LETTER-OEFENINGEN.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Jfeetenfchappen, betrekkelyk. Derde Deels, Eerfle Stuk. Met Plakten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y N T E M A. MDCCLXXXVIII.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETT ER-OEFENINGEN, waar in de' BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrym0e9ig verhandeld worden. De Bvbel verdeedisd door ysbrand van hamelsveld, Zevende teel. Te Amjlerdam, by j. Mart, 1787. Behalven da Voorreden, 309 bladz. In gr. ivo. Met dit zevende Deel voltooit de Heer van Hamelsveld zyne verdeediging van de geloofwaerdigheid der gefchiedeiiisfen des Ouden, en tevens van die des Nieuwen Testaments; welk laetfte Hoofdftuk hier te korter nfloo'pt, om dat hy, ten einde herhalingen te vermyden , zich in-vele gevallen flechts had te beroepen, op het «een hy alvoorens, rakende de bedenkingen van het Onseloof tegen de wonderdadige bedryven m de Euangelifche Schriften gemeld, had bygebragt. 'Er ttaet nu voorts no°' één Deel van dit leerzaem Werk te wachten ; vvaerin. hy de echtheid der Bybelfchiïften zal handhaven en bewvzen dat ze niet verdicht noch ondergelchoven zyn. Tërwyl men het zelve met verlangen te gemoet ziet, kan men met vrucht gebruik maken van dit Deel, 't welk, niet minder dan de voorigen, verfcheiden wel overdachte opmerkingen wegens de Bybelgefchiedemsfen behelst; waervan des Autheurs voordragt, nopens de gefchiedenisfen van Nehemia, op nieuw tot een voorbeeldkan (trekken. „ Nehemia, zegt hy, een Man van aanzien aan t PerRsch Hof, zvnde Mondfchenker van den Koning arthahsasta of artaxerxes , bygenaamd Langhand, ver- IIL deel. n. alg.lett.no. i. A 113151-  a T. van hamelsveld nnm m. het twintigfte jaar van deezen Vorst (*) den trcurigen toeftand der Joodfche Volkplanting- dat fchoon de Tempel herbouwd en ingewyd. was, echter de muuren der Stad nog in puinhoopen lagen7; waarop hy getroffen door deze mare, een krachtig gebed tot God deed. Ae«. I. By gelegenheid van ecne buitengcwoone maaltyd, als de Koning hem naar de reden zyner treurigheid vraagde, (telde hy den Vorst den ftaat van zyn Land en Volk voor, en verzocht, in perfoon naa Jcrnfakm gezonden te worden, om de ftad te bouwen en te verkerken, want dat is bouwen, by de Hebreen, wanneer het van eene ftad gebruikt word. Nehemia vcrkrygt zyne begeerte. De Pcrhfchc Keizer geeft hem verlof, om te reizen, doch voor cenen bepaalden tyd. Hy kreeg ook brieven van vooifchryving van het Hof mede, om allerhande nodige onderfteuning van de Landvoogden te .ontvangen , als mede een geleide van Bevelhebbers en Ruiters. En dus voorzien kwam hy, hoe zeer dit den vyanden der Jogden, byzonder saneballat den Horoniter J 'en tobia den Ammonüer mishaagde, te Jerufalan. Hier hield hy zich drie dagen ftil, om uit te. rusten van de reize, en ging toen by nacht, van weinig mannen verzeld,, de ftad rond, om zelf alles naauwkcurig op te nemen cn te bezichtigen, (f) Vervolgends riep hy den Overften der Jópden farnen, cn opende hun zynen last van den Pafifchen Koning, waarby hy tot Landvoogd was aangefteld, hen vermaanende, om met vlyt het herbouwen der Stads muuren te ondernemen; tcrwyl hy een listig voordel van der Joodcn wederpartyders van de hand wees. Kap. II. C£% Mét „ CO IVTet dit jaar. beginnen de 70 weeken by Daniël IX, 7Ae ons I Deel. Bladz. 357." „ Cf) Neh. I. 13. ftaat: Ik hrak aan de muuren van Jerufalem. Dit beeft geen zin: men leeze; ik befchouwde oplettend de muuren, enz." „ (O Dit voorfiel kap. II. 29. Wat is dit voor 'een ding-, dat gylieden doet? wilt gilleden tegen den Konin? rebelleren? is eene ingewikkelde befchddiging, maar tevens ten ingewikkeld a«i. bod, om (aamen de h;.nden in één te Paan. De meening is: Wilt gilleden alleen te,i>en het Perjuch Ryk eenen opftand aanrichten? Vereenigt u met, ons. dan is 'er hoop van te zullen fliagerif Dus komt het voorfiel bykans o- het zelfde uit, met dat, hetwelk aan de Hoofden der ec.Iie Volkplanting gedaan was.' 1 Ezra  dé bï3el verdeediöd. 3 Met wakkerheid floegen nu de Jooden hand aah het werk. De muuren en poorten van Jerufalem werden herbouwd en opgericht. Hoofdft. UI. De vyanden der Jooden, ziende dat het werk van Jerufalemi herfteiling voorfpoedig voortging, dreven met 'het zelve den fmadelykften fpot. Diep "griefde dezelve den Vaderlandminnenden nehemia , zo dat°hy tot God zyne klagten uitftort. Kap. IV. 4. Teo-en deeze woorden van nehemia , vergel. Hoofdft. VI. i4.DXIII. 29. alwaar dergelyke gebeden, om Mraffe van vyanden en Landverraaders voorkomen, heeft men bedenkingen ingebragt. „ Zulk eene wraakzucht, zegt men , ontluistert het charafter vair nehemia , en is onbe11 taamlyk' in- eenen Bybelheiligen ; evenwel word zy door de gewyde gefchiedenis niet afgekeurd." Maar men plaat» Ezrs, IV: 1." Nopens dat voordel en deszelfs afwyzing heeft ■de Hoogleeraer alvoorens het volgende opgemerkt. „ De Sam iritaanen. door de Koningen van Asjyriën in Israëls land gebracht, waren natuurlyke vyanden van het Perfiscti Ryk, het welk het A'fyrisrh te onder gebracht had. Cvrüs, da eerde Perfijche Keizer, kan, en dit is zelfs zeer waarfchynlyk, met den Jooden verlof te geven, om zich weder in hun Vaderland neder te (laan, het Staatkundig oogmerk gehad hebben, om zich dus aan den kaïit van Egypte van getrouwe Onderdaanen te verzekeren. De Samaritanen moesten dan de Jo-nini, nadien deeze den Perfen getrouw bleven, met een afgunftig oog aanzien; zy waren wederpartyders der Jooden. Esr. IV. i; Zy nemen echter eerst eene proeve, of zy de Jooden in 'hunne 'belangen konden overbaalen , en bieden ten dien einde, onder fchyn van denzelfden Godsdienst te belyden, aan, om' met hun den Tempel op *te bouwen. De Joodfche Overheden wordên de list ontwaar, en weigeren het aanbod der Sfimantaanen aan te nemen. Men heeft de Jotden we::ens deeze weigering befchuldigd, en hun gedrag afgekeurd, doch geheel zonder grond. Want, behalven het geen wy. van de inzichten der Samaritaanen zeiden, zo kan men 'er nog byvoegen, dat de Jooden, de S'imarüaanen toelaatende, om met hun den Tempel'te bouwen, hun ook noodwendig eenig deel zouden hebben moeten geven in het bewind en beduur van Staat en Godsdienst, die by hun zo naauw verbonden waren. Eindelyk de Jooden weigerden aan de Samarhaanen niet, om hunnen Godsdienst in het vervolg in den Tempel, als hy herbouwd zal zyn, te mogen oefenen)' Verder verzend hy ons, tot-zyne Verhandeling over dit onderwerp, in de Verhandelingen van het Provinciaal Utrechts Gmootjchup, enz. II Deel. £Mz. 418. volggj . A a  v. van hamelsveld plaatze zich in de omftandigheden van nehemia, men voele hoe hard het eenen Beminnaar van zyn Vaderland vallc, in alle zyne oprechte voornemens en pogingen gedwarsboomd te" worden; geduurig te moeten worftelen met ontwerpen , die gelmeed worden, om het verderf van een gantsch Volk en Land te veroorzaaken. Men voele, hoe het een oprecht hart fmaaken moet, wanneer laage zielen zich laaten omkoopen, Priesters en Profeeten zich laaten gebruiken, om mede te werken tot zulke heilloozc inzichten. En dan oordeele men! Men voege hierby dat nehemia nergens eenen byzonderen en perlbneelen haat en wraakzucht openbaart. Neen, hy handelt als een openbaar perfoon , die de belangen van zyn Volk ter harte neemt. Vergelyk het gezegde over foortgelyke befchuldigihg tegen david ingebracht II. Deel Bladz. 131. en III DeeTsiadz. 369. De vyanden lieten het by fpotten niet blyven, zy maakten eene verbintenisfe, om de Jooden in" het werk daadlyk te ftooren; doch hier tegen* droeg. nehemia de vereis'chte zorge, door zelfs de Werklieden te wapenen, cn voorts goede wacht te houden, zynde hy zelf by de hand, en gaande met zyne onderhöorigen niet uit zyne kleederen. Hoofdft. IV. — Even yverig was deeze Godvruchte en rechtfehaapen' Landvoogd, in° het beteugelen van de onderdrukkingen, waarmede de Grooten eii Vermogenden de geringen en armen drukten door onmatigen woeker. Door zyn voorbeeld, en overtuigende redenen, wist hy dit kwaad te verhelpen. En, om zyne oprechtheid te-doen zien, verklaart hy, dat hy, geduurende de 12 jaaren van zyn bewind als Landvoogd, zonder eenigszins tot last van zyn Volk te zyn, uit zyne eigene inkomften geleefd heeft, betoouende zich mild, wellevend en vriendelyk jegens allen; welk bericht hv, met deezen uitroep , welke ook Hoofdft. XIII. 22. voorkomt, bcfluit: Gedenk myner, myn God! ten goede: alles wat ik aan deezen Volke gedaan heb. Kap. V. Dit heeft men als eene vlek in nehemia aangezien, dat hy zich zclven pryst, en zich ook by God op zyne goede verrichtingen beroept. (*) Het is zo, al was het, dat nehemia fomtyds zichzelven vergeeten mogt hebben, en bv het befebouwen z'yner daaden zichzelven te veel' mogt behaagen, dan zou dit nog de geloofwaardigheid der ge- fchie- (*) Vergelyk niemeyer, Charabterl. des Bybels, III Deel. I Stuk. blad». 245.  DE BYBEL VERDEEDÏGD. 5 fchiedenis niet wegnemen. Maar, boven dien, ik vind hier geene vlek in nehemia's charakter. Het was nodig,'dat hy van zichzelven fprak, alzo in de daad het zedelyk verderf, voornaamlyk onder de aanzienlykften der Jooden, ja onder de Priesters zeiven, zeer groot was. ï)e uitmuntende Heriteller van zyn Vaderland had veele geheime vyanden, die al zyn doen verkeerd poogden uit te leggen, die zelfs voorgaven, dat hy zichzelven trachte te verheffen, en tot Koning der Jooden te doen uitroepen. By zulke omftandigheden kwam het te pas,_getuigeriisfe af te leggen van de oprechtheid zyner inzichten0, en mogt nehemia zich op .God beroepen, gelyk ook david meermaals deed, vergel. ons II Deel liladz. 133. Te meer, om dat nehejha geenszins eene verdienftelykheidby God wilde verwerven; trouwens Hoofdfl. XIII. 22. bid hy uitdruklyk: Gedenk mynér ook in deezen, myn God! en verfchoon my naar de -veelheid uwer goedertierenheid. Dit is niet de taal van iemand, die zichzelven by God rechtvaardigt. Nog lieten de vyanden der Jooden niet af, zo veel in hun was, nehemia in zyne oogmerken te ftremmen, dan door hem te vleien, dan door hem bevreesd te willen maaken, waartoe men zelfs valfche Profeeten gebruikte. Maar de wakkere Landvoogd bleef ftandvastig zyn plan doorzetten; zodat dc muuren van Jerufalem voltooid werden : zynde dit gaat- ■ fche werk in den tyd van 52 jaaren voltrokken. Hoofdft. VI. Zeker een korte tyd voor zo groot een werk! echter niet'ongelooflyk, om dat allen hand aan het werk floegen, en wel vrywillig; ook kon men op de meeste plaatzen bp de oude fundamenten voortbouwen, en op veele plaatzen hadden de Chaldecn de oude muuren laaten^ ftaan, behalven dat de gewilligheid des volks den arbeid met den uiterften yver had voortgezet." Omtrent het overige dezer gefchiedenisfe, Neb. VII — XII, dat de Heer van Hamehveld kortlyk opgeeft, vallen geene bedenklykhéden, dan alleen omtrent het 22fte vers 'van Hoofdft. XII. vergeleken met vers 11, daar een Jaddua onder de Leviten voorkomt, als levende in de 'dagen van Darius den Perfiaan. „ Indien nu deeze jaddua, (dus vervolgt de Autheur) de Hoogcpriester is, van wien josefus verhaalt, dat hy, ten tyde van alexander den Grooten » het Priesterampt heeft'bediend, en dien Vorst te gemoet gegaan is, en hem bevredigd heeft, wanneer hy met toorn naa Jer/tjaA 3 . -lm  6' y. van hamelsveld , de bybel ve'rdeedïgd. leé kwam, (*) en indien darius de Perfiaan dezelfde is met darius Codomannm, den laatften Perfifchen Keir zer, die door alexander den Grooten overwonnen is* kunnen de verzen niet van nehemia zyn, alzo hy dan ten minftcn een ouderdom van 140 of 150 jaaren zou bereikt hebben. Deeze is ook da reden, waarom veele Geleerden deeze verzen voor een byvoegzel van laater hand houden. Al gave men dit toe; zie ik niet dat de Echtheid van het geschiedverhaal iets zou lyden, indien een Godvruchtig perzoon de lyst der Hoogepriesters vervolgd had, tot op ]addua toe. Maar het is niet volftrekt nodig , om te denken, dat darius de Perfiaan darius Codomannus moet zyn. Waaronr niet darius Nothus, (de Bastaard) de opvolge» van artaxerxes Longimanus (Langhand) ? jaddua kan wel dezelfde zyn, dien josefus vermeld, maar 'er word by nehemia geen woord gezegd van zyne Hoognriesterlyke bediening. Hy kan niet alleen gebooren wezen, maar ook reeds den ouderdom van ï8 of 10 jaaren hebben bereikt gehad, toen nehemia nog leefde, en dan zal hy, ten tydc van alexander den Grooten, een man van omtrend 80 jaaren geweest zyn, waarin niets onnatuurlyks is. Hy kan met zynen vader johanan of jonathan (die naam komt op het zelfde uit) de befchryving der Leviten beftuurd hebben, daar nehemia van fprcekt. (f) In het 3211e jaar van artaxerxes Langhand, keerde nehemia weder naa het Hof; doch weldra openbaarde zich de geneigdheid der Jooden , om weder af te wyken van de Vadcrlyke Inzettingen; en de hervorming, van nehemia begonnen , verflaauwde niet alleen, maar zelfs de Hoogepriester eljasib werd een nabeftaandc van den Ammonitifchen Emir tobia. Nehemia's wederkomst was dan noodzaaklyk. Hy verkreeg ook naa eenigen tyd op nieuws verlof van den Koning, keerde naa Jerufalem, en 'hcrftekle de misbruiken met allen yver, met welk verhaal hy Hoofdft. XIII. befluit." (*) Ik heb die Gefchiedenis verdeedigd in deNederl. Biblhth. II. ü. Mengtlw. Bladz. 225. ' (f) Zie dit breeder beweerd door den Heer schutte, onsdaniel's IVeeken. I Stuk. Bladz- «-18. volgg.  A. DEKEN, DE VOORRECHTEN VAN HET CHRISTENDOM, f De Voorrechten van het Christendom, de middelen, ter zyner oprichting gebeezigd, cvenvaardig. In eene Ver. ■handeling, door a. deken. In V Gravenhage, by J. van Cleef, 1787. Behalyen het Voorwerk, 142. bladz. In gr. octavo. Het gewigt der vraegswyze tcgenwerpinge van 't Ongeloof, „ zyn de Voorrecjitcn van het Christen, dom de verbaazende cn ontzachlyke middelen, ter zy„ ner oprichtinge gebeezigd, wel waerdig ? Wat toch heeft ,, de Christen boven den eerbiedigen Belyder en Belever ,, van den Joodfchen of Natuurlyken Godsdienst voor„ uit?" heeft Mejuffrouw Deken genoopt, om dit onderwerp te behandelen, en deze tegenwerping te beantwoorden ; wel byzonder met oogmerk , om eenvoudige Christenen , die, fchoon niet gevat op afgetrokken , diepzinnige en ingewikkelde redenecringen , echter lezen en denken, voor knellende en kwellende twyfelingen , omtrent enen Godsdienst, wiens troostgronden zy zo zeer behoeven, te bewaren. ' En in de uitvoering hier van is zy, door een bondigen, duidelyken en gereedlyk na te gancn redeneertrant, zo wel gcflaegd, dat de lezing van dit haer 'Gefchrift ene algemene aenpryzing verdïene. _ In de eerfte plaetze tracht zy de middelen , welken door God gebezigd zyn, ter oprichting van het Christendom , in derzelver gewigt en kracht voor te ftellen , en te doen zien, dat dezclven inderdaad menigvuldig en ontzettend, groot en veel beloovend zyn. Hier toe brengt zy' dc volgende. ,, 1. De Voorzeggingen. ,, =. De wondere geboorte des Inftellers van onzen Godsdienst. 3. De wonderen, by cvj na zyne geboorte,tenzynen behoeve, door de Almacht gewrocht'. „ 4. Dc wonderen, door*Hemzelven, in zyne omwandeling op Aarde, verricht. „ 5. Zyn Dood , benevens alle de Wonderwerken, na den zelvcn voorgevallen, byzonder zyne Opwekking ei» Hemelvaart. „ 6. En eindelyk. Alle de Wonderwerken, door zyne Apostelen en de eerfLe Verkondigers "zyner Leere verricht , na het ontvangen van den Heiligen Geest, op den Pinkfterdag." A 4 Na  g A. DEKEN Na liet ontvouwen dezer middelen, legt Mejuffrouw Deken het 'er op toe, om ter bepaelder beantwoordinge te toonen , dat het voordeel , 't welk de Christelyke Godsdienst der Waereld heeft aengebragt, deze middelen overwaerdig is. En zulks doet zy zien, door „ i. De noodzaaklykheid deezer middelen, tot derzelver bedoelde eindens , uit de Gefchiedenis der Menschheid, en dus van voren, aan te toonen. „ 2. Van achteren, ±iit de gevolgen, die de Christelyke Godsdienst op der menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft. 3. En eindelyk uit eene zeer gewigtige byzonderheid, die den Christelyken Godsdienst caracterifeert:" te weten dat dezelve het laetfte middel was, 't welk de Godlyke Wysheid voor vrywerkende Wezens uitgedacht, en door zyne Almagt daer gefield had: waer over onze geagte Schryffter, na zich alvoorens van de gelykenis van een Geneesheer bediend te hebben, verder aldus uitlaet. ,, Die deezen Geneesmeester verwierp, die zyne aangeboodene Geneesmiddelen verfmaadde, was geheel reddeloos , by zichzelven veroordeeld , verlooren , en wel voor eeuwig. „Wie. den Zoon verwierp, verwierp den Vader , en van wien zou de arme Mensch geholpen kunnen worden % die de hulp van zynen Schepper zeiven verfmaadde ? Die in den Zoon geloofde, zou het Eeuwige Lceven hebben, maar die den Zoon ongehoorzaam was, op dien zouden de Goddelyke .ffraffen rusten. Voor hen, die het Bloed des Eeuwigen Tcstaments onrein achten; voor hen, die eene Goddelyke Leer verachten , waarin de Eeuwige Wetten van recht en billykheid vervat waren, en welker waarheid de- Lceraar met zyn Dood bekrachtigd, met zyn Bloed verzegeld had, bleef geen flagtoffer meer over voor hunne zonden; zulk een kón op geen nieuwe Openbaariug, waar in vergeevihg van zonden , op voorwaarde van bekeering,' wierd aangebooden, en welker Goddelykhcid de Infleller weder met zyn Bloed bevestigen zoude, verwachten; want 'er was in den ganfehen Hemel geen andere Naam, waar door de menfchen zalig konden worden, dan efe Naam van Jezus, vermids God geen duidelyker voorfchrift van Leven, geen krachtiger verzekering van  DE VOORRECHTEN VAN HET CHRISTENDOM. 9 van Genade , geen klaarer toezegging van Hulp, geen krachtdaadiger onderfteuning in het Goede, geene zeekerer verwachting van eeiiwige Belooning, aan vrywerkende Weezens kon geeven , dan Hy, in Christus , der Waereld gefchonken had. „ Zy, aan wien de Leer- van Christus niet gepredikt was , die door deeze opgang uit der hoogte nog niet bezogt waren, waren ook nog niet veroordeeld. Zy hadden nog niet «//« ' ontvangen; 'alle hulpmiddelen waren nog niet aan hun beproefd; fchoon zy ook andere minder volkoome.n middelen verwaarloosd hadden. God kan aan hunnen Wyngaard nog iets meer doen. Na dat zy alle mindere en meerdere Dienstknechten des Allerhoogften verfmaad , vervolgd en gedood hadden , was 'er nog mooglykheid, nog hoop zelf, dat zy, ten minne, zynen Zoon ontzien , mooglyk hooren , mooglyk gehoorzaamen zouden. Het grootfte, laatfte, uiterfte middel bleef hen nog overig. Maar die harten, in welken het zaad des Euangeliums geftrooid is,waarin al de vruchtbaarmaakende regen der Euangelifche drangredenen meenigvuldigmaal 'is ingedrongen, doch gelyk zyn aan eene aarde, die niets dan Doorrfen en Distelen draagt, zyn onherftelbaar bedorven , zyn verwerpelyk, naby de vervloeking, en hun verderf nadert. ■—— Daar nu, van het aanneemen , of verwerpen van Jezus en zyn Euangelium het volmaaktfte geluk en uiterfte verderf van redelyke, gevoelige . en tot onfterflykheid gefchikte Wezens afhing , daar het belang, het allergewichtigst belang van zo veele duizenden , voor eefte onoverzienbaare Eeuwigheid, gevormde redelyke Bewooners van onze Waereld, als door de Christelyke Openbaaring verlicht zouden worden, eenigJyk afhing van het Geloof in Christus, als Gods Zoon , hun Hervormer en Zaligmaaker, en het gehoorzaamen van zyne Wetten, kon daar de goedertierene Vader van alle zyne redelyke Schepfelen wel ooit te vroeg deezen grooten Medicynmeester ter ziele aanwyzen ? wel ooit te duidelyk aanwyzen ? Kon Hy wel te veel voorbereidingen maaken , om deezen Zielarts te ontvangen ? Zyn niet alle' middelen, die de Vader der Weezens gebruikt heeft, tot de koomst van 's. Waerelds laatften Profeet, grootften Afgezant en Zaligmaaker, door deeze gewichtige befchouwing, volkoomen gerechtvaardigd? Wat zegge ik? gerechtvaardigd ! Ieder, die geenen lust gevoelt, om, door hoogmoed opgeblaazen, met zynen Maaker te twisten, A 5 moet  Ï.O A. DEKEN , DE VOORRECHTEN VAN HET CHRISTENDOM. moet deeze middelen bewonderen, en met de hartelykfte gevoelens van eerbied, liefde en dankbaarheid , aanbidden ; en met aandoening erkennen , dat ook deeze wegen der Godheid wegen van Wysheid 'en Liefde zyn." Mejuffrouw Deken, hier mede haar beoogde volvoerd hebbende, laet verder op het 'voorgedragene volgen, ene ernftige opwekkende aenfpraek zo aen hare wel inzonderheid bedoelde Lezers in 't algemeen, als aen 'de Jeugd in 't byzonder, om een daedvaerdig gebruik van 't overwoogene te maken; waerop zy dit haer Gefchrift met deze betuiging ten einde brengt. - „ Mocht deeze Verhandeling, waarin ik eene der gewichtigfte zwaarigheden, tegen onzen allerheiligften Godsdienst, heb poogen uit den weg te ruimen, zwakke Christenen in hun geloof verfterken! Mocht zy der Jeugd voor de verleidingen van het heerfchende Ongeloof, en, daaruit voortvloeiende, losbandigheid van Zeden , bewaaren, en medewerken, om een minder beuzelachtig en meer ernftig Gedacht, van redelyke en ter on'fterfiykbeid gefchjkte Weezens, te'doen opftaan; dan zoude ik my verheugen in de gegronde hoope op een Vaderland van waare Christenen, her* welk zyn fchynbe- lang aan het waare zyn eigen aan het algemeen , belang, verflandig en .edelmoedig opofferende, vry zou blyven van alle beroeringen, en door reine deugd en waar geluk den Ongeloovïgen onbetwistbaar betoogen, dat De P oorrechten van het Christendom de Middelen, ter zyner Oprichting gebeezigd, onverwaardig zyn." De Verborgenheid, die van alle Eeuwen en Ge/lachten verborgen was, openbaar gemaakt, door het Euangeli. Door eenen algemeenen Menfclienvriend. Uit het Engelsch vertaald, door p. van hemert. Tweede en laaijle Deel. 'Te Rot- ■ terdam, by de Leeuw en Krap, 1787. In groot octavo, . 21Ó bladz. Van des Autheurs gevoelen nopens het eindehk zalig worden aller menfchen, en de gronden, waer op hy het zelve bouwt, hebben wy , by de melding van het eerfte Deel, reeds enig verflag gegeven (*). Het tweede Deel,dat wy thans onder handen hebben, behelst 'sMans veor- C*) Zie N. Alg. Vaal. Lmeróef. I D. bl. git.  DEËINDELYKE ZALIGHEID ALLER ME NS C HEN. lï voorftelling en beantwoording der tegenwerpingen tegen dit gevoelen; welker gewigt hy erkent, en waerom hy 't o ok noodig oordeelt dezelvcn onderfcheideniyk na te o-aen. Hy brengt ze tot' het volgende : ö i. Eene eindeloze, nimmer ophoudende ellende is, volgens het geen de Schrift leert, het deel der godlozen, aan de andere zyde van het graf. Is dit zoo; dan kan geenzins het algeiieele menschdom eindelyk gelukzalig worden. 2. Onze Zaligmaaker lpreekt het wee uit over Judas, zynen verrader, zeggende Mare. XIV. ai", Het ware dien menfche goed, nimmer geboren te zyn geweest. Dit nu is volftrektlyk onbeftaanbaar met tindelyke gelukzaligheid van alle menfchen, of fchoon het al geene genoegzaame zekerheid geeft, om eenen ftaat van eindeloze rampzaligheid te gelooven. . ,, 3. Lastering tegen den Heiligen Geest, word door Jefus zclven onvergeeflyk verklaard. Matlh. XII. 31, 32. 'Mare. III. 28, 29 en Luc. XII. 10. 4. Het zal (zegt men) grootlylis tot aanmocdiginge ftrekken van zondaren, om voort te gaan in hunne zondige levcnswyzc, wanneer zy hooren, dat de toekomende ellende eenmaal zal eindigen; naardien het, zo het anders monelyk is dat ze eindigt, waar. moet wezen, dat zy toch eindelyk zullen gelukzalig worden. Zy zyn naauwlyks onder behoorlyk bedwang te houden, fchoon zy geleerd zyn te gelooven, dat eene eeuwige rampzaligheid het ongelukkig gevolg hunner wanbedryven en zinlyke lusten zyn zal. Tot welk eene verbazende hoogte mag men dan verwachten dat hunne godloosheid en zedenloosheid, in alle opzichten, binnen kort zullen ftygeren , wanneer zy , in plaatfe van deze leer als eene waarheid der fchriftuur te blyveir gelooven, op het gedachte zullen gehragt zyn , dat de helfche ftraf eene bepaalde during hebben zal, en dat zy nog eindelyk eenmaal zullen gelukkig worden ?" • Zyn Eerwaerde beantwoord deze tegenwerpingen grootlyks op de gewoone wyze, en verfterkt die wederlegging verder, uit den aert van zyn gevoelen , volgens het wel■ ke dc zondaers in die gelukzaligheid niet zullen deelen, dan na dat zy, na 't doorloopen van een ten uiterften elendigcn toeftand, korter of langer, van hunne zedelyke verkeerdheid genezen, cn tot ene deugdzame gefteldheid te rug gcèragt zyn. Aen dit wederleggend gedeelte, waer mede hy oordeelt zyn gevoelen volkomen bevestigd te  12 DE EIXDELYKE ZALIGHEID te hebben, hecht hy voorts ene overweging van de voortreflykheid der Euangelifche Openbaringe in dat licht befchouwd; welker verwerping door de Ongeloovigen, naer zyn inzien, voornaemlyk daer aen toe te fchryven is, dat die Openbaring, zelfs door hare vrienden, met betrekking tot dit en andere Leerftukken, maer al te dikwils in een verkeerd licht geplaetst word. En hier op toont hy ten flot, kortlyk, tot welk zedelyk gebruik zyne behandeling van dit onderwerp, in overtuiging goedgekeurd zynde, een ieder ten kragtigfte moet opleiden. „ Wyders heeft de Autheur hier nog bygevoegd een Aenhangzel. behelzende ene verklaring van Openb. XX. 4. tot XXI. 2; welk voordel hy, als zyn gevoelen begunftigcnde, dus uitbreid. „ Opmb. XX. 4. En ik zag tronen, en hen die op dezelven zaten, en de magt om te oordeelen werd hun gegeven [En wilt gy weten, wie zy waren, die, met deze magt bekleed, op deze tronen zaten ? ik zal het u naauwkeuriglyk vernaaien J Ik zag de zielen der genen, die onthoofd waren , om het getuigenis aangaande Jefus , en om het woord van God. Ook zag ik de zielen der genen, die het beest noch deszelfs beeld hadden aangebeden , noch deszelfj teken aan hunne voorhoofden of handen ontvangen hadden; en zy allen, zoo martelaars als andere deugdzame menfchen, leefden in hunne onderfcheidcn ligchamen, en regeerden met Kristus een tyd van duizend jaaren ; zonder dat de fdtan , of boze menfchen , onder deszelfs invloed eenigen aanflag maakten, om hunnen vrede en hunne gerustheid te verftooren. (5.) Maaide overigen der doden, te weten de godlozen, fchoon van de magt des grafs bevryd, leefden en regeerden, op deze wyze met Kristus niet, dan na dat deze duizend jaren verftreken waren. Men moet wel opmerken, dat deze regeering der heiligen met Kristus in het leven de eerfte op/landing Van deze foort is. (6.) En gezegend en afgezonderd, of onderfcheiden van de overige menfchen is hy, die aan de eerfte opftanding deel heeft. En dit moog ik met recht zeggen, nadien de tweede dood over de zodanigen geene macht heeft. Maar zy allen zullen' Priesters van God en van Kristus zyn , en zullen met hem heerfchen duizend jaaren, gelyk ik te voren heb aangemerkt. (7.) En wanneer deze duizend jaaren zullen voleindigd zyn, zal de fatan, die tot dien tjfd bedwongen was, ook losgelaten * worden; (8.) waarna hy zal uit-  ALLER MENSCHEN. 13 uitgaan naar de vier hoeken der aarde, en de volken, die daar woonen, verleiden, die dan, gelyk Gog en Wa-. gog, in de profecy van Ezechiel, zich, in een groot aantal, zullen vergaderen, om zamen oorlog te voeren tegen de heiligen. En zy maakten zoo groot eene menigte uit, dat zy, wanneer ze uit hunne onderfcheiden oorden opkwamen , zelfs de oppervlakte der aarde bedekten ; (9.) en zy omringden de legerplaats van de heiligen , en omcingelden ook de geliefde ftad , het nieuw Jerufalem zelve. Doch deze aanflag was ten eenemaal vruchteloos; want God vernielde cn verdelgde hen, op eene fchielyke en buitengewoone wyze door vuur. uit den hemel; gelyk hy gedaan heeft aan den Gog en den Magog , waarvan de Profeet Ezechiël gewaagt , hoofdft. XXXVIII. 22. XXXIX. 6. (10.) En de duivel, de voorname aanftoker van deze vyandfehap tegen de heiligen, en van deze wederfpannigheid tegen de regeering van Kristus, werd in eenen poel van vuur en fulpher geworpen , waar het beest en de valfche profeet zyn, en zy zullen gepynigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid. (11.) [Doch laat ik naauwkeuriger verflag geven van myn gezigt, ten einde gy, door het geen ik tot hiertoe heb aangevoerd, niet in de war gebragt moogt worden , en u de orde en den zamenhang der gebeurtenisfen verkeerdlyk voorftellen.] Ten zelfden tyde, wanneer ik den fiitan zag bedwingen, [de vermelding waarvan my de orde der gebeurtenisfen deed afbreken, om al, wat ik over deze zaak te zeggen had, onder een gezigtpunt voor te dragen] zag ik ook eenen luisterryken en breeden troon, en een heerlyk peribon daarin zittende : op wiens verfchyninge de gedaante des hemels en der aarde geheel en al veranderde van het geen zy tegenwoordig is; en deze oude gedaante was niet meer. (12.) Toen zag ik, in myn gezigtc, de doden -opitaan, beiden., die van hogen en lagen rang, jongen en ouden, en zy ftonden voor den troon van God, en werden geoordeeld, op eene regtvaardige en onpartydige wyze , naar dat hunne -werken geweest waren, goed of kwaad. (13.) En, op dat deze vergelding vol/lrektlyk algemeen zyn zoude, en 'net algehele menschdom influiten, zoo werden de doden, zpnder eenige uitzondering of bepaling, opgewekt,.het zy dat ze geftorvcn en begraven waren in de" zee; het zy dat ze te land geftorven en in een graf begraven waren; kortom allen, die in den onzigtbaaren ftaat des doods geweest waren % werden weder-  $$ DE EINDELYKE ZALIGHEID ALLER MENSCHEN. derom levendig, en volgends hunne werken geoordeeld. (14.) En ingevolge van dit oordcel, moog men, in zekeren zin zeggen, dat de dood en het graf in den poel des vuurs geworpen zyn, uit hoofde van het groot aantal der genen, die daarin werklyk geworpen werden. Dit vuur zal den zoogenoemden tweeden dood veroorzaken. (15.) En verwondert u niet, dat ik zeg, dat 'er zulk een groot aantal in dit vuur zal geworpen worden; want zoo iemands naam dan niet wordt gefchreven gevonden in het boek des levens des Lams, die zal in dezen vuurpoel geworpen worden. [Dit is het geen ik gezien heb dat op het oordeel volgde, in zoo verre het zelve tot het ganfche menschdom opzigt heeft'.] (Hoofdft. XXI. 1.) Aan den anderen kant, met opzigt op de regtvaardigen, om bok dezen, op eene wyze, welke juist met hunne werken overeenkomt, te beloonen, zag ik een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, door de wysheid en magt des AHerhoogften, aanwezen ontvangen ; want de tegenwoordige hemel en aarde (gelyk ik vers 11. reeds gezegd heb) waren voorby gegaan, te weten , wat derzelver uitwendigen vorm cn uiterlyke ^gedaante belangt; en in deze nieuwe aarde was geen zee meer. (2.) En (om nu in het byzonder van den gelukzaligen en heerlyken ftaat der heiligen te gaan fpreken) ik zag de heilige ftad, het nieuwe Jeruzalem nederdalende van God uit den hemel; en het zelve kwam my voor zo vol luister cn cieraad te zyn, als 'er ooit, by gelegenheid van onze trouwfeesten, pleegen plaats te hebben." Onze Eerwaerde Schryver heldert deze zyne uitbreiding , vooral met opzicht tot het gene ene byzondere betrekking tot zyn onderwerp heeft, in enige bygevoegde aenmerkingen op, en hy oordeelt in dit bericht van ene eerfte opftanding, welke ene nog latere voorondcrftclt; en de melding van den tweeden dood, na welken de latere opftanding dan plaets moet hebben, te vinden, 't geen Whiston vruchtloos fchynt gezogt te hebben , naemlyk een voorfiel der Schriftuure, wacr in geleerd wordt, dat 'er voor de verdoemden ene andere opftanding, en een andere tyd van beproeving , beftemd zy. Maer vermoedlyk zou Whiston een "beflisfender voordel, dan uit ene duistere plaets in 't boek der Openbaringe, begeerd hebben! Ver.  E. P. BECKER, VERMANDELING. 'Verhandeling over het Aderlaaten , de Ontfieeking, A<;f Bloedfptnven en de Teering, door e. p. becker. M. D. Te Amfierdam , by H. Diederiks. 1787. Beha/ven liet Voorwerk, 508 bl. In gr. %vo. Zo veel wy uit de Voorreden van dit Boekdeel hebben kunnen" opmaaken, is het oogmerk van den Heer becker , niet zo zeer, om eéne eigentlyke Verhandeling over deeze. voor de Geneeskonst zo belangryke Onderwerpen te fchryven, als wel, om aan zyne Kunstgenooten dat geene mede te deelen, wat hem zyne langduurige ondervinding, omtrent het rechte gebruik der hulp-, middelen in deeze Ziekten , geleerd heeft. — En, in de daad, dergelyke Practifche Waarneemingen kunnen zeer' veel tot verbetering der Kunst toebrengen, en zyn zomwyleri veel beter, dan geleerde Verhandelingen; echter, onder die voorwaarde, dat zy over die Onderwerpen , waartoe zy betrekking hebben , of eenig nieuw licht verfpreiden , en van dien kant onze kennis vermeerderen, .of ten minitfti het meer bekende nader bevestigen Of, en hoe verre, onze Schryver aan deeze vereischten voldaan heeft ? — Of hy het voor- en nadeel der Aderlaatingen, en de juiste gevallen waarin, en het eigentlyke tydftip wan^ neer, dit Geneesmiddel te pas komt, behoorlyk aangeweezen, en door Waarneemingen geftaafd heeft ? Of hy de waare natuur der Ontfieeking nader bepaalt; de oorzaaken •beter ontvouwt; de vcrfchillende Geneeswyzen naauwkeurigcr aan de Ondervinding getoetst, en op de verfchillende foorten van Ontfteekiiigen toegepast heeft? Of hy,ten aanzien van de Oorzaaken, Geneezing, en Voorzegging , der Bloedfpuwingen iets waargenoomen, iets medegedeeld heeft, dat niet reeds -bekend was ? Of hy over de Teering , het zy met betrekking tot derzelver vcrfchillende oorzaaken; 'het zy ten aanzien der Behoedmiddelen; het zy ten opzicht van derzelver Geneezing, de Geneeskunst met nieuwe Waarneemingei^ verrykt heeft ? * Of men 'er dit alles', zeggen wy, niet in had behooren te vinden, vraagen wy den onpartycS§pn Leezerj doch wy, Veor ons, zyn daaromtrent te lei.tr gefield.  lö VERHANDELINGEN. Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollatfdfcjie Maat. fchappye der Weetenfchappen te Haarlem. XXIV Deel. . Te Haarlem, by J. van Walré, 1787. Behahen het doorwerk, 46a bladz. In gr. bvo. Het eerfte Stuk, in dit Deel aangebooden , komt uit de hand van den Waterloopkundigen Christiaan Brunings, en ftrekt ter beantwoording eener Prysvraage, welke inzonderheid de verbeteringen der bevaarbaarheid van het Tc, tusfehen Amfierdam en Spaarndatn, op het oó°- heeft Op een algemeen voorafgaand voorftel in de Vraao- nopens het al of niet doorgaan van een bekenden o-rondregel in de Hydrometrie, zo wel 111 op Getyën vloeiende Wateren, als in ftroomende Rivieren, toont zyn Ed vooraf aan , • en door redeneering en door voorbeelden, dat die regel beftehdig doorgaat; zo dat de ftroom, door de Getyën veroorzaakt, even zo wel als die der Rivieren, onderworpen is aan die algemeene Wet ■ dat de grootfle diepten fleeds op de naauwfle plaatzen bevonden worden. Wat wyders eene in de vraag, als daar eenigzins tegenopkomende, voorgeiteMe bedenking , betreft, „ als of, door eene geregelde vërnaauwin°- der Zeeboezems, de fnelheid, en dus ook het " uitfehuurend vermogen verminderd zou worden, des aangaande is hy van oordeel, en hy voert zyne redenen daar te^en aan, dat deeze bedenking, (den boezem wel inöerigt0 zynde ,) ongegrond is : des dan ook, m dit geva? de opgemelde grondregel, nopens de grootfle diepten'op de naauwfte plaatzen, ftand grype. Dit afgehandeld hebbende komt hy bepaaldlyk tot het hoofdbedoclde der Vraage, nopens de verbetering der bevaarbaarheid van het Westelyke Te. En hy benaarftigt zich om te doen zien, dat de beoogde bevaarbaarheid, door eene sereeelde vernaamving van het le welI verbeterd, maar Geenszins verflimmerd zou worden. Ook agt hy in 'Lat te zyn, om te kufnen toonen, dat deeze vernauwing mede op het Oostelyke Te voor Amfierdam, eer van een voor- dan »Beelig gevolg zyn zou; dan hier van maakt hy, als niet tot zyn tegenwoordigen taak behorende , flegts in eene korte onderftaar.de aantekening Maar hy vindt het, fchoon zulks met uitdrukkelvk° bevraagd worde, niet ongeraaden, dit zyn Antwoord °nog vergezeld te doen gaan van eene Proeve,  van de hollandsche maatschappy. •t? behelzende zyne gedagten over de wyze, op welke zulk eene vernaauwirig van het Westelyke Te ingerigt diende te worden, om deszelfs bevaarbaarheid te beteren; het welk hy, door behulp eener nevensgaande Kaarte, duidelyk voor oogen legt. Dit Plan word door zyn Ed., zonder verdere bepaalde bepoging, flegts ter beproevinge, en ter verdere nadenkinge van dit Stuk, overgegecven. Eene hieraanvolgende Prysverhandeling, opgefteld door de Heeren A. Pacts van 'Troostwyk en J. Lludolph Deiman heeft ten onderwerp de Luchtgelykende Vloeiftafen, waaromtrent de Maatfchappy eene drievoudige Vraag voorgefteld heeft, en naar welker beloop ook deeze Verhandeling drieledig voorkomt. Vooreerst wordt 'er gevraagd: ,, Welken zyn de waarlyk^ onderfcheidene foor ten der ,, Luchtgelykende Vloeiftoffen, aan welken men de naa„ men van vaste lucht, gedephlogijlcerdc lucht*, ontvlam- baare lucht, falpeter- lucht, zuure lucht, loogluclit, „ en anderen gegeeven heeft; cn waarin zyn dezelven ,, van elkander, en van de lucht des Dampkrings, onder- fcheiden?" Ter beantwoordingc hiervan gecven de Opitellers deezer Verhandelinge, eerst, een beknopt verflag van dc voortbrenging en de eigenfehappen van ieder deezer opgenoemde Luchten; en tekenen , daarop , verder aan, de kenmerken , waar door ze zig voornaamlyk van elkanderen , en van de lucht des Dampkrings, ondericnei- den. ■ Op de tweede Vraag: ,, Heeft elk deezer ,, foorten van veerkrachtige Vloeiftoffen zoo veel met de „ lucht van den Dampkring gemeen, dat zy voor eene „ foort van lucht verdient gehouden te worden," is het antwoord, dat ze vloeiftoffen van denzelfden aart als de Dampkringslucht zyn, en, in zo verre, met deeze voor,eene foort van lucht gehouden kunnen worden. Ter nadere ontvouwinge hier van toonen onze Schryvers, dat de luchtgelykende voortbrengsels als zo veele foorten van lucht aangemerkt moeten.worden: mitsgaders dat die verfchillende foorten van lucht geenszins als zodanig in de Hchaamen vastgelegd zyn; en dat zy gevolglyk hun beftaap niet aan eenige in de lichaamen vastgelegde lucht verfchuldigd zyn. Dit vooraf hebbende laaten gaan, doen zy verder, met opzigt tot ieder van de bovengenoemde Luchten, afzonderlyk zien, dat de vcrfchillende foorten van lucht vloeiftoffen zyn, die by hunne voortbrenging gevormd worden; met aanwyzing der beftanddeelen, waarvan ieder deezer foorten is zaamgefteld. — De lil. deel. n. alg. lett. no. i. B der-  IS VERHANDELINGEN derde of Inatfte Vraag luidt: „ Hoe verre kan, uit de 3, Proeven en Waarncemingen omtrent de genoemde „ Luchten, de aart der Lucht van den Dampkring opge„ maakt worden ?" En onze proef kundige waarneemers toonen, in 't laatffe gedeelte hunner Verhandelinge, hoe men op goeden grond mag zeggen, dat de Dampkrings lucht eene vlociftof is, welker wyze van zamenftelling met die der vcrfchillende foortcn van lucht overeenkomftig is. Zulks onderfcheidenlyk voorgedraagen hebbende is hunne flottaal deeze. „ Blykt het dan uit dit alles, dat de verfchillende „ foorten van lucht over het geheel uit dezelfde zelfftan„ digheden beftaan, en alleen maar verfchillen in wyzi- ging; en mogen wy, uit het geene omtrent de Damp„ kringslucht gezegd is, befluiten, dat deeze lucht ook „ van twee zodanige luchtfoortige vloeiftoffen is zaamge„ fteld; zo kan men niet twyffelcn, 0f de verfchillende „ foortcn van lucht zyn vloeiftoffen van denzelfden aart „ als de Dampkringslucht: dat is, zulkcn welken eene „ foortgelyke zamenftelling als de Dampkringslucht bczit„ ten, en dus maar alleen in dc wyziging van haare be„ ftanddcelen, zo wel onderling, "als van de lucht des Dampkrings,onderfchciden zyn; dus zulken wel- „ ken, even zo wel als de Dampkringslucht, voor zo veele onderfcheidene foorten van lucht moeten gehou„ den worden." Nevens deeze Verhandelingen levert ons dit Deel, buiten de Waarneemingen op Zwaanenburg , voor 't {aar 1786, nog een drietal van berigten; waarvan het eerfte behelst de befchryving der geluidcige geneezinge van een Jongman, wiens gcheele balzak, cn gcdeeltelyk het vel der mannelykheid, door verfterf' verboren werd, -door Dr. G. Andra. In het daaraanvolgende deelt de Chirurgyn B. Franken mede, zyne Waarneeming van eene aanmerkelyke hoeveelheid uitgevallen darmen, door eene van zelfs ontftaane doorbraak in den onderbuik, met gevolg van volkomcnc geneezing. Ter gelegenheid van dit ongeval eener Vrouwe, die , federt haar eerfte kraambed , voor eenige jaaren, een zeer vooroverhangenden buik gekreegen had, kwam in overweeging eene Machine te vervaardigen , die in zulk of foortgelyk een geval van uitfteekenden dienst zou kunnen zyn; en 't is den Heer Franken gelukt zodanig eene Machine toe te ftellen, welke die Vrouw-, ter onderfteuninge des buiks, met 'gemak ' ' blyft  VAN DÉ HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYj 1$ blyft draagen; cn die haar in ftaat ftclt, om den gewoo» neii arbeid, beter dan te vooreii, te kunnen'verrigten. Van deeze hiertoe gefchikte Bombazyne Machine verleent: ons de heelkundige Uitvinder eene juiste befchryving en eene daar nevensgaande verklaarde naauwkeuiïge aftekening. Eindelyk is hier geplaatst een Bctigt van deii Heer J. C. Metzlar, aangaande een Singalees $ die, op het Eiland Ceilon, iets van dat geene aan zyn hoofd bad, het welk na dc Püca Pohnica, of Poolfche Vlecht, geleek. 'Er was , naamlyk, van 't agterhoofd, (zynde het hair, tot twee en een half duim van het hoofd nog zuiver en natuurlyk van een gefcheiden,) een ftaart gegroeid, ter lengte van 52$ Rhynlandfche duimen, en ter dikte van iitot i§ duim. De Heer Metzlar vindt het denkbeeld van den Hospitaalmccstcr Alenian, wegens den oorfprong dier zogenaamde Vlecht zeer aanneemelyk: te weeten, „ dat ,, morzigheid cn gebrek van kammen, in de kindsheid, de eerfte kleeving van het hair veroorzaakt zal hebben. ,, Misfchicn is 'er, voegt hy 'er by, ook eene kleeveri,, ge ftoffe, toevallig, in het hair gekomen, en, in de „ kindsheid, daarop weinig acht geflaagen weezende, is „ dc ftreng, ongemerkt, voortgegroeit, waarna het by,, geloof belet heeft, om ze weg te fnyden." Overysfelfche Gedenk/tukken, Derde Stuk. Door Mf. fi w. racer. Te Campen. Ter drukkerye van J. A. de Chalmot, 1784. Bchalven de Inleiding en het Register 336 bladz. In gr. 8vo. Het geen wy, nopens de nuttigheid van dit Werk, niet aileen voor de Ingezetenen Van Overysfel, maa? ook voor de beoefenaaren onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfen, en oude Regtsgebruiken , gezegd hebben , toen wy van het eerfte cn tweede Stuk gewag .maakten, f*) wordt ons nog nader bevestigd door den inhoud en uitvoering der volgende Stukken, die ons, by ongeluk, eerst onlangs ter hand gekomen zyn, eu waarvan wy 't niet ondienltig oordcelen den Leezer nog eenig nader vcr- flag te geeven. ■ Het derde Stuk, dat wy thans met genoegen gcleezen hebben, vervat de. voornaam/Ie Land' O Zie Alg. VaL Le'tcroef. V. D. bi. 171, 172» lu a  SC J. RACER Laadbrieven en oude Landrechten van Overysfel, na eene voorafgaande Inleiding, in welke de Heer en Mr. Racer ons den oorfpïong dier Landregten, en eenige byzonderheden daartoe betrekkelyk, ontvouwt, brengende ons tevens onder het oog, van hoe uitgeftrekt eene nuttigheid het zy, de oude Landregten behoprelyk te onderzoeken. De Gedenkftukken, in dit Deel byeenverzameld , zyn de Volgende, (i) Landbrief van Twente,, door Bisfchop ian van Veenenborg, van 'den jaare 1365. (2.) Een veraal van eenige byzondere Landbrieven van Overysfel, met aanmerkingen over dczelven; na welker voordragt onze Schryver vervolgt met de afgifte van algemeene Landbrieven; waar toe ook bchooren zou de Landbrief van Bisfchop Ritdolf van Diepholt, van den jaare 1450, door IPinhof aangehaald, maar ik heb, zegt hy, denzelven tot nog toe niet gezien: en dus komt hier voorts (3.) de eerfte Landbrief van Bisfchop David van Burgundien , van den jaare 1457. (4») Tweede Landbrief van denzelven van 't jaar 1478. (5.) Landbrief van Bisfchop Filips van Burgundien van den jaare 1518. (6.} Nieuwe Reformatie op de Landbrieven van Bisfchop David van Burgundien s begonnen ten tyde van den Stadhouder Georg Schenk, en voltrokken ten tyde van den Stadhouder Maximiliaan van Egmond, in den jaare 1541. (7.) Nieuwe Reformatie op de Administratie van de Landrechten ten tyde van denzei fden Stadhouder, in den jaare 1546. En (8.) Lastbrief door de Heeren Staaten van Ovcrysfel gegeeven aan Gezanten naar den Koning van Spanje, over het gericht van Kanceler en Raaden. (*) van 't jaar 1556. Ter Ophelderingen deezer Gedenkftukken, zoo in taal als zaaken, mitsgaders om derzelver leezing van een uitgebreider dienstee doen zyn, ten opzigte van 's Lands gefchiedenisfen en Regtsgebruiken, als mede ten beteren yerftande vceler verouderde fpreekwyzen, heeft de Heer en Mr. Racer die allen vergezeld doen gaan van doorwrogte aantekeningen, met bygevoegde brieven en berigtcn, waar- (*) Het Gericht van Kanceler en Raaden is, zegt onze Schryver, een Collegie van Regeering, of een Gerichtshof, door den Landsheer, Keizer Karei in 't jaar 1553» in weerwil der Staaten, in Overysfel ingevoerd, waardoor de Landregten aangetast ea ten hoogften verkort werden-  OVERYSSELSCHE GEDENKSTUKKEN. 451 waarvtin veelert tot nog het licht niet gezien hadden: des de Liefhebbers der nafpooringe van zodanige onderwerpen hier veelshands een ruimen voorraad kunnen vinden. Zo geeft hy ons, (om hier van een voorbeeld by te brengen ,) by gelegenheid van een voorfchrift des Bisfchops J. van Veenenborg nopens de erfopvolging in een Leengoed , een beknopt verflag van 't merkwaardigfte wegens dit Stuk. Het XXVIfte Articul van dien Landbrief luidt aldus. Voert al Dicnstmanne (*j gued wanneer dat v erft erft, dat erved up dat naeste liif, de in der echt is, daer dat goed van ghecomen is, dat fy zweert ziit of /pillen fiit. Naar dit voorfchrift, zegt de Heer en Mr. Racer, erfde een Leengoed van een Edelman, door verderf vervallende, op het naaste lyf in de orden der Edelen van den Bisfchop , aan die zyde, waar van het goed gekomen is; het zy van de mannelyke of vrouwelykë zyde. Hy merkt voorts aan, dat het Leengoed, volgens het aloud Saxifche Èccnrecht, alleen erfde van den Vader op den Zoon; als mede dat zulks plaats had in Overysfel ten aanzien van zodanige Leenen, die anders genaamd worden rechte , dat is eigenlyke Mansleenen. Maar, vervolgt hy, verbindtenifsen van den Leenheer, opdragt en van vrye goederen , om van den Leenheer ter Leen gehouden te worden , toegceflykheid der Bisfchoppen in dit tt.uk, tóepasfing van het Longobardisch Leenregt, en wat dies meer mogtc zyn, fchyncn tot meer begunftiging der erfvolging in Leengoederen aanleiding gegeeven te hebben. En daarop verledigt hy zich, om kortlyk te verklaaren, het geen hier verder, omtrent de erfopvolging in een Leengoed, in aanmerking komt. ,, Hoe ten tyde , toen deeze Landbrief is gefchrecven , het hier mede gefteld was, blykt, (zegt de Heer cn Mr. Racer,) genoegzaam uit dit Artikel, welk van het Longobardisch Leenrecht en deszelfs Glosfeu voornaamlyk hier- (*) Dienstman is, gelyk de Autheur ons leert, eene der benaamingen van de Edelen, of' derzulkcn die in het Leenmanfchap, of de echte, dat is de orden der Edelen van den Bisfchop waren; wordende dus genoemd uit hoofde hunner verpligting tot den krygsdienst, en de verfclryning ter Landsvergadering en ten Gerichte van den Bisfchop, of' ook tot TcHcheïden andere «Jienften. B 3  J. RACER hierin verfchilt: dat hier, in 'de erfopvolging, wordt gezien op de naarderheid van graad ten opzigte van den ïaatstpverledenen Leenbezitter, en niet op den rang der linyen, waarin men van den cerftcn bezitter afdamt; waaromtrent ook het recht van erfnis der Ryksleenen verfchilt van het Longobardisch Leenrecht. («) Tcrwyl voords dit Artykel voornaamlyk van beide de voorzeide Leenrechten hierin onderfchciden is: dat ook vrouwen en vrouwlyke maagfehap tot de erfnis van het Leen is toegelaatcn. (£) Winhof heeft dit artikel uit het Longobardisch Leenrecht, met aanb.aaling van het zelve en van Zaftus opgehelderd, byzonder omtrent het gene men hier te verftaan hebbe, door dc woorden zyde, daar het Leen afgekomen is. (c) Sande verftond, in ons Leenrecht, daardoor niet flechts de genen, die nevens den laatst overledenen afdammen van den eerden bezitter, welke het Leen door koop, of anders dan door opvolging ab intestato, verkreegem heeft, maar ook allen , die door den voorzeiden eerden bezitter aan den laatstoverledenen verwant zyn, fchoon zy niet van den eerden bezitter afdammen. Doch hier tegen is door Matthceus eene aanmerking gemaakt, (d) Uit de delling van Winhof, die overeenkomt met het Longobardisch Leenrecht, volgt, zo als hy zegt, dat de opklimmende liny zy uitgedootcn. Want alle periboncn, die als dan in de opgaande liny nog in leeven zouden kunnen zyn, dammen niet af van den eerden bezitter, van wien het Leengoed heen gekomen is. Het oude gefchrceven Landrecht, 't welk men ten tyde van Winhof gebruikte, meldt daarom ook niet uitdrukkelyk van eene uitduiting der opklimmende liny, die zich van zelve verdond; maar lpreekt aldus: Süchlfchs hcenen die verheer weet (*_) men mit eenen Stichlfchen ponia) Sande de feud. tract. I. tit. 3. cap I. § 6. (t) Sande d. I, (c) Winhof Landr. van Auerïsfel bl. ico. (volgens de uitgave van de Chalmot 1782,) voegt by'het opgemelde Articul de volgende woorden: utghejlaten die upstigende linea, und die mansperjon Jat gaen vor de frouwensperfon, die neger in den bloede were dan cnich tnansperfon, die folde ook de negenfte tho die Lene nepen. En hy beroept zig op hit. de nat. face, feud. za$. in Epi. feud. par, 8. - Qd) Paroem. 8, n. 53. <"*) Verkecrweettn, of verherwaden is betaaling doen vcor eene  OVERYSFEL SC HE GEBEKKSTUKKEK'. «3 ponde, dat 3 olde Schilden fint, en de erven op ten oldet' ten ende naesten in den bloede van der fydeu heercomende, daer dat Leen heergecomen is, dan die man gaet voor de vrouwe,meer weer daer eene .vrouwen kunne, die de naeste in den bloede weer dan eenich man, foo ervet dat op de vrouwen kunne. Weinige woorden; die echter de erfvolging in Leengoederen, van dien tyd, genoegzaam bevatten. De kinderen en verdere afltammeüngeii van den overledenen, als ook een gedeelte van deszelfs zydtnaagen, hebben door een en denzclfdcn weg hunnen toegang tot de erfnis van het nagelaaten Leengoed: naamlyk daardoor , dat zy den overledenen beflaan van de zyde des geenen, die het Leengoed op eene andere wyze dan door èrfvolging heeft verkrecgen. Doch die van de opgaande liny, noch die van de zydliny, konden het Leengoed, welk' door den overledenen anders dan door èrfvolging verkrecgen was, niet erven, om dat zy uit hem niet gefprooten waren. Maar het Leen verviel als dan, volgens het Longobardisch en Ryks Leenrecht aan den Heer. Ondertusfchen weet men, dat dc Leensvernieuwing aan den naasten in den bloede, indien het Leen, door gebrek van Lcenscrven, aan dén Heer vervallen was, reeds lang hier bekend geweest is ( Men heeft deeze gefchiedenis met eenige toegevoegde omftandigheden doorvlogten , om dezelve des te gefchikter voor 't Tooneel te maaken ; en daarbcnevehs , om het Tooneclfiuk te gevalliger te doen eindigen, den edelmocdigen Weldoener, hier onder den naam van den Heer de Samttstieu vooi komende , op 't laatst kennelyk doen worden. Eene* gefchiedenis van dien aart geeft verfcheiden treffende Tooneelen aan de hand, en de Opdeller van dit Stuk heeft 'er zig, met eene vcreischte inagtneeming van het natuurlyke, zeer wel van bediend. Ook ftrekt de opgemelde ingevlogte bykomende gefchiedenis weezenlyk om etlyke trekken te verde k'n, waarom wy 'er ook kortlyk eenig gewag van dienen te maaken. Roben . de Zoon van den Turkfchen Slaaf, imgdyks Rob.:rt gcbeeten, voorlang verliefd op, cn bemind van, Sopkie, de Dogter van Belmon , die deezer verbindtenisfe niet ongunftig is. Maar in den eigenden tyd dat Roben (de Vader) t' huis gekomen is , en terwyl het opbrengen van het losgeld een ondoorgrondlyk geheim blyft, maakt een Koopman Hamberg, by wicn Rob-.n (de Zoon) door Hdmpn's voorlpraak geplaatst was , aan Belmon bekend, dat hem voor cenigen tyd eene goede fomme gelds ontftoolen was;, en zulks brengt den jongen Rob/rt, in deeze omftandigheden, min of meer in eene haatlyke verden king. Deeze verdenking treft den onfchuldigen honen gevoelig ; en brengt, in 't hart van Vader Roben en zynen Vriend ftelmnn , hoe"derk zy zig ook van de ongegrondheid der verdenkingè verzekerd houden, fmertlyke aandoeningen voort; die elk des te meer doen yveren, om agter 't geheim der opbren- gin.c van 't losgeld te" komen. Intusfchen heeft de per- ]bon, die den dielïïal begaan had, zig aan den Heer de Sa nt' Estieu ontdekt, hem het gedoolene ter hand gefield, en deeze heeft het den Heer Uamner- . zonder den daadcr bekend te maaken, weder toe laaten komen. ——— Deeze tusfcüenko- rr.en- t 4  40 'de onbekende weldaadige. mende voorvallen werken in meer dan één tooueel, en brengen onder anderen den Heer de Saint-Estieu in eene ontmoeting, die hem het geheim van zyn edelmoedig bedryf, 't welk hy wilde bewaaren, reeds bykans ontrukte. De twee Tooneelen, die ons dit ontvouwen', behelzen zulke fchoone natuurlyke trekken, dat wy 't der moeite wel waardig geagt hebben, dezelven hier tot een ftaal der uitvoeringe van dit Tooneelfpel te plaatzeü. , Belmon en Vader Roben ontmoeten den Heer de SainU Estieu, en de eerde, die reeds vroeger by hem bekend was, neemt de vryheid van hem aan te fpreeken, waarop dan dit verder onderhoud volgt. belmon. Myn Heer! de vriend, van wien ik u deezen morgen fprak^ de Haaf. van Tetuan De Heer de saint-estieu. Wel nu? belmon. ■ Is weer te huis. De Heer de saint-estieu. Wie, Robert? belmon. Daar is by. De Heer de saint-estieu, gaat met drift naar den ouden Robert. 6 Ongelukkige Vader! uwe ongelukken hebben myne ziel gegriefd , en ik gevoel een inwendig vermaak in u te zien; gy hebt wel veel moeten uitdaan. robert, de Vader. Zo ik geen andere fmerten had te lyden gehad, myn Heer, dan de afhangkelykheid, zouden myne ketenen en arbeid 'voor my weinig te beduiden geliad hebben. Een moeijclyk leeven zou my niet verfchrikt hebben; ik was 'er reeds aan'gewoon, maar htt afweezen van myn huisgezin , de zucht om hen te zien, en myn hart in hun boezem uittedorten, hebben myne fiaverny tot eene wezenlyke kwelling gemaakt. De Heer de saint-estieu. Het moet u zeer aangenaam geweest zyn, de voorwerpen van uwe tedere liefde weder te mogen aanfehouwen ? robert, de Vader. Het is waar, dat ik in de eerde oogcnblikken meer gevoeld heb dan ik kan uitdrukken; maar deze zo fchoone dag is niet zonder nevelen afgeloopen. De Heer de saint-estieu. Hoe dat? belmon. ■ Robert Is in die meening hier gekomen, dat hy zyn losgeld aan den no«sten arbeid van zyn FanVli» fchuldig wa«j men heeft  ms onbekende weldaadige. jt 'er naar onderzogt, en het is zo niet. Wy zyn hierover verlegen. Zyn Zoon brengt zich, ik weet niet welk een geval van 1 een goudbeurs die hy in zyn fchuitje gekregen heeft, te binnen : hy meerit dat een onbekende zyn Vader, heef- losgekocht, en ik geloof zelfs dat hy 'er op uit is, om hem te zoeken. De Heer de saint-estieu, by zig zelvei Ei! Ei! belmon. Maar door een noodlottig toeval in dit tydsgewricht is 'er een goede fomme gelds aan een Koopman out Holen, by wien ik hein geplaats had, en die, uit hoofde van dë zo fchielyke als onverwachte terugkomst van zyn Vader, ongelukkig eenigen argwaan tegen hem heeft opgevat; dus ontftaat ons hevigst hartzeer uit ons vermaak zelf, en wy zoeken te vergeefs naar middelen om uit onze verlegenheid te geraaken. De Heer de saint-estieu. Dat is niet moeijelyk. belmon, (ter zyde.~) Ha, men moet maar by mannen van verftand komen! De Heer de saint-estieu. Hoe heet dc Koopman? belmon. Hamberg. De Heer de saint-estieu. Wel nu! ftel u dan maar gerust, Hamberg heeft op dit oogenblik zyn geld weder. belmon. Wat zegt gy, myn Heer? De Heer de saint-estieu. Ik verzeker u , dat hy het weer in handen heeft, (tegen den ouden Robert,)', Al te ongelukkige Man , vergiftig toch deeze oogenblikken , die tot de zoetfte vreugd beftemd zyn , met geen bitterheid. Uw losgeld fchynt een zekere weldaad te zyn. De oude robert. Gelooft gy dat myn Heer? De Heer de saint-estieu. Ik? Ik twyffel 'er niet aan. belmon, (ter zyde.) Myn Dochter had wel gelyk. robert, de Vader. Uwe reden verbaast my; zo myne vrienden my hadden kunnen verlosfen, zouden zy my in de flaverny niet hebben laatea zuchten; en indien ik- mynen weldoener geheel vreemd ben, hoe heeft hy my dan boven zo veele ongelukkigcn, die hy op zyn weg ontmoette, deH voorkeur kunnen geeven ? De  4ï j915 ONBEKENDE welöaadige, De Heer de saint-estieu. Maar -waarom gy zo wel niet als een ander? Het lot heeft bet over u befebikt, denk ik. Een gevoelige ziel, die levendig getroffen wordt, kat, even als een boom, die door den wind' gcüingerd wordt, zyne vruchten vallen; gelukkig hy die dezelve inzamelt. belmon. Zulk een groote.fomme! zo veel zorgvuldigheid! De fleer de s a ï nt-estïeU. Gy' Echtgenoot n, Vaders Vrienden, gevoelige Burgers» denkt gv zo fiegt van 't menfchelyk gcllacht om aan een weldaad te 'twylFelen ? robert, de Vader. Helaas'. Mvn Heer! in myncn duisteren ftaat.... De Heer de saint-estieu. Wel nu' zou dan de werkla.tms weldaadigheid, dat gevoel, 't wélk een uitvloeifei v..n den Hemel is, om de Aarde te vertroosten . alieen groote naamen en beroemde lotgevallen opzoeken? Alïe Stervelingen zyn gelyk in haare oogen, cn overal verictiaft zy de klr.gende menfchelykheid een beter beftaan, en wischt dö gedachtenis van haare ongelukken uit. robert, de Vader. Gv hebt my vertroost. Ik gevoel het vermaak in myne ziel herleeyen, en" ik zou niets meer te begecren hebben., indien ik kon te wectén komen , wie deeze edelmoedige man was De Heer p e s a f n t- r. s t i e u. Ik kan het u niet zeggen ; maar ik denk dat de voorzienigheid de gebeurtenisfen naar willekeur befehikt om de deu^d een beloouing ie befpaaren. belmon. Zekcrlyk moet hy, die deeze weldaad verrichtte, een SterTeling van eén buitengemecnen aart zyn. De Heer de s a i n t - e s t 1t v. Waarom ? bel m o n. Acht duizend Livrcs. myn Heer!... , De Heer i-e saint-estieu. Die (óm is ficgts groot of klein naar de vermogens van deu weldoener. (Tegen Robert,) geloof vry , dat gy hem niets fchuldig zyt. Zyn hart ftelt hem buiten tv/yfiel dubbeld fchadeloos voor zyn geld. robert, de Vader. Uw har*, mvn Heer, is uw beroemden naam dubbel waardig! Gy f.ireekt van edelmoedige daadeh, als een man die'er zyn di.éhks werk van maakt. Maar ik heb echter geen minder levendig gevoel voor alles wat ik aan myn weldoener i'chulflig ben. Ach', mogt ik hem eens kennen. ° 15 kl-  de onbekende weldaadige. 43 IKLMON. Wy zullen hem wel kennen, myn Vriend! die man heeft de .uwen het ver-naak willen aandoen, van hen te verrasfen; maar zo dra hy'weerom komt, zal hy het incognito wel afleggen. Niet waar, myn Heer? De Heer de saint-estieu. Ik kan hier niet op antwoorden. Wy moeten nu maar denken op het Huwelyk van Sophie en haar vereeniging met dien .braaven Jongman. belmon. Alles1 zaf gefchieden, myn Heer, gelyk gy ons geraden hebt. (tegen Robert) Laat orjs onze Kinderen gaan opzoeken. Ik gevoel reeds dat ik uw Zoon met verrukking zal omhelzen, (tuft? de Meer de Saint-E(tieu) Neem niet kvvalyk dat wy dé vryheid genomen hebben van u aantefprecken. De Heer de saint-estieu. Daar is niets mede verbeurd. Ik had myn wandeling reeds afgelegd, en myn zaaken verricht. Zy beiden vertrekken. Dc Heer de saint-estieu, ^aUttr.) Ik vreesde dat ik my zou verraden hebben. Welk een gevaarlyke flrik is de erkentelykheid ! Hoe wordt onze ziel als weggefleept naar de ongelukkigen die men geholpen heeft! Als het een oogenbiik langer geduurd had , zou ik de belooning van myn weldaad bekomen, doch het vermaak van dezelve verloren, hebben. TvIoriz, of de geval '•en van den Heer Lemberg , in zes Boeken, naar het Hoogduitfche van fr. schulz. Te Leyden , by P. Pluygcrs, 1787. Behctlven het Voorbericht 346" bladz. in Svo.' Tn Moriz tekent ons de Heer Schulz den leevensloop van een x weibegaafd Jongeling, die juist geen geheel Uegte, maar egter ook gansch geen geregelde, opvoeding gehad heeft; die wel geen kwaad hart bezit, maar van een zeer lecvendig driftig geftel is, en daardoor menigwerf tot buitenfpoorigheden overUaat. Hy maalt ons den leevensloop van zodanig eenen met natuurlyke koleuren, en brengt hem in verfchillende omftandigheden , in welken zulk een character op eene onderfcheiden wyze Werkt, tot dat zyne gefchiedenis eindigt met een Huwelyk met eene Dame, die hy reeds als Meisje geliefkoosd had, van welke hy ook reeds in zyne jeugd bemind geweest was' en wier lotgeval ook vervolgens, op eene zonderlinge wyze! met het zyne vermengd was geworden. De Natuur is in 't ganfche ftuk zeer wel getroffen ; maar wy vinden in de wyze van  44 DE ONBEKENDE WELDAADIGE. van voordragt geen leerzaam nut voor de Jeugd; doch wy worden eenigermaate wederhouden , van ons deswegens bepaalder uit te laaten ,■ doordien men ons in 't Voorberigt meldt, dat men van den Heer ScHuiz een Tegenftuk op deezen Moriz, onder den naam van Leëpoldine, verwagt. Op het inzien van dat Tegenftuk: zal men, vertnoedelyk , beter in ftaat zyn, om over het bepaalde bedoelde van den Heer Schulz te kunnen oordeelen: te meer, daar 't oogmerk is, dan tevens af te geeven eene vertaaling van een Verzuch uber den Roman van den Heer van Blankenburg, aan welke Proeve de Heer Schulz betuigt zeer veel verpligting te hebben. Emmerik, naar het Hoogduitsch van J. g. muller, Eer/Ie Deel, Te Amfierdam,by A. Mens Jansz. 1787. In gr. Svo. 279 bladz. riezond vcrftand en Geestigheid paaren zich zamenjn de werken van den Heer J. G. Muller (De fcbryver van de Heeren van IValdheim en Steg/ried van Lindenberg) maar niet minder fchïttert in alle zyne werken, de fchoonfte' eigenfcbap van dets mcnsch door, naamelyk, die van een goed hart te bezitten. Dan is dit het geval in alle zyne ons bekende fchriften, de Emmerik is byzon Jer fchoon van deezen kant. Een bericht, voor dit Stuk geplaatst, behelzende een onderzoek of een Roman van meer belang, wordt als de uitjleekende Charaiïcrs uit de voornaamfie cla'fe genomen worden. is een onwaardeerbaar gefchrift voor allen, die het immer in het hoofd mogt komen, om een Roman te fchryven.  NIEUWE ALGE M EENE VADERLANDSCHE L E TT ER - O E FE N ING EN. Dicht'jlukken, hier en daar verfpreid door de Boeken van het Oude Testament, Uit het Heb reeuw sch in V Engelsch overgezet, en met Aanmerkingen opgehelderd, door wGRÈen. Wederom uit het Engelsch in *-t Ncdcrduitech vertaald, en met -eenige bijgevoegde aanmerkingen vermeerderd . door e. sciiEiDius. Eerfte Deel. Te Utrecht, bij B. Wild, 1787. Behahen het Voorwerk, cn een Register der verklaarde Oosterfche Woorden, 251 bladz.fin gr. oEtavo. Liefhebbers van de Oosterfche Dichtkunde, en tevens der Bybeloefeninge, vinden in dit Werk een fclrat van geleerdheid geopend, waer van ze, op ene voor hun aengename wyze, ïr.et vrucht gebruik zullen kunnen maken ; 't zy ter aenwinninge van nieuwe, of ter verfterkinge van reeds verkregen , kundigheden, en ter verdere nafpooringe van den rechten zin veler byzondere uitdrukkingen in die Dichtftukken. De 'Eerwaerde Green heeft zich verledigd tot het vervaerdigen ener nieuwe Engelfche overzettiuge van dezelven, met een oordeelkundig gebruik van die middelen, welken de vlyt der Oosterfche Taelkundigen , inzonderheid op nieuw in deze eeuw, aen de hand gegeven heeft; waerdoor opmerkzame uitleggers reeds verfcheiden Bybelplaetzen in een duidelyker licht, dan voorheen , gefteld hebben. Zyn Eerwaerde geeft hier van in zyne Voorreden, en een nevensgaenden Brief, eenig verflag, met etlyke voorbeelden , die het nut daer van ftaven; het welk ook door zyne Overzetting, en nevensgaende Aenmerkingen , die têr ophelderinge en verfterkïnge zyner denkbeelden over de behandelde Dichtftukken ftrékken, veelshands bevestigd word. De Hoogleeraer Scheidius, een Man van naem in dezen oefeningstak, heeft ook dit Werk van den Eerwaeruen Green, (fchoon hy niet in alles met hem inftemme „) beoordeeld als een Werk der Nederduitfche vertolkinge waerdig. Jll. ö£El,.n. ALS. HvTT.nq. 3. D Zulks  5» • W. GREEN EN E. SCHEIDIUS Zulks heeft hem de hand aen 't werk doen flaen, cn tevens het zyne doen aenwenden, om den arbeid van den geleerden Engelschman nog verder voort tc zetten, of bcvorderlyk te zyn; door byvoeging van 't reen andere geoefende taelkuudigen, byzonder ook in ons'Vadcrland ten beteren verftande dier Stukkeu, bygebragt hebben ' waarnevens hy ook zyne eigene bedenkingen, over etlvke byzonderheden, wel gunftig heeft willen mededeel.cn. Zy, die recht fmaek hebben in deze foort van oefenin<* zullen reden vinden, om de aengewende moeite van d^u Hoögleeraer danklyk te erkennen; en veelligt znl dezelve, naer zynen wensen. , Ncderiandfchc Dichters' en Dichtcrcslen aenmocdigen , om deze foort van Dichtdrukken in meer of minder aental, naer dit verbeterd onrym, tot gebruik van byzondere of openbare Godsdienstoefening, m eene keunge Nedcrduitlche beryming over te brengen wacr toe ze, hoewel niet allen, mceréndeels zeer wef ieIchikt zyn. a De Dichtftukken, in dit eerfte Deel behandeld, zvn «ie Redevoering van Lamech, Gen. IV. 23, "4 • de Ze' Scningen van Noach, IX. 25-27; die van fcaafc, XXVB 97-29, en van jacob, XLIX. 1-27; dc Zegezang van Mozes, Exod. XV. 1-18; [het opfchrift op den Altaar, XVII. 16., door óchetdfus hier ingevoegd;] Lied van Israël by den bornput, met andere daarby behoorendc linkjes, Num. XXI. 17, 18"; Zegezang van een Amoritisch Dichter, XXÏ. 27-30; [een Fragment, XXII. 4% als boven ingevoegd;] eerde, tweede, derde'en vierde parabel van Bilcam , XXIII. 7-10, 18-24. XXIV 3-0 15-19; andere parabelen van Bilcam, XXIV. 20-24' Waarfchouwnigs-iied van Mozes, Deut. XXXII 1-40' en dc Zegeningen van Mozes, of zyne laetde Propheti' icthe woorden, Deut. XXXIII. In dc overzetting dezer Stukken uit het Hebrseuwseh heeft de Eerwaerde Green veel gebruiks gemaekt van het ™"n? yp algemeen gevoelen , nopens de Hebreeuwfche Atichnftcn,. t welk een grooten invloed heeft op dezen tak der Bybeloordeelkunde: dat naemlyk de Maforethcn geen behoorlyke agt gegeven hebben, op de Dichtmatige verdeehng; en dat de affchrvvers hier en daer, door onoplettendheid als anderszins, wel iets uitgelaten, ver piaetst err meer foortgelykc miszettingen begaen hebben liet gebreklyke daer uit ontftaeiuie te verbeteren, en de «.tmscerheden daer uit voortvloeiende, door die verbetering ,  over hèbreeuwschë dichtstukken*.; Jf| ring, af te wenden, en dus den oorfpronglyken text in deszelfs juiste licht te Hellen, is het werk der Oordeelkunde. Én hierop heeft zich zyn Eerwaerde in dezen byzonder toegelegd; waerdoor hy (al is het dat hy nu en dan, gelyk de flooglecraer Scheidius mat regt opmerkt, te min omzigtig handde ,) verfcheiden duisterheden oordeelkundig opheldert. Men flaa , ten voorbedde , het oog op de zegeningen van No'ichs, Gen. IX. 25-27; die, in alle vertalingen, naer de gewoone lezing van den Hcbreeuwfehen tekst, zeer duister zyn; en welke de Eerwaerde Green ons in een duidelyk licht piaetst, onder deze vertolking. 25. En Noach zeide ■ Vervloekt zij cham , de Vader vart Kanaan ! Een knecht der knechten zal hij zijn voor zijne broederen. 26. En hij zeide « Gezegend zij jehovah , de God van sem ! Want Hij zal woonen tusfchen de tenten van se Mi 27. Eiv hij zeide God zal jAPHETHt een ruim erfdeel fchertken. En Kanaan zal hun ten knecht wezen. Hier door word dan voorfpcld (1.) de onderwerping en flaverny van Cham en deszelfs nakomelingen, onder Sem en Japlieth eii derzelver nakroost ; (2.) de luisterryke vestiging van den openbaren Godsdienst^ met de daer aen verknogte zegeningen, zich ook uitllrekkende tot de dagen van den Mesfins; waer in Scms nageflacht,- byzonder het Hebreeuwfche Volk, welks Vader hy Gert. X* éïi als by uitftek genoemd word, zou deden, en eindelyk (3.) het wyduitgeftrekt grondgebied dat Japheih met zyne nakomelingen zou bewoonen 4 het welk dan ook in zich fluit, de fterke vermenigvuldiging van zyn geflacht, ter bevoikinge dier uitgeftrekte gewesten : waerby dan ©ok de-voorfpelling nopens Chams flaveriiy, ten opzichte van beide deze broeders, herhacld word; - De Eerwaerde Green ftaeft deze zyne opgave en vertolking, als mede ontvouwing van den Hebreeuwfohen tekst , met ■v:nwyzing.van de vervulling dezér Voorfpellinge in enige dr.er nevensgaende aanmerkingen , te breedvoerig om 'er Kfilfs het heefdzaeklyke van alhier te plaetzen; waerby Da de  $2 W. GREEN, ENZ. OVER HEBRÊÊUWSCHË DICHTSTUKKEN. dc Ilooglecracr Scheidius ten Hot nog het volgende aentekent. „ Schoon wij denken dat ieder onbevooroordeeld leezer de 1'chrandere gisfing van den Schrijver zal moeten toejuichen , omtrend het verplaatzen van den eenen regêl uit Japheths zegening naar die van Sem: is het echter ook waar, dat, in den eerden regel van Sems zegening: gezegend zij jehovah , de God van Sem! deeze bijvoeging de God van Sem eenen zeer bijzonderen nadruk kan hebben , en aanduiden kan, dat jehovah in den allerruimften zin Sems God zoude wezen; waardoor de redeneering van onzen Schrijver [over de flaauwheid van dat voordel ,'J eenigzins verzwakt zoude worden. Weshalve men, de (nog in verfchil zijnde [*]) dichtmaat eens ter zijde dellende , en, met andere zeer oordeelkundige uitleggers, het woord wonen vs. 27. tot God zeiven betrekkelijk makende, deze plaats ook alzoo zoude konnen vertaaien. God zal Japheth uitbreiden, Maar Hij (te weten God zelve) zal, niet tegendaande deeze uitbreiding van Japheths woningen, evenwel zelf wonen tusfchen Sems 'tenten. Met dit alles erkennen wij nogthans gaarne , dat het geheele tweede "lid vers 26, naar de gewoone leezing, in onze vertaaling, en Canaan zij hem een knecht, ons voorkome te vroeg en overtollig geplaatst te zijn, en wij dns der gisfing en opvatting van den Heer Green liefst bijvallen." [*1 De Eerwaerde Green is een fterk Voorftander van de denkbeelden van Bisfchop Hare, wegens de Dichtmaet der Hebreen; waertegen de Hoogleeraer Scheidius veeleer de jcanfie van den Heer IV. Jones boven die van den Bisfchop Hare verkiezen zoude. Leerredenen, over het Leeven van David. Door taulus bonnet , Predikant tc Botterdam. Eerflc Deel. Ts Rotterdam. by P. en J. Holdein; en te Utrecht, by A. van Paddenburg en G. van den Brink Jansz. 1787. 539 bladz. in gr. 8vo. Reeds in den jaare 1768 ving deEerw. p. bonnet, voor zyne Gemeente, aan het behandelen van david's Leeven , en leedt het tot in 1781, dat hy deeze taak ten einde bragt. Zyn oogmerk daar in was, het heilig Gefchied- ver-  p. bonnet , sver 't leeven van david. 53 verhaal, zo verre hem zulks noodig fcheen, kortlyk toe te lichten; de wonderbaar* beftuuring der hooge Voorzienigheid te doen opmerken; david's eer, tegen ongegronde misduidingen en vuilen laster, door het fpottend Ongeloof op hem geworpen, te verdeedigen , en , uit dit alles, nuttig onderwys , ter bevordering van tydlyk en eeuwig heil, op te zamelen, en daar door zyne Gemeente te ftigten. Gaene gedagten hadt zyne Eerwaarde in den beginne, om ze door den druk gemeen te maaken; doch eerlang was zyn voorneemen, om het handfehrift in die orde te brengen, dat men, zulks goedvindende, naa zyn dood, die Leerredenen in't licht zou kunnen geeven: doch zyn hem, naderhand, ongemelde redenen voorgekomen om van befluit te veranderen, en tot de tegenwoordige Uitgave over te gaan. Verre is, derhalven, dit Werk van een verhaast en daar door onbekookt werk te weezen; en zal het, als men by het doorbladeren, gelyk de Eerw. Opfteller verzoekt, onder 't oog houdt, dat de Leerredenen tot ftigting flegts der Gemeente zyn opgefteld, by allen, die aan deezen Leertrant gewoon zyn, een gunftig onthaal, ontmoeten; alleen zullen zy, met ons', mogelyk, klaagen, dat het Hoofdvoorwerp, david , wel eens wat te verre uit het oog verlooren, en door eene menigte bybeelden en andere voorwerpen te veel omzet wordt. Wy kunnen in deezen niets beters doen, om aanvanglyk dit Werk bekend te maaken, dan op te geeven de Charactertrekken van david , hoedanig ze ons in de Eerfte Leerreden worden voorgefteld, en tellens uit welk een oogpunt van ftigtend nut zyn Eerw. dc Leevensgefchiedenis van deezen Vorst befchouwt; immers, dit is het grondwerk van alles, en zal tefFens den fchryfftyl aan 's Lcezers oog bloot leggen. ,, Het Gefchiedverhaal (david betreffende, zegt hy) mogen wy befchouwen als eene Leevensbefchryving van eenen der grootfle Mannen, in de weereld en in' de kerk. Hier zien wy befchreeven den leevensloop en de lotgevallen , niet flegts van een Mensch, maar van een, door zyjie bedryven en wedervaaren , zeer zonderling Mensch, . niet flegts van een zonderling Mensch; maar van een zonderling Godvrugtig Mensch , die in genade en verdorvenheden , in deugden en zonden, in wysheid en onbedachtzaamheden , in licht en duisternisien, in geloof en-twyffelmoedigheid, in voor- en tegenfpoed, in vrede D 3 en  54' V. bonnet en ftryd, in ecre en verfmaadheid, in beproevingen eu uitreddingen , mistchicn nimmer weêrgaê had: ~ van een zonderling godvrugtig Man, even zonderling zoo wel in zyne lotgevallen, welken hy onderging, als in zyne betrekkingen, welken hy in de kerk en in de weereld had« van eenen Man, die Herder was van Schaapen ' in weide en ftal, en Koning over volken; die Zander 'aan het Hof, Veldheer in het Leger, Verjaagde Balfin o- 'u-c beide, en erfgenaam van Troon en Kroon , was : - . van eenen Man, die, in zvnc kamer, een ernfti"' bidderin het veld een heldhaftig Krygsman; in de kerk een voortreifelyk Leëraar; en voorliet Heiligdom een uitmuntend Dichter was: — van een Mensch, die te gelyk een allergelukkigst Man , een gezegendst en rampfioedi'-st Vader, en, in vrede en oorlog, in rusten óarüst *in keven en fterven,. zeer droevig cn blyde was: cn eiuée- lyk hoe groot is dit! juichend naar den hemel ging! By dit alles ftaat ons david te befchótiwen als een doorlugtig voorbeeld van zynen grooten Zoon 'naaiden vlecsch, Vorst Mesfias." Het Leeven van david heet hy, wyders, „ Eene fto'fie , waar m alles lamen loopt om onze aandacht fterk op te wekken, en de lust, tot vlytigc nafpooring en hct'Verkrygen van geheiligde kennis, gaande te maaken. Gefchiedverhaalen pleegcn 's menfchen geest, zoo die niet in eene vadzige loomheid, eer flaapt dan leeft, aangenaam op te wekken; en daar anders , in veele dingen , °de ouderdom zich door bevalligheid niet zeer veraangenaamt, hebben de Gefchiedenisfen, naar maate van derzelver'Ouderdom , by de eerwaardigheid, eene inneemende aanvalligheid. Dan, david's Lccvensvcrhaal roept ons tot °ry- ze Oudheid te rug. ■ Vcelen leezen gaarne dc ver. haaien van dappere gevechten, bloedige oorlogen, ze<*eryke overwinningen , en uitgebreide veroveringen. Maar hier vinden wy verhaald, oorlogen des heeren, gevoerd door Gods byzonder beleid, en bekroond met zegen, zo wonderbaar als groot. Men leest en befchouwt met verwondering, de omwentelingen in , cn no°- meer van, eenen ganfehen Staat. Dat, als een gevolg, van eenen rampzaligen burgerkryg, in het Roomsch Gemeencbest eene dén- cn opperhoofdige regeering , door jTulius Caefar, wordt ingevoerd; dat die Vorst door fchynvrienden wordt vermoord; dat dus dc Stad in een zee van verwarring nederftort; dat de blocdverwand en aahgenaamen zoon  over. 't leeven van david. Zoon van den vennoorden Vorst, Oetavianus, door onbcgrypelyke list, en verfocilyke bloedftortingen, de opperheerfchappy bemagtigt en bevestigt; dit alles houdt de aaudagt van den leezer opgetoogeh. ——— Maar hier zien wy Israëls Gemeenebest, onlangs in eene eenhoofdige Opperhcerfch'appy veranderd, den eerften Vorst, door ■God verworpen , vervolgends , met het grootfte deel van zyn koninglyk huis, onhcrftclbaar gcflaagen, en den dolk in zyn eigen boezem drukken. Kort daarna, zien wy bet Ryk gefcheurd, en door bloedige krygen jammerlyk van een gereeten , doch eindelyk, onder onzen david , gelukkiglyk vereenigd , gezegend , en in gewenschten bloeiftaat bevestigt. Men leest met zonderlinge aan¬ doeningen, van genoegen en vermaak, de buitengewoone lotgevallen van vermaarde Mannen, van zulken vooral, die groote wederwaardigheden, en dringende gevaaren-, door zonderlinge beftellingen der Voorzienigheid , ontworftelcnde, ten hoogden top van magt en eere klommen, en, door loflyke daaden, zich eenen grooten naam verkrecgen hebben. Met welk een genoegen en vermaak leest men, hoe Cyrus zo anders het verhaal van Ho rocloot waarheid is, door zynen mgederlyken Grootvader /htyages, kort na zyne geboorte, ter dood was gegeeven, door het mededoogen van eene herdersvrouw by het leevcn bewaard , en opgevoed , omtrent den ouderdom, van tien jaaren , door een vreemd geval, zynen Grootvader bekend geworden , zynen ouderen wordt weder gegeeven , vervolgens den troon der Meden beklimt, en, zyne heerfchappy uitbreidende, zoo beroemd een Vorst geworden is ! - — Dan , wat van dit verhaal ook zy, hier zien wy een' jongen Herder, door het beftel der hooge Voorzienigheid, eerst aan het hof, vervolgens in het leger , cn eindelyk, na het ontworftelen van menigvuldige gevaaren, op Israëls troon gebragt, en toen overwinnaar van zyne vyanden, uitbreider van zyn gebied, bevestiger van dèn Staat, en grondlegger van een huis, welks roem de eeuwen verduurt. Men leest met verbaazing , de zeldzaame lotgevallen van vermaarde huizen. Wien treft het niet Augustus te zien, zoo groot in het opperbewind, maar zoo ongelukkig in zyn huwelyk, in kinderen en huisgezin ? En , om van gcenen Xerxes, Darius , Alexander, Pompejus., en andere beruchte voorbeelden, van lang vcrledene eeuwen, tc fpreeken, wie leest, zonder aandoening, de rampzaligheden van het huis de MediD 4 cis-  P. BONNET c/(f, 'en de treurige gevallen van het huis van Stuart? Maar ziet hier een godvrugtig M»«, niet altyd gelukki*met zyne Vrouwen; een liefhebbend Vader, ongelukki* met verfcheiden van zyne kinderen; een Vorst, wien eerst de troon-lang betwist werd, die naderhand, vlu°ten4e voor zyn eigen zoon, denzelven verlaaten moest" cn op den troon herfleld , denzelven eindelyk , door den dood, in votlen luister ontruimde. Ziet hier een Vorst wiens nakroost alle de beurtwisfelingen van een onzeker geluk en ongeluk, op eene verbaazcnde wyze, onderging. Na lang den troon bezeten te hebben, zien wy het in gevangenis en kerker in cerc weder herfleld, allengs in het onbekende duister als verdwynen en heerlyk weder te voorfchyn komen, en nu, in den tegenbeeldigen david , met eere en heerlykheid gekroond, eeuwig leevenl Eindelyk; een verftan- dig en godvrugtig gemoed kan niet dan zeer belust zyn, om het beftaan, bcdryf, ondervindingen en lotgevallen, van Perfoonen te kennen, welken, in tvysheïA, genade, en godzaligheid uitmuntende, door God, op vcelerlei wyzen, beproefd en geoefend, en tot groote dingen, in kerken burgerftaat, gebruikt zyn. Maar hier zien wy eenen bavid , begaafd met' wysheid, als een Engel Gods, begenadigd met eene groote maate van 's Heeren Geest, buitengemeen verlicht in de kennis der hemelfche waarheid , en, niettegenftaande zyne ftruikelingcn, een voorbeeld van beminnclyke Godzaligheid, beproefd in vooren tegenfpoed , en een heerlyk werktuig in 's Heeren hand, tot heil van Israëls burgerftaat, en zegen voor de Kerk, in zynen tyd niet alleen; maar ook in laatcrcn eeuwe , cn tot aan 's weerelds einde. —-— Men leest Ester VI. i. dat Ahafveros, in een flaaploozen nacht, gcboodt, dat men het boek der gedachtenisfen, de Kronyken, brengen, en daarin voor hem leezen zou. De beroemdfte Vorften, van het Roomfche, het Oosterfche en Westerfche Keizerryk; de wyste Burgerbcftuurders, de dapperftc Krygshelden, erkenden , door hun voorbeeld en naarftigheid in het onderzoeken der Gefchicdenisfen het groot belang dat zy in dezelve fielden; en hunne o-e! draagingen en daaden toonen het groot nut, welk zy"cr Uit verkreegen. Wy, Christenen, die, voor het meerendcel, elk in zyne betrekking , tot het beltuur van voorwerpen en zaaken buiten ons, cn alle, tot het beftuurèn van ons eigen hart en wandel en tot ftryd geroepen worden,  over 't lee ven van david. 5? den, behoorden lust te hebben, om den leevensloop en lotgevallen van david , wel te kennen, daar wy in dezelven zoo veel voorfchrift'en vinden van wys beftuur, en onderwys in den dagelykfchen ftryd." Hoe veele Deelen deeze Leerredenen oyer het Leeven van david zullen beflaan, heeft de Eerw. Schryver niet aangeduid; doch hebben wy 'er waarfchynlyk nog al eenige te wagten. Het tegenwoordig Deel eindigt met david's Huwelyk met michal. Doch heeft de Schryver, gelyk hy.in zyne Voorreden zegt, „ nu en dan twee „ Leerredenen tot één gebragt, om het gedrukte werk daar door te bekorten." Onderwys in de Leerftukken der Godgeleerdheid', in 't Latyn befchreeven, door wylen den Hoog Eerw. den Hoo <* Gel. Heer j. f. buddeus. In 't Nederduitsch vertaald door t. p. h. hildebrand. Eerfte Deel, tweede Stuk. Te Rotterdam, by C. van der Dries, 1787. In gr. oc tavo, 189 bladz. Voor enigen tyd hebben wy reeds berigt gegeven, van de gelegenheid by welke, en 't oogmerk waer mede , de Nederduitfche Vertaling van dit Werk het licht ziet, mitsgaders van de manier, op welke de Hoogleeraer Bttd. deus dit Onderwys, naer den fmaek van zyn tyd, ingericht heeft (*). Het diestyds gezegde daeromtrent genoeg oordeelende, hebben wy thans "alleen te berichten, dat dit tweede Stuk behelst het tweede Hoofdftuk, gaende over de Openbaring en de Heilige Schrift, welk onderwerp zyn Hooggeleerde in den zelfden fmaek als het eerfte , over den Godsdienst en de Godgeleerdheid, ontvouwt. Zie hier, uit het zelve, 's Mans opmerkingen , wegens de Overleveringen en 't gezag der Vaderen of der Kerke. By gelegenheid der gegronde ftellinge , „ dat de Heilige Schrift het echte grondbeginfel van ken„ nis m de Godgeleerdheid zy; en teffens de ecnigfte „'Regel en Richtfnoer van ons Geloof en Leven,"neemt hy gepast in agt, „ dat zy zich zeer bedriegen, die een „ ander grondbeginfel van kennis , buiten de Heilio-e „ Schrift, verzinnen." En onder dezen telt hV met regt, 111 de laetfte plaetze, dezulken, die zich, bui- ten (*) Zi« boven bladz. 181. P5  58 J. BüDDEUd ten de Heilige Schrift, ook op de bovengenoemde grondbeginfels beroepen; waerover hy zich indezervoege uitlaet. ,, Hier wyken ook zy van het rechte fpoor af, die on9 de overleveringen (traditiones,) gelyk zy ze noemen, die niet befchreeven zyn, voor het grondbeginfel van kennis opdringen, of ten minfte met de Heilige Schrift gelyk ftellen, en beweereu, naar de taal der Vaderen van de Trentfche Kerkvergadering , dat men dezelve met gelyk ontzag cn eerbied moet aannccnien en hoogachten , $esf. IV. Deer h ƒ>• m. 28. Want toen deeze Trentfche Geleerden over de overlevering fpraken, als zo wel tot het Geloof als tot de Zeden behoorehde, en dat ze of mondeling van Christus., of van den Heiligen Geest ingegeeven, en door gediiurige opvolginge algemeen in de Kerk bewaard waf en; hadden zy ook moeten aantoonen, welke deeze overleveringen zyn? van waar het ons biyke, dat dczelvcn of mondeling van Christus of van den-Heiligen Geest zyn ingegeeven ? Op wat wyze dezelven door geduurige opvolginge in de Kerk of voortgeplant zyn, of voortgeplant hebben kunnen'worden ? en aangezien het ligt geïcbieden kan , dat 'er valfche Overleveringen met die, welke voor echt uitgevent worden, vermengd worden, welk het middel zy, om deeze van geenen te onderfcheiden ? Daar het ondertusfehen met dit alles zodanig gelegen is, dat 'er niets waarachtigs op geantwoord kan worden, cn het tellens ten bewyzc ftrekt, dat de Overleveringen niet anders dan geheel onzeker zyn kunnen, zo zoude hy zichzelven zeer bedriegen, die dezelven voor liet grondbeginfel van kennis aanneemen wilde. Want "net geen bossuetus in expof. Cond. C. XVIII. zegt, ikit die eene Apostoiifche overlevering zy, welker oorsprong niet met zekerheid kan aangeweezen worden, is ten ecnenmaale kinderachtig. Want 'er worden veele leugens en veele dwaalingen verfpreid , wier oorfprong ons geheel verborgen is. De overleveringen kunnen ook der Heilige Schrift niet toegevoegd worden, ten zy men deeze tellens van onvolmaaktheid cn duisterheid befchuldigen wil : daar nu de verdcedigers der overleveringen zich hier van geen geweeten maken, zo toonen zy tellens .daar door , welke laagc gedachten zy van de Heilige Schrift vormen. Ja, terwyl zy met alle mogelykhcid het gezag der Heilige Schrift van deeze overleveringen trachten af te leiden, en nogthans hunne overleveringen niet be-  cüdgeleerd onderwys. 59 beveiligen kunnen , zo doen zy niet anders , dan, dat zy de waarheid van den Christeïyken Godsdienst zelve aan de belpottingen van 't Ongeloot' bloot Hellen. Te recht is dit aangemerkt door bayle , in Dict. kift. crit. V. II. p. 2223. Want by fpreckt daar van nicolsus , die in zekere Boekjes, in 't Fransen gefchreeven, alle pogingen aanwendt, om te bewyzen, dat men uit het leezea der Heilige Schrift geenen zekeren weg ter zaligheid vinden kunne. En daar de Overlevering indedaad nog onzekerer zy, wat volgt anders daaruit, dan, dat 'ep in geenen deele een zeker middel ter Zaligheid te vinden zy "? Hier uit betluit bayle, niet zonder grond, dat dit de rechte weg tot de Twytfclary zy. De reeds voorheen bygebragtc fpreuken der Schrift, die ons alleen tot de Heilige Schrift verwyzen (f), bevestigen vervolgens ons gevoelen", cn, aangezien deeze Schrift ons alles, wat tot Ge^ loof en Leven te weeten nodig is, volkomen leeraart,' waartoe dienen dan de overleveringen. Was het geen tot 's Menfchen Zaligheid dient nog niet befchreeven, dan vonden 'er zekeriyk overleveringen, mondeling voort te planten, plaats; maar 'er is niet de minfte fehyn van recien, waarom wy thans, onder een zo groot licht der Heilige Schrift lccvendc , aan overleveringen zouden moeten gehoor gceven. Aangezien nu de Apostelen, 't geen zy befchreeven, mondeling predikten; en wederom, 't geen zy mondeling voordroegen , ook befchreeven , zo kon paülus de Thesfaloniers met recht vermaanen , dat zy houden moesten de*injlcHingcn, die hen 't zy door woord of brief geleerd zyn. 2 Th. 11. 15. En zodanige gefcfireevene In/tellingen, of, waardoor dat geene bevestigd word, 't welk reeds in de Heilige Schrift voorhanden is, bedoelden ook de aloude Kerkleeraars (§), wanneer zy zich op dezelven beriepen. .,, Om O) Hieromtrent had de Hooglccraer zich alvoorens beroepen, op Jo!:tV. 39 verg. XIV. 6. 2 Tim. III. 15-17. Jef. VJÜ.' 20. 2 Cor. IV. 6. 2 Pet. I. 19. CSj De aloude Ke.'kleeraers, gelyk zyn Hoogeenvaerdc wit lager aentekent , begrepen door Overleveringen geenszins iet-s dat van de Leere der Schrift verfchilt, of daer mede volftreks ftrydig is , maer eene en dezelfde Leer , die en in de Schrift vervat, en teffens van de Apostelen mondeltrfg wp.s voortgeplant. Dit is bekend genoeg uit de Verhandeling van iren.eus. .h. Ui. C. III. Men kan echter, vervolgt hy, niet ontkennen, . dat,  CO J. BUDDEUS , GODGELEERD ONDERWYS. „ Om over de tocllemming der oude Kerkleeraars, die zy Vaders noemen, als mede over het gezag der Kerke, nog iets te zeggen, zal niet nodig zyn; gemerkt men dit uit het thans verhandelde ligt kan beoordeelen. Want men kan de Kerk, op welker gezag zy zich nu en dan getneenlyk beroepen , niet anders dan zichtbaar en uitwendig aanmerken. Maar gelyk deeze aan gevaar van dwaaling , zo als de ondervinding leert, bloot gefield is, zo is zy ook in veele byzondere Kerken verdeeld: en gelyk ze ook, zo in leerftukken als gevoelens, onderling verfchillen , zo beoordeelen wy ze ook niet anders , dan uit de Heilige Schrift, wat of waar is, of aan de waarheid het naaste komt. Want dat de'waare Kerke geene andere kenmerken hebbe, dan de zuiverheid van de Heilige Leere, cn het rechtmatig gebruik der Sacramenten, zal te zyner tyd betoogd worden. Men noemt, wel is waar, de Kerk eene zuil en fleunfel der waarheid, 1 Tim. III. 15. maar lydende, gelyk de Geleerden voorlang hebben aangemerkt , dat is, dewyl zy op de Hemelfche waarheid als op een grondzuil is opgericht, gelyk Paulus zelf dit verklaart , Eph, II. 20. Öndertusfchen kan men het gezag der Vaderen, gelyk men die noemt, voornamentlyk de geenen , die in de vyf eerfte Eeuwen leefden , zo veel te minder voor een grondbeginfel van kennis aanneemen, als het zekerer is, dat men eene zodanige toeftemming in alle de Hoofdftukken des Geloofs te vergeefsch voorgeeft; cn het klaarer blykt, dat 'er byna geen een Leeraar in de aloude Kerk gevonden word, v»arin men niet de grooffte dwaaling aantooncn kan." Les- dat, nadien zommige Kerkvaders de Overleveringen, in eenen goeden en rechtzinnigen zin opgevat, gebruikten tot ovcrtu'ging en wederlegging van Ketters, dit gelegenheid gegeven heeft, dat "er naderhand gevonden werden, öie , (doch ten onregte,) «ie Overleveringen hier toe noodzaeklyk hielden. Ook heeft het woord Overlevering by de Kerklyke Schryvers nog andere betekenisfen , die echter in dit geval van geen dienst zyn. Maer men heeft, gelyk chemnitius te recht zegt, „ zondei» ondcr„ fcheid zodanige getuigenisfen der Kerkvaderen, op eene bedrieglyke wyze, vermengd ; en fcheert, om zo te fpreken, alle Overleveringen over céne kam , om met het voorwend! zei cn den fchyn van Oudheid anderen te bedriegen." Exam. "onlil. Trident.. P. I. p- 88. En Iaastlyk wyst ons de Hoogleeraer tot de keurige Verhandeling van cna. kortholt , de traihionibus non fcripds, de zevendu van zyne Disauifitiones Anti-Baroniancis, p. 182. feq.  LESBOEK VOOR KINDEREN. Lesboek voor de Kinderen der Christenen, by den aanvang der vatbaarheid voor Onderwys, behelzende de voornaam* Jle gronden van Godsdienst en Zedekunde, met de duidelykfie Gezegden der Gewyde Schryvers aangedrongen. Te Leyden, by L. Herdingh, 34 bladz. in %vo. Schoon het by geene Gezindheid onder de Christenen, en, misfehien , zo min by de Doopsgezinden als by anderen , aan Les- en Vraagboeken, voor de Kinderen en de Jeugd, ontbreeke, komt 'er een 'nieuw, van den Eerw. d. hovens , te voorfchyn. De voorraad, van de in zyne Leydfche Gemeente gebruikte , was ten einde : onder het groote aantal, der nog ruim voorhanden zynde , vondt hy 'er geen dat hem voldeedt; 't' welk hem bewoog , om zelve de hand aan 't werk te liaan, en dit kleine Werkske te vervaardigen, wel, in de eerfte plaats, ten dienfte zyner Gemeente gefchikt; doch ook zo ingerigt, dat andere Christenen zich daar van kunnen bedienen. Ten welken einde hy zich bepaalde tot de klaarde en gewigtigfte Waarheden en Pligten van den Godsdienst in 't gemeen , en van den Christlyken Godsdienst in 't byzonder, meenende, dat het onderzoek dier gevoelens, waar in de Doopsgezinden van de andere Christenen verfchillen, tot een meer gevorderde Jeugd behoort dan waar voor dit Stukje is opgefteld. Als zodanig kan het allen, zonder onderfcheid, worden aangepreezen : de Orde en Schikking zouden geheel anders , en , onzes inziens, geledelyker kunnen weezen. Het Voorwerp der Pligtsbetragtingen, by voorbeeld, eerst in Les XXVII aangeduid , en verder omfchreevcn , hadt een vroeger plaats moeten bekleeden. ■ Doch, dit daar hatende , de Opftellcr heeft zich bevlytigt , en is 'er wel in gellaagd, om, by ieder Les, zodanige Schriftuurtexten, of ook, nu en dan, eenige voorbeelden, uit de Gewyde Gefchiedenis ontleend, te voegen , ftrekkende, om het geheugen der Kinderen te voorzien met een ryken voorraad van treffende Gezegden en Voorvallen , die hun, by verdere vordering, ja door hun ganfche leeven heen, van nut kan zyn. Hand*  handleiding tot de geneezing ÉNZ'j • Handleiding tot de Geneezing der Inwendige Ziekten. Ten dienfte der Hcelmeesteren op liet /.and, naar hel bevel van zyne Koningl. Pruisfifche Majcfleit uitgcgeeven door het Opperjle Collegie der Geneeskunde te h.erlyn. Uit het Hoogduitsch. Te Leyden, by A. cn J. Honcoop ,1788. In gr. Zva. 248 bladz. Dit gcfchrift, 't welk ccn uitmuntend bewys oplevert, van de byzondere zorg, die de Groote frederik ook voor den figchaamlyken welftand zyner onderhoorige Landlieden aanwendde, komt thans in de Ncderduitfche taal tc voorfchyn, op aanraading van den Hoogl. sandifort ; die, ter aanpryzing daar van , cene Voorreden voor hetzelve vervaardigd heeft, waarin hy dc noodzaaklykhcid van een kort Geneeskundig Handboek, ter onderwyzing onzer Land-Heelmeestcren, welke zich tevens met 'het 'behandelen der inwendige gebreken bezig houden , aangetoond hebbende, te gelyk de gefchiktheid van dit werk tot zodanige einden tracht aan te wyzen. Alhoewel wy gcenzlns ontkennen, dat deze Handleiding, ter bereiking dier inzichten, zeer nuttig zy , en door onze Dorp-Heelmeesters met vrucht gebruikt kunne worden , komt het ons echter voor, dat men in deeze heilzaame oogmerken nog veel beter naar wensch zoude flaagen, indien de Hoogl. sandifort zelf, of cenig ander 'beroemd Geneesheer hier tc Lande , de handen leende tot het vervaardigen van een dergelyk lamenftcl, 't welk byzondcrlyk gefchikt ware naar den aart der Ziekten , die by ons ten platten Lande het meest worden waargenomen , cn vooral ingericht, om de verkeerde behandelingen , die onder onze Dorp-Heelmeesters nog zo ntgemeea plaats grypen, aan te wyzen cn te verbeteren, cn tevens hunne menigvuldige diep ingewortelde, en dikwils gevaarlyke , voorüordeelen, tc beftryden , en uit te roeijen. Hierdoor zou zckerlyk onzen Landlieden -ccn nog veel grootcr dienst gefchieden', en men had te gelyk het genoegen, om ten minften een Geneeskundig Leerboek voor JÜorp-Chirurgyns nog oorfpronkelyk in onze taal te zien uitgcevcn, zonder ook hierin tot Vertaalingen, cn den arbeid van Vreemden, den toevlucht te moeten neemen. Nu.  numa POMriLIUS, door de florian. 6"3 Numa Pompilitts, tweede Koning van Rome. Gevolgd naar het Frausch van den lieer e de Florian , door |. de pasteur. Te Leyden, by A. en J. Honcoop, 178?. In gr. övo. 415 bladz. Onder de menigvuldige uitkomende Schriften, by welker verlies de waereld gering nadeel lyden zou, verheugt zich de Beminnaar der fchoone letteren, met reden, wanneer hem een enkel onder 't oog valt, dat niet alleen boven 't middelmaatige verheven is, en waarvan men alleen geeuWende zeggen kan, dat het goed is, maar 't geen oorfprongelyke fchoonheden in grooten getale bezit ' en merktekenen draagt van Menschkunde, Historiekennis^ en een verheven Genie. ■ Onder deeze weinigen behoort het Werk , 't geen thans voor ons ligt : dat Fraiikryk tot eer ftrekt, en' waarlyk onder een van de uittlcekendlte.voortbrengzels, die wy, in dat vak, zints ■ "eenigen tyd, uit dat Land ontvangen hebben, met het hoogfte recht mag geteld worden. De Heer de Florian draagt Numa Pompilius, die bekende Koning der Romeinen , zyne Land- en Tydgenooten in de heerlykfte fchilderyen, Waarin de meesterlykfte trekken elk in 't oog vallen moeten , «voor, in eenen zeer behaagelyken , kiefchen, en , naar den aart des onderwerps , eenvoudigen ftyl. Eene ontleding van het gantfche Werk zou te breedflagtig zyn, cn Weinig zouden onze Leezers daaruit de voortreffelyke fchoonheden leeren kénnen. Misfchien eenigzins beter, uit eene "kleine paslage, die wy uit hetzelve zullen overneemen. Naa dat Numa, een Sabyn van afkomst, door Tullus, den Hoogepriester van Ceres, opgevoed, zich op goddelyken last na RdSïé begeeven, en eenigert tyd by den Sabynfchcn Koning cn deszei!'s dochter vertoefd" hadt, begeeft hy zich na den Tempel van Minerva: cn in het bosch, waarin hy denzelven zoekt, vindt hy Herlëlia, de dóchter van Romulus. Schoon deeze dochter een kind der verbeelding van den Schryver is, zullen wy den Leezer tot een proeve een gedeelte van die ontmoeting mededeel'en. „ Numa" dan „ rigt 'zyne fchreden naar den Tempel, alwaar hy zyne gebeden wil uitftoTten. Zyne ongeruste geest Mi hem dc Nvmph (de Nymph Ëge'ria naamelyk) voor oogenj hy durft niet hoopen haar te zullen tinden, en  ftj, NUMA POMPILIUS en evenwel zoeken haar zyne oogen, wanneer Numa onder een met groente overdekte laan, gelyk die, welke hy in den droom gezien heeft, eene gewapende Vrouw ontdekt , op het gras gelegen, en' in een diepen flaap gedompeld. Haar ontbloot hoofd leunde op haaren beukelaar ; haar helm lag aan haar zyde, haare lange zwarte hairlokken hingen op haar borstharnas neder, en zetteden haare edele en majeftieufe fchoonheid nog meerder luister by. Onder haare hand lagen werpfpietzen : aan haar zyde hing een ryk veriierd zwaard, en haar kleed, tot de knie toe op<*efJrikt, Uet haaren purperen broos zien, die met eene «ouden haak was vastgehecht. Dus komt de Zuster van ■ Apollo , na haaren pylkoker in het bosch van Erimanthus ledig gefchoten te hebben, zich ter ruste leggen op den top "van den Mënalus; de Nymphen cn bosch-Godinncn bewaaken haar; Zephyr is bevreesd om de bladeren te roeren cn het gelaat der Goden behoudt, zelfs in den flaap 'dat geftreng cn oorlogzuchtig voorkomen , dat, wel verre van haare fchoonheid te verminderen, dezelve luister fchynt by te zetten. ■ .. , „. Zoo fchoon, en nog fchooner, lag daar de Heldin. Nu'na ziet haar voor Pallas aan: valt voor haar op zyne knieën wil een gebed uitfpreeken, cn kan zyne fpraak niet vinden. Zyne tong kleeft aan zyn gehemelte; zyn mond blyft half oopen; zyne armen ftaan uitgeftrekt naar haar, die hy befchouwt; zyne oogen, op haar ftaarende en fchemerende, zien haar beweegingloos aan. Op dat oogenblik ontwaakt de Heldin; zy ziet Numa" en terftond is zy overcinde. Reeds bedekte haar vcrfchriklyk heimet haar het hoofd, reeds drilt zy haare fpietfen, en , met eene hooge en .dreigende ftem, doet zy hem deeze woorden hooren: Wie gy zyn moogt, vermetel Ton<*eling! die mynen flaap komt Hooren, zeg het noodlot5 dank, dat u my ongewapend aanbiedt. Indien sy u konde verweeren', zou deeze arm uwe ftoutheid ïlraflen. ó Godin, antwoordt haar Numa , ftil uwen toorn: ik Kin" naar uwen Tempel, om u myn hart cn myn gebed te°wyen; ik heb u gezien, en myne beevendc knieën zvn onder my bezweeken. De Tegenwoordigheid eeper Godheid flaat eenen armen ftervcling ter neder; en is het eene misdaad eene Godin te aanfehouwen, zoo gedenk dat myne fchemerende oogen het gezisjt van Ü niet hebben kunnen verdraagen. t, Des*  DOOR. DF. FLORIAN. « 65 Deeze woorden decden de gramfchap der Amazoóne verdwynen. Zy laat de punt van, haare fpietfen vallen, en Numa glimlachende aanziende; (Hier eindigt de Overzetter den volzin, doch zeker moet hier geleezen ■worden : Numa glimlachende aanziende: of, en Numa glimlachende aanziende, zeide zy:) Herftel ü, zeide zy, ik ben geen Godheid. De groote Romulus is myn Vader: en ik gaa tc Rome de overwinning, welke hy behaald heeft, boodfehappen. Vervolg uwen weg na den Tempel: gaa, Jongman, gaa Minerva vergiffenis fmeeken, dat gy, my ziende, gemeend hebt haar te aanfehouwen. ,, Op deeze woorden (laat zy op haaren beukelaar, en deeze klank doet haar gevolg verfchynen. Men brengt haar haar fchoon ros; zy fpringt op zynen rug, viert het den teugel, en vliegt fneller dan de wind naar Rome." Het leeven van rf.ynier de klerk, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch India, door ary huysers , Oud Koopman , in dienst der Nederland/die Oostindifche Compagnie. Met een fraaye Kaart der Platte grond van Batavia, en eenige Bylaagcn. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. In gr. 8vo. 146 bladz. Reynier de klerk, wiens Leeven wy hier aankundigen, behoort onder die Mannen, wier afkomst hem geen uitzigt altoos gaven, om eene post te bekleeden, die in uitwendig Vertoon , zo niet in Gezagsoefening, de Vorstlyke Waardigheid zo naby komt. Als gemeen Matroos voer hy eerst na de Oostindiën, deedt andermaal die reis, en voor de derde keer, als Derde Waak, daar heen ftevcnende, heeft hy zyn Vaderland nooit weder gezien. Verfcheide Posten, van verfchillenden aart, alle' met lof bekleed hebbende, klom hy tot het hoogst bewind op , en was de eerfte Zeeuw, zynde van Middelburg geboortig, die als algemeen Landvoogd, de wyd uitgeftrekte Volkplantingen der Nederlanden, in het Oosten , beftuurd heeft, de Opvolger zynde van jeremias van riemsdvr. Reeds hadt hy, by zyne verheffing tot dien Rang, acht en zestig jaaren bereikt, en vyftig jaaren in dienst der Maatfchappye gearbeid: wel mogt hy dan dikwils zeggen. Het is Mostert naa den Maaltyd! Geen lang Beftuur was, op 't ongezond Batavia, in zulke hooge' jaaren te wagten, ook duurde het njet meer III. DEEL. N. ALG. LETT. NO. 2. E daiï  66 A. KÜYSERS dan twee Jaaren , en omtrent elf Maanden. Dan , zyn werkzaame aart bleef hem in den Ouderdom by • in zwakheid voort arbeidende, betuigde hy, dat-«« GouverneurGeneraal met de Pen in de hand ten grave moest daalen. Zyne voornaamfte verrigtingen, als Landvoogd, beftonden in het bevorderen van den Godsdienst: ter gelegen» heid der Antwoorden, op dc Prysvraage van de Hollandfehe Maatfchapp < te Haarlem, wegens dit ftuk in 't licht gegeeven, en hem gezonden om berigt, in het dempen van den Oorlog op Afacasfer, door het veroveren Van God, in 't aanvaarden van de post als eerfte Opper-Directeur van het Geleerd Genootfchap, in den Jaare 1778 te Batavia opgerigt, in de aanwinst van Landen voor de Compagnie, en het geheel afhanglyk en leenroerig maaken van anderen , . in gunftigc fchikkingen voor de Jaccairajché of Bovenlandfche Regenten, in het bevorderen van den Landbouw, op eene menigte onbebouwde Landen. Dc Leevensbefchryver laat niet onopgetekend het veel gcrugts maakend bedryf deezes Landvoogds , omtrent den Raad des Geregts; van welken hy den Prefident en vyf Leden afzette , „ alleen om dat zy geweigerd hadden, ,, eenige Origineelè Procesfen, die de Raad als een heij, ligdom aanmerkte, en onder den Eed van Geh'eimhou99 diflg begreepen waren, af te geeven." Eene daad, door dc Bcwindhebberen afgekeurd. Voor het overige, zegt ons de Heer huysers , was de klerk een Man, nederig in zynen wandel, een vyand van allen Pragt cn uiterlyke Grootheid, dit bleek hier uit, om dat hy, by zyne aanilelling tot Opper-LandToogd, in den Raad hadt voorgeflaagen, en ook uitgevoerd , om naamlyk geene plegtigheden te ontvangen van de Vorften en Regenten van Java's "< oordoostkust, zo als de gewoonte geweest is zyner Voorzaaten; hy liet door den Landvoogd van Java op Samarang, toen de Heer johannes robbert van der burgh de hulde ontvangen , die men hem anders in perfoon bewyzen moest. Schoon hy voor dit gedrag ook Staatkundige redenen hadt , ontleend van de zwakke Ge'ftelteni's des Volks te Batavia ten dien tyde, cn van zvne kennis der '/avaanen, onder welken hy lang verkeerd hadt. Dan, by zyne aanftclling gaf hy aan den Raad te verfraai! , dat het zeer oneigen en onbetaamelvk was , dat de Leden van den Raad voor hem, met hunne Koetfen, . -• . 3»  Leeven van r. db klerk* ijjg op 's Heeren wegen ftil hielden, en begeerde dat zulks niet meer gefchieden moest. Ook wilde hy niet hebben, dat men voor hem in de Kerken zou opftaan, als de Godsdienst reeds begonnen was. Wy moeten alle de trappen , langs welken de klerk opklom, in het Leeven zelve laaten leezen; doch kunnen niet naalaaten , een geval daar uit over te nccmen , 't welk hem tot groote eere ftrekt. De Heer elso sterrenberg , eertyds een Gunfteling van den Generaal van imhoff, was in diens ongenade vervallen, eh voor vyf en twintig jaaren na het Kasteel Revenge, op het Eiland Poelo-ay, gelegen in de Provincie van Banda, gebannen. De Gouverneur van imiioff nog niet te vrede met deeze diepe vernedering van een Man , voor wien hy wel eer eene groote zugt en genegenheid gevoed hadt, bedagt nog een ander middel, om het deezen ongelukkigen zo benaauwd te maaken , dat hy, menschlyker wyze, niet lang zou kunnen leeven. > Hy wist dat de Heer de klerk, als Adminiftrateur te Samarang, zeer veele onaangenaamheden, onder het beftuur van sterrenberg, hadt moeten ondergaan , en dat deeze, uit dien hoofde , een gezetten haat tegen hem voeden moest. Nimmer kon de Heer van imhoff derhalven gepaster middel uitdenken, om sterrenberg van kant te helpen, dan doot de aanftelling van de klerk tot Landvoogd van Banda. — < Men dagt toen niet anders of hy zou sterrenberg , die bereids vooruit na het Kasteel Revenge gezonden was, welhaast het leeven moede maaken, en, van hartzeer, ten grave hebben doen daalen. Sterrenberg zelve fcheen hier voor genoeg bedugt. Hy zag •de komst van den nieuwen Landvoogd met fchrik te gemoet, dan nimmer hadt hy zich zo misgist als in dit ge* val. De klerk komt in de Provincie van Banda, en , zo als hy in het opzeilen' was van de Neira, ontvangt hy een Brief van den Gebannenen, van deezen inhoud: „ Ik- feliciteer Uw Ed. Agtb. met derzelver komst in deeze „ Provincie, hartlyk wenfeftende en biddende, dat het dit Land onder Uw Ed. Agtb. beftier mag welgaan 5 „ ondertusfehen Uw Ed. Agtb. indagtig maakende de ,, bekende Spreuk van solon , terwyl ik, voor het ove„ rige met agting ben. &c." Het antwoord van de klerk was mede naar den Laconifchen Styl, en beftondt hier* in: „ Ik ben Uw Ed. zeer verpligt voor. de vriendlyke; E 2 JS za-  06 A. HÜYSER3 ,, zegcftwénfchen, over my uitgeboezemd, by derzelver „ Brief van gisteren. Niet gewoon zynde, om tegen een „ gevangen Man myn Degen te trekken, kan Uw Ed. „ zich verzekerd houden $ dat ik 'er myn Eer in Hellen „ zal, om Uw Ed. Verblyf a Costy zo draaglyk te maa„ ken als mogelyk is. Hier nevens, by provifie, een „ Kas Wyn, twee Kaazen, een Vaatje Boter. ïtem de „ Vaderlandfche Nouvelles. UwEd. iets benoodigd heb„ bende, fchryft het dan maar vry aan Uw Ed. Dienaar, „ r. du klerk." Men kan zich geen denkbeeld vormen van de aandoeningen , die deeze en de volgende blyken van vriendfehap, op 'het gemoed van sterrenberg, uitwerkten. ZynBannisfement was een aangenaam verblyf, zo lang de klerk bet Beftuur aldaar in handen hadt. Dc vriendfehap, die Zy aldaar met elkander hielden, was groot, en van dat gewenschte gevolg, dat de gebannenc, tot den laatften dag van zyn verblyf, aldaar gezond en welgemoed gebleeven is, en nog eenigen tyd., naa den dood van zynen vyand van imhofe, in vryheid, zonder eenige Amptsbediciïing, geleefd heeft. Op de verhaalen in dcezc Lcevensbefchryving, die alzins de tekens eener onopgefmukte eenvoudigheid draagt, kunnen wy in alle opzigten ftaat maaken. De Schryver beeft, naar luid van 't Voorberigt des Uitgcevers , fchoon eerst Secretaris van dc slmpliioen-Societeit, en naderhand Adminiflratcur van het Graanmngazyn, egter , tot de laatfte oogcnblikkcu van de klerk's Leeven, het Comptoirwerk, van dien braaven Indifchcn Regent, ftceds yverig waargenomen, en is dus vyftien jaaren lang zyn beminde Huisgenoot geweest : waar door hy gelegenheid oehad heeft, om de Historie van zyn Leeven uit zyn eigen mond zelf te verneemen, alles van naby te zien en te hooren. Invoegen by wel in -ftaat _zou geweest zyn, om Zaaken van meer aanbelang , wegens den ftaat "der O, I. C, in de Indien , in dit Werkje in te lasfehen, ware het niet dat hy zich voorgefteld hadde, om zich hier in alleen te bo'paalen byVilke zaaken, die tot deeze Lcevcnsgefchicdenis betrekking hadden. . Van deezen aart zyn ook de meeste By !sagen, die meer dan de helft van dit Boekdeeltje uitmaaken, behelzende de Eerfte, een Brief van den 'Gouverneur valkenier, over den Moord, in Oct. 1740, op Batavia voorgevallen, aan den Chineefchen Keizer. De Tweede, een Ver¬ haal  leeven van 11. de klerk. 6> haal van een gedenkwaardig voorval op het Eiland Formoj'a, ten tyde, toen het gehoorde onder de Vereenigdc Ncderlandfche Oostindifche Compagnie , tusfchen den Gouverneur en twee groote Japanfche Schepen, met de gevolgen van dien. De uerde, een Ontwerp tot de Publieke Voorftelling van den Heer de klerk, als Gouverneur Generaal. Dc Vierde, Vyfde, Zesde en 7.evende Bylagen, behooren alle tot de Aanflelling en de Uitvaart des Generaals de klerk ; en wordt allesÖbellooten met eene Naamlyst der Heeren Gouverneurs Generaal van Neêrlandsch Indien, zo als dezelve in orde op elkander gevolgd zyn , nevens eene aanwyzing van de Plaatzen, waar zy zich onthouden, en den tyd wanneer en hoe lang zy geregeerd hebben. De Eerw. Uitgeever van dit Leevensberigt, j. c. metzlar , Predikant op Batavia, thans te Beu/ichem, wenschte, dat, by deeze Leevensbefchryving, ook kon gevoegd worden het Leeven van den niet min beroemden OpperLandvoogd, petrus albertus van der parra, en zou gaarne, uit eerbied voor 's Mans naagedagtenis , deeze taak op zich neemen, wanneer diens Naabeflaanden konden goedvinden, hem daar toe de noodige Hukken ter hand te doen Hellen, in welken gevalle hy zich openlyk tot dit werk aanbiedt: en hegtte men daar nog aan het Leeven van den Gouverneur Generaal jeremias van riemsdyk , dan bezat men, in het thans iiitgegeeven , en de twee nog te vervaardigen, Leevens, eene Verzameling van alle de Leevcnsbcfchryvingen der Mannen , in die hooge buitenlandfche Waardigheid geflcld : en kon ze aanmerken , als vervolgen der Beknopte Leevensbefchryvingen van alle de Gouverneurs Generaal van Indie , voor eenige jaaren in de Franfche (en Nederduitfche) Taal in 't licht gegeeven, en eindigende met dat van den Opper-Landvoogd jacob mossel. Doch dan behoorde men ze in een ander formaat uit te geeven , namelyk in gr. 410, E 3 Brie*  7° brieven Brieven over het beftuur der Colonien Esfequebo en Deinevary, gewisfeld tusfchen de Heeren aristodejuus in siNCtRUS, nevens Bylagen, betrckkelyk tot deeze briefwifeling, en voortellingen van den Nederlandfchen Vitgeever. De zes eerfte Stukken. Te Amfierdam, by \V. Holtrop, 1786. In gr. octavo. Nopens den voornaamen inhoud en 't groote bedoelde van dit Gefchrift, hebben wy, by de uitgave van het eerfte Stuk, reeds een breedvoerig verflag gegceven;'(*) rtat voorts in 't algemeen betrè'kkefyk is tót alle de volgende Stukken, die de Nederduitfche Uitgeever hier te Lande het licht heeft doen zien; of het ook eenigzins mogte ftrekken, om allen, wier zaak het is daaraan de behulpzaame hand te bieden, te bewcegen, om het belang dier Colonien ernftig ter harte te neemen, en gehoor te geeven aan de kfagten wegens het verval,- en de voorflagen van middelen ter hcrftcllingc van den handel deezer Colonien, die van een ultgeftrekt belang voor 't Moederland is. Ten dien einde agtervolgt hy in het tweede, derde en vierde, Stuk, onafgebroken, de afgifte der brieven van Aristodemus aan Sinferus, welken verfcheiden byzonderheden tot di; onderwerp , behoorende ontvouwen, en in een treffend licht, plaatzen. Een hem diestyds in handen gekomen Bericht van dc Bewindhebberen der Westindifche 1 ompagnie, ter Kamer Amfterdam, op de Requeste en Memori der In-en Opgezetenen van Esfequebo en Demerary, over de belangen van dezelve Colonie, noopte hem, om het vyfdc Stuk te fchikken, ter voordragte zyner wederleggende Aanmerkingen van dat Bericht; welken hy te fpoediger door den druk gemeen maakte, om dat hy vreesde, dat het Bericht van de Kamer van Amfterdam een nadeeligen invloed zou kunnen hebben op, cn te wege brengen eene verhaasting van, de dcliberatien van den Souverain; op de addresfen der Planters, om zulks, ware 't mogelyk, langs dien weg, nog voor te komen. . Die zelfde zugt voor het behoud deezer Coloni¬ en cn het welzyn van'derzelver Planters, gepaard met het weezenlyk belang voor het Vaderland, fpoorde hem wyders aan, om het zesde Stuk, behelzende weder ee- ni* O Zie N. Alg. Vad. Lelt. I. D. bl. 420 427.  ÜVEB. ESSEfJUEBO EX BEMERAR.Y. aige Brieven van Aristodemus aan Sincerus, af te geeven met eene uitvoerige Voorreden*, of eene Verhandeling, waar in hy het gevaar en de middelen ter herftelling deezer Colonien, ten voordeele van het Vaderland, naar zyn inzien, geheel' openlegt.^ Na eenige voorafgaande aanmerkingen, over 't geen in agt genomen behoort te worden, ter verkryginge, behoudinge en vermeerderinge van 't geluk eener Burgermaatfchappye, (het hoofdbedoelde van de invoering aller Burgermaatfchappyen,) voorgefteld, en dezelven wel byzonder betrekkelyk gemaakt te hebben, tot ons Gemeenebest; gaat hy over tot zyn bepaald oogmerk in deezen, om , naamlyk, te handelen, „ over de noodzaaklykheid eener allerfpoedig„ fte voorzieninge in eenen tak van handel, [te weeten ,, Hen Slaavenhandel ] met welken onze Landbouwende ,, Colonien (laan of vallen moeten." En hiertoe zal ik, zegt hy, de vier navolgende poincten aan de overweeging van myne Lcezers voordraagen. ,, i. Of onze buitenlandfche Landbouwende Colonien oorfpronglyk zodanig zyn ingericht, dat zy van dat gene verzorgd kunnen worden, 't welk in ftaat is, om dezelve aan het groote oogmerk, de bevordering van dert Koophandel, te kunnen doen beantwoorden? ,, 2. Of dezelve, overeenkomftïg aan derzelver oorfnronglyke inrichting van dat nodige op den duur verzorgd worden ? „En daar, by dit onderzoek, ten duidelykften zal blyken, dat men in die verzorging zeer aanmcrkelyk te kort fchiet, zal ik ,, 3. In de derde plaats nafpeuren, welke de voornaame reden van die te kortkoming zyn. ,, 4. Om dan, eindelyk in de vierde plaats, naar myn' vermogen, zodanige middelen aan de hand te geeven, door welke, op eene voldoende wyze ,*dat gebrekkige verbeterd, en de Landbouwende Colonien van een oneindig nut voor den Koophandel zouden kunnen gemaakt worden." In het behandelen van ieder deezer poincten heeft onze Autheur behendig het oog op den Slaavenhandel gevestigd ; toont affn, dat hieromtrent, by de oorfpronglyke inrichting, de noodige voorzorg gedraagen is; maar dat die fchikkingen vervolgens in duigen gevallen zyn ; met aanwyzinge der voornaamfte oorzaaken hier van; «ïitsgaders van 't geen 'er, op de beste wyze, in 't E 4 wcrlc  B R I E.V I N werk gefield zou kunnen worden , ter hcrfteilinge van deezen Slaavenhandel, welks volftrckte noodzaaklykheid en. uiterfte nuttigheid hy ten fterkfte aandringt. • By die gelegenheid, vindt hy zich , al by den aanvang der bchandelinge van dit onderwerp, eenigermaate genoodzaakt een uitftap te doen, wegens de"bedenkelykheid, die men natuurlyk heeft, tegen den Slaavenhandel ; waarover hy zich indiervoege uitlaat, dat wy 't niet ondienftig geoordeeld hebben, zyne gedagtcn desaangaande alhier te plaatzen. ■ Men vraagt naam- lyk: „ Stryd niet het gebruiken van Slaaven tegen de „ rechten van de menschlykheid ? Kan dit-gebruik met „ de grondbeginzelen van den Christelyken Godsdienst j, overeengebracht worden?" ,, Volmondig, (dus luidt de taal van onzen Schryver,) Volmondig moet ik antwoorden, dat het invoeren van de flaverny, hoe oud, hoe ingeworteld zy ook moge zyn, ten allen tyde, eene inbreuk is geweest op de rechten van dc menschlykheid; de natuur kent dezelve niet: alle menfchen worden van natuure vry geboorem; de zachtmoedige grondbeginzelen van den Christelyken Godsdienst leeren wel ondergefchiktheid aan menfchciyke ordeningen, maar zy keuren de flaverny af. „ Maar dan word nader de vraag: Hoe is dan toch immer het gebruik van Slaaven, door eene Christen Natie, door een Volk, 't welk, van ouds af, zo veele liefde voor zyne eigene vryheid heeft betoond, door een Volk, 't welk daar voor, in alle tyden, bereid is alles op te zetten, goed te maaken ? ,, Laat ik, zo kort als mooglyk is, eens beproeven, wat hiervan zou kunnen gezegd worden, terwyl ik vooraf verklaare, geheel ongezind te zyn, om eene volledige verdediging op my tc neemen, van een gebruik, 't^welk in den grond, cn hoe men het ook bcwimpelc, ■altyd een inbreuk op de rechten van de menschlykheid biyven zal, en na alle matigingen en verzachtingen toch nimmer anders, dan als een noodzaaklyk kwaad, zal kunnen worden befchouwd. ,, De natuur van de zaak brengt 'mede, dat de Plantagien op onze Landbouwende Colonian nimmer anders, dun door Slaaven, kunnen bewerkt worden ; want hoe gaarne ik toefta, dat dc arbeid op eene Plantagic, op Zichzelven, minder zwaar, dan wel aanhoudende is; hoe gaarne ik gelooven wil, dat z-elfs dc allerzwaarllc arbeid;-, wan-  OVER ESSEQUEB3 EN fiEMEUARY. 73 wanneer dezelve door zachtmoedigheid, en hoop op voordeden en genoegens, aangemoedigd word, aan vrye menfchen fmaaklyk kan gemaakt worden, zo moet men echter, in een zodanig denkbeeld, on lerftellen, dat men die vrye menfchen by dc hand moet hebben, wil men dezelve tot den arbeid aanmoedigen, cn dat, hoe men zich ook wende, het onuitvoerlyk zou zyn, om jaarlyks zo veele .duizenden van vrye menfchen, als tot den arbeid in alle die Landbouwende Colonien, welke door alle de Europeaanfche Christen - Mogendheden bezeten worden, nodig zyn, aan te moedigen, en uit te lokken , om eene gevaarlyke reis over zee te onderneemen, om zich in een vreemd Land neder te zetten, zonder ander uitzicht, dan om daar, even als in hun Vaderland', van een gering daggeld te leeven, zonder eenige hoop van immer beter fortuin te maaken, en met de zekere verwachting van in den ouderdom, in een vreemd Land, ver van hun genacht, te zullen moeten omzwerven. ■ . • „ Uit dit alles volgt, dat men geene andere keuze heeft, dan een van deeze beide, of dat men geene Landbouwende Colonien moet hebben, of dat men dezelve door Slaaven moet laaten bearbeiden. ,, Wanneer men nu verder in overwceging neemt, ; aan den eenen kant, dat, hoe zeer dc eigentlyk gezegI de flaverhy nimmer volkomen vry te fpreeken is van I inbreuk op de rechten van de menschlykheid, men echi ter niet voor onmooglyk behoeft te houden, dat men in Colonien van Christen - Natiën, de zaaken wel zo) danig zoti kunnen aanleggen, dat de flaverny niet alleen naauwlyks gevoeld wierd, maar zelfs dat aan de Slaaven zo veel menschlykheid zou kunnen worden betoond, dat zy zichzelven onder de banden gelukkiger bevonden , clan toen zy noch vry waren; wanneer men zich hier tegen aan den anderen kant voorftdd, zo wel de boven beweezen onmooglykheid , om immer dat geene, waar toe Slaaven gebruikt worden, door vrye handen te laaten doen, als het onnoemlyk gemis aan voortbrengzelen , welke de milde I natuur aanbied, en waarvan ij wy anders geheel verftooken zouden zyn; dan meen ik, i dat, daar men in de volftrckte noodzaaklykheid is, i om van twee kwaaden het minfte te kiezen, men dan zeer wel zodanige maatregelen zon kunnen ncemen , onder welke men, behoudens de rechten -van dc menschlykheid , en dc zachtmoedigheid van het Christendom, E 5 de  74 BRIEVEN de flaverny ïn de Colonien van Christen - Natiën kan toelaat en. De flaverny zal dan wel altyd een noodzaaklyk kwaad blyven, maar, (en dit was het geene ik betoogen wilde,) dan word het de zaak van de Christen - Mogendheden , om in hunne Wetten, Reglementen, Voorwaarden en dergelyke, op welke zy het noodzaaklyke gebruik van Slaaven toelaaten, de Mem der natuur ^ en van het Christendom, zodanig te doen doorklinken, dat, daar door, behoudens het groote oogmerk van de bebouwing, het lot van die ongelukkigfte onder de ftervelingen, niet alleen draaglyk, maar zelfs zacht en aangenaam gemaakt worde. ,, En waarlyk, niets is gemaklyker uittevoeren, dan dit. „ Men houde'in het oog, dat de Slaaven, van welke men zich in de Landbouwende Colonien bedient, uit Afnica., uit het midden, uit het diepfte van de onkunde en luiheid gehaald worden, om aan voordeelige bezigheden geplaatst, cn voor de geheele inenfehelyke Maatfchappy nuttig gemaakt te worden. „ De Negers bezitten over het algemeen een zacht temperament, zy zyn zeer gemaklyk te leiden; zy zyn zeer werkzaam, wanneer zy op eene vriendelyke wyze aangemoedigd worden. Wanneer men dezelve, op eene zachtzinnige wyze , van langzaamerhand, aan den arbeid gewoon maakt, wanneer men , onder hun, eene beredeneerde en altoos gelyke tucht onderhoud, wanneer men in dezelve de natuurlyke denkbeelden van billykheid en rechtvaerdigheid, die in het hart van alle menfchen ingedrukt zyn , altoos doet doorfteeken , dan kan men door den tyd ongelooflyke dingen door hun doen uitvoeren. ,, Zy hebben zeer weinige behoeften; de woeste ftaat, in welke zy in hun Land, van hunne geboorte af, geleefd hebben, heeft hun weinig, en byna niets, van die gemakken, van die aangenaamheden leeren kennen, welke onder befchaafdc Volkeren, tot by het geringde flagvan menfchen, in noodzaaklyke behoeften zyn veranderd. Zy zyn over het algemeen lydzaam; wanneer men' hun behoorlyke tyden van rust doet genieten, wanneer men hun van een vruchtbaar plekje gronds voorziet, op welke zy hunne levensmiddelen laaten groeijen, wanneer men hun nimmer iets op die tyden, die tot .hunne rust, of tot het bebouwen van hun hoekje gronds beftemd zyn, beknibbelt, wanneer men hun nimmer dwingt, om by nacht  OVER ESSEOjUEBO EN'DEMERARY. 7r7 iracht en ontyden tc werken, wanneer men, by eene' ono-eUtkkige miswasfehing Van hunne levensmiddelen,, hun echter geen gebrek laat lyden, maar ryklyk van dezelve voorziet, wanneer men voor hunne Vrouw.-n en Kinderen behoorlyke zorg draagt, dezelve van bekwaame en oezonde wooningen voorziet, wanneer men hun in ziekten niet alleen geenen.arbeid afvorderd, maar zelfs; een medelydend en behulpzaam hart betoond, wanneer men hun in hunne, frisfche krachten gelegenheid geeft, om van hun plekje gronds eene naar hunne geringe behoeften °eichikte overwinst te kunnen opzamelen, wanneer men1' hun in den ouderdom zacht en mcnfchelyk behandeld , cn dan hunne overwinnen op eene genoeglykc wyze onder zodanigen gemaklvken arbeid, als naar hunne afgeleefde krachten gefchikt is, doet genieten, wanneer men in 't algemeen, in alles, de Hem der menschlykheid ten hunnen aanzien gehoor geeft; dan rekent zich een Neger onder de flaverny zo gelukkig als een Konhv op zynen Throon, dan voelt hy dc banden van flaverny niet, aan welk» hy gekluisterd is, en waar van het denkbeeld alleen genoeg is voor die geene, welke onder onze Luchtftreekcn gebooren zyn, om al hun genoegen , hoe zacht en menfchelyk zy ook behandeld worden , te vergallen, dan vergeet hy weldra zyn oude Vaderland , en dat hy immer vrv gewéést is, dan doen hem de betrekkingen , met welke hy aan zyne Vrouw en Kinderen verbonden is, al den lust vergaan, om immer weder naar zyn Vaderland te rug te keeren, en zyne oude woeste vryheid weder te bekomen, dan ftraalt hem gulle vergenoegdheid uit de oogen, dan betoont by zyne dankbaarheid aan zynen goeden meester, door dc allcrbezigfte naarftigheid, en dc yverigfte zorg voor zyne belangen; dan vat hy voor zynen meester eene zo hartlyke liefde , eene zo doorflaande trouw op, dat daar van in Europa naauwlyks een zweemfel van een voorbeeld te vinden is. „ Zo wcldaadig flaat de goedertieren natuur de voordeden te rug op die;geene, welke aan haare ftem, die in alle harten klinkt, gehoor geeven! Een menschlicvend Planter, die zich op eene afgelegen Plantagie, ver van alle Blanken af, op deeze wyze tegen zyne Slaaven gedraagt , vind zich door oneindig meer vrienden, waare vrienden , vrienden, die zonder bedenken hun leven voor hem veil hebben, omringt, dan een hoogmoedig Vorst in het midden van zyne Lyfwacht. Terwyl het opftaan van  76* BRIEVEN van Slaaven tegen hunne meesters, het alloopeu van plantagien, ja van geheele Colonien, in den grond^niet in het Karakter van de Negers, maar in door hunne 'mishandelingen tot woede overllaande wanhoop, moet gezocht worden. ,, Deeze gevoelens van menschlykheid en Christelykheid den Planter niet alleen in tc boezemen, maar zelfs algemeen werkftellig te doen maaken, is het werk van dc Wetten, cn de zorg van dc Overheid. „ Hoe zeer nu wel, door dit alles de flaverny der Negers niet volkomen verdedigd is, hoe zeer, welke moeite men zich immer geeve, de rechten van lyfeigendom van het eene mensch op het andere nimmer te bewyzen, nimmer voor te fpreeken zyn, zo meen ik echter, dat, langs deeze wegen, het kwaad zodanig verzacht kan worden , dat men eene Christen - Mogendheid niet wel van onmenschlykheid en onchristlykheid kan befchuldigen, wanneer men dezelve, in dc noodzaaklyke keuze, om of aan haare Maatfchappy de onnoemlyke voordeden van Plantagien te doen misfen, of dezelve onder de voorgeflclde Voorwaarden te doen genieten, de flaverny der Negers , in haare buitenlandfche Landbouwende Colonien, onder menschlievende en Christelyke wetten ziet toelaatcn. ,, Ik kan ten deezen opzichte den Leezer niet genoeg aanpryzen het reeds aangehaalde uitmuntend werk, Co/,fiderations fitr l'élat pré/ent de St. Domingue , vooral Tom. I. pag. 130 — 140. Men leeze ook de proeve over de behandeling en beheering van de Africaanfche Slaaven, in de Britjche ïuikcr-plantagien, door James Ratnfay, waar van eene beoordeding te vinden is in dc Monthly Review van Juny 1784. Men zie ook de invallende aanmerkingen op de voorenftaandc proeve , door een Vriend van de "Wesi-lndifche Colonien , cn derzelver Inwooners , beoordeeld in dezelfde Review van OcJobcr 1785, en eindelyk het antwoord van den Heer Ramfay, op die invallende aanwerkingen, als mede de aanmerkingen van de Schryvers van &e Monthly Review op hetzelve, in hun Stukje" van Janu.ary 1786; en men zal, uit vergelykiiig van het een en ander, overvloed van bewyzen vinden voor de mooglykheid, om de flaverny zodanig te matigen, dat zy, als een noodzaaklyk kwaad, door Christen-Natiën en Overheden kan toegelaaten worden. Men vergelyké hier teo-en het geen de beroemde Abt Raynal, in zyne Histojra Thik/bphique c? Polilique des Etablisfemeiits ,&c. Live XI,  over es3equeb0 en demerary. 77- tegen het gebruiken van Slaaven inbrengt, en men beoordeele, in hoe verre alle zyne bedenkingen, door het by my voorgefteld gedrag , jegens de Slaaven , hunne kracht zullen verliezen." Brieven over verfcheide Onderwerpen, door Mr. rhynvis feith , Lid van verfcheide Geuootfehappen. Derde Deel. Te Amfierdam, by j. AJlart, 1787. 209 bladz. in gr. %vo. Dit Derde Deel der Brieven mag grootendeels een Verdeedigfehrift heeten. De Ecrfie is ingerigt tegen, of behelst eenige Algemeene Aanmerkingen, betreffende zeker Werkje, ten tytel voerende: Gedachten over hetSeniimenleele van deezen tyd; door den Schryver, die ten Zinfprcuk voert: Tendimus ad ccelestem Satriam, ■ In den Tweeden geeft ons de Heer feith de Betekenis op, van het woord Sentimenteel, en handelt over de voor- en nadeelen van Sentimenteele Schriften ; over de Liefde, genoeglyke cn deugdbevorderende Droefgeestigheid. i De Derde dient ten vervolge, en gaat bepaalder over 't Gevoel, uit het eigen oogpunt befchouwd. De Vierde is eene Apologie van de 'fulia, en van de Ferdi- nand en Confiantia. En wordt alles in den Vyfden beflooten met een Fragment van een Treurfpef waar in zyn hoofddoel was, om het regt edele godvrugtige Character van de ongelukkige .johanna gray te fchetzen. Hy zendt het zynen Vriend, juist zo als het hem uit de pen gevloeid is, ongekuist, onverbeterd. ,, Het „ noodlot hadt hem," gelyk hy betuigt, „ alle mogely,, ke hindernisfen, die de uitvoering van 't zelve vertraa,, gen ■ konden, in den weg geworpen, en eindelyk in „ den toeftand gebragt, dat hy zyn plan, zyn vuur en „, lust, zeker drie groote vereischten, om een Tooncel,, ft uk te vervaardigen, ten eenemaale kwyt was." Niet vreemd, dat een Schryver, zyne pen ter Zelfsverdeediging verlheeden hebbende, behalven den geenen, op wiett zyn Wederfchrift bepaald bedoelt, ook in 't voorby gaan, anderen, die niet met hem inftemmen, eene penneftreek geeve. Wy Schryvers der VaderlandCche Letteroefeningen deelen in dit lot. De Heer feith fchryft: ,, Zy fchyuen een doodlyken haat tegen alles, wat zy voor Sentimenteel houden ,. opgevat te hebben; ten „ minftcn zy laaten, waar ze maar kunn«n, «ergens na pf 'ei  78 rhynvis feith 'er óp los te geeven." f Hy legt ons Veranderlykheid ten laste; de aanpryzende Beoordeeling van zyne Julia bybrengende. Dan,. dit is by hem het minfte, „ de yver „ tegen het Sentimenteele heeft zich tot in de Beoordee„ ling der Dichtftukken uitgeftrckt:" waar van hy een en ander ftaal bybrengt. ■ Wy hebben tydnoch plaats, om ons tot een brecder wederlegging in te laaten: anders meencn wy in ftaat te zyn om te toonen, dat wy Heeren Letteroefenaars, gelyk hy ons tytelt, geenzins in 't geval zyn, „ dat wy geen bepaald en juist denkbeeld ,, aan het woord Sentimentcel gehegt hebben;" dat wy, zo als wy vaak deeden, en wy bedoelen voortaan te zullen doen, alleen tegen het Misbruik, en niet tcffens tegen het Sentimenteele, geyverd hebben. Wy beroepen ons op zo veele gunftige beoordeelingen van Werken, Dichtwerken, en andere, waar in het Sentimenteele, het waare Sentimenteele, onzes oordeels, niet ontbreekt; maar veel eer overvloedig te vinden is. Onze Beoordeeling van zyne fanny (*) zal hem misfehien eenigzins met ons bevredigen. En zo verre is het 'er af, dat, naar ons inzien , ,, het manlyke en kragtige uit een Dichtftuk, door „ het waare Sentimenteele. er uit genomen wordt," dat wy 't zelve daar toe noodig rekenen: wy beroepen ons op het gezegde over Myne Offerande, aan Apello en Hymen (f), fchoon het haflaan dier bladzyde de mogelyk gemaakte bevrediging eenigzins zal brceken, wyst dezelve uit, dat wy niet onder de onaandoenlyken moeten gerangfehikt worden. Dan genoeg. Ten blyke dat wy in de groote Hoofdzaak niet, maar alleen in de Toepasfing, verfchillen , zullen wy des Heeren feitu's Betekenis van het IVoord'Sentimenteel, die wy groof endeels onderfchryven , o verneemen. „ Het woord Sentimenteel" zegt hy, ,, thans zo algemeen, in zulk een verfchillenden zin, en veelal zo verkeerd gebruikt, is , zo ver ik heb kunnen befpeuren , van eene Engelfchc Afkomst, en door een van de geestigfte. voortbrengzelen , van den altyd oorfpronglyken sterne , ik meen yoricks Sentimenteele Reis, byna in alle taaien overgezet, alom bekend geworden. Ik zou het aiet beter dan door Gewaanvordelyk weetcn over te brengen, . (*) Zie N. Algen. Vaderl, Letter teff., II Deel, bL 502. CD Aldaar, bl. 131.  «R.IEVSN. ,79 gen, en dan verftaa ik door Sentimenteele Schriften dezulken, in welken eigene gewaarwordingen uitgedrukt, en door eenen ftyl, die meer tot het hart en tot de verbeeldingskragt, dan tot het yerftand, fpreekt , zodanig uitgedrukt worden , dat ze in de ziel van den Leezer overgaan, en daar eene tedere foortgelyke gevoeligheid verwekken. Wanneer men dit tot een Roman gelieft te bepaalen,' dan zal eene Sentimenteele Gefchiedenis eene zodanige zyn, waar in de voorvallen aan de gewaarwordingen ondergefchikt zyn, en in welke men meer de aandoeningen befchryft, die de Perfoonadïen , welke men ten tooneele voert, ondervinden, dan de gebeurtenisfen van hun leeven. „ Uit deeze befchryving ziet gy terftond, dat men, met een gefchrift Sentimenteel te noemen, noch omtrent deszelfs vrolyken of treurigen inhoud, noch omtrent deszelfs moreele waarde, iets zekers bepaale. Zo dra 'er voornaamlyk gewaarwordingen in Uitgedrukt worden, is het Sentimenteel; maar deeze gewaarwordingen kunnen edel, en zy kunnen verachtlyk; zy kunnen deugdzaam , en zy kunnen misdaadig; zy kunnen vrolyk, zy kunnen treurig zyn: in de drie gevallen bepaalt de natuurlyk uitgedrukte gewaarwording voor den Kunstregter, die het enkel als een product der fchoone Letteren befchouwt, de waarde van het gefchrift, als een Sentimenteel gefchrift aangemerkt, en hy zal uit dit gezichtpunt een Roman, daar Hechte,'maar natuurlyke, gewaarwordingen in vertoond worden, den prys geeven boven eene andere, daar deugdzaame, maar onnatuurlyke , zonder gevoel nagebootfte, gewaarwordingen in verfpreid zyn: even gelyk by ovidius , ook waar hy zyne Corinna bezingt, als Dichter boven sluiter , in die eigen betrekking, verkiezen zal, fchoon de eerfte voor de ongebondenheid, de laatfte voor de deugd en godvrucht gezongen heeft. Aretino is zo wel een Sentimenteel Schryver als young, fchoon de een voor de Hel, de ander voor den Hemel gefchreeven heeft, en de aangehaalde sterne is, in de befchryving van zyne Anecdote met de Fille de Chambre, van Madame de R . . ., niet minder Sentimenteel dan in de uitmuntende gewaarwordingen, welken hy Oncle Tobic zo dikwerf in het hart legt, en die elk rechtfehapen Leezer de edelfte traanen afpersten. Wanneer ik, derhal ven , een Boek enkel afkeur, om dat het Sentimenteel i>, handel ik partydjs, of zender kunde. Want niemand, die  ?0 RHYNVl* fe1th • die juist denkt en billyk oordeelt, zal het fchilderaehtïg voordraagen van edele gevoelens en aandoeningen afkeuren en met een gefchrift enkel Sentimenteel te noemen , heb'ik nog niet te kennen gegeeven, of dc fentimenten 'er in voorgedraagen, deugdbevorderende zyn, of het tegendeel. Het tot hier toe beredeneerde komt my zo duidelyk voor, dat ik uw oordeel zou waanen te beledigen, indien ik 'er langer op ftaan bleef, en gy begrypt van zeiven, dat ik het Sentimenteele verdeedigende, bepaald dat verdeedige, 't welk aan de deugd gevvyd is, terwyl geen rechtfehapen mensen zich immer tot voorfpraak van het andere opwerpen, maar veeleer als een fchandelyk misbruik van de kunst veroordeelen en afkeuren zal." Aan het eerfte, het veroordeelen van een Werk, enkel om dat het Sentimenteel is, weet ik niet dat wy ons hebben fchuldig gemaakt; doch daar het Sentimenteele voor zo veelvuldig misbruiks bloot ftaat , cn zo vaak deerlyk misbruikt wordt, hebben wy te mecrmaalen, in den loop onzer Letteroefeningen, onze Leezers daar tegen gewaarfchuwd, en wanneer dit misbruik duidelyk doordraaide, zomtyds, zonder eenig byvoegzel, het woord Sentimenteel gebruikt, wanneer de aangeduide aart des afgekeurden Wcrks medebragt, dat wy dit woord in een kwaaden zin bezigden'. ■ Zo veel wy ons kunnen herinneren, zullen alle plaatzen in onze Letteroefeningen, cn ook in ons Mengelwerk, waar het Sentimenteele gewraakt wordt, vallen onder de zes'bepaalingen van den Eerw. g. J. zollikofer, dooiden Heer feith, in den Brief over 't Gevoel, bygebragt; en die wy, verkort, hier gaarne affchryven, om dat ze ons toefchvnen, juist dat geen te behelzen, 't welk de fchuld, ons aangewreeven, van ons afweert. „ Het Sentimenteele is, in de eerfte plaats , valsch, wanneer het niet natuurlyk, maar gedwongen is: wanneer men gewaarwordingen voorgeeft cn uitdrukt, welke men niet heeft, of ten minften in dien graad niet heeft, in denwelken men fchynen wil dezelve te hebben. Het Sentimenteele is., ten tweeden, valsch , wanneer het overgedreeven en de waarde der dingen niet aangcmeeten is; wanneer het zich meer in beuzelingen dan in wigtige dingen vertoont. Het Sentimenteele is , ten derden . valsch, wanneer he" ons de betrekkingen, waar in zy tot andereu ftaan, cn  brieven. en rle pligten, die wy hun fchuldig zyn, vergeeten of veronagtzaamen doet. „ Het Sentimenteele is, ten vierden en vyfden , valsch , wanneer de Jongeling, wanneer de Man de bezigheden , die tot zyn ambt, tot zynen handel, tot zyn beroep, benooren, en dus veelligt aan en voor zich zclven juist niet zeer edel en wigtig, of niet zeer vermaaklyk zyn, daarom veracht*, verzuimt, zyner onwaardig keurt, en ,zich te verlaagen gelooft met dingen te doen, welke duizend andere menfchen, van een minder fyn gevoel, en van eene mindere edele denkwyze , ook doen konden ; of wanneer men de pligten des ommegangs, der gezelligheid, der vriendfchaplyke agting en liefde, aan anderen weigert , om dat ze niet even zo gevoelig als wy zyn, om dat ze de natuur mogelyk uit eene groovere ftoffe gevormd , of hun meer koel verftand, meer kalme overlegging gegeeven, en ze meer tot doen dan tot gewaarworden beftemd heeft. „ Het Sentimenteele is, ten zesden, fchadelyk- en gevaarlyk, wanneer wy, door deszelfs ingeevingen en aandryven vervoerd, ons eene waereld fcheppen, en in dezelve leven en zweeven, welke met de werklyke waereld byna niets gemeens heeft, en «louter in onze verbeeldingskragt, of in zekere werken der Dichtkunst, beftaat: wanneer wy, door zodanige bceltenisfen en gedaanten betooverd, by anderen volkomenheden zoeken, en dingen van bun verwachten, welke of nergens, of ten hoogften zelden aan te treffen zyn, en ons dan over dit zo natuurlyk gebrek zodanig verontrusten of bedroeven, en ons zodanig van dezelve verwyderen, als of wy weezenlyke dingen by hen misten." Hiermede agten wy genoeg van ditVerdeedigende Briefdeel, en te onzer rechtmaatige Zelfsverdeediging, gezegd te hebben: wy zouden ons perk te buiten treeden, wilden wy ons tot byzonderheden inlaaten, waar aan het ons zo min zou ontbreeken , als aan ftoffe , om onze Beoordeeling (§) van des Schryvers hier gehandhaafde Ferdinand cn Conjlantia te regtvaardigen, — op de beginzels van zollikofer te regtvaardigen. (§) Zie Aloem. Vaderl. Letteroeff. VII Deel, hl, 531. III. deel.n.alg. lett. n9. 2. F A>-  82 neder landsche reizen. Nederlandfche Reizen , tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene Gewesten dat Aardkloots, donnncngd met vreemde Lotgevallen , en menigvuldige Gevaaren , die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgedaan. Met Plaaten. XIII ^ Deel. Te Amfterdam, by P. Conradi, en te Ha/iiugen, by V. van. «der Plaats, 162 bladz. in gr. Svo. De Verzamelaar deezer Reistochten deelt 'er ons, in dit XIII Deel, Negen jnedo. De Schipbreuk van het Fluit/chip de Arion, op de Reize van Japan na Batavia, in liet Jaar 1714. ■ Den Tocht van het Oostindifche Schip. Barhe'vejd, naa dc Kaap de Goede Hoop , in het Jaar 1719. —■ Jacob bücquoy's zestienjaarige Reize, in de [jaaren 1719 tot 1735. De Tweejaarige Rei- ze van drie Schepen, rondom de Wereld, in de Jaaren 1721 en 1722. ■ De Schipbreuk van het Compagnieschip Blydorp, in het Jaar 1733. Den On gelukkigen Tocht van het Oostindifche Schip Rustcnwerk, in de "jaaren 1749 tot 1752. 1—- De Rampfpoedige Reize ven het Oostindifche. Schip de Geregtigheid, van Batavia na .Zeeland, in den Jaare 1754". Aürianus mallagus ongelukkige Scheepstocht in de Middelandfche Zee, in de Jaaren 1759 cn 1760. De Rampfpoedige Reize van 'het Oostindifche Schip Nyenburg, in het Jaar 1763. Met ibortgelyk oogmerk, met foortgclyk nut, als de voorgaande Declen deezes Rciskundigcn Werks , ^kan bet tegenwoordige geleezeu worden. Wy zullen 'er ook foortgclyk gebruik van maaken, en thans eenige byzonderhêden mededeclen, het groote Eiland Madagaskar betreffende , zo als wy ze aantreffen in den Tocht van het Oostin lifche Schip Barnfveld , volgens de opgave van ' ooggetuigen, die gezegd worden voorzigtig en eerbiedig der waarheid hulde gedaan te hebben. „ In zynen omtrek beflaat Madagaskar omtrent vyfhonderd,en in de lengte tweehonderd en dertig, Mylen. De grootfle breedte is acht cn zestig, en dc klcinfle zeven Mylen. De Zuidlvke boek legt op 26 Gr. 10 Min., en de Noordlyke op ia Gr. Zuider Breedte. Doorgaans is het Land berg- cn heuvelagtig, met veele moerasTen aan den Zeekant, binnen'sLands ontmoet men veele bosfchen cn boomen. De grond is zandig cn kleiagtïg, en op  NEDERLANDSCHE REIZEN. *3 op veele plaatzen bedekt met een korst goede aarde, zeer bekwaam tot de graanteelt. , Steden vindt men 'er niet, en flegts één Dorp, by s Konings Hof, zeer onrcgclmaatig gebouwd, en aan alle zyden open. Het beltaat in geringe wooningen, hier en daar als nedergcworpcn; doch is zeer volkryk. Des Konings Hof is een langwerpig vierkant, omringd van eene befchanzing van afgekapte boomcn, als Schanspaalen, op een zekeren afftand van elkander , in den grond geflaagen. ,,De Vorst, die in dit Hof zyn verblyf houdt, regeert met' een onbepaald gezag over zyne onderdaancn, die zyne bevelen met een blind ontzag volvoeren, en hem wei- ui o- minder dan eenen Lrou vreezen. ut Koning neett •o-een bepaald getal Soldaaten, of ftaande Krygsmagt, op de been; alle zyne Onderdaanen zyn g diouden, op het eerfte bevel, te wapen te loopen, en tegen zyne vyanden op te trekken. Niet anders dan als zyne lyfeigenen, of flaavcn, worden zy van hem aangezien en behandeld. Dit onbepaald gezag gaat niet alleen over de Perfoonen en Onderdaanen , maar Aftrekt zich ook uit tot hunne bezittingen , welke men bezwaarlyk eigendommen kan noemen, alzo hy dezelve naar goedvinden tot zich neemt... Zéér zelden , ondertusfehen , voert deeze Vorst Oorlogsmet zyne Nabuurcn, zyne voornaamfte bemoeijing is met zyne'Vrouwen en Bywyven. De meeste Oorlogen hebben ten oogmerke, Slaaven op eikanderen te veroveren. „ Zeer gebrekkig is de gefteldheid des -Regtsbanks hier te Lande. De Koning is de eenige Regtcr in alle gefchillen; hy heeft geene eigenlyk gezegde Raaden ; de vermogendften alleen mogen nu en dan een woord in 't midden brengen. Die de meeste vrienden heeft by.den Koning, wint° altoos het geding. Wanneer iemand met eene halsmisdaad wordt betigt, die den Koning eenigzins twyfelagtig vóórkomt, zit hy, als 't ware, eenigen tyd, in diepe gepeinzen, om de zaak by zich zeiven te overleggen. Middelerwyl luistert hy naar de gefprekken der omstanders, de meerderheid van wier uitfpraakeu zyn gevoelen beflist, zonder op de zaak zelve de minfte agt te geeven. •-- Die dus veroordeeld is, moet, om zyne onfchuld te bewyzen, een vergiftigen drank drinken, welke , mecnen zy, hem niet zal deeren ,• indien hy onfchulrs en t gevangen neemen van zyn Vader, hem had doen verliezen. Zie fabius de voortgangen van hannibal fluiten , en hem, door een werklooze kragt, ongemerkt verzwakken. Zie coligny, een der ongelukkigfie Generaal!'  MYN SLAAPMUTS: %q raals zegepraalen door 't nederleggen der wapens en fchitteren na zyne nederlagen. Zie den geest van Lord chatam , wel eer zo gedugt voor Frankryk. „ Veel weetenfchappen zyin enkel nieuwsgierigheid. De Staatkundige, die van een uitgeereiden Staat, eene groote en welgelchikte Machine maakt, en de Burgers tot één eensgezind lichaam , overtreft alle anderen door zyne algemeene en onmiddelyke nuttigheid. Welk eene roemryke xelfsvoldoening is het voor hem , dat hy het algemeen geluk zig aantrekt, en in zyn boezem een trek voelt tot het welzyn van het Vaderland en het Menscbdom Hy kent alleen de zugt tot roem, die 011fierflyke roem, welke de edelmocdigen vergezelt, die de orde en vrede onder het menschdom hebben doen regecren, zoo wel als aan de Kun den en Weetenfchappen hunnen bloey, en aan de edelmoedige dabden, hunne belooning hebben gegeeven. „ De Staatkundige geest is de zeldzaamfie van allen, hy vordert eene verzameling van oogmerken, eene vrugtbaarheid van middelen: want de Staatkunde is van natuur beweegbaar. 'Er zyn omftandigheden, waar in Staatkundige voorftell len, tot hun beginzel gebragt, onoplosbaar zyn, zy verliezen zich_ in de bovennatuurkunde. Het regt der Volken, en dat der Koningen , ftemt best overeen in de ftilzwygenheid, en deeze weetenfehap heeft, even als alle andere, haare dubbelzinnige en twyfelagtige klaarheid. „ Veele hedendaagfche Scbryvers handelen belaglyk, als zy oude regeeringen tot een voorbeeld ftellen, wyl het Buskruid, de Werktuigkunde, het Compas. de Krygskunde, de Kunften, de Christlyke Godsdienst, eindelyk alles veranderd hebben. Wat overeenkomst is 'er tusfchen Lacedemonie en Parys? Wat zoa lycurgus zeggen, zo hy te Verfaüles was ? „ De Staatkunde is natuurlyk veranderlyk , en moet veranderen even als de Almanakken. Men begrypt, dat een Staat, in Zulk eene gefteldheid, haare Staatkunde en Gecstlyke Wetten kan, en moet veranderen . zoo als men by de Reformatie gezien heefc dat de aangenomene beginzels afgefchaft en vernietigd wierden. „ Eene algemeene, eenvoudige en uitgebreide Wet, voegt niet wel voor zulk een zamengefteld lighaam ■. de ontwerpen zyn vrugtbaar , maar de middelen zyn bezwaarlyk uit te denken. Daar nu de Staatkundige beweeging, in 't oneindige, veranderlyk is, zyn ftellige beginzels de volle maat der dwaaling, en zuivere zedeiyke denkbeelden, in 't midden van natuurkundige zaaken, in te voeren tot een bewys zyn , dat men van de Gefehiedenis , de Menfchen , en hunne hartstogten , geen kennis hadt. „ Men noemde de Staatkunde , geduurende veele Eeuwen, eene  9» myn slaapmuts. eene Weetenfchap , die niet kon geoefend worden, dan door eene bevoorregte elasfe van Menfchen, die men Staatsmannen noemde; tegenwoordig elk Burger, die denkt, ziet in de Kabinetten aller Europifche Hoven ; alle geheime onde neemingen, de magt van elk Ryk, de geheimfte beweegredenen kunnen to: een vast punt gebragt worden. Is 'er eene du:sterheid over de tweede oorzaaken verfpreid , men ontdekt gemaklyk de eerfte. „ Zy, die Staaten beftieren, worden vervolgens zeiven beftierd door oneindig kleinen. De Staatsman maakt zyn ftelzel uit het gevolg van veele denkbeelden en opmerkingen, die, door . gtcr het fchermfchuilende wezen , verbreid worden, hy fiepnt op de keu.; der iVJenfchen.die hem van nut kunnen zyn, en hier op rust de groote kunst van regeeren. Een enkel mensch, hoe vernuftig hy zy, kan niet wa ken voor den roem van buiten en de rust van binnen verzekeren, hy moet kundiger) zoeken, die hem zyne ontwerpen helpen uitvoeren. Urn die keus wel te doen , is de grootfte kunst eens Staatkundigen." In het doorleezen van dit Deeltje , is ons meermaalen, en byzonder in het affchryven van het bovenftaande, voorgekomen, dat de Vertaaler niet altoos gelukkig geilaagd is in zich klaar uit te drukken, en aan hes oorfpronglyke regt te doen. Pro' ve ra» Fabelen en Vertellingen in Proza, naar 'f HoogduitJche van heinrich brauns. Te Amfterdam, by j. Weege. 1787. In octavo, 161 bladz. Eene aan 't einde van dit Stukje geplaatfie Verhandeling over de Mlopijche Fabe . en haare Landslieden, in welke de Heer Hri.uns zyne aanmerkingen voordraagt over den algemeefien aart, den fehryftrant der Fabelen en derzelver verfchillende foorten, leert ons wel byzonder, dat de Dichtkundige cieraaden in de Fabelen bem niet behaagen. Egter wil hy den fmaak van den tetrenweordigen tyd hier omtrent wel iets toegeeven, en om denzelven te gemoet te komen, eene verdeeling van Fabelen, in Proza en Poëzie, laaten geiden. „ Geene kan, zegt ,', hy, zonder alle Poë'tifche cieraaden bloot in den fmaak van " ;esopus vertellen: maar deeze konde zich wel -van verfeheide.', ne Poëtifche cier aden na la fontaine's fmaak bedienen ; ', maar ze zullen zo Jpaarzaam aangebragt zyn als het maar " mogelyk is" Daar 'nu de /Efopifche Fabelen in P oza hem boven -1 behaagen, en hy die natuurlyke eenvoudigheid in den fchrvftrant der "Fabelen zo gaarne zag he leeven . zo heeft hy 'r gewaagd hiervan eene proeve te neemen, en eenige Fabelen en Vertellingen van dien aart gemeen tc maaken, waar in-hy 't op-  H BRAUNS, FABELEN EN VERTEL fclNGEN. $ï 't op de kortheid, natuurlyke eenvoudigheid en naïviteit toelegt, als oordee.ende dat deeze, wel in agt genomen zynde, den afval der dichtkundige cieraaden ryklyk genoeg kunnen vergoeden. Men kan juist niet zeggen, dat het den Heer Brauns" altoos een goed gelukt zy,'t geen ook niet wel verwagt kon worden; dan over 't algemeen heeft hy zyn bedoelde me: oordeel gadegeflaagen , en 't leerzaame oogwit van de Fabel in een duidelyk licht gefield , veelal , by manier van punts pronken, kragtig uitgedrukt. Zyne drie eerfte Fabelen, tot welke wy ons bepaalen , om zo zeer geene byzondere keuze te te doen, mogen hier van ter proeve ftrekken. i De Muzen en de Fabeldichter. „ De Muzen verfcheenen den Fabeldichter, en vraagden hem: Waarom laat gij de Dieren, dikwijls, vernuftiger fpreeken, dan de Menfchen? „ Om dat de 'Menfchen, was zijn antwoord, dikwijls, on. vernuftiger handelen,'dan de Dieren." IK ~—• Jupiter en het Lastdier. „ Met oogen vol van medelijden zag Jupiter, van zijnen Troon, op een arm Lastdier neder, dat met langzaame fchreden over Berg en Dal trok,en onder zijn. drukkenden last zugtendc. „ Dikwijls gaf de Drijver het eenen goeden ftreek, op zijnen moeden rug, wanneer het ftil ftond; en kwam het 's nagts in zijn (lal, dan moest het zich n>et gering voeder behelpen. „ Ellendig fchepfel, zei Jupiter eindjijk, mij deert uw noodlot- -Ik wil u genadig zijn. Begeert wat gij wilt dat ik van u maaken zal. ,, Zal ik een gebiedende Leeuw van u maaken?" Gebied de Leeuw zonder verdriet ? vraagde het Lastdier. —— „ Zonder dit niet. Maar..." „ Wilt gij liever een moedig Paard worden?" Zijn de Paarden van alle lasten vrij ? „ Of zoudt gij liever een fiimme Vos zijn?" Worden de Vosfen niet gevangen ? „ Dit ook al niet, zeide Jupijn. Gij zult geen Dier zonder bezwaaren vinden, maar... ,, Wel nu, riep toen het Lastdier, zich aan de voeten van Jupiter werpende, dewijl 'er geen Dier zonder bezwaaren is , zo laat mij een Lastdier blijven, en geef mij geduld cn weltevredenheid in mijnen fl.a.:t.'"' III.  , twee en dertig. De gisfing is zo waarfchynlyk, of veel meer noodwendig, dat ik my de vryheid genomen heb om ze in de vertaaling te volden. De Schryffout moet intusfchen zeer vroeg ingefloopen zyn; want hy ftaat ook in de Syrifche vertaaling. Met zo veel vertrouwen als de Ridder 'deeze verandering daar ftelt, met zo veel kragts herroept hy dezelve, in zyn Oosterfche en Uitlegk Bibliotheek , XII. Deel Janh. bi. 174. fchryvende: „ De plaats, 1 Maccab.Vl. •>•> 37 i *gaf my voor derdehalf jaar aanleiding , om de Zendelingen op Tranquebar, door middel van den Heer Profesfor freylinghausen , te vraagen , hoe veel „ Menfchen een toegeruste Olyfant draagen kan ? Ik ontving van hem een antwoord, te meer voldoende, om 9, dat het eigenlyk eene vertaaling is van een antwoord , „ welk .een man van zestig jaaren, het hoofd yan alle ,, Olyfantdryvers des Konings van Tanfchaur, gegeeven „ heeft. • Volgens 't zelve kan een toegeruste Olyfant „ 28 man draagen; dtis is dan het 1 Maccab. VI. 37. op„ gegeeven getal van 32 ten minden zo buitenfpoorig niet, als het aan anderen en ook aan my was voorgekomen; en myne verandering van 32' in 2 of 3 vervalt." Dit geheele antwoord deelt ons de Heer Uitgeever, in zyne korte Voorreden, mede: en vinden wy opgetekend hoe deeze 28 man, ten ftryde toegerust, geplaatst worden. Schoon dit Hoofd der Olyfantdryveren de onmogelykheid beweere in 'er 32 op te plaatzen, dunkt het ons met eenige verfchikking zeer mogelyk. Het gevaarte , op den rug vast gemaakt, kan eene meer bevattende gedaante gegeeven , en dus de plaats voor vier ïnan wel gevonden worden. Onwaarfchynlykheden ontbreeken by den Schryver van het  ERRSTE boek DER maccabeen. 99 • het Eer (ie Boek der Maccabeen niet; zo tekent hy, by voorbeeld, in het 54fte vs. des Vden Hoofddcels op, dat tudas zyn volk in Judea wedergebragt hebbende , t zelve met vreugde en vrolykheid ten berg Zion opging cn brandoffers bragt,V« dat niet één eenige van hun ge. bleeven wan maar zy alten te rug-waren gekomen. De aantekening van michaelis luidt: „Dat in twee groote Veldflao-en , en by het veroveren van zo veele Steden, " door eenen ftorm, de Jooden niet één eenigen man " zouden verlooren hebben, ziet 'er wat onwaarfchyn" lvk uit: ondertusfchen vertelt het joskphus geheel " trouwhartig na. Antiq. XII. 8, 6. Waarlyk het berin is zo klein, gelyk men het van onzen Schryver " o-ewoon is, dien het anders niet gebeurt om het verre. Saande , het ongelooflyke , het fabelagtige aan te neemen -dat ik tot de gedagten kwam, dat de woorden , het flot van dit vers uitmaakende, eene invulling kon. " den zyn ; dan , naardien zy tot hier toe in geen " Grieksch handfehrift vermist zyn , in de Vulgata ', ftaan, iosepiius de zaak ook heeft, en de yyrier uit ,, het Hebreeüwsch insgelyks ; Om dat van hun geen eem„ ge gevallen was, en zy gelukkig wederkwamen, zo moet ik ze wel voor egt erkennen. Alleen denk ik, dat de Schryver niet van de Krygslieden, die in het veld ge„ vogten hadden, wil verftaan zyn ; maar van de In ■ „ woondcren van Gilead, die judas hadt te rug gevoerd: ,, deeze kwamen alle gelukkig aan, en den wanden was „ het niet gelukt, om op den marsch ook flegts éénen, „ die op buit uitging en die te rug bleef, weg te rooven.. Ter flot deezer Aankondiginge , waar in wy geene voorbeelden van eene groote uitgeftrektheid konden plaatzen , welke 'er in menigte voorkomen, zullen wy nog melden wat de Hoogleeraar michaelis van het woord Maccabeër, naar welken dit Boek en die tyden den Naam - draagen, zegt, in zyne Aanmerking op het 4de vs. Ilde Hoofdft. judas, met den I ynaam Maccabeus.. ,,De „ Naam wordt in het Hebreeüwsch vjpQ gefchreeven, ge„ lyk men uit de Syrifehe vertaaling [ en het Hebreeuw,, /the en Chaldeeuwfche Boek der Maccabeen , dat de „ Jooden hebben, ziet. Dit komt af van 3^, een Ha„ mer; zy die hem den naam geeven, vergeleekenhem, „ wer-ens zyne groote daaden in den Oorlog, by eenéh „ Hamer , die de vyanden verpletterde en ook yzer 99 G 4 » lmeedt.  100 j. d. michaelis, eerste boek der maccabeen. „ fmeedt. Misfchien ontleenden zy het beeld uit zach. „ II. 3 4. en vcrftondt daar CÊ^I"! ■> gelyk men ge- ,, meenlyk doet,'van fmeeden. Men heeft over 't algemeen geloofd, en ik heb ook te vooren de dvvaaling gevolgd, dat de Maccabeen daar van den naam ,, hadden, dat zy de woorden ni!T D^iÓ "ItÖD Tl ,, H&e is er onder ds Goden, gelyk Ay, ,eh.vahr exod. ,, XV. 11. in hunne Vaandels borduurden, en dat men „ hier van de eerfte letters nee'fr zamengefteld, -,, en daar uit op eene 'waarlyiv den Jooden geen onge„ woone wyze eenen naame gemaakt, (uit MCBJ Mac„ cabat). Dit liet zich zeer waarfchynlyk aanzien, af,, leen is het tegen de Heèreeuwfehe Orthographie van „ den naam. Kennicot's tweede Disfertatie, over denge,, drukten Hebreeuwfchen Text, heeft my eerst de ge,, woone dwaaling benomen, en de vergclyking der Sy„ rifche vertaaling heeft my nog meer zeker gemaakt." ' Bybels Huisboek, tot bevordering van kennis en beter gebruik der Heilige Schrift, als mede om met meer nut de Predicatien te hooren, door s. van emdre , Predikant te Hoornaar. Te Utrecht, by G. v. d. Brink Jansz. in gr. octavo. Behalven het Voorwerk, 398 bladz. I~"\e onvermoeide Kerkleeraar emdrE , het zyne willende toebrengen' om de Onverfchilligheid in den Godsdienst , het verwaarloozen van het leezen der Heilige Schriften , 'en de aanvallen des ©ngeloofs, tegen te gaan , geeft ons hier den Aanvang zyns arbeids aan een Bybel'Huisboek; —■ den Aanvang , fchryven wy ; want, fchoon wy van geen Eerfte Dé*el vermeld vinden, wyst het Slot uit dat wy meer Deelen, of ten minften nog één, te wagten hebben. By de overweeging van de manier, op welke hy dit Werk zou inrichten, koos hy den trant van den Heer j. iiervey , in diens Werk theron en aspasio : 't geen cgter alleen • van de fchikking in Zaménfpraaken en Brieven moet verftaan worden : dewyl hervey's en emdre's Styl wyd van elkander verfchillen. De Hoofdperfoonadien, die deeze Gefprekken voeren en dc Briefwisfelingeh houden, zyn eusebius , een Leeraar, philo, diens Neef, by deezen komt theophilus , een Weetgraag en Bybelkundig lieer , met diens twee Zoonen,"naar hunne Jaaren wel onderweczen, Pm;  s. van emdre, bybels huisboek. ioi Philo hadt , hoewel in zyne vroegere jeugd in de Waarheden onderlegd, zich, in een' eenigzins verder gevorderden leeftyd , aan het leezen van Romans overgegeeven en de bybeloefening verwaarloosd, van dit leezen zoekt zyn Oom hem af, en weder ter Schriftuuroefening , te brengen: dus valt het Gefprek aanvanglyk over de Romans, die philo , onzes inziens, zo gebrekkig verdeedigt als eusebius ze bcftrydt. Schoon het leezen van Romans met het Bybelleezen in geene vergelyking komt, behoort men, egter, die foort van Schriften regt tc laaten wedervaaren, gelyk eenigen gedaan hebben, en onder deezen de Eerw. stinstra , in een en ander zyner uitgewerkte Voorredens , voor zyne Vertaaling van de Clarisfa.(*) Dan dit in 't voorbygaan. De Eerfte Zamenfpraak ftrekt voorts om de Voortreffelykheid en Nuttigheid van 't leezen der Heilige Schrift te toonen, en eenige vooroordeelen daar tegen uit den weg te ruimen. De Tweede Zamenfpraak handelt over de woorden Bybel, Oude en Nieuwe Testament , over de Taal en Verhecvénheid der Heilige Schrift; 'er worden eenige Tegenbedenkingen, aangaande de duisterheid en nutloosheid van eenige deelen der Heilige Schrift, weggenomen, de zaaklyke inhoud des Bybeis opgegeeven, deszelfs Waarheid en Godlykheid beweerd. Het vertrek van philo breekt'de Zamenfpr anken af, en geeft aanleiding tot eene Briefwisfeling, waar in deeze zyne zwaarigheden voorhek, en Óom zyne Oplosfmgen geeft. Deeze zyn vyf in getal. De eerfte gaat over de Egtheid van moses Gefchiedverhaal. ^ De tweede over de Strydigheden der Heilige Schrift, en of 'er ook eenige Schriftuurplaatzen vervalscht, en eenige Bybelboeken verlooren zyn. De derde over de Pro- pheticn en Wonderwerken der Heilige Schrift. De vierde onderzoekt of de Bybel fpreèkt volgens het dwaa- lend gevoelen van onkundige Menfchen. En de vyfde, of 'er in. de Heilige Schrift gode onbetaamlyke dingen voorkomen, en zulke dingen, die tegen het Na- tuurregt en de Billykheid aanloopen. Gelyk philo, in den loop der Gefprekken, zich zeer gereed"door zyn Oom laat overtuigen, zo neemt hy ook een vol genoegen in de Antwoorden, tot oplosfmg van zyne Bezwaarinbrengendc Brieven. . Veel, wy ftemmen het toe, ,±s _. wordt C j Zie ons mengelw. in dit Deel, bl. 97, enz G 5  102 S. VAN EMDRE wordt 'er daadlyk in opgelost; doch zonder een partydig Mensch te zyn, die voorgenomen heeft, het kon wat het wil, den Bybel te beftryden, zal men niet weini" te zeer maar even aangeraakt, en niet genoeg, ontwikkeld vinden. In 126 bladzyden, (want zo verre loopt het dus ver aangeduide gedeelte deezes Werks,) die menigte van zaaken , welke hier voorgefteld en verhandeld worden , eenigzins naar eisch af te werken, of zulk eene menigte van Zwaarigheden en Tegenbedenkingen in dier voege op te losfen , dat het aan een waarheidlievend en onpartydig gemoed voldoet, is meer onderftaan, dan dit beftek'toelaat uit te voeren. De derde Zamenfpraak : Over de uitwendige Godsdienstplegtigheden onder het Oude Testament, zo voor als naa de Wetgeeving op Sinai, het verbond gods met Israël; de Oprichting van den Tabernakel, Tempel, Synagogen , Heilige Perfoonen , Feest-dagen , Offeranden , Eerftclingen , Tienden , laat zich gevoeglyker op des Eerw. Schryvers trant behandelen. Even zo is het gelegen met de vierde Zamenfpraak , over de Tydrekenkunde der Heilige Schrift. Eene Godvrugtige Uitfpanning op Landlust , "het Buiten van theophilus , breekt den loop der Zamenfpraaken af: en worden daar in de Kinderen van theophilus door eusebius, over de Bybellche Gefchiedenisfen, ondervraagd , 't welk aanleiding geeft tot tusfchenbeide gevoegde ophelderingen, en weeringe van wanbegrippen uit de gewoone Leerboekjes , als het Vraagboekje van borstius, ontftaan : te welker gelegenheid de Eerw.' emdre zyn Kort Begrip dér Bybelgefchicdenisfen aanpryst. De voorwerpen, welke deeze Lustplaats den oogen biedt, geeft aanleiding tot Gefprekken over eenige zeldzaamheden der Natuur, die met het voorgaande in geen zeer nauw verband ftaan, en in een Bybels Huisboek wel zouden kunnen ontbeerd worden. Doch , al fpreekende , neemt het onderhoud wel eens een vreemde keer. De Vyfde Zamenfpraak , over de Aardrykskunde des Bybels, vangt aan met eene algemeene befchouwing deiAarde , derzelver bolronde gedaante, geeft eene verldaaring der Cirkels en andere Figuuren , die men op de Aardglobe vindt getekend; eene algemeene verdeeling des Aardkloots in land en water, de verdeeling der oude en pieuwe Wereld, benevens eenige min bekende Landen , toont wat nut de kennis dier dingen heeft tot vcrklaaring der  bybels huisboek. I03 der Heilige Schrift, en behelst verder eene Befchouwing van 't Land Kana/tn , deszelfs naaste Naab uuren, eene optelling van de voornaamfte andere Landen , die in den Bybel voorkomen, en door wie ze eerst bevolkt zyn. Deeze laatfte Zamenfpraak dunkt ons de ultgewerkfte , en gaat van twee ophelderende Kaarten vergezeld; de een bet Land van 1' dofte verbeeldende , en de ander een Landkaart , behelzende de voornaamfte plaatzen , die in den Bybel voorkomen , volgens de beste berigten , op nieuws door den Schryver deezes Werks getekend. In welker vervaardiging hy erkent van de uitgegeven Kaarten des Maastrichtfche Hoogleeraars bachiene het behoorelyk gebruik gemaakt ; maar zomtyds, daar hy het noodig a°tte , uit hoofde van een nader licht in die Weetenfchap, by busching en michaelis verkreegcn, of uit Reisbefchryvingen , als die van niebuhr , ontleend , dien Gids verlaaten te hebben. Dit is het beloop des Werks. Uit de laatfte Zamenfpraak neemen wy het volgende ter proeve over. Naa dat eusebius zynen Leerling in de Beginzelen der Aardrykskunde onderweezen hadt, zegt philo. „ Ik verblyde my zeer over uw leerzaam • onderwys 5 maar hoe komen my alle deeze dingen te pas, in het beter verftaan der H. Schrift? eusebius. „ De kennis des Aardryks is zeker noodig om veele dingen in den Bybel beter te verftaan, en gy kunt in deeze weetenfehap nimmer goede vorderingen maaken, ten zy gy de eerfte beginzelen van dezelve kent, en daarom moest ik vooraf eenige gronden leggen- Doch daarenboven hebben wy thans eenige dingen behandeld, die haar invloed hebben op de verklaaring van Gods H. Woord. By voorbeeld : wy hebben gefprooken van de Rondheid der Aarde, van de Breedte der Aarde, van de Woestheid der Aarde naar den kant van de Noorden Zuidpool, enz. En dit alles ftemt nauwkeurig overeen met de leere des Bybels. philo. 9, Leert Gods Woord dan ook dat onze Aarde rond Is ? eusebius. 9, Zekerlyk ja j hebt gy nooit die verheven uitdrukking ge-  104 3, van emdre geleezen by den Propheet Jefaias, Cap. 40, 28. daar van God gezegd wordt: Hy is hei, die aaar zit boven den kloot der aarde. En dat de water.en die klootfche gedaante der aarde volgen , fchynt den Natuurkundigen Arabier, ik bedoel job, niet onbekend geweest te zyn, .als hy zegt, Cap. 26, 10. Hy heejt een gezet perk over 't vlakke der wateren rondom afgetekend, of, gelyk men 't vertaaien kan : Hy trekt een cirkel rondom het water. philo. „ Indien de aarde rond -is als een bol dan rust zy nergens op , hoe kan zy dan blyven ftaan? Zy .heeft dan geen vastigheid. eusebius. „ God draagt alle dingen door 't woord zyner kragt, dat is door zyne almagt, derhalven heeft de aarde geene rustplaats noodig. Ik zou u wel eenige middeloorzaaken kunnen melden , waar door de aarde onbeweeglyk in haaren ftand blyft ; doch dan zou ik my te ver in natuurkundige dingen inwikkelen; zegge nu maar alleen , dat deeze gefteldheid der Waereld zeer juist wordt uitgedrukt , Job. 26 , 7. Hy hangt de aarde aan een niet (*). philo. ,„ Word 'er ook van de Breedten der Aarde in den Bybel gefprooken ? eusebius. „ Ja, in dat zelfde Boek van Job, Cap. 38 , 18. vraagt God, onder meer andere onbekende dingen: Zyt gy met uw verftand gekomen tot aan de breedten der aarde P — geeft 't te kennen, indien gy dit alles weet. Hoe nauwkeurig komt dit overeen met de oude?, en hedendaagfche ondervindelyke Aardrykskunde. De vermaarde Aardryksbefchryver, ptolomeus, die in de 2de Eeuw naa Christus (*) Pf. 24, 2. word gezegd van de aarde, dat de Heere dezelve gegrond heeft op d'. zeè'n, en gevestigd op de rivieren. Men vertaaldt deeze woorden beter, boven de zeè' i, en boven de riv'eréri: dewyl de landen hooger dan de wateren zyn ; hoe iigter men aan de zee, en aan de uitwatering der groote rivieren komt, hoeIaager land ; doch ver van zee, en daar de groore rivieren haaren eorfprong neemen, heeft men 't hoogde land.  BYBELS HUISBOEK. 10$ tus "eboorte beeft geleefd, kende veel meer landen ten Oosten en ten Westen, als ten Noorden.en ten Zuiden, waarom; hy 't eerfte de langte, en 't laatfte de breedte der aarde noemde. En onze hedendaagfche Geographisten zyn in 't zelfde geval; want, fchoon 'er zedert twee eeuwen zeer veele Landen ontdekt zyn in 't Noorden en in 't Zuiden, nogthans hebben wy meer kundigheid van de Landen, die Oost- en Westwaards liggen. En dewyl men meermaals de breedte van een ding deszelfs Zyde noemt, zo fpreekt ook de H. Schrift van de zyde der Aarde, wanneer de breedte wordt te kennen gegeeven, Jer. 6, 2.2. Zo zetdt de Heere, ziet daar komt een Volk uit 'het Noorden, en een groote natie zal opgewekt worden uit de zyden der aarde. Zie ook Cap. 31, 8. en Cap. 50, 41. En daar de hedendaagfche Geleerden , welke fteeds de zee bevaaren om nieuwe ontdekkingen te doen , ons met veel waarfchynlykheid leeren, dat 'er ongelyk minder Landen in 't Zuider dan Noorder halfrond gevonden worden , en die Noordfche Landen, gelyk ik ftraks zeide, wegens de koude ontbloot zyn van die vrugtbaarheid, welke men in de gematigde en heete lügtftreeken aantreft; zo zien wy hoe gepast job zegt: Cap. 2.6, 7. Hy breidt het Noorden over 't woeste. *S philo. ,, Wat is 'er meer aan te merken? eusebius. „ Ik moet noodzaaklyk nog eenige dingen opmerken , om misverftand by 't leezen des Bybels voor te komen; 't betreft de woorden Aarde, Zee, Eilanden, benevens ook een juist begrip der Hemelftreeken en Waerelddee- len, enz. Gy moet weeten dat de Hebreeuwfche en Griekfche woorden , welke zomtyds den geheelen aardbodem aanduiden, dikwyls flegts een klein gedeelte van dezelve te kennen geeven; waarom onze geagte Overzetters ook zeer dikwyls die woorden door Land vertaald hebben. De benaaming van Zee word in de H. Schrift niet alleen gegeeven aan die groote vergadering van wateren, die wy dus noemen; maar ook aan de binnenlandfche meiren; van hier dat men leest van de Zoutzee, Gen. 14, 3; de Zee van Tiberias, Joh. 6, 1; de Zee van Jaëzer, Jerem. 48, 32; welke alle flegts meiren zyn. Wat de Eilanden betreft, daar door worden niet altoos in den Bybel landen verftaan t die van 't water om»  J06 S. van emdre, bvbels huisboek. omringd zyn: maar ook zulke landen, welke ten aan» zien van Kanaan over zee gelegen zyn , enz. Zie de Handtekening op Gen 10, 5. Wat de Hemelftreeken betreft, wy fpreeken van Noordoost , Noordwest, Zuidoost, Zuidwest; ja op het Scheepscompas telt men 32 ftreeken. In de H. Schrift word alleen maar van 4 hemelftreeken gewag gemaakt , Oost , West , Zuid en Noord , onder welke men alle zydftreeken iroet verftaan ; zo worden de Qhaldeen en slsfyriers in den Bybel Noordfche Volkeren genaamd; fchoon zy ten Noordoosten van 't Joodfche land gelegen waren. En daar wy in de Landkaart 't Noorden van vooren, 't Zuiden van agteren ftellen , zo zyn de Hebreen gewoon 't Oosten van vooren en 't Westen van agteren te plaatzen, dit moet men wel in 't oog houden; b. v. de agter/te zee Deut. 11, 24, W/ 2, 24, is de Middelandfche Zee, die ten Westen van Kanaan ligt. Van hier,dat 't Noorden genoemd word de zyde der aarde, Jer. 6, 22. - Wat de Vier Waerelddeelen betreffen, van dezelve word in de H. Schrift geen gewag gemaakt; wy leezen wel van /*fta in den Bybel, maar nimmer komt 't als een der vier deelen onzer aarde voor, maar alleenlyk als zeker landfehap." Verzameling van Biddagspredikatien, uitgefprooken door den recht Eenvaardigen, zeer geleerden , en Godzaligen Heer theodorus van der groe, in zyn E- Leven Bedienaar des Godlyken Woords in de Hervormde Gemeente te Kralingen, Te Utrecht, by H. v. Otterlo, 1787. Behalven het Voorwerk, 358 bl, In $to. Een Zestiental Biddagspredikatien, door den Eerw. van der groe , te Kralingen, in daar onder uitgedrukte Jaaren, zyne Gemeente voorgedraagen, brengt men aan ,het licht; de eerfte werd in den Jaare 1743, en de laatfte in 1777, uitgefprooken. De 'meeste zyn Voormiddags-Predikatien, gelyk ons het Voorberigt der Uitgeeveren meldt; en daar hy gewoon was in de Naamiddags-Predikatien, de Weldaaden op te tellen en bemoedigende Aanfpraaken ter Bekeeringe te doen, behelzen deeze Biddags-Leerredenen, doorgaans, naa 't wydluftig verhandelen der Texten, eene optelling van Zondefchulden, én een voordragt van de daar op gedreigde Straffen S  TH. VAN DER. «ROE , BIDDAGSPREDIKATIEN. 10/ fen waardoor ze eene eenzelvigheid krygen, die, by 't leezen, niet weinig van de kragt beneemt, fchoon ze, op afftanden van tyd gehoord, die mogen gehad en de Kralinefche Gemeente benevens andere Bewonderaaren van deezen Man, bevallen hebben, en misfchien nog den zadanigen zullen behaagen , die meer voldoening vinden in fterk gekleurde Zond-tafereelen, gepaard met fchriklyke Bedreigingen, dan in bepaalder weluitgewerkte Redenvoeringen. 's Mans wyze van voordragt is by wylen zonderling: waarom ook de Approbatie luidt. „ Op bericht van Vifitatores Librorum , approbeert de Clas" lis van Utrecht deze Predikatiën; doch verklaart daar " by, dat dezelve eenige gedachten en wyzen van voor- " ftellen voor den Autheur laat." Vreemd klonk onder andere ons het Slot eener Predikatie. ,, Myne Vrienden, nu heb ik de eene boodfchap van Hem, die " op den Throonzit, ende den Lamme , by ulieden afgelegd. Ik hoope in den Namiddag, in zynen naame, " no°- eene andere te doen. Op andere tyden heb ik veel moeite gedaan, om ulieden tot bekeering te vermaanen. Maar nu heb ik last van mynen Hoogcn God „ om deze Predikatiën te verzegelen en te fluiten, met „ dat woord van den Propheet Jes. 50. 10. Wie is 'er onder ulieden, die den Hecre vreest, die na de ftemms zynes Knegts hoort ? als hy in de duisternisfe wandelt, en11 de geen licht heeft, dat hy vertrouwe op den naame des» ,, Heeren, en jleune op zynen God, Amen. Wacht op den „ Heere ende zyt flerk, en hy zal uw herte verfterken, ja „ wagt op den Heere." Amen. Het Voorregt der Openbaare Godsdienstoefeninge aangetoond in eene Leerreden, ter gedagtenisfe, dat de Kerk der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente, te Westzaandam , tot dat einde voor de eerfte maale gebruikt is, gehouden door hendrik van gelder, Leer aar dier Gemeente. Te Amfterdam, by J. Yntema. 42 bl. In gr. 8v#. Eene welïngerigte gebruikmaaking van davids woorden uit den XXVI Psalm vs. 8. Heer! ik heb lief de woo* nin«e van uw Huis, en de plaatze des Tabernakels, Uwe Eere, doet den Eerw. van gelder zyne Gemeente, op den Honderdjaarigen Gedenkdag des gebouws hunner Godsdienstvergaderinge, het Voorregt der Openbaare Gods>  lo8 H. VAN GfXÜP.È. Godsdienstoefeninge , fchetzen. Dan wel byzonder verledigt hy zich, eigenaartig met het oogmerk eens zulken Vierdags, om zynen Toehoorderen een Berigt mede te deelen'van veele byzonderheden, de opkomst", voortgang en inftandblyving dier Gemeente betreffende. . Meest alles, wat in dit gedeelte der Leerreden voorkomt, is plaatslyk, en alleen voor de Leden dier Gemeente ingerigt, meest alles , zeg ik, want hy heeft 'er ingevoegd een Gefchiedkundig verhaal,uit egtebefcheidenopgefteld, raakencle de opkomst en aanwas der Doopsgezinden in 'Noordholland, bovenal aan de Zaan. Eene Gezindheid, welke aldaar, fterker dan elders in Holland, zich nedergezet en aanzien verworven heeft: bekend is het allen, die met een meer dan'vlugtig oog, het Scheep-en Handelryk Zaandam bezigtigden, dat een groot deel der rykgegoede Bewoonderen en Handeldryvercn aan de Zaan tot die Broederfchappe behooren , en .kan het den weetgierigen des niet onverfchillig weezen , hoe het bykome , dat, in" deeze opmerkelykfte Dorpen onzes Vaderlands, die in Veele opzigten verfcheide Steden opweegen, zulk een aantal Doopsgezinden gevonden worde. Zy kunnen hier voldoening vinden , en teffens zien, hoe een Aanhang, in den beginne klein, onder vervolging zugtende, met den aanblik eener zagte Regeeringe, wars van onchristlyke Vervolgzugt, aangroeide, en eerlang Gemeenten vormBde, welker Leden niet alleen, door noest gedreeven Koophandel en yverig voortgezette Handwerken, allernuttigst voor de Maatfchappye wierden, in ftaat om zichzelven en hunne eigene Armen te onderhouden; maar ook om de nooddruftigen in den Lande en elders, uit hunnen overvloed, te hulpe te komen. Zy, die in de dagen der Vervolginge niet dan ter fluik durfden vergaderen, en het met leevensgevaar deeden , gelyk dit Gefchiedverhaal uitwyst, kreegen eerlang Openlyke Vergaderplaatzen. Onderlinge verdeeldheid vermenigvuldigde dezelve: öpgeklaarder begrippen deedt ze verminderen, en de tegenwoordige gefteldheid der Doopsgezinde Gemeenten te Zaandam, hier tot veele kleinigheden toe nauwkeurig befchreeven, gebooren worden. • Gewis zal die Gemeente, voor welke deeze Leerreden, als haar Kerkgebouw bepaald betreffende, byzonder ingetikt is, den Eerw. van gelder zo wel danken als zy, eenige Jaaren geleden , hem verpligt was , voor het plegtig ten Godsdienftigen gebruike afzonderen van het ftaatlyk Or-  leerreden, 109 öi'gèl" ïh dat Gefticht, en zich opgewekt vinden om de nutte Lesién, waarmede hy zyne Kerkreden ten einde ftuurt, op te volgen: terwyl dit Gedenkftukske den Doopsgezinden aan den Zaan 'niet 'dan aangenaam kan zyn; en anderen , buiten die betrekkingen, het niet genoegen zuilen leezen. Alle de Werken van flaviüs josephus , met aanmerkingen uitgegeeven, door j. f. martinet , A. L. M. Ph. Dr. Lid van de Hollandfche en Zeeuwfiche Maatjehappy» en te Haarlem en te Vlis fingen, en Predikant te Zutphen. Zesde Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amfierdam , by Allart en Iloltrop, 1786. In gr. Svo. 511 bladz. Met het 'tegenwoordig Zesde Deel der Werken van josephus , neemt diens breedvoerige Befchryving van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen, eenen aanvang; een Oorlog, die in zwaarte voor geen Oorlog behoeft te wyken; cn in de verdelging van der Jooden ftaat eindigde; een Oorlog, deels door josephus bygewoond, daar hy in den beginne tegen de Romeinen ftrcedt, doch zich eindelyk door den nood gedrongen •vondt in hunne Hciren te bcgeeven , 't welk hem tot oor- en ooggetuigen van veele der Krygsverrigtingen maakte. In verfcheide Uitgaven der Werken van josephus heeft men het Leeven diens Ge/chiedbockers afgefcheiden van zyne Joodfche Oudheden; doch, naar het oordeel van den Ëerw. martinet , verkeerd: daar men oudtyds het Boek, dit Leeven bevattende, gehouden heeft voor het laatfte dier Boeken, of voor een Aanhangzel op dezelve , gelyk men het ook, in de oude Handfchriften van josephus Werken, daar aangehegt vindt. Hier om laat hy het die oude, en de eerfte, plaats in dit Boekdeel bekleeden. By den aanvang deezer Leevensbefchryving, luidt deT Aanmerking *des Uitgeevers. „ De Leezer zal veele byzonderheden van josephus Leeven, uit het volgende verflag,dat hy 'er van geeft, kunnen leeren. Hy werd in 't eerfte Jaar der Regeering van Keizer kajus kaligula (in het Jaar 38 onzer telling) te Jerujalem gebooren; doch, in den beginne des Oorlogs tegen de Romeinen gevangen ge- III. deel. n. alg. lett. no. 3. H ho-f  II© EL. JOSEPHUS nomen, en door een oude Voorzegging, uit Vleizugt op Keizer vespasianus toegepast hebbende, tot een Romeinsch Burger verheeven. Naa Jerufalems Verwoesting, befchreef hy de Joodfche Oorlogen in VII en de Het middel ter vertraaging beftondt in het aanduiden van een verregaanden fchroom, of Engeland het aangaan van zodanig eene Verbintenis , ons niet zeer. euvel zou afneemen; en men dus dat Ryk, langs dien weg, reden geeven ,  HISTORIE. I2X van om zich op eene andere wyze, by voorbeeld, door het wet van den Baron de tott , betref ende de Jurken en Tartaaren. Eerfte Deel. Uit het Fransch vertaald, door ysbrand van hamelsveld. Te Amfterdam, by M. de Bruin, 1787. Behalven de breede Voorreden des Vertaalcrs, 519 bladz. in gr. 8yo. Kon ooit een Werk ten rechten tyde in 't licht gegeeven worden, 't is dat van den Baron de tott, de Turken en Tartaaren betreffende. De thans uitgcborften Oorlog tegen dc ï'orte moeten Gedenkftchriften gezogt maaken van eenen Heer , die drie en twintig jaaren in het Oitomannijche Ryk flect, en een gedeelte van dezelve doorbragt in Krygsvcrrigtingen en bedryven, tot het voeren van den Oorlog betrekkelyk. Wy hebben reeds, cenigen tyd geleden, uit het oorfpronglyke , in ons Mengelwerk , een Schets getrokken , van de liegeeringswyze en het Charaeter der Turken (ft) , met onze Leezers derwaards te verzenden , zouden wy niets anders doen dan hun lust opwekken, om dit Werk, thans in 't Nederduitsch vertaald, te zoeken, zich eigen tc maaken, en te leezen: maar wy volvoerden dan onzen pligt, omtrent dit Werk, flegts ten halven. 't Voegt ons ^ wanneer wy kunnen, onze Leezers met de Schryvers , wier werken wy aankondigen , bekend te doen worden; en bovenal, wanneer een vertaald Werk, in de banden des Vertaalers, eene meerdere volkomenheid gekreegen heeft , zulks niet te verheden ; en dit is het geval , in eene vry groote maate , met deeze Gedenkführifim. De Heer hamelsveld heeft zich, by zyne Vertaaling uit (*) Zie Algem. Vaderl. Letter oef. VII Deel. 2de'Stuk, bladz., 254 en 3o8-  gedenkschriften van de tott. 117 ïlit het Fransch , ook bediend van de Engelfche^ Overzetting , te Parys vervaardigd , onder 't oog" van den Heer de tott, door een Edelman , dien by met zyne perfoonlyke kennis vereerde; deeze vermeldt, in zyné Engelfche Voorreden, grootendccls door den Nederdultfchcn Vertaaler overgenomen , eenige byzonderheden , den Schryver der Gedcnkfchriften betreffende ,' welke wy, als zeer gefchikt om hem te leeren kennen , en feffehs den aart zyns Werks te fchetzen , met geen ftilzwygen mogen voorby trceden. „ Men mag," is zyne taal, „ gerust vastftellen, dat deeze Gcdeukfchriften altyd in achting zullen blyven, en verzekeren , dat zy vermaak en onderwys aan eiken Leezer , en llolfe van diepe overdenking zullen opleveren aan den Wysgeer en Staatkundigen. Alfchoon zy. geene andere aanpryzing behoeven dan haare inwendige verdienden, nogthans Haan de doorluchtige naamen van eenen choiseul en vergennes , onbetwistbaar, borg voor de bekwaamheden en achting van den vernuftigen en voortreffelyken Schryver, terwyl het aanbelang en de verfchillende voorwerpen van zyne verfcheidene Gezantfchappen alle zyne aanmerkingen byzonder gewigtig maaken. ■ Eene openbaare bediening by de Ótto- mannifche Porie , en by de Tartaaren , onder zodanige Staatsdienaars, eener groote zo wel', als meest begunftigde, Natie, in-dat. gedeelte der wereld, eene Natie, die altyd vermaard is geweest, wegens haare goede keuze van bekwaame Bedienden en Staats-handelaars. Een zeer naauwkeurig onderzoek en oplettenheid ; eene volkomen kennis in de Taal en Zeden van het Turkfché Ryk, voor drie en twintig jaaren; de byzondere omftandigheden der tyden, in welke men van zyne bekwaamheden gebruik maakte; de volgende en Waarfchynlyk toekomende gebeurtenisfen, welke , misfehien, in onze dagen, eene omwenteling in 't geheel Syftema van Europa doen vermoeden: dit alles zyn zeker onlochenbaare aanpryzingeu , welke maar weinige Schryvers te beurt vallen. ,, Nooit is," vaart hy voort, ,, andere -Schryvers , als ricault , marsigli , Lady mary wortlêy montague, Sir james porter , cn dc Jaarboeken van Prins canthemir , opgehaald en beoordeeld, te hebben , nooit is de buitengemeene Regeeringswyze der Turken en dit Volk zo naauwkeurig ontvouwd, als door den Schrvver deezer I 2 Ge-  128 GEDENKSCHRIFTEN O edcnkfchriften: vry van allé vooroordeeien, en geheel boven de bepaalingen van het Land, in 't welk hy fchreef, heeft hy, terwyl hy het Ottomannifche Ryk afïchildert, de dwaalingen en gebreken opengelegd, die aan alle despotieke Regeeringen gemeen zyn. En door regelrecht dezelve op rekening te ftellen 'van het Despotisme zelf, heeft hy zich wel:van ter zyde Hechts, nogthans , daadlyk, een verdeediger van het menschdom betoond. Zelf een Burger van eene willekeurige Regeering; maar zacht in haare beginzelen , heeft hy een ontzachlyke , maar heilzaame, waarfchuwing durven geeven aan alle Volken ,' om niet zo ver in flaaverny te vallen, als de ongelukkige Oosterlingen ; maar de weinig "overgebleeven rechten wel te bewaaren, en te fchrikken voor het geheel verlies der Vryheid. „ Behalven dat de Leezer volkomen ingeleid wordt in de kennis der Zeden , en het wandrochtelyk Staatsbeftuur van de Turken , cn dat onsclbaare misflagen der voorgaande Schryvers worden verbeterd , kan wel iets meer van aanbelang en gewigtig zyn , dan dat men dat log gevaarte in beweeging ziet , en hoe een Ryk , beftaande uit tachtig millioenen Inwoonders, bezittende de beste landftreeken der wereld , ftaande gehouden, misfchien wel bewaard word , in het hachlykfte oogenblik van zyn beftaan , door de voörtreffelyke bekwaamheid en kunde van éénen enkelen Europeaan? Gansch Europa weet thans , dat de verdeediging der Dardanellen, tegen de Rusfifche Vloot; aan dc Heer de tott is toevertrouwd geweest, maar voor de uitgave vau deeze Gedenkfchriften was de wereld onkundig vau de zwakte van deezen aanmerkelyken post , en hoe ligt dezelve hadt kunnen overmeesterd worden , als ook van de byzondere poogingen van deszelfs uitmuntenden Verdeediger. Zyn arbeid, zyne ftandvastigheid, cn volharding, in het te boven komen van alle hindcrpaalen, in het vermeesteren van de oudfte vooröordeelen, en aan zynen wil te onderwerpen, van dc domfte onkunde, geestdryvery, hardnekkigheid, naaryver, en bovenal hunne verachting cn haat tegen de Christenen. — Het onveranderlyk vertrouwen, dat de Groote Heer op hem ftelde, gebillykt door de verbaazendfte gevolgen in zyne verdeediging , zo wel als in zyne volgende ondërneemingen, maaken te zamen eene reeks van'bvzom'erlicden uit, die zonder voorbeeld zyn in de Gefchiedenis. Door de kracht  VAN DEN BARON DE TOTT. 129 kracht van zyn eigen vernuft , alleen geholpen door de Gedenkfclïriften va'n saint remy en de Encyclopédie, leerde de Heer de tott zich zeiven, en zyne gcvaarlyke Leerlingen, gefchut gieten en booren, hunne Artillery gebruiken en Pontons te vervaardigen. Hy veranderde" hunne Wapenen, hunne Evolutien, hunne Krygstugt ., hunne beginzelen van Scheeps- en Vestingbouw. Hy {lichtte verfcheide Schooien , was zelf tevens de Werkman, de Leidsman en de Uitvinder van deeze onderfcheiden verbeteringen. „ Zyn verhaal van de Tartaaren zou ten allen tyde uitneemend en gewigtig geweest zyn; doch het is zulks byzonder in deezen tyd, alzo het misfebien de laatfte befchouwing zyn zal, die wy zullen hebben , van dit oud en belangryk Volk, als eene onderfcheidene en onafhangelyke Natie. Rusland is tegenwoordig in de volkomen bezitting van de Krim, daar het alreeds zeeuitrustingen ondernomen heeft; en uit den fhellen voortgang, welken dit uitgebreid Ryk in onze eeuw gemaakt heeft , in kunftefc en wapenen , mag men , zonder buitenfpoorighcid der verbeelding, eene gisfing maaken, dat de fchoone en aangenaame ligging en onbegrypelyke volkrykhcid van het Taurisch cberjoncfus, in deszelfs handen de bron en het werktuig zal opleveren van merkwaardige, en misfehien niet ver af zynde, omwentelingen. In dit gedeelte der Gedenkfihriften is dus een ryke ftof voor den Wysgecr 'en den Staatkundigen. ■ Deeze zullen daar in vinden , onder eene verfchcidcnhcid van nieuwe cn gewigtige onderwerpen , een aantal van Europifche Zeden en Gebruiken, die zekcrlyk de reize niet oostwaards gedaan hebben, ons aloud Leenrecht, en eene vry naauwkeurige afbeelding van de Enge/fche Wetgcevihg , met eene verbetering van het Volks-aandeel in die vermaarde Inrichting, die door het Volk van America verlevendigd is , in "zommige van hunne nieuwe inftellingen. Ik meen, de verzekering voor het Volk, met betrekking tot de algemeene vergadering van den deliberativcn tak der Wctgeeving, onafhangelyk van de uitvoerende Magt; gelyk wy zien dat de Bey der Chirins, in de I artaarfche Conftitutie , dc Vergadering der andere Beys kan famenroepen, juist wanneer de kam , zo als karrl de I voorneemens mogt zyn, zich van dit noodzaaklyk tegemvigt te ontdoen. Dus heeft de hedendaagfche febranderheid herfteld , het geen waarfchynlyk verboren was , onder ï 3 de  1^9 gedenkschriften de naakomelingeu van de oorforonglyke inftelling , even «elyk andere gebruiken der Noordfche Volken." 3 De Engeljche Vcrtaaler handhaaft de Eer van de tott tegen de aangewreeven blaam, dat hy een Renegaat zou geworden zyn; en tpen een Militair Kweckfchool opgelikt hebben: een blaam,--die hem, door de gebreklykheid der nieuwstydingen, in den Oorlog tusfchen de 'lurken en Rusfen, naaging. Wy hebben aangeftipt, dat de Neder duitfche VertaaIer,aan het Oorfpronglyk Werk, eene meerdere volkomenheid heeft bygez-et; gelegenheid daar toe vondt hy in een Stukje, in den Jaare 1785 te Amfterdam jiitgegeeven, onder den Tvtcl: Lettre de M. de peyssonel., Ancien Confut- General a Smyrne , ci - deyant Conful de Sa Maje/lé apr&s du Khan des Tartares a M. Ie Marquis de N.... Contenant- quelques Oöfervaiious relaiives au Memoires, qui «nt paru fous de nom de M. Ie Baron de tott. —— Washet deels hier boven opgegeevenc Verflag des Engelfchen Vertaalers eene algemeene Loffpraake van liet dooi- hem vertolkte Werk, het oordeel van den Heer de peyssonel , min algemeen pryzende, zal aan de waarde van 't zelve niets onttrekken: wy voegen 'er daarom nevens, wat hy van deeze, doorhem aandagtig naagegaane, Gedenkfclïriften zegt: „Ik heb ze," luidt zyne taal, „. zo ras'ze mygezonden zvn, oogcnbliklyk doorloopen. Ik heb ze herleezen met "de grootfle oplettenheid. In de eerfte ver-, haaste en fchielyke leezing, heb ik het vernuft, de begaafdheden , de 'vrolykheid, en de veelvuldige Talenten van den Heer de tott , erkend. Ik volgde met een Iugtigen tred, den aangenaamen Schryver, die my over een bloemtapyt geleidde. By de tweede leezing, meer langzaam , nam ik voor, den Schryver voet voor voet te volgen ; thans bemerkte ik dwaalingen, en bevond, dat hy de diepe kundigheden niet genoeg ontwikkeld had, die een lang verblyfin Turkyen, een achtervolgde beoefening van de Taal , de gewigtige zaaken , die hy behandeld heeft, hem gegeeven hebben van de Regeering, Wetten, Zeden en het "Karakter der Turken: en dat hy alfeenlyk een uitgebreid onderwerp met den vinger fchcen te heb-ben willen aanroeren, over 't welk men echter, van hem, de uitgeftrektlte byzonderheden verwagt had. Ik verbeeld-de my ook, dat men de Ottoniannen van een voor hun. gnnftiger zvde kon befchouwen, dan de Heer Baron de~ tott hen'aan ons vertoond heeft. ■ Ik zal eenige t 1 aan-  " van den ear.on de tqtt. i%l aanmerkingen voordraagen over de voornaamfte misflagen , daar ik door getroffen ben. Ik zal u doen opmerken,. pulc'hro in opere navos , eenige onvolmaaktheden in een fchoon Werk. Ik kan niet gelooven dat het geheel is, en zodanig, als de Baron de tott het heeft opgefteld, om dat ik 'er fouten in gevonden heb, die iemand, zo wel der zaaltje kundig, niet heeft kunnen begaan , iemand, die zo lang en zo wel de lurken gezien heeft, en die -zo volmaakt hunne taal verftaat, ik denk dat hy het ongeluk getroifen heeft, dat te veel gebeurt, van eene lteels- vvyze en verhaaste uitgave. Ik zal het letterkundig: ondier-zoek deezer GedenkJ'chriften ondernecmen, op dat gy niets zult ontbreeken in een zo goed Werk, terwyl gy my zult gelieven aan te merken niet als een bediller,, want ik; heb geene gedachten om het te zyn, maar als een uitlegger, die aantekeningen op den kant van een. boek zet, dat hy begeerig is te herleezen; en dat hy nog volmaaktef verlangt te hebben. Niet tegenftaande de erra¬ ta , die uwe bevelen my verpligt hebben, by dit Boek te voegen , beken iku opregt, dat ik het met het grootfle vermaak geleezen en herleezen heb: om dat het ongemeen, aangenaam is te leezen, en. dat men 'er veele gewigtige zaaien in allen opzigt in aantreft. ' Ik had niet gewild dat de Baron de tott zo fchielyk gewanhoopt had aan de Turken. Wat men ook mogt kunnen zeggen van het tegenwoordig Geflacht, verfcheide byzonderheden, die hy heelt moeten weeten, doen my van het volgende beter voorfpellen. Hy is nog jong genoeg, om misfehien het Otuimamüfche Volk de nevelen te zien verdryven , die deszelfs glorie verduisterd hebben." Hy herhaalt zyne twyfeling aangaande de volkomenheid der Uitgave: dan betuigt tellens :\, Indien evenwel de Baron de tott, deeze voor de zyne erkent, zo zal ik niet herroepen, noch den billyken lof dien ik den Schryver gegeeven heb, noch de Aanmerkingen die ik op dit Werk gemaakt heb." Te recht merkt de Nederduitfehe Vertaaler op , dat men uit de Engeifche Overzetting, onder 't oog van den Baron opgefteld, moet beiluiten , dat hy dit Werk, wat ook de Heer de peyssonel deswegen vermoedde, voor het zyne erkent en wettigt. De Aantekeningen van den Heer De peyssonel , die veelvuldig en zomtyds vry ub. gebreid zyn, aan den voet der bladayden gevoegd, en van andere met P onderfchei-den, zetten aan deeze. Gidenkjhliriftcny eene. verdubbelde I 4 waar*  gedenkschriften waarde by; tc meer, daar ze blykbaar met den geest eens toegenegen Opheldcraars gefchreeven zyn. Ten onwederfpreekbaaren blyke hier van, dient, het geen die Heer fchryft, als by in zyne Aantekeningen gevorderd is tot de Vyfde Afdeeling, de Tartaaren betreffende : Op dit tweede Stuk," is zyne taal, ,, 't welk enkel handelt van de Tartaaren, en dat'my het beste en belangrykfte van allen fchynt, heb ik weinig aan te merken. Ik heb vyf jaaren in Tartaryen myn verblyf gehouden, in foortgclyk gezantfchap als dat van den Heer Baron de tott. ïk heb, even als hy, eene Wintercampagne gedaan met de Tartaarfche Armee; ik heb, even als'hy, de gunst genooten van krim güeraï, by wicn ik de eer had om mvn hof te maaken te Kidhela, na zyn tocht in Möidaviên, die my, federt dat tydftip, altyd met zyne goedheden heeft achtervolgd, geduurende zyne ballingfchap te Rhodus en te S«'o, wanneer ik Conful-General te Smyma wns, en die my 'er nog blyken van heeft gegeeven, naa zyne tweede komst tot den Throon van de Krim. Ik heb, over land, ttit Tartaryen na Conflantinopolen wederkecrende, even als by, Moldaviën en Walachiën doorreisd; ik heb de waarheid ondervonden van alles wat het Tweede Stuk deezer Gedenkfehriften bevat, met betrekking tot deeze twee Landschappen, waar van ik de'beknopte Gefchiedenis gegeeven heb in een Werk , onder den Tytel : Obferyatims Hiftoriques & Geographiques fur les Peup/es Barbares, qui ont habité les bords de Danube & du Pont Euxin. gedrukt te Parys 1765. Ik heb insgclyks alles wat van de Regeering , Zeden en Gcwoontens der Tartaaren gezegd word , naauwkeurig cn wel waargenomen bevonden. Ik geloof, by voorbeeld, dat dit ftuk geheel van den Heer Baron de tott is, uitgezonderd eenige misflagen; doch zodanigen, die men aan hem niet wyten kan; en ik zou veel min gerechtigd zyn om den inhoud tegen te fprecken: dewyl "die volmaakt cenftemmig is met alles, wat ik over dit onderwerp, dertig jaaren te vooren , gezegd heb , en dat ik my verheuge, door een zo vermaard Man bekrachtigd te zien." In gevolge hier van, zyn de Aantekeningen des Heeren peyssonbl op dit gedeelte des Werks, weinig; doch die men aantreft, zyn van veel belangs. Met deeze brecde opgave van het Oordcel des Engelfchen Vertaalers over dit Werk, gepaard met de Bedenkingen des geleerden Aanmerking - fchryvers, gelooven wy genoeg gedaan te hebben, om de rechte waarde 'er van te doen  VAN DEN BARON DE TOTT. 133 doen kennen. Het volgend Deel zal ons , naa dit alles , ruimte laaten, om 'er een en ander voorbeeld, ter nadere ftaaving , van by te brengen. Nog een kort woord, de Ncdcrduitfche Vertaaüng betreffende, fchoon dezelve over st algemeen vloeiend zy, ontbreekt het hier en daar aan duidelykheid; meer, zo veel wy uit de ongelykbeid moeten opraaaken, toe te fchryven aan verhaasting en daar uit voortyloeijende onnaauwkeurighcid, dan aan eenige andere ÖorzaakeV Mogt de aftrek van dit fraaije Werk , eene tweede Uitgave vorderen, eene herziening en verhelping , zou 'er niet weinig fraays aan byzetten. Reize van eene Rusfifche Dame door Zwitserland, en gedeelte van Savoye, in gezelfchap van den Heer van goens , in den Jaare I786 gedaan, en door haar zelve befchreeven, naar den derden Druk , uit hit Hoogduitsch vertaald. 1787. In gr. 8vo. 108 bladz- TJy het opflaan van'deezen Tytel, wisten wy niet wat van dit *^ Boeksken te denken Het verzwygen van de Plaats, waar, en by welken Boekhandelaar, 't zelve gedrukt was, Het uitdruklyk melden des Heeren van 'gorns — deedt ons vermoeden, 'er veel in te zullen vinden 't welk aanleiding gaf tot deeze twee in 't oogloopende Tytel byzonderheden. Svtelhyzonderheden , fchryf ik, want wy kunnen onze Leezers verzekeren , dat ze te deezer plaatze alleen te vinden zyn. Niets ,:-.volftrekt niets, komt 'er in voor, 't welk den Drukker of Uitgeever heeft kunnen noodzaaken, of van verre zelfs eenige wettige reden ter Naamsverzwyging opleveren. De Heer van goens , op den tytel met zo veel nadruks gemeld , wordt op de eerfte bladz. ongenoemd alleen met een onderlcheider Lstter, zo wy denken , aangeduid , door de fpreekwyze: „ Onze reisgenoot, is een Man van veele kundigheden en be„ gaafdheden, en buitengewoon opmerkzaam;" en worden andere ongenoemde Reisgenooten,omtrent met dezelfde kortheid, befchreeven. Vervolgens ontmoeten wy dien Heer aangeweezen door v. g , de Leeraar lavater een billet van belètvraaging fchryvende : en nog eens by 'e vermelden van een geleend Boek, zonder dat hy ergens, in eenig gewigtiger geval, of meer dan eenig ander Reisgenoot, voorkomt, 't Is vreemd , doch niet moeilyk te raaden, waarom de Nader&nhfthe Tytel, de iïooeduitfche hebben wy niet gezien) dien Naam draagé: dan,, men zal 'er geene byzonderhe ien, dien Heer betreffende, in opdoen, .en in zo verre zich misfchicn bedroogen vinden. Ds Rusfifche Dame ontdekken wy, in een der Brieven, (want in  134 REIZE in BriRven aan eene Vriendin te Straatsburg is het gefchreven ,^ is Mevrouw de kroock. Leerde ons dc Tytel niet dat zy uit Rusland kwam, in 't gehecle beloop van 't Werkje is geen ééne trek, die het ons zou doen vermoeden. Zeldzaam vergeet men in zo verre zyn Land, dat men een vreemd bezoekende en be-è fchryvende, geene vergelyking altoos tusfchen die beide maake. Doch Mevrouw de kroock is van een zeer aandoenlyk gefiet, of, wil men dit woord liever, zeer Sentimenteel, en heeft zich door de Vertooningen en Ontmoetingen in Zwitserland en Sa~ '.vyen , dermaate getroffen gevoeld , dat zy Rusland geheel vergeetcn hebbe. Wy willen , egter, haare Rusfifche afkomst niet' in twyfel trekken: ' of onze Leezers in 't vermoeden brengen, dat deeze Reis een Verdichtzel is; verre van daar, dezelve draagt verfcheide blyken van Egthcid, hoe bevreemend alles moge weezen, wat wy 'er tot nog toe van gezegd hebben. Van haare Schryfwyze fprcekt zy zelve in deezer voegen: „ Vergeef my den weinigen zamenhang, dien myn gekrabbel „ heeft, ik móet elke gedachte, zo als ze my invalt, nederfchryven , en heb nog tyd, noch rust, genoeg, om aan orde of zamenhang te denken: ik fchryf u nog liever gebrekkig, dan in 't geheel niet. ■ NaauyWyks ben ik alleen, of ik zit „ weèr met de pen in de hand. Ik kan begrypen, dat gy het „ byna voor een ongeluk houden moet, dat men da Vrouwen „ fchryven leert. Zy hebben haar pen even zeer tot haar wil, „ als haare tong. • Myn gekrabbel is lang, cn bevat byna ,, niets als meteovologifche aanmerkingen, die u in Straatsburg „ byna onverfchillig zyn moeten, indien gy anders uit beleefd„ beid voor my u niet een we:n?g r.an zon en weder wilt laa- ten gelegen leggen." Indedaad, wy beklaagden Mevrouw de kroock, haar Reisverhaal leezendc, herhaalde keeren, over de met vee! afwisfeling befchreevenc Stortregens, die haar vergezelden , volgden , en zo veele bezienswaardige zaaken onttrokken. Groot was dc fpoed , waar mede zy deeze Reis heeft afge. legd : dezelve vangt aan den 17 Aug., en de laatfte Briefis den 1 Oct. gedagtekend. Wel mogt zy te Laufanne fchryven: „ Hoe fchoon het Land ook zyn moge , zo ziet men 'er even„ wel weinig van, wanneer men enkel den grooten weg rydt. „ .Om dc binnenfte gedeelten 'er van te zien , daar toe wordt 'meer tyd gevorderd dan ik 'er aan geeven kan. Buiten tWY„ fel moet Laufanne veele fchoonheden hebben. Dat toont de „ mepigte vreemdelingen , die zich hier hebben nedergezet. Wat kan men van dit alles in een enkelen dag zien, die „ daar by nog half met uit- en inpakken, en fchryven, door„ gebracht wordt ■ Is daarby nog het weder ongunftig , zo „ kent men op zyn hoogst de vier muuren van zyn Logement.. . En op 't einde van haare Reis ;'s haare klagt regtmaa- tig.  VAN EENE RUSSISCHE DAMB. • *35 «fer Iets -dat my in Zwitserland mishaagt, is, dat 'er te veel , zienenswaardige zaaken in zyn. -— Terwyl men den tyd, die tot een Zwig is hier althans zeer verfchillende van dat, waar mede deeze Prent door de Nederlandfche kenners, *by welke dezelve in hoogag- ting is, gezien wordt. Wanneer hy wyders van Poutius of du Pont zeer onvcrfchillig fpreekt , zo volgt by, mag men zeggen, zyn eigen oordeel; hoewel men twyfelen moge , of de Nederlandfche Liefhebbers het hier in met hem eens zullen zyn. Maar 't is zeer te verwonderen, dat hy ter dier gelegenheid niets van Vorflermam Werken meldt; daar deeze althans geen minder, zo geen grootcr, Meester, dan Bolswaert en Pontius, in de navolging van Rubbens, was. 't Geen hy vervolgens van Jan Luiken zegt , is vierkant flrydig met het oordeel van een goed kenner der verdienften van deezen grooten Man: Juist munt jan luiken uit, in een meesterlyken fmaak van elfen, en in eene grootheid van famcnfteiïing of compofxlic. Verdienften, welken egter door Mr. Gilpin in Jan Luiken ontkend worden. Men zou hier uit vermoeden , dat de Schryver de Werken van Jan Luiken genoegzaam niet gezien heeft; 't geen ook de Uitgeever, in zyn Voorbericht , zeer wel opmerkt, alwaar hy Jan Luiken hieromtrent regt doet. Voorts doet het ons ten uiterften vreemd, dat de Heer Gilpin, in deeze zyne Verhandeling , geen plaats vergunt aan 'veele eerftezo Nederlandfche als Franfche Plaatfnyders, daar hy nog wel gewag maakt van een le Febre, hoewel 'hy dien als een fltgt Meester doet voorkomen. Galle, 'Masham. Bloemaart, zo wel als dc groote lidelinck, Au~ dran, en veele anderen, hadden zulks beter verdiend: om nu niet te fpreeken vau C. Vifcher , J. Suider- hoef  OVER. PRENTEN. m troef (*) en TV. Delf, welker voorbyzien de Nederduitfebe Uitgeever in zyn Voorbericht ook met verwondering meldt, terwyl hy met reden te kennen geelt, dat zulke Meesters vooral genoemd behoorden te worden. 't Is toch niet te vermoeden, dat Mr. iliMti dit, in 't character van een Engelschman, opzetlyk nagelaaten zal hebben ; vermids men , in een Man van oordcel, naauwlyks verwagten kan, dat de Nationeele afkeer, ook ten op" zigte van de Kuflst, invloed op hem zou hebben. Wy hebben 't intusfchen dienftig geoordeeld, deeze onze opmerkingen mede te deelen, om de jonge Liefhebbers i wien wy voorts het leezen deezer Verhandelinge aanpryzen, zulks gade te doen flaan; terwyl wy hen voorts ten flot nog' hebben te melden , dat de Heer (. ijptfi, aan 't einde zyner Verhandelinge, laatstlyk ook eenige Lesfen gevoegd heeft, waarvan men zig met vrugt kan bedienen; als flrekkende om den zodanigen de noodige voorzorgen en oplettendheden in te boezemen, welke zy in 't verzamelen van Prenten gebruiken moeten. Het hobfdzaaklyke zyner Lesfen, dat hy breeder uitbreidt, komt hier op uit. . .. „ t. Een Liefhebber moet op zijne hoede zijn, tegen de drift of begeerte, om alle de Prenten, welke van dezen of genen meester immer gemaekt zijn, te bezitten: want'er zijn geene kunftenaers, alle wier werkftukken , zonder uitzon lering onze aendacht verdienen, en nieman 1 is in alles, wat hij maekt, zichzelven altoos ge- 1,, a. Hij moet geene bijgeloovige hoogachting voor eerberoemden Naem involgen. Een verftandig oordeelaer beoordeelt het Werk op zidizehen, zonder in aenmerking te neemen , wie het gemaekt heeft. Doch bij lieden van geringen fmaek en kundigheden, heeft niets zo veel invloed als'een groote Naem." ' • „ 3. Hij moet zich wachten van den heerfchenden fmaek voor zijnen regelmaet aen te neemen : deeze is een alleronzekerfle toetsfteen. Laet de More den bovenrang hebben, in den opfchik, de bezoeken en niets betekenende (*) In 't Berigt des Uitgeevers is deeze naam by misfrclling S "derhnef ■ en zo leezen we ook aldaar Andrau voor Autiran; mitsgaders de Batteman voor de Rotteman. M 3  W. GILPIN de plegtigheden; maar ze moet zich het oppergezag in de kunften niet aenmatigen; en nooit behoort men in zijn prijzen en berispen de ftem van anderen blindling na te volgen." 1 . ,, 4. Hij moet de waerdij der Prenten niet naer derzelver fchaersheid fchatten. Schaersheid kan een verdienstrijke Prent meerder waerde bijzetten; maer als men de fchaersheid tot een kenmerk van de waerdij eener Prent wil (lellen, dan misleid men zigzelven, en neemt een toevalligheid voor een1 verdiende. Uit hoogmoed begeect men iets te bezitten, dat niemand anders heeft: het gebrek aen wezenlijke verdienden word door ingebeelde acngevuld, en men begeert de Prent alleen, om dezelve te bezitten, en niet om dezelve te bezien." „ 51 Hij moet zich wachten van geene Kopijen voor Origineclen te koepén. De Kopijen zullen, afzonderlijk befchouwd, zomtijds vrij wel voldoen; maer, als men hen bij dc Origineclen vergelijkt, laet zich het onderfchcid duidelijk bemerken : ze fchietcn te kort in de geestigheid en vriiheid vau het Origineel; de vrees van 'er . van af te wijken geeft hen altoos eene zekere dijfheid; van daer is ook de uitdrukking der characters minder fterk, en vooral zijn de uiterfte deelen niet zo net getoetst; want hierin loopt een Kopijist het meeste gevaar van te misfen " „ 6. Hij iroct, zo veel 't mogelijk zij, zorgen van geen flegté drukken te koopen. (1.) Een Prent is (legt gedrukt, afs de drukrol de Plaet ongelijk gedrukt heeft; wacrdoor de Prent op de eene plaets flaeuw, en op de andere fterk is; ook ontvangt zij wel eens door een verschuiving een dubbelen druk, dat haer onduidelijk maekt. .(2.) Een flégtê druk ontdact verder-,uit het drukken met ccn afgcjleeten plaet. Naermaete de plaet afflijt gaat de werking, in een flaeuwer druk, verlooren. Eerlang is dc vorm en het ontwerp van de Prent bijkans alleen overgcbleeven, maer de fracje meesterlijke toetfeïi zijn weg: de voor- en agtergrond hangt in elkander, vermids de onderfcheide fterkte der tinten verloren is; en het geen 'er overgebleeven is, is eerder de fchaduw van de Prent dan •de Prent zelve. Een gegraveerde of geetfle Plaet kan het nog al cenigen tijd tamelijk wel uithouden; maer eene y.warte-Kunst-Plae-t dijt ras weg; en daer zij, eene platte oppervlakte zijnde, overal even gelijk dijt, levert zij wel dra  OVER PRENTEN. 175 dra de geestelooste van alle Prenten (f). Wijders word een druk. nog liegt, door het opfnijden van eene afgefloten plaet. Somtijds heeft de Meester dit zelf gedaen, en dan kan de geest van de Prent taemlijk wel herfteld zijn. Maer gemeenlijk is 'er een knoejer aen 't werk geweest, en dan ziet er de Prent allerellendigst uit. In een Prent, met een afgefleeten plaet gedrukt, zijn genoegzaem altoos nog overblijfzels haerer voorige fchoonheid te befpeuren; maer de knoejer werkt 'er de ziel van den Meester geheel uit. Dit zo zijnde , is het, daer men niet altijd beste drukken kan krijgen, en zich wel eens moet behelpen, nog beter dat men een flaeuwen afdruk verkiest, dan een die opgefneden is." (t) In eene vroegere onderrigting meldt ons de Autheur, wegens het uithouden der Plaaten, het volgende. „ Een koperen gegraveerde Plaet, mits dezelve niet zeer zwak gegraveert zij , zal zeven - of agt honderd goede afdrukken geven; doch dit hangt ook, in een zekere mate , van de meer of mindere hardheid des kopers af. Een geë'tfte Plaet zal niet boven de twee honderd goede afdrukken geven, ten zij dezelve zeer ftraf gebeten is ; in dit geval mogen 'er misfehien drie honderd van komen ; maer daer na moet de Plaet weder worden opgeëtst , of de drukken zullen te flaeuw zijn. En van een Zwarte-Kunst-Plaet kan men niet veel meerder dan honderd goede afdrukken krijgen. Dezelve wordt door de vrijving van de hand fchielijk afgefleeten: doch als men haer genadig herdelt, dan kin zij vier of vijfhonderd tamelijk goede afdrukken leveren. De eerde drukken zijn hier niet altijd de beste: want deze zijn te zwart en te hard. Men heeft de beste drukken gewoonlijk van de veertigfte tot de zestigfte: de harde kanten zijn dan zachter geworden, en teffens is de gees> tigheid en kracht genoegzaem. bewaerc gebleven." J. j. g. scheller, Beknopte Latynfche Spraakkunst, of Grammatica voor de Schooien. Uit het Hoogdaitsch, naar den derden Druk. Te Deventer, by L. Leemhorst , en te Leyden , by A. en J. Honkoop , 1788. Behahen het Vwnverk, 322 bladz. in gr. octavo. In dit Opftel verleent men ons het weezenlyke der uitvoerige Grammatica van den Meer Scheller, die zyn onderwys , tot algemeener nut der Schooien , dus beknoptlyk tc zamen getrokken heefti 's Mans onderrichM 4 ting  Jf6 J. J. G. SCHELLER, BEKNOPTE-LATYNSCHE SPRAAKK. ting is alleszins geregeld, eri, eene gcleidelyke orde houdende, Helt hy dezelve ten duidelykde voor; waardoor deeze zyne Spraakkunst, hoewel beknopt in een getrokken , egter in zyne foton volledig, met het hoogfte regt, onder de nuttigde Leerboeken der Latynfche Taaie, geteld mag-worden. Dispofitien der merkwaardig/Ie Kerkorgelen , welken in de Provinciën Friesland, Groninic'n en elders aangetroffen worden. Kunnende dit Werk verftrekken tot een vervolg van-het Werk van den Heer j. hess. Door nicolaas arnoloi knock. J. U. Dl*. Grietman over Stellingwerf Oosteynde , Gecommitteerde Staat ten Land-dage &c. &c. Te Groningen, by IVDoekema, 1788. Behalven de Foorreden, üo bladz. in quarto. Tn den jaare 1774 is ons ter hand gekomen een Gefchrift van den kundigen Organist Hesf, onder een foortgelyken Tytel als de bovenftaande. Wy hebben , op het nagaan van deszelfs inhoud, geoordeeld, dat het zelve, in meer dan eenerlei opzigt , van weezenlyken dienst kon zyn, voor zulken, die zig op het maaken en befpeelen der Orgelen toeleggen (*). Even dit zelfde hebben wy, met betrekking tot deeze Verzameling van den Heer Grietman Knock te zeggen, als die het voorgenoemde Gefchrift agtervolgd heeft, op eene wyze, welke insgelyks tot dat einde drekt. En het nut voor de zodanigen daarin gelegen, heeft zyn Ed. hier door nog te meer uitgebreid; daar eigen onderzoek, het leezen van gedrukte Werken , het houden van Briefwisfeling, met uit- cn inlandfche Vrienden, hem in daat delden, om dit onderzoek verder voort te zetten: behalven dat 'er ook veele nieuwe Orgels gemaakt , en verfcheiden vernieuwd of verbeterd zyn, na dat de Heer He f zyn Boek in 't licht gegeeven heeft, welken de agting van alle Orgelkenners vorderen. {*) Zie Med. Vod. Letteroef. IV Deel. bl. 234. Staats»  byzonderheden van frederik den II. XJ? Staats- en Karakterkundige Byzonderheden, betreffende frederik den II, Koning van Pruis/en Uit het Hoogauitsch , naar den derden druk. Tweede Deel In 's Gravcnhage, by I. van Kleef, 1788. Behalven de doorreden, 266 bladz.- in gr. ivo. TJet gezegde van bet Eerfte Deel deezes verlangenden Werks * past ten vollen op dit Tweede , ' als volkomen op den zelfden trant ingerigt, en in denzelfden fmaak uitgevoerd. Ken- fchetzende Byzonderheden, merkwa rdige Kabinets-Orders, 'iriefwisfeling tusfchen den Koning en den Generaal de la motte fouquet , en een Aanh ngzel Brieven , waar 01 der veele aan zyne Moeder, en twee eigenhandige aan den Keizer, in den Jaare MDCCLXVI11 , gefchreeven , maaken dit Deel uit. Wy kunnen, zo veel genoegen gefmaakt hebbende in het doorleezcn, onzen Leezeren het genoegen niet onthouden, van, by deeze Aankundiging, ook eenige oogenblikken zich te verlustigen. Alle de Kenfchetzende Byzonderheden , waar uit het grootfle gedeelte beftaat, zyn niet van gelyke waardye , verfchillen oneindig in foort, en 't is alleen de menigte der meldenswaardige, die ons in de keuze verlegen maakt; doch wy twyfelen niet , of de volgende zullen voldoen , en, af zo veele kleine proefjes, onze Leezers op het Werk zelve doen verlekkeren. „ Frederik hadt in den zevenjaarigen kryg, juist op den tyd, ,, dat de laatst overleden Landgraaf van Hesjen-Cas^.: zich by ,', het Leger gevoegd hadt, een heel fterk bevel laaten uitgaan, , dat niemand , hy mogt zyn wien hy wilde , op leevens„ ftraffe, op marode mogt gaan, of iet, met geweld Wegneemen. „ Het volk van den Landgraaf wist niet van dit verbod, of'ge„ loofde dat het hun niet raakte. Zy waren dan in een Dorp „ gevallen, en hadden den Inwoonderen eenig Rundvee ontno„ men. Op dat hun roof niet zo ligt ontdekt worden, ofi'n't „ oog mogt loopen, hadden zy Paardendekken over het Veege„ legd, op welke het Landgraaflyk Wapen, met den blaauwen „ Kousfeband omgeeven , en het devys, Hony J'oit qui mal y „ pmfe, geflikt was. De Koning ontmoette deeze Procesfie. „ Hy lette terftond op deeze dekkleeden, en zeide, al lachende, tot zyn Gezeifchap: lk kan 'er niets van zeggen: want daar /laat gefchreeven , Hony feit qui mal y penje. Die erg'jlenkt „ vaart erg in 't hart." | „ De (*) Nieuws dlgtm. Vaderl. Letteroef. II Deels, ifte Stuk, l>!. 422.  jjl BYZONDERHEDEN . De Profesfor eberhard, te Kalle, werd, voor eenige jaare» van het Opper-Confiftoriurn, tot Prediker in Charlotten<" burg aangefteld; de Burgery aldaar, die haar doel op eenen " anderen Predikant hadt, protesteerde daar tegen by het Op,1 per-Confiftorium, uit dien hoofde, dewyl eberhard de Apo. I', logie van socrates gefchreeven hadt. Deeze grond werd te ,', zwak bevonden, en "de Burgers tot rust verweezen. Zy keer" den zich dan tot den Koning, en fielden voor, dat zy hunne zielzorge aan geenen man konden toevertrouwen , die in openlyks " fchriften beweerd hadt, dat de vervloekte Heiden Socrates zalig was. De Koning, dien het leed deedt, den braaven socra,', tes'te hooren vloeken, fchreef hen te rug. Ik wil dat socra„ tes zalig, en dat eberhard m. ieder Predikant zyn zaW' „ Toen voltaire zich aan 's Konings Hof onthieldt, en door „ zyn Genie elk een bekoorde, bevondt 'er zich eens een En\ gelsman, die een zo buitengemeen geheugen hadt, dat hy al- les, wat men hem voorlas, of voorzeide, al was het ook re- * delyk lang , zonder één woord of uitdrukking daar van te " verliezen, weder na kon zeggen. De Koning liet deezen Man , by zich komen zette hem op de proef, en ftondt verbaasd * over zyn Talent. Kort daar op liet voltaire hem wceten, " dat hy de eere wilde hebben, om hem een van zyne nieuwe * gedichten voor te leezen. De Koning bewilligde dit, maar " befloot ook ten zelfden tyde met hem te boerten. Hy liet » den Engelsman agter een'fcherm gaan, en gaf hem last, om " nauwkeurig agt te geeven op 't geen voltaire leezen zou: " Voltaire kwam, en las zyn gedicht voor met allen Pathos, " om den Ko üng daar door in te neemen; maar deeze bleef " hier bv aeheel koel ; en zeide , -uaa dot voltaire geëindigd " hadt met leezen, en hem om zyne gedagten van dit Gedicht " vcrzogt hadt. Üat hy bsfpeurd hadt, dat voltaire, federt ee" nïttn tyd* zicJi van eenS anders werk «erende, en dat voor '£ " zvie uit gaf i zo veel Jloutheid hadt hy niet van hem vermoed, en " Vas deswege over hem niet voldaan. . Voltaire ontftclde i op dit verwyt, en verzekerde, by alles wat heilig was, dat \' hy het niet verdiende, en dat de Koning hem ongelyk deedt. 'J, Ei! zeide de Koning, ik zal u ter-llond overtuigen dot ik gelyk i, heb. De Verzen, die gy my thans voorgeleezen hebt, behtoren ze- % keren Enge'smnn toe, die >r de Authevr van is. Voltaire „ verdeedigde zich daar tégen nog yveriger, en zwoer, dat het werk, dat hy vertoom e, zyn eigendom was. Nu kom dan " voor den dag , 'fiep de; Koning tegen het fcherm . achter 'c ', welk de Engelsman zich verborgen hicldt, en zeg den Heer / ,, van  VAN frederik den H. 17$ „ van voltaire de Verzen voor, die hy zegt genaakt te hebben. „ De Engelsman trad met bedaarden ernst- te voorfchyn, en „ herhaalde voltaire's gedicht , zonder zelfs' het minst uit te „ laaten. Nu, zeide de Koning tegen voltaire, heb ik gelyk ? „ 6 Hemel', riep voltaire uit, hebt gy geen blikfems meer, om ,, den Booswigt te vernielen, die zich myne Verzen toeeigent! Hier „ heeft een Toovery plaats, die my tot wanhoop brengt! De Ko„ ning lachte over deeze vertooning , en beloonde den Engels„ man voor het vermaak, dat hy hem aangedaan hadt." „ De Koning was, zo als bekend is, een ongemeen Lief„ hebber van lnlandfche en vreemde Boomvrugten , en liet die ,, in zyne Tuinen met groote kosten kweeken. Hy ging in .,, Sans Soud zeer dikwyls zelfs by de boomen, kipte het ryp. fte en fchoonfte ooft aan den ftam uit , en deedt het of op n zyn tafel brengen, of zondt het, als een gefchenk, aan Pcrjj (bonen , daar hy agting voor hadt. Bovendien was hy een „ Vriend van Oranjcryen , en hadt daar eenen groot.en voorraad „ van laaten opkoopen. In zeker jaar was het weer vroegtydig „ fchoon en warm. De Koning vraagde zynen Tuinman, waar„ om hy de Uranjery nog niet in de open lucht bragt. Neen, Uw „ Majefteit, gal" deeze ten antwoord, zo lang pankratius en „ servatius niet voorby zyn, zal ik het niet doen. Geklie- ,, den, zeide de Koning , wat raaken my die Kerels 5 breng de -» Oranjery buiten , ik beveel het u. De Tuinman gehoorzaamde; ,, maar 'er kwam kort daar op een onverwagtc vorst, die de „ boomen grootlyks hinder deedt. Toen de Koning.dit zag, „ zeide hy tegen den Tuinman : Uw pankratius en servatius tt hebben toch gelyk. Ik zie wel, dat ik in 't vervolg refpect voor „ die Heeren moet hebben." „ Op zekeren dag fchelde de Koning in zyn vertrek. Als 'er „ niemand kwam , deedt hy het voorvertrek open , en vondt „ niemand dan zyn Lyfpaadjen'op een ftoel flaapende. Hy ging ,, na hem toe, om hem wakker te maaken -. maar op dat oo„ genblik merkte hy in den rokzak van den Paadjen een befchreeven papier. Dit maakte zyne oplettend- cn nicuwsgierig,\ heid gaande, hy trok het er uit, en las het. Het was een „ brief van de Moeder van den Paadjen, en bevatte ten naasten „ by het volgend». „ Zy bedankte haaren Zoon voor de onderfleuning. die hy haar overzondt, en van zyn jaargeld gefpaard , gaf. God zou hem daar voor belooncn , en deezen zou hy zo getrouw als altyd aan zynen Koning gehegt blyven , 'dan zou hy zegen hebben, en zyn aardsch geluk zou hem  jgO BYZONDERHBDEN van frederik den IL hem zeker niet ontbreeken." „ De Koning ging zoetjes , in zyn ver rek' te rug, haalde een rolletje dukaaten, en Itak, *' dat met den brief den Paad en weder in de zak. Daar op' fchelde by zo hard , dat de Paadje wakker wierd, en in 't ' vertrek kwam. Hfht gy wei geflaapen ? vraagde de Koning. De Paa- je ftaamelde eene halve ontfchuldiging en ee- W ne halve toeftemming uit, tastte in de verwerring met de J5 eene hand in de zak, en voelde met verbaasdheid het rolle"**t tje dukaaten. Hy haalde het uit, werd bleek, en zag den , Koning met iraanen in de oogen aan , zonder een woord ta t, kunnen ipreeken. Wat fchort u I vraagde de Koning. ■ Ach', uwe Majefteit, hernam de Paadje, terwyl hy voor hem „ op de knieën viel, men wil my ongelukkig maaken , ik weet „ van dit Seld niets. Ei*, zeide de Koning, dien God het ti Ke(f"* dien geeft hy het in den flaap. Zend het maar aan uwe „ Moedn-, groet haar, en verzeker haar, dat ik voor u en haar „ zorgen za'. De blydfchap van den Paadjen, over dit onver„ wacht geluk, kan men met geene woorden uitdrukken." „ Een ongemeen jong Proponent, die eerst van deHoogefchool „ gekomen was, vervoegde zieh by den Koning, en verzogt, „ door middel van een Verzoekfchrïft, eene, onlangs vakant ge„ worden, zeer gewigtige Infpectors-plaats. De Koning, wien de ftoutheid en eigenwaan van dit jonge mensch verveelde, „ fchreef, in plaats van een Appointement, onder zyn Request, „ II Boek Samuels, Kap 10 vers 5. De Proponent vondt, by „ het naflaan, daar deeze woorden: Blyft te Jericho» tot dat uw „ baard gewasfen is, en kom dan weder."  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen over enige gewichtige /lukken van den Codsdïenstt; van joh. fred. jacobi. Naaf dc tweede Hoogduitftche Uitgaaf vertaald, doom, c. van voorst , Predikant te Hien en Dodewaard. Eerfte Deel. Te Leyden, by Ai en J. Honkoop, 1788. Behalven liet Voorwerk, 160 bladz. in gr. oclayó. In deze Verhandelingen fielt de beroemde Jacobi zich voor, zyne gedachten inzonderheid te vestigen op zodanige onderwerpen , welken , zyns oordeels door vele hedendaegfehe Schryvers, Welker Godgeleerde denkwyze, en vooral hunne manier van Schriftverklaren , hem in genen deelè- voldoet, in een verkeerd licht gefteld worden. Dit mag zommigen enigermate tegen ene verzameling van zulke {takken innemen; maer een ieder, die zich aen de lesfe, van alles te beproeven, houd, zal 'cr niet door af-gefchrikt worden; te minder, daer een Schryver, als Jacobi ,\\\ dit geval byzonderlyk niet te wraken is , uit hoofde der befchcidenheid, die hy beftendig in agt'neemt, overeenkomftig met het geen hy deswegens in zyn Voorbericht meld. ,, Daar ik het dan wage," zegt hy , ,, enige beroemde Leeraren mijne bedenkingen tegen fom„ mige van hunne Leerftellingen en Verklaringen der ,, Heilige Schrift onder het' oog te brengen; heb ik mij „ met alle zorgvuldigheid getracht tc wachten, dat mij' „ geen woord ontvallen mochte, 't welk op ene of an,, dcre wijle enigzins zou kunnen beledigen. Ik rn^nc, ,, dat ik beftendig met ene bedaarde ziel, en zonder dat ,, mij het bloed immer warm wierd , heb gefchreveft ; „ terwijl ik ook niet van mij heb kunnen verkrijgen, om „ mij ergens van geestige flagen of fchimpfchoten te be„ dienen! Ja! ik heb mij zelfs geheel en al van al, wat ,, men in den• fchrijftrant cierlijk zoude kunnen noemen, onthouden; op dat mijne gronden geheel naakt te'voor,, fchijn zouden komen , cn zo des te naauwkeuriger beoordceld zouden kunnen worden." Dit denkbeeld, en III. deel. n. alg. lett. no. 5. N de  l8i j« F. JAC0BI de verplichting van een Christen-Leeraer, om zich alzo te gedragen, dringt hy, in 't flot van déne dezer Verhandelingen , nogmaels ernftig aen; en 's Mans fchryfwyze is 'er'daedlyk eenltemmig mede; 't welk zyne overwegingen te meerder verdienden byzet. Onze Autheur, bezelfende van hoe veel belang het zy, het Godlyk gezag dier Schriften, over welker uitlegging hy fchryven wilde, te ftaven, cn wel inzonderheid het bewys , uit de Godlyke Wonderwerken ontleend, in zyne volle kracht voor te Rellen, vind het geraden zyne eerfte Verhandeling tc fchikken, ter nafpoorhige der zekere kenmerken van een echt W'onderwerk, dat dienen kan, om de waerheid van een Godsdienst te bevestigen. En zulks geeft hem, ter oorzake van het baetlyke gebruik, dat zommigen, van ene veel geruchts makende gebeurtenis te P.'-rys , gemaekt hebben, aenleiding, om een wederleggend verflag te geven van de Wonderwerken , welke in deze Eeuw le Parys, by het graf van den gedorveuen Franciscus de Paris, wylen Diaken van de Kerk van St. Mcdard, ge/chied zouden zijn • en vau de tegenwerpingen , welke daar uit tegen de Wonderwerken van den Bybel zijn gemaakt. Hierop komt de Heer Jacobi bepaelder tot zyn inzonderheid bedoelde onderwerp, en vestigt de aendacht op een Uitlegregel, welke bij dc meeste Boeken en bijzondere plaatfen der Goddelijke Openbaring in acht moet genomen worden, en echter-zeer in onbruik is ge. raakt. Hy beweert namelyk, „ dat de Schriften van het N; T. het allermtnlte moeten verklaard wor,, den, naar die regelen, volgens welke men een op (tel, met ene geleerde en kundige welfprekcndheid befchrc- ven, verftaat cn uitlegt." De gegrondheid hiervan uit den aert dezer Schriften getoond hebbende, draegt hy wyders zyn beoogden Uitlegregel op deze wvzd voor: „ Uit dit alles Icide ik dan den volgenden uitlegregel at, welken ik echter voor het tegenwoordige, om nodclofc tcgenfpraak te vermijden, alleen op de'Schriften van het N. T. wil tpepasfen, ,, Alie gedeeltens van het N. T., welke ter onderrichting van den grootden hoop der menfchen gefproken en befchreven zijn, kan men met grond van waarheid geen anderen zin toekennen , dan dien genen , welken "zij, voor wien dezelve ingericht waren, zonder moeite konden bevatten. Men kan noch van de Apostelen, veel minder noch van  VERHANDELINGEN. 183 van dén grootftcn hoop hunner tochoorderen, en' lezers, vermoeden, dat zij aan de woorden des Nieuwen Testaments zulke denkbeelden hebben gehecht, welke alleen een Dichter, uitmuntend Redenaar en voornaam Geleerde daaraan hechten konde. „ Bij dezen eerften Uitlegregel voeg ik een tweden, namelijk deze : Men moet van de woorden des Bijbels zich gene zulke denkbeelden, vormen, welke alleen een dweper of geheel uitzinnig mensch met zulke woorden uitdrukken zoude." Wanneer men nu, vervolgt hy, naer deze regelen de Omfchryvingen , (Paraphrafes') en Verklaringen des Nieuwen Testaments, door verfcheidene Geleerden gegeven, beoordeelt , dan zullen velen derzelven alle hare waerfchynlykheid verliezen: cn hier van brengt hy enige voorbeelden , uit de Schriften van Semkr en Teller, by. . Dit afgehandeld hebbende, oordeelt hy het verder billyk, nu van zyne zyde nog, door enige voorbeelden, te toonen , hoe deze zyn uitlegregel op plaatzen der Schrift, die bezwaerlyk te verftaen fchynen, kan worden toegepast, cn hoe duidelyk deze plaetzen worden, wanneer men onderzoekt, wat het gros der menfchen, of een ongeleerd , maer echter met natuurlyk verftand begaefd burgér, daer by heeft kunnen denken. ■ • Met dat oogmerk laet hy hierop volgen drie Verklaringen van zodanige Schriftuurplaetzen, naer dezen zynen uitlegregel ingericht. De ontvouwde plaetzen zyn Rom. II: 12—16, benevens Rom. VIII: 17 23; waerby nog komt ene overweging van het bewys van Christus voor de Opftanding der Dooden , tegen de Sadduceen, ter ophelderinge van Matth. XXII: 31, 33. Ter gelegenheid van dit laetfte onderwerp beantwoord hy ene vraeg deswegens in dicnzclfden fmaek, waerom wy dit gedeelte hier ter proeve zyner fchryfwyze zullen overnemen; waertoc andere Stukken ons ta breed uitloopcn. ,, Omtrend dit bewijs , zegt hy, 't welk Tefus voor een leven na den dood tegen de Sadduceen heeft aangevoerd, vraagt men ook, waarom Hij zich juist van dat bewijs bediend, en waarom Hij zich niet liever op Pred. XII: 7, of Dan. XII: 2,3, beroepen heeft. Ik zal mij met het bijbrengen der onderfcheidene antwoorden, die men op deze vraag gegeven heeft, niet ophouden, maar liever daarop toeleggen, om ten duidelijkften te doen zien, dat Jefus juist dat bewijs heeft uitgekofen , 't welk op het N a ge-  184 h F- Jacobx gemoed zijner toehoorderen den ftcrkften indruk maken konde. Niet alle , foortcn van bewijfen werken even fterk op het gemoed, vooral bij het gros der menfchen. Dikwijls werkt een waarfchijnlijk bewijs meer uit, dan het. 1 diepzinnigst betoog. Wanneer men tot het greotfte deel der menfchen zegt: de wereld is een kunftig huis, dierhalvcn moet zij "een wijfen bouwmeester hebben: wanneer men hen, ja! zelfs den mecsten wijsgeeren, doet opmerken, dat middelen en einden in de wereld aaneen verbonden zijn; dat regen en zonnefchijn den aardbodem vruchtbaar maken ; dat jonge dieren , zo wel als de mensch, zo dra zij geboren zijn, hunne melk vinden, en dat 'er daarom een wijfe Schepper moet zijn: zo werkt dit meer uit op hun gemoed, dan een meer afgetrokken bewijs voor het aanwefen Gods, 't welk uit de eerfte gronden der menfehen-kennis is ontleend. Een recht vernuftig en flim Leeraar nu bedient zich in de eerfte plaats van zulk een bewijs, 't welk ten ftcrkften treft. Van dat foort is dan het bewijs, 't welk Jefus eenen Sadduceer ten betoge ener Opftaudingc van geftórvene vrienden Gods, en anderen in 't gemeen ten betoge van een leven na den dood voorhield (*). Om de kracht van dit bewijs te voelen, moet men zich eerst juist in die omftandigheden in welke de toehoorders van den Heiland zich bevonden, weten te plaatfen. , Deze hadden, van hunne jeugd at aan, de levcnsgefchicdenis van een Abraham, van een Ifaac en Jacob vernomen zo dat, wanneer zij alleen derzelver namen hoorden noemen, zij zich het voornaamfte dier gefchiedenis te binnen brasten. Zij erinnerden zich, hoe een Abraham , I (*> Het gefprek van onzen Zaligmaker naamlyk had, gelyk onze'Autheur gadcilaet, wel in de eerfte plaets zyne betrekking tot de Sadduceen, die den geheclen mensch enkel voor llchaèmlyk hielden; dan. „ daar 'er, zegt hy, n.ar alle gedachteni, ook anderen, die de ziel van het lichaam onderfcheidden, bij dit " eefprek zullen zijn tegenwoordig geweest, zo richt Heiland " lefus het Hot zijner reden zo in, dat, zo wel de Sadduceen " als de overigen, elk naar zijn lijftema of denkenswijs, daar " van géöriiifc kori maken. Een Sadduceer kon daarbij aan ene " opftanding , en een Pbarifeer aan ene onfterfiijkheid der ziel " denken jefus toch befluit , volgens Lukas XX: 38. zijne " reden aldtis: God is geen God der doden, maar der leven]\ digen.-want zij leven hem alle."    verhandelingen. 1S5 ham, om des Heren wil, zijn vaderland en maagfchap had verlaten, en een vreemdeling in verren lande was geworden : hoe hij bereid is geweest, om op Gods bevel zijnen geliefdften zoon Ifaac te nachten, en te offeren: hoe een Ifaiic een getrouw dienaar van Jehova is gebleven , en daarbij in zijnen ouderdom het ongeluk gehad heeft van blind te worden : hoe een vrome Jacob een moeielijk leven heeft geleid, en vooral als vader de treurigfte lotgevallen heeft ondergaan, en echter nog zijnen God is getrouw gebleven: hoe God deze menfchen daarom zo zeer in zijne gunst heeft aangenomen , dat hij hunner ook nog vele eeuwen daarna heeft gedacht, zich hunnen God heeft genoemd, en hen daardoor voor zijne lievelingen heeft verklaard. Men brenge zich nu eens dit een _ en ander voor den geest, en denke 'er dan bij: dezen zijnen getrouwen hoogachters , dezen zijnen vrienden , die zich geheel en al aan hem hadden overgegeven, die zich zclven met al het hunne aan zijnen dienst sewijd hadden, aan welken, als zijne getrouwe vrienden, hij ook eeuwig gedenkt, en welke hij met zijne eindeloze genade bcgunftigd heeft, geeft hij, de Almachtige , niets meer, dan de genoegens van dit onbeftendig en kortftondig leven, cn dat nog vermengd met tallofe moeielijkheden, kommer, fmerten en doodsangfr.cn. Zou men dit kunnen denken ? Die dit zou willen aannemen, moest Gode of de macht, of den wil, om zijne vrienden eeuwig goed tc doen, ontzeggen. : Ik vertrouwe dan, dat anderen hier door even zo overreed zullen worden, als ik, dat Heiland Jefus in weinige woorden het uadruklijkfte bewijs van een leven na den dood voor Gods vrienden heeft gegeven: cn dat zij, even als ik, gevoelen mogen , dat de Heiland zijne hóorderen als met geweld overtuigd en het hart geroerd heeft: ik wil zeggen, dat hij zo geleerd heeft, dat het indruk op de gemoederen maakte. Hoe veel zeggen deze woorden niet, zelfs bij enen eenvoudigen? Wat gevoelt men hierbij al niet? God is een God van Abraham, van den vromen Abraham, en Abraham zou, na een kort leven, eeuwig dood zijn!" By deze hier opgenoemde Stukken piaetst dc Heer Jacobi eindelyk nog ene Korte beantwoording van ]enige Vragen; doch hiervan hebben wv voor enigen tyd gewal gemaekt, by de melding van een Gefchrift, getyteld; ti]dragen tot bevordering van Waarheid en Godsvrugt; m N 3 ° wel-  ï86 j. f. jac0bï, verhandelingen. welke Verzameling deze Beantwoording reeds overgenomen was (tOCf) Zie N. Alg. Vad. Lctteroef. II D., bl. 273, Verhandeling over het gefchil nopens 't gezach der Reden in opzicht tot de Openbaring ; en hoe men V bewijs voor de Godlijkheid der Openbaaring hebbe in te richten, om dit gefchil te ontwijken. Door j. steenmeijer , Predikant te Flaardingen. Te Amfterdam , by j. Wesfing Willemsz. 1787. Behalven de Voorreden, 105 bladz. in gr. oclavo. Het duistere of twyfelachtige, dat zich, by 't lezen van den Tytel dezer Verhandelinge, in dén eerften opflage voordoet , wordt weggenomen , door de verklaring van den Eerwaerden Steenmeijer, wegens zyn bepaald doel, hetwelke hy, in zyne Voorrede verzocht, dat men in 't oog houde. -—- Het gefchil, (zegt hy,) „ nopens 't gezach der reden raakte mij flechts een deel. „ Niet het bewijs voor de Godlijkheid'der Openbaaring; „ maar de wijze hoe dat in te richten , om geen grond „ te leggen tot 't onderwerpen van hare leere aan ?t ge„ zach der reden, was bepaald mijn doel." Overeenkomflig met dit bedoelde loopt het eerfle gedeelte der Verhandelinge kort af. Acngcwczcn hebbende met hoedanigen , (naemlyk onder dezulken , die het gezach der Openbaringe erkennen,) 'er gefchil gevoerd word over 't gezach der Reden, in opzicin tot de Openbaring; als mede hoe nadeeligc gevolgen dit gefchil voor 't Godsdienst-onderricht hebbe, zo legt zyn' Eerwaerde Jiet 'er op toe, om te toonen, dat dit verfchil, door ?f denkbeeld ener Openbaringe, ten hoogfle gewraekt word; dat het, by 't aennemen ener Openbaringe, niet te pas komt; en dat zy, die dc Openbaring des" Bybels aennemen , het zelve althans moesten laten varen ; het welk hem doet bcfluitcn, dat dit gefchil nutloos is. „ Laat iemand nu, (zegt hy,) met een geheel boekdeel ,, over 't gezach , dc ongefchondenheid cn 't onfaal„ baare der reden , de mogelijkheid of onmogelijkheid, „ om iets, als waar en goed, aan te nemen, dat men „ als zodanig nog niet begrijpen kan , den AVijsgeer fpelen. Erkent hij geene Godlijke Openbaanng', dit •» ge-  J. STEENMEIJER , VERHANDELING. 187 «refchil raakt ons dan niet , om dat wij twisten over " het geloof aan waarheden, die wij uit eene Godlijke " Openbaaring hebben aan te nemen; erkent hij met ons " de Openbaaring in den Bijbel begrepen, ook dan raakt " ons dat gefchil niet; want dan geeft hij louter beden" kingen tegen zichzelven op, hij hebhe zelfs zijne be" zwaaren op te losfen: eene Openbaaring aangenomen " zijnde, vragen wij wat wij uit haar geloven moeten. " Buiten twijlfel is hier geen ander antwoord als: li 't gene zij leert." Het cerlte deel hier mede afgehandeld zynde, gaet de Eerwaerde Steenmeijer over tot het tweede, het welk hy boven al bedoelt; te weten: Hoe men, om dit gefchil te ontwijken, 't Godlijk gezach der Openbaring moet vastzetten. Dacromtrcht brengt hy ons, by den aenvang, onder 't oog, hoe zommigen regelrecht, cn anderen van ter zyde, in hun onderwys, aengaende 't Godlyk gezach der Openbaring, den grond tot dit gefchil leggen; mitsgaders de oorzaak, wacruit dit voortkomt. En hierop bepaelt by zich nader tö* de groote zaek, om te toonen, boe men in 't gemeen moet handelen, om het Godlyk ge-, zach des Bvbels op de rechte wyze vast te zetten; door nacmlvk in opmerking tc nemen, hoe de Openbaring des Bybels zelve ons opleid tot de erkentenis van haren Godlyken oorfprong, cn dan de bewyzen, die deze Openbaring voorgeeft, te toetzen. Ter duidclyker voorr draste hier van vind hy 't noodig, eerst nog de drie volgende voorbereidende acnmerkingen te plaetzen. s i.) Dc Bijbel vertoont zich aan ons als een zamen- hangend onderricht, dat een geheel wordt. 2.) Dit onderricht , zo trapswijze gegeven , dat door Jefus " Christus en zijne volgelingen is voltooid geworden, " noemen wij, eene onmiddclijke openbaaring van God_, " om ons hem zoo te leeren kennen en dienen, dat wij " daardoor wederom gelukkig worden. 3.) Een Chri?" ten, die den Bijbel voor zulk eene Openbaaring van " God reeds heeft aangenomen, zonder zeer de uiterlij'" ke bewijzen geproeft, of haar vergeleken tc:. hebben " met andere voorgewende Openbaaringen, heelt alle re" den om zichzelven daarin gerust te dellen :" om dat hy naemlyk in den Bybel de bewyzen voor de Godlykbeid dier Openbaringe "vind; welken de Eerwaerde Sfeet}meiier tot twee brengt. In de eerde plaetze beroept hy zich op de wonderen , N 4 die  188 * J. steenmeijer. die Jezus zelf, en door zyne Apostelen , verricht heèft ter bevcstiginge van hun getuigenis; en hier benevens voert hy als een tweede bewys aen , het doorgaend won der van voorzegging, dat in den Bybelheersc'ht • oogen de met dit lactlfe echter niet zo zeer op alle de byzondere Voorfpelhngen, als wel op die groote, welken in 't Oude Testament-gevonden worden, en voorts in het Nieuwe Testament aengetekend zyn, als door fezus zeiven gedaen, die tot zyn Perfoon , zvne verricntin°-en en zyn Ryk betrekking hebben. Onze Schryver bcvlytigt zich , om dit tweeledig bewys , met beantwoording der tegenbedenkingen , zo als hy het zelve het fterkfte- oordeelt, in volle kracht voor te ftellen , en dus naer zyn hoofdbedoclde, te toonen, „ hoe die wonde„ ren en voorzeggingen tot ccn onverwinlijk bewijs vcr„ ftrekken, dat in dezen geheclen Bijbel des O. cnN. T. „ eene Godlijkc Openbaaring begrepen is." Eindelyk hecht hy aen dit alles nog een acnhan"-zel ftrekkendc om te toonen, „ (i.) hoe zeker wij van^dëzë „ uiterlijke bekendmaking der Openbaaring door Tefus cn „ zijne Volgelingen zijn; en dan (2.) wcn{e paaien 't ,, beredende in deze Verhandeling aan 't gebruik der re„ den ftelt." Nopens dit lactile inerkt hy hoofdzaeklvk het volgende aen. (1.) Het gebruik der reden, in 't oene God ons van zyn wezen openbaert, is dit: „ dat°zif „ den zin der woorden onderzoekt, met behulp'van uit„ leggingsrcgeleu en taalgeleerdheid: dien gevonden cn „ de waare mcening der uitdrukkingen gevat hebbende „ dan heelt onze reden in dingen \ die boven haar bereik „ gaan, haar werk afgedaan." Even zo behoudt ook de Openbaring, (2.) in hare onderrichting, wegens Gods handelingen , een volkomen gezach over' de reden , en „ de reden heeft hier niets, als uit te leggen de voorflcl„ len, die-; God in zijn woord geeft." "Daer benevens ontvangt de reden.(3.) in haer gebruik nog deze wichtige les : „ om niet alleen in 't uitbrengen der Avaarhedcn „ maar ook, in 't vormen van beur zamcnftel, 't o-cle;de „ der openbaaring te volgen. De rede moet in haar «e„ brink den vorm van de geopenbaarde Godsdicnstleere „ laten, dien zij in den, Bijbel vindt." - „ Qc- „ bccl anders, (voegt 'cr zyn Eerwaerde ten flot nó£ „ by,) is t gebfuik der reden in dingen, die onder ons „ bereik vallen, welken de openbaaring onderftelt, aan „ ons doorzicht cn ouk ondervinding' heeft ovei-elaa- « ten,  VERHANDELING. 389 '„ ten, die tot de natuur, hare werking, de'gefteïdheid „ der lichaamen en dergelijken, betrekking hebben, waar „ van ik niet behoeve te {preken." Het eerfte voorkomen dezer Verhandelinge wekte onze nieuwsgierigheid op , in de verwachting van hier ene •nieuwe voordragt van zaken, met betrekking tot de behandeling van 't verfchil over 't gezach der Reden in opzicht tot dc Openbaring, te ontmoeten : dan, by 't doorbladeren, vonden wy ons hierin te leur gefield. De Eerwaerde Steenmcijcr behandelt zyn onderwerp, naer zyn bedoelde, op ene vry wel gefchikte wyze; doch wat omflagtig, naer mate van 't geen hy daedlyk uitvoert: het welk met meer klaerheid in een korter bellek uitgevoerd kon worden. De hoofdbyzonderheid , die dezè Verhandeling van andere foortgelyken onderfcheid, waer ,op zyn Eerwaerde ten fterkftc acudringt, is de ftelling, dat men, als God iets geopenbaerd heeft, zulks als waerheid hebbe aen te nemen; waerovcr, zo ver ons bekend is geen verfchil plaets heeft. En daer zyn Eerwaerde lje? gebruik der reden , in 't onderzoeken van den zin der woorden , met behulp van uitlcggingsregelen en taclGeleerdheid , en 't uitleggen der Godlyke voorftellen, erkent , zo vinden wy niet, dat al het overige, door hem bygebragt, met opzicht tot het beoogde verfchil, iets byzonders afdoet: nadien hy het gezach der reden, in ene oordeelkundige bepaling van den zin der woorden, waermede God ons iets geopenbaerd heeft , geenszins wraekt. Dit zo zynde, blyft 'er tog altoos overig , dat, wanneer twee Godgeleerde Uitleggers van ccn verfchillend inzien zyn, dat dan ieder, terwyl ze beiden dcGodlykheid der Openbaringe erkennen, de in 't verfchil betrokken Bybclplactzen, overcenkomftig met hun inzien, naer zodanige regels uitleggen. In zodanig een geval betwist geen der partyen eigenlyk het geopenbac'rde; elk wil van ganfeher harte als ene waerheid erkennen , het geen God geopenbaerd heeft: maer men betwist elkander den zin , dien men aen de woorden der Openbaringe geeft. En avv kunnen tot nog niet zien, dat dit geweerd kari worden, of men moet, ('t geen zekerlyk het oogmerk van den Eerwaerdcn &teenmei)er niét is,) het °-ezach der Kerke boven dat der Rede doen gelden; of met die van de Roomfchc Kerke, wanneer men, by voorbeeld, de woorden, dit is myn lichaam, uitlegkundig verklaert op enkele woordklanken ftaen blyven, en ons die opdringen N5 "als  l$it J. STEENMEIJER , VERHANDELING. als behelzende, lettcrlyk opgenomen zynde, iets dat God ons geopenbaerd heeft, en ons gevolglyk niet verder te onderzoeken, noch te beredeneeren ftaet. XIII Brieven aan een Vriend, over het Gefchrift van den Heer v. van hemert, genaamd, de Handvol aanteekeningen te rug gekaatst, of de Spotter ten toon gefield, door den Schryver van de Handvol. Te Haarlem, by C. van der Aa, 1787. In gr. octavo, 160 bladz. Voor enigen tyd van dezen Handvol en deszelfs te rugkaetzing gewagende, hebben wy de fpottende fchryfwyze van wederzyde afgekeurd (*) , en we bemerken, uit deze Brieven, met genoegen, dat de Schryver van den Handvol 'er van afgezien heeft. In deze zyne Brieven naemlyk houdt hy gemcenlyk een ernftiger ïchryftrant, en legt het 'er op toe, om inzonderheid verfcheiden Verklaringen van Schriftuurplactzen , mitsgaders Godgeleerde voorftcllingen, door den Heer van Hemert te berde gèbragt, tegen te gaen, 't zy door ze te wederleggen, 't ■ or ze in een haetlyk licht te ftellen; houdende intusfdu . zym vryheid , om dc door den Heer van Hemert tegen hem aengevoerdc aenmerkingen al of niet tc overwegen , dezelven ftilzwygende voorby te gaen, of flegts ter ioops met een kort woord aen tc roeren. 'Er worden uit dien hoofde zeer vele byzonderheden in deze Brieven overwoogen, maer 'er word, bepaeldlyk gefproken, niets wezenlyks afgehandeld; de verfcheidenheid der ftoffen , en de bepaeldhcid van 't beftek, liet zulks niet toe. ■ Indien de lieer van Hemert mogt goedvinden, dit Gefchrift van den fleer Bricffchryver op ene foortgclyke wyze te bcant\voorden; en deze dan wederom zyne aenmerkingen indiervoege aen zynen Vriend mededeelde , zou men wel dra ene verzameling van Papieren, over en weder , verkrygen , die meer vervelende dan uitlokkende voor de Lezers zyn zou. Wy hoopen dat dit geen voortgang zal hebben, en zouden liever zien, dat het gefchil over de Rede cn haer Gezag in den Godsdienst, tusfchen den Hoogleeraer Bonnet en den Heer van Hemert, ongehoord , beftendig met befchekienheid voortgezet mogt worden. C) N. Alg. Vad. Lettetoef. II D. b!. 213. De  gods lankmoedigheid» IJl De Langmoedige draginge Gods, ten toon gefpreit, in het leeven van, en de hartsycrmeesterende Genade , zigt ■ baar yerheerlykt in , den perfoon van j. v. n. e *****, Lidmaat der Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Te Rotterdam, èyN. Cornel, 1787. In octavo, 96 bladz. TVJaer het gewoone beloop van Gefchriften van dezen -L^l aert, behelst dit Stukje een berigt van de llordige levenswyzc, door den Schryver voorbenen geleid, met ene hardnekkige veronagtzaming van vele hem voorkomende omftandigheden, die eigenaertig gefchikt waren, om hem tot nadenken te brengen; doch die of geen, of ten minfte geen beftendigen, invloed op zyn hart hadden ; tot dat hy eindelyk bepaeld wierd, om zyne toevlucht tot God in Jezus Christus te nemen; waervan hy het begin, den voortgang, met de tusfchen beiden komende hindernisfen, en 't veelvuldige gebreklyke, dat in hem nog blyft heerfchen, befchryft. Van dat alles maekt hy in dit verhael een opwekkend eh aenmoedigend gebruik voor perfoonen van byzondere gemoedsftanden, in verfchillende betrekkingen, die zich in verlegenheid bevinden, ontrustende denkbeelden voeden, of, uit andere oorzaken, met onderrichtingen van zulk ene natuur, zynes oordeels, gediend zyn, en daerdoor enigzins gehulr pen kunnen worden. In 't een cn 't ander ftraeit, zo als het zich aen ons opdoet, welmenendheid door. 't Is ons, by 't lezen van dit flag vau Gefchriften, mcermacls opmerkzaem voorgekomen, dat dc berichten der zodanigen, nopens het geen hun, in die omilandigJieden, zo in de dagen hunner afwykinge, ais in die van hunne wederkceiïng, juist beantwoorden aen hunne denkwyze omtrent de verfchillende begrippen, die men veelal in het Godgeleerde nopens dit onderwerp voedt; 't zy dat hun die denkwyze van der jeugd af min of meer ingeboezemd zy; of dat zy door de leiding van anderen, voor welken zy agting verkregen, door den tyd natuurlyk daer toe gebragt werden. Deze hunne denkwyze en de bevinding, wacr van ze gewagen, mitsgaders de manier, op welke zy zich daeromtrent uitdrukken, is ge- noegzaem altoos eenftemmig. — Te levendiger is, ons dat denkbeeld, by het doorbladeren van dit Stukje, geweest, om dat wy ons, ter dier gelegenheid, herinnerden de Misfive, welke wy onlangs, op verzoek dos Schryvers ,  19* GODS LANGMOEDIGHEID. vers, in ons Mengelwerk geplaetst hebben, onder 't op- fchrift: de ter Deugd gekeerde Zondaar (*). Het geval van dezen Brieffchryver, en 't beloop der gefchiedenisfe des Authetirs van dit Gefchrift, zyn, in 't wezenlyke der zake, ('t komt hier toch op geen verfchil van byzondere omftandigheden, noch- op een minderen of meerderen trap van verkeerdheid .aen,) genoegzaem van dezelfde natuur: maer ieder drukt zich deswegens uit op ene wyze, welke hem eigen is: waerin ieders hem gewoone denktrant, nopens den Godsdienst, of zyne Godsdienftige leiding, een algemenen invloed heeft. In 't ene geval ontdekt men ene beredeneerde Godsdienftigc denkwyze ; en in 't andere geval zyn de voetftappen van gemoedlyke bezeffen en befpiegelingen, die dikwerf, verre ,.van bondig beredeneerd te zyn, tot ene foort van dweepery overllaen, ten duidelykften te befpeuren. , 't Is verre van ons character, hiermede iets haetlvks te bedoelen ; wy oordeelen niemand : elk ftaet of valt den Heere: en de beste racd, dien wy oordeelen denzulken , die zich in foortgelyke omftandigheden bevinden, te kunnen geven, is deze. Iedereen zy, wat hieromtrent als dan in zyn semoed ook moge omgaen, in oprechtheid getrouw aen het goede , dat voor zynen geest opkomt: hy erkenne met dankbaren harte den rykdom van Gods genade in Jezus Christus ; en vestige zo diepe indrukzels hier van in zyn gemoed, dat het hem, onder Gods aenhoudende genadewerking , trapswyze ftandvastiger make in ene geloovige gehoorzaemheid: op dat het zo van agteren ontegenzeggelyk blyke, dat alles , wat men gevoeld of bevonden mogte hebben, geen werk geweest is van ene verhitte inbeelding , of iets van die natuur. De betuiging en vermaning van Paulus, die de waerdy, van Christus regt te leeren kennen, daedlyk gevoeld en daer aen beantwoord heeft, levert ons ten dezen aenzien een uitmuntend voorfchrift , dat wy met volkomen veiligheid kunnen volgen; daer hy zich Philipp. III: 7 17; aldus laet hooren! Het ghene my ghewin was, [daer hy voorheen , als Jood, op roemde,] dal hebbe ick om Christi wille fchade geacht. Ja gewisfelick ick achte ook alle dinoe?i fchade te zijn, om de uytnementheyt der kennisfe Christi Je/u mijns Heeren : om (*) Zie N. Alg. VacL. Letterotf. II D. Mengelwerk, bl. fjj6-660.  gods langmoedigheid. 193 om wiens wille ick alle die dingen fchade gerelient hebbe, en achte die dreck te fijn, op dat ick Christuiii moge gewinnen , ende in Item gevonden worde, niet hebbende mijne rechtveer digheydt die uyt de Wet is, maer die door het gheïoove Christi is, [namelick] de rechtveer digheydt, die uyt Godt is door het gheloove: op dat ick hem kenne, ende de kracht fijner opftandinge, ende de gemeynfchap fijns hjdens, fijne doodt gelijckformig wordende: of ick eenighjïns moghe komen (f) tot de wederopftanclinge der dooden. Niet dat ick het aireede .ghekregen hebbe, ofte aireede volmaeckt ben:maer ick jaghe daerna, of ick liet oock grijpen mochte, daertoe ick van Christo Jefu oock gegrepen 'ben. Broeders, ick en achte niet dat ick felve hel gegrepen hebbe, Maer een 'ding [doe ick] vergetende hetghene dat achter is, ende flreckende my tot het ghene dat voren is, jagc ick na het wit tot den prijs der rocpinge Godts, die van boven is in Christo Jefu, foo vele dan als wy volmaeckt fijn laet ons dit ghevoelen: ende indien ghy yet anderfins gevoelt, oock dat fal u Godt openbaren. Doch daer wy toe ghekomen fijn, laet ons [daeiïn] nae den felven regel wandelen, laet ons het felve ghevoelen. Wcest mede mijne navolghers, broeders , ende merekt op de gene die alfo wandelen, gelijck ghy ons tot een voorbeeldt hebt. (t) Of liever, gelyk zo Paulus, in volle vrymoedigheid, met een onwankelbaer vertrouwen kon fchryven , op dat ik moghe komen. enz. Het Griekfche h fluit niet altoos tw\fTelmoedigheid of onzekerheid in ; maer ftaet dikwils gelyk met in 'de betekenis van op dat. Vide Woïfii, Curas. in h. 1. & Biel. Novum Ttief. in v. ïi n«s: addas Euftath. in II. p. 1286. u p, 1350. ed. Rom. Schikking der Redenvoeringen, over de Geboorte, 't Lyden , Opftanding, Hemelvaart en Uitftorting des Heiligen Geests, in de Gemeente te Leerdam, nu tot algemeener gebruik, met gemengelde Aanmerkingen, ten dienjle van jonge Leeraaren en andere Christenen , vermeerderd, door johannes claessen, Kerkleeraar te Leerdam. Te Gornichem, by A. Goctzee,' 1787. In 8vo. 177 bladz. In den Jaare 1765 hadt de Eerw. j. claessen , met zynen toenmaaligen Amptgenoot, den Heer j. cremer, thans Stads - Predikant te Middelburg , ten dienfte der Leer-  194 h claessen, redenvoeringen. J.eerdamfche Gemeente, een Boekje, de Feest- en Ly= denstexten, zo als ze in dezelve gewoonlyk verhandeld worden, uitgegeeven. Behalven meer dan ée'n gebrek in den uiterlyken vorm was de voorraad meest ten einde, de Eerw. claessen heeft die Gebreken tragten te verhelpen in deezen Nieuwen Druk, en 'er ook eene en andere vermeerdering aan toegevoegd. Ieder Redenvoering heeft 'er haar Opfchrift: den Inhoud aanwyzende: en by den Text treft men gemengelde Aanmerkingen aan, tot opheldering gefchikt: nog voegt hy 'cr nevens eene opgave van de Oude Voorfpcllingen, op elk gedeelte der Christen Gefchiedenis fiaande, als mede van dén of meer Pfalmcn, gefchikt, om, by de overdenkinge van't zelve, te zingen. Meer behelst dus dit Stukje dan de Pasfieboekjes, gelyk men-ze gewoon is te noemen. Doch in het Voorberigt geleezen hebbende , dat de Eerw. claessen , hoewel reeds dertig jaaren over die Stoffen gepredikt hebbende, nog telkens , by het behandelen , zyne aandagt 'er op hegt, en 'er hem voorheen niet in ontdekte fchoonheden in voorkomen , die hy aantekent ; hadden wy dc Aanmerkingen, zyne byzondere'denkwyze over dit of dat gedeelte aan den dag leggende, byzonderder vcrwagt. Veel is 'er in dat men allerwegen ontmoet, fchoon daarom niet verwerpelyk. Veel 't geen gansch weinig beduidt, als het Sprookje van den joodfchen Wandelaar , by gelegenheid van christus Uitleiding ter Kruisftraffe, 't welk, fchoon met verfmaading behandeld, der verleevendigingc onwaardig is. -— Dan, de Liefhebbers der Schriften van den Leerdamfcheh Kerkleeraar zullen 'er nog wel iets naar hunner fmaak in vinden; hoewel de kortheid, waar in de Aanmerkingen doorgaans afloopen, weinig ruimte aan zyn anders ligt uitweidenden geest laat. Gco-  JS, A. W. ZIMMERMAN, GEOGR. HIST. VAN DEN MENSCH. 195 Qèographifche Historié van den Mensch, en de alom verbreidde Viervoetige Dieren. In hst Hoogduitsch befchreeven door den Hooggeleerden Heer e. a. w. zimmerman, Hoogl. in het Carolin. Collegie te Brunswyk. Vertaald en met Aanmerkingen vermeerderd, door p. boddaert, M. D. Lid van verfcheide geleerde Genootfchappen. Té Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1786. In gr. üvo. Behalven de Voorreden, 160 bladz. Onder alle de betrekkingen, waarin de menschlyke na* tuur, door den onvermoeiden yver der uitmunteudfte Wysgeeren, als van rondsomme befchouwd, en op het naauwkeurigfte bezichtigd is , moet men zig indedaad verwonderen , dat 'er zo weinig oplettenheids befteed zy, om ook die betrekking, waarin dc mensch, ten opzichte zyner woonplaats, op deezen aardbol voorkomt, naa té gaan en te onderzoeken. Een bonnet, pope, BUFFONj linn^eus , blumenbach , cn zo veele andere beroemde mannen, die den mensch, in zyn zedelyk en hatuurlyk beftaan, met zo veel juistheid hebben naagefpeurd, zagen hem echter in dit gezichtpunt niet dan zeer onvolkoomen en oppervlakkig. — Ecu verzuim, 't welk zig niet alleen tot den mensch bepaalt, maar zig ook tot dé viervoetige dieren uitftrekt, als welker Aardrykskundige Befchryving, zelfs by de beste Schryvers in d'it vak der Natuurkunde, niet minder gebrekkig en onvolledig is. De Hooglceraar zimmerman , reeds als een voortreflyk Natuurkundige door zyne Schriften bekend, heeft dus in een opzcttclyk Werk, waarvan de voor ons leggende Vertaaling het eerfte Gedeelte uitmaakt, dit ledige in de Natuurlyke Historie trachten aan te vullen, eh, uit een aantal van Waanieemingen, en eigene naafpeuringen, dit belangryk , maar indedaad zeer moeijelyk , ftuk, van nader by zoeken te ontwikkelen , en in een meer helder daglicht te plaatzen. In de Inleiding tot dit Wérk, befchouwt de Ho'ogleeraar het gcheelc plan der Schepping , zo ten aanzien van den fchakel der weezens , of het gc.hcele famenfle! der Natuur , als ten opzichte van derzel ver getal en verdeeling, en toont dat ook, ten opzicht deezer laatfte', zo wel een.* geregelde orde plaats heeft, als in den eerften , offchoon onze gebrekkige kennis wel eens den zamenhang niet overal even duidelyk aan ons oog vertoone. De  I96E. A. W.'ZIMMERMAN, GEOGR. HIST. VAN DEN ME'NSCTr."' ' Dc naafpeuringen, waarmede de Heer zimmerman eenen aanvang maakt, ftelt hy zelyfirvoor iu dc volgende vraagen: ,, welke Luchtflreeken, welke trappen van hitte, enz. , (zie bladz. 33 tot 34. reg. 17,) was hy een Neger of Georgiër? ingelluotcn." Deeze vraagen worden in de eerfte Afdeeling met dc mogel-yklte naauwkeurigheid ontleed, oordeelkundig beantwoord, en met een reeks van uitmuntende waarueemingen geftaafd. In de tweede Afdeeling onderzoekt de Hooglceraar, tot meerdere voldoening, of nu waarlyk de opgegceven oorzaaken zodanig eenen invloed op "het menschlyk gcflagt gehad kunnen hebben, dat uit het zelfde ,ras van menfchen alle die gedaanten en verfcheidenheden , die wy thans in het zelve waarneemen, zouden kunnen gefprooten zyn. En hy befluit uit een aantal redenen , die des Schryvers uitgebreide belcczenheid en fcherpziend vernuft byzonder kentekenen , doch welke in het Werk zelve moeten naagezien worden, ,, dat alle de verfchillende foorten enz. enz.;" (zie bl.' 119 geheel uit.) Afien dus als de geboorteplaats van den mensch (die dan ook veronderfteld wordt blank of blond geweest te zyn,) aanneemende, ftelt de Schryver zich de verbreiding van het menschlyk geflagt op ceiic zeer aanncemlyke wyze voor; (zie bladz. 138. enz.') De derde en laatfte Afdeeling van dit eerfte Gedeelte, waar in de vraag ,, was de ecrfle mensch twee- of viervoetig?" beantwoord wordt, ftrekt ter wederlegging van monboddo en rousseau, die den mensch tot een Orang-Outang verlaagden , cn van moscati , die beweerde , dat de mensch natuurlyk op vier voeten moest gaan. — Stellingen, welker ongerymdheid de Hooglecraar, zo door de bewyzen van tyson, buffon, d'aubenton, paauw, camper, als zyne eigen redeneeringen, ten bondigften betoogt. Dit korte overzicht zy genoeg, om onzen Leezer met dit, in allen opzichte intcresfant, Werk, bekend te maaken. Tammer is het, dat de uitvoering van den druk zo ftordig', en dc Vertaaling zo vol Germanismi, is. De bygevoegde Nooten hadden, zonder de waarde van het Boek te verminderen, weg kunnen blyven , te meer, daar men 'er verfcheiden onnaauwkeurigheden in ontmoet. Ver*  j. a. faas , over twee comeeten. „ Verhandeling over twee Comeeten , uit de Berekeningen van den Heer halley , waarvan de een, door zyne terugkomst , aan de Voorzegging voldaan heeft, en de ander verwagt word. Door j. a. kaas , A. L. M. Ph. Dr. en Lector der Wiskunde aan 's Lands Hooge School te Leyden. Te Leyden, hy F. de Does, 1787. Behalven de Voorreden, 56 bladz. in gr. octavo. In de verwagting der wederkomende vcrfcbyninge van een Comect, volgens de rekening van den Heer Halley, in 't jaar 1790, doet de Lector Faas den beoefenaaren der Sterrekunde een weezenlyken dienst, met het mede- deelen zyner Berekeningen, wegens dien Comeet. . De opmerkenswaardige uitflag eener vroegere Comeetberekenirige, waar door de Heer Halley, om zo te fpreeken , 'den weg tot eenen verderen voortgang gebaand heeft, noopt vermbedelyk den Heer Faas, om hier van, by manier van Inleiding, vooraf gewag te maaken. Hy geeft ons een kort verflag van 't geen dien beroemden Sterrekundigen opleidde tot het denkbeeld, dat de Comeeten, in dc jaaren 1531, 1607 en 1682 verfcheenen, geen drie onderfcheiden Comeeten waren; maar dat men het diestyds waargenomene daadlyk had te houden voor de verfchyning van één en denzelfden Comeet, die zyii omloopstyd in 75 of 76 jaaren volbragt, cn dus omtrent het jaar 1758 wederom te verwagten ftond. In die vei> wagting vond men zig ook niet te leur gefield, nadien deszelfs wederkomst, in April 1759, 'er aan beantwoord* de: waarmede, zynde deeze dc eerfte Comeet, welks terugkomst op Wis- en Natuurkundige gronden voorzegd is, de voorzegging van Halley vervuld, en te gelyk de Theorie van Newton, betreffende den aart van de Loopkringen der Comeeten, bevestigd werd. Eene foortgelyke opmerking van overeenkomst , tus^ fchen de Comeeten waargenomen in 't jaar 1532 en 1661, bragten den Heer Halley diestyds ook tot het denkbeeld , dat ze veelligt één en dezelfde Comeet waren; doch hy dorst 'er zig niet geheel op verlaaten. Dit intusfchen, gepaard met de verdere nafpooringen, heeft de Sterrekundigen al van overlang de wederkomst van deezen Comeet9 wiens omloopstyd van ongeveer 129 jaaren zou zyn, ter gen of omtrent het jaar 1790 te gemóet doen zien. En zulks heeft den Heer Faas, terwyl hy egter nog juister IU. deel. n.alg. lett. NQ.5' 0  198 J. A. FAAS, OVER TWEE COMEETEN, denkbeeld nopens deszelfs Loopkring verwagt, twee Tafels , ter berekeninge van deezen Comeet, doen vervaardigen ; met welker behulp hy vervolgens berekent de plaatzen van dien Comeet, uit den Aardkloot te zien, welken hy beknoptlyk aanwyst, op verfchillende voorondcrftelhngen van den bepaalden tyd, wanneer de Comeet het naast by de Zon komt. Hy begint deeze rekening met de onderftelling, dat de Comeet door 't Perihelium gaat den 16 January, vervolgens den 16 February, enz., telkens 30 dagen voortgaande, tot 12 December; behalven in de maand July, (wanneer hy rekent op 5, 15 en 25jidyJ om dat de Comeet, zo hy in die maand het digtfte by de Zon komt, wegens den ongunftigen ftand des Aardkloots , moeilyk zal zyn waar te neemen/ Wyders heeft hy 'er nog bygevoegd eene Plaat, met de nevensgaande Verklaaring, ter duidelykcr voorftellinge van den Parabolifchen Loopkring deezes Comects. Behalven dit voorgeffelde , wegens de wederkomst van den Comeet van 1661, in 't jaar 1790, herinnert ons de Heer Faas, in zyne Voorreden, dc verwagting van den lieer Struyck, nopens nog een anderen Comeet in dat zelfde jaar (*); waar over hy zig aldus uitdrukt. „ De Comeet van 1652, wiens omloopstijd door den Heer Struyck, niet zonder waarfchijnelijkheid , op zeer na 138 jaaren gefield zijnde, wierd door Hem omtrend het jaar 1790 te gemoet gezien. Dit jaartal zou dus in de gefchiedenis der Sterrekunde zeer aanmcrkelyk kunnen worden', als de beide Comeeten van Halley en Struyck aan de voorzegging kwamen voldoen. De kleinder waarfchijnelijkheid voor den Laatfïen zou mij niet weerhouden hebben , deszelfs mogelijk fch'ijnbaare wegen tc bepaalen, als mij dc tijd daartoe niet ontbrooken "had." (*) De Heer S'ruyck, een berigt gegeeven hebbende van de waaineemingen nopens den Comeet, in 't jaar 16^2 gezien, voegt 'er voorts by. „ Duidelyke teekenen vind ik , dat in vroeger tyden deeze Comeet zig ook vertoond heeft ,• en al de byzonderheden komen zo eenpaarig overeen met de laatfte waarneemingen , dat daar de minfte reden van twyffeling niet overblyft, of dit wel één en dezelfde Comeet geweest zy; en zy, die omtrent 't jaar 1790 leeven, zullen die wederom zien verfchynen." Inl tot de algemeene kennis der Comeeten, bl. 19. Cc.  . scharp , geschiedenis en costumen van axel. 199 Gefchiedenis en Costumen van Axel, behelzende eene plegtige Kerkelyke Redenvoering, uitgefprooken tp het tweehonderd-] aarig Eeuwfeest der Vryheid van gemelde Stad, jlaatelyk gevierd op den zeventienden van Hooimaand des Jaars 178Ó. Waar in de Kerkelyke en Wcreldlyke Gefchiedenisfen , van de vroegfle tot op onze tyden toe, getrouw worden op gegeeven; alles opgefpoord uit de onpartydi"fte Schryvers, en eene menigte nooit uitgegeevene Stukken. Door tan scharp , Mede-bedienaar des Euangeliums in de Hervormde Gemeente van Axel en Zuid-dprpe. Twee Stukken. Met Plaaten. Te Middelburg, by W. Abrahams, 1787. Behalven het Voorwerk, 328 bladz. in gr. %vo. ip\c gedachtenis van aanmerkelyke gebeurtenisfen, beYs treffende geheele Staaten, byzondere Landfchappen of Steden, Maatfchappyen, of tot algemeen nut opgerichte Gebouwen, door openbaare Redenvoeringen en andere plenigheden , by het einde van elke heele of halve Eeuwe,Ste vieren, fchynt van tyd tot tyd meer in de o-ewoonte te komen. Het gebruik is in zichzelven loflyk en nuttig. Het ftrekt zckerlyk', wanneer de Spreeker flechts met geheel het oogmerk van dergelyke Redevoeringen uit het oog verliest, om den Ingezetenen dier Staaten0 of Steden, den Leden dier Maatfchappyen, den Bcwoonderen dier Gebouwen, de weldaaden of bezoekingen der Voorzienigheid te herinneren; hen op tc wekken tot dankbaarheid en ootmoedigheid; en aan te fpooren tot het wel gebruiken der Godlyke weldaaden. Het is, derhalven , zeer natuurlyk, dat ook de Regeering van Axel de gedachtenis van de verloslinge dier Stad, uit het geweld der Spanjaarden, op den i7den van Hooimaand des Taars 1586, plegtiglyk heeft willen vieren op denzelfden dag'van het Jaar 1786. En niets was eigenaartiger dan den post, van by die gelegenheid God in het openbaar te danken, en de Ingezetenen tot dankbaarheid en betaamclyke vreugde aan te fpooren, aan eenen der Leeraaren od te draagen. De Eerwaardige scharp , welken dit te beurt viel, heeft zich daarvan ook derwyze gekweten , dat zyn Werk van veel belang zy voor alle Axclaaren, en voor "de zodanig-en, welken tot dat gedeelte van Staatsvl aan deren eenige byzondere betrekking hebben. Men ziet in deeze uitgegeven Redenvoeringe, in de Aanteke0 2 nin-  ooo j- scharp ringen en Bylagen, welke haar verryken, overal blyken van°dcs Schryvers belezenheid, vernuft, en noeste arbeidzaamheid. In het tweede Stuk, dat nog van een derde ftaat gevolgd te worden, (zie het Voorbericht voor het eerfte Stuk, bl. lx,) zyn veele te vooren onuitgegeven Stukken , raakcnde de oude en hcdendaaglche gedaante der Regeeringe, de Voorrechten van Axel, de lotgevallen der Hervormde Gemeente aldaar, het bcdykcn van Polders enz. En fchoon alle deeze dingen van veel minder aanbelang zyn voor de Inwoonderen van andere «•edeelten van Nederland, de Liefhebbers der Vaderlandfche Oudheidkunde, en Gefchiedenisfen, zullen in het Werk nog al byzonderheden vinden, gefchikt tot voldoening vai/hunncn wectlust. . . Doch Iaat ons van des Schryvers arbeid een eenigzins pye niet beantwoordende geoordeeld , keurde men , nogthans, waardig, in 't Ncdcrduitsch vertaald, in de Werken der Maatfchappye uit te geeven, met des Schryvers Naam, indien hy goed mogt vinden zich, binnen eenen bepaalden tyd, te ontdekken, 't geen hy niet ge-  werken van de maatsch. bernederl. letterk. 213 gedaan heeft , weshalven dezelve naamloos te voorfchyn komt (*). Oudheid-, Gefchied- en Taalkunde brengen den Schryver tot het befluit, „ dat de Hollandfche Taal, als zynde een Tèuioonfche Taal , altyd op zich zelve beflaan heeft; dat 'er, noch in de Taal zelve, noch in de Gefchiedenisfen , zich iets voordoet , om ons te doen gelooven , dat 'er ooit tusfchen deeze en de Moefogolifche Taal eenige gemeenfehap heeft plaats gehad, cn dat de eerfte iets van de laatfte zou hebben ontfangen, of kunnen ohtfangen. Dat echter iets van het Sueevch of 'Theeüskisch deze Taal is bygezet geworden door den Angelfries , uit wiens Taal, benevens andere Taaien, het Angelfaxisch in Britannie is voortgefprooten , en wel zo, dat de Hollandfche Taal, als zynde ook voor een gedeelte Friesch ,' het haare tot het Angelfaxisch heeft toegebragt. Dat men dus geenzins zeggen kan, dat het Hol! landsch uit deze oude Moefogotifche en Angelfaxifche Taaien is voortgefprooten, hoe groot ook het nut zyn moge , dat de Hollandfche Taal, nevens de andere Germaanfche Taaien of Spraakvormen , uit de oude , ryke, en hoog te fchatten, gedenkftukken dier beide Taaien , tot opheldering van zich zeiven, trekken kan. Weshalven zyn gevoelen , zo uit de Historiën , als uit de vérgelyking dier beide Taaien, met de Nederduitfche opgemaakt, aanloopt tegen het algemeen gevoelen, dat de . laatstgemelde haaren oorfprong verfchuldigd zou weezen ' aan de Moefogothifehe en Angelfaxifche Taaien." Op deeze volgen twee Stukken, dc best gekeurde Antwoorden behelzende, op de Vraage: IVclke zyn de Kenmerken van waar en valsch Vernuft, en welke zyn de behoedmiddelen tegen het laatfte? Het eerfle met den gewoonen Gouden Eerprys bekroond, vloeide uit de penne van den Hooggeleerden Heere iean jaques hottiwger , Hoogleeraar in de Welffreekenheid en Gefchiedenisfen te Zurich, in Zwilferland, Honorair Lid van het loffelyke Genootfchap van Oudheidkunde. Deeze Verhandeling , in 't Latyn gefchreeven zynde, is ook, ingevolge vau eene in den Jaare 1785 gemaakte verandering der Wetten, ook in die Taal gedrukt; doch zal, ingevolge van eene Wetvcranflering, uit de eerfte voortvloeiende, in 't Nederduitsch vertaald , vervolgens in 't licht gegeeven wor- C*) Zie des het Voorbericht. III. deel. n. alg. lett. no. $.  214 werken van de maatschappy worden; althans de Maatfchappy vleit zich hiertoe eene bekwaame penne gevonden te hebben, en keurt het onderwerp , zo wel als deszelfs behandeling, belangryk genoeg om 'er haare Landgenooten meer en meer mede bekend te maaken. Dewyl dit keurig uitgewerkt Stuk ons nogmaals , naar alle waarfchynlykheid , zal voorkomen , zien wy 'er van af om 'er iets uit te ontleenen; en vervoegen ons ten dien einde liever tot de tweede Verhandeling over dit Onderwerp, met vollen regt waardig gekeurd , nevens de bekroonde , gedrukt te worden ; de Wel Ed. Geftr. Heer'Mr. iiieronymus van alphen, Procureur Generaal 's Lands van Utrecht , vervaardigde dezelve. Wanneer eens Schryvers uitfpraak, over zyn eigen Werk, daadlyk met den inhoud overeenftemt; of de laatfte aan de eerfte beantwoordt, mag dezelve vrylyk overgenomen worden. Dit hier het geval zynde, twyfelen wy niet, uit den Bricve van den Heer van alphen , der Maatfchappye., nevens de Verhandeling , toegezonden , 't volgende te plaatzen. ,, Een ding heb ik in het fchryven deezer Verhandelinge onder 't oog gehouden. Ik heb namelyk gedagt, dat de uitfpraken van het gezond verftand veel meer ter beantwoording der opgegeeven vrage konden bybrengeu , dan eene uitgeftrekte geleerdheid, fpits'vindige redeueeringen , of nodclooze uitweidingen , cn daarom heb ik myn best gedaan, om eenvoudige beginzels , in een bevattelyken ftyl, cn door voorbeelden op- ■ gchelderd, op te geeven; en daar uit natuurlyke gevolgen te trekken , welke, den jongen Kunftenaar waar en valsch vernuft gemaklyk van elkander kunnen doen onderfcheiden ; zonder dat hy, door verveelende geleerdheid , fchoolfche fpitsvindighedên of hairklooveryen, verward of gekweld werd. Kort, eenvoudig en belangryk myn onderwerp te behandelen, is myn oogmerk geweest." Om dit doel te bereiken, beftaat de Verhandeling uit deeze drie zeer natuurlyke Afdeclingen. De eerfte, over het Vernuft, zo in 't algemeen-, als meer byzonder met opzigt . tot de Dichtkunst en Welfpreekendheid. ■—De tweede, over de Kenmerken van waar en valsch Vernuft. De derde, over de Behoedmiddelen tegen het valsch Vernuft. Met weinig woorden fchetst ons van alphen, in 't Slot, het geheel beloop zyner Verhandelinge in deezer voege. „ Het Vernuft is de fierlykheïd en het treffend vermogen  DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. .flIJ gen der Dichterlyke uitdrukking, uit hoofde van opgemerkte en voorgeftelde gelykheden, ovcreenkoniften en betrekkingen. ,, Dit Vernuft beeft plaats in alle foort van Dichtftuk•. ken, fchoon in eene onderfcheide mate, cn op zeer onderfeheide wyzen. ,, Zal dit Vernuft waar kunnen genoemd worden, dan moet, in de opgemerkte cn voorgeftelde gelykheden, de Dichtkundige waarheid plaats hebben; niets buitenfpoorigs , nietsgedrongens , niets ongerymds, niets dat alleen fchyn heeft, moet daar in gevonden worden. ,, Daii, 'er wordt daarenboven vereischt, dat de voorftelling duidelyk zy, dat de lezer niet in verwarring gerake , maar, zonder merkelykc of vermoeiende infpanning, het punt der vergelyking onder 't oog kryge. ,, Dan ook deze twee vereischten, hoe wezertlyk zy , ook zyn, zyn egter nog niet genocgfaam. Elke Dichterlyke gedagte of voorftelling , elk Dichtftuk, moet vercierd zyn met zulk een foort van Vernuft, als overeenkomt met den aart van de hoofdvoorftelling, anders is het Vernuft , hoe fchoon op zig zelf, en in het afgetrokken, kwalyk geplaatst ; ja , in fommige voorftellingen , als het verhevene van het eerde foort, en het hartstogtclyke in den hoogften trap, is alle Vernuft overtollig en fchadeïyk. ,, Maar laat het Vernuft waar, en duidelyk, en welgeplaatst zyn, 'er is eindelyk nog eene wet van fpaarzaamheid, die ook hier in agt genomen moet worden, ten einde voor te komen, dat, gelyk menigvuldige fpeceryeh de fpys bederven, ook een Dichtftuk niet overladen wordt met vernuftstrekken, en de lezer verbysterd worde door al den glans, dien hy op eens voor zyne oogen ziet. ,, Deze wet der fpaarzaamheid, egter, heeft ook hare byzondere bepalingen , met opzigt tot de verfchillende foorten van Dichtftukkcu % en men kan daaromtrend niet wel byzondere Wetten maken ; maar men is genoodzaakt, hieromtrend veel over te laten aan den kiefchen fmaak der Dichters. „ Hier uit nu volgt, dat het eene zaak van groot aanbelang is, gemaklyke en zekere behoedmiddelen tegen het valsch Vernuft aan dc hand te geeven. „ Maar, dewyl het valsch Vernuft zyn oirfprong verfchuldigd is of aan de zielsvermogens van den Kunftenaar zelf, namelyk aan gebrek van oordeel en grofheid van P 2 fmaak  Ïl6 werken van de maatschappj? fmaak of aan den genius zyner eeuwe en de voorbeelden die hem omringen, — zo zyn, in het eerfte Teval, de beste behoedmiddelen, de fcherping van het oordeel en de verfyning van den fmaak; en in het laatfte, tevens het aan de hand geven van goede modellen; ten einde de Kunftenaar zig, langs dezen weg, wa en beproefde Gedagten, over de Leer aangaande Geesten °™ C^ZSendeis, van J. CH. uenninGS , Hofraad enHoog- La , te %ma. Uit het Hoogduitse!, vertaald. Tweede Stuk. TTl£cril \ by A. Fokke Simonsz., 1788. In octavo, 406 bladz. Tn beantwoording aan 't oogmerk des Hoogleeraars ', met het F vervaardigen van dit Gefchrift, voor eemgen tyd gemdd «, * ^T'dit tweede Stuk* het nafpooren der bronnen der zoemde fpookverfchynzelen in 't eerfte afgeloopen zynde, ge" £-zo-k der bewysredenen voor de mogelykbeid en wee, fn,vSd van zulke verfchynzelen. Dan, dit vereisen? zenlyVr.n benaalende omfchryving van 't geen men door een V,ror te eS ebbe ; het welk zyne bezwaarlykheid beeft ; sa X waaromtrent de Autheur oordeelt, dat eene enkele omSn beoogde voldoen zal. „ Zo veel, zegt hy, fcW Steyrfdat men het denkbeeld van een Spook, naar " 11 vèrr Kringen, die men het zelve — te regt of te onregt " S S is oe te fchryven , door middel van aficheiding " ™en moet: en gaa ik deezen weg , dan vmde ik geene " IS kenmerken, om een Spook te kenlchetzen, dan deze. " fU het een voor de uiterlyke zinnen merkbaar, en ongewoon " Tvremi verjchynzel is, het welk, juist wegens 't ongewoone, " ten Znfclel vrees aanjaagt, en tot de werkende oorzaak noch " Zh goede En Jen, noch een hier beneden leevend mensch " maar mstans, uit hoofde der verrigtingen, een eindigen " rtt Zier™ Onder zodanig eene omfchryving vallen de weéze lykê denkbeelden van alle de zodanigen, die, boe zee Z olanders mogen verfchillen, in ernst in Spookcn gelooven; m Zie N. d's- Vadert. Lnteroef. \l D. bl. 254— P 4  '20 J- CH. HENNWfiS 'er wordt tot een eigenlyk Spook een Weezen een denkend Weezen — veveischt. En hier op is dan de Vr5 „ Is het mogelyk dat een eindig, denkend Weezen, van eenê „ aan deeze zyde des grafs leevende ziel , van goede Fn^ipn „ en van God verfchillend, op een mensch zinneTyk We ke en „ wat voor een Weezen zou het wel kunnen zyn -» Zulks leidt den Hoogleeraar ter onderzoeking» van verfchei den vooronderftelhngen, waar van zommigen veelen in ons Va derland vermoede yk vreemd zullen voorkomen, maarzo vreemd" met zyn in 't nabuurige Duitsehland, daar nog etlvke ondrrn]t reeds, verfleeten denkbeelden .van S,iakï5fl^£ffiff den ; weshalvcn onze Schryver, dit ftuk volledig wi ende af handelen , dezelven met onopgemerkt kon laaten : ze zyn de volgende. « Zyn 'er eUmtntaire(Hoofdftoffelyke) geesten die op den aardbodem kunnen verfchynen? 3.) Komt het fpoókcn van een AttraaU of Geftarnte geest'? 3.) Leveren dc Chvm fche bewerkingen van v'erlèheiden deelep de!f SsïlykeS cnaarns, inzonderheid van het bloed, fpookverfcbynzelsuit> 40 V'erleenen de Zaaddiertjes van den Man. of de zielen in de «eren der Moeder, (lof tot fpöóken? 5 ) Zonder^ de Zielen van gekorven Dieren ook fpooken, óf zinnclyk gevoel baar £n pen verfchynen > 6) Kunnen de Zielen van gefto.'ven mén" fchen, naa den dood, op de zinnen der leevende werken' X Kunnen de Zielen van leevende menfchen aan afgelegen Blaar zen verfchynen? 8.) Zouden ook Menfchen, inD&S veranderd kunnen fpooken ? g.) Kan de Satan fpookS te aanneemen (f ). 10 ) Of kunnen eirfdelyk andere hSceS^ Iww ,S x/ldreKgeeS^n' e,'"d^e Gee"tcn' tusfchen de goel S e" Menden, (derzelver beflaan vooronderlleld zynde hetwelk de Hoogleeraar gereedlyk erkent,) zinnelyk verfchy nen? —- Ieder deezer Vraagen beantwoordt de Autheur af zonderlyk, met aanwyzing van de blykbaare ongegrondheiden de hand astelyke ongerymdheid van verre de meeste dier voo onderflelhngen : dan met dit alles wil hy de rtlogelykheidf der verfchynmgen, of van het bewerken van fpookvtfchySlen met ontkennen, nech ten aanzien van afgefcheïden Zielen „och met opzigt tot den Duivel, noch met betrekking tot dê laaS be- derd volgens 2 Per U- , • Vin'j. • aanoanS tha»s v»n de aar e vei wy. en ondciden. W^-,,L> "o^1 «wtadeqde, boremken der dwalingen  OVER DE GEESTEN. 22* beoogde Middengeesten ; zo ver de vraag alleen de_ magt om zulks te kunnen doen , of het mogelyke, buiten eenige andere bedenkingen , nopens het al of niet waarfchynlyke en voegzaame, betreft; waaromtrent hy zich integendeel voor de ontkennende zyde verklaart. „ Intusfchen meenen veelen, dat ze door deeze toegeftaane mo-relykheid reeds veel gewonnen hebben; dan, t is, gelyJc de Hoogleeraar voorts opmerkt, wel verre van daar; overmits de fchredevan de mogelykheid tot de weezenlykhe.d een zeer gevTarlvke Long zyn zou. „ Wil men," dus vervolgt hy dcsweSs, ,,'t beftaan van zulke verfchyningen buiten tegen Ipraak T le en, dan moet het, of door middel der Heihge Schnit, of door 1 uitreden, gefchieden; en in dit laatfte geval zoude ,k mvne wevlugt of tot het denkbeeld van dergelyke geesten, of tot de ondervinding myne eigen e of van anderen —-- .roeten neemen." ■ En hierop verledigt hy zich tot het mgaan der bewyzen, welken men, voor de weezenlykheid der ^ewyS^delSlgè Schrift, te weeten de Canonieke Schiften/vorderen hier de eerfte plaats. Het euangehsch verhaal nopens de vrees der Apostelen, in de verbeelding dat zy SVS of geest zagen, Matth. XIV: 26. Mare. VI: 49. en I mp XX'lV' a7. levert hier geen voldoend bewys; en van geen meer kragt 'is dé verichyning van Mozes en Elias op den berg M^rh XVII- 1—9. »e plaatzen, die zommigen uit de Schriften des Ouden Verbonds, ter begunftiginge van dit hun gevoelen, bybrengen, zyn insgelyks ver van gewigtig genoeg ter overtuiiringe. Hier toe behoort het gezicht in den droom , Job I V: \7'L-I7 • de verklaaring die men maakt van de hoogmoedige ktnJren lob XXVIH: 8; van de vergelyking eens nydigen bycon Stook', 'Spr-XXIIt: 7; mitsgaders van ée geldduivelen, Jer.-JUlI: 21 XXXIV- 14, volgens de vertaaling van Luther; cn euideivk het wedervaaren van Sm/, by de Tover esje te Endor, 1 Sam. XXVWl 6 — 20 De Hoogleeraar, de gemeende kragt der eerstgenoemde plaatzen kortlyk ontzenuwd hebbende, laat zich breeder uit over het geval van Saul, om dat veelen daar 00 fterkst aandringen. De merkwaardigfte verfchillende uitlcgBine'en der Geleerden van het zelve bybrengende , verklaart hy lich voor het gevoelen van hun, die de geheele zaak voor een enkel menschlyk bedrog houden, waaromtrent hem de aanmerkingen van den Hoogleeraar Michaèiis zoo wel voldoen, dat hy dezelven overneeme , cn met eenige bygevoegde ophelderingen VeOprhetCSgaan der bewyzen, uit de Heilige Schrift ontleend, ' CS) Zit Wchaeüs, over 1 Sam. XXVIII. in zyne Nieuws Overzetting des 0. T. ? 5  223 J. CH. HENNINGS komt verder in overweeging , of verfehyningen eter Geesten uit de Rede beweezen kunnen worden ? Heeft men daar mede het oog fop fluitreden, gegrond op , en afgeleid uit, het enkéle denkbeeld van een Geest of Spook , dan is de zaak, volgens den Hoogleeraar , zeer kort af te doen. Het is toch, gelyk hy» op het voorige zich beroepende, zegt, duidelyk, dat hieruit niets meer volgt, „dan dat 'er, waarfchynlyk, midden. „ of hoogere Geesten tusfchen God en de menfchen beftaan; „ maar, dat ze den menfchen in fpook en menfchèn gedaanten „ moesten verfchynen. .daaromtrent zwygt de rede,'gewis, te „ eenemaal." Het komt dan, vervolgt hy, nog aan op de ondervinding, — eige of van anderen: met welker nafpooring hy zich deswegens voorts in dit Stuk bezig houdt. Edoch, ter betere overweeging van 't geen waarop men zich indiervoege beroept, agt hy het raadzaaip eenige regels vooraf te laaten gaan, „ naar welke de waarheid der gefchiedenis, raakende de , verfchyning van een Geest, beoordeeld moet worden." Deeze zyn de navolgende. ,, i.) Men moet het natuurlyke zo „ lang vermoeden, tot dat het tegendeel ten vollen is bewee, zen. 2.) Alle verhaalen , waarin onveréénbaarc dingen za, mengevoegd worden , verdienen geen geloof. (Deeze regel „ fluit'byzonderlyk in zich , (a.) dat alles onwaar is , wat te„ gen waarheden, in andere weetenfchappen ten vollen bewee'„ zen, aanloopt, en 'er niet mede beftaan kan: als mede (&.) , dat alles ,' wat met de Godlyke Openbaaring ftrydig is,, den ' ftempel vsn onweetenheid vertoont, en van geene waarde is.) 3.) Gefchiedenisfen , van een historisch bewys ontbloot; of • wier waarheid door geene geloofwaardige getuigen word be" kraehtigd , verdienen, geene toeftemming. (Volgens deezen " regel eischt men met het hoogfte regt: (a.) dat de getuigen " veVftandige volwasfen , en niet bygeloovige bevreesde, of met '-■ eene fpoorlooze verbeelding bezette menfchen moeten zyn. " b. I Zy moeten ook niet aan zulke gebreken vast zyn, wel" ke de gewaarwordingen bederven, (c. Zy moeten ook geen " voordeel trekken uit het verhaal van verlchyningcn der Gees" ten. En (#.) eindelyk , de getuigen moeten niet vuilaartig " zyn, HOCh' mogelyk zodanigen, die anderen flegts tragten te " bedriegen, of willens zyn vrees en fchrik aan te jaagen." ■ De Hoogleeraar de gegrondheid deezer regelen getoond, en de noodzaaklykheid van derzelver in agtneeming door voorbeelden bevestigd hebbende , gaat hier op over , ter beoordcelinge van zogenaamde geestenverfchyningen , of verhaalen van dezelven , die op ondervinding rusten. Hy behandelt de bérigten deswerrfehs onder drie hoofd rtykels : let eerfte behelst gevallen, die hy of zelf ondervonden heeft, of hem door geloofwaardige lieden verhaald zyn; en waarin, boe vreemd ook het een of ander In den eerften opflag mog'te voorkomen, zyns oordeels, n niets  OVER DE GEESTEN. 223 niets bovennatuurlyks plaats had. Onder het tweede Artykel toetst hy de berigten, welken men van zodanige verfchyningen by de Heidenfclie Schryvers ontmoet: en ten laatften vestigt hy nog kortlyk het oog op de getuigenisfen der Kerkvaderen en Roomschgezinde Kerklyken , nopens dit onderwerp, ben aantal dier verhaalde gebeurtenisfen, die men, in vroegere dagen , vry algemeen, en ook in laater tyd hier en daar, voor buitennatuurlyke verfchynzelen en voorvallen gehouden heeft, brengt onze Autheur' overtuigend onder het fabelagtige , dat geen geloof verdient. Of hy ftelt het verhaalde in een natuurlyk licnj;; op zodanig eene wyze, dat een ieder, die'eenige kennis heeft van het menschlyk hart, en de werkzaamheden van het v'erftand, door vooroordeelen of verbeeldingskragt bezwalkt, hem gereedlyk toevalle, om te erkennen, dat men niet genoodzaakt zy , om 'er iets buitennatuurlyks in te Hellen ; daar alles zich zeer wel natuurlyk laat verklaaren. Byzonder laat hy zich in 'X breede uit over'den merkwaardigen brief van Pliniüs Secundus, welke een drietal van verfchyningen meldt, die het Spook, geloof van Plinius verfterkte : cn met opzigt tot. het bekende verhaal van het voorgevallene by 't geroep van den Stuurman Thamus, ,, de groote pan is dood!" 't welk hy als fr.belagtig wra kt, deelt hy de bondige wederlegging van den Eerwaarden Vader Honore de fainte Marïe mede. Wy maaken hiervan te eerder gewag, om dat deeze twee Stukken by veelen nog bovenal opmerking verdienen; doch ons beftek laat niet toe, het deswegens aangevoerde alhier tc plaatzen. Een korter ftaal zy in deezen genoeg, en wel ten opzigte van een geval, dat gewoonlyk in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen nog al gadegeslagen wordt. Zie hier het zélve , benevens des Hoogleeraars oplosling. „ Dio Casfius Nicaus meldt, in het LV boek der Romeinfche Gefchiedenisfen, voort in 't begitt, dat Drufus alles in Duitschr land wyd en zyd verwoestte , cn tot dc Rivier de Elve was doorgedrongen; doch daar over te gaan was een vrugtloos werk geweest; weshalven h^z-i^, naa behaalde zegetekenen, te rug begeeven had. Wat hém daartoe inzonderheid bewoogen zoude hebben, word aan eene verfcheene, zeer groote, vrouw, tocgelchreeven, welke hem, van den overkant tot op de helft der Rivier, te gemoet gewaad, en hem gezegd bebbe: waar heen Drufus? Kunt gy uwe begeerte tot overwinning gansch gecne paaien zetten ? Het lotgeval ftaat u geen paallooze onderneeming toe; gaa te rug; 't einde uwer daaden en uwes leevens is naby. Drufus, dit hoorende , ging voort te rug , fiervendq nog onderwegen, voor dat hy aan den R#W_kwam. 'Er zouden ook nog meer wonderbia-e dingen voor zyn dood voorgevallen zyn, die hy nogtans niet hadt geteld. Daartoe behoort, dit twee jonge lieden door de verfchanzing gerVedèn waren;. dat  324 ƒ. Cf!. HENNINGS dat een vrouwengehuil gehoord ware geworden, enz. ■ , Nu ter oplot,finge. De verfcheene vrouw met haare aanfpraak neem ik als waar aan; doch geloof niet dat het een fpook geweest is, maar een natuurlyke groote vrouw, welke zig ook wel door booge hielen en ander optooizel zo groot heeft gemaakt, dat ze een buitengemeene grootte fcheen te hebben. De Generaals moeten wel t wanvoeglyke en gevaarlyke begrypen, dat 'er uit zoude volgen , wanneer men over de Elve wilde trekken , en , daar zy Drujus , door geene verftandige voorfiellen , van zyn voorneemen konden afbrengen, zy mogen wel hunne toevIu»t tot zulk eene vrouw en bewerkte verfchyning hebben eenomen Het geheele geval was dus menfchen-bedrog. Hoe zeer die verrchyning aan Drufus , wanneer ze als eene geestverlcbynine wordt befchouwd, verdagt zy, kan daaruit opgemaakt worde* dat de Dichter, welke een lykdicht op Dru/us dood maakte, mets daar vsfc gewaagt, daar hy anders veele voorbeduidzels aangaande Dru/us dood , te berde brengt. Want daar zouden Harren , en vooral de morgenftar, met eene ongewoone vaart, aan den Hemel zyn verichootcn ; de wolven zouden zig met een ysiyk gebm rondom 't lipmeinfche leger hebben laaten hooren , twee onbekende gewapende Jongelingen zouden, midden door het verfchanfte Leger en door de Wagtcn, zyn gcreeden, enz maar van liet Spook, dat Drufus zou verfcheenen zyn maakt de Dichter geert het minfte gewag , daar dit tog vee merkwaardiger geweest zou zyn, dan die de andere opgaaven G). Inmiddels hebben veelen hunne Item, aan deze Fabel van Drufus fpook, als een waarheid, gegeeven; en, daar men on een Romemfchen penning eene vrouw, met het omfehrift Ger mama , vondt, zo heeft men deze als eene afbeelding van het Spook willen opgceven. Waarby men nogtans had moeten overwegen, indien die penning al de voorgegeeven beduiding hadt gehad , dat egter tot de wezenlykheid der zaake niet mlg beflootcn worden En was het dan, mogelyk, by de Romeinen jets vreemds, dat ze de Landen in de gedaante eener Vrouw voortelden ? Maar dat Drufus werklylc ftierf, en dus de voorfpelhng der verfcheene vrouw Waar maakte , kon een toevallig gevolg zyn ; waartoe ook wel de ongemakken in het veld zo l?JTf\ on£er,epIde leevenswyze, onttrekkinge van llaap, pBZ- he JlT6 5eb,ben Wyle de Graaf Hendrik van £«v3v e} l°rdeelt T d,C Zaak dus- »Z° v^ >ls '"en nopens dit Spook vermoeden kan , heeft het of eeniglyk van een inval van een Romemfchen Dichter zynen oorfprong genomen • dewelke , toen hy m de Romeinfche Historie vondt, dat een der- G) PM. £'4 i p. 88. v. iot. fiJfi D,o, VI, 55. pag. 548. <.■>■» !■*<'■'■ fchen Kayfer mid RclchshistorU, I fit. f. i54.  «VER DE GEESTEN. . 225 ftreelyke vrouw in -Afrit* aan Cmiü/Rufui, maar aan. Br«eén zwarte Geest verfeheen , en den dood aankondigde, dTaruitgelegenheid nam , om van Drufus, die by 't Romein, fche volk zonderling bemind was, dusdanig eene te verd,gten. Of 't is misfehien eene vinding van Drufus zelf geweest, die. daarom voorgaf dat hem eene Godheid verfcheenen was , om da hy zich over de Ehe niet waagen, en evenwel beletten w.1X dat zv.1 te rugtogt, misfehien, niet door het Leger, welk 'er'lust toe hadt, als eene ontydige blohartigheid mogt worden Steeleed ■ wyl dergelyke bedriegeryen by de Romnvjche Gene■ jpt' vreemd waren. Ook kunnen wel eenige van zyne Zo daa en verzonne^ en uitgeftrooid hebben, dat hunnen VeldneerTom'hem daardoor te eeren) niets dan de magt der Goden , van het te onderbrengen van meerder Duitfche Volken, afgehouden hebbe." CeMnedenis van Karei van Burghcim en Emilia van Rofenau, Sr T m. miller. Uit het Hoogduinen vertaald Derde Vierde en Vyfde Deel. Met Plaaten. Te Utrecht, hy G T. van Paddenburg, en te Amfierdam, by M. Schalekamp, 1787. Jn octavo. TTet geen we, by de afgifte der twee eerfte Deelen van dee- ' H. IZ Roman, nopens deszelfs bewerking geoordeeld hebben f*, houdt naar ons inzien, ftand, in de verdere uitvoering, ' rot aan het' afloopen deezer gefchiedenisfe. Behoudens alle de ïarin" die wv voor de wcezenlyke verdienften van den Heer MlUr 'hebben,'kunnen wy niet nalaaten, van deezen zynen ar- ■ be d als te fomber en te langwyhg te befchouwen. Dan met illes heeft dit Werk zyne nuttigheid, daar het boofdbedoelf; en dc byzondere lotgevallen van Karei den Leezer befllndiè derwaards leiden, om de Jeugd behoedzaamheid, tegen de verleidingen der Ondeugd, in te boezemen. Om dit, by 't «elukkig afloopen deezer Gefchiedenisfe, met de Huwelyksver!en -ing van Karei en Emilia , des te duidelyker te doen bemerken zo plaatst de Heer Miller aan t flot nog een Brief van Karei als aan hem gefchreeven; waarin het oogmerk van't opftrtlan deezer Gefchiedenisfe voorgedraagen wordt; zynde naamivk onbedagte Jongelingen opmerkzaam op zichzelven en hunne beftemming te maaken; hen te waarfchuwen tegen de " aevawen der jeugd; en dus mede te werken , om hen we" derotn in den'arm der rede, deugd en Godsdienst, de eeni" ae waare leidsvrouwen, tot een eeuwigduurend geluk, terug (*) Nimvs Algem. Veitrl. Lttteroef. I Deel, bl. 350.  226 J. M. MILLER's, KAREL EN EMILIA. „ te brengen." In de hoop dat dit Gefchrift hier toe bevordeilyk zal kunnen zyn, luidt Kareis taal deswegens aldus. „ ö Hoe gelukkig zou ik zijn, indien mijne dwaalingen voor menig jong gemoed tot eene aanleiding konden dienen, om diergelijke gevaaren en bijwegen te ontgaan > Stel mij aan uwe leezers geheel zoo voor als ik voorheen was , en gelijk gij mij het eerst leerdet kennen. 'Als een mensch, te weeten, die de ftem der dwaasheid, jeugd en zinnelijke vermaaken eerst blindelings volgde ; zijn hoogde geluk in de voldoening zijner driften ftclde; rede en Godsdienst als verveelende tuchtmeesters dikwijls den rug toekeerde; en alzoo , aan zichzelven overgelaaten , zich in menigvuldige verlegenheid dompelde, van "de droevige gevolgen der dwaa;heid en buitenfpoorighedên omringd wierd, en ten laatfte, de grootfte wroeging clie men hebben kan, zichzelf veragten , een afgrijzen van zich hebben, en zich als de bewerker van alle zijne ellenden moest aanzien. .Jongeling , die mij in deze onzinnigheden naar- volgde; die mij in mijn lijden gelijk zijt, en ook met mij de verloorene rust van het gewecten beweent, wordt niet geheel moedeloos! Luister met mij naar de ftem van 't ontwaakt gewecten ! Zie, gelijk ik, naar een deugdzaam vriend , of eene deugdzaame vriendin om. Rijk hen uwe hand toe, als zij u willen helpen. En boven alles fireef naar de onzichtbaare vriendin, dé Godsdienst! Verzoen u weder met haar ! Laat u geheel aan haare leiding over! Wijk geen oogenblik van haare ziide! Zij zal uwe fmerten verzagten, Hemèlfche balzem in uw krank en gewond hart gieten. De wonden , die gij u zeiven door uwe eigen dwaasheid geflagen hebt , zullen wel niet terflond geheeld worden; dikwijls zullen zij wel weder openbreeken; dikwijls zulleri nieuwe llagen van het lot, dat gij u zelvcn bereid hebt, zich vernieuwen. Murmureer daar niet tegen en wanhoop niet! De Alwijze, die in den Hemel woont, doet geene wonderen, rukt de gevolgen uwer dwaasheden, als icnakels van den keten van 't geheef, die in zijne handen berust, niet uit denzelven. Ik moet nu nog de gevolgen van mijn misdrijf met LouizA (f) fn alle "haare bitterheid fmaaken , om 'er des te meer affchuw van te hebben. De Magen van bet lot, die op wanbedrijven volgen , zijn flagen van eenen liefderijken Vader, die zijn kind elke afwijking, die hem op nieuw in het ongeluk kon Horten, wil afleeren. Eindelijk zal deugd en Godsdienst, als gij ftandvastig blijft, u brengen aan den eindpaal, daar de beoeffening uwer pligten u een eeuwigduurenden inwendigen vrede zal verwekken." Ct) Met t,ceze naaï'y'£ ,,ad zig, in vroegere dagen • in een ongcoorloolUen minnehandel ingewikkeld. Leer»  A. g. meisner's leerryke verhaalen. 22» leemke Verhaalen en Zamenfp'raaken , in't Hoogduitseh opgefield door a. 0. meisner , op een vryen trant m t N-d?rUuits'ch overgebragt. Tweede Stukje. Te. Haarlem, by F. Bohn. Jn 3vo. iS- bladz. TV/Iet goedkeuring mogten wy van het Eerfte Stukje van dit lecr*V* zaam Werkje gewaagen (*). Het tegenwoordige biedt een srrooter aantal aan. En wel eerst bbrwig en de Planeet JuITter behelzende eene treflelyke Zamenfpraak voor hun, die on. ^1 vinden dat elk hun verfloof. Vervolgens de Dogte.r :fl, wllem van albanak, een Edelman, ten wiens Huize alf" Koning van Briitannien, afgedwaald kwam, en verliefd werd op diens Dogter, welke door dien Edelman, op eene zeer vreemde wyze, ter Vrouwe wordt aangeboden. Het fchetst ^en'onverfchrokkendst Character, een Vorst, wederftand bieden- Jp in de allerfterkfte Drift, en zegepraalende zonderling !_!_ zeer zonderling. Wyders de Koning in een Bordeel Klnethel, overgenomen uit het Leeven van Koning karel des U, een list van de Hertogin van portsmoüth , met den Graaf van bhchpster beraamd, om dien Vorst het rinkelrooyen en dc fnoep- reisies teontleeren natuurlyk ~—- natuurlyk genoeg l Hier op volgen drie kleine Stukjes, getyteld: De twee &roe. , . de Nagtegaal en de Kanarie-Vogel, de Redoute, _' en ten Slot giaffar en abassah , of de Barchcmiden. Geen ver'dichtzel, maar, tot byna de kleinfte byzonderheid toe, de weezenlyke Arabijehe Gefchiedenis, die giaffar onvergeetelvk maakt. Alleen wordt hier en daar iets als zeker verhaald, 't welk de Gefchiedenis enkel als vermoedelyk opgeeft. Deeze ftaat vervolgd te worden. Twee der kleine Stukjes plaatzen wy hier geheel. De Nagtegaal en de Kanarie-Vogel. Fen zeker Perfoon hadt een Kanarie-Vogel en een Nagtegaal; hv floot beide die Vogels, dagelyks, verfcheide maaien een ftuk/ voor 't welk hy hun wilde leeren. De Kanarie-Vogel vatte het fpoedig, en zong bet volkomen na, maar de Nagtegaal hleef bv zvn ouden zang. Dat is" riep hy, den vergeeffchen arbeid moede, „ zon. derling Gy overtreft, anderzins, de Kanarie-Vogel zo oneindig , en laat gy u-, in een vreemde zangwys, van hem be- " fCïsTdaarom," antwoordde de Nagtegaal, „ om dat myn natuurlyke zang de ftem van de Kanarie-Vogel overtreft, daarom is hy in het naavolgen gelukkiger. Weet gy.met, C») Nieuwe Sgem. VnderU Letieroef. I D. Ifte St. bl. 515.  22? A. G. MEISNER'S LEERRYKE VERHAALEN. „ dat het naavolgen veel zwaarder valt aan een zelfdenkend „ dan aan een middelmaatig, Vernuft?" De Redoute. Een Man, die in eene kleine Stad woonde, en daar welgezeten was, kwam in eene groote Stad, toen men daar de Vastenavonds vermaaklykheden hieldt. Zyn Zoon , een Jongeling van zeventien jaaren, was by hem. ,, Gaa heden met my op de Redoute ! zeide de Vader, op „ zekeren dag tegen zyn Zoon. „ Op de Redoute?" vroeg de Zoon, ten uiterften verbaasd, „ ik meen gy hebt my dezelve altoos afgefchilderd als een za„ menloop van zotheden. „ 't Geen ik thans ook niet weder herroep." . „ gn „ zullen wy mede deel neemen in die dwaasheid ?" „ We zullen 'er geen deel aan neemen: wy zullen dezelve „ maar enkel aanzien, Zoon ! Weet gy nog niet dat het eene onontbeerelyke noodzaaklykheid is, zotheden te Jeeren ken„ nen, om aan het tegengefteldc of aan den middenweg te zien" „ wat in de daad verftandig goed is." Zy gingen 'er twee avonden na eikanderen, en de nieuwheid van het Spel mishaagde den Jongeling gednzins. ,, Wanneer zullen wy, heden, na 't gemaskerde Bal gaan?" vroeg hy op den derden avond, toen het gewoone uur omtrent begon te naderen, en hy zyn Vader zich niet zag gereed maaken. „ Hoe, houdt gy dat voor zulk een uitgemaakte zaak, dat wy „ 'er heden weder gaan zullen?" „ Om dat gy zelf het als nuttig aanprees, dwaasheden te be„ fchouwen." „ Wel onthouden!" antwoordde de Vader,al lachende. „Maar „ voeg 'er eene enkele bepaaling by, die, van dezelve- niet 'al „ te dikwyls aan te zien en by te woonen. Het langduurige ge„ zigt maakt 'er ons aan gewoon, en kan 'er ons ligt toe bren„ gen , dat wy dat geene fraay vinden , 't welk ons, in den „ aanvang, belachlyk voorkwam. Dan heeft het misfehien wel „ draa ten gevolge, dat wy, even als anderen, een geruimen „ tyd, ons ten toon gezeten hebben, ook anderen, eindelyk, „ op onze beurt, even eens ten toon zitten."  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Bybel der Natuur, ontworpen door den beroemden j. j. scheuchzer. 'iH 't Nederduitsch overgezet, met bygeyoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren. nieuwfte^A'atuur-- en Oudheidkundige Historifche Schriften, Reisbcfehryvingen , en Toegiften , vermeerderd door lvcrfntius meijer, EU van de Holl. Maatfch. der Wceienfch. te Haarlem, en Predikant te Twyzel en Koo-, ten ■ mét een aanfryzenden Brief yan den Hoog Eerw. en Hvoegel. Heer j. nuys klinkenberg, A. L. M, Th. & tk. Doctor, Rooglceraar der H. Godgeleerdheid en Kerklyk'e Cellhiedenisf n , aan het /'thenaum Illuflre, en Predikant te Amfterdam, &c. Tierde Deel. Tc Amfterdam , by M. de Bruyn. In gr. ivo. Behalven de 1/oorreden , 733 bladz. Hebben wv, by de Aankundaging des Eerften Deels, van dit hoogst nuttig Bybclverklaarend Vv erk, opgegeven bet Plan des Schryvers en des Vertaalers, wy vinden het noodig : dewyl't zelve met dit Dee eenige verandering ondergaan heeft, des een kort verfiag te doen. 't Was de Heer don at , die het op zich genomen hadt, scheuchzfr's Bybelfche Natuurkunde te verkorten, en ?evens met nuttige Aanmerkingen te verryken ; deeze werd vóór de uitgave van bet Eerfte Deel, door den dood deezer wereld ontrukt. De Geleerde busching vat te het Werk toen op, om het, zo'vee mogelyk, op den eVenlten voet voort te zetten, gelyk hy het Tweede: en Derde Deel gedaan heeft. — Onze Nederdintche Vertaaler niets van de verdere voortzetting deezes Geleerden vernecmende, ging hem met eenen Brieve aan; doch ontving ten antwoord, dat hy, wegens zyne hooge jaaren, en zeer veele bezigheden, 'er zelve mets aan doen, ook «een opzigt daar over hebben , kon. De Hoogleeraar michaelis berigtte ook, dat men van dit Werk, m DuSund , geen hoop altoos hadt van ten nnnften III. deel. n. alg.lett.no. 6. ^ utul  83© bybel pfr natuur. 'door die kundige hand en goede medewerking, de voortzetting te verwagten. „ De byzondere genegenheid ondertusfchen," fchryft de Eerw. meijer , ,, met welke onze vertaaling van, en onze arbeid aan, dit Werk, by onze Landgenooten ontvangen is , die uit het ruime getal van Intekenaaren blykt, en het herdrukken der Eerfte Stukken reeds noodzaaklyk gemaakt heeft, gelyk mede de goedkeurende aankondigen , bcoordcclingcn, en uittrekzels, daar uit, in verfcheiden Tydfchriftcn , in cn buiten ons Nederland, kan dc, zonder de gevoeligfte aandoening , niet vernoemen. Hier door bewoogcn en aangemoedigd, heb ik de voortzetting en voltooijing van het Werk, zoo veel mogelyk, op dien voet, als de voorgaande Deelen, over de Vyf Boeken van mosms, behandeld waren, op my genomen. Onder den Godlyken zegen en byftand heb ik, met lust en voorfpoed, tot hier toe, daar in naar wensch mogen flaagdn , en een aanzienlyk gedeelte daar van reeds afgedaan, zo dat ik nu in ftaat ben, óm dit Deel te leveren." Naa eene welgegronde aanmerking, over de kostbaare Nedcrduitfche Vertaaling van schkuchzer's Werk, in Vyftien Deelen, in groot Folio, laat de vervaardiger, deitegenwoordige bekorte Vertaaling, zich in deezervoege hooren. In de bekorting van scuicuchzer's arbeid Héb ik dus gehandeld , dat ik zulke zaaken, die in de Godgeleerdheid inliepen, cn niet zo rechtftreeks met het befte'k van dit Werk ft^ookten , ook 't geen onze Schryver zomtyds, by gelegenheid van het een of andere door anderen gezegde, ter hand nam en behandelde , wanneer liet behandeld wordende onderwerp daar by niet leed, - kortere aanmerkingen over deeze cn geene plaatferi, die men niet zelden ook by andere Uitleggers vindt, of die weinig ter zaake fcheenen te dienen , heb weg gelaaten of bekort. —— Doch , omtrent de Oosterfche nog in zwang gaande naarnon, hebben wy onzen Tekst minder bekort dan door üonat gedaan was; dewyl wy de overecnffcinming der oude Hebreeuwfche of Bybclfche naamen , van Dieren , Aardgewasfen , cn Delfilo'fcn , met dc nog in 't Oosten gebruiklyke naamen van dezelve, gewigtig en dikwyls befiisfende vinden : waarom ook'de Heer michaelis den Reizenden Geleerden, in zyne /lrat bifche Vraagen , zoo dikwyls de oplettenhcid , op de tnaris nog in 't Oosten gebruiklyke naamen, aanbeveelt. Eu  bybel der natuur t En dewyl men dit Werk zo min kostbaar als mogelyk was wilde leveren, heeft men de Plaaten van deeze volgende Deelen geheel weg gelaaten: waar door ook derzelver verklaaringen, die wy reeds uit donat's Werk hadden achtergekiaten, voor ons geheel onnoodig waren. Integendeel heb ik de zaaken , die natuur- , oudheid, of 'tyd-rekenkundige ophelderingen van Schriftuurplaatfen behelsden, onverkort medegedeeld, en wel eens een woord, dat des Schryvers gedagten ophelderen kon, laaten invloeijen, waar door ik mimen Autheur niet dagt te verongelyken, of eene opzetlyke Aanmerking meende te kunnen befpaaren. „ Myne Aanmerkingen , eindelyk , heb ik, op het voetfpoor van myne Voorgangeren, üi de voorgaande Deelen, daar de ftof ze my aan de hand gal , medegedeeld ; ook zomtyds in eene Toegift, gelyk voorheen, zommige,door scheuchzer overgeflaagene ,dingen, op- zetlyk behandeld. De noodigc Registers van het «•chcclc Werk ftaan in het laatfte Deel te volgen. ' ° \Vy danken den Eerw. meijer voor zyn betoonden vver aan dit Bybeltoelichtend Werk befteed, en twijfelen geenzins aan dc pligtfchuldige erkentenis zyner Lando-enootcn; buiten zulks was onze Aankundigmg van het laatst voorgaande Deel, even als die van michaelis, m Duitschland, de Lykreden daar over geweest. Wat in scheuchzer's en meijer's plan viel, omtrent bet Boek van josua, het Boek der Kichteren, het Boek van ruth , en het Eerfte en Tweede Boek van samüel „ vervat dit Vierde Deel. Wy zullen den Inhoud, als ons te wydloopig, bier niet affchryven, alleen onzen Leezeren verzekerende, dat zy, omtrent de moeilyklte plaatzen , in de gemelde Bybelboeken, zich om geene ophelderingen zullen verlegen vinden ; eer zal zomtyds de groote verfcheidenheid van begrippen belemmering baaien • fchoon deeze wyze van voordragt bet gunftig Voorkomen van onzydigheid bebbe, en de vryheid van verkiezing den Leezer laate , zouden, onzes inziens, lang verouderde en volftrekt geen fteekhoudende begrippen > zonder de onzydiglieid te verkorten, of de verkiezing te belemmeren, veilig agter wege hebben kunnen blyven; de Toegiften van den Eerw. meijer zyn, uit den aart * mm met deeze overlaading, mogen wy het zo eens noemen , belast dan wel andere gedeelten deezes aanpryzens- q a mm  23» BYBEL DEK. NATUUR. waardigen Werks. Het moeit ons, om der langte wille, geen deezer Toegiften te kunnen overneemen., Meermaalen trekt de Eerw. meijer de onderfcheide gevoelens der Uitleggeren zamen, of brengt ze onder zekere hoofden; dit doet hy, onder andere, naa sctieuchzer's gedagten, over dc Tuvcresfe te Endor, die hem zo voldoende voorkwamen ,. en zo wel lieten leezen, dat hy het niet noodig oordeelde 'er aanmerkingen by te voegen, omtrent dit vreemd geval , op deeze wyze. Daar zyn ,, h Die dit gefchied-vcrhaal allerftrikst na den letter in den eigenlykften zin der woorden opvatten; denkende dat SAMueL, of deszelfs ziel, in de daad door dit wyf zóu opgeroepen en verfcheenen zyn, en aan saul deszelfs aanltaandc lotgevallen voorfpeld hebben. Zommigc Rabbynen, cn de Roomfche Uitleggers doorgaans, vallen in dien fmaak, en beweeren op hunne wyze, in 't lange en breede, dit gevoelen, 't geen ook by de Schryvers der Algemeene Historie, III D. bl. 529, de goedkeuring heeft kunnen wegdraageu, wordende in de Aanmerking , met verwerping van buikfpraak, goochelaary, geheime verftandhouding, en eene rol door den duivel bier gcfpeeld, voor de letterlyke en eigenlyke opvatting der woorden gepleit. Gelyk ook saurin , Dise. XXXV. p. 511 , j. a. ernesti, Nette 'fhcol. Bibliolh., X B. p. 202, 203, die eene verfchyning, dog in een gezicht van samucls ziel, door nelson , in deszelfs Antideislifciien Bibcf over deeze plaats aangenomen, voor de beste van dc drie gewoone meningen keurt. Dus houdt ook date, in eene Aanmerking op zyne Latynfche Vcrtaaling der Historifche Boeken, die mening, die eene waare verfchyning van samuül , door een byzonder godlyk oordeel, bier aanneemt, niet onderhevig aan zo veele zwaarigheden, met welke die te worftclen heeft, die enkel eene verdichte verfchyning van samuül hier begreep. Dan wat hier voor en tegen gefchreeven en herfchrceven is, last ons niet hier op te geeven'. ,, II. Eene tweede klasfe van Uitleggers meent, dat de duivel hier zo meesterlyk zyne rol zou gefpeeld hebben, dat hy een fpook, ter nabootzing van samuöl , hier op het tooneel zou gebragt, en daar door, als in den perfoon van samul'L gefprooken en antwoord zou gegeeven hebben. En dit gevoelen heeft men ongetwyfeld we! meest daarom begunltigd, om de berichten, aangaande de bezetenen, in de. Schriften des N. T. , daar mede te on-  BYBEL DER NATUUR. 233 nnderfteunen, en daar uit op tc helderen. Lutherus, en de ^ ste Godgeleerden in de Kerk, die naar hem zien by naame onderfcheidt, begunftigen deeze mening , b. v. a pfeiffer, t. schmidt , j. f- buddeus , ju. s trau- 'rmus 1. g. carpzovius, breedvoerig heeft ook deyling Obferv. Sac. Tom. II. P- =53, cn lilien thal , IV D. ï% — 77, voor dat gevoelen zich uitggaaten enz Hoewel de laatere Godgeleerden van die Kerk niet meei in dien fmaak, althans dus zoo algemeen niet "^"'in'EinScS'zyn 'er ook veelen, die in dit gebeele voorval flechts dc bedricgeryen, de listen cn looze k^nst-cepen , van die gewaande Toverheks ontdekken -en;, zoo als onze scheuchzer 'er over gefchreeven heeft, dk verhaal ook begrypen. Dit beeft, onder de lUbbyncn, m ma Sn ook reëels zoo uitgebeeld. A. van dalen , c thomasius, webster en andere, waren ook m die welken j. è. é^nmVM^^j^f Sto^ed^n zynde, aanhaalt: Thefaur Theol -Puhl. at -t t n 6-o faq. Vooral moest hier ook de be?Sn*t&™£l in zyne ^erteWccrad, by" evoegd worden. Terwyl ook > de mev bier voor meest fchynt'te weezen, en d. sciramm, Btbl. Brem Cl.III. rfcqq. h a, turrettin , 0#>. Tom. I. ■?. «I. Lq cHANDLEk, dit gevoelen -omhelsd heelt 't geene ooÏn-Smeyer, CUraclerMH IV D. bl. ii . t- *aouET, Bybelfche Ziekten, bl. 49—57, verdeed!gt , Hb5« en de Heer klinkenberg, in zyne Bvbelverklaanng over deeze plaats, opgeeft, en m. h. f. köcher ,< m ceHe Proeve hier over, Gcra 1780. 3 by doderlein, JJerlefene Th col, Biblioth. I B. VII St. p. 554- Hd om dien voort te zetten, waer door de uitgave van het tweede Deel tot het jaar 1787 vertraegd is. De Boekhandelaers J. Hofhout en Zoon, de verdere gemeenmak'in°' hiervan ten hunnen koste nu overgenomen hebbende * zo is de Autheur voornemens, zyne ontworpen feb'ets te volvaerdigcn; en levert thans in dit Deel het bveenverzamelde over de Leer der Heilige Drieeenheid; naer het eigende plan, het welk hy alvoorens gevolgd heeft in 't vergaderen van 't merkwaerdigfte uit oude en he'dcndaegfche Godgeleerden, nopens de Godgeleerdheid in 't algemeen, de Heilige Schriftuur, en den Godsdienst , mitsgaders over Gods beflaen, namen, wezen cn eigenfehappen. Canones Synodi Nationalis Dordracena:, ofte Oordeel des ''S-nodi 'Nationalis, gehouden binnen Dordrecht, inden Tlarc 1Ó18 cn 1619. Uitgegeven door , en met eene Voorreden van w. van irhoven , in leven Dr. en Prof. der H. Godgel. als mede der Kcrkl. Gefch. in 's Lands Hoo*c fchool te Utrecht. Tweede Druk. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1788. Behalven het Voorwerk, 146 bladz. In Svo. Met dc vernieuwde uitgave van dit Gefchrift, ten dienfte van vele Belydcrcn der Nederlandfche Kerkïeere daer 't geheel uitverkogt was, en 'er geene Exemplaren meer voor handen waren, heeft men zich naeuwkeurig aen de voorige afgifte gehouden. „ Doch om het Werkje," (dus luidt het Voorbericht,) ,, mm " kostbaar te maken, en op dat het gevoegd konne worden by het Kerkel. Handboekje," [behelzende ene verzameling van de beroemde Kerkenorden, en daer toe behoorende inrichtingen, zedert het jaar J£#Êf] „ zoo heeft men het in kleiner iormaat cn met eene kleiner " letter gedrukt; zoo echter, dat eenige weinige Excm" plaren°gedrukt zyn op Mediaan fchryfpapier in groot „ Octavo, voor hun die mogtcn goedvinden er aantc„ keningen by tc fchryven.". Q 4 Brie-  -3Ö j. hervey, brieven. Brieven van den TFeleêrwaardigen Heere j. hervey, A. M. in leven Predikant te IVeston Fave/l, aan de Hooggeboren Vrouwe frances shirley. Uit het Engelsch vertaald. Tweedè Stukje. Te Rotterdam, by L. Bennet, 1787. In groot Svo. 165 bladz. De^ Brieven, in dit tweede Stukje vervat, behelzen 's Mans Brieven van 4 Augustus 1753", tot °P zYn laetften 16 December 1758, toen hy, door zyne ongelteldheid, zich reeds van eens anders hand moest bedienen , en na welks afzenden hy den 25 dier maend overleed. Ze toonen ene volkomen gclykmatigheid van zyn cbaraéter, en zyn, wat den algemenen inhoud betreft, van denzelfdcn aert als dc voprgaenden (*). Maer ze zyn voor den Lezer van minder belang, nadien ze veelal gaen over byzonderheden, die grootlyks perfooneel zyn, zo ten zynen opzichte, als van Mevrouw Sliir/<".)', en andere perfooncn. Doch in verzamelingen van die natuur is men 'er veelal op gefield, om dezelven, 't zy minder of meer nuttig, zo als men 't noemt, volkomen of compleet tc maken. C*) A'- 4k> Vai. Ldteroef. II. D. bl. 435. Aanmerkingen op de Prysverhandelingen tegen priestley , inzonderJieid op de FerJtandeling van den Hoogg. Heer c. segaar, door paulus samosatenus , 1787. In gr. Svo 159 bladz. De Opfteller dezer Aanmerkingen, fchoon, volgens zyne betuiging, niet veel op hebbende met het mecrcndcel van de Schriften der zogenoemde Kerkvaderen, en vooral niet genegen zynde, "om hun enig trezag in den Godsdienst toe tc kennen, had egter, reeds voorlange, uit een beginzel van geoorlofde nieuwsgierigheid, en ter uitbreidinge zyner gefchiedkundige kennisfe, 'er zyn wcrk'ïvan gemaekt,^ om dc denkbeelden der vroegere Christenen, over deze en gene ftukken der Euangelielecrc, na te fpooren.^ Uit dien hoofde las by ook gaerne dc. uitkomende Schriften over dit onderwerp; en ingevolge hier van kon 't niet wel anders zyn, of het zo veel ge-  aanmerkingen op een verhandel. van c. se gaar. 23? peru°ts makende Gefchrift van den Heer Pricstley van dien&aert, en de Schriften zyner tegenparty in Engeland, waren ter/Hond voorwerpen zyner ondcrzockinge. Mier by kwam, vervolgens, de openlyke afgifte eniger ingeleverde Prysverhandelingen ter wederlcgginge van Pfiestley, welken insgelyks zynen ondcrzocklust niet konden onto-aen - en hier uit zyn, zo als by ons te kennen geeft, ■deze 'zyne aenmerkingen gebooren; In dezelven bepaelt .hy zich, om niet te breed uit te weiden, tot het hoofdftiik over de Godheid van tezus , cn om dacromtrent zyne aendacht meest te laten gaen over de Verhandeling van den Heer carolus segaar, als zynde dezelve, (hoewel hem niet voldoende,) naar zyn inzien, beter uitgewerkt dan dc twee andere Verhandelingen. Ovcreenkomftig met dc opgemelde voorname oorzaek van zyn onderzoek, en dus ook van 't fchryven dezer aenmerkinccn, is het buiten zyn tegenwoordig beftek, zich op te "houden met de Godgeleerde bewyzen door den IIoo"leeraer aengevoerd; 't welk hem doet zeggen: ik° wil thans dc waarde van deeze zyne bewysrede" nen niet toetfen: naardien myne bedoeling alleen is, " om in een Gcfchiedkundig onderzoek te treeden , no" pende dc gedachten- -der eerfte kerkvaderen cn der " kristenen van dc eerfte eeuwen; cn om te onderzoc" ken, of de plaatzcn, door den Heer segaar. tegcu '', priestley, aangehaald, dat geen bewyzen, wat de- " zclven bewyzen"moeten." — Dit Gefchrift is dcrhalvcn, jgeïyk wc ook voorheen wegens de Prysverhandelingen, cn 't hoofdbedoelde van 't Programma, opgemerkt hebben, (*) niet zo zeer voor hun die zich op°de Schriftuurlyke, en inzonderheid op dc Wederleggende Godgeleerdheid, toeleggen, als wel voor de zodani°en, die lust hebben tot het nafpooren van de gevoelens der Oudvadcrcn; cn zy, die goedvinden zich daermedc onledig te houden, zullen, welke zyde zy ook, in 't Godgeleerde gekoozen mogen hebben, 'er nog al verfcheiden bedenkingen in ontmoeten, die hunne nadere overweging afvorderen, zo ten aenzien van de cgtheid en 't gewigt van zommige ftukken, als met betrekking tot den' zin veler fpreekwyzen , door de Oudvaders ten opzigte van Jezus , als ccn by uitftek hoogvereerenswaerdig Perfoon, gebezigd. In (*) Zie N. Alz. Vad. Letterocf. II D. bl. 556. Q 5  -238 AANMERKINGEN OVER EENE VERHANDELING In de eerfte plaetze fielt onze Autheur, kortlyk, voor, het oogmerk dat zich de Hoogleeraer, voorftelt; en dit is, ten opzichte van de lecre der Godheid van jezus , waer toe onze Schryver zich aJleenlyk bepaelt, overtuigend te bewyzen, „ dat de leer der kristenen," hebbende dacrmede inzonderheid het oog, op de leer der heerfchende Kerk in Nederland, nopens dit Stuk, thans , „ wat het wezenlyke betreft, over het geheel dezelf,, de is met die van de kristenheid." Nadien 't nu, viit het IX en X Artykel van de Belydenisfe des Geloofs der Gereformeerde Kercken in Nederlandt, blykt, dar zy .zich houdt aen de belydenisfe der Niceenfche kerkverga-deringe cn de zogenaemdc Athananaftaanfche belydenis, zo moet de Hoogleeraer, zal hy aen dit zyn oogmerk voldoen, bewyzen, ,, dat, gelyk door de niceenfche „ vergadering en de zogenoemde athana/iaanfche bely,, denis gelleld is, de eerfte kristenen ten allen tyde ,, geleerd hebben, dat jesus kristus geboren is, uit den Vader voor alle eeuwen; dat hy God uit God, „ licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, „, geboren en niet gemaakt, en van het zelfde wezen met ,, den Vader is: kortom, dat de Zoon in alles den „ Vader gelyk, van gclyke godheid, eere en heerlyk- held is'." Doch hieromtrent tekent hy in 't algemeen aen, „ dat ,, niet alleen de zogenoemde onrechtzinnigen, maar ook ,, de rechtzinnigen, menige malen ontkend hebben , dat ,, dit het gevoelen der eerfte kristenheid geweest zou -„ zyn." Wyders merkt hy vooraf nog op } „ dat ,, dc Lieer segaar , gelyk ook zyne mededingers, ve„ lingius en GAvéL, de gevoelens der eerfte kristenen ,, doet voorkomen als eenvormig, en , althans in het we,, zen der zake, met elkander overeenkomftig. Dan dit is, (zegt hy,) van voren befchouwd, reeds zeer on,, waarfehynlyK, en blykt van agteren tegen de ge,, fchiedkundige waarheid te ftryden." Zulks noopt den Schryver op dit Stuk bepaeld ftil te ftacn, cn tc toonen, ■„ dat de eerfte kristenen niet alleenlyk aanleiding had,, den, om op verfchillende wyzen, aangaande den •„ grondlegger des kristendoms, te denken , maar dat zy ,, ook in de daad, omtrend zyn perfoon, onderfcheiden, ,, ja, zeer uit elkander loopende, gevoelens koesterden." .Hieruit leid hy af, dat men verkeerd te werk g'aet, wanneer men het thans geheten rechtzinnige in dit Artykel de  van c. segaar. 239 de algemene leer der eerfte Kristenen noemt: ,, daar ze „ (zegt hy) intusfchen nimmer eenftemmiglyk om.trend het bewuste artikel gedacht , en ook nimmer ee- ,, nige vastftellingen, (zodan'igen meen ik, welken het 5, verfchil van denkbeelden verhinderen zouden,) desaan„ gaande gemaakt hebben. En dit blykt, (vervolgt hy,) nog klaarer, wanneer men zelfs die plaatfen met aan,, dacht naleest, op welken de voorftauders der rechtzin- nigheid zich meest beroepen, en welken, wel overwo,, gen wordende, in de daad niets meer, dan een cu„ kelen fchyn van zogenoemde rechtzinnigheid vertoo3, ncn." Na deze voorafgaende aenmerkingen verledigt hy zich voorts, om onderfeheidenlyk na te gaen, of de Hoogleeraer segaar , ten dezen opzichte, meer dan anderen afgedaen hebbe, met de plaetzen, door zyn Hooggel. aengevoerd, ter toetfe te brengen. En dit, zyns agtens, daerin niet befpeurd hebbende, befluit hy zyne Aenmerkingen indezervoege. Op dezelfde wyze is het, naar myn inzien, met die jplaatfen gelegen, welken de Heeren velingius en gavcl hebben bygebragt. Doch het lust my voor het tegenwoordige niet, daar over my breedcr uit te laten. Myn oogmerk was voornaamlyk, om aan te toonen, dat de ouden doorgaands, met opzigt op den perfoon van jesus, andere gedachten gekoesterd hebben, dan dc Hooggeleerde Heer segaar en zyne medeftanders; cn dat de plaatfen , van welken hy zich , ten bewyze van zyn gevoelen, bediend heeft, niet voldoende zyn.. ,, Zo ik dit genoegzaam bewezen hebbe (waarover dc onpartydige lezer bellisfe) ; heb ik aan myn oogmerk voldaan : zo niet , zal het my altoos aangenaam zy;i, beter onderrecht te worden ; mits liet op eene be'fcheb dene en edelmoedige wyze gefchiede." Al-  24.o fl. josephus werken, Alle dc Werken van flavius josephus , met Aanmerkingen uilgt'gegeeven, door j. f. martinet, A. L. M. Ph. Dr. Lid van de Hollandfche en Zeemvfche Maatfchappyen , te Haarlem en te Flisfingeu, en Predikant te Zuiphen. Zevende Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amfterdam, by AUart en Holtrop, 1787. In gr. iy$. 510 bladz. "WTanncer wy het Zesde Deel deezes Werks, het beW gin der Historie, van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen , welke in dit Zevende Deel wordt voortgezet , aankundigden (*) , gaven wy uit eene Aantekening des Eerw. Uitgcevers, by den aanvang des Levens van flavius josephus , op, hoe deeze in den Oorlog gevangen genomen , uit Vleizugt eene Voorfpelling op vespasianus toepaste, die voor hem van de hcuchlykfte gevolgen was, te midden van den druk zyner Land- en Volkgenooten. liet verhaal hier van, met dc Aantekeningen des Eerw. martinet's, zal thans de Aankundiging van het Zevende Deel vergezellen, en genoeg weczeu om deezen Letterarbeid , van welken wy reeds zo veele keeren fpraken, 'den zodanigen, die des nog onderrigtinge noodig mogten hebben , te doen kennen. Josephus , in het lang en moedig verdeedigdc Jotapata, nevens nog éénen der Bezcttinge, ovcrgeblccvcn zynde , daar de overigen, het lot werpende, elkander gedood hadden, behieldt, door de tusfehenfpraak van titus by vespasianus, het leeven. Deeze beval egter, dat men deezen Gevangenen wel bewaaren zou, om hem na nero te zenden; doch josephus , dit verftaan hebbende, liet vespasianus weeten, dat hy hem iets voor tc draagen hadt, 't welk hy zelf hem zeggen moest. Vespasianus , hem daar op gehoor verleend hebbende, in dc tegenwoordigheid van titus , en twee zyner Vrienden, werd van hem dus aangefprooken. ,, Gy, ó ves,, pasianus ! meent, dat gy josephus alleenlyk, als een gevangeu , in handen hebt ; maar ik kome u , van ,, gods wege , eene zaak boodfehappen , die van veel ,, grooter belang voor u is. Buiten dat, weet ik wel, „ hoe (*) Zie boven, bl. 109.  door F. MARTINET. 241 hoe 't eenen Krygsoverften der Jooden , die leevcnd " in uwe magt gevallen is , past te fterven. Gy zult " mv na nero zenden; maar waarom dat, naardemaal " zv, die hem tot-on u zullen volgen , niet dan een korten tyd zullen leeven? Gy, vespasianus , zyt " het, dien ik als Keizer aanmerk, en titus , uwen li Zoon, na u. Doe my dan zeiven als uw eigen gevangen bewaaren; want gy zyt met alleenlyk Heer en " Meester over my geworden ; maar zult het ook wel" haast over de geheele Waereld zyn, en gy moogt my - vry tot een zwaarer ftraf dan gevangenis bewaaren, indien het ooit,blykt, dat ik dit verüerd, en gods " naam misbruikt hebbe, om u te behaagen. Op die voorlpellende Aanfpraak des Gelchiedfchryvers, ontmoeten wy de volgende Aantekening van den Heere martinet. „ De Geleerden hebben moeite gedaan, om naauwkeurig te bepaalen, welke Voorzegging des Ouden Testamcnts hier door josephus bedoeld zy-. maar daar in hebben zy tot nog niet kunnen overeenftemmen. Sommin-en denken op Gen. xlix: 10; anderen op Micha V: ï :&eenigcn op Jefi ix: 5> 6, of op fef. ii: 1-5. Maar wordt de bedoelde Voorzegging wel ergens 111 het Oude Testament gevonden ? Of bedoelde josephus de hoofdzaak daar van, naamlyk, dat 'er iemand zou opftaan, die wyd en zyd regceren zou? Of waande hy in de daad den Geest der' Voorzeggingen te hebben , gelyk hy te vooren god daar voor dankte, en wilde hy zynen Overwinnaar met die Voorfpelling vleien ? Dan , in de daad, josephus behoefde die gaaf van voorzeggen met voor te wenden. Hy kende ongetwyfeld de gefteldheid der Romeinfche zaaken van dien tyd zeer wel, en dan was het geene zwaare zaak, daar uit te befluiten, dat vespasianus , en naa hem titus , regeeren zou. Men heeft opgemerkt, dat suetonius en tacitus mede verhaalen, ( dat 'er een groot Perfoonadie , als Heerfcher , zou opftaan , en uit Judea voortkomen, het geen zy mede op vespasianus hebben toegepast, waar in zy mogelyk josephus gevolgd hebben. Dan, deeze Heerfcher zou de Messias weezen. Nader licht de Eerw. martinet dit ft uk toe, als hy gevorderd is tot de plaats , waar josephus fchryft. , Maar 't geen hun [te weeten de Jooden] voornaamlyk 11 in deezen droevigen oorlog inwikkelde, was de dub„ belzinnigheid van eene Schriftuurplaats, behelzende, „ dat  a42 FL.. JOSEPHUS WERKEN, dat iemand uit hun land te dier tyd het gebied over 'de " o-cuj'che Waereld zou bekomen. Dit verklaarden zy als " of het iemand van hunne Landslieden zou weezen; en " vcrfcheiden, zelfs van de verftandigften, werden 'er. " è ior misleid: want door deeze Profeetfie werd vespa- sianus betekend, die Keizer werd, toen hy nog in " Judea was. Maar alle deeze Voorzeggingen leidden zy " naar hunnen zin uit , cn bemerkten hunnen misflag niet, voor dat zy 'er door hunnen ondergang van over- tuigd werden." — Ten opzigte van deeze plaats luidt de Aantekening des Eerw. Uitgeevers. „Hier is de vranr»-, waar dccze Schriftuurplaats ftaat. Men denkt op verfcheiden Tckften , by voorbeeld. Ff. XIX: 5. Pf. II: 8. kef. IX: 6, 7. pf II: i-5- Micha V: 2. of Gen. XLIX: io. Dat deeze Tckften op den Zaligmaaker zien, weet men. Tosephus kon ze niet op vespasianus duiden, al hebben suetonius en tacitus eenige redenen daar van opgegeeven. Die Keizer toch zou het gebied over de ganfche Waereld niet bekomen. ■ Maar wordt 'er in de opgenoemde Tekften gezegd het geen josephus hier aantekent? Hy zelf , die elders der Jooden algemeene verwagting, op de Godlyke Voorzeggingen gegrond, uit loosheid en vleiery, op vespasianus toepaste, of zich ten minften 't Voorzeggings-vermogen toefchreef, bekent, dat gemelde voorfpelling dubbelzinnig is, en nergens in het Oude Testament woördelyk gevonden wordt. En geen wonder, zegt dc geleerde van der meersch , men kun, de woorden in 't Hebreeüwsch overzettende, onmogelvk dc dubbelzinnigheid behouden, welke hier in beftaat, dat josephus woorden op tweederlei wyzen kunnen verftaan cn vertaald worden. Voor eerst; ,, Dat ie,, mand , omtrent deezen tyd uit hun ('t Joodfche) Land ko1, mende, over de Waereld zou gebieden." Ten anderen; Dat omtrent dezen tyd iemand van de hunne gebieden ., zoude uit het ( Joodfche ) Land over de Waereld." Volgens dc eerfte overzetting past het op vespasianus , die in Judea zynde , tot Keizer werd verklaard. Volsrens dc laatfte overzetting betekenen dc woorden, dateen Joodsch Vorst uit Judea zynen feepter over de Waereld'zou zwaaijen. ■——- Dewyl dc dubbelzinnigheid dan alleen in de Griekfdie woorden gelegen is, zo blykt het, dat josephus zelf Autheur is van deeze gewaande dubbelzinnige Voorzegging, welke hy enkel verdicht heeft om vespasianus te vleien; terwyl hy tevens 0111 zvr.e Ge-  door j. f. martinet. *43 Geloofsgenooten niet al te zeer te ergeren, te kennen geeft, dat zy ook eene andere uitlegging kan hebben, als hy zegt, door deeze Rrofeetfie werd vespasianus betekend : want, door deeze woorden wil hy te kennen geeven , dat 'er insgelyh andere uitleggingen van konden gegeeven worden. Dus verdraait hy de algemeene verwag- l ting van het Volk, op waare Voorzeggingen gegrond. | Suetonius en tacitus verhaalen ook, dat 'er in het Oosten eene algemeene verwagting was, wegens de komst van eenen grooten Heerfcher, die, uit Judea komende, regeeren zoude, en zy pasfen het insgelyks op vespasianus toe; josephus buiten^twyfel volgende, gelyk uit j hunne uitdrukkingen blykt." Gelukkig liep deeze gewaagde Voorfpelling voor jose- I phus af: want, fchoon vespasianus, toen hy dezelve Uitte j dagt dat josephus dit fprak, om te gunftiger be-; jcening van hem te ontvangen, en in 't eerst geen geloof aan kon flaan, begon hy, gelyk het verhaal van josephus luidt, „ allengskens 'er toe te neigen: dewyl eoo , die hem tot het Keizerryk beftemd hadt, hem door andere tekenen hoop daar toe gaf, en dat hy josephus waarachtig bevondt in alles wat hy fprak. Want één der o-eenen, in welker tegenwoordigheid hy tot vespasianus gefprooken hadt, hem gevraagd hebbende, hoe 't kwame, indien zyne voorzeggingen vastgingen, dat hy de verdelging van Jotapata, cn zyne gevangenis, ook niet hadt kunnen voorzien, en zich alzo voor dit zyn ongeval gehoed hebben, hadt hy geantwoord: dat hy aan de Inoezetenen van Jotapata voorzegd hadt, dat hunne Stad, naa een beleg "van zeven en veertig dagen, zou ingenomen worden, en dat hy zelf leevend in de handen der .Romeinen vallen zoude. Vespasianus, dit verftaan hebbende, ondervraagde de andere gevangenen heimelyk, of dit zich aldus toegedraagen hadt, en bevondt dat het alzo gefchied was. Toen begon hy te bedenken, dat het geen josephus hem in 't byzonder gezegd hadt, ook wel ! waar 'zou kunnen weezen. Hy liet hem evenwel bewaa,ren, hoewel hy hem, ondertusfehen, met gefchenken van i kleeding en andere kostelykheden vereerde. Ook. bejegende titus hem met groote beleefdheid. Dit nogthans was flegts een voorfpel van een grooter i geluk , hem van wegen die Voorfpelling befchooreji. ' „ Want," gelyk hv laater optekent, ,, vespasjanïïjs , tech dooi ?t geluk zo begunftigd ziende, dat fclüer. allés hem  *44 fl. jossphus werken, hem naar wensch ging, oordeelde dat het niet zonder byzondere fchikking van god was, dat zyne Voorzienigheid ■hem aldus, door veele omwegen , tot de Heerfehappy over den ganfchen Aardbodem gebragt hadt. Hem kwamen toen "veele voortekenen weder te binnen, en inzonderheid , dat josephus, zelfs by 't leeven van nero,niet o-efchroomd hadt hem te verzekeren, dat god hem tot de Regecring van het Keizerryk voorgefchikt hadt. Het herdenken daar van ging hem zo ter harte, dat hy, zonder ontlieltenis , zich niet herinneren kon, dat hy dien Man nog gevangen hicldt. Hy ontboodt dan muctAnus. nevens zyne andere Krygsoverften en Vrienden, by zich, cn ftelde hun voor, ,, de groote dapperheid van josephus; den moeilyken'arbeid, dien hy zelf door " 'zyn vernuft, in't beleg vmjotapdtii, hadt uitgeftaan; " en hoe hy alleen de oorzaak geweest was , dat die " plaats het zo lang uitgehouden hadt, dat de tyd des" zelfs Voorzegging, dat hy nog Keizer zou worden, 't " welk hy toen "geoordeeld hadt, uit vrees voor 't leeven, " verlicrd tc zyn, bewaarheid had : dat het derhalven " onbetaamlyk 'zou zyn, iemand, dien god hadt willen " gebruiken, om hem zyn toekomend geluk te vooripel- Ten, langer in gevangenis te houden." Na dat ïvy aldus gefprooken hadt liet hy josephus haaien , en ftelde hem in vryheid. Deeze edelmoedigheid geviel alle den Krygsbevelhebberen zeer wel: want, dewyl hy eenen Vreemdeling zo gunftiglyk handelde, oordeelden zy daar uit, dat hy zich ook érkentelyk jegens hen voor hunne dienften toonen zoude ! En titus , die 'er tegenwoordig was, zeide tot zynen Vader : „ 't Is eene daad uwer goedheid betaamende , josephus in vryheid te ftellen , I " cn hem van zyne boeien te ontdaan; maar 't zou ook] J' recht en billyk zyn , hem van dc fchande te bevryden, j " door die aan ftiïkken tc brceken , en hem alzo in den- • 5' zelfden ftaat te herftcllen, waar in hy vóór zyne gevan^cnis was: nadien men aldus gewoon is te docn| " omtrent de zodanigen, die onfchuldig in banden gelei s' oen hebben." Vespasianus keurde dien raad goed,^ en°deedt toen met een byl deszelfs ketenen van een hou- ; wen. Josephus verkreeg, door dc uitkomst zyner Voor-' zëgginge , zulk eene achting, dat elk gereed was geloof te: geeven aan 't geen hy in 't toekomende zeide." ' De Eerw. martinet tekent hier by aan. ,, De acbv tin °- die hy ontving , fproot tevens uit het Romeinsch 0 Bur-  DOOR J. F. MARTINET. 245 TSurgerregt, ten zelfden tyde aan josephus gegeeven, en uit den "bynaam van flavius , dien hy van flavius vespasianus verkreeg." Verhandeling ovv de Legerziekten, benevens Proeven over de Rotting. Door j. piungle, M. D. Vermeerderd met een Geneeskundige BeftcltTyving der Hospitaalen ; door d. Monro, M. D. Uit het Engelsch vertaald, door l. bikker, M. D. enz. Derde Deel, Te Amfterdam, by P. Conradi, 1788. In gr, 8vo. 288 bladz. Dit defde Deel, van het uitmuntende Werk des beroemden pringle , begint met Proeven omtrent de verrotting baarende , en verrotting weerende , zelfftandigheden , met Aanmerkingen, betreffende derzelver gebruik in de Theorie der Geneeskunde, in verfcheide verflagen voor» geleezen voor hut Koninglyke Genootfchap. — Dit voor de Genees- en Scheikunde zo belangryk onderwerp is door den alom geachten Schryver 't eerst opzettelyk verhandeld, en hy heeft daar door tot verdere naafpeuringen den weg gebaand. Dan, daar de volgende ontdekkingen en gemaakte vorderingen in de Scheikunde meer en meer licht over dit onderwerp hebben verfpreid , zo heeft de geleerde Vertaaler, tot meerdere opheldering, zeer yeele oordeelkundige Aanmerkingen 'er by gevoegd, waarin hy de denkbeelden van laatere Genees- en Scheikundigen , omtrent dit ft uk, nader ontvouwt en beoordeelt. - Aanmerkingen, die zyne uitgebreide kennis eere aandoen. In deeze Aanmerkingen fzie pag. 119. enz.) herroept de Heer bikker zyn gevoelen omtrent' het beftaan van het Phlogiston, — en wil, dat de Verklaaring , welke hy in de twee eerfte Deelen van dit Werk op dit beginzel, van alle de daar toe betrekking hebbende verfchynzelen , gegeeven heeft, voor geheel ongegrond en onvoldoende gehouden worde, enz. — daar by voegende, dat hy deeze overtuiging verfchuldigd is aan de beknopte, doch zeer klaare, Schets, welke de Heer van marum , van de nieuwe Leer van lavoisjer , omtrent de zuivereLucht, enz., by wyze van een Aanhangzel, geplaatst heeft agter het vierde Stuk van de Verhandeling van TEVler's tweede Genootfchap. Het verftrekt altoos een verftandig man tot eere, zyne dwaalingeii te herroepen, en zyne betere overtuiginge der waereld mede te 111. deel. n. alo.lett.no. 6. R dee-  £45 j. pringle, over de legerziekten. deelen. Dan, daar dc Theorie van lavoisier reedS 7.0 lange is bekend geweest, zo is het eenigzints vreemd, dat ccn man, als de Heer bikker , hier van zo lange is onkundig gcbleeven, te meer, daar hy nog zo kortelings aan dit zelfde onderwerp zo veel arbeid hefteed heeft. , Ook hadden wy gaarne gewenscht, dat hy de gronden zyner nadere overtuiging meerder ontleed en opgenoemd had. Vervolgens bevat dit Deel een Antwoord aan den Hoogleeraar de haen , en den Heer gaber , behelzende eenige Aanmerkingen, door' hun op het voorgaande Deel gemaakt. En eindelyk eene Geneeskundige befchryving van de Krygs-Hospitalen, door den Heer monro. Ouk in deeze twee Verhandelingen ontdekken wy een fchat van kennis , die door de bygevoegde Aanmerkingen van den Heer bikker nog aanmerkelyk zyn vermeerderd. Van het groote en fchoone in de Natuur, door h. sander, Profesfor aan de Ulujire Schoole te Karehruhe, en Honorair Lid van het Genootfchap van Natuuronderzoekeren te Berlyn. Tweede Stuk. Uit het Ploogduitsch vertaald , door j. v. m az. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon. In gr. Svo. 351 bladz. Het Tweede Deel van dit Werkje is geheel op den eigen trant, en naar dezelfde fchikking, ingerïgt als het Eerfte (*), gaande, in de eerfte plaats, over veele wyze inrichtingen der Natuur; en in de tweede wordt de Proeve eener Natuur gefchiedenis van de Zee, volgens toezegging in het voorgaande Deel, voortgezet. 't Geen wyDtcr aanpryzinge, op de boven aangetoogene plaats onzer Letteroefeningen, gezegd hebben, geldt ook hier ; en is noodloos tc herhaalen. Hebben wy daar een voorbeeld , van 's Hoogleeraars fchryfwyze eens bepaalden voorwerps, ontleend uit de Proeve eener Natuurgefchiedenis van dc Zee; thans zullen wy den aanvang van beide de Afdeclingen affchryven, die zyne denkwyze, over de Ikfchouwing van het groote en fchoone der Natuur, in den volltcn dag haaien ; die met genoegen zullen geleezen worden, en denkensftoffe aan den geest der bedagtzaamen opleveren. _ De (*) Zie N. Algsw. Fad. Letteroef. I Deels Me Stuk, bl. 328.  h. sander, van het groote en schoone in de nat. Ü47 De Hoogleeraar sander vangt aan. net toonecl deezer waereld biedt den mensch twee voorwerpen ter berchouwinge aan, die .op zich zeiven zeer onderfcheiden zyn. Wy kunnen de werken van God, of het doen en laaten der menfchen, overweegen. Onze uiterlyke zinnen worden door de vrolyke befchouwing van de fchoonheden der Natuur getroffen, maar onze uiterlyke wensch, den wensch der ziele, om gefladig met volkomenheden omringd te zyn , wordt zeer dikwyls door de waarneeming der heerfchende zeden, en gewoonten, gekrenkt. Alles wat Gods werk en inrichting in de waereld is is wys, nuttig, en werkt tot geluk cn genoegen, en leidt tot volkomenheid, het hangt te famen met honderd andere weezens van zynen en anderen aart, cn laat niet los; maar het meeste van het geen de menfchen doen, geeft de enge paaien des verfhuids, en de geheime plooijen des harten, in welke de onreine zanden verborgen liggen te kennen. Hoe weinig weezenlyk volkomens , en voor'andere medefchepzelen zonder fchade werkend goeds, kunnen wy uitrichten ? Hoe veel is 'er niet door menfchen uitgevoerd en daar gelteld , dat geen andere bedoeling fchynt te hebben, dan onze trotfche eer en dwaazen roem te verkondigen! Hoe veel dingen onderneemen wy, die geen waar nut 'aanbrengen ? Hoe befchaamend. is het voor ons, dat wy dikwyls by openlyken en verborgen toele"meer bedoelen andere menfchen ongelukkig tc maaken* hunne wenfchen te verydélen, hunne ontwerpen voor te komen, en hunne hoope tegen te werken! Hoe vernederend voor ons, dat de wyze befchouwer op aarde zo veele inrichtingen ziet, die meer tot verftooring, dan tot verheffing, der menschlyke waarde dient, dat ons weder van den weg verwyderd, op welken wy begonnen na volkomenheid te ftreeven! En wat bewyzen dc ontclbaare twisten en'verdeeldheden in de menfehelyke Maatfchappy anders, dan de mocilykheden, welke men zelfs by een deugdzaam leeven niet ontgaan kan, groot en menigvuldig zyn? De werken van God helpen, draagen, óndeffteunen elkander, en vormen altyd een geheel. Maar het gedacht der menfchen fcheidt zich geftadig in ontclbaare hoopen , en vermoeid zich met ftryden. In dc vreedzaame natuur is de werkzaame Engel der lief ie overal tegenwoordig, maar over de menfehelyke Maatfchappy zweeft de furie van eigenbaat, en de geest van nyd en boosheid breidt zyn Ryk overal uit. Wat wonder, dat de vriend R 2 der  Ê4§ II. sande R der Natuur by deeze befchouwing niet langer toeven kan? Wie kan bet laaken, dat hy dit wonderlyk en tegen zich zeiven drydend gedacht ontrent, en Gods werken, die altyd liefde en weldaadigheid ademen , weder opzoekt ? Volgens het eenftemmig getuigenis van betere menfchen ten allen tyden, is dit in de daad het zekerst middel om ons vaak tot treurigheid genegen hart weder te vervrolykcn. Men vergeet dc dwaasheden, de kinderlyke bezigheden , de ligtverwelkendc ecrekransfen, om welke veele dikwyls ademloos loopen, wanneer men van de wonderen der Natuur omgecven is. Men verheft zich gelyk de zonncarend met vuur en kracht, en laat alle kruipende Infecten , voor welke het graaven en wroeten in de aarde een wellust is, in ecu onmeetlyken afftand beneden zich. Men drinkt aan den troon van God uit de eeuwig overzygende ftroomen der reinfte vreugde, wanneer "de tweedra gt der menfchen fchicr alle bceken, die het leeven verfrisfehen kunnen, getrocbcld, of in onreine poelen veranderd heeft. Men wordt door het genot van het duizendvoudige goede, dat in het Godlyk Ryk is , dat nooit en nergens geheel kan ondergaan, fchadeloos gehouden voor de drukkende gewaarwording der menigte gebreken en onvolkomenheden in alles, wat wy tot dagelyks gebruik , of tot verligting des levens verkiezen. Men verfterkt, door de zoete bezigheid mqt de Natuur, dagelyks in zich zeiven de vrolyke cn noodige overtuiging van Gods goedheid, welkers uitgietingen in den ruimden omvang geen einde neemen. Hoe meer wy onderzoeken hoe helderder het licht wordt, terwyl wy de hoogde milddaadighcid van God moeten bewonderen. In het zuidelyk deel des Hemels is haast geen groote der, die niet één of meer kleindere wacrelden tot haare gclciddcr heeft. Maijer heeft weder by eenige honderd vaste darren trauwantcn ontdekt! Wacrelden volgen op waerelden , zy rollen en wentelen onder elkander, in tallooze menigte voort, dc zwarte fluier des n.agts is overal met vuurvonken bezaaid , het gewelf des Hemels opent zich, aan het einde des dags, met onbefchryflyke vciTcheidenheid en dille majefteit; het oog vermoeid, cn wenscht nog telkens langer 'te zien, het fchrander bfein vindt daar dof voor de eeuwigheid , en het daamrend kind gevoelt het groote en fchoone van dit tooneel, cn deekt de handjes na de dryvende maan; cn alle deeze waerelden, deeze zonnen, planeeten, vaste Herren, wachters, maanen, ringen, met al-  VAN HET GROOTE EN SCHOONE IN DE NATUUR. 249 alle haare dampkringen, den Hemel, de Aarde cn Zee , en alles wat daar in is, heeft God in 't leeven geroepen. Zvn vrye wil gaf hun het aanweezen, vorm, bewceging, o-hns en fchoonheid! En met dezelfde vaderlyke liefde, met dc vreugde eens Scheppers, ziet hy nog heden van den eerften Engel tot op den zandkorrel, en van de verfte fterre welker eerfte lichtftraal naauwlyks tot ons gekomen is , tot op het waterwormtjen , dat tegen den vloed kampt , neder. —— Zyne ganfche Monarchie kent, doorziet, regeert hy zelve ! Hy alleen , en zo , dat alles gelukkig moet zyn. Gepreezen zyt gy, edele weetenfchap,die my derwaarts voert! Zyt gedankt, gy allen, die deeze "oedheid cn grootheid van God het eerst hebt keren kennen. Wie ziet nog naar het gewoel der Menfchen, naar den voorhof om, wanneer hy ten tempel Gods ingewyd is ? Juicht den Heere alle gy wacrelden ! Dat de waterftroomen en bergen vrolyk zyn en hem looven Hoe veel waarheids is in deezen aanhef! Dc Hoogleeraar onderfteunt deeze bedenkingen, in 't begin zyner voortgezette Proeve eener Natuur gefchiedenis van de Ace. Wie is het dien de zilvertoon der Natuur niet aangenaam klinkt? Is niet de kennis deezer groote werken het edèlfte en waardigfte genoegen, dat den geest verzadigt en uitbreidt ? Is dit niet de verheven bezigheid, die ons te gelyk "'eftadig In 't gevoel onzer voortretlykc waardigheid onderhoudt? Wanneer, onder het gouden fclnld deiNatuur , zo veele duizend Millioenen fchepzelen leeven en o-clakki"- zyn, kan ook ik dit denk ik zo menigmaal Th my op de vleugelen der verbeelding boven waereld en zee laat voeren! — van hunnen en mynen Schepper zeer zeker verwachten, dat ik ergens anders, wanneer dit eerfte punt myner bcftaanlykheid voorby zal zyn, in andere hooier kringen volkomen het geluk genieten zal, dat myne ziel onophoudclvk met eene zekere onverzaadelykheid, waar toe zy door haaren aanleg en natuurlyke gronddrirt fchynt gerechtigd te zyn, vordert (f). Heeft de mostöl en zeeégel aan zyn rots alles wat hy noodig heeft om met wellust te keven, en zou ik in 't geheim geftadig door ledige hoop, die nooit vervuld zal worden, verteerd worden? Alks, wat ik bekruip, gryp, en verover, floot G) Een Christen in de daad kan, ja moet zulks op duchtige gro den, in eene Goddelyke Openbaaring opengelegd, verwachten. R 3  250 ii. sander , van het groote en schoone in de nat. my te rug , of verlaat my, of bevredigt my maar half . Hechts voor weinig oogenblikken, en zou dit onvolkomen behoeftige lccvcn zo tot den dood voortgaan, en agter het duister pad des vervolgers , die my ook'het laatfte goed ontneemt, geen toekomende dageraad, geen lichter oord, geen helderer waereld komen, -— zo is God onrechtvaardig cn cenzydig, zo is hy niet de volkomen wyze, het beste en liefderykftc weczen. De zeefterren verkondigen zyne grootheid, hunne wclfpreekcnhcid is Mcchanismus en geen gevoel. Ik heb nevens het werktuiglyke, dat hy ook my gaf, het vermaak hem te kennen, ik kan hem beminnen, aanbidden, pryzen, navolgen, en kan myn dankoffer brengen. Waar toe deeze kracht, waar toe deeze hoogere bekwaamheid, wanneer ik noch hier, noch daar, myne ziele overvloed en ruste beloovcn mag." Onder het overfchryven hebben wy mccrmaalen gewenscht, dat dc Vertaaling vloeibaarder cn meer Nederduitsch was. Eene grootcre naaukeurighcid zou, aan dit Werk, ccn nu ontbccrend fraay hebben kunnen byzetten. Vervolg op m. n. ciïomf.l , Algemeen , Huishoudclyk , Natuur- Zedenkundig- cn Konst-Woordenhoek, door j. a. de chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Vy/de Stuk. Te Campen , by J. A. de Chalmot, cn ie Amfleldam, by J. Yntema, 1788. In gr. Oitartc> , 168 bladz. Dc leerzaame verzameling van den Heer Chomcl ontvangt door dit Vervolg, by aanhoudendheid, eene vermeerdering , die het gebruik van dit werk beftendig blyft aanpryzen , door dc toevoeging van nieuwe Artykelen , of van nadere berigten, nopens deeze cn geene byzonderheden alvoorens gemeld. Van dit laatfte levert ons de' in dit Stuk voorgeftelde befchryving van den Faizant op nieuw ccn voorbeeld: waarin de Schryver zich inzonderheid bepaalt, tot die foort van Faizanten, welke in ons Land geplant is, en thans aldaar huisvest; die de Heer Nozeman naauwkeurig befchreeven heeft, cn wiens berigt in dezen overgenomen wordt. Volgens het zelve ontleent deeze Aziatifche Vogel haaren naam van de Stad of de Rivier Phafts in Mingrelie, die 't Kolchifche doorloopt, cn van waar men wil dat de Griek-  VERVOLG, OP CIIOMEL'S WOORDENBOEK. $$I rriekfche Argonauten dezelven na andere gewesten overG Lw ?,i Het blykt, dat men deezen Vogel, om Sn^'^S^ ^S^»* oudtyds grootlyks ontdeszelis U\U'CC™L ft. dochdat de Romeinfche lekkerbekken en gefpaard lfl tillg Quder dezeL vemq*- ÏKtaSSfgai^h andere gedagten was in.laatere ^aakthetoen^ja" ë Saxen , die soo Faizanten •bgW^bn te onder verbod van ze te vangen, waarop in Saxc Puntte , ldi den. In de Provincie van ze aldaar fterk ttm wgv» , ^ ,t lecvende , vooral langs den ftillen hier en ^.^^Siffclien , metïrisch water DU1Sn 'en ildrnabyheid van Haver en Garstakkers. v^t dat de moechvillige ftrooperyën , door 't Jagtgengt, /edcit datde mou\ s r , hier te Lande merkclyk teteugld zyn ,^ qi ^g ö . fc fterk ^fn«mteen^k0nrtfvTugt zyn, om te verhuizen, zo ^'Ïh^WS SunGeflagt overal, daar bosch-S Sccltciïzyn, duinval en zaailand is, worden aan'a8flS Sonder eenige geringe voorzorg voor dce^r •Öeveperhoud, geduurende de grootfle gcOren, tm ^ren óvci let fraaie der Faizanten, a 't zou met verwonderen oy ci oer zg nooit natuurlyk p. 'Vï'CCT ' on het zien van derzelver gefchildcrde altez,en hadden, ^etfgd voor een Cnkel ftuk van ver- Wni tóSd^'enUten zou die fchildery, hoe beelding b ü ™ e ^ ^ zo ' K£?dSiVo °el zeiven, en wel inzonderheid den Haan, dra men J^<|*~ zie Wer de nadere béfehiy- ^fSwélkeonsdcHecr Nozcman van deezen fchoonen VOgDfHaan en Hen zyn omtrent even groot: de eerfte Vs ccn weinig Woeker. De Haan , by voorbeeld, s " lb a^rfio- en dc Hen agt- en- twintig, Rynland- " SETdïimen ïng\ gemeeten van het fpits des l>eks rf, " ^££'pZtv& den ftaart, regt uit. .Hunne uit" ^breide vlerken maaken eene vlugt van omtrent dertig " duimen De voorwaards omgeboogen en tot onraapen " cun tc Pek is van 't fpits tot aan den hoek der gaa" DS iet t v Jan eene duim lang en trekt daar dc" lWanders eene blaauwiigtige hoornkleur heeft,als de " Vogel wat ouder wordt, naar 't witte. Boven onder de  252 VERVOLG, OP CHOMEL's WOORDENBOEK. Nebbe , tegen 't voorhoofd aan , ligt een bultig en vleeschagtig Vlies , onder het welke de Neusgaten als bedekt zyn. De Oogkringen zyn uit den geelen, het welk fierlyk afftcckt op het roode Vlies, het welk kaaler dan de harfenpan, van kort onder de Neusgaten af, zich uitftrekt tot even over het gehoor: op de zyden van het welk eenige lange Vederen liggen, welke hy uitzet, als 't opeen vegten tegen een mededinger naar dc Hen, aankomt. Zwart, met eeneiv purperen weerfchyn , zyn de kleine Vedertjes , die op het uiterlle Voorhoofd tegen de bovenfte Nebbe aanliggen. De Kruin en 't opperfte gedeelte van den Hals zyn donkergroen en wonderbaar glanzig, als fatyn, en, naar mate het licht daarop valt. van fterker of llaauwer weerfchyn uit den blaauwen. Purperverwig is de Hals op zyde, gelyk ook de Keef terwyl eeniglyk de randjes van 't gevederde dier deelen, met groen en purper zyn afgezet. Dc Borst en Schouderen zyn bekleed met zeer fraay rosverwig gevederte , zwartiigtig of donker purperagtig gekleurd, cn luisterryk van gloed, naar rede van het daarop vallende licht, hier uit den blaauwen, daar uit den groenen, onder de heerfchende goudkleur, welke dwars 6ver de vederen ligt. De Bovenrug is bedekt met vederen , wel vair dezelfde roode of goudkleur, doch tusfchen beide puntiger, met witte beogjes of hoeken , getekend, die den purpergroenen rand afbreeken. Deeze fchildering neemt over de helft van den Rug af, dewelke voorts, tot over den grond van de Beltierpennen toe, donker rosverwig is. Het blinkend gefchelpte der Borstvederen is verder naar beneden minder digt, de vederen worden daar grooter , en de gloeijend blinkende randen van dezelve ftaan wyder van een; terwyl naar den Aars toe dc rosheid meer en meer toeneemt, en het gevederte aldaar geene afgezette randen vertoont, uitloopende als 't ware in zeer fyne hanige vezeltjes. De Vlerken zyn bekleed met helder bruinügtige vederen, en die aan den Elleboog zyn eenigermate wit van randen. De hovende ed kleine Slagpennen zyn uit den graauwen geblokt, en de grootere Slagpennen insgelyks, doch helderer. Op de Dyen hcerscht de donker rosfe k\c\\v.Ot?onten,Vingercn cviNagc/s zyn graauw en 'er is een kennelyk Tusfchcnvlies, het welk de drie voorvingeren verbindt. De Haanen der Faizanten hebben zeer fcherp gepunte, doch korte en zwarte, spooren. De Staart is weinig korter dan de Vogel zelve. De middenfte van deszelfs agttien Pennen zyn dc langde,. zy zyn rosagtig bruin,  VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. 253 bruin , naby de fcbaft graauw , en met zwarte blokjes getekend. ^ geenc onzindclyke maar een' zeer nette Vogel, haart egter in fraaiheden en g angen van kleuren by den Haan niet. Zy is over 't geheel tf™ JteLrwi? Zy heeft eene gelykfoortige roode Plek, dZh bS? wtiiu de Oogen ftaan. Haar ftaart is g^mver en wyder geftriemd of geblokt, dan die van den HaanT)e Faizanu Haanen gedoogen in hunne nabyheid geene anderen. Dit nayverige z£zo ^f^Sm^Z nen nan«ebooren aart, dat men hen, zelfs m fiauantery- 5 welSaSnderd van eikanderen moge houden. Doorg anl houden zich twee Hennen by eenenHaan Zygg ven ieder iaat maar één broedzel, leggende de wennen TvH ontrent de twintig ftuks Eijcren, van welken fomraigei dooi de Weïeltjens geroofd, en fommigen Geld- of ISeSren wérden. Bezwaarlyk zouden zy 'er meer dan SS te broeden zittende, kunnen bcflaau; en zy fnomèn o'enecnlyk flegts met vier ot vyf Kuikens uit het 6 ZV wSden door de Haanen niet getrecden dan fJ± mLden Maart en April, als wanneer men hen, Imnïviy^ts ligtdyk ontdekken kan uit E «w£y weft zy door het klappen met hunne perken ïemfrzaïen, Zy maaken weinig omflag van het Nest. He: zelve "s zonder konst aangelegd in de ruigte een vriel v&l wat Hooi en dorre Struiken , en de Kuikens VoornaVmeenlyk den twintigften dag uit den Dop. Somn°°rfehiYven, dat de Eijeren der Faizanten geftippe d Zl- dol de Heer Nozeman betuigt aan dat, hetwelk hv in zyne grootte en kleur heeft afgebeeld geene fpikkïls te befoeurcn waren. Ook herrinnert hy zich met, ooit eenigé'anderen gezien te hebben, dan eveneens geko eurd , naamelyk oliefteenverwig. De vermaarde Zmanni moét ook geene andere dan zodanig gekleurde en ongeft"ppelde ontmoet hebben, uitwyzens zyne Hguur, ge- ^%T%ïant% houden, indien zy daar van niet geftoörd worden, hunne Roest- of Verzamelplaats omhoog n het -eboomte der jeugdige Boschjes, die zy zich ter woonn.e gekoozen hebben. De Stroopers befpieden deeze plaatL aan der Faizanten drek, en leggen onder dezelve bv ffille en donkere nagten, eenige (tukken Zwavel ï tanden , waar door de Vogels bedweld worden en  £54 VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. nedervallcn. Hun Aas vinden zy aan Zaaden en klein kruipende Gedierte, welk zy of op den grond aantreffen , of fchroeffelendc uit denzelven opnaaien; beminnende zy bovenal de Eijcren der Mieren. Men kan dc Haanen verfchalkcn in Paardchaire ftrikken, onder eenige omgebooge takjes opgehangen, agtcr dewelke men een Spiegel fielt : hunne jaloersheid doet hen op hunne eigene bceldtenis in den Spiegel, als op eenen mededinger naar hunne Henne, driftig aanvallen , en zy warren zich in den ftrik." By dit voorbeeld uit de Natuurlyke Historie, zullen wy nog een ftaal van ccne andere natuur voegen, behelzende eene opheldering der zo gebruikelyke fpreekwyze van iets op zyn elf en dertigst te willen hebben of doen. De Provincie Friesland, naamlyk, wordt beftierd door 's Lands Staaten , welke beftaan uit Volmachten of Gevolmachten, (eigenlyk , zo als men elders zegt , Gekommitteerden,) niet alleen der XI Steden, maar ook der Landen of der XXX Grietenyen , in welken dc drie kwartieren Oostergoo, fVestergoo en Y.cvcnwolden afgedeeld zyn. Uit deeze Regecringsvorm nu leid dc Heer Bochten», (gelyk hier op 't Artykel Elf- en dertig aangetekend wordt, ) in zyne Befchryving der Nederl. II Deel, bl. UQJ , de volgende zeer waarfchynlyke origine deezer fpreekwyze af. ,, De Leezer, die de manier van fprecken, iets op zyn elf en dertigst te willen hebben, of op zyn elf- en derligst te doen, of dCrgclyke, wel menigmaal gehoord, maar nooit gewesten mogt hebben, van waar dezelve herkomftig zy, zal hier den oirfprong daarvan ontdekken konnen : want , vermits de Friefen in dat denkbeeld ftaan , hunne Rcgceringsform , uit de Gemagtigden der XI Steden en der XXX Grietenyen famengefteld, de volmaaktfle te wezen, die men elders vinden mag, zo zal, op zyn elf- en dertigst te doen, niet anders beduiden , dan iets ter juister en volmaakter wyze uit te voeren; van waar die fpreekwyze ook tot de andere Nederlanders overgegaan is." Op het affchryven van deeze opheldering, dit Woordenboek toe zullende doen, valt ons oog, met het omflaati der bladeren, nog op bet artykel Eertytels, dat verfcheidep aanmerkingen over dit onderwerp behelst: maar 't is te lang om het hier nog plaats te geeven:_ alleen zullen wy 'er eene zeer wel gepaste aanmerking uit over neemen. „ Monficur en Monfeigncur zyn twee i-ranlche woorden ,  VERVOLG, OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. 255 den die men beide door tyyn Heer vertaalt, daar nogthans hunne betekenis hemelsbreedte van elkander verfchilt Een foortgclyk onderfcheid, want juist het zelfde 'durf ik niet zeggen, heeft men in 't Nederduitsch, tusfchen Wel Edel Gebooren Heer en Wel Edel Hoog Gebooren Heer, of, zo men aan Perfoonen van R.cgeering of Amptenaaren fchryft, Wel Edel Geflrenge Heer, het zy het eene tabbaard - pen - of degenvoerende Gejlrengheidx?,: voorts fchryft men Wel Edel Heer, Myn Heer, Monfieur, Meesier, enz. enz. Myne eigenliefde zou my waarlyk onder 't fchryven deezer aanmerking byna hebben vervoerd om te gelooven, dat wy 't, ten deezen opzichte, verre op de Franfchen winnen, met keur van Eernaamen en onderfcheidene trappen van Heerfehap; dan ik herinnere mv ter goeder uure, dat Wel Edel Heer thands zeer veel kans heeft, om alle de laager volgende in onbruik te brengen. Zeker oude Rhetoryker, die op zyn beurt ook wel eens pla* gelyk te hebben, fchreef onder t wapen van den Baron deeze welluidende vaarzen. Doen men fchreef eerzaamen en vromen Was 'er nog deucht te bekomen; Doen men fchreef ernfesten en wyzen Was 'er nog veel te pryzen; Maar nu men fchryft Hoog Edel Gebooren Is alles verlooren. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanaen. VyfüendeDeel, Tweede Stuk. Bevattende het Ver der Befihryvïnge van Friesland. Te AmjlerdambyV. Schouten, enz. 1787. In groot octavo, 289 bladz. Tot een flot der bcfchryvïnge van de Grietenyjfymelumeroldcvaart en Noordwolde, geeven ons de: vervaardigers deezer Stukken, by den aanvang van dit tweeTe een naauwkeurig verflag van de en Workum, welker melding m /t voonge Stuk.nog agtero-ebleeven was. En hieraan is voorts gchegt een bevan d negende en laatfte Grieteny van Westerg^ bet B idt Keheeten. Dezelve is een Polder, of verflykte l am us en de uitfteekende. punten van Barradecl en Fei^werderadeel, die ten Noorden aan dc Zee grenst , en Ïf ' Oosten , Zuiden en Westen van Ferwerdcradcel  •56 BESCHRYVING VAN FRIESLAND. Leeuwarderadeel, Menaldumadeel en Barradeel sefcheiden wordt , door den ouden Zeedyk van den mond derMiddelzee , die weleer, toen het Bildt nog een openbaare Zeeboezem was, het land voor overftroomingen moest beveiligen. Zy heeft maar drie Dorpen , welken in de volgende orde ftemmen: i.) St. Jakobi Parochie. 2.) St. Anna Parochie, en 3.) Vrouwen Parochie; aldus genoemd naar de Heiligen, aan welke de Roomfche bygeloovigheid hen heeft toegewyd. Doch, behalven deeze drie Dorpen, I behooren 'er ©ok toe de buurt de Oude Bildtzyl en een gedeelte van de Leye, met daarenboven eenige gehugten, langs den Ouden Bildtdyk en de Hoeven ten Westen van Jacobi Parochie. Met een verflag van 't merkwaardige nopens deeze Grieteny, loopt de befchryving van Westergo ten einde; en ze wordt, even als die vau Oostergo gedaan is, beflooten, met eene opgave van den ftaat van alle dc Landsfloreenen, op de vastigheden en Landerycn in Weslergo. Na de befchryving van Oosterqo en Westergo, vol«t natuurlyk die van Frieslands derde of laatfte Kwartier, met naame Zevenwolden; ook wel de Wouden geheeten; om dat dit Kwartier, vooral naar 't Oosten, meerendeels uit hooge Veenen , Bosfchen en Zandgronden beftaat. Het grenst ten Noorden aan Rauwerdcrhem en Smallingerland ; ten Oosten aan de Groninger Ommelanden en Drenthe; ten Zuiden aan Drenthe en Overysfel; en deszelfs Westelyke en Noordwestelyke grenzen zyn eindelyk de Gricncnyen Hemelumeroldevaart cn Wymbritferadeel in Westergo. Uit den naam Zevenwolden denkt men ligtlyk op eene zevenvoudige verdeeling, en vermoedelyk had' ze in vroegere dagen plaats; maar thans telt men 'er tien Grietenyen in. De eerfte is Ütingeradeel, dat zes Hemmende Dorpen heeft. O ' udehoorn, 2) Nes, 3) Akkrum, 4) Ter Hor- ne, 5) Ter Kapte, en 6 ASkmaryp. , Hieraan vol°t de Grieteny ALngwirden, hebbende vier Dorpen , <)Gerfloot, a) Tjallebird, 3) Lunjebird, en ) Ter band of Ka- tharina-band. ■ Wyders Doniawerflal, waarin men veertien Dorpen telt. 1) n-oingaryp, «■) Broek, 3) Ouwflerhaule, 4) Om/fier Nyega, 5) Oldouwer, 6^'T)onlaga, " 7 ) Tjerkgaast, 8 > St. Niklaasga , 9) Idskenhuizen , 10) Ter Oele, 11) Dyken of Indyken , 12) Langweer, 13) Boomzwaag, en 14) Leegmeer. \ Voorts Hasker- land, dat zeven Dorpen heeft: 1) Westennecr , 2) Snik» zwaag,  ÏIESCHRYVINC VAN ÏRlESLANTÏ. S57 zvaag, fiHaskerdyken, 4) Nieuwe Haske,5) Oude Hos. ke % Hater Home, en 7 M of de Wr. -— Se vvfde Grieteny is Sehooterland, waarin, behalven het ÜLrfte gedeelte van 't Heerenveen, achttien (*) Dor- ^Bro%lrli%euw Brenger ga oïde KnypeenMildam f\oudtfchoot\ 3) Nieuwe oï Nyefdioot 9) Rottum 10) Si Johlnnisga,*!) Rotflergxast ;ia) *°'fi»^K£> -Rotiel of Nyeea, en 14) Del/lrahuizen. —— By deeze hebbende vyf Dorpen: 0*4»W& S 'hedèri*. 3) 4) Oosterzee, en 5) M>f£ Vervoleens Gaasterland t dat zeven Dorpen heeft: ,ï 2)Sondel oïSindel, 3) itfyf oi Mar. dum,4) MrrfMi, 5J ^/>m «» Bakhuizen 6) Ha- Zh'enBalk, en 7) W^&lx ' *° ^ SgPg liot booten op den gewoonen doortogt uit Overyslel m d! Zevenwoudeir naa? Westergo , de achtfte in rang der ftennuende Friefche Steden en de eenige w£*y3||f Ac7>venwouden. Voorts heeft men hier de Gnc- ^y%ft^troïUfficrIand9 onder welke dertien DorSn behooren: 1) Beets, a.) Beetfterzwaag 3) PAftMft* ?? O Sigcrwolde, 6) Duurswolde, 7) 0^ tp THemrL 9) Lippenhuizen, 10) Ar ^> De nc-ende Grieteny \s 'stellingwerf Oosteinde en beftaat uit tien Dorpen: 1) Olde of Oude Berkoop , a) of 5vL flerS, xYMaikinga, ) Donkerbroek, Haule, S,i Yn? ^«, 14) Scherpenzul^d f*s In de volgende telling heeft men 'er flegts v«rt*«. Voleens het G»™!?/»"/. Ordenboek van Friesland hert men 'er Kif» met afzonderlyk te tellen, Schurega. Nieuw Brongerga «f rfë ff^w en Oldega, of OTtfj*^ welken egter op zie zelve geen ftem hebben-en welk laatfte Dorp naar luid van 't hfer gegeeven berigt, reeds in H jaar 15-'5 afgebrand en nooit weder opgebouwd is.  258 BESCHRYVlNG VAN FRIESLAND. Monnikebuuren, 1 ) Oudelemmer, ï?) Nye Lemmer, 18) Ay Holtwoide, i9) ülde Holtwolde, en 20) 2V ƒ<£ Van deeze Giïetenyen en derzelver Dorpen mitsui, ders van de Stad Slootcn, geeft men ons in dit Stuk een voldoenena berigt, met melding der byzonderheden die opmerking verdienen; ook van zulken, i„ welken'een Vreemdeling juist geen belang ftelt, maar die de Ingezetenen van zodanig een Gewest tog gaarne aangetekend ul\~77r ? X' 3fe dceze °PSeiloemde Plaatzen, in het Kwartier-Ze venw den, waarvan verfcheiden haare gevalligheid hebben, is 'er buiten twyfel °eeh dit her oog derzulken, die Friesland doorreizen eSn bezin oen fterke; trekt dan het Heerenveen; uit welken hoSfdë de Landzaaten ook gemeenlyk de Vreemden, die hen bezocken, dcrwaards geleiden, om hen dit aanzienlyk Vlek dat ook wel den naam van 't Friefehe 's Gravenhale draa-n' •vooral te vertooiierf. Wy vinden het des ook niet onei? gen, hier ter plaatze het voornaamfte van deszelfs befchryving over te neemen. „ Het Heerenveen, (dus luidt het verflag^ ligt on^. veer zeven uuren gaans ten Zuidoosten van Leeuwarden en is zyne opkomst alleen verfchuldigd aan de turfgraavery , hier ter plaatfc begonnen , omtrent het iaarrSi Ct), wanneer de Heer Pieter van Dekema , Ridder e, Raad 111 den Hove van Friesland pn w^a v Af Heeren Knik nr, V,-l j i •' ynC KompagnoilS , de Heeren Kmk en Foits, de hieromtrent liggendS Veenen kochten, die van wegens dit KoopgenSStfchap der Heeren Kompagnons, of der Heeren Vcenen, werden benoemd enuit welke bcnaaming die van 't aln4 aanwasiende Vlek 't Heerenveen is gefprooten rio-heden' oSS^'t °»dcra^™g aan groote zwaarigheclen ondcihevig , dewyl men geene vaart had om È^5?3£2 VZTd?i W Seiïm'eene aoorvaart tc zoeken, omtrent het Dorp Oudehome tot in de Kuincler, om van daar te komen in de Zuiderzee dan dewyl deeze uitwatering te ondiep wierd beenden 'werd 'er (t) Aan deeze laate opkomst fchrvft men fi«* fn» a.* u . rr nnveen niet aangetroffen wordt od de lv« ir n ' ? Hee' zeker getal van flemgeregtigde h^eïpn n/ D°rpeJ1' die een ben; dewyl het naamlyk in dien? vf eryen,°5der Z^ heb- van'elk Dorp b^a^er^éf^f^ *™  BÉSCHRYVING VAN FRIESLAND.' 259 iét eene vaart van de Haskerdyken gegraaven tot die Veencn, op welke allengskens het Vlek is gebouwd. Deeze vaart werd in den tyd vau vyf jaaren voltrokken en de turf langs dezelve verzonden , met alleen in deeze Provincie, maar meest buiten dezelve naar Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland cn zelfs Braband; waardoor veelen werden uitgelokt om zich hier ter plaatle neer te zetten tot oeffening van allerhande Koopmanlchap en Handwerken. Hier door is te wegegebragt, dat , binnen eene Eeuw, deeze vaart, van de Haskcr en Tcrbandfter Schans af tot aan de Bontcbok toe, eene lengte van byna twee uuren gaans, aan beide zyden met fraaie Burgerhuizen cn deftige Boerewooningen 19 bebouwd geworden;' ziende men dus, uit het weleer woest en moeraslig Veen , ' fchoone Heerenveen met de Knype te voorfchyn komen. Deeze vaart, van 't Hasker Konvent afgerekend, is ongeveer vyf uuren gaans lang, en loopt tot in het Heerenveen Zuidwaards , en vervolgens Ooftwaards tot in dc Kompagnons Veenen. Wegens den allengskens opryzenden grond , zyn in dezelve, om ze vaarbaar te houden , vier Schutfluizen gelegd^, welker eerfte in t Heerenveen zelve wordt gevonden. _. Onze Autheur tekent verder, ^°Vn?.W™t®* febiedkundige, aan, het deel dat dit Vlek had in de Oorlogsonlusten, zo in 't jaar 1622 als 1672. En wyders hoe men alhier, eerst in 't Jaar 1613 een eigen Predikant verkreeg , die den Godsdienst in eene Schuur verngtte, tot dat'er,in 'tjaar 1633,eene kerk gefticht werd: welke thans, ten deele tot eene Waag,.ten deele tot eene Nederduitfche School, dient: hebbende de Grietman van. Schootcrland, by gelegenheid van eenige ontftaane onlusten , over den eigendom van den grond dier kerk, tusfchen de Grietenyen van Schooterland en JEngwirden , reeds in 't jaar 1537, binnen zyne Grieteny, eene nieuwe Kerk doen bouwen ; welke aanbefteed werd voor de fomma van 95°o Guldens. r Het is, naar het hier aeo-eeven berigt, een deftig Kruisgebouw, uit welks midden een fraaj# en doorlugtige toorn opryst die vier uurwvzers heeft, en met heel en halfuur* Klokkenflag voorzien is. In het zelve vindt men veele wapens, zo van Adelvke als van aanzienlyke Familien, die hier voormaals JeWQond hebben, benevens verfcheiden aanzienlyke geftoelten ; mitsgaders eene pragtige Tombe , van wylen den Heer Martinus van Scheltinga, in leeven Grietman  e.6o MSCHR.WING VAN FRIESLAND.- van deezen Deele. De Kerkenraad beftaat uit den Predikant, vier Ouderlingen en vier Diakonen. — De Hervormde Ledematen, die in dat gedeelte van 't Vlek woonen, 't welk onder de Grieteny van Haskerland gelegeiji ïs, behooren niet tot deeze Kerkgemeenfchap, maar onder de Gemeente van Haskerdyken en Nieuwe Haske. De Doopsgezinden of Mennoniten hebben 'er , hunne oude Vergaderplaats niet meer tot den Godsdienst gebruikende, in 't Jaar 1762, eene nieuwe Kerk doen bouwen. Weleer was deeze Gemeente vereenigd met die van de Knype; doch thans is ze met een eigen Leeraar voorzien , die, in de Studiën opgeleid , met één Kerkvoogd, één Ouderling en twee Diakonen den Kerkenraad uitmaakt. —— Voorts ftaat 'er even buiten het Vlek, ten Oosten in het Meer, ook nog eene Roomfche Kerk, welke door éénen Priester bediend wordt. Het getal der Huizen op 't Heerenveen beloopt thans, zegt onze Berigtfchryver, ruim 400; waarvan 'er ruim 80 onder Haskerland, en ruim 70 onder Jlngwirden behooren , maakende de overige ongeveer 260 huizen, die in de Grieteny van Schooterland (J) ftaan , niet alleen het grootfte, maar ook tevens het aanzienlykfte, gedeelte uit. Men vindt hier, onder een groot aantal fraaie Burgerhuizen , ook nog eenige aanzienlyke Heerenhuizen , waar onder voornaamlyk uitmunten, dat van den IIccr E. A. van Idema, Grietman van ^Engwirden, 't welk met een fraaien toren verfierd is; dat van de Vrouwe Weduwe van Wylen den Heer M. c. van Scheltinga, cn dat van de Heeren van Groveftins, het welk voor deezen ook een toren had. Verder wordt ons hier gemeld, dat op het Heerenveen , ter oorzaake van de groote en goeele gefteldheid der plaatze , zedert veele jaaren niet alleen beftendig het Klasfis 'der Zevenwouden, (1) maar ook, om (§) „ 't Is aanmerkelyk, zegt onze Schryver wat vroeger, dat de fcbeidlinien der drie Grietenyen , iEngwirden , Haskerland en Schooterland , juist ('amen loopen in 't Vlek 't Heerenveen , 't welk , dus in drieën gefplitst, tot drie verfchillende Grietenyen behoort.'' CO De Hoogleeraar Bachiene tekent in Zyne Kerkelyke Geogra. ■phie. bl 195, deswegens het volgende aan. „ Alhoewel de Stad Shten mede ligt op den bodem des Kwartiers Zevenwolden, was deze ochtans te verre op deszelfs uiterfte grenzen gelegen, om tot eene bekwaame plaats van Vergaderingen dezer Klaslis te dienen.  BESCHRYVING VAN FRIESLANÖ. 2ÖI om liet zevende jaar, het Synode van Friesland gehouden Wordt; en dat de Leden dier Kcrkvergadenngc zig.aldaar ruim zo gewillig gehuisvest en gulhartig onthaald vinden, als in ééne der Vriefchc Steden. „ 'tIlecrcnvcen is, (indcczervoege vervolgt Avyders het hier gegeeven berigt,) zo Volk-, Koop- en Neeringryk , dat 'er genoegzaam alles te bekomen is , wat eene Stad kan opleveren. Men vindt hier verfcheidert Scheepstimmerwerven, drie Kalkovens , een Rog- cn Weitmolen , een Rog-, Weiten Pelmolen, een Houtzaagmolen, eene Pottebakkery, een Lynbaanyen eene Boekdrukkkery: ook zyn veele Schippers cii Schippersgezellen hier woonachtig, terwyl veele Kooplieden handel dryven in allerlei Waaren,en de Ambachtslieden allerhande Handtceringen oefenen* De Weekmarkt , die des Saturdags gehouden wordt, is zeer aanzienlyk, zo van wegen'den buiten gewonnen toevloed van menfchen, als toevoer van allerhande Waaren» Op zulke dagen ziet men 'er niet alleen verfcheiden Veerfchepen van veele Steden cn Dorpen i, maar ook dikwerf meer dan tweehonderd Wagens , met Boekweit, Rogge , enz., bekaden , uit Drenthe, Oost- en West-Stellingwerf, en Schooterland. Ook heeft men hier eene fchoone Vleeschmarkt, als mede , in 't Voorjaar, vier, en in den Herfst, zes weeken lang, eene aanzienlyke Beesteinarkt« die beide nog geduurïg tocnecmen ; wordende hier insgelyks niet weinig Boter verkocht. De Jaarmarkt, die op Pinkftcr Maandag en Dingsdag invalt, is, wegens den grooten toevloed van Menfchen, zeer bekend. Behalven dé menigvuldige doorvaart van Schepen, met turf en hout beladen , (trekt niet weinig tot vermeerdering van den bloei des Vleks de menigte van reizigers, die door het zelve van en naar Overysfel, Drenthe, Gelderland enz. j trekken. Sedert het jaar 1750 heeft dit Vlek niet weinig in welvaart toegenomen, door 't aanwinnen der turf* ncn. Daarom heeft men, by de verdeeling-van alle de Standplaatzen dezer Provincie, tot zekere Klasfen, de Stad Sloten, benéven alle de Dorpen van Gaasterland , van de Klasfis van Ze» vimvolden afgezonderd, en deZelve tot de Klasfis van Sneek gebragt: en is bet Vlek Heerenveen tot de beftendige Vergaderplaats verkooren ; bet welk genoegzaam in 't midden van dif Kwartier ligt.'' Dit Vlek is de tweede in rang der zeven Synodale Vergaderplaatzen , zynde i. Leeuwarden. 2. Heerenveau 3. Sneek. 4. Eotsward. 5. Frariêher 6. Uarlingèn. 7. Dokkuni. III. DEEL. N. ALG. LETT. NO. 6. S  ft6a BESCHRYVING VAN FRIESLAND. turfgra'averyen, onder de nabuurige Dorpen van Oude- en Nieuwe Haske en St. Jansga. In deeze ftreeken moet de Klyngrond uit de diepte worden opgehaald, ten welken eiiide jaarlyks honderden van vreemdelingen uit Westphalen en van elders herwaards komen. ,, Het Vlek Heerenveen vertoont zich, ten Zuidwesten , met de Knype ter rechterhand, en de Schans [eene buurt van Nieuwe Haske] ter flinkerhand, als eene wyd uitgeftrekte Stad, pronkende met twee torens in 't midden , en een ter flinkerhand. De omtrek van dit Vlek is zeer vermaaklyk, cn voorzien met fraaie wandelwegen; terwyl liet • zelve van binnen, door zyne volkrykheid en fraaie gebouwen, uitmunt, en men zich overvloedig met visfehen en jaagen in de nabuurfchap kan vermaaken." Onder de hier boven aangeduide wandelwegen is geene van de minfte, die van 't Heerenveen na 't < )rau/ewoud; van welke Lustplaats wy ter deezer gelegenheid nog kortlyk gewag zullen maaken. 'Er ligt, naamlyk een goed halfuur van 't Heerenveen, ten Noordoosten van Oudefch'jM, in de buurt Schooterwoud , digt by Brenger ga, eene vermaaklyke Lustplaats van Z. D. H. den" Heere Prinfe Erfstadhouder , het Oranjewoud gehcetcn , waar van ons hier het volgende gemeld wordt. ,, Dit huis, waaróp Prinfesfe Albertina van Nas fan, gebooren Prinfesfe van Oranje, den meesten tyd van haaren weduwlyken ftaat heeft doorgebragt, na dat zy het Stadhouderlyk beftier aan haar Zoon, Hendrik Kaziinier, had overgedraagen, beftaat uit twee vleugels, die thans door den Kastelein worden bewoond; zynde het Lichaam des Gebouws nooit voltrokken geworden. Ten Zuiden van 't zelve vindt men een grooten uitgeflrekten Tuin, voorzien met allerlei Vruchtboomcn, Plan-ren en Bloemen. Ten Noorden, achter de huizing, is eene Oranjery, waar jn veele fchoone Oranjeboomen gevonden wordenf terwyl men ten Oosten een vermaaklyk Sjterrenbosch en Doolhof ziet. Daarenboven is deeze" Heerlykheid omringd met verfcheiden Bosfchen, waarin veel Wild en zingend Gevogelte wordt gevonden; gelyk ook met fierlyk'bcpïante cingels, aangenaame wandel- cn rydwegen, benevens bckóorlyke Weid- en Korenlanden." « Voorts wordt deeze befchryving van 't Kwartier Zevenwouden , even als die der voorige Kwartieren, beflooten, met eene opgave van den Staat van alle de Landsflorecnt'n, op de vastigheden en landeryen in 't zelve. De  w. e, de perponcher J be hkdendaagsché STOlCYN. 46"3 De hedendaagfche Stoicyn-, door den lieer w. e, de perponcher. Tweede Deel. Te Utrecht , by de Ifed. j. van Schoonhoven. In gr. Svo. 308 uladz. Onze voorige Aankondiging van het Werk, Welks Tweede Deel thaiis voor ons open ligt (*;, heeft genoegzaam de Aanleiding tot, het Plan van, als mede de wyze waar op het wordt voortgezet, ontvouwd; cn bevat ebt Deel een aantal Zedekundige Onderwerpen, op dien eio-enftcn trant uitgevoerd. Alle Gefprekkeil zyn niet even o-ewigti°-, alle Onderwerpen niet even gelukkig , behandeld & De omftandigheden des tyds, waar in de Heer de perponcher dit Deel, gedilurende zyn verblyf te Amersfoort, heeft vervaardigd, is, gelyk hy zelve verklaart 5 niét alleen oorzaak van menigvuldige Drukfeilen en mindere onagtzaambeden; maar ook van gebrek aan genocgzaame uitwerking cn befchaaving. Desgelyks draagen eenbe Gcfprekken merktekens van den invloed dief dagen op° 's Schryvers geest, die, ingevolge hier van, naar de onderfcheidene denkwyze , verfchillend zullen opgevat, van deezen gepreezen, van geenen gelaakt, worden. Een o-root o-edeclte des-Gefpreks , over dc Vryheid m den Burger/laat, is Van dien aart. 't Is onze zaak niet , ons in dien twist tc mengen, fchoon wy deeze aanduiding met Voorby mogten. A n r . 'r Lust ons , als zvnde dit een der kortfte Gefprekken, grootendecls over te neemen, 't Gclprek, t welk. ten Opfchrift voert , hoe de naamen , die wy draagen, naar de betrekkingen, waar in wy flaan, ons onze verf ligtingen moesten herinneren. Naa eenige algemeene aanmerkingen over de gevoelloos" beid', die tfe gewoonte baart, vraagt philometron: -—„ Welke denkbeelden, welke bezefien, b. v., moet de naam van Mensch, dien wy, uit hoofde onzer allereerlte hoedanigheid en betrekking, draagen, in ons verwekken, wanneer wy denzelven, in de volle kragt der betekenis , overweegen ? A " Naar onze grondbeginzelen , die van een weezen met zulk een kiezend vermogen begaafd, het welk door verfVand en rede voorgelicht , over alle de overige Ver-1 f*) Zie N. Alg. Fad. Letter oef. Il D. Ifte St, bh $94. ! S 2  afy w. e. de perponcher vermogens heerfchende, en zelfs aan niets dan aan den volmaakten en altoos boven alles verkieslyken wil des Scheppers onderworpen, hem, voor wysheid, deugd, en geestlyke, volmaaktheid , vatbaar , en dus waardig maakt, om, in de aardfche fchepping den eerften rang te beklecden, en het beeld der Godhei I te vertoonen. ,, Ph. Maar, zo dit de betekenis zy van deezen naam, moesten wy dan niet, zoo dikwyls wy ons by denzelven hooren noemen , ons ook reeds door deezen enkelen , doch zo veel beduidenden , klank, met het gevoel onzer voortrefféiykheid, doordrongen en aldus verhinderd vinden, van ons ooit gelyk te Hellen, met de mindere geflachten, met het vee des velds, of met het gedierte des wouds, dat ons omringt? „ A. Voorzeker, want anders verzaaken wy in de daad dien zelfden naam, met denwclken wy willen dat men ons benoemen zal. ,, Ph. Maar welken zyn nu de Character-trekken deezer geflachten , welken'b. v. die van het gedierte des wouds ? „ A. Woestheid, wildheid, vernielzugt, vertreeding van allen band en teugel. ,, Ph. En welken die van het vee? ,, A. Zorgloosheid, traagheid , bepaaldheid tot den kring der laagfte genietingen. „ Ph. Maar, zo wy nu met drift, geweld en wreedheid, handelen; zo wy in woeste losbandigheid den gulden teugel der wetten afwerpen, fchudden wy dan niet den mensch uit, en worden aan het gedierte des wouds gelyk? Of, zo wy ons aan vadzighcid, onbedagtzaamheid, gulzigheid, en dc flaaverny der laagere wellusten oyergeeven, doen wy dan niet wederom den Mensch te niet, en worden gelyk aan het vee ? A. In beide gevallen is dit onweerfpreeklyk. „ Ph. Maar met den naam van Mensch mogen wy nog den algemceneren naam van Waereld-Burger draagen: wat moet nu deeze ons herinneren? „ A. Dat wy deelen zyn van het fchoonst en uitgeftrektst geheel, van het alles omvattend Heelal: en wel zulke deelen, die ook, in 't zelve, niet eenen der laagfte, maar eenen der aanzienlykftc, rangen beklecden; als zynde bekwaam gemaakt, niet alleen.om dc volmaaktheid van dat geheel, 'benevens de huishouding der Godheid in hetzelve , tc lecren kennen en bewonderen; maar ook rra met  de hedendaagsche stoicyn. 205 met vrvwiltigë geneigdheid en keufe, ter volvoering van Ket■ «JSEStwert deezer huishouding mede te werken h Th Maar cischt dan nu niet wederom deeze hpeda«i&rirt St niet de naam, die dezelve uitdrukt, dat 'fnrWnnt het geheel is immers meer dan het deel, de Stad dan de yzondere luwooner, en de volvoering van ¥oron Ontwcp ,'t welk het Heelal bevat, dan de voorSe iS wenfchen of belangen van een enkel bygaande ""V™, Yndelvk, daar wy dit geheel, in deszSrlbo-etokten 5g 'cn aaneeigefcWde oPvoln et bevatten kunnen , moeten wy ons dan met, ra ging, n et &ev£V^ dc befchikking der geenen , zorge, gade flaat? " ph^ïStaan wy nu tot meer byzondere benaamin" 1 P'r Gv myn waarde neosophus ! die nog fet Sk hebt den naam van Zoon te mogen draagen, ï JuJ ïïtel enis heeft die naam voor u, welke denkbeeldenen^Ss ÏÏwnen 'er in uw hart op, wanneer gy u l,, (irnyVlven hoort benoemen i ■ , by Nfüe ecdcrlte, de fterkfte aandoeningen van dankbarheid en liefde, van eerbied, gehoorzaamheid, van de onbSde"S^ ™f C,T"' Cn Ses watik zyn, of hebben, mag , verfchuldigd ben. Ph Zo5 dikwyls gy derhalvcn deezen naam hoort noemen herinner u terftond , dat gy alles , wat gy bezit , l ook u'e /cn zeiven befchouwen moet,veel meer als aan fwen Vader toebehoorende , dan aan u; dat gy, by alle ?°3 ' Sin 7iift" toegeven cn bedekten tnoct;.cn S^fX'el^ ïfc m> beMPÏW «. • « 3  W. E. DE PER.PONCIIER. alles met hem medewerken, ter bevordering van zynen wclftand, die te gelyk de uwe is, en ü den fteun bctooncn van den ouderdom des geenen, die de fteun uwer kindsheid was. „ Hebt gy Broeders, en draagt gy ook deezen naam, dezelve hennnere u, dat gy ook omtrent deezen toe°-cevendc , ligt over te haaien , en cendragtminnende zyn moet; Iprcek nimmer met hun dan de taal der broederliefde en vriendfehap ; maatig u niets tegen''--h.cn aan ■ twist niet met hun, over die dingen, die niet tot de behoorlyke bepaaling uwer keuze, maar alleen tot de toevalligheden deezes leevens behooren, op dat men 't u ten goede houde , wanneer gy, ten aanzien der ecrstgemeldcn omtrent dewelken geene tocgecflykheid betaamt, onverzctrelyk blyft, En wat ook is de verkryging van een weinig goud, of zilver, of iets dergelyks, zo gv die ten koste van de welgeregeldheid en kalmte des gemoods en den vrede des Huisgezins moet koopen ? •>■> Zyt gy Raadsheer eener Stad, gedraag u dan zo als bet eenen Raadsheer, zyt gy een Jongeling, zo als het eenen Jongeling, zyt gy een Grysaard, zo als het eenen Grysaard betaamt (f): want elk deezer benaamingen, wel ingezien cn overwoogen, brengt haare byzondere verpligtingen en betaamlykheden mcê. En deeze kunt gy niet over 't hoofd zien , zonder uw character te verliezen, en U zeiven te vernederen in geheel iets anders dan 't ^een gy zyt en weczcii moet. Want, gelyk een kunftenaar zich zeiven vergeet, ja, ophoudt ccn kunftenaar tc zyn: wanneer hy zyne kunst verkecrdlyk uitoefent, even zo houdt ook gy op een broeder tc zyn,, cn verandert u zei ven in eenen vyand, zo ras gy uwen broeder fcheldt of kwaalvk bejegent. ——- Of denkt gy, dat wanneer gv u, niet als mensch, dat is als een goedwillig, zagt geaard, gezellig weezen , maar veeleer als een looze vergiftige bang, of als een woest en verfchcurend dier, gedraagt gy daarby dan niets zoudt verliezen ? Zou 'er dan "-een ander verlies , geen andere fchade , voor den mensch , bedenklyk zyn dan gcld-verlics alleen? Verliest dc Schilder niets, wanneer hy, door 't duister worden zyner oogen of't bcevcn zyner band,zyn kunstvermogen kwyt raakt? cn zoudt gy dan niets verliezen, wanneer gv u, voor dè betragting van eer, en bctaamlykhcid en menschlykheid on- Gj Zie 'F, W. Qf Ep, B. IJ. c. 10. p. 172. &c,  de hedendaagsche stotcyn. 267 •nvatbaar maakt? De Schilder ondertusfchen verliest zyn Kt-vermogen, en houdt op een Schilde,: te zyn door toevallige oorzaaken, en buiten zyne fchuldl; maar t is door uw eigen toedoen, dat gy uw eigen character ver, X, enophoudt mensch te zyn Ook is het geene khaude 'het kunstvermogen van eenen Schilder nooit bezeten of verkoren te hebben, maar de hoedanigheden, die den mensch maaken•, te hebben verkoren, zou dit met even zo fchandlvk als ongelukkig zyn ? Geloof my, derhalven , niemand geeft zich over aan eenig kwaad , of hy lydt een waar verlies. Want by den verwyfden wellustling gaat de man verkoren ; by den oveSeekr de zedige en vertrouwde nagebuur; by den £4verpramden dc aangenaame, welkevende, ter behandel van zaaken welgefchikte, gezel ; by den bloodaard de befchermer des huisgezins, der zwakken en .des lands: en 't ook even dus gelegen, met den bedrieger , dien elk fchuwt , met den wrecdaart , die den mensch uitfchudt, cn met alk anderen, die eenige verkeerdheid aankleven. Maar zo 'er nu geen ander verlies is dan geld en oxied, dan gaat 'er bv allen deezen mets verkoren, dVlvdt geen hunner eenige fcha le, ja welhgt mogen zy 'ei veel bV winnen, en hun geld en goed vermeerderd zien Doch ten welken pryze? Ten kosten hunner gevoelens van eer, en fchaamte, en trouw en menschlykheid en deugd. En zouden wy dit voor geen verlies rekenen" Waren ons die gevoelens cn neigingen dan niet oo- fprönglyk eigen? Worden wy dan niet, tot onderlinge liefde , en infehiklykheid, en nut gefchaapen? En is het niets, wanneer wy deeze oorfpronglyke mrigting onïes veczens veranderen en doen ontaarden? Wanneer wv in plaats van eikanderen tc beminnen, en gelukkig te maaken, eikanderen haaten en belaagen en verongelyken , cn de beledigingen, door ze te wreeken, eindeloos vermenigvuldigen? ,. N Maar moet ik dan den geenen, die my yerongelyit en benadeelt, zo maar laaten voortgaan,zonder hem, op myn beurt, tc bcnadeekn ? . P Ph. Zie dan eerst, waar 't groot en eigenlyk nadeel ln"ek"-cn zy. Herinner u, wat meest, met het wéezen wfSuks , en dus met uwe grootfle belangen, ftrydt. En '3 w dan» of deeze vraag, in den grond, niet hier rP\elc?&n?t:* „ Wylhy zichzelven benadeeld beeft, „ door my te verongclyken, wil ik nu ool, op myne  SÖ8 W. E. DE PERPONCHER , DE HEDENDAAGSCHE STOICYN. ,, beurt, my zeiyen benadeelen, door hem ongelyk aan te „ doen." Dat is, gy wilt twee maal benadeeld zyn , eens door uwen vyand, en eens door u zelvcn. Gy wilt alle die beweegingen vau toorn en haat, en kwaadwilligheid, die in zynen boezem woeden en den mensch in hem ontcieren, en doen verlooren gaan, ook in uwen eigen boezem doen heerfchen. Eene wclbedagte fchaêvergoeding voorwaar! Kon wel uw vyand zelf u beter, naar zvnen zin , raaden ,,indien hy uw leed nog wilde verdubbeld zien ? Spetlatoriaale Silionwburg. Zestiende Deel. Te Amfierdam, bv de Erven P. Meijer en G. Warnars. 1787. In octavo, 367 bladz. JTen drietal van welukgevoerde Tooneelftukken wordt ons met dit Deel in handen gegeeven. Het eerde , gety- teld de Neef van Guadeloupcfchctst ons ten leevendigde de'charaóters van vuile eigenbaatieheid en zuivere menschliefde, in twee verfchillende ontmoetingen , van iemand , die , na een aaumerkelyk tydsverloop, uit Guadeloupe wedergekeerd, zyne twee naaste Bloedverwanten op dc proeve fielt. Onder den fchyn van een ongelukkigen Schipbreukeling, zoekt hy hulp by den vermogenden Heer Dórtigni, en deszelfs pragrigc en -verkwistende Huisvrouw; doCb te vergeefs Ji; by vervoegt zich op de eigende wyze, by deszelfs Zuster, Mevrouw de Miieau, die iu bekrompen omftandigheden leeft, en terftond bereidvaardig is, om hem allen baar mogélyken onderftand te bieden; het welk ten gevolge beeft, dat hy de laatde in zyn ongemeeten rykdom doet deelen. en zich met haar in den Echt vcrb'ndt. 'Er heersebt in dat alles een treffend contrast, en de tusfc enkomende Tooneelen leveren een. rvken voorraad van leerzaame voorftellingen: wel byzonder geeft de oirdekking, die Mevrouw Dórtigni wel dra, nopens de weezenlyke gedeldhcid van INcefs o 1 Handigheden, ontvangt, den Opfteller van dit Stuk, aanleiding om het laage der eigenbaatlgheid, haaren begaanen misdag ziende, in het juiste daglicht te ftellen. Een tweede Stuk, 't welk ten opfehrift "beeft, de ver'ftrooide Vrouw verbeterd, b'engt ons. als een Hoofdcharacfer van dit Stuk op het 7'ooncel eene Vrouw, die haar Huishouden verwaarloost, door haare onopboudelyke verkeering in Gczelichappen, en veel gclds verfpilt door haare fpcelzicktc; waar van een fchufk, met wien zy ingewikkeld is, misbruik ma kt, die bet niet alleen op haare beurs, maar ook op baare eer toele-d; tegen welk ia'atfte zy egter, door haare kuisheid, gelukkig befppd Isj Haar Man, de Baron cPQlban, van haare zuiverheid in '? puu.t  SPECTATORIAALE SCIIOUWBURC. 2ÖO m tSUöi van eer verzekerd, heeft haar zekerlyk lief, dan haare Iffoidheid en verkwisting maak: hem 't leeven b.tter; te Zei daar alle zyne poogingen ter haarer verbetennge van geen vrnot zvn ' welk bem, hooploos doet worden. Dan een zeker Heer by hem huisvestende, diestyds nog een onbekend PerSon maar die zich vervolgens openbaart als zyn Oom cn een Man' van groot vermo.cn,? geeft hem raad en 't opvolgen van fcwenlrengt, onder het bykomende gedrag^van dien Heer ? ^S^SSÏ deharïns Zuteme^ haa cn Mi.maar f bevorderd word: Dit Tooneelfauc S wa e vol Van bykomende omftandigheden, d.e juist met al, tooi recht tuurlvk zyn, en 't ftuk langwyhg maaken, maar t joelde laatfte Stuk getgd ^ , a!s de VerdSgl va York, tooit', hoe veel de Vryheidslief, è*%Sw<*d Hew, de Bevelhebber der Engelfcre I roede vermag- iuy ^ ^ ,„ han- S^iTtó^Hta^ wil by zich, alle andere pogingen i J La. hedienen van deszelfs Zoon Êiaord, die, Z!^J&E^ït^ Engeland overkomen toevallig ^ zvne magt geraakt is. Hy poogt dien Zoon te beweegen, m w vTderlfke hart te vertederen, en hem van de verdere vè dedtónrdier Vesting te doen afzien; waarin hy eerder hoopt T n, In om dat hfMóngeron.., die, by eene wapenfchorlmg tÖ %f^ureT'S«e?:gefo4inet hen bewilligd had, in zyne verwagtto E,Lrd hoort dien voorllag met verontwa^ dii eiTwyï denzelven moedig van de band. ^ Wil dat diging, cu wjro lor-'eiinL' zvn Boezemvriend, daar toe 8? o^^'diftzSk*^ bedryf wraakende, vindt (n be omftandigheden niets beier dan met zynen Vriend te v uetL om met een Fransch fchip na Frankryk over te ftee, ken ë. aldaar verdere maatregels te neemen Hy trag o.t ook'wèrkftellig te maaken, maar Have verydelt dien aai llag, nn doet beide de Jongelingen gevangen neemen. _ Iniuslchen nadert het uur tot het°bovengemelde gefprek bepaald, en Mm, wrfch nt Höwe wendt alles a n, om d.en Gouverneur, Cor minz ame en veel beloovende voortellingen, tot zvn bedoelde over te haaien; en, dit vrugtloos bevindende, doet hy een Gordyn opengaan; waarop Monggon zynen Zoon, als een Krves-evangen, en wel als ter doodftraffe gefchikt, voor zich Aftaan Dit gezigt ontroert hem, brengt hem in woede, doch hv berftelt zich. In een daar op volgend gefprek verftaan* de dat Hom de overgave de ve tinge eischt opdien Jonge, & za doen fneeven, moedigt hy zynen Zoon, d.e reeds betuigd heeft, den dood net te vreezen, aan tot volhandigheid,  270 SPECTAT0R1AALE SCHOUWBURG. en men maakt zich gereed om op hem te féhieten. Maar ot» dit tydftip verlchynt Edmund, door zynen Oppaslèr uit de gevangenis losgelaaten: deeze omhelst zynen , riend Editard, en maakt het treffen van Eduord o-mogelyk, zonder tevens hem te ontzielen. I n't brengt Hoyn ten laatlle tot inkeer; en 't Stuk loopt verder af. met het beraamen eeniger fchikkingen omtrent beide de Jongelingen, en 't ve langen der wapenfchorfinge voor jiog vierentwintig uuren In deeze meerendeels zeer treffende Tooneelen, zyn de Characters uitneemend wel uitgevoerd - het ftaatzugtige van Howe, en de Vryheidsliefde van Morgeron mitsgaders het fmertlyke gevoel van Howe, op het leevend bezef van t ha^tlyke van dit zyn Wanbedryf, is bier in volle kragt getekend; en 't edelmoedige gedrag'van Êduard en Ed* mund in een leb.oon bcht geplaatst. Het Sckouwtooneel voor jonge Lieden , door Mevrouw de gen'lis. Uit het Fransch vertaald. Door e. eekker, Wed. D . Wolft"! Derde Deel. In 's Gravenhage by J. van Cleef 1707. In er Svo, 403 bladz. ^ J?en zesral van Tooneel(lukken, door Mevrouw de Genlis in denzelfden leerzaamen fmaak als de voorigen opgefteld, <*) levert ons dit derde Deel. Het eerfte" Blyfpel, getyteld de Nieuwsgierige, boezemt der feugd in, een ïeevendig bezet' van het haatlyke der Nieuwsgierigheid, gewoonlyk gepaard met Praatzugt ; onder eene treffende voorftelfing van de gevaarlyke gevolgen, die zulks met zig kan fleeren. Een daaraanvolgend Tooneclftuk.dat ten Opfcbrift heeft, het hal der Kinderen ot h-t De, fctietst ons een longeling, driftig van gefte!, en uit dien hoofde meermaals onbezonnen? doch tevens zodanig een, die in een bedaard humeur, recht ter harte neemt, de goede beginzels; -welken hem ingeprent worden, door een verHandig Gouverneur, wiens poogingen de Vader, hoe fterk ook met zynen Zoon ingenomen, door eene welberaaden Liefde ten kragtigfte onderfteunt: waardoor de Jongeling, meermaals in zyne on ezonnenheid geftuir, zip der Vadcrlvkc tederhartighei.d fteeds waardiger maakt, het welk den Vader tevens op zyn* hoede doet zyn, en noopt om den Gouverneur in deezer voege aan te fpreeken: „ Beken, dat ly mvne tederheid billykt.. .. „ Maar, myn waarde Vriend, indien ec ter deeze tederheid my „ ooit verblinde dan bid ik u, dat gv my wa rfchuwr. O, 't „ is alleen om myn kinds belang, dat ik hier voor kan vree* »* zen Bewaar my toch voor het ongeluk, dat ik dan be- „ gaan zoude , door uw en myn werk te bederven." . De raam (*) Zie tf. jttg. re;!. Leneroef. II D. bl. zou  EE GENLIS, SCHOUWTOONEEL VCOR JONGE LIEDEN. 271 naam van Vathek, zynde die des Zoons van den Calïf MorasJem, ftaat aan 't hooi'd van het derde Stuk; het welk ons, byzonder in het gedrag cn de handelingen van e?n Vi-zïr, die zyne verheffing cn 't fortuin zynes Zoons Osmin tragt te bevorderen, door Almanjor, den Gouverneur van Vathek, by den Calif verdagt te maaken, en voorts geheel ten val te brengen, te toonen, hoe gefchikt de Deugd zy om over de Ondeugd, niettegenftaande alle derzelver ihoode listen, eindelyk te zegenpraaien. Zulks ondervond do Vizir ten jaatften , on deed hem betuigen: „ 'Dit is de vrucht myncr Staatkunde, myner listen; zo zegepraal ik dan over Atmonfor..Hy heeft alle myne | ,, denkbeelden omgeworpen!... Moet dan de eenvoudige beften. „ digc vroomheid altoos de diep^tdoordagte verraderyen vernie- ! „ tigen?... Moet men dan waarlyk, om gelukkig te worden, „ deugdzaam zyn?... Ik heb myn Zoon by den Prins be- „ dorven; ik zal hem voor eerst van het Hof verwyderen „ Laat ik by hem gaan Mogt ten minden dit geval hem, zo zeer als my, door eene treurige ondervinding, leeren, dat de , braave, de eenvoudigo man altoos, in 't eind, loosheid, list „ en afgunst, haat en valschheid te nicte doet." Het Bly- fpel , dat ons voorts, onder 't opfchrift de Hinde van Spa, mede■ gedeeld wordt, is, naar luid van 't Voorbericht, in 't wcezenlyke eene waarlyk gebeurde Gefchiedenis; en verleent ons een fchoon Tafreel van een wel armoedig, doch van alle zyden recht deugdzaam, Huisgezin, dat eene edelmoedige onderfteuning ontvangt; by welke gelegenheid de milddaadigheid aangepreezen wordt, wel byzonder uit hoofde van het innerlyke genoe- ! gen, dat de betragtjng deezer Deugd onaflcheidelyk vergooit, _ In het vyfde Tooneelduk, 't welk den naam van Cecile draagt, brengt men ons onder het oog een voorbeeld van eene aanmerkelyke opoffering van 't eigenbelang, ter bevorderingc van eens anders geluk; 't welk egter, vooral daar gunftigeromltaridigbeden dit betoon van hartlyke genegenheid gantsch onnoodig maakten, afgeweezen wordt, met eene minzaame erkentenis van dc grootheid der beoogde opoffering; welke Cecile beantwoord, met te kennen te geeven, hoe zy niet twyfelt, of haare Zuster zou, in een omgekeerd geval, iubt het zelfde, ten haaren voordeele, gedaan hebben. Het laatde duk, getyteld de Bnekverkooper, raakt het onredelyke en fchandelyke van 't drukken en verfprciden van haatlyke hekelfchriftcn; en dient wel inzonderheid, om jonge Schryvers, die gefchikt zyn, om waarlyk roem te behaalen, tc wederhouden van zig te vernederen , door nietswaardige tegenfehryvevs te beantwoorden, en ben te hekelen. De les door den verftandigen en bedaarden Dèfnrmeaux aan den getergden Duval gegeeven, verdient de opmerking van alle oordeelkundige Autrteuren, die zig in omdandigbeden van die natuur bevinden. ,, Gy hebt, zegt » by,  272 de genlis , schouwtooneel voor jonge liede», „ hy, een werk gefchreeven, dat niet alleen eere doet aan uw „ vernuft, maar dat ons een gunftig denkbeeld geeft van uwe „ zeden, uwe beginfels, uw charakter; dit fchoone gefchrift „ heeft u, cn met reden, de goedkeuring van alle braave lie„ den verwekt, en die zal nog toeneemen, naarmaate de „ kwaadaartigheid u lastert Maar, zo gy u door eene blinde „ wraak la..t verleiden, dan zult gy u in beuzelachtige verfchil„ len wikkelen; zo gy aan uwe vyanden die zelfde bitterheid „ toont, die zy u toedreeven; die onrechtvaaardjge fpotterny „ toekaatst, daar zy zich van bedienden, ö dan zult gy aan „ hunne gefchrifjes nog meer gewigt hechten, en mogelvk in „ gevaar zyn . om de achting van het' volk te verliezen. Myn „ Heer, herinner u de grondregels, die in uw eigen werk te vinden zyn; wilt gy in deezen de giinfuge denkbeelden, die „ wy daaruit omtrent u opmaakten, wegwisfehen< zult gy dan „ reden geeven om te vermoeden, of onze achting voor u wel ,, gegrond zy of gy wel aldus uit uw eigen hart gefchreeven ,, hebt - Vergeef het aan myne jaaren, en aan myne "zucht voor „ u, dat ik zo vry fpreek; maak een beter gebruik van uwe „ talenten. Kunt gy u wel fterker op uwe vyanden maaken, ,, dan door hun niet met eenig antwoord te verwaardigen; dan „ door u boven zulke beledigingen te verheffen; dan door een „ nieuw werk te beginnen, dal uwen roem nog. zeer zal doen ,, toeneemen?" Behalven dit nuttige hoofdbcdoelde dus ver gemeld , behelst bykans ieder Tooneel deezer Stukken, waardoor dezelven ontvouwd worden, nog byzondere leerzaame zedelyke voorftellingen, die Mevrouw de Genlis .gepast hervoort doet komen, en der Jeugd op eene inneemende wyze voor den geest brengt. Eerliclingen van Surinaamfche Menrelpoèsy • door p. f. roos. Tweede Deel- Te Amfierdam, by H. Gartman, 1787. Jn gr, Bvn, IC7 bladz» Aan de gunftige verwagtinge, welke het eerfte Deel deezer Surinaamfche Poè'zv ons ingeboezemd heeft, (.*) voldoet dc dichtlievende Ro s zeer wel, met de afgif e van dit tweede Deel; dat insgelyks een aantal van Mengeldichten van verfchillende foort behelst, die den Dichter tot eer (trekken, en hem verdere aanmoediging doen verdienen. Zyn volgend Tafereel van een Storm op Zee levert bief van een voldoenend blyk. . Terwyl de Noord-Oosten-wiud zyne reis na 't Vader¬ land vertraagde, fmeekte hy den Westen-wind ten gunftigcr geleide van het Schip, (de jonge jan geheeten,) het welk hem voerde; doch zyne fmeekbede was voor eerst vruchteloos, naar uitwyzen zyner volgende dichtregelen. Maar (*) Alg, Vatorl. Leiuroef. VI D. 01. 355.  F. roos i MENOELPOeZTt Maar ach! de Westewind verhoort myn bede niet, Het trouwloos pekelnat vergroot myn zielsverdriet. H Word avond, en ik zie de Lugt allengs verdikken, Een aklig duister doet my voor gevolgen fchrikken. De veege Bruinvisch fpringt en dtbbert op en neêr. De Meeuw, als voorboo van het ongejluimig weer, Piept vreeslyk langs ons boord; ik zie de b.ixmftraUn Slanvswys van 't hooge zwerk in 't water nederdalen : De fchorre donder, met een vreesjelyk gerucht. Volgt ftraks het weêrligt na, en klatert door de lucht, De woeste golf begint zyn kruin met fneeuw te hullen; De winden raken los, men hoord hun loeijen , brullen, En fluiten door het wand, van zwellend zeil beroofd; Defloute Zeeman, door het Jchel geruisch verdoofd, Tst voor 'r aanfchouwen van de hemelhooge baren, Die, flortende over 't Schip, hem niet dan doodsgevaren ^ Voor 't fterflyk oog doen z:en; 'k zit in de Scheepscajuit Al flddrend, en een Zee ftaat al de blinden uit, Zo dat ik my alreeds in 't zilte nat zie zwemmen. De doodvrees nadert, 'k voel het bloed in d adren flmnmen, En leer hier door den ftaat van een die fterven moet. D; kiel, gegeesfeld door het pekel, fchynt verwoed, Enfchut en flingert zig op '£ vreesïykst heen en weder, Nu Itygt zy naar de lucht, dan fnelt de Boegfpriet neder In 't diepst des af gronds, daar het draait en woed en tiert Tot dat het draaijend wêer ten tin der golven zwiert. De donkre nagt komt my een dubble vrees verwekken: Elk goh fchynt my als tot een graf te zullen ftrekken. Roe"zeer in dit gevaar de doodsangst my bekroop, Gevoelde myne ziel zig nog gevoed met hoop Om 't dreigend doodsgevaar met hulp van God te ontkomen, Heb dank, 6 Vormer van de ontembre waterftromenl 't Zuid-Oost klaart zachtjes op; de Wind, allengs geboeid, Word flap en flapper; het gewoel der golven fpoeid Al traag en traager voort; men hoort den Zeeman zingen. En ziet hem, naauw 't gevaar ontgaan, de wevelingen Onentren, en het zeil ontbinden van de Ra. i) Ongelukkig Folk! 'k zie u met deernis na: Wat moet ge op 't zwalpend nat voor 't kostje wroeten, Jlaveni Gelei, 6 Westewind, de jonge jan ten haven. ' Hei  ê74 HÉT LEEVEft tiet _ Leven van frederik waHI.man, of Leerboek voor fon?e Lieden, ter waarfchouwing voor de gevolgen van een jlegt Le. vensgedrag. Te Am/lerdam by li. Gartman en T. de fonuli" . 1787. In gr. Svo,'2:4 bladz- JUIJS'J, JTenftemm'g met onze verwagting, by 't doorbladeren van 't eerde Deel, (*) zien wy, in dit tweede Deel, IVahlman van zyne ve regaande bukenfporigheden te rug gekeerd Bv bet afliervcn van den Prefident in IP'ahimans'gQbooneü-id die de fchurkeryen, omtrent hem gepleegd , onderfteund had, en 't aankomen van eenen anderen Prefident, een door en door eerlvk Man, verkreegen de omftandigheden van Wahlmhn wel dra een gunftiger aanzien. De poogingen van den Geneesheer ter zyner Iierftellmge gelukten, en Wahlman belloot eerlang na Amerika te ftevenen. Op de reis derwaards leed hy febipbreuk, en land'de op een Eiland, bewoond door een bejaard Man die een foortgelyk lot, voor etlyke jaaren, mede aldaar gevoerd bad Pot dus ver blyft bet character van IVahlman nog genoegzaam het zelfde; maar de verkeering met dien Man met God dienftige -beginzelen bezield, fchynt hem cenigermaat'e tot nadenken te brengen; dat egter op zyn volgend"gedrag-, na zyne redding van dit Eiland, juist geene fterke Uit werking heeft: den hier toe vereischten invloed op het hart van IVahlman te hebben, was bewaard voor den edelmoedigen Predikant U %lter.., die hem in zyne jeugd onderweezen had; en no°- wel byzonder voor Loüttewelks kuifehe min hy in vroegere'dagen zo fchandlyk opgeofferd had aan de verleftlingen eener dertele Actrice, als uit de verdere ontvouwing zyner lotgevallen blvkt Kit.-laatfte gedeelte van zynen leevensloop, doormengd met eene verfcheidenheid van lotgevallen, brengt ons v rlchei den k-hoone c'aracters voort, die 't aantal der flegte charac ters, in t voorige Deel ter baane gebragt, vergoeden - en tevens meldt men ons het ongelukkig einde, dat het ineerendecl dier leburken trof. Hier tegen zien wy IVahlman' met Lauize m den Echt verbonden, tot een geregeld gedrag opge. leid, met haar, en met Walter, by hem inwoonende, een ge- wenschten gelulcftaat beleeven. De Opfteller van deezen Roman befluit dit gefchrift, niet ongepast/met de volgende nunipi HUK. „ Hebt gy dit Boek geleezen, jongelingen' Hebi gv het met opmerkzaamheid en aandoenin ■ geleezen? Leg het niet met de linkerhand weg, zonder uw regrerb.nd op het hart te leggen. Vergif zult gy uit deeze gefchiedery'a niet trekken - - het komt er niet op aan welke bloemen 'er in verfp'eiu zyn, maar C*; Z'.c N. Alg. Vader!. Leturocf. II D. bl. 504. W^  VAN FR. WAHLMAN. *75 wel of op een derzelver een fpln of Bei aast. Om u voor het TLn van de ondeugd te doen fidderen, en de deugd in de Pl g n rP voeren fchreef ik dit Werk. Vergeet nu niet, ffi eder me. cn van moeder Natuur, meer of min, zyn deel 5 MMmSs zwakheden ontfangen heeft Zy meent het daarom ne kwaad met ons. door ons de fterkftc neiging tot liefde >hoe/cmen wilde zy ons in den hoogden graad gelukkig Saato vtS' ffi de vreugd van haare weldaad in geen dolk^e'veranderen, om daarmede uw borst en die van uwe 6 deren te doorboóren. Verban dan de wellust uit uw hart, hènVn den Godsdienst, en kweek de zachte en tedere gevoe, Lr menslievendheid aan: houd de laatde op een waardig "SStiJSTkhel haar in uwe armen, befchouw met E HeVel en Aarde: omhels haar tusfchen beide, en geniet • , " J hoogde -oed, dat gy van Hen el en Aarde onrfanin baar het hoogue öocu, udi h: bundelen - hL uit de aarde was, voorkwam. God bewaare u allen, mvnë geliefden! voor' Chariotm cn Schukkertsl Bzit gy eene If hfdeeline van het Wahlmdnumus, Haat de zachte en edele neiging VJ1' ' , , f voor en acriter u bereid is gelin&db2vende ? rug verlaat die dood che plaats Eer na geen Sc uftftert.- en ontvlucht de handen van ve ïèidder. IVahlman dwaalde IVahlman kwam on den regten weg te rug; laat zyn beeldtenis u voor de oogen ™-ceven wek de fluimerende deugd ,n uwen boezem op, vèrfterk 'dezelve in de omhelzingen eener braave egtgenoote, herftel het gepleegde kwaad, wasch de ichand- vTeVken uwes leevens uit, — word een zegen voor de men- fSkheid denk beevende aan de wellust-te rug, die niets dan vloek en . dood bereid, - waarfehuw ieder JonSgdie zich op den weg des verderft b geeft, - en God geevé u alle eene Louize tot Echtgenoote, en eenen Walter tot Vriend s" SiSfried van Undenberg, uit het Hoogiuitsch vertaald. Ijle S Biel ln " Hage, i/j. van Cleef, 1^7. In gr. 8v*. 389 bladz. TTa, ha, fchoolmecster hebt gy het beek by u?" " Om u te dienen', met mderdanigsi verlof van uwe Genade; M mnmhtnm venimus err.e 4mum. ... , . Gy kunt dat Fransch wel weglaaten, ik ben 'er in t geheel p-een vriend van Schoolmeester'." ?Het is Latyn. indien uw Hoog Wel Geboren Genade het my AJler^ftmoedien veroorloven wil. . I, Dat ia bet zslfde, Ik heb 'er zo naauw niet op ge-  _;6 ZTEGFMED VAN LIND2NBERG. „ Iet. Wy Edelluiden hebben gewigtiger zaaken in bet hoofd» „ r Eeh mond vol Laryn kan evenwel nog door den beu. „ gel, voor u meen ik. 't Js, geloof ik, de taal der „ Schoolmeesters , is het niet ? .Ik zou het ook wel hebben „ mogen toeren, zo de Prediker meende, maar myne Ma„ ma Zaliger wilde het niet hebben, en zo bleef het in den ,, loop. Kpfcbani geef den Schoolmeester een borrel ,, brandewyn, cn dat 'er verder by hoort!" „ Den Ludimagister wilde het nog niet zo glad van de band fchieten om met voornaame Heeren om te gaan. Toen de Ka-meiviienaar hem het blaadje aanbood, maakte zyn hoed, boek, en doornftok hem verlegen. Hy behielp zig evenwel zo goed zyne omftandigheden het gedoogden; nam het boek onder"den linker arm, klemde zyn hoed tusfchen zyne kniè'n, en floeg de riem, die tot een rottingbandje verftrekte, twee of drie maaien om een knoop van zyn rok; de beide handen, dus vry hebben de, greep hy met de eene het glas, en met de andere een ft uk gebak. 't li my geoorloofd uw gezondheid allergehoor- zaamst en o'idrrdanigst te drinkei^ ! zei hy, en maakte een geweidig avantuurlyke buiging met den neus byna op den grond: hy wilde te gelyk, om zyn compliment alle mooglyke fraaiheid by te zetten, den rechten voet agter zig uit ftryken, en dagt niet aan zyn hoed: deeze ontgleed hem, door de overmaat van hoflykheid, en toen hy, vermocdelyk op ingecving van zyn boozen Geleigeest, denzelven met zyne kniën voorden val wiï de behoeden, verloor hy zelf het evcnwigt,en viel, zo lang hy wis, voor de voeten van den Edelman, die in zulk een hevig gelach uitborst,, dat hem de traanen over de wangen rolden. Hiermede was het balftuurig noodlot van den Latynfchen Man op verre na nog niet voldaan; zyn boos gefterntc wilde, dat hy onder het vallen met zyn hoofd tegen den lyfhond van zyne Genade aanbotfte. 7 urk , die een bedorven hondenkind was, nam deezen Schoolmeesterlyken val zeer kwaalyk; zonder veel omftandigheden te ma ken , hppte hy naar den neus 'van den Scboplmon rcb ; gelukkig echter beet hy in zyn ftaatfiepruik, waaraan dat helfche beest zynen vloekwaardigen moedwil koelde. Onderdinifst excuuj! houd het my t>-n goede' riep de Ludimagister, terwyl hy wederom op den been fcharrclde, het vloervuil van zyn feestgewacd klopte, en de glaslcherven van den grond raapte, Uw Genade zal het my gelievei te vergeeven4 ■ 'c Is wuaraglig met geen opzei gejchied. Fiocv.mbit humi bos'. • Ik ben — ben — ben flechts een bee'je gevallen, enz". Ziet daar, Leezers, tot een ftaalrje, uit dit fraai, vrolyk en Leerzaam Boek van den verdienftelyken Schryver van de r-i?-r'-n van traldheim, hoe Meester Barthotumeus Sciiwatie zyne opwachting by zyne Genade Siegfried \an Lindenbtrfi maakt. ... Voor bun, die fmaak bezitten voor het wezenlyk comiquc, zal de gegeven proef een genoegzaam volledige recenlie zyn.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Bijbel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Ainerlingen verklaerd, door j. van nuvs klinkenberg A. L. M. Th. & Ph. Dr. Hoogl. m de H. i.odlet en Kerkl. Gefch. aen het lll.Ath en ?rcdtk™t:m % Gemeente te Amfterdam : mitsgaders Lid van het. tefiZ Genootfchap1 der Wetenfchappen %™fingen> Vijftiende Deel. Te Amfterdam, by j. Allart, i/S7. BeLlven het Voorwerk, 544 bladz. in gr. octavo. i-KP de verklaring der twee Boekeu van den Propheet O remia, in 't voorige Deel voltrokken, volgt in het tVenwoordige de arbeid van denEerwaerden A7*«to^, tef oSderfnge der Godfpraken van Ezechiel,jmgzms bv iStftek onderfcheiden door de benaming van Menfchenr °Y , V*\ Bv 's Mans gewoone oplettendheid, m '/'ontvouwen der Bvbelboeken, ftraelt in dit Deel by Mtftek door zyne byzondere omzichtigheid m 't behandelen Jan dSere onderwerpen; waertoe velen der gezichten vaï Esechiêl hem bovenal aenleiding gaven (t> Met op- r*ï Dit is, zegt zyn Hoogeerwaerde, in de opheldering van Firh "ff 1, de gewoone naem, met welken onze Propheet, 111 de God i'ke gezichten, die hem werden medegedeeld, zeer• geieenzaem wordt aengefproken. Voor het naest fchijnt dit te gebieden? om hem , ter zijner verootmoediging, de zwakheid v7n z-Se natuur telkens te berinneren, op dat hij zich, op de veelheid en uitnemenheid van gezichten en openbaringen , niet vcrherTen mogt. ■ Deze zelvde benaming is ook eénmael, aen Daniël gegeven. Dan. 2: 17." Cf> De Godfpraken van EzechM zyn naemlyK, (gelyk de Hooeleeraer in zyne Inleiding opmerkt,) in verfcheiden plaetzen, SSeen duister, zo ter oorzake, dat 'er enige woorden en Skwyzen in voorkomen, welke in andere Bybelboeken niet t SS zyn ; als uit hoofde dat men 'er meer breedfprak,ge UI. DEEL. N. AI.O. LETT. NO. 7« T  s?8 J. VAN NUYS KLINKENBERG lettendheid gebruik makende, zo van zyne eigene kun» digheden, als van'de hulp zyner goede Vrienden, die hy openlyk dankbaer -erkent, wikt en weegt hy voorzichtig , in verfchciden duistere vootftellingen , de verfchillende gedachten van. anderen; vermydt gewoonlyk als dan den bettisfenden toon;; ja rekent het, als een verftandigMan., zich tot geene fchande, hier en daer zyne onkunde of befluitenloosheid te erkennen; terwyl hy echter geene zwarigheid maekt Van zyn gevoelen open tc leggen, wanneer 'hy oordeelt gelioegzamen grond te hebben,. om "er zyne gedachten'bepaeld'er op te vestigen. ■ Men ga, tot eene proeve hier van, na, 's Mans opmerkingen, over den beoogden 'zin der aenbevolen g'rcnsfcheiding en verdeeling van Kanaan ; acnvanglyk voorgefteld , Ezechiel XLV: i 8, vervolgens voortgezet en ten einde ge- tragt, Hoofdft. XL Vil: 13 -•• XLVIII: 35. Zeer verfchillend wordt dit ftuk door dc Uitleggers begrepen. Velen zien den letter geheel voorby, en verklaren alles geestlyk, met betrekking op de gêfteldheid der Euangeliekerk: en de overige Uitleggers, die voor ene lettcrlvke verklaring zyn , onderfcheiden zich in twee foortcn. Zommigen vinden hier ene voorfpelling van 't geen gebeuren zal, wanneer de thans verftrooide Jooden, Jn 't 'laetfte' der dïigefi, in Kanaan zullen wederkeeren. Doch anderen begrypen de zaek ecnvouwig zo; ,, dat de heer hier een Voorfchrift geve, volgens het welke de toenmalige Joden, wanneer zy, onder ezra, na Ka',, naan wederkeerden , dit land hunner Vaderen , naer de hier gemaekte grensfeheiding, bewoonen , cn onder de ,, Stammen verdeden moesten." -——• Dc Hoogleeraer klinkenberg vcrkhiert zich , hoewyl hy betuigt den 'geestelyken zin niet te willen uitfluiten, nopens den lettcrlykcn zin, voor 't laetstgemelde gevoelen, ,, Wij menen, zegt hy, voorheen genoegzaem betoogd te hebben, dat de afteekening van den Tempel, met "al wat 'er toe behoorde , aen ezechiel vertoond werd, Kap. XL— XLVl, eene fchets behclze , volgens welke de Tempel, door zerubbabel, moest herbouwd, en de plechtige Godsdienst, in denzelven, herfleld worden. Hier voordellingen en zinbeeldige handelingen in ontmoet, dan ergens elders: waerom dit Boek, met het hoogde regt, voor een der allermoeijvklle gedeelten van den Bybel gehouden wordt; net welk) 'in Vele opzichten, zwaer is om te verflaen,  over den bijbel. 2?9 Mier uit vloeit van zelve voort, dat ook dit bevel, omtrent de grensfcheiding en verdeeling van Kanaan, was ingericht, om den Joden , na dat zij uit Babcl waren wedergekeerd, tot een voorfchrivt te dienen , naer bet welk zii "zich o-edragen moesten. Daerenboven wordt alles, ten asnzieiï der onderfcheidene gedeelten van. Kanaan, voor elke ftam, zo nauwkeurig bepacld, dat mén , natuurlijker wijs, naer den letterlijken zin van zelve geleid worde- cn zouden alle de bijzonderheden, ten aenzien der «aaina, grensfeheiding en onderfcheidene plaets, van het afzonderlijk deel, voor elke ftam gefchikt m eenen geestelijken zin moeten worden opgevat? wat zal elk van deeze bijzonderbeeden beteekencn kunnen i . Ook kunnen wij ons niet vereenigen met het begrip derVner, die menen, dat de thans verfpreide Joden, in het ïaetst der dagen, het land Kanaan, volgens dc hier semaekte fchikking, bewonen, cn onder dc Hammen verdeden zullen. ■ Hoe zeer wij het daer voor houden dat verfcheidene Godfpraken de wederkeermg der thans verfpreide loden in hun Vaderland, beloven , is het zeer on»cloovbaer, dat als dan zodanig eene verdeeling van Kanaan te pas zal komen. De ftammen zijn, reeds zedert eeuwen, onder elkander verward, en eene onderfcheiding van 't Volk , in XII ftammen, zal , zonder wonderwerk , onmogelijk wezen. i ,H w Onzes erachtens derhalven Wordt hier, ui dert letterlijken zin, een voorfchrivt gegeven naer het welk zich de toenmalige Joden, in het verdeden van Kanaan, tot het welk het Overjordaansch nu niet behoren zoude , bii hunne wederkomst uit Babel, gedragen moesten, leit dien einde worden Kap. XLVII: 13-20. de grenspalen van Kanaan aengewezen, en daerna wordt de verdeeling van dat land, onder de XII ftammen, nader Voorgefchreven, Kap XLVIII. Dan 'er zijn ettelijke fchnnbare bedenkingen, op welke wij kortelijk moeten antwoorden. Voor eerst, zegt men , dit voorfchrivt hebben de Joden , bij hunne wedérkeering, in Kanaan ,111 t geheel niet gevolgd; behalven dat nimmer alle de XII ftammen,, * in hun Vaderland, zijn te rug gekomen. Maer wat zal men hieruit, met reden, benutten anders dan dat het Godlijk bevel niet gehoorzaemd zy ? üt zou men, uit de verdeeling van Kanaan, ten tijde van josua, mogen afleiden, dat dit alles enkel geestelijk te verftaen zy, em dat de nakomelingen van jacob nalatig geweest zijn, 1* % om ?  _8o J. van nuys KLINKEïfBERO om, door het uitdrijven der oude inwoneren , alle die plaetfen in bezit te nemen, welke aen de onderfcheidene ftammen waren toebedeeld ? . Het is waer, de beide ftammen, Juda en Benjamin alleen , zijn bij de ftaking van de Rabijlonifchc gevangenis, in Kanaan wedergekeerd, en 'er zijn maer weinigen geweest, uit het Rijk der X ftammen, die zich, bij de wederkeerende Joden, gevoegd hebben. Dan dit voorfchrivt voorfpelt geenszins , dat alle de XII ftammen , in hun ■ Vaderland , ftonden te rug te komen, maer dat zij alle daertoe vrijheid hebben zouden; en toen dc meesten, uit de X overige ftammen, nalatig waren, om van deze vrijheid gebruik te maken, kon dc hier voorgefchrevene verdeeling niet ter uitvoer gebragt worden ; voor dezen derhalven diende dit voorfchrivt, om hen onverfchoonlijk tc ftellen. Hier kwam nog bij, dat 'er, ten tijde van ezra en nehemia, onoverkomelijke zwarigheden- waren , welke dc uitvoering van dit bevel ondoenlijk maektcn (§). In volgende tijden be- (Jj Men voege hierby des Hoogleeraers aemekening op Hoofdft. XLV1II: i 29. „ Dc zeer nauwkeurige afmeting van .de ervdelcn , voor elk der onderlche;den Stammen, bevestigt ons in he: begrip, dat hier het eigenlijk gezegde Kanaan bedoeld zij , zo als'het, bij de. wederkeering der Israëiiten in hun Vaderland , onder de Stammen, moest verdeeld worden. „ 'Er i.i, gelltk wij gezien hebben,'wel een zeer aenmerkelijk verfchil , tusfchen dit vtiorfchrivt , en de oude verdeeling van Kanaan, zo in de ligging der Stammen, als in de cvengroot- hèid der delen, bij deze bepaling. Maer gans'ch Israël moest nu, binnen het eigenlijk gezegde Kanaan, wonen, zijnde de Jordaeu de uiterfte grcnspacl ten Oosten. De verdeeling werd gemaekt, naer dc XII Stammen, om dat zij alle de vrijheid krijgen zouden, van, in hun Vaderland, weder te keeren. Het was de onwilligheid van de meesten, dat dit voorfchrivt met is opgevolgd; en hadden alle de Israëliten van die vrijheid gebruik gemaekt, en Kanaan komen bewonen, zouden de wijze redenen van deze Godlijke fchikking nader gebleken zijn. "„ Maer, zou men nog kunnen'vragen, zou dit plan niet onnitvoerbaer geweest zijn, daer Kanaan , bij het flaken der Bahrjlo!iirehe gevangenis, door vreemde volken, bijzonder door de Simaritanen, bewoond was? Dan, wanen alle' de Isra¬ eiiten in Kanaan wedergekeerd, dan hadden zij de Samaritanen, uit deze hunne wettige ervenis , en kunnen en behoren te verdrijven, gelijk de Joden, roen zij genoeg vermenigvuldigd wa» icn, ten tijde van hyrcanvs, gedaen hebben."  OVER DEN BIJBEL. ' -'I • 1 IttrkPÜten. uit alle oorden, naar Ka- b^1oé^eï Sa_l?geS wonen kohde; maer hoe ' ITileT inlTlt vSeeling van Kanaan gegaan zij, kunnen wij ,'bf gebrek van gefchiedkundige berichten, met bC'PalFene andere tegenwerping ontleent men, uit vs. 14: gelijke verdeehng va_n Kang r ^ de_eWe onuit. tan^te^J^^,^ z dat de voerbaer wa . Dan t ^ de andere; maer, eene ftam juist zo vai^ ^ zou erye_ *W,j>'ÖT3£^- Ieder ftam zou ztjh f t Zién' 3 üitgeïónderd; even als , onder josoa, deel hebben, „ene a ? h de d de eene ftam zo w ftammen niet even veel; elk maer daerom hadden dc lrijkheid> Num. ervdc meer of ^_naDr£mHEER wil eenvoiïwig dit zeg- ?^kt5aile'dë ftammen, tot de ervcnis van Kanaan, gen; dat aue^ wel als de andere» ^"Iw*^wordïuitgefloten; aen alle, die uit de Niemand mogt woioeii s Vaderland, weder kwa- ^y^;, m ha tntddcnaer ƒ verftae0 WOrden, maer men'wederom, kan niet ïenfehap der Heidenen, ^ft t feuSVlmfntfSn' de heWhe ervenis; ondcO' o„ tót de vreemdelingen, ten.tijde van ezra te mmdci , om t Kanaan, geenszins zijn cn nehemia, tot aeeiven landverdccling, ondfc 'SoAfJeilSeStoÜ bet midden der ftammen van ^É?SSbgSnszi„ ontkennen, dat dit bevel een "25$ «Sst zii , van de verecniging der bekeerde voorfpel gtweest zii • CIIR1STUs , maer dit was de *#^Öuï S^Sit Godlijk bevel.-eerfte en «genlnU menu onbepae d, Men neme wel in aunnc^ ^, vm  i82 j. VAN NUYS KLINKENBERG, QVER DEN bijbel. van alle vreemdelingen, gefproken worde, maer alleenlijk van de zodamgen, die in het midden van Israël woonden en kinderen gewonnen hadden, vs. 11. JEr worden der' halven zulke Heidenen bedoeld, die lang, onder Israël gewoond hadden , en als het ware genaturalifeerd waren • Todengenoten, Heidenen van afkomst, die den ToodTchen Godsdienst hadden aengenomen, en het Joodfche Volk waren mgelijyd. Dezulke waren dén Joden, als een inboorling, onder de kinderen Israëls, gelijk 'er wordt biigevoegd vs. 22. Zulke Jodengenoten mogten Toodfche Vrouwen trouwen, en hunne kinderen, die, in denToodn lchen Godsdienst, waren opgevoed, werden- voor loden gerekend. De Wet van moses, Deut. XXIII. 1-9 had dc ontmanden, bastaerten, Ammoniten en Moabiten uitgeüotcn, maer den Edomiten en Egyptenaren vermnd om met alleen Joden te worden, maer zelvs, in het der' de genacht, in de vergadering des heeren te komen dat is, bevorderd tc worden tot alle de voorrechten vin de oorlprongclijke Israëliten. Deut. XXIII: 7 s Ten tijde van david, had ornan , fchoon een Heiden'van af komst, zijnde een Jebufiter, een erv en dorschvlo'er in Jcrufalem. 2 Sam. XXIV: 16,18. *Kron. XXI; U \8-2? ■ Daer nu de gemelde vreemdelingen, zo als men zegt, genaturaliseerde Joden geworden waren, vorderde zelvs de natuurlijke billijkheid, dat zij mede een ervdecl hadden, in die ftam in welke zij woonden, zo wel als de oorlprongclijke Joden, welker Kerk- en Burserftaït zii waren ingelijvd." 0 1 Leerredenen over de gewigtigfte Cebeurtenisfcn, uit het Leeven van jesus Christus, gewoonlyk genoemd Luangehen , door johannes thissbl , Leeraar der Lutlicrjche Gemcenle te Dordrecht. Tweede Deel Te Dordrecht, by A, Blusfé en Zoon. In gr. 8w. 298 bladz. Tn dc Voorreden van het Eerfte Deel deezer Leerrede, -f nen, hadt de Eerw. thissel eene, zo dra mo°elvke Uitgave van de Drie overige Deelen deezer Verzamelingc beloofd: aan die belofte doet hy, met de afgifte van dit Tweede Deel, gefland, Het is geheel op de leest o-e, ichoeul van t voorgaande, door ons als een nuttig Huis-, bock aaugepree en {*), f*j A'« 4ft. Vadeü. Lener oef. II Deel, bl. 54. ; EeU  j. THISSEL, LEERREDENEN. ft*3 F en tweede Tiental wordt ons hier aangeboden , over de volgende Onderwerpen en Texten. --- Hovauig ZZ„ ,f Verzoekingen ten kwaade te overwinnen, MatttiV -2?. ' „ Eenige voorname Grondregelen om wél Ye 'bidden, Matth. XV: ^if. T4sus | vfrèeUinè van zyne Vyanden Luk. XI: M-a*. SioiWerlykheid in de gewoone fpyziging der Menfchen Th VI- i< Ö« Volmaaktheid van jesus C/iö- , Joh. Vlffi 48 - 59- ~~ *>« natuur derVerpligling u/gÓ0* Vcrheerlyking . Matth. XXI: i-9. — Ü Gewigt der Opftanding van jesus Christus , Matth. VVT' t 8 -■—- Handleiding* tot het waardig gebruik van den Bybel, Luk. XXIV: 13-35. ~J f~ maakt god ons Zalig, niet door zien maar door te geloo- Tob XX: 19-31. Hoedanig behoor en wy aan jvsvs Jiefderlyke tederheid en zorg te beantwoorden, Joh. 'X'Laaten6'wy onzen Leeraar hooren, daar hy een Uaivlleidin° geeft tot het waardig gebruik van den Bybel Naa de Gefchiedenis der Emmnusgangeren ontvouwd, en zynen Toehoorderen een denkbeeld gegeeveirte hebben wat - de Bybel is, naamlyk: „ Eene Verzameling van die Openbaarin°en y waar mede god 4 van tyd tot tyd , de Men" fchen begunftigde, gepaard met een verhaal van eenige " voorname gebeurtenisfen, die daar aan verknogt wa" ren ," vaart hy dus voort. " Wenscht gy M- V. opregtlyk, om u, op ene waardig wvze, te oefenen in het Godlyk Woord, dan zal niets noodzaaklyker zyn, dan u, op allerlei wyze, gezettelvk tot het daagiyksch lezen van t zelve op te wek- wn Herinnert u , ten dien einde, daaglyks, aan deszelfs Godlyken oorfprong. ■ Brengt u te binnen ' het onberekenbaar gewigt, en de groote oogmerken, waar toe u deze Openbaaring gefchonken is. ■ Zy is de heïderfte lampe op de donkere paden dezes levens. Zy is het «refchiktfte middel om ons hart te heiligen, en 't zelve met ware vroomheid te vervullen. Ook is zy te gélyker tyd de rykfte troostbron onder alle onze rampen. Met één woord, gewent u, dikwyls dit Bock te befchouwen als 't dierbaarfte hand-gefchenk, waar in zich immer de Kinderen der Menfchen mogen verblyden. — Herinnert u, om u tot het daaglyks gebruik van dit Godlvk Woord fteeds op te wekken , al verder, welk ene fchandclyke ondankbaarheid 't zyn zou, «it Gods-boek T 4 te  S84 j. thissel te veragten, welk ene fnoodheid het zou influiten, om de Wetten van uwen Ahnagtigen Opperheer, de raadgevingen van uwen besten Vader, niet te willen lezen of te betragten. Dat ook 't voorbeeld van zo veel hei¬ ligen u al mede bevestige in 't bezef uwer verpligtino-e om dit Gods-Woord, daaglyks, te overdenken. De Re^tvaardige wordt ons befchreeven als de man wiens lust het is om van Gods Wet te /preken by dag en nagt. Een david is vol van die zalige geneugten , die Hy telkens fchien uit de betragting van de Godlyke Wetten. Zy verlieten zegt hy, de ogen en zy verblyden het hart! Uwe bevelen zyn my een eeuwig erfdeel'§ want zy zyn de blydfchap myns harten! Ik heb lust tot uwe getuigenis/en, die zyn myne raadslieden t Was uw Woord myn troost niet pèweest in myne elenden , ik wat al lang vergaan ! „ Begeeft u, M. V. E?7e andere Regel ten dezen opZigte, tot 't lezen van Gods-Woord „ nooit anders' dan met een heiligen ernst, en onder een nederig opzien tot God. Smeek Hem, Die uwen geest kan neigen als een waterftroom, vuriglyk, dat Hy u genadig beware voor verltrooingen; ert alle uwe poogingen, onder 't lezen moge leiden en zegenen. O, dat zy de wensch van ieder lezend Christen, Heer! de geregtigheid uwer getuigenis/en is eeuwig.' Onderwys my op dat ik leeve! Open myne oogen, op dat ik de wonderen van uwe Wet mag aanfcheuwen! Zo doende zult gy, te gelyker tyd, Gods invloed ondervinden, en uwe aandagt niet weinig zien aan "roeien Terwyl gy Gods Woord zo te eerbiediger leest, zal dé Heer u, te eerder, 't hart kunnen openen, gelyk dat van ene Godvrugtige lydia. „ Komt, bid ik u, al verder van dat gevaarlyk wanbegrip tc rug, als of het waardig gebruik van dit Godsboek gelegen ware, in 't lezen als lezen zelve, als ware het daar toe genoeg, dat men den gehcclcn Bybel, van 't begin tot 't einde, zo fpoedig doenlyk, doorlas. Dwaze Christenen , die al hun roem meer vinden , in GodsWoord, iii zulk ecu korten tyd, te hebben afgeleezen dan in 't zelve behoorlyk te hebben verftaan: menfchen ' waar van men zeggen mag, zy lezen altoos en worden nooit verftandig! Wat zou 't, b. v. enen Onderdaan baaten, t Bevelfchrift van zynen Koning fpoedig te hebben doorgelezen, zo hy den roem miste van \ zdve duidelyk, te hebben begrepen, veel min naauwkeurig tè hebben gevolgd, „ teest  LEERREDENEN. 4c>5 Leest M. V. ooi veel liever weinig te. gelyk, dan veel a°'tcr elkander; liever langzaam, zomtyds ftilftaande, dan fchielyk en met overhaasting. Dan eerst zult «y 't o-elezene, duidlyk, kunnen bevatten : en terwyl ':t zo dies te dieper, in uwen geest gedrukt wordt, zult o-y 't zelve, zo veel te zekerder, kunnen bewaren. Leest vervolgends, om 't te beter te verftaan, zulk een klein gedeelte, dikwyls, by herhaaling, Blyft 'er, door nadenken, zomtyds op ftilftaan. En , is er iets dat u byzonder getroffen heeft; een aanmerklyke Ipreuk, die u roerde, dan M. V. is 't vooral tyd om dat gedeelte eerbiedvol te herlezen; en zulk een gezegde als een dierbare fchat, zo diep mogelyk, in uwe ziel te bevestigen. Al verder. M. V. Leest fteeds met waardige oogmerken! Geenzins tot een enkel tyd-verdryf, of uit loutere gewoonte en zonder enige belangneemmg; geeuzms uit enkele nieuws-graagte, of ook alleen, met het eerzu°tio' doel, om met uwe kundigheden te kunnen pralen. NcenöM. V. Om door 't Godlyk Woord licht in uw verftand, heiligheid in uw hart, en troost in uw leven te erlangen, daar toe zal 't nodig zyn, dat gy fteeds leest met het waardig oogmerk, om er wyzer, beter, godvrugtio-er en o-elukkiser door te worden. Dan, dan eerst zal dat Boek ?t heil uwer ziele bevorderen, dan eerst zult gy dit Woord kunnen noemen, een lantaarn voor uwen voet en een licht op uwen weg. _ Om te beter te vorderen in 't begrip van dit II. Woord, en om die bezigheid voor u tevens dies tc genoeglyker te doen worden; ook daar toe zal t noodzaaklvkst zyn, om dit edel bedryf, daaglyks, cn gezet, te hervatten. En zoudt.gy, zelfs in 't hezigst leven, niet, daaglyks enige oogenblikken, daar toe , kunnen uitvinden? O, M. V. Gy moogt fchynen, 'er iets door te verliezen, voor de aarde, maar hoe veel, hoe veel wint <*y 'er niet zeker door voor den hemel: terwyl immers de°Algoedheid u dat verlies, zelfs in 't tydlyke, langs duizenderlei wegen, zal weeten te vergoeden. . Daar gy, altoos, enige oplettenheid nodig hebt, om menschlyke"boeken te verftaan, dnar zal ik u,. zeker, niet behoeven te herinneren , dat gy , om waardig te lezen , fteeds behoort te lezen, met infpanmng en opmerking— Kiest daarom tot dit gewigtig werk, fteeds zulke oogenblikken vau den dag uit, waar in gy, naar de ziel, 't minst door zorgen, en , naar 't lichaam ,' t muist door t 5 (n-  ft86' J. TSISSEt- fpyzen, bezwaard zyt; oogenblikken waar in gy de minfte afleiding vermoedt, en gy u dus 't vatbaarfte gevoelt' voor ftille overdenking. • Zo dra gy, intusfchen , bemerkt, dat uw lust en uwe kragten uwe infpanning en opmerking afnecmen, ftaakt dan M. V. voor dien tyd, uwe lezing; veel liever, dan dat gy dit edel bedryf, zo, door uwe fchuld, zoudt doen worden-, te gclyker tyd, nutloos en verveelend. ,„ Ten einde het gewenschte nut van uw lezen te erlangen , zal 't verder zeer dienftig zyn, om onder 't lezen , dikwyls, aan uzelven te denken. Vraagt dan , verftaa ik wel wat ik lees? - Zou ik 'er wel iets aan een ander van kunnen mededcelen En wat kan ik 'er tot kering, of waarfchuwing, ter beftraffing, of vertroosting, voor my zeiven uit afleiden? Leest dus, niet in eens onafgebrooken voort, ook niet onder algemeene befchouwingen; maar, zo veel mogelyk, met toepasfing op uzelven; om zo, naar uwen byzonderen toeftand, voordeel tc doen met het gelezenc. „ Daar al 't nut van 't lezen blykbaar afhangt van 't goed verftand van 't gelezenc, is het ten dien einde allernoocfzaaklykst , zich toe te leggen , om, 't geen men leest, behoorlyk, te bevatten. Bedient u daar toe M. V. zorgvuldig van diezelfde middelen, waarvan gy gebruik'maakt, om menschlyke fchriften te verftaan. ■ Raadpleegt b. v. telkens den famenhang van 't geen gy leest, dat is, 't geen 'er voorgaat, en 't geen.'er r.

k ten dezen opzichte, gene nadere 'ophelderingen van enig we- zcnlyk belang levcre. Dit Gefchrift is derhalve niet zo zeer voor hun, die over het duistere in deze Gefchiedenis nog gaernc enig meerder licht verfpreid zagen , ais wel voor de zodanigen, die zich de gewoone denkwyze met genoegen verlevendigen, waertoc'het zelve zeer gefchikt is; dewyl zyn Eerwaerde alles in ene wclingcrigte orde , naer zyne denkwyze, ontvouwt. Kort (*) N. Mg. Vad. Letttroef. I. D. bl. 270.  ^RAAGB. OVER DB H. CATECH. 289 Kort ontwerp van eenige Vragen, meest naer de leydinge JanTdenWidelbergfchen Catechismus ingengt: en vo Tns goedvTndn van den Kerkenraed der Nederduytfche gereformeerde Gemeynte te W^SS dienfte van de geene die zig tn de Heyltge gaarheden, latei onderwyzeu. Te Haarlem, by de Wed. N. Beets, vtt: BelZlen het Voorbericht, 39 bladz. m-o£lavo. Ene geregelde handleiding, die zeer wdjf^f*. te beantwoorden aen 't hoofdoogmerk het welk HS?$2 ïofeene °gSe n^&ng' voor,ctdii" feemees ei en Catechifeervrouwen, die, in 't Onderr Sys ' n eenvoudige en minder vatbaare zig by dee" Te Vrao-en kunnen houden-, en voor zulke, die meer " ïatbaSheid bezitten, naar aanleiding vau deeze zelfde " vïoen de Lecrftukken breeder kunnen behandelen , " en uytbreyden , en dus te gelyk aan minder geoeffeu- SieHerf vL Hugezinnen; en wel byzonder zou^t „ Schooien, daai eeni„, 01 > d d komen zou. „ f even woid^waaiby dan « verfterf van " heesters aS Se z£ , op eeneVdere School ge*"Ï?S^ wlrSe, wel eenen anderen Meester, maar " eiSr denSfden leydraad, dien zy gewoon waren, » " 't Onderwys zouden vinden. Nieuwe Troeven omtrent eene waare Kennis der Gal, door JSteuwe troovon n„f*n, in di>. Wvdies>ecrte en Ge- "ZskTnde. üThTdogduliseh vertaald. Te Utrecht, van Paddenburg,51788.' In gr. Svo. 219 èL Na eene voorafgaande Inleiding , benevens een gefclSkundig Verhaal, nopens de natuur, de n«ttig^AWiïïSèbbM der Gal, en de trapswyze geyor- T'.a» Wnis . omtrent dit atgeicneweu vugt «r  SpO S. GOLDWIZ, OVER DE GAL. lyken Liehaams , — gaat de Schryver, in de Eerfte Afdee* ling, over tot de bcfchouwing van de afïcheidine en beftanddeelen der Gal; hy yvert te recht tegens dezulken welke, uit louter vooroordeel, het voetfpoor der ouden °'evolgd zyn, en in de Gal beflanddeelcn hebben aangenoomen, die by, eene nadere ontleding van dit vocht, niet ontdekt worden; hy toont, door veele nauwkeurige'procven, dat.'er nog Loogzout, nog Olie, nog Lucht, no°Yzer onder haare beflanddeelen geteld moeten worden? Hierna gaat- de Schryver onderzoeken, welke dari de waare beflanddeelen der Gal zvn? en hy befluit, uit de bygebrachte proefneemingen , dat, behalven het water , flegts twee Hoofd-ttoffeu als bcftanddeelcn der Gal kunnen aangenomen worden, te weeten het vuur en dc aarde; — dat voor het overige de Gal, gelyk de Hoogleeraar Platner reeds heelt aangemerkt, geen bepaald famenmengfel hebbe; maar daarin van de daadelyke gefteldheid des bloeds afhangc , en by gevolg in een cn hetzelfde individium, en nog meer in een en hetzelfde foort van dieren, van een geheel onderfcheiden aart kan zyn. In de Tveidc Ajdet,ling, onderzoekt de Heer goldwiz , de Eigenfchappcm, cn dc Werkingsaart der Gal, nevens derzelver nuttigheid in het dierlyk Ligchaam. In de Derde Ajdecling, werpt de Schryver verfcheiden vraagen op, en beantwoord dezelve op eene wyze die zyne kundigheden eere aan doen, en te gelyk aan het onderwerp zeer veel' licht byzetten. Hieruit trekt hy eindelyk zeer nuttige , cn voor de beoefenende Geneeskunst zeer «^wichtige, gevolgen. fa dc behandeling van cfe opgenoemde onderwerpen, ontdekt men een man die zyn zaak wel doordacht, en alles, wat daarover gefchreeven is, met een juist oordeel geleezen heeft. 1 De ongenoemde . Vertaaler verdient dank by zyne Land- en Konstgenooten, voor de Overzetting van dit wezenlvk . nuttig Werk. Uria  SIUEVËN, O VER ESSEQÜEBO EN DEMERARY. £91 Krieven over het beftuur der Colonien Esfequebo en Demerary gcmsfeld tusfchen de Heeren aristodemüs en sincVrus i nevens by lagen , betrekkelyk tot deeze pnefmjfeUng en nevensgaande Voor/lellingen van den Neder duit. fchen Uitgeever. Het 7de, ijle, 9* f 10de Stuk. Ie Amfierdam, byW. Holtrop, 1787. ^ gr. oüavo. On dc zes eerfte Stukken deezer Verzamefinge, welker fnhoud wy onlangs voorgefteld hebben, ( ) volgen , in het zevende een Brief van Aristodemüs, behelzende nnnnS redres in 't beftuur der Colonien; en een l%iVZ Tnclrts gaande hoofdzaaklyk over den SlaavenhaXl- en dienemie wel byzonder ter wederlegginge ZZ 't 'een de Abt Raynal, en anderen, in navolging nn L" nopens dit onderwerp, ten laste der Eurppelanen ingevoerd hebben. Hierby heeft de NederdmtS Uitgever gevoegd, eenige Nadere Aanmerkingen nn het Bericht van de Vergadering van Tienen, van ol n f 011 de llcqiteste en Memorie van Planters en TniVetenen der Colonien Esfequebo cn Demerary, over "an dezelve Colonien. Hy had naam¬ lek SgE Xoorens gemeld is in het vyfde Stuk op een vroeger berigt deswegens, door de Kamer van AmTerclam opzigze vs ingeleverd, zyne wederleggende aanW weif Seen gemaakt. Toen hem nu, vervolgens, w£K van de Vergadering van Tienen zelve m hanÏS kwam en hy de daarin bygebragte voorftelüngcn t sch niet gegrond oordeelde, heeft hy geagt verphgt Se Sn", om o°ok dit Berigt openlyk te wederleggen-; «q, ? 5Y ™* meer kennèlvk te doen zien, „ dat de Planeintcrs zkh ïï de Soogfte noodzaaklykheid bevinden , " om zich, op eene eerbiedige wyze, tegen de willekeuV rf?e ondernemingen van de Westindifche Compagnie " tP° verzetten'." Het gewigt van 't onderwerp, en de noodzaaklykheid vau 't zelve recht in den grond le behanTZl heeft deeze aanmerkingen dermaate uitgebreid, Slè niet alleen een aanmerkelyk gedeelte van dit, maer ook het volgende geheele achtfte Stuk beflaam In deeze zvne Aanmerkingen ftelt hy zig voor dit Berigt op den VOe\ te' volgen, welks beloop hy indeezervoege opgeeft. (*) Zie boven, 'bl. 7°k . m .  492 BRÏEVEN De Vergadering van Tienen heeft goedgevonden aan defl Soaveraiii voor te draagen: „ Een onderzoek of haar Ed, „ Achtb. recht hebben gehad, om by Rsfolutie van 9 „ April. 1782, alle de hooge en laage Bediendens, het Gouvernement dier Rivieren uitmaakende, en onder „ deeze de Colonie-Raaden te licentieeren, en by Refo„ lutie in dato 5 Oct. 1784. een geheel nieuwen Raad aan te Hellen, en onder deeze ook drie nieuwe Colonie„ Raaden. (2.) Een onderzoek der verdere bezwaaren „ der Supplianten, en fpeciaal aangaande het heffen dei' „ lasten. En eindelyk (3.) eene zogenaamde clucidatie „ op de principaalfte pointen van bezwaar, by de Memo„ rie en Requesten der Supplianten over onderfcheidene „ zaaken voorgefteld." Naar dit beloop zyne tegenbedenkingen iugerigt hebbende, vertrouwt hy, overtuigend getoond tc hebben: „ (1.) De billykheid van de klach., ten der Supplianten, over de feitelyke omverwerping „ van de wettige conftitutie van hunne Regeeringsvorm; en dc onwettigheid van het tegenwoordig"v/« facti, in„ gedrongen Beftuur. (2.) De onredelykheid van het }!( vexaloire , van dc belastingen , welke de Compagnie ., in 1784 heeft willen dwingen; en de beguicheling, „ van welke men , onder den fchyn van de Colonief, Hoofdgelden, mitsgaders het Akkergeld en Zegelrecht „ af te fchaficn , zich tracht te bedienen. Als mede, „ het onheil, 't welk zo voor de Colonien als voor het Vaderland tc wachten ftaat, indien deeze heerlyke Co„ lonien langer onder eene zo onnatuurlyke, zo onge- fchiktc , zo fchadelyke directie moeten blyven. En „ eindelyk (3.) het ellendige, het jammerhartige, het „ zich zeiven verradende niet alleen van het grootfle ge„ deelte, maar van alle de oplosfingen, welke het Bericht s, over die bezwaaren, die het verkiest aan tc raaken, v gegeeven heeft; en de machtige verlegenheid, om op j, die verdere Argumenten, en bezwaaren, die het Be„ richt onaangeroerd heeft laaten liggen, te antwoor„ den." De twee nog volgende Stukken deezer Verzamelinge behelzen wyders nog etlyke Brieven van Aristodemüs, en een en ander Antwoord van Sinctrus, ftrekkende ten naderen aandrang van de klagten der Planters, en ter verdeediginge van dezelven, tegen eenige onheufche verdenkingen ; met byvoeginge eener befcheiden voordragt van middelen van redres, die, naar 't oordeel der Planters, met  OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY. 293 met vrugt aangewend zouden kunnen worden , ter herlïellinge van den bloei der Colonien. In deeze Brieven ontmoet men eene menigte van byzonderheden , welken men met geen onverfchilligheid kan nagaan , als men begrypt, dat het behoud en welweezen onzer Colonien een ft uk van weezenlyk aanbelang is voor ons Vaderland. En 't hoofdonderwerp, daarin overwoogen, blyft nog beftendig een onderwerp van nadenking; daar de Planters en Ingezetenen deezer Colonien nog fteeds by aanhoudendheid, door middel van beredeneerde en ootmoedige Requesten, by de Heeren Staaten Generaal 'er op aandringen , ,, dat Hunne Hoog Mogenden de Suppli,, anten gelieven te laaten jouisfeeren van eene volkomen vryheid, om door Schepen van allerlcie Natiën van de benoodigde Slaaven voorzien te worden ; en wel zo lange, als de Westindifche Compagnie, of andere Ne,, derlandfche Slaafhandelaars, in gebreke blyven van aan ,. der Supplianten behoefte, en aan den inhoud van 't ,, Octroy van het jaar 1732, te voldoen." Wy kun¬ nen ons niet wel ophouden met een of ander ftuk, tot dit onderwerp bepaaldlyk behoorende, zonder te omflagtig te worden; 't welk ons daar van doet afzien. Dan, vermids wy, by eene voorige gelegenheid (*), bygebragt hebben, 't geen de Nederlandfche Uitgeever ter verfchooninge of verzagtinge van den Slaavenhandel aangevoerd heeft; zo agten wy 't niet oneigen, den Leezer ter deezer gelegenheid nog onder 't oog te brengen, de bedenkingen van den Heer Sincerus, (daar hy zig insgelyks over dat Stuk uitlaat,) wegens een tweeledigen voorflag, door verfchciden -Schryvers gedaan, om het haatlyke van de Slaaverny deezer Negers te verminderen, en dezelve trapswyze te doen afneemen. De eerfte voorflag is, de Neger-Slaaven tot Christenen te maaken. Dan hieromtrent wyst hy den Leezer vooraf tot het geen J. Blom deswegens gezegd heeft, in zyne door ons onlangs gemelde Verhandeling over den Landbouw in Suriname (f), oordeelende, dat men, dit nagaande , de onmogelykheid daarvan ras zal bemerken (§); waarop hy zelf indeezervoege vervolgt. ,, Hoe (*) Zie boven, bl. 72.76. (f) Zie boven, bl. 149. (§) De Heer Blom geeft 'er ons dit berigt van. „ Hun bijge- UI. DEEL.N. ALG.LETT. NO. 7. V  Sp4, B R I E'V E N „ Hoe zullen'Lieden, van hun jeugd opgebragt, om niets geloof en rooroordee! is zeer groot en fterk : zij gelooven wel dat er iets grootscii in de Natuur is opgefloo:en , 't geen zij Geilheid of de groote Goden noemen, en die -'t heelal maakt en heftierd ; maar zij kunnen daar verder geen rede van geeven , wat het eigenlijk is; terwijl hunne denkenskragten daar om trend niet verder gaan." Hiernevens voegt hy een kort verflag van hunnen afgodifchen eerdienst, welke egter niet zeer bekend is, dewyl zy hunne zaaken, de Godieid betreffende, zo veel mogelyk, voor de Blanken geheim houden: ,, om reden', Cgelyk hy vervolgt,) dat de Blanken, hunne blinde dwaasheid ziende, hen willen doen begrijpen, hoe dwaas zij zijn, cn tragten ben daar van af tc trekken , en te doen belijden en gelooven , bet geen wij belijden en gelooven; daar zij niets van willen hooren: zij antwoorden daarop, dat zulks wel goed voor ons Blanken kan zijn , terwijl onze Voorouders dat ook gelooid, en ons daarbij opgebragt hebben; cn vraagen , waarom dat zij minder als wij zuilen z:jn , om niet te gelooven cn re belijden , dat hunne Voorouders gedaan hebben, die hen ook daarin hebben opgebragt ? Zij zijn zo fterk aan hunne Hc'dcnfchc bijgeloovighcid verknogt , dat zij nooit naiaatig zijn , mét de minfte plegtigbeid , daartoe behoorend? , fliptelfj< na te komen. Hoe onbëfebaafd en plomp deeze Natie ook is, heb ik nooit geboord, dat zelfs bet allerruwite fchepzel onder haar' heeft gelpot met het geen zij goddelijk noemen. Da:.r zijn wel Menfchen geweest , die de moeite genomen hebben, om hen vau bet Heidendom tot de Christelijke Religie o\er te brengen : eenige veinsden dan wel of zij daar toe genegefl waren; doende dit alleen om hunnen Meester, die dat van ben vergt , te behaagen ; om daardoor v an werken verfclioond te worden ; terwij! zij in hun hart altoos blijven dat hunne Voorouders geweest zijn. Hoe kan men ook iets anders verwasten van een onbefenaafd Volk, dat, hoegenaamd, geen grondbeginzelen van eenige Religie heeft 1 Zo haast zij iets meer weeren, als zij van hunne Ouders geleerd of overgeéïft hebben . dan worden zij daar ilout op; zij zijn dan hoogmoedig . verwaand , cn onbekwaam tot den arbeid : terwijl zij zich in bet ftuk van werken met de Blanken gelijk willen (lellen, en belehouwcn een Soldaat, Matroos, of A'mbagtsman, om hunnen geringen Rand, met de grootfle minagting. De beste Negers tot den arbeid zijn de geene , die tiaar de Wet of Religie van hunne Voorouders leeven , en van ons niets meer geleerd hebben als werken. Zij zijn nooit zo dom , of men kan hen met de fehop en houweel lecren wcr ' ken: en in dien ftaat leeven zij gcriiit, cn zijn nuttig voor eslie Plumagie."  ÓVER ESSEQÜEBO EN DE ME R AR Y. «9.5 ttiets te verftaan',, dan zaaken, betrekkefyk-tot hith rhy* fick beftaan , eensklaps begrippen krygen van bovennatuurlyke waarheden? Waar by komt,: dat alles, 't welk een oplettende ingefpannenheid vercischt, als zyn alle onfto&clyke zaaken , en die daarenboven nog afwezeml zyn, voor een Neger genoegzaam onmogelyk worden om të begrypen; wyl men 'er zeer weinige vind , die men zelfs tot cxactitude in zaaken voor hunne zinnen vat* baar kan brengen. Hun oor is zeer juist om de maat in dc Muziek te hooren; hun gezigt om een Vogel te fchieten , maar zeer weinig Timmer-Negers zal men vinden , die zes karbelen naast elkander in een Gebouw exact aft fchryven, en inwerken; om dat zy hunne attentie niet aanhoudend op één zaak vestigen. De Auteur, des Gom Jtderations St. Domingue, zegt ook wel, ,, dat zy gemak-* ,, lyk genoeg alle foorten van Handwerken leeren;" doch hy voegt 'er by-, ,, daar zyn 'er, die wel bedreeven zyn ,, in het Horlogiemaaken en 't Goudfmceden , maar "zy zyn liet zeldzaam. ,, Hoe mocielyk, ja onmogelyk , nu zoude het zyn, Lieden, aan wien 't byna onmogelyk is oplettendheid in zaaken, onder haare zinnen, in te boezemen, het waare begrip te geeven van de Verborgenheden des Christe* lyken Godsdiensts? En zo men hun over deeze onderwerpen veel kwelde, zoude men niets uitrigten, dan hun bygeloof over de geesten der verftorvenen nog te doen aangroeijen, met hel, duivel, en andere voorwerpen, waarvan zy niets dan misbruik maaken zouden. ,, Doch zy zyn veel meer vatbaar voor zedelyke pligten: regtvaardigheid, maatigheid, kuischheid, menschlievendheid, goedheid, medelyden, zyn alle deugden, die zy zeer wel van de ovcrgcftelde ondeugden weeteu tc onderfcheiden. Echter zoude men niet fiaagen , met hun de eerfte door redenkavelingen aan te raaden, cn de laatfte af te raaden: 6 neen , zulks was verboren arbeid; maar oeffent alle deeze pligten ten hunnen opzigte , en zy zullen a zeer wel toonen overtuigt te zyn , dat gy een deugdzaam Meester zyt. Of zyt onregtvaardig, onmaatig, onkuisch en wreed, en zy zullen wel degelyk van u zeggen, dat gy een ondeugend liegt Meester zyt. ,, Laat ons des alle gedagten verlaaten , van de Negers Christenen te maaken ; maar laat ons Christelyke deugden ten hunnen opzigte betragten , en wy zullen zeldzaam over hunne flegte daaden te klaagen 'hebben; V a want  *96 BRIEVEN want ik denke dat het geen verbeelding is, opgemerkt te hebben dat regtvaardige Meesters zeldzaam zwaare misdaaden 'in hunne Slaaven te ftraflen hebben. Echter noem ik regtvaardige Meesters; want de al te'goede, die wezentlyke ondeugden in hunne Slaaven ongeftraft laaten, brengen dezelven tot het pleegen van no^' «rooter flegtheden: want deeze ongeletterde Lieden neemen goed- en toegevendheid voor lafheid, of gebrek van opmerking in hunne Meesters. En over 't geheel is 't "-een de Heer A. Blom omtrent de behandeling der Negers voorfchryft, te weeten regtvaardige geftrenghcid, 't allerbeste; als men zulks niet te ver uitbreid, en altoos in 't ftraffen de misflagen van onwetendheid ol onoplettendheid wel onderfcheid van onwilligheid en boosaartig- }lCWat wyders een .tweede voorflag betreft, die zommigen insgelyks welmeenend aangevoerd hebben, om naamlvk de Neger-Slaaven vry te geeven; de Heer Sincerus kan dien insgèlyks niet goedkeuren. Ik moet,. zegt hy, dezulken voor eerst al weder verzenden na 't geen daar van Auteurs zeggen, die, in de Colonien wooneudc, over de omftandigheden aldaar beter kunnen oordeelen, dan Lieden, die 'er nooit geweest zvu Men leeze maar in 't tweede Deel van den Auteur de< Con/iderations fur St. Domingue zyn Discours III. les Afranehis:, eir hy zal ras bemerken, dat zulks noch de Blanken, noch de Negers zelfs, tot nut zoude ftrekken: cn deeze Schryver is geenfints ecu Vyand der Negers, maat wel 't tegendeel : men leeze maar m het Eer/te Deel zyn Discours over ï Esclavage des Negers, om daar van te worden overtuigt. Ten tweeden, zal ik hem verzoeken na te gaan, hoe de'Colonien zvn geconftitueert, tc weeten, dat de Landen welke de" Slaaven bewerken, zyn geweest woest, met'Bosfchen bcwasfen, welke door omkappen , opruimen , branden , fchoonmaaken, en met verfchillende voortbrcnffzels , dan die 'er op groeiden , weder beplant zynde, tot vrugtbaare Landftrceken zyn gemaakt. Dat deeze Landen , door deeze gedaane bewerkingen , geworden zyn de eigendom, (de wettigde mogelyk welke uit te denken is van die geene die deeze Landen zodanig op hunne kosten, cn meestal eigen arbeid, (want 't ichikken en hevel voeren over werk is ontwyfelbaar ook arbeid,) hebben doen bewerken; en.dat derhalven redelykerwyze niet  OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY. 297 kan worden gevergt, dat aan families van vry geworden Negers zouden worden voor niet uitgegeeven. Des blyft 'er voor deeze vrve Negers niets over, dan voor daggeld te arbeiden, welk daggeld ik zelfs wil toegeevcn, dat, hoewel duurder, den Eigenaar niet meer kosten zal, om dat de vrye Negér meerder werk zal doen, dan nu de Neger-Slaaf. „ Doch zulks is in betrekking tot de gezonde Negers, welke arbeid voor geld doen; doch op welke wyze zullen dan dc zieken, de geulcereerde, de zwakke, de oude, aan dc kost komen ? want de Heer Staart zegt, in zyn VII Capittcl van 't Eerfte Boek, over the Politica/ (Economy, zeer wel, niemand zal een vry mensch eerder voeden , dan de wilde Vogels of Dieren, ten zy hy gebruik kan maaken van 't werk vau den eenen, of van 't vleesch van den anderen." Men zal zekerlyk zeggen, zulks is 't zelve ten aanzien van alle vryen in Europa; doch voor eerst zyn de Sociëteiten ouder, en dus hebben zig aldaar de kwaade gevolgen, fpruitende uit 't vry worden van alle foort van menfchen, reeds gefchikt. Ten tweeden zo zyn dc Staaten byna geheel bevolkt door Inwoonders, welke van ouder tot ouder aldaar gebooren en opgevoed zyn, en die 'er ook meenen te fterven ; of komen 'er Lieden van andere Gewesten , zy zetten zig daar neör, met voorneemen , om aldaar hun leven te verflyten. Daar men integendeel van de Colonien zeggen kan , dat zy meerendcels bevolkt zyn, ten aanzien der Blanken, door Reizigers, te wceten, door Lieden, welke meerendeel koomen , met voorneemen , om 'er zo ras doenlyk weder van daan tc gaan. En hoewel veelen dit niet uitvoeren , zo verandert zulks hunne wyze van denken niet. Nu is dit in deeze twee zoorten van Inwoonders zeer verfchillende. De eerfte foort, 't zy van Ouders afdammende , die reeds in 't Land gebooren waren, 't zy die 'er zig voor hun leven nederzetten; onttrekken dezulken zi°' niet, om iets van 't hunne te geeven, tot 't opregten van Diaconien of Huiszitten Armhuizen , Gasthuizen, Oude Mans- en Vrouwen- , Wees- en AalmoesfeniersHuizen. Maar zullen zulks Colonisten doen, die, als 't ware, na ieder gewas verlangen, op dat 't genoegzaam zy, om hun in ftaat te ftellen, van weder na Europa te ftëvenen. ■ , %, , ■ , Ia, zo men ooit den .raad vair den Abt Raynal^ in t vrv maaken der Negers volgde, men zoude een nog veel V 3 groo-  298 BRIEVEN, OVER ESSEQUEBO EN DEMERARY. grooter ontvolking in de Colonien , te weetcn , onder deeze vry gemaakte Menfchen , befpeuren, dan de Heer Stuurt, volgens myne begrippen, meent in Europa plaats te moeten gehad 'hebben, wanneer de lyfeigendom is af- gefchaft, en dc algemeene Vryheid ingevoerd. Ja, 'er zyn in onze dagen twee voorbeelden van verfchillenden aart voorgevallen, welke aantoonen , dat de Landbouw in onbebouwde, en dus onbevolkte, Landen, niet dan door middel van menfchen, die, zo al niet Slaaven., immers zodanige zyn, welke op den voet van Slaaven moeten worden aangevoerd, tot bebouwing konncn worden gebragt. ,, Het eene voorbeeld is Caycnne, alwaar, na den Oorlog, welke door de Vrede van 1762 ecu einde nam, een groot getal vrye Lieden uit Frankryk na toe wierden gebragt ; welke, om dat de geene, die van wegens den Koning gefield waren, om huisvesting en voedzel voor die Lieden tc vinden, ten tyd en wyle zy hun eigen kost konden winnen, hunne pligt niet betragt hadden, meest allen elendig zyn omgekomen : het geen zekerlyk geen plaats zoude gehad hebben, indien men-de fchikkingen zodanig had ingerigt, dat de eigenbaat der Directievoerders verbonden was (f) geworden met het leeven cn de gezondheid der overgevoerden naar Cayenne, zo als 't tweede voorbeeld zal aantoonen. ,, Zulks is de wyze, door de Noord-Americaaneu, in 't overbrengen der Lieden uit Duitschland, gebruikt. De Capiteins of Entrepcncurs , welke deze menfchen van Hamburg , Breinen of Holland aaubragten , ontvongen een zekere fomma voor ieder Man, Vrouw, Jonge ol' Meid, welke zy gezond leverden; cn welke Lieden dan ook verbonden wierden, om den geenen, die hun op die wyze kogt, geduurende zeven of veertien jaaren tc dienen, onder zwaare ftraf, in cas van defertie." C4-) Deeze opmerking beeft fde Heer Sincerus alvoorens ook ten fterkffe aangedrongen , ter wederlegginge der aangevoerde klagten, wegens de onairtzaambeid omtrent de gezondheid der Slaaven, mitsgaders derzelver mishandeling door wreede ftrafoefeningen, en dergelyken. Eigenbaat, zegt by, maakt den Meestér, als hy zyn intrest vorftaat, oplettend op bet welweezen van zyn Slaaf; en dc grootfte waarborg tegen de mishandeling van den Slaaf, is de eigendom van den Meester, die ligtlyk, by 't omkomen van zyn Slaaf, 6 h 700 Gulden, vau zyn Capitaal verliest. iV ■ ■ \ Ge- , l  geschiedk. opheld-wegens het edict van nantes. 299 Geschiedkundige Ophelderingen, betref ende de Oorzaaken ■ der herroeping van het Edict van Nantes, en, nopens den Staat der Proteflanten in Frankryk, zedert bet begin der Regeering van i.odewyu de XIV, tot op onzen tyd. Getrokken uit onderfcheidene Handvesten va;/ het ■ Gouvernement. Eerfte Deels, Ijle Huk. Uit het F'ransch vertaald. Te Amfleldam, by J.'Kok Pieterszoon, i?8§. Groot , behalven een kort Voorbericht des Vertaalers, 147 bladz. in gr. 8/0. \ 11e verftandigc Vrienden van Godsdienst, McnschlieJ\ vendheid , en Rechtvaardigheid , hebben zich oprechtlyk verheugd over bet Beveifchrift des tcgenwoordigen Konings van Frankryk , waar door zyne Majefteit den burgerlyken ftand vau zodanigen haarcr Onderzaatcn, welken geene belydétiis doen van den Rnoinsdi-Katholieken Godsdienst , heeft verzekerd. Men weet , hoe zeer het lot van eene menigte braave en naarftige Ingezetenen , welke te vooren zuchtten onder de zwaarlte verdrukkingen , daardoor ten goede veranderd is. Om flechts één' voorbeeld van derzelver rampzaligen toeftand, in vroegere dagen , by te brengen : de Wet kende in Frankryk geene'huwclykcn, dan welke door eenen Priester met de plegtighedcn der Roomfche Kerke waren ingezegend. ■ De gevoelens en denkwyze der Protcltantcn lieten hun niet toe, zonder kwetzinge van hun geweten, zich naar die plcgtighcden tc fchikken, cn zelfs konden zy derzelver verrichting niet verwerven , zonder zich, ten minften in fchyn , met dc Roomfche Kerke te verzoenen. Ondertusichen werden , zonder eene zodanige Inzegeningen hunne cchtclyke verbindtenisfen befchouwd als enkel boelaadje, hunne kinders, als bastaarden, verfteken van de naïatenfehap der ouderen, gefchandvlckt in het oog der Wet, en verwezen tot armoede cn ellende. Zodanig waren, onder meer andere, dc gevolgen der herroepinge van het Edict van Nantes, door lodewyk den XIV gedaan, in de maand. Octobcr, des jaars iöStfs tot dat dc mcnschlievendheid, Vit' liever de Rechtvaardigheid, des wcrkelyk regeerenden Konings, in het Edict, in de maand November , des voorleden jaars , te Vcrfailles. gegeven , cn, op den 29ftcn January des tegenwoordigen, door het Parlement te Pavys geregistreerd, wel niet den Protcflantcn de vrye en openlyke oefening van hunnen V 4 Gods-  3°0 geschiedkundige ophelderingen Godsdienst toeftond, maar de niet Katholieken ten nn liften bcvrydde van allen geloofsdwang , hunnen burgerlyken ftand" vestigde, hunne buwelyken wettigde, en hunne kinderen herftelde in de algemeene rechten der burgeren. Hierdoor is wel niet alles gedaan * het geen men hun fchuldig was naar biHykheid; maar zeer veel is evenwel verricht, veelmeer dan men, nog voor weinige jaaren , had durven hoopen. Eene zo aanmerkelyke gebeurtenis moet natuurlyk de gedachten te rug brengen op het geen in vroegere dagen is voorgevallen , op de onderfcheiden maatregels en middelen, door welke, vooral onder de Regeeringe van lodewyk den XIV, dc vryheid en voorrechten , den Proteftanten door hendrie den IV toegedaan , allengskens beknibbeld, en eindelyk geheel verfchcurd cn vernietigd zyn. Veel weetenswaardigs vindt men wel daaromtrent ,' in het Eerfte Deel der Gcdênkfbhriftcn , van den Abt miélot (*). Maar dit betreft alken ecu zeer klein tydperk , en bepaalt zich tot het geen in Languedoc en de Cevennes voorviel. Zeer veel uitvoeriger is het verhaal, door den Heere benoit gegeven, in zyne Hifloire de PEdit dc Nakies. Maar dat werk , verfcheidenc Boekdeelen in 410 beflaande , is niet zo zeer gefchikt om algemeen gelezen te worden, als een beknopter verilag. "liet behelst , daarenboven , eene menigte van byzonderheden, en breedvoerige verhaalen van veele gevallen , enkele peffoonen of huisgezinnen betreffende , welke, hoe gewigtig in dien tyd, hoe gefchikt, om de fchreeuwende onrechtvaardigheid en wreedheid der behandelinge , den Proteftanten toen aangedaan , te doen blyken/in onze dagen veel minder belangryk zyn. Ook begint die Gefchiedenis met de Regeeringe van hendrik den IV, en eindigt met de herroepinge van het Edict van Nantes. Een algemeen cn beknopt verhaal van het geen den Franfchen Proteftanten, zo onder de Regeeringe van eodewyk den XIV, als naderhand tot op onze tyden , wedervaren is , kan , dcrhalven , niet anders dan aangenaam zyn voor den weetgierigen Leezer, vooral, wanneer de Schryver toegang heeft gehad tot echte (lukken (*3 Eene Nederduitfehe Vcrtaaling van dit nuttige Werk, met verfchei'dene Aantekeningen vermeerderd , is by de Boekverkoopers yntema.'en tieboel, tc Amfterdam, in het jaar 1779, uitgegeven.  wegens het edict van nantes. 301 ken en befcheiden, welke hem in ftaat Helden om de wnare toedragt der zaaken na te gaan, en de eigenlyke Snen der iebeurtenisfen aan te wyzen. Dat voordeel had de Heer de rulhiere. Want dat zodanig de naam is van den Schryver des Werks, dat wy hier onzen Leer zeren aankondigen, leert ons de Vertaaler in zyn VoorbeS Onder % nukken, van welke hy zich in het opftellen deezer Gefchiedkundige Ophelderingen bediende, zvn de eisene Aantekeningen van lodewyk den XIV zeiTen, cn aiidere, van welke hy op bladz. 3, enz. verflag d°TTi't het boven aangehaalde Werk van miélot heeft men reeds kunnen zien, dat de Regecring van Frankryk m haare beknibbelingen van het Edict van Nantes cn m deszelfs eindelyke herrocpinge, met naar een welberaamd en doorgedacht ontwerp handelde, maar zich onvoorzichtiefvk verbeeldde, alle haare bedoelingen door Koninglyk oezach op eens, en genoegzaam zonder wederitand, te zullen doordryven- Uit dit Werk, welks Lcrftc Stukje Senwoordig' in het Nederduitsch het licht zie , blykt hetzelfde. De Roomfche Gccstclykheid had wel altoos toUelcid om de Proteftanten te vernietigen, en daartoe .onophoudelvk haare poogingen aangewend , welke niet 'verminderd'waren , zedert dat de laatstgcmelden , ontwakend van hunne vaste plaatzen berooid, en niet meer 111 ftaat waren om in het Koningryk eene party te maaken, welke men te vreezen had.- De Heer de rulhiere merkt aan^ bladz. 35, enz. dat de Geestelykheid m haare Vergaderingen, van vyf tot vyf jaaren, aanmerkelyken 011derftmd aan de Kroon opbrengende, onder den naam vau eene vrywilligc gift, daarvoor ook telkens eenige inkorting van de Voorrechten der Proteftanten bedong. „ Wanneer men, zegt hy, de verzamelingen der ftukken van " de Geestlykheid, deze aanecnfchakeling van Wetten, " o-eduurig ftreneer tegens de Calvynistcn, die zy van " vvf tot vyf jaaren, dat is , by iedere vernieuwing hun" ner Vergaderingen, op dusdanige wyze van 't Gouver" nement kogten, nagaat, zal men aanftonds opmerken, " dat haare eisfehen eenigzins zagt waren, zo lange de " Calvynisten te vreezen waren, maar dat ze tot eene " openlyke vervolging overhelden, zo dra zy (*) zich " Js vi-eedzaame Ingezetenen gedroegen. Ooi; zal men »* ,, ver- (*) [re weeten it Cahynisten.'] V 5  302 GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN „ vervolgcnds opmerken, dat het Gouvernement, ziek „ van dag tot dag meer in fchulden fteekende, hen (*) „ van ftuk tot ftuk verzogt, de agtervolgcndc affchaffing „ van alle Previlegiën , welken 't maar mogelyk was, „ zonder een fchreeuwende onrechtvaardigheid hen (f) „ te ontneemens; dat men voor haar (§) geld inwilligde, „ het geen zy in den naam der Religie eischte; en" dat „ dit verachtelyk hulpmiddel zynen loop had, tot op de fpaarzaame Regeering (|) van colkert , wanneer aï,, les tot hun (**) voordeel verkeerde (\ \)." Doch fchoon de Geestelykheid op deeze wyze aanhoudende bezig was , om den voorrechten der Proteftanten den bodem in te flaan, en dezelven, met recht of onrecht, te onder te brengen, de bekwaamde Staatsdienaaren waren van gevoelen, dat men de Hervormden, zo niet enkel door overtuiginge , ten minften door zachtere middelen dan openbaar geweld, moest wederbrengen tot het geen zy den fchoot der Kerke noemden. Richelieu , een •Staatsdienaar, welke, zo ooit iemand, de Koninglyke magt tot het hoogde toppunt zocht op te voeren, zeide zelfs tot den Koning lodewvk den XIII: ,, 'Er is geen „ Souverain , welke niet vcrpligt is , de bekecringe te bewerken van die geenen, welken, onder zyne Regcc- ring, van den weg der zaligheid afgedwaald zyn; maar ,, dewyl den Mensch van natuur een' rcdelyk fchcpfel is, „ zo worden de Vordcn, jn dit duk gerekend, aan hun„ ne plicht te hebben voldaan, wanneer zy alle redeiy., ke middelen aanwenden , om tot zulk een goed einde „ te geraaken, en, de voorzigtigheid laat hen niet toe, „ zulke gevaarlyke middelen aan te wenden, welken het s, goede hoorn ontwortelen konden , door een onkruid ,, tc willen uitroeien , waarvan men bezwaarlyk een Staat zoude kunnen zuiveren, dan alleen door zagte middc„ ien (§§)." Nog krachtiger zyn de uitdrukkingen , welke dc Schryver elders bybrengt , uit eenen Brief van Mevrouwe de mainïenon , aan haaren Broeder (44 )• Met (*) [naamelyk den Roomfcfan Ge en elf Ken.'] (f) [dat is, den Protefianf'h] (%) Tt. w. der Gccstehkheid] (i) Dit moest eigenlyk zyn Be,fluuring: colbert was Staatsdienaar] geen Koning } (**) fdat i'., der Proteftanten.'] (ttj bladz. 36, 37. (§§) bladz. 71. bladz. 64, 6j.  WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 3°3 Met dit alles werden de Proteftanten, ook van deezen Hnt hard en onbillyk genoeg behandeld, zo veel mogeWk gefloten bniten alle bedieningen, van gunstbewyzcn verfteken; terwyl men de zodamgen, welken zfch, gcïvk mei het noemde, bekeerden , dies te rykelyker in dezelve deed deelen. Zodanig was zelfs het ontwerp het Sn voorgeflagen werd in eene Memorie, opgefteld dooi eSn van des Konings verftandigfte en gemaat,gdfte Amp, r, niaven van welke de Schryver ecu kort verflag geeft ( ). De ïïeer LIhiere erkent, dit alles. Dit Eerfte Stukje van zyu Werk fchynt hoofdzaaklyk ingericht, om te toonen St men aan het Franfche Hof, tot weinige jaaren IZv de herroeping van het Edict van Nantes, geen bcmald oogmerk had, om eenen zo geweldigen cn onrechtSdiffen ftap te waagen; maar echter niet naliet de zaak Sr Hervo mden, z0Sveel mogelyk , te krenken door byzondeie verongclykingen, hun nllcenlyk ftreug recht k*. Sl^wederSri, en dit nog flechts, wanneer men het ni t met cenigen fchyn wist te weigeren. De Scbiyv ei dnet Toor'ians den Hervormden recht, en fpreekt' hen tv vt dc ïsterlyke befchuldigingen, welke tegen hen SeftröOid werden, .„ In alle gettrengheden zegt hy, Se wy welhaast tegen de Proteftanten zullen zien te *» werk ftellen; in dc vooralfpraaken van zo veele Vei" Swingen , 'Beiluiten cn geftrenge Bevelen , nergens " eSdelvk, vindt men een eenig verwyt tegen hunne gc" trouwheid. In geene der Aantekeningen, in dit tyd" vTSan, en welken in de Jrchiven van het Gou» SS bewaart zyn, fchildcrt men dezelve als een " SCGeenekderzelvcii vervat de allcrminfte befchuldiging, „noch de minfte Staatzuchtige inzichten: ,~ o-een party die men verzwakken moet: -~- net is z. is " S gevaarlvke Kettcry, welke men wilde uitroeien. % het zyn dwalende Onderdaanen, welke men moet te " reMnïevSlo*cfde niet, uit alle Provinciën des Ryks, omftandise berichten, omtrend hun getal, rykdommen " en toeftand, in te zenden. Hunne naamen waren daat " hi aangewezen',; als ook hunne famil.cn cn handwerV ken - men voegde daar dikwils nog byzondere aanmerkiiigen by, omtrend het perfoonlyk caracter van ecm- ■ (*■) bladz. 129. I3°-  3©4 geschiedkundige ophelderingen „ gen onder hen, benevens hunne naauwe verbintenis,, rem ——- In geene dezer opgaaven worden zy van „ eenige heimelyken handel, van eenige kwaade geneio-d „ beid tegen het Gouvernement, noch van eenW veri, dagte zamenlpauning , bei'chuldigd ; maar , dat hun „ kerkhof te digt by dat der Katolyken was • dat ze „ hunne Pfalmen te overluid zongen; dat hunne' klokken „ by het aangaanider Godsdienst, te gelyk met die der „ katolyken luidden. Die geenen, welke men f*) „ als gevaarlyke mannen wilde doen voorkomen was en „ kei, om dat men ze voorönderftelde ftyfhoofdi> te zvn „ m hun geloof. Ja men befchuldigde ze zelfs van lief „ daadig onder elkander tc zyn , en zorgvuldig voor „ het onderwys en zeden hunner kinderen te waaken „ enz. (f)." r-j Men zie ook het geen de Schrv' ver zegt tot lof der zodanigen uit de Hervormden, welke bedieningen hadden in het bewind of invorderen der geld middelen (§); van de onderdrukkingen der Intendanten (|), waarvan wy niet kunnen nalaaten een voorbeeld in des Schryvers eigen woorden by te brengen. Feu „ Procureur, of een Notaris, welke zich bekeerd"had „ oogenbhklyk zyne kalanten verliezende, en zich van ,, zyn beroep verlaaten ziende, zeide den [del Intendant " Wn i ?1Ci T,ï ?faadPleeSd werd: „ „ Wanneer men' „ „ 1 echts de billykheid in aanmerking neemt, moet men „ „ de anderen in hunne bedieningen laaten en door „ „ lchadeloosftellingen . voorzien in de benodigdheden „ „ der nieuw bekeerde; doch wanneer men alleeiilyk het „ best der Religie befchouwd, moet men alle de -inde „ ,, ren daarvan ontzetten;"" en op deze redenkavclin°„ werden ze alle van hunne ampten ontltoken " .. Even openhartig erkent de Schrvver de onbekwaamheid traagheid en gebreken der Roomfche Geestelyken vooral m de zuidlyke deelen van Frankryk, niet alleen met de woorden van den Maarfchalk de noailles , maar ook met die van den waarlyk godvruchtigen fenelon (**) Doch allerzonderlingst is ons in de pen van eenen Roomsch- C*) [Wy hebben de oorfpronglyke Uitgaaf van dit Werk niet gezien; doch de Nederduitfche taal vorderde zekeiivk, dat de Verraaler bier gefteld had: Dat men eenicen van hun; 'of iets dier gelyks. Die geenen . . . was is geene'taab] Ct) bladz. 1.22, 123. (O bladz. 134, env. CO biadz. 140, env. C**) bladz ico, env.  WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 3°S Roomschgezinden Schryver voorgekomen de volgende Snfnede. „ Misfehien zoude de bekeenng der Heidenen (*} zelve, minder moeilyk geweest zyn dan die " der Calwnisten. Misfehien waren hun Afgodendienst " met derzelver offerhanden , hunne boetingen , hunne " vergodingen , minder verwyderd van onze verborgenbeden en onze ceremoniën, dan de Hervormde Gods- " Jietlsr . Men eischte van de Heidenen met, om " in hunne gebeden , van het gebruik hunner, moeder" na e af te «aan , noch af te zien , om niet, geduu" rènde hun geheel leven , aan den vDet des Autaars, ï' woorden, zonder betekenis voor hen uit te lpreeken f-n " In het geen hy zegt (§), raakende karel den II Koning van Engeland, kunnen wy hem kwalyk als ernftig fpreekende befchouwen. ■ Uit het gezegde kan de Leezer gemaklyk befluiteu, dat wy dit Werk hem aanpryzen, als gefchreven met alle onpartydigheid, welke 'men in zaaken van deezen aart kan verwachten. Eenen misilag van den Schryver , welke zekerlyk alleen uit nationaale vooringenomenheid is ontftaan , had de Vertaalcr wel in eene Aantekening mogen verbeteren. Op bladz. 95 leezen wy, dat de Franfche Admiraal du quesne, in het jaar 1676, „ drie over„ winningen ter zee , op de grootfle Zeeheld , welke ? Holland ooit gehad heeft, behaalde. — De eerfte Zeeflao-, tusfchen die twee dappere Vlootvoogden, viel voo "op dèn 81'ten Janüary, De Franfche Vloot was veel fterker dan de Hollandfche ; de overwinning verklaarde zich noch voor de eene, noch voor de andere zyde. Maar du quesne , fchoon met nieuwe magt verfterkt, fchuwde het gevecht op de volgende dagen. De tweede Zeeflag gebeurde op den aaften April. In deezen werd de ruiter gekwetst , maar du quesne tot wyken genoodzaakt. Vóór den aanval, welken de Franfche Vloot op den iflen Juny deed op de Hollandfche en Spaanfche, was de ruiter reeds overleden (+J. ^ C*) [De Schryver bedoelt de oude Grieken en Romeinen.] Ct) bladz. 98. (§) bladz.' 74. (1< Brano Leeven van de ruiter. Wy hebben dit bier te meer aangetekend, om dat men in een Opfchnft , door den oudften Zoon van du quesne , te Laulanne , ter gedachtemsfe van zynen Vader gefield , den Franlchen Admiraal den Over-, winnaar van de ruiter noemt. Zie keyzuhs Razen, I Deel, bladz. 173.  3ö6 GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN De Vertaalcr zegt, in zyn Voorbericht, dat „ het fterk: „ verlangen der Liefhebbers van de Historiekunde den „ Uitgeever heeft doen bciluiten , het Eerfte Deel in „ twee Stukjes uit te geeven , om des te eerder den „ wcetgiengen Leezer te voldoen," Wy wenschten wel dat dc Uitgcever wat langzaamer ware te werk gedaan* en de Vertaaling wat beter voor den dag gekomen.0"^ cito, fi fat bene, is eene fprcuk, welke men we'l wat meer mogt in het oog gehouden hebben. Het Werk is vol van fouten, tegen de regelen der woordbuiginge, o-eflagten der Naamwoorden , en diergelyke. Terfton^d in het Voorbericht ontmoeten wy: „Voor het overige is „ onzen wensch, dat den oordeelkundigcn Leezcren dit n Werk moge verftrekken ter uitbreiding en verfterking „ zyner kennis, enz." Dcrgelyke vindt men 'er veele Een groot gedeelte van dergelyke misflagen is misichien, te wyten aan al te groote verhaastinge. Want Avy willen met onderftellen, dat iemand, welke uit het Fransen in het Ncdcrduitsch vertaaien , en zulk eene Vertaaling durft uitgeeven , uit onkunde diergelyke feilen zoude begaan. De Vertaalcr fchynt doorgaans zich vergenoegd te hebben , met het Fransc,h genoegzaam van woord tot woord m het Nederdmtsch over te brengen, zonder behoorelvk te letten op dc onderfcheiden vereischten der beide Taaien. Hieruit ontftaat meermaalen duisternis en verwarring , gelyk de Leezer reeds zal befpeurd hebben uit eene der aangehaalde plaatzen, by welke wy duidelykhcidshalve telkens aantekenden, waar van de Roomfche Geestelykhcid, en waar van de Hervormden gefproken worde Zo leezen wy (*), ,, Zy [de Gefchiedenisfchryvcrsl gee„ ven geen acht'er op, dat zekere gebeurtenisfen ,&om „ onvoorzien tc zyn, des niet tegenftaandc onvermydehk „ zyn. Wy waagen het niet te zeggen, hoe dit eigenlyk moest zyn, daar wy het Franfche niet gezien hebben, doch durven wel gïsien, dat in plaatze van om onvoorzien te zyn, (waarfchynelyk in het oorfpronglyke pour étro imprévm) moest gcfteld zyn fchoon onvoorzien. ——_ Het zoude niet moeilyk vallen, het getal deezer voorbeelden te vermenigvuldigen. Maar wy zullen alleenlyk nös twee of drie aanhaalen, om den Vertaaler te doen opmerken dat hy met kwalyk zal doen, met nu en dan iemand, der Gc- (*) bladz.- 5i reg. 6 van ben.  WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 30? Gefchiedenisfen van dien tyd kundig , te raadplccgen. Bladz. 15, reg. 1, ftaat, „ dat Parys den Koning, de regerende Koningin en het Hof, haare Vesten deed " ruimen." In het Fransch zal het zyn la Reine RegenTe en moest derhalven vertaald zyn de Koningin Regentes of Beftuurftcr des Ryks: want men ïfioet hier verftaan de Koningin, Moeder en Voogdes van lodewyk den XIV. Deeze vlucht gebeurde 111 het jaar 1649, en de Koning trouwde eerst in 1658. Op bladz. 27 fpreekt deVcrtaaler van den „Kancelier vamhetHospital" als of dit eene byzondere bediening ware, zonder tc denken op den vermaarden Kanfelier de l' hopitiIl , die ten tyde van kakel den IX in het bewind was. Op bladz. 54 Het gehoor, dat lodewvk den XIV aan den wel- fp'rekendfte der Staatsdienaars, by deze gelegenheid, " verleende, enz." In plaatze van Staatsdienaars moet hier ftaan Leeraars of Leeraaren. De Vertaalcr heeft niet genoeg gelet op de verfebeidene betekenisfen van het FranfcheÖwoord Miniftre. Het was uu bosc , Leeraar der Hervormden te Caen, welke dit gehoor by den Ko- nintr had (■*). Op bladz. 51 is waarfchynelyk mau- va/fé humeur, dat eigenlyk gemelykheid, knorrigheid betekent, vertaald door kwaade gemoedsaart. Wy voeren daeze duigen enkel aan 0111 den onbekenden Vertaaler, welke met eenen loflyken yver voor nuttige Weetenfchappen fchynt bezield te zyn, tot wat meerdere voorzichtigheid op te wekken, cn van al te groote verhaasting te rug te houden. l*j Voiez brnoit, Wjl. de l'Edit de Nantes, T. III. P. It p. 103. fuiv. Be.  3o3 W. COXE Befchouwing der Maatfchappy en Zeden, in Poolen, Rus. land, Zwecden en Deenemarken, doorvlogten met Foorvallen eenige uitfleekende Chara&ers betreffende. Door WiLLiAM coxe , A. M. F. R. S. Lid van 's Konings Collcgie te Cambridge , Kapelaan des Hertogs van Marlborough, Medelid van de Keizerlyke (Economifche Sociëteit te Petersburg , ah mede van de Koninglyke Academie tc Koppenhagen. Naar den derden Druk uit het Engelsch. Vyfde Deel. Te Amfierdam by J. Yntema, 1788. In gr. 8vo. 164 bl. Hebben wy den Heer coxe , nevens zyne Rcisgenooten, met groot genoegen, door Poolen en Rusland vergezeld, 't zal ons niet verdrieten, hem door Zweden te volgen, welk Ryk, in dit Deeltje, het Briefswys onderhoud uitmaakt. Mislukte het de Doorkruisiers der Noordfchc Ryken Lapland te bezien, daar zy na goeden raad "luisterden voor hunne veiligheid, uit hoofde van het Jaarfaifoen' den weg over den Bothnifchen Golf namen, en met veel gevaars dien overtocht volbragten. Dc ontmoeting eens Laplanders, die op de Hooge School te Upfal geftudeerd hadt, en het gefprek met deezen gehouden, vergoedt het cenigermaate. Steklwlm wordt in de heerlykc vertooning , welke het maakt , befchreeven ; van Konin««ustavus den III, met diens Adel en Hofgezin, ontmoeten wy ccn breed-berigt. Terwyl de Befchouwing van het Tuighuis, in de Hoofdftad van Zweeden, coxe •aanleiding geeft, om, de Kleederen, waar in carel de XII fneuvelde, befchreeven hebbende, 't geval van diens dood, waar over zo veel getwist wordt, en dat onder de Gcfchiedkundige onzekerheden behoort, te onderzoeken cn te beoordeelen. ■ De Regeeringsvorm in Zweeden , met de veranderingen , welke dezelve ondergaan heeft, en bovenal de Staatsomwenteling, door den tegenwoordig Regeerenden Koning, in den JaareMDCCLXXII te wege gebragt , leveren zeer leezènswaardige Brieven op. Terwyl de Staatkundige zich voorts kan verlustigen in de befpiegeling van 't Zweedfche Staats-, Finantie- en Krygsweezen. ~~— Upfal onthaalt den Geleerden en Lielhebbers in de Boekcry, de Kabinetten en de Kruidtuin. • Eene Reis van die Stad na Trolhatta, doet ons een gedeelte des Ryks, toen doorgetrokken, kennen, en  beschouwing. 3CQ en by dat Kanaal zien, welke poogingen verfcheide Zweedfche Koningen gedaan hebben, oni eene binnenlandfche Vaart in bet Ryk te vormen. — Gothcnburg verfehaft, als een Zeehaven en Handelftad , aanleiding , om over den Koophandel des Zweedfchen Ryks te fpreeken ; en de Reis van daar ma Carelskroon doet ons den Zweedfchen BoerenItand kennen, als veel gelukkiger cn befchaafder dan die in Poolen of Rusland. De Zeemagt van Zweeden valt, by 't bezi°'tigen van Carelskroon, onder 't ooge. En wordt dit Boekdeeltje beflooten met onderrigtingen, wegens het reizen in Zweden, en eenige byzonderheden, de Landen Lusthuizen betreffende, als mede de groote gelykheid tusfchen de Engelfche en Zweedfche Taaien. Misflagen van groote en verdienstlyke Mannen aan te wyzen en te verbeteren, is billyk, onze coxe doet het in een aanmerkelyk geval,'het Ryksbeftuur van Zweeden betreffende. Wanneer hy de laatfte Ryksomwenteling, meest met de woorden van zyn Vriend, den Heer sheridan, befchreeven, voorgeftéld hadt, merkt hy op, dat deeze Heer, in zyn verflag van het nieuwe Ryksbeftuur, hoe fchoon het anders zyn moge, een grooten misflag begaan heeft, die, uit de pen van een zo agtenswaardig Schryver gevloeid, vry algemeen in alle vreemde Landen fchynt aangenomen, en te regt gebragt dient te worden. Sheridan , naamlyk, beweert : ,, dat de Koning Van Zweeden te Stokholm niet min volltrekt heerscht, dan " de Koning van Frankryk te Verfailles, en de Groote Heer te Con/lantinopo'len," Terwyl zyne Zweedfche Majefteit, fchoon tegenwoordig zeer groote voorregten bezittende, nogthans, in veele gewigtige gevallen, een bepaald Monarch is. De Heer coxe bewyst deeze Stelling, door de opgave eener Schets der tegenwoordige Regeeringsvorm; ten dien einde merkt hy op:: „ De gehecle Uitvoerende Magt berust , met de daad, in den Koning : want, fchoon 'ér verklaard wordt, dat deeze hem, met den Raad te zamen , is opgedraagen, is hy, egter, volftrekt meester in den Raad, daar hy de Leden van denzelven aanftelde en afzet , en , in 't beftuur der zaaken , alleen hun raad vraagde , zonder verpligt te zyn dien te volgen. De Koning heeft het bevel óver hetXeger en de Vloot, benevens alle Bedieningen in beide, en ook alle Burger-Ampten. Hy alleen bezit de Magt, om de Staaten zamen te roepen en te doen fcheiden, en is. niet gehouden dezelve op een III. deel. n. alg. letï. no. 7- X vast"  3xo w. coxe vastgedelden tyd te vergaderen. Hy heeft de Belastin-* gen ftandhoudende gemaakt, trekt een bepaald inkomen, en heeft de geheele befchikking over het Geld des Ryks. ,, Zodanig zyn de Voorregtcn, welke zyne ZweedfcheMajefteit aan zyne Kroon gehegt heeft; doch hoe groot ze mogen fchynen, bovenal, wanneer men ze vergelykt met de geringe maate van Gezag, vóór dat tydperk, den Koning opgedraagen, klimmen ze, myns oordeels, niet op tot volltrekte eigendunklyke Opperheerfchappye. De twee hoofdtrekken , die een Onbepaald Gezagvoerend Vorst, van een bepaalden Monarch onderfcheiden, zyn het onbeperkt geeven cn affchaffen van Wetten, cn opleggen van Belastingen , zonder toeltemming der Onderdaanen : geen van beiden wordt door een Koning van Zweeden uitgcocffend. ,, Ten aanziene der Wetten, huisvest de Wetgceveiv de Magt by hem cn de Staaten, ,, de Koning" dus luidt het Voorfchrift, ,, zal de Magt niet hebben om meer„ dere Wetten tc maaken , buiten kennis en toeftem„ ming van de Staaten; noch eenige oude Wet, voor„ 'heen aangenomen, buiten die kennis en toeftemming, „ mogen affchaffen." ,, Omtrent het opleggen van Belastingen is vastgefteld, dat dc Koning geene Belasting zal heffen , zonder toeftemming der Staaten, uitgenomen by een daadlyken vyandlykcn inval, cn zal hy, den Oorlog geëindigd zynde , de Staaten zamenroepen, om met dezelve de nieuwe Belasting te vernietigen. ■ By deeze twee gewigti- ge Bepaalingen komt nog, dat hy, zonder der Staaten toeftemming, geen Oorlog kan verklaaren , of de Geldmunt veranderen, cn moet hy, door hun opgeroepen, als zy vergaderd zyn, rekenichap geeven van 's .Lands geld. „ Schoon dc Koning aan deeze zeer weezenlyke Bepaalingen onderworpen is , kan men , nogthans , daar zyn gewoon inkomen volduurt, cn de zamenkomst der Staaten alleen van zyn welgevallen afhangt, aandringen, dat hy onbepaald kan heerfchen, zo lang hy geene bykomende onderftandgelden vordert. Maar zeker , deeze wyze van regeeren beklimt den trap van volftrekt gezag niet: want daar hy geene Wetten kan geeven , geen Oorlog verklaaren , of Belastingen heffen , zonder toeftemming van den Ryksdag, moeten 'er gevallen ontdaan, die bet noodig maaken, die Vergadering zamen te roepen, waar op  BESCHOUWING. op dezelve bezwaaren kan herdeden , of inbreuken op de Ryksgcdeltenisfe verbeteren. ,, In de daad , zyne Majefteit vondt goed , hoewel niet gepraamd door een buitcnlandfchcn Oorlog , noch. door eenige weezenlyke behoefte gedrongen, zes jaaren, naa dat hy ontflaagen was van de noodzaaklykheid , om de Staaten te doen zamenkomen, dezelve op te roepen; en ontmoette die tegenkanting, welke de Vertegenwoordigers van een Vry Volk kenmerkt. In het Huis der Edelen, by voorbeeld, werd een Vertoog ter tafel gebragt, waar in men beweerde, dat de Regeeringsvorm , in den Jaare MDCCLXXII vastgeftcld, eenigen tyd was in agt genomen ; maar dat zints veelen van 's Konings Vrienden zich beroepen hadden op die van den Jaare MDCXVI, als het eigenlyk voorbeeld , naar 't welk het Ryksbeftuur zich moest fchikken; de vraag, derhalven , was , welk eene Regeeringsgefteltenisfe thans beftondt ? , i— Meer andere voordellen, zeer -haatlyk in 's Konings oor klinkende , behandelde men in dit Vertoog; men hadt ten oogmerke, by de volgende Zitting, 't ztU ve ftaatiyk voor te leezen; doch, om dit voor te komen, ontboodt de Koning d.e Staaten in 't Paleis, en ontbondt de Zamenkomst. Zyne Majefteit verklaarde, in de Aanfpraaken, te dier gelegenheid gedaan , hoe zeer hem de klagten, ten onregte tegen hem ingebragt, griefden, cn voegde 'er nevens , dat de Regeeringsvorm, zo als derzelve in den Jaare MDCCLXXII was vastgefteld , door hem altoos zou aangemerkt worden als de waare; dat hy hoopte 'er nimmer in 't minfte van af te zullen wyken , en dat hy, daar veelen een misverltand hadden zoeken te verwekken , tusfchen hem en de Staaten , beflootetj hadt de Vergadering te doen fcheiden; een volftrekt Op» pergezagvoerend Vorst zou op die wyze niet gefprooken hebben. ,, Met één woord , of de tegenwoordige Regcerings» vorm, waarfchynlyk, zal ftand houden, dan of' dezelve zo fchiclyk zal worden omgekeerd, door eene nieuwe Ryksomwenteling , gelyk dezelve is ingevoerd ; of dezelve met den tyd zal veranderen in eene willekeurige Opperheerfchappy, of dan weder vervallen tot de voor.? gaande Regceringloosheid , ftaat my hier niet tc onderzoeken ; het voordel betrof alleen de Ryksgeftcltenisle „ zo als die tegenwoordig bedaat, die, hoe nauwkeurige? wy dezelve nagaan, ons te minder fchroomvallig maakt, X 3 om  3r> W. COXE om te befluiten , dat de Koning van Zweeden een bepaald en geen volftrekt Oppermagtig Vorst is." Wie dit verder wil beweezen zien, vervoege zich tot het Werk zelve, waar in de Schryver het toelicht, door eene afzonderlyke befchryving van de Leden der Ryksvergadering, by welke de opperfte Wetgeevende Magt berust, bedaande uit den Koning. met de gemelde voorregten bekleed , en de Staaten, die, wanneer het der Kroon behaagt, zamengeroepen worden: welke Staaten vier afzon- derlyke Huizen uitmaaken : I. Dat der Edelen , • II. Dat der Geestlykheid, III. Dat der Burgeren en IV. Dat der Boeren. Wy zullen , om nog iets van eenen anderen , in 't algemeen meer bevallenden , aart, uit dit Deeltje, over te neemen, onze Leezers de ontmoeting van coxe ten Zweedfchen Hove, mededeelcn. „ Wy vergezelden den Engelfchen Staatsdienaar thomas wroughton ten Hove , om de eer te hebben, van, aan Koning gustavus den III, voorgeftel 1 te worden. Het geheele Gezelfchap , uitgenomen de buitenlandfche Staatsdienaars, en wy, waren gekleed in Zweedfche Kleeding , onlangs, door zyne tegenAvoordige Majefteit, in dit Land ingevoerd. De kleeding der Mannen geleek naar de oude Spaanfche, cn beftondt in een korten Rok, een Kamizool, een Mantel, en een Hoed met een Pluim a la Henry IV'. een Gordel om den middel, een Zwaard, een ruime Broek, en Schoenen met roozen ; de Mantel is van zwart Laken , geboord met rood Satyn, de Rok en Broek zyn desgelyks zwart, vercierd met roode knoopsgaten en knoopen ; het Kamizool, de Gordel, de Kniebanden, en de Roozen op de Schoenen, zyn van rood Satyn. De Kleeding der Dames beftaat uit een zwart zyden Opperkleed, met opgefplecte Mouwen, afgezet met witte Koorden en geklemde Linten. Dit is de gewoone Hofdragt. Op plegtige Feestdagen, draagen de'Mannen wit Laken of Satyn, gevoerd met rood Satyn , de Dames witte Zyde of Satyn, met gekleurde Linten en Oplegzels. De Mannen, die ten Hove niet voorgefteld zyn, gaan meest allen, geheel in 't zwart, en zonder eenig rood of andere uitfteekende Cieraaden ; de Dames, zich in gelyke omftandigheden bevindende , mogen niet verfchynen met de wit opgefplcete Mouwen; in andere opzigten, is haare dragt gelyk aan de boven befchreevcne. ,, Omtrent half acht, kwamen de Koning en de Koningin,  BESCHOUWING. 313 «in., beide in de Volkskleeding gedost. Zyne Majefteit ging van het eene einde des Kamers tot het andere , en vervoegde zich , met veel leevendigheid ., by verfcheide Perfoonen , cn groette, naar 't Hofgebruik, alle de Raadsbeers Vrouwen. Wanneer wy aan den Koning en de Koninginne voorgefteld waren, deedt zyne Majefteit ons de eer, om met een ieder onzer, eene geruime wy], zeer gemeenzaam te fpreeken. Deeze pligtplccgingen afgedaan zynde, begaven zich de Vorstlyke Perfoonen in een nabv geleden vertrek , en werden gevolgd door een grootgedeelte des Gezelfchaps ; dc Koning fpeelde trente & quarante, met omtrent twintig Perfoonen, cn de Koningin Omberde. Ten negen uuren fcheidden zy uit met fpeelcn, en hielden in een ander vertrek het avondmaal. De Prin'fes sophia albertina was de eenige die met hun aan tafel zat, die eer is by deeze gelegenheid alleen bepaaid tot het Koninglyk Gezin. Tegen over haare Maiefteiten, op een kleinen afftand van het laage einde deitafel ftonden ftoelen voor de Raadsheers Vrouwen, en voor'die der Afgezanten: geene andere Dames mogen "■aan zitten , waarom ook geene van laager rang , dan deeze, immer by zulke onthaalen ten Hove komen. ,, Aan dit Hof "wordt alles, wat tot het plegtige behoort, zeer ftipt in agt genomen, terwyl veele Vorften van Europa zich bevlytigen , om de ftaatlykheden, omtrent de Koninglyke Waardigheid gebruiklyk, af te fnyden, heeft gustavus de lil eene matte van Pragt, en ftiptheid van Etiquette, ingevoerd, gelyk aan die van Verfailles, en tot dus.lang, in dit Land, onbekend. De Koninü bezit te veel verftands , om , in dit ftuk , een flaaffcheflaavoiger der Franfchen te weezen: 't is, derhalven, veel waarfchylyker, dat zyne beweegreden hier toe eenigermaate- Staatkundig is : dewyl de vermeerdering der Koninglyke Voorregten het voegelyk kan gemaakt hebben , den luister van den Throon te vermeerderen. Onder den maaltyd fprak de Koning bykans onophoude* lyk met den Zweedfchen Adel, met de vreemde Afgezanten, en dc Heeren, die zich naby hem bevonden. By ecu volgenden Hof-avond van dezelfde natuur, deedt zyne Majefteit my de eere, om met my, meer dan een half uur , te fpreeken over verfcheide deelen der Zweedfche Gefchiedenisfen. Hy onderhield my op eene dt ■ „ dezelfde bladzyden, zegt de Aanmerking-Schryver tooiien „ dat 'er onder de Predikanten Knorrepotten zyn, immers als „ onze Auteur dezelve opftellende, wel geheumeurd geweest » 15 « d™ ,zo" lk my by zyn Wel Eerw. niet waagen; als nu „ zyn Wel Eerw. knorrig is dan kreeg ik ligt boeken na den .„ kop: maar wat zonderling is, de Heer van der palm is een „ Schoolmeester, die is evenwel zo korzelig niet" waar zvn „ nu de bewyzen voor de ftelling van den Heer van voorst„ tut deeze twee disfertatien blykt dat er althans een knorrige' „ Domme en een met knorrige Schoolmeester in dit Land isi" Noemt de Heer van voorst de Eigenliefde en e^el Gefchenk van den Schepper. Zyn Tegenfehryver betuigt niet te weeten, hoe hy dit overeen moet brengen met het°ko"t begrin des inhouds van de tweede Tafel der Wet, en met eeniee grondbeginzelen van Godsdienst (Religie.)" . De on fchuldigfte en voeglykfte uitdrukkingen lyden zelfs last Heefï de Heer van voorst, van de Kinderfchooltjes fpreekende ge fchreeven : Niet zo ras is van alle kanten het teder kroos't vergaderd , of de Meesteres neemt een gevreesd wapen in de vuist of aan haare zyde. Wie zou hier op wagten: „ Wat cieri'vke „ manier van fpreeken om een Roede of Stokje uit te drukken „ maar wat van beiden het is weeten wy nu nog niet, de „ Heer nahuys fpreekt van Rottingen, fteevige Stok cn Plak „ maar dat is lomp van die Profesfor, de Predikant van CWW „ is vry meer poliet en befchaafd.al wat die Man zegt is beleefd „ als Profesfor nahuvs goedgevonden hadt te zeggen, wa* gè' „ brink men van de Roede moest maaken, zou zyji Hoog Eer* „ waarde mogehk lomp genoeg geweest zyn om te zeWn „ dat men 'er mede op de billen moest flaan; maar de Heer van „ voorst zou dat wel anders uitdrukken, die zou zeg-en mm „ moet 'er het. meeste gevleesde gedeelte der Kinderen LichaamehK „ heid mede lastig vallen^' Zelfs, om geen meer «aai¬ tjes van deeze haatlyke Scnryfwyze op te geeven, kan hy den Heer van voorst met diens Verhandeling reeds lang gedaan hebbende, met in rust laaten. „ lk hou my," fchryft hv ?r heel ongevergd, „ dat als de Heer van voorst eens in JLt' „ dam, Rotterdam, Utrecht en den Haag, of een dier^elvke „ Standplaats zal ftaan, zyn Wel 1,'erwaarde dan nog wei een „ ander ftuk van Geleerdheid dan deeze Verhandeling zal voor „ den dag brengen." 5 Schoon hy voor de Naagedagtenis van den Hoogleeraar naju; ys  OVER HET SCHOOLWEZEN. 3^3 Htm diepe hoogagting betuigt te hebben, en ook diens Naalec,JS„ veel meter behandelt, laat by egter Met naa op te merSn da deS gevoelens van zyn Hoog Eerwaarde (wegens de Onderwvzcrs in het Fransch) van veel meer klem en kragt " zouden zyn, indien wyle zyn Hoog _ Eerwaarde, zoo wel r, Hoogteeraar in de Franfche faal als in de Godgeleerdheid '" BevreemdT'he't onze Leezers dat wy bun zo lang hebben opeehouden met niets betekenende fchamper- er, baatlykhcden, wy worden, naei «»u dienen meer gezette leezing dan het geheel verwerpelyk , en verdienen^m meer dan eens voorgaande.„De groote za k s, ge'y y ^ ^resrS^ogcn,0^ zïmen op^de Schooien dc jeugd in " dl noodU Weetenfchappen kunnen onderwyzen , dan zuilen " 'er zich bekwaamc Mannen aanbieden en andéren 'er ZIeh toe " Km maaken, Geld, dat de Ziel van dc Negotie ,s, is " v d7id vahet Schoolhouden." Hy geeft berekeningen " fteft mddelen ^or om het te krygen: doch zyn Half (w ke fchimpnaam by elders zelve bezigt) tpreekt JkxZïwMitfnedé de Heel Eetyvanrdeas niet irt hun van een middel *^Sg*!^ w W hoe veele Steden va» fCf t LaUndnzrmTn' S^^^'Franse!, Predikant konnen " Jffch^,^^Ik^oor«k« in ieder Stad aan de kosten „ attcnancu, » Disc pelen cn een van \6o zou " S^afthS^t wederon/een bewys Jn«ftftgfe, " te zoeken wyl bet Werk, dat wy naagegaan hebben ,n die " SM^redrukt ■is en de Ed. Maatfchappy in het Nabuurig " vtslinT* de Verhandeling bekroond heeft, te Middelburg " zeg ikf kan zeker één Fransch Predikant minder zyn : wyl " , g u „/^L inist het zelfde getal Predikbeurten waar„ 'er aldaar dooi d.ie h §ragtimai bediend wordt, ' " irrtn 'wo.Ste'ffllen hetzfIfde als te ft* door I'twee wördT verrigt, dan de jongde bransch Predikant " ƒ Aoo • hebbende, dunkt my was het ,n die Stad reeds "•gevonden, zonder nu van deszelfs Weduwen Iraéiament van " f ?oo -■ te fpreeken. Te VAsfinvn zou men insgelyks de " {ongfte 'Franfche Predikant wel konnen ontbeeren, die heeft " Hoo -- dat ook al weer, aangezien de kleinheid der Stad, in vergelyking met Middelburg, aldaar genoeg konnen zyn. " Mammoet n de Schooien , zo de Regeerders der Steden m  • 324 aanmerkingen, over HeT schooi wezen. ons Land zich deeze zaak niet willen aantrekken, op den te. .genwoordigen beklaaglyken voet blyven, zonder eenige de minfte verbetering ? Onze Aanmerking-Schryver oordeelt Neen, en befteedt het lilde Stuk, om aan te wyzen, hoe die Verbeteringen, fchoon op verre naa zo groot en algemeen niet, noch zo fpoedig cn ge- maklyk daar te Hellen, kunnen gefchieden. Dan ons Verdac, reeds breeder dan wy dagten, uitgeloopen zynde moeten wy' de Leezers na het Werkje zelve verzenden,, dat hy der Over- weeginge niet onwaardig zal vinden. Meer nuts zou .de Aanmerking - Schryve, gedaan, en meer eers ingelegd hebben , hadt hy zich bepaald tot het eigenlyk Schoolhouden, en meer dan de helft zyns gefchrifts niet doorvlogten met niets ter zaak doende, en, dat veel erger is, beledigende, Aanmerkingen. Lierzang, na het ten Tooneele voeren van het Treur/pel elfride; de uitmuntende Atlrice Mejuffrouw johanna Cornelia wattier, toegezonden door p. j. kasteleijn. Te Amjteldam, by P. J. Uylenbroek, 1788. in otïavo. 16 bl. \7olgens dezen Lierzang heeft de Actrice Wattier haar' pügt gedaan, en de haar opgelegde hoofdrol, in het Treuripcl Elfride , zeer goed vervuld. Dat dit zulk eene uitftekende byzonderheid is, willen wy niet hoopen, maar liever vooronder. Hellen, dat de Vriendfehap, in verfcheidene coupletten van dit flukje doordraaiende, deze gelegenheid heeft aangegreepen, om zich, in 't openbaar, te vertoonen. Zie hier 't bewys: De waarheid zwyge een poos. Zy zal zich openbaaren , Als tyd en plicht haar zulks gebied. Toen ge u voor bertuchs telg zoo gunjlig dorst verklaaren, Toen fpande uw eigen hand, of 't waar', voor my de f naar en , En, zonder uwe keuz', waar myne elfride 'er niet.  N I E- U W È ALGEMEENE V A D E RL A N D S C 11 Ë L E TT EK * OEFENING EN, De geest der Hebreeuwfche Poëzyi Door j. c. hêrderi Uit het Hoog duit sch vertaald. Vierde ftuk. Te Leyden 4 by J. van Tifrelcn en B. Onnekink. 1787. Behalven hei Voorwerk, 330 bladz. in gr. octavo; In achtervolging van liet Plan ■, het welk de Heer Herder zïah heeft voorgefteld, handelt hy in dit Stuk„ eerst over de Zegezangen der Lsraëliten , en enige verdere overblyfzels uit den vroegeren tyd van Israël: by welke gelegenheid hy ene reeks van byzonderheden ■, met betrekking tot dc oude Poëzy der Hebreeuwen, nagaet, en langs dien weg vcrfchillende foortcn Dichtftukken, tot op°den tyd van Koning David ontvouwt; De gé-» fchiedenis van Bilcam, verfcheiden voorvallen in de dagen der Richteren, de Poëtifche denk- en fchryfwyze , •wel byzonder ten aenzicn van het racdzelachtige, het gebruiken van Naem- en Woordfpelingen, en dergelyken, komen hier in overweging; en de Autheur ftelt daer door verfcheiden plaetzen der Bybelfchriftert iil een nieuw licht; dat fchoon juist niet altoos voldoende, echter gcmeenlyk wel ene nadere befchouwing waerdig ie. Iiicraen hecht de Heer Herder Voorts zyne nafpooring wegens de Pfalmen; waerin hy de gefchicde-, nis van David als Pfalmdichter voordraegt ; en nagaet hoe deze foort van Poëzy in aenzicn gebragt zy, mitsga'ders welke betrekking zy op andere Poëzy hebbe. Daer uit neemt hy aenleiding 'om zich uit tc laten , over het verkeerde gebruik, dat men 'er thans veelal vau maekt, en om-enige regels aen dc hand te geVen, die . het nuttige .gebruik kunnen bevorderen. —— Verder ontvouwt: hy ons het voornaemfte dat omtrent de verfchillende Poëtifche inrichting der Pfalmen opmerking vordert; fchetst bet character van David en dat van Afaph; geeft een beknopt verflag van het merkwaerdigftc omtrent de ande-* re Pfalmen, en de fchikking van het geheele Pfalmboek f voegende voorts daerby zyne overweging van de Muziek * 111. deel. n. alg. lett. no. 8, Y êh*  3-6 J. G. HERDER cn Muziekinirrumentèn der Hebreuwen; en, by manier van aenhangzel, over 't gebruik der Muziek, onder de Ouden, in 't algemeen. Ene hieraen volgende Verhandeling is gefchikt, om ons de Pfalmen uit de voornaemfte Nationale gezichtpunten te leeren bcfchouwen: waer by , als een Aenhangzel, gevoegd is een Gedicht, dat de Autheur opgeeft, als ene Anthologie of bloemlezing uit dc Propheten en Pfalmen; waerin hy de voortrcflykheid des Beftierders van het Heelal nadruklyk afmaelt. — De laetfte Verhandeling in dit Stuk betreft voor- naemlyk de toekomftige uitzichten ; en flerkt inzonderheid om te toonen, ,, welken invloed de zogenaam„ de Mesfias- of Koningspfalmen gehad hebben, op „ de ftemraen der Propheten, welker rykc uitzichten zichtbaarc ontwikkelingen van de oude voorzeggingen „ zyn." Aen de ontvouwing hiervan hecht dc Heer Herder 'nog een kort voordel rakende de uitmuntendheid van Moze>, boven andere groote Mannen der Bybelgefchicdenis; mitsgaders ene loffprack van den Mesfias; en eindelyk een Dichtftuk, fchetzende den toekomftigen gulden tyd onder den Mesfias , naer 't uitzicht der Propheten. Het een en 't ander verleent , even als dc voorige Stukken, den Bybeloefenaren een ruimen voorraed ter toetzinge van 's' Mans bygebragte ophelderingen , om, na ene oplettende overweging van dezelven, het goede te behoaden. Tot een ftael hiervan llrekkc in dezen 's "Mans vöorfM, wegens de zogenaemde Trap- of Opftyging-Pluimen; waeromtrent hy liet volgende aenvoert. Men heeft die Pfalmen voor Reisliederen by de wederkomst uit Babel gehouden, dewyl deze, Esra VII. 9. een optocht, of opgang, genaamd wordt. De inhoud der mecsten bevestigt bezwaarlyk deze mening. Veelen zyn ongetwyfleld van laatere tyden, en de 137^ Pfalm bezingt duidelyk de gevangenis "in Babel. Doch dc minflen fchynen eene reehtftreekfche betrekking te hebben op de reis naar Judea. Betekent het opklimmen , of opgaan , in het Hebreeüwsch niet ook wel wat anders ? Was het niet de gewoone uitdrukking van hun, die naar Terufalem, inzonderheid naar de nationaale feesten, trókken ? Wat zwaarigheid dan, zo wy ftellen, dat deze Pfalmen niets anders dan zulke Reis- Feest- en Nationaale Gezangen waren, gelyk wy reeds eene menigte van David , Afoph en de kinderen van Koran zagen ? En daide- ■ lyk  DE GEEST DER HEBREETJWSCHE POIZY. $2? u> zvn zv het. (*) Met dit meer uitgebreide denkbeeld Lt zig in dezelve het grootfte gedeelte verklaaren. Nu vange ik ongaarne van den iao*e» Pfalm aan; Hy heeft luist het minfte van 't geen de omftandigheden aantoont, waarin hy gemaakt is, en is misfehien geheellyk eene klagte van een enkel perfoon, en tot dien alleen betreklyk. Klagt over onvreedzaame, onvriendelykeTochtgenootcru Tot u Jehovah, roep ik in myne benaauWdheid, Ik roep, en gy verhoort my. Verlos my, Jehovah van des kwaadfpreekers lippen, Van des bedriegers tong verlos my. „ Wat doet zy u, die bedriegelyke tong ? 5, Wat doet zy u?" Zy fteekt met fcherpe pylen des krygsmans; Zv brandt als brandende kooien van fpiefenhout. O - dat ik hier moet herbergen in Rooverstenten! « Hor is als of ik met Arabifche moordenaaren reisae. Set heeft 'my lang verveeld met menfchen faam te woonen, "Die vrede en verdraagzaamheid haaten. S ben zo vreedzaam! en Ceehter) fpreek ik een woord, Zo wordt het kryg. jjet r*> Over deze foort van Nationale Gezangen voorieffelykheid heeft Autheur zich ^eds b^edu uttg laten in het derde Stuk bl. 160 ■ te ° dia mede ZV» ook de gedachten van den Hoogleeraer EiMorn ,^e deze PlSuen insgélyks befehouwt, „ als Rejshederen d, z, baar hier de wederkeering uit Babel bez.ngen, maar de^ an doeningen van vrome Bedevaartgangers na J^iZ^til in ken" die naar de hooge Feesten opgaan." Zie zyne hu. m liet O T. bl. 496. f« Het Hebreeuwfche woord Mefech betekent een Ve 1, een Er0ve Tentdekking, waarvan het Wilde TentenvoU Vvaarlch.vn gï den naam had. De klaagende Dicfetör zegt da* at y het voor hem was, als of hy ^^^"T^lSu ïn Mefech en IMor zyn de Israëliten nooit gevangen ge,eest, ook lagen deze ftreeken verre van malkander, mjggg m ;de. zen Pfalm flechts figuurlyk voor, gelyk de Parallehsmus duiae lyk toont." y ft  32* J. O. H E R D R Het is een reiziger, die over de onvriendelykheid zyner tochtgenootcn klaagt. Hy woont in tenten, en hy vergelykt hen dus met de Arabifche roovers. De tyd is kort, welken hy met hen zal behoeven door te brengen, en hy verlangt, dat dezelve ten einde fpocde. Verder zegt ons de text niets; en ik kan ook niets verder bepaalen. Trokken deze tentenbewooners naar Jerufalcm ? Legerden zy zig buiten Jerüfalem, gelyk dit dikwils, geduurerrde het feest, wegens de groote menigte, moest plaats hebben ? Ik betuig het niet te weten. De 121'te Pfalm verklaart zig duidelyker. Daar wordt geen woord van Babel gerept. Het is een tocht naai Jerüfalem,, naar de heilige bergen. Gelukwensching' Lied voor eene reize naar jerüfalem. Ik zie, ik zie uit, naar gindfche bergen, Van welken my hulp komt. Myne hulp komt my van Jehovah, Die Hemel en Aarde gefchapen heeft". „ Hy zal uwen voet- niet laaten glyden; „ Hy zal niet (luimeren; Hy, die uwe hoeder is; ,, Want zie! hy flaapt of fJuimert nooit, ,, de hoeder israëls. ,, Jehovah zal uwe hoeder zyn! „ Jehovah zal uwe fchaduwe zyn, „ die met u trekt, (als vriend) aan uwe zyde; ,, Dat des daags de firaal der zonne, „ des nachts de draal dei' maane, u geene fchade dot?. ,, De lieer behoede u voor allen ongeluk! ,, Hy geve acht op uw leven! „ De Heer zal u behoeden, wanneer gy uirrekt, „ en wanneer gy intrekt, nu en in 't vervolg," Men verbeelde zig een jongen Iraëlit, die, als een zwakke vogel uit zyn nest, naar de troostende bergen, wsar van hy hulp verwacht, uitziet. Hy wil op reis, wil Jerüfalem zien, en zyn oude vader geeft hem dezen zegen op den weg mede. Men Helle zig dezen Pfalm, zeg ik, op dien voet voor , en dan is dezelve van Woordtot woerd verklaard. Het is geen uittocht uit Babel: want  DE GEEST DER HEBREEUWSE HE POeZY. , S29 want wie zoude daar zulke zegenwenfchen hebbe mc£ gegeven? Het is de ftem van een teder affcheid van iemand,' wiens hart zig niet genoeg kan voldoen met den "eliefden reiziger zyne wenfchen mede tc deelen; en wiens mond overvloeit van zegeningen, die uit dat lic dcryk hart opborrelen. Op de reize kondc de Pfalm, 't zy van enkele perfoonen , 't zy van reijen , gezongen worden. Men wenschte malkanderen geluk op de reize. Dat de volgende ïaa'ië Pfalm een Lied des verlangens van ' een jong Israëlit zy, die, fchoon al eens te Jerüfalem "eweest zynde , zig weder over den aangekondigden toch? dervvaards verheugt, hebben wy reeds opgemerkt. f>) De 123^, i^5;lc, I34,te toonen duidelyk, door hunnen inhoud, 'dat zy van gelyke foort zyn. De 124*', en 129'te zyn Dankliederen over de redding van Israël, zo 'ais men die wel by Nationaale feesten zong, en zo als wy onder de gezangen van Afaph , en der kinderen van Korah vinden, (f) De róé'ta is van gelyken aart, waarfchynlyk in de gevangenis gemaakt, en naderhand, ter gedachtenis des vertrouwens en der vreugde, als nationaal gezang behouden. De 133'te pryst de eendracht der ftammen en familien. De ra8/tff*r» kwam hem in HXr teB«r^ het welk dermaate Gereformeerd'£^S£{^^9 dat hy bellooaan zyn Wo^ ^b ovev te neemen, met 'er bier en te het zelve gwotlyks ovei hetzelve door daar enige y^ff^MtSSè&i Gemeenten nutenige byvoegzels voorde wea g^^- tcr be. tiger te doen zyn. ^ dcel [k uitvocring zo reikinge van zyn bedoewe, ^ t ter ge- wel ingengt , dat. zy* arpe^ » tot h Lld_ regelder <^OTWJgJ^J^ Voorbereid begeeren maetlchap der Ngj*gj* vereischte Leerftellige kunte worden. De nie om r f genoegzaclll voorge¬ beden worde£, i di Geiend , .g . . » dragen, en de LeerbnB. wo | verklaring van flachögheden vermoeid^^ e ^ de d ede hetGdooting^g des harten; en geeft voorts ene verbonden f&J*™£* pcns de plichten, die ons ora^fïS^-ons "zeiven, te betrachten gent God , deii n ften nQ zyn onderwys, ftaen: voegende me. oy chl.istendoms , en byzonder bèti^^b^u^t^. Gclcidl,kheid van den Doop " Antwoorden gemeenlyk cn waerheid .isrn ^ ^ Eerwaerde zich zeer wel m a?t ^ o. , n veelhgt lner to l^kno^^^JJg onderrichtingen begeren, en daer inog; wel ™ voorgeftelde plan, te vol- Ten e^^TS^^verfcheSen plaetzen 'er en,ge öocn, heeft de Leeraei op ^ fc Ottöeï. aenmerkmgen ^v^an make„, en die een opletten- asa^ftïw^*ftadc kunncn koraca-  33<5 verhandelingen van het geneesk. genootschap, Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfprcuk : Servandis Civibus. Xlllde Deel. Te Amfterdam, byV. Conradi, 1788. In gr. 8vo. 359bladz. In dit Boekdeel ontmoeten wy twee Verhandelingen over de voorgeftelde Vraag: „ In hoe verre zou men' „ by gebrek vnn de Apotheek, uit Kelder cn Keuken, de „ vereischtc Geneesmiddelen , ook tegens de zwaarfte „ Ziektens en Kwaaien, zo uit- ais inwendig, kunnen ,, bekoomen; mits uitzonderende de volgende^ middelen „ Kina, Kwik, Opium, Staal, Delfzuurcn , Rhabarber' ,, cn Ipecacnanha?" Dc eerfte deezer Verhandelingen ' aan welken de Gouden Gedenkpenning is toegewezen ' heeft tot Opltcllcr den Heer van der leeuw> Geneesheer te Dordrecht. De Schryver heeft zyne Verhandeling in drie Afdeelingcn gefplitst : tn de eerfte befchouwt hy die Ziekten , die men gewoonlyk met den naam van hcete of kortftondige (acuti) bcltcmpelt: in de tweede onderzoekt hy die Ziekten , welke onder den algemcencn naam van langduurige en kwynende (chronièi) begreepen zyn; en eindelyk, in de derde Afdeeling bepaalt hy zig tot die ongemakken en kwaaien, die'uitwendig aan het Ligchaam voorkomen , cn als zodaniir ook uitwendig voornamcntlyk moeten behandeld worden; Dc tweede Verhandeling , aan welke de Gouden Ecrcnprys, in de tweede plaats, is toegekend , is van den lieer van der wacht , Geneesheer te Rotterdam. j\Ta dat dc Schryver vooraf dc waare en eigentlyke bedoelingen van het voorgeftelde wat nader ontvouwd , en door eenige Aanmerkingen opgehelderd heeft, (iets, 't welk | hoe noodzaakelyk ook, te vergeefsch in de voorgaande Verhandeling gezocht wierd,) gaat hy tot dc bclnndeling van zyn onderwerp over,en onderzoekt, in de eerde A/deeling, in hoe verre men, by gebrek van de Apotheek, met dc opgegeeven uitgezonderde middelen, uit Kelder cn Keuken, alle Koortfen kan geneezen , voor zo verre zy genccslyk zyn. In de tweede Afdeeling gaat hy na, in hoe verre men, volgens het gegeeven plan,, de Ontitecking-Zickten , met derzelver gevolgen , alle Gezwellen en Zweeren, benevens de Bloedftortingen, zo uit- ais inwendig kan geneezen. In de derde Afdeelino tracht hy aan tc toonen, in hoe verre de Water-- en WevYockt-Ziekten, benevens die der Zenuwen , up de vast-  SERVANDIS CIVIBUS. 33? gefielde voorwaarden zouden kunnen geneezen worden. De vierde Afdeeling behelst eene onderzoek, in hoe verre de Ziekten der holligheden, van het Hoofd, van de Korst van den Onderbuik, van het Bekken , van de Kinderen ', cn van de Zwangere en Zoogende Vrouwen, op de bedoelde wyzen en voorwaarden, kunnen herfleld worden In de vyfde Afdeeling poogt de Schryver aan te toonen, in hoe verre de heeling van de byzondere mt**rpnr1i°-e oebreken, enz. voor 20 verre er Heelmiddelen te nas komen, zou Kunnen uchu« *" de en laatfte Afdeeling, geeft de Schryver nadere overweef waurdigft'e Schryvers en egte Gedenkftukken zamengefteld. Met Plaaten. Twee en twintig ft e Deel, beginnende met den 'jaare i?5«t en eindigende met den Jaare 1758; bevattende het Tydperk van het Gouvcrnant- en Voogdesfchap van haare Koninglyke Hoogheid anna. Ten onmidde/yken vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. Te Amfterdam, by j. Allart, 1788. In gr. 8vo. 456 bladz. W Uitgecver der Vaderlandfche Historie, behelzende -L^ deGekbiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Americaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog, tusfchen Engeland en deezen Staat, tot  VADERLANDSCHE HISTORIÉ» 345 töt den tegertwoordigen tyd , ten vervolge van wagenaars Vaderlandfche. Historie , waar van twee Deelen. het licht zien, en reeds door ons zyn aangekundigd hadt in het Voorberigt te kennen gegeeven, dat het Tus* fchenvak van den Jaare MDCCLI tot MDCCLXXV» ingevolge eener overeenkomfte tusfehen den Schryver en hem, middclcrwyl ftondt aangevuld te worden: en 't is, gelyk hy in een kort Voorberigt , voor dit Stuk ge» E^laatst, zich uitdrukt, in beantwoording hier van, dat et tegenwoordige als een XXII Deel het licht ziét , waaromtrent hy niets te zeggen heeft, dan by deeze bloote herinnering nog te verzekeren, dat des Schryvers Plan is, in Drie Deelen, van grootte als dit, 't gemel» de' Tydvak te begrypen, cn dus een geheel te leveren. Aanvanglyk is dus die ongevallige gaaping aangevuld» en dc Berigtcn, in de Nieuwspapieren geplaatst, verzekeren ons , dat de Boekhandelaar allart , van dc Bezitters van het Fonds van tirion , het Regt tot het vervolgen van wagenaars Vaderlandfche Historie , gekoot hebbende , deezen afzien van het eens bekend ge* maakte oogmerk, om die Vaderlandfche Historie te doen voortzetten , weshalven men een van dien kant ongeftoord vervolgen deezes Werks, op den thans aangevano-en voet , te wagten hebbe, en, in Drie Deelen, dit Werk verbonden aan de Vaderlandfche Historie, die een. Nieuw Tydperk in den Jaare MDCCLXXV intreedende» een Eerfte Deel des Vervolgs leverde. Van het Tydperk, op den Tytel aangeduid, fpreeken» de luidt dc taal des Schryvers, wegens de Schryfftoflèj die'hem te verwerken ftaat, in deezer voege. „ 't Zyft de Lotgevallen en Gebeurtenisfen onzes Vaderlands, onder anna , de Gouvernante en Voogdesfe van den nog kinderlyken Erfftadhouder , welke ons ftaan te boeken» Deeze zyn , in den beginne , noch vreemd, noch veel* vuhli°- , zy misfen dat treffende en uitlokkende, 't welk het blad der Gefchiedenisfe met greetigheid doet leezen» Wy zouden, 't zelve met kleinigheden opvullende » in ftaat zyn van dit.Tydperk een dik Boekdeel te maaken» dóch juist hier door de verveeling vergroöten : zo Veel mogelyk zullen wy die wegneemen , door de keuze def gevallen en derzelver fchikking. De Gefchiedkunde, zal (*) Nieuwe Algem. Vadtrl. Letteroef. II Deel» tik Stuk, bh 103. en hier boven, bladz. 11 S> 7, a  344 VADERLANDSCHE ze haare waardigheid behouden, en eene getrouwe Verhaalfter zo wel als eene Leermeesteresfe des leevens zyn, moet het wcezenlyke optekenen, het waare zich ten doelwit ftellen , en zo veel aangenaams, als daar mede beftaanbaar is , 'er by voegen: 't geen meest en best zal kunnen gefchieden , door eene voeglyke behandeling , naar 't belang der zaaken gefchikt, door verfcheidenheid en eenheid, zo goed mogelyk, te paaren. De Leezer zal zich der fchaarsheid in dorre Tydperken moeten getroosten , cn dit ligtst doen , wanneer zyne aandagt niet lang wordt opgehouden, en de menigte vau Gebeurtenisfen, die, om derzelver zamenhang met het voorgaande, of het verband met de volgende, niet onvcrhaald mogen blyven, derzelver klein gewigt vergoedt." 's Lands Gebeurtenisfen , in dat Tydperk voorgevallen, zyn te bekend, dan dat wy, met de opgave van den Inhoud der Boeken, in dit Deel begreepen , onze Leezers zullen ophouden. Met den Oorlog, tusfchen Frankryk en lingelandi worden de zaaken belangryker, en begint dc Schryver het LXXI1I Boek , waarin ze aanvanglyk vermeld worden , op deezen trant. ,, Kunnen de bepaaldfie en afgemeetenfte bewoordingen, in Verdraagen tusfchen de Mogenheden geflooten , wanneer de Staatkunde haare dikwyls zo veel bederfs berokkenende rolle fneclt, in eenen zin geduid worden, rechtftreeks overgeheld tegen het bedoelde, of zodanig gewrongen en verdraaid, dat Onpartydigheid deswegen blooze: wat hebbe men dan niet te wr.gten, wanneer in dezelve onbepaaider uitdrukkingen voorkomen , ingevolge van welke de Vorften zich daaden veroorloven , van een wederzydsch beledigcnden, en op nieuws Oorlog ontfteekenden, aart? VarT laatstgemelde foort was het bepaalde, tusfchen de Doven van Verfuilles en Londen, omtrent merica, op de Vredehandeling te Meti, in den Jaare MDCCXLVIII, ,, Alle dingen in /-.merica zouden gebragt worden op dien ,, voet, op welken zy waren , of behoorden te weezen, ,, vóór den tegenwoordigen Oorlog (f)." Hoogst onvoorzigtig was het gehandeld, een Volk, 't welk ten Staatsregel hadt: Om door meerderheid van Rykdom lot mufdtrhtid van Magt te geraaken, zo veel aanleidings te geeven tot het daadlyk volvoeren dier grondftehinge. ,, Nauw- CO Rousset, Recueil. Tom. XX. 18c. Wagenaar, VaderL Bift. XX D. bladz. 248.  v historie. 345'' m befcheen de Vredezon het geland'van Eu- . ,, Nauwlyhs ^tcneen Oorlogswolken verzamel- ropa, of de ftoft tol m ^ Wercldded, den zich in <4^*™, om |, begonnen in h£^nTrhand de zaal Cr n „ te brengen op gewapendcihanrt «e za ze behoordcn (e wce- „ dien vSet, ^o^lee ^ de klagten „ zen. Zo ^ecivu * ft ho£ mcev L0DE_ wyk. ^VchdSj;eïetZee°ne zeer groote fchuld belaauitgeputte Scnamist, i ielde Zeemagt zulks vor- den , en eene bykan* .pijQ rf fa ^ dei-de hoe meer mem n^ £ Van deezen tyd° ftelde te. In vccla opc aale eicn /^/fcfc Volkplan- men' voor, da ha ye me e tei ^ tingen m ^^ÏSdSïes In&fchen Ryks, in den losfing der S a«fgrnklen ^ e ^ de ^ vemm.. jongst ^^ SSs Krygsbedryf zou een haatderd. "f£"aL hebben . naa eenen kortelings gefloo- lyk vÏÏf % zonden deswegen , onder tel\wendzel van den Koophandel te begunftigen, eene voorwencizei vau t America: het waare van de Rivier St, oogmeik was, om i wa„ten cn zoeken was naar LawtM niteneemcn. h un va ^ ^Wti te cene gelegenheid, om W^** u^ Koophandel van dat ?T?„ d t vS^lddS vernietigd , en 't zelve buiten SS K worden, om eene Zeemagt in Zee te houden, ftaat geltelü wotuct»» ■ Onnerbeerfchappv ter Zee te be- "it Plan, ftelde de- T^Uchc Afocfan ten Hove van Madnd alles in het £ i7 om dat Ryk tot Onzydigheid te beweegen; de *Wlen, die sVlie, dooreen meerderen bloei van den voordeelui die 0f« U * ^ breedfte uitmeetende. Koophandel , ^^SfJ^^ van lo- 1)eWtr Ï SKE *** Matresten drfes deedt X :f r,A,Mc%Hften, dienende tot As Gefchüdenh van lodewyk Z 3  S*6 VADERLANDSCHE Engeland een gunftig tydftip gebooren worden, ter bereiking Van deszelfs doelwit. Het Hof wilde en het Volk ^fchrceuwde om den Oorlog. cl\ï Ontbrak '™ Engeland ni'et aan Schryvers, die de fchuld van hunne Landsgenooten tragten af te neemen en on de Franfchen te leggen. Zy beweerden, dat IX ryk zyne Bezittingen in America zogt uit te breiden ten £?X5ï f wf ^.VolMantingen f dat het deezen enk tot de .zeekusten wilde bepaalen, en verftceken van allen Handel met de zogenaamde Wilden; dat men ten dien *\nA%r™™nt*1 van Sterkten* hadt gebouwd, van de Rivier Nhsftfippi tot aan Canada, meest op Engelfchen bo* „ 't Loopt buiten ons bellek, in een onderzoek te treeden, wie der klaageren, wegens overlast en krygsge, weid gelyk hebbe : wanneer men enkel in het oo-e houdt de volkomen erkende flegte gefteltenisfe van het Franfche Staatsbeftuur £**>, en de onmagt, om iets vïï gewigt, ten dien tyde, uit te voeren, en daar mede vergelykt, het m magt en aanzien toegenomen Engeland, dat den voorgeleiden Staatsregel, Hof en Volk zo welgevallig, aankleefde, zal het niet bezwaarlyk vallen te oordeelen , wie der Partyen de meeste fchuld hadt. Wv moesten dit weinige vermelden, om de aanleidendc oorzaak op te geeven van eene andere gedaante der dingen, ook in ons Vaderland. De rustige dagen voor de Gouvernante namen een einde, en werden, van tyd tot tyd, de Landszaaken, tot het einde haars leevens, met meer cn meer aangroeiende onaangenaamheden, ten haaren onzigte, vervuld. F Ieder der Oorlogende Mogendheden zogt de Staaten der Vereenigde Gewesten op zyne zyde in deezen twist over te haaien. Zy behielden met veel beleids de Onzydigheid. Onze Handel vondt zich aan de Zeeroveryen dCr Engel. Jvhen deerlyk blootgefteld. Herhaalde klagten, door de Kooplieden uitgeboezemd by 's Lands Vaderen en de Gouvernante, fchilderen in 't breede hoe veel zy te lyden hadden : welk alles in 't breede in deeze Gefchiedbladen ontvouwd wordt, met de Gefchiedenisfen daar toe betrekkelyk, die m t verband dienen geleezen te worden t Is den Schryver, in het eerfte gedeelte deezes Deels, (4J Tjnd.aï) , Vol. IY. by" Qcdenkfchriften doos ivixllot, als boven, bladz. a8.o.  historie. 347 ,w T- n.aade gekomen, dat hy, in de Voorreden, ll^tieTfte De:!& Vervoïgs geplaatst, verflag doenT v,n den aart zyns Onderwerps, daar m oordeelde te ïnete betrekken, de Stichtingen, Maatfchappyen, en f Naam, ingerigt om nutte Kunften , ^fSS*WfflT« warneer den Vaderlande fraaije Wettenlcliappei, befchaafde Maatfchap- hedZSt*• W* ge ft hem zulks gelegenheid, om te pye ftrekt. nlm™eiA Jechtill n*t ctz^CmAn gebeeten, denzelven tragten t verdonkeren en nimmer in dit hun haatlyk oogmerk *^WiStt hangen, dan wanneer zy de Ingezetenen »fmainy 5 ge ef beftaande uit een Handeldryvend en Sw«ken voortzettend Volk, zonder zugt om KunenWeetenfchappen te kweeken, hebben de fpree? ,aZ bewvzen hunne fmaadtaal menigmaal gelogenkendfte bewyzen nu Nederlanden, fchoon zich Öer SngS-dcr?VoSken, toeleggende op Uitvinden en vunftcn, die nauwlyks ergens toe kunnen diet f d-u om Bras en Weelde voedzel te geeven, en de Wché de Dwinglandy de weifelende Mode te onder- f Sp^VoH en van het geheele Menschdom, kunnen fikken Ëene lyst van dusdanige bedryven moet den feSrSa£%enffiréeker doen bloozen, en de Naamen , die de Hoogefchoole van ons Gemeenebest tot CieTaaden dienden, terwyl zy met onbezwalk en lm S bv den onvooringénömenen Vreemdeling, ichirteiep ' by anderen, die door Kunst- en Lettermin uit-  34§ vaderlandsche het den Landzaat aan Vernuft, Geest, VerftandOordeel, en vlytige Letteroefening, niet ontbrak rif ,, Tot nog toe 't is waarheid, zag men, fade Vereemgde Gewesten, 't geen zeker bevreemding moet Laren geene Geleerde Maatfchappy , 0f Genóoffchjp , 1™' richt, gelyk aan d,e der Buitenlanderen; hoewel het z nts jaaren met ontbrak aan Gczelfchappcn, die zich b„ve al op de Natuurkunde bevlytigden H%\\ cn dc veKldï Werken der buitenlandfche Genootfchappc" , zo Se 1 als by mtgekooze Hukken, uitgegeeveS, een welkom onthaal by den Weetgierigen aantrofen. Dan, het ver" wyt van dit gemis kon ons dit [aar (175.) niet weer daan worden. Haarlem, prat op de Uitvinding derDrSkunle waar het nimmer, zints het herleeven der Geleerdheid aan Liefhebbers en Voorftanders der fraaiie Weetenfchappen ontbrak, hadt de eer, om, binnen haa- 2 mHo)ï2jAe f'"116 MTfchaPPy der Weetenfchappen, de Hollandfche bygenaamd, te zien gebooren worden " Even zo bevlytigt zich de Schryver, om, daar hy " ee. ne Gebreken vcrzwygt, Verdienften regt tc doen! °pv voorbeeld, het geval van dc Broeder* mkkkes , d me? te Nymegen, om Vrymetzelaary , tot geen Leden dè" Kerke wilde sanneemen ; als mede de Ongeregeldheden by het nwyen van een Roomsch Kerkhui^W^mtlanden gepleegd , opgetekend hebbende , vervol-thv • ,, Smert het de Vaderlandfche Gcfcbiedkundc, afs haar blad, waarheid boekende, niet kan naalaaten , Dwaal in* bekrompenheid van Geest, en blinden Godsdienstwet' te vermelden, gelyk hier toe de twee laatfte byzonEeden aanleidmg gaven, zy verheugt zich, wanneer zy bv afwislcling van een uitgebreid Hart, en ccn wel verlicht Verftand ,n den Landzaat mag roemen. En wie zal deeze treffèlyke hoedanigheden ontzeggen aan den Heere jan stolp den dertienden van Wynmaand fnl) Leyden, ,n hoogen Ouderdom overleden. Een Man d e zyn gcheele leeven der Weetenfchappen hadt toe'ewvd meer door zyne uitgeftrekte Geleerdheid, groote 7ie s' vermogens zonderlinge Zedigheid, manlykc Geulsdie ftigheid , dan door Ecrtytclcn , by de Beminnaars van nuts ■dePU £'/>LndAr ,andCrCn ' J^nELBXRTS Verdediging van dc Eer tgndfche Natie, tweede Druk, bladz. 26. Voorrl Wada??, MUSSCI,EN3K^ « Beging der Muuthfa,  historie. 349 nuttige Weetenfchappen, en Voorftanders van een redeiTcirZtendor^ bekend. Niet genoeg;oordeekje hyhet, door zvne gefpfekkeu en voorbeeld, Waarheid, Deugd, ■en God dienst voor te ftaan, cn, zo veel m hem was, aïhSidhSfd te hebben; naa zyn dood wens elite hy daar fan uit, beftendig nut, te doen; en heeft van zyne opt ït om de zo noodige kennis van het aanbu delyk 'opp^wIezen in hooger top te heffen, den Godsdienst enllltChristelyke Deugden , vpornaamelyk onder onze Dands-cnooten, aan te kweeken, ccn fchitterendftc blyk leeven Hy befprak, naamlyk, uit zyne naa te laatefe cSrcn/aan Se Hoogefchool. te Leyden eene fomme van tien duizend Guldens, uit welker Renten alle me \an tien _ _ beftaande in een Gouden Pen- S l"te?waoe^Stweehonderd en vyftig Guldens g:.;Jnvp;ir worden, aan den Schryver van bet beste tómSS^P^^fgeftddè Vraage Onderwerpen b\trdfende\Xarin hy, by zyn leeven, het grootfte bcw o-eftcld hadt." Hoe de Inrigting moe werken , cn Shf meer tot derzelver nut deedt, vermeldt het Werk, ^^^^^^^ «**te Vrenoe ncuü . yvolgens het Berigt des UitgeetS, nog dit Jaar het"Ö Deel des Vervolgs te gemoet. rrïriaméüm van Placaaten, Refululien , en andere /.uV^za^f \JV betrekking hebbende tot de ge- vervolgens, in het Gemeenebest der Vereemgde hed landen voorgevallen. Eerfte Deel Tetampen , terfntkZryevan JVA. de Chalmot, 1788. In gr. Svo. 318 bladz. Tn Verzamelingen van deezen aart zyn de groote verI eiTchtenda zy ter goeder trouwe' gemankt worden, t volledï zyn. Omtrent beide is men, zo veel wy kmir nen zkn hn^deeze Verzamelinge oplettende geweest. En bet Si misfehien, nog aan de volledigheid mogt ontbreekeT, kan in bet'volgende Deel of Deelen aangevuld WVeeie der hier voorkoomende Stukken beftaande uit RefoTuuen en Placaaten van Souveraine Vergaderingen  35° VERZAMELING VAN PLACAATEN EN RESOLTJTIEN» of uit Gefchriften van Perfoonen van den hoo°ften rang zyn geene voorwerpen van onze beoordeelin°-e, * In het algemeen vergenoegen wy ons met te zeggen dat de Verzameling, van welke wy nu fpreeken zeer veele ftukken van aanbelang behelst, betrekkelyk tot dc groote Revolutie, in den Herfst des voorleden jaars voorgevallen , en dat de Verzamelaar der Natie eenen weezenlyken dienst heelt gedaan , met dezelve dus in een lichaam te vergaderen. Wy zouden wel kunnen wenfchen dat men eene dergelykc Verzameling vroeger begonnen 'had' van het begin des Oorlogs, tusfchen Engeland en America. De nakoomelingfchap zoude dan nog beter in ftaat gefteld zyn , om alles in zynen zamenhang na te gaan én over het gebeurde een juist en rechtmaatig oordeel te 'vellen. Zy toch is de eigenlyk bevoegde Rechter in diergelyke zaaken. By haar hebben de driften en vooroordcelen geene plaats, welke de oogen der Tydgenooten van eene gepeurtenisfe meestal verblinden. De Beroerten in de Vcreenigde Nederlanden, van den jaare 1300 tot op den tegenwoordigen tyd ; gefchetst ter waarftchuwinge van derzelver tegenwoordige Burgers en Deden van Regeering. VI Deelen. Te Amfterdam. by P. Conradi, en te Harlingen, by V. van der Plaats 1788. In gr. octavo. Aanleiding ter vervaardiginge van dit Gefchrift, gaf de n "l ons Vaderland onrustige Herfstmaand des jaars 1786: het diestyds voorgevallene vestigde des Schryvers aandagt, op de heilloozc gevolgen van binnenlandfchc onlusten , en noopte hem, 's Lands gefchiedenisfen, welke hier van veele voorbeelden opleveren, bepaaldlyk uit dat gezigtpunt na te gaan. Zulks heeft hem een Gefchrift doen opftcllen , behelzende een verflag van de merkwaardigfte beroerten in ons Vaderland, zedert het jaar 1300; om den Leezer te leevendiger te doen opmerken , „ hoe zeer opfchuddingen en beroerten het Lichaam fchokken en fchudden, deszelfs deelen uit elkander werken, cn het in gevaar brengen van een volkomen ondergang: ten einde daaruit tc leeren, hoe het, voor elk Lid der zamenleevinge , een-onvermydelyke pligt zy, eene heilzaame eensgezindheid aan te kweeken en te handhaaven , en alle aanleidingen tot opfchudding en geweld zorgvuldig' te ver- my-  DB BEROERTEN IN DE VEREENIGDE NEDERLANDEN. 351 mvclen » Eenige opmerkzaame voorvallen van dien nart in de veertiende en vyftiende Eeuw, worden kortivk '-emeld ; die der zestiende en zeventiende Eeuw te-, kent" de Autlieur wat breeder aan ; doch het gantfche tvdbeftek, zints het jaar 1300 tot het jaar 1700, loopt af met het eerfte Deel; waarop het tweede een aanvang neemt met het begin der achttiende of tegenwoordige Eeuw welker gebeurtenisfen , ten deezen aanzien, tot op het afloopen van 't jaar 1750, in 't tweede en derde Deel ontvouwd worden. Eene dertig] aan ge rust, zo van binnen als van buiten , doet onzen Schryver het vierde Deel eerst aanvangen met het jaar 1780, toen de Engelfchen ons den Oorlog verklaarden, en de Keizer ons vervolgens ten ftrengfte dreigde ; geduurendc welken tyd ook de binnenlandfche onlusten ontftonden, die zichin den iaare 1788 openlyk verhieven, cn, hoewel eenigzins gefluit, tot nog niet geheel tot hedaaren gebragt zyn. Ter ontvouwingc van het voorgevallene, geduurende dat tvdsverloop, fchikt de Autheur het overige van dit zyn Gefchrift I en brengt het met het einde van het vyfde Deel, tot op het afloopen van het jaar 1786 ; waar aan bv in het zesde Deel hegt een uitvoerig verflag van de Regeerings verfchillen te Rotterdam, cn het des wegens ^beurde aldaar , „ tot dat, by de inrukking der Iroe° pen van zyne Pruislifche Majefteit, en zedert de gewiotige Omwenteling , die daarop volgde , alles op " den voorgaanden voet herfteld wierdt : welke aanmerkelyke gebeurtenis, met het verder voorgevallene 111 de Nederlanden , in den jaare 1787 , vervolgens nader ftaat voorgedragen te worden. Men verzamelt in dit Werk by een , 't geen nopens de Nederlandfche Beroerten, in eene menigte van Gefchied- en Tydfchrftten, opgetekend is geworden: des men het hier en daar deswegens verfpreide gereedlyk kunne nagaan.  35^ j. h. camïe Volledig I.eerftelfel van Opvoeding, ontworpen door eenige beroemde Geleerden in Duitschland, en uit gegeeven door j. ii. campe. Derden Deels, Eerfte Stuk. Te Amfterdam , by de En m Meijer en G. Warnars en de Wed. J. Bóll, 1787 ln Svo. Leesboek voor Kinderen , met Plaaten. Tweede Deels, Tweede Stuk. Te Amfterdam, als boven. In Svo. 150 bladz. Twee Verhandelingen, die tot elkander eene nauwe betrekking hebben, en in het Stelzel der Opvoedinge van het uiterfte gewigt zyn, maaken liet Derden Deels, Eerde Stuk, van dit alleszins hoogst aanpryzens Werk, uit. De eerfte bevat Voorfchriften van Leefregelen tour Zwangere Vrouwen. De tweede draagt leef¬ regels voor aan Zoogende Vrouwen. De eerlte is men verfchuldigd nan den Heer j. ch. unzer , door zyn Arts onzen Landgcnooten bekend: de ander aan den Heer k. ï'r. üdbn, cn hebben, naar luid des Voorberichts van den Vertaalcr, deeze Opftellers, Mannen, die in hunne Wectenfchap uitneemenden roem verwierven, elkanders arbeid nagezien, cn dus onderling getragt daar aan de hoogstmogelyke volmaaktheid te geeven. — Men mag zeggen , dat zy daar in geflangd zyn; cn dat de Schoone Scxe , in die beide gewigtige Lcevensomftandigheden , waar toe zy door de Natuur verordend is, hier de beste, duidelykfte, onderrigtingen ontvangt, Lesfen, van Vooroordeclcn cn Wanbegrippen gezuiverd , en rechtftrceks daar tegen aangekant. De tastbaare baarblyklykhcid, waar mede dc gcagtc Schryvers zich tegen deeze Monfters verzetten , zal, hoopen wy, voldoende wcezen, om dezelve, hoe gedugt, te vermeesteren: cn dat zy cvcirgelukkig zullen Aflagen in het beftryden van de grilligheden der Mode , die over de Sexe , in de beide gevallen , haar yzeren fcheptcr heeft opgehceven. Menschkunde, niet min dan Geneeskunde, heeft dc pen deezer Schryveren beft uurd: cn de nutfte Lesfen dezelve doen uitftorten. De Hooglecraar unzer , van de Hartstogten in zwangere Vrouwen fprcckcndc, neemt de gelegenheid waar, om alleen dat geen te zeggen, 't welk hy veeltyds aan één niet mogt zeggen. Hoogstwaarfchynly'k komt deeze Aankondiging wel onder t oog van de zodanigen, die anders \ dee-  OVER DE OPVOEDING. 3!>S deezen Arts niet hooren: ten haaren diende, het vol- SendCtk wil hier geenszins den misnoegden fpeelen, geensrin? de berisper van den tegenwoordigen tyd weezen: en 5 ÏÏ U« »* aan den anderen kant met ook veel vinden, om onze tyden, die zo veel gewonnen , onze Vrouwen , die zo menig vooroordeel verhaten hebben, troemen maar men vergunne my uit enkele_ trekken, we lek maar al te dikwerf, hoewel gelukkig met alle by In za- het beeld tc fchetzen van zulk een Dame, die, let'denwensch om moeder te worden,, zich berooft van Xebcnfcbappen, welke daar toe vereischt worden, en, ^bSSoW driften cn bartstogten, alle de voordeelen "an nauwkeurigfte opvolging der overige voorSiften tot eene geregelde Leevenswyze verbeurt. Met onregelmlatige begeerten naar dingen waarvan zv gedroomd, en welke zy zelve gefchaapen heelt, met SrfSS welke in haare uitgeftrektheid nooit vervuld zvn nooit kunnen vervidd worden ; met de hoop en het vooruSuen om door haar vernuft of verftand alles naar Taa bedoelingen te leiden, alle haare bedoeken de onverftandigfteh van eene onbedreevene jeugd te bereiken me de dwanze verwagting van een herders-leeven het welk nooit op aarde plaats hadt, of van een reeks van dain van ongeftoordei vrolykheid,welke geen mensch bunnen ten deel vallen, die zich met andere weezens ^xS of met een vertrouwen, dat menfchen, tyd, eleSen en de loop der waereld, zich naar haare begeerfe Sn voege", treedt zy in 't huwelyk. En wanneer ditaÜ nu geheel anders is of wanneer nu zelfs fchiefvk de kennis ontwaakt, dat het nooit weezen zak, gelyk zv l eeft Gedroomd; dan vergiftigt de misnoegdheid alle 1 ei cugren van het leeven en van den moederftaat en oude mynt allengskens dc gezondheid van de geheele FaS Want menfchen, tyd, elementen, en de loop,den waerêld, voegen zich naar de menlchen, cn dus moeten Xkunstgreepen, welke het vernuft aanbiedt opgezogt ï„ nni zich zeiven een tyd lang te bedriegen, en Sd1eren%o"^Serk te noodzaakeu. Dan zien wy ÏL \Li,n, dié in u-laats van een zachtmoedig cn gerust tZ v Ion der'het ?w lke niet één eene gelukkige Moeder z vu kan, hl plaats van natuur en gelykmaatigheul in hlS en de ziel te draagen, haar karakter met duizend ÏÏI dingen zodanig befchilderd heeft, als zy haa*  354 3- «• campe aangezicht met een zieklyk roode kleur bemaalt die wars van de vervulling van alle haare waare pligten in één oogenblik verzaadigd van bevochtene verftröóiiino'en onverduldig in het verdraagen van de minfte ongëmakkea des ligchaams en des gemoeds , onverdraagzaam iegens alle menfchen, die haar van nabv zien, ongeftadi°- èn ongelyk in daaden, woorden, gebaarden, wenfchen lof berisping, liefde en haat; door eene gemaakte hou'din°-' die zich gcmeenlyk eerst by de dienstboden, vervolgens voor de familie, en eindelyk voor de waereld ontdekt zich cn de haaren alle geneugten ontfteelt, waarmede dl hemel den huislelyken ftaat heeft gezegend. „ En wanneer nu deeze Vrouw met haare uit duizend grillighedens faamengeflanlte neigingen , en manieren , met flaauwtens en kramptrekkingen , ter bereiking van haare geheim gehoudene bedoelingen, met eene zogenaamde gevoeligheid, met onverftaanbaare woorden, welke alleen door den klank aandoen, maar nogthans ook altvd aandoen, met voorgewende of nagebootfte fchrik bevreesdheid , moed , drift , gevoeligheid, verdriet met traanen, welke men zich door de hebbelykheid lfrtelvfc weet uit te persfen, wanneer men flechts aan eeni°'e aaiidoenelyke lpreekwyzen denkt, met krakeelzugt en wangunst , waar aan men den theaternaam van jaloersheid geeft met eene onbeperkte eigenliefde, welke zelfs niet eens altyd by Keizerinnen en kinderen bevredigd wordt met een mannelyken toorn in het eene, en tedere vaneurs Hl het ander oogenblik; wanneer deeze Vrouw zwanger is, wat zal de vrucht, welke zy in haaren fchoot draaft ■ en met haare in beweeging gebragte fappen voedt, met alle deeze hartstogten beginnen ? Hoe kan deeze plant, welke flechts m rust groeijen moet, en aan welke de natuur tot dat einde de beOootenfte plaats heeft aangeweezen, by alle deeze ftormen volmaaktheid krygen? Want de wind beweegt de plant, hy mag komen van'waar'hy wil, en hartstogten fchokken, zy mogen geveinsd en gemaakt of natuurlyk zyn. Dan wordt niet alleen de maatfchappy bevolkt met kinderen, die zwak en verbleekt daar heenen treeden, die de hun ingeplante wecklvkheid aangeërfde zenuwtrekkingen, en het zaad van alle ziekten , andere geflachten wederom inplanten: maar ook de moeder zelve, (want meenige moeders bekommeren zich niet over zulk eene verre toekomst,) maakt zich niet Hechts het aankweeken van deeze in het ftookhuis uitgebroed  OVER. DE OPVOEDING. 355 broeide vruchten, maar ook den geheelen tydkring van haare zwangerheid en verlosfing lastig. _ D natuur der zaak, en elk onderwys m de Zedeleer', leert ons, hoe veel de"gemoedsrust toebrengt tot het verdraaien van alle bezwaarlykheden; maar hier byzonder, Waar niets met overhaasting, mets met ongeduld, moet verricht worden; hier, waar alle Geneesmeesters Sld, rust en zachtmoedigheid meer aan geneesnuddefen aanpryzen ; waar men uit dagelykiche voorbeelden weet hoe veele onheilen de hartstogten in kraam- en Kinderkamers aanrechten, hier behoorde men, voor dat men moeder wordt, te leeren, zich met alle de voorrenen der wysheid bekend te maaken, dat alleen eene onwrikbaare gelykmaatigheid, eene alle toevallen verduurende Stmoedigheid, en de zo verecrenswaardige waarheid, de waaie moederlyke geftcl.theid khenken.*' , nlt deeze taak zo moeilyk niet is als meertige Vrouw mooelyk wel denkt, toont de Hoogleeraar unzer, op eene kranige wyze, die in de Verhandeling zelve moet Set worden: waarin hy „Eene zuivere lugt eene Se keuze in eeten en drinken, omzmhtige herhaalde Keghngen, het vroege flaapen gaan gemakkelyke kleedt ,zindelyjdieid, vermyding van alle hartstogten, onderhouding van eenen natuurlyken afgang , uitgewerkt nminrvst , als de beste voorbereidingen tot het_ uur der vcrlosfm-, het welk niet gevreesd, maar ook met zorgloosmoet vergeeten worden: want ontrusting, gepaard met aS oosheid, is een van de vreefelykfte hartstogten " Voorbereid tot alles," dus luidt het Hot dier Lesfe " wat bevalling en Kraambed vereilchen, gezond, welgemoed, vol hoop en geduldig, ga dan, gy MedefchepSeTvan een nieuw Weezen, het welk u eerlang Moeder noemen zal, het uur te gemoet, het welk u tot uwe verMdenino- en tot een reeks van nieuwe pligten inwydt. F en der eerften van deeze Pligten fchetst dc HoogleerW UDEN, als hy handelt, over de noodzaaklykheid aan den kant der Moeders, om zeiven haare kinderen te zoo- a™ . over de Hoedanigheden der Minnen; over %-VT eefregel voor zoogende Vrouwen ; met een breedvoerig onderzoek van de meest bekende Voedzels ,naar derzelver «aardv voor zoogende Vrouwen, als mede van de DranIZ liever d% Lugt, de Beweeging, den Slaap, de Hartstogten; over de gewoone toevallen der zoogende Vrouwen, en derzelver behandeling. Dewyl de goede be-  35Ö J. H. CAMPÈ handeling, geduurcnde de Verlosfing en het Kraambed, den gewigtigften invloed heeft op het zoogen, doet hy, des betreffende, een uitflap, welke de oplettenheid van elke Moeder verdienen. De Schryver geeft ons deeze Algemeene overzlening van de Leefregelen voor zoogende. Vrouwen , welke wy nog moeten plaats geeven, als in 't kort aanduidende, wat breed verhandeld te vinden is in deeze weldoordagte Leefregels. ,, (i) Eene zoogende Vrouw moet zich over 't algemeen onderwerpen aan eenen met het oogmerk overeenkomfligcn leefregel; deeze moet, echter, niet zeer verfchillen van dc leevenswyze, waar aan zy te vooren gewoon was. (a) De fpyzén, welke zy geniet, moeten voedzaam , week, ligt tc verteeren; dc dranken iusgelyks voedzaam, vcrkwiklyk zyn, door de gal kunnen bedwongen worden, noch te veel ruuwe lugt in zich hebben, noch heet en fcherp , of verflappende zyn. (3) Zy moet dus niet te veel vlecsch, geene fcherpe gekookte gezouten fpyzen, geen brandewyn , punsch , (terfc bier, koffy» cn zeer zeldzaam wyn, nuttigen. (4) Zy moetin een zuivere gezonde, niet opgeflootcn , lucht leeven. (5) Zy moet, zo niet werken , nogthans zich veel beweegen; maar zich daar by zo zeer voor verkoudheid als voor verhittingen wachten. (6) Zy moet haare borst zorgvuldig bedekt houden. (7) Zy moet, zo veel als mogelyk, des nagts rust genieten. (8) Zy moet haare hartstogten, zo veel mogelyk is, zoeken te beteugelen. (9) Zy moet, wanneer zy ziek is, het kind met ander voedzel zoeken te onderhouden, tot dat het binnen eenige dagen blyken zal, of zy kan voortgaan met zoogen dan of zy het kind moet fpeenen. (1°) Zy moet, naa dat zy moeiclykheid cn fchrik heeft gehad, het kind niet aan de borst leggen, maar het zog uitmelken. (11) Zy reikt het kind telkens, om de vier of vyf uuren, de borst, en wel zodanig, dat zy het altoos eenige uuren naa den maaltyd aanlegt. (12) Wanneer zy lang heeft gevast, moet zy eerst voedzel neemen, en het kind niet, dan een paar uuren daar naa, aan de borst leggen. (13) Wanneer zy gefchrikt is, of moeilykheid heeft gehad, moet zy (gelyk reeds gezegd is) het zog uitmelken , cn, dewyl zy nu in denzelfden ftaat is als eene zoogende Vrouw, die lang heeft gevast, iusgelyks eerst wederom ligt voedzel gebruiken, cn dan een paar uuren daar naa het kind aanleggen. (14) Is het kind ziek, en de moeder ontvangt om die rede geneesmiddelen, dan  OVER. DE OPVOEDING. 357 dan moet zy niet voor een uur daarnaa het kind aan de borst leggen. (15) Zy moet het kind nooit in zyne legerftede de borst geeven, maar het 'er uitneemen, om zich en het kind het zuigen' gemaklyker te maaken, en het kind niet te vertroetelen. Is het kind verzaadigd, dan moet zy het zelve wederom in zyne legerftede neêr leggen. Droevige ondervindingen maaken deeze les noodzaakelyk, fchoon dit elk van zelve behoorde te weeten. (16) Zy moet opletten, dat zy dagelyks afgang heeft, en ingevalle dit mogt uitblyven, denzelven door zachte middelen van manna en zout, of door klisteeren, bevorderen. Cl7) Zy moet het niet geheim houden, wanneer zy zich niet wel bevindt, dewyl de meeste ongemakken in den beginne nog kunnen geholpen worden, en eene waare ziekte, welke zy fomtyds onder de leden heeft, zich toch niet laat onderdrukken, maar welhaast en met dies te meer woede uitbarst'; en dan evenwel het fpeenen van het kind, of eene andere bezorging van hetzelve, noodzaaklyk maakt, behalven eenige gevallen, dat wel de eigenlyke Moeder (de Min nooit) dan zelfs kan voortgaan met zoogen. (18) Zy moet alle bygeloovige vooroordeelen vaarwel zeggen, welke voor haar en haaren zuigeling nadeelige gevolgen zouden kunnen hebben. By voorbeeld, dat zy geene winden van winden verwekkende fpyzen te vreezen heeft, zo zy flechts eerst het kind 'er iets van laat proeven , en duizend andere foortgelyke laage en ïchadelyke gevoelens. Het Leesboek, dat, naar gewoonte, dit Deeltje vergezelt , bevat eene aangenaame verfcheidenheid van Leerzaame Vertoogen , op onderfcheiden trant ingericht. Wy neemen 'er een der kleinfte Stukjes, 't welk ten opfchrift voert: de Trouw van een Vogeltje, uit over. ,, Kom hier, lieve Doortje! ik zal u wat vertellen van de trouw van een Vogeltje, dat u recht treffen zal. ,, Gy weet, dat 'er in den voorigen week een fterk onweer viel, verzeld van hagel. Juist was ik toen ngter in den tuin, op het lustprieeltje, en moest daar de bui afwachten. Voor het venfter ftaat een groote peereboom. Daar in had een vink zyn nestje met vyf jongen. Ik zag met een inwendig genoegen, hoe dat wyfje geduurig af en aan vloog , om zyne lieve kindertjes eeten te bezorgen. Toen het nu begon te regenen, en de hagel in de lucht zo verfchrikkelyk kletterde, kwam het vinkenwyfje, fchielyk, als een pyl gevloogen, ging op zyn III. DEEL. N. AL O. LETT. NO. 8. A Z nest-  358- j. h. campe , over de opvoeding. nestje zitten, bedekte de jongen, die angftig onder zyne vleugelen kroopen, ftak zyn kopje onder de vecren , en liet het geduurig op zich' loshagelen. Takken, bladen , alles werd van dc boomen afgeflaagen. Zy bleef getrouw en ftil zitten. . Toen de hagelbui voorby was, dacht ik: waarom toch het Vogeltje nu niet weg vliegt? Het zat als een muisje zo ftil. Ik ftiet met myn rotting uit het venfter op den tak. Zy bleef even ftil zitten. Toen nam ik een leder, cn klom 'er naar toe. „ Ach wat zag ik daar, myn Boortje ? Welk een gezicht! Het hart deed my wee in 't lyf. Ik kon my van traanen niet onthouden. ,, De hagel hadt het Vogeltje op de jongen dood geflaagén; en de jongen piepten lustig onder hunne doode moeder. Deeze had dus liever willen omkomen , dan haare jongen laaten fterven. Door haaren dood hicldt zy hen in 't leeven. „ Wat zegt gy van deeze groote trouw van een Vogeltje ? ,, Zo getrouw meenen het ook uwe ouderen met u. En nog veel getrouwer. Zy bewaaren u, terwyl gy gerust ligt te flaapen, cn als 'er een ongeval ontftaat, draagen zy u uit den flaap naar eene veilige plaats. Zo getrouw zorgen uwe ouderen voor u, op dat gy geene fciiade lydt. ,, Hoe veel hebt gy hen niet te danken! Erken bet met een kinderlyke dankbaarheid en gehoorzaamheid!" Ontwerp tot eene algemeene Characterkttndc. Uitgegeven door w. a. ockerse , Predikant tc Wijk bij Duurftcde. Tc Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1788. Behalven het Voorbericht, 162 bladz. in gr. octavo. "VTiettegenftaande de veelvuldigheid van charactermaatige -b^ Schriften, die ons, op eene leerzaame wyze, een groot aantal van Characters, uit verfchillende gezigtpunten befchouwd, voor den geest ftellen , dat ongetwyfeld zyne wcezenlyke nuttigheid heeft; ontbrak het" ons nog aan eene geregelde ontvouwing van de Theorie der C haracterkunde, die gefchikt is, om ons, niet flegts deeze of geene foort van Characters te keren kennen, maar om «sus tot eene algemeene Charactèrkunde , en derzelver daad-  W. A. OCKERSE, ALGEMEENE CHARACTERKUNDE. 359 daadlyke beoefening op te leiden. Ter vervullinge van dit gebrek, biedt de Eerwaarde Ockerfe in dit Gefchrift de hand, door het mcdedeelen zyner opmerkingen deswegens; welken hy indiervoege voordraagt, dat ze de ernftige overweeging van alle dezulken, die zich op de edele Menfchenkennis toeleggen , by uitneemendheid waardig zyn. Nadien de geagtc Schryver zelve een Juist verflag geeft van dit zyn Omwerp, zo hebben wy geoordeeld den Leezer in dit geval den meesten dienst te zullen doen, met hun het zelve, ter kennisfe van 't bedoelde van dit Gefchrift, onder 't oog te brengen : dan, deszelfs breedvoerigheid wederhoudt ons, op eenige byzonderheden , de uitvoering zelve betreffende, ftil te ftaan, waartoe we, zo we vertrouwen, wel nadere gelegenheid zullen vinden , wanneer zyn Eerwaarde deezen hiermede aangevangen arbeid verder voortzet. Na eene voor¬ afgaande ontvouwing van de vereischte kundigheden, die tot de Characterkunde behooren, en 't geen daaromtrent opmerking vordert , verklaart zyn Eerwaarde zich bepaaldlyk over 't geen hy in deezen bedoelt, en de wyze, waarop hy zich voorftelt zyn ftuk ter uitvoeringe te brengen. ,, Wilde ik, dus vangt hy dit verflag aan, wilde ik Characterkundige fchetfen en idealen leveren , ik kon, door middel van geleende kundigheden, eene weidfche gedaante en uitvoerigheid aan mijn werk geven, die mij weinig moeite kosten zoude, doch die tevens ook eene geringe mate van waar Characterkundig vernuft in mij zoude ontdekken, en in anderen verwekken; daar men dezelve denkbeelden , die ik zou moeten voordragen , overal elders aantreft, veelen reeds zoo goed gecharactizeerd hebbende, als men zulks verwachten kan ; en mijn hoofddoel eigenlijk niet is te leeren, welke Characters 'er al beftaan, hoe zij werken, maar, op wat wijs en door welke middelen, men de Characters moet ontdekken, fchiften, vormen en beoordeelen. ,, Het kan zijn, dat in de ontwikkeling van deze Theorie hier of daar eene kleene Characterkundige fchets, ter opheldering gefchikt, zal dienen te worden 'ingevlochten; ondertusfehen beftaat de taak, dien ik mij heb voorgefteld , zaaldijk hierin , dat ik alle de hoofdcharacters, die met de daad aanwezig zijn , uit elkander fchifte , ftukswijs in derzelver uitftekende trekken voordrage, ze rangfehik in bepaalde Clasfen of orden, en langs dezen geleidelijAa 2 ken  3<5o W. A. OCKERSE ken weg van het meerdere tot het mindere, van het grootere tot het klcenere, van het algemeene tot het individueele , nederdale. ——. Om den lezer een juist denkbeeld te geven van mijn ontwerp, zal ik hier laten volgen eene korte fchets van den loop der zaken, die ik, zoo ver mijne krachten toereiken, heb voorgenomen te behandelen. „ Eerfte orde. Het Character deezer Eeuwe, of van het algemeen menschdom in onzen en een naastvoorgaanden leeftijd. ,, Tweede orde. Volks-Charactcrs Hier zal ik-eerst handelen van het geen doorgaans de Characters der volken vormt, en van die bijzonderheden, welke vereischt worden, om het Character van een volk wel te leeren kennen en beoordelen. Vervolgens zal ik ccn cn ander ftaal opgeven van eene nationale Charactérfchè'ts, doch mij bepalen tot Europa, als dat waerelddeel, waar van wij niet alleen de meeste kennis, maar waarbij wij ook het grootst belang hebben. En wel bijzonder zal ik trachten het Nederlandsen Character in ctlijke voorname trekken te tekenen. ,, Dcr/le orde. Characters van kleenere maatfehappijen. Hiertoe breng ik Eerst plaatslijke Characters, zoo in het algemeen, als bijzonder, die van het Hof, van de Steden, cn van het platte Land. Ten tweede FamilieCharactcrs, waarvan de hoofdtrekken aan zekere geflachten bijzonder eigen zijn. ,, Vierde orde. Characters, gevormd door onderfcheidene Handen en bezigheden van dit leven. Onder dit opfchrift behooren de Characters door beroep en verkeering. Die door rijkdom en armoede. Die door Godsdienst. Die door Lectuur. Romanesquc Characters. y, lijfde orde. Behelzende de Geflachtcharacters. Hier zal ik eenige trekken geven van het manlijk cn van het vrouwelijk Character, als zodanig. „ Zesde orde, Characters uit het verfchil van den leeftijd geboren. Characters van kinderen , van jonge lieden , van mannen cn vrouwen, van oude menfchen. „ Zevende orde. Perfoneele Characters, die overal, in een bijzonder perfoon , vallen. Ik zal een en ander voorbeeld geven van een goed, van ccn kwaad, van een gemengd, van een ongeftadig, van een gekunflcld Character, en ipooglijk nog vau eenige andere foorten. ,, Hier zoude nu mijn plan ten einde gebracht zijn; dan ,  ALGEMEENE CHARACTERKUNDE. 301 dan, om al het voorgaande meer vruchtbaar te doen worden, en als in één middenpunt t'zamen te trekken, zal ik trachten in een zeker voorgedragen Character onderfcbeidenlijk te toonen, hoe het zelve uit alle de opgegevene grootere Characters ftukswijs zij t' zaamgefteld, zoo dat het van elk derzelven iets ontleend hebbe, zonder dat daar door het individucelc, dat, na aftrek van al het gemeenfchaplijke overblijft , ten eencmaal worde weggenomen; ten bewijs dat men, om een juist Charactcrkundig oordcelaar te zijn , ieder Character op eene foortgelijke wijs ontleden en fchiften moet. ,, Ik ben zoo wel van de uitvoerigheid en moeilijkheid dezes onderwerps , en tevens van de tederheid mijner vermogens, om het zelve wel te bearbeiden, overtuigd, als iemand door eene langwijl'ge redeneering mij daar vanzoude konnen overtuigen; doch ik vertrouw aan den anderen kant, dat kundige en weldenkende lieden, met de nieuwheid en nuttigheid van mijn plan, en met de welmeenendhekl mijner oogmerken in het zelve, zoo wel bevredigd zullen zijn , dat zij mijne geringe pogingen voor aangenaam houden cn onderlleunen zullen met hunne kundigheden ; waarvan ik belove , indien mij dezelve door briefwisfeling of door de drukpers worden medegedeeld , een dankbaar gebruik te zullen maken." Agtcrvolgens dit Plan komt , in de eerfte plaats , in opmerking, Het Character deezer Eeuwe, of van het algemeene menschdom in onzen en een naastvoorgaanden leeftijd ; welks ontvouwing hy in dit eerfte vStukje nog mededeelt; waarin hy de voornaamfte byzonderheden daar toe behooreude oordeelkundig gadeflaat, en met alle oplettendheid in een juist licht ftelt; en waarover hy zich ten befiuite aldus uitlaat. ,, Indien men iets naar waarheid van de XVIIIdc eeuw ,, zeggen kan, het is dit: dat zij meer verlicht en meer „ befchaafd is , dan eenige eeuw , die haar voorging. Maar zij is daarom niet geleerder, niet wijzer , niet „ beter. Integendeel heeft zij de dwaasheden en oh,, deugden van vroegere geflachten of behouden, of te- gen" nieuwe verruild, of, onder eene bevalliger ge„ daantc, vermeerderd; en hare verlichting en befciia,, ving hebben gediend , om een nieuw licht over de ,, menschlijke dwaasheid en verkeertheid te doen opgaan. Wij kennen die nu duidlijker dan voorheen, en zien, Aas „ hoe  362 W. A. 0CKERSE, ALGEMEENE CHARACTERKUNDE. hoe ver wij nog af zijn van de volmaaktheid. —— " Ziet daar het grootfte voordeel onzer tijden 1" Jttite na de Kust. van Gelukkig Arabie , en van daar , langs de Roode Zee en door Egypte, na Europa; behelzende, onder andete, een kort berigt, wegens eenen aanjlag der Engelfchen op de Kaap de Goedé Hoop : in eene reeks van Brieven ; door henrik rooke , Schildknaap , Majoor onder 't Voetvolk. Uit het Engelsch. Te Amfierdam, by M. de Bruyn , 1788. In gr. Svo. 198 bladz. "Rvkans elk Reiziger, welke eenigen tocht van aanbelang buiten zyn Vaderland gedaan heeft , oordeelt zich gerechtigd of verplicht, om aan bet Gemeen verflag te doen van zyne ontmoetingen en aanmerkingen. Wanneer ook diergelyke verhaalen met oordeel opgefteld worden , dienen zy tot vermeerdering en verbreiding van nuttige kundigheden. En fchoon men 'er fomtyds niet zeer veel nieuws in aantreffe, laaten zy altoos zich met vermaak leezen , wanneer zy in eenen goeden ftyl zyn gefchreven Van deeze foort is het Boek, waarvan wy hier verflag doen. Al wie eenigzins bedreven is in de Reisbelchryvineen, welke, zedert veele jaaren, van tyd tot tyd, zyn in het licht gekomen , zal 'er, met betrekkingc tot de ligging en gefteldlieid der Landen, de zeden der Volken, welke de Schryver bezocht heeft, juist niet veel in vinden , het geen hem te vooren onbekend was. Maar des Schryvers Aanmerkingen draaaen in bet algemeen het teken van een gezond oordeel, fchoon hy op fommige plaatzen zich niet lang genoeg hebbe opgehouden om eene grondige kennis van al het weetenswaardige, dat zv uitleveren, te kunnen verkrygen. Daarenboven kan het verhaal van eenen tocht, door de Engelfchen, in den oorlog, welken zy voor weinige jaaren onzen Staat zo trouwloos als onrechtvaardig aandeeden , hoofdzaaklyk tegen eene onzer voornaamfte buitenlandfche bezittingen ondernomen , niet dan belangryk zyn voor eiken Nederlander, welke het welzyn des deerlyk getcisterden Vaderlands ten harten neemt. Het Werk beftaat uit Dertien Brieven. I In den Eerften hebben wy het begin der Reize , van bet vertrek des Eneclfchen Esquaders , onder den Commandeur 1011nston, van Spithead, in het voorjaar van 1781, tot op deszelfs aankomst en verblyf te St Jngo., een der Kaap-Verdifchê Eilanden. Deeze behelst niets het geene men met elders aan- trCïf De Tweede Brief behelst een ve baal van den aanval, door den Heere de suffsen , met een Fransch Esquader, ondernomen op het Engellche , terwyl hetzelve in de haven van Tor-  H. ROOtCE, RPIZE. 3Ö3 Porto Praiia ten anker lag. Twee omftandigheden waren oorzaak, dat dezelve niet volkomen gelukte. Het Engelfche Esquader, waarvan een gedeelte aan het Eiland Majo zyne ververfchingen had ingenomen, was nu weder vereenigd: en de Heer de surFren , wiens Vlootdeel alleen uit vyf Oorlogfchepen bcftond, werd door drie derzelven niet naar behooren onderfteund. pits werd het gevecht niet bedisfende, maar had, evenwel, deeze goede uitwerking, dat de Engelfchen , ter herftellinge der bekomen fchade , genoodzaakt waren , langer , - dan zy bedoeld hadden, zich aan de Eilanden van Kaap Verd op te houden; terwyl de Heer de suffren zyne reis vervolgde , en daardoor den voornaamen toeleg onzer vyanden verydeldc. 111. Want in den Derden Brief meldt de Schryver, dat ,by de aankomst aan het Eiland 'Irinidnd, of, gelyk hy fchryft, Triv'dado, de Commandeur het voorwerp van den tocht opcnlyk bekend maakte- Dit was de verovering van de Kaap de lioet.e Hoop. Byster vlamden de Engelfchen op het bezit dier bekoorlyke Vasiigheid. „ Ydel, egter, (zegt de Schryver. bl. 27.) „ was alle onze hoop : de booze geest, die ons op 5:. ,7"."" „ plaagde, kwam ons, op nieuw, in den weg, en belette ons „ het binnen loopen van Baai Fals, zo als het vervolg zal doen „ zien.' Inderdaad , de Heer de suffren moet , in de verbceldinge der Engelfchen, een zeer booze geest geweest zyn. Want, fchoon de Heer rooke te vooren, bladz. 18, bad uitgerekend, dat het Engelfche Esquader meer dan befland was tegen bet Franfche, zo ras de Heer joiinston gewaar werd, dat dit laatfte voor hem in Baai Fals was ingelopen, had hy geenen lust om aan hetzelve een tegenbezoek te geeven , en beflooten „ geenen aanflag op de Kaap te doen." 12e Schryver voegt hierby eenige zeer gewigtige Aanmerkingen , over het aanbelang van de Kaap der Goeie Hoop. Deeze Aanmerkingen zvn voor den Ncderlandfchen Leezer het belangrykfte deel des \Verks. Doch daar dezelve vry uitvoerig zyn, en ook vi el elders vorkomen, zullen wy falleenlyk zeggen, dat de bezitring der gemelde Vastigheid , volgens des Schryvers met redenen geftaafd oordcel, de Engelfchen wel ras vollïagen meesters zoude maaken van Oostindie ; terwyl derzelver verlies den ondergang van den Hollandfchen handel op dat gedeelte der Waereld fcbielyk zoude na zich lleepcn, of ten minden denzelven geheel afhangelyk maaken van het wclbehaagen der Britten, i n dat dit niet leeds gebeurd zy, beeft men alleenlyk aan den byflahd van Frankryk tc danken. Want in boe deerniswaardigen 10eftand de Nederlandfche bezittingen in Indië w..ren , voor den laatftcn Engelfchen oorlog, is te bekend om het bier re zeggen. Ondcrtusfchen veroverden de Engelfchen, in de Salda,nha Baai, eenige Hollandf'he Oostindischvaardcrs. Op een derzelven vonden zy eenen Indiaanfchen Koning van 'lernate , die, Aa 4 met  364 h. rooke met zynen Zoon , na eene vyftienjaarige gevangenis op een woest Eiland , na Holland gevoerd wierd. By deeze gelegenheid fpreekt de Heer rooke van de wreedheden , door de Nederlanderen in Oostindië gepleegd. Gaarne wenschten wy onze Landgenooten geheel van deeze de menfehelykheid onteerende vlekken te kunnen zuiveren. Maar me: verontwaardiginge en leedweezen moeten wy de onmogelykheid daarvan erkennen. Alleen kan men ztggen, dat het vooral eenen Engelschman niet betaamde, daarover onze ,Natie te berispen. De menigvuldige, maar doo'-gaans vrucbtelooze, klagten, door Leden van bet Engelfche Parlement zelve , in die Vergaderinge gedaan , de befchuldigin'gén tegen den Heer h«stings ingebragt , welker gerechtelyk onderzoek de Staatsdienaars niet hebben durven weigeren, maar welker uitwerking men , waarfchynelyk, wel zal weeten te verydelen, toonen duidelyk, dat de hoedanigheden van fchraapzuciit, onderdrukking en wreedheid, niet minder by de Engelfchen dan by eenige andere Europeaanen te vinden zyn. IV. De Commandeur johnston had, twee of drie dagen, na het vertrek uit de Sildanha Baai, met een gedeelte des Esquaders dc terug reis na Engeland aangenomen , en het overige vervolgde zyne reis tot aan de Comma Eilanden , aan welker voornaamst , door den Schryver Joanna genoemd , (misfehien hetzelfde, dat in fommigc Kaarten den naam van Angnvan draagt,") men ter ververfehinge en herfielfnec der zieken zich eenigen tyd ophield. De Vierde Brief behelst eene befchryving van dat Eiland cn van derzelver Inwoonderen. Wy zullen ons daarmede niet ophouden, fchoon het leezenswaarclig genoeg zy. Ma Pimmlvk rdivnt liet tc moeten 7Vn vvfeviv-enip; wsrt de Scbryvcr ,SS Ma^u ju^b tegenkwam den =4 Aprü * SUe* * Aa 5  H, ROOKE flechts drie ontkwamen, terwyl alle averink* j ■ dorst, en vermoeidheid bezweeicén g " d°°r honzsr> X. Met het geene de Schryver zegt, van dP Ewlv i ramide, e.r van de overftroominge d N s S'fche Pv' niet ophouden, gelyk mede niet met E lïïfcg."t" °"S Al. De Elfde levert ons een ftmhm „n,-, a ulul,<«Ken. en fchraapzuchtige kDeTClaary?«tef J^lt^^^ van de lebryver zelve de^^^^^^ gelukkiglyk uit zyne verlegenheid 'geS w ,1' Me°n n oe^dl in het werk zelve leezen Doch e^ne uirdrnL-kr™ i opmerking „ Meer dan andere volkenl^n^M,^6 154, „ ichynen de Engelfchen delfeolK?^?^ „ van deeze foort van plonJeringen, de reden da™ . yn „ ve ik, moet gezogt worden l/^£^&gSi^^£, „ ke zy zich daar aan onderwerpen " Hoe (l „nh Hfierheid met welke dit Volk zich anders Jï ? ♦ ?' met„d,e by zyne nabuurenP ^If^Sf^T^Sa draagen op hunne vryhed.? Of moeien wv hnf ^n&e"cften een voorbeeld van dien algemeenTrSl dXerken a,s ken zich het boogmoedigue 'da r 'zy" meesters te zyn, doorgaans het laagfte kruipen? wan Z t overmagt m andere handen is ? Ken voorb^TH 2 , gens wordt byge ragt, van iémand ? i I vervolCairo het zegel, hS 'geen ™Sü^Vsï? ""S tC koffers gezet hadden, tl brecken, eer S c^doo "dela^öe gefielde opzieners bezichtigd waren, en dsart™. daaitoevan duizend ponden ftetliS ™^ ^ van knevelaarye, zulk eene daad zoude overal hef™ 7 men, en met reden door zwaare geldboeten^eellrS L^ge"°" De Twaalfde en Dertiende Brieven bSzS^TÏ91^ wy ons byzonderlyk behoeven op te ££? eTonTuffi? fel is reeds lang genoeg geworden. uittreK. By wyze van een aanhangfel is 'nog airter hp- ™>,t- „ , een Firman of Bevejfchrift der oKSche den Christenen verboden wordt met bun é vaart gen m f 2 binnen te loepen; of van Juddah op Suez handde drvfe op ftraffe van gevangenisfe voor het febeepsvolk! ed van fchip en goed. ^ ' vcitvurte De Vertaaling, om hiervan een woord te Zeggen komt nn, voor den Vertaalcr eer te doen. Zy is in eenen f?,n>n • den en onopgefinukten fiyl opgeficla. &S^t^i^lyke met gezien hebben, draagt zy, onzes bedunT,™ u n S' van eene grondiger ken„*fe van be^de Stai?32gS e Overzetters aantreft. Eene enkele aanmerk ng duUe de er" taaier ons ten goede. Op bladz. 116 'ftaat „ Jfdell efd „ dienst, bygeloof en koophandel, zyn ^M^Sdotj^ >, dee-  REIZE» 367 deezer iaarlykfche Bedevaartstogten,» te weeten der Mufu mnnrcTna M^-kka. Wy begreepen eerst niet, wat de IJdel5 lier te maaken bad, tot dat onze gedagten vielen op bet Engelfche woord Idlenefs, dat LedigWbetekent _ Waarfchynêlvk heeft de gclykheid van klank den Vertaaler misleid in een "ogenblik van minder dan gewoone oplettendheid. BriefwisMinE, tusfchen de Familie en Bekenden, van den Vriend dlf Kinder n. Uit het Hoogduitsch vertaald^ Tweede deels, tweede Huk. Te Haarlem, by F. Bohn, ï?8f. In gyo. i73 bladzyden. Tn dit Stukie is deeze Briefwisfeling, die wyders op dezelfde 1leerzaaite manier als het voorige ingerigt is, vergezeld van p.' Tooneelfpel in drieBedryven getyteld : de geweren der Jeugd. Het zelve ftrekt. inzonderheid, om der jeugd onder 't oog te brengen, hoe ligtlyk zy zig aan onheilen bloot fielten, wanneer 4* huiten der'Ouderen kennis, zig m minnehandelingen laafon' inwikkelen; al ware 't zelfs met medeweeten of op aane"£ S Gouvernante, die wel eens haaren invloed, op fier vooruitzigt van eigenbelang, fchandelyk listig misbruikt. — Eer oogichynlyk onvoorzigtig gedrag yan Juffrouw °P ïen Bal, omtrent een jong Heer, d.e haarer oplettendheid gef",n', rdlv Was, met eene fchynbaarc veronagizaammg van S £? welke xig mede oP dat Bal bevond, had dfèn fcherpen toeziener van 't gedrag der Kinderen zynes vnends Se ding gegeeven tot het opftellen van dit Toonee ftuk, het wekly Wouw Lofe zydlings .n handen deed vallen. Het dier iónge fuffrouw was intusfchen geenszins van d en S leweest als de Heer Spiritus vermoedde; maar zyne bej: ^terdo-t, op bet Bal, had haar aangezet, om een rol, Tc zv als eene grap aangevangen had, voort te fpcelen; en yvne aaarop vblgendé agte houdendheid, d.e eenige dagen duurde wé ke de jonge Juffrouw niet goedvond voor de vuist te, T"gaan baarde eene anders geheel ongewoono koelheid , wens elkander: tot dat het vinden van 't opgcmelde TooneelSf bv een daaruit voortvloeiend gefprek, dezelve een einde Ed neemen. Dit gefprek naamiyk bragt eene Wederzydfche wrklaarin" te wege, cn had eene verzoening der gemoederen verKiadFii^ hprDft,ect den Heer Spiritus baar verdatrt gebouT ffhebbèn datze zig te vee! van een lallen melkmuil zou faTten im ct "en; en bet |eet Juffrouw Lotfl dat ze in 't geheele nèval wat al te los te werk gegaan was. —— Zy verK? Se gebeurtenis in een Brief aan haaren Broeder, en ma kt 'er een leerzaam gebruik van, dat ook bejaarden £|  3Ö8 BRIEFWISSELING. wel eens mogen herinneren. Aan 't einde van haar ver¬ haal komen .ie, vervolgt zy in deezer voege. „ Hy [de Heer Spiritui} verzogt my honderdmaal verOhoon.ng over zyne agterdogt, en ik hem over myne onbedagtzaamheid. Voorts deed ik door myn vriendlyk aandringen hem ook beloven, dat hy my zyne waarfchuwingen, die ik altoos mee de gronfte dankbaarheid, als de kragdgfte bewyzen zyner Vriendfehap, en zorge voor my'nen wezenlyken welftand erkennen zoude, nooit weder door eentgen agterdogt of wantrou wen, maar door rondborftige openhartigheid, en niet zydelings ot door dubbelzinnige onderrigtingen, geliefde te kennen te eeven. cn dat ik hem dan altoos rekenfehap geven kon, cn niet ligt hierin mistasten zoude. , „ In inderdaad dit is, waarde broeder, altoos myne manier van denken, en ik ben verzekerd, dat menii-e partyfehappen cn menige verkoeling in vriendfehap, alleen uit dergelyke misvattingen ontftaan; als men namelyk niet regt voorde vuist zegt zo als men het meent. Zulk iöort van mokken , pruilen "én mompelen, of zo als men "t neemen wil, vergelyk ik by let gedrag dier twee oude wyven, die elkander in 'r donker in een bosch ontmoeteden. De een hield de ander voor een toverheks of fpook, en dus wilden zy elkander niet voorby gaan, voor dat het dag wierd. Hadden zy elkander toegeroepen, „ wie „ zyt gy, waar moet ge heen, of hoe komt ge hier'" dan hadden zy geweten wat zy aan elkander hadden, en elk had gerust zyns weegs konnen gaan. „ Eenigen tyd"geleden, was zekere Dame uit de ftad by ons' die onze moeder kwam fpreken, en die, door foortgclyk mokken of pruilen , met eene harer vriendinnen in onmin geraakt was. Deze was namelyk in een winkel gekomen, waar zy een ftuk zyden ftof zag, daar zy grooten zin in had, des zy'heen gaande belloot, om , des anderen daags, daar van een kleed voor haar tc kopen. Hare vriendin komt toevallig op dien morgen wat vroeger in dezelfde winkel, en kiest, daar zy van het voornemen der andere geen woord wist, juist dat zelfde ftuk De eerfte, wederkomende, vindt dat het ftof verkogt is, cn Ziet met lang daar na hare vriendin te yoorfcnyn komen met dat kleed aan. Hierop beeldde zy zich vast in, dat de andere, iets van baar voornemen geweten hebbende, ha r dit hei mclyk ontfutleld had. In plaats van hare vriendinne hier over te onderhouden, begint zy te pruilen, laat haar bezoek telkens afwyzcn, is ftckelig tegen haar in gezelfchappen : kortom men houdt in t ge eel op, elkander te zien, en leeft in volflagen yyandlehap, zonder dat de eene dc oorzaak hiervan ontdekken kan. tot dat eindlyk de perfoon, die zich beledigd aebtede dezelve aan myne moeder openbaarde; die daarop aannam de' andere hierover te zullen onderhouden, en dus komt dc gar- febe  briefwisseling. 39 fchap ontdaan, Jf^g^ de Se ondLftlg geuit, 5ff haddie SS^XnxIe andere op haar verftoord was dan had die gtwuuj, Neem d t voor u zeiven ook of Zy, ^é^Ö^yS^^tór. oek wel een wei- 5" aCht'n 2 Serte hinken , en dat deugt onder broeders en mgje df ^r [e n iik , ^ ^ . voof zusters in 't geheel niet. l d s hand — wy nenw. fmooren zeer ligt eenige ^tti^^Sffi^^' WC,kE d0°r berouw «rvSSn , of door eenige warmte Weg te nemen is. K*rfl van karelsberg, of Tafereel van de Menschlyke Ellende n r c g sALtzMAN. I7fc /«et Ho^dmtscU venaud. Vyf de K,^^ * * ^J-Dolu 1787- 1,1 OCInyo' 382 fcZrtdz. TV/Ter de gefchiedenis van KaM en zyne bémlnZje 0ike^ rdt1n dit Deel nog al geen voortgang gemaakt ; Kar l ï f J t and om SW«««i. die by meent gefcnaakt te ^£SéÜiïi8*W bevindt zg intusfchen op zyn f ndVned&St 4; alwaar eene fnapagtige Huishoudfter haar Landgoed Aateisuer^, wantrouw en een ohvoorzigtrg aaAeflto* f ^eXn7 ' welk haar dit verblyf ™ weder van daar te haatlyk maakt^ en «>i ontbreckt het, naar de meermaals vertrekken. V00: : over B j^, 00k in dit Peel 9Pgemerkte W^tótf ^oSipoffi& • die ™erendee,s aak gk6n vvëlkK? Ssc5ke ellende verzwaaren, onder 't ^^^^Wehooféi in deezen ook wel byzonder °°l toirf e in de zaaken van 's Lands beftuur, d.e TCtwer ten voorbed kanTekken. Zynen" Vriend « fen berrgf gegeeven hebbende, van het oogmerk zyner re.ze na een "erii^ ë, & Brief indeezervoege. ^T«t'S?X^ zeer goed, om dat derwaards eene ^J' r ïo d/ M ar' zo dra kwam ik niet buiten K»fc/»' . of ?achaus£ heeft gelyk u bekend is, een einde, en ik gerak £me?myn pï&lo aiep in de modder, dat het onmogelyk  37° G. G. SALTZMAM was om verder te komen. Zo leed als het n» enkel feheutie van het gezaaide te vertïppe? *g L25 f" boer zo veel moeite en inlpanning van krSen kt t L * my thans evenwel genoodzaakt, om over het bezaa de' v fi £ knielen" Z° * * S ^ E „ Maar ik had naauwlyks eenige honderd Happen eeree ÏPn of een man greep myn paard in den teugel, diedffchS fte vloeken en bedreigingen uitbraakte. Wat d 1Chnkke, ' daï'hetonmL^vVl^r^0!?- Maar ^ ziet immers wel, dat het onmogelyk is, om 'cr aoor tc k H _ Z?! lergS ?" ^ m°dder- Ma" e" Paa; d «octeifhler InnS daarenboven fchatting en ongelden betaaJeffr' vE dan geen mensch: hebt gy geoogst of niet geoogst? Wan3 tt#g^.&*** b°-! j---iitS:"n^ ,, Ik. D it is alles waarheid : maar wannwr u~ vrucht behouden wil moet hy o'ok b«crl"ntzo-gen^" rs» ; h l ' Wai bcfommert ach de boer over de wcéen te kómen . :/ ™ E"' « ko» van delak „ Ik. Wat moet ik deen? „ Hy. Te rug ryden naar Zinkkvcn , en negen Guldens boete aan den Schout betaalcn. mó negen Guldens boete betaalen. Maar wat zal k m r nen?_ Myn Heer is immers vreemd, ^t wiiVgy'n y ^ ,, Ik. Een halven daalder. J 3 ëCLVeil ■ „ Hy. Geef hier! (Toen hy het geld had.) Ryd nu in Gods mam recht uit! Daar by de galg komt een X 1^ maar links om, en volg het fp&f <Ë^jRff^?? Ik.  karel van karelsberg. 37 1 ,, Ik. Maar op die wyze zal ik immers nog meerder vruchten bederven? ,, Hr. Wie kan dat nu helpen ? „ U. Moeten de boeren dan alle jaaren zo veel fchade lyden? Hy. Alle jaaren. ' Ik. Maar waarom verbeteren zy de wegen met? Hy Dit is de zaak van den Landsheer. In den herfst bezaaijen zy de akkers, in het voorjaar P-oeKenzy dezelven wederom. _ Dit is nu reeds zo lang gefehied als ik veld- bewaarder geweest ben. Ik Maar wanneer gy nu de reizigers tegens de betaaling van eenen halven daalder vergunt, om te paard en met wagens over de akkers van de boeren te ryden , wat nut bebben dan de boeren van uw ampt'. „ Hy. De boeren hebben 'er zekerlyk geen nut van. .. Ik. En wie dan? '■ \ ' . Hy Wie dan anders, dan ik zelf? Zie je, myn Heer! Ik "ben éen Invaliede. In den flag by Mollau heb ik deeze drie vingers verboren, die moeten my immers betaald worden. Ik Kan de Vorst u die dan niet betaalen? " Hy Dan moest de Vorst een ruime beurs hebben , wan neer hy'alle'de geenen zou willen onderhouden , die in zynen dienst "kreupel worden. Ik Maakt hy ze dan alle tot Veldbewaarders? > " Hy Neen myn Heer'! dat niet. Maar zie je, wat buitenlanders zyn , die ontvangen hun affcheid , en gaan dan het lieve brood bedelen. Maar de onderdaanen worden bezorgd. De een wordt Poortier, de ander Opziener over de Accyzen, de derde Opziener over het Vleesch, de vierde \ eld bewaarder, en zo voorts. Op die wyze worden alle onvermoogencie Soldaaten bezorgd, zonder dat het den Vorst een koperen duit kost. " Ik 'reed weg , en verkropte-alles, wat ik zo gaarne zou WDenHewgZiiebbragt, door de flegte gefteldheid van den weg, niet zonder gevaar van zyn leeven, het diestyds niet verder dan tot Inieveld; alwaar een gefprek met een Burgemeester en den Stadsféhrvver hem duidelyk deed bemerk, n, dat het den landsheer aan 'behoorlyk beftuur , on den Ingezetenen aan zugt voor 't algemeene welzyn, mangelde. Eduard en Eleonnra, Treurfpel, Gevolgd naar het Eng'lsch van den Heer James thomson , door izaak de clercq h. z. Te Amfterdam, by P. J. Uylenbroek, 1787. In Svo. 80 bladz. Het origineel van dit Treurfpel wierdt, in den jaare 1736, door den Engelfchen Dichter Thomfpn, den Schouwburg te Londen  372 EDUARD EN ELEONORA. TREURSPEL. den aangeboden; doch, om onbekende Staatkundige redenen od denzelven niet vertoond. De Gefchiedenis, daarin ten grond flag gelegd, is genomen uit de Kruistogten naar het H. Land" alwaar Eduard, omtrend den jaare 1272, dooreen Moorder od ■welken h. zich betrouwde, wierdt omgebragt; doch denze'ven met dezelfde vergiftigde ponjaard, ook 1 er leven benam In het Treurfpel wordt zy op de volgende wyze voorgefteld-' De Engelfche Kroonprins Euuard. zyn Leger voor Jnffa, eene Stad op de Kust van Palestina, nederge/lagen hebbende, wordt aldaar, door eenen afgezant van Sultan SJim, met een vergiftigde dolk in den arm gewond. Schoon deze daad den Vcrraader het leven kost, brengt die wond echter ook den Vorst tot op den rand des Grafs, alwaar men niets dan zynen dood te gemoete zier. Eene gevangene Arabifchc Princes, üaraxa , Minnaresfe van Sel>w, en vertrouwde van ILduards Echtgenoote, É/nüora geeft, in deze zorgeiyke omftandigheid , den verfebrikkelyken raad, het verfpreidend gif uit de wond te zuigen, als het eenige middel om den Engelfchen Vorst te behouden. Ekonora zelve ftelt dit in 't werk, daar toe den ilaap yaa Eduard te baat neemende; waarop het verfpreidde vergif tot haar overgaat, en haar jn even zulk een toeftand brengt, als Eduard ontkomt; het welk verfcheidene gevoelige Tooneelen oplevert. Selim, door den dweepzuchtige!] Moorder misleid, die daad willende herftellen, komt in de kiceding van eenen Dervis, in Eduauts Leger: geneest' door de hulp van Daraxa, de reeds ftervende Vorftin , en ontdekt zich daar na , zo wel op de grootmoedigfte als verrasfendfte wyze aan Eduard: welke daad de ontknooping' van dit Treurfpel uitmaakt. Op de Tooneelfchikking zyn eenige Aanmerkingen te maakenzelfs vindt men eene gaaping tusfchen het PyfUe en Zesde 1'oonee'l des Vierden Bedryfs: dan lbortgelyke feilen kunnen niet opwee. gen tegen de edele gevoelens, die overal in dit Stuk doorftraa. len, dat met deze Verfen, door Selim, geflooten wordt. De hoog/Ie Wysheid, die niets zonder oogmerk doet, Wrocht zulk een onderfcheid in 't menfchelyk gemoed, Dat hy, die blindling zich geen denkwyze op laat dringen, Verfchiltend denken moet met andre ftervelingen •* Het oordeel lyd geen dwang; het houd zich altoos vry. Dat dit dan ,t middenpunt van overeenkomst zy: Men bami vervolgzucht en geloofshaat uit de zinnen; 't Verjland moog' twisten, maar het hart moet vrede minnen; En 't gantfche menschdom vinde alom zyn heil en vreugd Jn de oefening van recht, van menfchenliefde, en deugd.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Vriend der Jonge Heeren , door den Eerwaarden Heere T. foRDYCE , Doctor m de Godgeleerdheid. Lil hei Engelsch vertaald. Derde Deel. Te Amfierdam , by T. Yntema, 1788. Behalven het Voorberigt en de, Voorreden, 225 bladz- in 8vo' Toen Neerlandsch JongHngfchap het dierbaar Gefchenk ontving van den vertaalden Vriend der Jonge Heeren door den Eerw. fordyce , reeds met zo veel lois heke'nd door zynen Vriend der Jonge Juffrouwen, mogt men uit het flot van de Voorreden des Schryvers, zich beloóven , dat men meer Redenvoeringen van dien zelfden {tempel te wagten hadt , indien het den Hemel behaaede hem tyd en vermogens te fcheïiken. Dc Uitgeeve?s& dier Twee Deeltjes beloofden , in den Jaare 1780, dezelve , zo ras ze in 't Engelsch waren uitgegeeven, eene Nederduitfche Vertaaling daar van te zullen bezoiffen in dat tydsverloop is 'er ons niets van voor¬ gekomen ; en mogen wy , uit de Voorreden des Eerw. Schryvers, in dit Stukje, befliuten dat men geen meer Redeïivoeringen van hem te wagten hebbe. „ Door ziek„ wÈK? van gefteltenisfe heeft hy zich genoodzaakt „ gevonden , het gewoone werk zyns Beroeps te ftaa- " Hoe'komt, vraagt men derhalvcn , billyk, dit DerdeDeeltje daar aan toegevoegd? Op het doorbladeren cn het leezen des Voorberigts van den Vertaalcr, is ons gehleeken' dat dit Derde Deeltje op dezelfde wyze zamen«refteld is, als men een Derde Deeltje by de twee eerfte, van den Vriend der Jonge Juffrouwen , toegefchikt heelt, 't Zelve beftaat, naamlyk, uit een en ander klem Werkje van die keurige hand , in deezen Bundel verzameld, voor de verftrooijinge bewaard. , Het Eerfte , 't geen wy ontmoeten , is eene Redenvoering , over de Dwaasheid, Schande , en Elende van UI. df.f.l.n. ai.G.leït. no. o. Bb A.W  374 J. fordyce Zondig Vermaak, over salomo's zeggen, Spreuk. VII: 6. door fordyce , op eene Algemeene Vergadering der Kerke van Schol/and, uitgefprooken, waar de Leeraars zich bevlytigen, om meesterftukkcn van Welfpreekenheid op te leveren ; en mag deeze Redenvoering daar onder geteld worden. Luid. de keuze van zulk eene flofFe vreemd by eene Kerklyke Byeenkomst , de Eerw. fordyce keurde ze niet onvoegelyk, ,, in eene Eeuwe als deeze, waarin de Wellust, als 't ware, ten Throon ,, zit. Eene E^euw, waarin , te midden van de heerlykfte vorderingen in Kunften en Weetenfchappen, „ en betooningen van Burger- en Krygsdcugd , maar al ,, te veel befpeurd wordt van die Weelde cn Verwvfd„ heid , welke eenige deftige Schryvers onder de Cha- ractertrekken deezer Eeuwe tellen." Zy behelst , gelyk de Vertaaler te regt opmerkt , om zo te fpreeken, ,, de Toepasfing vau alle de Redenvoeringen, tn de twee voorgaande Deelen den Jonge Heeren voor,, gehouden." Het Tweede Stukje, in dit Deeltje, en verre het grootfle , beftaat uit zes Aanppraaken aan de Godheid. De eerfte loopt, over een Gezigt der Zee. — De tweede heeft ten ondcrwerpe, de Behoudenis door christus , en dient ten vervolge van dc voorgaande. — De derde, over de Befpiegeling , is uit beide voortgevloeid. De vierde cn vyfde gaan over de Voorzienigheid, • en tot de zesde gaf de Dood van samuel johnson, een Vriend van fordyce , aanleiding. Deeze laatde , voor onze Nederduitjche Leezers, die den Heer johnson niet, of niet genoegzaam, kennen, wordt toegelicht door den Vertaaler , die in zyne Voorreden een verflag geeft van deezen in Engeland zo bekenden Schryver. Behalven de aanpryzende Bedenkingen des Vertaalers, over deeze Aanfpraaken, öntmoéten' wy , in de Voorreden des Schryvers zelve, zeer leezenswaardige Bedenkingen, over den aart deezer Godsdienstoefeningen. „ Hy, die een redelyke en teffettó vuurige Godsdienstoefening 9J altoos aangezien hadt voor de edelfte bezigheid van 's .,, Menfchen Ziele, en de rykfte bron van vordering en troost, wenschte deeze te bevorderen, door alle mid„ delen, die hy in zyne magt hadt, en hoopt, dat Lee„ zers, vau eenen emfligeii aart , en teffens van eene „ onbekrompe denkwyze , cenigen fmaak mogen vinden in deeze Aanfpraaken." De  de vriend der jonge hek ren. 375 De Eerw. fordyce verkoos aan deeze Stukjes liever den naam van Aanfpraaken dan van Gebeden te geeven: om dat, fchoon ze verfcheide Gebeden en Voorbiddingen behelzen , ze voornaamlyk in den ftyl van Bedenkingen zyn in°'eiïgt. ,, Ze beftaan" gelyk hy zich uitdrukt, uit eene foort van Godsdienftige Bcfchouwingcn, waar **. in de Ziel, werkzaam onder een leevendig gevoel van " de Godlyke Tegenwoordigheid, met ootmoet cn ernst, " haare inwendige aandoeningen en overleggingen , cn ! begeerten over verfcheide onderwerpen, uitdrukt, en " fteeds het oog tot god opheft , als haar Vader en " Reo-ter, wiens goedkeuring haar hoogst geluk uitmaakt: H dewyl Hy alleen haar kan zegenen, door alle tydper'! ken van haar beftaan." Het Derde, 't welk ons voorkomt, zyn hvee Brieven, en andere Dichtftukjes, over verfchillende Onderwerpen, aan een Kring vau Jonge Vrienden. Deeze werden , naar luid 's Vcrtaalers Voorreden, ontleend uit een Bundeltje Gedichten , door den Heer fordycê , in den voorleden jaare, in 't licht gegeeven. Ze zyn niet van hem overbezet, maar door een zyner Vrienden , der Engelfche Taaie magtig, cn niet onbekend onder de tegenwoordige Nederlandfche Dichteren, die de goedheid hadt, deezen last wel op zich te willen neemen, en uit een vry ruimen voorraad eene keuze te doen van Dichtftukjes, die meest rechtftreeks de Jonge Heeren betreffen, en, in de daad, een bevallig einde aan dit Werkje maaken. Iet vreemds, dat de Eerw. fordyce, wien het noch aan leevendigheid van Verbeeldingskragt, noch aan Vinding, noch aan Vuur, ontbreekt, eerst in een vry gevorderden Leeftyd de hand aan het Dichten geüaagcn heeft. 'tGeen zyne Dichtftukjes daar door in leevendigheid, misfehien , verliezen , winnen zy in kragt cn bondigheid. Wy zullen 'cr, ten flot onzer Aankondiging, een Haaltje van bybrengen: doch moeten eerst van het voornaamfte gedeelte van dit Boekdeeltje iets meer zeggen dan de ftraks bloote opgave der Opfcbriften. De bekrompenheid der Dwceperv , de naargecstigheid van het Byaeloof, de wartaal der Geestdryvercu, de laao-e en laffe Styl, in opftellen van deezen aart, door Lieden , die Smaak en een recht gevoelig Hart derfden, hebben alle het haare toegebragt, om, meest alles, wat den naam draagt, of het voorkomen heeft, van Gebedetoeken , by Menfchen van gezond Oordeel , kiefchen Bb 2 Smaak,  37°" J. FORDYCE Smaak, en Voorftauders van een redelyken en zuiveren Godsdienst, op een laagen prys te fchatten, zo niet als onwaardig, en eer den Godsdienst hinderlyk dan voordeclig, te verwerpen; doch zy zullen deeze Aanfpraaken van eene andere gehalte vinden ; en 'er geenzins dien Schoolfchên trant en ftipte orde in aantreffen, welke inde meeste Gebedenboeken, zelfs misfehien in dc beste, heerscht. 't Zyn Uitboezemingen van het Hart, onder 't geleide van -1 gezond Verftand, aangevuurd door Christlyke Godsdiendigheid. Mogelyk zullen ze al te vuurig geoordeeld worden, in eene Eeuw, waarin onvcrfchillige koelheid, en valfchc befchaafdheid, maar al te zeer naar de Mode is. Wat hier van zyn moge, ons hebben ze uitfteekend bevallen , cn op veele plaatzen getroffen. Wy kunnen ze niet opénflaan, of wy ontmoeten iets van dien aart. Laaten wy bezien , of eene en andere Afdeeling (*), uit deeze . anfpraaken, die uitwerking op onze Leezers hebbe. „ Gunstryke Hemel! " boezemt dc Schryver , in dc Tweede Aanfpraak , uit , „ welke Vooruitzigtcn doen zich op aan myn verrukt gezigt I ,, Alle oude dingen zyn voorby gegaan, en 't is alles nieuw geworden." Het Licht der Waarheid beftraalt de verduisterde Zielen , gelyk de Dageraad den in 't donker wandelenden Reiziger. De minde Leerling van uwen Zoon, Ilemelfche Vader! is wyzer dan dc grootfle Leermeester onder de Hcidenfche- JFysgeeren. De aangenaamheden der Vergiffenisfe daalen in het hart der Boetvaardigen , ,, gelyk de regen op het verfchrocidc gras." Dc nederigen en opregten worden geroepen, dm zich te verheugen over de zekerheid der Zaligheid. Dc Zielen der Menfchen zyn vernieuwd door uwen Geest, gelyk het gelaad des Aardryks herleeft by het wederkeeren der Lente. De opwellingen van Lust, en dc dormen der Driften, bedaaren tot eene heilige kalmte. Tweedragt en haat, boosaartigheid, nyd en dwaaze eerzugt, vcrdwynen voor den „Vorst des Vredes." Kroonen en Schepters worden nedergelegd voor zyfte voeten; alle Bevalligheden voegen zich in zynen doet. De Deugd krygt kragt door 't Geloof, en haalt van het Kruis de Lauwerkroon der Onftertlykheid. Ik daa verrukt op de bedenking , ,, dat ,, CHRIS- f*) Afdeelin? fchryf ik: want deeze Aanfpraaken zyn in, met getallen getekende ,' Afdeelingen onderfcheiden, waar van de Eerw. Schryver, in zyne Voorreden, de rede opgeeft.  DE VRIEND DER JONGE HEÊREN. 377 ^hukstus "•elvk hv gcftorven is voor onze Zonden, ' oKpgewekt is ter onzer Regtvaatdiging. Hy is de " Opftanding en het Leeven, wie m hem geloof zal lce- " ven al ware hy geftorvcn." Onze Lichaamem, 'thans"de woonplaatzen van zo veele kwaaien, de bronnen van zo veele verkeerdheden , de veroorzakers van zo veel arbeids en zorgs, en in 't einde een prooy des yerr derfs zullen, ten eenigen dage, een beter en gelukkiger ledaante aanneemcn; op de ftem des Aartsengels, door £ Magt van jesus, het duister en fmaadlyk graf verhaten-en „ wy zullen hem gelyk weezen; dewy wy hem Vullen ziengelyk hy is." Voor eeuwig m zyne Verkwikkende tegenwoordigheid verkeeren , — voor eeu- wio- vry vanfmart, ziekte, verval, ontbinding, s S onbekend , — de volmaaktfte fchoonheid, door vol? kom onfchuld verzekerd, — en wy, door 's Hed ands goedkeurende uitfpraake, verwaardigd tot een onbefchrytbaar en eindeloos Geluk! • Wat hebben, met zodanige Uitzigtcn vervuld, met zulk eene Hoope: bezield, ó god, uwe getrouwe Dienaars te vreezen, of waarom zouden onze Harten zich ontrusten m leeven ol m dood. "Bewaar my," is zyne taal in de Derde Aanfpraak, Tïcmelfche Vader! voor de hooggeroemde weldaadigheid der geenen, die, terwyl zy Vryheid belooyen van de ketens des Bvgeloofs en des Vooroordce s, zich bevlyfigen, om alfe goede beginzels, door u het Menschdom ingedrukt, als dc grondflagen van hunne Deugd cn Geluk, om verre te rukken. • Verlos my van de valfchc voorwendsels der zodanigen, „ wier barmhartigheden wreedheid zyn," die den dikwyls matten geest willen berooven van haare meestvermogende bartfterking, en den Kinderen der fmerte ontzetten van hun kragtigst fteun zei , en dc edelmoedige poogingen van den rechtfchaapen Vaderlandminnaar, de nuttige cn moeilykc nalpeurmgen van den Godvrugtigcn Wysgeer, de geduldig verdraagene tegenheden en heldhaftige opofferingen des Volders van jesus, zonder belooning of hoope laaten. _,_!! Geef dat ik altoos met afgryzen bclchouwe hun Godloos Stelzel, 't geen dit fchoon en heerlyk Heelal m een tooneel van verwoesting hervormt, door uw lehepnend vermogen uit te fluiten, en uw oppcr-tocvoorzigt, *t welk alles"beftuurt, verlcevendigt en bezielt, te ver- Mnnen i Befchut, bid ik u, elk deugdzaam Hart, ieder geens kwaads bewust jeugdig Gemoed voor de be1UIC * Bb 3 drieg-  37* J. FORDYCE drieglykhetd vau allen, die boosaartig hun best doen van te ondermynen en te verwoesten ,, wat regt, waar en goed is " onder de Menfchen ; wat hun dierbaar kan maaken aan elkander, als Leden van uw Huisgezin, of hun by u aanpryzen als Qriderdaanen van uw Koningryk; wat hunner waardigheid en hoope voegt als onfterilyke Weezens. Vervul hun met den uitcrflen en on- vcranderlyken afkeer van eene fnoodheid, die, niet voldaan met den vrede cn goede orde des Menschlyken leevens te ontrusten, door koele redenkavelingen, voorbedagtc fcherpzinnighcid , of losbandige vrolykheid, dc Ziel, voor den Hemel gefchikt, naar uwen Beeldc gefchaapen, zoeken tc verhagen, en, in 't einde, met alle haare edele bekwaamheden te doen nederzinken in den fchriklyken afgrond van het Niet!" ,, 't Zy verre," bclydt hy in de Vierde Aanfpraak, „ van my, uwe Wyshcid of Regtvaardighcid eenigzins in twyfcl te trekken , wanneer het u behaagt, in uw Opperbeftuur de dingen zulk ecu gang te laaten gaan, dat zy afwyken van het gewoon beloop der Wetten , door u vastgcftcld, om de zaaken der Menfchen kinderen te regelen. Door zulke befchikkingen behaagt het u, de aandagt des Mcnschdoms op te wekken, hun een gevoel hunner afhangelykheid van u in te drukken, dc onzekerheid te keren, om op tydlyke genietingen te fteunen, cn de noodzaaklykheid, om deel tc erlangen aan goederen boven dc toevalligheden des tyds verheeven. —■— Viel „ de loopprys, altoos den Snellen ten deel; behaalden de Sterken altoos dc overwinning in den ftryd: bezaten „ de Wyzen altoos Rykdom , en was dc gunst der Mcn„ fchen altoos het deel der Veelweetenden ," wie, 6 hkere ! wie zou u om byftand fmceken, of Wie u danken voor zyn gelukkig Lot? Waar is dc Mensch, die, ten dage zyns voorfpoeds, niet verlokt zou worden, om uwe medewerking te vergeeten, en, in den hoogmoed van zvn opgebhazen harte, tc zeggen, ,, door de kragt van myne hand, of door dc wyshcid myner raadflagen, „ heb ik' dit verkrecgen?" En," luidt zyn taal in eene andere Afdeeling der vyfde Aanfpraalce, nooit wil ik ophouden u tc verheer„ lykcn, Beste der Vaderen! ,,Gy zyt aan allen goed, cn ,, uwe barmhartigheden gaan over alle de werken uwer han„ den. Aller oogen wagten op u, en gy geeft ze fpyze ten „ zynen tyde. Gy voedt de jonge Ravens als zy roepen. Geen  DE VRIEND DER JONGE HEEREN. 379 Geen Muschje valt op den grond zonder u, Hemelfche " Vader! DeHairen onzes hoofds zyn alle geteld!" Niets ?' te iaaf> en zielsgenoegen.  VERHANDEL. VAN TEYLER'S GODGEL. GENOOTSCHAP. 381 Verhandelingen , raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. Wilde Deel. Te Haarlem, by J. Enfchedé en Zoonen, en J. van Walré, 1787. Behalven het Voorbericht, 388 bladz. in gr. quarto. Het voorftel van Teyler's Godgeleerd Genootfchap, in dezen behandeld , vorderde , „ ten bondigfte en kraotigfte te betoogen, de dwaasheid vau het Scepti" cismus of der Twyffelaarye , en de onbezonnenheid van het mecsteragtig bcllisfen omtrent Godsdienftige ' voorftellen, met aanwyzing van den middelweg, tusfchen die twee uiterften, te houden." Eene Verhandeling van den Ecrwaerden Heer W. L. Brown, D. D., Predikant der Engelfche Gemeente tc Utrecht, ter beantwoordinge van dit voorftel, heeft den gouden Eerprys weggedragen. Voorts zyn 'er nog twee Verhandelingen over0dit onderwerp ter drukperfe gefchikt, welker Schryvers met een zilveren Eerprys begiftigd zyn geworden; te weeten , de Eerwaerde Heeren G. Hesfelink , toen Leeraer te Bolswaerd, thans Hoogleeraer te Amfterdam, onder de Doopsgezinden, en J. van Voorst, toen Bedienaer des Godlyken Woords tc Zicrikzee, thans Hoogleeraer te Franekcr. Het beloop dezer Verhandelingen is, volgens den aert des Voorftels, natuurlyk drieledï"-, als gaende eerst over de Twyffelary, vervolgens over het meesterachtig beflisfen, en eindelyk over den middelweg , dien men verftandig tc bewandelen heeft, om beiden deze zo fchadelyke uiterften te vermyden. Iéder Verhandeling behelst ene menigte van leerrykc aenmerkingen over dit Stuk, dat wel by herhaling overwogen , en van onderfcheiden zyden recht ernftig befchouwd mag worden; daer men veelal, en zomtyds vry fterk, tot het ene of andere laekbare uiterfte overflaet. Om uit de menigte dezer aenmerklngen den Lezer 'cr ene ter proeve mede te deelen, zullen wy ons bepalen tot het geen de Hoogleeraer Hesfelink bybrengt, met opzicht tot de uitvoerige en ingewikkelde famenftcllcn van Godgeleerdheid; waeromtrent hy ons het volgende aen de hand geeft. Gewag gemaekt hebbende van de verdeeldheid der gemoederen, in 't bepalen van't geen men voor het hoofdssaeklyke des Christeudoms te houden hebbe , flaet hy Bb 5 ga-  38a VERHANDELINGEN gade, hoe moeilyk het zy dit verfchil by te leggen, zo lang de menfchen niet dezelfde regels volgen in 't beoordeelen van 't geen het hoofdzaeklyke van den Godsdienst uitmaekt. „ Sommigen naamlyk, zegt hy, fchyneu te begrypen, dat wel het voornaame van den Godsdienst beftaat in een regt geloof, in regtzinnighcid van gevoelens, daar anderen het zelve in het byzonder zoeken in die waarheden welke regtftreeks en volgens haaren aart ftrekken, ter bevordering der daadelyke Godsvrugt. De cerstgenoemden, als inzonderheid veel werks maakende van de bespiegelende Godgeleerdheid , en dezelve op eenen hoogen prys ftellende, loopen wel het grootfte gevaar. om over min duidelyke leerftukken ftellig te beflisfen. Hoe zulks toegaat, zal ik iets omftandiger aantoonen. ,, Dewyl de voorftanders van den daadlyken Godsdienst, (met welken naam wy hen van de bespiegelende Godgeleerden onderfcheiden,) de waardy eener Godgeleerde ftelling voornaaraelyk beoordeelen naar den invloed, welken dezelve heeft op dc eigeniyke Godsvrugt, op het gedrag der menfchen ; zo beftaat derzelver Godgeleerd famenftcl uit geen groot aantal van waarheden, en wel uit dusdaanige waarheden, die het gemeen menfchen verftand, voorgelicht door dc aanwyzingen der Openbaaring, duidelyk erkent, en waarover dus in1"het algemeen weinig verfchil valt. In dusdaanige leerftellingen, welke in bloote befpiegelingen beftaan, cn minder gefchikt zyn, om de menfchen tot daadelyke Godsvrugt te bewcegen, ftcllen zy weinigcr belang. Maar juist deeze zyn het, waaromtrend noch de reden., noch de Heilige Schrift, ons die klaare onderrigtingen geeft, en die derhalve volgens haaren aart aan de meeste tegenfpraak zyn blootgerteld. Om deeze reden hebben zy minder noodig, en loopen dus ook minder gevaar, om aangaande meer of min twyfrel- achtige leerftukken ftellig te beflisfen. — Een geheel ander aanzien heeft dc zaak by dezulken , die vee! ophebben met de bcfpicgelcnde Godgeleerdheid. Dcrzjlvcr famenftellen zyn uit eene groote menigte van Hellingen zo kunftig famengevlogten, dat men niet gevoeglyk ééne van dezelve kan misfen, of 'er ontftaat eene gaaping, en men raakt het verband van waarheden kwyt. In het afgetrokken zyn den befpiegeienden Godgeleerden wel niet alle Hellingen, waaruit zyn famenftel beftaat, even gewigtig; doch de min gewigtige worden hem aangelegen, of zelfs on-  VAN TEYLER'S GODGELEERD GENOOTSCHAP. 383 onontbeerlyk, om dat hy ze met waarheden van grooter aanbelang in verband gebragt heeft , en de eerfte befchouwt, als verfpreidende een groot licht over de laatfte. Hy pleit dus met dien zelfden yver, voor deeze min gewigtige* Hellingen, als voor dezulke , die den grondfla°- van den Godsdienst uitmaaken. Hy befchouwt dezelve als de famenvoegfels, welke het gebouw doen Haande blyven , en zonder welke het zelve zou vallen , of zeer wankel worden. Dit doet hem met alle kragt yvcren voor alle dusdaanige Hellingen, welke van anderen als min gewigtig befchouwd worden , cn waarover om de, bygebragte reden doorgaans veel valt te zintwistcn. Zou hy deeze Hellingen als twyffelachtige waarheden befchouwen, zonder zig Heilig over dezelve te verklaaren V hy zou zig verbeelden, dat de grondflagen, niet flegts van zyn famenflel,maar zelfs van den gantfehen Godsdienst, ondermynd werden. Hy moet dezelve des op alle moo-elyke wys zoeken te handhaaven , al het duistere en twyffelachtige hieromtrend tragtcn. op te klaaren, en derzelver regtmaatigheid geflrcngelyk bcwecren. Hoe twyffelachtiger deeze leerftukken , en aan hoe meer tegenfpraak zy onderhevig zyn , met des te meer yver moet hy zig daarvoor in de bres Hellen. Het volgende gefprek tusfchen sophron en zynen vriend theoreticus zal het beredeneerde misfehien eenig licht byzetten. ,, De Godgeleerde twisten , voortfpruitende uit het ftelli0- beweeren van twyffelachtige leerflukken , zeide sophron , zouden misfehien met minder hevigheid worden voortgezet , indien men het wezenlyke onderfcheid tusfchen hoofdzaakelykc cn min hoofdzaakelykc waarheden meer in het oog hieldt. Uwe aanmerking, zeide theoreticus, beeft cenigen fchyn. Maar is deeze onderfcheiding tusfchen hoofdzaakelyke en min hoofdzaakelykc waarheden wel in de natuur der zaak gegrond? Wanneer ik de zaak in het afgetrokken befchouw, is my de eene waarheid wel van meer aangelegenheid dan de andere , naarmaate zy meer invloed heeft op myne gerustheid , en op de verzekering van myn tockomllig heil. Maar dit onderfcheid houdt op, zo dra ik de waarheden in een zeker famenflel befchouw, en het verband nagaa, 't welk 'er tusfchen dezelve plaats heeft; een verband, zo noodzaakclyk , dat ik het zelve niet misfen kan , of de grond van mynen Godsdienst, en gevolgelyk van myHe hoop en myn vertrouwen, valt geheel weg. ■  384 VERHANDELINGEN Sophron tragtte hem te beduiden, dat het verband, 't welk 'er is tusfchen de hoofdwaarheden van den Godsdienst , wel kan ftaande blyven , zonder zyne toevlugt te neemen tot die vergetrokken befpiegelingen , én fyn gefponncn leerftukken, welke van deezen zo hard verdedigd , en van geenen zo fterk worden tegengefproken, en dat onze gerustheid en vertrouwen hiervan geenszins afhangen. Dat jezus , zeide hy, dc Christus, de Zoon Gods, de Afgezant des Hemels, is gezonden, om ons de leer van het Evangelie, den weg ten eeuwigen leven, en Gods genaderyke fchikkingen voor het menschdom bekend te maaken, hierin komen alle Christenen overeen. Is dit niet genoeg om Hem volkomen geloof te geeven, en, indien wy zyne lesfen gehoorzaamen, op Gods genade en bermhartigheid te vertrouwen ? Wat hebben wy meer ter verzekeringe van Gods liefde jegens ons , cn ter onzer gerustheid, noodig ? De verdere befpiegelingen aangaande de natuur des Zaligmaakers, aangaande de wys van zyne vereeniging met den Vader, kunnen deeze onze gerustheid vermeerderen , of ons grootcr vertrouwen op God en onzen Heiland inboezemen? Dat Jezus de Zoon Gods is, viel de ander hem in dc reden , is genoeg om in Hem te gelooven. Maaide leer aangaande zyne Goddelyke en menfehelyke natuur ftaat , met een ander allergewigtigst leerftuk der Openbaaring, het leerftuk naamelyk der Verzoening, in een zo naauw verband, dat het zelve zonder het eerfte niet kan begreepen worden : weshalve wy de leer . aangaande de Eenwezigheid van den Vader en den Zoon even fterk moeten ftaande houden , als dat jezus de Zoon Gods is , of het Christendom wordt ondermynd. Uw begrip , gaf sophron hem ten antwoord , aangaande de leer der Verzoening, berust waarfchynlyk op even vergetrokken befpiegelingen, waarmede de eenvouwige leer van het Christendom niets te doen heeft. Waarom blyven wy niet by de duidclyke en doorgaande leer van het Evangelie, volgens welke God, naar zyne genadige toezeggingen in jezus Christus , bermhartigheid betoonen wil aan die geenen, die Hem lief hebben cn zyne geboden onderhouden? Waarom berusten wyniet in dc klaare uitfpraaken der Heilige Schrift, welke zegt, dat God, de tyden der onwetendheid overgezien hebbende, nu allen menfchen alomme verkondigt , dat zy zig bekeeren (*),' tn dat Hy alzo liefde Wereld gehad heeft, dat B% C) Hand. XVII: 30.  van teyler's godgeleerd genootschap'. 385 Hy zynen eeniggebooren Zoon gegeeven heeft; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; (|) zonder hierover nadere bepaalingen te maaken ? — zonder deeze nadere bepaalingen , hervatte theoreticus, kan het leerftuk der Voldoening niet begreepen of verdedigd worden; zo dat, indien ik deeze moeste misfen , het zelve my geenen troost of gerustheid zou aanbrengen. Om deeze reden komen my alle leerftukken , die met de leer der Verzoening, en met andere gewigtige waarheden van den Godsdienst, in verband ftaan, als het leerftuk der Erfzonde ,van des■menfchen onbekwaamheid ten goede, gewigtig voor, welke men noodwendig moet ftaande houden, en waar omtrent men niet onverfchillig zyn , of zelfs toegeevendheid kan gebruiken , zonder gevaar te loopen van omtrent de gantfche leer van het Christendom onverfchillig te worden. Uwe gevolgtrekking , zeide sophron , is te fterk. 'Er is een groot onderfcheid tusfchen geheel onverfchillig te zyn omtrend eenig leerftuk , en het fterk dryven van het zelve. De Wysgeer, de Denker, die gaarne in de natuur der zaak wil indringen , kan hierover voor zig zeiven befpiegelingen maaken , en zig een uitgebreid famenrtel van waarheden vormen. Doch deeze zyne befpiegelingen en wysgeerig ftelfel is niet de leer van het Christendom. De Godsdienst van jezus moet zynen eenvouwigen luister behouden en door geene vreemde optooifels misvormd worden.' Dezelve is voor het gemeen menfchelyk verftand gefchikt. Met het gezegde heb ik alleen willen toonen, dat het' maaken van uitvoerige en ingewikkelde famenftellcn van Godgeleerdheid mede eene voornaame oorzaak is van het fterk dryven en meesterachtig beflisfen van min wczeulykc leerftukken, waarover van de menfchen zo verfchillend gedagt wordt. Deeze Godgeleerde famenftellcn , waarop ik het oog heb, al hadden ze hunne inn'erlyke waarde, zyn toch, met betrekking tot den grooten hoop der menfchen, van geen nut. Dc ongeoeffende geest is niet afgcrigt op fpitsvindige betoogingen, langwylige gevolgtrekkingen envergezogte aaneenfchakelingen van waarheden. Veel minder is deeze fchoolfche Godgeleerdheid in ftaat, om de menfchen ter beoeffening der waare Godzaligheid aan te fpooren. De waarheid , welke invloed op (f) Joan. III: 16.  386 v e r h a-n delingen op het hart heeft, ligt doorgaans niet diep, behoeft geen diepzinnig navorfchen , en brengt in eene welgeftelde ziel zulk eene overtuiging voort, dat de wtj hierdoor dadelyk bewoogen wordt. Die leerftukken, integendeel, welke op fyne onderfchcidingen en vitteryen uitloopen, en waartoe uien niet komt , dan door ingewikkelde redeneeringen kunnen deeze uitwerkfels niet voortbrengen. Deeze liegen in onze ziel als verborgen, en onze aandagt wordt hierop zelden bepaald, of wy moeten 'er opzettelyk over willen nadenken. Ten minften hebben zy niet dien trap van levendigheid, dat zy eenigen heilzaamen invloed op ons gemoed kunnen te wege brengen. Indien het tegenóvergeftelde waar was, dan moest het in het algemeen doorgaan, dat zulk een fchoolsch Godgeleerde een beter Christen was, dan hy, die het naar de eenvouwige leer der Heilige Schrift is. Doch men heeft, naar myne gedagten , reden, om eer het tegendeel te gelooven; want deeze voor dc wezenlyke Godsvrugt niets beduidende fpitsvindiglicden brengen in de daad het Christendom meer nadeel, dan voordeel, aan , daar zy deszelfs soede zanden verflikken, cn oorzaak zyn, dat dezelve geen behoorlyke wortelen fchicten. Laat hy, die hieraan mo°te twyffelen, cn tevens gewoon is uit Godsdienftige begrnfels deugdzaam te zyn, by zigzelve onderzoeken, ofhy wel ooit aan de Leer der Erfzonde, aan jezus plaatsver-, vullende geregtighcid, aan deszelfs twee natuur en , of nan eenige andere foortgelykc befpiegelingen uit de Godgeleerdheid gedagt heeft, wanneer hy zig tot deezen of geenen pligt van den Godsdienst , tot eenig werk van bermhartigheid, weldaadigheid of vredelievendheid tra°tte op te wekken? Laat hy onderzoeken, of, wanneer hem ziekten cn tegenfpoeden trollen , en hy troost by den Godsdienst zogt , hy dan wel ooit zyne toevlugt nam tot zyn zo kundig famengevlogten Godgeleerd famenftel, tot de ydele hairkloovcryen cn fyn gefpbnnen verfchillen? — Wy bedriegen ons geheel , "indien niet de ondervinding het tegendeel bewyst. Het is de overtuiging aangaande het beilaan van God , aangaande eene albeftuurende Voorzienigheid , cn het geloof in eenen tockomfligen ftaat van vergelding ; de overdenking van Gods groote liefde en bermhartigheid , welke Hy ons door Christus jesus beweczeu heeft; het zyn deeze en foortgelyke waarheden , welke eenen regtftreekichen invloed hebben op onzen wandel , ons wapenen tc-  van teyler's godgeleerd genootschap. 587 te*en de aanvegtingen der zonde, en het verflagen hart oobeuren onder den last der ongelukiten. Indien de menfchen 00 deeze hoogwigtige waarheden meer gewoon waren aan te dringen, en dezelve met alle kragt in te fcher«en zou de waare Godzaligheid hierdoor niet alleen inerkelvk bevorderd, maar ook te gelyk veele aanleidingen tot hevige twisten voorkomen, worden. ToiiiN gottfrIed eichhorn , Profesfor te Jena, Inkt. din* in het Oude Testament. Uit het Hoogduitseh, vertaald, door y. van hamelsveld. Vierde Deel. Te Amfierdam by j. weppelman 1786. In gr. octavo. 134 bladz. Uit het herhaald gewag van deze Inleiding heeft men ten overvloede derzelver nuttigheid leeren kennen , en tevens heeft men uit het gemelde beloop van dat Werk, naeiende de menigvuldigheid en verlcheidenheid der daerin behandelde onderwerpen , ligtlyk kunnen nagaen , van hoe veel dienst een goed Register op het zelve konde zvn • te meer daer Profesfor Eichhorn. hoe geregeld hy ook'zyn arbeid inrichtte , onvermydelyk nu en dan op deze en gene byzonderheden ftaen moest blyven , op zodanige plaetzen, daer men ze juist niet altyd gereedlyk zou "zoeken. Aen dit vereischte nu, ter voltooijinge van dit Werk, is ten nutte der leesgierigen in dit vierde Deel voldaen, door de afgifte van drie uitvoerige Registers, gaende het eerfte over de aengehaelde Schryvers en Werken ; het tweede over de aengehaelde Schriftuur plaetzen , en het derde over de voornaemfle zaken; welk laetfte Register dat eigenlyk een ftuk van overleg was, met zeer veel oordeels uitgevoerd is, om den Lezer ene welgeregelde en volledige aenwyzing der overwoogene onderwerpen aen de hand te geven. Het opftellen van zodanig een Register vereischt ene groote oplettendheid; en men is veel danks verfchuldigd aen de zulken die zich tot een arbeid van dien aert willen verledigen ; gemerkt goede Registers den oefengragen in vele gevallen zeer te ftade komen. Mal-  Ï3« malchion tegen samosatenus. Malchion tegen paulus samosatenus. Te Utrecht bf A. van Paddenburg, 1788. Behalven het Voorbericht ui bladz. In gr. octavo. ■Vjadien dc Opfteller der aenmerkingen op de Prvsver±^ handeling tegen Priestley , inzonderheid op de Verhandeling van den Hoogg. Heer Segaar , onder den naem van Paulus Samofatenus gefchreven heeft, zo bedient zich zyn Tegenfchryver, in dit Gefchrift, van den naem van Malchion, den grooten tegenftandèr van dien Bisfchop op de Kerkvergadering te Antiochie, in welke des Bisfchops gevoelen, over den perfoon van Christus, als Kettersch veroordeeld werd. Het voornaemltc in dit Te"-enfchrift aengevóerd, met betrekking tot het wezenlyke der zake, komt uit op ene bcfchuldiging van valfche of flinkiche aenhahngen van dc plaetzen der Oudvadcren, cn verkeerde verklaringen van derzelver denkbeelden , wegens den perfoon van Christus : dat ftoffe ter verdere nafpoormg kan geven, aen zulken , die zich op het lezen en beoefenen van de Schriften der Oudvadcren toeleven. Alle de Werken van Flavius Jofephtis; met Aanmerkingen uitgegeeven door j. f. martinet , Meesier der vrye Konjlen , Doctor in de IFysbegeerte, Lid van de HollandJche en Zeeuwfche Maatfchappyen, te Haarlem en Vlism fingen , en Predikant te Zutphen. VIII en IXde Deel. Met nieuwe Plaaten. Te Amft. by Allart en Holtrop. Het VIII, behalven den Inhoud en Bladwyzer op de VIII Deelen. 467 en het IX 576 bl. in gr. %vo. TV/get dc afgifte deezer twee Deelen hebben wy de nieuwe Ncderduitfche Uitgave der Werken van josephus volkomen. Werken , waaromtrent de Eerw. Üitgecver martinet , ten flot der Historie van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen, welks einde wy in het VUIfte Deel aantreffen, verklaart. „ Wy zyn fchuldig eene zonderlinge goede voorzienigheid van god te erkennen , in de vry ongefchonde bewaaring van josephus Werken , vooral Vin die ftukken, waarin hy de geheele Gefchiedenis van Jerufalcms ondergang , zelfs de klecnfte medewerkende oorzaaken , die denzelven verhaast hebben, zo omftandcJyk verhaald heeft. Indien Christenen, die daarin zo veel be-  FL. JOSEPHUS WERKEN, DOOR J. F. MARTINET. belang hebben , deeze Boeken van josephus hadden moeten misten; van waar zouden zy dat licht, 't geen zy nn daardoor ontvangen hebben, zo volmaakt en zo onvervalscht, ten muitten zo onëenzydig verkregen hebben ! Josephus blyft dan voor hun een onwaardeerbaar Schryver, meer dan .veelen begrypen." De onderfchei- de Neder daitfche Uitgaven der Werken deezes Joodfchen Gefchiedboekcrs, en derzelver vertier, 't welk ter aanmoediging van de tegenwoordige moet gediend hebben , ftrekken tot bewyzen, dat onze Landgcnooten dien Schryver op zyne waarde wisten te fehatten. Het Vill Deel behelst, behalven het laatfte Bock van den Oorlog der Jooden tegen de Romeinen, 't antwoord van josephus aan apïon; de Marteldood der Machabeen; 't verhaal van philo, aangaande het Gezantfchap der Jooden, aan Keizer cajus caligula ; en eindelyk het Gefchrift van philo tegen fi.ak.kus. Noch talryk, noch van veel aangelegenheids zyn de Aanmerkingen des Uitgeevers op dit Deel: en wordt het met een niet zeer breedvoerig Register over de VIII Deelen beflorjten. Omtrent het IX Deel, 't welk geheel zonder Aantekeningen het licht ziet, luidt des Uitgeevers Voorberigt in deezer voege. ,, Veelen hebben egesippus cn flavius ,, josephus voor denzelfden Schryver gehouden, cn niet onwaarfchynlyk geoordeeld, dat dc eerfte naam uit den tweeden gefmeed zy. Dit wil men daar uit afleiden , dat dc Broeder en Zwaager van herodes den groo,, ten, beiden josephus genoemd, den naam van josippus voeren in de Schriften van deezen pgesippus; ,, welk woord daar naa ligt in dat van egesippus kan ,, verwandeld zyn. Hier laat de Schryver een Jood fpreeken, daar naa is dezelve elders een Christen. Dit zou „ de Opfteller in agt genomen hebben, op dat zyn werk in hoogen eerbied by de Bejyders van het Euangelie „ zou ftaan,wanneer het zelve niet al te duidelyk fcheen uit eene,Joodfche pen gevloeid te zyn; ten ware het ,, vermoeden rees, dat zodanige trekken van een Chris* ,, ten, nevens het Nabericht, door iemand anders mogt ,, zyn ingemengd cn bygevoegd, met de naamsvcrtinde- „ ring van josephus en egesippus. Ludovicus ,, vives heeft amrrosius , Bisfchop van Milaan, voor „ den Schryver gehouden. Anderen heeft dat min be- haagd. Hoe het zy, het Werk van egesippus III. DEEL. N. ALG.LETT.NO. Q. Cc „ÜlOGt  390 fl. josephus werken, door j. f. martinet. „ moet gehouden worden voor eene ruime vertaaling , „ uittrekzel, of overzetting, van josephus Zeven Boe„ ken, over de Oorlogen der Jooden, doch die niet wel ,, uitgevallen is: waarom zommige dezelve eene kwaade „ en ontrouwe verkorting genoemd hebben: gewis niet ten onregte. Hierom hebben wy geene Aanmerkingen „ daar by willen voegen, gelyk onder josephus Wer„ ken. Zodanig een arbeid zou toch zeer groot, en van weinig waarde geweest zyn. En, indien niet egesip„ pus Boeken eene zekere agtbaarheid, doch alleen door ouderdom, verkreegen hadden, wy zouden ze geheel, „ agtergelaaten hebben." Befchouwende en Werkende Pharmaceutifche, Oeconomifchc en Natuurkundige Chemie; door p. j. kastelyn, Apo~ thekar en Chimist te Amfterdam, en Lid van de Bataaf, fche en Utrechifche Genootfehappen van Kunften en Wee. tenfehappen. tweede Deel, Eer/Ie Stuk. Te Amfterdam, by Wi Holtrop , 1788. In gr. Svo. 3^2 bladz. "Vla dat dc Heer kastelyn in het Eerfte Deel (*) van -l^f dit Werk de algemeene gronden der Scheikunde heeft voorgedraagen , gaat hy in dit Tweede Deel over tot de nadere befchouwing der Werkende Scheikunde, en handelt bepaaldelyk in het Eerfte Stukje over de Pharma- ceutifche, of Artzenymengkundige , Chemie. • Het is voorzeker moeijelyk , zo als de kundige Schryver te recht aanmerkt, om dit gedeelte der Scheikunde naar een wel ingerigt plan te behandelen : doordien men by de vcrfchillende rangfehikkingen der daartoe betrekking hebbende onderwerpen , zeer verfchillende , en voor den min geoeffende niet geringe, zwaarigheden ontmoet. En het komt ons voor, dat de weg, welken onze Schryver heeft ingeflaagen , (om namentlyk , volgens den aart der bewerkingen , cn dc daardoor ten voorfchyn te brengene Geneesmiddelen ,) aan de minfte onvolkoomenheden onderhevig is. De bewerkingen dan, wel¬ ke in dit Eerfte Stuk voorkomen, zyn de volgende: de gedefinieerde f Pateren; de gedefinieerde we&zentlyke Oliën ; de brandigc Oliën; de verfyning der bran. dige OliSn; dc uitgeperfte Oliën ; de Balfemen ; — de (*) Zie JV. Alg. Fad. Letteroef. I D. Me St. bl. 540.  p.J.KASTELYN, BESCHOUWENDE EN WERK. CHEMIE. Jjtf de Harsfen i de Extracten; de vloeibaar e Uittrek. rels i, de geestrxke Vloeiftoffen; en de door Vitrioolzuur bewerkte Wyngeest. Heer kastelyn, wiens inzichten , zo wel in het bespiegelende als beoefende o-edcelte der Scheikunde, niemand in twytel zal trekken behandelt alle de opgenoemde Onderwerpen met eene ÓVemeene nauwkeurigheid; overal ontdekt men een Mm die met de nieuwltc ontdekkingen in dc Schcilcunde'bekend is, cn de beste Schryvers met oordeel geleezen heeft. De menigvuldigheid der Onderwerpen verbied ' ons bv de behandeling zclven te blyven ffillc ftaan; en daar de Schriften van deezen Heer (zo wy hoopen en vertrouwen) reeds by den beminnaaren der Scheikunde in ons Land genoegzaam bekend zyn, zo oordeelen wy het niet noodig, om hunne aandacht, tot dit voor ons Land zo onontbeerlyk Werk, door eene onnoodige Lotfpraak, nader te bepaalen. Pefchrijvin* en gebruik van het Tellurium van g. adams, te landen, door h. zijnen, A. L. M. Ph. Dr. Lid van verfcheiden Genootfchappen, en geadmitteerd Leeraar in de Wiskunde en Wijsbegeerte te Amfterdam. Ook, in het Fransch vertaald , door j. h. van Svvinden , Hoogleer aar in de Wijsbegeerte, Natuur., Wis- en Starrekunde aan het Athenccum Illuftre te Amfterdam. Met de afbeelding der Werktuigen. Te Amfterdam, bij W. Holtrop, 1786. Groot Folio in Plano, 19 bladz. Met het woord Tellurium (afkomftig van Tellus , de Aarde ,) duidt men aan , een Werktuig, het Avelk gefchikt is om de beweeging van de Aarde om de Zon , en teffens die van de Maan om de Aarde, werktuiglijk " te verbeelden; alle dc verfchijnzelcn, uit de dagelijk" fche omwenteling van de Aarde om haaren as, zo wel " als uit haaren jaaflijkfchen loop om de Zon, voort" {muitende , aan het gezicht leevendig tc vertoonen; en de fchijngeftalten, verduisteringen, en al wat yer" der tot de Maan, en haare beweeging om den Aardnol, " betrekking heeft, op het duidlijkst voor oogen te ftel" 1 n " __L_ Onder verfcheiden nuttige Werktuigen van dien aart, heeft dat van den kunftigen Adams te T onden, bovenal dc aanpryzing van alle Sterrekundigen Wèggedraagen; de Heer Ebellng, te Amfterdam, heeft  391 HET TELLURIUM VAN G. ADAMS. 'er ook daarom zyn beroemd Kabinet mede verrykt; en een aantal van Liefhebbers hebben meermaals met een leerzaam vermaak deszelfs werking befchouwd, onder de duidelyke verklaaring van alles , welke de Heer Mm* hun deswegens geliefde tc vcrleenen. Ter dier gelegenheid is men deezen fchranderen Leeraar voorts fterk aan geweest , om eene juiste afbeelding en befchryving van dit Werktuig te vervaardigen. Zyn Ed. heeft dit verzoek te eerder eenigermaate ingewilligd, om dat de Heer van Beaumont, insgelyks een bekend Liefhebber der Natuurkunde hier ter Stede, die ook zodanig een Tellurium bezit, hem reeds verzogt had, tot het opftellen van zulk een berigt ten zynen byzonderen gebruike. Hier door is deeze gemeen gemaakte afbeelding en befchryving van het 'Tellurium byzonder naar het laatstgemelde ingerigt; doch de Heer JEnca. heeft egter tevens zorg gedraagen , om dc noodige aanwyzing te doen, van het onderfcheid dat tusfchen beide deeze Telluriums plaats heeft. En de Iloogleeraar van Swinden, by uitftek voldaan over des Leeraars arbeid, heeft het der moeite wel waardig geagt, dit Ncdcrduitsch berigt vergezeld, te doen gaan van eene Franfche overzetting , ten gevalle van Vreemdelingen, welken, dit Kunstftuk in 't Kabinet van den Heer Ebeling met veel genoegen gezien hebbende, zulks van zyne "hand verlangden. De nevensgaande Plaat geeft eene naauwkcurige afbeelding, zo van 't geheele Werktuig, als van deszelfs nog voornaamfte byzondere deelen , of losfe ftukken , die by byzondere proefneemingen gebezigd worden; welk een en ander in de befchryving ten klaarfte ontvouwd wordt. Op deeze befchryving van 't Werktuig zelve, volgt dan wyders een berigt van het gebruik, of de manier , op welke men zig van het zelve bedient, ter verklaaringe en ophelderinge veeier verfchynzelen; waartoe dit WcrKtuig den onderwyzenden Leeraar , of den zigzelven oefenenden Ilemelloopkundigen , van uitneemend veel nuts kan zyn. De Werkftukken , waarin het byzonder van dienst is , zyn de volgende, met welker ontvouwing de Heer /Ene(e een volledig verflag geeft , van 't geen men omtrent ieder van dezelven in agt hebbe te neemen. ,, 1. Om den evenwijdigen ftand (Parallelismus) van den as der Aarde aan zich zeiven , in alle punten van haa-  HET TELLURIUM VAN G. ADAMS. 393 haaren loopkring om de Zon , door het Werktuig te vertoonen. , , II Om te doen zien waarom de Zon, door de jaarliikfehe beweeging der Aarde rondom haar, alle de teekenen des dierenriems moet lchijnen door te loopen; als ook hoe zii, indien de Aarde niet om haaren as wentelde'den Zonneweg, op den Aardbol overgebragt volmaaktliik in den tijd van een jaar door rechtftandige ftraalen zoude befchrijven, en dus als lchijnen te doorwande- le" ? III Om de beweeging van de Aarde, om haaren eigenen as, en den tijd, waarin zij eene omwenteling volbrengt, tc toonen. _ IV Om alle de vcrfclujnzelen, met betrekking tot de'Verfchillende jaargetijden te vertoonen V Om alle vert'chijnzelen , welke geduurende de vie'r iaaro-etijden, met betrekking tot den gezichteindcr van eenige bijzondere plaats, moeten voorvallen, op het Werktuig aan te toonen. . VI Om de beweeging der Maan m haaren weg, den te'ru°-°-ang derKnoopen, en het verfchil tusfchen eene omloops- en zamenftands-maan, op het Werktuig te vertoonen^ ^ ^ toonen hoe de Maan, geduurende haare beweedng om de Aarde, altoos met dezelfde zijde naar haar toegekeerd blijve, en hoe zij dus, tn den tijd van eenen omloop, ook juist om haaren eigenen as rond be- weege^.jjj^ Om dc fchijngeftalten der Maan te vertoonen. " IX. Om de Zon- en Maansverduisteringen te vertoo- 11 ' X. Om de verfchijnzclen van het hoog en laag water te vertoonen. Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde Afbeeldingen en Befchryvlngen der Cicaden en Wantzen, in alle vier IVaerelddeelen huishoudende , byeen verzameld en befchreeven door casj^ar stoll. In V Fransch cn Nederduitsch. Te Amfierdam , by J. Ch. Sepp, 1788. In gr. quarto. De Heer Stoll befluit hier mede deeze zyne agtervolfgende afbeelding en befchryving van de Cicaden cn Eo Cc 3 Want-  594 c* STQLL, CICADEN EN WANTZEN. Wantzen, waarvan hy in dit laatfte Stuk nog eenigen mededeelt, die hy, naar gewoonte, op de keurigfte manier gemaald, en verder in haare voornaamfte byzonderheden kennelyk voorgcdraagen heeft. Het geheele Werk behelst 172 onderfcheiden zoorten van Cicaden , eene Gahvesp met eenen (Vaterkrekel, cn 298 onderfcheiden zoorten van Wanizen. By de van tyd tot tyd afgegeeven Stukken was het hem niet doenlyk, een behoorlyke rangfchikking agtcrvolgend in 't oog te houden, en ter dier oorzaake zyn de onderfcheiden Gezinnen, op de plaaten en in dc befchryvingen, onder elkander vermengd. Om ener deeze onvermydelyke wanorde eenigermaate te gemoet te komen , heeft hy, behalven dat in de befchryving zelve reeds by ieder zoort, ondSr de Benaaming, ook het Gezin, waartoe dezelve behoort, was aangeweezen, in dit Stuk ccn Register, zo van de Cicaden als van de Wantzen, geplaatst, in 't welke zy allen, met hunne Benaamingeri-, in de vereischtc orde, onder hunne verfchillende'Gezinnen gebragt zyn, met aanwyzing op welke Plaat, en in welke Fig uuren, naar de getekende getalen ieder van dezelven voorkomt. Wyders zyn hier bygevoegd twee afzonderlyke Tituls en Titulplaatcn , de een voor dc U 'antzen , en dc ander voor de Cicaden; waar door dit Werk gcvoeglyk in twee Deelen gefchift kan worden , behelzende het eene dc Wantzen, cn het andere de Cicaden. Voor 't overige geeft de Heer Stoll nog te kennen, hoe hy voornecmens blyft alles aan te wenden , wat ter volmaaking van zyn reeds begonnen Werk der Spooken , Wandelende Bladen, Springhaanen enz. kan dienen; mitsgaders dat hy de zeldzaams Cicaden of Wantzen, welken hy vervolgens nog mogte ontdekken , ook iö dat Werk zal inlyven. Historie der Reformatie , en andere Kerkelyke Gefchiedenisfen, in en omtrent de Nederlanden, door g. brandt, op nieuw overzien en met eenige Aanteckcningen vermeerderd door y. van hamelsveld , Doctor in de II. Godgeleerdheid, enz. Derde Druk , met nieuwe Plaaten en Porlraiicn. II Deelen. Te Amfierdam, by W. Holtrop, ' 1787; het eerfte van 762, en het tweede Deel van 798 bladz. in gr. Svo. T7ah een reeds voor zo langen tyd uitgegeven, en allen V beminnaareh der Kerkelyke Gefchiedenisfen van ons Va-  G. BRANDT, HISTORIE DER REFORMATIE. S93 Vaderland zo bekend Werk, als de Historie der Reformatie van den beroemden geeraerdt brandt , zal de Leezer van ons geen breedvoerige uittrekfels, af aaneeno-efchakeld verflag, verwachten. Een Werk, het geen den arbeidzaamen Schryver zo lang bezig hield, met zo o-roote naauwkeurigheid door denzelven werd uitgevoerd, en behalven dc netheid in het voordraagen der zaaken , door zynen fraaien, krachtigen en onopgefmukten ftyl, maar bovenal door de befchcidenc behandehnge der verfchillende partyen zich aanbeveelt, verdiende ongetwylfcld wel door eenen nieuwen Druk gemecner gemaakt te worden , dan het zedert veele jaaren geweest is. De Hooo-o-elcerde van hamelsveld heeft, derhalveu, door bet 'opzicht over die onderneemingc op zich te neemen , den Nederduitfchcn Leezer eenen nuttigen, en wy durven ze—en, eenen aangenaamen dienst, bewezen. Want, boe zeer dit Werk by zyne eerfte Uitgaave fommigen motfe mishaagd hebben, en heftige tegenfpraak ontmoet, de 7odani«en, welken, door aankleevinge aan byzondere gevoelens niet genoeg verblind werden , om alles , wat tot derzelver voordeel moest dienen, goed te keuren, oi te veroordeelen , wat ftrekte om ze tc keer te gaan; de zodani°en, eindelyk, welken de begrippen weeten te onderfcheiden van de perfoonen , welken ze voorftaan , en hunne afkeuring der eerfte niet laaten overflaan tot haat te-en de laatften, hebben altoos het Werk van brandt wrekend onder de gemaatigdfte en getrouwfte fchnften van dien aart, welke ooit het licht zagen. Doch fchoon wy onnoodig achten van het Werk zelve te fpreeken, oordeelen wy niet ondienftig, iets over te neemen uit de Voorreden, door den Heere van hamelsveld voor den tegenwoordigen Druk geplaatst, het geen tevens den Leezer bericht zal geeven , waarin dezelve van de voorigen verfchille. Na met verdienden lof van den Schryver gefproken te hebben (*), zegt zyn Hooggeleerde iets van de fS1^^» (*-) De Meer vAN hamelsveld beroept zich hier op het getuiEenis van den Profesfor oerdes, in de Voorreden, voor het lilde Deel van deszelfs Historia Reforwatvmis. Deszelfs woorden zvn ons zo aanmerkelyk voorgekomen, dat wy niet hebben kunnen nalaatcn dezelve, uit het Latyn vertaald, hiernevens te voegen Schoon het zeker en bewezen zy, dat in deeze zaaken het ys gebroken is door den zeer geleerden geeraerdt brandt, " Cc 4 » ver-  39°" g. brandt welke het tweede Deel des Werks by veelen der Contra-" Remonftranten verwekte. ,, Het Noordhollandfche Sy,, node liet zich aan dit Werk "'degen liggen , en gaf ,, twee van deszelfs Leden in last, om het te onderzoe,, ken, en aan het Synode te berichten. Op derzelver voorflag meende de Kerkvergadering ,, ëénige notoire ,, valschhedcn, als ook zeer fcherpe, en injnrieuze ,, cxpresliën in deeze Historie gevonden te hebben , ,, niet alleen tcgens verfcheiden godvruchtige en yvcri,, ,, gc Leeraars der Gereformeerde Kerke , maar ook ,, zelfs tegen de Heeren Princen van Oranje, en te,, ,, gens verfcheiden Leden van de Vergadering der ,, Heeren Staaten van Holland." Om deeze rede. belloot het Synode, zich met eene Remonllrantie tot Hun Ed. Gr. Mog. te keeren, verzoekende, de Hukken vau brandt's Reformatie, reeds in het licht gekomen, by Plakkaat te verbieden, of ten minnen liet verleende Oktrooi in te trekken, en vooral zorge te dragen voor liet uitkomen van het derde Stuk, enz." Waarop vervolgens de tegenwoordige Uitgeever te recht aanmerkt. „ Jammer is het, dat de Kerkvergadering of „ derzelver Leden zich niet verledigden, om in byzon„ derheden de notoire valscliheden aan tc wyzen, de in,, juriettze cxpresliën konden aan haare plaatze gelaaten zyn , want daar over kan een doorzichtig Lezer zelf ,, veelal best beflisfen, maar niet zo ligt kan dc nakomelingfehap oordcelen, wat waar of valsch mag zyn in eenig anders wel opgefteld en ingericht verhaal." > Het is zo ; maar de weg, welken het Synode infloeg, was zekerlyk voor hetzelve gemaklyker. Na vervolgens gefproken te hebben van de Schriften van rul/eus cn leidekker , tegen brandt, befluit de geleerde Uitgeever dit gedeelte zyner Voorreden met te zeggen : ,, Niemand verwachte van my, dat ik op my zal nemen ec„ ne beflisfende uitfpraak tc doen,in hoe verre de hevige „ be- „ vermaarden Leeraar der Remonflranten te Amfierdam, en wy dit gaarne cn met genoegen belyden, als erkennende des Mans „ uitfteekende verdienden omtrent de Gefchiedenis der Hervorr, minge in Nederland, twyflelen wy evenwel nic;, dat, wie t, onzen arbeid met denzelven wil vergelyken, gemaklyk zal ge,, waar worden , dat veele ftukken , welke der vergetelheid ,, noodwendig behoorden onttrokken te worden, de naarftige op. i, leuenuheid van den vermaarden brandt omfnapt zyn, enz,"  historie der reformatie. 397 befchuldigingen vau ruil en leidekker al, dan met, gegrond zyn; zo veei Kan ik zeggen, cn un i oote en Kleine Belt zal men het Reisgezelfchap met genoegen vergezellen : en de Landsgefteltcnis van het Eiland Zeeland en Funen verneemen. Flensburg, Sleeswyk, 't Landfchap Kiel, en veele andere plaatzen, leeren kennen. Terwyl hy deeze Brieven befluit met een verflag vau de geregelde Steenkringen, in Zweeden en Deenemarken voorkomende ; de verfchillende gevoelens der Geleerden deswegen voordraagt, en beoordeelt. Wy hebben geen oogenblik in twyfel gehangen , wat wy, uit dit Deeltje, onzen Lcezeren zouden opdisfehen. Dc Nieuwstydingen, dat onder Noordfche Mogenheden, Deenemarken mede , gereed is om dc wapenen aan te gorden , bepaalden ons , om Uil te ftaan op de tegenwoordige gefteltcnisfe van dit Ryk, deszelfs Volkrykheid, Inkomften, Land- en Zeemagt. In de daad, de Kryg, in 't Noorden ontftooken , zet eene bykomende waarde by aan deeze Brieven van coxe, de Ryken, in denzelven betrokken , befchryvende. Aangaande de Volkrykheid , fchryft de Heer coxe : Deenemarken, met de daar toe behoorende Landfchappen, telt 785,540 Menfchen; op de Eilanden Feroe Helt men dat 'er 4,754 woonen ; in Noorwegen bepaalt men bet getal op 723,141; op Tsland 46,201; in het Hertogdom Sleeswyk op 243,605; in het Hertogdom llolftein, den Koning toebehoorende , op 134,665 , in 't Hertogdom Gluksburg op 10,072, in het Gewest Kiel op 75,000? zo dat het gchcele getal van Zielen , in de Dceufche Hecrfchappy2,023,028 bedraagt. ,, De Inkomltcn van Deenemarken beftaan voornaamlyk in Tollen, en Uit- en Inkomende Regten , in Belastingen op Eetwaaren en iterke Dranken, in Hoofd-, Rang-, Ampt- cn Trouwgeld (f), in Belastingen op Landeryen, in (t) De Belasting op het Trouwen is , naa myn vertrek uit Deenemarken, af|efchaft : eene Belasting , welke geene verftanciige Wetgeevende Magt ooit zal invoeren; of, wanneer dezelve onbedagtzaam mogt ingevoerd wcezen, by de eerfte gelegenheid weder herroepen zal w orden , als hoogstnt'deelig voor de  BESCHOUWING. 4°9 in Taarrenten voor 't gebruik van Koninglyke Landen, in vrykoopingen van het houden van openbaare Huizen, in verdunningen om fterke Dranken te ftooken, in yerlofbekomlngen om te mogen fchieten en jaagen op s Konings o-rond , in opbrengingen van Landhoeven , Zaagmolens0, in de voordeden der Mynen, en in Belastingen op °-ezc°-eld Papier, Snuiftabak, Speelkaarten, enz. ,,° B us c hing , die, gelyk Perfoonen, deezer zaake kundi«- , my verzekerden , heeft een zeer nauwkeurig verfla° "e-eeven van den Staat der Geldmiddelen, in Deenemarken, in den Jaare MDCCLXIX, en berigt ons, dat dc Inkomften 1,252,454 Ponden Sterlings beliepen. De Uitgaven berekende hy op 936,13° Ponden Sterling; waar van voor het Leger 350,000 , cn voor de Vloot 180 000 Ponden Sterling. De Kyksfchulden bedroegen, in het Taar MDCCLXXI , 3,418,009 Ponden Sterling , cn de Taarlykfche Inkomften 131,39a Ponden Sterling , die aan de Taarlykfche Uitgave moeten toegevoegd worden m. De Landmagt in Deenemarken beftaat uit Deenfciie, Boheinfche , en uit Noorweegfche Troepen. ——-Die van Deenemarken en Holflein worden verdeeld in Geregelde- en Landtroepen. Het Voetvolk beftaat, voor het Srootfte gedeelte , uit Geregelde Troepen ; dc Poeren, die dc plaatzen hunner Landëigenaaren bewoonen , leveren een zeker getal van Manfchap, naar maate van de waardv der Landgoederen. Deeze Boeren worden m kleine Benden , op Zondag en Heilige Dagen , in den Wapenhandel geoefend; en, ééns in t jaar .zeventien dagen lang, te zamen in hunne byzondere Landfcliappên. dc waare belangen der Maatfchappye. Deeze Belasting werd in Deenemarken gehoeven op zo billyk een voet, als ten aanzien van een zo onoordeelkundig bezwaar kon gefchiedcn; de Boeren en Lieden van den laagften rang moesten dezelve met onbrenaen. , Het talrykfte en armfle gedeelte der Maatlehap-, ovefals de Boeren, de Matroozen, en de Soldaaten, waren " 'er riet aan onderworpen; doch, indien het Huwelyk langs " alle mogelyke wegen behoort aangemoedigd te worden, fs er " alle reden , om het van alle Belasting te ontfiaam Die m '' Deenemarken betaald wordt, is zo gemaatigd, dat ze geen " fterke hinderpaal aan dc Bevolking fielt" Lettres jur ie Dan- "TsTzie d^verdere byzonderheden by buscuing, Hifl. Mag. Vol. XIV. p. 1 92. En Erd. bef. Vol. I. p. 134- Dd 3  4IO w. coxe De Regimenten der Voet- en Paarden-Gardes zyn alle Geregelde Troepen, ,, De Noorweegfche Landmagt is geheel en al Land,volk , uitgenomen twee Regimenten van Sundenfield en ' Pfordenfield. Naardemaal de Boeren in dat Koningryk vry zyn , worden de Soldaaten aldaar op eene andere wyze dan in Dcencmarken geworven. A'oorwegen is verdeeld in een zeker aantal Districten, ieder deezer levert een Soldaat. Alle de Boeren worden, by derzelver Geboorte , op de Krygsrolle aangefchreeven; en die boven op de Lyst ftaat vult de ledigvallende plaats aan, in het District , tot welk hy behoort. Tien of veertien jaaren gediend hebbende, komen zy onder de Invaliden, en krygen , wanneer zy de oudfte geworden zyn in dat Corps, hun ontüag. Deeze Krygslieden zyn niet geftadig onder de wapenen; maar worden , even als in Deenemarken , nu en dan in den wapenhandel geoefend. Eene vaste wedde is bepaald voor de Officieren, bykans gelyk ftaande met de wedde der Officieren van de Geregelde Troepen ; doch de gemeene Soldaaten ontvangen geene Soldy , of zy moeten daadlyk in dienst weezen, of hunnen jaarlykfehen wapenhandel verrigten. ,, Dc Academie der Land - Cadetten , opgericht door frederik den IV, voorziet het Leger van Officieren. Volgens dcezc Oprichting worden 'er vier cn zeventig Cadets , op kosten des Konings , ondenveezen. Het aantal der Deenfche Landmagt , zo Voet- als Paardenvolk, beloopt 66909 Man. ,, Altoos hebben de Deenen, naardemaal zy een Land bcwoonen door de Zee omgeeven , als een Zeevolk, uitgemunt. In de vroegere Eeuwen , toen de Zeeroovery onder de loflyke Beroepen eene plaats bekleedde, waren zy Zeeroovers , en zeilden uit de Raltifche Zee na Engeland cn Normandye. En fchoon , naa dc verbetering der Zeevaart , door de uitvinding van het Zeekompas, andere Volken een hooger trap van Zeevermogen beklommen hebben , zyn , nogthaus , de Deenen, daar zy eene menigte Eilanden bcwoonen, en een wyduitgeftrékteZee-, kust bezitten, welbedreeven in de Zeevaart, en zo wel de talrykfte als dc bedrecvenftc Zeelieden van het Noorden. „ Ik heb te Koppenhagen het Dok gezien , en dc Vloot in de Haven ten Anker liggende; myne najpeuringen van den  BESCHOUWING. 4X* den Staat der Zeemagt hebben my in ftaat gefield, om u het volgende mede tc deelen. „ Dc kosten , om een Scheepshol te bouwen , berekent men op aoo Ponden Sterling voor elk ftuk Getchut; en fielt iooo Ponden Sterling voor elk Stuk , wanneer het Schip toegetakeld , zeilree , en voor vier maanden uitgerust is. Holjlein levert wel Eikenhout op ; doch niet genoegzaam tot de Scheepsbouw, waarom het meestal uit Duitschdand gehaald, en het Holfleinfche alleen voor sevaïlen van den dringendflcn nood bewaard wordt. ö „ Ankers, Kanon, Kogels en Yzerwerk, maakt men in Noorwegen zelve. Dc Deenen krygen Hennip en Masten uit Rusland , Pik en Teer uit Zweeden; fchoon zy Zcildoekrederyen hebben, verfchaffen zy niet genoeg voor de Vloot; Rusland en Holland bezorgen het te kort ko- meiKpfet o-rootfte gedeelte der Deen/che Vloot legt in de Haven van Koppenhagen , binnen de verfterkingen der Stad • het water geen meer dan twintig voeten diepte haaiende, hebben dé Oorlogfchcpen de onderfle Gefchutlaa°'e niet aan boord; maar neemen die buiten de Haven in.° Behalven de groote Magazynen , heeft ieder Schip zvn byzonder Voorraadhuis aan den waterkant , tegen over dc plaats, waar het is opgelegd , en kan dus, in zeer korten tyd, van alles voorzien worden. Het "etal der op de Lyst gebragte Zeeheden bedraagt bykans 40,000; zy zyn verdeeld in twee foorten. De eerfte beftaat uit die dc Zeekusten bcwoonen , en mo<*en zich , de geheclc wereld door , op Koopvaardyfchepen verhuuren. Zy ontvangen ieder alle jaaren, zo Ian°- zy een getuigenis zenden, dat ze 111 leevenden lyve zyn 8 Engelfche Schellingen van de Kroon; doch moeten ' in geval van Oorlog opontboden zynde, in 't Ryk verfchynen , om den Zeedienst waar te neemen. Dc tweede foort beftaat uit vastbepaalde Zeelieden, fteeds in dienst van de Kroon, derzelver getal is omtrent 4000. Zy onthouden zich te Koppenhagen, en werken in t Do!:. Elk hunner, wanneer zy niet in Zee zyn, krygt 8 Schellingen in de maand, behalven een genoegzaamen voorraad van Meel cn anderen Leeftocht; alle twee jaaren een nieuw ftel kleederen , en elk jaar een broek , konsfen , fchoenen cn een muts. Eenigen woonen in Barakken. On Zee zvnde , wordt hunne wedde tot 20 Schellingen • ' D d 4 in  412. w. coxe in de maand verhoogd. Dc Zee-Artilleristen maaken 800 Man uit. „ In den Jaare MDCCLXXIX gaf de Lyst 38 Schepen van Linie op , onder deezen 9 van vyftig , één v«i vier cn veertig Stukken, en 20 Fregatten; doch, indien wy dc afgekeurden , en die alleen ten pronk dienden daar van aftrekken , zal de Vloot niet meer dan 25 Schepen van Linie cn 15 Fregatten kunnen haaien, tot den Zeedienst gefchikt: een getal, nogthans, groot gcnoe°voor Deenemarken, cn mag die Vloot, de uitfteekende bekwaamheid der Zeelieden in aanmerking genomen zynde , voor zo volkomen als eenige in 't Noorden gerekend worden. Een Schip van 90 Stukken is bemand met 850, een van 70 met 700, een van 64 met 600, een van 50 met 450, en een Fregat van 36 met 250 Koppen. Het grootfle gedeelte van deeze Vloot ligt doorgaans te Koppenhagen, uitgenomen vier of vvf Schepen van Linie in dc Havens van Noorwegen, een Fregat te Elfeneur, ecu by 't Eilan d Funen, cn een kleinder op de Elve, behalven twee Fregatten, die 's jaarlyks gaan kruisfen. „ Dit jaar, in de Jaarboeken onderfcheiden , door het aangaan der Gewapende Onzydigheid, zonden de Noordfche Mogenheden Schepen in Zee; de Vloot, welke Dcc iicmark.cn in 't Voorjaar uitrustte , beflondt' uit tien .Schepen van Linie, vier Fregatten cn twee Sloepen, van 20 Stukken: de kosten deezerUitrustinge werd voornaamlyk gevonden uit eene vermeerderde Belasting van dén ten honderd op alle inkomende, en één half ten honderd van dc uitgaande, Goederen.- Tot het bemannen deezer Vlootc koos men 1000 der vaste Zeelieden uit, 3500 van de opgetekende^, en tooo Zeefoldaaten, Weleer was de Regeeringsgefleltenisfe des Deen/enen Ryks, verkieslyk en bepaald, doch is dezelve door eene Omwenteling, in 't midden der voorgaande Eeuwe, erfl\k en volftrekt geworden. Een Oorlog', Verwarring, en opeengehoopte Schulden, deeden eene fchielyke Omwenteling gebooren worden, door den Heer coxe in't breede verhaald, eene Omwenteling, die den Adel en Burger beide van Voorregtcn , tot''nog bezeten, beroofde, „ wanneer een Vorst," dus luidt coxe's verflag deswegen , volgens dc uitdruklyke Verklaaringen in de Koninglyke Wet, „ gezegd wordt, Ohafhangelyk op Aarde te weezen . geen hooger Magt dan god tc erkennen; „ wanneer hy ccn onbepaald Gezag bezit, om dc Wetten » te  BESCHOUWING. 413 te maaken, te veranderen, ontflag van dezelve te ver" leenen; wanneer hy alleen Oorlog kan verklaaren, en " Vrede fluiten , Verbïntenisfen aangaan , Belastingen " heffen; wanneer hy, met één woord, alle de Regten " en Voorregten bezit, die een erflyk, volftrekt opper- " magtig en willekeurig Vorst kan bezitten." (j) ■ Wat betekenen dan Voorregten, welke hy, naar welgevallen , kan vernietigen; welk eene kragt hebben Wetten, die hy met een enkel woord kan herroepen? Gelukkiger zou het voor Deenemarken geweest zyn , indien de Magt der Kroone op eene behoofèlyke wyze gemaatigd o-eweest ware; indien men de Voorregten der Edelen niet afgefehaft, maar beperkt hadt; indien het Volk Onderdaanen gebleeven was van eene bepaalde Monnrchy, en niet vcrflaafd aan cigendunkelyken wil en byerh Wanneer wy de voornaamfte omftandighedei , aanlcidelyk tot deeze Ryksomwenteling, nagaan, kunnen wy niet naalaaten op te merken, dat dc Edelen de Slagtoffers waren van hunne eigene Onvoorzigtigheid en Hardnekkigheid. Hadden zy ten behoorelyken tyde toegegceven, zy zouden veele hunner Voorregten behouden hebben ; doch, dewyl zy niet bukten , voor dat hunne toeftemming nauwlyks meer noodig was, konden zy geene vergoeding vraagen voor 't gemis van 't geen zy niet konden houden Ten met den blykbaarften wederzin overgaven. De Afgevaardigden uit dc Geestlykheid en der Burgeren lieten zich wegfleepen , door hun haat tegen die Order , wier dwinglandy zy zo langen tyd ondervonden hadden, en wier aangroeiende overmagt zy vreesden: daarenboven waren zy dermaate vervuld met bewondering van hunnen Koning , dat zy geene opoffering te groot rekenden, welke "hem van hun vertrouwen kon verzekeren, en tot sètui°,enis ftrekken van hunne Dankbaarheid. Byster vreemde verdwaasdheid! dat zy gcenc middelen konden beraamen, om hunne Onderdrukkers te vernederen, cn hunne eigene Vryheden te bewaaren, zonder het invoeren van eene volftrckte Oppcrmagt! Konden zy de banden, die den Koning bonden, niet gevierd hebben, zonder ze te fcheuren ? 'liet behouden van de Wetgeévende Magt, en het Ryk van Belastingen op te leggen, in de drie Staaten , zou genoegzaam geweest zyn, om de Vryheid des Volks te verzekeren , zo wel tegen de inbreuken deiKroon, als tegen de onbefchoftheid eens trotfehen Adcls. Maar de. ftem der Rede wordt zeldzaam gehoord te ' ' Dd 5 mid-  f14 w. coxe, beschouwing. midden van het gefchreeuw van openbaar uit"eborite Verbitteringen, en het oproer der Partyfchappen. Figenbaatzoekende en toelegmaaken.de Perfoonen, die'vooraf hun plan beraamd hebben, als mede de wyze om het door te zetten , bedienen zich van elke toevallig voorkomende gelegenheid; en het groote gros laat zich door blinde drift vervoeren , om dat geen uit te werken 't geen hun naderhand te laat berouwt." (O Of aIIe deeze opgenoemde Voorregten des Konings niet genoeg waren, wordt 'er, gelyk coxe elders optekent, bygevoegd: „ Indien in alles, wat wy dus verre gezegd hebben, „ van Magt, Uitfteekenheid en Oppergezag, iets mogt overge„ flaagen weezen , of niet uitdruklyk genoemd , zal zulks be„ greepen zyn in de volgende woorden. De Koning van Dee„ nemarken en Noorwegen zal dc Erfbkc Monarch weczen/en „ bekleed met het boogde Gezag, in zo verre, dat alles, wat ,, gezegd of gefchreeven kan worden , ten voordeele van een Christen-Ertlyken, cn volfirekt Oppermagtigen Koning, uitgeftrekt zal worden tot den Erflyken Koning en Koningin „ van Deenemarken." —>—■ Moi;een Vlyr. Xlde De l 2de Siuk. Te Leyden , by P. van der Èik en D Vygh, 1787. In gr. Svo. 132 bladz. Cchoon geene Prysverfen bevattende , doet dit 2de Stuk des Xlden Deel. , van het Haigfche Genootfchap, de voorde Stukken geene oneere aan. Het daar in voorkomend Dichtduk, op Washington, is fchoon, cn doet ons, gisfende, iets grootsch van het Leydfche Genootfchap vcrwagtcn, 't welk dien Held tot een voorwerp hunner Prysgczangen gekozen heeft, en, voleis de Nieuwspapieren, na eene driemaal herhaalde opgave dier gewigtige ftoffe , eindelyk naar wensch gedaagd is. Onder de daarop volgende Dichtftukken , verdient bet vernuftig Stukje, Vulkaan gefir ft, geen minder lof als overweeging voor de ?>e! derlandfche Moeders , die hunne lieve Dochters nog zo vlytig in balynen borstharnasfen dringen , tegen alle de Natuur- en Ontleedkundige redenen en bewyzen der Eskulaapen aan. VVeshalven de Dichter, ten Hotte, ook wensebt; Dat  PROEVEN VAN PoëlISCHE MENGELSTOFFEN. 415 Dat eens die plaagen wendden. —— Dat niemand ryglyfmaker was, Dan die de hoogte van, Parnas Eerst meette mst zyn lenden. Niet zelden trekken de Dichters party van het Contrast, nadien de menfchen zeer gewoon zyn, om van het eene uiterfte tot het tcgengeftelde over te flaan. Om zodanige dwaasheden belpotlyk te maaken, fchynt het dichtpenfeel by uitftek gefchikt te zyn. Her volgende voorbeeld zal dit bevestigen. Elk waar beminnaar van het fchoone pryst het oude of antieke, zonder het moderne of nieuwe, dat fchoon is, daarom te laaken. Elk waar beminnaar van het moderne doet insgclyks; het nieuwe behaagt hem alleen als het fchoon is ; en de Antieken worden nimmer van hem mispreezen , dan wanneer zy de natuur verlaaten. Doch veeltyds zyn de Kunstbeminnaars zo fterk, of met de Antieken of met de Modernen ingenoomen, dat zy, aan weêrszyden , een van beide pr}«zen of laaken , alleen om dat het Antieken of Modernen zyn: waar door d;m het waare fchoon geheel vergeeten, of in een valsch licht geplaatst wordt. De Heer c. vlieg, een vernuftig Dichter in 's Dage. heeft dus zeer gepast, zulk een Voorflander der Oudheid. op de volgende wyze, in een belagchlyk licht gefteld: laatende het aan een ander Vernuft over , om 'er den Voorflander van het Nieuwe tegen te plaatfen : zullende het waare punt dan zeker tusfchen beide inliggen. Anticus lacht om al 't moderne, By de ouden is het pit, de kerne, Anticus is een raare klant, Verwaand, gelyk een fchoolpedant, Zegt, met een hoege borst: ,, Ik geeuwe By 'f wangefchryf der agttienie eeuwe. Al wat men daaglyks bakt en brout Is wat vernis en klatergoud, Is . op de keper recht bekeeken , 't Rampzalig gasthuis vol gebreken. Wy menfchen zyn niet agter 't fyn, Geleerdheid , adel, rinfche wyn En de aardewerken der Chineezen Zyn nimmer te oud om goed te weezen. Al 't nieuwe heeft niets van belang, 'Zelf lachtme iets toe in de oude Slang, 'k Lees Langendyk , ik lees van Merken, 'k Lees Poot en de uitgebreide werken Van Hoogvliet, Smits, van Feitama, 'i Zyn viooije klanken, woorden, ja l 'k Heb  4l6 ROEVEN ,k Heb'd'ouden menig uur ontflolen , Om by die nieuwen rond te dooien; Door fchade wordt men wyzer vrind, Was fteeds de fpreuk van Wittekind, Den tydgenoot van Charlemanje; Het nieuws is al de henker franje, Al 't zaakelyke is uitverkogt, Heel de oudheid wordt te fchaars bezogt, Dat men met deeze zich verzoene. Men leez' de Mecheljche Pioene, 't Couwoerdeken van Herentals, 6 't Is zo vindingryk! zo mals! 'k Sleet menig nachtje in myne kleéren Om Spiegel te anatomizeeren, En las, by heldren maanfchyn, Het Goudsch Cronykske en Ctaa; Colyn. Wat zynwe toch maar fobre zangets By die verftorven Pindusgangers, Zich baadende in den hengfleplas, Of Maro aller Vader was. ■ Hy droomde onlangs van Wdleramus, En riep: van Maarland te laudamus '■ Zyn vrouw fchreeude, in den flaap geftoord : Myn lieve man die wordt vermoord! Neen, riep hy, wyf, ik was vol yvers Voor de agter bank geworpen fchryvers, Doch zweere by den gulden Troen, i Ten zy men zich met my verzoen', Dat ik hier namaals koome en fpooke Met Anna Byns en Melis Stoke. Wel dat 's een mislyk droomen Jan, (Zei Trui) wel ventje ik beef 'er van, 'k Dagt heusch dat jou een fnees Hebreeuwen Ontweldi ;de eenen zak vol zeeuwen. Maar egter, tot zyn bitter kruis, (Is Salomon ook altyd t' huis ?) Had hem dit Truitje, ryk in zeden, Volfchoon , met welgevormde leden , Onlangs bekoord, doch jong, en kon, Juist om dit laatfte epitheton , Htm op den duur niet vergenoegen ; Om met dit kalf dan lang te ploegen , Wenscht hy zeer flaau dat moog gefchién', De dood zal mooglyk dit voorzien t Haare ouders trouwens en haar maagen Zyn allen vroeg naar 't graf gedraagen , En heeft reeds, zo dit eens gebeurt, Eene andre byflaap opgefpeurd: Een  VAN POCTISCHE MENGELSTOFFEN. ^I? Een maagd vol rimpels boven de oogen, Der dartle jonkheid lange onttoogen, Die reeds geharde kevels heeft, In 't herfstfaifoen van Sara leeft, Wier leevensboom begint te dorren, En daaglyks zeer naïf kan knorren, Reeds met den eenen voet in 't graf, Dus oud <— en dit doet alles af. De Toets der Gehoorzaamheid. Teoneeljpel, in drie Bedryven. Te Amfterdam, by A. van der Kroe en A. Capél, 1788. In octavo 76 bladz. Een Vader brengt hier de gehoorzaamheid van zynen Zoon op den ftcrkften toets; dat men egter eerst in het laatfte loonee), op eene verrasfende wyze, ontdekt. Ernestus naamlyk, een bejaard Weduwenaar , had onder zyne befchcrmjng genomen eene verlaatene Weeze , de Dogter van een armen Boer; zy was door hem, als 't ware, met eene Vaderlyke zorgvuldigheid opgevoed; en had die opvoeding zo wel in agt genomen, dat haare ziel met de edelfte begaafdheden mogt pronken, terwyl haare lichaamlyke fchoonheid zich luisterryk vertoonde. Voor de aantrekkelykheden deezer Charlotte was Karei , de Zoon van Ernestus, niet ongevoelig; hy verklaarde haar eerlang zyne kuifche Huwelyksmin, en kwam wel dra haare bedenkelyke zwaarigheid, uit hoofde van den ongelyken ftand , te boven, daar hy volkomen ftaat maakte op de bewilliging van zynen Vader, die hem tederhartig beminde: waarop Charlotte ook voorts haare toegenegenheid voor Karei niet ontveinsde. Men ftreelde zich des met een aangenaam vooruitzigt ; doch t leed niet lange, of het zelve werd geheel bezwalkt: doordien Vader Ernestus ten fterkfte begeerde , dat Charlotte zich met hem in 't Huwelyk zou verbinden ; en 't geen 't hart van Karei doorfneed, was, dat Charlotte haaren Weldoender wilde involgen. Karei verweet haar haare ongetrouwheid; dan, Charlitte gaf hem te kennen , dat haar hart de vuurigfte liefde voor hem voedde ; maar dat de dankbaarheid het haar als een onvermydelyken pligt voorftelde, die liefde te fmooren, en haaren Wcdoener ten wille te zyn : het welk haar ook noopt om Karei aan te fpooren , dat hy zyne genegenheid voor haar insgelyks aan de Ouderliefde opoffere, en dus den wensch zynes Vaders niet wederftreeve. Zulks heeft verfcheiden aandoenlyke tooneelen ten gevolge; te meer, daar de tusfehenkomst van Goedhart, een Vriend van Ernestus, die de twee Gelieven met medelyden befchouwt, vrugtloos is, om dit netelig geval tot eene goede uitkomst te brengen. Dit wordt te treffender, om dat men,  4l8 DE TOETS DER GFHOORZAAMHEtTJ. na een vuurig gefprek van Ernestus met Karei, verfiaat Aut Ernestus ach, onder de hevigfte beweegingen, te bedde heeft geworpen, 1 welk voor erger gevolgen Vet vreezen welken men tc meer dugt , na dat de by hem ontbooden /okter be tuigt , dat het met den Patiënt zober gebeld is. Zulk L ,» eene algemeene ontzetting; en Karei, recht gevoelig V00r Va derhefde , genoopt door Goedhart en CLarloïe. bduit I ieron van Charlotte af te zien, en haar, hoe hard het hem ook valk? , zynen Vader ten Echtgcnoote aan te bieden, overeenkom met het geen Ernestus , in zyn laatfte vuurig Wnrek mor r rel, uitdruklyk gevorderd had. Het fchrikkend ffibSS £ hy z,g den dood zyns Vaders te wyten zoude hebben , en de fireelencte gedagte dat hy hem in 't leeven zou bewaaren! brengt hem tot dien gewigtigen füp • maar op de voWoeX bezvvymt hy, en Charlotte, zynen dood dugtende, kan Sare ontroering met verbergen Dit aahdoenlyfc treurtooneel is egter llegts voor een oogenblik; nadien Ernestus, te midden deezer ontroennge, zyne toeftemming geeft tot de Huwehksverbindtenis van Karei en Charlotte; met eene kort daarop vol gende verklaaring , dat al het voorige enkel fpel cn veinzerv geweest is , waarvan memand iets geweeten heeft, dan alleen de Doktor, toen hy den rol van een doodlyk zieken fpeelde De reden van dit zyn gehouden gedrag was , gelyk hy voorts zynen Zoon Karei meldt, deeze. * y „ Het was , zegt hy, alleen uitgedagt , om u, myn Zoon daardoor eens op den toets te brengen; ik wiide fiecTts zien of uwe genegenheid voor my zich zo verre wel uitftckte dat gy alles, ja het geen u het lieffle op aarde was, opóteien kon aan myn genoegen; ook was ik ten hoogten Wn waardigt over uw gedrag, om dat gy U met Charlotte in een heimelyke minnehandel had ingewi'kkelt , zonder myn voorweten; Ik z,j .ty ; t ontveinzen) Zoon! dit Sde my , en ik befloot 'er U eenigfints over te ftraten ! dien einde veinsde ik Charlotte te beminnen , ik drong aan on ons huwelyk, alleen, om te zien, hoe gy U in dit geval ?e< >a gen zoudt; en had gy ten eerten toegeflemt in min beglerte had gy my uw woord gegeeven , dat gy , ter liefde van mv voor altoos van Charlotte zoudt afzien f gy had2 1 vè viel verdriets gefpaart, en veel eer gelukkig geweest; -— doch uwe hardnekkige weigering , uw onbezuisde drift liet niena myne gramfebap op te wekken, en ik befloot U tot het uiterfte te brengen, dus veinsde ik ziek te zyn; voorts wee - év de gevolgen. Ik heb U veel verdriets veroorzaakt, myn Kinderen ! doch waart gy flechts by de aanvang uwer verkerinJe openhartiger geweest, zo had ik nimmer ftof'gehad van dusda mg met U te handelen: nogthans al uw vorig verdriet, al uw lyden, is niets in vergelyking van het geluk, het geen U beiden wagt;  T0 0NEELSPEL. 419 wagt; ik zal voortaan altoos de eerfte zyn , om uwe vorige tra. nen op te drogen, en, door eene verdubbelde genegenheid, U het gsvoel van alle droefheid te doen vergeten." Deeze verrasfende uitkomst heeft zeker haare gevalligheid, maar 't gedrag van den Vader is wat ftreng en fterk, en zyn Vriend Goedhart heeft 'er ongelukkig wat veel deels in. Maar dit alles ziet men, by den gunftigen uitflag, over 't hoofd. Karei cn Charlotte zien hunnen wensch vervuld ; Goedhart neemt 'er zo veel genoegen in , dat hy voorflaa beftendig by Ernestus en 't liefwaardige paar te verblyven , mitsgaders Charlotte, by zyn overlyden, voor zyne volkomen Erfgcnaame te verklaaren. Het een en ander wordt dankbaar erkend cu heuschlyk beantwoord; waarop Karei ten flot zegt: Dus kan dit voorval elk tot onderrichting ftrekken, ff at zuivre Ouderliefde op 't hart eens Zoons vermag: Zy wist my aan 't geweld der Uirfle min te onttrekken, En deed my bukken voor het Vaderlyk gezag. De Armoede, klaagend Zangfpel. Door dirk kuipers, Koimans. Te Dordrecht, by f. wanner, 1788. In klein 8vo. 40 bladz. TJoe ongewoon het ook heden wezen moge , dat men zinnebeeldige Wezens, gelyk de Liefde, de Wanhoop , de JMyd, enz. op het Tooneel brenge, en die te gelyk met wezenlyke Perfonaadjen, zo als mirtel cLoê, enz. laat werken, zal deze ongewoonheid echter nog overtroffen worden , door de byzonderheid; dat de Dichter zelf, onder den naam van mirtil, hoofdperfoon van dit Zangfpel is. „ De ongelukken hem over„ gekomen; de mishandelingen hem aangedaan;,de vevnederin„ gen die hy in zyne geboorteplaats heeft moeten endergaan ; „ zyn (zegt hy) in geenen boek gefchied; cn kunnen niet wel „ verduisterd blyven." Al het bevallige der Dichtkunst mislende, twyffelen wy zeer, of dit Stukje wel eenig meerder licht, over 's Dichters ongelukken, zal verfpreiden ; ten waromen de daar in voorkomende raadgeevingen der Wanhoop, dat mirtil zich zeiven zou redden, door in het water te fpringen, of zich aan een boomtak te verhangen, als nog onbekende waarheden , by de reeds bekende moest voegen. Als een Handfchriftje voor goede Vrienden , van het daar in bedoeld wordend lydend Huisgezin , zou dit klaagend Zangfpel met deelreeming en eenig genoegen gelezen kunren worden: maar voor het algemeen had het geene waarde genoeg, om in druk te verfchynen.  420 r. FEITH", POeTISCH MENGELWERK. poëtisch Mengelwerk, door Mr. rhynvis feith. Te Amfteldam, by J. B. Elwe, 1788. In gr. Svo. 276 bladz. /"Milder dezen bedrieglyken tytel verfchynt de Kraay van esopus, die, zo dra alle Vogelen hunne geleende Veêren te rug neemen , zich geheel kaal zal vertoonen. Zommigen hebben reeds een begin gemaakt met hunne Veêren te rug te eiichen , onder welken" wy ook den Heere feith tellen , wiens drie, reeds voorheen uitgegeeven, Dichtftukken, als: Lierzang op het tweede Eeuwgetyde van de Ütrechtjche Unie; '^gezang ter verjaaring der overwinning op de Doggersbank; —. de Vergangelykheid van 't Heelal; en nog een Stukje in Profa : aan myn Vaderland , b'i gelegenheid dtr oprichting van den Oekonomjchen Tak, de'eer van dezen tytel moeten ophouden. De Uitgeever heeft door de ondervinding geleerd „ dat kleine losfe Stukjes ligtelyk verlooren raaken, om dat ze „ nooit, of zeldzaam , zo algemeen bekend zyn, als uitgebrei„ de Werken," hy heeft , om die reden, goedgevonden , de voorgemelde Stukjes van feith te doen vergezellen door ftukken van Vondel, K. Brandt. C. Bruin, A. Blus jé, de Jufvrouwen Wolf en Deken. als mede van eene andere Efopifcbe Kraay, die, onder den tytel van Leermeester der 'Leden, reeds dikmaals zyne Veeren vernieuwd heeft. De Leezers daar tegen hebben ondervonden, dat de Uitgeever geheel geen nieuws heeft geleverd. Dat hy, in plaatfe van een Poëtisch Mengelwerk van beith mede te deelen, een Mengelmoes van oude en reeds in handen zynde Dichtftukken, goede, middenmaatige en flegte heeft uitgegeeven: welke, naar ons gevoelen, even als de daarin voorkomende Plaaten en derzelver fchikking , de minfte aanpryzing een misdaad doet worden.  IV 1 E V W t ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Leerredenen over het Leeven van David. Door VAvtm bonnet, Predikant te Rotterdam, Iwcede Deel. re louerdam, hij P. en J. Holftein, en tc Utrecht, hn A. van Paddenburg en G. van den Brink Jansz., 1788. In gr. octavo 568 bladz. -r»v de afgifte van liet eerfte Deel een verflag gegeeven JO hebbende , van den aenleg en het oogmerk deezer ï eerredenen (*), zullen wy nu uit dit tWeede Deel, op dezelfde wyze ingerigt, een ftaal der uitvoeruige overtteemen' 't welk den Leezer 's Leeraers manier van verklaren onder 't oog zal brengen. Davids komst en wederva en te Nob°,ai Sam. XXI: 1-9, fe*ké hier van tcf proeve' Zyn Eerwaerde laet zig, na eenige Vooraf gaende aenmcrkmgen, deswegens aldus uit. David komt te Nob , tot den Priester Achimelech, tt«ho& ontmoetten deeze mannen eikanderen? Achimelech met groote verlegenheid; maar David, met eene houding, welke gefchikt was, om die verlegenheid te verSn en gerustheid in te boezemen. En, zegt het hei* li'o- o-efchi-dverhaid, 'Achimelech kwam beevende David te semoete, en hij, de reden van zijne ontroering te kenneil leevende , zeide lot hem: Waarom zip gij alleen , eh geen man met u ? Davids ftaat en rang vorderde, dat hü uitgaande, door een gevolg van krijgslieden en dienaars vergezeld wierd. Zoo was Achimelech gewend David te zien; nu ziet hij hem, alleen. Dit ié vreemd. Dit treft den ouden man. Dit, vermoedt hu , zal wa, kwaads beduiden. Te gereeder viel hij in zoo kommerlijk ke gedachten, doordien hij, ongetwijfeld, wist, hoe gewelddaadig Saul Davids leven belaagde. Des hij, David tot zich ziende komen, hem ontftelt te gemoet gaat , ert met beevende ftem vraagt: Wat, ó, David, zegt dit? (*) Zie boven bl. 52. III.deel.ij.alg.lett.no. 10. Ee  421 P. BONNET gij alleen hier, en geen man met u! Een liefhebber van Vaderland en Kerk wordt in het hart getroffen , wanneer hij in 't vermoeden valt, dat zij, die beide voorftaan en fchraagen , in eenige zorgelijke ongelegenheid zouden geraaken. Achimelech ontmoet David met groote verlegenheid. „ Dan David ontmoet Achimelech, met eene houding, die gefchikt was, om Achimelechs verlegenheid te verbannen, cn hem gerust te ftellen. En David, dus vervolgt het gefchiedverhaal, zeide tot den Priester Achimelech : De Koning heeft mij eene zaak bevoolen , en hij zeide tot my; L aat niemand iet van de zaak weeten , om dewelke ik ü gezonden heb, en die ik u gebonden hebbe. Dit aiuwoord moest dienen , om Achimelechs bevreemding wech te neemen, en het vermoeden van iet kwaads en zorgelijks uit 's mans hart te verdrijven. ■ Maar David , wat daar van zij, hoe komt een man , als gij, zoo alleen? wat moet dit beduiden? De Jongelingen nu, zegt hij , die mij vergezellen , heb ik de plaats van zulk eenen te hennen geg< even; d. i. Ik heb hen op zekere plaats befcheiden, daar ik hen , cn zij mij zullen vinden. Deeze verklaaring moest dienen, om het nadenken bij Priester Achimelech, daar uit ontltaan, dat hij alleen en zonder gezelfchap kwam, wech te neemen. Dat David door eenige manfehap, in zijne vlugt, verzeld geweest zij, is uit den aart der zaak zoo waarfchijneHjk, als uit 's Hcilands zeggen zeker (f). ,, Wat moeten wij van deeze houding, van dit zeggen van David , denken ? Hij was, aan den eenen kant, niet vcrpligt , den Hoogepriester het geheim van zijne zaaken te ontdekken. Aan den anderen kant , was hij verpligt, als hij iets zeide, dc waarheid te zeggen. Ik zeg, hij was niet verpligt het geheim van zijne zaaken den Hoogepriester te ontdekken. Zaaken, welken geheimhouding vorderen, worden best, buiten uiterften nood, aan niemand vertrouwd. Men kan toch gcmaklijker iemand doen hooren , dan doen zwijgen. De vriendfehap zelve verbood het hier David, Achimelech zijnen vertrouweling te maaken. Het geen David nu met dien Priester fprak, en het geen dces aan hem deed, liet hem bij Saul buiten fchuld; maar had David hem het geheim ontdekt, hoe had hij zich bij Saul kunnen verantwoorden ? • Hoe (t) Matth. XII: 3, 4-  HET LEEVEN VAN DAVID. 423 Hoe meeiiig kwam in lijden, door dingen tc wecten,waar van hij veilig onweetend had kunnen blijven! , Maar aan den anderen kant was David verpligt, als hij iets zeide, de waarheid te zeggen. Heeft David dit gedaan? Neen. Waarheid was het, dat hij gezelfchap met zich had. Voorzichtig was het, dat hij, te Nob koomende, die van zich verwijderde, op dat hij te vrijer met Achimelech fpreeken, en in die Stad te meer onbekend blijven mogte. Naar waarheid kon hij ook zeggen , dat de zaak, welke hij te doen had, fpoed en geheimhouding eischte. Maar onwaarheid was het, dat de Koning hem gezonden, en hem eenige zaak, nu uit te voeren, gebooden had. Onwaarheid was het, dat de Koning hem verbooden had, iets van de zaak, tvelke hij hem bevoolen zou hebben, aan iemand te zeggen. David maakt zich hier fchuldig aan leugen. _ Dan, men kon vraagen: waarom redt de fchrandere David zich niet, behoudens de waarheid? Had hij Achimelechs vraag niet dus kunnen beantwoorden ? Het geen ik te doen heb vorderde grooteu haast: en wat 'er van de zaak en van mijn beleid in dezelve zij, zult gij eerlang te weeten ko- 01 , Dan, behalven dat de fchranderfte man niet alle 00genblikkep even vaardig is, was hier eene omftandigheid , welke David in groote verzoeking bragt: hij zag hier Doëg den Edomijtcr, een van Sauls knegten, den magtigften onder Sauls herderen (§). Dees Doëg heeft niet onkundig konnen zijn, van Sauls vijandfehap tegen David, en van zijne onderneemingen tegen zijn leven. David , deezen man ziende, begreep aanftonds, in welk gevaar zijne vrijheid cn zijn leven waren: — dat Doëg, vermoedende dat hij ging vlugten, hem ligtlijk aldaar kon doen vasthouden, om intusfchen aan Saul kennis te geeven , en dus, dat zijn leven, door Jonathans zorge zoo zonderling gered, door deezen Edomijt in het uiterfte gevaar Hond. Het fchijnt, dat David, om zich te redden, hebbe voorgegeeven, in 's Konings dienst, met een zaak van groot gewigt cn uiterften fpoed, belast te zijn : • wilde Doëg nu, bij Saul koomende, kennis vaü het gebeurde geeven; geen zwaarigheid; de kans, om hem te achterhaalen, zou dan vervloogcn weezen. . Zwaare beproeving, zeker, voor David! Verfchoont 5 dit C§) Vers 7. Ee 2  4«4 p* BONNET dit zijne leugen niet? Geenszins! hij bezondigde zich zeer. En zulks te meer, daar God, deezer dagen, en te Najoth , en door middel van Jonathan, zoo blijkbaar had getoond, dat Hij voor hem zorgde. Zoo ziet men, dat de godvruchtige , ook dan , wanneer hij de meeste reden heeft, om op God te vertrouwen , door eene onverwachte verzoeking verrast wordende , en dan niet met den Heere , maar met zijn eigen vcrlland , te raaden gaande, beklaagelijk in zonden kan vallen." Dc Eerwaerde tionnet vcrklacrt vervolgens ligt gefprek van Achimelech met David, over de Toonbrooden, en 't overleveren van dezelven , tot voedzel voor hem en zyne jongelingen; dan , om dit Artykel niet te uitvoerig te maeken , zullen wy ons alleen met ééne en andere byzorieïerheid uit het deswegens gezegde ophouden. . Nadien het overgeven der Toonbrooden zyne zwarigheid had , zo yraegt veelligt iemand , waerom dit niet voorgekomen ? ., Waarom bragt de Priester zich en David in zulk eene verlegenheid? Zoo hij thans al geen gemeen brood, in of omtrent den Tabernakel, bad, was bet dan in zijn eigen huis niet te vinden? En indien bij het aldaar niet, of niet genoeg in voorraad hadde , waarom het niet inde Stad gekocht ? En zoo de inwooners, elk voor zich zeiven , het brood bereidden ; was dan in gansch Nob niet ccn brood of vijf voor David te bekomen. — Dan , men gedenke , dat David alle reden had, om te verhoeden, dat zijne koomst aldaar zeer ruchtbaar wierd. Tot den Tabernakel en den Priester had elk vrijen toegang, en dit kon dus geen opzicht baaren; maar moeite te doen , om fpoedig die brooden bijeen te brengen, moest der menfchen aandacht wekken en navraag'ver- oorzaaken. ■ Maar vooral heeft David, den" reeds gemelden Doëg ziende, zulk een haast gemaakt om weg tc vlugten, dat hij, zich als geen oogenblik aldaar vertrouwende- , den Priester geen tijd gunde , om hem op eene andere wijze, al ware zulks mogelijk geweest, van leeftogt te voorzien." Het laetftc gezegde van David, in 't vyfde vers, volgens onze gewoone vertaling ; ende hel is eeniger wijfe gemeiin [broot,] te meer dewijle heden [ander] in de vaten fal geheijligt worden, is aen vcelerlcie uitleggingen en opvattingen onderhevig. Onze Uitlegger, opgemerkt hebbende, dat 'er, by den aenvaug, naer den letter in 't  HET LEEVEN VAN DAVID. 4*5 Hebreeüwsch ftaet: En deeze weg is onheilig of gemeen; oordeelt, dat men het antwoord van David aldus kan opgeeven. ,, Ja trouwends, de vrouwen zijn ons onthouden geweest', gisteren en eergisteren; ook zijn de vaten der jongelingen, (d. i. hunne gereedfchappen, waarin zij deeze brooden zullen medevoeren,) heilig, alfchoon de weg niet heilig is; doch hoe veel te meer zal het dan heden in de vaten geheiligd worden! Wanneer, bij uitbreiding, de zin deeze zal zijn. De jongelingen zijn rein; en offchoon deeze weg, deeze reize, het bedrijf dat zij on ierneemen , geen godsdienftig, maar een gemeen oogmerk heeft, zal nogthans dit brood, daar het nu van voor 's Heeren aangezicht is wechgenomen, heden in het vat, in welk het zal worden gedraagen, heilig behandeld worden. ,, Of ook dus: Deeze weg is niet heilig; maar hoe veel te meer zal het heden in het vat geheiligd worden, of heilig zijn? Wanneer de zin, bij omfchrijving, deeze zal zijn. De jongelingen, wees daar, ö Priester, gerust op, zijn rein; dit niet alleen, maar ook hunne vaten zijn, van het geen zou kunnen verontreinigen, onbefmet. Het is zoo, deeze weg, wijze of manier, dat wij van dit heilig brood met ons voeren cn eeten zouden, is, ja, niet heilig; maar hoe veel te meer zullen wij bezorgen, dat bet terftond in een rein vat gelegd, cn heilig zal behandeld worden !" Achimelech laet zich overhalen, geeft David de verzogte brooden, en deze is daer door uit zyne verlegenheid om leeftogt gered. Doch men zou hier mogen vragen. Mogt de Priester dit doen? Mogt David dit brood begeren en tot zich nemen? Volgens 's Heren wet, l.cv. XXIV: 9, was dit brood ter fpyze van den Hoogepriestcr cn zyne Zoonen, die 't mogten eeten, cn wel in eene heilige plaets. Deze bedenking beantwoord de Eerwaerde tionnet aldus. ,, De onfaafbaare Uitlegger der Wet fpreekt cn den Priester en David hier van misdaad vrij (I); en dit is ons genoeg. Doch , om bedenkingen , welken hieromtrent zouden kunnen oprijzen, wech te neemen , zullen wij eenige oogenblikken belteeden ^ om cn den Hoogenpriester, en David, in dit geval te verdeedigen, en 's Heilands verklaaring te billijken. „ Laat O) Matth, XII: 5. Ee 3  V. BONNET „ Laat ons eerst onze aandacht vestigen, op den grond Van 's Heiiands verdeediging, en dan aantoonen, dat die grond, en het geen uit denzelven vvettiglijk wordt afgeleid, voldoende werkt, tot verontfchuldiging der beide genoemde perfoonen. Dc grond van 's Heiiands vercleedi"'ing is deeze: God wil barmhartigheid en niet offerande (**). Daar God beide in zijn Woord gebiedt, is het zeker, dat God die beide wil; dcrhalvcn is dc zin dier woorden : God wil barmhartigheid boven offeranden. Wanneer, des, de omftandigheden eifchen, dat men keuze doe, om, of met verzuim van godsdienstplechtigheden , barmhartigheid , of met verzuim van barmhartigheid, godsdienstplegtigheden te oefenen, als dan moet de oefening van barmhartigheid de voorkeur hebben. Trouwends, dit was ten allen tijde Gods verklaarde wil (ft). Eene aanmerking van groot gewigt. Het vlceschlijk Israël dacht cn deed anders. Dit is niet zeer te verwonderen. Het valt gcmaklijker , de voorhuid van 't vlecsch, dan die des harten te befnijden, ■ de handen, dan het hart en den wandel te reinigen, zijn vee, dan zich zeiven den Heere op tc offeren. Dan, daar de zedelijke pligten in Gods heiligheid, in 's menfchen Haat, cn betrekkingen tot God, tot zijne medefchepfelen, en zichzelven, gegrond zijn, is het buiten tegenfpraak, dat God niet alzoo godsdienstplegtigheden cisoht , als wel zedcpligtcn; en dat, in gevallen, waarin men tusfchen de eene en andere keuze moet doen, der oefening van zedepligten den voorrang toekomt. Zie daar den grond van 's Heiiands verdeediging. ,, Maar nu is de vraag, of deeze grond, cn het geen uit denzelven wettiglijk wordt afgeleid , voldoende werkt, tot verontfchuldiging van Achimelech en van David ;1 — Letten wij eerst op David. Hij was zekerlijk in uiterften nood. Men behoeft, om dit te befeffen, geene Joodfche beuzelaarijen te baat tc neemen. Ligtlijk begrijpt men, dat David, zonder zich van leeftogt te hebben kunnen Voorzien, op dc vlugt gegaan, nu moede en mat, en genoodzaakt, zijne vlugt om zijns levens wil fpoedig voord te zetten, zich in den uiterften nood bevond. Het was thans voor hem , of brood, of de dood. Letten wij (»*) Matth. XIr: 7. Ilofea Vb 6. (ft) Deut. VI: 3. Exod XIX: s- 1 Sam. XV: 22. Pf. LI: j3, 10. Jef. 1: ii, 13. Jer. VII: 21, 22. HofatVl: 6. e.z.v.  het leeven van david. 4^7 wii op Priester Achimelech. Dees hield zich verzekerd, da L?avid in 's Konings dienst, ter bevoordenjig; van 's land" zaaken, genoodzaakt was, met zulk een buitengewóotón fpoed te reizen, dat hij zich geen oogenblik fSer, dan even noodig was, mogt ophouden; weshalvén hi zich, in deeze omftandigheid, oordeelde in het l va 1 yan uiterfte noodzaaklykheid te zyn. Op deeze "ronden meende dc Priester, dat hi David van die toonbrooden mo"t geeven, cn David, dat hi die mogt negr meren e ten — cn zulks te meer, om dat heden, op den Sabbatl , verfche brooden in de gouden fchotclcn , ou de tafel der toonbrooden, gelegd werden, waarzoor de oude brooden tot fpijze werden voor de Priestcien. _ Uit dit alles volgt, dat hier tegen over elkander {W of de Priester deeze brooden, die naar de Wet alleen door dc Priesteren mogten gegeeten worden, aan David zou weigeren, en daar door hem en zyn geSïfch p cn de hoogwigtige belangen van het Ryk , in fP 11 te rite onaele^enheid ftortcn: dan of hy David , om uit onhe l voor te komen, deelgenoot van Ut Pries- fte; weetende, dat God barmhartigheid wilde, boven offeran Ie." Verzameling van Leerredenen, door a. dryfhout, A. U M Ph et Th. Dr. Lid van verfcheidene geleerde Maat. SJ^r&ritarii van het Zmf^Gm^dff^r^Schappen te Vlis^*%^^^^ burg. Te Middelburg, by P. Gi bsfen cn Zoon , 17S8. Behalven het Voorbericht, 302 bladz. tti gr. octavo. TVTacr de inrichting van den Predikdienst te Middelburg, N n oct 'er in de'twee Avondbeurten, op Dingsdagcn Donderfi"- door denzelfden Predikant, één Hoofdftuk S£Kge SdSfri in twee deelen afgehandeld worden ; wier door men alle de Schriften, zo des Ouden als des S?e nven Testamcnts, in den tyd van ongeveer drie-enStT- hren, agtervolgende. den Volke ontvouwt. Van KS&rf*#« lcvcrt ons deze Verzameriit zogenaemu/ Dryfhout 111 dezelve ling ene proeve, daer cle ^e™'11-™1- , m.inll tt «■Stag Vier Hoofdft*to, m «ntasg van hel lmE e 4  42S a. dryfhout zame iri dezelven vervat; het welk zyn Eerwaerde met zulk een onderlcheidend oordeel uitvoert, dat deze zvhe manier van behandeling hare wezc lyke nuttigheid hebbe* des zyne Leerredenen met vrufcht gelezen kunnen worden. . Het inzien en nagaen van 's Mans aenmer- kmgen, over de aloude voorzeggingen aen Israëls Volk gedaen , bepacldc ons bykans terftond, om dezen tot een ftael zyner denkwyze over te nemen ; en 't komt ons voor, dat derzelver plaetzing van dienst kan zyn, om zommigen onder 't oog te brengen, wat men daeromtrent hebbe gade te ftaen, op dat wy ons, gelyk hy zich uitdrukt , „ noch door losfe befpiegelingen , noch door » yooroordeelcn, noch door 't gezag van anderen, van t lmalle lpoor der waarheid laaten aftrekken: daar het „ toch onze eenige bedoeling moet zvn, de meening van ,, den H. Geest in het woord te treilen." Ter bevordéringe hiervan, laet hy, in zyne eerfte Leerreden, over Jelaia LX, enige aenmerkingen , nopens dit onderwerp, vooraf gaen, welken hy tot zyn bvzonder beoogde aenvoert; maer die tevens van een algemeen nut, in 't lezen der Prophetifchc Schriften, kunnen zyn. Hy fielt dezelven indezervoege voor. „ / ooreent merk ik aan, dat het voornneimfle en eer/Ie oogmerk dier Voorzeggingen geweest zy, om de Israëliërs zeiven nuttig te zyn in de bevoordering van hunne weezenlyke belangens: om hen aan te fpooren tot een beftaan en gedrag , overeenkomftig het Verbond , dat de Heer met hen hadde opgerigt , en de bedeeling der ^enade waarmede zy bevoorregt waren. Dit is in 't byzonder waar, gelyk de groote LowtH te regt aanmerkt (*), ten aanzien van die Voorzeggingen, dewelke door de aankondiging van de hcilrykfte beloften of ontzaglykfte bedreigingen dienden, om het volk te vertroosten of te verichrikken. Dit vertrouwe ik dat van geenen onbevooroordeelden Leezer kan, of zal, in twyfel getrokken worden. Wanneer derhalven in zoortgeïyke voorfpellingen geene duidelyke kenmerken gevonden worden , dat dezelve op laatere dagen zien , is niets natuurlyker, dan dat men dezelve op der Jooden lotgevallen toepasfe; en wel bepaaldlyk op die, dewelke het naast komen aan den leeftyd van dien Propheet, die dezelve verkondigd heelt: in zq ver ze namentlyk daarop betrekke!yk kunnen gemaakt wor- (*) De Poefj S. Hebr. Prsgl. 20. p. 263. Ed. Oxon,  LEERREDENEN. 4^9 -worden. Want veelmaalen neemen de Propheeten, van uitwendige verlosfingcn fprcekende , daaruit aanleiding, om tevens tc handelen van die uitneemende vèrlosfing, die Vorst Mesfias in 't laatfte der dagen zoude aanbrengen , als zynde dit de eenige grondflag van alle weldaaden , die God immer aan zyn volk beweezen heeft. „ Ten tweeden merk ik , op het voetfpoor van denzelfden o-rooten l.owth (f), aan, dat de Propheeten, in zoortgefyke voorzeggingen,- om het volk te vertroosten of fchrik in te boezemen , zig veelal bedienen van verfcheidene beeldtenisfen en het opeenftapelen van uitvoerige befchryvingen, om de blyde en treurige lotgevallen van een volk, op eene zielroerender en treffender wyze, voor te ftellen. Dit heeft in 't byzonder plaats in ftukken, die in dichtmaat gefchreeven zyn, gelyk dit van ons text-cap., onzes erachtens, meer dan waarfchynlyk is; al wilde men dit, aan den evengenoemden geleerden Bisfchop van Londen, niet toeftemmen, met betrekking op 't ganfche boek van Jefaias voorzeggingen. Hieruit volgt, dat men zig in zoortgelyke voorfpellingen niet angstvallig moet verpynigen, om alle uitdrukkingen en fpreekwyzcn van eikanderen te onderfcheiden: dewyl de laatfte.dikwyls dienen; of om de eerfte op te helderen; of om den ftyl verhevenheid, luister, kragt cn achtbaarheid by te zetten. Men heeft dus in zulke Godfpraaken voornamentlyk maar te letten, gelyk de doorkundige Lowman (§) opmerkt, op het oogmerk en dc mcening der voorzegging in't algemeen; en wat het geheel, met zigzelvc vergcleeken , ons bcfchryft. En dit is, zoo het ons voorkoomt, eene aanmerking, welke, mits men dezelve niet te ver uitftrekke, eens ieders goedkeuring zal wegdraagen, die zig ccnig denkbeeld vormt omtrent het vuur van eenen Redenaar; vooral van eenen Dichter; allermeest van eenen Oosterling , wanneer hy het gemoed zyner hooreren of leezeren zoekt tc treffen. „ Onze derde aanmerking is, dat dc Heer , in eene menigte van voorzeggingen, de heilrykfte beloften, cn de fchrikbaarendfie bedreigingen gedaan heeft aan zyn oud Volk, waarin Hy den bloei van deszelfs kerk- en burgerftaat, op 't allerluistcrrykfte, met de lecvendigfte trekken , afteekent, of deszelfs verwoesting en ondergang met dc (O b e. C§; in zyne verklaaring over de Openb. van Joh. C. XIX, 21. Ee 5  43° a. dryfhout de aakeligfte venven afmaalt: die veelal, zoo niet altyd, voorwaardelyk moeten opgevat worden , of fchoon zulks daar by niet vermeld word. Dit zou ik, met den beroemden IVitfius (|), door eene meenigte voorbeelden kunnen ' ftaaven. Dan waartoe hierover uitgebreid, daar de Heer, volgens Jer. XVIII: 7-10, zelf verklaart: In een oogenblik zal ik fpreeken over een volk en over een konlngryk enz. ,, En hier uit volgt onze vierde en laatfte aanmerking: dat, wanneer 'er in eene voorzegging, aan 't Joodfche Volk gedaan, kenmerken gevonden worden, die ons aanwyzen, dat dezelve op hunnen ftaat, in de naast volgende tyden , tocpasfelyk zy, men dezelve niet op laatere dagen, op de tyden van 't Nieuwe Testament, zonder ligtvaardigheid, mag brengen, al is het dat men de juiste vervulling van dezelve, in dien tyd, waarop de kenmerken ons wyzen, niet kan aantoonen. Dit immers kan veroorzaakt worden, of door gebrek aan genoegzaame gedenkltukken van die oudheid: denk, by voorbeeld, aan voorzeggingen, die op de Moabïten i Édomiten en zoortgelyke, volkeren, of op dc tyden der Maccabeen zien; of om dat zulk eene voorfpelling, of fchoon dit niet gemeld ftaat, voorwaardelyk was: wanneer, dit laatfte plaats hebbende, gelyk in zeer veele gevallen, de uitkomst, zoo als bekend is, aan dezelve niet kan beantwoorden. Denk maar alleen aan de prediking van Jonas tc Nincvé: nog veertig dagen, en Ninevé zal omgekeerd werden." Zyn Eerwaerde brengt deze algemene aenmerkingén byzonderlyk over op zyn Text-capittel Jez. LX, 't welk zommigen verklaren , als Iynrecht flaende , op den heerly. ken kerkftaet in 't laetjle der dagen; terwyl anderen van oordeel zyn, dat men hier hebbe te denken, op dc herftelling van Juda's Kerk- en Burgerftaet, na de verlosfing uit de Babylonifche gevangenis; welk laetlte gevoelen ook onze Uitlegger omhelst, nadien dc daer in voorkomende kenmerken hem , zyns oordeels , hier toe bepalen. Hy brengt ons deswegens het volgende, dat wy echter, om dit Artykel niet te uitvoerig re maken, hier en daer wat zullen inkorten, onder het oog. ,, 1. Elk, die dit Hoofdftuk met bchoorlyke aandacht leest CD Vid. in Miscel!. Sacr. L r. C. 15. J.,41. feaq. (**) Vergel. hier mede Ier. XII: 15-17. lef. XLVIII: 1?, 19. Pf. LXXXI: 14. feqq.  LEERREDENEN. 431 leest en herleest, zal moeten toeftcmmcn, dat overal van Jeruzalem, als den zetel van den waar.en en openbaaren Godsdienst, alwaar de Heer alleen zyn volk, de kerk, vergadert, in 't zelve gefproken wordt. ,, 2. In alle Godfpraaken, niet alleen die op den heerlyken kerkftaat in 't laatfte der dagen zien, maar ook in die, in welke de toebrenging der heidenen, in het begin van de dagen des Nieuwen Testaments, voorfpcld wordt, is overal de belofte, en dit brengt de natuur der zaake mede: dat het licht der kennisje en der waarheid over hen zal obgaan. Dit, vertrouw ik, zal my elk kundig Bybelminnaar toeftemmen. Maar hoe ftrookt hiermede, dat, wanneer de belofte, in dit Hoofdftuk gedaan, vervuld zoude worden; des Heeren licht alleen over Jeruzalem, zyn Volk, zal opgaan; maar duisterheid de aarde bedek' ken . en eene dikke donkerheid de volkeren P vs. 2. Is dat eene belofte aan, en een kenmerk van den heerlyken kerkftaat, of van dien des Nieuwen Testaments? Zie ook vs. 3. Voorzeker dit bepaalt onze aandacht tot Juda's Volk, na de wederkecring uit Babel in Canaan (ff). ,, 3. Op deezen tyd ook, cn niet op eenigen tyd van 't Nieuwe Testament, past, onzes erachteus , vers 9. dat de fcheepen van Tliarfis hunne kinderen van verre zouden brengen: want onder 't Nieuwe Testament is de kerk van Christus nimmer tot eene plaats bepaald geweest. Zie ook vers. 4. en nederwaarts. ,, 4. En dat ik kortheidshalve niet fpreeke van 't geene VS. 7. van de rammcji van Nebajoth; vs. 12. van volkeren . die Juda niet zouden dienen; vs. 13. van de herbouwing des Tempels, getuigd wordt; en verfcheidene andere fpreekwyzen en byzonderheden, die in dit Hoofdftuk voorkomen , welke men niet, dan zeer gedrongen , en oneigcnlyk, van de Kerk onder 't Nieuwe Testament verklaaren kan: zoo wil ik, eindelyk, de beflisfing van deeze zaak volvaardig aan het wel- en onzydig wikkend oordeel myner Leezeren overlaaten , op welk een tydperk des Heeren eigene verklaaring ons wyst, vs. 15. vergel. niet vs. 10. ïs de befchryving vs. 15. in plaatze dat gy verlaatcn en gehaat zyt geweest, zoo dat niemand door u heencn ging: 'is, zeg ik, deeze befchryving njet veel een. voudigcr en natuurlyker, als men dezelve opvat van Je. ruzidem, toen dc Jooden te Babel in gevangenis waren; dan (tt) Vergel. maar alleen Pf. CXLVII: 19, 20.  43* A. DRYFHOUT , LEERREDENEN. dan van de kerk onder 't Nieuwe Testament, ten tyde van deeze of geene vervolginge V Kan men dan van dezelve geyoeglyk zeggen : dat ze zoo verlaaten en gehaat was, dat 'er niemand door heen ging? Maar in 't byzonder, hoe kan God, ten aanzien vau de kerk, zelfs in eenen weg van de fterkfte beproeving, volgens vs. 10. zeggen: in myne verbolgenheid heb ik u geflagen ? Dit is in volle kragt waar, van 't Joodfche Volk, toen de Heer het aan de Babyloniers heeft oyergegeeven; maar past dit op de kerk onder 't Nieuwe Testament, ten tyde van derzelver verdrukking? Wie zal dit zeggen? Vloeit niet alle loutering van 's Heeren Volk uit liefde voort ?" Dit alles bepaelt ons, zynes agtens, ten duidelykfte tot het tydperk van der Jouden oplogt uit Babel naer Vanadn: intusfchen betwist hy anderen de vryheid niet, om hier op latere dagen te denken; doch hy ziet 'er geen noodzaeklykheid loc; of fchoon het hem niet mogelyk zy, dc vervulling der belofte, in alle deelen, in dien vroegcren tyd aen te wyzen. Edoch zulks baert geen zwarigheid; dewyl men deze belofte tis voorwaerdlyk heeft te befchouwen; en't goed gedrag der Jooden, terftond na hunne wederkeering, ons genoegzacm doet zien,waerom wy wel de beginzels, maer niet de volkomen vervulling, dezer belofte kunnen aentoonen. ,, Misfehien zal iemand (vervolgt hy,_) hier echter nog denken, (ipenb. XXI en XXII, vinden'wy, in de befchryving van 't Nieuwe Jeruzalem., gcheele gedeeltens uit deeze voorzegging aangehaald. Hieromtrent merk ik flechts aan, voor eerst, dat Johannes zig niet op Jefaias beroept; noch op eene of andere wyze verklaart, dan zal gefchicden, of vervuld worden, 't gene door Jefaias gezegd is. Hy zinfpeelt derhalven maar alleen op 't gene 'hier voorkomt ; cn dus legt 'er geene de minfte kragt van bewys in, dat Jefaias 't zelfde Jeruzalem met Johannes moet bedoelen. Dit zal my een ieder gereedlyk toeftemmen, die de regelen der uitlegkunde eenigzins verltaat. Ten tweeden, het komt my , behoudens beter oordeel, nog 't waarfchynlykfte voor, dat Johannes, in de aangehaalde plaats, niet den heerlyken kerkftaat, in 't laatst der dagen; maar den ftaat der heerlykheid, na de voleindiging tier eeuwen , befchryft." Ou-  ÖUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN. 43g Oude en tegenwoordige Staat van de Godsdienstplichten , Kerkzeden en Gewoontens van alle Volkeren der Waereld , van de Schepping tot op heden, Eerfte Deel. yerft er d met fraai je Plaaten. Te Amfterdam , by H. Gartman, W. Vermande!, en J. W. Smit, 1737. Behalven het Voorbericht, bladz. in gr. octavo. Een beknopt denkbeeld-geven, van den ouden en tegenwoordigen Staet der Godsdienften van alle' Volken , is, naer luid van 't Voorbericht, de voornaemfte bedoeling des Opftcilers van dit Werk. Hier toe vangt hy aen met de Godsdienften van Afia, en handelt, in de eerfte plactze, over den Godsdienst der Aertsvaderen; wacr op natuurlyk volgt ene overweging van den ouden Godsdienst der Jooden, en voorts van den hedendaegfchen Godsdienst dezes Volks. Daer benevens komt wyders ene befchouwing van de Godsdienften der Egyptenaaren, Babyloniers, Karthagcrs en Tyriers; mitsgaders van die der oude Arabieren, Perfiaanen en Meders, Scythen , Tartaren , der Volken der Noordfehe Gewesten en der Chineezen ; als mede van die der Volken in de Oostindiën en 't Ryk van den grooten Mogol. Na dus het oog op Afia gevestigd te hebben, doet ons de Autheur de Godsdienften van Afrika gadeflaen , en wel byzonder dien der inwoonders van Nigritie, der Guineezen cn der Beniers; der ingezetenen van Congo-Angola, der Guaguas en der Kaffers; der Mouomotapaanen, der inwooncren van Agag enz. der Sofolaanen, der volken van Qullimanca , Lorango en Quizungo; dien der Ethiopiërs en Socotoraanen; benevens dien der ingezetenen van Madagaskar cn der Canarifche Eilanden. ■ Verder fchikt de Autheur zyn derde Boek ter voordragte van de Godsdienften in Europa, plaetzendc aan 't hoofd den ouden Godsdienst der Grieken , gepaerd met dien der Romeinen : waerby vervolgens in overweging komt de Godsdienst der Batavieren en verder Noordlyke Volkeren in Europa. Op het afhandelen van de Godsdienften dezer Volken , gact hy over ter befchouwinge van een meer verlichten en beter gevestigden Godsdienst, gefchikt voor alle Volken over den ganfehen Aerdbodem, te weten , dien door Jezus Christus verkondigd. Een kort verflag van den algemeenen inhoud der Euangelielebre gegeven hebbende, handelt hy over den Godsdienst der eerfte Christenen ,  434 OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN. cn hecht daeraen een bericht van de Scheurmakers in de eerfte Christen-Kerk. Ter dier gelegenheid flaet hy ook het oog op Muhamed, als den voornaemften beftrydër cn vervallcher van den Christelyken Godsdienst; te meer daer dc vinding cn uitbreiding dier Lcere ene van de merkwaerdiglte gebeurtenisfen is, welken geduurende de eerfte eeuwen der Christenen voorgevallen zyn. Vervolgens gact hy na, de voornaemfte lotgevallen van den Christelyken Godsdienst , zedert de regeering van Conflantinus den Grooten , tot aen de zestiende Eeuw : by welker ontvouwing hy inzonderheid ftil ftaet op den aenwas van de magt der Roomfche Kerke, en het vermenigvuldigen der plechtigheden in dezelve. Zulks geeft hein aenleiding , om voorts tc handelen over dc Gcestlyke Ordens in dc Roomfche Kerk , waerop hy nog ene "befchryving van de voornaemfte Feestdagen , en een bericht van -de Sacramenten der Roomfche Kerke, ten benutte van dit eerfte Deel, laet volgen. Wanneer men de uitgebreidheid van dit plan , en de menigvuldigheid der onderwerpen, nagaet, kan men 'er terftond uit afleiden, dat het den Autheur niet mogelyk was, dit alles in een zo kort bellek onderfcheidenlyk te behandelen. Men wagte hier des gene breedvoerige onderrichting , maer alleen ene oppervlakkige befchryving dier Godsdienften , en van ctlyke byzonderheden , daertoe behoorende ; welke hare nuttigheid kan hebben voor dezulken , dien 't niet gelegen komt zich meer uitgewerkte Gefchriften over dit ftuk eigen te maken. — Zie hier zyn verflag , wegens dc inrichting van de Orde der Jefuiten, door Paus Paulus den III gevestigd , en door Paus Clement den XIV, geheten Gangahélti, vernietigd. ,, De Jefuiten noemden zig , zegt hy, een orde van Priesters, en verfchilden niet van andere Kerkelyken, noch in kleding, noch in levensmanieren. Hunne bedoeling was alleenlyk de zaligheid der zielen te bevorderen. Ten dien einde predikten zy, onderwezen de jeugd, gaven openbaare lesfen , fchrevcn en redentwisttcn tegen dc ketters. Het geheele genootfchap beftond uit vier foorten van leden: naamlyk uit nieuwelingen, leerlingen, geestlyke cn waereldlyke medehelpers , en aangenomene leden. De nieuwelingen bleven twee jaaren in hun ftand, na verloop hier van wierden zy toègelaateri om in de orde te treeden. De leerlingen paarden met hunne letteroefeningen eenige godsdienftige verrichtingen. Dc gees- te-  OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN. 435 telyke medehelpers boden de hand aan de aangenomene leden , en volvoerden de amptsverrichtingen. De tydelyke medehelpers deeden allccnlyk geloften, om voor de belangens van het genoodfchap zorge tc draagen. De aangenomene leden moesten vier plechtige geloften aannemen , als kuischheid, armoede, gehoorzaamheid , en naar alle bewoonde gewesten trekken , waar de Paus hen geliefde te zenden. Zy hadden kloosters voor de aangenomene leden, en derzelver medehelpers, collegien voor de leerlingen , en proefhuizen voor de nieuwelingen. De geheele orde wierd door een Generaal beftierd, welke vier byzitters had. Hy was het, die de Rectoren en Superieuren van huizen, provintiaalen , vifitatoren en kommisfarisfen aanftelde. „ In 't jaar 1543 telde men 80 Jefuiten; 1545 hadden zy 5 huizen; in 1549 reeds 2 provintien; in 't jaar 1555 (het jaar waarin Ignatius Lojoïa , de Stigter der Orde, ftierf',) bezaten zy 12 provintien; in 1608 hadden zy 29 provintien , 2 onder-provintien , 21 geordende huizen, 293 collegien , 33 proefhuizen , en 10,581 leden. De naamlyst, in 't jaar 1709 te Rome uitgegeven , begroot het geheel op 35 provintien, 2 onder-provintien, 33 geordende kloosters , 578 collegien , 48 proefhuizen , 88 kweekfchoolen, 160 refidentien, 106 zendingen , en in 't geheel 17,655 leden. ,, Geen orde onder de Roomfche Geestelykhcid heeft zulk een beroemden naam verworven, als die der Jefuiten , haare zendingen in de Indien, die zo menigmaal van een goed gevolg geweest zyn, haare uitgebreide kunde in alle weetenfchappen, cn het geen haar byzonder vermaard maakte, was de fchrandere ontdekking van de natuurlyke bekwaamheid eencs jongelings: de wiskunftenaar clavius ftrekt daar van onder duizenden ten voorbedde. Deze jongeling, tot alle andere weetenfchappen onbekwaam, ftond op het punt van uit het collcgie geftooten te worden , wanneer een der Jefuiten den inval kreeg , om zyne vatbaarheid voor de Meetkunde te toetzendit was' de waare toon van Zyne neiging aangeroerd, clavius wierd, onder het geleide van zyn Meesters , een der grootfle wiskunftenaars zyner eeuwe. ,, De rede der vernietiging van hunne orde is, zo men voorgeeft, haare indringing in de (taalkunde der Hoven, haare te yverige verkleeftheid aan het Paufelyk gezag, waarin zy geen de minfte inbreuk wilden dulden; of liever  436 OUDE EN HEDENDAAGSCHE GODSDIENSTEN* ver de haat der overige Geestelyke ordcns, die uit nyd, wegens hunne haar te boven ftreevende geleerdheid, waardoor zy alles tot zig lokten, en de meeste voordeelen gcnooten, onophoudlyk haaren ondergang bewerkten. ,, De waarlyk uitmuntende ganganeli i (*), een man, die de verdraagzaamheid, met zyn uitgebreid verftand, de nedrigheid, met zyn verheven carakter als Paus, en de befcheidenheid, met zyn doordringend oordeel, altoos gepaard deed gaan: die man, welke zelfs de achting van zo veele Proteftantfche Geleerden en aanzienlyke Leeraars heeft verworven, vernietigde deeze orde; niet uit overtuiging van haar onchristlyk wangedrag; neen, maar om dc kerk voor fcheuring tc behoeden, en verfcheidene Roomseh-Catholyke Vorftcn, die haare vernietiging hegeerden, niet te beledigen. Hy heeft de vernie¬ tiging dezer orde, volgens dc levensgefchiedenis, die in druk uitgegeven is , niet met genoegen ondertekend ; fchoon die ondertekening, misfehien, de oorzaak van 's mans , voor de verlichte waereld, te ontydigen dood geweest is." (*) Een keurlyke Verzameling van Brieven deezes grooten Mans zyn nog voorhanden, by den Drukker deezes j. 'Interna, in IV Deelen, in gr. 8vo. De inwendige Razemy, of drift tot Zelfmoord, ah eene wezenlyke Ziekte befchouwd; met oorfpronglyke Waarneemingen en Aanmerkingen bevestigd, door l. auenbruggek., Med. Doet. enz. Uit het Hoogduilsch vertaald, cn met verfcheide Aantekeningen vermeerderd, door L. nolst , M. D. Lid van het Bataafsch Genootfchap. Te Dordrecht, by]. Krap. A. z. 1788. In gr. Svo. 109£/. T">e Schryver onderzoekt in dit Gefchrift de oorzaaken, kentekenen, en geneeswyze, deezer inwendige Razerny, voor zo verre dezelve een voorwerp der Geneeskunde uitmaakt, cn dus uit lichaamlyke oorzaaken ont- ftaat. ■ En in dit opzicht kan dit Werkje voor den Geneesheer van nut zyn, te meer, daar de Schryver zyne redenceringen, door eigen Waarneemingen, opheldert en betoogt. ——- De Heer l. nolst , Geneesheer te Rotterdam, de Vertaaling van dit Gefchrift op zig genoomen hebbende , heeft 'er verfcheiden zeer nuttige Aanmerkingen bygevoegd; die wy met genoegen geleezen hebben. V*r-  Verhandeling, van het bataafsch genootschap. 437 Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proef. ondervincfelykc Wysbegeerte tc Rotterdam. Agtfie Deeh Te Rotterdam, by D. cn A. Vis, 1787; Behalven het Voorwerk, 180 bladz. in gr. c[uarto. Een drietal van Prysverhandelingen, over drie onder's i'cheiden Voorftellcn , maakt grootlyks den inhoud van dit Deel uit. Het eerfte Voorftel betreft de fchaadIvke uitdampingen. „ Welke is (wordt 'er gevraagd) de aart van de verfchillende, fchadelijke en verftikken" dc uitdampingen van Moerasfen , Secreetcri, Rioolen , \, Gast- of Zieken- cn Gevangenhuizen, MijnenPuts ,' ten , Graven , Wijn- cn Bierkelders , doove Kooien -■ etc? En welke zijn de beste middelen en tegengif» 11 ten , om de fchadelijkheid dier Uitdampingen , naar ., haaren verfchillenden aart , te verbeteren en de verflikten te redden?" Het antwoord der Heeren M. van Martini , en A. Paets van Troostwyk , op deeze Vraag * heeft dc toegezegde Gouden Medaille behaald. Het tweede Voorftel , raakende de Geneeskonftige Electriciteit, luidt aldus. „ Welken invloed heeft de Natuurlyke Elcctriciteit , en derzelver verfchillende verdeeling in onzen Dampkring op gezonde en ziekelijke Lig, chaamen? In welke ongelteldheden en ziekten is de !' konftigc Electriciteit dienftig tot geneezing of verlig-" ting? Op wat wijze werkt zij tot dat einde? Eit " welke is dc beste manier om 'er zig met dat oogmerk " van te bedienen?'' Dc Heeren A. Paets van TroostIvyk en J. R. Deiman hebben, op hunne beantwoording dier Vraage , den Gouden Eerprys ontvangen* . Natuur- en Geneeskundigen vinden , in de Verhandelingen over beide deeze Voorftellcn, eene reeks van opmerkingen en proefneemingen, welken hun in deeze ftukken. kunnen voorlichten, en ter handleidinge tot verdere na» fpooringen ftrekken; waarvan ze zig voorts in 't behandelen veeier Lyderen met vrugt kunnen bedienen. Een derde Voorftel, hier insgelyks beantwoord, is van een anderen aart; men vraagt: ,, Zijn 'er eenige natuur„ Iijke of andere Ilindcrpaalen, die het ondoenlijk zou* tien maaken, om een Kanaal tc graaven van 's Hesto-, , genbosch af tot aan of nabij de Steden Maastricht of \t Luik , het geen bevaarbaar en voldoende zijn zou« s, ter vervoering van allerlei Koopgoederen , welke irt III. deel. n. alo. lett. no* io* Ff f>  43§ VERHANDELINGEN „ onze Zeehavens or.tfangen worden ; zoo neen , welk zou daar toe het beste en meest uitvoerlijke Plan zijn; welke „kosten zouden 'er toe vereischt worden; en'welke „ voordeden zouden ons Land en de Koophandel daar „ uit trekken kunnen?" Het hierop ingekomen Antwoord , van den Heer Hendrik Verhees, is, fchoon 'er eenige bedenkingen tegen zyn Plan gemaakt wierden egter geoordeeld, in zo verre aan de eifchen en bedoelingen van het Genootfchap tc voldoen, dat het Genootfchap hem dc Gouden Medaille hebbe toegeweezen. Ter oorzanke van dc bedenkingen, tegen des Schryvers' Plan geópperd!, heeft men wyders goedgevonden, het gevoelen van andere kundigen deswegens te hooren ; en het by die gelegenheid voor en tegen aangevoerde / als een Aanbangzd, by deeze Verhandeling te plaatzen, om dezelve daar door zo veel tc volmaakter en algemeen nuttiger liet licht te doen zien. Laatstlyk wordt ons hier nog medegedeeld een berigt. wegens de uitwerkingen van den Donder op een Öostindiseh Schip, 't welk de Heer Mr. D, Raaermacher het Genootfchap toegezonden heeft , volgens een extract uit het Journaal van dat Schip. Zyn Wel Ed. Geftrengc merkt'uit dat verhaal byzonder aan , dat meest alle dc Lyders , die 'er van getroffen waren, niet flegts door kneuzingen, beenbreuken en verbrandingen, maar inzonderheid door bloedfpujving en verlammingen aangedaan zyn geweest, „liet „ fchijnt, zegt hy , dat men'deze uitwerkingen niet al„ leen hebbe af te leiden van het verbreekend geweld „ dat door den Electrieken fchök, cn van de branding' die duur het vuur van den Blixem en Donder word „ voortgebragt , maar ook van het ijdd of luchtledige J5 dat 'er geboren word, ter plaatfe, alwaar zij uitbor- Hen, waardoor de bloedvaten der longen cn hersfenen ,, plotsling van de onderffeunende drukking der lugt be„ roofd, door de fchielijke en geweldige uitzetting van }, het bloed verbroken worden , en dus uit- en inwendi»„ uitftoïtingen van bloed vcroorzaaken." Voorts s-eeft hem dit ongeval aanleiding , om op nieuw het gebruik van Afleiders op onze Schepen aan te pryzen : en daar benevens, op de melding dat een voorafgaande ftortregen het Schip ch Tuig Waarfchynlyk tegen den bram! behoed had, voor tc liaan, om, by een opkomend O'nweder, terltond natte Touwen , van de toppen der Masten , en van de einden der Kaan, tot iu het Water tc laaten af- hai>  van het bataafsch genootschap. 430 limoen, en vervolgens het Tuig en Schip zo nat te maaken , als doenlyk zy. 'Er is althans , zyns oordeels , reden genoeg, om, in tyd van nood, dat eenvoudig midde tc beproeven: en hy acht het, ter bevestiging van zyn gezegde , niet ondienftig 'er by te voegen het volgende Extract uit een Brief, gefchreven Uit Lisbon, den it 'April 1787, aan boord van 's Lands Schip thetis. vloten dagen door contrarie wind in Düins gelegen hebbende, liepen wij vervolgens, met eene gunftige geIeïenbèia het Kanaal in , doch twee dagen daarna kreetreil wif weder contrarie wind en ftorm, welke met tusfcheiipoozing van eenen dag elkander volgden , en ons en het Schi? veel dcedeu lijden; dit duurde tot de nagt van den eerften April, wanneer het dood ftil werd, met eene regenachtige lucht; ■ tegen une uuren m den n-wt bvnm'er on het alleronvcrwagtst een zwaare Bhxemj hrtnViddeliik ddör eenen verbazenden Donderflag gevolgd, S*lkc onze groote fteng en Bramfteng geheel verbrijzelde onze Mast óp verfcheide plaatfen fcheurde, tusfchen deks in de ftuurboords voorhut alles kort en klem maakte een zwaare knie dwarsch door floeg , en dc yzere bouten meer dan 5 duim uitdreef , een geheel ftuk der WcreVinK mede neemende, vervolgens een gat van 6 voeten "onder en boven de Rust maakte en het geheele Boort aan ftuurboort, ontzette, ftaande onder anderen een houten nagel met zoodanig een geweld uit, dat het kooer waaronder dezelve zat , de figuur vau een bol hoeds kreeg, zijnde 'er, behalven dit, nog al v&tr fcheideh gtS'fn het Schip geflagen. Wij verbeeldden ons allen, dat het Schip zou fprmgen, en riepen elkander reeds het laatst vaarwel toe; wij herftelden ons echter weder; maar de ongerustheid bleef ons bij, Want. dé flink der fmeuling was zoo fterk , dat wij vreesden dat hét Schip in brand ftond, waarom wij ook overal, waar wij konden, lieten fpuitcn, en niettegeaftaande dit, hield de flank no" wel ia a 16 uuren aan. Alle onze Comoasfen waren bedorven , en , hier door in groote verlegenheid zijnde, deeden wij nootfehooten voor een EnSe sch Schip, niet verre van ons zijnde, doch het zelve maakte zoo veel zeil, als mogelijk was, om weg te kotoen ' Dus bleeven wij in het ongeluk, geene gelegenheid hebbende, door de dikke lucht, om obfervatien te Ff a ne»i  U° verhandeling. van hit bataafsch genootschap. neemen; wij zworven aldus zonder Comoasfen t«w ^ gen; eindelijk ontdekten wij een Schi^Sen Vnfar toe, en noodzaakten het, met het Gcfcïiut, ons te wS ten De Luitenant lemmers gong, fchoon de Zee lefr hol ftond, naar hem toe, alle onze Compasien mecïefecBiende, en bevond niet een goed, maar een zeer Sf ze refs?enz^°aar d£ ^neD' Cn ^rv&non! Henr. Jani Arntzenii , Jcti in foro Groningano, Sneci men de Origine et Progresfti Turis Belgici Civills T 155 bladz. m gr. Svo. jya eene korte Voorreden over de Noodzaaklykheid il/Sct'^S^ CU dfnAF°ongang des Vadlrlant jenen Hechts na tc fpooren, indien men zich wil in ftaat ftellen om onze tegenwoordige Wetten wel te verftaan ' te verklaaren en toe te paslen , verdeelt de ge eerde Schryver zyn Werk m drie Hoofdftukken, waarvan het Eerfte eemge algemeene Aanmerkingen, ter voorbe?eidin- ge tot de twee overige, bevat. Het ïJ,T 1 ? tok handelt van de^Oorfprong en ySSjg** Municipale , of Landrecht. Hft n »a , Oorfprong en Voortgang van het In het Eerfte Hoofddeel geeft de Heer arntzenjus eerst de bepaaling van den zin, welken hy, in S Werkje, hecht aan de woorden •*« C7v//,,0f f^a* S Hy neemt dezelve met in dc uitgeftrektftc betekeSsrnaar* verftaat 'er door die Rechten, welke in deeze UnaSnTnZ field zyn van ellen tyd af dat dezelve gewees fyn nier he gebied van Hertogen, Graaven en de Utrechtlh Zs fcirmen; dus de vroegere Salifche, Ripuarifedie, Frankifche cn Fnefche Wetten aan haare plaats laatende (*) Daarop volgt een kort verflag van de Volken , welke oudtyds deeze Landen bewoonden; derzelver onderwerp in* aan de Franken en vervolgens aan het gebied der Duitiche Keizcren; de verdeeling der Landen in Graaffch" pen en Hertogdommen, welke door Graaven en HmoSfn beftuurd werden, hoewel de laatstgenoemde waardigheid C*) Bladz. 1, eny.  H. J. ARNTZENIUS, DE JURE BELGICI CIVILTS. 44I ten tyde van karel den grooten fchyne opgehouden te hebben, en de Graaffchappen alleen te zyn overgebleven (*). Daarna wordt gehandeld van de Magt der Graaven, van de onderdeeling van groote Graaffchappen en kleinere, en der Graaffchappen in het algemeen in Honderdtalen (f) en Tientalen (§) , en de Rechtsmagt der Honderdmannen en Tienmannen (1). Vervolgens wordt aangemerkt, hoe de Graaffchappen, welke eerst alleenlyk geduurende het welbehaagen der Frank:fche Vorften" en der Keizeren bezeten werden, in vervolg van tyd den Bezitteren voor hun geheele leeven gefchenken , en ten laatften ook van den Vader tot den Zoon overgingen, ja volftrekt crflyk wierden, terwyl ook dc Graaven allengskens eene uitgebreider magt van de zwakheid der Keizeren verwierven, of ongevraagd aan zich trokken. - Verfcheidene kleinere Graaffchappen werden , by wege van koop, gefchenk, huwelyk of erfenisfe, in één gefmoltcn , en vormden dus de grootere Graaffchappen, als Gelderland en Holland, terwyl de Graaven met dit alles nog Leenmannen des Roomfchen Ryks blee- ven. Het geen van de Graaven gezegd was , wordt vervolgens ook toegepast op de Utrechtfchc Bisfchoppen , terwyl dit Hoofdftuk beflotcn wordt met een woord, raakende de Edelen van minderen rang, welken, fchoon Leenmannen van den Keizer of den Graave zynde, in hunne heerlykheden een meer of minder uitgeftrekt rechtsgebied oefenden (**). Ilct'Twecde Hoofddeel begint de Schryver met aan te merken, dat de oude Wetten der Franken en Saxen in de tiende en volgende Eeuwen allengskens den aart van bejchreveu Rechten verlooren, en gedeeltelyk in onbruik geraakten , gedeeltelyk wel behouden werden, maar onder de gedaante van onbefchreven gewoonten, bekend by de naamen van oude Costumen, Landrecht, enz. ('ff . ■ ? De oorzaaken deezer veranderinge'waren de woestheid cn onkunde der tyden , geduurige oorlogen , verfchil van Wetten, terwyl de Franken in hun land aan de verkiezinge van eiken ingezeten lieten, naar welke Wetten hy wilde leeven en geoordeeld worden. Hier by kwam de toeneemendc magt der Graaven , welken zich allengskens aan het gezach der Keizeren onttrokken. — De Graaven (*) Bl. 2, env. (f) Centence. (§) Decurice of Decaniat, C') Bl. 9, env. (**) Bl. 11, env. (ft) Bl. 19, env. Ff 3  442- H. J. ARNTZENIUS ven hadden de magt niet om nieuwe Wetten tc maaken. Zy zaten enkel als Rechters, én wanneer zy over eenige voorkomende zaaken in twyffel geraakten , namen zy hunne toevlucht tot dc zogenaamde Judicia 'Oei , of Gods Oordeelen, met welken naam men dc proeven met heet of koud water, met gloeiend yzer, cn liet kampgevecht, betekende; of z.y vergaderden eenen raad, wiens gevoelen zy vraagden, of keerden zich om onderrichting tot den Keizer (*), — Dit duurde tot in dc twaalfde Eeuwe , wanneer men weder begon dc Oude Costumeri in gefchrift te brengen , en uit dezelve , zo veel mogelyk', een lichaam van Wetten tc verzamelen , het geen verder uit het Roomsch-Kcizerlykc en uit het Kerkelyke Recht voltooid werd. Doch deeze fchikkingen en byzondere Wetten waren van geene verbindende kracht, ten zy za door het Volk goedgekeurd wierden , terwyl ook fomtyds het Volk zelve _ eenige Wetten voörftelde , maar welke dan de bekrachtiging des Graaven of des Bis- fchops noodig hadden (Jf); In Friesland alleen, dat zich toen nog verder ultftfekïe dan het tegenwoordige Gewest van dien naam, kouden dc Graaven, vdór'de. Bourgondifchc tyden , nooit eenen vasten voet krygen. Het Volk zelve deed daar meest alles (§). In de nieuwe Wetten had het Geestelyke of Kerkelyke Recht (1) een groot aandeel, Zaaken , welke, in die tyden , gerekend werden meer tot de Kerkelyke dan Waereldlyke Rechtbanken te behooren, by voorb., alles wat tot dc huwelyketl betrekking had, werden volgens hetzelve beoordeeld. Men gebruikte, evenwel, eenige voorzorg, om te beletten , dat deszelfs gezach , cn de daarmede verknochte magt der Gcestelyken , alles infloktc , tot dat, by de hervorming , dat gezach geheel werd afgefchaft , terwyl, nogthans, ook in het hedendaagfche Recht hierendaar eenig fpoor van de oude gefteldheid der zaaken is overgebleven (**). • Maar voornaamelyk werd het Roomfche Recht allengskens ingevoerd. Dc oude Saxifche cn Frankifchc Wetten waren niet gunftig voor de onbepaalde magt , na welke de Graaven Honden. Met Het aangroeien van deezer vermogen en invloed werden, derhatvcn, die oude Wetten allengskens ter zyde gelegd, m het Roomfche Recht, het geen dc volftrckte magt dep • Vort (t) Bi. ai, env. (f) Bl. 16, env. CD BI. 33». env. {{) Jus Canonkum. (**) Bl. 49, env.  DE JURE BELGICI CIVILIS. 443 "i f^T — Zo bleef het tot omtrent den tyd .tui gen (T> b t decd om een veranderd Land- eisch zeer ^nfchy^^ be. voorbeeld. Maai Deiaeu iiubi . ° d or hunne . T^^^^^^ hct hedendaagfcï t wit vnortaebrast, welks bronnen zyn. ». Landrecht voo t ldu9^ d Gewoonten of Het oude Landrecht. ^ ^ ^ tyden. C0SUU1T*EeiVe ftukken uit. het Kerkelyke Recht. des Sclnyveis ouuicci * b verfcheiden volkomen begrepen te hebber ™. ny ien rede. e)B1.53,cnv. (t)B1.56,env (§)B1.59,env. CL BL.67.eny.  444 h. j. arntzenius 9, of Zusters-kinderen worden deeze by hoofden tot de erfenis geroepen door het Zutphenfche Landrecht Tit „ 17. Art. 3. Bet Overysfelfche, II D. Tit. 6. Art. 7' „ Het Omlaudfche, III B. Art. 61. Het Oldamptfche, III „ B. Art. 85." [waarby men nog meer andere zoude kunrien voegen.] „ Dit komt my voor , zegt de Schryver „ gefchied te zyn door het kwalyk verdaan van eene plaats uit het Roomfche Recht, Nov. 118. cap. 3. al„ waar justinianus, fpreekendc van de crfopvolgin'ge „ van zydeliugfche bloedverwanten, een byzonder °eval ,, bepaalt, dat, naamelyk, wanneer, by iemands overlyden, ccn Broeder van den dooden leefde, en nevens denzelven Kinderen van eenen reeds vroeger geftorven j, Broeder, deeze laatften, nevens hunnen'Oom, door „ het recht van plaatsvullinge by ftaaken tot de erfenis „ zouden toetreeden, en, derhalven, den Oom des Over„ ledenen uitfluiten, fchoon deeze, even als zy in den „ derden graad ware. Dit hebben die van Zutphen over„ genomen , Landr. Tit. 17. Art. 3. de Overysfelfchcu „ Landr. II D. Tit. 6. Art. 7. de Omlandcrs / andr III /? „ Art. 58. de Oldambtcrs Landr. III B. Art. 84. Wat 'er „ gebeuren moest, wanneer 'er alleen Broeders Kinderen „ waren , is justinianus met ftilzwygen voorby gedaan i „ en men heeft daarom gemeend, dat, in dit gevaf 'het „ oude Roomfche Recht in zyn geheel was gebleven „ volgens welk zy niet, door het recht van plaatsvullin„ ge in den tweeden graad overgebragt, maar in den dcr„ den gelaten, en by hoofden tot de erfenis toegelaten „ werden. Zie L. 2. §. 2. D. de fuis et legitimis heredis, bus. L. 14. §. 1. in fine C. de legitimis heredibus. Dit „ heeft ook den Zutphenaaren, Overysfelfchcu, Omlan„ deren en dien van hot Oldambt goedgedacht, welken „ hierin dc Glosfen der geenen, welken dit gevoelen voor„ flonden, fchynen gevolgd te zyn. Want al van ouds „ hebben de opftellers der Glosfen, zo wel als tesren„ woordig, in dit hoofdftuk des Rechts ftof tot twisten o, gevonden. Maar daarin hebben noch zy, noch de Uit,, leggers, welken hen gevolgd zyn, behoorelyk op"-e- merkt, dat alle oude rechten over de erfopvolging 9, door justinianus, in het begin deezer Novella ,&wor„ den afgefchaft. De volgende woorden van den Keizer ,, zclven lyden geene andere uitlegging: IVy willen, der,, halven , dat alle vroegere, voor dit geval ingefielde, IVetten s gcone Lr acht meer zullen hebben, en dat men in ha  DE JURE BELGICI CIVlLIS. 445 het toekoomende alleen zal onderhouden , het geene wy *\ nu vastftellen\*f Het geval, derhalven, waarvan wy " fpreeken, en dat door justinianus is oven-geflagen, *' moet niet uit het oude recht, (want dit was afgefchaft) " maar.uit deeze zelfde 118de Novella, door middel ee" ner uitgebreidere uitlegginge , bepaald worden. En " die uitlegging moet men zoeken in het uitgedrukte gc" val, wanneer, met mynen my overleevenden Broeder, " tc o-elyk kinderen van eenen voor my geltorven Broe" der°tot myne erfenis geroepen worden. Deeze wil dc " Keizer dat niet uit eigen hoofde, maar uit hoofde van " hunnen Vader, opvolgen (f), en dat zy niet uit hun " ei°-en recht, maar uit het recht huns Vaders, tot my" ne erfenis komende , ook in deszelfs plaats en trap overgebragt worden , cn allen , die zich met hun in " o-elyken graad mogen bevinden , b. v. hunnen Oud" oom, uitfluiten, dat is, door het recht vau plaatsvul" linge, by jlaaken, tot myne erfenis geroepen worden. " De natuurlyke billykheid is de reden cn grondllag van " deeze, zo wel als van alle inftellingen van justinia" nus, over dc erfopvolginge. Deeze wilde, dat, de" wyl myne liefde jegens myne Neeven onderfteld wierd " voort te vloeien uit de liefde, welke ik mynen Broe" der toedroeg , ook die Neeven uit eenen vooroverle" denen Broeder, gerekend wierden het zelfde recht te !' hebben om in het bezit myner goederen op te volgen , het geen hun Vader zoude gehad hebben, indien hy in leeven ware gebleven; en dat, derhalven, de " Neeven uit eenen vooroverledenen Broeder te gelyk " met hunnen Oom zouden erven. Maar dezelfde billykheid vorderde insgelyks, dat deezen Neeven geen grooter recht wierd toegekend, dan hun Vader zoude ", gehad hebben. Hieruit volgt van zelve, dat, indien " flechts een Neef uit mynen eerften Broeder, cn twee 8' uit eenen tweeden , my overleeven ,. deeze Neeven , " volgens de bedoeling van justinianus , even groote !' gedeelten van myne ervenis moeten ontvangen , als ö hunr (*) Het Latyn is: Itaque prioribus legibus, pro hac caufa po* Jitis , vacantibus , de ccetero ea fa\a J'ervari, quee nunc conftitui-. mus. (f) Hos noluit Imtierator fuccedere ex profirid perfond, fed ex perfind pntris fui. Het woord perfona hebbe ik hier niet duidejykeruweetep te vertaaien. F f 5J  446 H- J' ARNTZENIUS „ hunne Vaders zouden ontvangen hebben, indien zy „ in leeven waren gebleven; dat is, volgens het recht „ van plaatsvullinge by flanken. Ik zal nog drie bewys, zen uit deeze zelfde Novella bybrengen, welke myn if gezegde volkomen betoogen. — I. Het derde ,, Hoofddeel deezer n8J?t Novella heeft de Keizer in 5, deezer voege verdeeld, dat hy in het begin handele „ van de erfopvolginge van Broederen te gelyk met Nee5, ven uit eenen vooroverledenen Broeder; daarna § i. „ van het geval, indien de overledene noch Broeders, 5, noch Broeders zoonen heeft nagelaten waarin hy vcrvol5, gens allen, dat is te zeggen na Broeders-zoonen, zyïj delingfche bloedverwanten tol de erfenis roept. Wan„ neer men nu in het Begin het verzwegene geval be„ grypt onder het uitgedrukte, dan beantwoordt de § i. ,, uit hoofde der tegenftcllinge volmaaktlyk aan het Be5, gin. Want dan wordt in 'het Begin vastgefteld; voor„ eerst, dat tot myne erfenis nevens mynen my overleevenden Broeder geroepen worden, myne Neeven uit ,, eenen vooroverledenen Broeder; en dat, derhalven, „ zy, die in den derden graad zyn, te zamen komen met hem, die in den tweeden is: en ten tweeden, dat, „ indien 'er alleen Zoonen zyn van meer dan éénen Broeder, en, derhalven, verfcheidenen, welken zich in ., denzelfden graad bevinden, deezen by ftaaken opvolgen. Hieraan, zegge ik, beantwoordt dan, uit hooide der tegenftcllinge, volmaaktlyk het geene wy % i. „ leezen. Want daar wordt, integendeel, vastgefteld; J? vooreerst dat vervolgens, te weeten na Broeders-Zoo, nen, alle zydellngfche bloedverwanten, leder naar rang 5, van zynen graad (*) opvolgen, zodat niet een vérdere en een nadere te gelyk komen, maar die van naderen 5, graad den overigen voorgetrokken worden: en ten iweej, den, dat, indien 'er verfcheidene vandenzelfdengraad zyn . de erfenis naar het getal der perfoonen onder hen ,, gedeeld worde, het geen de Wet by hoofden noemt. ■ ,, II. De Keizer, in het eerfte Hoofddeel deezer Novella, handelende over de erfopvolging in de nedergaande fyn, flaat volkomen dcnzelfden wech in, als , ui het der e Hoofddeel, over de erfopvolging der zydelingfchc bloedverwanten. Indien 'er een Zoon overblyve „ met Kleinkinderen uit eenen anderen vooroverledenen „ Zoon, (*J Secundum uhiuscujusque ^radus praerogativum.  de jure belgici civilis. 447 Zoon, roept hy deezen,. te gelyk met hunnen Oom, " door het recht van plaatsvullinge, by .ftaaken tot dc " erfenis. Maar het andere geval, indien 'er alleen Klein" zoonen zyn uit twee Zoonen, gaat hy hier voorby, " even gelyk in de opvolginge van zydeliugfche blocd" verwanten; ongetwvffeld daarom, dewyl dezelfde bil" IvHieid, welke eischte, dat de Klcinzoonen, met hun" iren Oom te zamen komende , de plaats van hunnen " Vader vervulden, ook vorderde, dat, indien 'er alleen V Kleinzoonen uit verfcheidene Zoonen waren, deezen " ook in dit geval de perfoonen hunner Vaderen moes" ten verbeelden, cn, derhalven het verzwegen geval " van zelve beflist wierd door het uitgedrukte. En dee- V ze gelykheid van reden, in de opvolginge in dc neder' gaande lyn wordt goedgekeurd, cn dc Kleinzoonen uit onderfcheiden Zoonen, al zyn zy alleen. by ftaaken toegelaten door de Uitleggeren, en met hun door 'd.e Omtanders Landr. III. £. Art. 51. de Oldambters ,' Landr. III. B. Art. 78. De Ovcrysfclfchen gaan het ,' o-eval ftilzwygende voorby, ten zy men het wilde bc,! trekken onder het woord altyd. Landr. II. D. Tit. 6. Art. 1. Die van Zutphen roepen, evenwel, in dat „ o-eval de Kleinzoonen by hoofden. Landr. Tit. 17. Art. 2. Daar nu dezelfde reden justinianus heeft bcwo- 1 l o-éii om de Necven uit eenen vooroverledenen Broeder, te gelyk met hunnen Oom, ook by ftaaken te roepen; ' welke reden kan men dan geeven van. dit onderfcheid, dat men in de nedergaande lyn, van het uitgedrukte " o-eval rcdekavele tot het overgedagenc , en de Klcin,' zoonen uit onderfcheiden Zoonen , indien zy alleen ,' zyn, by ftaaken moge toelaaten; maar dat hetzelfde niet zoude vry ftaan in de zydeliugfche lyn ten opzichte ' van Neevcn, indien 'er die alleen zyn; daar het cea V vaste regel in de rechten is, dat, waar de reden gelyk I' is, ook het recht behoort gelyk tc weczen. • III. Dit dringe ik nog fterker aan. De Keizer bepaalt, " dat, indien *er Neeven zyn uit éénen Vollen Broeder, " en daarenboven nog Halve Broeders, deeze laat-lten , " welke den Overledenen in den tweeden graad beftaan „ " uitgefloten worden door de Neevcn uit dien Vollen " Broeder, fchoon in den derden graad zynde. Dit kon" dc niet gefchieden , indien zy niet door het recht van " plaatsvullinge, by ftaaken geroepen wierden; en echter \\ Zyn zy, in "dit geval, de eenige opvolgers, zonder dat  44^ h. j. arntzenius „ 'er een Volle Broeder zy, met welken zy kunnen te ,, zaamen komen (*)," enz. Wy hebben ons biermede wat langer opgehouden dewyl wy best oordeelden dc gedachten van den Schryver over dit onderwerp, welke, fchoon niet geheel nieuw der opmerkinge wel waardig zyn, in volle kracht voor te draagen. Doch even dit zal ons noodzaaken van het overige deezes Werks met ecu enkel woord melding te maaken , lchoon ook daarin genoeg zaaken voorkoomen welke wy met vermaak den Leezer zouden medcdeelen te meer, daar het Boek. in het Latyn gefchreven zynde van het gros onzer Landgenooten niet verftaan kan worden! De Schryver dan, na nog eenige voorbeelden van foortgelyke natuurc , als het bovenaangehaalde, bvgebran tc hebben, eindigt het tweede Hoofddeel met 'te toonen, dat dc beoefening der oude, ook der nu afgefchafte, Landrechten , den Rechtsgeleerden ten hoogften nuttig is m , en gaat daarop over tot het Derde Hoofddeel, om tc lpreeken Van den Oorfprong en Voortgang van hu Stadrecht, of Jus Urbanum (f).. Hier vinden wy verfcheidene oudheidkundige aanmerkingen over de eerfte opkomst der Steden hier te hinde fi}; over de rechten, welke de Meden allengskens verwierven van de Keizers, of van dc Graaven in derzelver naam , terwyl in laatcrcn tyd de Graaven en Bisfchoppen zich het toeftaan van Stadsrechten en vrydommen aanmaatigden, zonder den Keizer tc kennen (**); over dc voordeden cn vrydommen, welke de Steden en derzelver Ingezetenen hierdoor verkregen >M); over de Ryksffeden, Vrye Steden, enz. (ff), En hierop volgt een verflag van de Opkomst der Stedelyke Wetten het geen genoegzaam in gelyke orde behandeld wor t als het welk, raakende hetLandrècht, in het Tweede Hoofddeel was voorgedragen. Dc Heer arntzenius is, waarfchynelyk, nog een jong Advokaat. Dit meencn wy te moosren befluiten uit dc wyze op welke hy, zo in dc Voorreden van dit Werkje, als elders, fpreekt van zynen Vader, den Hooggcleerdeu h. j. arntzenius, aan welken ook het ftuk is opgedragen. Het ware te wenfchen, dat de jonge Advokaaten in ' (*) Bl. 70, env. (.§) Bl. 77, env. (f) Bl 82, env. i (O Bl. 83, env. (**) Bl. 103, env. (§§; BI. ioó, env. CtfOBi. 124, env.  DE JÜRE BËLCÏCÏ CÏVILÏ9. 44$ ïn het algemeen hunnen tyd op eene zo nuttige wyze befteedden, en dus toonden de praktyk waardig te zyn, welke zy hoopen te verkrygen. De Heer arntzenius geeft doorgaande blyken van naarltigheid , kundigheid, en gezond oordeel, en verdient den dank zyner Landgenooten. Zaaken van Staat en Oorlog , betreffende de Vereenigde Nederlanden; zedert het begin van het jaar 1780. Eerfte Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1788. Jn gr. Svo. 345 bladz. Wy weeten geen beter middel, om onzen Leezeren een denkbeeld van dit Werk te geeven, dan hun het Voorberigt, voor dit Eerfte Deel geplaatst, gedeeltelyk mede te deelen. ' ,, Het Werk, zegt de Uitgeever, waarvan wy thans „ het Eerfte Deel het licht doen zien, hoewel, na ge„ nocg, denzelfden tytel voerende, als dat van den Heere lieuwe van aitzema, is, egter, in de wyze van inrigtinge en uitvberinge , daar van onderfcheiden. ,, liet plan des genoemden Historiefchryvers omvat de ,, Zaaken van Staat cn Oorlog, in en omtrent dc Veree,, nigde Nederlanden voorgevallen. Deeze verhaalt hy „ in eene zatnengefchakelde orde, met tusfehenhegting „ van oerfpronklyke Stukken. Ons ontwerp, van naau„ wer bellek, bepaalt zich enkel tot dc Zeven Provincicn, met agterlaating van alles, andere Gewesten raa«, kende, 't en zy het met onze.Vaderlandfche gebeurte„ nisfen in een zo naauw verband ftaa, dat het, als daar „ toe behoorende, moet befchouwd worden. Daarenboven vonden wy geraaden, afwykcnde van ecu aanéén ,, gevlogten verhaal van zaaken, ons te bepaalen tot het mcdedeelen van Oorfpronklyke Stukken , Kefolutien, ,, Memorien , Requeucn, en foortgelyke Staats- of andere Papieren." Hierop volgt eenig verflag van de redenen, welke den Uitgeever bewogen hebben dit ontwerp te volgen, met een bygevoegd verzoek aan alle kundige Vaderlanderen, om, indien hun eenige Stukken, in deeze Verzameling niet geplaatst, mogten bekend zyn, dezelve aan den Uitgeever te zenden; ,, zullende daar van, in de bedoeling „ op alle mogelyke volledigheid, een dankbaar gebruik wor-  4gO ' zaaken van staat en oorlóg» worden gemaakt, in een Aanhangzel op het geheele' 5, Werk, met welks Uitgave, zo veel doenlyk is, fpoed zal gemaakt worden." Dit Eerfte Deel begint dan met de Stukken, betreffende het wechneemen van de Hollandfche Koopvaardyfchepen, onder Convooi van den Schout-by-Nacht Graave van bvland , door den Engelfchen Commodore fiülding, op den jiften December 1779, en eindigt met dc Stukken, betrekkelyk tot het begin van dèfl Engelfchen •Oorlog, in het einde van het jaar 1780. Van een Werk van deezen aart kan men niet wel eenig Uittrekfel geeven. Dc voornaame zaak is, dat dergelykë Verzamelingen getrouw en volledig zyn. Dc tegenwoordige komt ons voor , deeze vereischten in eene groote maate te bezitten. Misfehien is wel een of ander Stuk overgellagcn, doch dit is bykans onvcrmydelyk. Dc Leezer zal dit Werk met veel nut kunnen gebruiken. Het is zvnc zaak, na cene onpartydige en rtaauwkeurige Leezing, te oordeelen, over de handelwyze der nabuurige Mogendheden jegens onzen Staat, in dit en vroegere tydperken. Verzameling van Placaaten , Refolutlen en andere Au~ thèrttyke Stukken, enz. betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenisfen, in de maand September 1787, en vervolgeus , in het Gemecnebest der Vereenigde Nederlanden voorgevallen. II, III en Wde Deel. Te Campen-, ter Drukkcrye van J. A. de Chalmot, 1788. in gr. 8w. TVTa het gecne wy in een voorig Stukje (*), van het i-^ Eerfte JJed deezer Verzamelinge gezegd hebben, zal het niet noodig zyn van deeze Deelen iets meer te zeggen , dan dat het Werk op denzelfden voet vervolgd wordt, waarop men het begonnen heeft, en, in vervolg van tyd , wanneer de gemoederen meer bedaard zullen weezen, van groote nuttigheid kan zyn. C') Zie dit Deel, bladz. 349.  GEDENKBOEK VAN AMSTELDAM* 451 Gedenkboek van Amfteldam, inhoudende . onpartydige Aantekeningen van het voorgevallene binnen die Stad, beginnende by het gebeurde met de Steden Hattem en Elburg , tot op de groote Omwenteling van zaaken, door het inrukken der Pruisfifche Troepen, i?88. Te Amfteldam, by B. Ehve, G. Bom, enz. In gr. Svo. I Tct <"een zedert eenige jaaren, en vooral in het laatst- II verlopene en het tegenwoordige, in onS Vaderland ccbeurd is, ligt eiken Nederlander nog versch in het geheugen Men weet, hoe in dien noodlottigen toeftand genoegzaam elk burger zyne party koos , naar dat hy door geweten , eere , belang- of Staatzucht gedreven werd. Men weet tot welk eene hoogte in dien tyd de onderlinge verbittering geftegen is; hoe men van wederzyde op eikanderen heeft uitgevaren, gefcholden, elkander uitgemaakt voor Verraaders des Vaderlands, Dwingelanden, enz. De bezadigde Liefhebber van Nederlands welvaaren veroordeelde wel deeze onbetaamelyke drift, en moest, tot welke zyde hy ook mogt overhellen, zyne goedkeuring weio-cren aan veele Mappen, welke van weerskanten o-edaan werden. Maar hy poogde te vergeefs zyne ftem te verhellen, te vergeefs de gemoederen tot bezadigdheid tc vermaanen. Zegt het oude fpreekwoord , dat In den Kryz de Wetten zwygen, in de burgerlykc oneenigheden , welke ons Vaderland zo deerlyk fchokten, luisterde men tebeel niet naar de voorfchriften der betaamelykheid. Het Ts 'er verre af, dat door de zegepraal der eene partye en derzelver gevolgen de verbittering geheel zoude hebben opgehouden. Wy behoeven het geen de dagelykfche ondervinding leert niet te bewyzen. Maar kan men, daar de wedcrzydfche driften nog verre zyn van bedaard te weezen, wel een onpartydig verhaal van het gebeurde verwachten? Zo men dit al mogt hoopen , dit Gedenkboek kan altoos dien toenaam niet voeren. Het behelst niet alleen, gelyk de titel zegt, antekeningen van het gebeurde, maar dc Schryver voegt bykans op elke bladzyde zyne Aanmerkingen daarby. Die aanmerkingen zyii niet alleen ongunftig voor de zogenoemde Patriotten , maar deezen worden overal met de haatelykfte kleuren gefchilderd. Het is niet genoeg, dat zy, volgens des "Schryvers oordeel, bykans het ongeluk van Land en Folk veroorzaakten; zy beoogden dit zelfs. Zie bl. 208. Het  4E GEEST DER NEDERLANDSCHE DICHTERS. . digheid in Denken, Doen en Spreeken, in welke men zo wei1 nig kunst als voorbedachtzaamheid ontmoet. En zo dra de Naive uitdrukking iets betekent bet welk firydig is, met het "-een zy moest betekenen , dan wordt dezelve belagehlyk. b De fchalk moet derhalven buiten bet Naive zyn , want deze vindt iets onbefchaafd of grof, dat enkel onfchuld of eenvoudigheid in den Spreeker of Spreekfter is. Men zie de aangehaalde Kleine van Geiten, de gemelde Annette, alsook de beide Hanlen, bl. 65 en 67. Doch wanneer de Dichter zeiv (preekt, moet men het fchalkachtige alleen aan hem toefchryven: zo als in de twee volgende Stukjes van Huygtns, F iet liep my tegen 't hf en wou geen flroobreed wyken ■ En zei het 'Lust my niet voor eiken Gek ie firyken. ' Maar, z"-ide ik, dat lust my , Ik trad van 't zandpad af en liet den Gek voorby. Daar ligt gy, zeide een S/rteeuw, en weet niets meer te zeggen, Zoo plat als Samfon deet ds Philifiynen leggen ; Ja, zeide ik, ik beken, ja gy behoudt het veld: Een Ezels kaakebeen heeft my zoo to'egejleld. Over de Romanfen handelen de Schryvers meer omftandig dan over de voorgaande Dicbtfoorte.n ; hebbende daartoe het voorbericht van zeker Hoogduitse!] werkje gebezigd, getytcld Romanzen der Deutjchen. Boven dien voeren zv ook de karaktermaatigé befchry vingen , of bepaalingen der Heeren Feith cn Brender d Brandis, rankende deze gedichten, aan; ftaavende meestal hunne gezegdens, met de voorbeelden der Heeren Bilderdyk, Feith en verfcheidene Hoogduitfche Dichteren. Van welke" laatfte men ook nog twee onvertaalde Stukken in dezen Bundel kan aantreffen, namelyk, Graf Ludewig von Gleichen, door Löwen, en Pyrineüs und die Muf en, door Sr h:'eb e Ier. Het was denkelyk niet kwaad geweest, omtrend bet laatst geplaatftc Versje, getyteld Gelu/twenseh, iets meer te zeggen • daar het toch tot plaatsvulling eener bladzyde diende, en maar4Regels beflaat. Zo wy den zin wel vatten , is dees gelukwensen aan eene Moeder gericht, die van twee Kinderen te gelyk zal verlost zyn , waar van het een ook daadlyk moet overleden zyn - Of dit Vers van de Schryvers zelfs is durven wy minder bepaalen, dan dat de verdere voortgang van dit Werkje zeer wel zyne nuttigheid kan hebben, nadien het de Theorie met de Praktyk te ztmen voegt. Staits-  byzonderheden van frederik den II. 467 Staats- en Karakterkundige byzonder1 eden , betreffende frederik den II, Koning van Pruis/en. Uit het Hoogduitsch , vaar den derden druk. Derde Deel In 's Gravenhage, by I. van Kleef, 1788. In gr. octavo 242 bladz. TVfen levert ons in dit derde Deel , even als in de twee voorigen, weder eene reeks van byzondere aantekeningen, die ons het charactermaatige van den beroemden Pruisfifcbcn Vorst doen opmerken , dat zyne gevalligheid beeft. liet was "hem, by voorbeeld, eigen , in 't midden zyner krygsbezigheden , zyne letteroefeningen voort te zetten , zonder egter daar door de krygsverrigtingen te laaten vertraagen ; dit draalde by uitdek door in een voorval te Leipzig, alhier gemeld. ■ „ Als de Koning in het Hoofdkwartier te Leipzjg juist bezig was met het beoordeelen van rousseau, crebillon en voltaire , werd hem gemeld , dat alle de Generaals en Majors van de Armee, die in en by Leipzig lag, in de Antichambre waren, en de nodige ordres verwagtten. Hierop fprong de Ko¬ ning oogenbliklyk van zyn doel op, nam zyn hoed, rotting en degen , ging in de Antichambre , en deelde de bevelen uit tot den veldllag , die de heele zaak den uitflag zou geven. Een kwartier daar na kwam de Koning opgeruimd en vrolyk te rug, ging weder aan zyne fchryftafel zitten , en ging in zyn werk zo gerust voort , als of by volftrekt niets anders te doen had gehad." Die bedaardheid van geest bezielde hem doorgaans , en bleef hem zelfs by in zeer hachlyke omftandigheden , waar van zyn volgend gedrag een blyk oplevert. „ In 't jaar 1745 vernam de Koning, dat zyne vyanden, tegen alle vermoeden , het plan gevormd hadden , om hem op eens van verfcheiden kanten aan te tasten , om daardoor zyne magt t-2 verdeden , en hem over hoop te werpen. De zaak was wel ontdekt , maar met dat alles gevaarlyk, en het Hof, de Inwooners van ïferlin, en alle Hoogachters van den Vorst, waren deswegens verdagen. Maar frederik werd 'er niet door van zyn del gebragt; hy gaf de nodige bevelen, dat zyne Troepen naa verfcheidene pb.atzen zouden marfcheeren, en hy nam affcheid van zyne Familie. Toen hy aan de deur van de zaal, in welke hy zyne Moeder, Gemaalin, Zusters en Broeders verliet , den Kabinets-Minister Graaf van podewill ontmoette, die hem de hand wilde kusfen en geluk wenfchen op zyne ondernemingen , omhelsde by denzelven , zeggende: Adieu, myn lieve Graaf', neem alles wel in acht, en als my een ongeluk bejegenen mogt. zo denk, dat gy een goed vriend verhoren hebt" Overeenkomftig met zyn denkbeeld van verdraagzaamheid in den Godsdienst, duldde hy geene mishandeling om een verfchil van  468 4YZ0NDERHEDEN VAN FREDERIK DEN IL van Godsdientlige begrippen ; een vergryp van die natuur haalde een Gee^tlyk Kapittel een fcherpen brief van den Koning op den hals. „ By de groote Proce;fic, naamlyk, welke jaarlyks van Kleef na het wonderdaadig Mariebeeld gaat, had men zich aan den Koetzier van den Prefident van D**, welke noodzaaklyk door de rei gaan moest , zodaanig daadlyk vergreepen, dat 'er gemaklyk een oproer door had kunnen ontdaan , als de poorten niet gefiooten, de aanleiders der opfehudding gevat, en de beste maatregels genomen waren. De Koning fchreef toen het volgende aan het Kapittel. hoogwaardige en aandagtige! Ik heb UL. ongelchikt gedrag, by gelegenheid der Procesfie, uit het my gedaane onderdaanigfte berigt van mynen Prefident, vernomen, en raade UL., welmeenend, als gy uwe potszierlyke Procesfie verders wilt aanhouden , dat gy niemand van den anderen Godsdienst daar by beleedigt , maar nog minder , zo als gefchicd is, mishandelt. Anderszins zal ik genoodzaakt zyn, deeze gekheid af te fehaffen. De Soldaaten, die opfehudding gemaakt hebben , zullen braaf door de fpitsroede loopen, en nOoit weder op dien tyd verlof krygen ; maar de Burgers zullen, naar de omftandigheden, aan lyfen in de beurs ftreng gejtraft, en het Kapittel tot het betaalen der onkosten veroordeeld worden." Geestelyke , Regtsgeleerde en Geneeskundige Anecdotes, uit verfcleldtn Schrvvtren byeen verzameld. Te Amfierdam , by J. Weege, 1788. In groot octavo, 45 bladz. "pene byeenvergader}ng van vertellingen, welke men in foort**-" gelyke fchriften, vooral Franfche, onder den tytel van Bons Mots en verfcheidén Anas enz. vindt , waarvan zommigen al van den ouden dag zyn , die wy voor veele jaaren , in onze vroege jeugd, reeds in den Almanach geleezen hebben.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLA NDSCHE LETTER - OEFENINGEN. Verklaaring over het Nieuwe Testament, door ch. a. heumann , in deszelfs leeven Hoogl. der H. Godgel. Wysg. en geleerde Gefchledkunde op de Hooge Schoole te Gottingen. Tiende Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald, onder het opzicht van , en met Aantekeningen verrykt, door a. sterk, Leeraar der Gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfe te Amfterdam, le Campen, by j. A. dc Chalmot, 1787. In gr. octavo 480 bladz. Dit Deel van des Hooglecraers arbeid, ter ophelderinge der Schriften van het Nieuwe Testament, behelst zyne verklaring der brieven van Apostel Paulus aen de. Philipperifen en Colosfers, mitsgaders van den. tweeden en derden brief van Apostel Joannes. In de uitlegginge dezer Brieven houd hy zich beftendig aen dezelfde manier van behandeling, welke hy in de verklaring der voorige Brieven in agt genomen heeft ; des zyne opmerkingen fteeds hare leerzaemheid hebben. Tot een nieuw ftael hier van, diene het geen hy ons onder 't oog brengt, by gelegenheid van een voorftel van Apostel Joannes, dat maer al tc dikwils, zeker tegen het oogmerk van dien liefdërykcn Discipel van den menschlievendften Meester, op de haetlykfte wyze misbruikt is. De Apostel naemlyk laet zich, in zynen tweeden Brief, vers 10 en 11, volgens de overzetting van onzen Uitlegger, aldus ■uit. Wanneer iemand (als een Leeraer) tot u komt, en brengt deeze leer niet mede, (maar leert het tegendeel,) dien neemt niet op in uw huis, en groet hem ook niet. I! ant Wie hem groet, (gelyk een Broeder) maakt zich zyner kwaa- de werken deelachtig. Ten rechten verftande nu hiervan tekent de opmerkzame Heumann het volgende aen. , , , „ Wanneer iemand tot u komt. Dat dit van het komen van eenen valfchen Leeraar te verftaan is, en wel van III. deel. n. ai-g.lett.no. 11. Hh zulk  47° ch. a. heumann zulk eenen, die komt , om zyne valfche leere voor te draagen, en anderen over te haaien, om aan dezelve hunne toeftemming te geeven, en om bygeyolg hen, die de waare leere hebben aangenomen, tot medVgenootèn van den yalfchen Godsdienst te maaken ; bev\ rze . de aan» ftonds daarop volgende woorden: wfe deeze onze Apastolifche leere niet mede brengt. Onder de woorden : de waare leere niet mede brengen, is mede ingefloten, dat hv integendeel zyne valfche en van de Apostolifche leere af> wykende leere voordraagt, en met fchyngronden verdeedigt. ,, Zulk eenen, fpreekt johannes , neemt niet op in mv huis, en groet hem ook niet. By dit tweeledig bevel van der. Apostel, moeten wy 'er eerst over nadenken, hoe het zelve niet verftaan kan worden, en dan wat de zin van het zelve is. Om het eerfte uit te vorfehen, valt niet moeijelyk. Elke verklaaring, die andere duidelyke beveelen van christus en zyne Apostelen tegenfpreekt moet als valsch en onchristelyk verworpen worden. Wy zullen het eene bevel van johannes na het andere befchouwen. Eenen va'tfchen Leeraart, zegt hy vooreerst niet alleen jegens kyria (*), maar tot alle Christenen, neemt niet op in te» huis. Hy verbiedt hier mede niet om eenen valfchen Leeraar, die op eene reize in hongersnood geraakt is, in zyn huis te laaten komen, hem te verzadigen, en ook eenen reispenning mede te geeven. Want dit vereischt de algemeene liefde, de liefde jegens alle menfchen. Wanneer uw vyand hongert, zegt paulus, rom. XII: 20. fpyst hem, en gal. VI: 10. bewyst goed aan alle menfchen. Christus prees luc. X: 33. enz. den Samaritaan, die den Jood, dewelke zo kwalyk door Struikrovers behandeld was, in een huis bracht, en in het zelve liet oppasfen en geneezen. Zy bygevoD vcrftonden het bevel van johannes geheel verkeerd, die in de zestiende eeuw meenden , dat men aan de Gereformeerden uit Engeland, die de wreedheid van de Roomsch- gc- (*) De Griekfche benaaming Kv;U, in 't eerfte vers van dezen brief, door de onzen Vrouwe overgezet, is , volgens den Hoogleeraer, de eigen naem der Vrouwe, aen welke 'fobannes fchryft ; waerover hy zich in de verklaring van d it eerfie vers breedvoerig uitlaet: toonende wel byzonder, dar Kyria een gebruiklyke Vrouwen naem by de Grieken geweest is; ja dat ook Kyria en Kyrius eigen namen by de Latynen geweest zyn.  over HET N. TESTAMENT. 471 gezinden waren ontvlucht, niet eens herberg in de Stad moest verfchaffen , tot da* zy op eene gefchikte wyze hunne reize konden vervolgen (f). Vergat men hier niet die dierbaare leere : wat gy (Lutherfchen j wilt, dat u (in dergelyke gevallen) anderen (de Gereformeerden) doen zullen, dit doet gy hen ook? Wat den Gereformeerden Hoogleeraar, l. dan^eus, wedervaaren is, toen hy door de Lutherfche Stad Strasburg wilde reizen, verhaalt hy zelf, in zyne in' 1583 gedrukte Opuscula Theologica, p. 1460 feq. ,, Ik moest, zegt hy, toen ik in 1581 naar ,, Holland ging, om daar de Godgeleerde Hoogleeraarsplaats te vervullen, myne weg van Geneven door Stras,, burg neemen. Ik kwam in deeze Stad tegen den avond, „ en hadt Vrouw en Kinderen by my. Het was midden in den winter, en te gelyk regenachtig weder. Daar „ men nu reeds gehoord hadt , dat ik daar aankomen ,, zoude, was aan alle Waarden verboden my te herbcr,, gen. Ik vertoonde huilende en van koude en regen fchreijende kleine Kinderen. Maar zy waren onbarmhartig,en ik werdt by alle herbergen afgeweezen. Eindelyk ontfermden eenige Studenten zich over my en de „ mynen, die ons in hun kwartier opnamen." Wat hem den volgenden dag aldaar is ontmoet, gaa ik voorby, en merke alleenlyk nog met vermaak aan, dat in onze tyden een dan/eus in alle Lutherfche Steden goede herbergen vinden , cn over eene vriendelyke behandeling roemen zoude (§)• ,, Wy komen wederom op de vroome kyria, aan dewelke de Apostel verboodt, om eenen valfchcn Leeraar in haar huis tc neemen. _Wy kunnen ligtlyk befluiten, dat johannes haar dit niet zoude verbooden hebben , wanneer het inneemen van zulk een Mensch niet zeer geVaarlyk geweest was. Want was hierby geen gevaar geweest , (f) » Aangaande deeze gebeurtenis leeze men saligs Gefchiedenis van de Angsburgfche Geioofsbelydenis , 7 B. Of 3 §. 7. enz. en bf.rtram, Histaria critica Joannis d Lcuca. T. I C. 1. %. 6. en T. HL C 2." (§) Men heeft, gelyk de Eerwaerde Meiners, in zyne Onstvrieslandps Kerkel. Gefch. I D. bl. 326, niet ongepast aengemerkt, de harde bejegeningen en begane onniemehlykheden , omtrent a Lasco , grootendeels toe te fchryven aen den hefigen en beklagelyken Sacramentftryd. En wat Oanjéus aengaet, 't is bekend, dat hy zeer veel tegen de Lutherfchen gefchreven heeft. II h a  47- ch. a. heumann wecst, dan konde johannes haar niet verbooden hebben, om vriendlyk en goeddadig jegens zo iemand te zyn. Dan dit gevaar kan men ligtlyk inzien. Ëen valfche Leeraar, wanneer hy eenen tyd lang van haar was geherbergd geworden , ook aan haaren tafel mede gefpysd, en vccle vriendfehap genoten hadt, zoude haare ongeleerde Kinderen allerlcye twyffelingcn tegen den waaren Godsdienst bygebracht, en met eene groote bevalligheid getracht hebben, hen op zyne zyde te brengen, en, zo al niet haarzelve, ten minden één of meerdere van haare Kinderen verleid hebben. Om dit gevaar nu te ontgaan, moest zy hem niet in haar huis ontfangen; hoewel hem geenszins haaten , of met woorden befpotten en fchelden , maar voor hem, gelyk voor alle, ook geheel ongeloovigeMenfchen, bidden, i tim. II: 12. Daar dit bevel van johannes alleenlyk aan byzondere Perfoonen gericht is , behoort het onderzoek, of dc Heer van een Land lieden van eenen anderen Godsdienst in zyn huis, dat is, in zyne Stad of in zyn Land, dulden, of hen, wanneer zy tot dus verre niet daarin gewoond hebben, in het zelve kan, of zelfs moet opneemen , geheel niet tot het geen hier gezegd wordt. ,, Het tweede bevel van johannes , dat men eenen valfchen Leeraar niet groeten (|) moest, heeft ook niet zttlken zin, dat men hem haaten, cn daarom niet eens aanzien , maar dat men hem, zonder eene vriendlyke begroeting (I) Met opzicht tot de betekenis van 't woord groeten, verzend ons de Hoogleeraer tot zyne verklaring van lukas X: 4, alvvaer hy de Griekfche uitdrukking, groet niemand, by omfchryving aldus vertolkt. ,, Houd u onderwegens by niemand met grotten op." By de Hebreeuwen , zegt hy, betekent groeten, niet, in het voorbygaan, goeden dag of goeden morgen zeggen, maar iemand , die ons ontmoet, beleefde plicbtpleegingen bewyzen , en met hem een vriendlyk gefprek houden. Iemand, die dit wil doen , kan met zyne reize geenen grooten fpoed maaken, en, zo hem van tyd tot tyd veele van zyne bekenden ontmoeten, ligtlyk verfcheidene uuren verliezen. In deezen zin heeft men het ook op te vatten , wanneer de Propheet elisa , 2 kon. IV: 29. zynen Dienaar, zoo fpoedig als mooglyk is, beveelt voort te loopen, en hem verbiedt, iemand op den weg te groeten. Op dezelfde wyze leezen wy markus XVI: 8. van de Vrouwen, dewelke met grooten haast van het graf van jesus te rugge kwamen: zy fpraken onderwegens met niemand."  OVER HET N. TESTAMENT. 473 tin* met een onvriendelyk gezicht voorbygaan, en in het algemeen geenen omgang met hem hebben zoude. Paulus leert immers i cor. V: 10, n. dat men ook met den zondigden Mensch omgang kon hebben , jaa dat men deezen omgan0- in de werelt niet ontbeeren kan: alleenlyk moet men,'zegt hy,met zulk eenen niet zulk eene vriendfehap houden, gelyk men met een waar Christen houdt, noch hem voor eenen Broeder in het geloof erkennen. Dit is ook de zin van johannes , dat men naamlyk eenen valfchen Leeraar, wiens leere den grond van den Christelyken Godsdienst om verre ftoot, niet als eenen Broeder begroeten, dat is, niet zodaanig aanpreeken moest, dat hy gelooven konde, dat wy zyne leer niet voor valsch, niet voor verdoemelyk hielden. Turken groeten immers de Christenen vriendlyk ; en zouden wy' niet even zo handelen ? Wanneer wy eenen valfchen Leeraar niet groeten cn aanfpreeken wilden , hoe kunnen wy dan den Christelyken plicht in acht neemen, om hem de waare leer grondig te toonen, en te beproeven, of hy tot de kennis van de waarheid kan gebragt worden ? ,, Onze Apostel vaart voort: wie eenen valfchen Leeraar groet, naamlyk als eenen Broeder, maalt zich zyner kwaade werken deelachtig. De werken van eenen valfchen Leeraar, en wel zyne kwaade werken, beftaan daar in, dat hy anderen tot de aanneeming van zyne dwaaling tracht te brengen. Daarom wordt dezelve vs. 7. een Verleider genoemd. Aan deeze verleiding maakt die geene, die hem als eene Broeder in het geloof begroet, en hem even zo vriendlyk, als een waar Christen, bejegent, ook vertrouwde vriendfehap met hem houdt, zich daardoor deelachtig, dat hy anderen , inzonderheid zwakke Broeders , ergert, vermits zy in het denkbeeld gebracht worden, als of de dwaaling van den anderen zo gewichtig cn gevaarlyk niet is, cn dat men aan deszelfs leere zeer wel zyne toeftemming konde geeven. Dit is insgelyks dq verklaaring van calovius, zeltner en hedinger." Hh 5 Re-  474 r. trice Redevoering, over de waarfchynlykheid van een toekoomend tydperk van Verbeteringe in den Staat van het Menschdom; nevens de middelen en de verpligtittg om dezelve te bevorderen. Door r. price, D. L>. F. R. S. Uit het Engelsch. Te Amfterdam, by J. van den Burgh cn Zoon, 17S8. Behahen het Foorberi'gt, 56 bladz. in gr. octavo. ITet oprichten en verder handhaven van een Kweek1 fchool, wel in de eerfte plaetze gefchikt, om Jongelingen , onder de Prcsbytcriaenfche Gezinte van Disfenters, tot den Predikdienst bekwaem tc maken , maer voorts ook om insgelyks anderen, des begerig , behulpzaem te zyn, om hun verftand te oefenen, cn hun hart ter deugd te vormen , heeft aenleiding gegeven tot het voordragen dezer Redcnvoeringe, welke ten texte heeft, Matth. VI: 10. Uw Koningryk korne. Uw wil gefchiede op Jlcrde . gelyk in den Hemel. Volgens Or. Price doelde het eerde gedeelte dezer bede wel oorfpronglyk. op den acnvang'van 't Koningryk van den Mesfias, of dc invoering van den Christelyken Godsdienst, onder 't menschciom', dat hy dc eer/Ie" toekomst des Koningryks van Christus noemt. . Doch dezelve heeft, vooral in onze latere dagen, ene wyduitgeftrekter beooging , als ziende , op de tweede toekomst van dat Koningryk , die , daer dc eerfte flegts gedeelte, lyk was, algemeen ftaet te zyn, „ om dien 'beteren toc„ ftand van zaaken op aarde tc wege tc brengen , wel„ ken onze Heer bedoelt , onder de uitdrukking , van het doen van Gods wil op aarde, zo als dezelve gefchiëdt in den Hemel':" over welken toeftand de Redenaer zich aldus uitlact. Tot nog is het Koningryk ,, van den mf.ssias geweest in deszelfs kindsheid. Het „ volhecrlykfte tyhperk van het zelve is nog toekoomen„ de. Zyn Godsdienst is thans bepaald aan eenige wel„ nige Natiën. Hier naa zal dezelve zich uitbreiden „ over alle Natiën. Hy wordt nu ontluisterd door veel twistens, bygeloofs cn boosheids. Hier naa „ zal hy worden gezuiverd van die rampzaligheden, en ,, zegepraalen over alle valfche Godsdienften. Tot , nog toe heeft dezelve Gods wil flegts zeer onvolko„ menlyk doen volbrengen. Hier naa zal hy Gods wil op narde doen gefchieden , gelyk dezelve gefchiëdt in 9> den hemel. . Het licht , welk dezelve tot nog toe  VERBETERING VAN HET MENSCHDOM. 47£ „ toe heeft aangcbragt , is gelyk geweest aan dc morgenfchemering. Hier naa zal hy een glansryken dag „ over de geheele aarde voortbrengen. Met an¬ dere woorden , en om my te bedienen van 's Heeren " vergelyking in de Gclykcnisfe van het Mostaardzaad, l' het" Koningryk der Hemelen heeft tot nog geleeken ' naar eenen kleinen zaadkorrel , welke uitfprüit onder \l den grond. 'Er zal een tydperk koomen, waarin dc' zelve" alle belemmeringen zal wegftooten , en groeien „ tot eenen boom , groot genoeg voor de vogelen des ,. hemels , om te nestelen in deszelfs takken." - De verwachting van zulk een ftaet, of ene telkens voortgaende verbetering van 't menschdom, welke zal uitloopen en eindigen, in hooger graden van licht, en deugd en gelukzaligheid , dan tot nog bekend is , houd onze Rcdenacr voor hoogstwacrfchynlyk; en zulks noopt hem, om de natuur , de gronden en de gebruiken dezer ver-r wacbtinge voor zyne Toehoorderen open te leggen. . Ten dien einde verledigt hy zich, eerst, tot het voordragen der bewyzen , die deze verwachting aenneemlyk maken ; welken ontleend zyn , zo van de overlevering cn fchriftuur, als van den aert en de noodwendige (trekking der dingen, bekragtigd door 't geen wy weten van den voorledenen, cn zien van den tegenwoordigen, ftaet der waereld. 1 Dr. Price brengt deze Leer, zo hy dezelve al niet ter volkomener overtuiginge van anders denkenden bewezen hebbe, althans tot zulk een hoogen trap van waerfchynlykhcid, dat zyne bedenkingen deswegens aller opmerking vorderen. En hieraen hecht hy , ten tweede , ene overweging der middelen , door welke die gefchetfte gelukkige afloop van zaken, op dezen aerdbodem, te wege gebragt moet worden. Van de hand der gunltigc Voorzienigheid heeft men dit zeker boven alles te wachten,- die, gelyk meermaels gefchied is, hare oogmerken door verborgen cn zydlingfche middelen volvoeren kan. Dan, benevens dit, heeft men , gelyk hy vervolgt , inzonderheid het oog tc vestigen op de meest gewoone middelen , welke de Voorzienigheid in een geval als het tegenwoordige gebruikt , naemlyk de nafpooringen cn werkdadige poogingen van verftandige cn eerlyke menfchen ; doelende régel recht op de beterwording der waereld. „ Het is , zegt hy daerom , het is de zegen „ van God over de naavorfchingen des verftands, cn dc „ werkzaamheden der Deugd , gepaard met de ontzigtHh 4 „ baa-  476 r. price „ baare beftuuringen der Voorzienigheid, die het tvd„ perk, welk ik bedoel, moet doen voortkomen " Uit dien hoofde wyst dan Dr. Price verder aen de menschlyke middels hier toe vereischt, waerop men'den Godlyken zegen met vertrouwen kan inwachten • waer onder ene verbetering in de wyze van opvoeding aer' cfeuffd een der voornaemften is; en ter bevorderinge van welke' de Stichting , die aenleiding tot deze Redenvoerin°- ™' geven heeft","by uitftek dient, gelyk Dr. Price in vefcr" leie opzichten doet zien: welker hoofdoogmerk hv on der anderen, dus voordraegt, met aenpryzing van zoda mg ene opvoeding. ° oaa ru" ^rhceft m 00Smerke de Gezinte van Proteftantfche Disfenters, tot welke wy behooren, te voorzien van eenen agtervolgenden reeks van bekwaamè en nutte Leer aars. Maar het' aankweeken van Leeraaren is in geenen deele , het eenig doelwit deezer Stinin°- Vv heeft verder ten oogmerkc , de opvoeding van TonVclin gen, in dat tydbeftek der toenaderinge tot het volwasfenc leeven , wanneer zy meest bloot ftaan voor verleidin ge, en t grootfte gevaar loopen, om eene verkeerde wending te neemen. ,, In het volvoeren van deeze onderneeminge, zal het eerlte doelwit van derzelver beftuurders zvn, de ieuedige gemoederen, zo veel mogelyk is, vast'te maaken aan de deugd , en ten zeilden tyde mede tc deelen zodani^ een onderwys , als meest zal kunnen dienen om hun de bchulpzaamc hand tc bieden in het oordeelen voor hunzclvcn, en hen aan te fpooren, om onbekrompenheid cn nederigheid te paaren met godsvrugt , yver en geleerd-. „ Het is de beste opvoeding , welke dit einde krafftdaadigst bewerkt; welke diepst in het gemoed drukt de hefde tot de deugd , en de uitgebreidfte en vuurio-fle goedwilligheid mededeelt ; welke de dicpftc bewustheid geeft omtrent dc feilbaarheid van het menfchelvk verftand , en het behoedt tegen die veragtlyke ftelzeldrvvine, die in dc waereld zo zeer de overhand heeft genomen ! welke de menfchen omzigtig cn befcheideu maakt ast' geevende op klaarblykclykheid, bekwaam om hunne toeftemming te berekenen naar den trap van dezelve : vlu°m het opmerken , en bereidvaardig tot het volgen van dezelve : om kort te gaan , eene opvoeding, wélke , in plaats van voort te brengen fpitsvindige Gevalbeflisférs, 0»ï«  verbetering van met menschdom. 4-77 trotfche laatdunkende fchoolvosfen, of woedende Geloofstwisters, daarentegen voortbrengt onpartydige onderzoekers , begaafd met die hemelfche wysheid, door den H. jacobus befchreeven, welke ten eerften zuiver is, daarna vreedzaam, befcheiden, gezcggeiyk, vol van barmhartigheid en van goede vrugten , niet partydiglyk oordeelende en ongeveinsd (*). Eene opvoeding, aldus ingerigt, is het eenig middel ter verkryginge van eenen gebnanden weg tot den voortgang der waarheid ; ter uitroeijinge van de jammerhartige vooroordcelen, welke wy tegen elkandervoeden; en ter vastftellinge van vrede op aarde, en welkehaagen onder de menfchen.'" Onze Redenaer het heilzame vruchtgevolg van zodani°ene Stichting breéder ontvouwd hebbende, fchikt voorts het overige gedeelte zyner Redenvoeringe ter aenmoediginge zyner Toehoorderen, om deze Stichting met allen verftandigen yver te handhaven, waer van hyï, onder den Godlyken zegen , een gunftigen uitflag te gemoet ziet: dat hem, fchoon hy wel ene merkelyke tegenkanting verwachte , in een blyd vooruitzicht doet zeggen: ,^ On,, kunde en onverdraagzaamheid mogen haare ft cm me ver„ hellen; doch haare tegenkanting-kan niet voorfpoedi» „ zyn. De onbekrompene geaartheid der tyden moet op „ dezelve de overhand bekoomen. Dweepery en byge„ loof moeten verdwynen voor het opgaande licht. Wy „ zien de wolken breeken. Wy beleeven gelukkiger ty„ den dan onze voorvaders. De fchaduwen des nachts „ zyn aan 't wyken. De dag breekt aan; en de zon der „ gerechtigheid zal wel haast opgaan , met geneezing „ onder haare vleugelen. Laaten wy de aandagt geves„ tigd houden op dit bemoedigend vooruitzigt. Daar„ door opgebeurd, laaten wy volharden in onze poo-jjn„ gen, weetende dat , in zo verre wy op de zyde "der „ Vryheid en Deugd zyn, wy ons bevinden aan die zv„ de, welke ten langen laatfte de overhand moet bekomen. C*) Jac. III: 17. Rh 5 Bv  473 *YDRACEN Bijdragen tot bevordering van M a irheid en Godvrucht. Derde Stuk. Te Amfterdam, bij M. de Bruin, 178S». In gr. octavo 184 bladz. Achtervolgens het plan , dat men zich in deze Verzameling voorftelt, levert men hier weder enige Verhandelingen van onderfcheiden Schryvers , die deze en gene Godsdienftigc onderwerpen ontvouwen , zo ter algemener onderrichting , als ten byzonderen dienfte van jonge Christcn-Lccraren. By den aenvang vnn dit Stukje ontmoeten we een gefprek, tusfchen een Christen en een Ongcloovigen, dat ene beknopte en wel uitgevoerde verdeediging van den Christelyken Godsdienst behelst. Hierop volgt ene aenleiding voor aenftaende Leeraren, om hun voorftel ? tot bevordering van de geestlyke bevinding der Christenen , en dus tot erkentenis'van de waerdy van den Christelyken Godsdienst, in te richten. Een Lecraer naemlyk moet den Christelyken Godsdienst 7,0 voordragen , dat zyne Toehoorders daer door opgeleid worden , om den heilzamen invloed van den Godsdienst op het hart tc ondervinden , zo dat ze de heuchlyke gevolgen hier van in hunnen handel en wandel bevindclyk befpeuren. In dit Stukje worden verfcheiden leerzame lesfen deswegens voorgeitcld, die wel inzonderheid den Leeraren betreffen, maer meerendeels van dien aert zyn, dat zc te gelyk ene algemene nuttigheid hebben , en een ieder toonen , wat hy van den Godsdienst hebbe te verwachten , en daedlyk behoort tc ondervinden. Van die natuur is , uit vele andere foortgelyken, de volgende. ,, Men moet bevinden dat de Godsdienst alles , wat bij werkt en werken moet, op eene redelijke wijze werkt. Dat is , dat hij, door leere , bewijzen en beweegredenen, den geenen, die over denzelven nadenkt, denzelven verftaat en goedkeurt, daartoe leidt, dat hij nu zelfs kracht verkrijgt, om liever zoo , als dc Godsdienst voorfchrijft, dan anders tc denken en te handelen. Wanneer men dit o-cwaar wordt , dan wordt men ook overtuigd , dat de Godsdienst naar de natuur van onze ziel en naar derzelver inrichting gefchikt is; dat dezelve op zulk eene wijze vrijwillige voornemens van ons vordert ; dat dezelve niets voor zedelijk goed erkent, wat zonder bewustheid, zonder overleg , 'zonder nadenken, zonder voornemen gefchiëdt ,  TOT WAARHEID EN GODVRUGT. 479 fchiedt, of waarvan men zich misfehien verbeeldt, dat het nu, zoo zonder ons weten en toedoen, gewerkt cn als ingeftort wordt; dat dezelve vooral de inwendige gezintheden des harten raakt, zonder welke alle uitwendige daaden geen waardij hebben; dat hij niet voor werklooze menfchen gefchikt is, maar dat hij ons zijne lecringe aanbiedt tot hulpmiddelen , ons tot het gebruik der waarheden van den Godsdienst verwijst, cn dat de bijftand van God aan het recht gebruik der waarheden van den Godsdienst verbonden is, en dat men geen recht hebbe, om denzelven daarvan afgezonderd tc verwachten , dat dezelve , daar hij, bij dagelijkfche vlijt en vordering, ons Gods hulpe en zegen belooft, voorondcrftclt, dat God niet altijd alles doet, maar dat de mensch, dien hij verbeterd heeft, en dien hij wil bijftaan, in vervolg zelf moet werken, zelf tot dat einde moet medewerken, tot welks bereiking God hem helpen wil; dat verder ccn onbedingelijk kenmerk, waaraan de mensch weten kan, dat hij zijne geheele gerustftelling cn verbetering aan den Godsdienst te danken heeft, daarin bcltaat, dat men zich bewust is , door middel van deszelfs onderrechtingen, aan deze goederen gekomen te zijn , cn dezelven door derzelver gebruik bewaard en behouden te hebben; dat 'er een beftendige wasdom gevorderd worde, en dat hier toe onvermoeide vlijt en oefening noodig is ; dat deze hoedanigheid van den Godsdienst en van onzen geest, naar welken de Godsdienst gefchikt is , de grond is, waarom het onderfcheiden gedrag der menfchen, omtrent de erkende waarheden van den Godsdienst, bclooningen cn ftraffen uitwerkt. Zoo zeker als ons dit tc weten van groote nuttigheid is, en zoo zeker als menige dwaaling, in denken cn doen, even daaruit ontftaan is, dat men, of dit in het geheel niet wist, of zich daarvan venverde bcvattingen vormde; zoo zeker is het ook een plicht,met groote zorgvuldigheid deze hoedanigheid van den Godsdienst zijnen toehoorderen duidelijk tc maaken, op dat. zij in zich mogen kunnen bevinden, of zij door denzelven op zulk eene zedelijke wijze gerust gefield en verbeterd zijn. En wien kan dit zwaar vallen van eenen Godsdienst te toonen, die in het geheele groote werk, dnt Christus op aarde gedaan en volbragt heeft, en nog volbrengt, op deszelfs inwendig verband, oorzaken, oogmerken, werkingen en voordeden wil gezien hebben; en qiis tot dat einde, bij voorb. bij de in het 002; vallende bc-  BYDRAGEN bedrijven van Christus, leert opmerken, dat in dezelve alommc uitwerkingen van Godlijke volmaaktheden voorkomen , die wij 'er in opzoeken, en, wanneer wij ze gevonden hebben , als zodanig erkennen moeten, cn naar welke wij ons leven en onze gezmtheden moeten inrichten • vau eenen Godsdienst, die ons niet alleen leerftukken', beloften en voorfchriften geeft, maar die ons te o-clijk redenen ontdekt, waarom deze waar, zeker te verwachten , noodig cn nuttig zijn; die zijne beweegredenen allereerst van den wil en het voorfchrift van God, maar vervolgens ook, niet alleen van het nut en de voordeden dezer voorfchriften, maar ook van de waardigheid, die wij door het navolgen van God deelachtig worden, van de voortrellijkheid van Christus voorbeeld, van dc billijkheid , de welvoegelijkheid , van de goedkeuring der menfchen ontleent; die even daardoor alle hindemisfen, doolin°'en cn vooroordeclcn uit den weg ruimt, de magt der booze begeertens, die ons zoo vaak verleiden, en zich zoo aangenaam bij ons zoeken in te vleien , geheel verzwakt, en integendeel het gemoed tot betere gezindheden fterkt, zoo dat het zich tot betere voorneemens en gedragingen niet alleen genegen , maar ook genoeg gefterkt voelt; die eindelijk het gebed als een krachtig hulpmiddel even daarom aanprijst, op dat men, bij het affmceken van den goddelijkcn bijlhuid deze herinnering fteeds voor oogen hebbe: ,, zoo moet ik leven; ik kan vallen, en ik val dagelijks: Het is niet genoeg dat ik " weet, wat ik doen moet; dat ik het ook gaern doen " wil" maar ik moet dagelijksch opmerken cn bedenken , " dat'ik ook heden verplicht ben mij alzoo tc gedraagen; " ik moet mijn opzet geduurig vernieuwen : doch ik moet " daarom geduurig tot God opzien, die mij zijne hulpe " belooft heeft", en die mij dezelve zeker zal fchenken." ^ . is dit niet op eene zedelijke wijze het hart aantasten'3 En die niet in zichzelven'bevinden kan, of hij op deze wijze, door deze hulpmiddelen zijn hart verbeterd en bevredigd vindt, wat zal hij dan in zichzelven kunnen bevinden?"Maar die deze zalige bevinding bij zichzelven heeft moet ook erkennen, dat de Godsdienst dat alles doet ' dat hij belooft, en dat wij tot hier toe van hem Beide deeze berigten, hoe zeer ftrydig met elkander, wyzen genoegzaam uit, de geringheid en onzekerheid zyner afkomlle ; en, in de daad, men hebbe zich niet te verwonderen, dat de Gellachtlyst eens fchielyk voor den dag gekomen Gunftelings, niet nauwkeurig' kan opgemaakt worden. ,, Het vroegfte berigt, 't geen wy, menzikof betreffende , ontmoeten , is , dat hy, in den Jaare MDCLXXXVH, een der Jongelingen was die peter de I tot eene bende vormde, en naar de EuropiJ'chc wyze oefende. De Czaar was niet meer dan vyftien jaaren oud, en menzït kof, toen bekend by den naam van alexasca, of kleine alexander, van bykans denzelfden ouderdom; byzondere blyken van wakkerheid gegeeven hebbende, liep hy le fort boven anderen in 't oog, en werd door deezen by den Czaar aangepreezen. - Verfcheide Perfoonen , uit deeze Bende, klommen tot zeer hooge waardigheden in den Rusfifchen Krygsdienst, en 'er liepen verfcheide omftandigheden zamen tot de bevordering van menzikof. Hy was 'den Czaar van grooten dienst, in diens plans van Verbetering; hy doeg byzonder agt op de Vreemdelingen, door Czaar peter by aanhoudeuheid in dienst genomen. Hy (*) Het eerfte gevoelen, dat hy een Pasteibakkers Jongen geweest hebbe, fchynt het aannecmelykfte , het draagt by wtBüR, manstein en bruce , de voorkeus weg. q) Muller's, Nachrieht \on der Urfprunge des Preobafchenkifchen enz. Journal of Sr. Petersb. , for Mareh 177%. P 173. Purst Menfikaw was einer der erften Potejci.nii. Zie ook MANSTEIN 1 p. 11.  BESCHOUWING. 497 Hy lag zich uit op het doorgronden van des Czaars Character en geaartheid, en kon de hoonendfte behandelingen verdraagen. „ De Czaar" zegt gordon, die 'er ooggetuigen van was, „ floeg hem dikwyls in 't openbaar als een hond, zo verre , dat de omftanders dagten dat hy 'er onder zou bezwyken; doch altoos was 's anderen „ daags 's morgens de verzoening weder getroffen ; 't geen het Volk geloofde dat niet dan door eene buiten,[ natuurlyke oorzaak kon gefchicden" (§). „ Een voorbeeld van zyne blinde gehoorzaamheid aan den Czaar, en zyne bekwaamheid in het volvoeren van den hem opgelegden last, verhaalt korg, Secretaris van den Oostenrykfchen Afgezant, 't Is eene bekende zaak, dat Czaar peter gewoon was zich te laaten vinden by het onderzoek der Gevangenen , van Hoogverraad befchuldigd; dat hy tegenwoordig was by de pynigingen, den zodanigen aangedaan, om hun fchuldbekentenis af te persten; dat hy doorgaans de ttrafoefening bywoonde, en zomtyds, met eigen hand, het werk eens Beuls verrigtte, en ook, by wylen, wilde, dat zyne Gunftelin<*en, en de voornaamfte Edellieden, deeze taak op zich namen (|). Korb tekent aan , dat, kort naa den opltand der Strelitzen , in den Jaare MDCXCVIII, veelen der Edelen, die beefden, als zy gedrongen werden cenigen der Oproerigcn te onthoofden , door Czaar peter des beftraft wierden ; 'er byvoegende, tot billyking zyner bloedvergietende geftrengheid, voor de Godheid is 'er geen aangenaamer flachtofer dan een Schurk ! Mf.nzikof fchynt de tederheid dier beevende Ryksgrooten niet gehad te hebben: want, als een voorfpel der Strafoefening, over honderd cn vyftig Strelitzen, reedt hy 's avonds te vooren door alle de ftraaten van Moscow, in eene Sleede, zwaaijende een ontbloot zwaard , en roemende dat het reeds twintig hadt afgehouwen (**). ,, Doch het was niet alleen door Geestigheden en het betoon van Wreedheid, dat hy de agting en 't vertrouwen van Czaar peter won, zyne uitfteekende bekwaamheden als Krygsheld en Staatsman werkten mede te zyner bevorderinge. In den flag , by Pultava , werden drie paar- (§) Gordon, Life of Peter, Vol. II. p. 278. Korb, Diarium, p. 34- (D Korb, Diarium, p. 170. (**) ..i - p. 88, 89. 172.  498 w» coxe paarden van onder hem doodgefchooten. Door den Czaaf tot Reisgenoot op de buitenlandiche reizen «-ekoozen' werd hy , in den Jaare MDCCVI, tot cenöPrins des Duitfchen Ryks verheeven, en fchielyk bevorderd tot de eerfte Staats- en Krygsampten. — — By byzondere gelegenheden kreeg hy last om zyn Souverain te verbeelden door openbaar gehoor te verkenen aan buitenlandiche Afgezanten ; terwyl Czaar peter , afkeerig van de Staatfievertoomngen der Vorstlyke Grootheid, "als een byzonder Perfoon, zich onder het gevolg zyns Staatsdienaars bevondt. „ Zo groot, in de daad, was de heerfchende invloed deezes Gunftclings over den Czaar, (een invloed, bevestigd en ftaande gehouden door catharina (ft),) dat de Rusfen onder elkander betuigden , dat menzikof den Vorst betoverd hadt. „ Naa den dood van Czaar peter , weidde menzikof's magt nog onbeperkter. Catharina, die, aan zyne kunftenaaryen en bekwaamheden , haare verheffing ten Throon voornaamlyk hadt dank tc weeten, gaf hem de teugels der Regeeringe geheel in handen ; zy mogt de fchynbaare Vorftin heeten , by hem berustte de Souverainitcit. ., Het Ryksbeftuur" fchryft de Graaf mun , die Mare das Nachtmannchen, als woordefr van dezelfde betekenis in* zwang." . Kk ë  504 J. CH. HENNINGS „ Uit de tot hiertoe gegeeven verklaaring volgt, dat de nagtmerrie alleenlyk des nagts of in den flaap haare rol fpeelt; maar zoude het dan onmogelyk zyn, dezelve te gevoelen, wanneer men waakt ? Ik antwoord; dat 'er over dag, en in den flaat van waaken, zomwylen eene drukking en eene krampachtige beweeging, even als alle de overige gevolgen, die het ryden der nagtmerrie vergezellen , van wege eenen grooten fchrik of eene inwendige oorzaak des lighaams ontitaan kunnen, lydt gantsch geene tegenfpraak: dat men egter deze volkomen gelykende uitwerkingen niet met den naam van nagtmerrie beftempelt, gefchiëdt om die reden, dat zy, die 's nagts zulk eene gewaarwording gevoelen, welke men aan 't ryden der nagtmerrie toefchryft, zodanig eene werking van eene uitwendige oorzaak, die op den mensch ligt, afleiden; maar dit kan men, wakker zynde, zig aldus niet verbeelden, nadien de mensch als dan bewustheid bezit, dat 'er niets voor handen is buiten hem, 't welk die drukking, kramptrekking en verftyving kan te wege brengen." Met deeze natuurlyke verklaaring vervalt , zo als de Hoogleeraar vervolgens toont, dc oude beuzeltaal van 't bygeïoof deswegens; te gelyk met de fabelagtige vertelzcls van dc Vampyren of bloedzuigers, die op dezelfde manier te verklaaren zyn. Wyders voegt de Hoogleeraar by al het opgemelde nog zyne aanmerkingen, wegens de natuurlyke voorfpellende droomen, daar zommigen zeer hoog mede loopen; terwyl ze intusfchen, fchoon door de uitkomst bevestigd, niets buitengewoons hebben, dat zo byzonder opmerking verdient. Ze zyn meerendecls , zegt hy, uit zyne hoofdïtelling in de bykomende omftandigheden zeer wel te verklaaren; en dat men, vervolgt hy, ,, by menig een ver„ vuld wordenden droom verlegen ftaat , en denzelven „ vcor bovennatuurlyk houdt, komt deels daar van daan, dat wy ons alle de omftandigheden niet herinneren, welken aanleiding tot dien droom gegeeven hebben; en „ deels ook , nadien zomwylen dat geen , 't welk de ,, droom ons vertoonde, toevallig gebeuren kan." Dit zyn beweerde heldert hy voorts op, en bevestigt zyn gezegde nader, door 't bybrengen zyner verklaaringe van etlyke voorbeelden van zodanige droomen, waarin zommigen iets bovennatuurlyks waanden te ontdekken: waarmede deeze tweede afdeeling ten einde loopt. Het bygeloof vindt in dit Stukje , even als in 't voorige Werkje  OVER DE DROOMEN. 505 je des Hoogleeraars, over de Geesten en Geestenzienders onlangs gemeld (f;, een fterken tegenftander in onzen Autheur; wiens fchryf- en redeneertrant, zo al niet magtig om het diepgewortelde- bygeloof geheel en al uit te rooien,ten minfte zeer wel gefchikt is, om deszelfs voortplanting te verzwakken; en nog eenigzins oplettende Leezers meer op het natuurlyke, dan op het wonderdaadige , van veele verfchynzelen, die hun in den eerften opflag vreemd voorkomen, te doen ftaaren. Als dit maar, in hoe gering eene maate ook, by den Leezer begint post te vatten, moet het bygeloof zyne kragt verliezen; dewyl het zyne voornaamfte fterkte vindt, in 't natuurlyke over 't hoofd te zien, of te veronagtzaamen. Ct) Zie N. Alg. Lett. Ilde D. bl. 254, en lilde D. bl. 219. Lesfen over de Redekunst en fraaije Weetenfchappen, van Dr. HUOO BLAIR, een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleeraar in de Redekunst en fraaije Weetenfchappen aan de Hoogefchool van Edinburgi Naar den derden Druk , uit het Engelsch. Eerfie Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, 1788. Behalven het Voorwerk, 517 bladz- in gr. otJavo. 'pr behoefde welligt niets meer, dan de naam van blatr, op den tytel van een boek over de Redekunst en fraaije Weetenfchappen te ftaan, om het onze Natie aan te pryzen. Dan, daar 's mans werk flegt vertaald zou kunnen zyn moeten wy ter dezer plaatfe zeggen: dat dit hier geenzins het geval is, radicn deze in 't Engelsch opgeftelde Lesfen', in zulke bekwaame Nederlandf he handen gevallen zyn, als zy verdienden: zo dat Schryver en Vertaaler zich op elke bladzyde aanpryzen. Immers de laatfte beeft het gebrek, wegens een zamenftej van Rbctorifche regelen, in ons Vaderland zeer wel opgemerkt: en nadien hy de vlyt zyner Landgenooten , wegens het beoefenen van Taal- en Letterkunde, roemt, kan men hem zeer wel toeftaan , dat hy ook van die onkunde fpreeke, welke men maar al te veel, ten opzichte van de wezenlyke deelen der Welfpreekendheid, in ons Vaderland nog doet blyken Wy durven , met hem, alle onpartydige kenners wel vraagen: Hebben onze openbaare Redevoeringen die Duidelykheid, die Bevalligheid, dien Nadruk, welke zo by uitftek gefchikt zyn om den Toehoorder te overreeden, te overtuigen, weg tc lleepen? Komen 'er van tyd tot tyd Schriften uit, welke men als klasfi. kaale werken kan aanzien, en als modellen van eenen goeden S.tyl veilig kan aanpryzen? Wy durven dit met hem ont, Kk 3 ken-  5G6 h. blair kennen, zonder te vreezen, dat iemant over eene te groote geftrengheid in het beoordeelen zal klaagen De voorgedi'aagene zaaken, in plaatfe van door eenen eenvoudigcn en natuurlyken oplclrk 'e behaagen, vertoonen zich gemeenlyk, of in een flegt en onfmaaklyk kleed, of zyn dermaate met klatergoud en valfche fieraaden behangen, dat zy walging of gelach veroorzaaken. Vooral worden de Spraakfiguuren, onder de handen van jjonge Redenaars en Schryvers, veeltyds op de jammerlykfte wyze misvormd Ca) Zy, die derhalven de waare wel- fpreekendheid bezitten, en in hunne fchriften vertoonen, ryzen daar door tot eene dubbele waarde De lust om een bekwaam, en nog ontbreekend famenftel van Redekunde, aan onze Landgenooten te bezorgen, deedt dit werk van blair onder handen neemen : de aangevoerde Voorbeelden, welke ook in Je Vertaaling van dienst konden zyn, wierden behouden, en Hechts weinige in getal wéggelaaten, om dat zy zonder merkelyk nadeel wéggelaaten konden worden, welk verlies, doo eenige gepaste Aantekeningen van den Vertaaler, vergoed is geworden. Dit t'.erjU Deel handelt, na eene gepaste Inleiding, over den Smaak, de Critiek ■ het Geme, de geneugten der Verbeelding; over het Verhevene in de Voorwerpen, en dat der Redenaars en Dichters Werken. Over de Schoonheid en andere aangenaame gewaarwordingen, den oorjfrratcg en voortgang der Sptaake én het Schrift i over den Styl, de Duidhkheid en Juistheid; over het famenftel van geheele Zinnen; de Harmonie van dezelve; pver den Oorfprong en aart der figuurlyke taal; over de Meta~ phora. de Hyperboiae, Profopopeia en. Apojtrophe; en eindelyk over de Gomparatie, Anüthfn , Interrogatie, Exclamatie en andere Spraakfiguuren. Met den aart van onze Letteroefeningen flrookt best het begin van de aerde Les, handelende over de Critiek, enz:,, Echte Critiek Czegt men daar) is niets anders, dan de tocpasfing van den Smaak, en de grondregelen van het gezond verftand, op de fchoone kunften. Haar werk is, het fchoone van het gebrekkige, in werken van Vernuft te onderfcheiden , van enkelde. gevallen tot algemeene grondregels op te klimmen, en daar uit aanmerkingen of voorfc1 rifte i over de verfchillende foorten van fchoonheid, in de werken der Schryvers in 't gemeen , af tc leiden. v De C»} De k>ndige Vertaalcr herinnert zich . ter dezer' p.laatfe, e« zyn, of zy hunnen arbeid niet aanK 4 muk-  gO& H. B L A I H de nuttigheid der Critiek, ars eene Kunst befchouwd. Gelyfc geen menfehelyke geest in den hoogden trap volmaakt is, zo is 'er ook geen Schryver, die niet uit oordeelkundige aanmerkingen, over de fchoonheden en gebreken zyner voorgangeren, eenig nut kan trekken. Wel is waar, dat' geenerhande aanmerkingen of voorfchriften bet gebrek aan eigen geestvermogens vergoeden, of den Dichter dat vuur kunnen mededeelen, 't welk hem de natuur beeft geweigerd: maar zy kunnen toch vaak het Vernuft den weg aanwyzen, welken het te- betreedeu beeft , en hetzelve voor afdwaalingen behoeden ; met één woord, zy kunnen he: Vernuft de beste en meestgepaste navolging der natuur aanwyzen. Het voorname oogmerk van de regelen der Critiek bepaalt zich daar toe, om ons op de gebreken, weike wy te myden hebben, opmerkzaam te maaken: het voortbrengen van uitmuntende fchoonheden daar tegen, is en blyft het werk der' Natuur. Het gene wy dus verre hebben gezegd, leert ons, wat wy te denkei. hebben van die klagten, welke zekere foort van Schryvers, zints eenigen tyd, goedgevonden hebben, teg^n de Kunstrechters en" de Critiek in te. brengen Men heeft de Kunstrechters aangezien voor vrymagtige Wetgeevers, welken het tc doen is, om de aangebooren vryheid van het Vernuft te beperken, en de Schryvers'aan lastige, zo wel als onnatuurlyke, banden te leggen; kortom, alsDwingelanden, tegen welker onwettige vervolging men' genoodzaakt is befcherming te zoeken, en zich in de armen vanhet Publiek te werpen. In myne oogen geeven diergelyke Voorredenen, die vry wel naar fmeekfehriften gclvken, juist micc het gunftigfte denkbeeld van de bekwaamheden des Schryvers Een goed Schryver toch moet met genoegen zien, dat zyn werk aan de grondregels van gezond verftand en e-ehten fmaak getoetst wordt. In 't gemeen zyn de fpotternyen tegen de Critiek gegrond op de onderllelling, dat Kunstrechter.- menfchen zyn, welke blóotelyk volgens regels, en niet naar eigen gevoel, oordeelen. Maar het is 'er zo verre af, dat dit het geval zou zyn, dat veeleer dezulken, welke op zodanige wyze. pordeelen, Schoolvosfèn en niet Kunstrechters, verdienen gertoemd te worden. Alle regels der echte Critiek berusten eigenlyk op gevoel; en alleen fmaak en gewaarwording kunnen éns in de toepasfing van die regels, op voorkomende enkelde gevallen , veilig geleiden. I - ewyl 'er ondertusj'chcn geen ding. is, waar over zich een ieder met meer vrypostigheid tot rech, ter opwerpt, dan, over Werken van Vernuft, valt het gemakly^ te begrypen, dat men van oudsher een groot aantal onbevoegde Kunstrechters heeft gevonden, en in 't vervolg ook 2?Of> sjjei-klvk zonden verügten, indien zy wijk eene leiding geliefden te volgen» wm '-.V:, §*vVtón van: *J» Heer vl.1 1 r bevestigd 4ste vcjor oudciftelling.  OVER DE REDEKUNST. gQQ nog zal vinden. Maar dit kan even weinig eene algemeene verachting den Critiek wettigen, als de gemeene hoop van Wysgeeren en ongezouten Denkers , iets tegen de waardigheid des Verftands en der Wysbegeerte zelve, kan bewyzen. „ Meer fcbyn heeft de tegenwerping tegen de Critiek, welke genomen wordt uit de goedkeuring, waar mede het Publiek fommige werken heeft ontvangen, welke, by nader onderzoek, bevonden zyn, met de vastgeftelde regels.der Critiek te ftryden. (c, tSJmj is, ingevolge voorgaande Hellingen, het Publiek de oppefte Rechter, door wiens uitfpraak de verdienfle van elk werk van vernuft beflist wordt: dewyl de oordeelvellingen over den Smaak gegrond zyn op gewaarwordingen, welke aan alle menfchen natuurlyk en gemeen zyn. Doch men dient hier by in 't oog te houden, dat men dikwils al te onbedacht over de beflisdng van 't Publiek oordeelt. De luidruchtige toejuiching, met welke fomtyds dit of dat werk, by deszelfs eerfte verfchyning, ontvangen wordt, is niet altoos de ftemme van. het eigenlyke Publiek. Men vindt zo wel eenen grooten, als eenen kleinen hoop, die zich maar al te ligt van eenen valfchen glans van fchoonheid . welke zeer fchielyk ophoudt bewonderd te worden, laat verblinden en wegfleepen. Ook kan een Schryver zich fomtyds voor eene korte wyle, beroemd maaken, of fchoon zyne werken geene andere verdienften hebben, dan dat zy overeenkomen met de driften en voo: oordeelen, den geest van partyfehap, of de bygeloovige begrippen, welke niet zelden eene geheele Natie, in een zeker tydsbeftek, beheerfchen. In zodanige gevallen kan echte Critiek met recht veroordeelen , het gene door het Publiek wordt gepreezen, en zelfs niet zonder hoop, dat zy haar oordeel eenmaal zal zien billyken: de uitfpraak toch der waare Critiek, en de ftem van 't Publiek, wanneer hetzelve namelyk van zyne vooroordeelen tot onpartydigheid is te rug gekomen, kunnen niet misfen, van ten laatften altoos over een te komen. „ Voor het overige kan men niet ontkennen, dat 'er eenige zeld- [(c) Wy herinneren ons, by deze gelegenheid", een aanmerkelyk voorbeeld van dien aam, dar wy niet kunnen nalaaten har by te voegen. Het Treurfpel de Cid, van den Franfchen Dichter coiunkili.e , werd reeds met een groot genoegen gelezen, en op het Tooneel aanschouwd, toen de Franfche Academie, onder aanvoering van den Kardinaal de rucHELiEU, op eene rcgelmaatige wyze, alle de feilen aantoonde, welke in dat ftuk gevonden wierden. Dan, dit baatte weinig ; dc Gid bleef, ondanks zyne gebreken, tehaagen,^ weshalven boileau, tegen, een van zyne vrienden, zeer gepast zeide: En vain contre le Cid un Mini/ire fe tigite, 'fuut Paris four Chimère a les ycux de Kodrigue. Dat Rkhcli -u den CH belaag' met ydel poogen: -\ Yelk blyft Chimère zien met Dan Rodrigo's oogen. j KM  S10 H. BLAIR, OVER DE REDEKUNST. zeldzaame voorbeelden van werken gevonden worden, welke met onbetwistbaare misflagen tegen de regels der Critiek, des niet te min, algemeene en duurzaame bewondering verworven hebbtn. ■ Tot deze foort behooren de Tooneelfpelenvan shakespear, welke, als dramatifche gedichten befchouwd, in hoogen trap onregelmaatig zyn. Doch hier by moet men bedenken, dat deze ftukken niet daarom behaagen , om dat zy onregelmaatïg zyn, of om dat zy fommige regels der kunst overtreeden; maar alleenlyk dat zy , onaangezien deZ3 overtredingen, dc algemeene verwondering hebben behouden. Zy bezitten, namelyk, andere fchoonheden, welke met goede grondregels volkomen over een (temmen; en alleen het vermogen van deze laatftcn is fterk genoeg geweest, om tegen de gebreken op te weegen; en aan het Publiek een zo levendig genoegen te verfchaffen, dat deszelfs misnoegen over die gebreken, daar door geheel wierd weggenomen. Shakespear gevalt, niet om dat hy gebeurdtenisfen van verfcheidene jaaren in één ftuk (amenbrengt; niet door zyne kluchtige vermenging van het Tragifehe met het Komifche, in een en hetzelfde Stuk; niet door de fpitsvindigheden, en gedwongen woord'peelingen, welke hy zich fomtyds heeft veroorlofd ; deze dingen worden van ons veeleer als gebreken befchouwd, welke wy toegeeven aan de onbefchaafdheid der eeuwe, in welke de Dichter leefde: maar hy gevalt door zyne meesterachtig getroffen afbeeldingen der karakters, door de levendigheid zyner fchilderyen , door de ftcrkte zyner gedachten , en zyn gar.sch ongemeen talent, om de natuurlyke taal der hartstogten te treffen: fchoonheden, welke de waare Critiek ons even zo leert hoogachten, als de Natuur ons den indruk daar van Iaat voelen. - Dit zy genoeg van den oorfprong, het werk en het gewigt der Critiek." De vertaaling is (volgens de Voorrede) in zeer onaangenaame omftandigheden begonnen, en voortgezet; doch heeft den Vertaaler, in zyne wederwaardigheden , de aangenaamfte uitfpanning verfchaft; zo dat hy de loffpraak, door cicero aan de Letteroefeningen gegeeven. namenlyk, dat zy ook in ongeluk troost aanbrengen, aan zich zeiven heeft bevestigd gevonden. Hy heeft dus uit dankbaarheid voorgenomen, om, van nu af, de uuren, welke hem van de zorge voor zyn onderhoud, en dat van zyn huisgezin, overfchieten, aan baar toe te wyden; om den hoon en het nadeel, hem door menfchen aangedaan, in het gezelfchap der Mufen te vergeeten. Wy mogen dus op de verdere vertaaling van dit werk hoopen, doch wenfchen den Vertaaler geene meerdere foortgelyke redenen van dankbaarheid toe, Wie-  WIELANDS SYMPATHIEN. 51 X Wielanos, Sympathiek Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1787. In gr. otlavo, 100 bladz. Men ontmoet, in dit Gefchrift van den Heer Wieland, eene reeks van uitfteekende Zedelesfen, die zeer wel gefchikt zyn, om een heilzaamen invloed te hebben, op ieder die ze met opmerkzaamheid leest; daar hy te gelyk tot het verftand en tot het hart ('preekt; des men dit Stukje, het zelve uit dat gezichtpunt befchouwende, niet wel anders dan hoog kan waardeeren. Dan hij omkleedt zijne leeringen veelal wat te fterk met bovenmensehlyke vervoeringen, en ingewikkelde vooronderftellingen van eene Sympa.betil'che werking der geesten, die 'er flegts een geleend fchitterend cieraad, maar geène weezenlyke bondigheid, aan by zetten. Ten voorbedde hiervan leeze men, zyne, voor't overige, recht leerzaame waarfchuwing aan Sacharisfa', welke aldus luidt. „ In een uur des middernachts, als mijne Ziel, in ftille fchaduwen gehuld, rondom zwierf, hoorde zij, met het inwendige zagte gehoor, waar mede zij de Hymnen der natuur, en de nog tederer liemme verneemt, die bij iedere idéé of daad cm goedkeuring geeft of berispt, eenen ftrijd tusfchen twee Genii. die om het hoofd der iluimerende Sach'arisja zweefden. De een was ligt voor eenen goeden Engel en haaren bel'cbermer te onderkennen: maar den anderen verriedt zijn zwavelagtige glans, en eene mine vol lbtige boo heid, dat bij een van die aenen was, die in 't duistere rond lluipen, om het reine hartader onfchuld te bevlekken, Want iedere Ziel, ó Sacharisfa' is van twee Genii omgeven. De een, haar vriend en getrouwe wagter, is onophoudelijk bezig, haar onbefchadigd, door de dwaalwegen des leven,, te leiden, Hij werkt, door geheimen invloed, in het edelfte deel der Ziel, waar hij het verftand fleikt, en van daar zich in "t gewillige hart uitgiet. Zoo zoet is niet de ftemme der geliefde, voor den tederften jongeling, noch, voor de beminnende moeder, het Hameien van 't kind, dat om haaren boezem lagcht, als zijne ^Etherifche ftem zagt lispend, in 't harte, neer klinkt, wanneer hij eene goede daad, met inwendige goedkeuring, beloont, en der in zich zelve gekeerde Ziele een Triumphlied zingt. Onder zijne vleugelen, in het gevoel der onfchuld, te rusten, is liefelijker, dan, in becken van zinnelijke vreugde, te zwemmen. Van hem komt het, fchoone Sacharisfa! wanneer gij, door eene wonderbaare geheime aandoening, gewaarfebouwd word, om geen gedagten, in uw gemoed, plaats te geven, die de liefelijke vrede uwer Ziel verftoren konden. Van hem komt de beftraffing, die gij, des nachts, op uw leger, voelt, als gij eenen dag, der iedelheid opgeofferd, of, uit al  512 WIELANDS te groote toegeeflijkheid, tegen uwen eigen fmaak, dwaasheid, die 't gebruik niet kan regtvaardigen, meê bedreven hebt. Gelukkig, wanneer gij zulk eenen belchermer nimmer van u affchrikt, noch uw ligt verwond harte, den listigen Demon, bloot fielt, die altijd, nu nader, dan meer verwijderd, op u ♦t oog heeft, en op gelegenheden loert, om ergends eenen onbewaakten toegang, in uwe Zie), te vinden. En hoe ligt is dit mogelijk, daar hij de gevaarlijke gave bezit, gelijk dé bedriegelijke geestigheid, allerlij gedaanten aan te nemen- Hoe dikwijls verberg, hij zich, onder eene fchaar van jeugdvermaken, die hij onfchuldig noemt, en loert, als een fcorpioen, onder bloemen' Laat u niet, door zijne gladde woorden, vervoeren ; door zulken, vervoerde een van zijn foort, de onfchuldigfte aller vrouwen, Al.s dan zijt gij onfchuldig, wanneer gij uw hart, met vreugde, voor oen Al wetenden, kunt uitbreiden. Als geen gewoel van iedele begeerte, geen onbezonnen wenfchen, geen ongeduld, geen (rotsheid op" voortreffelijkheden, die 't op de waag der wijsheid, van een Zonneftofje, in wigt verliezen, uwen geest bevlekken. Geloofden onbedagtzaamen niet, die u geestig noemt, om dat uwe oogen, met haare liefelijke ftraalen, zijn hart gefmolten hebben; en u voor deugdzaam houdt, om dat hij zich wijs maakt, dat, in eenen verblindenden boezem . noodwendig de füeeuwwitte onfchuld woonen moet. Gij zijt edel, dat gij begeerte in u voelt, om de verhevenfte voorbeelden der deugd naar te ieveren, maar gij zijt nog verre af van ze bereikt te hebben, fchoon gij hun dit of dat gevoel al afgeleerd hebt. Eene Claris/a, eene Bijrqn of Amalia is het hoogde fiera;.d der menschheid; zij zweeft, midden tusfchen de natuur der Engelen en der menfchen. Gij hebt alle haare tederheid, Sachatvfol ftaa ook naar haare grootheid. Het eerfte is eene gave der natuur, het laatde zal uw eigen werk zijn Tederheid des gemoeds, Zonder fterkte, zonder grootmoedigheid, is weekheid; een riet, dat van eiken wind bewogen wordt. Maar eene Ziel, die zich aan een verheven manier van denken gewend heeft, hoort, zonder aandoening, de ftem der vermaken, die beur aan hunnen oever, tot eenen wellustigen dood, uitnodigen; en ftaat onverfchrokken in den ftorm , gelijk een ceder Gods, wier wortels in de diepte nederfchietcn. En hoe kan een Zie! anders dan groot zijn, die haren adel bedenkt, die dezen aardkloot, met gindfche Hemelfche waerelden vergeleken, en dagen , die als een fchaduw voorbijgaan, tegen de Eeuwigheid, "afgewogen beeft! wat aangenaamheid heeft dan iedelheid en wellust zulk eene Ziel aan te bieden ? welke proportie heeft een ftofje, bij den Hemel? Moet, wanneer gij zoo denkt, de getrouwe uitoefening der kleinfte plj'gt, u, niet een groter vernoegen geven, dan deze wispekuurige zielen vatbaar zijn t.a ken.-  SYMPATH1ËM. kennen, die immer buiten hunnen eigen kring, in de velden der dwaasheid, rond zwerven, en alle dingen om zich heen» met een dronken en onzeker oog, aangapen. Neen, Sacharisfa'. de nijdige Dsemon moet geen trit.mph roepen, van u,. in deze labyrinthe, gevoerd te hebben. Gij zult, zonder om te zien, uw oor naar de zagte ftem der wijsheid wenden, en den weg. met immer fterker wordende ft.ppen, voordwandelen, öp welken'rust en te vredenheid, onder uwe treden, bloeijen, en duizend Seraphim, door uwe nederige deugd gelokt, om u heen zweven, en, om une Ziel, eenen kring maken, daar geen kwaad doordringen kan." heerfort en klaaRTJe, of de Zegepraal der deugdzanme en flandvaste Liefde. Twee Deelen- Te Amfteldam, by W. Wynands, 1787. In Svo. 734 bladz. TT en verhaal van een tederen kuifchen minnehandel, die, na eene reeks van wisièlvalligheden, door een wettig Huwelyk, het gewenschte einde erlangt. Menigvuldige te leurftellingen dwarsboomen, by berhaalrng, het geluk van Heefforp èü Klaanje, die, verftrooid geraakt zynde, eindelijk, na veel omzwervens en vrugtlooze nafpoooringen, elkander te Antwerpen weder ontmoeten, en voorts gelukkige dagen genieten : verfcheiden toevallige omftandigheden verydelen dikwerf het gunftigfte vooruitzigt, en de Schryver heeft ze telkens zo wceten in te voeren, dat hy het mogelyke fteeds in 't oog houde. Dit brengt eene leevendigheid in 't verhaal die den Leezer uitlokt, 't welk wyders doorvlogten is, met de lotgevallen van drie paar Gelieven, welken, met andere bykomende ontmoetingen, natuurlyk jn 't beloop deezer gefchiedenisfe voorkomen. Zulk eene fchryfwyze geeft den Opfteller van dit verhaal eene gunfiige gelegenheid tot het invoeren van onderfcheiden characters, zo van een goeden als Hechten aart, die hy op eene gepaste wyze doet werken, en indiervoege voordraagt, dat het deugdzaame in zyn beminlyk , en 't ondeugdzaame in zijn baatlyk licht, op 't duidelykfle ten toon ftaa. Dit alles maakt deeze Roman tot eene aangenaame uitfpanning, die men der Jeugd zonder gevaar kan verleenen; terwyl derzelver doorbladering ook van nut kan zyn, om aan dezelve lesfen van voorzigtigheid en aanmoedigingen ter Deugd in te i-oezemen. waartoe etlyke voorvallen eene ongedwongen aanleiding geeven. Het gefchiedverhaal zelve is te veel aan een gefchakeld, of loopt door geduurige te leur Hellingen te breed uit, om 'er een gedeelte van over te neemen ,• maar zie hier, tot een ftaal van des Autheurs fchryfwyze, zyn verhaal van Heerforts gedrag, by 't ontdekken van een Vondeling. „ heer-  5J4 Heerfort en kl aartje. „Heerfort, naamlyk;* hoorde, by het doorryden van een bosch, van verre een gehuil. Hy reed frisch door, en kwam aan de plaats, daar het gefchrei het hoorbaarst was. Hy herkende het voor de ftem van een weenend kind ; maar hy zag niets. Hy reed rondom een digt kreupeiboscbje, dat aan den weg ftond, en zag nu een fmeltend gezigt. Daar ftond een oude ben, zo als de wyvcn op den rug dragen. In de ben lagen oude todden, en op de todden, en in de todden gewonden lag een weenend kind, dat bitter huilde. Arme worm ! gy hier zo alleen.? zeide heerfort, Toen hy (prak , hield het kind op met kryten, cn lagcht hem, met betraande oogjes, toe De cdeldenkende jongeling gevoelde geheel dit aandoen* lyk gezigt. Zyn gantlcbe goede ziel geraakte m beweging, en beide zyne oogen werden bevochtigd. Ondertusllhen werd hier, met enkel aankykcn niets uitgevoerd , cn goede beweglngen en natte oogen alleen hielpen niets. Hy riep zo luid hy kon, om dat hy geloofde dat de arme behoeftige moeder zich hier of daar begeven had; maar zyn roepen baatte niets. Daar kwam niemand tc voorfchyn. „Hy flapte van het paard. Het arm, verlaaten , hulpelooze menschlyk fchepzel was , naar zyn oordeel , niet boven het jaar oud. Hy ging by de ben, en fprak het kind vriendlyk toe. Het ■vatte éénen van zyne vingeren, hield dien vast, en keek hem met een lagchend hartroerend gezigt in de oogen. Zyne Waardin. |_by welke hy in 't naaste dorp gehuisvest had,] had hem een boterham mede gegeeven ; deeze haalde hy uit den zak en ftak het wigt kleine (tukjes in den mond. Hoe groot was zyne blydfchap, toen hy het, met grooten finaak, zag eeten. Eindelyk had het genoeg, en, toen het denklyk dotst kreeg, begon Jiet weder te kryten. Wat maak'ik nu? dacht de goede heerfort. Her laaten liggen, kan ik onmooglyk, en als ik u ook wilde medenemen, hoe kryg ik U voort? Hy wist niet wat hy doen zoude. Eindelyk hoorde hy een rytuig, en zag het tot zyn blydfchap na hem toekomen. Het was een boerenwagen- Een welgekleede oudachtige Vrouw zat 'er op. Dit gezigt vermaakte hem. Hy ging fchielyk aan den weg, en verzocht, dat zy (lil wilde houden. De kerel hield de paarden op. • Lieve vrouw! hier heb ik een hulpeloos kind gevonden! Als gy het arme verlaaten wormpje wilde mede nemen Daar is niemand bij. Waar is het? — Hij liep fchielyk achter dc ftruiken. -en haalde de ben voor den dag. Daar is bet. Wat duivel ? zou ik dat fchepzel medenemen. Het is een Bedelaarspak, dat zyn verhoerde Moeder heeft laaten ftaan. Foei! Myn Heer! hoe kunt gy zo iets begeeren ? Maar het is evenwel een menschelyk wezen ! zal het dan hier vergaan ? — Nu, neem jy het dan mede , ik wil niet. Ryd voor alexis ! — Ho'. lieve Vrouw ! doe het toch; lk zal u terftond kostgeld be- taa-  HEERFORT en klaart'k. gig taaien en meer toezenden. Ik ben te paard, en kan het kind niet voortvoeren. Ik wil niet, myn Heer! Laat het onnut fchepzel liggen. Ryd voort alexis! De kerel lag de zweep over zyne paarden, en joeg voort „ Heerfort geraakte ,in een woedende toorn. Welk eene Tvgerin! riep hy, vloekte het fchandelyk wyf achter na, en werd door het weenen van zynen Vondeling verzacht en bewoogen. Wat zal ik my dan lang bedenken? riep hy; hy nam het in lompen gewonden kind in zyn rechten arm, wierp het paard den teugel voor den kop, fteeg 'er op, en reed weder na het dorp toe, daar hy van daan gekomen was. Door de beweeging van het ryden werd het kind ftil, en raakte in flaap. liet had, als hy 'er óp zag, een walglyk voorkomen. Rondom het zelve be". weegden zich beestjens, die ook w el fcbepzels zyn van onzen lieven Heer, maar die ik echter niet noemen zal, om dat zy overal, onder alle fchepzels, voor de oneerlykfte gehouden worden. Heerfort grilde 'er van, maar reed echter ge:roost voort, en nam alles mede wat leefde. Alzoo hy uit menfchen liefde langzaam reed, zo duurde het lang eer by aan het dorp kwam. Eindelyk kwam hy, diep in den namiddag, in de Herberg aan. Hy vertelde kort, wat hem bejeegend was, toonde zynen armen vondeling, en verzocht, dat men voor deszelfs opkweeking, tegen een kostgeld, dat hy betaalen zoude, wilde zorg draagen. Men ftond verbaasd over zyne edele denkwyze; en nam geerne op zich het geen hy begeerde (*). Eene arme vrouw in het dorp werd geroepen; deeze nam bet kind, ontving kostgeld, en belofte, om meer te zullen hebben, ende edeldenkende jongeling was te vrede. „ Dien dag niet verder kunnende ryden, vertoefde hy aldaar tot den volgenden morgen, wanneer hy, na het ontbyt genuttigd te hebben, weder afreed. Toen by aan het einde van het dorp kwam, kwam de vrouw hem tegen, die den Vondeling overgenomen had- Myn Heer! hoe moet het kind hee- ten? Wat is het? Een Meisje- Een Meisje? klaartje zal het heeten ! Doe het maar wel, en zorg 'er voor, dat het gnot en goed word; ik zal 'er u wel voor beloonen. Hy gaf zyn paard de fpooren, en reedt fchielyk voort." Een laater berigt meldt ons nog, dat heerfort zynen Vondeling vervolgens ook niet vergat. Na de ontdekking van, en zyne huwelyksvereeniging met zyne Beminde, bleef hy 'er zorg voor draagen. „ Hy liet het kind wel opvoeden, en, toen het groot geworden was, nam by het by zich, Het Meisje droeg, gelyk hy belast had, den naam van klaartje. Het werd in dienst van zyne beminde klaartje, nu Mevrouw van heerfort, die het zeer in waarde hield, groot, zeer aartig en een recht lief Meisje." Sehool- (*) Een vroeger verblyf in deeze Herberg, en 't aldaar voorgevallene of gen egzaamen grond, om zich op het woord vau Heerfort te verlaaten'  £l6 SCHOOLBOEKJE VAN NEDERLANDSCHE DEUGDEN. Schoolboekje van Nederlandfche Dnigdcn. Met Plaaten. Uitge* geeven door de Miatfchappy. Tot nut van 't algemeen. Te Jmllerdam bij H. Keyzcr, A. Fokke Simonz, en C. de Vries. I?8d. In octavo 48 bladz. Dit fuikje dat een aantal van zedelyke vodrftellingen, by manier van Fabels, Zamenfpraaken , Verbaalen , enz. in Profa en op Dichtmaat behelst, dat men ook met eenige Plaatjes vercierd heeft* behoort onder die foort van Gefchriften, die der [eugd nuttig kunnen zyn; en welken men, zo op de Schooien als anders', tot eerprysjes ter aanmoediginge kan gebruiken. Zie hier eene les ter aanpryzinge der Ouderliefde. „ Een goedaartig Jongeling beklaagde, onder de bitterde droef eid, den dood van zyi beminden Vader; zyn vriend troostte hem,'door te zeggen, dat hy aan zyn gefiorven Vader zich altoos gehoorzaam , braaf en eerbiedig getoond had: „ zoo „ dacht ik ook, zeide de Jongen maar nu herinner ik my» met droefheid, hoe dikwyls ik ongehoorzaam en onacht„ zaam geweest ben; hoe gaarne zou ik dit willen verbeteren; maar,"helaas! nu kan ik niet; nu leer ik, dat, in veele gevallen,myne liefde grooter.myne gehoorzaamheid oprechter, ,, had kunnen zyn." ' . * * * * „ o Bedenkt dit, lieve Kinderen! terwyl uwe Ouders leeven» op dat gy niet, na hun dood, u met meer recht zoudt moeten bcklaagen. Welk een zorg bejleedt ge, 6 Ouders! Eer ik wel ben opgevoed. Laat ik u beminnen, eeren, Foor al 't heil, dat ge aan my doet.''' Tafel eener Encelfche Etymologie. Twee Bladen in Plano. TT/ene beknopte ontvouwing van 't voornaamfte dat tot dé Engelfche Etymologie of Woordgronding behoort; brengende in een Tafel, die op Linnen of ftevig Papier geplakt kan worden, in eenen opflag onder 't oog. de noodwendig vereischte kundigheden, raakende de verbuiging enz. det Zelfftandige en Byvoeglyke Naamwoorden, mitsgaders der Voornaamwoorden, benevens de tydvoeging enz. der Werkwoorden, met eene Alphabetifcbe lyst der onregelmaatige Werkwoorden. Men heeft 'er eene welgeordende fchikking in gade gefiaagen ; uit welken hoofde zodanig een Tafel den eerstbeginnenden Leerling van dienst kan zyn; doch hy moet zig benaarftigen, om zig die algemeene kundigheden wel dra zo eigen te maaken, dat by zulk foort van hulpmiddelen niet meer behoeve.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, Inleiding in de Boeken des Ouden Verbonds , door j. d. michaclis, Ridder van de Noordftar-orde, Hoogleeraar in de PVysbegeerte te Goltingen , enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald door v. van hamelsveld , Dr. en Prof. Th. enz. Eerfte Deels eerfte Stuk. Te Haarlem ,' by F. Bobn , 1788. Behalven het Voorbericht, 274 bladz. in gr. octavo. Met dc Vertaling van dit Werk doet men den Nederduitfehen Bybcloefenaer ontegenzeglyk een wezenlykcn dienst, nademael dc Hoogleeraer Michaelis zich ili 't zelve bevlytigt, om zyne nauwkeurige nafpooringen, wegens dc echtheid der Schriften des Ouden Verbonds, derzelver inhoud, en 't geen voorts ten beteren verftande van het dacrin voorgedragen kan dienen, gemeen te maken. Oordeelkundige onderzoekers zullen 'er ene ruime ftoffe ter nadere overwegingc in vinden, die ten deele hunne kundigheden zal vermeerderen of ophelderen; en ten deele hunne oefenzucht fcherpen, wanneer de Hoogleeraer, hunnes oordecis,- eens misgetast mogt hebben: *t welk, ten opzichte van Boeken van dien ouderdom » waeromtrent in deze en gene byzonderheden alles op verre na niet even klaer is,"ligtlyk plaets kan hebben. Gemerkt het Boek van job, naer des Hoogleeraers gedachten, het oudfte Bybclboek is, zo vangt ook zyn arbeid met het onderzoek van 't zelve aen, en ter voordragte hiervan is het thans afgegeven eerfte .Stuk gefchikt. Vooraf komt desaengaendc in overweging dc Vraeg: „ Is het eene waare Gefchiedenis? of zedelyke leerzame „ Fabel?" De Hoogleeraer omhelst het lactfte gevoelen , beweerende, dat de Godlyke Schryver dit voorval en den daerby gevoerden redentwist verdicht heeft, om, onder dat verdichtzcl, zyne beoogde zedelyke kering te krachtiger voor te nellen. Hy dringt de reden van dit gevoelen ten fterkfle aen, met beantwoording der tegen- III. deel.n. alg. letï. no. 12. LI Wer-  518 J. D. MICHAè'LIS werpingen; toonende inzonderheid , hoe ongegrond de berichten zyn, die men nopens Job, als ene wezenlyke periooTlaadje, te berde brengt. Hierop verledigt hy zich ter ontvouwingc van 't geen tot de daerin aengevoerdc Leer betrekking heeft. Dezelve is , naer zyn 'inzien , deze: „ Geluk en ongeluk, zelfs het grootfle, en ,, dat tot het einde des levens voortduurt, word in dit „ leven niet naar verdienden uitgedeeld; wel zeer dik„ wils ziet men den deugdzaamen gelukkig, cn den on„ deugenden van alle ongeluk vervolgd; maar ook dikwils het tegendeel, de deugd ten einde toe o'ngeluk„ kig, en dc hoogde ondeugd tot aan 's levens einde, „ en dat zelfs zacht en vol eere, in den hoogden graad „ gelukkig. In deeze wereld is de fchouwplaats niet van V. Gods rechtvaardigheid, wy gelooven die, maar zien „ ze niet. Daar is een leven na den dood te wachten „ vol ftralfen en belooningen, zelfs ook eene opftanding ,, des ligchaams, en in dat toekomend leven zullen dc deugdzaamen gelukkig , maar de boozen ongelukkig ., zyn." 'Er zyn, gelyk hy opmerkt, ook wel andere leeringen ingevlochten , maer het bovendaende is de hoofdlecring, en het eigenlyke doel der Fabel: wacromtrent hy voorts nagaet, hoe deze Leer in dezelve omkleed word. Vervolgens doet hy ons gadellaen de Poëzy en fyne uitwerking der Fabel, mitsgaders de voornaemde byzonderheden die dezelve uitmaken ; als daer is ' de plaets, de tyd, de perfoon der verdichting, en de vrienden van Job; benevens de daet van Job en deszelfs ziekte. Ieder dezer Stukken behandelt de Hoogleeraer onder1'chcidenlyk, dat hem veelvuldig aenlei ling geeft tot het ophelderen veler plaetzen in dit Gefchrift; 't welk voorts over het geheel nog ene nadere opmerking vordert. Wat deswegens, in de eerde plaetze, deszelfs Ouderdom betreft; men heeft het, gelyk de Hoogleeraer tracht te doen zien, te houden voor het oudfte.; onder alle de tot op onzen tyd overgebleven boeken der Waereld; en deszelfs Schryver is, naer alle waerfchynlykheid, Aiozes, die het nacstdenkelyk opgefteld zal hebben, jn den tyd van zyne vlugs na MicHan. « Na de ontvouwing zyner gedachten, ter ftavinge van dit gevoelen, yerledtot hy zich echter nog ter overweginge Van 't geen anderen aenvoeren, ten opzichte van Salomo, als ware deze de Schryver van dit Boek, of iemand van veel later tyd, om en aen, of wel na, de Babyloiiifche gevangenis. En ter dier  inleiding in het o. verbond. 519 dier gelegenheid gact hy tevens na', de, zyns oordeels, ongegronde bedenkingen van zommigen, wegens de tael in dit Bock, als ware dezelve ccn onzuiver Hebreeüwsch, vervuld met Arabismen en Syriasmen; zo ook nopens het byzondere, dat zich in de redenen van Elihu opdoet, en het denkbeeld, dat het Bock van Job, 't welk wy tegenwoordig bezitten , ene overzetting uit het Arabisch zyn zoude. De Hoogleeraer erkent voorts , dat dit Boek onder de Kanonyke Bybelfchriften behoort; maer hy flaet tevens gade, dat het zelve, van zo hoogen ouderdom zynde, niet zonder fouten tot ons gekomen is, en dat gevolglyk oordeelkundige gisfmgen, in dc vertaling cn uitlegging van dit Bock, bovenal geoorlofd zyn, en gebruikt behooren tc worden. En nadien wyders de oude Overzettingen ook hierin van dienst kunnen zyn, zo geeft de Hoogleeraer ten laetfie nog een kort verflag van'dezelven; als daar zyn: die der zeventig Overzetters, de Latynfche, Syrifche , Arabifclic en Chaldeeuwfche Overzetting; omtrent welken hy den taelkundigen de vereischte onderrichtingen verleent. Om, na deze melding der fchikkinge van dit Werk, nog ene byzonderheid 'uit het zelve mede te deelen, zullen wy ons bepalen tot het hoofdzaeklyke van 't geen de Hoogleeraer meld, wegens het beloop van den redentwist tusfchen Job en zyne Vrienden. „ Drie Vrienden, komende om hem te beklaagen en te vertroosten, ftaan zo verbaasd, over de grootheid van zyne froerten cn ongeluk, dat ze, met jou , als verftomd zitten. Deeze breekt eindelyk het ftilzwygen af , met eene zeer ongeduldige klagt cn vervvenfehing van den dag zyner geboorte; waarmede dc redentwist voorts een aanvang neemt. Elifas , ccn waarlyk verheeven karakter, waagt het, om, met dc a;rootfte befcheidenheid en eerbied, job &tc antwoorden. Hy gelooft, dat job zich in zyne redenen overhaast, dat hy onder de fmert bezwykt, daar hy anders anderen getroost had; hy wil hem troosten, cn zot , dat zyne ongeveinsde Godsvrucht zyn onbedrieglyke troost is; dat boozen onder het ongeluk bezwyken' maar nooit de Godvreezendcu, dien zal het ten Iaat> ften'welgaan; hy'belooft hem, volgends zyne Godgeleerdheid en Wysgeerte , volkomene hcrftelling en vermeerdering van zyn voorig geluk, lang leven, en dat hy in hoogen ouderdom ten grave zal gedragen worden. Alles zeer wel gemeende zaaken , maar daarom nog niet L 1 2 door-  5*0 J. D. MICHACLIS doorgaands waar, ca hier zeer kwalyk te pasfe gebrast j Want de ziekte van job is ongeneeslyk , en de verftandige man kan geene wonderen van God verwachten tot zyne beyryding; ook moest voor job de troost van een lang Ieyen ftootend en yslyk zyn ; want men kan juist niets verfclmklykers by zyne ziekte denken , dan dat daarby een zeer lang, ten uiterfte rampzalig, en van dagtot dag m ellende en jammeren toenemend, leven mooglyk is. Het is zo, elifas verhaalt ook ccn gezigt, het welk hy gehad heeft, maar niet fchynt tc verftaan , cn dat volftrekt het tegenftelde van alle zyne redenen is, alhoewel hy het vervolgens ten tweedenmaal herhaalt. Job verwerpt ook deezen onverftandigen troost , cn wel zeer bits met inmenging van allerhande" fcherpe aanmerkingen over zyne vrienden: en hiermede begint de twist. Om dat job niet gelooft , dat het den Godvruchtigen , den Deugdzaamen, op het einde van dit leven wel moet gaan , noch ook , dat hy van zyne ziekte genezen zal, zo maaken zy hem tot eenen verloochenaar der Godlyke gerechtigheid, cn eindelyk tot eènèn volkomen Booswigt, en verloochenaar van den Godsdienst. De beide partyen, gelyk by hevig redentwisten het geval pleeg tc zyn , verklaaren zich nooit duidelyk noch bepaald genoeg jegens eikanderen , om het misverftand weg te nemen , en de vraag met die naauwkeurigheid voor te dragen, welke dc beflisfing gemaklykcr zou maaken. „ In deezen twist beweert job nu herhaalde keeren : Dat het toneel der Godlyke gerechtigheid niet is op deeze wereld. Het zy waar, dat de Boozen dikwils in dezelve geftraft worden, maar niet altyd; dat meeuig volmaakt Booswigt tot aan het einde van zyn leven gelukkig is , maar dat men misfehien eerst na zyn dood dc wrake Gods aan zyne Nakomelingen ziet. En omgekeerd, dat het mooglyk zy, ja niet zelden gebeurt, dat de oprechte, tot aan het einde van zyn leven, ten uiterfte ongelukkig is; en dat hy, by eene ongeneeslyke ziekte, niet anders te wachten heeft; dat zyn eenige wensch is een fpoedige dood; alleen dat hy daarvoor vreest, dat deeze te lang mogt wegblyyen , en dat nog jaaren vol kommer hem voorbereid mogten zyn. Maar aan geene zyde des doods beweert gy het groot onderfcheid° tusfchen den toeftand der Godloozcn cn der Godzaligen, de eerfte ten hoogften rampzalig, deeze in den hoogftcn graad gelukkig. Dit toekomend leven , vol ftraffen en be-  INLEIDING IN HET O. VERBOND. 521 bclooningcn, ontkennen zyne vrienden niet; zy fprekërf 'er zelfs van, ja dreigen hem deszelfs ftralfen, als eenen verloochenaar der Godlyke gerechtigheid. Alleen dit willen zy doorgaands , dat het hier in deeze Wereld den Boozen niet'ten einde toe gelukkig gaat, en den goeden niet ten einde toe ongelukkig gaan kan. Nooit ontkent Tob , maar belyd meer dan eens , dat alles , zelfs het "ftrengfte kwaad, door onze zonden wel verdiend is; hy zelf belyd zich eenen zondaar te zyn, die dit alles verdiend heeft. Maar hy vind het echter ten hoogften hard, dat God juist hem zo zeer ftraft, hem zyne zonden (van onwetendheid of overyling) niet vergeeft, hem niet eens laat weten , of merken , waar voor hy geftraft word. En hier worden zyne klagten meermaals niet alleen ongeduldig , maar oneerbiedig jegens God, die vcrvolgends gemeenlyk weder in het weemoedige te rug vallen. Tevens brengt hy uitmuntende lesfen by, van de ouoverzienlyke wysheid Gods , met welke hy de Wereld regeert, dat het in geen 's menfchen vermogen ftaat, die na tc fpcuren , en uit te vorfchen , waarom God dus handde, waarom hy dit of dat kwaad gehenge. Zyne vrienden , die met elke reden harder geworden waren, zwygcn eindelyk ftil, en eene niets ter zaak doende dcclamatorifche reden van bildad maakt het flot uit. Doch job vaart fteeds voort , fchildert inzonderheid voortrcflyk het onnafpeurlyke van ,die Wysheid , met welke. God dc Wereld regeert , betuigt nogmaals zyne onfchuld , en befchryft zynen wandel. ,, Eindelyk komt een nieuw perfoon, elihu, te voorfchyn , die met hartclyke vriendfehap en groote hoogachting voor job fpreekt; in dat ftuk gelyk heeft , dat hy hem zyne overhaastingen in oneerbiedige redenen jegens God voorhoud ; maar die nogthans zeer verkeerd den knoop oplost. Dat al dit kwaad, zonder eene byzondere bezondiging van job, over hem kon toegelaaten zyn, gelooft hy niet : opzettelyke zonden heeft iob wel niet begaan, daar kent hy hem tc goed toe ; maar het kunnen onbekende zonden zyn , door welke hy , als God hem niet tugdigde , uit de genade Gods zou vervallen zyn. Hy is vol van de leere der Engelen , die hy als Middelaars aanziet tusfchen God en dc Menfchen : zy bidden voor den geenen dien God ftraft, en wyzen hem wel eens, met Gods toelaating, de zonde aan , voor welke hy geftraft word, op dat hy zich kunne bckecren 1 L1 3 Zon-  j$# J. D. MICHAeLIS , INLEIDING TOT HET O. VERBOND. Zonderling ! jon word gewezen , niet tot zelfsbcprocving, niet tot een ootmoedig gebed voor God, om ontdekking vau bet geen, daar by zich in bezondigd heeft; maar tot Engelen, die hem misfehien deeze weldaad bewyzen zullen, byaldicn een onder hun zyn vriend is. Ondertusfchcn komt 'er een Onweder, elihu hoort het van verre donderen , het nadert meer en meer ; hy befchryft de fchaterende donderdagen tot roem van Gods magt, zegt: boven de wolken is alles klaar en helder, en onder donkere nacht, maar dc wind zal dien opklaaren , (misfehien met opzigt op de tegenswoordige donkerheid , met welke Gods handclwyzc omtrent job bedekt is,) God is rechtvaardig , maar hy laat zich niet neder, om ftervelingen te antwoorden , alle Wysgeeren zien niets. En terwyl hy dit zege, fpreekt God zelf op eens uit het onwedcr. Deeze lost den knoop niet op, maar verwyt aan job alleen zyne ftoutheid, befchryft de werken der Natuur , en vraagt hem , of hy de Wereld kan regceren ? cn hem dit lecren wil? Of hy ook het ligtfle, het A, B, C der Natuur verftaat? Het welk, vergeleken met dc ingewikkelde Voorzienigheid Gods over de lotgevallen vnn zedelyke Schepzelen , over de uitdeeling van goed en kwaad , alleen eerfte beginzelen zyn !" Voorts vergeeft God, (gelyk dc Hoogleeraer vervolgens nog opmerkt,J jon , op zyne bede, de menigvuldige overyungen , maer verklaert dat jon in de hoofdzaek gelyk gehad heeft, cn zyne vrienden ongelyk; zy hadden dwaeslyk gefproken. Proeve eener Gefchiedenis van het Arianirmus, door 7. a. starck. , Dr. der II. Schrift, Vorstlykcn ópperlwfprediker te Hesfendarmftadt , Confiftori aal-Raad' &c. &c. Eerfte Deel. Uitgegeven door p. van hfmkrt. Te Rotterdam, by A. Vis, 178*. In gr. octavo, 396 bladz. Een ieder, die mncr dc minfte ervarenheid in dc Kerklyke en Waer-ekttykd Gefchiedenisfen bezit, weet, dat de Godgeleerde verfchillen , tusfchen 'Artes cn Alexander van Alexandric ontftaen , zo in liet Kerklyke als Waereldlyke , vele en verregaende gevolgen gehad hebben. Uit dien hoofde is ene byzondere nafpooring van het deswegens voorgevallen der oplettendheid wel waerdig; cn zulks heeft den Eerwaerden Starck genoopt, om 'er  J. A. STARCK, OVER. HET ARIANISMUS. 523 'er zyne acndacht op te vestigen; 't welk hem dan ook aanleiding gegeven heeft, tot het opftellen dezer Proeve ener"Gefchiedenisfe van het Arianisnms; die men, begcri°- zynde, om deze gewigtigc gebeurtenis, en derzelveigevolgen , na te gaen , in dat opzicht met vrucht zal doorbladeren. , Na ene yoorafgaende aenmerking over de vcrlchillcnde denkwyze der Christenen in de vroegere eeuwen , over de Godsdienftige leerftellingen in 't algemeen . en byzonder over die leerftukken, welken op den perfoon van Jezus Christus betrekking hebben, en waer uit de ongelukkige Anaenfche twisten ontftaen zyn , zo bcpaelt zich onze Schryver, in dc eerfte plaetze, tot het ontvouwen der vroegere begrippen over dit onderwerp ; als oordeelende dat men best doet , met eerst te rug te gaen tot die tyden , uit welken de oorfprong der Niceenfche en Ariacnfche leer kan worden afgeleid. Dit doet hem acnvanglyk het oog flaen , op de voorftellingen van Christus en deszelfs Apostelen, omtrent zyn perfoon, mitsgaders op de begrippen hieromtrent , volgens dc Joodlchc en Hcidcnfchc denkwyze. Voorts verledigt hy zich tot ene nadere ontvouwing van de onderfcheidene begrippen der vroege Christenen, zo uit de Jooden als uit de Heidenen , omtrent den perfoon van Christus ; waer by die der wysgerige Christenen , onder den naem van Gnos/iken bekend, ene byzondere opmerking vorderen. Op die wyze nagegaen hebbende , wat men uit de berichten, nopens de verfchillende denkwyzen der Christenen deswegfens in de eerfte Eeuw, kan opmaken , zo geeft hy vervolgens ccn onderfcheiden verflag van dc verfchillende o-evoclens der Christenen over dit onderwerp, cn in de tweede cn in de derde Eeuw, zo onder de Rechtzinnigen als onder de Niet Catholyken. Wy.icrs mackt hy ook nog gewag van zommigc byzondere begrippen , welken voorkomen in enige ondergefchoven Werken , die in deze tyden onder dè Christenen rond gingen , cn nog al ctlykc merkwaerdige trekken behelzen , welken hier t'huis hooren. Met opzicht tot deze verfcheiden voor¬ ftellingen , geduurende dc drie eerfte Eeuwen , merkt de Eerwaerde Starck . in zyn dacruit afgeleid befluit aen ; dat zy gedecltlyk hunnen grond hadden in de voormaalde godsdienftige begrippen der nieuwe Kristenen; o-cdceklyk in de verfchillende wvsbegecrte , welke de kristlvke leeraars volgden , cn welke zy met het kristenLl 4 dom  524 j. a. starck dom zogten te vereenigen: gedèéltlyk zyn zy haar oorforong fchuldig aan den yver voor de leer der alleenheer fchinge rMonarcht), cn ook gedeeltlyk aan de po-ino-en" om zich tegen de dwalendcn met nadruk te verzetten' Evenwel heeft ook de weinige bepaaldheid der theolofiil -lelie uitdrukkingen , welken met den tyd tot o-rootere naauwkeunghcid kwamen, hier ook geen gering deel aan gehad, men vindt mede by dc rechtzinnige leeraars der kerke veele uitdrukkingen, welke door de dwalendeu gebruikt zyn ; zonder dat men daarom met zekerheid kan beweren, dat zy 'er dezelfde begrippen mede verbonden hebben. . Dan , hoe meer dc geest der befpie°e- Img int de wysgeerige fchoolen in dc kristlyke maatfchappy overging, en men het onder dc Wezenlyke eigenfcbappen van eenen volmaakten kristen, en voornaamlyk van eenen leeraar der kerke rekende, zeer diep in deze verborgenheden in te dringen, en meer cn bepaalder van de Godheid te weten, en te kunnen zeggen , dan in de heilige boeken geopenbaard is, des te meer vermenigvuldigen zich deze verfchillende gevoelens." ,, Men- zou zich zeer bedriegen, wanneer men wilde beweeren, dat men geheel onverfchillig js geween met opzigt tot deze vcrfchillende Voorftellingen. Twee van deze onderfcheiden gevoelens föhynen, van den beginne als even zeer dwalende aangemerkt, en even zeer gehaat geweest tc zyn : naamlyk , het gevoelen van hun , die kristus voor een bloot mensch hielden , en vervoDends de gnostifehe gevoelens, naar welken dc menschheid van kris rus gelochend werd. Deze beide gevoelens worden reeds m de eerfte gefchriften be'ftrëdèn \ hoewel de uitwendige gefteldbeid der Kristenen in de eerfte tyden hen belette, om met de anders denkenden op zulk eene wyze, als naderhand, tc handelen. Daar men echter met opzigt tot deze waarheid : kristus is God en waarachtig tnmsch, overeenkwam, daar fchynt men met opzigt tot dc byzondere begrippen omtrend de godlyke natuur des Heeren, haren oorfprong, rang, waardigheidtermogen en betrekking tot den Vader en den Heiligen Geest, taamlyk onverfchillig te zyn geweest. Dit blykt uit de menigvuldige en zonderlinge 'begrippen , welken hierover by de kerkvaders voorkomen. ■ Met den tyd werd deze toegevenheid bepaalder, toen sabkliius cu andere dc perfoonlykheid des zoons in twyfel trokken. : hn enkel bcpaalderc en betere theologilche be-» grip  over hiït arianismus. 525 grippen, welke deze bepaaling voordbragten, of had de geest der heidcnfche wysgeerige fchoolen, die in deezen, tyd onder de Kristenen heerschte , hier ook deel aan? Genoeg : de vryheid van denken werd binnen naauwere grenzen gebragt ; hoewel men met opzigt tot dc wyze van ontdaan, het vermogen, den rang en de betrekking van dezen godlyken perfoon tot den Vader en den Heiligen Geest, verfchillende gevoelens volgde , zonder daarom , wegens deze of gene voorftelüngen. onder de ketters gerekend te worden." De Eerwaerde Starck , hier mede dc drie eerfte Eeuwen doorgcloopen hebbende, komt, met den aenvang der vierde Eeuwe, op dc zo veel geruchtsmakende verfchillen tusfchen d/iüs cn /Hexander, Bisfchop van Alcxandrie. Het begin hunner gefchillen , in den jare 3x9 of 320, ontvouwd hebbende, geeft hy een bericht van de gefchiedenis van Arius cn zynen aenhang , tot op zyne verdryving uit Alexandrie ; en voorts van de verdere voortzetting dier verfchillen, tot dat Keizer Conjlantinus de Groote 'er deel in begon te neemen. Wyders vermeldt hy de poogingen diens Keizers , om deze verfchillen by tc leggen ; welker vruchtlooze uitflag ten gevolge had, dat hy ene algemene kerklyke vergadering uitfchrèef, om op dezelve alle de, onder de Christenen, oncenigheden, en voornaemlyk de onlangs ontdane Ariacnfchc verfchillen, by te leggen. Hierop geeft hy een verflag van deze Kcrkvcrgaderieg, in den jare 325, gehouden te Nicea , in Bithynie , op welke de leer van Arius als onrechtzinnig veroordeeld werd. En hieraen hecht hy ten laetde nog enige aenmerkingen over de gevoelens van Arius en Hexander, mitsgaders over de Gcloofsbelyde> nis van Nlcea; wacrover hy zich, ten dot, aldus uitlaet. ,, Wanneer men nu bet leerbegrip, welk op de kerkvergadering van Nicea is vastgedeld , onderzoekt , dan kan men niet ontkennen, dat het reeds tc vooren , onder dc rechtzinnige leeraars der kerke zyne aanhansrers heeft gehad; hoewel men, met bull dc Niceefche'"begrippen niet als die van alle de voorige kcrkleeraaren kan aanmerken , zonder hunne fchriften het grootde geweld aan te doen Maar men kan ook niet ontkennen dat (*) Bull, Defenfio fdti Nicence. Li 5  $20 J. A. STARCK, OVER HET ARIANISMüS. dat de begrippen van arius en alexander (f) onder de rechtzinnige Leeraars aanhangers gehad hebben. Indien 'er weinigen waren , die volkomcnlyk van het gevoelen van arius zyn geweest, gelyk indedaad zelfs onder hen, die tot de party van arius overkwamen , dc meesten van het naderhand zogenoemde Half-Ariaansch gevoelen waren; zoo waren 'er ook zeker ongemeen weinigen onder de voorige leeraars der kerke , die dc {Jomooufi zoo be- greepen, als de Vaders te Nicea die bepaalden (§). . Voor het overige zou het niet moeijeiyk zyn geweest, de twistende partyen, tot eer van den 'Godsdienst , en tot burgerlyk welzyn, zamen te vereenigen: maar, daar ydere van dezelven , en wel voornaaml-yk de Alexandrinifche party, het tcgenovergefteld gevoelen als eene godslastering aanzag en daarvoor opgaf, zoo was eene verecniging onmogelyk; en het geweld, waarmede de tegenparty te Nicea onderdrukt werd. zoo dat zy, die anders dachten , zelfs als rebellen en fcliuldig aan misdaad van beledigde majefteit , aangezien en geftraft werden , kon niets anders dan die ongelukkige gevolgen hebben, welken het vervolg der Ariaanfche gefchiedenis zal aanwyzen." (f) Onze Autheur duid hiermede aen , dat het begrip van alex-.nder niet bet zelfde was, met het leerbegrip te Nicea vastgefteld , het weik by in zyne voorige aenmerkingen reeds getoond had. (5) Men vergelyke hier, behalve sanden, zwickert, whiston, en anderen der tegenparty, semlers F.irileiting zur Biumgartjen P'tfieihk. Petavii , Dogm. Theel. T. II. et lami , de 'recta Patrum Nicamorum fide. Ver-  j. édwards verhandeling, enz. 5-7 Verhandeling over Gods laatfte einde in de Schepping der Wereld, door j. edwards , Profesfor en Predikant te Northampton , in Noord - Amerika, Uit het Engelsch vertaald door m. van werkhoven, cn ultgcgeeyen met eene Voorrede en Aanteekeningen , door c. brem. Te Amfierdam, by M. de Bruyn , 1788. Behahen de Voorrede en den Inhoud, 198 bladz. in gr. octavo. j. van lodensteyn's Gctstlijkc Gedachten, over den waaren aart van 's Menfchen gelukzaligheid. Naar de hedendaagfche fchrijfwijze veranderd, door m. van werkhoven, en uitgegeeven, met een Voorbericht en Aanteekeningen, door c. brem. Te Amfterdam , by M. de Bruyn, 1788. Behalven het Voorbericht, 220 bladz. in gr. octavo. Men voegt deze twee Stukjes zeer gefchiktlyk te zamen, gelyk de Uitgever Brem, in zyn Voorbericht, voor het laetfte te kennen geeft. „ De Onderwerpen, ,, (zegt hy,) in dc beide Werkjes behandeld, zijn gewis ,, zeer naauw aan eikanderen 'verwand. WTant' is God ,, zelf het laatfte Einde van alles , wat buiten hem , door „ zijne Almagt en Algcnoegzaamheid, is cn beftaat; dan is het ook zeker, dat de mensch,zal hij aan zijne hoo„ gc beftemming beantwoorden, cn dus ten hoogfte ge„ lukkig, d. i. gelukzalig zijn, zig ook, als ccn'redelijk en vrijwillig werkend fchepzel, geen ander nog hooger „ einde kan voordellen. En dit einde kan hij alleen bc,, reiken , wanneer hij vrijwillig cn met genoegen alles wat hij is, heeft, cn doet, onderwerpt cn dienstbaar ,, maakt, aan den roem, dc eer cn verheerlijking van den „ hoogen god. Dit Stuk is door den Deer ed- „ wards in zijne Verhandeling, geleerdclijk en overtuigende betoogd. De Heer i.ouenstevn , op dciizelfden grondflag bouwendeheeft, mag ik mij dus uit- ,, drukken, — op die Leerreden dc Tocpasling ge„ maakt, in dit Stukje, waarin niet minder bondig cn „ overtuigend aangewcezen wordt, dat onze hoogfte'~Ge„ lukzaligheid gelegen is , in die Waarheid dadelijk te bcoeffenen." Schoon we juist dat overtuigende, waar van de Heer Brem fpreekt,'in deze Werkjes niet vinden , kunnen we 'cr echter in volle ruimte wel van zeggen, dat ze naer die denkwyze regelmatig ingericht. zyn»  5^8 j. edwars verhandeling, enz. zyn, cn, op dien grondflag, met/lichting gelezen kunnen worden, 't Is bekend, dat velen anders over dit onderwerp denken, oordeelende dat Gods laetltc einde in de fchepping der Waereld was, de gelukzaligheid zyner fchepzelen ; welker beooging ook door den Eerwaerden Edwards niet ontkend , noch door Lodenfteyn betwist word, maer als ingeflooten is in het denkbeeld, dat Gods Heerlykheid het laetfte einde van dc fchepping der Waereld is. Mogelyk zyn ze het fpoor niet geheel bys- ter, die denken, dat hier meer een woordenIlryd, dan een wezenlyk verfchil, plaets heeft.' . Wat 'er van zy, 't is gelukkig, dat de verfchillende denkwyzen daeromtrent, gelyk het met meer Godgeleerde befpiegelingen gaet, geen wezenlyk nadeeligcn invloed op het betrachtlyke hebben; daer men, ter wederzyde, 'er op aendringt, om God te verheerlyken, door hem, ter zyner eere, vol» vaerdig in alles te gehoorzamen. Natuurlyke en naar U leeven naauwkeurig gekleurde Afbeeldingen en liefchryvingen der Spooken, Wandelende Bladen . Zabclfpringhaanen , enz. in alle vier deden der Waereld huyshoudende. byeen verzameld en befchreeven door c. stoll. In H Fransch en Nederduitsch, Te Am* fterdam, by J. C. Sepp, 1788. In gr. quarto. Maakten wy onlangs gewag van het voltrekken derVerzamelingc van den Heer Stoll, zo veel de Natuurlyke Historie der Cicaden en Wantzen betreft (*), thans'is ons eene andere aangevangen Verzameling van dien zelfden Heer ter hand gekomen, welke den Liefhebberen niet minder.gevallig zyn zal. Dezelve heeft tot onderwerpen de Spooken (Spectra), dc Wandelende liladen (Mantes), de Zabclfpringhaanen (Gryll. Tettigonia:) , de Krekels (Gryll. Achetee), de Trekfpringhaanen (Gryll. Locustre), en de Kakkerlakken (Blattje.) Volgens de rahgfchikking van Linnctus komen deeze Infecten, met anderen, onder de algemeene benaaming van Hemiptcra of Halffehildig; doch onze Autheur brengt dezelven liever, met de Geer, tot eene byzondere Clasfe of Orde, onder de benaaming van Dermaptera of Lederagtig, om dat derzelver Dekfchilden pergament- of lederagtig zyn. Het O Zie boven, bl. 393-  C. stol, nat. afbeeld. 529 Het eerfte ftuk deezer Verzamelinge is bepaald tot de Spooken en Wandelende bladen, die men veelal onder elkander verward heeft, en egter duidelyk onderfcheiden zyn , naar uitwyzen der verfchillende kenmerken, alhier befchreeven: by welke gelegenheid ons ook onder 't oog gebragt wordt, hoe ieder deczer beider Geflachten, naar de verfchillende kenmerken , gevoeglyk in twee Gezinnen verdeeld kunnen worden. Van de eene en andere foort vindt men hier 23 onderfcheiden afbeeldingen, die zo naauwkeurig uitgevoerd , cn met zo veel oplettendheid befchreeven zyn , dat men den verderen voortgang deezer Verzamelinge met vermaak te gemoet zie. Men kan niet wel afzyn van den hier aan befteeden arbeid hoog te fchatten, en 't is te wenfchen , dat deszelfs erkenners , naar de les van onzen Schryver ,, tevens. by „ het aanfehouwen en betrachten dezer Schepzelen , „ niet uit het oog zullen verliezen de Almachtige Hand ,, van den Grooten Maker, die zo veelcrly Wezens heeft „ gewrogt , welken onze Aandagt kunnen en moeten „ opwekken , om met eene innerlyke dankbaarheid zyne „ goedheid te erkennen , waar door onze verftandclyke „ vermogens verbetert , en de kennis van den mensch ,, in Gods Werken vermenigvuldigt worden." Verhandelingen, uitgegeeyen door teyler's Tweede Genootfchap. Zesde Stuk. Te Haarlem by J. Enfchedé en Zoonen en J. van Walré 1788. Behalven de Voorredens en het Register, 331 bladz. in gr. quarto. Een vroeger voorftel van dit Genootfchap, betreffende de Regels der Dichtkunde, beantwoord door den Heer J. de Bosch, in eene Verhandeling, ftrekkende inzonderheid , om eene oplettende beoefening der oude Griekfche en Latynfche Dichters aan te pryzen (*j, heeft dit Genootfchap opgewekt , om , by de naaste gelegenheid, het volgende aan te kondigen. 1— M'en^be- „ looft den gewoonen gouden Eerpenning aan den °ee„ nen, die aan de Nederlandfche Dichteren , der oude „ taaien niet kundig, de beste handleiding zal geeven „ om 't fchoon cn verheven in de werken deezer oude „ Dichteren, en, boven allen , van den Vader derzelven, „ HO- O Zie Alg. Vad. Letteroef. V. D. bl. 256.  53° verhandelingen ,, homerus , zoo tc lecren kennen, dat zy daardoor in ftaat geraaken zig van dat fchoone en verhevene te bedienen, en zelfs, op 't voetfpoor der gemelde Dich3, ters, nieuwe dichterlyke cieraaden te fcheppen , om „ daarmede hunne dichtftukken te verryken." Op dit voorftel heeft de bovengenoemde dichtkundige de Bosch een uitlteekcnd ftuk vervaardigd; het welk de eenpaarige goedkeuring der Heeren Beoordelaaren heeft weggedraagen, en ingevolge daarvan ook met den toegezegden Eerprys bekroond is geworden. Zyn Ed. heeft geoordeeld niet beter aan den inhoud van het gedaane voorftel, en het daarmede bedoelde, te kunnen beantwoorden, dan, ,, met een kort verflag tc ,, geeven van al het geen in ieder boek van de Ilias Van ,, homerus voorvalt , cn dan by die gebeurtenisfen zyne „ aanmerkingen en ophelderingen te voegen ; — inzon„ derheid met betrekking tot het dichtkundige, verftan„ digc cn vernuftige." In de uitvocringe hiervan is d» oordeelkundige Schryver zoo wel gedaagd, dat alle liefhebbers der Dichtkunde hem deswegens de hoogfte verpligting hebben ; daar hy onzen Ncderduitfchcn Dichteren een fchat van fchoonheden geopend heeft, waarvan zy een zeer voordeelig gebruik kunnen maaken. 's Mans Voorreden baant hun hier toe den weg , hen aanwyzende wat zy in agt hebben te neemen. Zyne opgave van den inhoud van ieder Boek van de Ilias ontvouwt hun het beloop van 't Gefchiedverhaal , 't welk hier als ten tekst verftrekt; waaromtrent hy , ter gcfchikter plaatze , onder denzelven , zyne ophelderende aanmerkingen voegt, om de oplettendheid te vestigen op het Dichterlyke fchoon en verheven daarin doordraaiende ; dat eene reeks van leerzaame lesfen aan de hand geeft. En eindelyk heeft hy , ten meerderen dienfte van een beftendig nuttig gebruik van deezen zynen arbeid , 'er nog bygevocgd , niet alleen een Bladwyzer van de merkwaardigfte perfoonen; maar ook van de vcrgelykiugên die Homerus van verfcheiden byzonderheden ontleent; mitsgaders van de voornaamfte zaaken , welken hier in voorkomen, waardoor deeze en geene voorftellingcn te gereeder na te fpeuren zyn. —— Dc dicht-en oordeelkundige de Bosch legt het in deeze zyne voorftellingcn 'er fteeds op toe . om den leezer het fraaie, dat allerwege rn de Ilias voorkomt, zoo te leeren gadeflaan, dat hy daar door bekwaam gemaakt moge worden, om 'er een ver- fhn-  van teyler's tweede genootschap. 531 ftandig gebruik van te maaken; des zyne ophelderingen als zo veele dichtkundige lesfen zyn. Van dien aart is, by voorbeeld, het geen hy aanvoert , by gelegenheid van 't verhaal van een hevigen ftryd , waarin verfcheiden fnéuvelen. In foortgelyke verhaalen vindt men maar al te dikwerf, in onze laatere Dichtftukken, eene verveelende eenzelvigheid en een mangel van verbeeldingskragt, waardoor het ftrydtooneel, hoe akelig ook anders gefchetst, het hart des Leezers weinig of niet roert. Geheel anders is 't met Homerus, die zo «lenigen Veldflag befchryft, en telkens toont dat zyn vindingryke geest op verre na niet uitgeput is. ,, Verfcheidenheid, zegt de Heer de Bosch, dichterlyke vinding en natuurlyke trekken vertoonen zig overal in de verhaalen van homerus. In dit gevegt brengt Antilochus eene doodlyke wond toe aan Echepolus , hem treffende in het voorhoofd, zo dat hy nedervalt, «elyk een hooge tooren in het beftormen van eene Stad. ~Elephenor wil deezen, dus ncdergeveld leggende, by de beenen buiten 't geweld der pylen trekken, om hem dan van zyne wapenen te berooven , maar de moedige Agenor, dit bemerkende, werpt eene fpies in die zyde , welke Elphenor, ncderbukkende, van zyn fchild ontbloot had, en beneemt hem dus het leeven. Door dit geval ontftaat 'er eene zo groote woede onder de ftrydenden, dat zy als wolven op elkander aanvallen, èn de een den ander doet omkomen. De grootmoedige Ajax dryft zyne fpies met zulk eene kragt door de borst van den zoon van Anthemion, die in den bloei van zyn leeven was, dat de punt agter op den rug uitkomt. Deeze valt in 't ftof ter neder, gelyk een populier, wiens takken zig reeds wyd cn zyd verfpreiden, en wiens kruin zig begint tc verheffen 'in de lugt, wanneer die door eenenWagenmaaker met eene blanke bijl word afgehouwen en omver geworpen, en vervolgens , op dat hy 'er goede raderen van zou kunnen vormen, aan den oever van eene rivier, om uit te droogen, nederlegt. Op Ajax werpt Antiphas , een zoon van Priamus, een fchicht, maar, deezen mislende, treft hy Leucus, een medgezel van Ulysfes, die bezig was, om het lichaam van eenen gefneuveideu tot zig te haaien, op 't welke hy zelfs zielloos nederftort. Ulysfes, hierover vertoornd, velt met zyne fpies Demecoon, eenen natuurlyken zoon van Priamus. De woede meer en meer beginnende te vermeerderen, werpt Pirus eenen grooten fteen, en  532 VERHANDELINGEN en breekt daardoor de beenen van Diores , welke, nedervallende in 't zand, zyne beide handen na zyne roedgezcllen uitfteekt, en, naauwlyks zyn adem haaiende , hen om byftand bid. Dan Pirus, die hem getroffen had, fchiet toe, en dryft hem zyne fpcer in 't lyf, zo dat de ingewanden op de aarde ftorten. Deezen word daarop aanftonds wederom op eene andere wyze door Thoas 't leeven benomen. Voegende de Dichter hier doorgaans by.de gelegenheid, waarby iemand gewond of gefneuveld is, op wat wyze hy die wond ontvangen heeft, op welke plaats die gekomen is, den loop van dezelve, en de houding, zo van den gekWetften, als van den geenen, welke het kwetzuur toegebragt heeft, zelfs vau het geluid der wapenen , waar mede dc gekwetften ter aarde vallen, melding maakende, en inzonderheid fpreckende, of van het vaderland of vari het geflagt, of eigenlyk character , cn wat iets meer zii, van de perfoonen, waarfover hy handelt, 't welk alles meer of min uitgebreid, en na de byzondere omftandigheden , op eene onderfcheidene wyze'toegepast , veele keurige fchilderyen van treflyke gevallen oplevert, die zeer gefchikt zyn, om de gemoederen der menfchen met gevoelige aandoeningen en medelyden te vervullen." Meermaals heeft dc Ilecr de Bosch gelegenheid, om aan te toonen, hoe eigenaartig Homerus dc natuur weet na te volgen, alle byzondere omftandigheden van 't menschlyke leven, zelfs tot zogenaamde kleinigheden toe , gade tc flaan, cn de hartstogten op de juist gepaste wyze te doen werken. En dit geeft hem dan gemcenlyk aanleiding , om den Dichtlievenden onder 't oog te brengen, hoe zy "er byzonder op hebben toe tc leggen, om Homerus in dit voetfpoor na te treeden: tc meer, daar men ziet , ,, dat veele zig meer bevlytigd hebben , om hem in 't ,, hooge cn verhevene , even als of daarin alleen dich„ terlyk fchoon te vinden was , dan jn 't eenvoudige 5, cn natuurlyke, na tc volgen." Zulks doet hem, onder anderen, de aandagt vestigen , op 't geen Homerus meldt, wegens de komst van Meetor in Troje, en deszelfs wedervaaren aldaar; welk verflag verfcheiden aandoenlykc en fchilderagtjge trekken oplevert. „ Zo is, zegt hy, de toeloop der vrouwen, van alle kanten den grooten Meetor omringende , om iets wegens den ftaat van hunne naastbeftainden te verncemen, zeer natuurlyk cn treffende. Dc korte befchryving daarenboven  VAN TEYLER'S TWEEDE GENOOTSCHAP. 533 ven van 't hof' van Priamus , 't welk met prachtige en konftig getimmerde gaanderyen voorzien was , waarin verfcheide ilaapvertrekken digt by elkander waren gebouwd , in welken de zoonen van Priamus by haare wettige vrouwen {liepen , en twaalf achtervertrekken, waarin de ongehuwde dochters van den koning haar verblyf hielden, nevens nog eenige afzonderlyke wooningen voor deszelfs fchoonzoonen en hunne echte vrouwen. De ontmoeting van Hector met zyne tedere moeder, gaande na eene van haare dochters , dicht by dit paleis ; de gulle blydfchap , liefde en genegenheid van die vrouw , om haaren zoon eenige verkwikking toe te brengen , haare zorg en gedienftigheid eindelyk , om uit het binnenfte van haar praalvertrek het fchoonfte kleed te haaien , en dat aan Minerva op te offeren , zyn alle zodanige zaaken , waarin ons de eenvoudige waarheid en natuurlykheid bekoort. Zulke gevallen en befchryvingen in een heldendicht te plaatzen, komt ons in den eerften opflag zeer gcmaklyk voor; maar om dit wel te doen, en daar 't voegt , daar toe is veel meer kunst nodig, dan men doorgaans denkt. Homerus heeft hierin de dichteren wel voorgelicht, maar nergens in is zyn voetfpoor meer verlaaten ; 't welk wy nodig gedagt hebben , ter bevordering van waare dichtkunde, nu cn dan aan te merken." Eene foortgelyke les, om het onopgefmukte weezenlyke fchoon recht gade te flaan, geeft hy den Dichteren, by gelegenheid, dat Homerus verhaalt, hoe Andromache^ (toen Hector weder uit de Stad na 't leger en ten ftryde ging,) haaren Echtgenoot al fchreiende verliet , telkens na hem omzag , en" hem , t'huis gekomen zynde, met haare dienstmaagden beweende; alle hoop opgcevende om hem ooit weder te zien. „ Het is , (zegt de Heer de Bosch ten deezen opzigte,)byna onmogelyk, om alles, wat het gevoel opwekt, hier aan te flippen. De droevige Andromache t'huis komende , beginnen alle haare dienstmaagden te fchreijen, en bcweenen dus reeds den leevenden Hector, niet denkende dat hy het geweld der Grieken zal ontwyken , of immer tot de zynen wederkecren. Clarke meent, dat 'er niets beter uitgedagt of bevalliger kan gezegd worden , om de hartstogten in beweeging tc brengen, dan het geene hier door den dichter is ter nedergefteld. Wy zeggen alleen, dat, hoe meer waarfchynlykheid 'er in eenvoudige verhaalen is, ons die des te meerder treffen, en dat JIJ.. DEEL. N. ALG. LETT. NO. 12. M m de  534 VERHANDEL. VAN TEYLER'S TWÉÉDE GENOOTSCHAP» de onvervalschte waarneeming van een enkel geval in 's menfchen leeven veeltyds meer toebrengt tot de beoeffening van het verftand, en de verbetering der zeden, dan wel uitgedoschte en net gefponnen redeneeringen. Daar is niets waarin Homerus meer andere dichteren heeft overtroffen, dan in dit bezef van 't waare fchoon, 't geen niet ontydig moet gezogt worden, maar de natuur van zelve moet opleveren." Redenvoering over het allerheilzaamst verband en de ver-, eenlging van den Godsdienst met de Wysbegeerte. Uitgefproken door den Hcogcerw. den Hooggeleerden Heer w. l. browN, wanneer hy op Utrechts Hooge School het gewoon Hoogleer aars- Ampt in de Kerklyke Gefchiedenis en de Zedelyke Wysbegeerte openbaar cn plegtig aanvaardde, den i^dcn February 1788. Uit het Latyn vertaald. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. In gr. octavo, 71 bladz. Overeenkomflig met de opgemelde dubbele Post van Hoogleeraer in de Kerklyke Gefchiedenis cn Zedelyke Wysbegeerte, die en den Godsdienst en de Wysbegeerte betreft, heeft de Hoogleeraer Brown, by de aenvaerdiging van dit zyn Ampt, eigenaertig verkoozen te handelen, over het onderwerp in den bovenftaenden Tytel uitgedrukt. Ter ontvouwinge van dit onderwerp , dat te meer overweging vordert, om dat velen hier ter wederzyde tot buitenfporigheden overflaen, fielt hy zich voor,aen te toonen,(1.) hoe ydel en dwaes, ja zelfs nadcelig de Wysbegeerte is , wanneer zy van den Godsdienst is afgefcheiden; en dacrna (2.) hoe veel nut de ware Wysbegeerte aen den Godsdienst toebrengt: en eindelyk (3.^ het fchoone, het nuttige en geheel Goddelyke, dat uit beider verwandfehap en onfeheidbare vereniging voortvloeit. Ieder gedeelte levert ene reeks van weluitgewerkte overdenkingen, die den opmerkzamen ten ovcrtuigendfte toonen , boe onaffcheidelyk de Wysbegeerte cn de Godsdienst hand aen hand behooren te gaen. Men leze, ter proeve hiervan , zyne volgende voorlïelïing, wegens het gene zy, ter onderlinge matïginge, aen eikander toebrengen. ,, Gelyk de natuur van alle zaaken, (zegt hy,) beftaat uit verfcheiden grondbeginzelen en eerfte deelen', die, juist  W. BROWN , OVER GODSDIENST EN WYSBEGEERTE. 535 Juist gemengd en zamengefield, elkander matigen, en dus èen zoort van eendragt en volmaaktlieid voortbrengen ; dus , Godsvrucht en Wysbegeerte, door een onderlingen band zamengepaard, matigen elkander, en deelen onderling elkanders eigenfchappen en deugden ; tot dat het geen wy zoeken volmaakt ten top gebragt is. Want , het is een voornaam gebrek in de Wysbegeerte, uit het welk alle derzelver misbruiken voortgefproten zyn, dat zy, met eenen ongelovclyken yver, om wat nieuws uit te vinden, of te hooren, aangedaan , het oude en beproefde te veel veragt, naar vreemde Hellingen haakt, en het geen moeijelyk en blinkend is meer najaagt, dan het nuttige en gemeenc. Zy blaast ook eene zekere verwaandheid in, die niet minder aan de deugd fchade doet, dan aan den voortgang der wetenfchappen. Zy houd zich flegts bezig met de tweede oorzaken, cn zy blyft tc veel aan dezelve hangen, en in dezelve berusten , denkende niet met Godvrugtig genoeg geheugen aan de Eerfte van alle, van welke alle de andere haare kragt en uitwerkzelen verkrygen, zo zy dezelve niet algeheel uit het oog verliest. Maar deze gebreken verbetert de Godsvrugt, cn verandert dezelve in deugden, en leert de zwakheid der Menfehelyke vermogens. Zy toont, in hoe veel onkunde zelf de fchranderfte vernuften verkeeren, met hoe veele vlakken de edclfte deugden der Menfchen befinet zyn, hoe laag en ydel alles is wat de Aarde aangaat, en in de Aarde eindigt! Zy leert dat die Waarheid, die Deugd, die Volmaaktheid en dat Geluk, zo gretig door de Ziel gezogt, en, om welke te verkrygen, de Mensch alle zyne kragten aanwend, zyn Ligchaam verzwakt, zyn tyd doorbrengt, ja zelf den Dood durft tarten, hier op Aarde niet gevonden worden, maar buiten de grenzen der Waereld hunnen oorfprong en bron hebben. Het aangezigt ten Hemel hellende , en de Aarde verfmaadende , zoekt hy zyne reis door een zwaren weg door te zeilen, veragt het gemeen en de laage aarde , en verhaast zyne vlugt (*> „ Van de andere zyde , wyl goed cn kwaad dikwyls zeer na aan elkander grenzen, en dat dc beste zaaken, uit de verdorvendheid der Menschlyke Natuur , het bederf meest onderworpen zyn , vercischt zelf de Godsdienst eene zekere matiging, cn den wyzen raad der Rede, (*) Horat. Lib. III. Carm- II. vs 21. Mm 2  53<5 W. BROWN de , zal zy niet van haare edele afkomst verbasteren èn tot fchade ftrekken, in-een dwaas bygeloof, of in eene dwceperfchc woede, vervallen zynde en overgegaan. Hier van daan die onmatige geneigdheid tot het wonderbaare die ydle fchrikken, dat tot flaverny bekwaam gemoed' hier van daan die dwaze verdigtzclen van een dom bv°-eloof, die menigte van Plegtigheden, om de Godheid te bevredigen, die ten hoon der Godheid en tot bederf der Menfchen zyn. Ook is de Ziel, die door geen Wysbegeerte in toom gehouden word, te veel verflaafd aan Gevoelens en vooroordeelen, door de eerfte kindsheid in^ezoogen. en die, door gebruik en gewoonte, aan wefke de Oudheid eene zekere heiligheid gehegt heeft, ingeworteld zyn. Alles derhalven wat nieuw fchynt, hoe^vaarfchynelyk ook, of zelf waar, word gehaat en beftreeden, en geen agting waardig geagt, fchoon het zich door Waarheid cn Nuttigheid aanpryst. De deugd word na de jaaren gefchat, en men bewondert niets ten zy het door Libi~ tina geheiligd is (f). ,, De Wysbegeerte geeft Geneesmiddelen aan de hand, tegen deze Zielen-kwaaien. De Wysbegeerte, de natuur der zaaken nagaande, ziet haar onderling verband, ontdekt de oorzaaken, let op dc eindens, cn ziet dat deze Waereld zo gefchikt en gefield is, dat geen deeltje, geen gedaante, geen beweeging, geen uitwerking byzonder is; maar dat alles dat geweest is, is, of zyn zal, een deel van dat geheel is, dat God van het begin geordend heeft, en tot de algemeene beftuuring der Voorzienigheid behoort ; en daar het dus een uitgebreid Toneel der Goddelyke werken oplevert , levert het iets groots, iets der Godheid waardig van God te voelen, en drylt alle die ydele hersfenfehimmen uit eene Ziel, die met eene naauwkeurige kennis der zaaken vervuld is. Zy verdryft cn flaat het bygeloof ter neder, en prent eene mannclyke, ftandvastigc en grootmoedige Godvrugt in. Want hier ziet men zeer fchielyk de oorzaaken , daar , integendeel, worden de gemoederen, beroerd, door alles wat de tyd ongemeen voortbrengt , en het ligt aandoenlyk gemeen verfchrikt : maar de nevelag/ige dwaling der onwetendheid verdwyne , dan zal men daarin niets wonderbaars meer zien (§). En dewyl de ware Wysbegeerte de zaaken, niet (+) Hor at. Epijl. L. II. I. 40. (§) Boeth. Cinfol. thilofoph. L. IV. 5.  over godsdienst en wysbegeerte. 537 niet naar gezag, noch tyd, maar naar waarheid en gewigt fchat, en het Volk ontwendt valfche Naamen te gebruiken, opent dezelve het hart voor onderzoek, en, oude beproefde dingen behoudende, neemt zy ook nieuwe aan , die zich door blykbaarhcid of nut aanbeveelen." Gedenkfchriften van den Baron de tott , betreffende de Turken en Tartaaren. Tweede Deel. Uit het Fransch vertaald door ysbrand van hamelsveld. Te Am ft er* dam, by M. de Bruyn. Behalven den Bladwyzer, 372 bladz. in gr. Svo. Genoegzaam hebben wy, in de Aankondiging van het Eerfte Deel deezes Werks (*), den Schryver, den Aart zyner Gedenkfchriften1, en wat 'er de Aanmerkingen van den Heer de peyssonnrl , ter volmaakinge aan toevoegen, doen kennen. In 't algemeen bevat dit Stuk de Verrigtingen van den Baron de tott , te Conflantinopolen wedergekeerd, waar de uitgeborfte Oorlog een reeks van Gebeurtenisfen aan zyn geest aanbiedt, zyne begaafdheden , yver en werkzaamheid, op 't kragtigst te voorfchyn roept. De peyssonnel vindt in dit Stuk, fchoon het byzonderheden van meer gewigts en treffender , die naamlyk van de tott's verrigtingen in de Hoofdftad , in de Straat der Dardanellen , en die der Zwarte Zee, bevat, nog in verfcheide ftukken dwaalingen, welke de Turken betreffen, cn hy niet kan nalaaten aan te flippen. Hy gaat deswegen voort met de plaatslyke kundigheden te vergaderen , welke hy tyd gehad heeft om te verkrygen, om eene Natie, indien mogelyk, te regtvaardigen , die ten allen tyde eene Vriendin en Bondgenoote der Frdnfchen geweest is , met welken zy eenen Koophandel dryven, die het voorwerp is van den afgunst en wanhoop van alle hunne mededingers; eener Natie, welker glorie zich heeft ftaande gehouden tot aan het Tydperk van den laatften Oorlog, en welke, benevens het beftaan, dat zy nog behouden heeft, zyns bedunkens , de agting cn oplettcnheid van alle Mogenheden verdient. Hy vervolgt daarom zyne Aanmerkingen , en tragt de zodanigen te voldoen, die, zo wel als hy, deeze Gedenkfchriften aangenaam vindende, zich te- (*) Zie hier hoven, bl. 126. Mm 3  53» gedenkschriften tevens beklaagen, ,, dat de Schryver, veel zaaken hcb„ bende mede te deelen, 'er nog veel laat begeeren, en ,, niet altyd even nauwkeurig is omtrent de overigen." Menigmaal moet hy de tott tegenfpreeken, zomtyds nogthans dient zyn berigt tot opheldering of bevestiging. Hy hadt, in foortgelyke omftandigheden als de Schryver, Conflantinopolen, de Dardanellcn, en de Vestingen aan den mond van het Kanaal de Zwarte Zee, verdeedigde , op 't verzoek van het Ottomannisch Ministerie , naa het Zeegevegt by Tcliechcme , hem door den Graaf de st. priest , toen Afgezant des Konings van Frankryk te Conflantinopolen, gedaan , tot béfchutting van Smyrna, tegen een gevreesden aanval der Rusfen, zich met dergelyk een last bekleed gevonden. Geen gefchikter Aantekenaar kon 'er des wcezen, om den Aart en Handelingen der Turken in den Kryg, en wat tot denzelven behoort, als mede de Characters van eenige voornaame Turkfche Perfoonaadien, toe te lichten: dit' maakt ook zyne Aantekeningen veelvuldig, zomtyds uitvoerig, altoos leezenswaardig, over het Derde Stuk van de tott's Werk, waar mede dit Deel aanvangt. Het Vierde cn laatfte Stuk der Ccdcnkfehriften, mede in dit Deel begreepen, behelst het verhaal van de Reize des Barons de tott , door de Stapelplaatzen van de Levant, in 's Konings Fregat de Aialcuae, in hoedanigheid van_ Opziener van den Koophandel. Dc algemeene Aanmerking van den Heere de peyssonnel , over dit gedeelte , is zeer gegrond. „ Het was wcnfchelyk ge- wcest, dat de Baron de tott, zonder de geheimen „ van zynen last te openbaaren, in dit laatfte Stuk, ee„ nigen nieuwen en belangrykcn ftraal van licht had kon,, ncn verfpreiden over dit gedeelte van zyne zending: ,, maar hy heeft ongelukkig, bykans altyd, den Opzien„ der van den Koophandel verborgen achter den Reizi,, ger, en hoe meer de vernuftige waarncemingen, oor„ deelkundige aanmerkingen , cn fchrandere gisfingen, van den Reiziger, over de Aardrykskunde, Plaatsbe,,, fchryving , Natuurlyke Historie , Oudheden en Ge„ fchiedenisfen , van verfcheide Landen, belangryk en ,, voldoende zyn voor dc Geleerden en Nieuwsgierigen, zo veel te meer is het ftilzwygen van den Opzie'nder ,, vcrdrietlyk voor Lieden van Staat en Koophandel." Hy volgt hem op deeze Reize alleenlyk om zyne Aanmer- kin-  van DE tott. 539 kingen te voltooijen. En zal men alzins reden vinden, om3zynen arbeid te pryzen. £, Zo veel overneemenswaardigs biedt dit Deel aan, dat wv ons in de keuze verlegen vinden; doch de thans aano-evangene 5 Turkfchc Oorlog bepaalt dezelve om t een en ander uit te kippen; het uitbarften eens Oorlogs, onder de Turken , betreffende ; en derzelver onbekwaamheid, ten dien tyde, afmaaiende. Een oud gebruik, waar van men noch de beweegreden, noch den oorfprong, ontdekt, voegt by de verbaazende vertooning van de vereeniging der krachten, van een groot Keizerryk tegen zyne vyanden, de ongerymdite zotheden: en deeze belachlyke famenmenging noemen de Turken Alay, dat is te zeggen Zegeftaatzy. Deeze beftaat in eene foort van Maskerade, in welke alle ioorten van Handwerkslieden , de een na den anderen, aan de Toekykers het werk van hunne byzondere Kunften vertoonen. De Landman dryft den ploeg, de Wever ichiet zyn fpoel , de Schrynwerker fchaaft ; en deeze onderfcheiden vertooningen, op wagens , die ryk yk verguld zyn, geplaatst , openen den trein , en worden gevolgd door den Standaart van mahometh , wanneer men dien uit het Serail brengt , om hem na 't Leger te voeren , om dus de overwinning te verzekeren voor de Qttomanmfche Troepen. , „ Deeze Hoofdbanier der lurken , van groene Zyde , die zy Sandjak Cherif, of den Standaart van den Propheet, noemen, is onder hun zo geëerbiedigd, dat hy,, niettegenftaande dc veelvuldige fchokken, daar zyn achting door gekrenkt is, nog het eenig voorwerp van vertrouwen is , cn het heilig punt van hunne verzameling. Alles vertoont ook dc heiligheid van dit vendel. De Emirs alleen hebben recht om het aan tc raaken: zy maaken de bende uit die het omringt, en het wordt gedraa«reu door hun Opperhoofd. De Mufulmannen alleen moSen hunne oogen tot hetzelve opheffen , andere handen zouden het bezoedelen , andere oogen het ontheiligen, de barbaarfte geestdryvery omringt het. Eene lange Vrede hadt ongelukkig het belagchelyke, en voornaamlyk het gevaarlyke , van deeze plegtigheid doen vergeeten. De Christenen haastten zich onvoorzietig om mede te loopen kyken, en de Turken,, die door dc gelegenheid van hunne huizen hunne venfters konden verhuuren , begonden van dit voordeel gebruik Mm 4 te  54° GEDENKSCHRIFTEN te maaken, wanneer een Emir, die voor den Standaard uitging, luidkeels het volgende uitriep: Dat geen Ón«eloovige befiaa, door zyne tegenwoordigheid het heiligdom van den Standaard van den Profeet te ontheiligen en dat elk Mufulman , die een Ongeloovigen verneemt, dit te kennen geeve , onder flraffe der verwerf inge ƒ . Van dit oogenblik af was 'er geene vryplaats meer , die geenen zelfs, welke, door hunne huizen te verhuuren zich zeiven mcdepligtigcn der misdaad hadden gemaakt, werden 'er de verklikkers van , de woedde vermeesterde de gemoederen , zy wapenden alle armen, en de hevbfte biiitenfpoorigheden waren de vcrdienftelykfte. Thans was 'er geen onderfcheid van jaaren of 'kunne , zwangere Vrouwen , by de haairen voortgcfleept , vertrapt onder de voeten der menigte , fneuvelden op de jammerlykfte wyze. Niets werd door deeze monfters ontzien en onder zulke aufpieia begonden de Turken deezen o'orlo»- „ De Hatty-Cherif, (het Keizcrlyk Diploma) waar'by deeze oorlog verkondigd werd, in de gewoone vorm opgefteld , noodigde alle waare Geloovigèn, in ftaat om de wapenen te draagen , om zich te vèreenigen onder den Standaard van het Geloof, om deszelfs vyanden te beftryden. Deeze wyze, om dc Arriére-ban op te roepen beloofde eene talryke Armee , hoewel het beter zou geweest zyn, dat zy eene Armee beloofd hadt, beftaande «it goede Troepen. Onkunde cn gierigheid wilde liever gebruik maaken van dccze menigte vrywilligers die men na den Oorlog tcrllond afdankte , dan dat men alle Janisfaaren verzamelde, welker foldy cn cifchen voor altyd zouden vermeerderd zyn. Ook mag men denken, dat de Groote Deer , vrcezendc aan dit lichaam de kracht weder te gecven , daar zyn Vader het flachtoffer van geweest was , het met wilde gebruiken , dan als een byvocgzcl by zyne andere krachten. Het weczenlykst °-ebrek , cn daar men zich het minst over bekommerde was , dat 'er geheel geene voorzorg gebruikt was, met betrekking tot de leevensbchoeften. Het is de natuur en aart van het Despotisme , dat het zich altyd vleit om gebrek van voorzigtighcid te vervullen doör het gebruiken van gezag. De Groot-Vizir voerde het bevel over bet Leger, en alle de Staatsdienaars verzelden hem. De Registers , zelfs de Kanzelary , werden in hun o-Jvol"medegevoerd. Men twyfelde niet aan den goeden uit- Öag,  VAN DE TOTT. 54i fin0- , noch aan den overvloed ; en dit vertrouwen was zo algemeen als blind. , De nieuwe Troepen, die, uit het hart van Aficn, zich na het Leger begaven, trokken den Bosporus over, en hielden te Conflantinopolcn halte, niet zo zeer om by de Forte een verzoek te doen, als wel om haar te noodzaaken , om over hunne foldy te handelen. Terwyl de Bevelhebbers van deeze Vrywilligers over hunne benoodddheden tot den veldtogt handelden , dreeven deeze AJiaticrs, overal in de Hoofdftad verfpreid, van het hoofd tot de voeten gewapend, en 's avonds en 's morgens op de kruiswegen loerende, cn de voorbygangers beroovende, de handelingen aan , nadien men zich in dc dringende noodzaaklykheid bevond, om zich, hoe eer hoe liever , van zulk lchuim te ontdoen. De Regeering, al te zwak, om de ongebondenheid van dezelve te beteugelen, wilde vruchteloos afdingen, cn gaf toe zonder fchaamte. Onder het getal van deeze ftroopers, die, van tyd tot tyd, aankwamen, beftond een troep , gekomen uit het Land der Las (+) ■> by hunne aankomst, "dat eenige Janitfaaren van hunne Kompagnie (§") vastgezet waren in het Kasteel van 1'sfar (\) , aan het Kanaal. Men was omtrent hunne foldy overeen gekomen , cn zy waren in dienst genomen ; doch nu cischten zy ook de vryheid der gevangenen. De Vizir dorst die noch toeftaan, noch weigeren , men moest dan de toevlugt neemen tot eene fchikking. Men kwam overeen , dat deeze troep voorby het Kasteel zou trekken, cn op de Poort fchietcn, waar op de Gouverneur, als 't ware, gedwongen door deeze daad van vyandlykhcid, dc fchuldigen zou overleveren. Voorgaande voorbeelden konden dit belagchelyk hulpmiddel wel verfchoonen , maar het blyft des niettemin een bewys van de merkwaardige lafheid van een volftrekt Regeeringsbeftuur, nademaal het dienen kan, om het ontfermt) Het Land der Las ftrekt zich uit langs de Zuidkust van de Zwarte Zee, en bevat de Steden van Shiope en ï'rebizonde. (J) Deeze Kompagnie, die ik meen dat de 32de is, is daarom talryker, om dat de Las zich nooit in eene andere begeeven, en het getal der geenen, die daar in opgetekend zyn, beloopt wel 30,000. (1) Dit is het Kasteel, daar men de Jauitfaaren opfluit, die men wil ftraffen of worgen , welk een van beiden dit verblyf zeer gevaarlyk maakt. Mm 5  54» GEDENKSCHRIFTEN veranderlyk karakter van het Despotisme te ontdekken. Den Despoot kan zyne magt geen oogenblik uit de hand glippen, of het gemeen maakt 'er zich meester van. Terwyl de zwakheid der Regeering haar de oogea deed fluiten voor de buitenfpoorigheden van ongebonden Krygsknegten, poogden de Staatsdienaars voor zichzelven den Zee-oorlog te verbergen, daar het Ryk mede gedreigd werd. Daar was nooit een Kusfisch Schip tot hier toe te Conflantinopolcn verfcheenen, derhalven de Rusfen hadden geen Schepen, of zo zy 'er by geval hadden, dit raakte de Turken niet, om dat 'er geene gemeenfehap is tusfchen de Ballifche of Oostzee en den Archipel. De Deenen en Zweeden, welker vlag by dc Turken bekend was, konden evenwel deeze redeneering niet uit hunnen geest wisfchen. De kaarten, voor hunne oogen opengelegd, hadden geen meer vermogen, cn de Divan was nog niet overreed van de mogelykheid der zaak, toen zy de tyding ontving van de belegering van Koron, en den inval in Morea, en de verfchyning van twaalf vyandelyke Scheepen van lienie (**_). ,, Evenwel had dc onzekerheid der Staatsdienaars niet belet, om eenige toerustingen ter Zee tc maaken. Men zette de toerusting voort van dertig Oorlogfcheepen, en men zag fchielyk , in eene zo aanmerkclyke overmagt, niets anders dan het vermaak, om zich in den Archipel fchadeloos te Hellen van de rampen, die men aan den Do. nau geleeden had. Schoon men uit alle kragt zich toegelegd had, om het bouwen der Schcepen door te dryven , en derzelver uitrusting ie verhaasten, en om de menigte van manfehap te verzamelen , die gedwongen werden om voor matroozen te dienen, evenwel gaf alles blyken , dat onweetenhcid en hoogmoed alles belhiurd had- (**) De onkunde der Turken in de Aardryksbefchryving levert nog fterker voorbeelden op dan dit. Zeker Ambasfadeur van Venetiën na Cmiflautinopolen komende, met twee Oorlogfchepen van de Republiek, ontmoette in den Archipel de Vloot van den Grooten Heer, die in Vredestyd jaarlyks uitzeilt, om de fchatting der Eilanden op te haaien. De Turkfcbe Admiraal noodigde zyne Excellentie aan zyn boord , om bem te ontbaalen, en onder hun gefprek vraagde hy hem, of de Staaten van het Gemeenebest aan Rusland grensden. De Edelman, verontwaardigd over deeze onweetenheid , antwoordde. Ja > daar is niets tusfchen beiden dan het Ottomannisch Ryk!  VAN DE TOTT. 542 hadden. Scheepen , hoog van boord , welker ondcrfte batteryen echter by den minden wind onder waren, konden den vyand niets aanbieden dan veel hout en weinig vuur. Eene verwarde toetakeling, touwen en blokken , die by de minde force ftukken braken, dertig man in de Kondapels kamer gebruikt, om de.roerpen te regeeren, op het gefchrceuw van den Stuurman , op 't halfdek (taande. Geen overleg in 't duuven der vaten, geen kundigheid van zeevaard, ellendige batteryen, geene gelykhcid van kaliber in dezelve, zo was dc toedand van deeze uitr rusting, over welke het bewind alleen kon toebctrouwd worden aau lieden, die onkundig genoeg waren om 'er zich mede te vergenoegen. „ Tchesme was de fchuilplaats, waar in, naa eene ontmoeting met de niet verwagtte Rusfen, de geheele Turkfche Zeemagt, in de grootde wanorde, binnen viel, en eenige dukken Kanon in haast ontfeheept, en op de twee uithoeken geplaatst, die deeze Haven beduiten, dclden de vluchtelingen gerust. • Het fchynt, dat dc Rusfen ondertusfehen zich bezig hielden, om de bewecgingen van den vyand gade te flaan, cn men kan denken, dat zy, niet zonder groote verwondering, 's anderen daags vernamen wat te Tchesme gebeurd was. Dit vreemd gedrag der Turken aan niets anders kunnende toefchryven dan aan eene ydele fchrik (Terreur panique') , na welke men , bykans altyd, zaaken met voordeel kan ondcrnccmcn, die anders geen den minden voorfpoed fchynen te belooven , vertoonden zy zich voor dc Haven met twee Branders, die zy 'er in zonden. Op het verfchynen der Rusfen • dachten dc 'Turken, nog ontdeld van den voorigen dag, eerder, om zich te land te bergen, dan om hunne Scheepen te verdeedigen. Maar het gezigt van twee kleine vaartuigen, die koers na de Haven delden, wekte by hun het denkbeeld van overwinning weder op, en ze voor overloopcrs ncemende, in plaats van tc poogen, om ze in den grond tc fchieten, baden zy om hunne behoude aankomst , nogthans vast beflooten hebbende, om de manfchap in yzers te kluisteren, cn zich reeds met het vermaak drcelcnde, dat zy hen in zegepraal na Conflantinopolcn zouden voeren. , ,, Doch deeze gewaande overloopcrs , zonder moeite binnen geloopen , vertuiden hun roer , maakten hunne enterdreggen klaar, en braakten fpoedig vuurwolken, die de hcele vloot in brand daken. De Haven vm lchesme, be-  544 gedenkschriften bedekt met Scheepen, kruid en kanon, vertoonde niets anders dan een vulkaan , in welke de geheele Zeemagt der Turken verflonden werd. „ Terwyl deeze ramp de Ottomannifche Trotschheid vernederde, moesten de Staatsdienaars van dit Ryk zich fchielyk met eene meer dringende noodzaaklykheid inlaaten, alzo de Hoofdftad door eenen aanltaanden hongersnood gedreigd werd. In de daad, de vernieling der Turk' fche Vloot , den Archipel aan de Rus/en ov'erlaatende, belette de verzorging van Conflantinopolcn van leevcnsmiddelen. De Vyand kon ook nog de Straat der Dardanellen vermeesteren, zich voor den hoek van het Serail vertoonen, de Stad befchicten , en den Grooten Heer de Wet voorfchryven. De ontfteltenis was algemeen , en nooit was eenige vreeze meer gegrond. De Baron de tott werd dcrwaards afgevaardigd, daar gekomen, fchryft hy, ,, was myne eerfte zorg om den ftaat der Kasteden tc onderzoeken ; doch mem behoefde enkel eenen opflag van het oog te flaan op de Soldaaten, die met derzelver verdeediging belast waren, om te oordeelen, dat 'er geen meer hulp in den zeddvken dan in den natuurkundigen tocltand te wagten was. Defchrik had zich zodanig meester gemaakt van de gemoederen , dat men zich openlyk uitliet , dat men de batteryen zoude verlaaten op den eerften kanonfehoot. Het vast verblyf der bezettingen , by de Turken in gebruik , van eiken foldaat eenen gezeten burger maakende, geeft hem al te veel voorwerpen, die voor hem belangryk zyn, om te bezorgen, dan dat hy zich alleen en geheel zou toeleggen op de verdeediging eener vesting, 'daar hy toe gefchikt is, zyne belangens ftrekken zich buiten derzelver omtrek uit._ De krygstucht by de Turken, altoos Itrcng, en nooit flipt, is niet genoegzaam, om hen daar toe re bepaalen. Een enkel opflag van het oog, op den aanleg der Dardanellen geflaagen , was genoeg, om de beweegreden van dit wegloopen te begrypen. Drooge muuren, meer dan dertig voeten boven de'batteryen, die waterpas liggen, verheeven, dreigden neder te 'ftorten op het kanon en de kanonniers, by den eerften fchoot der Rusfen, foortgelyke verwarring was voor de Turken veel gevaar- lyker dan de aanval zelfs van hunne vyanden. Eene Artillery , verfchriklyk in den eerften opflag , door de wydte van derzelver monden, maar weinig te vreezen , na de eerfte losfing, uit hoofde van de langzaamheid van den dienst  van de tott. 545 dienst van zulke verbaazende groote fteenftukken, maakte de voornaamfte batteryen der kasteelen van Europa en Aften, wier vuur kruisling fpeelde by de Dardanellen, maar die naauwlyks elkander konden ontmoeten by de twee kalleden aan den ingang. Dee^e ftukken alle van metaal, zonder asfen en zonder .affuiten, lagen alleen op afgeronde ftukken houts, terwyl een fteenen muurtje de ftukken van achter onderfteunde, het te rug fpringen belette. Een aantal andere ftukken op het zand liggende, zo als ook veele mortieren, fcheenen eerder de overblyfzelen eener' belegering te zyn, dan wclgefchikt om 'er een te verduuren." Zodanig was dc toeftand der Dardanelkn, toen de Baron de tott daar aankwam. Wat zyn verrigtingen ter verdeediging betreft, moet in de Gedenkfchriften, waartoe wy den Leezer wyzen , geleezen worden. Wy hebben onze taak afgedaan , en eenige byzonderheden opgezameld om de gefteltenis der Turken by den aanvang des Oorlogs te doen kennen. Merkwaardige Levensge/chicdenis van fredrik , Vryheer van der trenck , befchreven door hemzelven. Naar de nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgave , die te BerZin met privilegie van den Koning gedrukt is, uit het IJoogduitsch vertaald, en door\ecnige Aantekeningen opgehelderd. Met Platen. Eerfte Deel. Te Amfterdam by M. de Bruyn 1788. Behalven het Voorwerk 26a bladz. in gr. octavo. 1h den eerften opflag befchouwt men deeze Leevensbefchryving van een Truisfifchen Officier, ongelukkig aan veele wederwaardigheden bloot gefield , ligtlyk als een Gefchrift van geen wezenlyk belang, inzonderheid voor eenige andere Natie: dan op het doorbladeren van hetzelve zal men 'er ongetwyffeld gunftiger over oordeelen. De Vryheer van der Trenck, tegen alle regten aan, mishandeld , heeft eene reeks van rampen moeten doorftaan , om dat hy, ten gevalle van het Dcspotismus, tot geene laagheid vervallen kon, waartoe zyne ziel te edel en te grootsch was. Hieraan fchryft hy grootlyks zyne wederwaardigheden toe : „ Myn weerbarftig lot" , zegt hy, „ heeft het zoo gewild , dat ik, door een overdreven vuur „ der jeugd, en een zeker foort van tcgenftand, welke „ den  546 LEVENSGESCHIEDENIS „ den machtigen Vorst beledigde , die alleen maar aan „ onderworpene onderdanen genade wedervaren liet, den regten weg miste , om dezelve door de gefegtigheid myher zaak te verdienen." Men ziet in zynen Fee vensloop een Man, die beftand is tegen de bitterde onderdrukkingen ; en, in 't verhaal van dezelven, fchetst hy eene menigte van caracters van perfoonen . in hooger en lauger ftand, die op verfchillende wyzen deel in, of betrekking tot, het hem aangedaane onregt hadden'; ais mede van zodanigem, die hein wel gundig, doch niet magtig waren, om hem uit zyne onheilen te redden, dat eerst na verloop veeier jaaren, toen zyne onfchuld ten duidelykfte bleeK, mogelyk werd. Het vermelden zyner rampfpoedige lotgevaben, geduurende dien tyd, terwyl hy verfchillende Gewesten doorkruiste, geeft hem ook meermaals aanleiding om van verfcheiden gewigtige voorvallen aan deeze en geene Iiovcn te gewaagen; 't welk hier en daar ter ophelderingc van etïykc byzondere gefchiedenisfen kan dienen. Het grootmoedig en ftandvastig gedragdoor hem in alle deeze omftandigheden gehouden, mits^ gaders de al te vuurigc buitenttappen nu en dan doorhem begaan, heeft men, gelyk hy den Leezer zomtyds doet opmerken, voornaamlyk te houden voor een gevolg zyner opvocdinge, waarvan hy, by den aanvang,'een oordeelkundig verflag geeft, met aanduiding van den invloed, die dezelve beftendig op zyne denk- en handelwyze gehad heeft, als mede van 't gebruik door hem daar van gemaakt. Zyne opmerkingen deswegens , zo in het algemeene berigt, als by 't melden van deeze cn geene zyner byzondere bedryven , behelzen uit dien hoofde veel leerzaame, en men vindt 'cr bovenal nuttige aanmerkingen in , over het vermogen der Driften boven dat der Reden, als men niet onverzetlyk pal ftaat, gelyk ook over dc behoedzaamheid in de verkeering, cn den invloed der voorbeelden , die ons beftendig'omringen. Dit alles maakt deeze Lcvcnsbefchryving , die op zichzelve zecr merkwaardig is, van een des te lcerzaamcr nuttigheid. Het eerfte Deel, dat wy thans onder handen hebben, verleent ons, na een kort begrip van zyn Opvoeding en Academiejeugd, eerst een verhaal van zyn opkomenden en veel beloovenden gelukftaat, terwyl hy dc blaakende gunst van den Pruislifchcn Monarch in den hoogden trap mogt genieten, cn zyne Majefteit hem wcezenlyk hoogagtte. Dan een verraderlyke trek, gelyk het verhaal vervolgt  VAN V. D. TRENCK. 547 volgt, beroofde hem, na weinig jaren, van dat alles, en hy werd onverhoord , als' een werklyk booswigt,naGlatz op de citadel gebragt. Eene mislukte pooging om te ontvlugten had eene enger gevangenis ten gevolge; en eene driewerf herhaalde onderneeming van dien aart verzwaarde zyn arrest telkens des te meer; waaruit hy nogtans zichzelven eindelyk, door eene verhaaste en onverwagte vlugt reddede. Onder het doorftaan veeier rampen, en gevaarlykc ontmoetingen, gelukte het hem, na een langduurig omzwerven, te Elbing te komen, en aldaar aan te treffen zynen geweezen geliefden leermeester Brodowsky , als Hopman en Auditeur by de Poolfche kroons-armee. Deeze behandelde hem ten vriendlykfte , en hielp hem ook, door eenen Brief, tot het overhaalen zyner Moeder , die zich op haar Landgoed boven Koningsbergen bevond , om te Elbing te komen, en haaren Zoon te fpreeken. Op het aanftaan zyner Moeder, die hem met raad en daad byftond, zag hy af van zyn befluit, om na Petersburg te gaan, en in Rusland dienst te neemen; hy liet zich door haar overhaalen, om na Weenen te gaan, en aldaar zyn geluk te zoeken. Hy vertrok des na Weenen ; dan eene averechtfche ontmoeting aldaar noodzaakte hem eerlang weder te keeren tot zyn vroeger befluit; ingevolge waarvan hy voorts in Rusfifchen dienst overging. Aan het verhaal van 't geen hem in Rusland wedervoer , is wyders gehegt een berigt, van eene hem toegeweezen ervenis van zynen overleeden Neef, mits dat hy geenen anderen Heer, dan het Ooftenrykfche Huis, dienen zou. Uit zichzelven zou hy van het aanvaarden dier ervenisfe afgezien hebben ; maar de drangredenen van eenigen zyner Vrienden, en byzonder van den Graaf Bemes , diestyds Keizerlyken Gezant by het Rusfifche Hof, bewoogen hem, om zich van den Rusfifchen dienst te doen ontflaan, en de reis na Weenen te vervorderen. Uit het verflag van zyn wedervaaren alhier befpeurt men , dat hy, dien, door een zeer flinkfchen regtshandel,flegts een byster fchraal gedeelte eener hem wettig toekomende aanzienlyke erfenisfe te beurte viel, aan 't Weener Hof op geen aanmerkelyke bevordering hoopen kon; te minder, daar de Pruisfifche Gezant aan dat Hof, wiens voorflag hy afgeweezen had, hem dwarsboomde. Hy moest zich vergenoegen met eene Ritmeestersplaats in een Cuirasfiers regiment; verliet gemelyk Weenen , en vertrok na zyn regiment in Hongarye : by eene uitfpanningsreize nog-  548 LEVENSG.VAN V. D. TRENCK. nogmaals te Weenen gekomen zynde, ondervond hy 'er niets dan veragting en koelheid, 't welk hem dra weder tot zyn Regiment deed keeren. Intusfchen ftierf zyne Moeder: ter dier gelegenheid kreeg hy voor 6 maanden verlof, om na Dantzig te reizen; alwaar hy vervolgens met zyne broeders en zusters hunne familiezaaken fchikte. Terwyl hy zich hier bevond, bragtcn zyne Vyanden hunnen alvoorens gefmecden verradcriyken toeleg in uitwerking; en hy zag zich, kort na 't vertrek zyner Familie , door de Dantziger Magiftraat, op de onregtmaatigfte wyze, als een dclinquant aan zyne Majefteit, den Koning van Pruisfen,' uitgeleverd. Het gevolg hiervan was , dat hy na Bcrlin gevoerd , van daar over Spandau na Maagdenburg gebragt, en op de citadel in de voor hem beftemde en gereed gemaakte gevangenis geplaatst werd: in welke gevangenis hy ten onbarmnartigfte behandeld is geworden, en den tyd van tien jaaren lang verbleef; het geen in 't volgende Deel nader ontvouwd zal worden : dat nog treffender tooneclcn uitleveren , en te gelyk 's Mans onfchuld aan den dag brengen zal. Aan myne jonge Vriendin ; of Zedelyke Brieven, ter verbeteringe van het Hart. Eerfte Deel. Te Middelburg by P. Gillisfen cn Zoon , 1788. Behalven de Voorreden 254. bladz. in gr. octavo. In den eerften deezer Brieven komt ons derzelver Schryver voor, als iemand, die eene zeer genocglyke verkeering üehad heeft in een deftig kinderryk Huisgezin, waar onder Henriette, een Meisje van dertien jaar, hem, door haar voortreflyk character , byzonder ingenomen heeft: het welk hem aanleiding gaf tot eene briefwisfeling xnet haar, gefchikt om haar hart ter Deugd te vormen. Met dat oogmerk behelzen deeze Brieven zedelyke onderii°tingen, in welker voordragt de Schryver de Zedekundi°e lesfen van Gellert grootlyks volgt, die hy op eene «evallige en leerzaame wyze ontvouwt en opheldert. Hy doet haar aanvanglyk opmerken het geluk haarer opvoedinee door bi'aave deugdzaamc Ouderen; leidt haar verder op tot eene rechte erkentenis van Gods beftaan en deszelfs aanbidlyke Volmaaktheden, mitsgaders de daaruit voortvloeiende verpligting, om hem te verheerlyken, zy-  brieven 549 zynen wil te keren kennen, en dien tot een rigtfnoer van ons geheele gedrag te Hellen, ten einde ons, zo veel docnlyk, in de bctragting der Deugd, van alle onze plinen te kwyten. By de opheldering en aandrang deezeronderwerpen,voegt hy wyders de hoofdregels van gedra°-, welken men, om hier in eene goede en beflendige vordering te maaken, behoort gade te flaan. Tusfchen beiden deelt hy haar ook eenige opwekkingen cn troostredenen mede, by gelegenheid eener ziekte, en het daarop volgende fterfgeval van haaren deugdlievenden Broeder. En eindelyk fluit hy dit eerfte Deel met eenen heilwenfehenden brief op haar verjaaren: voegende daarnevens eene beknopte herhaaling van den hoofdzaaklyken inhoud zyner voorige Brieven, met belofte vau haar zyne verdere onderrigtingen vervolgens ter hand te zullen doen komen. _ De inhoud en de manier van uitvoering pryst deeze Brieven aan, niet alleen voor de Jeugd, maar ook voor dezulken die reeds tot meerder jaaren gekomen zyn, gemerkt dezelven eene welingerigte zedekunde behelzen, die, onder den ernftigften aandrang, niet droog ontvouwd, maar leevendig voorgedragen, en op veelerleie wyzen, door het aanvoeren van verfchillende characters , ten duidelykfte opgehelderd wordt. Hier van verftrekken ter proeve de gemeenzaame voorbeelden, welken hy aanvoert, om te toonen, hoe men op zyne hoede behoort te weezen , tegen alle afwykingen van onzen pligt. . 's Mans vermaanlesfe is, ,, de kennis van onzen pligt ten allen tijde vlijtig voort te zetten; en daartoe onze verkrecgen kundigheden geduurig te vernieuwen, om dezelven des te fterker in 't geheugen te prenten." Deeze onderrigting verfterkt hy , door te herinneren , „ dat wij, in het waarncemen onzer pligten, altijd meer of min verhinderd worden door onze driften , dat wij te kampen hebben met onze hartstochten, met onze begeerten cn lusten. Dat eene verhitte verbeeldingskracht, eene niet naauwkeurig genoeg geleide opvoeding; dat ook duizend vooroordeelen en kwaade voorbeelden , benevens eene fiechte gewoonte, en ontelbaar veele natuurlijke neigingen de duidelijkfte begrippen allengskens kunnen doen verilaauwen, en op het laatst geheel en. al uitwisfehcu; dat zij ons aan het dwaalen kunnen helpen, en ons, zo wij niet zorgvuldig op onze hoede zijn, ten Iaatfterj geheel en al in ons verderf kunnen doen loopen." -— III. deel.n. ai-g.lett.no. 12. Nn Hier-  55° zedelijke Hiervan had hy een treffend voorbeeld gefchetst in Juli. ana, die van eene geregelde tot de bukcnfpoorigfte leevenswyze verviel; dan men heeft, om van dc gegrondheid deezer opmerkingc overtuigd te zyn, zulke°on*emeene voorbeelden, vervolgt hy, juist niet noodig; wij behoeven flegts dagelijks onze oogen tc openen, en na te fpcuren , wat 'er bij en om ons gefchiëdt. ,, Zie, zegt hy, hoe cleon zich door zijne begeerten laat regecren , en zich geheel cn al aan zijne wellustigheden overgeeft: zie hoe kratippus zich daaglijks in zijne dronkenfehap te buiten gaat; hoe damon zijnen wraaklust cTeii teugel viert; hoe kleant de gierigheid in zijnen boezem troetelt; hoe arisïus al zijn geld verfpilt, en dawis door zijne ijdcle klapzucht den goeden naam van zijnen evenmensen bekladt. —— Zie hoe climene, door den nijd aangezet, op alle andere Vrouwen en Meisjes, bekenden zoo wel als onbekenden , vreemden zoo wel als vriendinnen, iets tc zeggen weet, en niemand ongemoeid kan laaten; zie ook hoe haar Zuster rynbrandina , oorfpronkelijk zoo goed van aart, reeds haar vergiftigend voorbeeld volgt; zie hoe petronella, door een Romanesk gevoel geheel en al bedorven , zich niet meer fchaamt openlijk te praaien met eene onkuifche liefde voor den man van haare vriendin, die, zulk eene goede vrouw onwaardig, zichzelven cn zijne SentimenteeleZottin, (die het echter in alle andere zaaken aan geen verhand of natuurlijk oordeel ontbreekt,) door zijne malle verbeeldingskracht als in eene betoverde Waereld heeft overgebragt, en zijne arme Vrouw in de grootfle droefheid gedompeld. In één woord, men merke flechts op het geen 'er in den dagclijkfchcn omgang voorvalt, om zich meer en meer te overtuigen, hoe men de denkbeelden zijner pligten altijd levendig moet houden, zo men geen gevaar wil loopen, om hr zijn verderf tc worden weggefleèpt. Cleon was van natuurc ccn vijand van den wellust, ten minden van alles wat naar de verleiding der onfchuld geleek , en hem tot laagc buitenfpoorigheden kon vervoeren, maar hij liet zich door dc kwaade voorbeelden zijner bekenden verleiden, om dat hij niet veelen kon, voor een {lijven of droogen Klaas uitgemaakt te worden. In het eerst zondigde hij met'tegenzin, doch welhaast verbeeldde hij zich, dat het genoeg ware, zo hij zijne gezondheid niet benadeelde, óf zich zoo voorzichtig gedroeg, dat hij 'er zijn eerlijken naam niet bij in-  BRIEVEN. 551 infchoot 1 De ondervinding leerde hem , hoe anderen zich beroemden, op het geen zij hunne Intrlgues noemden , cn nu rekende hij het zich ook welhaast tot een eer, om openlijk de rol van homme a bonnes fortunes te ipeelen ; eindelijk werd hij zelf een verleider der onnozele onfchuld. Had cleon zich het rechte denkbeeld der maatighcid altijd vertegenwoordigd , hij zou nimmer zoo buitenfpoorig geworden zijn. Even zoo ging het met kratippus van een vijand van alles wat naar onmaatighcid zweemde , werd bij allenskens een Dronkaart , cn verbeeldde zich echter niet meer dan een vrolijke baas te zijn. Damon, die van natuure een goed hart had, en altijd zijn evenmensen beminde, werd , daar hij toch eendzins driftig en opvliegend van aart was , door het heerfchend vooroordeel van het geen men in de zoogenaamde befchaafde waereld Point dlionncur noemt , 1h eenen wraakgierigen bloedvergieter veranderd. Kleant floeg van eene priislijke fpaarzaamhetd tot tierigheid, aristus van eene onbepaalde en kwalijk beredeneerde mildheid tot verkwisting over. D amis werd een achterklapper, door de begeerte om zijn verhand ten toon te fprciden. „ Climene zou haar naijver nooit tot nijd hebben doen overflaan , zo zij zich deeze ondeugd 111 alle derzelver affchuuwlijkheid had voorgefteld , en haare Zuster , rynbrandina, zou nimmer haar voorbeeld gevolgd hebben, zo zij beftendig op haare hoede ware geweest. , nad fetronella wat minder zedebcdervende Romans, en wat meer Zcdekundige boeken geleezen, zij zoude nooit het fpoor zoo ver zijn bijster geworden; en had willem, haar verleider, zich wat meer aan zijne Amptsbczisheden , en zijn huishouden laaten gelecgen lissren • hadde hij , wat minder onbevooroordeeld , oe waare kracht van het woord Sentimenteel overwoogen hij zoude het arme Meisje, en zich zelvcn, zoo deerlijk niet bedroogen hebben. Leer hieruit, mijne waarde i-ienriette ! hoe nauwkeurig en zorgvuldig "men zijn moet, om de verkreegene kennis zijner verpligtingen dagelijks te vernieuwen, ea voor dwaalingen, die ons zoo dikwils kunnen verleiden, te behoeden. Wij kunnen zelfs , zo wij hier in nalaatig zijn, ons verbeelden, dat wij alle Deugden be-  f& ZEDELYKE trachten, en door elkeen als voorbeelden van DeW aan anderen worden aangepreezen, en zoo wij het eens nauwkeurig onderzogten, zouden wij mogelijk bevinden dat Wij niets minder dan deugdzaam zijn. „ Zoo verbeeld zich erastus memchtievend tc zijn en is daarvoor bij elkeen gekend. Hij doet ook zeer veel goeds aan armen; maar zo hij de aanleideliike oorzaak van zijne zoogenaamde menschtiefde nap-in»- zou hif ontdekken, dat deeze niets meer was, dan''t ge'voD van eene natuurlijke onberedeneerde weekhartigheid. Hjï verbeeldt zich zeer maatig te zijn, maar zo hij zichzelven eens nauwkeurig onderzogt, zou hij bemerken, dat zijne maatigheid geenzins uit een beginzel van Deuo-d onthoud, maar alleen door eigenliefde, en door vreezc yan zijne gezondheid te verliezen, veroorzaakt wierd Hij verbeeldt zich zeer werkzaam te zijn, om dat hij zijne zaaken met eenen onvermoeiden ijver behartigt; doch bij nader onderzoek zou hem blijken, dat zijne werkzaamheid geen Deugd is; maar alleen ontftaat uit een begeerte om fchatten te verzamelen, of om zijn aanzien ten top te doen hijgen. y» Laat mij hier eindelijk nog het voorbeeld van doris bij voegen, t welk door gellert wordt aangevoerd. ,, Doris is van kuifche Ouderen geboren, en onder de voorbeelden der Onfchuld opgegroeid. Zij heeft van jongs at aan eenen afkeer gekreegen voor alles wat naar onbefchaamdheid zweemt. Zii heeft haare beminnenswaardige Moeder altijd nagevolgd, en al vroeg geleerd dat een jonge Dochter zich, door eerbaarheid en febaamte, op de zekerde wijze, hoogachting en liefde kan verwerven ; zij is voor alle gevaarlijke verkecring zorgvuldig bewaard, en tegen alle konftenaarijen der Verleiding bewapenden oplettende gemaakt; zij vermijdt alle verdacht en dartel tooifcl want het is niet welvoegelijk. Zij bloost ÖVet ïjder dubbelzinnig woord, want zii'hoorde in haar huis nooit ongebonden taal. Zij gevoelt geen trek tot die ondeugd, die de 'onfchuld moort; want men heeft haar gewend deeze ondeugd als dc grootfte befchimping voor haar jteflacht,- als dc tVhrikkeiijkite ontecring van haar Maagfehap, en van haaren naam, en als eene eeuwige hinderpaal voor een toekomend huwelijk aan te zien. - ls D0R1S ^ indièh gjj niet meer ^an dit is, wel waarlijk kmsch V ls deeze deugd bij haar niet meer opvoem% öaa V^W%C pooging ? Is het niet een kundig be* dien  BRIEVEN* ftierde Natuur, die het pad blijft bewandeleh, waaraan men haar van jongs af gewende? Het is voor haar gelukkig dat zij zoo zorgvuldig werd opgevoed, maar haaf hart zelfs heeft zich deeze deugd niet wezenlijk eigen gemaakt. Het heeft ze alleen, doof navolging, uiterlijk aangenomen. Bemint ze de onfchuld niet, uit oorzaake dat zij dezelve, met overtuiging vooreen Goddelijk Zieraad der ziel erkent, om dat ^zij de verpligting daartoe iil haar geweeten gewaar wordt; dan heeft zij wel het iHteflijk voorkomen der kuisheid, maar geenzins de ziel daarvan. Laat doris 'er de proef van neemen, en dé waereld openhartig zeggen, waarom zij kuisch is, eii dè \vaereld zal haar deugd niet hoog waardeeren; maar die voor even zoo natuurlijk houden als haar fraaie item irt 't zingen, waartoe men haar door kunst reeds vroegtijdig gewend heeft. Echter wil.ik hiermede niet ontkennen , dat uit deeze Deugd der opvoeding.een eigenlijke Deugd kan groeien, en dat de uiterlijke drangredenen drijfvecrefl ter Deugd kunnen en behooren tc weczeu, alhoewel zij aan de Deugd niet eigenlijk het leeven geeven." Kort begrip der Astrologie, of dè nieuwe Planeetlezer, waariti men de waare gefleldheid der Hemelloopkunde in al haar deelen kan nagaan, hoe men een Horoscoop ' moet opmaaken, Sm de Lotgevallen, aangebooren Aart en natuurlyke Eigenfchappen van ieder Mensch te vinden, tf iemand veel Fortuin zal hebben, meer als één Huwelyk zal doent ook Kinderen zal bekoó•men, of groote Rykdommen zal nalaater.. Waarhy gevoegd is een Astrologifche Almanach na de behoorhke Tafels Van de Graaden, Minuten en Poolshoogte, daar dezelve op gema-i.kt zyn. Eerfle Deel.' Te Amfierdam by L. GroeneWoud, 1788. Êehalven het Voorwerk 146 bladz. in gr. octavo. Th 't jaar 1762 zag te Rotterdam het licht eeri ftukjë, gëty» teld Aftrologia , of Sterrenvoorzegkunde, in alle deszei f 'gronden i-.agefpoort'en ontdekt, waarvan wy diestyds gewag gemaakt hebben^ (*). ■ By het ópftellen van het thans afgegecven Kort begrip der AJlrologie, onder den bövenfta'andei'i Uitvoeriger' tytel aangekondigd, heeft men dat voorgemelde Gefchrift, (Zyn^ de het Zelve, zo men meldt, geheel cn al uitverkogt,) groot* lyks overgenomen, met eenige Veranderde febikkingeu en by- (") Zie Vad. Ulteroef. iii d. b'. 14». Nn $ ....  554 KORT BEGRIP DER ASTROLOGIE. voegzelen; die , zo verre wy uit dit eerfte Deel kunnen afneemen, niet wel onder den naam van verbeteringen gebragt kunnen worden. Dan 't is niet noodig hier op verder ftaan te blyven, daar het toch den onbevooroordeelden overbekend is, dat alles, wat men hieromtrent aan de hand geeft, op te willekeurige gronden fteunt, om 'er eenig vertrouwen op te Hellen ; terwyl de ondervinding nog dagelyksch leert, dat die manier van voorzeggen geen zekerheid heeft, en op zyn hoogst genomen, maar raadzelagtig genoemd kan worden.' De Nagelaten Brieventas van j. car. ludeman, en deszelfs Sterren-Voorzegkundig Treurfpel , CHOsmadroes. 'Te Arnhem by Moeleman en elders 1788. In quarto 232 bladz. Kroonwerk of laatfte Eeuwbazuin van den al omvermaar den Aflrologist ludeman. Te Arnhem by Moeleman en elders 1788. In quarto 375 bladz. TJeide deeze Gefchriften hebben ons niet gunftiger doen denken, over die foort -van Papieren, welken men op den naam van Dr. Ludeman gemeen maakt, dan wy 'er over dagten , toen ons, voor eenigen tyd , de Triumphzaal van Aftrologifche Voorzeggingen in handen kwam (t). Ze behelzen niet minder dan de Triumphzaal eene menigte van beuzelingen en ongerymdbeden , onder het mededeelen van zogenaamde Voorfpelifngen, wegens de lotgevallen zo der Waereld in 't algemeen, als veeier Volkeren en Staaten in 't byzonder, die in het Kroonwerk gebragt worden , zints het jaar I036, tot in het jaar 1899, of het afloopen der negentiende Eeuw. Wy oordeelen liet der moeite niet waardig eenig ver'iag van die Voorfpellingen , of van zommigen derzclven te gee* en j gemerkt men , haar «itwyzcn der tegenwoordige ondervindinge, op die manier van Voorzegkunde geen ftaat kan maaken; en men over de vervulling v*n het aangekondigde ganscb niet gunïlig kan denken, volgens het geen ons de Triumphzaal, ter beoordceling hiervan, aan de hand geeft. Het eerfte ftuk der Triumphzaal, naamlyk, moest, volgens de opgegeeven bepaaling van Dr Ludeman, voor den eerften Augustus 1787, wacreldkundig gemaakt worden, ,, om dat, „ uit de aancenfchakeling der gedenkwaardige gebeurtenisfen , ,, die a's dan, na zyn begrip, bier te Lande plaats zouden hebben, by voorraad best te befluitcn zou vallen, op hocda5, nige gronden van waarfchynlykheid of onvvaarfchynlykheid, », hy het zevental zyner uitgekipte Voorzeggingen voor het op- » ve!» (|) Zie A'. JJg, Vad. Leturoef. II, D. bl. 581.  J. LUDEMAN, KROONWERK. 555 „ volgende Wonderjaar 1788 gebonwd had." (4) ■ Wat nien nu van deeze gronden in dit geval, en zo dan ook met betrekking tot zyne volgende Voorfpellingen, te oordeelen heh- be, kan men uit de uitkomst opmaaken. • Dat zevental zyner uitgekipte Voorzeggingen, waarvan hy met zo veel ophefs fpreekt, moest, in de vervulling, in 't ontftaan van een zevertal van verbaazende gtbeurteni.Jen ftand grypen , en vervuld worden van den 3 Maart tot den 18 October 1788. Ten aanvan, ge hiervan, moest 'er zig een afgryzelyk bloedbad vertoonen, dat, in de maand Maan, in voile vlam moest uitbarften : in die Maand moest ,, het Gordyn van de groote omwenteling van ,, zaaken o^gefchooven worden , door een jammerlyk bloedbad ,, of liever langbedreigden Burgerkryg, die in negen onderlchcu „ den ftemvoerende Steden en zeventien Dorpen eener voor- naame Provincie plaats zou hebben :" en dan moest voorts , van den 3 Maart tut den 18 October, dat zevental van uitgekipte Voorzeggingen zyne vervulling erlangen (§). Dat Tyd'beftek nu is afgeloopen; bet algemeen voerjpeide in de maand Maart is diestyds niet gebeurd; en van die zeven Voorzeggingen is, in dat tydsverloop, niüts vervuld, dan alleen, dat het Voorjaar en Zomerjaifoen beter en bejlendiger geweest is dan voorheen, dat, naar luid dier Voorzegginge, voortaan zo zyn zal, 't welk de tyd zal moeten leeren. Wanneer nu een Astrologist, niet alleen in zyne algemeene voorfpelling feilt, maar ook in zyne tydsbepaaling van zeven gebeurtenisfen, waarop hy zo grooten ftaat gemaakt wilde hebben, in zes den bal misllaat.en dien flegts in eén geval, (welks voorfpellinge , inzonderheid uit kragt der voorige jaaren , in zulke algemeene bewoordingen, ligt te waagen was, treft, dan mag men 'cr , volgens het bovengemelde uit de Triumphzaal , naar ons inzien, vry gegrond uit afleiden, dat zyne Voorzegkunde niet anders dan eene Giskunde is, die enkel by geval haare vervulling erlangt. Meer ftaaltjes van die natuur zouden wy, met opzigt tot het jaar 1788, aan de hand kunnen geeven; doch wy oordeelen 't, na het voorgeftelde, niet noodig ons daar toe in te laaten: het afloopen van dit jaar, en het geen in de volgende jaaren ftaat te gebeuren, zal hiervan ongetwyfeld nog wel nieuwe bewyzen opleveren. Wy hebben dit alleen voor tegenwoordig flegts onder 't oog willen brengen, ter verfterkinge van de gegrondheid onzer voorheen gegeeven waarichouwing , tegen de bygeloovige omhelzing van zodanige voorfpellingen, die, gelyk men daar van in onze • da- (D Zie het Naheri'gt agter liet eerfte fluk der Triumphzaale. (J) Zie Triwnphzaal, l D. bl. 3, u en 12. (SS) Zie Nieuws dlgem. Vaierl. Letteroef, li Deel, bl. 582.  55<5 j. ludeman , kroonwerk. dagön maar al te veel voorbeelden gehad heeft, een nadeeligets invloed by veelen kan hebben. Voor dit Kroonwerk heeft men nog geplaatst een Voorportaal tot de Kunst der Aflrologie. Het behelst. volgens de aldaar gedaane opgave, „ eene Adrologifehe Verklaaring over de zeven „ Planeeten en over de twaalf HemHstehenen van den Zodiak, ,, om uit dezeiven zo wel de'geaartbeden, als de toekomende „ lotgevallen , van allerleieperfonen, van verfchillenden ouderdom , ,, onder anderen ook van jonggeborene kinderen te leeren ken„ nen, en des door zodanige kunstregelen aan elk Wereldjing „ het trekken van zyn eigen Horoscoop gemaklyk te maaken; „ met uitgewerkte Vroeftaf tien voorde 18de en 19de Eeuwen > „ aantoonende het jaar, waarin ieder Planeet op zyn beurtre^ee-, ren zal, verluisterd door een apart Kunsttafeltje van de talgen „ It/khi re dog'-n, welke in ieder maand van het jaar voorkomen , „ en in hoedanige zaaken die meest plaats hebben." Wy hebben dit Voorportaal doorwandeld , en het daarin geplaatde 'ter loops vergeleekenmet het geen ons in het bovenge melde Kort Begrip der AJlrolo$ie voorgefteld werdt. Het FmporUal en 't Kort Begrip hebben wy over 't algemeen nagenoeg eenftemmig bevonden, fchoon 'er ons hier en daar egter eenige byzonderheden in voorgekomen zyn, waarin wy de onderrigtirigen , die twee Aflrologisten niet met clkanderen kunnen vereffenen: dart de zaak is, onze.- oordeels van dat belang niet, dat wy 'eronze Leezers in 't breede over behoeven te onderhouden. Genoeg zy het. hier nog, ten deezen opzigte, met een kort woord te melden, dat zy, hoewel meerendeels eenftemmig in't opnoemen der ongelukkige dagen in iedere maand, egter in die der maanden Februari, Maart en December verfchillen. Volgens het Kor* Begrip. Volgens het Voorportaal. zyn ongelukkig in February 11, 17 en 18 I, 17 en 18 in Maart t , 4, 14 en 16 14 en 16 in December 6, 11 en 18 6, 11 en 15. En vol» gens het Voorportaal behoort 15 December juist onder die geboortedagen, wel e. boven alle andere dagen des jaars, byuitnee* mendherd ongelukkig zyn: te weeten 12 Jan. 17 1'eb. róMaart, 7 May, 21 July en 15 Dec. Wy laaten de proefneemingen, ter ftaavinge hier van. en ter befibfinge van 't verfchil deezer opgave, aan de Liefhebbers over. Gedichten van pieter NIEuwland. Te Amfierdam by P. den > Hengst, 1788. In groot octavo 136 bladz. Deze «erfle, en te gelijk laat ff e bundel van den jongen Dichter nieuwland, welke aan zijne Weldoeneren en Vrienden is Of-  gedichten van p. nieuwland. 567 opgedragen, bevat een aantal dichtftukken van verfchillenden in. houd, en van ongelijke waarde. Buiten eenige Vcrfcn, bij bijzondere gelegenheden , en voor goede Vrienden, gemaakt , of naar het Latijn van den Heere jeronimo de bosch gevolgd; vindt men 'er verfcheiden fraaije Naarvolgingen, van oude Dichteren, als van Mojclius , Theocritus , Anakreon , Homerus , Archias , Seneca, Firgilius en Claudianus in, Hierop volgen verfcheiden vertaalde Fragmenten , mede uit oude Griekfehe en Latijnfche Dichteren getrokken. Zijnde deze laatfte verl'en alle betreklijk op den ftaat der zielen na dit leven; en als zodanig ook door de Heeren wyt-'enbach en de bosch, in hunne door Teyleé Genootfchap bekroonde,en door den Dichter vertaalde, Verhandelingen , raakende de gevoelens der oude Wijsgecren over dien ftaat, reeds gebezigd en ingevlochten. Behalven de ftukken der reeds genoemde Dichteren Homerus en Firgilius, ontmoet men hier nog veele fchoone brokken van Hejiodus , Empedocles, Pindarus , Parmenides, Tibullus . Manilius , Ovidius en Lucanus j welke zo veele blijken, van het uitmuntend vernuft hunnerMaakeren, opleveren. Om het niet enkel bij gezegdens te laaten , willen wij onze Lezeren zelf laaten oordeelen, uit de volgende naarvolging eener [Rei uit den Thijestti van seneca, in dezen bundel voorkomende onder het opfchrift: DE WARE KONING. Zo heeft dan eindlijk 't oud gejlacht, Uit koning Inachus gefprooten, Den broedren feilen wrok verzacht, Sn 'f lang gewenscht verbond gefloten! Wat helfche woede dreef u aan Dm naar 'elkanders bloed te dorften7 Door gruwlen naar de kroon te flaan ? Gij weet het niet, misleide Vorflen! Indien ge naar paleizen haakt, Wie recht den naam verdient van koning, 't Is niet de fchat, die koning maakt. Noch '£ rijk verguld/el van uw woning; Noch Tijrisch kleed, met purpren gloed, Ntch kroon, die van juwelen jchittert, Hij, hij is koning, wiens gemoed Geen vrees ontfielt, geen haat verbittert: Wien geene volksgunst, los van aart, En wuft als ligtbewogen golven , NochJcspterzucht ontroering baart, Noch wat uit mijnen wordt gedolven; Noch 'f goud dat Tagus langs zijn boord, Qla,S*  558 GEDICHTEN -V.'N P. NIEUWLAN».' Glashelder, meevoert vit zijn bronnen; .Noch al het graan, in 't vruchtbaar oord Van 't gloeiend Jlfrica gewonnen; 't Is hij, die, boven vreugd en leed En alle driften ver verheven, Z jn lot grootmoedig tegentreedt, En vrolijk fcheiden kan van 't leven. Het groot gematd bezit een rijk , Dat ruitermagt behoeft noch vloten, Noch Jchild, noch Jpeer , ten taffen blijk1 Van vrees, al vlugtende afgefclwten, (Gelijk de woeste Parther vecht.') Noch fleencn brakende mortieren , Waarmei men wal en muren flecht: Hij, dis zich zeiven kan bejlieren, Is van -gevaar en rijkszorg vrij; Behoeft geweer noch praalvercooning. Elk geeft zich zelf dees heerfchappij; Wie niets begeert, niets vreest, is koning. Het eerfte, in dezen bundel voorkomend dichtftuk, Orion , dat geheel eigen vinding van den Dichter, en op de nieuwfte ■waarneemingen, wegens dat fterrenbeeld, gegrond is, bevalt ons zoo wel, dat het ons fpijt, dat wij, volgens des Dichters bedreiging , of liever Heilige verzekering , in zijn Voorbericht gedaan , moeten melden , dat deze bundel zijne laatfte zal zijn. Dan wij vleijen ons nog al inet de algemeene bekende waarneeming, dat de Dichters, in dit opzicht, zelden hun woord houden. Wij zouden het ten minfte den Heere nieuwlm steria en datames , en de volgende korte aanfpraak aan het Volk, doet eindigen. Doorluchtige eedlen'- richt het volk met wys beleid. Gy , priesters! dient de goón met ware nedrigkeid; Verlicht het menschdom door verftand en kundigheden : Zo ftrekk' de godsdienst tot verbetering der zeden. Jammer is het, dat de bevryding der Maagd met de overwinning van meriones, op den Priester en deszelfs aanhang, niet in één en het zelfde Bedryf heeft kunnen komen. De ontknooping ware dan niet ten halve in het Vierde Bedryf volvoerd, en het Vtfde had niet gevuld behoeven te worden met het fluiten ener muitery , die enkel een gevolg der groote daad was, en nu het Vyf de Bedryf, dat het fterkfte moest, wezen, wezenlyk zwakker dan bet Vierde Bedryf doet wor. cjen. . De naarvolging verdient egter Lof.  NIEUWE ALGEMEENE • VADERLANDSCHE L E TT EU - O EFENINGEN. Paraphrafis et Annotationum in Epistolam ad Hebraeos fpecimcn fecündum. Auctore i>. abresch , Th. Dr. et in Academia Groningo-Omlanda Prof. Ord. Lugd. Bat. apud A. et f. Honkoop 1787. In octavo f. m. 128 pp. In deze tweede Proeve achtervolgt de Hoogleeraer abresch zynen aengevangen arbeid , en deelt ons mede zyne uitbreiding van , en ophelderende aenmerkingen over, het derde en vierde Hoofdftuk des Briefs aen'dc Hebreen , of" wel tot Hoofdft. IV: 13 ; brengende bet overige tot het volgende Vyfdc Hoofdftuk. Van den aen > leg en het bedoelde dezes Werks hebben wy,by de uitgave der eerfte Proeve, een verflag gegeven (*); en het doorbladeren van dit tweede Stukje doet ons zien , dat de Hoogleeraer daer aen blyft beantwoorden , en dus Voldoet aen onze diestyds gewitte verwachting: des mem ook in dit gedeelte weder ccn verscheidenheid van leerzame tael- en oordeelkundige aenmerkingen ontmoete. Tot een voorbeeld hier van uit velen diene het voornaemfte van 't geen zyn Hoogeerwaerde bybrengt, wegens de benaming van Apostel, Heb. III: 1. acn onzen Heilland gegeven Daer ter gcmclder plactze dc benamingen van Apostel en Hongenpriester byeen gevoegd worden , zo vind men Uitleggers, welken oordeelen , dat door beiden even het zelfde aengeduid word : nademael een Hwgenpriester in zekeren zin mede den naem van Apo-tel kan dragen: of ook wel, om dat het woord Midclelaer, mcermacls ten opzichte van Jezus als 11 oogenpriester gebruikt, gereedlyk door het woord Apostel verwisfeld. kan worden. Edoch dc Hoogleeraer toont, dat de deswegens aengevoerde bewyzen ver van voldoende zyn ; als mede dat (*) Zie N. Algem. Vaderl. ' rttemeff. I. D. bl 354. III. DEEL. N. ALG. LETï. NO. 13. O O  g<52 P. ABRESCH dat dit denkbeeld geenszins ftrookt met den redeneertrant en het beoogde van den Schryver dezes briefs. — Zyns oordeels word de benaming Aw»s-«a»5, zo veel als Gezant, hier aen Jezus eigenlyk gegeven , met betrekking tot zyne zending in deze Waereld; op dat hy, in 't character van een Godlyken Leeracr en Uitlegger, den ftervclingen zou ontvouwen het voornemen cn de befluiten zynes Vaders nopens 's menfchen zaligheid , als mede ene nieuwe en volmaektere inrichting van den Godsdienst daer ftelleri. Hierop heeft onze Zaligmaker bet oog als hy zegt Jo. XX: 21, gelykerwyze my de Vader («*• s-*a*«) gezonden heeft, fende ik ook ulieden. Camero vcrklacrt dit wel van de zending van Christus om zyn volk te verlosfen, dan dit is te min nauwkeurig; nadien 'er gefproken word vau het ampt der Apostelen , door Jezus aengefteld , om dat zelfde werk te verrichten, 't geen hem aenbevolen was , te weten , om, in Gods naem, den weg der Zaligheid te verkondigen. In dien zin draegt Christus insgelyks, Rom. XV: 8, den naem van dienacr der Befnydenisfe , dat is , een Leeraer der hrdeliten , gelyk Estius zeer wel opgemerkt heeft. Vergelyk Carpz. Strtct. p. «347. Voorts ftrekt niet weinig tot opheldering der bcnaminge van 'a»«f«>.--, welke nergens anders dan hier, met opzicht tot Christus, in de H. Schrift voorkomt, de uitdrukking dien God («.■xtïtxi,') gezonden heeft : dezelve is Jezus, in 't Euangelie van Joannes, zo byzonder eigen, dat het niet vreemd zy te denken, dat hy die Uitdrukking meermaels van zichzelven gebruikte , ovcreenkomftig met ene diestyds gewoone benaming onder de Tooden , als den gezant van God by uitnemendheid , dat is den Mesfias. Men zie Hechts Jo. III: 34. V: 36 \ 38. VI: 29. en inzonderheid X: 36: omtrent welke laetfte plaets inzonderheid aen tc merken ftaet , dat het woord geheiligd hier zo veel zegt als afgezonderd, dat is byzonderlyk gefchikt tot dc waernemlng dier zendingc. In dezen zin lezen wy ook , met opzicht tot Mozes , by Sirach XLV: 4. Door zyn geloof en zachtmoedigheid heeft hy hem geheiligd, dat is afgezonderd, eenftemmig met de daerop volgende verklarende uitdrukking, hy heeft hem uit alle vleescli uitverkooren, Heiligen is dus in dit ge¬ val het zelfde als «4>af<^£i» afzonderen. Rom. I: 1. Gal. I; 15. Daer 't nü blykbaer is, dat de uitdrukking dien God CiTif£Mi.) gezonden heeft ftrekt ter omfchryvinge van den Mesfias, zo is het niet oneigen te denken, dat de bena-  IN EPIST. AD. HÊBR/fiOS» 5 den beroemden Hervormer Luthcrus, met betrekkinotot den openbaaren Eerdienst, verfcheiden plegtighedcn , . en  C. PH. 5ANDER OVER DE FEESTDAGEN. 569 en omftandigheden, die in de Roomfche Kerk in zwang waren, welken andere Proteftanten meerendeels afïehaften, behou ien hebben , van waar ze ook nog heden, grootendeels in Duitschland, en ten deele mede in de Nederlanden, in de Lutherfche Kerken , nog in Itand blyven. — De Eerwaarde ander toont, in de Voorrede van deeze zyne Verhandeling, beknoptlyk ten bqndigfte aan , dat 'er geene gegronde reden zyn , om dit der Lutherfche Kerke ten kwaade te dui iftelen handelen.  OVER. DE ZON- EN FEESTDAGEN. S7l byzonderheden te geeven , maar te gelyk zyne nafpoorino-en der vroegere en laatere Kerkgebruiken daaromtrent mede tc deelen. Weetgierige Leezers derhalven , dien navorfchingen van zulk een aart gevallig zyn , zullen, in. 't doorbladeren van dit Gefchrift, een leerzaam genoegen vinden , te meer daar zyn Eerwaerde allezins toont, dat hy met eene oplettende oordeelkunde hier in is te werk gegaan. Ter proeve hiervan ftrekke zyn berigt wegens de plegtigheden, waarmede de goede of jlille Vrydag, den zesden dag der goede of groote Week, by de eerfte Christenen gevierd werd. Na eene melding der onderfcheiden benaamingen, welke deeze dag droeg , met redengeeving van dezelven , tekent hy nopens de plegtigheden het volgende aan. ,, De eerfte Christenen onthielden zich op dezen dag van het knielen, en van het onderling kusfehen, op dat zy niet mogten fchyncn de Jooden na tc volgen, in hun befpotten van en knielen voor Jezus , noch Judas, die den Kusch tot een verradend teken gaf. „Het is wel niet onwaarfchyulyk, dat deze Dag van de eerfte cn Apoftolifche tyden af wierd gevierd * ter gedachtenis van Jezus lyden , cn ter Foorbereiding op het Paaschfeest : dan dit is zeker, dat Keizer Conflantyn de Groote bevolen heeft , dezen Dag met veele Plechtigheden te vieren, ter herinnering van alle die groote gebeurtenisfen , die op denzelven zyn voorgevallen. Men bragt hem door met een plechtig cn gcltrcng Vasten, waarvan niemand verfchoond was , dan de Kinderen , de Oude en Swakke lieden. De allervuurigfte en zicltrcffcndftc Gebeden wierden uitgeboczemd in de Vergaderingen , cn men liet niet na , om den vertoornden God te bevredigen, en hem tc danken voor den fmartelyken en fmaadelyken dood van zynen Zoon Jezus Christus. Wanneer iemand deze Vasten overtrad, of uit de Vergadering ging, voordat de Gebeden waren geëindigd, en de Abfolutie t Vryfpraak) gegeeven, was het hem niet geoorlofd in de Paaschvrcugde te deelen, of op dien dag het Heilig Avondmaal tc ontvangen. De Christenen lagen op dezen Dag uitgeftrekt op den grond, het welk by hen op eenen plechtig voorgefchreeven Vast- cn Boetdag in gebruik was, (doch zonder Kniebuiging,) ten bewys van de allerdiepfte Nederigheid, en dat zy zich voor Stof en Asfche, in het Stof der Aarde, voor den grooten G od erkennen , en dus ©m genade fmeeken. —— Deze Vernedering en aan- dach-  *-/2 c. s and er. dachtige Gebeden gingen vergezeld met eene eerbiedige en Godvruchtige ovcrweeging van Jezus Lyden. De Gefchiedenis van dit Lyden wierd niet alleen aan het Volk voorgeleezen, maar men hield ook byzondere Redenvoeringen over dezelve, gelyk men ook gewoon was op de dagen der Martelaarcn te doen. Hiervan is nog de gewoonte in dc Euangclifchc Gemeentcns overgeblecvcn , om op dezen Dag, in de Kerken , die Gefchiedenis voor te leezen , daarover te prediken , cn zelfs ook, op zommigc plaatzen, dezelve in Muficq te zingen. ,, Te Amfleldam word in onze Gemeente , op dezen dag, des morgens vroeg, in beide Kerken, na een kort voorgezang, door den Voorleczcr, de geheele Gefchiedenis van Jefus Lyden en Sterven voorgeleezen, en dan, na bet zingen van het Gezang: o Godde/yk l.aml onfchuldig enz., door den Leeraar het laatde gedeelte dezer Gefchiedenis , van Jefus Begravinge handelende, verklaard. Voor dezen was het eene gewoonte, dat de Leeraar ook in zyne Redevoering de geheele Gefchiedenis doorliep en ophelderde; waarvan nog ccn Voorbeeld te vinden is, in de Leerredenen over het Lyden en de Zeven Kruiswoorden van Jefus, weleer te Amfleldam gehouden, door •wylen den Wel- Eerwaarden Heere J. Velien, eertyds yVerigen en nog geachten Leeraar dezer Gemeente, en naderhand in Druk gegeeven. By onze Gemeente ïri *s Graavenhage word op dezen Dag alleen- des Voormiddags ten negen uuren over de Begraving van Jefus gepredikt, en hier, in Groningen, alleen des Avonds ten vyf uuren of over den Dood van Jefus, of over zyne Begraving. Voor het overige word deze Dag ook nog, by eenige andere van onze Gemcenteus in dc Nederlanden, met "het houden van eenè Redenvoering geviérd. ,, Dc f laats, op welke ten dezen dagedte Godsdienftige plechtigheden wierden verricht, was, naar Chryfoflomus, buiten de Stad, by of in de l'egraafplaatzen. Dit gefchieddc, om dat Jefus na buiten was geleid na Golgotha, cn hierby had men het oog op Paulus woorden Hebr. XIII. i-i -14. Dus waaren ook de Berfie Christenen gewoon, op de jaarlykfebe Gcdachtenisdagcn van den Dood ■der Martelaarcn, na buiten te gaan, cn by derzelver Graffleden hunne Gebeden, en andere Godsdienftige Oefleningen, te verrichten. „De beroemde Oudheidkundige Bingham meldt, dat 'er Schryvers gevonden worden, die met groote waarfchyn- lyk-  OVER DE ZON- EN FEESTDAGEN. 573 lykhejd bewecren, dat op dezen Dag die Boetelingen, welke in het begin van de Quadragefima (Vasten) hunne één, twee of dricjaarige Boete hadden volbragt , ; in de Gemecnfchap der Kerke weder wierden opgenomen ; en zelfs dat op dezen Dag eene openlyke algemeene Ahfolutie (Vryfpraak) wierd gegeeven en bekend gemaakt. „ Op zommige plaatzen in Duitschland word deze geheele Dag voor ten hoogften Heilig , ;a voor den Heilig/ten Dag van h^t geheele Jaar gehouden, en als een Boet- en Bedendag ftatelyk gevierd. "Te Hamburg heeft de liaad, in het jaar 1751,5 den 15-dcn Maart, bevolen dezen gcbeclen Dag te vieren, en over den Dood des Verlosfers te prediken, en by deze gelegenheid bekend gemaakt, dat geen Jood, op eene Boete van 50 Ryksdaaldcrs of -Gevangenisfe , zal mogen iets koopen of verkoopen , of openlyk eenigen Koophandel dryven, of langs de , Straaten wandelen , of met Tabakspypcn voor de huisdeuren zitten; maar dat ieder van dezelve zich ftil in \, zyn Huis zal moeten houden; en, wanneer hy iets „ noodwendigs mogt te verrichten hebben, bet zelve ,, niet eer, dan omtrend vier uuren des Namiddags, zal ,, mogen doen." Meer diergelyke Verordeningen ten aanzien der Jooden, op dezen, en de voorgaande en de volgende , ' dagen vindt men in de Kerkelyke Gefchiedenisfen , door de bcjluiten der Kerkvergaderingen, vastgefteld, waarvan reeds te vooren een Voorbeeld is aangehaald (ff). In de Grlekfehe Kerk, waarin het Kruis zeer hoog geacht wierd, (zo dat men veele Lofbenaamingen aan het zelve gaf, cn bet in cn buiten de Huizen, op de Wegen, in dc Tempels, op de Outaaren, in de Doopvonten , op de Graflieden, zelfs op de Keizerlyke Tekenen en Cieraaden {Inligniaf) op den waercldkloot, in den Kroon, den Tulband cn op de Schilden der Soldaaten , opgericht en afgebeeld was, gelyk uit Nazianzcnus, Chryfjstomus, cn andere Schryvers, blykt; cn ook, naar Terïullianns, Cyprianus enz. het tekenen met het Kruis, by G) Te weeten dat der tweede Kerkvergadering van Orleans, in het jaar 536,gehouden, waarin, ,, ter eere van den voorigen Donderdag , den gr oenen of witten Donderdag geheeten , vastgefteld is, dat geen Jood, van dien dag; , tot op den dag na het Paaschfeest, onder clc Christenen of Catholyken mogt gevonden worden, noch onder dezelve verfchynen, waar en by welke gelegenheid het ook mogt zyn."  574 C. SA ND ER. by de Grieken, in verfcheiden gelegentheden, in gebruik is geweest,) wierd het Kruis op deezen Dag niet veele Plechtigheden vereerd. In den Nacht, die op dezen Dag volgt, word by hen, (tot op dezen Tyd toe,) een gefchilderd of gefneedcn Christus beeld, door de Priesters in hunne Dienstkleedcrcn, (terwyl zy by deze °ele°enheid den lof van het Graf en den begraaven Heiland° als ook den CXVIIIdcn Pfalm, zingen,) voorzien met brandende Waschkaarsfen, gevolgd van de geheele Geestelvkheid en Gemeente op eene Baar gelegd, en met Bloemen beltrooid, door de ftraaten der Stad rondgedraa°en en aan ieder toegelaaten het zelve te kusfehen en te&aanbidden; terwyl elk zich benaarrtigt, eenige van deze Bloemen magtig te worden; om dat zy gelooven dat zv voor hunne lichaamen , en voor hunne ïiuislyke zaaken daardoor veele voordeden kunnen verkrygen. ' ' ,, tri de Roomfche Kerk word op dezen Dag oeene Mis gehouden, maar de Priester maakt gebruik van de Hostie, die des daags te vooren is geconfacreerd en bewaard, ƒ§) (en dit is het eenige geval, in het welk men in de Latynfche of Roomfche Kerk, eene pralanctificata (te vooren geheiligde of gewyde) hostia gebruikt , het CS) Hieromtrent heeft de Eerwaarde Sander voorheen het wlgende aangetekend. Op deezen Dag, [te weeten Donderdag ,] heiligt of weydt de Priester twee Hostiën, de eene om op dezen Dag, onder de Misfc, te gebruiken , en de andere voor den volgenden Dag, dewyl 'er dan geene M'sfe worde gevierd. Deze laatfte word ter bevorderinge van de aandacht na de Misje. in Procesfie, na de Capel, hier toe gefchikt onl der het zingen van den Lofzang van Thomas Aqüinas . /door Lutherus vertaald, en in zyn Gezangboek van 1525 geplaatst,) Pange Imgua glonojt (Tong gy moet den lof verkonden enz ) gedraage.i, en op eene verheve plaats of Autaar ter aanbiddinge geteld. Geduurende het zingen van het Gloria in excelfis Deo,, CEere zy God in de Hoogte,) worden alle de Klokken geluid, en vervolgens niet meer gehoord, tot op den Paaschavond. De Altaars worden omkleed , het Tabernakel word opengefteld en geruimd , alle Lichten en Lampen worden uitgedaan, behalven ééne Kaars die op den Autaar ftaat: doch ook deze word by het zingen van den beurt- of tegenzang (Anttphoua) de Verrader gaf hen een teken enz. weggenomen , enon der den Autaar verborgen, maar naderhand, op het einde van oen Godsdienst, weder brandende voor den dag gebragt"  OVER DE ZON- EN FEESTDAGEN. 575 het welk in de Griekfche Kerk in veele andere gevallen oefchied.) De Priester communiceert, of gebruikt het Avondmaal, op dezen Dag onder ééne gedaante; men aanbidt het Kruis, dat bedekt op den Outaar ftaat geplaatst • en in drie byzondere handelingen word ontdekt, en dan' door den Priester op eene daartoe bereide plaats o-ebragt'zynde, word nedergelegd, en van hem, na driemaal voor het zelve geknield te hebben, gekust en aangebeden ; en dit gefchied vervolgens ook driemaal van de Dienaars van het Outaar, en van het Choor, en voorts van de geheele Gemeente. De Gefchiedenis van Jefus Lyden en Sterven word uit'den Euangelist Joaunes voorgeleezen, en het Euan«■elieboek ligt op eenen onbekleeden Lesfenaar. Voor het overige word deze dag met [r'asten doorgebragt." Marcus hehz, over de vroegtydige begraaving der Jooden. Uit het Hoogduitsch vertaald. Js Gravenhaage, by j. van Clcef, 1788. In gr. Svo. 52 bladz. Het algemene gebruik der Joodfche Natie, om haré dooden zeer fpoedig ter aerde te beftellen, en 't o-evaer dat men hier door loopt van zulken te begraven, Ondertusfchen maakte men bykans dagelyks Wetten, wel- (*) Bl 169. (tl Bl. 162 env. (§) BI. 284. (O Bl. 173. (**) Bl '75 env. (tt) Bl. 179. Zie ook het fchryven van Mevrouwe pe maintïnon , bl. 253. c§§; Bl. 181 env.  WEGENS HET EDICT VAN NANTES. 581 ■welke de geringe vryheid, den Proteftanten nog overgelaten fteeds naauwer beperkten, en de fchyn van inbreuk op dezelve was genoeg om deLeeraaren uit hunnen dienst te zetten, dc Kerken te doen duiten, en zelfs atbreeken, en alle openbaare godsdienstoefening te verbieden. De Eroteftanten, na veele vergeeffche aanzoeken , om van deeze onrechtvaardige behandeling bevryd te worden, verbonden zich eindelyk, te Tnuloufe, om op eenen bepaalden da" alle gefloten Kerken, in het Languedocfche en de naaste gewesten , te openen, in dezelve, en, daar zv afgebroken waren, op de puinhoopen te preekem Dit bèfchouwde men als eenen ophand tegen de Regeering. Men wist, dat men daartoe genoegzaam reden had gegeven Men wilde de moedige verdedigers van wettig verkregen rechten door ftraffen beteugelen; maar gaf tevens, om°den fchyn van edelmoedigheid te bewaaren, eene Amneliie , door louvois ontworpen, welke de Schryver noemt „ een duidelyk blyk van de geftrengheid deezes Staatsdienaars" (*), wiens wreedheid nog nader blykt uit het herroepen deezer Amneftie, en uit zyne brieven, fchoon hy fomtyds, uit Staatkunde, zich geliet de voorkeus te geeven aan eenigzins zachtere middelen. Dit, met eenige trekken uit het character van lodewyk db XIV eenen Vorst van groote hoedanigheden, maar van eene'verwaarloosde opvoedinge , maakt den inhoud uit van het XHde en het Xlllde Hoofdftuk. Het XlVde behelst een verflag van bet ontwerp , dat op deezen tyd in des Konings Raad gevolgd werd , om den Proteftanten alle Voorrechten , welke hun nog waren overgebleven, het eene na het andere te ontneemen, zonder geweld te pleegen tegen hunne perfoonen , of hen rechtftrceks te dwingen tot afzweeringe van hunne gevoelens. Zy behielden de enkele vryheid van geweten, het oefenen van zodanige beroepen , welke hun, zonder de "eweldigfte benadeeling des Ryks , niet konden ontnomen worden, cn die rechten, „ van welke men" (zo als de Schryver zich uitdrukt „ geen Ingezeten kan berooven, zonder de menschlykheid te beledigen, gelyk " de vryheid om zich in 't huwlyk te begecven, hunne dooden tc begraaven, en die, van hunne Kinderen op " te voeden." Men liet eenige Leeraars onder huil toe, wei- (*) Bl. 104 Men kan hierover ook t ^eezen millot , I Deel, bl. 31. Benoit, Tom. IJ. Part. IiL pag. 650. PP 3  gSa GESCHIEDKUNDIGE OPHELDERINGEN welken niets meer mogten doen dan de Huwelyken inzegenen , en de Kinderen doopen, zonder by die plechtigheden eenige andere godsdienstoefening te voegen. Doch de hcerschzucht van Lonvols wierp bet ontwerp, om op deeze wyze den Proteftanten hunnen Godsdienst moede te maaken, welhaast in duigen, gelyk in het XVde Hoofdftuk breedvoerig verhaald wordt'. Het geweldig dwingen en mishandelen der Proteftanten ging op nieuw zynen gang. Het lust ons niet dc byzonderheden daarvan op te haaien. Maar wy kunnen niet afzyn, van een gedeelte der woorden van eenen der grootfte mannen, welken Frankryk in deeze Eeuwe heeft gehad, den Kanfelier d'aguesseau , uit onzen Schryver over te neemen. Spreckcnde van de menigte der Proteftanten , welken tot den Roomfchen Godsdienst overgingen, zegt hy: „ De ,, wyze , op welke dit wonderwerken werd uitgevoerd, „ is maar al te zeer békend: myn onderwerp noodzaakt my niet om hetzelve hier tc verklaaren ; cn gave god, ,, dat het my even mogelyk was, om de herdenking daar ,, van uit ieders geheugen te wisfehen , als het my ge,, makkelyk is, om 'er niet van te fpreeken, enz." (f!. Van de toen gepleegde gruwelen kan men eenig verflag vinden by onzen Schryver, gelyk ook in het meermaaien aangehaalde Werk van millot , maar allerbreedvoerigst in benoit's Gefchiedenis van het Edict van Nantes. Etne byzonderheid is te aanmerkelyk om ze niet aan te tekenen. De Intendant van het Landfchap Béarn ,, verklaarde" zegt de Heer RULHiéa.;., „ dat dc Koning niet ,, meer dan éénen Godsdienst in zyne Staaten wilde dui„ den. Deze Intendant, welke foucault genaamd werd, „ was de Kleinzoon van den Ingenieur, welke den Dyk ,, van Roebelle voorflocg en voltooien liet (f). . „ Het fchynt dat hy zelfs ccn roem voor zvne familie ,, ftelde, in dezen aangeërfden iever, ter verdooving ee,, ncr Aanhang, tot welkers verzwakking zynen Groot„ vader reeds zo veel had toegebragt. Zyne „ kennis was uitgeftrekt , cn aan hem is men door een „ genoegzaam vreemd verfchil, de ontdekking en de al„ gemeen-maaking van een berugt Werk der oudheid, over den dood der Vervolgers (§), verfchuldigd. ■ (*) Bl -a4. " A1 (ï) Zie eenig bericht van deeze onderneeming by le vjsssor jptfkiri de ?.ouis j. j1i, Torn. UI. p. 150, (I) De MortijUs Pefecutorum.  WEGENS HET EDICT VAN NANTES. ' 583 Al wat de buitenfpoorigheid der Soldaaten kon verzjn" nen, werd in Béarn tegen de Calvynisten ten uitvoer " "eftcld. Men verhaald van hem, dat hy meer dan ce- " ne foort van pyniging verzonnen heeft" ■ Het ergfte gedeelte deezer geweldenaaryen hield men voor den Koning bedekt, en misleidde denzelven, door voor te wenden ° dat men, behalven redelyke overtuiging , alleen eenig geld befteed, of eenige inlegering van krygsvolk zonder verderen overlast gebruikt had, om de Proteftanten te doen veranderen van belydenisfe (+). Ondertusfchen fchynt men in des Konings Raad onderfteld te hebben, dat , niettegenftaande de verminderinge van het o-etal der Proteftanten , evenwel nog veelen zouden overblyven , welken men als burgers wilde verdraagen, doch zonder hun eenige openbaare godsdienstoefening, of daar toe (trekkende byeenkomften, toe te ftaan (§). , in deezen toeftand van zaaken werd, op den 18 October, des jaars 1685, het bekende Edict van Nantes tc eenemaal vernietigd en herroepen (jA Men ging hierin te werk met eenige overhaasting'. Mistrouwen van de oprechtheid der nicuwbekeerden fchynt de oorzaak geweest te zyn , dat men noodig pordeeldc , alle tot nog toe "edulde Leeraars , welken den Roomfchcn Godsdienst niet°wüden omhelzen, uit het Ryk te bannen. En hierop volgde de geweldige ontvolking, welke Frankryk zich door deezen , even zeer tegen de gezonde Staatkunde, als tc^en Rechtvaardigheid en goede Trouw ftrydig, een ftrop op den hals haalde (**). _ De twee overige Hoofdftukken geeven eenig bericht van de verwarringe, welke deeze herroeping in Frankryk veroorzaakte. Ilèt Edict , waarby dezelve gefchiedde, verbood den nog overgebleven Proteftanten overlast aari te doen. Dit ontroerde de nieuwbekeerden, welken men tc vooren had gezegd, dat de Koning geene Proteftanten meer wilde dulden. Behalven dc knaaging van bun geweten , bcfchuldigdcn zy nu zich van te haastig tc zyn o-ewcest (ft)- Dh gaf aanlejding tot nieuwe wreedheden. Men ontnam den Proteftanten, en zelfs clen nieuwbekeerden hunne Kinderen, om ze in het Roomfche Geloof op. te voeden (§§). Men gaf de geftrengftc bevelen tegen het Bl 220. (f) Bl. 230 en elders. (V Bl. 242. (4) Bl. |4|. (**) Bl. 253 env. (tt) Bl. 268. (föB1.273.  5*4 GESCmEDK. OPHELD. WEGENS HET EDICT VAN NANTES. het ontvluchten, en helde wachten op de grenzen, om het tc beletten f*). Men benam den Nièuwbekeerden de vrye beftelling over hunne goederen (f). En dewyl ibmmigen deezer op hun doodbed dc hun afgedwongen afzweering herriepen, ftrafte men dit met hunnen lichaamen eene eerlyke hcgraalfenis te weigeren. Doch fchielyk vond men zich genoodzaakt, tot eenigzins zachtere fchikkingen ten deezen opzichte over te gaan (§ >. Dc wreedé middelen, vau welke men zich bediende tegen de Proteftanten, cn van welke dc Schryver in het laatfte Hoofddeel nog voorbeelden opgeeft OIO, werden ondertusfchen niet algemeen goedgekeurd. Dc Jefuiten , met hunne aanhangeren , waren 'er de voorftanders van, maar de Janfenisten, van welken zich eènigén ook aan het Hof bevonden, fpraken 'er van met zo groote betoohinge van afkeuringe, als zy dorftcn laaten blyken (**). Anderen, welken bet' onheil van Frankryk beklaagden, en zwaarhoofdig werden over den aanwas van krachten , welken de Proteftantfche Mogendheden, met welke Koning lodewyk kort daarna in oorlog geraakte, hierdoor kreegen , wenschten, dat men de Proteftanten in het geruste bezit hunner godsdienstoefeninge gelaten had, of wilde herftcllen. Onder deezen behoorde de vermaarde VAUBAN, welke dc edele vrymoedigheid had, van den Koning de herroeping en vernietiging voor te flaan van alles, wat in etlykc jaaren tot nadeel der Proteftanten befloten cn gedaan was (ff)- Hiermede eindigt dit Stukje, het geene wy geleezen hebben met aandoeningen van medclyden met de Oriderdaaneu van eenen willekcurigen en bygeloovigen Vorst; met dien Vorst zeiven, welke, fchoon" van scène kwaade geaartheid, door de inblaazingen der geenen, welken hem omringden, en door zyne eigene verwaandheid, zich liet verleiden tot het bewerken der rampzaligheid van een groot gedeelte zyner beste Onderizaaten; en met eenen Schryver , wiens leezenswaardig Werk eene zo gebrekkige Vertaaling moest ten deel vallen. Over die Vertaalinge hebben wy reeds te vooren ons gevoelen gezegd. Dit tweede Stukje heeft dezelfde gebreken als bet" eerfte , waarvan wy veelvuldige voorbeelden konden bybrengen, indien wy niet fchroomden onze goede Leezers te verveelen. (*) Bl. 2-4. CO B>. af* (§> BI. 175. lD Bl. 29.?. (**, Bl. 282 env. constantia, met zachtheid. Wees Broeder ,- Wees zelfs meer 5 Wees Christenl Hoor 't bevel, door hooger ons gegeven. Hy is in ftervens nood; woed dus niet op zyn leven. Ik doem zyn wandaad. Ik verfoei zyn fnood beftaan. Maar in dit haglyk uur zie 'k hem met deernis aan. Dit vergt my myne plicht. lk moet hier voor hemfmeeken, Schoon de Eer, Natuur, en 't Bloed my noopen tot het wreeken! n Waan niet, dat eene min, reeds lang verfoeid, my leidt. Waan niet, dat deeze drift hier als zyn voorfpraak pleit. If.een j 't is de Godsdienst, 't is een van zyne eerfte wetten, Die  v constantia. 8©3 Die my u fineeken doen, uw woede perk te zetten. • ■ ■ fjerryst hy, geevt hem God zyn eerften wel/tand weer , Spreek dan met hem van wraak; dit bid ik ; doch niet eer. vauclair, met vuur. Myn Zuster ! Hoe !.. Uw hart pleit nog voor uw verrader? Wat denkbeeld! constantia, met nadruk. Ja, Fanclairl Myn Kind ftrekt hy tot Vader: Hy is myn evenmensch. Hy worftelt met de dood — Hy grenst aan de Eeuwigheid. Die trekken zyn te groot, Te ontzettend voor myn hart. ~ Ik kan de wraak niet hooren. ïk mag zyn jongftenfnik , door geen verwyten, Jto.oren. Hoe zwaar zyn misdryf is; - hoe zwaar mynfmaad ook fchyn. De Godheid eischt, dat wy hier Christnen moeten zyn. — Ik zal 't ook weezen. Wees gy 'f ook , myn waarde Broeder l Verzwaar zyn tyden niet, — noch. maak zyn fmart verwotder. Dit is myn bede. En, zoo ik nog uw Zuster ben, Tton my dan eene ziel, daar ik Vauclair aan ken. Vauclair, eenige oogenblikken eendiep ftilzwygen behoudende , waarin hy beurteling zyne Zuster en den Hemel aanziet, met bedaardheid. Gy zult my kennen. — , myn Waarde! laat hy nadren — Uw deugd — uw Godsdienst fpreid de kalmte door myne adren. 'k Zal Rochefort doen zien , hoe fchoon, hoe edle ziel, Door zyn verleiding, aan den trek der eer ontviel. Ik zal hem toonen, in het jongfte uur van zyn leven , Met hoe veel grootheid, gy zyn misdryf kunt ver geeven. (Na een weinig ftilzwygens.) Herryst hy , ja. Dan^ ja, zal ik myn plicht voldoen. Hy wacht1 zyn ftraf, uwe ter en myne wraak ten zoen. Hy zwygt weder eenige oogenblikken , vat Conftantia by haare hand, die hy aan zyn hart brengt, en vervo'gt. Eén Vrouw, myn Zuster! droeg ons heiden ander 't harte. Wy hebben één belang. Uw fmart is myne fmarte; Natuur gebied aan 't hart, dat in deez' boezem jlaat, Dat ik verpligt ben tot het wreeken van uw fmaad. Maar ook gebied Natuur, dat ik uw gehêen zal hooren. Wel aan : ik wil d;e ftem, zoo billyk , niet verfmooren. Ik zal, ik volge uw wil •— 'k zal den onzaalgen zien^ Ën hem als Christen , Item als mensch , myn byjtand bien: Vertrouw myn woord. Ik zal zyn uiterfte oogenblikken l)oor geen verwyten , door geen dreigingen verfchrikken.^ Ihv Godsvrucht heeft getoond, hoe veel ze op ons vermag. ;  6o4 j. e. de witte, constantia. 'k Foei my bewoogen. constantia met verrukking. God! gezegend zy deez' dag i (Hem omhelzende.) Myn dierbrë Broeder \ Steun in al myne ongelukken f Hoe zeer doet Uwe taal myn teder hart verrukken ! Ik zie door u, dat deugd nog op deeze aarde leeft. Dat deeze Godheid ons nog niet verlaaten heeft. Geloof ma; een groote Ziel zet aan heur wraakzucht paaien, Zy kan heur laakers met ftilzwygen best betaalen. Het Opperweezen , dat zoo fchoon een ziel bemint, Draagt zorg, dat zy in hem een ftrengen wreeker vind. Rommelzo van invallende Gedachten, Vnz. enz, onder de Spreuk: 8 Quantum est in rebus inane! horatiüs. Te Amfierdam, by J. Weege, 1788. In octavo 160 bladz. Yyc Verzamelaar van deeze Rommelzo behoort onder die foort van befpiegelaars der mensehlyke bedryven , welken 'er voor zyn , „ om 's Waerelds zotheid op zyn HeracKets te bel'ehou„" wen , dat is te zeggen, ze niet te 'belehrcijen , maar te be,, lachen :" 't geen ook , mits men 'er eene behoorlyke maate in boude , zy e nuttigheid kan hebben ; dewyl het belaehen zomtyds meer invloed heeft, dan een ernftig voorftel. Naar dit bedoelde worden hier verfcheiden characters ontvouwd, welken het befpotlyke der ondeugd ten toon (lellen ; en 't wangedrag veeier menfchen quanswyze verdeedigen, maar op zodanig eene wyze, dat ze, gelyk men zegt , over 't Paard heen geholpen worden. De vo^rnaame inhoud van twee Brieven, over de Onzyddg-htiM; mogen hier ten voorbedde ftrekken. Zeker Heer begreep het aangenaame der Onvydigiieid zeer wel , dan hy w;:S tevens overtuigd van 't moeilyke om altoos onzydig te zyn; hy kan zulks ook niet recht overeenbrengen met 's Menfchen Natuur , en den pligt van een goed Burger of braaf Man. Zyn Vriend , aan welken hy daarover gefchreeven bad, brengt hem, in zyn antwoord, onder "t oog, dat men de Natuur , fchoon ze niet gemaklvk tot een hondsvot te maaken zy, egter, al zagijes aan, nog wel tot het een en ander wennen kan , dat baar juist niet eigen is Hy ftaaft dit zyn denkbeeld , inzonderheid , door het voorbeeld van een Engelfchen Roover op dc groote of 's Heeren wegen , en vervolgt daarop indeezervoege. „ Het is dus, zo het my voorkomt, een bevvecze zaak, dat men zyn natuurlyke neiging , als men 'er zich. op toelegt , de eea  RÖMMELZÖ. GCS een minder de ander meer, dan nog wei wat kan verwennen, tot deeze of geene zaak , die ons , ten minde zo men denkt, het best in onze kraam te pas komt. En waarom zouden wy dan dezelve niet kunnen wennen , om ons onzydig te houaen, en ons hoofd in 't geheel met een ander , of zyn zaaken, met te broeken F Zeer wel ten minden men kan zich gewennen , als of men zulks deed. . , , , Maar zal men zeggen, als men iets vertrouwd, dat inderdaad zo niet is, dat is het werk niet van een rechtichaapen Mensch ; men kan in dezulken in 't geheel geen vertrouwen Hellen, om dat zy vertoonen, het welk zy niet zyn. Het is waar , dat de ouwerwetfche Styfkoppen dus redeneeren , maar wy , lieden van deezen tyd , die onze Waereld kennen, zyn te veel verlicht, om ons langer aan zulk eene be- lachlyke en ouderwetfche mode te houden. ■ Neen, neen, dan kennen zy ons niet! Zouden wy de berninnelyke, en volfchoone Julia verachtenom dat zy by den dood van haar tachtigiaarigen Echtgenoot een Uijen drie vier in haar zak geftooken heeft, om dus te beeter te kunnen weenen?-—6 'Neen, dit lykt 'er niet naar! De gemaakte, ja, geforfeerde traanen . welke langs de roozekoleurde wangen van deeze beroemde Schoone biggelen, maaken haar des te bekoorlyker, en zetten nog meer ftrikken uit, om de naar heur gunden haakende ionge Minnaaren te verfchalken, welke thans bezig zyn, om haar over het gemis van haaren afgeleefden Echtgenoot te vertroosten^ ^ ^ zeggen: wie zegt u, dat Julia haar Echtgenoot, fchoon oud en half gevoelloos , niet teder heeft lief gehad''' Hoe veele vuurige kusfehen hebben haare roodko^ raale lippen, in zyn leeftyd, niet op zyn reeds half verdorven ïnond gedrukt? Hoe onaffcheidelyk was zy altoos aan yvne zyde verknocht ? En met welk een teedere hefderykheid bediende zy hem op zyn Ziekbed? Dit alles kan geen o-emaaktheid geweest zyn, in 't geheel niet. Als Tulia haaren Grysaard niet teder lief had gehad , dan zou zy zulks niet gedaan hebben, zal en moet men, in den eerften opflag zeggen! ■ Maar als men dus redenkavelt, dan be« denkt men niet, dat de gryze Echtgenoot van Julia haar, uit den Burgerftaat, tot een Dame van den eerden rang verheeven heeft,- dat zy dien ouden minzieken, jaloerfchen Gryzaart dus itreelen moest, om in 't bezit van alle zyne fchatten te kunnen blyven, en zy, na zynen dood , bedroefd moest fehynen, om haare gevoelige ziel en tederhartigheid te toonen; de welvoeglykheid, de ordinaire Henter, de mode van deezen tyd, vorderde z]^'zo op haare e!gen schoonheid verzotte doch echter minzieke Julia, was immers niet gefchikt, om met de dr°°|e  6c6 ROMMELZO» liefkooziiigen en rekkerige omhelzingen van eenen ouden flrom pelvoetenden giffen re vreden, ja 'er hoogmoedig op te zvn Neen gantsch niet! — de omhelzingen van den jeugdigen Le ander geweien haar veel beeterj deeze ontving zy gantsch niet zonder aandoening. • Maar, helaas! Leard-r'miste dar geen, het welk alleen in ftaat was , om haare begeerte tot grootheid te voldoen, en hierom moest hy voor den trryzen Arktus die geen andere beköorlykheden of verdienden, dan zyne klin! kende Munt en verdere Schatten, had, den Vlag ftryken - Een fchielyke dood van deezen ouden Rvkaart zal my wel haast van hem vcrlasfen, terwyl ik my van het bezit zyner Schatten verzekeren zal, dacht zy, toen Aristus, al tuimelende, op eene zeer drooge wyze, om haare hand vroeg. Leandei■ wn raadeloos, toen hy hoorde, dat zy geresolveerd was, om den ouden Haasjaager gehoor te geeven, en nog raadeioozér, toen zv beflooten had, om aan uien reeds halfzuffenden Zuzanna belbie der haare hand , tot een onderpand des Huwelyks te geeven Zy zelve was met Leauder, haaren getrouwen Minnaar, te wogen; haare ziel wem als een masteloos Schip, dat aan dc woe de der golven overge aaten is, geflingerd, toen zy hem zvn af fcheid zou geeven; dan zy bezit te veel Staatkunde, om niet te zien , dat zy met Leander flegts een burgcrlyk leeven kón houden, terwyl zy met Aristus eene Vorftinne kon worden Leander moest dus, hoe teder hy haar minde, van haar afeten' terwyl een oude Venusjanker met deezen buit ging ftryken „ Dan, dit alles maakt Julia niet minder bekoorlyk, niet minder agt.ngswaardig —- ö Neen — heur waarde klimt hier door, wyl zy in alle deeze omftandigheden getoond heeft, verftand en Waereldkenn.s te hebben, dat zy in ftaat is hzL re driften te beftryden, en, is het nood, alles km opofferen wat haar dierbaar is , wanneer zy daardoo'r haare grootheid' waarop men thans het meeste let, kan bevorderen ,, Men ziet dus hier uit, hoe voordeelig bat is', voor hen die met de groote Waereld meede willen, om hunne natuur vke neiging zodanig te leiden, als het, naar dc tydsomftandighe den, in hunne kraam te pas komt : ja, men ziet hier uit hoe volftrekt noodzaaklyk dit zy , voor hen die hun fortuin willen bevorderen, ja, by de groote Waereld, in aanzien willen zvn „ Ik vermeen dus aangetoond te hebben, mvn Heer' dar vr veel gelegenheid is, om z:,ne natuurlyke gemoedsneiging te bui gen, naar alle voorkomende voorvallen cn gelegenheden ' waar" om ik dan verwacht, dat gy my ook wel zult willen toeftem" men, dat 'er gelegenheid is, om dezelve zodanig te buigen ö r men geheel onzydig , onpartydig, ja geheel neutraal, zyn kan —- En deeze gaave brengt, zelfs in de allerhachkkfte on»ftandigheden, het meeste voordeel, in deeze verlichte WaerciH aan," 'u' vin  t. gedike, fabels en vertelsels. 6C*7 Uitgekozen Fabels, Verteljels en Merkwaardigheden uit de natuur* lyke Gefchiedenis in de Latynfche Taal, ten dienfte der eerstbeginnende Jeugd voorgefteld, door frederik gedike, Bejlierder van het Gymnafium te Berlin. Naar de vierde uitgave gevolgd. Te Amfterdam, by P. den Hengst, 1788. In &vo. 210 bladz. "Pen Latynsch Schoolboekje voor de Jeugd, met een Nederduïtfchen Tytel, is iets zonderlings, eri niet minder vreemd is het, dat men, in 't Werkje zelve, de hoofden der Latynfche Fabelen enz. insgelyks in 't Nederduitsch gefield heeft. Dan vermoedelyk heeft men hierin de Hoogduitfche uitgave gevolgd, en de Heer Gedike zal zyne rede voor deeze verkiezing gehad hebben . veelligt betrekkelyk tot dè Berlynfche Schöol, in welke dit Stukje over 't geheel , zo wy vertrouwen willen , zyn byzonder nut kan hebben. Het behelst eene welingerigte verzameling van voordellen van verfcheidenerleien aart, in 't Latyn opaegeeven; die gefchikt zyn, in de eerfte plaatZe, om ze door de Jeugd in derzelver moedertaale te vertolken; en voorts om aan dezelve eene nuttige ouderrigting van veele, zo zedelyke als natuurlyke en verdichtzelkundige, byzonderheden te verkenen , waarvan zy een aangenaam leergebruik kunnen maaken, en waarvan zig dc Onderwyzers, in de leeroefeningen der Jeugd, mede met vrugt kunnen bedienetl. Tot het laatere bedoelde kan dit Stukje ook hier te Lande weezenlyk dienftigzyn; maar met opzigt tot het eerfte, het eigenlyk gezegde Schoolgebruik, kunnen wy, zo verre onze kundigheden van het Latynfche Schoolweezen onder ons gaan, tot nog niet zien . dat het een daadlyk voordeel, boven de gewoone onderwyzing der eerfte Jeugd, in onze Latynfche Schooien, aan de hand geeft. Voor een huislyk onderwys, of eene byzondere oefening der Jeugd aan huis, buiten het gewoone Schoolwerk, zou het, naar't ons voorkomt, ■van meer nuttigheid mogen zyn ; vooral onder het opzigt van iemand. die de bekwaamheid had, om de opmerkzaamheid der Jeugd te vestigen, en haar te leeren nadenken. Beknopt verhaal van den geweldigen Op ftand, ontflaan en gelukkig gedempt aan boord van het particulier O. L Comp. Schip de Jonge Frank, in den jaare 1786 naar de Indien geflevcnd. Uit* gegeeven door den Kapitein JACob veer. Te Dordrecht , by P. van Braam, 1788. In quarto 3Ó bladz. 17en berigt van den aanvang en voortgang van een complot, inzonderheid door Luxemburger Militairen gefmeed, om het Schip af te loopen, en die tegenftand booden om te brengen; met oog*  6o8 J. VEER, BEKNOPT VERHAAL. oogmerk , om , zig van alles meester gemaakt hebbende, het Schip en alles, ter best gelegener plaatze, te vcrkoopen: welke zamenzweering egter nog by tyds , hoewel laat, ontdekt, gelukkig verydeld is geworden. Buiten het voldoen der nieuwsgierigheid in 't algemeen, kunnen verhaalen van die natuur, gelyk dc Kapbein niet ten onregte aanmerkt, hunne byzondere nuttigheid hebben , voor Scheepsbevelhebbers , als dien dit verhaal op nie:.w ten bewyze kan ftrekken, ,, hoe men , met kloek„ moedigheid , door op zijn tijd cordaat toe te tasten, en , daar „ de nood zulks vordert, prompte en geftrenge jum'tie te oef„ fenen , fomtijds het dreigendftc gevaar konne te boven koo,» men." Aangenaame Avondvertellingen voor Kinderen. Uit het Uoogiuitsch vertaald. In 's Giavenhage, by J. du Mee en Zoon, 1788. In octavo 1 52 bladz.- "Maar luid van het Voorbericht des Schryvers, behelst dit Stukje Vertellingen, die hem in de dagen zyner jeugd, om hem op' eene leerzaame wyze te vermaaken , gedaan zyn ; die hy zig herinnert, en ter Drukpcrfè overgeeft, om de kfagten der Moeders voor tc komen , dien 't aan Vertellingen ontbreekt. Wy kunnen dit bericht zeer wel laaten gelden , te meer, daar ze een eenigermaate oud voorkomen hebben, als behoorende onder de Toververtellingcn, die in vroeger dagen zeer in zwang waren. Wat 'er van zy, ze kunnen zeer wel tot het beoogde doelwit dienen , en den Kinderen verteld of ter leezinge gegeven worden, daar ze voor de Jeugd hnare gevalligheid kunnen hebben , en beftendig aanfpoorènde lesfen tot een braaf gedrag uitleveren, met aanduidinge van de fchaadlyke en nadeelige gevolgen der Ondeugd.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLA NDSCIIE L ETTER - O EF EN ING EN. Bybel der Natuur, ontworpen door j. j. sciieuchzer , in leven Hoogleeraar te Zurieh, enz. In 't Nederduitsch overgezet en vermeerderd, door l. meijer, S. Tli. Dr. en Prof. Ord. aan 's Lands Hooge ïchool tg Fr'aneker, enz. Vyfde Deel. Te Hmjlerdam, by M. dé Bruijn, 1788. In gr. Svo. 687 bladz. Het mcrkwaerdige 111 de Roeken der Koningen voorkomende , dat tot liet plan van dit Werk behoort, word in dit vyfde Deel nagegaen, en 't zelve behelst dus ene opheldering van verfcheiden gevallen cn omftarrdi°-hcdcn, welken "ons nopens de Gefchiedenis van 't Joodfche Volk in die boeken aengetekend zyn. De Hoogleeraer Meijer heelt zynen arbeid, in de Nederduitfch'e uitffavc, naer gewoönte voortgezet, door niet alleen etlyke' byzondere aemnerkingen in het Werk zelve in te vlechten, maer ook deze en gene '.-ftukken by manier vau Toegiften opzctlyk te verhandelen: des Bybelondeï-zoekers°kunnen zien, dat men in den voortgang- van den arbeid beftendig werkzacm blyve, om de gegronde achting van dit Werk- ftaende' fe houden. ' Zie hier, tot ene& nieuwe proeve \ het hoofdzneklykc van 't geen zyn Hoo°ecrwaerdc ons mededeelt, wegéns dc Stoetcry van Salomo, wacromtrent het berigt 1 Kon. IV. W. en a Chron. IX. 25 a-'ldus luidt.' Salomo had ook 40,000 paarde/lallen, lot zyne krygsw agens, en 12, oco ruiters. Of. Ook had 'Salomo 4, coo paarde/lallen, en wagens en la,ooó ruiters: cn hy leldezc in de wagenjleden,' en by zich in izyn'e Koninglyke hofplaats- te Jerujd. lem. t. Nopens dit bericht komt, in dc eerfte plaets in overweging , hoe dit bedryf van Salomo te vereffenen zy met de Godlyke Wet, Deut. XVII. 16, die reeds, by voorracd, het vermenigvuldigen van paerden, cn 't zenden van lieden na Egypte ten dien einde aen de Konin- III. deel. n. AI.g. lett. no. 14. Rl' gCU  OIO J. SCHETJCHZER. gen van Israël verboden had? — Men vind 'er, die Salomo in dit geval vryfpreken van overtreding, of hem ten minfte als verfehöonlyk befchouwen; doch, naer des Hopgleeraers inzien, zyn hunne aengevoerde bedenkingen niet zo gewigtig, dat hy 'er door overgehaeld worde: Salomo overtrad hier mede ene uitdrtikkelyke Wet van God, onder anderen, blykbaer, met dat oogmerk gegevtn, om Israël te meer van Egypte verwyderd te houden, ten einde dat Volk ene gelegenheid af te fnyden, om tot de afgodcry der Egyptenaren .over te flaen. Verder valt hier, ten tweede, de vraeg; Hoe ftrookt het getal der paerden, dat men ten minfte op 40,000 rekenen mag, met het getal der wagens, die, volgens 1 Kon. X. 26, een getal van 1400 uitmaekten , of wat evenredigheid heeft het zelve, met het getal der imkeren , die ia,oco fterk waren? — Dan dit laet zich, gelyk de Hoogleeraer toont, op verfchillende wyzen gemaklyk berekenen; vooral wanneer men, met 'Michaelis, in aenmerking neemt, dat men oudtyds, gelyk ook nog wel heden, altoos een voorraed van paerden in den kryg met zich voerde. ,, Indien men nu, (zegt hy) voor"ieder „ ruiter drie paarden (de Filiftynfche ruiters hadden 'er „ wel vyf,) rekent, dan heeft men 36,000 voor dc rui„ tery; cn wierden 'er voor eiken wagen tweepaarden „ gefpannen, dan vereischten die 1400 wagens 2800 pnar- den: dan bleeven 'er nog 1200 in voorraad overig, om „ daaruit, des noods, het gebrek, door onbruikbaar wordende ontftaan, te kunnen, aanvullen. Dan is hét getal van 40,000 paarden, met het getal der imiteren 55 en wagens, ten minften naar die tijden, zoo onevens, redig niet." Hierin is derhalven geen zwarigheid, maer niet zo gercedlyk valt het , ten derde, in de laetfte plaetze,'op te losfen : hoe de bepaling van 4,000 paerdeftallen, 2 Chron. IX. 25. overeen te brengen zy met 1 Kon. IV. •26, daer 't getal der paerdeftallen op 40,000 begroot word? Het gevoelen van hun, die menen dat het Ilcbrecuwfche telwoord zo wel in de betekenis van vier, als in die van veertig, genomen kan worden, of hier, in de benoeming van 40,000, om ene fchryffeil denken, is den Hoogleeraer Meijer niet aenneemlyk, het eerst aengeduide is niet gegrond , en 't laetfte hakt den knoo»  bybel der natuur. 011 knoop in ftukken, in plaets van hem te ontknoopen. Meer overweging verdient, zyns achtens, het volgende, ,, De meeste Uitleggers zoeken dit verfchil dus overeen te brengen, dat ze a Chron. IX.. 400.0 geheele paardeftallcn, hocdanigen wij ook gewoon zijn bij dat woord te verftaan, aannemen ; en van dezen zou ieder tien bijzondere , onderfcheiden plaatfen, paardefteden of kribben, welken ook josephus Antiq: L. VIII. c. 2. door zijne $«tj*« uitdrukt, gehad hebben: deeze kleinere ftalplaatfen nu maakten dus het getal van 40,000 uit, 't geen 1 Kon. IV. word uitgedrukt. ,, De Heer lilienthal, die in zijne Oordeelkundigs Bijbelverklaaring. III D. k. 7. %. 171. deeze oplosfing mede opgeeft, voegt 'er ook nog andere bij. Dog de meest waarfchijnlijke is, zijns oordeels, dat Salomo, op onderfcheiden tijden, dan eens 40,000, dan eens 4,000 wagenpaarden gehad hebbe. De eerfte plaats behoort bliikbaar mede tot de befchrijving van den luister, die 'er in 't begin der regering van Salomo, en aan deszelfs hof, eer nog dc tempel gebouwd was, plaats had. Maar in de laatfte word deszelfs hofftaatfie befchreven, zoo als ze, na het voleindigen van den tempelbouw en andere groote gebouwen, geweest is. In 't begin had hij veellicht noodig, om meer paarden tot den oorlog te'houden, dewijl ziin rijk nog zoo zeer niet bevestigd was, dan wel in 't vervolg van tijd, toen hij voor geen vijanden van buiten meer te vreezen had. ■ (Ook konden hem die paarden, gelijk hiïzel hierover fchryft, wanneer men deeze woorden tot het begin der regering van Salomo betreklijk maakt, zeer tot dienst ftrekken, om de bouwftoffen 'tot den tempel, en zijne andere gebouwen , van buiten 's lands aan te voeren: tot hoedanig een gebruik hij die menigte van 40,000 vervolgens niet meer noodig had, terwijl hij ze toen ook, om zich ontzaglijk te maaken, niet meer behoefde, maar tot 4,000 derzelver getal kou verminderen.) Veellicht was hij nu ook meer oplettend geworden, op het Godlijk verbod, het welk Israëls Koningen niet toeliet, om zoo veel paarden te houden. Veellicht waren door zoo veel kostbaare gebouwen zijne fchatten uitgeput , cn hij daardoor genoodzaakt, om zijne ftaatfie te befnoeijen.: Langs deeze wegen laat zich deeze fchijnftrijdiglicid altoos wel oplosfen. Dus hebben ook pfeiffer. Dub: Vex. Cent. III. Loc, 17. en buddeus Hut. Ecct. V. T. Rr 2 F.  012. j. SCHEUCIIZER F. II p. 183, hunne bedenkingen daarover opgegeven: gelijk mede hamelsveld , Bijbel verdcedigcl II. D. bh 92. in 't korte de bovenftaandc oplosfingen aangeeft. ,, Eindelijk moeten wij ook nog de gedagten van den Heer michaelis hier omtrend hooren. De eerfte plaats vertaalt hij in zijne Overzetting dus: Salomo hadJlallen voor veertigduizend paarden tut zijne ruiterij, en twaalf duizend ruiters. En in zijne Aanmerkingen daarop verklaart hij ze dus: Stallen voor 40,000 paarden zijn letterlijk 40 ,000 paarden kribben. Om dit beter tè verHaan, moet men weetcn, dat de Egiptcnaaren, welken Salomo in deezen naarvolgde, gelijk hij ook van hun zijne paarden kreeg, hunne paarden 'niet ten platten lande, ook niet bij de burgerij in de lieden verltrooid liggende , maar bij elkander in de Heden hadden, in welken eigene (tallen voor de paarden gebouwd waren. Dus had b. v. Thebc in Opper-Eginte 100 ftallcn, eiken van 200 paarden, en 20,000 man aan ruiterij. Aldus maakte Salomo het ook; hij had ook hier en daar in zijn land, zonder dat ik nader weet waar, zijne ruiterij waarfchijnlijk verdeeld, cn liet Hallen voor 40,000 paarden bouwen. Maar deezen worden naar dc kribben, van welken wel elk paard zijne bijzondere gehad zal hebben, gerekend. Wij zouden veellicht eigenlijker 40 , 000 paardeplaat Jên zeggen. De paarden waren 40,000, maar de ruiters Hechts 12,000, want menJiield toen meer paarden dan ruiters, welken (ie overige paarden nagevoerd wierden, om, wanneer 'et een fneuvclde, terltond weder van een ander gebruik te kunnen maaken. Voorts wijst hij zijne weetgraage Leezers na zijne Verhandeling over de Stoeterijen in Palestina. . ,, Dan hier (bl. 162.) verfchilt de Ridder zeer van zich zeiven , het is juist niet veel, maar geheel wat anders. „ ïn het getal, zegt hij, van deeze ftallcn moet eene groote fchrijllbut begaan zijn. Want 1. Kon. IV. 26 vindt men 'er 40,000, cn 2 chr. IX. 25 niet meer dan 4,000. Zekerlijk heeft men zich aan de 'kleinlte begrooting te houden ; en waarlijk ik zoude wel te vrede zijn, al wierd 'er nog een veel kleiner getal genoemd. Het getal van 4,000 is bij mij bijkans even zeer verdacht als dat van 40,000. En 400 ftallcn, zoo als iiomkrus verhaalt, dat tc Thebe waren, zouden voor de ruiterij van Salomo genoeg geweest zijn; al ware het ook , dat ieder van zijne 12,000 ruiters vijf-paarden had gehad %  bybel der natuur. 613 gelijk, wij voorheen van de Filiftijnen zagen. Het getal is zekerlyk verkeerd afgefchreven , dan hoe het moete verbeterd worden kan ik niet zeggen. Ook komt my het getal der krygswagens van Salomo en Snak verdacht voor. „ Hier is , in eene note onder op de bladz. ook nog aangemerkt , dat de Stallen in 't Hebreeüwsch genoemd worden, door welken naam ze ook in hetSyrisch, cn Arabisch betekend worden. Wyders , dat er zijn , die, om de zwaarigheid te ontgaan, welke er in het buitenfpoorig getal van 40,000 Stallen gevonden word, dezelven in even zo veel kribben, ieder voor één Paard , willen veranderen ; dan hier mede is de andere zwaarigheid nog niet weggenomen , dat 'er het eerftemaal 40,000 en voor de tweede keer flechts 4,000 geteld worden. Om niet te zeggen , dat het ene zonderlinge manier van rekenen is , de kribben te tellen". ■ Van deeze zonderlinge manier heeft zich echter de Heer michaelis in dc bovenftaande Aanmerking op zijne Overzetting bediend , cn deeze is echter laatcr dan dc Verlc over tic Stoeterijen gefchreven, in welke hij dc , doorhemzelven zoo wel als van veele anderen gegevcne , oplosfing van 40,000 kribben verwerpt. Heelt hij dus geen opïosüng gegeven ? Of zal het gezegde in dc Aanmerking, als het jongst gefchrevcne , eene verbcetermg van het vroeger gefchrevcne uitleveren? Dan is het jammer, dat dit niet met een woordje gemeld is : cn de Bijbellezer met eene nietsbeduidende aanmerking, welker inhoud van den Schryver zeiven elders reeds afgekeurd was, word opgehouden ! Zoo veel zien wij hier uit, dat men zich by die oplosfmg wel kan houden , tot zoo lang men eene betere heeft , en deeze belijdt de Heer M. zelve niet te kunnen geven. „ Men zal zich nu, bij zoo vccle zwaarigheden en gefchillen over deeze plaats , niet verwonderen , dat dc Vijanden der Openbaaring ook hier uit zullen gepoogd hebben hunne wapenen tegen dezelven te fmeedcn._ Meesterlijk heeft op zijne wijze , d. i. met verdraaijingen , onwaarheden en boerterijen , voltairic dit gedaan , cn Melang. T. V. Ch. I. 40,000 wagenhuizen, van welken dc tekst geen één meldt, aan Solomo toegcfchrcvcn: cn wederom Diction. Philof. Art Salomon, 40,000 paardeftallen voor dc paarden vau deszelfs wagens , iedcren voor 10 paarden. Hier uit nn maakt hij zijne rekening op, Rr 3 en  I 6l4 J. SCHEUCHZER, BYBEL DER NATUUR. en krijgt met de 12,000 ook van liem aan Salomo gege-vene rijpaarden , een getal van 412,000 oorlogspaarden. Dit , zegt hy , is wat te veel voor een Joodfchen Melk (Koning), die nooit oorlog voerde. Deeze pracht heeft geen voorbeeld in een land, 't welk niet dan ezels voedt, en alwaar heden ten dage geen andere rijbeesten zijn. Dan hier op is hem, in de Brieven van eenige Portugeefche en Roogduitfche Jooden, 1 D. bl. 330. onder het oog gebragt , dat hij, terwijl hij, fehimpend zijne boerterijen over de tcgenftrijdigheden in den Bijbel de ruime teugel viert , zich zclven juist ook aan tegenftrijdigheden fchuldig maakt. Naardemaal 'er, volgens zijn plan, niet de opgefomde Hechts , maar wel 520,000" paarden (*) moesten uitkomen: dat hij onkundig omtrent den grondtekst , cn dus onbevoegd is om daar tegen te twisten , het Latijn der Vulgata niet eens verftaat, dewijl hij de precfepia equortim currilium et duodeclm mi lila cquejrium vertaald door 40,000 wagenhuizen enz.: dat hij zijne onkunde verraadt nopens de gcfteldhcid van het land , 't welk toen het tooneel deezer gebeurtenisfen was, cn nopens de berichten der nieuwere tijden aangaande deszelfs voortbrcngzels". (*) Voltaire fpreekt, namelyk, in zyne \fcUnrr. als boven, ook van Twaalfduizend Raardeftatlen, voor de Ruitery van Salomo, Indien nu elk Stal , volgens zyne berekening in de Dut. Phil gefchikt was voor tien paarden , dan had Salomo niet flechts, 12,coo, maar 120,000 rypaarden, welken, gevoegd by de voorgemelde 400,000, een aantal van 520,000 Oorlogspaardenuitmaaken. Van de betrekking tusfchen het Gcestelykc cn het Stoflyle, of de gemeenfehap tusfchen de Ziel en het Lichaam. Door e. van swedeneoro. Benevens verfcheide andere Stukken. Uit, en door, vargelyking van het Oirfpronglyk Latyn, met de Franfche en Engelfche vertaalingen yan de Heeren peraut cn jtartley , in het Nederduitsch evergebragt. In 's Gravcnhagc by J. du Mee en Zoon , 1788. Behah'en het Voorwerk, dat XQVU bladzyden beftaat, .102 bladz. in gr. octavo. \7an de drie heerfchende gevoelens, nopens dc gemeen» fchap tusfchen de Ziel cn 't Lichaam , te'weten, dat  E. VAN SWF.EENBORG , SEM. VAN ZIEL EN LICHT. 615 dat van den' natuurlyken invloed, van den geestlyken (of gelegenheid gevenden 1 invloed, en dat van de vowetfvastge/lclde overetnjlemming, omhelst de lieer van Stvedenborg het tweede opgenoemde; en zyn Tractaet is gefchikt, om dat gevoelen uit tc leggen; waertoe hy, zo hy ons bericht, "de vereischte bekwaemheid heeft. ,, De waar„ heid naamlyk deezer ftelling wordt," (gelyk hy zich ^uitdrukt,) baarblykclyk, wanneer men weet wat, cn ,, welk liet 'Geesteiyke, met betrekking tot het Natuur,, lyke, en wat en welke de menfehelyke Ziel, eindelyk welke deezen Invloed zy, die in en door de Ziel, in het bevattende en denkende vermoogen, cn van daar in „ het Lichaam afdaald. Maar dit kan niet onderweezen worden dan door hem, aan wien GOD heeft vergund in maatfchappy met de Engelen in de Geesteiyke wae, reld, en ten gelyken tyde met de Menfchen ih de Na' tuurlyke waereld te weezen; en dewyl ik dit geluk gc- ' had hebbe, heb ik dit alles kunnen verklaaren". . Hiertoe fchift hy zyne Verhandeling over dit Stuk in zestien opmerkingen, waer van de ene ons genaegaaerh zo duister is als de andere; des wy, nja derztïwer,overweging, niet in ftaet zyn, om 's Mans zogenoemde verklaring van dit gevoelen regelmatig en duidelyk te ontvouwen. Zulks ontitaet, denken wy, grootlyks , uit de veelvuldige , zo als ze ons voorkomen , verbloemde voorftellingcn," eu die dc Schryver echter nu en dan letterlyk fchynt verllaen tc willen hebben; doch wanneer ze, naer ons inzien, geen verftandlyken zin behelzen. En 't is niet vreemd, dat wy ons 'hoofd hierover vcrgccfsch gebroken hebben, of 'er ongelukkig in geflaegd zyn; want de Heer van Swcd./jborg zelf zegt uitdrukkclyk, ,, dat men, om volkomcnt,, lyk te weeten wat en welke de geesteiyke Invloed zy, moet weetcn wat het Geesteiyke in zyn weezen , wat het ,, Natuurlyke en eindelyk wat de Menfehelyke Ziel zy: om derhalven deeze korte Verhandeling becterte begrypen, , zal het noodig zyn eenige Afdeelingen van het Werk van dc Hmvlyks-Liefde te raadplecgcu, en wel voor het . Geesteiyke No. 326 tot 329: voor de menfehelyke Ziel, , No. 315, en voor den Invloed van hctGeestelyke in het ], Natuurlyke, No. 380, en brecder No'. 415 tot 422". —.—- Dit zo zynde hadden dc Vertalers deeze Stukken insgelyks behooren over te zetten: dewyl het nu vertolkte, by mangel bier van, het vereischte licht, ten rechten yerftahdc, blyft derven, Zie hier, intusfchen, wat'er ook Rr 4 vu-  6l6 E. VAN SWEDENBORG vérder van zy, voor hun die zich op het verhael van onzen Schryver durven verlaten , een onwcdcrleglyk bewys voor dc gegrondheid van 't gevoelen der Voorftanderen van den geestlyken invloed, 's Mans verhael deswegens op het zo even aengehaelde volgende, luid aldus. ' ,. Na ik , het geene men geleezen heeft , hadde gc- fchrceven , bad ik den Heere , dat het my vergund ,, mochte zyn met de Leerlingen van Aristotelcs , van „ Dcscartes en van Leibnitz tc fpreeken, om hunne mce,, ningen over den omgang van de Ziel cn van het Lichaam „ te wectcn. Onmiddclyk na myn gebed, zag ik rond„ fom my neegen Mannen, drie Aristoteliaanen ^ dvicCars, teflamen cn drie Leibnitziaancn. De aanbidders van 5, Aristotelcs waaren aan de flinke , de aanhangers van s, Descartes aan de rechte zyde, en van agtcrciufcbcgun5, ftigers van Leibnitz: van verre en op eenen zekeren ,» afftand den eenen van den anderen, zag ik drie Man5, ncn, die als Aanvoercrs fcheenen, ik begreep dat het de Hoofden of de Meesters zelfs waaren. Achter 5, Leibnitz was 'er iemand, die met zyne hand den fleep „ van zynen Tabbaard hield, cn men zeide my dat het „ l/'olf waare. Deeze neegen Perfoonen wcederzydsch „ eikanderen aanziende, groetten in den eerden elkander „ wclleevend en begaavcn zich in gefprek. Maar op het oogenblik verhief zich een Geest uit de Hel, houdende in dc rechte hand eene kleine toors die hy voor hun ge,, zicht bewoog, van toen aan wierden zy vyanden , drie „ tegen drie. zy zagen elkander aan met een dreigend ge- laat: de drift van teegenfprecken cn van twisten greep hun aan." ■ Ten einde van dit twistgeding', het welk wy, om hief niet te uitvoerig tc worden , zullen overflaen, gebeurde naer dit verhael, het volgende. „ Als toen vcrfchccn dezelfde Geest met zyne kleene toors ft op nieuw, maar in dc flinke hand, cn bewoog die ach,, ter hun hoofd. Op het oogenblik waaren alle hunne ., denkbeelden in de grootfle verwarring, en zy betonden „ allen te roepen: onze Ziel noch ons Lichaam weet niet » meer hoe het 'er by ftaat. Eindigen wy dan deeze ge- fchillen door het lot, en voegen wv ons aan de zyde „ der party voor wie het eerde lot zal vallen. Zy na- men drie kleene linkjes papier, op het cenc van het „ welke zy Iclirecven, Natuurlyken invloed; op het an- tier Geestelylcen invloed, cn op het derde Voorafvastge»» PM Overeenkomst. Zy leiden ze alle drie in den bol „ van  GEMEENSCHAP VAN ZIEL EN LICHAAM. 6l7 van een hoed, en ko'ozcn 'er een uit hun, om 'er een ,, van te trekken. Deeze, de hand in den hoed geftoo„ ken hebbende, trok 'er dat geen der Briefjes uit, waar„ op ftond Geestelyken invloed. Allen het gezien en gelee„ zen hebbende, zeiden, de een nochtans met'eene helde,, re cn vlotte, dc anderen met eene doffe en bedeesde ,, ftem: wy zyn allen van deeze parthy, terwyl het lot. „ het dus wil. Maar eensklaps verfcheen een Engel, die ,, zeide: geloofd niet dat het by geval zy, dat dit Brief» „ je van den Geestelyken Invloed het eerst uitgekoomen ,, zy: het is door eene uitdrnkkclyke toelaating Gods. ,, Want gy, die een wervelwind van verwarde denkbecl„ den zyt, gy ziet de waarheid van deezen invloed niet; maar de waarheid heeft zelfs zich uwer handen aange- booden, op dat gy haar zoudet volgen." Zodanig een verhael van ene Godlyke beflisfing over een. Wysgeerig twistgeding, en dat nog wel op zo algemeen ene manier, welke niets doet ter ophclderinge van 't gevoelen zelve , zal zekerlyk het mecrendeel onzer Lezeren ten uiterfte ongerymd voorkomen; dan zo is 't niet by hen, die den Heer van Swedenberg ene ongemene agting toedragen, en hem in 't verhael van foortgelyke gebeurtenisfen", of onderhandelingen in de Geestlyke Waereld, die veelvuldig in zyne fchriften voorkomen (*), ten hoogfte geloofwaerdig houden. Men moet zich in dc dacd verwonderen over den Heer van Swedenborg, die by allen , welken enige verkering met" hem gehad hebben, bekend ftaet voor een Man van ccn" goed zcdclyk character, by uitftek bekwaem , in meer dan féil tak van Wetenfchap, cn die, des niettegenftaende, • den (*) Tot een ander voorbeeld hiervan zullen wy nog eene korte gebeurtenis melden , die hy zelf een der groot/te opmerking zeer waardig geval noemt. „ Zekeren tyd (zegt hy > ging Ma„ ria Moeder des Heeren zeer nahy my voorby ; ik zag haar •, boovcn myn hoofd, in 't wit gekleed, en zich toen een wei„ nig opgehouden hebbende , zeide zy my dat zy de Moeder „ des Heeren waare geweest, en dat hy daadelyk wel van „ haar waare gebooren geweest , doch dat hy god zynde gc, worden, alle menfehelykheid, die by van haar hadde ontvan,, gen, hadde afgelegd, cn dat zy hem om die recde zelfs daa„ delyk als haaren god aanbad, en dat zy niet wilde, dat men ,, hem voor haaren Zoon erkende, om dat in hem aliasGoddc,, Ivk is." Rr 5  618 e. van swedenbors- den hoogften trap van dweepery heeft kunnen beftygai. Dan nog meer is het, althans by ons , te verwonderen , dat hy zo veel acnhangs verkregen heeft, het welk, inzonderheid na zynen dood , (zynde hy te London overleden in 'tjaar 17725 in het 84fte Jaar zynes ouderdoms,) grootlyks is toegenomen. 'Er zyn in Kngeland , onder den naem van Theofophisten, en in Frankryk, onder dien van Martinitcn , reeds talrykc Sociëteiten , welker Leden hem voor eenen Godlyken Afgezant houden, en 'er zich op toeleggen , om zyne fchriften, als van zodanig eenen , te onderzoeken. De Nederduitfche Vertaler verheft , in zyn Voorbericht , 's Mans fchriften zeer hoog; maer de Franfche Vertaler Ver aut drukt zich , in zyne Voorreden , kerker uit , daèr hy ons hem voordek, als een Schryver, waar van de Heere zich bediend heeft, als " van een Werktuig,, om ons alle zyne Verborgenheden " te ontvouwen ; en wiens Godgeleerde'Werken " van eene al te verheevene Natuur zyn , om ze met " eenig menfchclyk faamenltclfel in vergclyking te doen *' koomen". Wyders levert ons het Voorwerk nog ene breedvoerige Voorreden, of inlichtende Redenvoeringvsuï den Engelfchen Vertaler Hartky , die 'er zyn werk van maekt, om te toonen, dat men zulke byzondere Godlyke bedoelingen , als dc Heer van Swedenborg betuigt te bezitten , ook nog heden kan en mag verwachten ; als mede dat men hem alleszins voor een volmaekt geloofwaerdig getuigen behoort tc houden. Op dien voet ftek hy hem 'voor als een Ziender van den Heere gezonden, die meer dan 25 jaaren lang door den Heere is bcge' naadigd geweest met een geduurig openbaar gezicht , der geesteiyke waereld: die de buitengewoonfte ', Boodfchapper is, die god immer aan den mensch, ', feederd de tyden der Apostelen, gezonden heeft:, > en dien men met goed recht den Apostel onzer dagen r; kan noemen". Uit dien hoofde is 't ook dat de Heer Peraut , welke hem insgclyks befchouwt , als een Schryver, dien het den Heere behaagd heeft- de Leere der Waarheid in te geeven , in 't flot zyner byvoegzelen op de Voorreden van den Heer Hart/ey, allen Vertalcren der Schriften van den IIccr van Swedenborg deze jvvaerfchouwing geeft. ,, Dat ze wel behooren toe te „ zien , den Schryver te geeven zo als hy is , zonder ,, hem te veranderen , het zy door 'er by tè voegen , het ,, zy door hem iets te ontneemen , of zelfs door hem  gemeenschap van ziel en lichaam. 6lQ ,, te doen zeggen het geen hy niet gezegd heeft; wantik „ geloof vastelyk, dat 'er even zoo veel kwaad in zy, ,, vrywilliglyk de Godgeleerde Schriften van Swedenborg „ te veranderen, of 'cr iets , wat het ook zy, van achter te laaten, als 'er zoude zyn in dc Heilige Schriften of „ de Openbaaring te veranderen: in het 18 vaers van het laatfte Hoofddeel van welk Boek 'er. gezegd is : Ik be„ tuige aan een ygelyk, die de woorden der trophetie dee- zes Boeks hoort, dat, indien iemand tot deeze dingen „ toedoet, god over hem zal toedoen de plaagen , die 'in dit ,, Boek zyn gefchreeven. En in het 19 vaers voegt hy 'er by, indien iemand iets afdoet van ds woorden des tJceks „ deezer Prophelie, god zal zyn deel afdoen uil het Boek des leevens, en uit de heilige Stad, en uit alle de din?, gen, die in dit Bock zyn gefchreeven. De Godgeleerde ■)■> Werken van Swedenborg zyn dc leere onder deeze woor,j den benoemd: dat men zich des wel wachte iets 'er 5> van te verwerpen, of byte voegen, of te veranderen. ■» Het is becter, indien gy 'er niet aan gelooft. die aan 5» hun plaats te laaten, als niet tot ons gekoomen , dan ,) ze eenigzins verminkt of veranderd in handen te geeven." Wy hebben dit een cn 't ander uit het Voorwerk bygebragt, om te doen zien, welk ene hoogagting deze aenhang voor den Heer van iwedenborg voed; nu ftaet ons'' nog met een kort woord te melden, dat men by 's Mans Verhandeling , over de gemcenfehap van de Ziel cn het Lichaam, voorts gevoegd heeft etlyke kleine ftukjes, die betrekking hebben tot 's Mans Leven en Schriften. En hier by komt ten laetfte zyne voorftelling wegens helwitte Paard. Openb. xix. 11 — 16: ter welker plaetze , volgens zyne voor ons zeer duistere verklaring , geleerd word, l\ dat omflreeks de laatfte tyden der Kerke, de geestlyke „ of innerlyke zin des woords, geopenbaard zal worden: ,, zynde het geene dat als dan moet gefchieden, mecde vs. 17 -- 21 befchreeven". —■—* Ongetwyfcld zien de bovengemelde Aenhangers de aenvanglyke vervulling deezer voorfpellinge reeds in zyne Schriften, nadcmael ze dezelven dermate ongemeen verheffen, ook dacrom, om dat hy den verborgen , den geestlyken zin des Godlyken Woords voordraegt, daer hy, gelyk de Heer Hartley zich uitdrukt, „ eene mcenigte der moeilykfte plaatfen, en die zelfs tot ,, hier toe onbegrypelyk zyn gebleeven , door dén regel der ,, ovcreenkomften , uitlegd , ons doende zien , hoe de ,, Geesteiyke .zaaken door de natuurlyke worden vertoond en te kennen gegeeven". Ce-  ClO GELOOFSBELYDENIS Gcloofsbelydenis van Z. K. H. Prins fr. willem , Kroonprins van''Pruisfen, benevens de Aanfpraaken cn de Leerreden, by deeze gelegenheid gedaan. Op hooggunftig bevel in liet licht gegeeven, deor fr. g. sack, Koninglyken Hofprediker, Opper Confestoriaal- cn Kerkenraad. Uit liet Hoogduilsch vertaald. In Gravcnha.ge, by J. du Mee en Zoon, 1780. In gr. Svo. 70 bladz. , "VTacr luid van 't Voorbericht, behelst deze GeloofsbeiAlydenis een volledig- verflag van 't geen Z. K. II. de Kroonprins op dc acn hein, by zyne acuncming tot Lidnract der Kerke, voorgeftelde Vragen geantwoord heeft, 't welk door den Eerwaerdcn óack, ten grootHen deele met 's Pruilen eigen woorden, in den vorm van ene achtervolgende cn zameuhangendc Gcloofsbelydenis gebragt is. Dezelve behelst een geregeld verband van de voornaemfte Godsdienftige waerheden , onder ene witdïukkelyke omhelzing der Euangelicleere, wel inzonderheid zo als dezelve door dc Proteftanten geleerd word; verklarende de Vorst nog nader, zo lang de bekende fchenring der twee Iloofdpartyen ftand houd, te behooren tot de zich noemende Gereformeerde Kerk, als bevindende dezelve met de Heilige Schrift meest ovcrecnftemmcndc: van waer hy dan ook befluit in dezelve onwrikbaer te volharden. Met het voordragen hier van doet Z. K. tl., by gepaste acnlcidingcn, herJiaelde ernftige betuigingen van zyne oprechte voornemens om in alles zyne pligten, zo in 't algemeen, als in zyne wacrdiglieid in 't byzonder, ter harte te nemen, cn zich dus te gedragen als een Christen; het wdk hy in dezen plechtig belooft, met het vernieuwen cn bevestigen zyner Doopgelofte. •: — De Gebeden cn Aenfpraken des Lceraers, voor en na het afleggen dezer belydenisfe, zyn hier bygevocgd; cn zo ook 's Mans Leerreden, vier dagen later uitgefproKen, by dc eerfte toenadering van Z. iy H. tot nct Heilige AvQndmael: in welk alles ene manlykc érnsthaftigheid en nadruklyke wyze van voordragt by uitftek doorftraelt, met ene gepaste gebruikmaking van alles, 't geen het plechtige hem , in dezen , aen de hand gaf. 'liet hoofdonderwerp der Leerreden is, naer acnleiding der textwoorden , Pred. XII. 13, de algemene verplichting toe  VAN DEN KROONPRINS VAN PRUISSEN, ENZ. 62 ,tot Godsdienst; het welk den Eerwaerden Saek eerst hes oog doet vestigen op den Godsdienst, en vervolgens op de algemene verplichting tot denzelven. Zyne omfchryving van den Godsdienst luid aldus. ,, Dezelve is niets anders dan eene oprechte en werkzaame Vereering van „ God; eene Kennis van het hoogde Wezen, die in „ het leven en het doen of de daaden overgaat: hy is derhalven een zeker Gevoelen cn Gemoedsaart, eene „ gelteldhcid van het Dart., die zich in het geheele ge» ,, drag der Menfchen openbaart." Op de breedere ontvouwing dezer omfchryvinge, gaet de Leeraer over tot het tweede gedeelte zyner voorftcllinge. ,, Deeze 1c„ vendige (gelyk hy zich uitdrukt,) en in al ons doen ,, en laaten werkzaame gewaarwording van God, welke ,, de Hoofdzaak is in het character van een Mensch, ., die in waarheid aanfpraak wil maaken op Godsdienst '] behoort, naemlyk, niet tot dezen of genen ;allcen, niet flechts tot enige weinigen, maer tot alle Menfchen zonder onderfcheid. „ Godsdienst, (zegt hy,) is cn blyft „ de Plicht van ieder Mensch; de Eere van ieder Men,, fchc, cn dan. ook het eigen waare Geluk van ieder Mensch." Elk dezer Stukken ftelt zyn Eerwaerde beknoptlyk in een treilend licht: men oordeele hier over uit het geen hy, wegens het laetfte, te weten hes Geluk, zegt. ,, Dit verleent dc Godsdienst den Mensch, door de rust en te vredenheid van het Gemoed, dic:hy, en wei hy alleen, geeft; dc vergeving, die hy den geenen die berouw hebben aankondigd, de kracht, die hy de Vrienden der Dcucht verleend, dc troost, met welke hy de lydende cn ltervende te hulpe komt, dc Hoope, met. welke hy ieder Ziel, die zich aan hem overgeeft ver- vrolykt en verfterkt. — Ziet allerwegen om' naar alles'wat Geluk genaamt werd, en wat andérfints onze- wenfchen en naftreving waardig mochte zyn — Het roemrugtig Athenèn bloeide en was de fchrik zyner naburen, zoo lang men de wetten van Solon eerbiedigde ; maar toen der burgeren moed, door weelde verzwakt, en hunne rechten ongedraft overtreden wierden , ging zyn roem te gelyk met zyne vryheid verloo- ren. Zoo lang de weelde geen invloed hadt op de harten der fiere Romeinen, waren alle pogingen van binnen cn buitenlandfche belagers hunner vryheid vrugteloos: maar toen met de fchatten van het Oosten, na de overwinning op Aniiochus, de overdaad en weelde de pooi-  HISTORIE DER SPARTANEN. 627 poorten van Romen waren ingedrongen, en de weg tot ongebondenheid en flaaffche onderwerping gebaand hadden moest de Republikeinfche vryheid weldra plaats maken ! voor de geweldige onderdrukking der heerschzugti- ee Cefars. Want daar andere ondeugden flegts een «edeelte der burgery bennetten, wordt door.de weelde fnte°endeel de ganfche ftaat, zonder onderfcheid van ouderdom , fexe of vermogen , bezoedeld; en zy is des te nadeliger, om dat zy altyd een reeks van gedugte onheilen ten gevolge heeft; als losbandigheid by de jeugd , zedenbederf by "de burgers , lafhartigheid by de krygslieden, oneerlykheid by de Regenten, ontrouw by de Staatsdienaars, en diergelyke meer; welke, zoo zy niet by tyds kragtdadig worden te keer gegaan en uitgeroeid, oewisfelyk den ondergang des Vaderlands voltooien moeten. Daarenboven wordt in een vryen Staat, door de weelde, de geftadig toeneemende Hecrschzugt merkelyk bevoorderd; immers wanneer het volk eens fmaak gekregen heeft, om het wezen aan den fchyn op te offeren , en de burgers gedreven worden door eene iedele zugt, om door buitenfpoorige verkwistingen boven malkanderen uit te munten, moeten de denkbeelden van vryheid en de zuCTt voor derzelver behoud noodwendig verminderen , en plaats maken voor andere hartstochten, die de vrugtbare bronnen zyn van onheilen, waardoor de vryheid verloren gaat. , Zodanige gevolgen hadt ook de weelde in Sparta. ' De nationale nayver voor Vaderland en Vryheid veranderde in eene begeerte om fchattcn tc vergaderen , en zich te baden in een zee van wellusten. De wetten wierden gefchonden, het Vaderland verwaarloosd, de hliistucht verzuimd, en de Regeeringsvorm jammerlyk verbasterd." Reize door de Oostenrykfche Nederlanden , enz. gedaan door een voornaam Hollandsch Vlugteling in den jaare 1788. Behelzende veele egte byzonderheeden, zo van Braband, als der Hollandfche Vlugtelingen, derwaards uitgeweeken. Te Amfierdam, by de Bruin, enz. In groot Svo. 153 bladz. Wanneer door eenen hevigen brand een aantal huizen , of een geheel dorp, in de asch wordt gelegd; wanS s a neer  >6z8 REIZE neer de zee, door eene onvoorziene dykbreuk infhiiven-» de, uitgeftrekte velden met zout water bedekt, en den Landman eensklaps van huis cn have, van de hoope op eenen volgenden oogst en van zyn vee , berooft; wanneer de oorlog geheele Volken uitput, cn, daar hy gevoerd wordt, alles met vuur en zwaard verwoest: in alle deeze en veele andere volksrampen zullen zich onder de waarlyk ongelukkigcn en bcklaagenswaardigen, welken om hulp in hunne ellende fineeken , altoos "baatzuchtige bedriegers verbergen, welken zich valfchelyk voordoen als door het gebeurde onheil bedorven zynde, en dus niet zelden een fchandelyk voordeel trekken uit den rampzaligen toeftand hunner medemenfehen. Dit is op zichzelven befchouwd reeds laag en verfoeijelyk. Maar hoe veel erger wordt het nog, wanneer wy bedenken, hoe door elke aalmoes , aan diergclyken bedrieger gegeven , een braaf mensch van eenigen onderftand beroofd wordt, hoe uit het ontdekken des bedrogs, in fommige voorvallen, dikwyls een algemeen wantrouwen tegens de verzoekers om hulp ontftaat, waarvan ook de onfchuldigen de uitwerkfcls en gevolgen moeten draagen? Zoude het ook wel zo niet gaan met fommige Boeken? Het is niet onmogelyk, dat iemand van de tegenwoordige omftandigheden des Vaderlands zich bediene om over de gebeurtenisfen van onzen tyd, den toeftand der gevlugte Ingezetenen, het onthaal denzelven buitenslands aangedaan, eenige Schriften in het licht te geeven, en daarin zich te vertoonen, als of hy zelve by alles ware tegenwoordig geweest, in alle akelige lotgevallen gedeeld had, fchoon hy, misfehien, den hoek van zynen haard niet verlaaten zoude om den Staat te behouden. Of het Werkje, dat wy hier onzen Leezercn aankondigen , tot deeze foort van ftukken behoore, zullen wy niet beflisfen, maar kunnen evenwel niet ontveinzen, dat het by ons niet geheel buiten verdenking is. Na zo veel gezegd te hebben, zyn wy verplicht ook de redenen van ons vermoeden te melden , zo op dat de Leezer zelve moge oordeelen, als om den Uitgeever gelegenheid te geeven, om zich te verdedigen, cn onze dwaaling, indien het eene is, ons aan tc toonen. Aan het hoofd van 't Stukje is een Voorberigt aan den Nederlandfchen Leezer. - Van wien dit Voorbericht koome, van den Drukker, of van eenigen ongenoemdcu Uitgeever, wordt niet gemeld. Het eerfte zoude dus het  DOOR DE OOSTENR. NEDERLANDEN. 6iO/\ ter aanneemelykfte fchynen. Maar het titelblad naziende vinden Avy daar de naamen van twintig Boekverkoopers, behalven nog een enz. en verder alomme in de meesten Steden. Het Voorbericht fpreekt, evenwel, in den naam van flechts éénen perfoon. Die ééne perfoon fchynt, derhalven , zo veel te zyn als niemand. Dit geeft juist niet de gunftigfte gedachten van de Echtheid des "Werks. Daarenboven is dit Voorbericht kunftiglyk zodanig opgefteld , dat 'er eigenlyk, nopens de Echtheid der negentien Brieven, welke het Stukje uitmaaken, niets ffcelligs verzekerd worde. Daar het flechts kort is, zullen wy het hier invoegen, en den Leezer 'laaten oordeelen. Dus luidt het: ,, Deeze Reize, zo wel als de brieven, die 'er ,, de egte byzonderheeden van vervatten, zyn, buiten allen twyffel, by de zonderlingfte gebeurtenis, die Eu„ ropa immer heugt, gedaan en opgefteld, en verdienen, ,, uit dien hoofde, een meer dan gewoone oplettenheid. ,•, Ik, my in het bezit dier brieven vindende, met de vryheid, om ze door den druk gemeen te maaken, ftond geen oogenblik in beraad, dm ze der nieuwsgie„ rige wereld mede te deelen. „ Ik vond my echter in de onvermydlykc verpligting , om uit deeze brieven al dat geene agterwege te laaten, „wat, in deeze, tegenwoordige tydsomftandigheeden, „ niet gezegd mag worden, of dat flegts eenige dc minitel ergernis zou kunnen geeven. ,, Nog had ik dringende redenen, om geene naamen ,, van Perzoonen, nog ook van eenige Plaatfen, te noe,, men. Ik ben 'er verre af, om iemand hy zy wie hy zy, „ eenig het geringde nadeel, in wat opzigt dan ook, toe ,, te brengen. ,, Indien dit Werk uwe betaamlyke nieuwsgierigheid voldoet, dan , Waarde Leezers ! vind ik myne moeite „ overvloedig beloond." De zorg, in het verzwygen der naamen van Perfoonen en Plaatzen,waarvan het Voorbericht fpreekt,is ook zeer ver uitgeltrekt. In zommige gevallen kunnen hiervoor zekerlyk gewigtige redenen zyn, maar niet in alle. De Schryver behoefde, by voorbeeld, in den zesden Brief, bl. 35, niet verzwegen te hebben', wicn hy door den Heer V*** bedoelde. En wilde hy al geene levende perfoonen noemen , waarom behoefde hy de naamen bedekt te houden vau reeds overledenen, welken van de vervolgingen nunner 1 vyanden niets meer te vreezen hebben ? In net geval Ss 3 van  63a REIZE Vfln den ongelukkigen Jongeling, van welken op bl. 8 cn bl. 2ó. gefproken wordt, was eene reden te vinden.in de wyze des doods van dien rampzaligen, om een geval niet verder waereldkundig te maaken, het geen , indien het waarlyk gebeurd is , de Nabeftaanden en Vrienden des omgekomenen met rouwe moet overftelpen. Maar ten minften mogt men, op bladz. 81. den naam van den kundigen en waardigen Colonel S***r , wel voluit gefield hebben. Immers, indien hy teBethune overheden is, en tot 's Mans gedagtmis op een der Stads ÏVerken een Grafnaald zal worden opgerigt , konde het geen kwaad den naam, waarmede die Grafnaald gewisfelyk pronken moet, indien zy tot 's Mans gedagtenis zal dienen, ook in dit Werkje te plaatzen. De befchryvingen van het Kasteel in de riabuurfchap van S. O. door den Heere V*** gehuurd (bladz. 35: enz.) ziet'er ook vry romanesk uit. Zy kan echter waar zyn. Maar hoe kent de Schryver dat Kasteel met de omliggende landen zo naauwkeurig? Hoe weet hy, dat de berg, op welken het ligt, „bekwaamlyk by een fchuins nederhellend, of, „ om digterlyk te fprecken, by een uit den Hemel daa9, lend Paradys kan vcrgeleeken worden?" „Dat het „ de zetel is van Vrugtbaarheid en Overvloed , alles „ voortbrengende wat het gezigt en de fmaak, door alle Jaargetyden heen , ftreelen kan , enz. ? " Zo fchryft wel iemand, die zyner verbeeldinge bot viert, maar niet die bedaardlyk verhaalt, wat anderen hem even bedaardlyk vertelden. Maar, misfehien, heeft de Schryver voor deezen in die Gewesten gereisd , en de fchoonheid der Landftreeke hem toen zo fterk getroffen, dat hy nu nog naauwelyks woorden weet te vinden, om zyne denkbeelden uit te drukken. Dit zoude kunnen gaan , indien niet het tegendeel reeds uit den eerften Brief moest befloten worden. Daar doet de Kapitein B. aan onzen yoornaamen Hollandfchen Vlugteling een verflag van den loop der Schelde, welk hy uit elke goede Kaart van die ftrecken konde ontlecnen , en de Schryver was hiervan zo onkundig , dat hy het getuigenis van zynen Reisgenoot noodig had om 's Mans berigten deswegens vry egt en naauwkeurig te vinden. Het komt ons voor dat dit AVerkje veel waars bevat; waarfchynelyk heeft dc Schryver echte berichten gehad, wegens veele voorvallen; maar om het Stuk den Leezeren aangenaamcr te maaken , dezelven in den vorm van Brie-  DOOR DE O0STENR. NEDERLANDEN. 631 Brieven «regoten, en het ontbreekende aangevuld uit eenige befchryvingen van Landen, Steden, en gebeurde zaaken. Van dien aart komt ons voor het geen men bladz. 32. enz. leest van den Heer Rumpldus en de Reliquie'n van denzelven, welke te Mechelen bewaard worden : zo ook het geene bladz. 38. enz. verhaald wordt van'het Jubilé, in het Jaar 1775 ter eere van denzelfden Heili0' gevierd , en meer andere dingen van deezen aart. Hoe "gevallig zulk eene fchryfwyze ook fomtyds in het leezen moge voorkomen, wy kunnen ze niet goedkeuren. Mén verwart dus waar en valsch , Gefchiedenis en Roman, met elkander; de Leezer weet niet wat hy moet gelooven of niet gelooven, en het gevolg is veeltyds eene algemeene twyffeling aan het geheele verhaal. 'Ondertusfchen durven wy onze gisfing over deeze Brieven niet als eene zekere waarheid opgeeven. Zy is uit enkele byzondere trekken opgemaakt, en in ons oordeel kunnen wy mistasten. Aan het einde vinden wy een Naberigt van den Uitgeever, waarin hy zegt: Ik heb gemeend dit Werkje alhier gevoeglyk te kunnen fluiten, " ten einde eerst te zien, of foortgelyken arbeid (*) gree" tig genoeg ontvangen zal worden , om 'er mede te kunnen " vervolgen. Voorraad is 'er genoeg, en wel voorraad, " die niet misfen zal kunnen den verftandigen en nieuwsïïierigen Leezer te voldoen, enz." Wy wenfchen van harte dat de Uitgeever, indien de aftrek van het Werkje . emilia. Daar zou, ik nooit in toeftemmen. moeder. Maar zo gy de zwakfte waart, dan moest gy u dat wel getroosten. Zie nu, zo doet gy met het Vliegje; gy waart de Herkfte, gy vangt het, en had ik 'er niet by geweest, dan zoudt gy het een vlerkje hebben afgerukt, en zeer hebben ftaan zien, als gy het morgen dood hadt gevonden. emilia. Ach! Maatje, daar zou ik bitter bedroefd over zyn. moeder. ja , daar hadt het arme Vliegje niets aan... Zie hoe het lydt ! emilia. Zo waar, het heeft pyn. moeder. Zoet Diertje! Denk eens, emilia, hoe dat het u bedroeven zou, zo men u dus eens by de armen hieldt opgeligt. emilia. Dit zou my ook heel zeer doen. moeder. Kunt gy ongevoelig zyn over het vermaak, van het Diertje zyne vryheid- weder",te geeven? Kom, laat het by zyne, makkertjes gaan, doe u zelf dit vermaak. EMI-  5g8 gesprekken met emilia. emilia. Ik wil wel... maar... moeder. Vergeet niet emilia , dat men zich nooit van zyne Merkte mag bedienen, dan om zwakker Schepzels te helpen, niet om die te onderdrukken. Zie daar , aldus maakt men zich bemind; zo vormt men zich een duurzaam geluk. emilia. Maar, Moeder, ik wil niemand kwaad doen: nu daar, Vliegje, gaa weer heen... Ach! Maatje, kyk, hoe bly het is! moeder. En gy hebt het genoegen, van eene kleine goede daad gedaan te hebben. Is dit nu niet beter voor u', dan dat dit mooije Vliegje, door uwe fchuld, geftorven was? emilia. Ja zeker, ook Moeder ! wat zou my dit gemoeid hebben! moeder. Zie eens, hoe zou het met u gaan, indien zy, die fterker zyn, dan gy, u een weinig kwaad deeden ! Ik ben fterker dan gy; uwe Kindermeid is fterker, dan gy... emilia. Ach ! ja, iedereen is fterker, dan ik. moeder. Wel nu, zo wy nu geen fmaak vonden, in wel te doen, maar, in plaats daar van, ons een tydverdryf maakten, door u te knypen, by uw oortjes te trekken, uw hair uit te plukken , wat dan ? emilia. Dan zou ik zeer te beklaagen zynt moeder. Ziet gy dan nu wel, dat het van veel belang is, zich van jongs af tot goeddoen te gewennen ? Gy zult ook eens de fterkfte zyn; en zo uw hart geen afkeer heeft van iemand te fchaaden, dan zult gy overal gehaat worden. Nu zyt gy alleen, maar fterker dan 'een Vlieg; doe dan de Vliegen wel. emilia. F Dat zal ik wel oithouden. Maar, Moeder! ik wist zo waar niet, dat een Vlieg zo wel pyn kon hebben, als ik. Is het nu zo kwaad, een Vlieg als eeü Mensch te doen lyden ? moe-  GESPREKKEN MET EMILIA. MOEDER. , Neen : maar men moet zich gewennen om de aandoenlykbeid, ook in de geiingfte voortbrengzels der natuur, te eerbiedigen. Een Vlieg , een Tor , een Hond , een Boom, is haar werkftuk. EMILIA. Ben ik ook haar werkftuk?... MOEDER. j Ja zeker. Zo gy een been , een vlerkje van een Vlieg, fcheurt, dan zyt gy nooit in ftaat , om het te herftellen: gy kunt 'er ook onmogelyk eenig vermaak in vinden. Zo gy de fchors van deezen boom doet, dan kunt gy hem voorden dood niet bevryden, het is, of men u het vel af nam. EMILIA. Wel, dit is hem dan zeer nadeelig. MOEDER. Dat ziet gy zelf. Gy moet des nooit iets, zender noodzaak, of reden , befchadigen. De Kinderen doen zonder oogmerk veel kwaad, om dat zy onbedagt en onkundig zyn. Maar nu gy dit weet, moest gy een heel ftout Meisje zyn , om ooit weer iets dergelyks te doen. EMILIA. Ja, dan zal men zeggen , dat ik wreed en boosaartig was, niet zo, Maatje ? MOEDER. Men zou over u denken, Kind, als over Domitiaan. EMILIA. Wie is Domitiaan ? MOEDER. Een Roomsch Keizer, die , toen hy een kleine jongen was, nergens vermaak in vondt, dan in Vliegen te dooden, en alle keesten kwaad te doen; men kon hem dit nooit afleeren. EMILIA. 6, Ik zou heele flegte gedagten hebben van een Kind, dat zich niet wilde verbeteren. MOEDER. Daar hebt gy gelyk in. Domitiaan werd ook alle dagen boozer, en toen hy Keizer was, deed hy aan zo veel menfchen kwaad, als hy, toen hy een Jongen was, de Vliegen gedaan hadt. Hy bedreef affchuwelyke wreedheden. Eindelyk werd hy zelf vermoord, en zyn naam is nu nog in vervloeking. EMI-  ó40 GESPREKKEN MET EMILIA. EMILIA. Dat geloof ik, hy verdiende dit wel. Moeder, ik zou gaarn zyne Historie leezen. MOEDER. Dit kunt gy vinden in de Romeinfche Historie. Wy zullen die te famen leezen, en vervolgens die van Titus, die de liefde en roem des Menscbdoms was , cn klaagde , dat hy een dag verloorcn hadt; wanneer hy niets goeds verrigt hadt. EMILIA. Dien moet men wel lief hebben. Was hy ook een Roomsch Keizer? MOEDER. Ja, hy regeerde vóór Domitiaan. Wat denkt gy over deeze beide Keizers ? EMILIA. Ach , dat is makkelyk te zecgen. Ik hou heel veel van Titus"... .De Sentimenteele Echtgenoot , of het Huuwlyk , zo als 'er eenigen zyn. uit het Fransch vertaald. Te Dordrecht, by J. Krap, A. Z. 1788. In octavo 204 bladz. Myn Heer Bompré, in den fierkflen zin een fentimenteel Man, laat zig door zyn aandoenlyk geftel overheerfchen . 't welk hem trapswyze ongelukkig maakt: waarvan hy zynen Vriend St. Tiomin , by brieven, van tyd tot tyd berigt geeft, hem tevens om zyn raad verzoekende, doch van wiens raad hy, uit hoofde zyner fterke gevoeligheid, geen verftandig gebruik weet te maaken. . . Naar Zynen ftaat in zyne foort gelukkig, gevoelt hy egter, dat hem , ter volmaakinge van het zelve , eene Huisvrouw, als een recht deelgenoot van zyn geluk , ontbreekt. Eerlang voltrekt hy een Huwelyk , 't wik hy in de uiterftp volmaaktheid befehouwt, en waarin hy zig, met de ftcrkfte aandoening, het hoogde genot van geluk voorftelt. Dan hy vindt zig in die ftreelende verwagting weldra te leur gefield; te meer, daar zyne Huisvrouw, niet alleen van jonger jaaren, maar ook van eene gansch andere geestneiging is, dan hy; en waaromtrent hy, als te gevoelig, niet gefchikt is, om zich als ccn rechtfehapen Man te gedraagen. Tedere liefde maakt hem al te infehiklyk; in zyne tocgeevendheid Haagt hy ongelukkig; dit treft zyn aandoenlyk geitel zeer hevig ; zyn gevoelig hart klopt egter nog voor zyne waarlyk geliefde Egtgenoot; hy hoopt fteeds op beter maar herhaalde te leurftellingen verydelen zyne hoop; en hv is ten laatfte het Slagtoffer van zyne fterke gevoeligheid. Doev  VAN DE ï>ELEW-EILANDEN. 579 was zo groot , dat hy niet alleen vreesde , dat zy de En"dfclnn in hunnen arbeid zouden hinderen ; maar dat ook het Eiland hun niet genoegzaam verscli water zou verfchalfen. de zegepraal der natuure. Een Voorval op Reis. (Uit het Engelsch.') T)e naderende Winter deed my myn Buitengoed , waar ik zes ^ maanden, die als een enkelen dag voorby (helden, met het uiterfte genoegen had doorgebragt, voor de Stad verwisfelen. Op myne reis derwaards hield ik 's avonds ftil in eene Herberg, om daar te overnagten. By het vuur gezeten, zag ik eene jonge Vrouwe binnen treeden, allerbevalligst van gelaad, eenvoudig gekleed; doch aan welke kleeding haare houding eene on befchryfbaare fraaiheid byzette. Zy hield in haar arm een kleinen bondel, dien zy zagtlyk tegen haar boezem drukte. Nauwlyks hadt zy zich 'by my nedergèzet, of zy opende den bondel, en ik zag een der fchconfte Kinderen, welke myne oogen immer aanfchouwden. Dit tooneel , fchoon natuurlyk en gemeen, trof my kragtig", door de bekoorlykheid en deftigheid van haar , die de hoofdrol fpeelde. Als een eerbiedig bewonderaar van Moederlyke teerhartigheid, befchouwde ik Moeder en Kind eenigen tyd , met een ftilzwygend genoegen. Ik voelde my, meer door een teder deel neemen, dan door enkele nieuwsgierigheid, bewoogen, en waagde het te vraagen, van waar zy kwam? en of zy met dien last nog ver moest gaan? „ Dit is," antwoordde my de beminnelykc Moeder, „ geen „ last: myn Kind is my te lief, dan dat het draagen my zwaar „ zou vallen; ik zal niet ophouden 't zelve te draagen, totdat ,. ik de ftreelcnde aandoening geniet, om het aan myn Egtge„ noot over te reiken. Ik verlang na dat gelukkig oogenblik; „ doch, indien het nog verre af mogt weezen, zal, wensch ik, „ moedgeevende hoope my 't zelve kloekmoedig doen inwag„ ten." Deeze betuiging , met veel kragts uitgefproo¬ ken, "wekte myne begeerte, om meer van haar te mogen weeren, op. Ik vroeg haar met dien eerbied en kicschheid, welke ten blyke ftrekte van de regtmaatige oogmerken myns harten. In 't eerst antwoordde zy my twyfelagtig ; doch myne wyze van voordraagen hadt misfehien iets vertrouwenwekkends: want welhaast fprak zy met eene bekoorelyke vrymoedigheid , nog- > thans gemaatigd door eene ongemaakte zedigheid. ,. Gy zult," ving zy aan, ,, uit myn tongval wel ontdekt hebben, dat ik niet uit dit Landfchap afkomftig ben. Ik werd J11.deel.mengelw.no. !-)• 'ft ge-  góO DE ZECÉPRA\L DEfl NATUi.RE. gebooren te* * * *. Vroeg verloor ik mvnc- Moeder 'Toen ik die jaaren bereikte , waarin alle dingen "een bevallig voorkomen krygen, en waarin trots my (tAidbim influisterde, dat ik zelve bevallig was, zag ik veele oogen, die eene begeerte fcbee-. nen uit te drukken, dat ik de myne daar op zou vestigen: en ouden- deeze waren 'er twee , die ik niet kon nalaaren re beantwoorden: want dezelve aanfehcuwende, verbeeldde ik my bet geluk daar in te zien flikkeren met eene zuivere vlam, die 'welhaast myn hart ontflak. Wy verflonden elkander volkomen Onze harren waren fchielyk' één ; dan genooddwangd, om onze onderlinge Liefde te verheelen , werd dezelve daar door te fterker: Myn Vader was hertrouwd , myne Ouders leefden frj ruime omftandigheden ;, doch betoonden beiden een volftrekt beersebzugrigen aart te beziiten. Mvn Minnaar was iong , bevallig, verftandig, deugdzaam," doch'in middelen verre beneden my; 't verfchil, daar uit ontfraande, was te groot, om de toeftemming myner Ou ieren te verwagten Een ryk Meer , zonder eenige perfoonlyke begaafdheden, of goede hoedanigheden, vroeg my ten Huwelyk van myn Vader, op dezelfde wyze, als iemand iets koopt, wa:ir op zyn oog gevallen is Deeze Egtverbintenis flikkerde mynen Va'der zo begeerlyk in t gezigt, dat myr.e traancn, om dezelve af te bidden geftórr, my niet meer dan twee dagen bedenkens konden te wege brengen. Ik raad. pleegde met myn Minnaar, zeggende: ,,"k zie, dat de dood ,, alleen my k n bevryden van het opvolgen tier bevelen eens „ Vaders, die eer fchynt te donderen dan te gebieden! „ Wat zal ik beginnen?" Vlugt, fprak'by': Indien gv my bemint, is de vlugt uw eenig redmiddel. Andere Landen'zullen ons een fehuilplaats tegen Dwinglandy verleenen. God heeft ons harten gegeeven voor elkander gefchapen, en laaten wy op zyne Voorzienigheid vertrouwen. Kom , voortaan moet myn arm uwe fehreden geleiden , en u befchermen. Zyn ftem hadt eene onwederfiandelyk overrecdende bekoorlykheid.' Liefde gaf ons zyne vleugels, maar ook zyne onvoorzigtigheid. Tc midden van onze verrukking zouden wy, geloof ik, tot het einde der wereld gereisd hebben, indien gebrek aan geld ons niet, op 't onverwagtst, in het verder voorttrekken gefluit hadt. Wy honden verfield; wy zagen elkander aan; en reeds in fchulden, ter plaatze waar gy my tegenwoordig ziet, konden wy dezelve niet verlaaten. fn de eerfte Stad, waar wy kwamen, naa dat ik het huis mytis Vaders verlaaten had, waren wy ge:rouwd. Ik werd zwanger van het Kind, 't welk in uwe en myne oogen zo Kef is. Welk een toeftand voor eene aanftaande Moeder en Egtgenoot! In deezen verlegen ftaat herinnerde hy zich, dat hy eenOom hadt, wiens weldaadig- en menschlicvcndheid menigmaal by liem hoog gepreezen was. Hy bekleedde een veel geevende post,  DE zegepraal DER vatuürb. 5&1 bose niet verre van deezen oord. „ Kunt gy," voerde hy my te gèmo'te, „ my toeftaan, dat ik alleen heenen gaa, om deezen Oom tot onze redding te beweegen? Want ik zal van " fchaamte en hartzeer flervèn, wegens den ftaat, waarin ik u " gebragt heb. Myner handen arbeid zou thans niet toereiken ; " blyf gy bier als een onderpand, en vrees niets." —.— Gaa been , 'fprak ik , hem met mynè traanen bevogtigende, zou ik één oV-cnblik aan üw Hart kunnen twyfelén' Hy ver¬ trok *( Is nu "drie maanden geleden , en ik heb taal noch teken 'van hem ontvangen. Anderen mogen zyne Getrouwheid in fwyfel trekken ; maar deeze fehriklyke gedagte heeft myn boezem nooit geherbergd; Myn Man is niet dood ; want de Hemel' is regtvaardig. lk weet niet waar hy is; maar ik verwagte hem alle dagen. "Niettemin heb ik alle de fmetten van het ter Wereld brem-en myns Kinds gedraagen , buiten de tegenwoordigheid van'hem, die dezelve zou, verzagt hebben. Hv heeft zyn Zoon nog niet gezien , nog niet omhelsd. 6 Hemel! in welk eene angst moet hy leeven! In welk eene omftandighcid hy zich bevindt, hy moet lyden , en het denkbeeld van zyn lyi. den vermeerdert het myne.' 't Is waar, ik ontbreek hier niets; het Volk, hier ten huize, heeft* zich myns lots aange.rokken; zy hebben myne eerlykheid en braafheid niet in twyfel gcrokken ; doch, door de geboorte van dit Kind, beb ik my dieper en dieper in fchulden geflooken ! Hoe lastig is het, zulke dienften verfchuldigd te zyn aan het medelyden van anderen! Hoe bvster zou myne wanhoop wcezen, indien dc Godsdienst my niet onderfteunde! Ik beef, als ik myn Kind kusch , op het denkbeeld, dat het eerfte voedzel, 't welk het krygt, het zulks van dc giedgunftighcid van anderen ontvangt, lk beef op dc gedagten dat misfehien myn ongeluk, waarin het van de Geboo te af deelt , 't zelve tot het einde zyner dagen zal byblyven. Goede god! Befehermer der Onfchuld, heb medelyden met' dit Wicht! Myn Man bezwoer my, toen hy heenen ging, dat ik hem hier zou wagten, deeze verblyfplaats niet verlaaten, cn bovenal my zelve niet te ontrusten, fchoon hy langen tyd mogt weg blyven. Ik vertrouw op zyn woord, als kwam het van den Hemel zei ven. Maar helaas! de meesten zien de ongelukkigen met een ongunftig oog aan: zy fchryven gereed de ongelukken aan misdryf toe ! Het medelyden van zommigen is wreedheid. ... Ik begin te befpeuren, dat men hier moede Wordt my langer te bezorgen ; men vraagt, of ik geen tyding van myn Man heb ? of hy haast zal komen ? lk weet niet wat op deeze vraagen te antwoorden. Allen liaan zy verwonderd over myne ftandvastigheid : maar niemand van hun heeft myn ^Geduurende dit belangrvk verhaal zweeg ik geheel ftil.,, Ach! vervolgde zv op een fterker'toon, „ leefde hy, hy zou aan mynezy* 6 J e Tt a da  S82 DE ZEGEPRAAL DER NAT U URE. de zitten ; maar dit Kind, in *t welk ik my verbeeld hem te zien en te omhelzen, dit Kind is de band, die my nog'aan het Leeven bindt." Hier op kuste zy 't zelve, en zag het eenige oogenblikken aan met een opflag van het oog, die al de krast der Natuure uitdrukte. Met eene zedige bevalligheid verborg zy het hoofd des Kinds onder haar zakdoek, op dat het te vryer zou zuigen. Hoe onverbeeldlyk fchoon was zy op dat oogenblik' Zeer onvervvagt kwam een Jongman met grooten haast de Kamer in treedon; hy vloog in de armen van die tedere Moeder, die een gil gaf; hy nam haar drukkende in zyne armen, 't Was noodloos te vraagen wie hy was ? Spraakloos van verrukkinp, toont zy hem het Kind. Hy nam het op den arm , hief de oocen, die van traanen biggelden, ten Hemel! Doch wie kan zyne Ge' moedsbeweegingen befchryven ? Wie de ondcrfcheide gebaaren met welke hy dezelve uitdrukte, afbeelden ? De Aanfchouwers (want op dit tydftip was het Volk in den huize van de aankomst deezes Mans verwittigd ,) ftonden verfteld over dit hartroerend tooneel. Ik nam 'er met het uiterfte genoegen deel in In 't einde deedt de begeerte, om met meerder vryheid te fpreeken het Paar in een afzonderlyk vertrek gaan. De Man onderfteunde' zyne Vrouw , derwaards treedende : want door overmaat van vreugde fcheenen haare kragten uitgeput. Ik begaf my na de Kamer, voor niy gefchikt, die naast het vertrek der jonge Lieden was: een deur met reeten, niet wel bedekt door een gebrekkig behangze!, maakte dat ik hun eefprek zeer onderlcheiden kon hooren : en ik voelde my door een on. wederftianbaare trek gedreeven om te luisteren. „ Ach, myn „ waardfle Vrouw!' fprak hy, met eene ftem vol driftvervoering , ,, hoe onuitfpreeklyk is het genoegen van u weder te „ zien, en in deeze armen tc drukken! Maar helaas! hoe on„ gelukkig is onze Liefde! Kunt gy nog moeds genoeg behou„ den , om ons lot uit te harden ? Kunt gy befluiten my te „ hooren V" - - Spreek , was haar antwoord . (preek onbefehroomd; twee uuren geleden was ik de ongelukkigfie, nu ben ik de gelukkigfte, der Vrouwen. Gy leeft, Gy bemint my ons Kind (l.iapt tusfchen ons Een nieuw beftaan bezielt my. Wat kan ik meer begeeren ? Indien ontmenschte Bloedverwanten ons weigeren befiaan te bezorgen , wy zullen het elders zoeken. Wy zullen ons in dienst hegeeven by de zodanigen , die hunne dwinglandy zich zal bepaalen tot de vrugt onzes arbeids. Wy zullen de vryheid hebben om te beminnen, te arbeiden en zamen te fterven. „ Och! Hemel!" hervatte hy„, „zyn de Menfchen alleen met „ goederen gezegend om onregtvaardig te weezen ? ik vlood na „ dien Oom , in wien ik hoopte een Vader te vinden : hy was „ doo- den uwen reed-, t.'gen my vooringenomen. Hy verweet „ my de hciligfte banden gefchondèn , zyn naam outeerd , en „ de  DE ZEGEPRAAL DER NATUURE. 5$3 de zwaarfte ftraffen verdiend te hebben. Hy voegde 'er fie- vens, dat zy, die ik de domheid gehad had van weg te voe" ren, noit myne Vrouw zou weezen , dat haar Vader maatre" srelèn zou neemen , om een onwettig Huwelyk te verbree',' ken, en dat hy z\n uiterfte best zou doen om hem hier in te " helpen- Te vergcefsch beantwoordde ik deeze onregt- maatige verwyten op de zagtst mogelyke wyZe. Te vergeefsch „ befchreef ik onze Liefde als zuiver, onfchuldig, onvoorzigtig. „ mogelyk, maar deugdzaam. Te vergeefsch drong ik het ver„ fchil aan tusfchen Vaderlyk gezag en Vaderlyke dwmglandy, Hy was onverbiddelyk , en ik (fond gereed dien wreeden Oom „ voor altoos te verlaaten, als hy fchelde, en zyne Knegts be„ lastte my te vatten, en vervolgens na de gevangenis te bren„ gen Ik werd daar ftreng bejegend. Myne vryheid boodt men my aan, op voorwaarde, dat ik uwe fchuilplaats zou ontdek" ken Alle beloften, alle bedreigingen,, waren vrugtloos. Niets ' kon dit geheim uit myn boezem haaien. Myn lyden tiyfde " myne ftandvastigheid ; doch ik leed voor u . cn dat denkbeeld, " dat denkbeeld alleen, verzague de fehriklykhcden mynerGe- " vangenisfe. Zy lieten eenigen tyd af van my te plaa- " gen De Man, die my eeten bragt, fchecn deel te neemen " in myn lot. Hy boodt my zyn dienst aan , en wilde my " overgehaald hebben , om aan hem een Brief, door my gefchree" ven, toe te vertrouwen ; doch ik kon nooit beduiten tot het " fchryven van het opfehnft. Om u te overtuigen , fprak hy, " hoe zeer ik in uw lot deel, zal ik u deezen eigen avond ge" legenheid tot ontkomen geeven , mits gy voorzigtig te werk " staat, ik omhelsde hem als myn Verlosfer, en den volgenden " avond kon ik tot u vlugten. Ik heb drie dagen gewandeld , " zonder rusten. Ik ben bykans af van vermoeienis, doch Lief" de geeft my kragt. Ik heb alles vergeeten , myn waardfte " Vrouw! nu ik by u en ons Kind mag rusten; en, nogthans, " ik kan het niet verzwygen, is myne Liefde geenzins zonder " angst. Ik heb eenig vermoeden, dat men my heeft laaten " ontfnappen , om myne gangen na te gaan , cn uwe verblyf" plaats te ontdekken. Op den eerften dag van myn heenen " gaan, ontdekte ik een Post-Chais op eenigen afftand, die " denzelfden weg hicldt, welken ik nam. Laat ons vlieden, " mv" Lieffte ! met het aanbreeken van den dag deeze plaats " verlaaten, en een ve.blyf zoeken , 't welk ons tegen onze .- Vervolgers dekt! Hoe kunnen wy, antwoordde de Vrouw, deeze plaats verlaaten waar wy eene fchuld hebben, die wy niet kunnen betaalen." » 'k," hervatte hy, „ zal deeze zwaarigheid weg neemen , doch door een middel, waarin gy niet zult " toeftemmen. Spreek Ik ben voor u alleen bekornrherd. Indien gy op deeze plaats gevonden wordr, " Tt 3 » moe'  £fty »E ZEGEPRAAL DER NATULRE. „ moeten wy elkander voor altoos derven. VHe met myn „ /.oon. Verbeig u op eene plaats, waar gy u onbekend kunt ,» onthouden. Ik wil hier blyven, tot borg voor oe fchuld. „ Ik zal, indien het mooglyk is, myne kleedcren verkoopenj „ en het weinige dat ons nug overig is. Misfehien /al ik een' „ hart aantreffen, edelmoedig en medelydend genoeg, om ge„ troffen te worden door he; verhaal myncr rampfpoeden. Dan „ zal ik tot tl wederkeeren , en wy zullen nooit fcheiden. Doch onze eerfte zog moet weezen, u te dekken voor her „ nazetten van uwen Vader, die ten oogmerk heeft,u voor al, „ too; op te fluiten. Npgthons, indien uw hart niet kan be„ fluiten my te verlaaten , blyf hier , en wy zullen te armen „ fterven." ., Neen, fprak zy, ik wil de oorzaak van uw bederf niet weezen. lk kan niet hoopen eenen vertoornden en woedenden Vader te zullen bevredigen. Ik wil vlieden, om onze vryheid en geluk te bevorderen." Naa dit befluit, viei het deugdzaam Paar, ih dien vreedzaamen en verkwikke'nden flaap, dien de onfchuld alleen, fchoon vau gevaar omringd kan fmaaken. Het lot deezer twee ongelukkige Gelieven gaf my ruime ftoffe om te denken, en hieldt my eenigen tyd wakker. Ik overwoog de veelvuldige vooroordeclen, die, eeuwen geleden, gevormd en omhelsd llhynen , om de wetten der Natuure tc befttydsn, en, zoo verre derzelver heillooze invloed reikt,de edelfie bronnen van menschlyk geluk te vergiftigen. Myne gebeden lleegen, met een edelen yver, ten Hemel. Ik fmeekte dat de onmeuschte Vader van eene zo uitmuntende Dogter ,'ein dclyk , de dwaasheid zyns gedrags moge zien, en de Natuur ver! gunnen haare gefchondene Regten te hernecmen Te mid¬ den myner overdenkingen, viel ik in flaap; doch ik mogt dié verfrisfmg, my door de moeilykheden van de réis zo hoo<* noodig, niet lang genieten. Op het onverwagtst werd ik gewekt door een fchreeuwend en klaagend geluid . voortkomende uit di kamer naast de myne, het verblyf der Ongelukkigen ia wier lot ik zo diep deelde. Ik vloog derwaards. Welk een ontzettend tooneel! Een Man vol woede , dien ik bemerkte de Vader van de jonge Vrouw te weezen, poogde baar, met geweld, weg te voeren. Haar Man befchermde haar met een Herken arm; do h zeer voorzigtig om hem geen leed te doen. By beurten fmcekte hy, en boo't wederftand : hy ftheen tcffens de befcherm engel van zyne fchreiende Vrouw, en de; onderdanig biddende Zoon. Elk uit den Huize' kwam toefchieten. Die den woedenden Vader vergezelden, poogden zich meester te maaken van den Jongman, terwyl-de overige4 aanfehouwers zyne zyde koozen.' Een Geregtsdi'enaar intreedende, dwong den Jongman cn diens Medeftanders, het ftuk vp te geeven. De  DJ ZEGLPRAAL DER NAÏUURE. 5$S De twee Gelieven werden noor geweld vaneen gefcheirieti. Ik zag ze, uit de hoogte van wanhoop,tot de laagte van ftilzwygende droefheid, afdaaleti. Zy fcheenen geheel buiten zich zei ven , en vertoonden zich als offers, gereed ter flagtingc. Ik zag het Kind, door 't geraas half wakker ge¬ worden , zich omkeeren Een buitengewoone geestdrift dreef my aan. Vaardig nam ik hef Kind op myn arm, cn vertoonde 't zelve a?n den woedenden Vader; zeggende: -— ,, Myn „ Heer, dit Kind hu-eft een Vader noodig. 't ls uw bloed dat in ,, dit kleine hart klopt, en dit hart moet ten eenigen dage den „ Man zegenen , die het bezorgde in de tedere kindschheid, „ of de gedagtenis van hem , die het kon verzaaken , ver„ foei jen. Zie dit Kind , waarin gy weder moet leeven, en „ wiens fiem ten eenigen tyde u zal eeren, of vloeken. Zie ,, dit fcimldloos Wicht, 't geen uwe wreedheid van alles wil ,, berooven. Kunt gy ae gedagten verciraagen, dat het u zal „ vloeken'' De misdaad uwer Dogter heeft beftaan in bot ts ,. vieren aan eene Drift, die u meer dan eens vermeesterde. „ Zy heeft, buiten uwe toeftemming, een Zoon ter wereld gebragt, die, in uw oog, niet fchuldig kan wcezen. Indien ,. zy in haar'pligt ten uwen opzigte gefaald heeft, gy kunt ,, goed uit kwaad doen gebooren worden, door deezen Zoon ., te erkennen , en vervolgens het uitgeleezen genoegen te fmaa„ ken, van door hem geagt cn bemind te worden. Zullen dan „ de harde vooroordeelen, door Rykdom ingeboezemd, ü be- weegen, om dc dierbaarfte Panden, welke gy op de wereld „ hebt, op te offeren? — Wat deezen jongman betreft,. ,, hy bemint en wordt bmiind, hy bied u'ecn deugdzaame „ hand aan. Wat fchatten verlangt gy ? Ach , myn „ Heer! de lach van dit Kind, beken het, heeft meer bekoor,, lykheids , meer waarde , dan een domme hoop gouds. Zyn „ Moeder is uwe Dogter , en 't is een nieuw Hart't geen gy ,, krygt. Wat anderen naam, dan die van haaren Egtgenoot, „ moet de Vader van dit Kind draagen ? Hy verdient denzelven, „ hy heeft de pligten volbragt. Bewonder zyn moed; bewonder „ zyne edele ziel , die, in fpyt van al uw woeden, ubemint." De Vader, meer getroffen door het zien van het Kind, dan door myne aanfpraak, bekeek dit onverw gte voorwerp, beweegloos Qilzwygend Het Kind zag, by toéval, den Grootvader aan mee die inneemende tederheid, waar mede het zo dikwyls zyne bedrukte Moeder vermaakte. Zelfs ftak het lachende de twee lieve handjes toe. Op dit treffend oogenblik waagde ik het, den kleinen Middelaar aan hem over te ge*, ren. ,, Dit ," riep ik, , is zyn fchuilplaats , de Natuur wyst „ dezelve aan; 't zal *er veiligheid vinden ■ dat Hart kan niet „ ongevoelig weezen voor die lachjes , of dezelve verfmaa„ den!" — 't Gelaad des Grootvaders begon reeds de aan« Tt 4 doa-  S%6 BB ZEGETRAAk dfr natuure. doeningen van zyn Har: aan te duiden. Hy poogde .vergeefsch , zulks te verbergen. In de eerfte verrukking kon hy zich niet bedwingen, het |£ind aan zyn aangezigt te drukken, en 't zelve te kusfen. De 'ontroerde Moeder , lettende op Iedere bcweeging, nam het gelukkig oogenblik waar. wierp zich voor zyne voeten neder, onderlleunde met de eene hand het Kind, en drukte 't zelve tegen haaren Vader, met de andere vatte zy zyn hand, en belbroeide dezelve met haare traanen. De Jonge Man bukte, fchoon op eenigen afftand verwyderd, op eenè knie neder ; en ik wekte, met traanen m de oogen en uitgebreide handen, den Vader tot tederheid en medelyden op. Hy bragt eene hand aan zyne oogen , om een traan weg te veegen : en, naa een diep ftilzwygen, de voorboode dat 'er iets gewigtigs ftondt te gebeuren, riep hy uit : ,. Gy hebt^ny overwonnen, „ myn Dogrer! Ik verwagtte dit treffende niet; het komt „ van den Hemel, die alle gebeurtenisfen befehikt' Mogt dee- „ ze voor altoos gezegend zyn ! Staa op. Myn toorn is ge- „ ftild. — lk vergeef het u en meng myne traanen „ met de uwe. ■ Dit Kind Ach ! Iaat my los. Neem „ uw Zoon, voortaan zal hy de mvne weezen. Bemin my „ beiden !" Hy kuschte het Kind met verrukking, en gaf het aan de Moeder weder. De Jongman waagde het hier op te naderen, de hand zyns Vaders te grypen, en eerbiedig te ku feu. De Vader fchreide op nieuw, en verwelkomde hem als zyn Zoon. Alle de Getuigen van dit aandoenlyk tooneel voelden de verfcheidenheid der beweegingen van Verbaasdheid , Vertedering en Blydfchap. Liefde en Dankbaarheid werden nooit leevendiger en aandoenlyker uitgedrukt. Naar gelang , de woede voorheen doller geheerscht hadt . vertoonde zich de zegepraal der Natuure thans te treffender. De onfchuldige lach , het lief uitfteeken van de hand eens Zuigelings, ontwapende de woede van een grammoedig Man , die geen ander zou hebben kunnen doen bcdaaren. „ 6 Natuur!" dagt ik. „ wy moeten tot u de toevlugt neemen , om vatbaar, om menschlyk, om gc- „ lukkig te zyn." Oe Grootvader kon zyne oogen niet verzadigen van het aanfehouwen zyns Kleinzoons ; herhaald Waren de tederfte liefkoozingen. De blyde Moeder vertoonde zich verrukt op dit tooneel; zy droogde haare traanen geftadig af, doch 't waren traanen van lou ere blydfchap. Te Jonge Man omhelsde my, en baiten ftaat om woorden te vinden tot Dankzegging , was zyn dankbaar opflag van 't oog de welfpreekendfte Dankbetuiging. En ik, my verheugende over de Zegepraal der Natuure , zette myne Reis voort; laatende het nu gelukkig Gezin, in alle de genoegens uit Verzoening fprui. tende, en onder het verheugend vooruitzigt eener menigte Jaaren van rust en blydfchap. win-  WINTERZANG. 5^7 Winterzang. *™ De ftormen breeken los uit hunne donkere holen! De dagtoorts houd zich vaek voor ons gezicht verfchoolen, Door eenen dichten drom van wolken gansch bedekt ! De blydfchap word niet meer door voglenzang gewekt! 't Gediert, dat door het veld zo lustig ging fpanfeeren, Verfchuilt zich onder de aerd', waer het geen kou kan deeren. Het naekt geboomte word geteisterd door den wind, Die zyne takken fcheurt, zyn Hevigheid ontbind, En zyne wortelen, hoe vast, hoe diep bedolven, Rukt uit den taeijen grond, door 't woeden zyner golven! Een dikke nevel, die den vryen adem ftremt, Den lust beneemt, den loop van vocht en bloed beklemt, Verfpreid een fomberheid, op clks gelnet te leezen, Die 't kwynen der natuur gansch aekelig doet weezen. De hemel heldert op; het fcherpe noorden vaegt Die zwaere dampen weg; de glans der zonne daegt, En doet den boezem nu weêr ruimer lucht genieten, Hoe kort dat weldoend licht zyn' firaelen ook moog febieten. De gryze winter, dien een bonten kleed omfluit, Zend hagel, fneeuw. en vorst, aen alle kanten uit. De vorst vormt fpiegels van het vloeiend nat der beeken, En geeft een wit gelaet aen de eertyds groene (treeken. Het fchaedlyk ongediert, dat zo veel onheils baert, Word door hner weggerukt, als 't leven nu onwaerd. Een algemeene rust herfielt de matte kragten Der teelende natuur, in veelerlei' gedachten. De fchemerwitte fneeuw dekt, als een wollig kleed, Dc tedere fpruitjes voor alle ongeval en leed. De mensch, die, trillende, de ffrenge kou voelt werken, En zyne zenuwen, door hacre kragt, verfierken, Dankt  3 WINTERZANG. Dankt hscren invloed, die zyn' welft and fteeds vergroot, En hem zo vaek behoed Voor kwyning, ziekte en dood. De ftatelyke macn , de tintelende Harren, Die, in haer ruimen loop, nooit Hacken of verwarren. Verfpreiden thans een' gfns, zo aengenaem als zaJrt. De Wysgeer, die, met een gewapend oog, betracht Ali' deeze wacrelden, Jie zonnen vergezellen , En 's Mackers heerlykheid, en magt, alom vertellen, Zinkt in verwondring weg. buigt zich voor d'Opperheer, Ep looft, met blyden mond, zyn majefteit en eer. Hoe zeer de Lente pryk' met keur van fchoone bloemen, Hoe zeer de Zomer op zyn vruchtbaerheid moog' roemen, Hoe zeer de Herfst ook met zyn rykdom 't leven fehoort, De Winter heeft ook iets, dat onzen lust bekoort. Gezelligheid vind dan de flreelendfte vermaeken ; Zy kan die in een' krinr van fchrandrc vrienden finacken. Het Jeerzaem onderhoud by cenan warmen hacrd, riet geestig boerten , dat zo veel geneugten baert, Vervullen, ongemerkt, de vliegende oogenblikken, Die op het zwoegen hen zo aengenaem verkwikken, 't Kunstkweekcnd Schouwtoonecl, dat nutte kering geeft, En toont, hoe ieder ftand zo vaek het doel weérftrceft, Wa'crtoe het Albeftuur hem heeft geplaetst op aerde, Daer hy, door euvcldaên, zo fchandlyk van ontaerde, Terwyl geregte firaf zo dikwerf hem kastyd, Verpoost nu menigmael den noestbefteeoen tyd. De hemelfche Muzyk, met haer5 vergoode toonen, Vervoert de blyde ziel, doet haer by de Englen wooncn; Verdryft de naere zorg uit het ontftcld gemoed, En ftort in 't lenig hart een onuitfpveeklyk zoet. Gy, die de denkenskragt kunt hcilzaem voedfel fchenken, En uit de volle bron van uwe wysheid drenken, Geleerde fchriften! hoe vergast gy nu den mensch, Die kundigheden Helt tot zynen hoogden wensch! Weg  WINTERZANG. 589, Weg tyd verkwisters in de kaert en dobbeTfpelen! Wien zulke nietigheên, hoe laeg ook, nooit verveelen , Wacrdoor gy vaek verliest al uw geluk en rust; Och! wierd die kwaede'drift by u eens uitgebluscht ! 't Verzwinden van uw goed zult gy te laet beklaegen ! Het fchreiend kroost zal u vergeefsch om byftand vraegen ! Uwe achting raekt gy kwyt'. de goede trouw fnelt heen 1 Dan baet geen naberouw, geen zuchten, geen geween! Verkiest, verkiest, in tyds, toch edeler vermaeken! Ei! laet uw killig hart door weetenfchappen blaeken! Word door der kunften min ontgloeid en aangevuurd! ' Dan zal de dooling, die uw' gangen thans befiuurt, Voor een verlichter keus van uw' belangen wyken, Én uw ontblootc geest met kundigheden pryken. Weldaedigheid, die, in myn dierbaer Vaderland, Haer* zetel heeft gevest, en heure gunst verpant, Kan in dees fchraelen tyd, zo vol behoeftigheden, Haer' ruime giften aen de fchamelheid befteeden. Vaek hebt ge 6 Armoe! deezen byfland gansch verbeurd, En alle banden van menschlievendheid gefcheurd, Door uw' baldacdigheên, die ieder moet verfoeien. Wanneer uw nydig oog geen welvaert kan zien bloeien, Maer gy die fteeds belaegt, en nadeel lyden doet,. Dan wykt mcêdogendheid uit haer verteêrd gemoed; Zy trekt de hand tc rug, die u zo ryk bedeelde, Terwyl heur hart verfteent, dat uw gedrag vereelde. Staek uw' doldriftigheên, en laet de nedrigheid, Van liefde en trouw verzeld, die u veel heils bereid, Haer' toegenegenheên, die gy verioort, herwinnen! Dat geen opruiing ooit vervoere 'uw' wufte zinnen ! Verkleumde Winter! u heb ik dees Zang gewyd ! Gy fchonkt my nieuwen gloed in deezen barren tyd! h. STOPPENDAAL, P. Z. 2R«  59° ZEDELYKE BEDENKINGEN. ZEDELYKE BEDENKINGE.V. Tïyaldien de mensch altoos naar zyn pligt handelde, dan zou hy met geen.overylende drift, in het doen of laten ener gewigtige onderneeming, te vyerk gaan: hy zou met eene genoegzame aandagt in zyn geest overpeinzen, alles wat 'er voor of tegen was: het denkbeeld, dat men zich ligt vergrypen kan, zou allerwegen omzigtigheid werken; en, inderdaad, men zou van agteren veel minder reden hebben van zich te beklagen. Handelde men altyd een anderen, gelyk men gaarn zelve behandeld wierd, wy zouden alle wrevel, bitterheid, haat, beledigingen, en kwaadaartige behandelingen, laten, varen en vlieden; wy zouden ons integendeel altyd zeer menschlievende betoonen. Het roemrugtig Karakter van Jezus, onzen grooten Meester, was, het Land doorgaande, en goeddoende aan allen. Laat ons dat fchoone Voorbeeld volgen, zyne heilzame voetftappen drukken , en overal', waar wy kunnen , goed doen. De byzondere trekken van iemands gemoed worden dik wils op onderfcheiden wyzen verborgen , en op zeer verfchillende manieren geopenbaard, en ten toon gefteld. Ware zedigheid word met een zeker dekkleed overtogen, het geen dikwerf te wege .brengt, dat hare fchoonheid niet geheel gezien kan worden. Aldus is het ook gelegen met meer andere trekken des gemoeds. Men vergaapt zich, onder het gemeen, veelal aan dat geen, *t welk eene groote vertooning maakt , dat veel fchittert en blinkt. Daarom worden dille zeden , getemde hartstogten, en een ftil leven, veelal voorby gezien van eene groote menigte, om dat ze niet genoeg flikkeren in derzelver oogen. Niets laat zich moeijelyker afbeelden dan de verborgen bevalligheden van 't hart, en de kiefche trekken vau aangezicht. Een fyn hartenkenner vind zich veelal niet minder benard dan de bedreVenfte Portretfchilder.