ L. Wel dan befluit ik hieruit, dat geen Vloeiftof zich in haaren natuurlyken of oorfpronglyken ftaat aan ons vertoont. M. Juist zo. ■ • En zulks kan ik geenszins toe- Itemmen: • in tegendeel ben ik van gedachten, dat de Vloeibaarheid de oorfpronglyke en natuurlyke ftaat is van Water, Oly, Syroop , Kwik enz., en dat die van Vastheid of Ts veeleer als eene toevallige hoedanigheid dier Zelfftandigheden te houden is. De reden welke my hier toe noopt is de volgende. Alle l ichamen in dien ftaat , waarin zy zich aan ons vertoonen, hebben eene zekere natuurlyke hoeveelheid Vuurdeelen, welke, tot derzelver oorfpronglyke famenftelling, even zo onaffcheidelyk behooren, als andere natuurlyke of ftollyke deelen. Dus heeft, ook een Klomp Water, Oly, Kwik, cn andere Vloeiftof, ieder naar hunnen aart, eene natuurlyke hoeveelheid Vuurdeelen ; welke, zo lang ze in den Klomp huisvesten , dezelve een vloeibaar lichaam doen zyn. Doch zo dra deze Vuurdeelen op de eene of andere wyze den Klomp ontnomen worden , zal laatstgenoemde niet meer eene Vloeibaare Zelfftandigheid zyn, en gevolglyk zich niet meer in deszelfs vorigeu ftaat vertoonen : de Vloeiltof word dan een vast Lichaam, word Ys. > • By aldien men zulks ontkent, komt my voor met even zo veel recht , als dan ook, te konnen (tellen , dat de vastheid der Metaalen , van Wasch, Glasklompen enz., eene toevallige , maar geenzins de oorfpronglyke, of natuurlyke eigen ftaat dier Lichamen is *, nademaal het alleen aan gebrek van genoegzame ingedrongen Vuurdeelen toe te fchryven is, dat die lichamen zich als vaste Klompen vertoonen , daar ze anderzins, tot een behoorlyken trap verhit zynde , alle in eenen Vloeibaren ftaat zich bevinden. Ik zeg dit met even zo veel recht re konnen (tellen, als andere Wysgeeren beweeren willen, dat de Vloeibaarheid niet natuurlyk eigen is, aan Water, Oly, Kwik enz. maar liever de (taat van Ys of Vastheid. Zo vreemd nu als het luid, te (tellen, dat de Metaalen en andere fmeltbare Lichamen geen vaste Klompen zouden zyn , even zo ongerymt komt my derhalven voor , te willen beweeren , dat de Vloeibaarheid niet natuurlyk eigen zoude zyn aan Water en andere Vloeibare (toffen. De  PROEFONDERVINDELYKE NATUURKUNDE. I'0> De ftaat van vastheid , in welken men de Vloeiftoffen b.y eene felle koude bevind , is aan dezelve niet natuurlyk eigen; —-— zo dra ze in Ys veranderen , zyn zé andere Lichamen dan zy te vooren waren; en zulks niet alleen uit hoofde van gebrek van een genoegzaame hoeveelheid van Vuur, maar ook (gelyk wy zulks naderhand zullen zien) worden zeer waarfchynlyk by dc bevriezing een aantal Vriesdeeltjes tusfehen de deelen van de Vloeiftof ingedrongen, noodzaakende dus den Klomp eene zekere vastheid aan te neemen. Uit al het dus verre bygebragte , meen ik dan te konnen ftellen , dat de Vlietbaarheid een natuurlyke , en oorfpronglyke hoedanigheid is van alle die Lichamen > welke zich als Vlocibaarc vertoonen. — Voorts, dat de oorzaak van de Vlietbaarheid hunner deeltjes toè te fchryven is, ten deele aan de inwendige bevatte Vuurdeeltjes , welker hoeveelheid , voor dit of dat vloeibaar Lichaam, ik niet zal onderneemen te bepaaleni L. lk heb uwe reden met genoegen aangehoord ; de^ zelve komen my waarfchynlyker voor , dan het gemelde gevoelen fommiger Wysgeeren. Als men de veelheid der Lichamen in de Natuur naarfpeurt , hoe duidelyk blykt het niet , dat ze door den VVyzen Schepper in verfchillende ftaaten gefield zyn; als in den ftaat van Vastheid\ van Vloeibaarheid', enz. Die verfchillende gefteld- heden , onder welke men de Lichamen aantreft, mag men gewis houden voor den natuurlyken ftand, in welken het den Schepper behaagt , die ftoffen ten nutte van het Schepzel op den Aardbodem daar te ftellen. ■ Indien het Ys de oorfpronglyke (door den Schepper verordineerde) (tand van Water, Oly, enz. was, hoe zoü zulks ftrooken met het behoud van het Schepzel ? . "Waar zouden de Planten hun Vocht, — waar de Dieren hun Drank konnen vinden ; of hoe zouden de Visfchen konnen leven ? Deze overdenking noopt my verder uwe gedachten aan te neemen; zy fchynen my toe meer met den aart der zaaken in te (temmen. Maar eer ge voortgaat, zy my gegunt te vraagen, aan Welke oorzaak gy de Vlietbaarheid nog Zoudt toefchryVen : want, zo ik meen wel verdaan te hebben, merkte" gy de inwendige Vuurdeelen flegts ten deele aan , als èene der oorzaaken. II. DEEL. N. ALÜ. LETT. N0> 3' & Mi TS  ÏKr j. esdrê , proefonder vindeLYKE NATUURKUNDE. M. Te recht hebt gy zulks opgemerkt. - - De Vlietbaarheid aan één enkelde oorzaak toe te fchryven , fchynï my niet genoegzaam te zyn: in tegendeel Vil ik, eenftemnrig met den vermaarden Wysgeer mu*>schenbroek, zulks aan «eelerlei beweegredenen toeeigenen : by voorb. aan de rondheid en gladheid der deelen ; aan derzelver fynheid en liglheid, en mogelyk nog aa'n veel meer an- ; dere oorzaaken ; walker onderzoek ik van te weinig aanbelang acht , om my verder daar mede in te wikkelen." Tafereel der Algemeene Gefchicdenisfen van de Vereenigde Nederlanden , gevolgd, naar 't Franse// van den fleer a m. cerjsier. Tiende Deel. Te Utrecht, hy 13. Wild. In gr. octavo, 638 bladz. Ti/fet dit tiende Deel ontvangen wy het (lot deezer NaajjvjL volginge van het Franfche Werk , 't geen uit even 20 veele Deelen beftaat. Het behelst twee Boeken , hes zes en zeven en dertiglle. Het eerstgemelde behelst als Hoofdzaaken , 'i Viervoudig Verbond tusfehen Frank- ryk, Engeland, de Verecnigdc Nederlanden cn Oosten- ryk, tegen Spanje. De Actie ■ handel cn Oprigliug der Oostindifche Maatfchappye. Builen gewoóne Vergadering cn Voortgang van het Stadhoudcrfchap. j De Verbintenis tegen het Verbond tusfehen Oostcnryk en 1 Spanje. . De Byeenkomst ie Soisf&ns cn derzelver j gevolgen. V IVcener - Verdrag. — Voorzorgen ten beste van den Koophandel. Zaaken, dü inwendige ge/leltenis der Verecnigdc Gewesten byzonder betreffende , in dit Tydpcrk. — 't Gedrag der Staaten , by dt Verkiezing van aug: stus den lil tot Koning van Poolen. De Oorlog tusfehen Spanje en GrootBril tat je. Oostindifche Onlusten. Het Tweede Boek fielt ons voor oogen, den Oorlog, wegens de Opvolging van Keizer carkl den VI. De Verheffing van w. c. h. friso tot Erfftadhoudcr, &c. De laat- 1 fle Veldtocht en Akenfche Vredehandeling. Ver<. anderingen, door de Verheffing van willem den IV te \ wegc gebragt. Algemeene Aanmerkingen, over het Staals- weezen . den Keophandcl, de 'Zeevaart , de Kwflen, ! W&elenfchappen en Zeden, waar het Staatsbeftuur , de I Land'-  neberlandsche geschiedenissen naar cerisier» iii Land- en Zeemagt, de Staat der Geldmiddelen , det Handwerken, Koophandel en Zeevaart, als mede die der Kwijlen en Wcetenfchappen en der Kerke, ontvouwd wordt, met de Characterjchetzen van verfcheide Dichters, TaalbeJchaavers, Wysgeer en , enz. Tot een (taal, uit de veelvuldige, hier, op een vryen trant, befchreeven Staatsbyzonderheden, verkiezen wy 't een en ander over te neemen uit de Afdeeling , die ten Opfchrift voert , Veranderingen door de Verheffing van Willem dkn IV te wege gebragt. Wanneer", zegt de Schryver, " het Staatsbettuur der Veréénigch Gewesten, onvoorzigtig, deel nam in den Oorlog, door den Akenfchcn Vrede geëindigd, was het niet genoeg bedagt op de gevolgen , welken zulks onvermydelyk moest hebben op het inwendig Stelzel des Gemeenebests. Deeze verande. ring was niet natuurlyk , en men moest tot het voortbrengen dier Staatsomwentelingen de zeldzaamfle raderen doen werken. „.Het gebeurde,in de Jaaren MDCCXLVII en MDCCXLVUI, is tot nog toe voor den welmee,, nendften en opregtften Gefchiedfchryver een volkomen ,, raadzel, en het is geenzins mogelyk om de weezenly,, ke dryfveer der omwentelinge van ons Gemeenebest in „ die tyden aan het algemeen te ontdekken. Dit blyfe .,, bewaard voor de Naakomelingfchap. De raderen van het werktuig , 't welk men ten dien tyde in 'c werk heeft weeten te Hellen , zyn reeds lange verbrooken, ,, en men zal nog lange gisfen na deszelfs volkomen za„ menltelling (*)." Wy zullen , derhalven , niet veel meer kunnen doen dan de berigten opgeeven van den toedragt der zaaken, nogthans, van tyd tot tyd 'er in vlegtende zodanige ophelderingen, welke meer verlichte dagen verlchaffen. Veelvuldig en hoogklinkend waren de befchuldigingen door de driftigfte Stadhoudersgezinden aan de Arijlocraaten van de Regeering, voor het Jaar MDCCXLVUI , ten laste gelegd. ^ Wy zullen ze verkort opgeeven , met betuiging dat 'er in veele opzigten maar te veel waarheids in gevonden wordt; fchoon de algemeenheid der befchuldigingen zelve genoegzaam is om elk te doen opmerken, dat Partydigheid den mond opent, en, 't geen zeker tot maar al te veclen behoorde, aan allen ten laste legt. „ De (_*) Courier van Europa II. D. N. 7. bl, 25» H a  112 NEDERLANDSCHE GESCHIEDENISSEN ,, De Gemeente , geheel ontbloot van allen invloed cp 3, hunne R&prefcntantcn , hing, zeide men, enkel a£ van de willekeur van een klein getal haarer Medeburgeren, die hunne regten, of liever derzelver overfehot, onder „ elkander verdeelende, de kunst bezaten om haare klag- ten te leur te ftellen, of de magt om die te fmooren; „ de Collegien der Finantien gaven geene rekenfchap aan ,, hunne begunftigers ; de gemeene inkomften ftrekten enkel tot onderhouding van de pragt eeniger Familien, „ en de Staat was ontbloot van middelen in de aller- ,, dringendfte noodzaaklykheid. Door dien de 3, Hoofden der Regeering niemand dan hunne Bloedver„ wanten in dezelve toelieten , waren alle de Ampten van Vertrouwen , van Aanzien en van Voordeel, tot eenige weinige Gedachten bepaald. ■ De Legers 3, en Vlooten ftonden onder het bevel van Kinderen , 3, die , verzekerd van ftrafloosheid , uit hoofde van 't ,. gezag hunner Naastbe(laanden, van hunne weezenlyke 3, plichten een kinderfpel maakten. De Tuighuizen wer,, den verwaarloosd , de Vestingen waren ontbloot van ,, Bezetting, cn vervielen tot puinhoopen, de Landtroe3, pen zwak en zonder Krygstugt , het grootst getal van ,, mindere Bedieningen , uit welken men zo veele voor,, deelen voor de Republiek zou hebben kunnen trekken, ,, door die te begeeven aan lieden, die hun leeven ge„ waagd, en hunne jeugd gefleeten hadden in den Land,, of Zeedienst, en door een beroep aanzienlyk te maa„ ken, dat van dag tot dag onaangenaamer, ën, egter, „ noodzaaklyker wordt , werd opgedraagen aan lieden, ,, die geene andere verdienden hadden , dan dat zy een ,, tyd lang den laagden Huisdienst by eenen Magiltraat hadden waargenomen , of in bet bevorderen van on3, geoorlofde vermaaken waren behulpzaam geweest; ja, 5, die zelfs , ten behoeve van eenen Regent , hunne eer hadden opgeofferd , om die van de eene of andere ,, jonge Dogter te redden. Met één woord, men kon op 3, geene verbetering hoopen : dewyl het de zaak der pu„ blike Amptenaaren was, de ingefloopene misbruiken te ,, handhaaven (*>" Wat dcry, overgenomen uit de Grondwettige Herjlell-ng van Neder¬ lands Siaatsweezen I D. bl. 180. Hv beroeot zich od den  NAAR CERISIER. rï« Wat hier van ook zyn moge, dit gaat vast, dat het Anjlocratisch Befluur , het welk met den dood van willem i en 111 in het Jaar MDCCII eenen aanvang hadt genomen^, en fteeds voortgeduurd tot aan "het Jaar MÜCCXLYII, voor den vrygebooren Burger niet min ondraagbaar geworden was , dan de Graaflyke en Stadhouderlyke Regeeringen voorheen geweest "waren. Het Volk , door geene Burgerwetten behoorlyk beltuurd zynde, was die Regeeringe moede geworden, het haakte na verandering ; de Aanzienlykften zagen met een Itilzwygend en heimelyk genoegen aan, dat de toenmaaligeArU jlocratijehe Familie Regeering te onder wierd gebragt. . Men dagt , dat uit de algemeene gisting dier tyden eene gewenschte omwenteling zou opdaagen ; doch men bedroog zich deerlyk. De Burgerfchaar was te diep in flaap gewiegd , en de Ariftocratie hadt zich te zeer op haaren gevloekten throon verheeven , dan dat uit het een en ander de verheffing des Prinfen van Oranje niet moest .gebooren worden. De Heerschzugt hadt een zo weehgen grond aangetroffen in hun, die "niets meer waren dan Vertegenwoordigers van het Volk , dat het zeer bereidvaardig de hand leende , om het Stadhouderfchap met meer Voorregten dan ooit omgeeven , weder in te voeren , en die Arijlocralen aan den Stoel van een zogenaamd Eminent Hoofd vast te kluisteren, terwyl veelen der aanzienlyklte Staatsleden, by deszelfs vastltelling aan zich en hunne gedachten de aanmerkelykfte en duurzaamlte voordeden beloofden. j De Ariftocraten van den flegtften Stempel, die zich marnier met een welmeenend inzigt, of uit waare Vaderlandliefde, de zaak des Vaderlands aantrokken ; maar alleen mt eigenbaat en zelfbelang deeze zyde koozen en hielden, zo lang dezelve eer en voordeel fchonk, Wendden het over eenen anderen boeg; denkende by die verwisfehng altoos eene gunftige gelegenheid te zullen vinden , om zich in het bewind der algemeene zar: ken te dringen , en alle de voordeden der Regee- rin- | Courier van Europa I D. bl. 191. Het gedrag der Stadhotu | ders - gezinden verdeedigd, en Verhandeling over den alouden en tegenwoordigen Staat enz Verdeediging der Stadhouderiyke Re. gtering II Verv. op de Inl. *\ H 3  ah nedeklanksche geschiedenissen ringe, aan zich en hunne Gedachten, over te bren- Elk Burger", (luidde de taal van een der Godfpraaken van de misnoegde Party) "moet zich verzekerd „ houden, dat het algemeen belang nooit ter harte gc- nomen is door de Regeering Regenten fchuldig aan het toegeeven van zulk eene verkeerdheid, waren geen " Vaders geen Befchermers dei Burgeren. Zy hadden "hun regt op de plaats, welke zy bekleedden, ver" looren : het Volk tradt weder in zyne Regten en " de Stadhouder moest hun Overheden geeven meer !! het Volksvertrouwen waardig. Zo de geenen, ' die op 't kusfen zyn gefteld , door hunne flegte be' hecriug, hun regt en gezag verhezen, keert het zelve ' weder tot de M«.atfciiappy , en het Volk heeft regt om zich de Opperheerfcbappy aan te maatigen , cn de Wetgevende Magt te gebruiken, of wel eene nieuwe " RegeeriBSwyze op te rechten, cn het Hoog Gezag, " waar van het als dan meester is, in andere handen te ftellen zo als bet dat goedvindt. Het eemgst doelwit " van eene Maatfchappye, niets anders zynde , dan de " welvaart van ieder Lid in 't byzonder , kan geen Lid van het Volk afzien van het Regt , om over " zvne Regeerders agt te geeven , om zich tegen hun Z aan te kanten, dezelve af, en anderen in de plaats te zetten, wanneer men befpeurt, dat de Maat" fchappv onder hunne Regcering te gronde gaat. Dit Reet, uit een pligt, van den Schepper aller dingen " op ons gelegd, voortvloeiende, is daar door tevens een pli°t daar wy niet van kunnen afzien , zonder " tegen den wil des Allerhoogften te zondigen. Het !! is dan klaar, waar en waaragtig, dat, wanneer ecnig Volk zynen Burgerftaat ziet vervallen verzwakken " van buiten, cn blootgefteld aan de üiterfte gevaaren, "* alle kentekenen van eene ongelukkige bezorging, waar " op elk een min of meer geknakt, eindelyk eene " geheele ondergang moet volgen; dat, zeg ik, als dan dat Volk het Regt heeft , om tegen zyne Overheden " op te ftaan, en, als oorfpronglyke en regtmaatjge Heer" fchers , voor zich zeiven zodaanige fclukkingen te " ' „ maa- (*) Zie de Courier van Europa I D. bl. 229, II D. bl, 3,. verv. 75^  KAAR CEIUSIER. 13 £ siaaken , als het zal vinden te behooren. Dit zo zyn'de, in het algemeen voor alle foorten van Regeerin" gen, is dit des te meer verpligtende in Uurgerfiaaten , " daar de Inwoonders van 't Land, zo grooten als klei„ nen , zo ryken als armen , zo Regeerders als Onder,] daanen , gelyklyk, aan die algemeene Wet nog door eenen hed zich verbonden hebben, gelyk dit hier te Lande plaats heeft : want wy zweeren geene On,, bepaalde gehoorzaamheid, maar wel het Land houw en getrouw te zullen blyven , de Wetten , Privilegiën enz. te handhaaven , alle welke uitdrukkingen als zo „ veele kenmerken zyn van de toevoorzigt onzer Voorvajj, deren, om de Grondwet van het Zamenleeven tot de 9% Grondwet van hun Gemeenebest te houden (f). ,, Schoon willjem de IV, zegt onze Gefchiedfchryver in eene andere Afdeeling , ten Opfchrift voerende. Algemeene Aanmerkingen over het Staatswcezen, enz. , in de weinige jaaren zyns onrustigen Stadhouderfchaps> zom- Q) Het Gedrag der Stadhouders Gezinden verdeedigd.. De Opftellers van de Grondwe:t>p- fftffhlHng van Neer lands Staatsweezev, deeze woorden met betrekking tot het Volksregt aangehaald hcbbmde , voegen 'er met veel gronds by. „ Za „ fpreekt deeze Schryver op het gezag, niet alleen van buiten,, landfche en hedendaagfehc Regtgeleercien; maar ook volgens de Leer van onze eigen Staats-Rechts Geleerden , op wels, ker getuigenis hy zich plegtig' beroept. Deeze woorden van „ den Advoltaaï "e. lusac zullen genoegzaam zyn om de „ Leerftelling van zekeren reinier vryaart te wederleggen, ,, die zyne eerloosheid zo hoog doet ftygen, dat hy met zo 4, veel veragting voor de Natie, als kwaade trouw voor de „ Waarheid , de idéé van een Oorfpronglyk Contract , van „ eene Volks - vertegenwoordiging, eene idee , zo waar, zo ,, edel, zo bekwaam om het goed vertrouwen en de cendragt tusfehen hun die regeeren, en hun die ' geregeerd worden, „ te bewaaren, durft aanranden. Maar wat kan men verwag- ten van Schryvers , die van Grordbeginzelcn veranderen , „ naar dat de omftandigheden zulks vereifchen , aan welken „ het onvcrfchillig is, of zy voor- of tegenfpreeken', en die „ het Volk en zyne Geheiligde Regtcn op eene laage en laffe „ wyze vleijen, of onbefchaamd aanvallen, naar maate 't zelve „ genegen of ongenegen fchynt te zyn, om hunne byzon„ dcre oogmerken tc helpen onderftcuncn. Bladzyde|39 ca „ 40.' H 4  Ïl6 nederlandsche geschiedenissen jwmtyds het oor leende aan voorflagen en de hand in het uitvoeren van ontwerpen , die met het Stelzel der Gemeenebestsregeering weinig ftrookten, fcbynt zulks , voor geen gering gedeelte aan den vreemden invloed , en de kunftenaaryen van Staatzugtige Onderbewindslieden , die even als de klimop , zich niet kunnen opheffen , zonder zich om een hoosgeftamden boom te llingeren, te moeten worden toegefchréeven. Ten tyde zyner Verhef- finge , bevondt zich , (gelyk wy boven gezien hebben,) in 't Gemeen'ebest eene menigte van aanzieniyke Burgers , die de haatlykfte Familie Arijlocratie vloekten. In de Landgewesten was een groot getal Edelen , die meer uitftaken door de hoogheid van hun Afkomst, dan door den glans hunner Middelen ; zy haakten na eene Regeenngsvorm , waar in een met Magt bekleedde Stadhouder hun, uit dien luisterloozen Stand, kon opbeuren, in eer en aanzien verheffen , en met een gouden regen over- ftorten. Het Volk, in 't algemeen, konde de Re- geeringsperfoonen niet dan uit hunne gezagsbetooningen, geenzins altoos met de vereischte omzigtigheid te werk gefield , fchreef de rampen des Oorlogs, waar in men zich onvoorzigtig hadt laaten inwikkelen , op hunne rekening aan, en geloofde, dat een Prins, uk den Huize van Oranje, den ouden roem en voorfpoed aan den Lande zou wedergeeven. Alle deeze oorzaaken wrogtenzeer mede tot de Staatsomwenteling; en willem de IV hadt uaauwlyks iets meer te doen , dan zich over te geeven aan den ftroom , die hem voerde ter plaatze , waar de Zetel der Eere en des Gezags hem wagtte. Het Gejneenebest zag toen een verfchynzel, nooit, zints de eerfte ' Grondvesting, boven de-zelfs gezigteinder opgaan; de Stadhouder Capitein- Admiraal Generaalfchappen en de Voorzitterfchappen der aanzienlykfte Maatfchappyen op één Hootd vereenigd. Indien deeze omwenteling de verdeeldheden , welke de onderfcheide Stadhouderfchappen natuurlyk moesten veroorzaaken, aan den eenen kant deeden verdwyncn, zy deedt, aan den anderen kant, eeneregtmaa-, tige vreeze gebooren worden, dat ze, aan éénen verleend, in Dwinglandy zou kunnen veraarten.'- * ' Eene vrees maar al te wel gegrond, en waaromtrentmen de taal wel mag naadenken van den Raadpenhonana fwvpVLANDT, dje, in dep Jaare MDCCXVII fchreef, Een Prins , die reeds Stadhouder is van twee Provin-, cien, geeft voorwaar eene groote zwaarigheid, om da(  NAAR CERISIER. "7 „ het , in voorige tyden , veel gecontribueerd heeft tot ,, behoud van de Vryheid, of van het Regt van de Staa„ ten en van de Privilegiën van het Land, dat alle Pro„ vinden niet onder één en denzelfden Stadhouder wa„ ren ; maar dat de Voorftanders van de Vryheid eenig,, zins zouden contra balanceeren het gezag van den eenen „ Stadhouder door dat van den anderen." IMaa de afgifte van dit Deel, wordt ons ter hand gefield een Algemeèin Register : tot groot gemak der Bezitteren van dit Werk, 't geen voldoet aan het Plan, 't welk de Naavolger in de Voorreden des eerften Deels heeft opgegeeven. Wy hebben, by eene voorgaande gelegenheid,opgemerkt , dat de Naavolger in de laatfte Deelen zeer verre van den Franfchen Schryver afwykt , dit is ook zyn geval in het tegenwoordige : dan wie bet laatfte Deel des Franfchen Werks , en bovenal het Slot, geleezen heeft , zal zich over die afwyking niet bevreemden. Jammer dat 'er zo veele en zo groote Drukfeilen in dit Werk zyn ingefloopen. Tegenwoordige Slaat der Vereenigde Nederlanden, Veertiende Deels tweede ftuk, bevattende het vervolg der Befchryvinge van Friesland. Te Amjlerdam , Leyden, Dort en Harlingen, by P. Schouten, J. de Groot &c. 1785. In gr. octavo, 741 bladz. Na dat de Schryvers ons by den aanvang van dit deel eene beknopte befchryving van Ameland en Schiermonnikoog gegeeven hebben , gaan zy over ter befchouwing van het tweede, en te gelyk het Westelykfte , gedeelte van de Provintie Friesland, dat, in tegenltelling met het Oostwaards gelegene Oostergo, IVesteigo 'genaamd wordt. De aart der Landeryen van deeze (treek welks ligging en grenzing aan de nabuurige Zuiderzee en de Wadden nader omfchreven wordt , is niet zo verfcheiden als in Oostergo, naardien men in geheel Westergo geen heidvelden en weinig Veenen vindt, ja zelfs geen zandgronden op de oppervlakte des Aardryks , alleen uitgezonderd den heuvel , 't roode Klif ; over 't algemeen beftaat het uit vruchtbaar Kleiland , 't welk zelfs in de Jaagfte oorden, door inpoldering, tot - yoordeclig weidland kan worden gemaakt. De eerde der 11 5 »e-  £ï8 TEGENWOORDIGE STAAT negen Grietenyen, uit welke Westergo beftaat, is MenaU dumadeel; de landeryen deezer Grieteny beftaan meerendeels uit zeer vruchtbaare Kleigronden, die tot de Graanen Aardappelteek zeer gefchikt zyn, vooral, die langs den ouden Zeedyk liggen, van Marfum af tot aan Wier, en in den omtrek van Bergum, lingcluin, Menaldum en Dronryp, terwyl de laager landen ook meerendeels zeer goed en gefchikt zyn tot beste Weid- en Hooilanden. Deeze Grieteny heeft twaalf Dorpen en een Klooster; ais vooreerst Menaldum, by verkorting Menaam, een Dorp, dat oud,en groot van omtrek is, en met zyne landeryen, die uit zeer fchooneBouw-en Weidlanden bellaan, en geheel tot aan het Kerkhof van Beetgum, en voorts tusfehen Berlikum, Schingen, Dronryp en Marsfum loopt. 2. Berükum, doorgaans Belkurn of Belkom, een fchoon Dorp, welks buurt de grootlle is der geheele Grieteny en tweeen veertig Hemmen bevat. 3. Wier, een klein Dorp, zo van buurt als landeryen, behoorende daaronder maar tien ftemmenk, uitmuntend en welluidend , maar ik vraage met klopstock ; „ zou david , wanneer ,, hy een Christen of Dichter van het Nieuwe Testament geweest „ ware, zo gefchrcevtn hebben/" „ Men kan hierop niet, dan ontkennender wyze, antwoorden , en het blykt ook genoegzaam, daar onee Kers-, Paasc-ben Pinxterfecsten geheel geen verband van hofTe_ met de Joodfche- Feesten hebben, waarom men eenige verfen, in de Pfalmen van david voorkomende , toepasfelyk moet maaken ; en daar deze dikmaals Prophètiè'n behelzen, worden zy weieens te verheven voor den eenvoudigen Zanger. Men behoeft alleen de aanwyzing van eenige Pfalmen, die, by byzondere gelegenheden, kunnen gezonden worden, na te Haan, en de daarin aangeweezen Pfalmen te onderzoeken, om overtuigd te worden , dat david , als Christen, by zommige van deeze gelegenheden , zekerlyk anders zou gezongen hebben. „ Het U eene bewezen waarheid, dat het veel zwaarigheid ii> zich heeft, wanneer men iets nieuws poogt in te voeren by de Godsdienstplegtigheden ; het beste en cdclaartigfte oogmerk: wordt weieens uit een verkeerd gezichtspunt befchouwd en gedwarsboomd. Wy hebben, in plaats van eene bedroefde oude, zo als men die van datheen moest noemen, eene fraaije nieuwe Pfalmberyming zien invoeren; maar ook nog daar by vry wat ontevredenheid onder de burgeren van fommige plaatzen ontdekt. Niet zonder recht, baart dit voorbeeld van tegenftreeving, van zulk een voornaam en noodzaaklyk werk, tot eer van den Godsdienst, cn met toeftemming van 's Lands Stagen ondernomen, vry wat fchrik, om iets verder ter verbetering van het Godsdienffig gezang tc onderneemen." Agter de Verhandeling van den Heer brender a brandis, volgt eene van den Heer dirk erkelens , wien de Zilveren Eerprys is toegeweezen. Hoeveel goeds die Verhandeling ook beI 3 va*  130 prysverhandéiingen van een taal- en dichtl. gev, vatten moge, het algemeen zal de beoordeeling der Leydfche Kunstrechters ongetwyfeld wettigen, in den Heer brandis den Gouden Eerprys toe te wyzen Wy hoopen, dat het Genootfchap haare verwachting beantwoord zien zal, in de behandeling van de Theorifche Stoffen , op dien voet, als de Heeren brandis en erkelens , in deezen bundel, tot eer van ons Vaderland, gedaan hebben. Dc Vrugt van Ledige Uuren , door &. soek. Te Leyden by P. Pluygers, 1786. In gr. octavo. Buiten het Voorwerk, 88 bladz. ~T\e Heer a. soek. van elders, door kleine en losfe Stukjes, J-^ als Dichter bekend, geeft in,dit Bundeltje blyken van zyn Dichtvermogen. Hét eene Dichtftuk is fraaijer dan het .andere, doch de gantfche Verzameling verdient, met recht, den naam van goed. Hét Vers, gctyteld, Eenzaame Gedachten, vinden wy by uitlteekenheid verheven. Oordeelt uit dit weinige: Wat kruipt daer uit de aerde?... verjlerkt u myne oogenl Gevoelt 0 myn zinnen! aenfehouwt deezen worm! Zo ben ik uit de aerde, myn moeder, gerezen, En zo keer ik weder tot wemelend ftof, Wat ben ik dan meerder in 't oog van myn Schepper : Veel min dan die worm is in 't oog van den mensch ! Den mensch! 0 dit ben ik ——een mensch door Gods handen Zo heerlyk gefchapen — geworden uit niet Begaeft met een wezen, zoo eeuwig als de Englen —— Aenvangelyk eeuwig zoo eindloos als God. Welk eene heerlyke opklimming van gedachten? Myne Offeranden, aan Apollo en Hymen. Eerfte Stukje. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1786. In gr. Svo. 118 bl. ]N^[adat, vangt de Heer b. fremery, die zich aan het einde », van het Voorbericht, ais de Schryver van dit Werkje ken,, nen doet,dat Voorbericht aan, nadat komeo my den weg,die „ tot de fracifte der Kunnen leidt, ontfloten, en my ter zang„ bane ingetroond heeft, waeg ik andermael, op het gladde veld „ der Wetcnfchappen tc verfchynen, cn Apollo, den Vader der „ Dichtkunfte, nevens Hymen, den Voorlichter van minnende gelieven, offers myner poëzy te rooken." Door deeze openlykc offeranden, onderwerpt de Dichter zyne offers aan de vry- 1 - ,' moe-  myne offeranden, aan apollo en hymen. I^t moedige beoordeeling van het algemeen, en dus ook aan de onze. De naauwkeurige oplettenheid, zo in de taalkunde als in het kunstmaatige van de Poezy, verdienen onze hoogfte goedkeuring , en de navolging van veelen onzer aankomende Vernuften; maar... en het deert ons den Heer fremery, een zo arbeidzaam en Kunstkundig Beminnaar der Poêzy, uit liefde tot de Kunst, eene onaangenaame waarheid , onzes achtens, te moeten zeggen. Men kan, door eene bcangfte waarneeming van kunstregelen , door eene gedwongene en gezochte kunstkeurigheid, in betreklyk fchoone, zoetvlocijende cn fraaiklinkende Verfen, de Poëzy haar vermogen, van het hart te treffen, benecmen. By een Minnedicht, moet, in een daartoe gefchikte luim, ons hart eene ftreelende gewaarwording gevoelen, zal het Minpdicht den naam van fraai draagen: als iemand in eene goede luim, met éen maatig verftand cn een gevoelig hart, by het zelve zo koel blyft, als by het leezen van een Verhandeling over de Delfftoffen, dan bezwykt het Minnedicht op den toets. En van dit gebrek kunnen wy den Dichter fremery geheel niet vry verklaaren. Wy zullen ons dénkbeeld hier over, door een voorbeeld, zoeken te ontwikkelen. In de Ferdinand en ConJlantia, van den Heer Mr. feyth. hebben wy over't algemeen geen behaagen gefchept, hoe veel wezenlyk fchoons wy op veele plaatzen in dat zelfde Beek gevonden hebben: eene der plaatzen die ons zo geweldig fchokte, dat het ons deerde, dat het vernuft van den Heer feyth op zulke yslykheden werkte, was die, waar een minnaar een mimtaares, in een bosch, by een yslyk onweder opzocht, haar door den blikzem getroffen vondt, en door een volgenden blikzemflag op haar lyk flierf : deeze plaats nu , hoe overgedreeven flerk ook, trof, zo als dezelve daar ftondt, het eerde oogenblik ons hart met een hevigen fchok, en de Heer feyth dcedt dus, in het afgetrokkene , »t geen hy doen moest, als Kunftenaar, die zulk eene Stoffe bearbeidt, en, om een proef te neemen, herleeze elk, die over de gegrondheid of ongegrondheid onzer oordeelvelling in deezen vonnisfen wil, dat gedeelte van dien Roman (*) , en vergelyke het zelve met de volgende vier coupletten, die wy uit het ftuk, dat thans voor ons ligt, overncemen; het zelve heet de Orkaen, Velddicht, en de vier eerfte coupletten geeven' de. zuivere liefde tusfehen Mylon en Nife, te kennen, en dan volgen deeze; Wreed, rampzalig, yslyk noodlot.... 't Morgenuur ftondt aan te lichten, Dat de ontftoken hmvlyks fakkel Voor die Lieve Twee zou branden. Pi ■ (*) Ferünani en Conjlantia, I D- bl. 4.9 en 50.1 I 4  132 myne offeranden, De avond, voor dien blyden achtend, Zag hen achtloos veldwaars treden : Met ineengeklecfde handen Doolden zy al mymrend hene. Snel voelt Nife een koude trilling '. Tranen berften haer uit de oogen. Eenklaps geeft haer ziel zich over Aen verborgen angst en weedom. . Mylon ! fprak liet Meisje , Mylon ! Och', wat is my bangi... ik fidderl... 'k Zucht!... wy zyn zo wel veréénigi... Zoude ik van u fcheiden moeten?.... Boven hun beflorven hoofden Schoolden dikke wolken famen , Wolken, die den Jlorm en 't Jlerjlot In haer'' zwarten buik befloten... Is gedaen!... 't wordt ylings donker \... Alles kraekt door '£ woên der winden ! 't Schittert in de lucht van blikj'ems ! Allerwegen ratlen donders. Nife, bleek van fchrik, zygt rillend, Spraekloos, neer in Mylons armen.... Brandend fcltiet een blaeuwe blikfern Lynregt op hun kruinen neder 1 Hunne inéèngefmolten zielen Vliegen uit verzengde boezems! En die naeuwe famenklemming Is hun jongst gevoel van liefde! Welk een verfchil heeft 'er tusfehen dat van den Heer feyth en van den Heer fremery plaats. By het eerde gevoelt men eene trilling, als of men die ongelukkige gebeurtenis voor zich ziet, maar by het laatfte blyft ons hart ongetroffen, en beide de onderwerpen ftaan genoegzaam gelyk, in aakligheid. Om dan eenvoudig ons denkbeeld op te geeven: Het hapert den Heer fremery geenzins aan kundigheden, het werktuiglykc van de Dichtkunst betreffende, maar aan die keurigö uitdrukking van  aan apollo en hymen. 1-33 van de kunst, gefchikt voor het menfchelyk gevoel, 't geen hei melschbreedte verfchilt van het hedendaagsch, en by ons zo dikwerf verworpen, Sentimenteels. Wy gelooven , dat de Heer fremery, misfchien , dat waariyk aangenaam gevoel meer opwekken zou, indien Z. Ed. minder acht gaf of de bekleedzelen, dan op het waare wezen, der Dichtkunst. Voorbeelden van Wysheid en Deugd, uit de Gefchieienisfen, met vermaaningen voor Kinderen. Door jacob frederik feddersev. Predikant te Maagdeburg. Te Amjlerdam by M. de Bruyn 1786. Behalven de Voorreden 210 bladz. in octavo. Uit voorigc Schriften hebben wy den Eerwaarden Feiderfen reeds leercn kennen, als een ernftig Schryver, die 't 'er op toelegt, om der Jeugd goede leefregels in te prenten, door haar dezelven in zodanig eene manier voor te dragen, dat ze, naar derzelver vatbaarheid ingerigt, gefchikt zyn, om den vereischten invloed te hebben. Van dien zelfden aart is ook dit Gefchrift, waarin hy der Jeugd uitmuntende voorbeelden van .een verftandig gedrag en deugdzaamen wandel voor oogen ftelt, met nevensgaande lesfen en aanmoedigingen, om zich van haaren plicht te kvvyten. Zo geeft hy, by voorbeeld, eenige Haaien van broederliefde, waar van wy, om de kortheid in agt te neemen, 'er (legts één zullen bybrengen. ,, Proculejus verwierf zich, door zijne broederliefde, eenen onfterflijken naam. Want, zijn vader geftorven zijnde, deelde h j de erfenis met zijne broeders Murena en Scipio in gelijke deelen. Deeze beide waren zo ongelukkig, dat zij hun gantsch vermogen in den burgerkrijg verloren. Om nu zijnen broederen, zo veel mogelijk, hunne armoede en nood te verligten, zo deelde hy, andermaal, zijn gantsch vermogen met hun." • Aan dit en eenige andere voorbeelden van Broederliefde hegt hy voorts de volgende vermaaning. ,, Uit deeze voorbeelden van braave en liefderijke broeders wil ik u, mijne kinderen, eenige lesfen afleiden ,. die zeer nodig zijn weten. Onthoudt ze daarom toch, en neemt ze altijd waar in de verkeering met uwe broederen en zusteren, dan zullen God en uwe Ouders een groot welgevallen in u hebben. „ Hebt uwe broeders cn zusters van gantfeher harte liefï Dankt God daarvoor dat Hij u dezelve gefchonken heeft, cn bidt hem , dat gij ze behouden moogt. Zij zijn voor u zeker een groote weldaad, gij hebt aan hun in uw gantfche leven,—. als zij ook, naar Gods wil, braave zusters en broeders zijn, — trouwe en ftandvastige vrienden. Zij maaken u den tijd, der jeugd aangenaam, leeven met u, zijn met~ u vrolijk, hel- . pen  134 J- FEDDERSEN, VOORBEELDEN VAN WYSHEID EN DEUGD. pen u bij uwe kleine bezigheden, en zijn uwe daaglijkfche: fpeel makkers. ,, Gij, Broeders en Zusters, leeft met eikanderen in eensge- . zindhcid cn vcrtrouwlijkheid. Zijt gecrn bij elkander in gezelfchap. Erkent het geern voor andere menfehen, dat gij elkandercn hartelijk lief heb'; laat dit bijzonder in het vriende- ■ lijk gedrag van den eenen jegen; den anderen blijken. „ Weest jegens elkander dienstvaardig: leeft elkanderen gcCrnc ten gevalle. Helpt elkanderen, wanneer de een valt, of iets verloren heeft, dat gij het met hem weder opzoekt; of' als hij met zijn fpeelwerk niet te regt kan komen, geeft hem geern antwoord en raad, wanneer hij u om iets vraagt, dat gij beter verftaat. Gelooft mij, mijne kinders, als gij u zeiven niet reeds vroeg gewent, om eensgezind en vriendelijk met elkanderen om te gaan, elkanderen ten gevalle te leven, en behulpzaam te zijn; dan zult gij zulks in ouder jaaren zeker niet doen. Daarvan daan komt het, helaas! dat zo vele groot geworden broeders en zusters met elkander in onmin en vijandfehap leven. Zij leven in hunne kindsheid met elkanderen, en deeden nooit iets ten gevalle van elkanderen; maar plaagden en farden elkanderen wel; verbraken . bedorven en vernielden weder, wat anderen tot hun vermaak vereerd gekregen, of voor zich zeiven gemaakt hadden. ,, Doch merkt hier bij tevens deeze les op. In kwde zaken., moet geen broeder of zusier den anderen keipen. Bij voorbeeld : een kind had kwaad gedaan, en wilde het door leugens voor zijne ouders en mecters verbergen,cn bad zijne broeders of zusters, om met hem te liegen, dan mogen zij dit niet doen; — of het wilde een ander kind Haan, en bad hen, om hem bij tc flaan. on dat hii het te eerder meeucr mogt worden, dan mo¬ gen zij dit niet doen; — of het wilde ergens overklimmen, of iets breken, vrugten en andere zaken nemen, en het bad hen, om hem daarin te helpen; dan mogen zij dit niet doen Zij maken zich, als zij het doen, deelgenooten aan eens anders zonden." „ Het gebeurt dikwils in de wereld, dat een broeder of zuster arm en ongelukkig word , terwijl het den Aderen wel gaat. Leert thans reeds, dat het regt en prijslijk is, wanneer de rijke en gelukkige den armen en ongelukkigen bijftaat, zo als Proculejus deed." Ka-  C. G. SALTZMAN, KAREL VAN KARELSBERG. 13$ Karei-van Karehberg, of Tafereel van de Menfchelyke Ellende, door c. g. saLTZmann. Uit het Hoogduitsch vertaald, lilde en IVde Deel. Te Amjlerdam, by de Weduwe J. Doll, 1786. In 8vo. 441 bl. T)e fraaije inhoud van dccze Deelen verpligt ons , daar van met denzelfden lof te gewaagen , als van de voorigen : en hoe zeer wy hier en daat ons verheugd hebben , over de betere fchikkingen, die omtrent zeer veele zaaken, hier te Lande, by die van Duitschland vergeleeken , plaats vinden, hebben wy by nog meerdere ons bedroefd, dat 'er eene zo waarI achtige gelykvormigheid plaats hadt in veele verkeerdheden, die wy, als by erfenis, van onbefchaafder voorouders hebben overgenomen. Deeze verkeerdheden daar laatende , zullende wy; uit het vierde Deeltje, iets omtrent de Mode mededeelen. Karelslerg is dan in gezelfchap van eene aanzienlyke Dame, die hem ' ongemeen veel jonger toefchynt, dan zy in de daad was, uit hoofde van het blanketzel: en hier uit fpruit het volgende gefprek voort, met haaren man, de Hoofdfchout der Stad. ,. H.Wy hebben hier in Kalchis, (de toenmaalige verblyfplaats van Karelsberg,) de mode , dat wy niets zo laaten, gelyk de lieve Natuur het ons geeft. De Paarden kappen wy de (taarten af; de Nachtegaaien fluiten wy op, in kouwen ; de Hoornen fnoeijen wy tot kogels en piramiden, en dewyl nu de vrouw, in de zichtbaare waereld, zonder twyfel het fchoonfie is , heeft de mode ook alle haare fchranderheid belteed , om haare konst geheel aan de Vrouw te befteeden. Althans aan myne Vrouw heeft de mode een meesterftuk gedaan, en is zo gelukkig ge' wees: van de Natuur ten eenenmaal te verdrukken. Gelyk de Schelpen, welke lang in de aarde leggen, allengs vergaan en .veranderen in de fteenachtige (toffe, welke het naast by dezelve ligt. is myne Vrouw, zo als zy uit de handen der Natuur kwam, allengs verdweenen, en door de mode herfchapen. „ Hoe moet ik dit begrypen ? (vraagt Karelsberg.j „ (Het antwoord is.) Hoe gy dit moet begrypen ' dat zal ik u terftond zeggen. Dc Natuur maakte myne Vrouw vier voet hoog , en de mode voegde 'er nog, door de hulp van het hair. kaplel en de hooge hielen, éénen voet by. De Natuur liet haar hair groeijen, de Mode nam dit door het kappen 'weg, en gaf haar valsch hair. De Natuur fchonk haar recht fraai "kastanje, bruin hair, de Mode verfde het zelve wit. De.Natuur gaf haar het vermogen, om de kleur van haar gelaat te veranderen, en ik denk nog met veel vermaak aan den wellust, welken ik te N vooren ondervond, wanneer ik het bevilliglte blos zich over i haare wangen zag verfpreiden, zo dikwtrf ik haar ftreelde; de \l Mode heeft haar van dit vermogen beroofd: men moge haar fchim-  I36 C. G. SALTZMAN, KAREL VAK KARELSBERG? fchimpen, of vleijen, of dubbelzinnigheden voorpraaten, zy zaï haare kleur niet veranderen. De Natuur gaf myne Vrouw zffg in de borften . de Mode heeft ze opgedroogd. De Natuur vormde myne Vrouw rank als een Pynboom , de Mode heeft haar de gedaante van een S gegeeven. De Natuur gaf haar heupen . welke volkomen geëvenredigd waren aan het geitel des lichaams, de Mode heeft 'er poche; aan gemaakt, en haar zulk eene gedaante gegeeven, dat men haar eerder voor alles, dan voor eene menschlyke gedaante, houden zou, (Op deeze wyza gaat die Heer voort, tot dat Karelsétrg vraagt:) Hebt gy ook Kinderen? De Natuur (is het antwoord) heeft my eenigen gegeeven, maar de Mode heeft ze my weder ontnomen. b„ Karelsberc. Hoe was dit mogelyk ? „ H. De Naütiur had myne Vrouw een lichaam gegeeven, het •welk zeer gefchikt was tot kinderbaaren; maar de Mode heeft het zodanig zamcn geregen , dat 'er geen kind plaats meer in had : wanneer dan de kinderen ter waereld kwamen , waren zy zwak, de moeder had geen voedzel in de borften, en toen ik voor een derzelven eene Min had , wierd het door dezelve met de venusziekte befmet. Nu zyn ze allen dood. Ach dat de Mod» alleen zodanig in Duitschland den bovciir toon boven de Natuur had. De Ge'chiedenis van Karclsherir zeiven kruipt voort; Karehber krygt, in dit Deel, van zyne moeder ioeftemming tot het huwelyk met Jhnre.n. De Vertaaling mogt hier en daar wel wat beter zyn ; zy draagt de merktekens van eene te woordehke naauwkeurigheid" in het overbrengen. Het Nederduitsch Taaleigen is of veele plaatzcn verwaarloosd.  N 1 E U IV Ê ALGEMEENE VADERLANDSCHE IETTER-OEFENINGEN. Oude Voor/peilingen aengaande den Mesfias, en deszelven Openbaaringe, opgehelderd en toegepast, op den Heere jesi s en zyn Euangelium, in eenige Leerredenen, door joankes stinstra, rustend Leeraar der Doopsgezinden te Harlingen. Derde en laatfte Deel. Te Harlingen by V. van der Plaats, 1786. Behalven de Voorreden, enige Byvoegze/s en Bladwyzers over V geheele JVerk, 465 bladz. In gr. Uvo. TTier mede voltrekt de Eerwaerde Stinftra zynen onder» JL J. nomen arbeid, ter ophelderinge der oude Voorfpellingen, die, zynes oordeels, recbtftreeks en in den. letterlyken zin op den Meslias doelen. By de voorheen ontvouwde komen nu, in dit derde en laetfte Deel, nog in overweging: Hoz. I. 10 — 12. Mieha V. 2. Joël II. 28 — 32. Jer. XXIII. 5, 6. XXXI. 31 — 3^. XXX. 21, |2. Ezech. XXXÏV. 23 — 25. XLVII. 1 12. Dan. II. 44, 43. VII. 13, H- IX. 24 — 27. Hagg. II, 7 - 10. Zach. III. 8 _ 10. IX. 9, 10. Mal. lil. 1 «4; met welker verklaring ook tevens aen 'zommige andere, daer mede inftemmende, Godfpraken enig licht bygezet word. In de manier van uitvoering houd zyn Eerwaerde zich op den zelfden voet, waermede hy dit Werk aengevangen heeft, en waervan wy, met de afgifte des eerften Deels, een genoegzaem, verllag gegeven hebben. (*) Uit dien hoofde blyft 's Mans arbeid beflendig de overweging waerdig van alle dezulken, die zich op de nadere onderzoeking van het Prophetisch Woord toeleggen: en ze zullen, onder 't nagaen zyner bedenkingen, 'er te meerder toe genoopt worden, daer ze ook in dit Deel meermaels zullen ontdekken, dat zyn Eerwaerde, gelyk we voorheen reeds opgemerkt hebben, met een vrymoedigeiv tred zyn eigen weg, naer 't geleide van een welwikkend oordeel, volgt; het (*) Z;e JJg. Vad. Letteroef. II. D. bl. 89. II. DEEL. N-'ALG. LETT. NO. 4. K  I33 J. STINSTRA het welk hem dan ook wel eens den gewoonen of betreeden weg geheel doet verlaten. ■ Tot een byzonder ftael hiervan verftrekke zyne verklaring van den fteen, met zeven oogen, gelegd voor het aengezicht van Jozua, naer oe voorftelling der Godfprake Zach. 111. 9. L)e oplettende Stinftrq, gene voldoening voor zichzelven vindende, in de verklaring der uitleggeren, die hy heeft kunnen nazien, draegt daerop zyn eigen gevoelen, zonder omwegen , aldus voor. ,, Alle die in de Joodfche Oudheden, die in den Bijbel zelf eenigzins bedreeven zijn, weeten, dat in het Heilige der heiligen van Mofes Tabernakel, en naderhand in Salomons Tempel (a), eene kist of laade is geplaatst geweest, die de arke des Verbonds doorgaans genoemd wordt, gemaakt van het kostelijklle hout, en met goud dik overtrokken, waarop een dekzel lag van gelijken maakzel, den naam van het verzoendekzel draagende, overfchaduwd van gouden Cherubs of Engelen; en dat deeze als het heiligst en hoogwaardigst ftuk van het geheel huis des Heeren wierd aangemerkt, als de zetel Van Ge cis zigtbaare tegenwoordigheid en heerlijkheid zelve. Een iegelijk, welke in die zelve Oudheden eenigzins bedreeven is, weet ook, dat deeze arke des Verbonds met haar toeftel, gelijk ook de zigtbaare blijk van Gods majefteit, op en over dezelve, ontbroken heeft in het Heilige der Heiligen van den tweeden Tempel, welke ten tijde van Zacharias door Zerubbabel gebouwd wierd. Maar dat in derzelver plaatze een [leen gelegd is, welke boven den grond uitffak (b). En op deezen fteen, denke ik zonder twijffel,_dat hier gezien wordt. Deeze was immers een fteen, die in den eisenlijken zin gezegd kon worden voor het aangezigt van Jofua den Hoogenpriester bijzonderlijk gelegd te zijn; nademaal hij en zijne opvolgers jaarlijks op den grooten verzoendag, tegen over den zeiven ftaan- de, O) Exod. XXV. 10 enz. 1 Kon. VIII. 6. 0) Zie het hoek Jema in dc Mishna C. V. § 2. in de uitgave van Surenh. P. N. p. 233 Reland. Antiq. Hebr. P. r. C 9. §. 28. Buxtorf. Lex. Chald. Rabb. Thahn. p. 2541. Indien mijne gedagte gegrond zij, kan men uit deeze plaatze des Prophceten dan befluiten.dat Zerubbabel dien fteen in het Heiligdom met eigenwillig, maar op bevel des Heeren zeiven * gelegd heeft. '  w OUDE" VOORSPELLIKGENs dc, seliik eertijds voor de arke des verbonds, het bloed des offerboks fprengen, en het wierook zwaaijen moesten. Deeze lteen was dan in den tweeden tempel een Voornaam ftuk (c); en men mag het ten uiterften onwaarfchijnelijk agten, dat bij de bouwing van dien tempel in de Schriften van dien tijd, welke over die ftigtinge handelen, vari denzelven geheel geen gewag gemaakt zou zijn. HeC koomt mij dernalven inderdaad vreemd voor, dat geënt der Uitleggeren hier om deezen fteen gedagt heeft, inzonderheid van zulken, die gewoon zijn zo veel werks tes maaken van alle de bijzonderheden van den Joodfchert Tempel. ■ Ondertusfchen, hoe aanmerkelijk een ftuk: deeze fteen ook zijn mogt in deezen, dezelve kon lang int heerlijkheid en pragt niet haaien bij de Arke des Verbonds in den Ouden Tempel. VVaarfchijnlijk was het dan, dat de Israëlieten over dit onderfcheid ook bedroefd waren * gelijk bij Haggai over de vermindering der heerlijkheid van deezen tempel in het algemeen. En gelijk die Propheet dezelve vertroostede met de toezegginge van_ nog grooter heerlijkheid, door de verfchijninge van Christus m deezen tweeden Tempel: Zo was het ook zeer gepast> dat Zacharias, of de Heere zelve, aan Joftta en zijne Vrienden, dat groot en allerwenfchelijkst heil voorftelde* en wel zo zinnebeeldig, dat deszelfs oorfprong als nam deezen fteen verknogt was. Hiertoe brenge ik die betuiging, dat op dien eenen [teen zeven oogen zijn zouden* en 'dat de Heere zelve zijn graveer/el zou graveer en* Over die zeven oogen hebben ook de uitleggers allerleke opvattingen verzonnen. Dog voor zo verre het Hebreeuwfche woord zo wel fonteinen, fpringbronncn, als oogen betekent; en het geen door graveerfel graveeren Js overgezet eigenlijk zegt openingen openen; en dit bijzonderlijk: ook'gebruikt wordt van het opwellen en voortvlieten des waters uit een bron (f): zo zoude ik dit gezeg liever dus vertaale;i. In dien eenen fteen zullen zeven wellen zijn* en ik zelve zal zijnen ftroom openinge geeven, zegt de Heef O) Welk ee« hoog denkbeeld de jooden daarvan maakten» kan men zien bij Js. de Bartenora, Maimonides en Sheringham over de aangehaalde plaatze van het Joma. (f) [De hier cn elders voorkomende taelkundigc acntckeflïfigefl lickben wij, om plaets te befparen, agterWege gelaten, oordee-' lende tevens dat des kundigen dezelven in het Werk Wel zonden nafpooren.j K 2  Ï40 J. STINSTRA Heer der heirfchaaren (d). Vreemd kan niemand bres vinden, dat een fontein verbeeld wordt uit eenen fteen te ontfpringen, die weet, hoe Mofes in de woestijne de Steenrotze getlagen heeft (: hij wascht zijn kleet in den wijn, ende zijnen mantel in wijn - druijven-bloedt. „ Door dit kleed, (zegt zy,) moet men verftaan de menschelyke natuur van den Mesfias, welke hy als een kleed zou aandoen, met zyne Goddelyke Natuur vereeni rekende fchulden zyner uitverkoorenen; want dien, die geene zonden gekend heeft, heeft hy (namelyk God) zonden voor ons gemaakt. 2 Kor.,5: 21. Hiervan zoude hy zyne menfchelyke natuur zuiveren en afwasfchen door den wyn, daar door verftaande zyn bloedig lyden, gelyk de wyn ten teken van zyn bloed in 't H. Avondmaal wordt voorgefteld. Door dit bloed, dat hem door zyn ziels - en lichaamslyden zou uitgeperst worden, zou hy de toegerekende Ichulden, die op hem lagen, afwasfchen en wegneemen, en zo heiligde hy zichzelven; maar dit zou ook ten nutte, zyn van zyne uitverkorenen, op dat die geheiligd mogten zyn in waarheid. Joann. 17. Daarom wordt er ook by gedaan, en zynen mantel in wyn-druiven-bloed. Door deezen mantel, in onderfcheiding van zyn kleed, word te kennen gegeeven de uitverkoorene gelovigen, dewelke met den Heere Christus worden vereenigd, en al het geene hy gedaan en geleden heeft, ook hun wordt toegerekend, hebbende alzo gemeenfehap met hem, gelyk een mantel gemeenfehao heeft met den genen, dien dezelve omhangen is: nogthans onderfeheiden van het kleed zyner menschheid, die hem 't naast eigen was, en tot eenen Peifoon vereenigd; maar echter als een ruimer bovenkleed, dat tot zyn geestelyk lichaam behoorde, en dewelke hem zyn tot heerlykheid en fieraad. Zie Jer. 11. en Jes. 62. 3. En gelyk een man in zynen mantel zich roert, wandelt werkt en lydt, alzo zou Christus zyne gemeente aandcen; dat hy in haar tegenwoordig, krachtig werkzaam zou zyn, en zo is hy in hun, en zy zyn met hem. _ Gelyk de Hogepriester, het voorbeeld van Christus, in zyne kleederen, en met den Mantel des Ephods omhangen, het heilig Priesterwerk deed en zyn dienstwerk verrigtte, welk werk dan ook al het volk werd toegerekend. En gelyk de Hogepriester met deeze kleederen bekleed zynde, en met den Mantel des Ephods omhangen, niet alleen gezalfd werd met de H. zalfolie, de caaven des Geestes, maar ook befprengd met het bloed des zondoffers, om hem cn zyne kleederen te heiligen waarin hy en zyne Ideederen als afgewasfehen en heili' werden aangemerkt: zo zou ook Christus niet alleen door over dit onderwerp, nader wordt medegedeeld, wét*  AAN P. VAN HEMERT. 349 Wéttiglyk dit befluit kan worden opgemaakt: de onderwerpelyke rede is, met opzicht tot 's menfehen waar geluk, en de regte kennis der geopenbaarde waarheden, welke daarop eene naauwe betrekking hebben, niet bedorven. Alle andere byzonderheden, die tot dc hoofdzaak niet behooren, zal ik, of niet in aanmerking neemen, of, wanneer ik het noodig achte, afzonderlyk met U behandelen." Het laetfte gcdeehe van dezen voorflag ziet op een voorheen gemeld vereischte; om, naemlyk, ,, al zulke bezwaa- ren, die niet tot de hoofdzaak doen, afzonderlyk te be„ handelen." De Hoogleeraer zag gaerne, dat het wezenlyke van het gefchil altoos op zichzelve behandeld wierd; en dat dan byzonderheden van geringer belang, (doch hoe minder in getale hoe liever,) by manier van aenhangzels, daer achter aen gevoegd mogten worden. Chemifche Oefeningen. Door p. J. kasteleijn, Apotheker en Chimist te /.mfterdam. Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunften en Wctenfchappen. Tweede Deel. Te Amfterdam, by A. J. van Toll, 1786. in gr. %vo. De Inhoud van dit Tweede Deel, betraande uit vyf Stukjes , is niet minder belangryk voor de Beminnaars der Scheikunde in 't algemeen, als voor de Apothekers, Fabrikanten en Trafikanten in 't byzonder, dan die van het Eerfte Deel.—Was 'er ooit een middel om Scheikundige Kennis algemeen te maaken, en den lust tot de beoefening deezer zo algemeen nuttige Weetenfehap onder onze Land. genooten aan te wakkeren; het is zekeiiyk dat, 't welk de Heer kasteleijn daartoe heeft verkoozen; en indien wy uit de graagte, waarmede dit Werk algemeen is aangenoomen, mogen befluiten, dan is het zeker, dat onze kundige Schryver reeds voor een groot gedeelte zyn oogmerk bereikt heeft. De menigvuldigheid der onderwerpen, in dit Deel voorkomende, verbied ons daarvan aan onzen Leezer een uittrekzel mede te deelen, terwyl eene bloote optelling daarvan eenigfints verveelende zoude zyn, te meer, daar wy geen oogenblik kunnen twyfelen, of zy, die eenig belang in de bevordering der Schei- en Natuurkunde ftellen, zullen reeds genoegzaam met het Werk zeiven bekend zyn. • De verdienden des Schryvers zyn daarenboven zo algemeen bekend, dat het nood-  t$0 g» bonnet aan p. vak hemert. noodloos zoude zyn, iets ter aanpryzing, van deezen zynen geleerden en in de uitvoering zo moeijeiyken, arbeid, by te voegen. Wy hoopen, dat de Heer kasteleijn, in zyne edelmoedige bedoelingen,ten algemeenen nutte zal volharden, en zynen geleerden arbeid vervolgen. Pofitiones Phyfica:, quas, annuo labore, in fcholis prïvatis explicat , experimentis illuftrat, et auditortim 1'uorum meditationi propouit j. h. van swinden ; antehac in Academia Franequerana Phil. Log. et Metaph.; nunc vero in 111. Amlt. Athen. Phil. Phyf. Math. et Aftron. Prof. Variarum 'Academïarum Sociüs. Tomi fecuudi pars prior. Harder. Gein apud J. van Kasteel, 1786. Absque pra:cedd. 254. pp. in oétavo. maj. 1'. Van het beloop deezes Werks, en de wyze der uitvoeringe, die den Hoogleeraar van Swinden ter eere ftrekt, hebben we onlangs in 't breede gewaagd ; en, overeenkomftig met de toen voorgeftelde orde, is dit eerfte gedeelte van het tweede Stuk gefchikt, ter behaudelmge van de Hydroftatica of Waterwcegkunde. De Hoogleeraar behandelt deezen tak der Natuurkunde in de wyduitgeftrektfte betekenis des woords Hydroftatica, welke men gewoonlyk Waterwcegkunde noemt,doch die zich uitltrekt over Vloei- of Vlietltoffen van allerleien aart; het zy ze als Water onder de niet Veerkragtigen, of als Lugt onder de Veerkragtigen, geteld worden. Zulks doet hem, na eene voorafgaande befchouwing der Vloeiftoffen in 't algemeen, en derzelver onderfchtiding in Niet- of Al-Veerkragtige , in de eerfte plaatze handelen over het evenwigt en de perfing der Vloeiftoffen, die geene Veerkragt bezitten. Hieromtrent komt in aanmerking de perfing der Vloeiftoffen in 't algemeen, en derzciver werking naar alle kanten , wanneer ze ergens in beflooten zyn; mitsgaders het evenwigt der Vloeiftoffen op zigzefven befchouwd; en wyders de werking dier persfinge op vaste lichaamen, welken in de Vloeiftoffen geheel ingedompeld zyn, of min of meer op derzelver oppervlakte dryven; en eindelyk de perfing van ongelykflagtige Vloei. (*) Zie Nieuwe Alg. Vad. Letteroef. I. D. bl. 324.  Jt H. VAN SWlNDEN, POSITIONES PHYSIC^E. ï^f Vloeiftoffen, of zulken die van eene verfchillende zwaarte zyn, onderling op elkander. ■ By de overweeging der perfinge of min of meer ingedompelde lichaamen, voege de Hoogleeraar eene ontvouwing van 't nafpooren der verfchillende digtheid of foortlyke zwaarte van onderfeheiden Vloeiftoffen en Vaste Lichaamen, door middel van Vogtmeeters en de Waterweegkunltige Balans. • — Hiermede afgehandeld hebbende het geen tot de NietVeerkragtige Vloeiftoffen behoort, gaat hy in de tweede plaats over, ter befchouwinge van het evenwigt en de perling der Veerkragtige Vloeiftoffen; waaromtrent hy zig tot de werking der Lugt in dit geval bepaalt, nadien tog alle Veerkragtige Vloeiftoffen, met de Lugt, hier aan dezelfde algemeene wetten onderworpen zyn. In de behandeling van dit onderwerp vestigt hy eerst het oog op de werking der veerkragtige Vloeiftoffen, die van derzelver zwaarte of gewigt afhangen; by welke gelegenheid hy een verflag geeft van de verfchillende foorten van Barometers. Vervolgens ontvouwt hy ons de werking der veerkragtige Vloeiftoffen, die van derzelver veerkragt afhangen: 't welk hem tevens een berigt doet verkenen van die werktuigen, in welken de veerkragt der Lugt, of ook wel de perfing der Lugt, byzonder haar vermogen uitoefenen: als daar zyn de Lugtpompen, de Windroers, Vogtmeeters die als Barometers werken, Ventilators of Lugtzuiveraars en Waterduikelaars-Klokken. Wyders handelt de Hoogleeraar over de werking der Hette op veerkragtige vloeiftoffen, mitsgaders den hoogen trap, tot welken de Lugt verdund of verdikt kan worden; verklaarende te gelyk verfcheiden verfchynzelen hier uit onftaande, byzonder in zodanige bewerkingen en werktuigen, waar in men zig van ftoom of damp bedient, onder welken de zogenaamde ftoom-of vuurmachine, tot het oppompen van water gebruikelyk, bovenal in aanmerking komt. Hier aan hegt hy voorts eene overweeging van een klomp van veerkragtige vloeiftoffe, als mede van de digtheid en hoogte der beddingen, waar uit dezelve is zauïengefteld; en zyne befpiegeling deswegens brengt hy vervolgens over tot de daadlyke meeting van de hoogten der Bergen op den Aardbodem, door middel van den Barometer; en zo ook tot het nafpooren van de digtheid der lugt, en de hoogte van den Dampkring. Ten laatfte handelt de Hoogleeraar nog van 't dryven van lichaamen in eene veerkragtige vloeiftoffe, of het opklimmen en nederdaalen der LugtbolleH in de Lugt, waar.  tyi J. H. VAN SWINDEN, POSITIONES PHi'SIcffi. waaromtrent hy de voornaamfte byzonderheden beknoptlyk nagaat. Voorts zyn 'er aan 't einde van dit Stuk nog geplaatst eenige Tafels, wegens de vergelyking der Barometers op verfchillende Schaaltekeningen, en de meeting der hoogten door middel van dezelven. — De beoefenaars der Natuurkunde zullenop het nagaan der naauwkeurige uitvoering van dit alles, op nieuw reden vinden, om den arbeid van den Hoogleeraar van Swinden danklyk te erkennen , en van harte na de verdere voltooijing van dit Werk te verlangen. De Geest der Wetten, door den Heere de montesquif.it. Uit het Fransch vertaald, door Mr, dirk hola van nooten, Raad in de Vroedfehap en Oud- Schepen der Stad Schoonhoven, Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunfteu en Wetenfchappen. Met Wysgeerige en Staatkundige Aanmerkingen, zo van eenen Onbekenden als van den Vertaaler. Vierden Deels eer* fte en tweede Stuk. Te Amfterdam, by W. Hokrop, 1786. In gr. Svo., 536 bladz. Tn dit vierde Deel gaat de oordeelkundige montesquieu ••-over ter befchouwing van het zoberoemde Leenrecht, waaraan hy de twee laatfte boeken van dit zyn onlterfelyk Werk belteed heeft. En gelyk men overal" de ontwyfelbaarfte bewyzen van 's Mans diepe geleerdheid en fchrander oordeel gevonden heeft, is ook de manier, op welke deeze twee boeken gefchreeven zyn, boven allen lof, en zal aan de liefhebbers van Oudheden niet alleen eene nieuwe verwondering verwekken , maar dezelve tevens verbaasd doen flaan over het nieuwe licht, 't welk zy hier op eene zo gemaklyke wyze, over deeze in zich zelve duistere Stof, verfpreid zullen vinden. „ Het Leenrecht is,gelyk de kundige Vertaaler wel aanmerkt, geenzins zynen oorfprong aan de Romeinen verfchuldigd , hoe zeer de beroemde Hollandfche Schryver over het Leenrecht , Mr. Pr. Port, dit heeft trachten te bewyzen. Met alle reden leidt de geleerde Schryver hetzelve uit de Oudheden van Germanie af. Dit recht heeft zeer langen tyd enkel op gewoonte berust, zonder in be- fchrevene wetten vervat te zyn. Evenwel , men maakte 111 die tyden, in zwaarwigtige gevallen, veeltyds gebruik van de Advyzen van Rechtsgeleerden, onder den naam  DE MONTESQUIEU, DE GEEST DER WETTEN. 155 naam van Jlesponfa prudentum, Responfa Sapientum. Ten tyde van Keizer Frederik den eerlten begonnen twee zeer beroemde Milaanfche Rechtsgeleerden, met naame Obertus de Orto of Horto, en Gerardus Capagistus, bygenaamd Niger {de zwarte) over het Leenrecht te fchryven, en dit had ten gevolge, dat, onder de regeering van dien zelfden Keizer, uit de inftellingen van de Keizers, uit de evengenoemde Schriften van Obcrtus de Orto en Gerardus Capagistus, en uit de byeenverfamelde Advyzen van Regtsgeleerden, een foort van famenftel van het Leenrecht in de waereld kwam, in het welk door den; Profesfor in de rechten Hugo, of llugolinus, eenen van de allerberoemdfle Rechtsgeleerden van zynen tyd te Bononie openbaar onderwys gegeeven wierd. ,,Ten tyde van Keizer Fredericus den tweeden wierdtdit lamenftel van Leenrechten in twee boeken verdeeld, en onder den tytel van de tiende Collatie in het corpus Juris by de Novellen van Justinianus, welke uit negen collatien bellaan, gevoegd. Hierin bediende hy zich voornamelyk van den raad en hulp van eenen anderen, niet minder beroemden rechtsgeleerden , Hugolinus , bygenaamd de Presbyteris. Zie Mascovius de jure Feud. cap. 1. De Groote Jacobus Cujacius, een man van onvergelykelyke verdienften, heeft by deeze twee boeken eene menigte ftukken bygevoegd, en eindelyk dezelve op nieuw in vyf boeken verdeeld , en met zyne allerheerlykfte aanmerkingen verrykt. Dezelve zyn te vinden in de fchoone uitgaave van alle de werken van deezen grooten man, welke door de zorg en yver van Liborius Ranius, eenen Napolitaanfchen Rechtsgeleerden , in het jaar 1758, te Napels in elf Deelen in folio is in de waereld gekomen, in het a Deel pag. 1178 tot aan het Einde. „Deeze boeken over het Leenrecht, bekend onder dennaam van Confuetudines Feudorum, (onder welken naam zy thans in het Corpus juris zyn te vinden) behelzen dus het oude Longobardifche leenrecht, of jus feudale Longobardicum, en dit recht word nog in Duitschland algemeen gebruikt voor een jus fubfidiarum, of voor een recht, waartoe men, wanneer de Landwetten over de Leenen zwygen, zynen toevlucht neemt. „ Wy hebben eene ontelbaare menigte van Schryvers over het Leenrecht by alle volkeren, waar het zelve bekend is, welke alle op te noemen een oneindig werk zou zyn. ü. DEEL. N.ALG.LETT. KO.4. L Mett  154 de montesquieu , de geest der wetten. Men kan dezelve meest allen vinden by Struvius in zyn bibliotheca juris. Onder de voornaamften is buiten twyfel het aangehaalde werk van Cujacius. Ook heeft de beroemde Profesfor Johannes Vont in zynen Commentarius ad Pandectas agter het 38fte boek tom. 2. pag. 609 eene uitmuntende digeslio de feudis medegedeeld. Om een kort klaar en grondig denkbeeld van het geheele Leenrecht te hebben, kan men zich bedienen van het werkje van Johannes ïacobus Mascovius de jure feudorum imperio RomnnO'Germanico, in 8vo, 'twelk in het jaar, 1763 voor de derde maal te Leipzich gedrukt is, waarby men tevens behoort te leezen principia juris publici imperii RomanoGermanici, in 'ivo, van denzelfden Schryver, 't welk in het jaar 1709 voor de vyfde maal te Leipzich gedrukt is. En wat ons Vaderlandsch Leenrecht aangaat, hierover kan men, behalven in de werken, van Petrus Gude* linus, Fredericus Sande,en Cornelius Neoftadius, op eene allergrondigfte wyze onderricht bekomen in het doorwrochte werk van Mr. Pr. Bort, het Hollandfche Leenrecht." In het tweede Stuk van dit vierde Deel, waarmede deeze nieuwe Nederlandfche uitgave van Montesquieu beflooten wordt, vinden wy, by wyze van Aanhangzel, voor eerst: een Verdeediging van den Geest der Wetten, waar* by ook eenige ophelderingen gevoegd zyn;vootts 2) Ophel* deringen van den Geest der Wetten. 3) Welmeenende dankbetuiging aan een menschlievend man: (een ftuk, 't welk aan den Heer de Voltaire wordt toegefchreven) 4) Lyjimachus. 5) Lofreden op den Heer Prafident de montesquieu , door den Lieer d'alembert. 6) Lofreden op denzelven"-, door den Heer de maupertuis , 7) Korte fchets van den Geest der Wetten door den Heere d' alembert, en eindelyk 8} Aanfpraak van den Heer Prccfdent de montesquieu aan de Franfche Academie, toen hy tot lid van dezelve aangenomen wierd. Alle welke ftukken eene aandachtige leezing overvvaardig zyn. His*  j. p. martinet, historie der waereld. 155' Historie der Waereld, door j. f. martinet, Meester der vrye Ronften, Dotlor in de Wysbegeerte, Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Maatfchappyen der Wetenfchappyen te Haarlem en Flisfingen, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. Zevende Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1786. In gr. 8vo. 516 bladz. Nadat de vernuftige en werkzaame martinet, in het voorige Deel (*), den draad der Gefchiedenis, by de Historie van Frankryk, had afgebroken, vat hy denzelven thans weder op met de befchouwing der overige Ryken van Europa, en wel vooreerst van Groot-Brittannie,waaromtrent hy ons doet zien, dat hetzelve langen tyd vry woest, oorlogzugtig en ontembaar was; dat het veele ichokken ondergaan heeft door Staats- en Godsdienstsveranderingen ; dat het door de oude Bygeloovigheden en buitenfpoorigheden zeer veel geleden heeft, eer het tot den tegenwoordigen trap van verlichting en rust kwam; dat het, groot en machtig zynde, geene geringe rol gefpeeld heeft op Europaas tooneel, en daar nog geen klein aan zien blyft behouden. In de Gefchiedenis van dit Land, heeft hy tevens al het merkwaardige ingevlochten , het geen van Ierland kan gezegd worden, doch, volgens zyn Plan, flegts met een enkel woord. De Historie van Schotland is veel gewigtiger, en uit dien hoofde heeft de Schryver zich in deszelfs lotgevallen en gefchiedenisfen breeder tiitgelaaten; waarop hy eenige byzonderheden van GrootBrittanuie laat volgen, om een geregelder denkbeeld van deszelfs hedendaagfchen ftaat te kunnen maaken, by welke gelegenheid hy ons een geestige Schetze mededeelt van het Karakter der Engelfchen, die wy niet kunnen nalaaten, als een ftaal van 's Mans denk- en fchryfwyze, hier in te vlechten. „ De Engelfchen," zegt hy, ,, zyn van eene groote, welgevormde en fterke lichhaamsgefteldheid, tot het zwaare overhellende, waartoe lucht en levenswyze veel medewerken. In 't algemeen is alles in dit Ryk veel zwaarer dan by de Overzeefche Nabuuren. Men kan dat opmerken in hunne Paarden, Osfen, Koeijeu en Schaapen. Daar men dus zo wel gefchikt is als genegen blyft tot geweldige lichhaamsoefeningen, zal men ook uitdien hoofde (*) Zie N. Alg. Lm. I. D. bl. 498. L 2  156 T- F' MARTINET de daar meer, dan elders, hevig ryden, geweldig Jaagen", ïhelle wedloopen en verwoed vechten, ontmoeten. Dewyl elk zich veel op de Vryheid laat voorftaan, en de Schryvers eiken dag de Natie op weinig kostende nieuwspapieren, van allerlei inhoud, onthaalen , oordeelt men het gezond verlhmd daar genieener te weezen dan by andere Volken. Deeze vryheid is de bron van die mannelyke redevoeringen, die foms in het Parlement gehoord worden, hoewel 'er, ook dikwils, veel onbefchaafdheids, onbetaamelyke beledigingen, laffe en kwalykgeplaatfle kwinkflagen in voorkomen, ten minden meer bewysredenen dan trekken van wellpreekendheid. Dan, aan deeze vryheid moet men ook toekennen de fchaamtelooze behandelingen, die de Koning en zyn Gezin ioms moeten uitltaan, zelfs van geringen. Dan, behandelen de Engelfchen hunnen Koning zo laag en fchandelyk, geen wonder, dat zy de Vreemdelingen gelyke ruuwheid aandoen, en de verouderde Nationaale ongeregeldheden behouden. Rangen in acht te neemen is toch hier weinig bekend. De Aanzienlyken verJaagen zich foms ongemeen, en dit maakt hen bemind. Maar de geringe (lelt zich ook vaak volkomen gelyk met de Grooten, en deezen moeten zulks verdraagen. Dan, deeze vryheid verwekt daarentegen een edele liefde voor 't Vaderland, een kloeken yver voor 't algemeen belang. Jammer is het, dat deeze drift veel gepaard gaat met eene trotfche verachting van andere Volken, die zy met den nek aanzien, vooral de Franfchen, hunne oude natuurlyke vyanden. En het is niet vreemd, dat menfehen, die oordeelen^al te mogen zeggen, het geen zy denken, en te doen, t welk zy willen, veelal eigenzinnig, buitengewoon, zonderling en fpoorloos zvn, zo in'hunne woorden als in hunne daaden. Deeze verfmaading van andere Natiën mepnen , lommigen , moeten toegefchreven worden aan eene misleiding, waartoe 't gemeene volk ongevoelig gebragt wordt door zyne dagelykfche Schrvvertjes, die onophoudelyk andere Landen en Natiën befchimpen. Dit is de beste verdeediging, die 'er van gegeeven kan worden, hoewel ze met fchynt te voldoen. De Drukpers is 'er vry, en dus wordt 'er al gezegd, wat men maar wil. fMemand wordt er ontzien; dan, hierdoor acht men ook riet bekladdende minder, 't geen 'er zeer in zwang gaat. i De Weelde is in alle rangen van Lieden zeer ge¬ meen , waarvan hunne ongemeene rykdommen, by de Zeevaart en den Handel gewonnen, de oorzaak zyn. Veelen ach-  HISTORIE DER WAERELD. 157 achten geen geld, en de fchatten worden de bronnen van verwaandheid, verkwisting en bedorven zeden. Anderen weeten beter gebruik van hunne lommen te maaken; en, is iemand waarlyk ongelukkig buiten zyne fchuld, magtige onderfteuningen ontbreeken niet. Edelmoedigheid en weldaadigbeid (deezen lof verdienen de Engelfchen) zyn foms byna zonder voorbeeld. Moet 'er een nuttige Inrichting gemaakt, een Gasthuis geiticht, een ongelukkig Koopman geholpen , een eerlyk doch behoeftig Huisgezin onderfteund, de fchuld van eenen armen Kunftenaar betaald , of eene Weduwe en Weezen bygeftaan worden, aanftonds zyn de handen open , en de rykfte giften wor. den tot die einden gegeeven. Een Vreemdeling wint niet gemaklyk eene vertrouwlyke vriendfchap. De beste weg daartoe is, dat hy de taal des lands fpreeke; dan, verkrygt hy eens de gunst, hy kan 'er te beter ftaat op maaken. Een Uitlander, die zich in het Ryk nederzet, is echter van alle ambten uitgefloten, volgens de wet, ten ; tyde van George den 1 gemaakt, toen het Ryk van Duit! fchers overfiroomde, die deezen nieuwen Koning gevolgcf 1 ■waren. 'c Gemeene Volk is ruuw, trotsch , ongeduldig , veeltyds onbefchoft en onverdraaglyk; maar de i Grooten, wel opgevoed zynde, zyn edelmoedig, weldaadig, openhartig, deftig, dapper, vol waardigheid. Allen, : van welken rang, zyn geweldig in hunne driften, en hunj ne gramfchap bykans woedend. Gelukkig, indien dit lang ] fland hield by de aanvallen in den kryg; maar men heeft i dikwils gezien, dat de Schotten hen daarin overtroffen, ] en minder van zwigten wisten. Men wraakt in de Natie j de woestheid, die zich vertoont in hunne liefde voor bloe\ dige vermaaken, gelyk in de haanengevechten, in die van | allerlei dieren met elkanderen; ook in het vloeken en zweelt ren, waaraan zy zeer verllaafd zyn. Een diepden- i'kend vernuft kan men veelen niet ontzeggen, dan het is jj by hen gemeen, tot zwaargeestigheid, gelyk ik zeide, \ over te hellen. Anders worden allerleie vermaaken ongeil meen van hen bemind. Ondanks hunnen haat tegen de n Franfchen , beminnen en volgen zy echter allervaardigst i de kleeding, 't optooifel en de waaren deezer Natie. ZulI ke tegenftrydigheden ontmoet men hier meer. Eén |.paar handfehoenen, vroeger gemaakt voor, en gedraagen i door, eene Hertogin, dan voor de Koningin, deedr de * laatfte weldra befluiten, den Gemaal der eerfte te verne) deren, hem als Veldheer te verftooten, en vrede met den L 3 vy-  T. F. MARTINET wand te maaken ten nadeele haarer bondgenooten. De Vrouwen zyn niet levendig maar hellen meer tot de zediïhdd of blooheid. Onder haar, en byzonder onder de ï fndmeisies die alleraanvalligst opgetooid, Zondags, te pa rd n a de kerk ryden, vindt men veele (choonheden. Veelen der Aanzienlyken, zo getrouwden als ongehuwden, beminnen de geleerdheid en leezen dagelyks zeer veel. In weinige landen treft inen meer kundige Vrouwen aan. Mevrouw Montague gaf aan dewesteiyKe vvaereici Kennis van de inenting der Kinderziekte te Conftantinopolen, tot eeuwige fchande van een half milhoen reizende Heeren. Ónder veele Ieren en zogenoemde Bergfchotten, houdt no* de onbefchaafdheid ftand; doch de andere Schotten zyn beleefd, krygshaftig en moedig. Na vervolgens over de Engelfche Taal, Wetten, Gezindheden , Geleerden, Kunffenaars, enz. kortelyk gefprooken te hebben, gaat hy over tot de Historie van Denemarken, welks Oorfprong, vroege en bate Koningen, Bellier en Magt des Ryks, Karakter des Volks, Taal,Godsdienst Wetenfchappen, Handel, Handwerken, Landbouw, enz. op een beknopte en aangenaame wyze voorgefleld worden. Hierop met een enkel woord van Ysland gewag gemaakt hebbende, wendt hy zich naar een anderen Oord, en doet ons een Ryk befchouwen, dat in de laatfte tyden groote Koningen heeft voortgebragt, zelfs een eerwaardig Karakter bezit, en uitmuntende Geleerden kan optellen; wy meenen de Zweeden; na de Gefchiedenis van dit Volk te hebben voorgedragen, laat hy hierop volgen het nog overfchietende Rusfifche Ryk; en hiermede de Noordfche landen afgehandeld hebbende, wendt hy zich naar de onaangeroerde Middellanden van Europa, en wel vooreerst ter befchouwing van de Gefchiedenis en toeftand van Poolen; vervolgens overgaande tot de Historie van. Pruisfen; en by deeze gelegenheid zich in de nabuurfchap van Duitschland bevindende , was het eigenaard g , hetzelve thans te befchouwen. Om echter van Duitschlands Historie een geregeld denkbeeld te geeven , houdt hy de volgende orde: Namelyk, dat hy eerst den ouden Staat des Ryks fchetst, daarna deszelfs tegenwoordige verdeeling in Kreitzen; vervolgens de Landen, die het Oostenrykfche Huis thans bezit, nevens eenige aangrenzende Landfchappen, nu (taande onder het gebied der Turken; (van welken de Schryver, m de Historie van Aüa, niet kon fpreeken, omdat ze tot Europa niet behooren) en eindelyk het Ka-  historie der waereld. 159 Karakter van Duitschlands tegenwoordige Inwooneren afteken"Endeeze zaak afgehandeld hebbende befluit hy eindêlvk dit deel met de Historie van Zwitferland. —? Alle deeze ftukken zyn in die losfe manier en bevalhgen ftyl verhandeld, welke den Heer martinet zo byzonder eigen zyn. Gelchiedenis van Karei den Grooten, voorafgegaan door eenS aanmerkingen over den eerften Stam der Franfche Koningen, en gevolgd door eenige aanmerkingen over den tweeden Stftm, door den Heere gaillard, Lid van dc Franfche Academie, en van de Academie der Op. f hriften en Fraaye Letteren. Uit het Fransch vertaald JDerde en Vierde Deel. In 's Hage by J. van Clecf, 1786. In gr. Svo. 331 en 263 bladz. De Kundige Schryver van dit Werk deelt ons, by den aanvang van he/Derde Deel zyner Gefchiedenis , welker aarten beloop wy by eene voorige gelegenheid preeder oefchetst hebben, een bericht mede zo van de herftel£C het Westei'-Keizerryk, als van de zaaken van her! Oosterfche of Griekfche Keizerryk, en andere Europa betreffende z"aken, op het einde der regeenng van Karei dfn Grooten - waarop hy de Gefchiedenis laat volgen van de Kerk de Wetgeeving, de Letterkunde Zeeden. en „„It-n nnder de regeering van deezen Vorst, wiens fnTehdelv A wordt' En hier me" ° ; S afgehandeld hebbende, heeft hy by wyze v?n Aanhangzet, eenige Vraagftukken betreffende Karei oen GrootevJLetïeld, als voor eerst: Is het waar, dat die Vorst ruikeen lief lebber van de Wetcnfchappen, dte dezelven met zo veel luister befchermde, en met zo vee finaak beoefende, zelfs niet fchryven kon? omtrent welk irWfluk onze Schryver verklaart van het gevoekn te zyn Abt Le Beuf, dat namelyk Karei de Groote de SmSkheid niet had om los en .vaardig te fchryven, dathvzich daar vruchteloos moeite toe gaf, maar er Jfet in Se flaagen, het geen hem met den natuur yken t woot van EöINard het best fchynt te llrooken en in deszelfs uitdrukkingen mets vinden kan, het geen' hem zou verplichten, om 'er die fterke gevolgtrek. IS uit af te leiden, dat Karei de Groote in 't geheel met fchfyvèn kon eene gevolgtrekking op verfcheidene ande-  100 gaillard re plaaifen door eginard zeiven tegengefproken; inzon-i derheid vindt hy 'er niets in 't geen hem zoude wettigen, om het eenftemmig getuigenis der Gefchiedenis om-, trent de ongemeene kundigheden van Karei den Grooten in twyfel te trekken. Het tweede vraagftuk is: Moet men, Karei den Grooten aanmerken ah den Stichter van d&: Univerfiteit te Parys? waaromtrent hy ons de gedachteni van den Heer du boulay, die dit vraagftuk met een ver-baazendenomflag van geleerdheid behandeld heeft, gefchied-en oordeelkundig voordraagt, uit welke voordragt vani zaaken het allergemakkelykst is, die geenen, die de In-ftelling der Univerfiteit in de twaalfde eeuwe plaatzen, overeen te brengen met dezulken, die beweeren dat Karei l de Grcnte de Stichter der Univerfiteit geweest is. „ De: yereeniging, zegt hy, der verfchillende meesters tot één. lichhaam had ongetvvyfeld niet eerder plaats dan in de twaalfde eeuw; maar de openbaare lesgeevingen deezer' meesters zyn, zedert den tyd van Karei den Grooten, onafgebroken voortgezet; het is dus deeze Vorst, aan. wien wy de onfchatbaare weldaad van het openlyk onderwys te danken hebben; hem alleen komt ten minften de ro.-m toe van hetzelve herfteld en op een vasten duurzaamen voet gevestigd te hebben. Laat ons hierby nog in aanmerking neemen, dat de regeeringloosheid en verwarring, by het eindigen van den tweeden Stam,veel grooter geweest zynde dan by het eindigen van den eerlten, het geen gering uitwerkzel van den invloed eenes grooten mans geweest is, dat de Letteroefeningen, die by het eindigen van den eerften Stam geheel te niet raakten, zich in (tand bebben kunnen houden, te midden in den woesten baijerd van den tweeden Stam." Het derde vraagftuk is: Moet Karei de Groote gehouden worden voor den In* fleller van de Pairs en het Pairfchap? De Schryver geeft ons een omllandig bericht van de zes tydperken van het Pairfchap in Frankryk, en uit deezen voordracht van deszelfs gefchiedenis blykt het ten duidelyklten, dat Karei de Groote geheel geen aandeel gehad heeft noch in deszelfs inltelling noch in de verfcheidene omwentelingen welke hetzelve ondergaan heefr; en dat men hem alleen daarom de eere deezer inrichting gegeeven heeft, omdat men altoos gewichtige zaaken gaarne aan een doorluchtigen naam en een luisterryk tydperk toefchryft. Het laatfte vraagftuk is: Of Karei de Groote de inrichting der Nationaals Vergaderingen veranderd hebbe? en na een oor-  GESCH. VAN KAREL DEN GR09TEN. Ifjl oordeelkundig onderzoek blykt het dat Karei de Groote aan de form deezer Vergaderingen byna geene veranderingen , en dezelven mogelyk alleen menigvuldiger en talryker gemaakt heeft. In het vierde Deel, gaat de Schryver over ter befchouwing der verdichte Gefchiedenis van Karei den Grooten, en haare betrekkingen tot de waare Gefchiedenis; trouwens , men zou , gelyk hy wel aanmerkt , Karei den Grooten niet ten vollen doen kennen, wanneer men zich. alleen bepaalde tot het geen de Opftellers der Kronyken en verdere Schryveren , welke men als Gefchiedkundige kan aanmerken, van hem zeggen. De Verdichtfelen zyn een allerwezenlykst gedeelte der Gefchiedenis van deezen Monarch, en men mag vryelyk zeggen, dat zy in zo verre ftrikt met de waarheid overeenftemmen, als zy met fterke kleuren fchilderen, de meerderheid van deezen Vorst boven alle anderen, den overmeesterenden indruk, die zyne glorie op de verbeelding maakte , en de geestdryvende vervoering , welke hy , zo aan Romanfchryvers en Dichters als aan Helden en Staatsmannen wist in te boezemen. Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de oude Romans, wegens de dooiende Ridderfchep, gaat de Schryver, de verdichte Gefchiedenis van Karei den Grooten regelmaatig na , zonder zich te verbinden aan de betreklyke Oudheid der Schryvers en Werken, die ons de voornaamfte trekken daarvan opleveren , en flegts op den kant worden aangehaald. Inzonderheid legt hy zich toe, om de weinige waarheid op te fpooren en uit te fchiften, welke in deezen modderpoel van verdichtfelen begraaven ligt, de eerfte ftofFe daartoe verfchaft heeft, of ten minften het voorwendzel der Schryvers geweest is. Het is toch altoos belahgryk , en mogelyk ook tevens nuttig, na te gaan, hoe de verdichtfelen gefmeed worden, uit eene eerfte grondftoffe van waarheid. ■ De verdichte . Gefchiedenis van Karei den Grooten begint reeds vroeger dan zyne geboorte, en men ziet uit dit Werk, met vermaak, hoe de levendige verbeeldinaskragt der Roman-Schryvers niet minder werkzaam geweest is, in de zamenftelling der wonderbaarlyke gevallen van zyne Moeder, dan in die van hem zeiven; en gelyk zy, met vergrooting , gewag maaken van de fchoonheid , geftalte , dapperheid , heldendaaden, met één woord, van alle de voordeelen , die Karei de Groote bezat; zo kon het ook niet wel anders zyn , of men moet eert dergelyke vargrooting aantreffen in hunne verhaalen, wegens zyne geL 5 ne-  l6a GAILLARD negenheden en minnaryen , waarvan ons de Schryver aan-* merkelyke voorbeelden opgeeft, en hierop een verhaal laat volgen , van alle de tegenfpoeden , welke de RomanSchryvers en Dichters Karei den Grooten doen overkomen , nevens eenige byzonderheden, wegens zynen on. waardigen Zoon Charlot, den vermaarden Ridder Ogier den Deen , den Verraader Ganelon, den Toveraar Maugis, den flag van Roncevaux, en het uiteinde van Roeland , en eindelyk deezen taak afdoet, met de befchouwing der verdichte Gefchiedenis van Karei den Grooten, met betrekking tot de zaaken van Aquitaniën ; waarop hy dit algemeen befluit laat volgen, dat, „offchoon de Spaanfche en italiaanfche Dichters en Roman-Schryvers niet zeer gunftig zyn, omtrent Karei den Grooten, offchoon zy hem een groot aantal onrechtvaardigheden en geweldenaryën , te laste leggen; offchoon zy een byzonder vermaak fcheppen , en hem geduurig in verdrietlyke, en zomtyds zelfs in belachlyke, omftandigheden te plaatzen , men echter duidelyk ziet , dat de alöm beroemde naam van Karei den Grooten hen , als het ware tegen dank, in bedwang houdt, dat de kracht der waarheid hen wegfleept, en dat hunne pen weigerachtig is, om hunnen kwaaden wil in te volgen; zo dat zy gedwongen worden, om hem als waarlyk groot af te fcbildcren, zelfs dan, wanneer zy hem in een vernederend daglicht trachten te plaatzen. Zo zy al den luister zyner roemryke bedryven poogen te bezwalken, zo doet echter de luister zyner kroon, hofhouding en volksvergaderingen, hunne oogen fchemeren; zo zy in hunne vercieringen, naar welgevallen over den Ridderlyken roem befchikkende, aan Karei den Grooten flegts een zeer middelmaatig gedeelte van dien toekennen; zo zy al van dien Vorst, op verre na, geenzins den meest geduchten, en den meest gelukkigen der Ridders maaken , zien zy zich echter genoodzaakt, om hem als den meest vermogenden , den meest geëerbiedigden onder alle Vorften der aarde voor te draagen;hy is altoos, zelfs in hunne Schriften de Koningen der Koningen, en de Vader van het Heelal, het is altoos aan zyn Hof, het is altoos onder zyne oogen, dat de Ridders en Helden Krygsroem poogen te behaalen; het zy in daadelyke Veldflagen , het zy in Kampgevechten, het zy in Steekfpeelrn, (krygshaftigi" Speeloefeningen, die ten tyde van deezen Vorst, nog geen plaats hadden , maar die reeds in zwang waren, ten tyde der R.oman- Schryvers, het geen voor  GESCH. VAN KAREI, DEN GROOTEN. IÖ3 voor deeze lieden altoos voldoende was, om te onderftellen, dat zulke gebruiken, van ouds, beftendig hadden plaats gehad;) het is aan het Hof van Karei den Grooten, dat men de algemeene verzamelplaats vindt van die olivieus, die roelands, die reynouds, die rogiers, die ogiers , die de eeuwige eer der Ridderfchap uitmaaken; het is ook aan zyn Hof, het is in zyne Legervelden , of aan het hoofd der benden , die hem beftryden moesten , dat men geduurig ontmoet die mandricarts, die rodomonts , die gradasses, die ferragussen, die sacripants , fiere mededingers der Christen Ridders, en die ten hunnen opzichte zyn , 't geen de hectors , de sarpedons, de memnons, waren ten opzichte der Griekfche Helden, van het beleg van Troije : ook vindt men in de bradamantes en de marfisës, de penthesileas , en de camillas der Oudheid. Karei de Groote is altoos het middelpunt van alles; het is altoos voor of tegen hem, dat alle deeze Helden en Heldinnen ftryden; het is hy, het zyn zyne roemryke daaden, het is de groote rol, die hy in Europa gefpeeld heeft; het is de initelling der Ridderfchap, die hy heeft ingevoerd, die aanleiding gaven tot het opftellen dier Romans zeiven. „De niet minder aahzienlyke rol, dien aaron rachid , zyn Vriend, en in ftuk van roem zyn Mededinger, in Afia gehad heeft, is van een gelyke uitwerking geweest. Die Caliph is, in de Arabifche en Perfiaanfche Romans, gelyk Karei de Groote in onze oude Romans, de hoofdperfonagie, en zyn leven wordt daar te boek gefield met verdichte trekken, die dan eens de opgecierde, dan eens de verminkte, waarheid ten grondllage hebben. In 't algemeen doen deeze Vertellingen aaron rachid voorkomen, als een hoogmoedig en geweldig Vorst, maar werkzaam, waakzaam, altoos bezig gehouden door de zorg voor .de welvaart zyner Staaten; des nachts, wanneer zyne Onderdaanen gerustelyk fliepen, voor hunne belangen waakende , en in eigen perfoon, heimlyk en vermomd, de ronde door zyne Hoofdftad doende, om op te fpooren,. of 'er niet eenige verborgene ongeregeldheden gepleegd wierden, die verdienden geitraft te worden; alles zelfs met eigene oogen willende zien, aan allen recht doende, de dwaalingen, waarin hy zou kunnen gevallen zyn, en het kwaad, dat hy uit overhaasting zou kunnen gedaan hebben, door zyne billykheid edelmoedig en rykelyk vergoedende; voor het overige medelydend omtrent ongelukki- gen»  164 GAILLARD , GESCH. VAN KAREL DEN GROOTEN. gen, weldaadlg en in alles groot en Vorftelvlf. Het iV ten naasten by met die zelfde trekken, dat hy in de Ge-' fchjederas, zo ten goeden als ten kwaaden, wordt afoe ichiiderd. „Wat zyn vermogen betreft, de Arabifche en Perfiaanfche vertellingen ftellen hem voor als den Opperheer van een aantal Koningen , die alleen by zyne vergunning reeee ren, die hy door een enkelen wenk in het niet ftort die hy door een enkele regel fchrifts noodzaakt, om van den troon af te klimmen en den fcepter over te geeven aan Hi<» opvolgers, welke hy verkooren heeft. S " dlC „ Maar aaron rachid heeft altoos zynen Vifier giafar barcemide, die in zynen roem geen gering aandeel heeft die hem dikwils voor grove misilagen bewaart en die' hem uitmuntende lesfen en onderrichtingen geeft • doch het zou zeer bezwaarlyk zyn den ftaatsdienaar van Karei den Grooten te noemen; het was deeze Vorst van wien men inzonderheid zeggen kon, Et qui, feul, fans Ministre, a Vexemple des Disux , Regies teut par foi-mene et voi tout par fes jeax. (dat 'is:) En die, geheel alleen, den last torscht van >t gebied; Geen hulp van dienaars heeft van noden; Maar, op het voorbeeld van de Goden, ' Zelfs alles regelt, 't al door eigene oogen ziet. Catechismus der IVeetenfchappcn, fchoone Kunften en Fraaije Letteren, uit verfcheiden beroemde Schryver en cn inzonderheid volgens de Schets van den beroemden' baron van biklfeld, famengefteld. Met Plaaten Vierde ftuk. Te. Amfterdom by A. Fokke, Simonsz" 1786. In gr. 8vo. Tngevolge het gelegde Plan , behelst dit Vierde Deel wedder eene handleiding ter onderrigtinge, nopens het algemeene beloop veelèr Weetenfchappen, Kunften en de* beoefening der Fraaije Letteren. De onderwyzende en troostende Godgeleerdheid bekleeden hier de eerfte plaats • vervolgens wordt de weetenfehap des Kerkbeftiers en het Kerk-  CATECHISMUS DER WEETENSCHAPPEN. lG$ Kerklyk Regt, ontvouwt; hierop gaat men over ter nafpooringe van het Koop- VVisfel- en Zeeregt, mitsgaders van het Krygsrecht; wyders verleent men ons een doorloopend verfiag van de leer der Geneesmiddelen, of der Materia Medica, en tevens van de Kruidkunde, welker behande« ling opgehelderd wordt door eene nevensgaande Plaat, behelzende eene afbeelding van de deelen der Planten, die tot de vrugtmaaking behooren, en te gelyk eene aanwyzing van den rang en de benaaming der Planten, volgens hunne Helmftylen. Hierby komt voorts in overweeging het Regt der Natuur en dat der Volken; benevens de Bouwkunde, welke laatfte insgelyks vergezeld gaat van eene Plaat, met de daar by gevoegde onderigting wegens de voornaamfte vyf Bouworden. Laatstlyk vestigt men de oplettendheid nog op de Kunst van Opzeggen of het Delameeren, en de Danskunst, leder deezer takken van oefening worden, op eene dergelyke wyze als in de voolige . Hukken gehandeld is, beknoptlyk leerzaam voorgedraagen; en veelal geeft ons de Opfteller een kort verfiag van de opkomst en voortgang deezer oefeningen: waarvan zyn volgend berigt, betreffende de Kruidkunde, in deezen ten voorbedde kan ftrekken. „ De voed- en geneeskragt der kruiden, dus wordt Er* nestus fpreekende ingevoerd, wierdt den menfehen, die in den aanvang des waerelds hun leeven meest al op het veld doorbragten, al vroeg bekend, en fpoorde hen tevens tot het onderzoek der planten en bloemen (Phytantologid) , boven dat van alle andere dingen, voornaamelyk aan; en de Kruidkunde kwam welhaast in zo groot eene achting, dat men den uitvinderen van zoinmige kruiden Goddelyke eer bewees: gelyk dan Bacchus den Wyngaard, Mercurius het kruid moly en het wintergroen, na hem Mercurialis genoemd, gezegd worden uitgevonden te hebben: voorts was de God Apollo onder de Heidenen mede beroemd, om dat hy een groot aantal kruiden uitgevonden heeft. De kruiden, welke by de Grieken voor algemeen geneezende, Panacea van alles en aiY.ïis te boek gefield, gelyk blykt uit i Kon. IV. 33; maar diti wenk, dat zeekerlyk een geheel zamenftel van Natuurlyke: Historie geweest zal zyn, is niet tot ons gekomen; alhoe-. wel zommigen op goede gronden meenen, dat het geen Salomo van de Kruidkunde.te boek gefield heeft, enkel ini Lofzangen beftaan hebbe. De geleerde des Landes drukt 1 zig , in het eerfte deel van zyne Histoire Critique de la Phi-lofophie, hierover, in deezervoege uit. „ 'Ër is nog eene; „ byzonderheid die ik niet behoore over te flaan, en deeze: „ iis, dat de oudfte Werken in de Kruidkunde niet dan ge-. „ wyde Lofzangen geweest zyn, waarin men de kragten 1 en geneezende eigenfehappen der Kruiden verhaalde. „ Deeze lofzangen wierden op eene plegtige wyze, zoi „ wel aan den disch als by de offeranden,'gezongen, vol-. gena het getuigenis van plutarchus in Sympof. Lib., „ VUL Zy waren bovenal zeer gemeen onder de Perfiaanen 1 en ohder de Chaldeen, waarover men kezen kan hybe; ,, dc Reiig. Perfiarum; en men kan met veel waarfchyn,, lyfehdd ondcrftellen , dat de wyze Salomo ook op dee- Wê wyZC alle de boomen en planten bezongen hebbe. 0 De Jonden, alhoewel een afgezonderd volk zynde, na- men zeer gemakkelyk de geestneiging en de gebruiken van hunne nabuuren aan. De natuur zelve geleidt de ,, menfehen tot de navolging, en tragt, door een zo kort jtlisfead middel, het eene volk tot het andere te „ doen naderen." „ Verfcheidene voornaame mannen van de oudheid zyn voorts nog beroemd, door zig byzonder op de Kruidkunde te hebben toegelegd; als zyn Gentius, Koning van fl/yriën, de vinder van de Gentiaanbloem; hyfimachus, Koning van Macedonien, die van de hyfimachus of Wederik ; Artemifia de Huisvrouw van Maufiolus, Koning van Carïèn, die van de Artemifia of Byvoet,- Attalus- Koning van Pergamus; Juba, Koning van Mauritanien enz. Maar boven allen is onder de Kruidkundige Vorften beroemd Mithridates, Koning van Ponlus, die de kragt van het kruid fcordium of waterlook gevonden heeft, en door zyn geneeskundig mengzel na hem Mithridaticum of Mithridaat geheeteri, door de geheele waereld van ouds bekend  DER WEETENSCHAPPEN. l6? fcend is geweest. De beroemdfte Geneeskundigen der oudheid, als waren Hippocrates, Galenus, Avicenna, Aver* roes enz., die de kruiden na het Alphabeth hunner naanien befchreeven, waren mede alle kruidkundigen en bereidden zelve de Medicynen, die zy hunne lyders voorfclireeven; wyï 'er ten dien tyde nog geene byzondere Kruidmengers bekend waren. Aristoteles heeft voor zynen Leerling Alcxander ook twee boeken van de kruiden zaamgetteld, die mede niet meer voor handen zyn: van zyn Leerling Theophrastus, die elke plant flukswys en verdeeld befchreef, zyn nog tien boeken van de planten voor handen. en voegt men daar nog by de vyf boeken van Dioscorides, welke in de eerfte Ëeuw naa Christi geboorte het licht zagen, en het geen Plinius de oude, in zyne Natuurlyke Historie, van de kruiden gewaagt, dan heeft men reeds alles gezegd, wat men van de gefchiedenis der Kruidkunde by de Ouden, tot op de vyftiende Eeuw, zeggen kan; want tot op deezen tyd duurde de nagt in deeze weetenfehap, behalven dat eenige Arabieren , als waren Avicenna, Averroes, Paracelfus, enz. gelyk wy reeds gezegd hebben, de Kruidkunde, om dat zy die in hunne Geneeskunst niet ontbeeren konden, beoefenden. Petrus. „ In laatere tyden is zeekerlyk de Kruidkunde algemeen en Iterker beoefend. Ernestus. ,, De eerfte Schryver, welke in dit vak, naa de herftelling der geleerdheid, aanmerking verdient, was Petrus >chöfer , die zynen Duitfchen Gezondheids Tuin {Hortus Sanitatis') in 1485, met de afbeeldingen van 435 planten vercierd, in het licht gaf, welke figuuren hy, op zyne Reizen naar Palestina, door eenen Schilder, die met hem reisde, hadt doen afmaaien. In het jaar 1530 gaf Otto Brunsfels, te Straatsburg, zyn Kruidboek (Herbatius), mede met plaaten, in het licht, en daar door wierdt de lust tot de Kruidkunde algemeen opgewekt. Men lag Kruidhoven aan, en las over deeze Weerenfchap de Ouden , zo verre die gekomen waren: men verzamelde Kruidboeken , egter zonder orde of rangfehikking waar te neemen, tot dat Andraas Cafalpinus de planten na hunne vrugtmaaking (FruSuatio') verdeelde. Casp. Bauhinus gaf eene naamlyst van hunne benaamingen in het licht; Aug. Quirin. Rivinus bouwde zyne verdeeling op de regelmaatisheid en het getal der bloembladen; en Jofeph Pitton de Toumefort grondde zyn ltelzel op de geftalte der bloemen.' In den  IÓ8 CATECHISMUS den Jaare 1618 gaf de Nederlandfche Geneesheer en beroemde Kruidkundige Rembrand Dodoefis (Rembertus Dodontzusy zyn .Kruidboek in liet licht, iii het zelve de rangfchikking van Dioscorides volgende, en de kruiden, planten en bloemen, na hunne gelykheid in gedaante en. kragten verdeelende. Deeze rangfchikking hieldt zo lang (tand, tot dat in 1737, de beroemde Carolus Liimceus zyn ftelzel van mannelyke en vrouwelyke Planten gemeen maakte, en daar na de rangfchikking in de Kruidkunde bepaalde. Zedert dien tyd zyn de Kruidkundige Hoeken zodanig in getal aangewasfen, dat men 'er thans reeds over de drieduizend telt , zo die over de Gefchiedenis der Planten (Historia Rlantarum) in 't gemeen , als over de Kruiden van elk byzonder Land , of enkele planten , en over nieuw ontdekte Gewasfen, gefchreeven zyn. Leonard. ,, Zyn 'er nog wel Kruidkundigen , die mei de nieuwe Rangfchikking van Linnaus niet. te vrede zyn ? Ernestus. ,, 'Er zyn nog weinigen, die de verdeeling van Paracelfus volgen, maar zy is zo byzonder, dat men dezelve zonder eenig bygeloof niet omhelzen kan. Karei. ,, Op welk eene wyze verdeelde Paracelfus de Kruiden dan? Vader! Ernestus. ,, Paracelfus , Porto, Crollius , en anderen, meenden eene foort van zamenftemming en overeenkomst der tcekening en beelding der Planten , met die van de leden van 's menfchelyken lichaams , te ontdekken; maar deeze overeenkomlten eu gelykenisfen zyn al te wild en al te onzeeker; zy berusten veelal minder in de natuur, dan in het hoofd van den waarneemer, die de Vifionarisfen nabootst, die, by het ondergaan der zonne, veldflagen , moorenhoofden , tulbanden en duizend diergelyke herzenfehimmen , in de lucht meenen te zien. Op dit eerfte fchyngezigt hebben zy vervolgens een tweede gebouwd, en hebben zig ingebeeld, dat, gelvk men de ziel en het innerlyke van den mensch, door'zyne taal, gebaarden , wezenstrekken , en evenredigheden in deszelfs leden kan kennen, men ook alzo de verborgene kragten der planten en hunne uitwerkzelen op het menfchelyk lighaam , door de overeenkomst van hunne tekening en uiterlyke gedaante, konde doorgronden. Zy (leunden op deeze Plantgedaantekunde (Phytoplixfwgnothia,) en noemde dezelve de Plauttekeniug (Signdtura Plantarumi) zy fchiftten daarnaa hunne Planten in zulke, welke de teekening van eenige deelen des menfchelyken lichaams fchee- nen  DER WEETENSC HAPPEN. IC? nen te drangen ; in andere, die naar eenige lighaamelyke gebreken zweemden ; en weder in andere , welke eene volkome gelykenis naar de beleedigende üoffe in de ziekte hadden, enz. enz. _ • Kornelis. „ En zvn 'er waarlyk nog Geleerden, die dit gedroomde llelzel van Paracelfus volgen? Ernestus. ., ó Ja. 'Er zyn nog genoeg aanhangers van dit belachelyke ftelzel. Zy noemen de bekwaame lieden , die eene redenlyker leerwyze uitgevonden hebben of opvolgen , enkel ' Naamfchryvers (Nom-nclatores,) die de Planten niet dan alleen by naamen kennen. Maar deeze antwoorden hen,(i.)dat men de weetenfchappen niet verwarren moet , en dat de kennis van de kragten der Planten iot de Artzenykunde (Maleria Medica) behoort. (2.) Dat het geheele ftelzel der Planttekening op onvasten grond gevestigd is; dat de tekenen, die,zy in de Planten aanwyzen , nooit aan de kragten , die zy 'er van belooven, voldoen; en dat de oude gefchillen, over de zuiverende , aantrekkende en verfterkende Kruiden , de allerdwaasfte herzenfehimmen zyn." Vervolg op m. N. Chomel, Algemeen, Huishoudelyk , NatuurZedekundig- en Konst-Woordenboek. Door ]. a. de chalmot. Tweede Deel, Eerfte Stuk; zynde het Negende Deei van het Woordenboek. Verrykt met Kunstplaaten. Te Carnpm, by J. A. de Chalmot, en te Amjlerdam by J. Yntema, 1786. In groot 'uarto, 380 bladz. Tn het doorbladeren van dit Stuk vinden wy dezelfde opmerk1 zaamheid in agt genomen , die wy in de voonge Stukken rade geflaagen hebben , 't welk ons toont, dat men niet verfiaauwt , maar yverig volhardt in dit Vervolg ten hoogfte nuttig te maaken. De beleezen Chalmot brengt hier, uit eene menigte van geleerde en vernuftige Schriften , eene reeks van opmerkingen over een groot aantal van onderwerpen by een, die men op gefchikte Artykelen gereedlyk kan nagaan. Zo verleent hv onf, by voorbeeld , op het Artykel Compas of1 Compasnaalde, de volgende onderrigting van den bedreeven Natuurkundigen P van Muslchenbroek , wegens de, naar 's Mans eigen ondervinding, beste manier van het bereiden der Compasnaalden. Men kan , (leert hv ons,) de Compasnaalden ftryken , ot oD"dc Poolen van eenen blooten Zeilfteen, of op de voeten van eenen gewapenden Steen. Veele Compasmaakers gebraijken den Pool van een blooten Steen, wanneer die met zyne II. deel. x. alg. lett. ko. 4. M  jrrfl VERVOLG Poolen eenigzints puntagtig aanloopt. Meh legt den Steen met zyn eenen Pool om hoog, en plaatst 'er hst eene ende, van de Naaide op , op een plaats omtrent midden in tusfehen het dopje en de punt ; men trekt de Naaide , nu op den Pool liegende , langzaam voort naar het punt toe , die wel Ij fterk tegen den Steen aandrukkende, zo dat men voele, dat zy 'er. als aankleeft; wanneer men aan het üiterfte punt gekomen is, blyft men ze zes of agt duimen van den Steen af als voorttrekken ; daarna haar weder cpligtende, brengt men ze op de voorigc plaats op den Pool van den Steen, en men ftrykt ze daar "weder over gelyk de eerfte maal: dit doet men tot 20 of 30 reizen toe. Daarna keert men de Naaide om , en men ftrykt haare onderfte zyde op denzelfden Pool , even eens als men dc bovenftc zyde gedaan heeft: dan keert men den Zeilfteen om, op dat de andere Pool tfbven ligge , waarop men plaatst 'het ander end der Naai.!- , mede in het midden tusfehen het dopje en 't üiterfte punt . cn trekt de Naaide naar., het punt toe over den Pool, doende even veel ftreeken , en éven ëëris over deezen Pool, als over den cerften gefchied is. Sdeeze immer kan men op een kragtigen fteen aan de npasnaalden , hoe lang zy ook zyn mogten , een braave kragt mededeelen , welke kragt voor Zeecompasjen groot genoeg is. „ Doch op een gewapenden Steen ftrykende, zal men aan de 2V>. ie fterker kragt kunnen mededeelen: men kan de Naalden ftryken of op de voeten, of tegen de voeten aan van buiten. Op de voeten kan men het doen op driederlei manier , of in dezelve rfegte lyn in welke de twee voeten liggen, of in een lyn. loodrecht liggende op die, welke door de twee voeten lteen gaat; of in twee lynen binnenwaards met malkanderen een V of leberpen hoek uitmaakende ; het is evenveel welke manier men verkiest , fchoon voor lange Naalden de laatfte de beste bevonden is, door den braaven Meester jacob lommers. Men moet altyd zorg draagen, dat dc Naaide maar eenen voet van den Zedfteen tc gelyk raake , en dus maar de kragt van één Pool kryge op ééncn tyd : de Naaide moet over den voet der wapen Inge even eens gjftreeken worden, als ik gezegd heb, dat op den blooten Steen gefchiedt: niet anders moet Zy ook geftreeken worden buiten tegens den voet aan , en men zal dus de wapehing minder bederven , en niet minder kragten in de Naaide, brengen. De fchrandcre Konftcnaar, jacob dykgraaf , heeft my nog een andere manier medegedeeld , waarop men dan dc Naaide de gröbtfre kragt geeft, die tot nog gedaan is. Hy plaats de Naaide op een vlakke plank, waar in een klein holletje is, om het dopje der Naalden in te leggen; dan neemt hy twee fterke en mild gewapende Zcilftcenen , plaatzende den eenen met Zyil Noordervoet op de Naaide by het dopje, en  op chomel's woordenboek. 171 en den anderen met zyn Zuidervoet aan de andere zyde van het dopje, en wryf't deeze twee Steei en te gelyk van m .lkanderen af over de Naaide, tot dat zy te gelyk over de twee üiterfte punten heen zyn; hy zet 'er deeze Steenen wederom eveneens op als te vooren, en herhaalt de ftreeken: daarna keert hy de Naaide om , cn wryft die wederom met dezelfde Poolen deibeide Steenen , als te vooren : waardoor de Naaide aan beide haare enden te gelyk kragt ontvangt, feri op alle de deelen van haar geheel Lighaam, cn dus zo beweegelyk wordt ais mogelyk fchynt te zyn." Om hier by nog een ftad van een anderen aart te voegen .v ut.,1./ a£ Ac mniOTl-7Mmp ChnlrhM ook een ffeDüst tre- WcldlUlL UiVIii., nai "v- - -- — - , o • . V bruik weet te maaken van Vernuftige Schriften ; zie hier het geen hy ons onder 't Artyivet ^oncen vuuima^c. ,. Men verftaat (zegt hy) door 't woord Concert eene verzameling van Ihftrumenten , welke gez mei dyk en ten zelvden tyde eenig Muzvkftuk fpeelcn, of wel een Zaï gftuk , 't welk door verfcheidehe ftemmen wordt uitgevoerd. Ook wordt het woord Concert gebezigd, om de Verg.deri g zelve te bevrkev.en, daar men gewoon is Muzyk te houden; mede nog voo net. Muzykftuk dat 'er wordt gcfpeeld. Men gebruik: genoegz ara het woord Concert niet, dan om een Gczellcb.p van tc." nrnftcn vier of vyf/ Muzikanten te betekenen, die nukken uitvoeren, welke verfcheidene P .rtyen bevitten. Iemand die groote Concerten , dat wil zegi'en , daar een aantal'toehoorders zich bevinden, bygewoond heeft , z.l her Ichil-dery niet onnatuurlyk vinden , 't welk wy, uit den geesttgeti Denker overgenomen, hier eene plaats geeven Het Concert (zegt hy) was brillant geweest, Heeren en Dames van het eerfte f tfocn , hadden 't zelve met hunne tegenwoordigheid ve cerd. Als een Liefhebber van de Muzyk had ik my redeIvk , naar genoegen gediverteerd ; doch veel grooter zou myn eencegen geweest zyn , indien myne ftigting * vergeef my dat woord , niet merkelyk geftoord w re door v.y veel voorwerken van dnaandagtighéid. Heeen en Dames zonder zielen, ot ten minnen zonder zielen, gefchikt om vatbaar té Wezen voor t verrukkend en hemelsch ve maak , 't welk die edele Kunst oen Liefhebberen fchenkt, maakten geen klein aantal van het Ge- zelfcht.p uk ■ Wat hadden 'er die Schepzels te doen ? Lekte hun de Muzyk ? Neen. D;,n imme s zouden zy 'er na geluisterd hebben. Nie s mineer deeden veelen. De oude Heer L*** viel in cên zagten flaap, meen uurtje Iursterens; dit zou voor welgeveste en diepe aandagt hebben kunnen doorgaan; maar de gnorrenc'e fnorkende toon, dien hy, tot verveelens, floeg, wees uit, dat het llaapen hem ernst ware. Dan een oud Heer was het eemgzin s te vcgeeven, du hy een uiltje ving, fchoon het be:er in 't hoekje van oen haard 111 zyn hms M 2 2011  173 VERVOLG zou gevoegd , en hy daardoor tot geen voorwerp van fpottemy geftrekt hebben , van jonge Heeren en Dames , die , hem bclagchende ove- zyne onvoeglyke houding in een Gezelfchap van deezen aart, zig egter, op eenè andere wyze , niet min ft ydig met de natuur van dusdaanig eene Byeenkomst, aanftelden. „ De jonge en bevallige|D*** vervoegde zich terftond by de bcminnelyke P* * *, en ik ben verzekerd, dat zy den geheclen avond geen vie endeel uurs gekliste d hebben, na de heerlykfte ftukken, welke zy immers konden hooren: hun gelhap was onophoudelyk tor verveeling van allen , die zich omtrent hen bevonden. Een regtfehaapen Liefhebber, ongelukkig by dit rammelend paar gezeeten, Doeg de donkerfte blikken van ongenoegen cn verontwaardiging op, en vondt zich genoodzaakt eene andere plaa\s te neemen, die op verre na zo goed nier was, behalven dat hy 'er zich ontflaagen zag van dc lastige beuzelpraat. ,, Men mogt, door van plaats te verwisfelen, deeze Muzykveihinderende Gelieven, (want ik merkte naderhand dat zy zulks waren,) ontwyken, daar zweefde een ande;e kwelgeest, •voor wien niemand veilig was. De galante jonge Heer van * * * liep van de eene tot de andere jonge Dame, om elk iets galants te zeggen, tot ftoorenis van alle, die 'er omtrent zaten. Terwyl een uitgeleezen ftuk van een dc: bes e Itatiaanjche Meesters aller aandagt trok, en D 1 * * met P*** htm gcfnap deed fiaaken, was dc zwervende aandagt verftoorder bezig met eene jonge Dame, niet ver van my gezeeten, te onderhouden over de Charmante keurigheid van haaren opfchik, en boezemde, over elk deel haarer kleeding, eene loffpraak uit; zy fcheen tot luisteren na het ftuk genegen , maar hy wist door eene vleijende verheUng en vergoding haarer Bckoorlykhedcn, haar geheel in te neemen en af te trekken. „ De Heer M** met zyne Huisvrouwe dienden om het getal der Perfonaadjen te vermeerderen : dcch , zo veel ik kon zien , hadden zy aan de Muzyk niets ter we cld; zy toonden geen aandagt ; op 't verrukkend fpeelen biceven zy even bedaard, en de Heer zag dikwils op zyn Horologie, ten blyke dat de tyd hem lang viel. „Tot myne grooe verwondering vond ik 'ermede den Heer K***, dien ik mccvmaalen met gansch geen lof van de Muzyk had hooren fpreeken. By eene tusfehenpoozmg nam ik de gelegenhe'd waar, om hem myne verwondering tc betui'o-cn en te vraagen of hy een Bekecreling tot de kunst ware ? - Hy antwoordde neen; maa- dat de welvocgclykheid eischte zich dus te gelaaten: want een fatzocnlyk Heer woont Concerten by, en ze helpen hem eenen en anderen avond door den winter. « „ Eene opregte belydenis, in dc daad, cn ik kon niet nalaaten te denken , ais ik den geheclen kring over zag, dat niet wei-  of chomel's woordenboek. 173 weinigen zich in zyn geval bevonden: maar welk eene dwaasheid welftaan- en tatfoensbahen zich te kwellen ! Dat iemand geen (maak , geen bekoorelvkheid in de Mizyk vindt, is hem niet ten kwaade te duiden , hy is daarin grootendeels lydelyk, het hangt van zyne gelleltenis af,maar dat hy, in weerwil van zodanig"eene gefteltenis, zich vervoegd op plaatzen, die alleen door Liefhebbers behooren betreden te worden, kan zo ligt "•eene verfchooning verwerven. De onaandoenlyk- en onaand ,gtïgheld der zodanigen is zeer hindcrlyk aan alle Liefhebbers , en zy worden haatlyk, wanneer'zy , gelyk de flraks bygebragte voorbeelden toonen, door een geduurig gelnap, geloop, gelach enz. de doorflaandfte blyken geeven, dat ze zich op eene verkeerde plaats bevinden. Om hun zelvs wil, om den wil van anderen , behoorden zy verftandiger te handelen , en , vermaak bedoelende, te gaan , waar 't zelve naar hunne vatbaarheid en fmaak gefchikt is." ..'"„',. , . , c- Laat ons by dit geestige , ten beflmte, ook nog tets deftigs voegen, waaromtrent het Artykel Deftigheid ons verfcheiden aanmerkingen verleent, die wy egter , om niet te u.tvoeng te worden, niet allen kunnen overneemen : wy bepaalen ons des tot de volgende aanmerking over derzelver noodzaaklykheid. De Oeftisïïtid Qnorum graviW) is dat ernftig wezen, t welk een Mensch die gewoon is voor zichzelven eerbied te hebben , en niet de uiterlyke waardigheid van zyn perzoon, maar van zyn zedelyk bellaan op behoorlyken prys weet te fchatten, over deszelvs daaden , gefprekken en houdingen verfrreidt Zy is de grondflag van alle goede zeden , en onatfcheidelvk aan de deugd verknogt. Op het bloedig Slagveld is zv de uitwerking van beproefde zugt na waaren Roem ; m cle pjeitzaïil van eene oprechtheid die boven alle omkooping ts; en in den Tempel het gevolg van zuivere Godvrucht; zy is op het bevallig gelaat der fchoone Sexe het kenmerk van eerbaarheid en reine onfchuld; en drukt, op het vooorhoofd van den Staatsdienaar het zegel dier onveranderlyke trouw , waarmede hv fteeds voor 't algemeene welzyn waakt. De Deftig-' Sein eener Na ie is het veiligst bolwerk voor de publyke Deugd: hierom begint de ondeugd, om by een .Volk veld te winnen, gemeenlvk met de eerfte belachehk te maaken, en haar dat ernftig voorkomen te ontneemen, 't welk eerbied inboezemd, ten einde de laatfte met minder moeite over hoop te werpen. Alles wat de ongebondenheid eener Sexe uitdenken kan , om de kuisheid der andere te verleiden, word ook dikwils door een heerschz'mig Vorst te baat genomen, ten einde de vroome eerlykheid zvner Ondferdaanen te bederven. Bereikt hy in zo verre zyn óógmerk, clat hy van de behandeling der zaaken, doch inzonderheid van de zeden, dat ernftige wegneemen kan. 't welk daarvan het wezenlvkfte fieraad is, dan verliezen alle Deugden, M 3 van  »74 VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. -van dat rampzalig oogenbük af aan, het veilig fchild, dat haar tot hier toe voor de aanvallen der boosheid befchermde. De Vaderlandsch- en Vryheidsliefde word als een gevolg daar- ' van meer en meer uitgeblust, de dwingelahdy neemt de overhand, en de Vorst heerscbt met een onbepaald geweld. Dè gedwongen Deftigheid, die men vervolgens aanneemt, gelykt als dan een Masker, 't welk den Mensch , die uit zichzelven reeds mismaakt genoeg geworden is, volkomen belachdyk maakt. ■ Een Koning, die dc publyke Trachten op eenen fchertzenden toon behandelt, zondigt even zeer tegen de D?ftigkejd, als een Geestlyke, die opeen boertigen trant over deri Godsdienst redekavelt, en al wie de Deftigheid met woorden of daadcn beleedigt, kwetst daardoor de goede zeden, en fpot niet minder met zich zeiven, dan mét de Maatfcbappyi Wanneer een Volk, hoe gering of onnozel ook zynde , in waarheid deftig is, zal het daarom nooit bclachelyk fchynen , dan alleen in de oogen van een beuzelachtig Volk, welk laatfte daartegen nimmer deugdzaam zyn kan." Journaal van de Re'ze naar Groenland, gedaan door Commandeur maarten mooy, met het Schip Frankendaal. Gedrukt voor rekening van aen Commandeur, en te besomen te Amjlerdam, by D. Wecge, 1787. In quarto 72 bladz. JTen Dagregister eener Groenlandfche reize, merkwaardig door een dreigend gevaar, en de gelukkige ontkoming van het zelve. Commandeur Mooy geeft een naauwkeurig verfiag van zyne uitreis, komst in het los-ys, vervolgens aan dc Velden, en voorts van zyn wedervaaren in de bezetting, welker aanvang hy tekent, zedert 10 |uny 1786, en uit welke hy niet ontkwam voor den 2 November. Geduurende dien tyd van ruim vyf maanden bevond hy zig dagelyks,grootejideels zonder gegrond uitzigt op redding, min of meer 'in gevaar van zyn Schip te verliezen, en verder aan eene reeks van onheilen bloot geheld te zyn. In een foorteelvk lot met hem bevonden zi> nog vier andere Schepen; twee Engelfchen, beneven. een Zeeuwfche Snauw cn een Dccnfche Pink; waarvan de twee Engelfchen voor de perfing van 't Ys hebben moeten bezwyken; doch welke twee laat genoemden, met het Schip van Commandeur Mooy, gelukkig los geraakt, in Zee gekomen, en voorts behouden gearriveerd zyn. Toen Commandeur Mooy het Ysgevaar ontkomen was, bevond hy zig op nieuw aan een ander gevaar ! Wootgelteld, doordien zyn Schip bovenmaate lek was hetwelk hem, onder ftormagtig weer, van 28 November tot 30 December, wanneer hy, eindelyk, behouden te Bergen in Noorwegen  MAARTEN MOOY, REIZE NAAR GROENLAND. I7S gen binnen kwam,, voor zinken deed dugtcn. Hier herftelde hy her. Schip zo goed als de omftandigheden gehengden; vertrok ■ uit Bergen, den 25 January 1787; had het geluk van, door aanhoudend pompen, het Schip met ééne Pomp meeren, deels lens te houden; en het zelve op den 28 February voor Amfterdam te brengen. Onder het verhaal van dit alles kan hy niet nalaaten, by herhaaling, met dankbaar n harte te melden, de goedgunftigc voorzorge van den Heer Directeur der Reederye, den Ed. Heer 'fan Güdemeester Jansz., ah die het Schip zo wel en ryklyk gevictualieerd had, dat het Scheepsvolk, geduurende al dien tyd, ten deezen opzigte, geen gebrek geleeden had, en zy zelfs in ftaat geweest waren, om hunnen behoeftige lotgezellen het noodige in eene goede maate mede te deelen: het welk den Heer Dire&eur grootlyks tot lof verftrekt, en anderen aanmoedigt, om tog niet te fpaarzaam te zyn, 'in 't victualieeren der Schepen. Ook gewaagt hy, met den hoogften lof, de heufchc vriendlykheid van den Wel. Ed. Heer Jan Hendrik Tasmer, Hollandfchen Conful en Agent te Bergen; als die hem, ftaande zyn verblyf aldaar, met raad en daad, ten minzaamfte behandeld en alleszins geholpen heeft. Spectatoriaals Schouburg. Vyft;ende Deel. Te Amjlerdam, by d'Erven P. Meijer en G. Warnars, 1787. In octavo 262 bladz. Dit Deel behelst weder een drietal van wel uitgevoerde leerzaame Tooneelfiukken. Het eerfte getyteld, Desormes en Kleme'ithie, brengt ons onder 't oog, hoe een door ,en door eer].yk Man, by een zamenloop van omftandigheden, onder de hoogfte verdenking van een flinksch gedrag kan geraaken, en egter volmaakt onfchuldig zyn; terwyl 't ons tevens doet zien, hoe omzigtig men behoort tc zyn, in 't beoordeelen van befchuldigende verdenkingen tegen iemand , van wiens eerlykheid wy anders op goede gronden verzekerd zyn. Te gelyk behelst dit Stuk eene fterk waarfchuwende les tegen de heillooze fpeelzug;, die den jongen Heer Valville, (om eene fchuld van eer te betaalen,) een diefftal doet begaan, welke voorts den Intendant Desormes te last gelegd wordt; doch waarvan hy vervolgens gezuiverd wordt door de vernederende bekentenis, die de jonge Heer van zynen fchandelyken diefftal doet.^ Op dit Stuk volgt Karei en Louize, of de dubbelde Echtverbintenis, welke toont hoe onvoorzigtig het zy, eene Echtverbintenis aan te gaan wanneer men zich al vroeger, als een Man van Eer, aan eene andere verbonden heeft, die men, zonder vasten grond te hebben, waant al lange overleedcn te zyn. Dit is 't geval van Karel, die te laat ontdekt, dat zyne dierbeminde Louize nog leeft, M 4 m  176 SPFXTATORIAALE SCHOUWBURG. na dat hy aan Hermitia verbonden is: 't welk, in de eerfte verwarring gevaarlyke gevolgen heeft, die egter nog ten beste van Karei en Louize afloopen, door 't ilegte gedrag, en de daarop gevolgde ontvlugting van Hermina. Het derde of laat¬ fte Tooneelfpel, de verbeterde Zoon, boezemt den Ouderen oplettendheid in, op de regeling van 't gedrag hunner Kinderen. De jonge Heer Charles de Btaufond is een verwaande Knaap, die zyne minderen met eene trotfche baldaadigheid behandelt, en op wien zyn braave Gouverneur de Abt Flacourt, in afweezigheid des Vaders, te minder invloed heeft, omdat Mevrouw de Beaufond hem, door eene overdreevene Moederlyke liefde, met te veel tederheid en verfchooning behandelt. Zy ziet in hem eene edelaartige fierheid, die veel goeds belooft, hy is leevendig, en begaat daardoor wel ■ eens jeugdige losheden; maar hy heeft geest, een goed hart enz. Vergeelden tragt dc Gouverneur haar te doen zien, dat de Moederlyke liefde haar verblindt; ydel wendt hy alle poogingen aan, om haar dit door daadlyke bewyzen onder 't oog te brengen; eene laffe uitvlugt, een glimlach, eene tedere betuiging van de flerkfte genegenheid voor haar, door den Jongeling voortgebragt, heeft ongelyk meer invloeds dan de manlyke taal van den Gouverneur, die ook door den losbandigen Knaap in den wind geflaagen wordt. De Heer de Beaufond, t'huis gekomen zynde, ontdekt dit verkeerd gedrag van zyn Zoon, en bezel't, met den Gouverneur, dat de Moederlyke tederhartighcid hier grootlyks fchuld aan heeft: dit doet hen t' zamen raadpleegen over 't beste middel, ter verbcteringe van dien Jongeling. Eene toevallige gebeurtenis begunftigt hun oogmerk. Marrerje de Minne komt met haaren Zoon Kiaar, den zoogbroeder van den jongen Heer; zy word door Myn Heer cn Mevrouw vriendelyk ontvangen; maar de jonge Heer behandelt zynen Zoogbroeder zeer t'maadlyk, en geeft hem zelfs een flag aan den kop, om dat deeze hem Broer noemde. Dit toeval opent eenigermaate de oogen van Mevröuw, en maakt haar gefchikter dan tc vooren, om agt te geeven op de gefprekken van haaren Man, over dit onderwerp. Hy fielt haar voor Marretje over te haaien, om voor te wenden, dat zy hen bedroogen heeft; en Charles te overrecden, dat hy het kind van zyne Zoogmoeder, en Kaas hun waare Zoon, is; dat hy ingevolge van dien van ftand verwisfelen, cn tot de Boeren-huishouding van Marretje. moet overgaan. Op 's Moeders toeltemming wordt dit wcrkltellig gemaakt; en 't gevolg hier van is, dat de jonge Heer, gelyk de Vader gehoopt had, tot inkeer komt, en ten plegtiglie belooft zig naar de regels der menschliefde en deugd te zallen gedraagen; des de daadlyke uitvoering van ftandverwisfeling, daar de Heer de B aufond anders, voor eenig>.n tyd, op aangedrongen zou hebben, geen ftand grype. i De  DE VRIEND DER VROUWEN. I?7 De Vriend der Vrouwen. Naar het Fransch. In 's Gravenhage, by W Klis, 1786. In octavo, 225 bladz. /"Fcn einde de Vrouwen haare weezenlyke waardy te leeren opmerken, en haar langs dien weg te noopen om zich overeenkomftig daar mede te gedraagen , heeft deeze Vriend der Vrouwen een gefchrift opgeheld, waar in hy haar onder het oog brengt, wat haarer waardig of onwaardig zy, en hoe ze haare voortrcrTelykheid op het luiterrykfle ten toon kunnen ftellen. . H,ertoe ichetst hy.eerst den ftaat der Vrouwen in de Maatfchappy, en handelt voorts, over de Letteroefeningen, die den Vrouwen betaamen, over derzelver bezigheden, vermaaken, weelde, opfchik, character cn humeur; verder deelt hy den Vrouwen leerzaame Lesfen mede over de Liefde en Galanterie , mitsgaders het Huwelyk en de Opvoeding der Kinderen , waaraan hy ten laatfte nog hegt een T fereel van de Deugden der Vrouwen, he welk haar met treffende voorbeelden onder 't oog brengt , hoe uitfteekend bekwaam cn lofwaardig zy zig kunnen maaken , wanneer zy 't 'er in ernst op toeleggen. Men mag dit Gefchrift met regt een nuttig Handboek voor de Yrouwlyke Kunne noemen , als waardoor zy allezins opgeleid worden, om zig voor laagheden te hoeden, en haare weezenl}ke voortrefielykbeid invloed te doen hebben, op de Maatfchappy in 't algemeen, en 't Manlyke Geflacht in 't byzonder; 't welk de Schryver bedoelt in alle'deeze zyne onderrigrende raadgeevingen , welker voornaamften inhoud hy ten Hot dus zamentrekt. „ Ik heb, zegt hy, genoeg gedaan , zoo ik aan onze fchoonen hebbe kunnen toonen, dat haar rol zich riet bepaalen liet om wat heen en weêr te wandelen , groote verkwistingen te doen, eene bevallige houding ie verkrygen , en om ten loon haarer fmarten Hechts eenige geestelooze complimenten te ontvangen. Zoo wel als wy met een verftand en een hart begaafd, moeten zy 'er zich op toeleggen, om het een te verlichten, cn her ander te bellieren. „ Het verftand heeft, om zich te volmaaken , flechts eene maatige en aangenaame letteroefening noodig, die zelfs in den rang der ve-maaken gefield kan worden. „ Dc Vrouwen worden gebooren met cenc gcestvaardigheid, die haar gedrag onverantwoordlyk maakt, wanneer zy weigeren, om deeze nieuwe bckoorlykheid te voegen by die , welke zy reeds bezitten. „ Ten opzigtc van het hart, hoewel dat het verftand niet altoos raadpleegt , en zelfs dikwils de wet, aan het zelve voorfchryft , is het echter eene gelukkige gefteldheid om zyn hart te verbeteren , zyn verftand te vooren met nuttige aanmerkingen gevoed tc hebben. Weet een Vrouw nu daarby te voegen een  , DE VRIEND DER VROUWEN. een zeker foort val? hebbelyke werkzaamheid, die haare verbeeldingskr-agt belet te wyd uit te ftappen, dan onttrekt zy zich aan het gedruisch der hartstochten , die Ichier altoos de weekheid en bedrvfloosheid koomen Hooren. I .aar is alles te winnen by een geregelde bezigheid, die de" vermaaken meer levendigheid en onfchuld byzet. Dc vermaaken bieden 'Ach by meenigte aan die perfoonen aan, die zich in ftaat ftellen om ze tc fmaaken , en het is waarlyk de dwaasheid niet , die ze ons doet genieten. Al die weelde , waarop de Vrouwen zoo afgodisch gcfteld zyn, is flechts een bedrieglyke fchyn van geluk: valfche vernuften kunnen zich vër'f enoëgen met geiukkig te fchynen; waarlyk gezonde verftanden zoeken het te zyn. Men is het wel dra, en zonder zoo veel onmaatige kosten", wanneer men op de buitenfpoorigheden der gewoonte, der mode, niet gezet is. Een Vrouw van een goed verftand, die zich' ''echts door het geen waarlyk verdienfrelyk is, zoekt te doen bcne'-ken, is onafhankelyk van al die beuzelingen, die aan laager geesten een even belagchelyke vreugd of droefheid veroorzaaken: niet bloot gefteld aan de luimen \an goed en kwaad humeur, die de vriendfchap verbysteren, behoudt zy eene zachte cn doorgaande vrolykbeid, die haare bevalligheden meer verhoogt, dr.n de uitgezochtftc optooifels. „ Het is waar, dat 'er geen maarregels zyn, die de liefde den ingang tot een hart weigeren kunnen; maar 'er is een kiefche liefde, veel gefchikter om de ziel te volmaaken, dan om' die te bederven: deeze liefde is een foort van proeftyd, die tot het huwelyk aanleiding geeft. Wyl het huwelyk het lot van geheel ons leeven beflisfen moet, kan dc Sexe haare aandagt niet genoeg vestigen om onder de Mans , die hun hof by haar maaken, den braavcn Man, die het geluk van eene Vrouw kan uitmaaken, te onderfeheiden van den zot, die haar Hechts verlaagen kan. ,, Ëehs onder dit beminnelyk juk gebragt, moet eene Vrouw al haare middelen om tc behaagen tc werk ftellen aan een Man, die in haar een liefde, zoo teder als de zyne is, moet ontdekken, zy moet met hem een waakend oog houden op een kroost, wiens opvoeding gevoelige vermaaken aan een welgcftelde ziel oplevert, en flechts voor eene coquette of beuzelachtige Vrouw eene fmart is. Eene Vrouw leeft dan in vrede met zichzclve, cn wordt bemind van a! wat rondom haar is: zy heeft niets van de vergiftigde pylen des lasters te duchten; een goede naam is de fchaduw der deugd, en volgt op dezelve beftendig. ,, Zie daar de trappen, die tot het geluk leiden. Het leeven' is geen klugtfpel, noch een geduurige opvolging van yde]c vertooningen; het moet gemengd zyn uit bezigheden en vermaaken , gefchikt naar de verfchillende leevcmjaaren. Door het goed  DE VRIEND DER VROUWEN. 179 goed gebruik, dat men van het zelve maakt, verkrygt men deeze gelukkige gefieldheid van ziel, die men het geluk noemt, én die fommige VrouWeh vruchteloos zoeken in blinkende equipages, glansryke edelgelfeentens, en te midden van alle die onftuimige of misdaadige vermaaken, die flechts gefchikt zyn, om het zelve van ons te verwyderên. Dat alles vervult de plaats van het geluk niet meer, dan al de bedriegeryen van het toilot de fchoonheid vergoeden, daar dezelve natuuriyk ontbreekt. „ Daar is eene beminnelyke wysbegeerte, ontdaan van de rimpels der geftrengheid, en die pligt en vermaak met elkander weet te vereenigen: deeze voegt beter aan de Sexe, dan de hoogmoedige verwaandheid onzer fterke geesten. Door haar onderncht, wil men de zaaken neemen, zoo als zy zyn, niet zoo als de grilligheid die ons doet verbeelden. Men verwydert deeze geheime woelingen, die onze zintuigen opmerkbaare fchokken toebrengen, en zoo veel te gevaarlyker voor de Vrouwen zyn, naar maate zy tederder zintuigen bezitten. Deeze gemaatigdbeid des harten is naauw verbonden met her waar geluk , en maakt de kern der wysheid uit. Daartoe de Vrouwen Weder te brengen, is een zeker middel om de Mans derwaarts te leiden; want 'er is tusfehen dc beide Sexen eene zoo wederkeerige gemeenzaamheid, dat, het zy welke van beide Sexen zich of aan de rede of aan de dwaasheid toewydt, de andere binnen Weinig tyds den zelfden gang gaat. Het zou voor de fchoohe Sexe wel heerlyk zyn, om, daar zy van alle tyden in het bezit is van onze verkcering tc verlevendigen en te verfraaien, daarenboven nog het genoegen te hebben, om die te 'hervormen. Men fpoore dezelve daartoe ten fterkfte aan, en ■wy zouden het geene vernedering rekenen, aan de Vrouwen onze wederkeering tot de deugd fchuldig te zyn." De Heeren van IValdkeim. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Te Rotterdam, by D. Vis, 1786. 286 bladz. in gr. tvo. De Heer Walther Fr. van Waldheim is volkomen een kind der Natuur, die een zeer groot contrast maakt by zyne Adelyke Familie, en by al de Perfoonen van Hoogen Rang die hem omringen: in dit Deel komt hy voor als een Overfte van een Regiment, die, door ftreeken van eene baatzuchtige familie, van den dienst afkeerig gemaakt wordt. Het character van den Heer van Waldheim^ en alle de in dit deel voorkomende, zyn zo volkomen menfchencharaÖers, dat dit Voortbrengzel van den Duitfchen Grond aanpryzing by onze Landgenooten verdient. De  lS0 fj. C. gottsched, hoosd. SPRAAKMEESTER. De Hoogduitfche Spraakmeester van Prof. j. c. gottsched, met het Nederduitsch verrijkt door e. zeijdelaar ; en voords met zeer veele bijvoegzels vermeerderd door a. a. van moerbeek, Leeraar der Doopsgezinden te Dordrecht. Tweede Druk. Te Amilerdam, bij W. Holtrop, 1786. Behalven het Voorwerk, 597 bladz. in fïvo. T7an het nut deezer onderrigtinge in de Hoogduitfche fpraak, naar de leiding van den Hoogleeraar Gottjched, door den Heer Y.eydelaar in 't Ncderduitsch overgebragt, hebben wy, by de uitgave van dit Gefchrift, in 't jaar 1772, reeds melding gemaakt. (*) En 't geen we diestyds ter aanpryzïnge van deezen Spraakmeester gezegd hebben, heeft nog veel meer plaats, by deeze vernieuwde afgifte, zo als dezelve thans het licht ziet, onder het opzigt van den Eerwaarden Moerbeek. Men vond het naamlyk, daar de voorige uitgave geheel vertierd was, geraaden deezen Spraakmeester op nieuw te voorfchyn te doen komen; en opgemerkt zynde dat zyne onderwyzing in verfcheiden byzonderheden nog al merkelyk verbeterd kon worden, heeft men dén Eerwaarden Moerbeek, zo van wegens zyne Geboorte, als uit hoofde zyner oefenzugt voor de hoogduitfche Taal, by uitllek zeer gefchikt voor eene taak van die natuur, overgehaald om dien arbeid op zig te neemen. Deeze Taalkundige heeft 'er veel overtolligs uit ter zyde gefield, en 'er integendeel verfcheiden nieuwe opmerkingen ingevoegd, die den Leerling der Hoogduitfche Spraake dienfh'g zyn: ook heeft hy de geheele febikking in eene voor den Leerling geleidelyker orde gebragt, en hem een beter en gemaklyker weg aangeweezen tot het regte verftaan en gebruik van de werkwoorden in derzelver onderfeheiden tyd voegingen; waarby hier en daar, door 't geheele beloop deezer onderwyzinge, verfcheiden ophelderende aanmerkingen komen, die zyn Eerwaarde, ter meerdere onderrigtinge, by een verzameld, cn ter vereischter plaatze te pa.e gebragt heeft, uit zyne aantekeningen, federt veele jaaren herwaards, op de Hoogduitfche uitfp.aak en leerwyze, voor zyn eigen gebruik, te bock gefield. Uit hoofde van dit alles, is deeze Spraakmeester, in veclerleie opzigten, nog merkelyk verhe erd, en kan dus den gcenen, die zig op 't wel verftaan der Hoogduitfche taaie tceliggen, zeer nuttig zyn. (-) Zie llcdcnd. Vad. hMcroef. 1 D. b'. 47.  N t Ë Ü Hr & ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTE K-OEFENINGEN. Onderwys in de Leerftukken der Godgeleerdheid, in V Latyn befchreeven, en- met veelvuldige Aanmerkingen ver. rykt, in vyf Deelen, door wylen den Hoog Eerw. den tloog Gel. Heere j. F. buddeus, in zyn Hoog Eerw. leven Leeraar en gewoon Hoogl. in de Godgel. op de Hooge fchoole te Jena; thans, onder opzigt en met eene voorafgaande Voorreden van den H'el. Eerw. zenGel. Heere j. m. hoon, Leeraar der Gemeente, toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydeuitfe te Rotterdam. In V Nederduiisch vertaald, door j. p. H. iiiLDEUUA-nd, Lid derzelvc Gemeente. Eerfte Deel. Te Rotterdam, by C. van der Dries, 1786. Behalven het Voorwerk, 139 bladz, in gr. Bvo. Uit de Voorreden van den Eerwaerden Boon ziet men duidelyk, dat de nieuwe denkwyze veler Lutherfche Leeraren zyn Eerwaerden zeer tegen de borst is, en dat zulks hem byzonder aengezet heeft om de Vertaling van dit Werk te begunftigen; ten einde de vroegere denkwyzen veler Leeraren dezer Gezindheid, vooral onder de Leden der Gemeente, te verlevendigen. Wy laten het verfchil over die onderfeheiden denkwyze aen zyne plaets, als oordeelende het onze zaek niet ons daerin in te wikkelen: maer 't komt ons voor, dat zyn Eerw. een weg inllaet, welke juist niet gefchikt is, om dit zyn oogmerk te bereiken. De geweezen Hoogleeraer Buddeus fcaet wel bekend als een groot Godgeleerde onder de Lutherfchen in zvnen tyd, en elk, die zyne doorwrogte Schriften .doorbladerd heeft, noemt zynen naem met eerbied; maat dit zyn Werk is te omflagtig voor verre de meeste Leden der Kerke; en ook naer ons inzien beter gefchikt I voor het onderwys op de Hooge Schooien, dan ten algeI menen gebruike; waerby nog komt de verfchillende maI nier van voordragt in die dagen, en in den tegenwoordiI gen tyd, welke, gelyk bekend is, geen geringen invloed I pj> den Lezer heeft. Het werk beltaet uit vyf Dee-  lf-2 J. F. BUDDEUS len, en het thans afgegeeven behelst het eerfte Hoofdftuk van het eerfte Deel, handelende over den Godsdienst en de Godgeleerdheid. Zyn Hoog Eerwaerde gaet in het zelve na, de voornaemfte byzonderheden, welke daeromtrent in opmerking komen, en wel naer die onderfcheidingen, welken in de Schooien gebruikelyk zyn. Tot een voorbeeld hiervan ftrekke zyne ontvouwing van het voorwerp, het mderwerp cn het oogmerk der Godgeleerdheid, waeromtrent hy het volgende aen de hand geeft. Het voonverp der Godgeleerheid is en de ftofpe zei. ve , en de hoedanigheid. „ De Godgeleerdheid handelt over Goddelyke Zaken, zo als ze ons uit de Openbaring of de Heilige Schrift bekend zyn. En deeze Goddelyke Zaken, of 't geen ons van Gods Wezen en 'r. igenfehappen, en van zyne Goddelyke Werken en Wille bekend is, noemt men gewoonlyk het Stofelyk Voorwerp van de Godgeleerdheid, gelyk als het Zakelyk Voorwerp in tegendeel in de Goddelyke Openbaring zelve gelegen is. „ Het onderwerp der Godgeleerdheid is de mensch als Zondaar. „ De Kennis van de Goddelyke Zaken word hier befchouwd , zo als zy den zondigen Mensch ter Zaligheid noodzakelyk is. En dus komt teffens de overweging van den Mensch zeiven in aanmerking, die in de Order des Heils, en voor de bekeering befchouwd, ontbloot van Genade Krachten, en ten eenen maale dood, niets tot zyne Zaligheid kan toebrengen, Eph. II. i. Col. II. 13. Uogthans door Gods Genade en Goedertierenheid, zo hy Hechts de aangebodene Middelen recht gebruikt, en den Heiligen Geest niet wederflreeft, tot het Geloof en een Geestelyk Leven kan worden opgewekt. Maar dan is het den Mensch, door de Krachten der Genade bekwaam gemaakt , en door die Genade van den Almachtigen God geholpen , niet geweigerd, iets tot bewaringe en vermeerderiuee van zyn Geloof toe te brengen. 1 Cor. XV. 10. JU. II. 14, 2 Pet. I. 3, 5 enz.  CODGELEERD ONDERWYS. 183 „ Het oogmerk der Godgeleerdheid. Het laatfte, en wel htt Zakelyk doelwit van de Godgeleerdheid, 't welk den zondigen Mensch, begteng, zvnen rampzaligen ftaal te ontworltelen, is voorgefteld , is het troostte geluk, of de Zaligheid, in de bezittinge en genietinge van God, als het hoogfte Goed, beftaande, welke in dit Leven wel begonnen, maar m bet toekomende tot Volmaaktheid gebragt word. 1 Joh 111. 2., •2 * Het is dan hier uit klaar, dat het Hoojdoogmerk der Godgeleerdheid God zelf, ** gelyk het middel daar toe bet Geloof in Christus is, waardoor wy de Waare en Ei-uwige Zaligheid verkrygsn, Joh. XII- 16. XX. 31. *** Doch dit is van bet uitwendig Oogmerk te verftaan naardien het inwendig daarin beftaat, dat hy, die zich op de Godgeleerdheid toelegt, bekwaam gemaakt worde, om zyne Zaligheid en die van anderen te bevorderen, 2 Tim. III. 17. * " „ O-u Zyn Huogeerwaerde verklaevt ieder deezer Voordellen nader met verfcheiden daerby gevoegde aenmerkingen; dan derzelver geheele opgave zou hier te veel plaets vorderen, waerom wy, die van de twee vorigen, agterwege latende, alleenlyk zullen opgeven, 't geen hy, naer de orde der geplaetite aenwvzings tekenen , ier verdere verklannge van 't laetfte Voorftel heeft bygebragt, dat 111 't volgende beftaet. „ * Dat dit het laatfte Oogmerk van de Godgeleerdheid zy, leert ons (ohannes in de aangeholde Ptaats voortreffelyk. U'ant hy fpreekt van eene Gelukzaligheid, welke wy na dit Leven zullen deelachtig worden: hn is mg niet verfcheenen wat W7 27,7 zullen. De Gelukzaligheid zelve nu fielt hy daarin, dat wy God zullen gelyk zyn. En daar nu God zeker de AlJergelukzaligfte is, zo moet hy ook de Hoogde Gelukzaligheid zyn voor hen , die Hem gelyk zyn. Beftaat dan alle Gelukzaligheid in de bezitting van een zeker Goed, zo befluit men te recht dat de Gelukzaligheid der Menfehen im de Genietinge en Bezittinge van God, als het hoogfte Gced, ook gelegen zy. En daar dit niet anders, dan uit het zien of aanfchouwen van God kan voortvloeien, voegt hy' er by: Wy zuUn Hem zien, gelyk Hy is. Maar 't geen hierop volgt: een ieaehk die z'die hoopt, ft Hnn leeft die reinige zich zeihen t ziet op'het Middel, 't 'welk is het Geloof, nademaal de harten.der Menfehen door 't Geloof gereinigd worden. Act. XV 9. Zie ook fo'li. X V. 2. Want God alleen is het Hoogfte Goed van alle MenN 2 fchen,  184 f. F. EU D DEUS fchen, in wiens genietinge ook de hoogde Gelukzaligheid beftaat:. En dit begrypt ook eenigzins de reden zelve; maar veel klaarder leert het ons de Heilige Schrift. *** Want 'er is geen andere Weg tot Zaligheid, dan door Christus, dien ons God tot een Genaden/loei heeft voorgefteld, Rom. Hl. is- Zie ook AEt. IV 12. Daar ondertusfehen de bcoelfening van een Heilig Leven niet van het geloof gefcheiden kan worden, 1 Joh. IV. 7 Gal. V. 6. 2 Tim. II. 19, zo is liet klaarblykelyk, dat dit insgelyks tot het Midd.1, ter verkrygmg der Zaligheid, moet gerekend worden. Men moet nogthans het onderfcheid tusfehen tot hst middel te lehooren, en het Middel te zyn, voornamentlyk, een zodanig, dat als een Oorzaak voorkomt, hier voorzichtig in aanmerking neemen. Want fchoon de Heiligheid d^s Levens tot het Middel behoort, niemand nogthans, ten zy hy de Heilige Schrift uitdrukkelyk wil tegenfprceken, zal beweren, dat zy het Middel, of in eenigen opzichte.de Oorzaak, van de Zaligheid zy. Daar nu de Bébëffenirig van een Heilig Leven de herftclling van het Godde'yk Evenbeeld met zich voert, fprceken zy ons geenzins tegen, die de herftclling van het Goddelyk Evenbeeld als het naaste doelwit der Godgeleerdheid, aanmerken; ten minftcn zy kunnen ligtelyk te vrede worden gcfteld; want zy fprceken van zodanige menfehen, die door het Waar Geloof met God reeds verzoend zyn. * Uitwendig wordt namcntlyk dat doelwit genoemd, 't geen niet in de magt van den Werker ftaat. Zodanig is het Geloof cn de Zaligheid van andere menfehen. Want dit oogmerk kan niet altoos bereikt worden, ter oorzaake van de verfcheidene hinderpaalen, die zy zich zeiven van tyd tot tyd in den weg leggen. Want 'er zyn, helaas! zeèr vëeleiu, ciie den Heiligen Geest wederftrceven: AU. VU. 51. en den raad Gods van hunne Zaligheid tot hun verderf verachten, Luc VIL 30.^ Maar nweniig noemd men da*t doelwit, 't welk altoos, in lien tic middelen Hechts naar behooren cn ernftelvk gebruikt worden, kan worden verkreegen, fchoon 't insgelyks door 's menienen fchuld dikwerf niet verkreegen word. Dit doelwit beftaat daarin, dat de mensch Gods volkomen worde, tot alle go a werk)trejchikt volgens 2 Tim. III. 17. Het is noodzakclyk dat zy, die zich op Goddelyke zaken toeleggen, cn eerlang be.t Lëeraarampc in de Kerk begeeren waar 'tc nemen, z'ch beide deeze doeleinden zodanig voorftellen , dat zy, ter berei. lang van dezelven, alle krachten hunner zielen en van hun ver.tand infpaflnen. Maar wie zich in het verhandelen der Godgeleerdheid een ander oogmerk hebben vasrgcfteld, maken tfch Biet flechts aan eene grove misdaad fchuldig, dewyl zy met ccn üngodsdienftig gemoed Goddel} ke zaken behandelen, maar  GODGELEERD ONDËRWY3. 185 maar zy wyken ook terftond, zelf in 't begin, van 't rechte i fpoor. Op die wyze zyn voornamentlyk zy zeer flecht beraf den, die, of uit eerzucht, of om tydelyke voordeden te veS werven, tot deeze heilige dingen toetrecden. Want dat dit ftrafwaardig zy, befpeurt men daaruit, vermits de eerzucht mer het Waar Geloof niet beftaan kan, naar de Taal van den Verlosfer; hoe kunt gy gelooven, gy, die eere van elkanderen neemt; en de Eere, die van God al'een is, zoekt gy niet? Joh. V. 44. Boven dat kan het ftreven na eere en tydelyke voordeden geenzins beftaan met de verloochening van zichzelven, daar nog hans de Verlosfer zelf heeft gewild, dat dit het kenmerk zy van zyne Jongeren, Matth. XVI. 24. Luc. XIV. \ 26 Van daar betuigt Paulus, dat hy, door de zelfverloochening , het Euangelie zy deelachtig geworden, allen hierdoor een voorbeeld ter navolginge nalaatende. 1 Cor. IX. 23 En eindelyk kan ons de Heilsörder dit alles leeren, die daarin beftaat, dat wy langs den weg van Kruis ter Zaligheid zouden ftreeven: Want, wy moeten door veele droefenis/en in het Ryk Gods ingaan, Act.. XIV. 22 Hierom vordert de Heiland van zyne Jongeren, dat zy zyn Kruis op zich nemen, Matth. XVI 24 en Luc. XIV. 27 Paulus bevestigd dit door het Voorbeeld van den Verlosfer zeiven, Phil. II. 5 enz z;e ook Rom- VIII. 17. Ja deeze Apostel toont ons het waare kenmerk der val» fchc Apos elen, dat zy het Kruis van Christus vlieden. Phil. III, 19 Dat de Godgeleerdheid niet uit eerzucht of om tydelyk voordeel moet betracht worden, leren wy ook daaruit, dat zy doorgaans de Godgeleerdheid der reizenden genaamd 'word: daarintegendeel de Godgeleerdheid van menfehen, die reeds t>hun Vaderland zyn aangeland, of der Heerlykheid, tot het toekomend leven behoort. Maar wie weet niet, dat Reizigers met veele Ongemakken moeten worflelen, en da'.zy op niets anders zich hebben toe te leggen, dan hoe zy hun doelwit bereiken mogen;zie PM.Ul 16. Van hoeveel belang het zy, om zich het doel en oogmerk recht te hebben voorgefteld, befpeurt men genoegzaam uit 's Verlosfers woorden, Matth. VI. 22, 23 " N 3 Ds  lS6 THOMAS SCOTT De kracht der Waarheid, zeer aanmerkelijk gebleeken.in de overtuiging en bekeering van den Eerwaardigen'llccr thomas scott , Predikant te Weston Undervvóod en Rnvenfc >ne , in Enge/and, aan wien eenigen der belangrijkjle Brieven van newton, in zyne Cardiphonia gericht zijn geweest. Uit het Eugelsch vertaald door M. van werkhoven, en uitgegeevcn met eene Voorre, de, door c. brem. 7e Amjlerdam, bij M. de Brnyn, 17 Hó. Behalven de Voorrede, 173 ^feisj in gr. oclavo. In dit Gefchrift geeft de Eerwaerde föritf, eerst, een verfiag van zyne denkwyze en gemoedsgefteldheid, voor en by het begin zyner veranderingé.: en vervolgens geeft hy een verhael van zyne verandering, niet melding der wyze op welke, cn de middelen waerdoor, dezelve eindelyk werd uitgewerkt. Volgens dit bericht, was zyn gedrag voorhenen verre van Godsdienflng, en zyne Godgeleerde denkwyze grootlyks gegrond op Arminiaenfche beginzels ; maer in 't vervolg van tyd is hy overgehaeld tot een gezet Godvruchtig gedrag, by de omhelzing der Calvinlstifche gronden , zo als ze gewoonlyk onder de zogenaemde Methodisten begrepen worden. Tot deze verandering is hy trapswvze gekomen , onder 't gebruiken der middelen van onderzoek , en 't opzenden van ernftige frneekbeden tot den God der Wysheid, die hem, (zo als hy vast vertrouwt,) door zynen Heiligen Geest langs dezen weg geleid heeft. Men vind in het g.mlche beloop cm Schryver, wiens welmenendheid men met wel in twyfel kan trekken, en die in zvne daedlyke verbetering van wandel agtenswaërdig is. Dan wat aengaet zyne gunftige gedachten over ene byzondere leiding van den Heiligen Geest, in het bepalen zyner Godgeleerde denkwyze, de gegrondheid hiervan is niet wel te bemerken : _ zyne trapswyze voortgaende verandering van denken, in dit opzicht, zo als hy dezelve verhaelt, laet zien zeer wel natuurlyk verklaren, en noodzatkt ons niet om op iets bovennatuurlyks te denken: ook heeft men, naer _ t ons voorkomt , zyne fpreekwyzen desaengaendè niet in den iterkften zin te nemen, daer hy verre is, van zien ene mfeilbaprheid aen te matigen. By dit verhael voegt zyn Eerwaarde wyders nog enige ■enmferkingen, tot het zelve betrekkelyk. die deels ter ©pheluennge , deels ter billyïdn$e van het zelve verltrek- k?n»  de kracht her waarheid. ken. Hy brengt den Lezer onder het oog,(i.) hoe hy, op dien tyd, toen deze verandering begon , tnenschlyker wyze , zo ongefchikt was, als iemand ter Waereld, om dat Leerftelzel te omhelzen. (2.) Dat deze verandering in zyne gevoelens zeer langzaem en trapswyze gefchiedde. (3.) Dat hy, gelyk hy in zyne godsdienstbegrippen, vrywillig, en uit overtuiging zynes gemoeds , veranderde , hy zulks ook deed, zonder enig onderwys van iemand der genen, wier gevoelens hy thans omhelst._ Verder wil hy (4.) dat wy zullen opmerken, welken invloed het lezen en overdenken der heilige Schrift , als mede (5.) het Gebed,in deze verandering, gehad heeft. Hier benevens legt hy 't 'er (5.) op toe , om aen te toonen, dat 'er in 'zyn verhael niets voorkomt, 't welk met reden als Ënthufiasmus, of Dwepery, veroordeeld kan worden. En laetstlyk (7.) klaegt hy over het nadeel dat de aenhang der Methodisten ondergaet, door velen , die denzelven befchuldigen en veroordeelen, zonder ooit belioörelyk onderzocht te hebben, of recht te weten, welken eigenlyk hunne gevoelens zyn : 't welk hem dezulken doet noopen , om die gevoelens , eer ze dezelven wraken , onpartydig te onderzoeken : vermanende wyders allen, „ om de Waarheid van het E vangel ij > in gods hèi,, lig Woord vervat, onder ernftige gebeden, na te fpooren , met dien ijveren die belangneeming, als zij zoe',l ken zouden naar eenen verborgen fchat." Bejpiegelende Christen , door f. e. schmitz , Predikant te Finkum en Êijum. Te Utrecht, hy A. van Paddenburg, 1786. In oclavo, 73 bladz. Niet het ten toon fpreiden van geleerdheid , maar lïichtelyk te zyn , is het oogmerk van den Eerwaerden Schmitz, zo als hy zich in zyne Voorreden uitdrukt; en aen dit oogmerk beantwoord deze zyne befpiegelende Christen, die verfcheiden onderwerpen, ter opwekkinge van Christelyke gemoederen, ftichtelyk voordraegt. Zie hier , ter proeve, zyne befpiegeling van het Vertrouwen op God in Christus. „ Een Christen kan op God door den gelove in Jezus vertrouwen, gevende alles aan Hem over, want God is zyn Vader, die het wel met hem zal maken, al gaan de gevaaren nog zoo hoog. God immers is getrouw en N 4 waar-  13? F. E. SCHMITS, BE.SPIEGEI.ENDE CHRISTEN. waarachtig, Hy weet van geene verandering , by Hem is zelfs geen fehaduw van omkeering. Hoe veilig kan dan een Christen zyne hope en verwagting, zyn hartgrondig vertrouwen °P f'em Hellen ! Dit immers weet hy, dat hy God heeft, en als in zyne gunde ftaat, hierom komt hem alles over van eenen liefderykeu Vader, wiens wysheid en goedertierenheid onbeperkt is. Hy weit dat dit leven als een tranendal is , en de Hemel zyn Va- I derland : dit toch weet hy door Goddelyke openbaring, dit is dc belofte van dat getrouw Opperwezen. — Hierom kan hy zonder gevaar op dezen God vertrou- . wen. „Maar kan hy veilig op God in Christus vertrouwen, niet minder is dit ook zyn pligt. God immers wil gekent , gedient en gèëerbiedigt worden in zyne wysheid , }n zyne macht en oneindige goedertierenheid; en hoe gefchied dit beter van eenen Christen , dan door een vertrouwen op God in Christus ? Want is hy dan in tegenheden , zoo eerbiedigt hy de wyze befchikking van zynen hemeifeben Vader, door eene Christelyke en nederige onderwerping ann zynen wille. 'Hierdoor ver- heerlykt hy ook zynen God in zvne onbegrensde Almacht , waardoor Hy htilpe kan fchenken , 'boven ja tegen den dood. Hierom zwygr hy Gode , ja verheugt zich in bezoekingen, befchouwende dezelve als Vaderly. ke kastydlngen. ~ Wel verre dan van met God zynen maaker, ja Vader, te twisten, verheugt hy zich > in de rampen, zeggende , uwe wille gefchiede, ö Vader, en niet de myne, alzoo is toch het welbehagen voor U! . Door dit vertrouwen op God eerbiedigt hy Hem jn zyne Goedertierenheid ; op deze houd hy (leeds met nedngheid en een vast gelove zvn oog, en dat met lydzaamheid, geduld, een kinderlyke vrees, in eene regie Jicfde Gods, en een betragting van waare ongeveinsde Godzaligheid : dit alles leert hy meer en meer uit dat vyaarachtig vertrouwen op God in Christus. Zie dan Christen, hoe waarlyk gy kunt en moet vertrouwen pp uwen God ! '  GODSDIENSTIG ONDERWYS. I8ö Godsdienjlig Onderwys voor jonge Kinderen. - Tweede Druk, Te / mjierdam, by J. Yntema, 1786. In octavo , 77 bladz. In dit Godsdlenjlig Onderwys, is de vatbaerheid der Kinderen uitdekend wel in agt genomen , en tevens naeuwke.urig gade geflagen , hoedanige kundigheden men der Jeugd bovenal hebbe in te fcherpen, op ene zo geleidelyke en klare manier, dat het niet wel kunne feilen van invloed op het hart te hebben. Uit dien hoofde is dit Stukje met regt te tellen, onder die foort van beste Schriften , van welken men zich met veel vruchts kan bedienen, om den Kinderen ene hun wezenlyk nutte GoJsdienstleer in te boezemen. En hiertoe kan het in ene te wydere uitgedrektheid nuttig zyn, vermids deszelfs Oplteller zich benaerftigd heeft , om de verfchillende denkwyzen van onderfeheiden Christengezindheden te vermyden, en zyn Onderwys, het welk grootlyks het betrachtende bedoelt, zo in te richten, dat het allen te (lade kunne komen. Het beftaet uit vyf Afdeelingen. De eerde gaet wel inzonderheid over de plichten, die de Kinderen aen hunne Ouderen verfchuldigd zyn. De tweede is gefchikt om hen op te leiden tot de kennis van God, en de betrachting der plichten, jegens dien algemenen Vader des Menschdoms, welken dacruit voortvloeien. De derde Afdeeling ontvouwt de plichten jegens den Naesten, die de Menfehen, als Leden van een en 't zelfde groote Huisgezin, jegens elkander ter harte hebben te nemen. De vierde is wel byzonder ingericht tot het voordragen der plichten, welken ieder Mensch omtrent zicnzelven heeft gade te flaen, ten einde zyn eigen geluk, en dat van 't geheele Huisgezin, te bevorderen. En in de vyfde of laetde Afdeeling word den Kinderen onder 't oog gebragt wat zy boven al hunne gemoederen onuitwischbaer behooren in te prenten,om de dus ver ontvouwde plichten ! beftendig te behartigen; mitsgaders hoe ze, hier in nalal tig geweest zynde,"door een waer berouw gedreven, zich ] hebben te benaerdigen, om hun gedrag vervolgens beter \\ in te richten; waerop de Onderwyzer hen verder brengt : tot ene algemene kennis der Euangelieleer; welker voor3 dragt hy, (dat hier te gelyk tot ene proeve zyner manie! re van voordellen kan dienen,) indezervoege laet afloo- ' pe"- the , v.  IS)0 ' GODSDIENSTIG ONDERWYS. V Ziet gy dan nu dat de goede God dit alles gedaan, 'en zynen Zoon heeft gezonden om de menfehen tot het goede te vermaanen ? A 'Dat zie ik, en dit is waarlyk eene groote goedheid van God, voor welke wy hem behooren te dankem ^ ^ Mn & menfehen gedaan selvk éen Vader doet aan zyne Kinderen die hy lief heeft« A. la; de goede God heeft als een liefhebbend Vader 'ons vermaand; daarom moeten wy Hem ook als onzen Hemelfchen Vader liefhebben en gehoorzamen. V. Maar moeten wy ook niet daarop bedagt zyn, dat'wy ons beteren, als wy kwaad gedaan hebben? , A. Dat moeten wy zekerlyk, anders zouden wy aan de vermaaning van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zyn. x . V. Kunnen wy dit ook niet nog te beter doen , dewyl'wy nu zeker weeten, dat de goede God ons onze zonden wil vergeeven? _ _ A. Dat is waar, dewyl de Heere Jezus ons dit uit Gods naam verklaard heeft. V. Maar zyt gy niet begeerig, nog meer te leeren van 't geen de Heere Jezus tot de menfehen gefproken heeft? „ A. 6 Ja, want ik weet nog weinig van deeze dingen, en geloof toch dat ik nodig heb die te wceten. ,, V. Zal het dan niet goed zyn, dat gy vlytig le.'st in dc H. Schriften, op dat wy in 't vervolg daarover fpreeken ? „ A. Dat wil ik doen, en ik wensch niets meer, dan om nog nader van deeze dingen onderrigt te worden." (*) „ (*) Elk Leeraar, of Huisvader, kan, tot dat oogmerk, van zodanig een Leerboek, of Onderwys, gebruik maaken, als hy verkiest." Ae.n*  A. STERK, LEER DER HEILIGE ERIEÉÉNHEJO. IQI Aanmerkingen op een Stukje, ten titel draagende, Predi' katie over de bewyzen voor de Leer der Heilige Drieéénheid door a. stt.rk , Leeraar in dc Lutherfche Gemeente te Amjlerdam (*), gemaakt door j. m. boon, j eeraar in de Lutherfche Gemeente tc Rotterdam. Te ' Rotterdam, by C. van der Dries, 1787. In gr. oStavo 58 bladz. Regtsgeding tegen den Godgeleerden w. whiston, over ' Eerrooving en Ontkenning der Heilige Drieéénheid voor ' den Opperpriester de Reden. Uit het Engelsch vertaald. Te Raveftein, by J. de Mook, 1786. In gr. ecT/tvo 80 bladz. Twee Gefchriften o--er de Leer der Dricéénheid , welke in 't eerfte voorgedaan, en in 't laetfte tegengefproken word; des de beoefenaers van dit Godgeleerde verfchilftuk die nog by zich zeiven in twyftl ftaen, hoe daer over'te denken, in deze twee Gefchriften het vooren tegen hebben, en wel ter wederzyde op een fterken trant. De Eerwaerde Boon heeft het tegen de zodanigen, die beweren, dat men de bewyzen voor dit Leerlluk niet hebbe te zoeken, in de Schriften des Ouden Testaments, en tragt te toonen, dat ze daerin ten overvloede te vinden zyn. De Oplteller van het Regtsgeding legt het 'er inzonderheid op toe, om veler Godgeleerden verklaringen van dit Leerlluk in een belachlyk licht te ftellen. Uit de Nareden der Uitgevers moeten wy verwachten, dat 'er omtrent dit laetfte Stukje nog enige nadere bedenkingen het licht zuilen zien, dewyl ze deswegens het volgende te kennen geven. Toen wy het M5S.. waarnaar dit Werkje is gedrukt geworden , met den vereischten aandacht geleezen hadden, en te rade geworden waren het ter perfe te leggen, meenden wy het zelve met eenige wederleggende aanteekeningen onder de bladzyden te begeleiden; dan voorziende dat onze aanmerkingen onder de band welligt van gedaante zouden kunnen veranderen, is het ons meer voedzaam toegefcheenen daarvan op eene andere wyze gebruik te ,, Hoe zeer met den ons onbekenden Heer Brieffchryver en '(*) £P, heerfchappy voerende op den vryen en breeden Oceaan, ons denzelven i% te benaauwd te maaken, en de verregaandlte mishandel „ lingen aandeedt, zonder dat wy ons te weer fielden, , om dien hoon af te weeren, de fchoonlte gelegenhe-1 „ den daar toe verzuimden, en, onze Schepen, in de „ Zeegaaten bedryfloos liggende, de balddaadige Vyand,] „ met onze Koopvaardyvaarders , en Volkpjantiujen, naar welgevallen, omfprong? Terwyl 'er in den Lande! ,, gevonden werden, laag genoeg van ziel, om het; „ haatlykst onrecht, ons aangedaan, te vêrgoelyken., oede bediening, verlangen. Lieden van buiten de Provincie en andere onervaren Perfoonen vallen dikwils in deezen ftrik. Zy vinden een bevallig meisje met de I zachte mine der onfchuld, dat haare vervolgingen van \ bloedverwanten en voogden zeer aandoenlyk weet te I fchildefeu, waarby de gemaklykheid, om haar vermogen in bezit te neemen, niet vergeeten wordt. Dit werkt, de man Haat toe, en ziet zich echter, maar te fpade, bedrogen. Ook mansperfoonen bieden, in zulk een incognito- handeling , hunne band aan, maar met dit onderfcheid, dat zy geen vermogen opgeeven, noch hunne welgemaaktheid roemen, maar des te meer hun verftand, hunne mfchikkelyke gemoedsaart, hunne oplettendheid; in 't kort hunnen goeden wille, om de aanftaande echtgenoote gelukkig te maaken. Doch dit werkt echter zelden zo'goed als het eerite. Veeltyds fenertzen vrolyke lieden met aankondigingen. Zy begeeren, onder verfcheiden adresfen, mannen en vrouwen; brengen de zich aanmeldende perfoonen te faamen, en fpeelen ook zelfs de rollen van Huwelykzoekers, waaruit dan de kluchtig- | He gev Hen ontdaan. „ Niemand echter weet zich de tydingen beter ten nut- jl te te maaken, dan de Atfiefpeelers, die daarin, volgens J hunne oogmerken, niet alleen oorlog, vreede en verbon. | den fmeedeh, maar daarenboven voorvallen verfinnen, en die met alle omftandigheden , en een fchyn' van waarheid, voordraagen. Hierdoor gaan verbaazende geldfonn men gewonnen en verboren. „De 1  door j. w. van archenholts. S.OJ „ De Regeering heeft zich deezen tak van beftaan ten nutte weeten te maaken, en trekt 'er jaarlyks 100,00© pond fterlings van. De [tempel van ieder Tyding kost een halve Ëngelfche penning, en op elk Advertisfement zyn twee fchellingen belasting gefteld." Reize naar de Oost - Indien en China , in de Jaaren 1774. 1781, op last des Konings van Frankryk, gedaan door den Heer sonnerat, Commisfaris der Zeezaaken, gepenfioneerd Natuurkundigen van den Koning, Korrespondent van zyner Mdjefteits Natuurkundig Kabinet, en van de Koninglyke />cademie der IVectenJchappen te Parys, Lid van die te Lyons , enz. Uit het Franseh vertaald door j. d. pasteur. Derde Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1786. In gr. %vo. 252 bladz. Dit derde en laatfte Deeltje (*) van sonnerat's Reizen, 't welk in 't byzonder aanmerkelyk is, wegens de befchryving der nieuw ontdekte voorwerpen, zo wel in bet Ryk der Viervoetige Dieren en Vogelen, als, in dat der Planten, geeft ons tevens, in eenige aanmerkingen, een beknopt denkbeeld van Isle de France , Bourbon, de Kaap de Goede Hoop, Ceylon , Malacca, de Maldivifche, Philippynfche en Molukfche Eilanden. Tot een Haaltje, zullen wy hier mededeelen, het geen hy ons van Isle de France opgeeft. „ ln voorige tyden, (zegt hy,) wierd het door de Hollanders bewoond, zy wilden 'er zelfs eene Volkplanting (lichten ; doch, naardien de voordeden de onkosten niet konden goedmaaken, waren zy verplicht,dat Eiland te verlaaten. De Heer de la Bourdonnais, Gouverneur van de Maatfchappy op het Eiland Bourbon , meende een land in bezit te moeien neemen, dat door zyne nabyheid dienftig voor zyn Gouvernement kon zyn. Gevolglyk zond hy inwooners om het te bevolken , en men maakte 'er in 't vervolg het Hoofdcomptoir van ; maar hoe veel moeite men zich ook gegeeven hebbe , de grond, altyd onvruchtbaar , levert het beftaan van den Planter niet op ; zyn voedfel moet hem jaarlyks van de vreemde Natiën toegevoerd worden: de haven, alwaar men eene ftapelplaats voor Indie maaken kan , is het eenigst voordeel, dat men van deez; bezitting trekken kan; (*) Zie van de voorige Deelen N. Alg. Lett. I. D. bl. 253 641 II. D. bl. 30.  208 sonnerat's reize kan ; men ziet 'er echter geene bedelaars, om dat men Hechts daar tweederlei Handen kent, dien van Meesters, en dien van Slaaf. Deszelfs bewooners beginnen zich op' den Landbouw toe te leggen. Men vindt 'er aanmerkelyfce Kolfy- en Suiker - Pïantagiën j men teelt 'er ook Indigo, welke de Americaanfche te boven gaat; maar de Plant, in dat Eiland, al te droog ftaande, zal derzelver teeling wel dra verwaarloosd worden, om dat zy de vereischte kosten niet opbrengt; men heeft niet nagelaaten, verfchillende zoorten van die Plant van Madagaskar, van de Kust van Coromandel, van Agra, van Bengale , van China, van America, op Isle de France te brengen , om die daar te naturalifeeren ; maar de uitflag heeft daaraan niet beantwoord , het fchynt, dat zy allen ontaart zyn, en dat de Amerikaanfche foort de beste niet was, vermids deeze in alle de proeven, welke men met dezelve genomen heeft, niet meer, dan de helft, heeft opgeleverd van het geen men daarvan in de nieuwe waereld trekt. ,, De Heer de Cosfigni, een der yverigfte Planters in dat Land , heeft zeer gewigtige ontdekkingen , omtrent dat onderwerp, gedaan, welke in zyne Verhandeling over de Indigoteelt vervat zyn; een Werk, dat de Regeering te Isle de France heeft doen drukken. „ De Speceryen geeven een gegronder hoop; de Heeren de Tremignon en de Coctivi bragten dezelve aldaar in de Jaaren 1769 en 1771. Deeze twee tochten wierden gedaan door den Heer Poivrc, Intendant van Isle de France en Bourbon , die deeze twee Volkplantingen zoekende te verryken, niets verzuimde , om haar deezen nieuwen Tak van Koophandel te bezorgen. „ Men heeft tot heden toe gewild, dat de Speceryen, op Isle de France gegroeid , hunne eigenfchappen gedeelteiyk verliezen zouden, maar zy, die dit voorgegeeven hebben, zyn bekend voor lieden , die den roem des Heeren Poivre, welke hy, geduurende zyn beftier, behaald heeft, wangunftig zyn. Deeze Intendant, heeft in de Volkplanting , vyanden gehad , en heeft 'er nog, om dat hy, die nuttig is, den nyd altyd ten doel ftaat, en het llagtoffer der ondankbaarheid is. De Speceryen komen op Isle de France zeer wel voort; de Kruidnagelen Boomen, van zaad geteeld , ftaan heden met Nagelen bezet, die, voor die, welke ons de Hollanders verkoopen, niet behoeven te wyken, en de Franfchen zullen hen in 't kort niet alleen kunnen misfen, maar zelfs van die Speceryen aan an. de.  NAAR DE OOST-INDIEN EN CHINA. 209 dere Natiën kunnen verkoopen. De Muskaaten-Boomen zyn zo wel niet gedaagd, om dat die onder de Boomen van tweeërlei Sexe behooren, en men deeze hunne hoedanigheid niet kende; zo dat 'er flegts weinige Wyfjesboomen onder het getal der geenen, die men aangebragt heeft, gevonden zyn , het welk oorzaak geweest is, dat zy zich zo ras niet hebben kunnen vermenigvuldigen als de Nagelen Boomen : Deeze gelukkige poogingen zyn wel waardig, dat zy alle de oplettendheid der Colonisten bezig houden ; maar het is' te vreezen, dat de Europeaanen , die naar dat Eiland overfteeken, ben van het een ontwerp op het ander zullen doen vallen, door hun hunne Systematieke grillen mede te deelen , en dat zy de Koffy zullen laaten vaaren, om Katoen te planten , welke zy vervolgens wederom zullen uitroeijen, om Suikerriet Korenmais of Maniok te teelen. Een der grootfte hinderpaalen voor de vorderingen van den Landbouw is ook dit, dat geen Europeaan, daar naar toe, overgaat, met inzicht, om 'er, een doorgaand verblyf te houden ;'men gaat daar voor drie of vier jaaren , geduurende vvelken tyd men zich tracht te verryken, door het weinig geld dat men mede gebragt heeft, op de Schepen te waagen die, op Madagaskar of Mozambique, Slaaven gaan koopen, een handel, die gewoonlyk veel voordeel aanbrengt, gelyk meest de zulkeh, die de Natuur ontëeren. ,, De Inwooner befteedt zyne overwinst nooit tot verbetering der Landen; de Slaaven werken flap; wat kan men van een ellendigen verwagten, die men door geweld van fweepflagen dwingt, de interest, van het geen hy gekost heeft , op te brengen ? Ik heb menschlievende en medelydende Meesters gekend, die hen niet mishandelden, en hunne flaverny verzachtten, maar zy zyn zeer weinig in getal. De overigen oefenen eene wreede" en ontmenschte tiranny. De Slaaf, na dat hy den geheelen dag «rewerkt heeft, is genoodzaakt, zyne kost in de bosfchén&te gaan zoeken, en leeft alleen van ongezonde wortelen. Zy fterven van ellende en mishandelingen , zonder het 'allergeringfte gevoel van medelyden op te wekken ; ook laaten zy geene gelegenheid voorby gaan , om hunne ketenen te vcrbreeken, en in de bosfchen eene onafhanglyke armoede te gaan zoeken. „ Alle poogingen der nyverheid vermoogen niets op den onvruchtbaaren grond van Isle de France ; het zal zyne ; bewooners altyd met ondankbaarheid beloonen, zy zullen zich  ai0 sonnerat's reize zich daar nooit de aangenaamheden van het leven kunnen verfchaffen; want, zonder de verwoestingen , welke de Orkaaben aanrechten, te rekenen, hebben zy ook te worftelen tegen een legioen Rotten en fchaadedoende vogelen, de Sys en de Dikbek of Kersfevink van Java, welke men eerst had overgebragt als zeldzaame Vogeltjes, en zorgvuldig in kooitjes hield, zyn daar thans zo zeer vermenigvuldigd, dat zy byna alle ooglten verllinden. Om hen van de bezaaide Landen te keeren, is men verplicht, verfcheiden Zvvarten op fchildwacht te zetten, die geftadig fchreeuvven, en in de handen klappen. De Rotten zyn in zulk eene groote menigte, dat zy dikwils, in eenen enkelen nacht , een veld niet Mais kunnen opëeten ; zy eeten ook vruchten , en bederven de jonge Boomen, door de wortelen af te knaagen. Dit was, zegt men, de oorzaak, om welke de Hollanders dat Liland verlaaten hebben. ,, Dee/.e fchadelyke Dieren hebben de aandacht der Regeering bezig gehouden; elk der lnwooneren is verplicht, •een zeker getal derzelven te dooden, volgens het getal der Zwaiten, die hy bezit, en moet de koppen der vogelen, en de llaarteu der rotten, die hy gedood heeft, aan het Comptoir der Policie zenden. Maar alle deeze voorzorgen kunnen niet helpen. Het is onmogelyk , dat men zich van dezelve ontdaan kunne, ten zy 'er groote roofvogelen en benden foldaaten, ter gelyker tyd, hen te keer gaan . het was op deeze wyze , dat men voorheen de Springbaanen verdelgde, welker getal zo ontzaggelyk groot was, dat, als eene wolk , uit zulke • Infeclen beltaande ■ op een veld met Ryst, Mais of Koren nederviel, 'er geen overblyfzel van deeze gewasfen meer gevonden werdt. Een vogel , Martin genoemd , een foort van Merel, uit Indie overgebragt, maakte zich die Infeften tot aas, en de Regeering verdelgde het overfchot; maar dc mensch, die met dan het tegenwoordig kwaad befpeurt, wierd dra moede zynen weldoener voor zyne oogen te zien en ondanks alle verbod, doodt men dagelyks veelen dier' vogelen. ,, Ijle de France was altoos noodlottig, en zal zulks altoos zyn voor de bezittingen der Franfchen in lndie Men meent dat dat eiland het middenpunt van hunnen koophandel is, en dat de troupes, welke men daar onderhoudt, in tya van oorlog eene fpoedige hulp aan onze Komtoiren kunnen toebrengen; maar men weet dat men vier maanden nodig heeft om tydingeu en bevelen naar Is.  NAAR DE OOST «INDIEN EN CHINA. alt Isle de France te brengen: welke naarftigheid men ook aanwende tot het geen 'er te doen is, alvoorens men de troupen kan infcheepen, verloopen 'er echter nog acht anderen; ook is het altyd een jaar daarna geweest, dat alle de naar Indie gezonden esquaders ter plaatfe hunner beltemming gekomen zyn. De Engelfchen daar en tegen hebben hunne tydingen in zeventig dagen (*); meesters van Indie zynde, hebben zy daar een aanmerkelyke krygsmacht, en verjaagen de Franfchen geheel, alvorens men op Isle de France de tyding van den oorlog heeft. Om ons iu dat ryk land ftaande te houden, hebben wy noodwendig een haven op de kust van Malabaar nodig, van waar onze Esquaders ten allen tyde die der vyanden in het oog kunnen houden; men weet dat men het verlies van Pondichery tweemalen aan het vertrek der esquadt.us verfchuldigd geweest is, die de kust van Coromandel verlieten om weder naar Isle de France te ftevenen. ,, Schoon Isle de France maar één Hip op den aardbol bellaat, is dat eiland echter het aanmerkelykst gedenkftuk van de omwentelingen, welke de aarde ondergaan heeft. Alles, waaruit het bellaat, is met yzer vermengd; alles is door het vuur gegaan; men vind 'er zelfs den mond van een uitgeblüschte vuurkolk, en verfcheiden diepe onderaardfche hooien. „ De luchtltreek is daar zacht, gematigd, zeer gelyk, men vindt 'er geen fenynig kruipend gedierte; men kent 'er geen ander vergiftig dier dan den fcorpioen en den duizendbeen. „Dit eiland was-eertyds zeer gezond; maar zedert men den grond omgeroerd heeft, is men daar de Koorts onderworpen. Behalven dat, houdt het rivierwater (gelyk de Heer.de cossini, in zyn Traite de L'indigoter ie zeer wel aangemerkt heeft) veel flyrn in zich door de ontbinding van de gewasfen, die in hetzelve nedervallen, het geen verfloppingen, bloedvloeiingen en buikloopen veroorzaakt , die moeyelyk te geneezen zyn. ,, Isle de France is de meeste zyner groeijende voortbrengzelen aan yverige reizigers verfchuldigd, die dezelve uit Indie, China, van de Kaap de Goede Hoop, en uit Europa gebragt hebben. De Osfen', gelyk ook het meeste gevogelte, komen van Madagascar, en de Paarden (*) (Zie j; cappfr's Onderrigtingen wegens het Reizen, enz. In de Inleiding, bl. XVlII.)  c12 sonnerat's reize den van het eiland Bourbon en van de Kaap. De kust is zeer vischryk; zy levert een menigte fchelpvisfen,fteenplanten, Madreporcts en zelfs kooraal op; de groenten zyn daar goed, hei verjteusvleesch voortreflyk, de doperwten en artjchokken zyn zo goed als die in Frankrykmen begint 'er thans Aardappelen te teelen, welke mert van de Kaap heelt aangebragr; de patates zyn 'er zeer gemeen; op fommige plaatfen flaagen de kudden wel eii brengen veel winst aan; maar alzoo men geene anderen dan zieke of by ongeluk geltorven beesten in het flagthuis brengt, eeten de bewooners der haven niet dan flegt vleesch. „Het voedfel der zwarten is mais, maniok, patates cambars, cn wortelen van Songe; de gemeende vruchten zf n de verfchillende foorten van Bananes, de Ananas de Goijave, Jambos Qamrofade) en Mangen. Men vindt 'er ook Perhkken en Appelen, maar behalven dat zy niet gemeen zyn, kunnen zy op verre na niet by die van Europa haaien; fommige ftreeken brengen ook vrugten en Aardbeziën voort. „ Men begint 'er nog eenige andere goede vruchten te plukken, dank zy de zurgvuldiglieid van eenige yyerio-e Landbewooners, vooral den Heer ceré, Opzichter van 's Konings tuin, die, door het geheel eiland, zaad v'an Litrchi, van Longane , van Wampi, van Avocat, van * Evi of Cythereavrucht, van de Kima of den broodboom; van Cacao, van Kruidnagelen en Muscaaten van Ravenfara, van Sandelhout en anderen , heeft verfpreid! De Heer de cossigni, die den fraaifMi tuin van de volkplanting bezit, heeft zich ook beyverd om de zeldzaa- i me en dierbaare planten, welken hy met grootte kosten van Europa, van de Kaap, van 'Batavia^ Van Chi. na en uit Indie heeft ontboden , te vermenigvuldigen en den inwooners mede te deelen. „Wat het hout aangaat, het ebbenhout is zeer getaeWM j men vindt 'er zelfs verfcheiden foorten van , gëlyk het ! zwart, het wit en het gemarmerd. De Heer linn^sbs de Zoon, heeft onlangs het gedacht van deezen boom bel I paald, dat men nog niet wist, hy rangfehikr denzelven onder de Uiospiros. Toen wy nog op China handel dree- 1 ven, was het ebbenhout een artikel van uitvoer- onder de andere foorten van hout is 'er geene, die tot bouwen dienen kan. De houten van Isle de France zyn in het algemeen te zwaar, en krimpen onophoudeJyk. Dat van Ta-  NAAR. OOST-INDIEN EN CHINA. SI3 Takamaka, het éenigst dat men des noods gebruiken kan, geeft eene harst, van welke men zich in de Geneeskunst bedient, en die ouder den naam van Takamaqué bekend is. Het hout van den Kancelboom wordt gemeenlyk voor fchrynwerk gebruikt, het is fraai geaderd, maar het neemt verfcheiden maanden, nadat het verwerkt is,eene . ltinkende reuk aan; het natte hout, Appelboomenhout en Takamakahout dienen gewoonlyk voor timmerwerk. De Heer aché heeft onlangs een zeer fraai hout ontdekt, dat men voor eene foort van Roozenhout heeft aangezien, maar dat het niet is. „ Isle de France is zeer Wildryk; men vindt 'er pintades of paerelhoenderen in overvloed, gemeene en gepaerelde patryzen , tortelduiven , corbigos, twee foorten van haazen', die naar de huropifche gelyken; de eerfte foort, die klein is, heeft zo veel van het konyn als van den haas, zy graaft niet in de aarde, haar lyf is lang, haare ooren zyn kort, en haar vleesch wit. De andere foort is grooter, maar echter nog kleiner dan die van Europa; haare ooren zyn korter, haar hair is glad en kort, zy is daarenboven zeer wel te onderfeheiden door eene zwarte driehoekige vlak, welke zy achter aan den kop heeft. De herten beginnen minder gemeen te worden; om de geheele uitroeïjing derzei ven voor te komen, is de Regeering genoodzaakt geweest eene Ordonnantie uit te vaardigen, waarby ieder, die overtuigd wordt een hert gedood te hebben, in boete gellagen wordt." Een hand vol Aanteekeningen op den tweeden Brief van den Heer p. v. hemert over de Rede en haar Gezag in den Godsdienst- Te Utrecht by A. van Paddenburg', j 786. In gr. octavo, 98 bladz. De hand vol Aanteekeningen te rug gekaatst, of de Spotter ten toon gefield. Te Rotterdam by A. Vis, 1786. Behalven de Voorreden 266 bladz- In gr. octavo. '"Twee Gefchriften, waer in partyen 'er op uit zyn, om elkander in een befpotlyk licht te ftellen, waer uit de Lezer niet veel nuts km trekken. De Schryver der Amteekmingen legt het 'er gemeenlyk op toe, om hactlyke of belacblyke gevolgen uit deze en gene Hellingen van den Heer van Hnnert af te leiden , en de Heer van ttmeirt, zyn Party briefswyze bean*woordende, mrekt 'er zyn werk van,om het voorgedragene al II.DEEL.N.ALG. LEtT. n. 5. P fpOt-  a 14 AANTEEKENINGEN, fpottende goed te keuren, en hoog belachlyk te maken. ■ Wy zullen 'er den Lezer een klein proefje van geven. ■ De twintigfte aentekening luid aldus. „ Bl. 166. En offchoon de laat/Ie (de voorwerpelyke rede) befchouwd wordt buiten opzicht op het werkzaam verftand der menfehen, waardoor ze gevormd wordt; en men, door aftrekking van denkbeelden, aan den fchakel kan denken , zonder zich wezens voor tc ftellen, die omtrent denzelven verkecren: kan men echter, eigenlyk gefproken, aan de voorwerplyke rede denkende, het menschlyk verftand niet geheel uitfluiten, dewyl liet zelve mede tot liet geen waarlyk beftaat behoort; ftof tot befchouwing verfchaft aan denkende wezens; • niet kan gemist worden in den fchakel van '£ Heelal; niet nalaat, altoos van de zogenaamde eerfte waarheden gebruik te maken; en wanneer het werkzaam is, nood- zaaklyk eene beftendige en onmiddclyke bewustheid zyner werking heeft (*)• Deze diepzinnige redenering, in verband befchouwd met het vorige en volgende, moet eigenlyk dienen tot bewys, dat de onderfchciding tusfehen de voor. en onderwerpelyke reden van dat belang niet is. als men meent, en dat de onderwerpelyke rede, ons verftand , de eigenlyke proefïïeen der waarheid" is. Verg. bl. 164. „ Neem niet kw.ialyk Myn Heer, dat ik al wederom van uwe eigen woorden gebruik make, alleen n et verandering van onderwerp. Men kan. eigenlyk gefproken, aan de voorwerpelyke reden denkende, het verftand van een mensch iri het dolhuis niet geheel uitfluiten , dewyl het zelve mede tot het gene waarlyk beftaat behoort; ftof tot befchouwing verfchaft aan denkende wezens ; niet kan gemist worden, blykens de ondervinding, in den fchakel van het heelal; en, wanneer het werkzaam is , noodzakelyk eene beftendige en onmiddelyke bewustheid zyner werking beeft. Dus is dan het verftand van een mensch in het dolhuis de proeffteen der waarheid! W;,t zegt gy nu?" Dezen trek, dien de Aantekenaer ongetwyfeld vernuftig geoordeeld zal hebben, beantwoord de Heer van Hemert, al boerte' de op deze wyze. „ Overgaande tor dc befchouwinge der rede, dra-.gt gy uwe aanmerkingen over dit ftuk indiervoege voor, d-tt ik opregtclyk piet wete , of ik my van wege derzelver bondigheid dan geestigheid meer moete verwonde, en. „ Ik had, in mynen tweeden brief aan den HeerB., gefchreven, dat onze rede eigenlyk ons menschlyk verftand zelf; is, 1 te gelyk met de ftof, welke het zelve bewerkt, en dat, door deze twee dingen van elkander af te trekken, de oiuerfcheiding van onderwerplyke en voorwerplyke rede geboren is; hoewel ' men (*) D"s vetre de eigen woorden van. den Heer van Umtrt ter aangc- ' haeldcr blad^yde. s  EN DIE TE RUG GEKAATST. 2l£ men zich noch het werkzaam verft nd zonde- de voorwerplyke rede, noch de voorwerplyke rede, zonder het me.ischlyk verftand. eigenlyk gefproken, k n voordellen. „ Hierover redeneert U. W. E .volgens de redeneerkunde van den hoogverlichten Crambe, op deze wyze: kan men aan de voorwerplyke rede niet denken, zonder zich tevens het menschlyk verftand voor tc ftellen; dan kan men ook aan dezelve niet denken , zonder zich het ver Hand van een mmsch in het dolhuis voor te ftellen: de reden hiervan gevoelt yder een: wie km, by voorbeeld, aaneen huls denken, zonder zich tevens de pumhoopen van een verwoest gebouw voor te ftellen !!! Dc reden, waarom UWE juist van eenen dolzinnige* fpreekt, kan ik met zekerheid niet zeggen; mooglyk dat gy de yerblyfpiaatferi dier ongelukkisren, uit merschlievendheid , dikwils tezogt_hebt; of dat uw lyfarts, die, volgens het zeggen van o".zen vriend Quefrlius, een liefhebber der Astrologie is, uwe Aowceopge-.ro*ken, en u onvoorzïgtiglyk voorpeld heeft, dat gy eindelyk, door te veel vermoeijinge van uwen wysgeerigen gees:, ingevolge van het befluit des wachters, (de Hemel geve, d,t zulks, zb bet gebeuren moet, fpade zy 1) in een dolhuis zult moeten bewaard worden. .„„„ , ,. „ Dan wit hier van moge zyn, UWE, redeneert, naar die Zelfde methode, dus voort; moet de rede, ons menschlyk verftand, de zaken toetfen, dan moet ook het verftand van een mensch in het dolhuis de zaken beproeven. Hierop vraagt gy my, wat ik nu zegge? Wilt gy bet weten, Myn Heer? ik zeg d n, dat, wanneer men u niét fpoedig ten Hoogleer i r in de Wysgeerte aanftelt, buitenlanders u wel ras tot zich lokken, en met uwe uitmuntende fcherpzinnigheid hun voordeel doen zullen: dit voorzie ik duidelyk, fchoon myn Hart bidt, dat het verhoed worde', ik zeg wyders, het geen eens tegen een groot man van uw foort gezegd werd; 6 monfieur, vous etez ne tour eue philofophe! ik zeg wyders,.... maar z,gt ! ik zoude wel alles zsggèn, wat ik denk; en hier toe heb ik te veel yan u gewerd 1 Het is klaar, Myn Heer, het verftand van een mensc'h in het gekkenhuis moep de waarheid beproeven , (of, om met u te (preken, de proef fteen der waarheid zyn.) Waarom <• Om dat de rede, of het menschlyk yrftand, de zaken ieproeven moet. Door cme byl moet het hout gekloofd worden; derhalve ook door eene bvl welke aan ftukken gebroken of bedorven is ! ' Yder een ziet van zelf, dat deze ongerymde gevolgen natuur" lvk'er wvze uit de ftelling voordvloeijen; e i die dit met ziet fs blind: weshalve UWE. ten rechte befluit, dat 'er wel ceeglyk onderfcheid is tusfehen de ven- en onderwerplyke rede, en d t niet het menschlyk verftand, maar de voorwerplyke rede, de proetftcen der waarheid wezen kan. „ Ik kan niet denkcn.dat ée-ig ferfling, die flegts een grerntjen P 2 W } S-  2l6 AANTEEKENINGEN, EN DIE TE RUG GEKAATST. wysgeene bezit, aanmerkingen op deze uwe redeneering maaken zal. Een half blanks filofoof mogr u toegraauwen; Myn-Heer. wryf uwe oogen eens uit, fnuit uwe kaars eens, en lees met den bril op den neus, wat uw vriend, welken gy onderrigten wilt, aangaande het gezonde verftand, aan den Heer B. gefchreven hebbe (*) ! •Maar, vaderlief, by aldien u iets diergelyks wedervaren mogr, vermoei u dan toch niet, bid ik u; maar doe het my met den eerften weten! ik beloof u, dat ik dan den onbefchaamden wysneus zal naryden, cn niet rusten', voor dat hy zyne woorden i:i zyn hals zal gehaald, en aan uwe geregtigheid, op de volkomenfte wyze, betaald hebben." Een enkele trek van die n tuur gevalt zomtyds in een Twistfchrift, maer ccn Twistfchrift voor 't meerendeel in dien fmaek opgcfield, heeft iets vervelends; en 'r is te hoopen dat dc Heer vin Hem'rt, fchoon hy hier zyne party ver meester zy, 'er zich niet weder toe zal laten vervoeren. " Hét twistgeding over de Rede is te ernftig voor eene boenende be andeling: cn 't was te wenfehen , gelyk we reeus by den aenvang betuigden (t), dat de behandeling van dit on erwerp zich tuafchen de Heren Bonnet en van Hemert bepaclde. (*) Tweede brief, b:. [84. Vervolg. (t) Zie Alg. Fad. Letteroef. Vil. D. bl. ü. Esther in vier Boeken, door p. mo^ns en a. van overstrateüT. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz., 1736. In gr. isvo. Behalven het Voorwerk, 102 bladz. -psTHER, met groote reden, byhet joodendom tot op deezen dag m blaakende hoogachting, als de naakomelinefchap van Abraham uit het dreigendst ge\aar gered hebbende, verdient, zo uit hoofde van de betrekking waarin wy als Christenen tot oud Israël ftaan, als om haare uitfteekendc Volkstrouw, onze byzondere aandacht. De Ju ff. moens en ovfrstraten fchynen ook van dat gevoelen geweest te zyn, ja hebben haar zelfs eene C aai jé Dichtproeve waardig geoordeeld Overvloedige fchoonheden van dit Historisch gedicht veroorloven ons dezdve dien naam te geeven. üp veele plaatzen,'t is wa-.r,blykt het Dichtftuk een voortbrengzel te zyn van jeugdige Geniën, door eenige oneilenheden, die, fchoon wezcnlyk van weinig aanbelang, egter genoegzaam zyn, om den fchittcrenden luister te verdooven, althans eenigzins te verminderen. Deeze Verfen zyn, ondertusfehen, onzes achtens, veel hooger te waardccren, dan die, welke, fchoon volkomen aan de kunstregelen beantwoordende, het duielelykst gebrek van wezendlyke Genie ver.  r. moens en A. van overstraten, esther. 21 j ) vertoonen. Tot eene kleine proeve d'ene de befchryving van l|sth£r, daar zy voor den Koning geleid wordr. Wanneer de Lentezon de lieve roozenblaên | Ontvouwt, bepaereld met een fchitfrend morgendropje , Dan lacht haar zagte kleur den blyden daagraad aan, i 't Verliefde koeltje fpeelt in 't geuren aêmend knopje. Zo pronkt Adasfa thans met jeugdig bloeijend fchoon: Geen weelde of weidfche pracht fchenkt haar geleende zwieren; Natuur fpreid al haar glans en heerlykheid ten toon, Daar Minzaamheid en Deugd haar op 't bevalligst eieren. De roos der Welvaart bloost op 't lelieblank gelaat. De maagd'lyke Onfchuld lacht in helder flonk*reiide oogen. Harre eed'le ziel, zo vry van list en eigenbaat, Maalt in elk trekje ,t jchoon van 't zuivre deugdsvermoogen. Haar golvend hair is met een bloemfestoen getooit. Haar zedig fchoon kan zelfs de Jlugjie harten roeren. Haar losfe kleeding, om den poeslen hals geplooid, Is, naar 's Lands wys, bepronkt met goud en paerelfnoerciu I Krygsliederen van Mr. j. p. klein en Vrouwe a. kleyn, géb. ockerse , No. 3. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1786. In 8vo. 16 bladz. liViet minder fraai, dan de voorige Ns. is dit tegenwoordig H voor" "ons liggende. Onder het keurig Siloueth van den zo 1 vroegtydig geftorven Zeeuwfchen Dichter Jlellamy vindt men I deeze uitftcekende Dichtregels. En gy, myn Zeeuwfche zanger! Zyt gy zo ras geveld ? ——* Hy was, Bataaf[che Helden! Uw Bard en zelfs een Held. Is dan geen geest, hoe fchittrend, Voor uwe wraak behoed ? Daar ge Eeuwenlang, der waereld Tot last, Polypen voedt. P 3 '6 Dood  315 j. p. KLEYN , KRYGSLIEDEREN'. t Dood ! — zyn hart was edel, Een roemryk leven waard! Beroemder ware UW zegen, Hadt gy hem laat ge/paard. Breed was zyn forfche boezem, Zyn jeugdige arm was zwaar! Hy was gefpierd ten ftryde, Gefchaapen voor gevaar. Ver Barden Lievling was hy: Een Zonneflraal, zyn lied; Wen zy , door Lentewolken, Heur glans op aarde Jchiet'. Ja '■ vriendlyk, als de Lente, En glanzend, was zyn geest1. Hy was, voor Neêrland, alles*. Ons alles, ach'- geweest- 6, Zingt Nakomelingen! Hem, grootfeher Treurgezang! Men weene, om zulk een zanger, In Neerland, Eeuwen lang. Ter Gedachtmisfe van bellamy/' Te Amjlerdam, by A. Mens Jiiisz, 1786. In gr. 8va. 57 bladz. "JTenige Gedichten ter gedachtenis van Bellamy, die, over het algemeen , meer de taal der Vriendfchap, dan die der Dichtkunst, fpreeken. Lykdichten, ter Gedagtenisfe van den Uitmuntenden Nederlandfchen Dichter, den Heere de bosch. Overteeden te Amlleldam den 2-flm ren IVynmnnnd des jaars l~3ö. Te Amjlerdam, by P. J. Uylenbroek, 1787. 41 bladz. In /ito. "pen fraaije verzameling van Gezangen, der Gedachtenis van eenen zo kundigen en braaven Man zeer waardig. Ka¬ rn  c. 0. saltzman, karel van karelsberg. 219 Karei van Karelsberg, of Tafrtel van de Menschlyke Blende. Door c. g, saltzman. ' Uit het Hoo'gduitsch vertaald.- Derde Deel. Te Amjlerdam, by de Wed. J.Doll, 1786. In 8v0..384 bladz.' Tn dit Teel ftaat de Gefchiedenis van den Held van deezen Roman genoegzaam ftil: en egter hebben wy dit Deel wederom met veel genoegen doorleezen ; uit de verfcheide treffende Tafereelen kiezen wy het volgende ter proeve ; zynde een gedeelte van een Zamenfpraak, tusfehen Braaf en eenen Heerbrand, die . door zyne Studiën, ongefchikt voor de zamenleeving geworden is. Braaf vraagt hem, by hem aan tafel zittende, hoe hy de Wyn vondt. „ Heerbrand. De Wyn ? wel, die is zeer goed. Braaf. Wat denkt gy dan dat het voor wyn is ? H. Ik wat het naar myn gedachten voor wyn is ? Wel —h- is 't niet Madera ? B. Gy flaat den bal verre mis, myn Heer! Het is niets dan oprechte Medok wyn. De Madera wyn is immers niet rood. H. Is hy niet rood de Madera wyn? Dat heb ik niet geweeten. B. Gy zult die toch wel gedronken hebben ? H. Heb ik hem gedronken of heb ik hem niet gedronken ? Ik weet het zelfs niet. B. Ik zou toch weeten, dunkt my, wat ik dronk. Ik geloof waarlyk , myn Heer Heerbrand ! gy weet ook niet wat wy thans voor een gebraad 1 ebben gegeeten. H. Ja, dat behoeft gy my toch niet tc vraagen. Was 't niet een Lamsgebraad? B. Myn Heer! myn Heer! waar hebt gy uwe gcdacl ten? Het waren immers patryzen? ([Hy wreef zyn voorhoofd , dronk weder cn glas wyn , flelde zich in postuur, rogchelde, fnoot de neus , en nu begon l.y :) Ia lieve Vrienden! gy moet geduld met my hebben, ik ben een zeer arm ongelukkig man. Ik fchyn wel in de waereld te zyn, ben 'er egter in de daad niet in, maar altyd afweezig. Stel u een mensch voor, die de oogen altyd op den Grooten Beer, de Kasfiopea, en de hairen van Berenice vestigt, en alle de viooltjes, welke voor zyne voeten bloeijen , zonder dezelve te bemerken, vertrapt; dan hebt gy een waar denkbeeld van my. Ik eet en drink; maar proef niets; doorwandel de fraaifle hoven, en zie niets; ben in het gezelfchap, op het concert, in den'fchouwburg, en hoer niets, ö God' ik ben myn leeven ook zo moê, ik heb 'er zulk verdriet in, dat ik peenen dag i met grooter verlangen verwac't, dan den dag van mynen dood. Want,wat baat my al het goede cn fraaie in de waereld, wanneer  220 C. G. SALTZMAN, KAREL VAN KARELSBERG. neer ik 'er geen gevoel van heb' Ik gaa de waereld door, ge, lyk een blinde een kabinet met fchilderyen. ' Wat verder gaat de zelfde man op deeze wyze, over de opvoeding d.r Geleerden, cilis voort. ,. H. :— De geheele opvocd;ng, welke wy genieten, fchynt daarop toe tc leggen, om ons aan de afweezJgheid der gedachten te gewennen. Wanneer ik nog jong zeide (dit zal ongetwyfeld een drukfout zyn, en zyn de moeten wezen) lette op 't gein my gebeurde, wierd ik geflaagen ; en wanneer ik, integendoel, myne zintuigen verdoofde, en my ia den geest naar Italië, Griekenland of Palestina verplaatfte, wieru ik gepreezen en aUe myne medeleerlingen tot een voorbeeld voorgefteld! Noodz klyk moest daardoor by my de begeerte ontftoken worden, óm tegen myne natuur te worftelen, en het zo verre te brengen, dat ik in de waereld zyn kon, zonder te letten, op 't geen in dezelve omgaat. ü. Op die wyze zyt gy immers tot de geleerdheid opgeleid, gelyk een v;nk tot het zingen. II. Hoe brengt men die tot het zingen. B. Men maakt ze blind, opdat zy hunne geheele oplettenheid moeten vestigen cp het zingen. H. Deeze gelykenis is zeer gepast. En ftel u nu voor, hoe zulk een blinde Vink zyn moet, wanneer hy in het bosch by andéren komt' dan kunt gy ligtclyk begrypen, hoe ellendig ik m de menschlyke Maafchappy zyn moet, dewyl niet alleen myne oogen, maar bykans alle myne zintuigen, ongevoelig gemaakt zyn." Op deezen trant gaat de kundige Schryver voort, en 't is in den eerflen opflag onbegrypelyk, hoe een Tafereel van Menfchelyke Ellende zo uitlokkend kan gefchreeven worden. Alleen komt on dc Nonnenhistoriet, bl. 318. en vervolgens, wat te Romanesk voor, en zou de Schryver langs geen andren weg z\ n oogmerk hebben kunnen bereiken ?  N I E UWE A LGEMEEN E VADERLANDSCHE L E TTER - O EFENING EN. 'Dc Bybel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aenm'erkingcn vcrklaerd, door j. van nuvs klinkenberg, A. L. 'M. Thcol. en Phil. Dr. Hoogleeraei' in de H. GJgel- cn Kcrkl. Qefcli. nen liet lil. Ath., en Predikant in de Gemeente te Amjlerdam: mitsgaders Lid van het. ' Zceuwsch Genootfchap der IVctcnjchappcn tc Vlisftngen. Dertiende Deel. Te Amjlerdam by J. Allart 17SÓ. Behalven het Voorwerk 632 bladz. in gr. oclavo. Na het behandelen der Gefchied- en Dichtkundige Roeken van den Bybel, komen de Prophetifche Schriften in overweging-, onder welken de Godfpraken van Jefaias de eerfte plaets bekleeden; tot welker opheldering de Hoog' leeraer zich in dit Deel bepaelt. Onze geachte Bybeluitlegser is, in de verklaring van dit gewigtig Boek „ doorgaens zeer oplettend op ene oordeelkundige fchifting en verdeeling der Prophetifche Leerredenen , welker inhoud hy leerzaem uitbreid en opheldert , met een befcheiden voordragt van zyn gevoeien over ue vuuiipcum^cn vun a»i Propheet, zo nopens de lotgevallen van 't Joodl'che Volk, als rakende den Mesfias en de Euangelie-Kerk. Zyn Hoogeerwaerde behandelt dit Stuk , in 't een en 't ander op-' zicht, zo beknopt en te gelyk volledig in zyne foort, dat ' Bybeloefenaers 'er zich met vrucht van zullen kunnen bedienen. Men oordeele hiervan enigermate uit het gene hy " ter ophelderinge van Jef. \ï. 2-5 bybrengt; waer over hy •het volgende eerst vooraf laet gnen. De tijd , wanneer deze belovte zou vervuld worden theet het laetst der dagen, vs. 2. ï. Het laetst der dagen betekent, in den ftijl der Joden, -den tijd van den Messias', of van het Nieuwe Testament. ■ Zy verdeelen de ganfche geduurzaemheid der waereld in drie tijdperken, voor de Wet, onder de Wet, en in de "dagen van den messias. De tijden van den Messias heten, niet alleen in het Prophetisch woord, het laetst der dagen , verg. onder anderen Jer. 48: 47. maer petrus il. deel. n. alg.lett.no. 6. q fpreekt  £at j. van nuys klinkenberg fpreekt ook van de laetfte dagen, Hand. a: 17. en paulus van het einde der eeuwen, 1 Cor. 9: 21. irouwens, met het booeftc recht, wordt de tijd van het Euangelie het laetst der dagen genaemd: om dat dezelve, met het eindigen der oude huishoudinge , eenen aenvang nemen zoude- en om dat de bedeeling van het Euangelie de laetfte is- zo dat 'er, na dezelve, geene verandering meer in de huishouding van Gods Kerk zal voorvallen. AlIeenryk"komt bet nog in bedenking, of deze belovte'haer uitzicht hebbe, op de eerfte dagen van het Euangelie- dan wel op den heerlyken ftaet der Kerke, welken wy n'og in den avond der waereld te gemoet zien. Onzes erachtens , moet het op de eerfte wijs begrepen worden: niet alleen om dat de vervulling van alle de byzonderheden, in den fterkflen nadruk, in het begin der Euangelifche bedecling kan worden aengewezen; maer ook voornainefyk, om dat toen ter tijd des heeren woord en wet, uit Jcfufalem, tot de Heidenen is uitgegaen. vs. 3. ■ Wy onderfeheiden in deze belovte twee hoofdzaken. I. De verheffing van den Tempelberg, boven alle andere bergen van den wijden aerdbodem , vs. 2 . II. De merkwaerdige gevolgen , welke deze gebeurtenis hebben zoude , op en onder de Heidenen,( vs. a!>-5- 2. en of- het sal1 geschieden 1n het laetste oer dagen, in het begin der Euangelifche bedeeling, dat Si- OU, (ö) de bi'rgh des huyses des hr eren , Op Welken de prachtige Tempel gebouwd is, door eene wonderdoende kracht "sal geplaetst, en onbeweeglyk vastgestelt^ zijn op Ben top der hoogfte bergen , ende dat hy sal verheven worden boven de heuvelen, zoo dat de Tempelberg, boven alle heuvelen, en toppunten der meest verhevene bergen van den wijden aerdbodem ver weg zal uitfleken; enoe tot denselve> sullen alle heydenen toevi.oeijen : even als kleine rivieren, welken, elkander ontmoetende, in eenen algemeencn kuil te zamen vloeien. „ Het wijst zich van zelfs, dat het een en ander in eenen geestelyken zin moet worden opgevat. ■ Sion, de berg van *s heeren huis , is een zeer bekend zinneprent van de Kerk de* Nieuwen Testaments , Pf. 24: 3. Jef. 56: 7. Bergen en heuvelen zijn zinbeelden van Koningrijken en Staten , verg. Jer. 51: 25. In het byzonder' uitfleken: en01; tot denselve> sullen alle heydenen \ (£] Micha A: 1.  verkx. van den bybel. 2^3 der zullen ons de bergen en heuvelen de tempelen der Heidenfche afgoden vertoonen ; in tegenftelling van den berg van 's heeren buis, de plaets van den waren Godsdienst. Hier komt nog by, dat de Heidenen zich verbeelden, dat de toppen der" bergen eene byzondere gemeenfchap hadden met hunne gewaende Godheden ; en dat de afgoden zelve daerom bergen en heuvelen fchijnen genaemd te worden , Jer. 3: 25. „ De Godfpraek derhalven, het zal gefchieden enz. gecvt drie hoofdzaken te kennen. (1.) Dat de Euangelie - kerk meer aenzien hebben zoude, dan de grootlle Koningrijken der aerde. (2.) Dat alle Koningrijken en heer- fchappyen der waereld zich, van tijd tot tijd, aen de Euangeliekerk onderwerpen zouden. — (3.) Dat de leer van het Euangelie den verfoeilyken afgodsdienst, onder de Heidenen, zoude uitroeien. „ De volgende uitfpraek, en tot denzelven zullen alle Heidenen toevloeien, fluit de volgende zaken in zich. —- (iO Dat de Heidenfche volken zich van tijd tot tijd bekeeren, en by de ware Kerk voegen zouden. (2.) Dat zy , even" als waterftroomen , in zeer groote menigte komen zoucien. (3.) Dat zy zicri> even als een fterk. gere¬ ven vvaterftroom, met drivt, yver en volvaerdigheid, by de gemeenfchap der ware Kerk voegen zouden. „ Eindelyk heeft men nog op te merken, dat hier in de Prophetifche vertooning iets bovennatuurlyks voorkome. De berg van 's heeren huis zou, boven den top der hoogfte bergen, verheven worden, en evenwel zou de ftroom der Heidenen derwaerds henen vloeien. Dit is een wonderdadig verfchijnfel. Het geevt in den Prophetifchen zin te kennen: dat de Heidenen, door de almachtige genade van den Heiligen Geest , dermate, zouden bewrocht werden, dat zy, in weerwil van hunne natuurlyke neigingen, den dienst der afgoden verlaten, en zich tot den levendigen God bekeeren zouden. 3. ende vele volck.en, eene zeer groote menigte van Heidenen , sullen , tot den berg van 's heeren huis, henen oaen , zich voegen by de gemeenfchap der ware Kerk , ende tot elkander seggen , komt laet ons opcaen tot den geestelyken bergh des heeren, tot den huyse des godts jacobs, op dat hy , die alleen de ware God is, ons leere van sijne'wegen en geboden, welke wy, ter onzer eeuwige behoudenisfe, bewandelen en betrachten moeten , ende dat wy/ wandelen in sijse Q 2 PA'  t. VAN NUVS KLINKENBERG paden door het blymoedig gehoorzamen van zijne gebo- deiT want f>; VYT ZION sal DE wet üytgaen, ENDE dhs"heeren woort uyt jerusalkm , het Euangelie zal eerst te [erufalem en onder de Joden, gepredikt worden, en van daer vervolgens, tot de Heidenen worden overge- fer!f enre hy SAL RICHTEN ONDER DE HEYDENEN, ENT>F B STRAFFEN vele VOLCKEREN : ende SY SULLFN HARE Cc SWEERDEN SLAEN TOT SPADEN, ende HARE SPIESSEN TOT SICKELEN; [het eene] VOLCK en SAL tegen [hei ander] VOLCK geen SWEERT OPHEFFEN, NOCH sy en SULLEN geen OORLoGE meer LEEREN. Wk is nier oe perloon, van welken de Propheet zegt Hy zul richten enz. Buiten allen twijffel de heer, de God van Jacob, van welken vs. 3 gefproken is; byzonder de messias , zoo als hy, tot eenen Richter op den ver* hoogden Tempelberg, tot Koning over de Euangeliekerk, zou'verhoogd worden, vergelijk PI. 2: ó. De Heidenen en volken zijn zekerlyk die zelvde heideiVfche volken, welke zich van tijd tot tijd, van de afgoden, en den levendigen God, bekeeren zouden. Maar wat zegt het richten en bcjlrafeu? Sommigen nemen het, in eenen kwaden zin, voor de daed van eenen vergraniden Richter; en meenen , dat de Geest der Godfpraek liet oog hebbe, op die zichtbare en voorbeeldige ftrafgerichten, Welke de verhoogde messias, aen de vyanden van zijn Koningrijk , zoude uitoelfenen. Dan , vermids het, onzes erachtens, uit het verband met vs. 2, 3 allerblijkbaerst is, dat hier niet van vyanden der Kerke, maer van bekeerde Heidenen, gefproken worde, voegen wy ons liever by dezulken , die de uitdrukkingen in eenen goeden zin ne««!>n. — Het woord richten zal hier , gelijk meermalen, in het algemeen regeeren betekenen, verg. Pf. 67: 5. liet ander woord bcjïrafen zegt, in die buiging, in welke het. hier voorkomt, iemand door kracht van redenen overtuigen. De Godfpraek zal derhalven te kennen geven , dat de verhoogde messias over de bekeerde Heidenen heerfchen zoude, en , van tijd tot tijd, al meer volken , niet door geweld van wapenen, maer door zedelyke middelen, krachtig gemackt door zijnen Geest, onder zij% ne heerfchappy brengen zoude. De Q>) Pf. 110: 2. (e) Joel 3: 10.  VERKL» VAN DEN BYBEL. 225 De volgende woorden , en zy zullen hunne zwaerden flaen tot fpaden enz. teekenen eenen tijd van rust en vrede , in welken de Krijgswapenen, tot werktuigen van den akkerbouw, herftneed worden. Wy leeren 'er uit: (1) Dat 'er een geestelyke vrede, onder de bekeerde Heidenen, heerfchen zoude , voor zoo verre zy , in onderlinge lievde, vrede en eensgezindheid , zouden verbonden zijn ; verg. Pf. 72: 7. (2) Dat de bekeerde Heidenen , uit on- derfcheidene Koningrijken, die, in eenen ouderlingen riationalen haet , geooren en opgevoed waren , nu elkander als broederen befchouwen en behandelen zouden. (3) Du de bekeerde Heidenen zich, met de geloovige Joden, lievlijk zouden vereenigen. (4) Dat de leer van het Euangelie des vredes den woesten aert der Heidenen befchaven zoude , en in zoo ver de onderlinge oorlogen en bloedflortingen verminderen. „ 5 Dan zullen de bekeerde Heidenen zelvs de Joden gemocdelyk opwekken , om den hker in waerheid te dienen komt gy huys en nagedacht jacobs, zullen de geloovige Heidenen zeggen, ende laet ons te zamen blymoedig wandelen in den lichte des heeren, Uae het voorfchrift van het verlichtend Euangelie." Marcus en lucas in het gemeen, en voor zo verre jesos O'p/landiug betreft, in het byzonder, verdedigd; en verklaring van Matt. XXIV. 27, 28. Door djrk cornelis van voorst, Predikant te Uien en Dodewaard. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1786. Behalven het Voorwerk 212 bladz. in gr. octavo. By de wederlegging der Fragmenten, door den Hoogleeraer Miclia'élis , in zyne Verklaaring der gefchled'tnis van de begraavcnisfe en offiandingc van Christus, (*) heeft die Hoogleeraer zich , naer 't oordeel van den Eerwaerden van Voorst , (die 't anders een keurig Werk fchat,) bediend van Hellingen, die niet wel gegrond zyn, en in dit geval een nadeelig gevolg hebben, „ Zyne Hellingen, „ zegt hy, hebben hem te gelyk aanleiding gegeeven, om ,, ene en andere van den Fragmentfch'rjver tegen Jezus „ Opftanding gemaakte zwarigheid niet zö krachtig te we- „ der- (*) Zie Alg. Vai. Letteroef. VI. D. bl. 355. Q 3  Ï26 D. C VAN VOORST ,, derleggen , nis wel anderen. De Ridder doch meent, gelyk uit zyne Inleiding tot de Schriften des Nieuwen ,, Testament! al bekend is, dat wy voor de ingeving en godlykheid van Marcus en Lucas gene zekere gronden hebben , altans niet zo zeker als van de Schriften der Apostelen : hierby verwerpt hy ook de twaalf laatfte ver., fen van Marcus liuangelitim, als welke van dien Euan„ gelist niet zouden voortgekomen zyn. Deeze zyne ftellingen dan, gelyk ik reeds begon te zeggen, hebben ver„ oorzaakt , dat hy de bedenkingen van den Fragment„ fchryver tegen Marcus cu Lucas, vooral tegen.de twaalf ,, Inatlte verzen van Marcus, niet zo zeer gewogen, noch zo bondig wederlegd heeft, als wel die, welke tegen ,, Matthreus en vooral tegen Johannes zyn gemaakt." Zulks heeft den Eerwaerden van Voorst genoopt, dit onderwerp opzetlyk onder handen te nemen, en zyne nafpooringen, met de uitgave van dit Gefchrift, openlyk gemeen te maken. In de eerlle plaetze toont hy aen op welke .gronden men, m'et alleen waerfchynlyk, maer ook dellig, beweren kan, dat Marcus en Lucas onder ene Godlyke ingeving, ook in 't Gefcniedkundige , gefchreven hebben. "Verder llaeft hy de echtheid der opgemelde twaelf laetfte verzen, met beantwoording der bedenkingen daer tegen te berde gebragt. En hierop verledigt hy zich tot het nagaen der zwarigheden tegen het verhael van Marcus en Lucas, nopens de begravenis en opllanding van Jezus, aengevoerd, om, ter wederlegginge van dezelven, te doen zien, dat zy in hunne verhalen niet gedwaeld hebben, en, zo met elkanderen, als met de andere Euangelisten, in alles volkomen overeenllemmen. ■ Zyn Eerwaerde behandelt dit Stuk zeer onderfcheidcnlyk, met ene welwikkende oordeelkunde, die hem in ftaet ffelr, om verfcheiden byzonderheden , in 't beoogde Euangclievcrhael, in een duidelyker licht te plaetzen, dan wel door den Hoogleeraer Michaêlis gefchied was. , i)e Eerwaerde van Voorst heeft, by de ontvouwing van dit onderwerp, nog gevoegd , zyne bedenkingen over den zin van's Heillands voorftel, Matth. XXIV. 27, 28. Het komt hem voor, dat de Uitleggers, in de verklaring dier woorden, tot nog niet wel geflaegd zyn ; dit heeft hem ene nieuwe pooging doen aanwenden , in zyne verklaring deswegens , die der overdenkirige wel waerdig is , ter proet ve doen voordellen. Hy neemt de voornaemfie uitlegging gen van dit voordel in opmerking, beoordeelt dezelven met be.  MARCUS EN LUCAS VERDEDIGD. 2t7 befcheidendheid, en toont beknoptlyk om welke reden dezelven hem niet voldoen; waerop hy dan verder zyne uit: legging indezervoege voordraegt- „ Er is, (zegt hy ten aenzien van het 27"^ vers,) niets 1 natuurlyker en gewoner in den blikfem, dan het fchielyke en kortflondige, zo dat de blikfem dralen in het kortftonl digst ogenblik fchynen en ophouden. Wanneer dan eem* ij gelykenis van den blikfem 'ontleend wordt, kan er geene • zo natuurlyk zyn, dan, wanneer er gezien wordt op het I fchielyk yoorbygaan en ophouden der blikfemjlraalcn. Hier( op nu wordt juist in ons vers gezinfpeeld, gelyk zelfs de woorden van het Oosten naar het IVejeu bevestigen, wel: ke geheel overtollig zyn, wanneer wy hier aan het onver\ wacht fchynen van den blikfem denken; maar van grooten i nadruk, wanneer wy het fchielyke van den blikfem onder I het oog hou en , zo dat de gelykenis dus luidt: gelyk de Iblikfem, wanneer zy zelfs van het Oosten naar het Westen loopt, haaren loop in een oogenblik voleindt, alzv is ook de verfchyning van den Zoon des menfehen. De Heiland leert I dan met deze gelykenis; dat zyne verfchyning als Mesfias 1 zeer kortltondig is en wezen moet. Wat is waarachtiger! Iwat drukt ons den waren aart van Jefus verfchyning als Mesfias op aarde ook natuurlyker uit! In alles toch bleek dit zyn oogmerk te zyn, om maar zeer kort op aarde te verkeeren; alles maakte dit noodzakelyk, vooral na zyne Opdanding, wanneer juist zyne heerlyke verfchyning zou gefchieden : zulks was noodzakelyk om te tonen, dat zyn Koningryk niet van deze wereld was, gelyk ook om alle I onheilen te vermyden, welke uit zyn lang verblyf op aarde I zouden hebben kunnen fpruiten , en waar tegen de Hei3 land zo zorgvuldig waakte, vooral door byna nooit zich ii als Mesfias voor te dragen. Ik behoeve dit niet breeder ; aan te tonen, dewyl het algemeen is aangenomen, dat de I Heiland niet lang op aarde, vooral na zyne Opdanding, 1 moest vertoeven. „ Dierhalven ftrookt niets beter met de gelykenis en de 1 waarheid, dan deze verklaringe; rerwyl zy ook volmaakt 'i ftrookt, zo met het gehele, als onmiddelyke, verband. Zy f ftrookt met het gehele verband, en (trekt ter beantwoor1 ding van de vraag van Jefus Leerlingen na zyne komst, I door hen te leeren, dat zy geene andere verfchyning van r-hem voor den jongften dag verwachten moesten, dan ene i kortflondige en ogenbliklyk voorbygaande. Kon er nu wel iets noodzakelyker ter onderrichting van Jefus Leerlingen, Q 4 en  as8 D. C. VAN VOORST en tot antwoord op hunne vraag zyn , Hl 8 Heilands gehele Redenvocring, dan zulk een voorltel? Daarenboven, , hoe volkomen Hemt bet overeen met het onmiddelyk voorafgaande? Hoe krachtig is de drangreden om in die val- ■ fché Mesfiasfén niet te geloven ? terwyi die alle een langdurig ryk zouden voorwenden op te richten, 't Is dus , als of dc Heiland zeide, gelooft toch niet in die verfchyningen der Mesfiasfén , 't is alles bedrog cn valschheid; want de verfchyning van den Zoon des menfehen is maar als voor een ogenblik ; 't is onbeltaanbaar met het ware Mesfiasfchap, dat de Mesfias lang op aarde zoude vertoeven, en hier of daar in de Woellyne of elders den grond- ■ flag van zyn Ryk zoude leggen." Wat verder het 28 tu vers betreft; zyn Ferwaerde merkt vooraf aen, dat men , in 't verklaren van fpreekwoordlyke gezegden , niet zo zeer heeft ftil te ftaen op ene verklaring der woorden op zigzelven, als wel de fpreekwyzen in haar geheel te befchouwen ; en dat het 'er dus hier niet op aankomt, om te weten wat een dood aes, (*) cn wat Arenden in dezen al zouden kunnen betekenen, maar welke de zin der lpreekwyze zy, waer een dood aes is, daer vergaderen de renden. En hierop vervolgt hy aldus. ,, De fpreekwys vooronderltelt, dat de Arenden op een dood aas aanvallen, en het zelve verflinden: ja! zy zegt meer, namelyk, dat de. Arenden by een dood aas vergaderen: dit kan men best begrypen, wanneer wy denken, hoe het met de Kraaijen by een dood aas toegaat; in weinig tyds komen zy van alle kanten toevliegen, in ene verbazende menigte, waarover men zich verwonderen moet: dat vergaderen der Arenden by een dood aas is juist dat geen 't welk ons de bedoeling dier fpreekwys moet leeren; dit zegt dan de fpreekwys, overal, waar iets vreemds, iets nieuws, iets zeldzaams, iets voordeeligs is , is een groote toevloed: ene waarheid, welke door de ondervinding bevestigd wordt,- hoe ras is 'er niet een hoop volks byeen, wanneer 'er iets , zomtyds zelfs van geen belang , Voorvalt ? en verfchynt 'er een vreemd en groot Perfonaadje , hoe : , " l\5 Of fchoon het in de verklaring gene de minfle verandering zoude geven . of wy >-*«, in dc plaats van n»»«« lazen, zo Ieren ons evenwel alle Oordeelkundige (Critifche) gronden, dar i:~u* de echte lezing is, welk woord dan ook eigenlyk •en dood aas uitdrukt."  marcus en lucas verdedigd. 22fJ hoe verbazend is de toeloop ? zo ik mene , kan nu de fpreekwys gene andere betekenis hebben ; dan deze , en dus zyn alle de andere uitleggingen , welke men daarvan gemaakt heeft, onbettaanbaar. „ Vraagt men nu wat de Heiland met die fpreekwys heeft willen aanduiden; 't is allernatuurlykst! dit, namelyk, dat de Mesfias, wanneer hy hekend wierd, een groten toeloop zoude krygeu , dat men den Mesfias van alle kanten zoude komen opzoeken. Wat was nu waarachtiger dan dit gezegde ? moest Jel'us zich niet gedurig van het volk wegmaken? wierd de toeloop niet van dag tot dag groter, wanneer hy ergens zich openbaardeV klaagde hy niet dat de Zoon des menfehen niets hadde, waar hy het hoofd gerust en eenzaam konde nederleggen? Dit nu gefchiedde, daar hy zich niet openlyk voor den Mesfias uitgaf ; wat zou 'er dan niet wel gebeurd wezen , wanneer hy zich als Mesfias had geopenbaard ! Kon men van Joden ook wel anders verwachten , daar alle hunne denkbeelden op hunnen Mesüas gevestigd waren ? ,, Hoe namurlyk ftrookt deze gevvislé en eenvoudige verklaring nu ook niet met het verband ? alles heeft nu betekenis en famenhang, '/<*■? of het woordje want, zo wel als de fpreekwys ; dewyl in het verband de zin hier op nederkonit, wacht UL. voor de valfche Mesfiasfén, want de komst van den Zoon des menfehen, van den waren Mesfias , moet, en zal, om de gewichtigjle redenen , alleen kortftondig zyn; want vertoefde hy lange op aarde, men zou van alle kanten, tegen het Qodlyk oogmerk aan, tot hem famenvloeien, gelyk Arenden by het dood aas vergaderen," Isra'éls Val en Op/landing , aangeweezen in eenige Leerredenen over Hofeas 111. Met eene Verhandeling over , 's Heilands aanbieding in het Euangelie , door c vak den broek , Predikant in 'j Princenhage. Te Utrecht by A. van Paddenburg, 1786. Behalven de Voorrede 376 bladz. in gr. oclavo. r\e Eerwaerde van den Broek heeft het beloop en den inhoud dezer Leerredenen, in zyne Vooraffpraek, zo bondig en tevens zo volledig afgefchètst, dat wy geoordeeld hebben , den Lezer 'er geen beter verfiag van te I kunnen geven , dan door hem dat bericht zelve mede te t deelen. Q 5 » On-  330 c. van den broek „ Onder het zinnebeeld van eene overfpeelderes en haar wedervaaren, (zegt hy,) wordt ons, in dit derde Hoofdftuk uit Hofeas Uodfpraaken , leevendig afgemaald , Hett zedelyk beltaau en de lotgevallen van lsraëls nakoomelin-gen, hunne zegeningen en rampen, zoo in Kerk als Burgerllaat, van Mofes tyden af, toen zy van God , in de: Woestyn, in een huwelyksverbond opgenoomen , en on-der eene Godsregeering (Theocratie) gebragt wierden, tott de laatfte dagen des Nieuwen Testaments toe, wanneet: die ongelukkige zwervelingen , die nu al zoo veele eeu-wen lang rechtvaardiglyk de ftraffen haarer grouwzaame: zonden gedraagen hebben, door Mofes doorlugtig Tegenbeeld, die heerlyke spruit uit Davids Gedacht, zich we-derom zullen laaten vergaderen, en overbrengen tot de: gemeenfchap van hunnen getrouwen Verbonds-God, dient zy zoo trouweloozelyk verlaaten hebben. ■ Over die Godfpraak heb ik negen Leerredenen uitgefprooken. „ In de eerfte Leerrede heb ik het zinnebeeld opgehe!-' derd. 's heeren bevel aan den Profeet omtrent: eene zekere vrouwe, en de uitvoering, De zwaa-' righeden, die daar tegen gemaakt worden, opgelost.(*) £11 de daarin voorkoomende Hoofdtrekken , om lsraëls 1 volk af te maaien, aangeweezen. Welke Hoofdtrekken de: Hoofdznaken uitmaaken , die in de volgende Leerredenen! behandeld worden. ,, ln de tweede Leerrede wys ik aan, dat, gelyk de vrouw in het zinnebeeld in een Huwelyks-verbond ftond met eenen man ; die toonde haar vriend te zyn , haar beminnende, zoo ook de heer lsraëls nakoomelingen aan den voet van den berg Sinai in een zeker Huwelyksverbond aan zich verbonden had , en hen ook uit kragt van die Verbondsbetrekking beminde , geevende daar van in hunnen Kerk- en Burgerftaat doorflaande blyken, alhoewel wraake doende over hunne misdaaden. ., Maar , gelyk die vrouw op eene fnoode en eerïooze wyze de genegenheid van haaren man beantwoordde , bedryvend'e over/pel, 'zoo deed ook Israël , ziende om naar andere Goden , en beminnende de flesfehen der druiven, be- (*) Zyn Eerwaerde laet het onbeflist, of men het hier voorgaffelde geval hebbe op te vatten als ene wezenlykc gebeurtenis, of als een Profetisch gezicht ; doch het laetfte is hem aenne- , melykst.  over hoseas III. 23I 3 begaande geestelyk overfpcl , en leidende een overdaadig den ongeregeld leeven naar de wyze der Afgo. ii'che Heidenen. Daar komt de inhoud van de derde Leerrede op 3 neer. Het trouwloos beftaan van die overfpeelderes bragt haar in eenen rampt'poedigen toeftand; zy werd dienstbaar, (wy maaken dit op uit haare vrykooping:) wegens bet afhoereeren van den heere zouden ook de Israëliten van Vryheid en Staatsregeering beroofd worden : welke regeerin| „ den zy, onder ditpoogen, om hunne vryheid, verfloril „ den. is nu de dood voor een ftervenden onaanfl ,, genaam, akelig, om het begrip der verandering, om dei ,,' verlaating van veele genoegens,om gevreesde fmert,enz. ,, dit alles kan hun nooit treffen, dewyl zy volflrekt om „ verwagt lïerven." De Autheur befluit wy ders deeze zyne Verhandeling met eene aanmerking tege: het martelen, en wreedaartig ombrengen der Dieren, wa.irf zommige ontaarte menfehen vermaak fchynen te febeppem en erinnert ons, ,, hoe wy ten flerkfle verpligt zyn, or> ,, zulke fnoode martelaryen ,op alle mogelyke wyzen, teget ,, te gaan; als mede, dat wy, in de onvermydelyke noodi ,, zaaklykheid zynde, om zommige dieren te dooden, da', ,, de algemeene natuurwet, ons in het ryk der dieren zo: „ duidelyk voorgefchreven , behooren te volgen : dat is ,, dat wy dit, volgens Gods oogmerk, langs" den kortftei ,, weg uitvoeren." Befchouwing der IVonderen Gods in de minst gcachtfte Schep zelen. Uf Nederlandfche Infecten befchreeven en afge beeld. Door j. ch. se pp. Tweede Deel , drie Plaatei in quarto. 'Te /imfterdam by J. C. Sepp, 1787. rTien blyke van zynen aanhoudenden arbeid, en oogmet ■*■ om de vervaardiging van dit tweede Deel voort te zet ten, levert ons de Heer Sepp op nieuw drie Plaaten, me eene naauwkeurige befchryving der Rupfen en Vlinders, Qj dezelven zeer juist naar 't leeven afgemaald en gecoleurd De twee eerfte brengen ons onder het oog twee Nacht vlinders van 't tweede Gezin der eerfte Bende: te weeten (r.) den Gecljlrecp-Vlinder, dus genaamd naar een geelei ftreep , door welken hy zig reeds als Rups onderfcheidt en die in den ftaat van Vlinder, naby den rand der Vier ken een fynen bogtigen loop heeft. Dezelve heeft eenigi overeenkomst met de Erasjica (of Kooluil) van L innaus doch 't is niet wel te bepaalen, of hv dezelfde zy. Hier by komt (2.) de Tyger-Vlinder of Geele Tyger , weikei naam hy ontleent van de zwarte vlakken , waarmede cf geele grondkleur der Vlerken vercierd is. Rv Linnau heet hy Phalena Bombyx Lubricipeda, QGlibbervoet o Lospoot.~) De Rups van deezen Vlinder behoort onder di< foorten, welken niet keurig op haare fpvzen zyn, en zij met bykans alle gewasfen, die haar voorkomen, geneeren: Ver  J. C. SEPP OVER DE 1VSECTEN. 23? Verder verleent ons de derde afgeleverde Plant een Nachtvlinder van 'c tweede Gezin fef tweede i nde. De Rups . der Vlinders van dit Gezin is c-j c tienpoorige Spatniips^ welke foort dit gemeen beo'; , dal . : v rosten óf i ftil zitten , zonder eenige bugt recht uit ftaan , met de i voorpooten digt aan 't lyf lijnende, gelsk ecu dorre Tak of Steel ; hebbende ook veelal dezelfde koleur als die Takken der Boomen of Gewasfen , op welken men dezel¬ ven vindt, waardoor het dikmaals gebeurt, dat men eene dergelyke Hups, in den eerften opflag, voor een dor takje of fteeltje aan-, en, om zo te fpreeken:, over 't hoofd ziet. Van daar heeten zodanige Rupfen, by veele Liefhebbers, ook m;;ar alleen Jakken, met by voeging van den "naam van het Gewas , waarop dezelven aazen ; zodanig zyn, by voorbeeld, de Vlier-Tak, Ipe.Tak en meer anderen. In navolginge hiervan noemt de lieer Sepp deezeu Vlinder, die by Lituueus niet beken! is, den Les/i-ïakVlinder, om dat men dit Infeci op de Besfeboomen vindt, met welker bladeren de Rups zig , zo veel hem bekend is, alleen geneert. Bcfchryving van de Krim. Vertaald door h. fkibseman. Te Amfteldam by P. den Hengst, 178Ó. Behalven het Voorwerk 112 bladz. in gr. oclavo. Het voorgevallene in de laatfte jaaren , tusfehen Haare Rusfifche Majefteit en de Osmahfche Porte , wegens het Krimfche , mitsgaders de tegenwoordige omftandighe>den , en de invloed van dit alles op den Koophandel aldaar, maaken dat dit Gewest in onze dagen hier te Lantde meer opmerking vordert dan wel voorheen. Uit dien hoofde kan het veelen niet anders dan aangenaam zyn, dat de Heer Frieleman zig verledigd heeft , tot het vertaaien deezer Beftehryvinge van de Krim, van welker echtheid de Ridder van Kinsbergen , deezer Landftreeke kundig, hem genoegzaame verzekering gegeeven heeft. (*) üit 1, (*) Dit wordt daarbenevens bevestigd uit dc overeenkomst deezer befchryvinge , met het geen ons van bet Krimfche gemeld wordt, in de Reize van m. e. kleemann , naar en door dit Gewest, uitgegeevcn te Haarlem oy C H Bulm 1774, ■waarvan wy een berigt gegeeven hebben in de Hedend. VuUerl. IfLettewf. IÏI D. bl. 612. R »  240 BESCHRYVING Dit Stukje vangt aan met een beknopt berigt nopens dei uitgeftrektheid van 't gebied des Krimfchen Klians , of vant den beheerlcher van 't Schiereiland de Krim , en eenigq daaromtrent liggende Landftreeken , zo in Europa als iri Afia, volgens het Vredetractaat van 't jaar 17 4. Voortit verleent het ons eene algemeene befchryving van datSchien eiland; en een berigt van deszelfs voornaamfte lotgevallen en ltaatsvervvisfelingeu , zints de vroegfte tyden , tot op de fchikkingen in 'c jaar 1775 gemaakt. By de melding hiervan geeft ons de Schryver een verfiag van de onder fcheidell bewooners van dit Gewest, mitsgaders van der zeiver zeden en handel; als ook van de aanftelling en I bewind van den Khan, en 't geen verder omtrent dit alle» in algemeene aanmerking komt. Hierop laat hy dan vcrdei volgen eene byzondcre befchryving van de Krim , zo af dezelve gewoonlyk verdeeld wordt (1) in het bergagtigc, of zuidlyke, (2) het vlakke of noordlykg gedeelte, en (3 het Schiereiland van Kierclie, dat zich oostwanrd uitftrekt Van- de voornaamfte piaatzen in ieder gedeelte geeft tn een afzonderlyk berigt, met melding van 't merkwaardig!! daaromtrent , bovenal van 't geen de zeden der inwoon deren en den koophandel betreft. En op_ eene foortgelyk! wyze befchryft hy voorts de overige bezittingen van dei Krimfchen Khan in Europa en Afia; te weeten, in Euro pa, het oosterlyk Nugai, tusfehen de Eerda en Dnieper het Jct/ijauc, anders het westcrlyk Nogai gëheeten, tus fcbeii de [Jog en Dniefter: benevens het grootfte gedeelt van Besfarabien , of Boudgjah , tusfehen de Dniefter éi den Domui begreepen : en wyders nog in Afia , de Kou hans, of de landen aan den zuidlyken en noordlyken oe ver der riviere van Koitbari gelegen. Men vindt hier du eene miauwkeuriger befchryving van dit Gewest, dan met tot nog in onze taal bezat, 't welk zyne doorgaande nut tigheid heeft , en wel inzonderheid voor den Koophandd en Zeevaart, waar het bedoelde van den Heer Friefema; van dienst kan zyn. Ter meerdere bevorderinge daarval is hy , naar luid zyner Voorrede , bedagt op eene vei» jiieuwde uitgave der Kaarte van de Krim, in vier blader! ontworpen door den Ridder van Kinsbcrgen, die hem ooi in ftaat gefield heeft, om de diepten op de Zwarte el Azoffche Zeekusten , door zyn Hoog Ed. Geftr. zelve» waargenomen , op deeze Kaart te brengen. Cf) f Zn (+) Deeze Kaart z'ct nu reeds het licht , cn is te bekomet te Amfterdam , by van Keulen en den Hengst.  TAN DE KRIM- H1 We hier, uit deeze befchryving, eenigen der voornaamfte „zonderheden, raakende het Schiereiland de Knm. yDe zelfs omtrek wordt berekend op byna 2?o vierkante Evlen; by eene optelling in 't jaar 1740, bevond men er ^Steden en 1399 Dorpen of Vlekken; en t getal der Jnwoonderen word thans begroot op 400,000. — Het is door de Natuur zeer gezegend, en met groote en vruchtMare vlakten en met fraaie bergen voorzien. De hitte is les Zomers fterk, maar echter altyd verdraaglyk, en door [e Noorde- en Zeewinden gemaatigd De Winter is niet [uitenmaate zwaar, en eene Itrenge koude duurt zelden Eer dan drie dagen. De Noordewmd woedt echter, met le weid in het noordlyk gedeelte, ^«ar dezelve de luclit luivert en het lichaamsgeftel zeer ver terkt. Warme Voorfaars en Herfften hebben gewoonlyk zwaare ziekten ten levolge, doch zy zyn zelden doodlyk, behalven de pest, lie de Turken derwaard overbrengen. Echter is de melaatsheid in deeze ftreeken zeer gemeen , en daarom de fiekte van de Krim genaamd, voor t overige is dezelve in Rusland zeer bekend. Het luchtsgelfel is byna overal zeer tezond en de inwooners bereiken den allerhoogften ouferdom', zonder aan deszelfs ongemakken onderworpen te I yHet noordlykfte en tevens het aanmerkelykfte gedeelte Lan dit Schiereiland bellaat in eene uitgeftrekte en een Leinig boven de oppervlakte der zee verhevene vlakte. Het Ld is ten eenemaal plat, en van hout ontbloot , maar Illervrugtbaarst, fchoon hier en daar fteeing en van eenige ïanddreeken voorzien. De Meiren , fchoon met veel in letale , zyn meestal zout; doch men vindt overal diepe Kutten met zoet water , tot gebruik van geheele Dorpen KSende genoeg. — Het zuidlyke gedeelte is daarimeeen zeer bergagtig, vol hout, rivieren en meiren. De ErcS1 ftrekken lig, in een halfrond van Ingkürman tot WatFa drie vier en vyf mylen landwaard in, uit. DezelLii zvn hoo'g en fteil, zeer boschryk, en door aangenaame Geien' van een gefcheiden. Meer dan 50 rivieren , zo Coote als kleine, vloeien uit deeze bergen voort, waarvan Ie wateren zeer zoet, en ten u-iterfte vtschryk, zyn - ï)e oevers zyn overal bewoond, en cie do*pen raaken eilander volkomen aan: aan alle kanten ziet men, gelyk ook «o de bergen, huizen, boom-wyngaarden en bouwlanden Se bosfchen leveren eene menigte van timmerhout. De Pres , appel, pruim- peepers, kwee. en nooteboomen  24a BESCHRYVING gmeien hier in overvloed ; en , alhoewel men voor del ï vrugtbbomen weinig zorge draagt, is de vrugt by uirneeflJ niendheid goed. De bloemen , die meest de velden cicren,i zyn de lciy en de tulp. In de bosfchen vind men veele faizanten, patryzen, Klippen en eene menigte andere vo-J gels; de wilde zwynen, harten, rheebokken, wilde fchaa-a pen, haazcn, konynen, bunzems, bergrotten, hermyneri en fabeldieren, zyn'er zeer menigvuldig, doch de beerebl en wolven zyn meest uitgerooid. De bergen , tusfchetl EskhKrïm en Kaffa gelegen, zyn vol goud, zilver en anti dere metaalen , doch munten voornaamlyk in yzermynetj uit. De Wyn heeft met dien van Hongarye veel overeent komst; de beste groeit rondsom Soudah, en word in mei nigte naar Ukraine en Turkye uitgevoerd. Het land is aan den voet der bergen , en overal op het Schiereiland var Kierche, zo vrugtbaar, dat het zelve gewoonlyk 30 vooi één oplevert. ■ De Zwarte en Azbffebe Zeeën zyi zeer vischryk, voornaamlyk op de kusten van de Krimi alwaar men, van de maand ( ctober tot April, de gefchikt ite tyden voor de visfchery, eene menigte karpers, lm ekeni zalmen, kreeften of hommers, baarzen, zeelten, bleien j hameden en veele andere visfchen, vindt; zeifs heeft met 'er eene foort van (leuren, of, gelyk andere willen, klei 11e walvisfcheu gevonden, ter zwaarte van 8 a yoo pond I en die drie- of vierhonderd pond kaviaart uitgeleverd heb: ben. De meeste visch wordt ingezouten, en maakt, be< nevens de kaviaart, een grooten tak van koophandel ir, deeze ltreeken uit. De bewooners van de Krim leggen zich op het bebou wen 'van allerhande koorn toe, doch voornaamlyk op de tarwe, garst, gierst, inzonderheid de groffe gierst, zo wel de roode als de geele, insgelyks een weinig rogge, lenzen en haver. De tuinen zyn meestal met uitlleekende vrugt boomen beplant, en onder-andere fraaie planten is de watermeloen daar zeer gezien. Het hoorn en wollig vee is bv hen zeer meniïvulrlig , en de zakfchaapen brengt de Krim alleenlyk voort. Men vindt'er ook Ka eelen, Dro. maluisfen en zeer veel Paarden, die, fchoon niet fraai, egter fterk en vaardig zyn. De voornaamfte koophandel wordt te Kaffa en te Goes* leve gédreeven, en bellaat voornaamlyk in iLaven, gezou-, ten visch, kaviaart, zout, koorn, g;arst, gierst, boteren wvn. Ook wordt van daar zeer veel wol , zwarte en gryze fchaapevelleu , als ook gefchooren en witgemaakte vel-  VAN DE KRIM. 343 Ëfcren , osfenvleesch, talk, M»hJ^^^. ll ■tfs^w^ * * meidinpder voötnaa^te kooplieden, ftaat ons nog met een kort woord Vl^;f F^Ctn het Grieksch JMto, is de grootfte en aan«enlyklle Stad van de Krm Zy wordt zelfs hyTJ wbouli of het Krimfche Conflannnopolen, ook wel rym o'"'"' , , rnnrtnnrinooo en . (V) -genoemd. 2: r Srr fmat én fi* op eenfeeuvel , uit zand ea ftnulpen beftaande, in 't zuidlyke gedeelte, aan den Zeekam Sgen , en bevat ongeveer 4000 huizen Zy heef Pene fraaie haven, voor nonaer icu vu. uwT ^u-. 6..-~. eene naaic » , de de WOonplaats der ryk- mmh^^Z, flJSfltadd. boven alle andere lte Koopiiuucu, «v.. K^/S'gS^ , by de Rusfen onder den naam v 1 u„i.»nH is mede eene der aanmerkelykfte (ter S dé S 'i- 't"noordlyke gedeelte; wordende in dSelv : a5ocuSen huizen geteld. Op de noordlyke kust , Lpne «rolf gelegen, is zy met eene baai en kleine ha- Set ^nÏÏde wSït' IfteTeen zeer fterk, koophandel niet tegenita™ae fl ke Nogaiers, die zich hier van al gedreeven. De oo t y | de'voortbrengzels hunner ?" Z - bïftaande in de bovengemelde koopwaaren, voorLanden, ^"d j m ° waar z£ vervo]gens naar nnamlyk der waard »eL ' d den. De Turkcn bren- W^X^<|. dro°se ^f» r/yTn' £ elf lakens en zyde ftoifen ; en verruilen dezelven t laaveu koon!, doch voornaamlyk voor garst en zout. Niet verre Van GoeVeve, ten zuiden,, zyn twee Zoutmei* Te va^ twee mylen in den omtrek, die ,n de Zomermaandén eene zeer groote menigte zout opleveren. ft) Te Turken naamlyk noemen Conftanfmopolen Stamboul r 4 HU-  244 HISTORISCH VERHAAL Historisch verhaal, wegens het gebeurde met de Stetfew Hatlem en Elburg, in den Jaare 178Ó, of Gedenkboek voor de Provintie Gelderland, waarin de heillooze gevow gen van het fchadelyk en onwettig Regeer ingsreglement .1 van 't Jaar 1750,7/20/ dc merkwaardig/Ie byzonderheden )■ onlangs in die Provinlie voorgevallen , als mede de aahtm dende oorzaaken tot den vyandelyken aanval tegen de geit nosmdè Steden, en de omftandigheden by het Inneemm en Plunderen dcrzelven , naar waarheid verhaald wor-i den , door o. w* f*. Alles geftaafd met de origineelti Rcfoluliën , Advyfen, Protesten , Memoriën , MÏsJiven \ Publicaiiën, en andere Staats/lukken daartoe betrekkelym Te Catnpen, by J. A. de Chalmot en de Erven Valken: nier, 1786 en 1787. Drie Stukken, in gr. 8w. T"^e noodlottige Gebeurtenis van den vyandelyken aantt val , door een gedeelte van de Krygs nacht deezeïn Republiek, tegen de vreedzaame Bewooners der ongeluk* kige Steden llattem en hlburg, ter uitvoer gebragt , was zekerlyk van dat aanbelang, dat een omftandig Verhaal vaal deeze gebeurtenis , met de aanleidende oorzaaken tot de«j zelve, en de gevolgen welke daaruit zyn voortgekomenA voor alle Vaderlanders niet onverfchillig zyn kan. Uit dien hoofde, zouden wy reeds voor langen tyd vaal het eerfte Stukje van dit weluitgewerkte GefchiedVerhaal I onzen Leezeren een verfiag gegeeven hebben , ware hel niet, dat wy vooraf de volgende Stukjes hadden willeai afwachten, om het geheel te kunnen overzien, en een on* afgebroken bericht van hetzelve opgeeven. De kundige Schryver, welke alles aangewend heeft, omf dit zyn Verhaal zo nuttig en volleedig te doen zyn , als* mogelyk is, en daartoe een groot aantal bvzonderhedenj mitsgaders alle Staatsftukken , Refolutiën, Advyfen, Pro-] testen , Memoriën , enz. en al wat wyders tot dit gevalj flegts de mjnfte betrekking heeft , zorgvuldig heeft byl .fengezameld, met oogmerk, om ze, in 't beloop van dh| Verhaal, ieder op zyne plaatsje laaten invloeijen , heeft) dit zyn Werkje in lloofdlhikkcn verdeeld, ten einde, be-.i kwname gelegenheid te hebben , om zomwylen van het I eigenlyk onderwerp af te (tappen , en zekere zaaken medejï aan te roeren , die wel niet onmiddelbaar het droevig Idfl der Steden tlattem en Elburg betreffen , maar echter tori ppbejdenng van de tegenwqordige gelteldheid van Gelder- f lat: 4> 1'!  WEGENS HATTEM EN ELBURG. 24$ ia meer of min, noodzaakelyk zyn; zo dat dit Verhaal Ut flegts een volkomen Tafereel van het gebeurde in de Eden Hattetn en Elburg , maar ook van de geheele te- enwoordige gelteldheid van ueiueriauu, Na eene korte Inleiding, waarin de Schryver den hagrelvken toeftand der Republiek, op eene treffende wyze, as. 1 ~—. u« r„ w perftp Hnnfd tuk over . om ons e aoen zien,dat de Hertogen ,Graaven en Heeren, over leeze Gewesten, geene eigendunkelyke Heerlchers, maar loor eenen plechtigen eed verbonden waren, om de IngeEenen in hunne Privilegiën en Rechten te handhaaven, h oat de Ingezetenen aan den Souverein , met langer "rouwe en gehoorzaamheid fchuldig waren, dan, zo lang leeze zvnen plicht betrachtte, en de Vryheden , .Privilegiën, Costuymen en oude Herkomens der ingezetenen , n eere hield , waarom ook de Gefchiedemsfen van ons Vaderland zo veele bewyzen opleveren.dat het, onder de ,1/roegere Graaven en Heeren over deeze Gewesten, zelden een Mleenheerfcher heeft mogen gebeuren, dat hy de Voorrechten onzer Vaderen, langen tyd, oiigeftralt heelt tunnen fchenden. Dan, daar de Stadhouders, inregenleel die na de grondlegging der Dnie, als eertte StaatsBiienaars van de Republiek, zo in het Staats- als Krygsweezen aan het algemeen bewind, inzonderheid aan de uitvoerende macht, zo aanmerkelyk aandeel hadden, echter dikwils , ter voldoening hunner onbegrensde heerschKucht het Vaderland jammeren berokkend hebben , die jhooit in een Oppervorst geduld wierden, heek dit den Ichrvver aangefpoord, om dit merkwaardig onderlcheid na Ie vorfchen, en , by die gelegenheid, den oorfprong van het iStadhouderfchap, en waartoe hetzelve is ingericht, aan te rroonen benevens de gefchiedenis der Stadhouders korteivk te'doorloopen, om hieruit te doen zien, hoe, van ftvden herwaards , het in deeze Republiek geen zeer ongewoon verfchynfel geweest is, om Steden, zelfs geheele 'Provincië 1, met kracht van Wapenen , aan het eigendunkelvk goedvinden van den Stadhouder, inzonderheid met 'opzicht tot de Magiftraatsverkiezingen, té onderwerpen; (waarop de Schryver in het tweede Hoofddeel overgaat, om dit toe te pasfen op het onlangs gebeurde, met opdicht tot de Overheden en verdere Uewooneren der Steden Hat,tem en Elburg. Dan , om een toereikend denkbeeld te geeven van al 't onrechtvaardige, 't welk tn de laatstgenoemde gebeurtenis ligt opgelloten, ■ was het noodig p R 5 voor-  »4<5 HISTORISCH VERHAAL vooraf eenig onderzoek te doen, naar de oorfprongkelyke: Rechten van Gelderlands Ingezetenen , ten einde daaruitï blyken moge, óp hoedanige wyze haar dezelve van tydt tot tyd, met Ijst of openbaar geweld, zyn ontnomen, eni hoe noodzakelyk het voor dezelven is, ten miulten voor; het behoud der nog overgeblevenen, zo veel mogelyk zy,, keu. Hierom heelt hy , .van de vroegere en tegen-W lordüc gevleidheid dier Provincie , inzonderheid van de: Sw lyfcc v.-.p-echten , met opzicht tot de Magiftraatsver-• kaesii feu , Cn hoe dezelve, van tyd tot tyd , gefchondeni ;KJ i -. vee', opengelegd , als juist dienen kan, om een i I nelyk goed begrip, dien aangaande, op te vatten. In i 'l b m lei is hy zeer breedvoerig, over de invoering vani bi I i I ikkeod Reglement van 1750, waardoor alles van deni Sti - mdei ai'hangkelyk gemankt is, en welks fchadelyke: ge» 11 dooi den Schryver worden aangetoond; waa'rnai ••• MM een Veriinal geeft, hoe Gelderland, door het voor-b eld »an ;indere Provinciën, opgewekt, en door de Man-• nentftal Iran echte Vryheidszoonen aangewakkerd, het be-fluit nam , om na de oorzaaken hunner rampen te onder-', zoeken , hunne gefchonden Rechten te herlfellen, en het: voorfchreven Reglement te redresfeeren en te verbeteren;! dan dat, niettegenflaande de Mannelyke Voordellen eni Protesten van den braaven van der capellen en anderen , die verdrukkingen geltadig toenamen, zo dat men zelfs tegen de Tekenaaren van het Nationaale Request,, dat hier in zyn geheel, benevens het gebeurde, dieswegens wordt opgegeeven , zekere Inquifitie aanving , het: geen echter van dat gevolg was , dat het Volk van Gel- derland, wel verre van zich te laaten affchrikken, tot herftel zyner vervreemde Voorrechten , voortaan foortgelyke Verzoekfchriften in te brengen , echter nogmaals" zyue i ftem verhief, cn, by een tweede Request, op nieuw begeerde, dat die ondraaglyke kluisters, welke men geduurig poogde tc verzwaaren , verbrooken mogten worden. Dan dit Adres wedervoer nog erger lot dan het eerlte, en wierd, door de meerderheid der Staatsleden, met ver-, fmaading agter de bank geworpen, die toen, zonder op de Advyzen van veele hunner Medeleeden de minlle acht te flaan , befloten , ingevolge het gemelde Advys van den Hove Provinciaal, de Volkftem, ware het mogelyk, voor altyd te onderdrukken, en, door geheel Gelderland, de zr> berugte Publicatie in dato n Mai 1786, (die hier door den Schryver in zyn geheel, beuevens de Protesten en Aan-  "5 WEGENS HATTEM EN ELBURG. rAanteekeningen van zeer veele Staatsleden, in 't byzonider van den kundigen capellen tot de marsch, wor-den opgegeeven ,) te laaten afkondigen. Het derde Hoofddeel, waar mede bet tweede Stuk zynen aanvang neemt, ;begint de Schryver met eenige aumerkingen op de voorfz. Publicatie , waar tegen zich eenige Regenten van Hattem en Ehmrg verzet hebben , deelt ons verder de vrachtelooze poogtnge.i mede van eenige Gelderlche Regenten , om het welzyn des Vaderlands te bevorderen, en doet ons voorts zien, het algemeen wantrouwen, dat ny de Natie , tegen de uitvoerende macht, was ontdaan, en de oorzaaken waar uit hetzelve zynen oorlprong nam. Na ons dit, en meer andere Stukken, tot de hoofdzaak betrekkelyk, te hebben medegedeeld, gaat hy over tot eene korte Befchryving van Elburg, deszelfs Regeerings - Collegiën ■en Magillraats-bedelling , die weleer door de Gilden en Burgery verkooren , doch door de Stadhouders van dit wettig recht beroofd wierden , voorts het Collegie van Gemeentslieden , de verkiezing van welks Leden tot heden toe aan Gilden en Burgery verbleven is; by welke gelegenheid ons de Schryver de gefchillen mededeelt, welke ontdaan zyn uit hoofde der weigering van de Magiftraat , om een wettig verkooren Gemeentsman in den eed te neemen; voorts de nuttigheid der Collegiën van Gemeentslieden , de oorzaak' van 't misbruik , 't welk dezelve fomtyds van haar gezag gemaakt hebben , en het diep verval , waarin dit Collegie zedert meer dan dertig Jaaren geraakt, en buiten daat gedeld was, om aan zyne bezwooren plichten, in allen deele, te voldoen, waarvan de voornaarode oorzaak alleen daar aan was toe te fchryven , dat het zelve geene afzonderlyke Vergaderingen hield, en derhalven over zulke aangelegenheden niet behoorlyk raadpleegen kon, die, volgens 't Stedelyk Recht, aan dir Collegie in 't bvzonder zyn toevertrouwd. Het vierde Hoofd ftuk vangt de Schryver aan , met eene befchouwing der Gelderlche Landdagen, hoe dezelve gehouden worden , en op welke eene wyze de uitfehryving daartoe gefchied. De drie oofd(leden , namelyk, hebben het recht , om eene Kwartiersdag te verfchryven, en het Hof is verplicht, om alle de Poinclen, waar over geraadpleegd zal worden , over te zenden. Dan, ten deezen opzichte, hebben veele misbruiken plaats gehad, 't welk weder aanleiding tot veele andere verderfelyke misbruiken gegeeven heeft , waar van de Schryver ons de beklaa. gens-  248 HISTORISCH VERHAAL WEGENS HATTEM EN ELBURG. genswaardige gevolgen heeft aangetoond, en tevens doenr zien, hoe de gezwooren Gemeente te Elburg, zich tegenr een der grootfte misbruiken op de Landdagen heeft be-:ginuen te verzetten, en tevens te eisfchen om het vry.e,£ Stemrecht, ter Staatsvergadering, te doen gelden, benevensj alles wat dies wegens is voorgevallen; en hoe het voorts s( gelegen zy , met opzicht tot de gewaande misdaad, om2 welke de Burgeren en Ingezetenen van Elburg, op lastri hunner Principaale Vertegenwoordigers, zo niet als open-3 lyke vyanden , ten minden als wcerfpannige en oproerige»] Burgers, door Militair geweld moesten te onder gebragt3 worden; waarop hy in het vyfde Moofdftuk overgaat, omi mei mie mugciyivc oiizyuigueiii te onderzoeken , welke: zaaken en omltandigheden tot gelyke onderneeming , tegen de Vryheidlieve ide Bewooneren van het verdrukte Hat- . tem , de waarfchynlyke aanleiding gegeeven hebben; zoI dat in dit en het laatlte zesde Hoofdftuk, alles in een be- . hoorlyk verband is bydéngebragt, wat binnen Elburg en Hattem, met opzicht tot de wezenlyklte bezwaaren der Ingezetenen, en inzonderheid, het weigeren van eenen door zyne Hoogheid , den Heere Stadhouder, tot Regent aaugellelden Garde du Corps, is voorgevallen. Vaderlandsch Woordenboek; door jacobus kok. Zestiende-' Deel. Fra-Fy ; met Kaarten, Blooten en Pourtraiteni Te Amfteldam , by J. Allart , 1786. In gr. 8vo. 608 bladz. \V7y hebben reeds meermaalen van dit Werk, als een 'i W nuttig Handhoek voor hen, die eenige kennis van onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen en Oudheden erlan- ; gen, en daartoe de bronnen zeiven willen nafpooren, met Ipf; gewag gemaakt, en gelyk wy telkens het een of ander, by wyze van Uittrekfel, tot een Haaltje, uit dit Werk onzen Leezeren mededeelen, zullen wy thans, het zelfde voetfpoor inflaande , hier laaten volgen, het geen de werk- 1 zaame Schryver, nopens de geaartheid van Frieslands Bewooneren , heeft aangetekend. „ De hedendaaglche Friefen verfchilien grootelyks van de Ouden, wier Geaartheid, Zeden en Gewoonten o-e-1 noegzaatn overeenkomftig waren met die der Batavieren* waarom wy dit met ftilzwygen voorby gaan. De oorzaaken van deeze vtrfcheidcnheid en zigtbaare verandering zyn  J. KOK, VADERLANDSCH WOORDENBOEK. 249 zyn buiten twyfel veele. De Romeinen, bier te lande verkeerende, leiden 'er zeker den eerden grondflag toe; ihebbende de Friefen van hun niet alleen geleerd het Leezen en Schryven, maar ook vry wat van hunne Zeden; ivooral, toen het voor hun een ftuk van belang geworden ;was, de vriendfchap met de Romeinen aan te kweeken en 'te onderhouden. Zy , die eenige Jaaren achter elkander, iibuiten 's lands, in vreemden Krygsdienst hadden omgevzworven , gelyk oudtyds van veele der aanzienlykfte Jon(gelingen onder de Friefen plagt te gefchieden, kwamen laelden of nooit in hun Vaderland te rug, zonder iets uitKheemsch , in Taal, Zeden en Gewoonten, mede te brenigen, 't welk, fchoon met geen opzettelyk voorneemen, (ongevoelig op hunne Kinderen over.ging, en daar door leen ongemerkte verandering te weeg bragt. Het geen dus Idoor de Romeinen hier te Lande begonnen was , werd «kort daarna door de Franken voortgezet, en wel inzoniderheid, na dat deezen het zo verre gebragt hadden , dat jhet Christendom door de Friefen, met verlaating van hunnnen Vaderlandfchen Godsdienst, vry algemeen was aangenomen. Want daar dit, behalven de overkomfte van sveele buitenlandfche Geestelyken , aan den eenen kant, tniet weinig toebragt , om den wederzydfchen haat en afkeer merkelyk te verzachten, welke, hoe onredelyk ook, ruit verfcheidenheid van Godsdienftige begrippen en plechtigheden doorgaans gebooren wordt, gaf het, aan den anderen kant, insgelyks gelegenheid tot dien gemeenzaamen lömgang en verkeering, welke tusfehen verfchillende Volitken nooit gcoeffend wordt, zonder dat het eene Volk van ,'shet andere deeze of geene gebruiken overnam. De Weeitenfchappen, die , met recht, voor het bekwaamde mid|del, ter befchaaving der Zeden en Gewoonten worden gejihouden, daken ook, langzamerhand , in deeze Gewesten p hoofd op, en werkten grootelyks mede, om de reeds ibegonnen veranderingen ten'fterkden voort te zetten. Dan , 'zo 'er iets is, dat daaraan de laatfte hand gelegd heeft, is het, waarfchynlyk , de vermeerdering van Frieslands Rykdom , welke , met het voortzetten van den eertyds iverwaarloosden Landbouw, Koophandel en Scheepvaart, Jtot een aanzienlyke hoogte geklommen is, en eene zeer igroote verandering heeft te wege gebragt, zo, om dat sfveele Vreemdelingen daar door zyn aangelokt, om zich, jmet verlnatinge van hun Vaderland , ter verkryging van een ruimer bellaan, herwaards te begeeven, en zich met den  *5« J. KOK den ouden Landaart te vermengen, als ook, om dat vee*: le ryke Landskinderen , even , als of het nu een fc hands s ware, geboren Friefen te zyn, daar hunne Voorvaderertij zo groot een eer in Helden, zich meer en meer van bmm ne Landgenooten onderfeheiden, door zich BuitenlandersA en wel liefst Franfchen , tot voorbeelden van navolging tee verkiezen. „ Dan, hoe zeer de laatere Friefen van de vroegere ver-' fchillen, 't is echter waar, dat zy, minder dan,wel aom ren, tot buitenfpoorigheden vervallen zyn. Misfchien is 'en nog wat overgebleeven van de oude gezethei! op eigeni Taal en Zeden , welke oudryds zo verre ging, dat zy metl andere Volken weinig verkeerden , en zelfs W etten maak-, ten, om geen Buitenlanders onder hun te laaten woonen,, zo als meu breedvoeriger zien kan by gabrkma , in zyne; Voorreden voor g. japiks, Friefche liymelary. Uan, in plaats van dit een deugd te noemen, is het eerder als eeni woeste onbefchaafdheid aan te merken, welke . door eene: betere , en niet de menfehelyke Natuur meer overeenko-' mende, gezelligheid, is weggenomen. „ Maar, hoe groot die veranderingen ook zyn, de Friefche: Natie is niet geheelè'nal van geltalte of inborst veranderd., De Friefen zyn, over 't algemeen genomen, nog ryzig en fterk van ligchaam , waartoe het gebruik van voeilzaame: fpyzen , gepaard met een gezonde arbeidzaamheid, waar», fchynlyk niet weinig toebrengt. Ook zyn zy van een aan-' zienlyk en bevallig wezen , waar in een onbefchroomde: achtbaarheid en deftigheid doordraait, welke zy, vooral in het fpreeken, door eene rondborftige vrymoedigheid , we-' ten aan den dag te leggen, terwyl hun de roem van open-, hartigheid, goedaartigheid en getrouw te zyn, niet kan ge-' weigerd worden, fchoon zy niet vry te pleiten zyn van: ftyf hoofdigheid, die het zeer bezwaarlyk maakt, om hen van hunne eerstgenomen befluiten af te brengen, Ten aanzien van de befcherming der Vrvheid is hun dit, in veele gevallen, van merkelyk nut geweest; en wenfchelyk ware het , dat de Friefen, ter herkryging van hunne gefchonden Rechten, in deeze dagen, die aangebooren ftyfhoofdigheid niet lieten vaaren. Wenfchelyk ware 't, dat hunne Overweldigers dit gedeelte van hun karakter thans in aanmerking wilden neemen. „ De Vrouwen in Friesland zyn, over 't algemeen, welgemaakt vaivlyf en leden; blank en fchoon van aangezicht ;• doorgaans voorzien van helder tintelende oogen, en blanke of  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. 251 of bruine hairen; wordende hier weinig Bruinetten gevonden. Ten platten lande, daar de levenswyze minder bedorven is dan in de bteden, vindt men inzonderheid veele, die in fchoonheid en bevalligheid, met die van de Steden gelyk ftaande, haar in zilverwitte tanden, bloozende kleur en frisfche geftalte , niet weinig te boven gaan, hoewel ze , doorgaans minder van die verfynde befcbaatdheid bezitten, 1 welke in dé fteden , en voornamelyk by den rykdom, ■ heerscht, en niet zelden te verre gedreven wordt. _ 1 De pragt, zo in gebouwen als andere dingen, is aldaar :: minder dan ia andere Oorden. Van de oude Stinzen of Steenbuizen, zyn in Friesland weinige meer overig. Egter ontbreekt het 'er niet aan fraaije Landhuizen, met vrucht. 1 baare tuinen, hoven en vyvers, gefchikt tot aangenaame 1 Zomerverblyven. De Boerenwooningen en Schuinen , het zy dezelven in eigendom of in huur bewoond worden, zvn aldaar zeer aanzienlyk. en overtreffen veelal die der tandere Provinciën in Oostergoo en Westergoo; daar men t de beste landeryen vindt, heeft men ook de kostbaarfie f en fraaifte huizen. • Dan nergens is de verandering grooter dan in de kleedin"- der Friefen. De aanzienlykfle, zo Mans als Vroui wen, hebben zich reeds, van overlang, naar Duitfche en 1 Franfche manieren beginnen te fchikken, en vinden daarin i veel navolgers onder den Burgerltaat, die hier toe te lig• ter overgaan, om dat dit een gereed middel fchynt om ! zich van 't gemeen te onderfeheiden , en tot een rang van i meerder aanzien op te klimmen. Zonder ons dan met de I aanzienlykiten, die men, aan de kleeding, voor geen Frie« fen kennen kan , bezig te houden, zullen wy ons enkel I tot den middelftand bepaalen, en wel meest tot die vau 3 het platte land, omdat de kleeding der ftedelingen, vooral ' der Vrouwen, zo verfchillende is, dat de kenners daar alleen by weeten te onderfeheiden, of zy uit de hoofdftad dan uit andere fteden zyn , en bepaaldelyk uit welI ke ' Van allen, zo landluiden als ftedelingen, moet men erkennen, dat hunne kleeding verre is van weidsch te zyn, als ook, dat 'er iets van dat landeigene in doori ftraalt, waardoor dezelve, en inzonderheid die der Vrou> wen al zyn zy geen Hindekopers of Molquerummers, „\r.u'' cipmnkkelvlt van alle overige laaten onderfeheiden. Ook ftraalt 'er iets bevalligs door, dat met weinig ter ver• meerdering der vrouwelyke fchoonheid dient. De zoge. noemde Duitfche mutzen met breede kanten, de gouden oor»  25- J. KOK ooryzers, en andere verfierfelen van goud en zilver, eer-r tyds zo weinig, doch nu zeer veel, geacht, en niet zeldeni boven vermogen gebruikt , (leliën dezelve in het aangev naamfte iicht. En bier aan heeft men toe te fchryven, dati een wel uitgedoste Friefche Vrouw , of jonge Dochter nooit op een vreemde plaats kan vet fchynen ^ zonder cerïr bewonderende aandacht, van groot en klein, tot zich tas trekken. Wat verder het onderfcheid der kleeding betreft eni genoegzaam bekend is, beoordeele een ieder naar zynen: fmaak en zinnelykheid. „ ln fpyze en drank, als ook in de verders levenswyze,, verneemt men wel de oude ruuwheid niet meer; dochr/t echter heerscht 'er een eenvoudigheid , die elders niet te-: vinden is , en geene omllagtige toebereiding vercischt., Dan, nadat de Visfchery, de Landbouw, de Veefokkery,, de Koophandel en Scheepsvaart een zichtbaare vermeerdering van 's Lands rykdom veroorzaakt hebben, heeft ook de levenswyze een gantsch andere gedaante aangenomen. De drank betreffende, in plaats van" zwaare bieren, waarin een dronkenmaakende kracht frak, en die, thans in geen dagelyks gebruik meer zyn, is de kofii, nevens de thee, overmatig ingedrongen. By de fatzoenelyke luiden is het thans, eene fchande, zich in 't openbaar dronken te vertoonen ; bierdoor zyn de tegenwoordige Friefen veel handelbaarcr dan hunne Voorouders. Getrouw het eens gegeeven woord te houden ; Vaderland en Vryheid te beminnen, en, als de nood aan den man komt, die kloekmoedig voor te ftaan, om zich geen nypend juk en banden van flaverny op den hals te laaten dringen; een arbeidzaam en zuinig leven te leiden; den Koophandel en vooral de Scheepvaart , zonder aanmerking op dc gevaaren met dit beroep onaffcheidbaar verknocht, te dryven, zyn dingen , die de Friefen tot lof verftrekken en hun hoofdkarakter uitmaaken. ,, 't Is algemeen bekend , dat deeze Natie voor geene andere in 't beoefenen der. fraaije wetenfehappen behoeft onder te doen; een menigte van ervarene Friefen, in alle vakken van geleerdheid uitmuntende, (trekken daar van ten bewyze. Mannen , behoorende tot den kanzei, tabbaart of degen; Vrouwen, doorleerd in alle takken van geleerdheid, zyn reeds vroeg en als nog in Friesland bekend geweest. Ter voltooijing van den aart en karakterfchets der Friefen, zullen wy. 'er dit volgende nog byvoegen. „ Even gelyk de voornaamffe deugden en gebreken onder b het E  VADERLANDSCH WOORDENBOEK, 253 iet menfchelyk geflacht, zyn dezelve ook onder bun verbreid gelyk men onvermoeiden yver en vuige vadligheid, rematigde deftigheid en ftyve ftuursheid, dartele weelde ■ vrekke gierigheid, dapperen heldenmoed en bloode lafhartigheid, fchi'tterend vernuft en drieste domheid, overal Last elkander geplaatst vindt, dus zyn deeze deugden en Jndeugden ook onder hun bekend. Dan uit het geen reeds iteze^d is , zal men kunnen opmaaken , dat de Friefen leenzins gefchapen zyn, om zich in weelde en wellust te Laden; om in koetzen gewiegd te worden , of daaglyks Li en ledig eenige uuren aan tafel door te brengen, of om Let oefchilderde kaartebladen gantfche avonden en nachten le verfpillen; maar om de kracht van een welgefpierd geitel door ftoute en vaardige lichaamsoefeningen,te verdubbelen. En zeker, onaangezien de llyve houding, die hun, h den eerften opflag, meer of min, eigen fchynt, weeten ly het wel te toonen als het te pasfe komt. Even kun|ie in het bellier van paarden als van fchepen, onvermoeid op de jacht, in het kaatfen , in het kolven, en ïooral in fchaatsryden, waarin hun niemand overtreft; lortom in alles, wat tot een vluggen en fterken kaerel fereischt wordt,zonder weer of wind fe ontzien, bewyzen |y genoegzaam, dat de dappere Romeinen niet vrugteloos Wanne leermeesters geweest zyn. De Friefen, die dus met fecht den naam van de ftoute Friefen verdienen, zyn ongeloelig voor vleijery; en zo men de Grooten uitzondert, flie overal willen gevleid worden, kan men met grond leggen , dat zy door geen vleijery te winnen zyn. Even liin kan trotschheid onder hun geduld worden; hun ferootfte vermaak beftaat "in de vernedering van een hooglioedig mensch. Konften, die aan een fynen fmaak wor|en toegekend, gaan by hun niet zeer 111 zwang. Dan in nuttige molenwerken,(luizen en andere werktuigen , zyn |v groote meesters. De landman fchynt onder hun een tWvs^eer te zyn: het droogmaaken van Meeren, het bedyTen-° het vellen van bosfchen, om den grond tot wei-of Maailanden bekwaam te maaken, fchynr hun van natuur Bgen te zyn. Anderen, doch in minder getal, muntea in verlclieiuene anaerc 4«»tu «•» U. DEEL. N. ALG.LETT.NO. 6. S 2W  254 tweede iets. Tweede iets voor de Predikanten van Noordhollani; met li-tra ■ king tot het voorgesallene op de twee laa'fte tynodens li Aoord'holland, in de slaak van d n Rooster en den aanV.ee> van dien. Te Hoorn, by L. Vermande, 1786. In gr. oeïa-c, 56 bladz. i yolgens belofte in 't eerfte iets gedacn (*) v'ndt men in d tweede ene nadere opheldering van her voorgevallene raki dc den Rooster, cn den aenkleve van dien. Hier toe breit • men in dezen, uit het 'porttfmilï, naer een vry echt affehtf voor den dag, de eerde propofitie in dc Clasfis van Alkrrli ge iaën, wegert het arresteren van een vasten Rooster in I begeven der Synodale officien en commisfien, mitsgaders I M.sljve door de E. Clasfis van A!km>ar, verzonden aan 1 vyf overige Clasfen der NoordhoIIandfche Synode, met betref king tot het voorgevallene op de Synodale Vergadering re Em hutzen; met eenige bylagen, welken ten regten verftandc <1 etlyke byzonderheden dienen. De Uitgevers dezer Stul ken, oordeelende „ dat het meer dan tyd wordt, dat d< „ Geestelyken hoogmoed bekend, en derzelver heersck „ zugt ook tevens paal cn perk gefield worde," hel ben 't racdzacm geoordeeld, ., hier me ie der Waereld ondl 't oog te brengen, wat geestelyke Hoogmoed en Heers! „ Zingt, zelfs in deze dagen van Vryheid, durft onderncemen i „ Uitvoeren: provifionecl (voegen zy 'er by,) bepaald „ wy ons nog tot den Rooster en annkleevp van dien; dan rvei ,. Wél zullen wy waarfchynlyk alle de fchrecuwende infóttl „ liteiten deezer Enchuizer Synode uit origineele Stukken we », dra u mededeelen." (*) Zie boven bl, 12. .Onzyd'ge en beproefde gedagten, over de Leer annginnde Geesti en Geestenzienders van justus christian' hennp gs , Hofrat en Hoogleeraar te Jtm. Uit he' Hnogdn'tsch overbezet, ond\ ■ de V.infpreuk: Altislimo annuenre viribus meis. Eerfte Stut Te Anflcrdam by A. Fokke Simonsz. 1786. liehaiven c Voorreden , 202 bladz. In octavo. - j JJ[et onder veelen nog heerfchende bygeloof in Spookhistoriën en wegens het zien van, of verkeeren met, Geesten, tej kvagtigfte tegen te gaan , is de taak , welke dc Hooglceral Hemvngs in dit Gefchrift op zig genomen heeft; om alle bvgc loovige denkbeelden nopens foortgelyke verfchynzelen , zo nic 2 . &  J. HENNINGS, OVER GEESTEN EN GEÏSTENZIEJTDERS. 25<". ; geheel uit te rooien , (dat bezwaarlyk gelukken zou,) althans grootlyks te verminderen. Ten dien einde, fcbikt hy zig eerst tot het nafpooren van de bronnen, waaruit de bedricglyke gewaarwordingen , die de oorzaak der fpookverfchynzelen zyn, rontftaan ; en vervolgens verledigt hy zig tot het onderzoeken der bewysredenen voor de mogelykheid en weezenlykheid van fzulke verfchynzelen. Het eerst opgenoemde Lid wordt, p dit eerfte thans afgegeeven Stuk, voorgedraagen. [. Na eene beknopte ontvouwing der verfchillende foorten van jbedriegelyke gewaarwordingen, brengt de Hoogleeraar derzeljver hoofdbronnen tot een drietal , waar onder de Verbeeld rigskragt de voornaamfte plaats bekleedt. Hieromtrent komt boHenal in overweeging haare werking by inwendige veranderingen der Ziele; en voorts ook by inwendige aandoeningen in Eet Lichaam , en door aanleiding der beweeginge van het Zepuwfap, zonder medewerking van eenig buiten den mensch beMaande voorwerp. Daar benevens eischt hier opmerking, de Invloed • der verbeeldingskragt by uiterlyke gewaarwordingen , pf zodanige, welken door een voorwerp, van den mensch onBerfcheiden, verwekt worden. En hieromtrent ftaat wel in agt Ie neemen, dat de verbeelding, by verecnigdc dingen, inzonderheid gelyktydige, van het eene tot het andere befluit: waaruit jflan volgt, dat de gedagte over een onderwerp ook eene gedagte tover de in- en uitwendige eigenfehappen en gebeurtenisfen der feaake verwekt, en omgekeerd. Even zo verwekt het denkbeeld les tekens het denkbeeld van het betekende, het denken aan fene plaats de gedagte aan de zaak, welke in die plaats gevonMen wordt, en de gedagte van de uitwerking het denkbeeld van Be oorzaak , omtrent welk een en ander ook het omgekeerde llaats heeft Op deeze grondregels worden, gelyk de Hoogleeraar Moet zien , de gevolgen der natuurlyke Toverkunst bcgrypelyk; |;n hy merkt tevens nog aan, hoe een gedeelte van a g te reen vol.pende gedagten de overige, voor-en agterwaards, vernieuwt. Eene tweede voornaame bron der bedriegelyke gewaarwordingen findt de Hoogleeraar in dc misflagen der gewaarwordingsleden; imtrent welke in dit geval het gevoel, het gezigt en het gehoor, iyzonder in opmerking komen; het welk hem ieder deezer drie afzonderlyk doet nagaan. Hier by voegt hy, ten laatfte, ils eene derde bron, het bedriegelyke der gewaarwordingen, dat naaren grondflag heeft, in eene tusfehen beide komende zaak, |velke zig tusfehen het gewaarwordingslid cn de gewaar geworden zaak bevindt. Zo kan 't, fey voorbeeld, gebeuren, dat iemand, tegen ons overzittende, by 't branden der kaarfe, 'er zeer ileek uitziet, terwyl hy nogtans de leevendigfie koleur bczir. I De Hoogleera-'.r ontvouwt de hier opgetelde byzonderheden ■net eene oordeelkundige naauwkeurigheid ; en doet het bygejpr.gte veelal dienen ter ophelderinge van deeze cn geene verhaaS 2 len  2sS J. HtrVNINSS ]cn van dien aart, of van zodanige gebeurtenisfen , die men ligt- Jl lyk tot fpookverfchynzels brengt. Tot een ftaal zyner manicre | van voordragt, dicne het volgende over den regel, dat ae gedagte | van de uitwerking hét denkbeeld van dc oorzaak verwekt, het welk :| wy te eerder v'erkoozen hebben, om dat het te gelyk een ge- -I val opgeeft, hetwelk den Hoogleera r zeiven, hoe ongeloovig | aan fpookeryen, in den eerften opdag eenigermaate over hoop I wierp. „ Men zal, (zegt hy,) my ongetwyfeld toeftaan, dat de ftel- I Iing: de uitwerking verwekt het denken aan de oorzaak, zulk I een regel is, welke de grootfte magt en onbepaalde heerfchappy'| op de verbeelding oefent, en onder de overige regels met den I prys van voorrang prykt. \ ereenigt men met dezen regel de on- J betwistbaare waarheid, dat een gewrogt van meerder oorzaaken i| kan ontflaan, en de (lervelingen heel dikwils, in bepaalde en by-l zondere gevallen, juist die oorzaak uit meerdere kiezen, waar| aan 't Gewrogt nogtans zyn Beftaan niet heeft te danken; dan i wordt dit een ryke Myn van vindingen, waaruit zo menige val-febe verfehyningen zyn voortgekomen, en welke zo veel ople-. vert, dat ze, wegens haaren onuitputbaaren rykdom, zelfs voor: alle toekomende tyden, de menfehen met verblindingen veirykem zal. Breideld men daarom de, naar dezen regel, zig werkzaam bewyzende verbeeldingskragt'niet, dan is ze gelyk een wild eti ontembaar paard. Een ftommelen inzonderheid 's nachts,, wan eer men ftilte gewoon is, een kloppen aan de deur,, ten minfte een geluid daar aan gelyk, is eene uitwerking, welke: tog haare oorzaak moet hebben. Men onderzoekt dezelve, men i opent de deur, waaraan men 't kloppen meend gehoord te heb-, ben, en ziet! het werkende, de oorzaak van het kloppen , en: het duidelyk begrip daar van blyft voor ons verborgen. Niets fteltl! zig voor onze z:nnen, het welke onze navorfebende nieuwsgie-f righeid verzadigen konde. Zoude dan niet , denkt de zwakke* fterveling , een onzigtbaare Geest dit gevolg hebben gewrogt?}: Niets zekcrer, dan dit; want zonder alle oorzaak kan een ge-e wrogt tot daadelykheid niet komen. Ziet daar eene nieuwe bron [( van fpookverfchyningen Maar hoe, wanneer, eene in eeneri fchcur van de muur, in ecu hollen balk , pf boven de deur zit-fl tende, en zig verfcbuilende muis een geluid hadt verwekt, eenef vol kom ene overeenkomst met het kloppen aan de deur hebben-B de? wanneer het kraaken der deur, gepaard gaande met denjt logt van een openftaand, of wel zulk een glas, waarby delugte door verfcheide reeten komen kan, zulk een geluid had konnen» ve-wzaaken ? Voor verfcheide jaaren heb ik zelf een voor-I beeld beleefd, 't welk my bykans van myn ftcl gebragt, eni myn ongeloof in fpooken in een vast geloof hadt veranderd, byti aldien ik nier, by een nader onderzoek, de waare rede hadt ont-ff dekt. Ik woonde op eene kamer, waar toe men door een naau-L wen  OVER «EESTEN EN GEESTENZIENDERS. 357 wer gang moest komen, welke met een glas eindigde, het welk: na buiten open floeg. Wanneer ik nu eens, opeen avond met een vriend fprak , zo kwam^het my voor, als of iemand aan de deur klopte; maar om dat het geluid my al te zagt voor kwam, en ik myn gefprek niet wilde afbreeken, zo dagt ik by my zeiven, indien 'er iemand is, dan zal hy nog wel eens en harder kloppen. Zo als ik dagt, gebeurde het ook: daar wierd weder geklopt, en ik zeide tot den vriend, die by my was, dat het my toefcheen, als of 'er iemand reeds vooraf geklopt hadde: hy zeide mede van ja, waarom ik riep: kom binnen! Doch daar kwam niemand, alhoewel ik het woord, kom binnen, herhaalde. Vermits ik nu geen lust of trek by my bcfpeurdc, om op te ftaan, zo zeide ik tot myn vriend, wil hyniet binnen komen , dan mag by buiten blyven, en wy vervolgden ons gefprek. Wel dra wierdt dit weer afgebroken , door een herhaald kloppen arn de deur, het welk zeet duidelyk was, en waardoor zelfs de fcheut van het flot, welke, dat men wel moet merken . fpeclcns had, en wapperde door eene beweeging een geluid gaf. Hierop ftond ik op, maakte de deur open; maar z^ct! daar was niemand te zien noch te hooren. Voort zeide ik tot myn vriend IvL B... welke thans nog, als Leeraar by het Gymnalium te Gotha leett, 't is zeker een Student, die my eene pots wilde Ipeelen. Na dat ik daarom de deur weêr toegedaan had, zeide ik tot den gemelden M. B .. komt houd gy de kaars, wy willen wagten tot dat 'er weêr geklopt wordt, als dan zal ik de deur fchielyk open doen, en dan weete ik, dat de geen , die geklopt heeft," betrapt moet worden, om dat de gang zo naauw is, dat de deur bykans fde gantfche breedte des gangs beflaat. Zo dra ik nu de deur geopend zal hebben, licht dan met de kaars na buiten, ten einde wy, voort, den geheelen gang over, en hem zien kunnen, welke my voor den gek wil houden. Wy hielden ons beiden heel Lftil, en hoorden wel dra hierop een geluid, het welk ons beiden [volkomen zo voorkwam, a's of een Vrouwspcrfoon met zyden [kleederen tegen den muur ftrcek. lk zeide, hoewel heel zagt, tot myn vriend; ei 't is zelfs een vrouwsperfoon; en deze vriend gaf, door het knikken met zyn hoofd , zyne toeftemming te kennen. Niet lang daarna klopte dit ook aan de deur, en de 1'cheuc pvan het flot wappe;de insgelyks. De gewaarwording van dit kloppen, en myn geweldig openflaan der deur, volgde oogenbiikllyk. Wy lichteden aanftonds met de kaars; maar, fchoon wy den geheelen langen gang konden overzien, daar was egter nie[ mand te merken. Wy, doorzogten , in eene bevreesde verwagI ting, de open gaten, of zig daar, mogelyk, de onzigtbaare vet| borgen hieldt; maar al onze moeite was vrugteloos. Nu zagen wy malkander beteuterd aan, gingen weêr in de Kamer; de [vrees, welke ons beiden beving, hadt een volftrekt flilzwygen { ten gevolge, tot dat we elkander eindelyk te kennen gaven, dat S 3 hier  253' J. HENNINGS, OVER GEESTEN EN GEESTENZIENDERS. hier iets agter ftak. De vrees vermeerderde, wy wilden de meictj fchellen , en om zulks te doen was flegts noodig , na het glas^i te gaan , en daar aan een yzerdraad te trekken ; ik verzogt" myn vriend, dat hy eens fchellen mogt ; maar die gaf ten anti woord , dat zal ik wel laaten, dit kunt gy immers zelf doen.i, Doch de moed hiertoe was by my te zwak. Na eenig overleg begon, eindelyk, de rede weer by my te herleeven. Ik wa-t pende my met dapperheid , en nam een grooten Hok in de hand* met oogmerk , om , met myn vriend verzeld, den gang nog-; maals te doorzoeken. Wy gingen de Kamer uit , met eenei kaars , flooten de Kamerdeur toe , en wilden op den gangj letten, indien 'cr het in zyde gekleed Vrouwsperfoon weer zoui verfchynen. Onze Moed wierd wel dra rykjyk beloond. Want, zonder een lang wagten, kwam een fterke wind door het opera ftaande glas in den gang, welke door den geheelen langen gang: waaide, cn een zelfde geluid s veroorzaakte , als dat geen is, wanneer een vrouwsperfoon met een zyden kleed langs een muur ftrykt. Dc deur, welke eenigzins klapperde, wierdt doorj d zen warlwind, eenige maaien, kort na malkander, gefchokt, waardoor een geluid , het kloppen van iemand aan eene deun volkomen evenaarende, ontftondt, en ook de waggelende fcheut van 't Hot het voormaalig geluid deedt hooren. Welk eene ons: aangenaame uitkomst ! welke eene moedigheid lieten wy nu malkander blyken ! Niemand wilde bekennen, dat hy bevreod geweest was , cn ik nam het bewys voor mynen leeuwenmoed uit het door my .genomen befluit, om deii gang nogmaals te doorzoeken. Welke nu was de grondflag van allé werkingen! die alle onze kragten der verbeeldinge , ter verwekkinge van vrees , opontboden ? 't Bedrog van iets , het welk geene oorzaak was . aan te merken als eene oorzaak (fallacia non eaufa ut cottfiu') Wy fchreevcn naamlyk de gevolgen , die onze 'zinnen aandeeden, aan een onzigtbaar, werkend, leevend We. zen toe, daar ze nógtans, ecniglyk aan den wind hunnen oor-i fprong hadden tc danken. Hoe veele en menigvuldige verhaafen van fpooken rusten op dit of een dergclyk beginfel ? (*) : r_») Diwrtoc brenge ik bet voorbeeld, door joh. s,im. stryk, in clhfertA ie jutejpectomm, pag. i3. uit een Mfct. anngclwald, „ «irsinos , Kaur-1 vorftèl. Brandenb, Hofprediker, heeft zelf verhaald, toen hv voor de eepf fte'.iiiial zon precken, en by nacht de preek befludeerdc, d t 'de Uuivel —II \va.uom niet liever een logi ? de kaars had uitgehhiazen, zo dat hj' liet bla zm konde hooren, zonder dat hy ie., zag. En, toen hy de kaats 1 weer aanftak om zyre bezigheden te agtervolgen. zo heeft de Duivel, — ' waarom niet rnuizen enz.? ■ begonnen op het fpinct, 't welk in dt: 'kamer ftondt, te fpeelén, zo dat hy zyu ftudeereij ftaaken, en zig II lied bcgefeven moest." Vtt  VAtJERLANDSCHB BLYSPELEN. 259 : ; Vaderlandfche Blyfpelen. Uitgegeven onder de R'd«ndo dicere "vcrum quis vetat? 7e Delft, hy G. VeibeeK, 1787. Behalven het Voorberigt, 289 bladz. in %vo. Men doet deeze Blyfpelen, onder den bynaam van Vaderlandfche hervoort komen , om dat de hoofdonderwerpen van Ideze ven'buitenfpoorige charaöers zyn welke zig, in de tegenwoordige onaardigheden van ons Vaderland, byzonder opfom Het eerfte Stukje, getyteld de Vaderlander, maalt ons eer Schoenmaaker, die zyn winkel laat verloopen, en zig in fchulden fteekt, door zyn zogeraamd Pamotismus, teiwyl hy Ë op het welzyn van 't Vaderland, vol zuipt. Gelukkig komt hv nog tot inkeer, en ziet, dat hy, met zyne Medgezelfen een verachtlyk, en verderflyk, gedrag gefe.d heeft; dat zy niet als rechtfchapen Vaderlanders, maar als Zotskappen, Ligtnisfen Dronkaarts en Schobbejakken geleefd hebben; en dat tv dus voortgaande, de fchande en 't verderf in den mond f^'n „ lk heb, (.zegt hy,' myne dooliug gezien, be- 1 lecd'en en 'er berouw van! Ik zal myn leeven verbeteren, 1" mvn werk weder opvatten, en my als een Vaderlander ge1 " dmeen, die, zorgende voor het algemeene welzyn, zyn et- , " o-r-n "belang niet 'verwaarloost.'' Het tweede Spel. de 1 p„rwa«et geheeten, fchetst om twee doldriftige onkundige I menfehen, die, gansch onbezonnen, van de eene zyde als PaI friot en van de andere zyde als Prinsgezind, yveren. Een beI 7 disk Heer brengt hen, by eene in dat opzigt gunfttg ïnvalI lende omftandigheid, eenigzins tot bedaaren, met hun onder 't J nryr te brengen, hoe zy zig in de bresfe ftellen voor perfoonen 3 en zaaken, die zy nie: genoeg kennen, niet genoeg onderzogt 1 hnhben om 'er naar waarheid over te kunnen oordcelen. En 1 ™ de vraag, of ze dan, daar ze evenwel Burgers zyn, die 1 hphne bv het algemeene welzyn hebben, de zaaken maar moet3 ten laaten rollen, zo als ze willen, geeft hy hun de volgende I il Wy moeten in 't geheel niet onverlchilhg zyn, by den 1 toeftand van ons Vaderland! ——- Integendeel, wy moeten 1 " alle onze vermoogens infpanncn, om het beste deszelven, 1 " 70 veel wy kunnen,- tc bevorderen, doch met I " terfhnd en bedaardheid! Wy moeren eerst onderzoe- " ken 'grondig onderzoeken, eer wy oordeelcn " In het derde'en laatfte Blyfpel, dat ten opfchrift heeft, de Verliefde Mnsiet of de Couranten, is de hoofdperfonaadje iemand, die tio door de Couranttydingen laat flingeren. en op wien, als v 11 een zwaarmoedig geftel zynde, de nadeelige berichten die 's Lands ondergang als voorfpellen, den fterkften invloed heb- , Dc Autheur heeft in ieder Stukje een Mingeval Lëvlogten, en dit geeft* met opzigt tot het laatfte, aanleiding 1 '■■ : != S 4  a6o VADERLANDSCHE Bt.yspelkn. tot het bovengemelde dubbelde opfchrift. Sofia en JJzctte Nigii ten, en Leonora Dogter van Zwaarhoofd, vleien zig alle drirj met de wederliefde van Ligthart. Sofia hou.it zig gedekte maar de rwee anderen zyn verklaarde Medevrysters. Lizettel bewust, dat Zwaarhoofd zyne Dogier niet ten huwelyk zal geel ven, zo lang 's Lands omftandigheden hachlyk ftaan , maar het huw-ï lyk van zyne Nigt gereedlyk zal toelaateri, leest voor den of den Man de ongunffiglle Courant'ydingen met nadruk, en verj zwaart ze zelfs zomtyds, om hem dus doende in een zwaar-J moedigen luim te houden. Leonora ontdekt eerlang deeze listr weet middel te vinden, om ook deel te hebben in den ouder: Man de Couranten voor te leczen, en bedient zig op censil foortgelyke wyze van gunftige tydingen, om 's Vaders gemoec op te ruimen. In 't midden van dien Courantenftryd openbaanJ Ligthart zig voor Sofia; de Medevrysters zien haare or.derneeJ ming fpytig verydeld, en Zwoarhtofd is moeilvk over het aanl hem gepleegde b;-drog, zo door zyne Dogter als Nigt. Dan] zyne Dienstmaagd tragt hem neder te zetten, door hem te be-: tuigen, dat zy niet anders gedaan hebben, dan't geen de Cou-i rantiers dagelyi.s doen, en 't welk hy hen egter nooit kwaa-t lyk genomen had; liegende de een wat minder en de anderei wat meer Men bezeft terftond, dat deeze Historie wat te fterk overdreeven is; en dit hebben alle deeze drie Stukjesgemeen; ze vallen geheel byster in 't buitenlpoorige, en zyn: van daar in 't algemeen meer grappig dan geestig. De Vryheid. Tooneelfpel, door g. paape. Te Rotterdam, by dé Leeuw en Krap. In gr. Svo. 120 bladz. JFen zinnefpel op de Staatkundige omflandigheden van ons Vaderland in den aanvang des jaars 1786, waarin zich eenei rustige Dichttrant met echte Patriotfche gevoelens paart. Tyrteus Krygsger.angen. 't Oorfpronghk Grieksch gevolgd. Te Amjlerdam by P. J. Uylenbroek 1787, in gr. Svo, buiten het Voorwerk, 12 bladz. rr\yrteus, die, in den tweeden Mesjenifche oorlog, door dö -* Atheneënfers aan de Lnredemoniers, als veldheer, gezonden was, wist de moedelooze Spartaaven door het opzeggen van .eenige zyner Krygsgezangen in nieuwen Heldenyver te ontnxe.ken. De Gezangen van dien heldhaftigen Dichter, die bykans-: zeven Eeuwen voo- Ch. geboorte bloeide, door zo veel tydsverloop gefpaard, ontvangen onze Landgenooten thans uit de hand  tyrteus krygsgezangen. 26"ï h eenen zeer bekwaamen Vertaaler. 'Kr is zoveel oorfprongI fchoon en kragtigs in, dat wy veele van onze Iedendaag[e Tyrtcis/en, die beter den Snaphaan dan de I ichtpen weeli te gebruiken, van harte raaden by dien ouden Heer nog $ lesje te haaien. Dit weinige zy een proef. Dan zie men de yzren fpeer in onze handen drillen, En Mavors veldpluimaadje ons wappren op 't heimet; En leere in 't heetst des ftryds zyn flaagen niet te /pillen, 1 -Noch, waar ,t van pylen fnort,'te wanklen in zyn tred! jDan pasf' men voet by voet den vyand aan te tasten, ï En man op man gejt-ort te /aablen met den kling, U)at zwaard op zwaard ver/chaar' der weêrzydjche oorlogsgasten, T En helm op helmkam klinke, en voet den voet verdring. •derlandfcbe Dicht-en-Tooneelkundige Werken, van het Genootfchap, onder de /preuk: door natuur en kunst. Tweede Stuk. Te Amjlerdam, by W. Holtrop , 1786. In ivo, 89 bladz. \e Onpartydige Tooneelminnaar gaat in dit Stukje voort met de ongegrondheid van Diderot's Aanmerkingen , ten nadeele n het i'reurfpel, oordeelkundig ter toetze te brengen. erop volgt eene Verhandeling over het Aanwvzend Proza in •oneelflukken; deeze heeft eene byzondere Nuttigheid voor n, die zich op het maaken van Spelen toeleggen; cn bevat zeer igronde Aanmerkingen. De Bejchouwing vdn de Thirza van E Heer Mr. r. feyth draagt alle kenmerken van eene be- (jieidene Oordeelkunde, en vrymoedige Kunstliefde. De Bef van S.cko Sjardainp, enz. is goed. De Herderskout tusfehen ^jdia en Coridon zou, ware hy minder langwylig, fchooner fn> — Doch het Vers, Gods Wysheid in zyne Werker , gaat 6 denzelfden fchoonen en grootfehen trant voort, als waarin | twee eerfte Zangen gefchreeven zyn. 'ktgeleezene Verhaalen, ter verbetering van het Verfland en het \Hart. Naar het Fransch van den Heere d' aRNaud. Met '\nieuw geinventeerde Kunstplaaten. Tweede Deel. Te Amjleridam by I. de Jongh 1786. In oïïavo, 229 bladz. Jet twaalftal van Verhaalen, in dit Deel byeengebragt, beantwoordt zeer wel aan 't beoogde volgens den tytel, daar ze ,len ingerigt zyn, ons regtmaatige kundigheden van de Deugd in  2fj2 b'arnaud in te- boezemen, en wel op zodanig eene wyze, dat die kuitj" digheden invloed op hut hare hebben ; waar toe ze ook hier e daar met aanmerkingen vergezeld zyn. Tot een voorbeeld bkJ van ftrekke het volgende verhaal van Jakob's gedrag, met d| daarby gevoegde opmerkingen wegens het medelyden. „ Zeker man , Jakob geheten, had een verachtelyk beroep! indien 'er eenig beroep is, 't welk ons kan vernederen. Hii had eene vrouw en vier kinderen ; zijn werk verlchafte heil ter naauwernood den vereischten onderfland voor dit ongeluk! kig huisgezin. Hij fmaakte het waar geluk, en zijn hart opeii de zich voor de zuiverde blijdlchap , wanneer hij zijne hui.^gel gooten vergenoegd zag, en als zij met hem zongen. Hij be ffeedde dag en nacht aan zijnen onvr'oditbaaren arbeid. Mei zoude haast zeggen, dat het fortuin een kwaade geest is, wd ke behaagen fchept, in de harten der eerlijke lieden met 9 gervoeligde fmerten te doorgrieven. „ Jakob, niet tegenftaande al zijn zorg, al zijn nachtbraken' niet tegenftaande zijne kloekmoedigheid om zijn droevig lot ti heftrijden, zag zich overrompeld door de vreeslijkfte ra'mpfpoet den. Zijne vrouw en kinders geraakten eindelijk in de allerui. terfte nooddruft ; zij zuchtten , zij vroegen om brood, ja tob weent met hun, zijn gantfche hart deelt in hunne zielgrie. vende gefieldheid, in zoo verre zelf, dat hij, in zekeren zin i fjergat , dat hij zelf honger had, wanneer hij zich door de' klachten en den fchrikbarenden ftaat van zijn huisgezin getrof ftn vond. Hij fmeekt zijne buuren om bijftand in den nood, 't is vruchteloos te zeggen, dat het gros derzelven hem zelf t« verachtelijk keurden , om hem aan te zien. Wat is een onge. lukkige ambacirsman op deeze aarde? Hij vroeg met weeneiidd oogen om een aalmoes; men hoorde hem niet, noch zag zijne traanen; of zoo iemand, toevallig, eene flaauwe ontroering van irtensohlijkheid ontwaar wierd, hem rc fpraake ftond, en hulp verleende, was het zelve eene zoo geringe onderftcuning , dac zijne vrouw en kinderen daar door hun einde flechts weinige oogenblikken verfchooven. - „ Deze ongelukkige , tot wanhoop gedreven , liep dolendei door de ftraaten : hij ontmoet een zijner makkers van het zelP de beroep, cn ten naasten bij even zoo behoeftig als hij Deze metgezel word getroffen door de ffnert, in dewelke hij Jakob ziet, cn vraagt hem naar de reden, 'k Ben verloren, antwoord, de arme man , mijn vrouw en kinders hebben zints gisteren' middag niet gegeeten, en ik weet niet waar ik heen'gaa.... Helaas! zij zullen derven. Mijn vriend, zegt de ander, aangedaan door dit verhaal , neem aan , zie daar is een dubbeltje,, dat is al wat ik heb....rzoo gij wat geld wilt winnen , ik. zal je een middel aan de hand geeven.... och ! alles, alles,4 valt hem Jakob in de reden, met een zoort van drift, alles,;. be-*  VITGELEZENE VERHAALEN. 263 fcehalven 't geen tegen myne Eer en Godsdienst ftryd. Wel nu, zegt zijn makker, gaat op die plaats, bij zulk een mensch; hij ■pit het aderlaaten; en zoo je 't wilt wagen om je te doen laaten, zal hij je eenig geld geeven. 1 „ Jakob loopt ter vlucht naar de aangewezene perfoonen: hij jlaat hem op de eene arn, en betaalt hem. Hij word onderricht, [ dat men het zelfde ook doet bij eenen anderen leerling in eene 1 andere ftraat; hij loopt 'er naar toe, en doet zich op den anderen rrm baten. Deze man zoo achtingwaardig, en tevens zoo te beklagen, vervoerd door blydfchap, koopt brood, loopt haastelijk Weder naar huis, en is ijverig bezig, om het zelve rond te dee[len onder vrouw en kinderen, hij wordt flaauw, zijn kleur 'verandert, hij zet zich neder, het bloed ontfpringt zijne armen. Man, vader, zeggen zij, wat fcheelt u, gij zht gelaaten! ■ Mijn waarde vrouw! mijn lieve kinders! zeg: hij, dezelven tederlijk omhelzende, en een zee van traanen Hortende, het was, het was... om u brood te geeven. — Jakob verhaalt hun alles wat hij gedaan had; en deze zes eerlijke ongelukkigen fmelten weg in traanen, elkander beurtlings kmfchende. ö Menfehen ! welk een Tooneel!... „ Mogt deze aandoenlijke trek de menschlijkheid, in het diepfte der harten, meestal werkloos,op nieuw doen herlceven! Konde dezelve eene roepende ftemme zijn, en het verhard gehoor dier ontaarte vermogenden treffen, dier gegoede lieden, welke zich \Vetmesten,(mm verfchoone deze uitdrukking) met de o vertol! igfte en overvloediglte gerichten; laatcnde hunne natuurgenooten, \menfchen, geheele'huisgezinnen, van honger Jlerven (*). Deze laffchuwlijke waarheid word niet genoeg voorgefteld. Ik heb Ihet geluk gehad de waereld wel te doorzien, verfchillende Iftandèn, grooten en kleinen, van de hoogden tot de laagften; lik heb alles nagezien, alles doorkroopen; zoude men kunnen ieclooven , dat het mij nimmer gebeurd is te hooren zeggen s „ In- |: S» O) Van honger Jlerven &c. Men kan dit, dien welbefpraaktc ontsarItcn, welken, wederfpannig, de werking der menlchelykheid onder *e mas'jque der trouwlooze welgemanierdheid verbergen, niet genoeg herbaaien, {niet genoeg toe roepen. 'F.r zyn op Aarde, ja zelf binnen Pjrys, wezens Ibngelukuig genoeg van zich bloot gtfteld te zien aan de geweldigfte noodPaakfykheid, om onder hunnen nooddruft te bezwyken. Zeker Bisfchop |(in den eeiften tyd der kerk) vernam dat 'er in de ftad,de zetel van zyn |Bjsdom,ccn arm mensch van honger geltorven was; deze waardige Gecstlvkc, Ivan een Godsdienst zo vol aandoenlykheid cn milddadigheid, was de VYrJtrooster der bedroefden , en dc Vader der behoefcigen. Hy klimt op den jprcdikftoel, verhaalt het geval, weg fineltendc in traanen, er, hield niet lop, geduurende zyn gantfche Leerreden ,• zich zelf den dood dezes ongellukkigtn te verwyten: onophoudelyk riep hy uit: Ou- iuv* > "^-v ten die de Ziel veredelen ; de braave Wildmann eischt elki hoogachting , cn zyne verliefdheid is eene waarlyk menschlyk* verliefdheid, • maar wy vreezen of de eerwaardige Blazuisï fen, benevens hunne Engelinnetjes, wel veel fmaak in de hui| zowel gelykende Pourtraiten zullen vinden.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LE TT EK - O E FE N ING EN. . d. michaelis, nieuwe Overzetting des O. T., met Aanmerkingen, voor Ongeleerder., in het Ncderduitsch overgebragt, door den Heer w. e. de perponcher. Vlf'e Heel. Te Utrecht by de Wed. J. van Schoonhoven 178(5. Behalven de Voorreden, 208 bladz. in gr. oBavo. Dit Deel vervat de Opheldering van 't boek genaemd Jofita, waerin ons een verflag gegeven word van de vermeestering van het beloofde Land, en deszelfs vereeling onder de (lammen van Israël. In de ontvouwing an zodanig een Gefchrift, daer de ligging veler plaetzen n de (trekking der Gewesten, van welken gefproken word, en der hoofdonderwerpen is, komt de Aardrykskum'e by itllek te ftade. Uit dien hoofde had de Hoogleeraer fichaélis wel gewenscht, dit gedeelte met ene hem voloende Land Knert het licht te doen zien ; dan gene der rt nog uitgegeven Kaerten van 't Joodfche Land aen zyn ogmerk beantwoordende, en geen behoorlyke gelegenheid indende , om in zyn bedoelde te flagen , zo is zulks agirwcge gebleven. Dit heeft den Heer de Perponcher, by e Ncueruuitfche overbrenging, genoopt, dit gebrek, ten infte zo veel hem mogelyk was , te vergoeden ; door ibruik te maken van de derde Land-Kaert , van 't land anaan en Gilead , door den aerdrykskundigen Bachiene Êrvaérdigd ; deze ten grondllage leggende , heeft hy de;lve wat verder noordwaerds uitgebreid, en daerbenevens r hier en daer enige fchikkingen in gemaekt, die ter opilderinge van zommige verklaringen dézes IWks kunnen rekken. Zyn Ed. heeft hiermede een wezenlyken dienst :daen , daer ene Kaert van die natuur in de beoefening in dit Gefchrift geftadig vereischt word : en even zo eefr hv voorts , in 't overbrengen van 't Werk van 'Uchaêlis, en 't mededeelen zyner aentekeningen, de liefebbers der l'yheloefeninge, met de afgifte van dit Deel, p nieuw aan zich verplicht. Het voorgevallene op III. DEEL. N. ALG. LfcTT. NO. 7. T dtU  a66 j. IJ. MICHAELIS den verlengden dag, Jof. X. 12-15 aengetekend, trekt d« algemene nieuwsgierigheid , in ene opheldering van didl Boek, zo fterk, dat wy niet wel konnen afzyn, van onsi; in 't mededeelen ener byzonderheid uit deze Verklaring ({ hier toe te bepalen: dan wy zullen , om niet te breed uki te weiden, genoodzaekt zyn Hechts het hoofdzaeklyke tj melden. Volgens de Overzetting van den Heer Michaelis luid heil voorftel aldus. ,, Toen fprak Jofua Jehova aan, ten dal „ ge als Jehova de Amorieten, voor de Israëlieten, dee| „ vlugten , en zeide , voor de oogen van gansch Israëli! „ Zon ftaa ftil, tc Gibeon, en gy Maan, in het dal Aja\ „ Ion! en de zon bleef en de maan ftondt ftil, tot dat zrï „ 't volk aan deszelfs vyanden gewrooken had; (dit vinei „ men, in 't boek der gezangen,) zoo ftondt de Zon, aai ,,'t midden des hemels, ftil, en neigde zig niet, ten on\ s, dergang, gcduui ende eenen geheelen dag. Geen dd\ „ enz." He Heer Michaelis rnaekt dus de woorden, d-i vind men in 't boek der gezangen , ook betreklyk tot hn voorgaende; maer de Heer de Perponcher merkt rechtrnjt tig aen, dat alles beter fchynt te vloeien , wanneer mei| de aenhaling uit het boek der Gezangen , met het laetfll deel van vs. 13 begint; cn 't geen voorgaet, als een ftef lig zeggen van den Heiligen Schryver, aenziet, het wem hy vervolgens , uit een oud en ten zynen tyde als egl bekend en geëerbiedigd dichtftuk, bevestigt. Hy leest del dit voorgeftelde in dezen zin. ,, Toen fprak Jofua Jehova „ aan, ten dage als Jehova de Amorieten, voor de Israia 5, lieten vlugten deed , en zeide , voor de oogen val gansch Israël; Zon ftaa ftil, te Gibeon, en gy Maan \ J5 't dal Ajalon! Ook bleeven Zon cn Maan ftil ftaan. til ,, dat zig 't volk aan deszelfs vyanden gewrooken haat Want dus immers ftaat 'er, in het boek der Gezangerl De 7.011 bleef, te midden in den hemel, ftaan, en neiA de zig niet ten ondergang enz." Voorts deelt ons cl Heer de Perponcher mede de verklaring van Michaelis, dif dit geheel als een dichtkundig voorftel opvat, het wei niet anders aenduid, dan dat de Israëlieten hunne vyaa den, den ganfehen nacht door, zo vervolgd hebben, ai of het nog dag geweest ware, terwyl geduurige weerhelft ten hun den weg wezen; waertoe hy grond meent te viif den, Hab. III. 11. Zyn Ed. heeft de opgave van dit gé voelen hier en daer doorvlogten met korte aenmerkingenjs 4  OVERZETTINC DES OUDEN TESTAMENTS. iGj :die zyne bëdenkelykheid deswegens behelzen; en daerop 4aet hy zichzelven over dit onderwerp aldus uit. Wy moeten eerst zien , waar en wanneer Jofua be¬ val, of liever badt, dat Zon en iviaan zouuen nu uaau , ifl hoedanig de plaatfing dier Hemellichten, op dat oogenblik , moet zyn geweest. Wat het eerlte betreft , men «ziet in 't verhaal , dat bet omtrent middag was , en dat de Zon , ten aanzien van Jofua , boven Gibeon ftondt. iHet is dus klaar, dat Jofua zig, op dat tydftip, ten noorden dier ftad bevondt, wyl hv anders de zon , op den middag, en dus wanneer zy in 't zuiden ftaat, met boven Gibeon zien kon. Ik ftel my de zaak derhalven dus voor. lln den morgenllond, en misfchien niet zeer vroeg, tastte (jofua de Kanaanieten aan , in hunne legerplaatfen, ten Jzuiden en zuidoosten van Gibeon, vervolgde ze in hunne jvlugt , naar Bethoron , en bevondt zig dus , tegen den jmiddag, ten noorden van Gibeon. De maan , indien dezelve zig toen, in of kort na 't laatfte kwartier, bevondt, Iging voor de zon onder, en bevondt zig dus ten westen iderzelve. Was zy derhalven zigtbaar , dan moest Jolua Shaar, ten westen van Gibeon , zien, en dus ten zuidwesten van hem, boven 't dal Ajalon. Of was zy niet zigtjbaar, dan kon hy tog, uit de eenvoudige waarneemingen Ivan haaien gewoonen op- en ondergang, weeten, dat zy jzig, op dat oogenblik, omtrent in die ftreek des Hemels ■bevinden moest'; en hy voegde deeze beide lichten , in Izyn gebed, of bevel, famen , zo wegens zyne ondervinIdelyke kennis, dat zy, ten aanzien van dag en nagt, dezelfde beweeging volgen; als doordien men reeds van ouds bewoon was, wanneer men van deeze Hemellichten fprak, Idezelve faam te voegen. In deezen toeftand van zaaken inu, ziende dat de Kanaanieten zig, voor als nog, langs Iboe meer van hunne fteden verwyderden, en den omweg Imerkende, dien zy zouden moeten neemen, om dezelven fte bereiken, oordeelde hy te regt, dat de vervolging lang i zou kunnen duuren , en hy zig dus genoodzaakt zien, Jdezelve te ftaaken, door 't invallen van den nagt , alvoIrens hy hunne geheele nederlaag kon volbragt hebben; Jwaarom hy dan badt, dat de dag mogt verlengd worden. 1. Ten laaiden zullen wy nog opmerken, dat bet Ionweer, 't welk de Kanaanieten overviel, eerst op de 1- .ru.u:... r?„.u„.„«o mtipratn. en dus in oen I nademiddag , over hen uitbrak. Wil men derhalven, tot jfandere verklaaringcn , dan 't weezenlyk ftilftaan der zon, T 2 Coi  a<5« J. D. MICHAELIS (of eigenlyk der aarde ,) zyne toevlugt neemen , en zigi dus in de noodzaaklykheid brengen , om te onderftellen,) dat het gezigt en de bevveeging der waare en ten onder-1 gang neigende zon , voor de Israëlieten en Canaanieten,) verborgen bleef; dan kan men, in de wolken van dit on-i weer , de oorzaak vinden , waar door zulks te weeg ge-i bragt wordt. Wy! , by eene betrokken lugt, de bewee-t ging en 't ondergaan der zon niet zullen kunnen gemerkt! worden , indien 'er zig middelerwyl eene andere oorzaak op doe, die het licht van den dag , by dezelfde kracht.jJ behoude, en die zig vervolgens, na't ondergaan der zonfl en 't aftrekken der onweerswolken , in de gedaante deit zon, vertoone, op dezelfde plaats, daar de waare zon Jij by 't betrekken der lugr, geftaan hadt." Zulk eene oorzaak nu , zegt de Heer de PerponcherI kan men zoeken , of in ene breking en buiging der lichl ftralen in den dampkring, of in ene weerkaetfing der lichtt ftralen, door middel der onweerswolken, of in enig bui: tengewoon luchtverfchynzel, by manier van vuurbollen os dergelyken. Ieder dezer drie oorzaken ontvouwt zyn Edi breeder, en heldert de werking der twee eerstgenoemde! 'door ene nevensgaende Plaet op; merkende tevens aem dat de verklaüng van dit wonderwerk op die wyze geen zins aen die zwarigheden onderhevig is, welken d..- Hei Michaelis tegen het werklyk ftilftaen der aerde bybrengl i daer hy onder anderen aenvoert, dat zulk een wonder om; geheel Planetengeftel in wanorde gebragt zou hebben. — Dan dit zelfs, gelyk de Heer de . erponcher verder toont) zou niet volgen, al ware het dat men het wonderwerk or die vooronderftelling verklaerde. „ Wil men, (zegt hy daerom , na de opheldering dei voorgemelde oorzaken,) wil men hier alles, in den eigen lyken zin opneemen, dan moet men daarby indagtig zyn dat , nm de zon en maan werklyk , in haare fchynbaari ftandplaatfen , boven Gibeon en 't dal Ajalon , te doei; ftilftaan , 'er geene verwarring , in ons geheel phneeten geftel, nodig was; wyl zelfs de jaarlykfche beweeging de aarde, rondom de zon, daartoe niet behoefde te wordl geftoord , maar alleen haare daaglykfche beweeging, on haaren eigen as, voor eenige uuren, opgehouden, of zo danig vertraagd, dat zy nu, in 12 uuren b. v. niet meer wegs, dan anders in 12 minuuten afleide. Wel is waarf ian moet 'er een wonderwerk aan aarde, zee, lugt, wol ken, menfehen, planten, dieren , en alles , wat 'er of dei  OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. 269 len ganfchen aardbol is , gefcbied zyn , om de gevolgen an den hieruit ontftaanden fchök voor te komen. Doch ine kan de magt daartoe, aan den Opperheer der natuur, yeigerenV ja zyn 't niet eigenlyk onze geringheid en zwakeid alleen, die ons dit won.ierwerk zoo onbegryplyk groot toen voorkomen. Verhef u llegts een oogenbiik, boven jeezen laagen kring; laat, voor een oogenbiik, uwe veri'ieekiingskragt, boven de ontelbaare heiren der vaste fterpn, zweeven; zie van daar ons geheel Zonnenltelfel zig, ils een klein gelternte, in de ruimte van 't Heelal, byna ierliezen; Hel li dan voor, dat, op eenen der kleinfte boltn van dit gelternte , de daaglykfche beweeging om den ■s, die gy nu niet meer merken kunt, voor eenige nuren, Mtuit of vertraagd worde; dus, ia als oneindig neringer nog, aanfehouwt de Almagtige dit, voor ons, 00 verbaazend verfchynzel , van zynen troon. En wat lost het hem , om 't zelve te weeg te brengen? Een Peuk." 1 Ter bevestiginge van 't voorheen gezegde, dat hier werkryk ene aenhaling uit een ander boek plaets hebbe, diene iyders nog des lloogkeraers aentekening op het 15 vers. rey lezen aldaer: En 'Jofua en gansch Israël, met hem, eerden naer het leger, by Gilgal, te rug. 4 „ Ook dit vaars, zegt de Heer Michaelis, behelst wooren , niet van den gcfchicdfchryver , maar van 't aangelaald gedicht. Waar dat Jofua de Israëlieten niet téritóhd, Haar eerst na alles wat vs. 16-42 verhaald wordt , in 't :;gcr, by Gilgal, te rug bragt, blykt uit vs. 43, waar hy jerst na veele andere, by wyze van dagregister, vermelde Igepraalen en veroveringen eerwaards keert. Wil men derhalven de woorden van dit vaars, als gezegden van den iiefchieufchryver, aanzien, dan wordt zyn geheele verhaal :n uiterlten verward. Want de Israëlieten keeren dan vs. \c naar Giigal te rug, en tog vindt men ze vs. 16-27. kg, in 't zelfde gewest, daar de llag voorviel. Ja van 's. 23 42. vindt men een geregeld dagverhaal der veldbgten, door hem, in de naburige gewesten, nog verder 'luidwaards , ondemoomen , waarna hy eerst vs. 43 , te Kigali te rug komt, na dat 'er vs. 42. duidelyk was geragd, dat hy al dit te vooren verhaalde , in éénen veldmat, verrigt had. Ook woeg deeze zwaarigheid, by veefen, zoo fterk, dat zy dit ,5 vaars als onegt aanzagen, < n uirfchrappen wilden. Maar brengt men dat vs. tot de voorden van 't aangehaalde gedicht, en ziet men 't zelve T 3 aan,  . 2.;o J. D. MICHAELIS, OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. ■ aan , als het flot van dit gezang, niet zoo zeer op den geheelen togt , als wel in 't byzonder op den veldllag, I gemaakt, dan legt alles zig, van zelve, uit." Het lJlan door den Stichter van hel Christendom ten beste'\. der menfehen ontworpen, ais een hewys voor de IVaarheidA van den Christelyken Godsdienst, door f. van reinhart,' Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op dc Univerfiteit tc\ Wiltenbcrg. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfter-\ dam by d'Erven P. Meijer en G. Warnars, 1787. Ink gr. octavo, 184 bladz, T~\it Gefchrift is drieledig. In de eerfte afdeeling leverlrl ons de Hoogleeraer ene korte fchets van het Plan ,| 't welk Jezus ten beste van alle menfehen gemaekt heeft jl waaromtrent twee hoofdzaken bovenal in opmerking ko-| men, de uilgebreidheid en de gefieldheid. „ Jezus naeimj ,, lyk bevatte in zyn ontwerp alle Volken des Aerdbo-i ,, dems , die toenmaels leefden , en in het toekomende! ,, zouden leven : • en hy befloot dezelven, door mid-i del van ene zedelyke verbetering , tot het grootfte geJ; ,, luk op te leiden , waervoor de menschlyke natuur vat-di ,, baer is." Ter bevorderinge hiervan , „ zocht hy hetï menschlyk gellacht door de gewigtigfte waerheden tel ,, verlichten; het tot d£ beste gevoelens en tot de zuiver-* (te deugd te vormen; en het , inzonderheid, door del ,, innigfte vereniging van allen tot ene groote maetfehap-f ,, py van elkander liefhebbende broederen, tot de hoogltel „ volmaektheid op te leiden, welke de menschlyke natuuBi ,, in ftaet is te bereiken." Op de duidelykc ontvouwing van dit uitgebreidlte eni tevens weldadiglte Plan, is de tweede afdeeling gefchikt ,1 ter aenwyzinge, dat geen Weldoener van het menschdornl in de aeloudheid, voor Jezus , een weldadig ontwerp ge-| mackt heeft, 't welk alle menfehen in zich bevatte. Óml dit te toonen, doorloopt de Hoogleeraer, na enige voor-| afgaende aenmerkingen over de ganfche Oudheid , de be-|i richten die ons de Gefchiedkunde aen de hand geeft, we* gens zodanige perfoonen, die inkomen als Weldoeners vanf' 't menschdom; welken te zoeken zyn, onder Stichters vanl' Staten en IFelgevcrs Verdeedigers van hun Vaderland! en weldadige Helden wyze Koningen en Staetsmannem IVysgercn en Leeraers van het menschlyk gellacht.—-t Voortsp  F. VAN REINHART HET PLAN VAN JEZUS CHRISTUS. SfX i/oorts vestigt onze Schryver ook het oog op de Dicht er■yke waereld, en doet kortlyk zien, dat, gelyk de GeEfedems ons gene perfoonen leert kennen , die zich zoilaniK een plan voorgefteld hebben , zo ook de Dichters Ier oude waereld zeiven niet in ftaet geweest zyn , om El een Held te vormen , en zich tot die grootheid te 'verheffen welke in het ontwerp van Jefus doorftraelt. — Tn zulks leid hem tot deze opmerkelyke gevolgtrekking. \ Derhalven , het geen de Stichter van den Christelykcn l' Godsdienst ondernam, het plan, 't welk hy ontwierp , 1' is nieuw en zonder voorbeeld; de weg , dien hy gaan \\ wilde is nog door geenen menschlyken voetftap argeI* tekend'; een ontwerp van zulk eene uitgcflrektheid, en r.'van zo, eene byzondere weldadigheid, is, voor hem, ia i' geene menschlyke ziel opgekomen." : I Nu valt wyders de vraeg: wat kan men uit dit wonderlaer verfchynzel beüuitenV Wat volgt daeruit voor de Eerdighetö en het gezag van den ma;,, die wyzer, edeler verhevener, weldadiger gedacht heeft, dan de grootE Mannen voor hem? Deze vraeg beantwoord de HoogLn-aer in de derde afdeeling , in welke hy ons op ene fcvertuieende wyze onder 't oog brengt, hoe uit het alles fcmvattcnde weldadige plan, 't welk Jezus , ten beste der Wereld, ontwierp, volgt, dat hy een buitengewoon ïnensch, en een Leeraer moet zyn, die van God gezonBen was. Om dit zyn befluit op een vasten giond te vestigen legt hy 't 'er vooraf op toe, om te toonen, ,, dat 1 dit' groote ontwerp van Jezus geenszins een berfehj L fchimmige inval was, die nimmer tot de beftaenlykheid L kon komen." By die gelegenheid gaet hy wel byzonJder onder 't beantwoorden eniger tegenbedenkmgen, na, ■ hoe'ene algemene Godsdienst, die algemeen aengeuomen R\ kunnen worden , behoort gefteld te zyn; en, doet Ivoorts zien dat dit in den Christelyken Godsdienst vol- Ikomen plaets heeft. Dit afgehandeld zyude, bepaelt ïlw zich vervolgens om te onderzoeken, ,, welke hoedai ni°hcdcn der zich een plan van die natuur vooromieri" ftelt, en of wy geregtigd zyn, uit dezelve te befluiten, " dat 'jcus de groot/Ie mensch geweest is, die oit op aer" de opdacht en gewerkt heeft." Hier toe behoort, zyns il"gtensB (i.) een doordringend verftand en ene veel bevatWtende wysheid; (2,) ene uitnemende fterkte, of vastheid en 1 liandvastigheid van ziel; en ene uitgeftrekte goedwil' Vlivheid of alles, omvattende goedheid van hart. Het een f ö T 4 en  a72 T. VAN REINHART en 't ander ftraelde, gelyk de Hoogleeraer van ieder a^zon-r derlyk toont, in Jezus op de luisterrykfte wyze door; I kende^aaï1 voo'™ e" T bd'Uit ^ „ Hier is alles zonder voorbeeld. Een wysheid, die al es bevat en doordringt, wat voor bet meftsdnyk verltand het geu.gnglle en zwaarlle is eet! ftandvasiighcid e« flukte van geest, hoedanig eene nooit eenig held bewegen] rrr T~ eu "0g da:?renl>oven eene zachtmoedigheid ert hjde, die JHch over „des uitbreiden, alles gelukkig maa,3 ken wd Waar heeft men deze hoedanigheden, waarin elk o t byzonder eene ziel den rang van eenen grooten geest verwerft, on vereenigd, waar heeft men ze L 3 hoogen trap vereenigd gezien , in welken zy hier voorkop men? Waar zyn zy uit eene menfchelyke ziel met die heJ melfche harmonie voor handen geweest, met welke zv hetJ groote plan ontworpen hebben, 't welk de Inffeller van de* GhristeJyken Godsuienst zich heeft voorgefteld Zvn w« beul fa met werkeloos en dood, geen ydcl vernuft 't JM zich in lp.tsvmdige bezegelingen verliest; maar 2V WonM door zynen yver en goedwilligheid ten algemeenen he^J vruchtbaar en werkzaam. £ e vuurighcid van zynen geest 1 deszelfs heldhaftige kragt , brengt , zo groot zv ook is J mets wilds te voorfchyn, en lhcht geen oproer en oorloJ gen; maar wordt, van de wysheid en liefde geleid dc rij gen der waereld. Zyn liefde eindelyk fa gecn vrouwelykel weekhartigheid en zwakheid; misfchien een gevolg van eénl teder zenuwgeile! en van een gelukkig temperament- zvj js veel meer met het verlichtfte verftand, en met den n,a„ nelvkften moed verbonden. Wil iema nril d™ J,-lZ T:' men/lhelyke groothad fchetfen, nen zal, de beste trekken daar toe. Naar het ohwi tol welk jesus ten beste der waereld ontwierp, warén del™ cigenfchappen alle in zyne ziel aanweezig. Hv wis n/r > hal ven ongeiwyflyld de groolfte mensch, die ooit op den li aardbodem gedacht en gewerkt heeft." 1 l By deze wel uitgewerkte bedenkingen voegr de Hooulepr I aer nog ene overweging van de omftandigheden, in welklZ Jezus geleefd heeft; waerdoor hy tot her befluit rebnTJ word., dat jezus een Leeraer moet zyn, die van Godgczofj.l den was. In de voordragt hiervan leid hy „„s, om on te merken, hoe deze opgeroeide verheven hoedanigheden zich m Jezus op ene voor ons geheel onbegrVp|vke wyze e!' naar gantsch andere wetten ontwikkeld' hebben, dan mï. I groa-  HET PLAN VAN JEZUS CHRISTUS. *73 groote geest zich anders gewoonlyk ontwikkelt; dat men tóet bezeilen kan , hoe de Stichter van den Christelyken Godsdienst, zich in de omftandigheden, waerin hy leefde, ;pt die grootheid heeft kannen verhellen , door welke hy Mes, wat groot is onder de menfehen, overtreft; nadetoaal deze omftandigheden zeer gefchikt waren , om de trjrjote vatbaerheien van zynen geest , als 't ware in het j'üitfpruiten zelf , te verflikken ; en dat eindelyk dit wonderbare verfchynzel op gene redelyke. wyze verklaerd kan worden , indien men niet een geheel byzonderen invloed der hadheid daerby aennemen wil: en dit zo zyucle, dan gesoelt men zich gedrongen , om te erkennen , ,, dat men Lr den luifeller van het Christendom hebbe aen te merken „ als een buitengewoon Godlyk Leeraer." Zyn ifJoogeerwaerde Helt deze overweging, gelyk ook de vooïige bedenkingen, uitftekend wel in hare kracht voor; en L bewyzen ze niet.onwederfpreeklyk , (volgens zyne op;, merking,) dat de Godsdienst, door Jezus verkondigd, L noodzaeklyk , een Godlyken oorfprong hebben moet, \, ze zyn althans zeer gefchikt om de zodanigen, die dezen Godsdienst en zynen Stichter niet genegen zyn, k over te halen tot die billykheid aen Jezus , welke zy 1, aen andere groote mannen der aeloudheid niet weigeIj ren ; mitsgaders om te wege te brengen , dar men de ■(,, overige krachtiger bewyzen voor het Christendom met |, meer onpar.tydigheid aenhoore en onderzoeke. F-n voorts L zullen reeds overtuigde Christens , dit alles nagaende , „ met blydfchap zien , hoe oneindig verre Jezus , door „ zyne weldadige bedoelingen, boven de gröotfte geesten „ uitfteekt, en, reeds in dit opzicht, meer eerbied en „ liefde verdient, dan zy allen." Bydragen tot bevordering van Waarheid en Godvrucht. Eerfte Stuk. Te Amjlerdam by M-. de Bruin , 1786. \ Behalven het Voorbericht 174 bladz. in gr. o&avo. IJyfaer luid van 't Voorbericht, hebben enige, reeds min uV\ of , meer bejaerde Leeraers onzer Nederlandfche Kerke , te famen het befluit genomen , om ene foort van Tydfchrift onder dezen Tytel te vervaerdigen , zonder zich echrer aen enige tydsbepaling te verbinden; zullende men, zo 't voorkomt, een minder of meerder aental van Stukjes jaerlyks afgeven. > ,, Ons eerfte algemeen oog- T 5 merk  274 «EYDRAGEN merk (zeggen ze) is, dit werk te maken tot eene ver-' „ zamelplaats , tot een magazijn van goede en nuttige i ,, kleine gefchriften , die tot bevordering van kennis eni ,, godvruchtigheid llrekken kunnen ; en fchoon wij over'rf ,, het geheel de onderrechting en (lichting van allerlei! „ foorten van godsdienllige menfehen bedoelen , zullen i „ wij evenwel altijd in het bijzonder het belang van lui-- den van ons beroep , vooral van jonge predikanten ,, onder het oog houden, die hier, zoo wij naar onze: ,, wenfehen (lagen , van tijd tot tijd (lukken zullen aan-- treilen, die de leerltellingen van onzen Godsdienst op-J „ helderen , of bevestigen, of die tot verklaring van ee,, nig deel van Gods woord dienen; of die over het een I j, of ander deel van de herderlijke plichten van eenen I „ leeraar licht verfpreiden." By de verdere ont- \ vouwing van dit oogmerk geven ze tevens te kennen, van I hoedauige buitenlahdfche Gefchriften, en op welk ene wyze , zy in dezen gebruik zullen maken ; en zich voorts I bedienen van oorfpronglyke Verhandelingen , door henzdl- I veii opgefteld, of hun door hunne Vrienden medegedeeld.. ! ,, Ook (lellen wij (vervolgen ze ten dien opzichte) deze I ,, verzameling open, voor alle onze medebroeders T die-I „ ons voor dezelve iets gelieven toe te zenden, dat van I zoodanigen inhoud is', dat wij het aan de opmerking „.van het publiek kunnen aanbevelen, 't zy het dan ver- I „ handelingen, losfe gedachten, fragmenten, of hoe men I het anders ook gelieve te noemen ,' zijn mogen." Hun-I voorname verzoek-deswegens is, dat men zich, gelyk zyl zelvcu in hunne gèrchriften zulks in agt lïoopen te nemen, I onthoude van alle haetlykheid; en dat de geest van chris- [ telyke zachtmoedigheid in zulke opftellen alomme -heerfche;- ( waervan ze de betaétnlvkheid en noodzaeklykheid verder \ in 't breede en ten ernftiglte aendringen. ■ Indien E men dit beftendig in 't oog houde, is 't te wachten, dat.f deze verzameling hare nuttigheid zal kunnen hebben , zo [ voor de Leden in 't algemeen, als wel byzonder voor de t Leeraers onzer Nederlandfche Kerke; waeromtrent de be- f werking van dit eerfte Stukje een vry goed vooruitzicht I verkent. 1 Wy hebben 't niet ondienltig geoordeeld, [ een weinig breeder verfiag van 't oogmerk dezer vërzame* [ linge te geven; dan hierdoor zou dit Artykel te wyd uit-: [ Ioopen , indien wy ons verder inlieten in 't ontvouwen i van deze of gene der uitvoerig behandelde onderwerpen. L Genoeg zy het, voor tegenwoordig, nog kortlyk te mei- [ den, L  TER WAARHEID EN GODVRUCHT. 275 den , hoedanige onderwerpen in dit Stukje overwoogen worden. , '' Het behelst , Gedachten over de Proeven van nieuwe Overzettingen, inzonderheid van het Nieuwe Testament. Bedenkingen over de Wedergeboorte en Aanneming tot Kmderen. Gedachten over het Evangelisch prediken. Ken onderzoek omtrent het denkbeeld der menschlijke Gelukzaligheid, als niet zeer gefchikt ter beoordeeling van de Leerstellingen des Christendom. Eene verhandeling over de eenvoudigheid in de Leerreden. En eene korte beantwoording der volgende Vragen. Is de mensch, uit hoofde "zijner geboorte, even geneigd tot het goede als tot het kwade ? 'Kan, door onloochenbare ondervindingen, eerst de mogelijkheid, en daarna de werklijkheid bewezen worden, dat zedelijke onvolmaaktheden van Ouders op Kin- deren overerven ? Welke is de eerfte grond aller vriendfchaplijke verbintenisfen van denkende wezens, zonder welken ware vriendfchap noch ontjlaan , noch voortduren j jian ? . Welke is de beste en aangenaamfle denkwijze ■van een mensch, dien men vele mis/lagen vergeeft, en vele en groote weldaden bewijst? ■ Welke zijn de oogmerken van een wijs en goed Regent bij zijne fhaffen ? Kan een ftraf, die van eenen fchuldigen op eenen onfchul. di"cn is overgedragen , eenen fchuldigen verbeteren ? ■ Kan God van ecu fchepfel, de Almachtige van een onmachliqen mensch beleedigd worden ? Kan eene verbor¬ genheid invloed op onzen wil, en op de vorming van ons gemoed hebben ? Het antwoord op de naestlaetfte vraeg zullen wy, om deszelfs beknoptheid, hier nog overnemen. De Schryver het dienftig oordeelende , de beantwoording van enige andere vragen vooraf te laten gaen, t richt zyn antwoord aldus in. , Kan de Alwetende en Alwijze de dingen anders beI fchouwen, dan zij zijn? Kan hij de duisternis als licht, I zwart als wit, het fchandelijke als edel, ondeugd als deugd i zich voordellen ? Ik hope , dat een ieder met mij zal inftemmen, dat dit onmogelijk zij. Ik vrage verder, heeft l! hij een gelijk behagen aan het ordenlijke en onordenlijke , aan het regelmatige en onregelmatige, aan het fchoone en affchuwlijke ? De verbazende ordening der ftarren , zoo dat geene de andere hindert , de op het nauwkeurigfte afgemetene beweging der groote wereldlichamen, de fchikking en pracht der gewasfen , de leden der menfehen en dieren, en derzelver aan hunne oogmerken bcandvvoorden- de  276 BYDRAGEN TER WAARHEID EN GODVRUCHT. de evenredigheid toonen, dat God de orde en eene gere-f. ■ gelde gefieldheid der dingen bemint, üen hoogst vohuaaktk wezen heeft een aangenaam welgevallen aan eene geregel*] de en fchoone wereld. Zou God eindelijk wel onverfchiW lig daarbij zijn , of zijne redelijke fchepfels gelukkig daül ongelukkig zijn? Zaligheden genieten of onder ellendewi zuchten P Wie kan zich zoo eenen ongevoeligen , ja zelfifi harden God bedenken ? Maar nu leert de ondervinding,^ dat het in de magt der redelijke en vrije wezens Haat,,! dwaas of wijs, deugdzaam of ondeugend , weldoeners ,1 of ballasten en geesfels der wereld te zijn. Het ftaat aa«J hun, om de wereld fchooner en aangenamer, en bijgevolg! Gode zeiven aangenamer te maken , of derzelver orde te;l Horen, de wereld te ontfieren, zelfs affchuwelijke fcliand-i] vlekken van dezelve te worden , ontelbare ellende in ded zelve te brengen , en fommige van derzelver deelen tod zoo vele hellen te maken. Indien het nu waar is , daöl den wijzen God eene geregelde welingerichte, fchoone end gelukkige wereld aangenamer is, dan zulk eene, in welkeJ vele d»vaashe.ien, ongeregeldheden, noodelooze verwoest] tmgen , kwellingen , folteringen , zuchten en weeklagen)] plaats hebben ; dan is het ook mogelijk , dat de mensch,!] .God bcledige. Hij kan gezindheden 'voeden , en dadenil verrigten , die de Alwijze als affchuwelijk , fchandeJijk ,1 laag befchouwt, cn Hem daarom onaangenaam zijn. Hifi kan de wereld ontfieren, een gedeelte van den aardbodetn/1 verwoesten , een duivel zich betoonen , en de vreugde! der wereld in fmerte , en het geluk derzelve in ongeluk3 verkeeren ; welk alles den Alwijzen, niet zoo aangenaam! kan wezen, dan het tegengeftelde : en, wanneer het ge-J beurt, dan wijkt de mensch af van de billijke plichten,, 'die hij zijnen Schepper fchuldig is, en handelt tegen alle] dankbaarheid. Iedereen noemt zulk een gedrag eene be- :-| lediging. Het is derhalven mogelijk, dat een mensch, i| zoo onmagtig hij ook zij , God beledlge. Hij kan iets ij doen, dat tegen deszelfs wil en welgevallen aanloopt" Al  ALLE DE WERKEN VAN FLAVICS JOSEPHUS. £77 'élk de Werken van flavios josephus, met aanmerkinI gen uitgegeeven, door y. f. martinet,,.'A,. L. M. Ph. Dr. Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Maatjchap{ pyen te Haarlem en Vlisfwgen , en Predikant te Zut\ phen. Vyf de Deel. Met nieuwe P laaten. Te Am ft er dam ( by Allarc en Holtrop, 1786. In gr. oclavo 388 bladz. yrier mede brengt Jofephus de Gefchiedenis van zyn tl Volk , tot aan het twaalfde jaar der regeeringe van feeizer Nero, of den aanvang van den opftand der Jooden liegen de Romeinen , die een verwoestenden Oorlog ten |evolge had; welken hy in een ander gedeelte zyner Werpen uitvoerig befchryft. De lierwaarde Martinet heeft de Eyier laatfte Boeken, in dit Deel vervat, even als de vootfigen , hier en daar , met eenige aanmerkingen vergezeld Jioen gaan , die wel inzonderheid ook betrekkelyk zyn op He Euangelifc'he verhaalen ; waarvan ons het berigt des foodfchen Gefchiedfcbryvers , nopens den dood van Ko[jning Agrippa, vergeleken met dat van Lucas Hand. XII. -19 — 23, een ftaal oplevert. i „ Koning agrippa hield, zegt Jofephus, in het derde jaar zyner'regeeringe over 't geheele Jooclfche Land , in ide Stad Cefarea, voortyds Stratons tooren genoemd , de Iplegtige fpelen , ter eere des Keizers ingelteld. Op dit sjFeest"bevonden zich alle de Grooten , en al de Adel des rf^ands. Op den tweeden dag der Schouwfpelen kwam ^agrippa, 's morgens, by tyds, in de fchouwplaats, met neen kleed, 't geen geheel en al van zilver , en zo konlhg ■/gewerkt was , dat , als 'er de Zon met haare draaien op tfcheen, het zulk eenen fchitterenden glans gaf, dat men i't niet kon aanzien, zonder van vrees en fchrik bevangen te worden. Eenige fnoode vleiers begonnen toen te roeijjpen : „ Dat zy hunnen Koning , tot nog toe , maar als k eenen Mensch hadden aangemerkt ; doch dat zy nu m zagen , dat zy hem als eenen God moesten eeren , en i„ hem bidden, dat hy hun wilde gunflig zyn; dewyl 't 1„ fcheen, dat hy niet van eene fterflyke hoedanigheid was „ gelyk andere Menfehen." Deeze godlooze taal werdt ivan Agrippa niet berispt , noch die ze voerden (gelyk 't behoorde) ftrengelyk geftraft. Maar ftraks daarna zyne oogen opllaande , zag hy boven zyn hoofd eenen Uil op eene gefpannen koord zitten ; en bemerkte terftond wel, dat die Vogel de voorbode was van zyn onheil, gelyk hy eer-  n78 ALLE DE WERKEN eertyds die van zyn geluk was geweest. (*) Hy gaf der, hal.» (*) Meer dan één Schryver heeft poogingen aangewend, orriï het berigt van Lucas {Hand. XII. 19-23.) aangaande dit gevalJ met dat vail josephus overeen te brengen. Men merkt aan \ data de eerfte, in weinige woorden, zeer veel en verftandig heeft ge3 fchrceven; en dat die beide Schryvers niet alleen in de hoofdzaak^ maar ook in hun oordeel, dat agrippa's jmertelyke kwaal eens! flraf van god geweest zy, zamenftemmen. Anderen hebben geJ oordeeld tegenftrydige dingen daarin aan te treffen; doch ten on-J regt. Lucas cn josephus komen daarin overeen, dat hetl geval te C-farea gebeurd zy: zy verhaalen dezelfde plcgtigbcidJ "niet tegenllrydig, maar op eene verfchillende wyze. Lucas zegt! dat, agrippa op de Tyriers en Sidoniers verftoord geworden zyiTll de, zy, die van dc voortbrcngfclc-n uit deszelfs Landen Ieeveni moesten, tragttcn 's Vorsten genegenheid wederom te winnen.! Zy kwamen des in menigte te Csfarea , en baden om vrede.! Lucas heeft geen woord van een Gezantfchap zegt michaelis)! zo als men doorgaans voorwendt, fchoon zyne uitdrukking daül niet volftrekt uitfluit: maar men kan ten minften uit hem zien^l dat eene ganfche menigte Tyriers en Sidoniers naar Cefarea is ge-! komen. Zy kreegen eenen Hoveling, blastus gehecten , opl hunne zyde, die zo veel uitwerkte, dat de Koning hun, op ee-1 nen bepaalden dag, gehoor wilde verleenen, cn, op het Theater,! waarop men fprak in fteden, die zulk een hadden, eene reden-I voering tot hen houden, het geen toen in trein was, en gaarne! volbragt werdt. Josephus zegt, dat 'er, by agrippa's komst,I een Feest ter eere van den Keizer voor handen was, en dat hy , 1 om daaraan meer luister te geeven, fchouwfpcfcn heeft laatenI vertoonen, waarop veele voornaame perfoonen ter bywoonmgej gekomen waren , en dat op den tweeden dag deezer fchouwfpe-J len het bewuste ongeval gebeurd zy. Dit ftrydt niet met lucasJ verhaal. De Tyriers en Sidoniers konden wel gekomen zyn om! de fchouwfpclen bytewooncn; maar daarenboven nog een by-J zonder oogmerk gehad hebben. Lucas zegt veel in weinige woor-jl den, op eene wyze, waarin men geen zweem vindt van iets ver-I zonnen tc hebben. Josephus heeft zich gewis bediend van het'! Berigt van een Joodjehen Schryver, waaruit hy het gewigtigfte I overnam; maar 'deeze wist niet van 't ftaatkundige in dat geval,! en roert alleen de fchouwfpclen aan, die hy mogelyk afkeurde,' ] en ten deele hieldt voor dc misdaad, om welke agrippa van Gorïfl geftraft werdt: maar lucas, toen lecvende, cn twee jaaren daar * na te Cefarea komende, hadt daarvan naauwkeuriger berigten. t Op den doodlyken dag verfchecn dan dc Koning, volgens lucas, i ineen koninglyk kleed, dit is, in ftaatzickleedercn, 'r geen alles k in zich bevat, en zo goed gezegd is als josephus breedvoerige '| om- |i  VAN FLAVIUS JOSEPHUS. 279 halven eene zvvaare zucht, en gevoelde op dat oogenbiik zyn omfchryving, waarvan hy zich meermaalen in zulke gevallen bedient. Een kleed geheel en al van zilver, dat is, van zilver ge:wecven (Drap d'argent) kon niet wel zulk eene aandoening jverwekken, als by hem vermeld wordt. En den Koning zo vroeg, by 't opgaan der Zon , op de Spreekplaats te zien ver3fchynen , en eene redenvoering te doen , luidt mede vreemd, lüe Taal, die josephus ons opgeeft, van het toejuichende Volk: l'dat zy hunnen Koning tot nog toe maar als eenen Mensch enz. lis te lang : een toejuichend Volk houdt 2ich niet op met lange I reden voeringen. Lucas geeft het veel korter en natuurlyker op: leen llemme Gods, en niet eens menfehen! Dus veranderde jusk1 phus deeze korte toejuiching , om zich fierlyk en fraai uit te |drukke'i, en, al zegt hy daar in geene onwaarheid, hy houdt Izich niet flipt by 't gebeurde. Hy en lucas hemmen |daarin overeen, dat de vleiery den Koning behaagde. Josephus, Jzegt michaelis, drukt dat uit in fraai Grieksch; lucas zegt in jhalf Hebreeuwsch ; dat hy Gode de eer niet gaf, en voortgaande Imet Hebreeuwjche fpreekwyzen, laat hy volgen de krankheid, Ivan flonden aan JLeg hem een Engel des Heeren, dat is, god Izelf ftrafte hem , waarin josephus overeenllemt. Maar lucas 1 bepaalt de foort der kwaal, die de ander alleen noemt felle py\neii, die de ingewanden aantastten: want hy, als Geneesheer, I heeft ongetwyfeld die zaak naauwkeuriger nagevorscht, cn daarlom dus gefchreeven, dat hy van de wormen gegeeten werdt. — IMet het overige behoeven wy ons niet op tc houden, alzo lu1 cas het zelve , als niet behoorende tot zyn verhaal , onaangeIroerd gelaaten heeft. Alleen moet de Uil van josephus nog- in ■ aanmerking komen. Zou hy dien Vogel voor den Engel des ÏHeeren aangezien hebben? Agrippa, volgens 't berigt des HisI toriefchryvers , kreeg hem niet in 't oog , of bemerkte terflond I wel, dat die Vogel de voorboode van zyn onheil was , gelyk hy \ eertyds van zyn geluk was geweest. Dit ziet op een geval door 1 josephus alvoorens verhaald; naamelyk, dat een dergelyke voIgel zich digt by agrippa op eenen boom vertoonde, toen by 1 op tiberius bevel met ketenen was gekluisterd, en een Duitse!-. il fterrewichelaar hem daaruit veel heils voorfpelde, maar te gelyk ] 'er byvoegde , wanneer hy denzelven weer zou zien , binnen Ivyf dagen te zullen fterven. Nu, zegt josephus, zag agrippa m dien wederom, en gaf derhalven eene zwnare zugt. Maar is de i| verfchyning van deezen Vogel eene historifche waarheid? Ga ui ij de Uilen irt vroegen morgen zitten in de verblindende ftraalen 3 der Zon ? Bleef deeze Vogel bedaard zitten aanhooren, al het 1 handgeklap des toejuichenden Volks, zonder weg te vliegen? •♦Of heeft God den aart van denzelven in dat punt des tyds ver- an-  23o alle de werken van flavius j0sephu5. zyn ingewand door felle pynen aangetast. Daarop zichl tot zyne Vrienden keerendc , zeide hy: „ Ziet hier denr „ geenen , dien gy voor onfrerflyk uitfcbreeuwt , op 'tl punt van te fterven, en deeze onvermydelyke nood zal, „ U tot eene fpoedige overtuiging uwer leugentaale die- nen. Maar men moet zich naar góds wil fchikken., ,, Ook heb ik zo niet geleefd, om berouw van myneni „ Haat te hebben , en behoefde nietnands gelukzaligheid! te benyden." Deeze woorden gezegd hebbende, voelde hv dat zyn pyn toenam. Daaron droeg men hem naari zyn paleis , en 't gerucht verfpreidde zich , dat hy op fterven lag. •■ Ook hielden zyne vinnige pynen niet op, maar rukten hem op den vyfden dag uit dit leeven, in 't vierenvyftigfte jaar zyns ouderdoms. anderd, om agrippa een voorbeduidfel van 't naakend onheil te: geeven? Dan waartoe zou dat wonderwerk, of die voorfpel-, ling gediend hebben? Dus denkende, wordt gods Eer weinig; gehandhaafd. Laat ons niet langer hierby toeven , maar alleen aanmerken, dat josephus, weetende het bygeloof van Gri-ken en Rmieinen , en hoe zy van de voorfpellende Uilen dachten,, zyn verhaal opzettelyk naar bunnen fmaak plooide, en eeneni niet verfcheenen Uil daarin vlogt; ten zy men denke, dat die: Vogel vermeld wordt door den Joodjehen Schryver, waaruit josephus dit berigt heeft overgenomen ; maar dan zyn zy beiden 1 even bygeloovig, of josephus, zo by anders dacht, is een flaafsch 1 uitfehryver." Aanmerkclyk Gevolg van eene Spina Ventofa , of zogenaamde Becn-Eeter van het Os Femoris, waargenoomeu cn geneezen door], o. seedouff , Chirurgyn der Stad Weesp. Te Amjlerdam by j. c. sepp , 17,86. In gr. Svo. 23 bladz. Deeze Waarneeming verdient de aandacht der Heelkundigen. Zonder de minde opfchik verhaalt ons de Schryver den oorfprong van het gebrek , de toevallen , die hy daar by waargenoomen heeft, als mede de gunllige poogingen der natuur, ter bevordering eener gelukkige geneezing. Uit deeze Waarneeining zien wy wederom, hoe nier zelden de geringde oorzaaken de hevigfte toevallen kunnen ten gevolge hebben; maar wy leeren daaruit tevens ook, hoe , vooral in Ziekten van het Beengeftel, de natuur beflemüg werkzaam is, om de verlooren deelen wederom te herftellen, wanneer flegts de Heelmeester behoedzaam gênoeg is, haar in deeze heilzaame poogingen niet te beletten.  MARSILLÏ, BfiSCHRYVÏNG DER ZEëlST. i8l \ Natuurkundige befchryving der Zeen , door tODEWYK ferdinand Graave van marsilli, Lid van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Parys. Rtet Planten. In 's Gravenhage by de Compagnie 1786. Behalven het 1 Voorwerk, 216 bladz. in gr. Folio. "/Genoegzaam gelyktydig met de Franfche uitgave van dit |vJ Werk, in 't jaar 1725, is 'er ook eene Nederduitfche ^Vertaaüng van het zelve ter drukperfe gebragt; doch een ijfamenloop van omftandigheden heeft de openbaare afgifte jdeezer Vertolkinge tot heden vertraagd. Nu zyn 'er , jgeduurende dat tydsv.rloop , veele nieuwe ontdekkingen in de Natuurlyke Historie , ook met opzigt tot de voortJbrengzelen der Zeen, gedaan : en uit dien hoofde kan 't jniet wel anders zyn, of eenige opmerkingen van den Graaf jvan Marfilli (in 't afloopen der voorige en 't begin der jtegenwoordige Feuwe gemaakt,) moeten op laatere ontIdekkingen vervallen. Dan desniettegenltaande behoudt dit «Werk zyne weezenlyke waarde , vermids de waarneeminIgen van den kundigen en opmerkzaamen Graaf over 't jalgemeen wel gegrond zyn , en veele byzonderheden in leen juist licht ftellen. 's Mans hier mede byge- ibragte nafpooringen zyn gefchikt onder vier Hoofddeelen, Iwaar van het eerfte gaat over den Boezem of het Bedde tjder Zee , het welk hy befchouwt, zo met opzigt tot de onderfeheiden oppervlakten, welken het gehad heeft by 3de eerfte formeering van den Schepper, als met opzigt itot de byvoegzels en verminderingen van de oude en Inieuwe (toffe; flaande tevens gade, volgens welke orde de Moffen , die deeze deelen zamenltellen , onder elkander ijvermengd , en van welk een onderfeheiden aart dezelven Izyn ; midsgaders de gefteldheid van de lugt , op onderrjfcheiden diepten , in vergelyking van die , wélke wy op Taarde ontwaar worden. Het tweede Hoofddeel levert ons izyne herhaalde proefneemingen met het Zeewater, inzonderheid betreffende deszelfs koleur en fmaak , ook in verJgelyking met Put-, Fontein- en Rivierwater; by welke Jgelcgenheid hy verfcheiden proeven aan de hand geeft, «wegens het zout, en de bitumineuze (toffen , welken aan ihet zeewater een zouten .en bitteren fmaak byzetten ; alsmede over den aangroei van den tarter aan verfcheiden ilichaamen in 't Zeewater , doch minder dan in zoete en Imineraale wateren op de Aarde. In het derde Hoofddeel II. DEEL. N.ALG.LETT. NO. 7. V han-  t'62. MARSILLI handelt de Graaf over de beweegingen des Waters, zo dieli ontdaan uit geregelde droomen, mitsgaders uit eb en vloedjC als die door veranderlyke winden van minder of meerden: derkte veroorzaakt worden. En eindelyk behelst het vier?: de Hoofddeel des Autheurs, waarneemingen omtrent df Plantgewasfen, die de Zee oplevert , welken hy tot drie*: hoofdclasfen brengt, als zynde weeke, houtagtige of deern agtige Plantgewasfen. Van ieder deezer Clasfen befchryfy hy eenige foorten, met eene ontvouwing van de voornaami: de byzonderheden , welken, wegens derzelver gedaante*! maakzel, zelfdandigheid, aart en de wyze, op welke z^J groeien, in aanmerking komen: bovenal laat hy zig, mei opzigt tot de laatde Clasfe, in 't breede uit over het Co< raai en de Madreporen. Wyders is hier aan nog gehegl eene Verhandeling over de Bloemen, Vrugten en Zaaden ] die, volgens zyne waarneemingen, in eenige Zeeplantetl gevonden worden; waarvan hy, uit ieder der drie opgei melde Clasfen, eenige voorbeelden bybrengt. ■ ■— Tel ophelderinge en nadere aanwyzinge van het voorgefteldu dient eene Kaart van de Golf van Lion; als mede eene byj zondere van de Kust in dezelve, tusfehen Caap Canaille ed Caap Croifette ; benevens eenige profils of gezigtsdanden van den bodem der Zee , in de Golf van Lion ; zynde alles! inzonderheid betrekkelyk tot die plaatzen , alwaar de Graai van Marfdü zyne waarneemingen te werk gefield heeft! Hier by komen nog etlyke Tafels, behelzende herhaald*! waarneemingen, wegens, de lugtsgedeldheid op verfchillem de plaatzen en diepten der Zee:"wegens de onderfcheideq zwaarte, coleuren enz. van 't Zeewater , als mede van del Put-, Fontein- en Rivierwateren, omtrent den oever dei| Zee gefchept; en een Tafel van agtervolgende waarneem™ gen, betreffende de Eb en Vloed'in de Haven van Casus J in Provence; als mede eene afbeelding van des AutheuH roedel , gebruikt tot het filtreeren van Zeewater , doof! tuinaarde en zand. Dit maakt te zamen een twaalftal van Plaaten; en voorts gaat des Autheurs befchryving van de Zeegewasfen nog vergezeld van veertig Plaaten, die onsj de afbeelding der verfcheiden foorten van Zeegewasfen door hem ontvouwd, onder 't oog brengen. 's Mans kundigheid, in 't ganfche beloop van dit Werk doordraaiende, heeft den fchranderen Boerhave reeds ge-i noopt, om de Franfche uitgave te bevorderen, en, in eene aanpryzende Voorreden, den Graave van Marfilli den welverdienden lof, van wegens deezen zynen arbeid, te laaten toe-:  ËESCHRYVING DER ZEeN. oekomen : ook blyven de naarftige beoefenaars der Na:uurlyke Historie , zelfs, niettegenftaande de laatere ontdekkingen, dit Werk nog beftendig hoog agten. Om ïr» tot een voorbeeld der uitvoeringe, eene byzonderhcid uit over te neemen , welke geene aanwyzing van Plaaten frordcrt, zullen wy ons bepaalen tot 's Graaven opmeriing, over den aangroei van den tarter aau verfcheiden ;ichaamen in 't Zeewater; waar over hy ons, na van het Ijout en de bitumineuze Itoffen gehandeld te hebben , het tolgende mededeelt. I ,, Men kan, zegt hy, uit bet voorverhandelde, beflui. .en. dat het Zeewater van natuure een tarter en lym heeft, lie 't zelve bequaem maeken , om veranderingen in den rioezem te maeken , en of fchoon ik in de Zee een groot Bsal van fteenagtige gewasfen , die uitwerkzels van zout In bitumen zyn, ontdekt hebbe, ben ik egter altoos van ïedagten geweest , dat die vergadering van nieuwe ftolfe leer langzaem gefchied, en dat zelfs de tyd daarvan een fedeelte verflind ; want anders zoude de verkleining van jen Boezem, zedert zo veele duizent jaeren, ongetwyfeld liverftroomingen , of nieuwe openingen in 't vaste Land ijeroorzaekt hebben. En een onderzoek deswegens ty my gedaen, kan tot een proeve (trekken van myn gelegde , dat die ophoopingen van tarter en fteenen , ïiiet jan allengskens, en zeer langzaem in 't Zeewater aengefoeit zyn. Ik zal dat vergelyken by de aflegging van "de irter en fteenen , die ik in de Rivierwateren ontdekt heble. De eerfte proefneeming is gefchied in Neder-Croatien, |ï in \ Bad van Karelftad, in Boheemen. |„ Ik nam een touw van dertig vadem, zynde lang geJoeg om de diepte, op die plaets der Zee, door my ver■fooren , te bereiken , en knoopte aan 't zelve, op ieder dadern lengte , eenige koorden , aan welkers einden ik Rikken linnen , laken , leer , beenen, hoornen van versheide dieren, veélerhande droog en groen hout, met en rjonder fchors, daer aen dorre bladen, en groene takken let hunne bladen, vast maektc ; de takken waeren van Tdyrrhe, Rosmarin- en Laurierboomen. Aen 't einde van I doorgaende touw hong een zvvaere fteen, om 't zelve lp de verkoren diepte van dertig vadem te doen zinken , sp alle die aen de koorden hangende doffen in hun betoorlvke ftant te doen blyven, waerin die geftelt wierden. Iet touw was boven water aen een rots gebonden , dog \a vyf weeken tyds geraekte het zelve door de ongeflidV 2. mig-  £84 MARSILLI migbeid der baeren los, en zonk na de grond , (tuitende! dus de fchikking van de verfchillende dieptens, die ik ten r opzigte van die onderfcheide in 't water hangende Lighae-: men poogde waerteneemen. Egter befloot ik het touw? dus op den grond der Zee , gedurende den tyd van driei maenden, welke terrayn ik daer toe bepaeld had, te laetem leggen, om te zien , hoe groote quantiteit tarter zig aent de gemelde doffen konde hegten; als ook op welke die het' meeste zoude hegten. ,, Na verloop van dien tyd liet ik het touw met yzeref hacken opvisfchen, en die in 't vaertuig opgehaelt en aeni den oever gebragt zynde , bezigtigde ik het zelve, envond alleenlvk op de Myrteblaeden een dunne fchors vani tarter, van een vleeschcoleur, met wit doormengd, ookl zag ik in de kerven van de fchors van eenige andere ftuk-: ken houts kleine bolletjes, van een aschagtige lymige dof,: en bedekt met een wit taei vlies. Op alle de andere Koffen wierd geen de minde zakking befpeurt. _ ,, lk onderzogt de zeer dunne fchors van tarter , diei zig op de Myrte blaeden in drie maenden tyds hadde nedergezet, en reekenende na de eevenredigheid , hoe groot deszelfs vermeerdering na een geheel jaer zoude konnem zyn, bevond ik, dat de dikte, die van een gemeen blad. papiers moest evenaeren, welke met vyfduizend vermeerderd , dat het getal der jaeren van 's Weerelds ouderdom is , konde die tarter maer een voet dikte in den Zeeboezem toer.eemen, en zig verheffen, nadien die tarterflofTe^ in 't Zeewater van Provence, en andere plaetfen, waer zo veele fteenagtige planten groeien, na myn reekening , in vyf j eren tyds, naeuwelyks de dikte van een duim kan tocneemen. „ 't Gemelde vertoog doet klaerlyk zien, dat de zoete en minerale wateren , welke langs het oppervlak der aerl de needer vlieten, fchoon zeer ligt van gewigt zynde, eg-; ter veel meer tarterdeelen, dan 't Zeewater, in zig bevatten, nadien de minerale wateren van Karelftad, in Bohemen , binnen weinig dagen , de blaeden en vrugten met een korst, zo dik als de helft van de rugge van een mes, overtrekken , en dat die in drie of vier jaeren tyds der houten gooten geheel floppen , waerdoor dezelve in del Ontfangers, ten gebruike van de kranken, loopen. ,, Ik hebbe ook 't zelfde befpeurt te gefchieden in 't fchoon en heilzaem water van de Rivier Unna, in Croa-j tien, werdende de dammen van boomen en droge wortels,l daer-j  BESCHRYVING DER ZEën. 285 j daerin gedompelt zynde , aenftonds met een tnrterkorst jovertogen, die, by vervolg van tyd, op een onbedenke!i lyke wyze toeneemt, zulks de grond van die ftroom, waer j in 't verfcheide watervallen gemaekt heeft, van dag tot i dag zig verheft. Byaldien de Natuur in een gelyke graed de Zeewateren met die tarterftoffe vervult hadde, zoude deszelfs boezem , aen ongemeene veranderingen onderworpen, gedui[I rende den loop van zo veele Eeuwen, waerfchynlyk verfchrikkelyke overftroomingen veroorzaekt hebben , 't geen i men te ligter zal kunnen gelooven , als men let op dien \ hoop van allerhande vaste lighaemen , die ik, van 't zarfroenltel van den Zeeboezem handelende, afzonderlyk gej meld hebbe , welke ongetwyfelt tot die wanorde zoude | Hieedehelpen. , . De tarter, die ik op verfcheide lighaemen in Zee beKeurt hebbe, hadde nooit meer dikte dan van zes duimen, | onder dezelve worden veele aerdagtige (lukken gevonden, Jen dezelve een (toffe, die hun niet eigen is, ontbreeken1 de heeft de gemelde tarter maer de dikte van twee linten. ,, De Zee bekleed eaerne de drooge (teenftruiken , die rak'dan hunne fchorsfe afwerpen, met de tarter, waervan |wy hier melding doen, 't geen dezelve, by de Ouden, Sde naem heeft doen erlangen, van plantgewasfen met fteen, iof onrype Corael, bekleed, hebbende die tarterfchorsfen, al welke ten deele of in 't geheel die gewasfen, aen dezelve ij niet eigen zynde, bedekten, by hun onbekend geweest. Men kan uit dit betoog befluiten, dat 'er in 't Zeeij waVer, fchoon dus zoutryk en zwaer van bitumen, als ook voedende een zo groot getal fteenagtige plantgewasifen, na de evenredigheid veel minder tarterdeelen gevon= den' worden , als wy in de zoete wateren des Aerdryks I ontdekken. 't Is te bewyzen, dat de gemelde tarter uit het zout, fdat'men in't water tot een zeekere graed befpeurt, vo'irtikomt nadien in de plaetfen, alwaer 't water door de meniging 'der Rivieren minder zout is , zo veel zakking niet I gevonden word, 't geen klaerlyk blykt aen de mond van ' Port Miou, alwaer die fraeje linie van tarter eindigt, welke zo aenzienlyk is om deszelfs grootte , zamenltel , en iërfcheidenheid van verwe, en zig langs de geheele Kust van Provence, met het Zeewater, wanneer't ftil wéér is, gelyk zynde, uitltrekt; dan fchynt dezelve aan die Haven komende, en de onderaerdfe Rivier naderende, welke door V 3 des-  g$é marsilli, bescuryving der zecn. deszelfs uitloop de zoutigheid des waters veel verminderr,t geheel afgebrookeu te weezen in de geheele tusfchenwyd-l te, aiwaer de Zee van haer zout berooft word." Dc Adel, dèor Anonymus Belga; pares nafcimur, pares mo-irimur. Te bekomen te Alkmaar by Maag, Arnfl. by dolt meeste Bockxcrkoopcrs enz. 178Ó. in gr. 8vö. 167 bladtk Daar men thans bezig is, de oorzaaken der rampen, waaronder ons Gemeenebest gebukt gaat, op te fpoo-i ren , en de middelen onzer herftelling te wikken en tei weegen; is 't zekerlyk meer dan tyd, dat de Burger voW komen verlicht werde, dat men hem op het rechte fpoofi) brenge, dat men hem zyne eigene waardigheid, gevoeg! by het gezag zyner wettige , hem zeiven vertcgenwoordi-i gende, Overheid, doet kennen en onderfeheiden, en te-t veus onder het oog brengt , wat deel van zyne waardig-; beid hy , tot zyne eigene veiligheid , ongedwongen heeftj' afgedaan, en wat di-el hem overblyft, opdat hy zich gee-^ ne tc groote verbeelding van zyne macht, noch te gerin-i ge van zyne waarde, vorme. Ter bereiking van dit oog^ merk , heeft de vernuftige Schryver van dit Werkje zyncji medeburgers voorgelegd den aanvang, voortgang cn tegen^ woordigen daat der rechten , cn 't aanzien van een ges dcelte hunner medeburgeren, boven hen verre verheven^ en over den aart deezer intreding eenige aanmerkingen gesmaakt , die mogelyk de waardy der nieuwigheid hebben! zullen, en die ten minden, uit hoofde van \ gewicht deq zaak , en den nadruk der voordellingen, eenige aandacht verdienen; Na vooraf het begin en voortgang der maatfehappy, ende daaruit voortfpruitencle o'.igelykheid der daaten by \ menfchelyk gedacht te hebben aangetoond, vangt de Schryver zyne Verhandeling aan met een onderzoek naar derty oorfpfong van den Adel, en doet ons zien, dat men even) bebgchelyk den oorfprong des Adels als dien van de Wa-g penen, of üellachimerken, van al te oude tyden ophaalt, en dat het zeer waarfchynlyk is , dat de Adel uit geenq verdienden , uit geene vrygeboorte , uit geene Concesfia des Burgerdands, ja in den beginne uit geene gunstli van Voeden , is voortgevloeid ; maar dat de Adel zichji jzelvcn Adelyk gemaakt, dat is te zeggen , een mecrdenl aanzien in ecn crfiyk recht verwisfglt , zich zeiven alsl edol  DE ADEL, DOOR ANONYMUS BELGA. 287 ■del befchouwt, en dit hun gevoelen den ellendigen weert ■oozen Burger in de Leenheerlyke tyden opgedrongen heelt. ^ De Leenheerlyke tvden dan, tyden , die wy ver- beiien, 't fchandelykfte tydvak van t menschdom, • ris de grondlegging des Adels vastfiellende, gaat onze Schryver verder na, het begin van derzelver uitfluitende lechten tot de Regeering, waaromtrent hy drie dingen n overweeging neemt; als het deel, dat Adel of Ridders :n de Regeering hadden in de vroeglte tyden , het techt dat zy 'er in bleeven behouden in laatere , en —jit't onderfcheid van tyden en Regeeringen, de gegrondaeid van haare tegenwoordige pretenfien , welker wederegging kortelyk hierop uitkomt. „ Er zyn geen Ridders L meer, dus is 'er geen Ridderfchap. — De Adel, wettig genomen, is geene ftand van Regeering meer, wyl onze Regeering by Reprafentatic is , waarin niemand voor zyn perfoon alleen Souverein is. ——■ Ln 'er by den Adel, van wegens het platte Land , geen ' Concesfie van haare (tem en rechten, geene Com- r njsfje noch folemneele door 't volk , of wat nog l' meer is , door 't platte Land , bekrachtiging van hun i' recht tot de Regeering, • van hunne Repriefentatie ! Plaats gehad heeft." En de gevolgtrekking van deeze korte opgaaf wordt dan natuurlyker wyze deeze: —;— | de Edelen bezitten hier te Lande iets , dat hun mm- f' mer gegeeven is, iets, waarvan de langduunge be- F zitting nimmer door den wil, door de (tem van 't volk l' bekrachtigd is. • En zulk eene bezitting noemt I' men eene Ufurpatie." f In een volgende Afdeeling beweert de Schryver, dat de (Adel (trydig is met de Conftitutie van ons Gemeenebest ; Hat dezelve Rechten ingenomen heeft , die haar nimmer feeeeeven zyn; dat dezelve aanloopt tegen de egahteit, »ene der grondwetten van eene vrye maatfehappy , dat Mezelve aaiiltotelyk is in een Land als het onze , en dat Izv door haar voorbeeld en invloed meestal voet tot pracht, Overdaad en bederf in de zeden gegeven beeft waarop hy verder nog eenige redenen laat volgen, om het nutteloze en fchadelyke van die inftelling by ons aan den dag te legden. . . . . , J Maar, zegt hy , wat baat 't ons, dat wy het kwaad zien, de uitwerkfels gevoelen, zo ons moed en krachten •lontb-eeken om het zelve uit teroeijen. Beter ware het dan, Egver zyn eigen lot en omftandigheden altyd blind geweest V 4 te  288 DE ADEL te zyn; ten minden waren twee dingen daar by te wil nen geweest, de onbewustheid van onze ellende, en de lchande, van dezelve kennende, ze niet te verbeteren. — ■ Dan wy bemerken dezelve; 't inconftitutioneele, 't fchaa-a; delyke ; 't onnodige van Adel en Ridderfchappen wordti ons aangewezen; wy zoeken, wy reikhalzen naar de Vry-y beid, en er word ons voorgelegd, dat, zo lang 'er Adefc in ons Land is, dat Land nimmer vry is, noch genoemdi kan worden. Is 't nu onze plicht, van ze te handhaven.) of van ze te verwerpend" Om deeze vraag te beantwoorden, moet men, zegt de Schryver, voorzichtig! te werk ^ gaan; de zwaarwichtigheid van de ftof eischt zulks ; t geldt niets minder dan de aauweezendheid vara t eerde Staatslid van drie , en 't aanzienlykde van vien Provinciën. En om hierin naar orde te werk te gaan , moet men hoofd voor hoofd , de mogelykheid , de billykheid en dei nuttigheid van eene dergelyke onderneeming wikken en weegen. . Kan men den Adel uit ons Land verban- nen? Mag men zulks doen? Zoude zulk* den Lande nuttig zyn ? zvn drie gewigtige vraagen tot welker beantwoording de Schryver vervolgens over-' gaat , en na deezen taak afgehandeld en aangetoond te hebben, in hoe verre eene Natie gerechtigd is, (derzelver Regeering met haar eigen heil niet meer overeenkomende")) de Conflitutie te zuiveren, te verbeteren, ja te veranderen , gaat hy de redenen na, die Ridders en Edelen zouden kunnen bybrengen, orn de uitvoering van de vernietiging hunner Order te keer te gaan; te weeten, de oudheid van die Order, en 't gewigt van hunne dienden; en ook betrekkelyk deeze dukken , de nulliteit van de pretenfien van den Adel beweerd hebbende, komt de gevolgtrekking die de Schryver uit dit alles afleidt, hierop neder dat ,, Adel en Ridderfchap, inconditutioueel, fchadelyk en „ fchandelyk zynde in ons vrye Gemeenebest, kunnen „ mogen, cn moeten vernietigd worden." ' Schoon deeze ftelling zekcrlyk zeer fterk en violent is verdienen echter des Schryvers aanmerkingen over dit ftuk onze aandacht en overweeging, te meer, daar hy voor I een alweetend God verklaart, geen één Riddermaatig Edel- I man, uit hoofde van zyn huishoudelyk beftaan, particu- I liere famenleeving of omgang, te haaten, en 'er zelfs geen k rede toe te hebben ; doch dat hy , als een vrygeboren l Burger , het zich een pligt rekene, de redenen, waarom l  DOOR ANONYMUS BELGA. 289 hv hunne gantfche Order voor 't Vaderland als drukkende acht Nederland ter beoordeeling voor te leggen. [ Dan het is van niet weinig gewigt, te kunnen weeten, of het het •ar"u,en betrcft' men vergelyke dezelve me die der Romeinfche; wat hunne rechren&aangaa: men ftelle ze over tegen die der aanweezende Patrice geflachten in  door anonymus belga. ïoi in vreemde Landen; men gaa na, wat die waren, en nog heden zvn; men iie welke rechten de onzen bezitten, en men zal ras raoetb bekennen , dat 'er geene Patrices by ons (en Gode zy dank) te vinden zyn. Verhandelingen , uitgegeeven door teyler's tweede Genootfchap. Vyfde Slak. Te Haarlem by j. Enfchedé en Zoonen , en J. van Walré Junior , In gr. quarto 215 bladz. TV/Ten maakt hier mede door den druk gemeen eene Ver. iVl handeling, over den Nationaalen Smaak van de Hollandfche School , in de Teken- en Schilderkunst , opgeI field door roeland van ey.nden, Kunstfchilder te TM) I aan wien de gouden Eerprys is toegeweezen, op deeze zvne beantwoording der Vraage van Teyler's tweede Genootfchap ; welke aldus luidr. „ In hoe verre de Nationaale Smaak van de Hollandje School het doelwit der " Schilder- en Tekenkunde bereike, en aan derzelver ver" eischte beantwoorde ? Als mede hoe verre dezelve " Smaak, door het beitudeeren van het Anttque, en van " de werken der Kunjlenaars van andere Schooien, zouw1 " de kunnen verbeterd worden." Ter beantwoording hiervan fchikt de Kunstfchilder zyne Verhandeling in de volgende orde. „ Ik zal (zegt hy,) eerst het waare weezen der kunst en van den lmaak verklaaren. ■ i " Dan zal ik alle de bekende Europifche Schilderfchoo9' len en de daarin meest beroemde meesters op een be- " knopt tafreel voordellen. Hierna zal volgen, een " onpartydige vergelyking van de beroemdfte werken der " bekendfte meesters van de Hollandfche tegen die der '! " andere Schooien, en de daaruit volgende bepaaling van [ " den waaren fmaak en trap der volkomenheid van de " Hollandfche School in de Schilder- en Tekenkunst; en \ " eindelyk in hoe verre de Nationaale Smaak van die " School , door het beftudeeren van het Antieke, en de " werken der kunftenaars van andere Schooien, zoude kun" nen verbeterd worden, met de daartoe, ruyns oordeels, " gepaste middelen." De kundige van Eynden behandelt ieder deezer afdeelingen met veel oplettendheid; en geeft wel byzonder een naauwkeurig verfiag van 't geen aan ieder der beroemdfte Meesteren in de onderfeheiden Schooien by u'nltek eigen is; het welk hem tot een g-rond- flag  292 VERHANDELINGEN ilag verftrekt , om die van de Hollandfche School bv di) der andere Schooien te vergelyken, waarop hy dan vLS zyne aanmerkingen vestigt over 't geen ter verdere Joh naaktheid vere.scht wordt, en de middelen, welken te3 dien einde met vrugt werkftelüg gemaakt 7m,HPr, t. J worden. De liefhebbers d^^^tf^*!^ ver reden vinden, om >s Mans arbeidzaamheid In dk1 J SnH Ir/' f^T?' e" z*a °"Pa"ydig oordeel over dj Hollandfche School is zeer wel gefchikt,"om een algemeer genoegen te geeven. Zie hier hoe hy'zig devvegeïsSS „ Daar het uit de gefchetfte kunstkarakters, en de wer< en der meesteren uit de onderfcheide Schoo en en de nadere vergelykingeu , gebleeken is , dat de Ita iaanYche School in de meeste, en de Franfche School in eeite deelen der kunst de Hollandfche School overtreft "gzo blykt de ongegrondheid der verheffing, op eenen al te n,r tyd.gen yver voor de eere onzer Schoof g "rönd dooi t Heldendicht, m eene aantekening onder bla.V V ^Üf genomen, als of de ItaHaanfche leunftenaantt^onden » d^odeJlen der oudheid affchetfen , niet dan me ee„ ne (halfene opmerkzaamheid de overblvfzels van het' „ oude Rome nabootzen. de Franfchen S dan „ vallche ideaalen de gedaante voor het lichaam "bee „ den; terwyl de Nederlanders de natuur volkomen wi „ ten te fch.lderen, en die alleen waare SchildeThebhèn „ voortgehragt; en de Franfchen en Engelfchen .ifnW „ fchaamen onze Schilders en Tekenaars na te "olL » Maar aan de andere zyde , daar 't ook gebleeken is dat onze Schoo verfcheide kunftenaars heeft voortgebra.V welke zig toegelegd hebben, om het ongemeene, heYgZ'. te en fchoone , ook door historifche en verhevene onder werpen voor te ftellen; zo vervalt de bitfe en pa«S aanmerking , die de anders kundige keynolds , in eene Redenvoering over dm grooten flyl, te Londen in i77 gehouden op de Hollandfche School gemaakt heeft • waar' m hy hoofdzaaklyk zegt , „ dat de Neêrlandfche Schi 1„ ders, in hunne foort, voortreflyk zyn, maar dat zv zie „ belaglyk maaken , wanneer zv eene algemeene eefrhi > „ denis op hunne eigen bepaalde grondftellingen Luwen " ,W u' en g.^.vo^lhngen uit de laagheid van mm „ karakter afleiden." 't Is , naar myne gedagten kb". gebleeken, dat de Nederlandfche School over 't algemeen de nadere upr^ivtü™" » Z^Z^"^ ^"ooiep , en del  van teyler's tweede genootschap. 293 L Fnffelfche verre overtreft, en dat de Engelfche School lleen oieenige voornaame kunftenaars,; in aanmerking rtóSëtó ScltTSchilders van de fcSiS^hS gebragt hebbe is ook duidelyk te yaderianaitmfhkunstrichter, de Abt du bos, en fefcj dior wSdïhrid voor hunne Natie, of door ge- Ie HolUndfcnrSchool te onregt befchuldigen, als ot wy leene ander kunftenaaren bezaten , dan diewelken zig r, L 1de veragtelykfte en laagfte bezigheden van voor.teSftellen, en kunft.g F NfzÏÏTniet moeilyk zyn, om op de gelegde gronden L !7(mL en duidelyk te bepaalen den waaren NatiotaSln SS Va de Hollandfche School, in de Schilderhaa.en Smaak va ae 'lü^ ; de keuze der onder. KS^lS^^t.'^SSn Zy ?ig geoéffend heeft Et e'zyn de voofftelling van allerleie voorwerpen uit de frituur enin alle deelen der kunst, zo verre die onder t ES der navolging vallen kunnen; en, ten aanzien van Èe ivze opwelk! zy de fchoone en verhevene natuur Sebben zoeken voor te ftellen, blykt, dat zy daar toe eene ÏSeurke tekening en uitdrukking, zo verre dezelve uit rSom fte natuur, zonder liet denkbeeldig fchoon der UJüuen Li verkreegen worden, met een allernatuurWkKoloriet licht en bruin, gepaard aan de kunfngfte uivoering en de volkomenheid van het werktuiglyke der Kt bezit: en, ten aanzien van den trap der volkomenSd 'welken zv in beide die opzichten bereikt heeft, is Se'eto dat ue fmaak der Italiaanfche Schoole den on■ gebieeKen,u. d Franrche ,n zommige dee- fn „ertS- doch dat de onze boven den Duitfchen, ^'y^rzer^ den Engelfchen fmaak, in de voor„ilrvereS verheven is, als men flegts ÏSnSe noK leevende meesters uitzondere, waarover ik my Sreedfr heb kunnen uitlaaien, om dat ,k, volgens myn Skn Sen dezelven geene nog leevende meesters van de Hollandfche School heb kunnen vergelyken. 1 Wvdew heVft de Heer van Eynden, in de manier van TvlJen aan deeze zyne Verhandeling nog gehegt eene Bylagcn , aan a y Schilderkunst het Cos- SS ^ met afnmeSingen over deszelfs in agt nee; I men en verwaarloost. Verder eene verklaanng van eem-  «^VERHANDELINGEN VAN TEYLER's TWEEDE GEN00TSCHAJ ge anders min bekende woorden in de Schilderkunde. Eli eindelyk een berigt van, met nevensgaande aanmerlringefl over, het beroemde Altaarftuk van RAPHAëL, in de Kerf van St. Pieter in Monlorio, verbeeldende de gedaantevetl andering des Zaligmaakers , en eenige daaromtrent voorl gevallen omltandigheden, zo als die door de Euangelistea befchreeven worden : welk ftuk de opmerkzaamheid allej Liefhebbers tot zig trekt. De Hecdendaagfche Stoicyn, door den Heer vv. e. de per( poi^cher. Te Utrecht by de Wed. J. van Schoonhoven! 1786. Behalven het Voorwerk, 297 bladz. in gr. oclavo, Uene opmerking op het voortreffelyke in de gefprekker. van kpictetüs , heeft den Heer de Perponcher aanleiding gegeeven tot het opftellen van dit Gelchrift. ,, Dö ,, meeste voorfchriften van deezen Wijsgeer, zegt hy , fcheenen mij toe, zoo verheven te zijn, zoo wel, met „ de beste leer, die des Euangeliums, te ftrooken, dati het jammer ware , dezelve niet te zuiveren , van dat „ geen , 't welk 'er mee ftrijdig is ; en dus de uitnee-: „ mendfte Wijsgecrte der Oudheid , met de beetere en „ volmaaktere leer des Christendoms, als in één lichaam „ te vereenigen." Met dat oogmerk heeft hy de voor-' ftellingen van EpiStetus ten onderwerpe zyner overwee^inge genomen; zig, nu min, dan meer, bepaald aan dezeH ven gehouden, die uitgebreid, befchaafd, min of meer, daar 't noodig was , tegengegaan , en vereenigd met, of overgebragt, tot de Euangelieleer. In dien fmaak behandelt hy , by manier van Zamenfpraaken , eene reeks van zedelyke onderwerpen, of zulken , die een onmiddelykèn invloed , op het vormen van een braaf zedelyk charafter hebben. En deeze ontvouwt hy, op een welberedeneerd den trant , in vertrouwelyke en leerende gefprekken , indiervoege , dat de uitvoering zig door de verfcheidenheid veraangenaame, en zeer wel gefchikt zy, om des Leezers aandagt gaande te houden. Tot eene proeve van 's Mans fchryfwyze , in deezen , diene de volgende Zamenfpraak van philometron en theophilps, over den yver tot het maaken van vorderingen, vereischt. ,, ph. De kinderen deezer waareld, zegt de mond der waarheid , zijn voorzigtiger dan de kinderen des lichts, in  ; W. E. de perponcher hedendaagsche st0icïn. 295 ia haaren ge/lachte, (a) En in de daad, indien wij, die het licht zoeken, ons op den grooten taak , die ons is jvooro-efteld , met denzelfden ijver , toeleiden , waar mee de lieden der waareld hun doel bejaagen , dan eerst zoujlden wij groote vorderingen maaken kunnen. Ik ken een Lan, zegt epictetus (b), reeds verder in jaaren gevorderd, dan ik, en die thans Opziener der leevensmiddelen, jte Rome, is. Eertijds gebannen, doch federt te rug getroepen , trok hij door deeze plaats , en gaf mij een beizoek. Welk een verfiag deedt hij mij, bij deeze geleegeniheid, van zijn voorig leeven! en hoe plegtig beloofde hij, Idat hij, eens te Rome te rug gekeerd, voor 't toekomende, op niets meer denken zou, dan hoe, 't overfchot zij3ner dagen, in rust en vreede, door te brengen! Want, fzeide hij, hoe weinigen fchietcn mij 'er nog over! Zeer Iwel, gaf ik hem ten antwoord, maar dit voorneemen zult gij niet volbrengen. Want naauwlijks zult gij de lugt der Iftad van verre rieken , of dit alles zal terftond vergeeten zijn. En kunt gij eens weer toegang, ten hove, verkrijgen , juichende en de Goden dankende , zult gij 'er binnen treeden." „ Epictetus!" voerde bij mij te gemoet, zo gij mij ooit een voet, ten hove, zetten ziet, denk ', dan van mij wat gij wilt." Maar wat was 't ge¬ volg ? Eer hij nog de ftad binnen trad , werdt hem een briefje van c/tïsar ter hand gefield ; terftond vervloogen alle zijne belluiten , in rook , en federt heeft hij niet opgehouden , zigzelven de eene beflommering, na de andere , op den hals, te haaien. Zo diep zit de begeerte naar bevordering, in hun hart, geprent. Zo gereed zijn zij, (daaraan alles op te offeren, daartoe alle poognigen , alle zorg , alle moeite , allen arbeid aan te wenden. . Maar, mijne vrienden ! zouden wij nu wel het zelfde doen? Zou wel ééne uitnodiging, ééne vermaaning van onzen leermeester , ■ ja van veel hoger , dan onzen leermeester , dan ctukh ken in veele gevallen eene gepaste leevendigheid byzetten. Bloemtjens. Te Amjlerdam by P. J. Uylcnbroek, 1785. In grl oftavo 134 bladz. T"}e uitfteekende Dichtvermogens van den Heer BiMerdyk I hoogstwaarfchynlyk de maaker van de verzameling der Dicht! ftukken, onder den naam van Bloemtjins, hier boven aangekoni digd, zyn by alle onbevooroordeclden in die hoogachting, well ke zy altoos verdienen zullen. Wy willen deeze DichtfiukkeJ niet befchouwen uit het oogpunt, of zy in de zedelyke waereil goed of kwaad kunnen doen; dit daar laatcneie, is deeze bun(j  8L0EMTJENS. 303 lel voorbeeldig fchoon, wat het Dichtkundige betreft. En, met uitzondering van eenige weinige Stukjes , kan deeze bundel, iSonder ergernis , zelfs door naauwgezetten, geleezen worden. iTot een ftaaltje dicne het volgende, dat, zo om deszelfs zoetWoeijcndheid als aartigheid, elks aandacht verdient. Als een kleen aanvallig wicht, Met een lachjen op 't gezicht, Aan cn op myn knieën fpeelend, 't Lieve mondje tot my ftrekt, En myn mond met kusjens dekt, 'k Vind die lieve kusjens ftreeknd. Als een lang gemiste vrind My na 't af zyn weder vindt, En my aan zyn boezem drukkend Met een welkomstkus ontnv n . Die de plaats neemt van een groei , 'k Noem dien blyden kus verrukkend. Als ik van myn vader wyk, En hy my, zyn hart' ten llyx , Van een ftroef misnoegen veilig, Met een' kus in de armen knelt, Van een'' wyzen les verzeld; 'k Hou dien achtbren kus voer heil'g. Geeft myn zuster, die ik hem Opgefloten lippen klem, My myn' kus in kufens weder, Daar de gulheid van henr' aart '/Ach blymoedig in verklaart; 'k Acht die eerbre kusjens teder. 't Kinderkusjen laat my koel; ' Vriendfchapskusfen heeft gevoel; 's Vaders kus is eerbiedwekkend ; 't / usterkusjen toont zich koel , Maar het heeft een zacht gevoel, Naar ontzag en vriendfchap trekkend, De  3^4 BLOEMTJENS. De eerfte kus heeft ovfchuld in ; De andere houdt vriendenmin, Gene, vaderleken zegen , Deze tederheid van 't bloed: Maar het zieldoordringend zoel Is in eenen kus gelegen. ■ Lieve Odilde kent gy dat? Weet gy wat de kus bevat, Die met recht een kus mag heettn? Lieve fchoone '■ dat gy 't wist'! Dan, waar woorden toe verkwist*. Reik me uw' mond, gy zult het weeten. Gefchenk voor de Jeugd. Vyfde Deels, esrffe Stukje. Te Amjlerdam by J. Al]art, 1786. In oclavo 104 bladz. T\c Eerwaarde Heeren Martinet en van den Êerg hebben d!ti ^ Stukje byzonder gefchikt, tot het mededeelen eener korie onderrichting in den Natuurlyken Godsdienst. Zy ftellen zig daarin voor, eerst, uit de natuur te bewyzen, dat 'er een God is; dan, aan te toonen, welke volmaaktheden van God ons de natuur leert kennen; vervolgens, te omvouwen, welke pligten zy ons menfehen voorfchryft, mitsgaders op welk eene wyzezj ons dezelve leert betragten; en eindelyk, na te gaan, welk gebruik wy van deeze kennis , in onzen tcgenwoordigen ftaat maaken kunnen. De overweeging van 't laatfte behelst eene bei fchouwing der gebreken van den Natuurlyken Godsdienst, en dezelve doet den Onderwyzer eigenaartig de aandagt vestigen op de Openbaaring, als het middel, om dit gebreklyke te vergoeden Ter dier gelegenheid behelst dit Stukje voorts nog, in de manier van een byvoegzel, een verfiag van de Openbaaring, vervat ff de Schriften des Ouden cn Nieuwen Testaments, met aanwyzini van derzelver voortreffelykhcid en Godlykheid. De geaetë Opï ftellers deezer onderrigtinge hebben de vatbaarheid dcr'feugd zeer wel in agt genomen, en tevens dit onderwerp, met ter zyde-' ftelling van het al te ingewikkelde voor de Jeugd, in zyne foort' volledig behandeld.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER - OEFENINGEN. Zes Leerredenen over den Oorlog; door wylen den Wel Eerwaarden Heere j. cuiot , in leven Bedienaar des Heiligen Euangeliums in de Walfche Gemeente tot Rot- | ter dam. Uit het Fransch vertaald. Te Amfterdam, by J. van Gulik, 1786. Behalven de Voorreden, 222 bladz. in gr. oèlavo, In dit zestal Leerredenen vestigt de Eerwaerde Guiot een Godsdienftig oog op den Oorlog, en ontvouwt de voornaemfte onderwerpen , daer toe betreklyk, uit dat gezichtspunt; ten einde zyne Toehoorders op te leiden, tot een ndrukbaer bezef van Gods albeftierende hand ook in den Oorlog , en een levendig gevoel van hunne verplichting, om hun gedrag , naer die kundigheden , en vereisch der Dmftandisheden, te regelen. Tot een tekst voor dezelven leeft zyn Eerwaerde uitgekooZen de bekende woorden van Salomo, Spr. XXI. 31. Het Paerd wordt bereid tegen den lag des ftryds; maer de Overwinning is des heeren ; en iy" behandelt zyne bedoelde hoofdonderwerpen in vyf ach«•volgende Leerredenen, fchikkende voorts zyne zesde }f laetfte Leerreden, ter aenwyzinge van de nuttigheden, lie men uit de voorigen trekken kan. De Eerwaerde Wuiot behandelt dit Stuk indiervoege, dat hy een in zyne bort volledig zamenftelzel ener Godsdienftige overweginge lah den Oorlog aen de hand geve , en ons op ene oorfeelkundige wyze onder 't oog brenge, hoe wy de voorfaemlte waerheden , daertoe behoorende , hebbe te beschouwen, en hoedanig een gebruik wy daervan behooren 3e maken. Zyne laetfte Leerreden draegt ons de ontvouwle waerheden zo beknoptlyk voor , dat wy derzelver op|ave daeruit zullen mededeelen ; en te gelyk , by de ene If andere waerheid , ene proeve geven van de wyze, op welke hy die waerheden ternadere betrachtinge doet ftrekten. „ De eerste Waarheid (zegt hy) die wy vastgefteld deel. n. aug.lett.no. 8. Y heb-  3oö J. CUIOT hebben, en'die uirdrukkelyk in onzen Text werd te ken», nen gegeeven, is, dat deOverwinninge is des Heeren. Dat; is te zeggen, dat God de Zege geeft aan den eenen, eni dat hy de nederlaag veroorzaakt van den anderen; dat hy/ alle de gebeurtenisien van eenen Oorlog bellierd ; dat hy/ alle derzelver werkingen fchikt en bepaald; dat hy invloed: heeft op alle de Daadeu van de tegengeftelde partyen; endat zy, zonder zyne toelaating, of zynen wil, niets kunnen volbrengen. Deeze waarheid hebben wy in 't breedes uit de Reden ,' de Heilige. Schrift , en door Voorbeelden) bewee-ZGii. ,,Wy hebben in onze tweede leerreden vastgefteld,, dat de Oorlog , hoewel in fchyn aanlopende , tegens de\ Wet van God, tegens de gevoelens van Mcnfchelykheid1 en tegens den aart van het Koningryke van Jezus Christus, egter geoorloofd was onder het Euangelie, gelyk als: die het geweest was, onder de oude Wet. De voorbeelden en de Schriftuurplaatzen uit het Oude en uit het Nieuwe- Testament, die wy by die gelegenheid aangehaald hebben, gevoegt by de Drangredenen, die de Reden zelfst: ons op dat onderwerp aan de hand geeft, ftellen die waarheid buiten twyifeling. „ Wy hebben , als eene derde Waarheid, duidelykj hevveezen , dat alhoewel God de oorzaak was der Overwinningen en der Voordeden, die wy op onze vyandenj behaalen, hoewel de Overwinning is des Heeren, hy egter wil . dat de menfehen ten dien einde van hunne zyde de n»odige Toebereidzelen en Wapenrustingen doen; dat zy gebruik maaken van alle de vereischte middelen by die •gelegenheden, even of zy haare uitkomst alleen verwagten moesten van hunzelven, en van hunne poogingen, en dat God hen zynen bylfand niet roegezegd bad." 1 Zie hier het gebruik , dat hy van deze derde IVaerheid ge-: maekt wil hebben. „ Dat zo zynde (vervolgt hy) is het duidelyk, dat in een' Staat . die zig in eenige Oorlog ingewikkeld vind, ieder der geenen, die dezelve uitmaakt, meer of min belang hebbende in de bewaaring en in de verdediging van dien Staat, ook met al zyn vermogen het zyne moet toebrengen tot de middelen , die men in 't werk moet ftellen , om een gelukkige uitkomst te verkrygen. _ Doch de pligten . waaraan de verfcheiden Leden van een Lichaam gehouden zyn, in zodanige gevallen , zyn voor allen niet dezelven , en verfchillen naar den rang en den ftaat der Ingezetenen. s> Mem  OVER DEN OORLOG. gö? , „ Men kan in alle Staaten , die zig in Oorlog bevinden , drie foort en^ van menfehen onderfeheiden , waarvan elk byzondere pligten voor het algemeen welzyn te verIvullen heeft. Zy, die geplaatst zyn in de Regeer ing; zy, jdte gebruikt worden in de Legers; en zy, die noch Staatsnoch Krygsberocp oeffenen. I „ Wat de eerflen betreft , dewyl dat van haare goede of Qegte Beftiering voornamenlyk afhangt, de gelukkige of rampfpoe.dige uitflagen, die de Wapenen van het Volk, dat zy regeereii, kunnen hebben, zyn zy het ook, die de ikragtdadigite middelen kunnen, en moeten in 't werk Hellen , om die Wapenen te doen voorlpoedig zyn. Wy zullen daaromtrent. in geene breede onderhandeling mreeden , eensdeels, dewyl het aan de Overheid zelve is , jom te wceten, welk gedrag zy moet houden in tyden van jöorlog , om het welzyn en het voordeel der Volken uit p werken, die haar onderworpen zyn ; het is om dat iuien haar vooronderfteld meer onderligt dan anderen, dat jruen haar het Ikftier der Regeering heeft toevertrouwt: ten anderen , om dat de voornaamlte Middelen , die tot met geluk en den roem van een Volk kunnen medewerken, feenoeg bekend zyn, aan alle de geenen, die van hun ge* [Bond oordeel cn van hunne kennis gebruik maaken. Niemand is onbewust, by voorbeeld, dat, in een welbefticrd pemeenebest, de Ampten en de Bedieningen gegeven moeiten werden aan hun , die het bekwaamfte zyn die te be[kleeden; dat de verdienden aangemoedigd en beloond moeten werden ; dat het geheim der zaaken onverbreckelyk iimoet bewaard blyven; dat de geldmiddelen wyslyk en geirouwlyk moeten gebruikt werden; dat eene naauwe Eensgezindheid altoos moet heerfchen onder de Hoofden die legeeren; dat de byzondere belangeiis altyd aan "het algepeen belang moeten opgeofferd werden ; en verder zodanige , andere duidelyke en bekende grondregels, waarvan le beoeffening onvermydelyk nodig is , om een Volk gelukkig te maaken, en in ftaat te ftellen, om zyne vyanden pie vvederftaan. I ,, Wat aangaat de pligten van hun , die in de Legers •gebruikt werden, men weet insgelyks , dat de fterktc van ien Krygsmagt niet zo zeer beftaat in het getal der Trouwen , waar van dezelve is zamengefteld, als wel in de ffipB%nderfchikking die daarin heerseht ; in de geflrengheid per tugt, die men 'er in doet nakomen ; in. de voorzigtig. ted, de dapperheid en dc bekwaamheid der Veldoverften? Y 2 • in  3cS J. GUIöT in de kloekmoedigheid , de blinde gehoorzaamheid en d> onderdaanigheid der Soldaaten, en der mindere Bevelhèt bers. -—— Het is hier de plaats niet , om langer ei breedvoeriger daarop aan te dringen (*). Het zal bete te pas komen te onderzoeken , welke de pligten zyn va de byzondere Ingezetenen, die geen beroep, noch in ho Staats- noch in het Krygsweezen , waar te neemen hebbel de , egter kunnen toebrengen tot de voorfpoed van dd Staat, waarvan zy een gedeelte uitmaaken, en tot het gi luk van haare Wapenen. „ Daar zyn 'er twee voornaame, die zy zorgvuldig moi ten nakomen , zo zy geen hinder willen toebrengen aa het geluk, het welke zy zeiven wenfehen te genieten. ,, Het eer[le is, dat zy gehouden zyn onderdaanig eng>. hoorzaam te weezen , aan de Regenten , of aan de Md gentheid , van wien zy afhankelyk zvn : zig ftil te gt draagen na haare oogmerken; zig gewillig te voegen r haare Inzichten , zonder zig in te laaten met haar gedra te berispen , en haare onderneemingen te veroordcelet . • Die onvergenoegtheid , die murmureeringen , dt oproerige en halfterrige gefprekken , die men te dikwr laat ontvallen tegen de Regeering , waaraan men onde; worpen is , betoonen zoo veel vermetelheid als verwaam heid by hun , die 'er zig aan fchuldig maaken. Het vermetelheid , te willen oordeelen over het gedrag , d: men houden moet in deeze of die om Handigheid wai neer men 'er den grond niet van kent, wanneer men nl weet alle de omftandigheden, die daar by behooren, noo alle 'de dryfveeren van 't Staats-Cabinet ; waarvan zy j i-n , die het Roer der zaaken in handen hebben, kunne onderrigt weezen. Maar wanneer men , zelfs zo wel a zy , den ftaat der zaaken , en de geneigtheid der gemoi deren zoude weeten , zoude het altoos verwaandheid zyi te willen oordeelen over het geen dienftig is te vermydei of om beter te doen, dan zy, die de ondervinding, di zv van de zaaken hebben , niöet afgerigt hebben , van c wyze waarop men zig,moet bepaalen , naar maate dat c om Handigheden het vereisfehen. „ Nie (*) Zyn Eerwaerde fprak deze Leerredenen uit in't jaar 174 Bvaldien hy dezelven in de tegenwoordige dagen'had voorgvficl zou hier natuurlyk de Burfrtrwaueninp- ook in aenmerking hebW moeten komen: en even zo zouden hem dezelven, in meer b zonderheden , wel eens aenleiding tot ene andere manier vs voordellen gegeven hebben.  OVER DEN OORLOG. 3°9 . Niets zonde voor een Staat fchadelyker kunnen zyn, dan de 'iimerlyke verdeeltheden die dezelve vermelen, vooral wanneer zy zig ter zeiver tyd door vyanden van buiten ziet aangevallen; dat is , het geen den ondergang vïn het vermaarufte en magtigfte Gemeenebest heeft veroorzaakt. Niets daarentegen brengt meer toe tot de vastigheid , het geluk en de voorfpoed van dien zeiven Sraat, dan de overeenkomst der Leden met hunne Opperhoofden de gelykheid van inzigten en oogmerken, de overeenftemming, die 'er heerscht, tusfehen zy die regeeren, en zv die geregeerd worden ; overeenftemming die beftaat in de genegenheid en den yver, met welke de Onderdaanen zig voegen naar de inzigten van hunne Overheid. Het voorbeeld dat wy 'er van zien in een nabuurig Konin<"yk, bewvst beter deeze waarheid, dan alle de redeneerim'en, die men zoude kunnen bybrengen. Uit die gehoorzaamheiden die algemeene onderwerping, diê' wy komen te etsfehen van de ünderdaanen voor hunre Overheid, fpruit, ten tweeden, voort een hnoadera pligt, waarvan de beoeffening niet minder noodzaaklyk is, om eenen gelukkigen uitllag in eenen Oorlog te vcrkrv»'en; beftaande daarin, dat zy geduldig cn zonder tegenfpreeken draagen moeten de Lasten , die men hen onleat, om te voldoen aan de buitengewoone kos.cn, die men genoodzaakt is in die onhandigheden te maaken. Met Geld, gelyk men weet, is de Zenuw des Oorlog*. Zo dra dat middel ontbreekt , zyn alle anderen of onuit- voerlvk of zonder vrugt. • Dus te weigeren , om , liaar "maatc van ons vermogen, op te brengen tot onderEiding van ben, die hun Leven bloot Hellen, en die hun bloed opofferen ter bewaaringe van onze Voorrecnten In van onze Bezittingen, zoude eene fchreeuwende ongerechtigheid zyn, en tegelyk eene groote dwaasheid; dewyl dat zulks het eenige middel ,s, om yerdeaigers Ln te treffen, die ons bewaaren voor de beleedig«ngen Van onze vyanden; en dat, door een gedeelte van t geen men bezit te willen befpaaren, men zig klaarblykelyk bloot ftelt aan 't gevaar om alles te verhezen.. ■ Hier mede gaet zyn Eerwaerde over tot de vierde er. vyfde Lieerde Waerheid, welke hy indezervoege voordraegt. Als eene vierde Waarheid, uit onzen iext afgeleid, hebben wy gezegt en bewezen: De //«« vergunt \de Ze«e en de Overwinning niet, dan aan hun die de ge* Wcchtigheid aan hunne zyde hebben; te weeten: aan die Y 3 gce-  3IO J. GUIOT, ©VER DEN OORLOC. geenen, die den Oorlog uit rechtvaardige en wettige Be-t weeg-redenen ondernoomen hebben; die denzelven voeren! door rechtvaardige en geoorloofde Middelen; en die zem ven rechtvaardig en heilig zyn in hun gedrag over 't gel heel, en in hunnen wandel. ,, Eindelyk, M. T. wy hebben in onze vyfdk leerreden gezien, dat, wanneer God de Zege aan een Volkl wil fclienkèn, of in 't algemeen eenig ander zyner beflufl ten uitvoeren, hy niet onmiddelyk door zig zelvcn mrkï\ en door de enkele kragt van zynen wil, zo als hy zou-> de kunnen doen, als hy wilde; maar dat hy altoos, of meest altoos, gebruik maakt van Uitvoerders, Werktuigen,, Middelen; dan eens meer ingewikkelde, en dan eens meeri eenvoudige, die hem, in minder of meerder tyd, tot hett oogmerk, dat hy zig voorgefteld heeft, brengen, naar dati hy zulks goedvind." Leerredenen over verfchillende onderwerpen, door AUGUSl Ttis sterk, Leeraar in de Gemeente., toegedaan de On, veranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfs te Am/Ierdam. Twee Deelen. Te Amjlerdam, by de Wed. Éi Smit en A. Mens Jansz. en in 's Hage, by C. Piaat.' 1787. in gr. oclavo. Toetfe der Aanmerkingen van j. m. boon , Leeraar in de Gemeente , toegedaan dc Onveranderde Augsburgfche Ge. loofsbelydenis, te Rotterdam, op zekere Predicalie over de bewyzen voor dc Leer der H. Drieeenheid. Door; a. sterk , Leeraar in de Luthcrfche Gemeente te Am-tlerdam. Te Amjlerdam, cn in 's Hage, ah boven. In ; gr. oclavo. 148 bladz. TV Eerwaerde Sterk behandelt in ieder Leerreden, in deze opgemelde'twee Deelen vervat, een gewigti^ onderwerp, het zy van de Leerftelliae of van de Beoe* fenende Godgeleerdheid; welke onderwerpen hy door ene duidelyke manier van voordragt ten klaerfte ontvouwt, en in. een manlyken (tyl'ten ernstigfte ter betrachtinge aen. dringt. Een volgend Deel zal ons wel gelegenheid geven , om 'er ene nadere proeve van te verlenen, waar mede wy ons thans niet wel kunnen ophouden; dewyl 's Mans byzondere omftandigheden ons tegenwoordig als Böopetr, om wat bepaelder ttaen te blyven, op zyne Leer. ;  A. STERK, LEERREDENEN, ENZ. 311 reden over het Leerftuk der Heilige Drieëenheidin het tweede Deel afgegeven. Men weet, naemlyk, uit het voorgevallene in de Lutherfche Gemeente alhier, (waarvan we ook reeds eenige melding gemaekt hebben (*),) dat zyn Eerwaerde by zommigen verdacht gehouden is, van in dit Leerftuk niet rechtzinnig te zyn, naer dan inhoud der Augsburgfche Geloofsbelydenisfe. Deze verdenking kwam ons reeds vreemd voor; en , na 't inzien der Leerreden over dit onderwerp, openlyk uitgefproken, hebben wy ons ten hoogfte moeten verwonderen, ot over de onkunde , of over de kwaedaertigheid der zodanigen, welken ene befchuldiaing van dien aert op de baen gebragt, of verder voortgezet hebben. Zyn Eerwaerde , naemlyk brengt den inhoud vau het eerlte Artykel der Augsburgfche Geloofsbelydenisfe tot de drie volgende Hoof-Hellingen. Derzelver Opftellers betuigen voor eerst te gelooven, „ dat 'er maar één éénig Godlyk Weezen is4 het welk genoemd wordt, en ook waarlyk is, Gód: " ten tweeden, dat in dit éénige Godlyke Weezen drie onderfcheidene perfoonen zyn; Vader, Zoon en Hèïlt' ge Geest: en eindelyk, ten derden, zeggen zy, dat zy " alle deeze drie perfoonen als deelgenooten vau een en " h^t zelfde Godlyke Weezen aanzien, en aan ieder der* " ztïver de Eeuwigheid, Ondeelbaarheid, volmaakte Al'' macht, IFyshcid en Goedheid toefchryven." Omtrent ieder dezer Stellingen legt de Eerwaerde Sterk het 'er verder op toe, om deze leer der Augsburglche Geloofsbelyderen te ftaven, en te doen zien, dat zy, in dit eerfte Artykel van hunne Geloofsbelydenis niets beleden hebben , het geen niet met de tale der Heilige Schriftuur op de volmaelufte wyze overeenkomt. Het overige dezer Leerreden is gefchikt ter beantwoordinge der tegenwerpinge, dat dit Leerftuk tegenftrydigheden influit, of, zo Hit al niet, dat geen fterveling het begrypen kan; en ftrekt eindelyk, om te toonen, dat die leer niet Hechts eene enkele bcfpiegelimr vour het verftand; maer dat de kennis dier leere enen Christen noodzaeklyk is. Na het openlyk uitfnreken en gemeen maken van zodanig ene Leerreden , is 't niet wel te begrypen, hoe men den Eerwaerden Sterk, wiens eerlvk character bekend is, nog van onrechtzinnigheid in dit Leerftuk kunne verdenken; te meer daer hy in zyne Voorreden der Lasterzucht hare eni- (*) Zie N. Alg. VMerl. Letterdéjfl Ifte. D. bl. 537 — 540-  312 A. STERK enige uitvlucht benomen heeft, met uitdrukkelyk te verklaren, „ dat deeze Leerredenen van woord tot woord, „ zonder eenige de minde verandering, zoo "gedrukt zyn „ als hv dezelven hier voor zyne Gemeente gehouden heeft. D Zyn Eerwaerde is intusfchen door menigerleie foort van naeinlooze, of onder verdichte namen uitgegeven , Schriften «engeyallen; doch hy heeft, wel beraden, niet kunnen goedvinden, om den hem zo kostelyken tyd aen derzelver beantwoording op te offeren, tot dat hem in handen kwam een oelchnrt, het welk onder den naem van den Eerwaerden j. m. boon , waer van wy onlangs enige melding gemaekt hebben (.*) het licht zag. Nademael nu dit oeicnritt met den Eerwaerdigcn naem van een openbaer i^eeraer, in de Lutherfche Gemeente te Rotterdam,pronkte, zo heeft de Eerwaerde Sterk zich enigermate gedrongen gevonden, orn daerop bepaelder agt te geven , en het zelve nader ter toetfe te brengen. Het is wel zo, dat de uitvoering hem reden geeft, om te twyfelen , of de F erwaerde Boon het wel opgedeld hebbe, en of hy niet flechts toelate, dat de Schryver dier Aenmerkingen zvnen naem vocre. Dan, wat hier van zy,de tytel van dit'Gefchrift, met dic-n naem, geeft aen het zelve het voorkomen van den arbeid diens Mans; en dit noopt zyn Eerwaerde de pen er tegen op te vatten : hoewel het meerendeels indieryoege opgedeld zy, dat hy bykans t'over rede eehad zoude hebben, om er zich niet mede te bemoeien/maer de wederlegging veeleer aen oenen zyner Catechizanten over te laten. Dat ook indedaad de inhoud dier aenmerkingen van zodanig ene natuur zy, is ten duidelykde blykbacr tut het geheele beloop dezer toetfe, en de wederlegging der daer m voorkomende byzonderheden: des de Eerwaerde Sterk met regt mogte fchryven, „ dat hy den „ tyct beklaagt , dien hy belleedt, 'om zich tee-n een „ man te verdeedigen , dien hy zVne andere verdienden „ met wil betwisten, maar die, in 't duk van Uitlee„ kunde te verre ten achteren is, om met hem, op ee„ nen gelyken voet, te kunnen redetwisten." Nadic'i deze fchryfwyze met welke zyn Eerwaerde zyne Party hier doorgaens behandelt, middelerwyl ren hoogfte onff«. valhg klinkt voor den Schryver der Aenmerkingen, zo bcfluK zyn Eerwaerde zyne toetfe. met deze betuiging (*) Zuc hoven» w, 194,  LEERREDENEN, ENZ. 313 „ Byaldien Do. boon, te Rotterdam, de Schryver der „ Aanmerkingen tegen myne Leerrede niet mocht zyn, „ als dan moet, het geen ik van de diepe onkunde, ver„ regaande onbefchaamdheid, en onchristelyke verkettcr„ zucht, enz. enz. van deezen Schryver gezegd, en uit „ die Aanmerkingen getoond hebbe, op zyne Wel Eerw. „ niet toegepast .worden !" Voor 't overige vinden wy 'r niet ondiendig, den Lezer hier nog mede te deelen, de nadere verklaring van den Eerwaerden Sterk, nopens zyn verder gedrag omtrent zyne Tegenfchryvers. ,, lk verklaare, zegt hy, by deeL ze gelegenheid, dat ik, indien de Schryver'der Aan„ merkingen lust mocht hebben, om verder tegen my te „ fchryven, of iemand anders, met of zonder naam, om „ het voor hem op te vatten, zoo weinig voorneemens „ ben, om 'er verder op te antwoorden, dat ik vastlyk „ bellooten hebbe, niets meer van dien aart te leezen , „ zoo lang my niet door iemand myner Vrienden, die in ,, daat is, om daarover te oordeelen, verzekerd wordt, „ dat 'er het een of ander gefchreeven is , waarin meer „ blyken van kundigheid en waarheidsliefde gevonden „ worden, dan in de Rotterdamfcbe Aanmerkingen, en eene menigte van naamlooze gefchriften, die voor en „ naa dezelve zyn uitgekomen. Ik heb my eens vcrle- diffd. om eenen teffenfrlirwpr . rlïp mu n-n ,, nende wyze, hoewel met zwakke wapenen, op het lyf „ vici, ic kcci ic gaan; maar voortaan zal ik dc weinige .. ooarenhlikken. die mvne AmntcupmVhtm^n ~. „ laaten, nuttiger belteeden. Werhandehng over de Natuur van onzen Middelaar jE- ï zus christus, ter proeve voor gefield door sytse boek- | stra wytsesz. in leven Leeraar in de Verceni'ode I Doopsgezinde Gemeente te Westzaandam. Waarby % I voegd is eene Lykreden over denzelven gehouden, door I zynen Ambtgenoot Hendrik van gelder. Te Amfler I dam by L. van Hulst 1786. In gr. Svo, 98 bladz. jjtJet onderwerp, in deze Proeve op nieuw behandeld m* worl' gelyk bekend is, door de Godgeleerden zeer verfchillend begrepen, en de Eerwaerde Hoekjlra heeft |en dien opzichte de zyde gekoozen, welke hem der ■aerheid het naeste fcheen; en die hy 't wel der moeite ^ 5 waer.  3H S. HOEKSTRA waerdig geacht heeft, dat ze den Lezer wat nader on-i der 't oog gebragt wierd. Hy ontvouwt, in de eerftet plaets, zyne denkbeelden over de Natuur van onzen Mid-\\ delaer Jezus Christus, in derzelver geheelen zamenhangt en brengt dezelven voorts tot eenige hoofdftellingen, diei voornaemlyk het wezen van dit zyn gevoelen uitmaken ,1 welken hy, ieder op zich,zelve, tracht te betoogen. Ver 123 bladz. Daar het buiten alle tegenfpraak zeker is , dat uit de rechte kennis van de oude Regeenngsvorm onze oor-i fprongkelyke Conftitutie moet worden afgeleid , kan hiel mand, die eenigen fmaak heeft in de beoefening der gefchiedenis van ons Vaderland, tegenfpreeken, dat het onderzoek , naar de oude Regeenngsvorm in de Steden, een poinér, is van zeer veel aangelegenheid, te meer, daar het  CRASW1NCKEL, BYZONDERHEDEN. 323 het verfchil, 't welk hieromtrent in de onderfeheiden Steden plaats heeft , aanmerkelyk is , en 'er over veele zeer gewichtige zaaken, daartoe betrekkelyk, onderfcheidenlyk gedacht wordt. Uit dien hoofde heeft de Heer Grawmckel zich in dit Werkje voorgefteld, om zyne medeburgers ihunne oorfprongkelyke Privilegiën te doen kennen, en gelegenheid te geeven, om, op eene behoorlyke wyze, naar een grondwettig herftel uit te zien, en daartoe, overeenikomftig met onze Conltitutie, werkzaam te zyn. Tot deezen arbeid was de Heer Graswinckel in 't byzonder recht gefchikt, daar hy, uit hoofde van zyne byizondere betrekkingen tot de Stad Haarlem, gelegenheid )had, om, uit min bekende oorfprongkelyke Stukken, het ijeen en ander, tot ftaaving van der Burgeren oude en oorifprongkelyke Hechten , aan den dag te leggen, het geen ilvan des te meer nuttigheid is, om dat in de grondwettige merftelling van Neêrlands Staatswezen, aangaande de Stad lïlaarlem , niet veel byzonders voorkomt, en ook, in die fetad , geene overblyfzels meer plaats hebben , gelyk in fommige andere Steden, waaruit men zoude kunnen beIfluiten , dat de Burgery aldaar immer eenigen invloed op de Regeenngsvorm gehad hebbe, en dit veel ligt zou kunften vermoeden , als of Haarlem , ten deezen opzichte, [minder recht had dan andere Steden. Na dat de Schryver vooraf in 't algemeen heeft aangetoond, dat oudtyds de Burgeryen en de Steden een zekeren, en wel een zeer aanmerkelyken, invloed, op de Regeering hadden , treedt hy ter behandeling van de hoofdzaak zelve, welke hy zich heeft voorgefteld, en wel, om inteer byzonder aan te toonen, wat van ouds, en vervolgens , met opzicht tot den invloed der Burgery op de IRegeeriiig, in de Stad Haarlem, hebbe plaats gehad. Ten dien einde heeft hy vooraf eenige aanmerkingen ij voorgedragen , betrekkelyk tot de oude Regeenngsvorm ï der Stad ; waarop hy vervolgens nagaat , wanneer waarifchynlyk een vast Collegie , of Vergadering van Raatten, t thans onder den naam van Vroedfchap , of de Raad en t| Vroedfchap, bekend , is opgerecht!; als mede , welke verij anderingen daaromtrent, van tyd tot tyd, hebben plaats ) gehad, en eindelyk, of, en hoedanigen invloed, ook, na , de oprichting vaii 't gezegde Col.legie, de Burgery behou\ den heeft, om dan vervolgens daaruit eenige gevolgen af 1 te leiden, ten blyke, dat de Stedelyke Regeenngsvorm , Z 2 zo  3^4 craswinck-el zo als dezelve thans plaats vindt , niet is over een te bren-1 gen mét de oorfprongkelyke Privilegiën. En het geen de Schryver desvvegens met zo veel oor- J deel- als gefchiedktinde, heeft bygebragt, is overtuigend, | om te doen zien, dat oudtyds de Vroedfchap en Rykdomijl niet is eeweest een permanent lichaam van Regeering, jj maar dat men daardoor verftaan möet de kundiglte emij gcgoedlte Ingezetenen, welke, in zaaken van gewigt, tendj Raadhuize opgeroepen, en by de deliberatiën van de Re-4 gecring wierden toegelaaten , en dat, toen 'er zulk een| vast lichaam van Regeering, of permanent Collegie vanra Raaden uit de Stad , daadelyk plaats had , (welks eerfteaj invoering men in het Handvest van Hertog aalbrucht'b van cevb«jèn; van den 4 Maart 1402, fchynt te moeten»! zoeken,) door de Vroedfchap en Rykdom , waarvan me ml ook in dien ïyd nog gemeld vindt, diezelfde kimdigfte en-1 gegoedlte Ingezetenen begreepen worden , zo dat niet al-ll leen de Burgerlyke invloed op de Regeering niet heeft! opgehouden, met de invoering van een permanent lichaam i van Raaden, maar zelfs, gelyk de Schryver duidelyk aantoont, na de oprichting van dit lichaam , de aanzienlyk-fte, kimdigfte en gegoedfte Ingezetenen door deezen Raad,', in Zitikcn van gewicht , niet Hechts gekend en geraad- • plecgd wierden , zo dat men niet , dan met hunne coim currentie cn goeddunken, in zodanige gevallen, concludeerde. Hoe'lang nu deeze aloude gewoonte, om de voornaam-fte Burgers , in zaaken van merkelyk gewigt te raadplee-'. gen , heeft blyven (tand houden , kan de Schryver met geen volkomen zekerheid bepaalen, fchoon hy genoeg ge--. zegd heeft , om te bewyzen , dat, welke veranderingen'; 'er, van tyd ttft tyd, in de Magillraatsbellching der Stad", ook moge hebben plaats gehad, het byeenroepen der voor-, naamlte Burgers, om, met en benevens den Raad, of' Vroedfchap , over zaaken van gewicht re raadpleegcn cn; te bellniten heeft , blyven (land houden tot diep in de zestiende Eeuw. Ten befluite heeft de Schryver de voorfz. verandert 1:gtn', welke, federt den jaare 1581, in de Magiftraatsbe- ■ ftelling gemaakt zyn, jen tloor hem kortelyk zyn opgeeeeven, in overweeging genomen, en uit het geen hy dieswegens beredeneerd heeft voorgefteld, deeze gevolgen afgeleid , namelyk: Voor eerst : dat de van zeer vroeg af binnen Haarlem 1 plaats gehad, en tot in de zestiende Eeuw gecontinueerd heb-  BYZONDERHEDEN. 3r-S hebbende Burgcrlykc invloed , nimmer op eene wettige wyze is afgefchaft, ten d-ien effeóte, dat dezelve op eene Ibehooityke, en met de Conftitutie overeenkomende, wyze, niet weder zoude kunnen worden geïntroduceerd, j In de tweede plaats; dat het recht tot de eleftie, of laanftelling van Burgemeesteren en Schepenen, als nog, ingevolge van het üftroy , door hun Ed. Gr. Mog., op den 22juny 1651, aan de Stad verleend, toekomt aan de jVroedl'chap, en dus dat die Electiën, tot hiertoe, onwet«tiglyk door den Stadhouder zyn gedaan geworden. En ! Ten derden, dat de vermeerdering van 't getal der Le■den van de Vroedfchap , 't welk by Oftroy van H'. E. ïGr. Mog-, van 1718, gegrond op't Privilegie van Vrouvv «maria van iiouugon[e , van den jaare 1476, is bepaald is Zeer fraai, Jdoch Vrouw Snaps is eene vreemde Moeder, en 't geen zy bl'. £52 en 253 verbaalt, komt ons onnatuurlyk voor in den mond wan een Moeder, en is in lang na niet decent genoeg, gelyk ook iveele praatjes van Uzette. De rol van Lodewyk is, op zommige Jplaatzen, een weinigje geoutreerd. Mer dat alles raaden wy den «Dichter, in dat vak te blyven werken, daar hy zeer gefchikt Mbhynt te wezen tot het Blyfpel. B. Het Naaftukje, de Verwarring, is zeer kort, en betekent niet Iveel. 1L DEEL. N. A.LG. LETT. NO. 8. A 3 De  533 CE GEWA4PENDE t'ITTOGT. De ge-waapehde Vittogt. Tomeelf pel, in drie Bedryven. Door }. van panders. Te Amjlerdam, by A. van der Kroe en AA Capel. Behalven ha Voorbericht, 94 bladz. in octavo. gen .Tooneel fpel, ingerigt naar de tegenwoordige tydsoniftarw digheden , die ook aanleiding gegeeven hebben om het zelve' te vervaardigen. De Heeren Vry hart en Eelhan zyn braave,» weldenkende, bedaarde Patriotten, wier Kinderen ook in dier» fmaak opgekweekt zyn, en welke denkwyze der Vrouwe vad Vr-ihart insgelyks eigen is. De Heer Dwineton , benevens des-; zelfs Zoon, Amonie, en Juffrouw Fel, Zuster van Vryhart 1 zyn eigenbaatigc menfehen, die zig de zaak des Vaderlands nietj aantrekken, en alleen een vuil eigenbelang beoogen. By deezd Perfonagien komen in dit Tooneelftuk nog Catryn, de Dienst! maagd va 1 Vryhari, benevens haar Minnaar Hendrik, die mede! Patriottisch denken. Karei, de Zoon van Fe hart, eiïfl Aivonie, de Zoon van Dmngtcn, ftaan beiden als Minnaars naj 't hau van Elize. de Dogter v.,n Vryhan; haar hart, fchoon nog] niet bepaald, helt egter over tot Karei; hoewel Juffrouw Fel haard ten voordeele van Antmve, zoekt in te neemen'. Eene bykomen-j de omftandigheid brengt hier eene volfirekte beftisfing te wcgeJ Kare. is mede onder de Manfchap, die gewapend zal uittrekken; ter handhaavinge der Vryheid; en by die gelegenheid verklaard zig El ze uitdruklyk voor hem. Deeze gewapende uit-j togt is het hoofdonderwerp van dit Tooneelfpel , het welk de1] Heer van Panders in het tweede Bedryf begint te doen werken.: De Dienstmaagd Cairvi openbaart, met aandoening, aan Juffrouw! Vryhan. dat haar Minnaar ftaat uit te trekken; in een daaruit] voortvloeiend gelprek, geeft de Heer Vryhan te kennen, dat hyl zodanig een uiitogt goedkeurt, al ware't ook, dat zyn Zoom Willem daarin betrokken mogte zyn. Onder dit gefprek komtl Ka*el en meldt, hoe hy, benevens zyn Boezemvriend ll'iibm,:. mids der Ouderen toeftemming, hun woord daartoe gegeeven ; hadden ; verhaalende tc gelyk , hoe zyn Vader Ee hart zulks! goedgekeurd had. Het ontvangen berigt doet de Ouders, en: bovenal Eli/.e. zeer fterk aan; welke aandoening met de komst! van IVillem zeiven nog merklyk toeneemt. Deeze verkrygt \n$X gelyks, na dat hy, op s Vaders voorftel, getoond heeft, datl geen onbezonnenheid, maar bezet'van vêrpligting, hem hiertoe! gebragt heeft, der Ouderen toellemming; waarop in de verdere! Tooneele 1 van dit. en het derde Bedryf, de daartoe betrekke-! lykc onderhandelingen, met eenige tusfehenkomende voorvallen,! en 't laatfte aflcheid, ontvouwd worden. In één derzelven ver-| klaart zig Eiïze aan haare Moeder voor Karei; en in een anderf geeft zy haar woord aan Karei zei ven. Zommigen dier Too-il neclen brengen ons wyders onder het oog, hoe Dwington al leen-1  de gf.waapênde uittogt. 339 ÉNlvk aaneeftaan hebbe, op het Huwelyk van zynen Zoon met EfZ dat hy wist, dathaar van ter zyde eene groote brits^'ten deel zóu vallen; waarvan hy onde.rigt was door• Jufrouw Melker haatlyk en verraderlyk gedrag ten dutdelyb rouw te,,,avu*j opzigten, zo le,te"h °°SSi^ als in de tusfc! enkomende gSfchiedeI het ^^Kf^|;LMr™eeft de Heer fW<« Etuu; vrv S in agt geïnen ; en bovenal heeft hy de feaoSèTdeTilUglilbtlöde Perfoonen , zo m de.ontdckng , a b de verdere'onderhandelingen, en byzonder by hc atftè affeheid, eigenaartig doen werken Wy zeggen log- eens: een Stukje voor den tegenwoordige tyd! ^ . . ■ LHa en Adelaïde. Tooneelfpel; deer willem ts am' Krdam, by P. J. Uylenbroek, 1787- ft 8vo. 9i tladz. ten oorfproncelvk Tooneelftuk dient met recht meer de byPCzonSSLht, dan een ^.^"SS^iS^ ie Landen : vooral, daar het gevloe.d is uit dezelfde Rn, als m^^oT^r^ niet weg, dat wy eenige lanme kingcn hebben, welke ons van genoegzaamen grond toeIcbvncn om ze aan her algemeen mede tc deelen Wy v 11ÏÏÏrhet vreemd, dat Mevrouw Belmour, bl. 32, AdeUnde afc fct den tuin laat gaan, daar het «f^MJBB^ K', n-ohr eri in zo groote zwaarmoedigheid, wel degel} K K ^Sa ï ' vïh Mevrouw Helmin* noodig hadt: maar 'cr feeSSS tusfehen haar en James, voorvallen. Steekt IE.? n e? wat & door, dat Mevrouw 2W*r?«r, daarom alleen, Rf r n wat z rulled wy zeggen van de reden, die James voor Ibly nrmpveh St bl. 35! Het tweede Bedryf voldoet ens hfhe"el^1 het mindear fchynt ons eenigzins gemaakt te Izyn om het Stuk de grootte van vyf Bedryven te doen, hebE althans wy gelooven, dat de Heer /mme de fto van t iïweède Bedrvf^zeer gemakkelyk in den aanvang van het derÏ Z tZ Keft kunnen verwerken. Is ook het vertrek van I c f h T natuurlvk; is dc reden van genoegzaame kragt, UT James ^ 35 die hem mogelyk bericht zou kunnen 'I afpven van zvne Drftó. Onze Natie zal over 't geheel we e 1 gMn zv dat Della zo gelukkig herfielt, en mtgehuwlykt woïd aan haaren verleider Dit geeft een aangenaam Ee ma r dwaalt dc Natie hier niet ? of bever , doen onze 1 TooLeldchers, zo zy wezcndlyk nut met het Tooneel bedoe1 S 'er wél aan , dat zy zo infchikkelyk zyn voor de m d,t ,1 ttuk zo goedaartige gefteW van onzen Landaart ? Altham, a i 2  34') W. IMME, DELIA EN ADELAÏDE. zou eene dervende Delta , aan het einde van dit Stuk , eenen: indrufc hebben kunnen veroorz taken op het hart van de Aan-ti ïchouwers, dat misl'chien de gevaarlykheïd der verleiding in delj ziel vastprentte. 't Is waar, men zou dan de verheugde SnM fon en Adeiaiie gemist hebben ; men hadt zelfs het Huwelykj van James met Adelaïde niet gevoeglyk kunnen verneemen 11 maar de fchade was zo ontboetbaar groot niet. Wy hoopten, by j dc leczing , op een einde, dat treffender zou geweest zyn,1 fchoon ons de tytel van Tooneelfpel wel zodanig eenen uit-:l flag vreezen deedt. Van Benfon's Charaéter, en dat van Z)e2;3,l weeten wy weinig. Alleen beider bckeering is vryi plotding, vooral die van Benfon- Kdward's Characfer houdt zich! hcerlyk flaande , het gantfche Stuk door. James is een Min-1 naar. Mevrouw Belmour eene Prcdikan s Weduwe, waarin heel Charaftermaatige fraai bewaard is , vooral in de fyne trekken,» Van Mevrouw Stuart is niets als goed te zeggen. Sanjon is{ redelyk gefchetst. Adelaïde is een lief Meisje, maar haar Cha-1 rafter was, onzes achtens, nog beter vol te houden geweest.:! VCr r-fc'.aal van het Waare en Schynvermaak ; door Jongvrouwen A. c. slicher. Te Amfterdam, by J. Allart, 1786. Behalven* het Vuurwerk, 84 bladz- in gr. oclavo, T T . L'w ftuk mag niet verborgen blyven. Geen koornmaat dekk' die kaars, zy ftyg ten kandelaar, I was , met recht, de eisch van den Wel Ed. Geftr. Heer J. ,| van R;yen , de Dichteres van dit Stt.kje ter openlyke uitgaa-^t •ve aanfpoorende : want een klein getal lixemplaaren van het tl zelve was er reeds gedrukt, alleen gefchikt voor de byzondere:\i Vrienden en Kunstgenooten van de Dichteresfe. Zoervloeijende: I natuurlyke en vrouwelyke zagtheid kentekenen byzonder dee- -i ■&i edele Letterproeve. Luc inde, een meisje van de groote -waereld, haar vermaak :l zoekende in de gewoone leevenswyze van dat ilag van lieden, | als in het Toilet, in de Kleeding, in het Spel, de Opera,,' Danspartyen enz., en, zo zy meent, ook meer of min vinden- r de, raakt in gefprek met Kiize, die wel eene vriendin van het I vermaak is, maar het zelve in het aankweeken haarer redelyke :i: en zedelyke vermogens, en in het beoefenen van den Gods-e dienst, vindt; en deeze haalt, in eenige Zamenfpraaken, de eer- \ fte overtuigend over tot haare party. Befcheidene zagtaartigbeid K en oprechte ongedwongene Godsdienftigheid , zyn de grondtrek- \ ken van het Characier van Eiize- Tot eene proeve diene een 1; gedeelte der befchryving van het Buitenleeven, voor een God- f vruchtige Maagd, kilste zegt dan te^en Lucinde; Daa |  ft. C. SLICHER, WEEGSCHAAL. 341 j)an zai . 't vermaak van 't lieflyk Buitenleeven Aan uw bedaarden geest ook 't zoet genoegen geeven: Ce ontwaakt niet uit den droom, wen zich een Veldgezigt Aan u verbeelding fchetst; 't fchynt u veeleer gerigt Om uwen fmaak al -meer te zuivren, te verfynen: Hoe moet al 's waerelds pracht hierby als rook verdwynenl Maar, doet de morgenflond u dit in waarheid zien; Moogt ge op een ftille Hoeve uw' Schepper hulde biên, Wanneer gy, frisch ontwaakt, voor nieuwe gunstbewyzen, En vaak beproefde trouw, de Algoedheid bly mocgt pryzen: Dan wordt uw hart ontvlamd door al wat u omringt: Daar zelfs het vooglen heir zyns Maakers grootheid zingt; Daar berg en dal en bosch zyn roem Hem doen verkrygen: 't Slaat alles hier accoord; en gy zoudt gy daar zwygen? Cy 1 die zo mild bedeeld en ryk gezegend zyt! N en: zing een vrolyk lied, uw flem zy God gewyd. Denk niet, die zoete pligt tot luiheid ons doe neigen; Gy vindt hier bezighetn, aan onze fexe ook eigen: Terwyl ge, bly verrukt, Gods groote daên befchouwt, Een Bloemperk, uwer zorg en opzicht aanbetrouwd, Door uwe hand gekweekt, zal niet min weelig groeien, 't Schynt zelfs, wy zyn verpligt ons biermeê te bemoeien, Daar roezen en jasmyns, jonquille en violet, Or.s dan weer hulde doen door 't fierelykst bcttquet. Hier paart zich 't nut ook aan de onfchuldigfte vermaaken. Plukt gy het fierlyk Ooft, 't zal elk te beter J'maaken, Daar uwe zagte hand den frisfchen daauw niet fchtndt. Hooit moogt gy ledig zyn, waar ge uwe treden wendt. En regelt ge uw bedryf, door juiste tydverdeeling, Dan vliedt gy 't lastigst pak, de naare zelfsverveeling: Behartig hier uw werk, 't fpoeit dies te beter voort, Daar u geen druk gewoel in uwe vlyt verfloort: Dc Kamperfoelie mag uw' lustprieel bedekken, Terwyl haar balfemgeur uw' aandacht op kan wekken, Wanneer een nuttig boek u in haar loof verzelt: Lach vry hier om den nyd, daar u geen wroeging kwelt. Kon 't naar gebootst fieraad dus lang uw' zinnen Jheelen, Hier heerscht de goede fmaak in heerlyker Tooneelen. Zocht gy, naar tydverdryf, hier is de dag te kort. Wanneer een grasje zelf voor u een wonder wordt. A a 3 Wijs-  342 A. c. slicher, weegschaal. Wijsgeerige bedenkingen over den Godsdienst , de Vrijdenkerij en , Opheldering des Verftands Benevens eene Academifch' Reden- • voering. Door karel van eckhartshausen. Uit het Hoop- , duitsch Te Anifcidam, by] KokPz., 1786. Behalven de Voorrede, 146 bladz. in gr. oclavo. T^aenvvyshcid en Ongodsdienftigheid tegen te gaen, algemene : Mensenliefde en Godsdicnftigbcid in te boezemen , is het : gewigtige oogmerk dezer bedenkingen. De Heer van Eckharu- \ haufen bezeft, dat de opheldering van het Verftand , waerop 1 trotlche Vrydenkcrs in onze dagen zich zo fterk beroemen, ter wyl ze de Menschlicfde verzwakken, en den Godsdienst kracht- ■ loos maken , wel verre is van ene ware opheldering des Vcrflands te zyn. Zulks noopt hem, om te toonen, waerin de we- i zenlyke opheldering des Verflands beftae , en waertoe dezelve ftrekfce; als mede, hoe de Philofophie en Godsdienst hand aen I hand behooren te gaen; daer de Philofophie zonder Godsdienstt in Vrygeestery, en de Godsdienst zonder Philofophie veelal in! Bygeloof ontaert; welk een cn ander nie.> dan verdervelyke èe volgen met zich kan liepen. Oit leid hem verder tot ene natie re overweging van den aert der Vrvdenkery cn van den Gods dienst, mitsgaders van derzelver verfchillende uitwerkzelen • dat' hem ook wel byzonder het oog doet vestigen op de voordeden, en den natuurlyken invloed van den Gjopenbaerden Godsdienst, dien 'de Vrygeest flechts met nietswaerdige aenvallen beftrv-d —Zyn Ld. dit alles grondig ontvouwd en ernftig aengedrontjen hebbende, richt voorts zyne aenfpraek, zo aen den verleidenden 1 Vrydenker, als aen de nog niet verleide [eugd, om hen te recht te brengen of te behouden : en deelt hun voorts, de vozende : regels mede, als behelzende de gefchiktfte middels, om tot: Deugd tc geraken, en dezelve te vermeerderen. „ 1. Bemoeü u eene duidelijke, grondige en volkomone kennis van uwe pligten te erlangen. „ 2. Zet de moeite, om uwe pligten te erkennen, zorgvuldig, voort, cn bewair de verkregene kennis van de dwaah'neen „ 3. Wend de kennis uwer pligten beftendig op uw hart cn leven aan; bereid u zeiven wijslijk voor eiken dag, cn beproef u aan het einde van denzelven zorgvuldig. „ 4. Zoek altoos een levendig en waardig denkbeeld van de volmaaktneden Gods m uwe ziele te ontwerpen, het zelve voor u fteeds tegenwoordig in uwe gedagten te bewaren, en het niet zonder eerbied tc ovcrweegen ; verbind ook dit middel dadelijks met een gebed. ° „ 5. Bemoeij li vroege van uwe eerfte jaaren af aan, dc waereld , de menichen, en uzelven te leeren kennen. „ 6. Verhinder, de indrukken der zinnen,, de blind werken der ft £ A in- ■  K. VAN ECKHARTSHAUSEN, WIJSGEERIGE BEDENKINGEN. 343 inbeeldingkragt; matig-uwe neigingen , wanneer zij aan en voor Eg geoorloft zijn ; houd de ongeoorlofde te rug , en beteugel jde onregtmatige voortellingen , die de aandoeningen het leven i'geeven, door verftand. 1 7 Om u in de overtuiging van dc voortrefhjkheid der deugd teverflerken, en uw vermogen tot deugd te vermeerderen, ga : den zekeren weg der innerlijke ondervinding , en der voortgezette beoefening uwer pligten. „ 8. Zoek den omgang met goede en opregte menfehen; vlied het gezelfchap der ondeugenden en lasterlijken. „o. Leer wijsheid uit het onderrecht der verftandigen , en I uit'het leze;r van nuttige boeken voor het verftand en het hart.' By deze Wijsgeerige bedenkingen is nog gevoegd ene Acadeïm;Jche Redenveer'ing, welke de Heer van Ecuhartshaufcn voorgeI lezen heeft, in ene openbare Vergadering te Munchen, op het I Stichtingsfeest der Academie, den sden April 1785. Dezelve 1 heeft ten onderwerpe: de Letterkundige Onvtrdraegzaemheid deizer Eeuwe. Zyn Ed. heeft het inzonderheid geladenop de trotI fehe waenwysheid veler Schryveren, en hunne daer uit volgen! dc fmaedlyke behandeling van waerlyk verdienstlyke Geleerden. 3 Uit het beloop dezer Redenvoeringe moet men enigzins opma-ken dat zulks in Duitschlaud zeer fterk in zwang gaet, en dit Izo zvnde, heeft hy wigtige reden, om daer tegen ten fterkfte fte vveren : vermids zodanige Critici niets anders dan vebitteJrine te wege brengen, tegen het ware oogmerk, dat een rechtI fch^pen Criticus zich behoort voor te ftellen; waerover hy zich I reetmitie aldus uitlaet. 1 Een Kritikus moet befcheidenheid hebben , en eene edele i vriïheid Zagtmoedigheid moet in zijne woorden heerfchen, en j vriendelijkheid in zijne uiterlijke gedragingen hem aanbeveelen. 3 De ernst mag zig (legts in zo verre in zijne gefchriften uiten, h als het de opregtheid en liefde tot de welvaart des evennaasten 3 vereischt Het is een hoofdoogmerk, dat men bij alle onder1'Tietineen van zijnen evenmensch in acht te neemen heeft; dat 1 men volftrekt alle beledigende berispingen, ten nadeele van zij* 3 ne Eere zo veel te meer verhoede, als zelfs de enkele bcmerI kine der'gebrekkeliike zijde aan zig, voor hem reeds vernede- 4 rend is Wanneer lompheid en oplopendheid de taal des bensJ tTers is', zo verliest de berispte het geheele echte gezigtspunt op ji eenmaal; hij ziet als dan niet meer op zijne gebreken , welke 1 hii beaiaan heeft, maar op de tegenwoordige belediging en kren] kin? van z jne eer. Hij ziet aan den Kritikus niets meer dan I ziin vijand , en die onbefchoftheid , met welke hij hem behanI dek • en zijne verbeelding van de fchande , die men hem bij 4 andTe maakt, laat hem verder in 't geheel niet aan zijn begaan i 'gebrek meer denken , maar fpoort ziin hart aan tot tegenweer l 'ln wraakgierigheid. Ieder woord , dat men verder tegen hem  1 344 K- VAW ECKHARTSTtAUSEN, WYSGEERIGB BEDENKINGEN. ' voortbrengt , is louter belediging. Hij voelt nu niet; meer','i want hij verwagt van zijn vijand niets goeds , maar een loutert oogmerk om hem te benadeelen. Integendeel, wanneer de Krk tikus de tedere gevoelens, die hij voor de eere zijns evennaasj; ten heeft, op alle mogelijke wijze befpaart, wanneer zagtmoee digheid de woorden verzelt, die den misflag berispen; wanneeiej geene trotfche verheffing over zijn perfoon, geene begeerte tor berispen en vlekken aan hem te vinden; geene wraakzugt berm te krenken en te willen beledigen ; of elders anders eene one-J dele drift onze pen beftiert: wanneer waare opregte liefde tori Zijn welvaart de drijfveer van onze te regtwijzing is , als dan! kunnen wij zeker zijn , dat geen mensch zijn eigen geluk zal zeer haat, dat hij zijn hart voor onze te regtwijzing niet opeJ nen zoude. He ru*fte mensch zal aangedaan zijn, wanneer hijj ziet, dat ik hem niet haat, dat ik uit liefde tot hem fpreek J en dat zijn welzijn de beweegoorzaak mijner berisping is. „ Doch tot zulke Kritiken behooren goedwillende menfehen ,1 geene huurlingen van boekverkopers, welke dit of dat werka Megts uit nijd of uit gewinzugt verkopen , wijl een ander miw deburger het zelve gaarne leest. Hier toe behooren mannen,! die tegen de hoogmoed en hartstogten gekampt hebben : geenel pedanten , die in 't duister zig tot geleerde Courantfchrijversl verheffen , en onbefchaamde menfehen in dienst hebben , die] voor hen koffijbuispraatjes fmeeden, zonder boeken te leezen " 1 Op den tytel ftaat, Uit het Hoogduitsck. 't Mogt 'er weL'| wat meer uit geweest zyn. Leerzaams Fabelen en Vertelfels. Te Leyden", by W. H. Gfyp,| 1787. 2,3, 4 en sde Stukje. In ivo. T^e Heer Hermanus Theodorus Terkamp, in leeven Ordinair! Klerk ter Secretarye van Htmne Hoogëdelheden te Batavia,} is grootendeels de maaker der Fabelen cn Vertelfels, in deezel vier Stukjes en in het eerfte , waarvan wy voorheen melding} maakten , te vinden. Veele Stukjes zyn 'er in van den Heerï W. H. Gryp, en eenige zyner Kunstvrienden. De vyf Stukjes! maaken geene oniartige Verzameling van Fabelen en Vertelfelst uit, en zyn, over het geheel genomen, op een' bevalligen trant» voorgedraagen.  NIEUWE ALGEMEEN Ë VADERLANDSCHE LETTER-OEFEN IN GEN. Qebeden en Overdenkingen, ter huhfelyke Godsdienstoefe. ning voor overdenkende en welgezinde Christenen. Door c. J- zollikofer , Predikant der Euangeliesch Plet. vormde Gemeente teLeipzig. In het Nederduitsch over. gezet. Vierde Stuk. Te Amjlerdam by de Erven Y. Meijer en G. VVarnars, 17Ü6. In gr. oêavo, 391 bladz. s A/fans Richtende fchryfvvyze in deze Godsdienftige 1YL vDorftellingen in agc genomen , uit de voorige Deelen reeds bekend, mnekt dit zyn Gefchrift tot een Kittig Huisboek, daer 't, in bykans alle foorten van omtandigheden , leerzame opwekkende bedenkingen aen de land geeft. Zie hier, uit vele anderen, zyne voorltelling wegens het niet volbragte goede voor neemen , en de ver. yeuwing van het zelve, dat maer al te dikwerf niet gejoe«- in agt genomen word, en den in dit (luk onbedagtjamén niet te ernftig ingefcherpt kan worden. Zyne opwekking deswegens luid aldus: ,, 0 God, hoe moet ik my over myne zwakheid, myne mbefteudigheid , mvne wankelmoedigheid voor u fchaanen: voor 11,.in wiens tegenwoordigheid ik dit voorneetoen opvattede, dien ik tot getuige van myne oprechtheid ttanriep! Ja,gy zyt de onbedriegïyke getuige van hetgeen Ik u beloofd en echter niet volbragt heb ; de getuigt , dat lk meerder goed weet dan verricht ; dat ik niet uit onIveetendheid dwaal en ftruikel , dat rnyn gedrag en myne ijbvertuiging met elkanderen (Iryden ; dat ik niet zo wys fn deugdzaam ben , als ik zoude kunnen en behooren te f Hoe moest my niet dat geen , 't welk ik gedaan Iheb, in de oogen van eiken onpartydigen rechter, van Been edeldenkenden mensch vernederen ! En hoe zeer ■moet het my niet in myne eigen oogen onteeren ! Misfchlen was het eene geringe omftandigheid, misleiden één woord, ééne gebaarde van eenen myner broederen , misj II. okel. n. alg.lett.no. 9. £rb fchien  G. J. Z0LLIK0FER fchien een nietsbeduidend toeval, misfchien een verleide-i lyke lonk of voorbygaande kwinkflag, misfchien valfchs fchaamte en laage menfchenvrees , misfchien losheid en traagheid, die myn voorneemen verydeld, en my tot een verraader van myzelven gemaakt heeft! Welk een gebrek aan vastigheid, welk eene onmannelyke, kinderlyke zwak! beid veronderfteld dit niet! Hoe weinig kan ik my op my. zeiven en myne deugd verlaaten! Wat zoude ik wel eens dan deen of nalaaten , wanneer ik om der waarheid oï braafheid wil vervolgd, wanneer ik geroepen wierd, om het kruis van mynen Heer op my te neemen, en'hem langs den weg des onverdienden lydens na te volgen ! „ Hoe tegenflrydig is myn gedrag! Was het voorneen men, dat ik opvauede , waarelyk goed, waarom heb ik het dan niet uitgevoerd? Was het kwaad of onverfchillio-, waarom heb ik het dan opgevat, en myzelven met onnuw te lasten belaaden ? „ Hoe kan ik by zulk een gedrag in de wysheid en in de deugd eenige vordering maaken ? hoe het daarin tot zekere llerkte en vaardigheid brengen; hoe de volmaaktheid , tot welke ik als Christen en mensch geroepen benj naderen, indien ik heden voorwaards en morgen weder te rug naa, heden verlies , wat ik gisteren gewonnen heb; my heden door dien vyand overwinnen laat, op welken ik gisteren zegevierde? ,, Hoe kan ik als dan de troost van een goed, onge« kwetst gevveeren, de zaligheid van eenen in de deugd bevestigden Christen , genieten , indien ik heden zo , "en morgen anders, gezind ben; indien ik niet fteeds dezelfde begihfels volg, en naar het zelfde doel ftreef; indien 'er geen orde in myn hart, en overeenftemming tusfehen alle de deelen van myn gedrag heerfchen? „ Had ik myne opmerkzaamheid meer in myn vermogen; liet ik my minder van uiterlyke dingen, van toevallige omftandigheden , van dat geen , 't welk ik zie en hoor , regeeren ; gedachte ik meer aan de leeringen van den Godsdienst en het Christendom ; wist ik de waardy der zedelyke vryheid en de waardigheid van eenen mensch die zichzelven en de waereld beheerscht, beter te waardeeren; verloor ik myzelven , myne verordening, en myne betrekking minder uit het oog ; keerde ik meermaalenÜ in myzelven , zelfs in het gewoel der bezigheden en derfc verkeering ; hoe veel onbeweegelyker zouden niet myne F goe-J  CÊBEDEN ËN ÖVERDENklNGËNi «oeclé voorneemens , hoe veel zekerer zou de uitvoering daarvan weezen! F' „ O mogt my dit befchaamende gevoel van myne zwakÉieid -en myne vernedering tot eene waarfchuwiiig (trekken* fen my voor het toekomende behoedzaamer , voorzign^er * landvastiger maaken! Neen, het moet my niet neerllagiig doen worden , en my den moed niet beneemen. Bert Ik gevallen : ik moet geenszins blyven liggen , geenszins Bnyne krachten door onnutte klachten verfpillen, maar deKelve vergaderen , en met nieuwe zorgvuldigheid en geIrouwheid gebruiken. Hoe meerder ik verzuimd en verkoren heb , des te yveriger moet ik my bevlytigen, om het verzuimde , zo veel mogelyk , te vergoeden , en het Lerloorene wederom te verkrygen. Dy u , Almagtige en klgoede, zoek ik daartoe kracht en bylland, en die zult fcy my zekerlyk niet weigeren, indien ik ze van gantfeher parten zoek. [ la ik vernieuw hier mede het opgevatte , maar met fcrolbragte, voorneemen. Ik zal my alle de drangre- Weneir, die my daar toe bewoogen hebben , en nog betveegen , op nieuws voorhouden, en zulks onder het befeef van uwe tegenwoordigheid doen. f Ik zal het zo moeilyk voor my maaken, als ik maar kan', om'ooit tegen myn voorneemen te handelen. Is het le aigeuieen eti onbepaald geweest, ik zal het naauwkeuKger^bepaalen , in op?.igt tot tyden, tot plaatten, tot fcerfoonen, tot bezigheden, tot gezelfchappen. Was het |e eenzaam , te afgezonderd in myne ziel, dan dat ik my fcet zelve gemakkelyk erianeren kon; ik zal het zelve met feeer veel andere gedachten en gewaarwordingen , met dinlen, die tot het dagelykfche leven behooren, verbinden* lp dat het van my niet vergeeten moge worden. Ik zal |hv ook uiterlyke zinnelyke gedenktekenen oprechten; zal feodanige perfoonen, waarmede ik het gemeenzaamst ben, |>f die net meest op my vermogen , bidden , dat zy my letzelve te binnen brengen; ik zal hetzelve eiken morgiri iernieuwen , en my zeiven eiken avond, wegens de verlulling of het verzuimen daarvan, rekenlchap arvorderen» I „ lk moet my de uitvoering van myn goea voorneenurt ■jbie't te ligt voordellen , op dat ik my niet veilig waane , Wh traag worde. Hindernisfen en zwaarigheden zal ik fteeds ontmoeten , aan verzoekingen tot het tegen 'eel zal met zekerlyk niet ontbveeken; daarvan heb ik zelf de droéiiefte ondervinding. Daarop moet ik derhalven voornf ■ li b si Haaf  31" g. j. zollikofer, gebeden en overdenkingen, Haat maaken, daartoe, nu reeds, my voorbereiden. Da>| zal het my zo veel te minder bevreemden , zo veel tl minder moedeloos maaken , indien ik myne krachten mijl fchieu infpannen , indien ik my zelfs eenig geweld aanl doen, cn de zege door eenen moeilyken, aanhoudenden! ftryd verwerven moet. „ Ik moet ook niet eeniglyk op de zaaken, die ik val voorneemen ben te doen of na te laaten, maar tevens oJ alles acht geeven , wat met dezelve in verbïndtenis ftaatl op alles wat dezelve ligter of zwaarer voor my maaken{ wat my daartoe aanmoedigen, of daarvan affchrikken kori Niets moet my onverfchillig , niets moet in myne oogei weinig betekenend zyn, wat tot de deugd en\de ondeugd wat tot de innerlyke, geestlyke volmaaktheid eenige o» trekking heeft. Hnrtelyk wensch ik, 6 God, deeze voorfchriften d(i Christelyke wys'ieid te volgen , en dus aan myn goe voorneemen getrouw te blyven. Beguuftig gy mynen wensc door uwe wyze , goedertierene Voorzienigheid , en wer door uwen Geest het volbrengen van het goede in my\ gelyk gy het willen daarvan in my gewerkt hebt! Amen.1 Bundel van Jlichlelyke Leerredenen , door j. newton! Predikant te Londen. Vertaald en ui!gegeeven door ivf van werkhoven. Met eene Voorrede van den Wel Eerv.l zeer Gel. Heer j. c. ai'pelius, Predikant te ZuidbroiX en Muntendam. Te Amjlerdam , by M. de Bruyn , 178* | Behalven het Voorwerk, 449 bladz. Een aental van een-en-twintig Leerredenen behelst dezl Bund.el , welks dertien eerfte Leerredenen gaen ovel 's Hei Hands merkwaerdig voorftel, aengetekend Matth. XI 25—30. In de overweging van 't zelve, vestigt de Eeil waerde Newton de gedachten, op ,, de geringe vrucfÉ 7, der Evangelijbediening, de bedektheid der verboil ,, genheden van het Evangelij voor veelen; de hoffl daanigheden van de zodanigen; den aart der gees* „ lijke Openbaaring , en wie ze zijn , die met dezelve „ begunltigd worden ; ■ de vrijmagt der Godlijke Gei „ nade; den perfoon van Christus; het gezal van Christus; Gods heerlijkheid en genade gerfc penbaard in Jefus Christus; de gemoedsgefteldheim „ van vermoeide en belaste Zondaaren; — het koomep » «f  J. NEWTON, LEERREDENEN. 349 ■ tot Christus; de tegenwoordige en toekomende , rust der Geloovigen in Chnstus; — ««M.van < Christus; het ligte en aangenaame van den dienst I van Christus voor zijn Volk." Hierby komen nog acht leerredenen, welken over de volgende onderwerpen gaen. De Geloovigen gewaarfchouwd tegen het geeven van § ergernis , £m. XIV. 16. De uitgebreidheid1 cn aanC drang van het derde Gebod, M XX. 7. Het leven I eene! Christens vergeleeken bij eene Loopbaan, 1 Kon fc IX. 24. Geen toegang tot God, dan langs den weg 1 van het Evangelij/door Jefus Christus Mieha VI. 6-8 Een leevendig en een dood Geloof, Jae. II. a6. L>F zondenfchuld wcchgenoomen , en de gemoedsrust herL field P/ LI. 17. De verzekerdheid des Geloots , 1 jon. r V. 10." Laatsüyk is hier nog bygevoegd ene Leerreden, uitgebroken binnen Londen, op een algemenen \ asten? Bededag, den ai van Sprokkelmaand 1781, naer aen- lüe Verwande 'N&i heeft deze Leerredenen , naer ine uit zyne voorige Schriften, bekende denkwyze, met ene gemoediyke ftichtinge uitgevoerd; en er ftraelt, hoe men ook voorts over zyn befpiegelenden; denktiaut loge oordeelen, in dezelven door het op lel var, en Leeraer , die ernftig yvert voor een werkdadig Christendom en zyne Toehoorders ten fterkfte tracht te wederKuden van het misbruiken van de Leer der Genade Du oud zyn Eerwaerde beftendig in 't oog; en hiertoe is ook byzonder ingericht zyne Leerreden over Rom XIV. 1 dat dan uw goed niet gelasterd worde; welke hy, na andere bedenkingen over dit onderwerp, in dezervocge te" eMet één woord, wij worden vermaand ons zeiven te beproeven ; en anderen hebben vrijheid, om ons te beproeven aan onze vruchten. De lieden deezer weereld lln geene bevoegde rechters over geestlijke gewaarworfurgei. en ondervindingen; maar zij weeten doorgaans vnj lechtmaatig te oordeelen over uwe gezindheid en bedrijven. Sommigen zullen u befpieden uit vtjam fchap; en Ihdcren zullen u waarneemen uit weetlust. Wanneer zij Eo n dat gij godsdienftig zijt geworden, zn.Hen zu acht lopu geeven , om te zien, of gij daar door beter ge.vt.rtden zift. Zij zullen op u letten, niet a leen 111 de kerk, Ernaar ook in den winkel en in uw huis. L-n bemerken ■i dat gij altijd dezelfde zijt, altijd even bedaard, zachtIp)' 6' 1 B b 3 zm'  35^ j. NEWTON zuinig, ootmoedig , naarfiig ; wie weet of dit niet eenej injddel in Gods hand zal zijn, om hen te overtuigen, en;] hen gunftiger te doen denken van de middelen , die zulkll eene krachtdaadige uitwerking op u gehad hebben? MaaiJ zoo gij, iu tegendeel, onbedachtzaam, ftuursch of zorgeJ loos zijt, indien gij of der weereld gelijkvormig! wordt, of uwe erkende pligten in de weereld verzuimt Ji dan zult gij oorzaak geeven, dat uw Goed gelasterd wor-l de , gij zult uzelven moeilijkheden op den hals laaden ,| en u onbekwaam maaken om voor anderen nuttig te zijn,! Bidt derhalven om wijsheid en genade , op dat gij uwj licht alzoo moogt laaten fchijnen voor de menfehen , darl zij, uwe goede werken ziende, uwen Vader, die in de] hemelen is, verheerlijken. ,, Dit is het groote doel en eigenaartige uitwerkfel, vanl' het Evangelij, wanneer het recht verftaan wordt. Want J gclijkerwijs het alleen de Genade Gods is , die de ZaligJ heid aanbrengt; zoo is het eigen aan die Genade, dat zil niet alleenlijk het verftand verlicht , maar ook het har reinigt, den wande! regelt, door de liefde werkt, en di weereld overwinr. Zij onderwijst ons, en dringt ons zeei krachtig iets waartoe de beste Stelfels van Zede kunde en Wijsgeeren altijd verre tc kort fchooteri om de godloosheid en de weercldfche begeerlijkheden te ver zaaken (*). En door de beweegredenen, die zij verfchaft. en de krachten , die zij mededeelt , (telt zij den waarei Christen in ftaat , om zijn karakter in alle bétrekkingeï te verfieren , en den ganfehen kring zijner pligten , zoo als die hun opzicht hebben tot hemzelven , zijnen even mensch, en tot God , met whn hij te doen heeft , t< vervullen. Zij leert hem maatig , rechtvaardig cn god vruchtig leeven: alles te vermijden, wat tegen de reinheid van het Evangelij zoude aanloopeu; maatigheid te oeffener in het gebruiken zelfs van geóórlofdè dingen ; en aan an deren te doen , het geene wij wilden dat zij ons zouclet doen. Zij leert den rijken, nederig en weldaadig, den armen dankbaar en vergenoegd, te zijn. Zij leert der meerderen , zachtmoedig , en den minderen , ge¬ trouw te weezen. Mannen en Vrouwen , Ouders en Kiru deren, Heeren en Dienaars, Overheden en Burgers, wor den alle door deeze Genade onderweezen, en aanaefpoord, ifpt eenen wandel, waardig hunner hooge roeping , ei wei Tm Ut  LEERREDENEN. 35* i overeenkoomftig de gemeene betrekking , 111 welke zij tot : Hem ftaan , die hen heeft lief gehad, en hen van hunne i zonden gewasfchen heeft in zijn Bloed. Vvant de Zedenkunde van het Evangelij heeft eene veel edeler drijfveer, en uitgeftrekter bedoeling, dan de banden der roenschluke •Maatfchappij. De ingetoogenheid en rechtvaardigheid van j een Christen worden niet gefteld, in de plaats van leevendige Godvrucht, maar ze zijn vruchten , die uit dezelve voortfpruiten. De Genade Gods leert hem , godvruchtig te leeven , in God zich te verlustigen , Hem te gehoorzaamen, alles te doen om des Heeren wil, als onder zijn oog en zich fteeds te laaten beftuuren door een gevoel van Gods onuitfpreekelijke Liefde in zijnen Zoon geopenbaard verwachtende de zalige hoope die hem voor- eefteld is , de heerlijke verfchijning van den grooten God en onzen Zaligmaaker Jefus Christus, die zichzelven voor ons gegeeven heeft, op dat Hij, door zijn Bloed en door zijnen Geest , ons verlosfen zoude van alle ongerechtigheid en Hemzelven een eigen Volk zoude reinigen, ijveka in goede werken. Benaarftigt u dan , om blij¬ ken te geeven , dat gij niet flegts naar Jefus Naam geI noemd wordt , maar ook aan zijne voeten hebt gezeten en gedronken hebt van zijnen Geest. En indien, ïuetteÉtenftaandé dit alles, onredelijke en booze menfehen kwaad v ,n u fpreeken en uw Goed lasteren , kwelt u daar niet over maar hebt medelijden met de zoodaanigen, en bidt voor'hun. Wanneer uw Heiland zal wederkoomen , om uwe zaak te rechtvaardigen , en uwen fmaad uit te wisfchen , dan zullen alle nevelen wechgevaagd worden , en de rechtvaardigen zullen blinken, gelijk de Zon, tn Het Koningrijk hunnes Vaders (fV (t) Matth. XIII. 43- Bb4 B*  3& j' c* met2lar, bedestonden. Bedeflonden, gehouden te Batavia Jnnr r Lid van de6Hollandfche en ËcuwrcL M ^'hAR *l van de Utrechtfche en BaLviS r Maf chaPM™\ Kunften cn W^Sp^^^-p^^^, nu le Beufichem, in fi GrZffeLp Buut j MeTlM ^mngen cn Byl Te óirecü XZ\!XtZ\ c!a%. ' 7' enCUVm m rouycr\% ïS8 Bladz. in gr\ lCï,Sfe£&^«^-« -„leiding der SchJ lel. XX1L is, 13; K aagl. UI. , s m ui 4 7'J S ««. De üervfaerd £«*W)Zd^*&J& tt"ZZ^! ^richt u,er de tydsonndlndi nede" "I knopte wyze voorgedragen terTer„Srp' ?P C"e bc" fyner Toehoorderen ae„&on gen 'v!Ttiï„ g?H kunnen worden. De fl^r ':„': ! «tJcïitnig gelezen 1 wel zulken, die hem byzotuier betreffen. " °' °ük; Leerredenen en Bcdeftonden , door r * o „ Leraar der hervormde Doops*e*&dtrh,'- "0bkstra , recht medeöeftuurend en c^dé^^fZ tl** fche Maatfchappy van Kunften en IrZ cnl htpZ nnZ de ztnfprcuk: tot nut va,, 't algemeen 7>in nd7 G. van der Veer en Zoon ,178^ "}?^^^ ^ T~\q Eerwaerde Haekftra , fboedte vnn rt,„j 1 U derd zynde , maekt in Sele? tand?£phetf, lCTani mee„ twee Affcheid-, en éne Intree «enwoglyk ge, bly van omtrent anderha f fa r Te Eda n N* T Ver* afifcbeid, van de Doopsgezinde G Le, ealWeT 5Y ^ January I7S6; gebruikende ,ot een S , ) XX en den Augustus, deszelfden iaerc LIjm , 32 : jenleidlug va., , Th.' If. % e2 o zCuf^'h-^'' naf Dooossciucle Gemeente, •■Wc^^^g.'^*  . HOEKSTRA, LEERREDENEN EN BEDESTONDEN. 353 hy ruim een half jaer den dienst als Leeraer had waergenomen. Hierop volgde den 3 September , in dat eigenfte jaer, zyne intrede in de Doopsgezinde Gemeente te Utrecht, alwaer hy zyn dienstwerk aenvaerdde, met de betuiging van den Apostel, 1 Th. II. 4. By deze Leerredenen , flaende op zyne byzondere betrekking tot ieder Gemeente, heeft hy gevoegd vyf Leerredenen, door hem te Utrecht gedaen, over Heb. XI. 1 — 5; vvaerin hy handelt over den aert van 't Geloof; het Geloof der Ouden , met deszelfs zegenryk gevolg ; de toebereiding der Waereld, zo als zulks verftaen word door het Geloof; het Geloof, benevens de voortreflyke offerande van Habel; en eindelyk over het Geloof en de zegenpralende Hemelvaerd van Enoch. Wyders verleent deze bondel nog vier Bedefionden , door zyn Eerwaerden te Utrecht uitgefproken : behelzende ene befchouwing van het voordeel ener "oprechte gehoorzaemheid , volgens Exod. XXIII. 22 ; de zegenvolle gevolgen der Deugd, en de heillooze uitwerkzefen der Ondeugd, naer luid van Jez. I. 19 en 20; den waren aert en de natuur van ene nationale gerechtigheid en derzelver zegenryke gevolgen , aengeduid Spr. XIV. |'4>: en zo ook 34 , in het tegenovergeftelde, het fchadelyke en verdervelyke ener nationale ongerechtigheid.-— Zyn Eerwaerde behandelt de hier opgemelde Hukken, ieder in zyne foort, op ene regelmatige wyze; des derzelver voordragt, over 't algemeen , met genoegen gehoord heeft kunnen worden ; en men , nu dezelven door den druk gemeen gemaekt zyn , 'er een algemeen nuttig gebruik van kunne maken. Onder andere byzonderheden, die onze aendacht tot zich getrokken hebben , is zyne befchryving van een rechtvaerdig regent van dien aert , dat wy 't wel der moeite waerdig geagt hebben, dezelve hier over te nemen. „ Een rechtvaerdig regent , wiens boezem gloeit van liefde en lust voor de beoevening van Gerechtigheid, kent de betrekking in welke hij is, en houd zich geduurig onledig met het nafpeuren van zijne plichten , door dat hij bevreesd is , dat de onkunde hem of in het een of in het ander zoude doen dwaalen. Deze hoofd¬ regel is diep in zijn ziel ingefchreeven , dat, daar het I Volk niet is om den Regent, maar de Regent om dat 'er Volk is, 't geen ter bewaaring der goede orde befhiurd moet worden , en , ter voorkooming van veele onheilen , zich verbinden aan zekere wetten , welke met de waare B b j ge«  354 J. HOEKSTRA gefteldheid des Lands en Volks overeen dragen , hij zich i zeiven en zijne Mederegenten dan moet befchouwen alss Vertegenwoordigers des Volks, welker plicht het is, elkee In- en Opgezetene des Vaderlands , zoo wel de fchaamfee Gemeente hieronder gereekent , als de vermoogende eni aanzienelijke, te befchouwen als Medebroeders: deze: regel moet ingedrukt en levendig zijn in de harten vani alle Regenten, indien ze den naam van Rechtvaerdig zul-len verdienen, maar in 't bijzonder in de gemoederen vaat dezulken , wdke deze aanzienlijke en gewichtige betrek-- kingen bekleeden in een Vrij Getneenebest, als bijj voorbeeld Nederland is. Zulk een Regent, die nat dezen regel de Gerechtigheid zoekt te beoevenen, bevlij-. tigt zich lterk, om in 't gemeen de gefchiedenis der Vol-- ken. en in 'x hii/.onder zones Vaderlands_ nnnnnjkpurio- mi kennen, ten einde door dit middel niet alleen de Rechten en Voorrechten van hem eu zijne Medeburgeren te leeren,, maar ook, om daar cioor, ais met een opilag van net oog, te kunnen zien, wanneer daarop inbreuk gemaakt word. Hij benaarftigt zich met zijne Medebroederen, om het onrecht en de ingekroopene misbruiken te doen wijken, op dat derzelver plaatzen door Gerechtighaid vervangen worden. Zijn voorname doel en pogingen zijn, om alle zulke regelen en plannen werkftellig te maaken, die gepast zijn , en dienen kunnen , om het Vaderland gelukkig te maaken: — en daarom zorgt hij 'er naauwkeurig voor , dat dat alles 'er gevonden en in bloei gehouden word , wat tot een welingerichten ftaat behoort. • Onder anderen is het de hoofdzaak bij zulk een Rechtvaerdig Regent, om de Godzaligheid en Deugd , door een voorbeeldigen en geloovigen levenswandel, in zijn eigen charafter te vertoonen, en om tevens te bewerken , dat dat alles aangewend word , door welke de Godvrucht algemeen bloeirijk eu beminlijk gemaakt word. —• Hierom verbind hij zich heilig , om eene Nationaale Gerechtigheid aan te kweeken , en fchildert het beminlijke daarvan voor de oogen van zijne Medeburgeren. . Hij haat het onrecht , en zijne oogen kunnen geene onderdrukking zien, zonder gevoelige zielsaandoeningen. ~ Het bezef van Gods Overalheid is fteeds bij hem levendig. • Hij weet, dat hij van zijne verrichtingen eens re- kenfehap zal moeten geeven, en dat een onderdrukt volk in den jongfleu aller dagen tegens hem zoude getuigen, indien hij zich aan zulk een fchennis mogt ichuldig gemaakt  leerredenen en bedestonden. ' 355 maakt hebben. Hij is geen aanziender des Perzoons, en om dat hij met zijne Medebroederen een geheel Volk vertegenwoordigt, daarom hoort hij zo wel, met gewilligheid na het gekerm, geroep en klaagen van arme wedu' wen eu weezen, als na de voordellen van rijken en aanzienlijken. ■ Hij is een befchermer en opbouwer vau nuttige Kunften en Wetenfchappen, en betoont te waaken voor den Christelijken Godsdienst , door het ongeloof te keer te gaan, en deszelfs verderflijken invloed, zoo veel mogelijk, met Wijsheid en Voorzichtigheid te verbreeken. _ Hij dingt na een algemeene Eer en Achting, maar zoekt die te erlangen door Godsvrees en echte menfchen- jiefde. • Hij zondert zich af van alle vleiers , en welke bij hem bekend worden als fchijnvrienden, men- fchenhaaters en verdervers des Vaderlands. Hij heeft een affchuw van gierigheid, wellust, hoogmoed en geweld, en fmaakt een innig genoegen, wanneer hij geleeenheid vind om wel te doen. — • Met één woord, hij is een recht tederlievend Vader des Vaderlands , cn vind in het heil en de waare vvelvaard zijner Medeburgercn zijn eigen heil en geluk; ja, geniet nooit zoeter rust en vrede , dan wanneer hij zien mag , dat het hen wel gaat." Iledendaagfche Oefenende Heelkunde. Door d. van gesscher, Heelmeester te Amflerdam, cn Lid van verfcheiden Genoodfchappcn. \ÏW Deels, 2. 3. 4- Stukje. Te Amflerdam, by de Wed. J. Doll, 1786. in gr. 4/0. Dit derde Deel, deezer met zo veel recht gepreezene Heelkunde, is voorzeeker aan den min ervaaren Heelkundigen ten uiterften gewichtig. — Wy hebben reeds Itt ons voorgaande, van het eerfte Stuk deezes Deels (*), ' welk de Kunstbewerkingen in het algemeen ten onderwerp heeft eene korte fchets aan onze Lazeren medegedeeld. Ir, de volgende drie Stukken, die wy thans voor ons hebben , verhandelt de Geleerde en Oordeelkundige van Gesfcher de byzondere Kunstbewerkingen, in de volgende orde Voor eerst, de Konstbewerkingen, aan de byzon| dcre de'elen van het Hoofd, welkers getal al vry aanmer- rt) Zie Jlg- Vad, Lett, Vide D, bl. 4=1,  35<5 d. van gesscher, oefenende heelkunde. kelyk, en niet het minde, zonder noodzaaklykheid, ver-, groot is; ten tweeden, de Kunstbewerkingen aan den Halsten derden, die van den Tronk; ten vierden, de Konslbe'-werkingen van de bovenfte Ledemaalen ; ten vyfden de' Konsibewerkingen van de bcnedenjle Ledemaaten. By de' enkelde befchouwing vau zo veele gebreken, welke door de; Hand eenes bekwaameu Heelmeesters, of verzagt, of geheel I kunnen weggenoomen worden, vermeerdert zig, met recht onze achting voor deeze edele Koost , welke thans , door de ' vereenigde poogingen van zo veeie beroemde mannen zulk eenen aanmerkelyken trap van volkoomenheid bereikt' heeft. De verdienftelyke Schryver heeft alle in dit boekdeel voorkoomende onderwerpen, met de mogelykfte kortheid en duidelykheid, behandeld, en daar het voornamentlyk, by de behandeling van zodanige uitwendige gebreken , op aankomt , dat men eene nauwkeurige kennis hebbe van de waare natuur en oorfprong derzelven zo heeft onze Schryver zig de moeite gegeeven, om 'er eene volledige Ziektekundige Vcrklaaring , van ieder byzonder gebrek, by te voegen, ten einde hy zynen Leezer in ftaat ftelle, om over den tyd en noodzaakelykheid der Koustbewerkinge te oordeelen. En men ziet hierin voornamentlyk de nuttigheid van zodanig een Werk , voor jonge Heelmeesters, die daarin de mogelykfte onderrichting kunnen vinden , en ook te gelyk kennis krygen van de verfchillende wyzen , waarop deeze Konstbèwerkingen door de beroemdlte Heelmeesters gedaan zyn. — De by^e- voegde Afbeeldingen der Werktuigen, en de Verklaaringen van derzelver gebruik , verdienen mede onze aanpryzing. Gelyk ook het Algemeen Register op dit Werk' vervaardigd door den Heer j. daams, Heelmeester te Haarlem, hoogstnuttig is. Brieven over de voornaam/Ie onderwerpen der Natuurkunde en Wysbegeerle. Door den Hoogleeraar l. ruler , 1 id van de Keizcrlyke en Koninglyke Academiën te Beters, burg Berlyn en Parys &c. &c. Volgens de laatfte Hoogcluttjche en Franfche uitgave vertaald Tweede en Derde Deel. Te Leydcn, by P. Pluygers, 1786. in gr. 8ro. Xfaar den aart der inrigtinjje van dit Werk, waarin de m Hoogleeraar Euler, gelvk we by de afgifte van 't eerfte Deel gemeld hebben (*) , zig aan geene Systematici; Zie Alg. Fadetl. Letter oef. VII. D. bl. 248.  L. EULER , BRIEVEN. 357 ; fche orde verbindt, ontmoet men in deeze twee volgende Deelen, waarmede dit Werk bellooten wordt , eene verfcheidenheid van onderwerpen, welke zyn Ed., op eene |' dergelyke wyze als de voorigen , in een gevalligen trant, 1 leerzaam behandelt. Het eerfte Deel liep ten einde , met eene befchouwing j van de werking der geesten op de lichaamen; en dit leidt den Wysgeer, by den aanvang van het tweede Deel, ter navorfchinge van de natuur der geesten , en het verband tusfehen de ziel en het lichaam; 't welk hem voorts inwikkelt in eene verklaaring van de vermogens der Ziele, en verdere Wysgeerige bedenkingen, die tot dit onderwerp behooren. Op het afhandelen hier van , keert hy weder ter bepaaldere befchouwinge van de lichaamen, en inzonderheid van derzelver uitgebreidheid en deelbaarheid ; het welk hem zig voorts doet uitlaaten over de leer der Monaden, welker buitenfpoorigheden hy tragt aan te toonen. Vervolgens hervat hy zyne voorige befchouwing van de Gezigtkunde, wel byzonder ten aanzien van de koleuren, en 't~ zigtbaar worden van donkere lichaamen : zyne daar in gevlogte aanmerkingen, op de overeenkomst der koleuren en toonen , doen hem daar benevens de aandagt vestigen op het wonderbaarlyke van 's Menfehen Item. En hieraan hegt hy vervolgens eene gezette behandeling van de Elektriciteit, met eene opheldering der voornaamfte byzonderheden , die daaromtrent in aanmerking komen , waarmede het tweede Deel afloopt. — By den aanvang van het derde of laatfte Deel, handelt onze Natuurkundige over de breedte en lengte op onzen Aardkloot in 't algemeen; en wel byzonder over het bepaalen der lengte, mitsgaders de verfchillende handelwyzen , waarvan men zi* daar omtrent bedient. Zulks geeft hem aanleiding tot eene ontvouwing van het geen het Compas en de Compasnaalde betreft; het welk hem vervolgens doet ftilftaan op de uitwerkzelen van den Zeilfteen. En hiernevens voegt hy ten laatfte eene verklaaring van de Dioptrica of Doorzigtkunde, met eene opheldering van de voornaamfte byzonderheden , welken deswegens opmerking vorderen. Om uit deeze byzonderheden , tot een ftaal der uitvoeringe, iets over te neemen, waartoe wy geene Figuuren behoeven, welken hier anders veelal vereischt worden , zullen wy ons bepaalen tot des Hoogleeraars verklaaring, wegens het blaauw van den Hemel; waaromtrent hy  35 § L. EÜLER. hy zig, na de voorige verldaaring van een gezigtsbedroS, aldus uitlaat. a' „ Uwe Hoogheid (f) heeft nu begreepen de oorzaak van het bedrog, waardoor de Maan, zoo wel als de Zon, ons aan den Gezichteinder veel grooter voorkomen , dan wanneer zy een aanmerkelyke hoogte gereezen zyn, daar in beltaande, dat wy als dan de lighaamen verder van ons af oordeelen te zyn, eene gisfing, die daarop gegrond is, dat hun licht als dan eene aanmerkelvke verflaauwing ondergaat door de lange weg , welke liet moet doen door den dampkring in het laage gewest , dat het meest belaaden is met dampen en uitwaafemingen , die de doorfchynentheid verminderen. Zodanig is de herhaaling van de aanmerkingen , die ik de eere gehad heb U. H. nopens dit onderwerp voor te ftellen. „ Deze hoedanigheid van de lucht, welke haare doorfchynentheid vermindert , mag in den eetlten opllag van het oog als een gebrek befchouwd worden; maar zoo men 'er de gevolgen van gadeflaat, bevinden wy, dat, welverre van een gebrek te zyn, wy integendeel daarin de wysheid en oneindige goedheid van den Schepper moeten erkennen. Het is aan deze onzuiverheid der lucht, dat wy dat wonderbaarlyk en verrukkende fchouwtooneel, dat ons het blaauw van den Hemel voordoet, te danken hebben: want de donkere deelen, die de lichtftraalen tegenhouden, worden 'er door verlicht , en zenden ons vervolgens hun eigen ftraalen te rug , op hun oppervlak voortgebragt, door eene geweldige fchudding , gelyk in alle donkere lighaamen gebeurt. Het getal der drillingen, die zy krygen, nu is het dat ons dat kostlyk blauw vertoont. Deze byzonderheid verdient wel, dat ik die duidlyk verklaare. ^ „ I. In de eerfte plaats merke ik aan , dat deze deeltjes uitermate klein zyn, en onderling zeer ver van een, behalven dat zy zeer los, en byna geheel en al doorfchynende zyn. Hiervan komt het, dat elk deeltje afzonderlyk volftrekt niet bevatbaar is, en dat wy 'er niet van aangedaan kunnen zyn, dan wanneer 'er een zeer groot getal te gelyk haare ftraalen, en byna volgens een en dezelve rigting, naar onze oogen afzendt;"de vereeniging der ftraalen van verfcheiden deeltjes is derhalven nodig om eene aandoening te verwekken. „ m ft) Men herinnerc zig, dat deeze Brieven aan eene Duitfche Princesfe gefchreeven zyn.  BRIEVEN. 359 I , II. Hieruit volgt dan klaar, dat die deeltjes, welke digte by ons zyn, onze zintuigen ontfnappen, vermits men die moet aanmerken, als punten, welke door de masfa der lucht heen verfpreid zyn. Maar die deeltjes, welke zeer verre van het oog af zyn, vereeuigen hunne ftraalen in 't oog byna volgens een zelvde leiding, welke daardoor fterk genoeg worden om ons gezicht aan te doen vooral wanneer men acht geeft, dat dergelyke deeltjes, die verder af zyn, en ook andere die meer naby zyn, zaamen loopen om deeze uitwerking voort te brengen. III. De blaauwe koleur, die wy in den Hemel zien, 'wanneer die helder is, is dan niet anders dan het gevolg van alle deze deeltjes in den dampkring veripreid, en voornaamentlyk van die, welke zeer ver van ons af zyn: men kan dan wel zeggen, dat zy van nature blauw zyn, 'maar van een by uitneemenheid helder blauw, dat genoegzaam niet donker en zigtbaar is, dan wanneer 'er een zeer groot aantal van die deeltjes zyn, en dat zy hunne ftraalen volgens een zelvde leiding vereenigen. IV. De kunst brengt een diergelyke uitwerking voort; wa'nneer men, onder het fmelten van eene kleine hoeveelheid Indigo, in eene groote hoeveelheid water, dit water droppelsgewys laat vallen, zal men 'er niet de minlte koleur van verfin zien; en wanneer men het in een klein kopje giet, zal men 'er flechts eene flaauwe blaauwagtige koleur&in zien, maar wanneer men 'er een groot glas mede vult, en dat van verre befchouwt, ziet men 'er een zeer donker blaauw in. Dezelvde proef kan men doen met andere koleuren ; aldus is het dat Bourgogne Wyn, in zeer kleine hoeveelheid genoomen, naauwelyks roodagti°' fchynt, en in een groote gevulde fles de roode koleur zeer donker zal voorkomen. V. Het water in een groot en diep Bekken fchynt altoos een zekere koleur te hebben, fchoon een kleine hoeveelheid geheel klaar en zuiver is: deze koleur is gemeenlyk meer of min uit den groene, het geene doet zeggen , dat de kleine deeltjes van het water het ook zyn, maar van een uitermaate ontbonde koleur, zoo dat men 'er een groote hoeveelheid van moet hebben, eer men 'er iets van gewaar wordt, om dat de ftraalen van verfcheide deeltjes zig als dan zamen vereenigen, om deze uitwerking voort te brengen. , VI. Daar het nu door deze waarneming waarfchynlyk voorkomt, dat de kleine deeltjes van het water groen- ag-  3&0 L. EULER agtig zyn, zou men kunnen beweeren, dat dezelvde r&4 den, waarom de zee, of' het water van een meir, of eem vyver, ons groen voorkomt, ook die is, waardoor ddi hemel ons blaauw toefchynt: want het is waarfchynlyy ker, dat alle de deeltjes der lucht een ligt afdrukfel vam het blaauw hebben, maar tevens zoo flaau'w, dat men het niet gewaar wordt, dan wanneer men een zeer grootej masfa, even als de gantfche uitgeltrektheid van demi dampkring, by een ziet, dan dat men die koleur zoude! toefchryven aan de dampen, die in de lucht omzweeven.l en daar niet toe behooren. „ VII Inderdaad hoe zuiverer de lucht is, en hoei meer ontdaan van uitwafemingen, hoe glansryker het blauw van den hemel is, het geene genoegzaam bewyst, dat men 'er de reden van moet zoeken in de eigen deeltjes van de lucht. De vreemde ftoffen, die zig daarmedes vermengen, zoo als de uitwafemingen, worden integendeel zeer nadeelig aan dit fchoone blaauw, en beneemen; 'er flechts den luister van. Wanneer deze dampen de lucht al te veel belaaden, zo veroorzaaken zy hier beneden de nevel of misten, en berooven ons geheel en al vau 't fchouwtoneel der blaauwe koleur; z.oo die dampen meer verheeven zyn, zoo als gemeenelyk' gebeurt, dam komen 'er wolken uit voort, die dikwils den hemel ge-heel en al bedekken, en ons een gansch andere koleur dan dat blaauw van de zuivere lucht voordoen. Dit is' dan eene nieuwe hoedanigheid van de lucht, behalven die van de fynheid, vloeibaarheid en veerach'ti en 1748, gebeurd is; wanneer men geraaden vondt, bok met bewilliging van de belanghebbende Steden, de Privilegiën voor eene enkele reis te doen zwygen, en, on\erminclerd dezelven, buiten tyds verandering te maaken L de Regeering. | Na vervolgens gefprooken te hebben over de macht, Iwelke de Stadhouder heeft, om de gefchillen te beflisfen, Jdie in de Provinciën Gelderland , Utrecht , Friesland , iOverysfel, en Stad en Lande, ontdaan, over zaaken, die Liet by meerderheid van (temmen kunnen worden afgedaan, ien tevens aangetoond hebbende , dat hy in Holland en iZeeland dit recht tegenwoordig niet bezit ; gaat de Heer Iwagenaar over tot de befchouwing van de waardigheid Ivan Kapitein Generaal, die doorgaans door den Stadhouïder van Holland in tweederlei opzicht bekleed wordt , Inamelyk , als Kapitein Generaal over de Krygsmacht te I-Lande , van elke Provincie , in welke hoedanigheid hy ïCommisfie heeft van de Staaten der byzondere Provinciën, ien bevel voert over 't Krygsvolk dat in ieder Provincie 1 jeo-t of door ieder Provincie betaald wordt; en als KapiItem'Generaal over de vereenigde Krygsmacht te Lande, Ivan alle de Provinciën, 't zy te Velde , of in de Guarni1 zoenen; in welke laatstgemelde hoedanigheid hy CommisIfie heeft van de Staaten Generaal, en bevel voert over 't C c 3 Krygs-  $66 J. WAGENAAR Krygsvolk , dat zich buiten de ftemmende Provinciën e i het Landfchap Drenthe, te Velde, of in de Guarnizoeneif onthoudt; van welke beide hoedanigheden de SchryverJ afzonderlyk en uitvoerig gehandeld henbende, vervolgenj overgaat ter befchouwing van de waardigheid van Adraiï raai, met welke de Stadhouder in de byzondere Provinciëf bekleed is, en hem het zelfde hooge gezag over de macbï te Water dier Provinciën geeft, welke hy aldaar, als Kil piteiu Generaal, over de macht te Lande, heeft ; en dl waardigheid van Admiraal Generaal , welke hem door dl Staaten Generaal is opgedragen , en hem hetzelfde gezal geeft over de magt te Water van alle de Provinciën i| welke hy , als Kapitein Generaal der Unie , in eene eJ dezelfde Commisfie. over 's Lands gemeene Krygsmachl te Lande verkregen heeft; en deezen taak afgehani deld hebbende, fpreekt hy verder over de zitting van dei] Stadhouder in den Raad van Staaten, — van het eert fte Edelfchap van Zeeland, en het Prefnientfchap der Edel leu van Gelderland, Holland en Utrecht, van hel Opper-Houtvesterfchap , zynen rang van Recto S Magaillcentisfimus der Academiën van Gelderland , Friesf land , eu Stad en Lande , en eindelyk het OpperI Direfteurfchap der Oost- en Westindifche Compagniënl Dit afgehandeld hebben ie , berekent hy de inkomften varl het Stadhouderfchap der zeven Provinciën, des LandfehapJ Drenthe , en vau het district der Generaliteit , die merj (daar onder begrepen de 25000 guldens, die de Stadhou-1 der trekt als het eerfte Lid des Raads van Straten en] het aandeel in de uitdeelingen der Oostindifche Com'pagJ nie,) begroot op 300000 guldens jaars te beloopen ; terj wyl hy als Kapitein Generaal der Unie 120000 guldens! ss jaars geniet, behalven nog 24000 guldens van Friesland! en 12000 guldens van Stad en Lande, als Kapitein Genei! raai van deeze twee Provinciën. Eindelyk fpreekü hy van het Lrfftadhouderfchap, in de ManneJyke en VrouX welyke Linie , hoe het met deeze Erfverkiaaring is toegel gaan, hoe het tegenwoordig met deeze opvolging gejeoenè zy , en wat men voorts met opzicht omtrent" de tuteele t of Voogdyfchap , geduurende d? minderiaarigheid , heeftb vastgefteld. Waarop by deeze Verhandeling befluit, mezï eene befchouwing van de drie tydperken der Stadhouderi' looze Regeering, te weeten, eerst na den dood van wnJi lkm den I, die flegts een tusfchentyd van zestien maaiJr &n geweest isj vervolgens na den dood van wjllejj df.^  over het stadhouderschap. 3°7 H tot aan de verkiezing van willem den III, tot zynen opvolger, dat is, van den 6 Nov. io>, tot den 4 J"ly des jaars 167a , en eindelyk , na den dood van willem En UI, die geltorven is den 19 Maart 170», tot den 3 May des jaars 1747. Lt geflofeerd verhaal , van de eigenlyke gefieldheid der hedendaagfehe Toonkunst; of kakel buknivs, Doctor in deMufiekkunde, Dagboek van zyne onlangs gedaane, Mufieaale Keizen door Frankryk, Italië en Duitse dand, I als tot een verlustigend laatfte gefenenk aan Nederlands waare Mufiekvrienden; vertaald en opgeluisterd door jacob willem lustig. Organist te i-roningen, mei een Nootenplaat. Foor den Vertaaler. Te Groningen, by J. Oomkens, 1786. In gr. hvo. 472. bladz. Ret is zekerlyk zonderling, dat, onder de menigte van ■ : A\a unr oArtnsiaWtrb Italië zvn doorgereisd, en hunne Aanmerkingen over du Land in t licht gegeeven hebben , tot nog toe niemand zyne gedachten had laaten San óver den ooriprong , aanwas en tegenwooruigen ftaat der Muziek, iri een gedeelte des Aardryks, alwaar dezelve zo uitmuntend beoefend wordt; en dat, daar men alle aldaar voorhanden zynde Schilderyen , Standbeelden ' Gebouwen naauwkeurig affchetst, en alle zinryke Byïchfiften te boek Helt , men byna niets hoort melden vau deftwe Kerkftukken , Operas en Muziekfchoolen ; eene Uftandigheid, die des te meer te verwonderen is, daar Iulie zich thans, in 't ftuk van fraaije Kunften en Letteren boven andere Landen geen voorrecht kan aanmaatigen, terwvl intusfehen de Muziek in deeze Landftreek, tot op den huidigen dag , in vollen bloei is. ■ Uit dien hoofde verdient de arbeid van den Heere burney onzen of daar hv in dit Werk ons een oorfpronglyke algemeene Muzicaale Gefchiedenis heeft medegedeeld , welke de vrucht is van zyne Reizen naar Italiën , die hy ondernomen had, om, sefyk hy zich uitdrukt, met eigen oogen te zien, en met eigen ooren te hooren, en, zo veel doenlvk niets te hooren en te zien , dan alleen Muziek. Trouwens , de Heer burney fchynt niets verzuimd te hebben wat eenigzins dienen kon tot opbouw van dit werk , terwyl zyne yver tevens met lmaak oordeel en unzydigheid, gepaard gaat. Niet alleen de Liefhebbers der  £6S K. BURNEV'S Muziek , maar ook die der fraaije Letteren , zullen hield overvloedige (toffe vinden, om hunne leerzucht te voldoen ien bewyze hiervan ftrekke het geen de Schryver nol pens den beroemden Italiaanl'chen Dichter , den Abt Mc taslafio, heeft aangetekend. „ Vóór dat ik de eer had, zegt hy, om by Signorï Metastafio te worden ingeleid, omring ik uit eene'gantsch betrouvvenswaardige hand het volgend naricht, van-neezen heerlyken Dichter, wiens gefchriften, misfchien, meer heb-i| ben medegewerkt tot de befebaving van dc Zangmuziek en dus tot die van de Muziek in 't algemeen dan dê< vereende krachten van alle groote Componisten in Europa' Jaamgenomen. Eene onderftelling, die ik vervolgens wanneer ik flegti van hem, als een Muzicaalen Dichter' ipreek, zal trachten op te helderen. „ De Abt, Pietro Metastafio wierd, nog zeer jon»-' zynde , door Gravina , een aanzienlyk Burger te Rome&' verzoont_(d. i. tot zoon aangenomen}. Eene ongemeend vatbaarheid voor de Poëzy in hem bemerkende, d'roe°- hy zorg voor zyne opvoeding , en , onder zyn opzicht in] alle deelen van de fraaije Wetenfchappen onderwezen zyn-' de , zond hy hem naar Calabrie , in het Koningryk Na- ■ pels, ter oefening in het Grieksch, aldaar nog geVprooken wordende als eene levendige taal. Vyf jaaren bereikt hebbende , koude hy reeds , zonder overleg , in Vaarzen fpreeken, en Gravina zette hem dikwils op een tafel om te fpreeken voor Extemporalist. Maar deeze oefening wierd zo nadeelig bevonden voor zyne gezondheid, dat een ervaaren Arts dien koestervader verzekerde , dat het Kind om een lugtje moest , indien dezelve niet nableef. Hy was in zulke oogenblikken zo driftig aangeblazen, dat de borst en het hoofd hem opzwollen , terwyl handen en voeten koud wierden. Gravina , dit bemerkende , en naar het gevoelen der Geneeshecren luisterende, vond ge' raaden, hem nooit weder te laaten Extemporalifeeren. Mei laslafio fpreekt thans van dit bedryf, als van iets, 't welk tegen de Spraakkunst en de gezonde reden even fterk inloopt. Immers, wie zich gewent, op deeze foelie manier alle gedachten in Rym te dwingen, die moet noodwendig geweld doen aan alles wat ('maak heet, en weet niet wat men keur noemt, tot eindelyk zyn geest en verftand allengs aan achteloos- en ongerymdheden overgegeevcn, niet alleen alle lust tot nadenken, maar teffens al 't bezef van 't geene, wat zorgvuldig en met overleg tocgqfteld is, ver.  DAGBOEK EENER MÜZICAALE REIS. 3^9 verliezen. Gravina liet Metastafio, aleer hy nog 14 jaaren oud was, den gantfchen Homerus in ltaliaanfche Vaarfen overzetten; misfchien heeft deeze bezigheid by hem uitgerooid de hoogachting voor oude Opltellers , anderszins aan werklyk groote mannen doorgaans eigen. Gravina { vergoodde de Ouden, en Metastafio fchatte dezelve te gering. Hy heeft byzonderlyk over het Kym zekere favoI rietgevoelens, die hy zich nooit laat ontpraaten. De He•\ breeuwfche Pfalmen zyn, naar zyne gedachten, in Rymen 1 opgelleld, en derzelver wederkeerende klank van het vaars is veel ouder dan men gemeenlyk gelooft; Miltons verlooI ren Paradys kan , zyns achtens , geen volmaakt gedicht 3 heeten , dewyl het in rymelooze Vaarfen gefchreevcn is; ij en nogthans vertoonen zich alle zyne Dramatifche werken, j alle recitatieven, in afgemeeten onrym ; hoewel hy door3 gaans den overgang tot de Ariën voorbereidt, door de j Rymen van de beide laatlle voorafgaande fchriftregels. J Zyn geheele leven is even zagt heenenvloeijend als zyn 1 fchryfltyl , en zyn huiszelyke orde gaat iliptelyk met uu| ren en klokflag , 't welk by hem een fiaale wet blyft. I Men kan hem niet ligt te woorde komen. Hy is even i weinig nieuwsgierig naar onbekende perfoonen dan na «nieuwe gewoonten. Slegts met drie of vier boezemvrienI den houdt hy gemeenzaame verkeering , en deeze komen I zonder Complimenten, 's avonds van 8 tot 10 uuren, by 1 hem; Als het niet te moeten is , zet hy geen pen aan ; | doch als de Kcizerlyke Hofdichter daartoe gelast, begeeft 1 hy zich tot het fchryven , maar nooit langer dan twee I uuren achtereen, en op eene wyze, als of hy een vreemd ï gedicht copieerde. Hy wacht naar geene inblaazing, roept igeene Zanggodinnen aan ; willen ze hem begunftigen , zo I moeten ze komen op den tyd, door hem vastgefteld. De I Schryvers van de Encyclopedie verzoeten hem eens , om I in hun Woordenboek het Artikel Opera te bearbeiden ; I maar hy wees het beleefdelyk van de hand , on'derftellen| de, dat zyn gevoelen daar over onmoogelyk konde behaaij gen aan de Franfche Natie. Tasfo is onder alle de Dich:| ters zyn favoriet; Féngal houdt hy vooral te beeldenryk I en te duister ; maar de Poëetifche werken van den Graaf I Medini , een Boheemer , acht hy voortreflyk boven alle 1 anderen ; leezende in de gemelde Vergaderingen oude en nieuwe Dichters. Behalven deeze avondgezelfchappen, neemt hy, op ieder voormiddag, een foort van Staatsvifite I aan , daar veele perfoonen , van hoogen rang en uitneeC c 5 men-  37° K. BURNE'ï'S mende verdienden, worden toegelaaten. Zo lang men herj ltiiletjes aanhoort , fpreekt hy gantsch vrymoedig en bel yallig voort ; doch by de minde tegenfpraak zvvygt hyj ftil, als zynde te beleefd en te gemaklyk tot het zintwisj ten : liever wil hy leeven in de rust en met het "ern-ikl van een ongerekende, dan met de beOegtende manie? eend mans van groot gewicht machtfpreuken uitdeden Zelfs'! Ui het lchilderen van hartstochten, fpreekt hy in zvnel fchnften meer met bedaarde redenen, dan met hevigheid-1 deeze effene, gelykzweevende betamelyklieid en ftiptheid 'l die men in alle zyne Werken befpeurt, dellen den ' Behalven de Hoofdkerk , heeft men 'te Gend 'zei \ Kerfpelkerken, en een groot getal van Mannen- en Vrou- l wenkloosters. De St. Pieters Abtdy, en de Abtdy van 1 Eandelo , binnen , en die van Drongen, even buiten de i Stad, I  VADERlANDSCH woordenboek. 375 i Stad zyn zeer vermaard. De eerfte is eene van de ryk. i fte Abtdyen van Nederland. De Abt heeft waereldlyk i Rechtsgebied over een groot gedeelte der .Stad. De Kerk 1 deezer Abtdy is pragtig herbouwd, in 't jaar 1718. Men heeft binnen Gend meer dan driehonderd Brugï gen' geteld , op eenen van dezelven , de Hoofdbrug ger naamd , daar men gewoon is Halsrecht te doen , ftaan \ twee metaalen Standbeelden , vertoonende eenen Zoon, die , zynen Vader het hoofd willende afflaan, daarin belet werd, doordien het zwaard, terwyl hy zynen arm ophief , aan tweeën brak. 't Geval zou , in 't jaar 1371, r gebeurd zyn ; doch het wordt van verfcheiden Schryvers 2 met zulke verfchillende omftandigheden verhaald, dat daar door de geloofwaardigheid der vertelling merkelyk verr zwakt wordt. Ondertuslchen is dit voorval ook in een Schildery, op het Stadhuis, afgebeeld. In den Regeeringsvorm van Gend is dikwils verandering voorgevallen. Omtrent den jaare 1.200 , werd de Stad door dertien % en fomtyds niet meer dan agt Raadsheeren , of Schepenen , beftierd. Zo, dra 'er één ftierf, wierd 'er door de overigen een ander in zyn plaats gekooren. Graaf ferdinand beval , in 't jaar 1212 , dat de dertien Raadsheeren voortaan alle jaaren veranderd moesten worden. Zestien jaaren daarna (lelde hy een Raad aan van negenendertig perfoonen. Gravin margareet en guy , haar Zoon , fchaften naderhand deezen | Raad 'weder af, en fielden dertig Opzienders van het ! Gemeenebest, in deszelfs plaats, nevens dertien Schepe1 nen, dertien Raadsheeren, en vier Penningmeesters. Het negenendertig manfchap verzettede zich tegen deeze nieuwigheid , en beriep zich op het Hof van Parys , 't welk beval , dat het negenendertig manfchap ftand grypen, en de nieuwe Regeering afgefchaft zou worden. Fiups de schoone , Koning van Frankryk , in 't jaar 1301 , voer ' Opperheer van Vlaanderen erkend geworden zynde, maak. i te wederom verandering in de Regeering. Hy beval, dat de Burgers, alle jaaren , 's daags voor Maria's Hemelvaart, byeen 'komen moesten , wanneer de Graafof zyne Gevolmachtigden , vier perfoonen uit hun verkiezen zouden. ^ Zy moesten 'er van hunne zyde ook vier benoemen , en ïl <3eeze agt moesten zesentwintig Agtbaare en bekwaame \ Mannen verkiezen , die van den Graaf, of zyne Gevolk machtigden , in dertien Schepenen , en even zo veele Raaden, verdeeld zouden worden. Omtrent het jaar 1340 werd  3/6 j. kok werd het gantfche lichaam der Ingezetenen in drie Ledel verdeeld: Burgers, Arabagtslieden, en Wevers: en meJ ftelde vast, dat de zesentwintig Raadsheeren alleenlvk uil deeze drie Leden verkooren zouden worden. Drie imreiJ laater werden de Dekens van de drie gemelde Leden'del lnwooneren, tot algemeene hoofden hunner GildebroederJ aangefteld. De Deken der Burgers was de eerfte Raadsl heer der Stad , en had het gebied over alle de Burgert 1 die geen handwerk oefenden , en van hunne inkomfterï leefden. De Deken der Ambachtslieden , die den naami van Aartsdeken droeg, had tweeënvyftig andere Dekens! van verfcheidene handwerken , onder zich. De DekerI der Weevers had het bevel over zevenentwintig Genood! knappen , die ieder hunne byzondere Vaandels hadden 1 Groot was het gezag van deeze Hoofddekens. Zo dral er eenige beroerte in de Stad ontftond, trokken zy, om die te itillen , aan het hoofd van de Gilden der werklieden, op het luiden van de groote Klok Roeland, naar de Markt, in zo groot een getal , dat de Vaandels van st ' joris van Vlaanderen en van Gend , onder den eerfter* Raadsheer , en de tweenëzestig Gildevaandels onder den! Aartsdeken, fomtyds een getal van dertig duizend mannen! uitmaakten. Iulips de goedf. fchafte deeze macht van! Dekens af, die, echter, naderhand wederom werd inge-l voerd, doch eindelyk door Keizer karel de V voor al-I tyd vernietigd. Tegenwoordig hebben de Dekens der Gil-I den niet meer dan de fchaduw van hun voorgaand "ezagj behouden. Geen Ambachtsgild mag, zonder WmuiinH van Schepenen, oie jaarlyks, ten getale van tweeëntwin-1 tig, verkooren worden , byeen komen. De Verkiezersl der Schepenen zyn drie Edellieden van het Land dièl door den Grave voor hun leven aangefteld worden' ent een vierde, die jaarlyks of bevestigd, of veranderd wordt J Deeze vierde heeft het meeste aanzien en den voorrang* boven de drie anderen. Het Rechtsgebied van Gend en t hetVrye ftrekt zich niet alleen over de Binnen- en Bui-f tenfingels der Stad maar ook tot aan St. MargareetèM graft uit. Binnen dat gewed heeft de Overheid van Gendl dat zelfde recht, als binnen de Vesten der Stad, hetwelk f zy door haaren Amman laat handhaaven, die verfrheidpn l Bedienden onder zich heeft. Allen , die zich binnen dit E gebied nederzetten , zyn , even als de Burgers , vrv van alle Landlasten, gemeenlyk Pointingen en Zittingen eéii heeten. Zy betaalen alleenlyk Stads Excyns en Tol. I „ Da C  vaderlandsch woordenboek. 377 De Landftreek van Gend behoorde oudtyds niet tot Vlaanderen. Ten tyde van kar el den grooten en loi df.wYK den vroomem , hing Gend van Braband af. Dit iblvkt uit de Brieven van deeze twee Keuren, in welken van Gend, in het Brachbants Land, Gundam pago \-Br.agbando, of Bachbantenfi, gewaagd wordt. Gew/werd ['door karel den kaalen aan zynen Schoonzoon, bouBewyn, eerften Grave van Vlaanderen, gefchonken. De [Gentenaars werden federt op de wyze van eenen vryen Staat beftierd, en gehoorzaamden den Graaf van Vlaanderen niet, dan wanneer zy 't goedvonden. In t jaar 1539 ftonden zy tegen karul den V op. Zy gaven voor, dat men hen te zeer met fchattingen bezwaarde , en verWen FKANCOis den I, Koning vau Frankryk , om byI ltaiKl Dees wees hen af. De Keizer kwam uit Spanje , Ldoor Frankryk, naar Gend, en oefende ftrenge liraf over de wederfpannige Gentenaars. Hy deed zesentwintig van .de voornaamfte Burgers door Beuls handen ombrengen , Izond een veel grooter getal in ballmglchap , verklaarde 1 alle hunne goederen verbeurd, en beroofde hen van huni ne wapenen eu voorreqhten. De Stad werd in eene boete Ivan twaalfhonderd duizend Kroonen heilagen, en de LeI den der Regeering veroordeeld , om de openbaare ommeI gangen met den ftrop om den hals, te verzeilen. De 1 Keizer liet toen, om zich in het toekomende van de Stad 1 re verzekeren , het Kasteel oprechten , daar wy van te Ivooren van gefprooken hebben. Ondertusfchen bragt zyIjie llrengheid niet weinig toe ,. rot het verval van den I Handel, binnen deeze voornaame Stad. In 't jaar 1576 Iwerd te Gend het vermaarde verdrag ,. tusfehen'alle de I.JNederlandfche Provinciën, uitgenomen Luxemburg en NaI men gellooten , dat gemeenlyk de Pacificatie van Gend' lof Gendfche Vrede, genoemd wordt. liet belfond in vyfientwintig Artikelen, en behelsde voornamelyk, dat de \ vreemde troepen uit het Land zouden gezonden worden; s dat de Provinciën Holland en. Zeeland met de overigen J vereenigd zouden blyven , en dat de Roomsch Katholyke 3 Godsdienst, en de oude voorrechten des Lands, gehandJ haafd zouden worden. Dit verdrag werd door de voor1 'naamfte Geestelyken , Edelen en Afgevaardigden der Steil den , onderteekend. De Koning van Spanje , filips de H II zelf bevestigde het. Kort daarna deed de Hertog I.van aarschot, als Gouverneur van Vlaapderen, te Gend < zyne intrede. Drie dagen laater liep de gantfche Burgery, j ILdeel. n.alg.lett. no. 9. Dd door  3?8 J. KOK door de Heeren imbise , ryhoove , en anderen, opgeruid,! fclnelyk te hoop, roepende, dat men hun de voorrechteni zou weder geeven , die Keizer kabel hun benomen had.i Dit werd geweigerd , en hierop verzekerden zy zich vani den Hertog , van de Bisfchoppen van Brugge en IperenA en van eenige andere Heeren , die zy een geruimen tydj gevangen hielden. Vervolgens deeden zy den eed van] getrouwheid aan den Prinfe van orajnje , onderfchrevenj de vereeniging van Utrecht, en fielden imbise tot Vooral fchepen aan. In 't jaar 1584 onderwierpen zy zich wea derom aan den Koning van Spanje; imbise werd afgezet,] eu ien 4 Augusrus van het jaar 1585 in 't openbaar ont-t hoofd. Lodewyk de XIV, Koning van Frankryk, maak-: tc zich in het jaar 1678 , na eene belegering van tien da-i phx\ meester van de Stad Gend; doch hy ftond haar by de thmcefche Vrede, in 't zelfde jaar, wederom aan Spanje af. Na dep flag oy Ramillies, "in 't jaar 1706, werd zy vau de Bondgenooten1 des Keizers ingenomen, en op den «den Jjj-ty, van het jaar 1708, by vcrrasfching, door de jfrapfcKén, die 'er echter maar weinige maanden metstet van bleeven. Maklboroorgh en eugenius kwamen 'er, op her einde van het zelfde jaar, voor , en de Stad ging a by vrdrag, aan hun over, op den jollen December. De Graaf de la motte , die 'er vau Frankryk's wegen het bevel gehad had, trok, nevens de bezetting, die 1400c»: man fterk was, op den aden January, des jaars 1709, ]tèr Stad uit. ,, Een groot deel der onderhoorigheden van Gend legt in die Landftreek, welke men, voor deezen meer dan tegenwoordig , in 't byzon.ier, het Keizerlyk Vlaanderen plagt te noemen. Deeze Landftreek werd .door otto den; pitoÓTEpT. otnt'rèht het midden van de tiende Eeuw, aan het D'-hfche Kcizerryk onderworpen, en ftrekte zich toen \iit tot.aan dc Poorten der Stad' Gend. Zy werd aan Keizer otto afgeftaan, ten tyde van lodewyk van overzee , Koning van Frankryk , die een verboid met den Keizer maakte. Men vindt, dat beide deeze Vorften, in 't jaar 548 , op de Kerkvergadering van Ingelheim , by M'entz , geweest zyn. Otto , de grenzen des Keizers , tegen den Gra^e van Vlaanderen , willende beveiligen , deel , in den jaare 949 , eene flerkte opwerpen , om de Gentenaars in bedwang te houden. Zy werd het nieuwe Kasteel genoemd , en de Stad is 'er , veele jaaren achter gen . .-eer V.m gekweld geweest. De Keizers fielden 'er  VADERLANDSCH WOORDENEOEK. 379 Bevelhebbers in, die den naam van Graven voerden, en 'er tot in het jaar iooo toe, meesters van bleeven. lioudewyn met den baard, Graaf van Vlaanderen, maakte zich toen meester van Gend, en van dit Kasteel. Hy verïdreef de Keizerfchen , en ftelde eenen Kastelein ot burggraaf te Gedaan, die lambert genaamd was, en wiens (nakomelingen Krfgenaamen en eigenaars van dit bmggraatjfehap geweest zyn. Keizer iiendrik deed Vlaanderen den i oorlog aan, ter verdeediging van de grenzen des Keizerivks en nam het Kasteel wederom in. Eenigen tyd daar ira kwam het andermaal onder de gehoorzaamheid van Vlaanderen eu van den Kastelein. Volkaart, Zoon van lam3bert, bekwam eindelyk den eigendom van dit BurggraatPfchap Hy liet eenen Zoon na, lambert geheeten, die i verfcheiden Kinderen had. Venmar , Burggraaf vai;\ Gend, was de Vader van aarnout , Grave van Guines. Boude1 wyn , oudfie Zoon van aarnout, volgde hem op in t I Graaffchap van Guines. Siger , een van aarnout s Zoois nen werd Burggraaf van. Gend. De mannelyke nakomehnl een'van deezen'siger zyn in't bezit van dit Burggraaffchap gebleeven, tot op hugo, die eene Dochter, maria geheeten tot zyne Erfgenaame had, welke, in het jaar 1280, i met' GfRARD , Heere van Sotenghien , trouwde. Uit dit 1 Huwelyk is hugo van Sotenghien gefprooten , die geene \i Kinderen kreeg, en zyne Zuster, maria van Sotenghien, h tot Erfgenaame had. Deeze trouwde met hugo , Heers G van Jihoing en Espinoi, wien zy eene Dochter baarde, isai!' lla geheeten, die aan jan , Burggraaf van Melun , en Q Kamerling van Frankryk trouwde, wien zy het Burggraaf8 fchap van Gend mede ten Huwelyk bragt. Dus kwam dit 1 Burggraaffchap in het Huis van Melun d'Espinoi. De Kasfelry van Gend heeft nog tegenwoordig verfcheiI den onderhoorigheden en Heerenrechten. Zy is onderfcheii den van de Kasfelrye van den ouden Burgt van Gend, daar I zesentwintig Dorpen, die over de Schelde en de Vaarten y gelegen zyn, onder behooren. Somerghcn is het grootfta ! van deeze Dorpen. De gantfche Landftreek heeft den Kei\ z'eren toebehoord, van de tyden van otto den grootew i! af- maar na den dood van dirk, Grave van Hulst, die in I »t jaar 1174. voorviel, maakte filips van der elzas, Graaf I van Vlaanderen, zich meester van den ouden Burgt van Gend, en vereenigde die Landftreek met het Rechtsgebied der Stad. Deeze Graaf eu zyne opvolgers hielden 't een en 't ander zeden ter leen, van" de Koningen van Frankryk , tot op de tyden Van karel den V." Dd 2 'Fal-  38o j. h. campe Volledig Lcerflelfel van Opvoeding, ontworpen door eenige Inoin. de beleerden m Duitschland, en uitgegeeven door t. h. campej, Tf fieh D-els, tweede Stuk. Te Amilerdam, by "de Erven P > Meijer èn G. Waniare, m de Wed.'j. Doll, 1786. /» „e^ vo; 3Ü0 Wadz. v™r Kinderen, met Plaaten. Tweeden Deels, eerfte Stuk* ■ le Amilerdam als boven. In oclavo, 160 bladz. Qp de Verhandeling van den Heer Camee, in 't voorige Stuit je, over de eerfte vorming der zielen van jonge Kinderen, in het eerfte en tweede jaar der kindschheid, volgt, in het te genwoordige, eene Verhandeling van den Heer V.Uaunv. over riet gfcdrag by dc eerfte ontaardingen der Kinderen , welken zv omtrent tot m het derde jaar kunnen hebben. Onder deezen betrekt hy de Styfhoofdigheid, het Weemn en Schreeuwen, de Boosaardigheid, de Geveinsdheid, de onbetaamelyke Uitdn-kkin 1 gen het Snoepen de Hebzucht, de Nieuwsgierigheid, de Vree;! de viesheid, Afkeer en Morfigheid, het geb;ek aan'Schaamte de vyandige Hartstogten, dc Praalzugt ende AgS<££/3 Heer filkume gaat den aart en uitwerkingen deezer ongenoenr de ontaardmgen afzonderlyk na, en dezelve verftandig ontvouwd hebbende, toont hy verder op eene oordeelkundige wvze aan, w,,t men te doen, en vooral re vermyden hebbe, om ze te komen , of op de eerfte ontdekking ten kragtigfte teen tè gaan. En wyders geeft hy den Ouder>en Op om u het werk gemaklyker te maaken , de volgende lesfen , welke beoefening veel nadeel beletten zal, aan de hand, welker grom den in de Verhanaeh g zelve te vinden zyn. , De■ eerlla Les: „ Sla .zo weinig hand aan de opvoeding als mogelyk Is. De natuur , de dingen zyn de be te opvoeders Bygevolg r ' ,, i) Prys het Kind niets aan , noch zyne fpvzen , noch Z-yne k'eederen , noch zyn (peelgoed. „ 2) Veracht geen 'mensch' in zyne tegenwoordigheid „ p Betoon by hem noch afkeer , noch vrees 'voor"eene zaak, hoe ook genaamd. • „ 40 Vermeerder zyne fmarr niet door uwen fchrik door uw beklag,-noch door uwe angswallfge omzichtigheid . ,t' Gry,ku"~ ,D-!et. ™*fen' we,kc v«keerdc denkbeelden, of we.ke fchadelyke indrukken gy het Kind door uw toedo n kunt inboezemen; hierom doe zo weinig als mogelyk is „ Da tweede Les: „ Wees in uw gedrag jegens het Kind zo eenvoudig, als gy kun-." „ 1) Voedlèl en kieedlng moeten geheel ecnvo d;g zyn ' v w) Laat geene grimmaslen in uw gelaat, gecre loogcir  OVER DE OPVOEDING. ia uwe Woorden of in uw.gedrag blyken. Laat alles waare, éénvoudige natuur zyn. , De férTè Les i „ Laat het Kind aan Zichzelven over , zo veel als doenlyk is " li„„„ lS Help het zelve niet. dan wanneer uw hulp nooazaakelvkis- en deeze is voor hem noodzaakelyk alleenlyk , Wanneer zyn' oogmerk eene behoefte betreft, en zyne krachten met toereiken^—- ^ ^ ^ ^ Wanneef het Kind flechts eenen inval wil ter uitvoer brengen. , We;°-er uwe hulp , wanneer het Kind dezelve fleciits begeert" uit traagheid of onbezonnenheid , daar het zich zei ven toch konde helpen. ,. .. . ■ , „ 2; Verbied zo weinig als gy kunt, het best is in t ge- leel nietsj,ew de ftukken , welke in de daad gevaarlyk zyn , moet gy niet verbieden , maar onmogelyk maaken Proeven, welke het Kind fmarten kunnen veroorzaaken, zonder hetzelve te befchadigeii, moet gy niet verbieden, zy zyn eene hetlzaame ' CS' a-i Beveel zo 't mogelyk is niets. Maar hebt gy iets bevoolen of verbooden, dan moet uw wil gefchieden <£> r«S 7 kerlvl: /oude voor de perfoonlyke- volmaaktheid en liet geluk LiS )Jt Kind, onder alk mogelyke manieren der opvoeding, geern! on* Wea?"* eïvk' de best, zyn , wak by alles zodanig was ingencli,, dut hec EndziSj .evond aken afbanekeljk te zyn van de natuur der dmSeH> Vm, van den W var, andere menfehen. M'ar dewyl zodanig eene opEwdini' tft onze tegenwoordige menfchelyke nmifcbsRM, eenl&els met t%T*\s ai^deela ook met raadzaam zyn zou, om dat de to.komenr-H.*c ', dk te,l.ng in zo veele opzichten van den wil van anderei! taöe afban,-en , niet tt vroeg gewend kan worden aan deeze lastige af. KkelXhM is de gehoorzaamheid eene deugd geworden * waann wy onKÏÏ vroeg ydig moeten oefenen. Maar indkn deeze oefening werkl\ n ivf, 7i ■ moet men, volgens den raad van onzen Schry,er, van de ' 1 "e 'verSn zo weinfg gebruik maaken, als mogelyk is maar du ooi o"e- de volbrenging van dezelven met eene ouverzettelyke llrei.gd w aken Door beide deeze middelen kan men 't ge yk ik mt de ortde vindin" weet, geinakkelyk zo verre brengen, dat het den kinderen even KSSt, om onze wetten te overfreeden , als iets U doen, e£ Tit hen \%tuurkundig onmogelyk is. Zie Hier myne ondervindingen Bet welk. hen ' """r^ Myn voofig KwéekfChool w'.s rondom kigefloo* ' en S tón diep water, 't welk alleenlyk door eene haag welke daarenboven nofverfcbeideue openingen had, algedooten was; l us moest on- i. d«de weinige wetten van myn huis deeze noodzaakelyk de eerfte zyn. ; ,tm nd m-is door cue opening van de haag, om het wa er te naderen; en ge- KW beftaan van dit ICweeklchoo hebben wy zells niet één &1 voorbeeld hekefd, dat deeze wet overdeden is, fchoon wy de km« - der-, dikwerf enkel, of by hoopen, in den tuin lie,en rond loopen eti ze K"lykr*ondM dat zy't zien konde,, , van boven ua het huis doorde t» d 3  384 J. H. CAMPE , OVËR DË OPVOEDING. „ De vierde Les: „ Myd met alle zorgvuldigheid elke aarw prikkeling, eiken onnutten dwang;" dan zult gy de hartstogtem niet gaande maaken. „ O Geen geterg; geen tegenfpraak , noch in boert noch! in ernst, indien het welzyn en de veiligheid van het Kind de-:, zelve niet noodzaakelyk maaken. „ 2) Noodzaak het Kind nooit tot het geen hetzelve mis-haagt of' onaangenaam is. ',, 3) Plaag het Kind niet met uw kusfchen, en omhelzing gen, en fpeelen en vraagen , als het 'er geen lust in heeft. „ 4) Kinderen kittelen is een onverifandig, verderffelyk, ftrafwaardig fpel. „ De vyfde Les : „ Wees nooit met uw onderwys te fchie-; lyk of te voörbaarig." „ D Praat niet te vroeg, en niet te veel met het Kind, zet het niet aan tot klappen ; gy zoudt 'er een klappenden ek^ Her van maaken. „ 2) Bedien u met de kinderen nooit van een fpeelend ver« muft; d:t bederft flechts hun verftand, en maakt ze neuswys. „ Ve -zesde Les: ., Laat hen by volwasfen menfehen niets beteekenehde dingen zyn." „ i) Het zou zeer goed zyn , dat de kinderen nooit op bezoeken gingen. Maar men wil dit evenwel ten minften ,, 2) Laat dan nooit toe, dat bejaarden zich met hen, even als met huns gelyken, bemoeien. „ 3) Ondervraag hen niet in de tegenwoordigheid van vreemi den, laat hen nooit hunne kunften doen. ,, 4) Waartoe dient het, dat de kinderen komplimentem maaken , de hand kusfchen. Dit is eene les der loogen. Voor de weldaaden, welke men den kinderen bewyst, moogen de Ouders danken. De kinderen moeten 'er zich alleenlyk over verblyden.i; „ Wie hen flechts wel doet, om dank by hen te behaa-n len 1 die behoude liever zyne weldaaden voor zich." Het Leesboek voor Kinderen, naar gewoonte, by dit Stukje af- i gegeeven, verleent eene reeks van leerryke en aangenaame be- > denkingen, onder verfchillende omkleedzels, by manier van ge- i; fchiedenisfen, gefprekken enz. voorgedraagen; waarmede Kinde- i ren van meerder jaaren, en verdere opmerkzaamheid , met vrugt bezig gehouden kunnen worden. venfters in 't oog hielden. Eens ontmoette myne Huisvrouw den jongften van onze vocdfterlingen, een regt vuungen knaap van zeven jaaren, in'een van de gangen, welke openingen hadden, die naar het water leidden, en zy vroeg hem: frkekik! gy zyt imuers niet door de heug gegaan? Wel! I antwoordde htt knaapje, vo! v.iii verwondering, dat kunnen\vy immers niet \ doen. Waarom nietl Dewyl Vader het heeft rerbooden. Let wel: i liy zeide niet, wy durven niet, maar wy kunnen niet,- even a's of de over. •. treeding van myne wet eene natuurkundige onmogelykiieid was geweest." CAUPV. Werk. I  J. o. vaillant, werktuigkundige beschouwing. 383 Werktuigkundige Befchouwing van de uitwerking d.r Wind en Zee op een Schip, deszelfs Zeilen en Roer, en daar uit afgeleid, hoedanig men met een Schip moet omgaan- Waarby gevoegd zyn ' verfcheidene zaken, die dagelyks voorkomen; ten dienfte van jon• ge Zee-Officieren. Door J. o. vaillant, Capitein ter Zee, ten • dienfte der Vereenigde Nederlanden. Met Kopere Plaaten- Gedrukt te Amjlerdam, by H. Arends, 1786. Behalven het VooryU-v/erk- en Register, 261 bladz. in gr. oclavo. ( Va eene voorafgaande Inleiding, die eene ontvouwing behelst van de algemeene kundigheden , nopens de Lichaamen cn derzelver Beweeging , byzonder toegepast op de werking van Stroom en Vaart op een Schip, is de hoofdinhoud van dit Gefchrift drieledig. Het eerfte Deel vervat het Theoretifche, en Iftrekt ter verklaaringe der werkinge van Wind en Zee, mitsga> ders van Zeilen en Roer op het Schip, naar de verfchillende omftandigheden, in welken men zig bevindt; waarmede vergezeld gaat eene korte fchets van de beginzelen der Werktuigkunde , ter ophelderinge van de oorzaak der uitwerkinge van Kragten. In het tweede Deel wordt het ontvouwde Theoretii fche op de PraÖyk overgebragt, en de Autheur toont, hoe men, j in verfcheiden dagelyks voorkomende gevallen , met 'een Schip I moet omgaan: hy draagt de gevallen en de vereischte werkini'gen voor, met de redengeeving, waarom men op zodanig eene wyze moet werken, waarnevens hy dan gemeenlyk nog eenige daartoe behoorende aanmerkingen voegt. En het derde Deel : eindelyk behelst eenige nadere onderrigtingen voor Zee-Officieren, die zig op den Zeedienst toeleggen. Hierin handelt de I Autheur over de wyze , om zig met een Vyandlyk Schip in 't I Gevegt te begeeven; over het bergen en byzetten van Zeilen; Ü over de ftuwagie der Schepen ; en over het koperen der Schepen ; daar by komen aanmerkingen , over het formeeren van Lieden tot den Dienst, als mede over de Zee-Tactiek; en wyI -ders bedenkingen over het Gefchut voor de Oorlogfchepen. mitsl gaders over 't geen 'er in 't werk gefield kan worden, als men r het Roer verlooren heeft. Verder geeft hy ook nog eene Lyst l van de voornaamfte Boeken , waarin een Zee-Officier de Weeü tenfehappen, tot zyn beroep betrekkelyk, en 't geen hem verder I te flade kan komen , verhandeld kan vinden. En laatslyk hecht f hy hieraan ten befluite nog eene beknopte ontvouwing, van de I vereischten en kundigheden voor een Commandant en Chef; om I jonge Zee-Officieren onder 't oog te brengen, hoe veel applicatie 'er gevorderd wordt, om zich daar toe bekwaam te maaken; en hun te binnen te brengen , dat zy 't nimmer voor hunne Landgenooten verantwoorden kunnen , hunnen tyd in ledigheid : te verfpillen; en dat zy verpligt zyn, alle hunne vermogens in Dd 4 »t  384 J. O. VAILLANT, WERKTUIGKUNDIGE BESCHOUWING. 't werk te ftellen , om die kundigheden te verkrygen , die d«d Natie van hem moet verwaten, wanneer zy iemand uit hur, ten eenigen dage he. Commando over haare'Zeemagt zal tod vertrouwen. 1 e Heer Saillant geeft zelf te kennen, dat hy dit Gefchrift niet opgefteld heeft ten dienfte van kundige! Zee-Officieren, maar inzonderheid ten nutte vaneerstbeginnendenj van jonge Lieden, die lust hebben, om zig tot den Zeedienst! bekwaam te maaken ; en voor de zodanigen is het eene zeerj gcfehikte handleiding, waarvan ze zig met vrugt zullen kunnen! bedienen. Grond'g en volledig Register , over de zes eerfle Deelen van dd Rost van den Neder-Rhyn. Te Utrecht, by G. T. van Padden-I burg en Zoon, 1786. fa gr. oBavo, 312 bladz. 2,eldzaam zeker was'er, zo ooit, eenig Staatkundig Tydfcbriftt van zulk eene uitgebreide nuttigheid als de Post van denl Neder-Rhyn ; daar her veele Leden1" van ons Gemeenebe;t del oogen geopend heeft voor 's Lands weezenlyke belangen . eni hen dezelven opmerkzaam heeft leeren gadeflaan; daar het vee-I len in Nederland geregelder denkbeelden van onze Conftitutiej: heeft doen erlangen, dan zy voorheen bezaten; cn daar het éénf der gefchiktfte middelen is , om deeze en geene bedenkingen A zo ten nutte van 't Vaderland, als tot welzyn van de eene ofb andere byzondere Plaats in het zelve, met vrugt openlyk voorp te draagen, en aan aller overweeging aan te bieden. 't Isf uit dien hoofde niet vreemd, dat een zeer groet aantal Leezersl het debiet van dit Gefchrift fteeds kragtig vermeerderd , en del Litgeevers aangemoedigd heeft , om daar mede voo:t te vaa-I ren. 'Er zyn thans van dit Tydfchrift, buiten 18 Stuks! Bylagen, 10 volle Deelen in handen, waar van de acht eerfteni reeds met eene beknopte opgave van den inhoud der-Nommers,f en gepaste Vignettytels voorzien zyn. Terwyl men intusfchenJ met de afgifte hiervan, beftendig op denzelfden voet voortgaat,/ en aanhoudend tragt den Lande nuttig te zyn , is men te rade f geworden , op de zes eerfte Deelen een algemeen. Register tel vervaardigen en gemeen te maaken, met oogmerk, om, by hetè uitkomen van het twaalfde Deel, een fbortgelyk Register op dief zes volgende Deelen het licht te doen z:en. Het thans ■ afgegeeven Register is zeer uitvoerig en naauwkeurig , zo dat [i men al het merkwaardige, hier en daar behandeld, gereedlyk.p onder welgefchikte Tytels, kunne nafpeuren: hierby komt nog p eene Lyst der Brieven, zo als ze agtervolgentie in ieder Deel r gevonden worden; mitsgaders eene voortloopende dagtekening, I ter aanwyzinge van den juisten tyd, op welken ieder Nommer I uitgegeeven is, welk een en ander den Leezer mede te ftadï I kan komen. 2^, }  zedelyke verhaalen. 3»3 \Zedelyke Verhaalen, getrokken uit de Werken van de Heeren d'Arnaud, Mercier, en anderen der beste hedendaagfche Schryvers. Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten verfierd. Tiende Deel. Te Amfteldam by A. Mens Jz. 1786. In o?..ivo 3Ó5 bladz. \/an de drie Ieerzaame verhaalen, in dit Stukje byeengebragt, ' V is de gerchiedenis van üaminville de eerfte, welke or.s onder 't oog brengt, aan de eene zyde, de onvoorzigrige ftappen, en de daaruit volgende onheilen, van't aangaan van een Huwe-, ; lyk tegeu 's Vaders goedvinden; en aan de andere zyde het onI verbid'delvk gedrag van een al te ftrcngen Vader, die egter eindelyk tot inkeer komt. Het tweede verhaal is dat van I Mondor en C.'urideme. Charideme vindt zig blootgefteld aan e.e 1 mishandelingen van eene Stiefmoeder, die over 't Vaderlyk hart 1 h-erscbt ; 't welk hem eindelyk doet befluiten zyn aflcheid van I 't Oe.derlyk- huis te neemen , met oogmerk om in den Krygsdiensc [ zyn geluk te beproeven. Hy ontmoet Mondor. een bejaard O1T1I cier, die, van den dienst ontQaagen, met zyne Nigt EUze in eene 1 ftille eenzaamheid leefde. Deeze Mondor, alleszins een Man van | een uitfteekend fchoon character, vat zulk een fterke genegenheid I voor Charideme op, dat hy hem ten Vriend neemc, en by zig I boude. By alle voorkomende gelegenheden boezemt hy hem de 1 lesfen van Deugd in 't algemeen, byzonder die der Menschlie1 vendheid, met°de tong cn met zyn voorbeeld in; en Charideme I beantwoordt zo wel aan de goede gedagten van Mondor, dat dceS ze beiden ten naauwfte aan een verbonden worden. 'Er heerscht 3 ook wel dra eene kuifche wcderzydfche liefde tusfehen Charideme 3 enElize, welke Mondor niet tegenftreeft, maar eer begunstigt, 1 met dat gevolg, dat ze eerlang in den echt verbonden worden, . , De derde of laatfte gefchiedenis is die'van lirmauce. welke, 1 'haare Vader ten gevalle, de liefde voor Lormenil in haaren boe3 zem tragt te fmooren, en een Huwelyk aangaat met Daramant ; j een mensch vaneen opvliegend en ouftuimig chara&er; en daar] enboven in den hoogften trap minnydig. Erntonce, hoe onfchul", di", hoe opmerkzaam op haar gedrag, om alle kwaad vermoeden ' voor tc komen of af te wenden, kan egter de woedende gevoljj gen dier haatlyke geestgefteldheid van Datainant niet ontgaan. Dec1 ze doorfteekt, in eene vervoering van drift, op een gansch ongeï grond ve.moeden, in een geval van de zuivere onfchuld, zelfs ; zvnen Vriend Blinford, die binnen weinig dagen aan de hem I tóeeebragte wonde overleed, Daramant wordt geregtlyk gevat, zvn vonnis ftaat eerlang uitgefprooken te worde'n, en hy op 't fchavot een fchandelyken dood re ondergaan. In die omtla: dikheden laat Ermance Zig, door haaren Schoonvader, overhaalcn, om haar eigen eer voor 't oog der menie, en te bezwalken, met zig zelve openlyk egtbreukig te ,pêfyden; ten einde daardoor Da. ra-  386 ZEDELYKE VERHAALEN. ramant nog te behoeden, en de fehande, zo van de Famiile, als van het kind, 't welk zy by Daramant had, af te weeren. Daramant had niet, dan door zynen Vader gedrongen, deezen flap van Ermance bewilligd; en 't leed ook niet lang, of hy maakte, op zyn flerfbedde, zyn eigen vergryp en de onfchuld van Ermance openbaar; met eene gerégtlyke verklaaring, die door de wetten bckragtigd werd: en.naauwlyks had hy deeze foort van openbaare bekentenis ondertekend, 'of hy gaf den geest, en de gunftigfte befchikkingen voor haar hechtte het laatfte zegel aan de bekentenis van haaren man. Zins dien tyd leefde Ennanc zeer afgezonderd , en was naauwlyks voor iemand , dan voor haare Vriendin Eugenia en haaren Vader Saletfey, te fpreeken. De opvoeding van haaren Zoon was haar eenige vermaak; doch dit was van geen langen duur; een onvoorziene dood treft da: kind in haare armen. Intus.chen had Lormcnii, (die nooit aan haare onfchuld getwyfeld had, en haar even vuurig als voorheen be-' minde,) de gelegenheid gevonden, om by haar te komen, en haar te fpreeken: doch zy gaf hem ten nadruklykfle te kennen, dat zy te over reden had, om te melden, dat hy alle hoop op haar perfoon'vaarwel moest zeggen. Te vérgeefsch poogden è>'alencey en Ermance haar tot andere gedagten te brengen; en zy befloot, om zig van allen naderen aanzoek te ontllaan, in ftilte haare toevlugt tot een Klooster tc neemen. Haar verblyf in 't' Kloosrer bleef een geheim, tot dat zy den gewyden fluier onherrocpelyk aangenomen' had; wanneer zy zulks aan haare Vriendin bekend maakte. salencey cn Eugenia, benevens Lorraenil begeeven zig na't Klooster; dan 't'is te laat; zy heeft rnare onverbre-ckclyke geloften gedaan. Met de flerkfle' aandoeningen ter wederzyde getroffen, liep deeze byeenkomst ten einde; en Lermenü, ontroostelyk over zyn verlies , overleefde dezelve maar weinig tyds. Zy beweende hem, en volgde hem ipoedig in 't graf; haar Vader en haare Vriendin bieevcn , zo lang zy leefden, haare gedagtenis lieven en betreuren. Nederlandjche Dicht- en Tooneelkvr.dige Werken, van het Genootfchap, onder de Spreuk; Door Natuur'en Kunst. Derde Stuk. Te Amjlerdam, by W. Holtrop, 1787. in gr. &vo. 95 bl. JJJet eerfle, dat ons in deezen'bundel ontmoet, is een Toetze van C. Groenevelds Nederduitfche Vertaaling van den Mesfias van Klopjlock. De toetffeen komt ons voor van vry goede deugd te zyn , en het gebrekkige van de gemelde Vertaaling wordt 'er ten duidelykffen door aangeweezen. Menigmaal wordt den Recenfenten toegeduwd, dat het laaken gema'klyker valt, dan het verbeteren; doch dit verwyt heeft geen vat op den Schry^  jvederl. dicht- en toöneelkundige werken. 38? Schryver van deezen toets; want 'er volgt eene zeer goede Vertaaling van de eerfte 156 verfen der Mesfiade; en het blykt 'duidelyk\ dat de Heer Klopjtock , by den Nederlander, meer eer in zou leggen , indien zyn Kunstwerk door die handen i-vertaald was , dan door die van wylen den Heer C. GroeneEfg _ in den Brief over Gesners Dood van Abel, en den (-jofeph van Bitaubé, is zeer veel gezonde oordeelkunde. fÖok is de Verhandeling over de All'enfpraaken niet minder de j aandacht van de beminnaars des Tooneels waardig. Pa- li'emon (geene Verbeelding) Herderszang, is niet boven het mid- delmaatige. De Verhandeling, over het Navolgen, behelst rde nuttigde lesfen voor jonge Dichters, en is derzelver leezing t en herleezing overwaardig. —— De Beoordeeling van de Henriette, of Twee Brieven, Treurfpel, beflist niets, en maakt alleen den Schryver belachelyk. Wy' hebben de Henriette nog niet geneezen, maar-indien dezelve zo flecht is, als wy uit de beoorI'deeling opmaaken , dan is het Stuk beneden de gramfchap van [de Schryvers der Dicht- en 'looneelk. IVerken. Voor de drie Anecdotes in dit Stukje , mag wel een plaats befproken wor5 den in de Almanachen voor 1788. Hoe komen de bladzyden \i6t, en 264 in dit-Werkje? Maar het vervolg van het jDichtlt.uk, Gods Wysheid, vergoedt-dezelve rykelyk, door overi, vlocdige fchoonheden. I De Amfleldamfche Burgervader cornelis pietersz. hooft , in I eene Redenvoering ge'lchetst, door g. brender a brandis. Te Amjlerdam , by J. Sluytman van der Meer , 1787. In groot L 8vo. 5ö bl. De yverige Heer Brandis, die men van verfcheide kanten in een zeer gunftig licht moet befchouwen , ten zy men I 's Mans verdienden onrecht wil doen, komt in dit Stukje als 1 een Redenaar voor. De Burgervader C. P. Hooft is het on1 derwerp zyner Redenvoering. Z. Ed. fteït hem voor als een 1 yveraar tegen den opdragt van het Graaflyk gezag aan Willem &n Eerflen; als een tegenftreever van de valfche Aanflagen van 1 eenen Leicester ; als verdeediger van een gevangen en veracht |'Burger; als berisper van heerschzuchtige Geestlyken en inhaa| lige Regenten ; en als de Voorfpraak der Stadsregeering voor I'eenen Maurits. Indien de Heer Brandis dit Stuk den naam i van eene Historifche Befchryving of iets diergelyks gegeeven 1 hadt , gelooven wy , dat hetzelve beter aan zynen naam voldoen zou. . Onzes' achtens , is de ftyl over het algemeen niet I ho°g« niet kragtig genoeg voor eene Redenvoering. Juist niet, •1 dat de ftyl kruipend is, of zenuwloos door overmaat van cieI raaden ; ver van daar, de ftyl komt naast aan die der Gefchie- de-  •goo G. ÏRENDER a BRANDIS, REDENVOERING. denis. Hadr de Heer Brandis zich geheel niet bezig gehoudeii met de afkomst van Burgervader Hooft. dezelve als genoegzaam beend onderftellende, en hem met weinig woorden terftond ten Amfterdamfche Rechtbank ingevoerd; wy hadden Hooft niet alsa kind, niet als jongeling, gezien. De- Redenaars pligt is , zyn voowj werp alleen van de groote zyde te doen kennen. Wat heeft ookcl de Redenaar te ftellen met den byzonderen dag van een maandjJ daar zelfs het neemen van een jaartal zyn redenvoering eenigziraJ het voorkomen van eene Gefchiedenis geeft. Zcu het mindeiJ klemmend, by voorbeeld, geweest zyn, indien de Heer Brandis\l Cbladz 14,, gezegd iiadt: In een tydjlip, van deezen dag, donï den uj/iand van twee Eeuwen, gefcheiden , waarin Nederland, Lfl Jians het wi.lekeurig gezag ontworfteld , gereed Jiondt , om, om nieuw, het Graaflyk Bewind te omhelzen, werdt onze Burger-A yrien'i toe Raad in de Amfierdamfche Vroedfchap verkoozen: ed wat laager , Willem de Eerfte ftond op het punt om Graaf van JHoll nd te worden. Het aanbod van welke waardigheid zynA goedlzuring • reeds een geruimen tyd te vooren, bekragtigd hadt.» dan wy tegenwoordig in zyn gefchrift leezen : „ 'n den Jaanl „ 1584, wefd onze Burgervriend, tot Raad, in de Amfteldami „ fche Vroedfchap verkoozen : een tydftip, dat omtrent twed „ hieuwen, enz." en verder: „Willem de Eerfte ftondt op het puni „ om Graaf van Holland te worden. Hy had de aanbieding daanl „ van den i4den van Oogstmaand , des Jaars 1582, met zyJ ,, goedkeuring bekragtigd." 't Is iets anders de dag van een Jaaj te noemen, waaraan de Toehoorders van een Redenaar oogenblikj kclyk een denkbeeld hegten als by voorbeeld: Hadt de geluk! kige 5de dag van Oogstmaand, den Landzaaten den moed, di< aan 't wyken was, niet op nieuw ingeboezemd , of iets diergei ]yks. Als het Stukje herdrukt mogt worden, zou, naar ons gel voelen, de Erfzonde van bladz. 48, wel kunnen rgterblyvenj Woordfpelingen hebben zeldzaam eenig waar vernuft, en kornet! althans niet te pas in eene deftige Redenvoering.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE IETTE K-OEFEN ING EN. iybel der Natuur, ontworpen door de beroemde Geleerden E i. schëuchzeb. en m. s. g. donat, vermeerderd door Dr' V. A. boschinG, in 't Nederduitsch overgezet, met . aauvulleudeToegiften en Aanmerkingen voorzit n , dooi L. nKiIBS Lid van de Hollandfche Maatfchappy der tVee- tenfehappen te Haarlem, en Predikant in 'Iwyzel en koo■ ten. Derde Deels, tweede Stuk. Te Amjlerdam, by M. dc Bruyn, 1787. gri octavo, 763 bladz. Dit Stuk behelst ene reeks van ophelderingen veler byzonderheden, in de twee laetfte Boeken van Mozes, Slumeri en Dettteronomium geheeten , verhaeld , welken min of meer hare duistere zyde hebben , en waeromtrent le verfchillende gedachten der Uitleggeren gewoonlyk oorlelkundie voorgedragen worden. Zie hier, tot een ftael jit velen , het hoofdzaeklyke van 't geen men ons aen de ,,„j „^fr wegens de niet verouderde kleedercn der IsraeLi? volgens üeut. VUL 4. XXIX. 5 en Neb IX. 4i. Men kan de verfchillende meningen der Uitleggeren, lover dit onderwerp , gevoeglyk tot drie klssfen brengen. Süe eerde doet de verklaring zeer bv vergrooting uitvallen, Ien voe^t by het geen 'er de Heilige Schryvers van zegieen nog'zeer vele wonderbaerlvke omftandigheden. Dus ■hebben de meeste Joodeu hier gehandeld, gelyk ook zomimi^e Christen-Uitleggers, en het gezag van Justmus Mar. \ï*r heeft zelf Parker ook in dat gevoelen doen overgaen. ■ jn dc tweede klasfe vindt men de meeste, oude en Snieuwere Kunstrechters. Deeze houden zich eenvouwig lien het verhael van Mofes, zonder de zaek zo verre te irirvveii als de Tonden doen. By deze mening beroept men K voomaemlyk daerop, dat de onderhouding der kleedeK van de Israëlieten, met de toezending van het Manna die onlochenbaer wonderbaerlyk geweest is, vcrgeleD ken en by Mofes van het ene, op dezelfde wys, als van f het andere, gefproken wordt. Velen, zo vroegere als la. f ILdEEL. n.ALG.LETT. no. io. Ee te-  39° BYEEL DER NATUUR. tere Uitleggers flaen in dit gevoelen , en men zie deswe-'j gens inzonderheid deilingh , Obferv. Sacr. T. II. Obf.i XVlf. De miraculofa vestium Israëliiarum confervatione in\ deferlis, ■ In de derde klasfe eindelyk behooren da verklaringen der genen, die hier geheel geen wonder vin} den , of iets dat buitengewoon was. Dus begrepen hel van der Hardt, Noodt, Clericus en anderen. ■* Mofes, zeggen ze, zou ongetwyfeld daervan wel in dei voorgaende Reisbefchryving gemeld hebben: nademael dill dan één der grootlte wonderwerken geweest zou zyn, hea welk niet flechts aen énen enkelen mensch, en in éne en-i kcle zaek, ■ maer aen allen , en dus aen zo veel honderd duizenden -niet voor éne enkele flechts, ot) op énige herhaelde keeren, maer geheele veertig! jaren lang, ■ icderen dag iederen uur eri im'nute moest gedaen zyn. ■ Hoe zou dan van zulki een grootst wonderwerk nu eerst, na verloop van veertig! jaren, en dat zo kort, als in het voorbygaen flechts, get-f meld zyn geworden? Wyders zeggen zy , dat 'er buiten ene hoogde en drin-Ji gende noodzaeklykheid geen wonderen gedaen worden ;|i maer dat men hier in dit geval die noodzaeklykheid in gel nerlei omftandigheden ontdekken kan. Want het is bekend! dat de Israëliërs allerlei, en wel veel, voorraed uit Egipte < hebben medegebragt, het zy van goederen, die zy reeds\ bezaten, het zy ze die van de Egiptenaren leenden. Daerenboven bezaten en weidden zy in de woeltyne groo-i» te kudden van allerlei vee , welks wol, hairen en vellen i hun tot kleederen konden dienen , wanneer ze van hett vee, het zy tot offeranden, het zy tot fpyze, flachteden.: Ook ontbrak het hun niet aen verftandige handwerkslie-i den, kunflenaren, bekwame vrouwsperfoonen, die fpinnen,: weven , klecdlloffen bereiden , en de huiden ook daertoe i bekwaem maken konden, om 'er kleederen van te krygena: nademael immers dergelyke dingen , doch met veel meetf. kunst en vernuft bewerkt en gereed gemaekt, tot den op-j( bouw van den tabernakel geleverd waren. Saurin rekentj: onder dien voorraed mede den buit, dien zy, by de overi winning over de Amalekieten, gekregen hebben. Eindelyk moet hier ook in aenmerking komen de han-j; del , dien de Israëliërs met de Ismaëllers en Amalekieteni gedreven hebben ; want zy konden onmogelyk , vooralj wanneer ze zich lang op ééne plaets ophielden, by de nsJ buurige en omliggende volken onbekend blyven.  BYEEL DER NATUUR. I Mofes, en vervolgens ook Neliemia, zeggen ze yoorts, hadden , met hunne melding van deze gebeurtenis , bedoeld , om Gods genadige zorg voor zyn volk en deszelfs onderhoud te vertoonen , nademael ze aen den enen kant door het manna uit den hemel en het water uit de fteeurots, voor honger en dorst beiden bewaerd waren; en aen den anderen kant ook geen gebrek aen kleederen gehad hadden , en daerdoor niet in de onaengename noodzaeklykheid geweest waren , van naekt , min eerbaer of yer- achtelyk om te loopen dat hun ook in dit opzicht niets ontbroken had. En dat ze in deze, anders zo fchrale , woefiyn , even zo min aen kleederen gebrek gehad hadden , of zich met oude , afgelleeten en verfcheurde kleederen zouden hebben moeten behelpen , als wanneer Ze in volkryke lieden , daer alles in overvloed te krygen Bas , geleefd en verkeerd hadden. . Nopens deze laetfte mening getuigt de Heer Lilienlhal, dat ze ene gansch ongedwongen verklaring behelst , en flechts daerom kwalyk vernoemd was, dewyl ze van zulke Uitleggeren opgegeven of omhelsd was, die anders weilig eerbied voor de Heilige Schriften openbaerden : gelyk b. V. van der Harch, Clericus en dergelyken: of, omdat zé zelf van openbare vyanden der Godlyke Openbaringe , ivan enen Peyrerius, Toland , Morgan , en huns gelyken , bepleit wierd, die anders geen zwarigheid vinden, om de Lybelfche Historie met allerlei ongerymdheden te overtelden, derzelver wonderen te ontzenuwen, of in een belag; chelyk licht te verplaetfen , en juist daerdoor hetgeen ze anders nog voortbrengen, zelf wanneer het op gronden en [ goede reden fteunt ,'ook bedenkelyk en achterdogtig ma|jr.en. —Hy verkiest dus deze mening ook voor zich, ien vind in deze gebeurtenis wel ene buitengewoone, maer wist geen bovennatuurlyke Voorzienigheid van God. Hy 1 antwoord ook op de zwarigheden en tegenwerpingen , die 'er tegen in gebragt worden. Zie zyn IX D. $1110—113: Hl zo ook het geen Helling, ter bovenaengehaelder plaet|ze , aen de andere zyde heeft bygebragt, om de tweede opgemelde mening te verdeedigen, en de daer tegen ingebragte zwarigheden op tc losfen. ! Óp dezelfde wyze heeft de Heer Vaumgarlcn, in zyne 310de Aanmerking op> de Alg. Hist. U D. bl. 453, 'er Kook over gedagt , en 'er zich aldus over uitgelaten. AlI hoewel de Toodfche mening by de Kerkva 'eren , en zo wel i'nieuwere als oude, zo wel Proteliantfche als Roomfehe E e a Uit-  39- BYI5EL DER NATUUR. Uitleggers zodanig de toellemming gekregen hebbe , da|| ze van de meesten aengenomen en verdeedigd is; zo hebil ben echter verfcheiden aenzienlyke Godgeleerden zeer \vel:| geoordeeld, ■ aen den eenen kant, dat de wouder-j werken der Heilige Schriftuur ongelyk nadruklyker kunnen! gered eu verdeedigd worden , wanneer men alle onnoodigei en onacgronde vermenigvuldiging van dezelve , en voorl naemlyk die, by de Joodfche Meesters begunftigde, opl ftapeling van dikwyls ongerymde wonderwerken, zorgvul-t dig vermyd. En aen den anderen kant, dat op( deze plaets geen genoegzame grond voor dit voorgewende! wonder te vinden zy. ,, Om nu van deeze verfchillende meningen (zegt dei Heer Scheuchzer,) mijn'oordeel te zeggen , moet ik betuigen , dat de laatlte mij niet önaanneemlijk voorkomt; naardemaal de eer der Godiijke Voorzienigheid daarbij niets; verliest, en de Schriftuurplaatfén op eene voldoende wijzei verklaard worden, lk laat ondertusfehen aan elk zijne vrijheïd , ook om bij den letterlijken zin te blijven. Men kan hierover nazien het geene Joh. Mark en Ant. Bynaus , over de fchoènen der Hebreen , gefchreven hebben, üe laatstgenoemde neemt hier ook geen wonderwerk aan, maar verklaart d^-eze geheele gebeurtenis als eene bijzondere Voorzicnigheid van God , omtrent zijn volk. Hij poogt deeze; plaats op te hel leren uit Jef. XLVIII. 21. alwaar gezegd wor 1 , dat de Israëliërs in de woeflijn geen dorst geleden hadden; hetgeen echter niet anders kan te kennen geven, dan dat ze geen gebrek aan water, om daarmede hunnen dorst te lesfehen, gehad hebben. Want het blijkt uit de befchfijving van hunne reizen , dat ze te Masfa en Meriba wei vrij wat dorst zullen gehad hebben." Ontledende Verklaaring over Romeinen VIII. en 2 Peir. I. van den IVcl Eerwaard/gen , zeer Geleerden Heer «. SCHUTTE) in leven Predikant te Amilerdam. Uitgegeven dooris, hamerster, Predikant aldaar. Te Amjlerdam, by J. Wesfing VVz. en P. den Hengst, 1787. Behalven de Voorrede, 225 bladz. in gr. oclavo. T^ne doorlpopende Verklaring der opgemelde HoofdftukJ-< ken, die de Eerwaerde Schutte, naer zyne denkwyze, oordeelkundig uitgevoerd heeft. De inhoud van Rom. VIII. word aldus door hem opgegeven. „ De  R. SCHUTTE, OVER ROM. VIII. EN 2 PET. I. 393 De Apostel iiflle laatfte helft van 't V^ en in 't gehe'e'le Vlde en Vlll,e Hoofdftuk in 't breede beweezen hebbende dat wij tans onder het N. T. vrij gemaakt zijn van de' zonde die door Adam , en van de wkt die door Mofes, ingekomen is, toont in dit VIH^ Hpofdttük, „dat , daaruit de vrijmaaking vloeide van alle verdoemenis en wezenlijke onheilen , die het leven der ziele , ten opzichte van de heiligheid of blijdl'chap , konden ItremH men ; en de fchenking van alles , wat hen in tijd of „ eeuwigheid gelukkig maaken kon in de gemeenfchap met God in Christus , door de werking van zijnen „ Geest." Hij betoogt deeze Vrijmaaking van alle ver'doemenisfe . en zaligheid van Gods volk in de gemeenfchap van God, uitvoerig; uit de rechtvaardiging en vrede met God zelve, en de vruchten der rechtvaardigmge, die hij kortlijk had opgegeeven, H. V. i-ii. En wel Klist in dezelfde orde die hij daar gehouden heeft. Hij Relt voor, dat''er nu geen verdoemenis meer was voor hun ïdie in Christus Jefus, niet naar den vleefehe, maar naar Men Geest , wandelden. H. VIU. t. ■ En die Helling bewijst hij. Uit de rechtvaardiginge zelve of vrijmaaking vau de zonde en de wet ; zijnde door een ge-' Echtelijk vonnis de wet der zonde en des doods afge■chaft en de wet van geest, leven en vrede herlteld. vs. 2J_I»> „ Uit de toeleidinge tot den troon door Christus Geest, zoo dat zij in de genade vastftonden, cn roemden in de hope der heerlijkheid Gods. vs. 14 — 17* ; I Uit den roem ook in hunne verdrukkingen en : zwakheden; waarin de hope niet bezweek , en. de Geest hun te hulpe kwam. vs. 18 — 27. Uit de Liefde zoo van den Vader als van den Zoon, tot de Gelovigen, ' waardoor ze, onaffcheidelijk aan God verknocht, ook in >God konden roemen, door Jefus Christus hunnen Heer. ; f Nopens^dèn inhoud van 2 Pet. I. ; hieromtrent merkt zvn Eerwaerde (na enige voorbereidende aenmerkingen \ over den Brief in 't algemeen,) op, dat we in dit Hoofdif.ftuk (na de melding van wien en aen welken deze Brief I gefchreven word , met een nevensgaenden zegenwensen I aen de lactften , vs. 1 en 2 ,) vinden ene aenfpoorine tot, en voortgang In ware deugd , en verkryging der eeuwige zaligheid&, door eene rechte en geloovige erkentenis van Christus heerlykheid en deugd. J)e vermaaning wordt voorgefteld vs. 3 — 11, en ge* *' li e 3 bil-  394 R. SCHUTTE billijkt vs. 12 — ai. In liet voorlTcl zien we degi grond , welke alreó gelegd was, vs. 3, 4, als ook denij voortgang in deugd, om tot de heerlijkheid te geraaken,! vs. 5—n. ■ En deze vermaaning wordt gebillijkt,! uit hoofde van des Apostels verpligtiug , om die voor tel houden, vs. 12-15; en van de zekerheid, welke zij 'eti van hadden, vs. 16-21." Tot een byzonder ftael van 's Mans ophelderingen die-4 ne in dezen zyne aenmerking over den heiligen berg, va ral welken Petrus fpreekt vs. 18 , als op welken Jezus ver-j heerlykt is, waar van Petrus benevensJacobus enjoannesl ooggetuigen geweest waren. ,, Dit is, zegt de Eerwaerde Schutte, voorgevallen,! volgens het gcfchiedverhaal van Lukas , kort voor dat del dagen zijner opneminge vervuld wierden , dat is : voor dat! het jaar begon te loopen , waarin jesus ten hemel is op-l genomen. HoofdlL IX. 51. 't Was, naar mijn rekening,! uit vergelijking van Mattheus en Markus aantekeningen ,f een klein jaar voor 's Heilands lijden, gelijk dit doorluch-J tig gezicht ter voorbereidinge voor dat lijden diende. „ De Plaats, waar dit voorgevallen is, noemt Petrust den heiligen Berg. De Landbefchrijvers zijn 't niet eens,I waar men dien zoeken moet. Volgens eene oude overle-l vering is het de berg Thabor , in den Ham Zebulon inf Galilea. Doch de Heeren Ligtfoot (*) cn Keiand (f)}j denken om den berg Panius of Cefarea Filippi , die Her-} mon heet in de Heilige Schrift, en een gedeelte was vam den Libanon. En inderdaad, zoo men de algemeene over-1 levering verlaaten moet, is 'er niets gevoeglijkcr, niets\ dat beter met de befchrijving van dezen berg, met hetl verblijf van Christus in die landftreek, en van de reize iti| 't vervolg door Galilea , overeenkomt. ■ De Ber^p wordt ons als een hooge berg befchreven; dit is een cha^i racter dat bijzonder op den Her/non past, en wel in deuf volden nadruk op dien heuvel , welke boven Paneas off Cefarea Fiiippi hing, en de berg Panius genoemd wordt.)! flUronymus (§) fchrijft, dat men dc fneeuw daarvan, desl zomers, tot verkoeling en lekkernij naar Tirus bragt. fafl de Chaldeeuwfche uitbreiding van Num. XXXIV. 8. ene Deut. IV. 48. wordt hij de Sneeuwberg van Cifarea ge-I noemd. En Jofefus (i ) tekent aan , dat de berg Panius I CO Wor. Hehr. ad Mare. IX. 2. (f) Pal. L. I. C. LI. p. 94» I C§3 Üü jrn. ad VOC. hkrmon, (4) DeBello L, I. C. 16. I  OVER ROM. VIII. EN 2. PET. I. 'ten kruin van 't gebergte is, ë« H^sipet S T~ tot Gezanten, • om van haaren wecC , „ of by andere Gemeenten te verrichten , het geen tor' „ aankweeking van onderlinge liefde en vrede konde ftrek- ï „ ken; of om den gebannen Apostel te bezoeken - l 3» ~ en die nu tot de hunnen weer waren te rug ge- f s, koo- fc  VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP. A0$ koomen." Zyn Eerwaarde heeft dit denkbeeld tot een vry hoogen trap van waarfchynlykheid gebragt, zo dat het nadere opmerking vordere. Naast dit Stuk komt ieen Onderzoek van den Eerwaarden Heer a. 's gravezande , over de oplosling der fchynftrydigheid tusfehen jde Euangelifche Verhaalen van Matth. ÏX. 1-26, vergel. jmet Mare. II. 1-22 en Luc. V. 17-39. Zyn Eerwaarde jbehandelt dit onderwerp met een welwikkend oordeel, e». jftaaft zyne bedenkingen deswegens met alle befcheiden[heid, bovenal, in tegenftelling van 't gevoelen van wylen Iden Eerwaarden Heer r. schutte. Men heeft, volgens [zyn inzien , het waare beloop van zaaken indiervoege te Ibcfchouwen, ,, dat men in tijdorde ,, 1. Eerst ftelle de geneeziug of reiniging van den YMeUiatfclien. Mare. 1: 40-45. Luc. 5: 12-16; en mogelijk ook Matth. 8: 1-4. „ 2. Dan de gencezing van den geraakten, en de daar jop gevolgde roeping van den Tollenaar. Matth. 9: ib-g. jMarc. 2: 1-14. eii Luc. 5: 17-28. (Voorts eene reeks van andere tusfehen infehietende gebeurtenisfen, welker nafpeuring niet dient tot mijn tegenwoordig oogmerk: voorkoomende Mare. 2: 23 4: 34. Luc. 6: 1 8: 21, die Mattheus ten deele H. 8: 5-22, en voorts H. 10-13 verhaald heeft, ten klaaren bewijze, dat Mattheus niet zoo veel , als Marcus en Lucas , de bepaalde tijdorde heeft gevolgd.) „ 3. Daarna de togt over het Galileefche Meir, liaar het Land der Gergezeenen; de geneezing der bezetenen nevens de terugkoomst bij Capernaum. Matth. 8: 23 9' IK Mare. 4: 35 — 5: ai. Luc. 8: 22-40. „ 4. Dat, na die terugkoomst, de maaltijd bij en met de Tollenaaren is gehouden, als mede de gesprekken toen zijn voorgevallen. Matth. 9: 10-17. Mare. 2: 15-22. Luc. 5: 29-39. , ■ , ,, 5. En eindelijk de koomst en het verzoek van den Overflen Jaïrus; met alles, wat tot dat fluk, als ook tot de tusfehen infehietende geneezing der Bloedvloeijende Vrouwe, behoort. Matth. 9: 18-26. Mare. 5: 21-43. Luc. 8: 40- 56. „ Van zelve vervallen dus, (gelyk zyn Eerwaarde verI volgt,) de tegenbedenkingen, ja de schijn zelfs van flrijidigheicl. En men merkt ligtelijk, dat alle de drie EuanIgelisten verfcheide gevallen , op twee onderfcheide' tijden ge-  404 verhandelingen gebeurd , doch betrekking tot elkander hebbende , als ii eenen adem aan een gcfchakekl, vernaaien. Doch dat zv alleen daarin van elkander verfchillen, dat Marcus en Lu«i cas, ten tijde daar liet verhaal begon, alles, ook hetgeen tot laaier lijd behoort , (als in een Jbort van voorverhaal) uit hoofde van bctrekkinge,) onmiddelijk daar bi| voegen} Terwijl Mattheus wacht met het eerlte te verhaalen , tot dat hij, ter rechter lijd, het laatlle boekt; en bij die gei legenheid het eerjlc, fchoon vroeger gebeurd, als de aam leiding verfcliaffende tot het laatlle, kit waar eerst te boek Itelt." Ter deezer gelegenheid gaat zyn Eerwaarde ook byzonderlyk na, het geen de roeping van den Tollenaar betreft? volgens Mattheus is de Tollenaar Mattheus zelve, maai Marcus en Lucas noemen hem Levi den Zoon van AU pheus. Zyn Eerwaarde vereenigt zig met hun, die Mat4 thcus voor eenen anderen Perfoon houden, dan Levi; en deezen laafden voor denzelfden met Lebbeus, (een Aposs tel, van Jezus ook '1 haddeus genaamd, als mede Judast Jacobi Broeder, ) en dus een Zoon van Alpheus. Dan, desniettegenftaande beweert hy, dat men hier op geen twee onderfeheiden gevallen hebbe te denken. ,, Zoo het mi| toefchijnt, zegt hy, zijn 'er niet een , maar twee perfoonen, ter zelfdcr tijd geroepen; waarvan de een genaamd was Mattheus, en de ander Levi. een Zoon van Alpheus.; En dat Jefus naderhand , toen hij weder kwam uit het Land der Gergefeenen, ter maaltijd onthaald zij, in het Huis, niet van matthp.cs , (fchoon de onzen het zoo begree-: pen, dewijl zij het woord [mattheus] hebben ingevuld,) maar van levi , welke die groote maaltijd voor Jefus i'm zijn eigen huis had aangerecht." Het gewag maaken van Alpheus geeft hem tevens aanleiding , om , byi manier van eene toegift , nog kortlyk te toonen , dat 'er geene voldoenende reden zyn , om deezen Alpheus voor denzelfden perfooti met Kleopas, Luc. XXIV. 13. en Joh. XIX. 25. te houden; maar 't veel eer te denken zy, dat Alpheus en Kleopas weezenlyk onderfeheiden perfoonen zyn. Tn eene hieraan volgende Verhandeling , deelt ons dei Eerwaarde Heer H. Royaards mede, zyne Bedenkingen over een algemeen Grondbeginzel, waaruit alle de Voorfchriften van het Natuurlyk R.echt kunnen worden afgeleid. Hieromtrent komt by hem, voor eerst, in overweeging, „ of men, de zaak van vooren befchouwd zynde, „ ver..  VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP. 405 ft verwachten kan, dat 'er zulk een algemeen beginzel te „ vinden zy?" En getoond hebbende, dat hierin niets 'iftrydigs, en 't derhalven mogelyk zy, zo verledigt hy \z\|t>eginzcl, deszelfs zekerheid eenigzins benadeelt. Vervol- f: II, DEEL. N. ALG. LETT. NO 10. F f gen?  4c6 VERHANDELINGEN gens doet hy zien, hoe het bovengemelde beginzel, niei flegts den Wysgeer, maar ook den gemeenen Man nuttin kan zyn, en een heilzaamen invloed op den wandel kan hebben, indien hy maar eenigzins opgeleid zy om te den ken. En laatstlyk loont hy, hoe dit beginzel in een vol] komen verband ftaa, tot dat', het welk ons de leer del Openbaaring oplevert; om, naamlyk, alles te doen tc Gods Eer, en ten rigtfnoer onzer pligten te houden, dn liefde tot God boven alles, en tot den Naasten als tot onJ zeiven. By deeze Verhandeling komt die van Dr. A. van So/ingel over den invloed der Zintuigen op de Wysgeerte, i; welke hy ons doet zien, van hoe veel invloeds'dezelven door alle tyden, op de Wysgeerte geweest zyn; welkl nadeeligc gevolgen derzelver onberedeneerde gebruik ge baard hebbe; vau hoe veel nuts eene verftandige inagt neeming van dezelven geweest zy; en hoe fchadelyk eeni uitwerking derzelver verwaarloozing te wege gebragt heb! be. Dit leidt hem tot de vraag: „ welk een weg betaamt „ het, ten deezen opzigte, hem in te liaan/die, dei „ wysheid begeerig, de waarheid tracht te kennen, et ,, den bekoorlyken eertytel van Wysgeer verdient ?" En 't antwoord is: „ den invloed der Zintuigen te mis-: „ trouwen, en zich nochthans van dezelve ten nutte td ,, bedienen, na ze eerst aan het gezond verftand beproefd „ te hebben , is onweerlpreeklyk de veiligfte weg." Dii heeft, gelyk hy vervolgens toont, plaatsin beide de hoofd■onderdeden der Wysgeerte, te weeten, de NalmirkuncA en Zedekunde; met aanwyzing hoe men dien weg, zo irj 't eene als in 't andere, met een gewenschten uitllag kunne bewandelen. Hiernevens is geplaatst eene Latynfche Verhandeling vau den Hoogleeraar G. de Wind, over de Zeeuwfche Lugt] met eene daarbygevoegde Nederduitfche vertaalitig van den Heer L. C. Freytag. De veelvuldige klagren over de3 voor de gezondheid, nadeelige lugtsgeftöltenis van Zeel land, hebben den Middelburgfchen Hoogleeraar de Ilïna de pen doen opvatten, om dezelven tegen te gaan. Zynq befchouwing van alles wat invloed kan hebben op den>' Zeeuwfchen Dampkring, in vergclyking van 't geen daaromtrent _ ten opzigte van Holland in aanmerking kan komen; mitsgaders van de daaruit voortspruitende ongefield-l heden; verleent hem een genoegzaamen grond, onTte be^l weeren, dat men de Zeeuwfche Lugtsgefteldheid geens-  van het zeeuwsch genootschap. 4©7 zins als bovenmaate naadeelig hebbe te befcliryveri; en Kt vooral de Hollanders, die in een bykans geljkfoorti■een Dampkring leeven, geen reden hebben, om de Zeeuwfche Lu crijze krijgsman is verfmaadlijk, en de Min, Wanneer hij de ouden treft , heeft boerten m den zin. En al is het dat de jeugd nimmer geneigdheid tot de ] wedde gehad heeft, indien zij ook nimmer opgeleid is, 1 om in de beoefening der weetenfehappen, het zoet genoei "t\\ 't geen in dezelve zo rijkelijk verborgen ligt, elk iia l ziinè gelegenheid, te genieten; wanneer zij nimmer geleerd 1 heeft door verdienen gelukkig te worden, welk een lastiï ge ouderdom moet niet op zo eene ononderweezene jeugd 1 volgen' Een onbebouwde akker draagt distelen en doorI nen en een onbebouwd gemoed brengt in de grijsheid de 1 wrangfte vrugten van zelfverveeling en moeijeljjken omgang 1 voort De gewoone vermaaken des levens met meer kun1 nende gebruiken, hegt zig de ziel aan ean vermaak, dat  4l *. FOKKE haar nog fchijnt overgebleeven te zijn. Is de mensch met i goederen en fchatten gezegend, die met eene meer dan ge- • oorlotde zorge te bewaaren, is zijne uitfpanning; de draak; van Colchos waakte zo agterdogtig niet bij het gulden vlies,, als de oude giengaart zijne fchatten bewaakt, leder mistrouwt, hij, 'c zijn al roovers, al bedriegers, die rondom\ hem zij», die den behoeftigen Crefus nog het weinieje, dat : hij heeft, trachten te ontrooven. Is de mensch van goe-. deren ontbloot , en brengt hij zukkelende zijn leven ten i einde, de kwaalijk beraaden grijzaart kleedt zijne bekenden i en vrienden uit, zonder eenige dankbaarheid te betoonen; is onvergenoegd op de geheele maatfehappij, klaagt dage.! hjks over de toeneemende zedeloosheid en weelde, berispt alles, zelfs de onfchuldigfte vermaaken der jeugd (*). ,, Zie daar den ouden gefchuwd; de achting, welke de: grijze hairen vorderen, verandert in vrees, en de ongezel-. lige grijze fluit zig zeiven uit allen omgang der maatfehap- . pijehjken levens, en ftrekt zijne huisgenooren tot een last van welke zij wenfehen door den dood ontflagen te worden'. „ Wanneer wij nu het leven van den zedehjken wijsgeer overzien , zullen wij waarlijk een groot onderfcheid in deszelfs einde bemerken. Van jongs af in alle deugden geoefend zijnde, en geleerd hebbende het fchild der reden tegen alle wisfelbeurten des lots, te beezigen, gelijk ook' een maatig en zedig leven te leiden, brengt hij zijne volkomene geest- en hghaamsvermogens tot in de grijsheid over. Zijn geest is door lange ondervinding en vlijtige navorfchin» verrijkt met een aantal nutte kundigheden, en de ondervinding, dit voorrecht van zijne jaaren , doet hem overal de gezogte raadsman zijn. Zijne minzaamheid maakt hem eerwaardig en geliefd, zelfs bij de jeugd, met welke hij fchuldeloos en vrolijk verkeert. Hij is niet ongemaklijk niet norsch, niet verdrietig, want tegen alle deze aanvallen is hij (■*) Horatius tekent den grijzaart, volgens deze fehet;, na de proza vertaahng van vondel, mede in zijne Dichtkunst, aldus af. „ Veel ongeval komt den ouderdom over, 'om „ dat hij goed zoekt, en elendig zig van het verkreegene ont" '10ludc'' ƒ" vreesc het te gebruiken ; of om dat hij alles be„ ichroomden koeltjens bedient: een uitdeller, groot van hope„ een juffer, en begeerig naar het toekomende, kbrzej, moei„ lijk, een pnjzer van zijn voorleden tijd, toen hij een kind was, „ een bellraffer en bediller der minderjaarigen."  TIJDPERKEN DES MENSCHELÏJKEN LEVENS. tfïf IÉ door de reden gewapend; een vaste gezondheid, het •gevolg zijner geregelde levenswijze, bevrijdt hem voor de i meeste moeijelijkheden des ouderdoms; en bijaldien hij door 'zwakheid zijns lighaams aan dezelve mogt onderhevig zijn, wordt egter zijn ongemak ongemeen verligt door het geduld, * waarmede hij de onaffcheidbaare moeilijkheden des levens, \met zoete redenen, gelijk horatius zingt, weet te gemoet Wc gaan; de troost, het medelijden en de onderfteuning, ■welke hii vau zijne vrienden of bekenden geniet, helpt mede veel om den drukkenden last der grijsheid gelijkmoedig te draagen; en zijn einde ten laatften naderende,, ziet hij zig omringt van eene fchaare, die om zijn verlies in de üiterfte rouwe gedompeld is (f). .. Wie nu, die deze twee tafereelen bij elkander vergeseli'ikt zoude niet liever het laatfte boven het eerfte verkiezen'? maar , zal men mij mogelijk tegenwerpen , hier is seene keuze ; zo als de mensch opgevoed is , zo is en blijft de mensch; en de opvoeding, de eerfte bron,. waar uit alle onze goede en kwaade hoedanigheden ontfpnngen, is helaas! niet in onze eigene magt. Dit alles is waar; ester is het niet onmogelijk, dat, wanneer de mensch tot ïaaren van onderfcheid komt , hij zigzelven op het regte Lj kan begeeven, zonder 'er eens door zijne opvoederen nn «releid te zijn. Ja men kan, zo lang het leven duurt, yiiuen weg veranderen, en zelfs nog in den hoogen.ouderdom aan de ftemme der reden gehoor geeven, mits , dat men geduldig onderga de kwaaien en gebreken, welfce in den ouderdom de verwaarloosde jeugd treffen. —— Onze Redenaar hegt hier aan voorts eene nafpoonng der middelen , om de Grysheid geduldig en aangenaam door te brengen , met welker aanpryzmg deeze zyne kedenvoering over de Grysheid ten einde loopt. m Zulk een ouderdom is het, welken de oude Cato, in de overheerlijke verhandeling van cicero, de Seuectute ,oï over den ouderdom, Beleeft, waar die eerwaardige grijzaart de middelen op-eeft, welke hem denzelven hebben doen bereiken. Taai-  W*« taal- dicht- en letterkundig magazy^ Taai-Dicht-en Letterkundig Magazyn. Door o. brender brandis Tmeae Deel Te Amjlerdam, by C. Groeneend 170Ö. In gr. ottavo 364 bladz. T J^aar dc inrigting van dit Magazyn behelst dit Deel wedd t ,.rom' bLiltc" fene verfcheidenheid van grootere en -S Gedichten, benevens etlyfce Stukjes van Cu? en S1 die hunne gcvalhgheid en leerzaamheid hebben, eene Oordeel kundige Verhandelingen van Dr. bla.r, over dc Gediclnen 2 Os tan, den Zoon van mitsgaders eene onSSwS van het verhand tuslchen dc Kegtsgeleerdheid en de i Koehandel, opgefteld, door Mr. c. V dekker Hier by fel verder nog eene verzameling van taalkundige bedenkingen 1 h wz. brengt ons onder >t oog eenige voorbeeldei der onder■ fcheidene fpelhng van byna gelykluidende woorden, abSSI Gra.ven Grof, Graaven, te Graaven, ten Grave gaan , en meer de gclyken E. s. d g. maakt het hier vry waarfchyn yk c"a het hedendaagsewoord treil samengetrokken is uit het verouderde rrekel, en (laaft voorts nader zyn voorheen opgegeeven Z dagten, wegens het woord Ambt, als door zamentrekkine 2e" grooten utt bet oude woord Ambacht, by kiliaan vcnaakj Ojjicmm, munus, munus publicum: welke zamentrekkin* selvt de Autheur ten flot aantekent, ook te befpéuren s? hf dfbeJ maming van een gedeelte der Groninger Ommelanden, ti£i het Oldambt gehecten, waarvoor men Sudtvds fchiwf * if hecht cn Oldambocht. Van die zelfde hffiffi^ff» ders twee Brieven aan den Heer r l >n nnLllr] y" f nevensgaande Brieven, door die? Héér LtSfig^ Deeze Bnc-fwsfehng vervat taalkundige nafpoori^fa^Sal twee goede Vrienden elkanderen de behulpzaame 'hand1 b£ I den, ter grondiger kennisfe onzer Nederduitfche taaie; by wé? I ke gelegenhe.d ons m deeze Brieven verfcheiden opheldèrinl gen, wegens de afleiding, betekenis cn kragt veelcrwSn i in onze taaie, medegedeeld worden. Tot een fraai We, van I yerftrekke het volgende, over de betekenis van het voófzeBcï I eer£t^°emdc **' - m antwoorfS „ In het verband van uwe Taalkundige aanmerkingen over de t yoorzetfelser eriher, zoekt gij tc bewijzen, dat het vooraetfel I her een dubbele betekenis1 heeft, naamlijk die van om SSm I en die van ons gebruiklijk ver; doch deeze onderfcheidmg, inlé t bedu.den.sfe van dat woordje, kan ik geenszins goed he«ên I Befchouw het zelve eens met mij oP de keper, en gij zul denk I ik, overtuigd worden van uwe misvattinge In alle weri! woorden, die dit voorzetfel her hebben, geenen uitgezonderd; 1 t ' heeft n  taal- dicht- en letterkundig MAGAZYIT. 4Ï0 heeft het zelve de betekenis van wederom, rurfus, denuo, en - nereens de kracht van eene zoo genoemde prapofitio tntenMvu. ■ _ telt eenigen op, waarin her van den zelfden nadruk lis als ver, gelijk her lenigen het zelfde met ver lenigen, lier\ nieuwen het zelfde met vernieuwen, enz. 't Is waar en ik tem het ook geern toe, her en ver zijn hier voorzetfels van dezelfFdc beduidenisfe, maar beiden komen ze hier voor 111 eenen herI vattenden zin, beiden betekenen ze hier rurfus, denuo, itetum, vereenigen is immers wedereenigen, reccnciliaw. vernieuwen is 'weder nieuw maaken, renovare; en zoo is ver m alle anderen, Ldie Gy opnoemt, het zelfde met weder. Het voortzetfel I ver wordt veeltijds gevoegd voor werkwoorden als een tntenftI vum, ook dikwils als een privativum, (als vervoeren, verleiden, [vervliegen, verbranden enz.) en ook nu en dan eens als een I itnativum; en in den laatstgenoemden zin komt het voor, in de I door u biigebragte werkwoorden, als vereenigen, vermaaken, I vervatten, verwijderen. Over de kracht van dit voorzetfel ver [ kunt Gy naaleezen ten katb Aanl. II D. bl. 53- wachter, I Glosf Germ. en fortman Taalk. aanm. bl. 12 21.- uu- I lino-s gebruikte men meer woorden van dien aart, die thans I geheel niet meer in zwang gaan, als bij voorb. verkennen, recoznoscere, (herkennen); Brab. Chronycke, bl. 5 a. En Brabort I verwonderde fere, toe die vrouwe wefen mochte, en glimt wien I fcepe op 't flot, ende doen hi daer boven kwam, verkenden fi \ elc den anderen, want fi te famen waren opgewasj'en, maar fi I was veel ouder dan Brabon; verfcheppen, transformare ; Be¬ narde totten Heilighen graat van breidenbach;waert jaecke aat Lucifer hei f elven mochte verscheppen in al fulcke figure ofte Aiedaante, in wclcke die menfche anders niet bekenne mochte, dan %t 'hij Xpus wair. De Heer van St. aldegqnde noemt in zijnen Bijenkorf, bl. 59 de Roomfcbe transform.it-e, dc verschepping van brood in vleesch. Hooft Ned. Hist. bl. 08. als toen verschiep zich de fmook in vlam: verhaalen, repelt- re, herhaalen, Chronycke van Brabandt; bl. 37 b. Diss hem Roelant feer J"chemie, ende verhaelde fijn erachten, m Gode vertrouwende aanvoerde fmen viant bider kinnen, die met lansen haire behangen was; ursinus, Schatboek bl. 71. a. Hoewel wii defe questie hierna in den Artijckel van de Wet wederommt 1 verhaalen zullen: Zie ook bl. 17 b. J. carion Chronijke bl. I 10 die beloefte is Abraham fomichmael verhaelt onze I Bijbel vertaaling Job IX. 18. Hij en laat my niet toe mijnen I adem te verhaalen. Dit oude verhaalen is, in oorfp.ong, het I zelfde met ons nog gebruiklijk verhaalen, narrare, 't welk de I Latijnen anders uitdrukken door referre, waar in wij het zelf§ de denkbeeld vinden, zie voss. Etymolog. in voce; en 't welk i de Hoogduitfchers noemen Relaèion thun, zie kramern, N. D.  420 TAAL- DICHT- EN LETTERKUNDIG MAGAZYN. Holl. Wortenbuch. * — vervormen, reformare, vindt men bij bredero. Lucelle, vijfde uitk. Of fchoon de maen vervormt haer wokken en haer ringen De Meijsjes zijn niet min ook vol veranderinghen. Fer-i „ * Dit verhaalen, narrare, komt dus ook in dc kracht van zirnen zin en aanduiding volinaaktlijk overeen met liet oude verti\kh-n ook m-rtirebij kiUan cn mf.ijer Woordenfch. aangetekend; van welk woord daa thans geheel onverftaanbaar zou weezen, men hier eenige voorbeelden Kan zien. Sp. [list. van maerland i. bl. 72. Daer was een bedde met soude gebort Met puerprre , en met bis/en (Lijnwaad) gedect , Daar noit min, alzc huk vertkect, Up ne fat, dat was dc ruste (de rustplaats) Van J,fsnech, als 'l haer lusle. • 1 11 bl. 467. Wijn onlfccket des menfehen zin. Ende waer re iet heij melk heden in Met fchcmelheden oucr dect, Die Wijn duet, dat men 't vertrect. van velthem, Sp. Hl», bl. 50. Ilierm feidij in 't gemene Boren al vertrecken mi , Hoe ,t wederwan die deglun yri. Chron. van Brab. bl. 5 a. En fi vertrack hem alle haer Vefckiedetitsf* hoe datje met haren man we Griecken kwam, ende hoe datje oiderwesen- gelach san eenen fone. die heet Q&auiaan; van Unie zeliesen is Ut kilian , pradolore partus decunèere', welke betekenis hier leer wel ftrookt. 1 L 1 tttl De vier wierfte van j. b. houwaert, bl. 2. Nochtans J'al ick met Codts hulpc vertrEckeiv. Dit vifioen, en in Rlierorijcke jlelleu. breueko Lucelle, 3 uitk. 2 bede. Ick lact mij duncken, dat ick mondling haer vertrack Een deeltje van mijn leet en overgrooie fmarten Dal haer hel ander deel fouw dapper gaen ter 'harten. Dezelfde in zijn Moortje 4 uitk. 8 bed. En fal ick niemant dan, mijn vreuchden eens ontdecken? Och! of hier ijemant waer, die ick. mocht vertrecken. En nog eens in liet Moortje 5 Deel 5 bed. Doet wijslijck als een man, ick ga na binnen, fieti: vertreckt de goede man, hoe 'e alles is gefchiet. Die meer voorbeelden begeert, zie. huyd. Proeve II. bl. 311, daar de Heer lelyvelt in menigte op aantekent. Keuit in zijnen Lijst van zelf» f naaimv. bl. 568 op vertrek, m van- hasselt op dit woord bij kiuaV ] f  TAAL - DICHT-EN LETTERKUNDIG MAGAZYN. 42I . ytrkomen voor herkomen, tot zichzelven komen, bij denzelf- < den bredero, Lucelle, inhout van 't fpel: In 't vijfde en j leste deel, Lucelle en Ascagnes, vermaert voor doot, verkomen , \ luiten alle hoop, in goede gezmtheijt — verkaauwen . remande\re lees ik in een oud H. H. S. (dat zonder Jaargetal is, doch I alle blijken van oudheid draagt) zijnde eene Corte oefeninghe om te comen tot die Lief te Gods ist dat faeke dat wij defe voornoemde puntten wel willen aanmerkke, en als rapt en Juuvre dierkens wel verkauwen.* Zie daar eenige. voorbeel- | den van oude werkwoorden, -waarin ver de betekenis van wederom heeft, en die wij thands met het voorzet f. her bezigen, en dus een klaar bewiji, dat ver in die woorden, welke gij [aanvoert, het zelfde met her (wederom, rurfus,,) is; daar dan ver hier volflrekt aan her beantwoordt en gelijk is, en I her hier eene prrepofüio iterativa is, moet het u klaar blijken, I dat her, in alle dóór u opgetelde werkwoorden, cn in de an¬ deren, die wij van aat uag m vuik u^"<-"i ~v — tekenis van wederom, iterum heeft, en nooit als een mtenfmtm voorkomt, of anders gebruikt wordt." * B'i dit verkaauwen, dat ook gefebrecven wordt erkaauwen, merkt dc Heer k. tuinman in zijne Fakkel der N. T. aan, dal de ouden zeiden Vderkaauwen, en wij hiervan door zamentrekkinge ons erkaauwen hebben: de Heer van Hasselt, in zijne aantckeninge op dit woord, bij kilian, I van dezelfde nieeTiing, en bevestigt dit zelfs met een voorbeeld uit een tod H. S. Doch deeze gedachte komt mij zeer vreemd voor; en ik kan niet begrijpen wat eder en ederkaauwen hier zou zeggen willen. De Heer van massbl.t beroept zich op erieken, het zelfde met ederikicn, remandere welke beide woorden bij kilian te vinden zijn; doch het bewijs, uit dit woord "ehaald, doet, mijns oordeels, hier niet af: edenkkeit is met zamensevoesd uit eder en ikken, maar uit ede. en rikken-, m het Ahun. i ijchan knauwen: en dit ede betekent bij ons en onze Taa verwanten wederom, iterum; het M. G. is id, het A. S. eu en liet Alam. itv ; ede- rikk'h is dus nog eens kaauwen, herkaauwen. Doch het woord, eder is ' bij de Ouden onbekend; anders toch had de groote ten katf, m zijne Anl. tot dc kennis der Ned. Spr. II. D. bl. 58 « zekerlijk ons voorzetzel her, naar welks afkomst hij te vergeefs zoekt, van afgeleid; ederkaauwen kan derhalven in onze taal niet weczen, maar wel cdekaauwcu; dan dit kan nooit erkaeuwtn door verkortinge uitleveren, wijl de r van zelve niet uit de lucht kan regenen. En wat de piaats, die de Heer van hasselt uit dc oudheid bijbrengt, betreft, hier kan de affchiijvef zich zeer wel vergist hebben, door ederkaauwen te iclinjven in ftede van edekeauwen of wedirkaauwen" H. DEEL. N, ALG. LETT. NO. 10. Gg Staats-  4"22 BYZONDERHEDEN ütaats-en Karakterkundige Byzonderheden, betreffende frederik:'| den LI. Koning van Pruisfen. Uit het Hoogduitsch, naar -I den derden Druk. Eerfte üeel. In 's Gravenhage hy I. van il Geef, 1787. Behalven het Voorbericht, 242 liadz. In gr. .1 oclavo. Otvier dcczen Tytel heeft men byeen verzameld, voor eerst,, eene menigte van byzonderheden, die 's Vorften bedryven 1 en fncdige gezegden, in vcelerleie omftandigheden, betreffen,, welken zyn Charafter ten dnidclykfle ontvouwen; en mem meldt ons in 't Voorbericht, dat men zig op deeze Anecdoten,, als niet zonder keuze, en niet dan op geloofwaardige getui-. gen, geplaatst, volkomen mag verlaaten. Hier by komen, tem tweede, merkwaardige Kabincts - orders , die E rede, ik den III meer byzonder als Ryksbeftierder kenfehetzen: wyders eene: Briefwisfeling tusfehen den Koning van Pruisfen en den Generaal de la 0otte Eti.'iuu; en voorts ook een Aanhangfcl; benei-zende eene Br'elV/isfeling tusfehen zyne Majefteit en den Staatscn Kabinets-Minister , den Heer Graaf van Hemberg: welke: eerfte Briefwisfeling ons den Vorst in zyne Krygsverrigtirgen voordek; terwyl de laatfte hem ons als den Man van Studie cioeti befchouwen. Ten laatlle is hier nog toegevoegd, een uittrek zel uit de aanfpraak des Kom'ngs aan de Pommcrfche Gedeputeerden, in 't jaar 1780; welke aanfpraak zyne beredeneerde goedhartigheid en zugt ter bcrftellingc van 's Volks wclftand open'egt. — De Pruilïfche Vorst komt hier dus in onderfeheiden gezigtspunten voor; en telkens vertoont hy zig. als een Man van uitfteekende bekwaamheden,- waarover men zig veelshands ten hoogden hebbe ten verwonderen; 't welk de leezing van eene verzameling van byzonderheden van dien aart cn gevallig en leerzaam maakt. Een cn ander onderfehei¬ den kort ftaal, uit de veelvuldige hierin voorkomende, zulleni wy m deezen nog plaaizen. ,, Na de overrompeling by Horkirchen 1758, liet de Koning den 17 van Wynmaand alle Generaals en Stafofficieren by zich komen, en fprak hen op de volgende wyze aan: „ Gy „ weet, myne Heeren, dat de Armee eene jurprife geleden „ heeft. De donkerheid van den nagt heeft 'cr de 'fchuld van. 1 „ Doch gy moet flegts bedenken, waar wy thans ftaan. Wy „ zyn in &>>per- Lausnits. Wy hebben onze goederen, vrou- . wen cn kinderen, ageer ons. Als wy nog ééns wyken moe-1 „ ten, is dit alles verloorcn. Eene fpoedige Bataiüe is onver- 1 mydelyk. lk zelf wil, eer ik wyk, met het overige van i „ myn lesrer my liever laaten begraaven. Ik geloove, dat elk „ zo denken zal, cn die zo niet denkt, moet zich liever aan* „ geeven , en kan terftond n 1 huis gaan. Is 'cr ook iemand t „ onder uf —- Na een korte pooze, wanneer eenige Genera&fc den Koning verzekerden, dat zy, gelyk tot hier toe, : met t  betreffende frederik den II. , 433 met vreugde, zich van hunnen pligt zouden kwyten, nam hy . zyn ongemeen vriendelyk wezen weder aan. ] „ Deeze Redevoering, hoe kort zy ook is, bevat veel voortrefI lyks en kragtigs in zich, en. is een bewys, welk een groot : kenner van 't menschlyk hart de Koning was." I „ Zeker Overfie in het gevolg des Konings had veele Kinderen, zo dat zyn inkomen niet toereikte tot de noodige uitgaaven, en hy zich genoodzaakt zag fchulden te maaken. Hy werd zeer mymercnd, alzo deeze fchulden reeds 2oco Ryksdaalers beliepen , en hy geen kans zag om ze af te doen. De Koning vernam dit, liet hem by zich ontbiedeu, en zeide tot hem: Gy ziet 'er 20 mismoedig uit: wat jcheelt u? Zeg heb rtfyl goede vrienden moeten elkanderen hunne bekommeringen mededeelen. Maar, eer de Overfie op deeze onverwagte vraag Ikon antwoorden, vervolgde de Koning; Ik heb geboord, dat gy ■ 2C00 Ryksdaalers jchuldig zyt. Thans keerde zich de Koning na eene tafel, die by de hand ftond, op welke rolletjes met Fr ederiks a'Or lagen; nam 2000 Ryksdaalers, gaf ze den Overlien over, en zeide: Betaal hier uwe fchulden mede. Vcrvolgends nam hy nog eens dezelfde fomme, en overhandigde die den Overfien imgelyks, met deeze woorden: Houd hier zo mede huis, dat gy geene fchulden meer behoeft te maaken.'' „ De Krygsraad *** kreeg zynen Titel, daar hy om verzogt had, van den Koning; maar in het appointement, op zyn Request, moest, op uitdruklyk bevel des Konings, ingevoegd worden. ., De Titel word hem gefchonken, onder beding, dat s „ hy nooit befla, zyne Majetfeit in den Kryg raad te gee> „ ven " „ In een Roomsch-Katholyke Stad in Silefen ontdekte men, dat van de zilveren kleinodiën, aan maria geofferd, I verfcheiden ontbraken. Na veel nafpooren werd de Koster een Soldaat ontwaar, die by den Godsdienst altyd de eerfte en de laatlle in de Kerk plag te zyn. Men hield hem dan vast by het uitgaan, en vond werklyk verfcheiden van de geofferde zaaken by hem. Onaangezien dit overtuigend bewys, ontkende hy nogthans, die geflolen te hebben, en beweerde, de heilige Maagd maria , aan welke hy zich in zynen nood wendde, bragt hem by nagt en ontyde deeze zilverftukken zelve in zyn kwartier. „ Men gaf egter geen agt op deeze uitvlugt, maar verwees hem in den Krygsraad tot eere harde ftraffe. Toen het vonnis Gg 2 ter  424 BYZONDERHEDEN, BETREFFENDE FREBERlK DEN II. ter bekragtiging by den Koning kwam, liet deeze aan eenige*; Roomsen-katholyke Geestelyken vraagen: of zulk een gevali naar de lc-erftellingen van hunne Kerk mooglyk was? Zy gavcn| eenpaarig ten antwoord: Wonderwerken waren wel ongemeenrj zeldzaam, evenwel niet geheel onmooglyk; waarop de Koningj ender het vonnis fchreef. „ De gewaande Boosdoender word van de ftraf vrygefpro^ „ ken, vooral nadien hy hardnekkig den diefftal ontkent, en, „ volgens de verklaaring der Godgeleerden van zyne Kerk, het „ gewrogte Wonderwerk niet onmogelyk is, Doch in 't toe-: „ komende verbied ik hem, onder zwaare ftraffe, noch van dei ,, Heilige Maagd,noch van eenigen anderen Heiligen, iet meer „ aan te nemen." Zedelyke uitfpanningen voor den gevoeligen Mensch. Tweede Stukjen. Te Amjlerdam, by J. de Jongh, 1786". In duodecimo.) 146 bladz. "N/Ielania, welker gefchiedenis, in dit Stukje, de eerfte plaats be-' flaat, komt hier in als een voorbeeld van de beminnelykheid; der openhartige onfchuld. Onkundig van 't geen men Liefdet noemt, befchouwt zy een Minnaar, die zig aanhaar voordoet, als een Vriend, verflaat zyne taal in dien zin, en behandelt hem ook als zodanig. Clerval maakt van haare Onkunde geen misbruik ; maar verbindt dat vriendlyk hart fteeds nader aan het zyne. Dit bleef eenigen tyd een geheim ; maar een openbaar aanzoek van een anderen Minnaar bragt dit eerlang aan den dag; en Melania betoonde fteeds in alle haare gefprekken en handelingen , in die omftandigheden, de zuiverheid van haar hart, in 't ongeveinsd openbaaren haarer aandoeningen, en het onbewimpelde gedrag dat zy hield jegens hem, dien zy als haaren boezemvriend ten hoogfte waardeerde. Zulks ging zelfs zo verre, dat zy, toen Clerval aan haar toegedaan werd, cn deeze niet flegts van vriendfchap maar ook van liefde fpr :k, aan Clerval vroeg, „ welk onderfcheid is 'er dan tusfehen Liefde en Vriendfchap?" Deeze gefchiedenis, welke voorts meteen gelukkigen Echt ten einde loopt, is zeerwel mtgevoerd, ter ontvouwinge van de werkzaamheid der aandoeninge van een zuivGr 011fchuldig hart; doch zo fchynt de zuivere taal der Natutire niet l te fpreeken, of het moet zyn in een gansch buitengewoon geval, dat naauwlyks te verwagten is. By dit Stukje is gevoegd een verhaal der wederwaardigheden van Elijabeth IVyndham, die haaren ongelukkigen leevensloop meldt aan een Heer, welke haar op reis in deerniswaardige omdandigheden ontmoette. Dit verhaal, hier aangevangea, ftaat in een volgend flukse beflooten te worden.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEK Nagelaaten Leerredenen over paulus Brief aan de Kolosfenfen, van th. a. clakisse , in leven Predikant te Amilerdam. Naar deszelfs handfchrift uitgegeeven doof p. abkesch, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Aca■demie Prediker aan de Univerfiteit van Stad en Lande. Derde Deel. Te Utrecht, hy li. van Otterloo, te Groningen, by A. Groeuewolt, en te Amfierdam, by J. Wesfing, Wz. 178,. In gr. o&avo. 476 bladz. Dit derde Deel bevat 's Mans Leerredenen over Kol. IL je—je, welken op-ene foortgelyke wyze als de voorip-en, waer van wy gewag gemaekt hebben (*), uitgevoerd zyn. Tot een (bel uit dezelven, dienen de opmerkingen van zyn Eerwaerden over den aert der hilofofie, tegen welke de Apostel de Kolosfers , in 't achtfte vers, z-oD ernftig waerfchouwt. Om na te fpooren den aart van de wijsbegeerte, door den Aposrel bedoeld, merken wij aan, dat hij zelf twee groote karakters opgeeft. Het eene is: het was eene wijsbegeerte , die met een groot voorgeeven van wijsheid gepaard ging, en die tevens diende, om de eer van den Zali^maaker grootelijks te verdonkeren, en de Christenen, van'net hoofd afleidende, in den dienst der engelen en zeer donkere zaaken invoerde. Dit eerfte karakter ftraalt duidelijk door, zoo in het-gene vs. 8, 9, 10 , en wederom tl het 18de vers gemeld wordt. Het tweede karakter is- het was eene wijsbegeerte, die tevens zeer fterk ieverde voor de onderhouding der mofaïfche plechtigheden, en mogelijk ook voor andere lichaamehjke oeffeningen en onthoudingen, die door de wet niet volftrekt bevoolen waren. Althands de befnijdenis, het onderfcheid van daeen . en andere Toodfche inftellingen werden 'er m gedree'\ ven, (*) Zie Alg. Vad. Letteroeff. VII. D. bl. 55, 4%9' II. deel. n. alg.lett.no.il. Hh  4^6 TH. A. CLARISSE ven, gelijk uit het geheele beloop van het nde vers et vervolgens te zien is. Houden wij nu deze karakters in het oog, dan kunner. wij rasch bemerken , dar hier eene filofofifche lekte, dl uit de Jooden tot de Christenen overgekoomen, en haan valfche begrippen met het Christendom wilde vermengen 1 bedoeld is. Dan, met dat alles, blijft het nog duisterr welke lieden het eigenlijk waren. Raadpleegt men de uit leggers, de een zegt, het waren Jooden, die pxthagorifehl of platonifehe begrippen hadden. Anderen zeggen , Paulua bedoelt de Esfeën. Ken derde zegt, het zijn die zelfde: die daarna Kabbalisten genaamd zijn. Een vierde fpreeki van de Oosterfche wijsbegeerte, vermengd met het Jooi riendom. In elk eene van die gezegdens is iets waarach tigs. Het laatstgenoemde wijst ons echter den naaster. weg. Te weeten , in het Oosten was een zekere wijsbei geerte, vooral onder de Chaldeen, Perfiaanen en Egyptei naars, die merkelijk verfcheelde van die der Grieken er Latijnen. Plato en Pythagoras, reizende om wijsheid te zoeken, hadden 'er eenige kennis van bekoomen, eu in hunne famenltellen overgebragt. De Jooden in Babel er Asfyrien, onder de Chaldeen, Meden en Perfen verurooid, en daarna in Egypten zich onthoudende, hadden 'er ook eenigen fmaak van gekreegen, en fchikten hunne leerbegrippen eenigzins daarna. Hieruit zijn Esfeen én Kabba< listen gebooren , en deze foort van Jooden zijn het, die, daarna tot het Christendom overgegaan, de voorname bét dervers van het Christendom waren in de eerfte eeuwen. Van dien aart waren de Ebionieten en Cerinthianen, en in eenen zekeren zin alle die Gnostieken, die het Jooden-, dom met het Christendom op eene wijsgeerige wüze heb-l ben zoeken te vermengen. " I „ Vraagt gij nader, „ hoedanig was de gefieldheid de-t „ zer Oosterfche wijsbegeerte , en hoe werd zij, eerst[: „ met het Joodendom , en daarna met het Christendom,[, ,, vermengd V" Zoo veele vraagen, even zoo veele moei-f: lijkheden! De reden is, om dat wij het meeste, dat wyfi 'er van weeten, uit de fchriften des Nieuwen Testaments,! en de setuigenisfen der kerkvaderen, moeten opmaaken.fr Waarbij nog koomt, dat de leerbegrippen dier menfehenl in duistere en raadfelachtige bewoordingen omzwachteld I zijn, en de verfcheidene fekten, die uit de Gnostieken tot6 ket Christendom zijn overgegaan , ook onderling zoo ver- J öeeld H  NAGELAATEN LEERREDENEN. 4a? deeld zyn; dat men te recht zeggen kan: zoo veel hoofden, zoo veel zinnen. „ Zoo veel men echter vrij zeker kan opmaaken, was ) de Oosterfche wijsbegeerte oorfprongdijk afkomfhg van r eenige Heidenfche weereldwijzen , en wel van eenige niet * onvernuftige, maar echter ook zeer waanwijze, en aan de verbeelding te veel toegeevende lieden. De zetel, daar die wijsbegeerte gebooren werd, is te zoeken bij de 1 erllen en Chaldeen, en van daar is zij doorgedrongen door geheel Afiën , bijzonder ook in Egypten. Het hoofddoel was, uit te vinden de oorzaak van al het zedelijk en natuurlijk kwaad in de weereld, bijzonder om die uit te tonden , zonder twee eeuwige geesten, die van elkander verfcheelden, te ftellen. De hoofdftukkeri van die wijsbegeerte kwamen hierop uit. Daar is maar één eeuwig, ónafhanglijk, allerwijst en goedertieren Opperwezen; dat is de bron van alle goed, en leeft hoogstgelukzahg ïnjhet bovenhemelfche gewest. Behalven dien eeuwigen God, is 'er ook van eeuwigheid een verwarde ruwe Itot-klomp geweest; deze is lijdelijk, cn niet Jeevendig, maar bezit in zich alle zaaden van boosheid. De eeuwige God heeft uit zijn wezen verfcheidene mindere geesten ot goden voortgebragt, en die weder andere mindere geesten. Deze afgeleide wezens noemde men aones, en men telde 'er een oneindig getal en hoop van. Een dezer aones heeft bij geval de ftof aangetroffen, en die, of uit boosheid , of met bewilliging van den opperften God, in beweeging en form gebragt. Dan hij was, of zwak, of boosaartig, en had dus eenige zielen uit de hemelfche gewesten weeten af te brengen, en die ook met ftof vereenigd , tegen den wil van den goeden en opperften God, en tegen de geneigheid dier zielen zelve. — Hieruit is gebooren een onmin tusfehen dezen kwaaden geest en den goeden God , en die kwaade geest heeft ook eenige van hem gederiveerde geesten weeten te beweegen, om met hem mede te ftemmen, dat men de zielen beletten zoude, h zich van de ftof te ontdoen. Der zielen, zelve I met ftof vermengd, is eene verkeerde geaardheid daar door I'ingedrukt; zij bliiven echter fteeds zich neigen, om zich I ,weder van dien band te ontdaan; doch de kwaade gecs- I i'ten poogen dit op alle mogelijke wijze te beletten. — 1 De goede God, met de menfehen bewoogen had, hun i van "tid tot ti d zekere goede geesten, of voortreffelijke ï'zielen J uit de vier oma gezonden, om den menfehen den II h 2 rech-  4«5 TH. A. CLARISSE rechten weg ter zaligheid tc leeren; hier toe dienden bij-j zondere fjrenge lichaamsverbreekingeu , en de befpiegelings hier in dit leven, en na den dood de zielsverhuizing. —f Eindelijk, als alle zielen weder tot God verzameld zullen ij zijn, zal al her Hoffelijke verbrand worden, en aan dieni kwaaden geest, die de oorzaak van al dit onheil is, zijne ei jnagt en heerfchappij geheel worden ontnoomen. „ Deze wijsbegeerte, het zij dat zij enkel een vruchtj der verbeeldingskracht van derzelver • uitvinders was, héél zij dat verbasterde overleveringen die gekoesterd hadden ,j werd als het toppunt van wijsheid aangezien, en als een) ontwerp, dat een wijze keten en verband van alle dingen, goede en kwaade, in zich bevatte. Wanneer nu deni Jooden ook deze wijsbegeerte fmaakelijk gemaakt werd,, zoogen fommigen de grondbeginfelen daarvan in, en zochi ten deze leerbegrippen met hunnen Godsdienst op de besc mogelijke wijze te vereenigen. Zij begreepen : Mofes1 leerde ook twee beginfels, God en de ftof, daar hij vam den Chaos vermeldt. Zij dachten welligt, dat Gods Geest, op dc wateren zweevende, die aon was, die de weereld: had gefchapen. Zij zullen van den logos het woord, en! vau den Geest, door welken de profeeten bezield wier-' den, zekere goede uitvloeizels uit de Godheid gemaakt hebben. • Allermoeilijkst echter fchijnt het te begrijpen, hoe zij, ftaande deze wijsbegeerte, Mofes fchaduwwettcn konden voorftaan, cfëar de meeste van die verrichtingen (loffelijk en vleefchelijk waren, en men van: elders weet, dat de Gnostieken uit de Heidenen den Godi der Jooden voor eenen kwaaden God hielden, wegens de wetgeving. .Dan men moet hierop twee dingen aanmer-, ken.° Het eerfte is, dat de wi sgeeren uit dat begrip, dat de ftof kwaad is , en dat de zielen zich van het Hoffelijke ontdoen moeten, tweederlei gevolg trokken. Sommigen ontkenden alle zedelijk kwaad, en wisten alleen van na-. tulirlt k kwaad; en die zo dachten waren vijanden van alle wetten en wetgeevers; zij leefden ook losbandig, en die'; ziin het, die door Petrus, Judas en Joannes in hunne brie-: ven betekend worden. Maar anderen dachten, daar was ook zedelijk kwaad, in de ziel, en dit kwam uit de ftof voort; maar niet beter was het, dan het lichaam te onttrekken van alle genoegens, die andere menfehen genieten, en het zelve aanveele lichaamelijke oeffeningeu over te geeven. Uier heencn helden de meeste Gnostieken uit de Jooden, en daarom waren zij lïerk voor de Mofaïfche wetten. Hier' . kwarat  KAGELAATEN LEERREDENEN. 429 * kwam nog bij, dat zij die plechtigheden befcbouwden als , een zekere Theurgie of zielenzuivering, en als geichikt om ; niet alleen onze zielen te ontdoen van het Hoffelijke, maar r| ook om de booze geesten te bedwingen. Want men heelt I opgemerkt, dat de meeste Joodschgezinde Gnostieken voor ! de bezweering der booze geesten zeer ieveng wuren, gelijk i dat uit de kabbalistifche fchriften met zeer veele Haaien kan getoond worden. . „ Maar hoe ging het nu, als deze Joodfche hilolooten Christenen werden? Hoe kwamen zij ter omhelzing van het Christendom, en hoe befchouwden zij het zelve % Uit is niet zeer moeilijk te vatten. Zij hoorden, dat in Jelus leer eene zeer verhevene wijsheid verborgen was; zij konden ook de waarheid der wonderen, die in zijnen naam verricht werden, niet ontkennen; hieruit begreepen zij, Christus was een gezant vau God; Hij was uit het heniellche gewest gezonden, om de menfehen tot de geluk! zaligheid op te leiden. Zij omhelsden dan in zo verre het 'Christendom; maar vol zijnde van hunne zielverderfli ke dwaalingen, begreepen zij niet dat Hij zelve waar| achtig God was. De ftof als kwaad beziende, dwaalden f zij ook omtrent zijne menschlijke natuur , op meer dam i eene wijs. Sommigen achtten, dat Ilij in 't geheel geen ; lichaam gehad had, maar Hechts in fchijn mensch geweest wa<. Anderen fchreeven Hem een hemelsch lichaam toe. 1 Zulken , die zoo lijnrecht het getuigenis der zinnen nier. i wilden loochenen, zeiden, als mensch was Hij, even als i welke laatften, als men zoo wil, in zekere gevallen, naJtuurlijite ftraffen kunnen genoemd worden. Doch eigentij lijke ftraffen, die, uit vrije verkiezing, aan de wetten en )j derzelver overtreding verbonden worden, hebbe men van flGod niet te verwagten, althans het minst, na den dood, 3 In eene andere wereld. Wanneer men zulke Filofofen Hh 4 vraagt,  43Ü BYDRAREN vraagt , of dan God de wreedheden vau eenen magtigenra Tijran, die uit trotsheid onfchuldige volkeren beoorloogt,! millioenen menfehen van 'goed, gezondheid en leven be-:$ rooft, niets tegenftelt; en of God dan deze ongelukkigenrj daarvoor geene de minde genoegdoening verzorgt? Dan 'Ljl hun ant,voord op de eerfte vrage , dat God tegen zulke! gewelddadigheden het gevoel van billijkheid en eere ge-I lteld heeft. D >ch hoe veel werkt dan dit gevoel bij Tij-| rannen , wellustige doorbrengers , dieven, roovers ? OpJ de tweede vraag antwoorden zij dit. In de toekomende! wereld zullen zij , die zich hier -aan geweldenaarijen heb-l ben fchuldig gemaakt, geneigd zijn, om die genen , wel41 kei) zij onrecht gedaan hebben, om vergeving te bidden ,I en deze laatllen zullen ligtelijk bewogen worden: om tes vergeven en geene voldoening te vorderen. Wanneer men hen vraagt , van waar zij dit met zekerheid weten; dam zeggen zij een verftandig mensch kan niet anders , dam dit vermoeden ; want een wrekende God zich voor te ftellen , ftrijdt al te zeer met een verlichten geest. YVan«t neer men hun zegt, dat dusdoende eenen magtigen eni listigen geheel gene beweegredenen, overblijven, om zich van ongerechtigheden te onthouden, zo antwoorden zij: ja wel, het gevoel van billijkheid en eer. Wanneer men hun te gemoed voert, dat op deze wijze, hij, die dit gevoel onderdrukt, of wel vleiers, gefchiedfehrijvers en poëten om zich heeft, die de tirannij tot de grootheid vani eenen onllerflfken held maken, doen kan wat hem goed-l dunkt, dan weten zy verder niet te zeggen, maar, ini plaats van te antwoorden, beginnen zij hartelijk te lachen, t Men roerke op , wat dit flag van Filofofen, inzonderheid! als zij nog jong zijn, zich plegen te veroorloven. Hetl onfchuldigfte meis'c zijn zij in ftaat te verleiden, en vani haar eer en goed te berooven. Weduwen en Wezen bor-l gen zij alles af, cn Horten dezelve in de üiterfte armoe»! de. Hunnen trouwften vriend ontzetten zij van zijn goed.t indien hunne verkwisting zulks noodzaaklijk maakt. Zij E ftorten anderen door laster ter neder, om zichzelven tel verhoogen. Hier vinden wij een geloof, dat de fchriklijk-f fte vijanden der menfehen, de booste duivels teelt. Wijll echter meenig een van hun geen magt en list genoeg! heeft , om zijne ongerechtigheden tot aan het einde van I sijn tegenwoordig leven voort te zetten, zo heb ik reeds f verfcheidene gekend , die in de üiterfte armoede vervallen I ïijn, lk het» eens zulke voorbeelden, aan iemand voqrgaH kgdj  TER WAARHEID EN GODVRUCHT. 433 leed. die de gronden, welke bij niet wederleggen konde, met lachen en geestige vertelfels beantwoordde. De grond i zijner gerustheid was deze. Wanneer hem al een gelijk ■ lot treffen mogt, dan zou hem toch altijd de herinnering aan het genotene vermaak een aangename aandoening geven. Het is zeer zonderling, wanneer men dit ilag varfwijsgeeren iets van de hel en van de betooning der godlijke rechtvaardigheid , door den dood van éénen onfchuldigen in plaats van vele fchuldigen, zegt; dan roepen zij luid, dat men God tot een wreedaart maakt, ja, zij gebruiken nog hardere woorden, en echter gelooven zij, dat God, zonder eenige flraf, toelaat, dat de grootfte ongerechtigheden en wreedheden, aan vele duizende onfchuldigen, door één eenigen fomwijlen gepleegd worden. Indien hun geloof in dit (luk gegrond was , zou God als dan niet eerder van hardigheid te befchuldigen zijn? Zouden zij dien Regent goed noemen, die alle roovcrs verfchoonde, • en zijne'beste onderdanen hun ten prooi overliet? Óp een vast geloof aan God grondt zich ook, bij een' ernftig en nadenkend gemoed, een groot, ja, het grootfie gedeelte der inwendige ruste van zijnen geest, en hierom is hem niet elke gedachte van God en zijne raadsbefluiten onverfchillig. Hoe fchrikverwekkend is dit geloof? God is veel te groot, dan dat hij zich met_ de re(rerin°' zijner wereld bemoeien zoude, of, indien hij al vo&or dezelve zorgt , zo gaat zijne Voorzienigheid alleen over het groote, maar niet over ieder bijzonder fchepfel: dat moet zelve voor zijn geluk zorgen, zoo goed het kan, en het overige aan het geval overlaten. Hoe treurig is deze bedachte ? Mijn ziel fterft met het lichaam, en mij is niets anders befchoren, dan dit kort en moeilijk leven. Wat blijft hun, die zulk een geloof bezitten, over, wanneer hun tegenfpoeden overkomen , of wanneer de dood ; zich van nabij aan hun vertoont? De Stoicijn zoekt zich rnet verdich'tfels gerust te ftellen. Hij wendt voor, dat armoede, verachting, fmert geen kwaad zijn, en hij doet 'zijn best om zich tegen alle onaangenaame aandoeningen te verharden , en de natuur zelve te overweldigen. De bitterheid des doods zoekt bij daar door te verdrijven, dat hij denkt, de dood is noodzaaklijk, en men kan hem niet ontgaan: en fterft de ziel met het lichaam, zo gevoelt zij het ook niet, dat ze dood is, en bedroeft zich zoo weinig , als zij voor de geboorte gedaan heeft. De Hh 5 Epi-  434 EYDRAGEN TER WAARHEID EN GODVRUCHT. Epikureërs integendeel raden, dat men fteeds aangename! aandoeningen moet zoeken te verwekken, zich verftrooijina' te bezorgen , en zijn gemoed van de befchouwing dei menschlijke ellende en des doods af te houden. „ Maar hoe veel zekerder , hoe veel zagter is nu niecl die rust , welke door een tegengelteld geloof, namelijk! door dit geloof, voortgebragt wordt. God de alwetende! kent alle zijne fchepfelen, ook den geringften worm: biji bemint ze allen ,hij zorgt voor hun en vergeet hen nooitl' Inzonderheid zorgt hij, met eene uitftekende liefde, voor die redelijke fchepfels , die hem kennen, hem aanbidden,, en hem door heilige deugden eeren. Voor deze moeten I alle dingen , zelfs de heviglte lijden"; ten beste dienen.. Bergen mogen wijken, heuvelen wankelen, maar zijne genade wijkt niet van zijne vrienden. Gelijk een Vader oven zijne kinderen zich ontfermt, zoo ontfermt zich de Mee-, re over de genen, die hem vreezen. Hij leeft, hij leeft! eeuwig ; zijne vrienden zullen ook leeven, eeuwig zijne heerlijkheid zien. O ! welk eene zagte rust Hort dit ge-4 loof in een wijs , in een nadenkend gemoed! Hoe veel' aangenamer wordt, door dit geloof, het geluk dezer aar-I de, daar men een eeuwig leven te gemoet ziet F Hoe veel 1 draaglijker worden zware arbeid en'lifden, daar men hun ! einde, en , na een korten duur, eeuwige vreugde aan- i fchouwt ? Hoe gerustHellende is de hoop, onze vrienden, dié van ons of van welken wij fcheiden, weder te zien' ' Hoe verkwikkend is, bij den aanblik van zulken, dié wij i onverzorgd agterlaten, deze troost? God zorgt voor hun. i Hoe bevredigend is voor een geweten, dat zichzelven be- 1 fchuldigen moet, dit geloof? God heeft zondaars, door" Jefus, de heiligfle, de zekerHe genade gefchonken. Hoe i zeer worden de fchrikken des doods verminderd door de s hoop , waartoe wij, door de opftanding des Heilands, we- [ dergeboren zijn! Wie ziet, wie gevoelt niet, welke groo- \ te voorrechten het eene geloof boven het andere heeft en hoe weinig het geloof van God en godliike dingen t onverfchillig zij!" | Brie. •  brieven van j, iiervey aan f. shirley. 435 mrieven van den Welcerwaardigen Heere j. heuvey A. I, M. in leven Predikant te IVeston Fayell, aan de Hoog' geboren Vrouwe kra>g ts shirley. Uit het Engelsch vertaald. Eerfte Stukje. Te Rotterdam by L. Bennet 1 1786. Behalven het Voorwerk, 240 bladz. In gr.Avo. 17 ne verzameling van Brieven , na het overlyden van {*-* Vrouwe Frances Shirley, eens Graven Dogter, in haTen Boedel gevonden , welker gemeetimaking niet dan keer aengenaem kan zyn , aen hun die een welgevallen fhebben in de bekende denkwyze van den Eerwaerden Ulervey. Vollediger zou deze verzameling geweest zyn, ihad men 'er ook kunnen byvoegen, de Brieven door haer aÉdele gefchreven , welke zyn Eerwaerde in dézen beantjwoord ; doch zulks was niet doenlyk , vermids zyn EerIwaerde, op het verzoek van haer Ed.. genoodzaekt was fgeweest , dezelve aen 't vuur op te offeren: Men Iziet in deze gemeenzame Drieven, 't geen men, hoe men look anders over zyne Godgeleerde Hellingen moge denIken, tot lof van zyn Eerwaerden moet zeggen , eene beftendige gelykmatigheid van charafter, met dat gene 't welk Zich in zyne" openbare Schriften voordoet; en zyne Brieven verlenen herhaelde blyken van de goede welmenende gefieldheid zynes harten, die ook, naer uitwyzen dezer Papieren, aen zyne Edele Correspondente mag toe| gefchreven worden. Een bewys hier van geeft ons het jivolgende aen de hand. Zyn Eerwaerde zond haer, den l 31 u Ocfober, dezen brief. | ,, Het verzoek dat mij te doen ftaat verei.cht minder I verfchooning , om dat ik reeds. in mijn voorigen brief, | daer van melding gemaekt heb (*), of liever,'t ver- leischt geen verfchooning , om dat ik overtuigd ben, dat I het uwe begeerte is om goed te zijn, en uw vermaek Som goed te doen. „ Ik herinner mij zeer wel, en zou my verfoeijen, inl| dien in ftaet ware te vergeten, de edelmoedige aenbie| ding , welke gij mij deedt, toen ik met uw gezelfchap, L te London , vereerd werd. Ik had toen genoeg voor mijn fi eigen perfoon , en toereikende, om, voor de hulpe van an- I (*) Hy had naemlyk twee dagen vroeger gfefchrceven , „ dat j hij haer een verzoek te doen had, maer dat hij zulks, door si zijn bekrompen tijd, tet eene volgende post móest uitftellen."  436 BRIEVEN VAN J. HERVEY anderen, een gedeelte af te zonderen; maer, than hebben herbaelde uitgaven, grooter dan ik verwagtte, ei die _ nog geen eind hebben, mijne beurs bijna uitgepul en ik heb, eenen geruimen tijd, geene renten te ontvam gen, om mij weder aen hooger wal te brengen; dit niaekt, onvermijdelijk, mijne handen naeuw, en buil ten ltact , om den nooddruft der behoeftigén, zoo rijke lijk, als ik wel wenschte, te vervullen. Zoudt gij mi de vrijheid wel willen vergunnen, Mevrouw, om, bf zonder tn .dit tijJtlip, uwen almoefenier te zijn ? Ik denk; dat ik bijna tien ponden fterling, tot zeer goede renten voor u zoude kunnen uitzetten. Een weinig linnen vooi hun, die half naekt zijn, een ftichtelijk boek, ten behoe ve derzulken, die in eene beklagenswaerde onkunde zwen ven verbouw ik dat aen God, uwen Zaligmaker, wet gevallig , en dienstbaer zal zijn aen de belangen vai hun, die Hij met zijn bloed gekogt heeft. Indie; dit verzoek u ter hand mogt komen , in een tijd dat he ■u ^enigermate ongelegen is, of niet met uwe geneigdheh overeenkomt, is mijn verder verzoek, dat gij' dit beant woordt,niet, met eenige verfchooning om uwe weigerin: te billijken, maar door in 't geheel geen acht op he°t zei ve te 11 aen, het geen mij volkomen genoeg zal zijn. I! kan, dit verzeker ik u, een onbepaeld geloof omtrent 1 oeffenen , en _ vertrouwen, dat gij de beste redenen voo. uwe handelwijze hebt , fchoon ze voor mij verborgei; zijn. Maer, zoo vergaende is mijne zwakheid, (ó! Da ik, onder een gevoel van dezelve mogte blozen en be< fchaemd worden!; ik kan naeuwlijks, zoodanig, met be trekking tot den onfeilbaren en ceuwiggeuadenrijken Goc verkeeren, fchaersch inftemmen , blijmoedig, dankbaer er onderworpen zijn, wanneer het Hem behaegt de fpring veeren van mijn leeven te verlammen, en tajine kragt, ot mijne reis, door de woestijn dezer weereld', te verminde-A ren. Heer! vermeerderd ons geloof! is eene bede, welkeI wij dikwerf tot den throon der genade behoorden op te zenden. „ Mogt de Vorst des vredes u vrede geven, ten allen tijde en op allerlei wijzen; en zulks kan u niet te beur-ü ,e vallen, zonder te gelijk een bijzonder vergenoegen te verfchalfen aen Uwen verpligtften en gehoorzaemjlen DienaerSf Haer Ed. voldeed terftond aen 'h Mans verzoek , als r blykt j'  AAN F. SHIRLEY. . 43? Êlykt uit den inhoud van een brief gedagtekend 4 November , welke aldus luid? , . . De iuhoud van uw antwoord op mijnen briet brengt i mi? eene zeer aenmerkenswaerdige omftandigheid , in het < gedrag van Jaël, te-binnen, van wien, in het heilig lied, Iczegd wordt: hij vroeg water en zij gaf hem melk. Ik verzogt u om een gefchenk , en gij hebt mijne begeerte te boven gegaen , de gift verdubbeld. Mogt de Heere Jezus Christus u eveneens handelen, en 'er zoo toedoen. „ lk betuig u mijnen ootmoedigen dank voor den armen, en fmeek mijnen goddelijken Meester, om mij tot eenen getrouwen rentmeester voor Hem en u te maken, ik zal eene naeuwkeurige aentekening van mijne uitgaven houden, en altoos bereid zijn, om dezelve, wanneer gij zulks goe#*indt, aen uwe bezigtigmg te onderwerpen. Ik zie'duidelijk dat gij mij edelmoedig vergunt., omeenig gedeelte , tot mijn eigen gerijf te mogen bezigen, en ik ben even zeer aen u verpügt, als of ik dadeli k daervan zulk een gebruik zou maken; maer, gezegend zij de goddelijke voorzienigheid , ik heb voor mij zeiven geen ge. brek, maer Hechts niets overig ter bereiking van -weldadige oogmerken, en dewijl het leven, inzonderheid het mijne , zoo wankelende is , ben ik ongenegen om mij in fchulden te Heken , zelfs niet ter zake van liefdedaden. Geene fchulden te hebben, dan den plicht der dankbaerheid, is mijne bedoeling, en nimmer zal het mijnen geest bezwaren, maer het vermaek van mi n hart wezen, om die aen u verfchuldigd te zi n. , En nimmer zal ik nalaten te bidden , dat aen 11 vervuld worde, die dierbare belofte, welke de bekoorlijke en troostrijke Profeet , Jezaias befchrijft : Dan zal uw licht voortbreeken, als de dageraed, en uwe genezing zal fnellik uitjpruiten; en uwe geregtigheid zal voor uw aenvezigte henen gaen: en de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen. Dan zult gij roepen , en de Heer zal antwoorden, gij zult fchreeuwen, en Hij zal zeggen, ziet nier ben ik. Jezaia LVII1. 8,9. Mogt alles wat in deze woorden vervat is, alles wat de"Verlosfer , door zijnen dood, verworven heeft, uw deel zijn , en dit zal eene zaligheid uitmaken, die alle bezeilen te boven gaet, en u emflig word toegebeden , Uwen groollijks verpligten en waerlijk dankbaren ootmoedigen Dienaer.'' Lof.  438 LOFZANGEN EN GEESTLYKE LIEDEREN. Lofzangen en Geestlijke Liederen *dcr verecnigdc Evanï gelijche Broedergemeente. Tweede Druk. Te AmflerdanA bij J. Weppelman 1787. Behalven het Voorwerk en het\ Register, 655 bladz. In oclavo. TJy de eerfte uitgave dezer verzamelinge van Gezangent f "ebben wy reeds opgemerkt, dat men aen de leidiné der gedachten , welke in de bekende vereenigde Euangelifche broedergemeente plaets heeft, dient gewoon en toegedaen te zyn , zal men 'er doorgaens (lichting uit ontvangen (*;. c Js onder de zodanigen dermate getrokken, dat men, na dat de eerfte druk uitverkogt was', 'er fterk! op geftacn hebbe , om eene tweede afgifte te vervaerdigen, welke thans het licht ziet; alleen met cfle verandering, „ dat men de zangwijzen bij het eerfte vers van „ ieder Lie.1 gevoegd heeft, ten einde her van meer ge„ brink zoude konnen zin voor een ieder, die zich tot! „ zijne eigene of tot onderlinge (lichting daarvan zoude: „ willen bedienen : hebbende men hier bij in acht geno„ men ,■ dat de prijs 'er niet door is verhoogd gewor3, den. B CO Zie Heiend. Vaderl. Letterocf. III D. bl. 257": Johan peter frank, M. D. Geheimraad en Lyfarts des Bisfchops van Splers, enz enz. Geneeskundige Staalsre. geling, enz. Naar den Tweeden Druk uit het Hoogduitsch vertaald, cn met Aanmerkingen vermeerderd door h. a. bake, Stads Med. DoStor tc Woerden. Ifte Deels, zde Stuk. Te Leyden, by F. de Does, '1787. 212 bladz. in gr. $vo. T> eeds in ons voorgaande (f), gaven wy onzen Leezer eene korte fchets van den Inhoud van het eerfte Stuk deezes voortreflyken Werks. De Onderwerpen, in dit Tweede Stuk , zyn van geen minder aanbelang voor den Staatsman, den Geneesheer en den Wereldburger, en de wyze op welke de Heer frank dezelve behandelt, kentekenen hem als een Man, die het menschlyk hart door en door kent, en die als Philoopu en ais (t) Zie boven, bl. 104.  J. F. FRANK,/GENEESKUNDIGE STAATSREGELING- 439 Itts Geneesheer zo wel de Moreele als Lichaamlyke ge■ breken, in alle derzelver oorzaaken en gevolgen, heeft na; gefpeurd. „ r . Hy begint, in de Vierde Afdeeling, met eene Befchouwing . ever de Vrugtbaarheici in den Echt, en het geen daar s aan hinderlyk zyn kan; welke oorzaaken daartoe kunnen j aanleiding geeven , welke gevolgen daar uit voor de Maat; fchappy ontfpringen , en welke voorzorgen daar omtrent ïdoor de Overheid dienen genomen te worden, In bet Vyfde Hoofddeel, handelt de geleerde Schryver {over het nadeel het welk men uit het verhinderen eener \vrye keuze in het Huwelyk, voor den Aanwas eener geI zonde Bevolking tc wagten heeft -— Een Meesterftuk jvan Menfchenkennis. Het Zesde Hoofddeel handelt over \de gefchikt e middelen van Volwasfen Meisjes tot aan- \ kaande rechtfehapen Moeders te vormen. VVenschlyk jware het, dat de voorfchriften, in dit opftel vervat, door lalle , die zig met de opvoeding van Jonge Meisjes verleIdigen mogten , behartigd, en vroegtydig ingeprent wer- j den. Eli om te doen zien hoe ook Overheden daar- jvoo'r dienden te zorgen, onderzoekt de Schryver in het 1 Zevende Hoofddeel, de noodzaakelykheid, om hen, die \zig in den Echt begceven, van de plichten des Huwelyks \te onderrichten, als mede over de wyze, hoe zulks ibest door de tusfehenkomst der Overheden kan bewerkIftelligd worden. In de Derde Afdeeling, Eerfte Hoofddeel, vind men feene Wysgeerige Verhandeling over de Zwangerheid in \het algemeen , deszelfs voorregten , en de noodzaakely\kc voorzorgen ter beveiliging der Zwangere Moeders len haare Vrugt. De Recenfent getuigt, in deeze VerIhandeling, die naauwlyks 50 bladzyden bellaat, meer MenIfchenkennis, meer waare Geneeskunde, ontmoet te hebben, i dan in al wat hy 'er ooit over geleezen beeft. 1 Het Tweede Hoofddeel handelt over het Openen der | Zwangere Vrouwen , die Onver lost gefloryen zyn , ter 1 redding haarer Vrugt. Het Derde en Laatfte Hoofddeel, van deeze Afdeeling, I gaat over de, in elk Gemeenebest zo nodige, voorzorgen, voor iBaarende- en Kraamvrouwen. Onze Schrvver toont voorlaf uit de Gefchiedenisfe aan, hoe niet alleen de Grieken fien Romeinen, maar zelfs de meer onbefchaafde VolkeJren het zig tot eenen plicht hebben gerekend , om de no-  '440 J. P. FRANK, GENEESKUNDIGE STAATSREÖELINCr; nodige voorzorge voor deeze, voor de Maatfchappy ze belangryke, Voorwerpen te neemen welke nadeeien uil het verzuim daarvan te wachten zyn, hoe het voorak in onze tyden de plicht der Overheden is, daar voor, op alle mogelyke wyze, te zorgen, en door welke mi* delen, dit , in eene welingerichte Maatfchappye , op dd best mogelykfte wyze, kan gefchieden. Verhandelingen, aitgegeeven door teyler's tweede Ga nootfiehap , Vierde Stuk. Bevattende het eerfte V'fvoll der proefneemingen mei tryleii's Eleclrizecr machine in, 't werk gefield. Te Haarlem by J. Enfchedé en Zoonenl en J. van VValré, 1787. In gr. quarto, 266 bladz. Volgens het berigt der voorige proefneemingen (*), be-! ftond de groote battery , van welke de Heer van Mai rum gebruikt maakte, uit 135 Vlesfen, hebbende iedet Vies omtrent een vierkanten voet bekleed glas; en thans meldt hy ons, dat hy dezelve vergroot heeft tot een aantal van "225 Vlesfen; vormende eene vierkante battery, waarin 15 rijen, elk van 15 Vlesfen, voor elkander ftaan, hebbende omtrent 325 vierkante voeten bekleed glas. By de beproeving der lilectrizeermachine met deeze vergroote battery, is ten duidelykfte gebleeken, dat dezelve doo» dit werktuig volkomen gelaaden kon worden, en tevens dat het vermogen ten minften evenredig aan de vergrooting was ; zo dat alles aan de verwagting beantwoorde; Na dit algemeene verfiag deelt de Heer van Marum voorts mede zyne proefneemingen met deeze battery, die den nafpeurers van de verfchynzclen der elektriciteit eene menigte van byzonderheden aan de hand geeven ; welken zyn Ed. , met eene naauwkeurige melding van de wyze zyner proefneemingen, zeer onderfeheiden voordraagt. In de eerfte plaatze ontmoet men hier proeven en waarneemingen , omtrent de fmelting der metaalen; en vervolgens omtrent de verkalking der metaalen; en daar de verfchyn-i zelen, welken deeze verkalking uitlevert, niet wel zonder behulp van afheeldingen te befchryven zyn, zo heeft hy eenigen der fchoonfte Tekeningen, welken hier doof op het onder het metaal liggende papier gemaakt worden, door de kunstryke hand van den Heer Sepp in Plaat doem bren- C*) Zie A\g. Vadert. Letteroef. VII D. bl. 59^  verhandelingen van teyler's tweede genoots. 44i breiwen, met de eigenlte koleuren , die door de verkalr kin" op het papier veroorzaakt worden. Hoe meer men «deeze proeven en de daarnevens gaande Afbeeldingen dier verfchynzelen befchouwe, hoe meer reden men vindt, om Izich te verwonderen, zo over de opmerkzaamheid van den Wanrneemer, als over de keurige uitvoering van den Kunltenaar. Aan de opgave der verfchynzelen dee¬ zer proefneemingen liegt de Heer, van Marum wyders eene verklaaring dier verfchynzelen , volgens de leer van den Heer Lavoifier, wegens de verkalking der metaalen. Zyn Ed. , alvoorens een yveng voomanuci vau u« .u^u.^..* ,l„n0ry xtnliiiaanfche vooronderftelling. is naamlyk, by nadere overdenking en genomen proeven , overtuigd geworden van de gegronuneiu uei ucimw^ *1 r.„.. ,i;t nti^mpm. Rn zulks heeft hem, ter J^UVUl/iC/ UI" uil. unuw."--r- verdere opbelderinge en verfterkmg, te meer genoopt, om hier nog by te voegen eenige proeniecuniigeu uiunau ^ ■l.iu&.a ,w in verfchillende foorten van lug- iverKuiKing uli ' —•- . ,. " Iten, mitsgaders in water: welken alleszins zamenloopen ter befninltiginge der aenKwy«: van «cu boven ""die van den Heer Stahl. Het gewigt van dit on¬ derwerp, en de invloed deezer lecrwyze, ^nu ook. qooc den Heer van Marum omhelsd,) op de natuurkennis , heeft zvn Ed. ook doen befluiten , om , aan 't einde van dit Werk, een Aanhangzel te plaatzen, waar in hy de redenen meldt , welken hem bewoogen hebben om tot dit gevoelen over te gaan, en te gelyk ons aan de hand geeft K. :..,„0,;rr0 frhpt-c ,\pp7.ex leere van den Heer Lavoi- \fier; met wefker ontvouwing wy ons alhier, als te breed nitloopende , niet Kunnen upuuuum , vv«awn. «vj , Leezer tot het Werk zelve wyzende , hier van zullen afzien , en voorts nog melden waarover de verdere Proefneemingen van den Heer van Marum , in dit Gefchrift bvgebraat, gaan. Zyn Ed. °fchikt het volgende Hoofdftuk ter mededeelinge eeniger proefneemingen omtrent de nadeelige gevolgen , tot welken afleiders, die te dun zyn, of uit kettingen beftaan, aanleiding kunnen geeven; waarnevens hy eenige onderrigtingen voor de afleiders, uit de genomen 1 proeven getrokken , voegt; en wel byzonder doet zien , e dat het roode koper een beter leider is , dan het geele f koper of het yzer. Wyders brengt hy nog, in het laatfte 1 Hoofdftuk deezer eerfte afdeeling van dit Werk, by, eenii|ge proeven, ter aanwyzinge, hoe de aardbeeving en waILdeel. n. alg.lett.no. 11. ü ter-  44a VERHANDELINGEN terberoeting zom wylen door eene electrifche ontlaading & veroorzaakt kunnen worden: 't welk dient ter verklaaringel vair't geen men zomtyds in de fchepeu op zee gewaar| wordt ; te weeten , dat men , wanneer 'er op eene nieti ver afgelegen kust eene aardbeeving is, ten zelfden tyde J eene botzing of lloot gevoelt , even als of het fchip op'j eene rots of klip ftoot. Wyders behelst de tweede afdeeling van dit Gefchrift! eenige proefneemingen by de Conductors deezer Machine! in 't werk gefteld. De Heer van Marum befchryft hier! zyne herhaalde proefneemingen omtrent de voortbrenging! van falpeterzuur , door de vereeniging van zuivere lugtl en mofet (gcphhgisteerde~lugt) , volgens de ontdekking: van Mr. Cayendisch: en geeft voorts een vervolg van zyne voorige proefneemingen omtrent de veranderingen , welken de verfchillende foorten van lugten ondergaan, wanneer 'er electrifche ftraalen eenigen tyd doorloopen. Ërt laatstlyk verleent hy een verfiag van zyne nabootzing van den donder en de blikfemftraalen, ten naderen bewyze, dat dezelven met regt aan electrifche oorzaaken toegefchreeven worden. Het groote vermogen deezer Elec-. trizeermachine, en de uitgebreide ruimte der zaal, waarin dezelve geplaatst is, gaf den Heer van Marum gelegenheid , om hier van eene proef te neemen , meer in 't groot, dan_ gewoonlyk anders gefchieden kan; en zulks; ftelde hem in ftaat, om dus de natuur eenigermaate beten na te bootzen ; waar van de volgende befchryving zyner proefneeminge , wegens den Donder, den Leezer eenig denkbeeld kan verkenen. „ Verlangènde , zegt hy, twee konstwolken , waarvan de eene pofitif en de andere negatif geëlectrizeerd was, in de ruime en hooge zaal te laaten dryven, in welke ons: werktuig geplaatst is , bediende ik my van twee luchtzakken , gemaakt van het dunne vlies, het geen de koeijen voortbrengen , wanneer zy kalven. Deeze zakken , waarvan elk de inhoud had van omtrent 2 cubiek voeten, j met ontvlambaare lucht gevuld , en dus ligter dan de I dampkringslucht zynde, bezwaarde ik dezelve, door 'er' eenig gewicht aan te hangen , tot dat zy een weinig te zwaar waren om zich te kunnen opheffen. Een van dee-s ze luchtzakkeu vereenigde ik, door een yzerdraad van hetï dunfte zoort , omtrent 25 of 30 voeten langte hebbende Jl met eenen conductor aan de eene zyde der zaal ftaande,i< die met den pofitiven conductor gemeenfchap had. Deni' an-ii  VAN TEYLER'S TWEEDE GENOOTSCHAP. 443 anderen luchtzak vereenigde ik insgelyks, door een zoort; gelyk yzerdraad , niet eenen anderen conductor, aan de i. andere zyde der zaal tegens over en op omtrent 20 voeI ten afftand van den eerstgemelden geplaatst , en welke i van den negativen conductor kracht ontfing. De luchtS zakken bracht ik vervolgeus voorwaards, dezelve zo verI re van de electrizeermachine verwyderende, als de langte \ der draaden toeliet , alwaar zy op eenige voeten hoogte 1 van den grond gehouden wierden : vermits de gemelde gewichten, waar meede zy bezwaard waren,aan de einden van zyden draaden hingen , die 8 of 10 voeten lang waren. Zo dra de electrizeermachine wierd aan den gang gebracht, en de luchtzakken de electrifche krachten verkreegen der conductors aan welken zy waren vast gemaakt, reezen zy als wolken op, zo hoog als de larigte der draaden toeliet; zy naderden vervolgens door hunne onderlinge aantrekking elkander, en vereenigden zich wel haast als het ware tot eene wolk, dewelke men weder Jangzaamerhand zag daalen (*). ,, De (*) „ Schoon 'er tusfehen de geëlectrizeerde konstwolken, wanneer zy tot elkander kwamen, eene vonk ontflond, kon deeze echter geenen merkbaren flag geeven, en dus wierd hier by de donder niet nagebootst, 'n dit opzicht kwam dus de proef eenigermaate gebrekkig voor. Om dan de zamenkomst deezer geëleétrizeerde komiwolken, en het geen 'er by dezelven gebeurt, eenen meerderen fchyn van overeenkomst te doen hebben, met het geen 'er by de zamenkomst der geëlectrizeerde wolken in den dampkring gebeurt, hing ik aan éénen van deeze luchtz. kken, die met den negativen conduftor gemeenfchap had, eenen tweeden, gevuld met ontvlambaare lucht, welke met dampkringslucht vermengd was: in deeze gemengde lucht hing eene dunne koperen ketting, die op eene plaats was afgebroken, en waarvan de Hukken met een zydén draad zodanig waren te zamen gebonden, dat zy den afftand van omtrent l duim van elkander hadden. Voorts richtte ik den toeflel dus in, dat de ouderzyde van deezen negatif geëleétrizeer<(| den luchtzak, ter plaatze waarop aan de binnenzyde de ketting i rustte, een draal ontfing van den anderen luchtzak, die met I den politiven conductor vereenigd was. Deeze draal, langs de 1 gezegde ketting gaande, en dus ier plaatze, daar dezelve af1 gebroken was, één vonk geevende in de gemengde ontvlam1 baare lucht, wierd deeze hiervan aangeftoken. Dit veroorzaak1 te by de zamenkomst van deeze in de lucht dryvende konsr\ wolken eenen aamnerkelyken flag, waardoor dezelven teffefis • verbroken wierden," IU  444 VERHANDELINGEN „ De opheffing deezer konstwolken is buiten twyfFei toe te iehryven aan de vermindering van haare zoortlyke zwaarte , en deeze wederom wordt voorzeker veroorzaakt door de uitzetting der lucht, welke zy bevatten; welke uitzetting noodwendig voortvloeit uit de electrifche kracht die aan deeze wolken wordt medegedeeld, terwyl de luchtdeelen, hier door elkander afftootende, zich bygevolg van elkander verwyderen. De daaling deezer konstwolken wanneer zy elkander raaken, hangt hier van af, dat de tegenovergellelde krachten der beide zich zamen verèenigende wolken, elkander, by deeze zamer.kjmst, ten naasten by vernietigende, de vereenigde wolken dtis de kracht verliezen, die hun heeft opgehouden. „ Deeze proefneeming geeft,naar myn inzien,de volgende ophelderingen, wegens de electrifche lnchtverfchynzels. i. Zy doet ons zien, hoe eene wolk, wanneer zy electrifche kracht ontfaijgt, hier door ligter wordt, en zich dus tot een hooger en yler gedeelte van den dampkring moet opheffen. Dit verklaart derhalven de fpoedige afzondering of opheffing van wolken , welken men zomtyds ziet gebeuren, wanneer men een donderbui op eenigen afftand befchouwt: terwyl het te begrypen is, dat by eene donderbui, zomtyds fpoedig, in de eene of audere wolk eiectrilche kracht ontftaan zal. a. Dc oorzaak van den fterken regen by donderbuien laat zich hieruit zeer duidlyk verftaan. De wolken immers , die door haare electrifche kracht aanmerkelyk zyn uitgezet, moeten noodwendig inkrimpen, wanneer zy by haare zamenkomst, haare kracht verliezen, en dus de oorzaak van haare uitzetting ophoudt. By deeze inkrimping der wolken koomen de waterdeelen, welken deeze wolkep bevatten, noodwendig nader by elkander, loopen te za*men, en hierdoor te veel zwaarte verkrygende, om zich langer in de lucht op te houden, beginnen zy te daalenby hunne daaling andere waterdeelen ontmoetende, die zich met hun vereenigen, worden 'er regendruppels gebooren , welken, wanneer zv op de aarde nedervallen, des te grooter zyn, naar maate zy in hunne daa. hng meer waterdeelen ontmoet hebben, die zich met hun vereenigden. 3. De reden, waarom het dikwils by donderbuien hagelt, kan ook hier uit worden afgeleid. Eene wolk immers wordt, volgens deeze proefneeming, wanneer zy electrifche kracht verkrygt, ligter, en moet' derhalven dan hoo-  van teyler's tweede genootschap. 445 honger in den dampkring opryzen. Het kan'hier van afhangen, dat zommige welke by eene donderbui zich zomwylen tot eene buitengewoone hoogte verheifen, en dan teifens een zodanig koud gedeelte van den dampkring bereiken, waarin de waterdeelen , wanneer zy tot druppels te zaamen loopen, oogenbliklyk bevriezen, en dus hagel vormen." Wyders behelst dit Deel nog een Byvoegzel behoorende tót het eerfte Deel: het verleent ons eene naauwkeurige afbeelding van Tègkïh Electrizeermachine, welke, by de afgifte vau het voorige Deel, nog niet in behoorelyke orde was; en by het berigt hier vau voegt de Heer van Marum eene afbeelding en befchryving van den Electrometer, dien hy door Mr. Cuthbertfon heeft laaten vervaardigen ; met eene nevensgaande melding van den Elcc. trometer, volgens de vinding van Mr. Brook, door Mr. Cuthbertfon gemaakt.- Tegenwoordige Slaat der Vereenigde Nederlanden. Vyftiende Deel, Eer/le Stuk. Bevattende het Vervolg der Befchryvinge vau Friesland. Te Amjlerdam, by P. Schouten, J. de Groot, G. Warnars, enz. ïjtió. In gr. üvo. 332 bladz. Nadat de Schryvers van dit gewigtig Werk, in het laatst voorgaande Stuk (*.), eene algemeene Befchryving der Stad Harfingen gegeeven hebben , gaan zy thans over tot, het Collegie der Admiraliteit van Friesland, het welk binnen deeze Stad zitting heeft, en aan hetzelve geen geringen luister byzet, waar omtrent zy zich in eene meer dan oppervlakkige befchouwing hebben ingelaten , omdat het beltier der gezamenlyke Admiraliteits- Collegiën der Vereenigde Nederlanden , voor den bloei en welvaart, ja, zelfs voor 't beftaan van dit Gemeenebest, van 't hoogfte belang is. Dan, daar alle deeze Collegiën naar een en het zelfde richtfnoer werkzaam zyn, en niet, dan met vereenigde poogingen, het bedoelde nut daar (tellen, hebben zy zich, in eene befchouwing van het Admiraliteits Wezen niet blootelyk tot het Collegie in Friesland bepaald, zonder tevens het oog op de overige Admiraliteits-Collegiën deezer Landen te vestigen, zo dat zy, hierin eenigzins (*) Zie boven, bladz. 117, enz. li 3  44 TEGENWOORDIGE STAAT zins buiten het beftek van hun Werk getreden , den alge* meenen oorfprong, beltier en rechtsmacht der gezamenlylyke Collegiën hebben voorgedraagen, met een beknopt verhaal der gefteldheid van ieder Collegie in 't byzonder. Dit afgehandeld hebbende , gaan zy over ter befchouwing van de Slatting der Zuiderhaven te Harlingen, en hier mede de Stad Harlingen verlaatende, komen zy tot Westergo's vierde Grieteny Baarderadeel, welke ten Oosten grenst aan Leeuwarderadeel en Ydaarderadeel, en ten zuiden aan Rauwerderhem en Wymbritzeradeel, door middel der Jagtvaart van Leeuwaarden opSneek,de Swette genoemd ; ten Westen aan Hennaarderadeel, en ten Noorden aan Menaldumadeel, volgens op de Kaart aangewezen Scheidliniën. In deeze Grieteny liggen vyftien Dorpen, in de volgende order. i.; Jorwerd, 2.) Weidum, 3.) Oosterwierum, q.jMantgum, 5.) Wieuwerd, 6.) Bozum, 7.,j Britswerd, 8.) Oosterlittens, 9.) Winfum, 10.) Baard, 11.) Huyns, 12.) Hylaard, 13.) Lyons, 14.) Jellum, 15.) Beers, welke Dorpen hier allen breedvoeriger befchreven worden. Hierop volgt Hennaarderadeel, dat de vyfde Stem op den Landdag in de Kamer van Westergo beeft , en praalt ten Oosten aan Baarderadeel en Menaldumadeel; ten Westen aan Wonzeradeel; ten Zuiden aan Wymbritferadeel , en eindelyk ten Noorden aan 't Rechtsgebied van Franeker , Franekeradeel, en aan een gedeelte van Menalduma deel, van welke Grietenyen Hennaarderadeel, ten grooten deele door Scheidliniën , die op de Kaart zyn aangewezen , wordt gefcheiden. Deeze Grieteny, welke uit zeer fchoon Weidland bellaat, (wordende daarin maar weinig Zaadlanden op eenige terpen of heuvels gevonden, waarin veele vermogende Boeren woonen, die aanzienlyke Koemelkeryen hebben,) heeft 12 Dorpen, die in de volgende ordiT Stemmen. 1 ) Henuaard, een klein Dorp, van maar tien Stemmende Plaatfen , van 't welk echter de Grieteny den naam heeft ontleend : 2.) Itens, 3.) Lutkewierum , 4..) Oosterend, 5.) Waaxens, 6-) Koebaard, 7.) Wommels, 8.) Hydaardt 9.) Welsryp, 10.) Baywn, 11.) Spannum, ia.) Édens. De zesde Grieteny van Westergo is Wonzeradeel, welke niet zonder reden wordt gehouden voor de vermogend, {te en voordeeligfte der geheele Provintie: dezelve grenst ten'Westen aan Zee, ten Zuiden aan de Staas Landen van  van friesland, 447 ! van Workum; en aan de Grieteny van Wymbritferadeel; i ten Oosten aan Wymbritferadeel en Hennaarderadeel, en : ten Noorden aan Franekeradeel en Barradeel , meeren! deels door in de Kaarten aangewezen Scheidliniën- Dit ( Wonzeradeel wordt verdeeld in Binnendyks en BuitenI dyks , door een' Dyk of Slagte, die van de Pinjumer ( Halsband of Ringdyk Zuidoost .aanloopt; voorts Zuid| waards over de Schaarderzyl, dan Oost waards over de Exmorlterzyl door Exmorra ; daarna met eene bogt over de Tjerkwérderzyl , en voorts , langs den Noordkant van Sensmeer, in Wymbritferadeel. Door deezen Dyk wordt de Grieteny zodanig gedeeld , dat 'er juist i dertien Dorpen ten Westen van denzelven, of Buitendyks, en 13 andere ten Oosten liggen; wordende van het zeven- en twintigfte Dorp Exmorra, de Kerk cn Pastory op den Dyk gevonden, en het Dorp zelf in Binnen- en Buitendyklter gedeelten gelcbeiden; echter zo , dat het eerfte ver het grootfte zy. Deeze 27 Dorpen , waaruit deeze Grieteny, in welke veelerhande groote en kleine Wateren gevonden worden , beftaat , ftemmen in de volgende order: 1.) Arum, 2.) Alling of AlUngaivier, g.) Burgwerd, 4.) Cornwerd, 5.) Dedgum, 6.) Exmorra, 7.) Engwier of' Abblngawlcr , 8.) Gaast, 9.) Ferwoude, 10.) Grioenterp ,11.) Hiclitum, 12.) Herlwerd, 13.) Hieslum , 14.) Idzegahuifen , 15O Jumswerd , 16.) Lollum, 17.) Longe-rhou, 18.) Makkum, 19.) Plngjum, 20.) Bar. rega , 21.) Beaam, 22.) Schettens, 23.) Surich, 24.) Scliraard, 25.) Tjerhverd, 26.) Witmarfum, 27.) Wons. Na deeze Dorpen allen min of meer uitvoerig befchreeven te hebben, gaan de Schryvers over ter befchouwing van de Stad Bolswerd, gelticht in de 8fte eeuw, en'wel in 't jaar 715, zo als uit het opfchrift van het Stadhuis kenbaar is. Zy is de tweede Stad in rang en zitplaats in der Stedenkamer, gelegen in 't Kwartier van Westergo, en wel in de Grieteny van Wonzeradeel, paaiende alleenlyk met haare gerechtigheid ten Zuidoosten aan Wynbritferadeel, en rondfom met goede graslanden omringd; zy was eertyds-omkleed met een fteenen muur, doch thans met een Kapitaalen aarden wal en -borstweering, beplant n met boomen, welke dus een lommerryk en vermaakelyk ij vvandelpad aan de Burgers en Ingezetenen verfchaft. Deeze Stad in haare gedichten en regeenngsvorm be3 fchouwd hebbende, komen wy tot de zevende Grieteny •1 van .Westergo , wymbritseradeel genaamd, welke GrieIi 4 te-  44* TEGENWOORDIGE STAAT teny wel de grootfte van Westergo in uitgebreidheid is, j doch minder Hemmende plaatfen en floreenen heeft daal Wonzeradeel, 't welk eensdeels ontllaat uit de kleinheids der meeste dorpen, en anderdeels uit de menigvuldige! groote wateren en uitgebreide buitendykfter Weidlanden,! die weinig inwooners bevatten. Men telt in deeze Grie-j teny van Wynbritzeradeel agtentwintig Dorpen, waarvanrl veertien Binnen en de overige veertien Buitendyksj gelegen zyn; dezelve (temmen in de volgende orde: i)J Oppenhuizen, 2.) Üitwellingerga, 3.) Joriryp, 4.) HomA merts, 5.) Smalkbrugge, 6.) Woudsend, 7.) Ipekolsga ofi Epekolsga, 8.) Indyk, 9.) Heeg, 10.) Gaastmeer, 11.) Nieuw* óf Nyhuizttm, 12.) Zandfirde of Zandvoord, 13.^ Oudega of Oldega, 14.) Idzega of ook Idzinga, 15.) Oosthem, 16.I Abbega, 17.) fFesthem, 18.) Wolfum, 19.)) Nieuwland, 20.) Folsgara, 21.) Tjallehuizum , 22.) brechtum, 23.) Tirns, 24.) Schamegoutum, 25.) Gojinga,, 26.) Lojinga, 27.) Got , 28.) Opjingawier. Na de befchryving deezer Dorpen befchouwen wy de; Stad Sneek, in de Friefche Landtaal 6>z/;r genaamd, welke, na Leeuwaarden en Harlingen, een der fchoonfte en; verrnogendlte Steden van Friesland is , zynde in het: Kwartier der Steden de vierde in rang. De oorfprong; deezer Stad is onzeker, en van overlang onder de puinhoopen der Oudheid begraaven. Men kan 'er alleen van zeggen , dat Sneek in den jaare 1268 nog maar een gering Dorp was, 't welk allengs in bloei toeneemende in 1294 tot eene Stad verheven , en met wallen en graften bevestigd wierd. In 't volgende jaar brandde de Stad, op twee buizen na, geheellyk af, doch was in 1328 reeds wederom in een matigen bloei, waarin dezelve federt grotelyks heeft toegenomen. Deeze Stad in haare ged ante, gebouwen, gefchiedenisfen en regeenngsvorm befchouwd hebbende, gaan wy over tot de Stad Hst, in 't oud Friesch eertyds TUs genaamd, terwyl dezelve in de gewoone Hollandfche taal den naam van Ylck droeg, omdat de Friefen de K in tz of ts veranderden, en daarom voor Sneek Snits, voor Kerk Tzerk , en voor drinken drintzen , zeiden. De .Stad zelve is gelegen in de Grieteny van Wymbritferadeel, een klein uur gaans, ten Zuidwesten van Sneek, aan 't beekje de Geeuw, welke hier, voor een klein ge- ï deelte in 't Noordwestëinde doorloopt, en voorts Zuid- f! . oost- \  VAN FRIESLAND. 449 (■eostwaarcls, drie aanzienlyke takken geeft, wier muldelfte K de lengte genoegzaam door de geheele Stad fchiet, ter'wyl de Noordelyke en Zuidelyke , onder den naam van llDygraft , rondom dezelve loopen, en zich in 't Zuidooslitelyk einde der Stad, wederom daar mede in een Vaari warer vereenigen , 't welk van daar naar Jortryp en elders iloont. De Stad ftrekt zich dus, in 't lang, van 't NoordIwesten naar het Zuidoosten uit, flaande alle de huizen, behalven die aan de Geeuw gevonden, en Popmabuuren 1 genaamd worden, ter wederzyde van *t voornoemde middelfte Vaarwater. De Oorfprong , Privilegiën, RegeringsIvorm, en Gebouwen van deeze Stad bezigtigd hebbende, I gaan wy over ter befchouwing eener Grieteny, die on1 der dei Grk'tenyen van Westergo, de achtfte in rang is» f en, o-clyk haare naam van Remelumeroldevaart en NoordI volde genoegzaam te kennen geeft, uit twee deelen beI ftaat. Het eerfte, namelyk: Hemelumer Oidevaart, eertyds I Hemerlumer Oenfert, en ook wel Oldephert genaamd, is I het westelyktte , en ook het waterrykfte van beiden. I Het andere gedeelte is het Oostelykfte en Wöudgrond; I zynde daar aan de naam van Noordwolde gegeeven, niet, I om dat het Noordelyker dan Oidevaart gelegen is, maar ■ wel om dat het in het Noorden van andere deelen der | Wouden gevonden wordt ; doch, behalven deezen naam, I droeg hetToudtyds ook nog dien van Yga-wolden, en niet I onwaarfchynlyk naar Tge Galama, die eertyds groote goe1 deren hier omtrent, en een trelfelyk Stins te Oldega, bezat. { Wegens de veelheid der Meeren en Stroomen, is deeze j Grieteny by uitneemendheid vischryk , en de Landeryen 1 beftaan in Oidevaart, ten grooten deele uit laag WeidI en Hooilanden , terwyl in Noordwolde veele Klyngronden I gevonden worden , waaruit Turf gegraaven wordt. Zy 1 heeft negen Dorpen, die. in de volgende order Stemmen: 1 i.) Hemelum , 2.) Koudum, 3.) IFarns, 4.) Scharl, 5.) f Molkweerum , 6.; Oldega, 7.) Nycga, 8.) Elahuizen, 1 n.) Koldenvolde. 1 Ten befluite van dit Deel , vinden wy hier de Befchryj ving der Stad Stavoren, die buiten twyfel de oudfte, en i weleer de grootfte en vermogendfte Stad van Friesland i was, zynde haare Haven een der diepfte en veiligfte gefi weest in oude tyden, waar door de Ingezetenen gelegen{ heid hadden, om groote fchatten te verzamelen, die, geI lyk alomme , ook hier de bronaders waren van Pracht en Weelde, welke de oude Schryvers, by vergrootinge, zo^ li 5 da-  45° TEGENWOORDIGE STAAT VAN FRIESLAND. danig uitmeeten , dat zy niet fchroomen te vertellen, datil men te Stavoren, de Hoepen en drempels met Goud enn Zilver befloeg , waar van het fpreekwoord kwam: De ver-, weende Kinderen van Stavoren. Doch gelyk veele voor-y naame Kooplieden , door 't opflyken haarer Vaarwaters, j zyn vernederd geworden , zo trof ook Stavoren het zelfdea lot, dewyl een Zandbank, het Vrouwenzand genaamd,] allengs voor de Haven opfchoot, en de nadering van zwaart geladen Schepen belemmerde, welk toeval, by de Kro«nykfchryvers toegefchreven wordt aan de dartelheid eenen ryke Weduwe. De Franfche Koningen. Door mercier. Uit het Fransch\ vertaald. Eerfte Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart ,, 1787. In gr. Svo. 358 bladz. Dit Werk van den vernuftigen Mercier behelst geen- • zins eene uitvoerige Historie van Frankryk, maar veel i eer een flaauw aangezet tafereel van de gebeurtenisfen ,, geplaatst in een betreklyk licht tot den Monarch, onder ■ welken zy zyn voorgevallen, 't Is de invloed van den 1 Oppervorst en zyne Staatsdienaaren op de Natie, en de : veranderingen , welke de omwenteling der tyden en ze- • den, van tyd, tot tyd heeft gewrocht, die hier onderzocht: worden in derzelver betrekkingen tot de Staat- en Zedekunde. Om den Leezer een denkbeeld te geeven van des Schry- . vers ftyl en behandeling , zullen wy hier eenige trekken laaten volgen , waarmede hy het Karakter van karel den Grooten heeft afgefchetst. Na vooraf eenige zyner Krygstochten , waar door hy zyn heerfchappy meer dan de helft uitbreidde , verhaald, en zyn geweldig gedrag en onmenfehelyke wetten tegen de Saxen te hebben gefchetst, gaat hy dus voort. ,, Groote en zeer gewigtige dienden, zo aan de Natie, als aan de nabuurige Mogendheden wierden 'er vereischt; om te beletten, dat men uit deeze onderfcheidene en bloedige trekken niet het meerengedeelte van Kareis afbeeldfel famenfleldc. Doch edelmoedig zynde jegens elk die geen Sax was, zag men hem meermaalen den vrede herdellen in Italië, de gefchillen der kleine mogendheden, gereed om elkander ie verflinden, byleggen, het vergieten van Christen-bloed zorgvuldig voorkomen, doorluchtige en  DE FRANSCHE KONINGEN, DOOR MERCIER. 451 Mi n'et minder nuttige verbonden fluiten, en eindelyk de irust herftelten in zyne uitgebreide (laaten. Hy wandelde, om zo te fpreeken, midden door Ëutrop'a, als de zegsman aller Vorften, door den pert'oonlylen invloed zyner grootheid de woelachtige en lehraapkuchtige eerzucht beteugelende, kwytfcheldende, ftraffenjde, overal de billykheid doende heerfchen, hoewel hy het ieeweld in handen bad. ; Hy overwon de Saraceenen. Deeze eeuwige vyanden van den Christen-naam hadden den weg naar Europa ge. (vonden, en het pad eenmaal gebaand zynde, fpoeduen Cv. by tusfchenpoofen, derwaarts, en hielden de volken jin geduurige angst. Hy veroverde Oostenryk en Hungafrye. Hy hechtte het Hertogdom Beyeren aan de Franfche [Kroon, zette de grenzen uit, bemachtigde de Eilanden iMaiorka en Minorka. Grooter, nuttiger en gevvigtiger egIter voor Frankryk was het, dat hy een fcheidsmuur opIwierp tegen de Noormannen, welke landingen deeden op 1de kusten, die altoos ongemeene en heillooze voetftappen [nalieten. . 1 , Als een groot man had hy voorzien, dat het JNoorliden', binnen kort, van nieuws zou voortbrengen deeze onItelbaare en woeste plundenaars, dat zy wederom wyd en jzyd zich zouden verfpreiden om het Vaderland een wyd ;geöpende en misfchien doodelyke wonde toe te brengen; Jwanneer hy de aandacht vestigde op dit zwervend volk, E welk alleen van den roof wilde leeven, en den akkerribouw verfmaadde, begreep hy dat het altoos geducht zyn rjzoude in zyne verhuizingen, althans indien het niet voltt komen meester of volkomen uitgevoerd wierd. Alles 't §geen een geflepen en veruitziend vernuft konde beveelen, adoor het neemen der verftandigfte maatregelen, wierd te werke gefteld. Hy bezogt zyne havens en deedt Schepen bouwen, ï of'liever lange houtvlotten, die altoos gewapend en van il't nodige voorzien, den mond der Rivieren telkens beI waarden. Alle de Kusten waren 'er mede bezaaid; en, j 't geen ons moet verbaazen en doen verwonderd ftaan, I is,"dat deeze foort ven Zeemacht, fterk naar gelange van I de'n tyd, en wier verdeediging evenredig was aan den u aanval, de wacht hield van den mond des Tibers tot aan I den uithoek van Germanie, dat wil zeggen, tot aan DeI nemarken. Geheel Europa wierd dus bewaakt en gedekt door " Ka.  45a DE FRANSCHE KONINGEN, Kareis werkzaame en toeziende hand} en het hoofddoek! wit zyner overdenkingen was, een Bolwerk op te werJ pen tegen den ftroom, dien hy zag naderen, en welkenl de Franfche dapperheid, overeenkomftig met zyne te wel gegronde vreeze, niet altoos kon beteugelen. -J „ Niet zonder het ftorten van traanen, was hy gedagtiai aan den toekomenden rampfpoed, welken deeze inval terfl eenigen dage zou veroorzaaken; hy zag dat tydflip aldl tegenwoordig, en dit ontzaglyk toekomende was voor] hem reeds aanwezig. Dikmaals beval hy zyne zoonen dit5| Bolwerk te onderhouden ; doch toen hunne befchreiens-il waarde _ verdeeldheden den Dyk, met zo groote kosten! aangeleid, hadden verbroken, zag men alle Provintiën een! prooi van de verwoestendfte invallen; alles wierd plat geij loopen , en de Rivieren van Frankryk wierden met bloed» geverfd. ; „ Te midden der luisterryklte en zegepraalende tochten/ in alle landen gekenmerkt door daaden van grootheid en* moed, terwyl hy Europa bykans elk jaar doorreisde leven geevende aan het Ryk, waarvan hy , om zo tc fpree^ ken, de uitgebreide en levenwekkende ziel was, gaf hv zich over aan andere befpiegelingen , vreemd van het! Krygsberoep , welke de Veroveraars zelden gekend heb-, ben. Hy hield zich bezig met nieuwe Wetten, Schikkingen en Inftellmgen. Onze eeuw kan ze roet verfmaading.beoordeelen, zonder misfchien daartoe gerechtigd 'e zyn-: doen deeze ongevormde wetten waren wonderen van! Wysheid en Verftand, in deeze dagen van onkunde Onophoudelyk bezig met zaaken van Regeeringe, veranderde ■ hy ieder jaar 't geen hervorming behoefde ; de Staatsön- ', beilen trad hy te gemoete. Indien de Wetgeeving in de daad niet anders zy, dan een geneesmiddel, toepasf-lvk op onze telkens wederkeerende rampen, moet de beweeg-' baare Wetgeeving alle gedaanten ter geneezing aanneemen ; zy moet van zelve veranderen , zo ras zy krachteloos is. Dewyl zy de dwaaling onophoudelyk moet verwerpen , moet zy weeten haaren weg te hervatten ' bever, dan ten algemeenen nadeele blyven ftil ftaan. Ein' delyk met eene houding, wyd verfchillende van de fivf zinnigheid, moet zv zich fchikken naar de ontelhaare 4" vallen , in welke men haar nodig heeft , omdat zy &dc wacht moet houden over de voorvallen die in 't oon loopen, voor dat zy met toekomftige voorvallen zich be moeije. uc* r De- I  Id00r mercier. 453 , Dewyl karel altyd werkzaam was , genoot hy het onwaardeerbaar voordeel , van met zyne eigene oogen te tien of zyne bevelen getrouwelyk volvoerd waren. Het Polk hield hy onophoudelyk in 't oog; hier beval hy het Kanleggen van een algemeenen Weg, daar deedt hy een örug leggen , of maakte een Rivier bevaarbaar; elders ïemoedigde hy den Landbouw of den Koophandel. OnjaogelykDkon hy misleid worden; zyn oog zag, zyn oor ioordé ; geene wolken waren 'er tusfehen hem en de vaarheid. Alle de Provintiën deelden beurtelings in zyne veldaadeu, en het indrukzel zyner doorluchtige voetftaplen gaf het leven aan 't geheele Koningryk. Heldhaftig was karhls deugd, zonder praal. Zy behoefte niet de weelde, welke de Oppervorften omringt, en -elf de plaatfen voor hun vermomt, welke zy doortrekken : want het gelaat der Steden neemt, ik weet niet 10e ', eene leugenachtige gedaante aan , by hunne nadejjpg; de Koningen wierden bedrogen op de openbaare we>en zo wel als in hunne Paleizen. Alles veraart , om ïeillooze en noodige waarheden voor hun te verzwyger. 3eene Koninglyke pracht ftelde karel ten toon , dan wanneer hy zyne algemeene Vergaderingen hieldt, en deLyl Aken 'hem zeer behaagde, hielden de Staatelykheid en jde Majefteit des Troons hier haar verblyf. Niets onder*" ifcheidde overal elders zyn gewaat en kleeding van die des tvelgeftelden Butgers. Maatigheid is de moe'er veeier j&eugden ; hy bezat haar; te beter was hy daarom tegen Vermoeidheid gehard ; en een trotsch voorkomen altoos iveifmaadende, wierden de heldhaftige bedryven, hem geïmeenzaam Een allerdiepften eerbied had deeze Veroveraar voor de iWetten; by befchouwde ze als nog nodiger dan de Wajpeneu. De Wetten, uit haaren aart, bewaaren en befchcramen. In de algemeene Vergadering der Natie, verfcheenen Me Leden van den derden Staat, nevens de Edelen en de Jpisfchoppen ; hier beraadflaagde elk over Staatszaaken , en ddroeg zyn gevoelen voor , om de Wet te verlichten. jGoedgekeurd en in gefchrift gefield zynde, volgens den feaamgevoegden wil van alle de Standen , kondigde karel sd'ezelve af, en verleende alle middelen, om ze, in 't veravo\a, nog heilzaamer voor de Natie te maaken ; deeze ibad^dan eene aanweezigheid, welke, in baar eigen oogen «haar veradelende, haar in een ftaat van kracht en bloei ibewaarde. _ „ De  454 de fransche koningen, „ De onkunde en ledigheid merkte hy aan als de grootfli der ondeugden, en bekwaam , om ze allen voort te brerJ gen. Allerwege zogt hy zyn werk. In zulker voege! verdeelde hy zynen tyd, dat, 't zy hy in 't Veld of tel Hove ware, alle zyne uuren geregeld waren, en tot ocl derfcheidene nutte bezigheden beltierd wierden. Grooti Mannen verdubbelen aldus hun beftaan , en doen de lui| heid verwonderd liaan, die, in haar volftrekt niets doenn zich nog beklaagt, dat de tyd, die zy verbeuzelt, tl fchielyk voorby gaat. ,, De Jonge Edellieden, wierden ten Hove en onder zyn oog opgevoed; al vroeg kende hy dus hunne neigingea en vatbaarheid. Hier naar fchikte hy zich in hunne bel vordering ; dikmaals had hy in den mond deeze woom den , eenen Oppervorst waardig: Dc Landeryen kunnen geërfd worden, maar de Eerampten en Bedieningen moe ten de eigendom der verdienden zyn. „Ernftige lesfen gaf hy aan de weelde zyner Hovelingen! Wanneer hy hen prachtig uitgedost zag, in een zydei jtewaat , met kostbaar Bont gevoerd , deed hy hen in al len haast op de Jagt gaan, en'voerde hen in de bosfehen midden door ftruiken en Itruwellen. De pronkers keerdeil te rug met gefcheurde kleeden, of doornat van den regeni; Dan gedoogde hy niet, dat iemand van gewaat verander i de; in 't byzyn van iedereen fprak hy hen aldus aan i Ziet eens toe, hoe gy 'er uitziet , terwyl myn Manpl va> Schaapsvel, welken ik, naar gelange van 't wéér, zo al ik wil, omkeere , even mooi is als gister. Schaamt u • en leert u als mannen kleeden; laat de Zyde en he 'jooizei voor de vrouwen. Liet kleed is voor 't geèruikll en niet voor de jlaatfie. Karf.l de Groote , met zynen Schaapsvellen Mantel, zal een belangryker voorkomen heb! ben, dan, indien by omringd ware van alle de ydelé fie raaden der weelde. Onze hedendaagfche frederik, mei zyne oude laarsfen, was hy daarom minder groot ? „Niet meer dan éénen aanmerkelyken wederfpoed haer hy, geduurende al zyn leven; 't was, na de onderbreng ging van al het Land tusfehen het Pyreneefche GebergtA en de Ebus. By het te rug trekken over de Rergen, wierd s zyne achterhoede aangetast door de Gaskonjers. Veel volk 3 verloor by in de valei van Roncevaux , waarvan in da Romans zo veel wordt gefproken. Zyn Neef, de verf maarde Roeland, fneuvelde aldaar , dezelfde gevolgen hadjr! toenmaals dit voorval, als naderhand turenne's doodl Langt;  door mercier. 455 Lang klonk het door geheel Europa ; men fprak niet dan : van deezen llag. De dichtkundige verbeelding draalde niet, met daarvan te ontleen en de wondervolle verdichtI fels , welke de fchitterende arioste zedert, met alle de bevalligheden zyns vernufcs tooide." Dagverhaal eener reize van Basfora na Bagdad, en verder door de kleine Woeftyne na Aleppo enz. in Italië , door een Officier, in dienst van de Oostindifche Maatfchap. py in Engeland. Uit het Engels ch. Met eene Kaart. ■ lt7aarby gevoegd zyn Brieven en andere Stukken, 'gefchreven van den Heer vaslin, Conful der Verecnigdc Nederlanden te Alexandrie, aan H. H. Mog. enz. Te Amjlerdam by J. Yntema, 1787. Behalven het Vo»r. werk, fterk, dat, ware het in goeden ftaat, en wierd het welt verdeedigd, het in te neemen naast aan het onmogelyke; zou wezen: het heeft binnen zyne muuren overvloed l van uitmuntend water. Het paleis van den Providitore; is in het kasteel, en werd herfteld en gereed gemaakt: tot het ontvangen van een' nieuwen Gouverneur; hebben-■ de de voorige zyn verblyf in de dad gehouden. De j Venetiaanen hebben op het Eiland eene bezetting van i omtrent 500 mannen; maar hun voornaamde vertrouwen is op hunne Vloot, en op het Eiland Corfu. Wierden. de Vloot en dat Eiland eenmaal vermeesterd, zy zouden fchielyk alle hunne bezittingen in de Levant verliezen. ,, Van het kasteel heeft men een gezicht van meer dan twintig [Engelfche] mylen ver, over eene der fchoonst: bebouwde valeien , welke ik ooit aanfehouwd hebbe, op eene aangenaame wyze doorzaaid met landhuizen, behoorende aan de onderfeheiden Edellieden en fatfoenlyke Heeren der plaatze. Schoon dit Eiland Hechts klein'is, brengt het alles voort, wat tot weelde des leevens dient, en men dryft 'er een' zo uitgedrekten handel in Korenten, het voornaamde voortbrengfel des lands, dat de meeste gewesten van Europa van bier voorzien worden van die waar. De Korenten worden aangekweekt in eene groote vlakte, onder de hefchuttinge van bergen, niet verre van den oever des Eilaiids. De zon heeft 'er daardoor te meerdere kracht op, en brengtze fchielyker tot volmaaktheid. In het droogen, draagt men groote zorge om te \ ver- I  van bassora na bagdad. 457 verhoeden, dat zy eenige de minfte vochtigheid vatten. Want, indien dat gebeurde, zou de geheele oogst naar men zegt, bedorven zyn, en op de markt mets gelden. ■ üülDit Eiland brengt ook de fchoonlte Perfiken van de waereld voort, en groote menigten van Druilen, van welkTde uitmuntendrte wyn gemaakt, en na verfchillende Landen gevoerd wordt. In het kort, Zante zoude een lEn Paradys zyn, voortbrengende alles,.wat men wenTchen konde , indien deszelfs Inwoonders met groot gebrek i hadden aan brandltoffe; zynde het hout er zeer fchaars, ïiettegenftaande men zegt, dat eertyds het geheele Eiland !Vtbttad?yrvïrfcheiden fraaie Griekje Kerken in jwelke men fommige verwonderenswaard.ge fch.lderyen kan Jen De ftraaten zyn 'er van eene tamelyke lengte, by Bék rein en zuiver, en de huizen zyn netjes gebouwd. Men zegt, dat het Eiland meer dan 30,000 inwoonders bevat we ker grootfte gedeelte Grieken zyn, (niettegenllaande de Venetiaanen getracht hebben 'er de Roomfche Kerkzeden in te voeren,) allen onderdaanen van het Doorlucndgè Gemeenebest van Venetië. Zy zyn m het Sgemeen een vriendlyk flag van volk jegens Vreemdchneen De Vrouwen zyn in haare perfoonen meer dan gemeen fchoon, en zeer vry met haare gunlten ; maar ter S«er tyd z'eer geneigd tot yverzucht en wraaidust: uit weken hoofde het gevaarlyk is, veele liefdesverbindtemsS te hebben, als zynde het bier niets ongemeens, dat I men by zulke gelegenheden, aangerand worde door moordenaren, die, door de beleedigde partye voorbedachtelyk gehuurdL zyn: en zeer zelden gebeurt het, dat men hun ontkoome. De laagere rangen van menfehen zyn er naar5 i worden! door de verwaarloozinge der Regeer.nsè dikwyls gehuurd by de bovengemelde gelegenheden Wanneer een moord bedreven is wordt de zaak gemaklyk Welegd door een gefchenk aan den Gouverneur. Welk veTwyt is het voor een befchaafd Volk, te verdraaien dat zulke verfchrikkelyke misdaaden onder zyn rechtsgebied ongeflraft bedreven worden! De Gouverneur, die fltoos een Edelman van Venetië is, houdt deezen post flechts voor twee jaaren. Ik kan met nalaaten hier een : fitte te verhaalen van het gedrag eens voongen Gouverneuri deezer plaatze, welke zich onderfcheidde door de Sengheid zyner ftrafoefeningen. „ Twee: Melhuden van Zante, een gefchil hebbende over eene Juffrouw, werd ? II. deel. n. alg. lett. nu. 11. K k » een,  reize A een van hun door de zelve aangezet tot het huuren vani „ iemand om den anderen te vermoorden. Dit gedaan en de moordenaar vervolgens in hechtenis geraakt zyn.-| de, werd deeze (nieitegenltaande allen invloed, die tori zyne behoudenis vverd aangewend) veroordeeld omti 3) doodgefchoten te worden. Des daags voor dat het vonJ „ nis ter uitvoer ftondt gebragt te worden, verwierf del „ geene, die hem te werk gefield had, met groote moeit 1 „ te, een heimelyk gehoor by den Gouverneur, en vinden*! 3, de denzelven doof voor alle verzoeken , vraagde hy ] s, of, indien de Doge van Venetië zelve hem 'verzocht! „ het leeven des misdaadigen tc fpaaren, hy het dan zouj 3, doen ? Hierop ten antwoord ontvangende, dat de Doge! zyn meester was, en gevolgelyk hem konde beveelen Hortte de andere onmiddelyk eene groote beurs vof Zechinen (de Venetiaanfche zechinen zyn beftempdd; 3, met de beeidtenis van den Doge) op dé tafel uit, eni fprak den Gouverneur aan , met deeze woorden, 'zie' eens hoe veele D^gen u tegenwoordig fmeeken, kunt' „ gy ban wederllaan? De andere erkende gereedlyk, dar ■„ derzelver aandrang de rechtvaardigheid in dit »evall j, overmogt, en tekende op het oogenbiik de vergiffenis; des kwaa Idoenders.'' ,, Ik had de nieuwsgierigheid' van twintig [Engelfchell ihylen landwaards irt te trekken, om twee bronnen vani eene vloeibaare floffe, die grootlyks naar teergelykt, wél-, ke uit de aarde ontfpringen, te gaan bezichtigen. Hei water is zeer koel, en goed van fmaak, fchoon men ge- ' diVuriglyk de teer op de oppervlakte ziet opborrelen. Ik ben verzekerd, dat deeze bronnen, indie» zy behoorelyk bewerkt wierden, aan het Gemeenebest een zeer grootVO'Tdeel zouden toebrengen, eu dat zy eens wysgeerigen; ondetzoeks zeer wel waardig zyn'. „ De Regeering van dir Eiland ftaat onmiddelyk onder het rechtsgebied van den Generaal van Corfu, tot weke alle beroepen op hooger rechtbank moeten gericht worden. Dit eiland Corfu naamlyk , t.s, (eelyk onze Schryver wat laager aantekent.) de verldyfpkms van den. Gouverneur Generaal, wiens rechtsgebied zich uitftrekt over alle aan het Gemeenebest van Venetië onderworpen eilanden in de Levan'fche ZeeSn , en [ leeze post! wordt befchnuwd, als een der groot fte eerampteu, welke zy eenen onderdaan kunnen op.lraagcn. Hv' frrf Gouverneur] is altóós een Edelman van den eerllen rang, eu heeft  van bassora na bagdad. 439 heeft zyne bediening voor niet meer dan drie jaaren, ia I welken tyd hy zyne goederen tamelyk vermeerdert; en l wordt , by Sm terugkomst te Venetië , doorgaans be■ vorderd tot den eerftaat van den Raad. . Bv dit Dagverhaal heeft men nog gevoegd eenige brieven en andere Stukken, gefchreeven door onze» Conful Wattin te Alexandrie, dje den fvederduitfehen Uitgee er vau goederhand bezorgd zyn , en welken , als beueklyk tot den Indifchen Handel , zeer wel by dit , en t bovengemelde, Dagverhaal van den Heer Capper, voegen De'Heer Vadin naamlyk , bemerkt hebbende , dat de •Ridder dc Truguet , uit naam'van den Heer Uiotjeul, Afgezant van Frankryk by de Ottomannifche Porte eene geheime onderhandeling had aangegaan met Muuit £ey, den Gebiedvoerder over Egypte, betreffende de vrje vaart der Franfche Schepen, langs de roode Zee , opSuez, en het verder vry vervoeren der Indifche Koopmaulchappen na Cairo, Helde terftond alle zyne poogingen in t werk, om, ware liet mogelyk, regt agter dit geheim te komen; en 't gelukte hem eerlang een afkluift van dit Verdrag, mitsgaders nog van eene byzondere Overeenkomst met .fo/clh Cas/ab , Oppértolmeester van Egypte, magtig te worden. Dit verkreegen hebbende, zond hy het zelve met eene nevensgaaande vertaaling aan H. H. Mog., ais oordcelende het van zynen pligt .te zyn H. H. Mog keunis te geeven van-eene vemgtmg , die de ilelzels va, Staatkunde en Koophandel van dat ryke Land t'eenemaal kon veranderen. Te gelyk had hy ook, ra navolging van den Heer Fvidder de Truguet byeenverzameld de waarneemingen van verfcheiden Engelfche Kapiteins, betreffende de Roode Zee, toen het hun nog.vry ftond op Suez te vaaren; en daaruit eene naauvykeunge kaart van Aft Roode Zee gemaakt; welk alles hy rasgelyks aan H. H. Mog. opgedraagen heeft; ten einde dus van zyne zyde alles aan te wenden, wat hy oordeelde den. Staaten van dienst te kunnen zyn , ingevalle deeze gewignge onderneming der Franfchen gelukkiger Haagde, dan die der Engelfchen voor eenige jaaren, waar toe de verandering van Kuftandigheden en' de tegenwoordige toedragt van zaaken, mogelyk aanleiding zoude kunnen geeven. De opgemelde onderhandelingen zyn getekend 9 en 03 Jnnuary 1785. en de Brievgn van den Heer Conful Vaihn zyn van 25 I Juny 1785. ; Kk a ). thom-  4-0o j. th0ms0ns j. thomsons Jaargetyden. Uit het Engehch vertaaldIJ door j. lublink, den jongen. Te Amjlerdam, by de'tl Erven P. Meijer en G. Warnars. 1787. In gr. Svo.. Behalven de Voorrede, 31.8 bladz. De Heer Lublink, zo voordeelig by ons bekend, als de» Vertaaler van Geilerts Zedelesfen en Toungs Nachtge-l dachten , verrykt thans de Nederlandfche Letterwaereldl met eene zeer keurige en fraaije overzetting, van de Jaargetyden van den beroemden Engelfchen Dichter J. ThomA jon. Niet beter oordeelen wy de fchoonheid der Vertaa-I ling aan onze Landgenooten te kunnen doen kennen, danl door een gedeelte by te brengen, 't geen op het tegen-] woordig Jaargetyde zo wel toepasfelyk is. ,, Zie de verwelkende, veel kleurige bosfchen, doorij eene opvolging van fchaduwen, het geheele Landfchap:! bruiner maaken. Een gepakte fchakeering, fcbeemeruid en [ donker , en allerlei tenten , van het bleek verfchietendeii groen, tot het roetachtige zwart. Thans- noodigen zy,J zacht fluisterende , de eenzaame Zangfter naar haare pa-| den , met verwelkte bladeren beftrooid, en toonen haar het B laatfte gezicht van dit Jaargety. „ Ondertusfchen fpreidt de ftille kalmte eene zagteii fchaduw over den ganfchen hemel, welks kleinfte golfje:! zelfs onzeker dobbert, werwaarts het in den luchtftroomf zal afvloeijen; terwyl de wydverlichte wolken, met dauwif bekleed, den zonnegloed indrinken, en , door haare heldere! fluijers, zyn verzachten luister over de vreedzaame wae- I reld uitftorten. Alsdan is het voor hen, wien wysheid en'3 natuur bekooren , de rechte tyd, om zich aan den ont-ii aarten hoop te onttrekken , en boven dit gering tooneel-k tje te verheffen, om de laagkruipende ondeugd metvoe-li ten te treeden, om de zwoegende driften in flaap te fiis-t fen , en de ingetogen rust op haare üille wandelingen teil liefkoozen. ,, Zo lust het my , dikwerf, eenzaam en in diep ge-\ peins, over de bruine weide en door het rosfe bosch te:! zwerven , waar na.iuwlyks een bezwykend toontje meert gehoord wordt, om des Lan Imans arbeid te vervrolyken.n Gelukkig Hort nog van verre eene weduwlyke Zangflerfr haare klagt, in flaauwe kwinkeleeringen, door de getaan-fl de boschjes, terwyl de famengevloeide Lysters en Kodde- \ naars en Leeuwrikken, en alle wilde Gorgeltjes, wier e kun- ■  JAARCETYDEN. 46* künitelóoze toonen nog onlangs al het muzyk der golvende fchaduwen uitmaakten, nu van alle bezielende welluidenheid beroofd, op den dooden tronk beevende en moe* : deloos nederzitten, zonder de minfte glinftering op hunne ■ pluimen , en niet dan enkele toonen van fnaterend wan< geluid flaakende. Ach, dat toch niet het roer, vaneenig : onmenfchelyk oog gemikt, het muzyk van het toekomende i jaar verniele, en het onfchadelyk zwak gellacht, dat niets li kwaads vermoedt, als een armzalige buit, in vermengden ; moord op den grond flodderwiekuide , ombreuge. Het bleeke,"afwykende jaar, echter nog niet van bevali ligheid ontbloot, brengt ons in zagter luim; want nu ramu melt onophoudelyk het loof der treurige bosfchen, en verÜ fchrikt niet zelden den peinzenden Wandelaar, of dwarrelt S zachtkens in de golvende lucht: maar, wanneer een fteri ker wind door de takken blaast, dan ftroomt een vloed t van bladen door de lucht , tot de paden der bosfchen, i door de verbaazende bui bevloerd en opgepropt, op ieder 1 ryzend windje de woestcny der verwelking voortrollen, i en, nu geheel ontkleed, een ruifchend gefluit doen hooren. I Het verfchroeide groen der velden is geweeken , en het ] bloenengeflacht, in zyne beddens opgekrompen, heeft het s zonnige kleed afgelegd, zelfs het geen nog van geharder i vruchten overbleef, valt van den naakten Boom , en Wouden , Velden, Bloem- en Boomgaarden, alles in het uitge! ftrekte vergezicht van verwoesting, doorboort de ziel. • Dit keurig uitgevoerd Werkje, is met vier fraaije Plaatjes , f. van den beroemden Vinkeles, op elk Saizoen tóepasfelyk, l vercierd. 1 Varis; ftve de Variolis, Carmen, auüore GadsoNe coopmans. Varis of de Kinderpokken- Naar h Latyn van gadso cooPmans. Te Leyden, by L. Herdingh, 1787- In gr. 8va. 53. bladz. I "Oet beroemde Diehtfluk van den Heer Coopmans verfchynt 1 171 hier met eene ramelyke Nederduitfche Overzet;mg m het I licht: en, fchoon 'er hier en daar gedeelten vry goed overgezet ï zyn, noemt de Vertaaler zyn Werk,niet zonder reden, in zyne f- Toewying, de flaauwe en ftaamlende Echo. Hoewel wy het moei1 lyke toeftaan van eene Overzetting uit het Latyn, oordeele de 1 Lee'er of het Vonnis van den Vertaaler, ten onrechte, geltreei ken is, uit het volgende: Kk 3 Duï- m  46£ G. -èOOPMANS, VAlllS. .. Hoe icbilderacbtfg is het ulnis dabitur mulcenda patirnis by het minder beeldryke g/tfafgM door l'adtrmin; hoeveel heeft de befchryving der fchoonheid van het kind vcrlooren ; 'blanda Dior.é de eedle Mingodin over te zetten is fheêr dan front': Attonitus Beeft hooger betekenis dan door de Vrees hejlreedin- Maar, tot ihyn ongeluk, lianlt niets by höt «Latynfche Nee fare felix; en 't leflreên met dubbel woeden is itaeh fraai noch wel overgezet; daar 27 ftierf een wreeden dood fmaakeloos wordt, yergelykt men 't met het oorfpronglyke: caramque puellam crudtli Juttere nUpÜ'"'3 3K08OA0 • ■ ,R*a.«,0 «i&Mitfa, ik W.\ .in."\J ' ! ■ - '' AM Erastes en Lucinde; Tooneelfpel met 7,angen , door ft j. rc aSte. leij.n. Te Amjlerdam, by \V. Holtrop, 178Ó. 47 bladz- in gr. Svo. JJfrastes en T.ucinde belroort oorfpronglyk den beroemden Gesncr;m, fchoon het een Stukje is, waarop nog al ccnigc Aanmerkingen vallen, zullen wy die ditmaal daar laaten, cn onze bedenkingen alleen over de invlcchting van de Zangen maaken, Welke verandering, behalven eene kleine in de kinderen vanEraster, het onderfcheidende van deeze Vertaaling uitmaakt. De Heer Kasteleijn zegt in zyn Voorbericht, niet te denken, dat de' l »* ge. ^ Duleis cr? irii!;i nata, Detim con- cesfii fiivore , Lauuus fpgs ibla domus, fpes l'«Ja nieorrtm, Felici's Tiialami pirnu s, q a cartor -' uHa . ,: , , | Kon efifp aut ulnis ciubtur inuleemia patcruiü. Nasecoreni harre pladdo Ludttal exceI pci'3ï ore.; ljtuic CliM-ites,- festiva Cohors, luik hlanda B'pne Dc tneüore luto fonnofos finxcra: aiüks. E Attonjtus, tanto mifcrarimi in turbine remni, PestiR-runi virus, multis fucccsfitms - nnda'x, ItiüatÉ VSr&i&t genitor , roifer iple pnellai; Nee fati.felix; riarri quam fubdücere ♦ Pfcsti Stpcrabaift, er, ii fata cbiuic, nota arte tueri, Vi uavipiC lues .presfit , caramque ' pulllaiii, : (tlorresco referens,) cnuleli fuiitre 1 unt» I ■ ■ My was een Dochtertje in der Cotien gunst gegeeven, Zy was alléén myn' hoop, en my. ner magen lust; Een liefdepand, uit een gelukkig bed gel'prooten, Nosit word 'er .liever kind gejlretU. door Vadermin. Zy Jmdt Lueina's gunst hy haar gehoor? genooten; Was alle;Jchoonst getormd door de cdle. Mingodin En d'aangenaamen rei. der drie Bevalligheden. Ik droeve Vader , in dien maalftroom van elte-d, Door Kunst-g.lnl; vei front, en door re Vree's bijtte ede 11, . , Heb zelf het doodlyl» gif myn DoUi- tertje ingeënt.; Maar tot myn opgeltsi; want zy, il're' wilde h'itden Duur OndeuhttlfC en Kunst, ruor. i"algt-:nrejicn nood, li door dïeteUe ■püsfbcjlreéu me! Kk4 tea  464 GESCHIEDENIS ten goede als ten kwaade, zo van dweepagtige als beredeneerd de Gods vrugt, uitleveren : het welk deeze gefchiedenis van ; den Heer van Morgemhau eene gevallige leevendigheid byzetJ die ook veelal haare leerzaamheid heeft. Men neemejj uit veele andere gefprekken hier verhaald, tot een voorbeeld,! het volgende van dien Heer over den' Landbouw. 'Etl was , met volkomen toeftemming van kttmhara Hommer, eenl vermogend Koopman en groot Fabrikeur, eene EchtvereenigingJ vastgelfeld , tusfehen deszelfs Dogter Sibyile en e nen perfoonï met naame Lhientkal , die een braaf en bekwaam mensch ,| doch door een zamenloop van ongelukkige omftandigheden, dood-1 arm was. Op deeze, niettegenftaande die ongelykheid van middelen , door Vader Hommer erkende en goedgekeurde Huwelyksverbindtenis , liet .de Heer van Morsen'hau , die dit grootlyks door zyne Echtgenoote Jeannette bevorderd had, zig in deezervoege uit, daar 'Jeannette, met het vallen van den avond,, jagt naar huis maakte. „ Gij hebt thans uw dagwerk afgedaan, mijne Lieffte, maan nu is de beurt aan mij. De Maan ftaat in de helft zijns lichts,, en de Hemel is helder; het zal ons niet te laat worden, zoïi wij voor middernagt t'huis zijn. Thans mijne Heeren, terwijl! ik hier ben, moeten wij ook het jonge Paar bezorgen! Wat i hebt gij daar over gedagt? „ Dat zal ik u zeggen, antwoorde Leonhard; ik heb daar ieven overlegd, om mijnen Schoonzoon meede in mijnen handel te neemen ; hij en mijn Zoon kunnen na mijnen dood de Fabrijk in Compagnie voortzetten. Wanneer ik Jiera nu bij mij j in huis neeme, zo leert hij nog den Koophandel, en zoo, denk; ik, kan de fchikking op de beste wijze gemaakt worden. „ Morgenthau hernam : Denkt gij, Heer Sommer dat eene i Compagniefchap tusfehen uwe Kinderen, waarbij de een niets i toegebragt heeft, met vreeden gedreeven zou kunnen worden. „ Dat vertrouw ik mijnen Zoon toe." „ Dat is wel ! Maar zijne toekomende Vrouw kent gij nog niet, en "dan is uw Zoon tog ook een mensch, die menigmaal met het een en ander te ftrijden zou hebben. De Heer Liftenthal is een bekwaam Landman ! Ik denk hem een groot fchoon Goed te geven , dat bij bearbeiden kan. „ Maar, dat hij een Boer, en mijne Dochter eene Boerin ,4 zou worden, dat is mij toch wat hard." „ Heer Sommer ! Hoe zeer gij ook een Christen zijt *), zoo is u het Koopmans karacter toch nog eigen Vergeef mij, dat ik u dit zegge! De Koopman is van oudsher de bediende van den Boer , en zal het ook blijven. Dat deze veracht is, komt (*) De Heer Sommer, naamlyk, behoorde tot eene foort van Mistyken die zeer hoog loopen met hun innerlyk Christendom.  vaw df.n heer van morgenthau. 465 r van dun» dat Boerenlieden doorgaans arm, zonder opvncd nge, ruw en onredelijk zijn. , a is bei niet, wat mij aan het hart ligt; maar dat ii n-, 1 " r : x Heer! als ik beuenk, hoe zig de Boe„ ren met harden arbeid plagen , en ik zou zien moeten, hoe „ mijne Kinderen» met eelt in de handen, het heilig avond te „ gemoet zugten." „ Morgenthau hernam: Mijn lieve Heer Sommer! gij kent het Boerenleeven nog niet! Zoo als de Boeren dat dryven, is het zeker een Martelaars leeven; maar als het naar de beste grondregels gedreven word . is het zeker , dat 'er geen voordeeliger , aangenaamer en Gode behaaglijker Handteering in de Waereld is. Ik ken Boeren in Engeland, die middelmatige Goeren bezitten , maar door eene kundige Bouwing derzelven zoo rijk geworden zijn , dat zij niet alleen geen zwaaren arbeid doen, maar wel leeven , en in Koetzen naar de Kerk rijden konnen. „ ja, maar het is de vraage; of dat bij ons mogelijk is?" ,', in aanzien van de geaartheid van grond en luchtftreek, is het even zoo mooglijk als in Engeland; want dat heeft daarin boven Duitschland weinig of niets voor uit. Als gij iets doen wilt , zoo geef aan uwen Schoonzoon een goed ftuk gelds, ten einde hij zijn Goed wel aanleggen , en een huis voor zig bouwen kan. „ Daaraan zal het wel niet haperen. Wij willen deezen „ voorflag eens volgen, evenwel dunkt mij, Fabrijken zijn al1- toos nuttiger, zoo wel voor ieder Perzoon in 't bijzonder als voor het gemeene Land." ., Dat is onmogelijk , Heer Sommer ! Fabrijken maaken flegts den Koopman rijk ; maar alle de geenen , die zig als Werkluiden daarvan geneeren, leeven gemeenlijk kommerlijk, zoo lang de Akkerbouw in een Land nog niet bloeit. Maar wanneer deeze eerfte tak van Handel zijn hoogften top bereikt heeft, dan konnen ook alle andere Handteeringen ligt tot den hoogften bloei komen. Daartoe worden dan die Luiden gebruikt , welke geene Goederen hebben , noch konnen hebben; deeze vinden dan gelegenheid, geld te verdienen, en voor het zelve goedkoope en genoegzaame leevensmiddelen te bekomen. „ Maar men ziet toch dat daar, waar Fabrijken ontdaan, „ ook de Landbouw begint te bloeijen " „ Zekerlijk word de Landman daar door opgewakkerd, om leevensmiddelen te bebouwen, wijl hij geld daar voor weet te krijgen , maar verder gaat het ook niet. Hij doet dat flegts naar de wijze zijner Voorouderen, en wijl hij de waarde van zijn bedrijf niet kent, zoo haakt hij, zoo dra hij begint wel te vaaren , naar eenigen tak van Negatie, zijne kinderen worden kleine Koopluiden, fu'jgen een trap hooger in weelde, en verder-  466 GESCHIEDENIS VAN DEN HEER VAN MORGfiNTHAÜ. derven voor het grootfte gedeelte. Indien nu de Landbouw het i hoofdbedrijf van een Land ware, dat niemand begeerde te ver, , laaten, ten zij hij of geene Goederen bezat, of zig anders daar-' van met geneeren konde, dan zou dat Land in den hoogften i bloei ftaan; ik zwijge, dat een Staat zig door den Koophandel I wel fchtehjk verheft, rijk en magtig word, maar daar door ook juist de weelde en dartelheid te gemoet ijlt, welke denzelven i vroeger of laatar in het verderf ftorten. Kortom het blijft vast, een Land , waarin de Landbouw in bloei ftaat, heeft daarin eene onuitputtelijke bron van welvaaren, en kan door geene Wislehng van 't geluk t'ondergebragt worden, zoo God het niet door Landplagen kastijd. Dorpen en Hoeven verfchaifen dan Producten in overvloed , zoo wel tot onderhoud als tot den Koophandel; de Steden verarbeiden hunne ruuwe Landsproducten, maaken 'er Produclen voor den Koophandel van, en verzenden ze als.dan buitens Lands. Zeg mij, Heer Sommer, is 't eene goede Staatkunde, wanneer de Vorst zijne Onderdaan nen van uitheemfche Produóten Fabrijken in het Land oprigten, en ten zeiven tijde zijn eigen Land genoegzaam braak liggen laat l was het niet beter, zoo hij zorge droeg, dat in zijn Land alles geteeld werd , wat dat Land kon voortbrengen, cn dat hij als dan zijne eigene LandsproduÖcn verarbeiden liet? „ Dat is zeer onbetwistbaar. „ Nu dat voortbrengen van alle mogelijke Landsproduéten, gelehied toch door den Landbouw; bij gevolge is dit bedrüf het eerfte, noodigfte en voornaamfte. „ De Heer Sommer, was door deze voorftelling van het gewigt des Landbouws wel overtuigd; evenwel kwam het hem al te wonderlijk voor. dat Lih'enthal een Boer worden zou. Maar deeze maakte eindelijk het befluit, terwijl hij zich verklaarde: Dat hij naar den raad van den Heer van Morgenthau den Landbouw drijven wilde. Wanneer dan zijne, en zijner Echtgenootes neiging tot dc Gelukzaligheid nog niet volkomen daar door bevredigd werd , zoo was het nog altoos vroeg genoctt , tot dc Negotie over tc gaan." In gevolge hier van. gelyk het verdere verhaal meldt, ftelde Morgenthau, naar zijne belofte , Lüicnthal in het bezit vau een uitgebreid Landgoed; en deeze Haagde, ten genoegen van zichzelven en dat zyner Echtgenoote, in de befchikkinge zyner zaaken, zo wel, dat de Heer Sommer met den tyd duidelyk begreepe, „ dat de Landbouw eene heerlijke zaak was, 'wanneer m ZÜ> «iet «aar den flenter, maar naar konst en ondervinding, „ gedreven werd." Palm-  j. g. herder, filmbladen.. Jifij Pahnbladen, of v.itgelezene Oosterfche Vertellingen , door ]. g. herder. Uit het Hoogduitsch. Te Leyaen , bu W. H. Gryp, 1787. Behalven de Voorreden, 174 bladz. In gr. oSavo. Eene met oordeel .bycengcbragte Verzameling van Oosterfche Vertellingen, #ie haar leerzaam nut hebben, en alleszins ï ftrekken, om de handhaaving van Burgerlyke en Godsdienftige f Beugelen in te boezemen; des dit Gefchrift, inzonderheid voor I de Jeugd gefchikt , aan deeze , cn ook wel aan anderen Van I ryper jaaren, ter leczinge en overdenkinge aangepreezen moge I worden. Eene beknopte vertelling, welke ons in ons tydlyk I bedryf op de eeuwigheid leert denken , zy hier ten voorbedde. Dezelve heeft tot een opfchrift, de eeuwige Last, en luidt aldus. . , .,, , „ . „ De Kalif hakkam, die de pragt beminde, wilde de tuinen van zijn Paleis verlieren en.grooter maken. Hij kogt alle de bijliggende landerijen, en ■ betaalde den eigenaars zo veel daar voor als zij begeerden. Dan 'er werd eene arme Weduwe gevonden , die het erfdeel van hare vaderen, uit eene godvr'ugtige naauwgezetheid, niet wilde verkopen, en alle aanbiedingen, die men haar deswegens deed, ten eenemaal affloeg. De eigenzinnigheid van deze vrouw verdroot den Opztender van het koninglijk gebouw; hij nam haar dit kleine land met geweld af, en de arme Weduwe kwam wcenende bij den Rigter. Ibn beschïr was juist kadi van de Stad. Hij het zig het geval voorftellen , en vond het moeilijk ; want, allchoon de Wetten aan de Weduwe uitdrukkelijk regt gaven, zo was het toch niet gemakkelijk, om eenen Vorst, die gewoon was zijnen wil voor de volmaaktfte geregtigheid te houden , tot eene vrijwillige vervulling van eene oude Wet te verphgten. Wat deed de regtvaardige kadi. Hij zadelde eenen Ezel , hing dien een grooten zak om den hals, en reed zonder mtHd naar de tuinen van het Paleis, alwaar de kalif zig juist in het fchoone Paviljoen bevond , dat hij op den grond van de Weduwe gebouwd had. De komst van den kadi met zij| nen Ezel en zak bragt hem in verwondering, en nog meer 9 verwonderde hij zig, wanneer ibn beschïr z-g voor zijne voeIten wierp, en hem dus aanfprak: „ Vergun mij, Heer, dat I ik dezen Zak met aarde van dezen grond vuile." Hakkam 1 ftond het toe. Wanneer de zak vol was . verzogt dc kadi I den k\lif om hem den' zak op den Ezel te helpen beuren. I Hakkam vond dit verzoek nog bijzondcrer, dan al het voor1 gaande; maar om te zien wat de man voor had, zo greep hij I mede aan. Dan , de zak was niet te tillen , en de kalif I zeide : „ de last is te zwaar, kadi, hij is te zwaar." „ Heer  468 J. G. HERDER, PALMBLADEN.' „ Heer antwoordde i»n seschir , met eene edele vrijheid,!; gij vind dezen last te zwaar, en hij bevat toch maar een klein rf gedeelte van de aarde, die gij op eene onbillijke wijze aanr; eene arme Weduwe ontnomen hebt; hoe zult gij dan dit ge-.f heele geroofde land kunnen draagen, wanneer het de Rigteri der waereld ten laatften dage op uwe fchouders ligt!" „ De kalif was getroffen; hij prees de- kloekmoedigheid ene fchranderheid van den kadi, en gaf aafl de Weduwe hett[ land, met alle gebouwen, die hij daarop had laaten aanleggen,, weder."  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Bybel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aenmerkingen verklaerd, door j. van nuys kli^kbniierg , a. l. m. Th. et Phil. Dr. Hoogleeraer in de H. Godgel. en Kerkl. Gcfch. aen ha lil. yith. en Predikant in de Gemeente te Amfterdam, mitsgaders Lid van het Zeemvsch Genootfchap der Wetenfchappen, te Vlis fin gen. Veertiende Deel. Ie Amfterdam, by J. Allart, 1787. Behalven het Voorwerk, 548 bladz. in gr. 8vo. \\t twee boeken van den Propheet Jeremia, te weten, dat zyner' Godfpraken, en dat zyner Klaegliederen , worden in dit Deel ontvouwd. Vooraf gaet ene Verhandeling over de merkwaerdigfte byzonderheden, welke omtrent'ieder dezer boeken in 't algemeen overweging vorderen, en verder houd hy, ter ophelderinge dezer Schriflen, denzelfden voet, als in de verklaring der voorige Bybelboeken; waerdoor hy, wel inzonderheid aen deze en gene voorftellingen, die hare duisterheid hebben, een oordeelkundig licht byzet. Ter proeve hiervan diene zyne Opheldering van Jer. XXXI. 12; waeromtrent, nopens den zamenhang met het voorgaende,, het volgende ftaet aen te merken. De propheet vers 4, 5 en 6 de gelukkige herfielling van Israël in Kanaan voorfpeld hebbende, duid. vers 7—14 aen, dat deze wederkeering der Jooden met groote blydfchap zou gefchieden; waerdoor, volgens 15 —22, de voorige treurigheid geheel en al zou ophouden, 's Volks voorige droefheid word, vers 15, zinnebeel ig voorgedragen onder de melding van Rachels droefheid, en in gevolge hiervan word Rachel, vers 16, opgewekt, om hare klagten te ftaken; in de verzekeringe van de vervulling der Godlyke beloften, vers 17—21; op welken grondilag het Volk vers 22 aengefpoord wordt, om met boetvaerdigheid blymoedig weder te keeren na Kanaan, welk voorftel de Propheet vers 23 aldus aendringt. II.DEEL. N.ALC. LBTT.NO. 12. hl » Hoe  470 J. van nuys klinkenberg ,, Hoe lange zult gy u aen de blijdfchap onttrekken en de gunftige gelegenheid ' verwaerlozen, om in uw Vaderland weder te keeren, gy afkeerige dochter? want de heere hééft wat nieuws, wat groots en zonderlings op der aerden gefchapen; De vrouwe fal den mali omvangen. ,, De laetfte woorden: want de heere heeft wat nieuws enz. worden verfchïllendlyk opgevat. Vooraf herinneren wy, en dit dient men wel in het oog te houden, dat deze woorden hi:r inkomen als eene beweegreden, door welke de dochter lsraëls wordt opgewekt, om naer Kanaan weder te keeren, en alle zwarigheden worden wechgenomen, welke haer tegen dien optocht konden befchroomd maken. Dit is allerduidelykst, uit het ganfche verband van zaken. „ De Hl kr. wordt gezegd wat nieuws te fcheppen, wanneer Hy iets te weeg brengt, het welk niet alleen vreemd, maer ook te gelijk heuchlyk is, vergel. Jcf. 43: 19, 20. Dit nieuws zou plaets hebben op de aerde, dat is in het land Kanaan, het welk vers 23 uitdrukkelyk het land van ïuda genaemd wordt. Het nieuws zou daerin beftaen, de vrouw zal den man omvangen. Wat zegt nu deze uitfprnck? „ A. Gemeenlyk denkt men aen de geboorte van den Mesfias, welke by uitnemendheid, als zijnde een verbazend wonder, wat nieuws mag genaemd "worden. Men neemt het woord vrouw voor eene algemeene benaming van menfehen, die tot het vrouwlyk gefiacht behooren, 200 dat het ook eene macgd zou kunnen beteekenen. De uitdrukking den man omvangen zou te kennen geven, een manuelyk zaed in de baermoeder te dragen en te omcingelen. Op deze gelegde grondflagen. zou hier de won.' derdadige ontvangenis van'onzen Verlosfer, in de baer-. moeoer van ae maega maria, voorfpeld worden, en de. Godsfpraek zou volledig overeenkomen, met die van Je. faias Kap. 7: 14. Men voegt er by , dar deze belofte hier eigenaartig, in het verband van zaken te pas kötne ; om de verftrooide Joden tot het wederkeeren naer Kanaan aen te moedigen : om dat het Toodfche land1 door deze wonderdadige gebeurtenis, boven alle andere gedeelten van den aerdbodem , zou verheven worden; en om dat dit nieuws de grondflag was van alle verdere zeeenineen en voorrechten. uur»  verklaaring van den bybel. 471 ,, Dan hoe oud en vry algemeen aengenomen deze verklaring ook wezen moge, kan zy evenwel geen Heek houden; en hadden wy geene andere bewijzen voor Jefus Mesliasfchap, zouden wy tegen het ongeloov niet veel kunnen uitlichten. -—— Deze uitlegging is niet wel beïtaenbaer met de oorfprongelyke woorden. Het woord vrouw kan niet bepaeldelyk vau eene maegd verklaerd wor* den. Het woord man beteekent eenen volwasfen man; en kan derhalven niet van een mannelyk zaed, nog in de baermoeder befloten, genomen worden. Het omvangen wordt nergens van de dracht eener zwangere vrouw gebruikt. Ook wordt deze verklaring, door het verband van zaken, geenszins begunftigd. De belovte van Mesfias wonderdadige geboorte was wel de voornaemfie en de grondflag van alle andere belovten; maer dit bewijst niet dat dezelve juist hier moet inkomen. Die belovte zou, in dien tijd welke hier bedoeld wordt, eerst iia verloop van eenige eeuwen vervuld worden; nu, eene belovte, welker vervulling nog zoo ver af was, fchijnt minder gefchikt te zijn, om de verllrooide Joden, tot het wederkeeren naer hun Vaderland, aen. te moedigen, dan wel eene toezegging van aengename gebeurtenisfen, welke kort op handen zijn. „ B. Anderen nemen het ganfche voordel zinbeeldig. « De vrouw zal het volk van Israël beteekenen, het welk de heer, op Sinai, als het ware, getrouwd had, door het zelve tot het volk van zijn byzonder eigendom nen te nemen; hoe zeer deze zinbeeldige vrouw den heer verlaten had, en zich verloopen in afgodery, met de afgoden der heidenen. De man is derhalven de heer, die deze overfpelige vrouw, door de Asfyrifche en Babylonifche gevangenis, met het hoogde recht verftooten had. Maar nu zou de vrouw den man wederom omvangen en omhelzen: dat is, Israël zou berouw hebben over de voorige boosheden, zich weder tot den heer bekeeren met eenen hartlyken afkeer van de afgodery, en Hem, als het ware, met tedere lievde omhelzen. — Met een woord, de Israëlieten, zoo lang van den heere afgedwaeld, zouden zich op nieuw tot Hem bekeeren. ,, Het is waer, de bekeering van een volk, het welk zich zoo lang in de afgodery verhard had, was zekerlyk. iets nieuws, het welk men, volgens liet gewoone beloop der meufchclyke zaken, niet zou hebben kunnen verwachten. Maer met dit alles, komt deze verklaring, on- Ll 2 zeg  474 J. VAN NUYS KLINKENBERG, VERKL. VAN DEN BYB. zes erachtens, in het geheel niet overeen, met het verband van zaken, en het oogmerk tot het welk de woorden hier inkomen. Of zou eene belovte, omtrent de bekeering des volks, eene drangreden hebben kunnen wezen , om de wechgevoerde Israëlieten , tot het wederkeeren naer hun Vaderland, op te wekken? ,, C. Voor het naest daerom zouden wy ons voegen by die genen, die de ganfche belovte verftaen van eenen zeer aengeuamen vreugdetijd. Te weten de enkel- vouwige benaming van de vrouw en de man wordt, in eenen verzamelenden zin, genomen voor het vrouwelyk en mannelyk gellacht. Het woord omvangen zegt ook omringen rondom gaen. ■ De vrouw zal den man omvangen en omringen ; dat is dan : de vrouwen en de mannen zullen openbare vreugde bedryven, zich in reijen, al zingende, fpelende en dansfende zamenvoegen; zoo dat de mannen, als het ware, aen eenen troep zullen fpelen en fpringen, terwijl de vrouwen dezen troep omringen zuilen, en rondom denzelven blymoedig danfen. „ Met een woord, het is eene befchrijving van eene algemeene blijdlchap, vergeleeken Exod. 15: 20. Richt. si: 21. 1 Sam. 18: 6, 7. Dit zou wat nieuws en ongewoons zijn in het land van Juda , het welk zoo lang woest en onbewoond gelegen had. Hiervan daen wordt de wederbrenging der verbannen Jooden in Kanaan aengemerkt, als eene gebeurtenis, nog ruim zoo merkwaerdig en zonderling, als de verloslïng van het oude Israël uit Egypte. Kap. 16: 14, 15. 23: 7, 8. Deze opvatting voldoet by uitnemendheid aen het verband en oogmerk; om natnelyk de zwarigheden der Joden wech te neemen, en hen tot den optocht naer hun Vaderland aen te moedigen. Zy moesten zich door geene twijffelmoédigheden laten te rug houden: want de heer zelvs zou een verfchijnfel voortbrengen, geheel vreemd en onverwacht , dat men namelyk in Kanaan , het welk zoo lang had woest gelegen , allerlei vreugde bedrijven zoude. Deze verklaring ftrookt ook ongemeen wel met het volgende, alwaer de heer de kennelykfte proeven beloovt van zijne zegenende goedheid; wordende vers 23——30. de voorfpoed der wedergekeerde Joden befchrevèn." Ver.  I, A. CRAMER , 0VF.R DEN BRIEF AAN DE ROMEINEN. 473 Verklaring van den Brief van paulus aan de Romeinen, door |. a. cramer , Kancelier der Univerfiteit te Kiel. Uit 'het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Leyden, by A. en T. Honkoop 1787. Behalven het Voorberigt, 278 bladz. In gr. Svo. Uit voort se Schriften van den Eerwaerden Cramer, ter verklannge der Brieven van Apostel Paulus, is 's Mans fchryfwyze en manier van behandeling in dezen, zo overbekend, dat het ten opzigte van dit Werk genoeg zy te zeggen, dat onze Schriftkundige Uitlegger hierin denzelfden voet houdt. Na ene voorafgaende Inleiding, waerin de merkwaerdigfte byzonderheden, die ter ophelderinge van dezen Brief aen de Romeinen in 't algemeen ftrekken, opgehelderd worden, geeft hy ons ene nieuwe Vertaling van den geheelen Brief, waer in 's Mans tael- en oordeelkunde ten kragtigfte doorftraelt; en deze Vertaling gaet vervolgeus vergezeld van ene Verklaring zelve van dien Brief; in welke'hy zyne gedachten, over den inhoud van 's Apostels voorllellingen, met veel juistheid leerzaem ontvouwt. gaende dit eerfte Deel over de vyf eerde Hoofdltukken. Tot ene proeve hier van gae men na, het geen hy ons wegens Rom. 111. 23 26, onder 't oog brengt. „ Op de vers si en 22 gedane melding van de vrye Goddelyke begenadiging der zondaaren door het geloof in Jezus Christus , laat de Apostel terftond^ het bewys dezer leere volgen, wanneer hy zegt: Want 'er is geen onderfcheid; geen, te weten tusfehen Heidenen en Jooden, in opzicht op den aart en wyze, hoe zy zalig kunnen worden, of in hunne betrekking tot God. Want 'er is geen onderfcheid, dewyl zy allen ftrafwaardig zyn, en allen den roem voor God misfen, dien zy hebben moesten, en alle om niet, alleen om de verlosfing, die door Jezus Christus gefchied is, geregtvaardigd zullen worden, welken God tot een verzoening nee/t voorgejr-eia, aoor net. gewoj in zyn bloed, tot een bewys vdn zyne geregtigheid, door de vergeving der zonden , die te voren gefchied zyn, . .„ 7." >„.. „.J..TJ 7,*J 1,.t hewiuc 11/7*1 tUC« lij w c^,.. - , - j- ~J ■ geregtigheid tn deezen tegenwooraigen tya, om zig at aen genen te openbaren, die regtvaardig is, en elk, die het geloof in Jezus heeft, regtvaardig maakt. Paulus zegt, tusfehen Jooden en Heidenen is geen onderfcheid, en beLl 3 wyst  474 > a. cramer wyst dit daaruit, om dat zy allen gezondigd hebben, of allen ftraf,vaardige zondaars zyn; dat zy allen die waardigheid misfen, welke zy volgends het oordeel van God hebben moesten. Heerlykheid of roem, ï.-«, heet fomtyds zo veel als het beeld Gods, of de gelykheid met God, 1 Cor. XI. 7. weshalven fommige Uitleggers deeze plaats, als een bewys van het verlies van de oorfpronglyke gelykheid met God, of, gelyk men gewoon is te zeggen , het Goddelyk evenbeeld, gebruiken. Gewoonlyker betekent het Gods roem, of roem voor God, de goedkeuring van God, of het welbehaagtn van God in de menfehen, men zie Joh. XII. 43, en deeze betekenis is ten vollen met den zin van paulus overeenkomende; hy wil 'er mede zeggen, geen mensch is zo gefield, dat hy het Goddelyk welbehagen of goedkeuring waardig is. Des wegens moeten zy allen door zyne genade om niet, dat is, zonder het te verdienen, geregtvaardigd worden, of, van hunne ftratfen vrygefproken worden , en wel om de verlosfmg door Jezus Christus gefchied. Derzen heeft God tot eenen genadcfloel voorgefteld. Het Griekfche 'i^nptn heeft, wegens zyne dubbele betekenis, tot onderfcheidene verklaringen , aanleiding gegeven. Volgens de oude verklaring beteekent het, het dekzel- van den Bondkist, waarin de Wet van Mofes bewaard word. Dewyl God zyne byzondere tegenwoordigheid .boven dezelve gewoon was te openbaaren, word 'er in den oneigenlyken zin van gezegd, dal God boven dezelve woont, en ze heet deswegens de gcnadc-ftoel of de genade-troon. De Hoogepriester moest zig tot dezelve begeven, wanneer hy op den grooten Verzoendag het Joodfche Volk met God verzoenen, of de vergeeving van deszelfs verdiende llraffen van Hem afbidden wilde. In deeze beteekenis word het woord, zo wel in andere plaatzeu van het Nieuwe Testament, als ook door de LXX Taaismannen gebruikt, Heb. IV. 16. Exod. XXV. 17 20. XXX. 6. en meer anderen. Dewyl dan God de menfehen door fefus den Mesfias, wegens de door Hem bewezen verlosfmg, begenadigt, zo kan van deezen ook gezegd worden, dat hem God tot eenen genade-troon voor de menfehen heeft opgerigt. Daar intusfchen deeze zin eene zekere hardigheid fchynt te hebben, zo zyn daar door nieuwe 'Uitleggers aangezet geworden, om eene andere betekenis van het Griekfche woord den voorrang te geeven, volgends welke het een zoenoffer beteekent, en volgends deeze zou paulus zeggen, dat God Christus den menfehen tot een zoenoffer gegeven heeft. Doch  over den brief aan de romeinen. 475 Doch deeze beteekenis komt alleen by de Grieken voor, die zuiver Grieksch fchryven: ook niet in verband met het woord voer fielten* Een om het verklaren der Schrift byzonder verdienden Semkr heeft daarom nog eene andere uitlegging-van het Griekfche woord opgegeven, volgends welke .de naam, die eenen perzoon en een zeker werk toekomt, met den naam van den perzoon, dien het toekomt, verwisfeld kan worden, gelyk by voorbeeld ®m* voor e--»?, wmifm voojr gefield word, bygevolg zou 'thavipiei voor. «AMtV» of i*m#*wm* ftaan. Dan zou de zin zyn, dat God Jefus den menfehen tot eenen Verzoener heeft voorgefteld of verordineerd. Dan hoe zinryk ook deeze verklaaring is,.zo verdient echter de oude den voorran°-, dewyl geene verklaaring meer overeenkomt met het Taalgebruik van paulus , en zyne gewoonte, om al het geen de verlosfmg der menfehen door Christus betreft, ouder menigerleie" beelden, die van den Joodfchen Offerdienst ontleend zyn, voor te ftellen, dan deeze; en even daarom de toefchynende hardigheid van deeze oneigenlyke benaaming van Christus niet vreemd behoeft te zyn. Voor het overige komen alle deeze onderfeheiden verklaringen toch in den grond met elkanderen overeen; alle bevestigen de waarheiddat de Mesfias die geen is, door wien God , wegens de door Hem overgenomen ftraffen onzer zonden, ons de verlosfmg daar van laat toekomen, en wel door het geloof in zyn bloed, alwaar, volgends de Hebreeuwfche wyze van fpreken, b tp »in*7i voor «'« ™ ftaat, waar het woord bloed den geweldigen dood beteekent, dien Hy als eene ftraf voor onze zonden geleden heeft. Te weten, wy worden door het geloof in het bloed van Chriuus geregtvaardigd,. wanneer wy vertrouwen, dat God ons de "ftraffen onzer zonden vergeven zal, dewyl Christus voor ons en in onze plaats eenen geweldigen dood geftorven is. Dit doet God tot een bewys van zyne gerechtigheid , of. vau het hem als onzen Rigter toekomend regt van regtvaardiging door de vryfpreking of vergeving der zonden, welke geduurende den tyd gedaan werden, toen God nog geduld daar mede had, dat is, ten tyde van het Oudev Testament. Het onderfcheid, dat hier door fommige Uitleggers, tusfehen de woorden napen; ea «petris aangenomen woid, heeft in het Taalgebruik geenen grond. Paulus voegt 'er nog by, tot bewys van zyne gerechtigheid, of van het Hem toekomend' regt van onze regtvaardiging , in deezen iegenwoordigen tyd, om aan te duiden, LI 4 dat  47Ó J. Am CUAMER dat deeze troostvolle leer door Christus en zyne Apostelen alleen ,« haar volle licht is geopenbaard eeiorden, meï oogmerk om aan te toonen, dat Hy regtvaard,is of het regt heeft om Strafwaardige zoldJren te tigenadl gen , en ook den geenen, die in Jefus gelooft waarhk Eïl^' °f "* d£r 4vaardigir/tn „ Zo duidelyk verklaart zich de Apostel vóór eerst dat de menichen de regtvaardiging noodig hebben, en wel alle menfehen zonder uitzondering, dewyl zy alle, Twdk onderfcheid ook anders onder hun plaats mogt hebben, ftrafvvaard.ge zondaars zyn, die zelve niets doen kunnen om zig van de itraffen hunner zonden te verlosten welke te ondergaan hen ongelukkig en ellendig maaken zou? die dus alleen eene vrye ontferming van God redden kan Ten tweeden, dat, dewyl de menfehen niets hebben noch vermogend zyn te doen, het geen de Goddelvke goedkeuring en welbehagen waardig maakt, hen God, om met, en geheel zonder hunne verdienjïcn, als onfchuldige fchepzels aanziet en alleen uit onverdiende goedheid tot SfrTn r^t1?ardlflng ,be1llit- . Ten ^den, tat God o dit betluit alleen door de kennis van hunne behoeften en niet door hun tegenwoordig of toekomend gedrag, maar voornaamlyk, door de verlosfing van Jefus Christus of door zynen in hunne plaats geleden dood, bewogen werd, maar dien Hy zelf om zynen afkeer van hunne zonden te openbaren verordend en toegelaten heeft. Ten vierden dat niemand deeze regtvaardiging om de verlosfmg van Jefus Christus, anders, dan door het geloof in zyn bloed of door het vertrouwen op den dood van Jefus, deelagtig kan en zal worden. Dit alles is, uit de door paulus gé? bruikte uitdrukkingen, ontegenzeggelyk, indien men aan dezelve haare gewooue en natuurlyke betekenis laat. De vergeving der zonden welke niets anders is, dan eene verlosfing van hunne fchuldige ftraffen, word geheel bui. ten kyf al een als een u.twerkzel van zyne vrye ontferming voorgeleld en als een gevolg en vrucht van den doof van Jefus Christus; maar deeze nog als eene bevestiging van zyn voornemen, om zig over hun te ontfermen, nog als een voorbeeld van het heerlykfle geduld , en de ftnndvastigheid waarmede Christus de waarheid en Goddelvkheid der leere, door Hem verkondigd, bekragtigd heeft. En wat is 'er toch in deeze leerftellingen, het -een nie met de begrippen, welke wy ons van het allervolmaakt^ We-  OVER DEN BRlf.F AAN DE ROMEINEN. 477 i Wezen moeten maken, ten vollen overeen ftem t ? God beI floot om de menfehen vau de ftraffe hunner zonden te . verloken, alhoewel niets by hen te vinden is, het welk • hen zvn welbehagen waardig maakt. Jlewyst dit niet de oneindigheid van zyne goedheid? Hy befloot, om zynen ei»en zoon in hunne plaats te laaten fterven , op dat hun; ne zonden niet zouden worden aangezien , a s of zy hem ' onverfchillig waren. Bewyst dit met de heiligheid en aanbiddingswaardigheid van zyne vrye en onverdiende barmhartigheid jegens hen? Hy verbond het daadelyk genot daarvan, voor de menfehen, met het geloof in den dood van Tefus; en /dit is de door Hem zeiven voorgefchreven order in welke zy zyner begenadiging deelagtig worden, dewyl dit vertrouwen even zo wel eene belydenis van de •iffchuwelykheid en ftrafvvaardigheid hunner zonden, als eene belydenis van zyne vrye genade, en tevens de kra Christendoms liefde in 't geloof aan de door Je- l zus Christus geopenbaarde en beweezene hooge G°dlyke waarde der menschlyke natuur. Al wie niet lief heeft, dia kent God niet, want God is de liefde. Wy worden , mogt ik zeggen, eerst menfehen en Gode gelykvormigc menfehen door de liefde. Liefde is het weezen der menschheid en Godheid, de hemel des hemels. De hemel zoude tot een hel worden zonder liefde. De hel zoude ophouden eene hel te zyn door liefde. God kan niets dan liefde willen , dewyl Hy niets dan zaligheid wil. Liefde maakt dat God God, dat Christus Christus, is. h. - Gy weet niet, war. God is, gy weet niet wat de mensch is, wanneer gy niet weet, wat liefde is. Naar maate uwe liefde, zoo is uwe menschheid. Gelyk uwe liefde is, zoo hebt gy gemeenfchap met God, zoo gemet gy God. Ontwaak in ons, mcnschlykfte aller gezindheden. Godlyke liefde 1 Straal des hemels! Vonk des eeuwigen leevens,! Affchynzel der Godheid! Liefde! Verbreid u in onze harten, Blymoedigheid des weldoens , milddaadige, goedige, vriendlyke zin! Word leevendiger en zigtbaarer in ons, lydende, zwygende, verdraagende, verfchoonende, langmoedige Liefde! Zy alle dagen onvermoeider, goedwilliger; het algemeen nuttiger, vreedzaamer, blymoediger, opgehelderer, wakkerer, vryër en onvertfaagder, ootmoediger en moediger werkzaam , gezegende en zegenende broederlyke en zusterlyke liefde! Geef, waar gy geeven, help, waar gy helpen, fterk, waar ay fterkeu, troost, waar gy troosten kunt. Beveel aan! geef raad! leid! beur op! waarfchuw! beftraf! bid! lmeek! zy vrolyk met den vrolyken! ween met den weenenden ! kom voor! vergezel! volg na! wend af! verligr! verhaal! ver» zwyg! geniet! ontbeer! edele Christelyke liefde! uw voorbeeld zy Christus! uw voorbeeld die Liefde, welke allen alles, en zichzelve niets was! Ach Heere, Heere!_ wek door dit zwakke, onmagtige woord my, en allen, die my hooren, op tot deeze alleen zalige en alleen zaligmaakende liefde!" Han-  48© handelingen van het genootschap H^ntfTkVZrhet Genootfchap, onder de\ ffpreuk. j>ervandis Clvibus. Twaalfde Deel. Eerftlt Stuk. lc Amjlerdam, by P. fconrarii ,„q, ferJtet Svo. 305. bladz. ^onradi, 1787. In gr.. J^e bedoelingen van dit geleerd Genootfchap zyn alle-. llnts zeer pryswaardig, en ftrekken om onze Geneeskund.ge Kenms langs hoe meer te verbeteren" en ïé bel vorderen. Zeer veele wel uitgewerkte Verhandelingen"zvn wy reeds aan hunne uitnoodiging en yver veifchuwfed - en onder deeze mogen ook met&recht geteld worden de twe .ngekoomen Antwoorden op de voorgeftelde Fraag i „ Welke zyn de bekwaamde, en tevens veiligfte mX„ len om de Geelzucht, wanneer zy niet te verre ^ „ vorderd ISj op te losfen. Wat keuze en welke volt „ zorgen moet men daaromtrent in het oog houden zó „ ten aanzien van de verfchillende oorzaaken deezer Z?ekte „ als van haare onderfeheiden trappen? En indien zy voor „ ongeneeslyk moet gehouden worden, uit welke tekS „zal men dat befltitten? Het Genootfchap ziet! nonens „ de keuze der middelen, in het byzonder op die hachlvkJ „ om land.gheid, wanneer de Ziekte tot haare GeneeS „ Vofftrekt ontbindende middelen vereischt, terwyl onder? „ tusfehen de (laat van ontbinding, waartoe'reeds alle „ vochten gebragt zyn, byna zodanige middelen fchvnt te verbieden.» Het Genootfchap heeft aan beide d llïl ingekoomen Antwoorden den gouden Gedenk Pe„hV toe geweezen; en ook beide de Schryvers hebben, o.2s be-' dunkens, deezen Eerenprys.verdiend De eertte Verhandeling is van den Heer a. j. s'brapf. wen, Pz. Med. Dotlor, &c. &c. te Aierikzlc- de geleerde Schryver geeft in het eerfte Hoofdftuk eene kone Befchryving der bedoelde Ziekte, en derzelver onnerfchéi. den verdeelmgen, oorzaaken en kentekenen in het 2meen, en gaat vervolgens, in het tweede en derde Hoofdffak over rot de e.gentlyke beantwoord, Van het eerfte gedeelte der Vraag — En daar in de Geelzucht, gelyk n andere Ziek en de Geneezmg moet ingericht zyn, naa de verfchillende oorzaaken, en gevorderden (laat der Ziekte Z geeft de Schryver vooraf eene zeer naaowkeurige opgaave van de meest bekende oorzaken der Geelzucht', de zelver ^erfchetden kentekenen en onderfeheiden trapper . Her vierde Hoofdftuk behelst eene algemeene voorzegging, en bier-  SERVANDIS CIVIBUS. 4^1 hieruit word als van zelve afgeleid, welke zoort van Geelzucht voor geneeslyk , en welke voor ongeneeslyk , Loet gehouden worden. In het vyf de Hoofdftuk geeft de [Schryver de algemeene en byzondere Geneeswyze deezer [Ziekte op , die, met zeer veel oordeel,naa den byzonderen [aart, eu de verfchillende oorzaaken, der Ziekte, is ingeiTicht; en hierop volgt, in het daarop volgende, Hoofdftuk, een ontleeding nopens de keuze der middelen in dat hachlyke tydftip, wan.teer de Ziekte volftrekt ontbindende middelen vereischt , terwyl de ftaat der Vochten zodanige middelen fchynt te verbieden. Hier word, met recht, de Kina als een zeer heilzaam Geneesmiddel aangepreezen. Eindelyk befluit de Schryver zyne Verhandeling, met in het zevende Hoofddeel nog eenige zeer nuttige voorzorgen en raaclgeevingen mede te deelen. Deeze korte fchets zy genoeg, om onzen Leezer aan te moedigen, deeze, met zeer veel oordeel en beleezenheid gefchreeven, Verhandeling zelve te leezen. De tweede Verhandeling, door de Heer j. t. van de, wynpersse toegezonden , is niet minder wel uitgevoerd, en men ziet duidelyk, dat de kundige Schryver zyn Onderwerp wel doordacht , en de beste Schryvers daarover geraadpleegd heeft. In de eerfte Afdeeling handelt hy over den aart, verfchillende toevallen, trappen, en oorzaaken der Geelzucht. De tweede Afdeeling heeft ten onderwerp, de tekenen der geneeslykheid en ongeneeslykheid deezer Ziekte. Het is 'zeer moeielyk, de geneeslykheid of ongeneeslykheid eener Ziekte te bepaalen , doordien de oorzaaken zig niet altoos duidelyk kentekenen, en daarenboven zomtyds zo zaamgefteld zyn, dat ze de Geneezing reeds daardoor zeer moeijelyk maaken. Ondertusichen heeft onze Schryver de tekenen, zo veel doenlyk , opgegeeven. De Geneeswyze der Geelzucht, in de derde Afdeeling aangeweezen , bevat een aantal der beproefdfte Geneesmiddelen, en Raadgeevineen, waarvan men, op het voetfpoor van zeer beroemde Geneesheeren, naar maate van de verfchillende oorzaaken, en den gevorderden ftaat der Ziekte, gebruik kan maaken. Ver-  45a VERHANDELINGEN Verhandelingen uitgegeven door de Hollandfche Mam, , fchappye der Weetenfchappen, te Haarlem. XXIII Deeit Te Haarlem, by L van Walré, i78 Helderfcbe Kust, en 't gevaar dat derzelver Zeewees ringen loopen, bezeft terftond het gewigt van het v'olgèil de Voorftel door de Maatfchappy gedaan. „ j\adien& dt „ voornaamfte ftroomen in de Texelfche Zeegaten, en weL „ hootdzaaklyk in en by het Marsdiep, hoe langs hoe „ meer de aldaar liggende üyken en Zeeweerinaen nadee ,, ren, en dezelven, door de roeneemende diepte, int „ gevaar brengen; zoo word gevraagd: Of, en doorweA „ ie middelen, de gemelde Stroomen van den IVal afget „ keerd, en het naderen der gevaarlykc diepte yoorgeko„ men, of de Zeewèeringen tegen de nadcclige uitwerking „ van dien beveiligd zouden kunnen worden?'''' Ter be-antwoordinge van dit Voorftel beeft, onder anderen, do Heer Jacob Qtteri Husly zyne nafpooringen deswegens' ingeleverd , welke hiermede gemeen gemaakt woruen; aU hebbende dezelven, boven andere ingekomen Stukken de goedkeuring van de Leden der Maatfchappy in zo ver-re weggedraagen, dat ze den Schryver eene zilveren Medaille , mitsgaders honderd halve gouden Ryders hebben 1 toegeweezen; daar hy aangenomen had, zo veel in hem 1 was, te voldoen aan de voorwaarden in het Programmal geeischt. — By de gemeenmaaking van dit Stuk heeft de Autheur 'er nog bygevoegd een Aanhangzel, behelzende nadere ophelderingen van eenige zwaarigheden, en be- • antwoording van tegenbedenkingen over dit zyn Project, het welk by verder den toetze van bekwaame Mannen aanbeveelt. Ook heeft de Maatfchappy, het belang der. zaake overweegende, goedgevonden dit Stuk met deeze uitnoodiging vergezeld te doen gaan. ,, Alle des kundige ' 5, lieden worden, van wegens de Heeren Opgeeveren „ der Vraage, waarover deeze Prysverbandeling gaat, by „ deezen nitgenoodigd, om hunne Remarques op dit ,, Plan te fuppediteeren, zoo verre dezelven tot volmaa„ king van het zelve, ofte het wegtieemen van de zyvaa„ righeden, welken als nog in de executie der Hoofden ,, in de grootfte Diepte Worden gevonden, zouden kun5, nen ftrekken, of eenige andere middelen aan de hand »tel  VAN DE HOIXANBSCHE MAATSCHAPPY. 483 te leeven; 1 onder uitlooying v»Ó eene convena- " bek belooning, in gevalle dezelve van applicatie ge• maakt zouden kunnen worden." 1 Wyders verleent ons dit Deel nog eenige Berigten aan de Maatfchappy gegeeven. Hier van behoort tot het Heelkundige ; eene Waarneeming van den Heer G. ten Haaf, wegens eene verouderde Darm - Net ■ en Waterbreuk door JKonstbewerking herfteld; van den Heer J. de Vries, wegens eenige geueezene Polypi van den Neus; van den Heer W- van Lil, wegens een groot gezwel op de Kniefchyf; en eene Verhandeling van den Heer P. S. Kok over eene verbetering in het Leerftuk der Voetbaaring. De overigen zyn betrekkelyk tot de Natuurlyke Historie, als behelzende Waarneemingeu van den Graaf G. Rozoumouwsky over het verfchynzel der Phosphorike Lichten van de Oostzee; Bericht van den Heer F. Verfter wegens twee Elephants Beenderen, naby 's Bosch gevonden, met eenige aanmerkingen over dezelven; en eindelyk eene Befchryvin°- van de zogenaamde Meermin der Stad Haarlem, of eio-enlyk van Ëdam , door den Heer /}. Vosmaer; welke befchryving hier nog eene byzondere melding vordert. Het heeft den Heer Vosmaer, niet ten onregte, der moeite waardig gefcheenen, om deeze over 't algemeen bekende, doch opgefmukte, en van daar by veelen vcrdagte , historie , wat nader na te fpeuren. Zyne onderzoekingen hebben hem o-eleid , om het bericht der oude Chronykfchryvercn deswegens als egt aan te neemen; maar de laatere overleveringen, als of dit ih 't jaar 1403 in de Purmermeer gevangen Zeewyf eene Meermin geweest ware, als vollfrekt ongegrond te verwerpen. Het geen Jan Gerbrandfien vau Leiden, die m 't jaar 1504 overleed, Reyncrus Snoyus, die 1537 ftierf; en Ocko Schar lensfis, die in 't jaar 1566 nog fchynt geleefd te hebben is in 't weezenlyke der znake , en de voornaamebyzonderheden , volkomen eenliemmig; doch geen hunnernoemt het gevangen onderwerp eene Meermin, maar eenpaarig een wild Wyf of Vrouwsperfoon. En in dit denkbeeld worden we, gelyk de Heer Vosmaer verder toont, bevestigd door de oude afbeeldingen, die''er nog van voorhanden zyn. Hy beroept zich ten deezen aanzien op : eene Schildery te' Haarlem, in handen der Heeren Elottten, welke, naar uitwyzen der kenmerken, lang vóór 1600 ge- fchilderd, en waarfchynlyk naar een nog ouder ftuk gemaakt, zal zyn. Voorts op het fteenen beeld, ter gedachtenis van dit voorval, te Edam , in het Fröntefpies der  4§4 VERHANDELINGEN der Purmerpoort, volbouwd 1610, uitgehouwen. Mits- . gadcrs op eene zeer oude Schildery hier van in het Prin- ■ feflhof te Edam , welke in eenige byzonderheden onder- ■ feheiden is van de bovengemelde te Haarlem; ten bewyze ' dat het geen na elkander gemaakte Copyen zyn. Geene deezer Afbeeldingenen zo zyn 'er, naar men berigt, te Edam meer (tukken in onderfeheiden huizen, geeft aan dit voorwerp de gedaante van eene Meermin, maar fielt het ons voor oogen als een gewoon Vrouwsperfoon , met handen cn voeten, naakend en met zeer lang hair afgebeeld. In de Schildery te Edam is dit Zeewyf geheel groen afgebeeld; eenliemmig' met het verhaal der Chro- [ nykfchryveren, die zeggen dat zy begroeid cn morfig bewasfen was, waarvan men haar naderhand zuiverde, welk 1 vuil niet anders geweest zyn zal, dan een flymerig groen \ mosch , 't welk men zeer gemeen in alle wateren vindt f en zig aan de lichaamen aanzet, 't Geen wyders de egt! j , heid der gefchiedenisfe, en wel byzonder van haar verblyf te Haarlem, verfterkt, is eene geloofwaardige overlevering deswegens te Haarlem, met aanwyzing van de plaats van haar verblyf, en melding van eenige byzonderheden, die j met het verhaal der Chronykfchryveren inltemmen. — - Dit alles te zamen genomen fielt de waarheid der gefchiedenisfe , volgens den Heer Vosmaer, buiten twyfe! • en „ vermits 'er geen het allerminst bewys, zegt hy, gevon„ den word, dat dit Menfchclyk Schepfel ergens uit onze 1 „ Landftreek vermist, of als weggeloopen erkend is ,, zoo komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat dit onoe„ lukkige Schepfel, van een of ander Schip, door ftorm | ,, in de nabyheid van onze Kust gebleeven, in Zee c-e- ! „ raakt is. Dat zy met de zeldzaame eigenfehap gebooren I „ geweest is, om lang in en op het water te kunnen 4 „ leeven, en door den tyd in die zonderlinge eigenfehap „ volmaakter geworden is." Om de bevreemding" van dit denkbeeld te verzwakken, beroept hy zig op geloofwaardige voorbeelden van menfehen van verfcheiden aart, welken zig lang in het water konden onthouden, zonder 1 daarin te verdrinken; en hegt 'er ten befluite de volgende opmerking aan. „ Wy achten dus in deezen ons oogmerk bereikt, en beweezen te hebben, naamlyk, dat de Haarlemmer, of liever Edammer, algemeen zo bekende Meermin, geenzints eene Meerminne, maar een weezenlyk Vrouwsperfoon geweest is, welker omftandigheid en verwondering baa-  VAN DE tiOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 485 ! ba arende eigenfehap wel verdient, dat zy eindelyk eens gezuiverd wierd. Gezuiverd wierd, zeg ik,'van alle de verdichtfe'eri, waarmede de oudheid haar omgeevenj en onkennelvi; gemaakt had. Te meerder verdiende heelt zulks, daar der'>eivke om/.wachteliugen, van klaarblyklyk beweezeue onwaarheden, welke althans alhier in de zoogenaamde Haarlemmer Meermin zyn aangetoond, niet tegenftaande het waare geval, door oude geloofwaardige fchryveren, naar waarheides te boek geilek!, en daar en boven door oude over'dvfzelen is aangeweezen, haare nuttigheid hebben. Nie'tegenltaande alle deeze voorhanden zynde bewyzen hebben' voornaame Geleerden van vroegere tyden, en zelfs nog in onze dagen, den (leuter van geloofsdwaaling, zonder eenige opheldering, gevolgd. Tc meer verdiende heeft zulks," herhaale ik, daar zelfs nog veele bekwaame en o-eleerde Mannen, vooral onder de Roomschgezinden, gelyk my, by myne Reizen door Hallen, omtrent het bekende Huisje van Loretto, als anders, gebleeken is, zich aan dergelyke'verdichtzelen vergaapen , daar zy hier kunnen zien, dat befchrceven en afgebeelde^waarheden, door den tyd vergeeten , en met onwaarheden omzwachteld worden „ "nicttegendaande men de waarheden, van het in zich zelfs zonderlinge en aanmerklyke geval, zoo duidelyk befchreeven, en door Afbeeldingen opgehelderd, voor zich heeft." , Vertoof ter aanwyzinge van het feckcre middel waar, door' de y.cemuu , ieder en nacht, zyne waare langt e kan ie wcetcn komen, uit den Stand en dc Verfchyninge derjyaste Starren. Door mathys adolph van idsinga, Oud Se. ■ cretaris der Stad Harlingen. Te Harlingen by V. van der Plaats, 1787/ In groot Svo. 48 bladz. Al over veele jaaren is men, ten nutte der Zeevaart, bedagt geweest, op het uitvinden van een middel waar door, of een weg langs welken , men, in het bevaaren van den grooten Oceaan, met zo veel zekerheid kon ze™cn, hoe verre men Oost-of Westwaards gevoerd, of inÖLengte. gevorderd zy, als men bepaalen kan, welke I vorderingen men Noord - of Zuidwaards gemaakt hebbe, 1 of tot welk eene Breedte men gekomen zy. Herhaalde ! poo'nngen om hier toe te geraaken zyn wel niet geheel f zonder' vrugt geweest; doch ze hebben egter aan 't geil, deel. N.ALG.LETT. NO. 12. M Hl WetlSch-  4?'Ö M. A. VAN IDSINOA wemelde bedoelde niet voldaan ; en zulks heeft no* fteedsi' den eenen en anderen onledig gehouden, om zynen Leest op het vinden hier van te toherpen. Ond'er deezen behoor ook m onze dagen de Heer van Idjinga, die thans den Zeelieden een nieuw middel aan de haneJ geef , S vn hy z,g een gelukkigen uhllag belooft, en 't wélk hy daar om, ten algemeenen nutte , ter beoordeelinge en beproe-J vinge openlyk aankondigt. ö uePfoe i Zyn voorftel komt in 't hoofdzaaklyke kortlyk hier ooi uit. - Men trekke een eerllen Meridiaan . reven als on de Aarde, by voorbeeld over Londen,) aan dïn ftarreShemel over eene by uitftek flikkerende fter, by voorbeeld Stfws (die den eerften January, 's nachts te^waïïf uuren den Meridiaan van London doorloopt,) om van daïr 1 de rekening der Lengte üost-en Westwaards te bSnen verdeelende het van daar getrokken cirkelrond, ter weder', zyde in ,80 graaden. Men vervaardige voorts naauwkeu- ■ Wt v*? n\dm au-a,Kl d^ voornaamfte narren van ó7-rms, (*) Oost-en Westwaards. En voorts fchikke men een regeltnaat.g verdeeld Hemelsplein, naar de aanwyS deezer tafelen; mitsgaders eene daar aan beantwoordende WaeteIdkaart, naar de eigenfte verdeeling als het Hemels! plein ingerigr. — De Heer van ld/inga,di""es"ï de verder daar toe behoorende onderrigtiifg ontvouwende van, oof*fk aa[ ^n kundig Zeeman^ in de hier toé vereischte rekening bedreeven, en altoos in agt neemende tHy 'iWaar T Z'g °°k b£vinde' ^ waaren middagftond weete, langs deezen weg zo gereed zal kunnen nagaan, op welke Lengte hy zig bevinde, als hy door hoogtemeet^ zyne bereikte llreedte leert kennen. Onder andere opheL denngen van zyn voorflag bedient hy zig ook van >t vulgende voorbeeld 't welk dienen kan om het beoogde van het bovengemelde beter te verftaan. Men (*) De Heer van MjT*m bedient zig, in dit Gefchrift ter ophe deruige zyner voorftel! in gen , van de gewoone ongave van de affranden der vaste Starren; die, in dat geval, naauw kcur.ger bepaald zouden moeren worden. En zo wi hy ook opgemerkt hebben, dar zyne opgave vm Siriu in den Merk? aan van Bondon veelligt niet de correcte uurtyd is • do Vzo Vr zegt hy eemg verfcr.il van minuten zy , zal zulks in den grond der z ake geen verandering tc wege brengen • -illeonh t- 7,, foortgelyke verfchillen aarfgeweezen £ S^S^SffS ' alles zal vervolgens van zelve zig daar na ichikken. '  OVER 'T VINDEN DER LANCTE. 487 Men ftelle dat een bekwaam Stuurman zig met zyn fchip bevinde in de groote Zee, zuidelyker dan de Caap de Goede Hoop, alwaar van de ftraat van Magellanes af, oostcwaards tot aan Nova Hollandia, wel 2000 Duitfclie mylen water is, en tusfehen die plaatzen een uurverfchil van meer dan 12 uuren, om dat ze meer dan 180 Graaden van alkander gelegen zyn. Hy weet op hoe veel graaden Breed!te hy zig bevindt, maar hy is onkundig van de Lengte ; jiy weet niet of hy zy omtrent de Straat van Magellanes, ijf by Nova Hollandia, en is daar door volkomen in onzekerheid , of hy Oost - of Westwaards moet zeilen om de paap de Goede Hoop aan te doen, of om tot behoud van Schip en Volk eenig ander Land te zoeken. r,„ Onderftel dat den Stuurman , in dien uitgeftrekten Oceian, in den morgenftond als uit den flaap ontwaakt, zo tal zyn eerfte werk zyn, om aan de hoogte der Sonne ewaar te worden, op welke breedte hy mag zyn; en by e waarneeming van de culminatie der Sonne, weet hy 6 gelyk zyn rechten middagftond, en vervolgens de anere uuren van den dag. Men ftelle hy ontdekt te weeen op de Zuider breedte van 45 graaden, en daar mee kan hy terftond zeggen, dat hy 1447 en een halve lylen Zuidelyk af is van de paralellyn van Londons breedï, nadien London iigt op 51I graadeti Noorder breedte, n dus zyne breedte en die van London 96! graaden erfchillen. Aan . de Sonne kan hy niet gewaar worden , p welke langte hy is, en zulks moet alleen ontdekt workn uit den ftand der Starren, die zich des nachts voor lem vertoonen. Ware hy omtrent nova Hollandia, dan moeten noodzaakelyk geheel andere Geftarntens in zyn meridiaan komen, dan of hy was omtrend de Oostkust Jan het Zuidland van America. Onderlteld dat hy voordien zy van zodaanig een Hemelsplein als gezegd is, zal ïy daarop terftond kunnen zien, of de bekende Starren , •lie voor en omtrend hem ftaan, in het jaargetyde, en in |ie nacht, of op zyne uurtyd van die nacht, wel kunnen fïerfchyneu in de meridiaan van London: indien ja, dan Is hy ftraks al eenigermaate verkend, en uit zyne eerfte jjingerustheid geholpen; en indien neen, dan weet by, dat ïy verre van de meridiaanlyn van London verwyderd is, sin zyn uurtyd van de nacht zal hem wel ontdekken, of hy an de Oost- of Westkant van die meridiaan moet zyn, «ferwyl hy deeze of geene bekende Starren voor. zig heeft, •vaar van hy weet, of en hoe verre dezelve Oostelyk of Mm 2 Wes  488 M. A. VAN IDSINGA, OVER 'T VINDEN DER LAN'GTE. J Westelyk 'van de eerfte meridiaanlyti afftaan. Indien !dj tyd van het jaar ineede bragte, dat hy de groote I lont» ftar Sirius geduurende de nacht in zyne Meridiaan of dasj omtrend konde waarneemen, dan zoude de uurtyd van cl nacht hem terilond uit alle onzeekerheid en hekommerinj helpen, toonende hem voor oogen op 't Hemelsplein * anders in een nette tafel, op welke uur en minuut v; die nacht dezelve Star den meridiaan van London doo loopen moet. Vond hy dat de Star vroetrer voor hé koomt.(dat is te zeggen wanneer hy nader aan de morgei ftond is,) dan is hy terilond volkomen zeker, dat hy op Ooster langte van London; cn zo ze laaier voor hei komt, dan is hy op Wester langte; en na maate het vro gcr of laater meer of minder verfchilt, wordt hy ten eenmaal kundig,hoe verre hy van de eerlte meridiannlyn ve wyderd is, het geene in graaden en minuüten voldreï gelyk is aan de werwyderiug van de Star zelve. Genoj men hy vond de Star Sirius, of eenige andere Star, zyne meridiaan 5 uuren en 6 minuuten vroeger dan ze de Londonfche meridiaan kan zyn, als dan was zvr plaats op de langte van het Eilandje St. Paulus; en g noomen hy vond te 8 uuren 42. minuuten een Star vo< zig, welke hy op 't HetnelspLin ziet in die nacht c meridiaan van London door te loopen te 10 uuren. ds is hy zeeker op de langte van de Caap de goede Hoof de reden is dat de Caip de goede Hoop 19 graaden I minuuten Ooster langte heeft van London, en het Eilam je St. Paulus 76 graaden 30 minuuten, volgens dc out langtctafels die ik hier in vuige. Ten derde geiKvm-er lry vond een Star in zyn meridiaan, op zeker uur der Nacht waar vau hy door 't Hemelsplein of de tafels onderred wordt dat dezelve tot London moet culmmecreu op deze ve uurtyd, dan weet hy wiskundig, dat zyne plaats regt Zuidwaards onder de meridiaan van Londen-" 1 'De Heer van Idjïnga, natuurlyk met zyn voordel iug nomen, onthoudt zig egter van alle grootfpraak; gee het belchcideu teir toetlmge over; wydt dit "fcyn gefchri eerhiedig toe aan alle menfehen, het zy van hoogen minderen (land, welke belang ftellen in de bevorderii van de konst der groote Zeevaart; cn rlnrigr het zei'I ter onderzoekimge voor aan alle Genootfchappen, en bl zondere Liefhebbers van frjaje VVcetenfclnippeu, het A in of buiten zyn Vaderland.  w. coxe , beschouwing. 4&9 Befchouwing der Maatfchappy cn Zeden, in Poolen, Rui. land Zweeden en Deenemarken, doorvloeien met Kooi ■vallen eenige Uiljleckcnde CharoSters betreffende door : wiuciam coxe , A. M. F. R. S. Lid van s Konings I Collegie te Cambridge , Kapellaan des Hertogs van Marlbourgh, Medelid van de KeizerlykeJÈconompfc]'* Sociëteit te Pel en burg , ah mede van de Komnglj e Academie te Koppenhagen. Naar den derden Druk, ut het Engelsch. lierfte Deel. Te Amjlerdam, by J. Ynteina. Behalven het Voorbericht, 185 bl. In gr. Svo. I?en breedvoerig Voorbericht des Vertaalers ontvouwt L» deu aart des Oorfprougtyken Werks en welke veranderingen hy omtrent het zelve gemaakt hebbe ; het komt kórtlvk hier op neder. Dat de Heer cox* , die Lord hekb r , op diens Reize, door de Noordfclie Ryken vergezelde van zyne Reize een dootloopend Verhaal opftelde in twee zwaare Boekdeelen, in groot 4to. Dit Werk geheel te verraaien, was de eerfte aanleg; doch vericheide redenen bevoogen hem daarvan af te zien; en kon hy, egter, niet belluiten het geheel den Nederlanderen te onthouden. Herdenkende, met welk eene greetigheid zyne Lands ge. no« ten zyne Vertaaling ontvangen hadden der BefchoUlingvan de Maatfchappy en Zeden, in Frankryk, Zwit. Ierland, Duitsehlanaf en Italië, door Dr. moor* (*), v el hem in, of 'er uit dit groote Werk niet ,et dergelyks te vervaardigen ware , wegens de Noordfehe Ryken. Hy onderftondt zulks , en heeft dit de geboorte gegeeven aan het Werk, weiks eerfte Deeltje wy thans voor ons hebben Zyne verdeedigirtg, wegens die Handelwyze leeze men in het Voorberigt'zelve. Alleen neemen wy er uit over • De Briefswyze inrigting vorderde nu en dan een Hoofd en Slot daar aan beantwoordende; deeze ondert fcheiden zich genoeg van het Werk van coxe zelve, aan 't welk wy, voorts, in de opgave ons zo flipt ge" houden hebben , als , onzes inziens , de pligt eens ' Vertaalers eischt. Groot zou ons genoegen weezen, " indien wy mogten ontdekken, dat deeze tefchouwmgen " onzen Landgenooten zo veel vermaaks en leerzaam on" derhouds icbenken, als die van Dr. moore gedaan heb- ,, ben, f*) By den Drukker deezcs.j. yntema , onlangs uitgegeeven. Mm 3  490 w. coxé " if"' eil^ogod-°-n: V hebbe» 'er het onze aan toege-> „ bragt Elk Reiziger heeft zyne wyze van befchouwen/ „ van denken, van fchryven. Cox* is zo min een Zool „ re , als moore een goxe , den een naar den ander te i „ wil en plooijen , zou een broddelwerk uitleveren ia " « , met waarheid en opregtheid, onbertaanbaar wee* „ zen. Onze Briefswyze fchikking baarde eene be> „ lemmerende ongelegenheid , om 'er zaaken in te bren-i „ gen , die coxe in zyn Werk geplaatst hadt , en van „ laater jaartekening waren dan zyne Reize: wy hebbe! „ ons uit deeze gered, met, daar het noodig was, eene „ Aantekening te hulp te neemen, als ten tyde der Uitv , gave daar by geplaatst." y < Volgens des Vertaalers Plan , zal het Werk op Zeil Deeltjes, omtrent van dezelfde grootte als het tezen'l woordige uitlooper. , waarby een Zevende zal gevoeadl worden , Leevensverhaalen eeniger vroegere Vorften Vor-iJ ftinnen en andere gedenkwaardige Mannin .betreffende. Eni re? Weer£ke Schlkklng het tot eene we^rga van Dr. moo J Met zeer veel voldoening hebben wy dit Eerfte Deel\ tje, alleen Poolen betreffende, doorleezen, en haasten! ons om het onzen Landgenooten te doen kennen. Twin.l tig Brieven doen ons dit Ryk, in deszelfs tegenwoordi-1 gen toeftand , kennen. De voornaamfte Steden, de Aart der Landzaaten hunne Werkzaamheden en Handel, de ^ Ryksinkomften de Geestlykheid , den Adel-, Boeren en Rrygsftand als mede der Jooden ftaat, wordt 'er in open" ' gelegd. De byzondere ontmoetingen, ter welker gelegen-I heid berigten inkomen ^veraangenaamen en vervrolyken i het verllag. Ten Hove ingeleid, vinden wy eene byzondere melding van den thans Regeerenden Koning, en Aan- I ztenlyke Ryksgrooten , van de Hofhouding en Hofver-I maaklykheden. Wy zouden 'er veele Proefjes, onzen Leeze. 1 ren aangenaam , uit kunnen mededeelen. Dan de Heer coxp I in zyne Voorreden , ten opzigte van Poolen, vermeld hebJI bende, ,, dat hy zich vereerd vondt met de onderrigtin- 1 „ gen uit den mond van Lieden, die een hoogen rang'1 „ en gezag bekleedden, en gelukkig in 't bezit geraakt? I „van eenige Oorfpronglyke Brieven, uit tTdr/ehow fe. „ fchreeven , vóór en geduurende de Ryksverdeeling , „ welke hem tn ftaat fielden , om een groot licht te vfr " ^ a 7" dU bda"gryk TydPerk > en verfcheide „ byzonderheden tot nog toe niet openbaar gemaakt , I „ me- I  beschouwing. 491 ., mede te deelen," trok dit wel bet meest onze aandagt. Zes Brieven zyn bier toe alleen betrekkelyk. Welker ■Hoofdinhoud beftaat,in dc Aanleiding tot de Ryksverdeeling van Poolen, en ons voordraagt t begin derkegeeringe van sïanislaus augustus; den ftaat der Disfidenten in Poolen , en de handelwyze met hun gehouden tot den Jaare MDCCLXVl (*), wat omtrent hun voorviel op den Ryksdag des gemelden Jaars; de Confederatie door hun gemaakt , hoe de Gefchillen weldra niet alleen Godsdienftige, maar ook Staatkundige .Onderwerpen betroffen , hoe eenige Tegenftanders der Disfidenten na Rusland gevanglyk werden weggevoerd , en Beiluiten ten hunnen voordeele, uit vrees voor de Rusfifche krygsbenden. Zv vermelden ons den ongelukkigen toeftand des Konings, en vertoonen Poolen een Tooneel van Burgerkryg tot den Taare MDCCLXXII , en den moorddaadigen doch gelukkig ontkomen toeleg op 's Konings leeven; de Ryksverdeelino- zelve, en de gevolgen van die Staatsomwenteling. Welke, in den Pyjtienden Brief, dien wy grootendeels zuilen opgeeven, in rieezervoege belchreeven wordt. Ik beu, in myne naaristen nu gevorderd tot die groote'Gebeurtenis onder de tegenwoordige Regeering, de Verdeelinff van Poolen , met zulk eene diepe geheimhouding beraamd, dat men ze naauwlyks vermoedde voor den tyd der volvoering. Poolen hadt zints lang de voornaamfte veiligheid gevonden , door de ligging tusfehen drie aanzienlyke Mogenheden , elk even zeer belang hebbende , om den ander allen aanwas van magt of vermeerdering van Grondgebied te beletten; de verééniging deezer mededingende Mogenheden werd als eene bykans onmogclyke omftandigheid aangezien; en , ingevalle zulk eene onver» wagte verééniging plaats greep, oordeelde men het ongelooflyk , dat de andere Vorften van Europa zulk eene weezenlyke verandering in de balans van magt, met 011- |i verfchillige oogen, zouden aanzien. i. Verdragen by Verdragen, Onderhandelingen by Un! derhandelinaen , hadden Poolen verzekerd in 't bezit des i Grondgebieds; en de eigende Mogenheden, die de Lamif fchappen daar van affcheurden, hadden, by de ThroonbeI klimming des tegenwoordigen Konings, plegtig afdaiidgeidnaii van allen eisch en. recht op eenig gedeelte der l oolIfehe Pleerfchappye. Maar Verdragen en Verzekeringen J , wor- (*) Hier is, by Misftelling, gezet MDCCLXXVI. Mm 4  492 w. coxe worden in 't algemeen aangekleefd, tot men ze met vei-, ugneid kan verbreeken. De eenige kxagtdaadige wyze voor! een Staat, om zyn gebied te beveiligen, is gelegen in i zich ontzaglyk te maaken , door zyne fterkte en eensgeJ zindheid, en toegerust te weezen tegen allen aanval. Wan-neer een vermogend Volk Volksrampen, welke eigen vooi-regt en moedbetoon zouden hebben kunnen voorkomen, aan de trouwloosheid van vreemde Mogenheden wyten , geeven zy enkel, in zagter uitdrukkingen, getuigenis vani eigen traagheid, verzuim of zwakheid van Staatsbeftuur '" ■ Naa getoond te hebben, hoe 'er even min ftaats: te maaken is op het zogenaamd Evenwigt, vaart coxe voort. . ,, De natuurlyke flerktc van Poolen , weiaangewend zou een ftsrker bolwerk hehben opgeleverd tegen de Staatzugt der Nabuurvorken, dan de trouw der Verdragen of' het letten der andere Mogenheden van Europa "óp 'het Evenwigt van Magt. 't Is opmerkenswaardig, dat, van de drie dit Ryk verdeelende Mogenheden, Pruisfen voortyds een Leen was van de tool/che Republiek , dat Rusland eens de Hoofdftad en Throon in 't bezie zag der ■Poolen', terwyl Oostenryk, namv eene Eeuw geleden, aan een Vorst oeezes. Ryks , de behoudenis der Hoofdftad , en bykans van geheel zyn beftaan ,- verfchuldigd was. " en"l yk' nog 20 korts' dü Meester of Befchermer zyner Nabuuren, zou nooit zo ras door hun vermeesterd vveezen , zonder dat de fchrceuwendfte gebreken in het Staatsbeltuur plaats greepen. Poolen, met de daad eertyds magtiger dan eenige der omliggende Staaten', is , door gebrek m de Ryksgefteltenisfe, te midden eeuer algemeene verbetering, agterwaards gegaan, en. naa de Wet aan het Noorden voor te fchryven,'een prooy voor eiken Aanvallér geworden. „ De Verdeeling van Poolen werd eerst ontworpen door den Koning van Pruisfen , wien Poolsch of West-Pruisfen, (om vcrlcheidc hier opgegeeven reden,) zeer gelegen lag. De tyd was nu gekomen , dat de gefteltenis vah Poolen de verwerving van dit geliefde voorwerp fcheen te belooveu. Hy zette, nogthans, zyn oogmerk voort met al de voorzigtigheid van een bekwaam Staatkundigen. Hy den aanvang der onlusten, betoonde hy feen drift om zich in de zaaken deezes Lands te mengen; en fchoon hv met de Keizennne van Rusland medegewerkt hadt, om sïakislaüs augustus op den Faölfchen TbrooD te hellen, weigerde hy )  BESCHOUWING. 493 hy nogthans eenig werkzaam deel te 'neemen ten zynen voordeele tegen de Geconfedereerden, Naderhand , wanjieer het geheele Ryk gefchokt werd door Burgertwisten, en teffens door de Pest verwoest, liet hy, (in den Jaare MDCCLXiX,) onder voorwendzel van het vormen eener linie, tot het voorkomen van het vcrfpreiden der Befmettinge, zyne Krygsbenden in Poohclt Pruifen rukken, en nam het geheele Landfchap in bezit. ,, Schoon nu geheel meester van het Land , en geenzins vreezende voor eenigen kragtdaadigen wederftand van de verdeelde Poolen, beraamde hy, nogthans, wel verzekerd dat de gerustheid zyner nieuw aangeworvene bezittinge van de genoegenneeming van Rusland en Oostenryk afhing , de Verdeeling van Poolen. My deelde het ontwerp mede aan den Keizer , by hun mondgefprek te Net/s 'mSilefe, in den Jaare MDCCLXIX, of in dat hy, in den volgenden Jaare, te Neujlad in Oostenryk hieldt. De opening ontmoette een» gereede toeftemming. ■ Josephus, die voorheen de Geeonfedereerden heimlyk aangemoedigd , en zelfs eene onderhandeling mee de Porte tegen Rusland aangepreezen badt, veranderde nu fchielyk van maatregelen , en verfterkte zyne Legermagt op de Poolfche Grenzen. De Pest fchonk hem, even als den Koning van Pruisfen, een fchoonfchynend voorwendzel om Volk op Poolfchen bodem te brengen ; allengskens ftrekte hy zyne liniën wvder uit, en befloeg, in den Jaare MDCCLXX1I, het"geheele grondgebied, 't geen hy zich vervolgens toeeigende. Maar, ondanks deeze verandering in zyne gevoelens, bedekte hy, in 't eerst zyn weezenlyke gevoelens omtrent Poolen , derwvze, nat At Poolfche weêrfpannigen begreepen, dat het Ooslenryks Leger aanrukte, om ten hunnen voordeele te werken; het niet mogelyk keurende, dat de mededingende Hoven van Weenen en Berlyn, met elkander, de handen in cdn lloegen. ,,'Niets ontbrak 'ernu, om de Kyksverdeeling te voltooijen dan de toetreediug der Kèizerinne van Rusland. Die groote Vorftin bezat te veel doorzigts in de Staatkunde, om de inrukking van vreemde Krygsmagten in P ooien ± met geen jaloers oog , aan te zien. Èen onbedwongen meerderheid van invloed op de zaaken deezes geheelen Ryks bezittende (*), kon zy zich geen weezenlyk voordeel (*) Van deezen Invloed hadt de Heer coxe, in een voorgaanden Brieve, een bre^d verllag gegeeven. Mm 5  494 w. coxe deel belooven op eene ftaatlyke verkryging van een Gedeelte , en zou flegts middelmaatige vermeerdering van Grondgebied bekomen hebben voor de overgave van Gezag. De Koning van Pruisfen, wel onderrigt van de waare belangen van Rusland, ten opzigte van Poolen en verzekerd van de bekwaamheid der Keizerinne om die' belangen te zien, freule (zo men zegt) het openen eener onderhandehnge, de Verdeeling betreffende, uit, tot dat zy zich $ een Turkfchen Oorlog vondt ingewikkeld. In dat hachlyk tydsgewricht, zondt hy zyn Broeder, Prins henduik, na Petersburg, die de Keizerin inboezemde, dat het Huis van Oostenryk eene Verbintenis met de Porie ftondt aan te gaan, die, ftandgrypende, eene allerzorglykfte verééniging tegen haar zou baaren; dat, nogthans, de Vriendfchap van dat Huis kon verworven worden, door toe te treeden tot de Ryks verdeeling van Poolen, dat, op deeze voorwaarde, de Keizer gereed was van zyne verbintenis met den Grooten Heer af te zien, en de liusfen zou toelaaten den Oorlog onverhinderd ,voort te zetten. - - Catha- rina, bezorgd om haare overwinningen op de Turken te agtervolgen, en vreezende voor de tusfchenkomst des Keizers, en teffens bevroedende, uit de naauwe verééniging tusfehen de Hoven van Weenen en Berlyn, dat het, in de tegenwoordige toedragt der zaaken , haar onmogelyk zou weezen , de bedoelde Verdeeling te beletten, nam genoegen in den voorllag, en koos geen onaanzienlyk gedeelte van Poolen voor haar aandeel. Het Verdrag werd in 't begin des Jaars MDCCLXXI1, getekend tusfehen dè Rusfifche, Oostenrykfche en Pruisfifche Gevolmagtigden. „ Naardemaal de Krygsbenden deezer drie Hoven zich reeds in 't bezit van 't grootfte gedeelte van Poolen be. vonden, werden de Geconfedereerden, van alle zyden in. geflooten, fchielyk op de vlugt gedreeven en verftrooid" Europa wagtte, met angftig ongeduld , wat de uitflag zou weezen van deeze onverwagte Vereeniaina; nogthans was de diepe geheimhouding , met welke de "verdeelende Mogenheden te werk gingen, zo groot, dat, gelyk , ten dien tyde gefchreevene Brieven, onder my berustende, uitwyzen , eenigen tyd, naa de bekragtiging van het Verdrag, alleen losfe gïsfingen, wegens hunne weezenlyke oogmerken , zelfs te Warfchow, plaats greepen : de geweeze Lord cathcakt, de Engelfche Staatsdienaar te Petersburg, kon geen egt befcheid van de tekening magtig worden, dan twee maanden naa dat dezelve gefchiedde. „ De  BESCHOUWING. 49? „ De eerfte ftaatswyze bekendmaaking v?.n eenige eifchen op het Poolfche Grondgebied, gefchiedde in Herfstmaand des Jaars MDCCLXXÏI, door den Keizerlyken Afgezant, by den Koning en den Raad te Warfchow vergaderd ; deeze werd welhaast gevolgd, door Vertoogen van de Rusfifche en Pruisfifche Hoven; elk hunne eifchen inleverende. Ik zal u niet ophouden met een lang- draadig verhaal van alle de redenen, door de drie Mogenheden voor hunne eifchen ingebragt, en 't zou u niet min verveelen de antwoorden en tegenverklaaringen van den Koning en den Raad te leezen, als mede de beroepingen op andere Mogenheden , die zich borg gefield hadden voor de Bezittingen van Poolen. De Hoven van Londen , Parys, Stokholm en Koppenhagen, verklaarden zich tegen deeze overweldigingen; doch tegenverklaaringen , zonder byftand, konden niets uitwerken. Poolen onderwierp zich aan de Ryksverdeeling , niet zonder de ernftigfte tegenftribbelingen; en voelde, en beklaagde nu, voor 't eerst, de deerniswaardige uitwerkzels van-Pattyfchap en Verdeeldheid. ,, De Ryksverdeelende Mogenheden , het befchryven van eenen Ryksdag, om den afftand der Landen te bekragtigen, verzogt hebbende, werden de Leden, door den Koning, tot denzelven opgeroepen, op de volgende wyze: . „ Naardemaal geene hoope van eenigen kant zich ,, opdoet; en alle verder uitftel alleen zou ftrekken, om ,, de fchriklykfte onheilen uit te ftorten op het overblyf,, zei der Landen nog aan de Republiek gelaaten, wordt „ tegen den negentienden van Grasmaand MDCCLXXIII, „ de Ryksdag, overeenkomftig met de begeerte der drie ,, Hoven, zamengeroepen: dan, desniettegenstaande, beroept „ zich de Koning, met toeftemming van den Raad, om „ allen verwyt te voorkomen, nogmaals op de verzeke„ ringen des Verdrags van Oliva.n ,, Op den beftemden tyd vergaderde de Ryksdag, en zo groot was de moed der Leden , dat, ondanks den elendigen toeftand des Lands , ondanks de bedreigingen en omkoopiugen der drie Mogenheden, het Verdeelingsverdrag niet zonder de grootfte moeite doorging: want, voor eene wyl, fcheen de Meerderheid der Afgevaardigden beflooten te hebben , zich tegen de Ryksverdeeling aan te kanten, en de Koning bleef beftendig by dit befluit. De Afgezanten der drie Hoven drongen hunne eifchen aan, met de fchrikbaarendfte bedreigingen ; de Koning  496' W. COXE, BESCHOUWING. ning hadt, naar luid derzei ven, niets anders te wagten, dan onttroond en gevangen gezet te zullen worden. Zy lieten, door hunne Zendelingen, verfpreiden, dat, indien de Ryksvergaadering in de weigering bleef volharden, War. fchow ter plunderinge zou overgeleverd worden. Dit gerugt, overal uitgeftrooid, maakte tenen diepen indruk op de Inwoonderen. Door bedreigingen van deezen aart , door den Marfchalk des Ryksdags, die van eene Rusfefche Lyfwagt vergezeld ging, over te haaien; door omkoypingen, beloften en bedreigingen , lieten de Leden van den Ryksdag zich eindelyk beweegen, om de Ryksverdeeling te bekragtigen. In den Raad, egter, was llegts eene meerderheid van zes ftemmen, en, in de Vergadering der Afgevaardigden , llegts die van één enkele ftem voor de ondertekening. Men belloot daar op de zittingen des Ryksdags , tot weinig dagen,te bepaalen, en benoemde Gelastigden, met volmagt, om alle de fchikkingeii op de Ryksverdeeling , nevens de vreemde Afgezanten , te maaken. Deeze vingen, naa het eindigen des Ryksdags, in Bloeimaand', dit werk aan, en voltooiden, in Herfstmaand, het Verdeelingsverdrag, overeenkomftig met de Voorfchriften der drie Hoven. Geduurende deeze verrigtit gen, hadden -verfcheide Edelen moeds genoeg, om , in verfcheide gedeelten des Ryks, Verklaaringen uit te geeven tegen den afftand der Laudfchappen, en het gedrag der Ryksverdeelende Mogenheden te wraaken ; doch zodanige tegenverklaringen werden niet geteld, en mogten alleen aangemerkt worden als doodftuipen eens ftervenden Volks. Zedelyk Magazyn. Naar-het Hoogduits ch. Eer/Ie Deel. In 'f Gravinhage by J. van Geef, 1787. Behalven het Voorbericht, 278 bladz. in gr, {$yo. Men biedt ons, onder dezen titel, aen, ene verzameling van uirgelezene Zedekundige Verhandelingen, of beknopte Leerredenen over gewigtige zedelyke onderwerpen, die op ene recht leerzame wyze uitgevoerd, en zo ingericht zyn, dat de Leezer 'er alleszins door opgeleid worde, om redelyke denkbeelden van zynen plicht, die niet wel nalaten kunnen van invloed op zyn hart te hebben, te vormen. Het heeft den Schryveren goed gedacht de onderwerpen , by manier van Lerredenen , te behandelen ; doch indiervoege dat ze niet zo zeer geheel opgemaekte , als  ZEDELIJK MAGAZIJN. 497 als wel breed uitgewerkte fchetzen van Leerredenen zyn ; waerdoor de opmerkzame Lezer te krachtiger genoopt wort om zyne eigen verftandlyke werkzaemheid te fterker te' oefenen : het welk de behandeling der onderwerpen des te gevalliger en leerzamer maekt.. De hienn overwoogene itukken zyn de volgende : „WtóM de God dien wy aenbidden ? geen andere dan de Liefde zelve. De liefde tot God boven alles. De natuur en t eigenlyk oogmerk van het Gebed. Of, in hoe verre God de gebeden der menfehen verhoort ? Het noodzaeklyk vereischte van een Christelyken Bidder. Twee gewigtige verkeerdheden, naemlyk fchynheiligheid en ydel geklap, die het gebed van al zvn nut berooven. De plicht , als Christenen , om voor alle menfehen te bidden. De plichten der dankzegging voor de weldaden van God. De invloed van het gebed op de heiliging en veredeling der menfehen. De invloed van het gebed op onze gemoedsrust. ; De kunst om te bidden en wel, om uit de volheid van zyn hart 'e bidden. En hierby komen nog negen Leerredenen over het Gebed onzes Heren, of het Onze Vader, enz. , . jvien oordeele enigzins over de manier van behandeling uit de volgende verklaring der Liefde tot God boven alles. . Daar zijn menfehen geweest, die zich diets gemaakt hebben, dat God boven alles lief te hebben beteekende, zich zoo aan God en zijne volkooWiiheden toe te wn> den dat men daarbij geheel geen acht neemt op zijne eigene gelukzaligheid. Dat , mijne Broeders, is dweeperij. God kan zulk eene liefde met verlangen, die ■ zonder betrekking is op eene redelijke zelfshefde. Ware God, het geen Hij is , niet voor mijn , niet de liefdevolle oorfprong miiner gelukzaligheid , ik zoude zijne volkoomenheden bewonderen, ik 'zoude Hem vreezen, hoogachten . maar niet liefhebben kunnen. Anderen hebben gemeend, dat de liefde tot God boven alles ten minfte eene fierkere opwelling van het hart bij' de gedachte aan God vooronderltelde, dan het befchouwen van het een of ander dardfehc voorwerp immer in ons verwekken kan. „ Beoordeelt ook daarna de echtheid uwer liefde met. Wij zijn zinnelijk? menfehen , op welke het onzigtbaare zoo heftige indrukken niet maaken kan als het zinnelijke. Zoo heftig, b. v. als de aandrtdrtinfl van een moeder vóórhaar kind is , kan onze aandoening omtrent God nimmer zijn. Die  498 ZEDELIJK. MAGAZIJN. • • Die aandoeningen der natuur brengt ons bloed de gewoonte , en de kragt der zinnelijkheid, voort. - ' Zoekt dus het weezen der liefde tot God even zoo min in opwellende aandoeningen, als „ In die overdrceyene 'Pereemging met God, bi: welke men aan niets meer denken , in biets meer vergenoegen ■ftellen wil dan in God , bii welke men zich , met verachting van alle aardfche bezigheden , flechts met God bezig houden, flechts in den Bijbel leezen, Hechts over Hem fpreeken, flechts bidden wil. 'Laat u door alle deeze dwaasheden niet verbijsteren: en volgt mij met uwe Gedachten, op dat ik u de waare natuur der liefde jegens God verklaare. 1. „ Liefhebben beteekent: de aangelegenheden van den geenen, dien men bemint, als zijne eigene aanzien, en daarin zijn vergenoegen vinden, wanneer men deeze aangelegenheden vervullen , en Hem daardoor vreugde verlchatlen kan. Maakt nu dat uw hoogfte genoegen uit dan is het liefde, boven alles. Laat ons bij de ont- wikkeling van dit denkbeeld onze ervaarenis te hulp neemen. Wanneer gij iemand lief hebt, zoo ziet gij zijne aangelegenheden, zijne wenfehen, als de uwen aan Gii fchaft" » °P toe, om te doen, het geen hem vreugd ver- o.. „ Ik zeg, gij legt 'er u op toe. Want altoos kunt gij het met doen. Dan wordt gij 'er in verhinderd, door de eigenzinnigheid van hem, dien gij lief hebt, dan door uwe eigen zwakheid en onvermoogen. Maar het doet u evenwel 3- ,» Toch leed, wanneer het een of ander deezer beletfelen opkoomt. Het fmart u, en gij zoekt bij eene andere gelegenheid uwen ijver te verdubbelen. Daartoe behoort dan 4. „ Hat men de wenfehen en neigingen van het geliefde voorwerp kent en wel beoeffent: waarbij zekerfiik gevorderd wordt, J 5. ,, Dat het zulke wenfehen zijn, die tegen uwe eigene wenfehen en grondbeginfelen niet aanloopen. Is dit zoo, dan vervult gij dezelve 6. „ Gaarne en met het innigfle vergenoegen, wijl het uwe eigene zijn maar gij doet'het echter om zij- nent wille, dewijl het Hem vergenoegen en vreugde verfchaft. Past dit op God toe , zoo zult° gij de natuur van de liefde tot God boven alles verftaan , en tef-  ZEDELIJK MAGAZIJN. 499 peffens inzien, dat dezelve niet flechts mogelijk is, maar, | dat het zelfs gemaklijker is, God, dan iets anders, lief te hebben. „ Be Liefde tot God boven alles vordert dienvolgende, 1. „ Dat gij Gods aangelegenheden en wenfehen als [.uwe eigene leert aanzien. • Is dat mooglijk? Ja, mijne Broeders, gij moet flechts 2. ,, Boven alle dingen weeten, wat Gods aangelegenI heden en wenfehen zijn. • En hier moet u eensklaps het noodige licht opgaan, en uw hart aanftonds met de eerfte vuurige neigingen van liefde tot uwen Schepper bezield worden , wanneer ik u zeg: Gods grootfte, Gods eenige belang (dat ik menfchelijker wijze zoo fpreeke) zijn heetfte wensch is het welzijn zijner fchepfelen, is uwe en uwer medemenfehen waare gelukzaligheid. Maar nu behoort tot de gelukzaligheid van u en uwe medemenfehen, dat gij vreedzaam met elkander leeft , dat gij elkander niet bedriegt, elkander het uwe mededeelt , elkander helpt, en met raad en troost bijftaat, in het kort, dat gij elkander recht hartelijk lief hebt, en in de medewerking tot het welzijn van het menschdom uw grootfte vreugde vindt. Ziet, mijne Broeders , dat is Gods wensch, dat is zijn eenige onveranderlijke wil , dat gij door liefde gelukkig wordt en elkander gelukkig maakt:en wijl gij dat (wegens uwe zwakheid en onvermoogen) niet altoos kunt doen. 3. ,, Dat gy u ten minfte recht ijverig daar op toelegt: dat gy ten minfte nooit opzettelijk en tegen beter weeten en geweeten aan een Gebod der liefde overtreedt, en met allen ernst daar naar ftreeft, om in deeze eenige bevordering van God immer volkomener te worden. — dat gij 4. „ Dan wanneer gij bijwijlen eenen misftap doet, toch niet onverfchillig daar bij zijt: dat het u ten minfte fmart doe, wanneer gij eens door verzuimde menfchenliefde de liefde tot God te na treedt: dat gij bij eene andere gelegenheid uwen ijver verdubbelt, om de aangerich ■ te fchade weder goed te maaken, om het nagelaatene goed weder in te brengen. -t-— Dat is eigentlijk het goe- de hart, van welk wij bij Samuel leezen: de mensch ziet aan het geen voor oogen is: maar de Heer ziet het hart aan. Gij moet echter 5. ,, Dat, wat gii voor Gods wensch doet, ik meen alles, waartoe u de liefde tot uwen naasten drijft, (vlijt, arbeidzaamheid, eerlijkheid, gerechtigheid, weldaadigheïd, het  5oo ZEDELIJK MAGAZIJN1. het opvoeden uwer kinderen ) gaarne en meii vergenoegen doen. Het moet u zelf vreugd verfcha ff en i indien het echte liefde zijn zal. ■ Maar gij moeti het ook eindelijk. 6. Met betrekking op God, om zijnent wil doen; wyl het Gode vreugd verfchaft. Want daar door wordt eerst uwe liefde tot de medemenfehen liefde tot God: en daar. door wordt zij ook tellens beloonbaar vruchtbaar voort de eeuwigheid. •,, bn zoo ziet gij nu te gelijk, mijne Broeders, hoe liefde tot God boven alles met de zelfs-en tnenfchenliefde; onaffcheidbaar verbonden zij: en hoe gemakkelijk het zij God lief te hebben. Want in den grond is liefde tott God niets anders dan de redelijklle zelfsliefde, Denkti flechts nog ééns recht daar over na. Liefhebben betee-. kent de aangelegenheden van den genen , dien men bemint, ah zijne eigene aanzien, en daarin zijn vergenoegen vinden, wanneer men dezelve vervullen, en Hemt daar door vreugde verfchnlfen kan. Dus God-lief ' hebben heet, zijnen wil, zijne aangelegenheden, als zijne: eigene betrachten, en in derzelver vervulling zijne hoog-fte zaligheid vinden. Maar nu heeft God geen belang,, dan het geluk zijner menfehen. Wanneer gij dus God I daadeiijk bemint, wanneer gij metterdaad Gods werk be-drijft, wanneer gij werkelijk Gods belang bevordert: zoo oeffent gij immers in den grond niets anders uit, dan Menfehen liefde. En daar deeze eenige Euangelifche deugd u zeiven deels op zich zelve vreugd verfchaffen , deels i middelbaar uw geluk, uwe rust en te vredenheid bevorderen moet, zoo is het te gelijk zelfsliefde. Dus — dat, wat gij doet, wanneer gij God daadeiijk lief hein, is Menfehen liefde, ■ dat gij het met vergenoegen doet, en dat gij daar door u zeiven gelukkig maakt^ is Zelfsliefde, en dat gij het om Gods waf/ doet, de¬ wijl het Hem vreugd veroorzaakt, daar door word het Liefde tot God" Ca-. I  J. Y. reynvaen cat. der muzyk. 501 Catechismus cler Muzyk, door j. verschuere reyxvaen , J. U. D. Organist en Klokkenist te Vlisfingen. Te Am. fierdam en Rotterdam, hy J. de Jong en L. J. Burgvliet, 1787. Behalyen het Voorwerk, 232 bladz. In gr. Svo. Die Stuk behelst eene in zyne foort volledige enderwyzing in de Muzyk, als zynde gefchikt, om den Leerling niet alleen de eerfte beginzelen der Muzyk te ontvouwen, maar hem ook, door het openleggen der verdere kundigheden, by eene vlytige beoefening, bekwaam te rnaaken, om zelf te componeeren; het Welk, gelyk de Autheur opmerkt, zeer hoognoodig is. „ Als iemand de „ Compofitie ver(taat,zal hy, zegt hy,niet alleen van al,, les reden kunnen geven, maar het zal hem alles veel „ aemaklyker doen fpeelen en uitvoeren: want met eenen „ opllag van 't oog begrypt hy terftond de meening des Autheurs; daar een ander, de Compofitie nier verftaanl de, het zelve van Noot tot Noot moet nagaan. Daarenboven is tusfehen eene Componist en eenen, die maar ' enkel het gecomponeerde kan uitvoeren, zonder zelfs te ' kunnen Componeren een zeer groot onderfcheid. Gui" no aretimis fchreef reeds: dat 'er tusfehen een Muficus en Cantor een allergrootst onderfcheid is, wyl , de eerstgenoemde die geen is, die de wetenfehap. bezit, en de Muzyk door de reden zelve maakt; maar dat de ander de uitvoerder is van het geen hem is voorge\, fchreeven. En matthezon zegt 'er van in zyn Org. „ proef, bl. 48. Een Mulicus en een Cantor verfcheelen , zoo veel als licht en duisternis; want de eerstgeuoemdeu \, zyn de Schryvers, en de tweede zyn maar iezers." Ja rnen mag 'er gerustelyk by doen, dat de eerfte de Wetgeevers zyn en de tweede de Onderdaanen, die de voorgefchreven Wet gehoorzamen. Hierom vraagt men ook terftond in Italien, als 'er een Zanger of Speler word voorgeftelt: kan hy ook fchryven'! dat is te zeggen Componeeren." Onze Autheur heeft zyne Onderwyzing, in eene geregelde orde, afgedeeld in een en veertig, by manier van Vraagen en Antwoorden, opgeftelde Lesfen; waar van de acht laatften betrekkelyk zyn tot het accompagneeren, en het fpeelen en zingen der Pfalmen; 't welk hem in de laatfte Les nog wel byzonder flil doet ftaan op de bedui- II. deel. n. alg.lett.no. 12. Nu ding  Soa j. v. reynvaen catech. der muzyk. ding van 't woord Sela; het welk, zynes agtens, eene plaats aanwyst, alwaar de Vocaal' fyuzyfc ophouden |hoet om plaats te vergunnen aan de Inftrwnenlale- Muzyk, onï door dezelve een Tusfchenfpel te maaken, welk gevoelen hier in een vry gunftig licht gefield wordt. Ons beftek laat niet toe de ontvouwing daar van hier geheel over te neemen, maar, indien de Opfleller ons de vryheid verleende, zouden we het deswegens voorgedraagen veelligt vervolgens, in de vorm van eene Verhandeling, in ons Mengelwerk kunnen plaatzen. • Voor 't overige is deeze Catechismus zodanig ingerigt, dat dezelve gevoeglyk als een Leerboek gebruikt kunne worden, waar van zich Muzykonderwyzers met vrugt zullen mogen bedienen; vleiende zich de Opfleller van dit Werk, met het denkbeeld, dat men, met twee Lesfen ter week te geeven, wel dra groote vorderingen zou maaken, naar uitwyzen van zyne ondervinding, omtrent de geenen, die in de beoefening van dit zyn onderwys volhardden. Fanny. Een Fragment, door mr. rhynvis feyth. Te Amfier dam, bij J. Allart, 1787. behalven het Voorwerk, 70 bladz. In gr. ïzmo. FVt Werkje beftaat uit eenige losfe Dichtftukjes; behelJ--, zende voornaamelyk de klagten van eenen' minnaar, onder d en naam van Eduard, over het gemis van zyne Fanny, eindigende het werkje meteen Dichrflukje, getyteld Fanny op het Graf van Eduard. De fmaak van den Heer en Mr. Feyth voor deeze foort van Rukken is bekend uit zyne Julia, Ferdinand en Conftantia: enz. Deeze verzameling ftemt daar mede volkomen overeen, en is rykeiyk voorzien van Dichterlyke fchoonheden; onder ande. ren is 'er in het volgende (tukje veel fraais; wy zullen het onzen Leezers als een Haaltje mededeelen. aan de schemering. De Zon ontzinkt in 't daauwend fchemeruur Alreê het oog der fluimrcnde Natuur, En zamelt aan den halven waereldkloot De flreepen in van 't gloeiend avondrood, 't Gefiarnte klimt met ftille majefteit, Zo ver het oog aan d' effen hemel weidt. De  rhynvis feyth, fanny. 5.0J ; De Zomer ligt, bij 't maanlicht teder fchoon, In wit gewaad voor mijn gezicht ten toon. Niets breekt de ftil te in bosfchen en in dalen. Dan murmelend vocht cn droeve Nachtegaaien. Ach, eens, eens was mijne ongekrenkte Jeugd Het fchemeruur een uur der zoetfte'vreugd; Dan mijmerde ik op 't voorwerp mijner min Dan dronk mijn ziel natuur met teugen in! — Toen was mijn hart met alles harmonij, Geen koeitje blies mij ongefmaakt voorbij; Geen mugje zong, geen fpichtig grasje boog, Waaruit mijn ziel geen droppel wellust zoog; Dan vol genot, kon aan mijn zaalge lippen Geen enkle klank, dan Fannij s naam ontglippen! Dan ach! — voortaan is mij geen vreugd bereid 1 Voor mij verloor Natuur haar heerlijkheid;. Voor mij is de uchtendftond der Lente in pracht Een dorre, lange, en koude winternacht, En 't gloeijend kleed,'dat de avond om zich flaat, Een aaklig bleek, een treurig doodsgewaad, Zelfs 't rookend veld, daar 't vruchtbre droppen raapt* ,: Een donker graf, dat hongrig voor mij gaapt! Geen vonkje heils is me immer weêr befchooren... Met Fannij ging 't Heelal voor mij verlooren! : Aan den voet van elk der Dichtftukjes is een fraai Vignet geplaatst, betreklijk het boven behandelde onderwerp. Het Leven van frederik wahlman, of Leerboek voor Jongelieden,ter waarjehouwing voor de gevolgen van een flegt Levensgedrag. Eer/Ie Deel. Te Amflerdam,; by H. Gartman en J. de Jongh, 1786. 281 bladz.. In gr. 8vo. T)e Held van deeze Historie, wiens naam hier boven geleezen wordt, is een der rampzalige ftachtoffers van de verNn 2 lei-  504 HET LEVEN VAN FREDERIK WAHLMAN. leiding eener Actrice; van een ryken, braaven en gelukkigen Jongeling, wordt hy arm; beroofd van alle beginzelen van eer, deugd en Godsdienst, en een deerniswaardig voorwerp van jammer cn ellenden in eene akelige gevangenis. De liefde voor een der braaffte meisjes heeft hy uit zyn hart geroeid, waar door zy in de droevigfte kwyning vervalt. Hy heeft de vriendfchap, ja de menschlykbeid zelve,uitgefchud. In 't kort, Wahlmaii is een booswicht van bykans de ergfte foort geworden; doch 't geen op den rug van den tytel ftaat (namelyk: door deeze tvorch hy verleid, cn door eene andere weder te recht gehiacht) doet ons hoopen, dat wy hem in het volgend Deel te rug zullen zien keeren. 't Kan zyn dat dit Gefctirift tot een Leerboek ftrekt voor Jongelieden: maar de beelden, die 'er in gefchilderd' worden, zyn te grof om te treffen. Schukkert is een lompe fchclm, en Mejuffrouw CliaHotte is geene verleidfter van de grootfle doorfleepenheid: haare konstgreepen zyn zodanig, dat ze zeer wel voor iemand, als Wahlman, nu en dan te merken waren; en Wahlman zo dom gefield, als hy zou hebben moeten wezen, om zich zo by den neus te laaten leiden; welk denkbeeld is 'er dan natuurlyker en gereeder in elk jongeling, die dit boek opflaat.dan „ Zo groot een botterik als Wahlman is „ ben ik in lang niet; ■ noch Schukkert noch Charlotte zou- ,. den my zo een rad voor de oogen kunnen draaijen." Daar en boven brengt de Schryver wat veel fchurken; in 't fpel om dus de jonge Wahlman, met kragt en geweld, zo diep te doen zinken als mogelyk is. De geheele Roman is van een te graven, aart, alle de Charaöers bykans zyn geoutreerd, en de menschlykheid 'er te veel uit gewerkt. Gruwelen op gruwelen geftapeld vervullen de ziel met afgryzen; maar weerhouden het 'jeugdig hart niet van ftruikelen. Wy vreezen, dat 'er monflers gevonden worden, die te veel mCharlotta na Schukkert gelyken; doch gelooven, dat dezelve zo zeldzaam zyn, dat men de jeugd grooter dienst zou doen met dezelve voor fnooden van de tweede Clasfe, dan die van de eerfte, te waarfchuwen. Niettegenftaande ons deeze Roman niet fmaakt, verlangen wv egter te zien op welk een wyzè Wahlman , zo in den grond bedorven , „ door eene andere, wordt tc regt gebragt"; maar wy verwachten, dat, is hy door duivels verleid, 'er een Engel verfchynen zal, om hem wonderdaadig te redden.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. h. venema, Sermones Academici, vice Commentarii, in. Librum Prophetiarum Zacharia:. Leovajdirx apud G. Tresling, 1787. Absque praïced. 670 pp. 111 quarto. Ene voor veele Taren belhideerde ontvouwing, en by manier van Academiiche Leerredenen voorgedraagen verklaring, der Godfpraken van Zacharia, heeft de Eerj Sfc (wiens nagedagtenis by alle letterminnaers fn zegenig blyft,) in een negentigjangen ouderdom nog overgezien en met goedkeuring ter drukperfe gefch kt. Een openbaer lettergefchenk op dien ouderdom is zeker mts zeldzaems: en, daer het laetfte door zyne eigen hand afïeg even zy is 'dit Werk even daer door den Liefhebberen zyner Schriften gevailig: dan dit, fchoon/t uit dat gezichtspunt befchouwd, iets zegge, is echter niet de wefenlvke rede, waer door het zich den Lezer aenpryst. % Mans vroegere oefengecst, in alle zyne Schriften doorfiralende, vertoont zich ook alomme 111 dit Bybelwerk; en maekt dat deze zyne ophelderingen van verfcheiden duisterheden in dc Godfpraken van Zacharia , benevens die van andere Bybeltolken , de nafpooring verdienen van allen , die zich op het recht verftand van dit Prophetisch Boek toeleggen. En den zodanigen zyn, volgens den raed des Hoogleeraers, boven al aenbevolen, dat zy 7ich de Gefchiedenisfen der Maccabcen gansch eigen maken als welke hun hier in vele gevallen te I ade zal komen'- °elyk 's Mans uitleggingen van verfcheiden plaet- 7en 'dezer Godfpraken ten duidelykfte toonen. De vrees, van voor ons beftek te uitvoerig te worden, wederhoud ons om hier van een voorbeeld aen de hand te ffeven- en we bepalen ons te eer, om den Lezer onder her 00'* te brengen, de charaftcrfchets, welke zyn Hoogecïwaerde ons verleent, van dc Joodfche Natje, ten tyde der Prophetifche predikinge van Aacliarta, om dat jI,»Wp tPtfPns kan dienen ter ophelderinge der preduun- : H.deel.n.alg.lett.ko. 13. O o ge  H. VENEMA ge van deszelfs Tydgenoot Propheet Haggaï, en den wat later predikenden Propheet Malcachi. Op de door Cyrus verleende vryheid was 'er naemlvk een goed aental Jooden, (waer by zich flechts weinigen int de tien Hammen gevoegd hadden,) wedergekeerd na het Land hunner Vaderen: dat der vrygeboorenen beliep 42,360, en dat der dienstbaren 7, 337. Wanneer men deze getallen met elkander vergelykt, vertoont het laetfte zich vry min; en men mag 'er uit afleiden, dat 'er onder de vrygeboorenen velen gevonden werden, die van wei mg of geen vermogen waren. Uit dien hoofde mag men zig dan ook des te meer verwonderen over de ^rootte van den fchat, welken dit Volk te zamen bragt, als brengende ten dienfte van het Huis des Heeren by een aen goud 61,000 drachmen, en aen zilver 5,000 ponden (zie Lzra II. "64, 6S'*M dat is, volgens de rekening yan den geleerden Phaktronus, 122000 Ducaeten en i% lte kenms van dergelyke Gebreken bezaten/verhaald wor" dan die der geestlyke Zufters Sn' Ree/ verd]e"en, dergelyke gewaande kS^SJT^1^^*" Spaanfche Doétor Don floIez zeer °°k- 15 ude maaken van gevolgtrekkingen en her Lr ? § neeskrachten , ^L/, daaf zyn W 1Edde ZeTrT zonder een eenige Proeve, reeds Ven Specifiek té^n dTw' tervrees, en htt jtmidatum VariolS^ S^ï' m deeze Hagedisjes meent te zullen vinden B0ERHAAV£> Niet te mm verdiende dit JVIiddPl „ • « fche Gebreken in de daad eeni* t Veneri" zitten , wel eens door 1undi^KTn^JÏT " be' ze gebragt te worden, ten" einde d r ntt t0£t' z: MS ff JT» 5* #s s ove ige nuttige HubmMdelen P ff uÊrdiene onder ^ king het Eschdom aan J i' weIker ^zaarne ontdekreld verfchuldigd is. toners der Nieuwe Wae-  VERHANDEL. VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP. 519 Verhandelingen van het Bataviaasch Genootfchap der Ktinfien en Weetenfchappen. Derde Deel. Te Botterdam, by R. Arrenberg, en te Amjlerdam by J. AHart, 1787. Behalven het Voorwerk enz. 523 bladz. in gr. %vo. Dit Deel vervat een aantal van waarneemingen , welken grootlyks dienen ter ophelderinge van veele byI zonderheden, die de Oostindifche Gewesten betreffen, zo ten opzigte van de Landkennis, de Regeering, de Leevenswyze en zeden der Inwoonderen, als ten aanzien van de Burgerlyke en Natuurlyke Historie. Het vangt aan met eene uitvoerige befchryving van het Eiland Su\ mat ra, in zo verre het tot nog bekendis. Een berigt I van de beroemde Indifche Vogelnestjes, en zo ook van, I de Goudmynen op de kust van Celebcs, gaat hier voorts I vergezeld van een vervolg der Javaanfche Historie, mitsgaders van eenige Bydragen tot de befchryving van Japan, 1 behelzende een berigt van de Japanfche Munten, van de I toebereiding der Sacki, den gewoonen drank der Japanners, I eri der Soya, die men als een fmaaklyk zout by gebraad j gebruikt, en verder nog eene lyst van Japanfche Woorden 1 met derzelver Nederduitfche betekenis. Een volgend I Stukje geeft ons verflag van eene doodlyke Watervrees; I en een ander meldt ons welke Boom - Veld - en AardIvruchten Java oplevert, die, by een misgewas vau graaInen, voedzel kunnen verfchalfen. Wyders komen ons I hier'voor, eenige onderrigtende aantekeningen, over de ] Spraak , Weetenfchappen en Kunften der Mallabaaren ; 3 benevens een vervolg van de Bydragen tot de Natuurly\ ke Historie; byvoegzels tot de voorige befchryving van \java , Borneo en Sumatra; en laatstlyk eene, by een I voorheen gegeeven verflag te voegen Verhandeling over i den Landbouw, in de Ommelanden van Batavia. ■ (Onder het nagaan der opgemelde byzonderheden, is 't ri ons voorgekomen, dat wy veelen onzer Leezeren geen I ondienst zullen doen, met hun eenis berigt mede te dee:Ten nopens die beroemde Indifche Vogelnestjes, waar van I men meermaals hoort fpreeken, doch van welken men I tot nog zulk eene naauwkeurige befchryving niet gemeen ; gemaakt heeft ,"als de Heer Jan Hooyman ons in deezen verleent. Dezelve is te uitvoerig om geheel geplaatst te wor-  520 VERHANDELINGEN worden; doch wy zullen 'er het hoofdzaaklyke vau overneemen. • Deeze zo kostbaare en thans hooggeagte Vogelnestjes, die door de Chineezen byna tegen zilver opgewogen wor- ■ den, en welken de milde natuur, als een byzonder voor- ■ regt, aan de Indiaaniche Eilanden gefchonken heeft, wor- ■ den, zegt onze Autheur, gevormd door een Vogeltje, , het welk de Bergjavaanen Waled of Boerang Daya noe- I men, eu op Java heet het Lawit. Hy brengt het tot de : foort der Zwaluwen, geeft 'er eene naauwkeurige befchryving van, en meldt ons, dat zy, hoewel ze ook hier 1 en daar elders nestelen, inzonderheid veelvuldig gevon- i den worden, in de rotzige klippen, op het landgoed Ca-;lappa Nongal, en Sampia, in de nabuurfchap van Bata- via, en voorts in die rei der voor- of vlotbergen daar ge- • legen (*). Van deeze Bergen , en de Vogelnestjes in dezeiven, geeft hy ons voorts de volgende befchryving. „ Deeze beide Vogelbergen zyn alleen (taande klippen, van binnen hol en voorzien met een zeer groot getal ope- \ ningen; zommigen zo groot, dat men zeer gemakkelyk daar in kan komen , anderen moeilyker , en eenige zo klein, dat de natuur aldaar, voor de veiligheid dier diertjes, zichtbaar zorg heeft gedraagen. Deeze rotzen * zyn uitwendig digt begroeit, met eene menigte zwaar opgaande boomen van verfchillende zoorten , en beftaan inwendig uit graauwe kalkfteen en wit marmer. Aan deeze wanden hechten de Vogeltjes hunne nesten in horizontaale laagen, digt by elkanderen, zoo dat de opgebogen zyde van de eene meest aanzit, tegen' de vlakke van de an- ; dere. Zy plaatzen zich op onderfeheiden dieptens van 50 tot 300 voeten, minder en zomtyds noch meerder, naar dat zy ruimte vinden , en laaten geene holligheden of bekwaame ruimtens open, mits die maar zuiver en droog zyn; het geen zo volllrekt noodzaaklyk is, dat, wanneer de (*) Men vindt 'cr ook, zo als dc Heer Eooyman wat laager an tekent, nog twee of drie in de hoogere binnen landen; en onder het Gouvernement Samacaag zyn aan het zuiderltrand drie voornaamc Vogelbergen, welker foort zeer goed is. Eanram en Simatra zyn 'er mede van voorzien; doch de traagheid der :, inwoonders en de gebrekkige regeenngsvorm verwaarloost dit voordeel. Wyders zyn hier en daar nog al eenigen, die door ! de Javaanen verzwcegen worden, en maar aan zommigen bekend zyn.  ' VAN HET BATAVIAA 5CH CENOOTfCHAP. 521 de wanden nat worden, zy die ten eerften verlaaten, zoo dat eene onverwachte ontlasting of doorzypelmg van water altoos ten hoogften fchadelyk is." _ Het voedzel deezer Vogeltjes, waarop ze, uitvliegende, aazen beftaat, volgens den Heer Hooyman, m allerhande foorten van /bloedelooze diertjes boven ftilftaande wateren zweevende, waartoe hun wydopgaanrie bek hun zeer dienfti2 is • en 't is van 't krachtigfte en beste overblyfzel van dit door hun genooten voedzel dat zy hunne nestjes bereiden — Het denkbeeld,dat zy zig hiertoe van zeeichuim zouden bedienen, is, gelyk hy doet zien, volftrckt van alle waaifchynlykheid ontbloot: en 't geen zyne opgemelde gedagten bevestigt, is het groot verlchil van derzelver voorkomen.^ ^ ^ ^ ^ ,ïnc1goed Qalappa Nonsal zvn zeer graauw, en wel een derde minder waardis als die dewelke het landgoed Sampia uitlevert; en deeze kunnen niet vergeleken worden, by een zeer voortreffelvke foort, die jaarlyks van /ernaten en Pas/ter worden aangevoerd , en op de daaromtrent gelegen eilanden , vooral oostwaards Borneo zyn te vinden. De ver- we en waarde hangt derhalven af, van den overvloed en hoedanigheid der Infecten, ('ie deeze diertjes tot voedzel flrekken en mogelyk ook van de mindere of meerdere eenzaamheid des oords, alwaar zy dit aas gaan zoeken. Tot het bereiden der Nestjes, vervolgt onze Autheur, bezigen zy doorgaans twee maanden, en leggen dan twee eieren, die uitkomen binnen 15 of 16 dagen. Zoo dra de iontien vlug worden, begint men de Nestjes te ftooren, het welk regelmaatig gedaan word om de vier maanden , en de oogst is voor den eigenaar. - Dit ftooren of uitnaaien gefchied door vast volk, het welk van jongs aan gewend wordt deeze klippen te bezoeken , (na eenige voorafgaande bygeloovige plegtighedei,,) op de navolgen--, de wvhze 1 Men maakt een ladder van boschrotting lang iiaar goedvinden, en bind aan denzelven op een behoorlyken afftand , dwars ftukjes bamboes oni op te treden- langs deeze daalt men, (van een Flambouw voorzien') neder; doch, wanneer de gaten al te diep zyn. is Scheepstouw beter. Afgeklommen zynde plaatst men, zoo de ruimte zulks toelaat, getakte bamboezen langs de wanden, om by de Nestjes te kunnen komen; noch wanneer dit dusdanig niet mogelyk is, worden die, ftaandeop "den ladder, met eenen daartoe gefchikten bamboes af- U. fi£EL. N- ALC. LETT. NO. 13' P P ge"  522 VERHANDELINGEN afgenomen. Ook zyn 'er fommige gaten, tot dewelken men nadert met een vlot van bamboes, doch deezezyn hier zeldzaam. Dit uitnaaien duurt niet langer dan een Maand en wordt, gelyk reeds is gezegt, regelmaa" tig driemaal m een jaar herhaalt; hoewel fommigen meenen dat zulks wel viermaal zoude kunnen gefchieden, het welk my niet waarfchyniyk is; te meer, daar kundigen, hier by opgebragt my verzekeren, dat een Nestje, ongehoord gelaaten , door de Vogeltjes geduurig wordt ver- TrnZ ff i -er ?™aakt' tot Z°° lang het van binnen droog ot haang wordt, wanneer zy het verlaaten. Mede Nestjes is , na het uithaalen, geene andere moeite , dan dat ze gedroogt en gezuivert worden, wanneer men dezelven ui manden of kranjangs afbrengt en verkoopt aan de Chineezen, doch voor zeer ongelyke pryzen, wel van 8 tot 1400 Rds (*) de Picol of ïïS 'pond, het welk, als boven gezegt. afhangt van derzelver fynheid en witheid zynde lomraige zeer graauw, andere roodachtig, en dè beste foort zeer fchaars." * Deeze hooge prys en de onverzaadelyke winzugt der Chineezen veroorzaakt, gelyk onze Autheur opmerkt, dat veele Dieven, hoewel het voor hun een gevaarlvk werk zy en hen ligtlyk den hals doet breeken, by ongelegen tyden de gaten tragten te berooven; waarom''er overal Wagthuisjes by gebouwd zyn: doch men weet, vervolgt hy, ook meermaals de Wagters om te koopen het welk, by alle fcherpe toezigt, niet ten eenemaal belet kan ZZl£\ r~P—i- WydefS her fPys'en Seneezend gedus uit hieromtrent Iaat Z1§ de Heer Hooyman \v „ De jonge Vogeltjes worden door de Javaanen en ook door ons gegeten, maar zyn fchaars te krygen; men houd d.t voedzel zeer verhettende. Doch de Nestjes tot een lymachtig weezen gekookt, 's nacht in den daauw «-ezet en met zuiker vermengd, houdt men voor zeer verkoelende, waarom de Javaanen die in de heete koorts met veel nut gebruiken : ook heb ik die op deeze wyze zien voorichryvcn_ voor een zeere keel en heeschheid, niet zonder goede uitwerking, mogelyk in navolging der Chineezenwant een vermogend koopman dier natie, hier in fterk handelende, heeft my verzekert, dat men in China de Vo- C*) Ongeveer 16 of 2800 Guldens NeSrlands geld.  VAN HET BATAVIAASCH GENOOTSCHAP. 543 Vogelnestjes veel gebruikt in de winter, dewyl het zitten bv^ het vuur, in de noorderdeelen van dat uitgeftrekte Keizerrvk, de keelziektens aldaar menigvuldig doet regee«n _ De zoo geroemde voedende en verfterkende kriêht heb ik 'er nimmer in kunnen vinden, of fchoon £ dezelve, om my hier van te overtuigen op veelerlei wvze, en in eene aanmerkelyke hoeveelheid, toebereid, zeer dikwils heb gegeeten: ook heb ik die door fcheikun• digen laaten onderzoeken, maar 'er niets anders van kunnen ontdekken, dan dat het laatfte overblyfzel m eere waterachtige Gom bel tond , van geene aangenaame fmaak > i en waarfchynlyk ook voor niets nuttig dan in hgte bors kwaaien. Dit voorwerp ftrekt derhalven op de Tatels der vermogende tot niets anders als een kenmerk van overdaad en pracht; maar de Chineezen zyn naar dit geregt tótttónig greetig. Na dat de Nestjes geweekt en wel gezuivert zyn, doen zy die met een vette Capoer. of Eend in een welgefloten pot, en laaten die op een langzaam vuur ruim c4 uuren kooken het welk zy Ptrnmen noemen;'dit is om het bygevoegde een fmaakelyke kost, l en alles het welk ik 'er van kan zeggen. _ De handel, eindelyk, in Vogelnestjes was, eenige iaa'ren seleeden, niet zeer aanmerkelyk, maar is zederd ongemeSn aangewakkert. De hooge prys die men hiervoor in China\eeft, en eer toe dan afneemt, maakt Batavia tot een ftapelplaats van dit voortbrengzel der Natuur, \ het welk, door onze Ingezetenen, alzo de Maatfchappy I hier in niets doet, (*) zeer voordeelig wordt aangewend, f ter vermindering der fchaadelyke uitvoer van gemunt Zil; ver; zoo dat het te hoopen is, dat deeze jeugdig bloeii ende handeltak altoos eene aanmoedigende befcharming j zal blyven genieten." (*) De bovengenoemde plaatfen, Calappn Nongal en Sampia naamlyk behoorden, (gelyk onze Autheur vroeger gemeld heeft,) voor deezen wel aan de Maatfchappy; maar dewyl de meeste voordeden derzelve, door de Javaanen, verduistert wierden, of weinig bekent waren, befloot de hooge regeering, in het jaar 1778 , die beide Landgoederen openbaar te 1 aten verkoopen; haaiende beide te zamen byna Honderd-duizend Rds, | welk aanzienlyk bedraagen de verwagting der meesten verre te boven ging."  524 C. STOLL , BESCHRYV. DER CICADEN EN WANTZEN. Natuurlyke en naar V leeven naauwkeurig gekleurde afbeeldingen en befchryvingen der Cicaden en Wantzen, in alle vier Waereldsdeelen huishoudende, by een ver. zameld en befchreeven door caspar. stoll. In 'l Franseh en Nederduitsch. Te Amjlerdam, by J. Ch. Sepp, 1787. In groot auarto. A/Tet deeze afgifte, zynde de elfde Nommer van dit keurlyke Werk, brengt ons de arbeidzaame Stoll op nieuw onder 't oog, eene groote verfeheidenheid van Cicaden en Wantzen , waaronder 'er al etlyke gevonden worden, die men voorheen zo zeer niet gadegeilaagen heeft; welken onze opmerkzaame waarneemer zo zindelyk afoeeldc, en duidelyk befchryft, dat zyn arbeid de aanhoudende goedkeuring der Liefhebberen tot zig blyve trekken. Vervolg op m. n. chomel, Algemeen, Huishoudelyk , Na. tuur Redekundig- en Konst- Woordenboek, Door j. a. de chalmot, Verrykt met Kunstplaaten. Vierde Stuk. Te Campen, by ]. A. de Chalmot, en te Amjlerdam, by J. Yutema, 1787. In gr. auarto, 367 bladz. Het nuttige Werk van den opmerkzaamen Chomel ontvangt nog fteeds, door de nafpoeringen van den arbeidzaamen Chalmot, eene aanmerkelyke Vermeerdering, welke ftrekt om deszelfs leerryke gebruik verder uit'te breiden; wel inzonderheid met betrekking tot de Natuurlyke Historie, het Zedelyke en het Oudheidkundige vooral ook ten aanzien van ons> Vaderland. Van dit laatfte valt ons, ter deeze gelegenheid,onder het oog, het Artykel Ducaat; van welke Geldmunt ons het volgende wel weetenswaardige berigt medegedeeld wordt. „ Ducaat is de naam van een Gouden Muntftuk, thans doorgaands de waarde van vyf Guldens vyf ftuivers bevattende; doch ook wel in waarde ryzende en daalende, naar maate de prys van het Goud hoog of laag is. Het zal, denken we, niet onaangenaam voor onze Leezers zyn, dat wy hier de oudheidkundige gefchiedenis van deeze oirfpronkèlyke Hollandfche Munt geeven. „Ducaat, zegt de Heer alKemade , (Zie Munten der Graaven van Holland firV. bl. 88._) „ is een woord, 't welK  vervolg op chomel*s woordenboek. 5^5 welk door gewoonte in 't algemeen is aangenoomen, 3, en niet verltaanbaar kan verduitst worden, beteekenen„ de eigenlyk de munt van een Hertog." Niet onwaar* fchynlyk is het, dat deeze naam afkomltig is van wjllkm | van beyeren, welke, onder den naam van willem den vyfden , onder de Hollandfche Graaven bekend is, en de eerfte onzer Princen is geweest, die den naam van Hertog [Dux] droeg, dewyl het onder zyn beftier is geweest, dat, voor zo veel bekend is, de eerfte Penning, j die den naam van Ducaat heeft gedragen, is gemunt (*); I doch naderhand in veele andere Landen is gevolgd, en j goudftukken van gelyke waarde daar mede beftempeld. - Zeer opmerkenswaardig is het, dat, ingevolge het 4 getuigenis van eenige Oudheids Onderzoekers, deeze foort t van Munten in gehalte en gewigt altyd dezelvde geweest I en gebleeven is, zo veele eeuwen door tot nu toe; niet j tegenftaande de ontelbaare omkeeringen der tyden en volI ken, als mede inzonderheid de menigvuldige verandering der Munten, zo in gehalte als in gewigt, by elk ryk en ; landfchap, ieder naar hun belang en behaagen, ingevoerd. J Ten aanzien van welke gouden penningen of Ducaaten byI gevolg geene veranderlykheid dan alleen in de prys, die \ gefteigerd en gedaald is even als in alle andere Munten, ■ ooit is befpeurd geworden. ,, De bovengemelde eerfte Ducaat is van de veertiende jEeuw, en gemunt tusfehen de jaaren 1349 en 1357; dej wyl Hertog wille»i van beyeren in het eerstgemelde jaar deGraavlyke waardigheid aanvaardde, en in het laatst- ■ gemelde reeds blyken van krankzinnigheid begon te geejven, die allengskenr, toenamen, en hem tot het einde van zyn leeven toe bybleeven, om welke reden hy ook tot zyi nen dood toe is opgellooten geworden, welke waarfchynjilyk in 1389 voorviel. Zie wagenaar Vacl. Hist. Hl' D. \ bl. 275 en 120. „ Deeze Ducaat verbeeld op deszelvs voorzyde Craav willem met blooten hoofde, en geheel lyfs ten voetzoo:1e toe in 't harnas, houdende in de eene hand het zwaard, [ih de andere het Wapenfchild van Beyeren; agter of ter izyde ftaat de Hollandfche Leeuw: en het omfchrift is. güill. £*) Men vindt 'er een, ter aangehaalder plaatze by alkbma1de, in Plaat gebragt, en deszelfs Afbeelding is ook in dit Werk iigeplaatst: hoedanig 'er nog in de Penm'ngkasfen van fommigen {onzer Nederlandfche Liefhebbers wordt gevonden. rp 3  5l6 VERVOLG guill. d17x. comes. hol. Hertog Willem, Graav van Holland. ,, De tegenzyde bevat 's Princen Wapenfchild, gevierendeeld met de Wapenen van Beyeren en Holland; en rondom. florini: de holland: z: zelan. Guldens van Holland en van Zeeland. „Toen in 't jaar 1672, vermids den gevaarlyken toeftand des Lands, de Koop-en andere vermogende lieden hunne gelden uit de Amfteldamfche Wisfelbank te rug eischten, wierden 'er genoegzaam alle de contante penningen uitgeligt, en 'er bleef weinig anders over, dan Staaven van Zilver en Goud. Dit bewoog de Regeerders dier Stad om aan de Staaten van Holland te verzoeken, om, tot geryf der eigenaaren, door den Muntmeester van Enkhuizen , in hunne Stad de gemelde Baaren tot geld te laaten munten, onder betuiging dat zy daar mede 't muntrecht der bevoorrechte Steden niet wilden benadeelen. Na veel tegenftribbelingen van fommige Steden, die 'er belang by hadden, wierd dit verzoek ten laatlle ingewilligd (*); de oprechting van een Munthuis te Amfteldam kreeg haaren voortgang, en 'er wierd in die Stad, binnen de tien maanden, omtrent vyftig tonnen fchats gemunt. Onder deeze Muntftukken werden onder anderen Ducaaten geflagen, die, om dat zy genoegzaam denzelvden Stempel hebben behouden, als die nog hedendaagsch worden gemunt, en inzonderheid ook om dat dezelve als loutere Noodmunten in de Penningkasfen der Liefhebberen werden bewaard, verdienen hier befchreeven te worden: de afbeelding daarvan vindt men by mr. g. van loon Nederlandfche Historiepenningen, III D. bl. 8i. „Dc voorzyde vertoont eenen geharnasten Man, met eenen helm op 't hoofd, houdende in de eene hand een bloot (*) Men zie een byzonderer verflag van dit voorgevallene door wagena \R, fh zyne befchryving van Amjlerdam I D. bl. 64-», 648; waaromtrent de Heer en mr. va'v de w&ll nog aantekent, dit deeze Munt te Amilerdam geen (land gehouden heeft, to in 't jaar 1674, gelyk dat opgemelde verflag fchynt aan te duiden: maar ten ende liep met den laatflcn Öéïober, 1673. Z;e zyne uitgave van de Dordrechtfche Handvesten met aantekeningen, bl. 18/2, 1873.  op chomel's woordenboek. 527 bioot zwaard, en in de andere eenen bundel van zeven pylen, binnen dit randfchrift. concordia res par ! cres l hol. 1673. Door eendragt gróeije'n de kleine zaaken van Rolland. „Hebbende deeze Ducaat fomtyds ook op de dikte, tot bewys dat hy te Amfteldam gemunt is, dit kantfchrift. De gedachtenis v: d: munte v: Amfterdam. Het Ruggeftuk voert boven het Amfteldamfche Wapenfchild, in'een fierlyk vierkant, dit opfchrift. mo: aur: provin: confoe: bp.lg: ad leg. imp. Goud Geldftuk der Vereenigde Gewesten van Nederland, volgens de Muntkeur des Ryks." Om by dit Artykel nog een ftaal van eene andere natuur te voegen, zullen wy, uitliet Artykel Droeflieid, Droefgeestigheid", overneemen, des Schryvers aanmerkingen nopens de Droefheid, voor zo verre zy invloed heeit op onze gezondheid; in welk gezigtspunt zy zig aan ons vertoont, als de verderflykfte van alle Driften. ,, De uitwerksels daar van, zegt hy, zyn ftandhoudend, en worden, als de Hartstogt diepe wortels gefchootcn heeft, gansch doodelyk. Toorn en Vrees, van eenen geweldiger aart zynde, dunren zelden langen tyd: doch Droefheid verandert dikwerf in eene gezette zwaargeestigheid, die de geheele gelteltenis over hoop werpt. Met moet deeze Drift geen bot vieren. Doorgaands kan dezelve, in den beginne, vermeesterd worden, maar eens post gevat hebbende en toegelaaten zynde, worden alle poogingen, om dezelve te weeren, verydeld. „ Niemand kan beletten, dat hem, in dit leeven, onheilen treffen; doch het ftrekt ten betoon van Grootmoedigheid, dezelve met bedaardheid te draagen. Veelen ftellen verdienften in het tocgeeven aan de Droefheid, en weigeren , wanneer hun ongemakken overkomen, hardnekkig allen troost, tot dat de Ziel, door Droefgeestigheid overmand, onder den last bezwykt. Zulk een ge • drag ftrekt niet alleen tot verwoesting van de Gezondheid, maar is onbeftaanbaar met Reden en Godsdienst^ „De Verandering van denkbeelden is voor de Gezondheid even noodzaaklyk, als de verandering van den ftand der Lighaamsleden. Wanneer de Ziel zich langen tyd met een en het zelfde voorwerp bezig houdt, ftrekt zulks, P p 4 bo-  5aS VERVOLG bovenal wanneer dit denkbeeld van eene onaangenaame natuur is, om alle de werkiugen des Ligbaams te ftreramen Van hier is het, dat botgevierde Droefheid den honger en de verteerkragt belemmert; waar door de leevensgeesten gedrukt, de zenuwen verllapt, de ingewanden met winden opgevuld, en de vogten, door gebrek aan werfchen toevoer, bedorven worden. Dus heeft men voorbeelden, dat menig een allerbest geitel, door een ongeluk in zyn Huisgezin, of ander ongeval, 't welk hevige merte veroorzaakte, bedorven is. „ Hei is volfrrekt onmogelyk, dat iemand, aan Droef, geestigheid overgegeeven, gezondheid geniete. Hy moge, eenige jaaren lang, een kwynend leeven omdraagen ; maar wie eenen gelukkigen ouderdom wenscht te beklimmen, behoort welgemoed en vrolyk te wezen. Dit ftaat , ik beken het, niet geheel en al in onze magt, nogthands hangt onze gemoedsgefteltenis, zo wel als onze daaden, grootlyks van ons zeiven af. Wy kunnen gezelfchap houden met vrolyke of zwaargeestige lieden; deel neemen in de werkzaamheden en vermaaken des Ieevens, of ftil by ons zeiven nederzitten, fteeds op onze ongemakken peinzende. Deeze, en veele andere dingen van denzelfden aart, ftaan zekerlyk in onze magt, en zy ftrekken grootlyks, om onze Zielsgefteltenis tot het een of het ander te doen overhellen. „De verfcheidenheid van toneelen, die zich aan de zinnen opdoen, is zeker gefchikt om voor te komen, dat onze aandagt niet te lang tot een en het zelfde voorwerp bepaald blyve. De Natuur vloeit over van verfcheidenheid, en de Ziel, wanneer zy door kwaade hebbelykheid niet 't onder gehouden worde, fchept vermaak in 't befchouwen van nieuwe voorwerpen. Dit wyst ons met een den weg aan , om de Ziel in vlaagen van Droefgeestigheid op te beuren. Wend uwe aandagt dikwils tot nieuwe voorwerpen; onderzoek ze voor eenigen tyd; neem 'er het genoegen af, verander het toneel: dus doende zult gy eene beftendige opvolging van nieuwe denkbeelden gaande houden, tot dat de treurige den wyk neemen. Zo zal reizen, het beoeffmen van deeze of geene Weetenfchappen, het leezen of fchryven over eeiiig onderwerp, fchielyker de boezemfmerte verdryven, dan de allerwoeligfte vermaakneemingen. „Men heeft voorlang met rede aangemerkt,dat hetLighaam niet gez,ond kan wezen, zonder werkzaamheid. Dus  op chomel's woordenboek. 529 Dus is het ook met de Ziel gelegen: werkloosheid geeft voedzel aan 't hartzeer. Wanneer de Ziel niets te doen heeft, dan op onheilen en ongemakken te denken, zal zy zich daar mede beftendig bezig houden : weinige menfehen, die met opmerking en naarltigheid hunne zaaken voortzetten, worden door Zwaargeestigheid bekroopen. Wel verre, derhalven, van ons der werelt en der bezigheden te onttrekken, als onheil ons overvalt, moeten wy ons daar aan met meerder vlyt overgeeven , en met verdubbelden iever de pligten van ons beroep waarneemen, en deeze bezigheid afwisfelen, met de verkeering met Vrienden van een omganglyken en vrolyken aart. ,, Onlchuldige Vermaaken en Uitfpanningen hebbe men , in geenen deele, te verachten of te verwaarloozen : deeze kunnen behulpzaam wezen, om de zwaargeestige bedenkingen , door rampen en ongevallen veroorzaakt, te verdryven ; dewyl zy ongemerkt de Ziel tot het befpiegelen van aangenaame voorwerpen opleiden , en , behalven andere zeer nutte einden , ook den anderzins lang vallenden tyd korten. ,, Veelen,door Droefheid aangegreepen, geeven zich aan deu drank over. Doch dit Geneesmiddel is erger dan de kwaal zelve (*): vermids het bykans nimmer mist, of dit loopt uit op 't verderf van middelen, caracter en gezondheid." (*) Dit zeggen van onzen Schryver herinnert ons de taal van steele, in zyne Boekz. der 'juffers bl 198. De zorgvuldigheden keeren weder met verdubbelde bitterheden, en de Drank, fchoon nog zo dikwils herhaald, geneest niet langer dan hy haar verdrinkt. Manier om Paarden wel te behandelen. Door benjamin catteau, Oud-Raad in de Vroedfchap en Penfionaris Honorair der Stad Vlisfingen. Te VUsftngen, by T. Corbelyn en Zoon, 1786. Behalven de Voorreden, 49 bladz. in gr. oftcivo. Liefhebbery in 't behandelen van Paarden , byzonder in 't gebruiken van dezelven voor Rytuigen, heeft den Heer Catteau, door ondervinding, meermaals doen opmerken, dat veele anders goe.cie Paarden door eeue llegte behandeling bedorven worden; als mede dat onagtzaamheid of eene verkeerde benuuring het rydén met Rytuigen dikPp 5 - werf  5^° E. CATTEAU werf ongevallig,ja wel eens ten üiterfte gevaarlyk, maakt en doodlyke gevolgen met zig fleept. Zulks heeft hem genoopt, zyne opmerkingen by een te zamelen, in orde te brengen, en door den druk gemeen te maaken • ten einde den geenen, die met Rytuigen ryden, de no'odige waarschuwingen te verleenen, en de bekwaamde middelen aan de hand te geeven, om dat vermaak regt te genieten Lr was, gelyk hy meldt, reeds veel gefchreeven over het behandelen der Paarden, zo veel het Paardryden betreftmaar weinig over het ryden met Paarden voor Rytufren • dat egter hier te Lande ruim zo veel plaats heeft, als het ryden onder den Man; weshalven hy oordeelde, dienst te kunnen doen met deeze Rydkunst wat bepaalder gade te liaan. s Mans ondervinding en opmerkzaamheid omtrent eene Kunst, waar in wy niet ervaaren zyn, mitsgaders zyne manier van voordellen hier en daar door ons nagegaan, doen ons nog al vermoeden, dat zyne onderrtgtingen deuzulken , wier zaak het is dezelven in over- wcegmg te neemen, te (lade kunnen komen. - Na eenige voorafgaande algemeene waarneemingen over het behandelen der Paarden, zo op het Stal, als by het infpannen, afryden, enz., deelt hy hier zyne verdere byzondere waarneemingen mede, over de acht navolgende poin- „ i. Om een Paard, dat hard in de mond, driftig leunend, en niet te houden is, zagt en gedwee te krygen V 2; ,°at veele menfehen door eigen toedoen, in'het behandelen der Paarden, ongelukken krygen: en de manier om zulks, zoo veel als mogelyk is, voor te komen „ 3. Waarom 'er veele ongezonde en fchraale Paarden gereeden worden, en de gefchiktfte middelen om zulks voor te komen. ,, 4. De reedenen waarom de Paarden zwaar op de Ieist loopen, en dikwils met zoogenaamde Poortftaim-eh niet te regeeren zyn; en de middelen om dezelve gedwee, en met zagte of hgte Bokkebitjes, zeer tranquil, op eene flanpe leist te doen loopen. 1 r „ 5. De behandeling van de Zweep, die de meeste kwalyk gebruiken; de fchadelyke gevolgen die daaruit voortkomen; waardoor de Paarden in de grond bedorven worden, en bloot geftelt aan alle kwaadaartige gebreken Het nuttig gebruik vau de gemelde Zweep; en eindelyk, waarin dezelve van een gunltig effect kan zyn. „ 6. Om een zagt met een'ftraf, of een lui met een drif-  MANIER OM PAARDEN WEL TE BEHANDELEN. 531 driftig Paard, heel gemakkelyk en plaizierig, naast elkanderen te ryden; dat anderfints alleronaangenaamst, moejelvk en wel principaal op de draaijen zeer gevaarlyk is. ' 7 Paarden die uitfchieten of op zy dringen; voorby een' Rytüig pasfeerende; te rug of omme willen keeren; of voorby een Rytuig zynde, in de gallop ipringen; of, zo'o als men zulks noemt, doordringen: Hoe dat tegen te gaan en voor te komen is. 8 Om Paarden, door middel van eene gewoonelyke klank of klak, die men met de tong maakt, eene fchoone prefeutie te doen krygen; vrolyk op te loopen, en dc voorbeenen wel te doen ligten." Nederlandfche Reizen, tot bevordering van den Koophandel na de meest afgelegen gewesten des Aardkloots. Door. meno-d met vreemde lotgevallen en menigvuldige gevaaren, die de Nederlandfchc Reizigers hebben duorge/laan. Met Plaaten Twaalfde Deel. Te Amfterelam, by P. Conradi en te Harlingen, by V. van der Plaats, 1787. In gr. oclavo, 138 bladz. £vn vvftal onderfeheiden Scheepstogten behelst dit Deel: j te weeten, die van Frans Jansz. van der Heiden, van Batavia na Bengale, in de jaaren 16Ó1, 1662 en 1663; die van Jakob Jansz. de Roy, van Batavia na Borneo en Achin in de jaaren 1691—1697; die van Francois Valentynm de Oostindien, in de jaaren 1685-1695; die Abraham Bogaart na en door de Oostindien, geduurende de jaaren 1701-1706; en eindelyk nog eene tweede reis van Francois Valentyn na Oostindien, in de jaaren 170r_I7I4. Het merkwaardigfte deezer Reistogten isf hier naar de inrigting deezer verzamelinge, beknoptlyk bveeng'etrokken; en daar men tevens ten oogmerk heeft, de voornaamfte handelplaatzen der Maatfchappy kortlyk te befchryven, zo is ook hierin gevoegd, een berigt wegens Banda, 't welk wy niet ondienftig geagt hebben over te neemen. ,. Banda, of de Eilanden van dien naam, liggen op 4 Gr" 10 M. Zuider Breedte , omtrent dertig mylen van Amboina. Hoewel de Ouden het dierbaare voortbrengzel diens ^ewests, Muskaat en Foely, gekend hebben, fchynt, nogthans, het Land zelve hun niet bekend geweest te zvn. De Portugeezen waren, onder de Europeaanen, de J * eer.  532 NEOERLANDSCIIE REIZEN. eerfte, die, in 't begin der zestiende Eeuwe, dezelve ontdekt hebben. Onder het beleid van den beroemden Albuquerque wierd, in naame van Koning Emmanuel, met de landzaaten het eerfte verdrag van koophandel gellooten. t Liep aan tot in het laatfte dier Eeuwe, eer de Nederlanders hier insgelyks den toegang kreegen, zonder dat zy 'er egter, een beftendig verblyf hielden of eene vastigheid konden oprichten: dit viel eerst voorin den jaare 1609, wanneer den onzen verlof wierdt gegeeven tot het bouwen van een Fort of Kasteel, op het Eiland Neira. Dus ver¬ re in hunnen toeleg, ter vestiginge van den Koophandel, geflaagd zynde , zogten onze Landgsnooten dieper in het Land door te dringen, en hadden geltadig het oog op nieuwe veroveringen. Hoewel hun dit op veel bloeds te ftaan kwam, zy Haagden daarin, egter, niet ongelukkig. Naa Labatakka te hebben bemagtigd, ftelden zy 'er eenen 1 Landvoogd aari, die eene reeks van opvolgeren heeft gehad, onder welken, met ongelyken kans, de zaaken der Maatfchappy nu een voordeeiiger, dan een ongunftiger,aanzien hadden; met dat gevolg, dat, zedert dien tyd tot heden toe,op die gewesten,een bykans onafgebrookene fcheepvaart en koophandel is gedreeven. ,, De Eilanden van Banda zyn vyf, of, volgens anderen, zes, in getal; twee derzelver zyn genoegzaam onbewoond: de andere draagen den zo zeer beroemden Muskaatboom. Dit is het voornaamfte voortbrengzel ; heerfchende aldaar, voor 't overige, eene zo verregaande onvrugtbaarheid . dat het overtollige niet dan ten "koste van het noodzaaklyke aldaar wordt gevonden. De Natuur kant zich, als 't ware, tegen den groei van allerlei Graangewasfen; gelukkig voor de Landzaaten, dat men, door eene goedertierene fchikking der Voorzienigheid, ook hier den heilzaamen Saguboom ontmoet. ■ Het beroemd¬ fte, hoewel geenzins het grootfte der bewoonde Eilanden, is Neira; de Gouverneur en de voornaamfte bedienden der Maatfchappy houden hier hun verblyf: het is klein, heflaande niet meer dan eene my) in de lengte, en eene halve myl in de breedte. In het Noordlyk gedeelte deezes Eilands legt de hoofdftad, Labatakka genaamd; eene andere ftad, meer Zuidwaarts geleegen, heet Neira. „ Zomtyds zyn de inwooners van deeze beide fteden onderling oneenig, en voeren eenen binnenlandfchen Oorlog. Op andere tyden, egter, ftaan ze in onderling verbond, en,  NEDER LAN DSCHE REIZEN. 533 eri, één belang hebbende, houden ze gemeenfchap met elkander. In het laatfte geval beleggen ze, van tyd tot tyd, eene vergadering van de wederzydfche ftedelingen, om, ten blyke van eensgezindheid en vrede, zich gezamentlyk te verlustigen, of ook om over de gemeenfchappelyke belangen te raadpleegen. Al van ouds plagten deeze vergaderingen gehouden te worden in het open veld, onder of naby een zeer hoogen boom. Naar de gewoonte van krygshaftige volken , gaan de Gastmaalen , te deezer gelegenheid, verzeld van kampvegten, aangericht tusfehen twee of meer der beroemdfte krygslieden uit beide fteden. Ten blyke van hunne vlugheid van lichaam, en van hunne bedreevenheid in den wapenhandel, wringen deeze zich in allerlei bogten, en doen zeer vreemde fprongen onder het vegten. Zy zyn gewapend met langwerpig vierkante fchilden van omtrent vyf voeten, en met zeer groote en zwaare fabels of houwers, by hen Padang genaamd. Hunne hoofden zyn gedekt met ftormhoeden, op welke zeer fraaie en hooge pluimen zwieren. Dit Kampgevegt word gehouden midden in een kring dat Afgevaardigden van beide Steden, allen naar 's Lands gebruik , op hunne hurken zittende, terwyl intusfehen de ftrydende Helden worden aangemoedigd door het Haan op trommen en bekkens, het aanheffen van een luidruffig krygsgefchal, en andere vrolykheden by zulke gelegenheden gebruiklyk. „ 'De Stad Neira heeft drie groote ftraaten. Men ontmoet aldaar een Timmerwerf der Maatfchappye, eene woouing voor den Opperkoopman, eene fraaie fteenen Kerk, eene Predikantswooning, Armenhuis, en andere bekwaame verblyfplaatzen , ten dienfte der Nederlanderen , die hier hun verblyf houden. Alle deeze en nog veele andere huizen zyn gebouwd van fteenen, die uit de Zee opgehaald, en vervolgens met kalk zamengevoegd worden. De vloeren beftaan veelal uit een mengzel van Kalk en Suiker, die, behoorlyk door elkander gemengd, en gedroogd zvnde, naar graauw Marmer gelyken, en zeer glad en effen zyn. ,, Tweemaal 's jaars heeft men hier te Lande wit water: het eerfte of klein wit water in Zomermaand; het ander, of het grootst, in Oogst of Herfstmaand. Py dag vertoont zich de Zee, even als in andere tyden des jaars; doch by nacht niet anders dan als eene Melkzee; de lucht zelf is daarvan zo wit en helder, dat men tusfehen  534 NEDERLANDSCHE REIZEN. fchen dezelve en de Zee geen onderfcheid gewaar kan worden. Zeer voordeelig is dit verfchynzel by nacht om Land te ontdekken, 't welk zich als dan zeer zwart opdoet. Geduurende al dien tyd wordt 'er geen visch gevangen; waarfchynlyk om dat dezelve de" Visfchers en derzelver Vischtuig op een verren afftand kan ontdekken, en daarvoor vliedt. Naderhand komt hy in des te grooter menigte te voorfchyn. Dit wit water wordt al¬ gemeen onderfteld voort te komen uit den grooten Zeeboezem van het Zuidland by Nieuw Guinea. Het doet de Vaartuigen eerder dan gewoon Zeewater verrotten; in de kwabben en andere Zeefchepzels, welke dit water, by het afneemen, agter laat, fchynt een worm te broeien welke het hout doorknaagt. Ook befpeurt men, geduurende dit verfchynzel, zeer zwaare dyningen, ontftaande uit de dampen, die als uit den grond fchynen op te wellen; Schepen die aan den ligten kant zyn, worden daardoor dikmaals om verre geworpen. Eindelyk vermengt zich dit wit met geen ander water, dan wanneer het begint af te neemen; men ziet 'er als dan ftreepen van, die aan de Zee eene niet ontaartige vertooning geeven. „ Het voornaamfte voortbrengzel deezes gewests is de Muskaatnoot met de daaromzittende Fodie: [doch dewyl wy hiervan elders breeder gewag gemaakt hebben, (*_) zullen wy het hier deswegens gegeeven berist voorby gaan.] Men heeft hier te Lande zeer groote Hangen, die niet flegts hoenders en varkens, maar zelf kalveren, ja menfehen, kunnen doorzwelgen. De bek dier Hangen fchynt, in de daad, op het oog niet groot genoeg te zyn, om zulke brokken te kunnen binnen brengen. Maar hun binnenfte kaakebeen is zodanig gevormd, dat zy het als een Waaijer kunnen uitzetten, èn hunnen bek zodi-" nig verwyden, dat dezelve eene groote ruimte bellaat. Wanneer dit Monfter een mensch zal aanvallen, flingert hy zich met twee of meer bogten rondom deszelfs lichaam , hegt voorts zynen ftaart om den (tam eens booms om vastigheid te hebben , en drukt en knelt aldus den rampzaligen, tot dat hy 't befterve. Zo groot en zwaar zyn zomtyds deeze gedrogten, dat, op zekeren tyd, acht Hollandfche Matroozen, eenen dooden flang gevonden heb- C) Zie Alg. Fad. Letteroef. V. D. bl. 324 en 32.0.  NEDERLANDSCHE REIZEN. 535 hebbende, met hun allen werks genoeg hadden, om hem uit zyne plaats te trekken. Reeds van oude tyden zyn de opgezeetenen deezer Eilanden bekend geweest voor een hardnekkig, trouwloos, verraaderlyk en wederfpannig volk, op het welk geen het minst vertrouwen kon gefield worden: van hier ook dat de meeste landzaaten geheel uitgeroeid, of na de naastgelegene Eilanden verdreven zyn. Men ontmoet, egter, no" afftammelingen van de oorfpronkelyke bewooners. Getyk wreedheid meestal met hoogmoed gaat verzeld, verneemt men zulks ook hier te lande. Ondanks de natuurlyke onvrugtbaarheid des Gewests,en daar uit ontftaande armoede der opgezeetenen, vertoonen ze, nogthans, in hun voorkomen, eene houding van deftigheid en agtbaare fierheid. Een Bandanees van eenig aanzien, naar 's Lands vermogen, verfchynt niet in 't openbaar, of hy doet zich verzeilen van eenen Slaaf van ryzige geftalte, die hem zynen Houwer of Zwaard agter aan draagt; toonende hy zelve, door zynen ftaatelyken tred, den moed, welken hy wil gehouden worden hem inwendig te bezielen. De Vrouwen, overal tooizuchtig, zyn hier niet minder dan de Mannen op praal en ftaatelykheid gefteld. Haare gewoone klecderdragt is een lange rok of mantel, welke haar tot op de hielen hangt. Van agteren is daarmede verknogt eene foort van Monnikskap, waarmede zy het hoofd bedekken. Om, egter, behoed te zyn tegen het fteeken der Zonne , wanneer ze in het openbaar verfchynen, worden ze gevolgd van eene Slaavinne, draagende een zeer breeden, ligten en kunftig gewerkten hoed van riet gemaakt; met deezen bedekken ze haar hoofd, wanneer ze den Sluier of Mantelkap verkiezen af te doen. Even als die der Mannen is haar tred zeer agtbaar en" ftaatelyk. Deeze deftigheid en opfchik heeft inzonderheid plaats onder de zogenaamde Perkeniers; dat zyn dezulken, welke zekere Perken of afdeelingen lands in gebruik of eigendom hebben, en onder welke men 'er eenige ontmoet, die, door den Muskaatteelt, eenig vermogen bezitten. Een weinig na het begin der voorgaande Eeuwe, hadden de drie voornaamfte Eilanden te zamen opgebragt ruim zeshonderd-vyftigduizend ponden Nooten, en iets meer dan honderd twee-en-tachtig duizend ponden Foeli. , Al van ouds waren de Bandaneezen zeer trosch en hoogmoedig; de een wilde boven den anderen in oudheid van  536 NEDERLANDSQHE REIZEN. van Adeldom en aanzienlykheid van geflagt uitmunten. Zo iemand hunner by eeus anders flaavinne betrapt wierdt en vrye lieden zulks getuigden, moest hy het met den hals boeten. Óugehuwden vjn beiderlei fexe houden 'er eene ongedwongene verkeering; doch op het Overlpel ftaat de dood. Driemaalen mogten zy haare vrouwen verftooten, en wederom aanneemen, doch voor de vierde maal zulks willende doen, moesten man en vrouw het met den dood bekoopen. Zy wierden tot aan het hoofd loevende in de aarde begraaven,, eu alzo dood gefteenigd. Nogthans was 'er vrykoopen van deeze ftraffe, met toellemming des Priesters, voor den losprys, door hem daarop gefield. ,, Van ouds plagten de Bandaneezen zich door twee gewoonten arm te maaken. De eerde was, dat de vrouwen pragtige maaltyden aanrichtten voor haare Vriendinnen en bekenden, wanneer haare mannen op eenen togt zouden uitgaan, om aldus denzelven eene behoudene reize te wenfehen. Het ander verderflyk gebruik was dat der Mannen, die, by hunne behoudene wederkomst, voor den gelukkigen uitflag hunner onderneeminge, een onthaal gaven aan hunne Vrienden , die niet van daar gingen, voor dat het meercndeel 'van den behaalden buit verkild was. „ En, in de daad , de Bandaneezen waren al van ouds, gelyk nog heden, zeer gefield op uitfpanningen. Op een • zeker Kaatsfpel, onder hen in gebruik, waren ze inzonderheid zeer verflingerd. Een getal van tien of meer perzoonen fchaarde zich in eenen kring, in welks midden zich een van allen plaatfle; deeze wierp eenen Bal om ' hoog. Die in het nedervallen denzelven wist te vangen, hadt het fpel gewonnen. Doch de voornaamfte kunst was, met het onderfte gedeelte van den voet den Bal agterwaards om hoog te brengen; [door hem dus met den voet agterwaards op. te fchoppen-] Zo bedreeven waren zommigen in deeze wyze van den Bal te werpen, dat zy hem hooger in de lucht wisten te brengen; dan veelen onzer met de handen kunnen doen. „ Voorts zyn de Eilanden van Banda, bykans het gantfche jaar door, aan Aardbeevingen onderworpen, inzonderheid, egter, van Wynmaand tot aan Grasmaand. Dikmaals volgen op deeze Aardbeevingen zeer zwaare overftroomingen. Aan de menigvuldige brandende Bergen moet dit, waarfchynlyk, worden toegelchreeven. Uit den aart des gewests heeft men bier ook menigmalen zeer zwaare en fchrikwekkende Donderbuijen," £ch>  J. VAN STAHXW, ECHTE ANECDÖTEïï. 537 Echte Anecdoten van Peter den Grooten, uit den mond van aanzienhke Perfoonen te Moscow en Petersburg vernomen , en eter vergetelheid ontrukt, door jacob van stahlin. Tweede Deel. Uit het Hoo^uitsch. Non collecta libns, fed pene accepta per aures. Óvid. Te Amjlerdam, by J. Yntema, 17»7- tn gr. 8vo. 225 bladz. Onder alle de Vorften, die een aanzïenlyke rol op het tooneel ^ van Europa gefpeeld hebben, is 'er geene, wiens uitmuntende daaden meer verdienden te boek gefield te worden dan die van den grooten Czaar peter ; en echter hebben wy noch in onze, noch, voor zo verre wy weeten, in eenige andere taal van Europa, een Levensbefchryving of Lofreden die dtezen beroemden man waardig is. Om dit gebrek eenigermaate te vervullen, heeft de Heer stahlin deeze verzameling van Anecdoten uitgegeven, die hy uit den mond van geloofwaardige oogen oorgetuigen heef: opgetekend, en die ons deezen Vorst als Held, Staatsman, Christen, enz. doen kennen. Den aart en verdienden deezer Anecdoten hebben wy reeds by eene voorige gelegenheid doen kennen, waarom wy thands llegts een en ander zullen uitkiezen om tot een ftaal te kunnen dienen, waarna men het geheel beoordeelen kan. Pf.ter's Stoutheid op het water. Men kan zich niet genoeg verwonderen, hoe peter de Groote, die in zyn jeugd nooit te water pleeg te vaaren, en zelf, wanneer men hem een klein plaiziertochtje, op de rivier laufa te Moscow of elders anders, voorfloeg, een fterke bevreesdheid en afkeer voor het water liet blyken, vervolgens .niet alleen een zeer groore. maar zelf overdrevene zucht voor-het Vaafen cn zeilen getoond, en een fterke drift, om op dit klement te leeven, tot aan zyn einde heeft laaten blyken. Deeze drift wierd zelf by hem de grootfte vermetelheid, waardoor hy zich dikwils in een oogenfchynlyk levensgevaar te water bevond, en'echter by zyn vertrouwen op de Stuurkuns. geene de geringde vrees betoonde. Wanneer hy op deeze wyze door de woeste golven op en neer gedingerd wierd , en tegens een feilen ftorm kampen moest, waarin zyn beste Zeelieden den moed verlooren, zo bleef echter onze waare Zeeheld toch altyd gerust,en plagt hen dikwils een hart in 't lyf te fprceken, met te zeggen: „ Vreest niet! Czaar peter kan niet verdnn„ ken. Hebt ge wel ooit gehoord dat een Rusfifche Cza r op „ het water is omgekomen ?" „ Eens had de Monarch de buitenlandfche Ministers aan zyn II. DEEL. N. ALG.LETT.NO. 13. Qq "°£  538 J. VAN STAHLIW hof tc Petersburg haten noodigen, om met hem een plaiziertochtje naar Kroonftad tc doen, waar hy hen een nieuwen aan eg, en een deel zyner Schepen, die gereed lagen om uit té loopen, wilde laaten zien. Zy begaven zich metTlyn MaSeil aan boord van een Hollandfche Boeijer, dien de CzLar Vrfft ftuurde Toen zy nu omtrent half1 wegen in Zee, of „ d 'n Fmlandlchen Zeeboezem, zich bevonden; ftak een fterke Len wmd u.t het_ Westen op. De Czaar bemerkte ook: van vS aan den iïonzon een nevel en opftygende wolken, waaruit hv zyn reisgezelfchap voorfpelde, dat 'er fchielyk harde w,dzou opkomen. De moesten wierden hierdoor des te meer bevreesd daar zy zagen , dat de Czaar, die zulk een onvertzaagde Stuur' man was, de helft der zelen liet innaaien, en boord™, H■by den Matroozen toenep: Mannen, pas op! Eenigen y3fj£Ye zclfchap, toen zy zagen, dat de Boeijer met ffiffij S te rug naar Petersburg, dan voorwaards naar KroSnfia le"ree ven w,erd, en van den Czaar flegts om tc lavecren fnu op" c s». dan op geene, zyde geduurd wierd, lloegen n jfa je.e.t voor, of het niet raadzaamer ware, naar UteSfS rug te keeren, of ten minnen ïn de n bvheid nwPr!ïr l willen inloopeii? Doch zy kreegen !? S^SS gevaar pp, ™ na zo groot niet voorkwam, en het teuekee ren voor lchar.de hield, niets anders ten antwoord, dan Zvr met bang' , fntusfehen kwam de vervulling der voorfnêlliS van den bekwaamen buurman hoe langer hoe naHp,- niTmi% met een fehriklyk onweder van bhllem e ï«derverS' vertoonde zich in volle hevigheid: de golven , boord en de boeijer fcheen alle iff Sa2 verzwolgen te worden Het léevens|evaar vvas oogeufcSvk en dc doodsangst op aller gelaat, uitgenomen op dat van p{ ter en zyne Zeeleden, gefchilderd Daar hv „7 u ftuurroer in de hand druk bezig wïs ^m^M^roo^toe'te fchreeuwen gaf hy weinig acht op het geftaadigfmeek^ 5 aandringen der buitenlandfche Gezanten. tor d»t JZ,u,t van hun name.yk de Hr v. L. „aar hem to^t n nS S snelt.g hart.enemfng gelaat, tegens hem zeide: , Ikb"d™ " 2*K0^ S0dsuwlh nam Petersburg te rng of tón mm „ ften naar het naastbygelcgen land van Peterhof te fluuren „ en ft, overweeging te neemen. dat ik van my, - S en Meeseer met naar Rusland gezonden ben, on ,ny d"ar m „ tottfi verdrmken Indien ik hier omkome,Ve!yk%r waa „ fchynlyk ts, zal het uwe Majefteft by myn Hof m™tl „ antwoorden.» De Czaar kon' zich fLovër, mhó „ bv.^'r grootte gevaar was, nauwelyks van lachgen onthouden en ant woordde den gezant, met groote gelaatenheïd: „ Wees n et „ bang, myn Heer v.L^! als gy verdrinkt, moeten wy ahen n e f> Daar  echte anecdoten'. '539 „ Daar ondcrtusfchen onze ervaren S; uurman zelfs de onmof elykheid z;-g van het 1 nger tegen den ftorm en woedende zee uit te houden, laveerde hy ter zyde af, ontdook gelukkig den ftorm, en liep eindelyk in de haven van zyn lustflot Peterhof binnen; hier onthaalde hy°zyn Reisgezelfchap op een lekker foupé en boordevolle pocaaleri met Hungarifc^cn wyn, en lier. ze daar den nacht uitrusten. Met het aanbreeken van den dag, voer hy zelf met zyn boeijer naar Kroonftad, en zond van daar een Hoep met ervaren Matroozen om zyne Gasten af te baaien. De Equipagiemeester van bruyns. De gewoone Levenswyze, van Czaar peter. \.iTar uuren op zyn rustbed § fla pen. Om vier uuren des nademiddags, liet hy zich de zaaken voördraagen, welke hy, den morgen te vooren, bevolen had, ter uitvoer te brengen. Zyn gewoon middagmaal belfond in weinige en zeer gemeene fpyzen, als Zuurkoolfocp, Grutten, een koud gerecht van een Speenvarkentje, met karemelk, een koud Gebraad, met Agurken of Limmcsjes, Lamprcijen, een Paterftuk, een Schinkel, Limburger Kaas , enz. Voor den eeten dronk hy een fchaaltje Anys, en over tafel een foort van Rusfiscb Bier, Ouasz genaamd, en goeden Roodcn Wyn: doch liefst een glaasje Hermitage, en dikwils ook een paar glaasjes Hungaarfchen Wyn. Wanneer hy 's middags of 's avonds uitreed, moest 'er altyd wat van de koude fpyze medegenomen worden; want, waar hy ook wis, mocht hy gaarne dikwils, maar niet veel op éénma 1, eeten. 's Avonds hield hy geen maaltyd; doch wel de Keizerin catharina, met de Keizerlyke Familie. Van Visch hieldt hy in 't geheel niet, om dat hy hem nier wel bekwam: en hierom bepaalde hyzich vby de waarneeming der groote Vasten, meest aan Vruchten, Meelfpyzen , Gebak en dergelyken(*;>. Qq 2 „In (*) Zvn Neef, peter de Illd.', kon ook geen Viscli verdraagen, die hein altyd kvyalyk bekwam; hierom pla t nok Keizerin f l i z a r r. t ii, die mede geen Viscli at, cn echter de Vasten, op het ltrengtte, hield,, tc zeggen, dat zy de Vasten niet kon uithouden; waarop zyn Majefteit anti  54® J. van stahlin „ In de eerfte jaaren zyner Regeering, dronk hy genoegzaam geen Wyn, maar meest Kiszlatfchi, Quasz, en fomwvlen ook een iehaaltjc Brandewyn; vervolgens was de roode Franfche Wyn, de Medoc of Cahors, zyn gewoone drank, en nadat hem zyn Lyfmedicus arf.skin eens den Hermitage Wyn tegen een lang aanhoudenden buikloop geraaden had, gafhy dee--zen wyn vervolgens altyd den voorrang. Toen hy, in Jaatere jaaren , eens by den Engelfchen Koopman Svdman 'te gast was, en hy zeer goeden Hermitage Wyn te drinken kreeg, vroeg hy: ,, hoe veel voorraad hy nog van deezen wyn had,' en toen hy hoorde dat 'er nog 40 flesfen voorhanden waren, verzegt hy, „ dat men hem dezelven zou overlaaten, en den an, deren gasten rooden wyn geeven, die ook goed was.'' In gezelIchap was hy opgeruimd, fpraakzaam, gemeenzaam, en zonder eenige ceremonie. Hy hield veel van vrolyfc gezelfchap, doch kon geen buitenfpoorigheid verdraagen; want als 'er nu en dan een groot Festyn ten Hove was, zag hy gaarne, dat ale gasten even vrolyk waren, en een goed gias dronken; fchoon het wel eens op een algemeene roes uitliep. Die bv zulk een gelegenheid veinzen, of met drinken niet vol wilde houden, was zyn vriend niet, en wanneer hy hierop betrapt wierd , moest hy een grooten pocaal tot ftraf uitdrinken Ongevoegiyke krakeelen, en verveelende gefprekken , wist hy on gelytce wyte fchielyk te doen ophouden. Toen hv eens in een goed gezelfchap zat. en, onder de half befchonken gasten, een Generaal hem op een ouhetifch? wyze toeduuwde, dat hy hem trouw gediend had, en onder andere verdienjlen opgaf, dat hy ook een Stad had ingenoomen, gaf hem dc Czaar niet alle n ten antwoord, dat hy hem daarvoor rykelyk betaald, en tot Generaal gemaakt bad; maar beval ook, om het verder o-eram mei hier over, dat hem tamelyk begon te verveclen uAelet" ten, den Generaal drie pocaalen na elkander in te f. henken die hy op de gezondheid van zvn Mdjefteit, de gezamenh ké Generaliteit, en van alle braave Soldaaten, moest uitdrinken• waardoor hem het verdere praaren op eens belet wierd, en de overige gasten aan 't lachen raakten. De Baron iwan antonowitz tscherkassow. De Dood van peter den Grooten. " °,Y?r-,,den Dood van PCTER dtn Grontrn is zo veel, en vc'^hillend, verteld, gefchreven en verfpreid, dat het Publiek , antvvnor 'de.- Bet Am op de Vastendagen alleen , op dat gy andwen „ «an het Hoi geen wgenu geeve,"  echte anecdoten. 541 bliek, zo wel in als buiten het Rusfifche Ryk, eindelyk niet gewceten heeft, en mogelyk nog niet weet, welk van alle deeze zich zelve tegenfpreekende gerugten zy gelooven moer. „ Dan de waare cn eigenlyke omftandigheden, zo als ik ze i zelfs vernomen heb, uit den mond van den toëmnaaligeri Hofi chirurgyn , den Heer Hofraad paulson , die, onder het opzicht i van den Keizerlyken Lyfmedicus, laurens blumentrost, den ; Keize-, in dc laatfte jaaren zynes levens, dat is, in zyn laatfte krankheid, met aderiaaten, klistecren, enz. bediend , en met 1 den, Engelfchen wondhecler en Operateur horn,, hem,.na zyn overlyden, geopend heeft. zyn kortelyk dc volgende : , „ Czaar "peter had in den winter van 't jaar 1723, een on< pemak in cie Pisbuis, en op de opening der Blaas, gekregen, i die hem, van tyd tot tyd, een hitte, by het waterlooze.i, en 1 inwendige brandende pyn, veroorzaakt had. Hiervan het de ' Monarch niet het minfte blyken, zelfs niet door onthouding van • heere fterke dranken, noch door het in acht neemen van een • bvzonder dieet, dat hy in zulke omftandigheden nodig had. ': Hy at en dronk, werkte en vermaakte zich , als naar'gewoon1 te, zonder iets van zyne verlegenheid te laaten blyken. IntusI fchen nam riet ongemak en de gevoelige pyn, die hy, by het | waterloozen, ondervond, zodanig de overhand, dat hy zyn toe1 ftand, ten minften in ftilte, niet meer kon verbergen. My om\ dekte het dus eerst aan een zyner kamerbedienden, met veri zoek, om hem, in ftilte, iets tot verzagting van zyn pyn te I willen bezorgen, zonder iets in 't minfte hiervan aan 't Hof te laaten blyken. „ Om deezen last wel naar te komen, en 'er echter aan het i Hof niets van te laaten uitlekken, ging deeze bediende den I Keizerlyken Lyfmedicus, zo wel als den Hofchlrurgyn, voorby, 1 en wendde zich ongelukkig tot een zyner bekenden, een Brabander, die, onder de hand, zo wat in de Artzenykunst beunhaasde, en den ontweetenden kamerdienaar een veel weetende j Esculaap feheen te zyn; van deezen, kreeg hy, van tyd tot • tyd, geneesmiddelen, die de Czaar innam, cn daarop ook in de daad eenige verzachting ondervond, doch in den grond niets minder, dan geneezen, was; veeleer wierd de kwaal, na eenigen tyd, erger, en brak, tegen den zomer van het- volgende jaar 1-724, heviger dan ooit te vooren uit, met verpopping van de Urine en de' ondraagelykfte fmerten. In deczet/ hachelyken toeftand, ontdekte de Czaar zyn ongemak, en hr/t geen hy 'er 1 tegen gebruikt had, aan zyn Lyfmedicus blumen,trost, die het gevaar der omftandigheden zeer fchielyk inzag,.-en 't zich zelfs alleen niet toevertrouwde, cm de geneezing van zulk een groot Monarch op zich te neemen. Hy maakte dus, dat Doctor bidI j.oo, uit Moscow, da:ir by geroepen wierd. Intusfchen wier' den alle middelen aangewend,om de lydende deelen voor ontfteeking te bewaaren, en het water te doen loozen. Qq 3 Vier  542 J. van STAHLlüf „ Vier gantfche maanden moet zich de Monarch meestal fe bed houden; het was eerst in September,. dat 'er zich eeniee betcrlchap cn hoop op een volkomen berftelling opdeed De pynen hielden op, en de urine ging haaren gewoonen ganr. De Czaar hield zich buiten het bed, in zyn k mer, en in zvn nachtrok, op de been, en gebruikte,by a.mhoudenhcid, nog ee nige Artzcnytmddelen, om zich van zyn volkomen geneezine te verzekeren, I erwyl men dus voortging, om de gezondheid van zyn Majefteit te verfterken, dacht de Czaar nu gezond se noeg, buiten allen gevaar, en in ftaat te zyn, de kamer te ver laaten, en üe open lucht weder te mogen inademen. Zonder zyn Lytmedicus,noch iemand anders, iets van zyn voorneemen te zeggen, gaf hy last om een Jacht gereed 'te maaken, en voor zyn paleis op de Neva ten anker tc laaten liggen „ Dit gefchiedde: cn in dc eerfte weck van de maand October, die met het fehoonfte herfstweder haaren aanvang nam ging hy m het Jacht, en zeilde naar Schlcsfclburg, om den arl beid van den Generaal van munnich , aan het Lodaga-kanaal te bezigtigen. Zyn Majefleit had zyn Lvfmedicus bluot.nI trost, cienzelMcn morgen zeer vroeg, laaten weeten dat hy hem op een klein reisje te water verzeilen, en hetgeen hv van Artzenyën en anderzins tpt zyne hulp nodig achtte\& mede. neemen moest. BLUMENTRost verfchrikte over dit ontydig be fluit van den Czaar, verfcheen terftond ten Hove; doch kon met al zyn befcheidenheid en ernst, zyn Majefteit van deszelfs voornemen niet afbrengen, moest zich aan boord begeeven en nam zyn Veid-apotheek en den Chirurgyn paul.on, tegen alle voorkomende ongevdlen, mede. „ Van Scblusfelbmg begaf zich de Czaar aan het Ladoga kanaai, dat reeos zeer verre gebragt was, en, nadat hy alles b» zien, en bevel gegeeven had, om dit verbaazende werk verder voort te zetten, voer hy naar oud Ladoga, van dair naar Novo grod, en aan het einde van de Umenzee naar Stara Ru-fa, om de verbeteringen op te neemen van de Zoutwerken, daar hy last toe gegeeven had, en het Kanaal, dat men op zyn orde had "beginnen te graaven, om het nodige brandhout tot de Zoutkceten aan te voeren : met deezen tocht en beflendige bezigheden, verliep ge. nocgzaam de gantfche maand October, by.afwisfelend goed ert flegt herfstweder; doch echter niet, zonder dathy, bylierhaaHngj gevoel had van zynen nog niet geheel weggenomen zickelykcn toeftand. „ Eindelyk, voer hy, in de eerfte dagen van November, met zyn Jacht weder te rug naar Petersburg kwam den vyfden van dezelfde maand aldaar aan; doch ging 'er niet aan land maar ftuurde voort naar Lachta, een vlek, dat flegts eenige werften van de RehVcntic, aan den Finlandfehen zeeboezem; gelegen is, om zich vervolgens naar een Fabriek van Hamers' en  echte anecdoten. 543 en Geweeren, die, eenige werftenvan daar, te Systerbeek was aangelegd, te begeeven. Dan te Lachta deed een onverwacht geval, de tot hier zo gelukkig herftelde en bevestigde gezondheid van den Czaar, op éénmaal, weder inftorten, zodat de Keizer weder in de ziekte en pynen, die hy voor eenige maanden had uitgedaan, opnieuw verviel. , . , In de maand December, werd zyn toeftand andermaal gevaarlvk en de ontfteeking van de inwendige deelen, en de blaas zo'kennelyk, dat men, van dag tot dag, het koud vuur te vrèezen had. De Czaar gevoelde, by de onlydelykfte fmerten zynen aannaderenden dood, gaf zich, met de ftandvastig-. fle 'gelaatenheid, en onder geduurige gebeden, die hy, met luider ftemme, ten hemel opzond, aan,den Godlyken wil over, en blies, den 28ftcn Jatiuary 17-5, zynen Heldengeest uit. By het openen van het lyk, vond men de deelen rondom de'blaas, en den Sp-in&tr derzelven, zo opgezwollen. «m verI hard, dat men ze bezwaarlyk met het ontleedmes kon door- Toen ik den Heer paulson, die my de zo even gemelde ■ i omftandigheden van de laatfte ziekte, van peter den Lroi.tcn, i verhaald" heeft, uit joks verweet, dat de groote boerhaave,. i te Leyden, zich had laaten verluiden, dat men den grooten i Czaar peter, door een Geneesmiddel,dat nog geen vyf kopekken'kostte, had kunnen redden, (Zie de volgende Anecdote,) [antwoordde hy my, ja, dat verftonden wy ook wel, en hadi den den Vorst onfeilbaar kunnen redden , als hy bet begin zyner ziekte niet zo lang verborgen gehouden, en, in November, niet in 't water gefprongen was. De Hofraad paulson , Hofchirurgyn, die ; eerst in 't Jaar 1780 geftorven is, en meer dan 80 jaaren oud was. De uitfpraak van boerhaave, over de zielite en den dood van Czaar peter. „ Toen de laatfte ziekte van Czaar peter, hoe langer hoe ! meer, de overhand fcheen te neemen, en de Lyfmedicus bluI MENTRost aan zyn opkomen begon te twyffelen, wilde hy den i Keizer verder alleen niet op zich neemen, maar verzocht van I Keizerin catharina , dat 'er niet flegts een zogenaamd Confilii urn Mcdicum, van de overige Artzen, die zich te Petersburg t bevonden, zou faamgeroepen worden; maar ook vooral een paar 1 der toenmaals beroemdfte Geneeshceren in Europa geraadpleegd wor-  544 j, VAM stahlin", echte anecdoten. worden namelyk, de beroemde Doöor stahl, re Berlvn Pn de nog beroemder Profeslor boerhaave, te Leyde-i „ Terftond wierden twee Stafetien, met blumentrostV belchryvmg van de ziekte des Keizers, de eene aan den RusKeizerlyken Gezant naar Berlyn voor den Heer stah en d« andere aan den Rus-KeizerJyken Ambasfadeur, den Gra f™ lofkin, m den Haag, voor den Profeslor boerhaave, afóezon" den Aan deezen zond de Heer Ambasfadeur terftond den Brief en kreeg van boerhaave ten antwoord, dat hy den volgen den morgen, zonder gebreke, zyn advis, over de ziekte van oen Czaar, en zyn voorftel ter "geneezing van zyn Majefteit zo fpoedig mogeryk. zou overzenden. Jntusfchen kwam 'er nó» een tweede Lltaiette m den haten nacht, uit PCrersburg, bv deir Graaf golofkïn aan, met het droevig bericht, dat de keizer, den 281ien January, overleden was „ De Graaf zond dus, met het aanbrecÉen van den da», een Expresle, met een Brief aan boerhaave, naarLeyden, om hem het fmertelyk verl.es van den Czaar te melden. Toen boeT ha ave den Brief geleazen had, ftond hy verbaasd, en brak in deeze woorcen uit: ,. Mvn God, is het moeelyk, dat zy de? „ zen grooten ftfcn hebben laaten fterven, die men met me „ dicynen voor vyf kopekken had kunnen geneezen " Hy is, voegde hy 'er by in 't begin verzuimd, in het midden met naar ver eis ch, en te laat met behoorleken ernst, behandeld." herman kauw boerhaave, de Zusterszoon van den grooten boerhaave, en Lyfmedicus van de Keizerin elizabeth. Gefchiedenisfen der Verenigde Nederlanden voor de Vaderlandfche Jeugd. Zevende en Achtfte Deel. Te Amjlerdam, by ]/AU lart, 1786. In duodecimo, 515 bladz. v Men v!T0l,gr!i d!t Verflag Va" de VaderIandfehe Gefchiedenisfen op dezelfde wyze, en met de eigenlfe zindelyke keurigheid waarmede men het zelve aangevangen heefr, brengende her' met het Achtfte Deel, tot het afloöpen van 't jaar 1650  NIEUWE ALGEMEENE V A.D ER L AND SCHE LETTER - OEFENINGEN. Oude Joodfche Brieven, Samenfpraeken en Verhaelen van fommige Tydgenooten des Zaligmaekers, {behelzende het voomaemjle der Euangelie gefchiedenisfen.') Gevolgd naar het Hoogduitsch van j. k. pfunninoEr , Prediker in de Wees huiskerk te Zurich. Tweede Deel. Te Leydent by L. Herdingh, 17S6. In gr. gvo, 344 bladz. Het gunftige denkbeeld, dat wy ons van dit Gefchrift, by de aflevering van 't eerlte Deel gevormd hebben, (*)is,op het nagaen der uitvoeringe van dit tweede Deel, niet veiflaeuwd , maer eer verfterkt geworden; des wy, op den voorgeraelden voet, te meer reden vinden, om deszelfs lezing, vooral den mingeoefenden, aen te pryzen; terwyl 't ook zelfs geoefenden gevallig kan zyn het te doorbladeren. Dit gedeelte neemt zyn aenvang met de komst der eerlte Leerlingen van Jezus, en loopt af met den dood van Joannes den Doo'per. 'Er word, in de ontvouwing van dit gefchiedkundige 'beloop, by manier van Brieven , Samenfpraken en Verhalen, ene groote verfcheidenheid van characters voorgedragen; en 't characterkundige is 'er by uitllek wel in agt genomen; waer van de ftukswyze Samenfpraek, tusfehen Zebedéus, Salome, Jakobus en Jo' annes, (Vergel. Matth. IV. ai, 22. en Mark. I. 19 , 20.) hier ten voorbedde kan flrekken. ,, Zeüedüus. Denkt aen mynen ouderdom, en hoe veel toezicht 'er nodig is over de Huurlingen. Met myn vrouw ben ik in dit beroep weinig geholpen. Ik zou nog niets van dit alles zeggen, maer de anderen, zegt gy, moeten ook voort. Kan Simon zich zoo los maken? „ Jakobus, llerust toch daerin, vader! dat, wanneer God roept, wy moeten gehoorzamen, al ging ook daerom alles te gronde; maer Hy laet niemand te gronde gaen, die op hem betrouwt. 5, Zes» (*) Zie N. Alg. Vad. Letteroef. I D. hl. 102. II. deel. n. alg. lett. no. 14. R t  546 OUDE JOODSCHE BRIEVEN. „ Z&n. Wanneer God roept; dan is dit zoo. „ Jak. Maer waerlyk het is als of God riep, wanneer deze zyn Gezalfde roept. „ JoANNiis. Gy hoorde zelve, vader! dat hy gezegd heelt: „ De woorden , die ik mee u fpreke, zyn de nfy„ ne niet, maer van Hem, die my gezonden heeft." „ Zek. Wanneer gy met alle uwe redenen Hechts de bekommering uit myn- hart kondet verbannen. „ Joan. Wat bekommert u, lieve vader! Hebt gy niet gezien, met wat genegenheit, en hoe minzaem hy in het weggaen tot u zeide: „ God zal u zegenen in uwe 200„ nen, „ Salome. Ja, God eert ons in onze zoonen: het zal onzen Neet Kajaphas nier weinig verheugen, wanneer hy dit vernemen zal. Dat had ik niet durven hopen dat onze zoonen zoo naby den grooten Koning zouden kome,H -- denk eens, welk eene eere! — denk, hoe ligt zich dat alles zal laten vergoeden, wat wy nu ondertusfehen te dragen hebben! Ik heb niet te vergeefsch gedroomd, toen ik van Joannes zwanger was: , weet gy het nog, Zebedëus? „ Zeb. Gy fpreekt wel van eenen Godlyken Koning en van hooge eerampten aen zyn Hof; Maer God vergeve het my; dit alles is nog zoo verre af' ! Ydele moeder met uwe droomen! Wanneer onze Uverfteii ook dezen niet maar eens willen te keer gaen gelyk zy Joannes den Dooper niet konden verdragen f *' en hy zich dan, zoo als gy zegt dat hy doet, voor Óen Mesfias uitgeeft, en daerdoor oproer ontftaet, dan zuller ze onder de eerlte zyn, die men by den kop vat „ Jak. Het geen uit God is, kan noch Keizer noch Koning verbreeken. Spreekt hy niet fteeds van de nahv heit des Hemelfchen Ryks? Zal dat niet alle Rvken Her aerde verfijnden ? Zal niet de Koning alle zyne vyanden ftellen tot een voetbank zyner voeten? * „ Zeb. Gy fpreekt wel! maer uw Meester ziet 'er hv my geheel niet uit als een zegevierend Held. Hv zou zirh veeleer als een lam laten Aagten; zoo zacht en geduldig komt _(*)-Joannes de Dooper, naemlyk, was reeds in de o-evanPï* nis gezet, voor de roeping der zoonen van Zebedëus cn de Autheur had alvoorens een' gefprek van Phiiippus met Natfiana el deswegens, en over het vertrek van Jezus uit fudea na et lilea , dat niet weinig bekommering baerde, /'eplaetst  oude joodsche brieven. 547 komt hy my voor. „ Joan. Niet waer, lieve vader! Hy gelykt hem, van wien de heilige Dichter zegt: „ Gy zyt defchoonfte boven alle menfehen kinderen; goedertierenheit en lief„ lykheit zyn uitgeftort op uwe lippen, terwyl God u ge„ zegend heeft in eeuwigheit (*)!" „ Zeb. Ja wel, dat ftemme ik toe. „Joan. Maer zie dan ook, vader! wat 'er wyders omtrent den zelfden perfoon volgt: „ Het gae u voorfpóedig in uwe toerusting! gae voort op het woord der ,, waerheit, der zagtmoedigheit en gerechtigheit, en uw rechterhand zal u wonderen leeren (f)." „ Alle te famen. Dit is toch waer in hem! ,, Jak: En nog verder lezen wy: „ Uwe pylen zyn fcherp! dc Volken zullen voor u nedervallen (-[•)!" ,, Joan. Niets zal 'er feilen; wy zullen eerlang verftaen, 't geen wy na nog niet begrypen. Hy is het licht der werelt, elk, die hem navolgt, zal door hem verlicht worden. ,, Zeb. Zo gaet dan in Gods Naem; des Heeren zegen blyve by u lieden! „ Salome. De Heere make u als Ephrairo en Manasfe! en verheife u boven de Broederen uwes Vaders. „ Zeb. Gy moet ons nu en dan bericht doen toekomen. Joannes en jakobus. Wy blyven nog hier, tot hy ons afhalen, en ook bv u komen zal, om u te zegenen; gelyk hy gezegd heeft." (*) Pf- XLV. 3. CO 4 > 5- Cf) 6. JAerklaaring van den Brief van paulus aan de Romeinen, door j. a. pram kr , Kancelier der Univerfiteit te Kiel. Uit het Hoogduitsch, Tweede Deel. Te Leyden , by A. en j. Honkoop, 1787. In gr. oclavo, 322 bladz. Dit tweede Deel, op ene dergelyke wyze als het voorgaende, waervan wy onlangs gewag gemaekt hebben, ("*) uitgevoerd , behelst ene ontvouwing van het overige des Apostolifchen briefs, te weten, van het zesde Hoofdftuk tot op het einde. Om ook hier uit nog een' llael te le- (*) Zie boven bladz. 473. Rt 2  5*8 j. cramer. leveren , zullen wy in dezen plaetzen des Kanceliers bevoelen, wegens het geen de Apostel, onder de benaming van ha fchepzel, Rom. VIII. .19-23. verftaét. — Vooraf brengt tiy oos onder her oos , hoe de Hoogleeraer Mos. bef/a , die 'er de geheele fehepping door bedjeld agt verfcheiden uitleggingen dezer bcnaminge beoordeeld heeft'. Hy fchat des Uoogleeraers héóordeèjing hoog, maer kan zich, met het gevoelen, waer aen dezelve den voorrang geeft , niet vereenigen. Zodanig ene perfoonsverbeeldin"van de geheele natuur is hem in dit geval niet aetmeem" lyk; en hy houd het veeleer daer voor, dat Paulus 'er zodanige perfoonen door beoogd, die daediyk voor het verlangen, naer hy van fpreekt, vatbaer zyn ; en wel de nog niet lot Christus bekeerde Judcn. „ liet Juodfche Volk, zegt hy, het welk Jefus nog niet voor den waaren Mesfias erkende , verwagtte egter den Meslias , en niet groot verlangen. Wat belet ons dan dit voor de Schepping of de fchepzels te houden, die paulus eene zo verlangende hoop toefchryft ? Daartoe is, zo wel in de taai van de Schrift, als ook in de Pnedicaten', welke hier aan 't fchepzel gegeven worden, een genoegzaamen grond. De Israëliten heeten in het byzonder, in de Profetifchc taal, op de uitnemend fte wyze, de fchepzeleu. In zo verre God dit Volk uit de ïaage dienstbaarheid getrokken , en in eenen gelukkigen met byzondere voorregte.i ve-rheeilykten toeftand gefield had . "word van Hem gezegd : tij heeft hen gefchapen of gemaakt Jef XLHl. 1, .5. xxvir. ix. XLlv. J, afar, 2/. De Apostel paulus gebruikt het woord fcliêppén. {n ge! lyke betekenis , van de toebereiding der menfehen tot waare Christenen, Efef, 11. 10, 15." lif. j'0. [y\ 2, In deezen zin fielt hy hen , als een nieuw fchepzel' rel gen de nog niet bekeerde Jooden, 1 Kor. V. 17. *Gal. VI. 15. noemt deswegens, de Jooden , in tegenflelliiio- vai, de Heidenen, iets, dat 'er is, terwyl de Heidenen^ om dat zy op zulk eene wyze niet van God zyn gefchapen geworden , niets genoemd worden , of dat 'er niet is I Kor. I. 28: wanneer hy zegt: God heeft uitverkoren dat 'er niet is, op dat hy lot niet maakt het geen iets is - het welk eene zo'trotfche gedagte van zigzelven heeft als of het alleen een werk en fchepzel van God was.' Deeze betekenis van het woord fchepzel vooronderfteld zynde moet nu onderzogt worden, of de Prredicaten, welke by het woord fchepzel gevoegd worden, ook voor het Joodfche  OVER DEN BRIEF AAN DE ROMEINEN. 549 fche Volk gefchikt zyn , daar het zelve eeiien Mesfias of Verlosfer verwachtte, maar egter jefus, daarvoor nog niet erkennen wilde. Nu word van het fchepzel, waarvan de Apostel fpreekt, gezegd; Voor eerst, het wacht of hoopt op de openbaringe der kinderen Gods; Ten tweeden, het is der ydelheid of der verganglykheid onderworpen , en wel, niet volgends eigen verkiezing, maar om diens wil, die het aan dezelve onderworpen heeft, op hoop of de verwagting van eene gelukzalige verandering- Ten derden, dit zelfde fchepzel zal van 'de dienstbaarheid der verganglykheid , tot deelneming aan de hcerlyke vryheid der kinderen Gods , verlost worden. Tin vierden heet het , het zucht en fchreeuwt tevens altyd, en nu nog daar naar. Ten vyfden, dit fchepzel hoopt dit niet alleen, maar ook die, welke de eeriteiingen des Geestes, of reeds de gaven deszelven ontfangen hadden, zuchtten daarnaa, eu hoopten op het kindfehap, dat is, op het volle genot van het kindfehap, op de verlosfing van hun ligchaam. Het is in het byzonder'uit het'laatlle Pfaedicatum duidelyk, dat de Apostel die genen, welke reeds de eerflelingen des Geestes hebben, (Eerflelingen zyn de eerfte vruchten, bygevolg hier dc eerfte gaven van den Heiligen Geest,) tegens het fchepzel, of die genen , welke onder deezen collecliven naam moeten verftaan worden , ftelt. Rn welke kunnen deeze anders zyn, indien men deeze tegenftelling niet uit het oog verliest? Die, buiten twyfel, welke de gaven des Geestes nog niet ontfangen hebben. Deeze zyn de nog niet tot Christus bekeerde Jooden, dewyl alle. de overige Prredicaten volmaakt voor dezelven gefchikt zyn. Voor eerst zyn zy de fehepping of het fchepzel, welks verwagting op de openbaring der kinderen Gods, of hunne gelukzaligheid gerigt is. Het Griekfche woord *A***af*&t4a heeft zekerlyk niet het geen men eigenlyk nadruk noemt, en is in zyne betekenis, van het woord hoop of verwagting, in den grond niet onderfeheiden , maar betekent echter, niet alleen wegens zyne afdamming, maar ook in verband met het volgende, eenen byzonder en trap van de verwagting, of een zuchtend verwagten, en wel naa de openbaring der kinderen Gods. Wie weet niet, dat de Jooden over het algemeen , maar byzonder de tot Christus nog niet bekeerde Jooden, eene geheel buitengewoone verheerlyking voor hun Volk, waar uit blyken zou , dat zy in eenen byzonderen zin kinderen des Allerhoogften waren, zuchtende wantten. Even die toenmaalige tyd was het, waarin al D Rr 3 het  55° J. CRAMER het Joodfche Volk hoopte , dat het geluk der kinderen, ot der geliefden Gods, zigtbaar worden, cn in zynen vollen glans verfchynen zou. Want de fehepping, dat is het tweede, het geen van hun gezegd word, het fchepzel, of die geenen , welke op eene uitnemende wyze de gefchaPfneti hceten , waren der verganglykheid onderworpen. -Het Griekfche woord m«r*„,-r„; nioet njet ^oor ydelheid, verganglykheid of toevalligheid, maar, gelyk hetHebreeuwlche woord door Ellende vertaald worden. Ellendig kunnen eigenlyk levenlooze fchepzels niet genaamd worden; zelfs de levenden kunnen alleen in eenen oneigenlykeu zin aan ellende onderworpen heeten ; Alleen van redelyte fchepzels laat zig dit in eenen eigenlyken zin van net woord zeggen. De Jooden, en in het byzonder die genen, welke nog niet in den Mesfias geloofden, bevonden zig in eenen zeer ellendigen toeftand , waartoe zelfs dit behoorde , dat zy aan de waarneming van zo veele Mofaïfche wetten als een jok onderworpen waren , het welk, gelyk petrus zig d-aarover uitdrukt. Hand. XV, noch zy, noch hunne Vaders konden dragen, en dus ongeern droegen, alhoewel zy het, dewyl deeze wetten toch van God haaren oorfprong hadden, uit gehoorzaamheid aan den genen , door wien zy aan dezelve onderworpen waren geworden , en in de verwagting van hunne aanltaande verlosfing daarvan, dragen moesten. Hoe ongeerne zy het zelve droegen , het geen in het byzonder die Jooden betreft, welke buiten Palestina woonden, en-dus, met zonder groote moeilykheid, de inftellingen van den Mofailchen Godsdienst konden waarnemen, blykt daar uit, dat even deeze , gtlyk de gefchiedenis leert , zig van de banden deszelven in veele (tukken zochten los te maken; waaruit dan, tusfehen hen en de Jooden in Palestina, eene geen geringe haat tegen elkanderen ontftoncl. Intusfchen konden zy, zonder de voorrangen en voorregten van hunne Natie, zo lang zy nog eene byzondere Natie uitmaakten , voor de wegneming van hunne geheele Burgerlyke en Godsdienftige inrigting, van deezen ongelukkigen en ellendigen toeftand niet ten vollen verlost worden. Dan, en dit is het derde, het geen van het fchepzel gezegd word, van deezen ellendigen toeftand zouden ook zy verlost worden, of van de dienstbaarheid van het verganglyke wezen; kt., 7„; ê,oXC; dat is, van dc ellende, waaraan zy onderworpen waren, of als dienstknegten dienen moesten, «n, tijs £i0i(>*s ï' èatevti ot ujitTxyv,; ook zy waren be- ftemd,  OVER DEN BRIEF AAN DE ROMEINEN. 551 ftetnd, om deel aan de zalige vryheid der kinderen Gods te nemen : 'üXtviiwdiirtTai MS tv> i^evêipixt *)js i'o%H', *«» tewat tu sh. Zy zullen van de ellende, die zy zo flaafachtig dienen moeten, tot de vryheid der heerlykheid verlost worden. a«|« heet, volgens het. voorgaande, niet zo zeer heerlykheid als zaligheid; en deeze tegen de Mi»*»»*** en •», men zie Heb. 111. 13. En niet alleen ondervonden zy dit, maar ook die genen, die het eerst den Geest van God ontfangen hadden. Ook wy verlangen in ons zeiven , of, dewyl h on in hunne ieu*d in gene guiiffige omftandigheden geplaetst, echter door ene aenhoudende werkzaemheidhunne verftandlyke ver mogens tot ene zeer aenmerkelyite hoogte opgevoerd hebben Van dit laetfte geven 's Mans Schriften doorllaende blyken, als waenn alomme een diepdenkende geest een doordringend oordesl, en juiste manier in 't voorftellèn en ontvouwen van zyne denkbeelden heerscht; des het den Nederduitfchen Lezer met anders dan ge vallis zvn kan dat, by de reeds vertaalde Stukken Van dien Schrvver' ook de overigen 111 onze Moederfpraek hun aengeboodeiï worden. 0 uuuuc" Het thans afgegeven eerlte Deel vangt aen met zvnc overwegingen nopens de onftojlykheid der Menschlyke 7ie le, waeromtrent hy zich de volgende Vragen ter heant. woordinge voorftelt. (1 ; Kan dc Stof, f„ Zlch °èjv£ „ de kracht om te denken hebben ?" Op de bewering der onmogelykheid hier van, uit hoofde dat de Stof hof ook befchouwd, nooit ophoud uit deelen te beftaen' zo vair het antwoord van zelve in het ontkennende op' de ode Vraeg: „ Wanneer de Stof, volgens haare natuur, onbe„ kwaam is om te denken ; kan dan de Almachtige haer „ deeze eigenfehap met mededeelen ?" De Heer Mendeh zoon erkent dat de leerwyze der Cartefianen enige aenlet ding tot dat beuende voorftel van Locke kan geven • Tan hy tracht tevens te doen zien, dat men, zelfs volgens de Carteuaenfche leerwyze, kan toonen, hoe 't in de natuur der zake onmogelyk zy, dat de Almachtige aen de S of de eigenfehap om te denken mededeele; maer dat God gelyk hy ook wezenlyk gedaen heeft, wel ene kracht tot den-  VERHANDELINGEN, ENZ. 563 denken fcheppen, en die met de Stof verbinden kan; verbindende die byzondere gefchapen kracht, met zekere gedeelten van werktuiglyke ftofle , zo dat ze beide te zamen het levend Dierlyke uitmaken - Hier op vraegt men wyders (ri daarna, namelvk in bet midden van de Maand Sep- „ tember deszelven jaars, de zes en dertig Urige Sonsverduis- tering in het Europiscli waereiaaeei gewaai wuiuen enz. —• Welk eene tegenzeglykheid ! en tot welke euveldaaden kunnen Owmelvke voortellingen, hocdanigen 'er meer in dit Gefchrift 'voorkomen, aanleiding geeven! Eduard de Derde , door P. J. kasteleijn. Te Amjlerdam , by W. Holtrop, 1786. Behalven het Voorbericht 75 bladz. in Svo. Meer lof, dan met zyn Orestes en Lucinde (*;, legt de Heer Kaste■ leijn in, by het thans voor ons liggende Stukje, dat zyn Ed. ook meêr arbeids zal gekost hebben. Schoon het Stuk oor- fprongelyk aan den Heerome behoort, heeft de Heer Kasteleijn zo veele veranderingen in het zelve gemaakt, dat hy het zich bykans als een oorfprongelyk Stuk mag toeëigenen. Iza- bella, de Moeder van Eduard de III, en Vrouw van Eduard de II, Koning van Engeland, omzwervende, en van zyn throon verftooten , is, door de fchandlykfte verknochtheid, aan Mortimer, haaren Staatsdienaar, verbonden; deeze Mortimer zoekt zyne grootheid te bouwen op den val van Eduard de II, en zynen Zoon. Des eerden dood bewerkt hy, door de genegenheid van Izabella te dwingen, en, door de zamenfpanning met die Vorstin , Eduard de iï , in de verbaazendfte verwarring gedompeld, het vonnis van zynen Vader te doen tekenen. De tydige komst van Nordfnlk vediindert den ondergang van Eduard de III, en veroorza:.kr, dat Izabella de oogen voor haare dwaaling ontflutt, terwyl haar lieveling Mortimer zyn ontwerp niet alleen verydelt, maar de gerechte flraf voor zyne gruwlyke aanfiagen ziet naderen. De vertwyfeling, trorschheid, wanhoop, en woede, zyn met de fterkfte kleuren in dit Treurfpel gefchilderd, en, op zeer veele plaatzen, bewonderen wy de verbeeldingskragt en de tref- fen- C.*) Zie boven, bl. 46*.  $84 EDUARD DE DERDE. fende uitvoering van den Dichter, 't Komt ons ondertusfehen voor, dat 'er, met al de fchoonheden, toch vry wat onbefchaafds in overgebleeven is ; doch wy zullen dat foort van fouten in dit ftuk alleen aanmerken, als eenige fproetjes in een fraai aa*. gezigt, die wel deszelfs fchoonheid ontluisteren, maar op verre naa niet wegneemen. Op het vyfde Bedryf valt egter eene wezenlyke entique, naamelyk, omtrent den langen duur der woede van Izabella. Hoe kunftig de Dichter de klimming in agt genomen hebbe; die woede overtreft de natuur te zeer in haaren duur. Men moet zich zeiven te veel geweld aandoen, om te gelooven, dat in de natuur zodanig eene woede zou kunnen vallen. En eens gefield , dat de paaien der natuur hier niet overfchreeden waren ; het fchouwlpel van eenen woedenden geeft de ziel voor een poos eenen zeer fterken fchok, maar, indien hetzelve eenigen tyd aanhoudt, gewent de mensch aan die vertooning. Onze aandoeningen kunnen maar tot zekere hoogte gefpannen worden , en, deeze eens bereikt zynde, neemen dezelve of allengskens af, of" gaan tot recht tegen overge- ftelde uiterften over. Jntusfchen zouden wy"den DichZ ter van dit voortreffelyk Treurfpel te kort doen, zo wy niet erkenden , in diezelfde woede van Izabella. die ons te lang duurt eene zo ongekunftelde taal en verheven Poëzy aan te treffen, als maar zelden het geval is van onze Nederduitfche Dichters, wier zwak fchynt te wezen, dat zy een zwellenden fpreektrant, de helden hunner Treurfpelen , in de oogenblikken van drift in den mond leggen, en hier door het natuurlyke vernietigen.'  REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in het Tweede Deels Eerfte Stuk, van dit Werk, oordeelkundig tevens en yrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. Aanmerkingen op de Truimphzaal van Ludeman, in 4to. fa - 6 - o . r5«i Aantekeningen, (Een hand vol) op den tweeden Bnet van den Heer P. v. Hemert, over de Rede en haar Gezag in den Godsdienst. Ütr. by A. v. Paddenburg, in gr. 8vp. ƒ o - 12-0 2I3 Adel, (De) door Anonymus Belga. Alom, in gr. 8vo. /o-i8-e _ 286 Adriani, (A.) Leerreden over 1 Kon. VIII. 29. 30. Gron. by L. Huizing, in gr Svo. ƒ o - 6 - o 145 Advocaat TDe) der Vrouvvlyke Kunne, 111 gr. Svo. Alom /o-6-o 576 Ahhen, (II. v.) De Gronden myner Geloofsbelydems opengelegd voor myne Kinderen. Utr. by de Wed. J. v. Terveen en Zoon, enz. in gr. 8vo. ƒ 1 - 5 - o 10 Archenholtz Engeland. Ifte Deel. Amfl. by J. Sluitman van der Meer, in gr. 8vo. ƒ 1 - 10 - o 200 Amaud, (d'j Uitgeleezene Verhaalen, ter Verbetering van het Verftand en het Hart. Ilde Deel. Amft. by /. de jough, in 8vo. ƒ 1 - 16 - o a61 J B. -Dekker, (E.~\ Wed. Wolf, Vryheid Blyheid. Vaderlandsch ■O Dichtftuk. 's Hage, by /. V. Cleef, in gr. 8vo. fo- 14-0 , TT . 91 Befchryving van de Krim. Amfl. by P. den Hengst, in gr. Svo. ƒ o - 14 - o , „239 Bloemtiens. Amft. by P. J. Uilenbroek, m gr. Svo. ƒ 2 - 4 - ó 3°2II. DEEfc.N.AfcO, JCETT.NO. 15. Vv »iy*  'REGISTER. Blyfpe'en, (Vaderlandfche; onder de Spreuk: Ridendo dlcereverumjuis vetat? Delft, by G. Verbeek, i„ 8vo. Bonnet ,(G.)_ Aanmerkingen op het tweede ftukdèsBriel van P v. Hemert, over de Rede en haar Gezag in den Godsdienst. Utr. by A. V. Paddenburg, in \x. 8vo. Boon, O M.) Aanmerkingen op een Stukje, ten tytel draaeende Predikatie over de bewyzen voor de Leer der_ Drieeenheid, door A. Sterk. Rott. by C. v d Dries, in gr. 8vo. ƒ o - 8 - o * Breuder a Brandis, (G.) Vaderlandse!, Kabinet vau Koophandel, Zeevaart, Landbouw, Fabrieken, enz. ifte en jde Stuk. Amft. by A. Fokke, Simonsz. in gr. Svo. J a " 4 - ° 8 la6 r r d- 77~7 -De Amf1:erdamrche Burgervader Cornelis Pietersz. Hooft in eene Redenvoering gefchetst. Amlt. by J. Sluytman van der Meer in °r Svo /° • 8 -° & ' 337' Ti ,r, „~—! Taal- Dicht- en Letterkundig Magazyn. 11de Deel. Amft. by G. Groeuewoud, in gr! Svo. f i - if) - o u8 Brief van de E. Clasfis van Dokkum aan de vyf Eerw. Claslen der Provincie Friesland. Met de noodige Cylaagen. Leeuw. bv*. v. 2de Stuk.ƒ3-10.o 389 Bydragen (Eenige) voor Genie en Menfchengevoel. iffe Stuk-  R E G I S T E Ë„ Stukje. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gfs 8vo. ƒ i - 2 - o 40 Bydragen tot bevordering van Waarheid en Godvrugc* ifte Stuk. Amft. by M. de Bruin, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o 273 • 2de Stuk. ƒ 1 - 5 - ó 430 Byzonderheden, (Staats- en Karafterkundige) betreffende frederik den II., Koning van Pruisfen. Ifte Deel* 's Hage, by /. v. Kleef, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 422- rampe, (J. H.) Reisbefchryvingen voor de Jeugd. ^ lfte Deel. Amft. by de Wed. J. Doll3 in Svo. ƒ 1 - o-o 35 , , Volledig Leerftelzel van Opvoeding. Ilde Deels, ifte Stuk. Amft. by de Erven P. Meyer, enz. in 8vo. ƒ 1 - 5 - 0 84 , 11de Deels, 2de Stuk. /1 - 5 - ö 380 Catechismus der Weetenfchappen , Schoone Kunften en Fraaije Letteren; volgens de Schets van den beroemden Baron van Bielfeld zamcngefteld. 4de Stuk. Amft. by A. Fokke, Simonsz. in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 ■ o 164 Catteau, (B.) Manier om Paarden wel te behandelen. Vlisf. by T. Corbelyn en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o - 12 - ó 529 Chomel, (M. N.) Algemeen, Huishoudelyk, Matuur- Zedekundig en Konst Woordenboek. Vervolgd door J. A. de Chalmot. 11de Deel. ifte Stuk , of IXde Deel van het Woordenboek. Campen, by J. A. de Chalmot, en te Amft. by J. Interna, in gr. 4to. ƒ4- 16-0 169 . ; IXde Deel, 2de Stuk. ƒ 5 - o - o 324 Claesjen, (J.) Leerdam tegen zynen ondergang gewaarfchuvvd, enz. uit. matth. XX1IK 37. Amft. by P. den Hengst, in gr. Svo. /o - ii - o 510 Claris/e ,(Th. A.) Naagelaaten Leerredenen over den Briet 'aan dè koloss. lilde Deel. Utr. by//. v. Oiterloo, enz. in gr. 8vo. /"n-o-o 425 Coopmans, (G.) Varis, five dc Vanohs Carmen. In t Nederduitsch gevolgd. Leyd. by L. Heramgh , 111 gr. 8vo. f o - 16 - o 4<^I Coxe, (IV.) Befchouwing der Maatfchappy en Zeden 111 Poolen, 'Rusland, Zweeden en Deenemarken, doorvlogten met Voorvallen, eenige uitfteekende Charaóters be. treffende. Ifte Deel. Amft. by J. Interna, in gr, 8vo. /o-i8-o 4»9 Ilde Deel. .ƒ o- 18 -o 56$ Vv 2 Gr ah  REGISTER. Cramer> (//. M. A.) Aanleiding ter bevordering van Hui> lyke Gelukzaligheid. Amft. by G. W. v. Egmond \n gr. Svo. /'i - iö - o 'I00 {j- d.) Verklaaring van Paulus Brief aan de Romeinen, ilte Deel. Lcyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ i - ió - o 4"73 ■ ; Ifde Deel. fi -16-0 547 Curtenius, (P.) De Gelykenis der wyze en dwaaze Maagden. Amlt. by J. (Vèsjtng, IVz. in gr. Svo. ƒ i-io- o < D. T^agverhaal eener Reize van Basfora na Bagdad , en verder J--/ door de Kleine YVoeftyne na Aleppo, enz. Met bycevoegde Brieven en andere Stukken, gefdireeven van den Heer Faslin, Conful der Feréenigde Nederlanden te Alexandrie , aan H. Hoog Mogenden. Amft. by j. Interna, in gr. Svo. fi - 12- o 455 Dietelmair, Q. A.) Befcheide Aanfpraak aan hun, welke het Leerbegrip der Euang. Luth. Kerk trasten te verbeteren. Amft by A. Borchers, in gr. Svo /b -8-0 39^ Dasch, (jf. J.) ürestes en Hermione, of de kragt der Edele, cn Zuivere Liefde. Amft. by IV. v. Filet, iti gr. Svo, ƒ 2 - 10 - o ,7 E. JCckhartshanfen, (K. y.) Wysgeerige Bedenkingen over JU den Godsdienst, de Vrydenkery en Opheldering des Vcrftands, enz. Amft. by J. Kok, Pz. in gr/Svo. f 1 - lp," o 342 Engelberts, (E. M.) De Aloude Staat en Gefchiedenisfen der Verèenigde Nederlanden. Ilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3- 12 o ,j Esdri. (J.) Inleiding tot de Kennis der Natuurlyke Wys- begeerie. Vde Deel. Leyd. by F. de Does, in gr. Svo. /3-4-o „. , " 105 Eulcr, (L.) Brieven over de voornaamfte onderwerpen der Natuurkunde en Wysbegeerte. If. en lilde Deel. Leyd. by P. P/uygers, in gr. Svo. ƒ5 - >8 - e 35Ö F. Fabelen (Leerzaam-») en Vtrtelzels, Leid. by IV. H. Gryp. 2. 3, 4 en 5 Stukje, in 8vo. ft. -8-0 344 Fedderfen, CJ. F.) Voorbeelden van Wysheid en Deugd, uit de Gefchiedenisfen, met vennaaningen voor Kinderen. Amft. by m. de Bruyri, in Svo./'o - 16 - o 133 Ferré (//,) en C. Brinkman, Verhandeling van den Hèi- del-  REGISTER. delbergfchen Catechismus. IVde Deel. Utr. by G. v. cl. Brink, jams. enz. in gr. 8vo.fi - 16- 0 60 Feyth „ (11.) Fanny. Een Fragment. Amft. by J. Allart, in Arno. ƒ1 -8-0 502 Flores, (Don Jefeph) Eenvoudig Specifiek Middel tegen Kanker, Uhflag,en alle Veneniche Ongemakken. Amft. by A. Borchers, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 5*7 Fokke, (A.) De verfcheiden Tydperken des Menschlyken Leevens, gefchetst in een zestal Redevoeringen. Amft. by A. Fokke, Simonsz. in gr. Svo. ƒ 1 -16-0 413 Frank, (J. P.) Samenftel eener Geneeskundige Staatsregeling Uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd, door H. A. Bake. I. Deels ifte Stuk. Leyd. by F. de Does, in gr. 8vo. ƒ 1 • 10 - o 104 I. Deels ade Stuk. /1 - 4 • 0 433 Fremery, ■ B.) Myne Offeranden aan Apollo en Hymen. Dordr.' by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. /i-i6 - o 130 G. naillard, Gefchiedenis van Karei den Grooten. ITIde en O- (Vde Deel. 's Hage by /. v. Cleef, in gr. Svo. f 7 - ia - o JS9 Gebedenboek van Keizer Jofeph. Amft. by J. Shmyin Svo. va° een Hoogduitfchen Catholyken Boer, onder het gebied van Keizer Jofeph. in Svo. Alom. Gedagténife (Ter) van Beltamy. Amft. by A. Mens, faniz. in gr. Svo. ƒ 1 - o - o 218 Gelder (H. v.) Lykreden over S. Hockjira Wytzes. Amft. by L. v. Hulst, in gr. Svo. ƒ o - 4 - o V-5 Genlis, (Z>.) Avondtydkortingen van het kasteel, of Zedelyke verhaelen, ten dienst van de Jeugd. II. Deelen. 's Hage by /. v. Cleef. f 4 - jó - o 41 ; Z Het Schouwtooneel voor jonge Lieden, s Hage by /. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ 5 - 5 - o 301 Gefchiedenisfen der Verèenigde Nederlanden voor de Vaderlandfche Jeugd. Vilde en VlUfte Deel. Amft. by Allart. in ismo. f3 -12-0 544 cifrher (D. v.) Hedendaaglche oefenende Heelkunde. \\W; Deels, 2, 3 cp 4^ Stukje. Amft. by de Wed. J. Doll. in gr. 4to. ƒ 10 - 6 - o 355 • - V v 3 GW*  REGISTER. Gcsfners Werken. IN. Deelen. Am!!, by J. Allart in Svo. ƒ 7 - 15 - o Gottfchcd, Q. C.) De Hoogduitfche Spraakmeester met het Nederduitsch verrykt, door E. Zy delaar, enz'. Ilde Druk. Amft. by W. Ho-krop. in »vo. ƒ 1 - 16 - o 1S0 Graswinkel, Eenige byzonderncdcn, betreffende de Ma°-iftraatsbeftelhng der Stad Haarlem, enz. Haar!, by % Enfchedé en Zoonen, en A. Loosjcs, Pz in ot 8vo" Grommé, (ff* P.) Leerredenen. Utr. by A. van Paddenburg, iö gr. 8 vo. ƒ 1 - 5 - o 8 —~ 13e Christelyke Standvastigheid in de Lecre des Geloofs, enz. in gr. 8vo. ƒ o - 6 - o 8 Gaiot, Q.) Zes Leerredenen over den Oorlog. Amft bv J. v. Gulik. in gr. gvo. ƒ o - 14 - o ^0 - U. TJamelsveld, (T. y.) Ophelderingen der Heilige Schrift *M getrokken uit de Nieuwe Oosterfche Uitlegkundige Bibliotheek van J. D. Michaelis. ifte Stuk. Levd hu W. //. Gryp. in gr. Svo. fo - 11 - o V Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk, Servandis Civibus. Xllde Deel. ifte Stuk. Amft. by P. Conradi. in gr. Svo. ƒ* 1 - 16 - o 4S0 Hamert, (P. y.) De hand vol Aantekeningen te ni"- gekaatst, of de Spotter ten toon gefield. Rott. by *A Vis, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 2I* • De Rede en haar Gezag in den Godsdienst , briefswyze voorgefteld aan den' Hoogl. Bonnet Derde Brief. Rott. by de Leeuw, enz. in gr. Svo' /o-ï6-o ' ifi llemungs, CJ. Ch.} Onzydige en beproefde Gedagten over de Leer, aangaande Geesten en Geestenzienders' ifte - Stuk. Amft. by A. Fokke , Simonsz. in 8vo* f1-5-0 | ^ * Herder, (f. G() Palmbladen, of uitgeleczene Oosterfche Vertellingen.- Leyd. by W- PI. Gryp, \n 'gP, gv fL - 5-° 467 'fïervty, (;}.) Brieven aan de Hooggeb. Vrouwe F. Shi<'. ley. ifte Stukje. Rott. by L. Bennet, in gr {Jvo /1'- 5 - o ILstone, (Vaderlandfche) vervattende de Gefchiedenisfen de?  REGISTER. der Verèenigde Nederlanden, zints den aanvang derNoord-Americaanfche Onlusten , en daar uit gevolgden Oorlog tusfehen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Ten Vervolg van Wagenaars Vaderlandfche Historie. Ifte Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - 12 - o 193 Hoekflra, (S.) Verhandeling over de Natuur van onzen Middelaar jesus christus. Amft. by L. v. Halst, in gr. Svo. j o - 12 - o 3!3 . ry, A. SI) Leerredenen en Bedeftonden. Utr. by G. v. d. Veer en Zoon , in gr. 8vo. ƒ 1 -6-0 35a i. en J. Tdftnga, (M. A. v.) Vertoog, over de waare Lengte, enz. J- Harl. by V. V. d. Plaats, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 485 Iets (Eerfte) voor de Predicanten van Noordholland, enz. • Hoorn , by L. Vermande, in gr. Svo. ƒ o - 4 - o 12 — (Tweede) fo-8-o 254 Imme, (JV.j Delia en Adelaïde. Amft. by P. J. Uilenbroek, in iivo. fo 8 - o 339 Jofephus, (Flaviusj met Aanmerkingen van J. F. Martinet. Vde Deel. Amft. by Allart en Roltrop , in gr. Svo. ƒ3 "5- o *7? K. TZdmpf, (y.) Verhandeling over de Hypochondrie , om ze in den grond te geneezen. Utr. by G. v. d. Brink, in gr. Svo. /2-4-o "-33 Kastelein, (P. .*?.) Olintes, Treurfpel. Amft. by W. Holtrop, in gr. Svo. fo - 16 - o 48 . - Chemifche Oefeningen. Amft. by A» f. v. Toll, in gr. Svo. ƒ 2 - 5 - o H9 Erastes en Lucinde, Tooneelfpcl met Zangen. Amft. by IV. Roltrop, in gr. Svo. fo - 8 - o 462 . Eduard de Derde. Amft. by IV. Hol- trop, in 8vo. ƒ o - " - o 5^3 Klein (J PI) en Vrouwe A. Klem, gebooren Ockerje, Krygsliederen. No 3. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in Svo. ƒ0 -4-0 217 Klinkenberg, (J v. Nuysj De Bybel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aanmerkingen , verklaard. Xllde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - o - o 49 , Xtïfde Deel. /3-18-0 221 , XlVde Deel. ƒ3-12-o 469 V v 4 K°k,  R E G I S T E R. Kok, (?.) Vaderlandsch Woordenboek. XVde Deel. RAA, . tot FRA. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. A- i" - o c XVide Deel./s- ia-s " „,g XVUde Deel. ƒ3 - 10 - o 372 Kuipers, (D.) Myne Dichtoefeningen. Leyd. by W. IL Gryp, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o .— , Dicht (tukjes voor myn Dochtertje. Eerlte Proeve. Leyd. by W. H. Gryp,in gr. Svo./o - 16-0 92 Tavater, (J. C.) Gebeden. Leyd. by TV. Gryp, in 8vo. ■*¥ ƒ o - 10-0 57 . _ Leerredenen te Bremen gehouden. AmII. by J. Ch. Koeder, in gr. 8vo ƒ o - ia o 478 Leesboek voor Kinderen. Ifte Deels, 2de Stuk. Amft. by de lirven p. Meyer , enz. in vo. ƒ o - 16 ■ o 84 . Hde Deels, ifte Stuk. fo - 16-0 380 Leeven (Het) van Frederik Wahlman, of Leerboek voor jonge Lieden, ter waarfchuwing voor de Gevolgen vau een liegt Leevensgedrag. Ifte Deel. Amft. by H. Gartman , enz. i.i gr. Svo. fi - 10. o ^03 Lofzangen en Geestlyke Liederen der Verèenigde Euangelifche Broedergemeente. Tweede Druk. Amft. by J. ïl'eppelman, in 8vo. f 1 - o - o 438 Ludeman, (J. Ch.) Triumphzaal van Astrologifche Voorzeggingen/ 2 Stukken, in 4to. Alom , f 3-0 o 581 Lykdichten, ter Gedagtenis van B. de Bosch. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 410. ƒ 1 - 0- 0 21& M. JUIacquet, Q.) Inleiding tot de Pathologye of Befchouwing van 't Menschlyk Lichaam , in en zieken ftaat. lilde Deel. Utr. by de Wed. J. v. Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ 3 " 0 ■ 0 43 Maaa/yn. (Zedelyk) Naar het Hoogduitsch. Ifte Deel. 's Hage, by /. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ 1 - 14-0 496 Marfilli, (L. F. t-raavc van) Natuurkundige Befchryving der Zeeën, 's Hage, by de Compagnie, in gr. Folio. f 14 - ° - o 281 Martinet, (J. F.) Historie der Wereld. Vilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. f 4 - o - o 157 ■—1 ■ en van den Berg. Gefchenk voor de Jeugd. IVde Deels, 2fte Stukje. Amft. by j. Allart, 'in 8vo. ƒ o - 12 - o 88 . . vde Deels , ifte Stuk. ƒ o - 16 - o 304 Men-  REGISTER. Mendelszoon , (M.) Wysgeerige Verhandelingen , Brieven en Gefprekken. We Deel. Leyd. by P. Pluygcrs. in gr. Svo. ƒ i - 10 - o 562 Mercier. De Franfche Koningen. Ifte Deel. Amft. by J. Allart. in gr. 8vo. ƒ 2 - 4 - o 450 Metzlar, (?. (..) Uedeftonden, gehouden te Batavia. Utr. by A. v. Paddenburg, in gr. Svo. fo - 18-0 352 Michaelis, CJ. D.) Nieuwe Overzetting des O. T. met Aanmerkingen voor Ongeleerden, Vilde Deel. Utr. by de Wed. J. v. Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ 1 - 8 - o 265 Moens CP.j 'en A. v, Ovcrflraalen , Esther, in vier Boeken. Uaarl. by A. Loosjcs, Pz. in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 - o si6 Montesquieu, De Geest der Wetten, vertaald door Dirk Hola van Nooten. IVde Deels, 2 Stukken. Amft. by W- Ploltrop. in gr. 8vo. ƒ 5 - 16-0 152 Mooy, QM.j Journaal van de Reize na Groenland. Amft. by D. IVeege. in 4to. ƒ o -12 - o 174 N. fJcwton, (J.) Bundel van Stigtlyke Leerredenen. Amft. by M. dc Bruin, in gr. 8vo. ƒ 2 - 8 - o 348 O. Onderwys (Godsdicnftig) voor Jonge Kinderen. Tweede Druk. Amft. by J. Interna, in Svo /©-5-3 189 P. Paape, (G.) De Vryheid, Tooneelfpel. Rott. by de Leeuw en Krap. in gr. 8vo. ƒ 1 - 0-9 2C0 Panders, (J. v.) De Gewapende Uittocht. Tooneelfpel, in drie Bedryven. Amft. by A. v. d. Kroe en A. Capct. in 8vo f o - 10 - o 338 Perponcher, (W- E. de) De Hedendaagfche Stoicyn. Ütr. by de Wed. J. van Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ 2 - 14 - o 204 Pfenninger, (J. K.) Oude Joodfche Brieven, Samenfpraaken en Verhaalen van zommige Tydgenooten des Zaligmaakers. Ilde Deel. Leyd. by J. Hcrdingh. in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 545 Plenck, fj- J.) Verhandeling over de Oogziekten. Rott. by J. Pols'cn J. Krap, Az. in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 61 Post van den Neder- Rhyn, (Grondig en Volledig Register over de Zes eerfte Deelen van den) Utr. by Q. T. v. paddenburg en Zoon. in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 - o 384 Vv 5 Pouil-  REGISTER. Pouilly, L. E. de) Theorie der aangenaame Aandoeningen, 's Hage by /. v. Cleef. in gr. 8vo. fo - 16- o 80 Priestley, CJ.j Brieven aan de Jooden. in gr. Svo. ƒ o~u - o 50S « Historie der Verbastering van het Christendom- II. Deeien. Lingen, by F. A. julicher. in gr. 8vo. ƒ5- 18-0 552 rrysverhandelingen van A. Velingius, C. Segaaren C. Gavél, ter Wederlegginge van het Ifte Deel der Historie van de Verbasteringen des Christendoms van J. Priestley. 's Hage, by J. du Mee en Zoon, in gr. Svo. ƒ3-I5 - 0 553 * ' ■ Uitgegeeven door het Taal- en Dicht- lievend Genootfchap, ten Zinfpreuk voerende : Kunst wordt door Arbeid verkreegen. Ilde Deel. Leyd. voor 't Genootfchap. ƒ 1 - 16 - r» 128 * R. Rau, (S.) Plegtige Redenvoering op-den Honderd en vyftigften Jaardag der Utrechtfche Academie. Utr. by A. v. Paddenburg, in gr. Svo. ƒ0-6-0 ,86 Regtsgeding tegen den Godgeleerden IV. Whiston, over de Éerrooving en Ontkenning der Heilige Drieëenhcid, enz. Raveft. by Jf. de Mook, in gr. Svo. fo - 11-o 191 Reinhart, (F. v.) Het Plan, door den Stichter van het Christendom, ten beste der Menfehen ontworpen. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in gr, Svo. f 1 - o - o 270 Reizen, (Nederlandfche) tot bevordering van den Koophandel. Xlde Deel. Amft. by P. Conradi > enz. in gr. 8vo ƒ 1 - 16 - o 297 Xllde Deel. ƒ 1 - 16 - o 531 Rcynold, CJ.) Academifche Redenvoeringen over de Studie tot de Schilderkunst, enz. Amlt. by J. v. d. Rurgh en Zoon, in gr. Svo. ƒ 1^- 5 - o 403 .Caltzmann, (J. G.) Grondbeginzelen der Zedekunde in *^ aangenaame Vernaaien. Ilde Deel. Amft. by de vVed. Doll, in Svo. ƒ 2 - o - o 38 — Karei van Kareisberg, of Tafreel van de Mensch- Ivke Elende. lilde en IVde Deel. Amft. by de Wed. 7. Dell, in Svo. ƒ3 -10-0 135611219 Sanders, (C. P.) Zaaklyke Inhoud en Verdeediging eener Ker-  REGISTER. Kerkelyke Redenvoering. Amft. by A. Mens, Jansz. in gr. Svo. ƒ o - ia - o 557 Schets van een Groot Tafereel, of Bydraagen in de Historie der Verèenigde Nederlandfche Provinfien, enz. ifte en 2de Stuk. ƒ 3 • 12 - o in gr. 8vo. 24 Sehmitz, (F. E.) De Befpiegeleude Christen. Utr. by A. v. Paddenburg, in Svo. ƒ 0-5- 8 1S7 Echorer, (W.) Aantekeningen over de Inleiding tot de Hollandfche Regtsgeleerdheid van Hugo de Groot. Midd. by P. Gillis/en en Zoon , in 4to. ƒ 3 ■ o - o 122 Schot, (T.) De kragt der Waarheid zeer aanmerkelyk gebleeken in zyne overtuiging en bekeering. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 1 - 0- 0 1S6 Schouwburg. (Speftatoriaale) XVde Deel. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Wamars, in Svo. ƒ 1 - 16 - o *75 , . (De Nederlandfche Dichtkundige) Ifte Deel. Amft. by Élwe en Langeveld, in Svo. f 1- 16-0 537 Schutte, (li.) OntledendeVerklaaring over rom. VIII. en 2 pet. f. Amft. by J. Wesfeng, Wz. enz. in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o '392 Schwagcr, (J. M.) Lykreden op Frederik den II. Koning van'Pruisfen. 's Hage, by J. A. Bouvink, in gr. Svo. ƒ o - 6 - o 399 Seedorf, (J. D.) Aanmerkelyk Gevolg van een Spina Ventofa, of zogenaamde Been-Eeter van het Os Femo- ris, waargenomen en geneezen. Amft. byj». C. Sepp, in gr. Svo. fo - 6 o 280 Sepp, (J. Ch.) Befchouwing der Wonderen Gods in de minst geagtfte Schepzelen. Ilde Deel. 3 Plaaten, in 4to. Amft. by J. Ch. Sepp. Elke Plaat ƒ o - iS - o 238 SUchcr, (A. C.) Weegfcbaal van het Waare en Schyn- vermaak. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 34° Slype, (.7. W. v.) Teropelgezigt van Propheet zacharia. 11de Deel. Utr. by A. v. Paddenburg, in gr. 8vo. ƒ 2 - o - o 98 Smit, (J. A.) Leerreden over maleachi II. 10. Gouda, by W> Verblaamv, in gr. Svo. fo - 7 - o 397 Soek, (A.) De vrugt van ledige Uuren. Leyd. by P. Pluygers, in gr. 8vo. ƒ 1 -16-0 , ■ 130 Sonnerat, Reizen na de Oost-Indien en China, in de Jaaren  REGISTER. ren 1774 en 1781. Ilde Deel. Leyd. by A. en J. Tlonkoop, in gr. 8vo. ƒ 2 - o - o ?o Sonnet at, lilde Deel. ƒ 1 - 12 - o 207 Sparman, (A.) Reize na de Kaap de Goede Hoop, de Landen van de Zuidpool, en rondom de Wereld. Leyd. by S. en J. Luchtmans, enz. II. Deelen, in gr. 8vo. ƒ 6j- 6 - o 326 Staat (Tegenwoordige) der Verèenigde Nederlanden. XlVde Deels, 2de Stuk, bevattende het Vervolg der Befchryvinge van Friesland. Amft. by P. Schouten, enz. in gr. Svo. / 3- o- o 117 : : ■ XVde Deel. ifte Stuk ƒ2 - ic - o 445 •Staat- en Regeeringskundige Boom, fcherzende de algemeene Staat- en b egeeringsvorm der Verèenigde Nederlanden. Amft. by J. Kok, Pietersz. Op een Blad, in Plano, ƒ 1 - 10 - o 91 fStahlin, CJ. v.) Echte Anecdoten van Peter den Grooten. . llte Deel. Amll by J. Tntema, in gr. 8vo. ƒ 1 - 2 - o 63 _ Hue Deel. ƒ 1 - - o 537 Sterk, (A.) Leerredenen over verfchillende Onderwerpen, fl. Deelen. Amft. by de Wed. E. Smit, enz. 's Hage by C. Plaat, in gr. Svo. ƒ a - 4 - o 310 . Toetze der Aanmerkingen van J. M. Boon, op zekere Predicatie, door A. Sterk gedaan, over de Uewyzen voor de Drieëenheid. Amll. als boven, in gr. Svo. ƒ o - 14 - o 310 Stilling, (A.j Gefchiedenis van den Heer van Morgentau. II. Deelen. Arnh. by IV. Troost, in gr. 8vo.fi -12-0 463 Slinfira, (J.) Oude Voorfpellingen, aangaande den Mesfias. lilde cn laatlle Deel. Harl. by V. v. d. Plaats, in gr. Svo. ƒ 3 - 8 - o 137 Stoll, (C.) Natuurlyke en naar 't leeven nauwkeurig gekleurde afbeeldingen en befchryvingen der Cicaden en Wantzen. In 't Fransch en Ned'erduitsch. Amll. by Ch. Sepp, in gr. 4to. ƒ 4 - o - o 524. ■ .—— (M.' Aphorismi de Cognoscendis £? Curandis Febribus. Lugd. apud. J. & A. Honkoop , in ls, I. 4Ro. Aanmerkingen over uerzelver gedrag. 481 ■ (Over den) in ons Land, II. 287 Agrippa. (Koning) 't Berigt wegens zyn dood van josephus met dat van lucas Hand. XII. 19—23- vergcleeken, II. 277 Alexander diens komst tc Jerufalem, I. 8; wat 'er van die Gebeurtenis te houden zy- 9 Alleenheerfching, bepaaling daar van, 1. 384 Almelo (WJke de patrimonieele Regteu der Heeren van) zyn, I. 551 America, (Noord-) Aanmerkingen over de Staatkundige In. riutingen en Regeeringsvoriti in) I. 595 Amilerdam, (Het Eiland) de In woonders daar, de Antipodes der Stad Amjlerdam, II. 75 Analogie, (Veietschten in dc) dienende om zamengeftelde Waarheden te vinden, I. 15 Anatnokna, of her Eiland Rotterdam, byzonderheden 't zelve betreffende, II. 76 Apothecars (Hoe 't met de) veel al gefield is, II. 3^0 Ariflocraaten , wat de Stadhoudersgezinden hun ten laste leggen ,11. 11 Arifiocratie , of Regeering der Foernaamften , Wat dezelve is, I- 3?3 B JRaarderadeel, Dorpen in deeze Grieteny geleegen , II 446 Banda, belchryving van die liiianden, II. 531; geaartheid der Inwoonderen, 535; uitfpanningen, 536; Lugts- en Gronds'geftolten s. Aid. Bandaargamcron , befchryving van dit Vlek in de Straat • an Basfora, I. 565 Bankroetiers, hoe'er onderfcheid tusfehen dezelve behoort cemaakt te worden, I. 16J Seeten, onderfchcide betekenissen van dit woord in oud Duitscb, I. 72 Bekeering, (,Over de verkeerde begrippen der liagelykfche) I. ■ 193 Belastingen in de Maatfchappy , op welk een grond zy (leunen, en hoe noodwendig, I. 3Ó6 ; regels naar welke zy Hciieeven behooren te worden. 369 Bergloon van geflrande Goederen ; Regrsgeleerde aanmerkingen tkar'ovcr, II. 123 Be'  BLAD WYZER. Beflaltbrief van den Jaare 1579. nadere aanmerkingen daar over, I. „ , 429 5/aoKw (Waarom de Hemel zich) vertoont, II. 358 Boedel (Over het Oude Landsgebruik om een) met den voet te ftooten, I. 472 Boer (De bygeloovige) en de Spin, eene Fabel, I. 41 Bramannen. (Geloofsartykelen der) II. 3t Brest. (Befluit van het Rapport, wegens de Expeditie na) I. 22 Broek, (le sage ten) in zyne gevoelens verdeedigd, I. 359 Stille voor Zegel gebruikt, ophelderingen van dat woord, I. 475 Burgercorpfen, (De gewapende) verdeedigd, I. 334 Burgerdeugd, wat die is, I. 202 Burgerinvloed te Haarlem, II. 324 Bureerpligt. Aanmaanhig daar toe, I. , . ??8 Burgerfocieteitcn, hoe de Leden zich behooren te gedraagen, I. 59J r'AGLiosTEO, (Graafvan) voor naamfte gevallen zyns zonderlingen leevens ,L 345 Carei. de I. (Charaftertrekker van Graaf) I. J*'.. . de groote , mem Cbarafter door mercier gefchetst, II. 45c Cats, met ovidius en racini vergeleeken , I. /V- Chineezen. Verflag van hut Volksgodsdienst. _ 53' Colonien. Zie Volkplantingen. Concerten , hoe veelal byge woond, II- ' , ,I7r Criticus, hoe dezelve door gaans handelt , en hoe n behoort te werk te gaan II. 34 Ui DEEL. LETT. no. IS- D. Tyhigheid, waar in gelegen « ^ II. 173 Demerary, zie Esfequebo. Democratie, bepaaling daar van, I. 383 Deugd (Korte en gefchikte Regels om ter) te geraaken, II. 342 Deuteron. VIII. 4- XXIX. 5. opgehelderd, II. 389 > XXXII. 14. hos overeen te brengen met levit. III. 16. 17- II. 93 Dichtkunst, voorbeelden van derzelver Verheevenheid in het opwekken van Godsvrugt en Vaderlandsliefde, I. 622 Dieren , (Over Gods Goedheid in den dood der) II. 237 Dingen, oude betekenis van dat woord, I. 75 Dordrecht, Volksinvloed op de Regeering aldaar, I. 250 Dorper, betekenis van dat woord in het Duitsch, I. 73 Droefheid, (Verregaande) welk eene uitwerking dezelve heeft op onze gezondheid, II. 527 Drukpers, (Vryheid der) aangemerkt als den oorfprong van de verlichtheid der Engelfchen, II. 201 Ducaat, Oudheidkundige gefchiedenis deezer Munt, II. 524 iDyken, waar toe uitgevonden , ; I. 25; wanneer eerst hier tc ', lande aangelegd, 26; hoe 1 ze aangelegd worden, 29; i kosten. 3® E. - fidergans , byzonderheden we-^gens deezen Vogel, I. 329 -Eilanden, (Vriendlyke) verfiag r deswegens, II. 77 , Elektriciteit , verbeeldt Donder 5 en Blixem, ia KunstwolXx ken'  BLAD, WYZER. ken» I[ 4,42; ophelderingen wegens die Lugtverfchjmzels daar uit afgeleid. 444 Engelfchen, (Character der) r I5S ■■ Hoe het by hun met de vryheid der Drukpersfe toegaat, II. 201; hoe genegen om over Staatkundige onderwerpen te fpreeken. 204 Esfequebo en Demerary, aanmerkingen over het Beltuur deezer Volkplantingen, I. 425 Etzen der Plaaten, in koper, 1 hoe men het doet, I. 285 Exodus , XV. 8. 10. ver- 1 klaard, I. 50 XVJ. 4. 5. 13—36. 1 vergeleeken met mum. XI. 7 — 9- I- 225 XXiir. 28. opgehel- , derd, I. 182 F. JTraneker, hoofdbyzonderhe- dcn die Stad betreffende, < , II- 62 1'rankryk (Verbond met) te Zierikzee. met een Feest ( vereerd ,1. 477 Friezen (Geaartheid der) ge- ( fchetst, en hoe zeer de hedendaagfche van de oude ver- ( fchillen, II. 248 G. /Ranges, Vaart langs deeze C ^ Rivier, II. 298 Geld, maakt allen altoos niet gelukkig, II. 42 Geleerdheid (Waarin de waare) C beftaat, I. 202; hoe veel dezelve toebrengt tot Burgerly- C ke Deugd, "bovenal onder een vrye Regeenngsvorm. 204 Geloof, (Godsdienftig) van welk een aanbelang, ten opzigte van den Mensch zelve, II. 431 C Geluk,(Huislykyt gemis daarvan voornaamlyk in de opvoeding te zoeken, II. I0I Gemeenebest, wat men daar door te verftaan hebbe, I. Genesis XLIX. ii. zonderh'ng uitgelegd, II. I43 Genie, waar aan men ze kent; waarin ze zich van den Smaak onderfcheid; hoe ze zich vereenigd vertoonen, I. 168 hoe dezelve recht gekend wordt, II. 409 Jent, Byzonderheden deezer Stad, !ƒ. 372 lere, Oude betekenis van dat woord, I. 74 Gewaarwordingen, (Bedrieglyke) bronnen waar uit ze voortkomen, II. 255 lezag, (Graaflyk) hoe het daar mede onder die uit den Bei* jerfchen Huize gefteld was, >L , 583 jez'ang, van welk eene aangelegenheid 1 in de openbaare Godsdienstoefening, I. 237 rezelligheid, (Leerzaame bedenkingen over del II. 55 ion (of) van een Schepzel kan beledigd worden , II. 275 'rolgeleerdheid, wat haar voorwerp, onderwerpen oogmerk is, II- 182 'odsdienst, (Christlyke) de weinige invloed van denzelven in Wereldsgezindheid gelegen, II. 513 'odsregeering_ over de Jooden, als hoedanig, I. 572 'r av eerkunst, hoe dezelve in Koper gefchiedt, I. 285; hoe in Hout, 287; hoe het Zwartekunst graveeren toegaat, ald. hoe in edel geileente. 288 roenlanders, wat zy op hunne Gast-  BLAD WYZER. Gastmaalen, die Volksvergaderingen zyn, verrigten, I. 85; verdere befcbry vingen van hun geaartheid. 511 Grysheid, (Lesfen voor de) lf. 4H H. J-ïaarlem, Burgerinvloed al-' -"daar, H; 324 , Haggaï, (Characrer der Jooden, ten tyde van) II. 507 Hallet. (Van waar Ps. CXII1 tot CXVIII. by de Jooden, tot het) in gebruik, I. 395 5 van eene menschlyke inltelling, 396; of het een Pro-' pheetisch uitzigc gehad heb- . be, I. 397 Hamerster, (dominicus) ver-, flag van zyn leeven, 374; zyn Chaiaóter. 375 Handel. XII. 19 — 23; opgehelderd, II. 277 Haring, wegens den tyd en wyze van dezelve te vangen, I. 512 Hebreen II. 1—4a5 toegelicht, I. 3SS Heinsius. Charatter van deezen Raadpenfionaris, volgens torcy ,1. 121 Hemel, waarom deeze zich blaauw vertoont, II. 358 Hemelumer Oidevaart en Noordwolde. Dorpen in deeze Grieteny gelegen , II. 449 Her, (Taalkundige aanmerkingen over het voorzetzel) II. 418 Hoseas III. opgehelderd, II. 230 Hmvelyken , welk geagt worden tegen het Regt der Natuur te ftryden, I. 544 „ . . om welke de Ca- naaniten geftraft zyn, I. 548 Hyena. Zie Tygeninolf. I. en I. 7accatra, (By welk eene gelegenheid het Comptoir ie) in een Kasteel veranderd is, I. 172; en vervolgens Batavia geheeten. i?4 [eremia XXXI. 22; opgehelderd, II. 4<59 ferufalem door pompejus belegerd, I. 239 |esaia XI. 2—5, toegelicht, II. 221 LV. Inhoud van dit Hoofdftuk, I. 4'3 [esus, Begrip over zyn Borgtochtlyk lyden, I. 4- . 56 Zyne Verzoeking in de Woeftyne verklaard. I. 270 . de uitgeftrektheid en weldaadigheid van zyn plan, II. 270; uitfteekende hoedanigheden hem eigen. 271 ——— (w. s. hoekstra's begrip, wegens den Perfoon van) II. 314 Indiaanen, (Verftandige) geen Afgodendienaars, I. 256 Ingezetenen (Amptlooze) hunne Pligten, II. 308 Tngezinde, oudtyds voor Huisgezin gebruikt, I. 74 fof voor Of, oudtyds gebruikt, f. 34 Jooden, (Het Volkscharaöer der) I. 2 ■■ (Nieuw voorgeflaagen middel om de) tot de Ch. Kerk te winnen, I. 150 ■ wanneer het by hun in gebruik gekomen is om de zes Psalm. CX1II—CXVIJI, tot een Lofzang op de Feesten te gebruiken, I. 395 (Befchouwing der Godsregeering over de) I. 572 ' (wegens het niet ver; 2 an-  BLADWYZER. f anderen der Kleederen van de) II. 3«9 Jooden, (Charaéterfchets der) ten tyde van Propheet zacharia, II. 505 Iosua X- 12—15; opgehelderd, II. 2ór> Isle de France, byzonderheden van dit Eiland , II. 207; de Speceryen flaagen 'er wel, 208; ftaat der Slaaven, 209; menigte van Vogelen, 210; Lugtgefteldheid. 211 K. Traliën, oude betekenis van ■* dat woord, I. 76 Kinderen, Hoofdregels by derzelver opvoeding in agt te neemen , II. 38o Kindsheid ('t Streelende der) belchreeven, I. 38 Kismis, befchryving van dit Eiland, I. 566 Klaarblyklykheid in Bovenna- • - tuurkundige waarheden , met welke zwaarigheden ze te worftelen hebbe, li. 5^4 Koffyplantadien, oorzaaken van derzelver verval op Suriname, I. 46o Kolossensen, II- 8; opgehelderd , II. 425 Kompas-naalden, hoe ze best geftreeken worden, II. 169 Krim, de voornaamfte byzonderheden van dit Schiereiland opgegeeven, II» 241 Kruidkunde, (Opkomsten voortgang der) I I» < l65 7 ast, (De Eeuwige) eene Oos■^terfche Vertelling. H. _ 467 Leerboekjes in den Godsdienst. Nieuw plan om dezelve in te rigtë'ö ,1. 489 Leeven, (Verband tusfehen duen het Toekomend) I. 276 tf Zee, hou dezelve uit den Stand en verfchyning der vaste Starren te vinden, II. 406 Leviticus III. 16. 17; hoe overeen te brengen met deut. XXXII. 14, II. 93 . XV11I. 24. 25 en 27 ; opgehelderd, I. 548 Leyden, het voorgevallene aldaar, omtrent het vooiftel van Geheimhouding in de Vroedfchap, L 295 Liefde, (Christlyke) opwekking tot dezelve, II. 479 ■ tot god , waar in ge¬ legen en met onze zelfliefde beftaanbaar, ja, daar toe bevordcrlyk, li. 497 M, i\faanlicht, hoe in 't ver. fclhet te brengen, I. 66 Mamien, Betekenis van dat woord in 't Moefo Gottisch, I- 34 Magnefia Alba, hoe uit de Moederloog onzer Zoutketen tc bereiden , I. 455 Maire, (Rerigt der ontdekkinge van de Straat l') l. 303 Malabar, (Befchryving van de Kust van) I. 599 Malakka, byzonderheden wegens dit Koningryk, I. 494 Manna, van waar. dit woord afgeleid, I. 225; 't Manna der Israeliten het gewoone Manna niet. 226 Manson, Anecdote deezen Nieuwsfchryver betreffende, II. 28 Maria (Veronderftelde Brieven van) aan elizabeth gefchreeven, I. 103 Marlborougii , (CharaQer des Hertogs van) 1. 120 Mattheus IX. 10—26; vergeleeken met marc. II. 1--22; en luc V, 17-39; II. 403 M4T-,  BLADWYZER. Mattheus V. 38-42; uitgebreid, I. 62 ; XXIV. 27. 28; opgehelderd, II. 226 XXV. I--I3J toege- . licht, II. 5 Meermin, (Haarlemfche of Edamfche) dit geval opgehelderd , II. 483 Mes, hoe 't zelve wigswyze werkt, I. 19 IV.etastasio, verflag van dien Dichter, II. 3^8 Mïulen. (Mejuffer van der) Lie taan. Mi-hel, betekenis van dat woord \n\MceJo-Gottisch, I. 33 Moce, haar overheerfcheiid ge zsg afgelchetst, II. _ 132 Moeiers, van weik een invloec op de Opvoeding, II. 8.1 Moh\mmed , hoe de gefteltenu de, Christlyke Kerke^ hei votrtplanten van zyn Gods dieistftelzelbevorderde.1.19! Molen., (Werking des windso] de Vieken der) verkl. I. 40* Monardtie, bepaaling wat de zelve is, I. 38' Monniket, ('s Keizers gedag ten bi het affchaffen der. II. 4o: Moses, hoe hy de Godsregee ring wer de Jooden vol voert, I. 57! N. \7ederigheid, waar in deez' -U Deugd bellaat, I. 6 Mehemia IX. 41; opgehel , .derd, II. 3 8! Veira, een der Banda Eilande; befehreeven, II. 532; geaart ■heid der Inwoonderen. Alt Gebouwen voor de Nede{ landjche Inwoonderen aldaar 533; zonderling wit watei Aid. Groote en gevaarlyk Slangen. 53 Nieuwentyd, (B.) onderzoek of hy tot de Aanhangers van spinosa behoord hebbe , 1.47c Novogorod, , lotgevallen dier Stad, II. 566" Num. XI. 7-9. «iet exod. XVI. 4, 5- 13-36; vergeleeken en opgehelderd, I. 225 Nym-egen, by welke Schryvers men berigten, deeze Stad raakende, aantreft, I. 123 ; aloude Regeenngsvorm en Volksinvloed aldaar, 126; eene vrye Ryksftad. 129 O. Oostergo, opgave der Griete^nyen daar in gelegen , I. 289 Oost-Indien (Begrip om over Land Brieven na en van) in Engeland te brengen, I. 432 Ope voor Hoop, oudtyds gebruikt , I. 75 Openbaaringen I. 20; toegelicht, II. 402 Ossian, kenfehets van deezen < Schotfchen Dichter, II. 19; Dichtftukjes van hem. 21 ■ Overysjel, (Wegens de Regee. ringsgefteltenis van) 1. 504 . Ovimus, cats en racine, met l elkander vergeleken, I. 44 P. • patna, befchryving dier Stad, ■ 1 II. 299 i Patriccngejlaehten , hoedanige te Rome', II. 299; worden hier niet gevonden. 290 '< Peter (czaar) de I. voorbeeld van zyne verwonderlyke ) Liefde voor zyn Ryk en Va, derland, II. 69; een groot liefhebber van Scnilderyen. 71 zyne ftoutheid op' t water, II. 537; zyne gewoone Leevenswyze,'539; omftandigheden ' van zynen dood , 54° j boeré havens óórdeel over die 4 ziekte en dood. 543 x 3 1 Px'T'  BLAD WYZER. i Pet. IV. 8; verklaard, I. 185 2— ï. 18; opgehelderd, II. 396 Pharao, aanmerkingen over de oorzaak van zyn ondergang in de Roode Zee. I. 50 Pombal , Gebeurtenisfen hem betreffende na zyn val, I. 436 PoMPEjus, belegert Jerufalem, 1. 239; zyn gedrag in den Tempel. 241, Poolen, (Hoe zich de Ryksverdeeling van) toegcdraagen i hebbe, II. 49I Papkensburg in Zeeland, oud-1 heidkundige aanmerkingen daar over, I. Pbediker II. 12—21; opgehel- C derd, II. 49 Psalm LXXV. 16. 21; toege- .1 licht, I. 52 CXLIII, ontleed, I. 233 5 Psalmen, (Oorfprongonzer verzameling van) I. 183; niet ,5 zeer voor de Christengodsdienst gefchikt, II. 129Pynbank, redenen die het gebruik daar van wraaken, 1.162 R. S TDacine, met ovidius en cats vcrgeleeken ,1. 44 S Regeering, (Eene werklooze en werkzaame) tegen elkan- 5 der overgefteld, I. 451 Regeeringsform , welke de bes- S te is, I. 205 Regent (Een waardig) gefchetst 353 i Romans, derzelver oorfprong van de Dooiende Ridderfchap afgeleid, I. 6186 Romeinen III. 23-26; toegelicht , II. 473 VIII. 19 -23; opge & helderd , I. 143 ; II. 548 ■' VIII. opgave des In- houds, II. 393 Rotterdam, (Het Eiland) 'by¬ zonderheden op »t zelve waargenomen, II. 77 Rusland, (Verflag van den Boerenftand in) II. cgg S. 1. gAM. VIII, opgehelderd, I- 207 XVI en XVII. 18 enz. van zwaarigheden onthee- ven, I. 523 Schaar, hoe dezelve wigswyze werkt, I. 19 \chool , (Hollandfche Schildtr-) fchets van dezelve, II. 292 'chotland, fchets van het age- meen Kerkbeftuur aldaa', L 612 'eir, CGeiegenheid van het Ge- ' bergte) I. 98 'entimenteele, (Proeffieen van het waare en valfche) I 211 ilo , (adam) berigt wegens deezen Schilder, II. 72 'maak, waar in van Geiie onderfeheiden , I. 168 ——- over het ond;rfcheid van verkiezingen er fmaaken, II. 81 onnerat , Berigt wejens deezen Reiziger, I. 253 panje, gefteltenis vaiditRyk, ï. 500 peelzugt (Het gevaaryke der) gefchetst, II. 89 taatkunde, hoe ligt nen daar in verkeerde gisfingm maaVt, I. 603 tadhouderfchap deezer Landei, in 't waare gezigtpunt b;fchouwd, II. 313 tadhoudersgezinden, wat ;y den Ariflocraaten een lare leggen, II. 1 1 tof (Groene) in Pompwaer aan den zonnefchyn bloot/efteld, wat die is, en de ,cdaantverwisfelin^en wellsezy ondergaat, I. 13 Tam,  BLADWYZER. T. Taan, (catharina) voordragt van de Procedures gehouden in haar geval, wegens de aantyging haars Koetziers, dat zy hem zou hebben zoeken om te koopen, om willem den V. na 't leeven te , ftaan, I. 338 Tartar, fAangroei van de) aan verfcheide Lichaamen door het Zeewater , II. 283 Teergevoeligheid (Valfehe) befchreeven, I. 211; waare gefchetst. 212 Tegenfpoed, befchouwd als een allerkragtigst middel om ons voor veeï grooter te waarfchouwen, I. 556 Tygerwolf befchreeven, II. 329; vreemd voorval met eenen, 331; nuttigheid aan de Kaap de Goede Hoop. 332 U. TTnie, (Over de betekenis van het 2511e Artykel der) I. 251; met welk een oogmerk opgefteld. 252 Utrecht, vrede aldaar geflooten, welke gevolgen die in 't algemeen , en byzonder voor Nederland, gehad hebbe, I. 4s (Vorming van het zoge-* naamd Grond-) verklaard, I. 153 Tver (Weik een) tot het maa- , ken van vorderingen vereischt wordt, II. ^ 294 tr7acharta III. opgehelderd , I. ^351; II. 98 III. 0; verklaard, , II. 138 Het Plaatje eener Slingerde Plant, te plaatfen in het meng. tegen over - - - bl. 582 Zacharia IV. 7; toegelicht, II. ut —— (Charafterfchets der Jooden ten tyde van) II. 506 Zante, (Befchryving van het Eiland en de Stad) II. 456 Zeeland (De ongezondheid der Lugtsgefteltenisfe in) tegengefprooken, II. 40 Zeevaard, COorzaaken van 't verval der Nationaalc) I. 80; middelen tot herftel, 81; Kweekfchool ten dien einde aangefpreezen. 83 Zeewater, hoe het Tartar aan verfcheide Lichaamen doet groeijen, II. 283 Zelfsliefde, verdeedigd, I. 486 Ziel, (Onlterflykheid der) door de Israeliten geloofd, I. 3ig over derzelver verbintenis met het Lichaam, II. 562 ?ilo. Zie silo. Zon, reden waarom dezelve zich eenige dagen vroeger dan naar de berekening moest gefchieden, in 't Noorden boven den Gezigteinder vertoont, II. 35 Iwitzerland, welk eene vryheid daar genooten wordt, I. 386