MENGELWERK,   NIEUWE ALGEMEENE VADERLA NDSCHE LETT ER-OEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELY KS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen, , bstrekkelyk. Tweede Deels, Tweede Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y N T E M A. MDCCLXXXVII.   INHOUD VAN HET MENGELWERK, Tot Fraaije Letteren, Kon/ten en Weetenfchappen hetrekkelyk, in het Tweede Deels, Tweede Stuk. Ophelderingen over de Theraphim ,of Goden van laban, waar van wy leezen gen. XXX: 35. Door roberT cleyton. j Genees- en Heelkundige Waarneemingen. Door jacob van der haar. g Natuurlyke Historie van de Poule Sultane, of de Porphyrio. Volgens den Heer de buffon. it Aanmerkingen over de verbetering der Weilanden. Door den Heer dcirande. 16 De Ikfpiegelende VVysgeer by 't vallen der Sneeuw. 19 Verflag van de veelvuldige voordeden, ontftaande uit de Reizen ter Ontdekkinge van Landen en Zeeën, in den laatftèn tyd , door de Engel/dien ondernomen. Door Dr. douglas. 25 Grafteken op het Eiland Jennings. Door den Heer mallet du pan. Aanmerkelyk voorbeeld van Broederliefde. 44 De Voordeden der Rede en Oordeelkunde. Door den HoOgl. hugh blatr. ^ Waarneeming van eene zeldzaame Hernia Ventralis. Door Dr. j. hellek. f.^ Antwoord, op de proeve en gedagten , over het onderfcheid der zwaarte van de Lichaamen by den dag en bv den nagt. 0 ^ Aanmerkingen op de Vraag, voorgefield in de Nieuwe Algem. Vaderl. Lctteroef. I. Deel, Mengelwerk, p. 512. 59 Bedenkingen over het gebruik en de voordeden der Star* rekunde. gt Verflag van de veelvuldige voordeden, omflaande nit de Reizen ter ontdekkinge van Landen en Zeeën , in den II. deel. mencelw. no. 15. laat-.  INHOUD. Iaatften tyd , door de Ettgeljchen ondernomen. Door Hr. douülas. [Vervolg en /lot wn bl, 32.) 71 Charafterfchetzén der twee beroemde Gefchiedboekeren hk-aoooTus en thgcydides. Door Dr. gillie. 78 De dankbaare Edelmoedigheid en wederzydfche betoonde Vrien Tchap. (Eenc Gejchiedcnis-van twee Kooplieden.) 82 Anecdote,den grooteu Muzykant hanoel betreffende. 87 Lugts^clteldlieid te Amfterdarn, in January 1787. 88 Overeenfbrnming der Verhaalen, wegens de Inftellinge des Avondmaals, en Aanmerkingen over dezelve. 89 Over de Aderlaad.ig in de Vliegende Jigt. 95 Namurlyke Historie der Koeten. Volgens den Heer de buffon. 98 De Huishouding der Natuur. Door tobern bergman. 104 Levensberigten van freder  MENGELWERK, totfraaye letteren,konsten en weetenschappen üetrejckelyk. ophelderingen, over de teraphim, of goden van laban. Waar van wy leezen. Gen. 30 35. (Overgenomen uit robert cleyton's Introd. in the Hi/i. of the Jews.) 'pr doen zich, wanneer wy, in de ontmoeting tusfchen -L' la dan en jACOB,van Goden, of, gelyk ze genoemd worden , Theraphim, leezen, reden te over op, om ons te vraagen, welke deeze Goden, of Theraplüm , waan ? als mede welk een gebruik laban van dezelve maakte'? 11c heb rhy voorgesteld deeze beide byzonderheden in een helderen dag te zetten. 't Is meer dan waarfchynlyk, dat laban den dénen waaren god aanbadt. Immers wy leezen, gen. XXVf: S4 ■> 35- dat het huwelyk van esag met twee Hethilifihe Vrouwenaan izaak en rebecca groote moeilykheden baarde : de Jerufalemfche Targum merkt deswegen op, dat deeze beide Vrouwen door izaak en rebecca zich niet wilden laaten beweegen, om de Afgodery te laaten vaaren , en den Dienst des dénen waaren gods te omhelzen. Dit deedt reuecca tot izaak deeze taal voeren: Ik heb verdriet aan myn leeyen, van wegen de Dogleren hets, indien jacob cene Vrouwe neemt van de Dogteren hets, gelyk deeze zy n van de Dogteren deezes Lands, waar toe zal viy het leeveu zyn ? Waarop izaak zyn Zoon iacob riep, hem dit bevel geevende: Neem gcene Vrouwe van dd Dogteren canaans : maak u op gaa na Padan Aram, ten huize van bet hu el uws Moeders Vader, en neemt, u van daar eene Vrouwe van de Dogtcren laba'ns, de Broeder uws Moeders (*>.'Ef is, de.halven, alle waarfchynlykheid , dat, ten t'yde toen rebecca het Huis hnars Vaders verliet, het geheele Gezin den waaren god aanbad : en kan men niet wel veronderstellen , dat, in het verloop van 't klein beflek van Jaaren, zints rebecca ver- (*) Gei*. XXVII: 46. XXVIII: 1. 2. 11. deel. mengelw. ko. i. A  ?. OPHELDERINGEN vertrok, tot den tyd dat rachel de Theraphim wegnam, laban tot Afgodery vervallen was. En zeker rebecca, niet zo veel afkeers vervuld, omtrent de Vrouwen van lsau en de Dogters van hets, om dat zy de Afgoden eerden, zou haar Zoon jacob niet in Padan Aram hebben laaten trekken, om 'er eene Vrouwe te zoeken, indien zy het minlte vermoeden gekoesterd had, dat laban en diens Gezin van den Dienst des éénen waaren gods twaren afgevallen, 't Geen dient om de rechtmaatigheid deezer denkbeelden aan te toonen, is, dat laban, wanneer hy jacob agterhaald hadt, met hem een Verbond inaafeende, zwoer by den god abrahams, en by den god nahors (*). Welk een gebruik kunnen wy dan veronderstellen, dat laban van deeze Goden maakte? Ten antwoord dient, dat, fchoon laban alleen den waaren god, de god abrahams , aanbadt, hy zich heeft kunnen laaten wegfleepen, door de heerfchende Bygeloovigheid des Lands, om zich aan Huichelaarye over te geeven. Dat nu de The¬ raphim kleine Beeldjes waren, ten dien einde in gebruik, blykt duidelyk uit ezechiel XXI ai. De Koning van Babel wordt ons daar befchreeven, als verfcheide middelen van waarzeggerye gebruikende, en onder deeze vinden wy, de 'Theraphim. De Koning van Babel zal aan de wegfeheidinge /laan , aan het hoofd van twee wegen, om waarzegginge te gebruiken, hy zal zyne Pylen flypcn, hy zal de Theraphim vraagen, hy zal de lever bezien: dit zelfde leezen wy uit eene plaats, by Propheet zachauia X: 2. De Theraphim fpreeken ydelheid, de Waarzeggers zien valschheia, en zy fpreeken ydele droomen. Veelen zyn van gevoelen, dat het gebruik deezer Theraphim niet onbestaanbaar was, met den Dienst des waaren gods: want wy leezen, dat micha , die een Godshuis hadt, ccncn Epho'd en theraphim maakte, en de hand van eenen zyner Zoonen vulde, dat hy hem tot ccncn Priester ware : en vervolgens betuigde: Nu weet ik dat de hef re my wel zal doen, om dat ik dcczen Lcvyt tot ccncn Priester hebbe. (f) In 't vervolg der Gefchiedenisfe ontdekken wy, dat het gebruik, 't welk hy van deeze Goden maakte, de Waarzegging betrof: want, wanneer vyf ("^ Cek. XXXI: 3. (t) RtcuTERRN, XVII: 5, 13.  over de theraphim."] 3 vyf Mannen, nït den Stamme van dan, om het Land te verfpieden, na Lais gezonden, aan het gebergte van Ephraim, ten huize van micha gekomen waren, en van den Levyt vernomen hadden dat zy hem kenden, die micha ten Priester diende, doen zy hem den voorflap, Vraagt toch de Goden, op dat wy mogen weeten, of onze weg, dien wy zullen wandelen, voorfpoedig zal zyn 1 En hy antwoordde hun, Gaat in vrede: uwe weg, welken gy zult heenen trekken, is voor den heere!(*) De naam van Elohim, aan deeze Theraphim gegeeven, bewyst niet,, dat zy dezelve met een Godsdienstig eerbewys vereerden: dit woord (tarnt af, van een woord, 't geen Vermogen, Magt, betekent, en word, in de Schriften des Ouden Verbonds, zo wel van Engelen en Menfchen , als ten opzigte van den allerhoogsten, gebezigd; het betekent eigenlyk Magten. Doch fchoon men de Theraphim niet aanbadt, gaat het vast, dat de bygeloovige einden, waar toe men dezelve gebruikte, de Afgodery aanmoedigde,enmisfehien tot een der oorfprongen daar van ftrekte. • Naar alle waarfchynlykheid, waren het zulk flag van Goden, als th era de Vader abrahams, en de Vader nahors, aan geene zyde der RivJere gediend hadden (j): dat wil zeggen, als zy zich in Ur der Chaldeen, aan den anderen kant van den Euphraat, bevonden. Ondertusfchen gaat het vast, dat therah en nahor, ten zelfden tyde, den waaren en leevenden god eerden. Dit blykt uit den Eed, door laban, by de Verbondfluitinge met jacob , gezwooren: deeze Eed gefchiedde by den god therahs", den god nahors, den god abrahams (§); en tot een nog uitmaakender bewys dient, dat zy uit hun Geboorteland verbannen wierden, om dat zy den dienst des waaren gods niet wilden verzaaken (**). Naar allen fchyn , waren het Goden van deeze foort, welke gideon te Ophra oprigtte: die gansch Israël aldaar agtcrnaa hoereerde, die Gideon,en zyncn Huize,ten yalflrik werden, (ft) De Text zegt alleen dat gideon ccnen Ephod maakte, en dien in zyne Stad te Ophra flelde: doch het woord Ephod bevat hier den geheelen Dienst: want de O) RrcHTEREN, XVIII: 5, 6. (t Iosua, XXIV: 2. (§) €ew. XXXI: 53- (**) 'udtth , V: 5 9. (|t) RichxereiV, VIII: 27. A 1  4 OPHELDERINGEN , de Ephod was het Kleed, 't welk de Priester droeg, als hy den Dienst verrigtte . en den Goden raadpleegde: deeze betekende zonder den Priester niets; en zou deeze, zonder die Goden , voor den Priester niets hebben kunnen beduiden. De Arabifehi Overzetting zegt,dat gidion te Ophra een Standbeeld oprichtte. Dit werd, in laateren tyde, by de Israeliten, zo algemeen, dat Propheet hosea de Affchaffing van deezen Eerdienst als eene Volksüxaffe aankondigt: De Kinderen hraels zullen veele dagen blyvcn zitten, zonder Koning, en zonder Vorst, en zonder Offer, en zonder opgericht Beeld, en zonder Ephod, en theraphim. (*) Ciceko tekent aan, dat de Asfyriers, van de vroegfte tyden af, aan de Starrewichelaary waren overgegeeven. (i) Aren ezra fchryft, dat, onder de Heidenen, de zodanigen, die voorwendden in de Starrewichelaary ervaaren te zyu, verfcheide Standbeeldtjes vervaardigden, die zy aan zekere Geftarnten toeheiligden : door welker invloed zy geloofden , dat deeze Standbeeldjes het vermogen ontvingen om eenige byzondere gevallen te voorzeggen ; en MAiMONiOEs wil, dat de Chaldeen en Zabecrs geene andere Goden hadden, dan de Starren, dat zy aan dezelve Beelden toeheiligden: aan de Zon, gouden, aan de Maan, zilveren, en aan de andere Planeeten, Beelden van het Metaal, het welk men haar eigen keurde (§.). Men veronderftelde , dat die Beelden, van de Starren, aan welke zy toegewyd waren, een invloed kreegen, die dezel. ve in (laat ftelde om toekomfiige zaaken te voorfpellen. Daar nu het Gezin van laban oorfpronglyk was uit Ur der Chaldeen, is het hoogstwaarfchynlyk, dat zyne Theraphim, als mede die van micha, van deeze foort waren, en dat rachel, opgevoed in deeze bygeloovige- denk- (*) Hosea. IIT: 4. Cf) Ciceko de Divin. Lib. I. zyne woorden zyn: „ Principio Asfyrii, ut ab ultimis auétoritatem repetam, propter planitiem, magnitudinemque regionum, quas incolebant, cum Ca:lum, ex omni parte apertum, irituerentur, trajeöioncs motusqucficllarum obfervarunt, quibus notatis, quid cuique (ignificaretur memoriae prodiderunt. Qua in re Chaldai , non ex artis, led & gentis voeabulo nominati, diuturna obfervatione 1'yderum fcientlam putantur effecisfe, ut preedici posfet, quid cuique e\cntum; &quo quisque fato natus". Maimow. More Nevoch. Cat. III. p. 29.  OVER DE THERAPHIM. 5 denkbeelden, deeze Theraphim fteelswyze had mede genomen , of ten eigen gebruike, of, misichien, om te beletten, dat haar Vader, door middel van dezelve, mogt ontdekken, welk een weg jacob , by zyn weggaan, genomen hadt. 't ls geenzins van waarfchynlykheid vervreemd, dat die Beelden eene menfehelyke gedaante hadden. De Gelykenis, die michal in het bedde van david lag, om de Uitgezondenen van saul te misleiden, draagt in 't oorfpronglyke den naam van Theraphim'. dewyl hier gefprooken wordt, van eene zaak, naar een Mensch gelykende, zonder 't welk [te dellen, de list zeer liegt bedagt zou geweest zyn, kon tot het befchryven van die Gelykenh het woord Theraphim niet gebruikt worden , of de The. raphim moeten eene naar den Mensch gelykende gedaante hebben. Hoewel deeze Beelden naar een Mensch geleeken, heeft men geenzins te denken, dat zy de grootte van een Mensch hadden: zy moeten, in tegendeel, klein geweest zyn, anderzins hadt rachel ze, onder den zadel eens Kameels, niet kunnen bedekken (*). Ten aanziene der Theraphim, ïtaat nog aan te merken, dat, volgens de waarneeming van maimonidf.s, om aan eenig Beeld dien naam te geeven, 't zelve moest vervaardigd weezen, van zeker Metaal, met naame toegewyd aan deeze of geene Planeet: eene plaats in 't Boek der Richtcren leidt ons op, tot het toeftemmen van dit denkbeeld: De vyf Mannen, leezen wy, die gegaan waren om het land te yerfpicden, kwamen daar heetten in, namen weg liet gefneeden Beeld, den Ephod, en de theraphim, en hetgegooten Beeld (t). Men ziet duidelyk, dat de Theraphim van de andere Goden kennelyk onderfcheiden worden. Vreemd is het, dat een groot aantal der Schriftverklaar. deren, boven al onder de Jooden, uit zachaiua. X: 2, hebben opgemaakt, dat de Theraphim zodaniger wyze waren toegelteld, dat zy woorden voortbragten. Men heeft dè uitdrukking des Propheets , de theraphim fprce. ken ydelheid , naar de Letter opgevat, en zich voorts verbeeld, dat deeze Afgoden beftonden uit het hoofd van een eerst gebooren Kind, by den hals afgefneeden, en (*) Gest. XXXI: 34. Ct) RlCHTEEEN, XVIII; 17 , 15. ' A 3  6 'ophelderingen, en vervolgens gebalzemd; dat men onder de tong van dat Kinderhoofd, een gouden plaatje lag, op 't welk den naam van eenige valfclie Godheid gegraveerd Mondt, en dat dit Kinderhoofd, in diervoege toegetakeld, en in een Nis of op een tafel gezet, met eene verlhanbaare ftemme fprak: maar met dezelfde rede zou men aan de valschheid een lichaam moeten toefchryven; want de Propheet zegt ten zelfder plaatze: de Waarzeggers zien valschheid. 'tZyn duidelyk verbloemde wyzen van fpreeken,gefchikt oiii zeer Merk de ydelheid en dwaasheid dier waarzeggingen, welke men van de Thcraphivi zogt te krygen, en de valschheid der voorzeggingen van alle die foorten van Godheden, te verftaan te geeven. Men Maat my toe, hier aan te merken, dat, de Ca. bircu, door sanchoniathon en herodotus onsbefchreeven, als de eerlte Godheden der Pheniciers, volgens pausanias niet meer dan een en een half voet hoog waren. Herodotus geeft ons hetzelfde te verftaan, als hy fchryft, dat de Cabiren geleeken naar het Beeld van Vulcaims, en dat dit veel gelykheids had, met de Figuüren, die de Phenicicrs op de Stevens hunner Schepen plaatlleu (*). Zy gingen in grootte de Pigmeen niet te boven. Alle de afbeeldingen ons overgebleeven van den God Thclesphorus der Grieken, zyn naauwlyks zo hoog als een knie, maar het beroemde Standbeeld, 't welk wy van die Godheid hebben, haalt flegts omtrent twaalf duimen (f).— Hier uit hebben wy allen grond om te gisfen, dat dezelve oorfpronglyk een der Goden was, Cabiren geheeten. De betekenis, welke suidas aan dien naam geelt, doet ons oordeelen , dat de Dienst, dien men deezen God toebragt, en het gebruik 't welk men van zyn Standbeeld maakte, de waarzeggery betrof (§). Eusebius leert ons, dat de Cabiren de uitvinders waren van Berooveringen (*). Het woord QHDn Chaberim betekent letterlyk Med. (*) Herodot. Lib. III. (t) Antiq. de montf. Tom. I: p. 2. (§) Hy zet het woord tea^®»^, over door rÊ^uo? m«>7/s. Vates perectus, qni rem prasdichrn ad iinem perducit. (..ie) Eusee. Prap. Ejiang. Lib. 111. cap. io. Astorius, een Vci-.'i. ansch Schryvcr, zegt 'in zyn tiijf.de Cdberis. Cabïros cosdem esfe atque Telehinas, eosqtie Magos, incantatoresque perniciofos fuisfe, qui portenta & prodigia ederent.  OVER DE THERAPHIM. 7 gezellen of Mede genoot en: weshalven de Cabiren Godheden zyn, die ons vergezellen. Wat het woord Theraphim (*) aanbelangt, ik geloof niet dat het eene eigenl yke en bepaalde betekenis hebbe: maar, devvyl men noch van de Goden Cabiren genaamd, noch van de Theraphim, anders dan in het meervoudige fpreekt: en de een zo wel als de andere kleine Afgoden waren , neig ik zeer om tegclooven, dat de Cabirim der Pheniciers en de Theraphim der Asfyriers oorfpronglyk dezelfde Godheden waren , van welken men zich in de Wichelaaryen bediende. Ik geloof desgelyks, dat de Bygeloovige gebruiken, die. de Waarzeggery vergezelden , de Afgodery in Asfyrie deeden gebooren worden , als mede in andere Landen: dat deeze gelegenheid gaven aan de Orakelen, en alle de ongerymde plegtigheden, met welke men de Larcs,de Huis- en Haard-Goden, by de Grieken en Romeinen vereerde. Martialis *h statius fpreeken van een Beeldje van Hercules geen voet hoog, 't geen alexander de groote, hannibal en sylla, op alle hunne Krygstochten, met zich omvoerden (t). Suetonius fchryft van dien Godsdienstveragtenden nero, dat hy een Kinderbeeldje voor de opperfle Godheid hieldt, het driemaal daags met Offeranden eerde, en wilde dat men zou gelooven, dat hem, door deszelfs waarfchouwing, de toekomende dingen bekend waren (§): en van galba, dat hy een kooperBootfeerzel der Fortuin, wat grootcr dan een clleboogs maat, in zyn Zomerverblyf overgebragt, en een plaats daar voor in zyn huis geheiligd had , en 't zelve met maandlykfche bededagen, en een jaarlykfche nagtwaak, eerde (*) Het woord Theraphim damt waarfehynlyk af, van ÏD""lfl 't welk Schandlykheid betekent. Uit welker hoofde ik wel zou kunnen gelooven , dat Theraphim in 't algemeen te ver/laan geeft, fchancjelyke en fmaadenswaardige Voorwerpen van aanbidding; en dat het onder dien fmaadnaam behoort, van welken de Jooden zich bedienden, om in 't algemeen Afgoden aan te duiden: zy hadden meer dergelvke benaamingen ,"'als □3,7Üin Vanitates , Tdelheden, Deut. XXXH: 2;. O'S-p;] Stcrcora.Drekgoden, EzeCH XXII: 3. 1 (t) Mart. Epigr. 1: 9, 44. Stat. sylv. 46". (§) St'ET. in Neron. cap. 56. (,5 >n Galb. cap. 4. A 4 CE-  8 GENTES- EN HEELKUNDIGE genees- en heelkundige waarnemingen. Door jacob van der haar. i. "Dedriegt eene langduurige opmerking my niet, dan •*-» zyn ontftekingen, in liet linker oog, veel gemeener en verdrietiger dan in het regtcr: , ook zie ik meer blinden met het linker dan regter oog. Zou de oorfprong van de linker Arteria Caroiis, uit de bout van de Aorta % terwfyl de regter uit de Subplavia voortkomt, hier iets toe doen ? £. By hevige, langduurende, oogontstekingen, doen sof 3 bloedzuigers, ouder het oog, dikwyls, in weinige uuren, meer dienst dan herhaalde Aderlatingen, en. alle andere bekende in- en uitwendige middelen: . dit heeft my zomwylen verrukt. 3. Benige droppelen Laudanum hiquidum, nu en dan in het oog gedaan, nemen dikwyls derzelver pyn en ontfteking ras weg, fchoon andere middelen reeds vrugteloos zyn gebruikt. 4. 'Er ontdaan meer Hydroceles aan de linker, dan regter zyde, en meer Sarcoceles, aan de regter, dan linker Testicul. Zou de verfchillende oorfprong van de Venac Spermaticae, uit de Caya en Emulgens voortkomende , hier iets toe doen ? 5. 'Er gaan meer menfchen aan de linker, dan regter zyde mank. Het linker been fchynt ook meer dan het regter te breeken; een Kabinet van zieke beenderen zou dit beflisfen. 6. Lange menfchen, of met lange beenen. zyn veelmeer, en met verdrietiger Ulceraticn, aangedaan, dan kleine , of met korte beenen. 7. By eene langduurige fchouder- of heupjicht vermagert altoos het zieke deel. 8. De drie eerste maanden van het grootgaan der Vrouwen, gaan oneindig meer verzeld van miskramen dan de zes volgende. 9. Zo,by eene zwangere Vrouw, de borsten fchielyk zwellen , maar,door eene ongevvoone ontlasting van melk, even fchielyk wederom Hap worden, duid dit ziekte, of veel al , de dood des kinds aan. 10. By een Rclrovcrfio Uteri, is zirmvyleu eene man- oen-  WAARNEMINGEN. 5 nen- voor eene Vrouwen- Catheter, om het water af te tappen, verkiesbaar. 11. By een prolapfus Vaginae et Uteri; —; by een Hernia Vefica Vaginalis, is een Huk fpons in de Va» gina gebragt, cdkwyls het beste middel. 12. "Hippocrates zegt: door den tyd word dit ongemak onherjlelbaar, doch Vrouwen, welk eensuitgezakte lyfmoeder omdragen, worden zeer oud {*) . Dit heb ik dikwyls gezien, en eens, op een tyd, by drie Vrouwen, waar van de jongrte in de 70, en de ocdlte 91 jaren was. Bedrieg ik my niet, dan kan ik het zelfde zeggen van mannen, met zeer groote, en altoos uithangende, darmbreuken. 13. Zo, by de geboorte van een Kind, het zelve een hand, of arm aanbied, en deswegen gekeerd moet worden, dan is het doorgaans voor lydlter, en helper, het best, alleen het eene been, van die zelfde zyde, te vatten en eenigzins naar buiten te brengen ; want zomen het tegenovergestelde been, of wel beide tevens , naar buiten brengt, valt het kind doorgaans op den rug, en behoort, onder de verlosfing, nogmaals op den buik gekeerd te worden. 14. Zo, na eene fpoedige verlosfing van Kind, en nageboorte, de Uterus, zelf in een staat van werkeloosheid, dat is zonder inkrimping, blyft, dan loopt dezelve vol bloed, waar op ilaauwten, Ituipen, en een rasfe dood, volgen. Een (tuk fpons (of des noods linnen) met lterkc brandewyn doortrokken, en, by herhaling, in de Uterus gebragt, en ze daarmede beroerd, doet dit del inkrimpen, fluiten, de bloeding (tillen, en een onverwagten dood, voorkomen. 15. Een lang aanhoudend delirium lacteum verdwynt cikwyls ras, na eene nieuwe bezwangering. 16. By eene vergevorderde zwangere Vrouw, deed de Geneesheer, in verbeelding dat zy het buikwater had, den buik, met een Troicar, doorbooren, en, na maar weinig vogt, (waarfehynlyk uit de baarmoeder) ontlast te hebben , dezelfde Operatie nogmaals, aan de andere zyde des buiks, dog mede vrugteloos, hervatten. De lyderesfe onderging geene toevallen, verlostte eenige weken daar na vry gelukkig, en leeft nog welvarend. 17» (*) De merb. Muller. Fo. VIL Cap. 22. p. 818. Editie CHAR- TERI. A 5  'lO GENEES- EN HEELKUNDIGE 17. Het doorbooren van de blaas in het Intestinum ree» turn fchynt meer zeker en gemaklyk te worden, wanneer de blaas, boven het Schaambeen, met eene platte hand, naar het rectum, word gedrukt. iS. Zo veel ik, als nog, weet , ontftaat het bloedbra. ken, veelal, na een vergrootte of verharde mild. ■ Zou het voorname gebruik van de mild ook zyn, om het bloed, het welk altoos, in dikke aderen, by eene ledige maag, gevonden word, om, wanneer de maag, by hongerige menfchen, fchielyk word opgevuld, door de Vafa brtyia (als geen Valvulae hebbende) door te laten, en in de mild, als in eene fchuilplaats, voor eenigen tyd te rusten. 19. Wanneer de Vafa brevia by eene vergrootte mild, zig, in de maag , geopend en eene bloedbraking veroorzaakt hebben, is koude gekarnde melk, dikwyls een weinig gebruikt, naar myne waarneming , zomwylen het beste middel. ■ ■ Zou het ftremfel van deze melk, in de maag eenigzins rustende, de openingen der bloedvaten drukken en fluiten? ■ Voorbeelden van bloedbrakingen, daar Conferya Rofarum Rub. cum Aluin. Crud: Spirit. Vitrioli, enz. reeds vrugteloos gebezigd waren, hebben my in dit vermoeden gebragt. 20. Om geimfïammeerd bloed wel waar te neemen, dient het in een vat, byna even zo warm, als het bloed, opgevangen, en ook langzaam koud te worden : buiten dit, vertoont het nooit zyne ontfteken korst, maar blyft, in zyn geheel, vast van wezen, taai, en bedriegt veele Geneesheren. ai. Fistulen, en verzweringen, aan het fundament, geneezen, dikwyls (ten minlten voor eenen tyd), longof borstkwalen. 22. Winterhanden en wintervoeten ontflaan wel, en zelf naar eene geringe uitwendige koude, maar hebben altoos een verborgen inwendige oorzaak. 23. Schurft (Scabies) ontilaat altoos door uitwendige befmetting, en geneest ook daarom nooit door inwendige . maar altoos en alleen door uitwendige middelen. 24. Door dén pond Zwavel, even zo veel Varkensvet, en gemeene groene Zeep, onder een gemengd, en daar. mede gefineerd, konnen veele Schurftigen ras géneezen worden. 'S IIE R T O G E N B O S C H , den 30 November, 1786. NA-  waarnemingen. n hatuurlyke historie, van de poule suljane, of de porphyrio.' (Volgens den Heer de buffon.) De Hedendaagfchen hebben aan een Vogel, by de Ouden beroemd onder den naam van Porphyrio, den haam van Poule Sultane gegeeven. Reeds meermaalen hebben wy gelegenheid gehad, om op te merken, hoe zeer de naamen der Griehn, doorgaans gegrond op ondcrfcheiden kenmerken, den voorrang verdienen van de naamen, in onze hedendaagfche taaien, als by toeval gevormd op verzonne of grillige overeenkomsten , dikwyls door eene nadere befchouwing der Natuur gewraakt. — De naam van Poule Sultane verfchaft 'er ons een nieuw voorbeeld van. 't Is waarfchynlyk, dat zy eenige overeenkomst vindende, tusfchen een Hoen en deezen Riviervogel, zeer verre nogthans van her Moedergeflacht verwyderd, en zich verbeeldende,dat hy, boven de gemeene Hoenderen, verre uitstak in grootheid van houding , daar aan den weidschklinkenden naam van Poule Sultane toevoegden; doch de naam Porphyrio , ons voor den geest brengende, het rood of purper van den Bek en Pooten, was veel kenmerktekeneuder, veel juister. Waarom kunnen wy alle die fchoone ovcrblyfzels der geleerde Oudheid niet herstellen, en aan de Natuur die fchitterende beelden, en getrouwe afbeeldingen, waar mede de Grieken dezelve gefchilderd, en altoos bezield hebben , niet wedergeeven: deezen geestig, gevoelig, getroffen door de ichoonheden, welke dezelve aanboodt, gaven leeven aan hunne befchryvingen. Dat wy dan de Natuurlyke Historie opgeeven, van de Porphyrio, eer wy van de Poule Sultane fpreeken. Aristotf.les befchryft de Porphyrio, als een Vogel met geIkoofde voeten, hoog op de pooten, met eene blaauwe Pluimadie, en purperverwigen Bek, zeer Merk het voorhoofd ingeplant, van grootte als een Haan. Volgens de les van atheneus, hadt aristoteles 'er moeten byvoegen, dat 'er vyf vingeren aan de pooten van deezen Vogel zyn , 't geen een misslag zou geweest , en tot welke, nogthans, eenige oude Schryvers vervallen zyn: een andere veel grooter misslag der Hedendaagfche Schryvers  12. NATUURLYKE HISTORIE , veren is die van istdorus, volgens deezen zou de Porphyrio een der Pooten gefchikt tot zwemmen , en van vliezen voorzien , hebben, terwyl de andere, gelyk die der Landvogelen, alleen, om te loopen ftrektc: 't geen niet alleen eene valfche opgave is, maar ftrydig tegen allen denkbeeld van de natuur, en niets anders kan betekenen dan dat de Porphyrio een Riviervogel is, die, op den kant des waters , op 't land leeft. In de daad , water en land verfchaffen hem leevensonderhoud: want hy eet, in den opgeflooten ftaat, Vrugten, Vleesch , en Visch: en zyn maag is gevormd als die der Vogelen, die van Graan en Vleesch, beide, leeven. Gemaklyk kan, derhalven, de Phorphyrio opgebrast,en onderhouden worden. Hy behaagt, door zyne grootfche houding, door zyne fchoone gedaante, door zyne fchitterende Pluimadie, ryk in kleuren, beltaande uit donker purper, en zeegroen: van aart is hy vreedzaam, gewent ligt aan de Vogelen met welke hy verkeert, fchoon van eene andere foort, dan de zyne, en kiest onder deezen een Makker, van welke hy meest houdt. ^Elianus gewaagt van een Porphyrio, die van droefheid (tierf, na dat hy een Haan, die hy meer dan andere Vogelen beminde, verboren hadt. Hy is een Vogel, die zo zeer, ja meer, dan de Hoenders, in den grond krabbelt, nogthans, gelyk plinius fchryft, bedient hy zich van zyne Pooten, als van een hand, om defpyzen aan zyn bek te brengen: deeze gewoonte fchynt herkomifig uit de evenredigheden van den hals, die kort is, tot de pooten, die zeer lang zyn, en het oppikken . van het voedzel met den Bek, van den grond, bezwaarlyk doen worden. De Ouden hebben de meeste dér bygebragte aanmerkingen over de Porphyrio gewraakt en 't is een der Vogelen best door hun belchreeven. De Grieken, en de Romeinen onthielden zich, niet te. genftaande hun alles bykans ten fpyze fchikkende weelde, van het eeten deezes Vogels: zy deedcn ze uit Ly'. bit (*), Comagene en de Ralearifche Eilanden komen, om ze (*) Alexander van myndes telt, byatheneus , de Porphyrio onder de Vogelen van Lybie, en getuigt, dat die Vogel , daar te lande, aan de Goden was geheiligd. Volgens dtodorus van Sicilië kwamen dc Porphyrios, met verfcheide andere Vogelen ryk in kleuren, uit het hart van Syrië.  VAN DE POULE SULTANE. 13 ze te voeden, en in Paleizen en Tempels te plaatzen, waar men ze in vryheid liet, als een gast deezer plaatzen waardig , van wegen zyne houding, goede geaartheid , en fchoo11e plnimadie. Indien wy, ondertusfchen, met deeze Porphyrio der Ouden, onze Poule Sultane vergelyken, blykt het dat die Vogel uit Madagascar, onder den naam van Taleva (*) tot ons overgebragt, volkomen dezelfde is. De Heeren van de Academie der Weetenfchappen hebben, gelyk wy, de Porphyrio der Ouden, in de Poule Sultane herkend. De Poule Sultane is, van den Bek tot de Nagelen gemeeten, omtrent twee voeten lang, de vingeren zyn zeer lang, en geheel los, zonder eenig zweemzel van een vlies, zyftaan in de gewoone fchikking drie van vooren, en één van agteren: 't is by gesner een misflag, dat hy 'er twee voor, en twee agter, plaatst. De Hals is zeer kort in evenredigheid met de hoogte der Pooten, die geheel vederloos zyn; de Pooten zyn zeer lang, de Staart is zeer kort, de Bek die, aan de zyden, de gedaante van een geknotten kegel heeft, is kort, en de laatfte trek, die deezen Vogel kenmerkt, is, dat hy, gelyk de Koet, den voorkop kaal heeft, en bezet met een plaatje, 't welk zich uitftrekt tot boven op den kop , en langwerpig rond uitbreidt, dit plaatje fchynt gevormd te worden door eene verlanging van de hoornagtige zelfftandigheid des Beks; dit geeft aristoteles by atheneus te kennen, als hy fchryft, dut de Porphyrio den Bek fterk, en het voorhoofd ingeplant, heeft (§). Deeze Poule Sultane, door de Heeren van de Academie der Weetenfchappen befchreeven, is de eerlte Vogel van die foort, door de Hedendaagfchen gezien. Gesner fchryft 'er alleen over, volgens hem medegedeelde verhaalen, en eene tekening. Willughby zegt, dat geen Na- tuur- (*) De Taleva is een Riviervogel van de grootte van een Hoen, met violetkleurige vederen, de Voorkop, de Bek en Pooten zyn rood. Flacourt fprcekt 'er met verrukking van. Hist.Gen. des Voyages, Tom. VII. p. 606. De Frarijche Scheepslieden kenden dien Vogel, onder den naam van Poule Bleue. „ De Puuies „ Bleues van Madagascar hebben op Jsle de France jongen voort gebragt, Remarque's faites en 1773. par M. le Vicomte q. de QUERHOl-.nt. (§) Memoires de l" Academie, depuis 1666 jusque en 1669. Tom. III. P. 3-  14 natuurlyke historie tuinkundige de Porphyrio gezien heeft. Wy hebben den Marquis de nesle dank te weeten, wegens de voldoening van eene Poule Sultane levende gezien te hebben, en wy betuigen dezelve openlyk, als een fchuld der Natuurlyke Historie, aan dien Marquis, wiens ftnaak, zo edelmoedig als verlicht, dezelve alle dagen verrykt. Hy heeft ons in ftaat gefteW om grootendeels van de Poule Sultane te verzekeren 't geen de Ouden van de Porphyrio gezegd hebben. In de daad,deeze Vogel is zeer goedaartig, onfchadelyk vreesagtig, vlugtig, beminnende en zoekende de eenzaam! heid en afgelegene plaatzen, zich om te eeten zo veel mogelyk verfchuilende: wanneer men de Poule Sultane nadert, flaat hy een geluid, vervaardheid aanduidende, eerst zwak, vervolgens fcherp, en eindigt met twee of drie doffe en mommelende (lagen ; uit eigen vermaak geeft zy een minfchreeuwend en zagter geluid. Zy fchynt aan vrugten en wortelen, boven al de Suikerei-wortelen, de voorkeus te geeven boven allen ander voedzel, fchoon zy ook van Graanen kan leeven; doch als men haarVisch aanbiedt, (traaft de natuurlyke fmaak door, deezen verflint zymet greetigheid; dikwyls doopt zy de fpyzen eenige keeren in 't water; als een brok wat groot is, mist het nooit of zy neemt dezelve in den Poot, houdt ze tusfchen haare lange vingeren , de voorde by den agterften brengende, houdt den Poot halvervveg opgeligt, en eet 'er afbytende van. 'Er zyn bykans geene Vogels, voor welken de Poule Sultane in fchoonheid van kleuren behoeft te wyken: het zagt en hristerryk blaauw van de Pluimadie deezes Vogels wordt verfraayd door de fchitterendffe weerfchynen : zyne lange Pooten, en het Plaatje boven op den Kop, met den Bek, zyn fchoon rood; een bosch witte veeren ,onder den Staart, vermeerdert den gloed van den heerlyken blaauwen mantel. Het wyfje verfchilt van het Mannetje alleen daar in, dat ze een weinig kleinder is, dit is wat grooter dan een Patrys, doch wat kleener clan een Pioen. De Marquis de nesle heeft dit Paar van Sicilië medegebragt,waar,volgens een berigt, 't geen hy de goedheid had ons mede te deelen, de Poule Sultanes bekend zyn onder den naam van Gallo-fagiani, men vind ze aan 't Meir van Lcntini boven Catanca. Zy worden in deeze Stad voor een zeer rflaatigen prys verkogt; als mede te Syracufc en in de nabuurige Steden; men ziet ze wandelen  VAM DE POULE SULTANE. 15 kn op openbaare plaatzen, waar zy zich onthouden by de Fruit- en Vrugten verkooptters, om het afval op te zoeken. ———- Deeze fchoone Vogel, by de Romeinen in de Tempelen onderhouden, deelt dus eenigermaate in den val van Italië: doch dit laatfte geval levert ons een allergewigtigst gevolg op: te weeten , dat het Gedacht van de Poule Sultane zich op Sicilië als een landëigeue Vogel gevestigd hebbe, door eenige Paareu der Porphyrios uit Africa overgebragt ; en naar alle waarfchynlykheid heeft deeze fchoone Vogelfoort zich voortgeplant in eenige andere Gewesten; want wy zien, uit eene plaats byGEsner, hoe die Natuurkundige zich verzekerd Meldt, dat men Poule Sultanes in Spanje,en deZuidelykeLandfchappen van Frankryk, aantreft. Voor 't overige behoort deeze Vogel onder de zodanige , die zich het natuurlykst gefchikt toonen tot den ftaat des Huislyken leevens, en zou het zo nut als aangenaam weezen die foort aan te kweeken. Het Paar,door den Marquis de nesle gekweekt, heeft, in den voortyd des Jaars MDCCLXXVIII, een nest gemaakt: men zag het Mannetje en Wyfje, te zamen, aan het vervaardigen bezig : zy plaatften 't zelve op eenige hoogte van den grond, op een tütfteskenden hoek van een muur; takjes, en eene menigte van ftroo, zamenbrengende: het legzel beftondt uit zes witte Eijeren, meteen ruuwe fchil, volkomen rond, en van grootte als een kleine billard-bal. Het Wyfje was traag in 't broeden; men zette de Eijeren onder een Hoen, doch het broed mislukte. Men mag, buiten twyfel, hoopen, dat men een volgend broedzel beter zal zien flaagen, zodra het Wyfje zelve 'er op wil blyven zitten. Noodig is het ten dien einde, dat men deeze Vogelen rust geeve, en die afzondering gunne waar op zy gefield zyn, boven al in den Paartyd. aan.  iö óver DE verbetering aanmerkingen over de verbetering der weidlanden. (Ontleend uit een Discours prononce a Dyon, pour l'ouverture du cours de Botanique, par Mr. èURamDe}. jTAngetwyfeld moeten, onder de nutte Planten, geteld worden alle die de Natuur te voorfchyn doet komen om ten voedzel voor bet Vee te dienen; voor het Vee 't welk gebruikt wordt in den Landbouw, en dat de Velden vrugtbaar maakt door zynen arbeid en mest Het verwaarloozen der Weidlanden kan zeer veel toebrengen tot fchaarsheid en gebrek ten deezen aanziene; en ik *e loof geene geheel onnutte taak op my te zullen neemen wanneer ik; by den aanvang myner Lesfen over de Plantkunde, eenige aanmerkingen in 't midden breng, over dit aangelegen onderwerp. De Menfchen waren, in den vroegften tyd, Herdersdoch toen belloegen zy een onmeetbaare uirgeftrekfiheid lands. Abraham en loth , uit Egypte getrokken vonden zich welhaast genoodzaakt van elkander te fchei? den; dewyl een zelfde oord niet genoegzaam was tot het voeden hunner talryke kudden. . De Landbouw de Menfchen tot een min zwervend itiller en bepaalder leevenswyze aanleiding geevende, bragt hun in Maatfchappy zamen, gaf hun tyd om kunlten uit te vinden , te volmaaken, uit te denken en op te merken • doch de aarde was nog te wyd uitgeürekt, dan dat zy de ongelegenheden der Weidlanden zouden bemerken, of zich bekreunen over de middelen, om een kwaad , 't »een zv niet kenden, te verminderen of te weereu. Alles wrogt mede, om de oorfpronglyke gemaklykheid te begünitiger) De Natuur vermenigvuldigt de Grasplanten naar gelange van derzelver nuttigheid: zy groeijen overal waar men aarde vindt; zy vervullen de kleinlte ledige vakken- de minne zagte regen doet ze weder groenen, als de dro'o°te ze verfchroeid heeft: onophoudelyk teelen zy voort door haare wortels: 't was deriialven, in de vroegfle tyden noodloos eemgc moeite aan te wenden om de Grasplanten te kweeken. r Maar tegenwoordig, nu de Aardbodem veel meer bevolkt is, zyn de tutgeftrektlte Weiden niets in evenredigheid met Weiden der vroegfle Wereldbewoonderen. De Beesten ,  DER WEIDLANDENT. I~ fel), Wélken men 'er by aanhoudenheid, op laat loopïiijtrappen de grond vast, fcheuren de wortels, rukken eene menigte van goede Kruiden uit, brengen veel toe aan de verhindering des groeis van Planten, die teder zyn, of zy verdelgen ze, terwyl de onnutte Planten, die veelal lterk zyn, en veel kunnen uitftaan, vermenigvuldigen, en den geheeien grond bcflaan. Welhaast vermoeijen zich de Dieren in die llag van Weiden om voedzel te zoeken, nainvlyks genoegzaam om hun in 't leeven te houden, en voiftrekt niet in (laat om hun fterkte ten arbeid te geeven. Zo ras Italië de landen aan loontrekkende Bebouwers overgaf, werden de beste Beemden niet meer dan Weidlanden : en dit vrugtbaar Land, zo lang de hand der Helden 't zelve bebouwde, moest bettaan van het Koorn door Buitenlanderen ingevoerd* Om zich te verzekeren dat een Weide verbastert, wanneer men die beftendig door het Vee laat afweiden, is het alleen genoeg op te merken, dat de Kruiden, die in onze Beemden, waar geen Vee loopt, tieren, niet in de gewoone Weiden gevonden worden. In de daad, alle die nutte Gewasfeii vorderen meer of min behoedzaamheids en zorgs: de meeste verdwynen naa het verloop van zeker aantal jaaren, wanneer men niet toelaat dat zy tyd hebben om zich zeiven te zaaijen, of wanneer de uitfteekende goedheid van den grond, en de menigte vart daar opgebragte mest, de uitfehicting der wortelen, en de vermenigvuldiging van dien kant, niet zeer bevordert. Zou het, zonder den Veebouweren de Weiden te ontneemen, die hun zo veel voordcels toebrengen, niet mogclyk zyn, die landen te verdeelen, een gedeelte aan Laudbouweren af te flaan , onder voorwaarde van dezelve, naa het verloop van eenige jaaren, iu den ftaat van goede Weiden weder over te leveren; op welken tyd zy een ander gedeelte zouden neemen ? Het Land ,'t is waar, zou van een gedeelte der Weidlanden beroof! zyn; doch de overigen zouden zich in goeden ftaat bevinden, en overvloedig voedzel aan het Vee verfchaffen. Deeze voorzorge zou ook invloed kun* nen hebben op de gezondheid der Menfchen: want de Melk van het Vee is meer of min overeenkomltig met het voedzel, 't geen zy nuttigen. Hoe weinig plaats kan, by voorbeeld , een zieke trekken van de Melk eens Diers , welks bloed fchraal en fcherp is, door gebrek of de flegte hoedanigheid der Weide. Iu een dor jaar heb ik meermaaien de Ezelinneuielk, voor zieken geichikt, geproefd1, 1L DgKL. MENGEL W. NO. I. B doch  S'S over de vereeterin© doch altoos een weinig fcherp gevonden, daar, iu overvloediger jaaren, die zelfde Melk zaer zagt is, en den Zieken kragtdaadig helpt. Door welke middelen men de Weidlanden zou kunnen herfi:ellen, valt gemaklyk op te maaken, uit het geen men in Zweed-en doet in de Velden van Tahlun. De grond is 'er fchraaljde omleggende plaatzen bellaan uit zand en klippen, bezet met Dennen en Ierlandfclie Mosch; ook treft men 'er eenige moerasfen aan: ondertusfchen zyn die landen de grasrykfte in dat geheele Koningryk. Wanneer de Zweeden in die ftreeken een Weide willen aanleggen, laaten zy den grond, ten minlien ter diepte van zes duimen, omfpitten; zy zuiveren denzelven van alle fteenen, bebouwen dien vervolgens, en brengen'er veel mest op: zy zaaijen 'er koorn en zomtyds haver op. Den Oogst gadaan zynde, haten zy het land braak leggen, en eenige jaaren daar naa groeit 'er overvloedig gras. Indien het gezaaide ftegt opkomt, indien de grond met mosch begroeit, hervatten zy de eerfte bewerking, welke zy,naa langer of korter tusfehenpoozen, herhaalen, zo ras zy bemerken, dat de Weide begint af te neemen. Deeze eenvoudige bewerking zou flaagen in alle Weiden, die ryklyk bevogtigd worden; doch in min vogtige, en misfehien in alle, zou het zeer dienen tot het voortzetten der beste Kruiden, dat men 'er Graszaad zaaide, of zaaden van Planten, die onze beste Weiden beflaan. Cato, gevraagd op welke wyze een Landbouwer fchielykst ryk kon worden ? antwoordde, door Vee te houden: hy wilde zeggen, door den grond wel te bearbeiden en ryklyk te mesten: en gevolglyk door zyne Weidlanden in goeden ftaat te houden. Ferius cresinus trok meer van een klein Erfgoed, dan zyne Butiren , die eene veel grooter uitgeftrektheid gronds bebouwden. Nyd vervulde hun hart, zy befchuldigden hem,dat hy door zekere toverkonst hunne landenonvrugtbaar hieldt. Fly werd van de Overheid geroepen, om zich des te verantwoorden. Hy bragt voor nun oog , de best gemaakte werktuigen en gereedfehappen des Landbouws, hadt een fpade in de hand, en by zich welgevoede Kocijen. „ Zie daar", was zyn woord, al myne „Toverkunst; voeg 'er myn zweet en zorgen by!" Allen (temden zy ten zynen voordeele. De Landbouw vordert fterke, arbeidzaame en kundige Lieden. Zy moeten weeten de Beesten, tot den arbeid en het be- mes-  der weidlanden. lf mesten der Landen gefchikt,te beheeren, die aan te kweeken en te voeden i de Natuur deelt baare gaven niet uit, naar evenredigheid der Erflanden, welke iemand krygt; zy bewaart ze om toe te reiken aan den werkzaamen ea yverigen Landman. Het bevorderen van den Landbouw "is het waardig voorwerp van fchrandere Staatsmannen. Het zeggen van den grooten sully is eene eeuwige waarheid: De Inkomften van een Volk", dus luidt de taal van dien besten Staatsdienaar des besten Konings, „zyn „ niet gewis, dan in zo verre de Landbouwers ryk zyn: want de gaven der Natuure maaken de eenige onuitput,, baare goederen uit, ea alles bloeit in een'Xand waar de Landbouw bloeit3'. 'tls de Plantkunde, die ons verlicht omtrent de natuur van goede Weidlanden, omtrent de middelen om dezelve aan te leggen en te onderhouden, 't Is de Plantkunde, die ons leert welke gewasfen de Weidlanden bederven, alszy de overhand krygen, en ze, in Itede van nuttig, fchadelyk voor het Vee maaken, en verdient dezelve ook, uit dien hoofde, onze vlytige beoefening. de bespiegelende wysgeer ; by het vallen der. sneeuw. (Nïtr 't Engelsen.) TFat is het koud! de wind, van 't Oosten aangevloogcz, } 'erjlyft de dampen , jaagt een Sneeuwjagt elk in de oogen : De vlokken d.varlen, als een draaykolk, in het rond, En tuimelen op de lugt, bedekken d'open grond, De flraaten , V dor geboomte, en vulltn hof en erven. Onder de vcrfchynzelen , die de Winter, geenzins onvrugtbaar in het opleveren van Voorwerpen, der aandagtigfte opmerkinge waardig , verfchaft , bekleedt de Sneeuw geenzins de laagste plaats. Deswegen is dezelve ook, van de vroegfle geheugenisfe af, als zodanig vermeld, de bewondering trekkende van Dichters en Wysgeeren, gewyde en ongewyde. De Schryver van jobs Boek,zo vól heerlyke en grootfche gedachten,legt elihu, de heerlykheid en onbegryplykheid van gods werken veraaeldende, deeze taal in den mond. God dondert metzyB 2 „ ne  de besfiecelende wysgeer. „ ne tremms zeer wonderlyk; hy doet groote dingen en „ wy begrypen ze niet: want hy zegt tot de Sneeuw: „ weest op Aarde !"- En den allerhoogsten zelve doet hy tegen joit dit woord voeren. ,, Zyt gy gekomen „ tot de Schatkamer.n der Sneeuw? Uit wiens buik komt „ bet Ys voert, en wie baart den Rym des HemelsP — ,, Goo gjcft," zingt de Heilige Dichter, ,, de Sneeuw ., als wolle." ,, Hy vcrfpreidt" zegt syrachs wyze Zoon, ,, de Sneeuw, gelyk vogelen, die nedervvaards ,, vliegen, en dezelve daalt af gelyk de Springhaanen, ,, die zich nederzetten op eeuig land; de ooge is ver,, wonderd over de fchoonheid van haare wittigheid." On niet op te haaien hoe homeros een Sneeuwvlaag befchreef, en lucretiüs deeze Natuurverfchynzels in zyn Dichtwerk gedenkt, zullen wy alleen uit de hedendaacfche oterneemen het fchoon tafereel door onzen 'Nederlandfchen Jaargèty. Dichter n. s. van wjnter, in naavolging van zyucn Voorganger , den Engel/eken tompson, gemaal 1. ■ Wat nieuw tooneel! Een nevelige waasfem Wordt uit het noorden met een' altoos kouder aaslem Den dampkring door verfprcid, en daar, zo wyd zy rolt, Gevormd tot regen, en terltond tot Sneeuw geffold. Eerst valt :-:e in eene bui als ligte pluimen neder, Dan (trekt ze in dichter vlaag zich over de akkers breeder En verder uit. Een onbezoedeld wit wordt overal vernomen, Beha'lven daar dc Sneeuw op 't oppervlak der ftroomen In 't golvend water fmèlt, of van de boorden (lort. 'r Geboomte buigt zyn kruin, en eer de dag, hoe kort Zy thans onze aard' verlicht, de flauwe zonneftraalen jn 't feheemrend avonduur ter westkim neêr ziet daalen , Ligt al het werk der ylyt langs 't vlak des vclds bedekt, Zo verr het winterweer zyn vormyerwisleling ftrekt. liet (teilé mastbosch heft zyn iehedcl na den hoogen En blinkt by 't fchittreiiÜ wit ons aangenaam in de oogen Met onverwelkbaar loof. Dc pynboom , donker groen, En breed gebladerde eik, trotfeeren 't bar faizoen. Het fmal jeueveiioof is zwaar met fneèuw belaaden; De doorenigc huift draagt ze op zyn bonte bladen; 't Haag  BY HET VALLEN DER SNEEUW. SI ■{ Haag appclboomptjc fteckt met bloem en vrugt 'er uit; De klim, die om den (lam zyn tengre takjes fluit; Een reeks van heesters en van altoos groene planten Vertoont zich door de Sneeuw en pronkt aan alle kanten. Barre tyd voor de gevederde Benden, die, Sn de lugt omzwervende, daar en op den grond het noodig voedzel zoekt, en ook voor 't gedierte des velds, door gemelden Dichter gevoeliger befchreeven dan wy het kunnen uitdrukken. ■ Het pluimgedierte zwerft Nu 't in het ftreng faizoen op 't veld zyn voedzel derft Om dorschvloer, fchuur en wan; daar 't onder 't fehichtig waaren Zyn fchraalen nooddruft niet dan fteelswyz' durft vergaêren. De haas, hoe bloo van aart, door bang gebrek gedrecven, Beftaat rondom het dorp door tuin by tuin te ftreeven, En aast op 's Landmans kool, naast zyne (tulp geplant. Nu (laat het blaetend vee op 't zwaarbefneeuwde land Verlegen de oogen neer; 't poogt op dc dunde plekken Al graavende in de fnceuw, nog ecnig kruid te ontdekken. Iu onze Gewesten , ter maatige hoogte gevallen, en zeldzaam heeft men hier die zeer diepe en ondoorkomelyke Sneeuwhoogten, geeft de Sneeuw, fchoon met eenigen overlast vergezeld, gelegenheid tot Wintervermaak, en gemak in 't vervoeren van goederen ; in de Noordfche Gewesten bedient men 'er zich van ten grooten voordeele des Handels; langs de Sneeuwwegen brengt men anders te zwaare lasten; en de vermaakneemingen aldaar worden grootlyks op de dikke Sneeuwbaanen genomen. In landen, waar het gebergte de kruin ten hemel heft, en deeze altoos met Sneeuw bedekt is, baart de opeeupakking deezer ligte ftolfe fchriklyke vcrfcbynzelen; de Sneeuwftortingen in het Alpifcht Gebergte neemen, in het afrollen, Menfchen, Vee, Huizen, en Boomen mede, en bedelven niet zelden dc ongelukkige bewoonders dier (treeken , en worden de Reizigers door dit onheil niet zelden overvallen. Tompsön liet in zyn Winterfchildery dit aandoenlyk vcrfchyuzel niet onaangeroerd, en heeft van winB 3 TER  aa DE BESPIEGELENDE WYSGEER ter dit treffend beeld naagefchilderd op eene wyze, wei-» ke ons beweegt om 't zelve hier te plaatzen. De Sneeuwbui, door de lugt al verder heen gedrecven, ÏDoet, in een hooger oord, den nyvren Landman beeven, Die van de marktplaats keert met voorraad voor 't gezin, Hy ilaat, zo veel hy kan, het naaste voetfpoor in. 't Wordt alles overdekt. Hy kan de paên niet vinden. Hy gaat al waadend voort, ontbloot van hulp en vrinden. De fneeuw ryst vreeslyk hoog, terwyl hot ongeduld In deeze onzekerheid zyn hart met angst vervult. Hy denkt aan have en erf, aan kroost en dierbre gade. Zyn kragt komt hem, een wyl, in deezen nood te ftade, Hy werpt den voorraad weg, die ieder oogenblik Hem zwaarder drukt: zyn ziel word overheerd door fchrik: Hy waande van de hoogte in 't veld zyn dorp te ontdekken, Welks kerkfpits in deez' nood ten baak hem kon vcrllrckken; Maar van den weg verdoold, omringd van allen zy' Door dc opgehoopte fneeuw, grimt in decs wocsteny De zwarte nagt hem aan met al zyn aaklighcden, De diepe (heeuw vertraagt en fluit zyn wankle fchreden. De winden fleekcn op, en gieren door de lugt; Zyn matte boezem (laakt geduurig zugt op zugt; Zyn wanhoop groeit allengs by 't mindren zyncr kragten. Geen denkbeeld ryst in zyn verbysterdc gedagten Dan van geflopte paên en pas bevroozen plas, Van groeven, kuilen, en van trouweloos moeras. Hy lyd , door vrees des doods op 't akeligst bevangen, Al de angften, die een Man en Vader kunnen prangen; Zyn moed bezwykt geheel. Helaas! dc Vrouw bereid Vergeefsch het koestrend bed, "t verlegen Kroost verbeidt Den Vader xrugteloos; 't verheft vergeefsch zyn klagten En overfchrecuwt de ftcm in de aakligfte aller nagten, De kille winter grypt nu 't hart des Landmans aan , Verftyft de fpicren, doet den bloedfroom flauwer gaan, Het kwyncnd ovcrichat der leeveusgcesten wyken, Eu eiudelyk dc pols in zyncn flag bezwyken. Daa  BY HET VAÏXEN DER SNEEUW. fij Dan laaten wy ons tot eene eenigzins bepaalder Befpiegeling van dit Weerverfchynzel zetten. By aristoteles is de Sneeuw, „ een bevroozen Wolk." Punius noemt dezelve ,, het fchuim van het water des hemels als het „ tegen elkander kletst." In de daad eer eene dichtcrlyke uitdrukking, dan een Wysgeerige befehryving. De Natuurkundigen ltemmen genoegzaam overeen, dat de Sneeuw gevormd wordt, door het bevriezen der dampen in den dampkring; de oorzaak mag men eigenlyk toefchryven aan dc koude des dampkrings waar door zy heen valt. Wanneer de dampkring warm genoeg is, om de Sneeuw, eer dezelve tot ons komt, te ontbinden, noemen wy dezelve Regen: doch blyft ze onontdooid, dan zien wy het fneeuwen. Veele Reizigers hebben waargenomen, dat het op de toppen der bergen ineeuwde; maar dat zy , laager komende, alleen Regen kreegen : dewyl de Sneeuw een warmer lugt, waar in dezelve fmolt, ontmoet hadt. De Sneeuw is van den Hagel onderfcheiden in de kristalfchietingen, die men by den Hagel niet aantreft. Zulks blykt uit het belchouwen van de Sneeuwfiguuren, als het,, zo men 't noemt, sterretjes fneeuwt, boven al wanneer men het vergrootglas te hulp neemt. Descartes, cas- S1NJ , hooke, olaus magnus,scheuchzer, musschenbroek , engelman , le francq van beek he y dl anderen, hebben 'er ons afbeeldingen van gegeeven, met hunne vvaarneemingen daar over. Met reden liaan wy verwonderd over de veelvuldigheid , fchoonheid en regelmaatigheid van veele onder dezelve: De meer dan vierhonderd Sneeuwfiguuren uit het Werkjë van engelman, van 't zelve afgezonderd vindende, zou iemand niet ligt voor af beeldzels van Sneeuw aanzien; nogthans moge men de goede trouw van dien kundigen Waarneemer niet in twyfel trekken. Andere Waarneemers geeven dergelyke,fchoon niet in die menigte, en veelal ongeregelder; verfcheide omstandigheden, by het waarneemen en aftekeuen, kunnen hier medewerken. Over de regelmaatigheid der eenigzins geregelde, gelyk dc meeste af beeldzels, ftaan wy met rede versteld, en worden opgewekt, om, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt tot eigen waarneeming, deeze fraaije gewrogten der Natuure zelve na fe gaan. fly gemelde Natuuronderzoekers vinden wy zeer verfchillende gedagten over den oorfprong deezer Sneeuwfiguuren opgegceven : wy zullen ze niet beoordeelen; maar 'er alleen by voegen, dat de beroemde beccaria beweert, B 4 hoe  14 t)E BESPIEGELENDE WYSGEER hoe de geregeldheid van derzelver maakzel aan de werking der Eleftriciteit moet worden tocgel'chreeven. 't Is nauw noodig hier aan te merken, dat deeze fchoone Sneeuw'-, figtiuren alleen, of voornaamlyk, gezien worden by koud helder vriezend weer,zeer enkel in de lugt nederdaalende of met een effen betrokke lugt, en bovenal in groote menigte by 't geen men Jagtmeeuw noemt. By dooijend weer, kleeven de Sneeuwdeeltjes zamen, en vallen in vlokken, van vcrfchillende grootte, neder. Etfn ver- fchynzel opleverende, 't geen, hoe gemeen ook by onshoe weinig daarom gade gellaagen, zeer fchoon is , en door de bewoonders van Landen, waar nimmer Sneeuw valt als zy hier een Sneeuwbui zien, voor een der zeldzaam! fte wonderen der Natuur, gehouden wordt. De Sneeuw, hoe zngt hoe fchynbaar zagt, is met de daad hard en waarlyk Ys. Zy heeft die fchynbaare zagtheid , doordien de tedere fcherpe puntjes op het eerfle aanraaken van een warmen vinger fmelten. De ligtheid der Sneeuw, fchoon vast ys, moet toegefch ree ven worden aan de uitgebreidheid der oppervlakte, naar evenredigheid van de doffe daar in begreepen. De witheid der Sneeuw ontflaat uit de kleinheid der deeltjes ; in kleine ftukjes geftooten ys zat zich desgelyks wit vertoonen. Maar, wy hebben de Sneeuw niét alleen aan te merken als een fchoon en opmerkenswaardig verfchynzel ? De groote Bcfchikker van algemeen heil heeft dezelve, o-elyk andere werken der Scheppinge, dienstbaar gemaakt^ tot hedzaame oogmerken. ■ Oordeelden wy alleen op het bloote voorkomen, wy zouden ons veelligt verbeelden dat de koude vogtigheid van de Sneeuw, wel verre van voordeelig te zyn voor de Aarde, fchade zou toebrengen aan den groei. Doch de ondervinding aller eeuwen heeft het tegendeel geleeraard. Sneeuw, bovenal in de Noordlyke Gewesten, waar de grond maanden lang met dezelve overdekt ligt, bevordert den groei der Gevvasfen, door het Koorn, en andere Vrugten des velds, voor de koude der lugt te befchutten en bovenal de fcherp fnydende winden af te weeren. 't Is een gemeen denkbeeld, door de meesten aangenomen, dat de Sneeuw de Landen, op welke dezelve valt meer vrugtbaarheids verleent dan Regen , tcroorzaake van de Salpeteragtige zouten, die men veronderftclt dat de Sneeuw onder het bevriezen verkrygt. Doch het blykt uit o> Proefneemingen van margraaf, dat het feheikuRdie oh- Sder,  BY HET VALLEN ©ER SNEEUW- #5 iérfcheid tusfchen Regen en Sneeuwwater zeer gering is, en geen van beide eene hoeveelheid Salpeter of eenig ander zout in zich bevat, gefchikt om den groei te bevorderen. Eens toegeftaan zynde, 't geen van anderen ontkeud wordt, dat Salpeter den grond vrugtbaar maakt, zal de hoeveelheid in de Sneeuw veel te gering weezen, om ten- dien einde iets van belang uit te werken. De werkzaamheid der Sneeuw, als den grond meer vrugtbaarheid byzettende dan de Regen, mag, zonder dat wy de toevlugt neemen tot falpeter- zouten, met alle rede daar aan worden toegefchreeven, dat zy een dekzel oplevert voor de wortels der Planten tegen de koude des dampkrings, belet dat de aarde niet eenige voeten diep in de Noordfche Gewesten bevriest, en de warmte, uit den grond zelve opryzende, daar onder bewaard en het vervliegen belet wordt. Volgens zommigen heeft de Koninglyke Dichter, in de reeds aangetoogen plaats, zingende: „ dat god de „ Sneeuw als wolle geeft," dit zeggende, meer gedoeld op deeze dekkende eigenfehap, dan op de gelykheid der Sneeuwvlokken met wolle. Te regt mogt de meermaals aangehaalde Dichter van winter dit betuigen: ; Natuur! hoe fireng uw werking zy, Gy maatigt tevens uw gedugte Heerfchappy: Op dat de felle vorst de vrugrbaare aard niet fchade Op eene vreemde wyz', zyn invloed haar te ftade En vormt van water fneeuw, die 't rustend veld bedekt, En 't, als een wollen kleed, tot winterdekzel ftrekt. De Sneeuw, fmeltende, dringt diep in den grond, door de vorst eerst verhard maar ook verbrooken, en kan, overeenkomftig met de veronderstelling der geenen, die de Olie grootcndeels het voedzel der Planten maaken, de vrugtbaarheid bevorderen door de Olieagtige deeltjes welke zy behelst. By Propheet jesaia vinden wy eene cierlyke gelykenisfe, van de Sneeuw ontleend, waar mede wy onze Befpiegeling befluiren. ,, Gelyk de Regen en de Sneeuw vau deïi He„ mei nederdaalt en derwaards niet wederkeert, maar door„ vogtigt de aarde, en maakt dat zy voortbrenge en uit. „ fpruite, en zaad geeve den Zaaijer en brood den EetCr; „ alzo zal myn woord, dat uit mynen monde uitgaat, ook „ zyn, het zal niet ledig tot my wederkeeren; maar het „ zal doen't geene my behaagt, en het zal voorfpoedig zyn i? in t geen waar toe ik het zende." B 5 vbr-  V003DEELEN VAN HET REIZEN, verslag van de veelvuldige voorpeelen, ontstaande uit de reizen ter ontdekkinge van landen en zeeën in den laatsten tyd, van de enoelsghen ondeknoomen. Door dr. douglas» » \/[et 70 vee' genoegen als wy een Uittreksel vervnar„ ^JJ- digden van de laatltc Reize, door de Capitcins „ cook, crerke en gore, in ons voorgaande Deel „ ten einde gebragt, zal het zelve, gelyk wy niet vertrou„ wen, maar met zekerheid vernomen hebben, doorliet „ meerendeel onzer Leezeren, wier nieuwsgierigheid ecu „ allerfmaaklykst onthaal in Berigten van vreemde Landen „ en Volken vindt, ontvangen wezen. ■—— In het oogloopend, zeker, zyn de voordcelen aan zulke Land,, en Zee-ontdekkingen vast: by veele byzonderheden val„ len ze ons in, en het erkcntelyk hart des Leezers be„ dankt de Zeehelden, die zulke ftoute Tochten waagen, „ onbevaaren Zeeën inftceken, en gevaaren van veelvïildi' „ gen aart moedig tarten. Eigenaartig is de wensch om „ deeze Voordeden byeengebragt, en in één oogpunt „ gefteld te zien, waar uit wy dezelve op ons gemak „ en in 't geheel kunnen befchouwen. Dr. douglas fielt ,, ons in ftaat om dit genoegen onzen Leezeren te vcr„ fchaffen, daar hy, op eene ouderfcheidene wyze, de „ Voordeden vermeldt van alle de Reizen ter ontdekking, „ ten tyde der Regeeringc zyner tegenwoordige Groot„ Brittannifche Majefteit ondernomen, waar in de Reizen „ van cook, clerke en gore een zo groot aandeel heb„ ben. Dit zal, zo wy rneenen, geen onbevallig By„ voegzel op die menigte van Uittrekzels maakén. Zie „ hier 't zelve. ******* De Voordeden, die het Menschdom trekt van de Reizen ter Ontdekkinge ondernomen, kunnen tot vyf algerneene Hoofdeii gebragt worden. I. De Verbetering en Uitbreiding dcrAardrykshmck. II. De Handel. Voorcfcelen. III. Dc Aanwas in Weetenfchappen. IV.  TER. ONTDEKKINGE VAN LANDEN, ENZ. 2? IV.- De vermeerdering van Wysgeerige Godsdienflige Bespiegelingen. V. De Voordeden, den Ondekten te beurt gevallen. van elk deezer zullen wy onderfcheiden fpreeken. I. De Verbetering en Uitbreiding der Aardrykskunde. i. De waare ligging van de Falkland's Eilanden was onbekend. Deeze werd, in den jaare MDCCLXIV, door byron bepaald. ■ Capitein cook ontdekte ook ver- fcheide Landen, inzonderheid Sandwich Land, de Zuidlykftc ontdekking tot nog gedaan. 2 De Uitgangen, de Stroomen, de Rogten van de Straat van Magellaan, zyn nauwkeurig nagelpeurd, en is 'er een Kaart van gemaakt door byron, wallis enciiAR- teret. 3. De andere Doortochten na den Zuider Atlantifchen Dcc* aan om Kaap Hom, zo verfchriklyk voor Lord anson en pizarro , is van alle zyne verfchriklykheden ontheeven, door eene menigte van de voldoenendlte waarneemingen, aangevangen by den Westlyken ingang van de Straat van Magellaan, en voortgezet rondom Terra del Fuago, en door de Straat van Le Maire. 4. Inzigten van Heerschzugt of Gierigheid hadden, tot hier toe,,den Stillen Oceaan belet te leeren kennen: de groote oogmerken waren, of den gereedftcn en gemaklykften weg te vinden na de Moluccas of de Afiatifche Specery Eilanden; of den ouden koers te houden, op welken men een Spaansch Galjoen mogt aantreffen. Mandano en quiras hadden , nogthans , door van dien koers af te wyken, en van Callalo westlyker aan te llevenen, eenige Eilanden gevonden, welke zy geloofden , dat het beftaan van een Vastland in 't Zuiden aankundigden. De onderneemende Hollanders oordeelcnde dat 'er niets kon gevonden worden,door zich op den gewoonen koers aan de Noordzyde van de Linie tc houden, doorftreefden deezen Oceaan van Kaap Hom na de Oost-Indien; den Zuiderkeerkring ihydende. (Le biaire en schouten in MDCXVI. Roggewin in MDCCXXII en tasman in MDCCXLII.) De Ontdekkingen waren nogthans weinig, en, gelyk natuurlyk, de eerde Ontdekkingen vry onvolkomen. Thans zyn alle Landen, van welke die vroegere Ontdekkers eenig berigt hadden naagelaaten,opgezogt,en inde Aard-  25 VOORDEELEN VAN HET REIZEN, Aardrykskunde gebragt, of 'er voor altoos uitgebannen. Dat heeft de Terra Auftralia del Efpiritu Santo van quiros, haare aanfpraaken van een gedeelte des Zuidlyken vasten Lands te zyn, moeten opgeeven, daar Capitein cook dat Land omzeilde, de waare plaats van i zelve bepaalde, en de maatige uitgelfrekthcid aanwees, welke dit vermeende Vasteland beflaat in de Archipel der Nieuwe Hebrides. De Stille Oceaan, binnen den Zuiderkeerkring, herhaald in allerlei rigtinge doorkruisd, heeft men bevonden vol te zyn van een ontelbaare menigte bewoonbaare brokken Lands. Eilanden, verfpreid door de verbaazende uitgeiirektheid van bykans tachtig Graaden langte, op verfchillende afstanden van elkander verfpreid, of in groepen liggende, hebben, als 't ware, hun bestaan gekreegen. De uitgestrektheid van de Stille Zuid-Zee, ten westen, de Landen, die dezelve bepaalen, en de overeenkomst tusfchen oude en nieuwe Ontdekkingen, zyn op een vasten voet gebragt. Dit zelfde is ook gedaan, door eene nauwkeurige waarnceming der Oostkust van Nieuw Holland, van de 38° tot de 1050 van de Evennagtslyn , gedeeltlyk door Capitein cook, gedceltlyk door furneaux; waar uit blykt dat-Z7"^ Diemens Land verbonden is met Cooks New South Wales, en dat het geheel aan deeze zyde een gedeelte maakt van Nieuw Holland. Dat Vyfde gedeelte der Wereld , 't geen men nu ontdekt heeft van zulk eene verbaazende grootte te weezen, dat het uitgestrekter is dan ecnig ander Land in de bekende Wereld, 't geen den naam van een Vastland niet draagt. Nieuw Zeeland werd ontdekt door tasman, doch geen gedeelte van dat Land, uitgenomen de Westzyde, bekend zynde, hïeldt men het voor een gedeelte "van het Zuider Vastland. Nu is het geheel onderzogt, en bevonden alleen uit zeer groote Eilanden te beftaan. Men heeft ontdekt dat Nieuw Hol/and niet gehegt is aan Nieuw Guinea; doch 'er is eene gemeenfebap tusfchen den Zuider Stillen, en den Iridiaanfchen, Oceaan, door de Straat, de Endeavour Strait, van de Éagelfchcn geheeren. —1— Het aanbelang deezer ontdekkinge voor de Schcepvaard blykt uit het volgende geval : De Heer bougainville verkoos liever negentig mylen op te zeilen , op eer. tyd dat zyn Scheepsvolk in de uiterlte behoefte was 0111 leeftogt, dan het te waagen een Doortocht tc vinden met den koers Westwaards te vervolden. Dam-  ter ONTDEKKINGE VAN LANDEN, ENZ. ay. Dampier hadt Nieuw Guinea van Nieuw Brittanje afgezonderd ; doch carteret bevonden, dat Nieuw Brittanje zelve zich in twee Eilanden fcheidde. Si. Georgè's Kanaai door 't welk zyn Schip den weg vondt uit den Stillen , in den Indiaanfchen, Oceaan, is een veel beter en korter doortocht, 't zy van 't Oosten of van het Westen, dan rondsom alle de Eilanden en Landen ten Noorden. 5. Het Zuider Vasteland, de ontdekking van 't welke het voorwerp was van Capitein cook's tweede Reistocht, is geheel verdweenen, zo dat het niet weder op zal komen. Wy bezitten thans een voor 't oog fpreekend getuigenis, dat die Zeeheld,in zyne onvermoeide opfpeuringen, heen zeilde over veele wyduitgeftrekte Vastelanden, die vroegere Zeelieden verondersteld werden gezien te hebben: en wy weeten dat het evenwigt daadlyk bewaard blyft, fchoon de lütgeftrektheid der Zee, daadlyk doorgezeild, geene gênoegzaame plaats overlaat voor eene der menigte Lands, welke men, volgens bewyzen , alleen op befpiegeling rustende, tot dat evenwigt noodig gekeurd had. 6. In het Dagverhaal der laatfte Reize, welke de Spanjaarden , in den jaare MDCCLXXV, op de Kust van America deeden, pochen zy de Breedte van 58^ bereikt te hebben, tot welke geene andere Zeelieden, in deeze Zeeën, gekomen waren. Doch, zonder iets aan de verdiensten deezer Spanjaarden te onttrekken, ftaat het ons vry te zeggen, dat ze, in de daad, zeer weinig betekenen in vergelyking van 't geen Capitein cook uitvoerde. Behalven dat hy het Land opfpeurde in den Zuider Indifcheu Oceaan, waar van kergoelen , op twee Tochten, niet meer dan eene zeer onvolkomene kundfehap hadt kunnen bekomen , voegde hy zeer veel toe aan de Aardrykskunde van de Friendly Eilanden, en ontdekte een fraayen groep, "thans de Sandwich Eilanden geheeten, in het Noordlykst gedeelte van den Stillen Oceaan, van welke Eilanden men geen het minlte fpoor aantreft in 't verflag van eenige vroegere Reis. Buiten deeze voorbereidende Ontdekkingen, vinden wy in coot's Reize, dat die EngeIfche Zeeman ,in één Zomer, een veel grooter gedeelte van de Noordwest Kust van America ontdekte, dan de Spanjaarden, fchoon in de nabumfchnp woonende, met alle hunne poogingen, in meer twee honderd jaaren hadden kunnen doen; en het buiten allen twyffel gefteld heeft, dat heering en tscherikoff, iu den jaaie MDCCXLI, wezeulyk het Vasteland van  js voordeelen van het reizen, van America ontdekt hadden, en dus op goeden grond beweerd de verlenging of volduuring van dat Vasteland westwaards aan, tegen over Kamtfchatka, welke enkel befpiegelende Schryvers, aan begunstigde Stélièls gehegr» zo zeer ontkend hadden, en die, fchoon erkend door. muller , zints hy fchreef, aangemerkt word als weder» fprooken door laatere Rusfifche ontdekkingen; dat cook, behalven dat hy de waare ftrekking der Westkust van Ame. rica, met eenige, niet noemenswaardige, afbrcekingen bepaalde van 44" Graaden breedte tot de 7o°,ookde bepaaling gaf van de ftrekking des Noord-Oostlyken uithoeks vvAAfia, door de ontdekkingen van beek ing in den jaare MDCCXX VIII gedaan, te bekragtigen, en 'er veel van zyne eigene aanjtoe te voegen; dat hy ons een veel echter berigt gefchonken heeft, wegens de Eilanden, tusfchen de t vee Vastelanden gelegen dan de Handelaars cp Kamtféhéttkü, zints bekring hun eerst leerde deeze Zee te bevaaren , in ftaat geweest waren ons te bezorgen; dat hy door de ligging van America en Afia ten opzigte van elkander te bepaalen, en de nauwte van de Straat tusfchen beide te ontdekken, een licht verfpreid heeft over dit aangelegen gedeelte der Aardrykskunde, en opgelost het zo veel moeite geevend vooritel wegens de Bevolking van America door Volkstammen, beroofd van de noodwendige middelen om lange Zeetochten te onderneemen; en, eindelyk, dat, fchoon het groot oogmerk, ter bereiking van 't welke deeze Reize ondernomen was, mislukte, de Wereld van die mislukking zelve een groot voordeel trekt; dewyl dezelve ons kennis heeft doen krygen, van het beftaan der hinderpaalen, die volgende Reizigers moeten verwagten te zullen ontmoeten, als zy het waagen, door de Straat van Beering na de Oost» Indien te ftevenen. II. De Uandelvoordeelen. r Mogen wy, in gevolge van alle deeze veelvuldige Verbeteringen, de vrees tot het doen van langduurige Zeetochten verminderende , op geen zedelyken grond, de hoope koesteren, dat 'er nieuwe Takken van Koophandel, zelfs in onzen leeftyd, zullen geplant, en daar van een gewenschtcn oogst ingezameld worden ? Der Engclfchen 'itoute onderneemingen, in de Walvisch-Visfchery, hebben, binnen deeze weinige Jaaren, in den Zuider Atlantifchm Oseaan, den weg reeds gevonden, ea wie weet wel*  TER ONTDEKKINGE VAN LANDEN', ENZ. 31 welke nieuwe bronnen van Handel nog zullen geopend worden, in het vooruitzigt op Winst; 'er kan bygevoegd worden, om de zugt tot het doen van Ontdekkingen leevendig te houden. Hoe veel voordeels zal hier uit ook voor den Buitenlander, hoewel voor volgende Eeuwen, kunnen ontdaan? Dan eens genomen , dat wy al te hooge gedagten in befpiegeling van deeze Handelvoordeelen vormden, die reeds binnen ons bereik zyn of allengskens in ons bereik kunnen komen, als de uitflag van de Landontdekkende Reizen, zo mogen wy ze nogthans aanmerken als een loflyke pooging om den voorraad der Menfchelyke Kundigheden te vermeerderen, ten opzigte van een voorwerp 't geen de aandagt van elk verftandig Mensch verdient. • Onze bekwaamheden aan te wenden om middelen uit te vinden, te onzer voldoening, wegens de groottej, en den afltand, der Zonne; om onze kundigheden uit te breiden in dat Planeet-geftel, waar van de Zon het middelpunt maakt, door den wandelkring van eene nieuwe Planeet op te fpeuren, of de verfchyning van een nieuwe Comeet waar te neemen; om onze ltoute onderzoekingen voort te zetten, door het ongemecten ruim des Uitfpanzels, waar Wereld by Wereld zich opdoet aan 't oog des verrukten befchouwers, deeze alle zyn bezigheden welke nie¬ mand, dan die geene vermogens of lust bezit om zich op dezelve toe te leggen, kan afkeuren, en waarin ieder, die 'er bekwaamheden toe heeft , een welgevallen moet vinden, als een allerwaardigftete werkftelling der vermogens van 's Menfchen geest. Maar, terwyl wy omtrent onze oefeningen tot zo wyd van ons afgelegeneu Werelden uitftrekken, welke wy , naa alle onze vlytbetooningen, ons te vrede moeten houden met enkel ontdekt te hebben dat ze beftaan, zou het, in de daad, een vreemd verzuim weezeu' ons het gebrek aan eene aHerredelykfte nieuwsgierigheid ten laste te leggen, wanneer wy onze beste poogingen niet te werk fielden om eene volkomene kennis te verkrygen van 't geen 'er is op dc Planeet, die wy bewoonen; van dat kleine plekje gronds in het onmeetbaare Heelal, op 'twelk wy geplaatst zyn: daar wy de middelen bezitten omdeuitterfte grenzen van 't zelve, althans van de bewoonbaare deelen, te bepaalen, en proefondervindelyk te befchryyeii. > III. De Aanwas in Weetenfchappen. Onder de Voordeelen van deezen aart moeten gerekend wor-  3* voordeelen van het reizen. worden de Verbeteringen van de Starrekunde, zo verre dia' tot de Zeevaard betrekking heeft, welke nog in haare Kindschheid was, toen deeze Reizen eerst werden aangevangen zeer weetenswaardige eh onverwagte waarnce- mingen omtrent de Getyen — veel onderrigting wegens de ftrekking en de kragt der Stroomen op Zee, nuttig zelfs voor Zeelieden, die zich digter by de Vaderlyke kust houden. Proeven wegens de diepte der Zee, de gefteltenisfe en zoutheid van dezelve, onder verfchillen- de Lugtftreeken, en op onderfcheide plaatzen. i Plant-, Dier- en Delfitof kundige Ontdekkingen. Vorderingen iu de kennis van 't geen de Kompasnaald en de Zwaartekragt op verfchillende en wyd van een gelegene plaatzen betreft, en bovenal het groote heil aan 't Menschdom toe gebragt, door de wyze, van Captein cook ontdekt, om de Gezondheid te bewaaren, onder een talryk fcheepsvolk, op lange Reizen, door verfchillende Lugtsllreeken, en te, midden van de grootfte moeilykheden , welke 't zelve moest doorworftelen. (V Vervolg by de eer/te gelegenheid.') het cr afteken op het eiland jenkincs. Eene zeer aandoenelyk Gejchiedenis. Uit het Fransch van den Heer mallet du j>an. /~\mtrent het einde van April, des Jaars 1775, ging ik na Pié^mont, over den Berg, de Gratie Saint Berriafd gehectcn. 's Namiddags ten vier uuren, bereikte de kleine Caravanc, met welke ik deeze gevaarlyke hoogte beklom, den top des Bergs, en ging, na haar verfrist te hebben, in de herbergzaame verblyfplaats deezer woeste plaatfe, weder op weg om dien zelfden avond in Val d'Aast te verblyven. De zon hadt reeds haare warmte, en de lugt haare helderheid verlooren. Dc wolken begonnen om den kant der bergtoppen te dryven, en zich te verdikken in de naauwe engten dier cenzaame plaatzen. Een nevelige avoridftórid, op den top der /ïlpèn, beneemt den moéd» en ik befloot den nagt door te brengen by dc Herbergzaame Geestlvken, die myne bezorgdheid goedkeurden (:,:). Ik Het heibergznam K'oostcr, op den Berg Saint Btprard, is omrent 1300 Fr. Roeden boven het w terpas der Zee gelegen; en in de tiejWc Êc.iwe geftig' door bernard na mïnthon, een Edelman uit Snyoye.  HET GRAFTEKTN OP HET EILAKD J-NNINGS. 33 • Tt vond my in myne bezwaarende verwagting niet bedroogen. Ten zes uuren was deeze Ysvlakte bykans met eene volflaagetie duisternis bedekt. De wolken, voortgedreeven door een Noordwesten wind met de fnclheid van een py!, maakten veelvuldige wendingen rondsom de bergtoppen , die welhaast weergalmden door 't geraas van op verren aflland ncdcrvallende Sneeuwftortingen. Fync fneeuwvlokken, als ligte ftof, uit den hemel vallende, of door den wind van het gebergte gejaagd, •namen het nog flaauwc licht weg, en het gezigt van alle voorwerpen rondsom ons heenen. Terwyl ik , by een goed vuur gezeten , den Prior van het Klooster vroeg over dc gevolgen deezes Storms ; waren de Her • bergzaame Geestlyken uitgegaan om hunne pligtcn in zodanige omflandigheden , of liever hun bykans dagelyks werk, te volbrengen. Ieder hadt zyn post in deeze Ys-engtcn genomen, 'niet om vyanden af te weeren, maar om eene behulpzaame hand toe te reiken aan ongelukkige Reizigers, van allerlei Rang, van allerlei Volk , en van alle Godsdienstbelydenis, en zelfs aan de Beesten met hunne reisgoederen belaadcn. Eenigcn deezer eenzaame Bergbewoonderen beklommen de pyramiden van Granit , die den weg als afbaakenen, om 'er Reizigers in verlegenheid aan te treffen , en op het geroep om hulpe te antwoorden ; anderen begaven zich op het vóetpad , onder dc verschgevallen fneeuw bedekt, met gevaar om zelve van de fteilten neder te ftorten ; allen braveerden zy de koude, de fnceuwftortingen , het gevaar van afdwaalen; bykans blind door een jagtfneeuw.aandagtig luisterende na't minfle geluid , 't geen na een menfchen Hem geleek. Hunne onverfchrokkenhcid evenaart hunne wakkerheid. Geen ongelukkige verheft zyn ftem te vergeefsch; zy haaien ze uit wanneer ze bykans verflikt liggen onder de fneeuwflortingen, en brengen de door koude en fchrik bykans omgekomenen weder tot zichzelven , draagen ze in hunne armen, terwyl hunne voeten op het gladde ys uitglippen, of zy dezelve nauwlyks uit dc diepe lhecuw kunnen haaien ; dit is d'ag en nagt hun werk. Hunne zorg waakt voor 't menschdom op'1 deeze plaatzcn, door de Natuur als gevloekt: waar zy een aanhoudend tooneel verwonen van eenen nooit hoog genoeg gcroemden heldenmoed. Naa een vol uur uitblyvens van vyf Geestlyken en hunne bedienden, op den weg der Reizigeren, kondigde het geblaf hunner honden hunne wederkomst aan. Deeze honden, afgerigte medgezellen op de tochten hunner Meesteren, zoeken het fpoor der ongelukkigen op , en gaan hunne Meesters voor; op het hooren van hun geblaf fchept de verlegene Reiziger hoope, en gaat 'er op af: wanneer fheeuwftortingen, die met de fnelheid van een blixem nedervallcn, een Reiziger overdekt hebben, ontdekken de honden van Saint Bemard de plaats waar hy ligt, II. DEEL. MENGF.LW. NO. I. C ditf  34 WET GRAFTEKEN die den begraavenen uitnaaien,en dikwyls weder tot zichzelvea brengen. Welhaast openden zich de herbergzaame deuren voor tien Perfoonen , door koude , vermoeidheid en fchrik verflyfd. Hunne Redders en Geleiders vergaten hunne eigene vermoeidheid. Schoon linnen, verwerkende dranken, en, met één woord,alles wat de Herbergzaamheid kan aanbieden , en 't geen men voor veel gejds in onze Herbergen niet zou kunnen krygen , was •op een oogenblik gereed, werd zonder onderfchefd toegediend, en met zo veel graagte ais dankbaare gevoeligheid genooten. Dit Reisgezelfchap beftondt uit een Engeischman, dien men Mylord noemde, en zyne Egtgenoote, eene Dame van omtrent twintig ja-.ren , wier doodfche bleekheid haare fchoonheid nog treffender deedt worden,en hunne Bedienden. Onder de overigen bevondt zich een Zwitfers Officier, in dienst des Koniugs van Sdriiniè, die zich na zyn Regiment te Tvree begaf ; een Liereman van Mtnefirrai, die zyn fpeeltuig in de fneeuw verlooren hadt; en twee ihapagtige Capucyner Monniken ,die, in hunne plompe fpraak, in tydorde, optelden, aan welke groote Heeren ■ de overtocht van Saint Bernard het leeven gekost hadt. Gcdnurende den avondmaaltyd, zo overvloedig als zindelyk opgedischt, begon ik met den Engeischman, in zyne taal, te fpreeken over dc gevaaren van zynen tocht. Tot nog toe hadt hy niet, dan zo kort mogelyk, en met ja en neen, alles beantwoord; doch hy dagt zich weder onder Menfchen te bevinden , toen een menschlyk weezen in flegt Enge'sch hem aanfprak: zyne Egtgenoote , die door alle dc bezorgingen der Geestlyken nauwlyks bekomen was, fcheen gevoelig getroffen door het hooren van haare Landtaale, en wy traden in gefprek. Zy verhaalden my, dat ze na Lombardie gingen, waar zy , •zints twee jaaren, gewoond hadden. Noodwendige zaaken hadden hun na Engeknd geroepen , en om hun wedertocht na het ■M\laneej'che te bekorten , hadden zy den kortften , doch gevaar- lykften, weg gekoozen. Wy maakten affpraak om te za^ men tc reizen tot Verceil, van waar zy den weg na Milaan moesten opflaan. Naa onze zaaken tot den volgenden dag befchikt te hebben , werden wy bedagt op het neemen van dc noodige rust: elk begaf zich na zyn celletje; de Voorzienigheid dankende voor de gunde , dat zy Reguliere Kanunniken van St. tusrunm geplaatst hadt op bergen, waar de natuur een vcrblyfplaats aan de Dieren, en de warmte aan het Groeiend Ryk ontzegd hadt. Het beeld der fchoone Engelfche Dame zou den geheelen nagt min vermoeide Rcizigeren voor den geest gefpeeld hebben. Ondanks den indruk, welke haar gelaat,haar zagtc ftem en fombere droefgeestigheid op my gemaakt hadt, begon de vaak my te vermeesteren , wanneer ik , door het affchutzcl, * geen myn celletje van dat dier fchoone Rcizigftar ■ . af-  of het eiland jennings. ' 33 affcheidde, haar een gebed ten Hemel hoorde opzenden ,'t geen de verlegenheid van haaren toeftand op het flerkst uitdrukte: zy verweet zich in 't zelve eenen Vader verhaten te hebben, wien haare zwakheid ongelukkig maakte ; het (hikken deezer boetvaardige hieldt my eene wyl wakker , ik nep den Hemel om byftand voor haar aan, en fmeektc dat zy ccncn genisten nagt mogt hebben; en myne gebeden werden verhoord. Wanneer wy ons elders bevonden hadden, zou de üclcniedenis dier jonge En^.lfcke Dame myne nieuwsgierigheid ten fiferkften gewekt hebben. Haare bckoorelykheid ontftondt veel eer uit haare Phyfionomie in 't geheel dan uit de fchoonheid der trekken; deeze Phyfionomie duidde teffens de aandoenlykheid aan van eenen zagtén aart, cn het vuur der driften fclieen uitgcbluscht door fchaamte cn eerbaarheid, 't Was onmogelyfc fchooncr tanden in fchóoner mond te zien, blanker vel, helderder blaauwe oogen , en een tederagtiger gelaad, kon men nooit aanfehouwen. , , , . 's Anderen daags Saint Bernatd afklimmende , verloor dc Engelfche Lord, verrukt door de fchilderagtige vertoomngen, welke ons omringden ,zyne ftilzwygendheid : zich verwonderende over de vrugtbaare vlakten, dö groenbegroeide bergen, cn dc veelvuldige Dorpen van Val d'Aost, verhaalde hymy had het geheim zyner verhuizinge. Neef van den Ridder black.... die veertig jaaren agter den anderen in het Parlement der Stad N .... zyn geboortcliad vertegenwoordigd hadt, was hy door een Samenloop van ongelukken uit Engeland verbannen met eltbk jennings, aan welke hy twee jaaren geleden zich in den egt verbondt. Met oogmerk om de plaats huns verblyfs aan 't cog der Familie te onttrekken , hadden zy1 het Landgoed Pufiana in het Mi.aneefche , digt by het Meir üMe gelegen, gekogt; 't zelve lair vérre van den grooten weg af, cn was vry van den lastigcn voorbygang der Reizigeren. Naa een mocilyke maand verblyfs in Londen , keerden zy weder na hunne wykplaats; doch de een en de ander met zeer verfchillende gevoelens. Onder dit gefprek , fchcen Mevrouw jennings, die op myri arm leunde in het afgaan des bergs, te vreezen, dat haar Man my te veel zou zeggen; doch de fchoonheden, welke wy onder den weg zagen, trokken haar af, zo dat zy op alles niet lette. Niets verbindt de Menfchen fchielykcr aan elkander dan reizen ; bovenal in landftreeken , waar men gélykerhand fterke indrukken gevoelt, en men niet in dc noodzaaklykheid is zich la elke Stad van elkander te 'fchciden , om gezelfchappen by te woonen, bezoeken af te leggen , cn den avond in ichouwburecen te flyten. In twee dagen zouden wy Verceil hebben kunnen bereiken; doch wy bragten 'er vier over toe : weinig këeren heeft my het fchciden zo veel gekost ; doch ik gehoorC 2 zaam-  $6 het grafteken ziamde akn de noodzaaklykheid. Terwyl ik na Turin op weftoefeï namen de Ridder black.. . cn zyne Tochrgenootcn de reis naa het Mua«eefch? aan; my vrugtloos verzegt hebbende bumte vergezellen na hunne verblyfplaatze. Den volgenden Voort vd zou ik weder na halte moeten, en ik beloofde als dan eenieë itille dagen by hun te zullen doorbrengen b Zonder het eigenlyk lot deezer Egtgenooten te weeten, wist ik genoeg van het geheim, uit hunne eigene bckentenisfen , uit dc droefheid van Mevrouw jennings, uit haare in 't geheim uitgeboezemde verzugtingen, uit de vrywillige ballingfchap in 't d.epst van Lombardie, afgefcheiden van alle aangenaamheden der vcrkeennge.en zonder hoope van 'er immer eenige hunner Landsgenooten te ontmoeten, om my myn woord te doen houden. Een Brief van den Ridder black. ... herinnerde my eenige maanden daar naa myne belofte, en het volgend jaar trok ik het gebergte weder over. Pufiano naderende, gevóelde ik eene onwillige ontroerenis. t Zy de gedagten der Perfooncn, die ik ging bezoeken, zich vermengde met het gevoel hunner ongelukken; 't zy her gezigt der plaatzen , welke ik doortrok, myn hart vertederde-ik kwam te Pujtano met eene allcrlastigfie verffrooidbeid van 'gedagten: t was de dag na Pinxteren. Het groene veld, digt met bloemen bezet, fpreidde alomme de licflykfie geuren - langs den grooicn weg ftonden Citroen- en Limoenboomen; 'in de vlakte vertoonden zich duizend Vrugtboomcn, cn het fcangefl van het gebergte was een aanhoudende bosfehaadje waar in het gevogelte een vrolyken wildzang aanhief. Op een kléinen afftand befpeurt men de Adda , zich ontlastende in het Meir CimeK en; in t midden ecner valeie twee andere kleine Meiren waar in Zwaanen zwommen , welker witheid om den voorrang dong met de Matheid van het omliggende gebergte De fris heid des morgenftpnds zette allen luister by aangiet groeiend" Ryk , en de Landlieden vertoonden zich in al hunne wakkerheid; alles fchecn hier, gelyk de Natuur, in vrede Aan het Kasteel van Huftano gekomen, bragt men my on ce ne hoogte, waar de Ridder wandelde, leezende in de &„ denhngen van hbrvev ; hy omhelsde my beevende; getroffen door het treur.g gewaad, 't welk hy aanhadt, beflièrvcn de woorden op myne lippen , als ik van zyne Egtgenoote fprak —- Helaas : welk eene toffe van ons cerlie onderhoud ! De tiaanen van dien ongelukkigen ontdekten my welhaast .welk een deerlyk lot hem getroffen hadt. Zints drie maanden leefde Mevrouw black.... niet meer; cn de Vreemdeling daar gekomen om eene op reis aangevangene Vricndlc'hnpYc ver nieuwen en aan te kwecken, betrad deeze wvkplaats alleen em een traan op haare asfehe te Horten Naa deeze bedroevende-ontmoeting traden wy het Kasteel in,  op het eiland jenbings. 37 in, waar het ontbyt gereed ftondt; doch lust en honger waren beide weg. De Ridder , ondertusfchen , wat bedaard , Hortte my den noodigen moed in ; korten tyd daar op verliet hy my, zich verfchoonende , dat hy eenige hem heilige zaaken moest gaan verrigten , by een Geestlyken , een Sc:,ot , die veel gereisd en 'de wereld gezien hadt, cn 's Ridders Opziender op de Hoogefchool te Uxfort geweest was. Deeze Heer, 110well geheeten , bezat een kloek verftand cn een braaf hart. Zo veel als Vader, Vriend en Vertrouweling zyns Kweekclings , en zelfs diens Medepligtige, hadt hy zich met hem in deeze wykplaats begraaven , en hy zelve leverde 'er geen der minltc byzonderheden van op. Hy was Opziender, Rentmeester , Huisprediker, zonder dat deeze bezigheden hem virgiliks cn milton deeden vergeeten , overal vondt men Verzen uit Dichters, in de boschjes der Hermitagie. De droefheid der Eigenaars, deeze fchilderagtige plaats tot een verblyf deidroefheid maakende, zette nogthans een nieuw gewigt by aan de natuurlyke fchoonheden. Alles herinnerde hier denkbeelden van geluk , of beeltenisfen van vertroosting. Alle de loevende cn treffende indrukzels verteederden de ziel zonder dezelve te kwellen , cn weerden de fmerte door voedzel te verfchaffen aan zagte mymeringen. Val a'Asjino , welke het iandgoed Pufiano indult, ligt twee mylen van het Zuidelykst einde van het Meir C6me. Hooge kanten , welke zich tot de -Alpen uitfirekken, omringen 't zelve ten Oosten , ten Noorden en ten Westen ; de Rivier, die Val d'As/mo bevogtigt, vormt een klein Meir van een myl in den omtrek , op de breedlie en laagfte plaats der Valeie ; zy komt 'er voorts,weder uit om zich in twee armen te verdeelen , omringende een klein vermaaklyk Eiland , en vormende door derzelver vereeniging een nieuw Meir van dezelfde grootte als het eerfte. Aan 't hoofd van deeze , in het afhangen eens heuvels , is het Kasteel van Pufiano gelegen. Van eene hoogte ziet men de geheele Valei in de langte over; de heldere wateren in 't zelve ftroomen ;men ademt 'er de frisfte lugt ; het gezigt weidt langs de vrugtbaare boorden , amphitheaters wyze oploopende , en verliest zich in 't Zuiden , in de vlakten van Lodejan, waar dc Adda kronkelend door loopt. Daags naa myne aankomst, deedt de Heer black. . . .my deel neemen in eene zyner gewoone uitfpanningen ; hy bragt my., met het aanbreeken des dageraads , op eene hoogte , door een bosch kastanje-boomen befchaduwd , van welke de geheele vlakte der Valeie zich aan ons oog opdeedt. De eerst te voorfchyn komende zonneftraalen verlichtten de terugkaatzende toppen der Alpen , het overige van den gezigteinder was nog bedekt. Allengskens vergrootte , daar de fehaduwen weeken, het tooneel ; het. licht fcheen door de openingen der Alpen, en leverde duiC 3 zen-  is* HET GRAFT2KEN zenderlei aartige tafereelen van licht en donker op : de lugt was zo zuiver als het water van 't Meir, 't geen fchaterde van den fcherpen toon der Watervogelen; verfcheide watervallen ftortten neder langs de bemosehte afhellingen der heuvelen. Met één woord { de Valei, de Oevers der Meiren , met de aanliggende Weidlanden en Velden , de aangelegde Boomgaarden , de Bosfchen , de hier en daar (taande Vrugtboomcn, de Landlieden , de Beesten, de Dorpen in 't verfchiet, icheenen één grooten Hof uit te maaken , aangelegd tot vermaak van den Eigenaar des Kasteels. De Wynftokken bedekten de opgangen der heuvelen, wier toppen met Heestergewasfen en Kastanjeboomen begroeid waren. Op eiken voetftap deedt de rïgting der Valei en der Bergen het tooneel veranderen; hier boden de boschjes van een fomber groen een Landfchap aan, by den voet eens watervals ; daar bedekten aangebondene Wyngaarden de fchamele hutten der Landlieden ; ginder hadt men geurige wandelpaden met Limoenboomen ., welker vregten de takken deeden buigen ; en het oppervlak des Meirs kaatfte een verfchiet te ruggc.'t geen nu eens romanesch , dan eens boersch , cn dan weder volftrekt wild was; grootschheid , rykdom en wellust vereenigende. Kunst hadt niets te doen in een vcrblyf, waar de Natuur alles gedaan hadt. Haare cieraaden zouden mismaakt hebben, 't geen zy met geene mogclykheid konden verfraaijen. De Ridder bezat goeden fmaaks genoeg om deeze plaats, zo betoverend , geheel onopgefmukt te laaten. „ Onze gebrekkige naa,, maakzels van Landfchappen", liet hy zich eens hooren,„onze „ grillige verbeeldingen van dezelve, onze onbezielde becldwer„ ken, de fteenhoopen welke wy in onze Lustplaatzen aanliggen „ en rotzen noemen, onze kleine fiïngerlaantjes , waar langs „ men geduurig op 't zelfde uitkomt ,onze fchraale watervallen, „ al die armoedige rykdom, al dit kleine van verwilderde vcr„ beelding, voegt aan Landen , waar de natuur zonder bewce„ ging, zonder grootheid en zonder vcrfchcidcnhcid , i<; • „ vullen, het ledige vak eens landfehaps aan, doch fcheppen „ 't zelve niet; men heeft Bouwkundigen, Beeldhouwers cn „ Tuinlieden noodig, om dc fchraalheid van den grond en'het „ gebrek van gezigten te vergoeden. Engd/cke, Franfche, ChU neejche of 'lurkjche Tuinen, zyn in een flegten fmaak, cn 't „ is de ydclhcid zelve, de groote werken der natuure in 't „ klein te willen naabootzen". Niets anders hadt de Ridder gedaan, dan rondsom zyne wooning eenige meerdere gefchiktheid te maaken dan de Natuur aanboodt, doch hy hadt geen tyd verlooren in op kleinigheden te letten, noch de onderrigtingen noodig gehad van onze aanleggcrs van Lusthoven; alles was op zyn plaats, en moest 'er blyyen. Eene zyner geliefdfte wandelingen was na het Meir, waar het Visfchen, doorgaans van overvloedige vangst gevolgd, ons eenige mwen van den dag bezig Weidt. Onder eene zo zagte lugt-  OP HET EILAND JgNNINGS. 39 lugtltrcék cn fehooner hemel, is de koelheid des waters noit lastig of fchadelyk voor de gezondheid : het water der Meiren van Pufiano , gezuiverd door eene bedding van zand een fteen, waar over het in de rivieren loopt, is altoos klaar, en men vaart 'er verrukkelyk in de fchaduw der Acaciaas aan den oever geplant. Wanneer wy in ons Vischfchuitje" voeren,kliefden onze riemen het water zonder dat het troebel werd, en niets dan een heldere ftreep duidde onzen voortgang aan. Veelmaalen hadden wy reeds de beide Meiren , en de Kanaalen, die een tusfchen beiden liggend Eiland vormen, bevaaren, zonder dat de Ridder nog voorgellaagen hadt op het Eiland, met zeer digt geboomte bezet, aan land te flappen, fchoon de hette van den dag ons uitnoodigde om in dui lommer ons te verfrisfen. Omtrent eene maand daar geweest zynde, trok dit myne aandacht; ook had ik opgemerkt, dat de Ridder, alle morgens, even als op den morgen van myne aankomst, uitging, welk weer het ook mogt weezen. Nieuwsgierig om hier van het oogmerk te ontdekken, bemerkte ik dat de Ridder beflendig den weg nam na dit Eiland, 't Geheimzinnige van dit bcdryf* trof my dermaate, dat ik 's anderen daags de vryheid gebruikte om myn Gastheer te verzoeken , dat hy my wilde brengen op die plaats, van welke by my met Zo veel zorgvuldigheids verwyderd hadt. „ Vergeef my", was zyn antwoord, „ myne agterhouden„ heid: de wetten der Gastvryheid hebben ze my opgelegd. ,, Ik heb u derwaards niet gebragt, op dat gy geen getuigen „ zoudt weezen van myne droefheid: daar zyn de gedagtenis„ tekenen van dezelve: dan uwe hartlyk dcelnecmende Vriend„ fchap verbant myn fchroom. Kom, ik wil u op dat Eiland „ brengen, het verblyf van altoosduurende rouwe: waar ik myn „ leeven zal doorbrengen om boete te doen voor myne misdry„ ven, en het flachtoffer daar van te bewecnen". — Dit zeggende nam hy my by de hand : wy traden in een floepje, en Voeren het cerfte Meir over. Myne voeten waggelden toen ik 'er uit fltipte, gaarne zou ik den oever, werwaards myne nieuwsgierigheid my gedreeven hadt, verlaaten hebben. Eén laan van Populieren bragt ons op het midden des Eilands, waar eene begroeide hoogte was, met hoog opgaande boomen omzet; Wy wandelden dien omtrek rond, volgende in een diep ftilzwygen den loop van een beekje, ftroomende tusfchen rotsbrokken en graszooden: wy kwamen aan een kring boomen, cn voorts by een yzeren hek. De Ridder kreeg een neutel, ontlloot het, en bragt 'er my binnen. Ik was geheel ontroering, en kon myn Geleider naauwlyks volgen: „ Gy zyt", voerde hy my te gemoete, zich alle moeite geevende om zyne eigene ontroeringe te bedekken, „ getroffen! Zie hier de rustplaats „ myncr Egtgenoote, hier zal de Hemel ons ten eenigen dage „ vereenigen". Op dit zeggen bedekte hy zyn aangezigt met C 4 zyne  O het grafteken* zyne handen; de rouw vermeesterde hem, hy viel neder op 't Graf van elisa ; hy bevogtigde het met zyne traancn, terwyl de myne op het voetftuk biggelden, waarop ik was gaan zitten, niet langer in ftaat om het op dc been te houden. Wat bedaard, lloeg ik myn oog op deeze omheinde plaats: een altoos groene haag, binnen het yzeren hek, verborg het Grafteken voor aller voorbygangeren oog: in 't midden rees een Grafteken van zwart marmer, omringd van eenige Syco-mon.es, zonder orde of fchikking neder gezet: een eenvoudig Oplchrift vermeldde den Naam van eliza jennings, de Plaats haarer Geboorte-, haaren Trouw- en Sterfdag. Op 't midden des Grafs was eene opening, door welke een tak van een Perzikboom uitkwam, welks tedere bladeren den voortyd aankondigden. By dit droefheid wekkend toonccl, deedt'de Ridder black myby hem nederzitten op een fteenen bank, op welker rugftuk deeze twee regels van pope Honden: ' Black melancholy fits, and round her throws. A dreath like filence, and a dread repofe. De traanen, die hem nog over de wangen biggelden, afdröogende, nam hy myne handen in de zyne, en voerde deeze reden. „ Myne geboorte gaf my een Naam, Middelen, en een zeer „ aandoenelyk Geitel, drie voordcelen bykans altoos gevaarlyk. „ Myne Jeugd was geheel verwilderd; tot den Zeedienst gelchikt', „ waarin veele myncr Voorouderen zich met roem hadden doen „ kennen, droeg elke wederkomst in Engeland een blyk van „ myne buitenfpoorighcid. Myne ongeregeldheden hadden my „ een naam gemaakt, veragtelyk by braaven; doch dc wereld „ vergaf my alles, en haar voorbeeld verhardde my. Onder„ tusfchen hadt my de dronkenfehap der vermaaken myne oor„ fpronglyke cerlykheid, noch dc beginzels myncr opvoeding, „ gansch bedorven. My, te N , myne geboorteplaats, „ eenigen tyd onthoudende, maakte ik kennis met de jonge „ Juffrouw jennings. Zy was de eerde Vrouw, die my cer„ bied hadt ingeboezemd. Zy behaagde my, zonder nog myn „ hart in liefde te ontltceken: zy bekeerde my zelfster "ik „ baar beminde. Welhaast werd myne liefdrift geweldig, ik „ fprak van trouwen ; myne Ouders wilden het gaarne zien; „ doch de Vader van exisa was niet te beweegen. Hy was „ een braaf en noest Koopman : hy zag de verbintenis zynerDog„ ter met my aan als een fchandvlek. Hy ftelde haar voor, aan „ welke gevaaren zy zich blootgaf; myn zwervend lecven, \ „ geen my fteeds verwyderde; myne oude driften wederkecren,, dc, naa het bedaaren van myne eerlie hevigheid; hv fchildcrde „ haar af het deerlyk lot eener jonge Vrouwe, vèrajjj cn verlaa- „ ten,  op het eiland jennings. 41 „ ten, bezwaard met alle de lasten des Huwelylcs, zonderde „ zoetigheden daar van te fmaaken, en voor haar leven verbon„ den aan een losfen Knaap; een liefde die van haar kant in haat „ zou veranderen, dewyl zy my onmogelyk kon hoogagten. „ Wanhoppig en den geweldigen aart myns characters volgende, ,, Helde ik voor, haar te fchaaken en ondanks haare Familie te „ trouwen. Dit denkbeeld kwam haar fchriklykvoor, de Vriend„ fchap tot haar Vader hadt de overhand op eene eerst opkomen„ de Liefde, en myn aanhouden was vrugtloos. Doch myne „verkleefdheid aan haarwas zo opregt, myn wanhoop, als ik „ haar zou moeten derven, zo ontroostbaar,dat met den tyd de „ befchroomdheid van Juffrouw jennings weck. Ik beduidde „ haar, dat haar Vader, op dc blykbaarbeid myncr leevensver„ andennge, van andere gedagten zou worden; zy was ongc„ lukkig genoeg om my te gelooven, en half dood van ontroc„ renisle verliet zy haars Vaders huis om my na Schotland te „ vergezellen, waar Mr. howel ons in den egt verbondt. „ Ik had alle moeite om elisa te wederhouden van'tot. haar „ Vader weder te kceren, en vergiffenis te verzoeken. Deeze „ Hap zou zo vrugtloos geweest zyn , als een Brief door ons „ gelchreeven vol van betuigingen des uiterflen lecdweezens „ De Heer jenkings verklaarde aan den Brenger, dat, indien „ de Wetten zyne Dogtcr aan hem niet konden wedergeeven „ hy haar uit myne armen zou komen rukken. Ik was ver„ zekerd, dat hy zyn woord zou geftand doen. Elisa beefde „ voor een interne, 't geen my tot Vadermoord zou kunnen „ vervoeren. Om dit alles te voorkomen, haken wy na 't „ Vasteland over, cn ontweeken de wraak van eenen Vader „ hem in zynen ouderdom aan de wanhoop overlaatende. ' „ Een leeven, zo vol hevige gemoedsbeweegingen, hadt de „ gezondheid myner Egtgenoote gekrenkt, 't Was niet meer in mv „ ne magt,haar geruste dagen te fchenken; doch ik was haar alles „ vcrfchuldigd. 't geen best de plaats daar van kon vervullen „ De lugtflreek van Itahe lïrookte wel met de tederheid haarer „ gellcltemsfe: dit Landgoed was te koop, de bekoorelykheid „ der ligging bepaalde ons het te koopen, en hier ons verblvf „ te neemen. De eerile bezigheden van het betrekken eener „ nieuwe woonplaatze , dc vermaaken des Landlevens, de gc„ zondheid van deeze Oord, dc feboonheden zich allerwegen „ opdoende,herrtclden cenigermaate het kwvncnd leeven van ,, EtisA. Zy hoopte welhaast Moeder te worden, en dat de „ geboorte van haar Kind dc gedagten van de harde canftan- „ dighedcn,waar m het ter wereld kwam, zou verzagten „ Helaas! dc Vadcrlykc vloek volgde ons in deezeYtrccken „ Elisa beviel van eenen dooden Zoon, cn de fchaakcr der „ Moeder was dc eenige Trooster die deeze ongelukkige over„ bleef. Zints- dit tydliip verdween alle de bekoorelykheid „ van dit verblyf. Myne Egtgenoote nam zigtbaar af. liet denk-  42 IKT GRAFTEKt N „ denkbeeld van een Vader, wiens tedere liefde nooit bezweek „ dan op het oogenblik, dat zyne Dogter zich onwaardig aan,, (telde, die de Vriend, de Onderwyzer, haarer jeugd geweest „ was, die haar tot Deugd cn Geluk gevormd hadt, in een „ hooggeklommcn ouderdom, Weduwnaar en Kinderloos. „ Dit mismoedig maakend denkbeeld fchcurde het hart van „ elisa ; haar haare ondankbaarheid verwytende. Haare knag„ gingen bragten klagten voort, die haare beangstheden en dc „ mv'ne vermeerderden: alle onze lecvcnsoogenblikkcn werden. „ daar door vergiftigd, zelfs het Engelagtig Character van tLi„ sa leedt 'er by: geen vertrouwelyke uitboezemingen van het „ hart meer, de gezamentlyke wandelingen hielden op; wyver,, borgen voor elkander onze traanen: myne Egtgenoot, om „ dat ik de Man niet was, die de haare deedt vloeden: ik, „ om dat ik de fmerte, welke haar verteerde, door myne fincr„ te niet wilde vermeerderen. Heimlyk, inwendig _ was dus „ ons verdriet, en wy door onze dwaalingen onaflchcidclyk „ van elkander geworden, ontweeken elkander. „ Om een toeftand, zo drukkend, te verzagtcn, en ware het „ mogelyk. geheel te verbeteren, zag ik geen ander middel dan „ de'party te kiezen om met elisa na Engeland over te fïeeken, ,, en eene nieuwe pooging te doen op het hart van den Heer „jennings. Maar, deeze Grysaart, gereed om zyne Dogter „ vergiffenis te f henken, hadt my daar in niet begreepen. Hy „ vorderde , dat elisa in 't Vaderlyke Huis zou wederkceren. Had „ ik die ongelukkige aan zichzelvc ovcrgelaaten, ik tvvyfel niet „ ofzy 2oü my aan de Kinderliefde hebben opgeofferd: de heer„ fchappy dier Liefde is onvernietigbaar in een welgefteld hart. , Dc onveranderlykfte onzer verknogtheden is die, welke wy , het eerfte gevoelden, die de Natuur zelve ons heeft mgeboc" zemd, en verfterkt is door de weldaaden ons in onze Kinds" heid bewcezen. Een heilig en teder begrip van pligt, tot welker volbrenging het geweeten ons, met eene omzettende " ftem, roept, te midden van het oproer der Driften. Jk vrecs" de voor dit uitwerkzel, cn te weinig edelmoedig om het be- fluit vanKLisAte verteken, rukte ik haar ten tweeden maale '! uit de armen haars Vaders. De Heer j nm gs (lelde niets legen mynen wederftand te werk: alleen zondt hy zyne " Dogter eene groote fomme gelds en haare kleinoodien, en gaf een Knegt, die van haare geboorte af by hem gewoond hadt; " deezen beveelende zyne jonge Mecstcresle te volgen, waar !', heen ik dezelve bragt". By ons overtrekken van Saint Benard, zyt gy getuige gefeest van elisa's droefgeestigheid ; gy zaagt op haar eelaad de trekken van hartzeer, dc tekens van teering: deeze vermeerderden naa onze wederkomst te deezer plaatzc. Ondanics het voordeel der Lugtsgeftelwmisfe , ondanks alle pofigingen der Ccretskunde, ondanks myne Gebeden, gaf royne armeEgtgeV"-''^J noote  op het eiland jennings. 43, noóte in haar éénentwintigfte jaar den geest, in de armen haars moordenaars. Eer zy ftierf, liet zy den ouden john by haar bedde komen; zy reikte hem een Brief over voor zynen Heet; hem belastende haaren dood haar Vader bekend te maaken, dien te vermelden haar berouw, haar lydcn, en te beweegen om my zyne vriendfehap te fchenken, en te troosten in de ongelukken , welke ik hem had toegebragt. „ Wanneer de tyd gekomen was om de laatfte eere aan te doen „ aan myne overleedene elisa, welker kamer ik, zints haar fierla ven, niet verlaaten hadt, viel ik in zwym ; hier op volgde een „ vlaag van eene allerheftigfte droefenisfe. Ik deed alle de toebe„ reidzelen ter begraafenislè ftaaken, beval het lyk te balfemen , „ en zette de kist onder myne Piano -forte, Nagt en dag drukst t$ ik de klavieren van dit fpeeltuig 't geen in myne verbeelti ding de ftem van elisa gaf, en my de Stukjes herhaalde n welke ik zo dikmaals uit haaren mond hoorde; dan eens » dagt ik dat haare fchim na my luisterde. In die ver- ,1 voeringen van droefenisfe, heb ik deeze plaats laaten vervaar„ digen. Aan het Eiland den naam gegeeven van de ongeluk-, „ kige, die onder deezen lommer rust. Die Perzikboom heb ». ik, met eigen hand, op de plek, waar zy begraaven ligt, ,> geplant. Alle morgens bezoek ik dien boom , alle morgens. tt belproei ik denzelven. Ik zie hem ;Opgroeijen uit de asfche ,> van elisa , zy herleeft in tak en blad, en de eerfte Perzik, ,, die dezelve voortbrengt, is voor denHeer jen'Mngs. Wanneer „ ik die pluk zal ik hier alle de Vaders der Huisgezinnen in „ deezen flreek doen zamen komen, zy zullen getuigen .zyn „ myner boetedoening voor de beledigingen , het heilig gezag' „ der Natuure aangedaan, en deeze plegtige Dag zal een Ge„ dagtenisfeest van myne dierbaare elisa weezen". Dit aandoenlyk Feest is in den Jaare 1777 gevierd. Het Eiland, het Grafteken, de Perzikboom, alles is nog in volkomen ftaat. Reizigers, die Lombardie bezoeken, ik bid u reis dat Gewest niet door, zonder het Eiland Jennings te bezoeken,  4$ AAïJMERKELYK VOORBEELD VAN BROEDERLIEFDE. AAMvlERKELYK VOORBEELD VAN BROEDERLIEFDE. "T\oor toedoen van den braaven Generaal elliot, den moedi^ gen verdediger van Gibraltar, waren veertien Engel/riten, door een Algerynfchen Kaper genomen, en daar opgebragt, verlost: een deezer gaf een zeer aandoenlyk blyk van Broederliefde. Onder de Gevangenen bevondt zich een Jongman joh.v wil» liams geheeten, in 't eerst tot zeer harden arbeid verweezen, doch vervolgens vryheid verwervende, om dagelyks eenige lïuren 'te wandelen, ontmoette hy een ouden Broeder, dien hy zints langen tyd dood geagt hadt , en zints twaalf jaaren in Slaavemy zugtte. De ongedaanheid van zyn gelaad en ftyfheid zyner leden droegen getuigenis van het veelvuldige leed door hem uitgedaan. Die herkenning hadt aandoenlyk tedere gefprekken dier Broederen ten gevolge. Op dien tyd, dat de veertien Engelfche Slaaven hunne vryheid dorden te bekomen, vervoegde de jonge williams, het niet kunnende dulden dat zyn veel ouder Broeder in dien beklaagenswaard igen daat, reeds zo lang beleefd, zou blyven, tot hem met deezen voorflag. „ Myn Broeder! uw gantsch geitel is verzwakt, door „ den arbeid en moeite in de -Slaaverny uitgeftaan, ik ben „ jong en fterk, neem myn plaats, en geniet de vryheid welke ,, men voor my en myne Makkers verworven heeft, ik zal »» my getroosten den zrbeid, dien gy dus lange gedaan hebt. „ voort te zetten. Indien het gode bchaage dat gy in de armen „ uwer Vrienden wederkomt, of u middelen te geeven te my„ ner verlosfinge, hou ik my verzekerd welhaast met u ia „ Vryheid te zullen weezen". Naa een lange weigering nam de oude williams het aanbod zyns jongeren Broeders aan.cn dc nieuwe Meester aanvaardde, met veel gretigheids, eene hem zo voordeelige ruiling.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN , KONSTEN EN WEETENSCHAPPBN JSETREKKELYK. DE VOORDEELEN DER KEUEN- EN OORD' ELKUNDE. (Ont'eend uit de Lectures on RlietoHc and the Bel es Letters, of huoh hi..a1r, Hoogleeraar iu de Redenkunst e \ Iraaye Letteren op de Unirerfiteit van Edenburg.) T>y alle vólken, in een befchaafden ftaat, worden Taal, JJ StyJ en Opftel, met alle zorgvuldigheid , beoefend ; en de oplettende waarneeming daar van mag aangezien worden als een zeker en onfeilbaar merkteken van de vordering der Maatfcunppye tot het tydperk der volkomenfte befchaafdheid. In overeenkomst bier mede bevinden wy, dat, onder alle befebaafde Volken van Europa, de Taal' oefening en Welfpreekenheid behandeld zyn als ftuk'ken van aangelegenheid, en een goed deel heilagen hebben in de plans eener wel ingerigte Opvoedinge. Schoon de voordeden der Reden- en Oordeelkunde het grootst zyn voor alle de zodanigen, die amptshalven geroepen worden om iets in Gcfchrifte op te Hellen,of by monde voor te draagen; zullen deeze ook aanmerkelyk moeten gerekend Worden voor hun,wier omftandigheden deeze Weetenfchappen fchynen te kunnen misfen: indien zy a'iders eenigen toeleg hebben om hun fmaak te verbeteren , omtrent het geen zy leezen of hooren , en beginzeis te verkrygen , die hun in ftaat (tellen om voor zichzelven te oordeelen over dat gedeelte der Letterkunde, 't welk doorgaans den naam van Franije Letteren draagt. Wat de eerstgemelden betreft,die,ingevolge van hunnen leevensftand, zich in de noodzaaklykheid bevinden, om hunne gevoelens aan anderen voor te draagen, is het ten vollen klaar, dat 'er eenige voorbereidende oefening vereischt wordt, ter bereiking van 't einde, 't welk zy beoogen. Klaar, aangenaam, zuiver, met bevalligheid en klem, te fchryven of te fpreeken, is van het grootfte aanbelang voor allen, die op een der beide wyzen zich in 't openbaar moeten ' vertoonen. Want, zonder die volmaa- II. DEEL. MENGELW. NO. 1. D kin-  50 DE V00RDEFLFN kingen yerkreegen te hebben, kan niemand regt doen aan zyne eigene begrippen: hoe veel kundigheids, hoe veel voorraads van goed verftand hy moge bezitten, zal hy van die opgelegde fchatten zich min kunnen bedienen, dan hy, die flegts de helft daar van opgedaan heelt,maar het vermogen bezit , om 't geen hy leest, op eene voeglyke wyze,ten toon te fprciden. Deeze volmaakingen zyn niet van die foort, dat wy ze geheel en al aan de Natuur verfchtüdigd zyn. De Natuur heeft, in detdaad, eenigen zeer voordeclig in dit opzigt onderfc%idcn, en, boven anderen, ryk begunftigd ; doch , ten aanziéli van deeze talenten, even als omtrent de meeste andere, welke zy uitdeelt, veel overgelaaten aan 's Menfchen eigen werkzaamheid en vlytbetoon. Zo zeer in 't oogluopende zyn de uitwerkzels van ftudie-, en verberering daar door in elk gedeelte der Welfprèefcénheid, geweest; zulke merkwaardige voorbeelden hebben wy opgedaan van Perfoonen, die, door vlyt,het gebrekkige der Natuure te boven kwamen en overwonnen, dat het, onder de Geleerden, langen tyd in gefchil gehangen heeft, of de Natuur dan de Kunst het meeste toebrengt om in fpreeken en 1'clfryven uit te lïeeken. Wat de wyze aanbelangt, op welke de Kunst best byftand kan bieden, tot het bereiken van dat einde, moge men in gevoelen verfchillen. Ik vermeet my in aeenen deele , te beweeren, dat de enkele Regels der Redenkunlte op zichzelve, hoe volmaakt ook opgelle'd, genoegzaam zyn om een Redenaar te vormen. —- Veronderlteld, dac iemand ceu goed en gunllig Vernuft van de Natuur ontvangen hebbe, dan zal de vordering grootendeels meer afhangen van zyne byzondere bevlytiping, dart van eenig Sielzel of Onderwys, 't geen hem kan gegeeven worden. Maar men zal, met dit alles, moeten tbèïtemmcn, dat, fchoon Regels en Oiidenigtingen alles wat vereischt wordt niet kunnen doen, zy, nochtans, veel kunnen doen, 't gren met de daad hoogst nuttig is. Zy kunnen, 't is waar, geen Vernuft inlrorten; doch 't zelve beftuuren en bylland verkenen. Zy kunnen fchraalheïd niet veranderen in vrugtbaarlieid; maar de overtollige vrugtbaarheid bcteu. gelen. Zy wyzen de gefchiktfte voorbeelden van naavolging aan. Zy brengen ons de voofnaamlle fchoonheden, die onzer beoefenende befchouwing waardig zyn, onder 't oog, zo wel nis de grootfle misdagen die vermyd moeten worden. Zy ttrekkea, daardoor, tot het verligten van  DER REDEN- EN OORDEELKUNDE. $i van den .Smaak, en om het Vernuft .van onnatuiirlyke af. wykiugen af-en in- een behoorlyk kanaal le brei gen. En, 't geen met kan baaien om uitlteekend groote werken te doen gebooren worden , kan ten minden dienen om het begaan van grove dwaalingen te voorkomen. Alles, wat de beoefening van Wellpreekenheid -en de kunst van Opdellen betreft, verdient te meer onze aandagt, om dat zulks in een onmiddelyk verband (laat met de verbetering onzer verftandige vermogens. Want men kan niet lochenen,dat, wanneer wy, op eene gepaste wyze bezig zyn om iets op te Hellen ^ wy onze Rede aankweeken. VVaare Redenkunst en gezonde Redeneerkunst zyn zeer na aan elkander vermaagfchapt. Als wy ons toeleggen om onze gedagten eigenaartig te fchikken en uit te drukken, leeren wy teffens naauwkeurig denken en fpreeken. Door onze gedagten in woorden uit te drukken , begrypen wy ze altoos orvdcrfcheidener. leder een die de rninfte kennis aan opllellen heeft,weet, dat, wanneer hy zich verkeerd omtrent eenig onderwerp uitdrukt, wanneer zyne fchikking der denkbeelden zonder zamenhang wordt, en zyne uitdrukkingen verflaauvven, de ge. brekiykheden in zyn' ftyl bykans altoos t'huis kunnen ge. bragt worden tot zyne onvolkomen? bevatting des onder. werps: zo naauw is het verband tusfchen onze Gedagten en de Woorden, met welken wy dezelve bekleeden." Deftudie, om iets op te ftellen, ten allen tyde van aanbelang, heeft een byzonder gewigt gekreegen van den Smaak en Zeden der tegenwoordige Eeuwe. Eene Eeuw, waar in de verbeteringen , in alle foorten van Weetenl'cliap met veel yver zyn voortgezet. Men heeft op alJe Vrye Kunften een aandagtig oog gevestigd; en op geen een aandagtiger dan op de fchoonheid der Taaie, de bevalligheid en fraaiheid in alle foorten van fchriften. Het Oor is verfynd, het kan niet meer het ruwe, het ongefchikte , het onbefchaafde veelen. Elk Schryver moet na eenige verdienden, in wyze van uitdrukken zo wel als in denktrant dingen, als hy geen .gevaar wil loopen van ver« agt en agter de bank gefchooven te zullen worden. Ik wil niet ontkennen, dat de gefleldheid op kleine fraaiheden, de oplettenheid op de mindere cieraaden des opllels , tegenwoordig al te zeer de overhand genomen hebben. Ik geloof veel eer, dat men tot dit uiterfte te veel overlielt, en dikmaal meer bezorgd is om den ftyl te be. fdiaaven , dan om denzelven door bondigheid van geD a dag-  52 DE VOOUDEELEN dagten, Hevigheid en Idem te geeven. Nogthans omritast hier uit eene nieuwe rede, om zich op het beoefe. nen van goede Opftcllen uit te leggen. Wordt het gevorderd dat men niet gebrekkig is in fraaiheid en cieraad. op een tyd, dat deeze zulk eene waarde wordt toegekend , het is des te noodiger het vermogen te verkrygen, om valsch van waar cieraad te onderfcheiden, ten einde men niet medegeileept en omgevoerd worde in dien niaairtroom van een valfchen en beuzelenden Smaak,-die nimmer mist de ongeoefenden weg te rukken. De zodanigen, die de Wellpreekenheid nimmer in haare beginzelen beoefend, of aanleiding gehad hebben, om op de waare en manlyke fehoonheden eener goede fchryfwyze te letten, zyn altoos gereed om zich door den valfchen glans v.ui enkelen woordenpraal te laaten betoveren, en, wanneer zy in 't openbaar fpreeken of fcbryven, bezitten zy gedi anderen maatltok om zich naar ie fchikken, dan t welk in hun tyd, gewoon en volksfmaakend is, hoa liegt, hoe valsch, hoe hedorven zulks ook moge weezen. Doch laaten wy, daar veelen niet ten oogïnerke hebben in 't openbaar te fpreeken, of als Schryvers ten voorfdiyu te treeden, nu nog kortlyk nagaan, welke voordeden wy van de Reden- "en Oordeelkunde kunnen' trekken.^ Deeze zyn voor hun niet zo. zeer een beoefenende Kunst , dan wel eene befpiegelende Weeterifchap, en dezelfde Lcsfen, welke anderen hulp verkenen in het opfteltan, zullen hun byftand vèrfchaffen in het beoordeeJcn van, en fmaak vinden in, de fehoonheden der Opltellen , welke zy leezen of hooren voordraagen, 't geert een Vernuft in ftaat (telt om iets wel uit te" voeren ,& zal de fmaak bekwaam maaken om regtmaaiig te oófdeelen. Gelyk men de Redenkunst zomtyds geoordeeld heeft alleen te beftaan in eene fchoolfche beoefening van woorden, Ipreekwyzeu en fiylvorming', men heeft de Oordeelkunde befchouvvd, als een Kunst, alleen gelegen in het vinden van misüageri; cn de koele toepasfiro* van zekere Kunsttermen, waar door de Menfchen afgerigt worden, om, óp eene geleerde wyze, te berispen en te laaken. Maar uit is de Oordeelkunde der Schoolvosten alleen. Waare Oordeelkunde is van eenen veel édeler aart, cn de nfitammcling van gezond Verttand en verfynden Smaak. Zy dingt "er na om een regtmaatig oordeel te vellen over de wezenlyke verdienftcn dcrSchryveren. Zy bevordert het aangenaam gevoel van derzelver fchoon-  DER REDEN- EN OORDEEL RUN DE. 53 fehoonheden, terwyl zy, ten zelfden tyde, ons behoedt voor die blinde en ingewikkelde hoogagting, die hunne fehoonheden en gebreken onder een vermengt. Zy leert ons, niet téa woord, niet oordeel ie pryzen en ie laaken, -en de menigte niet blindcling te volgen. In eene Eeuw, waar in de Werken van Vernuft en Letterkunde, zo menigmaal, de ttoffe tot onderhoud opleveren; waar in een ieder zich voor ICunstregter opwerpt, en wy naamvlyks deel kunnen neemen in eene befchaafde verkeeriug, zonder tefFeus ons tot oordeelvellingen van dien aart in te laaten, zullen oefeningen van deeze foort, ongetwyfeld, eenig aanbelang ontlecnen van 't 'gebruik, 't welk wy daar van kunnen maaken, iu het veifchaffen van lïuife ten onderwerp van gefprek in befchaafde gezelfchappen, en daar door ons in (laat te Hellen, om ze met genoegen , en op eene voeglyke wyze , by te woonen. Doch het zou my gevoelig fmerten , indien wy de verdienften der Reden- en Oordeelkunde, op geen vaster en ten wezenlyken gebruike nuttiger gronden,"konden doen rusten, dan die enkel of grootendeels beftaan in het maaken van vertooning. De beoefening van den Smaak en van gezonde Oordeelkunde is, met de daad, eene der bevorderlykfte bezigheden voor het Verftand. De beginzels van gezond verftand toe te pasfen op Opftellen, die; zy in gefchrift leezen, of in 't openbaar hooren; het onderzoeken wat fchoon is, en waarom het den naam van fchoon mag draagen; ons zelve bezig te houden met het nauwkeurig onderfcheiden van 't geeif fchynfchoon eri bondig is , van 't geen een gemaakt of natuUrlyk cieraad mag heeten, moet zeker ons niet weinig voordeels aanbrengen in het gewigtigst gedeelte van alle Wysbegeerte, het gedeelte, 't welk de kennis der Menschlyke Natuuré betreft. Want dusdanige" nafpeuringen zyn zeer na verwant aan de Zclfkeunis. Zy leiden ons noodwendig op tot het nadenken over de werkingen der Verbeeldingskragt, en de beweegiugen van het Hart; en vermeerderen onze bedrcevenheid met eenige der fynlte aandoeningen, welke tot onze gefteltenisfc bchooren. Men mag hier nog by voegen, dat de Oordeelkunst, en daar mede gepaarde beoefening der FraaijV Letteren, het byzouder voordeel heeft, dat dezelve onze Rede verfiert, zonder dezelve af te maiten; dat ze ons opleide tot fchêrpzinnige, maar geen vermoeiende, nafpeuringen, tot liet diepe, maar niet tot het droogë en af'getrokkene;. zy D 3 itrooit  54 DE VOORDEELEN DER. REDEN- EN OORDEELKUNDE. drooit bloemen op het pad der Weetenfchappen; en terwyl zy den Geest in zekere maate ingefpannen en werkzaam ' houdt, ontheft zy dien teffens van ciieu meer vermoeienden arbeid, waar aan dezelve zich moet onderwerpen, tot yerkryging der noodige Geleerdheid, of de nafpeuring- ■ van afgetrokkene Waarheden. waarneming, van eene zeldzame Hernia Ventralis. Door j. heller, Mcd. Doctor, en Cliirurgyn Major. D. W. ... Soldaat, onder het eerde Battaillon. van den Generaal Major Baron van brakel, oud omtrent zeven en twintig jaren, van een Phlegmatic en ongezond geitel, vertoonde my, in het begin van December 1786,een gezwel,ter grootte van een Kiviets Ey, geplaatst op de Linea alba, omtrent drie vingeren boven den Navel. Welk gezwel, twee dagen te vooren, met zwaar hoesten , was te voorfchyn gekomen, en door den Lyder verfcheiden reizen ingebragt, wanneer het op de minlte beweging, en vooral onder het hoeden, wederom te voorfchyn kwam. Dit gezwel kwam my voor een Enterocele te zyn, ■welke door een fcheur — of Breuk in de Linea al- ba, ter lengte van 1} duim, was ontdaan. Naar de Hernia te hebben ingebragt, 't welk vry ge■ makkelyk was, lei ik een verband aan, gelyk men by een Exomphalos gewoon is. Intusfchen vervaardigde ik een leeren Band, voorzien met een Pop van Kurk , gefchikt naar de plaats der Breuk. Waar door de Hernia, tot nu toe, volkomen is ingebleven. Het is ni°t vreemd, op onderfcheiden plaatfen van het abdomen, Breuken waar te nemen. De meeste Schryvers welke over deze doffe gefchreven hebben, maken 'er gewao- van. Dan gewoonlyk onderdek men, eene voorafgegane wonde, of verzwering op de plaats der Breuk. Waar door, deze plaats verzwakt zynde, de darmen, en het Net üitfehietén, en een Breuk maken ; zelfs vind men, by de Schryvers (*), voorbeelden van Buikbreuken, (*) Leitre, Hifl. de VAcad. Roy. des Sciene. tArm. 17 \4. p»?* 259-  waarneming van eene zeldz. Hernia Ventralis. 55 ken alwaar deze oorzaken niet waren vooraf gegaan. Dan het is zeldzamer, een Hernia te ontmoeten in de Linea alba, vooral, wanneer men die uitzondert, welke dtgt by den Navel ontdaan, en dik wils , voor een Lxomphalos aangezien worden. > Het is waar, men vind by de Schryvers voorbeelden van Breuken in de Linea .alba, welke veroorzaakt waren, door een verzwakking van deze witte dreep (*), of vaneenwyking van de Musculi Recti (t), dan, hoe_ veel deze verfchiUeu van die, welke ik befchryf, zal uit het bovendaande konncn gezien worden. Eene verdere uitweiding over deze nolle heb ik onnodig geoordeeld, vermi.s ik voorgenomen had, deze waarneming eenvoudig te befchryven, zo, en gelyk, als ik dezelve" heb waargenomen. $kh 1 b. sandifort, Gencesk. Vcrh. I. Deel, pag. 358. Petit', Traité des Mal. Chir. Tom. 11. pag. 243 jusqu'a 405. (*) Prtit, L. C. (t) Saratier, Traité Complet d'Aaat. Tom. I. pag. 254. antwoord , op de proeve en gedachten , over het onderscheid der zwaarte van de lichaamen, by den dag en 11y den nagt. Aan de Heeren Schryveren der Nieuwe Algemeene Vader* landjche Letleroef wringen. weledele heeren! De Proeve en gedachten , in UE. Mengelwerk van het Eer/Ie Deel, No. 12, op pag. 512 en volgende, " «'deezen hebbende; en aangemerkt de uitnodiging die daar by gevoegd is, maakte ik het volgend Antwoord " gereed; liet zou my aangenaam zyn,het zelve inUEds. II geacht Maandwerk geplaatst te zien. Blyve inmiddels , Wel Edele Heeren'. U Wel Eds. DW. Dienaar, I3R fisv h:'.d '.<• ''">(ti',(»rw sn ro .tvm" » uttsp" 1. , >-,i . ,M-.b:...*.-a^.-S«^J3fi.'l L. 17 Deccmoer. 1786. Het D 4  5* ANTWOORD, OP DE rnOÜVE Het komt my voor dat de opgegeeven Vraag, ontkennend moet beantwoord worden; zie hier waarom. Het is' bewezen , dat, zoo verfcheide Lichaamen, om een Middelpunt, langs dc omtrekken van Cirkels, in den zelfden, tyd bewoogen worden, de Centerlchuwende ktaèL ten in dezelfde roeden zyn, als de afftnnden van ditiVJiddelpunt. Zoo derhalven drie Lichaamen A, B en C, om het zelfde centrum M, in een zelfden radius draaijen, op de Aftanden, by voorbeeld MA =50, MI5-6o, en MC =70, San moet volgen, dat de Middelmmtsvliedende kragten van A,- B en Czyn in reeden als 5, 0 en 7 relpecfiveiyk. Laaten hier de Eenheeden voor voeten gehouden worden, dan zal MA die te voorcn was 50 voeten , trachten te worden 55 voeten; MLi die 60 was, zal poogen te koomen op 66 voeten, (want eevenverie van de Zon verwyderd zyn, en dus eene ,, gelyke centeifchu wende kragt van dezelve hebben'„ moeten dan, by den pp- en ondergang der Zon, dé „ lichaamen niet zwaarder zyn, dan ' op den middag, of 's mindernachts?"En,volgens de Befchouwing van de Middelpuntvliedende kragten alleen, zou men deeze vraag toeltemmeiid moeten beantwoorden, zo als 'uit het voor* gaande ligtelyk is af te leiden. DeProefneeming, om de waarheid of onwaarheid van het Factumzelve te onderzoeken, kon met den gebruikten toeHel niet gefchieden: want een Unftcr, eens in evenwigt gebragt, zal irl dien ftaat blyven, offchoon de zwaarte. kragt  WECfNS DE ZWAARTE DER LICHAAMEN, ENZ. 57 kragt veranderde; hier van kan de reede gevonden worden by'^elk ï-chryver, die de 13eginfelen der Werktuigkunde op - eene wiskundige wyze behandelt. Ook hebben de Heeren van de Franfche Academie , die onder den Poolcirkel en Evennagtslyn de Waarneemingen hebben gaan doen, ter bepaaling van de gedaante des Aardkloots, gebruik gemaakt van den enkelen flinger, als zynrie een werktuig, door welk men , met groote nauwkeurigheid % het verfchil van zwaartekragt kan bepaalen. Dan, om zig hier van een juist begrip te vormen, behoort men reeds een gevorderden trap'van kennis in de Wiskunde boru'kt te hebben. Weshalven het hier de plaats niet is, daar langer by te blyven dildaan. Wat aangaat de gedachten en redenecringen die onmiddelyk op de Proefheemiug volgen: de getallen, daar in gebruikt, zyn vry willekeurig, en als men maar acht geeft, om de aantrekkingskragt van de Zqd evengroot te dellen , als de centerfchiHvende kragt] door de jaariykfche beweeging veroorzaakt, komt liet eveneens voor dfig en nagt uit: zo als elk ligtelyk kan beproeven. Het welk genoeg is, om te toonen, dat men zij vergiffen zou, als men, door dee/.c gelykheid van uitkomllen by nagt en dag, zou willen waarfchynelyk maaken, dat de gemelde kragten in de gedelde evenreedigheeden zouden .daan. - Om de oorzaak van deeze gelykheid der uitkomdeh te ontdekken, gaa men het volgende na. Laat de fpecitike zwaarte van het lichaam, waar door men hier de zwaanekragt moet verdaan, weggelaaten worden, zo als ook de centerlchuwende kragt door de dagelykfche omwenteiirg te weeg gebragt: deeze beide kragten, doen hier niets ter zaake. Het komt 'er alleen op aan, of de centerfchuwende kragt, die zyn oorfprong aan de jaariykfche bcweeging verfchuldigd is,-vernietigd word door de aantrekkingskragt van de Zon. De redeneeriug op pag. 51 5 en 514 onderdek, dat de lichaamen, door de eerde deezer'kragten, by nagt zig van de Aarde met eene pooging 3 trachten te vcrwyderen , en by dag met gelyke pooging te naderen. Voorts word de aantrekkingskragt d r Zon op 3 gedeld , zoo wel by dag als bv nagt, cn dus het verfchil vereffend, dat men vermoed had uit de centerfchuwende kragt voort te koomen. Maar dat dit verfchil geen plaats heeft, is te vooren gezien, en wat de aantrekkingskragt der Zon betreft, op wat wyze dezelve hier werkzaam is, zal eenigzins uit het volgende kunnen blyken. jr D 5 Men  53 antwoord op de proeve Men weet, dat deeze kragt werkt in de omgekeerde reeden van de vierkauten der afftanden, dat is, zoo als vooren genoomen word MA = 50, MBï=6t£, en MC "70, dat de aantrekking van M op A, B, en C verbeeld zal kunnen worden door en ^,77 refpectivelyk; voor deeze gebrookens kan men neemen 1764, 1225 en 900, (want 3s5Tö : B 1764, 1225, en jjVs : Is\0 s 1225 : 900). Laaten de eenheeden in deeze getallen voor lynen gehouden worden, dan heeft men voor de aantrekkingskragt van m op A 12 voeten, 3 duimen; voor die kragt op B, 8V.6 d. en 1 lyn; en eindelyk voor C, 6 V. 3 d. Zoo men nu ook als vooren de 50, 60 en 70 door voeten uitdrukt, zou door de aantrekkingskragt van M, de nfltand MA=: worden 37 V. 9 d.; MB zou worden C51 V. 5 d. n lynen: terwyl op gelyke wyze MC verkleinen zou tot op 63 V. 9 d.; dus is AB, die te vooren 10 voeten was, te rekenen op 13 V. 8 d. 11 lynen, en BC, die te vooren ook 10 voeten was, word nu 12 V. 3 d. 1 lyn. Zou men hier uit niet moeten beduiten, dat de lichaamen des nagts zwaarder zyn dan by dag? en dus dat^ daar de in het "begin opgegeeven vraag enkel een ontkennend antwoord vcreischte, juist het tegendeel plaats heeft, van het geen 'er bedoeld is. Ik zou, tot meerder opheldering, de begrooting der kragten volgens de laattte, Waarneemingen die my bekend zyn, hier gaarne bygevoegd hebben, gelyk ik dezelve reeds met dit oogmerk bereekend heb, ten einde met eenen daar uit de moeijelykheid aan te toonen, die men ontmoeten zou, als men dezelve met directe Proeven wilde bevestigen , of verbeeteren. Maar ziende, dat het antwoord erooter geworden is dan ik verwagtte, heb ik daar van ufo-ezien^ in hoope, dat het ter nedergeflelde voor voldoende" zal gehouden worden. Voor het overige moet ik , weeneus de manier van behandelen, verfchooning vraagen aan de Wiskunstenaars, die dit Antwoord by geval mogten inzien. Ik twyffel niet, of het moet Hun Eds. zeer verveelend" voorkoómeK; maar zy gelieven te bedenken, dat ik •tetracht heb, verftaanbaar te zyn, vonr Liefhebbers die ui de Wiskunde geene vorderingen gemaakt hebben. . AAN-  WEGENS DE ZWAARTE DER LICHAAMEN , ENZ. 5p AANMERKINGEN OP DE VRAAG , VOORGESTELD IN DE Nieuwe silgemeene Faderl. Letteroefeningen, Eerlte Deel, MENG LWERK, pag. 51a. De gevolgtrekking uit de middenpuntfehuwende krachten , veroorzaakt door de jaariykfche en riagelykl'che beweeging der aarde, fchynt my toe uitermaate"zwak te zyn. De middenpuntfehuwende, de middenpunttrekkende en zwaartekrachten moeten wel van elkander onderlcheiden worden. De middenpuntfehuwende krachten worden, in de planeeten en de aarde, altoos vergezeld door middenpnnttrekkende krachten: de eene kracht herltelt de' andere: men kan, over dit onderwerp, de beginfelen der Natuurkunde nazien, befchreeven door den wydberoemden Hoogleeraar musschenbroek , Edit. Leid. Anni, 1739. Cap. XIV. pag. 220. De middenpuntfehuwende kracht, veroorzaakt door de jaariykfche beweeging der aarde, word, als 't ware, gemaatigd,zoo niet ge'ëgalizeerd, en verydeld door de middenpunttrekkende kracht der Zon : van desgelyken de middenpuntfehuwende kracht veroorzaakt door de dagelykfche beweeging der aarde' wordt gemaatigd, en in eene juiste orde gehouden, door de middenpunttrekkende kracht der aarde ; cn gevoMyk offchoon in de richtingen deezer twee krachten, door den jaarlykfehen en dagelykfchen omloop, eenige verfchillende betrekking zoude kunnen plaats hebben,"is dit verfchil nochtans zoo gering, dat het geene zichtbaare uitwerking zoude kunnen voortbrengen, of op de zwaartekracht der lichaamen eenigen invloed hebben. Maar, gefield zynde , dat het eenigen invloed had , fchynt de manier op welke de proef genoomen is, met de theorie niet wel te ftrooken. De Unfrer, zoo wel als de zwaarte daar am hangende, zoude de vermindering van zwaarte beide te gelyk onderheevig zyn geweest, en her een zoo min als het ander eenig verfchil kunnen aanwyzen : by voorbeeld laat het gewicht aan den korten arm van 1 g? z'vn, zoomoet de zwaarte van den langen arm, om evenwicht te maaken eene gelyke zwaarte gehad hebben. Laat de vooronder' ftelde invloed der middenpuntfehuwende kracht de daar aan hangende zwaarte van het gewicht 3 grein' verminderd hebben, zoo moet de lange arm van den Unfter door die zelfde oorzaak, dit gemis van zwaarte ook on- dei-  AANMERKING WEGENS EEN VRAAG, ENZ. dergaan hebben; en gevolgelyk zoude 'er, deeze voorondergellelde oorzaaken gegeeven zynde, echter een evenwicht hebben kunnen plaats hebben; en zulks derhalve ter betooging van het gezochte niets afdoen. Wy mcenen echter als zeker te kunnen ftellen, dat de lichaamen by nagt zwaarder zyn dan by dag. In den Jaare 1735, heeft men,met de beste thermomeeters , op het Obfervatorium te Utrecht waargenomen, dat het verfchil der koude by nagt of by dag omtrent van 8 graden is. Deeze Waarneemingen zyn naauwkeurig en zeker, wy kunnen dit verzekeren, dewyl wy 'er tegenwoordig zyn geweest; zy zyn genomen in de maand van May, hoe veel grooter moet dan het verfchil niet zyn in de Herfst-en Wintermaanden? men heeft ten dien einde de weerkundige tafelen maar te raadpleegen. Is de koude dan zoo veel grooter by nagt, dan by dag, zoo moet 'er eene inkrimping der lichaamen by nagt zyn, by dag eene uitzetting. Gelyk dit door den vuurmeeter, in de Tentamina, aan de Floryntynfche Academie gezonden, ten vollen kenbaar is. Door deeze inkrimping der lichaamen by nngt moet liet volumen kleiner worden, ■ en gevolgelyk de fpecifique zwaarte,, door middel van de kleiner oppervlakte, grooter by nagt dan by dag zyn. Dit kan niet wel door 'middel van een Utifler kenbaar worden, het zoude, door proefiteemingen van vallende lichamen, van eene bepaalde hoogte, in klei of potaard beproefd moeten worden: en als dan is het meer dan waarfchynelyk , by aldien de vereischte naauwkeurigheid werd in acht genomen , dat 'er eenig verfchil van zwaarte befpeurd zal worden, fa, ik maak my fterk, dat deeze verfchillende zwaarte niet alleen by nagt cn dag , maar ook cles Zomers en des Winters, plaats hebben; ten minlien, dit blykt in de vloeillolfen uit het tabelletje van den Heer ejschensmio , gemaakt op het gewigt van een Paryfchen taarlings duim: té vinden in de tweede editie van de beginjelen der Natuurkunde, van den onvergelykelykcu musschknruoek , eer/te Deel, pag. 427 ; alwaar men zien kan , dat dit onderfcheid aanmerkclyk è. Ik heb de vryheid genomen, deeze aanmerkingen van de hand ic geeven, in een nederig denkbeeld, ter 'uitbreiding van nuttige kundigheden; ingevalle van misvatting, wil ik my het oordeel van ervarener zeer gaarne onderwerpen; terwyl ik my ondertusfehen vergenoege met het aansenaame vooruitzicht, dat zy den beminnaaren van Weetenfchappen niet onaangenaam zullen zyn. Leiden 17J87. BE.  gebruik en v0ordeelhn der starrekunde. 6l bedenkingen over het gebruik en de voordeelen der starrekunde. Naar liet Engelsen. ,, TVTebben wy onlangs bonnicastle's Ontdekkingen in „ de Starrekunde onzen Leezeren medegedeeld (*}, ,, de volgende algeuieener Bedenkingen, over het gebruik en de voordeden der Starrekunde ons voorkomende, „ dagten wy geene plaats te moeten onthouden." « * * * De Starrekunde is eene Weetenfchap, die tot de vroegfte Oudheid opklimt, en de bewondering van alle Eeuwen trok. Dichters, Wysgeeren, en Gefchiedboekers hebben dezelve met hunne loffpraaken vereerd. Bovenal zyn de eerstgemelden breedvoerig in hunne eerbetooningen aan deeze Weetenfchap. Onder de Grieken hooren wy homerus, hesioous, en aratus, onder de Latynen lucretius, horatius, ovidius, virgilius, manilius, eucanus en claudianus , haar ter eere zingen. Laatere Dichters van verfcheide Volken, en hedendaagfche, die tot lof der Starrekunde de fnaaren tokkelden, zyn te veel om op te noemen. Op dezelfde wyze hebben de verttandigfre en grootfte Mannen , zo Ouden als Hedendaagfchen , beleden, bekoord te zyn door de fchoonheid dier Weetenfchappe. Het befchouwen van het groot tooneel des Uitfpanzels heeft men altoos aangemerkt als het edelst voorregt van den Mensch. Daar is het xlat wy de wonderen der Almagt ontdekken, en de Wysheid van god in de werken der Scheppinge befchouwen. Geene kundigheid kan door het licht der Natuure verkreegen worden,welke ons juister denkbeelden oplevert van het Weezen aller Weezens, of fterker bewyzen verfchaft voor zvn beftaan en eigenfchappën. „ De Hemelen, zegt de Pfalmist, ver,, tellen gods eere, het Uitfpanzel vertoont zyner han„ den*werk; de dag aan den dag Hort o*ervloedig fpraa- „ ke (*) Zie Ifie Deel, meng. bl. 468, enz.  02 gebruik en voordeelen „ ke uit, en de nagt aan den nagt toont weetenfchappen; $*daar is geen taal waar haare Itemme niet wordt ge. hoord!" Niet alleen is de Starrekunde hoog te fcbatren; dewvl dezelve ons zulke verheevene denkbeelden inboezemt van god, en de werken des allerhoogsten; maar ook de ziel verbetert , de kragt en doordringenheid des Verftands doet aangroeijen: want, door middel van dit Godlyk geleide, leeren wy het beginzel van alle beweegingen der Hemelfche Lichaamen te ontdekken; de voetftappen des Scheppers , mag ik my dus uitdrukken, door de ongemeete gewesten zyns Ryks te volgen , en de verborgene dryfvecren,waar door hy het groot werktuig des Heelals beweegt en regelt, op te fpeuren. Schoon de Starrekunde met geen andere voordeden gepaard ging, zou dezelve een onfehatbaaren dienst aan het Menschdom gedaan hebben, door bygeloovige denkbeelden en ydele vreeze te verdry ven. De Mensch is natuurlyk befchroomd, en fchrikt ligt wegens gevaaren, die hy niet kan voorzien. Eer hy gemeenzaam geworden is met de Natuur, houdt hy de beltendigheid haarer werkingen verdagt, en befchouwt dezelve met angstvalligen fchroom. De geregelde en onveranderlyke orde der dingen boezemt hem eerlang vertrouwen in: dan 'er blyven nog eenige zonderlinge verfchynzels over, die ontrustende uitzonderingen maaken op den algemeenen regel. De eerfte geheele zonsverduistering fchynt dan een volflaage omkeering van het Heelal te dreigen; en de Maan, in eene volle bezwyming, heeft het voorkomen dat dezelve verflonden wordt. De Comeet, met een vuurigen flaart of met vuurige hairen als omzet, houdt men voor een teken van 's Hemels wenkende wraakroede: derzelver verfchyning duidt den dood van Vorften, den ondergang van Ryken, Hongersnood of Pest aan. Dit, hoe veel verlichter tyden wy thans beleeven , was eertyds de algemeene taal des Mensehdoms. De Starrekunde alleen heeft ons van deeze • verfchrikkingen verlost, en geleerd, met een bedaard oog, de Zon- en Maanverdnisteringen, als mede de zeldzaam verfchynende Comeeten, te befchouwen. Starrenwichelaary is eene andere kwaal van zwakke gemoederen , geheel geneezen door de beginzelen der Starrekunde regt te ♦erltaan Tegenwoordig neemen wy den loop der Hemellichten waar, met oogmerk, om, door nuttige ontdekkingen, in onze behoeften ea noodwendig-  DER STARREKUNDE. 63 digheden te voorzien, en niet met het ydel oogmerk om de geheime oogmerken des noodlots te doorgronden, en den verborgenen uitllag van het toekomende te ontdekken. Deeze bedriegelyke kunst, waar mede het Gemeen zich zo geheel laat inneemen, zou zo nadeelig voor onze rust geweest zyn, als dezelve Ürydig is met de natuur der dingen. Dikwyls ongelukkig in het voorleedene, en over het tegenwoordige te onvreden, leeven wy alleen door de hoop op het toekomende. Eene kennis van ons aanftaande lot zou alleen dienen om het gewigt onzer tegenwoordige onheilen te verzwaaren, en door allen bevveegmiddel tot werkzaamheid van kragt te, berooven, ons beltaan eene aaneenfchakeling van rampen maaken, en de fchepping eene woeste wildernis. Dan, niettegenftaaude de ongerymdheid der Starrewichelaary, gaat dezelve in alle wereldoorden in zwang: en 't is nog niet zeer lang geleeden, of Europa zelve hadt haare vYaarzegsers en de Vorften hunne Starrekykers, naar wier voorzeggingen zy hunne aangelegenlte uitzichten regelden, 't Is het licht der Weetenfchappen alleen, welke ons kan bevryden van de grove bedriegeryen deezer jammerhartige Voorfpellers. De onmeetbaare afftand der Starren is een overtuigend bewys dat ze al te verre van ons verwyderd zyn, dan dat derzelver invloed eenige uitwerking op onzen Aardkloot zou haaren. Derzelver tegen- en zamenftanden, die, van den beginne af, onderworpen geweest zyn aan onveranderlyke wetten, kunnen geheel niets toebrengen om reden te geeven van die oneindige verfcheidenbeid van characters en neigingen, welke wy onder de Menfchen waarneemen. Elke uitkomst te laaten afhangen van het verlchynen eener Starre, is eene ongciymdheid, even groot als de dwaasheid der Laplande. ren, die den loop des winds waanen te regelen door knoopen in een Touw. * Een ander zeer in 't oogloopend voordeel door de Starrekunde aan de Maatfchappye toegebragt, is de byftand, welke dezelve verleent aan den Land- en Akkerman, die zich bezig honden met den grond te bearbeiden. Het geheele werk des Landbouwers hangt af van de kennis aer jaargetyden, en den loop der Zonne. In elke lugtftreek zyn 'er zekere noodwendige tusfchenftanden tusfchen de onderfcheidene werkzaamheden van zaaijen en oogden ; en deeze tusfchenftanden, ééns bekend door onderrigting, wyzen den eigen tyd aan, op welken elke werkzaamheid moet  <4 GEBRUIK EN VOORDEELEN moet verrigt worden. Maar, hoe zullen wy nnauwkeurig, en by voorraad, 't geen dikwyls noodig is, weeten, het begin van ieder jaargetydc, en deszelfs vast bepaalde verduuring ? Zulks kan alleen gefchieden door aan het Uitfpanzel eenige onveranderlyke Tekens waar te neemen , welke 'er altoos mede gepaard gaan, en derzelver wederkomst aanduiden. Deeze Tekens worden aangeduid door de Zon of eenige byzondere Star; en, fchoon men tegenwoordig op de kennis daar van weinig agt geeft, was zulks volltrekt noodig in de oude wereld, toen de landman geene andere Gids hadt om zyne werkzaamheden te regelen, dan zyne eigene waarneemingen. Arcturus , Orion, en Pleiadcs, merkten de jaargctyden voor de Grieken uit; en het opgaan van Sinus met de Zon, kondigde den Egyptenaaren het overvloeijen des Nylflrooms aan , en den gewoonen tyd, waar op zy hun graan der aarde aanbevolen, onmktdelyk naa het wegrukken des waters. De Dichters en Gefchiedfchryvers verfchaffen ons eene menigte van dergelyke voorbeelden, uit welke blykt, dat veele van de magtigfte en befchaafdde volken, langen tyd, geen anderen tydwyzer hadden dan zy bezaten, door de eenvoudige waarneemingen van het op- en ondergaan van zekere darren. Jn 'de gemeende bezigheden deezes leevens is niets' noodzaaklyker dan eene naauwkeurige Tydmaate. Doch hoe is deeze te verkrygen ? Uit beweeging alleen ontkenen wy het denkbeeld van opvolg ng, en ten einde de verdeeïing daar van naauwkeurig zy, moet de beweeging bedendig en eenpaarig wezen: maar zulk eene volkomeue en onveranderlyke wet wordt op aarde niet gevonden. De Mensch heeft in zichzelven de beginzels van beweeging: zyne aandoeningen en denkbeelden volgen elkander in zekere orde; doch' derzelver duur en wederkeeiingen zyn zo ongeregeld, dat zy, in geenen dcele, 'er zig van kunnen bedienen tol een voegelyke Tydmaate. De ziel, die genoeglyke oogenblikken flyt, en die vol onaangenaame gewaarwordingen leeft; de minnaar by zyne beminde zittende, en de misdaadiger, die het uur der draffe wagt, maaken een zeer verfchillende rekening. 't Is aan den Hemel alleen dat wy een zekere en onveranderlyke maatdok moeten zoeken. Deeze heerlyke lichaamen, op zulke onmeetbaare afdanden van onzen Aardkloot geplaatst, beweegen met een orde en geregeldheid ,  DER STARREKUNDE, Iieid, welke in geen ander gedeelte der Scheppinge gevonden wordt. Van deeze hebben wy al onze kennis der jaargetyden, en de kunst om by zekere tydperken te rekenen , ontleend. Waren derzelver beweegingen zo 01 deifcheiden en veranderlyk geweest, als die wy op aarde waarneemen, wy zouden geen denkbeeld van den geregelden loop des tyds,of van de uitgeftrektheid der dut> ringe gehad hebben. ■ Dit is nog de toefiand van den eenzaam leevenden onbefchaafden- Wilden, die zyn tyden afdeelt by het vallen der Sneeuw,of by den voortgang des Groeis, en geheel geene weetenfchap bezit van de verfynder behoeften der Maatfchappy. liet tydsverloop tusfchen het op- en ondergaan der Zonne is eene tydmaate, door ons een Dag geheeten;en ons door de Natuur zelve aangcweezen; doch, daar wy menigmaal een langer tydsverloop behoeven, zyn wy verpligt onze toevlugt te neemen tot andere waarneemingen, dan die afhangen van het op- en ondergaan der Zonne. Eenige Volken rekenen hun tyd by maane- fchynen, of by maanden; anderen by de omwenteling der zonne, of by jaaren; nog anderen'by maanden en jaaren beide. Doch dit vordert eene nauwkeurige kennis van de beweeging dier Hemelfche lichaamen, en zy, die zig van beide omwenteling bedienen, moeten weeten hoe dezelve overeen te brengen en te doen zamcnftemmen. Dit gaf aanleiding tot den Alroanach , die langen tyd zeer onvolkomen was, en , fchoon mênigmaalen hervormd, nog met veele onvolmaaktheden bezet is. De Tydrekenkunde is een ander onderwerp, zo onmiddelyk verknogt aan Starrekundige Waarneemingen, dat wy, zonder derzelver byftand, zeer gebreklyke berigten zouden hebben van de gebeurtenisfen in de gefchiedboeken vermeld, en de bedryven der vroegere Eeuwen. Dan het is alleen, zints zekere gedenkwaardige tydperken, dat deeze Weetenfchap :aanner leevcnswyzj prees hem dermaate aan by den Predik mt zyner woonplaatze, een der waardigfte Bedienaaren van z>n Ampt , dat hy geene zwaarigheden ontmoette, wanneer hy de Dochter van den Geestlyken ten Huwelyk vroeg. Zy bezat geene noemenswaardige middelen, en dus kon onze jonge Handelaar geen Huwelyk met veel fehats verwagtcn. De goede genegenheid van haar Vader agtte hy een genoegzaame Huwelyks-gave; dan het gunftig denkbeeld, 't geen deeze. van zyn Schoonzoon vormde, was zo groot, dat hy gereedlyk toellemde, om 't geen hy zyne Dochter ten Huwelyk gat', in den Handel aaii te leggen ; 't welk curio in flaat Helde, om met meer ruimte te° handelen; terwyl de liefde der Gemeente voor hunnen waardigen Lecraar, tot vermeerdering des Koopbedryfs, niet weinig toebragt; elk wilde hem verpligtcn, door gunstbetoon aan zyne Dochter cn d'ens Echtgenoots. Zyn ruimer (laat baarde geene verandering in zyn gedrag: eene eenigzins kostbaarder leevenswyze Was het eigenaartig gevolg van zyn Echt; doch zyne Vrouw betoonde niet min voorz'igtigheids en zu'nigheids, dan hy zelve, te bezitten; welhaast maakten zy een plan van uitgaaven, bepaald binnen het inkomen, 't welk zy konden berekenen , cn zy bellooten 'er iets van te bei'paaren, tot de vermeerdering des Handels hun in ftaat ftclde, om , in volgende jaaren, moer te verteeren, zonder tot icis, 't geen naar verkwisting geleek, over te flaart. 't Valt gereed te bcgrypen, dat zulk een Gezin 's jaarlyks geld moest ooieggen, en welhaast de hoofdlbm zien verdubbelen. Terwyl che)4A ? *a81 70 helder f—10-2*84' , 5|4onkerip. tJ~ U34. o 4U nevel .-«f — lo-s 3*4 — 3 iyne; (n. clonk 'Jll~¥Ath ' ° // 2' l—n-3;27 ^ ■ loheld.z. btl *C 7 ° 2i . 2 —. ("29- o-3 24* 7.Z0 = f«l^i!"6l33 - 2 1 28 1 1-4-13 5 ZY) . 5Iz-betratsfl '"I^ÏmIq 2 ' t— 1-729 1 Z 5 »w'donker. ^_ï°-3 2«l — 2 ■ f= 8P 77 W 2 nnst ,I3J — ,o.t: 34 OZO 8 ; *s mid. ** 21- ——3°. 'I 23 nam. 4 3^4- « »v. 3-jï  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappbn betrekkelyk. overeenstemming der verhaalen wegens dr instellingk des h. avondmaals, en aanmerkingen over dezelven. TT\e Berichten der Euangelisten en van paulus, wegens J->',de Iiiftellinge des IJ. Avondmaals, met eikanderen vergelykende, ziet men , dat dezelvenj, omtrent het zaaklyke, ■ volmaakt éénfremmig zyn. Ten aanzien der byzonderheden echter, en in de opgave der uitgefproken Woorden, is 'er verfchil. Markus ftemt hier in meest over een met mattheus , gelyk lukas met paulus. 1—■ Matthrus alléén verhaalt als oog-en oorgetuige, en komt als zodanig meest in aanmerking. Markus heeft zyne berichten van petrus, die mede aanzat, en buiten twyfel een opmerkzaam Aanfchouwer en Toehoorder was. ■ Paulus zegt de Gefchiedenis der Inftelling door Openbaring te weeten, en lukas ontleent zyn verhaal uit deszelfs onderwys. Volmaakt gelykluidend zyn de berichten ten aanzien van het neemen, danken, breeken en omdeelen des Broods. Want zegenen en danken, woorden door de H. Schryvers afzonderlyk gebruikt, betekenen hetzelfde, en worden veelal vervvisfeld in de heilige bladeren (*) ; zynde hier C) Dus zeggen matthe;-s. XIV. 19, markxs, VI 41 , en lukas, IX. 16, in het verhaal van de vermenigvuldiging der vyf brooden cn twee visfehen, dat onze Zaligmaaker opwaarts, ziende haaf de>i Hemel, dezelvm heeft gezegend; terwyl joannes, VI. 11 , bericht, dat Jezus gelankt hebbende de den Diic^e'en deelde. En in het verhaal der vermenigvuldiging van zeven brooden en weinige visfehen, zegt mattheus, XV. 36, dat Jezus Wèiïnki beeft, daar markus, VIII. 6 en 7. aantekent dat onze Heer over de brooden gedankt heef', en van de visfehen dat H' dezelven gezsgrnd heeft. Even zo zeggen mat. theus en ivhrkus van 'den Drinkbeker des Avondmaals, dat Christus daar over gedankt heeft, daar zy van het brood aange- II. deel. mencelw. no. 3 G re-  OVER DE INSTELLINGE hier een dergelyk dankgebed, als de Jooden gewoon waren, by het gebruik der Paaschmaaltyd, uit te fpreeken. ■ De drie Heilige Schryvers melden , dat de Zalig- maakcr, by het omdeelen, gezegd heeft: Neemt, eet, dit is myn lichaam. Lukas heeft alléén, dit is myn lichaam, en tekent by de aanbieding de woorden neemt, eet, niet aan. Men moet hier aanmerken, dat het grond¬ woord, door lichaam vertaald, eigenlyk betekent, een dood lichaam, dat geen bloed meer heeft. Dus noemden de Jtsoden het Lam, hetwelk zy op het Paasch-feest aten, het Lichaam van 't Lam. In de Syrifche vertaaling vindt men een woord dat Lyk betekent. Veele Ouden nebben hier gezet: dit is myn Vleesch. 1 Men ziet hieruit de dwaaling der geenen die den Wyn den Leekeu weigeren, onder voorwendfel, dat, waar een lichaam is, tevens bloed moet tegenwoordig zyn. Meerder geeven mattheus en markus van de uitgefproken woorden niet op; doch likas en paulus voegen' 'er by: 't welk voor u gegeeven wordt, doet dat tot myne gedachlenisfe. Paulus heeft gebroken wordt, en verdient hier in den voorrang, om dat lukas zyn verhaal opftelde uit het mondeling onderwys van paulus. Gebroken fchynt hier te zinfpeelen op de breckinge des broods. Des wy mogen Hellen, dat Christus de woorden, by de omdeeling, heeft uitgefproken , volgens het bericht van paulus, die hetzelfde heeft als mattheus, dc oog- en oorgetuige, doch meerder, dat deeze heeft achtergelaaten. In de opgave der woorden , by de omdeelinge des Bekers, uitgefproken, is meerder verfchil. Volgens mattheus , h^eft de Zaligmaaker, dien overreikende, gezegd : Drinkt allen daaruit. Dit wordt door geen der anderen gemeld: doch markus zegt: En zy dronken allen daaruit. Markus ftemt met mattheus overeen, in de opgave van het geen de Zaligmaaker daarby voegde : Dit is myn bloed, hei bloed des nieuwen Verbonds, het tekend hadden, dat de Zaligmaaker hetzelve heeft gezegend. Zeer blykbaar is de overeenkomst der betekenis deezer verwisfelde woorden, in de betuiging van paulus. i kor. XI'-'. ió: 'jdhderzins, indien gy zegent >" •■•y>>?s met den geen, Ute zal de geen, die de plaats esns - ongele" den vervult, Amen zeggen, opuwe da %*fifia. Ziet a. byjv^eus gekruiste Christus* VIII. Hoofdft. g. 8,  des h. avondmaals. 91 het welk voor veelen vorgoten wordt; en, naar het verhaal van mattheus, heeft Christus,, het voornaam oogmerk deezer vergietinge mede aangeweezen, dobr het byvoeg- fel tot vergeevinge der zonden. Volgens paulus en'lukas, heeft onze Heer gezegd: Deeze drinkbeker is het nieuw Verbond in myn bloed, welke uitdrukking denzelfden zin heeft, als het gezegde, volgens mattheus en markus ; aanwyzende het deelgenootfchap aan het nieuw Verbond, door 's Heilands dood bevestigd en in- eewyd. Daar de vergietinge van 's Zaligmaakers bloed dat oogmerk hadt, is het plechtig drinken ter gedachtenis, uit den Beker gevuld met den wyn, die dat Bloed affchaduwt , zekerlyk een duidelyk en levendig aanwyzend teken van het deelgenootfchap des gcenen , me drinkt, aan het nieuw Verbond. Des men de woorden, volgens paulus, dus te omfchryven hebbe: „ Het drin„ ken uit deezen Drinkbeker betekent het deelgenootfchap aan het nieuw Verbond, door myn bloed inge„ wyd." 't Welk op hetzelfde uitkomt met liet opgetekende 'van mattheus en markus: „ Het drinken van deezen Wyn betekent het deelgenootfchap aan dé " oogmerken der vergietinge van myn bloed,— naamlyk [[ de°inwyjing des nieuwen Verbonds.'' Lukas meldt wyders, dat onze Heer 'er nog byvoegde: 't welk voor u vergoten wordt; daar volgens mat: heus en markus dit gezegde luidde: 't welk voor veelen vergoten wordt. De zin is hier wederom dezelfde Het verhaal van matthei s verdient echter om meergemelde redenden voorrang. Doch men heeft hier nog aan te merken, dat het woordje veelen niet overftaat tegen allen , maar van dezelfde betekenis is, wordende deeze woorden veelal verwisfeld in de heilige bladeren, [Men zie rom. V. 15, 16 en 19. verg. met vs. 18, XII. 5, 1. kor. X. 17. hf.rsR. IX. 28, en matth. XX. 28. verg. met 1. tim. II. 6, 1. joann. II. 2.] en het woordje veelen hier ge. bruikt, om de uitgebreide weldaadigheid deezer vergietinge aan te wvzen; (trekkende niet Hechts aan enkele Perfoonen of ééne Natie tot voordeel, als weleer de vergietinge des bloeds ter inwyjingc des ouden Verbonds, maar topheil des geheelen menschdoms. Doch paulus heeft dit byvoegfel niet. maar in deszelfs plaats de- .;e woorden: doet dat, zo dikwyls gy dien zult drinken , tot myncr gedachtenis. Vermoedelyk heeft het zaak- Ivke door onzen Zaligmaaker, ter deezer gelegenheid , G 2 uit-  OVER DE INSTELLINGÈ uitgefproken, hier in beftaan. Zeggende, by het overgeeven des Bekers, drinkt allen daaruit, waarop de Discipelen denzelven aannamen , zal Christus voortgegaan zyn , met te zeggen: „ Dit is myn bloed, 't welk voor „ veelen vergoten wordt; het bloed, dat ik uitftort tot „ (lichting van het nieuw Verbond, 't welk vergeeving der zonden verleent. Zo dikwyls gy uit deezen Beker „ zult drinken, gedenkt dan myn lyden en iterven , 't ,, welk u volkomen verlosfing en zaligheid aanbrengt. Ge. ,, denkt myn dood ter bevestiging myner leere, en tot „ volmaaking der fchikkingen, welke God door my maakt, „ tot uwe behoudenis; en welken ü in (laat Hellen met „ Hem verzoend te worden, en voortaan in Zyne gunst ,, en vriendfehap te leeven. Herinner u, door dee- „ ze plechtige handeling, uwe naauwe betrekking tot de „ oorzaaken en gevolgen van myn fterven : vertegen,, woordig u Gods Liefde in myne zending en overgave, „ en de zekerheid Zyner beloftenisfen door myne opwek,, king: maar ook tevens uwe verplichtingen, de voor„ waarden van uwen kant in het Verbond, het nieuw „ Verbond, waarvan ik Middelaar ben, en 't welk door 5, myn bloed wordt ingewyd." Hier voegen mattheus en markus verdere gezegdens des Zaligmaakers by, welke eenigermaate duister voorkomen, en niet gemeld worden door paut. s en lukas; als niet rechtlfreeks behoorende tot de Inftellinge en het onderhouden der plechtige Gedachtenis-maaltyd. Zy ontvangen echter vóél lichts uit de aantekeningen, van lukas, die ons bericht, dat jezus, het Pascha eetende, tot _ Zyne Discipelen zeide: lk heb grootelyks begeert dit Pafcha met u te eeten, eer dat ik ïyde: want ik zeg u, dat ik niet meer daar van eeten zal, tot dat 't vervult zal zyn in 't Koningryke Gods. Wydcrs eenen drinkbeker genomen en gedankt hebbende , zeide Hy: Neemt deezen en deelt hem onder u- lieden: want ik zeg u, dat ik niet drinken zal van de vrucht des wynfloks, tot dat het Koningryke Gods zal gekomen zyn. • Waarop de Euangelist voortgaat met de Inftellinge des H. Avondmaals te verhaalen. Gemeide woorden (temmen byna overeen met het geen de Zaligmaaker , volgens mattheus en markus, na het gebruik van den Beker des Avondmaals, heeft uitgefproken. Luidende het verhaal van mattheus, waarmede dat van markus genoesrzaam overeenitemt, aldus: cn ik zeg u, dat ik van 'nu aan, niet zal drinken van  des h. avondmaals. 93 van deeze vrucht des wynfloks, lot op dien dag, wanneer ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koningryk myns Vaders. ■ Ter verklaaringe van dit gezegde , is 't eenigzins noodzaaklyk, het verhaalde, volgens lukas, als vroeger gebeurd, vooraf op te heldereu. • Het Koningryke Gods of des Vaders betekent in de H. Schriften niet overal hetzelfde. Doorgaans betekent het de Euangelifche Bedeeling, of de Christelyke Kerk hier op aarde, en fomtyds den bevestigden Haat der Vroomen in het aanftaand Leven. By lukas wordt het, hier ter plaatfe , in den éérften zin genomen, 't welk uit het Verbond blykt; daar 'er gefproken wordt van eene plechtigheid nog tot de oude bedeeling betreklyk, welke door de opoffering van Christus zou vernietigd worden\ om plaats te maaken voor de nieuwe door zyn dood tot (land gebragt. De Zaligmaaker zegt: dat Hy van 't Paascblam, betekenende de bevryding uit de flaverny van Egypte, niet meer zal eeten, tot dat Hy eene veel grooter 'en gewigtiger verlosüng zou hebben aangebragt door zyn fter- ven. Dit wil echter niet zeggen, dat de genietinge alleen zo lang uitgefteld bleef, en daarna wederom zou plaats hebben: zulks is de betekenis niet van het woordje tot dat: \ zelve is eene Hebreeuwfche uitdrukking, welke niet aanwyst, dat iets nu uitgefteld, daarna weder zou voorvallen, of, nu gedaan wordende, op zekeren aangeweezen tyd zou ophouden, om daarna niet weder voor te vallen. Dit (Irydt tegen het oogmerk deezer plaatze : Christus wil alleen dit zeggen: „ vóór myn dood zal ik ,, niet weder Pascha houden ;" en na denzelven kwam het toch niet meer te pas; daar deeze plechtigheid tot de oude bedeeling behoorde, welke door zynen dood vernietigd wierdt, en flechts betreklyk was tot één Volk, daar onze Heer eenen algemeenen Godsdienst (lichtte voor het geheele menschdom; daartoe de vyandfehap der volken in zyn vleesch te niete maakende, naamlyk de wet der geboden in inzettingen beflaande; op dat Hy die bei- den met God zoude in één lichaam verzoenen door het kruife, de vyandfehap aan hetzelve gedood hebbende: eph. II. 15 en 16. Het is ook uit verfcheiden voorbeell den blykbaar, dat de uitdrukking tot dat gemelde betekenis niet heeft; waarvan wy flechts de volgenden zuilen bybrengen. Paulus fchryft aan timotheus , 1. B. IV. 13: Houd aan in 't leezen, in 't yermaanen, in 't hè. ren, tot dat ik home. Waarmede de Apostel echter G 3 niet  04 over de instellinge niet zeggen wil, flat zulks na zyne komst niet meer behoefde te geleideden. De Zaligmaaker aegt tot Zyne Zendelingen, lukas, laatst Kap. vs. 49: Blyft gy in de ftad Jerufalem, to r dat gy zult aangedaan zyn met kracht uit dc hoogte. Dit betekent niet, dat zy 'er llechti tot zo lang en niet langer tnogten blyven; want de Apostelen bleeven 'er nog zeer lang, zelfs volgens oude berichten twaalf jaaren na dien tyd. Elders zegt onze Heer: matth. XVI. 28. en mark. IX. 1: Voorwaar ik zeg u, daar zyn fommigen van die hier ftaan, dewelken den dood niet /maaken zullen, tot dat zy den Zoone des Menfchen zullen hebben zien komen iu zyn Koningryk. Dat echter niet betekent, dat de bedoelde perfoonen flechts tot zo lang zouden leeven, en dan op dien tyd derven. Zie ook matth. XI. 13, en hand. VIII. 40, als mede genesis XXV11I. 15, deuter. XXXIV. 6, 1. sam. XV. 35, 11. sam. VI. 23 cn ps. CXI. De Zaligmaaker wil ter deezer plaatze dit zeggen : „ Dit „ is dc laatfte Paasch - maaltyd: dezelve zal nimmer weer ,, als eene Godlyke inftelling gevierd worden : de inwying van het Nieuwe Verbond, de bevestiging der nieuwe bedeeling door myn bloed, zal nu welhaast gefchieden ; „ dé tyd "van Pafcha zal niet meer daar tusfchen komen. Na zal vervuld worden, wat de Profeeten voor- „ zegd hebben van 's Menfchen Zoon. Dit Feest , was dc gedachtenis-viering der verlosfing uit de llaverny van Ëgipte, doch nu zal ik - zelf geofferd worden , ter ver, losling uit veel grooter dienstbaarheid , de [dienstbaarheid „ der ouweeten.iheid, des bygeloofs en der zonde. Bevryd„ de het bloed van 't Paaschlam de vaderen van den flaan,, den Engel; door myn bloed, wordt de neerfchappy en vreeze des doods voor althoos vernietigd; en gy overgebragt in het Koningryk van waarheid, heiligheid en ge„ lukzaligheid , welks ingang open gefield wordt voor al- ,j le volken- De Paa: ch - maaltyd is nu voor altoos ,, afgefchaft." Naar het heilig gebruik, by't houden van 't Pafcha, den Beker gezegend hebbende, en omdeden de, voegt 'er onze Zaligmaaker wederom by: Ik zeg u. dat ik niet drinken zal van de vrucht des wynfloks, tot dat 't Koningryke Gods zal gekomen zyn. Ik zal niet meer drinken van den Beker des Paasch- feests, „ tot dat het Nieuwe Verbond zal ingewyd zyn. Dc tyd „ der vieriuge van dat Feest fcal voor myn dood niet we. «/der invallen: deeze plechtigheid wordt dus thans voor „ 't laatst  DES H. AVONDMAALS. 95 „ 't laatst gevierd; naar dien de oude bedeeling nu afgeloopen is, en plaats maakt voor de nieuwe." Vólgens deeze verklaaring, zal 't nu niet moeilyk zyn, tien zin van 's Heitands zeggen by mattheus en makkus aan te wyzen , wanneer men flechts in hei oog houdt, dat de uitdrukking Koningryke Gods of des Vaders, den volgenden (laat van eeuwige zaligheid betekent: want dit wordt gezegd by eene plechtigheid der nieuwe be^eeling, welke het dus niet kan betekenen. Onze Heer zegt: Ik zeg u , dat ik-, van nu af, niet zal drinken van deezp. vrucht des wyn/Joks, (of van den Beker .des Nieuwen Verbonds,) tot op dien dag, wanneer ik dezelve met u nieuw zal drinken in het Koningryk myns Vaders, 't Is toch buiten alle tegenfpraak, dat deeze nu ingeftelde plechtigheid Hechts (tand zou grypen hier op aarde, in de vergadering der Geloovigen, die Hem niet zagen; en geenzins in den zaligen Hemel. Daar immers zal de zelve vervangen worden, door een ftooreloos genoegen en eindelooze gelukzaligheid, in het gezelfchap des verheerlykten Middelaars; welke ftaat doorgaans in de Heilige Bladeren , onder het zinnebeeld van eeten en drinken, naar den Oosterfchen ftyl, voorgefteld ,wi irdt ; en waarvan de zaligheid, die de Godvruchtige Dischgenoot hier geniet, een' eigenaartigen voortmaak oplevert. g. j. v. r. Amfterdarn, 17 Febr. 1780". over de adf.rlaating in df. vliegende jigt. (Arthritis Vaga of Rheumatismus Calidus.) Het fchynt by zommigen een algemeenen regel geworden te zyn, in deeze ziekte, eenen meermaalen bloed te laaten. Men behoeft ook maar weinigen by ge¬ bruik van dit middel te geneezen, om den vooringenoomenen en lichtgeloovigen aanfehouwer te doen denken, dat men het rechte geneesmiddel kent, en dat die zonder aderlaaten deeze ziekte behandelt, der waare geneeswyze onkundig is, en zich aan verzuim fchuldig maakt. Tevens doch is waar, dat, onder den gemeenen man, en byzonderlyk ten platten lande , alwaar deeze ziekte niet zeldzaam is, de meesten, zonder eenig ander middel, alG 4 leen-  q6 over de aderlaating leenlyk door veel drinken; by voorbeeld, van kernmelk met vlierbloemen gekookt, of eenig ander uitwaazeming bevorderend afirekzel geneezen worden. Wanneer nu niet 'proefoirdervindelyks meer van deeze ziekte bekend was, zoude men moogen befluiten , dat niet alleen de Aderlaating niet altyd noodig, maar zomtydsnadeelig is, en geenzints moet gedaan worden. Men heeft ook gezien, dat, na de Aderlaating, de ziekte verergerd en ongelukkiglyk geëindigd is; en op een anderen tyd . fchoon de ziekte, acht of veertien dagen , eenen gewenschten loop gehouden had, heeft men moeten aderlaaten, zo men den Lyder niet aan een onvcrmydelyk gevaar hadde willen bloot ftellen. Waarom men voor een algemeenen regel zal durven vastlfellen, dat hier , gelyk in andere ziekten , dit geneesmiddel met onderfcheiding diende aangewend te worden : en dit word bevestigd door het geen de aanzienlykfle Schryvers ten deezen opzichte hebben aangetekend. De groote Waarneemer sydenham was eerst gewoon tot viermaaien toe ader te laaten; maar na dat hy de kwaade gevolgen deezer geneeswyzc ondervond, was hy fpaarzaamer met[ deeze ontlasting, en genas dik wils zonder de zelve : welk laatfte , hy der moeite waardig geacht heeft, door eene Waarneeming te bewyzen en aan te pryzen. , Andere Geneesheeren, van den eerden rang, hebben ook ruime Aderlaatingen beproefd, doch zyn daarvan te rug gekomen, en om hunner verbeterde geneeswyze meer gezach by te zetten, beroepen zich op die in laatere jaaren, door sydenham aangenoomen. De Keizerlyke Lyfartz sïörck. maakte ook wel ge» bruik van de Aderlaating; doc!f;hoe zeer bewyst hy zulks met onderfcheiding gedaan te nebben, wanneer hy met ter zydeltelling van alle ontlastingen den Koortsbast'voor» fchryft. Niettegenftaande deeze op reden en ondervinding fleuHende Voorfchriften , treft men 'er noch aan , die, aan eenen loslelyk opgevatten regel kleevende, ftoutelyk afkeuren, al wat met hunne denk wyze niet ftrookt, en zullen daarom ook met den oordeelkundige Leezer, over het volgende geval, misfehien niet eens zyn. N. N. een man van 50 Jaaren, hebbende, in de koude dagen van den laatften November, eeuen weg vaia anderhalf uur te voet afgelegd, was fterk bezweet, ontdeed zjch van een' dikken mantel, en bleef, maar zagr voortwan-  IN DE VLIEGENDE JICHT. ' 97 wandelende, aan de koude lucht blootgefteld. ■ Den zelfden avond , en de twee volgende dagen, was hy door* gaans huiverig, had weinig eetlust, en bevond zich niet wel. Den derden dag, kreeg hy 's avonds hevige pyn in den rug, op de plaats van het Heilig Been, welke den nacht door, en volgenden dag, in minderen graad geduurd hebbende , zich 's avonds uitftrekte langs de dye en fchenkel van de rechte zyde tot door den voet. De pyn hiefd een gedeelte van den nacht aan, bedaarde op den morgen van den vyfden dag; maar wierd 's avonds op de zelfde wyze gevoeld in de tegenovergeftelde deelen. Op den zesden dag, 's avonds , leed wederom de rechtezyde deor even hevige fchietende pynen , als twee dagen te vooren, terwyl de linkezyde bevryd was; doch bleef het deel, dat pynelyk geweest was , zeer gevoelig by de minde aanraaking : en zo waren beide extremiteiten op den zevenden dag, wanneer de bal en onderfte deel van den grootentoon,aan den linken voet, zich rood en gezwollen ópdeeden; zynde tevens eenige zwelling door den geheelen voet verfpreid, welke ook eenigzins in den rechten merkelyk was. De voeten, welke men zedert twee dagen met dekens omwonden had, waren, byzonderlyk de rechte, vogtig, en waasfemden tamelyk uit. 's Avonds was 'er wederom verheffing van pynen , die een gedeelte van den nacht, gins en weder van het Heilig Been, na, en door, de heupen bleeven aanhouden. Des anderen daags, deed zich op den gewoonen tyd een zoortgelyke pyn op, van de linke elleboog door den voorarm en hand:en, in den agtermiddag van den negenden , was dat deel doorgaans rood en gezwollen , en by het aanraaken zeer pynelyk. In den voornacht, op den tienden, was de Lyder onrustig, doch in den nanacht (lil, en fliep eenige uuren. 's Avonds wierd ook de rechte arm aangetast, doch met minder hevigheid, was ook des anderen daags rood en gezwollen, en mede onbruikbaar. Nu rees by het losmaaken des linkenarms een damp op 9 en 'er was, over het geheele lichaam,eene zagte uitwaasfeming: de Lyder kon, neerliggende, het onderfte deel van den rug verfchuiven; over welk deel, ook in verfcheide dagen, geene klagten gehoord waren. Op den vyfden, zesden en zevenden dag, was de puls daags niet fneller dan natuurlyk, verpoosde by ongelyke G 5 tus-  93 OVER DE 'ADERLAATING IN DE VLIEGENDE JICHT. tusfchentyden, was week, niet vol, doch wierd dagelyks voller bevonden, en op den negenden noch meer, op den elfden vry ruim, groot en niet gcfpannen. Daags was dc Lyder zo weinig dorftig, dat men hem moest aanzetten om een kopje te neemen, 's avonds wierd 'er drinken verlangd, en oen voornacht door vry veel gedronken. Van den zesden dag aan, nam hy in de 24 uuren. ten naastenby. een halve tot een heele drachma Salpeter, met een grein Braak - Wynlteen, in gedisteleerd Vlierwater ontbonden. * De Lyder is niet fterk gefpierd, eer van een tenger en fchraal dan fponsachtig lichaam; heeft een onrustig leven, doet veel beweeging en moeijelyke reizen. Hy is geenzins aan a.lerlaateu gewoon, uitgezonderd dat hem/ruim twee maanden te vooren, eenige oneen bloed, (het welk zonder ontfteekings korst, zich in een koek en veel wei fcheidde) zyn afgetapt, ter gelegenheid van. een keelziekte, meer hinderlyk wegens zwelling der klierachtige deelen, dan pynelyke ontfteeking, die ook allermeest, na het hanleggen van een Spaanfchevlieg Pleister, en daar door bewerkte ontlasting,geholpen wierd. Doch was noch eenigen tyd hierna eenige wankleurigheid te befpeuren , hy was minder levendig , kon niet veel vermoeijenis uitltaan , [ën had weinig eetlust, het welk alles by gebruik van een maag;.inétuur langzaamërhand verbeterd 'wierd. In het algemeen zyn dit jaar niet veel zieken geweest in de landitreëk, alwaar de Lyder woont, byna geene ontikeking-ziektens voorgekoomen , en maar weinigen, in welke een Aderlaatiug noodig is geweest. Was in de eerfte dagen Aderlaating noodig? Zal eene ruime Aderlaating op den elfden "dag, de ziekte verminderen en verkorten, of dezelve vërzwaaren, verlengen, en bedenkelyke gevolgen kunnen na zich lleepen? NATUURLYKE HISTORIE DER KOETEN. (Volgens den Heere de buffon.) De Koet droeg oudtyds by de Grieken den naam vaa e*A«£ir, hedennaagsch dien van A***. jn »t )yarya heet hy Fulcïa; in 't Italiaansch, Folk ga; in 't |£n- gelsch,  natuurlyke historie der koeten. 99 gelsch, Koot; in 't Fransen, Foulque of Morelle; 'in 't Hoogduitsch, Wdsfer-houn; in 'c Zwitfersch , Belchi'mn; in t Zweedsch, Blaos-klacka; in 't Deensch, B/is-hone; in 't Poolsch, Lyska. Men mag de Koeten met regt aanzien voor het Eerfte Gezin , waar mede het groote cn tahyke Geflagt der rechtfehaape Watervogelen eenen aanvang neemt. De Koet , zonder geheel gevliesde Pooten te hebben , behoeft voor geen der andere Zwem - vogelen te wyken, en onthoudt zich zelfs beftendiger dan een hunner, de Duikers uitgenomen , in 't water. Zeldzaam ziet men. de Koet op 't land ; hy vindt zich daar zo liegt geplaatst , dat hy zich dikwyls met de hand laat grypen. Den gantfehen dag onthoudt hy zich in Poelen, die by hem de voorkeus hebben van Rivieren; het is bykans alleen om van den eenen Poel na den anderen te gaan, dat hy op 't land komt , en dan nqg moet de afitand niet groot weëzen: want in dat geval verkiest hy te vliegen , en vliegt zeer hoog ; doch deeze overtochten geleideden doorgaans by nagt. De kundige Heer hebert heeft my eene waarneeming medegedeeld, dat hy de Koeten nooit over dag hadt zien vliegen, dan om den Jaager te ontwyken; doch alle uuren van den nagt hadt hy ze over zyn hoofd hooren heen trekken. Gelyk veele andere Watervogels, ziende Koeten zeer wel in 't donker : de oudlten zelfs zoeken hun Voedzel by nagt. Geduurende het grootst gedeelte van den dag blyven zy verfchoolen in de biezen, en , wanneer men ze ftoort in hunne verblyfplaats , verbergen zy.zich, en zullen liever in den modder wegkruipen dan heen vliegen. Het fchynt hun veel moeite te kosten tot het vliegen, eene beweeging, den Vogelen anders zo natuurlyk, te beiluiten : want zy begeeven zich niet van den grond of uit het water dan met moeite. De jonge Koeten, min eenzaamheid minnend , min fchroomagtig voor geraas , vertoonen zich alle uuren van den dag, en fpeelen met elkander, door zich recht tegen elkander over te verheffen, boven 't water uit te fchieten, cn 'er, naa kleine verheffingen, weder in neder te vallen. Gemaklyk laaten deeze Jongen zich naderen, doch houden het oog beftendig op den Jaager gevestigd, en duiken zo vaardig, op 't oogenblik dat zy het vuur verneemen, onder het water, dat zy menigmaal het doodlyk lood ontwyken. Doch, in den Naatyd , wanneer deeze Vogels, naa de klei-  100 NATUURLYKE HISTORIE kleine Poelen verlaaten te hebben, ziclr in de groote hv een vervoegen , maakt men 'er jagr op , waar in 'er eenige honderden (heuvelen (*). üe Jaagers begeeven zich ten dien einde m eene menigte van "Schuitjes, die men in eene linie fchikt, en den Poel in de breedte bellaat • deeze kleine Vloot, deezerwyze zamengevoegd, dry ft de' bende Koeten voor zich heen, tot dat ze in eene en-ne gedreeven en opgeflooten zyn; als dan door vrees "en noodzaaklykheid gedwongen , vliegen alle de Vogels te gelyk op om in 't ruime water te komen , en boven het hoofd der Jaageren zynde, maaken zy een algemeen vuur en treden eene groote menigte; men herhaalt dit zelfde' bedryt aan een ander uiterften van den Poel, werwaards de Koeten zich begeeven hebben: en,'t geen zeer vreemd is, bellaat hier in,dat noch het geraas van het fchieten noch het gezigt van het vuur en der Jaageren, noch dè geheele toeftel der fchuitjes , noch de dood van zo veelen hunner, deeze Vogels beweegt om de vlugt op 't oogenbhk te neemen; het is niet voor den volgenden na<*t dat zy de plaatzen, hun zo heilloos , verlaaten , en nog vindt men 'er 's anderen daags eenige agterblyvende. " Deeze zo fraaje Vogels hebben, met allen regt, 'veele Vyanden, de Roofvogels flurpen hunne Eijeren uit en neemen de Jongen weg. Het is aan deeze vernieling 'dat de geringe voortzetting van dit Gedacht, in zichzelven zeer vrugtbaar, moet worden toegefchreeven : want de Koet legt achttien ja twintig Eijeren, vuil wit, en omtrent zo groot als een Hoender-ey: en wanneer het eerde Broedzel mislukt , legt het Wyfje niet zelden voor de tweede keer tien of twaalf Eijeren , volgens eene waar. neeming, my medegedeeld door den Heer'iiAiLLON. De Koeten vervaardigen hun Nest op plaatzen, bedekt met droog riet, zy kiezen een hoop uit, waar op zy meer brengen, en die hoop, boven het water verheven is in de holte voorzien van kleine drooge kruiden en topjes riet ; alles met elkander genomen., maakt het een groot ongefchikt Nest uit, 't geen men op een verren affiand kan zien (f)Twee- of drie en twmtig dagen duurt i het (*) Bovenal in Lorraine op de groote Poelen Tiancourt cn Vlndre. Ct) 'Er is weinig waarfchynlykheids, dat dc Koeten, fchryft: de Heer salernB, twee Nesten maaken, het een om te broeden, het ander om het Broecizel te huisvesten: 't geen aanleiding'-  DÈR KOETEN. liet broeden , en , zo ras de Jongen uit den dop zyn , fpringen zy buiten het Nest, en komen 'er niet weder in; het Wyfje koestert ze niet onder de vleugelen; zy vlerjen zich neder onder de biezen by de Moeder; deeze brengt ze te water, waar zy , van de geboorte af, wonder wel duiken en zwemmen: in dien vroegften tyd, zyn ze bedekt met een zwart Huivend dons, en hebben een leelyk aanzien; men befpeurt alleen een klein beginzel van de witte plek, die ten eenigen tyd den kop zal vercieren. Ten deezen tyde, doen de Roofvogels den Koeten een wreeden oorlog aan, waar in de Moeder met het Kroost dikwyls omkomt. De Heer salerne tekent op , dat de Koeten, in deezen ttryd, het wel onderftaan, om zich tegen de Roofvogels te verdeedigen , door de klaauwen , welke zy zeer fcherp hebben,den vyand te bieden; doch, naa deezen zwakken wederltand , moeten zy het meest altoos den vyand gewonnen geeven. De oude Koeten , die meermaalen hun Broedzel verlooren hebben, door dit ongeluk wyzer geworden, maaken hun Nest langs den oever der Rivier, in holten , waar het beter verborgen is; zy houden de Jongen, in digt bezette en met groote kruiden overdekte plaatzen. 't Zyn deeze Broedzels, die het gedacht der Koeten doen in ftand blyven: want de ontvolking van de andere is zo groot; dat een goed Waarneemer, de Heer baillon, die byzonder de huishouding der Koeten heeft gadegeflaagen, beweert, dat 'er ten minften een tiende gedeelte de klaauwen der Roofvogelen niet ontkomt. Vroeg in 't voorjaar, maaken de Koelen reeds hun Nest, en, op 't einde van den winter, vindt men reeds Eijeren in het lichaam. Zy onthouden zich in de Poelen in Frankryk, geduurende het grootfte gedeelte van het jaar, en op eenige plaatzen, als in Neder-Picardte, blyven zy den gantfehen winter. Ondertusfchen vereenigen zy zich in den herfst, by groote hoopen , en vertrekken van de kleine Poelen om by de groote te verzamelen: dikwyls verblyven zy 'er tot in December; en wanneer de koude, de fneeuw, en bovenal de vorst, hun dwingt, de hooge en barre plaatzen te verlaaten , komen zy in de laagere, waar zy een zagter lugtsgefteltenisfe aantreffen; 't is meer geding tot dit denkbeeld kan gegeeven hebben , is, dat de Jongen, ééns uit het Nest gegaan, 'er niet weder inkomen; doch zich naast de Moeder in de biezen nederzetten.  i02 NATUURLYKE HISTORIE gebrek aan water, dan. de koude , die hun aoet Verhuizen; De Heer hebert heeft de Koeten in een zeer ftrengen winter gezien op het Meir van Nantua, 't geen zeer laat bevriest, hy nam ze ook, te midden des winters, waar, in de vlakten van la Brie; doch in kleinen getale. Ondertusfchen is 'er alle waarlchynlykheid, dat het gros der Koeten zich als dan na nabuurige gemaatigder landftreeken begeeft: want daar de vlugt deezer Vogelen inoeilyk en zwaar is, zullen zy niet verre weg trekken, en zy zyn in de maand February reeds weder. Men treft de Koeten aan, in geheel Europa, van Italië af tot in Zweeden; zy zyn in dfia bekend , in Perfie worden zy veel gevonden: men ziet ze in Groenland, indien egedl: twee Groenlandfclie naamen wel vertaald heeft, door den Grooten en Kleinen Koet. Men onderfcheidt de Koeten, met de daad, in twee zoorten, of liever, men heeft twee verlcheidenheden onder dezelve : want zy , die de Groote Koet van den Kleinen willen onderfcheiden , door de kleur van de plek voor op den kop, weeten niet dat dezelve alleen rood wordt in den paartyd, dat, op alle andere tyden , die plek wit is ; voor het overige, komen zy, gelyk wy vervolgens zullen zien, volmaakt overeen. Dit dikke en kaale Vlies , 't geen den voorkop dekt, in de gedaante van een wapenfchild, en den Ouden bewoog, om aan den Koet den naam van Kaalkop te geeven, fchynt eene verlenging te wcezen van de bovenfte laag der zelfltandigheid van het oppergedeelte des heks, die zagt, en by den wortel als vleesachtig is : dc bek aan de zyden is als een ftompe kegel gefneeden, bleekblaauw van koleur; doch wordt dezelve roodverwig, wanneer in den paartyd de anders witte plek, voor aan den kop, eene vermilioen koleur aanneemt. De geheele Piuimndie is bezet met een digtdons, overdekr met fyne en digt aanéénftaande veeren, donker loodkleurig, zwaarst gekoicurd aan den kop en hals, met een ligter ftreep by den vouw den vleugelen. Geen uitwendig verfchil dient ter onderfcheiding der fexen; de grootte van een Koet is gelyk aan die van een Hoen, de kop en het lyf hebben bvkans dezelfde gedaante : de vingers zyn halverweg gevliesd , aan wederzyden hangt aan ieder lid der vingeren een getand vlies, welks inkeepingen aan elkander beantwoorden : deeze vliezen zyn even als de pooten loodkoleurig; boven de knie, heeft een klein gedeelte van den vederloozen poot een rooden kring; de fchenkels zyn  DER KOETEN. . I03 zyn grof en fterk gevleescht. Zy leeven voornnamlyk, gelyk de Waterhoenderen , van water - infecten, klêirm vischjes , bloedzuigers ; des niettegenftaau.ie pikken zy ook graankorrels op, en Hikken kleine fieentjes door. By gebrek aan ander voedzel, duikt de Koet, volgens berigt van den Heer salernk, diep in 't water, en baalt van den grond den wortel van een groot rietgewas {Scirpus,) dat wit en volfappig is, en laat 'er ook de Jongen aan zuigen. Het vleesch der Koeten is zeer bruin , mager en finaakt wat na het moerasfige. In den ftaat der vryheid, Haat de Koet twee onderfcheide geluiden, het een afgebrooken, het ander (kepende: 'tis, buiten twyffel het laatstgemelde, waar op aratus doelt, fpreekende van het voorteken daar uit ontleend *) , en het eerstgenoemde, waar op plinius oogt, verklaarende, dat het onweer aankondigt (r); doch de gevangen ftaat geeft hem zulk een diepen indruk van verdrietlykheid, dat hy de llem of de wil, om die te laaten hooren, verliest, en men vast zou gelooven, dat hy (lom was. Alles. wat wy van den gewoonen Koet gezegd hebben, past op den Grooten Koet door de 1 ranfehen Macroule ol'Diable de mer geheeten : de gedaante, de ieevenswyze is dezelfde: 't veifehil bellaat alleen in de grootte; ook heeft hy de meergemelde plek aan den kop wat breeder Een deezer Vogelen in de maand Maart desjaars MDCCI.XXIX, omftreeks Montbart, in de wyngaarden gevonden, waar in een rukwind hem gefmeeten hadt. heeft ons de volgende waarneemingen opgeleverd , geduurende een maand tyds dat wy hem in leeven hebben kunnen houden. In 't eerst weigerde hy allen gereed gemaakt voedzel, brood , kaas, geklokt en gebraaden vleesch ; desgelyks aardwormen en kleine kikvorfchen , leeveud of dood, en men moest hem broodkruim , in water geweekt, in den bek fteeken : zeer. was hy 'er op gefield om in 't water te weezen , geheele uuren kon hy in een gevuld watervat zitten; 'er uit zynde, zogt hy zich te verbergen; ondertusfehen was hy niet wild, hy liet zich vatten , alleen eenige (lagen met den bek geevende op de hand na hem uitge» ïlooken; doch dit zo zagt, 't zy uit hoofde van de wei. ni- , (*) Baud modicos tremulo fundtns e gutture cantus. Apud Cicer. Lib. I. de Nat. Deer. Cf) Pun. Lib. XVIII. Cap. S&  104 natuurlyke historie der koeten. nige hardheid des beks, 't zy ter oorzaake van de zwakheid der fpjeren , dat 'er naauwlyks iets van op de huid te zien was; uien befpeurde in den Vogel geen gramfchap, geen onverduldigheid; hy zogt niet te ontvlieden , en gaf geen tekens van verbaasdheid of van vreeze. Maar deeze domme gerustheid, zonder eenig blyk van herheid of van moed, was, waarfchynlyk,alleen een gevolg van de verdooving aller aandoeningen, ontftaande uit den vreemden ftaat waar in hy zich bevondt, te zeer verfchillende. van zyn Element en gewoone LeevensWyze. Hy fcheen, daarenboven, (lom en doof; hoe groot een geraas men digt aan zyn oor maakte, hy bleef'er volftrekt onaandoenlyk voor, en keerde den kop niet om; en, fchoon men hem joeg en dikwyls tergde, men hoorde hem geen geluid liaan. Wy hebben het Waterhoen, in den gevangen 'ftaat, even ftom gevonden. Het ongeluk der flaavernye is derbalven nog veel grooter dan men zou gelooven: dewyl 'er weezens gevonden worden,aan welken zy het vermogen om zich des te beklaagen, ontneemt.. Met een kort woord zal ik hier nog gewaagen van den Grooten Koet, van Creta. By deezen is de vleeschagtige plek, voor aan den kop, hoog verheeven en in twee'n gefpleeten, 't welk met de daad 'er de gedaante van een kam aan byzet: dezelve overtreft onzen Grooten Koet aanmerkelyk in kloekheid van geftalte; maar welken hy anders volmaakt gelykt in gedaante en pluimadie. Deeze foort hebben wy van Madagascar ontvangen : zou deeze Koet in den grond niet dezelfde zyn, als die van Europa, alleen grooter en meer ontwikkeld , door den invloed van een werkzaamer en warmer lugtftreek ? de huishouding der natuur. Door torbern bergman , in Leeven Hoogleeraar leJJpfaL " ]SJiet geleden, hebben wy de voornaamfte Lee- ,, -L^ vensbyzonderheden van den Zweedfchen Hoogleeraar „ t. bergman, met de Eloge van den Heer vic'o „ d'aziu, onzen Leezeren medegedeeld (*.). Wy trof- „ feu 1 (*) Zie onze N. Algem. Faderl. Lelteroêff. I Deel. bl. 385,  BE HUISHOUDING DER NATUUR. IO£ feu deezer dagen in 't Engelsch uit het Zweedsch ver- taald aan, zyne Befchouwing van de Huishouding der „ Natuur e, als eene Inleiding, gevoegd voor een Werk , ,j door hem getyteld, Phy/ick Bejkrifnung oefoer ^ordklo- tet, dat is Natuurkundige Befchryving der Aarde. Het „ fraaye, het leerzaame, het opweklyke deezer Proeve, j, bewoog ons om ze te vertaaien, en in ons Mengelwerk te plaatzen," ***** Wanneer wy in ons denkbeeld den Aardkloot, welken wy bewoonen , als van eenen verren afftand befchouwen, en, ten zelfden tyde, dien vergelyken met de andere Hemelfche Lichaamen , verdwynt terftond de verbaazende grootte welke wy 'er anderzins gereedlyk aan toekennen, en is dezelve niet meer dan een hoop door de Mieren opgeworpen , in vergelyking met een hoogen Berg. De Aardkloot wentelt 's Jaarlyks rondsom de Zon, van wier invloed dezelve warmte en licht ontleent. Van de andere vyf Planeeten , die desgelyks om de Zon haaren loop volbrengen , is Saturnus 1030 en Jupiter 1480 maaien grooter dan onze Aarde ; de laatfle heeft daar en boven vier en de eerfte vyf Satelliten of Maaneu , met een breeden Ring. Door den vereenigden byftand van Kunst en Weetenfchap worden wy in ftaat gefteld om onze nieuwsgierigheid te voldoen, dit heerlyk en verheeven tooneel te befpiegelen en te bewonderen. Maar, behalven deeze zestien Lichaamen, die, zonder van de Comeeten te reppen, rondsom de Zon beweegen, zien wy eene ontelbaare meenigte van vaste Starren, 't Is ten allerhoogften waarfchynlyk, dat deeze de middelpunten zyn van andere Planeetgeftellen , die , misfchien , met onze Zon vergeleekcn , zo veel grooter zyn als de Zon in vergelyking met de Planeet , op welke wy ons verblyf hebben. _ De Melkweg beftaat geheel uit Werelden , welker licht ons nauwlyks bereikt ; en het getal der geenen, waarvan wy nog geen de allcrminfte kennis hebben, is mogelyk nog grooter. Overdenkingen van deezen aart zyn zeker genoegzaam om onzen hoogmoed te dempen, en het veel vermeetend denkbeeld , dat dit geheele verbaazend meesterftuk der Schepping alleen ter zaake van den Mensch aangevangen en voltooid is. Dit denkbeeld behoeft in ongerymdheid 1I.DEEL. WENCELW. NO. 3. U lliet  106 DE HUISHOUDING DER NATUUR. niet te wykcn voor de dwaasheid den Troglodylcn toegefchreeven, die beweeren , dat de Aarde alken voor hun gevormd was. Dan hoe klein en onopmerkenswaardig onze Aarde ook moge voorkomen uit dit punt bcfchouwd, blykt by eene nadere overweeging, dat dezelve eene onpeilbaare diepte B voor t peillood des JVlenfchelyken verltands. - . Wy zyn in ftaat, om de grootte, de gedaante, en de beweeging der Planeeten te hepaalen, den loop der Satelliten te berekenen, en, als 't ware, <|e bergen in de maan op eene weegfchaale te wëegen ; en zelfs de loopbaan der Comeeten at te perken ; ja, wy gaan zo verre dat wy ons tot befpiegelingen inlaaten over den ftaat en hoedanigheden der Inwoonderen van andere Werelden ; en, intusfchen , weeten wy zo weinig van de gefteldheid onzer eigene Woonplaatze , dat wy met geene zekerheid durven zeggen of 'er Water dan Land is onder de Poolen. Voor zo verre onze kunde uitftrekt , is 'er geen Dier, behalven de Mensch, op onzen Aardkloot , 't geen door de befchouwing der Natuure opgeleid wordt, tot het erkennen van eenen Schepper. " Voor hem mogen wy , derhalven, redelyker wyze, befluiten, werd deeze Planeet voornaamlyk gemaakt, cn met alles toegerust. Wy vinden ook een groot aantal blyken , en dagelyks komen, 'er nieuwe by, die ten overttiigenfte aanwyzen , dat het geheele Stelzel zeer wys gevormd, en met de keurigfte gepastheid, tot dit oogmerk gefchikt is. Wat in grootte uitfteekt verwekt onze verbaazing, en ftrekt tot eer des Kunftenaars , die 't zelve voortbragt. Wat nu kan grootfcher, wat een edeler, onderwerp voor onze befpiegeling opleveren , dan de onmeetbaare uitgebreidheid de> Hemels ? Het Licht , die onbegrypelyk fnelle en fync ftofl'e , welke door het dikfte glas heen dringt, komt in zes minuien van de Zon tot onze Aarde, zo dat de (helheid ten minften op i öco.ooo Zwedfche Mylen in één minuut mag gefteld worden ; dit zelfde Licht niet te min heeft, met al die verbaazende fnelheid van voortgang, meer dan drie jaaren werk, om van de Vaste Starren tot op onze Aarde te komen : deeze li"-, tende l ichaamen, die met zulk een helderen glans flikkeren, zyn ten minsten 1,150^00.0005000 Zweedfchc Mylen van ons af. Laa-  DE HUISHOUDING DER NATUUR. Ï07 Laaten wy ons een Kloot verbeelden , welks halve middellvn, in lengte, gelyk is met die uitgeftrektheid, deeze zal van een verbaazende grootte zyn ; doch de affland van dëszelfs oppervlakte , in het verst afgelegen Hemelsch Lichaam , moet nog veel grooter weezen. Met behulp van een goed Telescoop ontdekken wy, aan een klein gedeelte des Hemels, meer Starren dan wy met het ongewapend oog aan 't geheele uitfpanzel kunnen ontwaaren. 't Is egter, waarfchynlyk dat 'er zeer veel meer zyn, die wy met de beste glazen niet onder ons gezigt kunnen brengen. Dat wy nu onze gedagten weder wenden tot onze eigene Woonlteden en de kleindere voortbrengzelen in dezelve. Een flink Enz , Metaal, of Cristal, wekt onze bewondering, nog meer wordt deeze aangedaan door een Plant,' wanneer wy , met behöoreiyke oplettendheid, in aanmerking neemen , hoe dezelve uit een klein zaad.beginzel uit de aarde voortkomt, en, na takjes'en bladen Vöoïtgebragt te hebben, eindelyk bloemen en vrugten cp- levertT De voorwerpen uit het Dierenryk trekken meest van alle dé aandagt van een redemagtig weezen. De Dieren bezitten meerder hoedanigheden dan de Planten , en zyn van eene voortreffelyker foort ; zy zyn begaafd met het vermogen van beweeging naar goeddunken , en kunnen, doormiddel van een'of meer uiterlyke zinnen , * de Lichaamen , die' hun omringen, ondeifcheiden. Onder de Dieren dunkt ons het maakzel der kleindere, die ook niet zelden met zonderlinge vermogens begaafd zyn, kunftiger dan dat der grootere. De Natuur brengt, misfehien, even gemaklyk Dieren als Steeneti voort, en valt het haar even ligt kleine Lichaamen, met zintuigen voorzien, voort te brengen als grootere; doch, volgens onze wyze van de dingen'te begrypen, fteekt in het laatfte veel meer werk dan in het eerfte. Wie is 'er die een uurwerk van grootte dat het in een ring gedraagen worde , niet meer bewondert, dan een Stadskiok , veroflderfreld dat die beide uurwerken even goed gaan ? In de daad, het fchynt of de Natuur geheel overeenkomftig met onze bevattingen werkt. Haar groot en voornaam einde is Dieren voort te brengen , en deeze in zo veel grooter getale naar gelange ze kleinder zyn. Duizenden Millioen'en van Infeften, zo klein dat ze bykans ons gezigt ontwyken , fchoon geholpen door de beste vergrootglazen, zwerven rondsom ons op de aarde, Ha in  108 DE HUISHOUDING DER NATUUR. in de lugt en in het water ; en wie zal ons het getal opnoemen der geenen, die in dit gedeelte van onzen Aarden VVaterbol beftaan ? en nog door derzelver kleinheid ons oog ontduiken ? Alle deezen zyn nogthans voorzien met Ledemaaten, omloopende Sappen, één of meer Zintujgen, met alles wat in leeven en beweeging noodig is. Verheft zich onze verbeeldingskragt niet zo zeer op de befchouwing van deeze kleindere deelen der Scheppinge , als in het onmeetbaar uitfpanzel des hemels ? En op dat derzelver kleinheid niet ter oorzaake ftrekke dat ze vergeeten en over 't hoofd gezien worden , zyn de gewigtigfte dienften in de Huishouding der Natuure aan deeze anders ongeagte Diertjes overgelaaten, waar door zy zich ter onzer kennisneeming indringen, en noodzaaken 'er op te letten. Met één woord , in de geheele natuur is alles zo gefchikt , dat elk Schepzel onderhoud verkrygt, naar maate van de vlyt , die het aanwendt; en hoe getrouwer het de pligten, aan zyn ftaat verbonden, waarneemt, hoe meer het vordert en welvaart: naarftigheid wordt altoos beloond, verwaarloozing brengt haare eigene welverdiende ftraf mede. De ontelbaare zwermen van Dieren , welke de aarde bedekken , moeten leevensonderhoud hebben. Indien zy op elkander aasden, zou dit fchoon tooneel in een fchriklyk nachthuis veranderen , of liever in een woest woud vol roofdieren. Alle dingen zyn wel verordend , 'er zyn weinig verfcheurende Dieren , in vergelyking van de menigte andere : en zy dienen om de bedervende, rottende en ftankverwekkende krengen op te eeten, en de zieken, de verminkten en zwakken weg te voeren, en voor te komen, dat geene Dierfoort, door te fterke voortteeling, de paaien te buiten treedt , welke de Huishouding der Natuure vordert. En op dat deeze zelfs geen al te groote maate van geweld pleegen, of te uitgeftrekt eene vernieling aanrigtën , heeft de Natuur aan dit flag van Dieren niet zelden een loggen aart gefchonken, met het vermogen om langen tyd honger te lyden : uit welken hoofde zy zeldzaam op roof uitgaan, dan gedrongen door de uiterfte noodzaaklykheid. In de daad, het Groeiend Ryk is byzonder gefchikt tot onderhoud van het Dieren Ryk. In dit vak van de Werken der Natuure vinden wy ook een aantal verfcheidenheden en afwykingen van het algemeene Plan , fchoon ze, op verre  DE HUISHOUDING DER NATUUR. 100 ré na zo veelvuldig niet zyn, als in het Ryk der Dieren. Deezen, zo wel als de Planten, hebben een verblyfplaats van een vasten aart noodig. Om deeze op te leveren dient het Ryk der Aard- en Delfltoffen. De Oppervlakte van 't zelve is zeer oneffen, in gevoige deezer fchikkinge, vindt niet alleen een grooter aantal, maar ook eene grootere verfcheidenheid van Dieren plaats, en woonfteden, gefchikt naar derzelver onderfcheidene gefteltenisfen : eenige onthouden zich best op 't gebergte, andere op heuvelen , deeze in vlakten , geene in diepe valeien en moerasfige gronden. Ik wil hier mede niet bewee- ren , dat dit het eenig einde en oogmerk is, waarom 's aardryks oppervlakte die oneffenheden heeft. Deeze fchikking brengt verfcheide andere nuttigheden in de Huishouding der Natuure te wege , als het voortbrengen van Regen, van Rivieren, en doet het water op aarde in eene gelladige beweeging blyven. De oogmerken der Voorzienigheid worden altoos door zo weinige middelen als mogelyk bereikt. In elk gedeelte van de Werken der Natuure onderfteunt het een het ander, en biedt de hand; zy vereenigen zich alle, om de uitwerkzels te wege te brengen, noodig tot volduuring en volmaaking van de Huishouding des geheelen Stelzels. Het getal des Aardkloots Bewoonderen brengt hier veel aan toe , en overeenkorftftig hier mede, ten opzigte van de plaats, is de grootfte fpaarzaamheid in agt genomen. Hoe zeer de oppervlakte des Aardryks vergroot worde door de ongelykheden, zouden deeze alleen, nogthans, niet genoegzaam weezen; veel, zeer veel brengen de Boomen toe om dit gebrek te gemoet te komen. Eén Eikeboom , die niet meer dan twee vierkante voeten op de oppervlakte des Aardsbodems bellaat, is, tot het verleenen van huisvesting aan Dieren , gelyk aan verfcheiden duizenden van Planten. Welk eene menigte van Dieren , Vogelen en Infeclen worden, door deeze middelen , gehuisvest en gevoed , aan welke anderfins een zo kleine uitgebreidheid, als de Aarde, geen woonplaats, geen voed. zei, zou kunnen opleveren ? Indien wy nu narekenen welk eene ruimte in deezer voege gewonnen wordt op 's Aardryks oppervlakte , door middel van bosfchen en wouden , zullen deeze ons, uit dat oogpunt befchouwd, van 't grootfte aanbelang voorkomen, onaangemerkt het sieraad, 't welk zy aan het werk der Scheppinge byzetH 3 ten,  IIO DE HUISHOUDING DER NATUUR. ten , de onrelbaare nuttigheden van eenen anderen aart , welke deeze Hoven der Natuure verfchaffen. 't Is desgelyks voldrekt noodig , zo voor Planten als voor Dieren, dat ze zich omringd vinden met eene vloeiItoffe naar derzelver geffeltenisfe gefchikt. Ten deezen einde dienen twee onderfcheide Oceaanen , de een van Water , de laaglïe gedeelten van de oppervlakte der Aarde beflaande, de andere zamengefield uit eene ligtere ftoffe , die onze Planeet van alle kanten omringt , de Dampkring. In de een of ander deezer Oceaanen onthouden zich alle bezielde weezens , uitgenomen een zeer klein getal in evenredigheid met het geheele , die het voorregt genieten , om , voor een langen of korten tyd , van den eenen in den anderen over te gaan. De bodem deezer Oceaanen is verordend voor een gedeelte der Dieren, en ftrekt hun ter beftendigc verblyfplaatze. Op den grond van den Oceaan des Dampkrings woonen de Viervoetige Dieren , de Wormen, en, in den Oceaan des Waters , de Koraalen , de Schelpdieren , eenige tweeflachtige Dieren, en eenige anderen , bovenal de zodanige als van een verflindenden aart zyn , en beltemd om den grond zuiver te houden, door 'er voedzel te zoeken. Andere bezitten het vermogen om zich open nederwaards te beweegen in de middelftuffe , welke hun omringt, als Vogels en Infecïeri , die dc Lugt doorvliegen , als de Visfehen van ontelbaaren aart , die iu de Zeeën en Rivieren zwemmen. De vliegende Visfehen kunnen, voor een tyd, den Oceaan des Waters voor dien der Lugt verwisfelcn, en de Watervogels onthouden zich beurtlings in beide. Beweeging en verandering fchynen in de boogffe maate noodig tot den duur cn in (tanrihouuing van hei Stelzel der Natuure. In geheel het lichaamlyke lieelal kennen wy geen een deel dat zich in volllagen rust bevindt; doch laaten wy , om niet buiten de grenzen van onze cigé!;e wooning te treeden , voor een oogeublik , onze Planeet ten dien opzigte befchouwen. De Aarde beweegt zich ééns in vierentwintig uuren om haaren eigen as , Waar door elk gedeelte van deszelfs oppervlakte , uitgenomen aan de Poolen, geduurig van plaats verwisfeit, met eene grootere of kleidere (helheid naar gelnnge van deszelfs ligging onder de Linie; waar de beweeging fnelst is;  DE HUISHOUDING DER NATUUR» Hl is : alle Lichaamen worden meer dan elf mylen in één Minuut voortgewenteld, fchoon ze, op dien eigen tyd, op 's Aardryks oppervlakte niet van plaats veranderen. Maar, behalven dit, wordt de Aarde , met alles wat 'er opis, in oen Jaarlykfchen loop rondsom de Zon gevoerd, met zulk eene fnelheid , dat dezelve honderd en zes en veertig Zweedfche Mylen in één Minuut aflegt. Beide deeze verbaazend fnelle beweegingen worden wy niet gewaar : dewyl elk ding rondsom ons 'er even zeer aan onderworpen is. Wy bevinden ons in dit geval even ais in een fchip : de beweeging van 't zelve wordt niet bemerkt door hem die 'er op vaart: doch alleen opgemaakt uit de. fchynbaare bevveeging van den oever. Wanneer de Lichaamen met eikanderen van plaats verwisfelen , . is de verandering blykbaarder voor de zinnen. Kleine Beekjes met elkander zich vereenigende , vormen Poelen, deeze Meeren, voorts groote Rivieren, die zich eindelyk in Zee ontlasten. Maar dat is het niet al. Planten en Dieren hebben allerwegen water tot voedzel noodig. Dit wordt in Dampen ontbonden, die tot Wolken verdikken ; en deeze vallen wederom neder in Dauw en Regen enz. en wat op die wyze niet hervormd wordt , valt weder in Zee. Daar en boven , houden Eb en Vloed, Stormen, en wat dies meer is, het water in geftadige bewee- In den Dampkring vinden wy geen meer rust. De Maan werkt daar noodzaaklyk door haaren invloed. Tusfchen de Keerkringen waait onophoudelyk een Oosten wind : de veranderlyke winden houden de ■ ugtvloed Reeds gaande , en , fchoon wy op zommige plaatzen en tyden geene beweeging waarneemen, wyzen, nogthans, de veranderingen, in den Thermemeter en Barometer, uit, dat, niet tegenftaande deeze fchynbaare ftilte, de Lugt geenzins in rust is. Ook dienen de verfcheide foorten van Lugtverhevelingen, fleeds in den Dampkring zich vertoonende , om ons ten vollen te overtuigen , dat 'er geduurige veranderingen in gewrogt worden. 's Aardryks Oppervlakte is desgelyks aan veranderingen onderworpen. Harde Rotzen fplyten van een. Steenen worden met den tyd zagt, en vallen in Rukken. Eenige plaatzen zinken weg, "andere worden met water overdekt; hier komt Land te voorfchyn, daar wordt het door Aardbeevingen overhoop geworpen of ingezwolgen : de Heuvelen verdwynen; de valeien worden aangevuld , en II 4 Moe-  JU DE HUISHOUDING DER NATUUR. Moerasfen in vasten grond veranderd: en 't geen eertyds de Zee bedekte wordt droog Land. Licht en Duisternis , Hette en Koude , Droogte en Vogtigheid volgen elkander iteeds op. tin', beha!ven deeze , brengen de onophoudelyke veranderingen in de lugtsgefteltenisfë , ten aanzien van de warmte, uur aan uur veranderingen, fchoon niet altoos merkbaar, te wege in de deelen der lichaamen. indien wy hier by voegen de veranderingen, veroorzaakt door de bewerktuigde Lichaamen en die zy zelve ondergaan , kunnen wy eenigermaate begrypen aan welke beftendige verauderingen alle dingen onderhevig zyn. Men veronderfielt dat de Mensch dagelyks omtrent twee en een half once in zelfflandigheid afneemt. Dit afneemen word vergoed door nieuwe aangroeijingen ; zo dat hy, in omtrent tien jaaren, een geheel nieuw Lichaam verkrygt. In 't kort, Dieren en Planten worden gevoed, zy groeijen op, zy zetten hunne foort voort, zy derven en keeren weder tot dof. In deezer voege is alles in beweeging , alles aan het toe- en afneemen. Gebooren te worden en te derven , te voorfchyn te komen en te verdwynen, is het lot van alles wat zich op dit ondermaansch tooneel vertoont. Dit, nogthans, gefchied niet, gelyk het in den eerden opflage moge toefchyncn, zonder orde of bepaaling. Alles volgt zekere regels, alles is tot een zeker einde gefchikt, alles beantwoordt, op de volmaaktde wyze, aan elkander, tot lof van den Almagtigen Schepper en Onderhouder der Natuure. De geheele zamenhang der weezens, wy moeten het belyden, is ons onbekend; doch, uit het geen reeds ontdekt is, kunnen wy met geene mogelykheid langer aan deezen zamenhang twyfelen. Schoon nu elk uitwerkzel hervoortgebragt wordt volgens zekere Wetten, en de Natuurlyke Wysbegeerte altoos deeze Wetten nagefpeurd, en men , in de laatde eeuwe, groote vorderingen, in dit duk, gedaan hebbe, moeten wy, nogthans, bekennen, dat wy nog in een vry dikke duisternis omtrent veele zaaken omzwerven.— Werwaards wy onze oogen wenden, wy vinden in't einde dat wy duiten by iets, 't welk onze bevatting te boven fant. Dus zullen wy, de inwendige gedalte eens Bergs onderZoekende^ ontdekken dat dezelve beftaat uit geregelde bed- dia-  CE HUISHOUDING DER NATUUR. "3 dingen, gemengd met fchelpen , en oppervlakkig ons voordellen, dat verfchillende foorten van zelfdandighcden daar gekomen en nedergelegd zyn door het water, 't geen voortyds die plaatzen overdekte, en, de gefchaalde Dieren daar by gevoegd, met den tyd alle te zamen eene hardheid hebben aangenomen. Maar laaten wy dit onderwerp aandagtiger naagaan. In het deenagtig gedeelte van deeze beddingen ontmoeten wy andere , van verichcide Metaalen , hoe kwamen dezelve aldaar ? In deeze gedeelten ontdekken wy, desgelyks , veelerlei foorten van Cridallen. Wat vermogen brengt te wege, dat deeze altoos op dezelfde wyze de takken gefchooten hebben? enz. ■ Wy verdaan tegenwoordig de natuur van den Blixem beter, dan wy reden hadden,.om, vyftig jaaien geleden , te veronderdellen , dat wy dezelve in een veel langer tydsbedek zouden begreepen hebben. Iemand, die op dien tyd beweerd hadt, dat wy tegenwoordig in daat zouden geweest zyn om het Blixemvuur uit de wolken te trekken , en naar ons welgevallen af te leiden, ja zelfs dit fchrikbaarend Lugtverfchynzel na te bootzen , zou zonder twyfel aangezien geworden zyn , als een Man gefchikt om in 't Gekkenhuis geplaatst te worden. En, hoe veel wy hier van ook weeten , moeten wy, egter, onze onkunde belyden, ten opzigte van de inwendige gedeltenisfe der Elecirifche Vloeidoffe. Wie zou zich, eenige jaaren geleden, verbeeld hebben , dat Vleesch zo verre bedorven , dat het dinkend en ontbonden was, versch en eetbaar gemaakt kan worden : een uitwerkzel, nogthans, 't geen een ieder, die iets van de Scheikunde weet, kanhervoortbrengen. Wy zyn van de rede deezes verfchynzels onderrigt; doch de inwendige gedeltenis der zelfdandigheden zal nog zeer lang voor ons eene verborgenheid blyven. Eene Plant groeit op uit een klein Zaadkorreltje , die 't zelve verfcheide millioenen in grootte te boven gaat; dezeh'e trekt het voedend fap op door houtagtige vezelen, bloeit en draagt vrugt. Eenige Planten hebben , zonder het vermogen van vrywilüge beweeging te bezitten , de kragt, om zich zeiven, op de minde aanraaking, zamen te trekken; andere vangen kleine Infecten en klemmen ze vast. De zaadhuisjes der Planten zyn alleszins overkundig gevormd, en gefchikt om de daar in ryp geworden zaaden , naar de oogmerken der Natuure, te veripreiden; doch volgens welke Wetten gefchiedt dit alles ? H 5 In  H4 DE HUISHOUDING DER NATUUR In het Diereniyk vinden wy nog meer doffe van bewondering en verbaasdheid. Hier doet zich, behalven het vermogen om te groeijen, en de lbort voort te planten , de bekwaamheden op van zelfbeweeging , van zintuiglvke aandoening. Wy weeten zeer wel dat het Oog de fchilderyen , op den grond daar gefchilderd , kan onderfcheiden, dat het Oor de trillingen en Üingeringen der Lugt gewaar worde, enz. Maar wat is zintuiglyke gewaarwording ? Hoe wordt deeze veroorzaakt ? Hoe kan een daar op afgeregt oor zo veele verfchillende toonen , als 't zelve , op een en denzelfden tyd, in een groot Concert, treffen, onderfcheiden V Wat-is de rede, dat zulke fchiclykc fchommelingcn in de Lugt, die elkander met de grootfte vaardigheid volgen, of anderzins juist op 't zelfde oogenblik gemaakt worden , niet verward het zintuig des gehoors aandoen ? Wie kan uitleggen hoe het bykome dat een zo veragtlyk Diertje als een Papierluis is , zonder paaren, verfcheide genachten voortbrengt ? Wie is in ltaat, om , op eene voldoende wyze , uit te leggen , hoe een kruipende Worm', met twaalf oogen en zestien pooten, veranderd wordt in een vliegend Infect met vier vleugelen, en duizend oogen? ■ Wie kan doordringen tot het eerfte beginzel der zamenftelling van Dierlyke Lichaamen , tot het gebruik van alle derzelver deelen , en de rede van het verfchillend maakzel, en wat dies meer zy? Van waar komt het dat eenige Visfehen in Zee bekwaam zyn om een EJeclrifchea fchok te geevenV en op wat wyze berooft de Zeillleen hun van dat vermogen ? Hier doet zich eene ontelbaare menigte van wonderen op, tot nog onverklaard. Veele derzelven mogen , met den tyd, opgelost worden ; en misfehien tegen alle vetwagting zich aan ons met volle klaarheid opdoen ; doch de dryfveer die dit alles in beweeging brengt, de natuur en wyze van werking, zyn ongetwyfèld ouiten den engen kring onzer kennisfe geplaatst. Geen Kunstwerktuig kan meer, dan onze zinnen , ons hooger dan tot zekere bepaalde h > igte opv eren. 't Is waar, dat wy, door middel van Telescopen en Microscopen , de heerlykfte vertooningen kunnen ontdekken , om welke geen Mensch ooit zou gedagt hebben: 't is desgelyks waarfchynlyk, dat deeze Werktuigen tot eene veel hooger trap; van volmaaktheid zullen gebragt worden, dan wy ze tegenwoordig bezitten ; docli , uit den aart der dingen zelve , is  DE HUISHOUDING DER NATUUR. 115 die verbetering binnen zekere grenzen omfchreeven., Hoe meer een vergrootglas vergroot , hoe kleinder het veld wordt, en hoe onvolkomener ons gezigt van het geheele yoorwerp. Op deeze wyze is het in veele andere gevallen gelegen, wat men aan den eenen kant wint, verliest men aan den andéren j en de trots van het Menschlyk verftand moet, in 't einde , hoe hard deeze bekentenisfe valle, tot het erkennen van de bepaaldheid der Menschlyke vermogens en kundigheden komen. Wat moeien wy dan denken van verregaande Zelfwaan , welke zich vermeet ons een berigt te geeven , op wat wyze elk ding, 't geen op Aarde beftaat , door de Wetten der Natuure , zyne tegenwoordige gefteltenisfe en gedaante gekregen hebbe? 't Is geeuzins myn oogmerk om de Veronderftellingen te verwerpen of tc verbannen: want, fchoon één onwederfpreeklyke Proefneeming dikwyls meer lichts verfchaft dan honderd Veronderftellingen , zyn deeze laatfte egter van groote nuttigheid. Alleen wil ik hier opgemerkt hebben , dat ze altoos als Gistingen te boek gefield, en nooit als beweezene waarheden erkend, moeten worden : om 'er dan byzondere gevallen overeenkomiïig mede te verklaaren. Waarneeming en Proefondervinding zyn de twee rechte geleiddraaden welke wy moeten volgen in het ontdekken van de werken der Natuure: de Veronderftellingen mogen aangemerkt worden als een weinig lichts geevende kaars , by welke wy kunnen zien waar die draaden leggen ; doch die, wanneer wy door het opvatten van dezelve niet verder gebragt worden, alleen een zwak en onzeker licht agter zich Iaat , waar op wy niet meer dan op een dwaallichtje kunnen vertrouwen. Aan den anderen kant, mag men Proeven, zonder oogmerk of zamenhang genomen , vergelyken by de bedryven van een man , die in den donker omtast. Eene ontdekking, gedaan ter voortzetting van een geregeld Plan, heeft oneindig meer verdienfte, dan eene tot welke wy als by toeval komen, en die , zonder eenige voordagt, zich te onzer kennisfe, in de omftandigheden , waar in wy ons bevinden , opIndien 'er nu , in deeze onze kleine en bepaalde Woonplaats, zo veele duizenden van Lichaamen beftaan, met leeven befchonke^i , dat wy 'er ons van alle kanten me-  Il5 DE HUISHOUDING DER NATUUR. mede bezet vinden ; indien 'er zulke onbefchryfbaare verfclnllendheden en veranderingen plaats grypen ten aanziene van grootte , gedaante , kleur, wyze' van leeven, voortteeling, enz. ; indien 'er zulk eene veelvuldigheid van wonderen , en dingen is , welke onze bevatting te boven gaat , wat moet dan het geval niet weezen, in zo veele duizenden Van Werelden , die onze Aarde, iu grootte, zo verre overtreffen? Wat mogen de gedaante en eigenfchappen weezen van derzelver redelyke, en redelooze, bewoonderen? Hoedanig is het maakzel en de gefteldheid dier Werelden ? Verfchillende in ftand , in de tyden der omwentelingen , en verfcheide andere omftandigheden , vordert elk der Werelden eene byzondere en daar aan eigene Huishouding , Lichaameu van verfchillende natuur, enz. ; doch, waar in dit verfchil m de onderfcheide deelen des Werelds fteeds beftaat, is buiten den kring onzer bekwaamheden eenio-zins te kunnen bepaalen. Wy hebben zelfs geene volledige kennis van de Werelden , die het Microscoop aan ons ontdekt , van die kleine Diertjes , die onzigtbaar zyn voor 't bloote oog, en ons omringen : welk eene kennis kunnen wy dan denken te hebben van de Inwoonderen dier Werelden , welkers waare gedaante wy door de beste Telescoopen, niet kunnen ontdekken' Wanneer wy , met behoorelyke aandagt , alle deeze dingen overweegen , worden wy van zelve, 0p het kragtigfte , opgeleid tot het erkennen van de Alman de Goedheid , de Voorzienigheid des oneindig vvyzerï Scheppers, en bewoogen om uit te boezemen : Hoe groot zyn uwe Werken , ó heere ! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt, en het Aardryk is vel van Uwe goederen l Ï.EE-  LEEVENSBERIGT VAN FREDERIK DEN II. 31? j.eevensberigt van frederik den II, laatst overleden koning van pru1ssen ; in den jaare i/58 geschreeven door wylen dr. johnson, EN voortgezet tot zynen dood. (Vervolg van bl. 580. des laatst voor gaanden Deels.') Naa, den Vrede te Dresden, in 't Jaar 1745 geflooten, werd het Leeven van den Pruisji/chen Monarch luisterryker , zo uit hoofde van de verfcheidenheid der Charaeters , waar in hy zich vertoonde , als van wegen de gewigtige Lotgevallen , die hem overkwamen. De gemelde Vrede Relde hem in ftaat om zich in een veel heerlyker Charader voor te doen , dan dat des Vermeesteraars van Silefie : hy kreeg regt op de verheevene loffpraak van een wys Wetgeever, en van den Vader zyns Lands. Behalven zyn gadeflaan van den Landbouw, den Koophandel, en de Handwerken , bevolkte hy, in 't byzonder, de woestliggende landen van Pomeren; een groot aantal yverige, van elders uitgetoogenen , door Koninglyfee gunstbetooningen aanmoedigende, om zich in die Landftreeken neder te zetten : welks gedaante , in 't verloop van zeer weinige jaaren , de gelukkigfte verandering onderging. Meer dan zestig nieuwe Dorpen kwamen in dien verlaaten hoek te voorfchyn , elk oord leverde de blykbaarfte tekens op van eene gelukkige bebouwing. De onsehaavende vlakten , waar in, zints eeuwen , geen menfchenvoet een ftap gezet hadt , waren ryke koornvelden ; en de gelukkige Boeren bezaaiden , onder de befcherming van een Volklievend Koning , hunne akkers in vrede, en zamelden hunne Oogften in met gerustheid. Met den Koning van Groot ■- Brittanje , ging frederik DE ü op den zestienden van Louwmaand des Jaars 1756 een Verdrag aan. Dit Verdrag wikkelde de verbondene Mogendheden, in een kostbaaren Oorlog. De Hoven van Petersburg, Verfailles, Dresden en Weenen vormden tegen hem een Bondgenootfchap. Zyne Pruisjifche Majefteit viel, in gevolge daar van , met het afloopen van Oogstmaand in Saxen , aan 't hoofd van een talryk Leger"; hier door een aanval op *2yn eigen grondgebied voorkomende , en den Oorlog op 's Vyands bodem voeren-  lig LEEVENSBERtGT rende. In 't begin van Wintermaand, leverde hy den Slag van Lowoftz tegen de Oostcnrykers onder den Maarfchalk bbown ; en fchoon beide de Partyen zich de Overwinning toefchreeven, noodzaakte hy , korten tyd daar naa , heit Saxifche Leger, vcrfchanst in de fterke post van Firma, zich krygsgevangen te geeven. Hy nam zyne Winterlegering in Saxen., behandelde dat Keurvorftendom als een overwonnen Land ; en de Archiven van Dresden in zyne magt gekreegen hebbende, hadt hy de duidelykfte en egtfte blyken van de vyandlyke oogmerken tegen hem beraamd, die den eerften llag, door hem gegeeven, wettigden. Intnsfchcn vielen de Franfchën met een Leger van So,ooo man onder den Maarfchalk d'êtrees, en een ander 25,000 fterk , onder den Prins de soubise, in zyn Land. Kleef en Meurs , met alle de Pruififche Landen in Gelderland en Oost-Friesland bukten voor die wapenen. De Inval in Saxen diende ten onderwerp van een openbaar Kegtsgeding op denRyksdag: de Koning van Pruisfen weriï als een weerfpanneling veroordeeld, indenRyksbau gedaan, en geoordeeld alle zyne Waardigheden en Bezittingen verbeurd te hebben. De Kreitzen des Ryks moesten hun aandeel van Geld en Manfchap opbrengen, om dit geftreeken vonnis kragt cn klem te geeven. - In Bohemen hadden de Oostenrykers een Leger van meer dan 100,000 koppen verzameld, aangevoerd door Prins carel van lotharingen. Onder den Maarfchalk apraxin , waren 60,000 Rusfcn in vollen aantocht om in Pruisfeh te vallen ; en Pomeren fiondt op 't punt, om aangetast te worden door de Zweeden , gefterkt door de magt des Hertogs van MecklenburgScJiwerin. In dit hachlyk tydsgewricht van gevaar en roem, vond zich zyne Pruisfifche Majefreit gebragt, en bezat hy, in vergelyking gefprooken, weinig anders dan zyne bekwaamheden , om het geweld van zo veele fchokken af te weeren. Maar de welgeregelde fchikking op zyne Geldmiddelen , en zyne Legertugt, gepaard met eene fchranderheid , welke "alle omstandigheden voorzag, en eene waakzaamheid, die op alles krte, vergezeld van een moed en ftandvastigheid door geen arbeid af te fchrikken , door geen gevaar te onder te brengen; en de bekwaamheid om met een enkelen opflag van het oog het juiste tydüip af te zien: deeze bekwaamheden fcheenen een tegenwigt op  van frederik den Iï. 119 op te leveren , tegen de zwaarte hem op 't lyf vallende: deeze veranderden den wensch zyner Vrienden in hoop , en zy verlieten zich op redmiddelen buiten de gewoone wyze van berekening loopende. Ons Plan laat geheel niet toe een Dagverhaal te behelzen der Krygsverrigtingen. Groote Gebeurtenisfen des Oorlogs, alleen, kunnen en moeten daar in plaats vinden. In den Jaare 1757 was frederik de II de Oostenrykers weder voor, in Krygsverrigtingen. Vroeg in de Lente trok hy in Bohemen, en, naa een reeks van roeesterlyke . Legerverplaatzingen , gepaard met eenige gewigtige voordeelen, viel hy, den zesden van Bloeimaand, de Oostenrykers aan in hunne fterke verfchansfingen , by Praag, verlloeg ze ten eenemaal, meester wordende van hunne Legerplaats, Krygskas en Gefchut. Van 100,000 man, waar uit het Oostenrykfche Leger beftondt, vlugtten 'er omtrent 40,000 in Praag , en de overigen begaven zich elders heen. Praag werd onmiddelyk belegerd ; en die ongelukkige Stad bykans geheel vernield , door het geweldig bombardeeren : een geheel Leger ftondt op 't punt van Krygsgevangen te worden. De Vrienden des Konings van Pruis/en , zich verzekerd houdende van de vermeestering der Hoofdflad en van het geheele Koningryk van Bohemen , begonnen reeds den afftand van Weenen te berekenen. Leopold , Graaf van Daan , door zyne Krygsbekwaamheid, wereldwyd vermaard , werd , in deeze verloopen ftand der zaaken, gebruikt, om de verftrooide magt der 'Oostcnrykeren by een te zamelen , cn, indien het mogelyk ware, aan den Krygskans een anderen zwaai te geeven. De maatregels , door deezen Veldheer genomen, waren zodanig, dat zy toonden, met hoe veel regts hy, naderhand , den eernaam van den fabius maximus der Oostenrykeren verwierf. Eerlang hadt hy 60,000 man by een gelegerd, in een voordeeligen ftand by Golin. Zyne Pruisfifche Majefteit begreep weldraa, dat hy of het beleg van Praag moest ftaaken , of den Oostenrykfchen Veldheer uit die post verdryven. Hy befloot , wat ook het gevolg mogt weezen , 'het laatfte te onderneemen : doch 't zy hy vreesde het Leger, tot het beleg van Praag gefchikt, te veel te zullen verzwakken, 't zy de behaalde voordeelen hem te ftout maakten, het geheele Leger, tot dit Krygsbedryf beftemd, was flegts 32,000 man fterk, met 't zelve viel hy , op den achttienden van Zomermaand,  ISO LEEVENSBERIGT maand, 60,000 man aan, op de allervoordeeligfte wyze gelegerd, en gedekt door een menigte gefchuts. De uitkomst was zodanig als men mogt verwagten ; de Pruififchen werden, naa wonderen van dapperheid betoond, en zeven maaien den aanval hervat te hebben, afgeflaagen. De Koning keerde, zonder door de vyanden vervolgd te worden , weder. Brak terltond het beleg van Praag op, was genoodzaakt Bohemen te ruimen, en de wyk in Saxen te neemen. Frederik's Krygsroem leedt egter eene kort voorbygaande taaning, door de dwaaling, die de ongelukkige nederlaage by Colin ten gevolge hadt; welhaast blonk dezelve met vernieuwden luister, door de edelmoedige wyze, waarop hy zyn misdag erkende, door dc grootmoedigheid , met welke hy zyn ongeluk verdroeg , en de geestige (lagen van Vernuft en Krygshaftigheid, door •welke hy zich opbeurde. Het vriendlyk aanlachen der Fortuin vormt den Overwinnaar; haar wangunst ontdekt den Held. De ongelukken liepen van alle kanten op den Koning aan. De Hertog van cumberland moest , naa op den vyf en twintigften van Hooimaand een neerlaag by Rastenbck bekomen te hebben, op den acht en twintigften van Herftmaand , het berugte Verdrag van Closterzeyen tekenen, by 't welk 38,000 Ranoverfchen de wapens nederlagen , en den Koning van Frankryk de handen ruim saven. De Rusfen vielen in Pruisfen , de Zweeden in Pomeren, de Oostenrykers in Silefie, de Franfchen in het Brandenburgfche ; terwyl het Ryksleger, verlterkt door dat onder den Prins de soubise , in fterken aantocht was, om iu Saxen te rukken. De Oostenrykers in Silcfien belegerden Sehweidnitz, een ander gedeelte vermeesterde Zittau, een derde verfcheen voor de Poorten van Berlin , en bragt die Stad onder brandfchatting. Alle de poogingen des Konings, om zyne zaaken te herftellen, waren tot hier toe zo ongelukkig als moedig ge< weest. Zyn Veldheer li hwald hadt bevel om de Rusfen , het kostte wat het kostte, aan te tasten. Met 30,000 man waagde hy , op den dertigften van Oogstmaand , een aanval op dubbel dat getal, te Norkitten fterk verfchanst ; doch moest, naa de manmoedigfte poogingen , te rug trekken. Met één woord, het Lot, 't geen de Keizeriu Koningin, eenige maanden geleden, dreig-  van FREDERIK den II. Iïl preigde, merkte men thans aan, als het onvermydelyk lot van "haaren Tegenftander. Zodanig was de hachlyke toeftand des Konings van Pruisfen, wanneer de groote Veldflag te Rosbach, den vyfden van Slachtmaand voorgevallen, het tooneel, op de verbaazendfte wyze , veranderde. Met niet meer dan 25,000 Man, behaalde hy eene volkomene Overwinning over het vereenigd Leger der Franfcheu en Keizer/eken , onder den Prins de soobise en den Prins van saxen hilburghausen, 50,000 Man Iterk. Zy lieten 3000 dooden op 't Slagveld. Acht Franfche Generaals, 250 Officiers, 6coo Gemeenen, en 63 Hukken Kanon, met andere Krygsbehoeften en Zegetekenen, werden gevangen genomen, Terwyl frederik de II de veelvuldige beweegingen gemaakt hadt, die deezen beflisfenden Slag voortbragten , hadden de Oostenrykers het belegerd Schweidnitz te ondergebragt, en, op~den twee en twintigften van Slachtmaand , vielen zy den Prins van bevern aan, in zyne welverlterkte Legerplaats , onder de wallen van Breslau, De flachting, onder de Oostenrykers, was verbaazend. Een groot gedeelte huns Legers was te rug getrokken, en het overige ter hertocht gereed , wanneer de Pruhfi. fchen onverwagt hunne fterke post verlieten, en agter den Oder trokken. De Prins van bevern, twee dagen naa den Slag, op kundfehap uitgaande , zonder eene lyfwagt ter befchuttinge , werd gevangen genomen, door een vooruit gezondene hoop Croaten: eene omftandigheid , die zeer bedenkelyk voorkwam. Breslau, de Hoofdftad van Silefie, viel terftond den overwinnaaren in handen. De Koning van Pruisfen haastte zich , om allen voordeel, van den zegen te Kosbach behaald, te trekken. Met fterke marfchen ,kwam hy den tweeden van Wintermaand in Silefie, en bevogt, den vyfden dier maand , met 36,000 man , eene volkomene overwinning op den Graaf vast daun , en 70,000 Oostenrykers. Zesduizend van de laatstgemelden fneuvelden , het getal der Gevangenen beliep 1500, en meer dan 200 ftukken Kanon werden 'er veroverd. Breslau vondt zich terftond berend, en gaf zich op den negen en twintigften over; Schweidnitz werd belegerd, en geheel Pruifisch- Silefie, met een gedeelte de Keizerin Koningin toebehoorende', te onder gebragt. Verfcheide oorzaaken drongen de Rusfen, fchoon Overwinnaars , Pruisfen te ruimen j den Veldheer lehwalo , M. CliEU MENGELW. no- 3- I de  IE VENSEERIGT de handen ruim geevende, om zyne wapens met eenen gelukkigen uitflag tegen Zwccden en Pomeren te wenden : de overwinning van Kosbach, en de gevolgen van dezelve,hadt niet alleen de Franfchen genoodzaakt Brandenburg te verlaaten ; maar het Hanoverfche Leger in Maat gefield-, voordeel te doen, met eenige fchandelyke fchennisfen 'van het verdrag, nam de wapens weder op, om de krygsverrichtingen te hervatten. Deeze wondere wisfelingen, in den loop der Krygsbedryven van fkederik den ll,deedt de bewondering van zyn Charaéter, in Engeland, tot eene hoogte van geestvervoering opklimmen: en het Parlement, een nieuw Verdrag tusfchen de beide Hoven, in den beginne des jaars 1758 , geflooten hebbende, lag hem een onderftandgeld toe van 6 0,000 Ponden Sterling. De Veldtocht van dit jaar nam eenen aanvang , met het weder te onderbrengen van Schweidnitz ; en de Koning van Pruisfen 'er op bedagt, om 't Land zyner vyanden het tooneel des Oorlogs te maaken, wendde onmiddelyk zyn weg na Moravie,tn belegerde, op den zeven en twintigften van Bloeimaand, Olmutz, de Hoofdftad diens Gewests. Zodanig, nochtans, was de uitgeftrektheid der werken die bezet waren, en zodanig de meesterlyke fchikkingen des Graaven van daun, in het onderfcheppen van den toevoer, dat de Koning dit beleg moest opbreeken, en na Bolieemen te rug trekken. Uit dit Ryk haastte zich frederik de II , om de Rusfen te gemoet te gaan, wier Leger, onder den Veldheer fermer, weder in de Landen zyner Heerfchappye gevallen, Custrin belegerd hadt. Hy ontmoette 't zelve op den vyf en twintigltcn van Oogstmaand: en, naa een bloedig gevegt , van negen uuren 's morgens, tot zeven uuren 's avonds, verfloeg hy de Rusfen, die hun Gefchut, Krygskas, en veele Officieren van hoogen rang, verlooren. Onmiddelyk, naa het behaalen'van dien zegen, trok de Koning na Saxen, om zich te vereenigen met zynen Broeder Prins hendrik, die met een Leger gelaaten was , om dat Keurvorftendom te verdeedisen ■tegen de veréénde poogingen der Oostenrykeren en Keizerfchen. De beoogde vereeniging gefchiedde op den elfden van Herfstmaand , en de Koning vatte, kort daarop, post hy Hogkirchen, waar hy, 's nagts, den veertienden van Wynmaaud, verrast en verflaagen werd door den Graaf vant ih - 1 . ■ , „. DAtJN.  VAN FRliDERIK DEN -If. 123 saon.Hoe veel de Koning,in den lof van waakzaamheid, mogt verliezen door deeze overvalling in den nagt, hy 'herkreeg de verloorene eer, door zyne tegenwoordigheid van geest, zyne ftoutmoedigheid en werkzaamheid, waar door hy, eenigermaate, de wanorde en het verlies vergoedde. Hy trok in goede orde af, niet naagezet door de Oostenrykers; doch, in deezen bloêdigen flag, hadt hy 7000 man , met twee zyner beste Veldheercn, Prins francois van jjr unswyk en den Marfchalk keith, verboren. Het voordeel, 't welk de Graaf van daun zich had voorgefteld, door den aanval by Hogkirchen, was Silefie te gereeder ' te bemagtigen. Maar eenige verwonderlyk bedagte omtrekkingen, cn een vry groot voordeel te Gorlits verkreegen, Helde den Koning in ftaat, om de oogmerken van zynen bèkwaamen Tegenparty , om in Silefie te rukken , te verydelen , het beleg van Neifs, en de blokkaade van Cofel op te breeken. Met gelyken fpoed keerde hy weder, tot verligting van Saxen, en den Graaf van daun noodzaakende, Dresden, door hem berend, te verlaaten, tradt hy zegepraalende, op den twintigften van Slachtmaand,deeze Stad in. De Legers, van wederzyden, betrokken, kort daar naa, de Winterkwartieren. In dit Leevensberigt, kunnen wy geene van de Krygs. verrigtingen in deezen wyduitgeftrekten Oorlog vermeiden dan die de Koning van Pruisfen onmiddelyk betreffen. De Veldtocht des Jaars 1759 , üak niet uit door eenige aanmerkelyke verrigtingen zyner Legerbenden, tot op den drie en twintigften van Hooimaand, toen de Generaal wendel , met ^0,000 man, een Rusficli-Leger van 70,000 te Zulichau a'antastte , cn alles tegen zich hadr. Hy werd afgellaagen, met een verlies van meer dan 7000, zo Gefneuvelden, als Gewonden en Gevangenen. Ce Rusfen, in Silefie doordringende, vermeesterden Frankfort aan den Oder, en kreegen by zich de Ooacnrykers, onder den Generaal laudhon. Dc vereenigde Legers telden 90,000 man, terwyl dat der Pruisfifchen, thans verfterkt, door dat de Koning in perfoon aanvoerde, flegts 50,000 beliep. (Het vervolg by de naaste gelegenheid.') I 2 AR-  !24 ARSACES EN ÏSMENA. ARSACES EN ISMENA. Eene Oosterfche Staatkundige Vertelling. U'.t het Fransch van den beroemden MONtesquieu. Qmtrent het einde der Regeeringe van artamanes, was hqï Koningryk Bactrta van een gereeten door binnenlandfehe twisten. Deeze Vorst, afgemat door de oproerigheid zyner Onderdaanen, bezweek onder den last der angften, en liet, dervende, den Throon na aan zyne Dogter ismena Aspar, de eerfte Gefneedene van het Paleis, 'had: het hoodfdbelluur der zaaken in handen. Het beste van den Staat was het groot doeleinde zynen- Regeeringe, in vergelykinge daar mede verdween al het fchitterende vertoon van grootheid als niets uit zyn oog. Hy kende het Menschiyk hart, en wist over voorkomende gevallen een juist oordeel te vellen. Zyn aart helde tot verzoening over, en zyn hart fcheen, door eene lbort van medeneiging, met dat van elk eenltemmig. De Vrede, hooploos door allen aangemerkt, was herfteld. Zo groot was de betooverende invloed van aspar, dat, daar zy allen tot hunnen pligt te rug keerden, niemand fcheen te bemerken, dat hy dcnzelvcn hadt overtreeden. Zonder geweld, zonder ophef, wist hy groote oogmerken te volvoeren. Dc Koning van Hircania verftoorde den Vrede; Gezanten gezonden hebbende, om ismenia ten huwlyk te'vraagen, viel hy.op ontvangene weigering,gewapend dc "grenzen van Bactria aan. Deeze aanval was zo zonderling als^vyandig. Nu eens vertoonde hy zich geheel flrydvaardig als een held', en gereed om den vyand in het veld aan te tasten; dan was hy gekleed als een Minnaar, door Liefdedrift gedreeven. Terwyl hy zich vergezeld vondt van allés wat zwier kon byzetten aan het Huwelyk van een Vorst, flondt hy aan 't hoofd van een ontzag3yk Leger. Ten zelfden tyde, dat hy de tederfte Minnebrieven aan de Koningin fchreef, verwoestte hy haar land. De eene dag werd in Fcesthouding en Vrolykheid, de volgende in Krygsverrigtingen, gefleeten. Nimmer hadt men zulk eene volmaakte fchüdery van Oorlog en Vrede; zulk eene ongebondenheid van zeden met Zulk een ftriktheid voor Krygstugt. Hier vloodcn de Inwoonders van een Dorp voor de wreedheid des vermeesteraars , daar zongen en danften zy met de uitbundigfte vreugdbetooningen. Door de onoplosbaare grilligheid wilde hy twee onvereenigbaarc zaaken zamenvoegen; zich doen vreezen en beminnen. Doch geen van beide was hy in ftaat te bewerken. 'Er wierd een Leger tegen het zyne in 't veld ga-  ARSACES EN ISMENA. ï.25 fébragt» en één enkele flag beflistc den Oorlog. Een fcrygsknegt, nieuwlings in t Leger der Bactriaanen aangekomen, deedt wonderen van dapperheid hy drong door tot de plaats waar de Koning van Hircar.ia met grooten moed, vogt, cn nam hem gevangen. Hy betrouwde dien Prins aan de zorge van een Bevelhebber , en begaf zich, zonder zyn naam te melden , weder in den digtften drom der vyanden; doch gevolgd door de toejuichingen der Overwinnaaren, bragt men hem in zegepraal in de Tent des Veldheers. Hy verfcheen voor deezen jnet eene edele ftoutmocdigheid ; doch fprak van zyne verrigting op de zedigfle wyze. Voor de belooningen, welke der Veldheer hem aanboodt, fcheen hy ongevoelig; en aan de eere, hem beweezen, (ineen hy gewoon.' Aspar oordeelde, dat zulk een Man van geen laage afkomst kon weezen. Hy liet hem vervolgens ten Hove komen , zyn gedrag aldaar verftèrkte dit denkbeeld langs hoe meer. Dc tegen oordigheid van den Held verwek c zyne bewondering, en dc peinzende zwaargeestighcid, welke, op-zyn gelaad te leezen ftondt, boezemde hoogagting in. Wanneer aspar 's Helds dapperheid, met de ftcrkfte betuigingen van aandoening, verhiel', w.is de taal des Vrcemdclings : ,, Myn Heer verfchoon n een ongelukkig Mensch , de jchriklykheid van wiens toe,, ftand hem bykans gevoelloos maakt, voor uwe goedheid en ,, edelmoedigheid; en die zich zeker buiten ftaat bevindt om ,, u eene daar aan geé'venredigdc vergelding te doen." Wees dan, dewyl gy ongelukkig zyt, hervatte de Veldheer, myn Vriend*- Tot dit oogenblik befchouwde ik u met bewondering; maar nu bemin ik u. Ik wil uwe Jmerten verzagten, en allen troost, my mogelyk, fchenken. Kom neem uw verblyf in myn Paleis. Hy, d.e 't zelve bewoont, is een Vriend der Deugd, en van Deugd kunt gy niet vervreemd weezen. De volgende dag werd als een Feestdag der zegepraal by de Bactriaanen gevierd De Koningin verliet haar Paleis , gevolgd door 't geheele Hof. Zy verfcheen op haar ftaatfiewagen , onder eene ontelbaare menigte volks. Haar aangezigt was met een (luier bedekt, doch door dezelve liet een bevallige en fchoone gedaante zich heen zien; en fchoon de (luier haare wcezenstrekken verborg, dagt elk Onderdaan, met haar inge- nomen, dat de uitftcekendfte fchoonheid daar huisvestte. . Van haar ftaatftewagen afgeftapt, begaf zy zich iif den Tempel. De Edelen van Bactria omringden haar. Zy w;erp zich neder, en aanbadt de Goden met een veel betekenend zwygen: toen haar (luier eenigzins opligtende, (lome zy met eenehoor- baare ftemme dit vuurig gebed. ,, Onfterftyke Goden ! De Koningin van Bactria offert u haaren dank voor de gefchon ken overwinning. Wcest haar gunftig, dat zy nooit uwe goedgunftigheden misbruike. ' Geeft haar, dat zy nooit door • 3 drift,  I2Ö arsaces en ismena. drift) zwakheid of grilligheid, vervoerd worde; dat zy nooit vreeze dan om kwaad, nooit hoope dan om goed, te doen. En daar zy met gelukkig kan zyn, (hier werden haare woorden door ('nikken afgebrooken,) laat ten minden haar Volk gelukkig weezen!" De Priesters volvoerden de plcgtighe. den/in den dienst der Goden voorgcfchrccvcn. De Koningin verliet den Tempel, cn reedt, ten wagen geftccgen, gevolgd door het volk , na haar Palcis. Eenige oogenblikkui daar naa kwam aspar in zyn Paleis; zogt den Vreemdeling , en vondt hem in den criepften kommer verzonken, lly zette zich nevens hem neder, en de wagten hebbende doen vertrekken fprak hy hem , in deezer voege, aan: Ik bezweer u, dat gy u dWt my openbaart: kan een ontroerd gemoed geen troost ontvangen uit het mededeelen van zyn hartzeer ?" '/.al by, die de verzagende balzem der Vriendschap. aantreft, geen gencezing vinden' ,, 't Zou noodig „ zyn," antwoordde de Vreemdeling , „ u alle de lotgevallen „ myns leevens te verhaalen." :— Dit is juist het geen ik verlang. Gy zult ze niet ontvouwen voor eenen gevoelloozcn: yerbirg voor my niets. Vriendje hap fielt belang in alles. 't Was niet alleen tederheid cn raededoógen , die aspar deeze nieuwsgierigheid inboezemde. Hy verlangde deezen Zeidzaamen Man aan den dienst van het Hof van Bactria te verbinden ; hy wensehte volkomen onderrigt te weezen omtrent den Perlbon, dien hy reeds befchouwde als met hem zamenftemmendc in dc edell'tc inzigten tot het bevorderen van den welftand des Ryks. De Vreemdeling begon, naa eene korte tusfehenpooze, in deezer voege het verhaal zyner Lotgevallen. '— ,, Liefde is de bron geweest van alle de gelukzaligheden cn rampen myns leevens In den aanvange beftrooide zy myn pad met roozen en'distefen: in 't einde is my niets dan traancn, klagten cn fmertcn, overgebleeven. Ik werd in Media gebooren, cn kan een lange reeks van doorlugtige Voorouderen opnoemen. Myn Vader, die, aan 't hoofd onzer Legerbenden, groote overwinningen behaalde, verloor ik in myne tedere jeugd. Maar zy, die met de zorge myncr Opvoeding belast waren,, leerden my zyne Deugden aanzien voor dc beste Erfenisfe. Met myn vyftiende jaar, bepaalde men myne lecvenswy- ze* doch myne Voogden gaven my dat verbaazend aantal van Vrouwen niet, waar mede Lieden van myn rang doorgaansoverlaaden worden. Zy droegen zorge om dc Natuur te volgen , en'my te leeren , dat, indien dc zinnelyke genietingen bepaald zyn , ' die van het hart nog meer bepaald willen weezèn. . „ Areasira was van myne andere Vrouwen met meer onderjèheitien door haaren rang, dan door de voorkeuze, waar me-  ARSACES EN ISMENA. 127 mede ik haar befchouwde. Eene zekere waardigheid van houding vermengde zich met eene onbefchryfbaare zagtaartigheid : haare gevoelens waren zo edel, zo ongelyk aan die, welke de geduurige ilaaffche onderwerping by de Afiatifche Vrouwen te wege brengt. Zy bezat, met één woord, zulk eene verfcheidenheid van bevalligheden, dat myne oogen haar alleen aanzagen, en myn hart geen ander kende. Haare houding befprak verrukking; haare gedaante, de lieflykheid van haanftem, de bekoorelykheden haarer verkeering... elke fchoonheid, elke bevalligheid, was onwederftaudelyk betoverend. Met vermaak zou ik haar voor altoos hebben kunnen... hooren... aanfehouWen.... De Natuur, hield ik my verzekerd, bragt nergens zulk eene verzameling van volkomenheden voort. Myne verbeelding kon geen denkbeeld vormen van iets beminnelyk, of myne aanbiddelyke ardasira bezat het met de daad: en wanneer ik eene fchildery wilde maaken van het geluk, waar voor Stervelingenyvatbaar zyn, ik befchouwde my zeiven Ik juichte my toe over myn lot. „ Myne geboorte, rykdom, jeugd , en eemgc perfoonlyke voordeelen, deeden den Koning bcfluiten zyne Dogter my ter Vrouwe te geeven. 't Was eene beftendige gewoonte in Media, dat zy, die tot deeze eere verheeven wierden, alle hunne Vrouwen moesten wegzenden. In het vooruitzigt op die aanzienlyke verbintenis , zag ik alleen op het verlies van alles wat dierbaarst was aan myn hart; doch het was volftrekt noodzaaklyk dat ik myne traanen verborg , en zelfs een vrolyk voorkomen aannam. Terwyl het geheele Hof my geluk wensen* te met dit merkteken van Vorstlyke gunfte, 't geen elk volvrolyk zou gemaakt hebben, verlangde ardasira my niet te zien. Ik fchroomdc in haare tegenwoordigheid te komen , en nogthans zogt ik haar. Ik ging na haar kamer, myn fmert, myn angst was onuitfpreekelyk, ,, ardasira , zeide ik , ik verlies u".. Geen lonk,geen woord van tederheid, ontfnapte haar, zy deedt my ook geen verwyr. Zy flortte geen traan ; doch, terwyl zy in peinzende ftilte zat , bedekte eene doodverwige bleekheid haar gelaad; waar in ik verontwaardiging , met wanhoop ge - mengd, befpeurde. Ik wiWe haar omhelzen ; doch zy fcheen vermeend Zy bewoog zich, egter, maar 't was 0111 my te ontvlieden. 't Was de vrees voor fterven niet, welke my overhaalde , om aan de voorgeftelde verbintenis met de Princes myne toeftemming te geeven : want had ik niet gebeefd voor het lot van ardasira , zou ik my blootgefteld hebben aan de fchriklykfte wraake. Maar, toen ik overwoog, dat myne weigering haar dood onmiddelyk ten gevolge zou hebben, werd myne ziel, door fchrik , van een gcreet'en; en ik onderwierp my aan een onvermydelyk noodlot. „ Men voerde my in 's Konings Paleis, 't geen ik niet meer I 4" mogt  128 ' ARSACES EN ISMENA. mogt verhaten. Ik zag de (chitterende tooncclen, vcrcierd tot aller elenden, en het vermaak van éénen; -— tooneelen , op welke , nicttegcnftaande de algemeene ltilte , dc zugten der Liefde naauwlyks gehoord worden; tooneelen/ waarop grootsheid en onderwerping heerfchen ; waar alle de onbezielde voorwerpen vrolyk, alle dc loevende, naar cn droevig zyn ; waar elk zich gelaat met den Oppervorst gelukkig te weezen, cn allen, met de daad, droevig zyn , als hy een fombcre luim heeft: Ten zelfden dage werd ik voorgefleld aan de Ryksprinfes. Zy mogt my verbysteren met haare oogen, ik mogt de myne tot haar niet opheffen. Wonderbaar uitwerkzel van Grootheid ! Konden haare oogen fpreeken, dc myne mogten niet antwoorden. Twee Gefneedenen , met dolken in de hand, Honden gereed, om myn bloed te plengen, en daar door den hoon uit te wis fchen, indien ik my fchuldig gemaakt hadt, met den ,minden lonk haar toe te werpen. Welk eene omftandigheid voor een hart, als 't myne, op het punt daande, om de flaaverny des Hofs op myn Huwelyksbedde te vinden 1 te hangen tusfchen de onzekere inboezemingen van grilligheid, en de uit de hoogte fpreckende taal der Dwinglandye; geen gevoel te hebben . dan dat van ontzag, en voor altoos te verliezen , 't geen in Slaavcrny zelve troost kan fchenken — het vermaak van te beminnen, en bemind te worden. Maar hoe zeer verflimmerde myn lot, toen een der ncfnecdenen van de Prinfcs kwam, en my afvergde, een Bevellchrift, tot het wegzenden van alle myne Vrouwen, te tekenen. Teken, fprak hy , en erken de goedheid, die dit bevel geeft, en ik zal de Prinfes verhanlen , met welk eene volvaardigheid gy 'er aart gehoorzaamt. Myn aangezigt was befprocid met traanen ; ik begon te fchryven... ik twyffelde... ik hield op... zeggende: „ ik bid u , wagt een oogenblik... ik bezwyk"... Myn Heer, was de taal des Gefneedenen , uw leeven, en liet myne , loopt gevaar. Teken! U.tjlel zal ons beide fchuldig maaken ; de tyd is tepaald. Ik moet op 't oogenblik weder kearen. Myn becvende of vaardige hand, (want ik was buiten my ze!ven,) vormde de heilloosdc letters ooit op papier gebragt. Myne Vrouwen werden my, den avond, voor dat het Huwelyk zou geflooten worden, ontnomen: maar ardasira, die een myner Gefneedenen overgehaald hadt , kleedde eene Slaavin van haare grootte en voorkomen, in haar gewaad, en dekte ze met haar fluier; zichzelve in eene hcimelyke plaats verbergende. Zy hadt den Gefneedenen te verdaan gègeeven, dat zy Priesterin wilde worden. Ardasira hadt eene ziel, te verheeven, om een denkbeeld te vormen, dat een Wet, die , zonder eenige reden, wettige Vrouwen van haare regten beroofde, haar ziu betreffen. Het misbruik van Magt kon haar niet beweegen , om Magt te eerbiedigen: van deeze Dwing- lan-  ARSACES EN ISMENA. 129 landy beriep zy zich op de Natuur, en van haare zwakheid op wanhoop. De Huwelyksplegtigheid werd ten Hove voltrokken. Ik bragt de Prinfes na myn Paleis. Hier ontbrak het niet aan Concerten . Dansfen en Fcestvrolykheid, alles fcheen eene vrolykheid aan te kundigcn, die verre , zeer verre, van myn hart verwyderd was. In den nagt , vertrok het geheele Hof'. De Gefneedenen bragten de Prinfes in haare kamer. Helaas! 't was dezelfde kamer, die, zo dikwyls getuige was van myne lief devcrklaaringen , aan ardasira. Ik ging na de myne, vol woede en wanhoop. Het oogenblik der Huwelyksvoltrekking naderde. Ik trad in dien bygang, bykans onbekend voor elk van myn Gezin, door welke de Liefde my zo dikwyls geleid had. ik liep in 't donker, verlecgen, droefgeestig , vol gepeinzen , wanneer ik op 't onverwagtst een licht zag. Ardasira, met een dolk in de hand» vertoonde zich voor myn oog. ■ Arsaces, fprak zy, gaa heen, vertel uw Bruid dat ik hier Jlerf; zeg haar, dat ik tot myn laatflen fnik haar uw hart betwistte. Zy ftondt op 't punt, om 't ftaal in haar borst te fiooten ; ik vatte , en wederhield haar hand; uitroepende: ,, ardasira! welk een droevig tooneel „ wilt gy hier aanrigten:'' en myn boezem openende, voer ik voort: „ Stoot toe, doorfteek hem, die zich aan een bar- „ baarfche Wet ond.rworpen heeft." Zy werd dood- bleek , de dolk viel haar uit de handen. Ik drukte haar in myne armen: Ik was verbysterd , en wist niet,door welk een toverkragt, myne ziel , eens weder opgeklaard, zo gelukkig fcheen. Ik drukte het dierbaar voorwerp "aan myn hart, en vierde, zoneter bedwang, bot aan de zoete vervoeringen der liefde. Alle andere dingen , zelfs het denkbeeld van myn ongeluk , verdween uit myne gedagten. Ardasira , verbeeldde ik my» was nu dc myne voor altoos; en 't was onmogelyk, dat ik haar zou derven. Wonder gewrogt der Liefde! Myn hart gloeide van nieuwe drift, en myn Ziel was opgeklaard. ■ Ardasira fprak, zy bragt my tot myzelven, arsaces, laat ons deeze plaats verlaaten, deeze heillouze plaats ontvlieden. Wat hebben wy te vreezen. Wy kunnen beminnen. Wy kunnen fierven' ,, Ardasira," was myn antwoord. ., Ik zweer, „ gy zult voor eeuwig de myne weezen. Ik zal nooit van u ,, fcheiden. Ik roep de Goden tot getuigen , dat in u, in u „ alleen, al het geluk myns leevens beftaat. Uw voorfiag is ,, edel. De Liefde heeft het my reeds ingeboezemd, en maakt „ het door u, op nieuw, leevend. Gy zult thans zien of „ ik u bemin." Ik verliet haar, vol ongedulds en liefde, en begaf my overal heen om de noodige bevelen te geeven. De deur, na 't vertrek der Prinfesfe gaande, was geflooten. Ik nam zo veel Gelds en I 5 Edel-  IJO arsaces en ismena. Edelgefteente, als ik gcvoegclyk kon bergen. Ik beval myne Slaaven onderfcheide wegen te neemen ; en ik vertrok met ardasira alleen , te midden van de akeligheden des nagts, alles hoopende, alles vreezende, zomtyds myne natuurlyke onverzaagdbeid vergeetende, gedreeven door allerlei driften, en onbekwaam om te oordeclen , of ik myn Pligt of dc Liefde volgde, die my denzelven deed vergeeten. Met het ophaalen der ontelbaare gevaaren, onze vlugt vergezellende, zal ik u niet ophouden. Ardasira moedigde my, ondanks de zwakheid haarer Sexe, to'; volhandigheid aan. Zy zonk neder onder vermoeijenis, zy was op 't punt van tc bezwyken, en nogthans liet zy niet af my te volgen. Ik ontweek zorgvuldig het oog der Menfchen; want ieder Mensch was my een"vyand geworden. Ik zogt de wildcrnislen op, en kwam in 't gebergte, d: woeste wooning van Tygers en Leeuwen. Hst gezigt deezer verfchcurende Dieren gaf my moed. „ 't Is „ hier niet,"fprak ik tot ardasira, „dat de Gelheedcnen van „ de Prinfes, en dcLyfwagten van den Koning van Media, ons „ zullen zoeken of vervolgen " Eerlang nam het getal deezer pieren zodanig toe, dat my een geweldige vrees bekroop. Met myne pylen doodde ik 'er eenige, die my te naby kwamen : want, in ftede van ons te belasten met het geen ons tot noodig voedzel zou dienen, had ik wapenen om het ons te bezorgen. Ik Doeg vuur uit een keilleen, en ontftat eenig droog hout. en bragt den nagt door by het orttftooken vuur, en deed de wildernisfen weergalmen op den klank ,myner wapenen. Ik ftak bosfehen in brand, en dreef dc verfchriktc Dieren voor my heenen. In deezer voege bereikte ik een open vlak land; en bewonderde de ontzettende ftilte rondsom my heenen. Dezelve fcheen my de tyden te herinneren, waar in de Goden geböoren werden... waar in de Schoonheid eerst verfcheen. Dit hemelscn beeld werd verwarmd door dc Liefde, en alles was ziel en leeven. Eindelyk verlieten wy de grenzen van Media. In de ftulp van een Schaapherder, befchouwde ik my zclvcn als Heer der wereld : want ardasira kon zeggen, dat ik de haare was, en Ardasira was de myne. Wy kwamen in het Koningryk Marjriana; waar onze flaaven zich by ons vervoegden. Daar leefden wy op her land, verre van het gewoel der menfchen. Met elkander geheel ingenomen, liepen onze gefprekken over het genoeglyk onderfcheid tusfchen ons tegenwoordig geluk en ons voorgaand lyden. Ardasira befchreef menigmaalen haare aandoeningen, geduiwende den gantfehen tyd, dat wy van elkander afgefchei'den leefden : haare boezemfmerten, toen zy dagt dat ik haar niet langer beminde, de angst van haare ziel, toen zy bemerkte dat myne Liefde tot haar nog brandde; haare verfpeijing van de barbaarlche wet, en verontwaardiging tegen my,  ARSACES EN ISMENA. 13» my, toen ik dezelve onderfchïccven had. In 't eerst hadt zy ten oogmerk, de Prinfes aan haare wraak op te offeren; zy hadt dft denkbeeld verworpen, en toen zich bepaald om in myne tegenwoordigheid te fterven: en twyfelde niet tot welk eene maate ik zou aangedaan zyn door dit fchriklyk tooncel. Toen gy in myne armen waart, fprak zy , toen ik u voorjtclde uw Land te v er laaten, was ik reeds verzekerd dat gy myn voor(lag zoudt omhelzen. Ardasira was nimmer zo gelukkig geweest. Wy aanfebouwden niet langer de pragtige grootsheid, van Media; maar onze zeden waren zagtcr, ons leeven bedaarder. In alles wat wy verlaaten hadden, zag zy welke offeranden ik voor haar gedaan had. Ik was haar cénige Meegezel. In dc Serails, op Schouwplaatzen het vermaak toegeheiligd, wordt het hart altoos door een 'Mededingflcr gejaagd; en wanneer 't zelve het voorwerp van zyn Liefde kan genieten, wordt het, naar gelange het meer bemint, meer ontrusr. —— Ardasira kende geen mistrouwen, wy waren van elkauder ten vollen verzekerd. Zulk eene Liefde, zal iemand veelligt denken, verfpreidt eene vrolykheïd over alle voorwerpen, als of de geheele Natu r, om dat één voorwerp, ons behaagt, alles tot ons vermaak wil doen dienen: het heeft veel gelykheids met dat aangenaam tydperk des leevens, wanneer ons alles toelacht, de Kindsheid heelt Onfchuld cn Vrolykheid tot haare fpeclmakkers. Ik fchep vermaak in my dien gelukkigen tyd voorden geest tc vertegenwoordigen. Zomtys verloor ik ardasira in de bosfehen; cn vond haar weder, op de toonen van haare bevallige item afgaande. Zy vercierde zich met bloemen, door my geplukt, en ik fchicp behaagen in de bloemen, door haar verzameld, te draagen. De wildzang van 't gevogelte, het ruifchen der beekjes, het danfen en zingen onzer jonge flaaven, dienden ons ter vermaakneeminge, en waren de beflendige proeve van ons geluk. Ardasira was thans eene Herderin, die, zonder cieraad en optooi, zich allerbeminnelykst vertoonde in eenvoudige netheid; nu zag ik haar met alle die bevalligheden, waar mede zy myn hart in het Serail van Media bekoorde. Zy deedt haare eigen Slavinnen allerlei fchoone ftoffen vervaardigen; zy fponnen Hyrcanijche wol; en verfden dit kostbaar voortbrengzel met 'Lyrisch purper. Ons geheele Huisgezin fmaakte een zuiver en onvermengd genoegen. Wy daalden, met vermaak, tot gelykheid der Natuure af. Wy waren gelukkig in ons zei ven, en begcerig, om met menfchen, die zich ook gelukkig Bevonden , tc leeven. Valsch geluk maakt den fterveling ftreng en trots; zyn geluk is zelfzoekend en ongezellig. Waar geluk,in tegendeel, vertedert hem tot zagte medegevoeligheid, cn fchept genoegen in wederkeerige mededeeling van genot, ik herinner my dat ardasira tegenwoordig was by het  Ï32 ARSACES E?J TSMËNA. het Huwelyk van eene door haar begunftigde Slavinnen, met een van my vrygemaakten Slaaf. Liefde en Jeugd hadtien deeze vereeniging gevormd. De Bruid zeide tegen ardasira : „' Dce- ,, ze dag is ook de Jaardag van uw geluk!" . Elke dag myn> - rehs, antwoordde zy. zal zuik een jaardag weezen. Misfchien zult gy u verwonderen, hoe ik, uit Media, zo onverwagt vlugtende, nauwlyks een oogenblik tyds hebbende om mv tot myn vertrek gereed te maaken, niet geen meer Gelds en Edelgefteente voorzien, dan ik voegciyk bergen kon, zo ryk in Mrrgiana kon weezën, dat ik een paleis, een aantal afhangelingen, en alle de gemakken des leevens had. 't Was eene omftandigheid, wa; ir over ik zelve verbaasd ftond, en nog verbaasd liaa. Als ik, door een noodlottige fchikking, welke ik niet kan verklaaren, geen redmiddel zag, vond ik "'er altoos een. Goud, Juweelen, fcheenen zich van zelve aan my op te doen. Dit zult gy zeggen, was de uitwerking van het geval. Maar gebeurtenisfen. zo menigvoud herhaald , en altoos dezelfde, kunnen wy niet v/el aan 't Geval toefchryven. Ardasira verbeeldde zich, in den beginne, dat ik haar wilde verrasfen, en grooter rykdommcn medegenomen had dan zy wist. Ik dagt op myne beurt, dat zy een middel wist, my onbekend, om aan fchatten te komen. Doch het bleek, welhaast, dat wy beiden een verkeerd denkbeeld vormden. In myne kamer vond ik dikwyls pakjes met honderden van Daries Ardasira vondt, in de haare, doozen met Edclgefleente. Op zekeren dag in myn hof wandelende, ontdekte ik een kistje vol Gouds, en een weinig voortgedaan zynde , een ander in het hol van een ouden eik. Veele andere dergelyke fchatvindingen gaa ik met uilzwygen voorby. Ik was volllrekt verzekerd, dat niemand in Media eenige kennis hadt van de plaats myns verblyfs, en wist, daarenboven , dat ik uit dien hoek geene onderfteuning te wagtcn had. Ik dagt en herdagt op die vreemde verfchynzels'; doch kon nooit gisfen, van waar ik met mogelykheid altoos dien tydigen onder* ftand kon bekomen. Ik maakte duizend gisfingen; duizend andere deeden ze verdwynen." Ik weet, zeide asper, het gefprek van arsaces afbreckende, welke wondere vertellingen men verzonnen heeft van zekere magtige Genii, volyverig om den Mensch ten dienfle te Jlaan. Niets van alles, wat ik van dien aart hoorde, vondt by my ooit eenigen ingang. Doch de omflandigheden, door u vermeld, zyn, in de daad, verbaazend. Gy zegt my wat gy zelve ondervonden hebt, niet wat gy van anderen hoorde. „ Of deeze Ondcrftanden, hervatte arsaces, mensdilyk dan bovennatuurlyk waren, bepaal ik niet, zeker gaat het, dat ze ons nooit ontbraken, en dat ik overal rykdommen vondt, even (*) Eeiïe oude Oostcifche munt, zo gehecten na^.r darius.  arsaces en ismena. 133 even gelyk zommigen, nimmer iets anders, dan wederftand aantreffen. Nog meer te verwonderen was het, dat deeze Onderftanden altoos kwamen als wy ze meest behoefden: nooit zag ik myn fchat bykans uitgeput, of ik trof' een nieuwe aan: zo waakzaam was het Weezen, 't geen ons dezelve bezorgde. Daarenboven , werden onze noodwendigheden niet alleen in deezervoege voorgekomen , maar zelfs onze grillig gevormde wenfehen. Ik ben 'er niet op uit, om u wonderen te verhaalen : doch 't geen ik u vertel, kan ik geen geloof weigeren, gy hebt het regt om te gelooven of niet. Den avond voor het Huwelyk van ardasira's Slavinne met myn vrygemaakten Slaaf, bragt een Jongeling, fchoon als de Liefde, my een fchotel met fmaaklyke vrugten. Ik gaf hem eenige Hukken zilvergelds, ten gefchenke ; hy nam ze aan, liet de mande, en ik zag hem niet meer. Ik bragt dezelve by ardasira, en vond ze zwaarder dan ik dagt. Wy ontdekten, de vrugt eetende, dat de bodem van de fchotel vol Daries was. ,, 't Is de „ Genius," zeide elk der tegenwoordig zyride Huisgenooten, „ die deezen fchat gebragt heeft , om de Bruiloftskosten goed „ te maaken." Ik ben verzekerd, betuigde, ardasira , I het moet een Genius zyn, die deeze wonderen, ter onzer voor! deele, werkt. Voor weezens, boven ons Stervelingen verheeven, kan niets aangenaamer zyn, dan Liefde; want in de Liefde beflaat alleen die vo'lklonkene volmaaktheid, welke ons met hun in eenen Tang kan plaatzen. Arsaces, 't is zekere Genius, die myn hart kent en weet, nut welk eene maate ik u bemin. Och! dat ik hein kon zien , en hy my kon verhaalen hoe zeer ik van u bemind worde ! Dan, om myn verhaal te vervolgen. De drift, welke ardai sira en ik voor elkander gevoelden, fcheen een trek te ontvan3 gen van het verfchil onzer Opvocdinge en onzer Characters. 1 Ardasira leefde geen oogenblik , dan om te beminnen; haar I Liefdedrift was haar beftaan. 't Was niet in haar vermogen, i, my meer of minder te beminnen. Van myn kant, fcheen ik, q met groote heftigheid te beminnen : dewyl myne drift van i eene min evenmaatige natuur was , dan de haare. Ardasira | kon alleen op het voorwerp haarer Liefde denken, en was 'er 1 geheel mede ingenomen; doch 'er waren andere voorwerpen, j waar in ik, by wylen, uitfpanning in vond. De Jagt, was een | jnyner vermaakjngen , en ik waagde den kans tegen wüde 'f Dieren. ('f Vervolg hier naa.) FSLAG.  134 .FRAGMENT.' FRAGMENT. , neen ! nooit word de Deugd geheel t'onder gebragt, zy is een uitvloeifel uit het beeld des Eeuwigen , zy zal tot in Eeuwigheid Deugd blyven; zy kan door dc donkere nevels der zonde verduisterd worden, ja, voor de fcherpzicndftc oogen haerer beminnaeren onzigtbaer zyn; nu, of dan fchiet egter een heldere ftrael een flikkerenden glans door 't duister ; dc trekken van haer aenminnig gelaet worden wel verflaauwd , maer nooit uitgewischt. . Laura, de ver- dwaeidc Lattra , zy hiervan een fprcekend bewys; haer hart, voor de deugd gevormd , zogt, zelfs eer zy de deugd weer, herkende,de vlekken der fchande,uit haer eertyds zuivere ziel, te wisfehen. Laura, in haer teerfte jacren aen de deugd gewyd, verliest te vroeg haere tederminnende ouders; een on- achtzaem toezicht is oorzack, dat . zy de groote wereld intreed. Overvloed van tydelyke bezittingen , — fchoon- ne;j f eene menigte van vleijcrs, met flinkfche oogmerken bezield , zyn zo veele fpooren, die haer het pad der ondeugd doen initeen ; een geruimen tyd geniet zy deeze fchoonfchynende, maer in 't einde bittere, vrugtcn der ongebondenheid ; die haeren waerlyk beminlyken inborst, op gevaerlyka klippen, zouden hebben doen fchipbrenk lyden,zo niet de godlyke Deugd zelve , door het Compas der Rede , haer in haere haven had ingevoerd. Laura is behouden, eerlang, eerlang zal zy het pad der Deugd wederom bewandelen. ■ Myn vriend, myn wacrdfte vriend, ontmoet haer; hy voelt zig getroffen , door haere aenminnigheden, die zy, hoe veel ook aen de ongebondenheid Opgeofferd, nog niet geheel verlooren had. j Zo ras haere oogen de zynen ontmoeten , word zy verloeren , befchaemd , tot in de ziel getroilén. Zo verftomt de zonde op de eerfte aenblik der Deugd. Zyne woor- ■den hebben klem op haer hart; zy verfoeit zig zelve, en ziet daer haer hart wenscht even onfchuldig als het zyne te zyn. ' Een gemeenzaemer gefpfek ontdekt haer beider bart- gcheim ; traenen van waer berouw en treurigheid, aen haere zyde ; een vuürige wensch, om haer tot de deugd te doen wederkeeren, aen zyn kant, doen dc wederzydfche harten in één fmelten; de liefde, de reine liefde, luistert het beeld deiGodheid weder op. Nu drukt haere gloeiende wang die hand, die haere ondeugd geboeid , en haere verdrukte deugd in  FRAGMENT. J?5 in vryheid heeft -gefield;' nu rust haer lieve hoofd op de borst Jiaerer beminde, die traenen ftort van vreugde , welke door haer worden opgevangen, als de vrugtbrc regendroppen.door 't verzengde aardrvk , en de daauwdrupje, door 't kwynende kruid. Nu flikkert de glans der deugd in haere fchoone oogen, die, als flerren, den hemel van haer beminneïyk eelaet verderen. Ja, de deugd, die in haer hart woont, vertoont zig dacr, als op den luistervoller, middag ; terwyl hunne zielen, door zulk eene op de deugd gegronde liefde, tot in de Eeuwigheid vereenigd zullen blyven. t iiinmi— i i ——— ; ZEDELYKE BEDENKINGEN. Hoe is het mogelyk, zou men zeggen, dat 'er Menfchen kunnen gevonden worden, welke het alvernielend Oorlog voor den lieven en zagten Vrede .beminnen; daar de menfehclykheid yzen en gruwen moet voor deszelfs bloedige Moordtooneelen. 'Er zyn geene gevaarlyker Wezens in de Zamcnleeving, dan de Pluimftrykcrs. Zy oefenen doorgaans hun vermogen aan die geenen , die boven hen zyn ; en zien -met de grootfte veragting op hunnen minderen neder; ze zyn nooit dat ze verroonen, en hunne vertooning verfchilt hemelsbreed van 't geen zy waarlyk zyn. Zy verwonen zig veelal kloekzinnig, doch, in de daad, zyn zy lafhartig. Geene gevaarlyker menfchen derhalven in de Zamcnleeving , dan de Pluimflrykcrs. De Heiligde dingen, de Geheiligde plaatzen, zyn niet bevryd, noch veilig voor de grootfte fnoodheden. De Godsdienst kan men gebruiken, om wraakzugtige oogmerken te bereiken, om de bitterheid van zynen haat te doen fmaaken. De Geheiligde plaatzen worden dikwlls gebruikt tot geile onkuischheid. Hoogmoed is een verlchrikkelyk ding. Een hoogmoe¬ dig Mensch is het ondraaglykst Schepsel op aarde. Zelden .kunnen hoogmocdigen het tot den einde hunnes leevens flaande 'houden. In de meesten word het gemeene fpreekwoord bevestigd: Hoogmoed komt voor den Val. Duizenden van Menfchen willen, dat al de Wereld aan hun infehikkclykhcid zal wonen; terwyl zy, in het bewyzen van die, omtrent anderen, zeer nalaatig zyn; even .als of zy waanden daartoe in het minst niet verpligt te weezen. Ongelukkige menfchen , ,die weggefleept worden door eenen droom van bedorven hartstogten! 'Er is geen kwaad, waar aan zulke menfchen zich niet fchuldig maaken, wanneer het gefchie , den kan b ilten het bereik van de opmerking der menfchen: dan, zo dra is de fchaamte niet weg, de eenige deur tegen deezen geweldigen ftroom, of zy durven zich aan 't gezigt van al de weereld bloot geeven. LUGTS-  LUCHTSGËSTELDHEID te AMSTERDAM, FEBRUARI, 178?} Bar: Th: Wind. Bar: Th: Wind. {29- 4-7 33 ZW 2idainpig z. betr. f29. 0 6 ',9 ZZW 8 donker R — 4-244 VV ZW c z betr. i5<* — 0-0 45 ' IC R. — 3-2 39 WNW 2 0. helder. L— o-r 47 ic R. C— 4-133 NO ozvv. mist r— 0-8 453-ZW 6 donker 2s—■ 5-° Z&i W 1 mist 16V 28. n-S 49 — 8. 12 7, u C— 4-0 36 ZW 1 donker 11-S46, 8 f— J? 2 mistig donker f29. a-3 394 W 4 0. helder 3<__ i-ö4 i 3 donker V7J — 3-8 +4? ■ 5 helder < 0-04" W y R. joli. wolkig — a-6 40J 6 f— 2-7 354 WNW 40. beider r— a s +4 8 z betr X_ 3-043 NW s helder !8J_ 2-34- o~0:helder t.—. 3-034 W » nevelig 1— 2-8 h2 WNW 8 helder j '"5 :J, ^ szw.raist r-— 3-538 , 6 z.b.ietsR; 57 Z '1 ï! 7n * I91 — 3-' f 6 z. betl, C— o-u 2 3 2 donker — 2--44 6 . S±lli% l2^ 3~ f— a-7 4a$NW 4 , 6-S W.-M3"- ■ 4 mist. motr. 20^— 2--465 , 4 iets P 1 r—'Tl^l ' l "attC C— 2-712 . 4 donker. ' J f g'gtft : hd" f— 1-8 40 Nl° ♦«■•betr. 8-9 45i ■ 8 R. tot 911. 21^ — 2-045 NO 4 Wolkig 0-040* wzw 6 o helder i- 2-2 35 2 heldcr c n-537* w 4 r— 2-7 32§ o 2 8^29. 1-2 44|vv-2Vv 2 helde,- 2 J _ 2-6 42 3 wolki *37* ' nevel o. helder I— 2-703 , 3ietsfn.o helder -3 in'fitp ZKV1 4 donker iets itofr. r— 2-6j3o| OZO 2 wolkig z. beirj — °nt°i " IV^ 23^—2-5 37 ü 4 z. betr. {9o4o3 6 donker l— 2-1 '3=4 4 _ 5-040 6 jgtsR. 24<— 3-0 354 ZW 4 {3-7 45 «R. donker L— 1733 WZW 6 — ï° ;« r wolkig 0"2 54 8 ha» fn. n u. Ri _ tza] 8 0 helder z. betr. C29. 0-2 394 2 mist )_ °" 3, 7 z.betr.ietsR. r_0.g4i NW 2 betr. m*l*7 ,io^ " ^ o helder, z. betr. 26^— x.7 45 WNW 4 z-betr. iets R. Wii-0 40 ■ 10. 6 r. wolkig C— 2^38 WtZ 3 donker y_t, : ' 1 Z £ donker iets R. f— 3.341 ZW 2 betr.o held. 13/ ,a 1?* ' o R' zvv* wo,ke" 20 — 2-051 • 2 helder i. 8 R. donker l 0-042 5 z. betr. o. helde ,i-io'?u W'Z ^ wolkig z. beu, f-28. 9-5 43§WZW. 10 R. donker 4j„ n-jJl W (, a8% —11-6474 —: 1 1° wolk.donk.R. . .C29. o-//3» [ZVV a o held. betr. I29. r 047 j loz.betn Bar. den 72 's m. S^u. 28. o. 2. Th. 's mo. 372» Th. 44. , ■. 3Ï - ■ den 7 namid. 3 u. 46. s mid- 431| 's av. 3p|J  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN , KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN BETREKKELYK. FROEVE EENER ZEDELYKE UESCHOÜWING VAN DEN MENSCH. In het ryk der Natuur, brengen uitterften de bedoelde oogmerken voort ; in den mensch vloeien zy te zamen tot byzondere en groote nuttigheden, die elkander bcluilpzaem zyn, niet ongelyk aen het betoverend licht en bruin eener fraeije fchildery. POPE. De donkere Nacht verdwynt de duisternis wykt voor de eerde blik van het 'morgenlicht de licf- lyke Zonnellraelen verheugen 't aerdryk zy veegen de vogtige dampen weg en verfpreiden helderheid door den gantfchen Hemel. Zo wierd het werk der Schepping door den Almachtigen in 't Licht gefield , uit de duisternis van het onbevatbaer Niet; zo wierd deeze aerde door haeren Bouwheer voltooid, en - ter be- woonir.g van levendige Schepzelen toebereid; zo wierd de mensch, het heerlykfte Schepzel der Waereld, met blinkende Schoonheid en Wysheid in het bekoorlykfte oord geplaetst , ert al het ondermaenfche aen zyne magt en vermogens onderworpen. ■ Volmaekt Heerlyk met Godlyke vermogens bedeeld, trad hy te voorfchyn, en niets ontbrak hem; • de liefderyke Majefteit gaf hem het bekoorlykfte Vrouwenbeeld ten ge- zellinne. ■ Dan deeze geeft den Verleider gehoor — zy eet van eene verboode vrugt verleid ook haeren Man en ziet de Mensch valt in dien toelhnd, in welken wy zyne nakomelingen thans befchouwen. De Mensch is onze befchouwing en naefpeuring dubbel waerdig; de Mensch, in wiens beftaen wy ver- > wonderingwekkende tegen ff rydigheden ontdekken zyne ziele is de bron van aerdfche genoegens — en de oorzaek der bitterde rampen. Zyne tong verheer- II. DEEL. MENGELW. NO. 4. K lyki  338 ZEDELYKE BESCHOUWING lykt den Eeuwigen , en is tot oneer zynes Formeerders -— ja vloekt zyn evenmensen. Hy waert door den ongemeeten Sterrenhemel; Hy berekent den afltand der Hemelbollen; — Hy meet de hoogde bergen ja , de aerde zelve; — Hy peilt de diepte der Zee; ——- en hy kent zig zeiven niet, -— Hy is de mededogenheid zelve en red zyn Elendigen Natuurgenoot , met verzaeking van zyn eigen geluk; • en hy is oorzaek van den jammerltaet van veelen;—- ja , zelfs van den dood van duizenden. Hy aenbid den Alweetenden , en ylt met zyne denkbeelden ten Hemd in; Hy treed het Engelen Choor op zy; ■ en — hy vergeet zyn Maeker, en verkiest het uitvaeg- zel van bet menschdom tot zyn gezelfchap uit. Hy overwint den Merken; • Hy heerscht over Volken; ■ Hy v ied over Koningryken; en helaest hy is een flaef zyner driften en is zyns zelfs meester niet. Hy bevat de grootfte geheimen; . Hy kent grondig de yerheevenfte Weetenfchappen ; en > ■ hy verfuft voor het zamenftel van een Vloo. ■ Hy bouwt huizen en kasteden, als of die de Eeuwigheid verduuren moesten, — en het gebouw zynes Lichaems valt in één oogenblik. ' Hy verwelkt als een bloem en is verdweenen. De Mensch , die weenende op het tooneel der aerde treed, onbewust van zyn aenzyn , . word met moeite gebooren en met ftnerten voortgebragt ! —■—. Blydfchap verfpreid zig dan door het huisgezin; want 'er is een mensch, een redelyk Wee zen , gebooren!— De blyde moeder drukt het tedere wigt , verrukt, tegens haeren hygenden boezem ; de dankbaere vader voert het zelve op vleugelen van gebeden tot voor den Throon des Eeuwigen , en hy omhelst beide zyn Ega en Kroost , met verrukking ; (want welk redelyk Schepzel gevoelt deeze aendoeningen niet, by zulk eene gebeurtenis!) Het wigt.word teder opgevoed en verzorgd; en zo ras zig de eerde beginzelen van redeiyke'kennis beginnen te ontwikkelen, ■ verfpreiden lieve Lachjes zig, op het onfchuldig een nenminnig gelaet. •—— Geen heerlyker beeltenis der onfchuld, geen beminnely- ker effenheid der ziele , fpreid zig immer ten toon, - - dan, op het ronde aengezigtje, van een welvaerenden zuigeling. — Zo wast het tedere lichaem weelig op; ■ zo ontzwagtelen zig de zielsvermogens van trap  VAll^EN MENSCH. 139 trap tot trap ; ■ zo brengt hy zyne eerfte kindfche dagen , de dagen der onfchuld, ongevoelig door: . dan, genaederd tot den tyd der vatbaerheid, begint het onderwys, vervangen door kindfche uitfpanningen , die van tyd tot tyd met meer oordeel geregeld worden; tot dat hy zig voorbereid en bepaclt, tot zyn aenftaenden ftand in de waereld. Eindelyk bereikt hy zyn oogmerk, hy word man , vader en beftmmier van een talryk huisgezin, en zo loopt zyne leevensdraed af, en hy fterft. • Maer hoe veele tegenheden, hoe veele ongelukken, hoe veele elenden, befbyden het menschdom! Reeds in den dageraed des leevens , legert zig een heir van kwaelen, rondsom het waggelend wiegje, die het aenminnig kind, om ftryd, aenvallen; in de opkomende Jeugd, ontdekken zig andere, kwaedaardiger en befmettende gebreken. En hoe menigvuldig zyn de ongemakken, de ziekten en rampen , die den mensch in 't gemeen beltonnen! —-—- En gy, o wreede dood! gezwooren vyand van al wat ademt, hoe groot, hoe ontzag- lyk, ■ jammerlyk zyne uwe verwoestingen! ■ Hier rukt gy met geweld den teederen zuigeling, uit de omhelzende moederlyke armen ; daer zy haeren fchoot befproeid' met zilte traenen, in plaets dat haere vrugt daar op dartelde, en van haer gekoesterd wierd. i • Hier grypt gy den hoopgeevenden Jongeling, die den vader tot blydfchap, of zyne oude moeder ten fteun verftrekte, met kragt aen , zo dat hy voor uw vermogen moete bezwyken , en zyne ouders hem duizende traenen agter na weenen. Hier velt'uw vermogen de tee- dere minnaeres , en beroofd haer ziele-vriend van zyn «enigst genoegen; hy treurt haer na, verkwynt van rouwe en zjet j Word u mede ten prooije. — Hier doet gy den teeder minnenden Echtgenoot eenzaem overblyven; ■ zyne Gaêde fterft, en hy is beroofd van eene gezellinne, die de lust zynes leevens was: • en daer maekt gy weduwen en weezen , door den Vader, do vepz'H-^er des huisgezfos, in 't graf te rukken ! O dovd, 0 onverbidbaere dood , hoe fel zyn uwe pylen !! ——• Dan de Sterveling worftele alle de rampen des leevens door; hy koome tot eenen gezegenden ftand, tot overvloed zelve; —•— hy geniete gewen chte welvaert; i hy zy bedeeld rret de edelfte zielsvermogens ; ■ nog kan het uitneemenfte van dien moeite en-verdriet K 3 . zyn;  J40 ZEDELYKE BESCrflbwiNG zyn; wapt al het ondermaeniche is Tdclheid. i Dog hy, die zyne Edele vermogens ten nutte gebruikt, die met edel menfchelyk gevoel bedeeld is, ■ ■ die be- zcft het einde van zyne wording; hy, die met regt een redelyk bezield weezen , dat men Mensch heet, kan genoemd worden , ■ — die met menschlievende denkbeelden doortrokken is, weet het geluk, dat hem te beurt valt, zig zeiven en anderen ten nutte te maeken, ja, hy beantwoord aen 't einde, waar toe hy op de wae- reld geplaetst is. Dat ik zwyge van den gevoel- loozen mensch , van den onwaerdigen Sterveling, die zyne redelyke bezeilen zig niet ten nutte maekt , maer alleen het dierlyke in het oog heeft ; die het lichaem bezorgen , en zig aan de behoeften der zielen niet kreunen, — de zulken zyn wel ons roedely- den en een wensch tot verbetering , maer geenzints onze befchouwing, waerdig. ■ Men fluite hier uit, dat gedeelte van de bewooners der aerde, die nog in eenen ISlacht van onweetenheid gedompeld liggen , tot wien het licht van zedelyke en godsdiendige plichten nog niet gekomen is, neen! deeze zyn de hoogde bejammeringe waerdig, en hun lot treft den menfehenvriend. Dat wy daer en tegen befchouwen, den redelyken, gevoelvollen, edeldenkcnden mensch, die de rede tot Leidsvrouw , en den Godsdienst van jesus chiustus tot zyn oogpunt heeft. Die Godsdienst, die hem de pligten leert, omtrent God, zig zeiven, en zyn evenmensch. 'Die Godsdienst, die hem uit den jammervollen daet, waer in hy, in Edens Hof gevallen is , weder kan verheffen tot de vriendfehap van den God der Liefde zelve; die Godsdienst , die hem menfchenliefde en weldaedigheid leert, als zulke deugden, die den mensch het waerdigde en beminnelykde voorwerp der Schepping maeken ! In deezen nogtans , aen allerleije driften en gemoeds - beweegingen onderworpen , kunnen die hartstochten ons niet ontflippen: • dewyl de ondeugden zig over het gant- fche waereldrond verfpreid, cn haer zetel in 's menfcheH hart geplaetst hebben, kunnen, dezelve og£e aen- dagt niet voorby. • Zy zullen , tegen over de be- minnelyke deugd geplaetst daende, zoo veel te treffender Contrast uitleveren. ■ De Mensch bedaet uit twee allernaeuwst vereenigde zelfdnndigheden. ■ Een Lichaem wonderkondig t'za. mengelteld, door den Almagtigen; a een uitvloeizel uit den Eeuwigen. ■ Slaen wy nu gade , het zedelyk beftaen van den |1 mensch , de uitvloiizels der ziele, zo als hy die dooc :\ woorden en daeden in 't licht ftelt; dog dewyi het harte ij des menfchen met recht eene onpeilbaere zee, en een onj' meetlyken afgrond, kan genoemd worden , zullen wy flegts ij eenige weinige Caraciers kunnen aanftippen; wyl den geil heden redelyken mensch, met juiste verwen, te maden,jfeen werkftuk is, voor een weezen, verre boven het aerd- I fche verheeven. > Een ruim veld van befpiegelingert I doet zig hier op. Hier vertoonen zig onftuimige i| driften; daer effene bedaerdheid; ■ hier too- I melooze begeerten ; daer vergenoegdheid ; ~ I hier nyd, haet, bedrog , leugen en belediging; — , daer (*) Dit onderwerp , hier eigen'tlyk myne zaek niet zynde, j] wyze ik den weetgierjgen Leezer, natie Ontleedende Proeve «ver de Ziele, van den kundiqen Heer charles bonnet. ' K3  X4S ZEDELYKE BESCHOUWING daer goedaertigheid , menfchenliefde, eerlykheid en regt- vaerdigheli; hier uedrigheid zonder vleijery, ■ vrieiidelykheid zonder geveinsdheid; ■— daer Heersch- zucht > en Hoogmoed; die aengeboore- ne trek na het uitmuntende, —;— de wortel en oorzaek van alle k%vaed; de bron waer uit alle zonden opwellen, ■ zy, de Hoogmoed, was het, die onze vol- maekt goed gelchaepene Voorouders naer de verboodene vrugt deed trachten; om dat zy ■ door het eeten van dezelve, na de taele van der Verleider, tot nog volmaekter Staet zouden geraeken , en het volmaektfte Weezen gelykvormig zouden worden. Deeze zugt tot vohnaeking van zynen Gelukltaet, die Edele eigenfchap der ziele , wanneer zy zig binnen de paelen der betaemelykheid houd, is zoo onaflcheidbaer, in 's menfchen ziele , ingegraveerd, dat alle zyne daeden , alle zyne poogingen, llegts tot dat ééne punt zig vereenigen, namelyk om meer en meer gelukkig te worden; zelfs de grootfte euveldabden, voortvïoeizels der hevigde driften , worden , he- laes! geheel ten onregte , tot dat einde bedreeven. . Hv dog, die eens anders goed na zig neemt, heeft hier mede ten oogmerk, om zig door 't zelve te verryken; hier legt hy het zelfs op zyns naesten leeven toe; om zig, door dien weg, ongeftoord meester zyner bezittingen te maeken. Hy, 'de zig in wellusten baed, of de verheuging door den wyn zoekt, heeft hier mede ten oegmerk, om zig vermack, 't welk hy, ten onregte, zyn geluk noemt, te bezorgen. Dan helaes ! verkeerde middelen gebruikt hebbende, die God, zyn Evenmensch, en de Natuur , beleedigen, moet hy de gevolgen zyner wandaeden ondervinden, en zig te laet beklaegen, dat hy den verkeerden weg bewandeld heeft. Maer hy, die het waere geluk beoogt, zoekt zyne driften in te toornen ; die zelfde driften, die zig niet zelden, allerleevendigst, in den verftandigdeh Sterveling verfoonen, (daer integendeel de verdandelooze, goedaerdig, zonder edel menfchengevoel, en naeuw gezet , zonder Deugd kan zyn;) want het vuur zyner vlugge verbeeldingskragt doet fchielyk de zenuwen des gevoels aen , waer door de driften in beweeging gebragt worden. • Maer hy weet dezelve door de reden in toom te houden en deeze zyne vlugheid tot goede einden te bezigen en te beftuuren; • terwyl die gepaste regeling van een vlug verftand, en een fcherj»  VAN DEN MENSCH. 143 fcherp oordeel, gepaerd met een gevoelig hart, het edelfte Caracter uitlevert. ö Mensch, waer toe vervoeren u uwe driften! Gy Kroonendraegcrs , Sceptervoerders, van u afdaelcnde, tot den Stulpbewooner, vind men overal fpooren, die deszelfs akelige gevolgen ontdekken! Magtigen der aerde, zult gylieden nog langer duizenden, tot onfchuldige Slagtoffere, maeken! om u lieder geringde, ja beuzelag- tige verfclnllen, te beflegten, of uwe bezittingen uit te breiden! —- Bedenk, dat alle, die, met uw fchuld , door 't oorlog fneeven, eenmael uwe befchuldigers kunnen worden! bedenk, ó mensch, dat toomelooze begeerte na Rykdom, eer en aeuzien, u in den diepften afgrond van onherftelbaere Elenden kunnen dompelen! Vergenoeg u , fterveling , om de u voor%eftelde loopbaen, met eere te bewandelen; flaet geene bypaden in, dan die u zigtbaer aengeweezen worden; en ge- draegt gy u in dat geval, overeenkomftig uw geweeten, • vergenoegdheid en geluk zullen u verzeilen! • En gy myn Natuurgenoot , myn Medemensch, die uwe afkomst van éénen Stamvader, met den grootften TroonMonarch rekent! die door dezelfde almagt, met hun, gevormd zyt! die, fchaers van het tydelyke bedeeld, in fchaemele armoede,uwe dagen ziet voortwentelen. — zo gy gevoel hebt, flae het oog op den algemeenen liefderyken Vader, wiens barmhartigheden duizende zyn, in tegeuoverftelling van trotfche aerdsbezitters; laet u de redelyke Godsdienst van hem, die, uit enkele menfchenliefde, onfchuldig in den akeligften dood ging, troost verfchaffen. . Eén flipje tyds brengt gy in kommer door, een eindelooze Eeuwigheid kan u den rykflen troost aenbrengen! ■ Kreunt u aen geene bitze woorden , aen geene fchampere bejegeningen, aen geene onder» drukkingen van gevoelloeze overheerfchers en gewelde- naers; de menfchenliefde, de waere weldaedigheid , woont nog onder 't menschdom. ■ Ja, Edele men- fchenvriend ,gy die het grootfte genoegen in uw ziele gewaer word , wanneer gy deeze Echo in uw geweeten hoort weergalmen „ Ik heb een ongelukkigen gered." Gy, die zulk een gebruik van uwe aerdfche bezittingen voor het beste agt, om daer van dien gecnen mede te deelen die gebrek heeft boven dezelve te befteeden , alleen tot pracht en nuttelooze opgaering; gy maektu eenigzints gelykvormig, aen de volmaekte liefde; gy K 4 beant-  144 ZEDELYKE BESCHOUWING beantwoord aan de beerlyke lesfl-n van den Heiland der waerel 1, aen die des Ëuangelitus: dühïende zegeningen rusten op uwen fchedel ! tydelyk en Eeuwig geluk zy uw deel! ■ Maer hoe weinige zulke edel denkende zielen worden er gevonden, hy die van zynen overvloed geeft, zonder dat daer door vermindering by hem kan bemerkt worden, kan mildaedig zyn, zonder waer» menfchenliefde. . Neen ! hy, die zelve geen overvloed heeft, en evenwel zig, na zyn vermogen, van deezen pligt kwyt, beantwoord beter aan het bedoelde oogmerk. — En gy, myn medemensch, die onder trotfehe eigendunkelyke Overheerfchers uwen nek moet buigen, wie zoude u niet beklaegen; dat gy van uwen medemensch, die alleen door eene byzondere fchikking in een hoogeren kring, dan gy zyt, zig geplaetst vind, overheerscht word. . De Heerschzugt, de verfoejelyke Heersch- zugt, zo eigen aen het menschdom, maer byzonder aen hun, die een onwettig beduur in handen hebben weeten te krygen, is een verwoester van de rust en vrede des menschdoms; zy doet haere onderhoorigen na zig neemen dat anderen toekomt, en daerom behoort zy bedreeden en t' onder gebragt te worden. Ja het hetaemt den vry gebooren mensch, zig van zulk onbeiaemelyk gezag te ontdoen, en een juk te verbreeken, dat hy niet behoeft te draegen. Gelukkige ftervelingen , by ■ wien de lieve Vryheid woont; waer 'het gezag in handen is van beminnaeren van regt en billykhèid; van zulken dien menfchenliefde eigen is, en die, boven alles, het belang van die geene, die het beduur in hun lieder handen hebben toebetrouwd, behartigen. ■ ö Menschdom, wat .. levert gy eene verfcheidenheid van tekeningen der onderfcheidene hoedanigheden op! ■ ~ verwondering doet den opmerkzaemen"befchouwer aen, wanneer hy zo veele tegendrydighedeu in 't bedaen der ftervelingen bemerkt. . Stellen wy deugd tegens ondeugd, , kwaed tegens goed, met deszelfs gevdgen, zonder te belbsfen, wat van beide de overhand heeft, welk een fehildery zal zulks, voor 's opmer. kers oog, vertoonen , in aenmerking neemende wat een mensch omtrent zig zeiven, en zyn evenmensen, het Opperweezen verfchuldigd is. (*; . Hy, die met zig zel- 1 — na dat deze nog eenige dagen , met inwendige middelen, vrugteloos heeft doorgebragt, en de blaas 011herltelbaar is uitgerekt , verdikt en verlamd , dan kan veelal de te Iaat geroepen Heelmeester onmogelyk met zyne Blaas-fieutel, of Catheter, de blaas openen en het water aftappen. In dit geval is het doordeken van de blaas in het intestinum rectum, naar de wyze van flurant , en naar de fchoone voorbeelden die ik dagelyks zie , een zeker , veilig en gemaklyk redmiddel, zo het niet te laat , gelyk helaas ! te veel gebeurd, word aangewend. 3a. De Heehkunflenaren hebben in alle eeuwen, maar vooral in deze , tot verbetering der Geneeskunst niet weinig toegebragt ; veele, byna niet bekende, inwendige Ziekten , in een helder licht gedeld , en de geneeswys daar van , met weinige woorden , getoond. Ik behoef, voor als nog, alleen maar te noemen, petit , over de ge* zwellen, door de gal, in dc galblaas opgehouden, geformeerd; welke men dikwyls genomen heeft voor verzweeringen in de lever. Puzos, over de menigvuldige zog- verplaatzingen. — Flurant, over de opfloppiug van de fis. Pott , over de inwendige verzweringen van de lichamen der wervelbeenderen, en daar uit volgende lammigheid van de ondcrflc ledematen; — plaatslyke dood van de tcenen, voet, enz. 33. In hardnekkige buikverdoppingen by oude of zwakke menfchen, in drooge krampanrtige kolyken, als het ko]yk van Poiteau; beknelde darmbreuken ;mifercri, volvuïus, cholera, enz. — by Steenen in de duclus cholidochus, uretheres, enz. daar de gewoone zelf derke purgeer* middelen vrugtloos of gevaarlyk zyn, doet één, twee of drie  waarnemingen. 14? drie lepelen vol Oïewn Ricini, het zy alleen, of met een dooijer van een Ei, zuiker en water gemengd , zomtyds wonderen, vooral by wormen. By den Lindworm dient men, om den geheelen worm te doen volgen, eenige uuren achter een, telkens een lepel vol van deze oly fn te o-eeven. By den Rodenloop fchynt, naar de waarnemingen van eenige Engelfchen, deze oly het beste laxeermiddel; .— in het Podagra heb ik de gemaklyke uitwerking daar van in my zelf meermalen waargenomen. •54. Caïomel; ■ Sulph. Aurati Antimori pracip; Tart. Emelk.; Rad. ypecacuanha , enz. met Opium gemengd , is, in veele Ziekten, hoe ftrydig het ook fchynt, van veel dienst; maar Opium inwendig, en tevens Spaanfche-Vliegplaasters uitwendig , zoo als wel eens ge- daan word, fchynt kwalyk te drooken; dan de goede Natuur overwint veele tegendrydigheden. ■ 35. Mannen van 60, enz. jaren die dikwyls'snagts in de enkelen en voet krampen krygen , krygen zomwylen daarna, zonder de minde ontdeking of zwelling, onverwagt een volkomen verderving van één of meer teenen,en vaneen gedeelte der voet. Naar myne eigen waarnemingen, maar vooral van deszelfs grooten ontdekker, de beroemde Heelmeester pott, is 1 of 2 greinen Opium, alle 2,3 of 4 uuren ingegeeven, op dat de Lyder, buiten pyn, in geen vasten Slaap maar iu eene zagte dommeling kome, hier tegen een vermogend en onfchatbaar middel. Ik heb reeds lang, en voor dat ik pott's ontdekking wist, tegen dit zoort" van verdervingen een ruim en verheugend gebruik van Wyn, aangeraden. ■ Alle Heelmeesterlyke Kunstjes ,' Scarificatien, uitwendige heete, prikkelende middelen, enz. zyn ook in deze verdervingen nadeelig. — Zou de eerde en ware oorzaak van deze plaatslyke dood niet veel eer in een kwalyk voedend, gevoel en beweeging verwekkend Zenuwdof dan in een Osfilicatie der Slag-aderen , of in deszelfs bloed, gezogt moeten worden ? . Zou daarom ook het Opium en deszelfs bekende uitwerkingen op de Herzenen, Zenuwen of het levensbeginsel, zo heilzaam zyn? (*) (*) Dat het gevoel en de beweeging van de herzenen en van de" zenuwen afhangt is onbetwistbaar betoogd, dan ik 1-jeve nop in hoope. dat ook eerlang het voedend vermogen van de herzenen door de zenuwen, even zo zeker betoogd, de genees- en Heelkundige Systhemata zal verbeteren.  350 GENEES- EN HEELKUNDIGE 36. By alle nog voortlopende Verftervingen Cgangranae & Sphaeelus,) het zy uit ouderdom, inwendige Scheiden* de (Critioa) of uitwendige geweldige oorzaken, is het zeer gevaarlyk, vo >r dat de fcheiding zig ten vuile heeft bepaald, het verdorven deel af te zetten , wyl 'er byna zeker de dood op volgt. • Zes of acht" weken na het itilftaan der Veriterving, wanneer de lyder zyne kragten herhaalt , de (lomp eenigzins begroeid en gevormd is kan de afzetting van het do de deel. eenige lynen in het levende, zonder, merklyke kunst, moeite of gevaar, met een klein mesje en zaag, worden verrigt. . Dit heb ik elders, zo ik meen, met genoegzame en goede voorbeelden getoond f) 37. By alle zeer pynlyke wonden, gezwellen, zweeren , been- en darmbreuken enz. het zy met of zonder onttteking, mits dat in het laatfte geval de ontlastingen vooraf en met de verkoelende geneeswys, gepaard gaan, is een ruim gebruik van Opium dikwyls het eenige en voornaamfte middel; en zulks niet flegts alleen om de pyn te ftillen; (waar voor zo redenloos gevreesd word ) maar vooral om de ontfteking te weeren, weg te neemen en het heete vuur af tc keeren. Ik heb reeds voor 40 jaren, in een (tukje over de gefchoten wonden, Opium een Goddelyk middel, genoemd; en ik verheel my dat als onze nakomelingen de ware huishoudeiyke werking van de herzenen en de zenuwen, wat beter zullen kennen, (waar toe, misfehien, eene flaauwe hoop is) dat ook dc reden, maar vooral de bevinding, het tegenwoordige vooroordeel, tegen deze handelwys, zal vernietigen. . Systhemata zyn goed; hebben haar nut; nog gaan gepaard met veele gebreken, en blyven waarfchynlykt Romans. 38. Pynlyke toevallen die na het deprimeeren en extraheeren van Cataractes of op ander uitwendige Kwetsingen van de oogen dikwyls volgen, worden, naar myne Waarnemingen, het best door een uit- en inwendig gebruik van Opium geftild; maar het is verkeerd het reeds geprikkeld zenuwgeftel van deze menfchen door Spaanfchevliegpleisters zo als veelal gedaan word, nog meer te tergen en in beweeging te brengen. ■ in vee- (t) Hollandfche Maatfch. der Wetenfch. XII Deel. bjadz, 291 enz.  waanemingen. 151 veele andere gevallen zyn Spaanfche plaasters de voornaamfte pynftillende middelen, en Opium nadeelig. 39. By een bloot-liggend droog beenbederf (Curies,') dienen geene uitwendige opdrogende Poeders nog zogenaamde bederf weerende Tinctuuren, hoe algemeen cok aangeprezen, gebruikt te worden; wyl zy de fcheiding van het been, in de daad, vertragen: Warme, vette, prikkelende, Balzamieque middelen, rykelyk met roode Praecipitaat gemengd; vet en warm, over het bloote been en deszelfs randen, gelegd, bevordert, onder eene geduurige warmhouding, de ettermaking en de fcheiding 'des beens: ■ dit heb ik, zo ik meen, niet ilegts met redenen maar met bewyzen getoond (*). 40. Een Heelmeester, met eene buitenwaards ontwrigte Kniefchyf, welke men, zo het fcheen, niet konde herltellen, vond ik regt uitgeltrekt op den rug liggen: de Kniefchyf zat, in de daad, zo ftrak tegen het hoofd des Dyebeens, als of ze met dezelve vereenigd was. Ik deed de Lyder voorover gebogen zitten , en de zieke voet zyn hoofd naderen, waar door de regte Spier (Mufc. reStus,) die van het Darmbeen voortkomt en in het Scheenbeen eindigt , ontfpannen wierd; waar na ik met myn duim, de Kniefchyf, zeer gemaklyk, in hare plaats fchoof. ■ Ik zou van deze,geringfchynende handelwys, alhier, niet gefproken hebben, indien onze beste Schryvers, my bekend, 'er iet van hadden gerept; en heister, munniks, enz. de tegenovergeftelde houding, niet aangeraden hadden. 41. 'Er zyn zeer veel diepzittende harde Gezwellen , die aan de kundigfre Mannen , alle vermoeden van een "waar Knoestgezwel (Scirrhus,) konnen geven, en het tog waarachtig niet zyn : blyken hier van zyn , dat zom- rnige, door den tyd en natuur, uit zig zelf verdwynen, of, door eene goedaartige Verzweering, genezen. — My geheugt, dat eene groote Waterblaas (Hydatis,) in de borst van eene vrouw, om haare weerftrevende hardheid, door de kundigfle Amfterdamfcbe Artzen, waar onder de beroemde Dr. grashuis was , voor eene ware Scirrhus verklaard , zou worden weggenomen ; maar toen de beroemde Hand-Aarts a. verduin, met de bidloojaansche Vork, (*) Bataafsch Genootfchap der Proefbndervindelyke Wysbcseerte, VII Deel, bladz. 245, enz.  15^ cenees- em heelkundige Vork, by geluk, in de Waterblaas ftak , liep bet water daar by neer ; het harde Gezwel verdween ; de Vorkfteek genas, en de Waterblaas groeide cerlano- tot zyne voorige grootte. Dergelyke misdagen konnen de allerkundigtte niet verhoeden. 42. De zelfde duisterheid, die, als nog, by ware of ingebeelde Kuoestgezwellen plaats heeft, ontmoet men ook by ware en ingebeelde Kankers; fchoon deze laatlle meer onder de oogen vallen. . 'l£r word veel oordeel maar vooral ervaring, vercischt, dit te onderfcheiden. - . Ik zelf heb, en ik beiyde het gaarne, by een gemeenen Boer, het voor my fmertlyk ongeluk gehad, eene ingebeelde Kanker van de geheele Onderlip, tot in de Kip, weg te fnyden , en met drie zilvere naalden te hegten. • Vóór de Operatie , had ik den Lyder eenige reizen gepurgeerd; en, geduureude de genezing, met melk en ejfen ' §evoed- Na de genezing, herhaalde hy ras dJFTchade die hy dagt, onder deze handelwys, in eeten en drinken, geleden te hebben. Hoe fraai het lid¬ teken ook was, zag ik kort daar op, dat de zes naaideiVeken weder begonnen te ontvellen, dreigende het nieuwJyks genezene te vernietigen: dit bedroefde my; dan gelukkig, dog te laat, ontdekte ik aan zyne Vrouw, datze beide Venerisch waren ; en dat ik , door myne onkunde een Chianker vooreeenen Kanker , had weggenomen! "i hans weet ik, dat de randen der Chiankers veelal zagt* de andere hard zyn. Veele, zelfs Hoogleeraren' bedriegen zig hier in, niet zelden. 45. By een Fungus vel Polypus Uteri & Vagina, ■ . by een Polypus achter het Verhemelte in de Keel, enz. is , een zogenaamde korale Rozenkrans, zo als ik 'elders befchreven, en in figuur vertoond heb, het eenvoudigst en gemaklyk t werktuig , om dezelve volmaakt te mortificeeren en gelukkig af te binden; en heeft deze zyden koord , zo ik my niet bedrieg, zeer veel vooruit , boven de zilveren draden en werktuigen, van den beroemden xevret (*). 44. Aangeboren Horlvoeten , by eerstgeboren kinderen, kan (*) Geneer-, Natuur» en Hutshoudkutiit^e Jaarboeken , 2de Deel, ifte Stuk, bladz. 241, enz. Een Middelburgfch© Geneesheer de wind heeft het zelfde werktuig na my uitgegeven , en pryst het mede boven dat vaH den Heer levret. Zie3 Zeeuw/ene Gen9oiJcha{,  waarnemingen;' 15$' kan men , door ee i eenvoudig weiktuig, door my elders befchreven en vertoond , kort na deszelfs geboorte aauge■ bragt, meerendeds altoos te regt brengen (*). 45. By zeer ved verfche,ja, zelf verouderde , gezwellen en diepe ontltekingen der gewrigten , van Kniëri, enz. mits datze niet Critiq, Podagriq, enz. zyn, doet bet zagte, drillende flaan, met eenen dikken doek in kalk- of koud water genat, en daarmede bedekt, dikwyls een 011- gelooflyken dienst. Men kar, de bewyzen hier van, die door veele bevindingen geftaafd zyn , elders naarzien (|). 46. By een toevalligert Krommenhals, (Caput obftipum) bdtaande inleen verkorte of te zaamgetrokke mamwyze Spier, {Musc. Ma/loideus) heb ik alle bekende, inen uitwendige, middelen en werktuigen , vrugtloos zien aanwenden, en zelf, tot myne fmene, aangewend; maar door een gezet gebruik van het Akeusck Dampbad, meestal in één faizoen , zien geueezen. By verfche kranip- aartige'te zamentrekking van deeze Spier, in gevoelige Kinderen, uit Rheumatique oorzaaken voortkomende ,'heb ik, door het fpoedig omwinden van den hals met eert flenellenlap, in Spiritus Corn: Cervi Vol at. & Oleum OUvarum, and; of.met Eau de la Reine doornat, een gunftig zweet, en, zomtyds, eene fpoedige herltelling, verwekt; dan, dit niet gelukkende, kan ik, myne Medeburgeren , het Akensch Dampbad, niet genoeg, fchoon ook het kwaad eenigzins verouderd was , aanraaden. 47. Schoon de Heer bolsiüs en ik, nog onlangs (|) het korstmaakend middel van de Heer iu?.rnard, uit wit Raf.tekruid bereid, tegen hardnekkige en langduurige Verzweeringen in het aangezigt, zeer gepreezen hebben; en door' meer en gewigtiger Proeven nogmaals verpligt zyn dit té moeten doen; vinden wy ons tevens verpligt, van elk te waarfchouwen, om 'er by den waaren Kanker tog geen gebruik van te maaken; wyl wy den verderflyken uitllag daar van> tot ons leedweezen, vernomen hebben; en het fmert (*) Zie HollandfcTie Maatfch. der Weetenfch. XIX Deel, 3de St: Bl. 104 Ct) Algememe Vaderl. Letterneff. VI. Deel. Mengelwerk, bladz. 278. — Van wy, lleelk. Mengelfchriften, 11. Deel, 1 Stuk; bladz. 41. enz. (§) A'. Algemeene Vaderl. Letteroejf I. Deely bladz. 413. Men' gel werk. Ui deel . men gel w. no. 4' Lf  154 genees- en heelk. waarnemingen. fmert my te meer, dat ik 'er, by dc Uitgave daar vaïi, met meer woorden niet fterkcr tegen gewaarfchouwd liebbe. 48. YVenschlyk was het voor ons Vaderland , dat .'er eenmaal, in deszelfs zeven Provinciën, eene algemeene Apotheek (Pharmacie) wierd opgefteld, en door 's Lands Staaten bekrachtigd; waar van alle de Compofitas, daar in vervat, uit niet meer dan zes, ten hoogden acht, Simpli- das bedonden: ■ dit zo gemaklyk, eenvouwig als heilzaam duk, zou Neerland eere aandoen, en, op eerje treilende wyze, toonen, de Eeuwige Waarheid der Zinfprcuk van hunnen,by alle Natiën, Vergoden Vaderlander, h. boerhaave, Simplex Veri Sigillum! Nu fchaam ik my, (en ach! dat ik dwaalde) wanneer^ ik de nog meer verouderde Medicinaals lyst van 's Lands Schepen van Oorlog, en van de Edele O. L Compagnie, enz. in aanfchouvv neem! 's Hertogenbosch, den 1 Maart, 1787. natuurlyke historie der aars voeten of fuuten. (Volgens den Heer de buffon.) T"\e Aarsvoet, of Fuut, heet in 't Grieksch Koa^»?, in •L'in 't Latyn Colymbus, in 't Fransch Grebe, iu 't Engelsen Aarsfoot- diver, in 5t Hoogduitsch Deucchel, te Venetië Fifanellc. Zeer bekend is de Aarsvoet, door de fchoone Moffen, van derzelver borstvelletjes gemaakt, die zilver wit zyn, en, by de digtheid van dons, de fterkte van veeren en den glans van zyde hebben. De Pluimadie van den Aarsvoet, inzonderheid die van de borst, levert, zonder eenige toebereiding, een fchoon dons uit, dat zeer digt, vast, en heerlyk van kleur is; de fchitterende veeren liggen op en door elkander, op eene wyze, dat ze een gladde oppervlakte vormen, zo ondoordringbaar voor de koude der lugt als de vogtigheid des waters. Een bekleedzel, tegen dit alles beltand, hadt de Aarsvoet noodig, als die zich in de ftrengde winters in het water onthoudt, even als de Duikers, met welken men hem dikwyls vermengd heeft onder den algemeenen naam van Colymbus, welke, naar deszelfs woord.oorfprong, even zeer past op Vogels, die de  NATUÜRL. HISTGR. DER AARSVOETEN, OF FUÜÏEN. ig§ de bekwaamheid bezitten om te duiken en te zwemmen; doch deeze naam drukt derzelver verfchillendheden niet uit: want de iborten, tot de Aanvoelen behoorende, zyri weezenlyk van de Duikers daar in onderfcheiden, dat, daar de laatstgemelden geheel gevliesde Pooten hebben, het vlies aau de Pooten der Aarsvoeten verdeeld is, en afgefneeden om eiken vinger hangt. De Aarsvoet kan, uit hoofde van zyn maakzel, alleen in 't water woonen, zyne fchenkels geheel agterwaards geplaatst, en bykans in den buik ingedrukt, geeven aan de even zigtbaare Pooten de gedaante van riemen: welker" plaatzing en natuurlyke beweeging, om buitenwaards uit te flaan, het lichaam deezes Vogels op den grond niet kunnen draagen, of hy moet zich recht over einJ houden. In deezen ftand valt het gemaklyk te begrypen, dat het uitfpreiden zyner vleugelen , in Itecle van hem in de lugt op tc beuren, alleen dient om hem voorwaarcls over te doen ftorten; daar de Pooten de opbeuring, welke het lichaam van de vleugelen ontvangt, niet kunnen onderfchraagen:'t is, derhalven, niet dan met zeer groote moeite, dat hy zich van de aarde opheft. Wel ontdekkende hoe zeer hy een vreemdeling is op den grond, heeft men opgemerkt, dat hy het land fchuwt, en, om 'er niet tegen aangedreeven te worden, altoos tegen wind opzwemt: en wanneer, by ongeluk, de golven h'em op den oever voeren, doet hy meest altoos vrugtlooze poogingen met Pooten en Vleugelen, om zich in de lugt op te heffen of het ruime water te winnen: dikmaals wordt hy dan met de hand gegreepen, ondanks het heftig flaan met den Bek te zyner verdeediginge. Maar de bekwaamheid van den Aarsvoet in *t water is .zo groot, als zyne onbekwaamheid op 't land. Hy zwemt, duikt, klieft de golven, en zweeft over de oppervlakte met eene verbaazende fnelheid: men wil zelfs, dat zyne beweegingen nooit leevendiger , vaardiger en fchielykef zyn dan wanneer hy zich onder water bevindt; hy vervolgt de visfehen tot eene zeer groote diepte; de Visfcherj vangen den Aarsvoet by wylen in hunne netten; daar hy in volle zee dieper dan twintig voeten daalt. De Aarsvoeten onthouden .zich in zee en ook in verser! water, fchoon de Vogelbefchryvers meest gefproöken hebben van die Meiren, Poelen, en monden der Rivieren bewoonen, vindt men verfcheide foorten in de zee by Bre* tanne, Picardie, en in 't Kanaal. De Aarsvoet van het v ' L 3 Mét  I56 NATUURLYKE HISTORIE Meir van Geneve, dien men ook in 't Meir van Zurich en andere Meiren van Zwitserland vindt, en zomtyds op die van Nantua, en zelfs in eenige Poelen van Bourgogne en Lolharinge, is de meest bekende foort, en een weinig grooter dan de Koet. De langte, van den Bek tot den Aars, is één voet en vyf duimen, van den bek tot de klauwen , één voet en negen duim. Het geheele bovenlyf is donker bruin , maar glanzig; van vooren zeer fchoon zilveragtig wit; gelyk alle andere Aanvoelen, heeft hy een kleinen Kop, en een rechten en fcherpgepunten Bek , aan de hoeken van den Bek is een kleine kaale roodagtige plek, die zich tot de Oogen uitftrekt; de Vleugels zyn kort, weinig aan de grootte van het Lichaam geëvenredigd: zeer bezvvuarlyk neemt hy, derhalven, de vlugt; maar, eens opgevloogen, kan hy lang vliegen: de Stem is zwaar en rauw: de Nagels zyn breed en plat; de Staart mag gezegd worden aan de Aarsvoeicn geheel te ontbreeken; zy hebben, nogthans, aan den Stuit verhevenheden, waar uit eene foort van Staartpennen voortkomt ; doch deeze zyn kleinder dan in andere Vogelen, zy maaken een boschje uit van kleine Veeren, en geen eigenlyk gezegde Staartpennen. Over 't algemeen zyn de Aarsvoeten zeer vet, niet alleen eeten zy kleine Vischjes, maar ook Zeeplanten, en zwelgen Slyk in : dikwyls vindt men ,ook in de maag witte veeren, niet om dat zy vogels eeten , maar waarfchynlyk om dat zy de op het water dryvende veertjes voor vischjes aanzien. De Visfchers van Picardie vonden de Aarsvoeten nestelen op de Enge/fche Kust, 't geen zy op de Franfclie niet doen. Zy troffen' deeze Vogels aan in de fpleeten der rotzen, waar in zy waarfchynlyk vloogen, dewyl zy 'er niet in konden kruipen; en moeten de Jongen daar uit zich te water begeeven. Doch aan onze groote Meiren,in Frankryk, vervaardigen de Aarsvoeten hun nest van riet en biezen door elkander gevlogten, 't hangt halfin 't water, doch kan 'er niet door weggevoerd worden: want het is aan het riet vastgemaakt, en niet geheel dryvend, gelyk linn^us beweert: doorgaans vindt men 'er twee Eijeren in, zeldzaam drie; in de maand Juny ziet men de jonge Aarsvoeten^ met de Moeder zwemmen. In het Gedacht der Aarsvoeten, dat zeer talryk is, vindt men eene aanmerkelyke verfcheidenheid in grootte en andere byzonderheden; daar zyn 'er veel kleiner dan de even op-  DER AARSVOETEN, OF FUUTEN. 15? opgegeeve maat, terwyl de Gekuifde Aarsvoet meer dan twee voeten haalt, van den Bek tot de Nagelen gemeeten: de Pluimadie is volmaakt dezelfde als de boven befchreevene, alleen zyn de Veeren aan den Kop agterwaards langer, en leveren een Kuif uit, welke hy opzet of vallen laat, naar gelance hy gcftoord of in rust is. Ook vindt men een kleinen Gekuifden; als mede een, die, van wegen de verdeeling des KuifS, den naam van den Gehoornenden draagt, en daarenboven een Halskraag van Veeren heeft, rood aan den wortel, zwart aan de tippen, welke een vreemd voorkomen aan het gelaad deezes Vogels byZet, en van zommigen den gekapten Water-vogel genaamd wordt. Deeze foort van Aanvoelen fchynt zeer wyd verfpreid; men kent ze in Zwitserland, in Duitschland, in Poolen, in Holland, cn in Engeland. De vreemde gedaante van deezen Vogel doet hem fterk in 't oog loopcn; fernandes, die in Mexico hem zeer wel bcfchreeven heeft, voegt 'er by, zonder de rede te vermelden, dat hy daar den naam draagt van Water-haas. 't Is min door de grootheid des Lyfs dan door de langte van den Hals, dat een Aarsvoet, te Cayenne, den naam van den Grooten Aarsvoet, by uitfteekenheid, draagt; deeze langte van den Hals brengt te wege, dat hy den Kop drie of vier duimen hooger oplteekt dan de gemeene Aarsvoet: zyne Pluimadie verfchilt, en heeft meer bruins. De Aarsvdeten zyn, gelyk uit het boven opgegcevene blykt, ISewoonders der Oude en Nieuwe Wereld. Zy fchynen ook in de Noord- en Zuidpools landen hun verblyf te houden. De Kaar/aak en de Efarokitfok der Groenïandcren zyn, naar allen fchyn, Aarsvoeten (f ); en de Heer de bougainville heeft, op de Malouine Eilanden, by de Zuidpool, twee foorten van Vogelen gevonden, die ons voorkomen , veeleer Aarsvoelen dan Duikers te we«zen (f). (*) Bist. Gen. des Foyages, Tom XIX. p. 43 & 45i q) Voyagc nu tour du Monde, par M. be.bougai.wille , Tom. I, p. 117. '118, t 3 EE  ïjg DE BESPIEGELENDE WYSGEER de bespiegelende wysgeer, by het wederkeeren der lente. De winter deedt al 't aardryk kwynen. En 't veld is nog fchier bleek befturven om den mond; De buijen deeden loof, en gras en kruid verdwynen; 't Geboomte fcheen te fierven in den grond, En door de bulderende vlaagen, Als van een koude koorts gejlaagen; Maan 't lieflyk Jaargety Komt weder geur en kleur en kragt en leeven Aan 't kwynend aardryk, aan geboomte en kruiden,geeven, Als door een heilzaame artfeny, HOOGVLIET. De veelvuldigheid van fchoone Voorwerpen, in de Schepping, en de verl'cheidenheid van de beftendige afwisfeling der Jaargetyden , ftrekken den Befpiegelenden Wysgc.r tot minder verwonderinge, dan de onoplettenfieid en onverfcïnlligheid, met welke zy al te vaak befchouwd worden. Een bukenftap op 't Land, in den Voortyd,veroorzaakt, by laagkruipende Zielen, die aandoeningen niet, welke Wysueid met bewondering by edeler verbekt, en de Godsvrugt met eerbiedenis uitdrukt. De onvernufugen, als ivaren zy met geene hoogere bekwaamheden dan de Beesten des velds befchonken, treeden ueenen met één niets opmerkend oog , en befpeuren de Magtige HanJ niet, die altoos werkzaam het Geheelal in Hand houdt. 't Geen cicero, by eene andere gelegenheid, heeft aangemerkt , mag toegepast worden op de befchouwing van alle de fehoonheden der Natuure en der Jaargetyden, en dient t.ot eene kragtdaadige aanpryzing. ,, De befchou„ wtug van Hemelfche dingen zal den Mensch verheeve„ ner en grootfeher doen deuken en fpreeken , wanneer „ hy zich tol Menschiyke zaaken keert." Zy hebben eene natuurlyke ftrekking , om de Ziel te verheffen boven de laage dankbeelden , am weike het gemeen geketend |§s boven de yoorh.geiijiaenhedeii der Onkunde, en de ver-  BY HET WEDERKKEREN DER LESTE. 159 r»w«MrÏTi!M*n des Bvgeloofs. Door eene zoort van zel^SSkSiffi verwekken zy eene hebbelykheid y prnftio-e en Godvrugtige opmerking, een welgevallen L be lrwen varT Godsdienftigheid Goedwilligheid en Deusd- de zoetfte en duurzaamfte voldoening ten gevolge hebbende Weshalven de Wysbegeerte, in dit opzigt den hoïften lof verdient, en, wel verre van eene Vyandinne des Godsdiensts te zyn, haare Medgezelle mag ge- "TeVemfheeft den Diehteren va» alle eeuwen en alle t „„den een der geliefdfte onderwerpen opgeleverd. Wilde,?dl gelukzaligheden der Gulden Eeuwe of die van hl Pnradvs befchrvven, een altoosduurende Lente, met haar^S^tS^,\uOtt een hoofdbeeld in hun tafereeluit. Bekend zyn de keurlyke trekken van ovidius iTtTi ton als zv hunne Dichtafereelen met deeze fraaihed ropeTereSenVnoe menigmaal ook door anderen herl!„u V,Unn« met genoegen befchouwd worden, ^e'g^ st der""Sf onvermoeid bezig in denkbeeldigeweS te fcheppcn en onbezielde? Voorwerpen^ ab Perfoonen, in te voeren, heeft de Lente met veigeeti onder dat getal te plaatzen. Dezelve voorgeteld onder de gedaante van feen Jongeling, van eene fchoone gcftalte en fraaije houding; dan, die nog den vol en waasdom niet heeft, welke hy in meergevorderden leeftyd moet verwagten. Egter vertoont zich , op zyn gelaad, zulk eene zagtheld , genoegen en vermaak, dat hy gevormd ihlt om elks hart in te neemen. Een golvende manSPva'n ^eneSZyde, met bloernen doorweeven, floddert van zvn' fchouder ; een roozenkrans bedekt zyn hoofd, zZ hand houdt een Jonquilje. , Violen, en andere Voorfaars bloemen, fpringen , als 't ware op zyn treden, va, zelve uit den grand op; en de geheele Natuur herkeft waar hy zich vertoont. Flora vergezelt hem aan de eene en Verlumnus ', in een kleed van veelkleurige groeSe zyde, aan de andere hand. Fenus, met geene andere demden, dan haare aangeboore fchoonheid volgt; en d BevaUigheden, met geflrengelde armen en loshangende ^nrdels dansfen op de maat van zagie toonen. De Maanfenot dit Ja rgePtyde behoorende, verfchynen desgelyks in den ftoet "der Lente , opgepronkt met daar aan eigene by?Vearma;k komt voor als, naa,in den Winter de wyk iu de Steden genomen te hebben, het Land, met het her- Lr 4  ?öft DE BESPIEGELENDE WYSGEER. leevend Jaarfaifoen bezoekende. Want, om hier met on?. zen Neerlandfchcn Jaargetydichter te fpreeken: Ds norfche Winter wykt na '-t altoos kille Noord'; Hy wykt, en perst zyn lieir, de felle ftormen, voort; Zy volgen op zyn wenk, verlaaten alV de weijen, Het zwaarbefneeuwd gebergt\ de huilende valei]'en, En 't uitgeplunderd woud. Onze aard' wordt door den [toet Van zachte koeltjes op het minnelykst ontmoet, Terwyl de fneeuw verfmelt tot .kabbelende beeken- En de eerfte fpruitjes 'j hoofd door aard- en kleikorst fteekem De Hagedoorn bloeit. De Boschjes, reeds in knop, Ontrollen 't jeugdig groen, tot dat ze, in 't einde ontflooten^ De koeltjes noodigen op bladenryke looten, Die 't wild ten fchuilplaats zyn , dat door de takjes fpeelt, En 'f vlug gevederd Choor, dat door zyn zang ons flreelt. De lusthof, door Natuur gefierd met al de kleuren Van 't jeugdig Jaargety\ vervult de lugt met geuren, Daar pas 't begin der vrugt uit bot en knopjes puilt, En, onder 't feerlyk blos, bevallig zich verfchuilt. N. S. VAN WINTER. Wonder groot, in de daad, is de verandering, in 't gelaad der Natuure, door liet wederkeeren van dit bly Saifoen veroorzaakt! Naa langen tyd, door vorst bekneld of met fneeuw bedekt geweest te zyn, fpreidt de Aarde op nieuw al de verfcheidenheid van Bloemen en Planten ten toon , opgetooid met het fchoonfte en leevendigfte groen , hier zagter, daar donkerder ; de velden ademen de lieflykfie geuren , cn deelen ann de gevoelige Natuur het fireelendrte vermaak mede. Met regt mugt evenge. melde aanbellen. ' " ' 5f Want, fchoon geen duurzaam groen Aan 't jaar als eertyds fchenkt een eeuwig meifaizoen , Dat door geen Jhrmenheir zich immer zag beflooken, Toen bloezems, naast de vrugt, aan d'eigen tak ontlooken, De A'goedheid heeft aan ons haar gunst niet gantsch ontzei d; De Lente dtaagt nog 'i merk der. eerfte zaligheid <, ■ '• ' * $11  BY HET WEDERKEER EN DER LENTE. löi In 't heerlykjï' ver gezigt kan zy ons oog vermaakent Wat aangenaam verfchiet, daar, langs lebloemde zoomen, Bepaereld door den dauw, de Lente wordt vernomen, In al haar pronkgewaén bevallig opgetooid! Terwyl haar milde hand alom 'f gebloemte Jlrooit. Onze Abtswoudfcha Zanger, getroflen door deeze Lentefchoonheden, bezingt ze met zyne zagte toonen: Hagen worden Paradyfen , En 'net versch ontlooten kruit Waesfemt zulke geuren uit, Dat 'er dooden van verryzen. D'aarde toont in wyk by wyk, Sïhaduwen van 't Hemelryk. 'k Zie het dartelende Arkaadje Met zyn bruine heuvels hier, 't Beemtheil zaligt mensch en dier. Akker, weide, duin, boschadie, Zeen, rivieren, grysheid, jeugd, Alles zwymt byna van vreugd. 'tVeld vergeet zyn mond te fluiten, En de jleên, met lust verzaên, Ryden, vaaren nu en gaan, Om een Maigezigt na buiten, Daar verdwaalen d'oogen bly In Gods landfchaps fchildery. Geen der andere Jaargetyden kan, in beminnelykheid ea aangenaamheid by dc Lente haaien. Zy (laat tot dezelve ,in de eigenfte betrekking, als de MorgenRond tot de andere ver leelingen van den Dag, en de Jeugd tot de andere' tydperken des Leevens. Het Voorjaar mag het be. gunftigd Saifoen des Zangs genaamd worden ; de wildzang Her gevederde bende laat zich dan op 't mildst en hartverrukkendst hooren. De zagte en flreelende invloed des Voortyds werkt op geheel de Dicrlyke Schepping. Dan, laaten wy, om niet te breed in onze Befpiegelingen uit te weiflen, ons tot den Mensch bepaalen. By het aanbreeken der Lente, en de daar op volgend® L 5 ver-  IÖ2 de bespiegelende wysgeer vernieuwing der Natuure, wordt 's Menfchen Geest vervrolykt door dat gevoel van vermaak, 't welk het Gevogelte tot zingen port , en de geheele Schepping met vreugde vervult. Wanneer wy,in dit Saifoen,de lachende tooneelen, welke ons omringen , befchouwen, gevoelt de Ziel die overvloeijing van blydfchap , door wilton zo eigenaartig Lente-vreugd geheeten , en door een ander, niet minder fraay , de Lach der Nature genoemd. Welk een diepgaand gevoel hier van ondervindt de deugdzaame Wysgeer! De Schepping levert, ten deezen Jaargetyde , een geduurig Feest op, aan den Geest der braaven ! Uit alles, wat hy befchouwt, haalt hy leering en vermaak. De Voorzienigheid heeft de geheele Schepping, met ztdk eene verfcheidenheid van fchoone en nutte voorwerpen opgevuld, dat het onmogelyk is voor eene Ziel, door de opvolging van zinnelyken lust,niet geheel tot den peil der Dieren verlaagd, de tooneelen rondsom hem te befchouwen, zonder de ftreelendfte inwendige aandoeningen te gevoelen , voor welke de Mensch vatbaar is. ■ Maar,wanneer wy,by verlustigende voldoening, ons gefchonken door de voorwerpen , welke het Land den oogen biedt, de beoefening der Natuurkunde voegen, zal onze fmaak in de fehoonheden der Scheppinge verleevendigd, en niet alieen (tredend voor de Verbeeldingskragt,maar opfcherpend voor het verftand, worden:want, het is eene uitgemaakte waarheid, dat de Mensch , die zyne nafpeuringen van de werken der Natuure voortzet, nieuwe bronnen van geluk opent. De Wysgeer is niet te vrede met het geruisch der beekjes, of den vervrolykenden zang der Vogelen, met de uitbottende fchaduw der boomen, met 't lachend groen der velden; hy ziet verder, en let op de eindlooze verfcheidenheid der goedgunftige oogmerken, waar toe zy alle ftrekken, en de wonderen der Godlyke Wysheid, waar van zy de duidelykfte voetftappen naalaaten. Terwyl, ingevolge hier van, de wellust der oogen vermeerdert, wordt zyne Ziel opgevoerd in zedelyke bewondering, welke hem ongevoelig opleidt tot liefde en aanbidding. Met poot, roept hy uit : Bleef 't gefchaapen onvolpreezen Van den keurelyken toon, Hoe volmaakt en overfchoon Moet de Schepper da:i niet weezenl Q! boe kun/lig is de hand Die  BY HET WEDERKEEREN DER LENTE. I63 •Die het Oost- en West befpant! Hemel, leer ons recht bemerken , Hoe gy voor ons wehyn waakt, En de tyden vrugtbaar maakt. Leer ons, in die milde werken, U weervinden , vry van fmart, En vernieuw ons wintersch hart. Dat blyv' dor noch koud van deugden s Maar vereer uw Majejieit, Wasdomryke dankbaarheid. Met de fchepzels die 't verheugden, Hou uw lof zo fris en groen , Als gy 't groenfte bloeifaifoen. De Zedelyke Wysgeer wordt, daar eene buitengewoone lieflykheid de geheele Schepping met eene zuivere vreugde vervult, opgeleid, om de natuurlyke uitwerkzels van deezen aangenaamen invloed na te fpeuren ,niet alleen op de lichaamsgefteltenisfe, maar ook op 't hart, der Menfchen. Hy verbeeldt zich, dat alle de aandoeningen van zyn hart op den toon der Goeddaadigheid geftemd zyn, en dat elke woeste drift zwygt. Met welk eene edelaartige voldoening, befchouwt de de Mensenliefde de kragtherftellende uitwerkzels der Lente ! De geneezende kranke, die in den Winter een zieklyk lichaam voortfleepte, zag reikhalzende den Voortyd, van welke hy baat verwagtte, te gemoete, en deszelfs aankomst brengt,als 't ware, eene nieuwe Schepping mede; hy beproeft de dagelyks toeneemende lichaamsvermogens , en vindt eerlang ,den gemisten fchat der Gezondheid weder. De bleeke zieke heft, in deeze groene dagen, Het hoofd om hoog, verligt van pynelyke plaagen, 't Verflerkte leeven heerscht alom met nieuwe jeugd. N. S. VAN WINTER, Maar, ui' hoofde van de ongelyke gefteltenisfe der Menfchen , heeft de vernieuwing der Lente, op allen , dien verleevendigen invloed niet Eenige Perfoonen worden, «p dien tyd, aandoeningen gewaar- zeer verfchillende van 4ie Vrolykheid, welke doorgaans als onaffcheidbaar eigen aan  364 DE BESPIEGELENDE WYSGEER aan de Lente wordt aangemerkt. Te midden van het lachend groen der Velden , van de oogvermaakcnde verfcheidenheid der ryk gekleurde Planten, van het kwèèlen der Vogelen, bekruipt hun, in eenzaame oogenblikken, eene fomberheid van Geest, die, wel verre, van door deeze tot vrolykheid opwekkende voorwerpen , verminderd te worden, daar door toeneemt. Onder de verfcheide oorzaaken, die deeze fombcre denkbeelden doen gebooren worden , heeft men, naar allen fchyrt, te tellen, dat de Lente de herdenking, maar de wederkeering niet, medebrengt van onzen jeugdigen eh vrolyk huppelenden leeftyd : en dat, daar de Natuur, in haare geregelde omwentelingen, in jeugd en fchoonheid vernieuwd wordt, de Mensch met fnelle fchreden nadert, tot dien winterfchen Leevensftand van zwakheid en verval, wanneer de fchoonlte Lente haare bekoorelykiieden moet derven, en het Leeven zelfs onder den last der opgehoopte jaaren bezwyken. Laaten dan overweegingen van deezen aart ons eene nutte Leslë verfchaffen, die , by wylen, met allen ernst mag overwoogen worden. Laaten zy den jongen en vrolyken de noodzaaklykheid leeren , om telfens gebruik te maaken van de Lente des Jaars en des Leevens ; en, daar hunne Zielen nog vatbaar zyn voor de indrukken van nieuwe beelden, fmaak te krygen in onfchuldige genietingen des leevens, en een zugt tot waare VVysheid , die , met Deugd gepaard , 's Menfchen roem en geluk uitmaakt. Met één woord, laaten zy het zeggen zich herinneren van eenen keurigen Schryver, „dat een gefchonde Lente, een fchraal Jaar maakt, en dat de Lentebloemen, hoe fchoon en ' vrolyk ook , door de Natuur alleen beftemd zyn, als " voorbereidzels tot de Herfsvrugten." ' By Menfchen, in jaaren hooger opgeklommen, zal de Wysheid , byde Lentebefchouwing,niet naalanren,de edelfte drangredenen op te leveren tot troost en hoope. Een Deugdzaame zal bedenken, dat, daar het onmogelyk is, voor zyne afneemende Jaaren, tot den Lentetyd van Iterkte en gezondheid weder te keeren, het nogthans in zyne magt blyft,de ongemakken, welke hy voelt, te verzagten, door het aankweeken van zoodauke Deugden; en het genot van zulke Vermaaken, als uit eigen aart ftrekken, om rust en vergenoeging voort te brengen. Gewoon, niet op 't uiterlyk vertoon af te gaan, maar op de natuur der dingen, neemt hy insgclyks de ydelheid, om zyn hart op uiterlyke genietingen te Hellen, in agt. Hy voedt niets van  BV HET WEDERREE REN DER LENTE. W$ van die ongezellige geflxltenisfe , welke den duggen de eenzaamheid doet zoeken, in tegendeel, trage hy de zoetigheden der zamenleevinge te fmaaken , afgewisfeld door uuren van eenzaamheid en afzonderinge , die aan zyne Godsdienfligheid kragt en fterkte geeven. Hoe bekoorelyk is het herzien op een welbedeeden Leeftyd! hoe vuurig zyn de dankerkentenisfen aan god , die de Jaarfaifoenen bewaart ! Zal hy de Lente niet zo veel keeren meer zien groenen, als hy reeds aanfehouwd hebbe, hy ziet vooruit, en zyn gedagten, door het Geloof geperkt, ftaaren op dat Leeven, waar in geene afwisfeling van Sailbenen plaats zal hebben , maar een altoosduurende Lente het deel. der Gezaligden zal weezen. üe overleggingen van zyn hart drukt de bevallige Dichteresfe eljzabeth koolaart , geboren hoopman , in deeze Dichtregelen , uit, en zullen zy ten dot van onze Lentebefpiegelingen dienen. 6 Dwaaze Mensch! daar de ondermaanfche dingen Zo wankel zyn, zo vol veranderingen , Wat ftoftge prat op uitgejlrekte tnagt; Op heldendaên ; op glorieryk gejlagt; Op Vorflen gunst, zo los als 't winter weder ; Op frisfche jeugd, of fchoon gelaat, zo teder Als 't lentegroen; op kragt, die ligt bedriegti Op rykdom, die met arendsvleugels vliegt, Op gladde tong, geleerdheid, fchrandre vonden Van 't fyn vernuft! niets blyft hier ongefchonden, De grootfche waan van duurzaamheid ten fpyt, Wordt al uw werk ten fpeeltuig van den tyd. Blyf u niet meer aan de ydelheid vergaapen, Erken den trek, het fchepzel ingefchapen Tot eeuwig heil. Waak op ! verhef 't gezigt Tot daar Gods gunst, in 't ongenaakbaar licht, Maar dienaar kroont, met wellust, eer en fchatten; Waar op geen tyd, verderf, noch dood, kan vatten LEE-  l66 LEEVENSBERIGT leevensbërigt VAN frederik den II, laatst overleden koning van pruissen in Di£n ja are 1/58 geschreeven door wylen dr. johnson, en voortgezet tot zynen dood. (Vervolg van bl. 123.) Op den twaalfden van Oogstmaand, viel de berugte Slag by Cunnersdorff voor. Het Pruififche Leger, meer dan zes uuren lang zegepraalende, dreef c:e Rusfen onder den Graaf soltikoff, van verfchansfing uit verfchansfing. Op het Slagveld, fchreef de Koning dit Briefje aan de Koningin: ,, Mevrouw! wy hebben de Rusfen uit hunne „ verfchansihigen gedreeven; verwagt naa twee uuren ty- ding van een roemryke Overwinning." — Maar, al te veel beftaande, toen hy, naar het oordeel zyner beste Generaals, reeds een genoegzaam voordeel bevogien hadt , wendde zich het Krygslot , en hy kreeg eene volkomene nederlaag, met het agterlaaten van al zyn gefchut, en bykans 20,000 Man Dooden, Gewonden en Gevangenen. . Genoodzaakt het Slagveld te ruimen , vaardigde hy een tweeden Brief af, aan de Koningin, van deezen inhoud: „ Verlaat Berlin, met de Koninglyke Familie. Laaten de Archiven naa Potsdam gebragt worden. De Stad kan een Verdrag met den Vyand aangaan/' De ver- flaagenheid, welke de gehéele Stad aangreep, op het verrieemen van eene tyding , zo geheel het tegenovergeftelde van de verwagte , was onbefchryflyk. Maar de Koning, die den volgenden dag den Oder weder overtrok, koos zulk een voordeeligen ftand , dat de Rusfen geenen aanflag op Berlin konden waagen; een aanflag, waar voor de Inwoonders met zo veel reden vreesden. De overwinnende soltikoff vormde welhaast eene vereeniging met het Leger, onder den Graaf van daun. Maar, rnettegenftaande den jongstbehaalden zegen, vonden zich de Rusfen genoodzaakt Silefie te ruimen, en na Poolen te trekken. — Het overige van deezen Veldtocht liep] ongelukkig af, door de gevansrenneeming van den Generaal finch , en een geheel Pruisfisch Leger van 20,000 Man, omringd en beflooten in de engten van Maxen; als mede door de nederlaage van den Veldheer durceke, die den Pruisfen op een verlies van 3000 Man te ftaan kwam. In  van frederik den II. I67 In dén Veldtocht des Jaars 1760, leedt frederik de II een anderen zwaaren flag , op den drie-en- twintigften van Zomermaand, in 't verlies van een geheel Leger , onder den Generaal fauquet, tot wiens verfchansüngen by Lands* hut men doordrong, 3000 Man doodende en 7000 gevangen neemende; 300 flegts van 't geheele Leger ontkwamen. Geduurende den Zomer, belegerde de Koning Bresden, in den voorgaanden Veldtocht , door den Graave van daun , vermeesterd. Maar deeze onderneeming mislukte , gelyk ook die des Generaals laudohn , tegen Breslau. Laatstgemelde Veldheer werd , daarenboven , door den Koning geheel verdagen te Lignitz. Eene Overwinning, welke zyne Majedeit in daat delde, om de bedoelde wedervereeniging der Ooslenrykfche en Rusfifche Legers te voorkomen , en den Graaf van daun dwong, de blokkade van Schweidnitz te daaken. Zo wyduitgedrekt was het tooneel des Oorlogs, en zo veelvuldig de Krygsverrigtingen, dat de Koning van Pruisfen , die , naa de nederlaage by Cunnersdorff, middel ge. vonden hadt, om zyne Iloofdftad te dekken, nogthans dezelve, naa de overwinning vau Lignitz, niet kon befchermen. Een Leger van 40,000 Rusfen , Oostenrykers en Keizerfchen, vertoonde zich voor de poorten dier Stad, welke oogenbliklyk daadigde. De vereenigde Legermagten de Voorraadfchunren en de Tuighuizen verwoest, brandfehattingen geheeven, cn eenige der Koninglyke Lustplaatzen geplunderd hebbende, trokken te rug, op de ontvangen tyding, dat de Koning tot ontzet aanrukte. Omtrent het einde des Jaars , verloor de Koning alle fterke Plaatzen in Saxen, zo dat hy, om weder post in dit' Land te vatten , en 'er Winterlegering te bekomen, een Veldflag, zelfs in de onvoordeeligde omdandigheden , moest waagen. Diensvolgens tastte hy, den derden van Slachtmaand, den Graaf van daun, aan, zeer voordeelig by Torgau gelegerd: en, naa een gevegt, 't welk van twee uuren in den naamiddag, tot 's avonds ten negen, uuren, duurde, behaalde hy de overwinning. De Oostenrykfche Veldheer was, deerlyk gewond, van het Slagveld gebragt. Deeze Overwinning, fchoon gekogt voor 13,000 Man Gefneuvelden, Gewonden en Gevangenen , was, in derzelver gevolgen, volkomen beflisfend. Zy herdelde den roem der Pruisfifche Wapenen; zy verleende hun Winterlegeringen, en bragt hun in 't bezit eens grooten gedeelte van Saxen. De Zomer des Jaars 1761 was byzonder merkwaardig, van  ïóB LEEVEPJSBEIUCT van wegen de volflagene werkloosheid der twee groótë Pruisfifche en Oostenrykfche Legers. Doch ging de Veldtocht niet voorby, zonder eenige gebeurtenisfen van groot gewigt op te leveren. De Pruisfifche Veldheer platen vernielde eenige der voornaamlte Magazynen der Rusfen^ in Poolen. De Oostenrykfche Veldheer laudohn hadt het geluk om Schweidnitz te bemagtigen. Colberg, eene Zeehaven van het uiterfte aanbelang in Pomeren , moest zich , naa in eiken Veldtocht, een geregeld beleg uitgedaan, en lang dapper verweerd te hebben, aan de Rusfen overgeeven. Het verlies van twee zulke Plaatzen als Colberg en Schweidnitz, aan de beide uiterften der Pruisfifche Heerfchappye gelegen , was atlef heilloost voor den Koning : want het fcheen hem nu onmogelyk,-eenige beweeging te maaken, waar van de vyand zich niet kon bedienen , tot zyn gewis bederf. Hoewel het ganfche jaar verliep, zonder het leveren van eenigen geregelden Veldflag, is het opmerkenswaardig, dat geene zyner ongelukkige Veldtochten zo verderflyk voor hein geweest is. Met. één woord, 'er fcheen geene mogelykheid overgebleeven, dat hy, door iets in 't menschlyk vermogen, behoed kon worden tegen een volllaagen ondergang. Te midden van deeze akelige vooruitzigten, ftierf zyn geflaage Vyandin , de Keizerin van Rusland, op den tweeden van Louwmaand, des Jaars 1762. De oogen van geheel Europa waren nu gevestigd op de flappen, welke haar Troonopvolger Czaar peter de III zou doen : en het leedt niet lang, of hy verklaarde de vreedzaamfle inzigten te koesteren. In 't geen doorgaans wordt toegefchreeven aan de gunstbetooningen of waugunftigheden der Fortuin , mogen wy veeleer erkennen den overheerfchenden invloed dier Voorzienigheid , in wier handen de Vorften der aarde, dikwyls, fchoon des onbewust en buiten hun wil , de werktuigen zyn. Nooit was 'er eene omwenteling, in 't vertoon der menschlyke zaaken, tydi» ger, nooit volkomener. De Czaar, die de verhevenfte begrippen van frederik den II koesterde, en diens verrigtingen met de hoogstgaande bewondering befchouwde, floot een WapenftiHland met hem, op den zestienden van Lentemaand: deeze werd, den vyfden van Bloeimaand, gevolgd door een Vredes-verdrag, en een Verdrag van Verbintenisfe. Hy liet zyne voorgaande Bondgenooten vaaren , zonder iets in 't minfle ten hunnen voordeele te bedingen. Hy ftemde ' zelfs toe, dat zyne Troepen zich  van frederik den IL ïép Zich by die des Konings van Pruisfen zouden voegen, om tegen zyne oude Bondgenooten op te trekken. Welhaast zag men een Rusfisch Leger met een Pruisfisch ver-eenigd, om de Oostenrykers uit Silefie te vcrdryen, die, weinig maanden geleden, door de Rusfifiche Wapenen, iu dat Land gebragt waren. Zweeden volgde het voor- : beeld des Hofs van Petersburg, en tekende, op den tvveeen-twintigften van Bloeimaand, den Vrede met Fruisfen. Frederik'de II verzuimde geen tyd, om voordeel te doen met deeze groote omwentelingen. Terwyl Prins hendrik, zyn Broeder, in Saxen, veele gewigtige voordeelen behaalde, maakte hy, verllerkt door zyne nieuwe Bondgenooten , zich gereed om Schweidnitz te bezetten. Maar, te midden van deeze toerustingen, werd de zo zeer veranderlyke ftaatshemel van Rusland op 't fchielykst bewolkt, door de onthrooning, en daar op fchielyk gevolgden dood van zyn Vriend en Bondgenoot, Czaar feter- den III, 't welk voorviel binnen zes maanden, naa dat hy den Alleenheerfcher der Rusfen geworden was. De Gefchiedenis deezer groote Staatsomwenteling behoort niet tot dit Leevensberigt. Ten aanzien van derzelver gevolgen voor den Koning van Pruisfen, dreigde alles hem op nieuw te dompelen in dien afgrond van verlegenheid, uit welke hy gered was, op zulk een tyd en op zulk eene wyze , dat het hooploos fcheen, dergelyk eene uithelping weder te verwagten. Maar catharina de II , thans tot Alleenheerfcheresfe van Rusland verheeven, hadt niet alleen zeer fterke beweegredenen, tot eene zeer groote gemaatigdheid in haar gedrag; maar gevoelde welhaast den invloed van perfoonlyke dankbaarheid aan den Koning van Pruisfen. In veelen van wiens brieven , gevonden onder de Papieren van den overleden Czaar, veele heilzaame raadgeevingen voorkwamen, tegen de onbedagtzaame en onvoorzigüge maatregelen , welke de genegenheid der Keizerinne van hem vervreemd, en Lieden van den hoogden rang afkeerig van hem gemaakt hadden. Men zegt, dat de Keizerin, op 't hooren voorleezcn deezer Brieven , in traanen van dankbaarheid uitborst , en , ingevolge daar van, zich ten fterkfte ten .voordeele des Konings verklaarde. ■ Zulks beftondt Kiel: in bloote woorden. 'Er waren reeds bevelen afgegcei'ven, die een hervatten der vyandlykheden dreigden: zy 'werden weldra opgefchort. Het Rusfifche Leger fcheidde jzich , 't is waar, van het Pruisfifche af; doch al het JI. deel. wenoelw.no. 4. M voor-  LEEVENSBERICHT VAN FREDERIK DEN II. voorheen veroverde werd weder gegeeven, en de ftipfté onzydigheid in agt genomen. Frederik de II, fchoon dus van zyne nieuwe Bondgenooten verlaaten, was nogthans ontheeven van de vyandlykheden der Rusfen, en hervatte met vernieuwde kragten zyne Krygsverrichtingen in Silefie. Den Graaf van daun , van de hoogten van Buckersdorff verdreeven hebbende, berende hy Schweidnitz , t geen zich twee maanden naa het openen der Loopgraaven, op den negenden van Wynmaand, overgaf. Prins hendrik viel het vereenigd Leger der Oostenrykeren en Keizerfchen aan, by Freyberg , en behaalde eene beflisfende overwinning. Deeze was het laatfte bedryf van aanbelang, in dien Oorlog. Op den Vrede van Fontaineblcau, tusfchen Groot Brittanje en Frankryk, volgde eerlang die van Rw bertsburg, tusfchen de Koning van Pruisfen en de Keizerin Koningin, by welken men, naa een bloedigen zesjaarigen Oorlog , eindelyk overeenkwam , dat elk der ftrydende Partyen in dien zelfden ftand zou herfteld worden, als vóór den aanvang des Krygs. 't Vervolg by de eerstkomende gelegenheid. arsaces en ismena. Eene Oosterfche Staatkundige Vertelling. Vit het Fransch van den beroemden montesquieu. (Vervolg var, bladz. 133.) TX7elhaa£t begon ik my te verbeelden, dat ik thans een te luisterloos leeven leidde. Ik fprak by my zeiven. Ik bevind my thans in de Hecrfchappye des Konings van Margiana, waarom zou ik my niet ten Hove vervoegen ? Het denkbeeld van den roem myns Vaders zweefde my geftaadig voor dert geest, en prikkelde myn nayver. 't Is eene moeilyke taak, een grooten naam ftaande te houden , wanneer het niet genoeg is, enkel na de Deugden van een gemeen Man te dingen; maar ook noodig de Grootmoedigheid , de Heldhaftigheid van een beroemden Voorzaat na tc flreeven. Niet tot dezelfde hoogte op te klimmen , is de verwagting des Menschdoms te leurilellen, en in een jammerlyke zelfbewustheid van vernedering neder  •ÜRSACES EN ISMENA. 171 Öcr te zinken. Toen ik my in Media bevondt, dus liep de loop myner overdekkingen , moest ik my noodzaaklyk in een graad van minderheid vertoonen, en zelfs myne Deugden, met meer . zorgvuldigheids, bedekken , dan myne Gebreken. Indien ik de Slaaf van het Hof niet was, ik vond my nogthans blootgefleld aan de [aloufy van 't zelve. Maar nu ik in een ftaat van volkomene Önafhangelykheid leef, zo vry als de Leeuwen, die in de omliggende Wildernisfen zwerven, zal ik my laaten beheerfchen door laage beginzelen van gemcene lieden, icdie» ik ii/een ftaat van geheel lui::terlooze rust blyf leeven. AHengskens werd ik gemeenzaamer met die denkbeelden. H Is onzer natuure eigen , dat wy, naar maate wy gelukkiger zyc, wy nog gelukkiger willen weezen. Te midden van 't Geluk zelve', hebben wy ooger.blikken van onverduldigheid De rede hier van is blykbaar. Celyk ons verftand eene aanéenfchakeling is van denkbeelden, even zo is ons Hart eene aanéénfchakeling Van begeerten. Wanneer wy bemerken, dat ons geluk niet vatbaar is voor vermeerdering , poogen wy het te vergrootea door 'er eene andere gedaante aan te geeven. Zomtyds zelfs , werd myne Eerzugt door Liefde aangevuurd. Ik hoopte, dat ik myne ardasira waardiger zou worden , en , in fpyt van haare traaïien en fmeekingen , verliet ik haar. Jk zal u niet vermelden, met welk een geweld ik , op my zeiven, dit befluit volvoerde. Duizendmaal ftond ik op 't punt om weder te keeren, om my aan de voeten van ardasira neder te werpen. Maar zulks zou eene zwakheid van ziel verraaden hebben', 't geen ik niet kon verdraagen. Daarenboven hield ik my verzekerd, dat ik haar nooit weder zou hebben kunnen verhaten ; en de gewoonte my eigen, om de moeilykfte zaaken te volvoeren, zette my aan, om myne reis voort te zetten. De Koning van Marg'ane ontving my met alle tekenen van onderfcheiding. Naauwlyks had ik tyd, om te bemerken dat ik een Vreemdeling was. Ik deelde in alle Partyen van vermaak. De Koning ftelde my boven allen, van myne jaaren , cn 'er was geen rang of waardigheid in Margiana , na welke ik niet kon dingen. Binnen kort deedt zich eene gelegenheid op, om tc tooncn, hoe zeer ik die onderfcheiding verdiende. Langen tyd had het Hof van Margiana de zegeningen des Vredes genooten. 'Er kwam kundfehap. dat een groot heirleger Barbaaren, in het Koningryk, een inval gedaan, de tegen ftanders verdaagen , en ten oogmerk hadt, met geweld, op de Hoofdftad aan te rukken. Ai ware de Stad ftormbnderhand ingenomen geweest, het Hof kon in geen grooter ontfteltcnisfe zich bevonden hebben. Een onafgebrookc voerfpoed hadt allen vcrwyfd. Niemand wist by vergelyking onheilen te onderfcheiden, noch te bepaalen wat door een moedig gedrag te herftellen was, en 't geen volM 2 ftrekt  172 ARSACES EN I'MENA. ftrekt onherftelbaar mogt heeten. De Raad werd onmiddelyk zamengeroepen, en ik, als een groot Gunsteling des Vorften, in denz:lven opontbooden. De Koning was verfehrikt; en zyne Hovelingen niet minder neerflagtig, by eene gelegenheid, die ondcrwyl de betooningen van kloek beraad en moed vorderde. Ik bemerkte, hoe het onmogelyk was, hun te behouden, zonder de fterklte opbeuring van hunne laaghartigheid. De eerfte Staatsdienaar opende de raadpleeginge. Hy ftelde voor, zorge te draagen voor de veiligheid des Konings, en de neutels der Stad te zenden aan het Opperhoofd des vyandlyken Legers. Hy ftondt gereed om voort te vaarcn, en reden te geeven van deezen zynen "faadfJag, welke alle zyne Mederaadcu gereed zouden omhelsd hebben, wanneer ik opfiond, en hem te gemoet voerde: „ Indien gy één woord meer fprcekt, „ zal ik u doorfteekcn. Het voegt eenen Grootmoedigen ,, Vorst , en dient braave Onderdaanen , hier tegenwoordig, „ geenzins, hunnen kostlyken tyd te fpillen, in het luisteren „ na uwe bloohartige raadgeevingen." My tot den Koning wendende , was myn woord : „ Vorst ! een magtig Ryk valt „ nooit door éénen enkejen (lag. Gy hebt ontelbaare redmidde, len: en fchoon deeze 'alle uirgeput waren, zoudt gy dan met „ deezen Man overleggen , of het u voege te fterven, of zyn ,, bloobartigcn raad te volgen? Myne Vrienden, ik bezweer u, ,, dat wy den Koning,tor onzen laatflen (hik,zullen verdeedi„ gen. Dat wy onzen Vorst volgen : dat wy het Volk de wa,, penen doen opvatten, en hun met dien zelfden edelen moed ,, bezielen!" Men maakte allerwegen toerustingen, om den vyand af te weeren. Ik bezette een buitenpost, met een deel krygsvolk, beftamde uit de beste des geheeleh Legers van Marg ana , en eenigen myner eigene Afhangelingen, op wier kloekmoedigheid ik kon vertrouwen. Wy verfloegen verfcheide vooruitgerukte benden. De Ruitery belette het vyandlyk Leger, eenigen toevoer van voorraad te krygen. Zy waren niet voorzien van gereedfehappen, nodig tot het beleg der Stad , en eiken dag ontving ons Leger verwerking: de vyand trok af, en Margiana was verlost. In de luidrugtigheid van het Hofleeven , vermaakte ik my met bedrieglyke vreugde. Op elk tooneel ontbrak ardasira, en myn hart keerde fleeds tot haar weder. Ik had het geluk in myne magt,. doch 't zelve verzaakt; en waare genietingen aan fchynvermaaken opgeofferd. Ardasira gevoelde, zints myn vertrek, alle de angflen, die konden voortkomen uit eene verfcheidenheid van ftrydigc aandoeningen. Gellingcrd door allerlei driften, was zy geen oogenblik over eenige voldaan. Nu zogt zy heul in treurend zwygen, dan vierde zy bot aan traanen en klagten. Zy wilde de  arsaces en ismena. 173 de pen opvatten om te fchryven , doch veranderde meermaalen van oogmerk. Zy kon niet beduiten , my te laaten weeten, hoe veel' zy leed ; dan nog fterker trol' haar het denkbeeld, dat ik haar als onverfchillig, omtrent my, zou aanmerken; en, in de bitterheid haarer ziele, fchreef zy my den volgenden Brief: Indien gy nog het minjle overblyfzei van medelyden in uw hart gevoelde, zoudt gy my nimmer verhaten, maar uwe tederheid beantwoord hebben aan de verregaande liefde, welke ik u toedraag. Gy had gewis uwe har sfenfchimmige ontwerpen , voor de belang- neeming in my, opgeofferd. Wreede Man l is het van geen belang, een hart,dat voor u alleen brandt, te verliezen. Welk eene verzekering kunt gy hebben, dat ik, u niet langer aanfchouwende , in ftaat ben te leeven? En. indien ik fterf, Barbaar', kunt gy dan vraagen wiens hand my doodde? o Hemel! 'i is de uwe arsaces !— Myne Liefde, zo werkzaam in my te plaagen, had ik nimmer gedagt, dat my zulk eene ftraffe bereidde. Ik dagt, dat ik geene andere ongelukken zou te befchreijen gehad hebben, dan die u troffen, en dat ik, myn geheele leeven langt ongevoelig zou geweest zyn voor myne eigene ! Zonder een traanenvloed te ftorten, kon ik deezen Brief niet leezen. Dezelve dompelde my in een diepe zwaargeestigheid: by de aandoeninge van medelyden, gevoelde ik alle de geftrengheden van knaaging : dewyl ik haar , die my dierbaarder was dan het leven, ongelukkig gemaakt had. Eens dagt ik ardasira over te haaien dat zy zich by my ten Hove zou vervoegen; doch dit denkbeeld hield niet lang ftand. Het Hof van Margiana is bykans het eenige in Afta, waar de Vrouwen niet van de verkeering met de Mannen zyn uitgellooten. De Koning was jong: ik kende zyne voldrekte Oppcrmagt, en hield hem niet onvatbaar voor liefde. Ardasira mogt zyn hart bekooren, en dit denkbeeld was voor my verfchriklyker dan duizend dooden te fterven. Ik kon, derhalven, geen ander belluit neemen, dan om oogenbliklyk tot myne beminde ardasira weder te keeren. Gy zult verdekt daan, als ik u de omftandigheden ophaal, die my verhinderden dit oogmerk te volvoeren. Ik verwagtte eiken dag eenige heerlyke blykbetooningen ran de dankbaarheid des Konings. Met aanwas van roem en eeretekenen bekleed, by myne ardasiha komende, dagt ik myn gedrag, te haarwaards, te gemaklyker te zullen kunnen goedmaaken. Ik zogt, indien het mogelyk was, haare genegenheid te vergrooten, en fmaakte, by voorraad, het genot, om, met nieuw geluk bekroond., my aan haare voeten neder te werpen. Ik gaf haar de reden te verdaan, welke my bewoogen myn vertrek uit te dellen; en 't was die eigende rede, die haare zielsangfren vermeerderden. Zo fpoedig was ik in de blaakende gunst des Konings gekoM 3 men,  *rf4 ARSACES EN ISMENA. men, dat myn gadeloos geluk over 't algemeen werd toegefchrecven aan 'c genoegen, 'c welk de Prinfes» 's Konings Zuster, in myn gezclfchap fchicp. Ecnc aanduiding van dien aart behoort tot die zaaken, die, eens beweerd, Geels geloofd worden. Een Slaaf, door ardasira belast, op myne gangen te letten, deelde haar dit algemeen loopend gerugt mede. Het denkbeeld van een Mededingfter was voor haar verfcheurend; cn het werd te erger, als zy vernam, welke groote daad en door my volvoerd waren. Zy twyfelde niet, of zulk een ver. blindende roem zou de kragt der liefde vermeerderen. Ik ben, fprak zy vol verontwaardiging, geen Prinfes; doch hou my verzekerd , dat 'er geen Prinfes op aarde is die zo veele verdienflen beziti dat ik haar een Hart, 't welk my alleen toekomt, zou over peeven: toonde ik dit in Media, ik zal het niet min toonen in Margiana. Naa by zichzelven veele ontwerpen overwoogen te hebben, bepaalde zy zich tot het volvoeren van dit vreemde plan. Zy liet het meerendeel haarer Slaaven hemen gaan, en nieuwe in plaats gekoozen hebbende, zondt zy deezen om een paleis in het Landfchap Sogdia te bereiden. Zy vermomde zich, en kwam eenige Gefneedenen, my onbekend, mede genomen hebbende, heimlyk ten Hove. Zy hield een mondgefprek met den vertrouwden Slaaf, die haar de berigten hadt gezonden, en beraamde met hem maatregelen, om my den volgenden dag weg te voeren. Ik ging my in de rivier baaden. De Slaaf bragt my op eene plaats, waar ardasira op myne komst wagtte. Nauwlyks had ik my uitgekleed, of haare Medgezellen grecpen my, zy bedekten my met een vrouwengewaad, en ze reisden in een beflooten rosbaar met my, dag en nagt, voort. Welhaast verlieten wy Margiana , en kwamen in het Land der Sogdiaanen. Ik kreeg een ruim pale's tot myne gevangenis ; en men gaf my tc verftaan, dat de Prinfes, die gezegd werd op my verliefd re weezen, my hadt doen wegvoeren, om heimlyk in een haarer Staaten gebragt tc v- orden. Arpasira wilde noch zelve bekend zyn , noch toelaaten dat iemand my kende. Zy zogt zich van myne dwaaling te bedienen. Allen, die niet in 't geheim waren, namen haar voor de Prinfes. Maar een Man in haar paleis opgellooten tc houden, zou eene omitandigheid geweest zyn, onbeftaanbaar mee haar Character. Ik werd daarom beftendig in vrouwengewaad gekleed, en men hield my voor eene jonge Dogter, nicuwlings gekogt, en tot een haarer Oppastcrs gefchikt. Ik had toen negentien jaaren bereikt. Ieder prees my van wegen duizend bevalli:heden van jeugd en fchoonhcid. Ardasfra, weetende, dat myne zugt na Roem cn Vermaardheid my hadt bewóogen om "haar te verlaatcn , poogde myn geest op veeleriei wyzen te verzwakken. Ik vond my onder de  ARSACES EN ISMENA. *73 de 'oppasfing van twee Gefneedenen gefield. Men fpüde geheele dagen in my op te tooijen , vergezelde my na 't bad, en de kostbaarfte reukwerken werden aan my niet gefpaard Ik verliet nimmer het paleis , zy leerden my de behandeling van het toilet, en poogden bovenal my te gewennen aan die gehoorzaamheid, die in alle Serails van het Oosten de Vrouwen in de vernederendfte onderwerping brengt. Vol verontwaardiging dat ik my dus behandeld zag, zou ik niets onbeproefd gelaaten hebben om te ontkomen. Maar bewust, dat ik zonder wapens was, en omringd door de waakzaamfie Oppasfers, vreesde ik niet zo zeer voor de onderneeming, dan wel voor het mislukken. Ik hoopte in 't vervolg min nauw bewaard te zullen worden, of dat ik gelegenheid zou vinden om een Haaf om te koopen, en dus dit verblyf van ver- wyfdheid te ontkomen, of te fterven. Dan ik wil u teffens bekennen, dat eene foort van nieuwsgierigheid , om de ontknooping van dit hoogst zonderling geval te zien , nu cn dan myn angst en onverduldigheid verminderde. Te midden van de fchaamte, de fmert, en de verlegenheid, welke ik ondervond , ftond ik verbaasd, dat deeze aandoeningen niet vermeerderden. Ik vormde eene menigte van plans; zy liepen altoos uit op eene zekere te onvredenheid: eene heimlyke bekooring, een onbcgryplyke neiging, verbondt my aan dit Paleis. De gewaande Prinfes was altoos met een (luier bedekt, en nooit hoorde ik haare ftem. Zy bragt dikmaals bykans een geheelen dag door, met my, in myne kamer, met eene gemaakte jaloersheid, te befchouwen; zomtyds liet zy my in haar eigen vertrek komen. Daar zongen haare Slavinnen tedere minnedeuntjes , en alles, wat zich daar vertoonde, fcheen eenigzins haare liefde aan te duiden. Ik zat, haars bedunkens, nooit digt genoeg by haar; zy lette op my alleen; altoos hadt zy iets aan myne klceding te verfchikken; zy bragt myn hair in wanorde om het weder in orde te fchikken; nimmer was zy voldaan over her geen zy verrigt hadde. Op zekeren dag, kwam een bediende my aanzeggen, dat het my vergund zou worden, haar te zien. Ik vond, haar zittende op een purperen Sofa, haar aangezigt was nog omfiuierd, zy hieldt haar hoofd in eene kwynende inneemende geftalte geboogcn. Ik naderde haar, en een haarer Vrouwen voegde my dit zeggen toe, Gy zyt een gunjieling der Liefde, die u, onder deeze vermomming, hier gebragt heeft. De Prinfes bemint- uZy kan aller harten aan zich onderwerpen; doch begeert geen ander dan het uwe. „ Ach!" (prak ik zugtendc, „ kan ik een hart geeven dat „ het myne niet is. Myne waarde ardasira is meestresfe van „ 't zelve, en 't zal het haare voor eeuwig zyn!" Ik be¬ merkte niet dat ardasira, op deeze woorden, eenige aandoeM 4 ning  «7°" ARSACES EN ISMExYA. Ding betoonde; maar zedert heeft zy mv verhaald, nooit zulk eene vreugde gevoeld te hebben. Onbedagtzaame, zeide dc Slaavin, de Prinfes moet hier over gejloord zyn, gelyk de Goden , wanneer iemand zo ongelukkig is dat hy hun niet bemint! „ Ik," was myn antwoord', „ wilhaar met den diepflen eerbied „ bejegenen , haar alle hulde toebrengen ; myne dankbaarheid, „ voor het gunftig oog, dat zy op my geflaagen heeft, zal niet dan „ met myn leeven eindigen : maar het Noodlot, het wreede „ Noodlot, laat my niet toe haar te beminnen." „ Groote „ Vorftin," vervolgde ik, my aan haare voeten nederwerpende, „ ik bezweer u by alles wat tot uw Roem firekt, vergeet een „ Man, wiens altoosduurende liefde, voor een ander, hem niet „ toelaat uwer immer waardig te worden." ]k hoorde haar een diepgehaalde zugt loozen: my dagt dat een traanenvloed haare wangen bedekte. Ik befchuldigdc myzclven over myne ongevoeligheid. Gaarne zou ik, 't geen ik onmogelyk vond, getrouw geweest zjn aan myne; Liefde, zonder de haare volftrekt af te liaan. Men bragt my in myne kamer terugge, en eenige dagen laatcr, ontving ik dit papier, gefchreeven met een onbekende hand. De Prinfes bemint u met eene fierke, doch geene dmnglandfche, Liefde; zy zal zich over uwe weigering niet leklaagen, als gy haar kunt toonen, dat dezelve redelyk is. Kom, derhalven, en laat haar wieten, wat u beweegt om zo getrouw te weezen aan die ardasira. Men bragt my weder by haar. Ik. verhaalde myne geheele leevensgefchiedenis. Als ik van myne Liefde tot ardasira fprak, hoorde ik haar zugten. Zy hieldt myne hand in dc haare, en drukte, als dan, haars ondanks, dezelve. Vang eens weder aan, Zeide een haarer Oppasters dat gedeelte van uwe gefchiedenis , toen gy u in zulk een verlegenheid en wanhoopigen 'toefland bevondt, wanneer de Koning van Media verklaarde, dat hy zyne Dogter u ten Huwelyk wilde geeven. Herhaal alle de verfchrikkinpen, welke if bevingen als gy die fchitterende Bruikfts,vetmaaken ontvloodt. Vertel de Prinfes de geneugten, door u gefmaakt, wanneer gy in Margiana het fiille her der sleeven leidde. Jk begon; maar wat ik verhaalde, men bragt my overgeflaagene omftandigheden te binnen. Ik herhaalde: cn zy fcheen onderrigt;ik eindigde,cn zy verbeeldde zich dat ik eerst begon Den volgenden dag kreeg ik dit kort gefchreeven berigt. Jk bcgryp ten volle uwe Liefdedrifti en vorder niet dat gy dezelve aan my opoffert; doch zyt gy verzekerd, dat deeze ardasira u nog bemint '. On eene ondankbaare Vrouwe weigert gy mo.gelyk het hart van eene Prinfes, die u aanbidt. ' Myn gefchreeven antwoord luidde : „ Ardasir a bemint my in zulk eene m maate, dat ik de Goden niet kan bidden om vermeerdering van haare Liefde. Helaas ! misfehien heeft zy reeds my 0 IC bemind! Ik herinner my een Brief dien zy aan >, my  arsaces en ismena. t7? my fchreef, eenigen tyd naa dat ik haar vcrlaaten had. Ach! hadt gy de ontzettende doch tedere betuigingen van haare „ fmertc' gehoord, zy zouden al uw'medelyden gaande ge„ maakt hebben. Ik vrees dat, terwyl ik in dit Paleis word „ opgellooten gehouden, dc vrees van my verlooren tc- hebben, ,, met haare verfmaading van het leeven, haar zal vervoeren tot ,, tot een befluit, 't welk my ten gravc zal fleepen." Ik kreeg dit kort befcheid. Wees gelukkig, arsaces, geef uw geheele hart aan de fchoonheid, door u bemind, over. Ik begeer thans alleen uwe Vriendfchap. Den volgenden dag leidde men my in haare kamer. Daar zag ik alles wat een Minnaar tot boeting van zyn lust zou kunnen wenfehen. Zy rustte in de tedcrlte houding, op een bedde, met bloemen bekranst. Zy reikte my haare hand toe, deedt my nevens haar zitten. Het geheele tooneel was onweftaanbaar bekoorlyk. Een enkel dekzel van het fynlle weelzel, deszelfs plooijen ontvouwende, vertoonden cn bedekten, by beurten, de aantreklyklle fehoonheden. Wanneer zy bemerkte dat myne oogen,op dit gezigt, brandden, fcheen haar kleed eenigzins van zeiven open te gaan, gereed om nog meer bevalligheden aan myn gezigt te ontdekken. Op dit oogenblik drukte zy myne hand „ Ach!" riep ik uit, „ daar is niemand zo fchoon „ als myne dierbaare ardasira. Maar ik roep de Goden tot „ getuigen dat myne trouwe... „ Zy lloeg haare armen om myn hals ... Op het oogenblik werd het geheele vertrek donkér; zy deedt haar fluïer af Myn liandvastigheid wankelde, het dierbaar denkbeeld van ardasira verdween: een flaauwe fchaduw bleef 'er alleen van over ... doch fcheen eer een droom. Ik was op 't punt om ardasira boven ardasira zelve te nellen. Nog één oogenblik, en haar tegenlporrélen zou niets betekend hebben... zy redde zich uit myne hand; haare Oppastcrs kwamen ter kamer in , en ik was haar kwyt. Ik keerde na myne kamer te rug; verbaasd over myne onftandvastigheid. Den volgenden dag kreeg ik myne eigene kleederen weder; met den avond bragt men my in de kamer der Prinfesfe, wier hartftreelend denkbeeld myn geest nog verrukte. Ik wierp my voor haare voeten neder, cn toonde, door een vloed van de vuurigftc betuigingen, myne blydfchap over het geluk my befchooren. Ik voer uit tegen dc dwaasheid myner voorige tegenflreevinge. Myne woorden, myne gebaaren, myne onverduldighcid, alles wees dc Minnaar uit, brandende van begeerte tot het laatfte gunstbetoon. Maar ik werd eene alleronverwagtftc ommekeer van omfiandigheden gewaar; zy fcheen dc koelheid zelve; wanneer zy de drift der vuurige hoop in my verdoofd,en met myne verlegenheid zich als vermaakt had, fprak zy; thans hoorde ik, voor de eerfte keer, haar ftem:deezo trof my; zy zeide. Wilt gy het aangezh.t niet zien van haar M 5 dit  *7« ausaczs en ismena. die gv bemint? Ik ftond beweegloos —- Ik hoopte, ik Vreesde dat het ardasira zou weezen - Neem, vervolgde zy,, deeze fluier weg. Ik gehoorzaamde, en zag het aangezigt van ardasira Ik wilde fpreeken; doch dc fpraak ontftondt my. Liefde, verbaasdheid, blydfchap, fchaamte, alle deeze driften beftrecden teffens, myn hart. „ Hoe! borst ik eindelyk uit," zyt gy ardasira!". 'fa trouwlooze, ik len 't ,, Ardasi¬ ra", hervatte ik met een beevende Hem, ,, -waarom fpeelt gy „ dus met eene ongelukkige drift?" Ik wilde haar in myne armen drukken, Myn Heer, gy hebt my zeker in uwe magt. Helaas l ik had gehoopt u getrouwer en flandvastiger te ontmoeten. . ,, Voert gy," was myn woord, „ hier voorts het ge- „ zag; ftraf my, indien het u behaage over 't geen ik gedaan heb." Weenende voegde zy my toe, arsaces gy verdient het niet. >• Myne dierbaare ardasira,'' vroeg ik, „ waar- „ om my in die verlegenheid gebragt? Kondt gy verwagten ,, dat ik ongevoelig zou weezen voor bekoorelykheden, welke „ ik nimmer afliet te bewonderen' Heeft de fterke Liefde,, drift een nieuw voorwerp gevonden ? Waart gy... gy zelve „ het niet, die ik aanbad'!" Zyn dit niet dezelfde hemclfcho „ bevalligheden, welke ik met een onverzaadbaar genoegen „ aanfehouwde Ach! fprak zy, gy zoudt een ander be~ „ mind hebben." Neen, „ was myne taai," ik kon geen ander „ beminnen. Niemand dan ardasira kon my gelukkig maa„ ken. Maar ik bid u ontrust my niet langer. Zeker, indien „ 'er trappen zyn in ongetrouwheid, gy zult moeten toeftaan „ dat ik op de Iaagfte gedaan heb." Haar tederkwynend oog op my geflaagen, haar zoetvoeri^er ftem, onderrigtten my dat zy niet langer op my gefioord was. Ik drukte haar vol verrukking aan myn boezem. 6 Hoe gelukkig is dc Sterveling die het onfehatbaar voorwerp zyner Liefde omhelst! Onuitfpreeklyk is dat heil, geene dan waare Minnaars bekend! wanneer de Liefde zich in het toeneemen der drift verheugt, wanneer ieder aandoening vermaak ichenkt, ■wanneer alles eischt, alles voldoening ontvangt; wanneer iemand eene volheid van zegen geniet, en nogthans, op 't zelfde oogenblik, bewust is nog meer te behoeven: wanneer de ziel zich zeiven fchynt te verlaaten, en,als 't ware, buiten de grenzen der Natuur treedt! Ardasira, zich zei ven herltellende, hervatte: Myn waarde arsaces'. de hevigheid myner Liefde heeft my deeze zeldzaame dingen doen onderneemen. De geweldigheid dier drift, welke de myne kenmerkt, kan zich aan geen bepaalingen onderwerpen. Liefde valt bezwaarlyk te befchryven, indien men haare grilligheden niet onder haare grootfte vermaaken telt. In den naam der Goden l verlaat my nimmer weder. Wat kan u ontbreeken? Gy zyt ge-  ARSACES EN ISMENA. I7£ gelukkig, als gy my bemint. Zeg, beloof, zweer my, dat gy hier wilt blyven. Ik deed duizend beloften, alleen afgebrooken door herhaalde Iiefdensverrukkingen, en zy geloofde my. Wy genooten in Sog'diafla een geluk, met geene woorden te befchryven. Slegts eenige maanden had ik my in Margiana opgehouden, en myn verblyf' aldaar my van Staatzugt geneezen. Ik ftond in blaakcnde gunst by den Koning ; doch ik bevond welhaast, dat hy myn betoon van Dapperheid niet kon pryzen, zonder zyne eigene Lafhartigheid ie wraaken. In myne tegenwoordigheid fcheen hy verlegen; het bleek, 't was hem onmogelyk my te beminnen. Dit ontging de waarneeming zyner Hovelingen niet: en, van dat oogenblik af, droegen zy zorge, om my niet te veel agtings te beioonen. Met één woord, om my te berooven van de verdienden , dat ik den Staat uit een dreigend gevaar gered hadt, hield men ten Hove het in 't algemeen daar voor, dat 'er geen gevaar in 't geheel geweest was. In deezervoegen even zeer afkeerig van Slaaverny en Slaaven, was ik nu niet vatbaar voor eenige drift, dan voor myne Liefde tot ardasira, en ik agtte my duizendmaal gelukkiger, in het erkennen der eenige afhangclyldieid, die zo veel bckoorelyks voor my had , dan in weder te keeren tot eene onderwerping , welke ik zou moeten haatcn. Wy hadden alle blyken, dat onze weldaadige Genius ons vergezelde. Steeds vonden wy denzelfden overvloed, en waren getuigen van nieuwe wonderen. Een Visfcber verkogt ons een visch: men bragt my een zeer kostbaaren ring , uit deszelfs ingewand gehaald. Geld, op een anderen tyd , ontbreekende, zond ik na een digt bygelegene Stad, om eenige Juweelen te verkoopen. De volle waarde werd my bezorgd; èn, eenige dagen iaater, zag ik die zelfde Juweelen op myn tafel. Groote Goden! dagt ik, is het dan onmogelyk verarmd te worden. Wy wilden eens onzen Genius verzoeken; en baden, dat hy ons eene onmeetlyke fomme zou verfchaffen. Maar hy overtuigde ons welhaast van onze onbefcheidenheid. Eenige dagen daar naa, vonden wy op tafel, de geringde fom, welken wy ooit ontvangen badden. Wy konden ons van lachen , op dit gcz;gt, niet bedwingen. De Genius, zeide ardasira, is genegen om zich mee ons te vermaaken. „ Ach!" boezemde ik uit, „ de Go- „ den fchenken hunne gunden wyslyk. Het befcheiden deel, i, 't welk zy toefchikken ■ is oneindig meer waardig dan de „ fchattcn. welk zy weigeren." Laage driften waren by ons onbekend. Gierigheid en Eerzugt fcheenen van ons geweeken, als driften , die tot ons niet behoorden, 't Geluk, 't geen zy fchenken, is alleen gefchikt, om het ledige aan te vullen, in zielen, door de Natuur niet verrykt. 't Is de ydele begogeling der zodanigen, die buiten daat zyn, om dat ' be.  i8ö arsaces en ismena. beftendig Geluk te fmaaken, 't welk Wysheid en Deugd alleen fphenken. Reeds heb ik u gezegd , dat wy ons aangebeden vonden , door het weinig volks, 't geen ons gezin uitmaakte. Ardasira en ik beminden elkander, en ongetwyfeld is het een natuurlyk uitwerkzel der Liefde, haare Dienaars gelukkig te maaken. Dan de algemeene goedwilligheid, welke wy vinden by allen, die ons omringen, kan een zekerder bron van geluk weezen dan Liefde zelfs, 'r Is onmogelyk voor een welgeplaatst hart, geen genoegen te fcheppen , te midden dier algemeen heerfchende goedwilligheid. Wondere fchikking der Natuure! De Men ch is nimmer zo volkomen zyn eigen Heer, als wanneer hy het minst fchynt te weezen. Het hart heeft geen waar genoegen, dan als het zich uitbreidt: deszelfs genietingen zyn van geen eenzaame natuur. Van hier is het , dat die denkbeelden van Grootheid, welke het hart doen inkrimpen , de zodanigen bedriegen, die 'er zich door laaten inneemen. Dit is de rede dat zy verbaasd ftaan, waarom zy niet gelukkig zyn, in 't geno$ van 't geen zy zich verbeeld hadden, geluk uit te maaken , dit niet vindende, en deeze grootheid reeds verkreegen , dingen zy na nog hocger ftaat. Kunnen zy hunne wenfchen niet voldaan krygen,zy agtcn zich ongelukkig. Slaagen zy,het geluk wykc op nieuw.. Den oorfprong hier van, mogen zy aan den Hoogmoed toefchryvcn, welke, langen tyd de heerlchende hartstocht zynde," ons van allen genot berooft: want, door onze uitzigten tot ons zeiven te bcpaalen , wordt dezelve noodwendig een bron van fmerte. Deeze aandoening ontftaat uit de bekommerdheid des harten, 't geen , altoos gevoelig dat het gevormd is om te genieten , nogthans nimmer geniet; 't geen bczeft dat het gemaakt is, om anderen te omvatten, nogthans geen vriend heeft. Op die wyze, zouden wy alle de zaligheden, welke de Natuur den Mensch fcheqfct , als hy haare voorfchriften gehoorzaamt , genoten, onze dagen in vreugde , onfchuld cn vrede ge 'eeten hebben ; de wisfeling der jaaren alleen tellende by het uitlpruiten der bloemen en het rypen der vrugten, zouden deeze voorby gefneld weezen , met de melvlugtigheid eens gelukkigen leevens. Ik zou ardasira van dag tot dag gezien, en by herhaaling myne Liefde betuigd en betoond hebben: en dezelfde aarde had haar en my, in 't einde, overdekt. Maar fchielyk verdween al myn geluk, én ik beleefde eene droevige omwenteling van myn Lot. Ct Vervolg en Slot b-j eene nadere gelegenheid.') kan-  HANNIBAL- AEN FLAMINIUg. l8l HANNIBAL aen FLAMINIUS; NAER HET FRANSCH VAN DEN HEERE DE LA HARPE. Door t,. STOPPENDAAL P. Z. Verwin, en zie, in 't eind, uw wraek voldoening geeven, Gij, die Tirannen dient, vervolgers van mijn leven! Gij Rome, na het kwaed, dat ik u lijden deed, Ducht Hannibal niet meêr, hij is ten dood gereed! Gij wacht niet, tot uw haet, op 't einde mijner dagen, Zich van mij zag verlost; het bloed, door zo veel' fiagen En d' ouderdom, nog in mijne aderen gefpaerd, Wilt gij, ö gruwelftuk! vergieten door het zwaerd. Romeinen: die, weleer, verraeders hebt doen fneeven, Zijn dit de lesten, door uw' vaders u gegeeven? Getrouw aen hunnen pligt, dien gij zo fnood onteert, Verwonnen zij alleen, daer gij een' moord begeert. Uw lafheid dwingt een' Vorst, met valfchen fchroom belaeden, Door een trouwloos verbond zelfs zijnen vriend te fchaeden. Gij kruist de Zeeën door, en, tot op deezen grond, Jaegt gij een' grijzaerd na, of gij hem dooden kond. Behael, Flaminius, behael zo laeg een zegen! Mijn hoofd is voor u veil! 'k vlieg in de dood u tegen! 'k Voorkwam u, daer ik zelf, tot fchraeging van mijne eer, Mijn graf gedolven heb, en uwen trots verneêr. Denk nooit, dat Hannibal den ftatelijken wagen Za'l volgen in triomf, die bittre fmaed verdraegen, Noch met geboogen hoofd, daer hij van fchaemte gloeit, Uw' Romers toonen hunn' verwinnaar, wreed geboeid. Gij hebt, ó Noodlot; met mijn' haet den fpot gedreeven! Mijn trotfche Weerpartij had zeker moeten fneeven; Gij fpaerde haer alleen .... Waerom hebt gy me niet Gefchikt tot haer bederf, waer voor ik 't licht geniet! 6 Rome! droeve naem! u durf ik nog trotfeeren Gij moet mij vloeken, die uw hoogmoed wil vernêren. Miji:  182 HANNIBAL AEN FLAMINIUS. Mijn woede bragt mij, van het uiterst waerelds end, Naer het befneeuwd Gebergt, dat niet dan winters kent. Ik zogt KartagóöS hoon door uwen val te wreeken; De haet deed mij natuur verwinnen in die ftreeken. Uw Legerhoofden zag ik vluchten door het veld; Ik baedde in 't ftroomend bloed van menig Oorlogsheld. Italiën, ten prooi van mijne folteringen, Werd een geducht toonecl van moord en plonderingen. Hoe veel gcfneuveld kroost, en Weduwen in druk! Uw muuren klonken van dit ijslyk ongeluk! 0 Dag van mijne wraek! 6 Cannes roemrijke oorden! 6 Capua'. welks pracht en wellust mij bekoorden! Was zulks des Hemels wil! en is, in onze daên , 'Er vaek een oogenblik, waer in we ons zelf verraên? Ik, van een Vaderland, ondankbaer, gansch veriaeten, Joe! die, door lafhartig poogen, Voor 't Bunx-nx-csterfchap uw kroon hebt neêrgeboogen« En die "asi■■ r■; leid fchend ! wilt gij nu, door verraed, 'I i ; | bêUewen, ter voldoening van hunn' haet? Wacrom, hl pUfets dat gij uwe eer dus zoud veriaegen, i mijl Bil *rai gebruikt, om uwen troon te fchraegen? De n ;i '., ivai r door mijn hand, nu flap, zou zijn gefterkt, 1 [ad ob de Ftoihers wis dc zegepracl bewerkt. »t Is nu gedsenr het Lot bevestigt uw vermogen! Tirans! gij beeft, zo lang mij 't licht niet word onttoogen! Gefolterd op den duur, door 't denkbeeld van uw' val, Trilt gij zelfs voor den naem, cn fchim van Hannibal! 'k Werd van uw' Moeders nooit, voor mij met fchrik bevangen» Genoemd, dan met een' vloed van traenen op de wangen. 't Heeft Rome; hoogmoed, om 't befluit van mijnen dood, Eén misdaed Hechts gekost, in zijn' gewaenden nood. Men zal de wacreld door, met fchampren hoon vermelden» Dat dees Verwinnacrs van zo dappere oorlogshelden, Die fiere Zoonen van 't Romeinsch Gcmeenebest, Die meesters waren van zo menig fchoon Gewest ; Wen alles hen ontzag; als reeds voor hunne Wetten Gansch  HANNIBAL AEN FLAMINIUS. igg Gansch Afia zich boog, geen Vorst zich dorst verzetten; Toen op Kartagoos puin hun ftandaerd was geplant, En Griekenland door hen gelegd was aen den band; Die van een' zwakken man, reeds afgeleefd van dagen, 't Rampzalig overfchot des levens nog belaegen; Dat dees Romeinen, die als 't hunnen haet flechts wreekt, Zich niet bekreunen, wat de waereld van hen fpreekt, Zich hebben naer een' hoek van Afiën begeeven, En daer,hunn' naem ten fchand,hem door het gif doen fneeven! Voleind, 6 Rome! breid uw ketens verder uit! Mijn laetlte levensfnik geeft u 't Heelal ten buit. Maer mogten de Tirans, die gy ons hebt gezonden, Bij 't twisten om den buit, zijn op hun prooi verflonden! Uw' burgers, daer het vuur in uwe muuren gloeit, Zich hechte kluisters fmeên, en met hun bloed befproeid! Mogt eens (en deeze hoop kan myne fmart verligten) Het trotfche Kapitool voor zyne zwaerte zwichten! Dat alle Volken, met de Wapens in de hand, Uw grijzaerds en uw kroost vermoorden in den brand! Zich met hun bloed verzaên, mijn wraek niets doen ontbeeren, En in een wildernis uw' wyden kreits verkeeren! Wijt, in dat aklig uur, alleen uw ongeval Aen uwe Schenddaên, en den vloek van Hannibal! LUGTS.  LUCHT5GESTELDHEID te AMSTERDAM, MAART, 178/. Bar: Th: Wind. Bar: Th: Wind. 1S_ 2i. . i2 wolkig Rb. i7<— ,3-foaiNNW 5, ?_ -s 10 z.betr. Rb. C— 4-^44 N 6 _ ■ {__ 6 0-0' ■ 13 u bolder C— 5-5 41 NO 4|Wolkig iets Rif — 5-1 52 W Z'W 14 0 helder z- betr. iS-J _ 6-2 4y NNO 3|f- betr. 2, ' j , 1 , z beu-. C—1 &-1 42 ' - beider io u.d« C~ ikST ■ 13 —— iets R. f— 5-3 3» NW j 0. helderz.bjb S~ 5-è« 10 Rb. Ï9— 4-50 NNW 2 ■ / 2 c 4-1 7W 12 ZW. R. C— 4-3 43 1 2 donker rZÏ'til — 8 donker R. f— 4-3 44 ONO 2 0. helder • ^ 4-A49 W 8. 10 z.betr. zw.R. 20<» — 4'3 53 ' - helder 4J.~ 9-c|3 N 8 zvv. wolken Rb. 4" 25 — «-«54 ZZO 4woll;.ohelA — 7-541 ZZO 3 donker C—ïo-TU? o betr, {— 6-2 38i Z 4!o beid. donker. f— 9-0I46 Z 8 7 u. r. — 3-946ÏZZW 8!I2a2uzw.R.zw w. 26<— 9-ö|54 + ' 7 donk. R. — 2-3 43 12 zw.R. L~ 9-M5I . helder | — 4442 ■ oj o.belder L—10-645 NW 2_ . 16^3-5 5» WNW 3o. helder «8 ioZjIIsIs ~*\ ^— 3-147 2z. betr. 20.10^0,45^0! üi Tb. den 2 's nam. iu. 53- Tti. 's rao. 42 * 15 mid. iïu. 52. , mkl- 29voorm.nu. 52. 's av. 43ïi  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen betrekkelyk. aanmerkingen over , en ophelderingen van, de godspraak, haggai II. 6, 7, 8 «1 9. ,, T"\e Eerw. Heer william newcome, D. D. Bis/timp ,, v«« Waterfort , heeft onlangs een Werk in 'c ,, licht gegeeven , getyteld: An Attempt towards an im,, proved V°,rfion , a metrical Arangement, and an Ex~ „ piication, of the Twe/ye Minor trophets. De geleerde ,, Schryvers van the Monthly Reyiew, verflag van deezen „ Letterarbeid geevende (*), ftaan byzonder ftil, op 'c „ geen men 'er in aantreft, ten aanziene van de in ons „ Opfchrift gemelde Godfpraak van Propheet haggai : „ wy vonden het daar vermeldde , der vertaalinge en „ plaïftzinge in ons Mengelwerk , overwaardig. Schoon „ een gedeelte alleen voor de Geleerden gefchikt is, zul,, lende algemeener aanmerkingen , onzen Leezeren van een anderen rang, zo wy hoopen , niet ongevallig weezen.'' ****** 't Is een onbetwistbaare waarheid, dat alles, wat niet eigenlyk kan dienen tot onderfchraaging des Christendomst gereedlyk moet afgedaan worden; naardemaal de beste zaak lydt ,. door eene onkundige en geen (teek houdende verleediging. Dan , 'er fchynt, by zommige hedendaagfche Schryveren , eene ontrustende neiging, om de baarblyklykheid op het eerfte vermoeden van derzelver • volflaagene egtheid , te verlaaten ; na eene neiging, die, fchoon ze gepaard kan gaan met de beste oogmerken, de opregtheid tot een uiterfte fchynt te voeren , en door de vyanden van ons Geloof, als koelheid en onverfchilligheid , kan geduid worden. Of de Voorzegging van Propheet haggai [I. 6, 7, 8 en 9, onder die bewyzen behoort, welke niet te fchielyk aan (*) Monthly Review. 1787. p. 43. II. DEEL. MENGELw. no. 5. N  1?,6 AANMERKINGEN EN OPHELDERINGEN aan onzen Tegendanderen moet opgegeeven worden, hangt in gefcbil. Ten einde onze Leezers eenigermaate over 't zelve kunnen oordeelen, zullen wy de plaats, gelyk de Bisfchop newcome dezelve heeft overgezet, opgeeven met de bedenkingen van Dr. heberden, over dezelve; 'er eenige van onze eigene aanmerkingen by voegende: Want dus fpreekt Jehovah God der Heirfcbaaren: Nog eens meer, in een korten tyd, Ik zal de Hemelen en de Aarde doen beeven, En de Zee en het drooge Land: En ik zal alle Heidenen doen beeven; En het verlangen (*) aller Volken zal komen; En ik zal dit Huis met heerlykheid vervullen Zegt Jehovah God der Heirfchaaren. Het zilver is myne, en het goud is myne, Zegt Jehovah God der Heirfchaaren. Grooter zal zyn de heerlykheid Van dit laatfte Huis dan van het eerfie, Zegt Jehovah God der Heirfchaaren, En in deeze plaatze zal ik vrede geeven, Zegt Jehovah God der Heirfchaaren. Dr. heberden heeft, over deeze Verzen, de volgende bedenkingen medegedeeld. ,, De Propheet bemoedigt hier „ de Jooden, even uit de Gevangenis wedergekeerd, om ,, hunnen Tempel te herbouwen, en verzekert hun, dat „ de luister en rykdom van dit nieuw Gebouw groot ,, zouden weezen, en verre zyn, van, als nietig te feby- nen in de oogen der geenen , die zich de Grootheid des „ Eerden Tempels herinnerden. Dit is de in 't oogloo- pende zin deezer woorden , en zou men misfebien nooit om eenen anderen gedagt hebben , indien de ,, Vulgata,, of de Gemeene Latynfche Overzetting, de „ woorden möft Q'^H niet vertaald hadden Dcji- deratus cunctis genlibus. De Begeerte of Wensch, „ aller Volken , in dede van Het Begeerlyke of de kost- lyke dingen aller Volken : de rechte Vertaaling dier „ woorden, in welken zin men ze ook aantreft, in alle oude Overzettingen , de Vulgata uitgezonderd. Maar „ de C*) Of Begeerlyke Dingen.  OVER HAGGAI II. 6 <*i» „ »v«f«j josephus, Lib. XV. n. 3. [hekodes] „ naa dat hy de oude grond/lagen hadt weggenomen , en „ andere gelegd, bouwde daar op den Tempel. Indien 'er „ nu eenig onderfcheid is tusfchen herbouwen en herftel- len, indien haggai's Tempel van salomon's verfchilde, en de Tweede Tempel was , dan was de Tempel van „ hërodes dezelfde niet met haggai's: doch met de daad „ de Derde Tempel (*). „ De fchynbaarde tegenwerpingen, tegen den Christely„ ken Godsdienst, heeft men ontleend uit de zwakke bc„ wyzen tot deszelfs verdeediging aangevoerd : en kan „ 'er een zwakker zyn , dan, wanneer men den Oor„ fpronglykenTextgeweld aandoet,om eene Voorzegging ,, te vormen, en het uitdruklyk getuigenis der beste Ge„ fchiedfchryvers,van dien tyd, wcderfpreekt, om te too,, nen, dat dezelve haare vervulling bekomen heeft?" Bisfchop newcome denkt, dat de rechte Leezing DHOn en de Vau overgeflaageii is, dewyl dezelve vergoed werd door een punt. Ter onderlteuning van deeze gisfing, merkt hy op, dat de Overzetting der LXX heeft r« ««a««7«, en de Arabifche vertaaling EcleSta, exquifita. Hy voegt 'er by, dat het woord in 't meervoudige gebruikt is, met de kragt van het enkelvoudige, gelyk Delicia of Spes in 't Latyn dan. JX. 23. waar de LXX en de Arabifche Overzetting het te regt aanvullen vir defidcriorum. Hooglied V. 16. leezen wy DHSna V?31 fs? ipfe tolus deftderia voor difiderabilis; dat catdllus Amores voor een Perfoon gebruikt , en cicero in deezervoege terëntia en tulliola fchryft Valcte mea deftderia. De Bisfchop erkent , dat 'er eene zwaarigheid is , om riHOn op een Perfoon toe te pasfen, en dat wy zouden verwagten in den Text te vinden man nxai ö? veniet defidcrium. Hy denkt , dat , indien deeze zwaarigheid kon te boven gekomen worden , het eene gemaklyke en natuurlyke taal is te zeggen , dat Hy, na wien het verlangen van alle Volken behoorde uitgellrekt te weezen, zou komen. tvjet betrekking, nogthan», tot de eipehaartigheid om een enkelvoudig naamwoord flIOh met een meervoudig l ■ T b werkwoord te verbinden , ontvangt deeze wyze van tifr- druk- (*) De Geleerde Mr. peirce erkent, dat dit de Derde Tem. fel geweest hebbe, in zyn Faraphr. on Hebr. XII. 26. p. 189.  OVER. HAGGAI II. 6 9. 18) drukking misfchien eenigen fteun uit de Chaldeeuwfche Paraphafis, die, volgens de aanmerking van Bisfchop nrwcome, het Hebreeuwsch in de ongrammaticaale wyze van fpreeken volgt. Dan wy onderwerpen aan het oordeel onzer Taalkundige Leezeren, of de volgende voorbeelden niet eenigermaate kunnen (trekken, om de taalfchikking in de plaats van haggai te regtvaardigen. exo d. I. io. Ctim evenerint bellum, psalm CXIX. 103. Qjiam dulcia sunt palato meo eloiuium tuum. prov. XXVIII. 2. fugerunt, et non perfequen', Impiut. Voorbeelden van dien aarc ontbreeken ons niet in andere taaien, ter blyke ftrekke alleen deeze p;aats uit sopho- c l e s. t 4 K* Tn 'o2 8 Tov rS /Aoinvrot xxnrSxAtuTX fgwra EwMjAor 'AnOKAArNTES. Dan mo?eiyk zal het meer reg'ftreeks ter zaak doen op te merken, d it, wanneer twee zelfttandige naamwoorden in eene zinuiting zamengevoegd wo.den in jiatu regiminis, gelyk de Taalgeleerden het noemen, ^'t geen juist het geval is van de plaats, welke wy nagaan ,) als dan het werkwoord zomtyds in getal overeenkomt met het laatlte zelfft.ar.dig naamwoord , fchoon liet natuurlyk met het voorgaande daar in moest zamenftemmen. Zo leezen wy 2 sam. X. 9. Et vidit Joab quod es set contra fe facies (plur.) belli. Hier komt het werkwoord met het laatfte naamwoord i"JDrV?8 overeen in gedacht en getal, in ftede van meer- N 3 von-  J0O AANMERKINGEN EN OPHELDERINGEN voudig gefield te zyn VH en overeenkomende met ^3 t - ■ : Wy zullen 'er eene andere plaats by voegen , die, in dir. opzigt, volkomen gelyk Ichynt te liaan met haggai. job XV. 20. Et numerus annorum absconditi sunt. W7are bet nooiig over dit onderwerp uit te weiden, wy mogten aanmerken , dat de fchïkking , welke wy getragt hebben te (haven, verderen fleun omvangt uit de overeenkomst. In het voorbeeld uit samuel bygebragt, merkten wy op , dar het werkwoord in gedacht zo wel als in getal overeenkwam , met het laatfte zelfïlandig naamwoord, in ftede van met het eerfte. Een dergelyk voorbeeld, ten opzigte van het geflacht, ontmoeten wy levit. XIII. 9. Plaga lepm cum fuerit in homine. Het werkwoord n\"T£) 13 vrou vlyk, en komt overeen met fljny het laatfte zelfïlandig naamwoord, in ftede van met yjl 'c welk manlyk is, en n\*V vordert. Wederom je rem. X. 22. Vox rwi'oris ecce venit. Hier is het werkwoord weder Vrouwlyk , en komt overeen met het laatfte in ftede van het voorgaande Zelfftandige naamwoord, 't welk Manlyk is. Deeze en andere voorbeelden, van denzeJfden aart, welke wy gereedlyk zouden kunnen bybrengen, wyzen uit, dat het Rebreemvsch vol is van Taalonregelmaatigheden s welke zeer veel overeenkomst hebben, met die wy thans poogden op te helderen. Zy verfchaffen, derhalven, eene foort van bewys uit de overeenkomst ontleend , 't welk vrylyk, en misfehien met vrugt, mag toegedaan worden. Bisfchop newcome's tegenwerpingen tegen houbigant's verklaaring zyn, dc groote daatlykheid der injeidinge vers 6, m  over haggai II. 6 9. 191 6, en van het begin van vers 7. als mede de oneigenheidder taaie: De begeerlyke dingen van alle Volken zal komen. Veel beter luidt het: de begeerlyke Dingen van alle Volken zullen aangebragt worden. Deeze tegenwerpingen klemmen zeker; by dezelve zouden wy voegen, de gelykluidende Voorzegging by malachias III. 1. welke onlochenbaar op den messias fluit , en door Bisfchop newcome, in deezer voege wordt overgezet. Ziet ik zal myn' Bode zenden, En hy zal den weg voor my bereiden: En de Heer, dien gy zoekt, Zal fnellyk tot zynen Tempel komen, enz. Wat de eigenaartigheid betreft, om dc plaetzen, den Tempel betreffende , toe te pasfen op die door herodfs herbouwd is, denkt de Bisfchop met veel regts, dat, verondeillellcnde , dat het 10 vers eene voorfpelling van den Mesfias behelst, dit niet naauwkeuriger behoorde te worden uitgedrukt: want zulks zou den Jooden aanleiding gegeeven hebben , om de verbreeking des Tempels, toen gebouwd, en de oprigting van een ander in deszelfs llede te verwagten. Dewyl de Herbouwing des Tempels, door hsrod s, het langzaam werk was van zes en yeerlig jaa. ren, denkt hy, dat de Jooden nooit eenig onderfcheid in naam maakten, tusfchen den Tempel van zerubbaisel en herodes. Het gezag van veele Rabynen onderfchraagt dit denkbeeld des Bisfchops. [Wy kunnen , wat den Tempel van zerübbabel ert herodes betreft, niet nalaaten hier by te voegen, 't eeen ónze Vaderlandfche Geleerde Doopsgezinde Leeraar joankes stinstra , in zyne Leerreden over haggai's Voorzegging, in den voorleden Jaaren uitgegeeven, met zeer veel oordeels heeft opgemerkt.] - Men geeft voor , dat de Heerlykheid , door hagoai „ vermeld , die den Tweeden Tempel zou vervullen , niet op onzen Heere christus flaan kan: dewyl deeze niet „ fiaande den Tweeden , maar in den Derden Tempel is verfcheenen , welke , naar het verhaal van josephus „ door herodes den grooten , onder welken de o-eze„ gende jesus naderhand ter wereld kwam, van den grond s, af nieuw geftigt is. Zommige Geleerden hebben dit N 4 „ ver-  92 AANMERKINGEN, ENZ. OVER HAGGAI II. 6——9. ,, verhaal wel als vaïsch verworpen (a); doch dit is de „ knoop doorgehouwen, niet losgemaakt. Dat josephus, omtrent eene zo kort voorle.lene en openbaare zaake , 5, zo bot , en met zo veele omOandigheden , tot twee„ maaien toe, (want wy vinden het in twee onderfcheide„ ne Werken (b)), zou geloogen hebben , is niet waar- fchynlyk. Wy kunnen zyn berigt gelooven , en even„ wel onzï uitlegging, (dat de vessias in den Tweeden Tempel kwam ,) wettigen. Hy verhaalt ons immers „ niet, dat herodes den Tempel tot den grond toe af- gebroken (_c), en naderhand weder opgebouwd, maar dat hy dien hooger opgetrokken en vergroot heeft, door „ het by voegen van nieuwe gebouwen. Dus bleef s, het inderdaad dezelfde Tempel, die onder zerubbabel gefligt was, de Tweede Tempel. Hy maakt wel ge. „ wag van het uitneemen der Fundamenten; maar dit ziet „ waarfchynlyk op zommige gedeelten, die te zwak wa- ren om een hooger opgetrokken gefligt te draagen. Dit ,, mogen wy te meer vastltellen , naardemaal deeze zelfde ,, Hisioriefchryver elders (d) rekent , dat 'er maar twee „ Tempels geweest zyn, die van salomon en die van „ ze ibbaqel; naa des laatflen herbouwinge doorHERo3, des, en deezes herbouwden verwoestinge door titus, „ en op gelyke wyze tellen ook de andere Joodfche,, Schryvers maar twee (e); den Tempel van herodes „ als een derde, geenzins in aanmerking neemende (")." (V Vergelyk jo. selden , de Synedr. Hebr. Lib. III. Cap. 13. 5. 8. Jo. harduin de Numm. Herod. Opp. Select, p. 316. . (b Joseph Antiq. Lib. XV. en de Bello Judaica Lib. I. Cap. 21. §. i. (c~i Dit wordt door j. a. ernest, Opufc Philol. Critic. p. 349. &c. wel beweerd, maar niet beweezen. K.x.T*>.vtrx.i' tl é/»e» wordt niet van het werk van herodes gezegd; maar de Jooden vreemden dat hy dit doen zoude AnXaf tj,« «f^cei«4 tiu.c>iv:. ». t. e. is in het nevenflaande opgehelderd. Eyugtn kan van hooger bouwen, K.cnxsxtva(rxt. dr. VI; dagelyks tot een drachma, min of meer, gebruikt: . ook kan of behoort men van dit of foortgelyk middel, naar het gebruik der voorgaande Kwikmiddelen, gebruik te maken; ■ dan de verltopping is dikwyls zo groot en de klieren zo ontaart of met kalk-aarde bezet, datze, zelf door eene iterke Sa/ivatic door kwikfmeeringen te weeg gebragt, niet ontbonden konnen worden: ook ver- zweeren zy dikwyls, op eene heimelyke en pynloze wyze, van binnen , en delen dit bedorven vogt mede aan het bloed; waar op een Febris HeBica, en de dood, volgt. 60. Geopende Klierverzweeringen zyn immer moeije- lyk en langdurend te geneczen; en geen wonder! wyl de heilzame poging der Natuur zig daar door van iets fchadelyks poogt te ontdoen. Dwaas hande¬ len zy dan , die deze goede werking door uitwendige opdrogende middelen , en drukkende verbanden , tegengaan. . . Unguentum Bajïlicum, met roode Praecipitaat gemengd , fchynt het beste uitwendige middel , het welk ook zomwylen , wanneer de Verzweeringen groot of veel zyn , op de inwendige ongefteldheid eenig vermogen heeft : ik heb 'er eene Kwyling op zien volgen , zo 'er veel Praecipitaat onder gemengd, of, dunnetjes op de Zweeren, om de Etter te verbeteren, gelfrooid was. Ik bidde alle Vaderlandfche Genees- en Heelmeesters, hunne veréénigde. Kunstvermogens aan te wenden , om deze zo algemeene, verdervelyke, als, helaas! zo weinig bekende , Ziekte, meer te leeren kennen , en meer vermogende hulpmiddelen uit te vinden; en zeden beroemden thoessink. , tot het vervaardigen van eene nieuwe Verhandeling , aan te bieden : zy hebben tog alle dagen, zo zy oplettend zyn, gelegenheid, deze Ziekte te zien. Hun eigenbelang, en het belang des Menschdoms, vordert dit. 's Hertogenbosch, den 20 Maart 1787. PR0E.  108 PROEVE PROEVE OVER HET WEDER. DOOR P. VAN AKEN, A. L. M. en Phil. DoStor te Leyden. "VTuttig is de gefteltenis des Dampkrings te kennen, en IA de uitwerkzelen , die daar uit volgen , die men gewoon is het Weder te noemen : den Akkerbouw is dit voordeelig; de belangens der Scheepvaart vorderen dit af: veele andere hanteeringen Hagen, door dit middel, des te beter , en ontwyken veele rampen , die zy anderzins oogenfchynelyk te verwachten hadden. Dan , hoe nnttig dit ook zy, zoude de zekerheid van het vooruitzicht dezer uitwerkzelen echter , of de Voorwetenfchap van de gelieldheid des Weders, zoo als het aanftaande is, deze nuttigheid merkelyk vergrooten ; dewyl men, door dit middel, zyne belangens beter zoude kunnen bezorgen , en zaken vermyden , die ten dien einde fchadelyk waren ; dan , dit fchynt eene moeijelyke, zoo niet wan» hoopige , taak voor het menfchelyk gedacht te zyn. Jiyaldien de oorzaken van het Weder geleid wierden, volgens wetten , gelykvormig aan die , volgens welke de ftreeken der afwyking van den Zeillteen, naar de waarnemingen van den beroemden Halley, loopen , en die men vermoed , na een verloop van eene reeks van Jaren , door gefladige veranderingen tot dezelfde gefteltenis te zullen wederkeeren , (van welke gedachten de fchrandere Wysgeer la Lande niet vreemd fchynt te zyn,) zoude men, door vlytige en naauwkeurige Waarnemingen, mogelyk grond hebben, om te denken , dat de Weerkundige "Wetenfchap, eenmaal, eens dat verheven toppunt van geluk zoude bereiken. Maar, dewyl de oorzaken der veranderingen van het Weder, als''t ware, ontelbaar zyn, en deels van bekende, deels onbekende, dryfveeren afhangen , en gemelde zaken, voor als noch maar geleerde gisfingen zyn, fchynt de Voorwetenfchap van het Weder tot noch toe een onderwerp te zyn, waar op 's menfchen Vernuft, niet dan met verwaandheid, bogen kan. Vlytige Waarnemingen echter, door langdurigheid van tyd genomen , zuilen dit fmertelyk gemis eenigzins vergoeden; en, of fchoon zy zomtyds onze befluiten , daar uit getrok-  OVER HET WEDER. 199 trokken, in veele opzichten doen feilen , echter, als 't ware iets opleveren , het welk veele hanteeringeu, in het een of ander opzichte kan bevoordeelen. —— Eene naauwkeurige Waarneming der Winden, die 's Jaarlyks in bepaalde dagen waaijen, gevoegd by het vallen van den regen, het eene Jaar door het andere gerekend, bepaald tot een zeker getal van duimen, op de oppervlakte des aardbodems, zal ons, op een goeden grond van waarfchynlykheid , het getal en den tyd der drooge en natte dagen , die wy als dan te verwachten hebben, kunnen doen gisfen : de verfchillende winden , in de verfcheide luchtltreken , wel in acht genomen zynde, zullen ons, wanneer wy teffens op het dalen of ryzen der Quik, in den Barometer letten, zekere kundfehap kunnen geven van onweeren, die op handen zyn. De Zuid üoste winden, die doorgaans de Quik hier te lande doen zakken, zullen ous, byaldien 'er, in de bovenftreken der lucht, ZuidWeste winden waaijen, die eenigen tyd te voren hebi>en aangehouden , (het welk men uit de verfchillende beddingen des Zwerks kan gewaar worden,) die dus den Dampkring met veele waterige Dampen hebben opgevuld , Voorwetenfchap in het zekere geven van onltuimige onweers vlagen , die aanftaande zyn. De Noord-Weste winden, die de Quik altoos' doen opftygen, in gevalle zy ftreek houden, en door een Landwind, uit het NoordOosten, worden opgevolgd, zullen ons eeneJzekere Voorwetenfchap geven van droogte, die op handen is: daar en tegen zullen zy vochtig , onbeftendig, en onftuimig Weder aanduiden, by aldien zy haaren wandelweg na het Zuiden vervatten, en door dit midael de Quik op nieuw doen zakken. De Ooste Winden, ten Noorden , zullen ons , by den wintertyd, zekere aankondigers van Vorst zyn; doch derzelver duurzaamheid langer of korter, (als doorgaans afhangende van de kracht, waar mede zy waaijen, van meerder of minder hoeveelheid der deeltjes , door hunne koude opbruisfing Vorst veroorzakende, die zy aanvoeren , of van de zylings- of tegensovergeftelde winden, daar op volgende, welke die deeltjes zamendrukken, waar door zy krachtiger werken,) in het onzekere laten. De gefteltenis der Zon en Maan , in hare verfchillende Standen, met betrekking op de aarde , in verfchillende Jaargetyden, by den winter of by den zomer, (zynde de aantrekkingskragt , of zoo men het noemen wil, de perfing ©p den Dampkring in hare Conjundien en Quadraturen by  aoo PROEVS by den winter grooter dan by den zomer,) zal onze wikkende gedachten , op zekere fchreden , doen voortgaan. De golving der lucht, voor het meerder gedeelte daar door veroorzaakt, door de goede Voorzienigheid zoo wysfelyk gefchikt , om den Dampkring beftendig te zuiveren , en die, door middel van de Quik in den Barometer, dagelyks op gezette ftonden wel waargenomen , en in een nette fchaal , overeenkomftig met die van den Barometer, op het papier gebracht , door aanfüpping zeer gemakkelyk kenbaar word, zal onze gisfingen , by aldien we de ftreken der winden , en de gefteltenis des Dampkrings , zoo als zy kort te voren geweest is , wel in acht neemen, veel #1, op het zekere doen uitkomen, nopens het weder, dat op handen is. Deze kennis echter, of fchoon voor veele zaken nuttig, zal zeer bekrompen zyn ; te meer, dewyl de bronnen en kolken der winden, waar uit zy voor een zeker deel hunnen oorfpronk neemen, en die, door de veranderlykheid des aardbodems, geitadig veranderen kunnen , voor het meerder gedeelte onbekend zyn, en gevolgelyk altoos ftoffen zullen uitwerpen , en medevoeren , die niet als zekerheden , maar als raadzels . zullen kunnen worden aangemerkt; waar uit het niet zal kunnen misfen , of zy zullen uitwerkzelen moeten voortbrengen, die de verwondering gaande maken,en die we niet voorzien hadden. Deze bekrompenheid van kennis poogt men wel te vergoeden , door eenige zoogenaamde voorbeduidingen, die deels uit de Infecten, en eenige andere Dieren ,genomen worden;deels uit de luchtverfchynfelen, die de Dampkring zelve oplevert; dan,hne zwak deze voorbeduidfelen zyn, en hoe de vooroordeelen van het eigentlyke , het welk zy wezentlyk bedoelen, afdwalen, zal, om kort te zyn, by een oppervlakkig onderzoek, nader blyken. De Infecten en Dieren, de Menfchen zelfs niet uitgezonderd, voornamentlyk de zwakken, hebben altoos aandoeningen van Noorde winden en onweêrs vlagen; zeker fchynt het, dat dit aan eene tegenwoordige werking en gisting des Dampkrings is toe te fchryven; onzeker daar en tegen is het, of de Mieren , de Zwaluwen en andere Vogelen des hemels, door haar inftincl:, eenige kundfchap van aanftaande hoedanigheden des Weders hebben; dan of zy , door eenige onrust, door de werkende gistingen des Dampkrings veroorzaakt, of ook wel door de koude, tot deze zoogenaamde voorbednidingen des Weders gedreven worden. Deze voorfpellingen zul-  OVER IlET WEDER. SOI j zullen dan niet ver gaan, en de palen van het tegeilwoorI dige weinig overfchryden. .—-— De zaak is byna op de1 zelfde wys met de luchtveiichynzelen gelegen, tot welke I wy gevoegelyk de Regen-bogen kunnen brengen, de krinI gen om de Zon en Maan, de By-zonnen, met alle hare I vereierzelen , uitmiddelpuntige kringen , en alle hare gedaanI ten, die haar verwonderlyk, en glansryk maken; (want, I offchoon 'er veele andere iuchtverfchynzelen zyn , gelyk als I de Vuurballen, de gecoleurde Noorderliehten. DwaaHichtI jes , en wat dies meer zy, zoo doen deze de gedachten I zeldzaam op de meer of min gunftige gefteltenis des We* ders vallen , maar vervullen doorgaans de gemoederen der menfchen, als 't ware , met eene wilde bekommernis over toekomende zaken, van,welke zy geene denkbeelden hebben,) de bovengemelde luchtverlchynzelen dan beantwoorden niet altoos aan de gedachten, door overleveringen gefterkt, die, door hare oudheid, een zekeren graad van zekerheid gekregen hebben. Belangende den Re¬ genboog, fprak Virg: al in zyn tyd, in zyn Georg: lib. i, V. 381, als een voorbeduidzel van nat weder, circus bibit\ als of zy het water ophaalde ,. om aanhoudende regenvlagen te veroorzaken. Deze waren de gemeene gedachten toen ter tyd , en ze hebben tot heden ftand gegrepen; men maakt zelfs voorbeduidingen op, uit de manier hunner vertooning en verdwyning ; uit de zoogenaamde Weêrshoofden , die hen gemeenelyk vergezellen : uit den aart van het verfchynzel, is het echter niet af te leiden, noch uit de betekenisfen en aanduidingen , die van hoger hand gegeven z,yn. By alle Wysgeeren is het kenbaar, dat de Regen-bogen, door weeromkaatzing en breking der Zonneftralen , onder een hoek van 42° 2' gemaakt worden, wanneer de gefteltenis des Damp-krings dusdanig is, dat het voor het oog van den Waarnemer regent, en achter zynen rug de Zon fchynt. Dit gegeven zynde, zal 'er altoos, volgens bepaalde wetten der natuur, een Regenboog gezien worden; en dit gevolgelyk het wezentlyke van dit verfchynzel uitmaken: naarmate de regen min of meer doorgaande, en de lucht aan de voor-zyde van den Waarnemer min of meer betrokken is, zal de Regen-boog min of meer volmaakt zyn; en zomtyds zich onder eenige gedeelten vertoonen; die men als dan, fchoon oneigentlyk, gewoon is IVeêrs-hoofden te noemen. Deze wétten, de lichtftralen en waterachtige deelen eenmaal ingefchapen , zullen altoos dezelfde blyven; en buiten den wil van II. DEEL. WENGELW. NO. 5. O God  £C2 PROEVE God Almachtig , aan geene de minfte verandering onderhevig zyn. De beduidingen , die men aan het verfchynzel toeeigent,zal men uit de Openbaring en Ondervinding moeten halen, deze zullen het ken-merk van hare zekerheid, of twyfelachtigheid, moeten bellislen. Toevallige zaken zullen ze kunnen genoemd worden, even gelyk de modificatfên der lichamen toevallig zyn , en het zullen lichamen zyn en blyven , of zy eene ronde, dan vierkantè, gedaante hebben. Zeker fchynt het, dat 'er van het begin der wereld altoos Regen-bogen geweest zyn, (dit volgt uit dc gefielde beginzelen,) de gefteltenis d-er lucht op dc bovengemelde wys gegeven zynde ; doch onder eene verfchillende aanduiding. Vdór de tyden der Sondvloed, waren zy als zoo veele blyken van Gods Majefteit en Heerlykheid, dewyl zy onder de Iuchtverfchynzelen den rang der aanzienelykfte uitmaken. Na den Sondvloed, z^n zy, door Gods goedgunftig Alvermogen, tot een teken gefteld van Gods verbond met Noach en zynen Zade na hem , van de aarde nimmermeer door een Sondvloed te zullen verdelgen, offchoon het aanfehyn des Hemels foortgelyke gevaren voorfpelde. Deze zaken zyn zeker, en ze vorderen allen eerbied af, die wy den goedgunftigen Infteller der Openbaring verfchuldigd zyn. Maar dit teken nu, of deze aanduiding, tot eene toekomende geftu-itenis van het Weder te willen uitltrekken , en daar uit af te leiden, of het aanhoudend vochtig, dan droog, zal zyn, fchynt noch met de Openbaring, noch met de Ondervinding te ftrooken. De Openbaring meld maar, wanneer Gud wolken over de aarde zoude brengen, dal hy zynen boge zoude aanzien, en gedenken aan het eeuwig Verbond',tusfchen God, en tusfchen alle levendige Ziele van alle vleesch , dat op der aarde is: het welk niet duisterlyk plas-regens fchynt te beoogen , en wel foortgelyke aan die , die den Sondvloed veroorzaakt hadden; en derhalven zou de ver fchyning van den Regen-boog eene goedgunftige matiging dier plas - regens voorfpellen , en veeleer eene gepaste Wedergefteltenis aanduiden. De ondervinding fchynt dit ook te bekrachtigen; dewyl de Regen-bogen foiiityds, en dat zeer dikwyls, zich vertoonen, en van ons zyn waargenomen , offchoon 'er geen regenachtig Weder op volgt; blyvende de luchtsgefteltenis, gelyk zy van te voren was, gematigd. Wel is waar7, de Damp-kring is wel het allerbekwaamst , om die te veroorzaken by week en ongeftadig weder; en dan worden zy fomtyds in fchrome- ly-  OVER HET WEDER. 203 ]yke regen-vlagen gezien, die ook by aanhoudenheid voortduuren : maar dit is enkel toevallig, en hangt van andere oorzaken af, van welke het onzeker is, of zy i door het verfchynzel der boge voorfpeld worden. Het geen van den Regen-boog gezegt is, is insgelyks op deszelfs gedeelten , die men gewoon is Weer s -hoofden te noemen , toepasfelyk ; zy hebben geene aanduidende betrekking op week weder, maar week weder maakt de luchtsgelteltenis zeer gefchikt, en het allerbekwaamst, om deze verfchynzelen te doen voortkomen. Wat de kringen om de Zon en Maan, en liy-zonnen, aanbelangt; in het algemeen kunnen we hier vooraf aanmerken, dat die aigemeene en bekende grondregel het zekere onzer Wetenfchap moet bepalen , de oorzaken gegeven zynde, moeten de uitwerkzels volgen. Deze oorzaken nu zyn, volgens het gelegde eener Analogifche uitlegging, Minerale Pyltjes, uit vlugge Zouten beftaande, en door Cristallifatie veroorzaakt; of ook wei dunne uitwafeffiingen, die, gevoegd by eenige dampachtige Stoffen, die zy in de bovenlucht ontmoeten , een Cylindertje met een dampachtig Bolletje kunnen veroorzaken , en , door middel der breking en wecromkaatfing der luchtltralen onder zekeren hoek; (die ahoos grooter of kleiner zal zyn , naar evenredigheid van cie dikheid der Pyltjes) deze ringen, even als in den Regen-boog, groter of kleiner kunnen voortbrengen'; met dit verfchil , dat 'er in de By-zonnen Heterogenifche Cilindertjes , van verfcheide foorten zullen vereischt worden, om ze te doen voortkomen. Dit is door den beroemden Huygens, en meer anderen, in verfchillende Verhandelingen, bewezen. Van wtlken aart en hoedanigheden deze Cyindertjes zyn, is moeijelyk om te bepalen ; waarfchynelyk is het, dat zy zeer licht en dun moeten zyn, dewyl zy in de bovenlucht hangen, en 'er altoos in het heldere blauw Hes hemels , wanneer zy zullen verfchynen , inzonderheid de By-zonnen, eene zekere bezwalking beIpeurd word, welke duidelyk van den nevel der dampen te on 'ei fchciden is , die zich in de benedenftreken der lucht b'vinden, die ook, daar zynde, den helderen glans dezer verfchynzelen eenigzins verdooven. De gefieltenis der lucht nu dus gegeven zynde , kan men daar uit gerustelyk befluiten, dat de Damp-kring; befmet is met deeltjes, die in Haat zyn, deze verfchynzelen voort te brengen, die mogrlyk ook oorzaken en medewerktuigies zyn van onituunig Weder, het welk daar op zal volgen. By aldien O 2 Zy  204 PROEVE zy voorboden of beduidzels van onffuimig Weder waren , zou de ondervinding dit moeten bekrachtigen; die bekende grond-regel echter in de redeneerkunde heeft, zoo ergens , inzonderheid hier plaats a posfe ad csfe non valet confequcniia. Somtyds bevind zich de gelteltenis der lucht dusdanig, dat zy gefchikt is, om de gemelde verfchynzelen voort te brengen, daar de andere oorzaken, machtig om onweeren in meerder of minder hevigheid te veroorzaken, ontbreken, en dan blyven zy een dag, twee of drie, in dezelfde gedaante, zonder verandering, gelyk wy dit dikwyls hebben waargenomen. Somtyds vertoonen zy zich een uur of twee lang, en fomtyds voor noch minder tyd, naarmate de luchtsgefteltenis zich bevind, door andere oorzaken meer of min beroerd, of door Dampen die van elders worden aangevoerd , en zie i moeten ontlasten, is, of word opgevuld, en als dan volgen 'er gemeenelyk onftuimige vlagen cp , die meer of min hevig, korter of langer, duuren, naarmate de andere oorzaken, voortbrengzels der onftuimige luchtsgefteltenis, meer of min hevig, korter of langer, werkzaam zyn. Geene de minlfe betrekking is 'er derhalven tusfchen deze verfchynzels, en de andere oorzaken , voortbrengzels der onweeren ; ten zy wy willen (lellen, dat zy de onzuiverheid der lucht aanduiden, waar uit wy gisfen kunnen, dat zy door ftormwinden of andere onweêrsvlagen, zal gezuiverd worden; doch de manier hoe, is onzeker, veel meer derzelver meerder of minder hevigheid, waarom zy fomtyds, by den So-, roer, dooreen zachten en verkwikkenden regen gevolgd worden; fomtyds in den Winter door fneeuwvlagen , fomtyds door ftorm- en onweêrsvlagen , naarmate de gefteltenis des Damp. krings voor- en op dien tyd is , wanneer zy zich vertoonen: dit hebben wy door menigvuldige Waarnemingen ondervonden, het zou niet vreemd zyn te denken, dat zy,door de goede Voorzienigheid , tot waarfchouwers gefield zvn van rampen , die uit de op handen zynde onweeren zouden kunnen volgen : geene beflisfende bly'ken, echter, bekrachtigen deze gedachten. Wy zullen dit dan in het midden laten, en 'er ons zegel niet aan hangen, noch het wraken. Maar liever tot (lot 'er byvoegen , "hoe het te wenfehen ware, dat 'er, in verfchillende gedeelten des aardbodems , op bepaalde plaatfcn , nauwkeurige Weerkundige waarnemingen genomen wierden ; mogelyk zoude men, door eene onderlinge vergelyking, binnen een reeks van Jaren, kunnen ontdekken, (de byzonderheden ieder; land-  OVER HET WEDER. '--05 landftreek eigen , in opzicht van den aldaar verfchillenden liand der Zon, of, wanneer het door zeeën befpoeld, of door hooge bergen omringd word, uitgenomen,) dat de VVeerilreken , in gezette Jaargetyden , op dezelfde wys liepen , als de Zeil-fteenachtige fireken, door den beroemden Halley waargenomen, welke beweging, zynes bedunkens, door een groten Zeil-ftcen, in het middel • punt der aarde zich bevindende), en zich aldaar dagelyks beweegende , zoude veroorzaakt worden. Het is ons genoeg, dit alles oppervlakkig , en als met een woord, te hebben aangeroerd : en 't blyft by ons zeker, dat zulks de Weerkundige Wetenfchap veel zekerheids zoude byzetten, 't welk fommige zaken in den dagetykfehen wandel wel zou doen (lagen, die nu, door onze onkunde, fomtyds niet dan nadeelig uitvallen. DE BESPIEGELENDE WYSGEER , HET OOG SLAANDE OP DE BLOEMEN. Wat aangenaam verfchiet, daar langs bebloemde zoomen, Bepaereld door den dauw, de Lente wordt vernomen, In al haar pronkgewaad bevallig opgetooid! Zie , hoe haar milde hand alom 't Gebhemte Jlrooit, . De krokus , fleutelbloem , narcisfen , tydeloozen, De tulpen, hiacénth, aurikels, lenteroozen Jonkieljes, akoly, ranunkels, anemoon, Seringen, violier, jasmyn en keizerskroon, 't Veelverwig kunstperk tooit met geurige angelieren En blanke lelyen, den breeden rand doet fleren; 't Zachtbloozend roosje Jiroo't zyn blaadjes voor haar voet. Arabie riekt ge ooit een wierookgeur, zo zoet Als die zich thans verfpreid van 't bloeizel deezer Jlruiken ? N. S. VAN WINTER. "VJ'a welk een gedeelte der Scheppinge, de Befpiegelende IA Wysgeer zyn oog wende , hy vindt altoos iets, dat Lcering en Vermaak fchenkt. De Natuur verleent een oneindig aantal van voorwerpen , die in eene allerfchoonfte opvolging onze aangeboore zugt tot verfcheidenheid en O 3 op-  I>o6 DE BESPIEGELENDE WYSGEER opwekken en voldoen. Niet alleen brengt elk Jaarfaifoen , maar elk gedeelte van den Dag, genoegens daar aan eigen voort. Met welke onbefeliryt'baare fehoonheden prykt liet land, wanneer de opkomende Zon onzen gezigteinder ver. licht! Hoe zagt gliulieren de dauwdroppen , als parels hangende! Hoe iïerk ltaat het Groen! Hoe liellyk is de morgenzang der kweelende Vogelen! ; Met welk een genoegen befchouwt men, op den heeten middag, het fteeken der Zonne in den lommer gezeten, dc verkwikking met zich voerende ruifchende Stroomen, het Vee in de grasryke weilanden liggende,, deels bezig met herkauwen! Hoe veel vermaaks is 'er te haaien, uit eene gezellige of eenzaame wandeling, wanneer de Zon, na 't Westen hellende, fchuinfeher en zagier ltraalen fchiet, en de gezigteinder, in die ftreek, befchiklerd is met (ie onna- vtjlgbaarfte tinten ! 1 Ln, wanneer de fc had u wen des Nagts dit ons halfrond bedekken, zal het hëuchlyk Maanlicht, met het talloos Starrenheir , den geest met eene zagte bedaardheid vervullen, afgewisfeld door de dankbaars uitboezemingen van een getroffen hart. Maar dit zyn vermaaken , op welke de losbandigen en wellustigen geen eisch, waar in zy geen fmaak, hebben. Zy zyn en blyven, als de dierbaarfte gefchenken des leevens, bewaard voor verhevener Zielen, gefchikt, om, door een gefladig ftreeven na verftandige en zedelyke volmaaktheid, vorderingen in Deugd te maaken. Vestigde ik onlangs myn belpiegelend oog, op de Lente in 't algemeen (*) , thans trekken de Bloemen, die met deeze vernieuwing des Aardtyks in fchoone pragt te voorfchyn komen, en een goed gedeelte van het Jaar het gelaad der groeiende Natuur verderen , onze aandagt. De lieve Lente lokt ons buiten, om te voldoen aan die zugt, den Mensch als aangebooren, om Boomen , Velden en Bloemen te zien. De Stamvader van het Menschlvk Geflagt zag, toen hy eerst de oogen opende, zich omringd van Landfchppfchoonheden, in den Hof Eden, een plaats van Wellust , ten zynen genoeglyken verblyve, door de hand des Scheppers gefchikt. Milton , die, in zyn Paradys Verloren, deezen Lusthof bezong, vermeldt, by veelvuldige gelegenheden , de Bloemrykheid als het hoofd* cieraad , waar mede die oord praalde. Hy legt adam , terftond na zyne Schepping , deeze woorden in den mond : M (*) Zie her boven, bl. 158.  over de bloemen'. 2.Ó7 Als uit een frisfchen jlaap ontwaakt, vond ik my zagt, In balzemagtig zweet, op 't Bloemryk kruid gelegen], Dat, door de Jiraalen van de zon, in top gejiegen, Gedroogd was< " 't Lachte alles, wat ik zag, my toe, en 't was verheugd. Myn Hart werd overjiroomd door aangenaame geuren En vreugde — • ■ ■ Vindt hy zyne fchoone Wederhelft eva , by het wakker worden , voor de eerftemaal aan zyne zyde, hy wekt haar op met deeze zagte taal: Ontwaak, myn Bruid, myn Schoone, Waar in de luister van de Godheid ftaat ten toone, Die k laatst gevonden heb. Gods laatfte en beste gaaf. Met wier bekoorlykheên ik myne liefde laaf: Ontwaak, de morgenzon vertoont haar gulde glansfen, En *£ fris bedauwde veld, waar op de Bloemen dansfen, En de aangenaame lugt roept ons met blydfchap toe, Het fchoonfle gaat voorby; laat ons befchouwen hoe, (Terwyl de Vogeltjes met orgelkeeltjes zingen f) De ted'te Spruiten uit den grond al juichend fpringen, Hoe ons Citroenbosch riekt , hoe 't balzemdraagend riet En onze mirre druipt. ■ Met hoe veel verwen Vrouw Natuur, De fchoonfle kleuren op de frisfe Bloemen fchildert. Eva , in haare Hnislyke bezigheden, en den ftaat der Onfchuld afmaaiende} zingt hy: Zy ging met fnellen tred, Terwyl 't Gebloemte ontlook waar zy haar voeten zett', Uit haar vertrek. En adam , met ongeduld haare wederkomst verbeidende, wordt dus befchreeven: Vorst adam , wagtende haar weerkomst met verlangen , Hadt onderwyl een Tuiltje of krans van 't eêlst Gebloemt, Waar op het fchoonfle Hof der wellust heeft geroemd, Gevlogten; om daar mêe haar hairen te verderen. O 4 ïn  DE RE SPIEGELENDE WYSGEER. In dc klagten van de Moeder aller leevenden , als zy het vonnis van dc uitdryving uit het Paradys hoorde, vergeet zy het Gebloemte niet: maar zegt ze, op deeze droeve tooncn, vaarwel. O Bloemen! nimmer in een and're lugt te bloeijen, Die 'k 's morgens eerst, wanneer de Zon begon te gloeijenf En 's avonds laatst bezogt; die 'k met myn handen zagt Van een klein fpruitje tot deez' grootte heb gebragt, En aan u naamen gaf: wie zal voortaan uw blaaren , V/en 't zonlicht hevig barnt , voor zynen gloed bewaaren ? Wie fchikt u nu-in orde, en wie zal uit eer. bron Van ambrozyn u nu bewafren in de zon ? De Bloemen , het cieraad der Scheppinge , gaan de Vrugt voor. Zy vertoonen zich niet., alleen aan Planten en Gewasfen, cigeulyk met den naam van Bloemen of Bloemdraageude, beltcmpeld; maar aan allen Boom cn Kruid des Velds. Hoe veele Boomen , die de heerlykfte Vrugteu verfchaffen, onthaalen ons eerst op het gezigt der Bloembloeizels, zo fchoon, dat men ze in den Hof zou plaatzen , al ware het enkel om die Voortyds fraaiheden! Hoe veele Boomen , gemeen in onze Lusthoven , vertoonen een Bloemtros ruim zo heerlyk, als die van vreemde Gewasfen ! De gewoonte doet ze den onopmerkzaamen voorby zien. Oplettender oog neemt ze waar; en 't gevoelb hart doet de tong de taal des Dichters voeren: De bloezende Abrikoos behaagt Door duizend hagelwitte bloemen- Met frisfeher kleur ontvonkt geen maagd De harten die haar fchoonheid roemen, , Dan de cedle Perzik ; ieder tak Kan tot een cierlyk tuiltjen jirekken ; Terwyl, 'langs 't volgeleide vak, Pen reeks van takjes de oogen trekken. Met ronde trosjes prykt de Pruim, Waar na de monden watertanden. De hooge Peer, die de armen ruim Van een fpreidt, voelt zyn boezem branden , Zyn zappen ryzen door dat vuur : %,yn knoppen %welkn, berflent haaren  OVER DE BLOEMEN. 209 De fchoonfle Bloemen uur op uur Waar in de zinnen fpeelevaaren. De purp'ren blos des Appels lacht Ons aan, met fraai, verfchiet van kleuren, Waar uit de traage hoop verwagt, Of prikkelende of zoete geuren. Magna molimur parvi. Doch een geruimen tyd, voor dat de Boomen het waagen, deeze Bloembloeizems te vertoonen, en den Boomgaard in een Bloemtum te herfcheppen , terwyl de Winter zyne guure Heerfchappy nog ftaande höudt, zien wy het Naakte Mannetje of Sneeuwvlok, in laage boscbjes door den grond booren, en den voorgang beklceden onder de Bloemen des Velds, die, elk op zyn tyd, zo befteudig verfchynen. De Befchikker der Jaarfaifoenen heeft den ftoud bepaald , waar op deeze Bloem zyn blad zal ontrollen ,geene zyne febitterende Schoonheden in deezen ten toon fpreiden, en een derde het hoofd verflenst laat nederhangen. ■ Naast deeze, volgt de Krokus , tederder van maakzel, en ongefchikter om 't geweld der winden te wederftaan , voor welker geblaas zy zich vernederen. Gelyktydig komen de fterkere Hepatieas, vergezeld van de Bloemryke Primula Veris, de veelkleurige Auriculas, te voorfchyn. De vroege Tulpen met de Hyacinthen voltooijen het eerfte vak des Bloeityds. In de Hoven en Lustplaatzen, waar de Konst de Natuur te hulp gekomen is, en deeze Voorjaarsfchoonheden, byeen gebragt, en in zekere_ bevallige orde gefchikt heeft, vertoonen zy zich voordeelig : doch hoe onvergelyklyk fchoon rondsom het Bloemkweekend Haarlem ! deswegen door heel de wereld vermaard. Hier ziet men , zonder vergrooting gefprooken, Bloem-akkers, Velden bezet met de fchoonfte en kostbaarfte Bloemen. Het oog wordt verrukt door gemaakte vergezigten , geheel beftaande uit Bloemen, welker kleurfchakeringen de aandagt opgetoogen houden, en de reuk met de lieflyke uitwaasfemingen ftreelen. Geen wonder, dat zulke vertooningen de Stedelingen van heinde en ver derwaards lokken, en den Zomer , in dien aangenaamen oord, als 't ware vervroegen. Voorts komen de Bloemen, die fchoone Kinderen der Natuuré , niet alle te gelyk, maar in de betooverendfte geregelde opvolging : zy wisfelen elkander af. Terwyl de O 5 prag-  210 DE BESPIEGELENDE WYSGEER. pragtige Hfaclnth verflenst, en de vroege Tulp afvalt, lchieten de laatere Tulpen den langen Heng, en welhaast ftaat dit ras voorbygaand cieraad" der Hoven in vollen bloei. De Anemone, zo fraai van gedaante als heerlyk van kleur, prykt op den grond; en wordt gevolgd door dé veelkleurige Ranunkcl, die,in den zonuefchyn, een gloed van de pragtigfte verwen ten toon fpreidt. De Roos, de geliefde bloem der Dichteren , zo ryk in foorten en in kleuren , verleent een langer ftandheudend cieraad en verfpreidt haare lieflyke geuren. Elke Maand geeft haare Bloemen op ; eenige tarten de Winterkoude , fchoon zy voor de Vorst wyken. Wy zouden, met een verdere optelling, tot eene verveelende naamlyst vervallen. Liever met poot , het Lusthof des Heeren van groene we gen ingetreeden , en zynen aangeheeven Bloemzang gehoord. Hier bloeit de roem van Netrlands Paradozen Die oog en hart bekoort. Al 't puikgebloemt van twee paar waerelddeelen Vertoont zich hier op 'i netst. En dooft den lof van Zegers bloempenzeelen Hoe fchoon hy kleurt en fchetst. Kuisen Negental, verruil de bloemwaranden Van onzen Helicon. Voor deezen Hof zo ryk in Lentepanden, Eu aangenaam van zon. Wat, moogt ge u met Aonisch bronvogt lyen ? Is dat iet ongemeens? Verander u in zoete honingbyen , En drink hier Nectar eens. Ai zie, hos praalt de Koningin der Bloemen, De Roos, hier in den dauw! Wie kan den blos der Tulpen hier volroemen, Vercierd als jfuno's paauw ? Die boog' niet meer op Argus honderd oogen, t Geplaatst in haaren flaart. Dit pril gewas braveert de Hemelboogen Met mengkleur, Iris waard. Geen fchooner glans omringt den hals der Duiven In 't blyde Maifaifoen: Geen Fenix liet ooit fchooner veeren fluiven Op  OVER DE BLOEMEN. SII Op Arabyes groen. Ik ruik Jasmyn , Genoffel, Violetten , Melis en Hyancinth. Narcisfus laat zich nevens Ajax zeiten, Gejireeld door lugt en wind. 'k Tel Anjer, Klok, Damastlloem , Eglantieren En Simbel en Adoon; Ook Ridderfpoor , Trosbloemen , fchoon van zwieren, En gouden Keizerskroon. Hier zweeft een geur van Tym en Akoleijen, En Lely, hoog van roem; Die toont den Jlaat der reine Hemelreijen Met Maan- en Starrebloem. Voorts gis ik ook, dat ze, inden Jïoet der Roozen , Der Juffren wangen hier Van nyd en fpyt verbleeken doet en bloozen, Hoe zagt en fier en dier. Myn geest verdwaalt, terwyl de Planten lonken : Zegt me ieders naam omtrent, Zo noem ik u 't getal der flonkervonken Aan 's Hemels blaauwe tent. Voorwaar dit is een Koningryk vol kleuren, Van Vorlien waard befchouwd. Het wit en rood en geel verfpreidt zyn geuren, Daar elk zyn ftaatrang houdt. Paars, fermillioen, turkois verciert dees ronden, Met groen en incarnaat. Hymettus wordt by Hybla dus gevonden, Maar in den fchoonjlen graad. Welk eene onuitputbaire bron van dankzeggende bewondering opent deeze geregelde opvolging der Bloemen ! Welk eene ten toonfpreiding van Godlyke Wysheid en altoos werkzanme Goedheid! Bloeiden alle de Bloemen der onderfcheide Jaarfaifoenen te gelyk; wy zouden met een overvloed van Schoonheden als overlaaden weezen r en, op eenen anderen tyd, wegens volflaagen gebrek , khagen. Naauwlyks zouden wy in ftaat zyn , om de helft der ontelbaare fraaiheden op te merken, of het oog zou met deernis van derzelver verflensfing getuigen. Doch nu tyd en plaats voor ieder foort van Bloem beiïemd is, ftelt  212 DE BESPIEGELENDE WYSGEER. ftelt die aangenaame opvolging ons in ftaat, om ze met meer gemak en naauwkeurigheid gade te liaan. Dikwyls kunnen wy dat verlustigend onderzoek lierhaalen, alle derzelver fehoonheden op ons gemak genieten, en 'er eene nadere kennis mede maaken. Deeze wyze Schikking der Voorzienigheid brengt no» een ander zeer aanmerkelyk voordeel te wege. Wy zien niet alleen de onderfcheide foorten als blöeljen ia de fchoonfte volkomenheid; maar gevoelen te minder hartzeer over de fchielyke verwelking. De vroegere Voorjaarsbloemen pryken eene korte poos, en zy vallen af; doch derzelver gemis wordt geboet, door eene verfcheidenheid van nieuwe fteeds voortlpruitende ; deeze doen de bekoorlykheid van den Bloemhof volduurcn, en teffens ons genoegen. De oneindige Verfcheidenheid der Bloemen is niet min een onderwerp van bewondering, dan de geregelde Opvolging , en ftrekt even zeer ten blyke van de hoogfte Wysheid! Greep 'er eene volkomene gelykheid plaats in het maakzel , dc gedaante , dc kleur en geur dier Bloemen, of in eenige andere hoedanigheden, die eenzelvigheid zou verveelend geweest zyn , en ons doen reikhalzen na de bekooringen der nieuwigheid. Bragt de Zomer geene andere Bloemen voort dan de Lente, wy zouden niet alleen moede worden van ze te zien; maar, aan derzelver kweeking, ook geene moeite willen befteeden. De thans daar geftelde verfcheidenheid , in de Bloemryke Voortbreng, zelen der groeienden Ryks, maakt ze altoos nieuw, altoos aangenaam. En deeze Verfcheidenheid befpeurt men niet alleen in de onderfcheidene Genachten en Gezinnen der Bloemen ; maar in eiken Bloem in 't byzonder. Hoe groot, cn in 't oogloopend, is het verfchil niet, tusfchen de Tulp en de Byacinth, tusfchen de Hyacitith en dc Auricula, en nogthans heeft ieder Tulp , ieder Hyacinth en de Auricula, zyn byzonder character en fchoon; ieder iet oorfpronglyks. Geen twee zyn elkander in gedaante , in grootte en kleur, volmaakt gelyk. Eenige Bloemen fteeken het hoofd lustig op , als met eene meerderheid over de andere heen ziende, die flegts tot eene middelbaare hoogte opgroeijen, of nederig langs den grond kruipen. Eenige gloei jen met deYterks't- fchitterendfte kleuren ; daar andere het oog bekooreu door eene flaatige eenvoudigheid. Met welk eene meesterlyke en onrMtvolgbaare kunstrykheid, zyn de onderfcheide  OVER DE BLOEMEN. 213 de tinten , zeer ftout in deeze, by uitffek zagt en fmeltende in geene : hier 1'chynt de onderfcheiding en orde met voordagt verzuimd, daar met de grootfte ftiptheid in agt genomen. Zommige Bloemen vervullen de lugt met de lieflykrte geuren: andere bekooren alleen het oog, zonder de neus eenige voldoening te fchenken. Met één woord, wv zien, in de Bloemen, die opeenvolging van Schoonheid , die bekoorelyke Verfcheidenheid , die veraangenaamende Nieuwigheid , in vergelyking van welke alle de 'werkftukken der Kunst betekenloos worden. Hoe veel tot het Maakzcl, den Groei, en de Huishouding der Bloemen behoorende , ontbreekt 'er aan deeze Befpiegeling nog- dan ik zou, my hier toe inlaatende, te breed worden. De opwekkende taal des Abtswoutfchen Dichters eindigt dezelve: O fchoon Gebloemt! leer ons na hoven kyken. Gy heft u uit het Jiof. Zo moet de reuk der Deugden zich verfpreiden Van allen die u zien. Zo leer '* gewas van hoven, tuin, en weiden Ons d'Almagt glorie bien. Eert, wie gy zyt, het eeuwige Vermogen, En zoekt des leevens Bron, Gelyk van ouds de Zonnebloem haar oogen Gejlaag wendt na de Zon. LEEVENSBP.RIGT VAN FREDERIK DEN II, LAATST OVERLEDEN KONINO VAN PRUISSEN, IN DEN JA ARE IV58 GESCHREEVEN DOOR WYLEN DR. JOHNSON, EN VOORTGEZET TOT ZY.NEN DOOD. (Vervolg en Slot van bl. 170.) Het wederkeeren van een Souverain, in de Hoofdftad zyner eigene Heerfchappye , na het roemryk eindigen eens Oorlogs , waar in hy , zulke lotwisfelingen van den weifelenden Krygskans beproefd had,moest onvermydelyk vergezeld gaan van de hartlykfte vreugdbetooningen. Op den dertigften van Maart" 1763, kwam de Koning van Pruisfen, 's avonds omtrent negen uuren, in zyn  £14 LEEVENSBERIGT zyn Paleis te Berlyn; zints den vierden van January 1757 had die Hoofdltad zyne tegenwoordigheid niet mogen zien. De Prinfen van den bloede, de buicenlandfche Staatsdienaars, en de Adel, ten dien einde vergaderd, ontvingen hem. De Vreugdeblyken en Uluminatien, wegens deeze gelukkige gebeurtenis , duurden drie dagen naa zyne wederkomst. L)p den avond van den vierden' April, reedt hy in een open rytuig, vergezeld van Prins fkkdinand van brunswyk , door de meeste draaten, om de verfcheidenheid der pragtige Uluminatien te zien. Te deezer gelegenheid zo wel, als by zyne intrede in de Stad, weergalmde de lugt van de toejuichingen: Lang lecve onze Koning ! onze Vader! Op toejuichingen, hem zo dierbaar; antwoordde zyne Majelteit: Lang leeven myne dierbaare Onderdaanen, myne geliefde Kinderen! —-n~ Deeze uitboezemingen van 's Volks blydfchap waren zeer verre van flaaffche vleitaale, en te recht verdiend door een Monarch, die, niettegenfiaande den zwaaren en langen Krvg, door hem gevoerd , zyne Onderdaanen met geene nieuwe lasten bezwaard, noch eenige nieuwe Ryksfchuldèn gemaakt hadt. In deezen tyd van ruste, was de Koning onledig met Krypverdienflen te Ijeloonen. Hy beval, dat de Al beeldingen van alle zyne dappere Generaais, in den Oorlog gefneuveld, zou !en opgehangen worden in een zaal, door hem de Helden-zaal geheeten. Hy fchonk vrydom aan zodanige Boeren zyner Staaten , als eene ongenietne maate van yver betoond hadden , in het bevorderen van zyn zaak. Desgelyk verleende hy ontflag van belastingen, doffen tot het bouwen van huizen,en paarden tot den Landbouwman de zulken zyner Onderdaanen, die, door de nadeden geleden in den K>yg , dus eene fchavergoeding fcheenen te verdienen. Hy tragtte, daar en boven, zyne verwoeste Staaten weder te bevolken , niet alleen doof vergiffenis te vergunnen aan zulke Wegloopers, en uitgebannenen , als wilden wederkeeren ; maar door Vreemdefingen te noodigen en uit te lokken. Om de Handwerken niet min, dan den Landbouw, te bevorderen , verboodt hy den invoer van zyde, chitzen én katoene dollen in zyn Gebied, en beval, dat alles van dien aart, reeds ingevoerd , op zwaare draffe. weder moest uitgevoerd worden. Niet min oplettend was zyne Majedeit, om onderzoek te doen op het wangedrag der Officieren, 't geen vry grooten invloed gehad hadt, op zym zaaken, en 't zelve te  VAN FREDERIK DEN II. 21$ te dralfen. De Generaal zastiow , die te Schweidnitz gebood, toen die Sterkte verrast werd door den Generaal laudohn , werd uit den dienst geweerd , met alle Officieren, die onder hem dienden. De Generaal finck , en de twee Major - Generaals rebentesch en gersdokf, die te Maxen het bevel gevoerd hadden , werden veroordeeld , de eerlte, om zyne Bediening te verliezen, en één jaar Gevangen te zitten, de tweede, tot eene balfjaarige Gevangenis, en de derde, by de afzetting, tot eene tweejaarige Gevangenis verweezen. De Koning gaf het Regiment van den Generaal finck, aan den Generaal wunsch, die, te gemelder gelegenheid, aan de Rnsfifche Generaals hadt voorgel!aagen, door het Oostcnrykfehe Leger heen te breeken,en aangeboden, de eerde te zyn in dit doutmoedig bedaan; een voorflag, waar tegen acht Officiers zich aankantten , als te hachlyk. Men moet, egter, bekennen, dat het gedrag des Konings van Pruisfen, in alle deeze byzonderheden, fchoon zeer pryswaarctog, niets byzonders in zich hadt. De Keizerin Koningin nam , met haaren doorlugtigen Mededinger, ten zelfden tyde, dezelfde maatregelen , die geene andere, dan heilzaame, gevolgen konden baaren. De verkiezing van een nieuwen Koning van poolen, in dede van den overledenen augustus den 111, trok in den Jaare 1764, de aandagt des Pruisfifehen Monarchs; hy vcreenigde zich met de Hoven van Petersburg en Couflantinopolen , in het omhelzen der Party van den Graaf poniaT(!WSKI , aangekant tegen de inzigten van Ooslenryk, Frankryk en Spanje, die het Hof van Saxen begunltigden. De uitflag dier onrustige verkiezing is bekend. Graaf poniatowski werd verkooren met eene eenpaarigheid van demmen , waar van men geene wedergade in de Jaarboeken van Poolen aantreft. Korten tyd "naa de verkiezing van dien Vorst , ontving hy brieven van Gelukwenfching van alle de Mogendheden, die zyne zaak onderdeund hadden : de aanmerkelykde dier Brieven is die des Konings van Pruisfen. De gelegenheid by, en de wyze waar op, dezelve gefchreeven is, zo wel als het diameter des Schryvers , maaken dien waardig geheel hier geplaatst te worden. Niets , in de daad , kan roetnryker weezen voor de tusfehenfpraak van Souverainen, dan het mededeelen van zodanige gevoelens. ,, Uwe Majcdeit moet bedenken, dat, daar Gy eene „ Kroon draagt, ingevolge van eene Verkiezing, en niet •j by  Ïl6 LEEVENSBERIGT „ by Erfregt, de wereld een opmerkender oog zal flaan ,, op uwe Bedryven, dan op die van eenige andere Mo,, genheid in Europa; en dit is zeer regtmaatig. Üe ver- heffing des laatstgemelden, enkel het gevolg zynde van „ Bloed verwantfc hap , verwagt men niet meer van hem, „ (fchoon men veel meer wenscht,) dan wat de Menfchen ,, in 't algemeen kunnen doen ; maar van een Man, die , „ door de ftem zyns Gelyken, van een Onderdaan tot een „ Koning verheeven is, van een Man, vrywilüg „ verkoozen om te regeeren over de zodanigen , die hein „ verkoozen hebben, verwagt men alles, wat eene „ Kroon kan verdienen en ten cieraad ftrekken. . „ Dankbaarheid aan zyn Volk is de eerlte groote Pligt ,, van zulk een Vorst; want aan 't zelve alleen , heeft hy „ (naast de Voorzienigheid) te danken, dat hy een Vorst ,, is. Een Koning by geboorte, onvoegelyk met zyn ver„ heeven Rang handelende, befchimpt zichzelven; maar ,, een verkooren Vorst, die, zich zyner verkiezinge on„ waardig gedraagt, brengt eene fchande ook op zyne ,, Onderdaanen. Uwe Majefteit, dit hou ik my ,, verzekerd, zal my deeze Üerke wyze van fchryven wel „ willen verfchoonen. 't Is dc uitboezeming van myne waa,, re hoogagting voor u. Met beminnelyk deel der'Schilde„ rye is niet zo zeer eene Les van 't geen gy moer wee„ zen , als wel eene Voorzegging van 't geen uwe Maje- (feit zal zyn." De derde September, des Jaars 1770, was gedenkwaardig door een mondgefprek , tusfchen zyne Pruisfifche Majefteit en Keizer josephus den II. Deeze ontmoeting in de Legerplaats, en by den grooten VVapenfchouw der Keizcrlyke Troepen, by Ncu/Iad, in Moravie, hadt zeer gewigtige gevolgen voor Pooien zints de verkiezing van den nieuwen Koning, van een gereeten , door alle de onheilen eens Burger-Oorlogs. De zamenkomst tusfchen deeze twee groote Vorffen was, naar allen oogenfehyn, zo hartlyk dat ze den aanfehouwers op het diepfte trof, en inzonderheid de Krygslieden zeer aandeedt: veelen hunner herdagten, en hadden ondervonden, de heillooze gevolgen van de vyandfchap.die zo langen tyd tusfchen de Huizen van Oostenryk en Brandenburg geduurd had. 't Leeven des Konings van Pruisfen levert niet alleen ftoffe tot loffpraak op : wy vinden 'er zomtyds merktekens in, van die Onregtvaardigheid en Wreedheid, welke magtige en onwederftaanbaare Mogenhedcn , maar al te dik-  VAN FREDERIK DEN II. 217 dikwyls , pleegen aan hunne zwakke en verdediging misfende Nabuuren. De Burgers van Dantzich hem eenige reden tot misnoegen gegeeven hebbende, zondt hy een Leger derwaards cm die Stad te bezetten: en perfte de] .zelve niet alieen 75,000 Dukaaten af; maar dwong ze tot de ailerttieplfe onderwerping. Alle de Pruisfifche Onderdaanen , in Dantzich wooneude, kreegen volttrekten last 1 om na hun geboorteland weder te keeren. Niets kon willekeuriger , niets met meerder omltandigheden gepaard weezen, dan dit bevel. Veelen.deezer Pruisfifche Onderdaanen waren in die groote Handelftad getrouwd, ha.iden 'er andere verbintenisl'en aangegaan, een voordeeligen handel gedreeven , en het grootlte gedeelte huns leevens geil eeten 1 weshalven deeze Jast alle de drukkende bezwaaren I hadt van verbanning uit een geboorteland, in het ge wig. ligst tydltip en de aangelegenfte leevensomttandigheden. 's Konings willekeurig gedrag dak niet minder door m den Jaare 1772, omtrent de inwoonders van Pooien, op een tyd, wanneer de vaneen ryting en verdeeliug diens I ongelukkigen Lands in bewerking was. De Pest, die in I eenige oorden van Poolen gewoed hadt, verlchafte hem een voorwemlzel, om zyne troepen derwaards tc doen I trekken. Deeze troepen gingen , zoo ras zy den eerden I ftap op Poolsch grondgebied zetten, in alle opzigten te I werk, als of zy gekomen waren om wraake te neemen van de gadeloosfte verongelykingen in een vyandig land. 1 Uit Groot Poolen en de aangrenzende Streeken, werden I u,ooo Familien weggevoerd, en, met derzelver goederen, ■ gezonden om de ongebouwde Landen zyner eigene Lan\ den te bevolken en te bearbeiden. Hy won meer dan ! Zeven millioenen Dollars, door de Inwoonders te nood1 zaaken, om ligt Geld te ontvangen voor de voeradie, I leeftocht, koorn, enz., 't geen zy aan zyne Troepen lel verden. De knevelaaryen van de Abtdyen , Kloosters, 1! Hoofdkerken, en de Edelen, liepen zo hoog, en eindelyk 1 zo verre boven hun vermogen, dat de Kanunniken van j Gnesna, in 't byzonder, hunne Hoofdkerk verlieten; de i Priesters vlusmen uit hunne Staudplaatzen, de Monniken 1 uit hunne Kloosters, en de Edelen van hunne Landgoe4 deren. De Jongelingen werden overal gegreepen, en opgezonden om de Pruisfifche Legers te verlterken. Ja, tot 3 overmaat van verdrukking, moest ieder Stad en Dorp eeu I zeker aantal Huwbaare Dogters leveren; aan elk deezer waren de Ouders verpligt ten Huwelyksgave mede te gee- -IL DEEL. MENGEL W. NO. 5. P Veil.  si8 IEE VE-NSBERIGT ven, een bed, vier kusfens,een koe, twee biggen en drie Dukaaten : deeze werden opgezonden na's Konings landen, um daar uitgehuwd te worden. De wegen zag men vol met wagens, belaaden met deeze nieuwe foort van belasting. Deeze verdrukkingen duurden , van het laatst des Jaars 1770, tot het begin van 1773, wanneer de lang in bewerking geweest hebbende verdeeling, van eenige derlchoonlte Landfehappen van Poolen, daadlyk volvoerd werd , tusfchen de drie Mogenheden, zyne Keizerlyke Majefteit, de Czaarin cathakina de II, en den Koning van Pruisfen, By deeze verdeeling breidden 's laatstgemelden Konings Heerfchappy zich uit door het verkrygen van 't geheele gedeelte van Groot Poolen, zm zyne zyde van de Notez, als mede van alle de Landen van Pruisfen en tomeren, aan wederzyden van den Weixel, welke de Koningen van Poolen dus lang bezeten hadden, onder den naam van Poolseh Pruisfen, uitgenomen alleen de Steden Dantzich en Thorn. De eensgezindheid, welke nu eenigen tyd plaats gehad hadt tusfchen den Koning en den Keizer van Duitschland, en waardoor de Verdeeling van ten minften een derde gedeelte der Poolfehe Republiek tot (land gebragt was, duurde niet veele jaaren. By den dood van maximi liaan joseph , Keurvorst van Beijeren , in den Jaare 1777, in wien de oude Familien van willem of lodewyk. uitftierf, maakte de Keizer cisch op een groot gedeelte van dit Keurvorftendom, dien grondende op eenige eifchen door Keizer sigismund, in den Jaare 1425 gedaan, doch nooit beweerd. De Koning van Pruisfen, als Keurvorst van Brandenburg, nayverig omtrent alles wat tot vergrooting van het Huis van Oostenryk kon Ifrekken , kantte zich aan tegen die vorderingen, op den grendflag, dat hy het Ryk wilde bewaaren by deszelfs Regten en Grondgebiedlyke Bezittingen, tegen alle inbreuken. Vertoogen en Tegenvertoogen werden een tyd lang, door beide de Partyen, ingeleverd; doch deeze geen kracht doende, nam men de toevlugt tot de wapenen, en twee der magtigfle Vorften van Europa bragten hunne Legers te velde om het gefchil met de wapenen te beüisfen. Het Koningryk Boheeme ftondt het tooneel des Oorlogs te weezen: de grootfte Veldheeren deezer Eeuwe voerden bevel onder de twee Monarchen. Men verwagtte, dat de Oorlogsjammeren zich op de ontzettendfte wyze zouden vertoonen. De Zomer, nogthans, werd gefleeten in op- en hertochten, waar in men van wederzyde veel Krygsbeleids liet doorftraalen: en de Veldtocht  van frederik den II. 219 tocht nam een einde, zonder het leveren van een enkelen algemeenen flag. De Hoven van Verfailles en Petersburg wendden, in den volgenden winter, hunne goede dienden met zo veel vrugts aan, dat het gefchil, over de Beijerfche Opvolging, eindelyk bellist wierd door een Vredesverdrag, te Tetfchen in Oostenryksch Silefie, op den dertienden van Mey, 1779, gellooten. Zints dit Tydftip levert de Regeering van den Grooten frederik geene gebeurtenis van opmerkelyk gevolg op: hy genoot een onafgebrooken Vrede, tot de hoogklimmende jaaren en toeneemende zwakheden een einde maakten aan zyn luisterryk leeven. Eenige maanden vóór zyn dood tastte de waterzugt hem aan, en bewerkte zyn ontbinding op den zeventienden van Augustus, 1786, in het vyf en zeventigfle jaar zyns Ouderdoms, naa eene Regeeri.g van zes en veertig jaaren, twee maanden en zeventien dagen. Zodanig was de Regeering van frederik den II, Koning van Pruisfen; een Vorst, wiens daaden, geduurende het wentelen van bykans eene halve Eeuw, de fchitterendfte hoedanigheden van den Staatsman, den Held, den Vorst en den Patriot, ten toon fpreidde. In deeze gewigtige byzonderheden heeft, naa al het voorvermelde, zyn Character niet noodig meer toegelicht te worden. Ten flot moeten wy nog iets van zyn Perfoon en de gewoone leevenswyze melden. De overleden Koning van Pruisfen was vyf voeten en zes duimen lang; doch, gebukt door den last der jaaren, vertoonde hy zich kleinder. Tot zyn acht en veertigfte jaar behieldt zyn Hair een fchoone donkere kastainje bruine kleur; 't was zyne verkiezing 't zelve op te maaken, altoos droeg hy het opgebonden tot een ftaart,naa dien tyd werd het grys. Zyn Hem was welluidend, en hy fprak zeer onderfcheiden, doorgaans glimlachende. Het Fransen was zyne gewoone taal, hy wist 'er zich zeer vloeiend in uit te drukken, en beter dan in 't Hoogduitsch. Achtloos was hy op zyne kleeding, als hy zich niet te veld bevondt; nooit droeg hy , dan by onpasfelykheid, een nagtrok, nagtmuts , of muilen. Driemaal 's jaars verfcheen hy in een nieuw kleed, het uniform van het eerfte Bataillon zyner Lyfwagten, blauw met rood en zilver afgezet, op de Spaanfche wyze; zyn kamifool van effen geel; op zyn hoed droeg by een witte pluim. Zo zeer was hy aan P 2 "laar-  22e LEEVENSBERIGT laarzen gewoon, dat hy nimmer, zelfs op geen openbaare Hofdagen, fchoenen droeg. Zyn Majefteit Itondt 's Zomers altoos ten vyf, en 's Winters om zeven , uuren op. Doorgaans bleef hy een uur, naa zyn opltaan, on geit bord en nam zyn ontbyt;dan ontving hy Brieven, Vertoogen, en andere Itukken, en vervaardigde de antwoorden. Van negen tot elf uuren, gaf hy gehoor aan de Staats- en Hofbedienden. Voorts vervoegde hy zich op de parade, en gaf zelfs het woord; verbeterende den minden misdag in de Krygstugt, en vorderende de grootde nauwkeurigheid in den Wapenhandel. Van de Parade ging hy doorgaans na de groote Zaal van het Paleis, om openbaar gehoor te verkenen aan zyne Onderdaanen , die hy altoos aanmoedigde om hunne eigene Verzoeklèhriften in te leveren: zo zeer verlangde hy, dat 'er uitfpraak des Regts gedaan wierd, dat het minde vertraden iu de zodanigen , die het moesten volbrengen , zyne beltrafling niet ontging. Wanneer hy, naa het verritten van deeze voor de Onderdaanen gunstryke bezigheid , vertrok., boog hy zich zeer beleefd, door de zaal gaande, voor deb minden zyner Onderdaanen. Half één was zyn gewoone tyd van middag-eeten. Zyn tafelgazelfcbap beflondt uit zyne eigene Staatsdienaaren• die van buitenlandfche Hoven , en de Officiers van het eerde Bataülon Lyfwagten. Voor vier en twintig Perfoonen was 's middags , en voor acht 's avonds, gedekt: hier voor gaf zyne Majeileit drie en dertig Duitfche Kroouan , of vyf en ten halve Guinie. Voor den middagmaaltyd was één uur bepaald, wanneer de Koning opdondt,en omtrent een uur met eenigen van het Gezelfchap wandelde 4 waar op hy, 't zelve verharende , na zyn Boekvertrek ging. Hier bleef hy beltendig drie uuren alleen: dan kwam zvn Voorleezer in, die tot zeven uuren hem gezelfchap hieldt: als dan begon het Concert, en duurde tot negen uuren. 't Zelve bedondt meest uit blaasïnürumenten en zang. De Koning zelve fpeelde meesterlyk op de fluit, was een groot kenner der Muzyk, en zeer keurig in de verkiezing der Zangeren. Ten half tien dondt altoos zyn Avondmaaltyd gereed ^ en hy droeg zorg, dat zyn gezelfchap als dan niet meer dan acht perfooneu beliep; onder welken zy, die ten Hove in Letterkunde meest uitdaken, altoos eene plaats vonden. Voltaire , algeroiti , maupertujs , Lord chesterfield ea anderen, behoorden tot dit getal. —■ Op  VAN FREDERIK DEN II. 221 Op 't eigen oogenblik dat de tafel was afgenomen, lag men allen bedwang ter zyde, en voegde elkander, zonder perfoon of rang in aanmerking te neemen, bon mots toe. Zyne fruiten en wynen waren altoos van de beste foort, en hy zag gaarne de vies ryklyk rond gaan. Schoon hy zelve niet veel dronk, was hy daar in byzonder, dat by niet wilde gedoogen, dat iemand van 't Gezelfchap uit de vies dronk waar uit hy zyn glas vulde. Hy gaf'er deeze reden van: „ Het mogt vergif weezen ; doch indien ik myn lee,, ven verlies, ik wil niet dat myne Vrienden het verliezen." Behalven de roemryke Krygsbedryven, in dit Leevensberigt vermel.1, die den Koning van Pruisfen kenmerken als de Held zyner Eeuwe, belleedde hy de laatfte vyftien jaaren zyns Leevens in het neemen en voortzetten van maatregelen, die zyn Naam op 't loflykst zullen vereeuwigen. Gedunrende dat tydperk, vertoonde zich frederik de Oorlogsheld, als een Patriot, een Wetgeever, en Befchermer van de Handelbelangen zyner Onderdaanen. De vaardigheid en'eere zyns Ryks hieldt hy op door eene Krygsmagt, geëvenredigd aan de veiligheid van de Landen zyner Heerfcbappye, en daar door teffens zyne magtige mededingers in ontzag. Hy fteldc een nieuw Wetboek i op , en hervormde dc ingefloopene misbruiken in het RegtsI geleerd llelzel; kragtig moedigde hy de Bevolking zyns \ Ryks aan, en befteedde aan de bevordering des KoophanI dels zeer veel aandagts. Met één woord, {bande de laatfte i jaaren der Regeeringe van frederik den grooten, on1 dervon 'cn, de Pruisfifche Onderdaanen, in hunnen Souve. f rain, een tederhartigen Vader, wiens geluk vermeerderde, ; naar gelange het zynen Afllammelingen voorfpoedig ging. Frederik de II heeft, ten einde wy dit Leevensbengt, i met eene korte opgaave zyner Bedryven, ten beste zyns I Ryks, zo als de Baron van hertzberg dezelve opgeeft, )| befluiten, op zyn eigene kosten, een groot aantal openbaare i| en byzondere Gebouwen te Berlyn en Potsdam gedicht. I geheele Steden, door brand verteerd, uit de asfche i heerlyk doen herryzen nieuwe Kerken gebouwd, oude ? verbeterd veel gelds beneed in het aanleggen van ■ Vestingen en Barrakken nieuwe Handwerken ingevoerd , en oude onder'chraagd groote fommen gclds > gegeven aan Edellieden en andere Landëigenaaren, tot .3 verbcering van den Akkerbouw en van hunne Goederen, om Landen te ontginnen en moerasfen droog te maaken -—desgelyks ftelde hy alle .poogingen te werk om de fchaaP 3 dens  222 LEEVENSBERICHT VAN FREDERIK DEN IL dens en onheilen te boeten, veroorzaakt door buitenge, woone overftroomingen; hy liet de dyken, zonder tydverzuim herftellen, verfchafte den ongelukkigen Inwoonderen zaad 'om te zaaijen, en koorn en andere noodwendigheden tot hun leevensonderhoud. De geheele fom, welke de Ronirfe, geduurende het Jaar 1785, heeft mtgegeeven aan buitengcwoone weldaadigheden en gefchenken, ten diende zyner Onderdaanen, beloopt 2,901,000 Kroonen. arsaces en ismena. Eene Oosterfche Staatkundige Vertelling. Uit het Fransch van den beroemden montesquieü. , (Vervolg en Slot van bladz. 180.) De Koning van Sogdiana was een Dwingeland, in Haat tot allen misdrvt"; dan niets maakte hem algemeenergehaat,dan de mishandelingen , welke hy fleeds der fchoone Sexe aandeedt, zonder in 't allerminst agt te liaan op de wetten van Godsdienst of Betaamelykheid. Een Slaaf, uit het Serail t n ardasira gekomen , onderrigttc hem dat zy de fchoonfle Vrouw in 't Oosten was. Niets meer was 'cr noodig om hem het befluit te doen neemen , haar van my af te rukken. Op een nalik geleden was de dood myn zoetjle .troost: maar nu ik u zie , komt dezelve my allerverfclirikiykst voor. Te vergeefsch zou ik •wenfchen voor u weder te leeven: maar myne zid verlaat my, in f yt van hairzelve. Hou myne nagedagteuis in zegerrng. Indien ik bemerk dat deeze zodan'g by u is. wees dan verzekerd, dat ik by de Sshimmen niet zil geplaagd worden. Ik geniet althans deezen troost, myn waarde arsaces, dat ik in uwe armen fterf." Zy blies den laatften adem uit. 't Is onbegryplyk hoe ik haar kon overleeven. Men fcheurde my van ar asir af, en 'Ik dagt dat ze my van myzelven affcheurden. Ik vestigde myn oogen op haar doodbleck lyk; ftondt 'er beweeglcos :-y. Het deerlyk voorwerp werd van voor my weggenomen, en myne ziel fcheen haare aandocnlykheid weder te krygen. Zy droegen my weg, en ik wendde het oog nog na het voorwerp myns jammers. Duizend leevens zou ik hebben willen geeven om haar één enkel oogenblik weder te zien. Woede greep my aan. Ik vatte myn zwaard. en wilde myzelven doorflooten. Men wedcrhieldt myne hand. Ik verliet die noodlottige plaats: nooit zal ik derwaards wederkeeïeu. In een nrymerenden ftaat, zwierf ik in de bosfehen, en vulde de lugt met myne jammerklagten. Toen ik eenigzins bedaarde, hicldt haar dierbaar denkbeeld myne ziel geheel bezig. Niets bleef my in deeze wereld, dagt ik,'anders over, dan myn harteleed, en de naam van ardasira Die naam myn (tem begeeft my als ik dien wil uitbrengen. Ik had bellooten, een einde aan myne da¬ gen te maaken: op 't eigen oogenblik ontvlamde myn moed weder: „ Gy wilt fterven," fprak ik by my zeiven , „ cn ar- ,, dasira is nog niet gewrooken Gy wilt fterven, en de ,, Zoon des Dwingelands is in Hircaula, beurtlings oorlogende „ en feestvierende... Hy leeft, en gy wilt fterven!" Ik trok heen om hem te vinden. Ik hoorde, dat hy den oorlog tegen u verklaard hadt,en vlood u ter bulpe. Ik kwam drie dagen vóór den (lag: dc uitkomst van denzei ven is u bekend, "ik zou den Zoon des Dwingelands hebben kunnen dooden ; doch verkoos liever hem gevangen tc neemen. Ik verlangde, dat hy een zo ongelukkig leeven als ik zou llytcn, vol fdhande cn in ketenen geklonken. Hy zal, zo ik hoop, ten eenigen dage weeten, dat ik zyn Vader ombragt. Nogthans beken ik, dat ik my, naa het voldoen myner wraakc, niet gelukkiger vind, en dat het vooruitzigt, van zich te wreek en, ftreölender is dan de wraakneeming zelve. De woede myner drift, die ik voldaan, myn bedryf dat gy gezien, de toejuiching des  ARSACES EN ISMENA. 225 des Volks, welke gy gehoord hebt, en zelfs uw betoon van Vriendfchap, myn Heer, kan my het verloorene niet weder fchenken. Hier zweeg ars\ces. Aspar's verbaasdheid was bykans met den aanvang des hem gedaanen verbaals begonnen. Hy hadt den naam van arsaces niet gehoord, of hy dagt om. den Egtgenoot der Koninginne. Eenige redenen van Staat hadden hem bewoogen, ismena , de jongfte Dogtcr des overleden Konings , na Media te zenden, cn daar heimlyk te laaten opvoeden, onder den naam van ar .dasira. Hy hadt haar uitgehuwelykt aan ars ces, in wiens paleis hy zorge gedraagen hadt, dat altoos eenige getrouwe Op. pasfers zich bevonden. Hy was de Genius, die, door hun behulp, zo veel rykdoms in 't huis van arsaces deedt woonen; en, door de cenvoudigfte middelen, zulk eene menigte fchynbaare wonderen wrogt. Hy hadt de gewigtiglte redenen, om de hooge geboorte van ardasira voor arsaces te verbergen, die, door jeugdige eerzugt gedreeven, eifchen zou hebben kunnen vormen, op den Tbroon van Ba&ria, in den naam zyner Egtgenoote, tot ftoorenis van de rust des Ryks. Maar deeze redenen hadden niet meer plaats, en aspar was, de Gefchiedenis van arsaces hoorende, duizendmaal in verzoeking om hem het verhaal te doen afbreeken. Nogthans oordeelde hy den tyd ter ontdekkinge nog niet gebooren. Een Staatsdienaar. gewoon zyne gangen af te mceten, gaat nimmer de voorfchriften der Voorzigtigheid te buiten Hy hadt ten oogmerke, eene groote gebeurtenis te doen ftand grypen; maar geenzins dezelve te verhaasten. Twee dagen daar naa, liep 'er een gerugt,dat de Gefneedene een valfche ismena ten Throon verhoeven hadt. Van morrend misnoegen floeg het Volk tot Opftand over ; het drorg in het Paleis, en eischte.met veel dolheids, het hoofd van , spar. De Gefheedene deedt een deur openen, en gezeten op een Olyphant, ging hy de menigte te gemoet, zeggende - , Boe* „ triaanen, hoort my!" en als zy nog met muitery aanhielden, voer hy voort: „ Hoort my, zeg ik, indien gy my nu om 't „ leeven kunt brengen, gy zult het even goed kunnen c.oen, „ wanneer ik te kort ichiet om u van de regtmaatigheid myner ,, handelingen te overtuigen. Zie hier een Gefchrift, door den „ overleden Koning zelve opgefteld en gezegeld. Werpt u ne,, der, en aanbid, terwyl ik het voorlees." Hy las: De Hemel heeft my twee Dogters gegeeven, die zo zeer op elkander gelyken, dat die gelykheid elks oog kan bedriegen. Ik dagt, dat deeze omfiandigheid zeer groote onlusten in den Staat, ja de droevigjle oorlogen, zou kunnen verwekken. Neemt, gy aspar, Licht deezes Ryks, de jongfte van beiden, zend haar heimlyk na MediaJ, laat haar daar, onder een vercierden naam,blyven, zo lang het welzyn des Ryks zulks verdere. P 5 As-  226 ARSACES EN ISMENA. Aspar hicldt het Gefchrift boven zyn hoofd, boog z'ch, en vervolgde: „ Ismena is dood; weest h'er van verzekerd, en „ dc jongfte ismena bekleedt den Throon. Zult gy het my „ euvel duiden, dat ik , den dood der Koninginne ziende na,, deren, haare Zuster van het uiterfle van Afia deedt ko„ men? Zult gy het my kwalyk afneemen, dat ik gelukkig ge„ noeg geweest ben om haar aan u weder te geeven, en haar „ tc plaatzen op den Throon, tot welken zy, naa haars Zus„ ters dood, een onrwyfelbaar regt heeft? Heb ik den dood „ der Koninginne bedekt, vorderden de Staat.-belangen deeze „ verheeling niet3 Zult gy het in my laaken, dat ik de pligt „ van een Onderdaan met getrouwheid en omzigtigheid heb „ waargenomen? Legt, derhal ven, uwe wapens neder. „ Dus lang Zyt gy onfchuldig; naa deeze ontdekking zoudt gy „ fchuldig worden." b bJ Vervolgens verklaarde aspar, op welk eene wyze hy de jonge ismena aan de zorge van twee oude Gefneedenen hadt toevertrouwd, hoe hy haar. onder een vercierden naam, na Media gezonden, aan een groot Heer in dat Ryk uitgetrouwd, en fleeds in alle haare lotwisfelingen, gezorgd hadt. Daarenboven berigtte hy het Volk,dat de ziekte der Koninginne hem hadt doen Befluiten om haare Zuster te rug te doen komen, en heimlyk in het Serail te bewaaren, en dat zy eindelvk, de Koningin overlecdcn zynde, den Throon bekleedde. — Gelyk de wateren der zee, by het bcdaaren eens flormwinds , (tillen, zo werden de Ba'&rUanen ftil op het-woord van aspar. Men hoorde niets dan juichende Remmen: alle de Tempels weergalmden van den naam van ismena. Ismena werd, door de inboezemingen van asp^r, begeerig, om den Vreemdeling te zien, die den Staat zulk een zonderlingen dienst beweezen hadt, en hem tcflèn; een luisternk gehoor tc vcrlecnen. Men befloot, de Edelen cn het Volk zamen te roepen . hem voor Veldheer der Baclriaanen te verklaaren, en dat de Koningin zelve hem het zwaard zou aangorden. De Grooten flonden rondsom een ruime zaal, het Volk in 't midden cn by den ingang. De Koningin zat op den Throon, allerkostbaarst gekleed. Haar hoofd was met fuweelen bedekt, en volgens de gewoonte, by dusdanige plegtigheden, hadt zy' haar (luier afgelegd, en vertoonde haare fchoonbeid onbelem. merd. Arsaces verfcheen. Het gejuïeh des Volks begon. Arsaces tradt toe met ncergeflaagene oogen, zweeg een oogenblik op 't eerbiedigst ftil,en fprak, eindelyk, met een zwakke cn femelende, flemme, de Koningin in dezer voege aan. ,, Mevrouw! indien iets eenige bedaardheid aan rhynen Geest ,, kan fchenken. . indien iets my in myne onheilen kan troos,, ten...." Ds Koningin kon niet dulden, dat hy verder voortvoer. In 't eerst  ARSACES EN ISMENA. £27 it eerst hadt zy uit zyne geftalte iets opgemaakt. Thans herkende zy zyne Item. In eene vervoering van blydfchap, welk» haar van alle nabedenking 'beroofde, ylde zy ten throon af, en wierp zich aan de voeten van ARSAces. Myne ongelukken, fprak zy, dlerbaare arsaces ! zyn grooter geweest dan de uwe. Helaas: zints het heilloos oogenblik dat ons van een fcheidde, geloofde ik u nooit te zullen wederzien- Myn hartzeer was onbefchryf 'aar. Toen ftondt zy, als door een andere drift gedreeven, of niet weetende wat zy in de eerfte vervoering gedaan hadt, op, een zedig rood verfde haare wangen , en vervolgde, het Volk aanfpreekende, in deezer voege. Baétriaanen !• 't is aan de voeten van mynen Egtgenoot dat gy my gezien hebt. Ik agt het myn hoogst geluk, dat ik myne Liefde dus openlyk heb mogen verklaaren. Ik ben van myn Throon afgeklommen, dewyl ik hem niet nevens my vond. Ik roep de Goden tot getuigen, dat ik denzeWen zonder hem niet weder zal beklimmen. Met een onverzaadelyk genoegen merk ik op, dat de grootfte daad myner Regeeringe door hem verrigt is, en dat hy die voor my volvoerd heeft. Edelen. Burgers , Folk, gelooft gy , dat de Man, die over my heerscht, waardig is over u te regeeren? Oordeelt gy myne keuze goed? Verkiest gy arsaces ? 7.e;t het my.... Spreekt.... Nauwlyks hadt de Koningin deeze laaide woorden geuit, of het ganfehe paleis weergalmde van 's Volks' toejuichingen. Men hoorde niets dan de naamen van arsaces en ismena. — Aksaci s ftondt middelerwyl bedwelmd : hy wilde fpreeken , maar kon geen woord voortbrengen. Hy -wilde nader treeden, doch bleef beweegloos. Hy zag noch de Koningin, noch het Volk; nauwl\ks hoorde hy de toejuichingen. Metéén woord, hy was zo geheel blydfchap, dat zyne ziel de uitgebreidheid zyns gcluks niet kon bevatten. Doch, toen aspar de menigte deedt wyken , boog arsaces zyn hoofd op de hand der Koninginne, zeggende: ,, ardasira, myn dierbaare ardasira, gy „ leeft! Eiken dag ftierf ik van hartzeer ! Hoe,hebben de Go„ den u het leeven weder gefchonken!" Ismena haastte zich, om hem te onderrigten, dat een haarer Oppasfers haar, in Ifede van Vergif, een Slaapdrank hadt ingegeeven. Drie dagen hadt zy bezefloos gelegen; en was eindelyk weder bekomen. Het eerfte woord, 't welk zy fprak, was arsaces. Zy opende haare oogen alleen om hem te zien. Zy hadt hem laaten zoeken, en zelve opgezogt. Aspar haar eindelyk weggevoerd, cn, naa haars Zusters dood, ten Throon verheevcn. Aspvr hadt zorg gedraagen, om alle ftaatlykheid by te zetten aan de ontmoeting tusfchen arsacï s en ismena. Hy dagt aan den laatften opftand, en oordeelde, dat het geenzins raadzaam zou weezen, naa ismena op den Throon geplaatst te heb-  12% ARSACES EN ISMENA. hebben , ook voor te komen als het werktuig der verheffinge • ran arsaces. Hy hieldt het voor een grondregel, nooit zelve i te doen, 't geen hy door anderen kon verrigren; en genoegen te fcheppen in dienften, den Staat beweezen, van waar ze ook : kwamen. Daarenboven , de uitfleekende Charactcrs van arsaces en umena door en door kennende, begeerde hy dezelve in het voordeel igtle licht te vertoonen. Hy wilde hun verzekeren van dien eerbeid, welke groote zielen altoos verwerven, wanneer zy ziéh vertoonen. Hy wensehte die genegenheid voor hun te verwekken, met welke men gewoon is de zodanigen te bejegenen , die groote onheilen hebben uitgedaan; en hy bedoelde, die bewondering gaande te maaken, welke ontliaat omtrent allen die vatbaar zyn voor edele gemoedsneigingen. In 't kort, hy dagt, dat niets beter gefchikt was om arsaces den naam van Vreemdeling te doen verliezen, en dien van Baünaan te vinden in 't hart van elk Onderdaan. Het geluk vari arsaces beklom thans den hoogden top. Ardasira, die hy dood waande, was hem wedergegeeven; .ardasira was ismena; ardasira, dc Koningin van baüriaï ardasira hadt hem tot Ryksvorst ve. beeven. Van de bedenkingen zyner Grootheid ging hy over tot die verteederende denkbeelden , welke de Liefde hem inboezemde Hy fchiep genoegen in zyn Vorstlyken Hoed, die zo verre was van by hem een kenmerk van onafhangelykheid te weezen, dat dezelve hem Reeds herinnerde dat hy de haare was; hy beminde den Throon om de hand, welke hem daar toe leidde' Isme va gcno3t,voor 't eerst, het geluk van te bezefTen,dat zy eene groote Koningin was. \ óór de aankomst van arsaces , bezit zy alles wat Aanzien en Overvloed kunnen fchenken; doch haar ontbrak een hart om het te genieten. Tc midden van haar Hof vondt zy zich alleen; tien millioenen menfchen hoogen zich voor haar neder, en egter oordeelde zy zich verhaten Arsaces deedt welhaast den Prins van TT.rcanin tot zich komen, cn voerde hem te gemoet: „ Gy verfchvnt voor my, „ en zyt niet langer myn Gevangene. Ik moet geen ongel uk,, kig Man kennen in het Ryk van den gelukkigftcn derStcr,, velingen. Schoon ik u overwonnen heb, geloof ik niet, dat „ gy my in Moed w\kt. Ik verzoek alleen, dat gy erkent, in „ Edelmoedigheid, voor my te moitcn zwigten." De Koningin was de zagtaartigheid zelve: cn dc natuurlyke ' ngtbaarheid van haare houding verdween, wanneer hc-l niet noodig was dezelve te vertoonen. Vergeef my, fprak zy tot den Prins van Hircattia, das ik geweigerd heb u eene hand toe te rei. ken, vc:ke ae^myne niet was om te geeven. De Vrouw van arsaces kon de uwe niet weezen; gy behoeft u over uw lot niette beklaagen. ichoon Hircania en Baëtrïa geenzins één en het zelf de Ryk uit-  ARSACES EN ISMENA. 22£ i Uitmaaken, kunnen zy, egter, in de nauwfte Verlindtenis tree» • den. Ismena kan haare "vriendschap toezeggen, daar zy haare \ Lie/'it met kon Jchenken. „ Ik ben," was 't woord van den Prins, „ door zulke on- j „ heilen belaaden , en met zo veel gunstbe'wvzen bejegend, „ dat ik niet weet, of ik ten voorbedde ftrekke van een Ge,, lukkigen dan Ongelukkigen. Ik vatte de wapens tegen u „ op, om eene verl'maading . welke niet beftondr. te wreeken, i, Onze verdienden tegen elkander opgevvoogen zynde, was het niet oorbaar, dat de Hemel myne oogmerken bcgunftigde, „ Ik keer nu weder na Hircania, en zou 'er myne onheilen, „ hier geleden, gereed vergeeten, indien ik onder dezelve het jjj ongeluk niet moest tellen van u gezien te hebben, en u. „ niet meer te zullen zien. Uwe Schoonheid zal door „ geheel het Oosten vermeld worden, deeze zal de Eeuw, j-, waar in gy leefde, beroemder, dan eenige andere, maaken, „ en . by de volgende Gedachten, zullen de Naamen van arsaces j, en ismena , voor Schoonheden en Minnaars, de geliefdfte ,-, Naamen zyn!" Eene onverwagte gebeurtenis vorderde, dat Arsaces zich na een verafgelegen gedeelte des Ryks vervoegde. Hy verliet ismena. Welk een teder Vaarwel! Welke opregte afl'cheids-traanen Dit alles was niet zo zeer een leed, dan wel eene gelegenheid om kiefcher aandoeningen van onverminderde Liefde te gevoel n. Dc fmert van fchciden ging gepaard met het aangenaam denkbeeld van elkander weder te zullen zien. Géduurende s Konings afweezen, was alles, volgens zyne befchikking , zodanig ingerigt, dat de tyd, de plaats, de perfoonen, dat elk voorval, i-mena eenig herinnerings teken voor den geest bragt. Hy bevondt zich op een verren afrtand; zyne daaden zeiden hem dat hy by haar was. Alles wrogt za- ' men om arsaces aan haar te vertegenwoordigen. Zy vondt j geen arsaces : doch zy rof haar Minnaar telkens aan. ■ Arsaces fchreef VaH tyd tot tyd aan ismena, en zyne Brieven ademden Liefde. Zy las: ,, Ik heb de groote Steden ger, zien op de grenzen. Jk heb eene on tel baare menigte Volks gezien, zich voor my buigende. Allen riepen zy uit, dat i'c „ in Bg&rtk heerschte; doch «ik aanfehouwde Haar niet die my „ deeze Hecrfchappy gegeeven had, en hield op een Vorst ie ■■' ,, weezen." In" een andereu Brief: „ Indien de He- „ mei my den beker der Onderflykheid , in 't Oosten zo zeer i ,, gezogt» wilde laaten drinken, ft zou , indien gy nevens my 1 „ dien'dronk niet (maakte, zuiks hartlyk weigeren. Gy moest l| met my ünfterflyk weezen , of ik zou met u willen der„ ven." „ Ik heb uw Naam aan eene Stad gegeeven 4 ff j, die ik bevolen heb te bouwen. Deeze zal zekerlyk door de „ gelukkigftcn myner Onderdaanen bewoond worden.'' In ze- ke-  230 arsaces en ismena, keren Brief met de tederfte bewoordingen, welke de Liefde kan inftorten , gewaagd hebbende van haare bekoorelykheden , vervolgde hy : ,. Met my in deezer voege uit te drukken over „ dit behaagelyk onderwerp , zoek ik u niet alleen te behaa,, gen. Ik zoek verligting van de lastigheid myner tegenwoor„ dige omftandigheden , en myne Ziel , ik gevoel het, krygt „ ongevoelig eene helderheid en gelukzaligheid met in deezer „ voege van u tot uzelven te fpreeken." Eindelyk ont¬ ving zy deezen Brief. „ lk telde voorheen de dagen; thans „ tel ik alleen de oogenblikken ;en deeze oogenblikken worden „ langer dan de dagen. Schoone Vorftin! noe ik u nader by „ kome, hoe fterker myn hart van verlangen klopt." Na de wederkomst van arsaces, verlchcenen 'er Gezanten van andere Rykcn ten Hove. Eenigen deezer drukten zich op eene zonderlinge wyze uit. Arsaces zat op een Throon, in den voorhof van 't Paleis opgerigt. De Parthifche Afgezant vertoonde zich eerst--, gezeten op een weltoegerust paard; waar van hy niet affleeg, en deeze Reden voerde: „ Een Hirca„ nijc - 'J'yger verwoestte 'het Land; een ülyphant verpletter„ de het ichrikdier onder zyne voeten. 'Er bleef een jonge ,, Tygcr over, die den ouden in wreedheid niet behoefde te „ wyken. De i ■lyphant bevrydde nogmaals het Land. Alle „ de Dieren, die voor Roofdieren beeven, vervoegden zich by hem om zich tc voeden. Hy verheugde zich op 't gezigt „ dat hy hun ten Befchermer flrekte, en fprak by zich zeiven: Ik hei gehoord, dat de Tyger de Koning der Dieren is; hy is allee'/ hun Dwingeland; en 'k, ik ben hun Koning! Dc Perfifch'e Afgezant liet zich op deezen trant hooren: „By „ den aanvang der Wereld. trouwde de Maan aan de Zon. Alle „ de Starren des Uitfpanzels haakten na deeze Verbintenis. Zy „ voegden hun toe. Befchouwt de Zon, en ziet op u zeiven. „ Gy alle zamen genomen, hebt dien allesdoorfchynenden glans „ niet." Ten laatften kwam de Afgezant uit Egypte, zeggende. „ Toen „ Ifis den grooten Ofiris trouwde, was dit Huwelyk de oor„ fprong van Egyptlens bloei , en een zinnebeeld van deszelfs „ vrugtbaarheid. Zodanig zal ook het lot van KaBr'n weezen ■ „ dat Ryk zal gelukkig zyn, door de Egtverbintenis der Go„ den." Arsaces plaatfte zyn eigen Naam by dien van ismena , op de muuren van alle zyne Paleizen. De Letters waren overal door elkander gevlogten. Niemand mogt absaces zonder ismena fchilderen. By daaden, in welke eenige geftrengheid te pasfe kwam, verfcheen hy alleen ; doch begeerde dat alle gunst betooningen uit beider naamen zouden gefchieden. „ lk,' voegde hy haar te gemoet, „ bemin u om uwe Schoonheid en uwe Bevallig- „ he-  ARSACES en ismena. -31 heclcn , welke my fteeds nieuw zyn. lk bemin u meer, om > „ dac, wanneer ik eenig bedryf volvoerd heb eenen grooten „ Vorst waardig , ik u het meest febyn te behaagen. Gy be-- geerde dat ik uw Koning zou weezen , wanneer ik alleen „ dagt om het geluk van uw Egtgenoot te zyn ; en die ver„ maaken, welke my altoos met u bekoorden, hebt gy my ge- „ leerd te vlieden , als myn roem het vorderde. Gy „ hebt myne Ziel tot Zagtheid gewend; en als men my ver- zogt , 't geen niet oorbaar was te geeven, hebt gy my ge„ leerd, het hart, t welk zodanige verzoeken kon doen, te „ ontzien. Uwe Staatjuffrouwen mengen zich niet in Staatsza„ ken; zy kweeken zedigheid aan , en leeren onoplettend te „ weezen op alles wat haar niet voegt met bewondering en „ liefde te aanfehouwen. 't Was zeker s Hemels wil „ my een groot Prins te maaken: tegen die klippen, waar op de meeste Koningen fchipbreuk lyden , heeft dezelve my allen „ byftand verleend , die my in ftaat kan Hellen om deugdzaam „ te worden." Nooit beleefden de Raftriaanen zulke gelukkige dagen Arsaces en ismena verklaarden . dat zy over 't beste Volk des Aardbodems den ichepter zwaaiden. Hy betuigde: „ dat hy, een Onderdaan gebooren zynde , duizendmaal gewenscht had „ onder een goed Vorst te mogen leeven; en dat ongetwyfeld „ alle zyne Onderdaanen natuurlyk hetzelfde wenschten." Hy voegde.'er nevens, ,, dat hy, het hart van iSMtna bezittende, „ alle harten aan haar moest opofferen. Hy kon den Throon „ met haar niet beklimmen , zonder de deugden die denzelven „ moesten vervullen." Hy oordeelde dat . zyne Liefde de i\aakomelingfchap moest bekend weezen, en dat deeze tot dezelve niet beter dan met zyn Roem kon overgaan ; ook wilde hy op zyn Grafzerk gefchreeven hebben : — de egtgenoot van ismena WAS een koning van 't menschdom bemind. Arsaces beminde aspar, den eerften Staatsdienaar, dewyl deeze hem fteeds van de Onderdaanen, zelden van den Koning, en nooit van zichzelven, fprak. Hy bezat drie groote hoedanigheden, een uitmuntend Verftand, een gevoelig Hart, en eene opregte Ziel. Menigmaal fprak arsaces over de Onfchuld , welke deeze Staatsdienaar in alles bewaarde. A.par antwoordde, dat hy zyne handen onbefmet hieldt: naardemaal de eerfte misdaad, welke hy bedreef, zyn gedrag voor zyn geheele leeven zou bcfl.sfen ; en deeze de eerfte fehakel zou weezen aan een onbepaalde keten van andere gruwelen. „ Wanneer ik," fprak arsaces, „iemand , op enkel vermoe„ den, om 't leeven bragt, kan men denken, dat ik het daar „ by zou laaten berusten? Neen, nieuwe verdenkingen zouden „ by menigte in my opwellen tegen de Bloedverwanten en „ Vrienden van den gedoodden. Dit zou de bron van een twee- » de  23^ ARSACES EN ISMENA. „ de misdryf weczcn. Deeze geweldd ladige flappen zouden 1 ,, my doen denken, dat ik gehaat wierd door myné Onderdaa-• „ nen. Ik zou voor hun beginnen te vreezen. i. ier uit reezen i „ gewis nieuwe ftrafvorderingen, die weder nieuwe verfchrik-■ „ kingen zouden baaren. Maar, indien myn leeven ééns be-■ „ iraet was met deeze vlakken, zou de wanhoop, om een goe, den I\aam tc verkrygen, invloed hebben op myn geheel ge„ drag; en ziende,dat het gedaane onmogelyk te herdoen ware, ,, zou ik voor het toekomende niet bezorgd weezen." Aks \'ces w'as zo bezorgd, om de Wetten , oude Herkomflen en Gewoonten der Isa&rituntH te bewaaren , dat by altoos beefde op het hooren van voorhagen, -wegens het herftellen van misbruiken ; want dikwyls hadt hy opgemerkt, hoe elk dat geen,'twelk met zyne inzigten ftroekre, een Wet noemde, en wat met zyne belangen ftreedt, Misbruik : en liep men gevaar om de Wetten te ontkragten , onder het voorwendzel van ze te verbeteren. fiy hieldt zich verzekerd, dat geene wel- daaden anders, dan door het kanaal der Wetten, in een Staat moe.,ten vloeijen ; dat de wyze , om beftendig goed te doen, daar in bellondt , dat het volgens de Wetten gefchiedde ; en dat de wyze , om by aanhoudenhcid kwaad te pleegen, gelegen was in dit te doen met fchennis der Wetten. Dat de pligt der Vorften niet minder beftondt in de Wetten te verdeedigen tegen hunne eigene Driften , dan tegen de Driften van andereu. — Dat de algemeene begeerte om het Menschdom gelukkig re maaken den Vorften eigen was ; doch dat deeze begeene kragtloos zou weezen , als zy "er niet geftnd'g op uit waren om in alle takken kundig te worden. Dat, door een gelukkigen loop der dingen , de groote kunst van regeeren meer goed Verftand dan Vernuft vorderde; meer bezorgdheids om een klaar begrip der dingen ie verkrygen, dan een klaar begrip zelve ; meer beoefenende dan afgecrokke kundigheid; en meer een va-t oordeel in menfehenkunde, dan de bekwaamheid om Menfchen naar zyn zin te vormen. - Dat de kennis der Menfchen kon verkreegen worden, gelyk alle andere kennis, door met hun om tc gaan; dat"het ons moeilyk valt onze gebreken en ondeugden te bedekken ; en dat, fchoon de meeste Menfchen oen dekzel hebben, zy nogthans zo weinig oplettenheids gebruiken om bet digt te houden , dat het verre van moeilyk is door eene onbezorgde plaats heen te zien. Nimmer (prak arsaces van dc zaaken, welke hy te doen hadt, met:Vreemdelingen; maar gaarne handelde hy met Inboorelingen over de inwendige fehikkingen van zyn Ryk, als het eenig middel om des Wel onderrigt te worden, en merkte by, ten deezen aanziene, op, dat een goed Prins geheimhoudingen moest hebben , doch dat hy ook al te geheimhoudend kon zyn. Hv  arsaces en ismena. 2 3.1 Hy betuigde van zich zelvén wel verzekerd te weezen, dat hy een goed Koning, mild, gefpraakzaam en menschlievend; di, by op roem geheld was, en zyne Onderdaanen beminde; a . , nogth :ns , indien, met deeze edele hoedanigheden, de g oote beginzels van Staa sbeftuur niet in zyne ziel gegraveerd waren , zulks het grootfte ongeluk zou wcezen, 't welk men zich kon verbeelden : want zyne Onderdaanen zouden, terwyl zy een goeden Koning hadden , weinig voordeels van die gelukkige omftandigheid trekken: en dus het bcilzaamfte gclchenk der \ oorzienigheid voor hun nutloos weezen. „ Wie zich verbeeldt," fprak arrsaCes, „ dat het geluk op „ den Throon re vinden is, bedriegt zich. De bezitter van een „ 'j hroon kan 'er geen geluk vinden, dan 't geen hy 'er zelve „ op brengt, en zelf waagt hy 'er menigmaal 't geluk, 't welk „ hy bezit. Indien, derhalvcn, de Goden het regt, om te gebie„ den, niet gegeeven hebben tot het geluk voor die het bevel voeren, zo volgt noodwendig, dat zy het fchonken, ten nut,, tc van die gehoorzaamen." Arsaces wist hoe hy moest fchenken, om d it hy wist hoe hy moest weigeren. Hy wa meer bezorgd, om te treeden in de hutten der Boeren , dan in de pale:zen der Grooten. „ Daar" zeide hy, » vind ik myne waare Raadgeevers, daar herinner ik „ my, wat ik in myn Pale;s vergeet. Zy ontdekken my hunne „ behoef en ; de geringe elendcn Van élk vormen een algemeen „ w e. Ik zoek kennis te krygen v in alle deeze jammeren, die, „ zamen genomen , myn eigen jammer zouden weezen. In dce„ ze hutten zie ik de elcndige voorwerpen, welke zulk een „ ftreelcnd genoegen geeven aan een welgeplaatst hart, 't geen „ in (laat is,hun ftaat te veranderen en te verbeteren ,enmy lee„ ren , dat ik een veel grooter Vorst kan weezen, dan ik ben. „ Daar zie ik blydfchap voor Traancn verwi felen; in myn Pa„ leis, integendeel, doorgaans Traanen op Blydfchap volgen." Op zekeren tyd, verhaalde men hem, dat, by een openbaar Vreugdefeest, eenige Potlemaakers zyn lof gezongen hadden. „ Weetgy," vroeg hy, „waarom ik gedoog, dat dit llag van „ lieden my pryst? 't Is, om my tc leeren vlebery te veragten, ,, en dezelve veragtlyk te doen worden, by alle Braaven. Myne ,, magt is zo uitgeb cid, dat elk altoos natuurlyk zyn best zal ,, doen, om my te behaagen: maar de Goden, hoop ik, zullen ,, nooit geheugen, dat ik vermaak fchep in vleijery. Spreekt gy, ,, myne Vrienden beftendig by my de waarheid ;dat is het eei^ ge 't welk ik verlang: want deeze alleen kan ik ontbreeken." De omftandigheid, die het Ryk ontrust hadt, op 't einde der Regecring van artamenes , beftondt hier in, dat hy , Ih zyne jeugd , eenige kleine nabuurige Volken , tusfchen Media en Baürla gelegen, vermecsterd hadt. Zy waren zyne Bondgenooten ; hy wilde ze als Onderdaanen behandelen, zy veranderden II. deel. MtNGELW. NO. 5. Q in  «34 arsaces en ismena. in zyne Vyanden, en konden, dewyl zv het gebergte bewoon, den, nooit geheel te onder gebragt worden. De Meiers bedien, den 'er zich van, ora de Ractriaanen te kwellen ' De Vermeesteraar hadt gevolglyk den Vorst zeer verzwakt, en , toen arsaces écn Throon beklom, waren deeze Volken nog misnoegd tegen de Rattnaanen De Meders haalden hun welhaast tot een opftand over. Arsaces trok tegen hun op, cn vermeesterde hun. Hier op verzamelde hy dat Volk, en voerde 't zelve deeze taal te gemoet: „ lk weet, dat gy, met ongeduld, de Heerfchappy der Bar„ iria me i verdraagt. Ik verwonder my des n;er. Gy bemint ,, uwe oude Koningen, die u met weldaaden begiftigden, 't Is „ myne zaak op zulk eene wyze te handelen, door myne ge„ m.iatigdheid en regtvaardigheid, dat gy my aanziet voor den „ waardiger] Opvolger der zodanigen , wier gedagtenis gy met zo veel reden zegent." Arsaces liet twee der gevaarlykfte Opperhoofden van den Op'.land voor zich brengen, en fprak het Volk in deezervoege aan „ lk heb deeze Mannen voor u gefield , op dat gy zelve ze „ moogt oordeelen." Elk poogde, in hun te veroordeelen, zich z-iven te regtvaardigen. „ Kent," zeide hy, „ het geluk „ van te leeven onder een Koning, die door geen drift vervoerd „ wordt, wanneer hy firaft, en "die alleen gevoelt, als hy be„ loont;dié gelooft, dat de roem, van Overwinning te behaalen4 „ alleen het uitwerkzel is des Krygslots; doch dat de roem, van ,, vergiffenis re fchenken , in hem zeiven huisvest. — Gy „ zult gelukkig leeven onder myne Heerfchappy, uwe Wetten „ en Gewoonten onverminderd behouden." Verbeet, dat gv ooit te onder gebragt zyt , door myne wapenen ; en onderwerp u alleen aan myne geneigdheid. Het geheele Volk betuigde dank, aan de Goedertierenheid van arsaces. Eenige eerwaardige Grysaarts fpraken hem , te deezer gelegenheid, aan. Een hunner liet zich hooren: My dunkt ik zie -deeze groote Boomen , welke ten cieraad des Lands dienen. Cy zyt de Stam, wy zyn de bladeren, zy zuilen den wortel ioar ie hitte der Zonne bedekken. Een ander fprak : IVy had¬ den de Goden gebeden, om onze ge ergten rader te werpen; naardemaa'. zy ons tegen u wet konden verdeedigen. Thans bidden wy, dat ze tot de wolken mogen verhoeven worden , om een vettiger belcherming te^en onze vyanden ot> te leveren Van d en tyd af, maakte dat Volk de getrouwfie Orderdaanen van Biclria uit. ■ [ntusfehen hadt de Koning van Media verdaan , dat arsaces de Opperheerfcher in BaÊtria was De herinnering . an den geleden hoon vervulde zynen boezem. Hy feclloot den oorlog te verklaaren, en verzogt hulp van den Koning van Hircania, deezen aanfehryvende Vereenig u met my 1 dat wy te gader wtaak neemen. De Hemd heeft de Kuiin-  arsaces en ismena. 235 gin van Bactria voor u gefchikt: een myner Onderdaanen heeft u van haar beroofd. Kom, en overwin haar'. ■ De Koning van Hircania liet hem dit antwoord geworden : ,, Tot deezen „ dag toe , zou ik in Battria gevangen zitten , had ik geene „ edelmoedige vyanden aangetroffen. Ik dank den Hemel, dien „ het behaagde, my myne Regeering met ongelukken te laa„ ten beginnen. Tegenfpoed is onze Moeder. Voorfpoed onze „ Stiefmoeder. Gy (telt my een Oorlog voor, Monarchen on„ waardig. Laaten wy dulden, dat de Koning en de Koningin „ van Bacïria, het Geluk, 't welk ze zo zeer verdienen , genieten." de gevoelige en welopgenomene onderrigting. Eene waare Gefclr.edenis. (Uit het Engel sch.) T5 ichard steelf. , dc bekende en met regt beroemde Schryver van zo veele Zedekundige Werken , Vertoogswyze in 't licht gegeeven, ftaat bekend voor iemand, die zich, op het te raade houden zyner middelen, weinig bevlytigde. Zyn Boezemvriend addison nam zekere gelegenheid waar, om hem des eene gevoelige Onderrigting te geeven. Steele bouwde een fraai Huis, digt by het Paleis te Hampton , waar aan hy den naam gaf van The Hovtl of Hampton - w:ck , hy bewoonde het eenige weinige jaaren. Vastzittende met zyne Finantiën, verzogt hy addison, hem duizend Ponden Sterling te fchieten, op zyn Huis en Huisraad; zich verbindende, om, ten einde van twaalf maanden, die Som weder te geeven. _ Deeze verftreeken zynde, kwam 'er geen geld. De Bezorger van addison's zaaken deedt Huis en Huisraad geregtlyk verkoopen: addison zendt het overfchot aan steele, met een heufchen Brief, op dc vriendlykfte wyze reden gcevende , waarom hy deezerwyze gehandeld had": naanllyk, om hem, indien mogelyk, op te wekken uit een Slaapziekte , die aanhoudende op Zyns Vricnds volftrekt bederf moest uitloopcn. Steele ontving den Brief met zyne gewoone gclaatenheïd en vrolykheid , ontmoette zyn Vriend, als voorheen, en betuigde, „dat hy den ge. „ daanen" ftap aanmerkte als ten zynen beste gefchied." . De Vriendfchap bleef duuren, tot het einde van addison's leeven, met een'ge weinige berispingen. (gelyk Dr. birch verzekert,) va?» addison's zyde, over steele's flurdig huisiyk befluur, O ?. LUGTS-  LUCHTSGESTELDHEID te AMSTERDAM, MAART, 1787. Bar: Th: Wind. Bar: Th: Wind. {-R 11-- 1- \'0 ifwnlkiüöi lield. f29. 0-546 no s z.betr. iets Rj . 20! t-oiS OtN 4 >.. bet'.. «X— i-o« NtO 5 d nker z.betr. I ±1-644 O 4 -.ei«r L— 1-6 45 NNO " f <. betr. r_ 6 r— 3-339 no r>.:. bet.-. nag. rn., „J o , -o - 8 0. helder I7<— 4-3 15 n 8. 12 /.w. wolk. llig.ln, {.,,8.11.044 6 betr. {.— 4-3 40 8.10 r_io.oRo ■ 40. helder ,f- 1-541 w 6. R ,3 q . 4 z.betr. I8J 28.11-648 NW 6. 8 donker R. ƒ rffii 3 t— 9-4 42 6. 8 R. wolkig rl :,' 5 , 0. helder r—106-I4 N 6. Wolkig 4 10 0 -M OZOoNW o ■ I9-? 29. o-55i 7- ■ 1. Io-*«>J N o betr. C— '-«H 10. 12 -.betr. {—ii-c'40 ONO c donker f— 2-041 «. 12 loi'ker Hng. ft. 1 — t l Aii O o - *>•< — 2-7 43 8. 13 zw. wolk tig. fn, H-647 - 2 1 L— 4-0*36 NO 6. 10 o.belder r—11-445 ONO 2 'nevel f— 4-6 37 NNW 6. J.rsK.H. . fr^ —11-054 4 luider 2<— 5-i,48 NW 6. wolkig {.— io-S45 ■ 8. L "5-2 :l 4- ■— / 11-630 o 10 o.belder. C— 3-0 45 w 6. R. donker. y) Jj. 0-0 -0 ono 10 helder A2N0 4 I-3-042 NW 2. r— ,-!40 NO 3 -z.betr. f— 0 4 45 ZW 6. donker J_— 2-3 TlU ' - 7 z. betr. 25^28. y-3'5oi Z 8. 1 u R. I07_ 2-0 I, . 50. helder /-— 44 48 ZW 10. R ^_ óiiioZO 3 f— 4-l45iNW 10. R J— i-5*Ó2 0NO 3 z.betr. ietsR. z6<— 5"7 47è ■ 8. R. 4 u. donker /—. . n . 1 donker iets R. L 7-5 45 4- donker {=— i-s'48è WtN az. betr. C— 8-5 46 6. , 1 5i58 NW 4 o helder a7<— 7-a|5ai w 8. 3 u.« 12 {_ 0.6 4.,j 3 beid r L— 2-5 48 -w 10. Zw. R. {"8. 1,0 Is \NW 2 z. betr. dampig f— 2-5 4* w 6. zw. wolk. nn — ,Ö , o 2 lonker R. 28^ — 2-0 50* 8. zw. R. — 0-8 12 4 ■ —* 1-7-45 8. zw. wolken . r_ - 6 NtO a.volkigRb. f— 4-ï4a "NW 8. io ZwRb. I4<— 9-6 1 ND 4 z.bctr. zw.Rb. 29^ — a-o 4&i ZW. 10. ia zw. R. 0.-3149 O £ zw. R. L— a-" 40 V. 8. 14 zw. wolk. R. 11. Zn, 45 zw 4 wolkia f— i-» 43 VtNia. j zw. R.H. — 11-0.4 )no Go. helder 30<— 2-047 NW 8. 12 donker zw. Rb.; 29. 0042 NO 5 helder L— 4-o 42i ■ 10. 14 —— zw. Rb. r„,r. den 24 nam. 6 u. ao, 3, j 'snu.is'i 29 7 u. —1.5 3o Tb. den 20 smo.8§u. 37- '3° iriid. 1 u. 39. 'sav.44 4 24 nam. 3 u. 54- 3°  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en vveetenschappen betrekkelyk. bedenkingen, over de baarblyklykhe1d en HET aanbelang des christlyken GüDSDIUNSTS; geschikt voor de zodanigen, die zich op den naam van wysgeerige vrydenkers verhovaardigen. Door Dr. priestley. Aan de Heeren Sehryveren der Nieuwe Algemeene Vader landfch e Letteroefeningen. myne heeren. Tndien ik UL. rangfchikte onder de zodanigen, die, *■ ,, op 't hooren van een naam, welke kettersch klinkt, „ fchrikken; en, om denzelven alleen een Stukje zouden „ weigeren plaats te gunnen in UL. Mengelwerk, had ik ,, zeker het hier nevensgaande UL. niet toegcfchikt. Het „ draagt den naam van priestley op 't hoofd; een Man, in de Geleerde Wereld te over bekend, van wegen zy„ nen onvermoeiden vlyt in het doen van Proeven, en de „ nieuwe gedaante door hem aan eenige takken der Na„ tuurkunde gegeeven; een Man, diefde aandagt trekt „ en den eerbied wekt der Wysgeeren, die met hem het „ pad der Proefondervindelyke Natuurkunde betreeden ; „ een Man , op wien de oplettenheid der Godgeleerden „ niet min gevestigd is; dewyl hy, in dat vak, mede ar„ beidt; doch, door zyne vryheid van denken, fpreeken „ en fchryven, zich veeier haat op den halze gelaaden „ heeft; die, in een berugt Werk, onlangs hier te lande „ uitgekomen, op het deerlykst mishandeld is, wiens ge„ voeiens door een laagen, flegten, ongetrouwen en ver„ agtlyken Joodfchen Brieffehryver verdraai ! en vervalscht „ zvn ; daar hy hem plaatst onder de zogenaamde Hervor„ mers van den Godsdienst, die geen ander oogmerk heb„ ben, dan om den gantfchen Christen Godsdienst te doen II. dell. mengelw. no. 6. R }J plaat  238 be BAARBLYKLYKHEin en HET AANBELANG „plaats maaken voor een louter Naturalisme; van wient ,j gevoelens, gelyk de Heer viïustap zich uitdrukt, iii zyne „ Verhandeling de Wysbegeerte niet nadeelig voor de ben langen der Openbaaringe, by Tuyler's Godgeleerd Genootfchap ingeleverd , en met een Zilveren Eereprys bekroond, — de Regtzinnige fchrikt, en hem als een j> gevaar lyke Ketter fchtnvt, doch voor ons, dieniet vraagen naar iemands by zonde re begrippen . maar alleen oj iemand van harten in de Openbaaring gelooft, en derzelver Zedelyke Voorfchriften boven alles waardeert, voor „ ons, is Doctor priestley een opregt Christen. VI.Deel ,, dier Verhandelingen , bl. 250. Ter volle weder- ,, legging van de blaam, deezen Man aangewreeven, en 55 ter Itaavinge van de ontheffende uitfpraake, door den fcliranderen verstap hem verleend, kunnen de volgende Bedenkingen dienen. Ik moet, eer ik ze mededeel, ,,'n>'g iets zeggen van de gelegenheid by welke hy ze „ voordroeg. ,, Niet weinigen van Dr. prie'stley's Wysgeerige Vrien,, den hun ongenoegen betuigd hebbende, dat hy-zo veel ,, tyds fpilde in Godgeleerde Nafpeuringen,een tyd, dien ,, hy, huns oordeels, met meer vrugts zou kunnen be„ fteeden in de Natuurkundige Onderzoekingen, heeft dee,, ze Wysgeer, in cie Voorreden van het Zesde Deel zyner ,, Experimertls and Obfervations relating to various Bran., ches of Natural PhiloJ'ophy , de gelegenheid waargenomen, \, om h'tïn , als 't ware , tc veffasfen , en hunne Aandagfc „ te trekken rot dit Onderwerp, door een Vertoog over de 5, Wee/.enlykhciJ en het Aanbelang des Christendons, op eene plaats , wnar zy het minst dagten iets zodanigs te \, zullen ontmoeten. Hv dringt, in zyne Venteediging, , het Gewigt cn de Aangelegenheid der Godgeleerde Oe, feningen boven alle andere aan: ieder redelyk Weezen behoort, door de grootere Aandagt , welke hv 'er aan ,, verleent, de Voorwerpen, die voor hem zelve cn vour het geheele Menschdom van het grootfte aanbelang zyn, l, te ondeifcbeiden: en, indien 'er eenige juiste regelmaat „ is om de waarde van een Vrnnsftuk , ons voorgefteld, l, tc febatten, moeten wy het van oneindig meer gewisrta „ houden, te ontdekken, of 'er een Toekomend , en.bo,, ven al, of 'er een Ecuwig'uurend f eeven naa dit Lee,, ven te wagten ftaat, en hoe wy ons van een zalig lot ,', in het Toekomend Eeuwigduurend Leeven zullenver', zekeren, dan om van dit Leeven genot te hebben, 't „ geen  DES CHRISTI.YKEN GODSDIENSTS. 239 geen het hoogst voorwerp is der Natuurlyke Wysbe„ geene. Hier op getoond hebbende, dat hy voor zichzei ven, in de zekerde Verwagting van een Toekomend Beflaan, zyne dagen doorbragt, en dat die Verwagting rustte op de zekerde van alle Blykbaarheden: te weeten, dat de Maaker der Natuure ons deswegen de volkomende verzekering gegeeven hadt, door Perfoonen, gevolmagtigd om in zynen naam te fpreeken, en wier ,, Godlyke Zending bewcezen was door zulke Werken, „ als zy niet zouden hebben kunnen verrigten, zonder „ dat de Maaker der Natuure hun daar toe in daat delde, „ gaat hy voort, met de Baarblyklyklieid en liet Slanbe. ,, lang (des Christlyken Godsdiensts, het Stuk bier inge3, flooten, in deezer voege voor te draagen." *r* ^* *r- *r* Dat 'er zodanige Werken, als alleen door Magt van den Maaker der Natuure kunnen gedaan worden, gedaan zyn, en gedaan tot het gewigtig einde om de Menfchen van de Godlyke Zending zyner Afgezanten te verzekeren , is , myns bedunkens, waarheid, indien 'er in de geheele Gefchiedkunde eenige waarheid plaats hebbe. 'Er is geene foort van Baaibiyklykheid gemaklyker aan een dreng onderzoek te onderwerpen, dan die, welke van eenen Gefchiedkundigen aart is; met derzelver grondregelen zyn wy dagelyks gemeenzaam. Nu fchynt het my toe, dat wy, of de Waarheid der Eaangelifche Gefchiedenisfen, welke een Verhaal bevatten van de Leer, de Wonderen, den Dood en de Opftanding van Jefus Christus (van welke het Geloof eens Toekomenden Leevens afhangt .) moeten toedaan, of iets gelooven, 't geen oneindigmaalen ongelooflyker is; te weeten, dat verfcheide duizenden van Menfchen, tegenwoordig by die Verrigtingen , en die geene beweegreden hadden om ze te gelooven zonder genoegzaame baarblyklyklieid, maaralle reden om 'er de oogen van af te wenden, of ze niet te gelooven, indien zy konden, nogthans, zonder zulk eene baarblyklykheid , "er de verzekerendde toedemming aan gaven, en zo weinig twyfelden aan deeze buitengewoone Verrigtingen, dat zy hun Geloof in dezelve flaande hielden, met gevaar van alles wat hun in dit leeven dierbaar was, ja zelfs bereidvaardig liever hun leeven opofferden, dan dit hun Geloof verzaakten. Laaten de Wysgeeren , R 2 als  240 DE BAAP.ELYKLYK.HEID EN HET AANBELANG als VVysgeeren, reden geeven van deeze groote Gebeurtenis, zonder meer weezeuiyke Wonderdaaden , en die nog van een zeldzaamer lbort, dan het Geloof in het Christendom van my vordert, te erkennen, en ik zal myn tegenwoordig Geloof, hoe zeer dierbaar het my is, laaten vaaren, en my by hun vervoegen, om 't zelve, als ongegrond, ten toon te ftellen. Als VVysgeeren, .is de vraag, tusfchen ons, wiens Geloof, flrikt gefprooken, het meest overeenkomt met het tegenwoordig voorkomen der dingen. Wat wy ook mogen denken over den Maaker der Natuure, en van de zorge, welke hy over dezelve draagt, wy gelooven even zeer in dc eenpaarigheid van de IVctten der Natuure; en dat de Mensch, wiens gelteltenis een gedeelte uitmaakt van het Stelzel der Natuure, twee duizend jaaren geleden, 't zelfde foort van Weezen was als tegenwoordig; even zeer als dat een.Paard of een Eik, Van die Eeuwe , dezelfde eigenfehappen hadt met een Paard en een Eik der tegenwoordige, 't Geen, by gevolge, mogelyk was ten aanziene van den Mensch, in eenig voorgaand Tydperk, is thans even zeer mogelyk. Klaar zal nu eenig Mensch, die een oogenblik aandagts op dit nuk verleent, zeggen, dat het even mogelyk is, dat verfcheide duizenden Perfoonen , in Londen of Parys, overgehaald zouden kunnen worden om tc gelooven, dat zeker Man, te Londen of Parys, ftierf,en uit den doode opflondt in hun eigen leeftyd, dat zy hun geheele leeven lang in die overtuiging zouden blyven volharden, zonder eenige blyk van krankhoofdigheid te betoonen, dat zy eene groote menigte zouden beweegen om dit hun denkbeeld te omhelzen fchoon het allen , die 'er vooruitkwamen, aan allerlei vervolgingen, en. zelfs aan den dood, blootftelde ; en dat het geloof dier zaake zich zou vestigen in weerwil van alle tegenkantingen, zonder dat iemand in ftaat ware het bedrug' te ontdekken ? Nu besryp ik, dat zulks, ten deezen dage, te Londen of Parys gemaklyker zou vallen, dan het ten tyde onzes Zaligmaakers , te Jerufalem, kon gefchieden. De Menschlyke'natuur kan, indien het Menschdom zich op zulk eene wyze liet bedriegen , dezelfde niet geweest zyn als zy tegenwoordig is. Dit agt ik, dcrhalven , volfirekt ongeloof baar, en gevolglyk, als dc minde zwaarigheid van de twee, als geloover.de eene zaak veel min onwaarfchynlyk, ftem ik de Waarheid der Euangelie Gefchiedenis toe. De toe-  DES CHRISTLYKEN GODSDIENSTS. 241 toeftemming hier van maakt het volgend verhaal van de Voortplanting des Christendom* (welke de geheele Gefchiedenis en de tegenwoordige (laat der dingen bevestigt) zeer gemaklyk en natuurlyk. Deeze Hoofdgebeurtenisfen erkend zynde, vloeit al het overige van zelfs, en alles grypt ltand zonder eenig volgend Wonderwerk. Doch weezenlyke Wonderdaaden moeten 'er gebeurd zyn, om reden te geeven van den tegenwoordigen ftaat der dingen: en, indien wy Wonderwerken moeten erkennen, laaten het dan zodanige weezen, als een Groot Voorwerp hebben, en niet de zodanige, die geen Voorwerp in 't geheel bedoelen, maar alleen dienen om ons in verwarringe te brengen. De Gefchiedenis der Jooden en de Boeken des Ouden Verbonds leveren veele Gevallen op, welke op geene andere veronderltelling, dan die van de Godlyke "herkomst huns Godsdiensts kunnen verklaard worden. Laat de Wysgeer, alleen als een Voorbeding, toeltaan, dat de jooden Menfchen zyn , en altoos Menfchen waren, dezelfde gefteltenis omdraagende als andere Menfchen, en zichzelven niet bedriegen, door hun aan te merken als weezens van eene andere foort. Alles, wat ik ten deezen opzigte begeer , is, dat Lieden, die na het characfer van Wysgeeren dingen, geheel IVysgeercn zyn, en dezelfde Wysgeerige geestgefteltenis laaten werken, wanneer zy de Gefchiedenis en de Menschlyke Natuur beoefenen, als wanneer zy bezig zyn in het neemen hunner Proeven van eenen anderen aart. Laaten zy zich eerst verzekeren wegens de Gebeur' tenisfen, en dan deeze Gebeurtenisfen verklaaren door ze tot Algemeene Beginzelen te brengen, (die, in gevolge van de eenpaarigheid der Natuure, over 't algemeen waar moeten zyn) ; en dan twyfel ik niet, of zy zullen in den Christlyken Godsdienst, met dezelfde vastheid, als ik, gelooven. Zy zullen geene andere veronderlfelling vinden om verfchynzels te verklaaren, welker weezenlyk beftaan zy niet kunnen ontkennen. i)at de Wysgeeren nu zeggen, of 'er reden voor dit Geloof is, dan niet! Ik neem, derhalven, dus veel gezegd hebbende, de vryheid om my te vervoegen by myne Broeders Wysgeeren, om verder te fpreeken over een Onderwerp, even belangryk voor ons als IVysgeercn, en als Menfchen. Wendt uwe aandagt niet af van een Vraagftuk, van het uiterlte ambelang. Verleent 'er die maate van opmerking aan, tot welke het natuurlyk geregtigd is; en doet, inzonderheid , het ernsthaftig Characler van Wysgeeren zo verre R 3 niet  24'2 DE BAAR3LYKLYKHEID EN HET AANBELANG niet van u weg, dat gy lacht en [pot, waar het u voegt te redenkavelen. Laat , ten minlteu , Dit Weerkundig Verfchynzel fchynt S a geen  256 NATUURLYKE HISTORIE geen phats te hebben, dan, wanneer de Zon hoog genoeg boven den gezigteinder gereezen is , om haare warmte mede te deelen aan het water, 't welk de lugt verdeelt onder 't nedervallen , en in grooten overvloed fchynt overgevoerd te worden, boven de plaatzen, welke het verlaat, en waar liet verdikt tot wolken , naar maate de Lugt van. haare warmte, door den kouderen Dampkring in die hoogere Gewesten, beroofd wordt. lk venneet my niets meer,dan een Verfchynzel, beftendig genoeg om de waarneemingen te verdienen, op te geeven , en geenzins om de algemeene oorzaak te bepaaJen, welke de Lugisgefleltcnis te Santa Fée zo veranderlyk en regenagtig maakt, dat het een fpreekwoord geworden is, dat dc Regentyd aldaar zes maanden voor- en zes maanden na St. Jan duurt, en dus het geheele Jaar. Door een gevolg van het voorgaande Verfchynzel, is het waarfchynlyk, dat, naa het ondergaan der Zonne, de 1 ugt, rondsom den Waterval, veel kouder geworden zynde, de zelfde hoeveelheid van water niet kan ontbinden noch opheffen, en dus geen meer (toffe opleveren, tot het vormen van wolken , die doorgaans 's avonds tusfchen zeven en acht uuren verdwynen : want zo droevig en fomber de dagen te Santa Vee zyn, zo fchoon en helder zyn de N'agten ; de Maan en Starren fchitteren 'er met eene hekier zuiveren glans , die men bezwaarlyk ergens elders aantreft. Eene andere zeer opmerkenswaardige byzonderheid deezer Landftrceke is, het gebrek aan Viscb, in alle de rivieren, welke dezelve bcvogtigen : 't is waar, men vindt visjch in de Bogofa, waar in de andere zich ontlasten; doch het is ééïie enkele foort, en deeze nog zeer fcliaars: de Spanjaarden noemen dien Visch el Capitau , of den Capitein; de grootfte langte van deeze Visch is omtrent één voet , dc dikte zes duimen; hy onthoudt zich in troebel en flykerig water dier Rivieren , nooit op heldere plaatzen ; de Visch is vet cn fmaaklyk ; in foort, behoort hy tot tic Franfche Rivier -.Lampreien, de Gadcs van linN M u s. 't fs ondertusfehen zeker, dar Visfehen , van allerlei foort, overvloedig zyn in de groote Rivieren van Zuid- America, bovenal in de Rivier Mïigdelaine; zou men , diensvolgens niet mogen verondefftellen , dat, dewyl alle gemeenfehap dér wateren , van 't geheele hooge Land van Santa Fée afgebrooken is door den Waterval van Tckendama , die zelf-  VAN SANTA FÉE DE BOGOTA. *J7 zelfde wateren niet bevolkt hebben kunnen worden , gelyk de andere, althans voor een gedeelte , bevolkt zyn dooide Zee. Dit zelfde gebrek aan Visch doet zich op in de meeste Meiren en Rivieren der Corclilleres, waarfchynlyk uit eene gelyke oorzaak: men heeft geen Visch in de twee wydgenoeg uitgeftrekte Meiren , by de Stad ffyvarra, in het Land van Qjiito, en men treft ze even min aan in de Rivieren van het Gewest Pastot, Men zou kunnen tegenwerpen, dat eene Lugtsgefteldheid altoos koud, gelyk die van Santa Fée , gevoegd by de helderheid en fnelheid der Water'troomen van de Corclilleres , genoegzaam waren, om 'er de Visfehen van te verwyderen, gelyk dit in verfcheide Rivieren van Europa gebeurt. Deeze tegenwerping zou klemmen voor het meerendeel der Waterdroomen der Cordillercs; maar men heeft waargenomen, dat de Rivier Bogola , fchoon koud , op verfcheide plaatzen bykans fiil Raat, en loopt over eene flykerige bedding , die het water troebel maakt, 't Is te vermoeden , dat , indien het mogelyk ware, 'er Visfehen van onze Rivieren in te planten, deeze 'er even goed zouden tieren, als de andere voortbrengsels van Europa, die aan deeze Gewesten eigen geworden zyn. Wat de Reeds koude gefteltenis deezer wateren betreft, welke aangekant zou fchynen tegen het uitkomen van de Vischkuit der Visfehen, die de vvaTeren van hceter Gewesten bcwoonen , hier over kan het volgende geval uitfpraak doen. Omtrent twintig mylen ten Noorden van Santa Fée, op dezelfde hoogte en onder dezelfde lugtsgefteitenisfe, is een groot Meir, waar in men bewoonde Eilanden aantreft, een Meir, 't geen my groot genoeg voorkwam, om op onze Landkaarten aangeweezen te worden , indien men de afmeetingen bezat; 't is het Meir van Cliiquinquiza, Vischryk genoeg, om 'er overvloedige vanglten te doen, dewyl de Rivier, die 'er in uitkomt, in haaren loop niet afgebrooken wordt door Watervallen , tot de Rivier Magdclaine: ondertusfehen zyn de foorten van Visfehen, in dit Meir, zo vr elvuldig niet, als in die groote Rivier, buiten twyfel, uit hoofde van de (helheid des Rrooms, tegen welke alle Visfehen niet even goed kunnen opzwemfnen. Om zich.te verzekeren, of de Visch met dc daad uit Zee kwam, zou men op die der Rivieren kunnen beproeven, welk uitwtrkzel Zeewater met Rivierwater, in verfchillende hoeveelheden vermengd, op dezelve deedt. Ik twyfel niet, S 3 of  258 NATUURLYKE HISTORIE of dereclyk eene proeve , geduurenrle eenige jaaren wel doorgezet, zou gcwigtige ontdekkingen voor de Natuurlyke Historie opleveren. De Academie zal my wel willen veroorloven, dat ik gebruik maak van de VVaarneemingen, door haare beroemde ] eden in het Land van Qjtito gedaan , om ten naastenby te bepaalen. de verbaazende hoogte der Bergen en der Vlakte van Santa Fée, cn dus ook van de bykans beltendig koude Lugtsgelleltenisfe , welke daar van een gevolg 'C On gemiddelde hoogte der Vlakten in het Landfchap Ouito , is tusfchen de 1400 en 1500 Franfehe Koeden bo^eu het Waterpas der Zee, de Pichincha, aan welks voet de Stad Quito gebouwd is , bereikt de hoogte van 2430 Franfehe Roeden : wanneer men 130 van die Roeden 'er afneemt voor het hoogfte gedeelte diens Bergs, bykans altoos met Sneeuw bedekt, zullen 'er 2300 Franfehe Roe. den overblyven : indien men daar by 111 de laaglte vlakten van de verzengde Lugtftreek , een zekeren graad van warmte vcronderttelt, zal men eene gemiddeld evenredige craad verkrygen voor alle Lugtsgelteldheden , als men de hoogte, de ligging , de gedaante der plaats, de veranderingen des Dampkrings, en de hoedanigheid van den grond , in aanmerking neemt. . Deezen regel toepasfende op de Lngtsgefieltenis van het Landfchap , thans het voorwerp onzer befchouwinge, zal dezelve voor 't Gebergte in Santa Fée, waar het alle nagten vriest, ten minfte de hoogte van 2300 Franfehe Roeden °-eeven : want dit is, gelyk wel in 't oog moet gehouden worden , het punt waar de bevriezing op den Berg Pichincha begint; indien derhalven deeze Bergen , van derzelver voetlhik afgerekend, op verre na zo hoog niet ™n , als de Pichincha , dan volgt, dat de Vlakten van Santa Fée veel hooger moeten zyn, dan die van Quito, waar de Granaat-, de Oranje-, de Citroen-boomen en de de WynRok, in bykans alle de Valeien, weelig groeijen, terwyl men 'er, in Santa Fée, geen voetifap van aantreft; dus is het 'er altoos veel kouder dan in Quito, en ik geloof dat ik mv niet bedrieg of misreken, met ten min, ften 1600 Franfehe Roeden, voor de hoogte der Vlakten, te Rellen (*). ^ O Man z>e de Vergelykende Tafel van dc voornaamfle Bergen . welker hoogten men waargenomen of gemeeten heeft , in QXm Jlgem- Vaderl, Letteroeff. VI. D. II Sc, bl. 213.  VAN SANTA FÉE DE BOGOTA. 259 Men verbeeldt zich te Santa Fée, dat het Water aldaar veel ligter en vlugger is, dan elders ; dewyl men waargenomen heeft, dat het zeer ligt opborrelt en uitdampt; maar, behalven dat Water, het zuiverde zelfs, llegts Water blyft , blykt het uit proeven met de Lugtpomp daar op genomen,dat de uitdamping van het Water toeneemt, naar maate de drukking des Dampkrings vermindert , 't geen dit verfchynzel verklaart. De deeds koude Lugtgedeltenisfe te Santa tee , eens bepaald zynde, door de hoogte waar op dit Land gelegen is laat ons nu zien, wat 'er de invloed van kan geweest zyn op het Plant- en Dierenryk, korten tyd vóór dat de Spanjaarden daar kwamen, cn tegenwoordig. _ _ De Plaatzen, die nog onbebouwd, en weinig ter bebouwinge gefchikt zyn, eenige Gezinnen van Indiaanen aan het Veehoeden verbonden, en eenige andere, die door het voorbeeld nog niet hebben kunnen getrokken worden uit den ftaat van veragteloozing en luiheid, waar in zy leeven moeten ons ten naastenby een tafereel opleveren deezes'Lands en van het Volk daar woonagtig, vóór de vermeestering. Maakten vrugtbaare en welbebouwde Velden , groote Steden, naar onze wyze gebouwd, waar de Wetten niet Gedoogden, dat de Spanjaarden zich nederdoegen, den dandlyken 'daat uit van de Landen , zodanig, als de Indioanen dezelve bezaten en bewoonden? Wanneer men de deile Bergen beklautert , welke men van de Stad Santa Fée ziet, ontmoet men, van den grond af, tot op den top toe, die in Granitdeen eindigt, niets anders dan Hei- en Vaarenplanten, met nog eenige fchraale in 't wild groeiende gewasfen: geen een Boom, die den naam van "een Heester mag draagen, uitgenomen in eenbe klooven , voor den droom der Lugt bedekt, waar men%r eenige aantreft, welker grootde onze Pruimenboomen niet evenaaren ; deeze gedremde groey fchynt toege. fchreeven te moeten worden aan de drenge en aanhoudende koude, welke op deeze Bergen heerscht: want, hoe hooier men klimt, hoe minder groey , en eindelyk houdt dezelve geheel op : te midden der hoogte van een deezer Bergen {omtrent eene halve myl van de Stad gelegen,) is een Koolmvn ; in de Beeken vindt men Goud. Indien men'in de vlakte nederdaalt, en op de heuveltjes klimt bykans alle van gelyke hoogte, die geheel afgefcheiden zyn van de nabuurige Bergen, en gelegen m de rigJ S 4 ti:IS  &6o NATUtJRLYKE HISTORIE ting van den loop der Rivieren, befpcurt men ligt, dat het de overblyfzels zyn van een binnenvlakte , door dewateren verlaaten. Iu ftede van die bosfehen en het houtgewasmat welhaast onze Lauden bedekt, wanneer 's Meniehen hand het bearbeiden (taakt . bedekt een groen tapyt de Vlakte en de Heuvels van Santa Fee,, zonder dat 'er t'eq boom in opfchiet , die de eenzelvigheid van het gezigt wegneemt: Grasgewasfen , Weegbree , Klaver , 1 impernel, Porcelein, Patientiekrnin , Distels, Radys, Kers, Wilde Suikerie , Narcisfen, Madelieven , Violetteii, Lievevrouwen Bedftroo, Aardbeziën, Thym, en honderd andere Planten uit Europa, en aan dit Land .eigen, leveren verfcheidenheid op , door de fchoonheid der bloemen, en de geur, welke zy van zich geeven ; de rotzen, die de Roözeboömen en Braambosfchen omringen , en ■ eenige Spelonken ; by toeval in die zelfde Heuvelen voorkomende, maaken het gezigt fchilderagtig en aangenaam. Men ontmoet 'er nog Hutten van eene ronde gedaante, en meer of min in den grond gedolven, omzet met een affchutzel van drek; het dak is bedekt met aardzooien of ftroo , onderfteund door Rokken of liever takjes, aan elkander vastgemaakt. Een en andermaal vond ik my genoodzaakt, orn my tegen de koude willende hefchutten, den nagt in deeze Hutten door te brengen; het is alleen door op den grond, rondsom het vuur iu 't midden ontftooken , tc gaan zitten, en nog beter, door te gaan leggen, dat men den rook, die iemand verftikt , als hy overëinde Itaat, kan ontwyken; daar is het, dat de Indiaan , mager, verfchroeid, bykans naakt, taangeel, met roodledige oogen, en doorgaans klein van p-eftalte. een omtrent groeiend leeven leidt , op de wyze der Laplanderen; daar is hy opgellooten met zyn Huisgezin, met zvne Huisdieren; te midden van den rook, die geen anderen uittocht heeft, dan door een gat in den top van het dak; daar fbnrt dat zwak en bykans gevoelloos weezen, op den grond , of kruipt in 't ftroo om , tot dat de vrees vorr zyn Meester, of het inftincT:, om aan zyne behoeften te voldoen , hem doen opftaau uit die gelukkige onaandoenlykheid, cn dat droefgeestig geluk, 't welk men hem zo gerecdlyk toefchryft. De Aardappel, de Kinoa (*), eenige ilegte wortelen, eenige Moeskruiden, in water met vetl (*) De Kinoa js eene Plant van het gedacht der Chenipèi  VAN santa fée de begota. 2ÖI veel Piment gekookt, dikwyls zonder eénig zout, waren eertyds, en zyn nog, het gewoone voedzel;ontaarte Maïs of Turkfehe Tarw,"klein van gewas en fchraal, die'er uit heete Landen fchynt overgebragt, op verfcheidcnerlei wyzen gereed gemaakt, leverde het beste voedzel op; van deeze vervaardigden zyzomtydseen gegist hebbenden drank, en deeze was hun eenige verkwikking; de Indiaan doet alles, waagt alles, en verkoopt alles, om dien drank te bekomen: men bemerkt ligt, dat de overvloed van Europa, die zvn Land vrugtbaar gemaakt heeft, noodwendig veel moet toegebragt hebben tot zyn onderhoud; ondertusfehen is deeze aan zyne oude leevenswyze gehegte Indiaan niet gelukkiger. (Het Vervolg en Jlot in een naastkomend Stukje.) JJER10T van den persoon , en de voornaamste werkstukken des beroemden beeldhouwers, jean BAPT1STE PJGALLE. (Uit het Fransch.) Tean baptiste pioalle werd te Parys in den Jaare f MDCCXIV gebooren. Zyn Vader, een Schrynwerker, en Aanneemer van de Gebouwen des Konings , bedelde hem , toen hy acht jaaren oud was, by den Heer le lorr'ain, Beeldhouwer der Academie. Hy betoonde geene geneigdheid fot tekenen; hy hadt zin in 't bootzeeren, doch geen vaardigheid of handigheid in zyn werk , alles gin"- hem met moeite af. Deeze langzaamheid en dit gebrek aan gemaklyk te werken deeden denken, dat hy ween bekwaamheid bezat , en zouden zyne Ouders bewoogen hebben hem op een ander handwerk te bededen , indien hy geen derke zugt betoond hadt voor de Beeldhouwkunde , waar toe zyne neiging zich geweldig uitftrekte. > \ Pigalle , twintig jaaren bereikt hebbende , werkte by le moyne , die zyn Kunst met drift en zyne Leerlingen als zyne kinderen beminde, die fchoone Kunstdrukker, en uitdeekende Kweekelingen heeft nnnselaaten. Pigalle waagde het , maar zonder een gelukkigen uitflag , na den grooten prys der Academie te dingen. Befchaarud en bykans mismoedig , durfde hy in de Academie niet wedcrS 5 kee-  2Ö2 BERIGT VAN DEN BEELDHOUWER keeren. Hy maakte met een Lotgenoot, in 't mislukken van het behaalen der opgehange eerbelooning , een affpraak, om met hem te voet na Italië te gaan, zonder te weeten , waarvan hy in een vreemd land zou leeven : maar Italië, de rechte Moeder der Kunften, te zien daar de gedenkftukken van de Kunst der Ouden te bewonderen, en zyn werk te volmaaken, was voor hem alles, de behoefte niets. Hy kwam in 't langgewenscht Italië: en kon zich niet verzaadigen met dc fehoonheden van zo veele meesterltukken der Ouden en Hedendaagfchen. Meer dan drie jaaren bragt hy door met alle dagen dezelve te bewonderen , te befludeeren en af te tekenen. Verlïooken van middelen' om te kunnen beltaan, zonder zyn tyd te belteeden aan werken , 't geen niets zou toegebragt hebben tot vermeerdering van zyn Talent, vondt hy in de Vriendfchap eens Kunstgenoots het noodige. De Heer coustou, de Zoon, opende hem zyne beurs , met eene edelmoedigheid , zo eigen aan groote bekwaamheden en aan de jeugd, die weinig waarde op geld (telt. Pigalle ontving genoeg om 'er zyne zeer gemaatigde noodwendigheden uit goed te maaken. Hoe meer hy de Werken der groote Meesteren bezag, hoe meer hy dezelve bewonderde. Het befchouwen van een' meesterttuk ontvlamde zyne verbeelding : hy brandde van drift, om den beitel en het tekenkryt op te vatten ; maar wanneer hy vervolgens zyn werk overzag, en met de modellen vergeleek, viel hem beitel en tekenkryt uit de hand. Honderd keeren ftondt hy door deeze mismoedigheid gereed , de Beeldhouwkunde te laaten vaaren, en zou dus het geval geweest zyn , indien hy zich niet opgebeurd gevonden had, door de inwendige bewustheid zyner bekwaamheden , welke doorgaans het waar Talent vergezelt, en het misfehien zomtyds voortbrengt. Uit Italië en Frankryk wederkeerende, werd hy te Ly. on opgehouden , om eenig Kunstwerk te vervaardigen. Daar maakte hy zyn Mercurius, het eerfte werkl'tuk, waar in hy zichzelven voldeedt , en ook ten grondflage zyner vermaardheid ftrekte. Naa achttien maanden" verblyfs te Lyon, kwam hy met dien Mercurius te Parys. Schoon by zichzelven verzekerd, dat het een goed werk was , vertoonde hy het niet dan met een beevend wantrouwen aan zyn ouden Leermeester. Le moyne gaf hem alleen ten antwoord, hem omhelzende, Myn Vriend! ik wenschte dien Mercurius gemaakt te hebben! Dit was voor pigalle  jean baftiste pigalle. 263 le een nieuwe prikkel, en gaf hem moed. Terftond werd hy tot Lid der Academie aangenomen, die hem dien Mercurius in Marmer liet houwen tot zyne intrede. Hy maakte dien af in 't Jaar MDCCXLIV. . Pigalle verwierf roem; doch ontbrak langen tyd het noodige. Vyf jaaren moest hy, om het leeven te onderhouden , voor een Beeldhouwer werken , en op ftukken zyns onwaardig zyn tyd Oyten. Een Mariabeeld', voor de Invalides gemaakt, bragt hem in kennis by den Graaf d'argenson. üeeze Staatsdienaar beval hem een Standbeeld te vervaardigen van lodewyk den XV. Madame de pompadour , die de kunften kweekte , deedt hem een Beeld ten voete uit maaken , 't welk zy zelve verbeeldde, en een ander de Stilzwygenheid, en een welbekende groep van de Liefde en de Vriendfchap. Van dit oogenblik af, wist pigalle niet meer wat behoefte was, en begon de vrugt te fmaaken van eene ftandvastigheid en langen arbeid. De Koning liet hem zyn Mercurius in 't groot brengen, en beitelde tot een wedergaa een Venus, die men zeer fchoon vondt. Deeze beide Standbeelden werden ten gefchenke gezonden aan den Ko ning van Pruisfen , die ze altoos zeer hoog waardeerde. Wy kunnen ons niet inlaaten om te fpreeken van alle de Kunstftukken van zyn hand , alleen met geen ftilzwygen voorbygaan , een klein kind, 't geen een kooitje houdt, waar uit zyn vogeltje gevloogen is ; een Itukje , 't welk voor een meesterfluk gehouden wordt , in waarheid van uitdrukking en treffende bevalligheid. Den wydklinkendften roem heeft pigalle verworven, door het Grafteken des Marfchalks van Saxen, waar mede lodewyk de XV de gedagtenis van dien bekwaameu Veldheer wilde vereeren, en geplaatst is in de Kerk van St. Thomas, te Straatsburg; wy zullen 'er vervolgens nader van fpreeken. • Op dit groote werkltuk volgde bet Standbeeld van lodewyk den XV in brons, voor dien Monarch door de Stad Rheims opgerigt. Het denkbeeld is gelukkig en eenvoudig; en het ftuk zeer uitvoerig bearbeid. Beneden aan het voetltuk zyn twee zinnebeeldige Figuuren ; de eene een Vrouw, een Leeuw geleidende ; zy houdt flegts eenige hairen van de roaanen vast, om de zagtheid des Beftuurs aan te duiden: de ander is een Man, zittende op baaien koopwnaren, om de rust en zekerheid , welke de Burgers genieten , te kenfchetzen. Dit tweede beeld.is puget waardig, van wegen  2f54 EERIGT VAN DEN BEELDHOUWER gen de fchoonheid der characlertrekken, en de waarheid der uitdrukkinge. De .Stad Rheims gaf, aan den vervaardiger van dit Standbeeld , een zeer (tredend blyk van hoogagting en voldaanheid. Zy wilde naamlyk , dat de gedaante des verbeelden Burgers het Portrait van pigalle zelve zon weezen, en het gelykt volmaakt. Deeze Figuur ver¬ wierf pigalle eene andere onderfcheiding nog fterker, dewyl ze ten blyk (Irekte van de agting eens grooten Kituftenaars , dien hy natfrecfde , en van welken • hy geen vriend was. Boucharoon was bykans ten einde zyns leevens, en gevoelde met fmert, dat hy geen kragts of tyds genoeg zou hebben , om de laatfte hand te flaan aan het Ridderlyk Standbeeld van lodewyk den XV; hy verzogt de llegeering der Stad , om aan pigalle de zorg toe te vertrouwen , om 't geen aan dat (tuk ontbrak 'er by te voegen. Men tvvyfelde geen oogenblik om aan deeze begeerte des Kunltenaars te voldoen. Pigalle heeft het volvoerd , en. zelve de Figuuren van het voetftuk , als mede het laag verheeven beeldwerk en de zegetekenen gegooten. 't ls alles zeer net en in een goeden fmaak uitgevoerd.; maar heeft niet genoeg onderfcheidens, om iets aan den roem van pigalle toe te voegen. . . Men weet dat veele Aanzienlyken en Geleerden een infehryving openden, om voor voltaire een Marmeren Standbeeld op te richten,de grootfte Vorften en bcroemdfte Mannen rekenden het zich eene eere, het hunne daar aan toe te brengen. Pigalle werd gekoozen om bette vervaardigen ; doch het is zyn beste werk niet. Getroffen door het denkbeeld , om iets in de Beeldhouwkunst van die natuur tc verbeelden, 't geen de beitel zeldzaam bewerkt , viel hem in, voltaire geheel naakt te vertoonen. Men mogt hem tegenwerpen , dat die naaktheid des onderdoms onze zeden , den goeden fmaak en de waarheid zelve kwetften, hy bleef by zyn opzet, en volvoerde het. Dier uit is in de daad een Meesterftuk gebooren, 't geen de oogen ergert, en nergens kan geplaatst worden. — Dezelfde dwaaling vervoerde hem in het opmaaken van het Grafreken des Hertogs van harcourt, in Notre Dame. fjy heeft 'er een ftervenden vertoond, uitgemergeld, door eene langduurige ziekte. De Kunstkenners bewonderen zeer het waare ; doch lieden van fmaak wenden het gezigt af van dit affchuwelyk beeld. Pigalle was 'er zeer op gefteld om de Portraiten van zyne Vrienden te maaken. Men heeft van hem die van Di«  jean eaptiste pigalle. ^5 diderot , den Abbe raynal , perronet, couoenot, enz. Zyn laatfte werk befcondt in eene jonge Dogter , die een doorn uit den voet trekt: men vindt 'er in , even als in alle zyne andere Kunstftukken , die uitdrukking der natuur, welke hy wist waar te neemen, en met alle keurigheid uit te drukken. In den Jaare MDCCXLIV tot Lid der Academie aangenomen zynde, werd hy in 't volgend Jaar tot Adjunct des Hoogleeraars , en tot Hoogleeraar zelve in 't Jaar MDCCL1I aangefteld; in 't laar MDCCLXX tot Adjunct des Rectors en in MDCCLXXV11 tot Rector zelve benoemd, en eindelyk, in 't Jaar MDCCLXXXV, Kanfelier der Academie. In den Jaare MDCCLX1X was hy met de Ridderorde van Sc. Mic'hiel vereerd. Reeds vry hooge jaaren bereikt hebbende, trouwde hy een zyner Nigten, by welke hy geene kinderen verwekte. Hy overleedt den twintigften van Oogstmaand des Jaars MDCCLXXXV. Wy zullen, by dit korte Leevensberigt, eenige voorvallen zyns leevens voegen, als mede eenige waarneemingen over zyn Talent en het character zyner Werken. Hier boven fpraken wy van de weinige gefchiktheid, die pigalle in 't eerst liet blyken, en de bezwaarlykheid waar mede hy werkte. Een der grootfte Portraitfchilderen, welke eenig School voortgebragt heeft, die nog leeft, en aan vaderlandlievende weldaadigheden een gedeelte des overvloeds , welke hy door zyn arbeid verkrecgen heeft, befteedt, de Heer de la tour, heeft menigmaal gezegd, dat hy gebooren was met een onhandigheid, welke hy-nooit hadt kunnen overwinnen , en dat, hy zeer langzaarfte vorderingen maakte. De gefchiedenis der Kunften levert ons veele voorbeelden op van groote Knnftenaars, wier jeugd niets beloofde. Lod. carrache toonde in zynen jongen tyd zulk een traagheid en ongefchiktheid , dat hy den bynaam van Os kreeg. DomimcAin moest _in de School van annihal carrache, en st. thomas, in die van alrert le grand, denzelfden fchandnaam draagen. Meestentyds kondigen groote bekwaamheden zich aan, door vroege kunstbiyken en fnclle vorderingen: doch daar zyn 'er die geen voortekens altoos geeven, die zich alJenaskens ontwikkelen, en als met één llag voor den dag komen, door alle beletzelen op ééns heen breekende. Toen pigalle met zyn Mercurius te Parys kwam , ftelde hv denzelven , de goedkeuring van veele bekwaame Meesters weggedraagen hebbende/ ten toon voor de liefheb-  266 berigt van den beeldhouwer hebbers. Op zekeren dag, dat 'er veelen gekomen waren om dit beeld te zien, riep een Vreemdeling, naa 't zelve niet de grootfte aaudagt befchouwd te hebben, uit, Nooit hebben clc Ouden iels fchooners gemaakt! Pigalle, die, zonder zich te doen kennen , aanhoorde , welk een oordeel men over zyn werk ltreek , vervoegde zich by den Vreemdeling, zeggende, Myn Heer! hebt gy de standbeelden der Ouden wel bejludeerd? Ach, myn Heer! was het antwoord des Vreemdelings, met veel drifts: hebt gy dit Beeld wel bejludeerd s1 Dit gevoel van het fchoone, 'veel lterker in de ziel eens Kunftenaars dan dat van zyne eigene bekwaamheid , verdiende een loffpraak zo zuiver en zo vleiend. De Graftombe des Marfchalks van Saxen is het grootfte werkituk van pigalle, en ook, zo wy meenen, het grootfte zamenltel van Beeldhouwkunde, 't welk bellaat. Het verdient dat wy 'er byzonder by ftaan blyven; het zal aanleiding geeven tot eenige waarneemingen, welke wy aan 't oordeel van Lieden van fmaak en verlichte Kunstkenners onderwerpen; Lieden van fmaak en Kunstkenners, die, verheeven boven de vooroordeelen en lesfen derSchoole, iu de natuur en dc reden de beginzels weeten te zoeken , die liet te werkftellen der Talenten in alle Kunnen moeten befpeuren ; dan vooraf moeten wy nog eene an dere byzonderheid, pigalle en diens werken betreffende, opgeeven. Pigalle begaf zich den vyftienden van Hooimaand des Jaars MDCCLXXV na Straatsburg, om daar de Graftombe des Marfchalks van Saxen te ltellen. Eenige voorafgaande noodwendigheden vorderden omtrent drie weeken, eer hy zyn werk kon aanvangen ; hy bediende zich van dien tusfehentyd om een reisje na Berlin te doen , om frederik , als mede zyn Mercurius en Venus, te zien. Aan de poort te Berlin gekomen , beantwoordde hy de vraag na zyn naam, met te zeggen, pigalle Auteur du Mercure. De Koning gaf dien zelfden avond een maaltyd aan den Groothertog van Rusland en de Prinfes van TVirlemberg , hem ten Bruid toegefchikt. Pigalle werd ingeleid. De Koning hadt verboden iemand iu de zaal te laaten waar men het avondmaal hieldt ; doch de deuren Honden open , en pigalle onder een drom aanfehouwers by den ingang. De Koning in hem een Vreemdeling ontdekkende , gaf last dat hy in de zaal zou komen, en vroeg tenens na den naam van dien Franfchen Heer. Men antwoord-  jean baptiste pigalle. 2(>7 woordde hem, overeenkomftig met de opgave aan de poort gedaan, het was Mr. pigalle, Auteur du Mercure.. Zyne l'ruisfefche Majefteit meende dat het de Auteur was van de Mercure de tranee, en dat Maandwerk misfchien niet kennende dan uit het zeggen van de la bruyere , bemoeide zich niet verder met hem. Pigalle, die zeer wel de vraag van den Koning zou hebben kunnen ontwarren, ging heen, een weinig geraakt over de fmaadelyke onverfchilligheid op het antwoord gevolgd. Hy zou terftond Berlin verhaten hebben, hadt hy zyn Mercurius en Venus niet verlangd te zien. 's Anderen daags begaf hy zich na Potsdam, waar die beide Standbeelden geplaatst waren. Naa het eerfte bezigtigd te hebben, zeide hy, VJmert my zeer, dat ik naaderhand nooit een beter maakte! Hy onderzogt die beide meesterftukken van zyne hand even als hy die van een ander zou gedaan hebben, en ontleedde de gebreken en fehoonheden met den nadruk hem eigen. De Heer de grimaldi , die hem in den tuin van Potsdam aantrof, boodt aan, hem aan den Koning voor te ftellen; doch hy wees die eer, met eenige verfmaading, van de hand, en keerde dien zelfden avond weder na Berlin. De Koning, den volgenden dag ontdekkende welk een misflag hy 's avonds begaan hadt , liet terftond pigalle opzoeken; doch hy was 's morgens zeer vroeg na Dresden vertrokken. ([Het vervolg en /lot in een volgend Stukje.') VERSLAG VAN HET HUISLYK LEEVEN EN DE ZEDEN DER EGYPTISCHE VROUWEN. (Ontleend uit de Letters fur l'Egypte, par m. savary.*» In Europa fpeelen de Vrouwen eene hoofdrol, en verfchynen als ■*• Vorftinnen op het Tooneel der wereld. Zy zyn Wetgeeffters der Zeden, en benisfen de gewigtigiïe gebeurtenisfen. "Menigmaal is 't lot der Volken in haare handen. In Egypte, welk een hemelsbreed verfchil ! ziet men ze alleen met' de ketenen der Slaaverny belaaden. Verweezen tot dienstbaarheid, hebben zy geen den allerminften invloed op Staatszaken. Haar gebied is bepaald binnen de muuren van de Haram ; want daar worden alle haare bekoorlykbeden en bevalligheden begraaven. Bepaald binnen den omtrek van haare eigene Familie , breidt de kring haars  iiltslyk leeven en zedèn haars leevens zich niet uit buiten die der Huislyke bezigheden (#) De eerfte pligt der ünyftijche ('rouwen is de opvoeding haarer Kinde/en. Haare lierkiie begeerde beftaar in een .groot aantal te hebben. Na-rdeniaaf zo wel baar openbaare Igcfog als de tederheid humor Ëgtgenpdten afgemeetcn wordt by haare «Vrugtbaarhéid De arme Man zeil' , die het brood in 't zweet zyns aanlebyns wint, Imeekt den Hemel om een talryk naakroost, en de bnvrügtbaafe Vróuw zou trpostlpos weezen, indien de vryheid, om Kinderen a:n te necmen, baar niet eenigermaate vergoeding fchonk voor die wangunst der Natuure. Ieder Moeder zoogt het Kind, 't geen zy tér wereld brengt. De eerde lach van dat teder wicht, en een gcmaklyk kraambeddc beraaien h arde moeite en z ffgc aan deeze pligtslwtragt'ng vast I )e zogverplaatzingen, en andere kwaaien, die de leevensbron bederven by jonge Vrouwen, d'e deeze Natuurwet niet gehoor/samen, kent men in dit Land niet. Mahometh heelt deeze gewoonte, met de wereld van gelyken ouderdom , in een gebod veranderd. „ De Moeders „ zullen haare Kinderen twee geheele jaaren laaten zuigen, ais „ de Kinderen zo lang de borst willen ncenun; cn als dan zal „ het de Moeder vry haan, met toefïemming van haaren Egtge„ noot, haar Kind te fpeenen." Ulis. es na het duister ryk van pi.uto aldaalende , zag er zyne Moeder, die hem met haar melk gevoed, en in zyne kindsheid opgekweekt hadt. Wanneer ousermydehke noodzaaklykheid de Moeder dringt om töeylugi tot eene Vocdftcr te neemen, wo-dt deeze niet als eene vreemde in 't huisgezin aangezien. Zy wordt een gedeelte van 't gezin, en brengt het overige haars lee\ens door in 't midden der kinderen, door haar gezoogd. Zy heelt de agting cn liefde van eene tweede Moeder - Racine die alle de kundigheden bezat, noodig om al liet fchitterende van zyn vernuft ten toon te fpreiden, racine , die, door zyne groote bedrevenneid in meesterliukkcn van GrütfnianH, de Wofitrfcha Zeden zo wel kende , geeft aan zyne Vhedra haare Minne tot haare éénige vertrouwelingDe Haram is de wieg en de fchoo! der kindsheid. Het hulploos fchepzeltjc c\cn lor wereld gekomen , wordt niét in belemmerde doeken, de oorzaaken van duizend ongemakken, gczwagteld, N akt ncdcrgelcgd op een mat, blootgefteld aan de lugt, («S De Ègypiepaars Tprceken in gc^jfchap nooit; van lituip.e Vrouwen: plf wannéér zy ér van moeten 'fpreeken , zeegon zy „ de Moeder v n dat „ Kind, de 'lI..isbezorgft r" enz. De bdcëfyhcid vordert'dat niemïhd v;aagt,„ Hoe vaart Mevrouw, uwe Egrgcnontc?" Men moet 4e behoedzaaniheM der Egyptesuuwii in dit fluk yoitetl , en vraagen , ., Hoe vaart „ de Moeder v.iii dit cf dat Kind?" IÜL zelfs /ouden zy voor een boon opvallen, indien die waag niet kwam uit den mono van eui lïoezeimrienii of niocdvcrwr.nt. Jk vermeld dccac byzoiideihcdiu Sis volui akse trikken «Ier Qosterfche Jeloufy.  DER EGYPTISCHE VROUWEN. 269 lugt, in een ruim vertrek , haalt het onbelemmerd adem, en beweegt naar welgevallen de tedere ledem Zyne intrede in die nieuwe hoofdftofie > waar in het zyn leeven zal moeten doorbrengen , gaat met geen fchreeuwen of traanen vergezeld. Alle dagen in water gebaad, groeit het, onder 't moederlyk oog, Weelig op. Vry in alle zyne beweegmgen > beproeft het Kind zyne toeneemende kragten; het is geduurig in beweeging, rolt, richt zich op, valt het, de val kan het niet hinderen, een mat of kleed dekt de vloer. 11) Het Kind wordt op zyn zevende of achtlte jaar niet uit het ouderlyk huis gebannen , om in een kostfchool gezondheid en onfchuld te verliezen, 't Is waar, de kring der kundigheden , waar in men 't zelve rond leidt, is klein. De opvoeding bepaalt zich dikwyls tot leezen en fchryven. Maar het geniet een volmaakter gezondheid , terwyl de vrees voor de Godheid , de Eerbied voor de Ouders , Kinderliefde , en Gastvryheid » Deugden, waar van het de voorbeelden in zyn eigen Gezin ziet, diep in zyne ziel geprent worden. Even zo brengt men de jonge Dogters op. De prangende keurslyven , welk de Europijche Vrouwen martelen, kent men in Egypte niet. De Meisjes loopen naakt, of met een dun hembd bedekt, tot zy zes jaaren oud zyn. Het kleed* 't geen zy haar leeven lang vervolgens draagen , dwingt geen haarer leden , en laat het geheele lichaam vry de natuurlyke geftake aan te neemen. Niets is in Egypte zeldzaamer dan fcheeven. en gebochelden te zien. In deeze Oostlyke deelen der wereldgroeit de Man op tot zyn aangeboorene majefteit , en fpreidt de Vrouw alle de bekoorelykheden haarer Sexe ten toorie. 't Is in Georgië en Griekenland, dat deeze heerlyke vormen en fyne trekken van dit meesterftuk der Natuur 't best bewaard zyn. Hier zou apelles nog voorwerpen, zyns peneeels waardig, aantreffen. Niet alleen bepaalen zich de Vrouwen tot het opvoeden haarer Kinderen. Alle huislyke zaaken zyn haar deel. Zy zyn dei Huishoudfters in den Waaren zin dier benaaminge , en agteri het geen fchande het eeten voor zich en haare Egtgenooten met eigen handen gereed te maaken. De oude gewoonte, hier no^ heerfchende, verandert dit ia een pligt. Sara haastte zich om koeken te bakken, toen de Engelen abhaham bezogtcn,- en hy hun het gewoon onthaal der Gastvryheid voorzette. Vóór het vertrek van telemachus, fprak mënelaus tot hem: „ lk gaa de Koningin en haare Hofjuffrouwen bevelen , dat zy een „ heerlyk onthaal van 't geen hier voor handen is vervaardigen." On* ff") De vertrekken der Egyptenaaren zyn bevloerd me! brecde (teenen : die ten minden eens ter week gefchrobd wn'den. In d;n zomer zyn ze tnet net |evt"gten matten, in den wimer met een vloerkleed, gedekt. II. DEEt, MENSELW. NO. 6, T  2?0 H'JISLYK LEEVEN EN ZEDEN Onderworpen aan dc Gewoonte, welker onveranderlyke Wetten de Oosicrjche Landen bebecrfcben, worden de Vrouwen, in 't gezelfchap der Mannen, zelfs niet aan tafel, toegelaaten, (4.) waar anderszin-; dc byeenvoeging der beide Se en vrolykheid en gee. ige (lagen vcrooi zaaken , en de rechte faus aan de fpyze geeft. Wanneer vermogende Lieden met eene haarer Vrouwen verkiezen te eeten , krygt zy daar van vooraf berigt. Zy maakt bet vertrek cn de lekkerfte fpyzen gereed , cn ontvangt haaren Heer met alle eerbiedenisfe , in de uiterfte oplettenheid. De Vrouwen van laager rang blyven doorgaans ftaan, of zitten in den hoek van een vertrek , terwyl haare Man eet. Herhaalde keeren bieden zy hem water en andere tafelhulpe aan. Deeze gewoonten , die de b.uropeaanen met regt als barbaarsch Zullen u'tkrytën , zyn in dit Land zo natuurlyk , dat zy geen denkbeeld hebben van de daar van verfchillende in andere lugtffreeken. Zo groot is de kragt der hebbelykheid over het menschlyk harr. Eene gewoonte, eeuwen lang ftand houdende, krygt de gedaante van eene Wet der Natuure. De Kgyptifckè Vrouwen , met hoe veel h usfyke zorgen ook belast, hebben veele ledige uuren; deeze brengen zy onder de Dienstbooden door , in het borduuren van een gordel . in het maaken van een flu'cr, in het tekenen op ftoffe tot het dekkleed eener fopha , en het fpinnen. In deezer voege fchikiert Homerus de Vrouwen van zyn tyd af: ,, Androm.'.che hadt „ den dood van hector nog niet verftaan. In haar Paleis ,, was zy bezig met een hcerlyk werk te borduuren ; terwyl „ de Slaaven het bad warmden voor haaren Egtgenoot, als hy „ uit den (lag zou te rugge komen.'1 — Telemachus, ziende dat penelope met de haaren fprak van zaaken, die buiten haar kring liepen, voerde haar te gemoct: ,, ö Moeder, gaa in uwe „ kamer, neem het wek uwer Sexe ter h;.nd , de fchietfpoel „ cn het fpinrokke. Gebic in 'r midden uwer Vroumen, doch „ laat de Mannen , cn boven al aan my . het behandelen van ,, deezen boog". Penelope vertrok, en bewonderde heimlyk de wysheid haars Zoons. Spel, cgter, wisfelt de huiszorg en arbeid in ledige uuren af. Vreugde is niet uit het binnenfle van den Harnm verbannen. De Minne haalt de gefchiedenisfen der vroegere dagen op , en houdt de a ndagt door haare inneemende vertellingen gevangen. > rolyke of tedere L;cdjes worden 'er ;-angeheeven; de Slaaven «inderfteunen het gezang met fpeeltuigcn. Zomtyds worden 'er de Alw.ès (j) toegelaaten , om het tooneel te vervrolyken door haar ■ (D Saba, die den Mialtvd voor Vader abkaiiam en diens Gasten bereidde, zette zich niet aan tafel; zy bleef in b..are lenr. (§) l;e///.'»^7.vn Vrouwen,dié dansfen.en op fpeeltuigen fpeelen ; gewoon, eelvk de italiaenjche ItnprmVatom , ftukjes yoor de vuist aap te heffen.  DER EGYPTISCHE VROÜWEft. 2JI haar dansfeh en het verrukkend maatgeluid haarer (lemmer. Zeer bevallig weeten zy hartstogrlyke Romans op te haaien. Een avondmaaltyd, waar op 't aan geen reukwerken, en nitgezogte vrugten, ontbreekt, fluit het dagelyks vry eenzelvig leevensiooneel. in deezer voege tragten de Egyptifche Vrouwen het lustlooze van haaren gevangen ftaat te verdfyven. Zy zyn , egter, niet geheel en al gevangenen. Twee- of éénmaal ter week hebben zy vryheid om na 't Bad te gaan, en haare Bloedverwanten en Vrienden te bezoeken. Een andere pligt, welken men haar veroorloft waar te neemen , is het beweenen der dooden; Menigmaal heb ik omftrecks Cairo gehoord , dat troostlooze Moeders lykzangen Zongen by de graven, door haar met welriekende planten bedekt. Het w?s op dié Wyze, dat hf.cuba en andro.vmche haare klagten by het Lichaam van hector uitboezemden; dat faTima en sophia het -Lyk van mahometh beweenden. De Rmnehien waren van dit gebruik niet vreemd. Zy hadden hunne Lykbusfen met Cypresfen omftrengeld. Met welk eene fraaiheid van taal ftrooit hqratius bloemen over de Lykbus van qlintilii's! Hoe treffend en teder is de Lierzang aan virgilics, over den dood van hun beider Vriend! ■ Onder de F.uropijrhe Volken , waar de banden des blocds niet zo nauw binden, laat men deeze pligtpleegingen, door de Ouden zo heilig omtrent de dooden waargenomen, voor een groot gedeelte agter Wege: en hy, die het geluk niet gekend heeft, om zich bemind te maaken by zyn leeven, fterft zonder rouwe. De Egvptifrhe Vrouwen bejegenen elkander op haare bezoeken zeer hartlyk. Wanneer eene Vrouwe de Haram intreedt» ftaat de Vrouw van den 'Huize op, biedt haar de hand aan, brengt die op haar hart, omhelst haar, en zy gaat weder zitten. Een Slaavin haast zich om de Bezoekfter den zwarten mantel af te doen , waar op zy verzogt wordt nevens de Vrouw van den Huize te gaan zitten. Zy legt haar (luier , en een ander opperkleed , in de Arabifche taal Camir geheeten , (** af; alleen een loshangende mantel, naa haar leest volkomen gevormd, en om den middel met een gordel vast gemaakt, aanhoudende. De wederzydfche begroetingen en pligtpleegingen gefchieden in den Onsfrfchen ftyl: „ Myne Moeder, of myne Zuster, waarom hebt gy ons zo lang vergeeten: wy brandden van verlan„ gen na uw gezelfchap. Uwe tegenwoordigheid (trekt onzen „ huize tot cieraad: zy maakt het geluk onzes leevens uit." e«z. Oe Slaavinncn dienen daar op Koffy, Sherbet, en Zuikergebak voor. Zy praaten, lachen , en ftoeijen met elkander. Op de (**) Hen Statiekleed , ov?r dc ander. Meetel» heen scdraacen. Hef wordt afgelegd, zo ras zy gezeten zyn, om te vryer en te onbelemmerder se weezen. T 2  a_3, HUISLYK LEEVEN EN ZEDEN de Sopha wordt een groote fchotel gezer, met fruiten gevuld1, De Dogter van den huize heeft een vat vol water, gemengd met roozenwater, en biedt in een zilveren lampet 't zelve aan om te wastenen. Onder het eeten zyn ze zeer vrolyk , en een Tcnoeelyk gelprek zet aan alles aangenaamheid by. Brandend Aloëhout vervult het vertrek met een lieflyke geur. Naa het eeten, dansfen dc Slaavinnen op het klinken der cymbaalen, en de Dames neemen dikwyls deel in deeze verlustiging. Eer zy fcheiden , herhaalen zy menigwerf deeze betuiginge: „ God be- waare u by uwe gezondheid! De Hemel geeve u een talryk \\ naakroosti'God behoede uwe Kinderen, de vreugde en roem „ van uw Genacht!" _ Zo lang eene Vreemde in de Haram is, mag de Egtgenoot 'cr niet'in kom.n. 't Is de vryplaats der Gastvryheid, en kan dezelve niet , zonder de gevaarlyklte gevolgen , gefchonden worden. Dit is een voorregt der Egyptijche Vrouwen, 't welk ■zy zorgvuldig bewaaren , en om eene zeer gewigtigc reden zeer 'ter harte neemen. Een vermomd Minnaar kan langs dien weg in eene hem anders verbodene plaats komen ; cn is het voor hem van de uiterfle aangelegenheid, niet ontdekt te worden. Met een gewisfen dood zou hy den mislukten aanflag moeten boeten. Liefde wordt in dit Land, naar de hartstogten hevig zyn, zo uit hoofde van de lugtsgcfteltenisfe, als de hinderpaalcn , welke zy ontmoet , dikwyls door droeve treurtooneelen gevolgd. De Turklche Vrouwen gaan altoos, onder 't geleide van Gefnedenen, als zy een lugtje op den Nyl fcheppen, en zich vermaaken met bet gezigt van de bekooreljke oevers dier rivierc In haare Vaartuigen zyn fraaije en ryklyk vercierde kamertjes. Fraai fny- en aartig fchilderwerk pronkt deeze Vaartuigen op ; en zyn ze van andere te onderkennen , door de blinden voor de ventten neergelaaten, en de muzyk die'cr uit gehoord wordt. Wanneer zy niet kunnen uitgaan , tragten zy haaren opgetlooten ftaat zoo veel mogelyk te veraangenaamen. Omtrent het ondergaan der zonne klimmen zy op een terras, en genieten de koelte" van den avondftond , by de geuren der wel opgepaste bloemen. Zy baaden zich dikmaal , en hebben als dan teffens de koelheid van het water, de reuk der welriekende planten , de frisheid der lugt, en het gezigt van een onbeneVCld uitfpanzei, met duizenden van flonkerende darren. De Turken doen , ten einde haare Vrouwen niet mogen befdunrd worden, van dc hoogte der Minarets , de openbaare uitroepers van het Bede-uur zweeren, dat zy het verrigtende de oogen zullen fluiten; doch een meer en alles betekenende voorzorge, welke zy neemen, beftaat daar in dat zy blinde lieden aartftellen, tot het verrigten van deeze heilige bezigheid. ^Zódanig is dc doorgaande leevenswyze der Egyptifche Vrouwen.  DER EGYPTISCHE WOUWEN. 273 wen. Haare Kinderen op te voeden , zich zeiven onledig te houden met de bezorging der Huislyke zaaken , en in 't midden van haar Gezin te leeven, maakt de hoofdfom uit van haar pligten. Bezoeken te geeven en te ontvangen , waar in zy meestentyd tot luidrugtige vrolykheïd overllaan, op de Rivier te vaaren , onder de fchaduw der Oranjeboomen te wandelen , en de Almés te hooren, zyn haare uitfpanningen. Zy fehikken zich met zo veel zorgvuldigheid op om haare kennislcn te ontvangen, als de Franjche Dames, wanneer zy in 't gezelfchap van Heeren zullen verfchynen. Schoon uit den aart vreesagtig en zagtzinnïg, worden zy, ééns door drift overmand zynde, door dezelve geheel vervoerd, en gelyken dezelfde niet meer. Geen deuren, geen grendels, geen Oppasfers, hoe talryk en fcherpziendc, wederftaan de ontflooke vlam ; 't vooruitzigt zelfs van een dreigend doodsgevaar belet haar niet, om middelen te bedenken , tot het vokloen van de heerfchende hartstogt, en zelden worden zy vergeefsch te werk gefield. smeekschrift aan mevrouw de mode , door de inwoonderen van het landschap huwelyks-elende, op 't on jerdaanigst, overgeleverd. (Uit het Hoogduitsch.') mevrouw! ■\xrclke ook de natuur zy van uw Weezen , wy fineeken U, op 't nederigfle , een gunstryk oog te flaan op dit Land' fchap, waar de arme Getrouwde Lieden zugten onder de harde we"ten eener Heerfchappye , welke wy niet kennen ; doch die nogthans Iets moet weezen , en wy , niet zonder reden, veronderftellen , eene verborgene en magtige Godheid te zyn. Want, wy kunnen ons niet verbeelden, dat de Wereld, heden ten dage de Wereld , zo befchaafd , zo verlicht , zich laat beftuuren , door een Niets , of door enkele naavolging. Neen Gy, Gy zyt het, ontzaglyke' Gezagvoerfler, die , door een ftillen, maar onwederflaanbaaren, invloed, de hoofden hier boneden beftuurt: Gy zyt een daadlyk beffaand Weezen , een dier Weezens van een hooger rang , aan welke onze Dichters het lot der Menfchen onderwerpen. Kwamen 'er geene andere zaaken in overweeging, wy zouden in bekooring komen om U te voegen by de Schikgodinnen, en U aan te merken als de Vierde dier ontzaglyke Zusteren. Uwe Begeerten zyn zo willekeurig en onbepaald als die der drie zwarte Godinnen: de draad, dien gy fpint, is zo fyn als die door de hand van atropos gaat ; het knippen van uw fchaar is zo vreeslyk voor onze Beurzen, als die der ondcraardfche Goden voor ons Leeven. —— Maar, behalven dat wy weeten , dat gy niet kunt behooreri tot een Gezin, 't welk T 3 zich  374 smeekschrift zich zo zeer kenmerkt door een onveranderlyk gedrag, als Gy door de eeuwige gedaantverwisfelingcn , waar mede gy het Heelal vermaakt, zullen wy ons wel wagt m om U eene plaats toe te fchikken, in een zo naargeestig en laag gezelfchap, waar gy uwe dagen met ongeduld en verveeling zóudt llyten. Het gezelfchap dier drie oude Zusteren, die, zints den tyd van homerus tot nu toe, .in haar haveloos gewaad en fmeerige nagtmutfen zitten, zonder ophouden lpin'nende en atthydende, kan niet behaagen aan eene gezwoorene Vyandinne van allen werk haarer Sexe eigen. .Wat uwe Sexe aanbelangt des kunnen wy niet twyfelen: uw Naam en uw Charaéter beide wyzen het genoegzaam uit. \\ y zouden diens volgens U kunnen plaatzen onder de Godinnen van. den O/,?» >(f , tusfchen Juno en venus ; doch minerva zou zich des belgen , en , daarenboven is het heden de gewoonte niet meer , om den hemel me nieuwe Godbeden te bevolken. Ons blyft, derhalven, alleen over een Weezen te vinden van. eene Middelnatuur, of van eene lugtgewestifche zelfflandigheid, welke eenige overeenkomst heeft met het Ryk der Grillen, der Beuzelingen, en het vervaardigen van Optooi. Wy hoopen U daar aan te treffen, en da;.r met verfchukügd ontzag eenig hulde te kunnen toebrengen. Wy befchouwen U, Mevrouw '. als eene tovergodin , en zelfs als de Opperfte onder ■ de Tovergodinnen. 't Is bekend, dat de goeddoende Tovergodin, zints lang, ontthroond is , ei zeker geen Wezen was 'gefchikter om haare plaats te vervullen dan Gy , om de Wereld naar verdienden te ftraffen. By gevolge kan het gansch Heelal uwe Toverfchepter niet ontwyken. Indien het kon gefthieden, dat onze oogen door het dekkleed uwer toveryen heen zigen , zou onze nieuwsgierigheid zich wonderlyk voldaan vinden , met het ontdekken der middelen, waar door het U gelukt alle hoofden van Kreek te helpen , en alle ftaaten te betoveren. Menfchen van allerlei (laat , van allerlei Characters, grooten en kleinen, welgemaaktcn en lelyken, klockzinnigen en zwakverfiandigen, zyn aan uwen zegewagen gekluisterd, en volvoeren fJaafsch uwe bevelen. De Grysaart zelfs , by welken alle andere begogeling begint op te houden , doet zwakke poogingen om U van verre tc volgen. De arme, die bykans van gebrek in zyn fchamele hut fterft, fchikt en plooit de lappen, welke zyn gcraamre dekken , op de best mogelyke wyze , om aan uwen wil te voldoen. Maar 't is vrugtloos ons door gisüngcn af te matten, om uwe Toverfchikkingen na te vorfchen : wy voelen de fmertlyke gevolgen , cn dat is genoeg om ons te vrymoedigen tof het voordraagen van dit Smeekfchrift. Gy fchynt , Mevro :w! zeer vergramd tegen ons elendig Landfchap: de wyze welke gy volgt, in ons tc ftraffen, kundigt egr» buitengewoon!? maate van WA aan< Eenige kleine «er» Win,  AAN MEVROUW DE MODC blindingen zouden wy draaglyk rekenen , en aanzien als eene verinaakneeming , welke uwer Majefteit toekomt, of als een zagte kastyding , waar mede 't U behaagt ons te vereeren. Maar dat de zaaken tot die hoogte klimmen als zy geklommen zyn, zulks is niet geëvenredigd aan het misdryf', waar aan wy ons hebben kunnen fchuldig maaken. Zedert lang hebben wy dé nauwkeurigfte onderzoekingen gedaan na den aart diens m'sdryfs. Zou het mogelyk weezen , dat iemand van onze ernsthaftige manlyke Sexe uwe grimmigheid heelt opgewekt? Zoudt gy nog eenige gevoeligheid hebben, wegens de ruwe en onver? zetlyke Stoicynen en havelooze Wysgeeren van ouden tyd ? Heeft een onbelchoft Hekeldichter U in een kwaadeu luim gebragt ? In,allen gevalle, wy zyn gereed U Slachtoffers toe te br.engen, ten zoen van uwen Toorn: maar kies deeze Slachtoffers , wy fmeeken het U, onder de Petits-maitres , Saleijonkertjes, Sentimenteele Knaapjes, die zo veel geneigdheids be. toonen, om, naar de Letter, uwe willekeurige en veranderlyke Wetten, en uwe Geftaltverwisfelingen, te volgen: zendt deezè aartige, van zelfs beweegende Werktuigen, werwaards gy wh, zy zullen niet nalaaten Ü eere te bewezen. Doch Spaar den werkz tarnen Huisvader, cn het Gezin, dat van dien. zweet .moet leeven. Oefen uwe onbepaalde magt niet op enze lieve Vrouwen, die, lachende, zicli kleedencie, en wand ;Vn>te, mis geheel inkomen verfijnden, 't Is niet dat het haar aan Huishoudelykheid en heilzaame inzigten ontbreekt ; neen, zy rekenen , by uitltek, goed, als het de Keuk-n, de IMcnsthooden en hunne Minnen betreft: maar zo ras het de Mode, hetToijet, den Optchik ra. kt, is alles verlooren, de bereken'ng gaat geheel anders toe, de Huishoudelykheid neemt eene andere gedaante aft» cn een gansch vcrfchillenden loop neemen haare overleggingen. „ Zodanig iets, zegt dan de nieuwe Rekenkunde, méavmnzti* ,, die koste is niet bovenmaatig tot zulk een oogmerk , leert „'de nieuwe Wiskunde; zonder dat te bezitten kan men in geen „ gezelfchap komen , fprcekt de nieuwe Redeneerkunst: die „ Dame is zints zo lang reeds , op die wjze, gekapt en ge„ kleed geweest, fchoon zy on; in rang niet overtreft, en het „ veel verfchilt dat zy haar Man zo veel ten Huwelyk aange,, bragt hebbe als wy: wy zyn, zo zeer als eenige andere Vrou,, wen, 'erop gefield, om de belangen van ons huis te beharti„ gen; maar dat weezen moet, moet wetzen , cn men hebbe ,, geene zwaarigheid te maaken , we cn.s benoodigdneden van dien aart." —- Dat een Man het endenieemc bewv.>rcdehen van die kragt te wederfpreeken, d t hy enkel een ï'clrt~ duw Van te onvredenheid laate blyken: de onoervinding zal hem welhaast berouw doen hebben over zyne onvoorzigtigheid; by .wordt of overdag geworpen door de vrouwlyke zeer overreedende welfpreekenheid , of hy beproeft de uitwerkzels der mis noegdheid , welke by deeze de tong losm akt in bi tere vcrwyten, en by geene het fpra<;klid eenige weeken verltyft. T 4 Uwe  S7-P SMEEKSCHRIFT Uwe Majefteit is niet onkundig, dat de opgemelde onheilen dc minde zyn , die dit Dal der verwar inge verwoesten. Ge« ruineerde Fimilien, wmhoopige Manhen, Vrouwen en Kinderen, dtgelykfche Bankbreuken: deeze dingen ontluisteren de Jaarboeken uwer Regeeringe. ' Wy gelooven, derhalven, dat het belang uwer Majefteit zelve het medebrengt, dat de zaaken niet langer op dien voet voorgaan, Uwe Staaten zullen als dan eerlang eene woestyne gelyken , gy zult geene dan verzwakte Onderdaanen hebben, sis gy vordert dat wy onze kragten uitputten voor het ten einde loopen onzes leevens. Want het is uwer Majefteit zeker bekend , dat de meesten uwer Onderdaanen niet weczenlyk ryk zyn, fchoon 'er niemand onder hun is , of hy geeft voor, het te weezen; en hy moet het althans in fchyn zyn Dit voorkomen van rykdom is thans zeer bezwaarlyk uit te houden: want, zonder wel overtuigende en klinkende bewyzen , ontmoet men geenen dan ongeloovigen ; een kleed , ryklyk met goud belegd , met andere in 't oogloopende cieraaden, een goede keuken, en verdere fchitterende toeftel, ftrekt alleen tot een half voldoend bewys in deeze hardgeloovlgc Rcuwe. Om deeze redenen neemen wy, zeer onderdanig onze toevlugt tot U, 6 Tove godinne! met verzoek, dat gy uwe wetten verzagt, en het getal der Reglementen, welke ons Landfchap overftroomen, vermindert. Geef veeleer, Mevrouw, een vast cn duurzaam ftel aan uw Wetboek. Verwek een bekwaam Man, (want wat is uwe verbo'genc magt niet in ftaat te wege te brengen ?) een anderen trtboniaan , die van uwe verftrooide , veranderlyke en dikwyls ftrydige, Wetten, een gcregc'd '.l'n' o»k der Mode maake. « Of, indien het uwe Majefteit niet be- haage, ons zo zeer te begunftigen als de Turken, de Lap a,. den en Karntjehatknars, dat het U dan ten minde belïeve, de veranderingen te bepaalen tot drie of vier Jaaren : ten einde wy tyd hehben, om de dingen by derzelver naam te leeren noemen, zc voor onze Vrouwen te koopen, de fraaiheid 'er van re bewonde-, ren, en te draagen zo als 'f behoort. Door dit middel, zullen wy althans leeren ons te kleeden, zonder behulp van den Kleerwiaakcr. 't Is met de daad een bejammerenswaardige zaak, zyne eigene kleederen niet by haam te kennen. Niet alleen, grootmagtige Gezagvoerder! zal uw belang maar onk uw roem winnen by het geregeld plan, 't welk wy, met alle nederigheid U aanbieden: want wie is in ftaat ooit het vernuftige van uwe uitvindingen , de fchoonheid uwer fchikkingen, en het treffende van derzelver verfcheidenheid, te bewonderen , cn met lof te vermelden, daa" alle de heerlyke vertooningen welke gy uwen Onderdaanen fchenkt, elkander met de fheiheid eens weerlichts opvolgen, van voor onze oogen ais riagtgezigEen verdwynen , of gelyk zyn aan de dwaallichtjes, die yitdooven op het oogenblik dat 7c gev ormd worden. pasrenhoven zullen, uwe werkzaamheden eene oalkrflyke vermaard»  JAN MEVROUW DE MODE: 277 maardheid verkrygen, als gy de party kiest, uwe Vernieuwingen tot den tydkring van drie Jaaren te bepaalen: hier door zal een Cabinet de Modes, voor de naakomelingfchap, de gemak!yklte en egtfte tydrekenkunde opleveren : dit Cabinet zal hoeden, prutken, mutzen, mantels, fchoenen, oorcierraden, enz enz enz. bevatten, en oneindig beter, dan de bestbewaarde Gedenkpenningen, kunnen dienen,om de Jaarboeken der wereld te ontwarren. Als dan zal de groote Wereld gedenktekens hebben van de wyze , waar op zy voorheen beftondt; als dan , die dnejaange Tydkringen met geen min pragts vieren, dan de Griek.-?- hunne Olympiaden ; als dan , zal zy niets toegeeven aan de fchrandere Mexicaanen, die de Eeuwen zo wel als de Jaaren tellen, door behulp hunner knoopen. Maar,'wat zal'er.in dit geval, worden, van het ontelbaar getal manlyke en vrouwlyke Werklieden, thans met zulk een onvermoeiden vlyt bezig, in uwe Fabrieken? Wat het lot weezen der Frifeurs, der Marchands de Modes, en van Galantenes, enz. enz. enz. ? Ach • ontrust U des niet, Mevrouw! uwe magt is onbepaald, uwe redmiddelen zyn oneindig, uw invloed kan niet faalen. Laaten alle lieden van dat llag verhuizen, verzend deezen na de zedige Japanners, andere by de logge Chineejen, eenige na de nog bykans onbekende Menóemügi; daar zullen zy , (gewapend met uwe Toverroede, omelbaare Aankomelingen aanwerven, een wyd veld geopend vinden, voor hun yver en behendigheid. Voorwaar uwe Eer vordert die Volken met voor altoos ontheeven te laaten van uw juk. Doe hun emdelyk uw yzeren fcepter voelen, en geef, terwyl gy daar uwe Heerlchappy uitbreidt en oefent, eenige verademing aan uwe goede hurepeamen, bovenal tot vertroosting der Mannen, die op t punt flaan, dat zy hunne inkomften geheel verzwolgen zien, m den draaykolk uwer alles aantrekkende en medevoerende Toverkragt. 't Is met het brandendst ongeduld, dat wy het oogenblik onzer verlosfinge verwagten, en dit tc meer, daar wy uit het beloop der zaaken kunnen voorzien , dat ons geen anaer lot dreigt, dan , om zelve de fpinrokke op te vatten, om onze Huisgezinnen niet geheel te zien ten gronde gaan. Hoe weinig zou deeze arbeid aan onze Baarden, aan onze Pruiken, voegen • Eindelyk, Mevrouw', fmeeken wy U, een genadig oog te flaan op onze Dogters.die reeds het hoofd beginnen op tc flee» ken , en den invloed uwer betoveringen te gevoelen. Wat z-;l 'er van haar worden? Wat zal 'er worden van haare Ouders, wier inkomflen fleeds afneemen, en U, als eene laatfte gunst, verzoeken, dat zy, al vallende en opftaande. hun leeven ten einde brengen; en, indien wy , om hulde te doen aan uwe M jefteit, onvermydelyk een klein eerlyk Bankroet moeten maaken, dat ons dan genadiglyk vergund wordt, het niet, dan naa onzen dood, te doen Deeze gunst van uwe Majefteit verzogt hebbende , blyven wy uwe getrouwe en bykans uitgeputte Onderdaanen. !.'.'* T 5 <•*»«  278 dagvermaal Aan dc Uitgeevers der N. Alg Vaderl. Letteroefeningen. myne heeren! „ TJct volgende Stukje las ik onlangs in den F.fprit des Jour„ naux, die het had overgenomen uit den Ëngclfchen Uti'. „ verfal Cenjnr. Ik hebbe my v, 11 het zelfde recht bediend, „ en van den Franschm/.n ontleend , het geen hy den En„ gelschman fchuldig was. Gelieft gy het te plaatzen in uw ,, fyengi.rw,rk , het is zeer tot uwen dienst. Naar d't Haaltje „ te oordeelen, wenschte ik, dat wy wat meer van deeze Aan„ tekeningen van elisabet woodville hadden, dan het ver„ haal van eenen dag. „ Een p sar Aantekeningen hebbe ik 'er bygevoegd, welke„ gy kunt behouden of verwerpen, naar welgevallen." Ik ben, met waare achtinge, Uw Beucndigc Lcezer, briss»?.'tp>-: • : . dsy iatoii'dlif ridwSI MlaH sin jjagverhaal (*) van eusabet woodville f+ , nadekhavd gemaalin van eduard den IVden, koning van engeland , door haar zelve geschreven , vóór haar eerste huwelyk. Eene uitmunde Les voor de Schoenen der tegenwoordige Eeuw;. TV/Iaan'dag ochtend, ten vier uuren opgeftaan, om cat'harina 1 de koeien te helpen melken. Ten zes uuren ontbeten. Ten zeven uuren, ben ik, met de Hertogin myne Moeder, » '•■ WbiflJ ï .h'' 0'»'isW/ "''tK'iii ar&'\ -'-fi ói5w (*) Of her in die tyden gebrilikelyl; geweest zy, by pcrf./oren vaii aan. zien , diergclyke Dagveihaa:en .te lionden, weetc ik niet. Koning 1 duard de V) y/iS liet gewoon op raad zynei Voogdoi, cn het ttcec men van zyn Dagverhaal beeft, is te vinden in de Authentieke Stukken kentéY o. r, n knet's Historie der Reformatie Mn limeland. Te recht is deeze gewoonte door veele Zede-kundige Scbryvfcis anigeprezci-. ff) E l is a bet woodville was dc Dochter van Sir r.iCHAPB w 00 i) vi l l ii, en jaquklina van l u x e m 1; u k o, eene Vruuwe van een zeer aanzienlyk gdl'gt, waaruit Koningen en K■ izers zyn voortgelprooten. Deeze was in eeilte huwelyk getróuwd geweest aan dui liertoge van beo.foro, van waar zy in dit fhikje hSjfdé HertogA wordt genoemd. Haar tweede mm was ft. vvooijvillr, by welken zy behal'ven andere kinderen, i-i isAueT kree*. —— Eiisabet weidt door ba.re Ouderen uitgehuwclyict aan denzelfden Sir John cioiï, van welken zy fpreekt. iiy deezen man had z.y twee Zooiien j-HOmas ei kichakd. Zy verloor hein in.de oorlogen tusfc(icn dc huizen vanjonK en van tANC, stf.ii, waaiin hy het hieldt mei de laa staemekie p-r y. Wanneer eduard de IV, die uk het huis vau jur.ü was, der ïegce- rin-  van elisa3et woodville. l'JCy na beneden op het plein gegaan, alwaar wy aafl acht- en twint;f rmen, zo m nnetj als vrouwen, ten eeten 'hébben gegeven. Ik heb bojeIer rtrence'yk bekeven , om d u hy zich misnoegd had gcoond, dat wy iiem lieten wachten, en het middagmaal koud worden. Ten den uuren het middagtma! gehouden... John grav, een der geenen , die ons gewocnlyk komen zien. Hy is een zeer hcusch )ongeling. —— W«af wat raakt dat my ? Eene dcugdzaame Dochter moet zich geheel overgee- yen aan de oogmerken hairer Ouderen. [pttoi is een kleine eeter. Hy heeft verfcheide maaien my met genegenheid aangez;cn. Ten drie uuren is het huis van den armen r. rektson, door een toeval, in de asch gelegd. John gr-.y doeg a n het gezelfchap voor, eene Intekening, ten voordeele van den armen beuorven boer, te doen , en gaf zelve, tot dat goede oog-s merk,' wel vyf ponden derling (+)• Memorandum. ■ Nooit fcheen hy my zo beminnelyk als in dit oogenblik. — Nooit ftond zyn getaat zo iuneemende. ti Ten vier uuren het gebed. Ten zes uuren, het gevogelte eeten gegeven. Ten zeven uuren , dischte men het avondmaal op. 5— Het ongeluk, den armen robertson overgekomen , is oorzaak geweest, dat wy den avondmaaltyd zo la t hielden. „Welk een treffend onderfchcid tusfchen het characf er der Vrouwen van aanzien van dien tyd, en dat van onze Vrouwen naar de Mode.'' jin-e meester wierd, wèrdéb zyne poederen verbeurd Verklaard, Ry een bezoek, bet geen de Koning, in liet j>ar 1464, afiVide by de Ilertoginiiet vin iiü'uroRi), wierp zicli Elifabet aan zyne voeten, 0111 hein tot medelyden met haare kinderen te beweegen. EixtAKO veilieiue op haar, en l4anë andere kars ziende om ha'.re gunst te verwerven, 1 rouwde ze, niet» tei-cntlaairde de Graaf van warwic'è in Frankryl; voor hem handelde opvereen huwelyk met eona van savoie. (|) Eene aanmerkelyke ibm in die dagen. vers' ag van de afgezonderde vier en veertig jaarice zeldzaame leevens wyze van henry welby , Schildknaap, in de Stad Londen. Dc edele en braave henry welby , Schildknaap, was geboortig van ijncoinsiire, hy erfde een ;onbczwaarden daat van meer dan 1000 Ponden fterlmg j.iarlyks inkomen. Zyne Letteroefeningen voleindigd hebbende , bragt hy eenige jaaren iu bukeidandfche reize 1 door. By zyne wederkomst betrok hy zyn Vaderlyk Landgoed, leefde zeer gastvry, trouwde eene Dame, hem in rang gelyk , by welke hy eene Dogter had , die, met zyne volkomene toeflemming, haare hand gaf aan Sir christojpiiER nitH4RD, iu Jorksh.ru Den  SaO ZELDKAAME LEEVENSWYZE Den ouderdom van veertig jaaren bereikt hebbende, in eene leevenswyze. die hem geagt by de Ryken, aangebeden by de Armen,'en bemind by allen maakte, gebeurde het dat een jonger Broeder, met wien hy eenig verfchil hadt, hem in 't open veld Ontmoette , en een pistool op hem wilde affchieten ; doch het kruid brandde gelukkig van de pan. Denkende dat het alken gedaan was om hem fchrik aan te jaagen, ontwapende hy deu Aanvaller, cn nam het pistool mede, in diep gepeins na huis koerende: doch, by een nader onderzoek, het pistool met fcherp gclaaden vindende, bragt zulks zodanig een diepen indruk byhem te wege, dat hy terftond het vreemd belluit nam, om zich geheel van de wereld af te zonderen, een befluit, waar aan hy zich tot het einde zyns leevens vasthield. Hy kogt een zeer fchoon huis in de Gruhjlreet, by Crippelegcite, en kromp zyn grooten ftoet van bedienden tot zeer weinigen in; het huis tot zyn oogmerk vertimmerd hebbende, verkoos hy drie kamers voor zich zeiven: een om te eeten, een tweede om te flaapen, een derde om in te ftudcercn. Dewyl deeze vertrekken de een de ander volgden, ging hy, als zyn eeten door een oude Meid op tafel gebragt werd, in zyn Slaapkamer, en was in deeze wat te \errigten, dan begaf hy zich in zyn Studeervertrek; zich daar onthoudende, tot dat alles gereed was. Buiten deeze vertrekken kwam hy nooit, na dat hy 'er eerst in ging, eer hy 'er, naa een vier- cn veertigjaarig verblyf, dood werd uitgedraagen. In al dien tyd zag zyn Schoonzoon, zyn Dogter, zyn Kleinkind, zyn Broeder, Zuster, noch eenig Bloedverwant, jong, noch oud, ryk of arm, zyn aangezigt, uitgenomen de oude Meid elizabeth gehecten. Zy alleen maakte zyn vuur, zyn bed, bezorgde zyn eeten, en fchikte zyne vertrekken in orde. Zy zag hem maar zeld. ziam , en nooit dan in gevalle van de hoogde noodzaak!} kheid; nier meer dan zes dagen voor hem, ftierf zy. In al den tyd zyns opgedoten leevens, at hy Visch noch Vleesch; zyne fpyze bedondt meest uit Havermccl-Pap : nu en dan in den zomer gebruikte hy eenige Salade : en wilde hy op een Feestdag zich eens onthaalen, dan bedondt het onthaal in 't doir van een ey, liet wit proefde hy niet: brood gebruikende, nam hy het binnenflte alleen , geen korst a'toos; zyn drank bedondt uit dun bier, nooitfmaaktè hy wyn of flerke drank. Nu en dan, nam hy eenige nwgverfterkende confituuren, ook zomtyds Koemelk, die zyne elizabeth uit het land , warm, van de koe haalde. Niettegen- ftaande deeze hoogst fobere lecvenswyze voor zich zeiven, hieldt hv een welvoorziene tafel voor zyne Dienstbooden.en was 'er alïyd overvloed om een Vreemdeling of een Landhoevenaar. die eene noodzaaklyke boodfehap ten zynen huize hadt, te onthaalen. -— Hy liet alle nieuw uitkomende Werken voor zich koopen: doch die gefchildukken betroffen, lag hyze, even ingezien hebbende, ter zyde, zonder ze immer te leezen. ■ Op dc hooge Fee.-tdagen der Christenheid, als Paasfchm en an- de-  VAN HENRY WELBY. 251 óere,liet hy zyn tafel dekken met alle Spyzen, welke het Jaargetyde medebragt, en dezelve ruim van wyn voorzien, als zou hy een gastmaal houden. God gedankt hebbende voor zyne weldaaden, deedt hy een Servet voor,en lange linnen mouwen, die tot over zvn elleboog reikten, aan: fheedt het vleesch fchotel naa fchotel', en liet het een voor, het ander naa, wegbrengen by arme buuren, tot dat de geheele tafel ledig was-.wederom gedankt hebbende , deedt hy zyn linnen af, en liet het tafelkleed wegncemen: dat deed hy op die dagen 's middags en 's avonds, zonder ooit een brok van alles te proeven. Wanneer iemand onbefchaamd aan zyn deur aanklopte, om iets te vraagen, werd hv niet terftond geholpen; maar weggezonden; doch als hv uit zyn kamer, die op de ftraat uitzag, eenig ziek, zwak of gebrekkig mensch ontdekte, liet hy dien naaloopen, om hem verfterking en verkwikking te verlcenen: en was zyne gave geen beuzeling, die alleen den dringenden nood verligtte; maar de beweldaadigde kon 'er veele dagen van leeven. Hy deedt, daarenboven, onderzoeken, welke Perfoonen in zyn buurt yverig waren in hun Beroep, en zich met veele Kinderen bezwaard vonden, zo dat hun yver niet toereikende was, om een genoegzaam onderhoud aan 't Huisgezin te verzorgen: aan deezen deelde hy milde liefdegaven uit, geé'venredigd aan hunne behoeften. Naa vier- en veertig jaar deeze leven.-iwyze geleid te hebben, fiierf hy op den 29 October 1636, in den ouderdom van tachtig jaaren: by zyn overlyden was zyn hair en baard zo lang gegroeid , dat hy, veeleer, een Kluifenaar uit eene Wildernis, dan de inwoonder van een der Volkrykfte Steden, geleek. zedelyke bedenkingen. De Landman komt nader, dan de Stedeling, aan de eenvouwige natuur: dan zal men hem daarom gering fchatten, of minder gelukkig achten ? Zal hy beneden den Stedeling gefteld moeten worden, om dat hy op het Land woont; en, om dat hy minder van die dingen• bezit, welke eene dartele wellust voortteelt5 Zal een Landman, om deze en meer andere redenen, zich beneden den Stedeling plaatzen ? Kent men op het Land minder wellust. men fmaakt 'er ook minder deszelfs wrange vrugten. In de Steden krielt het van bedriegers, waar door men op de listigfte wyze misleid word. Maar het vermaak van buiten overtreft zelfs de verbeelding. Men kan bvkans niets zo krom, of zo verkeerd begrypen, dat niet, door den eenen of den anderen, kan verdedigd worden. Ik heb honderdmalen gevoelens fiaande hooren houden, en met yver verdedigen, waar van de eenvouwige natuur der zaak het tegendeel leerde. Wie anders, dan een dwaas, of ten minden een Man van nieuwigheden, zal eene opvatting zyner Voorvaderen, wier gegrondheid bevestigd was door een aller-  282 ZEDELYKE BEDENKINGEN. lergclukkigftc Pracïyk, afkeuren, en eene andere invoeren, wier uitvoering ongelukkig flaagt ? Geen Schryver, of wie hy ook zyn moge, zal iets in de waercld brengen , ten zy hy eene zekere dolis e:genliefèe bezitte, of door eerzucht en eigenliefde daar toe bewogen wordt. Dan, deze eigenliefde en eerzucht is geenzins ftraf- baar, indien 2y haren grond hebbe in het al-emeen welzyn. Wie een Waar Vaderlander wil zyn, en voordcel aan dc goede zaak toebrengen , die moet niet maar doldriftig voortg an, met alles tc willen doorzetten, *t zy, volgens gronden van bil- lykheid of niet ; 't zy met of tegen regt cn reden. t Zy met of tegen het genoegen van het Algemeen; 't zy het de gemeene rust beware, of dezelve verftore. Niets verzwakt eene party meer, dan dar men dezelve weet te verdoelen —. En 't is te verwonderen, dat men dit zo zelden wil begrypen. Al tc groote drift heeft menige goede zaak in den grond, en onherftelbaar, bedorven. De kwaade party, veel listiger dan de goede , zaait geduurig z den van twecdragt onder de goede party; zaden, die,als het onkruid onder de tarwe, (éirielyk opwasfen, het goede koorn verdrukken, en de vcrdcrfelyk- fle vrugten voorttcelcn. Niets maakt meerder magr, dan de eensgezindheid. Geen ding verzwakt Merker, dan verdeeldheid. Wie de kunst bezit, om te verdeden bez:t meer geflcpen Staitkundc, dan die Styfhoofdig op zyn ftuk blyft fiaan, en het zelve wil doordringen , al zou het ook ten koste der goede party wezen. Is het niet een inmengze! van dwaasheid, eene nieuwigheid te ondernemen met gevaar van dc bedaardfte gerustheid te verliezen in Plaatzen, alwaar alles vredig en gerust is? Wie zal een verbroken rust hcrftcilen? Wie zal dc gemoederen , die eens van clkanderen verwyderd zyn, weer zamen brengen ? Wie de verdeeldheden doen ophouden , welke 'er ontflaan zyn ? Men kan door één eenige driftige cn onbedagte daad , in een enkel oogenblik,meer afbreken, dan men dikwils door duizend goede bcdryven in ftaat is , weer op te bouwen, weer tc hcrftellen; vooral, wanneer de tegenp rty loos ffenoeg is, om 'er gebruik van te maken. Hy, die veel wil uit¬ werken , moet veel van zyne eigene belangen aan de goede Zaak kunnen opofferen , cn dc laatfte nimmer aan de ecrflc. Hy , die vee! wil uitwerken , moet nimmer de voorzigtigheid uit het oog verliezen. Een onvoorzigtig, doldriftig , mensch zal zelden in zyne oogmerken flagen ; of, indien hy ze nochtans met geweld doorzet , zal hy zich meer gevreesd dan gemind , meer gehaat dan aangebeden maken; en de liefde des Volks, eens verloren hebbende , krygt men dezelve, laat men doen wa: men wil, nimmer weer om. Nie's kan halen by dc daden van een voorzigtig Man. Zulk een mensch befchouwd de bedryven, welke hy onder- | neemt', voor hy daar mede eenen aanvang maakt, dezelve eerst !  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 283 eerst van alle kanten; hy overweegt alles, wat 'er uit zou kunnen voortvloeijen. en, voor dat i y iets ter uitvoer brengt, beeft hy eerst alle derzelver gevolgen overwogen Om d n in zyne óbgmerken wel te flagen , voorziet hy 'eersi in de beletzeis , die zich tusfchen beiden zouden kunnen werpen, cn alle zyne oogmerken verydelen Zulke menfchen (lagen doorgaans zeer gelukkig in alles, wat zy ondernemen; en geen wonder , want iedere zaak, elke onderneming, loopt geregeld af, even, als of ze natuurlyk niet anders zyn konden. Men ontmoet 'er gene tegenkantingen: alles is geregeld , alles is orde: alles loopt af in rust, in vrede. Hier en tegen baart de bcitiering van een onvoorzigtig Man , niets anders, dan verwarring, onrust, ongenoegen , twist, tweedragt en onverzoenclyke vyandfehap. Al wie het voortreffelyke, het onwaardeerlyke der Vryheid, tot in hare allerminfle, tot in hare geringde, omflandigheden, niet weet te waarderen, die vervalt veelh'gt tot de kruipendfle Sla- verny. — Als men de Vryheid niet genoegzaam kent, de Ware Vryheid, dan kan men dezelve ook nimmer op bare regte waarde fehatten; men word wel dra omtrent haar onverfchillig, en deze onverfchil!ighe;d fmeed de ketens van Slaverny, waarin men, eer men 't weet, geklonken word.. Alle Overheid, die regtmatig naar de Wetten en Voorrechten een Volk befliert; buiten eenigen dwang of geweld, vestigt de Liefde des Volks op onwrikbaren grond. Het Volk eerbiedigt dan zyne Overheden als Vaders, als Liefderyke Vaders en Verzorgers. Zy eerbiedigen hunne Overheden, zy beminnen, zy waarderen hen zeer hoog, en niets agten zy zo dierbaar, dat zy niet voor hun veil hebben. Getrouwheid en Standvastigheid zyn de vaste Zuilen, waar op de Regering van zulk eene Overheid gevestigd is. Daarentegen loopen zy, welke het Volk willekeurig regeeren, deszelfs Wetten en Voorregten vertrappen, zy, zeg ik, loopen ieder oogenblik gevaar, van uit hunne Waardigheid geltooten te worden ; ten mii fien verliezen zy alle achting en liefde, en worden voorwerpen van veragting, van verfmading en haat. Het Volk vreest hen; maar hoe ? niet als waardige Regenten: maar als Onderdrukkers en Dwingelanden. C. V. D. G. LUCHTS-  LUCHTSGKSTELDHEID te AMSTERDAM, MEr, 1787. Bar: Th: Wind. Bar: Th: Wind. {-8 c-4*4t NW h zw.Rnaiudonk. f29. 3-2 47 I O 7 helder _ 5.|44, ,?fw. R. i-<— 2-9 58 JtN 8 — _^i4Jè . R— t i- 3- 48 O 6— 11-0431 NNW 6 zw. Wolken C— 3-5 47 4 ' _H-5i8l WNW 6 i u R. 18^— 3-8 6.; . 4 li--47 W 4- u. donker C—1 4-2 53 4 . u-7 50 zw g donker betr. f— 5-2, 5>i ÖXQ 3 ■ 11-8 60 WZW 3 betr. J9<— 5-4 66 _ 4 10.5501 2 z.betr. L— 5-6 55 4—1 I {—9-651 ZW 2 nagt R. betr. C— 5-0; 55 — 2 «II _ 10 8 59 NVV 4 wolkig 20^— 5-51 70 , . 3 11-846 NNW 50. beider C— 4-8 5» gr) 2 I {—11^48 N 6 wolkig R.II b. f— 4-8 57 Z 2 -I 29. 0-4 5: NtW 8ai2 zw.wolk.R. II b.21<— 4-1! 73i O 7. O 2. O 4 o.helderbefc — i-5*4i N 6aio R.llb. L— 3-7,6° ■ ■ . 2 ■—I — i-9J4iNtO 6 wolkig f— 3-o 58 g 2 beider. — 2-4 54Ï N 8 ~*<— ï-6 *77l W 2 o^beli.zwl — 2-746 NNO 8 — L— i-2; 571 WtN 1 {— 3-3 47 NO 4 hcl.ler C— 0-6 59 \v 1 u betr- — 3-4 6iè 6 23^— 6rt A — 3-3 46 1 6 helder L^- '°-5 54è WtZ 4 donker {— 2-3 48,1 O 3 • f ~ f-15, 5 4 WZW 5 — 0-8 ó4j' ONO 3 24S — 7-5! 03 ZW 8 R. 28.11-750 . 4 o.belder. £.— 5"°! 54 8R — 9-654 O 1 ( 4t3 53 • iozwRb. — 8-567' NO 4 25^— 6-0 55 NW 8 a 10 Rb. o. held» — 8-2 5I 3 betr. C— 9-2| 51 W 8 z.betr. ban — 7-0153 • 4 z. betr. 0.helder f*— 7-4 5i| WZW" ic R. zw. wolk — 5*8 74 ONO 4 Z 4 2Cf _„ Myrie taal kan , volgens de onbetwistbaare re»  OVER. DEN SMAAK. 59I regelen der Woordfchikkinge, geene andere dan deeze betekenis hebben; dus 'er iets in het Dichtwerk, en niet in my is 't geen ik keurlyk noem. Zy zelfs, die beweeren, dat de' Schoonheid alleen eene aandoening is in den Perfoon die dezelve bemerkt, vinden zich in de noodzaaklykheid om zich uit te drukken, als of de fchoonheid alleen eene hoedanigheid is in het Voorwerp , en met m den Bevatter. Geen reden kat? er gegeeven worden, waarom alle ivlenfchen zich in diervoege uitdrukken , dan om dat zy gelooven 't geen zy zeggen, 't Is , derhalven , tegen het algemeen 'begrip des Menschdoms , door hunne taal Ititr gedrukt, dat de Schoonheid niet weezenlyk in het Voorwerp zou huisvesten ; maar enkel eene gewaarwording weezen in den Perfoon , die gezegd wordt , dezelve te ontdekken. De Wysgeeren bèhooren zeer voorzigtig te -zyn, in zich aan te kanten tegen het algemeen gevoelen des Menschdoms: want, als zy het bettaan, mist het zeldzaam , of zy handelen verkeerd. Ons oordeel over Schoonheid is , in de daad , geene dorre en onaandoenlyke oordeelvelling, gelyk dat over eene Wiskundige of Bovennatuurkundige waarheid. • Itoor de celïeltenis onzer natuure, gaat het zelve vergezeld met een aangenaam gevoel of aandoening, voor welke wy geene andere benaaming hebben dan 't gevoel van 't Schoonc. Dit gevoel van Schoonheid fluit , gelyk de bevattingen onzer andere zintuigen, niet alleen eene gewaarwording in; maar een denkbeeld van eenige hoedanigheid in het Voorwerp, 't geen die gewaarwording veroorzaakt. ' In Voorwerpen , .• die den Smaak behaagen , oordeelcn Wv altoos . dat 'er eenige weezenlyke voortretlykheid in fe,, boven die ons niet behaagen. In zommige gevallen wo'rdt die meerdere voortreflykheid onderfcheiden begr.eepen, en kan dus aangeweezeu worden; in andere gevallen hebben wy enkel een algemeen denkbeeld van eenige voortreflvkheid , welke wy niet kunnen befchryven, Schoonheden van de eerde foort mogen vergeleeken worden by de eerfte hoedanigheden, bemerkt door de uiterlyke zinnen ; die van de" laatfte foort by die van den tweeden "vf'Schoonheid ofLeelykheid in eenig Voorwerp onttlaat uit deszelfs natuur of maakzel. Om, derhalven, Schoonheid te bemerken, moeten wy de natuur of het maakzel, waar uit dezelve voortkomt, ontdekken. Hier in verlchilt V 4 het  S.$2 wysgeerige proeve over den smaak. bet Inwendig Zintuig van het Uitwendige. Onze uiterlyke zinnen kunnen hoedanigheden ontdekken , welke niet afhangen van eenige voorafgaande bevatting. Dus kan ik het geluid van een fchel hooren, fchoon ik nimmer iets anders daar toe betrekkelyk vernam. Maar 't is onmogelyk de Schoonheid van eenig Voorwerp te bemerken, zonder het Voorwerp zelve te ontdekken, of ten minden te begrypen. Om deeze rede noemde Dr. hutciieson de gewaarwordinge van Schoonheid en Harmonie, onderfteunde gewaarwordingen : dewyl de Schoonheid niet begreepen kan worden , of het Voorwerp moet ontdekt zyn door eenig ander vermogen der Ziele. Zo veronderdelt de gewaarwording van Harmonie, of zamendemming in klanken, het uitwendig Zintuig des Gehoors. Een doof gebooren Mensch moge een bevoegd regter weezen over Schoonheden van eene andere foort ; doch hy kan geen denkbeeld hebben van Welluidendheid, 't Zelfde mag gezegd worden van de Schoonheden in Kleur en Gedaante; men kan ze nimmer begrypen zonder de Zinnen, door welke Kleur en Gedaante aan ons openbaar worden. waarneeming omtrent de heilzaame uitwerking der. ipecacuanha in de waterzugt, Door *** Mi D. De beroemde monro , en andere Schryvers, hebben ons, de lpecacuanha, in kleine giften , als een heilzaam Geneesmiddel in de Waterzugt, aangeraaden, en ik heb zeer dikwerf daarvan de gevvensehte uitwerking gezien, wanneer ik dezelve by andere pisdryveudc middelen voegde; doch nimmer heb ik daarvan (ierker voorbeeld gezien, dan in het geval , het welk ik thans zal mededeelen. . Eene Vrouw, van omtrent 50 Jaaren, verviel langzaamerhand , zonder eenige voorafgaande Ziekte , in eene volmaakte Anafarca, die hoogst waarfchynlyk een gevolg was van veelvuldige aderlaatingen, die men haar, by het ophouden der maanddonden, had aangeraaden: —— zeer veele fterfc afdryvende middelen waren reeds vrugteloos toegediend. De Lyderesfe was zeer verzwakt, klaagde over groote benauwdheid op de borst, en eene aanhouden, de drooge hoest, die my deeden vermoeden, dat ook de harst  UITWERKING DER IPECACUANHA IN DE WATERZUGT. 203 borst niet vry was van ophooping van water. Myne eerfte gedachten , by het bezoek deezer Lyderesfe, vielen op het gebruik der Kina met Squilla, veronderftellende, dat de veelvuldige aderlaatingen eene te groote verzwakking veroorzaakt, en daardoor gelegenheid tot de Waterzucht gegeeven hadden. Dan, dit middel, gelyk veele andere, die ik in het werk ftelde, deeden geene de minde uitwerking: de Waterzucht nam hand over hand toe, de Koortsagtige Beweegingen vermeerderden, en ik vreesde voor het behoud myner Lyderesfe. In deeze omffandigheden, viel ik op de gedachte, om eens de lpecacuanha te beproeven , en fchreef ten dien einde de volgende poeijer voor: r. Magne/ia. alb. unc. j. Pulv. Rad. Ipecac. fcrup. iv. m. f. Pulveris N". xvi. De Lyderesfe gebruikte hiervan, in den beginne , des daags drie poeijers, en , niettegenftaande de gifte zeer gering was, zo verwekte dezelve doch aanvangelyk braakingen, waarby zy eene menigte ilym loosde; zelfs deeze braakingen verfchaften groote verligting, en moedigden de Lyderesfe aan , deeze poeijers voort te gebruiken : na dat de braakingen verminderden, vermeerderde ik het gebruik der poeijers tot op vier des daags. Reeds den vyfden dag vermeerderde zeer fterk de waterloozing, waardoor de benauwdheid op de borst minder, en de flaap beter, wierd. Naa verloop van omtrent veertien dagen , begonnen de buik en beenen merkelyk dunner te worden. ■ Doch vermits de Lyderesfe over groote zwakte klaagde , en ook de Koorts aanhield, zo fchreef ik de volgende poeijers voor: Pulv. Cort. peruv. rubr. fubtilisf. ? j. Pulv. Rad. Jpefxic. drachm. duas. m. ƒ. Pulv. N°. xxiv. Deeze poeijers, op dezelfde wyze als de voorgaande gebruikt, voldeeden volkomen aan myne verwachting. De waterloozing bleef aanhouden: de krachten namen toe, terwyl dc Koorts verminderde. Dc flaap wierd geruster, de uitwaafeming fterker, en, binnen den tyd van twee maanden, is deeze Lyderesfe zo verre herfleld, dat zy haare gewoone bezigheden weder waarneemt , echter behoud zy nog min of meer eenige benauwdheid op de borst, met hoest. V S BRIEF  294 middel om vleesch brief van den heer adam, Oud Hoogleeraar in de Wysbegcertc te Caen, over de ontdekking van een middel , om het vleesch , geduurende de grootste zomerhette , voor bederf te be wa aren : dl boter , die een kwaaden smaak gekreegen heeft, te herstellen. (Jfiches de la Basfc-Normandie.') Niemand is onkundig, hoe, in heet en vogtig weer, of ten tyde dat de lugt vol onweer is , het Vleesch in de Slachthuizen , in de Bewaarplaatzen , zelfs die droog zyn, bederft; een walchlyke reuk krygt, welke 't zelve by blyft, naa dat het gekookt en gebraaden is; en dat het lap, daar uit gebraaden, of het water, waar in men het kookt, dezelfde reuk aanneemt. Ik merkte die lugt aan als een uitwerkzel van het Gas , 't geen zich ontwikkelde , by den aanvang eener rottende gisting. Ik belloot daar uit, dat, indien men deeze Gazagïige deelen van het Vleesch, of Vlceschnat, kon wegneemen , dien onaangenaamen flank zou weeren. Ik zogt ecu opOurpend middel, gefchikt om dit einde te wege te brengen, Naa veelvuldige proeven, viel my eindelyk in, dat, wanneer men een gloeiende Kool in de pot wierp , waar in men het Vleesch kookte , deeze het Gaz zou opflurpen^ dewyl de vuurdeeltjes met geweld ter Koole uitgedreeven, zonder dat het water 'er in kan dringen, de poriën van de Kool ledig blyvende, de fynfte gedeelten van het Gaz, die zeer veel gelykheids hadden met het Pblogiston der Koole, daar zouden indringen, en zich vast hegten; zich losmaakende van het Vleesch en het Vleeschnat, daarmede bezwangerd. ■ Ik nam de proeve met den ge- wenschten uitflag. Ik heb by gelegenheid zulks aan 'anderen ontd:kt, en allen, die dc proeven namen, vonden hunnen wensch beantwoord. De wyze van bewerking is de volgende. Foor eerst moet men het Vleesch , van 't welk men Soup wil knoken , met het water opzetten, fchuimen nis het kookt, vervolgens een gloeiende Kool, die vast is, en geheel niet rookt, 'er ia werpen. Men laat dezelve 'er twee minuu- ten  •VOOR BEDERF TÈ BEWAAREN. 295 ten in: en als dan zal dezelve allen dank van het Vleesch en het Vleeschnat weggenomen hebben. Ten awdè- ren, wil men een duk Vleesch aan 't fpit braaden, moet men 't in een pot fteeken, tot het kookt, en, naa 't gefchuimd te hebben , een gloeiende Kool twee minutiten lang in 't kookend water laaten. Men haalt 'er het Vleesch uit, droogt het af, en lteckt het aan 't fpit. Het verbeteren van Boter heb ik op de volgende wyze beproefd en goed bevonden. Wanneer verfche Boter, op zyn tyd niet gezouten, rans geworden is, of op eenige andere wyze een kwaaden fmaak gekreegen heeft , moet men ze fmelten, fchuimen, en een korst welgeroosterd Brood 'er in fteeken. Naa één of twee minuuten heeft de Boter geen kwaaden reuk meer; doch de Broodkorst Hinkt. Indien het my gelukt ; door het neemen van andere Proeven, langs deezen weg, der Keuken diende te doen, zal ik het niet beneden my agten , daar van verflag te geeven. l ADAM. BESPIEGELING VAN DE GEWAARWORDENDE VERMOGENS DER PLANTEN. Door den Rccr PhRCIVAL. (Ontleend uit de Mcmoirs of the Literary and Philofuphical Society of iVlanceficr.) In alle nafpeuringen , waar toe wy ons overgeeven , om tot eenige waarheden, 't zy zedelyke, 't zy natuurlyke, te geraaken , moeten wy terdond de foort van baarblyklykheid , welke het onderwerp medebrengt , en den graad, tot welken wy die kunnen opvoeren, genoegzaam om het Verdand voldoening te fchenken, onderzoeken. De betoogende baarblyklykheid is voldrekt, en laat geen trappen toe; maar de waarfchynlykheid klimt geregeld op, van het flaauwde vermoeden tot de hoogst zedelyke zekerheid. Een enkel vermoeden'is, in de daad, van weinig gewigts; maar eene aaneenfchakeling van onvolkomene bewyzen kan de volkomende overtuiging medebrengen: niet te min is de maate der toedemminge dikwyls veel grooter dan dezelve behoorde te weezen, in evenredigheid van die proeven afzonderlyk, of te zamen genomen : de onzekerheid altoos verdrietig zynde voor den geest, fchynt de min-  50Ö GEWAARWORDENDE VERMOGENS miHfte baarblyklykheid, indien het onderwerp geene meerdere toelaat , ons dikwerf toe tot zekerheid op te klimmen. Dit ondervindt elk Wysgeer in de nafpeuringen der Natuure , en deeze waarneeming kan tot eene verdeediging dienen van de volgende Speeling des Vernufts, in welke ik zal beproeven, om, door verfcheide overeenkomften, ontleend van de Schikking der Deelen , van 't Leeven , van 't Inflinct , en Zelf-beweeging , aan te toonen , dat Planten , even als de Dieren , gewaarworden en bewustheid van haar beftaan hebben. De Planten gelyken zo veel na de Dieren, en derzelver maakzel, dat de "Plantkundigen bykans alle bewoordingen, die zy ter befchryving bezigen, van de Ontleedkunde ontkenen. Een boom, zeggen zy, heeft een huid, een cel. agtig weefzel, vaten, op verfchillende wyzen bekwaam en gefchikt tot het doorlaaten van onderfcheide fappen , en eene hout- of beenagtige zelfltandigheid , die het pit- of mergagtige omvat of befchermt : voorzeker , zodanig een fchikking behoort niet aan een onbezield weezen , en , wanneer wy in de Planten waarneemen, dat deeze gefteltenisfe gepaard gaat met het vermogen van te kunnen groeijen, zich door zaad voort te zetten, en ten werktuige ïtrekt van die hoedanigheden, kunnen wy niet twyfelen, om 'er een beginzel des leevens aan toe te fchryven. Daarenboven, deeze eigenfehap erkennende, vorderen wy eene fchrede nader tot de overeenkomst , welke wy zoeken; want, het denkbeeld van leeven brengt natuurlyk mede het denkbeeld van eenige maat van bevatting, en overal, waar bevatting huisvest, fchynt eene meerdere of mindere bekwaamheid van zelfgenot 'er zich noodwendig by te voegen. Hoe onbepaald en zwak deeze bekwaamheid in elke Plant, in eiken Boom, moge weezen, zal egter, wanneer wy de onmeetelyke uitgeftrektheid van het groeiend Ryk in aanmerking neemen, van den Ceder des Libemens tot de Hyfop, die aan de wand wast, de vermeerdering van geluk , daar uit ontftaande , de uitgebreidlte denkbeelden, welke wy daar van kunnen vormen, te boven gaan. 't Is het vooroordeel alleen, 't welk de aangenaame aandoeningen, ontftaande uit het geloof, in zulk eene vermeerdering van genot, bepaalt of vernietigt. Dewyl de Stelzelmaakers fchikkingen en verdeelingen, hebben uitgedagt in de Werken van god , om het VerHand te hulp te komen , in de verkryging der Weetenfchappen, ftaan wy ingewikkeld iets. als weezenlyk toe, 't geen  DER PLANTEN. 297 "t geen enkel het werk des kunst is ; en wy neetnen onderfcheidingen aan , zonder bewys van eenig weezenlyk verfchil. De Steenen groeijen : de Planten groeijen en leeven ; de Dieren groeijen , leeven en voelen (*). Deeze fchaal der weezens van linn^eus ftemt over een met die van aristoteles , van plinius , en anderen; doch geen deezer groote Mannen heeft voldoende getuigenisfen bygebragt voor de ontkennende merktekens , (mag ik my dus uitdrukken) die zy ten grondllage van de Drie Ryken der Natuure leggen. Dat'er eene opklimming plaats hebbe in den rang der weezens, kan niet. gelochend worden; doch hoe meer vorderings wy maaken in de kennis der Natuure , hoe nader die trappen aan elkander komen : en is het geene onredelyke gisfing , te veronderftellen , dat men, in eenige volgende"tydperken, zal kunnen ontdekken , dat het Vermogen , om te bevatten , zich uitftrekt buiten het thans aan 't groeijend Ryk toegefchreeven. De Koraalen , Millcporen , de Madreporeu , de Sjponfen , heeft men eerst aangezien als behoorende tot het Ryk der Delfftoffen ; maar de Proeven van den Graaf marsigli hebben beweezen, dat zy deelden in 't leeven, en ze onder de Zee-planten doen rangfchikken ; eindelyfc hebben de waarneemingen van ellis , van jussieu en peyssonel ze tot den Dierenftand verheeven. De ontdekking van eene dwaaling in de begrippen, zints langen tyd gekoesterd , met betrekking tot een tak der Natuurlyke Historie, regtvaardigt het vermoeden van het beftaan dier dwaalinge in andere , welke daar aan zeer na grenzen. Onze volgende nafpeuringen over het lnftinct, de Zelf-beweeging, aan de Planten eigen, zal bewyzen, dat dit vermoeden geen grond ontbreekt. 't Inftinft is" eene van zelf ontftaande beweeging, of eene neiging, welke aan een bezield Weezen, zonder overleg, doet zoeken , wat met zyne byzondere natuur overeenkomt , en vermyden wat daar mede ftrydt, of kan fchaaden. 't Is eene werkdaadige bekwaamheid , welke geene voorafgaande kundigheden of proefneemingen behoeft, en ftreeft na een tegenwoordig, of toekomend, goed , zonder van 't zelve een onderfcheiden denkbeeld , of het voorzien te hebben, en dikwyls zelfs met eene zeer (*) Lapides ertfeunt; vegetalilia crefcunt ff vivunf, Animali» crejeunt vivunt ff fentiunt*  %. Q08 GE WA All WORDENDE VERMOGENS zeer geringe maate van inwendige bewustheid. Het Kalf, wanneer het eerst geworpen is, zuigt aan de Moeder, zonder den fmaak of de voedende hoedanigheden der melk te kennen, en, bygevolge, zonder eenig inzigt, om zyn fmaak te (treelen, of zyn leeven te behouden; de Eend, onder een Hen uitgebroed , op een grooten afftand van het water , betoont een ongeduld , en is in geduurigen angst: men heeft zelfs waargenomen, dat hy alle beweegingen maakt om te zwemmen , fchoon geheel onkundig van zyne toekomende beftemming, en van de hoofdlioffe, om, in welke te leeven, de Natuur hem, met vet beftreekene, vederen en gevliesde pooten gegeeven heeft. Hier mede overeenkomltige Inftincten werken , met eene daar na gelykende kragt , in de Planten. Een Zaadje behelst in zich eene nog niet ontwikkelde Plant. De voorziende hand der Natuure heeft 'er een worteltje aan gegeeven , 't welk ten werktuig moet dienen , om de voedende fappen op te haaien. Het gebeurt, dat, onder het zaaijen , het Zaadje het onderst boven legt, elk deeltje neemt niettemin den Itand aan , welke daar toe behoort, het botje keert na boven , het worteltje gaat na beneden, en vestigt zich in den grond. Een tak van een Hopplant, zich om een ftaak ïlingerende , volgt den loop der zonne van het Zuiden na het Westen, en fterft welhaast, wanneer men dien dwingt eene rigting te neemen, ftrydig met de natuurlyke beweeging : als de Plant aan 't kwynen is getlaagen, en men de hindernisfen wegneemt, zal zy terftond de gewoone rigting aanneemen , en niet misfen de voorgaande fterkte weder te krygen. • . De takken van Kamperfolie ftrekken zich in de langte uit , tot dat ze, door hunne eigene zwaarte nederhangen, als dan verfterkcn zy zich zelvcn, en veranderen de regte lyn in een krultrck. Ontmoeten zy andere leevende takken van dezelfde foort , zy vereenigen 'er zich mede , om elkander onderling tc onderfteunen: een der krultrekken gaat ter (linker-, een ander ter rechterhand , zoekende alzo, door een onderfcheide aandrift, eenig lichaam, waar op zy kunnen voortkruipen ; vermeerderende de waarfchynlykheid , om 'er een aan te treffen, door de verfchillende rigtingen: want, indien een der hulptakken fterft, krult de ander zich eenpaarig om den overblyvenden tak. Ik heb, met voordagt, uit voorwerpen, die ons gemeenzaam zyn, deeze voorbeelden ontleend van het lnftinct. der Planten , tot hun beftaan behoorende. Maar ik hou my  DER PLANTEN. 299 my verzekerd, dat de Planten, in heete Gewesten, ons, indien wy ze beter kenden, veel treffender blyken zouden opleveren van dit vermogen , zo naby grenzende aan het vermogen der Dieren, om van plaats te veranderen. ■—Met weinig woorden zal ik hier opgeeven de Natuurlyke Historie, van eene vreemde zeer byzondere Plant. Ik kan ftaat maaken op het getuigenis des Perfoons, van wien ik ze heb ,* en daarenboven wordt het bekragtigd door de waarneemingen van verfcheide Plantkundigen in Europa. De Dioncza Mufcipula groeit in Noord-Caroliua. De talryke Bladeren hangen van boven na beneden , zyn in eene kringswyze orde gefchikt, zy zyn geleed en vogtig; , de boventte geleding bellaat uit twee kwabben, elk is half ovaalrond van gedaante, en heeft een rand, geboord met vry harde {leekels, die in elkander fluiten, wanneer eenige aanraaking de Plant het blad doet fluiten. De oppervlakten dier kwabben zyn bedekt met kleine roode tepeltjes , welke waarfchynlyk dienen tot het affcheiden van een zagt vogt van een verlokkenden fmaak; doch doodlyk voor de Infecten, die 'er van proeven: want, op het oogenblik , dat een Infecl zich op een dier deeltjes zet, fluiten de kwabben digt , en klemmen het arm Dier tusfchen de fteekels, dat het den dood fterft; en ten einde het Infect, dus beklemd, het worftclcnd niet ontkome , zyn 'er drie kleine overeind ftaande lleekeltjes op 't midden van elke kwabbe , tusfchen de tepeltjes die het heilloos vogt affcheiden , die een einde maaken aan alle de worftefingen van het Infect : de kwabben openen zich niet weer voor het Diertje geheel dood is. (f) Ingevolge hier van veronderllellen eenige Natuurkundigen, dat de ontbinding van de zelfstandigheid deezer Diertjes een weezenlyk deel van het voedzel der Dioncea Mufcipula uitmaakt. Maar, dewyl het vermogen van onderfcheiden altoos zeer bepaald is in het Inftinci, en voortgaat met eene blinde eenpaarigheid te werken, als zy eens in werkzaamheid gebragt is, fluit deeze Plant de Bladeren even zeer als zy aangeroerd wordt met een ftrootje of een fpelde, als wanneer een Infect- ze aanraakt : zy zet zich niet weder open, dan naa het wegneemeu van dit vreemde lichaam. InTf) Wy hebben van deeze Plant eene breedvoerige Befchryving, met eene kcurlyke Afbeelding , gegeeven, in onze Hedendaagfche Letteroeff. V. Deel, II. St. bl. 105, my verzekerd, dat de Planten, in heete Gewesten, ons, indien wy ze beter kenden, veel treffender blyken zouden opleveren van dit vermogen , zo naby grenzende aan het vermogen der Dieren, om van plaats te veranderen. ■—Met weinig woorden zal ik hier opgeeven de Natuurlyke Historie, van eene vreemde zeer byzondere Plant. Ik kan ftaat maaken op het getuigenis des Perfoons, van wien ik ze heb ,* en daarenboven wordt het bekragtigd door de waarneemingen van verfcheide Plantkundigen in Europa. De Dionc&a Mufcipula groeit in Noord- Carolina. De talryke Bladeren hangen van boven na beneden , zyn in eene kringswyze orde gefchikt, zy zyn geleed en vogtig; , de boventte geleding bellaat uit twee kwabben, elk is half ovaalrond van gedaante, en heeft een rand, geboord met vry harde fteekels, die in elkander fluiten, wanneer eeni-  33° x gewaarwordende vermogens Indien de Gevallen en Waarneemingen, doof my opge* geeven, eenige Bewyzen opleveren , ten minlten van die foort, welke men fterke vermoedens mag noemen, ten voordeele van het InftincT: der Planten, zal men daar uit ook mogen befluiten, dat ze begaafd zyn met zekere maate van Zelfwerkzaamheid: want de aandrift om te kiezen, en het een boven 't andere te (lellen, is een daadlyk gebruik van dat beginzel, hoe duister anderzins het inwendig gevoel van zyn beftaan, welke het zelve vergezelt, ook moge weezen : en deeze zwakke beweeging van wil veronderllelt eene ingefchaape bevatting, van 't geen overeenkomt of fehadeïyk is, aan de gefteltenis van elk der weezens op zich zelve , cn van de lborten door deezen wil beftuurd. Maar ik ftel my , in deeze korte Proeve , eer voor, de ftappen der Natuure te volgen, dan my over te geeven aan Bovennatuurkundige befpiegelingen. Ik zal, derhalven , eenige der verfchynzelen opgeeven , die Zelfwerkzaamheid in de Planten aankundigen. 't Is eenige jaaren geleden , dat , terwyl ik bezig was met het neemen eeniger Proeven , om den invloed der Vaste Lugt op den groei der Planten te bewyzen, de volgende byzonderheid zich meer dan ééns aan my opdeed ; een Takje Munt, by den wortel opgehangen, en dus het onderst boven, in 't midden van een glaazen Ontvanger .des werktuigs van north , bleef fterk groeijen, zonder eenig ander voedzel dan het Gaz , waar aan 't zelve was blootgefteld. Binnen vier en twintig uuren begon het Takje een kromme lyn te befchryven , de kruin ligtte zich op , en klom allengskens na de opening van het vat, geevende indiervoege, door opeenvolgende poogingen, eene nieuwe en ongewoone gedaante aan de'deelen. Uit zodanige poogingen in een Takje Munt, om zyn ftand weder te krygen, en uit eene hoofdftolfe te geraaken, aan 't zelve niet natuurlyk , fchynt men te mogen opmaaken, dat 'er eene begeerte in gevonden wordt, om iets , voor fchadelyk bekend , te ontwyken , en in een andere hoofdftolfe, door de ondervinding goed bevonden, te komen. Wanneer eene Plant, in een pot gezet, geplaatst wordt in een kamer , welke geen licht ontvangt dan door een gat, in de muur gemaakt, zal dezelve haar takken na dat gat rigten , dezelve 'er doorfteeken , om de vrye lugt te krygen, en eene bogt maaken, om, naar gewoonte, van beneden opwaards te groeijen. Lord kaimes verhaalt, dat  der planten* dat orider de ruïnen van New Abbey , in vroegeren tyde een Klooster, in het Lamifchap Galloway, een Plantanus boven op een muur groeide , van twintig voeten hoog, in het opnaaien der voedende lappen bepaald aan 't weinige, 't geen by uit deezen onvrugtbaaren grond kon haaien; eenige jaaren geleden, fchoot hy zyne wortels langs de muur neder, zodanig, dat ze, tien voeten nederwaarts gekomen, de aarde raakten. Tegenwoordig is die Bum ryklyk de moeite vergoed, welke het denzelven kostte, om de wortels zo verre nederwaards uit te ltrekken: want, naa dien tyd is 'er geen jaar geweest, of dezelve fchoot fterke looten. 't Geen zeer zonderling en opmerkenswaardig is , bellaat hier in, dat de wortels, van het bovenfte der muur , tot op het oppervlak der aarde, het kleinfte vezeltje niet buitenwaards hebben laaten uitfpruiten; maat vereenigd, een fchoonen , rechten en dikken wortel vertoonen. De geregelde beweegingen van den Zonnebloem , om zich na de Zon te wenden , zyn door alle Eeuwen heen den Natuurkundigen bekend geweest, en door oude en hedendaagfche Dichters bezongen. Ovidiüs fielt ze ten grondllage van een der fchoonfle Fabelen, in zyn onflerfïyk Dichtwerk , en thompson befchryft ze als het uit» werkzel van eene zamenflemmende en tedere verknogtheid tusfchen deezen Blom, en het groote Licht des daags. De Natuur heeft, wyslyk, bekwaamheden tot beweeging, geëvenredigd aan de onderfcheidene behoeften der weezens, gefchonken. De Koraalen en Madreporen zyn aan ééne plaats gehegt: dewyl zy daar de middelen, tot het voldoen haarer benoodigdheden, moeten vinden. De Oester opent zich, geduurende den vloed, om het water te ontvangen , en rust dan op de rondde fchulp ; doch wanneer de eb begint, keert hy zich op de andere zyde : dus weet hy , door eene kleine beweeging , die geflalte aan te neemen , welke de gunstrykde is om het hem eigen voedzel te neemen , en zich te ontlasten van het overtollige. De Heer miller gewaagt, in zyne laatfte waarneemingen over het Eiland Sumalra, van eene foort van Koraal, door de Inwoonderen verkeerd voor eene Plant genomen. en waar aan zy den naam van Lalan-coül, of Zee-gras, gegeeven hebben ; men vindt het in de diepten , Waar het by kleine takjes uitfteekt ; doch nauwlyks raakt men h aan, of het trekt zich agterwaards, zich in 't zand ver- II. deel. men6elw. no. 7. X bei*  3oa GEWAARWORDENDE VERMOGENS bergende. Indien de bekwaamheden, om zich te beweegen", aan deeze gelyk, Dierlykheid aankondigen, kan men dan deeze onderfcheiding weigeren aan Planten , die deeze bekwaamheden in eene gelyke , of zelfs in eene grooterc , maate bezitten ? De Waterlely, 't zy dezelve groeije in een poel, of in dc diepte , fchict haare Bloemftengen uit , tot dat ze in de vrye lugt komen , ten einde het deel , of de bevrugtendc Zaadftoffe , den dienst , waar toe dezelve gefchikt is , koime vervuilen , zonder door 't water bedorven te worden. Omtrent zeven uuren , in den morgen , fchikt zich de voornaamfce tak, en de Bloemen kamen, door een byzondere beweeging, tot aan de oppervlakte des waters: de Piant blyft in dien ftaat, tot vier uuren naa den middag, als dan buigt zich de tak, de Bloemen gaan na beneden , en lluiten toe. Men heeft, zints langen tyd, de beweegingen van het Kruidje roer my niet aangehaald , als de onlochenbaarfte blyken opleverende van een gewaarwordend Vermogen : cn , indien wy zodanige beweegingen als een bewys van een dergelyk Vermogen iu andere Weezens erkennen, kan zulks, in dit geval, niet tocgefchreeven worden aan eene louter werkuüglyke werking, alleen in beweeging gebragt, door een van 'buiten aankomende fchok , zonder dat men afwykt van de verftandigfte grondregelen der waare Wysbegeerte, welke ons leert de Oorzaaken niet te vermenigvuldigen , wanneer de Uitwerkzels blyken dezelfde te weezen. De Wetten der Electriciteit zullen de verl'ehynzels, welke deeze bezielde Plant oplevert, niet beter verklaaren: want-de Bladeren worden even zeer aangedaan , door de aanraaking van niet Electrike, als van Llectrike, Lichaamen; 't zy de Dampkring droog of 'vogtig moge weezen, zulks baart geen verfchil in derzelver Aandoenlykheid, de damp van vlug zout , of de reuk van zwavel , doet de Bladeren even zeer terftond {luiten. De werking van prikkelende Chymicalia, en derzelver eigenfehap, om de Bladeren deezer wónderbaare Plant te doen zamentrekken, zal misfehien eenige Natuurkundigen overiiaalen , om dezelve toe te fchryven aan de Fis infila , of de Irritabiln teit, welke zy toekennen aan zekere bewerktuigde deelen; doch dit aanmerken als geheel onderfcheiden en onafhangelyk van het vermogen des Gevoels ; maar deeze verondernViling is handtastelyk valsch, en wederlegt zich zeiven : want het bellaan der Irrhabiliteit kan niet beweezen .; .e wor»  DER PLANTEN. 303 Worden , dan door de bevinding van die zelfde Irritnbilitek, in werkzaamheid gebragt. Nu brengt het denkbeeld, van Irritatie altoos dat des Gevoels mede. Maar, 'er is eene foort onder de Decandria, die befïendig en eenpaarig een Vermogen betoont, om zich van zelve te bewee'gen , op welke de prikkelende Chymicalia noch eenige uitwendige aanprikkeliug invloed hebben; Deeze zeldzaame Plant, onbekend aan linn/eus, is uit de Oost' Indien herkomftig; doch men kweekt dezelve hier in eenige Bloenikweekeryen. Jk heb gelukkig de gelegenheid aan? getrolTen, om dezelve nauwkeurig gade te flaan, in de verzameling van wylen den Heer brown. Die Plant groeit vier voeten'hoog, en geeft in den Herfst geele Bloemen: de zydbladeren zyn veel kleinder dan die aan 't einde van den Tak komen. Zy beweegen zich over dag geltadig, of op- of nederwaarts, of zelfs een gedeelte van een kring befchryvende : deeze laatstgemekle beweeging gefchiedt door eene kromming van bet onderfte gedeelte des taks, en terwyl een blad zich beweegt, ziet men doorgaans het daar tegenoverfta-ande nederdaalen; de beweeging van boven na beneden gaat veel vaardiger en ongeregelder toe dan die van beneden na boven, die beftendig is, en eenpaarig. Vier en twintig uuren lang kan men deeze verfchillende beweegingen waarneemen in de bladeren, van een tak van den boom afgefneeden, en in koud water gelegd. Wanneer eenige hindernis deeze beweeging vertraagt, heiftelt ze zich met eens zo veel grooter maate van fnelheid , zo ras die hinderpaal is weggenomen. De beste uitlegging, welke ik kan geeven van deeze wónderbaare maate van bezielden groei, is begreepen in dit zeggen van cicero: „ Alles wat ,, alleen bewoogen wordt, door een van buiten aankomen„ de kragt, is onbezield; doch al wat Dier is w>;rkt door „ eigene en inwendige ;beweeging (§)"• My fchikkende naar de wet der kortheid . welke deeze Sociëteit eischt, heb ik dus verre beproefd, onze befchouwingen van de Bezielde Natuur uit te breiden; op te leggen een aangenaame vermeerdering van medegedeelde geluksgenietingen , om daar door onze bevattingen van de Magt, de Wysheid en Goedheid, des Allerhoogften, te verheffen. In. een onderneeming, welke nog niemand het geluk gehad heeft (5) In *nimum est omne qüod pulfu agitur eXtsrno ; queit autem est aniintl id mats agitatur interiore ff fut- > X a  304 gewaarwordende vermogens der planten. heeft van ten einde te brengen, niet geheel te flaagen, kan niet tot oneere (trekken, Èen Mensch, die zich toelegt op zulke edele voorwerpen, heeft voldoeninge genoeg, door de bewustheid van de beweegredenen, welke hem aandryven, onafhangelyk van den ujiflag» In de daad, de liefde tot de waarheid perst my deeze bekentenis af, dat ik myne voorgedraagen fiefpiegeling niet dan met wantrouwen, op derzelver bondigheid, herleeze; en durf ik geenzins verwagten, dat ze by anderen eene kragtdaadige en dandhoudende overtuiging zal medebrengen. Hier mede kan ik my minder vleien, dewyl ik zelfs eene unbedeudigheid gewaar worde in een gevoelen , door my zeiven opgevat. „ lk weet niet," mag ik met cicrro wel zeggen, ,, hoe het bykome, dat ik, terwyl ik leeze, de Stellingen des Schryvers toeflem; maar het Hoek uit dc " hand liggende, tevens alle toeltemming verlies."(4) Dan', misleiden , moet deeze Twyfelaary meer toegefchreeven worden aan den invloed der denkbeelden , aan welk men zints zo lang gewoon is, dan aan 't gebrek van redelykc bewyzen: want, buiten de reeds aangevoerde redenen, voor het "gewaarwordend vermogen der Planten, kan men aandringen , dat deeze veronderltelling zich aanpryst door haar eeudèmmigheid met de verheevene ovtreenkomlten der Natuure, welke ons opleiden tot het belluit, dat de grootst mo^elyke maate van Geluk in 't Heelal bedaat. De grond des^wyden Oceaans is bedekt met zeer groote en allerlterkst groeiende Planten. Onmeetelyke uitgeftrektheden der Aarde zyn -bekleed met Dosfchen. Het Alpiscli en Andifchc Gebergte is niet beroofd van Planten, fchoon veelal in diepe fneeuw begraaven. Kan men gelooven, dat zo veel leevens bellaat zonder de minde aandoening , zonder het minde genot van beftaan? Dat men ons veeleer toeftaa te veronderstellen , met eene dïepe cerbiedenisfe voor de oogmerken der Voorzienigheid, dat de Planten, fchoon in eene zeer geringe maate, het algemeene lot des Leevens ontvangen'hebben, en dat, het Groote Weezen, 't welk alles geichaapen heeft, Geluk mededeelde aan alle Leevende Weezens. f|) Nefcio quo modo, dum.lego asfentior; cum pojui librum asfevjïo omnis uk elabilur. TER-  natuurlyke historie van santa fée de bogota. 305 vertoog 1 om te dienen tot opheldering van de natuurlyke historie des lanos van santa fée de bogota , betrekkelyk tot de voornaamste verschynzelkn, uit de ligging ont- staands. Aan de Koninglyke Academie der Weetenfchappen voorgeleezcn , door den Heer leblond , M. D. (Journal de Pliyfiquei) (Vervolg en Slot van bladz. 261.) Dat wy thans ons overbrengen in die Steden , naa de aankomst der Spanjaarden , in Santa Fée de Bogota, gebouwd, de eenige, die de Indiaanen kunnen bewoonen, ■ om waar te neemen, welke de invloed geweest hebbe van .,den Haat der Befchaafdheid, dien zy genieten, op hun «kleur, gefteltenisfe en zeden. Die traagheid , den Mensch natuurlyk eigen , welke dwang en noodzaaklykheid alleen kunnen overwinnen , rwanneer een edeler aandrift zich niet doet gevoelen , die .traagheid, welke de Inwoonders van Santa Fée deels hebben moeten vaarwel zeggen, 0111 de fchatting, hun opge.legd , te betaalen , zou hun nog de rampzalige gevolgen daar van doen draagen; indien dit middel, wy.-dyk bedagr, .'in hun niet hadt opgewekt de begeerte na genietingen, .welke zich uitbreidt, naar gelange van de bekwaamheden, welke dezelve fchenkt. De Beesten, die zy gcmaklyk vcr^kreegen, hebben hun geholpen in het bebouwen van heer'lyke gronden, welke dc wet hun in vollen eigendom geeft: 'deeze jaariykfche fchatting, welke zy in geld moeten opbrengen , deedt hun welhaast hunne Koopwaaren na de :digtst by gelegene markten voeren (*) : van daar die tak des Koophandels , welken zy bezitten , die aan eenigen .eene foort van overvloed, en aan allen geuukken en de '■. , aan- , f*i De Indiaanen van Santa, Fée draagen die lasten niet • het zyn Pa -rde.1, Muilezels, en Osfen, welke zy daar toe gebruiken. Zyn zy, derhalven , zo zeer te beklaagen ? hebben zy geene weidlandc.i cn vrngtbaare gronden in eigendom ? welke bewoonder van deeze Landen zou zich met die voordeden ongelukkig rekenen ? X 3  j06 NATUURLYKE HISTORIE aangenaamheden verfchaft, welke een arbeider van zyn arbeid moet verw.igten : welhaast was het onvermydeIvk , dat de ongelykheid van middelen onderfcheidingen invoerde: de Stedelyke Regeering, onder welke zy Haan, waar van zy alle Leden onder zich zeiven verkiezen, hun denkbeelden van Orde en Regt fchenkende , gaf hun ook de eerzugt , om bekleed te worden met openbaare Ampten. Van bier zoeken zy zich gezien , geagt en bemind te maaken , en het oog te trekken der zodanigen , van wien de Verkiezingen afhangen. Onder een zeilde Lugtftreek die Indiaanen ziende , za zeer van zich zeiven verfchillende , zou men in verzoeking komen , om ze voor twee onderfcheidene Volken te neemen: het eerfte klein, traag, dom, in kleur zeer gelykende na Negers, fchoon dc oorzaak eene geheel andere is; het ander kloek, werkzaam, gelykt veel meer na Blanken. De venvaarloozing, de morsfigheid, het flegte voedzel der eerstgemelde Indiaanen, de rook, waar in zy ftceds leeven, en bovenal het gebrek aan kleeding , waar door zy zich aan eene geweldige en aanhoudende koude blootgelteld vinden, kunnen niet anders dan de opperhuid zwart maaken en uitdroogen , het celagtig weefzel, dat dezelve met het vel vereenigt, verharden , meer dikte en ruwheid geeven aan de vaten, en de doorwaasfeming veranderen ; dit zyn waarfchynlyk de oorzaaken en de uitwerkzels van de verbrandde kleur, welke deeze Indiaanen zo zigtbaar onderfcheidt van de reeds befchaafden , die, beter gehuisvest, beter gekleed, beter opgepast, beter gevoed , door gezonder en wel toebereide fpyzen, en werkzaamer van aart, door eene overvloediger uitwaasfeming, en de gelyker warmte hunner kleederen , een buigzaamer en frisfer vel krygen. Zy zyn eer bruin dan verbrand, onvergelyklyk veel kloeker van geftalte, rustiger en llerker dan de anderen, wier laaghartigheid en zwakheid zy veragten. Hier ziet men , zo men wil , doch op eene veel merkbaarder wyze , de ruwheid van huid der van onze armoedigstleevende Landlieden , vergeleeken met de zagtheid en blankheid onzer Lieden , die een ftil leeven leiden : want de invloed der koude Lugtftreeke van Santa Fée, op de blankheid des veis, is zodanig, wanneer men wel gekleed en gevoed wordt, dat men onder de Spanjaarden, die 'er zich neder gezet hebben, de bloozende kleur der Duitfchers aantreft. Getroffen door de tegenoverftelling dier twee zo wyd ver.  VAN SANTA FÉE DE BOGOTA. 307 verfchillende ftaaten , vraagt men zich zeiven , of de Indiaan van Santa Fée , zodanig als hy was vóór de vermeestering, bepaald tot het weinig noodwendige, zonder in aanmerking te neemen, dat hy nog veel gelukkiger kan worden , gewonnen of verloeren heeft by een omwenteling , die 'er de Spanjaarden bragt? . Het antwoord hier op is te kiefcher , dewyl elk mensch , die hier uitfpraak zal doen, onvermydelyk zyne vooroordeelc-n medebrengt. Laaten wy daarom liever deeze eigende befchaafde Volkeren, welks ontwikkelde rede bezwaarlyk kan mistasten, omtrent de voorwerpen van zyn geluk, de verftandigllen, de onderviudingryklten, onder hun, zullen deeze taal voeren. „ Vóór de aankomst der Spanjaarden , leverden onze „ weinig bebouwde Velden niets op dan eenige Planten, eenige elendige Wortelen, de Kinoa, de Aardappel en ,, Mais: en bedroog deeze niet zelden onze verwagting, ,, ter oorzaake van de onbeftendigheid der Lugtllreeke; ,, 't geen wy als dan uit nabuurige landen zouden heb„ ben kunnen haaien , bleef ons ontbreeken : dewyl wy 'er, by ruiling, niets in plaats konden geeven ; gewa- ,, pender hand moesten wy het ons bezorgen. Onze ,, huizen fcheenen veel eer voor Beesten dan voor Men„ fchen gefchikt. Een dekkleed (f) van flegte ftoife, welke ,, maanden werks van ('pinnen, althans van maaken, kost-„ te, voor hem, die 't zelve zich kon verfchaffen, was ,, het jamm.erlyk dekzel tegen eene nypende cn oimphou,, delyke koude ; eenige Harten , eenige wilde Dieren , ,, by toeval, gevangen gekreegen, fchouken ons een on„ wis voedzel; de Cliicha (,), die ons overbleef, vcr- ,, wek- ft) Dit Dekkleed was een (luk fiofTe , omtrent twee ellen lang, en wat minder breed. In 't midden maakte men een git, groot genoeg om het hoofd door te laaten , en droeg het als ccn overrok; dit kleed draagt in geheel Peru den naam van Puncl/o. (§) ]\jen weet, dat, wanneer dc Indiaanen zich dronken drinken , onmin zoeken, die niet zelden op dooddaan uitloopt. De Chic'.a, en zelfs dc Borracher», eene foor. vin vergif, zo veel be ekenende als dronkenrtiattkend, gceve.i hun die dolzinnigheid, in welk de wraak haare voorwerpen zoekt en trefr. De Chick* is gekookte Mais, die door het bydoen van Melislè gegist heeft. Deeze drank is prikkelend en a ngenaam , gelykt zeer na nieuwen witte.i Wyn, welker donkere witte kleur dezelve ook heeft; de X 4  JüSi NATUORLYKE HISTORIE wekte veeleer in ons het gevoel van onze elende, dan dat ze ons vermaak verleende. Thans hebben de Graan- I „ gewasfen, van veelerlei foort, het vlas des velds , de • „ wol onzer kudde, de veldvrugten, het gevogelte, de | „ fchaapen , en duizend andere nuttige zaaken, door het I ,, gebruik dierbaar geworden , de middelen van ons be- f ,, (taan vermeerderd, de duur en de verfcheidenheid öii- I „ zer genietingen verzekerd. De Os, het Paard, I ,, de Muilezel deelen met ons den arbeid, en maaken de- I ,, zelve voor ons ligt: zy brengen ons, met onze Koop- waaren, ter markt, waar ons, op een veel gundiger „ voet dan dc Spanjaarden behandeld , geen inkomende Regten worden afgevorderd: dewyl wy eene jaariykfche fchatting bctaalen , wanneer ouderdom en gezondheid 5, ons toetasten tc werken. (i.) Het geld , 't welk onze ,, vlyt zoekt te verkrygen, betaalt onzen overvloed, en „ levert ons aangenaamheden , welke onze Voorouders „ niet kenden: indien wy zomtyds lastig gevallen en ge. „ plaagd worden , hoort een Itefchermer ons , door de Wet verleend , en tegen welke geen gezag vermag, „ onze klagten, verdeedigt onze Regten, cn bewaart zc. Indien wy onderlinge gefchillen hebben , worden ze door „ onze eigene Regenten, zonder kosten, beflist. Wy be- zitten eigendommen, welke geen Mensch ons betwist; „ wy bebouwen , wy verbeteren ze met onze Vrouwen „ en Kinderen, wier tedere verbintenisfe duizend bekoor3, lykheden aan ons geluk byzet. Wy werken, 't is waar; doch die moeilyke taak voor Menfchen, die ,, 'er niet aan gewoon zyn , wel verre van een kwaad ,, voor ons te weezen, fchenkt ons gezondheid, hvrkte, „ en is de faus onzer vermaaken. Worden 'er onder ons „ gevonden, die zo gelukkig niet zyn, het komt daaruit voort, dat luiheid, of dronkenfehap, hun de zugt ont„ neemen tot den arbeid , die alleen hun ftaat ten goe* ,, de kan doen veranderen." Ons is nog overig te onderzoeken , wat de invloed der Lugtsge-fteltenisfe van Santa Fée vermag -op de merkbaare ver- «e oude Chiclia bedondt alleen uit gegist hebbende Mais met water. Overal kan men deezen drank voor geld krygen. ([") De Mannen, die geen van deeze beletzels hebben , betanle» deeze fchatting van dc zeventien tot dc vyftig jaaren. De Mes(ifen en anderen bctaalen niets.  VAN SANTA FÉE DE BOGOTA. £09 verandering, 'die de Neger ondergaat, in zyn kleur en verfchillende vermengingen met de Blanken; 't geen ons aanleiding zal geeven, om te fpreeken van die der heete Gewesten , op de gefteltenis der Europeaanen , en andere Blanken, welke dezelve bewoonen. 't Gaat vast, dat een Mulattc van Santa Fée, gebooren uit een Negerin en een Blanken , zo helder van vel, en doorgaans blanker is dan een Mestis van heete landen; wiens Vader en Moeder, gelyk men weet, een Blank en een Mulatte zyn. Deeze Mulatte van Santa Fée is, derhalven , een nauwlyks onderken baare Mestis: behalven de weezenstrekken, die meer of min van de Moeder hebben; een Mestis van Santa Fée zou misfchien, om dezelfde reden , zo helder van vel, en blank, zyn als eenig ander Mestis van dezelfde kleur, lk heb 'er eenige gekend , welker roosverwige kaaken en blonde hairlokken , met die der fchoonfteEuropifche, om den voorrang zouden hebben kunnen dingen. Het fchynt, dat, hoe meer de Ilasfen, zo onder Menfchen als Dieren , elkander kruisfen , zy meer kragts en fterkte krygen , 't is het ent van eene goede vrugt op een fterken wilden ftam geënt. Indien men, eenige geaartheden uitgezonderd, de Blanken , van de koude Lugtftreek van Santa Fée, vergefykt met de zodanigen, die de nabygelegene warme Lugtftrcekcn bewoonen , is het onderfcheid verbaazend: de eerstgemelde zyn fterk, rustig, op hun vol, fris en rood gelaad is het geluk te leezen: de laatstgenoemden, integendeel, zyn geel, bleek, vermagerd, en vertoonen niets anders dan de kwynende overblyfzels van een jammerlyk beftaan. Dc zwakke ftaat deezer Menfchen fchynt aan te duiden , dat de Blanken , en inzonderheid de Europeaanen, niet gefchikt zyn om in heete Landen te leeven, bovenal, wanneer derzelver Lugtsgclteltenisfc vogtig is. Volgens dit beginzel, valt het zeer gemaklyk te begrypen , waarom de Negers van Africa , te Santa Fée overgebragt , mager , droefgeestig, traag en zieklyk worden, waarom zy welhaast eene meer of min koperkleurig vel krygen, welker opperhuid fchulferagtig wordt; doch men plaatze die zelfde Negers onder een brandheete Lugtftreek, zy herkrygen, binnen kort, kragt, moed, en,die onvermoeide vaardigheid, zo eigen aan dien landaart. Ziet den Inwoonder van Santa Fée fterk en volkomen gezond , die zich begeeft na de brandende vlakten , door de Rivier Alagdeleine befproeid, hy is 'er niet of de geweidigfte kenX 5 te-  NATUURLYKE HISTORIE tekens vnn een overvloedig zweet, en eene bezwanrlyke ademhaaling, van een ondraagelyken dorst, en van logge matheid, zyn de uitwerkzels van eene bovenmaatige hitte, die fteeds toeneemen: hy betaalt dezelfde fchatting, fchoon op eene geweldiger wyze , als de Europeaan , die , voor dc eerde reis , op de Eilanden van America aanlandt. Beroerdheid en Dood zyn zomtyds het gevolg I geweest van die fpoedige verandering der Lugtsgelleltenisfe. Wat hebbe men uit deeze twee fpreekende gevallen af te leiden , dan , dat een Blanke , gebooren in een koud Land, dezelfde bczwaarlykheid ontmoet, om onder eene brandend heete Lugtllrcek te leeven, als een Neger m de Lugtftreek van den eerstgemeklen ? Maar welke ook de Lugtsgelleltenisfe eens Lands moge weezen, de Mensch, en de meeste Dieren, gewennen 'er van langzaamer hand aan : ongetwyfeld ter oorzaake^an de inwendige en by- j kans beftendige warmte, welke het Dicrenryk bezit, onafhangelyk van dc Lugtftreek , onder welke het zich bevindt ; hier in zeer onderfcheiden van het Planvenryk , welks warmte, aan die des Dampkrings gelyk, geene al te zeer tegen elkander overgeftelde Lugtsgeiteltenislen kan 'verdraagen , zonder de grootlle veranderingen te ondertaan, of daar onder te bezwyken. Dus zal een Blanke, rra Gumde overgevoerd, in zyne Afftammelingen de zwakke overblylzels" bewaaren van zyne oude kleur, zo lang I hy zich gedekt houde voor de Iteekende zonneftraalen, een fris en gemaklyk huis bewoont , en voortvaart met eene goede leevenswyze te onderhouden, cn zich voegelyk te klècden : even zo zal de Naakomelingfchap van een Neger, die zich in eene beftendig koude Lugtftrceke, als te Santa Fée, onthoudt , meer of min aan de indrukken van die Lugtsgelleltenisfe , op zyne zwarte kleur wederftand bieden, naar maate van de middelen, welke hy aanwendt om 'er zich tegen te befchutten. Doch eens veronderdeld , dat de Blanke en de Neger op zich zelven bleeven , zonder eenige vermenging met de Volken, wel- ' ker Lugtftreeken zy bewoonen , indien hunne Afllammetingen nooit de gebruiken en leevenswyze van elkander ©vernamen* dan zouden zy, eindelyk, in een langer, of korter tydsbeftek , om zo te fpreeken , een gelykaartig foort opleveren. , Men mag vraagen, waarom 'er geen ingeboorene Negers in Zuid-America gevonden worden ; indien het waarheid is dat de hette alleen de kleur der Menfchen kan vcran' , de-  VAN SANTA FÊE DE BOGOTA. SU deren ? Hier op dient ten antwoord : voor eerst, dat in het Landfchap Cuayaquil, tusfchen de Kaap gas* fado en de Kaap San-Francisco , juist onder de JVJiddaglienie, en zeer heet, weinig bekend Gewest, ligt, 't geen aan de Zee grenst , waar de lnboorelingen volkomen op Negers gelyken ; het is een zagtaartig en herbergzaam Volk; doch zo dom, dat indien zy vyftien huivers voor eenig goed eifchen , gy het niet zult krygen , als gy 'er twintig voor geeft : zy moeten net hebben , 't geen zy vraagen; hunne redeneerkunst Itrekt zich niet verder uit. ■ Het zou niet van alle waarfchynlykheid vervreemd weezen, te hellen, dat eenige Negers en Negerinnen van Guayaquil, van Barbados, of van Choco, in deeze Landftreek gevlugt, ten oorfpronge ftrckten van dit Volk: ondertusfchen hebben de Spanjaarden, die gelooven zouden regt te hebben, om zich ten hunnen opzigte te gedraagen als Aframmelingen van hunne Slaaven , nooit iets tegen hun gedaan ; en twyfelen niet te verzekeren , dat die Z.war~ te Indiaanen lnboorelingen zyn. 't Was wel der moeite waardig, dit fluk der Natuurlyke Historie nader te onderzoeken. Ten tweeden. Dat in de brandende vlakten van Neyya eenigen der geenen, die arbeiden in het Goud-wasfchen, 't welk het zand der Rivieren oplevert , zich blootgelteld vindende aan de vogtigheid, en al de kragt der terugkaatzcnde zonneftraalen , elkander mededeelen , en op hunne Naakomelingfchap overzetten, eene huidziekte, welke hun meer of min zwart doet worden, zonder het weefzel zeer te befchadigen. 't Is zeer gemeenzaam in dit Landfchap , Blanken met een zwart gelaad aan te treffen , en met min of meer groote zwarte vlekken over de geheele huid. De Spanjaarden noemen deeze kwaal Caraté; 'er is een Caraté, koper, violet, en indigo verwig, deeze laatfte, zeer donker zynde , trekt op het zwart. Deeze ziekte is geene melaatsheid , want men geneest dezelve zomtyds door middelen , die tegen de geneezing der melaatsheid zouden ftryden. Ten derden. Dat de huid der Negers , verzwakt door een langduurige kwyling, of door eenige andere kwaaien, altoos meer of min bleek , meer of min roodagtig blyft, tot dat zy hunne kragten en gezondheid weder gekreegen hebben: 't geen by hun, even als by ons, uitwyst, dat de verandering der kleur afhangt van verfcheide natuurlyke en ziektekundige oorzaaken, welker behandeling geheel vreemd is van myn plan. 't Zal  3i£ NATUURLYKE HISTORIE 't Zal niet nutloos weezen, ten beduite^ aan de overdenkingen der Natuurkundigen aan te pryzen, eene der oudde Landdreeken van Zuid-America: dewyl het een der hoogde is, waar men zelfs de woldraagende Dieren, de Llamas, noch de Pacos, vah de Cordi/ieres in Peru, aantreft, met welke het gebergte van Santa Fée een onafgebrooken keten •uitmaakt. Waarom moest dan dit Land, zo naby aan de gelukkige verfcheidenheid , en den altoosduurenden overvloed der heete Landen, welke 't zelve omringen, zo lang onvrugtbaar weezen voor den Mensch, en vervolgens vrugtbaar gemaakt worden, doorZaaden, uit vreemde Gewesten, en bevolkt met Dieren, uit een ander vast Land? Zou ik, in de dikke duisterheid, welke plaats heeft buiten de grenzen van de gefchiedenis des Menschdoms , de paaien overfchreeden , welke dit Vertoog moet hebben, als ik aanmerkte, dat de Mensch, uit de hand zyns Maakers komende, in zulk eene fchoone Landftreeke moet geplaatst worden, als de Gevvyde Gefchiedenis ons de eerde Ouders van het Mcnschlyk gedacht verbeeldt?,. . . Moe zou hy, zonder kennis , zonder werktuigen , den aardbodem hebben kunnen bebouwen, de vrugten daar van inzamelen, en die ten voedzel bereiden? Hoe zou hy, verlfooken van die huid, welke de Dieren dekt, zich tegen de drengheden der koude hebben kunnen befchutten ? . . . Zyne "natuurlyke behoeften leeden geen uitdel , de vrugten, övereenkomdiger met zyn geitel dan alle ander voedzel , moeten hem eerst ten fpyze gedrekt hebben. De Natuur fchonk ze hem in overvloed , in deeze gelukkige Gewesten; zy vielen van 'c geboomte, en de hand behoefde zich uittedrekken om ze op te raapen. De bekwaamheid, welke hy bezit, door de ondervinding opgeklaard , moet hem welhaast opgeleid hebben tot het doen eener keuze , en, ingevolge van deeze keuze, heeft hy moeten planten, kweeken, zaaijen, en dus êe foort volmaaken, tot voedzel voor zich zeiven en zyn Kroost; van hier de vrugten, de planten, de moeskruiden dc graanen, die hy ten zynen gebruike heeft weeten aan te* wenden; van-hier de Dieren, door hun tam gemaakt, en die hy medegevoerd heeft, overal waar de nooddwang hem noodzaakte zyne wooning te vestigen. Welke veranderingen deeze Aardkloot ook ondergaan hebbe, welke ook de wyze moge wee?en, waar op de bevolking is voortgezet, is het waarfchynlyk, dat de Amen', caan immer de overvloedige en aangenaame drecken zyns Lands zal verlaaten hebben, waar de Natuur alles verleent, z-on-  VAN SANTA FÉE DE BEGOTA. 313 ïonder zorg, zonder moeite , waar de beste Weeding is 'er geen te behoeven, om een bykans ontoeganglyk Land,, onvrugtbaar , altoos koud , waar men zich noodwendig moet kleeden , en arbeiden , te gaan bewoonen? Eene overmaat van Volkrykheid, in warme Gewesten, zou alleen zulk een tydltip hebben kunnen doen gebooren worden; doch heeft deeze overvloedige Volkrykheid ooit plaats gehad? . . . Welke Gedenkftukken verzekeren zulks? . . . Wy gelooven veeleer, dat zeker volk , in den oorlog overwonnen, het flachtolfer van eenig ander volks onheil, in het onvriendelyk Gewest van Santa Fée, een wyk voor verdere vervolging of verderf vondt. De noodzaaklykheid moest hetzelve middelen verfchaffen, om daar tc beftaan; doch hoe zwak waren dezelve vóór de aankomst der Spanjaarden! ... De koude Lugtftreeken , werwaards de Mensch, door den lotwisfel van veelvuldige omftandigheden, gevoerd is, hebben hem ten arbeid aangezet, en de noodige voorzorgen, tegen den fchraalen wintertyd, ingeboezemd : uit deeze bezorgdheid werden eerlang de verruilingen van zyn overvloed voor de Waaren , die gelukkiger Gewesten hem opleverden, gebooren; van hier het vlytbetoon , de Koophandel en de Kunften , die den he~ fchaajden Mensch een onbetwistbaare meerderheid gegeeven hebben boven den Mensch der Natuure. berigt van den persoon , en de voornaamste werkstukken des beroemden bbeldhouwers , jEAN baptiste pigalle. {Vit het Fransch.) (Vervolg en Slot van bladz. 267.) jt t Teeft pigalle altoos gefpeeten, dat hy den Koning Jrl van Pruisfen niet in beeldtenis gebragt hadt. Hy was <*ewoon te zeggen , dat de twee fchoonfle Hoofden, welke hy ooit zyn leeven zag, die waren van lodewvk den XV, en frederik den II; de eerfte, van wegen'de fraaiheid zyner trekken, de laatfte om de geestige fynheid van zyne Phyfionomie; hy kon de verontwaardiging, welke hem aangreep , als hy de Portraiten des Konings van Pruit-  314 berigt van den beeldhouwer Pruisfen zag, niet bedwingen; men hadt hem, zeide hy, het air van een Moordenaar gegeeven. Het Standbeeld van voltaire, door pigalle vervaardigd , is in twee opzigten te wraaken , en van wegen de Naaktheid , zo onberedeneerd als affchuwelyk , in welke hy dien grooten Man verbeeld heeft, en van wegen de keuze zyns models, waar in een verregaande magerheid, en eene algemeene verzwakking van alle de deelen, 't haare toebrengen aan natuurlyke misvormdheid des Ouderdoms. Pigalle fchynt 'er meer op geheld geweest te zyn, om iets keurigs voor de Ontleedkundigen, dan om een fchoon Standbeeld te vervaardigen. Hy beriep zich , naar men my verhaald heeft , op het vermeende Standbeeld van seneca in 't bad; een Standbeeld, 't welk, volgens alle waarfchynlykheid , seneca niet , maar een Slaaf, verbeeldt, gelyk winckelman zeer wel heeft waargenomen. Ik geloof niet, dat 'er een Standbeeld der Oudheid in weezen is, een Naakten ouden Man verbeeldende. De Laocoon kan niet als een oud Man worden aangemerkt, alles duidt in dat beeld de kragt der jaaren aan. Pigalle bezat meer Bekwaamheids dan Vernufts, meer juistheid dan uitgeftrektheid van denkbeelden, meer gevoels van 't waare dan van het fchoone. Het fcheen, dat hy, in 't laatst zyns leevens , alle de trekken van dat denkbeeldig fchoon, den Ouden zo wel bekend, en waar van zy ons zo nauwkeurige bepaalingen in eenige Schriften, en zo fterkfpreekende Modellen in eenige Standbeelden , hebben naagelaaten, verlooren te hebben: dat denkbeeldig fchoon, 't geen een raphael1, een correge, een guioo, een poussin, met zo veel naarftigheids zogten, en zo dikwerf vonden; maar 't geen verfcheide Kunftenaars, van laateren tyd, als een loutere harsfenfehim aanmerken; een gevoelen , 't welk zy door hunne Werkftukken regtvaarriigen. Pigalle geloofde, dat 'er geene waare Schoonheid bettondt , of men kon 'er Modellen van in de Natuur vinden; 't was voor eenen Kunftenaar genoeg, dezelve waar te neemen en op te geeven ; vermat men zich de Natuur te verfraaijen, de uitllag was, dat men niets waars, niets fchoons, vervaardigde. Dit gefchilhuk zou wel waardig zyn, dat men het nauwkeurig onderzogt; doch 't is hier de plaats niet. Wy zullen alleen aanmerken, dat, indien het beginzel van pigalle en anderen, die het nevens hem omhelzen , doorging , wy noch de /.polio van Bel-  JEAN baptiste pigalle. 315 Eelvidere, noch den Antinous, noch de Engelen van raphael , noch de fchoone Vrouwebeelden van coruege en guido , noch de Kindertjes van dominiquin , en francois flamand , met veele andere fchoone Kunstdukken, niet zouden hebben. Kunnen onze hedendaagfche Werken, waar in de Goden en de Helden geene andere weezenstrekken en gedaanten vertoonen , dan wy dagelyks op ftraat ontmoeten, hoe veel verdienden zy mogen bezitten, wat de waarheid en de uitvoering betreft, ons dat verlies vergoeden ? Maar zogt pigalle de Natuur niet te vergrooten, of te verfraaijen, hy wist ze op te merken, te gevoelen, cn op te leveren. Indien zyn Tekenfmaak een weinig vatl het grootte , en doute, en vrye miste, dezelve was zuiver en verdandig ; zyne wyze van uitvoeren keurig , en vry van het gezogte; hy was altoos eenvoudig en waar, en , 't welk eene zeer groote en zeldzaame verdiende is, hy hadt nimmer eene vast bepaalde behandeling. Moet deeze in het Schilderen voor een zeer aandootelyk gebrek gehouden worden, het dunkt ons in het Beeldhouwen onverdraagelyk. In 't kort, kan men pjgalle niet dellen in den rang der Mannen van het eerde Vernuft, men zal hem geen plaats kunnen weigeren onder het klein getal der Kunltenaaren, die de goede beginzeis zyner Kunst gehandhaafd, en der Franfehe Schoole tot eere geftrekt, heeft. Met het beloofde breedere verdag van zyn grootde Werkduk , zullen wy dit berigt belluiten. Een Praalgraf was by de Ouden alleen een Teken , om het Graf eens overledenen aan te wyzen en op te eieren. Een Urn of Lykbus , die zyn asch befloot, of eer geagt word dezelve te bevatten; de zinnebeeldige figuur van een Bloedverwant of Vriend, het dierbaar overfchot beweenende; een Genie, met een omgekeerde fakkel, of iets anders, van een even eenvoudigen aart , was alles, wat men op de Praalgraaven der Ouden zag. Dc hedendaagfehen, die Praalgraaven op een veel uitgedrekter , en naar een veel zamengeftelder plan vervaardigden, hebben, daar zy waanden de grenzen der Kunst uit te breiden , misfehien de waare beginzeis gemist. Wy hebben de Graftombe, voor den Marfchnlk van Saxen opgericht, gez.ien, en moeten bekennen, dat de uitwerking daar van ontzettend is. Men bewondert , in den eerden opllag, de grootheid van het Werk, en de domheid des Kun-  316 BERIGT VAN DEN BEELDHOUWER Kundennars. Maar, wanneer men zich vervolgens rekenfchap afvraagt van de denkbeelden, die de Bouwmeester heeft willen inboezemen, en de indrukken, welke men «evoelt, verdwynt die eerde aandoening van bewondering, en men vindt in zyn geest en fmaak eene menigte van tegenwerpingen , tegen het plan en de uitvoering des Werkituks. Zie hier de voornaamlle. De Voorwerpen, gefchikt om door Kunst byzonder uitgebeeld te worden , zyn bepaald door de gereedfchappen en de behandelingen dier Kunde eigen, door de natuur der ftoffe, op welke zy werkt, en 't onderwerp geen zy zich voordelt. Ontwikkelen wy deeze beginzeis , wy "zullen zien , dat die groote zamendellen , waar in die daad gemengd is , en de Peribonen veelvuldig zvn , weinig aan de Beeldhouwkunde voegen. De Beelden "te digt by een voegende , loopt men gevaar van verwarring , ze te veel verwyderende , misfen zy den noodigen zamenhang. Een enkelde Daad, die eenvoudig en klaar is, en met weinig Beelden kan vertoond worden, voegt best aan den Beitel. De Schilder heeft , door middel der kleuren , welke hy bezigt , door het licht en donker , het in zyn hand, de groepen en de voorwerpen te vereenigen, en 'er een overeendemmend geheel van te maaken c dit middel' mist de Beeldhouwer , fchoon hy ook zyne Kunstgreepeu hebbe, om licht en donker in zyn werk te brengen. De Graftombe van pioalle fchynt ons, ten deezen opzigte, ge. brekkig in verbintenis , in het opleveren van een zamenftemmend geheeh Het Zinnebeeldige was by de Ouden veelvuldig in gebruik , het drookte met bunnen Godsdienst , met hunne Zeden. Het is meestentyds vreemd van onzen Godsdienst en Zeden; en ondertusfehen misbruiken onze Dichters en Kundenaars 't zelve meer dan de Ouden. Het Zinnebeeldige is een kleed, geen masker; het moet de voorwerpen verfraaijen, cn dezelve niet verbergen: en derhalven klaar, juist en belangryk weezen. Deeze drie vereischten doen zich niet kenbaar genoeg voor , in de Graftombe, van welke wy handelen. Ik begryp niet, welke de plaats des bedrvfs is. Ik zie de Held van de trappen afkomen, zonder een huis te ontdekken , waar toe de trappen behooren. Beneden aan den trap roept de Dood , het dekkleed van een Grafzerk afligtende , den Held , die , ondanks de poogingen eener Vrouwe, Frenkryk verbeeldende, uit eigen beweeging afklimt ,  jean baptiste pigalle. 3'? klimt, om zich, in volle wapenrusting, in het nauwe graf te laaten opfluiten. Zou men, dit bedryf befchouwende, niet gelooven , dat de Marfchalk gaarne geftorven is, en ondertusfchen was niemand gehegter dan hy aan het Leeven, en afkeeriger van den Dood. Een Graftombe heeft alleen ten oogmerke de gedagtenis eens Dooden te vereeren: het komt, derhalven, vreemd in, iemand, dien men veronderftelt dood te weezen , als nog leevend te verbeelden. Ik geloof niet, dat men 'er een voorbeeld van by de Ouden zal aantreffen. In een hoek van de Graftombe zie ik de afbeelding van Hercules, leunende op zyn knots, in een treurende houding. Men onderrigtte my , dat het de Sterkte verbeeldde: maar wat heeft de Sterkte hier te maaken? Men begrypt wel, dat de Sterkte ee:i ftervenden Krygsheld verlaat , maar niet hoe deeze zich bedroeft, als zy hem ziet fterven. Pioai.le heeft, naar gewoonte, den Dood vertoond, in de gedaante van een Geraamte ; doch deeze ongeryrade gewoonte heeft alleen ftand kunnen crypen in tyden van de Gothifche Onkunde en Rygeloovighcid ; wanneer de weder opkomende Kunften nog in de algemeene barbaarsheid deelden.. De berugte Doodendans, aan holbein toegefchreeven, cn op honderd plaatzen naagevolgd , vertoont den Dood in die gedaante. Dit Zinnebeeld is aanftootelyk voor de Rede en goeden Smaak. 't Is zeker een zeer lomp en grof denkbeeld, de Godheid, welke de Menfchen het leeven beneemt, in de gedaante van een Menfchen Geraamte af te beelden; men zou even goed den boozen Geest der Pest kunnen voorftellen in iemand, met pestbuilen bezet, op 't fterven liggende. In verlichter tyden hebben bekwaame Kunftenaars , het betreeden pad volgende , deeze dwaasheid overgenomen. Wanneer men een Menschlyk Lichaam wil verbeelden met de beweegingen, eigen aan der Menfchen Ledemaaten, moet men 'er het noodige aan geeven , om die beweegingen te volvoeren. Hoe nu kan die verzameling van beenderen , beroofd van fpieren, zenuwen, handen en voeten, beweegen, vliegen, met een zeifen flaan, enz. Maar het grootfle gebrek in dit zo gebruiklvke Zinnebeeld is, dat het de verbeelding en de zinnen ftoot: eene uitwerking , welke men bovenal moet fchuwen in alle de voortbrengzelen der Kunfte; altoos gedagrig , dat , het geen de Schoone Kwijlen kenmerkt , 'er tellens de waar- II.deel. mengelw. is'o. 7. Y dig.  BERIGT VAM DEN BEELDHOUWER digheid en bekoorelykheid van uitmaakt , beftaat in het denkbeeld en het gevoel van 't Schoonc te verwekken. Wat nu is 'er verder vervreemd van allen denkbeeld van Schoonheid, dan de Afbeelding van een Geraamte, uitgezonderd misfchien voor een Onileedkundigcn ? Hoe veel beter kenden de Ouden den waaren aart der Kunften ? Wie zal ontkennen , dat een gevleugeld Wicht een ontftooken Fakkel het onderst boven keerende, om dezelve uit te biusfen , dat een Bloem, kwynende op zyn fteel, of atgefneeden , veel gelukkiger Zinnebeelden zyn, om den Dood aan te duiden, dan een van vleesch geheel ontbloot Geraamte? Die Ouden, die zo veel zorge droegen , om voor de verbeelding te verbergen het fchrikbaarende , 't welk de natuur gelegd heeft in het denkbeeld van den Dood, die, in hunne Taal zo wel als in hunne Afbeeldingen , den Dood dikwyls met dezelfde trekken als den Slaap verbeeldden, wagtten zich wel, om denzelven onder eene zo walchlyke gedaante voor te (Tellen. Femclon, die het gevoelen der Oudheid en van het Schoone in zy• nen Geest en Smaak hadt, deedt Telemachus in de Hel daalen , en brengt, onder dc Gedrochten, die den ingang bewaakten, den Dood mei holle oogen , met een blccke en miskleurige huid. Voor "t overige hebben alle he¬ dendaagfche Kunftenaars den Dood niet als een Geraamte verbeeld. In de Zegepraal des Roems , door titiaan, komt de Dood voor in de gedaante van eene Vrouwe , voor de voeten des Roems uitgeftrekt liggende , met een doodshoofd aan haare zyde. Ik breng dit niet by, om dat ik het denkbeeld van titiaan gelukkig vind ; maar het bevalt my beter dan een wandelend Geraamte. Ongetwyfeld heeft pigallf. , om een gedeelte van deeze afzigtigc Gedaante te verbergen , aan dezelve een bekleedzel gegeeven, doch dit middel is willekeurig , 'er doet zich geen reden voor op. Alle dekzel moet tot kleeding dienen, of (trekken, om 't geen niet welvoegelyk vertoond wordt, te verbergen: en men kan met geene mogelykheid veronderltellen, dat een Geraamte kleeding noodig, of eenige fchaamte , hebbe. 't !s , tri geenen deele , om deeze Graftombe , of den Vervaardiger van eere te berooven, dat wy deeze aanmerkingen in 't midden bragten. Verre zy van ons het denkbeeld , om den roem te willen bezwalken van eenen Knnftenaar, dien wy hoogagten; doch wy oordeelden ons ver» pligt, vrylyk onze denkbeelden op te geeven, en aan anderen  jean baptiste pigalle. 319 ren bloor te leggen; op de beginzelen, welke wy aanzien als weezenlyk tot verbetering van den goeden Smaak en en der Kunllen. Wy haaien, derhalven, hier niet op, de bedilling, dat pigalle zyn Held een te kleine gellalte gegeeven, en daar door een min heldhaftig voorkomen bygèzet hebbe, dat hy de Grafzerk , aan de zyde des Marfchalks , niet heeft doen opligten, om hem een ruimer doorgang te verkenen. Deeze misdagen, en eenige andere, worden ryklyk vergoed t door de fehoonheden van het Werkduk in 't geheel. Het beeld van Hercules, in een eenvoudigen en grootfehen dyl gehouwen , drukt zeer fchoon eene diepgaande droefheid uit. In het hoofd van den Marfchalk is desgelyks veel kragts van uitdrukking. En het Geraamte, waar over wy onze afkeuring zo breed te kennen gaven , heeft iets byzonder treffends , men vergeeve het ons te zeggen , dat het vol leeven is. Elk gedeelte voor 't overige drukt de waarheid op eene keurige wyze uit, en alics is met zeer veel netheids bewerkr , zonder dat (ie domheid 'er by lyde. Men kan niet ontkennen, dat de algemeene uitwerking, welke het baart, groot en ontzettend is , en dit alleen vcronderdelt eene zeldzaame en onderfchcide verdiende. verslag , wegens de vad'-rlyke agtb aarheïd , nog in egypte, op gelyken voet als ten tyde der aartsvaderen, stand houdende; van de wyze, op welke een vader zyne kinderen bestuurt; en de diepe eerbiedenis, met welke de egypienaars den oui'erdom vereeren. (Ontleend uit de Lettres fur ÏEgypte, par m. savary.) F)e Gefchiedenis plaatst de wieg des Menschdoms in 't Oosten Daar is het, dat Vaderlyke Agtbaarheid en Gezag eerst ontflondt, en daar ook dat deeze nog in volle kragt fiand houdt. In die Landen heeft een Vader alle de Tytels, door de Natuur aan hem gefchonken. Hoofd , Regter en Priester van zyn Gezin, voert hy daar bevel; hy beflist alle gefchillen, en offert de Offeranden van de Coitrban Beiram. (*) Ie- L O De Courian Heirat* is een Malwmethttansch Feest, en 'c welk ieder V;idev des Gczsns eene Oütrande moet toebrengen, gtëevenredigd aan zyn i "'" Y i  g20 VADERLYKE AGTBAARHEID Ieder Gezin vormt een kleinen Staat, waar in de Vader de plaats van Oppervorst bekleedt. De Leden, uit welken dezelve' zamengeftcld is, zyn aan hem met dc banden van Bloedverwande ïap verbonden." Zy erkennen met alle wilvaardigheid zyne Magt , cn onderwerpen 'er zich gcrcedlyk aan Dc gefchillcn , onder hun ontftaande, worden voor zyn Regterftoel eebragt, hy ftrykt vonnis , zyn befluit eindigt den twist, herfteh de orde cn rust. De Oudftc onder de Ouden houdt, als 't ware, den fchepter in handen, en eene lange ervaarenis heeft hem' geleerd , hoe hy dien moet gebruiken ; doch in alle zaaken , net innerlykc des BcwFnds betreffende , gaat hy naar vastgeitèldc Wetten, of oude Gebruiken, die de kragt van Wetten verkrecgen hebben, te werk. Dc Kinderen, in de vertrekken der Vrouwen opgebragt, verfchynen nooit in de algemeene zaal, bovenal wanneer 'er Vreemdelingen zyn. Als jonge Lieden 'er in worden toegelaaten , neemen zy eene diepe' ftilzwygenheid in agt. Tot manbaare jaaren opgegroeid , mogen zy zich in de gefprekken mengens maar wanneer de Cheik (f) fpreckt, zwygen zy, en luisteren met ingetpanncn aandagt. lilk Raat overcsn.le, als deeze in 't gezellen tp komt. Op alle openbaare plaatzen heeft hy den voorrang , en wordt hy allerwegen met onderfcheiding en eerbiedenis behandeld. Deeze gewoonte vondt reed, in Egypte plaats, ten tyde van herodotus , en dc eigendunklyke Regeering hier ftand grypende, doet dezelve (land houden. Wie durft onder een yzeren juk gekromd het hoofd opheffen? 't Zou eene misdaad weezen, in 't openbaar te toonen dat men Rykdom b»zat. Alles wordt ten zorgvuldigften vermyd , 't geen de gierigheid van fchr.iapzugtige Dwingelanden kan gaande maaken. »t Is zelfs gevaarlyk , te laaten blyken dat men gelukkig is. Derhalven kan men alleen in zyn eigen Gezin rust en geluk vinden. Naardemaal de veiligheid der Maatfchappye afhangt van de éénigheid der Leden, bewaart het algemeen belang, gevoegd by de ftem der Bloedverwantfchappe , dc eendragr. 't Is in den fchoot deezer Huisgezinnen, dat de heilige. Wetten der Natuure in derzelver oorfproriglyke zuiverheid onderhouden worden. Een talryk Naakroost woont menigmaal onder 't zelfde dak Eiken dag komen dc Kinderen, de Kleinkinderen, en verdere den Stamvader de hulde van tederheid en eerbicdenis brengen Het vermaak van tc meer bemind en geagt te worden, naar gelange hy in jaaren opklimt, doet hem vergeeten dat hy oud wórdt'. De vreugde m het genoegen zyns harten ftraalcn hem r+1 Het woorl O5* betekent een Ond fihm: uurlyk cewcld en omkeering. In 't geheele bellek der Natuure zou zich een wreed oogmerk opdoen; en al die Wysheid van c-oD in zvne Werken, welke wy nu bewonderen en aanbidden, zouden wy dan moeten vloeken als eene beIchikking om jammer uit te breiden, de fmert fcherpfteekender en langduuriger te maaken. De gewoone toeltand van elk Weezen zou verre van een ftaat van gemak en genot, vol onrust, kwyning en henaauvvdheid , zyn. De faa-rere Dieren en de geheele onbezielde Natuur, zouden, in ftede van mede te werken , tot ons vermaak en genoegen alleen ons aanbasfen en tot plaagery verftrekken. De tW 'zou geen Honig, de Roos geen geur geeven, de Velden het vrolyk lachend Groen en veelkleurig Bloemtaovt derven; het Vuur zou ons zengen zonder ons te vervormen • het Dachlicht onze oogen doen fcheemeren , zonder vervrolyking; elke Ademhaahng onze borst als  VAN KET COED EN KWAAD. 333 doorfnyden; de Begeerten en de Zinnen zouden de werktuigen van pyniging, en nooit van eenig genoegen, weezen, dan alleen, in gevalle zy,door bykomende oorzaaken, van den gewoonen weg afweeken. leder aanraaking zou voor ons weezen als het verbinden eener fmertlyke wonde, wat wy proefden den bitterften fmaak, en elk geluid den krasfendften toon, hebben. Onze Verbeeldingskragt zou ons geene andere dan fchrikbeelden voor oogen fchilderen , diepe en beltendig byblyvende zwaargeesrigheid ons vermeesteren , en, onze Rede alleen dienen om ons te doen opmerken, in welk een jammerftaat wy verkeerden. Wat wy thans Genoegen noemen, zou niets anders weezen dan een tusfchenpoozend ontflag van Pyniging; en wy zouden tot de pligten, noodig ter Zelf behoudenisfe, aangedreeven worden door een vermeerdering van pynlyke aandoeningen , veroarzaakt door derzelver verwaarloozing. Of, indien wy, ten eenigen itonde, iets, 't welk Geluk mogt heeten, proefden, het zou, (gelyk tegenwoordig de vlaagen van pyn,) vlugtig en zeldzaam weezen, en alleen bellemd, om ons, door het proeven Van het tegendeel, een fcherpfnydender gevoel van ons Ongeluk by te zetten. • ln den tegenwoordigen ftaat der Wereld fooperi onze fmerten, als zy hevig knellen, fchielyk af, < f m.iaken een einde aan ons beltaan. Doch, in dien ftaat, welken ik my thans verbeeld, zou 'er geene zo gunstryke febikking plaats vinden: want onze Lichaamen zouden waarfchynlyk zodanigcr wyze gevormd weezen , dat ze de uitgezogtfte pynen konden verduuren: en wy zouden, ten zelfden tyde, afgefchrikt worden van de handen aan onszelven te flaan, weetende, dat wy, door een verhaasten dood,ons te fpoediger overbragten in eenen ftaat van nog grooter elenden , die eeuwig zou volduuren. Doch ik moet hier ophouden. Ik weet, gy deinst met fchrik te rugge van ctit tafereel'. Zodanig, nogthans, en oneindig erger dan ik kan affchilderen, zou de ftaat der Wereld weezen , was dezelve gefchaapen om ons Onheil te doen lyden. Doch de waare ftaat der dingen verfchilt daar van hemelsbreed, en wy mogen befluitcn dat de Maaker een goed Weezen is. -"Dat wy dan juichen over ons beftaan : dat wy vrolyk opwaards zien. . Waarlyk, god is cono! Dit is de ftem der Rede. Dk roept ons de geheele Natuur toe. Ct Vervolg ter naastkomender gelegenheid.) Z 3 WAAR-  334 HET NUT DER IPECAC. IN EEN AANHOUDENDEN HOEST. WAARNEEMINfï, WEGENS HET NUT DER IPECACUANHA IN EEN AANHOUDENDEN HOEST. Door * * *, M. D. r7ccr beroemde Genccsheeren hebben de zachte Braakverwekkende Middelen in Catarfhdspukrtonum als zeer heilzaam gepreczen, niet zo zeer, om, door het gebruik deezer middelen , Braakingen te verwekken, als wei, door de ontbindende kracht deezer middelen, de taaije llym te verdunnen, en deszelfs loozing te bevorderen. Meer dan eens, hebben wy ons, in dit geval met voordeel bediend, van de bereidinge uit het Antimonium: doch het is ons altoos gebleeken, dat, over het geheel genoomen, de Ipecacuanha boven deeze de voorkeur verdient , om redenen, dat zy by veele Lyders minder braaiiingen verwekt, wanneer men de giften klein genoeg maakt,en men bovendien zorgt dat het middel verscli is — en hierin zyn wy nog onlangs, door de volgende Waarneeming, bevestigd geworden. Een Jongeling, van byna veertien jaaren, kreeg, naa eene belette uitwaafeming, benaauwdheid op de borst, met hoest. Men nam terftond zyne toevlugt tot eene r,uime A Jerlaatingen Purgeermiddelen, gelyk de gewoone Geuceswyze doorgaans medebrengt, zonder eens meer aan de gouden les van den Vader der Geneeskunst te denken — namentlyk, dat men geene ontlastinge moet maaken voor en al eer de ftolfe daartoe gefchikt en ryp gemaakt is: — de hoest des Lyders bleef aanhouden, niettegenstaande men met zogenaamde Bechica en Laxeermiddelen bleef aanhouden. Daar waren alle tekenen van een fcherpe Pituita, wanneer ik by den Lyder geroepen wierd, — om welke ftoffe te verdunnen, ik terftond myne toevlugt tot de Kermes Mineralis nam, dan dit middel , zo wel als de overige bereidingen uit het Antimonium , verwekte, zelf by de geringfte gifte, Braakinge, waarom de Lyder weigerde dezelve voort te gebruiken. Ken Spaanfche Viiegeupleister, tusfchen de fchouderbladen , gaf voor eenigen tyd flegts verl'gtiug, en ik befloot, de Ipccacuanha in zeer kleine giften vóórt te fchryven . met dat gelukkig gevolg, dat. naa een aanhoudend gebruik van byna drie weeken, de hoest en benaauwdheid op de borst byna geheel geneezen was , en de Lyder, door hst gebruik der Koeijen-Melk, volkomen hcrftclde, NA-  NATUURLYKE HISTORIE DER DCiKEREN. 335 ^■■««n^, .... in. ■Wn^r«i—^ NATUURLVKE HISTORIE DER DHIKEREN. (Volgens den Heer de buffon.) Hoewel veele Water-vogels de gewoonte hebben om te duiken , zelfs tot den grond des waters , om dus hun prooi te zoeken , heeft men den naam van Duikers, (*) aan een klein byzonder Gezin van Duikende Vogelen, gegeeven , die van de andere daar in verfchillen , dat zy een rechten en fcherpgepunten Bek , en de drie Voorvingeren door een geheel Vlies zamengevoegd hebben , 't geen met een rand langs den binnenften vinger loopt, van welken , egter, de agterfte is afgezonderdr De Duikers hebben, daarenboven, kleine en fcherpe Nagels, een zeer kleinen of bykans geen Staart , de Pooten zeer plat , cn geheel agterwaards geplaatst, de fchenkels als in den Onderbuik verborgen, eene fchikking, zeer goed tot het zwemmen ; maar zeer ongunffig om te loopen. De Duikers zyn, even als de Aarsvoeten, op den grond verpligt zich recht overeinde, en bykans in een loodlyn regten Hand. te houden , en kunnen iu hunne beweegingen zeer bezwaarlyk het evenwigt bewaaren , terivyl zy, in 't water, zich zo fnel en vaardig weeten te redden, dat zy den kogel , op hun gemikt, ontwyken; duikende, zo ras het fehot afgaat en zy het vuur zien , onder 't water. Vogellchieters , wel afgerigt om deeze Vogels te treffen , draagen daarom zorg , dat zy door een befchutzel van zwaar papier, aan den fnaphaan vast gehegt, de flikkering van 't fchot, voor 't oog des Vogels, verbergen. 'Er zyn verfcheide foorten in dit Gedacht , van welke wy de voornanmlte zullen befchryven. De Groote Duiker heeft bykans de grootte en gcffalte van een Gans. Hy is bekend op de Meiren van Zwitserland; en de naam van Studer, daar aan gegeeven by het Meer van Conflance, duidt, volgens gesner , zyne logheid (*) Dc Duiker draagt in 't algemeen in 't Grieksch den naim van a'h0>«, in 't Hebrecuwsch en Pe fisch heet hy Kaath, ;;i 't Arabisch Semag, in 't Latyn Mergus. in 't Italiaansch Meren, in 't Engelsch Dtvet , in 't Hoogduitsch Ducher, in 't Fransch Flongeon, in 't Groeniandsch Niviarfoak. Z 4  33^ NATUURLYKE HISTORIE heid aan op den grond, als mede zyn onvermogen om te gaan , ondanks de poogingen , welke hy met pooten en vleugelen doet. Hy is in 'c water alleen in zyn element, beweegt zich daar zeer gemaklyk en vaardig ; hy duikt zeer diep, en zwemt geheel onder 't water, honderd ichreden ver , zonder ter adem haaling boven te komen ; eene hoeveelheid van lugt, bellooten in de uitgezette lugtpyp, verfchaft, ge.iuurende dien tyd, adcriihaaling aan dit gevleugeld tweeflaehtig Dier, 't geen meer tot de Dieren der Lugt dan des Waters fchynt te behooren. Zy doorftreeven vrylyk , en in allerlei rigtingen, het water; zy vinden 'er hun voedzel, verblyf- en fchuilplaats: want, indien 'er zich een Roofvogel in de lugt vertoont, of een Jaager op den oever verfchynt, zoekt dé Duiker zyne behoudenis en lyf berging niet in de vlugt; hy duikt , verbergt zich onder 't water , en onttrekt zich aan het oog zyner vyanden: maar de Mensch , veel fterker door zyne behendigheid, dan door zyne kragt, legt hem laagen, te midden van zyne gewaande vryplaats; een net, een fnoer niet een Viscbje daar aan , verlinkt hem , hy wordt gevangen, ais hy zyn prooi ophapt, en fterft, als hv zich wil voeden , in het Element , waar op hy gebooren is : want, men vindt het nest der Duikercn op het water, te midden van groote biezen , wier wortel in 't water hangt, zy vervaardigen dit nest, gelyk aristoteles wel heeft opgemerkt, vroeg in 't Voorjaar. Eenige Waar- neemers hebben gefchreeven , dat de Groote Duiker een zeer ftilzwygende Vogel is; doch gesne*t eigent hem een byzonder en vry fterk gefchreeuw toe ; misfehien hoort men hem zeldzaam. De Groote Duiker is van boven bleek grauw, met donkerder gemengeld, en als met witte wolkjes afgezet: boven op den Kop en den Hals, die beneden een halven halsband heeft, is vercierd met dezelfde kleuren , welke ftuiten op fchoon wit, van de Borst en het Onderlvf. De Kleine Duiker gelykt zeer veel na den Grooten, wat de kleur der Pluimadie betreft , het Voorlyf is wit , de Rug, de Hals en Kop aschgrauw, overal bezet met witte flipjes; doch hy is veel kleiuder, de grootfte kunnen ten meesten een voet en negen duimen haaien, van het einde der Rek tot het uirerlte van den Staart ; twee voeten tot het uiterftc der Nagelen , en zy hebben twee en gen halven voet vlugts: terwyl de Groote Duiker meer dan vier vueten vlugts heeft, cn twee en een hal ven vo£t haalt, ViU  DER DUIKEREN. 337 van den Rek tot de Nagelen. Voor het overige zyn hunne natuurlyke geaartheden bykans dezelfde. Ten allen tyde zien wy de Duikers van deeze foort op onze Meiren, welke zy niét verlaaten , dan wanneer het ys hun noodzaakt, zich na de Rivieren en ltroomende wateren te begeeven: zy vertrekken 's nagts, en verwyderen zich zo weinig mogelyk van hunne eerfte woonplaats. Ten tyde van akistoteles hadt men reeds opgemerkt, dat de Winter ze niet geheel deedt verhuizen. Deeze Wysgeer zegt , dat hun broedzel uit twee of drie Eijeren bestaat; maar onze Jaagers verzekeren , dat 'er drie of vier in 't nest gevonden worden; 'er by verhaalende , dat, wanneer men het nest nadert, de Moeder het verlaat, en onder water duikt , en de even uitgekomene jongen zich in 't water werpen, om haar te volgen. Voor het overige is het altoos met groot geraas , en eene geweldige beweeging van vleugelen en (taart, dat deeze Vogels zwemmen en duiken. De beweeging hunner Pooten, in 't zwemmen, is niet van voorcn na agteren, maar zydelings. De Heer hr^kkt heeft deeze beweeging waargenomen , een deezer D.iikercn gevangen houdende , die, aan een lang touw zwemmende, altoos deeze richting hieldt: hy fcheen niets van zyne natuurlyke vryheid verboren te hebben; hy bevondt zich, fchoon gevangen, op eene rivier, waar hy aan Vischjes genoeg aas vondt. Van de kusten van Picarclye is ons een Duiker gezonden , zeer gelykende nnar onzen Kleinen Duiker der Rivieren : hy vertoonde zich daar bovenal in den Winter, de Visfchers noemden hem Chat Marin,oï Zeekat; dewyl hy veel vischkuit verflindt. Des Zomers gaan zy heen , en fchynen dien tyd, verder Noordwaards op, door te brengen : eenigen, egter, nestelen, naar 't berigt der Bootsgezellen , in de Sorlings op de klippen, waar op zy niet kunnen komen , dan door met een fprong uit het water zich te begeeven, geholpen door de zeegolven: want van 't land kunnen zy, zo min als de andere Duikers , zich ter vlugt begeeven ; zy kunnen zelfs alleen op 't water loopen, over 't welk zy zeer fnel zwemmen, het agterlyf in 't water houdende. Deeze Vogel komt met den vloed in den mond der Rivieren; de kleine wytingen, de kuit van deur, en kongeraal, maaken zyn geliefdfte voedzel uit ; dewyl hy bykans zo fnel zwemt als andere Vo. gels vliegen, en duikt als een Visch, heeft hy alle mogelyke voordeelen , om een hem ontzwemmenden prooi te « 5 van-  353 NATUURLYKE HISTORIE vangen. De jongen, min afgerigt en min geoefend dan de ouden , eeten fchulpvischjes : met dit alles zyn oude en jongen, ten allen tyde, zeer vet. In 't Noorden onthouden zich Duikers, welke eene byzondere melding verdienen, als die op Fero KHanden den naam van Imbrim draagt , en op de Orcadifche Eilanden Embergoofe geheeten wordt. Hy is veel grooter dan een Gans, haaiende bykans drie voeten, van den Bek tot de Nagelen gemeeten, en hebbende vier voeten vlugts. Zeer opmerkenswaardig is deeze Vogel, van wegen een als uitgefheeden halsband , met kleine langwerpige ftreepen , beurtlings wit en zwart: de grondkleur, over welke deeze band heen loopt , is zwart , met een groenen weerfchyn aan den Hals, en een violetkleurige aan die des kops. Het boventte gedeelte der Pluimadie is in den grond zwart, jjeheel met witte flipjes doormengd: het Onderlyf is fchoon wit. By zeer ffrenge Winters, vertoont zich deeze Duiker op de kusten van Engeland, en heb ik 'er , in dén Winier des Jaars 1780, een ontvangen, op de kust van Picardie gedood ; doch op alle andere tyden verlaat de Imbrim de JVoordfche Zeeën niet, en heeft zyn doorgaand verblyf op de Orcadifche en Fero Eiianden, op de kusten van O'sland en i.roenland: want men kan in hem gereedlyk den luglek der Groen landeren ontdekken. Eenige Nobrdfche Schryvers, als hoikrus, Geneesheer te Pergen , hebben beweerd , dat deeze Vogels onder 't water de nesten maakten, en de jongen broedden (f), 't geen, wel verre van waarheid te zyn, verre van waarfchynlykheid zelve vervreemd is ; en 't geen men elders leest (§) , dat de Imbrim de Eijeren onder de vleugelen draagt, en ze, dus overal met zich voerende, uitbroedt, dunkt my even fa'oelagtig. AU s , wat wy uit die vertelzeltjes kunnen opmaaken, is, dat deeze Vogel op de kanten van ontoeganglyke kusten nestelt, en dat niemand tot nog zyn nest heeft waargenomen. Een andere Duiker is 'er, by de Zweden en Laplanders bekend onder den naam van Lom, of l.ommc, zo veel zeggende als Kreupele: een naam , die den waggelenden gang deezer Vogel , als hy op 't land is , aanduidt; doch hy beft) Zie SIBBALD. (§) Iransaüiuns Philofophiques. No. 473. p. 61.  DER DDIKEREN. 339 bevindt 'er zich niet veel, zich meest in'f water onthoudende; hy nestelt aan den waterkant, op woeste kusten: weinigen hebben zyn nest gezien , de Tslanders willen dat het Wyfje de Eieren, in volle zee, onder de vleugelen uitbroedt (4) , dat is niet waarfchynlyker dan het broeden van den Imbrim onder 't water , zo even vermeld. De I.omme is klein der dan de Imbrim, en van grootte als een Endvogel. Hy heeft een zwarten Rug, doorzaaid met witte plekken ; een zwarten Hals , van die kleur is ook het voorfte van den Kop, die boven op graauwe pluimen heeft : het boventte van den Hals is met dergelyke graauwe vederen vercierd, en heeft van vooren een breede plek zwart, met een wisfelenden weerfchyn van groen en violet. Een digt Dons, gelyk aan dat der Zwanen, bedekt de geheele huid , de Laplanden vervaardigen 'er hunne warme Wiutermutzen van , die zy Lommen-kappen heeten. 't Schynt dat deeze Duikers de Noordzee zeldzaam verlaaten , fchoon zy zich, van tyd tot tyd, naar 't bei-iét van klein , «op de kusten van de Bahijche Zee vertoonen en door geheel Zweeden wel bekend zyn : voornaamlyk huisvesten zy op de kusten van Noonveegen , Tsland en Groenland, zy houden 'er zich den geheelen Zomer op, broeden 'er hunne Jongen, die zy met een byzondere bezorgdheid opvoeden. Anderson geeft ons des berigten die zeer belangryk zyn, indien ze' geheel nauwkeurig waren. Hy zegt, dat de Lomme twee eijeren legt, en dat zo ras een jong in ftaat is het nest te verhaten, het Mannetje en Wyf je 't zelve te water brengen ; terwyl de een altoos 'er boven vliegt, om het te befchermen tegen Roofgevogelte, en de ander 'er beneden, om den kweekeling op den rug te ontvangen, indien hy mogt bezwyken, als mede, dat, indien, ondanks deezen byltand, het Jong op den grond komt , de Ouders nevens 't zelve aan land gaan, en veeleer , dan 't zelve te verbaten, zich laaten vatten door de menfchen , of opeeten door de Vosfen die , in deeze bevroozene gewesten , van Jandgedierte fchaars voorzien, al hunne listigheid te werk frellen , om Vogels te vcrfchalken. Deeze Schryver voeg't 'er nevens, dat, wanneer de Lommen met hunne Jongen eens te ()) Anderson, Hijl. Nat. 'eCIi'U ff de Groent. Tom. ï. p. 93,  34.0 NATUURLYKE HISTORIE te water gegaan zyn, ze nooit weder op 't land komen :hy verzekert zelfs, dat de Ouden, die by toeval hun kroost verlooren hebben, of niet langer tot broeden in (Iaat zyn, nooit aan land verfchynen ; altoos by benden van zestig, of honderd, zwemmende. Indien men, fchryft hy, een Jong in zee werpt, voor zulk een zwemmende bende, omringen alle de Lommen, op 't oogenblik, dat Jong, en eikzoekt het te vergezellen, zo dat zy elkander dit voorregt betwisten , tot dat de fterkfte het verwerft; doch, als, by toeval, de Moeder van het Jong tusfchen beide komt, houdt alle twist terftond op , en men geeft aan haar het Jong. (**) Met het naderen des Winters, verwydereu zich deeze Vogels, en verdwynen tot het wederkeeren des Voorjaars. Anderson gist, dat zy, den weg Zuid-West opneemende , na America trekken : en de Heer edwards erkent, dat deeze foort van Vogelen gemeen is aan de Noordlyke Zeeën van dit vaste land en van Europa : wy kunnen 'er bvvoegen, aan die van het vaste land van AJia; want de Duiker met een Rooden Mais , uit Siberië gekomen, is volmaakt dezelfde , als die edwards voor het Wyfje der Lomme opgeeft, volgens het onverdagt getuigenis van den Heer ishan, een goed waarneemer, die de een en ander uit Groenland hadt medegebragt. In het jaargetyde , dat de / ommen langs dc kusten van Nooiwegen trekken , dient hun onderfcheiden geroep den Inwoonderen ten voorteken van fchoon weer, of regen; 't is daarom, dat zy her leeven dier Vogelen fpaaren, en ze zelfs niet gaarne in hunne netten zien. Linn^eus merkt in deeze foort eene verfcheidenheid op, en zegt, met wormius, dat de Lomme aan den oever, op den kant des waters, nestelt. Andukson fchynt, ten opzigte van dit nestelen, niet gelyk aan zich zeiven. (ff) Voor (**) Anderson, Hifi. Nat. d hl. ef Groen'. Tom H. p. 52.53. (f1-) Hy zegt in het Tom. I. p. 93. van het even aangehaalde Werk , dat de Lomme aan eenzaame oevers, op den kant des waters, nestelt, zoo lang, dat zy onmiddelyk uit het water in haar nest kom', en op de eijeren zittende kan drinken; terwyl hy Tom II p. 52, wil, dat de Lommen dc nesten vervaardigen op de hoogfte rorfen , en op de kleine uitfteekende punten. Deeze ftrydfgheid kan niet overeen gebr gt worden , dan met te (lellen, dat deeze Vogels hunne nesten weetcn te plaatzen', naar gelangc de kust lum een vlak ftrand , of ecu oever, met rotfen en klippen, aanbiedt.  der duikeren. 34Ï Voor 't overige fchynt de Lomme van Spitsbergen, door martens bcfchreeven , onderfcheiden van de Lomme van Groenland en 2"sland, dewyl zy een Krommen Bek heeft; fchoon anderzins de genegenheid tot de Jongen, de wyze om ze te water te brengen , en tegen het Roofgevogelte te dekken, eene zeer groote overeenkomst aanduidt. ( §) En wat de Lommen, door den Zeeman barentz waargenomen , belangt, niets is 'er in den weg, om ze voor dezelfde Vogels te houden als onze Lommen , die zeer wel aan de kust van Nova Zemhla kunnen gevonden worden. „ De naam van Lomme Baay, door barentsz, aan een ,, Inham, in de Yszee, by Nova Zembla, gegeeven, is ,, ontleend van eene foort van Vogelen , daar in grooten „ overvloed gevonden, die , naar de Hollandfche bedui,, denis van dat woord, ten minden log en loom zyn; „ hun Lichaam is zo dik, in vergelyking met de vleugelen, dat men zich moet verwonderen, hoe zy daar mede een zo groote zwaarte kunnen opheffen. Deeze Vogels nestelen in de holen der klippen , en broeden maar één ey teffens. Het gezigt der Menfchen ontzet „ ze zo weinig, dat men de Lomme in het nest kan vat,, ten , zonder dat de andere wegvliegen, of van dand„ plaats veranderen." (Ij) (55) Recueil des Voyages du Nord. Tom. II. p. 95. (40 Hifi. Gen. des Voyages. Tom. XV. p. 104. proeven en waarneemingen over de gistiwg , waar in eene nieuwe wyze , om gisting te verwerken , zonder het behulp van gist , wordt aangeweezen. Door thomas henry. F. R. S. COntleend uit de Memoirs of the Literary and Philofophical Society of Mancester. Vol. II.) A/Ten heeft langen tyd geweeten, dat, by het Gisten, de Vaste Lugt in groote menigte ontbonden wordt, dat van eene zekere hoeveelheid van dit Gas , of oorfpronglyk behouden, of naderhand ingedronken, door de gegist hebbende Vogten , derzelver opbruisfing , prikkeling en ;1 aangenaamheid afhangt: dat verfchaald Bier en Wyn, door het  342 PROEVEN EN WAARNEEMINGEN het kunflig inbrengen van dit Gas, den prikkelenden fmaak weder krygen. Dit Uitwerkzel volgt niet onmiddelyk op het inbrengen dier Lugt-Vagten, daar mede bezwangerd, en zelfs Water, dam mede vervuld, (indien men 'er geen groote overmaat vza < ie. Lugt indringe,) neemen het fchuimend voorkomen a of den prikkelenden fmaak, niet aan, voor dat zy eenige dagen in wel toegeflopte vlesfen seftaan hebben, dat is, voor dat de Lugt in 't eerst zeer nauw vereenigd , de veerkragt weder begint aan te neemen. Punch, gemaakt met dusdanig water, verbetert veel, door dezelve eenige weinige dagen in een vies te houden; Wey, met die Lugt gevuld, wordt zeer gistig en fpringend: en een vies, omtrent vier jaaren bewaard, hadt een wyriagtigeu fmaak gekreegen. De waarneeming deezer verfchynzelen deedt my vermoeden, dat Vaste Lugt de werkende oorzaak is der Gisting of dat dc eigenfehappen van Gist, als een middel tot Gisting gebruikt, afhangt van de Vaste Lugt, daar in opgeflooten: als mede, dat Gist weinig anders was dan Vaste Lugt , omwonden in de gezerte deelen des vogts. Ik waagde het, diensvolgens, een Kunst gist te vervaardigenten dien einde kookte ik Meel cn Water , tot een dunne pap , en vervulde dit mengzel met Vaste Lugt, zette 't zelve in eene maatig warme plaats, in een vies, even digt gedaan : den volgenden dag vond ik dit mengzel in een ftaat van Gisting , en op den derden dag hadt het dermaate het voorkomen van Gist , dat ik 'er my van bediende in Gebak, en bekwam vry lugtig gereezen Brood. Ik nam , naderhand , een meer voldoende Proeve met Mout. Een groote menigte daar van vervulde ik met Vaste Lugt, die door 't zelve fchielyk en in groote hoeveelheid werd ingetrokken. Dit verzadigde gedeelte mengde ik met het andere , op eene verwarmde plaats de Thermometer ftondt 'er tusfchen de zeventig en taclitiff Graaden : binnen vier en twintig uuren was het Vogt in eene fterke Gisting: en menigte van Gist verzamelde zich op de oppervlakte : met dén woord , de verfchynzels en de uitkomften waren dezelfde, als of 'er met de daad Gist by gedaan ware. Ik vlei my zeiven, dat deeze Proeven van eene uitgeItrekte nuttigheid, kunnen weezen, en veel toebrengen tot gemak, vermaak en gezondheid der Menfchen, in verfcheide omftandigheden, die tot nu toe, voor geen gering gedeelte, verftooken geweest zyn van het gebruik van Ge-  OVER DE GISTING. 343 Ge: eeten cn drinken. Toen de Keizer met eeten gedaan hadt, hoorde men een trommel (lag, en de Muzyk eindigde. De Mandarynen namen her overfchor. met de fehotelen van de tafels, zeggende aan de Gasten, dat, volgens den wil van-zyne Maiefieit', elk der Gasten den Beker, uit Welken hy gedronken hadt over den maaltyd. mede zou neemen, hun toewenfehende, da' zy 'er nog lang gebruik van mogten maaken, hun telkens, wanneer zy 'er rut dronken, alles herinneren, waarvan zy deezen dag ooggetuige geweest waren. Op een tweeden tromme'flang ging elk weder zitten, met het aangezigt na den Keizer gewend; en op een derden, ■ver] fcheenen 'er twaalf Tooneelfpeelërs, allen met een dubbel masker, een voor 't gezigt en een voor 't agterhoofd; hunne kleed deren waren desgeljks van vooren en van agteren even eens, zodat zy nooit den rug aan den Keizer konden toekeeren, noch QCjj  van kim-long. $6$ ook aan 't vergaderde gezelfchap. Een des maskers vertoonde het gelaad van een Oud,en het andere dat van een Jong, man. Naa den Keizer en den geheelen kring zyner Gasten gegroet te hebben, vingen zy aan met Ipeelen; hun opzeggen, hun zineen, hunne gesten en gebaaren. deeden den Heer ay.iot gelooven, dat zv de onderfcheide Tvdperken des Menschlyken Leevens'. en de Omwenteling der Jaargetyden, vertoonden. De Tooneelfpee'ers vertrokken zynde , namen de Muzykanten hunne plaats in, en hieven een lol'zmg aan ter Eere ya.n tien, om hem byzonder te danken voor de weldaad , op dien dag beweezen. Tr . , , Naa deezen Lofzang begaf zich de Keizer m zyn vertrek, de Gasten gingen in het nabygelegen Voorhof, waar zy verzogt werden te vertoeven, tot ze geroepen werden om de Gelchenken, door den Kei-er voor 'hun befchikt, te ontvangen. DeKeizer hadt bevolen, lot voorkoming van allen bedrog der Gcfredenen en Onderofficieren , dat op een geel papier , gemerkt met het Hofmerk, de naam zou eefchreeven wo den van elk der Begif igden en de lyst der Goederen, voor hem beftemd. De uitdeel'ing op die wyze, onder drie duizend Perlbonen gedaan, duurde drie dagen. De Gefchenken beftonden in kleine beurzen, met goud en zilver geborduurd, en hukken Zyde, van onderfcheidene foorten, in een Tou y; en een cederen itok , met een draaken kop, veeleer gelykende nair een Bisl'chops (laf dan een (lok voor een Oudman ; en eindelyk , het onderfcheidend merkteken van de Keizerlyke Orde des Ouderdoms. Dit merkteken is van verguld zilver, omtrent e-n once zw .ar, hangende aan een geel zyden draad met een knoop. By deeze gelchenken voeg ie de Keizer de gifte van een Vers, door hem zeiven gemaakt rer gedagtenisfe van het Feest der Oudelieden , op 't welk hy hadt mogen vooraan zitten. Dit is 'er de vertaahng van: Aan de eerwaardige Grysaarts , genoodigd tot het Plegtig Feest, om zich met my te verheugen, ter g:dagtenisje van 't geen myn Grootvader by eene dergelyke gelegenheid verrigtte. De Weldaadcn, welke ik van den Hemel ontvangen heb, zvn ontelbaar, 't Zou my onmogelyk vallen ze op te noemen. " Die ik thans geniet op eene en dezelfde plaats, zo veele eer£ waardige Grysaarts vergaderd ziende, necirft my geheel en " 31 Myne denkbeelden keeren van zelve te rug tot vroegere da. gen, ea herinneren my die gelukkige jaa en, toen myne hai" fa £ b 3 » ren  365 HET VYFTÏGJAAWG REGEERINGS-FEE>T VAN KIM-LONG. „ ren, 't eenig Cieraad myns Hoofds, naar welgevallen, over „ myn voorhoofd zwierden. Alles was toen, wat my betrof, „ zonder betekenis; ik deed myn voordeel met het onfehatbaar voorregt, van te mogen zitten aan de voeten van mvnen door„ lugtigen Grootvader, toen den Throon bekieedendè. lk zag alles, ik hoorde alles, ik was getuigen van alles wat rondsom my gefchiedde. Hoe veele jaaren, helaas! zyn 'er zints dien j, tyd verftreeken! „' Van alle Vertoonïhgen, welke myn oog troffen, in jaare-<, „ dat alles my sandeedt, is 'er geen, die my aangenaamcr roerde „ dan het altoos gedenkwaardig Feest , welke ik heden ver,, nieuw. Ja, 't is met de ftreelendftc klopping des harten, dat „ ik my d're dierbaare oogenblikken herinner. Een diep ge- ,, voel van Eerbied, gemengd met Tederheid, vervult myn gc„ hcelcn boezem, wanneer ik my verbeelde, hoe de Prinfcn, ,, de Ryksgrooten, ter Feestzaal 'binnen traden , plaats namen „ aan de zyde hunner Heeren, hun dienden, en van hun gediend „ werden; cn op hun voorbeeld het zelfde aan de Grysaarts ver„ rigttcn. Dezelfde Spyzen, dezelfde Dranken, ftohden voor „ ailen opgedischt en gereed: de Bekers werden, onbedwongen, „ ingclchonkcn cn geledigd ; geen onder cheid van rang ; alles ., was gelyk onder de Gasten; men mogt de Maaltvd aanzien „ voor een-; Vrienden gastmaal , waarop allen zamengekomen „ waren, gedrecven door dezelfde beweegredenen van genoegen ,, ui vreugd; e:n fehiiterend rood verfde het gelaad der Gasten, „ cn het vuur der Jeugd fcheen hun ten oogc uit te ilraalen. ,, 't Is voor de tweede keer. dat ik, door eene gunftige bc„ lch'kkin ■ des Hemels, dezelfde vertooning aanfehouw met de- „ zelfde uitgebreidheid van hart. Onze Naakomelingcn zul- „ len zeker met dc diepvaandfte gevoelens van ecrbiedXervuld „'worden als zy in de Rvksgelchiedenisfcn leezen, dat 'twee „ Keizers van mynen doorlugtigen Stam, de Grootvader en de j „ Kleinzoon, de een op het Zestigfle, en de ander op het Vvf„ tigflc Jaar zyner Regeeringe, zich verheugden op een M alt'vd „ met hun Gezin, cn me: het geheele Volk, verbeeld door'de „ keur der Grysaarts." ANECDOJEN VAN BESPOTISML'S. (Uit het Engelsch.) jy^-ti.mivr, of Figendunklyke Magt, flrekt natuurlyk om een . ln%l r11Jt iv iu*.»!.!!, uic ui, icnien een goeu Konmg zou geweest zvn, hadden voege!)ke Wetten zyne Magt omichrceven cn beperkt. Over deeze etgenaartige Urekkinge van  anecdoten VAN despotismus. 367 van Eigendunklyke Magt kan niemand twyfelcn, die overweegt hoe dezelve 's Menfchen geest vervult met groote en buitenfpoorige denkbeelden van zichzelven ; hem in den waan brengt dat hy een Wcezen van eene andere foort is dan zyne Onderdaanen, het bcginzel van Vrees een der fterkftc beweegmiddelen tot Pligtsbetragting verbant, en een valfche Eerzugt verwekt om zich te vergrooten, door het uitoefenen van die Magt by alle voorkomende gelegenheden. Een der eigendunklykfte Vorften, die ooit den Throon beklom , was muley ishmael , Keizer van Marocco, die, naar een langen tyd den dwinglandl'cben zetel bekleed te hebben, in den Jaare MDCCXIV dien door den dood ontruimde. Het ontbrak hem geenszins aan vernuft, en natuurlyk verftand; hy bezat een levendigen Aart, een onverfchrokken Moed, en was onophoudelyk bezig; hy ftamde af van mahometh, en betoonde zich zo voorbeeldelyk in het aankleeven en onderhouden van de Godsdienstwetten diens Propheets, dat hy nimmer zyn gantfche leeven lang één drup Wyns proefde, en het Jaarlyks Feest der Lente, het Feest Ramadan, twee maanden vroeger be^on dan zyne Onderdaanen ; veelvuldig Hortte by z\ne° Gebeden uit; cn, ten einde het hem aan geene gelegenheden om te knielen mogt ontbrceken, hadt hy in alle de ruime pleinen van zyn Paleis groote geheiligde fteenen,na *t Oosten gekeerd, doen plaatzen, om op dezelven als het hem goeddagt zyne Godsdienftige verrigtingen te volbrengen. Veel zou men hebben mogen verhoopen van een Vorst die deeze bekwaamheden en hoedanigheden bezat; doch zy werden alle nutteloos voor zyn volk, door het denkbeeld van dc Magt, welke het hem toekende. ' Buitenlandfche Afgezanten hebben deezen Heiligen Man 'be" fchreeven, te paard gczeeten,op een open plein met verfcheide van zyne Alcaydes of Landvoogden rondsom zich, ftaande bloots voets.beevende, zich ter aarde buigende, en,op elk woord't °-eeii hy fprak, tot zyn lof uitboezemende. Groot is de losheid'van onzen Heer, den Koning ! Onze Heer de Koning /preekt als een Engel des Hemels! —-— Gelukkig hy, onder deeze omftanderen, dien hy begenadigde met eene boodfebap in het verstgelegene gedeelte der Hoofdflad, welke hy volbragt met den groot, ften fpoed, loopende door alles wat hem voorkwam heen, en wederkeerende buiten adem, met ftof en zweet bedekt, om zich daar door een getrouw Dienaar te betoonen. Zyne 'Majefteit liet zelden, om de grootheid van zyne Magt en zyne behendigheid aan de vreemde Afgezanten te doen zien, deezen van zich ga n, of hy hadt hun vermaakt met het ombrengen van • twee of drie zyner kruipende Onderdaanen, die hy vaardig ter dood bragt door een fteek met zyn fpeér. Zeker Afgezant ontfing hy in een kleed, befpat met het bloed eener even verrigte firafvolvoering, tot zui elleboosen bebloed van een paar B b 4 jyiqo.,  -gg anecdoten Mooren, gedacht met eigen Keizerlyke handen. De Schryvers-, die zyne daaden hebben opgetekend, berekenen, dat hy meer dan "0,000 zyns volks met eigen arm ombragt. Om zich te ontzaglyker te maaken, droeg hy een kleed van eene byzondere kleur,, wanneer hy ten oogmerk hadt eene llachting te doen: vertoonde hy zich in 't geel, dan verfchoolcn zich de Ryksgrooten, en durfden niet ten Hove komen, voor dat de Vorst zyn bloeddorst gelescht hadt door het omhals brengen van eenigen zyner gemeene Onderdaanen ol' van zulke onbedachtzaamc Staatslieden., als zich onvoorzigtig aan zyne woede hadden bloot gegeeven. Om deeze rede was het eerfte nieuws (laar 't welk men te Mequinez vernam, in welk een humeur de Keizer was opgeflaan. Dewyl hy een groot liefhebber van de Bouwkunde was, waren 'er duizenden bezig jn het vervaardigen van Werken ; doch indien het Plan of de Uitvoering hem niet aanftond, toonde de k:eschheid v;in zyn fmaak, door het Gebouw af te i recken, en allen, die 'er de hand aan gehad hadden , om te brengen. Een blyk zyner genade betoonde hy, nogthans, aan een Engelseh Scheepsbevelhebber. Deeze gaf hum een mtfteekend gewerkte Byl ten gefchenke; hy ontving dien zeer gunstryk. en daar op vraagenue of hy goed van lheede was, nam hy 'er de proeve van op den Schenker, die, den flag ontduikende, 'er met het verlies van zyn refter oor afkwam: want de oude muley , zich bedenkende dat het geen zyner eigei Onderdaanen was, herhaalde den flag niet, en wilde hem niet na het Paradys zenden. Een zyner Vrouwen beminde hy boven alle anderen ; en een eerst Staatdienaar Mond by hem in de blaakcndfte gunfie ; doch zy werden beiden (lachtolTers van zyne oploopendheid en bloeddorst. De eerfte bra om de Wereld te beftuuren, dan om dezelve te fcheppen, ep dit, nogthans, doen wy (reeds in onze ydele overleggingen. Dat wy ons bevlytigen, om een regtmaatiger bezef te krygen , van onze eigene Onbekwaamheid, en leeren onze Verftanden te onderwerpen aan het Opperde Verftand, 't welk de hoogde Goed' teid influit, en ons, des mogen wy ons verzekerd houden , langs de beste wegen, tot de heilzaamfte einden zal brengen. . Indien wy mogen oordeelen, uit het geen voor ons bloot lint , dan gaat het vast , dat het Plan des Godlykep Befttuirs daar heen ftrekt, om het Geluk der Redelyke Weezens te doen afhangen van hunne eigene poogingen ; en ook , met zekere bepaalingen , van de werkzaamheid en o-oedwilligheid hunner Medefchepzelen. De aanmerkelykfte zegeningen onzes beftaans vallen ons, in gevolge van dit JLI.deel.mengelw.no. 9. Cc Plan,  374 beschouwing Plan, niet ten deele, zonder zorgen en werkzaamheid van onzen kant. Ze worden, te onzer Vcrkrygingc, niet te onzer Aanneeminge, aangeboden; de voorwaarden , van ze te hebben, is het infpannen der vermogens , ons gegeeven, om ze te erlangen. Onze. Medefchepzels zyn, desgelyks, dikwyls de toebrengers van die heilgoederen , en hunne vrywilh'ge medewerking, daar in , is, in ontelbaare gelegenheden , niet alleen het kanaal, waar door ze ons toevloeien; maar de voorwaarde, op welke zy ons vergund worden. 'Ivr is geen gedeelte van de gefteltenisie der Natuure , 'r welk meer onze aandagt verdient dan dit Huk. Gereedlyk zullen'er zwaarigheden by ons opryzen, en wy veelligt vraagen, waarom laat de godheid de Zegeningen, voor ons beflemd , van zulke voorwaarden afhangen ? Waarom maakt zy dezelve zo wisfelvallig ? Dan , in de daad , dit f; een blyk van de volmaaktfte Wysheid. De natuur der dingen maakt deeze wyze, van Zedelyk werkende Weezens te behandelen , noodwendig ; en het is die handelwyze, welke op het grootfte goed moet uitloopen. Men behoort wel op zyne hoede te zyn , tegen de verwagting , dat de Godlyke Goedheid , in ieder geval op zich zeiven , het grootst mogelyk uitwerkzel zal te wege brengen. Wanneer wy zien , dat Geluk beoogd en Goedheid ten toone gefpreid is , in het maakzel der Wereld , moeten wy te vrede zyn. Te klaagen , om dat 'er niet meer Geluks voortgebragt , en meer Goedheids betoond is , zou zeer onredclyk weczen. Onze klagten zouden. rusten op een grond , die niet kan worden weggenomen, en vuet geeven tot een geestgelleltenisfe , geheel onvoldoenbaar. Want, hoe groot ook dc hoeveelheid van voort- I gebfagl Geluk mogt weezen , nog meer zou 'er kunnen plaais hebben. Hadt men nooit op deeze Aarde een zugt gehoord, nooit een klagt vernomen, men zou zich hebben kunnen verbeelden, dat de Rewoonders eene nog groorere maate van Geluk ten decle gevallen, of, ten minften, dat de Aarde nitgellrekter cn digtcr bevolkt was. Waren wy gelukkig geweest, ter volle voldoening aan het uiter11e on/.er bekwaamheden, wy zouden om grooter bekwaamheden kunnen denken ; waren wy tot Engelen gevormd, de zugt , om Aartsengelen te zyn , zou ons kunnen-bekruipen. . Weg dan met zodanige overleggingen. Indien wy zien , dat ooo Goed is , laaten wy dan niet Vraaien , waarom hv niet nog beter is? Indien wy bevinden., dat hy ons Gelukkig gemaakt heeft, laaten wy dan  van het goed en kwaad. dan niet ondankbaar genoeg zyn , om te morren , dat hy ons niet nog gelukkiger gefchaapen heeft, 't Js waarfchynlyk , dat over 't geheel een onberekenbaare fotli van Geluk is voortgebragt; doch wy zyn in gecnen deele bevoegde Regters , om te oordeelen , in welk eene maate dat Geluk in byzondere gevallen moet worden uitgedeeld. Gods Goedheid moet , even als alle zyn' andere Eigcnfchappen, in veele opzigten, voor ons onbegrypelyk weezen.- Wy weeten niet, welke maatregels best genomen, welke wetten best vastgefteld worden , om dc doeleinden der hoogde Goedheid, op de kragtdaadigfte en volkomenite wyze, te bereiken. Algemeene fchikkingen mogen noodig zyn, die zomtyds met groote onheilen vergezeld gaan; 'er kunnen daaden van Regivaardigheid vereischt worden, die ons (freng dunken. Dat wy nimmer onze eigene onkunde uit het oog verliezen. 'Er is geen IhTk, waarover wy groover kunnen mistasten in onze overleggingen , dan gods Goedheid. In de daad, het zou zeer vreemd zyn, indien wy konden beoordeelen, hoe de zaaken der wereld moeten beftuurd worden ; of indien Weezens , met onze bekrompene vooruitzigten , geene zwaarigheden voorkwamen , in het befchouwen der maatregelen , door oneindige Wysheid genomen, om oneindig Geluk daar te (lellen. Veeleer past het óns , de voornaamfte uitwerkzels der Godlyke Goedheid met allen ernst te overweegen. En welk een heerlyk verfchiet opent zich , wanneer wy daar op Haaren, aan ons oog. De geheele Natuur is vol van de uitwerkzels der eeuwige Goedheid! Een Heelal , onbegrensd in uitgeftrektheid, en waar by alles, wat wy ons kunnen verbeelden, niets is, gefchaapen om een verblyfplaats van zegeningen te weesen. Duizenden by duizenden van Zoniieftelzels, en ontelbaare fchaaren van leevende Weezens , voortgebragt door éénen weldaadigen Vader, om ze in Geluk te doen deelen; alle afhangende van zyne Voorzienigheid, alle onderllcund door zyne Magt, alle verzorgl door zyne Liefdel Met welk eene verruk¬ kende bewondering moeten wy neder zien , op de wyze en goede fchikking van dat W'ereldflelzel , wa?r toe wy behoorenl Hoe zeer verkondigt het, zo verre ons gezigt reikt, de Goedheid des Almagtigen Maakers! Elk Gewest deezer Aarde heeft zyne Inwoonders ; en zo overvloedig is de Godlyke Goedheid in dit gedeelte der Natuure, dat dezelve alle foorfen van leevende Weezens , welke wy met mogelykheid kunnen begrypen , het beftaan fchonk. C c a 'Er  376 BESCHOUWING 'Er is geene breuke in de keten van Weezens, van den redemagtigen Mensch at', tot de onbezielde Plant. Ieder waterbeek, ieder blad, ieder deeltje, hoe klein ook, is bevolkt. Wat moeten wy dan denken van de ons omringende Planeeten? Zyn ze niet desgelyks voorzien met eene verfcheidenheid van gelukkige Bewoonderen? Indien op deeze Aarde de Vader van alles zo goeddaadig geweest is, welke grootfchei tooneelen, van zegenryk aanvveezen, mogen wy dan niet veronderltellen, dat zich opdoen in de afgelégener deelen der Scheppinge? Doch laaien wy onze gedagten bepaalen tot de voorwerpen , die ons het naaste by, en niet welke wy 't gemeenzaamst, zyn. Zo even hebben wy aangemerkt, dat elk deel des Aardkloots zyne Bewoonders heeft , en dat geen rang van Weezens, beneden den Mensch, onvoortgebragt gelaaten febynr. De Zee en de Rivieren krielen van ontelbaare foorten van Schepzelen, voorzien met zintuigen, gefchikt naar hunne behoeften, en de plaats huns verblyfs. ► Het Land is beftemd voor andere foorten van Weezens, voor welker onderhoud en voldoening even zeer is zorg gedraagen. • Dc Lugt heeft Bewoonders van ver- fcbeidenerlei aart , die zich daar in een weg weeten te baanen , voorzien met daar toe gefchikte vermogens en bekwaamheden. Alle deezen geeven tekens, dat zy Geluk genieten ; alle deezen fpreiden de ryke Goedheid van den Maaker ten toon. Hy doet zyne Zonne over hun opgaan, voelt, befehermt, en koestert dezelve by aanhoudenheidi Hy laat de waterbeeken door het gebergte heenen vlieten. De vogelen des hemels vinden eene wooniug in 't Geboomte , onder welks lommer zy volvrolyk zingen. Hy doet het gras uin'pruiten voor de Beesten , en het Graan ren dienst der Menfchen. Hy befchikt de duisternis , en het wordt nagt , waar in het Gedierte des wonds uittreedt, de jonge Leeuwen briefcheu, om een roof, en om hunne fpy/.e van god te zoeken; de Zon opgaande , maaken zy zich weg, en liggen neder in hunne holen. Het Aardryk is vol van zyne Goederen, in de groote en wyde Zee is het wriemelende Gedierte zonder getal, de kleine met de groote. Zy allen wagten op hkm. 't Geen Hy ze geeft, vergaderen ze. Hy opent zyne hand , zy worden met goed verzadigd (*). Doch O Psalm C1V.  VAN HET GOED EN KWAAD. -.77 . Doch, dat wy den Mensch, bepaalder, ten doel onzer befchouwinge nellen. De oppervlakkigfte waarneeming zal ons overtuigen , dat wy wónderbaare voorbeelden van de Goedheid onzes Maakers opleveren. Elke omftandigheid van onzen Haat , elk vermogen van onzen geest, fchenkt des een bewys. Door de onderfcheide maaten van genot, ontftaande uit de zintuigen, en de begeerlykheden van het minfte gedeelte onzer Natuure , zyn wy in ftaat , om te begrypen , welk een genot de leevende Schepzels beneden ons frnaaken. Doch , wy hebben veele bronnen van Gehik , veel verheevener dan eenige , welke zy nevens ons bezitten. Wy hebben het vermogen der Verbeel- dirigskragt , die ons vatbaar maaken voor da geneugten, ontftaande uit de bevatting van overeenftemming , orde, en fchoonheid. • Wy bezitten het Geheugen , 't welk ons voorledene tooneelen van genieting voor den geest roept, en by herhaalinge doet frnaaken, ■ Wy kunnen op het toekomende vooruit zien , ons daar door voor aanllaande onheilen wagteu, en de tegenwoordig drukkende kwaaien verligten, door de bemoedigingen der Hoo- p6i Wy hebben het vermogen der Spraake , waar door wy onderling onze gedagten aan elkander mededeelen, en de aangenaamheden des gezelligen onderhouds fmaakeu. Wy draagen Menschüeyende Neigingen in onzen boezem om , die ons aanzetten, om 't Geluk onzer Medemeufeheii te bevorderen , en vermaaken verfchaffen , ontftaande uit Liefde en Medegevoeligheid , Vriendfehap , Edelmoedigheid. dW.y zyn bedeeld met Rede, waar door wy de Waarheid kunnen opfpeuren , de hand , die ons vormde, kennen , zyne Werken befchouwen , cn te wege brengen, dat de Natuur rondsom ons, en elk Weezen', in laager kring dan wy beweegende, medewerkt tot ons heil cn genoegen. —;— ..Wy bezitten Vryheid en Gewcetcn., die ons in ftaat ftellen, om het eeuwig onderIcheid van Goed en Kwaad te 'zien; en, door ons gedrag daarvolgens in te rigten, de onuitfpreekelyke voldoening te erlangen , welke ontftaat uit Zelfgoedkeuring , uit de bewustheid, dat wy Naavolgers van god zyn, en hoopen mogen op zyne goedkeuring en gunde. Deeze zyn eenige der onderfcheidende voorregten , welke ons aan 't hoofd der Scheppinge op deeze Wereld .plaatzen, en ten grondQage dienen van ons byzonder Ge- jul?- . 't Is maar al te waar, dat elk derzelven, tiojr onze dwaasheid , ons ramp kan berokkenen..; maar C c 3 dit  beschouwing dit onheil moet onzen Maaker niet worden ten laste gelegd. Het ongeluk , 't geen wy ons zeiven , door wangedrag, op den halze laaden , kunnen wy, zonder fnoodheid, goor niet toefchryven. Onze misdaaden maaken geen gedeelte uit, van 't geen hy beftemd heeft. De vermogens , ons gefchouken, waren gefchikt, om ons ten voordeele te {trekken, fchoon wy ze dikwyls, tot oorzaaken van onheil, misbruiken. Vryheid, Spraak, en Rede, zyn de grootfte Zegeningen, fchoon ze menigmaalen, door onze verkeerdheid, onheil en ramp berokkenen. Wy moeten over elke Gift en Befchikking der Godheid oordeelen, uit derzelver weezenlyke ftrekking en algemeene uitwerkzels, en niet uit toevallige gevolgen, daar uit ontftaande. • Wie kan twyfelcn, of V uur, Lugt, en Water, verkenen onfchatbaare voordeelen , fchoon zy zomtyds brand, onweer en overftrooming veroorzaaken?—- Voorwaar, wy mogen de Goedheid van den Schepper, zo wel uit de Rampen, als uit de Zegeningen, des leevens, leeren kennen. Deeze Rimpen zyn, nl goedgunllige voorbehoed/.els regen grooter kwaad ; of ontdaan uit Wetten, noodzaaklyk voor het WVreldftelzel, en nuttig in derzelver oogmerk en werking. Ongetwyfeld zyn de treurige gebeurtenisfen , in 't Menschlyk Leven ontftaande , uit onbeftuurde Driften , uit het misbruik der Rede, en uit andere oorzaaken, zeer treffend en ontzettend. Doch zelden voel ik my daar door eenigzins bewoogen , om de Goedheid van god in twyfel te trekken. Dat zy zo verre van den gewoonen loop der dingen afwyken, maakt, dat zy op ons eenen zo diepen indruk verwekken. Doorgaans zien wy , dat ze ontdaan uit eene wyze en goede fchikking : en wanneer wy, in een enkel voorbeeld , dit niet kunnen zien , zyn het en- I kek gevallen, die tegen millioenen overftaan. Ziet I den Man , die door zyne ondeugden zyne middelen verfpild, en zyne gezondheid gekrenkt heeft. Kunt gy desvveaen zynen Maaker befchuldigen? Of wilde gy, dar hy de Wereld in zulker voege gefchaapen hadt , dat de Ondeugd onbedwongen en ftrafloos voortholde? Was dit de toedragt der zaaken", gy zoudt reden vinden, om aan zy-' ne Goedheid te twyfelen. Slaat het oog op een ander, die zyn beftaan vervloekt, zugtende onder de elen'de van eene ongeregelde verbeeldingskragt, onder de wan- ] hoop én verfchrikkingen eener diepgaande zwaarpeestigheid, .; Gy kunt hsm niet aanfehouwen zonder medelyden, gy I kuiit J  ■ VAN HET GOED EN KWAAD. 379 kunt niet nalaaten, zyne omftandigheid ontzettend te vinden. Maar overweegt, dat het niet waarfchynlyk is, dat Gy heter kunt zyn dan het Weezen , 't welk u dat medelyden inboezemde. Bedenkt , wyders , dat die Man, misfchien, in vroegere tydperken zyns leevens, zo veel geluks genooten heeft, dat het ruim zyn tegenwoordig leed opweegt , en dat hy, in een toekomend Leeven , weder gelukkig kan zyn, en (toffe vinden tot dankbaarheid, wegens 't geen hy thans lydt. Veronderftelt egter .het crgfte. Zyn geval is enkel. Hadt god ons tot elenden gefchikt, wy zouden allen zulke deerniswaardige rampzalige Schepzels weezen. Maar, om weder te keeren tot het verflag , 't welk ik ondernam, u van gods Goedheid te onswaards te geeven. ■ 't Was god , die ons voortbragt , toen wy niet waren, om het licht des leevens te .genieten , en dit grootsch tooneel der Schcppinge te befchouwen. Aan hem zyn wy verfchuldigd de denkbeelden , die zich tot in de eeuwigheid uitftrekken; en de groote bekwaamheden, welke ons aan de Engelen des Hemels vermaagfehappen, en in ftaat Hellen , om, gelyk zy, op Aarde te weezen , in het beminnen , dienen en aanbidden van onzen Maaker. — Hy is 't, die ons fteeds onderhoudt en bewaart : zonder Hem kunnen wy geen oogenblik beftaan. By elke ademhaaling, by eiken ftap, by elke gedagte, hangen wy volftrekt van hem af. Ieder plaats, waar in wy ons bevinden, eik oogenblik van onze duuring , draagt de merktekens van zyne Goedheid. Hy kleedt, Hy voedt ons, Hy befchut ons in onze huizen, verfrist ons door den flaap, houdt over ons de wagt in gevaaren , en befchermt ons tegen onheilen, welke ons omringen. Hy vervult onze fteeds t wederkeerendc behoeften , verkwikt onze harten in den 1 kring onzer Vrienden, en door duizend verlustigende voorr werpen. Van hem ontkenen wy elke voldoening, welke ? wy door onze Zintuigen ontvangen; elke weldaad, die de 1 Maasten ons toebrengt; elk hoopryk vooruitzigt , 't geen 1 ons bemoedigt, en elk gemak, 't welk ons leeven veraan- 2 genaamt. In 't kort, 'er is geen voordeel , t welk wy I onszelven kunnen verfchaffen, geen vreugd, die ons hart I kan doortintelen , geen zegen , die ons beftaan met heil I bekroont, of dit alles daalt neder van den Geever aller 3 goede gaven en volmaakte giften. Hy draagt zorge voor I ons, wanneer wy voor onszelven niet kunnen zorgen. Hy ï Hort weldaaden over ons uit, wanneer wy niet kunnen C c 4 ont-  gg0 BESCHOUWING ontdekken van waar ze komen ; en , in ontclbaare gevallen, voorkomt Hy onze wenfchen. Hy agtervolgt, met zyne Goedheid , de boozen en mets verdienenden. J)e onverantwoordlykfte ondankbaarheid ituit den loop der Zegeningen niet ligt. Zyn hand houdt ons Baande , en geleidt ons, ten 'tyde , dat wy blind en ongevoelig genoeg zyn om zulks niet te erkennen. Hy bevordert het Geluk der verkeerden van harten , die hunne dagen ilyten , zonder Hem eenige hulde te doen , eenigen dienst , ot' dank, toe te brengen. Hy is Goed jegens de Ondankbnrren , en Boozen ; en regent over Kegtvaardigen en Ünregtvaardigen (f). Boven alle dingen heeft hy ons gezegend met het Euahgélie, en jesus christus gezonden, om ons te behouden. Dit was een blyk van Goedheid , jegens zondige .Schepzelen , welke al onze bevatting te boven gaat. Toen het Menschdom zynen weg bedorven, en dc kennis ■ van den éénen waaren con vcrlooren hadt , daalde jesus christus vnn den Hemel neder , om 't zelve tot zynen Pligt weder te roepen, cn van alle Ongeregtigheid te verlosfen. Dit is, zegt de Heilige Schrift, de Liefde, niet I dat wy god hebben lief gehad , maar dat hy ons heeft lief gehad, en zynen Zoon gegeeven tot eene verzoeninge voor' onze zonden. ■ In gevolge van dien Val, of die verbastering der Menfchen , in het Boek Giaefis verhaald, en waar op in alle de volgende dcclen des Bybels gezien wordt, hadden wy de Onllerflykheid verboren, en werden den Dood onderworpen, dien wy allen te gemoete zien. En het valt onmogelyk voor ons te zeggen , wat deeze voor ons zou geweest zyn , hadt de Oneindige . Goedheid voor ons geenen Zaligmaaker beltemd , die ons van den Dood verlost, de verbeurde Gelukzaligheid weder gefchonken, en den grondflag gelegd heeft, om alle waare Boetvaardigen de vo'lfte maate van gods Gunde te doen erlangen. God heeft , door christus voor ons over te leveren , in de daad, alles verleend wat noodig is, om ons ten hoogden top en waardigheid te verhellen. Het helderst Licht van Waarheid ■—■ de beste Voor- fchriften van Pligt de fterk ftc Aanfpooringen, om dien te volbrengen de grootfte en dierbaarfte Beloftenisfen en byzonder de 'belofte van de Opftahding uit den Dooden, tot een nieuw Leeven van eindlooze Zaligheid, mm (t) Matth. V. 45.  van HET coed en kwaad. 38 r in het toekomend Koningryk van jesus christus , waar in alle Deugdzaamen en Braaven, van onder het Menschdom, deel zullen hebben. Zodanig zyn de uitwerkzels der Goedheid van god te onswaards ; zulke Zegeningen hebben wy aan hem dank te weeten. lVmoet hier byvoegen, dat ons bezcf van deeze Zegeningen te diepgaander zal weezen, indien wy kunnen ontdekken , dat wy 'er een goed gebruik van gemaakt hebben, en door dezelve opgeleid zyn tot waare Godsvrugt en Deugd. God zelve leidt ons hier toe op, door alle gefchikte middelen, dringt ons door zyn Gezag, noodigt ons door zyne Beloften , vermaant ons door de betuigingen , en raadgeevingen , van zyne Dienaaren en Vrienden , onderfteunt ons door zyne Genade, en fpaart ons van jaar tot jaar, met veel Geduld en Langmoedigheid. En , wanneer wy , in gevolge van deeze voordeelen ons tot Leevensbeterfchap hebben laaten overhaalen, en een Deugdzaam leeven aanvangen, vaart hy voort, met het fchenken van zynen genavollen invloed, om ons te onderftutten in onzen loop, en onze poogingen tot meerdere volmaaktheid te helpen , tot wy uit deeze wereld worden weggenomen, om ons loon te ontvangen. Doch , waar in zal dat Loon beftaan ? Welk een Gelukftaat is weggelegd vooralle Opregten en Deugdzaamen? Geene taal kan dien bel'chryven ; geen verbeelding dien bevatten. Weest vrolyk in den heere , gy Regtvaardigen , en fpringt op van vreugde, allen gy Opregten van harte. Alle Weezens hebben reden, om dankbaar te zyn voor hun beftaan; doch hebt reden tot verheuging en zegepraal. Uwe Gelukzaligheid zal nimmer eindigen. Zy zal, in zaliger Gewesten vernieuwd worden, en daar totin alle Eeuwigheid toeneemen. Terwyl gy in deeze wereld verkeert,'omringt u gods tegenwoordigheid, en niets kwaads kan u overkomen: en, wanneer gy uwen loop hier voleindigd hebt, zult gy opgenomen worden in die betere Wereld , daar god voor eeuwig de traanen van de oogen wischt, waar de hand des Doods u nooit weder zal aanraaken; waar gy in de Maatfchappy zult treeden van hooo-ere Weezens, en voor altoos vorderen, onder 't *iog en het toevoorzigt des almagtigen. Dit zal het vol¬ eindigend uitwerkzel wcezeu van oods Goedheid , jegens het Menschdom , en niemand zal 'er van uitgefloten zyn , dan die zich, door fnoode hebbclykheden, onwaardig gemaakt heeft, daar in te deden. C c 5 ce-  3S2 genees- en heelkundige- genees- en heelkundige waarnemingen. door JACOB VAN DER HAAR. 79. A rtzen, die alle dagen veele en verfcliiilende Me- dicynen voorfchryven , toonen veelal , dat ze van de ziekte geen waar begrip, of wel een andere onbekende reden , hebben. Ik heb eene gaande en llaande zieke Julfer gekend', welke, in 43 Vifiten van haren Geneesheer, niet minder dan 37, vry wat verfchillende, Recepten, te rug bragt. Wat zou der Grieken Artz, hu'pocrates, van zulk eene handelwys geoordeeld hebben? Van den grooten sydenham word verhaald, dat hy zyne Zieken lange Vifiten en fpaarzaam Medicynen gaf; en het daar door zo verre gebragt heeft, dat hy een helder lichtende fakkel, voor den ouftervelyken boer- haave, geworden is. Op de titelplaat, voor het geestig Werk van gideon harveus , voelt de Artz met de eene hand de pols, met de andere houd hy het pisglas , maar uit zynen mond komt het fchoone woord, expecta; wagtt of toeft wat! ■ . Heilzame raad! 80. Hand-Artzeu, die veel omflagtige, kostbare Balfems, Zalven, Plaasters, Wondwaters, Pappen enz. in gebruik hebben, en daar op hun vertrouwen (lellen, toonen, dat ze van het geneezend vermogen der Natuur geen begrip hebben, en tevens ongefchikt zyn, om de toevallige .hindernisfcn der Natuur voor te komen, of, reeds daar zynde, weg te neemen. Want, over het algemeen, word'er meer moeite en kunst vereischt, om de oorzaak der kwaal, dan derzelver hulpmiddel, het welk toch meestal eenvoudig is, te kennen. Reeds vóór 2.6 jaren, heb ik eene kleine Loffpraak gedaan , over de wonderbare uitwerking der Natuur , in het geneezen van de zwaarfle wonden, en wel onder en op het gebruik van een alleronfcbuldigst middel, naamlyk ; fyn gefchaafd, droog linnen {lof, Veele honderden gewonden, en 54 menfchen, die alle of een arm, of been, verboren hadden, hebben my de groote werken der Natuur getoond; maar tevens ook geleerd, dat 'er veel Heelkundig oordeel en handigheid by vereischt word;  WAARNEMINGEN. 383 wórd ; en het zyn juist deze laatfte eigenfchappen , die den altoos achtingswaardigen Heelkonftenaar uitmaken {*). 81. Een wel aangebragt Verband doet , tot het geneeeen van de meeste wonden, gezwellen, zweeren, en beenbreuken, oneindig meer dienst, dan de bekende uitwendige Geneesmiddelen: de herftelling van enkele beenbreuken , gewigtige wonden, en gezwellen der Slag-aderen, (trekken daar van, onder veele anderen, tot een overtuigend bevvys ; en doen elk zien , welk een vermogen de Natuur , doch niet dan onder een vernuftig Heelkundig beftuur, te weeg brengt. 82. Stukjes fyne Spons, niet loodregt, maar honfontaal, gefneeden ; en oordeelkundig , onder een goed verband, aangebragt, zyn, naar myne waarneming, by de wonden der uitwendige Slag-aderen, het vermogendst bloedftempend middel. Ziet myn Aanhangzel, achter c. guattani, over de gezwellen en wonden der Slag-aderen. 83. Die koud Water en Azyn wel weet te mengen, en tevens weet waar, wanneer, en hoe, te gebruiken, en, des noods, daar by een weinig Aluin te doen, heeft coulard's, ofïHKOiiis's wond-of leschwaters niet noodig: . , 'de laatften zullen , waarfchynlyk , ras vergeeten worden : het eerfte, het welk de Grieken Oxycratum noemden is, zints meer dan aeoo jaren, in een beftendig gebruik gebleeven; maar misfchien thans, by veele, al te onkostbaar en te eenvoudig; en juist daarom bedien ik my 'er liefst van. 84. Twee of meer oneen Bal/. Oppodeltocli, naar de fchoone FJinburgfehe Apotheek bereid , met 24 oneen Regenwater gemengd, maakt, zonder eenigen omflag, eene vry0 algemeene Aromatique ftoving, die, by kneuzingen, Rheumatique pynen, kolyken enz. van veel dienst, en vry zindelyk , is. Ik ben gewoon, het geheele verband by beenbreuken en ontwrigtingen, koud of warm , daar mede te bevogtigen: ook houd men het linnen darr door zagt en zuiver. In plaats van Rozemaryn en Orego- olv die dikwyls vervalscht zvn, en met welk deze Balfem bereid word, neem ik Cajupoet,o\y, welk niet minder fyn en aangenaam ruikt. 8a. (*) Verhandeling over de Klier-, Knoest- en Kanker-gezwellen, bladz. 79» alwaar dit meer betoogd word%  3§4 CENEES- EN HEELKUNDIGE 85. Onder de veelvuldige plaasters, die, als nog, bv eenige Heelkundigen in gebruik zyn, zal &l Diapalm als de onfchuldigfte.en beste, het langst ftand houden- en die drie oneen daar van met één once Raap-olv en even zo veel Azy,i, wel weet te vereenigen, heeft eene fchoone verkoelende en verdroogende Smeer-zalf, die telen de meeste onttteekingen en verzweeringen der huid on4meen heilzaam is. ö 86. Zo ik my niet bedrieg,"heb ik, na langduurige opmerkmg niet konnen zien, dat de zogenaamde omflagti?e Gomrjke plaasters, wat 'er anderen ook van zeggen? by harde gezwellen of verzwecringen , boven andere plaaster? iet voor uit hebben; en verbeel my, dat wy deze ve zou' den konnen misten, of althans meer eenvoudie maken —lk ben veelal gewoon, eene gemeene plaaster , met 01 Cajuyuti Mcnth* Succjni, Bal/. Peruvian, ünl Ah thcafimpl. , hafihcum of Mercuriale, te beïmeeren cn dikwyls te vernieuwen. Ondereen aanhoudend gebruik van dc volgende plaaster, heb ik, by duistere verzweerïbgcn , wel de Natuur, doch geenzins de Komt vvonderen zien doen: , p,. Mei. Gomman. Libr . ï>crum 0,7.% depurat. Lib.fcm. Farina tritic. et fenu-Jcana q. f. F. Ccrotum. J * 87. Ken Pap van Lyn- of eenig ander Meel, rrrt wter zoete of ztiure melk, tot eene dikke brv, gekookt i en inet oordeel naar omltandigheid der zaak, met Balf. 'Odpodeltoch, Campher-geest, Tinctuur van Alzem , Mvrrh-e Opium , ol, om meer te.verweeken, met Bonm-oly rykelyk belproeid doet even zo vee) als eene kostbare Pan uk veele Krulden of met Poeier van Kina enz., te zaam gelteld; want dc voornaamlfe deugd der pappen befhat naar myn inzien, behalven ïn weinige gevalle,,, in twee' dingen, naamlyk ; vogtigheid en ccne koesterende warmte —_ Oudiyds had eene Pap van Zwaluwe-nestcn ecu grooten roem tegen verzweeringen 111 de keel: en het kan niet ontkend worden, dat de Natuur,, doch 'niet de Komt daar onder we eens wonderen deed , en de lof van zulk een onfchuldig konstmiddel zeer vei -hef te. Miar ook hoe veel is hier uit , en uit deze weinige Artykekn, voo'r een gezond oordeeknd mensch, niet te leeren, om, de werkzaainhe-den der Natuur, van die der Konst, te onderfchei- 8?i Menfchen , dk hun' fcheen- of dyebeen gebrooken heb-  WAARNEMINGEN. SS0 hebben , behooren alleen , met twee lange'fpalken , die volmaakt tegen het onderfte en het boventte- gewrigt leunen verbonden te worden ; en niet op een véére bed, maar op een hairen matras, geplaatst: zonder deze beide voorzorgen, worden niet weinige lyders, onder de beste behandeling, voor altoos kreupel. ——- lk zie gaarne dat de dus verbondene, met een geboogen knie, op de gekwetfite zyde liggen, en de hiel niet, als van ter zyden, tegen de buitenfpalk, lleune. , 80 Kinderen, die met een enkele of dubbele Hazemond, en tevens met eene gefpleeten bovenkaak, gebooren zyn, ZVn altoos, zo veel ik gezien heb, dik van koonen of breed van aangezigt. Om deze gelukkig te herflel- len is het zeer noodzaaklyk, dat men eenige weeken, of ten minlten dagen, vóór de Operatie te lip- en kaak-lpleeten door een vóórbereidend en veréénigend verband, zagtelv'k, om ze door pyn niet ziekelyk te maken tot elkander doet naderen: dit meen ik overtuigend en omltan- diir met beflisfende proeven, getoond te hebben (f). oó Een goedaartig zoort van Vyt (panaritmm), geneest zomwylen vry gemakkelyk , door eene ruime Spaanfche- Vlie-T-plaascer om de pynlyke vinger te leggen: zo de pvu daar by hevig is, eischt dit, tegen den nagt, een bekwaam inwendig iustmiddel; en daar naar een pap van brood, oly en melk, om het pynlyk deel. oi Het zogenaamd Kvvaad-zeêr des hoofds (tinea Capitis) ' het welk meestal by kinderen , uit een inwendige fcrofuleufe oorzaak, voortkomt, en ook daarom zo moeiielvk te geneezen is, verandert, door den tyd, in een affchuwlyk plaatsgebrek (yitium locale) van de wortelen der hairen; en is ook dan, zonder dezelve geheel uit te trekken niet te geneezen. lk heb huwbare menfchen gekend, en ik ken ze nog, die tegen dit plaats-gebrek, alle bekende in- en uitwendige middelen, ja zelf eene faitlatie, vrugteloos gebezigd en ondergaan hadden; welk ik diar naar 'door het uittrekken van de wortelen der hairen, met plaaster* van Schoenmakers Pek, volmaakt geneezen I ï eb _ . Opmerkzame Artzen konnen hier uit, en uit veele andere voorbeelden, leeren, hoe nutteloos zy hunne ¥ ïn- ft) Bataafsch Genooifchap dtr Prorf-mdtrvindelyke ïVysbtgtirtt, VIL Dei , bladz. 262. ens.  3»6 GENEES- EN HEELKUNDIGE inwendige Artzenyen , tegen uitwendige locaal gebreken, aanwenden ; en hunne lyders , voor verdrietlykheden en fchade , bevryden. 92. Onder de menigvuldige verborgen oorzaken van doofheid, is 'er, misfchien, geene, die door Konst geneezen word, dan die, welk uit een openbaar verdïkt en verhard oorfmeer voortkomt; en dit is fomtyds nog bezwaarlyk, wyl eenige menfchen, met een eng , of nauw gehoor, het wegneemen daar van nauwlyks verdragen kunnen. Ik heb 'er nogthans veele, op eene zagte wyze, gered , met hen, eenige dagen lang, en dikwyls daags, eenige droppelen warm water, alleen, of met een weinig Brandewyn gemengd , in het oor te laten doen , en het oor daar by eenigzins te doen beweegen: hiermede dient men zo lang aan te houden , tot men ziet, dat het vogt niet meer geel, maar zuiver te rug keert : daar na kan men het nog te rug gebleevene, met een lepeltje, penfeel, of nat gemaakt plukzel-kwastjen , wegneemen. 93. Zwangere Vrouwen , die dikwyls worden adergelaten , verkeert derzelver bloed, zomwylen, meerendeels in zog : deze Vrouwen krygen , naar de verlosfing, veeltyds , indien zy niet konnen zoogen, gewigtige zoggezwellen , die nog vermeerderd, en langduuriger worden, zo men dezelve door aderlaten poogt t-gen te gaan: . misfchien zyn de zog-verplaatzingen daarom by de Franfchen zo gemeen , en by onze , gelukkige , Boerinnen zeldzaam. 94. By eene zog-verplaatzing naar het hoofd, of de herzenen; zynde eene Raasziekte (delirium lacteum) , welk doorgaans met een fcherp gehoor en gezigt gepaart gaat, en, voor den 11 den dag naar de kraam , ontltaat: ■ by deze ziekte, zeg ik, maken alle ontlastingen , en vooral van bloed , de ziekte veel erger en langduuri°er. Verfterkende , rustverwekkende zweetmiddelen,'die* vooral tegen het zuur gerigt zyn, nevens een onthouding van alles , wat zuur is , of zuur worden kan, herftellen deze ziekte. Spaanfche Vlieg-plaasters doen door hare prikkeling , veel kwaad ; fchoon zy zomtyds eenig zog ontlasten ; maar de van zog doortrokkene harzenen en deszelfs zuuren aart, word 'er niet door weggenomen : een aanhoudend zuurruikend zweet, door zout of geest van Hertshoorn , enz. te weeg gebragt eeneest deze ziekte. b 95-  WAARNEMINGEN. 387 95. Tegen het zuur in de ingewanden van jonge Kinde« ren, waar aan 'er, helaas! zo veele ellendig omkomen, •word thans de Magnefea alba zeer veel gebruikt,- maar wie behoort niet te weeten, hoe diefachtig dit middel,' met Gyps, vervalscht, ellendig bereid en verkogt word ? Ik heb verfcheiden bereidingen van dit middel, met Spirit. Vitriol. tenuis, onderzogt, en met andere zuur doodende middelen vergeleken; zie hier het gevolg: 1 drachm. Creta Alba, abforbeert, 9 drachin. Magnefia Alba, 3. 5. 8. 9 —■ . ■ Corall. rub. 7 . . Oculi Cancri, 5 ■ . ■ Cortiu Cervi usti, 4 . . waar uit blykt, dat het natuurlyke Kryt, in allen opzigt, boven de door kunst gemaakte Magnejia, te verkiezen zy. Ik vervaardige ook, zedert meer dan 30 jaren, myn heilzaam zuurbrekend drankje , voor jonge Kinderen, aldus: B-. Aq. menthat unc. v, Cretce alben, dr. ij vel iij, Sacchar. Alb. dr. vj. Misce, zo de onrust, groenen afgang, en het fchreijen, groot is, doe ik daar by 2.0 droppelen Laudan. Liquid. en laat'er behalven eene rauwe eiërdoir , 3 of 4 maal daags , een paplepel vol van ingeven: zo dit den buik verllopt, geef ik tusfchen beiden één of meer theelepeltjes vol Ol. Ricini, en daar op een weinig eiërdoir. 96. Oleum Vitrioli onder een Conditum Cort. Peruvian. gemengd, fchynt de fmaak, en misfchien ook de kragt* van de Kina zeer te verheffen.' Zo het Vitriool-zuur veel is, doe ik daar by een weinig Gumm. Tragacant, of Ol. Amygdalorum. By een uitteerend zweet, ge¬ paard met hitte en dorst, heb ik daar van veel dienst gezien, en een lastigen, drogen, roosaartigen hoest, beter dan met Opium geftild. 97. Het Elixir-Vitrioli, het welk thans, en met regt, in een vry algemeen gebruik is , maak ik op de volgende \ eenvoudige en onkostbare, wyze; en ik durf zeggen, dat het alle bekende Elixirs van dien naam, in geur, reuk enz. te boven gaat: R-. Spirit, Vini Rectific. unc. xxiv. Olei Vitrioli . . unc. vi. De  «88 GENEES- EN HEELKUNDIGE De Vitriool-oly langzaam onder den Wyngeest gemengd, en drie dagen in eene zagte warmte gedaan hebbende, doe ik 'er by: Cort. Winteran. Rad. Zingib. ana unc. j. et fem. Dit nog eenige dagen warm gedaan hebbende, giet men het vogt door een glazeii tregter af. Ik wenschte wel, dat men op de fchepen , die naar warme landen gaan, van dit Elixir meer gebruik maakte; het bedorven drinkwater zuiverde, en het fcheurbuik daar door verhoedde. ■ Van de meer uitgebreide nuttigheden van dit middel is het hier geen plaats te fpreeken. 98. Op het gebruik van Kwik- middelen, heb ik, gelyk ook veele anderen met my, meermalen, een hevigen, bloedigen Persloop zien volgen, die, in duur, toevallen enz. van, en met, den gewoonen heerfchendenRoodeloop in niets yerfchilde. lk heb het zelfde, ja, nog llerker, cn met gevolg des doods , naar het gebruik van Kolokwint Appelen, gezien. Indien nu zulk een ongeval (het welk toch niet waarfchynlyk, nog te hoopen is,) op één tyd, en by vééle menfchen tevens, eens gebeurde, en men van de ware, eerfte of aanleidende oorzaak daar van , even als by den waren loop, geheel onkundig bleef; zouden dan de Artzen, die wanen, dat de Loop befmettende is, deze ziekte niet een aanfteekenden Roodeloop, die van den eenen mensch tot eenen anderen overging , moeren noemen? Zouden zy dezelve, in plaats van roet Opium, niet met braak- en purgeermiddelen te keer gaan V Zvn 'er ook geneesmiddelen bekend, die, even gelyk de Kwik of Kolokwint, den Loop, andere wezenlyke imetziekten , of ziekten die 'er naar gélyken , konnen te weeg brengen? Zou ook de bovengemelde (toffely- ke oorzaak van dezen onzen Loop; naamlyk , Kwik of Kolokwint, de aanleidende oorzaak van den gewoonen of heerfchenden Loop, niet eenigzins konnen ophelderen, en vooral het thans bekende heilzaam gebruik van Opium allezius wettigen? Men vergelyke hiermede 11 aam. 2- cn 70, nevens myne Vrye gedagten, over het niet bcfmettclyke van den Roodeloop (§). 95. By fchroomlyke vermorfelingen der beenderen van den (5; Algemeene. Vaderl. Letter oef. V. IJ. Meng. II, 575-584.  WAARNEMINGEN* g8p den Voet of de hand, door zware gewigten, fchieigeweer enz. veroorzaakt; als ook by andere gewigtige wonden; heb ik meermalen, door een fpoedig en aanhoudend uit* wendig gebruik van koud water, alleen, of met Azyn gemengd, de gevreesde toevallen gelukkig geweerd; het deel vry hoog geplaatst hebbende; maar vooral niet tegen den nagt, of ook door den dag, ruimlyk pynltillende, en, 's morgens daar op, verkoelende Laxeermiddelen in te geven. De tyd der eerfte toevallen meerendeels voorby zynde, komt veelal de gewoone handelwys, van Natuur en Komt, te pas. Want de Natuur, hoe goed en hoe vermogend ook, kan, in oneindige gevallen, buiten de vermogende Heelkonst, niets, hoe ook genaamd, uitvoeren. xoo. Een Artz of Doctor , die geene kennis altoos van, de Heelkunde, of een hand-Artz, Chirurgyn , die geene kennis van de Geneeskunde heeft , verdienen beide, hoe zeer zy ook in aanzien mogten Haan, en in gewigtige gevallen overeenlteinmen , maar weinig vertrouwen. Het fchynt niet moeijelyk te bepalen, welk van deze heilzame Kunlten, die oudtyds met regt gelyk (tonden, den voorrang verdient. Want, fchoon het waar is, dat de Heelkonst, ten aanzien van het befchouwend deel, met de Geneeskonst gelyk ftaat, gaat nogthans de Werkdaadige Heelkunde , in oogenbliklyke nuttigheid en onöntbeerlykheid, deze, en alle andere Konlten, oneindig te boven» Een kundig Chirurgyn kan ras een bekwaam Doctor, maar een gewoon gepromoveerd Doctor bezwaarlyk een goed Chirurgyn, worden. 's hertogenbosch, den 5 July, 1787. natuurlyke historie der duiker-ganzen. (Volgens den Heer de buffon.) De Duiker-gans heet in 't Latyn Merganfer , in 't Ita» liannsch Gargany, in 't Engelsch Goofander, of ook Dun-Diver, en Sparling Fowl, in 't Fransch Harle, in 't Hoosrduitsch Meer-racli, in 't Noorweegsch Fisk-and, jn 't Yslandsch Skor-and , of Geir-fugl , in 't Poolsch Krukmorski. Volgens eelon , doet een Duiker-gans in een Meir zo II. deel. mengelw. no. 9. Dd Vesl  3'/- NATUURLYKE HISTORIE veel kwaads , als een Bever zou kunnen doen , 't is uit deezen hoofde, dat het Volk in Frankryk aan deezen Vogel den naam van Bièvre geeft (*). Doch belon fchynt hier met het Volk te dwaalen , omtrent den Bever, die geen Visch eet, maar boombast en jong hout ; hy hadt veel voeglyker deezen Vischvreetende Vogel vergelecken met den 'Olier , dewyl van alle viervoetige Dieren geen zo veel Visch verllindt als deeze. De Duiker-gans komt in grootte tusfchen den Endvogel en Gans; doch zyn lichaamsgeftalte , zyn pluimadie , en vlugt, hebben de meeste overeenkomst met den eerstgemelden. De Bek is bykans rolrond, en recht tot aan het einde, even als die der Duikeren; doch verfchilt 'er van daar in, dat de punt krom is, en geboogen als een ronde nagel, van eene harde en hoornagtige zelfftandigheid, als ook, dat dezelve aan de kanten bezet is met achterwaarde Baande elsvormige puntjes; de tong is desgelyks vol harde knobbeltjes , even als de elsvormige puntjes , achterwaards Baande : deeze toeftel dient , om den glibberig gladden Visch vast te houden, en in de maag van deezen Vogel te brengen; door eene overmaatige gulzigheid, flikt hy Visfehen in, veel te groot om ze geheel in zyn maag te brengen ; de kop van den opgevatten Visch blyft eerst in den flokdarm fteeken , en verteert eer het lyf na binnen geraakt. Wanneer dc Duiker-gans zwemt, is het geheele Lyf onder, en de Kop alleen boven, water, hy duikt zeer diep, blyft lang onder, en doorzwemt een vry groote uitgeftrektheid , eer hy weder boven komt; fchoon hy korte vleugels hebbe, is zyn vlugt fnel, en dikwyls fchiet hy langs het water heen , en vertoont zich als dan geheel wit, waarom men hem, op zbmmige plaatzen in\ Frankryk, den naam geeft van Harle Blanc; ondertusfehen is het Voorlyf bleekgeel; het bovenfte van den Hals en de geheele Kop zwait , met een groenen weêrfchyn : deeze vederen zyn fyn, zydagtig, lang, en zich overeinde zettende van' achter tot voorop den Kop, vertoont dezelve vry groot; dc Rug is driekleurig , zwart boven op en aan de groote Vleugelpennen, wit op de Middelpennen en de meeste Dekvceren, en aartig afgcwisfeld, met graauw en wit, op den Stuit ; de Oogen, de Pooten , en een gedeelte van den Bek, zyn rood. Niemand, deeze befchryving der Pluimadie naagaande, zal C*) Belon, Olferrations, p. 100.  DER DUIKER-GANZEN. 39* zal de Duiker-gans fchoonheid ontzeggen; doch zyn vleesch is droog, en zo liegt om te eeten, dat, volgens de aantekening van belon , het een Spreekwoord in Frankryk is , Die de Duivel te gast krygt, zette hem een Duikergans-voor. Het Lyf van den Duiker-gans is breed, en zeer plat op de rug, en zyn Lugtpyp van zodanig een maakzel , dat dezelve veel lugts kan bevatten, om ter ademhaaling , vooi' deezen lang onder 't water blyvenden Vogel, te dienen (f). Belon zegt , opgemerkt te hebben , dat de Staart van den Duiker-gans aan 't einde dikwyls opgekruld en als gekneusd is, dat hy op de boomen en in de rotzen rust, en zyn nest maakt; doch aldrovandus wil , en met eene grooter maate van waarichynlykheid , dat hy op de oevers der Rivieren nestelt, en het water niet verlaat. Wy hebben geene gelegenheid gehad, om ons des te verzekeren: deeze Vogels vertoonen zich nu en dan in Frankryk, alle berigten , die wy ontvingen, leeren ons, dat zy op onderlcb'ide plaatzen, en altoos in den Winter, voorkomen. Men gelooft in Zwitzerland, dat de komst deezer Vogelen, op de Meiren, een Brengen Winter voorfpelt. En , fchoon de Duiker, gans op de Loire bekend genoeg moet zyn, fchynt het , volgens belon , dat hy zich in den Winter na veel Zuidelyker (beeken begeeft: want , naar zyn fchryven , behoort hy ouder 't getal dier Vogelen, welke van het Noorden tot in Egypte komen , om daar den Winter door te brengen, hoewel hy elders optekent, dat deeze Vogel zich aan den Nyl bevindt , in alle andere failbenen, behalven in den Winter; 't geen bezwaarlyk valt overeen te brengen. Wat hier van weezen moge, de Duiker-ganzen zyn niet cemeenzaamer in Engeland Am in Frankryk, ondertusfehen worden ze tot in Noorwegen, op Tsland, en mogelyk hooger Noordwaards op, gevonden. Hy is de Geir-jugl der 'Tslandereu, aan welken anoerson zeer verkeerd den naam toefchryft van Vautour d'Is lande, of het moet daar op rusten, dat de Duiker-gans, uit hoofde zyner vraatagtigheid , dien naam voere: doch. het blykt, dat hy zich niet altoos op de kusten van Tsland onthoude : naardemaal, volgens anderson , de Inwoonders telkens, als deeze Vogels zich vertoonen, eenige groote gebeurtenis verwagten (§). On- (t) WlLLfGHBY, p. 253. A\derson, Hifi. Nat. d'Islande cj? de Grocn'ande, Tom. L p'94> n d ,  392 natuurlyke historie Onder de Duiker-ganzen, is het Wyfje altoos veel kleinder dan het Mannetje, en verfchilt 'er ook van, gelyk dit plaats heeft by de meeste Watervogelen, in kleur van Pluimadie. Behalvén deeze gemeene Duiker-gans zyn 'er andere, die eene fchoone verfcheidenheid van kleurfchikkingen opleveren, onder dezelve fteekt de Gekuifde uit, welke de grootte van een Endvogel, en, hoewel eenigzins anders dan de gemeene gekleurd, een niet min fchoone Pluimadie en een 'langer Bek heeft, waar door hy den bynaam van Langbek draagt. Deeze foort zou, volgens willuciiby, zeer gemeen zyn in de wateren van Venetië, muller getuist, dat men ze in Deenemarken en Noorwegen vindt , linnjEUS zegt, dat ze ook in Lapland voorkomen (i), het is zeer waarCl) In 7.wee4en is deeze Duiker-gans zeer gemeen, en wordt 'er, wegens het vervaard maaken 'van den Visch, Skraka, dat is , Schrikvogcl , genoemd. In de Verhandelingen der Koningl. Zweedfche Academie, Vol. XL p. 197, vindt men 'er dit berigt van, en eene befchryving, van dc wyze, waar op men ze tot bet vangen van Visch gebruikt. „ De Duiker-ganzen gaan re,, gen den Winter na Zee, als die met Ys begint bezet te raa,, ken, en komen in 't Voorjaar te rug. Naa een verblyf van ,, twee of drie we.ken, vertrekken zy weder, om hun Geflacht ,, voort te planten, cn, tegen den Herfst met hunne [ongen te ,, rug komende, zyn ze tot dit gebruik befcwa m. De Vogels ,, plaatzen zich in eene linie over de Zee, met eenige der oud,, Ren voor aan, en, terwyl een gedeelte fleeds onder water ,, duikt , maaken de overigen , door op het water met hunne ,, vleugelen te flaan, een geraas, dat naar het rammelen van ver ,, af zynde donderdagen zweemt. De oude Visfehen worden ,. hier door niet vervaard, maar de jongen tragten he: te ontko., men , en neemen de vlugt in het diepfte van oenen Inham, „ of Zeeboezem. Indien daar een Vischhuis is, kruipt de Visch ,, 'er onder, en wordt in menigte gevangen. In zulk een Viscb. „ huis, zeer aartig toegeflcld , van binnen donker , legt men „ Vischfuiken van gevlogtc teenen , met de openingen" na de ,, wanden gekeerd. Wanneer de Duiker-gans zich ve toont, worden de Fuiken gezet, van St. Laurens af, tot dat het Ys „ begint te fchieten: dan neemt men ze op, en bewaart ze tot „ het volgend jaar. Ongelooflyk is de menigte, en verfcheiden- ,, heid, van Zeevisch, in zulke Vischhuizen gevangen. . ,, Inmiddels wordt 'er de uiterftc voorzigtigheid vereischt, om „ deeze Vogelen, die niet alleen den Visch verfchrikken, maai >> zei»  der duiker. ganzen. ?93 ■waarfchynlyk, dat hy de tusfchen beide liggende Landflrecken bezoekt. Schwenkkeld verzekert, dat deeze Vogel door Silefie trekt, en rnen denzelven aldaar, by den aanvang des Winters, in de Meiren, tusfchen het Gebergte, vindt. „ zelve ook zeer fchrikagtig zyn, mede te vcrflooren, of tc ver„ jaagen. Om die reden vcrmydt men allen geraas van fchie„ ten , van uitwerpen van netten , komende ook niet aan „ het Vischhuis, om dc Fuiken-te ledigen, dan des avonds, of overdag, wanneer de Vogels vertrokken zyn, en men doe: „ zulks best om den anderen dag. Die zulk een Vischhuis be„ zit, heeft 'er genoeg aan tot Wintervoorraad; dewyl hy 'er „ twee of drie tonnen gezouten Visch door kan bekomen, „ Indien 'er geene plaats is, waar de Visch zich verfcbuilen kan, „ vergasten de Duiker-ganzen zich , wanneer zy eene groote „ menigte Visch by een gedreevcn hebben, op eene. uitfteekende. „ wyze, Dikwyls worden zy over den buit oneénig, en fchêu„ ren elkander de Visfehen uit den bek. Dc jongen uk.eten „ doorgaans de ouden de voorkeus laaten, om dat zy niet zo „ behendig cn gaauw in 't vangen zyn. Als zy allen de maag „ gevuld hebben, zwemmen zy langzaam na de diepte rc rug. ,, Op zulk eene wyze gaan zy te werk , den geheelen Herfst „ door, voornaamlyk op wolkige cn (heeuwige dagen, tot dat „ alles met Ys bezet raakt. Menigmaal ftellen zy hunne Vis„ fcheryen aan, even als men een Zegen uitwerpt, en hebben „ nog meer manieren, om den Visch'iflasrfr re w»ta . ,v.r- ,, niet minder aartig zyn , zo dat een oplettend aanfehouwer „ zich niet genoeg over hunne behendigheid kan verwonderen." keurige aanmerkingen, wegens verscheioe ontdekkingen 1n 't noorden gedaan. (Overgenomen uit Dr. forster's Hijloire of the Voyages and Discoveries made in the North.) "\7oor zo verre wy weeten, behelst de Aardkloot in het * Noorder gedeelte eene veel grooter hoeveelheid van Land, boven het oppervlak der Zee verheeven, dan de :ege'novergeftelde Zuidelyke Poolgewesten, welke aan de ïezoekers niets opleverden dan eene wyd uitgedrekte Zee. Te deezer oorzaake zyn, naar alle waarfchvnlykheid, dé Koordlyke Gewesten, over 't geheel genomen, "in d'en'zómer warmer dan de Zuidelyke. In de daad, de groote dien0 d 3 te  mqj ONTDEKKINGEN te der Zee drinkt, om zo te fpreeken, de Zonneftraalen in, die, desgclvks , niet in ftaat zyn, om zo gereed warmte mede te deelen aan de dikkere Zeegolven , als aan de dunnere vloeiftoffe des Dampkrings. Het Land, integendeel, kaatst de Zonneftraalen in allerlei richtingen te rug; zy kruisten elkander, cn de waarneemingen wyzen uit, dat de Zon, alleen door verzamelde ftraalen, bekwaam is, een aanmerkelyken graad van warmte te baaren. Zulks wordt bekragtigd, door de ondervinding van alle Zeevaarenden in de Noordfche Gewesten, als zy op de Noorder Breedte, tusfchen de 70 en 80 Graaden, dikwyls, fpreeken van eene warmte , groot genoeg, om de pek in de naaden der fchepen te doen Brieften. Integendeel is, in 't Zuiden, de lugtsgefteltenisfe veel kouder, en genooten zy aldaar nooit een warmen dag. Iu de koude Gewesten is eene groote verfcheidenheid van Talk , en Mica (of zogenaamd Moscovisch Glas), eene groote menigte Spekfteen , men vindt deeze bovenal in Groen/and, Hudfons-baay en Spitsbergen. Voortbreng* zeis van brandende Bergen doen zich veelvuldig op iu Groenland, Tsland. de Westkust van Noord-America, de Catharina- en Kurilc-Eilanden, en Kamifchatka. Jn Hudfons-baay heeft men veel oorfpronglyk Koper aangetroffen, als mede op het Koper Eiland, digt by Kamtfchatka. Het heeren- of Clierry-Eiland bevat eene groote hoeveelheid van Lood, en eenig Zilver. Ook wil men Zilver- en zelfs Goud erts in Groenland ontdekt hebben. De Kust van Groenland beftaat geheel en al uit hooge fcherpgepunte rotzen , aan wederzyden. In Hudfons-baay beginnen, nogthans, deeze rotzen minder (feil te worden; en op zommige plaatzen ontmoet men vlakke ftranden. Tsland. zo wel als Spitsbergen, is een hoog rotzig Land. Nova Zcmbla heeft een zelfde rotsagtig voorkomen. De geheele Noordkust van Siberië is vlak en laag. De Oostkust van "fia^ tot den uiterften hoek van Kamtfchatka, voor 't grootfte gedeelte, hoog en rotzig; de AmericaanCche Kust , integendeel , vlak en laag , doch begint ten Zuiden , van Alaska eenigzins hooger op te loopen. Hudfons-baay, Baffins-baay, en alle de kleine Zecim van Labrador tot Kaap Vaarwel, zyn oogfchynlyk gevormd door de Zee, het Land inbreekende. Dit blykt , desgeJyks, uit den hoogen top van Kaap Vaarwel, en de hoop Wtzen , van de Refolutim en Salisbury Eilanden , en van. al-  ÏN HET NOORDEN GEDAAN. 395 alle de Eilanden, in Hudfons-baay, die Westwaards aan vlakker worden; den grond weggenomen zynde, door een ftroom van het Oosten, daar op aanloopende. Groenland heeft , desgelyks , een Inham aan de Oostzyde , en ten Westen een Eiland , naamlyk, Tsland. Spitsbergen heeft een Voorgebergte in 't Zuidwesten , en ten Zuidoosten een Eiland. Alle de ftranden van de Yszee, langs Siberië, zyn vlak; en de Zeeën, ten Noorden van het Land geleegen, zeer ondiep. In deeze Noordlyke Gewesten zyn de Zeeën zeer koud, en deels met ys bedekt. De waarneemingen, dat de Oceaan hier reeds in Augustus en September begint te bevriezen , en dezelve 's Winters , in 't verloop van één nagt , met ys verfcheide duimen dik bedekt wordt , zyn thans ten vollen geftaafd. Het ys is , derhalven , geen voortbrengzel der Rivieren , in den Oceaan zich ontlastende , maar van den Oceaan zelsje. De wind dryft groote ysfehotzen tegen elkander, cn deeze vormen dus dikke en zwaare ysklompen. Doch, langs zeer veelvuldige wegen, wordt het ys gevormd. Nooit kunnen wy zeggen, dit is dc wyze , waar op de Natuur een zeker uitwerkzel te wege brengt ; want zy bezit eene verfcheidenheid van middelen , ter bereiking haarer oogmerken , die de Mensch niet dan allengskens kan ontdekken. Met den aanvang des Winters, is de Oceaan zo koud niet als in 't begin des Zomers , naa den verdrietig langen Winter, in deeze ftreeken. De Winden in de Tszec zyn zeer ongeftuimig , en , over ongemeete breede Ysvelden heen waaijende , ondraaglyk koud. Ooste winden heeft men in de Noordpools Landen meer dan eenige andere. Veelvuldig dekken dikke Nevels de lugt, cn maaken de Zeevaart "zeer gevaarlyk. Deeze Nevels houden , door derzelver drukking , alle dampen , die anderzins in den Dampkring zouden opklimmen, neder: 't geen veroorzaakt, dat ze dikwyls zeer Hinken. Donder en Blixem ziet men zeldzaam in deeze Gewesten; deels, om dat de Noorderlichten, daar zeer veel fchynende, de Elcftrike uitwaasfemingen verteeren; en deels, om dat, in een Ryk, met altoosduurende Sneeuw bedekt, van welke flegts eene geringe hoeveelheid in verfcheide dagen lmelt, de Eleétnke doffe , met geene mogelykheid , in eene groote menigte kan opklimmen, en zich verzamelen, om dofte aan Donder en Blixem te verfchaffen. De kleine hoeveelheid, welke zich by Onweeren vertoonen, zyn door de vuurbraakenD d 4 de  3f)6 ONTDEKKINGEN de bergen in deeze (treeken ontlast. De overvloed van Mist en Dampen , die deels bevroozen zyn , en den ^e. heclen Dampkring vullen, dienen, om hier zeker verfchynzel veelvuldiger , dan elders , te maaken. Byzonnen en Bymaanen worden menigmaal in 't Noorden gezien ; de meeste Zeevaarenden, in die (treeken, hebben ze waargenomen. De eigende Dampen, welke den Dampkring derrnaate vervullen , _ dienen tot het heilzaam oogmerk , om het vrolyk zonnelicht, in deeze droeve ftreeken, bykans veertien dagen vroeger te doen fchynen, dan het met mogelykheid zou kunnen doen , indien de Dampkring eene andere gefteltenisfe hadt; zy brengen, gevolglyk, het haare toe, om de naare uagten, in deeze ("ombere Gewesten, te bekorten, en de Natuur te verleevendigen , die, door den doodlyken adem des langen Winters, geheel aan 't kwynen doeg. De Dierlykc en Groeiende Schepping is met een fchaarfche hand, in deeze naare Gewesten, verfpreid. De oppervlakte der Aarde is (lcgts met zeer weinig Planten bedekt, en zelfs die, welke de Natuur, zo algemeen goed, hier geplant heeft , houden zich zeer naby den grond; vreezende, als 't ware, dc hoofden, van den boezem deimoeder , in de lugt op te heffen, die van warmte ontbloot is, en huiverende voor het geblaas der doodlyke Noords en Oostc Winden. Ja, de grond zelve is onbereid en onbekwaam, om de Planten, die men aan dezelve wil aanbeveelen, te ontvangen. Barre en naakte rotzen beuren den kaaien kruin op , en tarten de aanvallen der allesvernielëhde vorst : geduurende het grootlte gedeelte van *t jaar, zyn zc met een dik dékzei van fneeuw bedekt; en blyven, gevolglyk, langen tyd, zonder ^af te martelen, of iets ta verliezen. Regen , wind , en hette , beurtlinss, door vorst, afgewisfeld; maar, bovenal de uitwerkzels der Hette, en der vaste Lugt, in den Dampkring omzwervende, brengen veel toe, om, in gemaatigde en warmer lugtBreeken , allengskens, de hardde rotzen te ontbinden 'en te verwoesten. De Vaste Lugt, met Hette gepaard, dringt diep in de zelfdandigheden der Steenen, en ontbindt derzelver kleine deelen , welke door den regen en de winden woi^en weggevoerd ; hier door wordt de oppervlakte des Aardryks, van tyd tot tyd, bekwaamer, om Planten en plle foorteu van Kruiden te ontvangen en te voeden. In deeze aarde wordt, echttr , uit een klein zaadje,'derWaards h«en gevoerd ifcor den wind , een MosebpM  IN HET NOORDEN GEDAAN. 397 gebooren, die, hoe teder ook van maakzel, de drengde koude wederftaat , zich allengskens uitbreidt , en eerlang een groen bekleedzel oplevert. In de daad, deeze Moschplanten zyn de Vroedvrouwen en Voedlters der andere bewoonderen van het Groeiend Ryk. Het onderlte gedeelte deezer Moschplanten , die 's jaarlyks vergaan en. verrotten , zich vermengende met de ontbondene , doch als nog rauwe, aarddeelen, dcelen 'er eene hoedanigheid aan mede , (trekkende tot groei en voedzel van andere Planten : desgelyks verfchaflën zy zouten en olieagtige deeltjes , ten voedzel van aanftaande volkplantingen des Groeienden Ryks. De zaaden van andere Planten , door de Zeeën minder aangevoerd , of door het gevogelte van ver afgelegene oorden gebragt, onder de Moschplanten verfpreid , worden door dezelve, met eene waarlyk moederlyke zorge , gedekt tegen de koude, gedrenkt door de vogtigheid, daar in opgehouden, en gevoed door de olieagtige uitwaasfemingen; zo dat zy groeijen, toeneemen, eindelyk zaad draagen , en vervolgens dervende de voedende deelen vermeerderen, en teffens over deeze nieuwe aarde en bemoschte grond meer zaaden verfpreiden, de beginzeis van eene zeer talryke naakomelingfchap. Laaten wy ons hier , voor een oogenblik , ophouden, om deeze voortbrengzels, van het Groeiend Ryk, nader in overweeginge te neemen. Ze zyn, gelyk wy reeds opmerkten , met een fpaarzaame hand in deeze Noordfche Gewesten geplant: niet , om dat de Natuur omtrent dezelve als eene Stiefmoeder te werk gaat; maar, om dat de drengheid der koude , in deeze Gewesten, haare werkingen tegenhoudt en vertraagt , en dus te wege brengt, dat zy eeuwen noodig hebben , om uitwerkzels voort te brengen, waar toe flegts weinig jaaren noodig zyn in zagter Gewesten, onder den milden invloed der Zonne. Nogthans is zelfs hier de Natuur eene goede Moeder. Van de weinige dwergagtige Planten, in deeze dreeken, groeijen de Dieren derk, het Levenskruid bezit zeer voedzaame eigenfehappen, en maakt de Dieren, zich daar mede voedende, binnen korten tyd vet. Op de oevers groeit Lepelblad, en andere foortgelyke Planten, allerdiendigst voor Zeevaarende Perfoonen, met rotkoortzen aangetast, en die door derzelver kragtgeevende fappen , binnen weinig dagen, de anders doodlyke fcorbut met overwinnende kragt tegengaan. 'lioe weinig beloovende deeze Noordfche Gewesten zich D d 5 mo.  Wysheid eens Opperweezens , 't geen zyne weldaadigheden over het Geheelal uitbreidt, en op de verwonderlykfte wyzen zyne oogmerken bereikt: 't welk by allen, die gevoelige harten in den boezem omdraagen , de tederfte gevoelens van dankbaarheid en aanbidding opwekt ; een traan van bewondering en blydfchap doet opwellen. ó Dat de Menfchen den heere voor zyne goedertierenhe„ den preezen, en de wonderen, welke hy doet voor de H Kindereu der Menfchen, verkondigden." waarneeming van een noorderlicht, vergezeld van het vreemd verschynzel, een kraakend geluid. Door den Eerw. jeremy belknap. (Transatïions of the American Philofophical Society, Vol. II.) Op laatstleden Saturdag avond , [het Berigt is gedagtekend 31 Maart 1783,] ten tien uuren, vertoonde zich het halfrond des Hemels geheel in gloed: de vuurig fchynende dampen Beegen van alle kanten op , en kwamen aan bet Zenith in'één punt zamen: het eenig onderfcheid, tusfchen het Noorder en Zuider gedeelte des Hemels , was , dat in het Zuiden het Licht niet zo naby den Gezigteinder opfteeg als in het Noorden. . In den Naamiddag was eene Pvegenbui gevallen , vergezeld van eenbe weinige Donderdagen , gevolgd door een allerfchoonfte Regenboog : 's avonds waaide het een zagt koeltje, met vlaagen, die tusfchenpoozen hadden van twee en drie' minuuten : geduurende deeze tusfchenpoozen kon ik zeer duidelyk een Kraakend Geluid ontdekken , zeer onderfcheiden van het geluid des winds , en niet te hooren voor dat de vlaag over was. De vlamming des vuurdamps was zeer fnel; of de wind deeze verfnelde, kan ik niet verzekeren; doch uit dien hoek, waar de grootfte hoeveelheid van Damp in beweeging fcheen , was het Kraakend Geluid het fterkfte, te weeten, uit het Oosten. Mies duurde omtrent een half uur. DE  400 de bespiegelende wysgeer. de bespiegelende wysgeer , op den zomer zyne aandagt vestigende. Het luisterrykst faizocn , de Zomer, doet Natuur De kragt gevoelen van zyn aldoordringend vuur, En uit het wyde ruim der heldre hemelperken, Aan 't aardryk zyne komst, zyn grootfche komst, bemerken Door blaakende uuren, door den altoos dertien fïoet Van koeltjes blyde omringd en aangenaam begroet. De Lente [laat verbaasd: zy ziet hem zegepraalcn, Zy wend haar aanzicht af, befcheenen door zyn Jlraalen-, En 't aardryk onderwerpt zich aan zyn flrenge magt. n. s. van winter. Tn Bloeimaand prykt de Lente, met al het mengzel van A fchitterende kleuren , op het versch ontlooken Bloemtapyt; doch eer Zomermaand ten einde fpoedt, neemt dat jaargetyde een aanvang , waar in ten toanfpreidende fchoonheid, en toeneemende verfcheidenheid, gevolgd wordt door de eenpaarige tooneelen van rypheid en volmaaktheid. Bi den Zomer is, gelyk poot het zinryk uitdrukt, — 't Jaar, van kindsch, naar 's Hemelsch eeuwige orden, Een Jongeling geworden. De Natuur heeft, in onze gemaatigde Lugtftreeken, bykans haar jaarlyks werk afgedaan. Zy begint in dit faizoen iets te verliezen van haare oogverrukkende verfcheidenheid. Niets, in de daad, kan fchooner zyn, dan het nu ten vollen uitgefpreide groen van Boomgaarden en Wouden ; doch welhaast heeft dat groen die aangenaame zagtheid niet , welke het eerst ontrolde blad vertoonde. < Het Gras der velden wordt bleeker; dc toppen, met zaad bezet, hangen over; de Bloempjes, die'er zich tusfchen vertoonden, verwelken, en de nog overblvvende, neemt de Maaijer met het hoogltaand Gras weg, "om den winter-voorraad voor het vee te bezorgen. • Het Koorn trekt allengskens een geel kleed aan , en de kleuren , die de Landfchapsfchildery opcieren, zyn by lange na zo talryk niet. _ Hoe zeer onlangs boezemde derzelver gloeiende fchoonheid cn verfcheidenheid, met de afwisfe- len-  IN DEN ZOMER. 401 lende foonen van ontelbaare vrolyke Zangers , een onuitfpreekelyk vermaak in , vergroot door al bet aangenaame der nieuwigheid! 't Is, in de daad, in de nieuwigheid der Voorwerpen, of ten minften daar in , dat ze ons nieuw en ongemeen voorkomen , dat derzelver uitgeleezendst genot beflaat. Nieuwigheid verwekt vermaak in de Verbeeldingskragt , dewyl zy de ziel op eene aangenaame wyze verrast, de weetgierigheid voldoet , en denkbeelden , haar voorheen niet eigen , inftort. Zy brengt het haare toe , om verfcheidenheid in 's Menfchen leeven te fchenken, (trekt om den geest te verfrisfen , en die zatheid weg te neemen , waar over wy zo gereedlyk klaagen , als wy aan eenige geneugten gewoon worden; zy verleent het bekoorende der afwisfeling, waar in't Gemoed, llecds na verandering haakende, zyn wellust vindt; en laat de aandagt niet toe, zo lang op een en het zelfde voorwerp te Haaren, dat zy des vermoeid worden. Nieuwigheid , daarenboven , vermeerdert het geen fchoon is en bevallig, en verfchaft een verdubbeld vermaak. Dit is baarblyklyk de hoofdreden , waarom Bosfehen, Velden , en Weiden , die , in alle Jaarfaizoenen , iets heb'ben om het oog te trekken , nooit fchooner voorkomen, dan by het aanbreeken der Lente, wanneer de eerfte vaag 'er op ligt , en het gezigt daaraan nog niet gewoon is. Doch , in den Zomer , inzonderheid als wy den Herfst naderen, neemen veraangenaamende uitwerkzels by trappen af. 't Gezang des Nagtegaals wordt niet langer gehoord; het geliefde Landvermaak , om in 't open veld te wandelen , laat men vaaren , daar de brandende Hitte het tot een last maakt. Nogthans heeft de Zomer onuitfpreeklyke Schoonheden, en levert eiken dag blyk by blyk op , van des grooten Scheppers Goedheid. In dit gelukkig Jaargetyde verleent hy zyne Zegeningen , met de ruimfte hand , aan elk leevend fchepzel. De Natuur, naa bezield en verleevendigd te zyn, door alle de aangenaamheden der Lente, is, geduurende den Zomer, Beeds bezig, om ons die genietingen te verfchaffen , welke onze zinnen meest bekooren , en die middelen van beflaan te bezorgen, welke in onze zielen daar aan beantwoordende gevoelens van Dankbaarheid en Liefde verwekken. Doch  402 de bespiegelende wysgeer Doch laat ons hier, als lest, den ryken Zomer roemen. Die wint van Lentebloemen 'f Zo wyd, met graan en ooft, Als iemand beter doet, die geeft, dan die belooft. Met hem verkrygt de Mensch Het tydelyk geluk genoegzaam naar zyn wensch. De goude Korenoogst, met flaap gediend noch fammelen. Hoort m' op de velden rammelen, En hygen op de klei. Hoe druipt Gods voetjlap ook op beemd en klaverwei! Hier wordt, in 't lange gras, de roode koe gemolken. En ginder dryven wolken Van klein vee herwaards aan, Wel heel van wol ontlast, maar hraaf met room belaan. POOT. Onze Jaargetydichter van winter, het fpoor van den Engelfchen thomson volgende, heeft een Zomer-etmaal, met al het verrukkende van zyn Dichrpenfeel, in een uitvoerig Tafereel gefchilderd. De voornaamfte beelden, daar uit overgenomen, zullen aan onze Befpiegeling eene meerdere fraaiheid byzetten, dan of wy, volgens onzen aangenomen trant, die uit verfcheide Dichters ontleenden. de morgenstond. Wanneer de Tweeling wykt uit Jierrekundige oogen, De Kreeft bcfcheenen wordt door 't gloeijend zonnevuur, Js 't fchaduwryk gebied des nagts van korten duur, Die naauwelyks den dag ter Westkimme in ziet zinken, Of weder in het Oost een nieuwen morgen blinken. De Dageraad genaakt. Het licht, nog zagt en flaauw, Belonkt ter nauwernood den verschgeflolden daauw, En doet den horizon van liverlede glimmen. Het fpreid en breid zich uit, om hooger op te klimmen. Hoe fpoedig vlugt de Nagt na 's aardryks Westertrans! De vaale fchaduw wykt voor 't nadren van den glans. De Morgen/Zond breekt door; waar op de wolkgordynen, In H gloorend Oost, van goud en purper wederfchynen, 't Be-  IN DEN ZOMER. 403 ft Befproeid gebergte ontdekt allengs zich aan 't gezicht; Men ziet door '£ neevlig floers de toppen fchoon verlicht, De flroomen rooken, en hun vlak , allengs bsfcheenen, Blinkt door de fchemering, met blaauwen luister heenen. * * * * Daar ryst de goude Zon, de glorie van den dag : Wat baart haar nadring vreugd, haar heerlykheid ontzag! 't Verkleinde wolkje blinkt, befcheenen door haar ftraalen , Wy zien met hemelsch goud de kruin der bergen praaien. Zy ryst in volle pracht, in volle majefteit, En doet, daar kleur by kleur zich door 't azuur verfpreid, Schuins over 't aardryk ziende, alom de velden rooken, 'k Zie alles door haar gloed als in een gloed ontjlooken , Thans wederflraalen van haar alverkwikkend licht. DE VOORMIDDAG. Het hevig vuur der zon doorvloeit de heldre lucht. De damp, allengs verdund, alom verdreeven, vlugt: De wolken, die, verfierd met rykgekleurde ftreeken, Rondsom der heuvlen top nog waarden, zyn geweeken; De zon, ontfluierd, gloeit; het fchynt of 's hemels boog 7Ach na de kimmen neigt, en de aarde na omhoog. Hoe blaakrend doet alom de dagtoorts nu haar [Iraalen, Daar zy ten middag fpoedt, op 't zwoegend aardryk daalen '. Geen enkel dropje daauw, dat aan zyn hitte ontvlood, Wordt door een" roosje meer geborgen in zyn fchoot. Deedt u de Morgenflond , 6 frisfe bloemtjes'. pryken, Nu doet de gloed der zon uw geur en luister wyken; Wien deert niet dat gy kwynt, gelyk een tedre maagd, Wanneer een heete koorts haar 't bloed door de adren jaagt ? Gy kwynt tot dat de koelte u weder doet herleeven. En u met kragt bezielt, om nieuwen geur te geeven. DE MIDDAG. De hooggereezen zon doet haare middagftraalen Door de uitgefpannen lugt op 't hygend aardryk daalen. Van de een tot de andre kim heerscht nu één hitte, één vlam, Die uit de bron "tan vuur allengs zyn oorfprong nam. Ons  404 DE BESPIEGELENDE WYSGEER Ons Jcheemrend oog, verblind door zulk een felle werking, Ziet nederwaards ; doch wordt, in ftede van verfterking, Door d''af'gefluiten gloed een nieuwe pyn gewaar; Zelfs 't groene veldtapyt vertoont zich dor en naar, 't Kan 't afgemat gezicht verkwikken, noch behaagen. Men hoert in'tveld niet meer van's arbeids vreugd gewaagen, De moede maaijer ritst, in fchaduw uitgeftrekt, Daar hem '£ welriekend hooi, doormengd met bloemtjes, dekt. De krekel zwygt; het veld en al de beemden zwygen. Hoe anghlig zwoegt natuur l de wildernisfen liygen. Het beekje, in zynen loop vertraagd en treurig, kruipt Langs't veld, tot daar't in fchaüw van 't matte boschje Jluipt. Ach! welk een gloed!... helaas', geen blaakerende flraalen Gevoelde ik ooit zo fel my op den fchedel daalen. Wat zet de lucht zich uit, daar zy, te veel verdund, Ter naauwernood de borst gepasten aêmtocht gunt! Waar ik my wende of keer', natuur fchynt zelfs verlegen, En, kragteloos, in 't einde in flaauwte neergezegen. Jk flaa het oog in 't ronde; ik zugt; 'k hyg na den nagt: De nagt is noch verre af. Wie kan, ö hitte l uw kragt. Uw felle foltering , verdraagen of verduuren? Hoe traaglyk fpoed de gang der hevigblaakrende uuren i Driewerf gelukkig hy, die van den gloed der zon , In fchaduw van 't geboomt', of by een frisfche bron, Of door een koele grot beveiligd, is ontheven! DE AVOND. Men ziet dc gulde zon na 't eind haar's loopperks ftreeven, Haar felle hitte wykt; zy fpreit een zagte gloed, Door wien het leeven wordt met leevenskragt gevoed. Al 't aardryk is gefierd , bedekt met fchoone vrugten, De milde vrugtbaarheid wekt aller zielsgenugten. De zagte hemel Hoost. — De zon fchiet meer en meer Van de eindpaal haarer baan haar gouden luister neêr. Hoe groot fchynt thans haar boll hoe verfchiet zy haar ftraalenl De wolken dryven, by haar fpoedig nederdaalen, Met een verwisfeling van kleuren langs den trans; Die waterfpiegels, thans verlicht door flaauwer glans, Ver-  IN DEN ZOMER.' 405 Vertoonen al haar fchoon bevalligst aan onze oogen, De zon duikt achter de aard', die, om haar as bewoogen, Ons van die lichtbron wendt. Nog toont de zon haar licht Ons in een kromme lyn, al zonk ze uit ons gezigt. Thans fchynt zich 'i grasryk veld als in een zee te baaden, De alvoedende fiatuur zweeft langs de groene paden, En ieder kruidje, door den zonnegloed gcfchroeid, Wordt door haar zagte hand met avondvogt befproeid. I De wolken dryven traag, traag wordt "öók 't aardsch gewemel, Een fombre fchemering verfpreid zich aan den hemel, I En de avond heeft zich reeds op de oude plaats gefield, I Vm duizend fchaduwcn en fchimmen vergezeld. Hy zendt een' ligten floet vooruit op 't aardryk neder; Een bruiner jïuipt vast aan; een zwarter volgt dien weder , j Tot dat hy ze allen in een leger zamentrekt, En 't halve wereldrond bemagtigt en bedekt. Nu fchenkt een lieflyk koeltje aan woud en Jlroomen leeven; . Jk zie het over '4 veld, door 't koorn luchtig zweeven , Waar uit de kwakkel fchreeuwt om zyn verkoren gaa. DE NAGT. Ik zie hoe ras de nagt den avond na moog' jlreeven, Hem niet in'taaklig zwart, zyn winterkl'eeding, zweeven, ■ Maar als omhangen met een lugtig fluierkleed. De flaauwe fcheemering veroorzaakt wyd en breed '1 Een twyfelagtig licht, welks af gefruite jlraalen I Wy '{ beeld der dingen ons ter halven flsgts zien maaien. ' Hoe vreedzaam neigt natuur ter rust voor ons gezigt1. Gebergte en bosch en Jlroom en dorpen, die het licht, '£ Alom vermindrend licht, het langst nog heeft hefcheenen, -,.Zyn ook, allengs verflaauwd, nu uit ons oog verdweenen. Deeze hoofdverdeelingen van een Zomerëtrnaal; doch bovenal de Morgenttond, de Avond en de Nagt, zyn de geliefde voorwerpen geweest der Dichtereu, van de hoogfte oudheid af, dooi* alle eeuwen heen, tot den tegenwoordigen tyd. Ieder derzelven heeft iets fchoons en fchilderagtigs , 't welk elk der Zinnen een onuitfpreeklyk genoegen fchenkt, inzonderheid aan het Gezigt, het volmaaktfte en verlustigendffe van alle onze Zinnen; 't welk I JI,DEEL. MENGELW. NO.9. Ee de  4«6 DE BESPIEGELENDE WYSGEER. de Ziel vervult met de grootfte verfcheidenheid van denkbeelden ; de voorwerpen van den grootlten afftand 'er in brengende, en het langst in werkzaamheid blyvende, zonder verzadigd of zat te worden, van de daar uit ontftaande genietingen. Behalven de gloeiende kleuren der Bloemen, in den Zomer zo talryk, en'tnog leevendig groen der Wouden, befchouwt het oog een ontelbaar aantal van Vrugten, die, door kragt der werkinge van de verborgene wetten der Natuure, aan de boomen zwellen, op de akkers en velden rypen, en, naa in deezer voege het Gezigt verlustigd te hebben, vergaderd en bewaard'kunnen worden , om tot ons leevensonderhoud en verkwikking te dienen. De Zomerbloemen verkenen ons nog eene aangenaame verfcheidenheid , wy bewonderen de r'ykheid van derzelver klceding niet alleen ; maar ook de vrugtbaarheid der Natuure , iu de ontelbaare foorten. Welk eene verfcheidenheid , en welk eene fchoonheid in elke Plant, van het laag groeiend Mosch, tot den hemel fiygeuden Eik ! Gaan wy van Bloem tot Bloem , het oog blyft onverzaad van aanfchouwen. Beklimmen wy de bergtoppen op, of dringen wy door in 't diepst der digt belommerde bosfehen , daalen wy neder in de valeijen, wy ontdekken nieuwe fehoonheden , in een verbaazenden overvloed rondsom ons verfpreid. Onder de oneindige menigte voorwerpen, die het oog aandoen, is elk van het ander verfchillend; doch ieder bezit fchoonlieids genoeg, om onze aandagt te trekken en te vestigen : hier is een verwykend Verfchiet, alleen bepaald door den sezigtscinder ; daar een ryk gettolfeerd Landfchap ; ginds weiden Runderen en Wolvee in menigte. Slaan vvy 't oog oowanrds, wy befchouwen het blaauw en helder Uitfpanze'l, cn het gezigt welhaast moede van het licht , dat 't zelve doet fcheèmereri ; herftelt zich weder door het groen des VeldsY™ Met'Gehoor is niet beroofd van Breeling; de Wildzang der Bosfehen, fchoon min fterk dan in de Lente, zwygt in den Zomer niet te eenemaale ; het ruifchen der Beeken^ het kabbelen der Waterflroomen , is dubbel verlustigend by de Zomerhitte. De Smaak'wordt getoefd op de vroege Vrugten, die in dit Jaargetyde rypen, en niet alleen fris in den mond zyn: maar ook de heilzaamfte verkoelende hoedanigheden "bezitten. De B-euk wordt onthaald op de rondsom verfpreide en van  ÏN den zomer. 4? valt alle kanten aamvaaijende geuren. Met één woord» wat wy zien, wat wy hooren-, wat onze fmaak en onze reuk aandoet, vermeerdert het getal onzer vermaaken, en Voegt iets toe aan ons geluk. — Duizende voorwerpen houden onze zinhen bezig, en wekken onze aandoenlykheid op. De Driften Vee , de Kudden Schaapen , door de ryke hand der Natuure gevoed , verfchaffen ons voedzel en dekzel. Maar de Befchouwing van het.Gefchaapene, in dit Jaargetyde, is nog verrukkender, wanneer wy die aanmerken als een bron van Vermaak voor het Verftand, 't welk ontdekt 't geen de Zinnen niet kunnen bereiken of bevatten ; het ziet fchoonheid, eenftemmigheid, verfcheidenheid. en vermaak, voorheen niet bemerkt. In elk voorwerp der Natuure befchouwt- het den grooten Schepper aller dingen , de Bron van Leeven en Schoonheid , den Oorfprong alles goeds. Getroffen door tooneelen , waar op oneindige Wysheid en Goedheid zich onophoudelyk vertoonen , zal de Befpiegelende Wysgeer, de waare Zoon der Natuure, zyne ftem ten hemel heffen, en zyne tong zal overvloeijen van aanbidding en dankbaarheid. ,, Ja," mag hy uitboezemen. ,„ Gy Beste van alle Weezens! boa j, onuitfpreekelyk is uwe. Goedheid! lk zie U in alle uwe „ wónderbaare Werken. De draaiende Dagtoorts , het „- Maanlicht in den nagt, en de leevenwekkende Zonnen ,, van andere Werelden, roepen uwe Almagt uit. De geurryke uitvloeizels. der Bloemen zyn my als een Wie,, rook, die tot U opklimt, tot U, die dezelve doet groei„ jen , met zo veel pragts bekleedt. In de aangenaams „ Vrugten fmaak ik uwe Goedheid. Welke geneug- „ ten ijs erlang , door de vriendlyke mededceling myner " Zintuigen, zy voeren my te U waards op, alleraanbid', delykst Weezen 1 Gy hebt my deeze aandoeningen ge- -, fchonken , ó wil dezelve verheffen en veredelen! ■» ' Terwyl ik deeze ftoflyke fehoonheden befchotiw , klim " ik ongevoelig op tot het hoogde Voorwerp , tot het ,, middelpunt van alle Volmaaktheid ! Ja! Allerhoogfte göd ! U, U alleen roep- ik aan , U, U alleen aanbid ik. Aan U. is. deeze plaats , deeze eenzaamheid, ge' wyd; aan U zyn deeze Landgedagten geheiligd, daat ' ik uwe Werken gadeflaa, en de Schoonheden opmerk, 11 die alle op U uitloopen, "P^U, eerfte Beginzel van Schoonheid en Volmaaktheid!„ ■ Van deezen aart zyn de uitpoezenringen des EefpiegeEe 3 " UtS*  40S de BESPIEGELENDE WYSGEER IN DEN ZOMER. lenden Wysgeers, als hy zyne gedagten laat weiden over de Schoonheden van den Zomer. Welk een zuiver vermaak, welk eene helderheid boezemen zulke overleggingen in! Kunnen eenige aardfche genietingen daar by vergelee» ken worden , of" dezelve opweegen ? Kan de wyze , de deugdzaame, ooit deeze ftoffe uitputten? Neen, al ware hy getuigen van duizend Zomers , nog zou hy nieuwe voorwerpen van bewondering ontdekken , nieuwe voorwerpen van lof en dankbaarheid. bericht, aangaande een zeldzaame onweers-buy, welke, omstreeks amsterdam, op den laatsten dag van july I787 , veel schade heeft veroorzaakt; met zonderlinge uitwerkingen. Door Doctor m. houttuyn. Na dat wy, byna de geheele Maand July, hier te Lande gekweld waren geweest met zulk onaangenaam, guur , 'wisfelvallig Weer , dat 'er naauwlyks een Etmaal van die Maand was gepasfeerd zonder Regen, en 'er nu en dan , 'met zwaare Buijen, veel Water was gevallen, 't welk Land- en Tuinman zeer benadeelde; verheugden wy ons toen, in 't laatlle dier Maand, de Barometer, welke zeer'lang op Veranderlyk geltaan hadt, door zyne ryzing beterfchap aankondigde , en de Lugt ook eenigszins warmer werdt , doordien de Thermometer 's middags 76 en 77 Graaden tekende. Dus hadden wy den 28, 29 en 30, fchoone' aangenaame Dagen , hoewel den laatstgemelden met Donderweer: 't welk fcheen aan te kondigen, dat de Lu«t meer van W7ater, dan van Elektrieke Bollen, was gezuiverd. Evenwel moest dezelve nog eene ontlasting hebben van meer nadruk, welke den 31 dito, geheel onverwagt, opdaagde. .... „ , , Het was dien Dag een weinig minder warm, Baande de Thermometer 's middags maar op 74 Graaden. Omtrent drie uuren begon het meer of min te regenen ; dat vervolgens aanhieldt: maar te vyf uuren wierdt de Lugt langs hoe donkerer, even of de Nagt aankwam. Daar op volgde fchielyk een Plasregen, zo geweldig , als men hier te Lande zeldzaam heeft, doch kort van duuring; die, be- hak  20NDERL. UITWERK. VAN EEN ONWEERS-BUY, BY AMST. 409 halve het inftroomen van Kelders in de naauwe Straaten, i het overloopen der Geuten , en daar door veroorzaakte ! Lekkagiën , zo veel ik weet, in deeze Stad, geen lchade veroorzaakt beeft. Men hoorde , des anderen daags, dat deeze OnweersBuy buiten de Stad, en wel aan de Zuidzyde, veel verwoesting had aangericht : waar van ik de Omftandighe1 den, die van my en veele anderen op de plaats zelve ge| zien zyn , en het geen my dienaangaande door de Luiden zelf bericht is , hier zal melden. Men zal daar uit zien, hoe in een oogenblik , op de onverwagtfte wyze , het Ópperwezen, door de wegen der Natuur, 's Menfchen Verblyfplaats vernielen, en hem zelf in "t grootfte gevaar ftellen kan. Een Warmoezier, aan 't end van 't Venvers-Pad, by de Wetering, en dus omtrent vierdehalf honderd Roeden van de Stad, ten Zuiden, ondervondt, zo 't fchynt, allereerst de verwoesting van deeze Onweers-Buy. Onder dien zwaaren Plasregen , met een geweldigen Dwarrelwind gepaard, zyn de Glazen Raamen, op zyne Broeibakken liggende, vreezelyk geteisterd. Wel vyftig daar van werden opgenomen, en, in de Lugt, op een geweldige manier , door elkander gefmeeten zynde, aan gruis op het aangrenzende Land , over de Sloot heen , geworpen. Nog vyftig anderen, daarenboven, zyn zodanig aan 't Glas befchadigd , dat hy het daar door geleeden nadeel wel op driehonderd Guldens rekende. Buitendien zyn, van dat Land, daar zes Koeijen liepen met een Paard , vyf Beesten opgeligt en in de Sloot gefmeeten ; welken men niet , dan met veel moeite, levendig daar uit gehaald heeft, zynde fommigen derzelven wat lam of kreupel. Voorts moet deeze Wolk of Hoos, misfchien hier door wat verligt, byna Noordoostwaards, over den Am/lelheen zyn gevloogen ; alwaar men wel een zwaaren Stortregen met een fterk Gedruis, doch geen fchade, vernomen heeft. Buiten de Muider-Poort is dezelve zeer naby geweest aan j de Stad, en heeft aldaar een verwoesting aangericht, die i byna naar de hedendaagfe plundering geleek; zynde den I volgenden Dag, van honderden Menfchen, met ontzetting ! befchouwd. Zy fchynt haar voornaamfte geweld geoefend 1 te hebben op de Herberg, genaamd de Eendracht, ftaan! de aan het Sluisje , dat men in den Oudewaaier Weg, ; een weinig om den hoek van Schoonzigt, heeft. Hier i fcheen het eea bulderende Orkaan te zyn , die op een E e 3 vvon-  410 ' • «ONDERLINGE UITWËRKINCEN wonderlyke wyze gewerkt heeft door zwaare perfing der Lugt , vermengd met Elektrikaale ftoffen. Immers zy maakte door de fchuuring een Vuurig fchynzcl binnenshuis, dat door den donker zeer afftak; zo my de Hospes verhaalt, die in de Keuken zat , alwaar een geheele ry Koperen Tabaks-Komfoiren, naast en onder den Schoorftceu hangende , eensklaps op den Vloer werdt gefmeeten. Door de fchudding van het Huis kan dit niet veroorzaakt zyn; alzo zelfs de Borden en Schotels van den Schoorsteenmantel niet afgeworpen waren in het andere Vertrek , naar de Noordzyde , alwaar zyn Vrouw voor een Raam ftondt Linnen te ftryken , terwyl eensklaps het mulere Raam , aan de andere zyde van den Schoorfteen , op den Vloer gefmeeten werdt. Dit lot hebben ook verfcheide Glasraamen in zyne Tuinhuisjes , aan den Noord- en Westkant van zyn Tuin, ondergaan, en aan de Oostzyde van zyn Huis vondt men openitaande Venfters, die digt tegen den Muur wel waren vastgemaakt, zodanig aan ftuk gekneepen, of 'er met een zwaaren Hamer op gebeukt ware geweest. Dit is een tweede wonderbaar Verfchynzel in deeze Qnweers-Buy. Maar het geen ik thans gemeld heb, is ver het minJte der verwoesting, alhier gebeurd. Nevens den Ingang van het Hek , aan de Sloot vau den Weg , ftondt , niet ver van het Huis af, een groote Koepel, of Tuinhuis, binnenswerks 44 Voeten lang, en 14 Voeten breed, zynde op een Steenen Voeting van aanmerkelyke hoogte, met den Vloer wel twee Voeten beven den Grond , gemaakt van overend ftaande Planken, in twee Vertrekken verdeeld en zeer ftevig. Dit geheele Tuinhuis werdt, door gedagten Orkaan, eensklaps van zyne Fondamenten gerukt, en met de Steenen Voeting in de Sloot geflagen, zodanig dat het Dak tegen de Boomen van den Weg aan kwam , en daar tegen fteunde ; gelyk men de affchaaving van den Bast, daar door veroorzaakt , nog kan zien. Aanmerkeïyk is 't , dat twaalf of meer Perfoonen , welke in die Herberg meenden te gaan kolven, door dien Plasregen in de Plantagie opgehouden wordende , tegen elkander zeiden ; dat we maar in de Koepel waren : als wanneer zy een droevig noodlot hadden ondergaan. Immers, de menigte van Stoelen en Tafeltjes , zig in dit Tuinhuis bevindende, zyn grootendecls verbryzeld of aan gruis, en hetzelve is zodanig gerailleerd, dat het geheel vernieuwd iuoet worden. Do  VAN EEN ONWEERS-BUY, BY AMSTERDAM. 4tl De Herberg, of 't Roomhuis, daar naast, heeft ook niet weini "last geleeden: inzonderheid doordien een der SteeS Schoorfteenen, op dit Huis, is afgerukt en vergruisd; ïelvk ook het Dak vry wat befchadigd. Een oud vierkant föwTuSl.ui8, opY den hoek van den Tuin, aan den mg "aldaar ftaa'nde\ is mede geheel vermeld , en lag gedeeltelyk op den Weg; alwaar aan die zyde een Hoorn feheel, en een ander half, is omgerukt en aan de andere fvde lagen twee Boomen, met Wortel en al , uit den Grond Hier zyn ook een of twee Hekken omgeflagen,en ver op 't Land gefmeeten , alwaar men buitendien ook Stoelen uit den Tuin, en doode Eendvogels, heeft gevonden. Verfer fchynt deeze Buy, in dezelfde Koers, alNoordvoortgegaan te zyn, hebbende aan den Dyk naa Zeeburg, omtrent ten halver wege van de Stad, op de Plaats genaamd Zee-Rust , de Schuur geheel omver gefmeeten- het Hooy ten deele uit den Berg geplukt, en f et Boeren Huis all door zamenperfing, dermaate geteisterd ,dar dit allés, tot herftelling , zegt men., wel duizend Guldens zal vereifchen. Van een ander Huis, niet ver Saa: af Baande, is het meeste Riet als afgeftroopt, zodanig, |at het, in plaats van te leggen, overend ftondt; daar nevens werdt een zwaare Boom omver gefmeeten , en een Molen, in't Land, van Ce Hekken zyner Wieken beroofd , enz lk feeb geen Bericht van verdere uitwerkingen van dit Onweer, 't welk van alle de Luiden, ter gcmelder plaatft," befchreeven wordt, als allerverfchrikkelykst, met zu k een aeraas en seweld woedende , als of alles t' onderfte Kovefzou keerfn; zonder dat men echter van weezentlyln„ j" rureekt Even 't zelfde wordt bericht van een ^S&^WS%4M^ en alwaar Kryk de vergaaring van Dampen , en wel misfchien ui dl riaaïlemme^Mci,- grootendeels opgeheven, haar eer fte famenperfing heeft ondergaan, en, door het omdraaijen San der! Wind, in een geweldigen Wervelwind is veranderd. Op andere plaatfen , zo in de Stad als buiten, heeft men wel een angewoonen Plasregen, als of het VVate,al dwarrelende met linialen naar beneden gulpte, doch open 70 aanmerkelvken Wind, vernomen. geOngem™zwaare Plasregens is men dikwijs gewoon een Hoos te noemen , en dus verbeeldt mep^^Jt* gemeen , dat dit ook een Hoos geweest zy. Eigentlyk betekent zulks een uitzakking van Water uit eenWolk, met eene draaijende beweegmg, vormende een omgekeerE e 4 ucu  412 zonderlinge uitwerkingen den Kegel, met de Staart naar den Grond hangende; even als de Hypocras-Zakken , die men Mouwen noemt (*); en daar van voert misfchien dergelyke Wervelwind , aan den Duinkant, den naam van Houw-Mouw : want Houws was, oudryds, 'c geen men in 't Fransch Tourbillon noemt: „ een Wind , al draaijeud voortkomende uit een neerge,, drukte Wolk : dus genaamd, om dat hy, al 't geene hem tegenkomt, als afhouwende om verre fmyt (tV Maar de hier by komende uitgieting van Water , fchynt eigener berrekkelyk op den naam van Hoozen, die op Zee geineener zyn dan op 't Land , en aldaar het Water opflurpen , dat zy dan wederom op eenigen aflland vallen laaten. De Heer dryfkouï heeft de manier , op welke de Hoozen onrdtaan , omftandig en zeer fraay beredeneerd; by gelegenheid van eene Hoos, die in July des Jaars 1751, door zyn Ed. in 's Hage, van verre, waargenomen werdt, en aldaar, op Oud Roozenburg , aan den Loosduinfchen Weg, eenige fchade te wege bragt. Deeze was ook vergezeld met een zwaaren Rukwind en Stortregen ; doch welke zig bepaalde binnen den omtrek van die Buitenplaats. Uit zyne Afbeelding blykt, dat deze Hoos een zeer lange Staart had (§). De Heer perponchf.r nam 'er by Utrecht, den 20 Mey 1777, eene waar, die meest bedondt uit een draaiiénde öpftapéling van Wolken , mtt een naauwlyks merkbaar Staartje (IJ. In 't jaar 1771 zyn 'er door den Heer berrhey , by Leiden , verfcheidene waargenomen, die allengs voortkwamen uit, en verdweenen in, een laag hangende zwarte [Volk , welke meestal plaats heeft by de Hoozen (**). De Heer, door wien my die fraaije Waarneemingen, over 't vangen der Vorst-Uiltjes, medegedeeld zyn (ft), niet minder oplettende op het Weer , gelyk daar uit gebleeken is; zig kort na dien Middag, als gewoonlyk, in zyn (*) Mantra Hibpocratis. ' (f) Houwte, Turbo. Ven us e depresfa Nube contortm : fio Teuton. diêtus, quod obvia quteque discutiat ff proftemat. kW LIAA\T. (§) Zie Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappy te Haariem 111, deel, bladz. 321, enz, (4) Zie dezelfde XIX. deel, 3. Stuk, bladz. 89. (.** ' Dezelfde XV. deel , bladz. 287. (tt) Men vindt ze, in't laatfte Stukje deezer Letteroefeninssn, TM 't vcorlecden Jaar, N. 15, geplaatst,  van een onweers-buy, by amsterdam. «513 zyn Tuin, buiten de Raampoort, bevindende, nam, oni half drie uuren, reeds eenige Tekens waar, uit welken zyn Ed. belloot, dat 'er Onweer op handen ware. ,, Ten „ drie uuren merkte hy op , dat de Lugt in 't Zuidwes,, ten betrok, en het regende zagtelyk tot ruim vier uuren. Vervolgens begon het in het Zuiden, en daar na „ in 't Zuidoosten , vry fchielyk ep te klaaren , en eer,, lang fchoot de Zuidweste Wind, die reeds een Buy gevormd hadt, over 't Zuiden naar 't Zuidoosten, ja allengs tot in 't Oosten. Dit bragt de Regen-Wolken, die uit het Zuidwesten kwamen, in een geweldige draai,, jing, en zy werden om vyf uuren in de Buy als op el,, kander geltapeld , arbeidende tegen eikanderen op een vreezelyke wyze; des het niet anders fcheen of de Wolken hingen als een Zak ter Aarde af, dreigende alles te ,, verwoesten. Middelerwyl was de duisterheid zo groot ,, geworden , dat hy de Beesten op't Land naulyks kon 011derfcheiden. Op dit akelig oogenblik, fchoot de Wind ,, fchielyk in 't Westen, en een zeer lange zwarte Wolk dreef met een groote fnelheid Noordoostwaards; terwyl „ telfens de zo evengemelde Buy los brak, en haar Wa,, ter met een geweldigen Plasregen uitgoot. Eindelyk ,, ruimde de Wind tot in het West - Noordwesten en een „ aangenaame Zonnefchyn, met een verkwikkende Koelte, verteerde het overfchot eener Onweers Buy, waar van ,, men zelden weergaa ziet, hier te Lande (§§)." (§5) Deeze Waarneeming is my door zyn Ed. goedirunftig medegedeeld. ' nieuw middel ter vernielinge der zogenaamde vorst - uiltjes. Aan de Heeren Schryvers van de Nieuwe Algemeene Fiderlandfche Letteroefeningen. myne heeren! ^"o ras ik het bericht wegens de Vorst-Uiltjes, van den Heere Doftor m. houttuyn, met aanmerkingen daar omtrent; en van de middelen om dezelven uit te roeijen; in het 8fte Stukje van uw aangenaam Mengelwerk, nitgegeeE e 5 ven  MIDDEL TER VERNIELING ven in de Maand July 17S6 , gezien had , en doorgeleezen- deed ik, een veetjaarig beminnaar van den Landbouw zynde , myne gedachten gaan , op welk eene wyze dit ichadelyk ongedierte der Rupzen , uit deeze Vorst-Uiltjes voortkomende, te verltooren , en dat wel op eene voor. my gemakkelyke wyze: alzo het omwinden en teeren der Boomen, gelyk ook het dagelyks vangeu der Uiltjes, dat de Heer van den iiogaiRde (zie het opgenoemde Mentélwerk , 15 Stukje, bl. 628.), met zo veel vlyt als fucces uitgevoerd heeft, voor my, door gebrek aan tyd van uitfpanning , ondoenelyk was ; zynde myn buitenverblyf te afoeleaen , en dit werk aan geen Tuinlieden te vertrouwen. " lk praélifeerde dan op middelen, die voor my meer uitvoerelyk waren , terwyl het treurig gezicht myner Vfuchtboomen , die allen in den Zomer van het gemelde jaar, weinig beter dan in den Winter Bonden, my aanprikkeldê, om dit op de eene of andere wyze voor te komen; te rug ziende hoe flecht men Beeds gewerkt heeft, om niet die Uiltjes, maar de Rupsjes om te brengen : in de gedachten dat ze door de zwarte Vliegen , Vorst of Zeevlammen , in de Boomen gebragt werden ; daar men nu, van achteren gewaar word , dat die zwarte Vliegen &c. geen oorzaak van dezelven, noch van de onvruchtbaarheid zyn.sVermits ik naamelyk altoos de ruimte van verfche aarde, voor het arbeidsloon , kan bekomen , deed ik , in de Maand van September , van het voorige Jaar, in myne Boomgaarden diverfe vierkante kuilen graaven , en de aarde\ tot in het water toe, daar uit delven ; het eerlte fpit zorgvuldig ter zyde leggende , welk eerlte fpit ik, met de aarde, die rondsom myne Vruchtboomen lag, in die kuilen deed werpen; daarop deed ik nieuwe onbeteelde aarde aanvoeren, welke ik, door de fpecie, die uit het diepst der kuilen kwam , deed mengen , en de gantfch'e oppervlakte des Boomgaards daar rnede bedekken, en vervolseus gelyk Hechten , wanneer alles boven op verfche r onbeteelde^ en dus vruchtbaarc grond was; en in myne verbeelding Inuen toen de tonnetjes of .popjes der Rupsjes , met de daar uit komende Vorst-Uihjes , welke zich'even onder den grond, rondsom de Boomen, plaatzen, thans in het diepst der gegraavene kuilen, in het water ' alwaar ze geen nood hadden om uit te komen, veel min fcfiadè te doen. Ook heeft die verbeelding gedeelte- lyk my niet bedrogen. Het was al vroeg, by den aanvang van dit Jaar, dat ik myne Boomen belchouwde, 'en  der vorst-uiltjes. 415 en vooral bezag, óf'er zig ook eenige eitjes op de toppen der takjes bevonden. Ik verbeeldde my 'er eenige weinige te zien , die ik weg deed , zo ver ik konde , want vervolgens bleek, het, dat,'er noch eenige Rupsjes in de bloemknopjes waren, die meer of min fchade veroorzaakt hebben; nochtans ongelyk minder dan in het Jaar 1786. Ook kan ik met veel genoegen verklaaren , dat ik in dit Jaar tamelyk Appelen, en een weinig Peeren, zal inzamelen; hierom ben ik voorneemens, dit najaar myne proeven met dubbelden yver te hervatten, hebbende ten dien einde een goeden voorraad verfche aarde gereed; en ik raade alle bezitters van Hoven en Boomgaarden , welken zich met de bloote befchouwing niet vergenoegen , en wien het niet voegt, om de omwinding of teering der Boomen te doen, zich op dezelfde wyze te gedraagen ; zullende ik, in het volgende Jaar, (S. D. V.) nader opgeeven , met welk een vrucht ik vervolgens gedaagd ben: en mogelyk noch eenige proeven, tot nut en vermaak, daar by voegen. Vinden UVVEd. het nuttig, deeze een plaats in uw geacht Maandwerk te geeven, zulks kan vergenoegen: UWEd. beftendige Hoogachter, en Leezer van het zelve, Amfterdarn i7~$7- ooftlief. PROEVE, HOE BEZWAARLYK HET DEN GESCHIEDSCHRYVEREN VALLE, ZICH VAN DE WAARHEID DER GEBEURTENISSEN TE VERZEKEREN'. Myne Heeren den Schryveren der Nieuwe Algemeene Vaderl. Letteroefeningen. MYNE HEEREN! » TVTcn'Smaa^en 'ie^ ' 'm deezen tyd , zo vol Nieuwstydin„ gen , niet uit verren Lande; maar uit onze eigene tot nog „ Bondgenootfchaplyke Gewesten , wegens derzelver ftrydig,, beid en onbeftaanbaarbeid, hooren aanmerken, dat ons Histo„ risch Ge'oof, ten deezen aanziene, met het hoogde regt, ,, zeer zwak moest worden. 'Er valt geen twyfel aan de oor„ zaaken , uit welke die elkander omverre fiootende berigtcn „ veelal ontdaan: de Geest der Partyfchappe, zo ongelukkig „ tot  416 proeve over de waarheid „ tot 's Lands verderf heerfchende, heeft 'er een ruim aandeel „ in, en de Leugen-Geest openbaart zich, op de fcbaamtlooslte„ wyze, dikwyls, zo klaar, dat geen Mensch, van eenige kun„ de of oordeel, daar door misleid of bedroogen zal worden: „ doch weet deeze zomtyds zich op een kunftiger wyze te „ maskeren. Met dit alles blyft 'er veel over , 't geen , naar „ alle rede, ons behoedzaam moet maaken, in het aanneemen „ of verwerpen. Over dit Stuk denkende , kwam my „ in 't Frame h deeze Proeve voor , welke ik niet ongefebikt „ voor uw Mengelwerk oordeelde, en daarom vertaald UL. toe„ fchikke , in vertrouwen , dat dit kleine Stukje by UL. niet ,, verwerplyk, en uwen Leezeren aangenaam, zal weezen: ik „ heb de eer my te onderfebryven, dc." *ï ' *Y *t 4- «y *}■ Moet men het zyner opmerkinge niet waardig oordeelen, dat eerfte Ver uften van deezen tyd met elkander twisten , om te weetcn welk eene maate van Geloofwaardigheid herodotus verdient, wanneer hy ons Gebeurtenisfen verhaalt, ecuwen vdór zynen Leef yq voorgevallen, in een tyd , dat het van Wonderen en Ver icbtzelen overvloeide wanneer hy die verhaalt op zeer losfe Overleveringen,of ten hoogden verd;igte berigten? Hebben dan de Geleerden , genegen om een ongelooflyke Gebeurtenis te gelooven, indien herodotus of diodorus dezelve te bock floegen , nooit in overweeginge genomen, welk eene onoverkomelyke zwaarigheid het dikwyls in hebbe, zich te verzekeren van een geval , 't welk ten hunnen tyde op Straat of ten Hove gebeurt ? 't Vermaakt my, als ik zie , dat de Geleerde Heer de la nauze Cs) met verontwaardiging vervuld wordt, tegen de huitenliioorige Oordeelkunde, die het Pyrrhonisntus. in deGefchfedenisfe, tot die hoogte dryft, dat ze durft twyfelcn aan de Liefdensgefchiedenis van leander en hero, fchoon de Dichters 'er eeuwen naderhand van gefprooken hebben, en Gedenkpenningen, nog laater gcflaagen dan de Dichtftukken werden opgedeld, ze vereeuwigen. Hoe kan een Mensch, naa zulke dugtige bewyzen, een oogenblik twyfclen, of een Jongeling heeft alle nagtcn het vermaak genomen, om zwemmende de itraat der Dardanellen over te trekken, om zyne Beminde te bezoeken? 't Geen de Gefchiedenis allergeloofwaardigst maakt, bcdaat hier in, dat die overtochten eindigden in't verdrinken des Minnaars. I'o teneur noemde de Gefchiedenis een met Overleg opgefte'd- Fabel Ik denk 'er over als fontenellf. , en wenschte, dat de zodanigen , die zo gereed zich met de ópgege'evêne bewyzen, voor de waarheid des gevals, laaten vergenoegen, een oogen- (*) Mem. de VAcaiem. Scs Infcrlpt. Tom. IV.  DER GEBEURTENISSEN. 417 i oogenblik hunne aandagt verleenden aan 't volgende Verhaal, I 't welk ik in een Engeisch werk aantrof. De verrigtingen, en het treurig uiteinde, van den beroemden I Engelfchen Admiraal, walter raleigh, zyn bekend. Hy was i de Man, die , naa zeer groote dienften aan zyn Vaderland bei weezen te hebben , veroordeeld werd ter hahflraffe , om eene ; voorgewende en nooit beweezene zamenzweering , tegen jjcoi bus den I. De uitvoering werd opgefchort, en by bleef drie 1 jaaren gevangen. Eindelyk een gerugt verfpreid hebbende, dat I hy een Goudmyn in Guyane ontdekt badt, kreeg hy zyne Vryi heid, en men ftondt hem toe Schepen uit te rusten , om die IGoudmyn op te zoeken. Raleigh vertrekt, en, in plaats van die Goudmyn, welke niet beftondt, op te zoeken, tastte hy de Spanjaarden, in Guyane, aan, en vermeesterde een hunj ner Steden. Van dien Tocht wederkeerende, werd hy opgeofi ferd aan de Wraak van Spanje , en onthoofd , overeenkomftig 1 met het voorheen genreeken cn niet ingetrokken vonnis. I Deeze buitengemeene Man , die gebooren was in eene onkunI dige Eeuwe, en zyn leeven gelleeten hadt onder de onrust der Wapenen , verdiende onder de Gelcerdflen zyns tyds geteld te I worden. Hy heeft eene Gefchiedenis der Wereld , in Engeland X zeer hoog gefchat, naagelaaten; doch men bezit flegts het Eer| ftc Deel , 't gemis van het Tweede wordt in deezer voege verI 'naald. , Raleigh, op de Tour te Londen gevangen zittende, vervaari digde in zyne Gevangenisfe het Tweede Deel zyns Werks. Hy i zat voor de venfters zyns Kerkers in gepeins , over den pligt > eens Gefchiedfchryvers , en hoe zeer deeze de Waarheid moet i in 't ooge houden ; wanneer zyne aandagt eensllags werd afgel trokken door een groot geraas , en een oploop op een plein , > onmiddelyk onder het venfterraam. Hy zag , dat iemand I een ander een flag gaf, dien hy uit de kleeding oordeelde een li Officier te weezen, en die, de Degen trekkende, den geenen, > die hem geflaagen hadt, doorftak; doch deeze viel niet, dan I naa dat hy door een flag met zyn ftok zyn tegenflander hadt i neder geworpen. De Wagt kwam terftond, om den Officier te vatten, die bykms buiten weeten op den grond lag uitgeftrekt, en nam hem weg; terwyl, ten zelfden tyde, het lichaam van den doorftookenen weggevoerd werd, door eenige Perfoonen, die zeer veel moeite hadden, om door de zamengefchoolde fehaare heen te dringen. 's Anderen daags kreeg de Heer raleigh bezoek van een Vriend, dien hy voor een allergeloofwaardigst Heer hieldt. Hy verhaalt deezen het geval, waar van hy 's daags te vooren ooggetuigen geweest was, en op hem een fterken indruk gemaakt hadt. Dan, hoe groot was zyne verwondering, toen hy uit zyn Vriend vernam, dat 'er bykans geene waarheid was in alle de om-  418 PROEVE, OVER DE WAARHEID DER GEBEURTENISSEN,, omftandigheden' zyns verbaals; dat zyn vermeende Officier geefl I Officier , maar de Bediende van een Buitenlandsch Gezant geu . weest was, dat deeze het ware, die den eerften flag gegeeven i hadt, dat hy zyn Degen niet getrokken, maar de ander die genomen , en daar mede zyn Party doorftooken hadt, eer deeza hem dezelve uit dc hand kon rukken: dat terftond daar op een toekyker uit de menigte , door een flag met een ftok , den Moordenaar deedt ter aarde vallen , en dat eenige vreemdelingen het Lyk hadden weggehaald. Hy voegde 'er by, dat het Hof last gegeeven hadt , om het- vonnis des' Moordenaars terftond op te maaken, en hem geene gunden te bewyzen: dewyl de vermoorde een der voornaamfte Bedienden was van den Spaanfehen Afgezant. , ,, Vergun my te zeggen," antwoordde raleigh zyn Vriend, „ dat ik mis kon tasten , in het oordcel over den rang des „ Moordenjars ; maar dat alle dc andere omftandigheden doot „ my zeer nauwkeurig zyn waargenomen: want ik heb het al- ■ „ les met eigen oogen gezien , 't gebeurde onder dit venftcr, „ op die plaats, recht tegen over ons : juist daar die hooge „ ftcen is." Myn waarde raleigh, hervatte zyn Vriend," juist op dien Jleen zat ik, ^wanneer dit alles voorviel; en ik heb op myn wang. deeze kleine Jchrap ontvangen, toen ik de degen uit de 'hand dès Moordenaars rukte; en, op myn eer, gy helt mis in alle de opgei noemde byzonderheden. Walter raleigh zat, naa 't vertrekken zyns Vriends . in eenzaam gepeins, nam het Tweede Deel zyner Gefchiedenisfe, 't welk geheel lag afgefchreeven, en het gebeurde nadenkende, fprak hy by zich i zeiven. „ Hoe veele Onwaarheden moeten „ 'er niet in dit Boek -flaan! Indien ik geene zekerheid kan „ hebben van 't geen onder myn eigene oogen gebeurd is, hoe „ durf ik het dan waagen, Gebeurtenisfen tc verhaalen , Eeu„ wen vóór myne Geboorte voorgevallen , of ook die , naa my* ne Geboorte , op een verren afftand gebeurden ? Waarheid! „ Waarheid! zie, welk eene offerande ik u toebrenge!" .... Op 't eigen oogenblik wierp hy zyn Handfchrifr, de arbeid van verfcheide Jaaren, in 't- vuur, en zag, 't zelve, met de grootfk bedaardheid, tot het laatfte blad verbranden. Hoe weinige raleigh's worden 'er gevonden! AURORA'S LYKKLAGT, OVER DEN DOOD VAN PilILANTROPOs! ptULANTROPOs, een jong Herder , van uitnecmende fchoonheid, wiens edele Ziel bega-ifd was met veele treffende fierdengden , welke hem deeden uitmunten boven alle de jongelingen. vars  Atjrora's lykklagt, över den dood van philantropos. 419 van zyne buurt, wierd," zo dra 't minnevuur zyn gevoelig hart had ingenomen, teder verliefd op de beminlyke aurora, de eenige telg van zelon , zyns Vaders buurman. Nooit had de Liefde twee harten naauwer aan een gehegt, ja nooit waren twee zielen ftcrker vereend, dan deeze twee; alle hunne begeerten, alle hunne denkbeelden, wierden ,als in één brandpunt, tezamen opgezameld, zo, dat zy flegts één weezen fcheenen uit te maaken. Maar, helaas! de dood! de wreede dood, maakte wel Tas eene fcheiding, eene léheuring, eene verbrceking van deeze vereeniging! De dood rukte philantropos uit de armen van aurora, en liet haar treurig alleen. Nooit wierd het Oosten met gloeiend purper getooid , nooit verfchool de Zon in 't Wester pekelnat, of aurora bezogt het graf van haaren philantropos , en belproeide het met traanen van liefde en droefheid , gepaard met klaagtoonen, die door het digte bosch weergalmden. Wanneer zy weder , by 't vallen van den avond, grafwaarts trad, volgde ik haar van "verre, door 't duister bosch; en zag, dat ze zig by de fpelonk, die het koud gebeente van haaren Herder bevatte , nederzette; lk naderde zo na mogelyk, doch Weef voor haar, door't digte hout, onzigtbaar. Naauwlyks was ik hier, of ik hoorde haar bp deeze wyze, met weenendc oogen en beevende (tem, ranheflén. . Philantropos^ myn Vriend! myn beminde Herder! Ach! hoe treur ik om Uw gemis! myne droefheid klimt ten hoogften top! door uw fterven heb ik alles vcrlooren ! ja, het leven zonder u fchynt my een dood te zyn ! Philantropos ! ■ als ik aan u deuk, bezwykt myn.hart! dan zink ik weg in droefheid! Philantropos, myn Vriend! ik herdenk 't gelukkig oogenblikje, doen gy ■my vi or 't eerst uwe Min openbiardc» ja, 't was in dat zelfde %'yOftip, dat onze zielen in elkander gefmeed, en onverbreekbaar vastgeklonken wierden, tot dat de'dood u, philantropos, met eenen llag, op 't gcvoeligfte van my losrukte! ö Philantropos, myn Vriend! ik herdenk uwe ongeveinsde min; ach! uwe wel-ïneencnde liefkoozingen: wanneer gy,'. op 't groene klavergras', verrukt door onze zoete min , naast myne'zyde nederzecg , uwe lieve armen om myn'hals ftrengelde; ach! ik herdenk, hoe.gy uwe lieve lippen, öp 't hartelyklte, öp de myne. deed kleevoni, en eenen Nectar-geur op mynen nu kermenden mond verlpreickÖê< Ja, my dunkt, ik voel nog uwe waarde hand, myn dierbre philantropos ! mynen tederen boezem freelen , die" nu klopt -van angst:, nu gy, myn lieve Herder; in 't Hof-des doods > zyt neergedaald! 6 Myn Vriend ! Q fris lelie Bloem ï 6 fiere Jongeling ! zyt gy dus afgefneên ! o Wreede dood.,: had gy gegn niededoogen met een tederminnenden Herder ! had gy geen ontferming voor eene zwakke Maagd, die u zo vuurig om 't leeven van haaren Minnaar bad! Daar ligf^nu myn philantropos; onder deezen (leen rust het ontzielde Lyk van mynen Herder; waar te  420 aurora's lykklagt, over den dood van philantropos, is nu zyne fterkte? waar is nu zyne gezondheid? Nu is zyn beminlyk hoofd van allen luister onbloot; zyne fierlyk krullen, de haflokken zullen myne oogen niet meer na hem trekken; zyne betoverende oogen, waar in opregte min en gulle vriendfchap te leezen was , zyn nu voor altoos met doodlyk floers bedekt; zyn mond, waar uit de wysheid een fchat van klemmende woorden voortbragt, is nu geiiooten; zyne lippen, waar van de vriendelykheid afvloeide , zyn met eene bleeke couleur geverwd; het aangenaame blos, dat zyne wangen verfierde, is met eene akelige doodvcrw gedekt; ja, zyn eertyds zo fchoon lighaam zal eerlang ten prooje voor de wormen zyn , en verteerd worden ! Ach! philantropos , myn Vriend ! Dat geen liefiyk zonlicht ooit, door deeze di'gt gebladerde eiken, dit grafgefteente befchyne ; dat nooit geen vrugtbre regen deeze aarde befproeije; want hier is het ryk des doods; hier heeft eeuwige droefnis haaren zetel gevestigd ! En gy , liefiyk zingende orgelkeeltjes, paart uwe Remmen met myne rouwklagt, zingt een droeven toon, treurt met my, om eenen Herder, die uw muzyk zo fterk beminde, en u nooit in uwe vryheid ftoorde. Vertrek dan voorts van hier, op dat uwe lieve toonen , in deeze akelige plaats, niet mogen fmooren! En ik zal, kwynende onder een pak van droefheid , naargeestig heenen gaan , beroofd van myne zielevreugd ; myne frisfche jeugd is reeds verwelkt; in myne lente zal ik fneeven; ik zal eeuwig treuren om u, philantropos, myn Vriend ! Hier zweeg zy, en zat lange in gedagten, haare oogen voor haar houdende; eindelyk hernam zy het woord op deeze wyze. Maar hoe, philantropos, myn Vriend! waar is uwe eedle Ziel ? uwe aan de deugd en vriendfehap toegeheiligde Ziel, waar in de godsvrucht woonde? Die Zie! zw eeft reeds in 't ryk der eeuwigheid , met glans in heerlykheid bekleed ; daar ontvangt zy 't loon der deugd , en zal eens , na 't einden der rollende eeuwen , met dit uw Lighaam vereend , by haaren God, zig in een nimmer eindigende eeuwigheid, in altoos duurende wellust baaden! Dit zy dan myn troost, dit zy het anker myner hoope , 6* •philantropos, myn Vriend! dat ik u in de eeuwigheid weder zal mogen vinden, om daar de Godheid te zamen eeuwig te verheerlyken! Rust dan , koud gebeente van mynen Herder! Gy fombre Ipelonk , u zy zyn verftorve deel toebetrouwd; gy zult ook het myne eens omvatten , en in uwen fchoot be waaren, tot dat de goude zon zig, voor 't laatst, aan den Hemelkring vertoonen zal.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN BETREK.RELYK. MORGENBESPIEGELING. Terwyl het lagchend loof nog aen de boomen prykt, de weiden met een groen tapyt nog zyn bekleed, en de bulderende Noordewinden uit hunnen kerker nog niet zyn losgebroken, verlaet ik het bed , eer de lieflyke zonneftraelen, door hunne meêr fchuinfcher nederdaeling, nog " niet geheel van kragt beroofd, het aerdryk hunne zachte koestering doen ondervinden. Nuchtre Dageraed! wat bekoorlykheden fchept gy voor den befpiegelenden geest! De trotfche Ryke, die in weelde en wellust tot diep in den nacht heeft gebaed, ligt nn nog op 't zwanendons uitgeltrekt, wend en keert zich telkens om, terwyl de flaep zyn verhit ligchaem eene verkwikkende rust ontzegt! De Dronkaert, dien de geesten van den wyn in eene benaeuwende fuifeling hebben gebragt , krimpt van hoofdwee! Den Onderdrukker zyner medeburgeren, die niet dan eigene grootheid zoekt, en, het welvaeren van zyn' evenmensen daer aen opoffert , ontvlucht de zalige rust! Een akelig en fchrikbaerend vertoon zyner euveldaeden waert hem voor den geest ' Een fchimmenheir van ongelukkigen zweeft om zyne koets , verwyt hem zyne bedreevene folteringen , doet hem, by tusfchenpoozen, van angst opfpringen, en jaegt hem het klamme zweet uit zyn ontroerd ligchaem! Doch de Menfchcnvriend, wiens poogingen, dag aen dag, daer op uit zyn, om het geluk zyner medeftervelingen op dit traenendal, zo veel mooglyk, te vergrooten; die, in de Itilte van den nacht, zyne uuren daer toe afgezonderd, en den alles herftellenden flaep onttrokken heeft; die, met de overtuiging van zyn duuren pligt te hebben betracht, zich vrolyk heeft nedergelegd, fluimert nog zachtelyk, terwyl de kalmte van zyn' geest zich op zyn gelaet ver1 fpreid! De Vlytige, die zyne beroepsbezigheden, met al. I len yver, voor zyn gezin heeft verricht, en den godde| lyken zegen daer in ondervind; die, meteen dankbaer II. DEEL. MENSELW. NO 10. Ff hart,  422 MORGENBESPIEGELING. hart, voor alle genootene weldaeden en verkwikkingen, zich ter rust heeft begeeven, en door geen ontroerrende denkbeelden gepynigd word, finaekt, op zyne flaepltede, nog al dien vrede des gemoeds, welke boven alle heerschzucht, dwinglandy, en overdaed verre te fchatten is ! Betoverende ftreeken, rondom myne Vaderftad! welke in aengenaemheid en fchoonte voor die van 't aengrenzend Cleef niet behoeven te wyken! hoe houd gy myne zinnen, by deeze wandeling, opgetoogen! De dauw, dien ik over de Ooyfche weiden zie verfpreid , en dezelve als een vochtig kleed bedekt, zal weldra, door den invloed der dagtoorts, worden opgetrokken! De nevelen, die nu nog den gezichteinder verduisteren, zullen my rasch de heerlykfte tooneelen vertoonen! De morgenwolken beginnen reeds met purper en goud omzoomd te worden! Nog één oogenblik! Daer fteekt die Bron van licht en leven haer glansryk hoofd ter kimme uit! Alles krygt eene lachende gedaente! De hemel heldert op ! De ver afliggende voorwerpen ontwikkelen zich aen 't oog! k wil my op den kant van den Hunnerberg neêrzetten. De ltaetige Lltenberg heft zyne kruin blymoedig op! De bergen, waer agter Cleef zich verfchuilt, laeten hunne dichtbelommerde lustwaranden aenfehouwen! De lnelvlietende Rhyn, waer van vol gelaeden fchepen naer Nymegen af. zakken, om zich van daer naer 't handeldryvend Holland te fpoeden, vertoont zyne kronkelende bogten, tusfchen wei- en koornlanden heenftroomende! Het weleer neeringryk Lmmerik , thans tot eene diepe laegte vervallen, ftaet op den agtergrond van dit voor my liggend prachtig Landfchap! De Veluwfche bergen met hunne zandvakken, het nabuurig Arnhem, in den kring van talryke dorpen , kan ik, ten Noorden, duidelyk onderfcheiden! De gryze Whael ontdekt my zynen loop , zo ver myn gezicht kan reiken! Het van vet waggelend Hoornvee, dat wel haest ter markt gebragt, en ter uagting zal geleid worden, graest in de ruime uitgeftrektheid van aeneengefchakelde malfche weiden, beneden myne voeten! Oogverlokkende Streeken, waer alleen Natuur, en geen opgefmukte kunst, het gebied voert! Zinnenllreelend Ubbergen , op wiens grond ik my thans bevind! Schaduwvollc dalen en valleien! wat al geneugten hebt ge my doen fmaeken, fints ik vatbaer werd voor verrukkende aendoeningen , die het gezicht van zulke trotfche gewrochten der Natuur alleen doet ont»  MORRENBESPIEGELING. 42j ontftaen! Hoe bekoorlyk is nog het aendenken van al die vennaeken, welke ik, in myne vroeglle jeugd, met mynen Vriendenrei, in uwen kreits zo blymoedi'g onderVonden heb! Naode verlaet ik u! Doch het oog des dags , reeds tot eene merkbaere hoogte in zyne loopbaen gelleegen , noopt my, om myne ichreden te vervorderen, en andere Oorden te bezoeken. Vruchtbaer Schependom! waer de opmerkzaeme wandelaer zich, in 't beichouwen uwer weelige velden, niet genoeg kan verzaeden 1 Moestuin van Nymegen , wiens voortbrengzels deszelfs markt vervullen, en van koopers doen krielen, wat bekoorlykheden hebben uwe byna mekte akkers nog voor my! De voedende graenen, waer mede gy, in overvloed, kortelings hebt geprykt, en die thans, gedeeltelyk weggebaeld, in de fchuuren liggen opgeftapeld, en gedeeltelyk in fchooven opgericht ftaeïf, brengen hun keurig bloeiend gezicht my nog voor de verbeelding! De lommer uvyer hooggetopte wandeldreeven doet my nog verkwikking inademen! Overal zie ik woeling en beweeging, om den ledigen grond tot nieuwe vruchten voortebereiden, die den fchraelen winter met overvloed zullen vervullen, terwyl, in 't kort, de ganfche inzameling van het nog te veld ftaend gewas.zal geleideden! Doch alle die vreugdverwekkende tafereelen worden , oogenblikkelyk, in myne verbeelding meteen treurig floers omtoogen , wanneer ik my voordel den akeligen toeliand van myn ontroerd Vaderland! De bloeddorltige Tweedragt zwaeit haere vergiftige toorts in deeze Gewesten! Het zo noodig venrou.vcn , en de onderlinge toegenegenheid van Regenten en Burgers word verbroken ! De gemoedereu verbitteren , cn Burgerkryg laet den noodkreet alöm klinken ! Volksbeftuurders en Medeburgers! dat uwe harten, door minnelyk vergelyk , ten fpoedigflen vereenigd worden ! Daer is geen tyd van marren! Het water is aen de lippen gekomen! Ons Vaderland, wiens vryheid en weivaert de inwooning daer van alleen genoeglyk maeken , zal anders in een' naeren afgrond van onvermydelyk verderf nederB:orten!_ Het Burgerbloed zal ftroomen, en de rampzaligheden dier twisten zullen alle die geene verre overtreffen, welke buitenlandsch geweld ons immer zou kunnen berokkenen! Jammerlyk, befchreienswaerdig vooruitzicht! Yslyk denkbeeld, dat elk welgeplaetst hart van killen fchrik doet yzen! F f 2 J k-  4H MORGENBESPIEGELING.* Hemelfche Eendragt! verlaet uw zalig verblyf! Verbaest uwe vlucht naer myn zuchtend Vaderland ! Bewerkt alle gemoederen door uw' goddelyken invloed! Herftel de rust en eensgezindheid onder alle Standen ! Doe ons eerlang ruime Bof vinden , om den God van Nederland voor deeze zo genadige en uitmuntende weldaed den wierook der vuurigBe dankbaerheid op onze hartaltaeren te mogen ontbranden ! L. STOPPENDAAL, P. Z. September, 1786. waarneemino, nopens de geneezing van een diep ingeworteld , en zeer verouderd fistelgebrek. , dat agter het bovenste gedeelte der bilspieren zyn zitplaats had ; en, met bederving aan het ongenaamde been, was vergezeld. Door g. ten haaff, Med. DoStor en Stads Chirurgyn te Rotterdam. Lid van onderfcheidene Genoot/ehappen, enz. inleiding. T Tet Brekt allezints tot roem van de Heelkonst en der11 zeiver oefenaaren, mitsgaders tot groot nut van het menschdom , wanneer men Lyders , die aan gebreken , welke ongeneeslyk, ja fomtyds dodelyk zyn, laboreerende, door kondige infnydingen kan geneezen. . Dat 'er aan den Heelkundigen dusdanige gebreken in zyne konstoefcning dikwerf voorkomen , leert de dagelykfche ondervinding, en behoeft deswegens geene uitvoerige betooging: immers worden door de Heelkundigen genoegzaam alle gezwellen , die onder den naam van gebreken die in hun eigen vlies befloten zyn , alleenlyk door het Baal ter ge- neezing gebracht. Alle verharde Vetgezwellen , Kliergezwellen, onder den naam van Scirrhi bekend, worden alleen door het mes uitgeroeid. ' Maar vooral verdient het onze aandacht , dat het verfchriklyk gebrek, onder den naam van Kanker bekend , door geene uit- of inwendige middelen , hoe genaamd, kan geneezen worden; maar dat» door tydige uitfnydingen, 'er veelen gered kunnen  WAARN. NOPENS DE GENEEZING VAN EEN FISTELGEBREK, 425 nen worden , zulks zoude ik met aanmerkelyke voorbeelden kunnen llaaven. Dan, deze konstbewerking moet nooit algemeen en loslyk , maar op zekere voorwaarden, wil men gelukkig Oaagen , ondernomen worden; edoch, hier over kunnen we ons nu niet uitlaaten. Onder de gebreken , die wyders zeldzaam of nooit door middelen , maar alleenlyk door konltige infnydingen, zelfs by herhaaling, kunnen geneezen worden, telt men te recht de verouderde en diep verhooien Fistels. Het volgende bericht zal een voldoenend bewys opleveren, tot üaaving van het gezegde. N. N. eene Vrouw, te Middelharnas woonende, van eene zeer gezonde gefteldheid, omtrent veertig jaaren oud, en, op den gewoonen tyd, de maandelykfche ontlasting hebbende, kwam my met haar Chirurgyn, den 1 Ocfob. 1784 , wegens een gebrek aan het boventte gedeelte van haar linker bil, raadpleegen. Dit gebrek had, na haar verhaal , reeds eenige jaaren geduurd , en was dagelyks erger geworden; het gezegde wierd door den Chirurgyn, die haar eenigen tyd had behandeld , bevestigd. Ik vroeg naar de oorzaak van het gebrek, "dan daaromtrent wist de Lyderes niets zekers te bepaalen ; zy wist wel, dat ze, ruim vier jaaren geleden, zich door een val, van een hoog Pothuis, ter plaatze daar zich het accident bevond , had bezeerd; maar dat ze , te dier tyd , dnar weinig ongemak van ontwaar was geworden. Dan, in vervolg was deze plaats pynlyk geworden , en naar_ buiten uitzettende , had zich trapswyze een gebrek geopenbaard , in de gedaante van een gezwel , dat uit zich zeiven was doorgebrooken , en waar uit, by aanhondenheid , eene aanmerkelyke hoeveelheid van dunne fcherpe vogten, van een kwaaden reuk, ontlastten. Wyders dat 'er veele middelen, door onderfcheidene Chirurgyns , doch alle vrugteloos, ter geneezing waren aangewend. . De Chirurgyn, die met haar ter raadpleeging was overgekomen, verhaalde my, wat al middelen dat hy ter geneezing had beproefd, en dat, onder zyne poogingen, ter geneezing , ook waren geweest gepaste trapswyze drukdöeken , welfluitende verbanden , enz. maar dat hy alles vrugteloos had aangewend. Ik flelde vast, dat het gebrek, door zyn lang verblyf agter de bilfpieren , en tegen het onderfte gedeelte van het heiligbeen , zittende , dermate holtens in het vet, tusfchen en agter de fpieren zoude geF f 3 vormd  426 WAARNEENING, NOPENS DE GENEEZING vormd hebben , die oorzaak gaven van de ontlasting dier dunne (tinkende (tof, die dagelyks, by iedere vernieuwing van het verband, werd waargenomen. Ik verzogt om het gebrek te mogen zien, ten einde deszelfs grond naar te (.peuren ; dit toegedaan zynde , zag ik uitwendig , op onderfcheidene plaatzen , kkine ronde openingen , waar door zich , by aanhoudenheid , de gezegde dunne ftinkende (lof ontlastte. Een fonde in de voornaamüe openingen gebragt hebbende , bevond ik, dat de openingen, meer dan een vinger langte, diep waren , cn zich als in een zak , die tegen het been aan geplaatst ware , eindigde : wyders ontdekte ik door de fonde, dat het ongenaamde been ter dezer plaats oneffen, ja bedorven was ; trouwens de byzondere reuk der uitvloeiende Hof, eigen aan de been-bederving , gaf zulks genoegzaam te kennen. Na dit onderzoek, gaf ik aan de bedroefde Lyderes, en aan den Chirurgyn, duidelyk te kennen , dat dit gebrek door geene uitwendige middelen, hoe genaamd, die toch nimmer den grond van het gebrek bereiken konden, te geneezen was; wyders, dat de inwendige middelen, vermits de Lyderes gezond was, van weinig of geen dienst konden wezen, en vooral, dat de drukkende verbanden als zeer fchadelyk moesten befchouwd worden ; vermits de nodige ontlasting der ftof hier door te rug gehouden wierd, cn dus gelegenheid, ter vorming van nog dieper holtens, en voortbrenging van meerder bederf aan het reeds aangetaste been , moest gegeeven worden. Hierom was ik van oordeel, dat men, in plaats van de menigvuldige omzwagteling en ophooping van drukdoeken, en hier door verwekte drukking, het eenvoudige verband , alleenlyk ter onderfteuning der noodige midde- len dienftig, zoude aanwenden; wyders, dat men, door het mfpuiten van zuiverende middelen , by voorb. het Aq. Vulnerar. van Haal, dat uit Tinei. fucc. mirrh. 6? Sp. Thcrcbint. vervaardigd word , den verderen voortgang ter beierving moest tragten tegenftand te bieden. lk prees zulks te meer aan , om dat de toediening hier van zeer gemakkelyk was te verrichten. Dan, ik voor* fpelde, dat, offchoon den voortgang vau het gebrek hier door wel eenigermaten mogt betwist, en oogfchynlyk verbeterd worden , men echter 'er geene zekere en volkoome geneezing door verwagten moest, maar dat, om deeze te erlangen , men dit, reeds verouderd en dïep ingeworteld, gebrei; , r.ot den grond toe behoorde te openen. • ■ 5 - ■ ■ W>  van een fistelgebrek. 427 Wyders gaf ik den Heelmeester de wyze op, hoe hy zulks best ter uitvoer konde brengen, en hy nam aan , om, zo dra de Lyderes te huis zoude gekomen zyn , zulks ter uitvoer te brengen. Dan , de Lyderes bevreesd geworden zynde , om de voorgeflelde noodige infnydingen, door haaren Heelmeester, die, nog jong zynde, en weinig of geen gebreken van die natuur had gezien , te laaten verrichten , kwam , op aanraading van haare vrienden , na verloop van weinige dagen , van haar woonplaats weer te rug, en Helde zich onder myne behandeling, in die hoope en verwagting, om van haar lansduurig en fmertelyk gebrek geneezen te mogen worden : "ja , de Lyderes betuigde gewillig te zyn , om alles te ondergaan , dat ik, ter haare geneezing dienftig oordeelde in het werk te zullen Hellen. Den 8Hen Odtober ondernam ik , door eene infnyding, den grond van het gebrek te ontdekken, en derzeWer verborgene holtens naar te fpeuren, ten dien einde bragt ik een fleuffonde in de voornaamHe holligheid , en deed hier op eene ruime infnyding, eerst neêrwaards, door eene welfnydende Bistourie, daarna opwaards : offchoon de bloeding, die na deeze infnyding volgde, niet zeer hevig was, zo wierd ik echter 'er door verhinderd, om den grond van het gebrek naar vereisch naar te fpeuren. Door drooge fyne fpongie vulde ik den giond van het gebrek , en het overige der wonde met droog plukzel, waar door de bloeding, gepaard met een gepast verband, ras geflild werd. Na verloop van vier dagen, wan¬ neer de fpongie en het plukzel door de verettering wareft los geworden , en gemaklyk , zonder gevolg van nieuwe bloeding, uitgehaald zynde, onderzogt ik den grond van het gebrek door den voorflen vinger^ en vond , dat 'er nog aanmerkelyke holtens, mitsgaders veel fpongieus vleesch, en bederving van het been , tegenwoordig waren. Ik bragt in den grond van het gebrek het voorgemelde Jq. Vulnerar, dat ik ter infpuiting had aangeraaden , en de lippen der wonde bedekte ik met een ettervcrwekken- de zalf. Met de toediening dezer middelen hield jk aan, tot dat de gezwollene en ontliookene randen van het gebrek geheel ontfpannen en zagt geworden waren, waarna ik de fleuffonde in eene 'tweede holligheid bragt, ruim een duim breed van de eerfle afgeleegen, en die , even als de eerfle , tegen het been aanliep, deze doorfneed ik op dezelfde wyze, en vulde haar op dezelfde F f 4 Wy»  428 waarneeming, nopens de geneezing wyze op, en behandelde wyders deze als de yoorige holte , en met dezelfde middelen. Door deze twee aanmerkelyke infnydingen had ik my wel een ruimen toegang tot het gebrek gebaand , dan , den grond van het zelve was 'er dermate niet door bloot gelegd , zo als ter bereiking van eene volkoome geneezing vereischt werd; aangemerkt de Bilfpieren, door haare dikte, hier tot een aanmerkelyk dekzel verltrekten ; en hierom was het noodig, nog eene der ie , en wel de aanmerkelykBe, infnyding te moeten verrichten: namentlyk , om de gezegde fpieren dwers te doorlnyden, om dus met de twee voorige infnydingen eene holte te maaken, om hier door volkomen den grond van het gebrek te ontblooren , en gelegenheid te krygen, om de gepaste middelen ter geneezing te kunnen aanwenden. * De zeer ervarene Geneesheer, p. imchoor , als mede de beroemde Profesfor h. vim<. , waren van het zelfde gevoelen, dat de dwerfe infnyding noodig, ja, van een heilzaam gevolg kou zyn. Om zulks werkftel- lig te maaken , bragt ik eene eenigermate gebogene lleuffonde onder de gezegde Bilfpieren , en doorfneed dezelve dwersfelyk , met eene kromme Eislourie ; de bloeding, welke op deeze dwersfe infnyding volgde, was vry hevig, dan, door het opvullen der wonde , met de drooge fyne fpongien . enz. was dezelve fpoedig geflild. " Deeze fpongien, vooral die in den grond zaten, liet ik zo lang zitten, tot dat ze, door de verettering waren los geworden , en dus , zonder vrees van nieuwe bloeding te ver- oorzaaken , konden uitgehaald worden. Intusfchen waren de randen der wonde aanmerkelyk gezwollen en ontBookeu: dan, door gepaste etterverwekkende middelen, verzagtende ftoovingen enz. toe te dienen, zyn deze toevallen, als de gevolgen der doorfnyding , fpoedig geneezen; immers zo verminderd, dat ik gelegenheid kreeg, om , door middel van den voorflen vinger , daar ik den grond van het gebrek even mede bereiken kon, derzelver waare gelteldheid nauwkeurig te kunnen onderzoeken. lk vond, dat de gantfche zweer met fponojeus vleesch was gevuld , en dat het zelve van een rottigen aart was , en dus zeer noodig ware verteerd te worden; en, om langs dezen Weg, het ougenaamde been, dat ter dezer plaats door Curies was aangedaan , bloot te krygen, om het gezegde fpohgieufe vleesch fpoedig te verteeren, en langs dezen weg een zuiveren grond in het gebrek te verkrvgen, ftrooide ik eene aanmerkelyke hoeveelheid van het bekende. weg-  VAN EEN FISTEL GEBREK. 429 i wegvreetende Poeder, uit eene gelyke hoeveelheid van den j Ëracipitat. rubr. en rtlum. usti beltaande, in de zweer, ! en zulks herhaalde ik, tot dat al het rottige en lponsach1 tige vleesch geheel ware verteerd, en het Carieufe van het been dermate ontbloot, dat 'er met»vrugt gepaste middelen , ter verdere zuivering der zweer , en bevordering der affcheiding van het beenbederf, konden toegediend worden. -Het reeds gemelde en roemenswaardige middel, het Aq. Vulnerar. van staal, dat, zo als gemeld is, uit Tinei. Snee. Mirrha en Sp. Therebini. vervaardigd word, fpoot ik dagelyks in den grond der zweer , met dat uitmuntend gevolg, dat 'er fpoedig , in plaats van een dun Üinkend vogt, zich eene goede etter, de beste balfem ter geneezing, ontlastte: ja, hier door is de bederving aan het been derwyze gezuiverd , dat 'er geene zigtbaare affcheiding van het zelve is waargenomen; integendeel zag ik uit den grond der zweer een vast gezond vleesch opryzen, waar : door dezelve trapswyze werd gevuld; wyders zag ik met genoegen , dat de randen der zweer dagelyks in; krompen , en de ontlasting der Hof trapswyze verminderde , in één woord , het gebrek fchikte zich derwyze tot geneezing, dat het zelve vóór het einde der maand Maart I785 volkomen geneezen was, hebbende een zeer diep fc lidteeken gevormd, zo als men gewoonlyk, na de geneezing der fisteleufe gebreken , als die wel geflaagd zyn, waarneemt. Dan, door de (terke ingetrokkenheid van het I lidteeken , was het naar den grond bukken aan de Lyde, res , die nu haar gewoone huiswerk wederom begon te verrigten, hinderlyk; edoch, deze verhindering is fpoedig verminderd , en eindelyk zo volkomen opgehouden , dat ze alle beweegingen, zonder eenig ongemak omtrent het lidteeken gewaar te worden , verrichten kan. ■ Wyders is dezelve tot heden toe zeer gezond. OPMERKING. I. Uit dit aanmerkelyk geval, kunnen jonge en minervarei ne Heelkundigen leeren: 1. Dat gekneusde deelen, vooral wanneer 'er eene groo■ te hoeveelheid van uitgeftorte vogten by vergezeld gaat, 1 en dezelve niet wederom in den omloop der vogten wori den opgenomen, zo als men gewoonlyk waarneemt, wan|. neer 'er eene gnnftige Refolulie plaats heeft, dat is, als ü de beledigde deelen zich wyders in den natuurlyken (laat F f 5 her-  4.30 WAARNEEMING, NOPENS DE GENEEZING herltellen. ■ Dan, wanneer zulks niet gebeurt, kun- i nen 'er op de beledigde plaats aanmerkelyke gebreken wor- j den hervoort gebragt: want de verpletterde vaten en ve- ■ zelen, met de uitgeftorte vogten, langzaam, ja ongevoelig, ter bederving overgaande, kunnen de allerergfte zweeren' hervoort brengen, om dat, wanneer de uitgeltorte vogten dun en fcherp geworden zyn , zo zullen ze zich in dennabuurigen vetrok verfpreiden, denzelven weg knaagen, en op die wyze diepe Fistelholtens vormen , die zich tusfchen en agter de fpieren in de nabuurfchap verbergen, en die door geene uit- of inwendige middelen, hoe genaamd, noch drukkende verbanden enz. te geneezen zyn. Met veele gevallen, van gelyke natuur als het befchreevene, zoude zulks kunnen gefterkt worden. En wanneer de belloote ftof door de opflorpende vaten word opgenomen , kunnen 'er, op het onverwagtfte, door de neerzetting dezer ftof op edele deelen, aliergevaarlyklte ziektens door veroor ■ zaakt worden, en waarop veeltyds geen genoegzaame acht gellagen word; door aanmerkelyke voorbeelden zoude dit gezegde kunnen betoogd en bevestigd worden. e. Dat gepaste infnydingen, waar doormen tot den grond van het gebrek geraaken kan , als de gepaste en zekere middelen ter geneezing moeten aangemerkt worden; verondetitellende echter, dat dezelve naar de plaats en maakzel der deelen, in één woord, op ontleedkundige kennis, moeten gegrond zyn, zullen ze aan het oogmerk voldoen. 3. Kunnen we uit dit geval ook leeren, dat de Carics in zachte fponsachtige beenderen, zo als hier in het Os Linoviinatwn plaats had , door zuiverende middelen , zonder dat men op zichtbaare affcheidingen behoeft te wagten, geneezen kunnen. 4. Dient dit geval ter leering, dat men in diepe verzweeringen zich van vettigheden en zalven, die gewoonlyk gelegenheid tot uitfpattingen van fponsachtig vlees en bederving inde vogten veroorzaaken , zorgvuldig moet vermyden ; maar dat integendeel, de prikkelende en zachte zaamtrekkende middelen, zo als hier toegediend zyn, aan het gewenschte oogmerk, ter zuivering en geneezing, kunnen voldoen: want hier door is men in ftaat, vooral zo dezelve door een gepast verband worden onderlteund, om een vast ingetrokken lidteeken te vormen, dat is, in één woord, men zal door deze behandeling te weeg brengen, dat de huid van rondsomme zich neerwaards zal begeeven, cn zich eindelyk aan het gezuiverde been derwyze vast hegten, dat ter de-  van een fistelgebrek. 43* zer plaats een vast diep ingetrokken lidteeken, het zekerde merkteeken der volkomene geneezing , worde hervoort gebragt. Roller dam, 17 July, 1787' verslag van eenige nieuwe proeven, op de hitte genomen ; door Colonel benjamin thomp. son, F. R. S. (Phihfophical Transaüions, for 17O6.) Uit de in 't oog loopende overeenkomst, tusfchen de Electrike doffe en de Hitte, ten aanzien van de Lichaamen , die tot Geleiders daar van dienen , of niet, (zynde Lichaamen , die tot goede Geleiders voor deeze ftrekken , doorgaans ook goede Geleiders voor geene,) was het natuurlyk zich te verbeelden, dat het TorricelUaanfche Vacuüm , 't welk een zo gereeden doorgang aan de Electrike Jlofe verleent (*) ) zulks desgelyks aan de Hitte zou doeii. Maar eene menigte van keurige en wel uitgedagte Proefneemingen (f) , door den Heer thoMpson genomen , wyzen uit, zonder eenige fchaduw van twyfel over te laaten , dat het Vacuüm Hitte veel traaglyker geleidt dan Lugt, dat, niettemin, Lugt van verfchillende digtheden , weinig, in dit opzigt , verfchilt; maar dat het Geleidend Vermogen der Lugt grootlyks toeneemt door de Vogtigheid. By dit merkwaardig uitwerkzel der Vogtigheid op de Lugt, doet de proefneemer ons BilBaan, om te befchouwen , met welk eene oneindige Wysheid en Goedheid de Voorzienigheid ons blykt befchut te hebben, tegen de na- dee- (*) Schoon het onlangs ontdekt is, dat een Vo J°«n-  446 leevensbericten johnson, onlangs door Sir john hawkins uitgegeeven, waar in men veele weetenswaardige byzonderheden omtrent andere Perfoonen , die eenige gemeenzaame ver„ keering met den beroemden johnson hadden, aantreft, ,, de volgende Leevensberigten van Mr. samuel dyer , over te neemen. ■ Leevensberigten wel een Heer „ betreffende, die zich geen Naam gemaakt heeft, maar „ wiens Gedrag de gewigtigfte Leevenslesfen oplevert : „ daar zy het hachlyk gevaar doen zien, van in 't min„ de af te wyken van de vroege Voorfchriften en Op5} volging eener Godsdienftige Opvoedinge , en toonen „ dat deeze afwykingen , hoe gering ze in den eerden „ opflag mogen fchynen , by nauwlyks merkbaare dap„ pen , opleiden tot eene Losheid van Beginzelen , en Ongebondenheid van Gedrag; als mede, hoe een Man, met de best aangekweekte en de rneestbeloovendde bekwaamheden , als hy de ooren Bopt voor de Bern des Geweetens , en geheel bedagtloos wordt, omtrent de vroegere Deugdzaame Jaaren , waarfchynlyk onder de „ harde Slaaveruy der ongerelde Driften zal moeten buk,, ken , en het ge wigt van opeengelhpelde elenden voe», len." .... Mr. samuel dyer was de Zoon eens voornaamen Juweliers te Londen, die, door fchrauderheid en vlyt, een ruim beitaan hadt. De Vader behoorde,gelyk mede de Moeder, tot de Dis/enters, en Baken uit in waare Godsdienftigheid. Zy waren Leden van Dr. chandler's Gemeente in Old jewry. Hun jongde Zoon samuel, wiens Leevensberigt ons thans te geeven ftaat, werd opgevoed door den Hoogleeraar ward , ten tyde dat deeze byzondere Lesfen hieldt by Moorfields; van hier vertrok hy, dewyl zyn Vader hem tot den Predikdienst onder de Dis/enters gefchikt hadt, na de kweekfchool van Dr. doddridoe, te Northampton. Daar zyne Leeroefeningen volbragt hebbende , begaf hy zich na Glasgouw, om van hutcheson onderwys te ontvangen in de Schriften der Grïckfchc Zedekundigen, en woonde 'er veele voorleezingen by over de Bovennatuur- en Zedekunde. Om dit plan eener Geleerde Opvoeding te voltooijen , liet de Vader, op den raad van Dr. chandler , zyn Zoon na de beroemde Holland/ehe Hoogefcbool te Leydeu trekken, om, over de Uebrecuwjclia Taal, den Geleerden schultens te hooren. Naa  VAN «AWUEL DYER. ^ Naa eene uitlandigheid van twee jaaren, keerde de jonge Heer dyer weder , alzins bekwaam tot het waarneemen dier Bedieninge , waar toe zyne geheele Opvoeding was aangelegd: zyne Vrienden hadden alle hoope, dat hy als Leeraar onder de Disj('enters, zou uitfteeken. Hy bezat eene meer dan gemeene bedreevenheid in de Schriften der oude Grieken en Latynen , was een groot Wis en Natuurkundige , wel onderleid in 't Hebreeuwscli, ook in de Franfehe en Italiaanfche Taaien. By deeze Bekwaamheden bezat hy een zo aangenaamen aart, en was in zyn ommegang en gefprekken zo zedig en inneemend , dat hy de aandagt en genegenheid van allen , die hem omringden trok. Men verwagtte, dat Mr. dyer zich nu zou overgeeven tot het bekleeden van dat Ampt, waar toe eene onbekrompe en kostbaare Opvoeding hem verleend was en dat hy, niettegenlbande de Dis/enters die aanmoedigingen op verre na niet hebben , welke de Leeraars in de Hooge Kerk vinden-, als een openbaar Leeraar zou te voorfchyn treedeu , en blyk geeven van zyne meer dan gemeene bekwaamheden: te meer was dit te wenfehen daar hy , door zyn geduurig bywoonen van den Openbaai ren Godsdienst, betoonde fmaak in denzelven te hebben" en zyn zedig Gedrag aan 't Charaéter van een Leeraar zo wonder wel voegde. Maar hier toe door my, en door andere zyner Vrienden, aangezet , toonde hy een afkeer van dit te onderiaeemen; wy begreepen in 't eerst dat zulks uit nederigheid, en wantrouwen op zyne bekwaamheden fproot; doch ontdekten naderhand een geheel andere bron.' In deezen fchynbaaren Baat van belluitloosheid, geheel meester van zyn tyd zynde , bedagt zyn Vriend Dr. chandter eene bezigheid, geheel geëvenredigd aan 's Jongelings bekwaamheden. Dr. daniel wjlliaius , een Leeraar onder de Disfenters, die, door een aanzienlyk Huwelyk eigenaar van groote fchatten geworden was, en de Grondvester van eene Boekery, ten dienfte van de zynen in de Redcros-ftreet, hadt, by UiterBen Wil, bepaald, dat zekere Verhandelingen over Godgeleerde GefchilBukken, en andere GodsdienBige Stukjes , door hem gefchreeven, in 't Latyn vertaald , en twee jaaren naa zyn dood zouden worden uitgegeeven. Dit was onuitgevoerd geblee- ven van omtrent het Jaar 1715. Dr. chandler , onder de Bezorgers hier van behoorende, en in Baat gefield, om iemand, dien hy bekwaam tot dit werk oordeelde, des ruim te  44« leevensberigten te betaalen, ftelde die taak aan Mr. dyer voor, die dezelve aanvaardde; dan, hy was flegts zeer weinig gevorderd met het at'werken , of het verveelde hem, en het volbrengen der Vertaalinge moest in handen gegeeven worden aan iemand, min afkeerig van Letterarbeid, dan Mr. dyer; Eerlang bleek het, dat 'er niets te wagten was van zyn Leeraarampt , waar toe geene aanraadingen zyner Vrienden, noen vooruitzigten op voordeel, hem konde beweegen: en hy ontlloeg zich van de banden der naauwgezette Leevenswyze tot nog toe gevolgd. Mr. dyer begon een Man van de Wereld te wordeti, en belloot, met een bedaard overleg, volop deel te neemen aan de vermaaken en uitfpanningen , lieden van dien ftempel eigen. Zyn gezelfchap , fchoon hy eer aan den lullen dan praatagtigen kant was. werd door veelen gezogt , en hy geffaadig geuoodigd op middag- en avondmaalen , en bywoonen van kaartpartyën. Dit hervormde hem haast in een Slaaf van uitfpanningen, om deeze zyne keuze te regtvaardigen , hadt hy zich zeiven diets gemaakt, dat, niet alleen in het Zedelyk Beft uur der Wereld, maar ook in der Menfchen Zeden, door alle de veranderingen en wisfelbeurten van Mode en grillige verkiezing heen, alles, wat er is, goed was. Met dit denkbeeld en andere begrippen, even zeer ft rekkende om zyne Zedelyke gefteltenisfe te bederven , mogt men veronderftellen , dat hy onverfchillig begon te worden, omtrent de flipte waarneeming der voorfchriftcn van den Godsdienst; de ondervinding bekragtigde deeze veronderftelling , daar hy ai.'engskens de Openbaare Godsdienstoefeningen liet vaaren , en zich gereed liet vinden op Zuiulag-avondpartyün , waar enkele gefprekken de hoofdbezigheid niet uiimaakten. In zyne rédenwisfelingen , was hy zeer agterhoudend • doch men kou uit alles opmaaken , dat hy de bepaalingen aan een leeven, 't welk eene aanéénfcbakeling van Zinnenelyk Vermaak oplevert, met een afkeurend oog aanzag, Hy hadt een kieiche lekkere tong, en zyn fmaak, in goed eeten cn drinken, zo verre gebragt, dat ik hem eeiïs in eene zwaarmoedige vlaag aantrof, veroorzaakt door de oii'dekking , dat hy zyn fmaak in dc Olyven vcilooren hadt. Mr. dyer dagt diep , en was in ftaat. om, in gezelfchap, over de meeste onderwerpen, wel te fpreeken: en naa dat by zyn leevensplan bepaald hadt, 't welk beftondt in zich tut  / VAN SAMUEL DYER. 449 tot geen Beroep te verbinden, maar als een Heer van de groote Wereld te leeven, zich veel ten huize zyner Vrienden onthoudende , nam hy ook de gevoelens der zodanigen aan. Met een Vriend na Frankryk overfteckende, viel hem een Boek in handen, getyteld: Les Mwurs; in 't zelve vondt hy grooten Bnaak, en werd dermaate verflingerd op de vrye gedagten daar in voorgefteld, dat hy , naa de tegenfiribbelingen zyner natuurlyke traagheid overwonnen te hebben, befloot dit Werkje in 't Engelsch over te zetten ; duch 'er wat in gevorderd zynde, kwam de oude traagheid weder boven , en kreeg de overhand. Cave was zyn Drukker, en hadt (Tegts eenige bladen afgedrukt, of Mr. dyer's voorraad van Vertaaling was op: waar door de Drukker zich genoodzaakt vondt, na een ander om te zien , om de Vertaaling te voltooijen, 't welk Mr. collyer. verrigtte. Weinigen, die het Stukje Les Mccurs kennen , zullen zich verwonderen over Mr. dyer's genegenheid voor 't zelve opgevat, noch dezelve mispryzen. Het is vol gezond verftand , het Belt de uitmuntendheid en redelykheid van Zedelyke Deugd voor, in een taal, zo leevendig, zo inneemend , zo kragtig, dat eene Ziel, voor onderwys vatbaar , 'er door moet weggerukt worden. De breedfpraakige aanmaaningen des Graaven van chesterfield , aan zyn Zoon , hebben zommigen voor een Stelzel van Opvoeding genomen ; dan , het is een Stelzel, 't welk geheel vervalt, ten aanziene van den grondflag en de (trekking , vergeleeken met het Stelzel, be. greepen iu dit beknopte Wetboek der Zeden. Zyn Lordfchap onderwyst in de laaglie kunBenaaryën ,• als de gefchiktlte middelen, om tot: het gewigtig einde, Geluk op deeze Wereld , te geraaken: de Schryver van Les Mceurs beweert, dat het goed gevoelen des Menschdoms nooit verkreegen kan worden door van den Regel des Regts af te wyken , en dat wy te vergeefsch na Geluk zoeken, wanneer wy ons niet kwyten in het volvoeren van de 011derfcheide Pligten ons voorgefchreeven; Beginzeis,. als deeze, kunnen niet welgevallig weezen voor de Offeraaren aan Zinnelyk Vermaak; het is, nogthans, waarheid, dat de zich niets aanmaatigende en menschlievende Schryver, van Les Mceurs, de kunsr, om het Character van een waarlyk fraay Heer te vormen, veel beter verftondt dan hy, die Schandelykheid voorftelde als het afgebaakend pad tót Eere. Met één woord, het is een Werkje, in welks lof  45» LEEVENSBERIGTEt? Juf men niet te breed kan uitweiden: want hy moet zeer verltaudig weezen, die 'er geen Leering uit haale, cn onvcrbcierlyk boos, die 'er geen aanfpouring tut Leevens» verbetering in aantreft. Wat zullen wy dan zeggen van Mr. dyer , die dit Werkje kon leezen, goedkeuren , cn zo verre uit zyne natuurlyke traagheid opwekken, dat hy, 'er door bekoord, eene Overzetting van ter hand nam, en nogthans dit werk kon laaten fteeken, vervallende tot dat Character, waar tegen het ten tegengif diende? Wat anders, dan dat Luw beid over hem heerfchappy voerde, dat eene Geraaktheid, als 't ware , zyne Zielsbekwaamheden hadt aangetast, en dat hy , de voorzigtige raadgeevingen en Zedelyke voorfchrihen, in die keurige Verhandeling begreepen, verwerpende, zich zeiven overgaf aan misdaadige Pjcdryltoosheid , Ziunelykc Zelfvoldoening, en dc hoop zyner beste Vrienden te leur Helde. Mr. dyer's eenige voorraad , om het ledig leeven , door hem verkoozen, te kunnen leiden , was het inkomen van een Vaderlyk Erfgoed in de Fondfen, 't welk niet groot kon weezen; zyn Vader, die het hem befprooken hadt, liet, behalvcn hem, eene Weduwe, een ouder Zoon, en eene Dogter naa. Johnson was hem , nevens my, fterk aan, om het Leeven van Eramus te fchry ven , ten einde hy 'er iets door mogt winnen ; doch hy liet 'er zich niet toe overhaalen. Tot een werk van minder arbeids, doch zyns min waardig, haalde de Heer siiarp , de Chirurgyn, hem over, te wetten: het nazien eener oude Overzetting der Leevens van Plutarcbut, door verfcheide handen ver' vaardigd. Hy ondernam dit, en volbragt het, onder het uitboezemen van de moeilykheid aan dien arbeid vast, hy verdiende hier mede twee honderd Ponden. Terwyl hy nog Lid was van een Gezelfchap, door Dr. johnson, in den Jaare 1749, in hy Lane opgericht, begon deeze te vermoeden , dat de Godsdienftige beginzeis van Mr. dyer , uit welken hoofde hy hem voorheen agtte, begonnen te wankelen , en iemand , die. 'er over verheugd fcheen, dat hy in 't geheim was, fluisterde my in 't oor: ,, dat de Godsdienst van socrates de Gols„ dienst van Mr. dykr was." Doe verre hy in de Detslery vorderde, kon ik niet te weeten komen: en durf ik niet beweeren, dat hy, gelyk eenige uitdrukkingen, welkc hem ontvielen, my deeden vreezen; in den Wysgee- ri-  van samuel dyer. 45> rigen zin diens woords, de Vryheid van 'sMenfcheri Wil lochende, en tot volflaagen Matcrialismus overllueg. Naardemaal alle zyne bepaalingen langzaam en met overleg toe gingen, en de uitkomst fcheenen te zyn van rede en overdenking,was de verandering in zyne Beginzelen,en in zyn Gedrag, trapswyze. De eerBe merktekens waren eene zwakheid , om eenige verzoekingen tot de Zondagavond-Uitfpanningen te wederBaan; door derzelver inwilliging zich ontflaagen vindende van den last dier Godsdienstoefeningen , welke men beftendig in 't huis zyner Moeder onderhieldt; als mede eene verllingerdheid op het leezen van zo ianige Boeken , die niet alleen vermaakten, maar ook, by liet verfchaffen van Wereld- en Meiifchenkennis , zynen geest zodanige bedekzelen voor de Ondeugd opleverden , als hem half tot een aanhanger van dezelve maakten. Op dien tyd, wanneer zyn geest in dien ftaat van verkoeling omtrent het Godsdienftige zich bevondt, kwam een Jong Heer, met welken hy te gelyk op de Hooge School te Leyden geweest was , in Engeland, met een zicklyk geftel , op deezen en diens gezelfchap werd hy dermaate verzot, dat DYEi«.,om deezen Vriend op te pasfen en geduurende zyne beterfchap te vergezellen , voor alle zyne Vrienden verboren was. By zyne gemeenzaamfte kennisfen, befchreef hy, onder de koelheid zyner gefteltenisfe, met vuur, de begaafdheden van deezen Vriend, maalde hem af als Geleerd, Geestig, Beleefd,van goeden Smaak,bovenal in 't Buk der kleeding; gul van Aart,fraay van Geftalte, voorzien van alle Bevalligheden , die hem den Wellust der Sexe maakten. Eenigen, met welken hy dus openhartigst fprak, vroegen hem meermaalen: ,, Wat M betekenen de meeste deezer hoedanigheden by u; Mr. „ dyer , een Man van een geheel verfchillcnd Charac„ ter? By u» die de waarde der Wysheid kent, en eene „ ziel omdraagt, vervuld met weezenlyke kundigheden, welke gy tot de heilzaamfte oogmerken kunt aanleggen, en nimmer kan ftaan na deeze onderfcheidingen , welke een Man van Vermaak, en den Wysgeer, van den anderen afzonderen?" Zyne antwoorden op dergelyke vraagen dienden alleen ten bewyze, dat zyn Oordeel omtrent het Zedelyke bedorven was. Zyn Vriend, dien hy beftendig bezogt, woonde in een flegt Huis, in een Bordeel , en diens kwaal was van dien aart als zy zelden entgaan, die deeze Huizen bezoeken. De bezorgdheid , wel-  452 LEEVENSEERICTEN welke de Vrouwen aldaar betoonden voor de herftelling van zyn Vriend, haar aanhoudend oppasfen, het toedienen eer Geneesmiddelen, en het verzeilen van alle zyne behoeften, fchreef hy toe aan waare Liefde, en hy fcheen hem bykans het aantrekkelyk vermogen, om zo veele jonge Perfoonen van de andere Sexe , zo veel deels in zyne herftelling te doen neemen, te benyden. Welke uitwerkingen deeze bezoeken , en de minnekooaeryen, waar van hy getuigen was , zo dikwyls hy dezelve ailei , op dyer hadden, weet ik niet ; dan, dit weet ik, dat hy, om de betooveringen deezer Syreenen te wedtrftaan, geene der kunften van ülysses te werk Belde; in tegendeel, fcheenen zy in hem het begrip verwekt te hebben,, dat de zodanigen hun Belang niet verftonden, en hunne onkunde van 't Menschlyk leeven betoonden, welke zich onthielden van eenig Vermaak, 't geen de rust der Gezinnen , of dc orde der Maatfchappye, niet ftoorde ; dat natuurlyke Begeerlykheden voldoening eifchen , en men van derzelver aandrift, zonder zulks, niet kon ontflaagen worden; dat het bot vieren aan kwaadaartige Driften, alleen, ondeugd was; dat in vrede met alle IVlenfcben te leeven, en in eene gefteltenisfe, om goede dienften te doen, het weezenlykst gedeelte van onzen pligt uitmaakten. Deeze beginzeis wel diep zyner Ziele ingeplant hebbende, werd hy een geheel Dierlyk Mensch; in volkomene eenftemmigheid met dit Character, was hy te vrede het brood der luiheid te eeten , zich bloot te Bellen aan de uitnoodigingen der zodanigen , die de beste tafels hielden , en eene gemeenzaame verkcering aan te gaan, niet alleen met lieden van onderfcheiden Partyen, maar met eenigen, die alle Godsdienftige, Staatkundige en Zedelyke Beginzelen fcheenen verzaakt te hebben. De huizen van veelen van dien flegten ftempel waren, by opeenvolgende verwisl'eling, zyne verblyfplaatzen. En voorde voldoeningen van een welvoorziene tafel , van keur van wynen , verfcheidenheid van gezelfchap , kaartpartyen , en eene deelneeming in alle huisiyke uitfpanningen en vermaaken, oordeelden de eigenaars zich wel betaald, door zyne verkeerjng , en de gereedheid met welke hy zich fchikte naar allen die hem dus onthaalden. Nooit was hy verlegen om redenen, tot verdeediging van dit misbruik zyner Bekwaamheden, en Tydverkwistmgen: hy zag het Gebruik der Wereld voor de Regelmaat zyns leevens  VAN SAMOEL DYER. 453 vens aan, en oordeelde het de zaak niet van iemand, om zich daar tegen aan te kanten. Door den dood zyner Moeder, van zyn Broeder en Zuster, die hy allen overleefde, kreeg hy eene bezitting van omtrent 8000 Ponden Sterling , in Fondfen : welke fom , daar hy huishoudelyk op zyne zaaken paste, en tot geene buitenfpoorige uitgaven neigde , naar allen fchyn, door hem niet zou verteerd worden; doch hy had ongelukkig eene gemeenzaame kennis met Perfoonen, wier geldmiddelen in een zeer flegten ftaat, en Handelaars waren in Actiën op de Oost-Indifche Maalfchappy, welker zaaken, ten dien tyde , zich in een zeer dóbberenden toeftand bevonden , en , fchoon hy, door zyn bedryfloozen aart en onkunde in alle bezigheden , aller minst gefchikt fcheen , om zich aan harslenfchimrnen van geldzugt te vergaapen , lag hy eerst alle zyne bezittingen in dat onzeker Fonds; vervolgens tragtte hy, om een Directeur der Compagnie te worden , 't geen hem mislukte. Naderhand ging hy verbintenisfen aan, tot het koopen en verkoopen van'Actiën, en leedt, door 'er niet aan te voldoen, fchipbreuk aan zyne Eerlykheid. Eiudelyk, andere verbintenisfen van dien aart, welker volbrenging hy niet kon ontwyken , aangegaan hebbende, liep alles hem tegen ; en hier mede verloor hy alles, wat hy bezat. Omtrent den tyd deezer heillooze gebeurtenisfe, werd hy aangetast door eene Teeringkwaale, welke hy vastftelde, dat doodlyk zou weezen ; maar of hy aan de langzaame werking dier kwaaie zich overgegeeven, dan zyn einde verhaast hebbe; door eigen toedoen,is nog onder zyne Vrienden in gefchil. In geld of goederen, liet hy niet genoeg na , om 'er de kosten eener fatzoenlyke Begraafnisfe uit goed te maaken; deeze laatlte eere werd hem beweezen door iemand, die mede geholpen hadt, om hem in die uiterftc armoede te doen Horten. Ik ben dus breed en byzonder geweest in de Leevensgefchiedcnis van deezen bekwaamen en alzins alle hoopeeevenden Jongeling, dien ik eenigen tyd met eene broederlyke genegenheid beminde, ten einde , deeze opgave mogt (trekken, om aan te toonen, waar Werkloosheid aanleiding toe geeft, en te doen zien, langs welke wegen de Ondeugd toegang kan krygen in gemoederen , die teI gen dezelve het best befchut en bewaard fchynen. Het s zwakke gedeelte was Losheid van beginzelen; hier drong I Ongeloof in , gevolgd door zodanige aantokkelingen tot II. DEEL, MENGEL W.NO. 10. Hh Ver-  454 LEVENSEER.IGTEN , VAN SAMUEL DYER. Vermaak , als hy geen reden kon zien, om wederftand te bieden : deeze vervoerden hem tot het begeeren van middelen, om 'er aan te voldoen , en derzelver najaaging eindigde in zyn verderf en ondergang. BERIGTEN van DE DRUSEN , EEN volk, het gebergte Lir,AiNO,\' EN AinTILIUANON BliWOONENDE. Door detl fjeere venture de paradis, Secretaris en Tolk der Oosterfche Taaien , by zyn Allerchristelykfte Majefteit , en veele •jaaren diens Rcjident onder de Driften. De Heer venture de paradis heeft van de Druften, een weinig bekend, doch kenneuswaardig, Volk , ons dc beste nnarigtcn gegeeven, waar van wy het voornaamlle onzer Leezeren niet willen onthouden. De Drid'cn bewoonen de Gebergten, onder de naamen van Libanon en Aniilibanon bekend. Het Land, 't geen zy bezitten, houden zy als een Leen , deels het Landbeituur van Sidon , deels dat van Damaicus, toebehoorende. Een Prins, dien zy den Tytel van Emir geeven, bekleedt den eerflen rang, in hoedanigheid van-Opper-Leenheer ; doch zyne Magt is zeer begrensd : dezelve ijrekt zich niet uit om nieuwe Wetten te maaken, of het Volk te overheerfchen. Hy is, ester , verantwoordelyk aan de Porie voor de Miri t*) of Schatting van het Gebergte, en daarom zorgvuldig om de betaaling daar van in te vorderen, Deeze Schatting wordt met billykiieid van alie de Landbezitters ingevorderd. Van de Moerbezieboomen , welke vooral, met den gelukkigflen ui'.Oag , geplant en voortgeteeld worden, om 'er Zydewotmen mede te voeden, trekken zy hunne meeste fchatten. Men wil, dat de Zydeteek (f) genoegzaam is (*) Deeze bedraagt omtrent 198000 Guldens, voor Sidon alleen. Ct) Honderd B alen witte Zyde, ieder honderd en vyftig Ponden weegende , worden 's Jaarlyks na Frankryk uitgevoerd. ügypte. ontvangt twee duizend Baaien; en de overigen , die op omtrent duizend en twee honderd gelchat mogen worden, gebruikt men in dc Stofle - Reederyen te Damascus en Alsppo. Ic-  BER.IGTEN j VAN DE DRUSEN. 455 is om de Miri aan den Grooten Heer te betaalen, om Ryst en Linnen, welke by de Drufen volftrekte noodwendigheden zyn , te koopen, en het Volk verfcheide Artykelen van vermaak en geryflykheden te verfchaffen, welke de Franfchen hun bezorgen. De Drufen hebben een even grooten afkeer van de Beginzelen der Mahomelhaanen (*), als van die der Christenen. De Godsdienst deezes Volks is een bezwaarlyk outbindbaar raadzel; zy houden hunne Leerftelüngen over 't algemeen zeer verborgen. Hunne Heilige Boeken bewaaren zy met de fchroomvalligfte ftiptheid; zy verbergen ze onder den grond;en de verklaaring hunner Verborgenheden is alleen bekend aan een klein getal hunner Verltandigc Mannen. Dit, nogthans, weeten wy, dat zy met de grammen in de Zielsverhuizing gelooven. Maar , volgens hun ftelzel,'heeft de Verhuizing der Zielen van redelykc Weezens geene gemcenfehap met die der Dieren , derzelver lot is geheel verfchillende. Zy zyn van gevoelen , dat de Ziel van een Drus, die in onkunde en ongebondenheid Berft , overgaat in het Lichaam van een Mensch, gefchikt, om in behoefte,en veragte laagheid, te leeven, dat de Ziel van een, wiens leeven geheel tot het Geestlyke geheiligd geweest is , voor welke lieden zy eene diepe hoogagting betoonen, overgaat in het Lichaam van een E:nir, een Cheik, of een ryk Landman , in verwagting, dat de volgende en laatfte verfchyning van god eh den Propheet hem , op eene luisterfyke wyze zal beloonen. Byzonder opmerkenswaardig is in de Drufen de Liefde tot Vryheid, en de zorg, welke zy draagen, om dit dierbaar Pand te bewaaren, fchoon omringd door Dwing- landy en Verdrukking. - Wanneer Eendragt en Een- ftemniigheid in deeze Gebergten heerfchen zyn de Drufen in ftaat,, om zich te doen ontzien. Dikwyls hebben zy, met dapperen moed, de vereende Heirkragten der Pachas van Damascm, Tripoli en Sidon, op last van de Porie, tegen hun verbonden, wederftaan. Omtrent honderd en vyftig jaaren geleden , hadden zy aan Ieder Baal, dc een door de ander, wordt op ten minften zestig Guinjes gefchat. (*) In andere byznnderheden, als Huislyke Zeden, Kleeding* enz. gelyken zy zeer op de Turken. Hh a  45 ruth, de eenige Haven van Libanon, verpagt. 't Was, in  VAN DE DRUSBN. 45? in de daad, zyn eigen goed, en niet begreepen in de algemeene verpagting van 't Gebergte. De zwakheid of blooheid des tegenwoordigen Emirs heeft hem, omtrent drie jaaren geleden , beroofd van dit fchoon Gewest. De Pacha vermeesterde 't zelve, en Helde 'er een byzonderen Landvoogd aan, onder den Tytel van Masfcllem. De vrees voor zyne Dwinglandy heeft alle de ryke Kooplieden , daar woonagtig, na de Gebergten van Kesroan en Libanon doen trekken, waar zy beveiligd leeven voor de verdrukkingen van den Masfcllum, wagtende op eene gelukkige Rykomwenteling, waardoor zy gelegenheid bekomen om tot hunne verlaatene Woonplaatzen weder te keeren , en den Koophandel het voorige leeven by te zetten. De Drufen zyn een zeer talryk Volk (*); de rust, welke zy genieten , gevoegd by de fchoonheid en gemaatigdheid der Lugtftreeke, welke zy bewoonen, trelu eene menigte van Christenen uit Syrië derwaards , die de Dwinglandy der Pachas ontvlieden. Zeer gemaklyk kan dit Volk vyftig duizend man op de been brengen, tamelyk in Haat tot het verdeedigen van het Gebergte en de Berg, ngten. Maar deeze" Krygsmagt, in aller yl byéén verzameld, en zonder Krygstugt, voerde nooit iets roemryks uit, als dezelve, het Gebergte verlaatende, in de Vlakte nederdaalde; waar de weinige Orde, door hun in agt genomen, der Ruiterye vau den Vyand op hun te veel voordeels gaf. Deeze Legers kosten den Emir nooit eenig geld; of de hoop op Buit beweegt hun tot het volgen van hunne Aanvoerders, of de hachlyke Omftandigheden, als 't gevaar van den Staat, zetten bun aan om de wapenen tot verdeediging huns Vaderlands op te vatten. Zy beleggen dan eene algemeene Vergadering van den Staat. Elke Cheik, 't zy Drus of Christen , is verpligt op de verzamelplaats te komen , aan 't hoofd der Jonge lieden , uit hun- (*) Der Drufen oorfprong, weet men met geene zekerheid. De Heer puget de st. pierre , die, in den Jaare 1763, een Werkje uitgaf over de Drufen:'; een Volk op 't Gebergte Libanon . verondcrllelt dat zy afdammen' van de eerfte Franfehe Troepen door Godfried en bouillon, ter vermeestering van 't Heilige Land , mode genomen ; en dat zy den naam ontjeenen van den Graaf van Dreux. De Heer venture de paradis, is Riet van dit gevoelen. Hh 3  BERIGTEN, VAN DE DRUSEN. hunne byzondere Dorpen. De Hoofden zitten alleen te paard. Ieder verfcliynt, gewapend met een Vuurroer, en Byl, en Zabel, en een paar Pistoolen; en men verondêrftelt, dat ieder zich voorzien hebbe van kruid, lood en leeftocht. Zy legeren in de Bergengten , door welke dc vyand zou kunnen heen dringen , en hebben veel vooruit door de vlugheid, met welke zy het Gebergte beklimmen, de kennis van de toegangen en bypaden. De leeftocht baart geen groot bezwaar, beBaande alleen in Brood en Kaas, welke ieder Soldaat met zich draagt in een Lederen zak, op zyn zyde hangende. De Bekendmaaking, gedaan by het naderen van den Vyand, heeft veel van 't oud Romeinfche. Wapenherauten worden na alle de Dorpen gezonden, waar in zy met luider Bemme aankuudigen: De Eer roept u! Dy, die zich niet haast, op 't geluid van deeze Slem, is een Man zonder Eer! Hier op verzamelen alle de Vrouwen van het Dorp op de Markt, en om de Jonge lieden tot verdeediging des Vaderlands aan te moedigen, verzoeken zy wapenen voor zichzelven. De Porte is nooit in ftaat geweest om de Drufen te berooven van de Vryheid, dus lange door hun bezeten, en welke zy fchynen bellooten hebben te handhaaven en te verdeedigen. DE BEGEERTE TOT ROEM. CUit het Fransch.) Wanneer men bot viert aan de Begeerte, om boven zyn Medemenfchen uit te fteeken, maakt men een edel gebruik van de Bekwaamheden zyns Verftands , en van die Kloekmoedigheid , welke eene der dierbaarfte hoedanigheden der Menschlykheïd moet gcagt worden, als mede van de diepdenkenheid alleen aan eenige weinige bevoorregte Lieden gefchonken. De Mensch zoekt dan niets dan zich te veredelen : dewyl hy zich niet poogt boven anderen te verheffen , dan door zich boven zich zeiven te verheffen. Waarom zal men, derhalven, een beweegreden zo zuiver ontluisteren, door dezelve met Trotsheid te vermengen ? De Voorregten van zyn beftaan te vermeerderen, zich te volmaaken, om nutter te worden voor de Maatfchappyc, is de  DE BEGEERTE TOT ROEM. 459 de waare Begeerte tot Roem; de taak, die een Man van verBand zich voorBelt , en deeze te volvoeren , wendt hy alle zyne Zedelyke vermogens aan , hy gebruikt ze veelvuldiger, en past ze toe op alle betrekkingen tot de Maatfchappye. De Roem van zodanigen Man is de maat van voortreflykheid , welke hy verkrygt door zyne edele poogingen. De Beminnaar van waaren Roem is alleen gefield op zyne eigene Agting; de Trotsaart,in tegendeel,befchouwt de Agting, anderen toegedraagen, met een nydig oog; moed en de noodzaaklyke middelen ontbreekende, om zich boven zich zeiven te verheffen, blyft hem niets over daii het veragtlyk middel, om allen, wier verdienden en bekwaamheden zyn Trots in den weg Baan , te vernederen. Maar kunnen wy niet moedig op ons zeiven weezen, zonder onzen Naasten te veragten ? De Wilde, wiens Ziel begaafd is met eéne kragt, zeldzaam by Befchaafde Menfchen aan te treffen , is" Berk gefield op eene foort van Roem , welke hem voegt, hy is fier op zyne Vryheid, zyne Kragt , zyne Behendigheid , doch hy kent geene Trotsheid , hy heeft geen woord in zyne taa^, om dit gebrek der Befchaafden uit te drukken; alle Menfchen zyn zyne Broeders, hy noemt ze met dieu naam; hy veragt den min Berken , den min béhendigen niet, alleen verfmaadt hy den Man zonder moed ; dewyl hy hem niet: meer voor zyns gelyken houdt. Waarom zullen wy over de Menfchen oordeelen, naar 't geen zy ons voorkomen te weezen , en niets naar 't geen zy kunnen of moeten zyn? Beftaat de Waarheid niet te midden van duizend leugens ? Blinkt de Deugd niet uit onder ontelb'aaré Ondeugden ? En kan de zuivere Begeerte tot Roem geene plaats hebben, zonder met ZelfZoekenheid gepaard, of door Trots ontluisterd te weezen ? Dat wy, derhalven, onze eerfie opvattingen wantrouwen , die met de omfiandigheden veranderen, en dikwyls zonder reden ; dat wy geen misbruik maaken van onze Overleggingen, om, op een dag , wanneer fombere naargeesmgheid onzen geest beheerscht, uitfpfaak te doen over een'Onderwerp , 't geen wy, in helderder oogenblikken, met een geheel ander oog zouden befchouwd hebben. Indien de liegeerte , om zich boven zich zeiven te verheffen, het onderfcheidend Character niet ware van verbeeveue Zielen ; indien" deeze] Begeerte de voorhaamé drvfveer niet ware van alle onze poogingen, om onze ZeH h 4 de-  4"0 DE BEGEERTE TOT ROEM. delyke Bekwaamheden te vermeerderen, en die te doen ftrekken niet alleen tot onzen Roem, rnaar ook tot dien onzer Medeburgeren > waarom zouden dan de Menfchen \ na zo veele Middelen zoeken, om de zugt tot Weeten- • fchappen, Letteren, Kunlten , en van alle de Kundighe-• den, door welke zy hunne Zeden verbeteren en de genietin- . gen vermeerderen, te doen gebooren worden, en leeven- ■ dig te houden ? Wat zou dan het oogmerk weezen van i veele Inrigtingen , om den nayver op te wekken ? Is die Nayver zelve geene Begeerte om uit te Beeken? Js deeze de kragtige dryfveer niet, welke onze zielsvermogens in beweeging brengt, en doet werken? Zonder die edele Begeerte, en de uitwerkzels daar aan verknogt, zouden de Academiën, de Pryzen , de Eerbelooningen, Onderfcheidingen aan Verdienden toegeweezen , niets anders zyn, dan trotfciie begogelingen , dan harsfenfchimmen voorgefteld aan geesten, verwilderd door weinig denkenden Hoogmoed. Men moet, overzulks , als eene doorgaande waarheid, toeftemmeii, dat de Begeerte tot Roem eene Deugd is, noodzaaklyk tot het in ftand houden en opluisteren der Maatfchappye. In de daad, zonder de Begeerte na Roem, door Nayver bezield, zal de Mensch, bepaald aan de enkele bezigheid, welke zyne natuurlyke behoeften vorderen , in onkunde van zich zeiven, en van alle zaaken kwynen. De Roem, die uitfteekende hoedanigheid, is een naam aan groote Mannen, aan groote Deugden, aan groote Daaden gcwyd, en de betekenis van dat woord verfchilt alleen door de toepasfing op de onderfcheide voorwerpen. De Roem van een Vorst is de Liefde zyner Onderdaanendie van een Vermeesteraar, (hoe valsch dezelve ook kunne weezen,) beftaat in de aangelegenheid en moeilykheid zyner Vermeesteringen; Verftand en uitgebreide Kundighe-' den maaken den Roem uit van eenen ,Wysgeer, en Bekwaamheden dien eens Kuudenaars; eindelyk , de waardig* fte Roem, die van een deugdzaam Man, is de volmaaking zyner Zedelyke Hoedanigheden; 't is deeze Roem, na welken een zugt in de Ziel van alle Menfchen moest blaaken, en bovenal in de zodanigen, wier Leevensdand hun Toept om groote voorbeelden te fchenken; en het zou eene vrugtlooze pooging zyn, deeze eerlte aller Deugden te willen vernederen, door 'er den naam van Trotsheid aan toe te,  DE BEGEERTE TOT ROEM. 46l te voegen: Trotsheid huisvest niet in verheevene Zielen, 't is een gebrek van laage. Men verwarre de Begeerte tot Roem niet, met den Geest van Aanmaatiging; die Geest baart en koestert zelfzoekenden en ydelen Trots; maar de Begeerte tot Roem is een dierbaar Zaad, 't welk door het VerBand gekoesterd en ontwikkeld wordt. Zoekt het Verftand niet altoos zich ter grootst bereikbaare hoogte te verheffen ? Is het Verftand de éénige Gids niet, in ftaat, om den Mensch tot een gelukkig iiaagen in alle zaaken op te leiden? En fchenkt zulks geene Meerderheid? Terwyl de Geest van Aanmaatiging, door Trots verbysterd, die den Mensch verblindt wegens de zwaarigheden op den weg, nooit eene bedoelde plaats bereikt, welker afftand dezelve niet heeft kunnen afuieeten. De Man van Verftand, het oog laatende gaan op alle de voorwerpen, welke in hem de Begeerte tot Roem verwekken, ontdekt, met eenen opflag van het oog,een onafmeetbaaren gezigteinder; de Geest van Aanmaatiging is zeer nabyziende, (lapt langzaam voort, en vordert tred voor tred. 't Is die zegepraalende vlugt des Verftands, die de Trotsheid doet wanhoopen; 't is die vernederende vergelyking , aan welke de zich te veel aanmaatigende Man, om zyne eifchen naar zyne bekwaamheden af te meeten , niet kan onttrekken, die zyn hart bederft en tot uitboezemingen van haat vervoert. Dat wy, derhalven, ons niet laaten verleiden door de Inboezemingen der Zelfliefde ; laat ons gelooven, dat de Natuur , die onze natuurlyke vermogens in zo ongelyke maate heeft afgemeeten , ook onze Zielsbekwaamheden gerangfehikt heeft , en tusfchen dezelve eene opvolging van Vermogens vastgefteld , van den Mensch met alle Verftandsbegaafdheden af, tot aan den minst ruim bedeelden; deeze wet van evenredigheid fchynt elk de post aan te wyzen, welke hy moet bekleeden, naar de maate van zyne Zedelyke Vermogens, gelyk wy onderling rangfehikkingen hebben, van, den Vorst af, tot den minften zyner Onderdaanen. Indien de Menfchen moeds genoeg bezaten, om deeze waarheid te overdenken; indien zy opregtheid genoeg hadden , om zich des verzekerd te houden , zouden zy in vrede leeven , vergenoegd over de middelen , welke zy ontvangen hebben, niet alleen om hunne kundigheden uit te breiden; maar zelfs , om zich te verheffen boven hunHh 5 ne  46a DR BEGEERTE TOT ROEM. ne eigene natuure; zy zouden geen, dan een edel, gebruik maaken van die middelen, en ze nimmer aanwenden, om huns gelyken te vernederen; niemand zou de post, hem toegefchikt, verfmaaden; niemand den geenen, die zedig, nederzat in een laagen kring, veragten; wy zouden, aan Mannen van Verftand, de fchatting van Kerhicdenisfe, aan hun verfchuldigd,gaarne opbrengen , aan onze Gelyken de Agting betoonen, welke wy oordeelen van hun te moeten ontvangen: wy zouden aan allen een voorbeeld geeven, en aanmoedigingen aan den Nayver; gezamenlyk werken, om de Maatïchappy op te luisteren, en, ik durf zeggen, om het Menfchelyk Geflacht te veredelen. En moeten wy niet gelooven , dat , in die volgreeks van Verftanden , in eene afueemende orde gerangfehikt,van kloekst verftandigen af, tot den gemeenst veritandigen toe, geene gelykheid van eifchen kan plaats hebben; dewyl 'er geene gelykheid van vermogens gevonden wordt, dat overal , waar orde noodig is, een hoofd moet zyn, een weezen bekleed met meerderheid, en dat de Begeerte rot Roem ons tot die verhevenheid opvoert, wanneer zy den weg, door den fakkel des VerBands verlicht , bewandelt. . Laaten wy het Gemeenebest der Letteren ten voorbedde neemen , een louter verllandige verbintenis , welker Leden, verdeeld door hunne perfoonlyke eifchen, alleen het zelfde oogmerk bedoelen, en 'er na Breeven met kragren, welker ongelykheid blykt uit hunne verrigtingen, eene Maatfchappy zonder vereeniging, die geen zigtbaar Hoofd"' erkent, en waar in elk regt heeft, om zyn rang te merktekenen ; dit Ryk, het ééniglte .zeker, waarin de niet Undcry.efchikthtid een middel tot geluk kan weezen, welks Onderzaaten tot een heerfchende drift hebben , de zugt na Vermaardheid, en geen andere algemeene neiging dan eene edele i1- ayver, heeft het zelve egter , ten zelfden tyde, geen onzigtbaar en altoos ftandhoudend Opperhoofd, het Verftand: en voor een onzaglyk, zonder eenig verder beroep-oordeelend Regt, de Naakomelingfchap? Welk is, derhalven, het waare oogmerk eens Mans van' Verftand, wiens verheeve Ziel zich aan de zugt tot Roem overgeeft? 't ls dit oordeel der Naakomelingfcbap, waar tegen de Zelfzoekenheid, de Trots, en de Nyd geene andere dan kragtlooze wapenen hebben. Kan hy, in de daad, de maate zyns Roems genieten, geduurende den korten tyd zyns natuurlyken leevens hier op Aarde ? Neen ge-  DE BEGEERTE TOT ROEM. 463 gewislyk neen; onophoudelyk omringd door eene menigte lierroovers, ftaat hy ten doel aan hunne vergiftigde pylen: hy weet nauwlyks zich kloekmoedig (taande te houden te midden van de treeken der Zetfzoekenheid , of de valftrikken, hem door laagen rtyd gefpannen, te omkomen; hy fterft, maar, uit deezen ftaat van beproevinge verlost, verryst hy eerlang in een ftaat, boven beproeving verheeven, en zit zegepraalende in den Tempel eter Onfteiflykheid. characterschet3 van den wysgeer aïustoteles. (Ontleend uit Dr. gillies's Hiflory of Ancient Greece.) „ Aristoteles dagt," fchryft Lord bacon, „ gelyk dc Otto„ mannifche Ryks-Vorften , dat hy niet gerust kon regee„ ren , of hy moest alle zyne Broederen verdelgd hebben." Zyne zugt ina Lettereere was zo buitenfpöorig als uitfluitende. Hy dong 'er na, om den gehcelcn wyduitgeftvekten kring der Kunften en Weetenfchappen te vervatten, en gaf voor, tc verklaaren alles wat gekend kon worden van de Zedelyke en de Stoflyke Wereld. Niet te vrede met zyne Heerfchappy uit tc breiden , tot co verfte grcnspaalen des \ erftands , waagde hy ftout het oplosfen van Vraagftukken , alle Menschlyke Kundigheden te boven gaande , met het eigenfte zelfvertrouwen , als zyn Kweekering alexander flag leverde. Maar te kampen hebbende met vyanden, halftarriger dan de Perfiaanen, Haagde zyne voorbaarigheid min gelukkig dan die des Vorften. Hy verdeelde de Wysbegeerte in de befpiegelende en bepefênendr. De befpiegelende ol' afgetrokke Wysbegeerte, waar hy éérst den naam van Metaphyfica aan gaf, is doorgaans duister, dikwyls onverftaanbaar,noch'harsfenfehimmigerdan die van plato, zyn Leermeester,' maar veel onbevalliger. Dezelve bevatte niet alleen het onderzoek , van dc afgetrokkene denkbeelden , Bellnan , Zelfjlandigheid, Hoedanigheid, Gejlacht, Soort, en der-' gelyke, waar over "zo lang en'nutloos geharreward is, door den avcrechtfen yver der Schoolgeleerden ; maar de algemeene Lee-; rineen over dc Ziel of Geest, en wel inzondcrh-. id die der Godheid. Over de Menschlyke Ziel handelt hy in een afzonderlyk Werk, waar in men erkennen moet, 'dat aristotei es eer nieuwe naamen, dan nieuwe ontdekkingen, gegeeven heeft; cn dat de Leer van dc Ünftcrflykheid der Ziele door deezen Wy.vfféef niet zo volkomen voorgcfleld is, als plato dezelve geleerd Ihadt, « -•• rjw -Jwr.-.^. armn-a^s oc »|i asw De  464 characterschets Dc Natuurlyke Wysbegeerte van aristoteles verdient den naam van Metaphyfica , in den hedendaagfehen zin van dat woord: naardemaal by de Wetten des Heelals verklaarde, door afgetrokke denkbeelden met elkander te vergelyken , niet door waameemingei) en proeven. Wanneer hy tot byzonderheden komt, verraadt hy eene grooterc onkunde, omtrent de Bewee. gingen en de Grootte der Hemelfche Lichaamen , dan veelen zyner Voorgangeren. In de Ontleedkunde der Menfchen en andere Dieren, was hy tamelyk wel bedrecven, dc groove dwaalingen, die ten zynen tyde algemeen heerschten , in aan- merking genomen zynde. De Scheidkunde was nog niet uitgevonden. Zints het invoeren der Denkbeeldige Wysbegeerte, hadt men opgehouden de Natuur waar te neemen; 't was, ovcrzulks , niet te wagten , dat men haare werkzaamheden zou naavolgen, en dezelve aan den toetslleen der ondervindinge ftry- fcen. In het Wiskundige blykt aristoteles eene mindere maate van bedrèë vêhbeid bezeten te hebben, dan zyne Voor. gangers pythagoras cn plato ; fchoon hy in de uitvinding der sluitredenen eene kragt van geest betoont, die, hadt dezelve zich gevestigd op Wiskundige Weetenfchappen , tot de verhecvenlie ontdekkingen zou zyn opgeklommen. De Twyfelaary van zynen Tyugenoot pyrrho, en nog meer de al bedillende Drögredenkunst der Erijlics, leidde aristoteles meer, dan zyne Voorgangers, op, om met gezette aandagt de natuur der Waarheid te onderzoeken, en de middelen op te fpeuren , om dezelve te verdeedigen , tegen de aanvallen der luidfchrèeuwende Redenaa' en , cn de valftrikken der Zifterye. Hy nam, derhalven, de moeilyke taak op, om alle Redenkaveling tot de eerfte beginzelen te brengen, en daar uit de regelen af "te leiden , volgens welke alle belluit verbonden moest zyn met het voorafgaande, om 't zelve bondig en wettig te maaken. Ditftoute oogmerk volvoerde by, hebbende, op één enkele Grondwaarbei:! , een breeder Zamenltel van afgerrokkene waarheden gebouwd, alle door bewys geflaafd, dan ooit door eenig ander Mensch uitgevonden , of tot volkomenheid gebragt is. liet Grondbeginzel, waar uit hy begint , en waar in alles eindigt, bellaat hier in, dat alles, wat gezegd is van een Gedacht, gezegd mag worden van elke Soort, of afzonderlyk gedeelte daar onder begreepen. Doch de tocpasling van dien Grondre¬ gel is voor 't meerendcel blikbaar genoeg , zonder de regelen van artstoteles; wiens Redenkunst, hoe gefchikt dezelve ook mogt weezen, om met voordeel gebruikt te worden, tegen de fc erpzinnigheden der Drogredenaaren en Erijlics, weinig toebrengt, om het Verftand te vormen, en niets tot eene oordcelkundige waarneemirtg van den Mensch of de Natuur, waar op alle nuttige ontdekkingen moeten gegrond weczen. Was \;r uit de algemeene fchipbreuk der Letterkunde , waar in  van den wysgeer aristoteles. 4^5 5n veele der Schriften van aristoteles omkwamen , niets bewaard gebleeven dan de bovengemelde Werken, men zou moeten bekennen, dat de hooggeroemde Leermeester van alex.nder de aandagt der Naakomclingfchappe niet zeer verdiende. In'zyne afgetrokke Wysbegeerte , Of Metttphyfica, kunnen wy alleen beklaagen het vrugtloos te werkftellen van groote poogingen, en het kwaalyk gebruiken van een uitfteekend Vernuft. — Maar in zyne Oordeelkundige, Zedekundige, en bovenal in zyne Staatkundige Werken, ontmoeten wy dienzelfden doordringenden en veelbevartenden Geest, dezelfde fclerpzinnigheid van Redenkaveling, en kragt van Verftand , gevestigd op voorwerpen v;n groot gewigt en uitgebreide nuthcid. De gefteltenis der tyden, waar in aristoteles leefde, en de byzondere gelegenheden , waar in hy zich bevondt, wrogten zamen mee de gaven der Natuure* en de hebbelykheid van Vlytbetoon, om hem te verheffen tot dat toppunt van uitfteekenheid, welke zyne Tydgenooten aan hem toekenden , en welke de Naakomelingfchap bewonderde. Aristoteles werd gebooren in het eerfte Jaar der negen en negentigfte Olympiade, te Stagira, een Stad van Macedonië, en opgevoed aan 'het Hof van Pella, waar zjn Vader Lyfarts des Konings was. In zyne eerstontluikende jeugd werd hy na Athene gezonden, en bleef twintig jaaren een beftendig Leerling van plato, in eene Stad , waar dc Letterkunde cn fchoone Weetenfchappen, met een gadeloozen opgang, werden voortgezet, en waar de Geest der Wysbegeerte, fchoon dikwyls verkeerd beftuurd, op het fterkfte werkzaam was. l'oor het febrander oordeel van philippus uitgekoozen , om de veclbeloovende bekwaamheden van diens bewonderden Zoon te geleiden cn te verfterken, keerde hy na zyn Vaderland te rugge, en ohthieldx zich acht Jaaren aan het Macedonijche Hof. Welke dienden alexander ook gehad hebbe , uit de onderwvzingen van aristoteles , 't is zeker , dat de laatstgemelde aanzienlyke voordeelen trok van de dankbaarheid zyns Vorstlykcn Kweekei ings. Misfchien moet aan de milddaadigheid van alexander roegefchreeven worden , dat zyn Leermeester zich in (laat vondt, om eene Boekery aan te leggen; een werk van onnoemelyke kosten in die Eeuwe, en waarin hy alleen de Egyptifche en Pergnmenifche Koningen tot mededingers kon hebben. Doch de Boekery van aristoteles werd verzameld ten gebruike, niet enkel tot praal. De laatfte veertien jaaren zyns Leevens fleet aristoteles meest te Athene, omringd van alle hulpe , die de verkeeri: g met Menfchen, en het gebruik van Boeken, hem kon verfchaffen , om zyne Wysgeerige naafpeuringen voort te zetten. De roem van alexander's Naam, die toen de Wereld doorklonk, en vervulde, verfchafte rust en agting aan een Man, dien hy on-  466 ciiaracterschets van den wysgeer aristoteles. onderfcheidde als zyn Vriend. Doch, naa den vroegtydigen dood J van dien doprlngtigen Belchcrmheer, rokkende dc nydige naa. yver,van Priesters en Drogredenaaren, de kwaadaartige en by-.o-eloovige woede des Atheenjchen Volks op: en dezelfde haatly- ke Driften , die doodlyk waren voor de aanftootverwekkende : Peugd van socrates, bclprongen doldriftig den Roem en Ver. ■ dienden van arisi'otelës. Om de wreedheid der Vervol- - gingen te ontwyken , maakte hy heimlyk weg te geraaken na i Chci'tis , in Eu Deeze ftap werd genoegzaam geregtvaar- . digd door de voorzigtigheid , welke hem aanmaande voor de i veiligheid van zyn Perfoon zorge te draagen : maar, wanneer men i zyn gedrag onmanlyk mogt vinden, in vergelyking met de on. . bezweekc Standvastigheid van socrates , in eene foo.tgelyke : omftandigheid, dan was hy gewoon zyn gehoudene handel wyze, , in dc vlugt te kiezen, te verdeedigen, met te zeggen: ., dat : „ hy den Ai.heneren geene tweede gelegenheid , om tegen de l ,, Wysbegeerte te zondigen, hadt willen geeven!" Ply fchynt t zyn wyk uit Athene flegts eenige weinige maanden overleefd' te i hebben; kwelling cn verdriet ftrekten waarfchynlyk om zyne da- ■ gen te verkorten. zedelyke bedekkingen. *\X7at is de menseh, dat hy zich verheft, of een zoon des frofs, dat hy hoogmoedig zy! Waar op zyt gy hoogmoedig, 6 nietige aardwormen! Waar i^ uwe trotsheid op gebouwd? op een grond, die geene fundamenten, op een grond, die, uit enkel zand beftaande , geene vastigheid heeft. Tusfchen i het leven en het graf is dikwils niet meer dan eene enkele fehre- ■ jje_ De hovaardige verheft zich veelal nog, terwyl hy al met den eenen voet op den rand van het graf ftaat, en "waggelende zo in het zelve dreigt neer te fiorren. De hovaardige ■ woelt, cn dreigt alles naar zynen wil tc buigen , terwyl dc dood agter hem gereed ftaat, met de zeis in de hand, om zyn leven af te maaijen Verneder u derhalven, ö menseh! want waar op tog zyt gy trotsch en hoogmoedig. Waarom verheft gy ti tegen uwen medemensch, en dreigt hem met uwe wraak; want op het zelfde oogenblik, als gy uwe hand ter wraake tegen uwen naasten opligt, kan de Almagtige uwe ziele van u neemen. Dat waarheid cn vrede overal gevonden mogten worden, en hand aan hand gaan. • Dat alle ooren voor den leugen gefloten, en de twist en tweedragt verbannen wierden; dan , ja dan, beleefde men de gelukkigfte tyden op a-rde. 'Er is een Wezen, wiens tnroon is in den Hemel, wiens be- ftaan  ZEDELYKÏ BEDENKINGEN. 467 ftaan van eeuwigheid, wiens wysheid oneindig is ■——- een almagtig Wezen, wiens goedheid onnafpeurelyk is dan, wiens regt vaardigheid omtrent de kwaaddoeners , omtrent de pleegers van ongeregtigheden, niet onverfchillig kan wezen. . Èen Wezen, dat goedwillig is tegen alle zyne fchepzelen, doch > 'dat vreefelyk en allergedugtst is tegens den baldadigen booswigt , tegen den ftouten zondaar. Enkele goedheid is de Heer van Hemel en Aarde; maar een verteerend vuur voor allen, die zich tegen Hem verheffen'. De Almagtige zal zever» pletteren in zynen toorn, Hy zal ze vergruizen in zyne grimmig, heid: allen , die zich tegen Hem verzetten, zullen vergaan. Wie is Hy, die dc Starren aan het Firmament geplant heeft, die ze door zyne Almagtige kragt beweegt, en in haren loop doet voortfheïlen die de winden gebied , dat zy los gaan uit hunne holen, en bevel geeft, dat zy weer worden opgeOoten , in hunne binnekameren die in de Lugt de wolken verzamelt, en met zyne rommelende Donders, met Zyne uitfehietende felle Blixems, de Inwoonders der aarde vcr- fchrikt ■ het is de God van Hemel en Aarde, in wiens hand het harte des konings is, die het zelve neigen kan wer- waards Hy wil . het is de God van Hemel en Aarde, de Oorfprong van alles; God do Almagtige, die in de Eeuwigheid woont , voor wien wy alle éénmaal verlchynen moeten op dien dag der dagen, —- dien allergedugtften, dien vreesfelyken Oordeelsdag , op welken wy geoordeeld zullen worden' n tar alles , wat wy gedaan hebben, en loon op onze werken ontvangen op alle plaatzen , alwaar de zon haar ligt verfpreid! Overal waar men beftanelyke wezens aantreft, overal waar men oogen vind om te aanfehouwen, ooren om te hooren cn opmerkzame Zielen om op te merken ; overal waar het verftand verkeert met de gepaste oplettenheid, daar hoort men ons overal als met duizend monden toeroepen: de Heer heeft ons gemaakt, dc Almagtige is onze Formeerder: . ■ maakt zynen Naam groot, verkondigt zynen lof tot aan de einden der aarde ! Hy is met Majefteit bekleed, zyne Goedertierenheid cn Rcgtvaardigheid duuren ceuwiglyk en al. toos! Hoe meer de mensch de orde der dingen bewaart, hoe welbehaaglyker hy voor God leeft ; want God is een God van Orde. Hoe meer hy integendeel de orde verftoort, des temeer moet hy God mishagen, die hem zyn mishagen eenmaal op de gedugt(tc,op de vreesfolykfte wyze, zal doen ontwaren! • 'Fr is geene ware Wysheid , dan by God, de mensch is van gisteren, en hy weet niets. God is van alle Eeu¬ wigheid, zonder begin en vervolg, zyn verftand is oneindig, Hy doorgrond alle dingen , en voor zy bedonden, waren zy in '• de Eeuwigheid in zyn verftand opgèfloter.. Zyne oneindige Wys»  40*8 ZEDELYKE BEDEKKINGEN'. Wysheid , zyne onbegrensde Weetenfchap is binnen geene eindige kringen te bepaien , de oneindige Eeuwigheid kan ze niet beperken. Gods oneindige Wysheid, zyne onbegrypelyke Weetenfchap en Verftand, is een bron van ligt, dat nimmer kan gedoofd worden. ■ Een Springbron van Ligt en Waarheid, welke nooit kan overfchaduwd worden door een wolk, of eenigen nevel van onweetenheid. Wie is God, de Almag ige gelyk in Heerlykheid ! Wie is Hem gelyk in fterke of magt! ■ Wie is goed dan de Heere, en wie is goedertieren dan de oneindige God? Dat wy naar zyne ftemme hoorden, want Hy is groot van Goedertierenheden! Dat wy Zyne bevelen gehoorzaamden , en Zyne geboden vlytig op. volgden ; want in het gehoorzamen Zyner bevelen, is grooten loon! x Hy, die zich zeiven heef: leeren kennen , is de Man. die zyne allezinrs afhangelykheid kent; en hy die zyne afhangelykheid heeft leeren kennen, kent ook te gelyk zyne verpligting aan zynen Maker, en aan zynen evenmensch : maar die deze verpligtingen ken-, heeft leeren werken uit zuivere grondbeginsels , hy leert de oogmerken kennen , ten welken einde hy gefchapen is, en dus beantwoorden aan de alwyze inzigten cn oogmerken , waar toe hy als een redelyk wezen van zynen Alwyzen Schepper gevormd is. Hy leert zynen Maker dienen , gehoorzamen , en alle deszelfs bevelen betragten. Hy looft en pryst zynen God, verheft alle deszelfs onfehatbare goedheden met opregte dankbaarheid, terwyl zyn hart van ware erkentenis overvloeid. Met één woord; hy dient zynen God in al zynen handel en wandel, met de zuiverfte opregtheid , en leeft ten nutte van zynen evenmensch.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN , KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN BETREKKELYK. DE ONDANKBAARE. Hoe meenig een rust midden in den fchoot van het geluk , omringd van de uitgezochcfte middelen des vermaaks, naar welke hij flechts de oogen behoeft op te heffen , of de ban. den uit te ftrekken, om ze geheel en al de zijnen te maaken : en evenwel is deeze benijde lieveling des geluks, in wiens plaats duizenden, die verre van hem zijn , wenfchen te ftaan , misnoegd over God , en misnoegd over de waereld. Terwijl hij onbeweeglijk zijne gulzige oogen vestigt op nieuwe voorwerpen van vermaak, welker vermeerdering van tijd tot tijd dies te onmogelijker wordt, hoe'grooter de maat is, welke hij 'er reeds vau bezit, en welke altijd toch minder indruk maaken , hoe langer men reeds aan dezelve gewoon is. Stapt de ondankbare gevoelloos heen , over die geenen, welke voor zijne voeten liggen, en geeft zich zeiven, bij de minfte te leurftelling van zijne Dwaaze wenfchen , toe in klagten , tegen welke elk verftandig mensch. zich te recht moet verzetten. fest, Proeve. TToe zeer het weinig of geheel geen infpraak ontmoet, Jl 1 dat de verpligting, ter uitoefening van Dankbaarheid, gegrond is , op onze verltandige vermogens en geestbekwaauiheden; ja, hoe gereed ook de erkentenis is, van de aangenaamheid die de betrachting van deezen plicht verzeltT; moet men, nochtans, daar uit niet bef] uiten, dat 'er zo veele dankbaare menfchen gevonden worden, als 'er zich voorftanders van deezen noodzaaklijken pligt opdoen. De ondervinding zou deeze dwaaling ten fterkilen fegenfpreeken; en hem, die dit befluit .zou willen op maaken, wijzen» op zo veele onwaardige voorwerpen, die gènotene weldaaden vergeeten , en hunne weldoeners trotzeeren , of lI.DEEL.MENGELW.NO.il. Ü Ver-  4?ö CE ONDANKBAARE verachten. Van alle kanten toch rijzen klaagftemmen op, over ondankb're ontmoetingen, bejegeningen en gedraagingen , en geduurige voorbeelden bevestigen ons, dat de waereld eene menigte van die monfters voedt, die, met verachting van het goede aan hun gedaan, den Schenker verfmaaden. Mijn oogmerk is niet, deeze waarheid te bewijzen; of de ondankbaarheid in alle haare couleuren af te fchilderen: maar alleen , om, in eenige bijzonderheden, aan te toonen, hoe ongelukkig de ondankbaare zich zelfs maakt; en, hoe hij, door zijne ondankbaarheid, zich zeiven verlteekt , van zulke genoegens, die tot de menschlijkheid behooren, en het geluk van zijn wezen uitmaaken. Wij verkiezen , uit veelen , den ondankbaaren te befch ouwen , als mLfende den rechten fmaak , en de waare kennis, van het goede dat hem wedervaart:- als on- ophoudlijk met zijn lot te onvreden, en zich verteerende in afgundige benijding: eu eindlijk, als verdoken van het dreelend vermaak, om aan anderen dienden te bewijzen. Wanneer wij deeze drie kenmerken kortelijk zullen nagegaan hebben , zal ons het befchreienswaardig lot van den ondankbaaren duidlijk blijken; en tevens, zal, daar door , onze afkeer voor de ondankbaarheid moeten vermeerderen. Eerfte Kenmerk: de ondankbaare mist den rechten fmaak, en heeft de waare kennis niet, van het goede dat hem wedervaart. Het genoegen van dit leven, de aangenaame ge¬ waarwordingen, daar uit voortfpruitende , te frnaaken, kan het enkele bezit van tijdelijke goederen , • ■ de bloote verkrijging van groot fch e eer en rang , ons niet verfchaffen. In de drukde opeendapeling van fchatten ; tc midden van de mildde eerverwerving; kan men daadlijk ongelukkig, en voor zich zeiven ongenoechlijk, zijn. 't Is alleen het gebruik , het wel gepast en tijdig aanleggen , van rijkdom en aanzien , dat ons in deszelfs bezitting gezegend, en dus gelukkig doet zijn. Wat baat het, fchatten op fchatten te hoopen , en die, door noeste vlijt, angdige en onvermoeide zorge , geduurig te vermeerderen , als men het nut niet kent, dat daar mede, en voor zich zelfs, en voor anderen, kan gedaan worden? Wat geeft een uitdeekende naam, een gevreesd gezag, als men niet weet zijne medemenfchen, daar mede, gelukkig te maaken 3  DE ONDANKBAARE. 471 ken en hen uit kommer, vrees, of vervolging, te redden Als me:i zich, lartgs dien weg,geen eerbiedige liefde en (lil vertrouwen weet te verwerven? Als men zich niet tot een veilige toevlucht van verkorte , of onderdrukte menfchen weet op te werpen ? Dit nu is juist het ongeluk van den Ondankbaaren ; hij kan alle deeze voorrechten genieten , en veeltijds geniet hij ze 111 der daad zonder ze tot het waare oogmerk dienftig te maaken. ' Te midden van milden zegen , klaagt hij over te- eenfnoed- ■ omringd met wenschhjk heil, ontbreekt hem alles' Hij kent, door onopmerkzaamheid, zijn voorfpoedig lot niet , en murmureert zonder ophouden , over het gemis van dit , of dat, waar naar zijn ontevreden hart hem hijgend' doet haaken. Naauwhjks heeft hii in het een zijn wensch verkregen, ot terftond lmeed hij een nieuw verlangen. Zonder het geluk te kennen , waar in hij geleid is , begeert hij zaaken die hem lchaadKik zift. en hem ongelukkig zouden moeten maaken. Zijn n-éduurif'e toeleg is , boven elk uit te munten, en zijne begeerte ontvlamt, zo ras zijne bedrieglijke verbeelding hem voorftelt, dat een ander gelukkiger is dan hn* ■ Het eoed. dat hij bezit, kon hem alles geeven, dat hn verlangt als zijn verblind oog hem met belette deszelfs waarde te onderfcheiden: maar, door gebrek aan opmerkzaamheid, wordt hij medegevoerd tot onvoldoenliike begeerten, en kan, in dat geen dat hij heeft, niets bekoorlyks vinden. Welk een akelige toeftand! bezitter van veele "cederen, en nochtans door misbruik daar van ontzet te zijn! Ruimte van alles te hebben, en echter onverzaadlijke begeerte , naar meerder, te voeden ! Hulp en troost te kunnen aanfchaffen, en het door miskenning te verzuimen! Gij, ondankb're! zijt een waardig voorwerp van beklag! Gij kent de weldaadige hand niet , die u zeo-nt' Gü aanbidt uwe ingekankerde zucht naar onmoogffike 'goederen , en Helt u zeiven bloot aan de verachting vin braave menfchen'. keer tot u zeiven in; —- be- fchouw uw ongeluk; en word bedachtzaam! . Uw beftaan is, om als een worm te kruipen , en als een vleier "te ftreeleu, zo lang gij niet verkregen hebt, het sreen waar naar gij tracht; ja , om uwe wenfchen vervuld te zien verheft'gü het begeerde goed tot eene onroaatige hoogte , en gij ontziet geen middelen te beproeven, out uw doel te bereiken: doch, naauwhjks, hebben uwe vrienden uw verzoek gehoord, en daar aan volaaan 1 i 2 of  47* DE ONDANKBAARE. of het verkregene verliest aanmerklijk van zijne waarde, deszelfs glans verdooft , en , na eenigen tijd , bezitter geweest te zijn , acht gij het zelve als niets waardig, en de verworve gunst komt in geen verdere aanmerking. Dit beftaan blijkt kenlijk in alle ondankb'ren ; en veraart al ligtelijk in verfinaading van den weldoener; en in te leurftelling der goede oogmerken, welke deeze, met de fchenking van het verzochte , zich heeft voorgefteld. Welk eene vergelding voor eene edelmoedige ziel! Welk loon voor een braaf hart! In plaats van erkente¬ lijkheid en liefde ten prikkel te ontvangen, kleinachting en ondankbaarheid te ondergaan! ■ En nochtans, dit is, meer dan te veel , het deel dat hun te beurt valt. De ondankb're befchouwt, na de verwerving, geen weldaad, als een daad of blijk van goedwillendheid, maar als iets, dat men , om deeze of geene reden, verpligt was hem te fchenken; dat niet veel te zeggen heeft, en geen aandacht vordert. En wat is daar mede zijn toeleg V niets anders, dan om, langs dien weg, anderen in een denkbeeld tc brengen , dat zijn (laat niet zeer voordeelig is,, en dat hij derhalven aanlpraak heeft, op meerdere gunften ! Dit gewaande recht van aanfpraak, wordt bij den ondankb'ren aangekweekt , door de koestering van afgunst, waar door hij ftaag zich zeiven pijnigt, en te weeg brengt, dat zelfs de vervulling van meerdere wenfchen hem geen geluk geeven kunnen. En dit is het Tweede Kenmerk der ondankbaarheid , dat wij ons voorliefden te onderzoeken; namentlijk —— de Ondankbaare, die met zijn lot te onvreden is, verteert zich in afgunflige benijding. Uit de Ondankbaarheid , wordt onfeilbaar altoos onvergenuegdheid geboren. De vergelijkingen die de ondankbaare maakt ; de verkeerde optellingen die hij doet; ■ ■ veroorzaaken, dat hij den toeftand van anderen uitmuntend, en den zijnen als niet waardig, of verzeld met veele moeilijkheden , befchouwt. Hij weet zelfs niet wat te begeeren , om dat «iets zijn hart voldoet. Zijne begeerten zijn zo kwaalijk beftierd, dat eene geheele waereld hem niet kan vergenoegen. In alles heerscht te veel onvolkomenheid en gebrek. Verkrijgt hij eenige bevordering van aanzien ; hij kan zijne heerschzugt niet genoeg bot vieren. Bepaald door wijze wetten en verordeningen., beperken deezen te veel zijn' lust, om alles naar  DE ONDANKBAARE. 473 naar eigen zinlijkheid te regeeren. De Staatsregeering, te vooren het doel zijner wenfchen, brengt hem in te veel béflomaiering; men let met te veel naauwkeurig- heid op de drijfveeren zijner handelingen ; ■ men dwarsboomt zijne oogmerken; en hij ziet, dat hij zich, te vergeefsch, met een gewaand geluk geftreeld heeft. Een huwlijk, met eene vrouw die veele middelen bezit, bevoorens zijne geliefkoosde begeerte , beantwoord niet aan zijne dwaaze verwachting. Gebrekkig in de betrachting van zijn pligt, ontbeert hij huislijk geluk, en verjaagt, door zijn eigen gedrag, al het zoet van de kuifche huwlijksmin, en de aangenaamheden, die uit eene welvereenig.le zamcnleeving voortvloeien. Geduurige verandering maakt dat hy geen rust noch ftilte heeft; • en de afgunst, die hem pijnigt, verteert zijne ziel. 't Kan toch niet anders zijn, of, een mensch, die zijn lot niet voortreflijk vindt, en daar mede te onvreden is, moet altoos in den waan verkeeren, dat het deel van anderen veel beter is, dan het zijne; en zo ras hij dit gelooft, wordt de afgunst gaande, en hij benijdt het ingebeeld geluk aan den bezitter. Deeze denkbeelden zijn niet te fcheiden , maar hangen onverbrecklijk aan maikandereu: en de ondankbaare heeft daar in gelijk, dat het leeven van anderen genoechlijker is , dan het zijne : maar het ontfpruit uit eene geheel andere bron , dan de ondankbaare veronderllelt; niet uit de verkrijging van meerder eer en goed; maar uit de deugdzaamer geftcldheid van het hart. Plaatst den ondankbaaren in den Haat van den benijden, hij is en blijft altoos dezelfde. Zijnen verkeerden zin, zijne dwaaze beoordeelingen , draagt hij mede, en hij is, in wat kring ook geplaatst, altoos ongelukkig! In zich zelfs, in zijn eigen perzoon , vindt hij altijd de meeste verdienften en bekwaamheden, en oordeelt, derhalven, de grootfte bevoegdheid tot iederen post te hebben. De begeeving aan anderen is niet wel gefchied: die heeft de ver. eischte hoedanigheden , en deeze , de zedelijke geaartheid niet, die 'er tot een goede uitvoering vereischt wordt. Nooit treft hij prijswaardige deugden, zelden een goed karakter, in de voorwerpen zijner afgunst. Alle voorfpoed van anderen baart hem jammer : en hunne gezondheid maakt hem ziek. De werkzaame vlijt , daar een ander door zoekt vonrt te komen , is Hechts een' verblinde fchijn; en verftand of dapperheid zijn, bij hem. niet dan grootfpreeken en pogchen. Zijne kwalijk geleide verli 3 beel-  474 DE ONDANKBAARE beelding , geholpen door bedilzucht, doen hem wannen, over alles te kunnen oordeelen; en ieders ftaat, gefteldheid, en hart , te kunnen nagaan. Hoe rijst niet het ongeluk van den ondankbaaren ten top! 'naar. maate wij onze befchouwing voortzetten, wordt hij verachtelijker ! en het blijkt, hoe langs zo meer, dat hij ougefchikt is voor de gezellige zamen* leeving van deugdzaame menfchen! Hoe waardig, ondankbaare! zijt gij niet onze kleinachting 1 ——■ Gij, die, bij de verkrijging van veele voorrechten , u zeiven, de edele vruchten, die een recht- geaart bezitter daar van zou trekken , ontzegt ! Wat zeg ik ? ontrooft! ■ ■ en u zeiven werpt in een' afgrond van verachting , waar uit gij niet op te rechten zijt! Men reike u vrij de hand toe; men biede u de middelen aan; ■ men betuige u , dat de harten van alle gevoelige menfchen over uwen toeftand bloeden ; dat zij gaarne de ondankbaarheid wilden uitroeijen, en u , ook voor u zeiven beter , en gelukkiger wilden maaken: wat baat het u, die zorgloos llaapt, op te wekken ? Gij kent uwe beeldtenis niet ! Gij prijst ons doel; > maar denkt, dat het voor anderen gericht is. Befchouw,bid ik, uw hart;- doorzoek deszelfs beweegingen; vergelijk u bij de op- gegeeve kenfchets; en oordeel, met onpartijdigheid, tot wien wij fpreeken! Gij zijt het ongelukkig Uachtoffer uwer aangekweekte , en fteeds gevoede, neiging ! Gij zijt dat haatlijk wezen , dat wij in eenige trekken gemaald hebben! Ziet uw toeftand; ■ ontvlucht het gevaar; en volgt ons, met eene oplettende aandacht, daar wij het derde of laatst opgegeeven Kenmerk van uw karakter zullen fchetzen; en u, ingevolge ,van het zelve, aan onze verbeelding zullen voordellen , als ontzet van de zoete en innige ftreeling ! die een welgefteld hart gevoelt, als het anderen helpt of weldoet ! Het Derde Kenmerk van de ondankbaarheid toch is,dat de ondankbaare het waar genoegen het blij' vermaak mist, dat ontfpruit uit dienften aan onze medemenfehen bewezen. Daar het nijdig hart, en het afgunftig oog, van den ondankbaaren elks welftand betwist, is het bij gevolgtrekking zeker, dat hij geen weldoener van het menschdom zijn kan; ■ cn hunne belangen niet kan voorftaan. -Zou zijn geaartheid weezen 3 zijne medemenichen voort te  DE ONDANKBAARE. 475 te helpen; ——-— hun beftaan te bevorderen, en hun hulprijken bijttand aan te bieden? neen; hij zegt: „ laaten anderen in fchaamele armoede, in nijpend gebrek omzwerven; laaten zij zuchtend' van leed hunne dagen flijten; laaten zij vrij in ketenen van gevreesd ontzag geklonken zijn: waar toe zou men ze uitred¬ den , dan om het loon van ondankb're verheffing te frnaaken ; om zijn weldaaden verguisd, en zijnen edelrooedigen bijftand, met verachting, of kleinfchatting, te zien behandelen? Laat anderen in jammer, verdriet, fmart en leed? ■ • red ze niet uit; zo veel te minder kunnen zij mij in den weg zijn; en 'er worden aan mijnen geest veele kwellingen ontnoomen. Onophoudlijk pijnigt mij de fpijt, dien ik gevoel, als onwaardigen tot aanzienlijker (laat komen; geduurig kwelt z.'ch mijn hart, over onverdiende gunstbetooning; en hierom, wees meer omzichtig in het befteeden uwer gunden; wees niet te gereed met uw medelijden en hulp." Laaghartige ziel! verachtlijk mensch! hebt gij dan geen gevoel van menschlijkheidV Is het vuur der rede, de kracht van aandoening, ten eenemaal bij u uitgedoofd? gevoelt gij niet, dat gij u los maakt van banden, die de ziel aan de belangen van anderen doen verkleefd zijn? Wordt gij in u niet een getuigen gewaar, die u befchuldigt, en die u als een beul over uw ontaard gedrag zal pijnigen? God heeft ons indrukken van gevoel van de rampen van anderen gegeeven; hij heeft ons meewaarigheid ingefchapen; medelijden ingeboezemd; en ons geleerd te treeden in de noden van anderen! Dit zijn onuitwischb're beginfels! dit zijn trekken die ons veredelen! kenmerken die onze waardigheid verheffen! Zult gij, rampzalige , die poogen uit te wisfehen! zult gij nooit met een bloedend hart tot hulploozen intreeden? zult gij u tegen de oogmerken uwer fchepping aankanten? Laat af" Laat af! uwe boosheid den teugel te vieren! Poogt ïiiet te zegevieren over zulke edele neigingen van uwen Geest! •—-— Die zege zou u te veel kosten; ze zou uw duurend ongeluk daar dellen! Wee toch den on- barmhartigen, hem zal onbarmhartigheid geleideden ! < Dan, wat helpt het, u tot verbetering aan te zetten, daar uw jammerlyk gefolterd hart onvatbaar is , voor edele vermaaken, die uit weldoen voortfpruiten! Altoos ontglipt gij het kragtigst betoog, door de eene of andere gezochte uitvlucht. Het ontbreekt ü nimmer aan fchijnreli 4 de-  476 DE ONDANKBAARE» denen. ,, Dan, zegt gij, mis ik in de rechte keuze der voorwerpen; ik beftee daar door mijne gitten kwalijk, en dit doet mij fchroomachtigi en bevreesd zijn. Mier weder, heeft men rhij de_ omftandigheden en jammeren met te veel vergrooting afgemaald; -> en ik heb derhalven vcrkeerdlijk, cn te veel, gedaan. Daar, hebben anderen mijn medelijden gaande gemaakt, en zelfs hunne mildheid onttrokken, > en langs dien weg, heb ik alleen moeten lasten en draagen. ■ Elders, weder, hoor ik hoe men mijne liefdaadigheid misbruikt heeft, en, in plaatze van 'er het nodige en dienltige gebruik van te maaken, mijne giften door lustige vrolijkheid verteerd en verkwist heeft." Onnozele uitvluchten ! Wat zegt uw hart u, als gij u zeiven afvraagt, of gij met die opgezochte redenen, u, van uwe verpligting kunt ontflaan? - — Doch, wat noem ik verpligting? Gij kent geene banden, noch verpligtingen die in de natuur gegrond zijn! komt u een arme bedelaar, voor zijne berooide vrouw en kinderen, dien hij niet in ftaat is nooddruft aan tefchalfen, om hulp, fchreiend inroepen? — gij ltopt uw oor; werpt verachtelijke blikken op hem neder; en zendt hem ongetroost heenen! En als uw kloppend,fchoon onderdrukt, geweten tegen u getuigt, dan antwoordt gij,tot 'tilling van dezelve, zeer on- belchaamd: „ de behoefte is zo groot niet; ■ dc nood is niet zo dringend, als men wel voorwent : luiheid en verkwisting zijn oorzaak van de vermagering; mijn deel is zo ruim niet, dat ik eiken armen die mij aanfpreekt kan bijltaan; ik doe dagelijks zo veel; ik heb reeds zo veel gedaan; laat anderen ook wat doen:" en langs deezen weg ontflaat gij u van den pligt van Christelijke liefdaadigheid. Of God betuigt , dat hij den blijmoedigen geever lief heeft; of kracht van welfpreekendheid u het gebrek uwer medemenfehen affchildert; 't is te vergeefsch: gij fluit uw onmedogend hart; eu uit uwe handen kunnen geene aalmoefen komen. Vertoont men u eenen van alles beroofden Grysaard; ~ ont- bloote, en zonder kleederen omzwervende, kinderen; — eene zoogende gebrek lijdende moeder; deeze voor¬ werpen , die bij anderen allen indruk opwekken, treffen u niet: gij wendt 'er u gezicht van af, en doet ze, hooploos, hulp van anderen verwachtende, van u Vertrekken! Wreede neiging! OnmenscSilijk hart! Wie ijst jiicr.  DE ONDANKBAARE. 477 m'et bij zulk een tafreel? en echter dit is uw waar afbeeldfel! - Zeer juist befchryft dit de Edele Dichteresfe Lannoy. Daar is een wreed gedrocht, in 's hemels vloek gebooren, Natuur vermurwde 't nooit; geen vrindfehap kon't bekooren; 't Heeft nimmer naar men zegt een enkle traan gefchreid; 't Verraadlyk zelfbelang met gruwlen overlaaden Beftuurt alleen zyn daaden. Dat monfter der natuur heet lhoode Ondankbaarheid. Wat verheft zich, bij deeze kenfehets, de waardij der Dankbaarheid! Hoe bekoorlijk, hoe ftreelend is niet de werkzaame verkeering van een dankbaar mensch ! van u, zalige ziel, die uit liefde tot uwen Schepper en Zaligmaaker, uw hart openzet, voor de klaagtoonen uwer ftrijdende natuurgenooten! •—— die uwe ziel door medelijden voedt! die aandoening en deelneeming aankweekt! die altijd bereid zijt, God en uwe mede Schepzelen liefde te betoonen! die uwen pligt kent, en dien gaarne betracht! Geen laage of laffe Vleijerij voor uwen weldoener bekruipt uwe ziel: maar een edele lust , een opgewekte en fteeds gaande gehouden begeerte , om hern uwen verfchuldigden dank, op de meest voegzaamfte wijze, door gepasten eerbied, en tijdige wederdienften , te betoonen. " Uwe verheve Ziel fchat de bekoomeu weldaaden niet gering; maar waardeert dezelven , in al het belang het welk zij vorderen. Gij zijt met het deel der zegeningen, dat gij geniet, vergenoegd; gij roemt de milde goedheid van den Schenker , met een blijmoedig hart; gij verheft ftnag de grootheid van zijne gunst; en prent uwen kinderen die zelfde gevoelens in, en hen leerende, na uwen dood, den weldoener van uw perfoon en huis, daar voor dankb're hulde'toe te brengen. De dankbaarheid fchuuwt alle zelfverheffing. De dankb're belijdt gaarne zijne onkunde, geringheid , en onwaardigheid , en bij die belijdenis wordt iedere zegen, elke weldaad, grooter, en ontvangt nieuw voedfel! Hij erkent geftndig, dat hij meerder, vrij meerder, erlangt, dan hij verdient: en dit werkt krachtig tegen de afgunst. Alles moet toch uit de bron van God komen ; en zou hij het deel van anderen benijden? Hij leeft in gediiurig wel te doen: hij vindt zijn grootfte lust in anderen te redden , te helpen, en bij te ftaan. Hij ont. li 5 vangt  4?3 de ondankbaare. vangt veel , cn zou hij dan niet gaarne het Opperwezen i daar in zoeken na te volgen, en zijn gebod gehoorzaam i te volbrengen ? Hij berust in God , vertrouwt op Hem en eindigt altoos in die Bron vaii eeuwig geluk. * waarneeming wegens eene gelukkig geneezen doofheid. Door fielitz, Heelmeester te Lukau, in de Nederlausnitz (*). , Eene bejaarde Vrouw verloor, na eene lang aanhoudende derdendaagfche koortfe, het gehoor aan beide ooren, welk verlies van gehoor gepaard ging met een beftendig geruisen. Na dat deeze Vrouw reeds meer dan drie jaaren lang verfcheiden, zo iu- als uitwendige, middelen te vergeefsch had aangewend, befloot ik die van den fasfer voorgeflaagene Operatie (zie richter, Chirg. Bibliotheek, 6 B. pag. 506.) eens tc beproeven. . Ik doorboorde, namentlyk, agter beide ooren de pars mamillaris osfis temporum , door dc bovenfte Lamelle, en fpuitte in beide openingen herhaalde reizen lauw water, het welk terftond melkagtig, zig uit de neusgaten wederom ontlastte. ' Hierop befpeurde de Lyderesfe eene oogenblikkelyke verligting, en vermindering van het gcruisch, en het gehoor fcheen eenigzints beter. Na dat ik met deeze 'infpui-' ting tweemaal 's daags, geduurende vier dagen, had aangehouden, had de Lyderesfe haar eehoor volkoomen weder, en de gemaakte openingen genazen zeer fchielyk en vau zelve. (De Heer fielitz heeft naderhand mecrmaalen gelegenheid gehad, dee^e op zig zelf gemakkelyke Operatie , met het beste gevolg, in het werk te ftellenO (*) Zie Beobacktungen von fielitz. natuurlyke historie van den pelikaan. (Volgens den Heer de buffon.) ir\e Pelikaan draagt in'tGrieksch den naam van o«k„t*a«ï U of niAtwewr, in 't Latyn heet dezelve Onocrotalus, by de Ouden Truo , in 't Hebreeuwsch Hakik, in 't Chaldeeuwsch Catha, in 't Arabisch Kuk, in 't Egyptisch Be.  NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN PELIKAAN. 479 gas, in 't Turksch Sackagusch, tri 't Spaansch Groto, in *t Italiaansch Agrotto; te Rome heeft men den ouden Latynfehen naam Truo behouden; de Engelfchen noemen hem \èlecane\ de Franfchen Pelican, de Duitfchers Meer gans of Schneegan, de Poolen Cudzoriemski, de Rusfen j?«foz, de Mexicaanen /itotoll, de Negers in Guiné Pokko, en de Siammers Noklho. Alleraangelegendst en opmerkiykst voor den Natuurkenner is de Pelikaan, door de kloekheid van zyne geftalte 'door den grooten zak, dien hy onder den bek draagt, als mede van wegen de fabelagtige vermaardheid zyns naams, in Godsdienftige zinnebeelden, der onkundige Volken geheiligd. Onder de gedaante deezes Vogels heeft men de Ouderliefde afgebeeld , de borst opbytende , om zyn kwynend Kroost met zyn bloed te voeden; maar deeze Fabel, welke de Egyptenaar* reeds van den Gier vertelden , komt geheel niet te pasfe omtrent den Pelikaan, die in overvloed leeft , en aan welken de Natuur, boven andere Vischeetende Vogelen , een grooten zak gegeeven heeft, waar in hy zyn vangst draagt, en een luimen voorraad met zich voert. ■' •' • ; De Pelikaan evenaart, of overtreft zelfs, 111 grootte, de Zwaan , en zou de grootfte der Watervogelen weezen, indien de Albatrosfen niet zwaarlyviger , en de Flamingos veel hooger op de Pooten,waren; de Pelikaan heeft dien zeer laag , terwyl zyne Vleugels een vlugt hebben tusfchen de elf en twaalf voeten. Hy kan zich , overzulks, zeer gemaklyk en langen tyd in de lugt ophouden, dryft '«er in met eene verwonderenswaardige ligtheid, en verandert niet van plaats , dan om loodrecht op zyn prooi neder te vallen, die hem niet kan ontkomen: want het geweld van den val, en de wyde uitgeftrektheid zyner Vleugelen die de oppervlakte van het water flaan en bedekken doen het fchuimend als kooken, en bedwelmen den Visch, die het niet weet te ontvlugten; op die wyze visfehen de Pelikaanen, als zy alleen zyn ; maar zich in eene bende by den anderen bevindende , weeten zy hunne Vischvangst op verfcheide wyzen aan te leggen , en gemeenfchaplyk te werk te gaan: zy vormen eene linie, zwemmen zamen, en maaken een grooten kring, welken zv allengskens vernauwen , om 'er den Visch in te fluiten en de vangst op hun gemak te verdeden. Zy verkiezen den morgen- of den avondftond, wanneer de Visfehen meest in beweeging zyn, om te visfehen, en de  dSo natuurlyke historie de plaatzen, waar dezelve overvloedigst gevonden worden., 'c Is een vertnaaklyk fchouwfpel te zien , hoe zy door 'et water ibellen, zich daar boven verhellen, en met een (fyff üitgèitrektert hals en half gevüldtn zak nederwerpen, daar: na weder in de hoogte Itygen , en op nieuw met kragt: nedervallen, hier mede aanhoudende, tot dat hun geheele: zak gevuld is: als dan gaan zy op eenige nitfteekende: rotzen eeten , en laaten het genuttigde verteeren , blyven- . de in dille rust tot aan den avond. My dunkt, dat men zeer wel voordeel zou kunnen doen i met dit lnftinct, des Pelikaans± die zyn prooi niet terftond. verllindt, maar ten voorraad oplegt, en dat men 'er, even als van den Cormoran, een Visfcher , tot 's menfchen dienst , van zou kunnen maaken ; in de reisbefchryving ' van pizard wordt verzekerd, dat dit den Qhineefen ge-, lukt is. Labat verhaalt desgelyks , dat de Wilden een Pelikaan hadden , dien zy 's morgens uitzonden, en 's i avonds weder kwam, met den zak vol Visfehen, welken, zy hem deedeu uitwerpen. De Pelikaan moet een uitmuntend Zwemmer weezen, hy heeft volkomen gevliesde Pooten , vier Vingeren zyn vereenigd door een en het zelfde Vlies: dit Vlies en de Pooten zyn rood of geel, naar den ouderdom des Vogels. Het fchynt ook dat hy met den tyd die fchoone , zagte en als doorfebynende roozekleur krygt, welke aan zyne Pluimadie een glans geeft, die na vernis gelykt. De Vederen aan den Hals beftaan uit een kort dons, die van den Nek zyn veel langer , en vormen eene foort van kam , of kleinen kuif. De Kop is plat aan de zyden, de Oogen zyn klein, en in twee groote kaale plekken geplaatst ; de Staart heeft achttien pennen ; de kleuren van den Bek zyn geel en bleekrood, op een graauwen grond, met helder roode ftreepen op 't midden eu na de einden : deeze Bek is van boven plat, als een breed lemmer, met een rand over de langte loopende , en eindigende in een . baakigen punt: binnen in dit lemmer, 't welk de Bovenkaak uitmaakt, ziet men vyf groeven, die vyf kanten geeven , welken twee buitende fcherpfnydend zyn ; de Onderkaak bedaat uit twee buigzaame deelen, aan 't einde zaamengevoegd, doch voorts van elkander afgezonderd, hatende een fpleet tusfchen beide ; aan deeze hangt de zak als een Vischkaar. Deeze zak kan meer dan twintig pinten vogts bevatten , en is zo breed en lang, dat een Mensch 'er den arm tot den elleboog in kan fteeken. Ei> ■  VAN DEN PELIKAAN* |8| Ellis verhaalt gezien te hebben , dat iemand 'er het hoofd in l'tak, 't geen ons, egter, niet kan doen gelooven , 't geen sakCTIUS by aldrovandus vermeldt, dat eeiv deezer Vogelen uit de hoogte een Negerkind lier vallen , 't geen hy in den zak hadt weggevoerd. De Pelikaan fchynt getemd, en, niettegenttaande zyne zwaarlyvigheid , tot het doen van kunstjes opgebragt te kunnen worden: hy heeft niets woests in zynen aart, en onthoudt zich gaam by de Menfchen. Rzaczynski fpreekt van een Pelikaan , veertig jaaren aan 't Hof van Eeyeren gehouden, die'vermaak fchiep in gezellchappen, en op 't 'hooren van Muzyk fcheen getleld te weezen. Belon zag 'er een op 't Eiland Rkodes, die gemeenzaam door de Stad wandelde, en culmann verhaalt, by gesner, de bekende Historie van den Pelikaan , die den Keizer maxiivjjlj> aan volgde, boven het Leger vliegende, wanneer 't zeiVc in optocht was ; zich zomtyds zo hoog verheffende, dat hy zich, niet grooter dan een Zwaluw vertoonde, fchoon zyne vleugels , van 't eene tot het ander einde, vyftién Rhynlandfche voeten haalden. Verbaazend zou , desniettegenftaande , die fterkte van, vliegen zyn in een Vogel, vyfentwintig ponden zwaar, als 'dezelve niet wonderbaar onderfteund werd , door de groote menigte lugts, waar door zyn lichaam zich uitzet, als ook door de ligtheid zyns geheelen maakze's. 't Geraamte van een Pelikaan weegt geen anderhalf pond ; de beenderen zyn zo dun , dat men 'er door heen ziet , en aldrovandus zegt, dat 'er geen merg in gevonden wordt. Zeker heeft men het in den aart deezer vaste deelen, welke niet dan langzaam verharden, te zoeken, dat de Peli- . kaan zeer lang leeft; in een gevangen flaat zelfs leeft hy langer dan meest alle andere Vogels. Turner gewaagt 'er van een, die 'er vyftig jaaren in doorbragt. Van een groot aantal Pelikaanen , in de Menagerie van Ve7-faill.es gevoed, üierf 'er geen in den tyd van twaaif jaaren, geduurende welken tyd, van alle ioorten , in de Menagerie gehouden, 'er geen was, of daar ltierf 'er ten miniten een VaDe Pelikaan, fchoon geen volflaage vreemdeling in die Gewesten, is 'er nogthans zeer zeldzaam, boven al diep Jandwaards in. Wy hebben in het Kabinet de overblyfzels van twee Pelikaanen, de een in Dauphiné', de ander op de Saóne, gedood. Gesner fchryft van eenen, op het Meir van Zurich gevangen, daar voor een onbekenden Ve-  iSü NATUURLYKE HISTORIE Vogel gehouden. Hy is niet gemeen in 'iNoorder ge-, deelte van Duitschland, fchoon men ze in grooten ^etale : vindt in de Zuidlyke LandÜxeeken , door den Donau befpoeld. Dit verblyf op den Donau is eene oude hebbe- > lykheid deezer Vogelen : want aristoteles , cle Pelikaa- • tien rangfchikkende onder die Vogelen, welken by benden i leeven, zegt, dat zy van de Rivier Strymon vliegen en i elkander, by het overtrekken van het gebergte,wanten te i gader nederftrykeu , en aan den Donau nestelen." Deeze • Rivier en de Strymon fchynen, derhalven, de grenspaalen der Landen, waar in zy by benden, van 't Noorden na bet Zuiden , vliegen , in ons Werelddeel. Pi.iNirjs heeft den weg, dien zy neemen, niet wel gekend, ah hv ze uit de noordlykfle gedeelten van Gau/e laat komen; want ze zyn daar vreemd, en nog vreemder in Zweeden, en hooger Noordwaards gelegene Landen; althans , indien wy dit mogen opmaaken , uit het Üilzwygen der Noordfche Vogelbefchryveren, lininveus, muller en brunnich: want het géén olaus maonus 'er van zegt, is niets meer dan een kwaalyk zamengeraapte opzameling, van 't geen de Ouden over den Onocrotalus gefchreeven hebben , zonder ééii bewys by te brengen , 't geen de overtocht , of het verblyf deezer Vogels, in de Noordfche Gewesten, flaaft. In Engeland fchynt de Pelikaan ook niet voor te komen: dewyl de Schryvers der Zoologia Brittannica denzeiven niet tellen onder de Brit/die Vogelen. Chauleton tekent op , dat men, ten zynen tyde , in het Park van Windfor, Peiikaanen zag, uit Rusland gezonden. Zy worden, met de daad, ja dikwyls, gevonden op de' Meiren van Rood Rusland, van Lithauwen , en zelfs in Volhinie , todolie en Pokutie , volgens rzaczynski doch niet in de noordlykfte gedeelten van Moscovie 'T'e bekend in de Geleerde Wereld is de Naam van x „ den Heer d'alembert; te vaak hebben wy dien, „ in onze VadcrlandJ'che Letteroefeningen, vermeld, om,' „ in de Leevensberigten, welke wy,"van tyd tot tyd' „ geeven, zyns niet te gedenken. De Lofreden, door „ den Marquis de condorcet, over hem uitgefprooken, „ fielt, ons daar toe in ftaat: wy kwyten ons, met dee„ zen, van dc Letter- eere aan hem verfchuldigd." Jean le rond d'alembert werd te Parys, in Slachtmaand, des Jaars. MDCCXVIl, gebooren. Den naam van le rond ontleende hy van dien der Kerke, by welke hy als Vondeling, naa zyne geboorte, was nedergelegd. Zyn Vader, des onderrigt, luisterde na de ftem van Natuur en Pligt, en nam de gepaste maatregels tot de voeglyke opvoeding van zyn Kind, en bezorgde het noodige tot zyn beftaan. Zyn eerfte Opvoeding kreeg hy in een Collegie der Janfenisten, waar hy vroegtydig blyk gaf van zyne bekwaamheid en vernuft. In het eerfte jaar zyner Wysgeerige Letteroefeningen, vervaardigde hy eene Verklaaring des Briefs van Apostel paulus aan de Romeinen. Dc Janfenisten merkten dit voortbrengzel aan als een gunftig , ' te-  leevensbyzonderheden van d'alembert. 497 teken, 't welk voorfpelde, dat de Party van Port Royal den'ouden luister zou herkrygen, en zy hoopten, ten eenigen tyde, in den Heer d'alembert,een tweeden pascal te& zullen vinden. Om deeze gelykvormigheid te volkomener te maaken , deeden zy hun Kweekeling in de Wiskundige Weetenfchappen onderwyzen; doch welhaast bemerkten zy, dat zyne toeneemende zugt tot die Weetenfchap , de hoop wegens zyne toekomende beftemming opgevat, zou te leur Hellen, zy poogden, derhalven, hem daar van af te trekken ; maar hunne poogingen waren vrugtloos. . Het Collegie der Janfenhten verlaatende, vondt hy zich alleen, en zonder eenige verbintenisfen in de wereld: hy zogt eene verblyfplaats ten huize van zyne Minne. Hy troostte zich met de- hoope , dat zyne middelen , fchoon niet ruim, den Haat en het inkomen zouden verbeteren van dat Gezin, 't eenige, 't welk hy als zyn eigen kon aanzien. Hier leefde hy, veertig jaaren lang, in de grootHe eenvoudigheid , ontdekkende de vermeerdering zyner middelen alleen door het betoonen van meerder goeddaadigheden; bedekkende zyn toeneemende vermaardheid voor deeze braave lieden, wier eenvoudigheid hem ftoffe gaf tot geestige Hagen en wysgeerige aanmerkingen. Zyne goede Minne ontdekte, des niet te min, zyne onophoudclyke werkzaamheid, en hoorde, dat hy de Schryver was van veele Boeken; doch nimmer kreeg zy het in de gedagten, dat d'alembert een groot Man was, en zag hem veeleer met een oog van medefyden aan. ,, Gy zult," voegde zy hem op zekeren dag toe, ,, nooit iets anders dan een PhiJo, fooph weezen — en wat is een Philofooph? — een Gek, " die , geduurende zyn leeven , . werkt , en zich zeiven H plaagt, op dat men naa zyn' dood van hem mag fpree- " In dit vreedzaam en eenvoudig verblyf, gaf de Heer d'alembert zich geheel over aan de Wiskunde, en bragt het, binnen kort, zo verre, dat hy het vermaak had, van verfcheide ontdekkingen te doen; dan dit vermaak duurde korten tyd: want de Schryvers, over die Weetenfchap raadpleegende, ontdekte hy fchielyk , dat de Waarheden , welker eerde Ontdekker hy waande te zyn, reeds bekend waren. Deeze onaangenaame verrasfmg deedt hem belluiten, dat de Natuur hem Vernuft onthouden had, en 'er voor hem niets overbleef, dan kennis te krygen van 't geen anderen ontdekt hadden. Hier aan onderwierp iiy zich  498 LEEVEtSSBYZONDERHEDEW zich met gelaatenheid, en hieldt zich verzekerd, dat liet vermaak van 't beoefenen der Weetenfchap op zichzelven, afgefcheiden van den roem van ontdekkingen gedaan te hebben, genoegzaam was tot zyn geluk. De Marquis de condorcet hadt dit uit den mond van den Heer d'alembert zelve, en zegt 'er van: ,, 't Is zeldzaam, het „ menschiyk Hart ie befchouwen , zo naby deszelfs na„ tuurlyke zuiverheid en eenvoudigheid, en eer het be3, dorven is door Zelfliefde!" Naardemaal d'alemüert's middelen niet veel verder ftrekten dan tot het voldoen van de eifchen der noodzaaklykheid, raadden hem zyne Vrienden , bedagt te weezen op eenig Beroep, 't geen zyne inkomften kou vermeerderen, lly floeg, ten dien einde, het oog op de Regtsgeleerdheid, en werd Doétor in de Regten; doch welhaast verliet hy dit plan, en lag zich toe op de Geneeskunde. De Wiskunde, egter, trok hem-Reeds te rugge tot zyne voorige Studiën: en, naa veelvuldige poogingen, om de aantokkelingen daar toe te wederltaan , liet hy allen uitzigt op een winsiaanbrengend Beroep vaaren, en gaf zich geheel over aan de Wiskunde en aan Armoede. In den Jaare MDCCXL1 wierdt hy tot Lid van de Academie der Wcetenfchapptn verkooren : tot deeze onderfcbëidende Letter eere, in zulke jonge jaaren, hadt hy den weg -'gebaand , door de Misstellingen te verbeteren in AnaJyfe demontrée van F.'REiNAU, in Frankryk als een. eerst Boek in de Wiskunde gèbruiklyk. Vervolgens zette hy zich , om met alle aandagt en infpanmug te onderzoeken , welke de beweeging moest zyn van een Lichaam, 't welk van eene vloeiftoffe in een digter overgaat, in eene rigting, niet reebtffandig op de oppervlakte, welke de twee vloeiftoffen van elkander fcheidt. Hy was de eerlte, die dit verfchynzel op eene voldoende en wysgeerige wyze oplostte. Twee jaaren, naa zyne aanneeming tot Lid der Academie, gaf hy een Verhandeling uit over de Beweegkragten, en daar van een nieuw Beginzel op, welke den zes en twintig jaarigen Wysgeer tot grooten roem ftrekt. In het Jaar MDCCXLIV, hadt hy dit Beginzel toegepast op de Befchouwing van het Evenwigt en de Beweeging der Vloeiftoffe n: en alle de Vraagftukken, voorheen door de Wiskundigen opgelost, werden 'er eenigermaate gevolgen van. De Ontdekking van dit nieuwe Beginzel werd' gevolgd door  VAN d'alembert. 499 door die van een nieuwe Calculus, of Rekening (*), De eerfte Proeven van dezelve verfcheenen in eene Verhandeling over de Winden, welke met een Eerpenning, in de Jaare MDCCXLVl, door de Academie te Berlyn, bekroond werd; dit vermeerderde den roem van d'albmufrt op eene fchitterende wyze. Deeze nieuwe Calculus pastte hy, in 't volgend jaar, toe, op het vraagftuk van de llingering der fnaaren, welks oplosfing, zo wel als die der fchommelingen van de Lugt, in het voortbrengen des Geluids, flegts onvolkomen was opgegeeven door vroegere Wiskunltenaars , die zyne Leermeesters of Mededingers waren. In zyne Verhandeling over de Winden, merkte by alleen op de uitwerking , welke voortgebragt kan worden door dc vereenigde werking van de Maan en van de Zon op de vloeiftoffe , welke dc Aarde omringt. Hier onderzogt hy, welke de gedaante de Dampkring moest annneemen,op elk oogenblik, in gevolge van deeze werking, de kragt en de rigting der ftroomen , welke daar uit moesten ontdaan, als mede de veranderingen, welke moesten ontftaan, in derzelver fnelbeid en rigting , door de gedaante der groote diepten , welke op de oppervlakte des Aard- kloots gevonden worden. In den Jaare MDCCXLIX, leverde hy eene wyze op, om dit zyn Beginzel toe te pasfen op de Beweeging van eenig Lichaam van eene gegee-, vene gedaante, en hy loste het voordel wegens den terug gang der Nagteveningen op, bepaalde de hoeveelheid, en verklaarde bet verfchynzel der Nulalie van den as des Aardkloots (f); in deezer voege voltooijende, 't geen de Heer newton onvoltooid gelaaten had. De Heer d'alemhert gaf, in den Jaare MDCCLü, eene Verhandeling uit over den Wederfiand der Vloeiftoffen, onder den zedigen tytel van Proeve. Deeze behelsde eene menigte van oorfpronglyke denkbeelden en nieuwe waar- (*) De ontdekking van eene nieuwe Calculus bleek noodzaaklyk te weezen, om d'alembert's Beginzel met vrugt toe te pasfen op de Theorie van het Evenwigt cn de Beweeging der Vloeiftoffen: dewyl, in de Theorie van de Vloeiftoffen. als mede in die van de Beweeging der Lichaamen, vatbaar voor verandering in derzelver gedaante, dit beginzel aanleiding gaf tot Equatien, welke de voorheen bekende Rekenwyzen niet opleverden. (f) Ontdekt door Dr. bradleï-.  50o LEEVENSBYZONDERHEDEN waarneemingen, door dezelve is eindelyk de Theorie vant de Beweeging der Vioeiltotfen, daadlyk, aan Berekening; onderworpen. Omtrent dien zelfden tyd , werden, in de Memorien. der Academie van Berlyn, van d'alembert geplaatst' Nafpeuringen wegens de Integraal Rekening , die groot! ' lyks den fchielyken voortgang, in de tegenwoordige eeuwe gemaakt, aan hem vcrfchuldigd is. ■ Jn deezer voege beloonde zich d'alembert, op zyn vier- en dertigfte Jaar, een waardig Opvolger van newton, door het oplosien van het voordel wegens den te ruggang der Nagteveningcn , (eene oplosfing, die, door eene onlochenbaare proeve, de leer der algemeene Zwaart kragt, bevestigd heeft) ■ — door, gelyk die groote Man, de beoefening der Wiskundige Wetten der Natuure voort te zetten door, gelyk hy, eene nieuwe Weetenfchap te baaien, cn eene nieuwe Rekenwyze uit tc vinden; de eer van welke uitvinding, geen Mededinger ooit voorgewend heeft hem te betwisten, of met hem te deelen. Naardemaal de Studiën van den Heer d'alembert zich tot de Wiskunde bepaalden , was hy weinig bekend of beroemd in zyn Vaderland. Zyne verkeering bepaalde zich tot een kleinen kring van uitgeleezen Vrienden, en hy had nimmer iemand van hoogen rang met byzondere kennis gezien , behalven d'argenson. Vergenoegd met een inkomen, 't geen hem het noodige deezes leevens bezorgde, dong hy noch na Aanzien noch na Rykdom , geen van beide viel hem nog ten deele : dewyl het gemaklyker is dezelve te geeven aan de zodanigen die 'er om vraagen, dan om Lieden te zoeken, welken ze verdienen. Zy- I ne aangenaame verkeering , zyne fcherpe en geestige (lagen, zyne gelukkige trant om eene gefchiedenis te vertellen , en een zonderling mengzel van vinnigheid in 't fpreeken met goedheid van hart, van kieschheid van vernuft met eenvoudigheid van zeden , maakte hem een gevalljg en belangryk Man in gezelfchap, en zyn by weezen werd gevolglyk,zeer gezogt. In 't einde werd hy ten Hove met roem bekend , en hy het voorwerp van 's Konings aandagt en goeddaadigheid : hy ontving een Jaargeld van 't Ryksbeftuur, 't geen hy verfchuldigd was aan de vriendfchap des Graaven d'argenson. De rust van d'alembeut werd geftoord, toen zyn Naam meer vermaardheids kreeg , en hekend werd buiten den kring zyner Vrienden , dat een fyne en verüandige fmaak voor  Van d'alembert. 501 voor Letterkunde en Wysbegeerte zich met zyne Wiskunde paarde. Veel afkeurings, tegenkantings en berispings moest hy verdraagen, wegens de uitgave van de Encyclopedie , door hem en diderot. Wat 'er ook zyn moge van de gegrond- of ongegrondheid deezer tegenkantingen , en of ze geheel aan Kwaadfpreekenheid en Laster moeten worden toegefchreeven (*), niemand zal den welverdienden lof weigeren aan de blyken van Vernuft, Oordeel en Letterkundigen Smaak, waar mede d'alembert dit groote Werk verrykte. Onder anderen is de Voorreden door hem vervaardigd over de opkomst, den voortgang, de verwantfehap van alle de takken der Menschlyke Kundigheden, een der fchoonfle Hukken, waarop de tegenwoordige Eeuw kan boogen. Eenigen tyd , naa "dat deeze Colosfus van Weetenfchappen het hoofd om hoog gellooken, en met een gezagvol oog op de geleerde VVereld ncdergezien hadt, begiftigde d'alembbrt dezelve met zyne Wysgeerige, Gcfchied- en Letterkundige Mengcljloffen, die het aantal zyner Beltryderen deeden toeneemen. ■ Op dezelve volgden zyne Ge- denkfchrifien van christina, Koninginne van Zweedcn, waarin d'alembert toonde, dat hv de Natunrlyke Regten des Menschdoms kende, en durfde v.rdeedigen. - — —— Zyne r'roeve over de Verbintenis tusfchen Lieden van Letteren met Perfoonen in hoogen Rang en Bediening, trof de eerstgemelden te fterk; voor 't oog des gemeens bloot liggende, de fchandlykheid dier flaaffche ketenen, welk zy fcliroomden af te werpen, of op welker draagen zy trots waren. Eene Hofdame, hoorende dat d'alembert de O- (*) Niemand Zal betwisten, dat de Opperbouwmeesters van deezen nieuwen en groottenen Tempel der Weetenfehappen , voor den Eerdienst der natuure , daadlyk ten oogmerke h dden, de bevordering van der Menfchen Kundigheden, en de verbetering der Kunlten en Weetenfchappen: dit kan geen waar en opregt Wysgeer in twyfel trekken; maar dat, in het binnenhof diens Tempels, eene zamenzweering beraamd was tegen allen, die hooger dan de natuur zagen, als het hoofdvoorwerp van hunnen Eerbied cn Vertrouwen, is al te tastbaar, ja te ftour erkend, om eenig bewys te behoeven; en indien verfcheide braave en geleerde "Mannén zich aangekant hebben tegen de geweldige en onnatuurlyke fcheiding , tusfchen Godsdien t en Wysbegeerte i ondernomen, kan zulks met geene voegelykheid altoos de haat. 1 Jyke naamen van Kwaadfpreekenheid en Laster draagen. il.deel.mengelw.no.il. LI  5°* LEEVENSBYZONDERHEDEï* Overheerfching der Grooten, en de kruipende Onderwerping welke zy vorderen, te breed hadt uirgemeeten, betuigde: „ Indien hy my geraadpleegd had, Ik zou 'er hem x, nog meer van gezegd hebben P' De Heer d'alembert leverde allerfchoonfte blyken op van zyne Letterkundige Bekwaamheden, in zyne Overzettingen eeniger uitgeleezene Brokken van tacitus; doch deeze bezigheden hielden hem niet te rugge van het voortzetten zyner Wiskundige Oefeningen : want, omtrent dien tyd, verrykte hy de Encyclopedie met eene menigte uitjteekende Artykels, tot die Weetenfchap behoorende; hy Belde zyne Nafpeuringen op over verfcheide gewigtige Stukken in het llrereldflelzel. S 8 ö In den Jaare MDCCLIX zagen de Beginzelen der IVysbegeerte van d'alembert het licht: een Werk, hooggeroemd van wegen de net- en klaarheid, vol gewigtige waarheden, met zulk eene eenvoudigheid opengelegd, dat ze begreepen kunnen worden door allen , die zich flegts eenigzins gemeen gemaakt hebben met afgetrokke denkbeelden. Dan, veelen vonden 'er (tellingen in, de Bovennatuur- en Zedekunde betreffende, welke zy in seenen deele konden toefremmen. Dc Heer d'alembert hadt, door eene onophoudelyke beoefening der Wiskundige Weetenfchappen, eene hebbelykheid gekreegeu, om weinig te gevoelen van Waarheden , niet vatbaar voor een Volflrekt Betoog. Hy zag, dat de Zekerheid afnam , in evenredigheid van de bykomende denkbeelden, aan de eenvoudige toegevoegd, waar van de zuivere Wiskunde en berekende Werktuigkunde zich bedient: zyn fmaak voor andere Weetenfchappen nam veel over van die hebbelykheid: hy agtte ze alleen , naar geLnge ze nader kwamen aan ftrikt Betoog, of volkomene banrblyklykheid, en befchuldigden veelen hem, uit deezen hooide, dat hy weinig op had met de Natuurlyke Wysbegeerte. Schoon zyn Lofredenaar deeze befchuldiging onregtmaatig vindt , erkent hy , dat de Heer d'alembert zyne eilchen van Baarblyklykheid te verre voortzette . In de Bovennatuur-, Zede- en Staatkunde bonden die zeilde banden zynen geest. Hy hadt tot een klein getal algemeene waarheden, of eerfte beginzeis, gebragt alles, war men zyns oordeels, met zekerheid kan weeten in deeze gewigtige takkm van menschlyke kundigheden; en wat niet met eene wiskundige zekerheid te betoogen was, bleet een voorwerp van twyfeling. Het  - VAN D'ALEMBERT. 503 Het Artykel Gencve, in d' Encyclopedie geplaatst, verwekte hoogloopende gèfchillen; waar in d'aLfmbert niet altoos zegepraalde, eiy het baarde hem veel ongenoegens in Frankrvk. Te deeze- gelegenheid boodt de laatst overleden Koning van Pruisfen hem eene wykplaats aan in zyn Hof, en de eer van Voorzitter in de Academie te Berlyn: wanneer d'alembert deeze eeronderfcheidingen weigerde, was de Koning des niet gebelgd, maar behandelde hem, tot het einde zyns leevens, als zyn Vriend. d'Alkmbkrt had, eenigen tyd geleden, een voorflag der Keizerin ne van Rusland, om de Opvoeding des Groothertogs op zich te neemen, afgeflaagen -—- een voorflag, vergezeld van alle de (tredende aanbiedingen, die een Man, op Fertytels gefield, of begeerig om een ruim inkomen te verkrygen, konden aanlokken; doch de voorwerpen van d'alembert's Eerzugt waren Rust en Letteroefening. Zyne Ver-handeling over de Vernietiging der Je/uiten, in den Jaare MDCCjLXV uitgegeeven, haalde hem een zwerm tegenfehryvers op den halze, die, door hunne wyze van aanvallen, de verdienden van dit Werk bevestigden. Behalven de reeds gemelde Werken van deezen uitlfeekenden Man, heeft men van zyne hand negen Deelen, onder den tytel van Werkjes, beïlaande uit Vertoogen en Verhandelingen , waar in hy zeer veele Voordellen, de Starrekunde", de Wiskunde en Natuurlyke Wysbegeerte betreffende, oplost. . . Van hem heeft men mede de Beginzeis der Muzyk, en hy maakte, in 't einde, het Stelzel van rameau verltaanbaar doch hy dngt niet, dat de .Wiskundige Theorie, van kiankgeevende Lichaamen, genoeg was om de regels voor die kunst op te geeven. Hy was altoos een Liet hebber van de Muzvk, die, aan den eenen kant, verbonden is aan de fynfte'eu diepde nafpeuringen der werktuigkundige berekeningen, terwyl zy , aan den anderen kant, haare kragt betoont over de Zinnen en de Ziel, en aan de Wysgeeren verfchynzels, niet min zonderling, en nog onverklaarbaarder, oplevert. In den laare MDCCLXXVU, werd d alembert tot Secretaris van de Franjclie Academie gekoozen. Hy vormde kort naa deeze bevordering, het ontwerp, om de T eèvens te befchryven van alle de overledene Leden der J&mie:', van den Jaare MDCC af, tot het Jaar MDCCLXXn: binnen den tyd van drie Jaaren volvoerde LI 2 hy  5»4 leevensbyzonderheden var d'alembert. hy dit plan, door het vervaardigen van zeventig Lofredenen. De Heer d'alembert flierf op den negen en twintigften van Wynmaand, des J.iars MDCCLXXXIII. In zyn Zedelyk Character vondt men de fchoonfle trekken van Braafheid, Zedigheid , Belangloosheid en Weldaadigheid. ,, De laatfte dagen zyns leevens," fchryft de Heer de conoorcet, „ bragt hy door in een talryk gezelfchap, „ luisterende na hunne gefprekken; die dikwyls vervro„ lykende door boerte en aartige vertellingen. Hy was de „ eenige Perfoon, die bedaard bleef, en zich bezig kon ,, houden met andere voorwerpen dan zich zeiven; de ,, eenige, die fterkte van Geest genoeg bezat, om zich aan vrolykheid en beuzelende vermaaken over te gee„ ven S" proeve, wegens den oorsprong en voortgang der vercierde geschiedenissen en romans. (Uit het Engelsch.) 't ]y]enschlyk hart helt natuurlyk over tot het opcieren van het verhaal der gebeurde Zaaken, en de aftekening der diarafters, door verdichte omftandigheden. De dorre en opgepronkte voorvallen des daadlyken leevens zyn ongenoegzaam om de Ziel te vervullen , of de eifchen der Verbeelding te voldosn, 'Er is een mangel van groot en klein, van edel en gering, als mede een voorkomen van eenzelvigheid in de Gebeurtenisfen en Charaéicrs, welke in 't dagelyks leeven ons ontmoeten: te deezer oorzaake hebben de zaaken. daar toe behoorende, eene dorheid cn Imaakloosheid aangenomen, welke zeer ongefchikt zyn om den ledigen te vermaaken, of de aandagt der verftrooiden te vestigen. De uitgeftrektheid der natuurlyke vermogens van den Mensch wordt fchielyk door de ondervinding bekend, en de verbeelding fchryft onmiddelyk de grenspaalen voor, aan derzelver waarfchynlyke uitwerkzelen. Ten opzigte, derhalven , van de natuurlyke en ongeholpe werkzaamheden der Menfchen , is het Rjk der Verbeelding welhaast binnen perken beflooten. Een ander veld moet derhalven gezogt worden, waar in de Verbeeldingskragt haar fcheppend vermogen kan oefenen ; en andere Werkers moeten ten tooncele verfchynen, om die fchitterende rollen te volvoeren, welke de Ziel verbaazen en vermaaken. •DiensvolgefiS vinden wy, dat het geloof in hooger Weezens, die  OORSPRONG EN VOORTG. VAN DE VERCIERDE GESCHIEDENIS. 5^3 die zich met der Menfchen doen bemoeijen, zeer algemeen in de wereld geweest is. Uit de ingebeelde tusfchenkoflist deezer Weezens, heeft de Dichter de cieraaden zyner verzen ontleend; en daar door de Bedienaar des Altaars zyne vertellingen opgepronkt. Het "zou eene vermaaklyke en weetgierigheidwaardige befchouwing weezen. na te gaan, de verfcheide begrippen, in verfchillende Eeuwen , en by verfchillende Volken, gekoesterd wegens de wyze deezer buitengewoons tusfchenkomften. ■ De Grieken - van welken de Romeinen hunne Fabelkunde ontleenden , fchynen hunne begrippen , des betreffende, tot een geregeld Zamenftel gebragt te hebben. Maar hunne Godheden verlooren welhaast die waardigheid, welke aan bovennatuurlyke Werkers fchynt toe te komen. By homerus zyn de verfchyningen der Goden zo veelvuldig, en zo gemeenzaam, dat zy die verbaasdheid verbannen hebben, met welke de Menfchen getroffen worden , wanneer zy zich verbeelden getuigen te weezen van de werkingen eener buitengewoone Magt. De begrippen onzer Germaanjche en Scandinavijche Voorouderen zyitu naar het my toefchynt, natuurlyker en eenvoudiger geweest. Zy bewoonden een woesten en van de Natuur onbegunlligden oord des Aardbodems. Hunne Wooningen waren wyd en zyd fcha^rs verfpreid, en hunne ommegang werd dikwyls afgebrooken. Geduurende de lange en droeve tusfchenpoozen van eenzaamheid, omringd door de ftaatlykfte voorwerpen der Natuure, door Rotzen, Bosfehen en Meiren, werd ds Verbeelding natuurlyk opgeleid, om zich medgezellen in de Eenzaamheid te fcheppen. Ieder Rots , ieder Bosch , ieder Meir, werd de Verblvfplaats van zekere Magt, die men doorgaans veronderftelde, zeer jaiours re weezen op haare Regten, en gereed om den vermetelen Ste veling, die het waagen durf.de in haar verblyf te treeden, te ftraffen Deeze naargeestige begrippen waren natuurlyke gevolgen van de omftandigheden, waar in onze Voorouders leefden. Geplaatst op een barren Grond en onder een guure Lugtftreek, vonden zy zich menigmaal blootgefteld aan deerlyke ongevallen, ontftaande uit flegte jaarfaifoenen en Watervloeden. De Godin des doods reed dikwyls op een wervelwind* of daalde neder in een wegrukkende waterftorting: de wreekende Engel was gewapend met Donder en Blixem , of verfpreidde , in de vernieling des Oorlogs, verwoesting over de fchuldige Landftreeken. In de zagtere Lugtftreeken van het Oosten , namen deeze vercierde Werkers een vriendlyker woorkomen aan. De Grond was vrugtbaar , de Hemel helder, en het gelaad der Natuure vertoonde een bly lachende fchoonheid. Deeze gunstbetooningen moeiten de giften weezen van den Menschdomme gunftige Weezens. De Toovergodinnen , zo vermaard iu de Oosterirht LI 3 Ver-  500 OORSPRONG EN VOORTGANG Verdichtzelen , behoorden tot deeze foort; zy fleeten den tyd' I in fpel en vrolykheid , en in 't algemeen bemoeiden zy z;ch met de zaaken der Stervelingen alleen, om hun met weldaaden I op te hoo en. 't s uit het Omen dat wy het denkbeeld van i een onbefebadigend gedacht deezer Weezens ontleend hebben : : de verééniging van deeze, met die de Verheelding in het Noor- ■ den fchiep , heeft de droefgeestigheid der laatstgemelden zeer I gemaatigd, en de oorfpronglyke fchriklykheid ontnomen. Zodanig is de oorfprong van dat Geloof, 't welk, verande- ■ rende naar de verfchillende omftandigheden van tyden en lan- I den, het grondwerk uitmaakte van de vercierde Gefchiedenis. Ik heb my niet voorgcfteld de Veivierde GefchieJenis te be- ■ fchouwen in alle de onderfch-ide gedaanten , welke dezelve heeft aangenomen , maar alleen ten oogmerke myne volgende ■ aanmerkingen te bepaalen tot die foort van vercierde Schrift , ten, welke den naam van Romans gek eegen hebben, en onze aandagt trekken , van wegen het veelbeduidende, welke zy maail ken in de Lettergefchiedenis van latere tyden ; 't zal der moeite waardig weezen de byzondere gedeldheid der'Zeden, die a.in deeze föort van Schriften ten oorfpronge flrekte , na te fpeuren , cn dc verfcheidenheden op te merken, welke dezelve ondergaan heeft, tot zy de Romans voortbragt, waar in men thans zo veel fmaaks vindt. De gefteltenis onzer Gonfche Voorouderen, die de hedendaags fche Koningryken van Eurom vormden, was zeer gunftig voor de vergrootingen der Verciering. Lang duurde hét, naa derzelver eerde vestiging, eer zy een geregeld Staatsbeftur hadden vastgesteld. De magt des Kpnmgs was dermaate bepaald, dat hy naauwlyks den naam van Koning verdiende. Ieder Baron bezat eene onafhangelykheid in zyn eigen grondgebied; de zwakke, en ter eigene verdeediging onbekwaa'me , namen de ■ toevlugt onder de befchermende vleugelen van een magtig Opperhoofd in hunne nabuurlchap Te'midden van zo veele tegen een hortende belangen, kon we'nig of geen overeenftemming plaars vinden. Overeenkomïiig hier mede waren, in dat tydperk, de vyandlykheden onophoudelyk. Elk Volkshoofd moest zyne veiligheid in zyne inwendige fterkte zoeken; want de Souverain was te zwak , om aan een hunner befcherming te verleenen. In deezer voege waren alle de Komngryken van Europa in kleine onafhangclyke Staaten verdeeld, in gefiaadige vyandfehap met elkande-. leder Baron floot zich op in zvn Kasteel , en onderhield een groote fjeep afhangelingen , om zyne eifchen re onderfchraagen. Door deeze öoophoudelyke tw'isten tusfchen mhy elkander woonende Baronnen, werd alle gemeenfehap tus, fchen verfchillende Landen, ja, zelfs van de eene Familie met de "andere, afgefneeden. Geene gezellige samenkomst vondt plaats)  VAN DE VERCIERDE GESCHIEDENISSEN. 507 plaats ; de Leden van eiken Stam waren bepaald binnen de enge grenspaalen van hunne eigene Lanuftreeken. Binnen korten tyd , werden de Barbaarl'che Bewoonders van Europa, in deezen toeftand , geheel onkundig van de Aardryksen Plaatsbefchryving , als mede van de Inwoonders, Zeden , en Verrigtingen der vreemde Landen. In deeze dagen van regeeringloosheid en onkunde, reisde men niet van het eene na het andere Gewest. Nu en dan werden vreemde Gewesten bezogt door een eenzaam voorttrekkend Pelgrim, die, op zyn wederkecren in zyn Geboor eland , de wonderen , door hem gezien, en de gevaaren welke hy ontworftelde, verhaarde. Deeze verhaalen, nogthans, in ftede van de juiste begrippen op te leveren, van afgelegene Landlfreeken en derzelver Inwoonderen , dienden alleen om der Verbeeldinge werk te verfchaffen ; ieder fnaar van dezelve werd geroerd , en dc Menfchen gaven zich ruimfchoots toe in alle buitenfpoorigheden der Ver- cieringe. Wanneer de Menfchen aan eenig ding gewoon geworden zyn, befpeuren zy 'er niets in, dan 't geen algemeen en natuurlyk is ; doch als onze omftandigheden zodanig zyn , dat wy noch de voorwerpen zelve kunnen onderzoeken , noch een onderfcheiden berigt van anderen bekomen, begint de Verbeelding te werken; zy verwerpt, fnet verfmaading', alles, wat gemeen is en natuurlyk, en geeft zich toe, in het onbeperkt gebruik van haar fcheppend vermogen. Dus was het gefield onder onze Gotifche Voorvaderen; ut eevolge de omftandigheden van Europa , in die Eeuwen, was hunne' kennis van vergelegene Landen duister en verward , en zy wisten niets van de Zeden der Inwoonderen. Verbeelding vulde gemaklyk dit gebrek aan, en bevolkte die Gewesten met Monfters van haar eigen maakzel; met Reuzen en Toovenaars, met vliegende Draaken, en betooverde Kasteden. Men moet toeftemmen , het is altoos een bezwaarfyk ftuk, de'Verbeeldmgskragt te bedwingen in het vormen van romaneske begrippen , omtrent Gewesten , van welke wy flegts een onvolkomen en onnauwkeurig ve Ag kunnen ontvangen. De Landen houden dan eerst , wanneur zy bekend beginnen te worden, op, tot tooneelen van Romaneske Gebeurtenisfen te (trekken. De laatcre en hedendaagfche ontdekkingen hebben ons eene zo naauwkeurige kenAdocn krygen van onzen Aardkloot, dat 'er naauwlyks eerWcrg of Woestyn, tot een woonplaats voor een Reus of Toovenaar, is overgclaaten. Deeze omftandigheden , gevoegd by den ftaa'kundigen toeftand van Europa , in de Eeuwen van diepe onkunde, gaven gelegenheid tot de infleïling der Ridderfchappc, die, daar zy, om zo te fpreeken, dc Ziel der Romans uitmaakt, onze meer byzonder gevestigde aandagt verdient. De Riduerfchap is eene inftclling , die tot geene zeer hooge oudheid opklimt, en een LI 4 ge-  OORSPRONG EN VOORTGANG geliefd voorwerp onzer Voorvaderen. Door een volflaagen gebrek aan Burgerlyk Beduur , waren de Koningryken van Êuro] pa , ten deezen dage, in eene volflaagen Regeeringloosbeid gedompeld. 'Er hadt geene geregelde bediening des Regts plaats, de (terken onderdrukten de zwakken, en pleegden onderlinge vyandfchappen met elkander. In deeze toedragr der dingen, tradt er een foort van Mannen te voorfchyn, die ieder hoofd voor hoofd zich uitgaven voor Befchermers der Onfchuldigen , voor Verdeedigers der Hulploozen, voor Verlosfers der Verdrukten , gereed , om , met een gewapenden arm , het geweld te keer te gaan en te fnuiken. Zodanig waren de edele beweegredenen, uit welke de Dooiende Ridderfcliap gebooren werd. Om zich voor dus een Ridder uit te geeven, waren 'er verfcheide byzondere aanlokzels. Afgelegene Landen te bezoeken, cn daar hachlyke Avontuuren te ontmoeten, den palm der overwinning te ftryken , en geroemd te worden in de Legenden , was te óver genoegzaam , om de zugt tot gemak, en de vrees voor gevaar, te overwinnen. Uit hoofde van verfcheide omftandigheden in Europa, vóór verfcheide Ceuwen plaats hebbende, kreeg deeze Inftelllng daar de overhand; en derzelver invloed was zo algemeen, dat dezelve een byzonder merk] .drukte op de Zeden dier tyden, Galaritery was eene afftammeling van de Ridderfchap : wie na de eer dong om een Ridder te worden, wydde zich toe aan den dienst van zekere Dame, wier gunst hy hoopte te verwerven, door den luister zyner verrigtingen; 't wa- alleen naa het doorftian van eene langduurige beproeving, en het ontmoeten van veelerlei Avontuuren , dat hy eisch kon hebben op zyne Schoone. Zodanige Zeden waren wonder gefchikt, en gunftig, voor Vercierde Gefchiedenisfen: de Schryvers van Legenden vonden Helden in menigte , en de overvloed van Avontuuren diende om de bladen der Romans te verderen. In de Elfde Eeuw viel 'er iets voor, 't welk meer dan iets anders toebragt, om den kring der Romans uit te breiden. De Krygstochten naamlyk , die de Vorften van Europa aanvingen na het Oosten, om Palestina Wk de handen der Saraceenen te •verlosfen. De Kruistochten openden een geheel nieuw tooneel in Euro;>a. Toen de Barbaaren, uit het Westen, de heerlyke Ge-' bouwen te Conftantinopoien zage«k verbeeldden zy zich dat ze opaetrokken waren door Weez^p van eene hooger natuur dan Menfchen ; zy (tonden verrukt op het gezigt der Oisterjchs G'ootsheid , en konden niet nalaaten zich te verbeelden dat zy een betooverden grond betraden. Tot dus lang bepaald binnen een enebcperkt grondgebied, en ongewoon de heerlyke voortbrcngzds van menfehenkunst te aanfehouwen , werden hunne gemoederen met een geestdrift vervuld, door de tooneelen cn voorwerpen , welke zy befchouwden. Het voor, werp  van de vercierde geschiedenissen. S09 Werp van hun Krygstoeht , de plaats waar zy dien volvoer¬ den, deeaen Deiae ue veiuramug uc. i,.rr »»r— Een Wezen, met één woord, voor ons Stervelingen onbegrypelyk. Geene bedryven, geene daden , zo edel, zo gefchikt voor alle Menfchen, en waar de Stervelingen meer vrugt voor zich zeiven uit rapen, dan eene onzydige befchouwing van zichzelven. Als wy ons zeiven regt befchouwen, met aflegging van alle vooroordeelen -en verkeerde Eigenliefde , dan zullen wy alle onze gebreken en behoeften leeren ontdekken en kennen; — dan zullen wy ras ontwaar worden, dat we in lang na die geenen niet zyn, waar eene verkeerde Eigenliefde ons voor wil doen doorgaan. Het is ongelyk veel beier, weinig, of in 't geheel niet, dan al te veel te"fpreeken een mensch, die alryd voortrammelt, die, geftadig aan, klapt, overweegt zelden wat hy zegt. . Hier van daan , dat men zo vaak afdwaalt van het ware oogmerk, waar toe de mensch befchonken is met dat edel vermogen,-om zyne denkbeelden, door behulp der fprake, aan anderen, aan zyne medefchepzelen, bekend te maken, en mede te deelen.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN UETKKK.KËLYK. ZEDELYKE BESPIEGELENDE GEDAGTEN. DE VOORZIGTIGHEID. Het lust mij, iets van uwen roem te fchetzen, 6, Edele Voorzigtiglieid! vrugtbre Moeder van waere Wijsheid, die, door uw vermogen, de grootfte maetfchappijen in ftand doet blijven, de tederfte verbintenisfen ciuurzaem maekt, Volken en Koningrijken tegens de hevigfte aenvallen der tweedragt en overheerfching beveiligt , gi;, die, uit de kieinfte beginfelen, de grootlte gebeurtenisfen hervoort brengt, en alles tegens het geweld des tijds behendig weet tè beveiligen. IJdel is de luister, de majefteit van den grootften Waereldgebieder, zo gij, Edele Voorzigtiglieid, zijne gangen niet'be(tuurt,zo gij zelve het zwaeijen van zyien Scepter niet «'adeuaet. : Gij doet hem aen de bezwoorene wetten «etronw zijn, en vaderlijk gebieden. ■ • De klagten zijner Onderdaenen aenhooren, en haere regtmae- tige begeerten voldoen de Vermetele in toom houden de harten van Onwilligen winnen zijn Hof, zijn Rijk, zijn Leger, ja zijn Hart zelve, wanneer het onbegrensder grootheid begeert, beltuuren gij doet hem aen Vleijers geen gehoor geeven, maer waere van valfche Vrienden onderfcheiden; — en wanneer gij bij hem niet bekend zijt, bevind hij welhaest dat zijn Troon waggelt, — en zijn Rijk verdeelt — zijn luister verdonkert • — en hij is oorzaek van 't ongeluk zijns Volks. Wat baet dapperheid en kundigheid den Oorlogsheld, zo hij die noodzaeklijke vereischten niet door u weet te beltuuren — sij leert hem het gepaste gebruik maeken van zijn gezag, in het leger, in de fiad, in 't veld; in de vesting — door u gebied hij zijne onderhoongen — met u, Voorzigtiglieid! valt hij aen — verweert zig — deinst te rug — hervat zijn aenval, en overwint! Zijt gij het niet, Voorzigtiglieid! die den Zeeman uit II. DEEL. MENGELW. NO. 12. Mm me»  5»! ZE DEL YRE menig gevaar red — die hem de fchroomlijke klippen) en gronden doet mijden — die hem doet zorgen , voorr zijn fchip, zijn bieding, zijn volk, zijn leeven, die hemi in de veilige haeven binnen brengt — en zijne gaede,, weenende van blijdfchap, in de armen te rug voert! Gij, Voorzigtiglieid! zit op het Koopkantoor, aen de: zijde des Handelaers ■— gij beltuurt zijne pen — gij helpti hem rekenen — en doet niet zelden zijne fchatten vermeerderen. Ja, gij Voorzigtigheid , beltuurt de hand des Genees- heers, gij verzelt hem, wanneer hij zijne Lijders; bezoekt — gij bekleed zijne zijde, wen hij het veege; krankbed nadert — en zonder u is zijne konst van geene; waerden. Hij, die de verhevenfte weetenfchap, de Godgeleerdheid, leeraert, kan uwen invloed niet misten — 't Godlijk Orakelwoord leert hem uwe waerdij — hij prijst ü aen anderen aen , terwijl gij fteeds zijne tong en pen beflnurd. Hoe onontbeerlijk zijt gij voor hen, 6 Voorzigtigheid! die de fchoone konden en weetenfchappen beoeffenen , den grootften Konltenaer zo wel, als den geringlten Handwerker, kan u niet derven — ja, niemand kan u ontbeeren! Dan, 't beige u niet, ó Edele Voorzigtigheid! • dat wij Hem, uit wiens beltaen zelve gij voortvloeide, en uwi aenzijn verkreeg, den hoogften roem toebrengen,*.— aem Hem, wiens dienaeres gij zijt! aen Hem, die de God der Wijsheid zelve is. DE EERZUCHT. Wie verheft Stervelingen ten hoogden trap van eer em voorfpoed? wie verneedert den hoogstverhevenen Mensch, tot den laagtten ftand, ja tot kermende armoede zelve ? wie anders dan de Eerzucht? zij is het, uit wien de grootfte veranderingen, de grootfte omwentelingen hervoort komen — zij bellist niet zelden het lot van haere bemin- naeren — ja van Volkeren en Koningrijken zelve! de Eerzucht , een fchaekel in den grooten afdaelenden: keeten, van de Godlijke fiigenfehappen, tot die geene, welke medegedeeld zijn, door het indrukfel van bet beeld des Eeuwigen, in de menfchelijke ziele. De Eer¬ zucht , gefchikt om den Mensch tot het hoogfte toppunt van geluk te doen ftreevenl ontaart niet zelden naer den treu-  BESPIEGELENDE GEDAGTEN. $10 jeurigen Zondenval, tot een bron van rampen , en heeft Imtijds het akeligtte einde ten gevolge — zij doet, door leede en Godsdienst befiuurd, den Mensch zijne regte laerde kennen; dan door driften aangezet , verbijstert Ij het verftand, en, door het ftof boven zijnen kring te irheffen, word het eensklaps, door een onvoorzienen wind In tegenfpoed, verftrooid en verboren, in het onbeperkte lel der Waereld. Hoe fchoon, hoe fchitterend, de Eerzucht Tafereelen or het oog der nooit verzaedbaere begeerlijkheid fchilren mooge, hoe kondig bpgefierd, door.de aenloklijkfte rtegenswoordiging van verrukking en verwondering ikkende denkbeelden, zij de weldoordagtfte en met fijn rftand doorweevene Plans formeeren moge, zo zij zig or Reede en Godsdienst het regte fpoor niet laet aenjzen, eensklaps vervalt de fchoonheid en waenwijsheid erer voorllellingen, en verkeert in enkel rook en damp; Zoo wel het met zweet door zwaèten arbeid bedekte ofd, als de gekroonde fchedel, gaen zwanger van rzucht, hij, die'niet van alle menfchelijk en reedelijk voel ontbloot is, vind een begeerte in zijn binnenfte om. ukkig te zijn, of zijn geluk te voltooien. ■ Deeze rzucht is een edele trek in 's menfchen ziele, ja, zo door Reede en Godsdienst befiuurd word, legt zij den >nd van tijdelijk en eeuwig geluk; maer, helaes! hoe basterd, hoe verdorven is deeze verheevene drijfveer na uk niet — wanneer zij fomtijds, — en niet zelden — op fnelle vleugelen , den verblinden Sterveling, het ere genoegen doet voorbij ftreeven, en onherftelbaere reilen als te gemoete doet ijlen. -toe veele zouden gelukkig kunnen genoemd worden, zij zig, in den hun aangeweezenen kring, hadden blij1 beweegen, zo niet een hoogmoedige zucht naer het otere, hun boven hunne kragten had opgeheeven, tot e hoogte , die voor hunne wankelbaere fchreden te aerlijk was, die hen in een onpeilbaeren afgrond deed erploffeu. De Eerzucht zelve, wanneer zij niet van eene niet te beerene fchaemte, die haer luister bijzet, ontbloot is, st den opmerkzaemen zfnen loopkring aen, zij leert i, die niet te overfchreeden, — zij wenkt haeren oprker, dan, wanneer het tijd is zig boven zijn gewoone gt te verheffen — zij leert hem daer aen gewennen, —■ gevaerlijke mijden •— en naer waere grootheid (treeMm 2 ven, . I '  5ÜO • ZEDELYKE ven, — om , door Reede en Godsdienst geleid, beftendig geluk te verkregen. DE ONBESTENDIGHEID. Al het ondermaenfche is wisfelvallig en onbeftendig l niets is 'er op de Waereld, of het is der vergankelijkheid onderworpen, van de grootfte tot de kleinfte zae-1 ken afdaelende, zal ons elke fchaekel, van die groote; keeten, deeze waerheid ftaeven. ■ Hoe veele welge-v vestigde Monafchijen en magtige Koningrijken zijn , na dat ze Eeuwen verduurd hadden, onder de pninhoopen . der vergeetelheid begraeven. ■ Hoe veele Vorften en' Helden, die de pracht omringd en door loftuitingen over-, laedeu wierden, zijn, tot hoe hoog hunne macht en roemt ,ook geftéegen was, eindelijk ten prooi je des doods en der vertee'ringe overgegeeven geworden. Waer zijn de: Heerfchappijen der Perfen en Grieken? waer is 'er een lehijn van hunne macht meer overig? een Alexander, dieJ machtige Werelddwinger, fneeft in 't bloeiendst zijnes4| leevens en een De Ruiter is zo min voor een doode-J lijken kogel veilig, als de minfte zijner Scheepelingen ;—>J waer is het machtig Babilon ? waer zijn zoo veele mach-\ tige Steden en fchoone Paleizen? zijn zij niet reeds totn den grond gedoopt, of met het ftof der vergeetelheid be- J dekt. . Al het óndermaenfche is wisfelvallig, de vlugfte geest,1 de gezondfte lichaemsgeftalte, kan zijne vermoogens eril welvaert verliezen de aenminniglte fchoonheid pronkt 1 heden op 't lieflijklte, en morgen zal dezelve, helaes! aen'I 't veege krankbed gekluisterd, alle haere bekoorlijkheden I verliezen, de voortreffelijkfte voorneemens, -1 de weldoordagtlte plans ■ en beredeneerdlte ondernee-| mingen der Stervelingen, kunnen ras in rook verdwijnen enfl veri deld worden. Al het ondermaenfche is wisfelvallig, de dorre heidel word, door de hand des arbeidzaemen Landmans, de"! vrugtbaertte akker, en, omgekeerd, de laetfte kan in eenl onvrugtbaeren grond veranderen dc plaetfe , waerl voor Eeuwen Woestynen waren , of de grond , die metI de golven der Zee bedekt wierd . word, bij laetefl tijd, met Steden bebouwd, en voor de aengenaemfte lands-1 douwe verwisfeld en daer de volkrijkfte Steden voor-1 heen I  BESPIEGELENDE GEDAGTEN. 521 tieen gevestigd waren, is nu naeuwlijks de plaets meer te ontdekken. Al het ondermaenfche is der Onbeftendigheid onderworpen, heden verblijd den Landman zig, en beziet het Koornveld met vergenoegen, op hoop van een rijken Oogst. Dan, die tijd naderende, verdwijnt zijne vreugd, en hij zamelt met traenen in, 't geen hij met gejuich meende te maeijen. ■ De Zeeman loopt met een gewenschten wind in Zee * de gunftigfte gelegenheid bevordert zijne reize ■ dan , een onver- wagte ftorm tfeekt op, en, ó jammer! hy ftrand, verliest zijn Schip, en kan te naeuwer nood zijn leeven bergen, terwijl hij anderen naer den afgrond ziet heenen zinken. Heden is de Sterveling rijk, en waent zig verre boven het ongeluk verhgeven, dan de vlam, of een ander onvoorzien toeval, brengt hem, binnen den engen kring van eenige uuren, in de noodzaeklijkheid, om zig aen de gunst der weldaedigheid ter redding over te geeven. Al het ondermaenfche is wisfelvallig, Zomer en Winter, Hette en Koude, Regen en Zonnefchfn, Storm en effene Stilte, Morgen en Avond, Nacht en Dag, wisfelen elkander geftadig af. Af wat zig voor de uiterlijke zinnen .vertoont, duid de wisfelvalligheid en onbeftendigheid der ondermaenfche zae- ken aen, • en deeze afwisfelingen en veranderingen bekooren dezelve, *de onderfcheidene daelende en klimmende toonen der Muzijk zijn aengenaem voor het gehoor de reuk word geftreeld door de verfcheidenheid der bloemgeuren • de fmaek word vergast, door zo veel weltoebereide fpijzen ■ terwijl het gevoel ook naer verwisfeling belt, en het gezigt verlustigt zig in 't befchouwen der kleuren, en word verrukt, door het oog te doen weiden, over Vlakten, Gebergten, Rivieren, en Bosfehen, 't welk een aengenaeme fchakeering, en, door te zaemenvoeging van deeze gedeelten, een fraei geheel voor 't zelve uitmaekt. De Mensch haekt naer veranderingen, naer afwisfelende toneelen; was alles ééntoonig en van eenerlei gedaente, zulks zoude met zyn Natuurgeftel niet ftrooken, en deeze Onbeftendigheid is het, die het beltendigfte zig, op de Waereld vertoont en welke die balans houd, waer door alles in een behoorlyken ftaat blijft, en het algemeen geluk bevorderd, naer het plan der hoogfte Wijsheid zelve. Mm 3 WAAR-  5« HET NUT VAN DEN ALUIN WAARNEEMING, WEGENS HET NUT VAN DEN ALUIN IN LANGDUURIGE EN AANHOUDENDE MAAG-PYNEN. Door * * *, M. D. De Maag-pynen behooren voorzeker onder de ongemakken, welke in ons Land, vooral by Vrouwen, menigvuldig voorkomen, en den Geneesheer zomwylen niet: weinig moeite maaken om te geneezen. Menigvuldig en zeer onderfcheiden zyn de oorzaaken van dit gebrek; doch geene oorzaak is algemeener, dan het misbruik van warme en verflappende dranken: hierin Remmen de beroemdffe Mannen in de Geneeskunst overéén, en hiervan worden wy, door een dagelykfche ondervinding, meen en meer overtuigd: ■ ook zal het niet nodig zyn, de redenen te ontvouwen, waarom alle warme en verflappende dranken Maag pynen veroorzaaken. Men overweege flegts, dat daardoor de Vezelen van onze Maag verflapt, en even daardoor de geheele fpysverteering bedorven wordj dat de zogenoemde Animalifatie der lpyzen belet, en 'er diensvolgens een Zuur ontftaat, welk de verflnpte Vezelen der Maag , van derzelver natuurlyk bekleedzel ontbloot , prikkelt, en krampachtige en pynlyke aandoe-' ningen verwekt. En men zal zig geenlints meer verwonderen, over het ontftaan van hevige en aanhoudende Maag-pyncn, na het veelvuldig gebruik van warme dranken. Ik heb zeer dikwils het geluk gehad, door het aanhoudend gebruik van verfterkcnde en Zuur verbeterende middelen dit ongemak te geneezen; en onder deeze zyn my de Aq. Menth. Peperit. de Terra Catechu, met de Kreefts-Oogen of Magnefia, als de gefchiktlle voorgekomen; ook heb ik niet zelden het Opium , wanneer de pynen hevig waren, dienftig gevonden. Dan, ik beken, dat, in zommige gevallen, deeze middelen vruchte- > loos waren; en dan heb ik den meesten dienst gezien van het gebruik des Aluins, het zy in Poeder met" de Magnefia, of ook wel ontbonden in water, of het Serum /aelis ' Aluminofum. Menigmaal heb ik, door het aanhou¬ dend gebruik van dit middel, de hardnekkigfte Maag-pynen geneezen, en ik ben, door eenige mijner Kunstvrienden, verzekerd, dat ook zy dit middel, in zoortgelyke gevallen, met het,.beste gevolg aan hunne Lyders hadden toege- ' dicnd. ■ De volgende Waarneeming is my, byzonder in -  IN LANGDUURIGE MAAG-PYNEN. 523 in dit ftuk, zo veel bewyzend voorgekomen, dat ik het der moeite waardig oordeel , dezelve mede te deelen. Een Vrouw, van ruim dertig Jaaren, kreeg, van tyd tot 'tyd, pynen in dc Maag, die eindelyk zo hevig wierden, dat zy myne hulp verzocht. Verlcheide zo¬ genaamde Huismiddelen , waaronder de Purgeermiddelen in de eerfte plaats kwamen, waren reeds vruchteloos gebruikt. i Ik onderzocht de oorzaak van het ongemak, en het fcheen my, uit alles, toe, dat 'er geene Saburra in de Maag, als de oorzaak, konde veronderfteld worden , maat het fcheen my toe, dat het van eenen krampachtigen aart was- ik fchreef haar ten dien einde een krampftillenden Drank voor, en gaf te raad, een Pap op de Maag te leggen dit ftilde de hevigheid der pynen, doch was, gelyk ligt te denken is,van zeer korten duur. De Lyderesle bekende my zelve, datzy, zedert geruimen tyd, zig zeer fterk aan het gebruik van warme dranken had overgegeeven, en daarby, gelyk gewoonlyk, eene groote. Lief heofter van Zuur was. Dit bracht my op de gedachten, de verfterkende en Zuur verbeterende middelen te beproeven , en de Lyderesfe zorgvuldig alle warme dranken te verbieden. Langen tyd wierden deeze middelen voortgebruikt, te meer, daar het fcheen, als of het ongemak op deeze wyze begon te verminderen; dan, na dat byna een Taar lang deeze middelen , hoewel niet geftadig. en geregeld, waren gebruikt, en de Lyderesfe moede wierd, verder middelen vergeefs te gebruiken, gaf ik haar den raad, het Serum lacth Aluminofum, in plaats van thee ot koffv, te drinken, en dit middel alleen herftelde haar binnen' den tyd van een Maand, volkoomen, zo dat zy op dit oogenblik byna geen Maag-pynen meer gevoeld, ten zy ze, by toeval, eenige warme dranken, ot zuure middelen, gebruikt. MH14 WAAR-  524 WAARNEEMINGEN, OVER DEN LEEVENSDUOR waarneemingen, ovrr den leevensduur van feni ge insecten. Door den Heer riboüd, Sec.'pe'rï de la Societé d emulation de Bourrcs, des /ca demies de Dyon, Bourdeaux, Lyon, Ar ras, &c. {Journal de Phyftque, Mars. 1787.) Alles is verwonderlyk in de Natuur; haare werken, in ■p- t eerfte voorkomen , de allergemeenlte en eenvoudig ■ „sr > T 1 00g des VVaarneemers zo talryke als treinde wonderen aan. Hy vindt in derzelver belbie'ehng zuivere genietingen onbekend aan de rest des Mensch- ■ tZ' ""ij16 TT fchenkt mime ^ding voor 2 dienst, welken hy haar toebrengt Onder de menigte van Weezens, die haar vermoeen verkondigen , .verdienen de Infecten de aandagt eens Natuur- . tSl* tir1^de> aildef• Derzdm? gS5riï"S trnglyk geitel, maakzel, gedaantveranderingen , en werkzaamheden, zyn onu.tputbaare bronnen van waarneeminaen en nafpeuringen Dezelfde eerbiedige bewondering bevng de ziel eens Wysgeers , 't zy hy de hand der Natuur zift in een veragtlyk Infect; 't zy hy die befchouwt ,„ le vormen des menschlyken Lichaams. — Dezelfde verruk, kmg ^vervult hem, als hy de gedaante en 'f iSJTSSI een. giertje waarneemt, als wanneer hy het oog opheft ot de talryke en onmeetlyke groote Hemeiklooïen d è. boven zyn hoofd in 't lugtruim wentelen De Inlecten zyn klein en zwak, zy hebben eene mem'-, te vyanden , zy vinden zich blootgefteld aan geduurfe gevaare-n en veel moeiten, om de korte toopbaïn, hS voorgefchreeven, at te loopen; doch de Natuur fchynt dit te hebben willen vergoeden door byzondere gnnstbewyzen zy genieten het veunaak , om agteieenvolgend tebe?Harï onder verfcheide gedaanten, aan* andere K£ elk in 1 byzonder flegts gegeeven. Beurtling» bewoonen zy het binnenfte des Aardryks , de oppervlakte des Aardbodems en de Lugt; peurtliflgs zyn ze Wormen, veelvoetige Schep . zei en behooren onder de Vliegenden: naa hun gevoed Dieren S ^STJÏ* "et/ee« het boeiend! el JJieienrylc oplevert, bewoonen zy de zuivere Lugt zuigen de fippen der bloemen en malfchen honig In' na« dat zy oP den grond veragtlyk omkroopen , fchenkt ij hun  VAN EENIGE INSECTEN. 525 I hun fchitterende vleugels , bekleedt ze met eene vaste en I fchitterende wapenrusting, afgezet niet de fchoonile kleuI ren. Veele der Infecten leveren de verbaazendffe verfchynzels | op, zo in hunne wyze van voortteeling , als in hun verI mogen, om den dood te wederftann. Niemand is onkundig, dat de wyze, om de Fenchwaler.Polypen voort te brengen, juist dezelfde is, welke andere fchepzels verdelgt. Elk deel, van den Polypus afgefneeden , wordt welhaast een geheele en volmaakte Polypus, die andere kan voortbrengen. Door dezelfde bewerking vermenigvuldigen zich eenigen, even als de Planten (*j door uitfpruifzels. Andere komen uit de zyden van de Polypen voort, en groeijen 'er op, gelyk de takken op den wortel der boomen. Wanneer men de Duizendbeen met een Pyl in vêele deelen fcheidt, wordt ieder deel een volkomen Inleef , elk krygt een Kop, Pooten, enz. 't Geen nog zonderlinger is, bellaat hier in, dat dit (nfecl: zich vermenigvuldigt, door van zei ven zich af te fcheiden. 'Kr verheft zich, fchryft c ha li les bonnet , een nieuwe Pyl, rechtftandig op den Duizendbeen , een nieuwe Kop vertoont zich op eenigen afltand van het agtereinde : deeze fcheidt zich af van het overige des Lichaams, en maakt twee Duizendb.eenen van één. Deeze zelfde Natuurkenner befchryft verfcheide Wormen , wier afdeelingen welhaast in geheele Dieren herfchaapsn worden. Indien men behendig , en zonder de Pooten te befchadigen , een Mier den Buik affnydt, blyft hy eenigen tyd loopen , en zyn prooy haaien , als of hy "ongefchonden was. Wespen leeven veele dagen zonder Kop", en men heeft gezien, dat de Koppen der Wespen , fchoon 's avonds t afgefneeden , 's anderen daags 's morgens (Man. Men I heeft waargenomen, dat de Mant is, van den Kop beroofd \ leefden, liepen en paarden, als of dit deel des Lichaams niet (*) Het Kruid, waar op men zeer dikwyls de Polypen, in de j! gedaante van kleine klompen van Wormen vindt. is het Moems pende Planten, de Hop, by voorbeeld , volgt beltendig,, zich om een ftok flingereade , de rigting van't Zuiden nai het Westen. Wanneer men dergelyke Beweegingen in de Planten i fluit, fterven ze fchielyk ; indien men eene kruipende Plant, welker rigting van de regter na de (linkerhand 1 loopt, eene daar tegenovergeftelde rigting geeft, zal zy,, binnen kort, verdorren, bovenal, als dezelve geen kragts s genoeg heeft om den haar natuurlyken ltand weder aan i te neemen. Op dezelfde wyze doodt men een Dier, als > men eenige van deszelfs leevensbeweegingen fluit. De wet, volgens welke de Planten genoodzaakt zyn, zich i op deeze of geene wyze te beweegen, is zeer fterk. Wan-■ neer twee kruipende Planten , de een zwakker dan de an-der, elkander ontmoeten, Hei twee Kamperfoeljes, zullen i zy zich zamenftrcngelen , als 't ware, om haare kragt te: vermeerderen ; de een rigt zich ter regter, de andere ter: llinkerhand, de laatlte is altoos de zwakfte, en genoodzaakt: eene rigting aan te neemen , ftrydig met die zy zou ge- ■ volgd hebben, als zy buiten 't bereik van de andere ge- • bleeven was; maar, indien, door eenig toeval, deeze twee: Kamperfoeljes zich vervolgens van eikander afzonderen,, zullen zy beiden de natuurlyke rigting van de regter na i de llinkerhand aanneemen. De weezenlyke Leevensbeweegingen, welke, in de Plan- ■ ten, de grootite overeenkomst met die in de Dieren heb-ben, zyn de loop der fappen, de doorgang van de lugt: in de buizen, de verfchillende Handen, welke eenige Plan- ■ ten op zekere uuren van den dag aanneemen, enz. doch,, wanneer wy de wyze waarneemen , op welke die Bevvee- gingen in de Planten gefchieden, zullen wy bevinden dat: ze een veel grooter getal wyzingen ondergaan, dan de: daar mede overeenkomende beweegingen in de Dieren. De : gelteldheid des Dampskrings , verandering -in denzelven,, het Licht, enz. hebben veel invloeds op de beweegingen i der Planten , den loop der fappen verfnellende of vertraa- i gende: en dewyl zy nooit van plaats kunnen verwisfelen, , veroorzanken die veranderingen in dezelve de merkbaar-! fte aandoeningen, en veel eenpaariger dan by de Dieren. De fchaarsheid van fappen brengt zomwylen in de Planten byzondere Beweegingen voort; zo ras, by voorbeeld, , de \  DER DIEREN EN PLANTEN. 537 de zaaden van de Balfemine , en andere, tut eene zekere maate van rypheid gekomen zyn, loopen de lappen niet langer derwaards , de deelenj, die de zaadhuisjes vormen, verdroogen, en krygen al derzelver veerkragt; zy fpringen fchielyk van een, en werpen de daar in opgeflootene Zaadjes op een grooten afftand. Deeze werking kan als een Lee vensbe weeging worden aangemerkt , in zo verre zy dient tot bewaaring van de foort ; doch zy wordt, gelyk wy zien, gewyzigd, door eene uitwendige oorzaak, verhaast of vertraagd door de meerdere of mindere maate van droog- of vogtigheid des Dampkrings. De overvloed van vogten bepaalt ook in de Planten, even als by de Dieren, verfcheide Leevensbeweegingen. De vaardige beweeging der Helmftyltjes in het Glaskruid, de ombuiging van de Bloembladeren, van de Stampertjes, fchynen aan eene dergelyke oorzaak toegefchreeven te moeten worden , die foort van Beweegingen befpeurt men bovenal in de deelen gefchikt ter wedervoortbrenging, en geen plaats hebbende, dan in omftandigheden, welke ze volftrekt noodzaaklyk doen worden , fchynen ze eenigermaate het uitwerkzel van eene byzondere vereeniging: ze zyn, eg-ter, louter werktuiglyk , dewyl ze altoos op dezelfde wyze , en in dezelfde omftandigheden, voortgebragt worden. Dus fpreidt de Roos van Jericho, als mede de drooge vrugten van verfcheide foorten van Mcfcmbryanthemums zich niet uit, dan, wanneer derzelver vaten met water vervuld zyn. De fchielyke ontlasting van fappen brengt eene foort van Beweeging voort; 't is aan deeze oorzaak, dat men eene groote menigte verfchynzelen moet toefchryven, welke men waarneemt in de Bladeren van veele Planten, en niet toekennen aan de Irritabiliteit. De kwabben, welke men ziet op 't midden van elk blad der Dionaa, zyn nauwlyks geftooken door eenig Infect, of zy fluiten zich toe, en vangen het Diertje; de fteek fchynt eene ontlasting te. veroorzaaken van vogt , 't welk het blad open I bieldt, de vaten van 't zelve vervullende. Deeze nplosI ding is' des te aanneemelyker , om dat in den eerften tyd I -van den groei deezer Plante, wanneer de kwabben nog I maar zeer wéinig ontwikkeld zyn , en waarfchynlyk de I fappen nog in geen grooten overvloed de vaten vervullen, 1 -de bladeren op'elkander geflooten leggen, op dezelfde wyI ze als zy zich vertoonen naa dat ze geftooken zyn door I eenig Infect, wanneer de Plant eene grootere maate van f 6 Nn 3 vol-  533 VERGELYKING TÜSSCIIEN DE BEWEEGINGEN volgroeidheid bekomen heeft. ■ Men ontdekt een verfchynzel, hier aan gelykaartig op de bladeren van twee foorten der Rofolis (*). Het werktuiglyke laat zich gemaklyk ontdekken : de bladeren zyn eerst op elkander geflaagen , de vogten zyn nog niet doorgedrongen tot in de kleine hairtjes met welke zy bezet zyn; doch naa derzelver ontwikkeling, blykt de tegenwoordigheid van het vogt door een drupje, 't geen zich vertoont aan het uiterite van elk hairtje; 't is door het opfiurpen van dit vogt, dat het Infect de vaten van het blad ledig maakt, t zelve toefluit,en zyn eerften ftaat weder aanneemt; de vaardigheid der werkinge is geëvenredigd aan de menigte van hairtjes door bet Infact, aangeraakt. Deeze Beweeging zou men eenigermaate kunnen vergelyken met die plaats heeft in het gezwel aan 't gewricht van een Dier, 't geen den ouden ftand aanneemt , zo ras men het gezwel ontlast. Eenige Natuurkundigen hebben eene zeer vernuftige uitlegging gegeeven van de Beweeging der Gevoelige Planten , zy fchryven dezelve toe aan de deeltjes, die zich in de vaten der Planten ophoopen en ontlasten op het oogenblik der aanraakinge ; doch de oorzaak is hier min gemaklyk te ontdekken. De verfchynzels, die afhangen van den overvloed der vogten , vertoonen zich bovenal in de Planten op vogtige plaatzen groeiende ; de Rofolis en de Dionaa behoorèn tot die foort , en men weet, uit de Proefneemingen van de Heeren dufay en duhamel, dat de Gevoelige Planten by uitftek gevoelig zyn, wanneer de zon zich apter de wolken verfchuilt, en de lugt vogtig en koud is. De invloed van uitwendige oorzaaken wyzigt zomtyds de Leevensbeweegingen der Planten, op eene wyze, wel. ke ons in verzoeking zou brengen, om ze aan den wil der Planten toe te fchryven, gelyk die in de Dieren van den wil afbangen. Wanneer men een ftok in den grond iteekt by een kruipende Plant, vat ze dien altoos (t), ten einde zich daarom te ilingeren , waar men die ook plaatze. 't Zelfde ziet men in de Wvngaarden; de haakjes aan de takken grypen wat in derzelver bereik is ; doch deeze Beweegingen zyn louter Leevensbeweegingen , de kruipende Plant en de haakjes van dien Wynftok' wenden zich in alle rigdn.gen, en het kan dus niet misfen, of zy treffen een lichaam aan,'t welk hun dient. Deeze Bewee- C*) M. mm. (f) m. musteu  DER DIEREN EN PLANTEN, 539 i einzen hebben plaats, zo lang de deelen groeijen : zo ras I zy ophouden met uit te telneten , en geen voorwerp aan. ge^eepen hebben, krullen ze in. Een wortel, die uitfchiet i op den kant van een kuil, zou, indien zy horizontaal i voortging, welhaast bloot worden en vergaan ; maar hy ( kromt zich eer hy aan den kuil komt,en fchiet, als door ■ een Iuftinft gedreeven , nederwaards, gaat onder den kuil heen en weder dezelfde hoogte bereikt hebbende, gaat i dezelve weder horizontaal voort. Indien men een wortel S ontbloot, en 'er digt by ,het aanmaken geheel vermyden- de, een fpons vol water plaatst, zal de wortel de ipons , naderen , en zich rigten naar alle kanten waar men cie 1 fpons verfchikt. Deeze waarneeming wyst _ bovena uit, tot welke een punt de Leevensbeweegingen in de Planten 1 gewyzifjd kunnen worden door uitwendige oorzaaken, en I hoe zeer zy onderfcheiden zyn van die, in de Dieren, van hunnen wil afhangen. (Het Vervolg, de Befchryving eener fleeds bewegende Plant behelzende,met de Afbeelding, in een volgend Stukje.) leevensbyzonderheden van den door zyne reizen beroemden jonas hanway, EJq. CUit The Remarkable Occurrences in the Life of Jonas Hanwj. Efq. van den Heer pugh.) Hoewel de waarlyk goeddaadige Man, met eene ongemaakte Zedigheid, de Eere , welke openbaare " Dankerkcntenisfe hem wil toevoegen, ontwykt, kan de 3' Tederheid, welke men aan Kieschheid zyner gevoelens " verfchuldisd is, zo lang hy leeft, niet langer beletten, ' dat de drift van Bewondering zich wederhoude, wati,, neer hy heenen gegaan is van dit verganglyk Tooneel. ' De Deugdzaame "Man mag niet fterven voor de Naakomelingfchap; zyn Naam moet leeven m de. Gedenkboe" ken die de Daaden van den Braaven vereeuwigen. " Deezen Ea*dienst heeft de Heer pugh aan zynen Vriend " ionas hanway beweezen , en zullen de voornarmfte byzonderheden , daar uit ontleend, geen onbevallig vak in de Leevensbefchryvingen onzes Mengeherks vul- " lSn" Nn 4 j°"  54° leevensbyzonderheden Jonas hanway Esq. werd den twaalfden van Augustus i des Jaars MDCCXÜ te Portsmputh gebooren. Zyn Vader ' ïhomas hanway, was een Officier in den Zeedienst, en i eenige jaaren Voorraad-bewaarder in het Dok te Ports-■ mouth. Een toeval beroofde hem van 't leeven, en hy' Het eene Weduwe agter met vier Kinderen jonas , w'illiam , Thomas en elizaïseth, allen nog zeer jong. Zy vertrok' ter opvoedinge van dit Viertal, na Londen. Zo teder was haare moederlyke bezorgdheid , dat de Heer hanway , wiens Leevensgevallen wy zullen fchetzen, nooit van zy' ne Moeder fprak dan met uitdrukkingen, die de gevoelio-fte dankbaarheid te kennen gaven. Zy beitelde hem op de School, waar hy fchryven, rekenen, en eenig Latyn leerde. Met zyn zeventiende Jaar vertrok hy nz Lisfabon, waar hy in Juny des Jaars MDCCXXIX aankwam , en zich by een Koopman, ter dier Stede, op 't kantoor vervoegde. Zyn vroegere leeftyd kenmerkte reeds de aandagtjge oplettenheid , die zugt tot netheid en geregeldheid, welke in zyn volgend Character uitblonken. Zyne jeugdige genegenheid werd te Lisfabon ontllooken door eene Dame uitllcekend door bevalligheid van perfoon en zielsbekwaamheden ; doch zy gaf een ander de voorkeuze tot Egtgenoot, keerde na Engelaad, en fleet het laatfte gedeelte haars leevens te Londen met haar Gezin, in eene vriendlyke verkeering met den Heer hanway. De Leerjaaren uitgedaan hebbende, zette de Heer iian-way zich als Koopman te Lisfabon neder , doch het leedt niet lang , of hy ftak na Engeland over : en aan- ; vaarde in February des Jaars MDCCXLIII de aanbieding van Deelgenootfchap met een Huis van Handel , des Hee- ! ren dingeley te Petersburg. In juny kwam hy aldaar I kreeg kennis aan den Handel op de Caspifche Zee , en 1 teffens een fterk verlangen om Perfie te zien ; een Land I zo beroemd, van wegen buitengewoone gebeurtenisfen in/ oude en laatere tyden. Het openzetten des Handels, door Rusland en Perfie,), was, zints de ontdekking van Archangel door de Ensset fchen. aangemerkt als gefchikt om veele voordeelen "aan ■ Engeland te fenenken; vroegtyds deedt men reeds poo-' gingen om zulks werkllellig te maaken; doch met weinif ' vrugts. In den Jaare MDCCXXXVII1 deedt john elion* een  van jonas hanway. 541 eên Engelsch Zeeman van een alleronderneemendften aart, en die vier jaaren gefleeten had onder de zwervende Tartaaren, die de wyduitgeftrekte onbebouwde Landen tusfchen Bokhara en Siberië bewoonen , een voorflag aan eenige Britfche Factooren te Petersburg, om een Handel door Rusland en Perfie te dryven , langs de Rivier de Volga, en langs de Caspifche Zee tot Astrabad, of eenige andere Haven, aan den zuidoost hoek van die Zee, en van daar tot Mefched, de toen begunfligde Stad des Per- fifchen Monarchs. Des Heeren eltow's voorflag door de Factoors aangenomen zynde , vertrok hy, in 't Jaar MDCCXXXIX, met een voorraad van Koopwaaren, van Petersburg , en kwam te Reshd, een Stad aan den zuidwest kant der Caspifche Zee,waar hy,de befcherming aantreffende van des e,bahs Regent, zyne Koopwaaren, voor een goeden prys, verkogt, zonder tot Mefched, gelyk hy eerst ten oogmerke hadt, voort te trekken; en keerde, een betluit van den Regent ontvangen hebbehde, ter begunftiging van den nieuw aangevangen Handel, weder na Petersburg. Het Parlement , in den Jaare MDCCXLI, eene Acte ten voordeele van den Handel uitvaardigende, vertrok de Heer elton weder na Perfie, als Bevelhebber van een der Schepen door de Factoors gebouwd, om hun plan met meer kragts door te zetten ; doch door Eerzugt gedreeven, ging hy in dienst van den Overweldiger nadir, shah, als Superintendent van de Perfifche Kust aan de Caspifche Zee. Deeze omftandigheid deedt de Factoors befluiten, om een uit hun na Perfie te zenden, als opzigter van den Handel. Op den Heer hanway , die zich vrywillig hiertoe aanboodt, viel de keuze; zyne bekende eerlykheid en naarftigheid, gepaard met het belang 't geen hy hadt in den Handel zelve, bewoog de andere Factoors op hem een onbepaald vertrouwen te ftellen. Op den tienden van September des Jaars MDCCXLIII, toog hy uit Petersburg, met een Tolk, een Klerk, een Rusfifchen Knegt, een Tartaarfchen Jongen, en een Wagt; hy hadt, onder zyne bezorging en Caravaan, eene menigte Baaien Engelsch Laken , twintig wagenlasten vullende. Tien dagen na zyn vertrek, bereikte hy Moscow, 487 Engelfche Mylen afgelegd hebbende. Op den vier en twintigften verliet hy Moscow, en kwam den negenden van October te Zaritzen, aan de Vol'ga ■ 688 Engelfche Mylen van Moscow. Hier zou hy de Volga afzakken tot Nn 5 As-  542 LEEVENSBYZONDERHEDEN Astracan, de Hoofdflad van een Afiatisch Landfchap ann de overzyde der Riviere, zestig Engelfche Mylen van de ontlasting in de Caspifche Zee. Een Schip gehuurd hebbende, met de benoodigde Manfchap, zette hy,den ach'ften van November, zyne reis voort. , De Rivier de Volga is , van wegen haare uitgeftrektheid , een der voornaamfte in de geheele Wereld, loopende door eene langte van bykans 3000 Engelfche Mylen eer zy in de Caspifche Zee (lort. De Scheepslieden, op' deeze Rivier vaarende, verftaan de kunst , om met het uitwerpen van ankers weg te vorderen, by uitfteekenheid: zy bedienen zich hier toe van drie booten. De febepen voeren van 150 tot 200 man ; derzelver maakzel en grootte brengt te wege , dat zy niet kunnen zeilen, of de wind moet zeer gunftig weezen; doch zy weeten, met werpen, dertig Engelfche Mylen op te werken tegen een vry Herken llrooji. 't Gevaar van deezen reistocht de Volga af, zal elk •blyken, als hy de gelleltenis des Lands, en het maakzel der Schepen, weet. Het Kusfifch Rvksbeftuur, den Lyfeigendom der Perfoonen wettigende, is, dat dc een op den Perfoon en Arbeid van den ander regt hebbe, kan geen Lyfeigenen den grond zyns Heers verlaaten, buiten diens verlof, en moet, het maakt geen verfchil hoe verre of hoe moeilyk de reize is, op den bepaalden tyd weder t'huis weezen. Zy, wien dit mislukt, worden, uit vreeze voor de gedreigde ftraffe, doorgaans Roovers, en, zich by de Calmukfche Tartaarcn vervoegende , vrybuiten zy op de Rivier. Met roerbooten, dertig, veertig, ja zomtyds tachtig in getal, gewapend met fchietgeweer, zwerven zy rond, en vermoorden doorgaans allen die hun in handen vallen. De ftraf, welke men deeze lieden aandoet, wanneer zy gevangen worden, is allerverfchriklykst; men vervaardigt een Vlot, met galgen 'er op, aan deeze hangen zy naakt, met de handen agterover vastgenageld, in haaken , by de ribben, in 't vleesch geflaagen, en dryven op de rivier, 't Wordt iemand tot een hoofdmisdaad toegerekend, hun te verlosfen, of door den dood een einde te maaken aan hun lyden. Zy leeven drie, vier, en zomtyds vyf dagen, om water fchreeuwende, en fterven als in een woedende koorts. Wat de Schepen op deeze Rivier betreft, ze zyn zonder knies met weinig inhouten , en het dek beftaat alleen uit losfe ftukken boombast. In plaats van pek, zyn 'er Huk-  van jonas hanway. 543 flukken bast over de naaden gefpykerd, om het uitvallen van het werk te beletten. In een deezer zwakke Vaartuigen fcheepte zich de Heer hanway, den veertienden van Oétober, om deeze groote Rivier af te vaaren. Den negentienden bereikte hy Aflracan, welke Stad hy, drie weeken laater, verliet, afzakkende na Terkie, aan den mond van de Volga, de plaats, van welke alle Schepen afzeilen, en ook by derzelver wederkomst zoeken te bereiken. De Caspifche Zee, tot welke hy nu zyn reis vervorderd hadt, (trekt zich in de lengte uit, van Taeck tot Aflrabad, 646 Engelfche Mylen, de breedte is ongelyk,de gemeeten omtrek haalt 2336 Engelfche Mylen. Op deeze Zee begaf zich de Heer hanway den twee en twintigften November aan een der Schepen, door de Factoors gebouwd, gevoerd door den Capitein woodroofe. Zy zeilden van Terkie, en de geheele lengte van het Noorden tot het Zuiden overgevaaren hebbende, kwamen zy , den derden December, te Langarood, eene Baay, aan den Zuidwest kant van de Caspifche Zee, toen de Verblyfplaats van Capitein elton , die hem vriendlyk ontving. Zeven dagen laater zette hy de reis voort na Aflrabad, in den Zuidoost-hoek van de Caspifche Zee. Op den achttienden bereikten zy de Baay van Aflrabad, en gingen, op een halve myl van het land, ten anker. De Heer hanway zondt den Armenifchen Tolk, om te 'onderzoeken of de goederen met veiligheid aan land mogten gebragt worden; doch hy keerde te rug, zondereenig narigt te hebben kunnen opdoen. Het volk, op de kust dikwyls geplunderd geweest zynde door de Ogurtjoy en Rusfifche Zeeroovers, een zo groot Schip op de kust ziende, was voor eigen veiligheid grootlyks bedugt. Den twintigften, nogthans, tr'adt hanway aan land. Het Volk verzekerd hebbende dat zy Vrienden waren, werd hv ontvangen , en na een klein Dorp geleid. Den Tolk zondt hy na de Stad, omtrent acht Engelfche mylen van den oever gelegen, om zyne dienstaanbieders te doen by mahomed zamon beg , den Bevelhebber , en diens befeherming te verzoeken. Deeze Boode keerde met den avond weder, de Landvoogd beloofde zyne befeherming; doch beval hanway geen vertrouwen te ftellen op de Boeren aan de kust. Het Perffche Ryk ftondt, ten dien tyd, onder de heerfchappy van den wydvermaarden Overweldiger thamas kou-  544 LEEVENSBYZONDERHEDEN kouli khan. Het geheele Land was, door de wreedheid zyns bewinds, in een verwilderden en verwoesten ftaat. Terwyl de Heer hanway bezig was met zyne goederen te verpakken, om ze gefchikt te maaken tot het vervoeren te land, hadt hy gelegenheid, om met de Inwooners te fpreeken over den deerlyken ftaat des Ryks. De Tolk die voorheen , niet verre van Mefched, beroofd geweest was, begon nu zyne vrees te kennen te geeven, we°-ens het gevaar , waar aan zy zich zouden blootgefteld "vinden," op de reis na die Stad ; doch, dewyl hy voorheen daar over niet gefprooken hadt, dagt hanway het noodloos op deeze vertoogen veel agt te geeven. Op den vyfden van January , fchikte hy alles, om zyne op» wagting by den Landvoogd te gaan maaken. Geen toeftel hebbende om met voegelyke ftaatfie ten Hove te komen, leende naseer aga, in wiens huis hy zich onthieldt, hem een weltoegerust Paard, en boodt hem zyne knegten aan, om, benevens die van hanway, den ftoet te vererooten. Het Gefchenk, voor den Landvoogd, beflond uit eenige ftukken fyn Laken, en eenige Zinkerbrooden. Dit ging voor hem heenen. JJy zyn intrede, vondt hy den Landvoogd, ' vergezeld door veele Perfoonen van den eerften rang in de Stad. Onder deezen bevonden zich mahomeo hassan eeg , Zoon van wylen ali khan khajar , door nadir Omgebragt , MAHOMED khan beg , en sadoc aga , de twee laatften de Zoons van Khans, die by den Shah in blaakende gunst ftonden. Zy allen reezen op , als hanway intrad ; de Landvoogd wenschte hem welkom in Perfie, 'er in den Oosterfchen pligtpleegenden ftyl byvoegende: „ dat de Stad Astrabad 9, thans de zyne was , om 'er mede te doen wat hem behaagde." De Heer hanway beantwoordde dit op eene voegelyke wyze, en verzogt des Landvoogds byftand en befeherming; en, na eenig verder gefprek, waar in de Landvoogd hem te verftaan gaf, dat de weg na Mefched volmaakt veilig was , en beloofde eenige Soldaaten te willen medegeeven, om hem derwaards te geleiden, nam hy affcheid. Overeengekomen zynde wegens Paarden en Kameelen, om zyne Konpmanfchappen te voeren , maakte hy alles gereed tot het voortzetten zyner Reize ; doch de Kameeldryvcrs gaven, na eenige dagen, te verftaan , dat, dewyl de Kameelen de Paarden niet konden byblyven, het raadzaam zou weezen dezelve te laaden , en eenige da-  VAN JONAS HANWAY. 5« dagen, voor dat hy zelve met de Paarden vertrok, af te zenden, 't Was niet dan noode dat hy toeftenide in deeze fcheiding van zyne Caravane ; bovenal, daar het gedrag der Kameeldryveren hem geen gunftig denkbeeld gaf van hunne trouwe; doch, gedrongen door de noodzaaklykheid , en de vertoogen van zyn nieuwen Vriend naseer aga , ftemde hy toe veertig baaien op tien Kameelen te laaden, en die voorüit te zenden; bepaalende, dat hy, vier dagen laater, met de rest der Koopmanfchappen op de Paarden, zou volgen. Een tweede bezoek lag hy by den Landvoogd af, die, tot zyn groot leedweezen , hem op eene norfche wyze behandelde, en berigtte, dat hy niet meer dan één Soldaat hem tot geleide kon medegeeven : het gelaad des Landvoogds wees uit dat hy zich in verlegenheid bevondt; doch, daar hanway den grond daar van niet kon ontdekken , nam hy zyn affcheld , zonder dit Huk diep door te denken. Den dag naa dat de veertig Baaien La¬ ken waren weggezonden , geraakte1 de SMd slstrabad in rep en roer, door het gerugt , dat een nabuurig volk een opftand verwekt hadt. Het bleek, dat mahomeo hassan beg de Stad in ftilte verlaaten hadt, en nu verfcheen aan 't hoofd eener Party Landhewoonderen, vergezeld van hulpbenden der Turkumanfchc Tartaarcn; verklaarende ten oogmerk te hebben,zich meester tc maaken van des Shahs Schatkist, toen in die Stad bewaard, en van de Europefche goederen. Eene Stad, buiten ftaat om zich te verdeedigen, eene zwakke en trouwlooze Bezetting, en het algemeen gerugt, dat de Turkumanfche Tartaarcn de wreedfte van 't o-e. heele menschlyk geflacht waren, en, naar alle waarfchynlykheid, hanway om 't leeven zouden brengen, verwekte groote vreeze. Zyn byhebbend gezelfchap raadde hem zich in een Perfiaansch gewaad te vermommen , en de Stad uit te vlugten; doch , vermids hy zich op zulk een grooten afftand van de Baay bevondt, en het Schip, zo hy de Baay al mogt bereiken , waarfchynlyk zou weggevaaren weezen , befloot hy, by zyne Koopgoederen in de Stad te blyven, in zyn eigen Character, 't geen hy best kon houden, en, waar in hy, indien het zo moest weezen , het loflykst dagt te fterven. De lafhartige Landvoogd hadt, als een Boer verkleed de Stad reeds verlaaten. De zodanigen onder de Inwoon^ ders, die van oproer afkeerig waren, vloekten den Heer HAN-  546 leevensbyzonderheden hanway als de oorzaak huns ongeluks, daar hy, door eene zo veel waardige Caravane in de Stad te brengen, de greetigheid der Rebellen had gaande doen worden. > Niets kan iemands Character, als een moedig en bekwaam Man, beter aan den dag brengen , dan zyn gedrag in eene omitandigheid als deeze; dewyl het gevaar groot genoeg was om allen ktlnstrolle te weeren: en was het 'gedrag van den Heer hanway , in dit tydsgewrichte, zodanig, nat hy 'er altoos met genoegeu aan kon gedenken. Naa', met alle bedaardheid,de beste 1'chikking gemaakt te hebben op zyne Bedienden en Goederen, om de Invallers tc ontvangen, die hy zap, dat met geene mogelykheid wederftand gebooden konnen worden, Helde hy een wagt tegen allen overval in den nagt. 's Avonds ging hy in zyn vertrek, om zich toe te russen tot wat 'er mogt gebeuren. Daar het zyne beftendige gewoonte was, alle zaaken en gedagten van aanbelang op te fchryven, zette hy in zyn' Dagboek dit gebed : O con! gy zyt my eene hulpe ge. ,, weest door alle de" gevaaren en wisfelingen deezes lee„ vens , is het uw welbehaagen, dit leeven nog te fpaa5, ren , laat dan alle myne hoopeu en wenfchen, in het „ toekomende, in u alleen uitloopen. Laat de herinne- ring van uwe weldaadigheden myne ziel, met de vuu5, rigfte liefde , met de hartlykfle dankerkentenisfe, vervul- len. Laaten dc tedere Wetten van Mensehlievenheid „ altoos in myne ziel heerfchen. Maar , is het uw wil, 5, dat ik thans, dft leeven, van u ontvangen, afiegge; ,, is het de fchikking uwer Voorzienigheid dat aan myn „ leeven een einde gemaakt worde, door deeze woeden- de Menfchen , uw wil gefchiedde. Weer, ó heere! van hun af het verderf, t welk hun dreigt, en laat ,, myn Bloed niet tegen hun getuigen ! Help my in de „ donkere paden des doods , ei> neem my op in dè Heer„ lykheid, welke gy bereid hebt voor uwe Dienaaren!" Met deeze gedagten begaf hy zich ter ruste , en ontwaakte , 's morgens ten vier uuren, naa vyf uuren flaapens, door een heevig fchieten met fnaphaanen. 'Er volgde eene ftilte op, en de Stad werd overgegeeven aan mahomed hassan beo. Geraas en vrofykbeid fcheenen noodig, om de geesten der oproerigen wakker te houden; zy vermeesterden de Stadstrommen , liepen 'er flaande mede rond , onder een fchriklyk gejoel. Sadoc aga , die thans Sirdar of Veldheer was, met mahomed khan big, beide Jongelingen, die meer vuurs dan oordeels bezaten, voerden  VAN JONAS HANWAY. 54? i den eene party aan, en kwamen in het Huis waar hanway zyn verblyf hieldt. Hy zat met de zynen, in een kamer, en zondt den Tartaarfchen Jongen, om deeze vyandlyken bezoekers by hem in te leiden. Hy verzogt hun, dat zy,daar zyn leeven in hunne hand dondt ,hem menschlyk wilden behandelen. Zy betuigden geen oogmerk te hebben om zyn Perfoon eenig leed te doen: maar, integendeel , zo ras hun Rykbeftuur gevestigd was, hem zouden betaalen voor alle de goederen, welke zy thans wegnamen; teffens berigtende, dat de veertig Baaien,op de vooruitgezondene Kameelen gelaaden, reeds in hun bezit waren. Toen men den Heer hanway zyn geld afvroeg, hieldt hy een beurs, honderd zestig kroonen in goud waardig, tigter , denkende daar van tot beveiliging eenigen dienst te zullen hebben ; doch hy ontdekte welhaast, dat zyne veiligheid bedondt in zyne veronderdelde armoede, want, in drie weeken van groote verlegenheid, welke volgden, durfde hy geen één ftuk gouds vertoonen. Eenige dagen laater werden twee Turkumanfche Hoofden by hem ingeleid door ba ha zadoc, den nu aangedelden Landvoogd, die de Perfiaanen, daar hy het hoorde, vroegen: ,, Gy ,, geeft ons de Koopwaaren van de Rusfen; wilt gy ons ,, de Rusfen ook geeven ? Zy zullen pnze Schaapen wel „ kunnen hoeden." De lnboorelingen (telden hun te vrede; doch de kennis,welke hanway hier door kreeg vau hunne geneigdheid , deedt hem bed uiten , deeze piaats , zo ras mogelyk, te verlaaten, verfcheiden van de Turkumannen kwamen, van tyd tot tyd, in zyn huis dringen; voorgeevende , nieuwsgierig te weezeu om hem te zien : doch hy ontdekte naderhand , dat hun weezenlyk oogmerk was om te beraaddagen, hoe zy hem best zouden opligten. De verlegenheid, welke hanway in 't gedrag de Oproerigen ondekte, gevoegd by dekennis, welke hy hadt van «de magt en de geneigdheid van nadir sHAH,gafhem een 'zeer ongunftig vooruitzigt op hun volgend lot. Nogthans vondt hy zich van alle zyden omzet, door gevaar; indien zy de Stad verlieten, mogten zy hem medevoeren na de ongundige weteftynen van Turkumannien, of hem, tot hun eigene veiligheid, van kant helpen; daagden zy,de Turkumannifche Party zou toeneemen, en hy liep gevaar, lom als (laaf na hun land gevoerd te worden. Dan «zelfs, te midden van deeze onrustige omftandigheden, waren  543 LEEVENSBYZONDERHEDEN ren 'er onder de Inwoonderen van Astrabad eenigen, wier liefde tot Regtvaardigheid" en Menschlykheid hun overtuigden , dat, welke beweegredenen zy ook iuogten hebben om op te Haan tegen den shah, zy veen regt hadden om eenen Vreemdeling te berooven; zommige deezer booden hem, zo verre bet hun eigene veiligheid toeliet, bydand te zyner behoudenisfe. Naa veel beledigingen uitgedaan te hebben ■ van de, wreedheid der Kebenen, oenoot ny /tsuauaa, wat er ook van inogtko . en, te verlaaten,en fchoon het omltreeks bezet was met zwervende partyen Tartaar-en,''erdoor heen te trekken, om befeherming te zoeken by den shah , uien hy verdaan hadt naby'GJiilan, met zyn Leger, te weezen. Hy vondt het raadzaam dit zyn oogmerk ten zorgvuldigfte te bedekken; doch beval zyn Tolk, aan mauomed hassar beg, een Rekening over te leveren van de waarde zyner goederen, en een Papier voor de betaaling : dit verwierf hy, als mede, dat gewapende Manfchap hem tot Ghilan zou vergezellen. Op den vier- en twintigden January, verliet by Astrafrad, onder 't geleide van een Hahdgee, (een algemeene naam gegeeven, aan allen, die een Bedevaart na Mecca afgelegd hebben,) en by hem ingel id geweest was door naseer. aga, by.zyne eerde aankomst; des Hahdgees Broeder , twee Zoonen , en omtrent twintig gewapende Dorpelingen vergezelden hun ; en zy kwamen, naa eenige dagen reizens,iu een kleine Stad, den Hahdgee toebehoorende. 's Hahdgees Broeder , wiens Character niet zeer beminnelvk voorkwam , wilde hanway ten zynen huize geleiden,'t geen, volgens zyn zeggen, in het naby gelege* ne gebergte dondt; doch hy hadt al te veel van de trouwloosheid der Perfiaanen ondervonden , om zich in zulk eene plaats te vertrouwen. De Hahdgee, die, ten tyde van hanway's eerfte aankomst, onderrigt was van de omftandigheden des opftands,hem overgehaald hadt,om in de? Stad te blyven, enkel ten einde.hy deel mogt hebben aan den roof der Koopwaaren , dagt , dat hy nog wel eenige dingen van waarde by zich zou hebben, en dat het daarom onbeftaanbaar met zyn belang was, hem met zyn Broeder te laaten trekken; hy wendde dus alle kunftenaaryen aatij' om hanway by zich te houden. Hy verklaarde zelfs, dat de lastdraagers niet zouden voortgaan ,of de Heer hanwat moest zyn Bagadie by hem laaten, en hy moest het mee» rendeel overgeeven , zo veel mogelyk 't geen van vee.1 waar*  van jonas hanway. 549 waarde was, by zich houdende. Zy vervolgden hun weg, door Ongebaande bosfehen, oVer hoogten en laagten, zorgdraagende om den minst betreeden weg te houden , en 'uitrustende in het opene veld. De lastdraagers hadden aangenomen hem te brengen tot Bal/rush, de Hoofdflad van het Landfchap Mefanderan ; doch hoorende dat . de Admiraal van den Shah volk wierf, om tegen de Astrabadfche Rebellen op te trekken, weigerden zy verder voort te trekken. Hanway verzogt, dat zy hem ten minften zouden brengen op een plaats, waar hy Paarden kon krygen ; doch dit weigerden zy desgelyks, beweerende dat hy naby de kust was, en ter zee zyne reis kon vervorderen. Zy bragten hem, met de zynen, in een Visfchers hut aan den oever. De arme man hadt niets, dan een open boot, die vry lek en te klein was voor zes Perfoonen ; daarenboven kon dezelve alleen met riemen langs het llrand heen roeijen, waar de branding toen zeer hoog liep, en de zandbanken , ftortingen veroorzaakende, maakten het vaaren nog gevaarlyker. Hanway was daarom de lastdraagers weder aan, hem Paarden te bezorgen, gelyk zy hadden aangenomen, doch zy bejegenden dit verzoek niet veragting. Hy dreigde geweld te zullen gebruiken. Zy Helden zich gewapend daar tegen , met twee Vuurroers, twee Boogen, en allen, zes in getale, hadden Zwaarden. Hanway's volk hadt vier Snaphaanen, een Donderbos en twee Pistoolen ; doch daar hy alleen op twee zyner knegten kon vertrouwen , onderwierp hy zich, naa een korten twist, aan het gevaar van te verdrinken, lieve- dan aan het hachlyk gevegt, waar by hy niets kon winnen, dan de mogelykheid om paarden te krygen , in een land, hem geheel onbekend. ■ .' . Op de Voorzienigheid vertrouwende, fcheepte hy zich met zyne knegten'in de boot, met veel moeite en gevaars; door den wind begunfflgd, bereikten zy Tefcludezar, m het naastgelegene Landfchap. Verftaande, dat de Othciers van den Shah daar de krygsmagt verzamelden, verzogt hy hunne befeherming. Het Opperhoofd zondt hem een welopgetoomd paard, met vier muilezels voor zyne Bedienden; op den derfigften kwam hy te Balfruscli , waaide Perfiaanfche Kooplieden hem verzekerden, dat de Shah zyn geleden verlies zeker zou vergoeden (*> m 't Was deeze öntkoming, die den Heer hanway, het eerfte denkbeeld inboezemde van zyn Motto of Zinfpreuk. Toen II, deel. mengelw. no. 12. Oo liv  55° leevensbyzonderheden , van jonas hanway. Maiiomed khan , de Admiraal , betuigde hem dat hy het voor een groot geluk mogt rekenen 'er het lèeven afgebragt te hebben, en raadde hem, de reis te water te vervorderen tot Ghilati , en, in de daad, zo zwak was de magt aes Admiraals op dien tyd, om den Tartaaren wederltand te bieden , dat zy zich allen tot de vlu Poogde hy zyne reis na de kust, andermaal, voort te zetten. hy in Engeland wederkeerde, liet hy op zyn koets een Man fchilderen .n Perfiaansch gewaad gedoscht, even aan land' geflapt, m een ftorm op een barre kust .leunende op zyn zwaard m een bedaarde en rustige houding. In 't verfchief venoondê zich een boot, geflmgerd op de b::aren; op den voorrCdTn wapemc. im , met zyn wapen , tegen een boom rustende cn daar onder het Motto in 't Engelsch nevbk dzspS NÓoi? wanhoopend. 'l ' "uujl ('/ Vervolg hier ma.) OVER  BE WYZE, OP WELKE HET OPIUM BYDE OOSTERL. WERKT. 551 ( over het opium, en de wyze op welke t zelve by de oosterlingen werktj getrokken uit eenen brieve van den heer reinegg , M. D. in Perfie, Correspondent van de Koninglyke Sociëteit der Weetenfchappen te Gottingen, aan den Baron o'asch te Petersburg. Gefchreeven den 13 Nov. 1784. te St. George. Indien ik in 't breede wilde antwoorden op de Vraage, wegens het Opium, myn Brief zou de gedaante eener Verhandelinge aanneemen. Ondertustchen zal ik u , in weinig woorden, de gewigtigfte byzonderheden vernielden , en in 't kort befchrvven, welke toevallen ik gezien heb, dat het gebruik daar van .veroorzaakten, m dit gedeelte \ran Afie. „ . , Amafic in Klein Afie, en Ispahan in Perfie zyn beroemdst in het voortbrengen van Opium. De Inwoonders kweeken aldaar, met de grootfte zorgvuldigheid en yver, de Papaver Somniferum, femine albo vel ntgro ( \ Zo ras de Bloem der Plant zyne grootte gekreegen heeft, en \ gereed is om zich uit te fpreiden, neemt men er alle ; bladen af, en maakt, met een klein krom mes, verfcheide 1 infnvdingen ter plaatze van de Zaadhuis.es; dit gelchiedt , by 't ondergaan der Zonne. 's \nderen daags ziet men, 1 by elke Infnyding, eene hoeveelheid van melkagtig vogt, Pt welk eenige dagen toeneemt, tot dat het op den vyfden I dag bruin en hard wordt. Op den zesden dag verzamelt 1 de Planter die uitgevloeide vogten, doet ze in een dunne l houten doos, die hy in kookend water fteekt: het geftolI de vogt wordt op nieuw vloeibaar, en men vormt et■ ver\ volgens pilletjes van, een of twee oneen , weegende: deeze I draagen den naam van Afiun of Thertac. Andere Opiumkweekers wagten , tot dat de Bloem gei heel open is, en fnyden dan denzelven geheel af. Uit , het opperfte van de fteng komt flegts één druppel, die i welhaast hard wordt, en een zeer fterk Opium uitlevert. Inhaaligen, die de hoeveelheid hooger fchatten f*S Het veelvuldig gebruik van Opium gaat allen begrip te . boven. Uit «engali alleen, worden alle Jaaren meer dan 600,000 Ponden uitgevoerd. Oo *  55* DE WYZE, OP WELKE HET OPIUM. hoedanigheid, neemen den geheelen kop van de Plant waar int zy reeds het fep en de zaadkorrels gehaald heb' ben, kooken ze, en drukken 'er een fep uit, 't welk zv vervolgens tot een dikke droop maaken, en gebruiken om goeden Opium te vervallchen. Maar dit bedrog valt gemaklyk te ontdekken: want egte Opium i.s met hard, en wordt zagt als men het in de hand" houdt; .de kleur is bruin, naar den geele trekkende; met rpeegzel gemengd, krygt men een ligt groen fchuim, welks zeer fterke reuk hoogst walchlyk is. ■ Valfche Opium iotegetfdeel, is veel harder, zwartagtig bruin ; met fpèegzel vermengd, ontftaat 'er een donker bruin fchuim % wek geen fterke reuk heeft. Die uit Arabic komt omftreeks Damas bereid, en grootendeels na Europa gezonden worde, is van deeze foort. Zuivere Opium wordt 'er bykans niet uitgevoerd; maar binnenslands gebruikt. Een groot getal MufuMannenL bovenal de Derviclics en eenige Christenen, wier leevenswyze niet veel van die der Derviehes verfchilt, gebruiken 't Opium, en fpinnen daar door hunne Aandoeningen op één enkelen toon, daaraan zulk een alles uitfluitende krakt geevende , dat geene andere Aandoening ten zelfden tyde in de ziel kan ontftaan. Deeze, de fnaaren ééns op deezen toon gefpauneri zynde, kunnen alle fchokken, zonder 'er van .al te geraaken , verdraagen, tot dat eindelyk de kragten uitgeput zynde, alles verzwakt, en fmerte dè plaats van vermaak inneemt. Schuou gy het gebruik van 't Opium kent, de nutheiden de ichadelykc gevolgen 'er van weet, kan ik niet afzyu, uit myne langduurige en dagelykfche ondervinding en ommegang met Perfoonen, die 'er een aanhoudend gfebruik of misbruik van maaken, het een en ander mede&te deelen, en u te ontvouwen, welke de uitwerkzels zyn. Een Jongeling, die, door een liegt voorbeeld van 'anderen vervoerd, zich aan een overmaatig gebruik van Opium wil gewennen, en onder de Liefhebbers dier Droogerye geteld worden, wordt op deeze wyze ingelyfd. Zyn Onderrigter geeft hem eerst eenige Greinen Opium in wyn of brandewyn, en laat hem daarop een zo groote hoeveelheid van die vogten drinken, dat eene zwaare dronkenfehap hem ganschvan zinnen beroove, en in een diepen flaap dompele Naa 't verloop van zeven of acht uuren, maakt men hem* wakker door fcbüdden en trekken, en zo flaaperi"- als hy is, doet men hem veel koud waters drinken, van't welk hy  BY DE OOSTERLINGEN WERKT. 553 1 hy elk glas met walgingen en veel ongemaks weder overj gééft; ten zelfden tyde ziet hy, met verwilderde oogen, | de omftanders aan, zonder ze te kennen, en te weeten wat i 'er rondsom hem gebeurt. Eindelyk geeft men hem wari men wyn met muscaat. Dan braakt hy niet meer; maar als i nog geheel bedwelmd en flaaperig, fchynt hy op nieuw I door den flaap vermeesterd te zullen worden, en geeft hem i de Onderrigter, op dat tydftip, eene dubbele dofis Opium. I "Het luidrugtig gelach, het gefchreeuw, het dansfen, het > geluid van de Muzyk, houden den Kweekeling eenige uuJ ren in een ftaat van bedwelmdheid. Hy wil fpreeken; maar I de fpraakleden blyven onbeweegelyk; hy gaapt; hy doet j veel gekheden, die de omftanders doen lachen; by voort beeld, hy flaat de hand-aam een fpeeltuig, doch vergeet J teffens te fpeelen, of de hand 'er af te trekken; tot hy eindelyk lachend in flaap valt. 't Is een vermaak, éénig voor de Perfiaanen , om zich te l verlustigen met Afbeeldingen van deeze Theriakis (dus j heeten zy de Opiumgebruikers). Hunne fchildergaanderyen zyn, voor een gedeelte , opgevuld met afbeeldingen van I origineelen ontleend, zo zonderling en belachlyk, dat ze I een Hogarth niet onwaardig zouden weezen. Naa omtrent vier uuren rust gehad te hebben, wordt s hy weder wakker gemaakt, door koud water over hem uit I te fprengen, de oogen met azyn te wasfchen, en alle midf delen, tot het verdryven van den flaap, aan te wenden. I, Men neemt hem uit het bedde, noodzaakt hem te wandei len, fchoon zyn waggelende beenen hem weigeren te draaI gen, en het niet dan met de grootfte moeite is, dat men l hem in beweeging helpe. Hy ftamelt eenige liegt gevorm! de woorden uit, en klaagt over koude. Men geeft hem , warmen wyn, die hem verkwikt, en den eetlust opwekt: : maar nauwlyks heeft hy iets genuttigd, of de honger is over, en de zugt om te flaapen vermeestert hem op nieuw; : doch hem wordt geen vryheid gegeeven om die neiging op 3 te volgen, dan weinig uuren voor den tyd, bepaald tot het gebruiken eener nieuwe dofis Opium. Dat oogenblik daar zynde, doet men hem, met geweld, ontwaaken, en hy krygt eene gifte gelyk aan de tweede, en wordt op : dezelfde wyze behandeld. In deezer voege gewent het lichaam, van dag tot dag, meer aan het Opium, en tusfchen den achttien en elfden gevoelt de Leerling de verlangde uitwerkzels van de be, handeling, doar hem ondergaan, 't Is waar, hy gaat met O o 3 een  554 DE WYZE, OP WELKE HET OPIUM een gezwollen gelaad en wyd opgefpalkte oogen; doch zy« ne houding duidt iemand aan, die inwendig zeer voldaan is. Dan altoos duurt dit genoegen niet lang: want, naar gelange de werking van het Opium verzwakt, 't geen, in den beginne, doorgaans naa 't verloop van een etmaal, plaats heeft, vervalt hy in benauwd- en ongerustheden; bet beeven, de walging,houden niet op, voor dat hy eene nieuwe gifte Opium gebruikt; als dan verdwynen alle die toevallen, en 'er volgt eene aangenaame dronkenfchap, die tien of twaalf minuuten aanhoudt, en eindigt in die leevendige vertegenwoordiging van het denkbeeld , 't welk de Opiumzwelgers verlangen te gevoeien. By voorbeeld, is zyn Aandoening Gramfchap; hy wordt, tot woedens toe, moedig, en kan zich geen ander denkbeeld voordellen. Hy veragt allen gevaar, of werpt 'er zich blindelings in, met leevensgevaar misfchien van den perfoon, dien hy, in deeze woede, aanvalt (*). Geeft hy zich liever aan zagte aandoeningen over, hy blyft gerust, en lacht met een onbefchryllyk genoegen, zoekt, in die kalmte, alle aanweezenuen van zyn geluk te overtuigen, tot dat de bedwelmende dampen overgaan, het mymeren ophoudt, zyn natuurlyke gelleltenisfe wederkeert , en hy zyne zaaken weder ter hand neemt. Hem blyft nogthans zekere laaggeestigheid by, hy verliest zyn geheugen , en de bekwaamheid tot bepaald denken; en wordt hy ten zelfden tyde onverfchillig omtrent vermaak en fmerte. Zodanig een Mensch zou gelukkig weezen, indien hem gemaklyk viel, zich te bepaalen tot een gemaatigd gebruik van Opium; doch de Opiumgebruikers gelyken zeer naar de Liefhebbers van Merken drank, en die eene hebbelykheid, om denzei ven te drinken, gekreegen hebben. Zy verlangen in eene geftadigé dronkenfchap "te zyn; zy nee» men alle dagen Opium, van dag tot dag de hoeveelheid vermeerderende. Met den tyd is één Once nauwlyks genoeg voor één dag: ten minften die hoeveelheid baart de ge- (*) Zie over deeze Opiumgebruikers, in de Oost-Indien, AnwkSf w rs gcheeten, k^empher, Amoèri. Exot- en behalven dit,en andere bekende Werken, een gewigtig Gefchrift. 't welk eer doet aan de menschliefde des Schryvers, getyteld: Kraspoe- kol, of de droevige gevolgen van eene te verre gmat.de geftrengheld fegi s de Slaaven. 'Aedekundige Vertelling', door M. W. VAN ha- •endorp. Te Batavia, 1780.  BY DE OOSTERLINGEN WERKT. 555 gewenschte uitwerking niet ten volle (*); als dan worden zy lust- en gevoelloos voor al hun leeven. Zy derven den flaap, geen droom brengt hun meer de voorheen genootene geneugten te binnen; het Opium ftaat hun tegen,' ondertuslchen dringen de ongemaklykfte aandoeningen hun, om het weder te gebruiken , zy kunnen het niet naalaaten zonder hun leeven in gevaar te fteüen. De Lichaams- gefteldheid deezer lieden is geheel misvormd; het gelaad is opgefpannen, de (pieren zyn oubewcegelyk, alles hangt flap, de oogen loopen, en het vermagerd lyf kan nauwlyks door de zwakke beenen gedraagen worden. — Een geduurig gevoel van koude noodzaakt deeze Ongelukkigen, om, in de eerfte warme plaats, eene Badftoove of eeii Kachelkamer, te gaan; de onbekwaamheid om op te merken, beneemt hun allen bezef van betamelykheid, zy zyn een affchuwen van allen, tot dat de waterzugt hunne elendige dagen eindigt. In deezen deerlyken toefland, waar in niets hun kan opwekken uit hunne traagheid, neemen eenigen de toevlugt tot bytend Sublimaat, 't welk zy kaauwen, en met fpeegzel, waar van de mond vol is, uitfpuwen. Maar welke droeve uitwerkzels heeft dit hulpmiddel? De lippen en de kin worden bedekt met kankeragtige zweeren, de vuile etter loopt langs den baard , en blyft'er in hangen ; met één woord,hun voorkomen wordt zo affchuwelyk ,dat men't, zonder kwalyk worden , niet kan befchouwen. ■ Eindelyk verliezen zy de fpraak; wil men hun uit hunne ongevoeligheid wekken, zy beginnen op het hartbreekendst te 1 fchreïjen; berooft men hun van het langzaam werkend vergift., lan krygen ze de geweldigfle ftuiptrekkingen, die 'er veelen wegrukken: zo dat men zomtyds in verzoeking komt om dat middel te beproeven, ten einde hun te eerder uit hun lyden te helpen, daar zy een affchuw van anderen geworden zvn. Die hebbelyk aan Opium gewoon zyn, hebben veel moeite om 'er zich van te onthouden; zy vinden hunne denk- beel- (_*~) Eduard smtth beeft, by Smirne, eci Opiumgebruiker geren, die, doorgaan-;, dagelyks drie vierendeel loods Opium innam, fchoon hy, zonder gevaar, het dubbele ^an die gifte kon verdrangen. Die zelfde Schryver voegr 'er by, dat men, omflreekj Damas, perfoonen vindt, die het nog verder brengen. Garcias ab orta heeft een Komfaan gekend, die meer dan tie» vierendeel loods dagelyks noodig hadr. O o 4  556 DE WYZE, OP WELKE HET OPIUM beelden te fomber, en lyden te veel als zy geene nieuwe gjfte neemen, zo ras de eerfte ophoudt met werken Nogthans heb ik 'er eenigen gekend, die, door fterk Azyn te gebruiken, zich aan 'r Opium onttrokken. Een Oude Opiumgebruiker kreeg de Kinderziekte, zonder eeniae'de minde koorts : maar, van dat oogenblik af, vatte hy" zulk een wederzin van 't Opium ©p, dat hv het woord niet zonder huivering kon hooren. Anderen wennen zich van 't Opium af door een zeer gevaarlyk middel - zy rooken , in ftede van Tabak, flrooge Heörüpbladen, door hun Ihicjchifchcii genaamd. Naa eenige haaien van dien rook, worden zy bedwelmd, dronken, flaaperig, en zvn, voor eenige minuuten , als buiten zich zeivèn. De zodanigen, die dit middel dikwyls aanwenden, ver»eeten 't Opium, maar zy derven krankzinnig. Veelen, die tot twintig Greinen Opium alle morgens innamen, zonder des letzel te gevoelen , vreezende, dat zv, huns ondanks , tot een al te ruim gebruik dier Droogeryê zouden overflaan, bereiden het Opium op de volgende wyze. Zy laaten één Once Saffraan in zoeten wyn weeken, cn vervolgens eenige oogenblikken kooken; vervolgens perlen zy het fterk, werpen het dik weg, en doen den wyn uitdampen, tot dat dezelve de dikte van honiverkrygt; zy voegen 'er één Once fyn gemaakte Opium by, en, wanneer deeze gefmolten is, menaen zy 'er dezelfde hoeveelheid Ambrc Gris, tot grove poeder gemaakt onder. Zy zetten dit mengzel in een waterdoof, en verdeden den klomp , daar uit voortkomende, in twee deelen , elk deezer is genoeg voor eene maand. De voordeelen, uit deeze toebereiding ontdaande zyn niet alleen de vermindering van de hoeveelheid Opiurosmaar daarenboven het bewaaren van deszelfs voortteeling bevorderende kragt, die 'er zelfs door vermeerderd wordt in ftede dat dit vermogen verzwakt by de Opiumgebruikers, fchoon het in den beginne die fterk opwekt. De Vrouwen, met opftygingen gekweld, (die, over 't algemeen, weinig in Afie gevonden worden, misfchien om dat men aan derzelver klagtcn weinig gehoor geeft, en men geen geloof daat aan haare grillen, en dus verre is van ze te koesteren,) gebruiken, meteen goeden uitdag, Opium ter gifte van eenige Greinen. Ondertusfchen 'krygen eenigen h;er door. op vaste ryden wederkomende, allerwalchJyk e oprispingen, die niet te'geneezen zyn, de Vrouwen ondiaaglyk maaken, zo dat de Mannen ze verzaaken. 't Is  ey de oosterlingen werkt. 557 't Is eene doorgaande waarneeming, dat de Afiaanen zeer gemaklyk groote giften Opium kunnen verdraaien. Nooit heb ik gezien, dat het Laudanum liquide op hun eenige kragt had. Een fcmpel van de Masfe de Styrax deedt geene werking op eene aan een borstkwaal zükkelendefl Man van veertig jaaren, en by eene Vrouwe, bykans dervende, de moeder van drie kinderen, aan welke ik dezelve voorfchreef, om een hevigen buikloop., en zeer lastigvallen den hoest te duiten , terwyl vier Greinen Opium , van eten eerden dag af, rust en daap bezorgden; 's anderen daags vertoonden zich de oude verfchynzels weder ; ik fchreef zes greinen Opium voor, en de zieke 'er alle dagen gebruik van maakende, vondt veel baats, drie dagen lang. Eindelyk werd de buikloop derker dan voorheen, en de hoest bykans verdikkende. Ik gaf tien greinen Opium, en op deeze wyze met die droogery aanhoudende, was de Vrouw beurtlings dronken en llaapende, tot zy, op den drie en twintigden dag, dierf in eene vlaage van dronkenfchap. De Colonel der Sphais, te E-zzrum, een Heer van vier en zestig jaaren, liet my haaien, om hem te geneezen van een geweldigen hoest, lk deed hem aderlaaten, en ging heen om eenige Geneesmiddelen te haaien, welke ik in 't werk wilde dellen. Maar hoe groot was myne verbaasdheid, toen ik, in zyn kamer wederkeerende, hem in geweldige duiptrekkingen vond ; fchreiende , fchreeuwende en hoestende op eene allerfchriklykde wyze. Op 't zelfde oogenblik tradt zyn Zoon binnen, die hem, in een klein tinnen busje , vier pillen Opium bragt, van grootte als middelbaare fnaphaan kogels, en deedt indikken. Weinig tyds daar naa bedaarde hy, en de mingeweldigc hoest deed myn fchrik bedaaren. By dit alles moet ik u nog een geval vermelden , ten blyke, hoe het Opium den Mensch doodt. Een Verdaan* ,jjasir ullach MiRSA gelieeten , vreesde , dat men een groot bedrog, door hem gepleegd, zou ontdekken, en'dat ' hy, ingevolge dier ontdekkinge, ter dooddraffe zou vefweczen worden. De waardigheid, met welke hy toen ten tyde in Georgië bekleed «was , deedt hem befluiten , zich aan de fchande dier dooddraffe te onttrekken , door zich zeiven te vergeeven. Hy noodigde een groot gezelfchap ten avondmaaltyd, at veel, dronk derk,"en zogt op alle mogelyke wyzen zyn gevoel te verdooveu. Te midden van deeze overdaadigheid, kreeg hy een allerpyulykde kramptrekking in de blaas , die hem noodzaakte veelmaal O05 te \  55§ DE WYZE , OP WELKE HET OPIUM BYDE OOSTERL. WERKT. te wateren; met veel fmerte loosde hy een kleine hoeveelheid groenagtig water. Kort daarop kreeg hy weder zeer vermoeiende vlaagen , die eindigden in dronkenfchap en een zeer natuurlyken flaap. De pols was zagt en langzaam; de warmte natuurlyk. Dewyl niemand van zyn mtsdryf wist, lchreef elk die toevallen toe aan de begaane onmaatigheden, en men liet hem rusten. , Maar hoe Honden wy verbaasd , als wy hem 's anderen daags 's morgens vonden , op de tanden krasfende , in ftuiptrekkingcn , met den mond vol fchuim en geflooten oogen. Wy dagten dat hy een toeval van vallende ziekte hadt, te meer , om dat een zyner bedienden verklaarde dat zyn Heer daar aan onderhevig was; doch 't geen ons meest bevreemde, bedondt hier in , dat de pols dezelfde was als 's avonds te vooren. De (fuiptrekkingen hielden eerlang op. Een groote menigte zever kwam uit den mond: de oogleden konden de gezwolle en met bloed vervulde oogen niet meer dekken; de pols werd kleinder, langzaamer, en de ademhaaling belemmerd, 's avonds za"- men 'geen tekens van leeven meer. Het vloeijen van de^zever hieldt op, en uit de neus kwamen zeer fchielyk opeenvolgende druppelen bloeds. Het lyk bleef buigzaam tot den derden dag, op welken hy begraaven werd. Eenige dagen daar naa, zyn misdryf, de oorzaak en de wyze zyns doods bekend geworden zynde, (hy hadt één en een halve Once Opium in twee pillen ingedikt,) oordeelde de Vorst hem der begraafenisfe onwaardig, en liet hem opgraaven. Dewyl men by het opgraaven eens veragten geen regelen van welvoegelykheid in agt nam , wilde een der helperen hem by den baard trekken , dan hy haalde 'er dien geheel uit, bleef met den baard in de hand daan 't welk een groot gelach verwekte. Dit zelfde hadt plaats 't geheele lichaam over, alle de hairen vielen op het minde trekken uit. Het linnen en de wiridzelen, met welke het lyk bekleed geweest was, vondt men met hoogkleurig bloed geverfd; de leden hadden derzelver buigzaamheid behouden, en men ontdekte geene beginzeis van verrotting Eindelyk werd het lyk door de Stad gefleept, en in de rivier geworpen, dan het fpoelde niet verre van daar weder op 't drooge. De Honden , fchoon zeer gedold op Menfchenvleesch. vervoegden zich 'er rondsom in «rooten getale , zonder 'er aan te raaken ; de Ravens, en&andere Kreng-eetende Vogels , fchcurden alleen eenig vleesch van de beenen, en lieten de rest der verrottinge over. BE-  BEDENK. OVER HET MEDEDEELEN EN BEWAARÏN VAN GEH. 55$ BEDENKINGEN OVER HET MEDEDEELEN EN IiEWAAREN VAN GEHEIMEN. fT en Geheim van eenen anderen te ontdekken , is een misdaad, waar in Onregtvaardigheid en Onvoorzigtigheid zich vereenigen, 't Is befchikking "maaken over 't geen onze eigendom niet is, en een toevertrouwd pand weggeeven ; een onregt, te misdaadiger; dewyl het onherflelbaar is. Indien gy eene lomme gelds verfpilt, aan u toevertrouwd, kunt gy het met mogelykheid, ten eenigen tyde, wedergeeven; maar een Geheim, ééns ontdekt , kan nimmer weder gebragt worden in die duisternis, uit welke gy 't zelve aan 't licht gebragt hebt. Of de ' tilzwygenheid beloofd dan niet beloofd is, de verpligting tot Geheimhouding blyft dezelfde, indien de natuur der omftandigheden van het mededeelen zulks medebrengt. Iemand uit tc hooren, is ons verpligicn, om het niet te ontdekken. Stilzwygenheid aan te raaden aan een vertrouwden, die vooren omzigtig is, moet geteld worden onder de onnoodige voorzorgen : hy weet, zonder bepaald onderrigt, dat hy moet zwygen; deeze aan te pryzen aan een dwaas, is desgelyks geheel overtollig : want in zyne toezegging ligt geene zekerheid. Indien hy 't niet beloofd hadt, /ou hy zich onder geene verpligting tot Stilzwygenheid geoordeeld hebben; bewaart hy, by geval , het Geheim , 't is om dat zyn Geheugen te kort fchiet , of dat geene gelegenheid ter ontdekkinge hem voorkomt; maar, indien hy , by ongeluk, toezegging van geheimhouden gedaan heeft, zal noch zyn geheugen faalen, noch de gelegenheid ter ontdekking ontbreeken. Naa dat hy zyn woord gegeeven heeft, begint hy te onderzoeken, te wikken en te weegen, 't geen hy te vooren niet deed; hy begint te denken, dat hy te verre gegaan is, en wenscht ?yn woord te herroepen. Hoe zwaar een last is een Geheim voor een Dwaas ! Hy loopt geen gevaar, om te vergeeten wat zyner bcwaaringe is toevertrouwd : want is het mogelyk , dat hy, zonder 'er ■ an te denken, zulk een ondraagelyken last zou draagen ? Hy verbeeldt zich , dat elk ziet , met welk een yragt zyne ziel belaaden gaat, dat de inwendigfte fchuilhoeken van zyn hart bloot leggen, en elk zyne hartsgeheimen op zyn aangezigt leest. Om de kwelling voor te komen , dat men het Geheim uitgevonden heeft, ondanks zyne poogingen om het te verbergen , bellnit hy ongetrouw re weezen ; eerst zyn nieuwen vertrouweling onderrigt hebbende, dat, het geen hy zal ontdekken,van het uiterfte belang is. 't Is zeker het veiligfte, uw Geheim voor u zeiven te bewaaren; doch, indien het u zwaar valt, en gy niet kunt rusten, voor  'soo BEDE\r;iNGE.\ over het mededeelen voor dat gy het ontdekt hebt, met welken grond van reden kunt gy dan klaagen, dat een ander, door die zelfde middelen, zich uit die verlegenheid redde? Laura trekt my ter zyde af, met een houding, die iet geheimzinnigs aanduidt, en luistert my in 't oor, dat ze welhaast zal trouwen aan een Heer van het eerfte aanzien cn middelen; doch legt my op, des niet te reppen: dewyl hy zo grillig is, dat hy,ds ontdekking zyns voorgenomen Huwelyks bemerkende, zyn voc-rneemen zou (haken. Op het oogenblik, dat zy my verlaaten heeft, vergaderen zich rondsom my twintig andere vertrouwden, om my tc vertellen 't geen ik zo wel weet als zy. Laura ontdekt, dat haare Egtyeïbintenis het nieuws van den dag is, en ik bevind my, hoe zeer tegen myn dank en onfehuldig, onder een hoop fnappers en verpraarers gerekend, Wees, nogthans, beltendig op uwe hoede; want fchoon gy met dc daad een éénig Vertrouweling zyt, gy kunt u in gevaar vinden van de listigeNieuwsgierigheid van zommigen, die, voorgeeVende in het vertrouwen van uw Vriend tc deelen, uit u een zekere kundfehap poogeri te lokken van 't geen zy voorheen enkel vermoedden. Dit is een zeer gcbruiklyke (treek: een valftrik, die alle dagen gefpannen wordt, en alle"dagen zielen vangt. Maar, fchoon het waar zy, dar het geen aan u toevertrouwd is, ook toevertrouwd werd aan anderen, zulks levert u geene reden op, om het Geheim tc ontdekken. Gy zyt nog verbonden , 't zelve met eene önfehendbaare Geheimhouding te bcwaa•rëri , cn zelfs uwe kennis desaangaande te bedekken voor de 'zodanigen, aan welken de Toevertrouwde het geopenbaard heeft: want het is mogelyk, dat uw onkundig fchynen by deeze Perfoonen eene omftandigheid van het uiterftc aanbelang kan weezen. Maar, zegt gy, „ het Geheim is reeds door een ,, ander ontdekt." En wat zoudt gy daar uit afleiden ? Gercgtigt u de Qntrouw van een ander, om Ongetrouw te weezen? Gy hebt- een pand ontvangen , cn niemand , behalven dc Per(bon . die het u toevertrouwde , kan 'er u van ontheffen. Hy alleen, d:e het Geheim ü mededeelde , heeft regt, om u van de verpligting tot Stilzwygen te Önrflaan. Een Vriendfchapsbreuk zelfs kan deeze verpligting niet vernietigen;een Schuldenaar wordt van zyne fchuld niet ontheven door met zynen Sch Id- eifchër te twi ten. Welk eene verfoeilyke trouwloosheid is het nier, de wapens, die iemand als een Vriend u fchonk, tegen hem als een Vyand te gebruiken! En, hoewel de tedere banden van "•'riendfehap ve brooken zyn", zyt gy daar door onfflagen van die der Regtvaa-digheid cn Eere ? Het betekent niets, by te brengen, dat, door her verraadèn van uw Geheim, de ondankbaare (noodaart uwen haat verdiend heeft, en dat, derhalven, het zyne te ontdekken, niets meer is, dan het geléden Ongéüyfc vergelden ! Hoe verkeerd is de wraak , waar oj»  en bewaaren van geheimen. 561 op gy bedagt zyt? Om verraad te firafien , wilt gy zelve een Verraader worden! Het Geheim van anderen moet , mag ik die uitdrukking bezigen , bewaard worden in zekeren fchuilhoek van uw Geheugen , waar gy zelden of nooit komt. Wy moeten, zo veel mogelyk, het voor. onszelven bedekken, ten einde wy niet verlokt worden , om bet tot zeker kwaad einde aan te wenden. Van die kundigheid gebruik te maaken, of ten nadcele van den Perfoon, die ons dezelve verleende, of tot ons eigen byzonder voordeel, zou gelyk ftaan met het gebruiken van eene geldibmme, welke ons niet toekomt ; eene verbreeking van 'trouwe , welke de begeerte na wraak, in'zich zelve zondig, zeker nooit kan regtvaardigen! Gy weet, horatius bezit eene voordcel ig Ampt; en misfchien verbeeldt gy u, dat hy 't zelve verkreegen heeft door zyne bekwaamheid; de verkryging, nogthans, was de prys van verraadery. Zyn Vriend philoctetes ftondt na dit Am'pt , toen het open viel. Men hadt hem eenige maatregels aan de hand gegeeven, door welker aanwenden hy zich verzekerd kon houden, dat hy zyne Mededingers zou te leur ftellen. Bykans ten toppunt zyner wenfchen gekomen , ontdekt hy het Geheim aan horatius , ten einde hy als ee 1 Vriend in zyn genoegen mogt deelen. Den volgenden morgen vondt zich horatius met dit Ampt bekleed. „ lk zal," betuigde hy philoctetes, (die, ond.mks de fchynbiare omftandigheden , nogthans aan zyne trouwloosheid twyfelde,) ,, allen invloed, welken ik door de „ my opgedraagene Bediening verkryg, vol vaardig aanwenden „ om u dienst te doen; doch neem my dit niet-kwaalyk; dce„ ze Post was juist die ik zogt, cn ik heb ze voor my zeiven „ verworven. Zoudt gy 't zelfde niet gedaan hebben?" JS'eenl Verraader, fprak philocteies, indien Gy my tot uwen Vertrouweling hadt genomen! zonderling en allerheerlykst gedrag van een generaal. Een officier ten tyde van komngin akna. (Uit het Engelsch.) TV Heer N — verkreeg een Vaandrigs plaats, in die jaaren, dat veelen tegenwoordig hoogere Krygsbedieningcn bekleedcn. Van dien tyd af, dat- hy zich by zyn Regiment vervoegde, ftak hy uit door het nauwlettend waarrieemen van de Pligten . aan zyn post verbonden. Wanneer hy in 't openbaar, of op dc parade, verfcheen, was zyne Kleeding altoos net, en zyn houding deftig. Van zyne byzondere leevenswyze, waren voor  *>Ö2 GÏDRAtï VAK EEff GENERA L. voor eenigen tyd zyne Medeofficieren onkundig. Hy hield met hun geen gemeene tafel, noch nam deel in hunne kostbaare vermaaken en uitfpanningen. Eindelyk ontdekte men, dat hy voor eene nadeelige verwiSfeling van omftandigheden vreesde, en van byna zo weinig gelds leefde dan een gemeen Soldaat. Het goed verftand , en de bekende moed, van den Heer N , bewaarde hem voor het beiachen en veragten, 't welk a-derzins deeze ontdekking zou hebben kunnen vergezellen. Zyne verdienden, ondertusfchen, als Officier, maakten hem, ten zynen voördeele , bekend by de hoogere Officieren, hy kreeg, van tyd tot ryd, bevorderingen; maar geene bevordering maakte eenige verandering in zyne leevenswyze. Naa met onderfcheidenden roem gediend te hebben onder Koning wil- Li am , trok dc Heer N na Vlaanderen, in 't begin der veldtochten des Hertogs van marlborough; hy werd bevorderd tot Generaal en verkreeg het bevel over ee - Regiment. Schoon zyn inkomen thans groot was, leefde hy nog ten uiterften fpaaarzaam; zelfs zy, die hem de hoogfte agting toedroegen, moesten erkennen, dat zyne Geldzugt, (welke zy als een foort van ongcfteldheid aanmerkten',) alle paaien overfchreedde. Zyne vyanden moesten, egter, belyden, dat hy eerlyk was in alle zyne handelingen, en dat zyn Geldzugt hem nooit aanzette tot het pleegen van eenig onregt. In een der laatfte jaaren des Oorlogs , betrok de Generaal N . met zyn Regiment, de Winterkwartieren In Gent. In 't midden van den Winter Honden zyne Officieren verfteld, dat zy ten middagmaal verzogt werden, by hun Colonel, iets, 't geen hun nog nooit was overgekomen. De meesten der voornaamfte Officieren ontvingen , met even groote verwondering, eene dergclyke uitnooadging. Ten geflelden dage vervoegden zy zich aan het huis des Generaals, waar zy met de uiterfte bartlykheid, voortkomende uit een over zichzelven voldaan en gul gemoed, treffender voor dc Gasten dan de uitgezogtfte beleefdheden, ontvangen wierden. Naa een heerlyk middagmaal, bragt men Wynen, van allerlei foorr, op tafel, en dewyl de Generaal wist, dat zommigen zyner Gasten gaarne een lustig glas wyns dronken, liet hy de v]e ryklyk rondgarm. Het gmfche gezelfchap ftondt des ten uiterften verfteld; in 't einde namen zommigen hunner de vryheid om re kennen te geeven, wat zy allen voelden. —— „ Ik ftaa", zei de Generaal N— , ,, gcHeel niet verfteld over uwer aller verwondering, en moet my van ,, deeze gelegenheid bedienen, om u een gedrag te ontvouwen, „ 't welk u allen zeer vreemd moet hebben tocgefcheenen. Weet ,, dan dat ik tot den Linnenhandel, in Londen , was opge„ bragt, nam dcnzelven ter hand, en dreef dien met vry veel „ voordeels , en vry uitgebreid. Eindelyk moest ik, door M een zamenloop van ongelukken , met betaalen ophouden. „ lk  GEDB.AG VAN EEN GENERAAL. 561 „ Ik riep myne Schuldeifchers byeen, lag myne zat-ken voor hun „ open , en , fchoon zy veel verlooren, waren zy zo vold an „ over myn gedrag, dat zy my onmiddelyk geheel ontfioegen, en „ zommigen my fterk aan waren, om myne zaaken, op nieuw, „ aan te vangen. Doch ik was tot zulk eene moedloosheid ver vallen, door myne voorgaande ongelukken, dat ik het niet in „ myne gedagien durfde neemen , het andermaal te waagen. Ten „ laatlten belloot ik my in den Krygsdienst te begeeven, en, „ door de voorfpraak van een myner fchuldeisfcheren, die zich „ zeer voldaan betoonde over de opregtheid van mynen Han„ del, en myn ongeluk beklaagde, verkreeg ik een Vaandrigs „ plaats. Maar, fchoon myne fchuldeisfchers voldaan waren, ik „ was zelve verre van voldaan te weezen. Het denkbeeld., dat „ zy fchade geleden hadden om mynent wil» vervulde myn „ ziel, en ik voelde dat ik geen aangenaam lecvensgenot kon „ hebben, zo lang myne Schulden onbetaald bleeven. Gelukkig „ heb ik, eindelyk, dat oogmerk bereikt. De laatst aangeko„ me post, uit Engeland, bragt my de Kwytbrievcn van alle „ myne Schuldeisfchers wegens hoofdfout en intresten. Tot nu „ toe bezat ik niets, dat ik myn eigen kon noemen. Tot dus „ lang hebt gy my zien leeven als een ftipt Rentmeester voor „ anderen; thans moet ik verzoeken dat myne Vrienden met „ my doelen in een inkomen, myne behoeften verre overtref„ fende." Ik geloof, dat allen, die dit leezen, het gedrag van den Generaal N hoogst edel zullen keuren. Zeer bezwaarlyk valt het der Menfchen daaden, in 't openbaare leeven, op den juisten prys te fchatten. De Staatsman kan gepreezen worden om maatregelen, die zyne eigene niet zyn; een Generaal kan al zyn roem te danken hebben aan een gelukkig toeval, 't welk. zonder zyne befchikking, hem bekroonde met eene Overwinning zo onverwagt als onverdiend. Maar des Generaals N verdiende was geheel en al zyn eigen, en moet te hooger gewaardeerd worden, dewyl dezelve niet van de fchitterende foort was, die de verbeelding des Menschdoms 't meest kittelt. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Het is geenzins een blyk van wysheid zich veel te laten voorftaan op zyn verftand of zyne kundigheden. Wy weten inderdaad zeer weinig , en 't is niet dan enkele hoogmoed, loutere verwaandheid, zich in te beelden veel je weren. De eerfte ftap tot kennisfe is zyne onkunde te leeren kennen ; «n 't is wonderlyk, hoe meerdere vorderingen men in Weten-  £(54 ZEDELYKE BEDENKINGEN. tenfchappcn en Kundigheden maakt, des tc meer leert men zyne onkunde kennen. Waar op is de Verwaande verwaand; waar op verhovaardigt zich de Trotsaard ? is het op zyn verftand? dat kan hy niet bezitten; want dan zou hy nederig zyn: dewyl de mensch van gisteren is , en niets weet. Is het op zyne hooge ge¬ boorte, dat hy afftamt uit eene oude Adclyke familie? Dat hy onder zyn geflagt Baronnen of Graven telt dat hy 'er ten minften zulken onder heeft, die van den oudden Stam, van de aanzienelykfle uit den Lande, zyn? Dan, wat zal hem de Grootheid zyner Vaderen baten wat Luister zal hem de Rane zvner Voorouderen aanbrengen? Kan niet een (legt gedrag" al" den Adeldom bezwalken ? Zal hy trots en hovaardig zvn op Schatten cn Rykdommen? Aanfchouwt dien Rykén dwaas, die by alle zyne Schatten gecne verdienden bezit. Noch Waardigheden, noch Adeldom dierhalven, noch Aanzien, noch Rykdommen, maken waarlyk den grooten man uit f maar alleen Deugd en Verdienden; want dc eerfte verdwynen haastelyk , cn de laatfte zyn bedendig. Al wie te veel'op zich zeiven vertrouwt, cn deunt op zyn verftand, op zyn juist oordeel, met verfmadjng van dat van anderen , zal zich niet zelden in het eind bedrogen vinden. De Luiaard zit den aandaanden tyd te verbeiden, laat veelal den tegenwoordigen voorby gaan, en word arm. Bedenk, ft mensch! 'dat verzuimde oogenblikken nimmer te rug ke en; dat de eens verwaarloosde tyd, in eeuwigheid, niet kan tc rug geroepen worden. Men 'moet altoos zvnen medemensch tragten voorby te dreven in goed te doen, en nimmer na tc volgen, veel min tc overtreden in kwaad te doen. Een voorzigtig Man is altoos een trcftelyk Voorbeeld voor anderen Dc onvoorzigtigheid heeft menige goede zaak bedorven , en duizenden ongelukkig gemaakt, daar en tegen heeft de voorzigtigheit menige bedorven zaak herfteld . en vele on- srelukkïgen gered. Een voorzigtig man is een wys cn beda rd'man. ■ Maar die onvoovzigtig handelt, volgt de voetftappen van een dwaas; en een onbedaarde is als een hol* lend paard, dat zich den teugel ontwrongen heeft.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk. eedenvoering over de overeenstemming der godlyke volmaaktheden. (Uit het Engelsch van den Eerw. Heere william west.) god is een licht, en 'er is gansch geene duisternis in Hem, . i Joan. i : 5. Het Charaéter der Godheid kan, daar hetzelve 't belangrykst en gewigtigst van alle voorwerpen is, nooit te veel belchouwd worden, 't Is, in de daad, de bron en oorfprong van al wat groot en goed mag heeten, beminnelyk en verheeven, in- de fchepping: hoe meer wy ons zetten om 't zelve te befpiegelen, hoe meer wy 't zullen bewonderen en aanbidden. Hier uit ontdaan alle de beginzeis van waaren Godsdienst, alle deszelfs voorlchriften (trekken om ons naar god te doen gelyken; en in Gods gunst zyn de edelfte en hoogfte voldoeningen gelegen. De uitdrukking van Apostel joannes, god is een licht, en ,er is gansch geene duisternisfe in Hem, is" zeer fterk en fchoon , en (trekt, ongetwyfeld , om eene zeer nutte en gewigtige lesfe aan het Menschdom te geeven. Naardemaal het onze pligt is, onze kennis van god te vermeerderen; naardemaal wy hier in oneindig groote vorderingen kunnen maaken , en oas eigen hoogst geluk allernaauwst met die kennisfe verbonden is, moeten wy menigwerf-de gelegenheden waarneemen, om met ernst dit (tuk te overweegen, en opregt verlangen, meer en meer te kennen van dien god , die een volmaakt Licht is, zonder eenig, inmengzel van duisternis, verkeerdheid of verwarring; in wien alles licht is en waarheid, overeenftemming en fchoonheid, zuiverheid en liefde. Ik heb my voorgefteld, dit zeggen des Apostels te ontvouwen en op te helderen, volgens de Schriftuurlyke betekenis der woorden en derzelver gewoone betekenisfe. II. deel. menoelw. no. 13. P p Licht  566 OVEREENSTEMMING Licht mogen wy, derhalven, hier betrekkelyk maaken Voor li tot de Kennis en Wysheid van god; ten II. tot zyne Zuiverheid en Heiligheid; ten III. tot zyne Goedheid, en eindelyk ten IV. aanmerken, als gefchikt om uit te drukken, de Schoonheid cn Overeenftemming der Godlyke Volmaaktheden. I. God mag een Licht genoemd worden, met betrekking tot zyne Kennis en Wysheid. Niets kan met meer gronds tot deeze benaaming geregtigd worden. Want Licht is, in den oorfpronglyken en ftoflyken zin, 't geen alle zigtbaare dingen aan 't oog des lichaams ontdekt, cn net verttandig Licht is, 't geen alle begrypbaare voorwerpen aan 't oog der ziele voorhielt. De opening uwer woor. den, zingt de Pfalmdichter, geeft Licht, de Jlegten ver. jlandig maaiende (*). 't Is zeer gebruiklyk, Licht en Kennis aan den eenen, en Duisternis cn Onkunde aan den anderen kant, voor woorden van gelyke betekenis, te bezigen. Dan, meer byzonder mag de Godlyke Kennis Licht genaamd worden, uit hoofde van derzelver tot alles doordringend vermogen. Ten deezen opzigte is het Licht der Zonne een zeer onvolkomen en gebrekkig zinnebeeld van diens Kennis, wien niets kan ontgaan, voor wien Duisternis en Licht 't zelfde zyn, en de nagt licht als de dag. Hy, die overal tegenwoordig is, en voor wien de Duisternis niets bedekt, moet volmaakt Licht en Kennis weezen, zonder het minst mogelyk gebrek. Hy, die de bron is van alle kennis, en de Vader der Lichten, die Menfchen en Engelen begiftigd heeft met alle de verftandlyke vermogens, welke zy bezitten, die ontelbaare Werelden vormde met alle derzelver bewoonderen, en die orde en verbintenis van 't geheel onderhoudt, welke noodig is tot derzelver inftandblyving, kan zeker geen berigt ontbreeken of ontvangen. Met één woord, hy, die de Maaker en Onderhouder is van alle dingen, moet volkomen kennis hebben van alle de vermogens, eigenfehappen, en betrekkingen der dingen en alle de gevolgen, welke 'er uit voortvloeijen: dat is met andere woorden, hy moet noodzaaklyk bezitten eene klaare en alles bevattende befchouwing van alle gebeurtenisfen die voorgevallen zyn, van alle die thans gefchieden, of (*) Psalm CXIX. 130.  der godlyke volmaaktheden. 567 of immer in de oneindige Eeuwigheid zullen plaats gry- ^Daar worden 'er gevonden, die de Alweetenheid van god niet erkennen in die uitgeftrektheid, welke wy daar aan toefchreeven ; in 't byzonder lochenen zy, dat de Kennis van god zich uitltrekt tot toekomllige gebeurlyke dingen, als, by voorbeeld, de vrywillige daaden der Menfchen. Want, zeggen zy, indien god alle onze daaden voorwist, dan konden die daaden niet vry weezen; en zvn wy niet vry in onze bedryven , dan kunnen wy des met regt niet aanfpraaklyk weezen; doch,daar wy verantwoordlyk zyn, moeten onze daaden vry en gevolglyk niet voorweeten zyn. Hier op dient ten antwoord, dat de Vryheid, welke ons verantwoordelyk maakt, eene vryheid is van uitwendigen dwang, en niet van onze inwendige beweegredenen, 's Menfchen geest, voor zo verre wy deszelfs werkingen kunnen nagaan, werkt door beweegredenen, niet zonder dezelve. Nu ligt 'er niets ongerymds in, of onbeltaanbaars met eenig beginzel van Godsdienst of waarheid, dat god eene klaal-e en volkomene kennis hebbe van alle de beweegredenen, waar door wy, en alle onze Medefchepzelen, ons zullen laaten beltuuren en onze gangen naar inrigten.1 Zodanig eene Kennis vernietigt onze Vryheid evenmin, als onze eigene bewustheid van 't geen wy doen. Men heeft, om dit onderwerp op te helderen, opgemerkt, dat wy zeiven, met eene maate van waarfchynlykheid, zeer na grenzende aan volkomene zekerheid, kunnen voorzien, hoe zekere perfoonen, in deeze of geene gevallen gefield, zullen handelen. En zyn wy hier toe in ftaat', ten aanziene van charafters, die wy flegts gebreklyk kennen, zeker die god, die alle Menfchen beter kent dan zy zichzelven kennen, kan niet mistasten in het oordeel, 't geen hy velt over hun toekomend gedrag; maar moet volftrekt vast gaan in zyne weetenfchap ,. hoe zy, ten allen tyde, en by alle voorkomende gelegenheden, zullen handelen. In de daad, zonder deeze Kennis, kunnen wy niet veronderftellen, dat de groote Opperbeftuurder bekwaam is tot dat groote Werk,om de Wereld ten allerwysfte en volkomenile te beltuuren. W7ant hier in vertoont zich de onvolmaaktheid en ongenoegzaamheid aller Aardfche Reftuurino-en ten duidelykfte , dat het dezelve ontbreeke aan Vooruitzigt op het toekomende. Van hier worden zy zo dikwyls teleurgefteld in hunne raadflagen, en genoodzaakt Pp 2 de-  568 OVEREENSTEMMING dezelve te veranderen. Vooruitziet, een weezenlyk deel der Wysbeid zynde, moeten alle Beduuren onvast en gebrekkig weezen , in evenredigheid van het mangel aan vooruitzigt. ——~ Daar nu , integendeel, gods Beduur volmaakt, oneindig wys en hoogst goed is, zo moet ook zyn Vooruitzigt, ten aanziene van alle gebeurlyke gevallen, even volmaakt en vry van alle gebreken weezen. Maar, met dit alles , zal dit duk best beflist kunnen worden , door de weezenlyke toedragt der zaaken. Voor eerst, wy weeten, wy voelen, dat wy vry zyn, of dat de beweegredenen , inzigten , en oogmerken , waar uit en wa^r mede wy handelen, drikt gefprooken, onze eigene zyn; en ze zyn niet minder zodanig, uit hoofde "van derzelver .daar mede verbondene ftrekking om de hoogere oogmerken van god te bevorderen, en te" bereiken. ■ Wy allen weeten, dat wy, vry en zonder dwang, tragten na alles, wat wy, ieder in onze omdandigheden, gefchikt oordeelen tot bevordering van ons geluk; en dat wy het vërmogen bezitten om 't zelve op onoerfcheide wyzen te bejaagen; dewyl wy dat vermogen uitoefenen, wanneer de voorwerpen ons in een verfchillend licht voorkomen. —■ In 't kort, wy weeten, dat wy het vermogen van denken bezitten, om uit te vinden waar ons geluk in gelegen is, en, zulks uitgevonden hebbende,na 't zelve te dreeven. — Dit maakt onze Vryheid uit, en ons tot zedelyk werkende weezens, of gefchikte voorwerpen van gods Zedelyk Be. ftuur. Ten anderen is het zeker, dat god voorweet: dewyl hy Voorzeggingen gedaan heeft van Gebeurtenisfen, afhangelyk van der Menfchen vrye werkzaamheid. Zulks is ten vollen bewaarheid in de voorfpellende Dreomen van joseph, de aandaande lotgevallen van zyn eigen Perfoon en Gezin betreffende; en veele andere Voorzeggingen des Ouden Verbonds, tot onzen Zaligmaaker betrekkelyk, als mede uit de Voorzeggingen van christus zelve, wegens 't geen hem en zynen Jongeren te wagten dondt op deeze wereld; de verwoesting van Jerufalem, en den volgenden ftaat der Christlyke Kerke op aarde. Hier uit volgt baarblyklyk, dat gods Voorkennis niet ftrydt met 's Menfchen Vryheid, en dat de Godlyke A Iweetenheid weezenlyk zo uitgeftrekt is als wy dezelve befchreeven; alles op de volmaaktde en volkomende wyze bevattende. Uit deeze Leerè zyn verfcheide" aaugelegene gevolgen af te leiden, welker voornaamfte ik zal mededeelen. fa  der godlyke volmaaktheden. 5$9 In de eerde plaats mogen wy hier uit betragten, dat, daar de Godlyke Voorzienigheid alles wel en wyslyk beftuurt, alle onze zaaken en omltaudigheden, als mede die der geheele Wereld, in de beste en bekwaamde handen zyn, om, op de beste en nuttigde wyze, ten algemeenea beste gefchikt te worden. Dit levert ons de fte'rkfte drangredenen op, om te berusten in de Godlyke Schikkingen, zelfs die de moeilykfte en bcangdigendfte zyn. Ik bedoel hier mede geenzins eene ongevoeligheid voor de onheilen deezes leevens,: deeze ftrydt geheel met de menschlyke natuure , het maakzel van god ; maar zulk eeu vertrouwen en verlaating op de Wysheid en Kennisfe van god als onze grootfte deun kan weezen, in de fterkfte beproevingen van ons Geloof en Lydzaamheid, waar aan wy, in den tegenwoordigen ftaat, worden blootgefteld. In zulke omftandigheden mogen wy natuurlyk,ja moeten wy,overweegen, dat god best weet wat ons in onze byzondere betrekkingen en characters noodig is, of om onzen hoogmoed te vernederen, of ons ernftiger en bedagtzaamer te maaken, of onze genegenheden meer af te trekken van de tegenwoordige wereld, door te doen zien, hoe ligt wy kunnen re leur gefteld worden in onze tydlyke uitzigten en verwagtingen, en ons daar door te naauwer te verbinden aan Hem, wiens gunst alleen ons gelukkig kan maaken. Wat voor iemand onzer noodzaaklyk is op deeze wereld te lyden tot ons eeuwig heil, weeten wy niet; maar god weet het; aan Hem moeten wy ons gedraagen als aan den bevoegdften Regter, al wiens befchikkingen zullen blyken op 't allerwyslte beraamd te zyn, om te beantwoorden aan de beste en wydttrekkendfte oogmerken, welke men kan begrypen. Hier van zullen wy volkomen overtuigd worden, wanneer wy aanlanden in die Wereld van volmaakt Licht en Kennisfe, waar in wy, op een Godsdienftig gedrag in deeze, eene eeuwigduurende inwooning kunnen verwagten. Ten anderen mogen wy van de voorgeftelde Leere dit gebruik maaken, dat dezelve de Menfchen moet affchrikken van alle hcimlyke en bedekte bedryven van ondeugd e)1 fnoodheid, en zelfs van alle flegte gedagten en oogmerken Allen, die opregtlyk gelooven, en ernftig overweegen dat god Overaltegenwoordig is, zullen daar door niet alleen wederhouden worden van alle verborgene bedryven welke zy niet opeuiyk kunnen regtv.aardigen , maar ook terftond alle ydele en dwaaze gedagten fmooren, en zich zorgvuldig PP 3 ont-  57° OVEREENSTEMMING onthouden van alles, 't geen hun min welgevallig zou maaken by Hem, die alleen de volmaaktfte beoordeelaar is van 's Menfchen Charaéter, in wiens goedkeuring men het hoogfte belang moet (lellen , en wiens mishaagen, vroeg of laat, eene volkomene uitwerking zal baaren, in de geheele vernietiging van fnoodheid en ondeugd, met alle werkers der ongeregtigheid. Dan 't alziende oog der Godheid ftrekt niet alleen ten fchrik der Boozen; maar dient ren Herken (leun van alle Braaven onder 't Menschdom, hier door verzekerd, dat alle hunne goede, regtmaarige en Godsdienltige , oogmerken, in aanfchouw genomen worden by den opperden en algemeenen Regter, die dezelve zal beloonen. Allen, die wenfchen dat onpartydige Regtvaardigheid plaats grype, en de Braafheid zegepraale, kunnen niet nalaaten, zich te verheugen in 't vooruitzigt op zulk eene gebeurtenis, en hier door in de beste oogmerken geftyfd worden. Wyders fnydt de bygebragte Leere alle verfchooning af der zodanigen, die zich in 't pleegen der Ondeugd willen regtvaardigen, met te zeggen, dat zy niet anders kunnen handelen dan zy handelen: dewyl alle hunne daaden by goo voorbekend, en gevolglyk volkomen zeker, zyn. Deeze verfchoouing, zeg ik, wordt geheel weggenomen door het beweezene, dat gods Voorkennis niet aanloopt te<*en 's Menfchen Vryheid, en 'er niets mede te maaken heeft, 'tls, derhalven, enkel eene gezogte verfchoouing. Elk vindt, dat het in zyn vermogen is, om, 't geen hem voorkomt, te doer> of niet te doen. Maar wat betekent een natuurlyk vermogen om iets te doen, wanneer de ■neiging eenen tegenovergeftelden weg oploopt ? Ik antwoord, dat het onze Pligt en ons Belang in veele geva'len js, onze tegenwoordige neigingen te keer te gaan, en 'er rechtftreeks ftrydig mede te handelen: dit doen veele bedagtzaamen en wyzeu. De rede, waarom anderen niet even zo handelen, zo dikwyls zulks noodig is, beftaat hier in, om dat zy zichzelven de vryheid niet willen geeven , om ernftig te denken over de natuur en de gevolgen van hun gedrag. Zy willen de oogen niet openen om de verheevener beweegredenen te zien, welke hun zouden overwaaien om anders te handelen. Zeggen zy, dat ze op deeze diniren geen agt geeven, uit gebrek aan eene beweegreden om dit te doen , — men mag hun te gemoet voeren, dat, indien bun Zedelyk Charafter, hun Belang en Geluk, geene onderwerpen zyn van genoeg aanbelangs om  der godlyke volmaaktheden. om hun aan 't denken te helpen, niets, dan zwaare beproe» vingen hun daar toe zullen brengen, of hunne aandagt opwekken. En deeze zullen zy, naar de wyze fchikkingen der Voorzienigheid, in deeze of in de toekomende wereld, of in beide, ontmoeten. God'heeft ons alle zodanige beweegredenen verleend, als genoegzaam zyn om ons regt-' maatig te doen handelen ; indien wy ze van genoegzaam gewigt wiilen rekenen, dan zyn ftrenger middelen noodzaaklyk, en wy mogen ze met alle reden verwagten van den wyzen en regtvaardigen Beftuurder der wereld. (Het Vervolg by de naast» gelegenheid.) waarneeming wegens het nut van het lichen island1cus , in verouderde en langduurige koliek-pynen. Door * * *, M. D. Het afkook zei van het Lichen hlandicus geeft' reeds aan onze Ziutuigen een fterk vermoeden, dat het een middel is , dat, door deszelfs bitteren zamentrekkenden aart, in alle die gevallen als een heilzaam Geneesmiddel fchynt gebruikt te kunnen worden , waar eene fcherpte der vochten, en eene verflapping der vaste deelen, plaats heeft. En het is hier van daan, dat men het zelfde in Bloedfpuwingen , aanhoudende Hoesten , Maag pynen , Diarrhaeen, enz. met zulk eenen gewenschten uitflag heeft toegediend. De menigvuldige gelegenheid, die ik gehad heb,dit middel,in verfcheiden gevallen, met het gewenschlte gevolg, toe te dienen, heeft my aangefpoord, van tyd tot "tyd, eenige Waarneemingen daar van mede te deelenf, ten einde, myne Konstgenooten aan te moedigen , hunne aandacht tot de heilzaame uitwerkingen, meer te bepaalen. Ik zal, ten dien einde, met de volgende Waarneeming een begin maaken: Een Vrouw, van eene zeer ge¬ zonde "Ligchaamsgefteldheid , klaagde over pynen in de Darmen , die by 'tusfchen - poozingen vry hevig waren , en waar van zy de oorzaak aan eene belette uitwaasfeming toefchreef. — lk behandelde dit Ongemak na de gewoone Geneeswyze, met zachte Zweetverwekkende raiddelen; dog deeze deeden even weinig goede uitwerking, als de zachte buikzuiverende en verzachtende Geneesmiddelen; de pynen kwamen by tusfchen-poozingeu weder, Pp 4 de  57* het nut van 't lichen islandicus. de pynftülende middelen verminderden wel de hevigheid der pynen; dog bragten geene geneezing te wege. t>yna drie maanden poogde ik te vergeefs, op deeze wyze, de Lyderesfe hulp te verfchaftju; wanneer ik op de gedachten viel om een afkookzel van het Liclien voor te fchryven , zonder iets, dan een weinig zuiker, daar by te voegen. De Lyderesfe gebruikte dagelyks eene halve once tot twaalf oneen afgekookt, en , na verloop van veertien dagen, begon zy merkelyk vermindering van pynen te befpeuren, en dit was genoeg, om haar tot het verder gebruik van dit middel te bepaalen. Geduurende de eerlte maand , kwamen nog telkens ligte aanvallen van pynen, dan,na dien tyd.wierdeu zy langs hoe minder, tot dat de Lyderesfe, eindelyk, na verloop van twee maanden, onder eene naauw bepaalde Leevenswyze , volkomen herlteld was. natuurlyke historie van den water-kaaf , of kormoran. (Volgens den Heer de buffon.) "T\e Water-Raaf heeft in 't Grieksch , ?„ 't Latyn Corvus Aquaticus , in 'c Italiaansch Corva Marino, in 't Spaansch Cuervo Caivo, in 't Hoogduitsch Scrab of Wasfer-rabe fm \ Engelsch Cormorant, m 't Zweedscb Hafs- jager, in 't Noorweegsch Skray, op het Eiland Feroe Hupling . in 't Poolsch 'Kruhvodny. De Franfehe naam, Cormoran, werd oudtyds uiteelprooken Cormaran en Cormarin , en zegt zo veel als Corbeau Marin of Corbeau de Mer, 't zelfde als onze naam Water Raave,-de Griekfche Naam betekent de Kaak Raavei ondertusfehen heeft deeze Vogel niets gemeens met de Raave dan zyne zwarte Pluimadie, die e'gter van de Pluimadie der Raaven in zo verre verfchilt, dat ze donsagtig en min donker zwart is. De Water- Raaf is eene vry groote Vogel, met gepalmde Pooten, een zo goed duiker als zwemmer, en een geweldige Vischvraat; heeft bykans de grootte van een Gans, doch is van eene min gezette gettalte , eer rank dan vet, en verlengd door een langen Staart, zich meer voordoende dan men gemeenlyk by • Watervogelen aantreft deeze Staart beftaat uit twaalf fterke pennen, ze zyn 3  natuurlyke historie van den water-raaf. 573 zyn, gelyk bykans de geheele Pluimadie, zwart, met een groenen weerfchyn; de bovendekveeren der vleugelen zyn golfswyze zwart geftreept, op een bruinen grond; doch. deeze kleurmengingen veranderen in' verfchillende Vogelen; want de Heer salerne zegt, dat de kleur van de Pluimadie zouityds groenagtig zwart is; alleen 'nebben ze twee plekken aan de zyde der Pooten , met een witte halskraag, die het bovenfte van den Hals als een Kindoek omringt, en heelt hy daar witte hairen , naar zyde gely. kende, uitlteekende op 't bovenlte van den Hals en den Kop, die van vooren en aan de kanten kaal is ; eene huid, even kaal,' loopt beneden den Bek die recht is , tot aan het einde, waar dezelve zich llerk omkromt, met een zeer fcherpen haak. De Kormoran behoort tot het klein getal Vogelen , die de vier vingeren zamengevoegd, en door een vlies van een ft uk verbonden hebben, wier Pooten, met die breede riemen voorzien , een vogel fchynen aan te duiden, die een groote Zwemmer is; ondertusfchen onthoudt hy zich minder in 't water op, dan andere Watervogels, wier Pootvlies die uitgeftrektheid niet heeft; hy vliegt veel,en roest op de boomen. Aristoteles fchryft hem deeze eigenfehap toe, met uitfiuiting van alle andere Vogelen die gevliesde Pooten hebben ; niet te min heeft de Kormoran dit gemeen met den Pelikaan, den Gek, den Fregat - vogel, ■de Anhinga , en den Keerkring-vogel, 't Geen vreemd is , beftaat hier in : dat deeze vier Vogels^ met hem, het klein getal van Watervogelen uitmaaken, wier vier vingeren geheel zamengevoegd zyn door een onafgebrooken vlies: 't is deeze gelykvormigheid, welke aan de hedendaagfche Vogelbefchryveren gelegenheid gegeeven heeft, om deeze Vogels tot een enkel Gezin te brengen, en in 't algemeen aan te duiden onder den naam van Pelikaan (*) dan, het is alleen by de Naamlysrmaakers, en door de overeenkomst met geweld te willen vinden, dat men, uit de enkele overeenkomst van een deel, denzelfden naam kan toevoegen aan zoorten zo veel van elkander verfchillende, als, by voorbeeld, de Keerkring-vogel en de weezenlyke Pelikaan. Zo (*) Klein en linn.^us hebben deeze Familie gevormd, de Kormo'au komt in dezelve voor, onder den naam van Pelecanus Car'to, de Fregat-vogel onder dien van Pelecanus Aquiius, enz. Pp 5  574 NATUURLYKE HISTORIE Zo behendig in het visfehen en van zulk eene vraatagtigheid is de Kormoran, dat hy, in een Meir komende, alleen meer fchade doet dan eene ganfche bende andere visfehende Vogelen: gelukkig onthoudt hy zich doorgaans op den Zeeoever, en zelden in Landftreeken daar van verwyderd. Dewyl hy langen tyd onder water kan blyven , en onder 't water met de fnelheid zwemt als een pyl uit een boog gefchooten , ontfnapt hem zyn prooi bykans nimmer , en hy komt meestentyds boven met een visch dwars in den bek; om denzelven door te zwelgen heeft hy een byzondere kunstgreep; hy werpt den visch in de lugt, en vangt denzelven in diervoege dat de kop voor komt, derwyze , dat de zwemvinnen zich tegeii 't lichaam vlijen als de visch door de keel gaat, terwyl de vliezige huid, die het onderfte van den bek omringt, zich uitrekt zo veel noodig is , om den geheelen visch door te laaten , welke menigwerf zeer groot is, in vergelyking van den hals des Vogels. In eenige Landen, als in China en voor heen in Enge~ land, volgens lynceus by willughby, heeft men van de bekwaamheid van den Kormoran, om visch te vangen, zich weeten te bedienen ter vischvangst, en 'er, om zo te fpreeken, een Visfcher ten diende des Gezins van weeten te maaken; door het onderde van den hals met een ring af te fluiten, zo dat hy zyn Frooy niet kan inflokken, en gewend by zyn meester weder te keeren, brengt hy den visch , dien hy in den bek draagt, by denzelven. Men ziet, op de Rivieren van China, de Kormorans in diervoege gehalsringd, voor op de fchuiten zittende, daar van affpringende, op een gegeeven teken, en welhaast wederkeerende,de vangst in den bek medebrengende,welke men daar terftond uitneemt; deeze vischvangst houdt aan tot dat de Meester,voldaan over de vangst van zyn Vogel,den halsring afdoet, en hem vryheid verleent om voor zich zeiven te visfehen. Honger alleen zet den Kormoran tot werkzaamheid aan, luiheid en traagheid vertoonen zich zoo ras hy verzadigd is; hy wordt zeer vet, en fchoon hy fterk riekt en zyn vleesch een flegten fmaak heeft, wordt hy niet altoos verfmaad door de Scheepslieden, by welken de eenvoudigde en ruwde verkwikking dikwyls veel lekkerder fmaakt, dan de keurigst uitgezogtdc Lekkernyen aan onze kiefche gehemelten. Dampikr getuigt dat de Kormorans, hoewel een Herken vischfmaak hebbende, vry goed 1'maakten , dewyl ze  van den water -p.aaf. 575 zt vet waren. Cook , een groot getal Kormorans, die op de boomen zaten te roesten, gedood hebbende, noemt ze, gebraaden, een heerlyk eeten. De Zeelieden kunnen dit anders flegte, maar hun frrsaakI lyk Gevogelte in alle Zeeën vinden: want men ontmoet den I Kormoran "in de afgelegenlte oorden, ais op de PhillippynI fche Eilanden, in Nieuw Holland en Nieuw Zeeland. In I de Salclana Baay is een Eiland het Eiland der Kormorans ) geheeten, dewyl het, als 't ware, met die Vogelen bedekt I is. Ze zyn niet min algemeen op andere plaatzen omllr'eeks | de Kaap der Goede Hoope. „ Men zier, fchryft de Heer 1 ,, Markgraaf de querhocnt , vlugten, meer dan drie hon] derd fterk, op de Reede van de Kaap; ze zyn niet j zeer vreesagtig , 't welk, buiten twyfel, daar uit ont] '\ ftaat, dat men 'er weinig jagt op maakt : ze zyn na] u tuurlyk traag; ik heb 'er gezien, die langer dan zes 1 " uuren agter een op de boeijen van onze ankers zaten. 1 '' De Bek is onderaan voorzien van een oranjekleurige J i. huid, welke zich eenige linien onderden hals uitftrekt, I L en door den Vogel naar welgevallen wordt uitgezet: I de iris is fchoon helder groen , de oogappel zwart, [ " rondsom de oogleden loopt een violetkleurige huid; de i ' ftaart,van gedaante als die van een Specht, beftaat uit J ii veertien harde en fcherpe pennen. De ouden zyn ge1 ' heel zwatr, doch de éénjaarige jongen graauw, en heb| '' ben onder den bek de gemelde oranjekleurige huid niet: | ' ze waren alle zeer vet." In grooten getale worden de Kormorans, naar 'r getuiI genis van adanson, in Senegal gevangen; en wy gelooi ven ze te ontdekken in de Vogels, op het Eiland Mau1 rice, door leguat Plutos geheeten. Zonderling is het i( in deeze Vogels , dat zy even goed de Hette van die I Lugtftreeke, als de Koude van Siberië, kunnen verdraa3 gen; het blykt, nogthans, dat de ftrenge Winters in die ) Gewesten hun tot eenige verhuizing noodzaaken: want ?l men heeft waargenomen, dat die , in den Zomer, de Meii ren omflreeks Selengiskoi bewoonen , waar men ze den i naam van Baclans geeft , met den Herfst na het Meir \ Baikal trekken , om 'daar den Winter over te brengen. I 't Zelfde' heeft plaats by de Ouriles of Kormorans van \ Kamtfchatka , wel befchreeven door den Heer kraschenii mkoff , en te ontdekken in de fabelagtige overlevering i der Kamtfcliatkaé'rs, die elkander vertellen, dat deeze Voj gels hunne tong verruild hebben met de Wilde Bokken, voor  576 natuurlyke historie voor de witte hairen aan den Hals en Pooten; fchoon het onwaar zy , dat deeze Vogels geen tong zouden hebben; en zy, naar 't berigt van steller, 's avonds en 's morgens, fchreeuwen met eene item, zeer ^fykende aan den klank van een klein fchor trompetje. Deeze Kormorans van Kamtfchatka brengen den nagt door by hoopen, verzameld op de punten der rotzen, waar van zy dikwyls in den ilaap afvalle-n, cn een proov worden der Visfehen , die 'er op loeren. De Kamtfchatkaers haaien by dag de eijeren uit de nesten, met gevaar, om in diepten of in zee te vallen; en om de Vogels zelve te vangen, hebben zy niets meer te doen , dan een ftrik aan 't einde van een Hok te hegten ; de logge en domme Kormoran weet niets te doen, dan den kop na de regter en flinker zyde te wenden, om den (Irik, hem getpannen, te ontgaan, en het einde is, dat men hem dien om den hals werpt. De Kormoran heeft, gelyk bykans alle duikende Vogels, een platten Kop ; de oogen (taan zeer voorwaards, en digt aan de hoeken van den Bek ; welks zelfdandigheid hard en blinkend , als hoorn, is; de pooten zyn zwart, kort en zeer (terk;de nagel, en middelde vinger, is getand als een zaag, de armen van de vleugels zyn vry lang , doch voorzien van korte pennen , 't welk eene traage vlugt te wege brengt, volgens de waarneeming van schwenckfeld. De logheid, of liever de natnurlvke traagheid, eigen aan alle Kormoram, draalt allerderkst door in den Kleinen Kormoran, by de Engelfchen Shagg geheeten, en, van wegen zyne domheid, in 't Pransch Nigaud. Deeze zoort van kleine Kormorans is niet minder verfpreid dan die der groote; bovenal vindt men dezelve op de Eilanden en de Zeekusten der Zuidlyke [ anden. De Heeren cook en forster hebben ze aangetroffen op het Eiland Georgiëdit uiterde der bewoonde landen , bykans ontoeganglyk voor den Mensch, is bevolkt door deeze Kleine Kormorans, die de heerfchappy deelen met de Pinguïns, en zich onthouden in de bosfehen van grof gras, het bykans eenigfte voortbrengzel des groeienden Ryks in dit koude Gewest; als ook op het Staaten Eiland, waar men desgelyks die Vogels in groote menigte aantrof. Een Eiland, in' de Straat van Mage/lan, daar mede bykans geheel overdekt, ontving van Capitein cook den naam van Shagg. Eiland. 't Is daar, 't is aan die uiterde grenzen des Aardklootsj waar  VAN DEN WATER - RAAF. 577 wanr de Natuur, door koude verkleumd, nog vyf of zes zoorten van Vliegende Vogels, of tweeflachtige Dieren, voedt, de laatfte bewoonders van die ftreeken, door de koude overheerd; zy ieeven 'er in .eene bedaarde-gevoelloosheid , welke men mag aanmerken als een voorlooper van eeuwige ftilte, die welhaast in deeze oorden zal heerfchen: ,, Men ftaat verbaasd," fchryft Capitein cook ,' „ over den „ Vrede in deeze Gewesten; de Dieren, welke zich daar „onthouden, fchynen een Verbond gemaakt te hebben, „ om de onderlinge rust niet te ftooren; de Lee ■ leeuwen „ bewoonen het grootfte gedeelte van de Kust; de Zee„ beeren het bionenfte van het Eiland; de Kleine Kormo- rans de hoogfte rotzen, en de Pinguïns vervoegen zich „ waar zy 't gemaklykst gemeenfehap met de Zee heb„ ben ; de overige Vogels wyken na de afgelggenfte plaat,, zen. Wy hebben gezien, dat alle deeze Dieren onder ,, en by elkander waren, even als huisdieren ,of Vogels op „ een voorplein, zonder dat ze elkandereenig leed zogten ,, te doen-'' In deeze halfbevroozene Streeken, geheel van Doornen beroofd, nestelen de kleine Kormorans in de fpleeten der rotzen en der over de Zee hangende klippen. In eenige verkiezen zy het nest te maaken op de grashoogten. Zy onthouden zich by duizenden by een; een fnaphaanfehoot, verjaagt ze niet, zy vliegen eenige voeten in de hooate, en vallen weder op de nesten neder. Om op deeze Vogels jagt te maaken,heeft men geen vuurroer noodig: men kan ze met ftokken doodflaan, zonder dat de zieltoogenden of dooden de overige aanzetten om te vlugten en dat lot te ontwyken; voor .'t overige is het vleesch, inzonderheid der Jongen, vry goed om te eeten. Deeze Vogels begeeven zich niet diep in zee , zelden verliezen zy het land uit het gezigt: ze zyn, gelyk de Pinguis, bekleed met een digte Pluimadie , zeer "gefchikt om hun te verdeedigen tegen de ftrenge en aanhoudende koude der Ysgewesten, welke zy bewoonen. De Heer forster fchynt eenige zoorten of verfcheidenheden in deeze Kormorans te erkennen; maar, dewyl hy nietnaauwkeurig over het verfchil^zich uitlaat, en "het, buiten twyfel , niet genoeg is een onderfcheid in zoon te vormen uit de verfchillende plaats waar zy nestelen, zullen wy alleen fpreeken van den Kleinen Kormoran, ook by ons bekend. Men ziet ze in vry grooten getale op de kust van Car- nu-  578 natuurlyke historie nuwallis in Engeland, op de Zeekusten van Ierland, als mede op die van Pruisfen, en, naar 't zeggen van ray, in Holland,by het Dorp Zevenhuizen, waar ze in de groote boomen nestelen. Willughby berigt, dat zy zwemmende het geheele lyf onder en den kop alleen boven water hebben, dat ze zo vlug en behendig zyn in 't water, als log op de aarde; zy ontwyken dan het fchot, door den kop onder 't water te haaien, zo ras zy het maar zien. Voor het overige heeft de Kleine Kormoran dezelfde leevenswyze als de grootte, werpt den visch in diervoege in de hoogte, ze met den bek vangende: hy gelykt 'er ook na in geflalte en kleur; het onderfcheid bellaat daar in, dat hv alle de lichaamsleden kleinder heeft en dunner, dat zyn Pluimadie onder aan 't lyf bruin is , geen kaaien hals en llegts twaalf pennen in den Haart heeft. Eenige Vogelbefchryvers, als rav en willuciiby, hebben den Kleinen Kormoran den naam van Palmvoetige Kaauw gegeeven, doch , met even weinig gmnds van reden , als het gemeen den Grooten Kormoran, de Zee-Raaf noemt. De Palmvoetige Kaauwen, door Capitein wallis, in den Stillen Oceaan ontdekt, behooren waarfchynlyk tot onze Kleine Ktrmorans, waar toe wy ook brengen de Kormorans, die Capitein cook ,by groote troepen, genesteld vondt op de kusten van Nieuw - Zeeland. Het hoornvlies der oogen, in den Kleinen Kormoran, is helderrood, het cristallyn heeft eene klootfche gedaante, als by de Visfehen ; het benedenfte gedeelte van den bek is omringd met een roode huid, die ook in't oog loopt; de opening der neusgaten is eene zo naauwe fpleet, dat dezelve het oog der Waarneemeren ontglipte , die gezegd hebben dat de Kormorans, grooten en kleinen, geene neusgaten hadden; de pooten zyn blinkend zwart , en gewapend met fcherpe nagelen (*); onder de vederen is een zeer fyn dons, zo digt als dat der Zwaanen; kleine zydagtige pluimen bedekken den kop: waar uit de Heer perrault opmaakt, dat de Kormoran, de Kaale Raave, of de Phalacrocorax der Ouden , niet is ; doch hy hadt dit wel mogen agter wege laaten : daar hy voorheen optekende, dat (*) De Heer perrault, zet zich ter ernm'ge wederlegging van het Fabeltje van ges\er, die zegt, dat 'er eene zoort van Kormnran is, die een gevliesden poot heeft, met welken hy zwemt, en een ongevliesden , met welken hy zyn prooi aangrypt. Lib. III. Cap. de Corv. Aauat.  van den water-raaf. 579 J dat zich aan den Zeeoever eeti grooten Kormoran bevondt, 1 verfchillende van den Kleinen door hem belchreeven ; en die groote Kormoran, die een kaaien kop heeft, is, gelyk wy j gezien hebben, de waare Plialacrocorax der Ouden. ! proeve van vergelyking tusschen de beweegingen ber dieren en der planten, en de beschr.yving eener steebs in beweeging zynde plante. i In de Academie der Weetenfchappen te Parys voorgeleezcn, door den Heer broussonet. (Vervolg van bl. 539.) De Beweegingen in de Planten, voortgebragt door de tegenwoordigheid der vogten in de vaten, zyn min ;j of meer merkbaar in de Bladeren van verfchillende zoorI ten. Eenige fchynen geene zoort van Beweegingen te «bezitten, anderen hebben Bladeren, die zich in allerlei i rigtingen kunnen beweegen , derzelver Beweegingen zyn \ doorgaans gewyzigd door onderfcheide oorzaaken : doch \ geene heeft eene Beweeging zo merkbaar en zo aanhou( dend, als de Plant , van welke ik thans een byzonder \ verflag zal geeven. Milady monson , door haare zugt tot de Natuurlyke I Hiftorie, bewoogen om een Reis na de Indien te onder( neemen , heeft dezelve te Bengalen, in de vogtige en I kleiagtige gronden oroftreeks Dacca, ontdekt. De dood 1 heeft deeze Dame gefluit in 't midden van haare Kruid; kundige Reizen, ondernomen met een pryslyken yver, : en zo veel te pryslyker, dewyl zelden Perfoonen van haai re Sexe lusts en moeds genoeg bezitten, om iet zodanigs 1 te beftaan. De groote linnjEus heeft geoordeeld aan haai re gedagtenis eene zoort van Planten te moeten wyen, i en ze Monfonia geheeten. De Ridder banks heeft i my de Handfchriften van Milady monson wel willen ter 1 hand ftellen , en ik heb 'er de waarneemingen uit onti leend, welke betrekking hebben tot de Beweegingen dier 1 Plant, hoedanig zy dezelve te Bengalen hadt waarsrenoi men , en ze vergeleeken met die ik gelegenheid had te zien in deeze Planten, gekweekt in warme kasfen in Euroj>a. Dan, ik oordeel het noodig, voor af eene Befchryving  580 VERGELYKING TUSSCHEN de BEWEËOINgEW ving van die Plant te geeven; dewyl LiNNiEus de Zoon, de eenige Schryver is die 'er van gefprooken heeft in zyn Supplemenlum Plantarum; doch hy heeft de Bloemeu niet gezien , en zyne Befchryving is daarom onvolkomen, lk voeg 'er eene Afbeelding nevens: om dat ik niet weet dat 'er eene hst licht ziet. De Indiaanen noemen deeze Plant Burum Chandali. Linn/EUS heeft geoordeeld, dat ze tot het gedacht der Hefidarwm moesten t'huis gebragt worden, en dezelve den bynaam vau Gyrans (of de wendende) toegevoegd; ik zou 'er ruim z.o gaarne die van jlingerende aan toe voegen of ze de Slingerende Plant noemen, gelyk de Heer daubrnton ze in 's Konings Kabinet genoemd heeft. Deeze naam drukt beter dan Gyrans de Beweeging uit. De Wortel is doorgaans één- zomtyds tweejaarig, en in onze warme kasfen , by wylen langer , overal takkig en vezelagtig. De takken komen uit een deel, die zich niet hoog verheft ; veeityds zes of zeven in getal; zy komen uit op de hoogte van drie of vier voeten, zyn houtagtïg, teder, van grootte als een kleine vinger, en draagen uitïpruitzels, beurtlings geplaatst, los, buigbaar, en bedekt met een gladde groene opperhuid; de bladeren zyn beurtlings gefchikt op de takken en uitfpruitzels: bykans altoos zaroengedeld uit drie blaadjes, zeldzaam , en alleen by het benedende van den deel, uit een; ze worden onderlteund door een deeltje van een of twee duimen lang, een weinig ruig , en beneden voorzien van twee lange gepunte en rosagtige byblaadjes. Het tusfehenblad veel langer dan het deeltje , is doorgaans drie of vier duimen lang, en één breed, fpietsvormig, langwerpig, glad aan de kanten, zeer dun, bleekgroen , in 't midden geribd en dun geaderd. De twee zydbladen , welke men eenigermaate als byhangzels van liet middelblad zou kunnen aanmerken , worden onderdeund door kleine deeltjes, vast op een gemeenen deel, ze zyn fpietsvormig en recht, men ziet aan derzelver voetduk kleine byblaadjes, die zwak 1 en groen zyn. De bloemen vormen rechte , langwerpige trosfen, welke voortfpruiten uit de holten, by de takjes; ze zyn kapélvnrmig, klein, donker geel, daan twee aan twee, en zyn omringd van langwerpig ronde, fcherpe, en zwakkekookers . die deels elkander bedekken. De bloemkelk heeft vier tandjes, in 't eerst groen, doch, naar gelang de rypheid vordert, roodagtig en vierkant. De bloem zei-  der dïerén en planten, 5§ï | 2elve beftaat uit vyf bladeren , het hoogfte blad (a) is i fond, eenigzins afgefneeden, aan de kanten omkrullende, , de zydblad~en (b) zyn veel korter dan het onderblad (c), dit is bykans ovaal , zamengedrukt , van langte als het i hoogfte blad , gevormd door twee vereende blaadjes. De [ helmltyltjes (d), ten getale van tien, zyn in twee lichaai men onderfcheiden: negen met elkander door draadjes verI eenigd , het tiende ftaat op zichzelve, elk draagt een lang* werpig en vry dik helmpje , het vrugtbeginzel is zatnerij gedrukt, rust op een enkel ftyltje , zich omhoog verheffende , en uitloopende in een ftomp mondje. De vrugt is beflooten in eene fcheede, van omtrent twee duii men lang (e), en weinig gekromd, zamengedrukt, en met een affcïieiding" tusfchen' elk zaadje ; de zaadjes (f) zyn j klein, van gedaante als een nier, zeer teder, grauwagtig, en met een vlekje gefpikkeld. Deeze Plant bloeit in Bengali , in de maand Septem| ber; in November zyn de peultjes ryp, en laaten de daar in beflooten boontjes vallen. Zeldzaam bloeit dezelve in 1 Europa , en de aankweeking kost zeer veel moeite : zy j moet in céne warme kasfe beflooten, en bykans nooit 'er } buiten gelaaten worden. De eerfte keer , dat men die in j Europa gezien heeft , was in den jaare MDCCLXXVJI, I in Engeland, by Lord bute, te Lutin- Park; zy bloeide ji in Maart. Geen gedeelte van deeze Plant geeft tekens van IrntnbiI liteit, als men dezelve fteekt. Over dag is het middelblad 1 horizontaal uitgeftrekt, en ftaat onbeweegelyk; in den nagt | kromt het zich , en rust op de takken, i e zydbladen I zyn fteeds in beweeging, beurtlings na hoven en beneden 1 gaande: de geheele werking der beweeging is in den (teel, ] die zich fchynt om te wenden; de bladen befchryven een ) cirkelboog. In Indie zyn twee minuuten tyds genoeg, ; om die bladeren alle deeze verrigtingen te laaten volvoeI ren. Ik heb ze nooit met die vaardigheid het zien veri rigten in onze warme kasfen. De beweeging na beneden i gaat veel fchielyker toe dan na boven, de eerfte wordt I zelfs nu en dan afgebrooken , of is ten minften niet geI lyk. De beweeging na boven , integendeel , altoos eeni paarig. Zeer dikwyls beweegt zich ieder blad, in een l tegenovergeftelde rigting'; het eene gaat op- , het ander j nederwaarös; nu eens ftaat het eene blad (til , terwyl het i andere beweegt; deeze beweeging is zo natuurlyk, dat, i indien men dezelve fluit, door een der bladeren vnst te II. deel. mengelw. no. 13. Q q hou-  5Sa VERGELYKING TÜSSCHEN DE BEWEEGINGEN hourlen , dezelve weder begint , zo ras de hinderpaal is weggenomen. De beweeging houdt op, zo ras de groote bladeren door den wind bevvoogen worden. In de Dieren wordt de doorwaasfeming, bovenal, bevorderd door den loop des bloeds, door de werking der fpieren, enz. In de Planten, waarin de omloop der vogten zeer langzaam is, fchynt de doorwaasfeming vermeerderd te worden door uitwendige oorzaaken; de beweeging der lugt is eene der voornaamlte: de bladeren, de werktuigen tot die verrigting, Haan doorgaans op dunne fteeltjes, welke toelaaten, dat ze zich in allerlei rigtingen beweegen; indien dit maakzel ontbreekt, zyn de werktuigen der Planten op eene andere wyze gefchikt; de warmte der zonne, de vogtigheid, of een groote overvloed van fappen in de vaten , op een byzondere wyze zamengeftekl, bepaalen de doorwaasfeming veeier Planten. De. Dioncca ,óe Rosfolis, enz. groeijen , gelyk wy reeds hebben opgemerkt, op vogtige plaatzen, t>f hebben vogts in overvloed; veele gevoelige Planten komen voort op plaatzen , waar de lugt weinig bewoogen wordt; of wel hebben zoodanige Planten , in welke de doorwaasfeming op geene der gemelde wyzen kan werken, een klein getal volfappige bladeren , bedekt met een zeer dunne opperhuid. Wanneer de zon zeer heet fchynt, zyn de bladeren van onze befchreeve Plant buiten beweeging ; doch, by koel en vogtig weer, of als het regent, befpeurt men dc gemelde beweegingen in volle maate. Deeze beweeging fchynt volftrekt noodzaaklyk aan deeze Plant: want, zo ras zy haar eerfte bladeren gefchooten heeft , vangt, dezelve aan , en volduurt zelfs by nagr; doch zy neemt met 'er tyd af. In onze warme kasfen is die beweeging het eerlte jaar 't fterkst, en op het tweede zeer weinig merkbaar; in 't eigen land, waar zy oorfpronglyk groeit, zyn alle bladeren in beweeging, dan nooit heb ik ze by ons alle zien beweegen. Op dien tyd, wanneer de Plant meest in bloem ftaat, en de bevrugting der zaaden plaats heeft, is de beweeging der bladeren het hevigst. By de Planten , zo wel als in de Dieren , is de tyd der voortteelinge altoos die , waarop alle de werktuigen zich in den volmaaktften ftaat bevinden. Zo ras de tyd der voortteelinge verttreeken is , houden de bladeren op zich te beweegen : de Gevoelige Planten zyn, naa dien tyd, bykans gevoelloos. De vooibefchreevene zeldzaame beweeging is aan onze Plant    der dieren en planten. 583 ] Plant zo eigen, dat dezelve niet alleen twee of drie dagen blyft in de bladeren van een afgefneeden tak , in 't water ] gezet; maar dat ze zelfs eenigen tyd aanhoudt in de blaj deren der takken , van de Plant afgefcheiden , en niet in 't water gezet. — Mag men dezelve , in dit laatfte i geval, niet eenigermaate vergelyken met het kloppen van | het hart der Dieren , naa dat men 't zelve daar uit heeft | genomen ? De Bladeren fchynen in de Planten de plaats I van het hart te bekleeden, zy vermeerderen, door derzelver beweeging, den loop der vogten , gelyk dit deel des Ingewands den omloop des bloeds veroorzaakt. Zo ras de Bladeren zich van eene Plant affcheiden, houdt de voortgang van den groei op, en de Planten gelyken na zodanige Dieren, wier Oaaptyd gekenmerkt wordt door eene verl mindering van de kloppingen des harten. De Indiaanen, die, onder alle Volken , zich 't meest op de kennis der Planten toeleggen , hebben niet verzuimd, de zonderlinge beweeging der Bladeren van onze Plant op J te merken; en dit verfchynzel was voor hun te zeldzaam, om by een bygeloovig volk geen byzondercn eerbied te veroorzaaken. Zy verzamelen, op zekeren dag van het jaar, door hun Lunichur geheeten, twee 'zydbladeren, op het oogenblik dat zy digtst aan elkander genaderd zyn , zy vouwen ze zamen met de tong van eene foort van Steenuil, en de Minnaar ftaat vast in het geloof, dat hy, met | die toerusting, niet misfen kan, het voorwerp zyner liefde j te behaagen. • Ik heb niet gefchroomd , deeze by- ! zonderheid uit het verflag van Milady monson over fe I neemen, verzekerd, dat niets , 't welk betrekking heeft ■ tot de Historie van eene Plant, zo zonderling als "deeze, behoort overgeflaagen te worden. De Beweeging , gelyk wy gezien hebben, is eene hoedanigheid , min weezenlyk eigen aan de Planten dan aan I de Dieren: veele Planten hebben deelen, die 'er nauwlyks eenige tekens van geeven, veelen zyn geheel cataleptisch, ] 't geen men zeldzaam by de Dieren aantreft, uitgenomen de zodanigen, die, door derzelver gedaante, het groeiend I Ryk zeer naby komen ; deeze byzonderbeid is ' bovenal zeer opmerkenswaardig in een foort van Dracocephalum, j wiiVirginie, welker bloemfteeltjes ftaan blyven in den ftand dien men daar aan geeft. Deeze Plant mag , myns oordeels, het tegenbeeld heeten van die ik thans hefchreeven heb. In de Memorie van de Academie, des jaars MDCCXII, vindt men de Historie van die Plant. Qq 2 uit-  584. VUURBRAAKENDE BERGEN UITTREKZEL eens briefs van den heer girtaner , lid OER. GoTHINGSCHE sociëteit, aan jden heer OE la MÈTHERIE , wegens vuurhraakende BERGEN, in de waan waargenomen. CJiurnal de Phyfque.) 5) "\V"y hebben niet nagelaaten , van het vreemd Ver„ VV fchynzel, Vunrbraakende Bergen in de Maan, zo „ ras de ontdekking van den Heer herschell ons ter hand kwam, mede te deelen (*): eene nadere bevestiging van 't zelve, door veeie ooggetuigen, willen wy onzen Lee„ zeren niet onthouden , en geeven daarom het volgend 5, Uittrekzel." Lotidenas May, 1787. myn heer, De Heer herschell heeft eene nieuwe ontdekking gedaan, van 't grootlte aanbelang, en ik heb het geluk gehad, om 'er ooggetuigen van te weezen. In de voorleden maand hadt hy een of twee dagen naa de Nieuwe Maan , in het duister gedeelte van dezelve, drie lichtgeevende Punten waargenomen. Twee deezer Punten Honden vry digt by elkander, en gaven flegts een bleek en zwak licht. Het derde , omtrent drie Engelfche Mylen over 't kruis haaiende , gaf een veel Merker licht van zich , roodagtig. van kleur. De Heer herschell dagt het nergens beter by te kunnen vergelykeu dan by een gloeiende kool, voor een gedeelte met asch bedekt. Hy hielt ze voor Brandende Bergen: de uitbarfting van de twee eerfte begon of liep, zyns oordeels, ten einde, terwyl de laatstgemelde, op 't hevigst, brandde. Hy deelde zyne waarneeming aan de Koninglyke Sociëteit mede. De Geleerden te Londen reikhalsden met ongeduld na de naastkomende Nieuwe Maan , die de Stelling van den Heer herschell zou kunnen bekragtigén : dewyl, daar het niet waarfchynlyk was, dat een Uitbarfting veel meer dan ééne Maand zou dunren , in dit tydsverloop 'er eene groote verandering zou moeten voorvallen , indien deeze lichtgeevende Punten, volgens zyne veronderftelling, Brandende Bergen waren. Laarst- CO Zie de Algen, Vaderl. Letteroeff., VI. D. IJL St. bl. 53*.  in de maan. 5°'5 Laatstleden Vrydag den 18 , de eerlte dag der Nieuwe Maane , begaven zich eenige Geleerden van hier na den Heer herschell op 't land; doch vonden de lugt'te zeer betrokken, om eenige waarneeming te doen.—- Saturdag, den 19, ging ik derwaards, met twee myner Vrienden. De lugt was geheel helder. Naa bykans twee uuren hefteed te hebben, in 't befchouwen van 't verlichte gedeelte der Maane, door de uitmuntende Verrekykers van herschell, (van welke men , zonder ze gezien te hebben, geen denkbeeld kan vormen,)wendden wy,'s avonds, omtrent negen uuren , de Telescoop op het duister deel der Maane , en zagen de veronderltelling van dien grooten Starrekundigen ten vollen bewaarheid, en bevestigd. De twee Punten , welker licht zo dof en bleek zich vertoond hadc ■in de voorige maand, waren geheel verdweenen; het licht van het andere was van rood" en Iterk in bleek en zwak veranderd , en vertoonde zich omtrent gelyk dat der twee anderen in de vcrloopen maand; de diameter, toen op drie Engeljche mylen gefteld, haalde 'er nu wel zes. De volgende maand zal men 'er waarfchynlyk niets van zien. De ontdekking der Vulcaauen, in de Maan , (trekt ten bewyze, dat dezelve zamengefteld is uit eene (toffe, welke zeer groote gelykvormigheid heeft met die , waar uit onze Aardbol beftaat, en dient ten bewyze, dat 'er een Dampkring om de Maan gevonden wordt, waar aan veele Geleerden getwyfeld hebben, en nog twyfelen. De Starrekunde is aan den Heer herschell, in veele opzigten, ten hoogden verpligt &c. (f) (t) De Ridder englefield fchryft uit Londen aan den Heer mechain, dat de Heeren, de Graaf d' br-uhl, cavendisii, aubert, en anderen, by den Heer herschell, desgelyks de Vulcaanen in de Maan gezien hebben. ^Aantekening van den Heer de la mcther1e.) ophelderende waarneemingen, over den wind samum, of samyel, in de oosterschë landen. (Uit dc Gazette Litteraire de Ratisbonne.) Een verfchynzel, zo zonderling als gevaarlyk, in de Levant: , is eene foort van brandenden en doodlykeu Wind , door de Arabieren samum , en door de Turken Qq 3 sa-  536 WAARNEEMINGEN samyel, geheeten, 't geen zo veel zeggen wil, als Vergiftige IVind. Deeze itrekt zyne verwoestingen uit over zeer groote Landltrecken; maar oefent al zyne kragt in de woestyne . tusfchen Basra. Bagdad, Haleben Mecca, als mi' e in Steeuagtig Arabie, langs de kust des Perfifchen Coli's. en eindelyk in de Landftreeken aan den Tyger. In de Indien dringt deeze Wind tot Suratte door. Zeldzaamer waait dezelve in G-elukkig Arabie, fchoon men 'er zomtyds de heillooze uitwerkzels van ziet. Palestina, alle morgens verfrisdu door een Zeewind, is 'er nog minder aan blootgefteld. ündertusfehen loopt 'er een verhaal, dat omtrent dertig duizend Bewoonders dier Landftreeke zich , iu het hol vau Adulam, niet verre van Thekon, verborgen hebben , om voor het vernielend geweld diens Winds beveiligd te vveezeu. Egypte is 'er geheel vry van: de warme Winden , daar alle jaaren waaijende, Chamfir geheeten, verlchilleu zeer veel van den Samum. Gelukkig voor de Landen, welke zich aan de verwoestingen van den Samum blootgefteld vinden, dat die Wind in de heetlte maanden Juny, July en Augustus alleen opfteekt. Schoon dezelve zomtyds ook by nagt waaije, is de kragt over dag verre het geweldigst. Eene andere byzonderheid bellaat hier in, dat die Wind alleen op 't land, nooit.op 't water, iemand doodt; als men zich op zee, of op eene rivier bevindt, heeft dezelve zyne kwaadaartigheid geheel verlooren. Indien de Samum onverwagt en fchielyk opflak, gelyk andere Winden, zou dezelve, ongetwyfeld, al, wat 'er aan voorkwam , dooden. Doch , de altoos weldaadige Voorzienigheid heeft zorge gedraagen , dat vastgaande tekens de aannadering te kennen geeven. De Lugt wordt roodagtig aan den kant, van waar de Samum zal komen. 'Er is eene llerke bcweeging in de Lugt, men hoort van verre een geweldig geluid, fchielyk door dien Wind gevolgd. Zommigen verzekeren, dat men in dien Wind vlokken Vuurs ziet, als hair 'er in vlottende, en voegen 'er by, dat, wie deeze inademt, omkomt. Deeze Wind trekt voort als een Wervelwind , duurt weinig langer dan een vierendeel uurs, en laat tyds genoeg, voor die het weeten, over, om voorzorgen te draagen tegen den gevaarlyken invloed. Men omwindt, de voortekens ziende, het hoofd met doeken, gaat, in de langte uitgeflrekt, op den grond leggen, en met het aangezigt in 't Hof, tot dat dezelve voorby is. In deeze gettalte lydt men veel, door de bezwaar- ,  OVER DEN WIND SAMUM. 58? zwaarlykheid der ademhaalinge. Daarenboven , in¬ dien de Samum zeer geweldig is, en langen tyd aanhoudt, fchynen deeze voorbehoedzels nutloos te worden : buiten zulks zou het onmogelyk weezen , dat dezelve zo veel duizenden op éénmaal doodde, in de Landen , aan dien Wind onderhevig; want men moet veronderllellen , dat die Slachtoffers lnboorelingen waren , die de middelen, welke men genoegzaam oordeelt, om't geweld diens Winds te breeken, kenden en te werk Helden. De uitwerkzels van den Samum zyn verfchriklyk. De ongelukkigen , die 'er door worden weggerukt , fterven oogenbliklyk , en hebben nauw tyd , om te zeggen , dat zy een inwendig vuur voelen, 't welk hun verteert. Alle de inwendige deelen des lichaams, byzonder van vermoeide perfoonen, zyn terftond ontbonden. De onuitfpreeklyke fmert, door dit verflindend vuur veroorzaakt, doet de getroffenen den mond wyd open fparren, en zy fterven als woedend. Zomtyds loopt, naa eenige uuren, hun \ bloed ten neus en ooren uit: de Lyken blyven lang warm worden blaauw en zwart. Men weet nog niet bepaald, hoe verre zich die uitwerkzelen tot de Dieren uitftrekken. t Is mogelyk , dat de Schepper hun , ten deezen opzigte , eenig voordeel gefchonken hebbe. Eenigen willen, dat Dieren, die gehaird zyn , 'er niet van fterven : van wegen de meerdere vastheid hunner deelen , die de veelheid des hairs aanwyst. Wat hier van zy, men zou met meer gronds kunnen ftellen, dat de Samum aan deeze Dieren min fchadclyk is om dat zy de aannadering eerder voelen, en een vaardig werkend lnftinct bezitten, om in-tyds zich aan 't dreigend verderf te onttrekken. Overeenkomftig hier mede ,*wil men, dat de Kameelen en Paarden, by het opfteeken deezes Winds, de koppen na den grond, en, zo veel mogelyk, in de aarde fteeken; dat zy, dit behoedmiddel gebruikende, zeer beeven, fterk zweeten, en op eene aanmerklyke wyze verzwakken, 't Lydt bykans geen twyfel, dat zy, zonder 't zelve, niet min dan de Menfchen zouden omkomen. Nog minder heeft men kunnen nagaan , welke uitwerkzels de Samum baare op de Boomen en Ge waf feu: dewyl dezelve doorgaans de reizende Caravnanen , in dorre en zandige woestynen, overkomt. Dan , 'er is alle reden om te veronderftellen, dat die Wind het Groeiend Ryk even nadeelig is als het Dieren-Rvk. Men weet althans, dat Q a 4, de  583 WAARNEEMINGEN de Sirocc , welke de meeste overeenkomst beeft met den Samum, zeer kort', fris groeiende en vogtige Planten, geheel verdort, zo dat ze tot ftof gewreeven kunnen worden. Dit zelfde uitwerkzel hebben de brandende Winden in 't Zuiden: waar op david zinfpeelt, in de bekende woorden : De dagen des Menfchen zyn als het Gras, gelyk een Bloem des' velds , alzo bloeit hy. Als de wind daar over gegaan is, zo is zy niet meer, en haare plaatze kent ze niet meer (*). Doch waar in beftaat de natuur diens verderf aanvoerenden Winds, en welke is derzelver oorzaak? In Perfie zyn zeer veele vergiftige Kruiden; de Keezehre (Rhododendrou nerium) is 'er boven al zeer gemeen: men wil , dat de Samum een gedeelte van zyn vergiftigenden aart ontleent van de uitgewaafemde vlugge gedeelten dier Planten. Doch waaraan is de brandende Lugt,zo merkbaar in deezen Wind waargenomen, en die ongetwyfeld eene verbranding influit, toe te fchryven ? En, veronderfteld zynde , dat zwavelagtige uitwaasfemingen, door heete Winden, in brand geraaken, fchynt het niet denkelyk, dat een vogtige lugt genoegzaam zou weezen, om dat vuur te dooven. Ondertusfchen hebben wy reeds aangetekend . dat men, op het water, van den Samum niets te vreezen heeft, 't'ls , derhalven, veel waarfchynlyker , dat het Vuur deezes Winds geen ander Vuur dan dat der Eleclrïciteit is. Men weet, met genoegzaame zekerheid , dat de Zwavel zeer veelvuldig is in de Landftreeken, waar uit de Samum, komt. Wanneer , bygevolge , een verhitte wervelwind, de vlakten en kusten vol Zwavel overtrekt, moet dezelve daar mede geheel belaaden worden : deeze Zwaveldeeltjes maaken den Samum meer of min doodlyk, meer of min gevaarlyk, naar gelange dezelve 'er in een grooter of kleineer maate mede bezwangerd is. Elk weet, dat de Zwavel onder de lichaamen behoort, die niet alleen door wryving, maar ook door warmte, Electriek worden- De Verfchynzels, welke deeze Wind oplevert laaten niet toe, over den Eleetrieken aart te twyfelen. ' De Electrieke ftoffe blinkt in 'l donker, en, in eene groote hoeveelheid, zamengebragt, wordt dit vuur zelfs over dag zigtbaar. 'Het Eleftrieke Vuur veroorzaakt, gelyk alle andere vuureii, een geraas, naar gelange van deszelfs geweld; het veroorzaakt warmte, riekt naar zwavel, m Psaw CM, 15, 16,  over den wind samum. 589 en gaat door vogtigheid verboren. Al dit neemt men desgelyks in den Samum waar. En, daar de uitwerkzels der Electriciteit op het menschlyk lichaam zo zeer verfchillen , hebbe men zich in geenen deele te verwonderen , dat die Wind zulke verfchillende indrukzels naalaate op de Perfoonen door denzelven gedood: indrukzels, welke , in alle opzigten , niet overeenkomen met die des Blixems , de gewoonlte gedaante onder welke het zich vertoont. Ter nadere ophelderinge van dit doodlyk Weerverfchyn.. zei, zullen wy hier byvoegen, 't geen Dr. lino, in zy11e Proeve over de Ziektcns der Europeaanen in Heete Ge. wenen, optekent, volgens de Waarneemingen van den Heer yvrs, een Engelsch Heer, die uit Indie, te land, na Europa reisde. De Samyels, of Samums, zyn Wervelwinden, voor „ welke de Reizigers te vreezen hebben, zomtyds omtrent „ het midden of op het einde van Juny; doch meer in July en Augustus. Zy dooden , op 't eigen oogen„ blik, Menichen en Beesten, als zy 'er. tegen inloopen: „ gelukkig dat men van derzelver aannadering gewaar- fchuwd wordt door eene zeer merkbaare verandering in de Lugtgefteltenisfe. Men kan op die aanduiding af„ gaan, doch ze is kort van duur. Als men ze bemerkt, moeten alle Reizigers met hunne Paarden en Kameelen „ zich vlak op^den grond nederleggen , met de voeten na den Samyel 'gekeerd; in deeze houding moet men bly„ ven tot dat die Wind voorby gaat, geen ander middel „ is 'er, om het leeven in veiligheid te (lellen. Deeze „ pestagtige damp dryft fchielyk over, bellaat zelden eene „ groote uitgeftrektheid, maar gaat als een zeer bedwon,, gen ftroom voort , in diervoege, dat Reizigers, weinig „ van elkander verwyderd , zie 11 blootgefteld vinden aan „ onderfcheide Samyels, en veelen gelukkig genoeg zyn om dezelve te kunnen ontwyken. In zeker voege kan „ men 'er zich voor wagten, met niet,' dan des nagts,te reizen in de maanden , wanneer men die winden te wagten heeft." Dr. lind merkt 'er by op, „ dat ,, de werking der Samyels zeer verzwakt wordt, als zy ,, over een landllreek, met gewasfen en kruiden begroeid i, heenen trekken." Qq 5 leb-  590 leevensbyzonderheden leevensbyzonderheden van den door zyne reizen beroemden jonas hanway, Efij. (Uit The Rcmarkable Occurrences in the Life of Joms Hanway. Efq. van den Heer tugh.) (Vervolg van bladz. 550.) In deezen toeftand vondt de Heer hanway het noodig, het armst mogelyk voorkomen aan te neemen; zyne kleederen waren verlleeten, en hingen aan lappen by 't lyf. Zy moesten verfcheide Rivieren overtrekken; doch , armoede voorgeevende, werden zy om niet overgezet. Het grootfte gedeelte van het geld, te Astrabad verborgen, bezat hy nog ; maar durfde 'er niets van laaten blyken. 't Volk des Admiraals , eindelyk halte houdende , kwam hy weder by 't zelve, vondt 'er zyn Klerk en Knegt,die gelukkig tot dien tyd' toe Paarden gekreegen hadden. Den volgenden dag geliet zich de Admiraal, als of hy den voortgang der Oproeringen , die aanhielden met hem te vervolgen, wilde duiten. De Heer hanway hadt toen, in bykans veertig uuren, niets geëeten, dan een weinig gedroogde boontjes , welke hy , by toeval, in zyn zak vond?: en hy vondt zich genoodzaakt by de Boeren te bedelen, 't geen hy niet durfde koopen. » Iu den nagt verliet de Admiraal, fchoon hy beloofd hadt zonder hanway niet te zullen vertrekken, de plaats met al zyn reisvoorraad; hem, met de zynen, agter hatende , zonder eenigen voorraad, en onbefchermd. Op de Voorzienigheid vertrouwende, befloot hy wederom den Admiraal te volgen, dien hy gelukkig inhaalde. In een donkeren en onduimigen nagt, waar in hy , fchoon met de uiterde moeite, de Lastpaarden hadt kunnen byblyven, tot dat hy geheel ten einde zyne kragten was , greep hy, door wanhoop gedreeven, den breidel van het paard des Admiraals, en fprak het woord Shah, met den grootften nadruk , uit. Denadruklyke ernst, waar mede dit woord van zyne lippen vloeide , bragt den Perfiaan tot dat bezef van pligt, 't welk noch zyne gedaane beloften, noch de voorfchriften van menschlykheid, in hem hadden kunnen verwekken. Hy beval zyn Vificr den fleer hanway agter op zyn paard te neemen, tot hy een ander paard voor  van jonas hanway. 591 voor zich zeiven kreeg; en een der Lastdryveren hadt medelyden met den getrouwen Tariaarfchen Jongen, en nam hem op. De Klerk en Knegt hadden nog kragts genoeg om te voet te gaan : doch de eersrgcmelde , naa eenige mylen voortgetrokken te zyn , frrieekte den Heer hanway, om gebruik van zyn paard te mogen maaken, 't welk hy toeftemde, tot zyne eigene vermoeidheid hem noodzaakte, zyn Medereiziger te doen afllygen : en zints dien tyd , zag hy zyn Klerk niet weder, voor dat hy eenige dagen te Ghilan geweest was. De vrees des Admiraals , die de wreedheid der Turknmanfche Tartaarcn kende, zette hem aan|, om, van 's avonds ten zeven uuren , tot 'e anderen daags 's morgens op dit uur, voort te trekken; en, naa eene korte ruste, tot vier uuren in den naamiddag , onder een geftadigen regen en onweêr. Meer dan eens bleef de Heer hanway, door flaap en vermoeidheid, agter; doch hy hadt het geluk, om den Admiraal weder by te komen. In den morgenftond van den vierden February, kreegen zy berigt, dat 'er een hoop Tarlaaren geweest was in het huis waar de Admiraal geflaapen hadt. En, op hunnen weg, tusfchen den kant van een bosch en den zeeoever, gaf de voorhoede een fein, als of'er in het bosch zich Tartaarcn bevonden. De Admiraal gaf terftond bevel om 'er op te fchieten. Toen de Heer hanway aankwam , vondt hy vyf ongelukkigen, die na het Leger van den shah reisden , om dienst te neemen ; op 't fterven liggende aan de bekomene wonden. Den volgenden dag en nagt, reisden zy twintig uuren. De inhammen van de Caspifche Zee en de wateren van het gebergte afftortende, hadden veele kanaalen gevormd , van welke zommige naauwlyks doorwaad konden worden : de branding van de Zee, by welke zy digt heen moesten trekken , deedt veele paarden vallen , en de beryders liepen groot gevaar van te verdrinken. Op den zevenden, oordeelde zich de Admiraal buiten gevaar, en nam eenigzins rust. In de Oosterfche Landen is het geen gebruik voor eenig Man naby eene Vrouw te komen, dan alleen de Egtgenoot; doch op deeze reize hadden de omftandigheden medegebragt , dat men op die gezetheden zo naauw geen ast kon liaan, en de Heer hanway hadt meer dan ééns de post (in Perfie' geenzins de aanzienlykfte) bekleed, om de Vrouw des Admiraals te bewaaren. Thans hadt hy het geheele Landfchap Mefanderan doorge.  £02 LEEVENSIiYZONDERHEDEN gereisd; maar zo groot was zyn ongemak, en de ongenade des weers, geweest , dat hy, in drie- en twintig dagen, geen uur onafgebrookeu hadt mogen flaapen. eindelyk kwam hy te hangarood, van waar hy, zeven weeken geleeden , vertrok. Capitein elton ontving hem met open armen, wenschte hem geluk met de behoudenis zyns leevens en zyner vryheid ; hem verzekerende, dat de shah hem Regt zou verfchaffen. Naa eenige weinige dagen, werden zyn Klerk en Knegt, van hem agtergelaaten , door de Bedienden van Capitein elton binnen gebragt. De Klerk hadt zich twee dagen en drie nagten zonder voedzel of dekzel bevonden, vyfniaal hadt men hem uitgefchud, tot hy bykans geheel naakt was. De Tolk daagde omtrent drie weeken laater op; een Paspoort van sadoc"aga verkreegen hebbende. Toen de Heer hanway te Langarood kwam, waren zyne voeten en beenen deerlyk gezwollen , zyne kleederen waren in langen tyd niet van zyn lyf geweest, en hy vondt zich iu een flegten ftaat van gezondheid. Eenige dagen by Capitein elton vertoefd hebbende, ging hy op reis naa Reshd, 't geen hy den negentienden van February bereikte. Met moeite kreeg hy den Landvoogd te fpreeken.-die hem onderrigtte , dat de shah, binnen kort, in Turkyën, of digt op de grenzen van Syrië, verwagt werd. Deeze tyding zette hem aan om de reis te vervorderen, en den shah op te zoeken. Zich van nieuwe Kleederen, Paarden , Tenten, Vuurwapenen , en Zabels voor zyne vyf Medegaugers, voorzien hebbende, verliet hy Reshd, en kwam,bykans blind door de wederkaatzing van de fneeuw op den grond liggende, den tweeden van Maart, te Casbin, waar een nieuw Paleis door nadir shah gebouwd was. Deeze Stad is beroemd, dewyl dezelve de verblyfplaats geweest is der oude Koningen van Perfie: zy was een der oude' Steden van Parthia, en de Begraafplaats van hephestion , den Gunlteling van alexander den grooten. Op den elfden van Maart, vervoegde zich de Heer hanway in een gezelfchap, na de Legerplaats van den shah gaande , die , gelyk de fpraak ging, na Ramadan trok. Langs den geheelen weg, zag hy de jammerzaüge uitwerkzels van nadik's d'winglandy. Het Volk hun voor Roovers of Soldaaten, die even flegt vyaren , aanziende , vlood na 't gebergte, en liet hun voor zich zeiven zorgen. Welhaast ontdekte de Heer hanway , dat alle zvne ter.  van jonas hanway. 593 Ferjiaaiifchc Reisgenooten , onder de bewaaring van een Leidsman, (tonden, die hun na de Legerplaats bragt; en zo groot was de fchrik , dienNADin's wreedheid veroorzaakt hadt , dat deeze eene Perfoon acht of tien Officiers van lang , met alle hunne Knegten, gevangen hield. Op den twintigften, bereikte hanway de Legerplaats des shahs, en floeg zyn Tent neder digt by den Vorstlyken Standaart. Onmiddelyk leverde hy zyn verzoekfchrift over , fmeekende om de wedergaave van zyne Caravane, uit de Rykfchatkist. Binnen korten tyd verwierf hy een befluit van den shah, dat de byzonderheden van zyn eisch overgeleverd zouden worden aan kehbud kha.n , des shahs Generaal, nu te Astrabad gekomen, en die dat gedeelte der goederen, welke hy kon weder krygen, hem zou te rug geeven, en het ontbreekende goed maaken uit de verbeurdverklaarde bezittingen der Rebellen. Dit be- 11 uit, fchoon een doorfiaande blyk van nadir's regtvaardigheid , was, nogthans, onaangenaam voor onzen Reiziger : dewyl het hem noodzaakte weder na Astrabad te keeren ; doch de yver voor de zaak, welke hy op zich hadt genomen, kwam alle hinderpaalen te boven. Terwyl de Heer hanway wagtte na een antwoord op zyn verzoek , hadt hy gelegenheid om. de geheele Legerplaats van den shah te bezigtigen, en kundfchap op te doen, van de wyze , waar op hy oorloogde en zyne Staatszaaken verrigtte, als mede van zyne magt, uitfpanningen en character. Desgclyks was hy, zyns ondanks, ooggetuigen van veele wreedheden door nadir gepleegd, al te fchriklyk om vermeld te worden. De Heer hanway verliet de Legerplaats op den zeven- en twintigften van Maart, en kwam, op den vyfden van April, te "Langarood, waar Capitein elton heni weder vriendlyk ontving. Den eerften van May, vertrok hy van daar , om te land door Mefandcran na Astfabad te reizen. Zyn gezelfchap beftondt uit zes welgewapende Lieden. Den eerften avond geraakten zy,door de donkerheid , verdwaald in een bosch ; maar eindelyk een licht ontdekkende , gingen zy daar op af, en vonden het huis door boomen afgeflooten. Zy zogten, door alle redenen van overtuiging, den Bewoonder over te haaien , dat hy hun op den weg zou helpen; doch hunne redenen geen ingang vindende , braken zy, als egte 1'crfiaanen, ih het huis, bonden des Bewoonders arm met een touw, hem dwingende hun te geleiden. Deeze harde behandeling, het  59+ LEEVENSBYZONDERHEDEN het uitwerkzel van noodzaaklykheid, vergoedde de Heer hanway, door hem, voor de moeite, te loonen, en weder te rug te zenden, zo ras zy den regten weg hadden. Niet verre waren zy voortgereisd, of twee der Lieden, gehuurd om de Bagadiê le geleiden , verlieten, uit vrees voor eenig onheil, hun last en het gezelfchap teffens, op 't alleronverwagtst. In den morgen verfcheenen zy met vyftig Soldaaten , de Overfte bood zyn dienst aan, om den Heer hanway, met de zynen, te befchermen, 't welk hy gaarne aannam. Dieper het land intrekkende , vonden zy de Boeren langs hoe onbefchofter. Hanway hadt zich van den Overften afgezonderd, en tien uit zyne bende voor Lyfwagt aangenomen. De Landbewoonders , van welken 'er veelen deel gehad hadden in den laatlten opftand, vreezende dat de Soldaaten bevel hadden om hun te vatten, greepen de wapens op , en weigerden hun voorraad te verfchaffen. Hy verkreeg egter eenige leevensbehoeften, onder voorwaarde dat de Soldaaten Jdèn geheelen nagt in 't veld, onder de wapenen, zouden blyven , waar hy zyn tent opfloeg ; doch in den nagt verlieten de wagten hun convoy, en droegen zorg voor zich zeiven. Op den negenden bereikte hanway Ba/fruth, waar hy berigt kreeg, dat het volk vim Astrabad zich zeer ras aan sadoc aga, den Bevelhebber der Rebellen, onderworpen had, toen hy magt bezat; doch dat zy ismael beg, een Man van aanzien, als Landvoogd door sadoc aga , daar gelaaten, op de tyding van der Rebellen nederlaage, aangetast en omgebragt hadden. Hanway kwam op den zestienden van May te Astrabad , en maakte onmiddelyk zyne opwagting by behbud khan, des Shaiks Generaal, aan wien hy diens Befluit mededeelde , die hem beloofde, het zelve ten vollen te zullen uitvoeren. Hy zat in zyn tent, met een halven kring Soldaaten rondsom hem heen; vonnisfende, op een onherroeplyke wyze, over de Rebellen, die dén of twee te gelyk voor hem gebragt werden. Een deezer , eenigen tyd geleden, gevraagd zynde over de Caravane , met Europifche Lakens, van welke het bleek, dat hy weinig wist, werd, op last des Generaals , met Hokken deerlyk geflaagen , en de oogen uitgeftooken. Sadoc aga werd daar op voorgebragt. Staande zyne kortduurende voorfpoed, hadt hy hanway op de onbefchoftfle wyze behandeld; doch, hoe zeer was nu alles, ten zynen opzigte, van ge_ daan.  van jonas hanway. 595 daante veranderd. Toen de Heer hanway hem de laatfte keer zag, was hy een Jongeling van ongcmeene leevendigheid , ryk gekleed , volvrolyk; nu verfcheen hy in een liegt gewaad , fprak op een laagen toon , en zyn oogen hingen buiten de oogkasfen. Hy gaf zyn onvermogen tot dé wedergave te kennen; zeggende : ,, dat hy van alles beroofd was." Dit antwoord vergoldt de Generaal, door een bevel, om hem op den mond te flaan; 't welk rhet zulk een geweld gefchiedde, dat het bloed 'er uit gudsde. Ruime gelegenheid zou de Heer. hanway hier gevonden hebben, om op deezen elendigen te verhaalen het leed en ongelyk , hem aangedaan, dewyl hy in hunne magt was; doch zyne Mensehlievenheid leerde hem , dat 'er nooit een gelegen tyd is om den ongelukkigen te mishandelen : hy vertrok in ftil te , zyn hart te vol zynde , om deeze foort van genoegens te frnaaken, fchoon hy kon bemerken, dat de Generaal zich verbeeldde , dat zulk een tooneel van wraak hem vermaak zou verfchaft hebben. Terwyl hy wagtte, om de overblyfzels der Lakenen, als ze gevonden werden, te ontvangen, was hy getuigen van de verfcheide Itrafoefeningen der ongelukkige Rebellen , met zeer weinig omllags uitgevoerd. De betaaling van de rest der waarde van de goederen, behalven de wedergekreegene , zeer traaglyk toegaande, vertoonde hanway aan den Generaal het nadeel , 't geen hy leedt door dit verwyl. Deeze erkende , dat een gedeelte van het geld gefchikt geweest was ten gebruike van den Straft ; doch boodt hem eenige gevangene Vrouwen aan , die als Slavinnen zouden kunnen verkogt, en hy uit dat geld betaald, worden- Hanway, deeze wyze van verrekening niet aanneemende, tragtte de Generaal van hem een Kwytbrief te krygen, om in vyftien dagen te bemalen; maar de Heer hanway hadt al te veel ondervonden van de trouwloosheid der Perfiaanen, om een ftuk te tekener, 't welk hem voorgelegd zou kunnen worden, als een blyk van volkomene voldoening. Wanneer hy op den negen en twintigften van Juny, in Goederen eh Geld, acht en vyftig ten honderd , van de oorfpronglyke waarde zyner Caravane, ontvangen, en berigt gekreegen hadt, dat Capitein woodroofe met het Schip in de Baay gekomen was , verliet hy Aflrabad, en ging fcheep tot zyne t' huis reize. Op hun tocht, langs den Zuidlyken oever der Caspifche Zee^ werdea zy aan-  jgö LEEVENSBYZONDERHE0ES gevallen door zeven Ogurtfoy Roofbooten ; doch eenige fchooten op dezelve gedaan zynde, hielden zy af, en vloodeu weg. Toen de Heer hanway te Langarood, op den drie en twintigden July, kwam , vondt hy Capitein elton, in een zeer flegten ftaat van gezondheid (*_). Hy bleet' by hem eene week, en trok na Reshd; doch het Jaargetyde zeer onsezond zynde, werd hy door eene gevaarlyke Ziekte aangetast, welke hem tot den dertienden September op.hieldt, wanneer hy te Perebezar fcheep ging. Hy hadt de geheele lom, uit kragte van het belluit des shahs wedcrgekreegen, belteed ifi ruwe Zyde, die hy, thans het genoegen hadt, veilig aan boord op de Caspifche 'Zee te zien;"naa eene overtocht van dertien dagen, kwam hy te Terkie. Hier hleef hy tot den elfden van Ocrober, en hadt toen de onaangenaamheid van te vemeemen dat zy zes wee- (*) Dc nieuwsgierigheid wensc'it zeker het lot van Capitein elton, te weeten. Nat het vertrek van den Heer hanway, uit Perfie, werd nadir . door eenigen van zyne Officieren om 't leeven gebragr. Die dood deedt cgter de hoop van Capitein elton niet verdwyncn. De Boeren van Ghürm poogden hem re vermoorden , en een kogel, op hem gefchooten door een verborgc hand, ging door zyne kleederen; doch hv ontkwam he. , en leefde onder de befeherming van AU kouli , nadir's Neef en Opvolger. Naa diens dood, dc Perfiaanen geen Koning hebbende, dien zy het vocgehk agtten te gehoorzaamen , hebben de Oudften van Ghilan het Volk onder hunne befeherming genomen, en eene foort van Ariftocratie opgerigt. Capitein elton, die wist dat deeze lieden niet gunftig van hem dagten, weigerde hun te gehoorzaamen,en werd te raade, zich tegen hun te verzetten, en tc verdeedigen; doch, hier toe geen magts genoeg hebbende, ging hy een verdrag aan met hahdgee gemal, hun Opperhoofd, volgens 't zelve zouden zyn Perfoon en Goederen veilig weezen ; doch die trouwlooze maakte zich eerst meester van elton's goederen , en veroordeelde hem om gehangen te worden. Men was bezig om hem ter flralfe uit te leiden, wanneer de tyding kwam, dat een der Oppercapiteins in het Leger der Oudften overgeloopen was tot mahomed hass*n, hun vyand. Deeze bragt alles in verwarring , de Oudften moesten dc vlugt neemen , en zy voerden elton mede. 't Was te hoopen , dat dee^e, wisfeling van zaaken eenig medelyden in den boezem der Oudften zou ontftooken hebben, doch zy kenden geen deelneeming in een- anders leed. Elton werd, op hun last, in April, des Jaars 175.1, doodgefchoqten.  van jonas hanway. 597 weeken Quarantaine moesten houden op het Eiland Cara. za, een ltuk vvegs de Volga op gelegen. Den twee en twintigften November verreisde hanway van Astrachan na Petersburg. De Volga was met ys bedekt, zo dat de tocht na Zaritzen te water niet kon gefchieden. Hy moest dan belluiten te Land te reizen, en bereikte Zaritzen elf dagen daar naa , en Moscoit op den twee en twintigften van November. Hier ontving hy brieven , hem den dood eens Bloedverwants vermeldende, door welke hy in 't bezit van veel meer gelds kwam , dan hy zich kon belooven met den Caspiftchen Handel te zullen winnen. De afftand, tusfchen Moscou en Petersburg, is, gelyk ik reeds aanmerkte, 487 Engelfche mylen ; nogthans kwam hy 'er in drie dagen , in een fleede, over bevroozene fneeuw getrokken. De wegen zyn afgebakend door ryen van boomen , op een afftand van zestig voeten van elkander geplant; de reize ging zo gemaklyk, dat hy Hiep, terwyl men zeventig Engelfche mylen vvegs aflei. Op den eerften van January, des Jaars MDCCXLV, kwam hy te t'etersburg, naa eene afweezigheid van één jaar en zestien weeken, in welken tyd hy omtrent 5400 Engelfche mylen gereisd hadt. Te Petersburg hadt hy eenige verfchillen met de Perfoonen , in den Caspifchen Handel belang hebbende: doch ze waren van zulk een aart , als het mislukken van een gewenschten uitflag eigenaartig moest-te wege brengen; ze werden in 't vriendlyk gevonden , en hy bleef te Petersburg vyf jaaren. Het loopt buiten myn taak , alleen gefchikt om eenig denkbeeld te geeven, van de onverfchrokkenheid, de volftandigheid en bekwaamheid, van den Heer hanway , my uit te laaten , over den tegenwoordigen ftaat des Perfifchen Ryks. Indien het vermeldde de nieuwsgierigheid des Leezers wakker maakt, hy kan dezelve op eene aangenaame wyze voldoen, door de Reizen van hanway zelve te leezen. Op den negenden van July, MDCCL , verliet hanway Petersburg , om na Engeland te trekken , waar hy den acht en twintigften van OcTxrber, des gemelden Jaars, aankwam, na op die terug reize, Reval% Dantzic'h, Berlyn, Dresden, .Maagdenburg, Brunswyk, Hanover, Zeil, Hamburg , Brcemen , Amfterdarn , Leyden , V Gravenhaage, Rotterdam, Helleveetfluis, bezogt te hebben. (ft Vervolg hier naaf) II. deel. mengelw. no. 13. Rl ver-  593 over 't vermaak, in 't beschouwen VERHANDELING OVER 't VERMAAK, 't WELK de ZIFX , IN VfiELE oevallbn , SCHEPT , UIT HET BüSCHOUWEN VAN JAMMERTOONEELEN. DoOf t. BARNES, 1). D. (Overgenomen uit The Memoires of the Literary and Philofopkical Society of Manchester.) Suave raari magno, turbantibus sequora ventis, E terra alterius magnum fpeétare periclum \ Non quia vexari quenquam est jueunda voluptas? Sed quibus ipli malis careas , quia cerncre fuave est. LUCRETIUS. "W/anneer wy het zeggen van lucretius, boven aan dit w Vertoog geplaatst , 't welk op deezen zin uitloopt; „ 't Is geuoeglyk, aan Land (taande, de zukkelingen van 5, den Zeeman, op den ongeltuimen Oceaan, te aanfchon,, wen; niet , om dat wy vermaak fcheppen in eens an,, ders Ongelegenheid ; maar om dat 'er gertdegen fteekt „ in Rampen te zien, voor welken wy zelvën vry zyn;" wanneer wy , zeg ik, dit leezen, fchynt het hermaak, door hem befchreeven, en door een zo treffend tégenfïellend voorbeeld opgehelderd , in den eerften bpflage , van zulk eene zonderlinge en verbaazende natuur , dat eenigen met de daad, aan't beftaan van dat Vermaak, zuilen twyfelen. Doch, dat bet beftaat, in het opgemelde geval, en veele andere, van gelyken aart, is eene ontwyfelbaare waarheid, en het dunkt my geen nutloos, of onbehaagelyk onderwerp , den Oorfprong daar van in 's Menfchen Ziel na te fpeuren; en tetfens het Eindoogmerk, waarom d'e gefteltenis door den Goeddaadigen Schepper der Natuure ingeplant is, uit te vorfchen. Zal ik, voert men ons veelligt te gemoete, welgevallen fcheppen , in het befchouwen van een Tooneel, "waarop veele myner Medefcbepzelen met de jamroerlyktte onheilen worltelen , terwyl ik noch hun gevaar kan verminderen, noch, door myn Meddyden, iets van hunne fmerte wegneemen? Voelt myn boezem , op het gezigt van eens anders wee , natuurlyk geen fmert ? Deel ik niet in zyne aandoeningen V En is deeze' fterke en uirgezogte Aan* doenlykheid door myn Maaker niet beltemd," om mv tot daadlyke en onvtrwylde hulpbetooniug aan te zetten ? —- Dec-  van jammertooneelen. 599 Deeze Aandoeningen gaan gepaard met een edel Genoegen, wanneer ik, door eene vriendlyke hulp en goeddaadiae medewerking ? de zorgen des weenenden kan verzagten , turn voor dreigend gevaar behoeden, of zyne fchreeuwende nooden vervullen. Maar, in 't algemeen, vlied ik, wanneer myn Medelyden den elendigen niet kan helpen, van het jammertooneel, buiten Haat, of ongenegen , om eene fmerte te verduuren, niet verzagt door de aangenaame llreeling van goed te dóen. 't Zal onze taak'zyn, ter beantwoording van deeze zwaarigheid, in de eerfte plaats, de weezenlykheid deezer Aandoening te bewyzen, welker Oorzaak, in de gefteltenisfe der Menschlyke Natuure , wy ons voorgeftcld hebben na te fpeuren. De fleer addison heeft, in zyn heerlyk Vertoog, over de Vermaaken der Verbeelding, opgemerkt, „ dat Voor„ werpen , of Tooneelen , die, weezenlyk zynde, afkeer of fmert verwekken , in de befchryving dikwyls fchoon ,, en aangenaam worden. Zo kan zelf een mestvaalt, door de betooveringen van dichterlyke verbeelding, vermaak „ en genoegen fchenken. Voorwerpen van die natuur, door eene gepaste en treffende befchryving waardigheid byge- zet, befchouwen wy eenigzins met dezelfde aundoeni ig, ,, met welke wy .een gedood gedrogt zien. ——> Zulks, merkt hy op , is meer byzonder het geval , als de be„ fchryving eene fterke werking in de ziel baart, en met „ geweld de Driften aanzet. Iemand zal zich, mogelyk, ,, verwonderen, hoe het bykome, dat Driften, die, by ,, alle andere gelegenheden, zeer onbehaagelyk zyn, aan- genaam worden , als zy in ons ontftaan door eene eL; genaartige befchryving, als Schrik, Verlegenheid, Smert, enz. Dit Vermaak ontftaat uit de bedenking, welke wy over onszelven maaken, dat wy, ze leezende, 'er geen „ gevaar van loopen. Wanneer wy leezen van Wonden, „ van Dood, en dergelyke, welt het Vermaak niet eigen- lyk op uit de Smert, welke deeze droeve befchry vingen ,, ons geeven; maar uit de heimlyke vergelyking, die wy „ maaken tusfchen ons zeiven en de Lyders. Wy zou,, den het zelfde foort van Vermaak niet gevoelen, wan,, neer wy met de daad iemand in de fmerten zagen , welke wy uit de befchryving ontwaaren." • En, nogthans, op het beginzel, door deezen bevalligen Schryver aangevoerd, zouden wy 't zelfde, ja een grooter Vermaak, moeten voelen, uit het daadlyk befchouwen van Rra jam-  6oü over *t vermaak , in tt beschouwen jammer, dan uit eenige befchryving: dewyl de vergelyking tusfchen ons en den Lyder léevehdiger, en, bygevolge, 't gevoel fterker zou weezen (*). Ik merk hier alleen op, dat de Oorfprong, waar aan hy dit Vermaak toefchryft, dezelfde is , als lucretius, in de boven aangehaalde plaats, opgeeft. Addison past het op de Befchryvjng, de Dichter het op de daadlyke Befchouwing van jammerlyke tooneelen, toe. In beide wordt het Vermaak veronderfteld, uit Zelfzoekenheid te fpruiten. Doch, in alle gevallen, waar in de zamenleevingsdrifteu diep deelen, gelyk hier veronderfteld wordt, 't zy uit de treffende Befchryving,' 't zy uit de nog treffender Befchouwing, van anderer lyden, zullen deMedelydende Aandoeningen van zich zeiven . en, vóór alle bedenking, een bron van aangenaame en tedere gemoedsbeweegingen worden. Zy zullen dus de Voldoening, indien men 'er eenige gewaar wordt, enkel ontftaande uit de overvveeging vaii onze eigene veiligheid, veredelen en-*erhoogen. En°hoe dieper wy 'er in treeden, door hët ter zyde treilen van alle denkbeelden, dat de zaak lang voorleden of fa^elagtig is, hoe meer wy volkomen ons zeiven vergeeten, en geheel door gevoel vermeesterd worden, ze des te fterker Aandoening baaren. Doch, daar onze volgende befpiegelingen hoofdzaaklyk zullen loopen over het Vermaak, ontlesnd uit daadelyke tooneelen van jammer, en niet uit louter verbeelding, verwagt men, met grond, dat wy Voorbeelden bybrengen, ten bewyze , dat zulk een Vermaak genooten wordt door Perfoonen, zeer verfchillcnd iu fmaak, en zeer onderfcheiden in de aankweeking hunner zielsvermogens. Ik zal niet fpreeken van het fchriklyk Vermaak , waar mede de Wilde zyne oogen vergast, op het gezigt van de krimpingen en doodsangilen eens gefolterden Gevangenen, den laatften leevensade n uitblaazende , onder het gevoel van allé {pynen, die uitgeleerde Kunst in wreedheid kan aandoen! (_*") De Hoogleeraar j. beattie, in zyne Wysgeerige. Oordeelen 'fedekundige Verhandelingen, dit Onderwerp behandelende, gaat de Zelfzockenheid met veel kragts te keer, en zegt, onder anderen : „ Op deezen grond af zouden de begeerlykfte posten „ in de geheele wereld zvn, Opz'gier van een Hospitaal, Voogd. Iri 't Gekkenhuis, of'Bevelhebber van een hoop Galciflaaven, te weezen : immers zou men dan alle oogenblikken reden „ hebben, om sich te verheugen, op het denkbeeld, dat men „ vry was van alle elenden, die ons omringen." II Deel, bl. 3,  VAN JAMMERTOONEELENï 6p L doen! Ook wil ik het oog myner Leezeren niet vestigen, op de bykans even woeste Zoonen van oud Rome, toen de majefteit des Romcinfchen Volks, met drift en verrukking , zameniiep , om honderden van Zwaardfchermers te zien, met elkander vegtende , tot dat misfchien meer dan de helft op den grond uitgelbrekt lag , wentelende in hun bloed, en, vol wonden, den geest geevende op He ltryd- plaatze. ■ Ik zal niet reppen van de Spaanfclie Stie- rengevegten, noch van de luidfchreeuwende toejuichingen des Ennclfchen Gemeens , rondsom hunne Medefchepzelen , in een gevegt, waarin het mogelyk is , dat eenigen der Stryderen eenen doodlyken flag ontvangen, en, fchriklyk denkbeeld! dus omkomende, voor den Regterftoel van hunnen Opperregter moeten komen. Laaten wy de ontzaglyke menigten befchouwen , die overal in Engeland altoos de volvoering van Dood ftraffen bywoonen. Men zal misfchien zeggen , dat het Gemeen overal weinig bezit van de Aandoenlykheid en Tederheid der befchaafder lieden. Maar, in 't laatst gemelde geval, een Strafoefening , heeft 'er geen LUydfchap plaats, over het lyden des armen misdaadigers. Hy wordt door aller oog met Medelyden befchouwd. De geheele omftaande menigte deelt met hem in zynen ongelukkigen toeltand. Eene akelige ttilte heerscht op het ontzaglyk oogenblik. Veelen gevoelen ontdtdrukbaare aandoeningen; het gebed en de ftilte verklaaren duidelyker, dan eenige taal knn doen, welk een deel zy neemen in zyn ongeval. Komt 'er last, om hem van de Doodftralfe te ontheffen, hoe groot is de vreugd, hoe hartlyk de gelukwenlching! En, misfchien, zult gy, onder die menigte , niet alleen het gros des volks, maar ook den Man van meer kunde en fynder aandoeningen, aantreffen; die, geleid door eenig fterkwerkend beginzel , 't geen wy wenfchen te verklaaren , een Vermaak fchept , grooter dan al de fmert, hoe groot iemand zich ook moge verbeelden , dat deeze weezen moet , op het zien van zulk een fchouwfpel. De Man , die verfcheide van de Tooneelen , door ons vermeld, als barbaarsch en aanllootelyk, zou ontloopen, zal, misfchien, met de grootfte drift, zich begeeven na een hoogen berg, over den Oceaan hangende, om dien te befchouwen , beroerd door een ftorm; fchoon een ongelukkig Schip , of zelfs een Vloot Schepen , zich opdoet in die ontzettende ruimte, nu ten hemel opgevoerd, op een fchuimende branding, dan in eene peillooze diepte gedom11 r 3 peld,  6o>2 over *t vermaak, j» 't eeschouwen peld, cn eindelyk aan nukken ftootende op de klippen, terwyl alle de Zeelieden Irt de diepte begraaven worden. . Ot', om een ander voorbeeld te neemen, wie zou zich niet haasten, om veilig te ftaan op den top van eenigen berg, of op een tooren,niet verre van een Slagveld, waar in twee Legers elkander flag leveren, fchoon , misfchien, naa 't verloop van weinige uuren, duizenden voor hem op den grond uitgestrekt leggen , cn het veld hem het fchrikbaarendfte tooneel oplevert, van doodflag en verwoesting? Dat, in alle deeze gevallen, in de zamengeftelde Aandoening, het Vermaak de overhand heeft, is daar uit blykbaar, dewyl gy het Tooneel blyft befchouwen; gy zoudt u, als Sniert de overhand hadt, daar van zeker verwyde- ren. ■ Onlangs bevond ik my in 't gezelfchap van een Heer, die my met de fterkfte kleuren een Gevegt affchilderde, tusfchen twee Kaaperfchepen, door hem gezien van een der rotzen , aan de Oostkust van Engeland. Veele verlooren 'er het leeven by; het Gevegt duurde lang, de uitllag draalde, alles ging"hevig toe. Dit myn tegenwoordig onderwerp voor den-geest hebbende, vroeg ik hem, of hy Vermaak had in deeze Vertooning. Hy antwoordde my, met grooten ernst,, dat hy dezelve voor eene aanzienlyke lom niet zou hebben willen misfen. De toon en de wyze, waarop hy fprak, duidden my genoegzaam aan, dat hy het haftlyk meende. Befchaaving, 't is waar, moge eenige kleinder verfchillendheden voortgebragt hebben in den Smaak en Aandoeningen, van ondérfcheide geftellen. Zy, wier Aandoenlykbeden niet verfynd zyn door Opvoeding of Onderwys, mogen liet vermaalt op eene zuivere wyze gevoelen. Maar worden de befchaafdften geen dergelyk en gelykfiagtig Vermaak gewaar, uit het befchouwen van de uitgezogtl'te, en met de zwaarfte kleuren gefchildcrde ingebeelde jammertooneelen ? In deeze tragt men alles , wat verfchriklyk en hartroerend is, alles, wat onze Aandoeningen kan fcliokken, of traanen uit onze oogen te trekken, te brengen. Hoe treuriger en treffender het tooneel worde, hoe meer her de Aandoeningen van Schrik, Hartzeer en Medelylen roere, hoe meer Vcrmnaks zelfs de hefchaafdften ontvangen. Zy fchynen de verfchillende en leevende beweegingen van ftrydende Driften te gevoelen. Zy zyn 'er op gefteld , dat een biggelende traan het oog ontfolle, en dat de geheele Ziel de ontroerendfte beweegingen gewaar wordt. Op dat oogenblik fchynen zy de verciering te vergeeten, en pryzen na-  VAN JAMMERTOONEELEN. 603 nanerhand dat Huk het hoogfte , waar in zy 't meest den Schryver bykans te eenemaal uit het oog verboren , en hun eigen toeftand, geheel overgegeeven aan, en verzwolgen door, Aandoenlykheid. I Het derhalven, voor toegeftaan neemende, dat er uit , de befchouwing van Leed, zo ingebeeld als weezenlyk, Vermaak genooten wordt, zal ik nu tragten 'er/teden van te ^eeven , door eenige van die beginzeis op te haaien, welke in de gefteltenisfe der Menfchelyke Natuure ingeplant zyn door den Goeddaadigen Schepper ; beginzeis, ' van welken die voldoening afhangt. Dr. ak.kns10e geeft 'er deeze reden van , dat de Medelyden'de Aandoeningen deugdzaam, en daarom vermaaklyk zyn, en leidt 'er dit gewigtig gevolg uit af, dat elke deugdzaame Gemoedsbeweeging aangenaam moet weezen, dewyl dit ten aandrange daar van ftrekt, en eene belooning is der Deui-d. De gedagte is bekoorelyk, het getrokken gevolg edeU doch de oplosfmg komt my onvoldoende voor. Wy hebben reeds gezegd, dat het Vermaak, ontftaande I uit de befchouwing van jammervolle tooneelen , eene zamengeftelde Aandoening is , opwellende uit veele onderI fchei.iene bronnen in 's Menfchen boezem. De foort en 'de maate van Aandoening hangt af van de verfchillende 'zamenmengingen, waar uit die zamenftelling beftaat. De oorzaak, door den Heer addison bygebragt, het Bezef onzer eigene Veiligheid , mag veronderfteld worden eenig "deel te hebben in de zamenmenging onzer Aandoeningen. Die, door Dr. akenside vermeld, moge 'er een grooter deefin hebben. Dan wy tragten het overige op te fpeuren. 'Er zyn weinig beginzeis iu de Menschlyke Natuure, van een algemeener en belangryker invloed , dan dat der Medegevoeiigheid. Een vernuftig Schryver, die zich liet wegrukken door het heerfchend denkbeeld, om alle de drvfveeren der Menschlyke Natuure tot één te brengen, heeft zyn best gedaan, om een groot aantal der gevoelens •van het Hart op te losfen in Medegevoelende Aandoeningen (f). Schoon het my waarfchynlykst dunkt, dat 's Menfchen Ziel, gelyk 's Menfchen Lichaam , verfchillende en onderfcheide fpringveeren van Werkzaamheid 'en Gelukzaligheid hebbe, heeft hy, nogthans, door. eene verbaazende verfcheidenheid van voorbeelden , getoond, de werking en het aanbelang van dat Beginzel der Mensch- ly- (t) Theory of Moral Sentitnents. R r 4  604 over 't vermaak , in 't beschouwen lyke Natuure. Dat wy het op ons tegenwoordig onderwerp toepasfen. Wy deelen natuurlyk in de Driften van anderen. Maar, indien de Driften , welke zy blyken te voelen , niet die Tammer alleen zyn; indien zy, te midden van rampfpoed, Kloek hartigheid, Edelmoedigheid en Vergceflykheid vertoonen • indien zy zich verheffen boven de wolken van onheil ' welke hun overdekken, (landvastig pal ftaan, bedaard en geduldig blyven, opent zich eene betere bron van Vermaak voorgons; ontfpringende uit welgevallen, bewonderrn» en die qnuitfpreekelyke Mededeelneeming, welke het hart '(treek, op het befchouwen van deugdzaame en heldhaftige bedryven. Door de werking van dit beginzel (tellen wy ons m derzelver plaats, wy gevoelen, als 't ware, eenig deel dier zelfsbewustheid , van braaf gehandeld te hebben, van dien vrede, welken zy moeten genieten . Te deezer oorzaake zal, gelyk ik reeds begonnen heb aan te merken, het Vermaak veranderen , zo in natuur als in maate ovèreenkomftig met het Tooneel, 't welk zich opdoet a'an onze oogen, en de Characlers, die 'er zich op vertoonen. Het leveren van een Veldflag, - de Oceaan door een ftorm opgeruid, en bedekt met de wrakken van verbrvzelde Schepen , een waardig Huisgezin, in ftil- te en egter grootmoedig , eene menigte van aandringende' rampen verduurende , zullen zeer onderfcheidene Gemoed'sbeweegingen verwekken: naardemaal de zamenftellende deelen der Vermaaklyke Aandoening uit zeer verfchillende ftoffen beftaan. Alle veroorzaaken zy bewondering • doch eene bewondering , hoe onderfcheiden, zo in de maate als in dc oorzaak. De zamenftellende deelen kunnen ongetwyfeld, dermaate zamengevoegd zyn , dat het Vermaak flegts een klein gedeelte uitmaakt van de vermengde Aandoening. De meer aangenaame tinten kunnen eene kleine evenredigheid hebben tot het verfchrikkend rood en het naargeestig zwart. In veele der gemelde voorbeelden moet het Vermaak , voornaamlyk , indien niet geheel en al , ontdaan uit de omftandigheden, of bykomeude toevallen van het tooneel. De verheevene Aandoeningen, veroorzaakt door het gezigt van een on°-eduimen Oceaan, verzagten die, welke uit de fchinbreuk opryzen. • En het ontzettend gevoel, verwekt door de tegenwoordigheid van duizenden van Menfchen, allen als met ééne ziel werkende grootmoedigheid en dapperheid verwonende in het hachlykst oogenblik, verzagt  VAN JAMMERTOONEELEN. 605 die Aandoeningen van fchrik en fmerte , welke een Slagveld moet verwekken. De Voldoening, van welke wy reden zoeken te geeven, hangt, deseelyks, in eene zeer groote maate, af van een beginzel, der Menschlyke Natuure, tot de wysfte einden ingeplant, de Werkzaamheid, welke dezelve geelt aan de Ziel, door dezelve veerkragt by te zetten. Niets is onverdraagtyker dan kwyning en verveeling. Hoe aangenaam is het ons, wanneer onze Ziel tot te werk ftelling haarer vermogens en gevoeligheid geroepen word. Wederom, het is eene wet onzer Natuure, dat tegenovergeftelde Driften, agtereenvolgende gevoeld, en bovenal, wanneer het fchielyk en als in een oogenblik gefchiedt, elkander kragt en fterkte byzetten. Rust op onrust, zekerheid op twyfeling, vriendfchap naa vyandfchap volgende, zyn veel treffender dan of zy in deezervoege niet tegen elkander over ftonden. In deeze ftrydigheid van Aandoeningen, ryst de Ziel van 't lydelyke op tot daadlyk betoon. Dezelve wordt opgewekt tot een leevendig gevoel, en geniet die byzondere, uitgeleezene en zamengeftelde Aandoening , in welke , even als in veele fpysgeregten op een tafel , het zoet en zuur, de aangenaame en fmertlyke prikkelingen, zo gelukkig vermengd zyn, dat ze de vereenigde Aandoening veel Kerker en aangenaamer doen worden. Tot nog hebben wy gezweegen van het beginzel der Nieuwsgierigheid , dat werkzaam en woelend vermogen, 't geen zich zo vroeg opdoet, en bykans onverzwakt ons zo lang byblyft, en waar aan, om de wysfte einden, eene zo groote maate van genot is vastgehegt. Aan dit beginzel zou ik veel liever , dan aan een beginzel van wreedheid , toefchryven , dat Vermaak , 't welk Kinderen zomtyds 'fchynen te fcheppen, uit het plaagen en pynigen van Vliegen en andere Infeéten. Zy hebben nog geen denkbeeld gevormd van de pyn, welke zy aandoen, 't Is, in de daad, van bet uiterfte gewigt, dat dit bedryf zo fchielyk en zo kragtig mogelyk geftuit wordt , dewyl het van aanbelang gerekend moet worden, dat zy de denkbeelden van Vermaak en Smert leeren hegten aan de beweegingen en bedryven der dierlyke Scheppinge. Aan dit beginzel mogen wy geen gering gedeelte toekennen van dat Vermaak, in de betehouwfcig van Jammertooneelen, waar van wy de porfprong in de gcfteltenisfe van 's Menfchen Hart zoeken. Aan Nieuwsgierigheid, aan Medegevoeligheid, - aan Werkzaamheid van den Geest, aan t bezef van 011-  6o6 OVER 'T VERMAAK, IN 'T BESCH. VAN JAMMERTOONEELEN. onze eigene Veiligheid, en aan de fterke Aandoeningen , veroorzaakt door het zien van de Bedryven en Driften der Menfchen in aangelegene omftandigheden, fchryven wy die Voldoening toe, welke de Ziel ontwaar wordt, op het befchouwen van elenden. — . Men heeft dit Vermaak genoemd; doch, uit het gezegde blykt, dat het tot Vermaak nadert , of e? van afwykt, naar evenredigheid van het mengzel, waar uit de Aandoening is zamengefteld. In eenige gevallen zal de Smert, in andere het Genoegen, de overhand hebben. Heteindoogmerk deezer gefteltenisfe van 's Menfchen geest is, waarfchynlyk, om , door middel dier fterke Aandoening , de Ziel in eene beftendige en kragtdaadige beweeging te houden , de Aandoeningen leevendig en teder te' doen blyven, tot het betragten der bewon¬ derde Deugden op te wekken, en byftand te verleenen aan de zodanigen , tot welken onze Medelydende hulpe zich kan uitftrekken. Hoe zeer dient dezelve , om ons tot het uitoefenen der Zamenleevingsdeugden aan te zetten, het Hart te vertederen, met Goeddaadigheid te vervullen , en edelmoedigen byftand te verleenen , waar dezelve verleend kan worden. Ëën einde als dit is genoegzaam om de Voorzienigheid te bidyken , en de wegen van god, omtrent de Kinderen der Menfchen, te regtvaardigen. ZEDELYKE BEDENKINGEN. "T)at de mensch uitfpanning en vermaak moet hebben, is eene on- tegenzeggelyke waarheid. Een maar, te ftrak gefpannen, loopt groot gevaar van te breken- Eene rustelooze beweging verzwakt; daar eene matige de kragten vernieuwt en verfterkt. Onze uitfpanningen moeten verkwikken, maar geenzins vermoeijen. Zc zyn gelyk aan den honing, die het gehemelte zoet is ; maar tc veel gebruikt doet walgen. —Men moet het vermaak, zyne uitfpanningen, tot verkwikking, maar nimmer zo gebruiken , dat ze tot eenen Last worden. . In 't eerfte geval zyn ze zeer aangenaam , maar in 't laatfte, ontnemen zy aan het genot alle Lieflykheid. - Het is eene zeer zware taak iemant op te leggen: Bemoei u nimmer met eens anders zaken; denk, dat gy altyd genoeg met uwe eigen te doen hebt. Ook is het zomtyds zeer pryzelyk, zich eens ander mans zaken aan te trekken. Veelal kan de pligt van on> vorderen, dat wy de belangens van een anderen ter harte nemen, en wy ons met zyne zaken bemoeijen. Al  zedelyke bedenkingen. ÓOJ ' Al wie zich vroeg leert fehikken naar de wisfelvalligheden dezes levens, die zïgh kloekmoedig wapent tegen alle derzelver aanvallen; die zal , met een betioorlyk geduld en edele kloekmoedigheid , den behoorlyken weêrftand bieden aan derzelver aanvallen, en niet lafhartig het dezelve aanftonds gewonnen geven. Niets maakt den mensch, in de gemeene zamenleving, ver- agtelyker dan de armoede. Men fchuwt den armen en veragten man; en waarlyk, het fchynt, of met de uitwen- d'ge veragting ook veelal eene inwendige vermindering van vermogens gepaafd ging. Men giet'den armen man in alles veragteivn; zyne innige vermogens fchynen af te nemen, en hy vervalt tot eene menigte van laagheden: geen wonder, want hy Wurei gedwongen geftadigé fmaadheden te moeten verdragen ; dit alle- doet hem tot de laagfte lafhartigheden, en zomtyds tot de allerfn jodfte wanbedryven, vervallen. Ondertusfchen gebeurt het ook niet zelden , dat by den armen en veragten m in, vooral wanneer hy buiten zyn toedoen tot een veragtelyken ftaat vervallen is, een grootmoedige ziel huisvest. Al wat wy in het gefchapene, 't zy wy ons zei ven gade flaan, 't zy wy agt geven op het geen buiten ons aanwezig zy, al wat wy daar in befchouwen, draagt de allerduidelykfte, de zekerde, kenmerken, dat het zelve niet dan na een ryp, na een allerwyst beleid is daar gefteld ,.en in die orde, als wy het ontmoeten. . ■ In alles is dc jtlisté gefchiktheid > in alles vinden wy, by eene nauwkeurige oplettenheid , de duidelykfte fpooren van eene oneindige magt , en eene onbeperkte wysheid : van ' eene orde en gefchiktheid, die boven, oneindig 'boven, het bereik klimt van eindige vermogens , van bepaalde kragten , van bekrompen wysheid en kennis. Het allergeringlie ftofdecltje immers zouden wy niet kunnen voortbrengen; al wat wy kunnen uitwerken, is dc voorhanden zynde onderwerpen 't* zamen te voegen. of van eikanderen te fcheiden; en dat zyn wy nog geenzins in ftaat, met alle voorkomende zaken te doen. . Uit dit alles moet een verftandig wezen redeneren , en opklimmen tot eene eerfte Oorzaak aller dingen, tot , een Wezen, dat even zo min in wysheid als in vermogen faalt. Hoe is het mogelyk , zou men zeggen , dat verftandige en geleerde mannen tot de buitenfpoorige en verderfelyke gedagten kunnen vervallen zyn, dat 'er niets, met betrekking tot God, voor deszelfs uitdrukkelyk verbod , onregtvaardig en zedelyk kwaad is; des het, zonder dat verbod, eene volmaakte priverfchillige zaak zou zyn , of men dezelve uitvoerde , of naliet. Dat het by God in een volmaakt evenwigt ftond , of Hy dezelve goed of kwaad keurde ; en het dus , zonder dit uitdrukkelyk gebod, onverfchillig zou wezen, een mensch te vermoorden of te behouden, God lief te hebben of te haacen, Hem te pryzen of  60g Z'DELYKE BEDENKINGEN. of te lasteren , cn wat meer van dien aart is. ——- Wie vat niet aanftonds het uitzinnige van zulke denkbeelden ? Zou het in een allervolmaaktst Wezen kunnen vallen , onverfchillig te zyn. om eene verkiezing tc doen tusfchen zaken, zo hemelsch wyd van eikanderen verfchillende! 'Er was dan geene. genoeg, docnende reden by God, waarom Hy liever dit, dan wat anders , verkoor ; waarom Hy eenen haat, eenen afkeer van het kwade , en eene liefde voor het goede zoude hebben. 'Er was dan, inderdaad, tusfchen het goed en kwaad, geen we- zenlyk onderfcheid. Ook zou God niet behendig het goede blyven beminnen , en het kwade haten. Dat van daag goed was, kon morgen kwaad zyn; dat van daag voor eene deugd gehouden wierd, zou morgen ondeugd kunnen worden, welk eene verwarring zou hier uit noodwendig geboren worden; en aan hoe veele veranderingen wierd God niet onderhevig! Hy verkiest beftendig het beste; niet altoos het volmaakrfte ; want dit zou dikwyls niet beantwoorden aan zyne wyze einden en oogmerken, die nu nooit misfen, om dat Hy daar toe het beste en «efchiktfle beftendig uitkiest. De zeden cn gewoonten der byzondere volken kunnen tot geen volgregel verftrekken ; en men kan niet bclluiten , om dat hetgeen dikwerf by het eene volk voor eene deugd word befchouwd, by het ander voor ondeugd word aangezien, dat 'er daarom geen vaste grondregel zou wezen voor deugd en ondeugd , voor kwaad en goed. Feilbaare menfchen, bedorven ftervelingen , zyn aan oneindige dwalingen onderhevig; en verkeerde redeneringen kunnen in eeuwigheid de waarheid tot geene valsbeid maken, noch de valsheid in waarheid verkeren; evenzo min als een blinde het licht in duisternis kan doen veranderen, om dat hy van het eerfle geen gebruik kan maken.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk. redenvoering over de overeenstemming der godlyke volmaaktheden. (Uit het Engelsch van den Eervv. Heere william west.) god is een licht, en 'er is gansch geene duisternis inFIem. i joan. i: 5- (Vervolg en Slot van bladz. 572.) In de II plaats mogen wy het woord Licht aanmerken als flaande op de Zuiverheid en Heiligheid van god , waar door wy verftaan dat beginzel in de Godlyke Natuure, waar uit alle Wetten van Heiligheid en Waarheid , van Reinheid en Regtvaardigheid , onmiddelyk voortvloeijen. Of, met andere woorden , het onmiddelyk beginzel van dat Zedelyk Beftuur, 't welk god oefent over alle redelyke en verftandige Schepzelen , in Hemel en op Aarde; zich verwonende in het vastftellen van zodanige Wetten, die alle wyze, billyke en goede Weezens noodwendig hoogst moeten goedkeuren. Om de voeglykheid van het woord Licht, volgens het Schriftuurlyk gebruik, in deezen zin, aan te wyzen, hebbe men op te merken, dat zy ,. die hun Gedrag naar de Wetten van god inrigten, Kinderen des Lichts, en Kinderen des daags, genoemd worden ; terwyl de werken des Ongehoorzaamen , of die zich tegen de. Wetten van god aankanten , werken der Dui'ternis/e heeten. In de daad , Zuiverheid , Witheid en Licht, worden, in 't algemeen gebruik, zo wel als in de Heilige Bladeren , dikwyls voor wisfelwoorden gebezigd. Zuivere en Witte Kleederen duiden Onfchuld aan, sofa word gezegd, zich met het licht als met een kleed tc bedekken (*) , en heer lyk te zyn in Heiligheid (f). Deeze, derhalven, fchoon ze figuurlyke uitdrukkingen en geen- (*) Psalm CIV. 2. (t) Exodus XV. 1 u II. deel. mengelw. no. IA. S S  öio overeenstemming geenzins letterlyk te verftaan zvn, vertoonen ons, nogthans, gewigtige zaaken, naamfyk, dat Regtvaardigheid en Waarheid, in 't byzonder, de voorwerpen zyn van het welgevallen, de goedkeuring en hoogagting des Allerboogitcn, — dat hy de onveranderlyke en eeuwige Befchermer is van allen , die Itandvastig de zaak der Deugd aanklee- ven, dat hy hun niet de uitfteckendfte 'kenmerken zyner gunde zal bekroonen , en , integendeel, allen , die zich tegen de belangen des waaren Godsdiensts en der Deugd onder het Menschdom aankanten , ttrenglyk zal üraffen. •— Hoe zeer ook Lieden , aan Ondeugden verflaafd , of verblind door vooroordeelen , gods Zedelyk Beltuur der wereld niet gelooven, of verlmaaden, — voor lieden van beter verftand , en beter hart , die vryer zyn van vooroordeel en openltaander voor overtuiging, zynde blykbaarheden van zulk een Beftuur zo fterk en klaar als het Licht. Indien men het Gewenen toelaat zyn eigen en egtc taal te fpreeken , zal het zelve het Zedelyk Beftuur van god erkennen, als mede de zuiverheid en regrmaatigheid, de billykheid en goedheid dier Wetten, waar door het onderfchraagd wordt, byzonder zo als dezelve ons in het Euangelie van jesus christus worden voorgefchreeven. De kragt van 't .welke , als een ftelzel van Wetten aangemerkt, vergeleeken wordt by den Dageraad, het Morgenlicht, en de Zon , niet zo zeer uit hoofde van de nieuwe Onderrigting, welke het geeft, als om de zuiverheid en opregtheid, daar in aangepreezen; die 's Menfchen Charaétcr 't meest opluistert, verciert, en het eene meerdere gelykvormigheid met het Charaerter van god opheft , 't welk volkomen Licht is. • Ten deezen aan- ziene zyn wy in (laat, om naar god te gelyken, in eenen veel hooger graad, dan wy gode in het ftuk van Kennisfe gelykvormig kunnen worden : want onze Kennisfe zal shoos. een groot inraengzel hebben van Onkunde en Duisternis ; maar, indien wy beftendig de Wetten aankleeven', welke god ons heeft vuorgefchreeven , zal ten eenigen tyde onze Zuiverheid en Deugd tot zulk een trap van volmaaktheid opklimmen , dat ze geheel gezuiverd is van a'len inmengzel van onreinheid en ondeugd; en, fchoon wy op deeze wereld dat toppunt niet kunnen bereiken, is het onze onvermydelyke pligt, en ons waar belang, daar na te lireeven. En dit is dc Zielbetcrcnde Leer, welke wy moeten ontleenen uit het tegenwoordig onderwerp onzer Verliandelinge. De Heiligheid van god, welke wy me-  der godlyke volmaaktheden. 011 mogen aanmerken als een der onwrikbaare pylaaren van zyne Gelukzaligheid, of, misfchien eigenaartiger, als een der onuitputbaare bronnen, waar uit dezelve ontforingt. Wat, wat kan een ryker welbron van genot zyn voor eenig Redelyk Weezen, dan eene overtuigde goedkeuring van die Wetten, welke de duidelyklte en Iterklte {trekking hebben, om de orde en eenltemmigheid der Zedelyke wereld te bewaaren , en alle de Inwoonders van Hemel en Aarde onuitfpreekelyk gelukkig te maaken. —:— Dit is de zekere en onbetwistbaare ftrekking van alle Wetten van Regtvaardigheid en Waarheid. Dewyl dit, derhalven, het Character is van den grooten en aanbidlyken god, kunnen wy, met geene mogelykheid, een fterker beweegreden hebben , om deeze gefteltenisfe in onze harten aan te kweeken, onze aandagt en overweeging te wenden op het befchouwen van de fchoonheid en voortreflykheid, en het befpiegelen van de gelukkige gevolgen , aan gods Wetten verbonden , ons dermaate daar aan te gewennen, dat wy vervuld worden met eene opregte en hartlyke liefde , tot deeze, boven alle befchryving beminnelyke, voorwerpen. t Is genoeglyk en aangenaam , hec Licht en de heerlykheid der Zonne te aanfehouwen, die, door gods befchikking , haare vriendlyke ftraalen op de aarde en derzelver Inwoonderen verfpreidt. Maar het verfchaft een redelyker en edeler onthaal, voor 's Menfchen geest, den meerderen glans en heerlykheid te befchouwen van gods Zedelyk Character , oorfpronglyk ten toon gefpreid in de Wetten, in onze harten ingefchreeven , met zo veel fchoonheids en verfcheidenheids te rug gekaatst, door alle de Characters, onder onze Medefchepzelen , waar in wy eene gelykvormigheid met god ontdekken. Wy zyn zo natuurlyk gefchikt, om genoegen te fcheppen uit zulk eene befchouwing , als uit de fehoonheden van de Itoflyke wereld, en hoe meer wy onze Ziels^efteltenisfe verbeteren, door de betragtingeu van de Zedelyke Uitmuntenheden der Godlyke Chavaéters , hoe meer wy bet Zedelyk Licht en fchoonheid van gods Schepping zullen doen toeneemen , door die gefchiktheden te verkrygen, en die hebbelykheden te verfterken , waar in de hoogfte voortreflykheid der menschlyke Natuure beftaat , en waar uit onze grootfte cn weezenlykfte voldoeningen voortvloei:en- Zulks zal gereedlyk erkend worden door al¬ len', die opmerken, dat, indien eenig genot aanloopt tegen de regelen van Heiligheid en Regtheid, het onbeltaanb S s 2. baar  ói2 overeenstemming baar is met onzen pligt jegens god: 't geen men moet erkennen, dat ter aanmerkelyke vermindering ftrekt-van het genot zelve, en liet, in zommige gevallen, geheel moet wegneemen. 't Zelfde is waar, ten opzigte van genietingen , welke aanloopen tegen die onzer Medefchepzelen ; ja, laat ik 'er vry nevens voegen, dat alle de tegenwoordige genietingen, die itrekken om ons toekomend Heil te verwoesten, of te verminderen, uit kragte deezer overweeginge, zeer veel verliezen. De zoodanige, derhalven, die de beltendigüe en voldoende zyn , moeten van dien aart weezen , dat ze geheel beflaanbaar zyn met onzen pligt jegens god, met onze betrekkingen tot het Menschdom, en met onze regtmaatige inzigten tot ons wehveezen in deeze en de toekomende wereld. Ten dien einde moeten ze geheel beltuurd en geregeld worden, door die Wenen, welk de driemaal Heilige ons ter beste regelmaate gegeeven heeft. ])e overweeging, dat wy dit met de daad volbrengen, zai ons lloffe opleveren tot eene weltevredenheid over onszelven , waar by niets kan haaien. Allen, die Geluk zoeken, met eene geheele verfmaading van de Godlyke Wenen , zoeken 't geen zy nimmer kunnen vinden. Niemand onzer, in de daad, kan een zuiver en onvermengd Geluk in dit leeven verwerven , uit hoofde van de veelvuldige onaangenaame omftandigheden, welke 't zelve onvermydelyk vergezellen ; doch wy kunnen zeker aodanigè Charaéters verkrygen en bewaaren, als ten noodweii.iigen grondlage dienen van daadlyk genot, een toenee. mende voorraad van voldoening en troost, die ons 't meest van alles OHiterfteunt en opbeurt, onder alle de teleurltel. lingen en beproevingen in deezen voorbygaanden Haat van Itoorenis en ongeneugtc; cn ailerkragtigtut voorbereidt tot een volmaakt en onafgebrooken Geluk hier namaals. In cie UI plaats, mogen wy het woord Licht betreklyk maaken op de Godlyke Goedheid; uit hoofde van het groot en verheeven vermaak , 't welk de befchouwing daar van aan 's Menfchen geest fchenkt. Bovendien mogen wy aanmerken, dat ^ in de Heilige Bladeren, het Licht ■van Gods aanfehyn, doorgaans, zyn gunllig opzigt aanduidt, en het bezef daar van komt fteeds voor als een beginzel van blydfchap. Welgelukzalig is het volk, '/ welk het geklank kent, 6 Heere ! zy zullen in het licht uws Aanfchyns w(indclen.($}Verzadiging van vreugde is by uw aangezigte,Q i) / eu O) Ps^lm LXXXIX. 16. (i) XVI. ii.  der godlyke vokmaaktheden. 61 3 en wederom, het Licht is voor den Regtvaardigen gezaaid, en Vrolykheidvoor den opregten van harten i)e Goed¬ heid van god is, buiten tegenfpraake , een allerbehaagelykst en genoeglykst voorwerp , aangemerkt als het groot oorfpronglyk beginzel, waar uit alle Gelukzaligheid , als uit haar eigen weloron, voortvloeit; maar derzelver wyde uitgeftrektheid, en de oneindig verfcheide wyzen, op welke zy zich vertoont, te befchouwen, zal zeker het gezegend werk en de bezigheid weezen eener eindelooze eeuwigheid : dewyl geen tyd toereikende is , om ons een volkomen gezigt op te leveren van een voorwerp , zo groot, zo ongemeeten , zo duurzaam. Wy zien , in de daad, 'er tegenwoordig genoeg van, om onze harten met de hoogstgaande verwondering te vervullen; doch uit het geen wy zien , kunnen wy genoeg opmaaken , en leiden wy zeer natuurlyk af, dat de volle uitgebreidheid ons oog verre ontwykt. Bepaalen wy onze aandagt alleen op onze eigene perfoonlyke ondervinding van de Godlyke Goedheid, deeze zal, zelfs in die nauwbeperkte befchouwing, groot weezen. Hier roept ieder met den Pfalmdichter uit: Heere! hoe kost lyk zyn my uwe gedagten , hoe magt ig veel haare fommen, zou ik ze tellen, ze zyn meerder clan des zands (ff). Elk, zelfs het kleinlle gedeelte van ons Geüel i elke bekwaamheid en vermogen van Lichaam en Ziel, elke noodwendigheid en verkwikking des leevens, ons van buiten toegevoegd , elke gelegenheid tot zedelyke vordering, ja elk oogenblik dat wy beftaan, is een uitwerking van gods Goedheid, en daalt af van den Vader der Lichten. En, indien wy deeze byzonderheden uitftrekken tot het veelvuldig en ontelbaar getal onzer Medefchepzelen , die met ons op dezelfde wyze begunftigd zyn , en even zeer gefchikt voor de Onfterflykheid, en telféns denken aan een verbaazend getal , en de verfcheidenheid van laagere Dieren, bekwaam gemaakt, om verfcheide graaden van genoegens te frnaaken , zullen wy zeker reden vinden , om te befluiten , dat de tongen van Engelen en Menfchen veel te kort fchieten, om de Goedheid van god te vermelden, beweczen aan zo veele en zo onderfcheidene weezens, langs zo veele en onderfcheidene wegen. 'Er is eene andere byzonrierheid , welke in aanmerking genomen moet worden , en ons toont , dat het woord Licht (**) Psalm XCVUï. u. 0^ CXXXIX. 17 cn 18. Ss 3  fiH OVEREENSTEMMING Licht te recht de Godlyke Goedheid figuurlyk uitdrukt, te weeten , de Vryheid , met welke dit beginzel werkt. De Goedheid van god verfpreidt zich zo vry als het Licht op alle voorwerpen, in zulk een ftand gefield dat zy in ltaat zyn 't zelve te ontvangen. Ten deezen opzigte mag de Heere zo wel een Zou en een Schild heeten , die genade en eere zal geeven den geenen die opregt voor zyn aahgezigte wandelen. God is, in de daad, voor alle zyne Schepzelen goed, gunstryk zelfs omtrent ondankbaaren en boozen : maar deezen zyn in geenen deele gefchikt, om de helderde en hecrlyklte draaien van zyn Godlyk aangezigt te ontvangen; deeze belchynen alleen deugdzaamen en opregten van harte, bovenal dan, wanneer zy onledig zyn in de befchouwing van het aanbiddelyk groot, goed, en volheerlyk Weezen, by 't welke geene verandering is ( of fchaduw van omkeering. De beste Leering, welke wy kunnen haaien uit ons tegenwoordig onderwerp, in dit gezigtpunt befchouwd, is te overweegen , hoe wy de eigenaartig pasfende dankcrkentenislén zullen doen j voor de ontelbaare gunstbetoorringen, welke wy reeds van god ontvangen hebben ; en hoe wy onszelven gefchiktst zullen maaken, om de ruimde mededeelingen van gods Goedheid en Liefde te ontvangen. Zeker, wy leeven onder de duurde verpligting niet alleen, om hem, dag aan dag, onze lof en dankzeggingen toe te brengen; maar om alles te zeggen en te doen, wat zyne Eer onder de Menfchen kan bevorderen, de beginzeis van dankbaarheid aan onzen grooten Weldoendcr in onze harten aankweeken, en in die onzer Medefchepzelen. Dit zal een vasten grondflag leggen, tot vordering in die deugdzaame, nuttige en gelukkige gefteltenisfe van ziel, welke volllrekt noodig is, om de goedkeuring der Godheid weg tc draagen , en ons gefchikt maakt tot die verheevene verlustiging in god, voor welke zy, die deeze gedeltenisfe derven, geheel onvatbaar zyn. — Welk cene weezenlyke en Godlyke voldoening trekt een deugdzaam Man, uit de bewustheid , dat hy "medewerkt tot de oogmerken van god, en zich opregt aan zynen wille overgeeft! Als hy bedenkt, dat hy geen nietsbedoelend werktuig in zyn hand is , maar een vrywillig werker, dat hy vry, van harten, en met genoegen, dezelfde oogmerken bedoelt! en welk een genoegen, welk eene blydfchap, moet het hem natuurlyk fchenken, dat de oogmerken , die hy zo volkomen goedkeurt , zo zeer en zo  der godlyke volmaaktheden. 615 20 regtmaatig toejuicht, met de daad zulks bereikt, en, ondanks alle tegenkanting , daar gefteld worden! Aan den anderen kant, welk eene dwaaze en ongerymde rol fpeelen zy , hoe zeer zyn ze vyanden van hun eigen belang, die zich aankanten tegen de inzigten der Godlyke Goedheid ! want dit is het bedryf van allen, die ilegtigheden bedoelen en bewerken. Wie • ondeugend , onregtvaardig of boos is in eenigermaate , is in zo verre een vyand van god en Goedheid, en gevolglyk een vyand van het Menschdom en zich zeiven. Ten IV. Uit het voorftel, dat god een Licht is, mogen wy natuurlyk afleiden , dat alle de Godlyke Volmaaktheden , in verband met elkander befchouwd , de grootfte en fchoonfle Overeenftemming opleveren , waar in geene Duisternis, geene ftrydigheicT, geene verwarring, gevonden wordt. ■ Ter bevestiging van deeze waarheid, geloof ik, dat, naa al het bygebragte , niet veel behoeft gezegd tc worden. De eenig mogelyke tegenwerping, dunkt my , is gelegen in de ftrcngheid der Godlyke Regtvaardigheid , in de Gcwyde Bladeren de Wraak van god geheeten, in zo verre deeze ftrydig fchynt met Goedheid. Maar hadden de Menfchen ernftig en naar behooren gelet op de natuur cn ftrekking der Godlyke Wetten, zy zouden deeze zwaarigheid nooit geopperd hebben : want de Wetten van god,"met de ftaavingen, die dezelve aandringen , zyn baarblyklyk op de kragtdaadigfte wyze ingerigt , om het algemeen goed te bevorderen; en , ingevolge hier van, kan de uitvoering deezer Wetten niet onbeftaanbaar weezen met dat oogmerk, maar moeten dienen om het te bereiken. Immers geene Wetten kunnen aan alle derzelver goede en nuttige inzigten beantwoorden, zonder eene behoorelyke volvoeringc. Zo dat de Wraak van god zo verre is van onbeftaanbaar te weezen met zyne Goedheid , dat zy een eigenaartig uitwerkzel daar van mag heeten: of, met andere woorden, een middel is, om de Godlyke Goedheid daadlyk te doen werken. Wy zien op deeze wereld veelen, die lyden , ingevolge van hunne dwaasheid , ondeugd en fnoodheid; geen verftandig Mensch oordeelt het eene tegenwerping tegen de Goedheid van con , dat hy zulk eene orde in de zedelyke wereld vastgefteld heeft, dat de Ondeugd zodanig eene uitwerking zou hebben, terwyl de Deugd tot Geluk leidt. Waarlyk, dit is zodanig eene gefteltenis der dingen, als elk vtrftandig Mensch, die het beste der Stervelingen zoekt , zou S s 4 wenj  6l6 overeenstemming der godlyke volmaaktheden. wenfchen dat ftand greep. Want, wat ook opper¬ vlakkige denkers zich mogen verbeelden, Goedheid, zonder Regtvaardigheid, is, ten beste genomen, een zeer onvolmaakt en gebrekkig, en, in veele gevallen, een flegt en verwoestend beginzel. Maar Regtvaardigheid en Goedheid, vereenigd , leveren het volmaaktst Zedelyk Charnéter op, en als deeze Eigenfchappen ondcrfchraagd worden door volmaakte Wysheid en Almagt, zullen zy, over 't geheel, natuurlyk en onvermydelyk alle die groote en goede uitwerkzels te wege brengen, welke de besten der "Menfchen verlangen. aanmerkingen over de winterhanden en wintervoeten, met betrekking tot derzelver oorsprong, kenmerken, gevolgen en geneezing. door w. l k u r S , Chirurgyn, enz. te 's Gravenhage. Daar een aanmerklyk aantal onzer Land- cn Stadgenooten, in den Winter, de uitwerkzelen eener koude en vriezende lucht, op hunne Handen en Voeten, niet zelden, tot een verbaazenden trap, ondergaan; zo vleide ik my, het Publiek geen ondienst te zullen dóen, yall aan hetzelve , door middel van de Algemeene Vaderlandfchc Letter-Oefeningen, den Oorfprong, de Kenmerken en Gevolgen der winterhanden en win'i er voeten niet alleen op te geeven , maar ook tevens de middelen aan te wyzen, door welken deeze lastige en pynelyke Winterkwaal kan worden voorgekomen; of, zo ze alreeds aanwezig mogt zyn, op de gemaklykfte en eenvoudigfte wyze kan worden geneezen, 't Is waar, dit zelfde is reeds meermaalen en geleerdelyk, door anderen, gedaan; en zoude, dierhalvèn, eene vernieuwde pooging, ten dien einde, vruchtloos maaken, zo niet dit gebrek tegenwoordig nog van dien aart was, dat deszelfs beredeneerende en geneeskundige befchouwing , uit aanmerking der veelvuldige onaangenaame gevolgen, die uic hetzelve nog dagelyks voortvloeijen , my op nieuw nondzaaklyk toefcheen. De Oorfprong der Winterhanden en Wintervoeten moet, iu  AANMERKINGEN OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. 617' in de uitwerkzelen eener koude en vriezende lucht, op deeze deelen, gefield worden. Onze lichaamen zyn, noch voor eene te groote hitte, noch voor eene te hevige koude, uitwendig aangebragt, gefchikt beiden verwekken zy aandoeningen, die°in alles, in hunne uitwerking, aan eikanderen gelyk zyn. ■ De gewoonte, nogthans, kan aanmerklyke veranderingen in de natuur van onderfcheiden lichaamen maaken: van daar, dat eene trap van hitte of koude den eenen Mensch beledigt, zonder dat zy, by den anderen, de ininfte ongewoone gewaarwordingen veroorzaakt. Dan, het geftel onzer lichaamen werkt ook niet zelden mede, tot eene meerdere of mindere vatbaarheid, voor de aandoeningen eener koude lucht — zy, by voorbeeld, die mager zyn, wier huid bleek, (lap en dik is, zullen oneindig minder voor de doordringen le koude der lucht bloot liggen, dan zy , die eene dunne, uitgefpanne en kleurige huid hebben. By deeze laatften, zyn natuurlyk de huidsvezelen meer van den anderen verwyd, en bieden dus, aan de indringende lucht, minder weérftand, dan de eerften. Wat eene zieklyke en eigenaartige fcherpte der vochten, door fomroigen als eene natuurlyke oorzaak van dit gebrek opgegeeven, betreft; ik durve dit noch volmondig ontkennen, noch gereedelyk toeftaan; dit is zeker, dat ik dit gebrek by onderfcheiden perfoonen verfchillend waarneem; en by den een in den Herfst , hy den ander in den Winter , èn by een derde in de Lente aantref, zonder, nogthans, eene genoegzaame reden van het verfchil deezes onderfcheids te kunnen geeven. Zy, die eenmaal aan dit gebrek onderhevig zyn geweest, zullen niet zelden in het volgende jaar, op een en denzelfden tyd , de eige verfchynzelen als in het voorige jaar,en aan dezelfde deelen, gewaar worden: of dit, derhalven, uit eene zieklyke hoedanigheid der vochten, of uit eene natuurlyke gefchiktheid en vatbaarheid der beledigde deelen, voor een vermeerderden trap van koude , moet toegekend worden, is moeilyk te bepaalen — beiden,toch, hebben zy hun voor en tegen,en de kortheid en het oogmerk van myn beftek laat niet toe dit te onderzoeken. ■ Misfchien , nogthans, doen wy het veiligfte te voorönderftellen: dat, en eene byzondere geifeldheid, by fommigen,van vochten, en eene natuurlyke gelchiktheid en vatbaarheid, by anderen, van vaste deelen, Ss 5 bei-  6i8 AANMERKINGEN beiden ais gelegenheid geevende oorzaaken van dit gebrek, in byzondere voorwerpen , kunnen aangemerkt worden. Alle klasfen van Menfchen zyn voor de uitwerkzelen eener koude en vriezende lucht vatbaar nogthans worden derzelver uitwerkzelen meerendeels by Kinderen en Dienstmeiden waargenomen, en wel, om dat, by de eeriten, het vaatgeftel of huidwecfzel tcderer en gevoeliger is, en by gevolg door eene meer dan gewoone aandoening Jtgtelyk" beledigd wordt: en by de anderen, door hunne geduufige afwisfeling van hitte en koude , voornamentlyk door een herhaald gebruik van heet water; daarenboven kunnen hunne armen en handen niet geregeld gedekt'blyven , cn zyn meerendeels, door het fchuuren met Loog of andere fcherpe ftolfen, zeer dun, gefpannen, en niet zelden door volbloedigheid uitgezet. Dan , wy keeren ons tot den oorfprong van het gebrek zelve. De koude en vorst werken met hun doordringend verinogen op de vaste en vloeibaare deelen onzes lichaams; de vaatjes der huid worden door dezelven zamengetrokken, waar door natuurlyk derzelver middellyn vernaauwd wordt, terwyl gelyktydig, door dezelfde oorzaak, de omloopende vochten, in hunne kleinfte deeltjes, vereenigd worden, en dus noodwendig vertloppingen en zwellingen in de reeds vernaauwde vaatjes moeten veroorzaaken. Eene voornaame reden, waarom eene omringende koude lucht, gewoonlyk op de handen en voeten, haare eerde werking'verricht, moet hoofdzaaklyk gefield worden: voor eerst, en vooniaamlyk, om dat die deelen, door haare verre aflegging van het hart, het minde door de natuurlyke warmte verwarmd worden ■ de fnelheid van het bloed, dat door de vaten bewogen wordt, en waar uit alle onze natuurlyke warmte ontfpruit, vermindert gevolglyk in den grootften afftand van het hart, en maakt dus in de banden en voeten een verminderder graad van warmte, dan 'er in de overige lichaamsdeelen gevonden wordt;en, by gevolg, eene genoegzaame natuurlyke warmte ontbreekende, zyn zy des te eerder voor de aandoeningen eener koude en" beledigende lucht vatbaar. Trouwens, het is ook uit dit zelfde beginzel oorfpronglyk, dat de neus, wangen en ooren, niet zelden door de koude, even als de handen en voeten , werden aangedaan. Een tweedereden, waarom de koude eerderde voornoemde, dan andere, deelen aandoet, i.s; om dat die deelen, boven  OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. OIO ven de anderen, oneindig meer blootgefteld zyn aan de verandering van uitwendige aandoeningen. En eindelyk, ten derde, geene deelen zyn 'er, welke eene meerdere afwisléling van hitte en koude ondergaan, dan de handen en voeten: vooral te meer, zo de eerstgenoemden eene bovenmaatige broeijing, door de zo fchadelyke bonte, of wolle, moffen en handfehoenen,en de laatftén een herhaald gebruik van heete ftooven , of al te warme vuuren , ondergaan ; daar door worden deeze deelen weeklyk , teer, gevoelig en oneindig minder weeTftaanbaar, voor de aandoeningen eener koude lucht, gemaakt. De Kenmerken van dit gebrek zyn even zo verfchillend , als de uitwerkzelen van derzelver oorzaak, in een meerderen of minderen trap, onderfcheiden zyn— dat is: na de meer of mindere hevigheid eener beledigende koude, worden 'er geringer of aanmerklyker verfchynzelen gebooren, die ieder, over het algemeen, hunne byzondere Kenmerken hebben; en van welke ik, in de gevolgen van dit gebrek, nader fpreeken zal. De volgende verfchynzelen, nogthans, kan men , als algemeene,en den geheelen loop deezes ongemaks fchetzende, Kenmerken, in acht neemen. Men gevoelt in de beledigde deelen eene gewaarwording van ongewoone koude, en het deel wordt met eenige onpynlyke knobbelen voorzien — een meerdere graad van warmte verwekt jeuking — de knobbels worden allengskens grooter en pynelyker , wat rooder en donker blaauw: de werking der koude volhardende, wordt het deel dikker, donker blaauw, koud in 't aanraaken, in warmte zeer pynlyk, en met eene brandende, trekkende en fteekende pyn verzeld; eindelyk begint de opperhuid af te fchciden, vertoonende eene blaauwe , zwartachti-ge , koude , en gelyk verrotte huid ; gaande vervolgens in eene vuile Zweer over, die, zonder hulp gelaaten, zo lang duurt, als de koude aanhoudt. De Gevolgen, dierhalven, zyn ook, gelyk men uit de Kenmerken, hier zo even opgegeeven, heeft kunnen opmaaken, even zo onderfcheiden, als de trap van aandoening of belediging groot is. Reeds van alle tyden heeft men opgemerkt, dat de uitwerkzelen eener beledigende koude niet zeer ongelyk aan die der branding zyn. - Virgiuus , een Dichter van de vroegfle eeuwen, zong reeds: Penetrabile frigus adurit, „ de doordringende „ koude brandt." — En5 in de daad, deeze twee gebreken,  02O AANMERKINGEN ken, de bevriezing en branding naamlyk , zyn, in hunne" uitwerkzelen en gevolgen , allezins aan den anderen gelyk — beiden verwekken zy, in de uitwerkzelen hunner eerlte beledigende graaden, ontflecking; en ook beiden kunnen zy het Heet en Koud Vuur voortbrengen. De gevolgen of uitwerkzelen eener koude en vriezende lucht kan men gevoegelyk in vier tydperken onder ieelen. 'In het eerfte, naamlyk, wanneer de huid alleen aangedaan en knobbelig wordt; — in een tweede, die dieper doordringt , en waarin eene meerdere roodheid , hitte , fpanning en pyn is, en niet zelden met blaêren op de huid verzeld gaat; — in een derde, waar in de gantfche huid in een blaauwe koude verderving verandert, en open Zweeren ten gevolge heeft; - en eindelyk in een vierde, waar in het leven van het geheele deel vernietigd wordt. Töt de voortbrenging der verfchynzelen van het eerde tydperk, behoeft geene vriezende lucht te zyn : de koude , die de middenlyn der vaten vernaauwt en de vochten kan doen dollen , is, tot dat einde , genoegzaam. . Doch, tot dc verfchynzelen, in de overige tydperken opgegeeven, wordt het aanzyn van ys- of vriesdeeleu, in de omringende en beledigende lucht, gevorderd. Hoe meer de dampkring met vriesdeeleu bezwangerd is, hoe meer derzelver vermogen en fchadelyke uitwerkzelen te duchten zyn. • Eene te menigvuldige indrang deezer ys- of vriesdeelen, in de uitwendige vaatjes der bind, doet niet alleen de vochten in dezelven oogenbliklyk dollen en verdikken; maar vernietigt ook het leven dg en werktuiglyk betlaan deezer deelen zelve—van daar de zo menigvuldige open Zweeren, welke dit gebrek zo dikwerf ten gevolge heeft. Dan, het zal niet nodig zyn, de uitwerkzelen of gevolgen van dit gebrek in alle zyne omdandigheden nader voor te draagen. Wie toch, myne Leezers! is 'er, die van hetzelve geene aanmerkelyke voorbeelden weet aan te voeren? Kinderen worden 'er pynlyk en lastig door; meergevorderden in jaaren belet het niet zelden, de uitoelfening van leerzaame en nuttige werkzaamheden, daar het aan behoeftigen foms voor dien tyd het middel van beftaan ontneemt; — ja, in één woord, het is een gewrogt, dat allezins lastig, fchadelyk, en niet zelden gevaarlyk is. Voor aleer ik tot de Geneczings aanwyzing overga,zal het nodig zyn , vooraf de Voorbehoedmiddelen op te geeven ;  OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. fat veri ; door welkers in achtneeming men niet zelden in ftaat is, de onaangenaame gevolgen van dit lastig en pynelyk gebrek te voorkomen. De algemeene Voorbehoedmiddelen zyn onderfcheiden, na de byzondere temperameuten der voorwerpen. . Algemeen nogthans is het dienftig, dat men, wanneer de lucht in den voorwinter aanmerklyk koud wordt, de Handen en Voeien , voor derzelver fchadelyke aandoeningen , by tyds, beveiligt. —- De Handen, met zachte lederen handfchoenen, en de Voeten, met gewaschte taf of linnen, te bedekken, kan voor een groot gedeelte aan dit oogmerk voldoen. Dan, het is ook maar al te waar, dat, door het grootfte gros van menfchen, dit Voorbehoedmiddel, of verzuimd wordt, of niet kan nagevolgd worden. Aan deezen dierbalven, moeten andere Voorfchriften, ter in achtneeming, gegeeven worden. Deeze Voorfchriften beltsan hoofdzaaklyk hier in: men moet iu koude, de Handen en Voeten, zo veel mogelyk trachten droog te houden; nimmer moeten dezelve eensklaps, van eeii al te grooten graad van warmte in koude, of van koude in warmte gebragt worden; nooit moeten de Handen of Voeten, boven gloeijende kooien, of onmidlyk boven eenig ander vuur , ter verwarming, gehouden worden ; insgclyks moet men vermyden , de Handen en Voeten, uit heet- in koud- of uit koud- in heet water over te brengen ; men moet deeze deelen , zo veel mogelyk, voor de onmidlyke aanraaking eener vriezende lucht, beveiligen ; eindelyk , nimmer moet men de handen en voeten, dan met koud water, en by gelegenheid ook met fneeuw, wasfehen; ■ niets is 'er, dat de huidvezelen meer verfterkt, en voor de koude gehard maakt, dan dit. Het is eene verkeerde medelydendheid van veele Moeders en Minnen, om de handjes en voetjes der Jonge Kinderen, in den winter, met warm water te wasfehen. Hier door worden deeze tedere Wichtjes, den geheelen winter door, niet zelden, het flachtoffer eener fchadelyke medelydendheid. Edoch , 'er kunnen omftandigheden voorkomen, welke de in achtneeming der zo even voorgeftelde regelen, in een meer of minder gedeelte , onmogelyk maaken: het zal dierhalven nodig zyn , dat ik ook zodanige Voorbehoedmiddelen opgeeve , waar door wy onze deelen, voor de fcha-  giï AANMERKINGEN fchadelyke aandoeningen eener koude en vriezende hichr, genoegzaam befchermen kunnen. Het is reeds van vroeger eeuwen bekend , dat men die deelen van het lichaam, welke aan eene koude en vriezenze lucht, eèn wyl tyds, moeten worden blootgelteld, voor derzelver fchadelyke aandoeningen , met vetten of oliè'n beftneeren moet. Livius verhaalt , dat de Carthaagfche Veldheer hannibal, in eenen ltrengen winter , aan zyne Lcgerknegten Olie liet uitdeden, om hunne lichaamen te befmeeren, en daardoor voor de koude te befchermen: en (zegt wyders) dat zy, door dit middel, boven hunne vyanden, die,in het Itryden, door de koude Verkleumd wierden, aanmerkelyke voordeelen genooten. En ,in de daad, wy hebben van de vetten en oliën, daar zy de huid zachter, minder gelpannen, en onvatbaarder voor de indringing der koude lucht, maaken, alles goeds te wagten. Zy dierbalven, die , of gewoon zyn des winters van dit gebrek aangetast te worden, of die, om andere reden, voor een aanval van het zelve bedugt zyn , kunnen, tegen dat de lucht koud wordt, en met vries-en ysdeeleu bezet raakt, eens, twee of mccrmaalcn daags, die deelen, waar voor men vrees heeft, met vet of olie befmeeren. Hier toe komt in aanmerking: Runder-, Ganzen of Hartenvet, ook wel Kaars/meer; en van de oliën * Terpenthyn-, Steen-, Raap-., Amandel, of eenige andere Oliën, het fchynt in de uitwerking het zelfde, welk of wat foort van vettigheid men tot dat einde bezige. • Dan, daar het gebrüik van vetten of olicn, de huidsvezelen te veel zoude kunnen verflappen, zo raade ik die geenen aan , welke van dit Voorfchrift zullen verkiezen gebruik te maaken , onder haar vet of olie een klein gedeelte IVyngeeit, of eenig ander Geestryk vocht, te mengen ; waar "mede een al te groote verilapping zal worden voorgekomen. Zy nogthans, die tot alle der opgenoemde middelen, gelegenheid hebben, zullen zich het best bevinden, by eene fmeering uit Steenölie, Olie van witte Leliën , met een weinig Wyngecst vermengd , bellaande. Wier huid, of eige zinnelykheid, geene vetten of oliën verdraagen kunnen , zouden tot dat zelfde einde gebruik kunnen maaken van Wyngcest, Tinctuur van Bamftccn, van Mirrhe of andere geestryke Vochten. Schoon ik op de vet- of olicachtigen, met eenig geestryk Vocht vermengd ,  OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. 623 j inerrgd , een meer vertrouwen, dan op cnkelde Geéstrykt middelen, (lel. Zy , die zich veelmaalen , aan eene (breng-vriezende lucht, moeten bloot geeven, kunnen, behalven de voorgenoemde middelen, ook, en vooral met vrugt, gebruik niaaken van bier, waar boter of vet in gefmotten is , om daar die deelen mede te wasfehen, voor welken de mees! te vrees der aandoeningen eener koude lucht is: zo ook kan men de voeten beveiligen , wanneer men (legts een papier , in brandewyn bevochtigd , in de fchoenen of laarzen (leekt, ten tyde, wanneer men zich in eene hevig vriezende lucht begeeft. Dus verre de algemeene voorbehoedmiddelen Opgegeeven hebbende, zo fchiet my nog alleen over, de Geneezing,' wanneer het gebrek zelve daar is, voor te ftellen. lk zal dit, even als het voorige, met alle mogelyke kortheid afhandelen. Doch, om voor myne Leezers te verftaanbaarder te zyn, zo zal ik ieder der vier tydperken, hier boven op; gegeeven, voor zo verre zy t )t deeze myne aanmerkingen : betrekking hebben , afzonderlyk, in hunne behandeling en • geneezing, voordraagen. Ik ftelde het eerfte tydperk deezes gebreks te zvn: wam i neer de huid alleen word aangedaan , en knobbelig wordt. In dit tydperk voorond'erftellen wy niet anders, dan eene, door koude veroorzaakte, beginnende fpanning en verftop- ping in eenige der huidsvaatjes. • ■ Het oogmerk der \ Geneezing,dierhalven , moet zyn: de gefpannen vaatjes te verllappen , en de reeds verdikte vochten te verdunnen. 1 Het, gebruik der hier boven opgenoemde vetten, of oliën, \ kan hier toe van vrugt zyn. Men kan ook de hele* I digde deelen, en vooral de hielen en voelen, met een zalf, J uit gelyke deelen geele wasch, witte leliën olie, en ganzen- j of hoendervct, beftaaude, bedekken. Van onge- ■ meen veel vrugt is een plaafter van zee nleder, waarop ryif fchen harst, of terpcathjn gefmeerd is, bevonden; en I welke zo lang op het deel blyft aangelegd, tot dat dezelve | 'er van zelve afvalt: wanneer niet zelden het toeval ver- ! dweenen is. • Wanneer men een blaas, met fl-cen- of terpenthyuölic befmeerd, over de beledigde deelen kan aanI: leggen, zo zal men mede veelal eene gewensclite uitwer- | king ondervinden. > Ook is de waas/cm van az\-i, | van terpenthyn, en van andere doordringende en ontfpannende middelen , veelmaalen van een goed gevolg geweesr. Het gebruik -van geestryke vochten , hoewel" ook doon fom-  624 AANMERKINGEN fommigen in dit geval aangepreezen, kan van weinig vrugt zyn; aangezien daar door het oogmerk der Geneezing, dat ontfpanning en verdunning zyn moet, gelyk ik hier boven gezegd heb, niet kan bereikt worden. Het tweede tydperk, van dit gebrek, hebbe ik gezegd te zyn: waarin ccne meerdere roodheid, hitte, fpanning en pyn is, en niet zelden met blaar en op de huid verzeld gaat; en ik merkte te gelyk aan, dat in dit en iu de verdere tydperken van dit gebrek , _ het aanzyn van ys- of vriesdeeleu , in de omringende én beledigende ■lucht, gevorderd wordt. By gevolg, moeten hier de geneezende oogmerken verl'chillend, by die des vorigen aanvals, zyn. Het maakt,in de uitoeffeningderGeneezing,een aanmerkelyk onderfcheid, of het gebrek , uit een oogenbliklyk aanval van koude of vorst, zyn oorfprong heeft, dan wel, of het zelve door eene langzaame opklimming, uit den ftaat van het eerfte tot dat des tweeden tydperks,is overgegaan. In het eerfte geval wordt het aanzyn van ys- of vriesdeeleu, en in het tweede, geenen vooronderiteld. Het is,in het eerfte geval, zeer fchadelyk, en niet zelden van flegte gevolgen, de beledigde deelen te fpoedig in een te grooten graad van warmte te brengen; of dezelve, door verwarmende en verhittende middelen, te behandelen; nadien de van achteren aanperfende vochten, door de warmte in eene meerdere beweegiug gebragt wordende, de fynfte en reeds verdopte buisjes, noodwendig, zullen doen breeken. - - üe ysdeehjes, die, altoos in dit geva>-tcge4].woordig zyn, worden ook, door wryven en warmr/f, fpoedig in beweeging gebragt, en doen, door hunne puntige en fcherpe deeltjes, den zamenhang hunner bevattende deelen vernietigen , ■ van daar die branden- de, trekkende en fleekende pyn, die men , by het warnka worden deezer deelen ontwaart, en niet zelden de voorboden van eene aanftaande openbreeking zyn. Boven alles, is het, in dit geval, eerst en voo-al noodzaaklyk de beledigde deelen een wyl tyds met fneeuw, of, zo dit ontbreekt, met koud water te bevochtigen : de meerdere warmte, welke 'er in de fneeuw of het koud water, boven de ingedrongen ysdeelen, gevonden wordt , geeft een langzaamen , en hiernoodzaaklyken trap van verwarming, aan het beledigde deel , en wel zo, dat de ingedrongen vries- of ysdeeltjes, op eene, byna onmerkbaare, wyze, verfmeiten en vernietigd worden. Na dat men eenige  over de winterhanden, enz. 625 ge verandering , onder het gebruik der zogenoemde middelen, of eene gewaarwording van warmte en een verlevendigd gevoel , in de beledigde deelen belpeurt, zo kan men veilig het beledigde deel, van trap tot trap, in eene meerdere warmte brengen ; wanneer tevens prikkelende en levendopwekkende middelen te pas komen. By voorbeeld: de wryvingen met Brandtwyn , Steemlie, Esfents van Bamfteen en van Mirrhe, kunnen tot dit einde, met vrugt, gebezigd worden. Dan, in den tweeden trap van dit gebrek, naamlyk daar, alwaar eene langzaame opklimming der toevallen de oorzaak is; en daar dus het aanzyn van ys- of vriesdeeltjes niet kan veronderfteld worden, daar toch zoude het gebruik van fneeuw of koud water, niets, of byna niets , uitwerken-—— En daar hier verderving dreigt, zo konnen hier ook, de boven opgegeeven vetten of oliën, van geen vrugt zyn. Hier moet een middel., dat tevens prik¬ kelend, verkoelend en verzagtend is. gebezigd worden, en juist dit vindt men alles in het Unguentum nutritum vereenigd. ■ De zamenitelling van dit onwaardeerbaar middel, zo wel ia dit, als in verfcheide andere Heelkundige gevallen, is even zo eenvoudig als onkostbaar: — flegts "een deel Boom- of Oly folie, en een gelyk deel Azytt van Goudglit, tot een witte pap onder eikanderen gemengd, maakt het geheele middel uit. En met dit eenvoudige middel alleen, heb ik, in veele deezer gevallen , byna wonderen gedaan. Edoch , het is niet dit middel alleen ^ waar toe men met vrugt zyne toevlugt neemt, het Unguentum de Althéa, (Heemst-Zalf) op zich zelve , of onder het Nutruum, het Album Camphoratum, of de Spiritus vini Camphoratus, gemengd , doet niet minder in deeze gevallen eene goede uitwerking: ■ ,, In ,, Ontfteeking en Zwelling door koude." (fchryft my, de beroemde Rotterdam'che Genees- en Heelmeester o. ten haaff ,) heb ik het Ung. Gerat, deverf. Coerull. naar de Haaafche Apotheek vervaardigd , zeer ten nutte be- vonden." Ik heb nogthafis zomwylen, en wel 'als de huid tot eene doorbreeking of verderving fcheen te willen overgaan, onder het Unguentum nutritum, een gelyk deel van het Unguentum album Camphoratum (gecampherde Lootwit - Zalf) vermengd. Her beledig¬ de deel heb ik hier mede twee of meermaalen daags laaten fmeeren, en, op daar toe gefchikte plaatzen, linnen, met deeze Zalf befmeerd, aangelegd. . En niet zeiII. deel. mengelw.no. 14. Tt de»  6i6 AANMERKINGEN ■den heeft de uitwerking aan myn oogmerk, de Geneezing naamlyk, beantwoord. Dit gebrek, het tweede Tydperk naamlyk, vai de uitwerkzelen der koude, op Handen en Voeten, heeft veelmaalen, oppervlakkig befchouwd, zeer veel overeenkomst met eene Ont/leeking uit andere oorzaakeu omfpruitende ; als ook met eenige verfchynzelen in het Podagra en Jigt. - Dan , ik vertrouw , dat myne Leezcrs uit een naauwkeurig vergelyk van die verfchynzelen , met de hier boven opgegeeven kenmerken in dit gebrek, onftruikelbaar en genoegzaam, het een van bet ander zullen onderfcheiden kunnen. En dit vertrouwen ontllaat my, daar meerder van te zeggen. Behoudens alle voorzorgen , of ook wel door eene al te doordringende vriezende lucht, gaat de huid van het behdigde deel, in eene blaauw e, koude verfierving . over, en welk ik, onder het derde Tydperk van dit gel-rek, begrepen heb. Wanneer de verfierving eenmaal daar Is, zyn 'er geene hulpmiddelen, hoe vermogende ook, in ftaat , het verllor- vene te herftellen. Zo verre het deel der huid verftorven is, zo verre ook zal derzelver aanzyn vernietigd worden, en eene vuile Zweer ten gevolge hebben. Geene Hulpmiddelen komen, in dit geval, in aanmerking, dan die alleen zuiverend en heelend zyn. En, fchoon 'er weinig wezentlyke Hulpmiddelen, voor deezen trap van het gebrek, vooral, zolang de koude zyn fchadelyken invloed op het deel blyft behouden , gevonden worden, zo zyn 'er nogthans weinige Steden in deeze Republiek, waar in niet een of.ander geheim, hier voor, wordt aangeboden. De meeste deezer zogenaamde Arcana (is my gegund dit te zeggen,) zyn, van naby befchouwd, onvoldoende, en louter kwakzalvery. Ja, niet zelden, voor de Geneezing fchadelyk. Eene herhaalde beproeving heeft my twee middelen doen kennen, welke ik, in alle gelegenheden, van een byzonder vermoogen, om deeze' Zweeren te zuiveren en te geneezen, gevonden heb. ■ Zy zyn, nogthans, niet van myne uitvinding. De oudheid maakt reeds van dezelve met lof gewag; doch de tyd, waarin alles verkeert , fchynt ook deezen in vergetenheid gebragt te hebben. Ik zal het my„ egter, tot eene genoegzaame voldoening rekenen, wanneer ik, door dezelve te roen herinneren en bezigen, der maatfehappye in dit geval ook van nut  OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. 627 nut heb mogen zyn. Het behoeft immers alles «iet nieuw te zyn, om aan het oogmerk te voldoen V Dan ter zaake: Het eerfte myner bedoelde middelen beftaat uit : even zo veel fyn geflampte, of geraspte, bevroozen Ra apen of Knollen, met even zo veel Boter of Olyfölic, welk te zamen op een maatig vuur tot eene gefchikte Zalf gekookt •wordt. Men bcfmeert, tweemaal daags , een lapje fyn linnen, of zagt plukzel, met deeze Zalf, waar mede de wond bedekt wordt; en wel dra zal men, zelfs tot verwondering, eene verzachting van pyn, en, binnen weinig tyds, zo men het beledigde deel genoegzaam voor de koude aandoeningen der lucht dekken kan, eene Geneezing erlangen. Het andere Middel is meer zamengefleld ,en wordt door my, meestal, alleen op gefpronge Handen, of geene diepe onzuivere Zweeren , verëelde Klooven aan Handen en Lippen , met geen minder vrugt, dan het eerfte, gebezigd. Derzelver zamenftelling is deeze : neemt zes lood ongezoute Boter, drie lood gcele Wasch, drie lood merg van Rozy- nen, zonder pitten, en één lood Amandel Olie. Dit alles kookt men in een verglaasde pot, zo lang, tot dat een droppel daar van , die men op gloeijend vuur laat vallen, niet meer fpringt; men drukt vervolgens dit heet mengzel , door een doek, in Roozenwater , en , als het koud geworden is , fcheid men de Zalf van het Roozenwater af, en men bewaart dezelve voor het gebruik. Het zal niet nodig zyn, hier meer by te voegen; dan alleen , dat ik zelden , en maar in byzondere gevallen, verpligt ben geweest, van andere Hulpmiddelen, gebruik te maaken. en dan nog nimmer, of'er gingen, te gelyk met het voorfchreeven gebrek , andere ongefteldheden mede gepaard. 'De beledigde of aangedaane deelen worden, flegts twee of driemaalen daags , met voornoemde Zalf befmeerd, en wel dra ondervindt men derzelver nuttigheid. Wanneer de Zweerende Winterhanden en Voeten geneezen zyn , heb ik, om het op nieuw openbreeken te verhoeden, van ongemeen veel nut bevonden, de geheélde deelen te wasfehen met Kampher - Brandewyn of met TinStuur van Barnfleen , en wyders dezelve, door dekking , zo veel mogelyk, voor eene koude en vriezende lucht doen bevryden. Zo nogthans een nieuwe aanval te duchten ftaat, net Tt a welk  6a8 AANMERKINGEN, OVER DE WINTERHANDEN, ENZ. welk men, uit eene onlydelyke Jeuking, Zwelling, rooi en blaauw worden , ontdekt, zo moet men in tyds gebruik maaken, van de hier boven opgegeeven Vetten, Oli£n of geeslryke Vechten, met welker fineering eene hernieuwde Openbreeking meestal wordt voorgekomen. Dan, alvorens ik hier van afllap, moet ik myne Leezers nog doen opmerken , dat deeze trap van Ziekte, by zommige Voorwerpen , voor geene hoegenaamde uitwendige hulpmiddelen wyken wil; en, by anderen, in eene buiten- gewoone hevigheid, en zeer hardnekkig voorkomt. ■ ln beide deeze gevallen, moet men tevens eetie Zieklyke hoedanigheid in de Vochten veronderilellen , welke te gelyk met de uitwendige ook gepaste inwendige Vocht- verbeterende middelen vereifchen. • Myn bellek laat niet toe, hier over uit te weiden; ik raad dergelyke Lyders, om, in die gevallen, hunne toevlugt tot bekwaame Genees- of Heelkundigen te neemen. Het vierde of laaide Tydperk, van de uitwerkzelen eener vriezende lucht op ons lichaam , heb ik gefield te zyn: waar in het leven van het geheele deel vernietigd wordt. Dan , daar de Winterhanden en Voeten, zelden, tot dien trap komen , zo vermeene ik ook derzelver befchouwing en behandeling, onder dit Tydperk, te kunnen en- le moeten uitfluiten. Ik had flegts voorgenomen den Oorfprong, de Kenmerken, Gevolgen en de Geneezing van Winterhanden en Wintervoeten, zo als dezelve in het algemeen voorkomen, ditmaal af te handelen ; en hieraan vleije ik my , zo veel de kortheid deezer Aanmerkingen vermogt, voldaan te hebben. N. B. By eene volgende gelegenheid, zal ik myne bedenkingen over de bevriezing van inerfchelyke Lichaamen in het geheel, of eenige derzelver doelen in het byzonder, met betrekking tot derzelver Oorzaak, Kenmerken, Gevolgen en Behandelingen, opgeeven. NATUURLYKE HISTORIE DER ZEE-ZWALUWEN. (Volgens den Heer de iiuffo.n ) {"^nder het groot aantal van Naamen, voor 't meerderdeel, zonder reden, overgebragt van de Dieren op Aarde op die der Zee, vindt men 'er eenige zeer gelukkig toe-  NATÜURLYKE HISTORIE DER ZEE-ZWALUWEN. 629 toegepast, als die van Zwaluw, gegeeven aan een klein Geflacht .Visfchende Vogels, die naar onze Zwaluwen gelyken , door hunne lange Vleugelen , en gevorkten Staart, en die, door hun geduurig vliegen boven de oppervlakte der wateren, zeer gelyken naar de Land- Zwaluwen, in 'onze velden en rondsom onze wooningen fcheerende: niet min vlug, en even zeer omzwervende, dryven de ZeeZwaluwen met fnelle vleugelen boven de wateren, en pikken, onder 't vliegen, de kleine Vischjes, die zich aan de oppervlakte bevinden, gelyk de Land-Zwaluwen de in de lugt zwervende Infecten: deeze overeenkomften, in geftalte en natuurlyke geaartheden, heeft hun, met eenigen grond , den naam van Zee-Zwaluwen doen krygen. By de Franfchen1 heeten zy Hirondellcs de Mer, by de Engelfchen, See- fwallows, by de Duitfchers, See-Sehwalbes (*). Zy draagen deezen naam, ondanks de weezenlyke verfchillendheden in het maakzel van den Bek , in de gedaante der Pooten, welke, by de Zee - Zwaluwen, voorzien zyn van kleine vliezen, tusfchen de Vingeren weggetrokken, die hun tot zwemmen niet te ftade komen: want bet fchynt, dat de Natuur aan deeze Vogelen alleen de kragt der vleugelen gefchonken heeft, die zeer lang en ingekeept zyn, gelyk die onzer Land - Zwaluwen; zy bedienen 'er zich even zo van om te dryven, te wenden, in de lugt zich pp te heffen, te duiken , duizenderlei keeren en wendingen maakende,naar dat de grilligheid, of het vooruitzigt op een te behaalen prooi, hun koers regelt; zy vatten dien niet dan in de vlugt, of door zich een oogenblik op het water te zetten, zonder door zwemmen denzelven te agterhaalen: want zy hebben geen zin in 't zwemmen, fchoon hunne halfgevliesde Pooten fchynen aan te duiden , dat zy het met gemak zouden kunnen doen; doorgaans onthouden zy zich aan de Zeefcranden, ook aan Meiren en groote Rivieren. Onder het vliegen flaan.de Zee-Zwaluwen een zwaar, fcherp en doordringend geluid: bovenal wanneer zy, by Üil weer, zich in de lugt tot een groote hoogte verheffen, of in het Voorjaar byeen verzamelen tot het doen van eert ver- (¥)*Jn de 'Noordfche taaien heet hy Taem, Term, Stim, waar van tÖrner den naam vn St'ema afleidt, die door de Naamiystmaakers is aangenomen, om dit Gedacht van Vogelen te onderfcheiden. Op de Zeekusten van Frankryk heet men ze Guëletus. Tt 3  630 NATUURLYKE HISTORIE verren tocht, doch inzonderheid wanneer zy zullen broe» den: want dan zyn ze onrustiger en fchreeuwender c}an ooit; onophoudelyk herhaalen zy hunne beweegingen, en hun gefchreeuw: en daar zy zich altoos in zeer grooten getale byeen bevinden, kan men , zonder door 't gefchreeuw verdoofd te worden, de plaats, op welke zy broeden of jongen voeden , niet genaaken. Hy benden komen ze, met het begin van May, op de Zeekusten van Frankryk; de metsten blyven 'er, en verlaaten de branden niet; andere trekken verder, zoeken de Meiren en groote Poelen op, de Rivieren langs gaande. Overal leeven zy van kleinen visch, en zomtyds neemen zy in de lugt zweevende Infecten beet; het fchieten van vuurwapenen vervaart hun niet. Dit teken van gevaar, wel verre van ze te verwyderen, fchynt hun aan te lokken: want, op het oogenblik dat een Jaager een Zee-Zwaluw fchiet uit den hoop, vervoegen zich de andere , troepswyze, rondsom hun gefchooten. makker, en vallen met hem op het water neer. Men heeft ook waargenomen , dat de Land- Zwaluwen zomtyds op het fchieten afkomen, of ten minften dat zy 'er niet genoegzaam door afgefchrikt worden om verre weg' te vliegen: zou dit niet ontftaart uit een blind vertrouwen? Deeze Vogels, onophoudelyk gewoon fnel te vliegen; zyn min onderwcezen, dan die op het land loopen, of in 't geboomte woonen; zy hebben niet geleerd, gelyk deezen, ons waar te neemen, ons te kennen, en hun gevaarlykften wand te ontvlugten. Voor het overige verfchillen de Pooten van de Zee-Zwaluwen niet van die der Land- Zwaluwen, dan daar in, dat ze half gevliesd zyn: want ze zyn desgelyks zeer kort, zeer klein, en bykans onbekwaam om te loopen; de fcherpgepunte Nagelen, die de vingeren wapenen, fchynen even min noodig voor de Zee- ais voorde Land- 'Zwaluwen : dewyl ze beiden den prooi met den bek bemagtigen. De Bek der Zee Zwaluwen is recht, fcherp aan de'punt, dun, ongetand, plat aan de zyden. De Vleugels zyn zo lang, dat de Vogel, in rust zittende, 'er mede verlegen fchynt, en in de lugt zich een geheel gevleugeld weezen vertoont; maar, indien dit groot vermogen" van vliegen de Zee Zwaluw tot een Vogel der Lugt maakt, hy -is in andere hoedanigheden een volflaagen Watervogel 1 want, behalven het -.. ^r -~ ?--, kleine onbewoonde Eilanden, niet verre van de Oananjche gelagen» De Heer baillon , die deeze Vogels uitvoerig befebreeven heeft, en wiens aantekeningen ik meerendeels zal overneemen, Helt ze ons voor als vlugge Vogels, ftoute en welafgerigte Visfchers. Zy duiken in zee na den Visch, dien zy begluurd hebben; naa het duiken vliegen zy op, en dikwyls tot dezelfde hoogte uit welke zy nederlc 100ten; de gevangen Visch is bykans zo fchielyk verteerd als gevangen; wesbalven zy, ryklyk geeeten hebbende , naa verloop van twee of drie uuren, op nieuw te gast gaan ; menigmaal ontftaan 'er gevegten om den prooi; zy flikken Visfehen door, van die grootte, dat de ftaart de bek uit' Tt 4 fteekt. \-  33Ü NATUURLYKE HISTORIE fteekti De Zee-Zwaluwen, die men vangt en zomtyds in de tuinen houdt (*), weigeren geen vleesch te eeten; doch in den Haat der vryheid fchynen zy het niet aan te raake». in de eerfte dagen van May, de tyd der aankomst deezer Vogelen, paaren zy; elk Wyfje legt, in een klein gaatje, op het bloote zand, twee of drie zeer groote eijeren, naar evenredigheid van den Vogel: de plaats in 't zand, welke zy tot het nest verkiezen, is altoos befchut tegen den Noordenwind, en onder een kleine zandhoogte; als men de nesten nadert, komen de Vader en Moeder uit dc lugt toefchieten, cn naderen , onder een groot getier, 't welk onrust en grnmfchap aanduidt. Alle de eijeren zyn niet van dezelfde kleur, eenige bruin, zommige graauw, andere bykans groenagtig; waarfchynlyk zyn de laatsfgemelde van jonge Paaren: want ze zyn iets kleinder, en men weet, dat, "by alle Vogels, die gekietiLde Eijeren leggen, die der Oudlten het fterkst gekleurd, een weinig grooter, en min gepunt zyn dan die der Jongen, bovenal in de eerfte legzels. Het Wyfje broedt alleen 's nagts, en over dag'als het regent; op alle andere tyden laat zy de Eijeren aan de warmte der zonne over. Wanneer het Voorjaar fchoon is, en bovenal wanneer de Zee-Zwaluwen in een warmen tyd hebben beginnen te nestelen , komen de drie eijeren, die doorgaans het legzel uitmnaken, iu drie agtereenvolgende dagen uit Hei eerst gelegde Ey gaat het tweede één dag voor, dit desgefyks het derde, omdat de ontwikkeling van het Vrugtbeginzel, welke begint,op het oogenblik dat het broeden aanvangt, in de twee andere verhaast is door de warmte der zonne op het zand. Indien het regenagtig weer, of de lugt flegts bewolkt geweest is, naa het leggen, heeft dit geen plaats, en de Eijeren komen te gelyk uit: men heeft foortge'yke waarneemiitgen gedaan op de Eijeren van andere Vogels, en heeft reden om te gelooven, dat zulks plaats heeft (*) Ik heb 'er, fchryft dc Heer bailloV, veelen in myn tuin gehad , wa r ik ze geen langen tyd heb kennen houden , uit hoofde van de lastigheid huns gefchreeuws, zelfs den geheelen mg: door. Deeze Vogels verliezen, in den gevangen ffaa , al hun vrolykheld; gefchikt om in dc lugt tc zweeven, kwynen zy op aarde, en de korte pooten belemmeren hun in 't loopen.  DER ZEE ZWALUWEN. 633 beeft omtrent'alle Vogels, die op het bloote flrand Eijeren leggen. De jonge Zee-Zwaluwen komen uit den dop met een dik dons, bleek graauw op den Kop en Rug, doorzaaid met eenige zwarte vlekken; zy kruipen, en verlaaten het nest zo ras ze gebooren zyn; het Mannetje en Wyfje brengen ze kleine ftukjes visch. Het Wyfje, met den avond, wederkeerende om de nog ongekipte Eijeren te broeden , verfchuilen de pasgeboorenen zich onder haare vleugels; deeze moederlyke zorg duurt maar weinig dagen , de iongen vervoegen zich 's nagts byeen, en kruipen digt by eikanderen ;. welhaast heeft de Vader of Moeder niet noodig ze uit den Bek te voeden; maar laaten, zonder telkens, gelyk in den eerften tyd, op den grond neder te ltryken, ftukjes visch vallen , dus zy zelve de kost moeten opneemen. Jongen, reeds vreetgraag, vegten en betwisten elkander de itukjes, onder een groot gefchreeuw. Ondertusfchen laaten de Ouden niet af, uit den hoogc voor hun te waaken; een fchreeuw, dien zy geeven, in 't nederftryken, ontdekt hun 't onraad, en op 't oogenblik blyven de Jongen onbeweeglyk op 't (trand; moeilyk zou het vallen, dezelve te ontdekken , indien het gefchreeuw vart 't Wyfje niet hielp om ze tc vinden; zy vlugten niet weg, en men vat ze met de hand op, als [teentjes. Meer dan zes weeken loopt het aan, eer zy, naa gekipt te zyn, kunnen vliegen: dewyl al die tyd noodig is tot het uitgroeijen der lange vleugelen; in dit opzigt gelyk ftaande met de Land-Zwaluwen, die langer tyd iu 't nest blyven, dan alle andere Vogeltjes van dezelfde grootte, en 'er beter gevederd uitkomen: de eerlte vederen' der Zee-Zwaluwen zyn bleek graauw op den Kop, den Rug en de Vleugelen; de kleurverfcheidenheid ziet men niet, voor zy eens geruid hebben ; doch de Jongen en Ouden hebben alle dezelfde Pluimadie als ze in het Voorjaar wederkomen. De tyd, op welken zy. van de Picdrdyfche Kust vertrekken, is in 't midden van Augustus, -en heb ik.in 't jaar MDCCLXXIX waargenomen, dat zy zich van een Noord-Oosten Wind bedienden. De Kleine Zee-Zwaluw, dus ook by de Engelfchen.en Duitfchers geheeten, en omftreeks Straatsburg, met den naam van Fifcherlin beltempeld, gelykt zo zeer op de voorbefchreevene, dat men ze niet van elkander zou onderfcheiden , had 'er geen zeer in 't oog loopend en beftendig verfchil in grootte plaats tusfchen deeze twee foorten: zynTt 5 de  6j4 NATUURLYKE, HISTORIE' de deeze niet grooter dan een Leeuwrik: maar hy is even zeer een fchreeuwende en omzwervende Vogel, doch weigert niet in. een gevangen itaat te leeven. Zy onthouden zich, gelyk de Groote, aan de Stranden, op de Meiren en Rivieren van Frankryk, en vertrekken met het aannaderen van den Winter. Eene derde foort van Zee-Zwaluwen is 'er, door klein Kirmiecuw ,e\\ by deFranfchen Guiffitte,geheeren. De witte Pluimadie van deezen Vogel, onder aan 't Lyf, wordt bevallig afgewisfeld, door het zwart aan den Kop, het bruin met roudagtige vlakjes op den Rug, en het zagt-graauw met wit geboord op de vleugelen. In grootte, komt dezelve tusfchen de twee gemelde zoorten in , doch verfchilt 'er veel van in aart en leevenswyze. De Heer ratllon vergelykt d eeze Zee - Zwaluwen met de Groote, en zegt 'er van, dat zy, gelyk deezen, niet gewoon zyn, de fpys in zee te zoeken, en eer voor Infecten dan Vischeetende Vogels gebonden moeten worden. . Zy maaken dat lastig gefchreeuw niet. ■ Zy leggen de Eijeren niet op 't bloo- te zand; maar zoeken in een moeras een boschje kruid, of eene hoogte van aarde, waar op zy eenige drooge planten brengen, tot een nest; doorgaans "leggen zy drie Eijeren. Zeventien dagen lang broeden zy, en alle de Eijeren komen denzelfden dag uit. De Jongen kunnen niet vliegen, dan naa dat ze een maand oud zyn, nogthans trekken zy met de Ouden vroegtydig op , en dikwyls vóór de Groote Zee-Zwaluwen; men ziet ze iu den trektyd langs de Sehie en de Loire vliegen. Voor 't overige hebben zy, in de vlugt en beweegingen, alle overeenkomst met de Groote. 'Er is een vierde zoort van Zee - Zwaluwen. In 't HoogduitschSchwartzer Mev ot'Kleine Schwartfe Sec-Scliwalbe, en te Straatsburg Mey-vogel geheeten. In Picardye noemt men hem Guifettc pioire, ook draagt hy'in 't Fransch den naam van Epouventail, welke waarfchynlyk hem gegeeven wordt wegens de donker-aschgraauwe kleur van Kop, Hals cn Lyf; de Vleugels alleen zyn zagt graauw, 't algemeen livery der Zee-Zwaluwen; in grootte, komt de.eze met de laatstbefchreevene overeen; de Bek is zwarr, de kleine Pooten zyn donker rood; het Mannetje is te onderkennen aan een witte plek, onder een roode. Deeze Vogels hebben niets fombers dan de Pluimadie; ze zvn zeer vrolyk, en maaken, gelyk de andere Zee. Zwaluwen, duizend cn duizend wendingen in de lugt. Gelyk  DER ZEE - ZWALUWEN. 635 ]yk de laatstgemelden, nestelen zv in 't net der moerasfen , leggen drie of vier eijeren ,1 vuil groen, met zwarte vlekken, die in 't midden een ftreep vormen: zy maaken mede jagt op gevleugelde Infecten. den top van mont blanc eeklommen , door bal mat, een jongen gids van chamouni,, n doctor faccard. Een verhaal, eriefswyze medegedeeld., door den heer bourlut. Toen wy, voor eenigen tyd, in ons Mengelwerk een Verhaal plaatften , wegens het beklimmen van " Mont Blanc , de grootst bekende hoogte in Europa, " zagen wy, dat die (toutmoedige Bektimmers, ter hoogte van zestig of tachtig vademen boven zich, een Spits ontdekten, welke zy onbeklommen moesten laaten: de" wyl hun de tyd. te kort fchoot, en 't hun aan gereed1 fchap mangelde, om over het Ys te gaan, 't welk die " Spits van alle zyden omringde (*). Naa deeze bykans gelukte pooging, in den Jaare MDCCXXX1V, ', hebben de buitenlandfche Nieuwspapieren vermeld, dat " men eindelyk gedaagd was, om den hoogden top diens " Bergs te beklimmen. ■ Het bereiken dier vervaar- ' lyke Hoogte , waar van wy bekennen het nut juist " niet te zien, behelst een betoon van moed , waar van " weinig voorbeelden zyn. Eeu Jonge Gids van Chamou" ni, balmat genaamd, van wien de Hoogleeraar de '! saussure verfcheide keeren met lof gewaagt, komt de 5 eer deezer beklimmiiige toe. Hy deelde dezelve met " een zyner Landgenooten, den Heer paccard, een Ge" neesheet. De Heer bourrit, die het Alpifche Gebcrg" te zo zeer doorkruist, en zelve zo veele poogingen aan" gewend heeft , om den top van Mont Blanc te bereiken, en onzen Landgenooten, bekend door zyne lee" zenswaardige Reize na de Tsbergen van het Hertogdom - Savoye (f), heeft, van deezen laatden tocht, het volgend Verhaal, Briefswyze,opgedeld." Al- (*) Zie onze Algem. Vaderl. Lctteroe ff. VII Deel.2.ie Stuk , bl. 426 432. waar wy in onze Aantekeningen 't een en ander van de hoogte deezes Bergs gezegd hebben, werwaards wy onze Leezers wvzen. (f) Deeze Reis gaf onze Drukker, j. yntema, in den-Jaare 1778, uit.  62)6 DE TOP VAN MONT BLANC BEKLOMMEN. * * * * Alle de poögingen van eenen anderen kant, dan die van Chamouni, aangewend, om Mont Blanc te beklimmen, tot nog toe vrugtloos geweest zynde, hebben de Gidfen dier Valei bellooten , den ouden weg weder te kiezen. Zy beltonden zulks in July laatstleeden MDCCLXXXVI, ten getale van zes, en, fchoon vast bellooten hebbende het uiterlte te beftaan, om den top te beltygen, waren zy genoodzaakt 'er van af te zien. Doch één hunner, ja37 zberen na de plaats hunner bedoelinge. Boven hun, vertoonde zich de lugt, en de Bergtoppen doorfneeden de wolken, als ze daar tegen aandreeven. Zy merkten zicb zeiven aan als op de fchoonfle wolken gezeten , en de plekken fchitterende golfswyze liggende fneeuw vermeerderde de begogeling ;zy verbeeldden zich Weezens te zyn boven de menschlyke natuur verheeven, en hoe hooger zy kwamen, hoe meer waarfchynlykheids deeze begogeling kreeg. De afftand, ondertusfchen , welke zich nog aan hun opdeedt, maakte hun mismoedig, zy vreesden denzelven, dien dag, niet te zullen kunnen afleggen: zy begonnen aan hunne kragten te wantrouwen, 's Namiddags ten drie uuren, wisten zy nog niet wat zy zouden doen, of waar verblyven. Ongerustheid greep hun aan. De Doctor geraakte ten einde adem , zyne knieën werden ftyf ,en de koude belette hem voort te gaan. Zyn Medgezel, meer in 't Bwgklimmen 'geoefend, fterker en ftouter, fprak hem moed in 't lyf; 'er warei. oogenblikken, waar in zy den moed, om hun oogmerk uit te voeren, opgaven. Dan eene hoogte doet zich op, aan hun oog; zy twyfelen, of deeze niet wel de laatfte zou mogen weezen. Balmat befluit deeze twyfeling in weeten te veranderen, klimt alleen op; de weg wordt gemaklyker, hoe hooger hy komt; de Sneeuw lag vast, en hy ziet, dat hy flegts nog eenige flappen te doen hebbe, om op den -top te ftaan: hy bevindt 'er zich. Welk eene blydfchap! de geheele Aarde is onder zyne voeten: hy geeft, door zyn fchreeuwen , zyn zegepraal aan zyn Reisgenoot te kennen; hy klimt af, om dien te ontmoeten, hy fpreekt hem hart in 't lyf, hy helpt hem, en zy bevonden zich beiden op een Bergtop 0416 Franfehe Roeden boven het waterpas der Zee. Geheel Chamounl zag hun daar, de Vreemdelingen zagen ze door hunne verrekykers , en hadden hun op den tocht vol onrusts naageoogd. Welk een Tooneel deedt zich nu op aan 't oog der Reizigeren! De Hemel werd donker,de Zon vertoonde zich by het ondergaan verbaazend groot; de zonneftraalen,van de fchoonfle purperkleur, fchitterden in de wyde uitgeftrektheid, en, naar gelange de zon daalde, fcheenen zy zich een doortocht door de Aarde te baanen. Frankryk, Zwitzerland en Italië, lagen uitgefpreid* als op Kaarten, die de Landen verheeven toonen, gekleurd met de heerJykfle en fchitterendfte kleuren; maar de bogtige ketens van  638 de top van mont blanc beklommen. van de Alpifchc Bergen, derzelver fchitterende Toppen, en diepe Valeien, vertoonden hun onbefchryfbaare fehoonheden. ■ Zo veele voorwerpen, die uuren waarnee- mens zouden gevorderd hebben, konden zy flegts den korten tyd van een half uur befchouwen. De koude, welke hun deed beeven, en de ongerustheid van den aannaderenden nagt , lieten hun geen langer verblyf toe: de medegenomen voorraad bevroos in hunne zakken, hun Thermometer tekende zes graaden onder o. Zy daalden, derhalven, na beneden, op de wyze der bewoonderen van het Alpifchc. Gebergte, die zich laaten afglyden, dc beenen onbeweeglyk houdende, en op hun (tok (leunende; in deezervoege lagen zy, in korten tyd, een groot end wegs af, en kwamen, eer de nagt viel, de gevaarlykfle plaatzen voorby. De Maan, die het gemis der Zonne eenigzins vergoedde, (lelde hun in ftaat, om hun xeis voort te zetten, de fpleeten te zien en te vermyden. Balmat ging met alle voorzigtigheid voor , en h id het geluk, met zyn Reisgenoot, zonder gevaar, af te daalen. Omtrent middernagt , bereikten zy de zyden des Bergs, waar zy twee uuren rust namen; de reis weder aangevangen hebbende, kwamen zy 's morgens ten acht uuren te Prieure, zynde bykans blind, en met zeer dikgezwollen lippen; hun verblyf, op de Sneeuw, hadt twintig uuren geduurd. Balmat was, acht dagen naa zyne te rugkomst, nog verre van herfteld. Ziet daar beweezen , dat de Top van Mont Blanc beklimbaar is , en myn oordeel deswegens, door de ondervinding, bevestigd. Deeze ontdekking moet gewigtige gevolgen hebben. Reeds heeft de Hoogleeraar de saussurr 'er zich van willen bedienen ; hy is'met zeventien Gidfen opgeklommen , en hadt de Sneeuw bereikt, wanneer het opkomende (legte weer hem noodzaakte , te rug te keeren. Terwyl wy dc vrugten verwagten, welke de Natuurlyke Historie van deeze Ontdekking zal trekken,kunnen wy niet nalaaten, ons ten hoogden te verwonderen over den moed onzer Reizigeren, en balmat , bovenal, behoort deswegen eene Eerbelooning te verwerven. Dikwyls heb ik Vreemdelingen hooren zeggen, dat zy wel iets wilden toeleggen, tot het uitmaaken van een Prys voor den eerden Beklimmer van den Top van Mont Blanc, de grootstmogelyke hoogte in Europa. Balmat heeft, voor deeze Ontdekking , aan hem verfchuldigd, zyn leeven gewaagd,en zyne gezondheid. Zyne Reisgenoot behoeft geene belooning.  de top van mont blanc beklommen. 639 ning. Zyn Vader is een der rykfte Inwoonderen van de Valei; daarenboven is 'er een groot onderfcbeid tusfchen een Liefhebber en een Gids. Men heeft my ook reeds berigt dnt Doctor paccard de vrugten van zyne Reis , na deezen Bergtop, hoopt in te zamelen; dat hy zich te Laufanne heeft bekend gemaakt, en vertoond als de eerlte Beklimmer van Mont Blanc, van welken Berg hy eene Befchryving belooft, op welke hy laat intekenen ; terwyl de arme balmat , aan wien gewis de eerder Ontdekkinge en eerlte Beklimming toekomt, bykans onbekend blyft, en hy zelve enkundig is, dat 'er Schryvers zyn, door middel van wier Schriften men verdiende vermaardheid, de wereld door, kan verwerven. Eer ik deezen fluit, moet ik nog, met een kort woord, melden, dat drie Engelfche Dames, (parminter geheeten,) deezen Zomer de Ysbedding van Buet beklommen hebben, begeleid door de Heer berenger, en den Gids, bekend onder den naam van le grand jorosse. Zy hadden vier uuren in de Sneeuw werk , eer zy den top bereikten; doch zy waren tot dit moeilyk werk gehard , door twee honderd mylen,in de Alpen van Zwitzerland en Valais, afgelegd te hebben. Ik blyve, &c. e o u r r it. XXI. BERICHT, wegens een Prentwerk, volgens de Nieuwe Uitvinding van den Heere CORNEL1S PLOOS van AMSTEL, Jac Corn. Z. Mede-Diretleur van de Teken-Academie der Stad Amfterdarn; van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen te VlisJingen, en van de Keurvorstlyke Schilder- Beeldhouw- en Bouwkunst-Academie te Dusfeldorp, Lid van de Holl: Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem. Wy kunnen den Liefhebberen thans weder aanbieden Zes Stuks Prenttekeningen,, welker Onderwerpen uit de eenvoudige Natuur gekoo'ren zyn , en waarin dewyze van ■ naarvolging ook overeenkomflig met den aart der Onderwerpen is ; te weeten: niet denkbeeldig, maar ei-  04° BERICHT eigenlyk in die gedaante, zoo als zich de eenvoudige Natuur opdoet. Wy vleijen ons, dat deeze Uitgaave, gelyk die van veelen der voorgaande Prenten, voornaamlyk voldoen zal aan den fmaak der zodanigen, die meerder de Onderwerpen om de Kunst, dan wel de Kunst ten gevalle der Onderwerpen, achten; zodanige die de edelheid en zekerheid van omtrek, de geregeldheid der Ordonnantie, de waarheid van houding, licht en donker, en de kracht der uitdrukking; mei één woord, die de waare Kunstver. dienden zoo wel in een laag en boersch , dan in een verheven , Onderwerp kunnen gewaar worden. Wy gaan dan over tot de byzondere befchryving dezer Prent tekeningen, waar van de origineelen ailen 'in de Verzameling des Uitgeevers berustende zyn; beginnende met No. 41. En gevolgd naar eene Tekening, door JAN SAENREDAM (*). Deeze Prenttekening, fchetsagtig in O. ïnd. inkt met de pen, en verder dunnetjes met penceel omtrokken , kragtig c.n helder gefchaduwd, verbeeld een Varkensflagter op de ftraat, voor zyn Wooning; bezig zynde om een gedood Zwyn , dat in een grooten trog of bak , naar 't maakzel van dien tyd, ligt, zo 't fchynt de bordels af te fchraapen; — terwyl de pooten van bet beest door een Vrouw worden vast gehouden. Alles is verlicht door een fterken Zonnefchyn, het welk aan het onderwerp, tusfchen de naby daande burgerhuizen en affchutting , bevallige fchaduwen , flagfcbaduwen en natuurlyke reflectien veroorzaakt, en een aangenaam licht en donker over alles verfpreid. De Perfoonen daan wederzyds van den trog, beiden in een voorover bukkenden dand, met verfcheidenheid van Actie , en maaken dus te zamen een welgefchikte groep uit — zynde zekerlyk. volgens de natuur, met veel nauwkeurigheid meesteilyk en toetsachtig naar 't Leven getekend, waar in niet flechts op de waar-, heid van den Omtrek, maar ook op de Uitdrukking van het bedryf, naar 't Character der Perfoonen , gelet is, gelyk uit de houding en kleeding van de Vrouw, welke aanzienlyker dan de Slagter fchynt te wezen , niet onduidelyk te befpeuren is; door welke fchikkiug, waarneeming (*) Jan Saemdam, gebooren te Haarlem, 1572.  VAN EEN PRENTWERK. 641 ding en kundige naarvolging der eenvoudige Natuur, dit Onderwerp, dat" op zich zelf onbevallig is , een aangenaam Voorwerp voor Kunstlievende oogen wordt. Ieder kundig Liefhebber, of die geen Vreemdeling in den byzonderert ftyl van Tekenen onzer Nederlandfche Meesters, volgens de onderfcheiden tydperken, is, zal uit den aart van den Omtrek en den Smaak der toetzen genoegzaam befpeuren, dat Jan Saenredam een waardig Discipel van den met recht vermaarden Hendrik Goltzius, gebooren 1558, geweest zy; en, om dat, zo veel wy weeten, geene Schilderyen van hem bekend zyn , zou men byna durven befluiten, dat hy alleen een Leerling van dien Meester in de Graveerkunst geweest moet zyn. Zyne groote bekwaamheden, daar in-, zyn by alle kundige Liefhebbers der Kunst genoegzaam bekend. ln Ao. 1597, zynde het geboorte-jaar van zyn Zoon Pieter Saenredam (*), waar van wy in óns XIV Berigt, by de Uitgave van een Kerkje, naar zyne Tekening in 't licht gegeven, gefprooken hebben; heeft hy gemaakt het fraaije Prentje, verbeeldende Adam en Eva, gevolgd naar zyn Meester Hendrik Goltzius; zynde een Tekening met Kleuren, in de Verzameling van den Uitgeever berustende. No. 42. Gevolgd naar eene Tekening, door CORNELIS BEGA, 1654. De meeste Tekeningen van deezen grooten Meester zyn Studiefchetfen; en de weinigen als zaamgeftelde Ordonnantiën , in zwart Kryt op Perkament getekend, hebben meest veel geleeden , of zyn byna uitgefleeten, zo ze niet door een vreemde hand geholpen of opgemaakt zyn; maar deeze zo zeldzaame als uitmuntende Tekening, in deez'Meesters besten tyd, zynde hy 34 Jaar oud, gemaakt 10 Jaar vóór hy aan de pest overleden is, zeer net in de Prent op dezelfde grootte gevolgd, is met de Pen omtrokken , verder met roetkleur gefchaduwd en getoetst; en dus nog in zyn volkoomen kragt. Dezelve verbeeld een Boere binnenhuis , waarin een Vrouw (*) Pieter Saenredam, te Asfendelft, 1597 gebooren, was een Discipel van Frans Pieters Grebber, die, te gelyk met zyn Vader Jan Saenredam, by Goltzius het onderwys genooten fcebbe. II. DEEL. MENGELW. NO. I4« V V  »44 BERICHT Vrouw van agteren gezien, op een laag bankje, nevens een van teenen gevlogten Wieg cn een Steenen Brypan waar tegen het houten dekzel op den rand rust, aan de haartffeede van een oude fchoorlteen gezeten , een Kind dat op haar fchoot ligt, voor 't vuur fchynt te bakeren'. Zy ziet over haar linkerfdiouder om, naar een Boerejougen, die haar iets vraagt. De geftalten , de natuurlyke houdingen en kleeding, en het boere vertrek of binnen, haart, de vloerplauken , verdere toeltel , en byvverk zyn zo'eigenaartig verbeeld, dat ze, gezamenlyk, het cigenlyke van den fchamelen en eenvoudigen Haat onzer Landlieden, of het' geen wy boersch noeiijen , Charaéterifeeren en uitdrukken. Dit alles word van agter zydeling gedaagd door een regts Licht , vallende door een oud glasraam, waaronder een openftaand berghok geplaatst 'is, tot een tafel verllrekt, en waarop eenige lappen, een üuk van een oud fchot, een klein kannetje, haare nap, enz. gezien worden, 't Hoofdlicht verfpreid zig in 't midden van deeze Ordonnantie op den rug van'de Vrouw, de regterfchouder en arm van den jongen, de Wieg , en de vloer; werpende hunne fchaduwen zydelings, en doc■■> -. C0 In II. L. XI. v. 474. p. 856. L. 51. & p. 922. 1. 51. Cl) Opptani, Cenegyticon, L. III. y. 336. (**■> EüSTAT. Ut fllpra, p 846. 1. 51. & p. 92a. 1. 51. (tt) Grat. Cyneg. v. 256. (§fr) Bochart, Hierczoicun. T. I. p. 849. G+) P"n. Hifi. Nat. L. VIII. c. 34. (***) ld c. 19. (itt) Oppiani, Halknticon. L. II. Yy a  664 VERHANDELING „ gers noemen, zvn gevlekte Thosfen, veel grooter dan „ de andere Thosfen (*)." Ziet daar bykans alles wat de Ouden ons geleerd hebben, wegens den Thos. Men bemerkt gereedlyk, boe bezwaarlyk het is , dien chaos geheel te ontwarren: doch ik geloof, dat men even duidelyk ontwaar wordt, dat de Schryvers naa homerus en aristoteles hunne beichryvingen misvormd en overlaaden hebben, da: wy , derhalven, tot die twee Schryvers, hoe zwak ook het licht moge zyn, 't welk zy verleenen , de toevlugt moeten neemen om een naauwkeurig denkbeeld van den Thos te vormen , als mede, dat wy van de andere niet behooren aan te neemen,dan 't geen beltaaubaar is met deezer verflag, en niet aanloopt tegen de onveranderlyke wetten der Natuure. Ik zal, vervolgens . onderzoeken , welke Dieren, uit hoofde van derzelver gelykvormigheid met den Wolf en den Panther, aanleiding hebben kunnen geeven tot deeze verwarring : dan, eer ik hier toe treede, moet ik de onderfcheide gevoelens der Hedendaagfchenontvouwen, en aanwyzen, tot welk Dier zy den Thos gebragt hebben. Alorovandus C|) en cfsar scalicf.r CD hebben geoordeeld dat het de Lynx ware; de ion dat het de Papion was (4), bochard (**), gksner (ff) volgende, houdt 'er den Schacal voor , en dit denkbeeld is omhelsd door de buffon (§§)• De Heer belin , de laatfte Uitgeever van oppia^ds, verzekert, dat de Thos geen deezer Dieren is, en betuigt niet te weeten, tot welke foort hy denzelven moet brengen (Ij). De Schryver van de Leipzigfche Commentaricn is van dezelfde gedagten (***). Het gevoelen van aldrovandus , dat de Thos de Lynx zou weezen, is omhelsd door veele Schryveren; doch het aller onverdeedigbaarfte: naardemaal de Lynx tot de foort vati (?) Arrmnt, Hifi. Tndiee, p. 326 Cf) Aldrov. Hifi. Quadrvp. Digit. p. 91. (5 ) Commenj. c/ES. scaug. in Arifl. Hifi. de Animalibus, p. 273. Cl) Ohfervnt. L. II. c. 8. C**) Bochart. Hierozoicon, Lib III. c, 12 Hy verzekert desgelyks, dat de©»,-, de t*v1, de ■-•»-< en iv-, der Ouden, de Papion, of de Babouün, der Hedendaagfchen, een 't zelfde Dier zyn. . Ctf) Gesnor, Hifi. Qjiadrup. p. - fj C§§) Buffon, Uiil. du Shacal T. XI'I. p 268. (44) Opptam, Cenegyticon , Nota in v. 338. L. II. De Heer pennant denkt, dat de Thos der Griek": het Dier is, door oppia us befchreeven , L. HL v 297, onder den naam van . de Geelt Wolf. Penn. Syn. ofQundrup T. II p. 246. C***) Commentario de rebus m Jcientia naturali ge/lis. 1786.  OVER DEN THOS. 665 van Dieren behoort, die niet klauwen , als de Katten, gewapend zyn (*) , en de Schacal tot de Honden- foOrt t'huis hoort. Daarenboven, hebbe men den Thos niet te zoeken, dan onder de zwakke Dieren , en van de tweede orde (f). Het denkbeeld van scaligrr, van belon en bochart, die van den Thos den Papion maaken, is niet aanneemlyker. De Papion is een Aap fj) en alle de Ouden (temmen overeen , om ons den IVolf aan te wyzen als het Dier , *t welk ons opleidt om den Thos te leeren kennen. De gedaante van den kop deezes Aaps , zeer naar een Hondskop gelykende, heeft die Schryvers bedrogen ( 1). Ijochart, die den Thos voor den Papion hieldt, zegt, dat hy ook de Schacal is (**), hy werd daar in eevolgd door de buffon, die geene andere bewyzen dan die van bochart heeft bygebragt. De Berigten welke hy toen over den Schacal bezat , waren weinig en onnaauwkeurig. De Deer gmelin is op zyne Reizen in ftaat geweest, om ze beter waar te neemen (ff) De Heer guldenstaf.ot, heeft eene zeer uitmuntende Verhandeling over den Schacal uitgegeeven (§§) , deeze leert ons de gedaante en de geaartheid van dit Viervoetig Dier kennen. Het leezen van (*) Felis Lynx. L Syft. Nat. Ed. XII. T. I. p 62. (t) 't Is waarfcbynljk de vergelyking van een Hen. door de Thosfen aangevallen, in de l~liane , en naagevolgd door andere Dichters, die de Schryvers bewoogen heeft om van den '1"hos den Lynx te maaken, een Viervoetig Dier van een andere foort, doch zo genoemd, om dat het desgehks op de Henebeesten aanvalt. (§) Simia Sphinx, L. Syft. Ed, XII. p. 35- Papio Sphinx. Erxlebeni mammalia. p. 15. 0-) De vraagen aan de Deenfclte Reizigers , in Arnhie . wegens den Thos, voogefield door den Ridder MiciiAëus, z\n 3ie van een" Geleerden in het Oosterfche; doch geeven een gering denkbeeld van zyne kimde in de Natuurlyke ITstorie: zy bepaalen zich, om te mogen weeten, of de 'lhosfen de PUajen van salomo niet zyn, en waar in de Thos weezenlyk van de Hyena verfchilt. '(**) Canis Aureus, L. Syft. Nat T I. p. 60. (tt) Gv.'Lin, Voyages, T. III. p. 80. (§D Novi Comment. Acad. Srient- lm! er. Petropol. T. XX'. p. 440. Ann. 1775- De Heer van berchem heefr 'er eene uitmuntende Franfehe Vcrraaling, met keurige Waarneemingen verTykt.van gegeeven , geplaatst in het •' oürn _ Pltyfique., Wóv. 178Ö. p- 353 ik bedien my van deeze Vertaaling, die ik kortheidshalve onder den tytel van Mem. zal aanbieden. Yy 3  666 verhandeling van dezelve heeft my eenige nieuwe gedagten doen vormen , die my doen denken dat de Schacal de waare Thos der Ouden is. I. Klein Afic is het Vaderland van den Schacal (*). Dit Dier moet, derhalven, zeer gemeen geweest zyn in de landltreeken aan homerus bekend, en moet den Dichter, als mede aristoteles, 'er naauwkeurige denkbeelden van gehad hebben. Nog vindt men een groot aantal deezer Dieren in Turkye (f), en ze zyn menigvuldig omftreeks Conflantinopole (§). II. Aristoteles zegt,'dat de Thos de Menfchen bemint, hun geen kwaad doet, voor dezelve niet vreest (j). Manuel philo (**), plinius (ff) en solinus Qj), bevestigen dit berigt. ^Elianus voegt 'er by , , dat de Thos, (*) Zimmerman, Specimen Zool. Geogr. p. 363. (f) Niebuhr, Voyage tl"Arob. p. 166. (§ Africa voedt ook Scachals. De Heer desfontaines heeft 'er een van Algiers medegebragt, deeze is in de Menagerie oes Konings. Herodotus telt den Thos onder de Dieren van Lybie, L. IV." c 192. Theocritus, Idyll. I. v. 70., laat een Thos den dood van Daphnis betreuren. Het kan, ftrikt genomen, waarheid weezen, dat de Thtsfen van Africa op Sicilië gekomen zyn; doch ik denk veel eer, dat die Schryvers, grooter Dichters dan Natuurkenners , deeze Dieren in hun werk brengen : dewyl zy den naam uit andere Dichters ontleenen. Men heeft de Leeuwen van Africa by deeze Dieren gevoegd, als mede uitftorters van jammertoonen. T««o« pat 6a.t; , t>j»ïi> Au'jcoi agvc-ain, TïJVOf iïgVf**3'0 AéOIV al Sy.lot,VT£ 6otVBV7C6. De Scholiast wil « «pAfléw verbeteren. De Leeuwen zouden den dood van Daphnis hebben kunnen betreuren, als zy op Sicilië beftaan hadden, de H. Stepbanus fchynt dit aangenomen te hebben; doch wat de Schuliast 'er ook van zeggen moge, men moet &fe%Xxv*t als één woord leezen: naardemaal «^c™»™ zodanig eene verfchooning niet duldt, en de Thos op Sicilië niet gemeenzaamer is dan de Leeuw, 't Is om hunne befchryving te verryken , dat theocritus en virgilius , naa hem, deeze laatfte Dieren genoemd hebben. Zie hier het vers van virgiltus , gefchoeid op de leest van 't laatfte van theocritus, aan welke hy zo veele andere verfchuldigdjs. Daphni, tuum picnos etiam ingemuisfe leones, Interitum .... Virg. Eclog. vs. 27. (I) Aristotel. Hifi. Anim. L. IX. c. 44. Philo, C. 44. (fO Punks, L. VIII. c. 34. (S5) Solinus, tolyhijt.  over den thos. C6? Thts, wanneer hy een Mensch ontmoet, eerbied 'cr voor betoont , en zelfs verdeedigt tegen alle andere Dieren , welken op hem willen aanvallen (*). De Heer guldenstaedt heeft niet opgemerkt, dat de Schacal in de geneigdheid tot den Mensch zo verre gaat. Hy vermeldt: „ De Schacal nadert de Reizigers, 't zy over dag, 't zy by nagt , in de tenten; hy verzelt hun zelfs langen „ tyd, dit kan ik verzekeren uit eigen ondervinding"zo r„ wel , als op 't zeggen van alle Reizigers." Hy voegt 'er by , de Schacal laat zich ligt temmen, en wordt als ,, dan ftreelend; hy kent zyn Meester volkomen, en hoort gereed den naam hem gegeeven; daar toe aangemaand , „ fpringt hy op tafel (f)." Misfchien fpreekt arj.ianus van een tamgemaakten Thos, als hy zegt, dat dezelve de Menfchen verdeedigt. De wyze waar op hy zich uitdrukt, als hy by toeval ,er een ontmoet (§), zou kunnen doen gisfen dat hy van een wilden Thos Iprak ; maar is het niet mogelyk, dat aelianus gefchreeven heeft, van een tamgemaakten Thos, die de Menfchen volgt en verdeedigt: dewyl hy , even als de Hond, door" den ommegang, eene foort van verbintenis en vriendfehap me{ hem aangegaan heeft. Dan , wat men ook van deeze verhaalen te houden hebbe , zy bewyzen ten minften eene zeer groote overeenkomst tusfchen den Thos en den Schacal. IK. Volgens aristoteles, is dc Thos veel kleiner dan de Wolf (x). Plinius zegt het zelfde, en, in naarvolging van hem , dat hy langer, maar min hoog, dan de Wolf is (**). Hesychius telt den Thos onder de kleine wilde Dieren (ff). Pollux, fpreekende van kleine Roof-Dieren , telt (*) jElian. de Nat. Animal, L. L c. 7. (f) Gcldenst. Mem. p. 363, 364. De Heer le camus zegt, dat hy in de Historie van den Schacal, van den lieer de button, duidelyk de onwaarheid ontdekt, van de vriendlykheid der Thosfen, jegens de Menfchen, zo hoog opgegeven door philo, .t;lianus &c. Trad. de l'Hijt. des Animaux d'Ariflov. T. ff: p. 3'j2. De Verhandeling van culdenstaedt, en 't geen de Heeren pennant, pallas en gmelin van den Schacal gezegd hebben, bcvestigtnogthans deeze byzonderheid in de Historie van den Thos. (D "°Ta* **" •—»'■">$>> tiTfanai. JEuan. de Animal. L. I. e. 7. CÏ) Aristot. H:/ï. Anima!. L. VI. c. 35. (**.) Plin. L. VIII. c. 34. (tt) Qyfia. Kixgct. Hystchius voor tSff. Lupoi, kuster raadt in zyne Aantekening, op het woord tSi{,.by suidas, te leezen Sij£<* nix.ro., Wilde vermengde Dieren, ter oorzaake van dc twee- vou- Yy 4  668 verhandeling telt den Vos , den Thos en den Wolf op (*). De Heer gul'denstaedt befchryft den Schacal „ van eene middelbaare grootte , tusfchen de grootfte cn kleinfte foorten van Honden" (f). Ün de grootfte Honden zyn ten meestërj genomen van een Wolf's grootte. ,'Er is, over zulks , eene zeer merkbaare gelykheid in de geftalte van den Thos en den Schacal. IV. Homérus (§) en oppianus (j) vertoonen ons de 'Ihosfen, als by benden loopende. De Heer gmelin verzekert, dat de Schacals zich nooit vertoonen, dan vergezeld van eenige hunner Makkers '**_). V. Homerus verbeeldt de Thosfen als een Hert, door de pyden des Jaagers gedood , omringende, en opëetende (ff). frjLDF.ivstaedt leert ons, dat de Schacal zich vergast op doode krengen, ook op menfchen lyken (§§). VI. Homerus noemt de Thosfen , Eeters van rauw Vleesch (ff) en op flachting greetig (***); doch deeze uitdrukking duidt niet aan dat hy de menfchen aanvalt, en met welken homkrus deeze Dieren nooit in ftryd laat komen, gelvk hy den Leeuw-Wolf doei. Zy geeft te kennen, dat de Thos, op Dieren, min fterk dan hy, jagt maakt: en ghloenjstaeot berigt , dat de Schacal een verfcheurend Dier is, 't welk kleine veldgewas - eetende Dieren doodt en verllindt (ftt)« vir. voud'ge afkomst, welke de Ouden aan den Thos toefchreeven. ]k denk niet, dat men by hesychius deeze plaats eenigzins veranderen moet- De 'ihosfen zyn zo groot, noch zo fterk als de Olyphqnten, de Leeuwen, enz., door de Ouden ingta geheeten: dit is de rede, dat hy za noemt, kleine wilde Die- ren- (*) Bochart beweert, dat pollux den Thos tusfchen deeze twee "deren in plattst: dewyl hy, door zyne grootte , tusfchen beiden in komt. Niets, egter, is 'er, 't welk aanleiding geeft om te denken, dat deeze plaatzing niet louter toevallig zou wee. zen. (f) guldenstaedt, Mem. p. 365. (§) II. L. IX. v. 4-4. (4) Halienticon. L II. Oppianus zegt, dat de Thorfen zich rondsom een groot Hert vergaderen: dus verklaart de Scholiast het woord »Vf«m>i4- (**j Gmelin, Hifi. des decouvertes, T. II p 242. (+10 II. L IX v. 475. (§0 Guldens ia rot, Mem- p. 365. (4.1') Ottfayai, II. L. XI. vs. 477. (*»*) a»0fl».i. 7'. I.. XI. v 474. (ttf; Guldenst. Mem. p. 3ój.  OVER DEN THOS. 669 VII. Homerus plaatst den Thos op 't gebergte (*). Guldenstaedt fchryft, dat het lnftinct den Schacal aandryft, om zich liever in bergagtige ftreeken te onthouden, dan in laage landen en velden (f). VIII. Homerus fchildert den Thos af, als een Hert in een donker bosch opëetende (§). Gmelin tekent op, dat de Schacal zich, overdag, in bosfehen onthoudt (|). IX. Homerus drukt met het zelfde woord (**) het geluid uit, 't welk de Thos en de Hond Haat, 't welk ten bewyze ftrekt, dat hy eene overeenkomst had waargenomen tusfchen de wyzen waar op die beide Dieren zich doen hooren. 't Is waar, dat guldenstaedt die overeenkomst niet heeft waargenomen; doch hy denkt dat het blaffen van den Hond een uitwerkzel is van diens Huislyk leeven. Hy bewyst dat de Honden, onder de Vereenigde Lugtftreek, en onder den Noorder fooikring, niet blaffen; maar enkel, als de honger hun prangt, een huilend geluid flaan. Het blaffen door homerus, en po lux naa hem, aan den Thos foegefchreven, moet, derhalven dien niet doen aanzien als van den Schacal verfchillende (ff)- De Heer pallas heeft te Londen een tamgemaakten Schacal gezien , wiens geluid zeer naar het blaffen van een Hond geleek ('§§). De Heer van brrchem heeft opgemerkt, dnt de Hond tiaukt, gelyk de Schacal, ah dezelve loops is (II). De Heer gmelin fchryft, dat het gefchreeuw , 't welk de Schacals in de nagt maaken, vér- fchrik- (*) i< afdamt , en betekent geluid maaken als een Thos. Eenige Schryvers doen het woord Ih'os afdammen van 5-fo', ik loop, uit hoofde van de vlugheid deezes viervoetigen Uiers: maar ik geloof, dat men de woordafleiding in de sljiattjclie taaien te zoeken hebbe. Misfchien hadden de Ouden het tweeerlei geluid der Thosfen, door gmeuv waargenomen, gade gellaagen, en noemden het eerfte d-uwrain, als den >s bvzonder eigen, en het twééde' uA**Vfj/; dewyl het overeen, komst hadt met het blaffen van een Hond. De Waarneeming der Hedendaagfchen, wegens de overeenkomst tusfchen de ftem van den Schacal en den Hond, wordt verfterkt door de gewoonte der Ouden, om' het gefchreeuw van den "Thos en den 7 '. met het»zelfde woord uit te drukken. [De Heer jè&Si h'untër, houdt den Wolf, den Schacal, en den Hond. voor Dieren van dezelfde foort. Hy zegt, dat ze paaren, voortteëfèV, en da: derzelver gedacht vermenigvuldigt. Wy we-tcn, dat de '%nd en de Wo:f zich met elkander vermengen, en een rwéèlïacrjtig foort voortbrengen, die vrugtbaar is. Aanm. van den lieer de la. MéTHRIE.] (5) Samuel bochart bewyst ten, vollen , door veele vflorbeelden, dat het woord gebruikt wordt om den kryg re be¬ tekenen , die fterker Dieren met de veel zwakkeren voeren, (4) Quintus, Lib, IX.  over den thos. tyt hebben, om, met bochart en de buffon, den Thos der Ouden voor den Schacal der Hedendaagfchen te houden. Ten flot moet ik nog de tegenwerpingen, welke men tegen dit gevoelen kan inbrengen, onderzoeken. Men kan niet lochenen , en dit heb ik reeds aangeduid, dat veele Schryvers van den Thos byzonderheden optekenen, geheel verfchillende van die homerus en aristoteles ons leeren. Maar de meesten deezer Schryveren hebben , in hunne berigten , ftukken vermeld, zo blykbaar fabelagtig, dat zy, ten opzigte van de overige, geen geloof verdienen. De meesten hunner zeggen , dat de Thos gevlekt is: dit heeft den Heer belin (*) overgehaald, om te beweeren, dat hy de Schacal niet kan weezen,- als welken, gelyk hy zegt, niet gevlekt is, maar deeze Schryvers beweeren , dat hy het is, van een Wolf en. êen Panther voortgefprooten zynde: nu weet men hoe zeer het paaren van Dieren , zo wyd van elkander. verfchillende , tegen den loop der natuure aangaat :'t geen zy ons van de vlekken op de huid van den Thos leeren, verdient, derhalven, geen meer geloofs, dan, wat zy ons van de herkomst deezes Diers zeggen. Is het niet zeer waarfchynlyk, dat zy den naam van Thos gegeeven hebben aan Dieren, verkeerd door hun waargenomen , die in de daad vlekken op 't lyf hadden, en wier_gelykvormigheid met den Wolf, eene gelykvormigheid, die homerus, aristoteles en alle andere Schryvers eenllemmig als het onderfcheidend kenmerk van den Thos opgeeven , hun tot dwaaling vervoerd heeft? Indien de vlekken natuurlyk eigen geweest waren aan het Dier, door homerus befchreeven , zou die groote Dichter niet in gebreke gebleeven zyn , om ze aan te duiden in de befchryving, door hem opgegeeven , en dit aan te duiden door een byzonder bywoord. Aristoteles hadt 'er zeker van gefprooken. De Schryvers , die van deeze vlekken gewaagen,hebben, derhalven, den Thos verward met foorten 'er zeer nabykomende , 'i welk geenzins te verwonderen is. Twee foorten van Honden * de een by linn^us, be* kend onder den naam van Canis Lagopus (f) de ander; onder dien van Canis Corfac (§), hebben veel overeenkomst met den Schacal. Deeze Dieren zyn nog niet genoeg (*\ Note in vers 338. L. III. Oppian. Cyneget. (t) Lin. Syft. Nat. Ed. XII. I. p. 59. v, 6. ($) —, Syft. Nat. III. p. 223.  <5t/2 VERHANDELING OVER DEN THOS. noeg bekend: indien iemand dezelve gezien heeft, kan hy ze gemaklyk voor den Thos genomen hebben: gelyk ook alle Dieren , die eenigzins met den Hond, en gevolglyk ook met den Wolf, overeenkomen; maar wy moeten een gevlekt Dier vinden , gelyk aan den Wolf , 't welk men voor den Thos heeft kunnen neemen, en daar aan den naam van. Panther-Wolf doen geeven. Dit Dier fchynt'my toe, dat Dier te zyn, 't welk pennaNt onder den naam van Az Gevlekte Hy aria befchryft (*). Dit Viervoetig Dier heeft, by de geftalte zeer naar die va» den Hond en Wolf gelykende, de vlekken, van welken oppianus en de Schryvers der Middel- Eeuwe, melding maaken. De Heer sparman noemt dit Dier Tyger-Wolf, en verzekert. dat het eene zeer verfchillende foort is van de Hyeena (f) en den Schacal (§). Ik voeg 'er.by, dat deeze onderfcheiding, tusfchen de gevlekte Thosfen en de ongevlekte , door eenige oude Schryvers nedergefteld is , en bekragtigd wordt door het uitdruklyk getuigenis van arrianus. ,, De Dieren," fchryft hy, die wy Tygers noemen, zyn gevlekte Thosfen, en „ veel grooter dan de andere Thosfen {4-)." Naa alje deeze waarneemingen , denk ik, dat men de Grickfche en Latynfche Schryvers, die van den Thos gewaagd hebben , in twee rangen moet fchikken, dat homerus en aristoteles , wel is waar , zich tot geene breedvoerige befchryving van dit Dier inlieten; maar dat, het geen zy 'er van gezegd hebben, duidelyk is, en overeenkomftig met de natuur , als mede zeer zamenftemmen hoe de Bloemen elkander op- 3 volgen, 210; wyze fchikking hier in, 212; verfcheidenhe-i den in de Bloemen te ontdekken. Ald. 'oekery (De) eens Indifchen Konings, I. 44 hgota , (Santa Fée de) groote veranderingen in dat gewest voorgevallen , II. 252 ; ligging der Hoofdftad en Lugtsgefteltenis, 253 ; de Rivier Bogota en de Waterval, 254; Wecrsgefleldbeid zeer zonderling, 255; fchaarsheidvan Visch in die Rivier, 256; hoogte der Bergen aldaar, 258 ; gefteldheid van 't groeijend Ryk, 259; Leevenswyze der oorfpronglyke Bewoonderen , 260; verandering derzelven naa dc aankomst der Spanjaarden , 305; als mede van de Lu^tsgefteltenisfe. 307 hlcheritsk, eene Stad in Kamtfchatka , befchreeven, I. 344 kom-oly, warm in 't oog gedaan , en doeken daar mede doortrokken 'er opgelegd , doen daar in geloopene Pek ontbinden, II. _ 249 lotany Baay. Zie Holland. (N:einv) iotcr, (Rans geworden) hoe te verbeteren, II. 295 )r aakmiddelen, in een Darmkoliek met vrugt gebruikt, I. 3 ——- Een aanhoudende Duizeling daar door geneezen , 1. 49 Tegen een onlesch- baaren Dorst , met een goeden uitflag, gebezigd, I. 18Ó Met vrugt tegen duizelingen beproefd, I. 274 Iraaktvynfteen , nut in de verftoppingen van den Onderbuik , I. 505 Iradock , (Gefchiedenis van Mis) I. 495 hand, (Tafereel van den) I. 351 Bros,.  ÉLADWYZEft. Èroederliefde, (Aanmerkelyk geval van) II. 44 ürunswyk, (m. jules leopold ( Hertog van) zyn afkomst, L 61 ; zyn opvoeding, ald. Godsdienst, 62; Reizen, ald. vorderingen in den Krygs- < dienst, 63 ; richt een School voor de Kinderen der Soldaaten op , 64; neemt den Tytel van Hertog aan , 65 ; Watervloed te Frankfort, ald. " komt in denzelven om , 67 ;i rouw over zyn dood , 68; Zyn Godsdienftig en Weldaadig Character, 70; zyne be-1 graafenis. 72 Èygeloof, (Aanmerkingen op de i Gefchiedenis van 't) I. 539 Syzonnen, wat zy ter voorbe- i duiding van het Weer zeggen, II. 203 C. i f^anibridge , in Noord America, i gefteltenis van de daar opeerigte Univerfiteit, I. 173; Plegtigheid der aanltellingen i . van drie Hoogleeraaren. 174 CathaktnA de II, haar gedrag omtrent frederik den II, . II. 169 Cenis, (Noodzaaklyke verbetering , wegens de hoogte van 1 den Berg) I. 235 Characters (Bedenkingen over het onderfcheid tusfchen Sen- 1 timenteele en Romaneske') I. 446 Chubb, (Thomas)zyn afkomst, i 1, 608; zugt tot Letteroefe-, ning, en beginzel zyns fchryvens, ald. mangel aan ge . leerdheid, 609; Schriften door hem uitgegeeven, 610; geeft. door zyn fchryven veel aanftoots, 613 ; verkrygt zommiger gunst, ó 14 ;zyn Dood, 615. Zedelyk Character, 616; Zyne naagelaatene Schriften, ald. onder de Deïstifchi Schryvers geteld. 61 j ^lerke, dood van dien Zeeman, berigt wegens zyn lee^ yen.I. 436; zyne begraafenis in Kamtfchatka. 438 'undore , (Ontmoetingen van coks Reisgenooten , op het Eiland) I. 474; D. T\ankbaare, (De) gekenfcbetsr» V? 477 )'elf'ftof'kunde , welke vorderingen men daar in, ten deezen tyde, gemaakt heeft. I. 233 despotismus , (Anecdote van het) II. 366 deugd , (Kenfchetzen van een Leeven, der) toegewyd, 1.45 dichtkunst en Schilderkunst , ten opzigte van het hartroerende, vergeleeken, I. 619 dierbloem. Zie Zee-Anemone. dieren , (Vergelyking tusl'chen de beweeging der) en Planten, II. 53a dierenryk , welke zeldzaamheden zich daar in opdoen , II. 114 Dioncea Mufcipula, zonderlinge eigenfchappen deezer Plante, II. 299 dood, hoe ongerymd dien ts verbeelden als een Geraamte, II. 317 doofheid , geneezen, door het maaken eener openinge, II.47S doornfluiper. Zie Griel. Droomen, oorfprong van veele Fabelagtige verhaalen, I.587 Drukpers (Vryheid der) in Engeland niet nadeelig, I. 489 Drufen, waar zy woonen , li, 454; waarvan zy beftaan, ald. hun Godsdienst, 455 ; Vryheidsliefde, ald. een talryk en krygshaftig volk. 457 Dugon, waar in onderfcheiden a van  BLADWYZER. van den Walvisch, I. 279; be-. fcbryving en afbeelding van dit Dier. 277 Duiker gans , naamen van deezen Vogel , II, 389 ; Grootte, Pluimadie, Vraatzucht, 390; Waar ze zich onthouden , 391 ; Soorten , 392 ; hoe men in Zweeden , door derzeiver behulp, visch vangt. Ald. Duikers , (Natuurlyke Historie der) Rede van derzelver beraaming , II, 335 > Groote Duiker, ald. Kleine Duiker, 336; derzelver verhuizingen, 337 ; Noordfche Duikers, de Imbrim of Embergoofe , 338; de Lom of Lomme. Ald. Duinen, (De) van V... I. 215 Dyer , (Samuel) zyne Afkomit en geleerde Opvoeding, II, 446 ; wordt een ' Man van de Wereld , 448 ; wankelt in zyne Godsdienftige beginzelen , 450 : wordt losbandig, 452; vervalt tot armoede, en zyn einde. 45 E. P'cliptica , (Over de fchuinsheid der) I. 469 Edelmoedigheid, (De Dankbaare) H. 82 Eerzugt, van hoe veel aangelegenheid dezelve wel te beftuuren, II. 518 Egypte, (Huislyk Leeven en Zeden der Vrouwen in) II. 267 »■■ Vaderlyke Achtbaarheid daar nog ftand houdende, als ten tyde der Aardsvaderen, II. 319; kinderen, hoe aldaar opgevoed. 320 Elektriciteit, van dezelve hangen veele Weerverfchynfels I af, I. 147 ■ vorderingen, ten deezen tyde, daarin gemaakt, I. 229 F ïleüriciteit, dat dezelve den groei der Planten bevordert, ontkend en beweerd, I. 383 '.ilixter Vitrioli, boe eenvoudig en onkostbaar te bereiden, II. 387 iLToiv , Perfifche Handel door hem aangevangen, II. 541; wordt Supperintendant van nader shah. ald. zyn deerlyk uiteinde. 596 Embergoofe , een Duikervogel, befchreeven ,11. 338 Europa, (Gefchiedkundige Bedenkingen over de veri'cheide oorzaaken , welke het haare toegebragt hebben, tot den gelukkigen ftaat van Kennis en Befchaafdheid in) II. 648 F. [Terguson, (ƒ.) zyn Afkomst, I. 236 ; leert onverwagt leezen , 237; wat hem eerst fmaak in de Werktuigkunde gaf, ald. Beginzeis zvner Starrekundige oefeningen,'238; leert de Reken- en Aardrykskunde, 239; maakt zelfs een Klok; en een Horologie gezien hebbende, maakt hy 'er een na, 241; vervaardigt andere Kunstwerken, ald. legt zich op de Schilderkunde toe, 242; leert en oefent de Geneeskunde, 243; maakt nieuwe vorderingen in de Starrekunde , en krygt kennis aan de Starrekundigen, ald. vervaardigt een Orrery, houdt Lesfen in da Wysbegeerte,en wordt Lid van de Koninglyke Sociëteit te Londen , 244; zyn Dood en Character, 245. erroe-Eilanden, gevaarlyke wy ze om 'er Vogels te vangen, en Vogeleijeren te zoeken, r- 13 ',stelgezwel, (Een diep ingewor-  BLAD WYZE R. worteld en verouderd) geneezen, II. 424 FraBura Cranii, (Eene) door eene ruime Infnyding geneezen, I. 590 Fkanklin, (Dr.) leeft van zeer weinig voedzel, l. 534. Frederik de II , Kaning van . Pruisfen, Afkomst, I. 524; befluit zyns Vaders Hof en Ryksgebied te verlaaten, 525i ' daar in belet, plaageryen hem aangedaan, 526; gedwongen Huwelyk, 527, legt zich op de Letteroefeningen toe, ald. aanvaart de Regeering, 530; valt in Silefie, 570; Veldflagen, 572; vermeestert het, ald. geeft een Wetboek, ald. 1 Oorlog met Oostenryk, 573? vermeestert Praag, 5761 verlaat die Stad , 578; verdere 1 Krygsverrigtingen in den Oorlog. 579 . zyn Landsvaderlyk gedrag naa den Vrede van 1745II. M'7; gaat een Verbond aan met den Koning van Engeland ; Oorlog hier uit ge-' booren, ald. gebeurtenisfen deezes Krygs ,119, ongeluk- * kige Veldtocht in 1759; verliest Berlyn in 1760; wordt meester van Saxen, 167; ftaat zyner zaaken in 1761. ald. vrede met Rusland , 168; komt in 1762 weder te Berlyn, 213 ; beloont den Heldenmoed; verligt den last der Ongelukkigen.en ftraft deOngehoorzaamen , 214 ; helpt de Graaf van poniatouski ten < Poolfchen Throon ,215; brief aan hem te dier gelegenheid, ald. dwang door hem aan de zwakke Nibuuren gepleegd , 216 ; in DantZ'.g en Poolen, 217 5 dreigende Oorlog over Zz ; de Beijerfcht Opvolging g8« fluit, 218; zyn dood, 219; Lyfsgeflalte, Kleeding , ald Leevenswyze, 220; hoe hy zyne laatfte Ieevensjaaren, ten dienfie zyner Onderdaanen, befteedde. 221 Frederik willem, Koning van Pruisfen, fchets zyne Regeeringe , L 524; zyn uitgang, 529 niuten of Aarsvoeten, Naamen , II. 154; Pluimadie, ald. een volftrekte Watervogel, 155; waar ze zich onthouden ,156; zoorten. 157 G. r? ^ astvryheid, beloond, I. 121. Geheimen, (Bedenkingen over het mededeelen en bewaaren van) II. 559 Geluk, (Tafereel van Huislyk) 1. 177 —— (Befpiegeling van het waar) I. 499 ; waarin gelegen , 501; waarin vergeefsch gezogt, 502 ; middelen ter overtuiging. 503 Geneesheeren , de eerfte Dienaars des Bygeloofs, I. 588 leneraal, (N.) zyn zonderling en voorbeeldlyk gedrag, II. .561 Hen. VI: 15, opgehelderd, I. 157 XXX: 35,-verklaard, II. T. Gefchiedfchryvers,(_Hoe bez waarlyk. zy zich van de vva.irheid der gebeurtenisfen kunnen verzekeren , door een fpreekend voorbeeld opgehelderd, 11. 414 Gisting , (Waarneemingen over de) en nieuwe wyze om ze zonder gist te verwekken, II.. 341 Godsdienst, (Christlyke) mag zich op groote voorftanders beroemen , I. . 219 5 Godt-  BLADWYZER. Godsdienst, (DeMensch natuur- . lyk gefchikt tot den) I. 359 5 de natuurlyke begrippen der Menfchen , desaangaande , ! jrootlyks verbasterd, door de bedriegeryeii van fnoode Men- ] fchen , 361 ; dit ten aanzien van den Heidenfchen, Joodichen en Ch. Godsdienst aangetoond , 362 ; die onbeftaanbaarheden doorgaans onderfcnraagd door de menigte , 365; onderzoek waarom de valfche Godsdienst meer veld wint, dan de waare , 407; wat de Volks - Godsdienst, of de Godsdienst van den Staat, vermag, 408 ; blinde yver in den Godsdienst Z bekleedt doorgaans de plaats van Rede en Bewys, 409; valfche Godsdienst zet tot vervolging aan. 410 1 . baarblyklykheid van den Christlyken Godsdienst, door PRtESTLEY aangetoond, 11.239; van welk een aanbelang het } onderzoek en 't geloof diens Godsdiensts is, voor eenen Wysgeer. 241 f Goedheid, {Gods) in het kwaad op deeze Wereld verdeedigd, j II. 329- 373 Goedwilligheid en Zelfzoeken- \ heid, Proeve over dezelve, I. 491 Griel, nasmen van deezen Vogel , !• 9gefchreeuw, ald. j Geftalte, tld. Aart en Leevenswyze, 10. Voortteeimg. « I H. TjAGCAr, II. 6. 7. 8. 9; opgehelderd, II. 185 Handel, Anecdote hem betreffende, II. 87 Handel. XIX. 34; Redenvoe-.fi ling daar over, I. 359 Handelvoordeelen, door de laatfte Ontdekkingen der Engelfchen te wege gebragt, II. 30 ■Iannibae aan flaminius. Een Dichtftuk, II. 181 Ianway, (Jonas) zyne Afkomst, II.' 540; zet zich te Lisjabon neder, ald. belluit om na Perfie te trekken, tot het dry ven van aen Handel, 541; gevaarlykheid van die reis, 542; gefteldneid van Perfie ten dien tyde, 543; zyne ontmoetingen in dat Ryk, 544; door zyn gedrag in doods gevaar, 546, verlegenheden waarin hy verkeert , 590 ; terug reize, 592 ; verblyf in de Legerplaats des Shahs, 593; wederkomst te Petersburg , 597 ; fteckt weder na Engeland over. Md. Iempen , (Dr ) herftelt, door eene fchraale Leevenswyze, zyne verzwakte gezondheid, I. 534 ïernia Ventralis, (Waarneeming wegens eene zonderlinge) II. 54 Ierodotus , Charaéterrchets diens Gefchiedfchryvers, II. 78 lette (Nieuwe Proeve op de) genomen, II. 431 listorie, (Natuurlyke) welke vorderingen dezelven in deeze Eeuwe gemaakt hebbe, I. 230 hest, (Aanhoudende) nut van de Ipecacuanha in denzelven , n. 334 tolland ([Nieuw) Ligging , Grond en Gewasfen, I. 603; Dieren, Vogelen en Visfehen, 604; Inwoonders, Wooningen, Voedzel en Zeden, 605; Canoes en Wapens. 6c5 uisvrouw, (De Griekfchs) volgens jsenophok, I. 257 Hu-  BLADWYZEK. Huwelyk, op welke gronden het moet Hennen, om Huislyk geluk te doen gebooren worden, I. »77 Hygrometers, zo noodig als de Barometers en Thermometers, . te raadpleegen, I Hyppopotames of Nylpaarden, voortyds veelvuldig in Egyp- . te, I. 593 i ahongskens zeldzaamer geworden, en naderhand in 't geheel niet gezien , 594; oorzaak daarvan aan het gebruik der Vuurwapenen toegefchreeven. 595 l k jennings (Grafteken op het J Eiland) II. 32 Jicht, (Vliegende) Aanmerkingen over het Aderlaaten in deeze kwaaie , II. 95 Imbrim, een Duikervogel, befchreeven, II. 338 InJeUen, (Waarneemingen over den Leevensduur eeniger) II. 5Z4; hoe lang zy zonder voedzel kunnen leeven, 526 ; hoe lang het zwaar gewond uithouden, 527; proeve met Molenaars genomen , 528 ; waaruit die Leevenskragt ontftaat. 53° 3 Joannf.s I. 5» (Redenvoering over) Iï. 565 Ipecacuanha, heilzaame uitwerking van dezelve in de waterzugt, II. 292 w nut in een aan¬ houdenden Hoest, II 334 Jupiter, of die Planeet een Dampkring hebbe, I. 559 K, TSamtfchatka, boe Capitein king daar werd ontvangen, II. 297 ; kleeding der Vrouwen, 298; huizen, onthaal, 299; vindt 'er een Engelfchsn Tinnen - lepel, ald. Reislieden Zz door Honden getrokken, 300; heet waterbron aldaar, 303; onthaal by den Landvoogd, en verzorging van Scheepsnoodwendigheden, 304. 346 'iapellen, derzelver Schoonheid en Verfcheidenheid befehouwd , I. 432 'ïarakakooa-Baay, op 't Eiland Owhyhee befchreeven, I. 72; gedrag der Inwoonderen , 73 ; gezag der Opperhoofden, 74J vertoonen zich diefagtig ald. Begraafplaats of Morai aldaar, 76; eere aan Cap. cook beweezen, ald. Godsdienftig verbod der Eilanderen om een Vryplaats te verfchaffen, 79; verblyfplaats der Priesteren, 80; het verbod opgeheeven, 149; ontmoeting des Konings, 150» william watman begraaven, 153; gereedmaaking tot het vertrek, 155; zwemkust aldaar ver gebragt. 249 Kat, vertrouwde van fkederik, den II, onthoofd , I. 526 Kentucky, een Landfchap in Noord-America, befchreeven, I. 253; ligging, 254; wanneer eerst ontdekt , ald. Volkplanting daar aangelegd. 255 Kim-long, Viering van zyn Vyftigjaarig Regeeringsfeest, II. 363 ■Kinderen (Onderzoek of . de) ten aanziene van Vaders en Moeders dezelfde aandoeningen moeten hebben, dan niet, I. 3<5 Klierziekten derzel ver oorfprong, II. 194; Geneesmiddelen daar tegen aangewend. 196 Koeten, Naamen deezes Vogels, II. 98; behooren onder da Zwemvogelen, 99 > eene foort \ '311  BLADWYZER. van Nagtvogelen, Leevenswyze, hoe te vangen, ald. Voortteeling, 100; waar ze zich onthouden, 101; van het kaale vlies op den kop en de Pluimadie, 102; groote Koet. 103 Kolykpynen, (Langduurige) door het Lichen Islandicus geneezen, II. 571 Koning. (De te regt gcbragte) Een Perfiaansch Vertelzel, I. "5 Koneaad. Eene Hoogduitfche vertelling, I. 206 Koper Salmiak, met vrugt tegen ■ de Vallende Ziekte te werk gefield, I. 324 , Kormoran of Water-Raaf, Naamen deezes Vogels, II. 572; . geftalte en grootte , ald. gefteldheid der Pooten , 573 ; een groote Vischvraat; op de Vischvangst afgerigt, 574; waar ze voorkoomen , 575; hoe ze gevangen worden, 576, kleine Kormoran. 577 Koude, (Extra Waarneemingen der felle) in de laatfte dagen van 1785» en de eerfte van l 1786, f. 87 ■ (Waarfchynlyke oorzaak I der) op hooge Bergen ,1. 145 Krabbetjes {Phosphorike Ri- l vier-) befchreeven, J. 595 Kramp, (Waarneeming, wegens eene byzondere foort van) Z I. 221 Kreeftenjleentje , in 't oog ge- T vaarlyk, 11. ' 240 Kringen , om Zon en Maan, £ wat zy ter Weersbeduiding betekenen, II. 203 Kryt, tegen het Zuur dienftiger dan de Magnefia Alba, 11 087 Kunften, (Befehonwing van den — Oorfprong der) Ik 346; de zugt tot Leeven , ald. de zugt tot Vermaak, 348: de zugt tot Nieuwigheid. 350 Kurile, (Eilanden) van waar zo geheeten, I. 440; hoe bevolkt, ald. Aart der Inwoonderen. 44r Kwartel-Koning, zie Rallen. Kwikbereidingen, ten inwendigen gebruike , welke de beste, II. Kwikzilver , tot een vast Lichaam gemaakt, II. 343 r aban, een dienaar van den waaren God, II. wat zyne Theraphim waren. 2 '-.ente, (Befchouwing van het fchoone en nutte der) J. 129 't geliefd voorwerp der Dichteren, H. 159; fchoonheid der Natuure in dat Saizoen, 160,- met welk een oog de Wysgeer de Lente aanfchouwt, 164; hoe en waarom dezelve zommigen geen vreugd aanbrengt, en hoe wy die Zedelyk te betragten hebben. aid. .etterkunde, (Staat der tegenwoordige) I. "210 .eviticus XIX. 19; opgehelderd, I. 44s ichen Islandicus, nuttig gebruik daarvan in langduurige Kolykpynen, II. 571 igtgeloovigheid (Gevaar van met de) ie boerten, J. 535 om of Ltmme, een Duikervogel befchreeven, II. 338 ugt des Dampkrings, een zeer zamengefteld mengzel; wat ' daaromtrent in de Weerkundige Waarneemingem in aanmerking dient genomen te worden, I. 2r —- (Veerkragt van de) hoe te kennen, I. 22 Lugt,  B L A D W Y Z E R; Lugt, (Digtheid van de) hoe te bepaalen, I. 24 * . hoe onbekend ons de Lugt is, L 53 . heeft veel water in, hoe dit te bepaalen, 1. 143 . (Bezwaarlvkheid om de Warmte der) net te bepaalen, I. 144 , . vermogen der Planten op dezelve,om ze te verflimmeren of te verbeteren, I. 341. 38o Lugt, (GedepUogifteeenle) gemaklvke wyze om dezelve uit Salpeter voort te brengen, I. J3<5 . , (Het geleidend vermogen der) neemt grootlyks toe door de Vogtigheid, II- 43 '5 welk eene° heilzaame fchikking der Voorzienigheid daar in doorftraalt. 432 M. Hf aan, (Over den invloed J der) op de Weerverfchynzelen, I. 10 . Vuurbraakende Bergen in dezelve waargenomen, II. 584 Maanlicht, (Wysgeerige Refpiegeling van het) I. 315, een Dwaalftar van den tweeden rang, 319; haar fchynzel ald. Bylicht.wat, 320, waarom by den Gezigteinder van eeneongemeene grootte, 321; fchynt geen Dampkring van eenige digtheid te hebben, 322; vlekken in dezelve, waar voor gehouden, ald. welke voordeelen zy den Wereldbewoonderen toebrengt. 323 Magnefia Alba, tegen het Zuur niet beter dan Kryt, M. 387 Mahogany - Hout, hoe in Engeland bekend , en in algemeen gebruik geworden, I. nS Zz ; Manometer, van welk een dienst dit Werktuig kan weezen, I. 22 Marmotten of Mormeldieren, hunne Winter- en Zomer-verblyfplaatzen, I. 462; voedzel, 463; wagt die zy houden ald. hoe zy zich verweeren, 464; leeven in eo» ne Maatfchappye, ald. onderlcneid tusfchen hunne Zomer- en Winrerwooningen, 463; hoe zy graaven, ald. Paaring en Voortteeling , 466 ; verzamelen geen Wintervoorraad, 467 Mars, vlekken op die Planeet waargenomen, I. 557; heeft waarfchynlyk een Dampkring. 558 Mathoen, Naamen van deezen Vogel, L 50; gefleldheid der Pooten, 51; geftalte , ald. waar 't zelve gevonden wordt. 52 Mensch, (De) Zedekundig befchouwd, II. 137 hoe zeer het voorwerp van gods goedheid, II. 377 Mensehlievenheid, (Aandoenlyk voorbeeld van) II. 322 Mifanthropery, Proeve over dezelve, I. 267; onderfcheide foorten van Mifanthropen, 268; wie in een goeden zin dien naam kunnen draagen. Md. Mode , (Smeekfchrift aan Mevrouw de) door de Inwoonders van het Eiland Huwelyks-elende, II. 273 Mont-Blanc, beklommen ten top toe; berigt van deezen Tocht, II. 635 Morgenbefpie;eling, II. 421 Muf.ey istiMAEL, Keizer van Marocco, verflag van zvn Despotismus, II. 363 ; M%-  BLADWTZKK.' Muzyk, (Een voorval van de) Zedekundig toegepast, li. 513 N. JJatuur, (Befpiegeling van de -^Huishouding der) II. 104 Natuurkunde (De) heeft haare Slachtoffers en Martelaars, I. 39i Negers. (Wat de uitwerking der Lugtftreek op de kleur der) hebbe, II. 306 Noach, in hoe verre als de eerfte Scheepsbouwer aan te merken, II. 439 Noorden om, (Doortocht ten) ondoeniyk gevonden, I. 352 — (Waarom de Poolgewesten in 'O warmer zyn dan in 't Zuiden, II. 393 » welke DelfftofFen 'er gevonden worden, Rotsagtigheid der Kusten, 394; veelvuldigheid van Ys, Ongeftuimigheid der Winden in de Ys-Zee, en Weersgefteltenisfe, 395, fchaarsheid der Dierlyke en Groeiende Schepping, 396;gefteldheid en geaartheid der lnboorelingen. 398 Noorder-Licht, vergezeld van een kraakend geluid, II. 399 Nylpaarden, zie Hyppopotames. f~)estervanger, zie Schol-Aakfter. 0#erawrfen,derzelverOorfprong; l. 583; van Menfchen, by alle Heidenfche Volken in zwang geweest. 584 Onbeftendigheid van al het ondermaanfche, eefehetst.II. 520 Ondankbaare (Een) mist den regten fmaak en waare kennis van het goede dat hem wedervaart, lt 47o; hy verteert zich zeiven in afgun- ftige benyding, 472; is verftooken van 't vermaak om anderen dienften te bewyzen. 474 Onthouding (Zonder) geen genot, li 392, Onweersbui, (Zeldzaame en zwaare) omftreeks Amfterdarn, den 31 July 1787, II. 408 Oordeelkunde aan te kweeken, van hoe veel belangs, II. 49 Oordeelproeven, waar uit herkom ilig, I. 54(5 Opium in Venusziekten, uitwerkzels daar van, II. 250; waar dezelve meest valt, en hoe ze verzameld wordt, H. 551 ; onderfcheide foorten , 552 ; hoe men het overmaatig gebruik daar van leert, ald. uitwerkzels , 554; hoe moeilyk te ontleeren, 556; de Aftaanen kunnen zeer groote giften verdrr.agen, 557; hoe tot vergift gebruikt. Ald. Orkney - Eilanden, gevaarlyke wyze om 'er Vogels te vangen en Vogelè'ijeren te zoeken ,1. 13 Overheids-Perfoonen, welke, in ouden tyd, daartoe bevoegd, f-' 44?, Owhyhee, ontmoetinge aldaar, onmiddelyk naa den dood van Cap. cook, I. 516. 560; zie verder Kurakakooa Baay. P. Pappegaaijen , (Request ten behoeve der) L 638 Pasfio Biaca, tegen dezelve Spaanfche-vlieg-plsisters met nut gebruikt, I. 460 Pelikaan, naamen deezes Vogels, II. 478; grootte, 479, Vischvangst ald. Pluimadie, 480; zak aan den onderkaak ald. kan getemd worden, 461 }  BLADWYZER. 481; langleevend en waar. dezelve voorkomt, ald. welke Vogels men 'er mede verward heeft, 484; waar zy hun nest maaken, 485; gulzigheid, 486; hoe zich de Lugt onder de huid van 't geheele Lichaam des Pelikaans verfpreid. Ald. Petropaulouska, eene Stad in Kamtfchatka, befchreven, I 297 Pigalle, 'j. b.) zyn Afkomst, eerfte geringe vorderingen, H. 261; reist na Bome, vervaardigt een fchoon Beeld , en komt 'er mede te Parys, 262; maakt verfcheide kunstftukken, 263; Waarneemingen over zyn Talent, en 't character zyner Werken, 265; vreemde ontmoeting by den Koning van Pruisfen, 2.66, zyn oordeel over de Afbeeldingen diens Konings, 313; beöordeeling van verfcheide zyner werkftukken. 314 Pigmeen (Wat aanleiding tot de Fabel der) heeft gegeeven, I. 586 Plant. (Slingerende) Geftalte, II. 580; waar ze voorkomt, 581; zonderlinge beweeging ald. Bygeloovig gebruik der Indiaanen. 583 Planten, (Wegens de byzondere Uitwerking, welke dc verfchillende foorten van Lugt, de onderfcheide graaden van Licht, Warmte cn Eleótriciteit hebben op den groei van reeds gevormde) I. 334. 380 —. dat derzelver groei . door de Elecfriciteit verhaast wordt, ontkend en beweerd, I. 363 °la?iten, (Gewaarwordende Vermoogens der) Befpiegeling daar over, II. 295; lnftinct aan dezelve gefchonken, 298; van derzelver eigene beweeging. 300 (Vergelyking tusfchen de Beweeging der) en Dieren, II. 532 Porphyria, zie Poule Sultane. Poule Sultane, hoe door aristoteles befchreeven, II. 11; grootte, 13; Aart der Pluimadie. 14 Praatagtigheid der Vrouwen verdeedigd, II. 51 R. "D aleigh , (Walter) ftaakt zyne Gefchiedenis der Wereld, II. 417 Rallen, (Natuurlyke Historie der) en van den Land-Ral of Kwartel-Koning in 't by. zonder, I. 375; Naamen deezes Vogels, ald. overeenkomst en verfchil met dc Kwartels, 376; voortteeling, ald. hoe ze gevangen worden, 377; hoe hy, zwaar van vlugt zynde, verhuist, ald. waar hy voorkomt 378 ■ (Water-) Naamen deezes Vogels, I. 422; Leevenswyze en hoe te vangen, ald. Grootte, Pluimadie. 423 (Kleine Water) Ald. zonderling fchuitjesvormig nest, 424; verregaande ongezelligheid. ' Ald. Rattekruid, 'Wit) een korstmaakend middel, hieruit bereid, geneest kwaadaartige Verzweeringen in het aangezigt, I. 413; dit middel by waare Kanker niet te gebruiken. 153 Redekunde, hoe onontbee-elyk voor allen; die zich eenigzins  BLADWTZBR. zins op de Letteren toeleggen , II. 49 Regenboog, wat dezelve in de voorbeduidingen van 'het Weer zegt, IJ. 2or Richardson, (S.) zyn afkomst, I. 114; zyne Opvoeding, 116; wat hem tot fchryven zeer vroeg aanzette, ald. wordt Boekdrukkers knegt, 117, fterke zugt tot Letteroefeningen , ald. zet zelf een Drukkery op, 118; zyne Egtverbintenisfen, 119; zwakheid en dood, 120; zyn Character, ald. van zyne verkeering met Vrouwen, 160; verflag van zyne Pamela gegrond^ op welk eene waare Gefchiedenis, 163; van zyn Clarisfa , al l. van zyn Grandifon, 164; beoordeel ingen der buitenlanderen en Engelfchen van zyne Schriften , 165; andere Schriften door hem uitgegeeven. 173 Roem, mag gezogt worden, II- 458 ; hoe na te jaagen. 46® Romans, (Proeve over den oorfprong en voortgang der) II. 504; hoe gefield onder onze Gothifche Voorvaderen, 506"; hoe door de Dooiende Ridderfchap bevorderd, 508;, wat 'er de Kruistochten toe deeden, 509; van de Heldhaftige Romans, 110; van de Hedendaagfche. 511 Rupfen, (Voorlaars') middelen , tot derzelver vernieling, I. 328; die der Vorst-Uiltjes, hoe te vangen, ald. zie verder Forst-Uiltjes. S. Qalpeter (Gemaklyke wyze om uit) Gedeplogifleerde Lugt voort te brengen, I 136 ; Samum of Samyel, ophelderende Waarneemingen wegens deezen Wind, II. 585; waar dezelve waait, 586; wanneer, en voortekens van denzelven, ald. verfchriklyke uitwerkzels, 587; oorzaaken van den vergiftigenden aart, 588; hoe 'er zich voor te wagten. 589 Sandwich • Eilanden , derzelver ligging, I. 199; Honden op dezelve, ald. Gewasfen, 200; aart der Inwoonderen , ald. gewoonten, 203; kleeding, 246.; tydkortingen, 248; fpeelen. 249 Sanenland, (Het Herders - leeven der Inwoonderen van) in het Canton Rem in Zwitzerland , I. 81; hoe zy hunne Huizen maaken, ald. wyze van veehoeden en verzorgen, 82; zeer beperkt in hunne kundigheden , ald. Landbouw, 83; dryven Koophandel in Kaas, ald. hunne ilordige behandeling van Vrugten andere Boomen. 84 Saturnus, of die Planeet een Dampkring heeft, I. 559 Saxen, ('t Paalgraf des Marfchalks van) door pigalle vervaardigd, beoordeeld , ï£ uhaambeenderen, (Verbaal van den gelukkigen uitflag van het doorlhyden der) ter tweedemaal op dezelfde Vrouwe gedaan, I. 366 Scheepvaart (Beginzeis der), II. 437, hoe bepaald otidtyds, 440; ontdekkingen der Grieken en Romeinen. 441 Ichilderkunst en Dichtkunst, ten opzigtevan het hart-oerende, met elkander vergeleeken, . L , 6l9 'childers (Eenige Dwaalingen der) in de Afbeeldinge der Ge-  BLADWYZER.. Gewyde Gerchiedenisfen aangeweezen, I. 290 Schip, (Een) hoe zeer zamengefteld, II. 443 ; welk een zwaaren last het voert. 444 Schol - Aakjler, naamen deezes Vogels, I. 103; Leevenswyze» ald. waar zy voorkomen; 104; geftalte, ald. Voortteeling, 105; Pluimadie. 106 Scyten, zie Tartaarsn. Sirenen, welke Visfehen onder dien naam bekend ftaan, I. 277; ontleeding van die van den Heer ellis. 282 Smaak, vanwaar dit woord op 't inwendig vermogen der Ziele toegepast , II. 285 ; aanmerkingen over de natuur van dit vermogen, en de voorwerpen welke zich in 't zelve aanbieden. 287 Sneeuw, (Wysgeerige Befpiegelingen by het vallen der) II. 19; hoe zwaar in zommige Gewesten , 21; wat dezelve is, 23; van de regelmaatigheid der Sneeuwfiguuren, ald. wat nut dezelve doet. 25 Soldaat, (De braave) of de Edelmoedigheid beloond, 1.38 Spaanfche-Vliegpleisters, met nut in eene Pasjïo Iliaca gebruikt, I. 46o Spinnekop, (Waarneemingen wegens de fchranderheid van een) II. 432 Spraak, hoe in de Kindsheid aangeleerd, I. 107; zonderling begrip van lucretius, over den Oorfprong der Spraake, 108; ongerymdheid hier van, 109; verwarring der Spraake by Babels Toorenbouw, met de gevolgen daar van. "i Staatsbelluur, bedoelt het geluk des Volkskan tweezins befchouwd worden, Staatkundig en Burgeriyk, I. 483 Starren, (Vaste) waarfchynlyk zonnen, I. 553 Starrekunde, ontdekkingen, ten deezen tyde daarin gedaan, I. 228. 468 ('t Gebruik en de voordeelen der) II. 61 Steele, (R.) neemt eene gevoelige onderrigting van addison wel op, II. 235 Steenbok, onderfcheiden van andere foorten van Bokken, met welke men dezelvon vermengd heeft , I. 506; woonplaats, 508 ; onderfcheid tusfchen het Mannetje en Wyfje, ald. zeer verminderd, 509; waar ze nog fchaars voorkomen, ald. Oorzaakcn van de vermindering. 510 Steenkeerder, naamen van deezen Vogel, I. 140; zonderlinge eigenfehap die hem deezen naam verwerft , ald. Pluimadie, 141; waar hy gevonden wordt. ald. Sulpher - Eiland, befchreeven, I. ^ T' 475 7~ anna, Vuurberg op dat Ei. land, I. 600 Tartaaren, hunne Herderlyke en Krygszeden, II. 354; hun voedzel , 355; hun wooning, 357; hunne Oefeningen, 358; hun Regeeringsform. 360 Tempel, herodes heeft geen derde gebouwd; maar die van zerubbabel alleen verbeterd, II. i9r Theraphim (Wat de) van laban waren, I. 22 Thos, een Dier by de Ouden befchreeven, II. 66 r Thücydides , Characf erfchets diens Gefchiedfchryvers.ll. 78 Toe-  BLAD WYZE ft. Toejlel ("Brief over zekeren) in de Scheidkunde, L 97 Treurzang over dinnabo, I. 402 Tfchutski, een Volk in 't Noorden van Afia, met de Rusfen op eene zonderlinge wyze bevredigd, I, 346 Tyd, hoe vaak (legt hefteed, met de gevolgen daarvan, 1.85 Tydrekenkunde, boe veel voordeels die van Starrekunde trekt, II. 65 U. T Titfpanningen, hoe zeer vermenigvuldigd om den Tyd te dooden, I. 86 Upfal, waardigheid van Beftuurder der Univerfiteit al- j daar, I. 390 Vranus, Byzonderheden wegens deeze nieuw ontdekte Planeet, I. 471; V. TSaders, derzelver Agtbaarheid in Egypte, nog op gelyken voet als ten tyde der Aarts- ) vaderen, II. 319 Veelgodendom, waar uit herkom- ftig, L 54» ) Venus, vlekken op die Planeet waargenomen , I. 556 / Vermaak,(Verhandeling over het) 't welk de ziel In veele gevallen fcbept uit het befchou-. wen van Jammertooneeien , II. 598 ; kan niet toegefchreeven worden aan onze eigene onthevenheid van ramren, 599 ; uit medelydende Aandoeningen alleen niet af te leitien, 603; zamenloopende oorzaaken, 604; Gods oogmerk daar in. 606 T'ermaakbeminnaars , (Alleenfpraak eens) I. 622 Vernet, zonderlinge kunstdrift diens Schilders,I. 581 l Verzweringen, (Kwaadaartige) in'taangezigt,dooreen knrsf.-» maakend middel van wit Kattekruid geneezen, I 413 Vefuvius, berigt der Uitbarftinge van dien Berg, den 1 Oct. *78j. I. Ip5 Vleesch, (Middel om het) geduurende de grootfte zomerhette.voor verderf te be waaren, en , als het een kwaaden fmaak heeft, te herftellen , II. 294 ^oedzel (Hoe veel) de Mensch noodig hebbe , L 533 ITogler , Anecdote, van 't geen 'er by zyn fpeelen voorviel , I- 35(5 rogtigheid doet het geleide der Lugt grootlyks toeneemen , II, 431; hoe heilzaam deeze fchikking is. 432 rolken, (De door de Engelfchen nieuw ontdekte) welke voordeelen zy uit die ontdekking mogen wagten ,11. 76 roorweetenfc' ap (Gods) niet ftrydig met der Menfchen Vryheid, II. 567 roorzigtigheid, hoe heilzaam in alle Handen , II. 517 rorst, (Slegte raad aan een) I.620 (Een vroege) vernielt alle ongedierte geenzins, I. 637 Uiltjes, die Boomen zeer befchadigende Rupfen voortbrengen , hoe te vangen, I. 328, 329; verbaazende menigte , 330 ; deeze maaken hier te lande de Boomen Bladeloos, 331; zeldzaameLeevenswyze, 332; middelen ter verdelging, 333; Proeven hier te Lande deswegen genomen, 628 ,• hoe best te vangen, 634; gedaante, 636; nieuwe wyze om ze te vangen, II. 413; 'rees,'t beginzel desBygeloofs, I. 54* Vrm~  BLADWY2EE. Trouwen (De Praatagtigheid en Snapzugt der) verdeedigd, I. 3i . ■ (Egyptifche) derzelver Huislyk Leeven en Zeden, H. p 267 Vryheid van fpreeken en fchryven in Engeland nier. nadeelig, I. 489 Vuurbergen^ aart derUitwerpzelen der) gezogt en gevonden, I. 388 . ,- op het Eiland Tan- na, I. 600 W. Tjyaarneemingen , (Geneesen Heelkundige) I. 118. II. 8. 146- 382. Walrus, geftel zyner Tanden, I. 275; waar in van den Du* gon onderfcheiden. 276 Warmte (Wat 'er al vereischt wordt, om de weezenlyke) der Lugt te kennen, i; 144 Water-Hoenderen,Naamen, I. 549 Maakzel, Leevenswyze, ald. verhuizing, 55©, waar zy gevonden worden , ald. foorten. 551 Water-Merel, Naamen, I. 222; Pluimadie, ald. hoe dezelve te water gaat, 223; waar ze gevonden worden , 226 ; voedzel. Ali. Water Raaf, zie Kormoran. Waterzugt, (Heilzaame uitwerking Van de Ipecacuanha in de) II. 292 Weer, (Waarneemingen op het) welke hinderpaalen tot de volmaaking h er van in den weg ftaan, I. 17. 53. M2- . (Over den invloed der Maane op het) II. 19 Weer (Gisfingen van franklin over het) N. 598 . Van hoe veel aanbelang het zou wezen, des voor weetenfchap te hebben, li. 198; flegts gedeeltlyk te bekomen , 199; wat men te houden heeft van veele voorbeduidzelen. 200 Weershoofden (Wat de) in de voorbeduidinge van het Weer betekenen, II. 201 Weetenfchap (Dwaasheid , om een) aan te kleeven, en de andere te veragten, II. 62 (Gefteldheid der) in den tegenwoordigen tyd, I. 209) > hoe zeer bevorderd door de laatfte ontdekkingen der Engelfche?i, II. 31 Weidlanden, (Aanmerkingen tot verbetering der) II. 16 Welgy (henry) verhaal van diens 40 jaarige afgezonderde Leevenswyze, II. 279 Wereld, (Vergelykende befchouwing van het Goed en Kwaad in de) II. 329; meer Goeds dan Kwaads wordt 'er genooten, ald. het Kwaad behoort onder de Middelen oin Goed te wege te brengen , 330; niet weinig Kwaads ontftaat uit de algemeene Natuurwetten, ten algemeenen beste gefchikt, 331 ; naar welk een Maatftok wy het Goed en Kwaad moeten afmeeten. 373 Werelden , (Proeve over den trap der zekerheid van de bewoonbaarheid der) tbuiten ons Zamenftel, I. 552 IFcreldvorming, ftelzel van bergman , I. 3I9, Wetten (Welk een invloed het volk in het maaken der) behoort te hebben , I.484; geen Magt moet onafhangelyk van de vastgeftelde Wetten handelen. 486 Wh  BLADWYZER. Wichelaar?, waar uit herkomft'g, I. 54<5 Winden, (Wysgeerige befpiegeling der) f. 3 ■ (Pasfaat) L 5 ■ Nuttigheden, I. 6 derzelver invloed op de Lugtsgefteltenisfe, I. 25 ~——• (Een vergiftige) in 't Oosten; zie Samum. Winkelier, (De vernederde) I. 122 Winter-handen en Winter-voeten. derzelver Oorfprong , II. 616. Kenmerken, 619; Gevolgen , ald. Voorbehoedmiddelen , 620; Geneesmiddelen. 623 Wiskunde, vorderingen daar in gemaakt, I, 227; laat zich niet geheel zuiger op alle Natuurkundige"" Voorwerpen overbrengen. ald. Wonderwerken, deeze noodig te erkennen, om reden te geeven van het beftaan des Christendom. H. 239 WooDvn.le , (Dagverhaal van elizabeth) II. 278 Wysbegeerte door de laatfte ontdekkingen der Engelfchen be-. vorderd, II. 71 Wysgeeren, welk een aanbelang ; zy in het onderzoeken des Christendom behooren te ftel- , len, II. 241 Y. Ws maakt den Doortocht in ; -1 't Noorden onmogelyk, I. 353 ——- hoe veelvuldig in de Noord-; fohe Gewesten , II. 395 Z. *7aaden,(Welke byzondere uitwerkingen de verfchillende foorten van Lugt, de onderfcheiden graaden van Licht,; .Warmte en Electriciteit heb¬ ben in het doen uhfpruiten van) I. 335 Zedelykheid, (Proeve over den Grondflag der) I. 89 Zeden , (Oude) de Overheids perfoonen betreffende, I. 442. Zee-Anemone of Dierbloem, welk een vertooning dezelve maakt, I. 188 ; waar ze gevonden wordt , 190 , hoe dezelve voedzel neemt, ald. behoort tot het Dierenryk, 192 , ontwaarwordingen in dit fchepzel, 193; de wyze van Voortteeling nog onbekend. 195 Zeevaardkunde , hoe door de Starrekunde bevoordeeld, If. 66 Zee-Zwaluwen, reden van derzelver benaaming , II. 628; overeenkomrten tusfchen de Land- en Zee-Zwaluwen, 629; welk geluid zy liaan, ald. Voedzel. 630 - .lm— (\Groote~) Naamen van dezelven, 631; grootte, woonplaats , vraatagtigheid , ald. paaren, zonderlinge wyze van het uitkomen der Eyeren. 333 1.. 1 i~— (_Kleine)U.ó34; andere foorten. Ald. Zelfmoord, door Wyn voorgekomen ,1. 145 Zelfzoekenheid en Goedwilligheid met elkander vergeleeken, I. 491 'ink-Kalk, heüzaame uitwerking daar van in een Hysterik toeval, I. 547 \ogv er plaatzin gen, waarom by de Franfchen zo gemeen, en bv onze Boerinnen zeldzaam, II. 386,- middelen aan te wenden als 'er eene Raasziek. te uit ontftaat. Ald. ',omer, (Belpiegeling van den) II. 4oo Zon,  BLADWYZER. Z»n, (Proever) over de Vlek- Zonnelicht \ aan de uitbotting ken op de fchyf der) I. 425; der Zaaden fchadelyk, 1.382 wanneer eerst ontdekt, ald. Zwaarte (Onderfcheid van de) hoe ze zich vertoonen, 426; der Lichaamen, by dag en ongelyk in getal, 428; on- nagt, I. 512 ; proeve over dit gelyk in grootte, 429; on- Stuk, 55; alsmede. 59 gelyk in kleur, ald- bewee- eene algemeene eigenging derzelven, ald. Analo- fchap der Lichaamen, II. 48? gifche oplosimg van dit ver der Dwaalftarren, II. ichynzel. 429 490, der Comeeten, 493, Zondaar. (De ter deugd ge- der vaste Harren. 494 keerde) II. 658 II. deel.mengelw.no. 15. Aaa  m    f