MENGELWERK.   N ï E U W Ë ALGEMEENE VADERLANDSCHË LETTER-OEFENINGEN, WAARIN DE boeken ëN schriften, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraatfe Letteren, Konften en Weetenfchappen, betrekkelyk. Derde Deels, Tweede Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROËj en By J. Y N T E M A. MDCCLXXXVIII.   INHOUD VAN HET MENGELWERK, Tot Fraaije Letteren, Konflen enWeetenfchappen betrekke lyk, in het Derde Deels, Tweede Stuk. Gedagten by de Verwisfeling des Janrs. bl. i Letterfchrift, niet eerst aan moses ontdekt. noch van eene onmiddelykGodlykeHerkonifte. Door dei: Heer astle. 4 Waarneeming van eenen Lyder, die , naa het geneezen van verouderde Gebreken, pyn in de Ooren kreeg, benevens een geduurig uitvloeijen van Etter uit het Oor, en eindelyk het Gehoor verloor. Door den HeerejAssER. 8 Natuurlyke Historie der Keerkringvogelen. Volgens den Heer de büffon. i(5 Verflag eener Reize van den Heer m. t. bourRit , dooide Ysvalei Montanvert, den 28 Aug. MDCCLXXXVJI. 19 Breedvoerig verflag van de Gebruiken en Zeden der tegenwoordige Inwoonderen van Syrië. Door den Heere c. f. volney. 24- Leevensbyzonderheden van den door zyne Reizen beroemden jonas hanway, Esq. Door den Heer pugh. {Vervolg van bl. 597 des laatstvoorgaanden Deels.) 33 De Gefchiedenis van den Heer saintfort , voorbeeldlyk i'chetzende het geluk eens Mans , van een buitenfpoorig en verkwistend Leeven bekeerd. 41 Zedelykè Bedenkingen. 47 Charactertrekken van moses en aaron. Door den Heer r. jf.mcin. 49 Aanmerkingen over de Bevriezing der menschlyke Ledemaaten en Licbaauien; met betrekking tot derzelver III. deel.mengelw. no. 15. *3 ^Of-  INHOUD. Oorfprong , Kenmerken , Gevolgen en Behandeling, Door den Heer w. leurs. _ 54 Beriet der Ontdekkingen van twee Satelhten , by de nieuwe Planeet Uranus of Georgium Sidus. Door den Heer w. herschell. . 63 De tegenwerping , dat de Aarde eenige Duizend Jaareu ouder moet weezen , dan ze, volgens het verhaat van moses is, ontleend uit de langzaame vrugtbaarwording der Lavas, opgelost door den H.er r. miln. 64 Breedvoerig verflag van de Gebruiken en Zeden der tegenwoordige luwoonderen van Syrië. Door den Heere c. f» volney. {Vervolg van bl. 33.) 66 Leevensbyzpnderheden van den Heer jonas hanway. (Vervols en Slot van bl. 40.) ; 74 Loui/a d'Antail. Eene waare Gefchiedems. 84 Treffende vergelyking tusfehen voltaire en addison , by het aannaderen van hun Leevenseinde. 93 —Zedelykè Bedenkingen. , . 54 Gedagten over 't leezen van vercierde Gefchiedenisien en Romaiis. , , , , T , Aanmerkingen over het vooroordeel , dat de Inbeelding der Moeders invloed kan hebben op heur Vrugt, derwvze, dat daar door op , pf aan, hun Lichaam kunnen voortgebragt worden Vlekken of andere Wangeftalten. Door den Heer jennet. 110 Reistocht op Mont-Blanc, door den Hoogleeraar de saussure , in eenen Brieve van hem aan de Schryvers van het Journal de Paris. ll5 Brief van den Heer bentamin franklin , nan den Heere david i.e roy , behelzende verfcheide Waarneemingen tot de Scheepvaart behoorende. 123 Addres van den Heere benjamin frankltn , aan den Generaal Washington , by het tekenen der nieuwe Conftitutie op den 13 Dec. 1787 te Pluladelpnui. 131 Bree lvoerig verflag van de Gebruiken en Zeden der tegenwoordige Inwoonderen van Syrië. Door den Heere c f volney. (Vervolg van bl. 74.) 134 Gedagten over de Öpltauding van den Heere jesus chris- Ee™ Verader van den Godsdienst krygt zyne verdiende Straffe." . H* Kedelvke Bedenkingen. H3 Bedekkingen over de Verwantfchap .tusfehen de Zede- en  INHOUD. Staatkunde, door den Baron carel van dahlberc, op de Academie der Weetenfchappen te trfurt voor- Waarneeming wegens het nuttig gebruik van het Lieten hlandkM in den Kinkhoest. Door * * * M. L>. _ 124 Waarneemingen op her viervoetig Egyptisch Diertje Jerbo. Door den Heer sonnini de manoncourt. 125 Brief van den Heer benjamin franklin aan den Heere david le roy, behelzende verlcheide Waarneemingen tot de Scheepvaart behoorende, (Vervolg van bl. Bericht wegens den kundigen Weêr- en LugtsgetteltenisWaarneemer , den Heer j. c. mohr. Door den Heer -t * * * * * *. 147 De Dengdzaame Man, 15* Aanmerkingen over de Toneel - Liefhebberyen buiten den Schouwburg, onder byzondere Perfoonen. 155 Zedelvke Bedenkingen. - 160 Bedenkingen over de Verwantfchap , tusfehen de Zedeen Staatkunde. (Vervolg en Slot van bl. 124-) . 163 Waarneeming wegens 't nut van de koude Baden 111 de zogenoemde Engelfche Ziekte, (Rachytis.) Door * * * M. D. l69 Wyze om Melkwyn te maaken. 17° Natuurlyke Historie der Gekken, Volgens den Heer de EUFFON. 17i Brief van den Fleer benjamin franklin aan den Heere davio le roy, behelzende verlcheide Waarneemingen tot de Scheepvaart behoorende. (Vervolg van bl. 146,) 177 Breedvoerig verflag van de Gebruiken en Zeden der tegenwoordige Inwoonderen van Syrië. Door den Heere c. f. volney. (Vervolg en Slot var. bl. 139). 185 Verflag van de Boekdrukkonst by de Turken. Door den Heer giambatista toderini. i94 Proeve ever den Öorfpröng, den Pligt en het Aanbelang der Oordeelkunde. 107 Gedagten, aan den Heere de monïEsquieu toegefchreeveu. 200 Zedelyke Bedenkingen. 2°4- Proeve over de Weldadigheid. _ < ~°7 Waarneeming wegens eene aanhoudende Duizeling , uit eene bedorven Spysverteering voortkomende , en door zagtverfterkende middelen genëezen. Door *** M. D. 213 * 4 Na-  INHOUD. Natuurlyke Hiftorie van den Fregat-Vogel. Volgens den Heer de bufpon. 214 Waarneemingen door den Hoogleeraar de saussure, op den Top van Mont-Rlanc gedaan. 219 Eeltige Naarichten van de nog voorrgczetwordende Reis rondsom de Wereld , onder het Bevelbebberfchap der Heeren de la peyroöse en de langle , met de Fregatten la Bousfole & ï'Aftrolabe. 226 Brief van den Fleer benjamin fuanklin aan den Heere davio le roy , behelzende verfcheide Waarneemingen tot de Scheepvaart behoorende. (Vervolg en Slot van bl. 185.) 230 Proeve over de natuur en de weezenlyke Characters der Dicbtkunfte, in zo verre dezelve van Ondicht onderl'cheiden is. Dior den Heer barnes. 238 Zamenfpraak tusfehen tasso en volta 1 re. Door den Heer de la dixmerie. 244 Treffend voorbeeld van Dankbaarheid en Edelmoedigheid. 247 Gedagten over den beilzaamen en troostryken Invloed van Godsdienftige Begrippen. Door den Heer nEcker. 251 Middel voor de Flondsdolligheid. Door den Cliirurgyn f. buchnrr. , ,r 25^ Natuurlyke Historie der Meeuwen. Volgens den Heer de buffon. . . -6° De Befpiegelende Wysgeer , het oog vestigende op oen Groei der Planten. 266 Befchryving van La Baume, of de Grot des Demotjelles a Saint Bauzile, by Ganges, in de Cevenncs. Door den Heer marsollier. e73 Cyphifa. Een Character. 282 Les voor de Schoonheden. 283 Zedelyke Bedenkingen. 284 Proeve over de verbloemde en overdragtlyke Spreekwy- zen in de Heilige Schrift. Door den Heer w. lud- lam. af? Waarneeming wegens het nuttig gebruik van den KraaK- wynfteen, in den Kinkhoest. Door * * * M. D. 296 Brief van den Heer CARMov,aan den Marquis de vichy, over den opklimmenden Blixem. 297 Schets eener Proeve, over het opklimmen der Dampen. Door den Heer alexander eason. 3°° Natuurkundige Proeve over de Groeijiog der Plant- en Boom.  INHOUD. Boomgewasfen. Door den Heer p. van aken, A. L. M. en Pb. Dr. te Leyden. 3°3 Leevensfchets van den Keer de büffon , door den Heer G * * * * Advocaat des Parlemems. 310 Befchryving van La Baume, Door den Heer marsollier. (Vervolg en Slot van bl. a8a.) 3X9 Brief aan een Heer , l>y gelegenheid zyns Huwelyks , vervattende eenige Regels ten gelukkigen HuwelyksLeeven. 325 Anecdote van jean baptists pigalle. 329 De firekking der Gefchiedkunde , om de gevoelens van Deugd te verfterken , door veele trèlfelyke voorbeelden opgehelderd. Door den Heer piuestley. 331 Waarneeming wegens de nuttigheid van groote giften Opium, in een Tetanus et Trismus Maxilla. Door den Heer knaven. 34° Een fchynbaare Doode , door de Electriciteit ten leeven herfteld. ,. „.-,'■': 343 Inhoud eener Kruid- en Gefchiedkundige Verhandeling over de Mandragora. Door den Heer granieu. 34.4 Befchryving van Pyrmont, en van het gebruik der Wateren aan die Gezond-bron. Door den Heer marcard. 349 Beriat van de tegenwoordige verfpreiding der Gipfies in Europa , van derzelver Huishouding , Leevenswyze , Zeden , Godsdienst , en Weetenfchappen. Door den Heer grellmann. 35? Aandoenlyke Gefcbicdenis van Vader Nicholas. 363 Vertoog over de ongeoorloofdheid van het Bloedëeten. Door den Heer j. prifstley. _ 375 Waarneemingen wegens het nut van Brandmiddelen in verfchillende langduurige Ziekten. Door den Heer nadeau. 380 Onderzoek van de Vraage: of het best is één Geneesheer dan meer teffens te gebruiken. Door den Heer murray. 383 Aanmerkingen wegens de Kwaal en den Dood van den Graaf de büffon. 39° Natuurkundige Proeve over de Bladeren. Door den Heer p. van aken. 393 " Dagverhaal van een Togt door Champagne en Lotharingen , gedaan in den Taare MDCCXII, door den Luitenant Generaal grovestins. Medegedeeld door den Heere t. f. martinet. 39$ J Be-  INHOUD. Berlgt van de Gipfies. Door den Heer grellmAn^ (Vervolg van bh 363.) 406 De Jaloersheid. Naar het Hoogduitseh van den Heer s. GESSlSEü. 4J3 Zedelvke Bedenkingen. - 416 Bedenkingen over de Onheilen des Oorlogs en de Zegeningen des Vredes. Door den Heere nücker. 419 Waarneeming wegens het Krampltillend vermogen van de Bitmuth- Kalk, (Magiflerium Bismuthi.) Van den Heer i.. ooïer.. 4=9 Waarneëtning van de zonderlinge uitwerkzels eens Schriks op 't Geheugen. 4^9 Natt-urlyke Historie van den Stront/aager of Labbe. Volgens den Heer de buffon. 431 Berigten weeens 't Leeven en de Schriften van den !,erw. Heere benjamin kennicott, D. D. enz. 455 Eenige Vraagen , den Godsdienst der Indostanneren betreffende, beantwoord. 44° ,-Daü'verkaal van een Togt door Champagne en Lotharingen , gedaan in den Jaare MDCCX11. (Vervolg en Slot van bl. 405.) 445 Berigt van de Gipfies. Door den Heer grellman. (Vervols, en Slot van bl. 413.) 45°" Uitfh'ekende hedendaagfche trek van Weldaadigheid en Vaderlandsliefde. 4fiI Bedenkingen over verfchcide Hindcrpaalen , den Voortgang van den Godsdienst belemmerende. 463 Waarneemiïig wegens de heilzaame uitwerking van het Magiflerium Bi'.muthi in Stuiptrekkingen. Door * * * M. D- , 473 Natuurlyke Historie van de Anhinga. Volgens den Heer de BUFFON. 474 Keurige Bedenkingen over het Inftinct , in de Dierlyke Wereld. Door den Heer william smellie. 476 Verhandeling over de Sexen der Planten, door den Ridder carel LiNNjtus, met Aantekeningen van de Heeren smith en broussonet, nevens een Brief van den laatstgemelden,aan de Schryvers van het Journal Phyfique.- 481 Verflag van de Denkbeelden der Turken , wegens de Voorbefchikking en het Noodlot. Door den Heer d'hosson. 494 De ongelukkige Erfgenaam. 497 Jobs  INHOUD. Tobs Woorden, Hoofdft. XIX. 25. 26 , door wylen een. jamin KKNNicoTT, D. D. , op eene nieuwe wyze , toegelicht. . 503 Waarneeming omtrent het gebruik der Ipecacuanha met Opium, in hardnekkige Diarrhaen. Door * * * M. D. 508 Verhandeling over de Sexen der Planten , door den Ridder c. linngetrokken zynde, moesten de Israëliten groote fteenen oprichten, dezelve met kalk beftryken, en daar op alle de woorden der Wet fchryven. Deut. XXVII. 3. 8. Eenige deezer plaatzen , dit verdient eene byzonderc opmerking, hebben betrekking tot gevallen vóór de Wetgeeving op den Èèrg'Simtii Indien moses de Uitvinder van het Letterfchrift geweest ware , of de Htetters van god ontvangen hadt, welke tot dien tyd toe onbekend waren by de Israëliten ± zou het hem als een verftandig Man gevoegd, en zeer overeenkomftig met zyn Character geweest hebben, dat hyhun den aart en 't gebruik deezer"onfehatbaare Kunst, door god hem ontdekt, mededeelde; moeten wy niet na4 tuurlyk veronderftcllcn, dat hy den Werklieden, die hy Stecnen en de gouden Plaat , 'ter bewerkinge, overgaf, 2011 gezegd hebben: „ In dit graveeren zult gy de LetA 3 „ ters  £ . letterschrift I térs o-cbruiken, welke god my medêdeclde, of die ik " nu'ontdekt,en het gebruik daar van u geleerd, heb." Doch hv wyst hun tot een voorbeeld algemeen in zwang, zv moesten te werk gaan als de Zegelgraveerders. De Oude Óosierfche Volken fneeden hunne Naamen en Spreuken op hunne Zegels, gelyk dit nog de gewoonte is by de oToote lama van Tartarye, by de VorLteri in Indie, by den Keizer van Lonftantinopole, en diens Onderregenten. Was deeze Kunst, ten dage van moses,eene nieuwe ontdekking geweest,hy zou het zo wel opgetekend hebben als andere Uitvindingen : by voorbeeld, de Muzvk' enz. En 'er is geen reden altoos om te veronderftellen dat god de onmiddelyke Ontdekker der Schryfkunst was: want moses zou niet hebben kunnen naalaaten eene bvzonderheid van dat aanbelang te vermelden: de o-edagtehis van welke een der fterkfte bolwerken te- 0- en°de Afgodery zou opgeleverd hebben. °' Verlcheide aanzicnlvke ongewyde Schryvers kennen de Ontdekking der Letteren aan de Goden, of door de Goden verlichte Mannen, toe. Plato drukt zich hier omtrent fterk uit, en vermeldt de God theuth of mercurius als den Uitvinder der Letteren. Diödorus siculus wil, dat mercurius de Schryfletters uitvond*, en de Menfchen de beginzels der Starrekunde leerde. Cicero ftcmt met plato in, en betuigt, dat hermes of de vyfde mercurius , door de Egyptenaars toth gebeeten, de Letters eerst aan dat Volk mededeelde. De Gentons beweeren, dat hunne Voorouders de Letters ontvingen van het Opperweezen, by hun Br alma geheeten. Sdioon wy,uit deeze getuigenisfen , mogen opmaaken , • dat de Schryfkunst tot eene hooge Oudheid opkhmme, ontdekken zy ons, nogthans, dat de Ouden zeer onvol- 1- omenè denkbeelden gehad hebben van de waarc herkomst. Plato zegt , dat eenigen , wanneer zy eene zwaarigheid niet uit den weg konden» ruimen, eene Godheid in 't fpel bragten, om den knoop door te hakken; en de geleerde Bisfchop van Gloucester merkt op, dat dje Ouden niets aan de Goden toefchreevcn, waar van zy eenige befcheiden hadden ; doch , wanneer de heugenis der uitvindinge verlooren was, eigenden zy die, onmiddelvk, aan eene Godheid toe. Naardemaal de Gewvde Gcfchiedcnis ons des mets bepaalds opgeeft, en de 'Ongewyde Schryvers niets voldoe- * DdKlS  NIET EERST AAN MOSES ONTDEKT. nends daar over in 't midden brengen, ftaat bet ons vry dien Ooriprong op te fpooren. • Een weinig na- denkens zal ons ontdekken, dat de Menfchen, in derzelver ruwen en onbefchaafden ftaat, noch tyd, noch neiging , noch aanfpooring, hadden, om hunne Zielsvermogens te oefenen tot eene maate, genoegzaam om Letterfchrift te vormen; doch, wanneer een Volk zulk een ftaat van befchaafdheid bereikte, als vorderde, dat zy de bivattingen der Ziele, welke geene Lichaamsgedaante hadden , vertoonden, gaf noodzaaklykheid , de Moeder der Kunften , gelegenheid tot eene verdere uitbreiding der menschiyke bekwaamheden, en drong zodanig een Volk tot het uitvinden cener vaardiger wyze, om hunne zaaken te verrigten, ,en de gebeurtenisfen te bewaaren, dan door Schilderfchiïft kón gefchieden : want de onmogclykheid, om eene verfcheidenheid van louter verftandlyke en afgetrokken denkbeelden en klanken, door eene zinnebeeldige voorftelling, uit te drukken , deedt zich natuurlyk op, eii teiTens de noodzaaklykheid, om eene andere wyze uit te vinden, die meer bevatte. Dusdanige uitoefeningen van het verftandlyk vermogen greepen plaats, wanneer een Volk vorderingen begon te maaken in Kunften , Handwerken en Koophandel ; hoe meer vernufts zodanig een Volk bezat, hoé meer vorderingen 't ■ zelve maakte in de uitdrukking zyner fpraake, terwyl Volken , min gevorderd in befchaafcl-» heid en weetenfehap, een min volkomen zamenftel van Characters hadden; en, eeuwen lang, niet verder in die Kunst vorderden dan de Chineezen in het maaken van hunne merken. Hieruit fproot voort , dat de bezigheid der Vorften , Kunftenaars en Koophandeldryvers , de noodzaaklykheid deedt gebooren worden, om bedagt te . zyn op dé uitvindinge van eene vaardige wyze, om herig* medé te dcelen aan hunne Onderdaanen of Medehandelaren , op cenigen afftand van hun verwyderd. Zulk eene verbetering was van de blykbaarfte nutheid niet alleen voor den Vorst, en den Staatsman, maar .voor allen die eencn ccnigzins uitgebreiden handel dreeven. A + WAAR-  5 waarneemin® waarneeming van eenen lyder , die , na het geneezen van verouderde gebreken , pyn in de ooren kreeg , benevens een geduurig uitvloeijen van etter uit het oor , en ein" delyk het gehoor verloor. Door deil Heere jassee. , Heelmeester yan het Régiment van Lengefeld. Aan de Heer en Schryvers der Vaderlandfche Letteroefeningen. • weledele heeren ! TVTa- dat ik, in het nde Stuk, van het Ilde Deel der J-^ Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroeffeningen, de Waarneeming van den Heer fielitz ,' wegens eene 'gelukkig geneezene Doofheid, geléezen had, wierd ik nieuwsgierig, om te weeten, wat aanleiding tot zulk eene byzondere konstbewerking gegeeven had. Op de door den Heer fielitz aangehaalde plaats, uit de Bibliotheek yan den Heere richter , vond ik daar een zeer kort uittrekzel, uit eene Waarneeming van den Heere jasser , te vinden in de Vermischte Chirurgische Schriften, htjeusgegehen von j. l. schmucker, Drittcr Band, pag. 113. Deeze Waarneeming kezende, vond ik dezelve zo veel leerzaams te bevatten, en zulk een nieuw licht te yerfpreiden, over een gebrek, daar de Heelkunde, hpe verlicht anders, tot hier toe, weinig, of liever geene , hulp, aan heeft kunnen toebrengen, dat ik my de moeite getroost heb, dezelve te vertaaien; welke vertaaling ik de Eer heb UweEd. toe te zenden. Vinden Uwe Ed. goed, dezelve in uw 'geagt Maandwerk te pkatzen, het zal zeer aangenaam zyn aan hem,,, die de Eer heeft zig met alk agting te noemen, Uv/e Ed. beftendige Haarlem, Leezer, 53 Nov. 1787, johannes daams, ft ft 'ft .ft -ft Een Soldaat, genaamd hittberg , wierd, by het op»  WEGENS 00RPYNÊN. 9 regten van het Regiment, uit 'het Dragonder Regiment van Apenburg, by ons als Recrut aangefteld. By het befchouwen der Recruten, berigtte hy, dat hy reeds zedert veele jaaren Oorpyn had gehad, en dat 'er beftendig^ uit het regter Oor, eene etteragtige ftoffe vloeide, dat hy aan het flinker Oor zyn gehoor geheel verlooren had , en aan het regter ook zeer bezwaarlyk hoorde. Ik vroeg hem, of hy anders altyd gezond was geweest ? Hierop antwoordde by, ja! behalven dat hy, voor omtrend vier jaaren, eenige gaaten aan het regter Been had gehad, en hy herinnerde zig, dat- hy, zedert dat deeze geneezen waren, pyn in de Ooren had gekreegen, en dat hier op het uitvloeijen des Etters gevolgd was. Ik onderzogt zyne Ooren, en vond, dat uit dezelven een zeer ftinkende Etter vloeide. De Commandant van het Regiment, die by dit onderzoek tegenwoordig was, ligtte zyn ftok op , en verzeekerde den Recrut, dat dit het waare hulpmiddel was, om zyn verlooren Gehoor weder te herftellen, en den Etter uit zyne Ooren te krygen. By deeze nieuwe geneeswyze, dorst ik my niet onderwinden, den Lyder voor eenen Invaliden te verklaaren. Hy wierd als Soldaat gekleed , en moest de Soldatenoeffeningen leeren. Na Verloop van drie Weeken, wierd dit Mensch in het Hospitaal gebragt. Hy had eene hevige Koorts, en klaagde over ondraaglyke pyn in het regter Oor. In het flinker Oor was de pyn, zedert dat hy het gehoor uit het zelve verlooren had, zeer draaglyk, en 'er vloeide zeer weinig Etter uit. Ik liet den Lyder aderlaaten, het' Bloed had een Ontfteekingskorst. Ik liet weekmaakende ftovingen op het Oor leggen, en in het zelve Melk, waar iii Althxawortel gekookt was, fpuiten. De pyn en koortfige beweegingen hielden geduurig aan. Den volgenden dag wierd het aderlaaten herhaald, en voor inwendig gebruik wierd hem een verzagtend Drankje gegeeyen. Hem wierden zagte prikkelende Klisteeren gezet. Daar de pyn nog geftadig aanhield, fchoon de Koorts op den zevenden dag verminderd:, wierden hem ook Spaanfevliegpleisters agter de Ooren en in den Nek gelegd. Daar ik in deezen tyd ruim 360 Zieken in het Regiment had, en de meeste myner Onder-Heelmeesters ook ziek waren, kon ik indedaad deezen Lyder zoo niet behandelen, als zyn toeftand wel vorderde. De uitwendige hulpmiddelen konden ook niet behoorlyk aangewend worden, om dat 'er te veel Zieken, en te weinig Onder-Heelmeesters, waren. A 5 Om  10 WAARNEEMING Orn dat de Lyder vry van Koorts was, .liet ik hem weder naar zyne Compagnie gaan. Naderhand heb ik deezen Lyder nog zeer dikwils, met dezelfde toevallen, in het Hospitaal gehad, en daar zyn gebrek reeds zo oud was , liet ik hem, zo dikwils hy vry van Koorts was, weder naar zyne Compagnie gaan. Hy klaagde wel altyd, dat zyn gehoor, aan het regter Oor, geduurig zwakker wierd, maar dit alles hielp niets: hy was eens Soldaat geworden , en moest het blyven. Deeze Mensch verdiende alle medelyden, dewyl hy dikwils onder het Geweer geftraft wierd, om dat hy het Commando niet regt verftond. Dewyl zeer veele Recruten uit Polen aan dit Regiment bezorgd wierden, en deezen ook als doovert konden aangemerkt worden, om dat zy de Duitfche Taal niet verftonden, wierd hy onder deeze Klasfe gebragt; ia het kort, hy moest leeren exer'ceeren. In het Jaar 1776, wierd hy weder in het Hospitaal gebragt. Hy had andermaal eene hevige Koorts, en de pyn was zo verbaazend, dat de»Lyder half raazend was. Ik liet hem in twee dagen driemaal aderlaaten, ik gaf zagte afvoerende middelen, ik liet weekmaakendc infpuitingen, als ook Dampbaden, in het Oor gebruiken; ik liet, agter de Ooren en in den Nek, Spaanfcvlicgpleisters aanleggen , en Bloedzuigers aanzetten. Alle deeze middelen wierden na elkander beproefd, maar alles was vergeefsch, en verfchafte den Lyder zelfs de geringfte verzagting zyner pynen niet. Hy liep dag en nagt in de Kamer rond, dewyl hy nergens rust vond, zo , dat ik in de noodzaakelykheid gebragt wierd, hem zomtyds , door eene gift van het. Ileulfap , Opium, voor eenige uuren een weinig flaaps te bezorgen. Uit het Oor vloeide zulk eene menigte Hinkende Etter , dat hy langs de zyde van den Hals neer liep. Als ik aan de uitwendige opening van het Oor drukte, (deeze heevige pyn was alleen aan het regter Oor) vloeide 'er dikwils een dikke korlagtige Etter uit. Na verloop van drie Weeken liet het zig aanzien, of 'er agter het Oor, op het mamwyze uitfteekzel, procesfus masioideus, een gezwel zou komen. Ik had tot hier toe op dit deel altoos blaartrekkende middelen gelegd. 'Er vertoonde zig eene kleine verheevenheid, en ik dagt door het gevoel eenige vogtgolving te ontdekken. Dit deel liet ik nu met weekmaakende ftovingen beleggen. Den volgenden dag was de kleine verheevenheid verdweenen, en ik kon, door het gevoel, geene vogtgolving meer ontdek- • ken.  WEGENS 00RPYNEN. ken. Ik verwisfelde de weekmaakende omflagen weder, met prikkelende middelen, en de Baiilicum wierd, met Spaanfevliegen vermengd, weder aangelegd. Na eenige daffen vertoonde zig weder eene verheevenheid, en ook eene twyfelagtige vogtgolving. In deezen tyd, was de Koorts desLyders dan eens hceviger,en dan eens minder, na dat de pyn meer of minder was. Het was niet mogelyk hem in het Bed te houden. Den meesten tyd liep hy, zo wd by dag als by nagt, door de Kamer, en dikwils verfcheurde hy, door de felle pyn, alles wat hy aan zyn Lyf had. Ik nam een Mesje , en maakte , op deeze plaats, eene infnyding tot op het Been, van een duim fan». Uit de opening kwamen eenige droppels geelanfge , zeer dunne en fcherpe Etter ,' doch ik kon door de Sonde verder niets ontdekken. Hierop liet ik dit deel weder met weekmaakende Hovingen beleggen. Ik hoopte, dat de Lyder nu eenige verligting van zyne pynen z«u ontwaar worden, doch zy biceven altyd dezelfde. By het Verband ontdekte ik eene zwarte vlek aan het plukfel ; dit deed my opmerkzaam zyn dewyl ik da°t, dat onder de Pees van de Borst-Sleutelbeens-Kaaklpier, Musculus Stemo-cleido-masioideus, aan het tepelwyze uitfteekzel van het Slaapbcen, Beenbederf, Caries , plaats had. Maar, om dat ik, door de Sonde niets ontdekken kon, nam ik een Bhtourie, en ontblootte het tepelwyze uitfteekzel meer van de Pees cn het Beenvlies. Eindelyk vond ik des2elfs oppervlakte geheel raauw, en van het Panvlies ontbloot. Ik voelde met de Sonde, op de oppervlakte van dit Been, heen en weder, en ftak dezelve eindelyk in eene opening, die in het Been was, en toen ik dezelve dieper indrukte, bleef zy in de cellen van dit uitfteekzel^ zo vast fteeken, dat ik moeite had om ze weder te rug te brengen. Ik ftelde my op dit oogenblik de zorgelykfte uiekomst van dit gebrek voor; daar was Beenbederf tegenwoordig; als dit de cellen van het tepelwyze uitfteekzel aantastte, met welk een middel zou ik heute keer gaan? Het was insgelyks ook mogelyk, dat het Beenbederf de inwendige oppervlakte van dit Been kon aangrypen, en ik zag in myne gedagten mynen Lyder , met de innerlykfte droefheid , een langzaamen dood, met de, hevigfte pynen, te gemoet treeden. Ik liet my eene Spuit geeven, en, daar ik geen ander fpuitmiddel by de hand had, nam ik een aftrekzei van Borstthee, en fpoot dezelve, een weinig laauw gemaakt, in . de  12 waarneemin® de' opening. De pyp der Spuit vulde de opening z# naauwkeurig, dat zy als eene wigge daar in paste. Uit de uitwendige Wonde vloeide niets van de irifpuiting. Terwyl ik op de uitwendige opening' van het Oor myne aandagt gevestigd had, boog' de Lyder het Hoofd naar dc flinkèrzyde, even als men het zelve te rug trekt, als men ons iets in de Ooren wil fteeken; ik wist niet wat hy doen wilde; hy riep: „MynGod, wat komt my over! „daar loopt my iets doorliet Oor in het Hoofd;" hy begint met den Neus te fnuiveh, en de infpuiting loopt uit bet regter Neusgat. Ik fchrikte zelfs van dit verfchynzel, en om my Van deszelfs zekerheid te overtuigen, herhaalde ik de infpuitingen dikwils. Uit de uitwendige opening van het Oor kwam te gelyk veel Etter, maar ik kon niet ontdekken, of 'er iets van de infpuiting onder gemengd was. De Lyder vertoonde een vrolyk gelaat. Ik vroeg hem, hoe hy gemoed was? en hy antwoordc my: „God ,, zy eeuwig' gedankt, ik voel dat myn Oórpyn opBoud." Ik verbond" de Wonde droog; de Lyder begaf zig ter rust, en fliep tien uuren na elkander: hy had op de aangedaane zyde gelegen, en 'er was zeer weinig Etter uit de uitwendige opening gevloeid. Des avonds verbond ik den Lyder weder, en fpoot met dezelfde infpuiting; ik wildé hierin met opzet gecne verandering maaken, dewyl hy 'er zig zo wel by bevonden had. Ik vroeg den Lyder, hoe hy zig bevond ? en hy antwoordde met vreugde, dat de pyn hem byna geheel verlaaten had, behalven dat hy zomtyds eenige gevoelige fteeken in het Oor gewaar wierd. Dc Etter, die uit de uitwendige opening' van het Oor vloeide, wierd dagelyks minder, hy wierd van eene goede kleur, en in agt dagen verdween de.ftank, en de pyn, zo wel als het uitloopen des Etters pit de uitwendige opening. Ik hield op met de infpuiting," en verbond de Wonde zeer eenvoudig, met droog jftukfel. Het ontbloote Been kon men nog eenigen tyd voelen, en, daar 'cr geen Etter uit deeze opening vloeide, bragt ik derzelver lippen tot elkander, en , na verloop van drie Weeken , was de Wonde byna geflooten. In dit geval beken ik myne onkunde, daar ik den loop, die de infpuiting door de Gehoorbeenderen genomen heeft, volftrekt niet kon verklaaren. Ik wist wel, dat de cellen van het tepelwyze uitfteekzel des Slaapbeens in eenig verband ftaan mei: het Gehoor; maar hoe deeze vereeniging met de trompet van eustachius, Tupa Euflachiana, gefchied, daar van » had  wegens oorpynen. *3 had ik, in de Been- en Natuurkundige Voorleezingen, niets gehoord? maar wel, dat de holligheden van den mastoideus het Gehoor helpen verfterken.■ De trompet van eustachius word, van de Ontleedkundigen, tot de uitwendige werktuigen van het Gehoor gereekend te behooren, en het is bekend, dat doove Menfchen , door hunnen Mond te openen, hun Gehoor eenigzints verfterken, en dat dit geYchied door de trompet van eustachius ; maar dit alles word door de trillende beweeging der Lugt veroorzaakt , die veel fyncr en vloeibaarder is, dan myne infpuiting was. Naar myne gedagten, dringt de infpuiting uit de holligheden van den mastoicieus in het agierfte gedeelte van de holligheid des Trommels, en uit deeze in de buis van eustachius. My kwam ook in gedachten,of de gezonde ftaat 'deezer deelen, door de ophouding des Etters, niet veranderd kon zyn. Ik nam een droog Doodshoofd, zaagde het tepelwyze uitfteekzel van het Slaapbcen door, en in welk eene cellc ik fpoot (*), de infpuiting kwam aan het fteenagtig gedeelte van het Siaapheen , pars pètrofa osfis iciiiporum, op die plaats te voorfchyji, waar zig het Kraakbeenige gedeelte van de trompet van eustachius met het'zelve vereenigt. Het fchèen my de moeite waardig te zyn , dit verfchynzel nader te onderzoeken. Wy hebben zeer veele vorderingen in de Konst, aan toevallige omftandigheden, te danken. Ik ftelde my de volgende Vraage vo^r: Zou het niet mogelyk zyn, als men by menfchen, die,,door lang aanhoudende Oorpyncn, of door andere ziekten, het Gehoor verlooren hadden, de Proeve nam, om het mamwyze uitfteekzel van her Slaapbcen , Procesfus mdmmillaris osfis temporum, te doorbooren, en door behoorlyke infpuitingen het Gehoor weder te hcrftel- len? (*) Deeze Proeve is volkömen wettig ; want ik heb 'er in Slaapbeenderen de proef van genomen, en heb hier by het volgende nog waargenomen : i) Om het ingelpoten vogt door te laaten, moet men zommigen, diep na de punt, en anderen nader by den wortel, doorbooren ; de reden hier van ligt in de plaats, waar d« Cellen groot genoeg zyn, om de Pyp der Spuit te omvatten. 2) In twee gevallen ging deeze Proeve ongemeen fchielyk, want, in plaats van veele Cellen, was by den eenen maar eene Cel, en by den anderen eene dubbelde. 3) fn alle deeze Proeven , vloeide niets van het gekleurde vogt, uit de beenige Gehoorbuis, by deszelfs Slaapbeenderen, terwyl zy het trommelvlies nog hadden; maar alles liep uit de Buis, waaraan ^et Kraakbeenige gedeelte der Buis van eustachius gehegt was.  WAARNEEMÏNG len9 Ik had aan mynen Lyder de beste gelegenheid , om 'dit te beproeven daar hy, reeds zedert veele jaaren, met het flinker Oor, niets kon hooren. Ik ftelde het hem Voor ; in het begin was hy bevreesd voor het fnyden; maar ik herinnerde hem, dat het hem geene byzondere pyn veroorzaakt had , toen ik hem aan het regter Oor had geiheeden ; en na dat ik hem eene prefent beloofd had, befloot hy zig alles te zullen laaten welgevallen , wat ik met hem dagt te doen. Ik maakte dus eene opening door de Huid, tot op het Been, en ontblootte het "Been in den omtrek van eene groote Erwt. En tcrwyi ik tot de doorbooring geen Werktuig had, en ook alleen de uitwendige plaat, Lamina; van het Been doorboord moest worden , bediende ik my hier toe van een Troisquart. Deeze doorbooring gefchiedde in het midden van dit uitfteekzel , een weinig bovenwaards, omtrend welke plaats de grootfte cellen haar begin neemen. Dewyl deeze opening zo groot was, dat ik de Pyp van een gewoone kleine tinne Spuit, (zo als dezelve in ons Hospitaal in gebruik zyn) kon inbrengen , fpoot ik 'er een zeer wateragtig afkookzel van Myrrhc in. De infpuiting liep uit het flinker Neusgat, en, na vier dagen, verzeekerde my den Lyder , 'dat hy met het flinker Oor weder hooren kon. Ik voer nog eenige dagen voort met myne infpuiting. Ik liet den Lyder het regter Oor toefloppen , én hy verftond alles wat ik hem zeiie, en gaf my daar op behoorlyk antwoord, nogtans zeide hy, dat het Gehoor aan het regter Oor veel heldcrer was, en ik nam de proeve, wanneer het regter Oor tocgeftopt was , met zeer zagt te fpreeken , wanneer hy wel niet alle, maar no°tans de meeste, woorden verftond. Ondertusfchen was ik "zeer wel te vreeden, daar ik zag, dat de Lyder aan dit Oor zyn Gehoor weder gekrecgen had, dat zedert veele jaaren geheel verlooren was geweest. Ik lag op de Wonde maar een eenvoudig verband, en verbond dezelve meest met droog plukfel; ik bragt derzelver lippen eindelvk te zamen, en in drie Weeken was zy volkomen creneezen, zonder dat ik eenige affchilfering van het Been ontdekt heb. Ik heb zedert, en zelfs tegenwoordig, terwyl ik dit geval befchryve , de Proeve met verfche Doodshoofden genomen (f), en de infpuiting is beften- dig ff) Onder zes Proeven is my dit maar tweemaalen gelukt.  WEGENS 00RPYNEN. tg dig uit den Neus gevloeid. Terwyl ik dit fehryf, heb ik een zeer versch Doodshoofd, waar in ik het infpuiten door het tepelwyze uitfteekzel op nieuw beproeve; de infpuiting dringt ferftond uit de uitwendige opening van het Oor naar buiten. Het fpreekt van zelve, dat, als het Doodshoofd niet loodregt geplaatst is, de infpuiting in den Mond zal vloeijen. De Lyder is, zedert dien tyd , altyd gezond geweest, en heeft zyne Oorpynen nimmer weder gekrcegen. Hy leeft tegenwoordig nog, en toen myode Regiments-Heelmeester, creuzwieser, in den verloopen Herfst, een bezoek gaf, verhaalde ik hem het geval, en liet den Soldaat by my komen, die hem het begin zyner ziekte, derzelver voortgang, en eindiging, verhaalde. Ik heb hem drooge Gehoorbeenderen gegeeven, en hy heeft zelfs de proef met de infpuiting genomen. Elk , die de proef hier 'van neem en wil, zal van de waarheid van dit geval overtuigd worden. Indien zig een Lyder by my vervoegt , die zyn Gehoor verlooren heeft, en niet bevreesd is voor het fuyden en booren, dat op deeze plaats van weinig belang, en zonder eenig gevaar, is , zal ik, zonder bedenken, deeze proef hervatten. Het geval, dat ik hier befchreevcn heb, is misfchien geene nieuwe ontdekking , fchoon het voor my geheel nieuw is. Ik beken , dat de oude Heelkundigen veel gefchreeven hebben, dat ik niet geleezen heb. Maar het is voor de Konst ook reeds genoeg, als herhaalde Waarneemingen de waarheid in een helder licht zetten. De eerde heb ik met Therbentyngeest, maar de andere met een groen geverfd vogt, beproefd. Hier vloeide het vogt , in eene loodregte phatzing, uit den Neus, maar voorwaards geboogen zynde , liep het uit den Mond, doch ik heb het niet uit het ©or zien loopen. De grond van dit verfchynzel fchynt in de kragt van het vogt te leggen, welks hevige vloeijing in de buis en tegen den trommel toeneemt, door de naauwe buis , waar door het, door de kragt der Spuit,, gedreeven word. FALKENBERG. na-.  jg natuurlyke historie natuurlyke historie der keerkring-vogelen. (Volgens den Heer de büffon.) Wy hebben Vogels gezien, die van het Noorden na het Zuiden trokken, en, met een vrye vlugt, alle de Lugtftèeekëk te land eh zee doorvlogen; wy zagen nnderè aan de Poolgewesten.bepaald, en, als laatfte Kinderen der ftervende Tïatuure, aan de bevroozene ftreeken bepaald. 'De Keerkring. Vogel. in tegendeel, fchynt een weezen, aan de Zonnekar-gehegt onder de brandende I u Zints dit Tydperk is het van een gereeten door de Burger Oorlogen der Faihimiicn cn Omniadcn; den Caliphcn onttrokken door hunne wederfpannige Plaatsbekleedcrs; de oorlogzugtige Turcomanncn ontweldigden het deezen; de Europifche Kruisvaarders betwistten het hun; de Ma. maluken van Egypte^ hernamen het; tam. r la nk met zyne Tartaaren verwoestten het, en viel het eindelyk in handen (*) Syrië, of Surijïan, is een Turkscb Landfcha-», iri /Ipa, ten Noorden bepaald door Diqrbek en Natolia; ten Oosten door fXarbek en de Woestynen van Arabic, die ook met 'fudea, ten Zuiden , 't zelve beperken ; ten Westen wordt het door de Middeiandjche /.et belpoold. (f) Na 1 den dood van alexander werden alle Landen, door dien Werelddwinger veroverd , verdeeld onder zyne Veldheeren; een hunner, seleucus, maakte van Syrië een onaffiangè. lyk Koningryk, omtrent -312 jaaren vóór christls. B 5  ag GEBRUIKEN en ZEDEN den der Turken, die 'er twee honderd acht en zestig jaa« ren meester van bleeven. Uit zo veelvuldige lotwisfelingen, is eene zeer groote verfcheidenheid van Bevolking des Laads ontftaan; in zo verre, dat de Inwoonders niet moeten aangemerkt worden als het zelfde Volk; maar als een mengzel van verlcheide Volken. In drie hoofdfoorten kunnen ze onderfcheiden worden. ï. Dè Naakomelingen van het Volk, door de Arabieren overwonnen, naamlyk dc Grieken van het Oostersch Kcizerryk. II. Dc Naakomelingfchap der overwinnende Arabieren. III. De Tegenwoordige Meesters van het Land , de O tl omann ifch e '1 'urken. 't Is noodig, ter oorzaake van eenige volgende onderfcheidingen, de eerfte cn tweede hoofdfoort nader te onderfcheiden. Dos moeten de Grieken gefplitst worden in • i. Eigenlyke Grieken, doorgaans Schbmaliken ge- heeten, of die verfchillcn van de Koomfche Kerkgcmeen- fchap. ■ — 2. LatynfcJic Grieken, met die Kcrkgemeen- fchap vcrecni'gd. — 3. Maronilen, of Grieken, van den Aanhang van den Monnik maron , voorheen onafhangelyk van de twee gemelde Kcrkgemcenfchappen ; doch thans met de Latynfche vercenigd. De Arabieren fcheiden zich nader in de vier volgende foorten. 1. De Aframmelingen der Overwinnaa- I-en, die veele verwandfehappen hebben aangegaan , en het grootfte gedeelte uitmaaken. 2. De Moniua- len , van de voorgenoemde onderfcheiden , door hunne Godsdienftjge Begrippen. • 3. De Drufcn , even zeer afgezonderd door hunne denkbeelden in den Godsdienst. — 4. De Anfarien, dcsgelyks van de Arabieren afftammende. . By deeze Volken, die de oudftc Inwoonders van Syrië, en de Bcbouwcrs des Lands zyn, hebbe men drie andere Stammen te voegen , betraande uit Schaapherders , die een zwervend leeven leiden : te weeten, de Turcomannen, de Kout den. en de Arabifche Bedauinen, Dit zyn de Geflaehtén , verfpreid over het Land, tusfehen de Zee en de Woestyne ingeflooten, van Gaza tot Alexanderetta, In deeze optelling is het aanmer- kenswaardig, dat het Oude Volk geen zigtbaaren Vertegenwoordiger heeft: deszelfs Character is geheel en ah vermengd met dat der Grieken: die, in de daad, zints dc'  BER r>:\VOONDEREN VAN' SYRIË. 27 de dagen van alexander, in zekeren voege, tyds genoeg gehad hebben, om zich den tytel van Oorfprongly.ke Bewoonders toe te eigenen : het Land alleen, cn eenige trekken der Gewoonten en Gebruiken, bewaaren de voetftappen der vroegere Eeuwen. Syrië, daar in ongelyk aan Egypte, heeft niet geweigerd vreemde Genachten aan te ncemen. Alle zyn ze tiaar, geLykerhand, Landeigen geworden. De Kleur volgt, in dit Land., dezelfde Wetten als in 't Zuiden van Euro pa, in de vcrfchillendhedcn,' uit den aart der Lugtftreekc ontftaande. Dus zyn dc Inwoonders der Vlakten in 't Zuiden bruiner dan die in 't Noorden, en nog meer dan de Bergbewoonders. Op den Libanon, en in het Land der Drufcn, verfchilt de kleur niet van die der Franfchcn, in 't midden van dat Ryk. Men heeft hoog opgegeeven van de fchoone kleur, en de geregelde weczenstrekken, der Vrouwen te Damascus en te Tripoli: doch dit laatfte moeten wy op goed geloof aanneemen : want de fluier, welke zy beftendig draagen, laat niemand toe des alge- meene wraarneemingcn te doen. • In veele Itreeken deczes Lands zyn de Vrouwen, ten dien opzigte, min fchroomvallig; fchoon niet min kuisch. In Palestina (§), by voorbeeld, ziet men de Vrouwen met ontbloot gelaad en hals ; doch armoede en zwaare arbeid hebben haar geene perfoonlyke bevalligheden overgelaaten. De oogen alleen zyn over 't algemeen fchoon. De kleeding , welke zy over 't algemeen draagen, verqorzaakt, dat men de lichaamsgeftalte by elke beweeging kan zien. 't Ontbreekt zomtyds aan fraaiheid; doch aan geene evenredigheid. Ik herinner my niet, in Syrië , of zelfs in Egypte , zwaar gebochelde of mismaakte Pcrfoonen gezien te hebben. , 't Is waar, dat men die ranke gcftalten, welke in Frankryk zo zeer in den finaak vallen, hier zelden ontmoet : men heeft 'er in 't Oosten niets mede op. De jonge Dogters volgen haare Moeders, en gebruiken reeds vroeg bygeloovige middelen, om zwaarlyvig te worden. De Syriers zyn over 't geheel middelbaar van 'grootte: en, gelyk in alle heete Gewesten, fchraaler dan de' Inboorelingen van het Noorden,. Nicttegenfhande dit, treft •men in de Steden 'er eenigen aan, wier uitlleekende buiken O) Palestina wordt thans in den aigemeenen naam van Syrië ingcflooten.  28 GEBRUIKEN EN ZEDEN ken toonen, dat de invloed der Leevenswyze, in zekerè maate, dien der Lugtftreeke kan opweegen. Het Arabisch is de algemeene Taal in Syrië. De Heer, niebuhr verhaalt, van hooren zeggen, dat het Syrisch nog gefprooken wordt in zommige Dorpen, op het gebergte ; doch , fchoon ik hier over eenige Monniken, die het Land zeer wel kenden, onderhouden heb, kon ik niets daar van verneemen. Zy berigtten my, 'tis waar, dat men in de Steden Maloua en Siclnaia, niet verre van Damascus, zulk een bedorven Taaleigen hadt, dat het zeer bezwaarlyk te verftaan was. Doch deeze bezwaarlykheid bewyst niets: want in Syrië, even als in alle de Arabifche Gewesten, veranderen de Tongvallen op alle plaatzen. Ten aanziene deezer Streeken mag het Syrisch als een doode taal worden aangemerkt. De Maroniten, die dezelve in hun Kerkdienst behouden hebben, verftaan nauwlyks iets van 't geen zy voorleezen. Ten opzigte van de Griekfchc Taal, mag men dezelfde aanmerking maaken. Onder de Monniken, 't zy Schis* manken of Catholyken, zyn 'er weinigen die dezelve verftaan. Om kennis van die Taal te krygen, zouden zy 'er zich byzonder op moeten toeleggen op de Eilanden, in den Archipel. Daarenboven, is het bekend, dat het hedendaagfche Gricksch in zulk eene maate bedorven is, dat het iemand, daar in kundig, zo weinig in ftaat fielt, om . demosthenes te verftaan, als het Italiaansch hem cicero zou doen begrypen. De Turkfche Taal wordt in Syrië van niemand gefprooken dan van de Soldaaten, de Landbeftuurders, en de lurcomanfche Horden. Eenige Inboorelingen leeren dezelve , om te gemaklyker met de Turken om te gaan, gelyk de lurken mede het Arabisch zich eigen maaken. Doch 'er is zo weinig overeenkomsts in de uitfpraak en tongval deezer twee Taaien, dat geen derzelven ooit algemeen kan worden. De monden der Turken., gewend aan een brommende uitfpraak, treffen zelden de fcherpe toonen en fterke blaazingen van de Arabieren. Deeze taal bedient zich van zo veele Klinkers, en door de keel gevormde Medeklinkers, dat, wanneer men ze voor de eerfte keer hoort, het niet anders gelykt dan het gegorgeL in de keel. Deeze eigenfchap maakt dezelve alle Europc* aanen lastig: doch zo veel vermag de gewoonte, dat, wanneer wy by ..de Arabieren des klaagcn, zy ons befchuldio-en van mangel aan gehoor, en hetzelfde gebrek ° aan  der inwoonderen van svrie. .20 aan onze Tongvallen wyten. Aan de Italiaan/the Taal geeven zy den voorrang; en zy vergelyken, met eenigen «rond van reden, de Fran/che by het iurksch, en AtEngelfche by het Perfiaansch. Tusfehen dezelve vindt men bykans dezelfde verfchillendheden. Het Arabisch in Syrië is veel ruwer dan in Egypte: de Uitfpraak der Regtsgeleerden te Cairo wordt ten voorbeeld van vloeibaarheid en fraaiheid bygebragt; dan , volgens de waarneeming van niebuhr , is die der Inwoonderen van Temen . cn van de Zuidkust, zeer veel aangenaamer, en zet aan het Arabisch eene vloeibaarheid by, voor welke men die Taal ongefchikt zou agten. ■ Men heeft het ondernomen, om overeenkomften te vinden , tusfehen de Lugtftreeken en de Taaluitfpraaken : en , by voorbeeld , gezegd, dat de Bewoonders in het Noorden meer met de lippen en tanden fpreeken, dan die van het Zuiden. Zulks moge waarheid weezen, ten opzigte van eenige gedeelten van ons Vaste Land; doch, om eene algemeene toepasfing te maaken, moesten onze waarneemingen byzonderer «n uitgeftrekter weezen. In alle algemeene begrippen, de Taaien en derzelver aart betreffende, behoort men veel oplettenheids aan te wenden: want zy redenkavelen beftendig uit onze eigene, en, bygevolge , met een vooroordeel van hebbelykheid, 't welk zeer veel nadcels aan de juistheid der redenkavelingen toebrengt. De Turcomannen, de Kourden, en de Arabifchè Bedoutnen, hier boven vermeld, hebben geen vaste Wöonfteden; doch zwerven fteeds met hunne tenten en kudden in bepaalde Landftreeken, van welken zy zich als Eigenaars aanmerken. De Turcomannifche Herderlegers flaan zich, by voorkeuze, neder in de Vlakte van Antiochie; de Kourden in 't Gebergte , tusfehen Alexanderetta en den Euphraat; en de Arabifchè Bedouïnen op de grenzen van Syrië , naby hunne Woestynen , en zelfs in de Vlakten , dieper landwaards in, als die in Palestina, Reka en Galilea. Laaten wy van elk derzelven een byzonder verflag geeven, en wel eerst van de turcomannen. De Turcomannen behooren tot het aantal dier Tartaarfche Volkplantingen, die, ten tyde der groote Ommewen' telingen van het Ryk der Caliphs, van het Oosten der Caspijhhè Zee uittoogen, en de groote Vlakten van Ar- pic*  3» GEBRUIKEN EN ZEDEN menie cn Klein rffia overftroomden. Hunne taal is dezelfde met de lurkfche. Hunne Leevenswyze komt overeen met die der Arabifehe Bedouïnen. Gelyk zy , zyn ze Schaapherders , en gevolglyk genoodzaakt uitgeftrékte Landen te doorzwerven, om fpyze te vinden voor hunne talryke kudden. Doch 'er doet zich dit verfchil tusfehen heiden op, dat de Turcomannen , ryke weidlanden hebbende , eene grootere menigte Vee kunnen houden, zonder zich zo verre te verftrooijen als de Stammen in de Wocstynen. Ieder hunner Ordous, of Legerplaatzen, erkent een Opperhoofd , wiens magt niet bepaald wordt door vastgeiteide Wetten; maar door Gebruiken en Omfiandigheden. Zeldzaam maakt hy 'er misbruik van, dc Maat1'chappy niet talryk zynde, cn dc aart der dingen eene genoegzaame gelykheid tusfehen dc Leden bewaarendc. Elk Man is in haat om de wapenen te draagen, cn fielt 'er zyn eer in; dewyl niet alleen zyne veiligheid, maar de agting, op welke hy eisch kan maaken, van zyne perloonlyke fterkte afhangt. Al hun rvkdom .beftaat in Vee, als Kameelen, Buffels, Geiten, doch bovenal Schaapcn. Hun voeclzel krygen zy van de voortbrengzcls der kudde en derzelver viccsch, 't geen zy in grooten overvloed hebben. Wat zy ten eigen gebruikc niet behoeven, verkoopen zy in de Steden, aan het Volk op 't platte Land, en is bykans alleen genoegzaam om de Slagfers buizen te voorzien. Voor 't zelve koopen zy Wapens , Klccderen, Zilver en Koorn. Dc Vrouwen houden" zich onledig met fpinnen , cn bet vervaardigen van Carpetten, welker gebruik, zints onhcugclykc tyden, in deeze Landen heeft ftand gegreepen: eene byzonderheid, die ten bewyze ftrekt van een Leevensftaat zonder verandering. De eenige bezigheid derMannen is rooken, en het oppasfen van het Vee. Steeds te paard zittende, met de lans op den fehouder, met een krommen houwer op zyde , en een pistool in den gordel, zyn ze geweldige Ruiters en onvermoeide Krygsliedefi. Menigvuldige twisten voeren zy met de Turken , voor welken zy vreeslyk zyn: maar, dewyl zy, in afdeelingen, van Legerplaats tot Legerplaats voorttrekken , verkrygen zy die overmagt niet, welke" hunne kragten, in één Lichaam verzameld, zouden te wege brengen. Dertig duizend zwervende Turcomannen telt men in de Laridftreeken van Aleppo en Damascus, de eenige ftreeken van S'yiie, waar in zy zich onthouden. - In den Zomer bezoekt een - . groot  der invvoonderen van syrië. Si groot gedeelte deezer Stammen Armenië cn Caramanie, waar zy de verfche Weidlanden aantreffen: in den Winter betrekken zy hunne gewoone Kwartieren. Men noemt dit Volk MusfuManneh, van welken zy in 't algemeen het voornaamfte Teken, de Bcfnydenis, draaien. Maar zy bekommeren zich over den Godsdienst weinig0, cn hebben noch de plegtigheden, noch de geestdrift , van een gezeeten Volk. Wat hunne Zeden betreft, 't zoiMioodig weezen, zich lang onder hun opgehouden te hebben, om daar over, met nauwkeurigheid , te fpreeken. De eenige byzonderheid, welke ik , met zekerheid, kan melden , is , dat zy het character van Roovers niet hebben ,• gelyk de Arabieren , fchoon zy noch min edelmoedig, noch min gastvry, zyn dan deezen: en, wanneer wy in aanmerking neemen, dat zy een genoegzaam deel van de goederen des leevens, hoewel geen overvloed, bezitten, dat zy aan den oorlog gewoon, en tegen allen leed gehard, zyn, kan men zich gereed verbeelden , dat deeze omftandigheden hun voor het zedebederf der Stadbewoonderen , enevan de verlaaging der Landlieden , moet bewaaren. Het tweede Volk,.'t gcen.wy, byzonderder, in ovérweeging zouden neemen, zyn de kourden. De Kourden vormen een ander Volkslichaam , welks verdeelde Stammen zich, op gelyke wyze als de Turcomannen, over Neder-Afia verfpreid hebben-. Zy befloegen, bovenal, een honderd jaaren geleden, eene groote uitgeitrektheid Lands. Hun oorfpronglyk Gewest is die Bergketen , waar uit de onderfcheide takken van de Tigris ©htfpringen. Deeze keten loopt Zuidwaards , tot de grenzen van een Land, door de hedendaagfche Aardrykskundigen, onder de benaaming van Kottrd-ejlan . befchreeven. "l)e oudftc Oosterfche Overleveringen en Gefchiede > nisfen gewaagen van dit Land, als het Toonecl van veele Fabelgebcurtenisfen. Zy zyn de eigenfte Kourden , door xenopiion vermeld, onder den naam van Kardukcs, die zich tegen bet wederkeeren der Tien Duizend verzetten. Die Gei'chiedl'chryver tekent op, dat zy, fchoon van alle kanten door het ferfisch Ryk omgeeven, altoos de magt van den Orooten Koning, en wapens van diens Suirapen, uitgetart hebben. Hun Volkstoeftand is nog bykans de«  •g2 gebruiken en zeden dezelf'e; want, hoewel in fchyn_ fchattingfchuldig aan. .de Ottomannen , betoonen zy weinig ontzags voor de bevelen van den Groot en Heer en diens P ach as. Volgens 't berigt van niebuhr , die deeze ftreeken, in den Jaare MDCCLXIX, bczogt, hebben zy, in 't gebergte, eene foort van Leenregeering, niet qngelyk aan die by de Drufen gevonden wordt. Elk Dorp hcfcft zyn Opperhoofd , en het geheele Volk is verdeeld in drie voornaamc en van elkander onaf hangelykc Partyen. De gefchiUen , natuurlyk uit deeze regeeringloosheid ontgaande , hebben een groot aantal Stammen en Gezinnen van het Volk afgezonderd, die het zwervend leeven der Turcomannen en Arabieren aannamen. De Kourden zyn verfpreid in Diarbeck, in de Vlaktens van Azroum, Erivan ,' Sivas , Alcppo en Damascus. Alle hunne Volkplantingen vereenigd , worden gefchat op meer dan 140,000 Tenten, dat is zo veel gewapende Mannen, te bedraagen. Zy zyn, even als de Turcomannen, zwervende Schaapherders, doch van hun in Zeden verfchillende. De Turcomannen geeven hunne Dogters ten Huwelyk met eene Bruidfchat;' de Ko ,rden verkoopen ze tot Wyven voor eene geldfommc. De Turcomannen {lellen geene waarde op de oudheid van afkomst, met den naam van Adel betyteld ; de Kourden agtcn dit boven alles. Dc Turcomannen rooven nooit, de Kourden worden overal voor Bandetti gehouden, en .zyn, onder dien naam, verfchriklyk in het Land van 'Aleppo en Antioehie, waar zy de Gebergten , ten Oosten van Bei lam, bezitten. Hier, cn in het Pachafchap van Damascus , beloopt hun getal meer. dan 20,000 Tenten cn Hutten : want zy hebben ook hunne vaste Woonfteden. Yin Kourden draagen den naam van Mus/uimannen, doch zy bemoeijen zich weinig met befpiegelcnde begrippen en plegtigheden. Veelen hunner, onder den naam van Tazdie, dienen den Chaitan of Satan, dat is het Weet zen Gode vyandig. Dit denkbeeld, voornaamlyk ftandgrypendc in Diarbeck en op de grenzen van Syrië, is een overblyfzel van het oude Stelzel der twee Beginzelen, het een Kwaad cn het ander Goed, 't welk, onder verlcheide gedaanten, als t'erjijche,' Joodfche, Christlyke en 'lurkjehc, altoos in deeze Gewesten geheerscht heeft. Men heeft zoroastpr aangezien voor den eerften Uitvinder; doch, langen tyd vóór dien Propheet, kende Egypte , ouder de naamen Van O/iris en Typkm , de Wee-  DER INWOONDEREN VAN SYRIË• 33 •\Vee7ens , Ormuzd en Ahrimanes geheeten. 't Is desgeIvks eene dwaaling, te gelooven, dat dit Stelzel met voortgeplant zou weezen, tot den tyd van darius , den 7oon van hystaspes : want zoroast.br , de Leeraar van *t zelve, leefde in Media gelyktydig met Salomo. T)e Taal, de voornaamfte aanwyzing van de verwantfrhaü der Volken, is onder de Kourden. in drie Uitlpraaken verdeeld. Dezelve heeft noch de blaazingen noch de keelletters van de Arabifche, en men beween , ' dat dezelve niet naar de Pérfiaanfche gelykt; gevolglyk dat het ccZ oorfpronglyke Taal moet weezen. Indien wy nu de oudheid van het Volk, 't welk dezelve fpreckt m aanmerking neemen, en de verbintenislen , welke bet gehad hebbe niet de Meden, As/yriers., Per/en . en zelfs met de Parthen, zou men mogen vermoeden, dat de kennis dier Taaie cenig licht zou kunnen verfpreiden op de oude Gefchiedenis deezes Lands. Ct Vervolg by de eerfte gelegenheid.') leevensbyzonderheden van den door zyne reizen beroemden jqnas hanway, Lsq. CUit the Rmarrtble Occwrences »f the Life of jonas hanway Esq., door den Heer poch.) (Vervolg van bladz. 597» des voorigen Deels.') Hebben wy dus verr'e den Heer hanway als Reiziger befchouwd, wy zullen hem thans in eenen geheel anderen krmg zien beweegen. Hy bragt het overige zyner dagen, behalven twee korte tusfehenpoozen, in ingeland door,'in een aanhoudend volvoeren van braave bedryven Voortgezet met zulk eene onvermoeidheid, dat dit laatlle ^edeeïte zyns leevens nauwlyks min werkzaam mag geheeten worden, fchoon zeker min aan gevaaren blootgefleld, dan het voorgaande. Wanneer hy te Londen kwam, woonde hy in, by zyne Zuster, toen Mevrouw townsend , en zyne Koopzorgen vaaren hatende, leefde hy als een ftil Heer. Zyne middelen waren niet febrecuwend groot , maar genoegzaam voor zyne behoeften, en om iets af te: ftaan, tot redding der ongelukkigen. Hy bragt zyn tyd dooi met III. DEEE. MENGELW. NO. I- C  34 EEËVENSBYZONDERHEDEN het in orde fchikken der ftoffe tot de Uitgave van zyne Reis, in het waarneemen der zaaken voor zyn Broeder thomas,Capitein van dc Windfor,e\\ in daaden van weldaadigheid, geëvenredigd aan zyn inkomen. Hy verkoos zyne Reizen op zyne eigene kosten uit te geeven, om geen Boekhandelaar tot diens fchade het werk te doen onderneemen; hy verbond eenige der bekwaamde Kunftenaaren om de Kaarten en Plaaten te vervaardigen. Dit kostte hun 7600 Ponden Sterling. De eerfte uitgave van 1200 Afdrukken, in vier deelen, in Quarto> zag in January MDCCLIII het licht, en werd met alo-émeene toejuiching ontvangen. Wanneer het eenftemmig getuigenis van Mannen van fmaak en geleerdheid het zegel van verdienfte op het werk gedrukt hadt, floot hy een koop van het Copyregt , met den Bockhandelaar mïelar , die eene tweede Uitgave, in twee Deelen , in groot Quarto, vervaardigde, en naderhand een derde' cn vierde oplei en verkogt. Het beftendig blokken op de Uitgave zyner Reize die hem zo zeer ter harte ging, hadt zyne Gezondheid' die zeer zwak was, grootlyks gekrenkt, waarom hy voor eenige weeken de Wateren te Tunbridge Wells ging gebruiken. De wateren en de verlustigingen dier plaatze deeden hem grooten dienst; zyne gezondheid zeer veel gebeterd zynde, reisde hy met September na Parys, waar hy zich eene maand onthield, en, op zyn gemak, uit Rysfel, Brusfel, Antwerpen en Amfterdam, weder na Londen keerde. Terwyl hanway dit reisje deed, was het geheele Ryk in bcweeging, over de groote vraag, de Naturalifatie der Jooden betreffende. 1 In Engeland gekomen, gebruikte hy andermaal de wateren te Tunbridge Wells, en vervaardigde voor de Drukpers een werkje, over dc Naturallfatie der Jooden, waarin hy, als mede in twee laater uitgegeevene Stukjes, over dit onderwerp, zich daar tegen kragtig verzette. • Het gefchil is nu bykans vergee- ten ; doch het is het nadenken van alle bcdagtzaamen överwaardïg, en een bewys voor de waarheid van onzen allerheiligftcn Godsdienst, dat de Jooden, in geen deel der wereld, waar zy verftrooid zyn, met de Inwoondercn tot een lichaam ingelyft worden; maar, tot deezen 'dag toe, een afgezonderd volk blyven. Het vonnis, over hun uitgefprooken, „ dat zy verftrooid zouden worden „ onder alle Koningryken der aarde, en een fpreuke en „ fmaai  VAN JONAS HANWAY. fniaad onder de volken," blyft nog in volle kragt, -J_ 't Was deeze tegenkanting tegen een onftaatkun^io-e Wet die de verftandigften onder de Jooden zelve onvoegelyk oordeelden, welke den Heer hanway eerst bekend deedt worden voor een Man, die zich de belanden zvns Vaderlands aantrok. Zyne Schriften over dit Onderwerp , werden gretig geleezen , door heden van beide de Partyen, en hy is altoos aangemerkt voor een der o-rootfte werktuigen in de wederroeping van een Acte, reeds ten voordeele der Jooden doorgegaan, te bewerken. Wanneer, in den Jaare MDCCLIV, de Heer joiin spranger zyn plan in .'t licht gaf, om de Stad eil Vry-» heid van Wesmïnfter te beftraaten, te verlichten en te zuiveren, vereenigde zich de Heer hanway met hem, en hunne poogingen hadden de gewenschte uitwerking. Toen in den Jaare MDCCLV, het geheele Koningrvk in rep cn roef c was, over eene gevreesde Landing der Franfchen, gaf hanwAy zyne Gedagten, over dit onderwerp, in 't licht; (trekkende, om de gemoederen gerust te ftellen, wat de waarlcliyiiïykhcid yan zulk eene eebeurtemsfe betrof, en omtrent de middelen, welke zy hadden, indien het voorviel, om hunne vyanden by de landing af te wecren. 't Naaste voorwerp zvner algemeene Goedwilligheid was de aanmoediging om'Zeelieden aan te kweeken. De Acte van Koningin anna , welke elk Schipper van een Vaartuig, 't geen dertig en meer Lasten voert, voorfchrvft, een of meer Leerlingen te neemen, uit de Parochie , in welke hy woonde, was zo zeer in onbruik geraakt, dat ze luttel betekende, en de nu begonnen Oorlo- toonde, dat eene meer betekenende ichikking noodig was Eerst trante hy, door afzonderlyke gedrukte .Brieven', aan dc Schippers van Koopvaardyfchepen hun te overtuigen van hunne verpligting, om, overeenkomftig met de voorfchriften van die Acte, te handelen; doch de ftem van een byzonder Perfoon was te zwak om gehoord te worden, waar eigenbelang 'er tegen fchreeuwde Wanneer hanway, nogthanS, de hand eens geflaa,-en hadt aan iets, 't welk hy regtmaatig oordeelde, het W 'er nooit van af, voor dat hy alles gedaan hadt, om het tot (tand te brengen; ert zyn "y ver, om deeze verwaarloosde Acte van het Parlement weder lhind te doen 'Vvpen, veroorzaakte, in 't einde, de Marine Society eeneInftelling, welke geen wedergade heeft m weezenlyke  3/S leevenseyzonderheben nuttigheid, en volksbevoordeeling, in eenig land, of in eenige eeuw. Toen deeze Marine Society, zints door eene Parlements Acte gewettigd, nog in haare kindschheid was, (Dcc. MDCCLVIÏ) fchonk dezelve een Zilveren Anker aan den Heer hanway , „ als een teken," gelyk'de Leden zich uitdrukten, van het hoog gevoe,, len, 't welk zy hadden van de's Hceren hanway's Va,, derlandliefde, in het voordellen , cn het onvermoeid „ medewerken, om hun oogmerk te volvoeren." In den Jaare MDCCLVIIÏ betaalde de Heer hanway vyftig Ponden Sterling's, om daardoor, voor zyn Leeven, Beftuurder te kunnen worden van het Vondeling Hospitaal. Met zyne gewoone .arbéidzaamheid zette hy zich , om kennis te krygen van den ftaat der Iiiftellinge, en te overwegen , hoe zyn raad en byftand het meeste voordeel zou kunnen aanbrengen. Dit Hospitaal, weet men , werd door het Parlement, tusfehen -de Jaaren MDCCLV en MDCCLXXI, zo ruim en ryklyk begiftigd, dat het,de deuren open zette voor alle Kinderen onder zekere jaaren. Welhaast bragt men verlcheide redenen in, tegen deeze algemeene aanneeming. Eenigen begonnen te denken , dat dezelve ftjekte om losbandigheid voort te zetten , door het verzwakken van de kragt dier eerfte Natuurdrift, dc gchegtheid der Ouderen aan hun Kroost. Een der grootfte Voorftandcren van dit Zedelyk béginzel was de lieer hanway ; hy merkte op, dat de Kinderen in het Vondeling Hospita!, tegen alle vcrwagting niet min ter ondeugd overhelden , dan die opgevoed werden in de volkryke Stad; cn dat Kinderen vau hunne Ouderen af te neemen, en dan in eene wereld te zenden, in welke niemand gevonden werd, aan welken zy eene byzondere- onderdaanigheid verfchujdigd waren, of om wien zy iets gaven, dc weg niet was om de Deugd cn't Geluk der Maat- fchappye te bevorderen. In den Jaare MDCCLIX gal' hy een Stukje uit,, om aan te toonen, welk eene heilJooze ftrekking zulk eene handehvyze moest hebben, inzonderheid , wanneer de Kinderen niet beftemd wierden om den Koning te dienen .als Soldaat, of Zeelieden, gelyk in F ankryk en eenige andere Landen. De fchatten, • nogthans, die, by elke zitting van het Parlement, inkwamen , verydelden alle poogingen tot herffel, en de toelaating van allerlei Kinderen bleef nog eenige jaaren duuren; dan de Heer hanway , door fchynglans niet te verblinden , liet *an dit onderwerp niet af, voor dat hy zyn doel  van jonas hanway. 37 doel bereikt hadt;'de tyd toonde dat by gelyk hadt. Het Parlement, in den Jaare MDCCLXXI, bemerkende , dat' het Vondeling Hospitaal zulke groote voordeden het Algemeen niet nanbragt als men "verwagt hadt, hield allen onderftand te rogge, cn de Beftuurders namen het befluit, om alleen zulk een aantal Kinderen toe te laaten , als hunne inkomften toelieten te onderhouden. Toen de Heer dingeley , in den Jaare MDCGLVIII, zyn Voorflag in 't licht gaf, om eene' Plaats op te rigten, tot het ontvangen van berouw hebbende Vrouwen van een openbaar flegt leeven, onderfteunde hanway deezen Voorflag door een Gefchrif't en eenige. Brieven. De nuttigheid "deezer Liefdaadigc Inrigting, waar aan hanway zo veel toebragt, moge van zommigen in twyfel getrokken worden. En dus zal een kort berigt, van- de goede uitwerkzels , daar door te wege gebragt , hier niet te onpas komen. Van den aanvang in bet Jaar MDCCLVITI , tot het Jaar MDCCLXXXVI , beloopt het getal der Vrouwen ,'daar in tocgclaaten , 2415, yan welken 'er 1571 met hunne Vrienden verzoend , of in Dienden'gegaan zyn; veele deezen trouwden naderhand, en werden Moeders van Huisgezinnen; dc overige fticrven , bleeken onverbeterbaar te weczen , of werden , op haar eigen verzoek, zich aan de bepaalingen van het Huis niet kunnende onderwerpen, ontfiaagefl. Thans zyn 'er zestig Vrouwsperfoonen in. • 't Is eene ongunftige omftandigheid "voor deeze Inftelling, dat, om allen in 't ©ogloopende redenen, de Beftuurders de byzondere gevallen, waar in hunne poogingen eene gewenschte uitwerking gehad hebben, niet kunnen openbaar maaken; en zommige perfoonen, tot nog een zo groot aantal Vrouwen in dc Stad, openbaare Hoeren, ziende, denken laager van dit Hospitaal dan bet verdient. De Beftuurders hebben nooit kunnen hoopen, dat zy in ftaat zouden weezen om de Ondeugd uit te roeijen; maar zy zyn middel©orzaaken geweest, om meenig een tot Deugd, Geluk en Gezondheid tc herftcllen, die, buiten hun byftand, verlooren zou geweest zyn. De Heer hanway maakte 'er veel werks van, om de Vrouwen, die het Hospitaal verlieten , en zich geregeld ergens nedergezet, hadden, ten zyncn huize te fprèeken; hy moedigde haar aan, om hem te bezoeken , vroeg na haare leevenswyzc, gaf haar goeden raad, en voegde 'er altoos, ten blyk van zvne welmecnendheid, een klein, gefchenk by. 3 C 3 De  LEEVENSBYZONDERHEDEN De Heer hanway gaf, in 't Jaar MDCCLXIX, zyne redenen in 't licht, om, in Vredestyd, een aantal van twaalf Duizend Zeelieden ter Koopvaardy te gebruiken. In 't Jaar te vooren, hadt' hy, met het zelfde heerlyk oogmerk , op de aanmoediging der Zeelieden, zyn Naam getekend , in de Stepney Society, eene Inftelling, welke, in den Jaare MDCLXXIV, cencn aanvang nam, ingerigt, om de Zecvaarenden in ongelegenheid te redden , en ' den Zeedienst aan te moedigen. In dat zelfde Jaar bevorderde hy eene Infcbryving, om de Britfche Troepen, in Duitschland en America dienende-^ van Kleeding, en verdere 'noodwendigheden , gefchikt naar de Lugtftreekcn, in welke. zy zich onthielden, te voorzien. Met het Jaar MDCCLXXII zagen van hem het licht, Eight Letters to the Duke of , over de ongerymde gewoonte , om Fooytjcs , of .Steekpenningen , aan de Dienstbooden te geeven. De Edelman , hier bedoeld, was de Hertog van Newcastle. De Brieven waren gefchrecven, in dien boertigen ftyl, welken het onderwerp cigenaartig vorderde. Dc Heer timothy waldo vërfchafte hem eerst het plan. Deeze was ten maaltyde geweest by den Hertog van Newcastle,'en hadt, by het uitgaan, het zyne toegebragt, om de onbefchoftheid 'te voeden van een ftcep Knegtcn, die het Voorhuis bezetten; eindelyk ftak hy een Kroon in de hand van den Kok, die dezelve weder gaf, met het onbefchaamd zeggen: „Myn Heer! ik ontfang geen Zilver!" - Doet gv waar- lyk niet, fprak de Ridder, de Kroon in zyn zak ïteekende, ik geef geen Goud\ Onder de grappige Haal¬ tjes , in de Brieven van hanway , is dén geval, 't welk hem zelve over kwam. Hy gaf zyne Steekpenning aan de Dienstbooden van een zyner Vrienden,. by wien hy het middagmaal gehouden hadt: een voor een, zo als zy tot hem kwamen , fprak: „ Myn Heer, uw Mantel." Eén Schel, ling. ,, Myn Heer, uw Hoed." Eén Schelling. „ Myn „ Heer, uw Stok." Eén Schelling. ,, Myn Heer, uw „ Parafol." Eén Schelling. „Myn Heer, uw Handfchoe,, nen." 6, Kameraad, gy moogt myne Handfchoencn wel houden, ze zyn geen Schelling waard! Het naastvolgend voorbeeld van des Heeren hanway's Volftandigheid, in het uitoefenen derPIigten van Menscliïicvenbeid, het mocilykfte en. in 't oogloopcndfte zyner emlerneemingen, ten algemeenen nutte, was, het bewaa- ren  van jonas hanway. SBP *ft vin het Leeven der Kinderen van de Parochie-Armen. Alken, van niemand bygeftaan, bezogt hy de toen ontzinde verblyfplaatzen der Parochie-Armen, ra de volkfvbe Steden, in welke de tedere Longen der Kinderen Xren Sootgetlcld, aan de verderflyke lugt der Zieken, Se s,in cleBefteedeling1iuizen,en gaf een volledig verhaal , van het inwendig beftuur van elk .Befteedelmghuis , "'of zynedreSrnSV, en door Bolland, hadt hy alle Huizen", tot huisvesting der Armen gefchikt, bezogt, en alles opgetekend wat hydagt, dat zou kunnen ftrekken , om die in Engeland te verbeteren. Van den Jaare MDCCLVII tot den "Jaare MDCCLXII, bevlytigde hy Jich voornaamlyk, om de Werkhuizen in die Steden te bezoeken; en daar hy het onmogelyk vondt, op ééns eene volkomens hervorming te'wege te brengen, bepaalde hy zvne aandagt tot de Befteedelinghmzen der Kinderen.. Hy gaf zyne waarnemingen, zo als hy ze gedaan hadt, in t &tT döch zyne berigten waren van zo bedroevenden S/dat menV, in 't algemeen geen geloof aan kon flaan ; om geloof te krygen, voegde hy 'er by eene opgave van-alle de bvzonderheden, door hem waargenomen , met de naamen der Perfoonen, onder wier gebrekkig opzigt veele Kinderen verwaarloosd en geltoiwen waren De Heer hanway doorreisde het grootfte gedeeUe yg Engeland, om de Sterflysten, van de Beftedelinghuizen op 't Land, met die in de Hoofdftad, te verge yken, en werd daar door overtuigd, dat het meerderdeel der dooden, in de Steden, daar uit ontftondt, dat de Lugt, m de eerstgcmclde, te onzuiver was voor de Longen üer eerstgebooren Kinderen. Hy poogde vervolgens ^be werken, dat alle Parochie-Kinderen gezonden werden na het Vondeling-Hospitaal: een groot aantal werd daar onder opzigt genomen, en bleef behouden. In den Jaare MDCCLXI hadt hy eene Parlements-Acte verworven , Welke ieder Parochie in Londen verpligtte, een Jaarlyks Reo'ister te houden van alle de Kinderen, die aangenomen, uitgeleverd, of geftorven waren;mt deeze Registers's iaarlyks uitgegeeven, verzamelde hy, yan tyd tot tvd, het geen hem kon dienen, om allen van de noodzaaklykhefd eener veranderinge in deezen te overtuigen. Eindelyk verwierf hy, door zyne eigene onaflaatende poogingen, en geheel op zyne eigene kosten, eene Acte,  4 door nutloos uitftel, den tyd verkn. gen : doch de manlyke geest van myne lucinda ging myne zwakheid te keer. Het klonk de wereld niet vreemd in 't oor, met zekerheid te verneemen wat zy lang gegist hadt. Binnen kort was de lyst onzer fchulden en goederen, nauwkeurig, opgemaakt, en een klein ge'eelte van de goederen myner Vrouwe, 't welk zy niet moogt vervreemden, 'er afgenomen zynde, kwam 'er 2000 Pond Sterling te kort tot het betaalen onzer fchulden. Dan eene zuivere opgave gedaan hebbende van myne bezittingen, ging ik een verdrag met 1113 ne Schuldeifehers aan, en ontving de noodige kwytbrieven. Thans kwam het 'er op aan, om een Leevensplan voor het toekomende te bepaalen. Een oud knegt van myn Vader hadt zich, verlcheide jaaren geleden , in 't Noorden van Engehnd nedergezet, waar hy op eene Landhoeve van den Gr iaf ****** woonde. Derwaar'ds beflooten wy voor eenige maanden te gaan, tot wy alles zouden befchikt hebben. » Ik voelde my  van DEN HEER saintfort. 4S my getroffen door het wild en romanesk vertoon van dat fchoone dal, en afgemat door zorge en angst, kwam myn geest tot kalmte, door de rust en eenzaamheid des landvcrblyfs. Dan, ik moet u bekennen, myn Vriend, deeze bedaardheid van geest hieldt geen ftand De Man van de wereld kan niet op éénmaal de zeden en fmaak eens Kluizenaars aanneemen. De verandering van de woeling myns voorigen leevens tot de doodlyke ftilte, waar in ik thans myne dagen Heet, was te groot. Naa eenige weeken verblyfs op het L;nd, was de nieuwigheid weg. Ik zag niet langer dezelfde fchoonheid in de velden, boslchen, rotzen, die fn 't eerst myne aandagt trok. De zeden des Landvolks warén my aanftootelyk, door derzelver boersheid; en in't ciezelfebap van eenige weinigen der Edelen, hier omftreeks, vond ik niets dat my kon fmaaken. Ik zag met hartzeer te rugge op den glans en 't gewoel myns voorigen leevens, an, hoe onmogelyk* het voor my was , dezelfde genietingen weder te erlangen , zou ik gaarne na de Stad weder gekeerd zyn: en,misfchien, dezelfde vernederende rolle daar gefpeeld hebben, welke daar vertoond wordt, door zo veele flachtoflers der Mode en Va-kwisters, als ik was , die als geesten omzwerven op de plaatzen van openbaare vermaaklykheden; zich te vrede houdende, met aanfchouwers te weezen van die tooneelen , waar op zy voorheen de eerfte rollen uitvoerden. Myne ..lucinda zag, met .hartzeer, myn aangroeienden weerzin, en haar gezond verltand bedagt het gepaste hulpmiddel: „ Wy, was haare taal , verveden onszelven in een wei kioos leeven. IVy kwynen door gebrek aan een voorwerp , om ons bezigheid te verschaffen. Ik heb op eene kleine Proeve gtdagt; indien gy dezelve goedkeurt, zullen wy ze neemen. Wat zoudt gy 'er van zeggen, wanneer wy voor een tyd zelve Landhoevenaars wierden. Gy ftaat verzet over den voor/lag; doch vergun my , myne meening breeder open te leggen. Veronderftel dat onze goede Landman zyn Lani aan ons overdroeg ; dat hy , voor een voegelyk loon, 't zelve bebouwde, terwyl de kans, van winst en verlies, voor onze rekening liep. Ik weet, hy zal ,er in toejlemmen, ik heb hem daar over gtf polst Het arbeidzaam gedeelte des Landbouws zal voor hem opkomen , wy zullen ons onledig houden, met deeze kleine plek grond; op duizenderlei wyzen te verfraaijen, met cieraaden, welke de Nat tur aanbiedt, en waarvvi uw goede fmaak zich gereedlyk kan h dienen. Denk dat het flegts een .Proeve is. Ons beding, datwy maaken, moet voorwaardelyk weezen. Verveelt het ons, wy kunnen, als 't ons lust, van dit plan afzien, en een ander, 'f geen ons dan beter behaagt, opvatten." —- Om kort te gaan, myn Ileej', ik fchiep genoegen in het geopperde denkbeeld. Ons ontwerp was welhaast in gereedheid, en ik werd, gelyk gy my thans ziet, de Landhoevenaar saintfort. Ik floeg met yver de handen aau 't werk, om alles te verbe-  45 DE GESCHIEDENIS teren • en voortgaande, op het beginzel, om Fraayhcid met Nuf te paa'ren, had ik, in 't verloop van weinig maanden, de omtrekken volbragt van dat plan, met welks voltooijing ik my zints heb bezig gehouden. In deeze bezigheid, waar in de geest veel meer deels neemt dan men doorgaans denkt, vond ik een bron van genoegen, veel ryker dan myne verwagting zich voorftelde. Elke dag voegde iets toe aan de fchoonheden van myn kleine ParadysT en ik had de voldoening, van te ondervinden, dat deeze werkzaamheden, eerst aangevangen om'op te eieren, meermaals het weezenlykst voordeel aanbragten.- De fchoone verfcheidenheid van den grond was bedekt door eên verwarde hoop kreupelhout. Ik vergrootte de uitgeftrekthcid van beploegbaaren grond, door de velden bloot te leggen voor het fchynzcl der zonne, welke daar op niet had kunnen doordringen, van wegen braamftruiken en distelen. Door het maaken van een Vischvyver, heb ik een Hinkenden poel gedempt, en een moeras ïfj een heer]vk weidland hervormd. Op het einde van het eerfte jaar, gaf myn Opzigter, over den Landbouw, my hoope dat de volgende Oogst het dubbel zou opleveren, van't geen de Landhoeve ooit onder zyn opzigt hadt opgebragt. De uitkomst beantwoordde aan zyne voorzegging. Hoe genoeglyk was het voor my, myn Vriend , te bemerken , dat de fmaak van myne lucinda zich even als de myne fchikte, naar onze nieuw aangenomene Leevenswyze. Verre van behebt te zyn met het zwak van Onbeftendigheid, zo algemeen der Sexe toegefchreeven, verminderde haar lust tot het Landleeven niet; haare overleggingen hepen zamen in de zorge voor haar Huishouden, en de Opvoeding haarer Kinderen. Geheel was zy ingenomen met het volbrengen deezer huislyke Pligten , terwyl ik het oog liet gaan op den Landbouw en het Tuinwerk; wy hadden geen andere Zorg dan die een faus kon geeven aan onze genietingen. In ftede dat de tyd ons lang viel, reezen wy met de Zon op, en vonden den dag te kort tot de bezigheden. Wy hadden nu, door ondervinding, geleerd, hoe zeer een maati«- inkomen 'genoeg is , om alle de weezenlyke behoeften des leevens te erlangen. Ten einde van het derde jaar, onze rekening opmaakende, vonden wy een zuiver overfchot van 400 Ponden Sterling. Deeze lom zouden wy, misfehien, zonder eenige inbreuk te maaken op 't geen de wereld Eerlykheid noemt, als onze eigene hebben kunnen aanmerken. Maar, (dank zy gode1) hoe zeer wy aan de Wereld verflaafd geweest waren, wy hadden beter denkbeelden van Zedelyke Regtheid. 't Was onvoep-elvk, voor onszelven op te ftapelen, zo lang 'er een Perfoon was, die kon zeggen, dat wy hem te kort gedaan hadden. Wy lagen dit ecld op als het begin van een Fonds, ter bctaalinge van dien bilKken eisch, welken onze Schuldeifchers nog behouden hadden: en't is thans eenige jaaren geleden, datwy kunnen zeg- gen,  VAN DEN HEER SAINTFORT. 47 gen» den Iaatften penning van onze fchuld afgedaan te hebben.'t Genoegen, uit deeze daad fpruitende, moogt gy bezeilen; 't zelve te befehryven is my onmogelyk. Hoe jammerhartig zyn, in vergelyking daar van , de zelfzoekende voldoeningen van trotsheid , de laage inwilligingen van opgeftookte begeerlykheden, en al die trein van wellustige geneugten , wanneer ze , ten koste van 't Geweeten , gekogt worden! Zints myn verblyf te deezer plaatze, ben ik, meer dan eens, om'het bevorderen myner zaakeh, in de Stad geweest. Ik heb ♦er dezelfde tooneelen, als voorheen, gezien, en anderen, even 'als my zeiven, bedwelmd door den zwymelwyn van duizeling verwekkende vermaaken. Voor my is die toverkragt verdweenen, en ik verwonder my waar ten eenigen tyde het vermogen huisvestte om my te beleezen. Maar ik heb in deeze bezoeken, ter Stede afgelegd, eene foort van Vermaak genooten, 't geen ik niet kan nalaaten te vermelden; te weeten, de hartlyke verwelkoming , die ik ontving van de besten onder myne oude Bekenden. Ik las op hun gelaad de goedkeuring van myn gedrag, en in hunne vriendlyke bejegening, met agting gepaard, genoot ik eene beloon ing, dierbaar naar evenredigheid van de waarde der geenen, die my dezelve fchonken. Niet min¬ der is het genoegen, 't geen ik fchep^uit de hoogagting myner Buuren op het Land. Hunne Characters had ik voorheen niet op den rechten prys gefield , ik befchouwde dezelve door de misleidende middelftoffe van myn eigen verbysterd oordeel. En in hun gezelfchap fmaak ik, met myne lucinda, zo niet de verfynde vermaaken van eene hoogstbefchaafde verkeering, de hoogfchatbaarder geneugten van opregtheid^, braafheid, en gezond Verftand. Zodanig, myn Heer, is thans veertien jaaren lang myne leevenswyze geweest, en ik geloof niet, dat ik dezelve ooit voor eene andere zal verwisfelen. In dien tyd is de Landhoeve op snyn naam, en dien van myn Zoon, overgetekend. Vindt hy fmaak in een woeliger leeven , hy volge dien Ik zal my te vrede houden met de bedenking, van hem een beter Vaderlyk Erfgoed naagelaaten te hebben, dan my te beurt viel; een Hart, niet bedorven door het vóoruitzigt van ruimen overvloed , die my te wagtcn ftondt, en eene Geitel tenisfe, opgebragt tot de deugdzaame hoedanigheden van. Vlytbetoon cn Maatigheid. ZEDELYKE BEDENKINGEN. TTet is niet ongemeen , menfehen te vinden, die zich de vryhcid aanmatigen, om anderen alles te durven zeggen, wat zy denken: maar het is zeer ongemeen , dat zy zeiven zulks van  ZEDELYKE BEDENKINGEN. van anderen kunnen verdragen ; even zo min, als mentenen, die bewoon zyn anderen geduurig te berispen , verdragen kunnen ; dat hun van een ander eenige faal onder het oog gebragt worde. , , Men ziet al dikwils, dat iemand tot dat geen vervalt, waar voor hy , buiten het geval zynde , zich gcmakkelyk meent te kunnen wagtcn. Het is dierhalven meer een geluk , dan eene fterkte van geest, wanneer men niet tot dezelfde feilen vervalt, die men veelal in anderen zo zeer afkeurt , en aan lafhartigheid, of zwakheid van geest, toefchryft. Wanneer onze zintuigen ons misleiden, komt zulks daar uit voort, of dat de voorwerpen op ten verren afft; nd van ons geplaatst zyn ; of dat zy zich in eene geheel andere gedaante vertoonen, dan zy wezentlyk bezitten. Maar, wanneer ons verftand ons bedriegt, komt het hier uit voort, of dat ons de onderwerpen niet genoeg bekend zyn, waaromtrent het werkzaam is- of, om dat wy over dezelve verkeerd redeneren. Men zegt veel , de Rede is bedorven : dan dit is verkeerd; maar onze verkeerde redenering overdwarst de Rede. De voortreffelykheid van den Godsdienst, en deszelfs noodzakelykheid, zyn beiden, in deszelfs. aart en natuur, zo duidelyk opeefloten , dat men den dienst van God , var een Almagtig Wezen, dat alles heeft voortgebragt en onderhoud , fiegts oppervlakkig behoeft te overweegen , om van deszelfs voortreflefvkheid en noodzakelykheid overtuigd te worden. ■ De ongeoorlofde vermaken laten voor het gemoed niets over,' dan wroeging en knagend hartzeer; de lusten van den wellust ffaan den mensch. helaas! veel te duur. Dan het is doorgaans het naberouw, dat 'er hem een gezigt van geeft : maar naberouw en klagten komen veelal te laat. Fet hart van den mensch is zo veel als het Autaar, waar op der Godheid geofferd word; dat zelfde hart zegt elk mensch ieder ogenblik", dat God gediend moet worden; en, bedaard denkende overtuigt het elk een van de volftrekte noodzakelykheid dezer 'pligtsbetrachtinge! Dan, hoe veel vreemd vuur word 'er niet op dezen Autaar gebragt! ' , „ De fchoonheid is een zonderling gefchenk des Hemels: maar hoe vol gevaar is dit gefchenk; en hoe veel misbruik word van het zelve niet gemaakt i aan hoe veele listige aanvallen is zy met bloot cefteld; en hoe bezwarelyk zyn deze te weêrftaan!  PROGRAMMA van het tweede GENOOTSCHAP? door wy l e n den heere PIETER TEYLER van der HULST, Te Haarlem, opgericht. BEHELZENDE EENE VRAAG OVER Dï PENNINGKUNDE, voor den jaare 1788. Te HAARLEM, f JOH. ENSCHEDÉ en ZOONEN, By J en [JAN van WALRE.   (3) ' PROGRAMMA van het tweede GENOOTSCHAP, DOOR WYLEN DEN HEERE PIETER TEYLER van der. HULST, Te Haarlem, opgericht, VOOR DEN JAARE I7SS. Verplicht, te deezer tyd, eene vraag in de Penning-kunde uittefchryven, hebben de Leden van Teylers tweede genootschap beflooten, met goedvinden der Heeren Directeuren, den gouden eer-penning van vier honderd gul-  ■ co guldens innerlyke waarde te beloovén aatl den Schryver van de befte en nauwkeurigfle verhandeling over de Munten deezer Landen, die, federd d'opr■ echting van 't Gemeenebest, en het aangaan van V Verlond van Unie t Utrecht in den jaare 1579, zyn ge/lagen; opgemaakt uit de munt-plakaaten en ordonnantiën deezer Landen. Ah mede over 't geen hier^ in, door de byzondere Provinciën, 't zy overeenkomftig, 't zy tegen het twaalfde artikel van 't voorfz. Verbond van . Unie, gedaan en ondernomen is. Alzoo dit onderwerp alleen deeze Neder-landen raakt, wordt 'er verzocht de verhandelingen, voor deeze reize, alleen in de Neder'duitje taal op te ftellen, en, op de gevvoone genoegzaam bekende wyze , leesbaar gefchreeven, franco port, toezenden aan T e y l e r s fondatiehuis te Haarlem, voor, of uiterlyk op den e.erften April, 1789.  MENGELWERK TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN 11ETREKKELYK. character-trekken van moses en aaron. {Uit het Engelsch van den Hoogleeraar robert jenkin, D. Dr.) Dat moses een Groot en Verftandig Man was, en een zeer oud Wetgeever, wordt door veele uitfteekcnde Heidenfche Schryveren vermeld, en door geen bedagtzaamen in twyfel getrokken. Maar, 't is niet min openbaar, dat hy onder de Braaven. en Godvrugtigen moet worden aangefchreeven. De eerfte veertig jaaren zyns leevens, die liy in Eerenftand Heet, gaat hy ftilzwygend vóorby, niets vermeldende van zyne Opvoeding, nog van zyne Geleerdheid, %n al de Wyshetd der Egyptenaaren, hoewel dit vermeld wordt door den Heiligen stephanus, die-ook zegt, dat hy uitneejnend fchoon was, *en magtig in woorden en werken (*), of beroemd beide in de Kunften des Vredes en des Oorlogs. Van zyne Schoonheid en Wysheid gewaagt ook trogus pompejus (f) , als mede iosephus , die optekent, dat moses eene groote overwinning behaalde op de Elhiopiers, die in Egypte gevallen waren (§). Artapanus befchryft hem als een Veldheer over de Egyptifche Legermagt tegen de Ethiopiers, in een kryg, die tien jaaren duurde (**). > Hoe zeer wy ons mogen verzekerd houden, dat zyn Leeven aan pharao's Hof niet zodanig was, of hyverrigtte iets van aanbelang, 't welk verdiende gemeld te worden, is nogthans het eerfte bedryf, 't geen moses van zichzelven optekent, het dooden van eenen Egyptenaar (ff). Ee- (*) Handel. VH: 20, 21. GO Jüstin'us, Lib. XXXVI. c. 2. (5) Jqsephus, Antiq. Lib. II. c. 5. (**) Apud euseb. Prctp. Euang. Lib. IX. c 27. (tt) f'^xoD. ïï: 12, ÏÏJ. DEEL. MÏNGBLW. NO. 2. D  s& charaCTER-TREKKEN F ene daad, door zommigen, met weinig gronds van reden o-ewraakt : doch hy verdeedigt zyn gedrag met , fchoon stephanus zulks doet door op te merken, dat hv meende dat zyne Broeders 'er uit zouden verftaan, dat god door zyne hand, hun verlosfinge zou geeven (*). Van de volgende veertig jaaren zegt hy weinig van zichzelven, dan dat hy woonde in Midian, en daar de Dotter van tethro trouwde, by welke hy twee Zoonen verwekte. Naa dat god hem in den brandenden Braambosch verfcheencn was , leezen wy, dat de Heere hem teen kwam, en zogt te dooden (f): dewyl hy verzuimd hadt een zyner Zoonen te bcfnyden. Moses ncett. zulf een verflag van zichzelven naagelaaten, als na verimaadine zoo kunnen zweemen, indien een ander het hadt op^cfteld; zo veel is 'er bedekt,, en zo weinig verhaald, belialven 't geen of weezenlyk te wraaken was, of ligt misduid kon worden. Dikwyls betuigt hy zyne eigene misiïageh en zwakheden, zie exod. III. 11. IV. i. 10. ™ num. XI. io. XX. 12. XXVII. 14. Nooit zegt hy ï/ts tot eio-cn Lof, dan wanneer het, voegelyk is, en noodt- voor den zedigften Man zelve., bovenal voor een Godsgezant; want, al de Lof van iemand, met dat character"bekleed, komt niet aan hem, maar wordt gode toe-efchreeven, wiens Dienaar hy is; en, in zulke gevallen vvaar het de Eer van god goldt, was hy verphgt dc Gunst en Goedheid gods, te hemwaards, te vermelden frhonn deswegen eenige Eer op hem aiitraalde. D Schrvv«s, die d°e Welvoegelykheid tehroomvalhgst ïn a°t namen , hebben het niet altoos ongeoorlofd geleurd dat de Mentenen zich zei ven aanpreeztn; of, om dat zv oordeelden, dat zommige omftandigheden het konden vorderen, of, om daf het gebrmklyker was m oude tvden toen de Mentenen .meer volgens de natuurden opre-ter', leefden, en zy meer gewoon waren van zich zeiven en van anderen te fpreeken gelyk zy dagten. Nogthans vinden wy nergens, dat de Mentenen zo vry uit vSton , wat ten hunnen nadeele ftrekt, als ,n deHeiuS Schrift. 'tWelk toont, dat moses, en de andere Heilige Schryvers, weinig agts Ooegen op eigen Lof of Schande; maar tehrceven jvat god wilde da zy te boek zouden dellen; het eene onvertehilhge zaak rekenende, (*) Handel. VII: 25. Ct) KxoD. IV: 24.  van moses en aaron. indien het gods Eer bevorderde, of zy, wat ei<*en Lof betrof, 'er by wonnen of verlooren. 't Geen wy num. XII. 3. van moses leezen, dat hy zeer zagtmoedig was, .meer 'dan alle Menfchen , die op den aardbodem waren , de éénig aanpryzende Character-trek die moses van zichzelven opgeeft, kan overgezet worden, dat hy zeer bedroefd was; doch, fpreekt hy van zyne zaglmoedighcid, hy vermeldt desgelyks van de hitte' zyns Toorns (*), dat hy zeer ontfiak (f). Maar, indien moses de waarheid niet meer dan zyn eigen Eer op 't ooge gehad hadt, hy zou nooit hebben opgetekend dat hy zo dikwyls de Boodfchap en de Bediening, tot welke god hem ichikte, van de hand wees (§), dat god bv andere gelegenheden, op hem misnoegd was , en om' die reden, niet wilde, dat hy in 't Beloofde Land zou ingaan : hy zou zeker ealaam's Voorzegging en tethro's Raad, aan zichzelven toegefchreven, althans'niet vermeld hebben, dat hy, op jethro's aanmaaning, eene betere wyze van Regtsbediening invoerde. Was Eerzu^t en Roembejag zyn dryfveer geweest, hy zou getrapt hebben , door deeze dingen, zyn eigen character op te luisteren; en 't zelve nooit verdonkerd hebben, door het vermelden van zyne -eigene zwakheden, op den zelfden tyd, dat hy, tot verkleining van zichzelven, de Voortreffelykheden van anderen te boek fteltl De Wonderdaaden, door de Egyptifche* Wyzen volvoerd, verheelt hv niet; cn een verflag zullende geeven van zyne eigene Afkomst van eevi , plaatst hy de Genachten van rübèn en simeon , de twee ouder Broeders, vooraan, om niet te veel aan zichzelven en zyn eigen Stam toe te eigenen Eemgen hebben opgemerkt, dat moses zyne eigeneGeboorte opgeeft als fpruitende uit een Huwelyk, ftrvdig met de Wetten, vervolgens door hem vastgefteld: dit is twyfelagtig, uit hoofde van de uitgeftrekthaid der betekenisfe van het woord Zuster, in &z HebreeuwPche Taaie 't welk hier, door de LXX, genomen wordt voor zvrï Volle Nigt (**), nogthans is het zeker, dat hy  VAN MENSCHELYKE LEDEMAATEN EN LICHAAMEN.' 57 Slegts. befpeurt men in den beginne eene algemeene dofen gevoelloosheid over het geheele lichaam , die van trap tot trap voortgaat, en gevolgd wordt van eene onwederftaanbaare neiging, tot een zogenaamden flaap; die wyders een volftrekte gevoelloos-, ftyf- en onbeweeglykheid van het gantfche lichaam ten gevolge heeft. De waare redenen deezer verfchynzclen zyn, onzes bedunkens , hierin gelegen : de prikkelende, aandoening, en het doordringend vermogen der koude, doet de vaten op de geheele oppervlakte van het lichaam vernaauwen, terwyl gelyktydig de vochten in deeze fyne buisjes ftol- len; van daar de dof- en gevoelloosheid, de te za- mentrekking der huids-poriën en ftolling der in de fynfte buisjes omloopende vochten beletten de zo hoog noodige uitwaazeming. Het bloed en.de andere vochten worden nu, in eene meerdere hoeveelheid, naar binnen en naar het hart gedreeven; en wyders door dit deel, daar de voortftuwing in de uitwendige deelen belemmerd is, in eene meerdere hoeveelheid naar de hersfenen gevoerd , waar door eene drukking op dc zenuwen wordt voortgebragt: de voortduuring der.aanperfmg, en de daar door vermeende drukking , belemmert derzelver werkzaamheden , en brengt eene fteeds toeneemende gevoelloosheid en verftomping van gewaaïwordingen voort, die te onregt voor eenen flaap wordt aangezien. De vermeerdering hier van doet eindelyk alle gewaarwordingen verliezen. • De omloop houdt ap, het bloed en de andere vochten nollen, en het lichaam wordt ftyf en beweegloos. De gedaante, in welke het lichaam op dat oogenblik, wanneer de bevriezing alle gewaarwordingen wegneemt, is, blyft, zo lang het lichaam in rust is, onveranderlyk *en en het zelfde. • Van daar, dat men zomwylen de bevrozenen op den eenen tyd [taande, op een ander tyd zittende, en weder in andere tyden in verfchillende gedaanten, heeft aangetroffen. De gevolgen van dit gebrek zyn ligtelyk, uit de zoo even opgegeeven kenmerken , op te maaken. Wy zullen 'er dit nog by voegen : dat geene bevriezing, in welk eenen trap ook, immer van dien aart is , of dezelve kan, zoo 'er tydig de noodige'hulp wordt aangebragt, of geheel, of ten deele, herfteld worden. Zelfs zyn 'er voor¬ beelden voorhanden , dat bevrozenen, welken meer. dan drie en vier dagen waren bevrozen geweest , door het D 5 ■ *• aa»"  $8 AANMERKINGEN OVER DE BEVRIEZING aanwenden van bekwaame hulpmiddelen weder zyn her- fteld geworden. Doch , zo den beledigden , zonder hulp gelaaten wordt, of dat 'er verkeerde en fchadelyke middelen worden aangewend, zo zal, by eene gedeeltelyke bevriezing, volftrekt de verderving der ftangedaane deelen, en by eene algemeene bevriezing, de dood onvermydbaar volgen. Als eene byzonderheid, nogthans , kan men, in de gevolgen eener bevriezing, aanmerken : dat, wanneer dit toeval aan de Voeten voorkomt, de verderving zelden hooger,dan tot het onderfte gedeelte der kuiten, opklimt; en aan .de Handen , zich veelal alleen tot de vingeren bepaalt. De Geneezing, of in een ruimer zin, de Behandeling, bepaalt zich, of tot eene Voorbehoeding, of wel, wanneer het gebrek zelve aanwezig is, tot de herftelling van het bevroozene zelve. ■ Wat dc Voorbcboeding betreft, hier van vermeenen wy, in de voorgaande Aanmerking-.n over de Winterhanden en Wintervoeten (*), reeds omftandig genoeg gefprooken te hebben, en wyze'n onze Lcezers, ten dien einde , derwaards. Doch , boven dit alles , komt, met betrekking tot de algemeene bevriezing, nog in aanmerking : dat, daar Inen nimmer voor eene algemeene bevriezing te dugten heeft, dan ten tyde men zich een wyl tyds aan eene hevige vriezende lucht moet bloot geeven, het noodzaaklyk is, het lichaam vooraf maatig warm te kleeden; grove en fterke voedzelen gebruike; en men, by tusfehenpoozing , een weinig Brandewyn drinke; — edoch, men draage vooral zorg, dit laatite maatig te gebruiken, nadien iedere trap van dronkenfehap onze gewaarwordingen verzwakt, en tot den flaap geneigd maakt. Het lichaam moet in eene geduu- rige bewceging gehouden worden: vooral is dc beweeging van de uiterfte noodzaaklykheid, wanneer den, aan ftrenge vriezing blootgeftelden, eene zachte en aangenaame flaap fchynt te willen overvallen; ,, deeze flaap, (fchryft een beroemd-Geneesheer) die zyn.lyden fchynt te zullen ,, verzachten, zoude de laatfte flaap zyns levens zyn." Eindelyk, komen wy tot de behandeling van bevrooze Ledemaaten of Lichaamen zelve. fn beiden toch moet (*) Zie Nieuwe jilg. Vad. Lett. II. Deel,, No. 14. bladz. 616. & feqq.  VAN MEN SC HELYKÉ LEDËMAATEN EN LICHAAMEN. S9 moet het oogmerk, de herftelling der uitgebluschte werkzaamheden van het beledigde, zyn. Edoch, het is ligtelyk op te maaken, dat dit zich vry gemaklyker, tot de bevriezing der uitwendige Ledemaafen, dan tot der vernietiging van alle de werkingen des geheelen li- chaams, zich uitftrekke. Wy zullen ons eerftelyk tot de eerlle bcpaalen. # Nimmer moet men , of beginnende, of geheel bevroo'ze deelen, het zy door plaatsmiddelen, het zy door vryven in eene te fpoedig klimmende graad van warmte brengen ; veel minder moeten zodanige deelen, in dien ftaat, by vuur, of in eenige verwarmde plaats, gebragt worden ; want wel dra zouden deeze deelen tot eene onherftelb'aare verderving overgaan hier van zyn menigvuldige ongelukkige voorbeelden voorhanden, en de redenen vini een en ander, heb ik in myne voorige meergemelde Aanmerkingen reeds aangeftipt. In eene beginnende bevriezing, die men kent uit eene gevoelloos- en ftyf heid der beledigde -deelen, zo wel als in eene meer gevorderde, en alle werkzaamheden van het deel vernietigende, moet men aanftonds , en, voor alles , zyn toevlugt tot Sneeuw of koud Water -neeiÉen. En daar mede zo lang aanhouden, tot dat 'cr gevoel en warmte in het beledigde' deel komt dan neemt men Brandewyn of eenig ander geestryk vocht, waarmede het deel koud gevreeven wordt: > wanneer men wyders hetzelve, van trap tot trap, in eene verwarmende plaats kan overbrengen, en nog eenigen tyd herhaalde vryvingen en warme aanlegzels, van de zo evengenoemde middelen, bezigen. Wanneer eenig bevrooze deel, onder het gebruik van Sneeuw of koud Water, geen teken van leven geeft, dan zyn alle middelen, verder aangewend, doorgaans vrugteloos. Het deel zal, in dit laatfte gevalj wel dra tot verderving overgaan; in welk een geval eene fpoedige afzetting van hetzelve, zo 'er geene belettende redenen zyn, alleen in ftaat is, het voortloopen der verderving te voorkomen, en het leven van den Lyder te bel/ouden. In deezen toedand moet men, onver- wyld, zyne toevlugt tot een bekwaam Heelkundigen neemen. De kortheid van myn bedek, noch het oogmerk van deeze Aanmerkingen, laaten niet toe, hier van te fpreeken. In de Leden, die eens bevroozen zyn geweest, daar in  6o . AANMERKINGEN OVER DE BEVRIEZING in wordt men, op dien tyd wanneer de vorst aankomt, eene onlydelyke jeuking en pyn gewaar zy zwellen , worden rood en blaauw, en wanneer men het niet voorkomt, breeken zy open. —— De eenmaal, dooide vorst veroorzaakte, verzwakking deezer deelen., en misfchien eene byzondere gefchiktheid, zal als de oorzaak hier van moeten befchouwd worden. Het gebruik' der' meermaaleti genoemde Oliën en geestryke vochten komt hier te pas. Wanneer 'er eene algemeene bevriezing, dat is, eene volkome gevoelloosheid en verftyving plaats heeft, dan moet de ontdooijing der geftolde en bevrooze vochten, en de toediening van bekwaame hulpmiddelen tot de wederom-opwekking , in aanmerking komen. ■ Men gaat, by voorbeeld, op de volgende wyze te werk: Men brengt dergelyke Lyders op een plaats, daar 't niet vriest, doch koud is; aldaar ontkleed men hem, en bevo°tigt de geheele oppervlakte van het lichaam met doeken,0 in koud water bevochtigd — zo 'er Sneeuw te bekomen is, zo zal het oneindig beter zyn, het geheele lichaam daarmede eene poos te bedekken. De heilzaame uitwerkzelen van koud water of fneéuw, op bevrooze lichaamen , laaten zich gercedelyk verklaaren. Men behoeft de proef daar van, flegts in bevrooze appelen, peeren, knollen, enz. te neemen, en men zal oo- genblildyk van den goeden uitflag overtuigd zyn. . Wanneer deeze bevrooze 'vruchten naamlyk, in zeer koud, of byna vriezend, water gedompeld worden, zo bedekt een yskorst dezelve rondom; welke korst afgenomen zynde, wrorden zy op nieuw ingedompeld, uitgenomen en afgeveegd;' en dit wordt zo lang herhaald, tot dat 'er uit dezelve geen ys meer te voorfchyn komt vervolgens afgeveegd, en droog gehouden, zyn zy even, als vóór de bevriezing. Even dit zelfde, en op even dezelfde wyze, is het met bevrooze Lichaamen van Menfchen geleegen. . , , „T ■ Indien een bevrooze Lichaam , m koud Water ot Sneeuw ontdooit, zo zet 'er zich een yskorst om hetzelve . zynde alleen die ysdeeltjes, welke door eene meerdere graad van warmte, die in het koud .Water of Sneeuw is, naar buiten wordt uitgetrokken. — Wanneer deeze . vskorst, door een aanhoudend gebruik van Sneeuw of koud Water,. door hunne meerdere inlichtende warmte, weder ontdooit, dan heeft het Lichaam reeds  VAN MENSCHÉLYKE LEDEMAATEN EN LICHAAMEN. 6t reeds zulk een trap van warmte aangenomen , dat het de vskoude niet meer noodig heeft Men vryft ver¬ bolgens het Lichaam met Water, dat met volkomen koud E °en waar in een weinig Wyn of Brandewyn gemengd U' In dit tvdftip kan men een weinig vuur in het vertrek ontfteeken; of het Lichaam in een kamer , die met geheel koud is, doen overbrengen; men bedekt het Lichaam met drooge, doch koude, Ideederen; men zet de voeten in een weinig verwarmd water; en de handen en het aangezicht worden met dergclyk water, met Azyn of Wvn vermengd, gewasfehen. Dan, het is zeerwel mo-elvk , dat men, door alle deeze middelen, ilegts niet meer dan de tegenwoordig zynde ysdeeltjes wegneemf, zonder de werkingen van het-Lichaam, die door de bevriezing volftrektlyk zvn geftremd geworden, weder op te wekken. In dit geval moet men zyne toevlu-t tot zodanige middelen neemen , als welke, ter opwekkin - van verflikten of drenkelingen, m de Genees- en Heelkundige Voorfchriften, worden aangepreezen. Wannéér, echter, onder het gebruik van dit alles geeI -ne de minfte tekenen van leven komen, dan zullen alle verdere poogingen meestal vruchteloos zyn. - Men kan , nogthans, zodanige Lichaamen , m Strop , Mist, warme Asch, of warm gemaakte Bedden, doen liggen; ot ook foms nog, door deezen trap van warme koestering, de werkingen dier Lichaamen herbooren wierd. Zo een bevrooze Lichaam door eene of meerder bovenecnoemde hulpmiddelen wordt opgewekt, zo moet men aan hetzelve ver Herkende cn zweetdryvende middelen toeT. dienen - Hier toe komt een veelvuldig drinken van het aftrekzei van Sasfefrat Hout, als een byzonder, eenvoudig en onkostbaar micfclel, zeer in aanmerking. Men o-eeft Sok-'Mwro Bier, waar in Gember en Suiker gemengd is, te drinken, en andere daar toe gefchikte middelen. _.' Het is vooral noodzaaklyk, dat in deeze gevallen doorftraaling en uitwaazeming bevorderende middelen gebezigd worden, op dat niets van de koude.Hot in het Lichaam zoude blyven, die anderszins, nog lang daarna, pVn in de Spieren en Vliezen veröorzaaken kan. . Hier mede zoude ik deeze Aanmerkingen, die reeds, hoe bekort ook,boven myn voorgefteld oogmerk zyn uitceloopen, eindigen kunnen; dan , ik oordeele het noodig, hier ook iets kortelyk te zeggen van een yerfchynzel , fchoon geen betrekking op de bevriezing hebbende, nog-  &i AANMERKINGEN OVER DE BEVRIEZING thans door een uitwerkzel der koude, op onze Licfcaa men veroorzaakt. . Ik meen de zogenaamde bevat ging van koude. Een mensch, die zich een geruimen tyd in eene koude lucht bevind, gevoelt zomtyds eene gewaarwording van eene by trappen toeneemende benaauwdheid , ne geduunge vermeerderde ophooping van bloed in het hart • en de long, maaken (daar de afvoer, naar de buiten'fte deelen van het lichaam, meer en meer, door het aanhouden der oorzaak, belet wordt,) eene {leeds vermeerderde benaauwdheid ; de herslencn , eene meer dan gcwoone hoeveelheid bloeds ontvangende-, worden in hunne wer kingen belemmerd, de zenuwen worden gedrukt en dit maakt eerst bedwelming, doch wel dra brengt het -evoelloosheid en flaauwte voort. a i Dc kenmerken van dit gebrek zyn voornamentlyk hier m van de bevriezing onderfcheiden, dat, daar by dc be' vriezing alle de deelen van het lichaam verftyfd'en yskoud zyn , .hier alles flap , beweeglyk , en meer- of minder warm is; en boven dit, kan de polsflag en ademhaalinohoe gering dezelve ook zyn mogten, door een oplettend • belchouwcr, by deeze laatften, meestal, ontdekt worden • (dat nogthans.nimmer by eene bevrozenen is, noch kan worden waargenomen. By deeze Lyders komt noch fneeuw, noch koud water te pas. — Zachte verwarmende , geestopwekkende zweetdryvende en verfierke'nde middelen, moeten hier alles cn alleen uitwerken. Aan dit toeval zyn zwakke en weeke menfehen, en zy, die niet veel in de lucht komen, het meeste blootgefteld. ■ En deeze, dierhalven , dat ik dit hier nog°bvvoe- ge, zullen voor zich zeiven het veiligfte doen, 'wanneer zy eenigen tyd in de koude moeten doorbrengen, vooraf (zo als wy reeds hier voor by de bevriezing gezegd hebben,) een weinig van eenige verwarmende en geestige drank te gebruiken , Even zo veel, als het misbruik  van menschelyk lé*demaaten en lichaamen. 63 fcmik van geestige dranken het lichaam fchadelyk is, even zo veel kan deszelfs maatig en tydig gebruik voor de gezondheid cn het leeven van nut zyn. beiugt der ontdekkinge van twee satelliten, by de nieuwe planeet uranus ,* of georgium sidus ; door den Heere william herschell, L. L..D. CPhihfopliical Transattions of the Royal Society of London. J For the Jear 1787. P. 1, Van de Ontdekkinge der Planeet, die ons Zonneftelzel ' zo veel verder uitbreidt, hebben wy voor een geruimen tvd onzen Leezeren berigt gegeeven (*); eene zeer aangelegene waarneeming, deeze Planeet betreffende , kunnen0 wy hun niet onthouden. , Aan den Heer herschell, die de eer toekomt vaii deeze Dwaalftar-het eerst ontdekt te hebben,zyn wy ook deeze ontdekking verfchuldtgd. Deeze onvermoeide Waarneemer der hemellichten, tot zyne waarneemmgen voorzien met de beste Werktuigen van eigen maakzel, zag, op den elfden January deezes Jaars MDCCLXXXVII, twee kleine Starren, digt by de Planeet, die zyh naam onfterf- , lvk smaakt heeft. Volgende waarneemingen verzekerden hem&, dat die twee Starren geen vaste plaats hielden, en eevoMyk Satellitcn waren. Lang genoeg heeft de Heer herschell ze niet gezien, om den omlooptyd met nauwkeurigheid te bepaalen: hy veronderftelt, dat de eerfte den omloop volbrengt in 8 en § Dag, en de tweede in omtrent 13 en \ Dag. Derzelver Loopkringen, vermeldt hv maaken een grooten hoek met de Ecliptica; doch de nette hoegrootheid der Inclinatie, met veele andere byzonderheden, te bepaalan, zal veel oplettenheids en toeItels vereifchen. ■ Wy mogen, nogthans, vertrouwen , datDr. herschell's onvermoeide vlyt, om Ontdekkingen te doen en voort te zetten, hem eerlang in ftaat zal ftellen, om eene vollediger, befchryving te geeven van deeze Maanen, die, naar alle waarlchynlykheid, on- (*) Zie Algemeene Vaderl. Letteroeff., V. Deel, 2de Stuk, fel. 489. enz.  54. ONTDEKKING VAN TWEE SATELLITEN. onbekend' zouden gebleeven zyn aan de Jnwoonderen van onzen Aardkloot, indien het fcherpziend en fterk gewapend oog van eenen herschell ze onopgemerkt hadt laaten voorby gaan. de tegenwerping , dat de aarde eenige duizend jaaren ouder moet weezen , dan ze , volgens het verhaal van mozes , is , ontleend uit de langzaam vrugtbaarwording der lavas , opgelost. (Overgenomen uit robért miln's Courfe of Phyfco Theological LeUures on the State of the World , from the Creation to the Deluge.) Eenige Geleerden hebben op zich genomen te bewyzen, dat de Aarde veel duizend jaaren ouder is, dan de Heilige Gefchiedenis den ouderdom opgeeft. ,— Hunne redenkaveling komt hier#op neder. In diepten , en verfcheidc fpleeten van den grond, in de nabuurfchap van Brandende Bergen, bovenal in die van den Berg Etna, worden Beddingen van Lavas gevonden, tot eene zekere diepte, met gfoeibaarde aarde overdekt. Uit verfchcide berekeningen , gemaakt van de hoeveelheid groeibaare Aarde, op eenige Lavas gevormd , de dagtekeningen, van welker Uitbarstingen in de Gefchiedenis geboekt (taan, blykt, dat 'er geen min tydsverloop dan een van duizend jaaren noodig is, om een deezer groeizaame overdekkingen te vormen. Naardemaal men nu tien of twaalf Beddingen van zodanige Lava gevonden heeft, boven elkander" liggende, met zulke tusfehen-beddingen van Aarde , moet de Wereld tien of twaalf duizend jaaren oud weezen. Ten antwoord hier op dient, dat zommige Lavas glad en vast zyn, en de eerfte beginzels van groei veel langer wederftaan dan andere van een broozer aart, en met meer openingen voorzien. — Daarenboven gaan de Uit- barftingen der Vuurbergen dikwyls gepaard met groote hoeveelheden van asch en modderig water, als of de Natuur ten pogmerke hadt, de barheid, door de Uitbarfting Veroorzaakt, fchielyk weder te vergoeden. Wanneer dit laatstgemelde geval plaats heeft, vinden de zaaden, door  een tegenwerping opgelost. 65 de winden verfpreid, een' gcreëden*fchuilhoek in de ruwe oppervlakte van zodanige Lavas , en vermeerderen welhaast den groeizaamen grond. De Stad Herculancum werd verwoest door eene Uitbarfting, in het XCVII jaar onzer gewoone Jaartelling. Vyf maaien is dezelve, zints dien tyd, met Lava bedekt geweest, en tusfehen elk deezer Lavas is eene Bedding van groeibaare'Aarde. Indien alle deeze gebeurtenisfen voorgevallen zyn,1 binnen het tydsbeftek van zeventien honderd Jaaren, blykt het, dat minder dan drie honderd Jaaren genoegzaam waren, om ieder Bedding voort te brengen. De mond van een nieuwen Berg, door een onderaardsch Vuur, in den Jaare MDXXXVIII , opgeworpen , is thans met kreupelhout begroeid. Ieder Aardbedding, door de Vuurbergen veroorzaakt, is niets anders dan eene pooging van brandende Stólfe en vuurige Dampen, om zich uit de beperking, waar in zy zich bevinden, te ontdaan. Indien dan de uitbreidende kragt zo groot is, dat ze zich niet kan beperken binnen de ouderaardfche holen , moet 'er uitbarfting boven de oppervlakte volgen; doch; wanneer dc drukking van boven zuiks wederhóudt, kan dc Lava ter zyde al beneden den grond loopen, cn alle de holligheden en fpleeten , welke zy op den weg ontmoet, opvullen, 't Is, uit dien hoofde, 'niet onwaarïchynlvk, dat 'er Beddingen van Lava gevonden worden, zeer diep onder den grond, ichoon zc nimmer zich boven 's aardryks oppervlakte vertoonden. —i— Men mag 'er by voegen, dat Aardbeevmgen, die veelvuldig zyn in de nabuurfchap van Vuurbergen, dikwyls landftreeken, van eene vry groote uitgeitrektheid, in de diepte doen nederftorteu (*). Maar de tegenwoordige Aarde draagt op derzelver oppervlakte verfcheide doorfiaande blyken, dat ze yan eene nieuwe vorming is, in vergelyking met die oudheid , welke yeelen 'er aan willen toefchryven. 't Is bekend, dar cte (*5 Dit vertaalende, fchoot ons te binnen, fen aanziene van 't onderwerp, hier behandeld, zeer leezenswaardige aanmerkingen gebczen te hebben , in de Brieveh tot Verdeediging van dt Voortplantin" d<-.s Christlyken Godsdienst*, door R. watson, bl. 164. enz. Wy oordeelden onze Leezers na dit alzins lezenswaardig, cn omtrent dit (luk. zeer byzonder, Werkje te moeten wyzen. III. DEEL. MENOELW. NO. S. E  KEN TEGENWERPING OPGELOST» de grond toeneemt *door afgevallc bladeren, en liet geen 'er op leggen blyl't van het bezakzel der ftoffe aanvoerende oorzaaken." De dikheid' of dunheid van den grond duidt een langer of korter tyd van opeenhooping aan. Nu blykt het uit waarneeiningen, op verlcheide plaatzen der Aarde gedaan', dat , waar de oppervlakte van den grond van dezelfde doffe is, de ligging en lugtllrcck overeenkomen , dc dikte van grocihaaren Grond dezelfde is. Maar tot deezen dag toe heeft dezelve zulk eene maate xz'i aangroei niet gekreegen, dat men den oorfprong verder kan te rug' fchuiven dan tot den Vloed, ten tyde van rvOAcri, overeenkoffiftig met het Verhaal van moses. BREEDVOERIG VERSLAG VAN DE GEBRUIKEN EN ZEDEN DER TEGENWOORDIGE IN WOONUIiRKN VAN SYRIË. (Overgenomen uit c. f. volksy's Voyage en Syrië gf en Egypte.) (Vervolg van Madz. 33.) "\Y/y zYn7 H1 ons Fer/Iag van dc Cclrii'kcn cn 7aden der W "der iegemvuurdige htyfoonderen van Syrië, gevorderd tot de Arabijche Bedouinen. De Arabifcl.c heduuinen maaken een derde zwervend Volk in Syrië uit, in Egypte treft men ze reeds aan. Van deezen kan ik .thans met meer nauwkeurigheid en byzonderder fpreekeii; dewyl ik een reisje na eene hunner Legerplaatzén , niet verre van Gaza, gedaan, en my vericbeidc dagen onder hun opgehouden heb. Wanneer wy van dc Arabieren handelen, moeten wy, ïn 't algemeen , onderfcheid maaken , of zy Landbouwers dan Veehoeders zyn: want deeze vërfchfllelide Leevens-; wyze veroorzaakt zulk een groot onderfcheid in hun hart én zeden, dat zy, met betrekking tot elkander, om zo tc fprceken, bykans vcrfcliillcnde Volken worden. • Dé Arabieren, die vaste Woonplaatzcn hebben, en ondenvorpen zyn aan een geregeld Staatsbcfluur, keven in een ftaat van Maatfchappy ,* niét zeer veel van den onzen verfchillendc. Zodanig zyn dc Inwoonders van Temen, en dc Aframmelingen van* die oude Vermeesteraars, van •welken de Ingezetenen van Syrië. Egypte, en de Barbaryfchc Staaten, meest allen afftammen. Maar de zwer1 ven-  gebruiken en zeden der in woonde ren van syrië. 6> vende Veehoeders, alleen een voorbygaand belang*by her Land hebbende, verhuizen geftadig van de eene plaats na de andere , zyn aan geene wetten onderworpen, en beftaan op eene wyze, welke men niet aantreft by befchaafdc of'by wilde Volken. Deezen verdienen, overzulks , te meer onze oplettende aandagt. Tot die afdeeling behouren de Bedouinen, of de Inwoonders der wyduitgeItrekte Woestynen, welke van de Perfifche Grenzen tot Marocco loopen. Schoon verdeelde en van elkander onafhangelyke Stammen , dikwyls vyandig tegen elkander, mogen zy, nogthans , als één Volk worden aangemerkt. De gelykJieid van Taal is een blykbaar bewys van deeze naaverwantfchap. Het eenige verfchil beltaat hier in , dat de oorfprong der Arabifche Stammen laater is dan de vermeestering deezer Gewesten , door de Caliphs, of Opvolgers van mahomeïh, en gevolglyk min oud, terwyl de Stammen in de Woestynen van Arabie, eigenlyk zo geheeten , door een onafgebrooke opvolging, van de vroegfte Eeuwen afdammen. Van deezen zal ik bepaald handelen. De Ou:ter/ingen zyn gewoon, aan hun den naam van Arabieren te geeven, als zynde zo wel het zuiverde als oudde foort. .Het woord Bedaoui betekent zo veel als Inwoonders der Woesiyne; cn is het te eigenaartiger, dewyl het woord Arab, in de oude Landtaal,, eene Eenzaamheid, of Woestyn, wil zeggen. 't Is met reden, dat de Inwoonders der Woestyne zich beroemen de zuiverde van alle de Arabifche Stammen te wcezen: want zy zyn nooit overwonnen, noch hebben zich, door overmeesteringen te maaken, met eenig ander Volk vermengd. Dc zodanigen, door welken de algemeene naam van Arabieren vermaard geworden is, behooren weezenlyk alleen tot de Stammen van de Hedjar en Temen ; doch delnboorelingen van het binnenlte des Lands zyn nooit, ten tyde der omwentelingen , door mahometh veroorzaakt, verhuisd, of, indien zy 'er eenig deel in gehad hebben, bepaalde het zich tot eenige weinigen, door Eerzugt aangeprikkeld, om een ander gedrag dan hunne Landgenootcn te houden. Dus vinden wy, dat de Propheet in den Koran, de Arabieren der Woestyne, deeds den naam van Weder/pannclingen en Ongeloovigen geeft; en heeft het lang verloop van tyd geene aanmerkenswaardige verandering te wegc gebragt. Integendeel fchynen, E a zy9  63 GEÏRirïKEN EN ZEDEN zy, in "alle crpzigten '* hunne-oude eenvoudigheid en onafhangclykheid bewaard te hebben. Alles, wat wy, in de oude Gefchiedenisfen, verhaald vinden' van hunne Zeden, Gewoonten, Taal, zelfs var» hunne Vooroordeelen, is, bykanss, tot de gwingfte Inzonderheid toe, waar, tot op deezen dag: en wanneer men daarenboven aanmerkt, dat deeze ééfligheid variÖharacterr zo veele jaaren oud, nog beftaat", zelfs op de grootfte afftanden , 'dat is , dat dc Stammen , meest van elkander verwyderd , eene "nauwkeurige gelykheid behouden , moet men bekennen, dat de ouiltandigheden, die een zo zorideriiffgeil Zëdelyken Staat vergezellen, een zeer bezienswaardig voorwerp van befchouwlng opleveren. In Europa, cn bovenal in de befchaafdfte deelen daarvan , hebben Wy geene voorbeelden van zwervende Volken ; cn wy kunnen ons nauwlyks verbeelden , wat de Meiüchcn kan aanzetten', om eene Leevenswyze, zo ffcrydig met onze denkbeelden, aan te vangen. Zelfs begry-* pen wy bczwaarlyk wat een Woestyn is , of hoe een Land, geheel dor', Ikwoonders kan hebben; of waarom-' het niet beter bebouwd is, als het beter bebouw- kauworden. Ik heb my met deeze zwaarigheden verlegen gevonden-, cn zal daarom, de bedryven van dit Volk zelve, die zc alleen kunnen oplos-fen, met meerder nauwkeurigheids, naagaan. 'Er zyn twee oorzaaken voor het zwervend en lierdersch Leeven , van verfcheide Afiatifche Volken. Dc. eerfte is de natuur van den grond, die, ongefchikt tot den Landbouw- zvnde, dc Menfche» noodzaakt dc toevlugt tc neemen'tot zulk Gedierte , als zich vergenoegt met de voortbrengzelen , in 't wilde groeiende. Waar deeze gewasfen ffegts fchaars voorkomen, zal één enkel Dier, binnen korten tyd, het gegroeide eener groote uitgeftrektheid van grond opeetcn, en men het noodig vinden wyde Landen tc doorzwerven. Dit is Jt geval der Arabisrcn in de eigeiayfe zo gchecten Arabifche Woestyn , cn in die van Africa. Maar,- dewyl de grond overal zo fchaars niet is, integendeel, bearbeidbaar, ja zelfs, op veele plaatzen , vrugtbaar, als op de grenzen van Syrië, Diarbeck. NaiDiia, en het grootfte gedeelte van de Streeken, bewoond en doorzworven van de Turcomannen. en Kourden, moeten wy Hebbelyiiheid , of Gewoonte-, voor eene tweede ooraaak ftellen. Doch dccze Gewoonte komt my voor, allee»  DER INWOONDEREN VAN SYRIË. «><; 'leen een uttwerkzel te weczen van de Staatkundige gefteltenisfe des Lands: zo dat de eerfte oorzaak tot hetStaats- beftuur zelve tc rug gebragt moet worden. Dit denkbeeld wordt, door de dagelykfche ervaarenis , geftaafd: want,.zo dikwyls de ondcrichcidc zwervende Stammen , vrede, zekerheid, en de mogelykheid aantreffen, om genoegzaam onderhoud in eenige Streek te vinden, neemen zy 'er hun verbiyf, en, ongemerkt, een vast bepaald leeven aan; zich op de kunften des Landbouws bevlytigendc. Integendeel, wanneer de Onderdruk¬ king des Landbeftuurs de Inwoonders van een Dorp tor. het" uiterfte dryft, verlaaten zy hunne Huizen, trekken na het Gebergte , of zwerven in de Vlakten ; zorg draagendc, om van Vcrblyfplaats dikwyls te veranderen, ten einde daar in niet.verrast cn ontrust te worden. 't Gebeurt ook dikwyls , dat byzondere Perfoonen, die Roavers geworden zyn, om zich aan dc Wetten te onttrekken , of de Dwinglandy te ontgaan , zich veréénigen , kleine Legerplaatzen vormen, door de wapens in ftand blyven , en , vermeerende, nieuwe I lorden, en nieuwe Stammen worden. Wy mogen, derhalven, als eene vaste waarheid ter neder ftcllen, dat, in bebouwbaarc Landen , het zwervend Leeven ontftaat uit Onregt, of gebrek in 't Staatsbewind; cn dat dc vastgezette Leevensftand die is, waar toe de Menfchcn het meest natuurlyk neigen . De Arabieren fchyncn, door den aart hunner Woestynen zelve , tot een zwervend Leeven verweezen. Om zich eenig denkbeeld van die Woestynen te vormen, moet dc Leezer voor zyncn geest haaien een onbewolkte Lugt, van bette als geduurig in brand ftaande; onmeetlyke vlakten , zonder huizen, boomen , beeken of heuvelen, waar het oog doorgaans niets ontmoet dan een eenzelvige gezigteinder, gelyk op Zee, fchoon, op zommige plaatzcn, de grond ftcenagtig is en oneffen. De meest geheel barre grond vertoont eenige weinige wilde Planten , fchaars veripreid, en kreupclboschjes, nooit geftoord dan door Antelopen , Haazcn, Springhaanen cn Rotten. Zodanig is bykans de gefteltenis des geheelen Lands, 't welk in langte 600, en in breedte 300, Mylen haalt; zich van Aleppo tot de Arabifche Zee, en van Egypte tot de Golf van Per' Jic, zich uitfrrekkende. In deeze verbaazende uitgebreidheid verandert , nogthans , dc grond zeer veel op onderfehcidc plaatzcn. Op E 3 de  7° GEBRUIKEN EN ZEDEN de grenzen van Syrië, by voorbeeld, is de grond, over 't algemeen, ryk, en zelfs vrugtbaar: zodanig is dezelve ook gefield op de oevers van den Euphraat; maar dieper laudwaards in, wordt de grond wit en kaikagtig, als omftreeks Damascus; rotzig, als in dc Tih en de Hedjar; en enkel zand, als ten Oosten van Temen. Deeze verfcheidenbeid van grond veroorzaakt eenige kleine verfebeidenheden in de gelteltenis cier Redouinai. By voorbeeld, in de onvrugtbaarfte Landen, als dc Woestyn van Suez, die van de lioodc Zee, cn het binnenftc van dc Groote Jfocst-yn , dc Najd gehceten , zyn dc Stammen niet alleen zwak, maar fchaars over 't Land verfprcid. Wanneer de grond vrugtbaarder is, als tusfehen Damascus en den Eupliraat, zyn ze talrykcr, en min van elkander verwyderd;. cn, eindelyk, in de bebouwbaare Streekcn, als in het Pachafchap van Aleppo, de Hauran, en in de nabuurfchap van Gaza, vindt men dc Legcrplaatzen veelvuldig cn digt by den anderen. Te cerstgemelder plaatzen zyn de B:douinen volftrckte Veehoeders, en leeven van het voortbrengzel hunner Kudden, en van een weinig Dadels,walken zy eeten, of versch geplukt, of in de zon gedroogd, en tot meel geftootcn. Óp dc laatften bezaaijen zy eenig Land, en voegen Koorn en Ryst by bun ander vocdzcl. Onderzoeken wy na dc oorzaaken van de dorheid en onbebouwden ftaat der Woestyne , wy bevinden , dat zulks voornaamlyk moet toegefchreeven worden aan 't gebrek van bronnen cn rivieren, met één woord, aan mangel van water. Deeze fchaarsheid van water wordt veroorzaakt door den aart der Landsgeftcltenisfe , die vlak, en van gebergte beroofd zynde, de wolken over de hecte oppervlakte,"even als over Egypte, doen'heen dryven. Zy toeven 'er nimmer dan in den Winter, wanneer dc koude des Dampkrings de wolken belet opwaards te ftygen, en ze in regen doet ontlasten. De blootheid van den grond is een tweede oorzaak van de droogte ; de Lugt, daar door te eerder heet gcwrorden, maakt dat de wolken opklimmen, 't Is waarfc'hynlyk, dat 'er eene verandering van Lugtsgclleltenisfe zou kunnen te wege gebragt worden , als de geheele Woestyn met boomen, by voorbeeld met Pynboomen , beplant werd. Het gevolg van de Winterregens is, dat in die Streeken, waar de grond goed is, als op dc grenzen van Syrië , eene bearbeiding van denzclvcn plaats kan hebben, vry gelyk aan die van het binnenftc des Lands : maar, de-  DEK. INWOONDtREN VAN SYRIË. 71 dewyl die Winterregens geen wellen, of ftandhoudende ftroomen, veroorzaaken, zyn de Inwoonders onderworpen aan het ongemak, van den gcheelen Zomer geen water te hebben. Om dit te voorkomen, is -het noodig dc toevlugt te neemen tot het aanleggen van Waterbakken, . waar in zy den voorraad voor een jaar verzamelen. Zo* dani°'e werken- vorderen geld en arbeid, cn ftaat) met dat alles&voor verfchcide toevallen bloot. De Oorlog kan, op éénen dag, den arbeid van verfchcide maanden verwoesten , en den voorraad van een geheel jaar wegneemen. Eene Droogte, die maar al te dikwyls voorvalt, kan een misgewas, en een volflaagen gebrek aan water, te wege brengen, 't Is waar, men kan, door van zes tot twintig voeten tc delven, water vinden; doch dat water is brak, gelyk in alle de Woestynen van Arabie en Afri, ca (*); het droogt ook menigmaal uit, in welk geval Dorst en Honger elkander vergezellen, cn worden, komt de Regeering niet geene fchikkingen tusfehen beide, de Dorpen vcrlaaten. 't Is, derhalvcn ,■ blykbaar, dat .de Landbouw in dit Land zeer onzeker gaat, en dat het, onder zulk een Landsbcftuur als dat der Turken, veel veiliger is, een zwervend leeven tc leiden, dan eene vaste woonplaats te verkiezen, en, ten aanziene des leevens©nderhouds, van den Landbouw af tc hangen. In die Streeken, waar dc grond Iteenagtig cn zandig is, als in dc 1 ih, de Hcujaz, cn dc Najd, doen de Winterregens de zaaden der wilde Planten , en het Kreupelhout, groeijen. Zy vormen moerasfen in de laagfte Streeken, die Riet en Gras hervoortbrengen, en dc vlakte krygt een eenigzins groene gedaante. Dit is het Saizoen des overvloeds , en voor de Kudde en voor de Meester* : maar, met het wederkecren der Hette, droogt alles op , en de aarde , in een fvn graauw ftof veranderd, vertoont niets dan dorre ftruiken, zo hard als hout, waar mede Paarden, Osfen , noch zelfs Geiten, zich kunnen voeden. In deezen ftaat zou de Woestyn onbewoonbaar weezen, en geheel vcrlaaten moeten worden, hadt de Natuur geen Dier gevormd, (*j Deeze zoute hoedanigheid is den grond zo eigen, dat ze Zelfs in de Planten doordringt. Alle de Planten van de Woestyn hebben veel Alkali en Glaub'er-zout in zich; maar, 't is zeer opmerkenswaardig, dat dit zout vermindert, als men nader aan't Gebergte komt, waar het uauwfyks ontdekt wordt. E 4  "71 GEBRUIKEN EN ZEDEN \Tormd, niet minder tegen allen leed gehard, en ryklyk opleverende, dan dq, grond dor en onvrugtbaar is; ik bedoel de Kameel. Ken Dier, 't welk ik, met betrekking tot de Arabieren, wat breedcr moet befchryven. Geen Dier fchynt zo byzonder gefchikt voor de Landen Lugtftreek zyner Geboorte. Wy worden onwederftan-. dclyk gedrongen te erkennen, dat de natuur van het eene zo zeer gepast is na dc andere, door eene wyze befchikkende Oorzaak. Dc Kameel, verordend om in een Land te wooncn , waar hy weinig vocdzcl kan vinden , is fpaarzaam geweest in den gehcelen aanleg van dit Schepzcl. Zy heeft de zwaarlyvigheid van den Os, van het Paard, of van den Olyphant, 'er niet aan gefehonken, maar zich bcpaalcnde tot het volftrekt noodzaaklyke, hem een kleinen Kop gegeeven, zonder uitfteekende ooren, aan 't einde van een langen hals, bykans zonder vleesch; aan de Dyen cn Pooten geen meer fpieren toegevoegd dan onvermydelyk ter beweeging noodig zyn, en , met één w.oord, aan 't geheele lichaarosgeftel niets ' gefehonken , dan 't geen vereischt word om 't zelve zamen te houden. Zy verleent den Kameel fterke kaakbeenen, om het hardlle voedzel te kauwen; maar, ten einde hy niet tc veel zou gebruiken, de Maag zeer klein gemaakt, cn hem genoodzaakt te herkauwen. De Pooten zyn omrand met een vlecschkorst, die op dc klei uitglipt, en, geheel niet tot klimmen gevormd, hem alleen gefchikt doen zyn voor een droogen, vlakken en zandigen grond, gelyk die van Arabie: desgelyks is dit Dier blykbaar tot flaaverny beftemd: dewyl het alle middelen van verdeediging tegen de vyanden ontbreekt. Onvoorzien van Stieren hoornen, Paarden hoeven, OJyphants tanden, en dc fnelhcid van een Hart, kan de Kameel de aanvallen van den Leeuw, den Tyger, of den Wolf, niet afweeren. Om deeze Dicrfoort te bcwaaren, heeft de Natuur dezelve Verborgen in dc diepte deczer Woestynen, waar 't gebrek aan Kruiden geen Wild kan lokken, en van waar't mangel aan Wild de Roofdieren verwydert. -——- De Kameel, een Huisdier geworden, beeft de dorfte grond des aardbodems bewoonbaar gemaakt. Hy alleen vervult alle de behoeften zyns Meesters. De melk van het Wyfjc voedt dc Arabieren, leverende Melkfpyze, Kaas cn Boter; ook is het Vleesch eetbaar.' Van de Huid vervaardigen zy Schoenen, en andere Iedere dekzels; Tentenen Kleederen van het Hair. Zy vervoeren , met deezer Dieren behulp ,  der inwoonderen van syrië. 73' hulp , zwaare lasten , cn , wanneer de grond voedzel weigert op te leveren aan de Paarden, den Bedouinen zo noodig , vervult de Kamcélcnmelk die behoefte , cn geniet dit Dier, voor zo veelvuldige dicnlr.cn, niets anders dan eenige dorre ftruiken cn geftooten Dadels. . Van zo veel aangelegenheid voor dc Woestynbcwoonders is de Kameel, dat, waren zy verftooken van dit nuttig Schepzel, zy dezelve niet 'zouden kunnen bewooncn. De gelegenheid, waar in de Natuur dus de Bedouwen geplaatst heeft, heeft hun tot een Geilaclit van Menfchcn gevormd , even zonderling in hunne Natuurlyke als in hunne Zedelyke hoedanigheden. Deeze zonderlingheid loopt dermaate in 't ooge, dat hunne Nabuuren, de Syriers, zelve hun aanzien als buitengewoone weezens, in't byzonder die Stammen , welke in het diepfte der Woestynen hun vcrblyf houden, als te yfriaza, Kaibdr% Tai, en anderen, die'nooit tot de Steden naderen. Wanneer, ten tyde van shair daiier, eenige hunner Huileren , zo verre als Acre, kwamen , ver-wékten zy daar_ zo veel nieuwsgierigheids, als een bezoek der Wilden uit America by "ons zou doen. ■ Elk zag met verbaasdheid- deeze Lieden, kleinder, magerder, cn zwarter.dan ecnigen der bekende '■'xdouinen. Hunne fchraale bcenen febeenen alleen uit fpieren te beftaan, zonder kuiten, dc buik fcheen aan den rug vast, en het hair was gekroesd, als dat deiNegeren. Deeze Bedouinen ftonden niet min verfteld, over 't geen zy béfchouwden; zy konden niet begrypen, hoe het mogelyk was, dat de Huizen en Minarets overeindc bleevén liaan, en hoe de Menfchcn daar onder durfden woonen, als mede, hoe zy altoos op dezelfde plek gronds hun vcrblyf hielden: bovenal werden zy in verrukking opgetoogen, toen zy de Zcc in 't oog krecgen ; 't was hun onbcgrypelyk wat die (Foestyn van Jl/ater mogt wcezen. Wanneer men tot hun fprak van Mosques, van Gebeden, van Wasfchingen, vroegen zy, wat die woorden betekenden; zy vroegen, wie moses , tesus christus en mahometh waren; en waarom de Inwoonders , van geen onderfcheide Stammen zynde, verschillende Leidslieden volgden? Maar wy moeten ons niet verbeelden, dat de Arabieren op de grenzen zo onkundig zyn als deezen. Vcrfebeide kleine Stammen, die dieper in 't Land woonen, als in de valei van Beka,. Van de -prdaan , en in fa.'es/ina, komen den Boerenftand nader; doch ceezen worden E 5 van  74 GEBRUIKEN EN ZEDEN DER INWOONDEREN VAN SYRIË. van de anderen veragt , die hun aanzien als Ba'taardyirabieren en Rayas, of Slaaven der l urken. Ik zal nu de waare Arabifche Bedouinen, in hunne Leevenswyze, bréedipraakiger befchryven. (7 Vervolg in een ander Stukje.) lee vensbyzondee. heden van den door zyne reizen beroemden jonas hanway , Esq. (Uit the Rerrarcable Occiirrences ff the Life of jonas hanway Esq., door den Heer pugh.) (Vervolg van hladz- 40.) Dc veelvuldige nuttige, en het Vaderland heilzaame, plans, door den Heer hanway bevorderd, ten beste zyner Mcdemenfchen , hadden zyn Character, als een agtbaar Volksvriend,. bekend gemaakt. Zyne onbaatzoekenheid, en de opregtheid zyner voorneemens, waren elk bekend. Zyn Naam las men bv ieder Ontwerp , ten beste des Menschdoms beraamd, en deeze bragt meer toe dan zyn eigen getekende Gifte : elk was verzekerd , dat zyne gaave, uitgereikt onder zyn opzigt, getrouw zou worden aangewend. Zomtyds vervoegde hy zich ten Hovc, doch het olykt niet, dat hv openïyk, of in 't geheim, eenige belooning zogt voor zyne gedaane dienften, khoon hy thans gemeenzaame kennis hadt aan lieden, wier hand Hofgunften uitdeelde. Men liet egtcr niet toe, dat hy zyn gcmaatigd inkomen geheel ten dienite van anderen, zonder eenige vergoeding, befteedde. Vyf Burgers uit Londen. onder welken zich wylcn Mr. hoarf. , een Bankier, bcvondt, vervoegden zich te gadcr by Lord buti-;, dcu tocnmaaligen Staatsdienaar; verzoekende, uit hun eigen naam en uit meer hunner Medeburgeren, dat men het oog op hem mogt (laan, tot het bekleeden van eenige post. Ingevolge hier van, werd hy , in den Jaare MDCCLXI, tot een der Commisfarislen benoemd, om Leevensmiddelen aan de Vloot te bezorgen. ■ Met deeze vermeerdering van zyn inkomen, betrok hy een huis, in Red Lion Square; de voornaamfte vertreK' kan  leevensbyzonderheden van jonas hanway. J$ ken van 't zelve vercierde hy met Scjiilderyen en Zinnebeelden, in een ftyl, hem byzonder eigen. Wanneer iemand hem vroeg over deeze zonderlinge verkiezing, antwoordde hy, ik bevond dat myne Landslieden, Hee- ren en Dames, de kunst, van elkander genoeglyk te *' onderhouden, niet verftonden, dat welhaast het gel, fprek begon te verflauwen; de tusfchentyd van zamen J, te komen, en het zich fchikken aan de Speeltafels , „ bragt men door , in eene verveelende ftilte : want de ge„ fprekken hebben geen val, als de ziel 'er geen belang „ in ftélt. Om dit ledige in de zamenkomftcn weg te „ neemen, en voor te komen, dat de Kaarten de ziel van myne Gasten niet geheel- innamen , heb ik hun „ voorwerpen onder 't ooge gebragt, zo aantrekkclyk als „ ik ze kon uitvinden, cn die niet wel befchouwd kun,, nen worden, zonder een gcnocgelyk en vervrolykend ,, gefprek te wegc te brengen, — en als dit miste , kon „ men dc Kaarten opvatten." In den Jaare MDCCLXV, bevorderde deeze weldaadige Man eene Infchryving, voor de zodanigen, die by twee fchriklykc branden zeer veel gelcedcn hadden; de een te Montreal, in Qucbcc, dc ander, te Bridge '£mn , te Barbados. De ongemakken en plaageryen, waar aan de Jongens der Schoorftcenveegers bloot ftonden-, poogde hy, in den Jaare MDCCLXX1I, te vcrligtcn, door voegelyke fchikkingen met hunne Baazen. Wanneer, in den Jaare MDCCLXXVI, de Hceren der Admiraliteit last gaven, om een der Commisfarisfen van de Leeftocht na Hamburg te zenden, om aldaar te handelen, over het verzorgen van de Leevensmiddelcn der Troepen in America, nam de Heer hanway dit werk op zich, cn volvoerde het, fchoon nu vier en zestig jaaren bereikt hebbende, met de wakkerheid eens Mans in 't best zyns leevens. De Heer hanway deedt het zyne, tot oprigtmg van een nieuw Hospitaal, in 't oosteinde van de Stad, en van een Zeefchool te Chelfea. Een Huis tot het eerfte werd ■ daadlyk aanvaard, in Prescot Street Goodmans Fields, doch, de infehryvingen binnen weinig jaaren afneemende, werd het plan ter zyde gelegd; en eenige ongelukkig ontftaane Verdeeldheden onder de Beftuurders der Zeefchool, verydeldcn geheel den voortgang. Toen, met den Jaare MDCCLXXXIII, zyne gezondheid zigtbaar afnam, bedankte hy voor dc post van Commisfa- ris  EEEVENS1SSZ0NDERHEDÏN ris der Leevensmiddelcn; doch ontving terftond de gunfte, dat zyne Jaarwedde hem als een Jaargeld voor zyn leeven gefehonken werd. Deeze was hy verfchuldigd aan de hoogagting des Konings voor zyn Perfoon , die zich zo zeer in werken van weldaadigheid,* voor zyn Vaderland en het Menschdom, hadt doen kennen. Thans had hy de handen ruim, om, door alles wat in zyn vermogen was, het vastftellen der Zondagsfchoolen te bevorderen, en ccne Infchryving voort te zetten, ten behoeve van de veelvuldige arme Zwarten, die in een deerlyken ftaat door de Hoofdftad omzwierven. — In den Zomer , des Jaars MDCCLXXXVI , nam zvne gezondheid ciermaate af-, dat hy oordeelde, alleen op zyne herftelling te móeten bedagt weezen. Lang hadt liy ontdekt, eene ongefteldheid in de blaas te hebben, die , ■allengskcns toeneomende , een Wateropftopping veroorzaakte ,' en , op den vyfden van Herfstmaand, ccn einde aan zyn .leeven maakte. Gcduurende eene verdrietige, en by wylen pynlyke, ongelteltenisfc, liet hy nooit eenig ongeduld blyken, maar zag zyne ontbinding zonder fmerte te gemoet. Toen hy zo zwak werd , dat hy het bedde moest houden , verzogt hv de Doctoren, vryuit over zyn ongemak te fprceken. Overtuigd dat 'er geen herftel te verhoopen was, zondt hy om alleu, die hem iets geleverd, of voor hem gewerkt hadden, en betaalde ze; nam' affebcid van zyne gemeenzaamftc Vrienden; gaf de Brieven op aan afweczige bekenden; liet zich het Nagtmaal toedienen , en fprak met de groolfte bedaardheid over zyn ftaat. Bovenal betuigde hy zyne voldoening daar over, dat, gcduurende zyne geheele ziekte, zyn Geest nooit, verwilderd, of verbysterd, geweest was. In den morgen vóór zyn dood, betuigde hy een Boezemvriend: ,, Ik heb geen" bekom„ merde denkbeelden over myn naderend einde; doch ik ■„ vind de Vjs Vita zo fterk, dat ik deeze wereld, zo ik denk, niet zal verlaaten, zonder zwaaren ftryd." Tegen zyn Cbirurgyn zeide hy: ,, Indien gy denkt, dat ,, het u in uwe Praktyk, of voor iemand, van eenig nut ,, kan zyn , dat ik geopend worde , ik bid u doe hei: ik ,, wil zo veel goeds doen als ik kan!" Den avond, toen hy 's nagts ftierf, liet hy zich ecu fyn geplooid hembd aan doen, gaf zyne fleutels over, befchiktc over eenige kleinigheden, en liet zich zvn Uiierften wil voorleczen. Omtrent middemagt gevoelde hy  van j'onas hanway» 27 eene koude aan het uiterfte zyner leden , deeze werd vert'cheide keeren weggenomen , en de omloop ,des bloeds weder bevorderd, door wryvingen, die hy zelve belastte. Ten laatften verzogt hy zyn Oppasfer zyn been te wryvcn, 't welk zeer koud was; hy loosde een zugt, die den Oppasfer ontzette, en eenige oogcnblikken met wry ven ophieldt; dc koude nam toe; hy gevoelde de onmiddelyke aannadering des doods; zyne longen ademden nog vry; dc laatfte leevensadem ontglipte hem in 't midden van een gezegde , 't welk begon met den naam christus ! Dit waren de laatfte oogcnblikken van jonas hanway, en zodanig zullen zy weezen van allen , die, gelyk hy, leeven , indien zy tot het uiterite hunne Verftaudsvermogens behouden. Hy bereidde zich tot fterven, met dezelfde bedaardheid , als of hy zich tot een reis toerustte, 't Was fteeds zyne betragting , gereed te weezen tot die gebeurtenis , "wanneer dezelve mogt voorvallen , en onbezorgd wegens den tyd. Omtrent twaalf maanden vóór zyn dood viel hy, in zyn Boekvertrek een papier ftaande te leezen, neder, als of hy, door een blixemftraal getroffen , op 't oogenblik bezweek. Zyn Klerk, digt by hem zittende, beurde hem op, plaatfte hem in een ftoel. Naa 't verloop van eenige minuuteia bekwam hy, zeggende: „In de daad, dit is geen ongemaklyke weg, om „ uit*dit leeven te geraaken ; doch ik mag wel oppas„ feu, om de lamp des leevens zo lang brandende te „ houden als ik kan; althans ik zal myne in de Genees„ kunde ervaaren Vrienden vraagen , wegens de natuur „ en oorzaak van dit toeval." Dc Heer hanwav wits middclmaatig van grootte, rank, doch welgemaakt. In de laatfte jiyiren zyns leevens bukte hy vry veel voorover, cn vondt het onder het wandelen gcmaklyk, zyn hoofd over eene zyde te laaten hangen. Toen hy, dertig jaaren» oud zynde, eerst na Rusland vertrok , was zyn weezen vol en bevallig , en hy had den naam van den Fraayen Engslschman. Maar de fchok , welke zyne gezondheid in Parfie kreeg , benam veel van dit bevallig voorkomen; en, fchoon hy zyne gezondheid weder kreeg, zo dat hy, twintig jaaren aatereen , zonder eenige merkwaardige ongefteldheid ? Jeefde, 'miste hy die vaag van welvaarenheid. Zyne weezenstrekken waren niet fterk , doch hadden «üe weinig beduidenheid niet , welke veeltyds zwakke wee*  leevensbyzonderheden weezenstrekken vergezelt. Zyn houding was rustig ,• en o'efchikt om eerbied in te boezemen. Zyn blaauwe oogen hadden nooit fchitterend geltaan; doch drukten Mcnschlievenheid en Goedhartigheid op 't fterkfte uit; cn, wanneer hy fprak, was dc bezieldheid zyner houding, en dc toon van zyne ftem, zodanig, dat zc overtuiging met zich bragten, zelfs by een Vreemdeling. Als hy ongelukkige» zogt te troosten, of een afgcdwaalden de voordcelen van een deugdzaam keven aanwees, fprak de nadruk zelve uit zyn mond; alles, wat hy zeide, was opreg'c cn belangryk. In zyne Kkediiig volgde hy, zo verre het overeen kwam met zyne denkbeelden van gezondheid en gemak, de hcerfchende Mode. Dewyl hy dikwyls, op 't onverwagtst, in befchaafde gezelfchappen moest verkhynen, ging hy doorgaans, welgekleed, met een Franfche zakpruik; zyn hoed , met een gouden knoop vercierd , was van die grootte cn gedaante, dat hy denzclvcn zo wel op 't hoofd als onder den arm kon draagen. Als het regende, bediende hy zich altoos van een parapluie. In dcczervoege was hy altoos toegerust, om in alle gezelfchappen tc komen, zonder'onvocgelykhcid, of eenig vertoon van dofheid. Zyne Klecdiug, by openbaare zamenkomften, was donker bruin , en het kamifool met hermelyn gevoerd ,'twelk aan de zyden uitllak; en hadt hy een kleine houwej, met een gouden gevest, op zyde. Zeer vatbaar zynde voor dc koude, droeg hy ilencl onder de voering van alk zyne kkederen, en meest altoos drie paar kousfen. Hy was de cerlte, die het tc Londen waagde met een Parafol over ftra.at tc gaan, cn na dezelve omtrent dertig jaaren gcdraagen te hebben , zag hy ze algemeen in 't gebruik komen. De zwakke Haat zyner gezondheid, toen hy uit Rusland in Engeland kwam, maakte dat hy alle omzigtigheid moest gebruiken: en ayne volftandigheid, in het opvolgen der voorfchriften van zyne Geneesheeren, was opmerkelyk. Naa dat Dr. lieberkuhn , Lyf-Arts des Kofiings van PruisJ'en , hem Melkfpyze voorgefchreeven had , als het beste middel om zyne kragten weder te krygen, beftondt, dertig jaaren lang, zyne fpys voornaamlyk daar uit. Schoon dit Melkvoedzcl in 't eerst hem niet wel beviel, volhardde hy, met hetzelve onder allerlei gedaanten tc beproeven, tot zyne maag 'er aan gewoon werd. Hy behoorde niet onder de zodanigen, die liever een Genees-  van jonas hanway. 79 neesmiddel dan eene wandeling neemen; Lichaamsbeweeging vondt hy noodzaaklyk, en 'er zyn lust in. Hoewel hy doorgaans zyn Rydtuig by zich had als hy uitging, nogthans wandelde hy meer dan by reed, en zette in 't wandelen zulk een ftap , dat by gewoon was te zeggen, op ftraat altoos meer hinder te hebben van die hy voorby liep, dan van die hem inhaalden. Doch, door deeze ftrik"te lecvcnswyze, herkreeg hy zyne gezondheid*, en 't is waarfchynlyk, dat hy verfchcide jaaren langer zflu geleefd hebben, indien de ongefteldheid, welke ter onmiddelyke oorzaak van zyn dood ftrektc , hem niet hadt weggerukt. Zyn geest was de werkzaamfte dien men zich kon verbeelden : altoos bezig ,• en nooit afgemat. In den Zomer Rondt hy ten vier of vyf uuren, en 's Winters ten zeven uuren, op : en, altoos veel te doen hebbende , was hy den geheelen dag , tot hy na bedde ging, onledig. Schryven was zyne geliefde bezigheid, of liever uitfpanning; en , tot het laatst zyns leevens , fchreef hy een lohoone hand, zonder bril. Altoos hadt hy een of twee Klerken', hem ten dienst ftaande in zyn Post, of fchryvende voor de Liefderykc Inrigtingen, waar over hy de bezorging hadt; deeze woonden by hem in. Maar hy kon vaardiger opftcllen • dan iemand" fchryven. Hy was gewoon, ais de tyd het toeliet, verfcheide uuren agter een voor te -zeggen, 't welk uit zyn mond werd opgefchrceven: dit zag hy naderhand over, wanneer het weder werd gefebrceven, en eenige keeren overgezien. Vaardig een fchoone hand te fchryven , is eene bekwaamheid , welke veelen, fchoon niet misgedeeld van vermogens , nooit verkrygen; doch wel te fchryven, en de regels der taalkunde ftrikt waar te neemen, als een ander het voorzegt, valt bezwaarlyk voor een ieder die het beproeft. Dit, nogthans , vorderde de Heer hanway , en zulks met vaardigheid. Hierom moest hy jonge Klerken neemen, wier hand hy naar zyn zin kon'vormen , en ze zelfs ondcrwyzen. Hy hadt eene gelukkige leertrant; maar de geftaadige arbeid, welke hy eischte, zyn ongeduldigheid, en de moeilykhcid om hem te voldoen , de knorrende wyze, waar op hy zyn ongenoegen te kennen gaf, veroorzaakte dat zeer weinigen der Jongelingen het lang by hem hielden. Indien zy, door opletreuheidwerkzaamheid en volhandigheid zyn vertrouwen woa?  8o LEEVEMSBYZONDERHEDE.V wonnen , miste hy zelden , hun tot vaardige cn nette Schryvers;, en braave Lieden, te maaken. Door zyn werk te laaten leggen , cn zyne gewoone bezigheden tc verrigten, cn het vervolgens," met nieuwe denkbeelden vervuld, weder op te vatten, ontbreekt al zyn Letterarbeid 1'chikking in dc doffe, cn heeft tc veel van mengelwerk in de wyze van zamendelling. 't Oorfpronglyk denkbeeld wordt zomwylcn vcrlaaten, om een nieuw opgekomen voort tc zetten, en weder hervat, als dc Leczer het reeds verlooren heeft, 'of blyft'geheel agter wege. Zy, nogthans, die bevoegde Oordeelaars zyn over Schriften, betuigen, dat zyn taal wèl gefchikt is, om den begeerden indruk op de Leczcrs tc wege te brengen , en tc vervullen met het denkbeeld, dat dc Schryvcr een Man was van eene onverzettelyke braafheid, en die fchrecf gelyk zyn hart opgaf. De'ftyl is onopgcfmukt, heeft niets kundigs, of zonderlings. Het grootde gebrek, zeggen zy, is mangel aan beknoptheid; de grootde fchoonheid eene ongemaakte eenvoudigheid. Hy iprak Framch en Porlugefsch, hy verdondt het Kufhck\ het hedendaagseh PerJIsch eenigzins. 't Latyn hadt hy in zyne vroege jeugd geleerd, doch di'e taalkennis niet aangekweekt. Uit den aart was de Heer hanway vrolyk en genoeglyk. Hy boerttc gaarne, en fefaiep genoegen in dc geestigheden van anderen; doch nimmer Het hy-zekere ernstbaftigheid, welker bewaaring hy noodig oordeelde, vaarcn. Zyne veelvuldige ondervinding verfchafte hem het een of ander voorval, tocpasfelyk op den loop des gefpreks; cn hy was gereed om het te vernaaien. Indien, in een vrolyk uur, het onderhoud een keer nam, dat alles niet bestaanbaar was met dc drikfte regelen van eerbaarheid , was hy niet onder de eerden, die zich des gebelgd toonde; maar alle gefprek, den Godsdienst aantastende , ontmoette, bovenal in 't byzyn van jonge lieden , terdond zyne derkde afkeuring. Hy liet 'zich gereed vinden, om met hem te fpreeken, en dondt allen gaarne to woord: doch van zich zeiven niet praatagtig, kon hy, fchoon hy het veeltyds met dilzwygen liet doorgaan, den Houten fnapper niet altoos met geduld verdraagen. Hoewel hy nooit wyn dronk clan met water aangelangd, deelde hy gaarne in tafelgeneugten, en in die gulheid van gefprekken, welke doorgaans by lieden van verltand plaats grypt, als. zy in zekere maate gedronken hebben; doch 1 hy I ■  van jönaö hanway*» Kr hy wist hoe verleidèlyk de zugt tot gczelfc'hap voor jonge lieden was, en aan welke gevaaren dezelve hun bloot itelde. Hy bleef niet in gebreke om hun den besten raad te geeven, en hy.bezat de bekwaamheid, om zulks te doen zonder aanftoot. In zyne handelingen met anderen was hy altoos openhartig , zuiver en opregt: op 't geen hy zeide kon men volftrckt afgaan. Hy Meldt zich aan ftrikte waarheid vast, zelfs in zyne vertellingen; geen fchitterende gedagte kon hem beweegen van -de waarheid af te wyken; dan, hoe openhartig in" zyne eigene gedraagingen, hadt hy te veel wereldkennis, om zich ligt van anderen te laaten bedriegen ; zeldzaam leende hy vertrouwen, waar hy zich bedroogen vondt. In het waarneemen van zyn post, als Commisfaris des Leevcnsvoorraads voor de Vloot, was hy zeer yverig , en hieldt geene gemeenfehap met de Leveranciers. Geen het minfte gefchenk wilde hy van hun ontvangen, zondt men het hem, hy zondt het altoos te rug, niet op eene knorrende wyze, als of hy zich veel liet. voorftaan op zyne belangloosheid, iinaar met eenig zagt antwoord, van deezen aart: ,, Mr. hanway zegt dank aan Mr. voor „ het Gefchenk, hem toegedagt: doch hy heeft zich ten ,, regel gefteld, nooit iets aan te neemen van iemand, ,, die met het leveren van voorraad ,te doen heeft; een ,, Regel, dien hy, terwyl hy Mr. bedankt voor „ zyn goed oogmerk, niet denkt, dat deeze zal willen ,, dat hy va aren laatc." By al zyne goedheid hadt de Heer hanway zekere zonderlingheid in denkr en handelwyze,misfchien het gevolg, van een groot gedeelte zyns leevens buiten 's Lands gelleeten, cn nooit gehuwd geweest te hebben. Hy was geenzins Hof'in het in agt neemen van de kleine beleefdheden ; doch, daar hy dezelve in verfcheide Ryken hadt waargenomen, koos by uit die hem best aanftonden, en zyne beleefdheid vérfchilde van die, van anderen. Zyn onderhoud hadt iets oorfpronglyks, en het behaagde. Dc Heer hanway fchynt altoos zyn leevenseinde op t ooge gehad te hebben. Hy onderzo'gt zyn eigen gedrag, met dezelfde maate van geftrengheid, welke maar al te veelcn omtrent het gedrag van anderen te werk ftellen; 'Reeds bedenkende', dat 'er een tyd te komen ftondt^ en die ligt niet verre af kon weezen, waarop hy met wroeging te rug zou zien' op elk kwaad bcdryf, :Er zyn vee- III. deel. mengelw. no. 2. F le  tUEVENSByZONDERHEDÊN le b'raave Lieden, -die, weetende dat de dood ouvermydelyk is , deeze ontzettende gedagten van zich tragten af te weeren; doch de Heer hanway fcheen een fomber vermaak te fcheppen,,uit het leevendig houden van het denkbeeld zyns doods. Ten bewyze hier van ftrekt het ge-. fchreevcne, op een groote geëmalieerde koperen Plaat, in welks bovenfte gedeelte hy' aan de, flinker zyde gefchilderd ftondt, als een Kind, en aan de rechter zyde trng toebrengt. Ten opzigte v»n de' zodanige» , die hem ééns, door eene voorgewende behoefte, bedroogen h.idden, was hy onverbidlyk: doch, wanneer hem daadlyke elen.de voorkwam, het uitwerkzel van weezenlyk ongeval, of onvermydbaar ongeluk, miste-hy nimmer, onverwylde hulpe toe te brengen, 't geen hy altoos kon doen: want hy hadt alle jaaren meer uit te deelen, dan zyn eigen geheele inkomen bedroeg. De Liefde des' Naasten vertoonde zich in elke daad zyns leevens, gezegend met eene genoegzaamheid van inkomften, zonderde hy daar van af, wat, naar zyn denkbeeld , voor hem genoeg was , en zag het overige aan als gefchikt om de eifchen der noodlvdenden te voldoen. Met één woord, hy mogt , in volle waarheid, gezegd worden , een der voornaamfte werktuigen' te zyn der voorzienigheid, om de Bchoeftigen te onderfteunen, de F 2 On-  84 LEEVRNSBYZONDERHEDEN VAN JONAS HANWAY. Onkundigen te onderwyzen , de Schuldigen te regt te brengen °en de Goeden met hun Leevensftand wel te vrede te doen zyn. louisa d'antail. Eene ware Gefchiedenis. Tn het groote Werk, getyteld: Les Caujes Celebres, komen " *■ veele Gevallen voor van zulk een zeldzaamen aart en be" loop, dat men ze voor Romans zou houden, terwyl ze, eg-' „ terj op daadlyke Gcbeurtenisfen, rcgterlyk behandeld , fteu, nen. De volgende Gebeurtenis mag onder de vreemde en , leerzaame geteld worden. Meer zullen wy 'er voorloopig niet van zeggen; wy willen onzen Leezeren het vermaak, van nieuwsgierig te blyven, niet ontneemen." ***** De Heer d'antail hadt, by zyne eerfle Vrouwe, twee Dogters louisa en henrietta. Daar hy ruime middelen en eene groote maate van Kinderliefde bezat, fpaarde by geene kosten, om aan deeze Dogteren eene keurlyke opvoeding te geeven. De Tongfte hadt niets byzonder merkwaardigs in haar Perlpon; maar louisa, de Oudfte', was zeer fchoon, cn de bevalligheden van haar uiterlyk voorkomen werden opgeluisterd door de bekwaamheden ,welke zy, door een goed gebruik te maaken van de beste lesfen , vérkreegen hadt. ,' ft Schoonheid, zo vaak ,• heilloos voor de Bczitfter , was de bron van rampfpoeden voor louisa. Zy verloor haare Moeder, tusfehen de dertien en veertien jaaren oud zynde; haar Vader trad welhaast in een tweede Huwelyk. Madame de valmorin. die hy ter Vrouwe nam , hadt een Zoon, omtrent achttien jaaren oud , op welken zy zeer gefield was. Die Jonge Heer kondc in 't zelfde huis met louisa met leeven, zonder de kragt haarer bekoorlykheden te gevoelen: hy werd fmoorlylc od haar verliefd; doch de veelvuldige Mededingers, die zyne Beminde omringden, deeden hem wanhoopen eenig voordeel te zullen trekken van de gelegenheden , die dc Verbintenis zyner Moeder met haaren Vader aan de hand gaf. Bovenal, was hy bezorgd over het flaagcn van den Heer pakadelle , een Luitenant van de Gardes, die hy, zich verbeeldde, dat door louisa boven alle haare Minnaars gefield werd. De Heer paradellk za" met gelyk ongenoegen, den beflendigen toegang, welke de" Keer de valmorin geuoot, door zyn inwoonen in 't huis  LOUISA D'aNTAIL. van den Heer d'antail, en hy vreesde, dat de gereedheid des onderhouds , en zelfs het Gezag van Vader en Stiefmoeder, louisa in diens armen zou werpen. Louisa betoonde egter aan de valmorin geene voorkeuze te geeven ; zy was niet vry van Coquettery, en kon het vermaak van zich gevleid te zien, door verlcheide Bewonderaaren, ten zelfden tyde, niet wederftaan. Paradelle fcheen de voorkeus te hebben. Deeze, nogthans, fteeds in ongerustheid over den voordeefigen ftand zyns Mededingers, befloot louisa weg te voeren , eer de valmorin een diepen invloed op haar hart maakte. Hy nam daar toe de maatregels; doch zo geheim niet, of de valmorin ontdekte ze, en vondt middel,om dit bcfiaan te doen mislukken. Woede en wraak vervulden het hart van paradelle, als hy bemerkte dat zyn Mededinger oorzaak was van de mislukking; hy beledigde hem openlyk, en daagde de valmorin uit, die zulks aannam. De Vader van louisa en diens Egtgcnoote, verwittigd van het gebeurde, en van het naderend Tweegevegt tusfehen hunnen Zoon en paradelle, droegen dc noodige voorzorge om de zamenkomst te beletten. Doch de Moeder bleef in de uiterfte ongerustheid voor de veiligheid van haar Zoon; zy voorzag, dat, fchoon zy hem ditmaal gered hadt uit het gevaar, waar in hy zich zou geftcld hebben, zy hem niet altoos kon beveiligen voor de wraak zyns Mededingers, die verklaarde , dat niets hem zou wederhouden van aan te vallen op den Man, die eisch op louisa maakte. Reeds hadt zy haar Zoon onder 't oog gebragt, dat zelfs, indien zyne omftandigheden hem toelieten, het Voorwerp zyner genegenheid te trouwen, hy egter geen geluk kon verwagten van eene Vrouw, wier uitfteekende Schoonheid tot een geduurige bron van jalouzy cn onrust zou ftrekken, en wier vrolykheid van aart maar al te zeer gefchikt fcheen , om dc zodanigen, die zich door haare bekoorlykheden getroffen voelden , aan te moedigen. De valmorin, van een driftig en onverzettelyk geftel , wilde' niet luisteren , wac ook zyne Moeder mogt inbrengen , om hem louisa te omwaden. Zyn liefdedrift groeide aan , en ook het ongeluk zyner Moeder. Eindelyk befloot zy, als de eenige weg om haar Zoon te behoeden tegen de gevaarJyke uhwerkzels dier bekoorlykheden, welke hy dag aan dag met nieuwe bewondering befchouwde, louisa in een Klooster te bezorgen. .Maar, op het eerfte vermelden van zulk een ontwerp,bevondt zy, dat het door lou^a met zo veel wederzin gehoord werd , dat zy zag al haar 'invloed te moeten gebruiken by haar Man, ten einde deeze de afkeerigheid van zyne Dogter overwon. Zy toonde hem, dat de eer en rust zyner Familie de opflnitin'g vorderde van louisa , wier Schoonheid, hoewel nog niet in vollen bloei, hem reeds F 3 zo  16 LOUISA D'ANTAIL*, zo vee! onrusts en kwellings gebaard hadt: een onrust, waai* van hy zich nimmer zou ontheevcti vinden, zelfs, indien zyne Dogter trouwde: dewyl 'er maar al te veel gronds was om te vreezen, dat de Jalouzy eens Egtgenoots eener Vrouwe , zo bovenmaate bevallig, haar leeven ongemaklyk voor haar zeive, en heilloos voor anderen zou doen worden: dat, indien 'er iets kwaads uit voortkwam, hy het nooit zichzelven zou kunnen vergeeven, haar niet geplaatst te hebben, wajr de invloed haare:' bekoorlykheden niet langer de Rust zyns leevens kon ftooren ol' de Eer van zyn Huis onbcfmet laaten. 't s waarfchynlyk, dat louisa, die van een driftigcn aart fcheen , en naastdenkelyk niet wist wat vermogen Schoonheid hadt haar Moeder eenigzins beledigde, 't geen, gevoegd by de vrees voor haaren Zoon , haar deed befluiten , dit ftuk, hoe wreed en onregivaardig , door te zetten. Haar Man, dien zy geheel beftuu de, hadt, in dit tweede Huwelyk, de genegenheid voor de Kinderen van zyn eerfte bedde laaten verflauwen, en thans geen wil dan die "der tegenwoordige Vrouwe. Hy zag niets, dan 't geen zy zag. Het gelukte haar hem zo zeer voorin te neemen tegen zyne Oiidfte Dog:cr, dathy.'t onmogelyk bevindende, o n haaren afkeer van het Kloosterleeven te overwinnen, haar op het ernfïigfte zyn befluit te kennen gaf, dat zy op zekeren beftemden dag, moest kiezen ineen Klooster te gaan, met oogmerk, om een Non te worden, of dat hy haar in 't Huis der Cflagdaléncttïs zou zetten, onder de ongelukkige Vrouwen , verweezen om haare dagen in traanen en boetedoeningen te flyten, wegens begaane misdryven (*). Verfchriklyk was deeze bedreiging, en iouisa zag maar al te duidlyk, dat naar lot bepa ;ld was, dat zy tot het Kloosterleeven moest befluiten, als zy een erger Haat wilde ontwyken. Zy flemde derhalven toe , dat zy in het Kloos'er van Sf.Ciimé zou gaan. Eene Vrouw, Madame nu fresne geheeten , werd gebruikt, om deeze zaak tusfehen haar en haare Ouders af te doen. Vader caussin, die getuige was van de* afkeer met welken louisa- Wet lot haar opgelegd, onderging, zeide tegen Madame du frf.sne : ,, Gy zult de oorzaak zyn „ van het verderf deezer jonge Dogter, door haar het Kloos„ tcrleeven , waar van gy ziet, dat zy volftrekt afkeerig is, ,, te doen aanneemen." —■ Zy antwoordde •,, 't Is beter dat „ zy het gevaar van verderf in een Klooster waage , dan, dat ,, zy, door in de wereld te blyven, de oorzaak worde van „ het verderf van veele.. nde en , die haare Schoonheid tot ,, de fnoodfte misdryven zoiï vervoeren." 't Was uitgemaakt, dat louisa het flachtoffer moest worden van (•ypec-ze bedreiging kin in F.mkryk volvoerd werden', waar de Vaderi, naar wtl^cvalLii, ovei Minne KhtdCten kunnen befchikken.  LOUISA D*ANTAIL. fltf van' de opvattingen en* haat haars Stiefmoeders, veroorzaakt door die buitengemeene Schoonheid en Bevalligheden, welke nyd en kwaadaartigbeid, kunnen te wege brengen in Vrouwen, zelfs naa dat de tyd voorby is, op welken £y op eigen uitwendige voordeelen eenigen prys kunnen ftellen. . Mevrouw d'aintail zogt zelfs de verfchriklykheden van den opgeüooteii fiaat tiiet te verzagten, door haar Dogter de verligtingen te vergunnen, die de Rykdom in 't Kloosterleeven kan genieten Zy wilde niet meer dan zes honderd Livres by de Intrede betaalen: en de Nonnen weigerden haar in-te neemen, als zy niet meer gaf. Te deezer gelegenheid fehreef het ongelukkig Slachtoffer aan Madame du fresne, die weder tusfehen haar en haare Ouders handelde. ., Ik weet, Madam , dat zes hon„ derd Livres genoeg zyn voor de zodanigen, die de pligten „ van het Kloosterleeven kunnen waarncemen: maar, dewyl het „ my onmogelyk is zulks te doen , en de Kloosterzusters reeds „ bemerken, dat ik niet kan volvoeren wat in 't algemeen „ verwagt wordt, en dus verfcheide uitzonderingen plaats heb„ ben , weigeren zy my aan te neemen , of ik moet meerder „ gelds geeven. ]k verzoek u, derhal ven, Madam, by myn „ Vader te gaan, en hem te fmeeken, dat hy eenig medelyden ,, met zyn Kind hebbe, en voor my het geeischte betaale." Naa lang aanhouden werd dit toegedaan ; de Heer d'antail liet het bedongen geld bezorgen; en lolisa, die geen redmiddel zag, nam de (luier aan, en als haare Proef jaaren verftreeken waren , deedt zy, de gezindheid haaier Vervolgeren nog dezelfde blyvende , de Kloostergelofte, met eene kloekmoedigheid worgende aan haar grooten geest; doch met een hart, nog gehegt aan de Wereld , voor welke zy gefchikt was om een der fchoonlte cieraaden te weezen. Maar, hoe zeer zy uitwendig dit belluit genomen hadt, en welke moeite haar Stiefmoeder en dier Party nam , om deezen flap, als vrywillig gedaan, te doen voorkomen, louisa baclt middelgevonden, om, op eene Regterlyke wyze, haar Afkeer te verklaaren. Eer zy de Gelofte deed, liet zy eene Tegenverklaring opftellen, die zy overleverde aan Vader favier , een Franciscaaner Monnik, Biegtvader en Opzicnder van het Klooster St. Claire; en, onmiddelvk naa de plegtigheid, herhaalde zy de Tegenverklaaring anderwerf, en gaf die aan denzelfden Monnik. Tusfehen de drie en vier jaaren fleet louisa een droefgeestig en tegen haare zinlykheid geheel flrydig leeven , in het Klooster , zonder eenige pooging om ontflaagen te worden van eene Verbintenis, lot welke men haar genooddwangd hadt. Mideielerwyl was haare Zuster henrietta getrouwd aan den Heer mcuolas le vacher ; en in dc Huwelyksvoorwaarde hadt haar Vader haar zyne éénige Erfgenaam geheeten. Gierigheid was de heerfchende hartstocht van den Heer le vacher, en hy zag E 4 men  85' louisa d'antail; met jaloufy en wantrouwen, de-aangroeiende overmagt van Mevrouw d'antail op zynen Schoonvader. Zy hadt een eigen Zoon, ten wiens behoeve le vacher geloofde, dat zy den eigendom haars Egtgenoots verkortte, diens Effccfen wegzendende en verbergende ..onder haare Vrienden, om 'er zich van te verzekeren voor haar zelve en haar Zoon , ten nadeele van henrieita. Met meer nauwkeurigheids de waarheid zyner vermoedens onderzoekende, ontdekte hy, dat 'er aan Zilver acht en twintig duizend Livres zeker waren verdonkerd. Hy oordeelde het tyd , een einde te maaken aan bedryven , zo zeer flrydig met zyn belang; en leverde een Verzoekfchrift in, behelzende , dat de Vader zyner Vrouwe zyn gezigt verlooren hadt, en in 't verftand dusdanig verzwakt was , dat hy zyne eigene zaaken niet langer kon waarncemen , die gevolglyk geheel ia de war zouden loopen, als 'er geen zorge gedraagen werd, om ze in andere handen te Hellen. Hy verwierf het verzogte ; doch 't leedt niet lang, of de Heer d'antail bewerkte dat het herroepen werd. Le vachkr, die zyn Schoonvader hoogst vertoorend vondt over die handel wyze, durfde zich tegen die herroeping niet tc weer flellen : dan, fchoon de oude Heer weder meester was van zyne zaaken, kon hy le vacher het gepleegde niet vergèeven: en betuigde plegtig, het nooit te zullen doen. Zyne Vrouw kweekte die boosheid aan , tweedragt en onverzoenlyke haat woedden tusfehen de Familien. Terwyl dit alles gebeurde , vondt louisa het Kloosterleeve"1, van tyd tot tyd, verdrietiger; de hooploosheid van haar toeftand veranderde haar anders vrolyk geftcl,- in 't gczelfchap der Nonnen kon zy geen genoegen altoos vinden ; de ftceds wederkeerende Godsdienstvcrrigtingei* verveelden: de eenige vertroosting, welke zy vondt, was in 't Gczelfchap van den Heer cousturter, een Raadsheer,die, eene Bloedverwante in het Klooster bezoekende , louis ^ gezien, cn, getroffen door hanrc volklonko fchoonheid, welke het Nonnegewaad niet kon verbergen,kennis met haar gemaakt hadt. Dikwyls bezogt hy haar voor de traliën , waar zy hem verhaalde , .welke ondra .gelyke vervolgingen zy hadt moeten lyden van haar Stiefmoeder; met welk een tegenzin zy in 't Klooster bleef, en de voorzorgen, door haar genomen, om Verklaaringen te doen vervaardigen tegen de Kloostergeloften, door haar gedwongen gedaan. Cousturier vertroostte haar, door hoope te geeven, dat die Tegenverklaaring het middel zou kunnen weezen om haare vryheid te bezorgen: hy raadde haar dezelfde koelheid omtrent de Kloosterpligten, en denzelfden afkeer van 't gezelfchap der Nonnen , te blyven bewonen; r.iets te docu, 't welk zou kunnen opgenomen worden als eene bekragtigir.è van haar afgeperfte Gelofte; befiuitende, dat zy, eudei her neemen ccezer voorzorgen, geduldig wagtende, zich met  louisa d'antail. S9 met de hoop mogt ftreelen , om ten eenigen tyde van die lastige banden ontflaageti te worden. Eenige maanden , naa dat zy kennis met den Heer cousturier hadt begonnen te maaken, werd bet Hospitaal te Lamy, onder het beftuur der Franciscaaner Monniken, gebragt. Louisa verwierf van den Overften dier Orde, derwaards te mogen gaan, I welk zy met bet grootfte genoegen deedt; niet alleen , om dat de ftrenge onderwerping aan de regelen van het Kloosterleeven haar zeer tegen de bórst.friet; maar ook , om dat zy, in dit nieuwe verblyf, meer vryheids, en meer te haarer belchikkinee hadt De Nonnen, die, wegens haaren afkeer van de Kloosterdienlten, en haare koele behandeling der Zusterichap, haar niet wel mogten zetten, zigen haar vertrek met genoegen. Fer zv in dit nieuw verblyf trad, droeg zy de voorzorge, om haare Verklaaring, tegen de eerfte gedaane Gelofte, te vernieuwen door een Gefchrift, waar in zy betuigde, dat zy dezelve niet alleen aanmerkte als afgeperst , en van geener waarde; maar dat zy, met haare tegenwoordige verplaatzmg, noch door eenig daar op volgend bedryf, dezelve dagt te bevestigen, en altoos aan haar behieldt, om.gebruik te maaken van haare eerfte Teo-envcrklaaring, zo ras de gelegenheid zich aanbood't. De nieuwe Inrigting te Lagny wilde aangemerkt worden, als alleen onderworpen aan het gezag der Franciscaanen, en geheel ontheven van het regtsgebicd des Aartsbisfchops van Parys i de Kerkvoogd beweerde zyn regt, en 'er ftondt een Pleitgeding uit te zullen ontdaan. De Heer le vacher , wiens gierig - heid hem op de minfte om-Handigheden agt deedt liaan , wist genoeg van de rcaartheid zyner Behuwd-zuster louisa , om te vreczcni , dat zy zich zou bedienen van dc Tegen verklaaring, door haar opgefteld , om haare Geloften te herroepen , als het ooit in haare magt ftondt. Haare gemeenzaamheid met den Heer coustcrier veroorzaakte hem veel ongerustheids. Len jong Heer kon haar niet wel zien , zonder gevoelig te zyn wegens haare aanvalligheden. Cousturier was beminnelyk, Ichoon van geftalto , en bezat middelen ,' gelyk aan die louisa te wagten hadt, indien zy uit het Klooster geraakte. t Geen zyn dugten voor cousturier vermeerderde , beftondt daar in , dat deeze Heer , in de Regtsgeleerdheid bedreeven, gegronde kennis hadt van de Wetten, tot de Klooster-geloften betrekkelvk en wist, in welke gevallen ze ontbonden konden worden. / ' Om de maat zyner ongerustheid vol te meeten, diende de verplaatzing van louisa na Lanny , waar zy , niet langer {taande onder het beftuur der Abtdisfe, noch wederhouden door het toevoorzigt der menigte van Kloosterzusteren , niet langer verpligt zou weezen , eene zo flipte verantwoordirg van haar gedrag te doen. Daar zou zy zo dikwyls , en zo lang als b*t haar goeddagt, cousturier kunnen opwagten, jin het fpreekverF 5 trek  93 louisa d'antail. trek van het Hospitaal, alleen gehouden zynde , om op' haarbeurt 01 te pasferj. Louisa wist, dat zy, niettegenftaande deeze maate van vryheid, groote omzigtigheid-moest gebruiken, om voor te komen, ■dat de blaam eener onvoegelyke gemeenzaamheid met den 'ieer coustlrier haar niet aankleefde; op het minfte vermoeden van iet zodanigs, voorzag zy, dat ze hem geheclcnal niet zou mogen zien ; maar te rug gezonden worden na het Klooster, onder een veel nauwer bepaaling , en nooit aenigen kans hebben, om lieden te zien, die, ter verkryging van haare, vryheid, iets konden uitwerken. Te deezer oorzaake was zy zeer omzigtig; en dewyl cousxueier thans zes mylen moest reizen, om het genoegen te hebben van haar tc' zen , waren deeze ontmoetingen zeldzaamer dan voorheen, en:alles ging by dezelve met dc uiterfte voorzigtigheid cn voeglykheid toe. Maar i,e vacher , wiens belang het was, 'er geheel een einde aan te maaken, ftelde zendelingen te werk, om gerugten te verhpreiden, ten nadeele van het charaete" der- Orde , en gelukte het hem zo wel , zyne fehandelyke gefchiedenisfen onder den man te brengen, dat de Overften der Orde 'er het oor aan leenden ; by alle de valschheden, door hem uitgeftrooid, voegde hy, dat het gefchil, tusfehen den Aart. bisfehop en de Franciscaanen, betreffende het Regtsgebied des Hospitaals van Lagny, den oorfprong hadt, in den trotfehen , en op onafhange'ykheid geftelden , geest, van Mejuffrouw d'antail, die dagt, dat zy, onder het beftuur der Franciscaanen, op verre na de ftriktfte niet , meer vryheids zou hebben, om haare geneigdheden bot te vieren , dan onder dat des Aartsbisfcbops. Alle deeze kwaade gerugten een wyl verfpreid hebbende, en verzekerd, dat zy de bedoelde uitwerking zouden baare.n, verzogt en verkreeg hy fchielyk een bevel , om louisa d'antail van . Lagny af te haaien, en haar, met alle ftriktheid, te hewaaren in het Klooster, waar zy den Geestlyken ftaat hadt aangenomen. ■ Dit alles viel voor, onmiddelyk naa dat le vacher. verworven hadt,'dat zyn Schoonvader ontzet wierd van het beftuur zyner goederen. De fchoone Non, hoorende, dat de Heer d'antail woedend verftoord was, over het gedrag van le vacher, oordeelde dit eene allerfchoonfte gelegenheid,om te beproeven,of zy niet ontflaagen kon worden van het juk, nu zeven jaaren lang gedraagen. Zy hoopte , dat de Heer d'antail en zyne Egtgenoote, verbitterd tegen henriette's Man, haar weder zouden herftellen in dat deel van toegenegenheid, 't geen zy nooit verdiend hadt te verliezen : en dat zy, om in de omftandigheid te koomen , tot het herkrygen van dat gedeelte haarer middelen , 't welk zy nu zagen dat vervallen zou in de handen van den gierigen le vacher , voor een Geregishof moest bloot leggen de mid-  louisa d'antail. 9» middelen, te werk gefield, om haar te verpligtcn tot Verbinte- nisfcn , zo ftrydig met haare neiging. In deeze hoope vondt zy zich niet te leur gefield. Zich tot haare Ouders vervoegende, en verklaarende, dat zy die verbintenisfen wilde verbreekcn, welke zy nooit kon volbrengen, beloofde zy alles wat zy kon, te zullen toebrengen, tot het ontbinden haarer Geloften , en het aangaan van eene Egtverbintenisfe met den Heer cous' crier ; die , in alle opzigten , eene voor haar geflikte party was , en aan hem op het tederfte verbonden. Het medelyden, 't geen hy, in 't eerst, met haar-ongelukken betoonde, hadt haare dankbaarheid gaande gemaakt, zyne verdienden en voldandigheid thans eene vuuriger drift ontdooken. Hy was langen tyd haar eenige troost geweest, en'het overige haars leevens, met hem te flyten, zou, haars bedunkens , eene nieuwe waarde byzetten aan het ontflag, 't geen zy zogt te verwerven. De Heer d'antail, en diens Egtgenoote, vervoegden zich by haar in het vertoog;, 't geen zy by 't Hof van Rome deedt, wegens den dwang ," onder welken zy de Kloostergelofte gedaan hadt. Terwyl zy antwoord verwagtte, verliet zy het Klooster, en kwam in"'t Ouderlyk Huis. 's Paufen antwoord was: „Dat dc Inlcveraarftcr van het Verzoekiebrift na 't Klooster zou wederkecren, om het einde der zaake af te wagten; dewyl '„ alle de partyen, betrokken in haaren Afftand van het Kloosterleeven , moesten zamengeroepen worden : en' indien 'er „ door deezen niets werd bygebragt, 't welk het Hof te Parys „ van dien aart oordeelde , dat zy haare Godsdienst - geloften ", moest volbrengen, dat ze dan ontbonden ware, en in de vry„ heid, om te mogen trouwen, gefield konde worden " De Perfoonen, wie dit aanging, waren haare Bloedverwanten, en de Nonnen,tot wier Klooster zy behoorde.De Nonnen verklaarden, by monde van de Abdisfe, haare gereedheid, om eene Perfoon te ontflaan , die nimmer de verrigtingen , aan het Kloosterleeven verbonden, volbragt, en altoos den verregaandften afkeer van het Klooster betoond hadt; en dat zy dus verlangden ontfiaagen te worden van een Lid, 't geen met zo veel wederzins onder haar leefde. De Heer d antail lever¬ de eene Verklaaring in, dat zyne 'Huisvrouw, door vrees voor de behoudenis van haaren Zoon, hem overgehaald had, om zyne Dogter tot het Kloosterleeven te dwingen ; hy beleedt» zelfs haar gedreigd te hebben met fchande , gevangenis, en dood, indien zy weigerde: doch dat hy, in zynen hoogen 'ouderdom, niet langer met draaglykheid kon denken , om het weed bedwang , haar opgelegd, te doen volduuren, en daarom haar ontflag verlangde. Zyne Vrouw vereenigde zich met hem in dit verzoek. Naa dit alles gehoord tc hebben, was het befluit, dat alle de bc.  louisa d'antailt. befang hebbende Partyen overee.nftemmende in het verlangen, om de Kloostergeloften van louisa d'antail geflaakt te zien , tegen welke zy zelve vóór en ma het doen zich verklaard hadt, deeze Geloften verbrooken wierden, en zy vryheid kreeg om te trouwen. Le vacher verlangde gehoord te worden, en ftelde zich party; doch de Heer d'antail verklaarde 'er zich tegen; en de beweegreden van le vacher bleeken zo onedelmoedig, dat hy geen veld won. Het belluit, 't welk loui: a vryheid gaf van te mogen trouwen, werd bevestigd door een nieuw vonnis, ingevolge van 't welke zy , niettegenftaande het ingebragte van le vacher , tot het bezit haarer Middelen en vryheid heriteld werd. Ingevolge hier van, werden de Huwelyksgeboden van francis cousturier en louisa d'antail, in de Kerk van St. Opportune, afgekondigd , en dc Huwelyksvoorwaarde hieldt in, dat de Heer d antail haar deel gaf aan de goederen en bezittingen, op welke zy, uit hoofde haarer geboorte, regt hadt. De Heer le vacher , alles wat mogelyk was aanwendende om het Huwelj'k te beletten, fchutte de Huwelyks-geboden. De Priester van St. Opportune , de toeftemming van den Vader hebbende, verklaarde, dat het Huwelyk egter zou voltrokken worden , en gaf daar toe verlof aan eenen anderen Priester. Le vacher , in deeze boope te leur gefteld, vervoegde zich by den Groot-Vicaris , die geen 't minfte gehoor aan zyne klagten leende ; hy deedt ook aanzoek by den Aartsbislchop: maar dewyl de tegenkanting van den Egtgenoot eener Zuster geen gewigts genoeg fcheen tc hebben, om de toeftemming en begeerte eens Vaders op te weegen, werd het Huwelyk, naar eiseh, voltrokken, en, twaalf maanden naa de voltrekking, louisa Moeder van een Zoon. Te midden van dat genoegen , hadt louisa de fmert om te moeten ondervinden , dat de vervolgingen van le vacher nog geen einde hadden. Hy hervatte een geding, waar in hy poogde te bcweeren , dat men het ontflag van louisa's Geloften, ftrydig met de wetten, verkreegen hadt. Hy beloofde zich een gelukkigen uitflag , fteunende op eene Wet, welke inhoudt, dat Klooster-geloften, meer den vyf jaaren geleden gedaan, in geen geval, of onder welk een voorwendzel ook, kunnen vernietigd worden : en het was by de zeven jaaren, zints louisa het Nonnenkleed aangetoogen hadt, eer zy zich by het Hof van Rome vervoegde. Op deezen grond bragt men de zaak voor het Parlement van Parys. Waar, niettegenftaande de wel fp reekenheid van den Heer gualtier, een uitlieekend Pleiter, het Parlement oordeelde, dat, indien 'er geen vastbepaalde tyd was, naa welken de Godsdienftige Geloften onherroepelyk zouden worden , de Middelen der Familien nooit zekerheid hadden; dat zulks fteeds gelegenheid zou geeven aarf IXonnen en Monniken, om  louisa. d'antail. 93 j „»*AiAi»iVms ftaat weder te keeren, ter vernietiging °m t0l5enoTd 1 " L kloosters, als in de Hubgezinnen. ■van goede Orde, zo n ut d'antail tegen ae Het y™01» ^^Sfe ontflaagen was. Haar HuweSTwTd bastaard, ve^ard, en zy gebo- K ,\ich weder in , jg^SK^ beflulc verD\T kfn1nS zie^b e verbeelden dan befchryven. Npg- Egtgenoot «««Kit „ tadeo ,an het Parlement van 1? "C"! £ Sri" cn het eindelyk bei» van axtais fen zyner medogenlooze gierigheid voelde. treffende vergelykinc, tusschen voltaire en addison, TREFtENDL ^ aannadersn VAN HUN LEEVENSEINDE. T^e vdelheid van Letterroem , Wanneer men , in 't bejag van De^telvcn dc hoofdbelangen des Mcnschdoms niet beften- £d Kt! fprak hy, va» den eenen oever ve wed. van a. d. sellschop en p. huart. mdcclxxxviii. 3De ongelukkige brand van den isimNovèmber, j 7 87> die de Wed. van a. d. sej-lschopj hare twee kleine kinderen, en haren broeder p.hdart, 20 niet geheel geruïneerd, ten minste in den bé« fclagelykften toeftand gedompeld heeft, is oorzaak A * dat,  BERICHT. s dat, onder andere boekwerken van veel aanbelang, ook de geheele voorraad van het in allen opzigte voortreff-lvk, en voor alle Christenen zo hoogst nuttig als noodzakelyk huisboek, bekend onder den titel van Ooosdienstig handboek, uit het Hoogduitsch van dan Godvruchtigen hermes, drie deelen, in groot oftavo, by hen gedrukt en uitgegeven, ten eenenmile is vernield geworden. Daar dit boek in het Ne, d-rü^ch eerst opgang begon te maken, en de verdhostelyke inhoud met reden een' goeden aftrek deed verwachten, die de uitgevers door den tyd eenbillyk loon voor hunne gewigtige onderneming kon voorfpallen, zien zy zic'a tot de ftnartelyke noodzakelyk,heil gebragt eene nieuwe oplage daarvan te moeten aanleggen. . Naardenwal echter hiertoe vele kosten vereisen: warden, en zy voor het tegenwoordige ztch buiten ftaat bevinden, om, zonder eene betarnelyk gegronde hoop op een genoegzaam vertier terftond by de uitgave dier nieuwe oplage,, zo zwaar,eene onderneming op een' al te losfen voet te wagen; zo zyn dezelven, op aandrang van verfcheiden goeie vrinden, te rade geworden, die onderneming, by ïnteekening, te bewerkftalligen; en wel op de volgende wyze : Het werk, omftreeks honderd bladen druks beflaande, zal, mat een' nieuwan lerter, op best drukpapier, in groot oaavo, in drie deelen gedrukt, en, zo fpoadig eenigszins mogelyk , compleet, afgeleverd gorden. P,  BERICHT. 3 De heeren inteekenaars zullen zes guldens voor het geheele werk betalen. Buiten inteekening zal hetzelve zeven guldens en tien ftuivers gelden. Voor die het verkiezen zullen exemplaren op fchrvfoapier worden gedrukt; doch hierop zal niet één exemplaar boven het getal der ingeteekenden worden opgelet. De prys hier van zal zyn negen guldens. By de inteekening zal geen geld worden afgevorderd. Indien het getal der inteekenaren tweehonderd beloopt zal het werk onverwylden voortgang hebben; en dk alsdan in de publieke nieuwspapieren worden geadverteerd. namen der heeren inteekenaren zullen op eene alphabetifche lyst vóór het werk worden geplaatst. De tyd der inteekening zal openftaan tot den laa* ften van Maart, 1788. D- inteekening gefchied by de uitgevers, en wyders alom by de boekhandelaars, door alle de zeven provinciën. Men twyfelt geenszins of het Nederlandsch publiek, dat zich altoos, boven alle andere volken, zo gunstig gekenmerkt heeft door eene edele bereidvaardigheid om ongelukkigen te hulp te komen, of in hunnen rampfpoed verlichting toe te brengen, zal tot de voorgetelde inteekening zich gereedelyk geneigd laten vinden. Men zou de loffelyke geaartheid der Nederlanderen te kort doen, zo men hier, door een' zwierigen letterkundigen opfchikhen het werk fmakelyk wilde maken, Men laat die kunstgreep , buitendien ,  4 BERICHT. dien, over voor hen wier werken dien opfchik behoe» ven. Zy, die het boek kennen, en eenen verftandigen euangelifchen Godsdienst beminnen en hoogachten, weten dat ieder bladzyde overtuigende kenmerken draagt van deszelfs zedelyke waarde en uitmuntendheid, en dat het, om deszelfs klaarheid en bevattelykheidj niet minder tot (lichting van den eenvouwdigften Christen, dan, om deszelfs juistheid van oordeel en edelheid van gedachten , tot overdenking van den verhevenften wysgeer gefchikt is. Men zal alleenlyk, om der waarheid hulde te doen , en ter voorkoming van den fchadelyken indruk, als of men, flechts uit eigenbelang, het werk, waarfchynelyk overhaast en flordig, in de waereld wilde ftoóten, hier zeggen, dat de oordeelkundige, geoefende en niet weinig met lof bekende heeren gekard van der zoo en «. b re n o er a brandis edelmoedig op zich hebben gelieven te nemen, met elkander, het geheele werk tegen het oorfprongkelykenaauwkeurigtevergeJyken, en dienvolgends, zo in ftyl als taal, te verbeteren en te befchaven ; en derhalve inzonderheid ëaaruit weg te nemen alle zogenaamde Germanismi, die in den eersten druk zeker zyn overgebleven: zodat men met reden mag opmaken, dat het werk «enen geheel nieuwen luister ontfangen, en dus niet daaiaeene prysbare volkomenheid het licht zien zal, V  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen gedagten over. 't leezen van vercierde geschiedenissen en romans. "W/y hebben onlangs ons woord den Leezer van ons \V Mengelwerk gegeeven , by het plaatzen eener Proeve uit" het Engelsch, wegens den Oorfprong en Voort, vang der Vercierde Gefchiedenisfen en Romans (*) beloofd, over het Leezen van dergelyke Schriften , onze Gedagten mede te deelen; te meer , daar de Schryver dier Proeve het daar bv laat fteeken, en -den Hoogleeraar beatti, in zyne keurfyke Verhandeling over de Fabelen en Romans (f), dit onderwerp , in 't Hot, met den vinger, flegts éven aanroert, en toont geen groot voorftander vm het Roman-leezen te zyn. Ons nederzettende om onze belofte geitand te doen, herinnerden wy ons-, "dat, in eene en andere Voorreden van den Eerwaardigen joannes stinstra, voor-zyne VertaaUng van de Claris/a geplaatst, dit Stuk,-min ol meer opzettelyk, verhandeld wierd; dit naagefkvagen, en, met een verdubbeld genoegen , naageleezen hebbende, ontzonk my dc moed ter Opftcllinge. Ik werd te raade het te laaten zitten , en by gelegenheid den Leezer derw'aards heen te wyzen. Een nader overleg, nogthans , bra°t my op het denkbeeld ,* hoe ik, met veel vrugts, nit°die Voorredens, eenige Gedagten zou kunnen ontkenen en zodanig fchikken, dat ze aan myn oogmerk be-, antwoordden , en my myne Belofte deeden vervullen. . Het moge eenigzins vreemd fchynen, dus te werk te °aan met eenen nog leevenden Schryver ; doch hoe ongebruiklyk het by ons ook zy, niet ongewoon is het by de Franfchen, en bovenal by de Engelfchen 3 in himne (*) Zie Ilde D. deezes Meng. bl. 512 (t) R satti , Wjsgeerige-, Oordeel-en Zedekundige leerhandelingen, Ilde O. bl. 105. III. deel. mengelw. no. 3. G 15etrekkelyk.  f>8 GEDAGTEN OVER 'T LEEZEft Geleerde Tydfchriften ; die , niet alleen uit Werken , welke voor een geruimen tyd het licht zagen, maar ook uit nieuwe , op zichzelven ftaande , Stukken neemen, en ter leezinge aanbieden , gelyk wy zeer dikwyls, hun voet- , fpoor volgende, daar door den fchat van ons Mengelwerk verrykteri. Zodanig eene handelwyze brengt het Gemeen ftoffen onder 't ooge , anders voor veelen , wier omftandigheden het leezen van eenigzins uitgebreide Werken niet dulden , verborgen. En zal deeze misfchien, ten opzigte van eenigzins uitgeftrekte Voorredens, te meer nuttig zyn, daar veelen , door drift tot het Werk gedreeven., ze Üegts inzien , zo niet geheel overflaan. —;—• Wat hier van zyn moge, ik waag het de Gedagten over het Leezen der Romans uit die bron te putten, niet twyfelende, of de Eerwaardige Grysaart, vallen hem deeze bladen onder 't ooge, zal het ons niet euvel duiden, dat Avy , in diervoege, gebruik gemaakt hebben van zynen arbeid, en aan denzelven, door middel van ons Maandwerk , een algemeener en uitgebreider nuttigheid geeven: terwyl wy ons verzekerd houden, by veelen onzer Leezeren, hier mede geenen ondank te zullen behaalen: hoé groot is derzelver aantal die de Claris/a niet bezitten, en 's Mans onderregtingen wel zeer behoeven! Wy bepaalen ons , ovcreenkomftig met het opfchrift deezes Vertoogs, tot het geen het Leezen der Romans betreft, en zullen de vryheid neemen, om, wat hy bepaald, met betrekking tot de clarissa , zegt, in eenen meer algemeenen zin, op alle Romans van dien ftempel, fchoon derzelver getal, in vergelyking met. de groote menigte van Romans, klein zy, toe te pasfen: en voorts het breeder van dien Schryver beredeneerde , overeenkomftig met' ons oogmerk, bekorten. Van de Romans is zeer veel misbruiks gemaakt, ter vocdinge van geile lusten en vuile begeerlykheden. Veele houden zich op met vertellingen van allerlei woestheid en ongebondenheid, van veclerhande fielteryen en guitenftukken; deeze , door eene grappige of fnaakfche vertooning, aangenaam en fmaaklyk te maaken, kan niets dan kwaad, in, de gemoederen en in de menschlyke zamenleevinge , ver- corzaaken. Veele kunnen geen andere uitwerking hebben, dan, dat zy de harsfens der jeugd met ydele inbeeldingen verwilderen, de natuurlyke zaaden der minnelust aankweeken, de tedere Sexe dies te meer voor verleidinge blootftellen, of, op het best genomen, de verftan- dew  VAN ROMANS, ENZ." 55, den van nutter en zaaklyker oefeningen aftokken. Het geen van zelve wast behoeft, 'of behoort, men zelfs niet te zaaijen, dewyl het dan , al te wcclig opgroeiende , het edeler zaad verflikt9 het geen, om wel te wasfen, onze zorg en vlyt vereischt. Doch van de beste zaaken ziet men dat misbruik' gem'aakt wordt, en dat zy dan tot de ergfte, gevaarlykfte en fcbadelykfte, veelal ontaarten. Zeker is het eene dwaasheid , om dat eene goede zaak misbruikt wordt van veelen, daarom het.nuttig en voortreffelyk gebruik derzelver verdagt te gaan maaken , of zich daar van te laaten wederhouden. 'Er is een ander foort van Romans, vol geestigheid, die de leevenswyze'en overleggingen van veelen aa'rtfg affchilderen, en daarom de toejuiching van de meestem wegdraagen; doch die uit veele koddige en fnaakfte vertellingen zamenhangen, daar de aanmerkingen van den Schryver zelve de proeve van het zedelyke niet houden kunnen , maar eerbaare en deugdzaame gemoederen ftootcn moeten, daar de ernftigfte gevallen op een lugt! gen trant voorgefteld, de krytendftc zonden en ondeugden, flègts als fpel en boert, behandeld worden; welke, in hun geheel , inzonderheid een heimlyk oogmerk laaten doorblinken , om de Menschlyke Natuur Icelyk af te maaien, als niet vatbaar voor waare en zedelyke" Deugd, maar waar in dat geen, 't welk men doorgaans daar voor houdt, fjegts een uitwerkzel zy van natuurlyke gcfteldheid of vermomde hartstogtcn. Zodanige Schriften zyn na¬ tuurlyk gefchikt, om der Menfehen gebreken en ondeugden te kittelen * de banden der Deugd te verflappen , de kragt der Confcientie te verdooven , de fchaamtc , en het onderling vertrouwen te verminderen, en zyn zeer gevaarlyk in de handen der losfe en broofchc Jeugd; derzelver verbeelding dies te geweldiger inneemendc , hoe higtiger en geestiger zy zyn opgefteld. Het oogmerk, 't welk men zich in 't leezen van wclgefchreevcne Romans, die van eenen Zedelyken aart, en op den vorm van eene gebeurde Gefchiedenis gefchocid zyn, heeft voor te ftellen , is tweeledig'; doch kan zeer wel telfens bedoeld worden. Men heeft dusdanige Roman.'; in handen te neemen tot Vermaak en Uitfpanninge; doch te gelyk $ om- 'er weezenlyk Nut cn Voordeel uit te trekken. De Romans worden in 't algemeen met. het oogmerk van 'Vermaak en Uitfpanning geieezen ; ten minftcn G 2 men  ic* gedagten over. 't leezen heid te vorderen, én aanleiding tc vinden tot verbeteriuga van hun eigen hart en wandel; geen wonder is het, dat zy denzulken niet behaagen kunnen , dat zy derzelver edelaartige fehoonheid niet ontdekken, en die boeken uit de hand gooijen, voor dat zy eens weeten wat het te beduiden heeft, 't geen zy leezen. Zonder een deugdlievende gefteldheid, zal men nauwlyks de helft van die genoeglyklicden fmaaken, welke zy zelfs 'ter Uftfpanningê verlchalfen , men zal de 'bedoeling van veele gevallen , gefprekken 'en gezegden, niet gewaar worden, dezelve laf en fmaakloos vinden , cn natuurlyk tot klagten , over langHvyligheid, vervallen. Zedelyke Romans hebben een Verftand opfchranderend en Deugd bevorderend Nut. Alles loopt daarin zamen, om ons liefde en zugt ter Deugd in te boezemen: om ons van de Ondeugd, fchoon zomwylen in voordeelige omftandigheden gefield, een gruwel en afgryzen te cjpen krygen, cn om ons . de verfchcide Pligten en de voornaamfte omftandigheden des leevens, in het kragtigst licht, tc doen befchouwen. Een opmerkend Leezer ziet, als in een fpicgcl, de maatregels, welke van verfchcide Menfehen, in de gemeenfte cn gewigtigfte Icevensgevallen, gehouden worden; als mede de beginzels en overleggingen, welke hunne harten daar in beftuuren cn zwaaijen, cn wat 'onder dezelve goed 'of kwaad te keuren Zy. jyjen vindt 'er naar 't leeven in afgemaald, de voortrcffelykfte bedenkingen , de zoetfte •vertroostingen van een gerust gevveetcn, onder de zwaarfte wederwaardigheden; de felle tegenworftelingen van een onderdrukt geweeten; de ydele verleidingen en fnoode bedriegeryen , waar mede een ondeugend gemoed zichzelven zotlyk paait en in flaap wiegt. —-— En hoe leevendig _ ook de verbeelding in zodanige Vercierde Gefchiedenisfcn werke, zy is geregeld, en houdt zich in alle opzigten binnen de paaien van het natuurlyke, van het waarfchynlyke, van het zedelyke. De zuivere Rede en eene gezonde Zcdekunde beftuuren overal den teugel. Het vermogen, om de Ilartstogten, op de beweeglykfte wyze, te roeren en gaande te maaken, wotdt 'er in 't werk gcftcld. Alles ondertusfehen , «zelfs geestige boert en grappige kwinkflagen, die 'ef wel te fnede in voorkomen, is gerigt tot dat' oogmerk, waar toe het Opper'wcezcn zelve ons de Verbeeldingskragfen Hartstogten heeft ingefchaapen, ter bevordennge van goede Zeden, pm ons dc fterk- ite  van romans , enz. Ï03 fte liefde tot reine Deugd, de felfte haat tegen Zonde en Godloosheid, in te boezemen. Meende weleer plato , dat, zo de verftandige Deugd zich aan ons gezigt, meene lichaamlyke gedaante, vertoonen kon, zy eene onweerftaanbaare liefde, tot zich, by allen verwekken zou; zy vertoont zich in Zedelyke Romans aan s Mentenen Verbeeldinge , die het weezenlyk Gezigt allernaast komt, met haare eigenaartige'en glansryke fehoonheid, en zal alle o-emoederen, in welke eenige zugt tot het goede gevonden wordt, op de beminnelykfte wyze" bekooren,.en geheel en al op zich doen verlieven. Maar zullen wv het tweederley aangeweezen Oogmerk van Vermaak en "Nut , uit Werken van dien aart, trekken , het is niet onverfchillig hoe wy dezelve leezen: men behoort te weetcn waarop men bovenal heeft agt te geeven. Dit alles wordt vervangen in het voldoen aan' den eisch , welken ieder leezenswaardig Werk op ons heeft, dat wy eene naauwkeurige Aandagt en Opmerking verleenen aan alles , wat ons voorkomt. Leezen , zonder Aandagt, is flegts eene ydele bezigheid 'van Menfehen, die met hunnen tyd verlegen zyn, het werk van eene enkele Machine, waar door het verftand over de voorkomende denkbeelden heen loopt, gelyk de wyzer van een Horologie over de uuren ronddraait, ol, is dit nog eene al te werklyke verbeelding voor deeze tydverkoiters, de voorkomende zaaken gaan, de een voor , de ander naa , door hunne harsfens, gelyk, in eene donkere kamer, de beelden der. voorbygangeren op den witten wand of papier gefchilderd worden, zonder eenige merktekens van zich over te laaten. Met^het fluiten van het boek, weeten zy niet meer wat zy gcléezen hebben, even o-elyk deeze beelden alle te zamen vcrdwynen, zo draa het glas, waar door zy invallen , wordt toegefchooven. Willen wy van ons leezen eene redelyke , geneuglyke^ en nuttige, oefening maaken, dan moeten wy, buiten twyiel, letten op 't. geen wy leezen, onze gedagten daarop vestigen, ons'oordeel daarover laaten gaan, het heüzaame van het onnutte fphiften, en Qp 't geen van veel aanbelangs is, inzonderheid, blyven ftilftaan. Aan Romans., in 't algemeen , behoeft zeer weinig Aandagts befteed te worden; zy verdienen dezelve meestal zeer weinig. ' Zo zy van geen erger invloed zyn, behooren de meeste zeker tot die Üitfpanningcn, welker kra°t voornaamlyk beftaat in den tyd te dooden en van G 4 tont  io4 GEDAGTEN OVER 'T LEEZEN kant te brengen: zy kunnen doorgaans van ons wel halfflaapend geleezen worden, zonder dat men by zulk eene fleurige agtloosheid veel van belang verliezen zal. De meeste Roman-leezers zyn ook tot Infpanhinge en .nauwkeurige Aandagt niet gefchikt. Hunne ziel is dermaate gewoon aan gemak en werkloosheid, dat alle haare kragten verflapt en onbruikbaar zyn geworden. Waarlyk, 't ïs van hun niet te vergen Romans te leezon, waartoe eenige moeite, eenige nauwkeurigheid , moet worden aangewend. Het verfchil van goede en kwaade, of nutlooze , Romans komt hier wel zeer in aanmerkinge : en men behoort aan de zodanige, die ons allenthalven nuttige denkbeelden en verftandige aanmerkingen opleveren , zyne oplettenheid niet te weigeren, om dat men dezelve niet noodig heeft omtrent laffe en 'uitgerekte vertellingen, waar aan ons niets ter wereld gelegen legt. De be"ste Romans, nogthans, vereïfehen zulk eene geweldige infpanning van geest niet, welke denzelvcn grootlyks vermucije cn affloove: maar eene Infpanning ,"geëvenredigd aan den aart des Onderwerps, en met dc bedoelde Uitfpanning zeer wel beflaanbaar. 't Is 'er zo verre af dat Oplettenheid en Aandagt met Vermaak cn Verlustiging ftryden, dat ze daar in zeer veel te pas komen, en tot het regt genot daar van volftrckt "vereischt worden. Dan laaten wy eenigzins bepaalder aanwyzen op welke byzonderheden , in Zedelyke Romans, onze opmerkingzich voornaamlyk moet vestigen. In dusdanige Romans wordt, een min of meer aaneengefchakcld verhaal gegeeven van eene merkwaardige Gefchiedenis , onder welke het voornaam oogmerk van Leeringe cn Aanfpoormge tot het goede is omwonden. Deeze windzels, den draad der Gefchiedenisfe hebbe men nauwkeurig na te gaan, te letten op de byzondere gebeurtenisfen, waar uit het geheel is zamengeweeven, en door welke bindzeis, toevallen of raadflagen, de een aart de andere verknogt zy. Deeze is in een Roman, die wel is opg'efteld, zeer vermaaklyk; door, verfehciderleie en onverwagte invallen onze aandagt telkens opwekkende, en onze nieuwsgierigheid-, door veele ingewikkelde omwegen en hachlyke omftandigheden, ftceds" leevendig houdende. Deeze aandagt is het alleen, die ons kan in ftaat ftellen, om de bedoelingen des Verhaals tc vatten, cm tc bezcffen, welke kern in de meldinge vah de minfte oraftandigheid van het geringst gezag ligt opgefloo-. teni  VAN ROMANS, ENZ. . X05 ten; daar wy anders veelal misfen, waarop iets ilaat of t' huis te brengen is, waar door het leezen ons verveelt , en wy 't zelve , als laf en beuzel agtig, gaan verwerpen. Het verfchilt immers zeer veel in welke omftandigheden iets gezegd of bedreeven wordt, naar welke de fpreeker óf daader altoos zyn oogmerk rigt: en dus kunnen wy, zo wy zyner Gebeurtenisfe niet regt kundig zyn, over -zyne meening niet naar waarheid oordeelen. . Deeze aanmerking geldt byzonder ten opzigte van Romans, die ons Tooneelen des dagclykfchen Leevens fchetzen, eigenaartig veele kleinigheden en gemeenzaame ontmoetingen behelzen, en niet opgevuld zyn met wonderbaare vertooningen, vreemde en zeldzaame gevallen. Tot de Gefchiedenis behoort niet flegts het gepleegde en uitgevoerde, maar ook de raadflagen en voorneemens der voornaamfte Perfoonen, die in de Gefchiedenis hunne rol fpeelen. Ij De menigvuldige en verfcheide Characlers der Perfoonadien , welke in een Vercierde Gefchiedenis voorkomen , .moeten een hoofdvoorwerp zyn van der Leezeren Oplettenhcid. Door dc Charactcrs der Perfoonen verftaat men derzelver verfchillende Zedelyke Gefteldheid, naar welke hunne overleggingen, gefprekken, onderneemingen cn handelingen zo zeer van elkander onderfcheiden zyn als het onderfcheid van weezen', trekken, geftalte en houding onder duizenden van Menfchcn, elk eenen van alle de anderen duidclyk doet onderkennen: en welke niet alleen worden zamengcfteld uit enkel zedclyk goede of kwaadc hoedanigheden; maar waar onder ook verfchillende natuurlyke eigenfehappen gemengd worden, het zy dezelve der ziele oorfpronglyk zyn aangebooren, het zy ze door opvoedinge, yerkeeringc, en hebbelykhcid ongevoelig worden aangewend.- Een deugdzaam Character is niet altoos eenerlei, maar verfchillende in verfcheide Perfoonen, naar maate de een van een leevendiger en vlugger, de ander van een doffer en zwaarmoediger, geftel is; naar maate de hartstogten in den eenen feller en opftuivendcr, in den ander bezadigder en .aan een klaar verfhnd meer onderworpen zyn ; naar maate neiginge, beroep, leevcnswyze, en gelegenheden eene onderfcheidene Deugdsbetragting , en de oefeninge van deeze en geene byzondere Pligten, medebrengen. En deeze ver- ■fcheidehheid'geldt insgelyks niet alleen in zodanige Characters, waar in de Ondeugd bovendryft; maar deeze G 5 kftn  10Ö GEDAGTEN OVER T LEEZEN kan ook nog ongelyk veel of weinig de overhand hebben; en daar de Deugd eenpaarig en naar een vastgeftelden regel gefchikt is, zyn de Gebreken weinig verfchillende, welke onder de Menfehen heerfchen, worden door eene oneindig verfchillende vermenginge zamengekoppeld, en kunnen, door eene wispeltuurige grilligheid , in oneindig verfchillende gedaanten zich vertoonen. Dusdanige onderfcheidene Characters komen in Zedelyke Romans in groote menigte voor; worden, heeft het werk zyn eisch, alle naar 't leeven gefchilderd, en elk bewaart, zo lang de Perfoonen op het Tooneel verfchynen, van den beginpe tot het einde toe, zyn eigen aart. Deeze komen, in werken van dit flag, gefchikt om de Leevenswyze der .-Menfehen af te beelden, en die beeldtenisfen of aanloklyk, of affchuwelyk, te vertoonen, meest in aanmerkinge. Zyf maaken de ziel uit van de Gebeurtenis, die verhaald wordt, en, zonder dezelve wel in agt te' neemen, kunnen wy het groot Nut, waar to'e alles ingerigt is', uit het leezen van dusdanige Schriften niet behoorelyk trekken, noch daar van een verftan-s dig gebruik maaken. Om nu deeze verfcheidene Characters nauwkeurig te leeren kennen, heeft men te letten, door welke beginzelen of hartstogten dezelve meest beftuurd of gezwaaid worden, en aan welke lusten, begeerlykheden, en beweegingen, zy meest onderhevig zyn; langs welke wegen zy zich openbaarst vertoonen, hoe zy gemeenlyk, en in byzondere voorvallen, werken, welke bedenkingen en overleggingen doorgaans in dezelve vallen; en, om het alles in één woord te befluiten, welke derzelver eigenaartige en onderfcheidende blyken en kenmerken zyn. Deeze nu vertoonen zich dikwyls in kleinigheden, in woorden en uitdrukkingen • niet alleen, maar zelfs in de 1 o-ebaaren, de houdinge, den toon waarmede zy gefprooken worden. Spreek, op dat ik u zie en kenne ƒ was al een oud zeggen van een verftandig Kenner der Menschlyke Natuure. De gemeenzaamfte gefprekken, aangaande dingen, zo men denkt van weinig aanbelang, m alle derzelver omftandigheden voorgedraagen , zyn m ftaat, om ons verfcheide Characters af te maaien, met derzelver fynfte trekken en kenbaarfte kleuren. Voor die geenen, welke gezind zyn de Menschlyke Natuur regt te doorgronden, en daarmede hun voordeelte toen, leveren dusdanige Schilderyen de bekoorlykfte 7 ver-  VAN ROMANS , ENZ. 13? vertooningen uit , waarin men zich met den grootften fmaak kan verlustigen. Zyn de Proefneemingen van zeer veel nuts in de Natuurkunde, om ons den aart en de ei? genfchappen der Lichaamlyke Wereld wel te leeren keri» .aen , en van die kennis , tot voordeel des Menschlyken leevens, een voorzigtig gebruikte maaken; in deeze Schil: derftukken, waar in ons de ondervinding der Zedelyke Wereld wordt opgegeeven, zyn als zo veele Proeven omtrent 's Menfehen Geest cn Gemoed genomen, welker nette aantekeninge en befchouwinge. niet min heilzaam is ter regelinge van onze eigene Gemoedsgefteldheid, en van onze verkeeringe in de zamenkevinge. Ondertusfchen is .het dan blykbaar , dat deeze kleinigheden , deeze fyne trekken, deeze keurlyke en door elkander dikwyls gemengde kentekens, wel eene aandagtige oplettenheid vereifchen , om dezelve wel en naauwkeurig te vatten, en dat ze niet te beuzelagti" en van te geringe waarde zyn , om , by verftandige en oordeelkundige Leezers, dezelve te Verdienen. , Zodanige Leezers zullen ook de 7.edelyke Gezegden i of Spreuken, menigvuldig in Werken van deezen aart / voorkomende, met opmerking gadeilnan; zy dienen tot j waarfchuwinge voor gebreken en misdagen, en ter hand\ leidinge, om , in de voornaame gevallen des leevens, ons ; gedrag omzigtig te beftuuren. ■Eindelyk heeft men , onder het leezen deezer Romans, het Zedelyk Oogmerk der Schryveren met alle aani dagt na te gaan, en te overweegert wat zy ons ten aanzien van der Menfehen gedrag en handelwyze over 't algemeen, en in 't byzonder,hebben willenvoorftellen en i vertoonen; en wat zy ons , met die vertooningen , ten aanzien van onze Zeden en Handelingen, hebben willen keren. Dit Zedelyk Oogmerk der Schryveren moet wel oni derfcheiden worden van het oogmerk der Perfoonen, wfclke zy, fpreekende of werkende, invoeren. . Wat het gebruik betreft, 't welk men van Zcdekundige Romans naa dezelve behoorelyk geleezen en overwogen te hebben, maaken kan, en, naar alle reden , maaken moet, 't zelve is drievoudig. ,. Vooreerst heeft men van dc Characters, welke daar in voorkomen, van het gedrag der Perfoonen., die als ten tooneele treeclen, zich te bedienen , om, gelyk men zegt, de Wereld te leeren kennen, en, zo Veel mogelyk, den juut, hoedanigheden en inzigten zyner Medemenfchen re •. door-  108 GEDAGTEN OVER 'T LEEZEN doorgronden , en , daar over, zo verre het ons geoorlofd is, een juist en regtmaatig oordeel te vellen. Men vergelyke de tekeningen, welke daar in worden opgegeeven, met de leevendige voorbeelden ons dagelyks in de Zamenleevinge ontmoetende, om door die vergelykinge in Haat gefield te worden, tot het verkrygen Van nog nauwkeuriger kundigheden van zodanige Menfehen , welker afbeelding wy aantroffen. Men vergelyke het uitwendige gedrag, de redenen en bedryven der Perfoonen met hunne overleggingen en raadflagen in die Romans blootgelegd. En zal dit ons aanleiding geeven, om , met meer grorids, uit den handel en gefprekken onzer Medemenfchen, over huns harten grond, inwendige gemoedsge-. lteldheid en bovendryvende inzigten, te oordeelen. Na dusdanige kundigheden van .het Hart, de Gefteldheid en Neigingen der Menfchcn, te tragtcn, is het werk eener pryslyke Voorzigtigheid, en kan8 van zeer veel nut zyn in de' Zamenleeving. Niemand immers kan lochenen, dat 'er grootlyks aangelegen is de zódanigen te kennen, met welken wy tc doen hebben, met welken wy dagelyks moeten omgaan en handelen, en in welken wy altoos meer of min vertrouwen moeten ftellen. Deeze- kundigheid maakt ons bekwaam in doorgaans de beste en nutfle verkeering voor ons te kiezen, en dezelve op de heilzaamfte en voordeeligfte wyze te beoefenen, om den meesten invloed te hebben op onze Medemenfchen, om hunne gebreken te verhelpen, hun misnoegen te vermyden; en om ons voor 'de kwaadaartigheid en fnoode'listen van anderen te leeren wagten. Doch van hoe veel voordeels dit gebruik ook zy ia de Zamenleevinge, wy hebben wyders van het gelcezene ■en welbedagte een gebruik te maaken , 't welk nog van ongelyk grooter en uitgeftrekter nut voor ons zyn kan, wtar door wy niet alleen hier een gerust cn veilig leeven verkrygen , maar zelfs ons geluk tot in .eene eindlooze Eeuwigheid verzekeren kunnen. Terwyl wy, naamlyk, tragten om onze Medemenfchen te leeren kennen, moeten wy, inzonderheid, ons zeiven niet voorby zien en vergeeten; maar tragten regt kundig te worden van ons eigen Hart en Gemoedsgefleldheid, waar in een voornaame grondflag der. waarc Wysheid gelegen is, pm op deeze kundigheid de- verbetering van onze eigene gebreken en misflagcn, de heiliging van ons Hart, en dc welgcfchikte regeling van ons Gedrag en Zeden te vestigen. Hier toe  VAN ROMANS , ÊNZ. IOO toe dienen rechtftreeks de Zedelyke maatregels, Aanmerkingen en Lesten , in Werken van dien ftejnpel overvloedig verfpreid; deeze hebbe men diep in zyn geheugen te «renten, en zich eigen te maaken, als regels, gelchikt voor onze eigene overleggingen en handelingen. De vermaningen en aanfpooringen ten goede, de waarlchouwmcen en afmaaningen van feilen en zonden , behoort de Leezer aan te merken, als hem betreffende, en op zyn ei<*en hart te laaten gelden. Men keere dan deezen fpiegel van "-oed en kwaad zichzelven toe, en tragttedoor het opreot gebruik daar van, zyn eigene gedaante naauwkeurïo- te leeren kennen, zyne wangeftalten te verbeteren, en zich aan rechtfchapene Deugden gewennen. . Valt het dikwyls moeilyk de inwendige fchuilhoeken van onze harten zélve door te kyken , het oplettend befchouwen der Characters , • de vergelyking van derzelver gefprckkcn en bedryven , met hunne innerlyke gedagten en gemoedsbewee°-ingen, moet ons ook aanleiding geeven om te fettcn °op onze redenen en daaden, en om, volgens deezen leiddraad, te bevroeden , wat binfien in ons verborgen list ' Een derde gebruik is, dat wy 'er gelegenheid uit ontkenen om zelve verder te denken, en onze overleggingen, over de voorkomende zaaken, uit te breiden. Veele ge-, wjo-tige lesfen, fpreuken, en gedagten, -wnden wy, m die°Werken , flegts met weinig woorden, kort en beknopt, voorgefteld. Deeze gaan zwanger met eenen ryken overvloed van waardige gedagten, welke, als men ze behoorelyk koestert-, daar uit voor den dag gehaald, wyd en breed kunnen uitgebreid worden. Gelyk een klein zaadkorreltje , in eenen vrugtbaaren grond ,'zyne tedere deelen allengskens ontwindende, tot een groote plant uitdydt, breede bladen, fterke (lengen uitfchiet, en eene vrugt voortbrengt van veel grooter. omtrek dan het eerst beginzel van dit alles; zo is het ook het werk van eenen bedagtzaamen geest om tot in het hart van dusdanige fpreuken en korte gezegden in te dringen, daarin werkzaam te zyn, de ryke ftoffe, daarin opgeflooten, aan alle kanten uit te zetten, en veele andere gelykaartige. en heilzaame bedenkingen vrugtbaar daaruit voort te teelen. Deeze oefening is, by uitneemenhcid gefchikt, om ons Verftand uit te breiden, ons Vernuft te verle'evendigen , ons Oordeel te fcherpen. Wanneer wy alleen berusten by het geleezene, is het voornaamlyk'ons Geheugen, dat wy  ÏÏO GEDAGTEN OVER *T LEEZEN VAN ROMANS , ENZ/ oefenen, met ons de voorgcftelde zaaken eigen te maa* ken; maar die «Gedagten en Overleggingen , welke wy dus zelve door onzen vlyt voortkweeken, zullen ons hierom zelf dies te aangenaamer bevallen, en onzen redelyken o-eest een nieuwen moed en leeven byzetten. - - - 't V erfland van alle Menfehen, ik beken het, is hier toe niet even zeer in ftaat. Zommigen zyn veel bekwaamer om op eigene wieken te dryven, dan anderen, en zulten, zich ééns van land begeeven hebbende, veel hooger en verder vliegen. Doch allen niet te min, die eenige maate van Oordeel en Vernuft bezitten, kunnen van deeze oefeninge meer of min hun werk maaken; en hoe meer zy zich daar op bevlytigen, hoe vaardiger zy daar in zullen worden , hoe verder zy hunne vermogens zullen uitbreiden. AANMERKINGEN OVSR HET VOOROORDEEL DAT DE INBEELDING DER MOEDERS INVLOED KAN HEBBEN OP* HEUR VRUCHT , *DERWYZE , DAT DAAR DOOR OP , OF AAN , HUN LICHAAM KU*NNEN VOORTG'.BRAGT WORDEN VLEKKEN , OF ANDERE WANGESTALTENS. Door den Heer T E N N E T, Geneesheer ie Sirod, in het Fransch Comté (*) Dagelyks hoort men van menfehen, die anders in alle opzichten" zeer kundig zyn, noch halftarrig verdedigen , dat de inbeelding der Moeders, op eene byzondere wyze, invloed kan hebben op het lichaam van heur Vrucht. Men verhaalt, oin zulks te bewyzen , malkancleren,*zulke zaaken , die, meer of minder, vcrwonderlyk zyn , en welken ik my wel wagten zal van te herhaaien. Ik zal alleenlyk maar aanmerken dat dit gevoelen van een alleroudften datum is , en dat de Schryver van het boek, ever de Qverbevruchting, (I) verzekert fchynt te zyn gC' (*) Overgenomen uit het journal ds medecini; , de Juin, 1787. ! (f) Bit boek is in 't geheel niet van hippocratks , alhoewel men het in de verzameling van zyne Werken heeft ivge'nst: De fiudfle Schryvers hebben het zelve in 't geheel niet gekent; kroti- en 5  aanmerkingen over de inbeelding, enz. til geweest van den Invloed der inbeelding van dc moeders op heur vrucht. „ Eene zwangere vrouw, zegt hy, die eene dolle trék heeft tot het eeten van aarde en koo. len, en zoo zy deezen vreemden lust kan voldoen, zal een kind ter waerelt brengen dat aan het hoofd de tekens draagt van deeze zelfftandigheden: Prcegnantibus fi terra aut carbones in cibum expetantum eaq'tie edant, in foetus capite ubi in luccm editus fuerit, horum fignum apparet. (*)" Ongetwyfelt zoude het zeer moeijelyk zyn, om, met volle zekerheid, de oorzaaken te kunnen aanwyzen welken den grond tot dit gevoelen gelegt hebben. Alles wat men dus ten deezen opzichte, met i e meeste waarfchynelykheid, van dit gevóelen kan zeggen , is , dat 'er van alle tyden vrouwen zyn geweest, welken heur belang daar ingefteld hebben, om die geenen, welke heur omringden, te bedriegen. Dus om heur buitenfporigheden te bedekken, en zich van de gelykheid te ontfchuldigen , die hunne kinderen hadden met zekere perzoonen, misfchien zelf pm een fluijer te fpreiden over den oorfprongj van .wanftaltige of gebrekkelyke voortbrengzels, (f) zullen zy wellicht doortrapt en listig genoeg zyn geweest om volftrekt ftaande te houden, als dat deeze voortbrengzels hun beftaan hadden aan ongefchikte begeertens , aan wonderlyke aandoeningen , aan hevige fchrikken, of fchrikbaarlyke ontroeringen. Die heufche verzeekering , welke zoo natuurlyk uit den mond. der vrouwen voortvloeit, en het vermogen dat zy op de ligtgeloovigheid en toegeevenheid der mannen hebben, heeft veel geholpen om dit gevoelen onder het volk te verfpreiden. Het gemeen, dat, over het algemeen, toch altoos dom is, dat het wonderbaare bemind, en dat zich zonder erg verbeeld iets verwonderlyks te vinden, in al sn, die eene lyst heeft gegeeven van de Verhandelingen van hippocrates, heeft geen de minfte melding gemaakt van die ever de o verbe vrucht ing. (*) Lib. de Superfoetatione, Cap. 6» edit. haller. (t) Men zal niet behoeven te twyfelen, dat' 'er reeds ly de Oudheid vreemde vermengingen plaats hadden. Het fchynt dat dit gebrek, het welk den mensch ontluisterd, al onder het Jodendom heeft plaats gehad , naardien mozes de doodftraf heeft gefielt tegen den geenen die z'ch aan dusdaanig een wanbedryf fchuldig maakte, lbviticus Cap. ao: 15 'en iö.  113. . AANMERKINGEN al dat geen dat zy niet gewoon zyn te zien, heeft vastelyk gelooft, dat de vrucht de fpeelbal is van de inbeelding der Moeder, en het flagtoffer van heur vreemde kuuren of eigenzinnigheid. De Geneeskundigen , die ook , helaas! maar al te zeer zich laaten misleiden door de heerfchende vooroordeelën-, en de dwaalingen van hunne eeuw, zyn ook door de meenigte in dit gevoelen medegefieept geworden , en hebben dus het zelve, op hun beurt, gezag bygezet; maar heden ten dage, nu de Natuurkundiger Geneeskunde zulke zigtbaare vorderingen gemaakt heeft, is 't niet moeijelyk om de Natuur we-derom in hcure rechten te herftellen, de inbeelding te •zuiveren van heur dwaalingen waar toe zy niet bekwaam is, en aan de Vrouwen eene gerustheid te bezorgen, naar dewelke zy met reeden verlangen. Inderdaad de vrucht moet, in den fchoot der Moeder, als een op zich zelf ftaande leevend fchepzel befchouwt worden: zy heeft met. de Baarmoeder geen gemeenfehap als door buitengemeen zagte vliezen, welken geen het minfte verband met dezelve hebben, dan door eenige vaten van hunne uitwendige oppervlakte. Even eens. als het kieken in het'Ey, heeft de Vrucht, in den fchoot zyne Moeder, heur eigene Hersfenen , Zenuwen, Vaten,Werktuigen, en byzonderen Bloedsomloop; en heeft in 't geheel geene wezenlyke aanraaking plaats, tusfehen de vaten der Vrucht, en die, welke eigen zyn aan de Moeder; zoo 'er dan al aandoeningen in de vrucht mogten plaats hebben, worden zy in deszelfs eigene werktuigen gebooren; zo zy denkt, gefchied zulks door middel van neur eigene ziel: in een woord; deszelfs leeven is zo onderfcheiden van het leeven der Moeder, dat, na de dood van deezen, den omloop van het bloed in de vrucht noch aanhoud, tot dat de koude tot eene hoogte is geklommen boven het punt van de ftremming der vogten , en het ophouden der beweeging. Weshalven het dan onmo» gelyk is, dat de inbeelding van.de moeder onmiddelyk op het lichaam van het kind zoude kunnen werken. Daarenboven, indien de Moeders zo veel vermogen op heure inbeelding hebben , hoe kpmt het dan toch dat zy zo veel meer 'macht op heur Vrucht, dan op haar eigen zelve, hebben? Waarom, by voorbeeld, zal eene oude vrouw, die zich zelve op het allerkragtigst zo fchoon verbeert te zyn als Venus, daar door de rimpels van heur aangezigt niet zien verdwynen 9 om plaats te maaken voor een  OVER DE INBEELDING, ENZ. "3 «cri vel zoo blank cn zo fchoon als Leliën en Roozcn ? En waarom ontdoen zy zich als dan ook niet van baar oude huid gelyk' de Slang, óm zich wederom te vereieren met.alle de bevalligheden eh aanlokzelen van de ïeiigd. i Kan men ,ook niet insgclyks vraagen, wTaarom deeze inbeelding van de Moeders byna nooit anders voortbrengt dan vreemde cn fchadelyke zaaken? Ook zoude men zeggen, dat het heur ook even gemakkelyk moest zyn, om zo wel zeer fchooné als gebrekkelykc kinderen te krygen; ook zoo wel een Zoon ais een Dogter ^ en eindefyk, dat het beur maar weinig heeft'te kosten, om aan het kind alle de voordeden te geeven van lichaam en van geest. . Eindelyk: eene laatfte rede die ontcgenzeggelyk bewyst, dat de Moeder geen indrukzcl kan maaken van eenige merkbaare tekenen van allerlcy zinnelykheden, is dit, dat, men' alle dagen , door capricieuze of zotte Moeders , Kinderen ter waereld ziet brengen , die geen de minfte tekenen' van deeze vlekken óp heur lichaam draagen , welke men zo oncigentlyk den naam van lusten toeeigent. Maar, zal men zeggen, van waar komen dan die vlekken , welken nien op de huid van zekere perzoonen vind ? Om daar van de wezenlyke oorzaaken te ontdekken, zal het genoegzaam zyn , 'van zich te binnen te brengen, dat de Vrucht aan een aantal van Ziekten is onderworpen, gcduurende den tyd dat die in den fchoot der moeder is opgelk)oten. De weekheid der deelen, ik zoude by na zeggen dc vloeibaarheid, waarin het fchepzcl. zich bevindt, inzonderheid gcduurende de eerfte dagen die na de ontvangenis volgen, maaken het volftrekt ondergefchikt aan eene menigte van vreemde modificatien, die, zeer ligt, het werk van dc Natuur kunnen veranderen , en daardoor gelegenheid geeven tot die uitwerkzelen die zoo vreemd fchyncn , en welke men draaiingen van de Natuur noemt. Derwyze is het dat wy zomtyds by de Kinderen. Huidskoleuren , Vlekken , buitengemcene formatiën, en in. fchyn gebrokene of wel vennietigde Ledemaaten aantreffen , welken het domme Gemeen aan de inbeelding van de Moeder toefchryft, en in welken het eene ideale of denkbeeldige gelykenis meent te vinden', het zy met Vruchten, met dieren, of wel met andere onderwerpen. De Natuurkundigen. zullen in deeze verfcheidene verfciiynfelen, niets vinden dan zuiver natuurlyke uitwerk- lil. DEEL. NENGELW. NO. 3. II ZÊ"  114 AANMERKINGEN zelen, die kunnen voortkomen uit een oneindig getal van byzondere oorzaaken; zo als, onder anderen , het gebrek of' een overvloed, van voedende fappen; eene vertraaging in den omloop der vogten; eene verflapping of ftyf heid in het wecfzel van. zekere deelen ; eene onreo-èlmaatio-e wasdom; de zaaden van onderfcheidene ziektens • eene val van den kant der. moeder; de drukking en de vernaauwing van de Baarmoeder. De Schryver van het Boek, genaamt De genititra (*), vestigt inzonderheid zyne aandagt op de twee laatfte oorzaaken waarvan wy thans fpreeken: zie hier hoe hv zich , by deeze gelegenheid, uitdrukt (in het VI, Hoofdftuk): „ Wanneer de Lyfmoeder bovenmaate vernauwd is, moet 'er noodzaakelyk uit volgen, dat het Lichaam, 'twelk in deeze enge plaats zich moet bewee- een aldaar verminkt word. Het zelve ziet men in de Boomen, die, in de aarde geplant zynde, en geen o-enoeo-zaame ruimte hebbende, het zy door ft eenen, ot iets anders , in hunne groeijing belet wordende , wanneer zv boven de aarde komen,krom gedraaid,of aan de eene zvde dik, of aan de andere dun, uitfchieten: dit zelve zien wy waarlyk in een kind gebeuren, wanneer de Baarmoeder op verfchcidene. plaatzen, of geheel te naauw zynde,de formeering van dit Lichaamtje geheel of ten dcclc belet» Deeze plaats is zeer ophelderend: inderdaad hoe dikmaals ziet. men niet, in de Planten, een gebrek van Organifatie , van monfters, het zy in.een buitenfpoongen Sf o-ebrekkelyken wasdom, of byzondere veranderingen in de kolcur; de gezonde Natuurkunde leert ons ook, dat deeze verfchillende gebreken van conformatten eemglvk afhangen, van den invloed der lucht die deeze planten omringt; van de zon , door welken zy groenen ; door gebrek van doorftraaling ; door de te nabyheid van te harde lichaamen; door te geweldige aandoeningen, welken zy moeten ondergaan; van kwetzingen en verfcheunngen voor welken zy zyn blootgefteld; yan den kant van mfecten en van andere dieren. Ohi reden te geeven van deeze verfchynzelen, moet men geen toevlucht neemen tot Vreeze of fchrikken, of buitenfpoorige driften , noch tot onregelmaatige* wenfehen, die op eene geweldige wyze, ' f*> Erotien fpreekt in 't geheel niet van dit Boek , het welk j£ verjeheiden cumci niet gekeven van hippocrates te zyn.  over de inbeelding, enz'. U5 de inbeelding van deeze planten kunnen aandoen. Waarom dan zal men aan de inbccldïng dezelfde gebreken van organijatie toeeigenen , welke men zomtyds, hoewel zeer zeldzaam, by de dieren aantreft? Het kind Haat in een en denzelfden rang met de laagkruipende Heester, gely■kelyk blootgefteld aan zoo veele toevallen, aan zoo veele onderfcheiden ziekten in den fchoot van zyne moeder, dat wy ons wel geluk mogen wenfehen, dat, van zoo een uitgebreid getal van kinderen die ter waereld komen, zelf in de allerongunftigfte omftandigheden , 'er noch zoo weinigen zyn gefchonden of verminkt. reistocht op mont-blanc ; door den hoogleeraar de saussure ; in eenen b1ueve van hem , aan ' de schryvers van het 'jOlimal dc taris. Geneve, 19 Augustus, 1787. m v n heeren! Gy weet, buiten twyfel, myne Heeren , dat in Augustus des laatstverftrcckèn jaars, twee Inwoonders'van Chamouni , dc Heer paccard , Doctor in de Medicynen , en de Gids jaques balmat, den top van MontB'auc, tot nog toe als onbeklimbaar aangezien, beklommen (*). Ik kreeg 'er 's anderen daags de weet van, en vertrok terftond om hunne voetftappen te volgen; doch 'er viel zo veel regen cn fneeuw, dat ik my genoodzaakt vond 'er voor dat Saifoen van af tc zien. Ik fprak met i. balmat af om den Berg in 't begin van Juni tc bezoeken, en my te berigten van het tydperk, wanneer het fmelten der fneeuw den Berg beklimbaar maakte. In dien tusfehen tyd ging ik op 't land , aan den oever van het Meir, de Proeven neemen, die tot vergelyking moesten die- (*) Het berigt hier van, Briefswyze gegeeven door den Heer bourrit , hebben onze Leezers , met een fchrikbaarend genoegen', geleezen, in het Ilde Deel 11 de Stuk onzer Nieuwe Algemeene Vadefl. Letteroefeningen, bl. 635. Wy twyfelden geen oogenblik om de nadere Beklimming van dien hoogden Bergtop in Eurorn, door den onvermoeiden Wa trneemer, de saussure, bier mede te deelen. H a  %l6 reistocht op mont-blanc. # dienen van de Proeven, welke ik my voorftelde op MontJilanc te doen. Jaquüs i'Ai mat deedt in de maand JurTi twee ver-» geeflchè poogingen; ondertusfehen fchreef hy my niet te twyfelen, of het zou in de eerfte dagen van July gelukken. -: Ik ging toen na Chamouni. Ik ontmoette te SaJknche den moedigen balmat , die na Gcncve kwam om. my zyn nieuw gelukkig fiaagen te vermelden ; hy hadt den top van Mont-Blanc beklommen op den vyfden van July, met twee andere Gidfen, joan michael cachat en alexis tournier. Het regende, toen ik'te Chamouni kwam,, en het llegtc -weer duurde omtrent vier wecken. Maar ik had beflooteh liever tot het einde des bergbcklimbaarcn Saifocns tc wagten , dan een gunftig oogenblik te laaten voorby glippen. Het verlangde en verbeide tydftip verfcheen eindelyk, en ik toog den eerften van Augustus op weg, vergezeld van den Knegt, cn achttien Gidfen, die myïic benoodigdc Natuurkundige Werktuigen droegen, cn al den voorraad tot den tocht. Myn oudfte Zoon begeerde met allen ernst my tc vergezellen; doch ik vreesde dat hy nog niet fferk genoeg was, cn tejongewoo'n aan'beklimmingen van dien aart. Ik ftond 'er op dat hy 'cr van afzage. Iiy bleef tt'Prieure, en deed met veel nauwkeurigheids de waarneemingen, zamenllemmendc met die ik op den top zou doen. Schoon de top van Mont-Blanc flcgts twee cn een vierde my! lynrecht van Chamouni afligt, heeft men 'er altoos achttien uuren aan beftcedfc, uit hoofde van den fiegteil weg, van de nnvermydelykc omwegen, cn het opklimmen van 1920 Roeden. Om 't volkomen vry en aan myne keuze tc hebben waar ik den nagt wilde doorbrengen, liet ik een tent mede, draagen, en nam 'er, voor de ccrltc keer, myn rust onder, op den kant van Mont-Blanc, 779 Roeden boven jPrieure; de reis tot zo verre'valt niet moeilyk, cn is zonder gevaar; men kan dien weg in vyf of zes uuren afleggen. De reis wordt vervolgens veel gevaarlyker. Men moet. eerst een Ysbedding aan dc zyde overtrekken, om den voet te bereiken van een kleine keten rotzen, die aan het befneeuwde gedeelte van Mont-Blanc vast gehegt zyn. Deeze Ysbedding valt zwaar over te trekken, cn is vol gevaars. Brcede, diepe en ongeregelde fpleeten treft ■men  REISTOCHT OP MONT-BLANC. 117 men aan, waar over men dikwyls niet heen kan komen , dan over fneeuwbruggen, welke zomtyds zeer dun zyn, en over onpeilbaare diepten hangen. Een myner Gidfen liet 'er bykans het leeven. Hy was in den avond, met twee anderen; uitgegaan om den weg te onderzoeken. Gelukkig hadden zy de voorzorge gebruikt om met een touw aan elkander vast te gaan ;* de fneeuw zonk weg van onder zyne voeten, op 't midden van een brecde en diepe fpleet, en hy bleef tusfehen zyne twee makkers hangen. Wy trokken digt by de opening heen, die zich onder hem gevormd had, en ik beefde op 't gezigt des gevaars 't welk hy geloopen hadt.. Het overtrekken van deeze Ysbedding is zo bezwaarlyk, en gaat toe met zo veele bogté'n en wendingen, dat wy drie uuren noodig hadden om van de hoogte op de zyde tot de rotsketen te komen, fchoon dezelve, in een rechte lyn , nauwlyks meer dan een vierde myls daar van af ligt. Naa deeze rotzen bereikt te hebben, klimt men langs een fiingerenden weg op in eene Valei, met fneeuw vervuld, die van 't Noorden na 't Zuiden loopt, tot aan den voet van den hoogff.cn Bergtop. Deeze fneeuwhoopen zyn , van afftand tot afftand, afgefneeden door verbaazende en grootfche fpleeten. De nette affnydingen vertoonen de fneeuw in horizontaalc beddingen gefchikt , en elk deezer beddingen beantwoordt aan een jaar. Hoe groot ook de breedte deezer Sneeuwlaagen weczen moge , men kan nergens den grond ontdekken. Myne Gidfen wilden dat wy den nagt zouden doorbrengen agter een der rotzen, welke men op dien weg ontdekt; maar, dewyl de hoogfte nog tusfehen de 6 en 700 Roeden laager zyn dan dc Bergtop, begeerde ik hooger te klimmen. Ten dien einde moet men in 't midden van dc fneeuw zyn verblyf neemen, en ik had veel werks om .myne Reisgcnooten hier toe over te haaien. Zy verbeeldden zich , dat , geduurende den nagt , op deeze Sneeuwhoogten eene volftrekt ondraagelyke koude heerschte, cn vreesden , met de daad, daar hun leevenseinde te zullen vinden. Eindelyk verklaarde ik hun voluit , dat ik beflootcn had daar heen te 'gaan, met de zodanigen hunner op welken ik my vcrlaaten kon : datwy diep in dc fneeuw zouden delven , dit hol met het dekkleed van dc teut bedekken, te gadcr daar in gaan, ons ©pfluiten , en dat wy dan geen koude, hoe ftreng ze ook II 3 mogt  jjg REISTOCHT OP MONT-BLANC. lïio De beweeging van de Paketboot, een hinderpaal zynde om deeze Proeve, onmiddelyk naa dit voorfchrift te neemen heb ik, aan land komende,dezelve terflond te werk gefield, enzy ijaagde even zeer als die van het Braadfpit.  128 WAAR.NEEMINGEN denk ik dat de voordeden van deeze Sloep, wat de zei^ ladie betreft, zeer groot zullen weezen, zonder te fprêcken van het byzonder voordeel, om fcherper. by den wind te kunnen zeilen. Over de Kluizen "en Ankertouwen. Op een myner Reizen bevond ik my ten anker in de Baai van Tor , in Engeland , benevens tien Koopvaardyfchepen , daar ingebragt door een Konings Fregat; wy lagen tc wagten op een goeden wind, om onze reis te vervorderen; .het weer, dat zeer onfiuimig geweest was, bedaarde; doch de zee bleef verbaazend hol gaande* -Het. Fregat gaf fein om anker te winden: wy maakten allen te gelyk ons gereed; maar drie der Koopvaardyfchepen moesten hun Anker laaten zitten; het Kabeltouw by het ligten op 't laatst gebrooken zynde. liet onze hicldt het gelukkig; maar de vervaarlyke fchokken, welke het Schip te lydcn hadt eer het Anker uit den grond was, deeden my eenige bedenkingen maaken over de oorzaak , die , naar allen fchyn, dc Ankertouwen der Koopvaardyfchepen hadt doen breeken. My kwam m den zin, dat'zulks zeer gemaklyk kon gebeurd zyn door dc wyze op welke de Ankertouwen gekneld waren op de randen der Kluizen , uit den bykans horizontaaien in een verticaaleu ftand overgaande, en zelfs door de uitwerking van den geweldigen en fchicïykcn fchok, welken zy in dien ftand ontvangen, door de opheffing van 't voorfchip , cn de werking van het Anker. Men veronderftellc, by voorbeeld , een Schip zodanig voor Anker „dat het Anker recht op .ftaat, en nog vast zit in een misfehien zeer ongelykcn grond; dc zee ftil zynde, zal het nog uitftaaride gedeelte des Kabeltouws een bykans perpendiculaire lyn vormen , van den rand der Kluizen tot het Anker getrokken ; maar, wanneer men een holle zee neemt, zal het voorfchip duiken cn ver beneden het waterpas tot het Anker naderen, en vervolgens weder zo hoog daar bóven opfpringen. In het eerfte geval is het Kabeltouw los en met bogten, omtrent als in Fig 5 ftaat afgebeeld; en het tweede, daarentegen, gefpannen en fterk gekneld door den fchok, als in Fig 6. Als dan al de kragt verduurende met welke het Schip zich opheft, moet, of het Anker los gerukt worden, of de werking van het . Schip  over. de scheepvaart. ï~9 Sch4p wederftaan , of bet Ankertouw breeken. Doch men zal vraagen waarom breekt het in de Kluizen? Laaten wy een Kabeltouw veronderftellen van drie dui- " men over 't kruis, en dit verbeeld agten in Fig, 7.Indien dit Kabeltouw zich moet buigen op den rand van de Kluis A , is het blykbaar , dat, of de deelen des Driehoeks, begreepen tusfehen de Letters a, b, c zich zeer zullen intrekken, of dat de deelen tusfehen d,e,f, zamengedrukt zullen worden, of, eindelyk, dat, gelyk waarfchynlyk is , het een cn ander zal plaats grypen. In dit geval, zal de benedenhelft van het Kabeltouw, 't welk niet uitgeftrekt is, geene kragt altoos oefenen om den fchok te wederftaan; waar uit volgt dat de bovenhelft alles zal moeten lyden; de draaden van het bovenfte gedeelte, meest gerekt zynde, zullen eerst, en vervolgens de andere, breeken; want in dien geboogen ftand des Kabeltouws kan het geheel niet te gelyk werken, noch elk deel in 't byzonder het zyne toebrengen, gelyk zy doen wanneer het Kabeltouw uitftaat. Om dit ongemak te voorkomen, zou het zeer goed zyn , voor de Kluizen uit, eene foort van rol of fchyf te plaatzcn, van twee voeten over 't kruis, waar over het Kabeltouw liep: want allengskens daar om geboogen, en overzuiks meer gclykerhand uitgeftrekt zynde , zou het meer in ftaat weezen om de fchokken en flingeringen te verdraagen ; 't welk het Anker zou kunnen behouden, en , door dit middel , op den loop der Reize. het geheele Schip. De Broeder van den Heer le PvOY, die de Franfchc Vertaaling van deezen Brief bezorgde , desgelyks zyne waarneemingen gedaan hebbende op dit laatfte /luk, door franklin behandeld, welke hy aan aen JJipgeever van het Journal Phyfique mededeelde, zullen wy dezelve hier. nevens voegen. ,, Alles wat de Heer frankxin zegt, wegens de voor„ deelen, welke men zou kunnen trekken Van rollen of „ fchyven op de kanten der Kluizen, om het breeken der Kabeltouwen by't ligten van het Anker te voorkomen, is zeer regtmaatig; doch deeze rollen of fchyven zou„ den niet alleen dat voordeel aanbrengen, maar ook het $ Ankerwinden gemaklyker maaken, de fchuuring ver,, minderen, en dus ook het flyten der Kabels. Men heeft ook, zints lang , dit tragten te beproeven, „ gelyk ik te Brest vernam , toen ik , in den jaare „ MDCCLXXXIV derwaards Vertrokken was , om, HI.deel.mengelw.no. 3. I 95 pp  jj0 tyAARNEEMINGEI* op last van den Marfchalk de castries , aldaar de " Paratonnerres te plaatzen. , Getroffen door het grootsch en heerlyk vertoon van 'de Haven en Reede dier Stad, befteedde ik alle ledige V. oogenblikken om de onderfcheide Scheepsverrigtingen , " welke 'er dagelyks gefchiedden , te befchouwen. Eene " der algemeenfte, het Ankerligten, trok boven al my" ne aandagt. Ik ftond verwonderd over de bezwaarlyk- - heid waar mede zulks toeging, bovenal wanneer het ' l op het loshaalen der Ankers aankwam , of wanneer het " voorfchip bykans rechtftandig boven het Anker gekoH men was. Op 't eigen oogenblik begreep ik de nut„ heid, welke men zou kunnen trekken, van rollen of „ fchyven aan de Kluizen geplaatst om deeze werkzaam,' heid gemaklyker te maaken, en dat men , door derzelver behulp, niet alleen zou voorkomen de geweldige kreuk „ des Kabeltouws, wanneer het Schip in den gemelden „ ftand komt; maar ook de fterke fchuuring op den rand der Kluizen, en de reeds gemelde flytagie der Kabelj,, touwen. „ Met deeze denkbeelden vervuld, bleef ik niet in ge„ breke om ze mede te deelen aan zeer kundige Zee„ Officieren; zy betuigden my dat ik reeds lang was „ voorgekomen in deeze bedenkingen, dat zy my Sche„ pen zouden toonen, waar op dusdanige huiprollen ge„ plaatst waren. Zy hielden hun woord , my by het „ laaten zien teffens verklaarende, dat men 'er niet veel „ baat by gevonden hadt. Doch, naa ze naauwkeurigcr „ bezigtigd te hebben, kon ik my niet wederhouden van „ te betuigen, dat ik my geenzins verwonderde over dc „ geringe uitwerking , dat ze geheel ongefchikt waren „ om het oogmerk te bereiken. In de daad, ze waren „ van een zo kleinen Diameter , naar gelange dezelve „ zouden moeten geweest zyn, en daarenboven zo liegt „ aan 't Schip vastgehegt, dat ik my verzekerd hield', dat zy geen dienst altoos deeden, of, in gevalle van „ eenigen dienst, het niet konden houden by de zwaare „ drukking onder het ankerligten. Ik ontdekte, vervol„ gens, dat myne gisfing zeer gegrond, en dit afbreeken meer dan eens gebeurd, was. Maar het weinig nut ,' deezer rollen , alleen , gelyk ik gezegd heb , ontftaan, de uit derzelver gebrekkig maakzel,en wyze van vast' hegten, bleef ik in 't begrip , dat zulks niet moest - „ beletten om 'er beter Schikking op te maaken. " »Ik    $ver de scheepvaart.1 151 . Ik item toe , dat het zo gemaklyk niet valt, als men , in den eerften opllag wel zou geloovcn: want, cm aan I 'deeze Rollen of Schyvcn alle noodige ftevighcid te , geeven, moesten ze vervaardigd worden te gelyk met |, het Voorfchip, waar toe zy behoorden ; cn dc zwaare , werking, waar aan dat gedeelte der Schepen is blootL geiteld, vordert dat 'er veel houts ingebragt , en niets aan toegevoegd worde, 't welk de vastheid van 't ver„ band des geheels eenigermaate vermindert. Daarenbo,, ven moeten die Rollen of Schyven zich fchikken naar „ alle de beweegingen van het Schip , wanneer 't zelve voor Anker" ligt, en niet beletten, dat men , by hoog- gaande zee, de Kluizen kan {toppen. Doch, fchoon het my niet gcmaklyk voorkwam, alle deeze zwaarig„ heden te overwinnen, begaf ik my, overtuigd van de nuttigheden, welke die Rollen , wel aangelegd zynde , „ zouden kunnen aanbrengen, by den Graaf d'hector , ,, Commandant tc Brest, die, door zyne kunde in de „ Zeezaaken, en zyn onvermoeiden vlyt, aan alles in die „ Haven ziel en leeven byzet. Hy vondt myne redenen „ wel gegrond, en wilde gaarne bekwaame Schcepstim- mcrlicden aanmoedigen, om te beproeven wat zy ten „ deezen opzigte zouden kunnen doen. Ik weet den ,, uitflag niet $ doch kan niet naalaaten, te deezer gele- genheid, dit Stuk te herhaalcn, 't- welk my van groote „ aangelegenheid voorkomt : dewyl het eene bewerking „ betreft, van welke menigmaal de veiligheid en 't be,, houd eens Schips afhangt." {Het Vervolg des Brie/s van franklin hier naa.) adres van den hpere benjamin franklin , aan den' oeneraal washington , by gelegenhi 1d van het Rekenen der nieuwe constitutie, op den 13 dec. i787, te philade». phia. (Overgenomen uit een geagt Nieuwspapier.) n "\7olgens een eerwaardig getuigenis gaf de gryze benM V jamin franklin , aan wien America zo veel verfchuldigd is, onmiddelyk voor dat hy de voorgeftelde „ nieuwe Conftitutie tekende , aan zynen beroemden I 2 „Vriend  adres van e. franklin ,, Vriend den Generaal Washington, als Prefident der „ Conventie , welke de nieuwe Conftitutie heelt ont„ worpen, het volgend Adres over." myn heek president! . Ik beken dat ik voor het tegenwoordige deze Conftitutie niet geheel goedkeure; doch, myn Heef, ik ben niet zeker dat ik het nooit doen zal. Want , lan°- beleefd hebbende, heb ik mecnig geval ondervonden, in '°t welk. ik, by beter onderrichting of nader overvveegin°- , verplicht ben geweest van gevoelen te veranderen, zelf over gewigtrge zaaken , die ik eerst recht oordeelde , doch anders bevond. Daarom, hoe ouder ik worde, hoe meer ik gefchikt ben om aan myn eigen oordeel te twyffelen en meer achting voor dat van anderen te betoonen. Inderdaad, de meeste Menfchcn , zo wel als de meeste Secten in den Godsdienst, oordeelen zig in 't bezit van pe waarheid, cn dat, waar ook anderen van hun ver*. fchiilen, zulks zo verre eene dooling is. Stmjle een Protcftaut, vertelt den Paus, in zekeren Opdragt,' dat het eenig veyfohil tusfehen hunne twee Kerken, en hun gevoelen wegens de vastheid hunner Leere, daar in be~ ltond, dat de Roomfche Kerk onfeilbaar is, en de Enel~ 1'che Kerk nooit ongelyk heeft. Edoch, fchoon menig Particulier, bykans even hoog van zyn eigen onfeilbaarheid, geyodt, als van die zyner Geloofsgezindheid, drukken weinige zulks zo natuurlyk uit als zekere Fraufche Dame, die, in een klein krakeel met haar Zuster, zeide: hoe het komt, weet ik niet, Zuster, maar ik ontmoette niemant, die altoos gelyk heeft, buiten my zelf. Jn die gevoelens, myn Heer, geef ik myne bewilliging tot deze Conftitutie met al haare gebreken , indien dezelve zodanig zyn; vermits ik denk, dat ecu algemeene Rc°ee-nng noodzaaklyk voor ons is; en 'er is geene RegeeriiWform , of zy kan een zegen wezen voor 't Volk, indfen zy wel word bediend; ik geloove verder, dat deze waarlchynlyk voor een aantal Jaaren wel bediend zal worden, cn dan allcenlyk in een Üespotismus zal eindigen, zo ais andere Regeeringsformen voor het zelve hebber, gedaan wanneer het Folk zo bedorven zul worden, dat het eene despolleke Regeering nodig heeft, onbekwaam zynde tot eenig andere. Ik twyffel ook, of eenige andere Conventie, die wy er-  aan den generaal washington. '33 erlangen mogten, in ftaat zyn'zou eene betere Conftitutie te maaken; want wanneer Ge een aantal Menfehen verzamelt , om het voordeel hunner vereenigdc fchranderheid te genieten, vergadert Ge met die Menfehen ook al hunne vooroordeelen , hunne verdoolde meeningen , hunne plaatfclyke belangen , hunne zelfzoekende oogmerken. "Kan 'er uit zulk eene Vergadering een volmaakt Werk yerwagt worden? Het verwondert my, derhalven, Myn Heer,. dit Syftema zo zeer aan de volkomenheid te zien naderen als het doet. Het zal ook, denk ik, onze Vyanden verbaazen, die in vertrouwen verwagten te hooren , dat onze Raads-Vergaderingen even zo verward zyn als die der Babelbouwers; en dat onze 'Statuten op het punt zyn van losbreeken, enkel om vervólgens weder by den anderen te komen, met het oogmerk om onderling den ftrot te doorkerven. Ik geef dan, Myn Heer, myne toeftemming tot deze Conftitutie, om dat ik niet zeker ben, dat ze niet de beste zy. Een groot deel der fterkte cn kragtdaadigheid van eenigerlei Regeering, in het verfchaffen en verzekeren van 's Volks geluk, hangt af van het gevoelen , van het algemeen gevoelen, over dc goedheid van zodanige Rege > ring, zo wel als van dc wysheid en oprechtheid van derzelver Regeerders. Ik hoop ,• derhalven , dat wy, om ons zelfsivillé als een deel des Volks, en om de wille van óns Nageflacht, hartelyk en eenftemmiglyk handelen zullen om deze Conftitutie te recommandeeren, waar onze invloed zig uitftrekke, en onze toekomende denkbeelden' en poogingen wenden tot de middelen om dezelve wel' beftuurd te hebben'. Over het geheel., Myn Heer, kan ik niet nalaaten eenen werisch uit te boezemen, dat elk Lid der Conventie, die 'er nog zwaarigheden tegen mogte hebben, met my jcen weinig aan zyn eigene onfeilbaarheid wil twyffelcn » en, om onze famenftemming te doen blyken, zynen naam ander dit Stuk gelieve te ftellen. * 3 breed-  134 GEBRUIKEtf EN ZEDEN BREEDVOERIG VERSLAG VAN DE GEBRUIKEN EN ZEDRN DER TEGENWOORDIGE INWOONDERS VAN SYRIË. 1 (Overgenpmen uit c f. volney's Voyage en Syrië fcf en Egypte.") {Vervolg van bl. 74.) De Bedouinen zyn, over 't algemeen , mager, klein en taanverwig van kleur ; doch meer dusdanig in t diepst der Woeftyne dan op dc'grenzen van het bebouwde Land; doch altoos van een bruiner verwe dan de nabuurige Boeren. Zy verfchillen ook van elkander in dezelfde Legerplaatze, en ik heb" opgemerkt dat de Shaiks, dat zyn de Ryken cn hunne Huisgenooten, altoos grooter van geftalte en dikker zyn, dan de gcineene Lieden. Eenigen hunner haalden meer dan vyf voeten en zes duimen , fchoon zy doorgaans bezwaarlyk over de vyf voeten kunnen mcetcn. — Dit vcrl'chil kan alleen toegefchrceven worden aan hun voedzel, 't welk de ecrstgemeldcn in grootcr overvloed erlangen , dan de laatstgenoemden. De uitwerkzels hier van zyn desgelyks blykbaar in de Arabifche cxxTurcomannifche Kameelen:want dc laatftcn, in landen vol weelige weidlanden zich onthoudende, worden fterker en vleefchiger dan dc anderen. Men mag ook verzekeren, dat de laagere rangen onder de Bedouinen in een ftaat van geduurigc behoeften eh elende leeven. 't Zal ons bykans ongelooflyk voorkomen, fchoon het eene ontwyfelbaare waarheid is, dat de hoeveelheid van voedzel doorgaans, by't mecrendeel gebruikt, geen zes Oneen op één dag tc boven gaat. Deeze onthouding ziet meri meest onder de Stammen van de Najs en de Hedjaz. Zes of zeven Dadels in gefmolten Boter geweckt, een weinig verfche of dikke melk , zyn genoeg voor een Man, den gcheelcn dag; en hy rekent zich gelukkig, als hy 'er eene kleine hoeveelheid grof meel ot een kleine klomp ryst by mag hebben. Vleesch wordt alleen voor groote Feesten bewaard; en nimmer dooden zy eenig jong beest, dan by een Huwelyk of Begraafenisfe. Eenige weinige ryke, en het 'er van necmende Shaiks, alleen, dooden jonge Kameelen, en eeten gebakken Ryst by hunne fpyze. In tyden van fchaarsheid, want deeze kunnen bycen Volk met zo weinig te vrede nog ontftaan, fierft het gemecne volk bykans van gebrek, cn flingert de  DER INWOONDEREN VAN SXRIE. 135 «remeénfte foorten van voedzel in, als Springhaanen, Rat-. ten, Hagedisfen . en Slangen op doornen gebraaden. Door nood gedrongen , worden zy plunderaars der be-. bouwde Landftreeken en Roovers op den weg. Uit deeze fchaarschheid van voedzel, volgt de tederheÜ hunner oefteltenisfe, de kleinheid en magerheid hunner lichaamen , die eer vlugheid dan Sterkte hebben, 't-.Is optekenenswaardig, dat hunne ontlastingen van allerlei foort, tot de doorwaasfeming toe, zeer gering zyn; hun bloed is zo weinig van weiagtig vogt voorzien, dat niets, dan een fterke hette,de vloeibaarheid kan bewaaren. Doch dit belet niet, dat zy, in andere opzigten, zeer gezond zyn;.. minder ziekten treft men by hun aan, dan onder de Inwoonders van het bebouwde Land. Uit het gezegde moeten wy niet befluiten, dat de Spaarzaamheid der Bedouinen , in 't neemen van voedzel, enkel eene daad van Verkiezing, of zelfs van de Lugtsgefteltcnisfe is. De groote Hette, waar in zy leeven, maakt ongetwyfcld hunne Spysonthouding gcmaklyker, door die werkzaamheid, welke de koude aan de maag byzet, weg te neemen. Zy, gewoon zynde aan zulk eene fchraale leevenswyze, komen daar door de uitzetting der Maage voor, en ftclt zulks hun in ftaat tot eene zo verre gaande Spysonthouding: dan, het eerfte en voornaamfte drangmiddcl tot het verkrygen deezer hebbelykheid, is by hun , gelyk by 't geheel Menschdom, de noodzaaklykheid, in welke zy zich gefteld vinden, of uit den aart der grondsgefteltenisSe, te vooren vermeld, of uit den ftaat der zamenleevinge , waar in zy verkeeren , en door ons nu nauwkeuriger moet worden naagegaau. Reeds heb ik gezegd, dat de Bedouinfche Arabieren verdeeld zyn in Stammen, welke zo veele onderSeheide Volken uitleveren. Elk deezer Stammen eigent zich een ftreclolands toe, welke zyn grondgebied uitmaakt; en hier verfchillen zy niet van befchaafde Volken, dan alleen daar in, dat hun grondgebied een grooter uitgeftrektheid moet hebben, tot het verfchalfen van voedzel aan hun vee, een geheel jaar door. Ieder deezer Stammen is verzameld in een of meer kampen , over 't land verfpreid, cn die 't geheel doortrekken, naar gelange het door de kudden wordt afgeceten. Te deezer oorzaake zyn, in eene groote uitgeftrektheid, alleen eenige weinige plekken bewoond, 't welk van dag tot dag verandert; maar, dewyl de geheele uitgeftrektheid vereischt wordt tot het jaarlyks I 4 01"!-  I3Ö GEBRUIKEN EN ZEDEN onderhoud van den Stam, wordt een ieder, die 'er inbreukop maakt, voor een fchender des eigendoms gehouden: en dit is hun Volksrcgt. Indien, derhalven J een Stam, of eenigen der daar aan ondcrhoorigen, op vreemden grond kome, worden zy behandeld als Vyanden en Roovers, en 'er ontftaat kryg. En, naardemaal alle de Stammen aan elkander verbonden zyn door Bloedverwantschappen of andere Verdraagen , worden 'er Verbindtenisfen gevormd , welke aan deeze Oorlogen meer of min uitgebreidheids geeven. De wyze, op welke zy, te dier gelegenheden, te werk gaan, is zeer eenvoudig. Berigt ontvangende van de belediging, ftygen zy tc paard, cn zoeken den vyand op: dcezeir ontmoetende, trecden zy in gefprek, en wordt by mondehet vcrfchü"dikwyls afgedaan; zo niet, dan vallen zy in kleine partyen, of man voor man, op elkander aan. " Zy ryden op elkander in, met vollen ren, met gevelde fpeeren , die zy zomtyds, niettegenftaande derzelver lengte , op den wykenden vyand werpen. Zeldzaam twist men lang om de overwinning; de eerfte aanval beflist doorgaans , en de overwonnenen vlieden , met allen fpoed, over de dorre woeftyn. De nagt bcgunftigt veelal hunne ontkoming. De overwonnen Stam neemt de tenten weder, wykt op een afftand, met fnelle fchreden, en zoekt eene Schuilplaats by de Bondgcnooten. De vyand, te vrede met de overwinning, dryft het vee verder op, cn de geylugten neemen welhaast de oude plaats weder in. Maar de flachting, in deeze gevegten voorgevallen, zaait menigmaal dc zaaden van voortduurenden haat. Overweegingen van algemeene veiligheid hebben , van voor veele ecuwen, cene wet onder hun vastgefteld, in gevolge van welke het Bloed van elk verflaagencn moet gewrooken worden, door dat van den Man, die hem doodde. Deeze wraak wordt 7'ar, of Wedervergelding, gcheeten; en het regt, om die te eifchen, komt voor den naasten Bloedverwant des gefneuvelden. Zo kiesch cn teder zyn dc Arabieren op dit punt van Eer, dat iemand, die verzuimt deeze Wedervergelding te zoeken , eene onuitwischbaare fchandvlekke aankleeft. Hy fpcurt, derhalven, elke gelegenheid, om zich te wreeken, op. Indien zyn vyand , door eenige andere oorzaak , omkomt, is hy niet voldaan; maar zyn wraak wendt" zich op de» naasten Bloedverwant die aan zyn wraak ontfnaptc. Deeze wraakneemingen gaan, als een erfgoed, van Vader op , Zoon  DER INWOONDEREN VAN SYRIË. 13? Zoon over, en houden nooit op dan met het uitfterven van een der Gezinnen; of zy moeten overeenkomen om den fchuldigen op te offeren , of het bloed te koopen voor een vastgeftelden prys in Geld of in Vee. Buiten deeze voldoening, is 'er noch vrede, noch beftand, noch verbintenisfe tusfehen hun, en dikwyls niet tusfehen geheele Stammen. - Daar is Bloed tusfehen ons, zeggen zy , by elke voorkomende gelegenheid, en dit zeggen is eene onwegweerbaare hinderpaal tegen alle vriendlyke verbintenis. Dusdanige toevallen noodwendig veelvuldig zynde in een lang tydverloop, heeft het grootfte gedeelte der Stammen oude gefchillen , cn leeven zy in een geduurigen ftaat van kryg. Deeze, gevoegd by hunne doorgaande Lcevenswyze, vormt de Bedouinen tot een Krygsvolk, fchoon zy, in den Oorlog, als eene kunst aangemerkt, geene groote vorderingen gemaakt hebben. De Kampen der Bedouinen vormen een ongercgclden kring, betraande uit een enkele ry Tenten, met grooter of kleinder tusfehenruimtcn. Deeze Tenten , van Geiten of Kameelshair gemaakt, zyn zwart of bruin, waar in zy verfchillen van die der Turcomannen, die zich wit vertoo; nen: zy rusten op drie of vier ftaaken , niet meer dan vyf of zes voeten lang, 't welke 'er een zeer plat voorkomen aan geeft. Zodanig een Kamp doet zich van verre op als eene menigte zwarte plekken; doch het fcherpziend oog der Bedouinen wordt 'er niet door misleid. Ieder Tent is bewoond door eene Familie, en door een gordyn verdeeld in twee vertrekken, een dcrzelven is voor de-Vrouwen gefchikt. De tusfehenruimte in den grootcn kring dient , om alle avonden het derwaards gedreevcn Vee te bergen. Zy hebben geene verfchansfingen; en de eenige buitenposten zyn honden. Hunne paarden houden zy gezadeld, gereed om by 't eerfte aiarmtcken op te zitten: maar, dewyl 'er noch orde, noch regel, is in deeze kam:; . pen,kunnen ze altoos gemaklyk overrompeld worden,en, aangevallen, geen wederftand bieden. Die aanvallen gebeuren menigvuldig, en daaglyks wordt 'er vee weggevoerd. In dèeze foort van ftroopenden Kryg zyn dc Ara■• bieren zeer afgcrigt. De Stammen , in de Nabuurfchap der Turken , zyn nog meer gewoon ontrust en overvallen tc worden: want deeze Vreemdelingen , zich , volgens het regt der Overmeestering, den eigendom des geheelen lands aanmaatigendc, behandelen de Arabieren als wedcrfpamiige Onderdaancn, I < of  Ij8 -GEBRUIKEN EN ZEDEN of als onrustige en gevaarlyke Vyanden. Van hier laateir zy nooit af, heimlyk of in 't openbaar, tegen hun te oorlogen. De Tarkfche Pachas zoeken hun, by alle gelegenheden , te plaagen. Zomtyds twisten zy met hun over een ftreek lands welke zy hun hadden afgeftaan; zomtyds eifchen zy eene fchatting door de andere nooit beloofd te betaalen. Indien eene Familie van Shaiks verfchil heeft, ontftaande uit belang of eerzugt, komen zy beurtlings nu de eene dan de andere party te hulp, 't welk op beider bederf uitloopt. Dikwyls brengen zy de Opperhoofden , wier dapperheid of krygsbekwaamheid zy vreezen, fchoon ze met hun in een verbond ftaan , door vergift, of moord- daadig, om 't leeven. • Arabieren van den anderen kant, de Turken aanziende als overweldigers en verraadelykc vyanden, verzuimen geene gelegenheid om hun afbreuk te doen; doch ongelukkig treft hun wraak, dikmaaIer, den onfchuldigen dan den fchuldigen ; de onfchadelyke Boer moet dikwyls voor de beledigingen , door den Soldaat aangedaan , boeten. Op den minften onraad fnyden dc Arabieren hun te veld ftaand koorn af, voeren hun Vee weg, en fluiten alle gemeenfehap en koophandel. De Boeren noemen hun , met regt, Roovers ; doch de Bedouinen beroepen zich op het Regt des Oorlogs, en misfehien hebben zy ook gelyk. Deeze beroovingen brengen, egter, misverftand te wege tusfehen de Bedouinen en de In* woonders der bebouwde Landen, die hun in vyandfehap met elkander doen leeven. Zodanig is de uitwendige gefteltenis der Arabieren, en deeze onderhevig aan groote omwentelingen, in gevolge van het goed of (legt gedrag hunner Opperhoofden, 't Gebeurt zomwylen, dat eene zwakke Stam vergroot, terwyl eene magtige vervalt, of geheel te niet geraakt: niet dat alle de Leden omkomen, maar dat zy by eeneu anderen Stam worden ingelyfd; 't welk ontftaat uit de inwendige gefteltenis der Stammen. Elke Stam beftaat uit één of meer voornaame Familien, welker Leden den naam van shaiks, dat wil zeggen, Hoofden of Heeren, draaien. Deeze Familien hebben veel overeenkomsts met de Patricen van Rome, cn de Edelen van het hedendaagsch Europa. Eén der Shaiks heeft het oppergezag. Hy is de Veldheer van hun klein Leger, en neemt zomtyds den tytcl van Emir, zo veel betekenende als Bevelhebber, of Print, aan. Zyne mast is geëvenredigd aan 't getal zyner Bloedverwanten , Kinderen , en Bondgenooten. By dee-  DER INWOONDEREN VAN SYRIË. 139 deezen voegt hy byzondere Afhangelingen, die hy aan zich verbindt door het verzorgen van alle hunne noodwendigheden. Een aantal kleine Gezinnen, daarenboven, die bescherming en verbintenis noodig hebben, laaten zich onder de banieren van dit Opperhoofd aanfehryven. Zulk eene vereeniging wordt Kabila, of Stam, gcheeten. Deeze Stammen zyn van elkander onderfcheiden , door den naam van elks Opperheeren, of door dien van de regeerende Familie; en, wanneer zy fpreeken van de byzondere Leden eens Stams, noemen zy hun Kinderen van zulk eeu Opperhoofd, fchoon ze allen niet van zynen bloede zyn , en hy zelve voorlang geftorven is. Dus zeggen zy, Bern Temin Oulad Tai, de Kinderen van Temm en van Tat. Deeze wyze van uitdrukking wordt ook overdragtlyk gebezigd om Landen te benoemen: de gewoone wyze, om de Inwoonders aan te duiden, is hun Kinderen van zulk een Land te heeten. Zo zyn de Arabieren gewoon, door Oulad Mafr dc Egyptenaars, door Oulad ïham de Syners te betekenen; zy zouden ook door Oulad Lranja, en Oulad Moskou, ons dc Franfchen en Rus/en befchryven. Deeze kleine aanmerking is in de beoefening der Gelchiedenisfe van aangelegenheid. {Het Vervolg hierna.') GEDAGTEN OVER DE OPSTANDING VAN DEN HEERE JESUS CHRISTUS. Triumph! «r— dc Banden des verderfs , de Keetenen der duisternisfe zijn verbrooken! de Vorst der Helle ^eboeid! zyn Macht t' ondergebragt! de Dood overwonnen'. en het Eeuwige leeven te weege gebrast ' door Hem, die de Koning der overwinmnge jsi° de Heer van leeven en dood! de Vorst der heijren des Hemels ! de Allccnheerfcher dei- Aarde' de Opftanding cn het Leeven! verrijst uit den Kerker der verderlfenisfe! Graf nog Dood kunnen Hem niet in haere Macht houden! Neen! Hij verbreekt haer geweld i _ en Zcegepraeld over zijne, en zijns Volks , vijanden ! , „ . Gij zuijvere Seraphijnen, die deezen uwen Koning op de vlckkelooste wijze dient! aenfehouwers zijner opftanding  140 GEDAGTEN ding en heerlijkheid, voor mijne gedachten op vlugge wieken Hemelwaerts, leer mij den Verlosfer der Waerèld aenbiddeu , leer mij de Eeuwige Godheid, voor zulk een gefchenk op Engelen-toonen danken ! Ja aenbidlijke Verlosfer! Eeuwige God! van alle Eeuwigheid , hebt gij U aangebooden, om die geene uit het menschdom, uit het recht gefchaepene, maar moedwillig, ellendig gevallene menschdom, die , van voor de bouwing deezer Aerde, door u zeiven als uw eigendom, waereh voorbefchikt, uit den rampzacligllcn ftaet der Zonde, in die van ftoorelooze vreugd, in uwe Zalige nabijheid over te brengen ! Gij, onbevlekt, onfchuldig, ftelde t U in hunne plaats, om hunne fchuld te draegen, en hen van ftraf te bevrijden! Hier bezwykt de reede, hier is het fcherpfte vernuft bot en onvatbaar! de Heerlyke, Eeuwige, Zelfwcezige Zoon des Vaders, verlaat de Hemelfche gewesten, om op de vervloekte Aarde, met fterflyk vleesch omkleed, uit eene Vrouw, eene zuivere maagd, gebooren te worden. ■ Maar gij Godgewyde blaadercn, gy leerd my, door voorzegging en vervulling, dat gadelooze menfchenliefde hier van de Godlyke dryfveer was ! Hij , wien duizende dienen , en voor wiens throon tienduizende gereed ftaen, om , op cle eerfte wenk zijner ' Godheid, 's Heeren wil te volbrengen , Hij, voor wien het vlekkeloos Engelen Heir zig nederbuigt , en voor den Gloed zijner Godlijke Majesteit, Heilige Cherubs de aengezichten bedekken, — word op een behoeftige wijze gebooren , nedrig opgevoed, bij een omzwervend leeven, vervolgd, gelasterd en gehoond, eindelijk van zijn eigen Leerling fcliamlelijk verraeden, door onrechtvaerdige Rechters veroordeeld cn mishandeld, om een gevloekten dood te ftervcn, de Heer van leeven en dood in het Itof des doods! Dan — hier is de Rechter der gautfeher aerde voldaen , de Verlosfer heeft afgeftrceden, en verrijst luisterrijk uit het graf, dat zijne vijanden tziddcren, — cn deeze verrijzenis , deeze opftanding, voltooid het groote werk der verzoening, en in dezelve heeft het menschdom het grootfte belang. Ja,Goulüke Verlosfer, zo gijniet waerd opgeftaen , ijdel was onze Godsdienst, ijdel onze hope, en gelóóf; macr daer door is het Godlijk zesel op alle uwe verdienften ge- lieid,  «VER. DE OPSTANDING VAN J. C. I4Ï fteld, en, doör uwe te weeg gebragte geregtigbeid, een rechtyaerdig vertoornd Rechter verzoend! Ó Dwaclend Jodendom, oflchoon gij, Hem, die naer den vleefche uw broeder was, Hem die uw God en Rechter, Hem die de Bondgod uwer vaderen was,, fmadelijk behandelde, befpotte en "verachtte, en zelfs door ulieder fchuld, tot in den dood vervolgd is, fchoon gijlieden de voorzegging door den mond der waerheid zelve, aengaende zijne eigene Opftanding, wildet kragteloos maeken, Hij verrijst luisterrijk, zo dat de wagt door uwe verkeerde zorCT bij het graf gefteld, van fchrik als dooden ter aerde word geflaegen. Ja, Hij is waerlijk opgeftaen, He- melfche en Aerdfche getuigen bevestigen zulks op onwe- derfpreekelijke gronden, ja Hij is ook opgeftaen om ulieder wil, die uit het ongelukkig nakroost van Abraham , eens tot Hun God, en David hunnen Koning, bekeert zullen worden. • Hier bezwijkt het Ongeloof, en moet befchaemd te rugge deinzen, nu de waerheid van Jefus Opftanding onweder- fpreeklijk bevestigd word, en gij Deïst, gij die de Godheid van den Verlosfer lochend, hier ziet gij u overwonnen , hier zwigten alle uwe geleerde zamenftelfels , en verdwijnen als rook voor de eenvoudige leere des Euangeliums , nu de groote Infteller van dezelve daer- aen, de alfcrfterkfte kragt bijzet. En eenmaal zal de Leere des Christendoms, de Leere der Opftanding , nog meer bevestigd worden, en, daerdoor algemeen geëerbiedigd, zulke voortgangen maeken, die 't allermeeste aan het plan der eeuwige Goedheid kunnen beantwoorden , en tot de meeste verheerlijking zijner Majesteit verftrekken , dan , wanneer de leere der verzoening in alle oorden uitgebreid zal worden, de volheid der Heidenen ihgaen , en "ook Israël zal zalig worden. 6 Opgeftacne en verheerlijkte Heiland 1 breid uw Kb* ningrijk uit! werk door uwen Geest onder het gantfche menschdom! ter bevestiging uwer leere, en roem uwer eeuwig heerlijke verd:enfteji, en tot Heerlijkheid uwes Vaders, om claer door van uw waere Volk de roem, eer en heerlijkheid toegebragt te worden, tot in alle Eeuwigheid ! P. vs  DE VERAGTER VAN DEN GODSDIENST. DE VERAGTER VAN DEN GODSDIENST KRYGT ZYN VERDIENDE STRAFFE. Eene waare Gefchiedenis uit het Hoogduitsch. Een aanzienlyk Edelman , fchoon een fchendig Veragter en Verfmaader van den Godsdienst, beval nu en dan den Leermeester zyner Zoonen, hun den Godsdienst, met allen ernst, in te fcherpen , en op de betragting daar van aan te dringen. „ Ik zie," was onder anderen zyn taal, ter drangreden van dit bevel, „ dat door het weelderig leeven der jonge Heeren, en „ de vroegtydige verkwisting der goederen, daar uit gebooren, ,', geheele Familien te gronde gaan; op dat dit niet gebeure , „ moet de jeugd beteugeld worden, en geen beter teugel is 'er „ dan de Godsdienst!" Dwaashartige, als hy was, hy verbeeldde zich valschlyk , dat den Gemoederen zyner Zoonen eerbied en ontzag voor den Godsdienst kon ingeftort worden, van welker fchennis de Vaderlyke voorbeelden hun geftadig voor oogen zweefden. Zyne Zoonen waren fcherpziender dan hy dagt: want, wel haast bemerkende, dat bi.n eene zaak als ernftig ter betragtinge werd voorgefteld, die niemand in 't geheele Huisgezin, en de Huisvader nog minst van allen, ter harte nam , wierpen zy den Teugel, dien de Leermeester tof hun bedwang zogt te gebruiken, ten eenemaal af;. zy gaven zich vroegtyds aan alle buitenfpoorigheden van Weelde en Verkwisting over, en werden, de Vaderlyke Goederen doorgebragt hebbende, in de diepfte armoede gedompeld; de Vader zelve deelde, eenen hoogen ouderdom bereikt hebbende, in dat deer]yk lot. Zo veel meer vermogt zyn fehandelyk en fchaadelyk voorbeeld dan de beste Lesfen! Hoe veele Ouders, fchoon het altoos tot dat uiterfte niet loope, haaien zich, door eigen wangedrag, en het verfmaaden der Godsdienstwetten, een dergelyken ramp op den halze , waar over zy zich te laat en vrugtJpos beklaagen ? Mogten veelen, uit dit voorval, eene Lesfe haaien, en zorge draagen, om, de Opvoeding hunner Kinderen behartigende, de goede Leeringen, hun ingeboezemd, door een liegt voorbeeld, niet geheel om verre te ftooten! ZEDELYKE BEDENKINGEN. Zo min als het een m^n van oordeel, van kundigheden ; zo min als het een verftandig man, past, de gevoelens aan te kleven, de laffe gevoelens van het driest en onkundig gemeen; 11 even  ZEDELYKE BEDENKINGEN* 143 even zo min past liet ook alles te verwerpen, wat men maar, door eene dwaze opgeblazenheid , oordeelt beneden de verhevenheid van zynen.geest te zyn. Hy, die niets gelooft, is niet minder dwaas dan hy, die ligt gelooft. Hy, die de baarblykelykfte waarheid tegenfpreekt, heeft geen minder lage en kruipende ziel dan hy, die alles anneemt, die alles gelooft. 'Er word een zeker flag van menfehen in de zamenleving gevonden, voor welke nimmer iets goeds, iets degelyks, kan verrigt worden; die, of alles tegenfpreken, of op alles wat te bedillen hebben; die altoos hervormen; die altoos nieuwe plans hebben; die altoos iets beters weten voort te brengen, dan van de beroemdften , van de ve'ftandigften, gefchied is ; die hunne eigen bedryven , als ze iets uitvoerden , en het konden vergeten, zelfs zouden afkeuren en berispen; ■ ja die hunne eigen gevoelens en (tellingen tegenfpreken , zo dra zy dezelve maar uit het geheugen kwyt zyn. Dan, ik heb duizendmalen opgemerkt, dat deze gebreken doorgaans vallen in Juiden, die ballasten aan de Maatfchappy zyn; in zulken, die geen ander nut aan de zamenleving toebrengen , dan alleen dat zy derzelver aantal van leden vermeerderen. Die volftrekt niets doen dan leven; of, laat ik liever zeggen, die niets meer zyn dan Maehinen , welke dagelyks worden opgewonden, om altoos het zelve te verrigten; die zelfs hunne eigen zaken, hoe gemakkelyk ook waar te nemen , door anderen laten bedienen. Ziet daar het karakter dier lastige bedillers, die nooit iets goed verrigt vinden. Wat vertoont ons de wereld niet eene menigte van voorwerpen , welken by velen voor zo fraai gehouden, by velen zo hoog gefchat worden , dat ze door hun eveneens gehouden worden, als of zy 'er altoos by moesten blyven, ten minlten dezelve ooit wenschten te verlaten ? Wat ontmoeten, wat zien wy tog, in deze fraaije wereld, al vele onderfcheiden en verfchillende toneelen. Men ziet 'er vrolyke en treurir ge, aangename en akelige, belaggelyke en bejammerenswaardi- ge rollen fpelen. ■ Dan , de Iaatfie van alle de rollen, welke de mensch hier op aarde fpeelt, heeft, by mangel van een deugdzaam hart, een treurig einde: nadien ze gefpeeld word, als de dood op het toneel verfchynt. Het is onnvyfelbaar zeker, dat voorbeelden oneindig meer invloeds hebben op 's menfehen gemoed, dan de allerheilzaamfte voorfchriften, dan de (terkfte wetten. Kwade voor¬ beelden vinden aanftonds ieverige navolgers; en de geltrenglte wetteu worden veelal in die gevallen kragteloos bevonden, om de menfehen by hunnen pligf te houden. Dan, de lof- felyke voorbeelden hebben dezelfde gevolgen; zy worden opgevolgd , zonder dat 'er geftrenge wetten noodig zyn, om de menfehen by hunnen pligt te houden, —— Elk is overtuigd, wat  H4 ZEDELYKE BEDENKINGEN. wat hem te doen (laat ; en volgt des met yver ioffehke voorbeelden na. Onze groote Leermeester, wiens naam wy ons niet fchamen, maar het tot onze grootfte eer rekenen naar Hem Kristenen gel noemd te worden, leert ons in zyn Euangely, dat de ziel zyner leer bellaat in de Liefde tot God, en tot onzen Naasten; welke beide voortvloeijen uit die eene bron, welke alle der menfehen daden in beweging brengt, namentlyk , in de liefde tot ons zeiven. Zegt niet onze groote Leermeester- „ dat het eerfte en grootfte Gebod is , God boven alles lief te hebben, en het tweede, hier aan gelyk , zvn naasten ah. zich zeiven?" En hierin is de ganfehe Evangelieleer be- floten. Is dit zo, gelyk het waaragtig is, om dat de mond der waarheid niet falen kan; — dan moeten ook alle onzè begeerten , ten einde dat loffelyk doel te treffen, daar naar uitgaan, dat wy allen, die ons omringen, alle onze medefcbepzelen, gelukkig wc-nfehen; want wy kunnen denzulken, die wv beminnen, niets anders dan afe geluk en voorfpocd toebidden. Ons eigen geluk tog is ten naauwfte verknogt aan her geluk der genen, die wy beminnen. Vele menfchcn vind men in alle maatfehappyen, welke moeite zy ook mogen aanwenden , hoe zy zich gedragen , hoe vlyxig, deugdzaam, en arbeidzaam zy ook mogen wezen, dien bet in allen opzigte tegenloopt; die als voor het ongeluk geboren ichyuen. Aan den anderen kant worden 'er zeer vele gevonden, die, zonder moeite, alles.van zelve als in den fchoot vloeit. ———• 'Er zyn zelfs velen, die , hoewel ver af van deugdzaam te zyn, nogthans van de fortuin rykelyk bedeeld worden , .en dien het alles zonder moeite meêloopt , wat zv ondernemen. 6 Onvolmaaktheid ! doch ongetwyfeld volmaakt beantwoordende aan 't plan der opperde Wysheid! N A 15 E R I G T. Wy verzoeken geëxcufeerd te zyn, wegens het niet plaatzen van eenige ons toegezonden Gedachten; van welker ontvangst, zo ze niet gepla.tst mogten worden, de Schryver een wenk verzogt heeft.  MENGELWERK, TOT FRAaVë LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN BETREK8ELYK. bedenkingen over de verwantschap tusschen de zede- en staatkunde , door den Baron carbl van dahlberg , op de Academie der Weetenfchappen te Erfurt voorgeleezen. Aan de Heeren Schryveren der N. A. Vaderl. Lettcroeff. myne heeren , ?' lV/ïet herhaald en daar door verdubbeld genoegen , s5 ItJL heb ik meermaalen gelcczen de uitfteekende Ant„ woorden, op het voorftel der Beftuurderen van het 5, : tolpiaansch Legaat: Dat 'er in de Chrisllyke 7,edekun„ de geen gebod zy, waar door of elk byzonder Burger in „de behartiging van zyne welvaart; of de Hooiden des volks in de befluuringe van het ilemeenebest, volgens de Regelen der Staatkunde, verhinderd worden. Bovenal die van den Hooglceraar Mr. h. c. cr.as , cn van den „ Heer p. verstap junior, met zo veel regts om den „ door 't lot beflisten Eerprys dingende. Het „ hoofdoogmerk van dit Voorftel was: buiten bedenking te [lellen, dat de Kun t, die men staatkunde noemt, en dier benoeminge waardig is dat is de Kunst van waarc „ en zuivere voorzigtigheid, het zy in het Huishoudelyke, ,, het zy in het Burgerlyke , nooit tegen den Godsdienst „ aanloope. Die Beftuurders verlangden aangetoond te ,, hebben, dat de hoogfte Voorzigtigheid, en de hoogfte ,, Christlyke Deugdzaamheid, zamengingen; en dat zy, die deeze, door haaren aart zeer nauw verbonden, van ,, een fcheiden , door eene verderflykc dwaaling Voorzigtig„ heid verwarren met arglistige Kwaadaartigheid, en met eene booze of geweldige najaging van een voor het tegen„ woordige vermakelyk voordeel, dewelke eindelyk niet minder voor den Ondeugenden zelve, dan voor de algemee.„ n", zo Burgerlyke als Menschlyke , Maatfchappy riadeelig iii. deel. mengelw. no. 4. K 55^'  ti6 BE VERWANTSCHAP „ zy. —-— Deeze Hoofdzaak , gelyk zy ïn hunne „ Voorreden verklaaren, is in de gezondene Antwoorden niet volkomen uitgewerkt, terwyl de juiste en volko„ mene ontwikkeling van dit gedeelte des Onderwerps ,, van het grootst en algemeenst belang was. Den „ tytel kezende van het Stukje des Barons van dahl„ berg, in den jaare 1786, teErfurt, in'tHoogduitsch „ gedrukt, dagt ik dit ontbreekende aangevuld te zullen „ vinden; niet geheel voldeed het aan deeze myne ver„ wTagting, fchoon in eene zo groote maate, dat my de „ lust bekroop om 't zelve te vertaaien, en UL. toe te „ fchikken. Het behaagde ons, door den verlichten yver „ en vuurige Deugdgezindheid des edelen Schryvers , wiens hooge Geboorte vercierd is met alle Deugden, die ,, aan zyn hooge Geboorte den waaren luister byzetten. ,, Hy is Coadjutor van den Aardsbisfchop van Mentz, en „ heeft, gevolglyk, maar één ftap te doen, om ter Op„ permogenhcid tc geraaken , en, in een verheeven kring, ,, blyk te geeven van'de Verwandfc/iap tusfehen de Zede„ en Staatkunde, hier zo mecsterlyk aan den dag gelegd. Ik blyf enz." Moet men in een Staatsman eerbiedën , waar van men in een Burger een afkeer heeft? Indien het een pligt is biilyk te handelen tegens een ieder, hoe zou het dan billyk kunnen weezen , geheele Volken te mishandelen ? Welk is de uitllag van dusdanig een Staatkunde ? Leest zulks in de Gefchicdenisfen; uitgeputte Schatkisten , verwoeste Landen, waggelende Throonen, Kunftenaarycn tegen Kunftenaarycn worftelcnde, Wraak der Bedroogenen, het geheel verval van ter helft gebragte Kunften en ■Weetenfchappen , en eindelyk de Jammerklagten der Verdrukten , onnoemelyk groot in aantal, in vergelyking van het klein getal Gelukkigen. Waar toe ondertusfehen deeze oude Waarheden opgehaald ? De Verftandige heeft zulks niet noodig ; de Dwaazc lacht 'er mede; doch het is een Onderzoek, 't welk de Vriend der Waarheid begeert. Ik zal, daarom, vooraf de gronddenkbeelden bepaalen; wat is Zcdekuude, wat is Staatkunde? De ontwikkeling hier van zal niet overtollig weezen. Meer dan één jong Heer, die zich tot het bedryf van zaaken fchikt, wankelt in zy- I  TUSSCHEN DE ZEDE- EN STAATKUNDE* li? zyne beginzelen; alles dunkt hem geoorlofd, wanneer het ten voordeele zyns Lands kan ftrekken. De hoop , om de toejuiching zyner Vrienden te verwerven , de Voorbeelden uit de Gefchiedenisfen , ftreelen hem ; cle loop der zaaken, de roem, alles fleept hem weg. Indien dit Gefchrift, in ha*nden Van dit flag van Leezeren komende, hun aftrekt van het valfche licht, 't welk hun doet afdwaalen, langer te volgen , en hun de Waarheid ontdekt , zal ik myn hoofddoel befchooten hebben. De Zedekunde, uit een algemeen oogpunt befchöuwd, is de Kunst om zyn Leevenskoers zodanig te regelen, dat men voldoet aan zyne Pligten omtrent zynen Schepper , zyn Naasten, en zichzelven, en ter volmaaking voortftreeft. De Staatkunde leeraart, in 't welweezen van den Staat te voorzien. De Staatkunde is een gedeelte der Zedekunde , die het goed bepaalt in de Maatfchappy, den Staat geheeten. Waar uit volgt, dat de Staatkunde niet in tweeftryd is met de. algemeene Zedekunde : dewyl de Staatkunde een gedeelte Van de Zedekunde uitmaakt. Maar de Staatkunde heeft haare waarheden, welke niet opgeflooten zyn in andere deelen der Zedekunde: dewyl zy byzondere betrekkingen vormt. Bygevolge kan 't geen ftrydig is met de algemeene Zedekunde, geen Staatkunde weezen , en de Staatsman heeft zyne byzondere Pligten , onderfcheiden van die eens Huisvaders , eens Burgers, eens Vriends. Deeze waare grondbeginzels zyn dikwyls, ten grooten nadeele des' Mcnschdoms , miskend. Volgens de algemeene wyze van fpreeken, noemt men Zedekunde de Bcginzels, naar welken ieder Mensch zyn leevensgedrag moet regelen. In dien zin is de Staatkunde geen Zedekunde. Maar , volgens wysgecrige begrippen ,. is het lichaamlyke van het geestlyke onderfcheiden. Tot het lichaamlyke brengt men de hoedanigheden van Weezens, waar .in men geene kennis van 't goede befpeurt, en tot het geestlyke , den Wil en de Daaden van verftandige Weezens. Men heet het een Natuurlyk, het ander Zedelyk. Ik noem algemeene Zedekunde de Beginzels, die -waar zyn in alle Zedekundige Betrekkingen; derhalven behooK a ren  Il3 BE VERWANTSCHAP ren de Staatkundige Betrekkingen tot het Ryk der Zedekunde. De Algemeene Zedekunde heeft het welweezen des Menschdoms op 't ooge. 't Geen iets toebrengt aan 't velzyn van allen , onder alle betrekkingen , werkt ook tot welzyn van 't geheel. "Dit is een beginzel der algemeene Zedekunde. In -dien zin is de Staatkunde onderworpen aan de Beginzelen der Algemeene Zedekunde. Nu vraag ik, of 'er Beginzels zyn der Algemeene Zedekunde , die even zeer Beginzels der Staatkunde mogen bieten , die kortlyk uitdrukken, en als een zaadbeginzei in zich vervatten, alles wat men te doen hebbe? • Ik hou my des verzekerd , en zie hier het bewys opgemaakt. De Algemeene Beginzels der Zedekunde zyn, i. Alles te doen wat de Dienst en dcLielde des Scheppers , de Eeuwige üorfprong van ons beftaan, van ons afvorderen. - , . o. Anderen te behandelen gelyk wy wenlchen behnndefd te worden. 3. Op zyne eigene Behoudenisfe bedagt te zyn. 4. Na de Volmaaktheid tc ftreeven. Het eerfte Beginzel fchryft de Pligten des Staatsmans, ten opzigte van den Godsdienst, voor. Het tweede leert hem, wat hy zynen Medevaderlanderen cn Vreemden verfchuldigd is. Het derde geeft hem maatregelen van Voorzigtigheid en Standvastigheid aan de hand. Het vierde toont hem het groote, het verheevene, 't welk men ontdekt in de Meesterftukken der Staatkunde. Indien de Staatkunde den Godsdienst verwoest, ondermynt dezelve den grondftag van den Staat. 'Indien de Staatkunde bedrog en onregt toeftaat, brengt zy haat.en rampen voort, die het oogmerk der Staatkunde niet kunnen weezen. •Indien zy verwaarloost den Staat te bewaaren, zal het Staatsgebouw inftorten. . . .. Indien de Staat niet na Volmaaktheid ftreelt, zal zy altoos in een middelftand hangen blyven, en nooit het Geluk erlangen, waar voor de Menschlyke Maatfchappy, wanneer dezelve haare kragten infpant, vatbaar is. Het gaat desgelyks vast, dat eene bedrieglyke Staat- kun-  TUSSCHKN DE ZEDE- EN STAATKUNDE. 11$ kimde den naam van Staatkunde niet verdient. Zy werkt aan tegen het duurzaam welwcezen van den Staat. , 'Er zyn misdryven, die den misdaadiger gelukkig fchynen te maaken, en die voor Meesterftukken in 't Staatkundige doorgaan, in 't oog der misleide menigte; maar dat men de moeilykheden berekene, welke zy kosten, eer ze gelukken; de menigte van Menfehen, die daarom lyden, en de weinig wenschbaare gevolgen ! Die berekening zal uitwyzen, hoe veel de fchyn van het weezen verfchilt. - Het kan bejammerenswaardig fchynen , een heerlyk vooruitzigt van 't welzyn eens Staats op te offeren. Verbeeld u een Man van vernuft, die, ten welzyn van den Staat, leeft. Het goed geluk biedt hem een zamenloop van omftandigheden aan, die in den afloop van eene Eeuw niet weder keeren. Door ééhe daad van Geweld, dobr ééne Bedricgery, door eene Onregtvaardigheid, kan hy den Staat een groot voor.ieel aanbrengen. Met hoe veel fchoonfchynende dekmantels kan men die (linksheid niet bedekken"? Doe veel vermag het vindingryk vernuft niet"? Welke Staat heeft zich geheel niets te verwyten ? Het overwigt des voordeels is zo groot; deeze gelegenheid, eens verzuimd, komt niet weder. Men moét zich van de omftandigheden bedienen. Eén dag wagtens , en 'er valt niet meer aan te doen. Nu of nooit. Elk handelt naar zyne overtuiging. Het fchaadt niet het te beproeven. — Men heeft dikwyls myne twyfelingen bewonderd , en Hagen in de Staatkunde zoeken te regtvaardigen. Dat men de gevolgen overweege, wanneer zelfs alles naar wensch gelukke. Is men verzekerd, dat men Naakomelingen en Tydgenooten zal bedriegen ? Een Staat, van welken men weet, dat dezelve zich alles vcroorloft, laadt zich den haat, de jaloezy, de wraak, het mistrouwen , van andere Staatén, op den halzc. Deeze gevoeligheden , als onder de asfche verborgen, ontvlammen in 't vervolg. Wie kan borg weezen, dat het verworven voprdeel, teffens met voele andere , niet zal verlooren gamt? Een Staat-, die langs alle wegen zich alles veroorloft* ontmoet ook den gro'«tftem tegenftand. Zo ras deszelfs maatregels bekend worden, fpant 'er alles tegen zamen. 'i Vernuft vermag veel; doch wat vermag het, zonder " K 3 $ë»  X2.0 DE VERWANTSCHAP gelukkig flaagen in den uitvoer? Het geluk cn ongeluk bejegent den Onfchuldigen en den Schuldigen. Indien het de Ontwerper van eene rechtmatige onderneeming mislukt, blyft de lot' der ondernceminge zelve hem over. Maar liegt flaagende Onregtvaardigheden laaten eene onuitwischbaare vlek naa. Kan het welzyn van'den Staat door Onregtvaardigheden bevorderd worden ? Men kan zich voor eiken Staat tydperken verbeelden , die voordeden belooven , oyereenkomftig met de grondregelen der nauwstgezette Zedekunde, Welk een voordeel, welk een magt, welk een geluk , kan als dan 't albezielend Vernuft daar aan met fchenken, door gepaste Wetten, door liefde tot het Ryk, door eene verftandige Huishouding, door goede Schikkingen , door belooningen aan Verdienden te fchenken, eiï hun kragtigwerkend voorbeeld van Vaderlandlievenden y ver! ' Wat betekent de Rykdom van één enkelen Staat, in vergclyking met de Waarheid, en het welweezen des Geheels ; is de beftemming des Menschdoms, dat de VoU ken elkander bedriegen, elkander verdelgen? De Staatkunde kant zich aan tegen de overheerfchende en vermetele Staatzugt der Vreemden; dan, hoe zeer vermenigvuldigen laage driften de onheilen der Wereld, zonder eenige noodzaake ? Kan dit het doel weezen van Menlchen, gevormd, om hun onderliug geluk te vormen door Eensgezindheid , en de Kennis der Waarheid ? Dwce- pery! zal men tegenwerpen; maar tegenwerpen is geen wederleggen. Is eene gedagte valsch, of bclachlyk, om dat dezelve verheeven is, en veelen die niet weeten te vatten ? Is men niet gewoon te zien, dat het Vooroordeel met de Waarheid den draak fteekt? De eerfte ftap alleen kost eenige moeite. Zeldzaam laat men het by den ecrllen berusten. Wat wint een Staatsman, de twee Iteunzels, de Waarheid en de Regtvaardigheid, verwerpende? Vol bezorgdheids bewandelt hy, al tastende , het duister fpoor der veinzerye, zoekende zyn gangpad voor aller oog te verbergen.. Dc vrede der ziele en het geluk zyn voor hem verlooren. In 't einde komt? hy iHenigwerf ter plaatze, waar hy zyn bogtigen weg opgedolven vindt, door een ftouten Mededinger; en daar deeze Mededinger den kortltcn weg inllaat, bereikt hy veel eer zyn oogmerk, en de Bedrieger zinkt hoe langs hoe die-  TÜSSCHEN DE ZEDE- EN STAATKUNDE. 121 dieper in den verfchriklyk gaapenden afgrond, die den Regtvaardigen Man van den Misdaadigen affcheurt, in welks diepte hy niet vindt.dan hartknaagend berouw, 't welk hem duizend verwyten doet. Zodanig waren myne overleggingen. Wat zullen ze te we°-e brengen ? Zo weinig als de redenen , die men aanvoert by een Mensch, dronken van Eigenheide, om hem te betoogen, dat zyn drift buiten 't fpoor holt. De Eerzun is zo wel de bron der grootfte Deugden, als der fnoodfte Ondeugden. Zy zou het geluk des Menschdoms uitmaaken, indien de denkbeelden van Eer over 't algemeen welgeregeld en gezuiverd waren, zo dat de Menfehen hun wierook niet ontftaken voor dc valfche Goden , wier Onregtvaardigheid hunne Voorouders verdrukte , indien zy het groote, het buitengewoone, niet bewonderden , dan wanneer het ten openbaaren Nut ftrekte. 't Is eene bewceze zaak, dat de Staatkunde wel zamenftemt met de Grondregelen der Algemeene Zedekunde. Men vraagt, wyders, waar in zy verfchilt van de Byzondere Zedekunde? Elke Betrekking onder de Menfehen heeft haare eigene Zedekunde. Vergeleeken met andere Betrekkingen , verdeelt zich die byzondere Zedekunde, en heeft haare petken ; doch niets tegenftrydigs. De Ouderdom, de Rang, de Geboorte, de Bekwaamheid, de Omftandigheden, bepaalen dit verfchil van Pligten. De bepaaling wordt noodzaaklyk , wanneer men tusfehen onderlcheidene Pligten eene keuze moet doen. Hy, die zich in 't geval bevindt, om verfcheide Pligten vfaar tc neemen, moet zyne vermogens en zyn tyd tusfehen dezelve verdeelen, en zulks in vereischtc evenredigheid. Staat hem tc kiezen , hy vervulle den gewigtigften. De oude brutus is Burgemeester en Vader. Zyne Kinderen zyn Staatsmisdaadigers. Blyft het misdryf ongeftraft, Rome is in gevaar. De Burgemeester doet zvn Pligt, de Vaderliefde zvvygt. Alles is in de Natuur en in de Zedekunde bepaald. Deugd is geen Deugd meer, als zy de grenzen overlchreedt. "De Deugd wandelt langs eenen engen weg , met rot2en omgeeven. Aan wederzyden wykt men af, nu door te weinig, dan door te veel te doen. Dikwyls blyft een Pligt onvolbragt, of men begaat door overmaat eene onregtvaardigheid. De Pligten ftryden niet. De Staatkunde vordert geen K 4 0n'  12- • DE VERWANTSCHAP Onregt. Van hier de Wet, dat elk zyn eigendom moet opofferen, wanneer het Algemeen Welzyn zulks vordert; maar dat hem eene vergoeding toekomt. Even zeer hebbc men zich te hoeden van flapheid en overmaat. Deeze beide verwyderen zich van de Deugd. De Billykheid is de Scheidslinie, zo in de Staatkunde, als in de Zedekunde. In de orde der weldaadigheid hebben de Staatkunde, de Vaderliefde, de Pligten van een Burger, van een Broeder , van een Vriend, verfchillende voorwerpen.- De Staatkundige neemt het geluk der grootfte menigte in aan rerking; de Amptlooze denkt om het heil der geenen , die hem naast beftaan. —— De Staatkunde is, in andere opzigten, een Amptloos Man. Hy is Zoon, Vriend, Broeder. Indien hy beurtlings deeze Betrekkingen opoffert, of indien hy ze alleen verwart, is hy niet langer de waardige Man. Hy vervulle eiken Pligt met alle mogelyke zuiverheid, en doe alles zamenftemmen. 't Is in de zuiverheid der daaden, dat de fehoonheid van Character beftaat. Wanneer de Staatkundige zyne byzondere inzigten, zyne zinnelykheden, in Staatszaaken mengt, zullen zyne befluiten veranderlyk worden, en zal zyn taal zonder klem weezen. Hy denkt op middelwegen , en loopt den körtften weg mis, dien de natuur der zaake en de waarheid hem afbaakencn. De misftappen vermenigvuldigen. Hy heeft infehiklykheid voor de misflagen van anderen : dewyl hy 'zelve infehiklykheid behoeft. Het gezigt van zyne eigene zwakheden is hem baatlyk, en de wierook der vlê*iers, die hem omringen, verhindert hem zulks fpftcdig te bemerken. Hy verbeeldt zich regtmaatig te handelen, dewyl hy gelooft twee zaaken te doen zamenftemmen , het Welzyn van den Staat, cn zyn eigen Voordcel. In den grond der zaaken gedraagt hy zich als een kleinmoedige, even als of het ftof der vergctelnisfc zyne daaden zou bedekken, als die van zo veele anderen. Doch .veeier oogen zyn op een Staatsman gevestigd. Zyne misflagen worden welhaast ontdekt. Schoon woorden, en eenige op zich zelvcn ftaande trcfFelyke daaden, behoeden hem niet Voor minagting : dewyl dc zaaken van Staat beter konden gaan. Het middel , om deeze klippen te vermyden , is het fchuwen van elke gedagte, die geen trek'hecft van het wclwee-zcn «Ls Staats, tick «elven te wantrouwen, en te  TUSSCHEN DE ZEDE- EN STAATKUNDE. I23 te ontdoen van alles, wat naar bezonder belang zweemt. Deeze pooging verfterkt de ziel, de loop der zaaken wordt eenvoudiger , de hebbelykheid van arbeid baart gemak. De aanhoudende ondervinding fchenkt zekerheid van het voorgeftelde oogmerk te zullen bereiken, en vermeerdert het fchrander doorzigt. 'Er is flegts een opflag van het oog noodig, om alle mogelykheden te ontdekken. Niets belet het volvoeren. Perlbonlyke inzigten, die beletzels voor laage zielen, liggen voor hem verbrooken. De Staatsman laat,ondertusfehen , niet na, Egtgenoot, Vader en Vriend te weezen. Rust en Uitfpanning zyn voor hem *e begeerlyker, daar ze een verheevener fmaak ontvangen, door .den voorgaanden arbeid, en infpanning. Dat hy zyn tyd befpaare , en zyne uuren verdeele, niet naar grillige invallen, maar volgens een vasten regel. Dit ft uk is van weczenlyk aanbelang in een werkzaam leeven, voor hun, die het niet genoeg is, fchoonc ontwerpen tc vormen, zonder dezelve te volbrengen. Eene goede befchikking op den tyd, laat hem genoeg over tot het betragten der Huis'lykc Pligten. Dat hy als dan geheel een Vader des Gezins, een Egtgenoot, -een Vriend zy! Ten allen tyde hebben rechtfehaape Staatsmannen Perfoonlyke Pligten , met die van hunnen Rang, weeten te vereenigeu, en nog fchooten hun uuren over, om dezelve der Weetenfchappen te wyen, —• der Weetenfchappen, die getrouwe. Gezellinnen van alle welgevormde en groote Zielen. Hoe fchitterend het lot eens Staatsmans moge weezen, zal dit een bezwaar voor hem zyn, wanneer hy, van ■eenen verpligteflden aart, genoodzaakt is, met ccne on„vcrwinnelyke ftandvastigheid , wederftand te bieden aan de driften van anderen; indien hy, met een teder hart, de opgevatte hoop moet vernietigen van eerlyke Lieden, door een altoos hard Neen; indien hy, ondanks dc zuiverfte inzigten, niets dan ondank en blaam behaale. De Deugd heeft egter haar ftryd. Wie vordert het onmtfgclyke ? Hoe zeldzaam zyn de gevallen, waar in men 'ftreng moet weezen omtrent Bloedverwanten en Vrienden? En wie kan het den Staatsman euvel duiden, dat hy door anderen een pligt laat uitvoeren, tegen welken <èc Menschlykheid zou opkomen. Eindelyk, dat een ieder zich zeiven onderzoeke. Hy, K. 5 wiens  124 DE VERWANTS. TUSSCHEN DE ZEDE-EN STAATK. wiens ^eest niet in ftaat is, om bedaard en met fchranderheid te oordeelen; wiens hart geene gevoelens vanMenschliefde koestert; wiens traagheid tegen eenen middelmaati*-en arbeid opziet, die zyne driften niet weet te beteugelen , of met beftendigbeid tegen het kwaad te verzetten die met geene ftoutmoedigheid en onvermoeidheid onderhandelingen kan aanvaarden, moet zich in eene andere loopbaane begeeven. Elke Lecvensftand is agtenswaardig; doch men moet de Pligten, daar aan vast, volbrengen. {Het Vervolg hierna.) WAARNEEMING WEGENS HET NUTTIG GEBRUIK VAN HET LICHEN ISLANDICUS IN DEN KINKHOEST , DOOR *** AL D. De beroemdStc Gcneeshecren zyn het daarin volkomen eens, dat de zachte Braakmiddelen uit de Ipecacuanha, en de bereidingen van het Spiesglas, de beste en zekcrSte Geneesmiddelen zyn, in deeze Ziekte, en de ondervinding heelt reeds lange deeze Geneeswyze bevestigd. Ondertusi'chen gebeurt het niet zelden, dat, naa het gebruik der zachte Braakmiddelen, de Hoest blyft aanhouden, en in dit geval moet men op andere middelen bedagt zyn ; op middelen, welke,'door ccne zachte zamentrekking. de Maa" en andere verflapte deelen verfterken, en te geiyk de'aanweezige fcherpte verzachten. Tot dit oogmerk heb ik ""een bekwaamcr middel gevonden, dan een afkookfel van°het Lichen Islanclicus: herhaalde Waarneemingen hebben my geleerd, dat, by een aanhoudend gebruik van dit middel, "de hardnekkigfte Kinkhoest geneezen is , en ik zoude aan het gevoel van mynen pligt te kort doen, indien ik niet, door de mededeeling van myne ondervinding, de aandacht myner Konstgenooten, tot het heilzaam gebruik van dit middel, in deeze Ziekte meer bepaalde. WA «k«  WAARNEEMINGEN, OVER HET diertje jerbo. I25 waarneemingen op het viervoetig egyptisch diertje jerbo. Door den Heer sonnini de manoncourt. CJournal Phyjïque.) Onder de veelvuldige Waarneemingen over de Natuurlyke Historie gedaan op myne Reizen, dunken my die over de Gerboijes van /Jfrica zeer gefchikt, om he,t licht te zien, te meer, om dat de Heer de buffon geen deezer Viervoetige Diertjes heeft kunnen krygen, en 'er alleen , volgens onvolkomene naarigten, van fpreekt. Het eerfte, welk ik bevonden heb , naa eene aandagtige waarneeming, en zorgvuldige befchryving van veele deezer Dieren, was de volle verzekering, dat 'er geene verfcheidenheden van dit Dierenfoort in Egypte beftondt; een land, egter, waar in zy fterker dan in eenig ander vermenigvuldigen : een groot aantal , op verfchillende plaatzen en onderfcheide tyden waargenomen , heeft my geene verandering in gedaante of kleur vertoond. Om 't gemak der uitfpraake, zal ik den naam van Jerbo, door buffon aan dit Dier gegeeven , behouden, fchoon zyn waare Arabifche naam Jerboa zy. Het is de Jerbo van cornelis de bruin, (p. 406. T. p. aio. ) de Gerboife van paul lucas , (Tom. II. p. 73. T. p. 74;) de Jerboa van Dr. shaw , (p. 248. T. p. 249; ) de Mus Jaculis pedibus pofiicis longisfimis, cauda extremi villofa van hasselquitz ; de Gerbaa van edwards ; de Bergmuis met twee Poot en, door de Arabieren 'jerbo geheeten , van MicHAELis (QufEft. 92,) en, zo als ik vervolgens zal aantoonen, ook de Alagtaga der Mangonfihe Tartaaren, door den Heer gmelin , omfchrcevcn , Caniculus pumilio, faliens , cauda longisfima, (JN. Comm. Acadcm. Petrop. vol. VP) en eindelyk de Caniculus, feu Lepus Indiens Utias dielus, van aldrovandus , Hifi. Qjutdr. p. 395. Dat Reizigers, zonder denkbeelden van de Natuurlyke Historie, en, bygevolge zonder fmaak voor waarneemingen van dien aart', op het eerfte gezigt, en , zonder verder onderzoek, verkeerde naamen aan vreemde Dieren gegeeven hebben, ontleend van eenige overeenkomften, 't zy in de gedaante,'t zy in de leevenswyze,met hun bekende Dieren , kan geene bevreemding baarefl. Hunne wyze van bc*  32é WAARNEMINGEN befchouwen was oppervlakkig , en gelyk aan die des ge- ■ ineens; gëbreklyke naarigten moesten onvermydelyk daar t nit gebooren worden. Dan, wy hebben reden om ons te verwonderen , dat Mannen , die . men Natuurkundigen van i Beroep zou mogen noemen, dat een hasselquitz by • voorbeeld, de Kweekeling van een beroemd Man, tot de- ■ zelfde dwaalinge is vervallen. Hy is des tc minder te verontfchuldigen, dewyl hy zich tot het noemen niet bepaalde , dan naa een lang en tot. kleinigheden afdaalend onderzoek; doch hy had, gelyk zyn Leesmeester, de Ridder einn/eus , de dwaasheid, om Weezens , door de Natuur op een grooten afftand van elkander verwyderd , in het zelfde Gedacht te brengen. Deeze vereeniging, van zo wyd van een gefcheidehé voorwerpen, was alleen gegrond op eenige nabykömingen in de uiterlyke gedaante; naby- komingen , die op zich zeiven .Honden , onvast waren 'en by geval werden opgevat, en zo weinig beftendig, dat men zc kon laaten vaafên, en met de daad dikwyls vaaren liet, om andere, niet min onwis, in ftede te neemen ■ waar door het zelfde Dier,naar 't welbehaagen des Naamlystmaakcrs, van plaats in de Rangfchikking en van Geflacht verwisfelde. Elke gedaante in 't byzonder op te noemen, ze met elkander tc yergelyken, de geaartheden en leevenswyze 'naa te gaan , in de waarneemingen gecne vooringenomen- ' heid of Stelzelliefde mede te brengen, de zaaken te zien gelyk ze zyn, cn niet, zo als men ze gaarne zou zien, is het Character van een rechtfch'aapen Natuurkundigen: het Character integendeel van een Naamlystmaaker is, alles te verwarren. De Jerbo verfchaft ons een voor¬ beeld van deeze verwarring in de kennis der Natuur: eenige gelykvormigheden elk op zichzelven genomen, hebben dit Dier doen vergelyken met een Haas, een Kortyn een Rat,-een Muis, enz. hoewel het zo blykbaar van deeze alle verfchilt, dat een ieder, fchoon niet bedreeven in de Natuurlyke Historie, doch met gezond verftand begaafd ze nooit zou verwarren. Ondertusfchen zyn die on°-epaste naamen van Haas, "Konyn, Rat, Muis, enz. alle aan de Jerbo gegeeven, zo door de Natuurkundigen als door onkundige Rcizigeren : 't is der opmerking waardig, dat Geleerdheid, zonder verftand, zomtyds dezelfde uitwérkzels te wege brengt, als Onkunde. 't Is bovenal in de brandende Lugtftreekén van Afrtèa -dat de Natuur ver-maak fchynt gefchept te hebben, om de  OVER HET DIERTJE JERBO. 12? Se credaante der Dieren daar bellernd, op eene geheel zonI derEnee wyze, te veranderen, en af te wyken van de rege1 len en evenredigheden, die zy elders volgt, indien men ! snders de blyken van eene onuitputbaare rykheul afwyr kin-en mag noemen. In die heete Gewesten vindt men de Giraffe oï Kameel - Pardel, opmerkelyk door de onevenredige hoogte der Voorpooten; dezelfde onevenredigheid der Pooten vindt men in den Jerbo; doch is het tegenbeeld van de Kamcel-Pardel: dewyl de Achterpooten oyerftalliT lan°- en de Voorpooten naauwlyks zigtbaar zyn; deeze Achterpooten dienen den Jerbo alleen, om zich te beweeo-en , terwvl de Voorpooten , die men als kleine handies zou kunnen aanmerken, hem in 't loopen m't geheel niet te ftade komen. Hy fprmgt op de wyze der Voo-elcn • en deeze wyze van fpringen , welke allerlastigst zou weezen voor alle andere Viervoetige Dieren, is den ■ ferbo zo eigen, dat hy zeer vlug en vaardig loopt, of iievcr huppelende weg fpoedt. , ; Ziet daar, derhalven, een Dier, 't welk met Vier Pooten zich een weinig van den rang der Viervoetige Dieren verwydert, om iets van de Vogelen over te neemen. Geplaatst op den eerften trap des overgangs van de eene ' tot de andere, maakt de Jerbo de eerfte afwyking van de Viervoetige Dieren, en de eerfte nadering tot de Vogelen De beroemde Man, wiens vernuft dc Fakkel der Wvsbe°-eerte overbragt in het heiligdom der Natuure , heeft de eerfte die verheevene en gewigtige waarheid aan. den da- gebragt, dat het werk der Natuure niet afgebrooken is door afgemerkte tusfehenftanden, noch door fchielvk ontftaane overfprongen; maar dat alles zamenhangt: dat de overgang van Rang tot Rang , van Gedacht tot Gedacht, van Soort tot Soort, allengskens toegaat, en dat die Rangen, die Gedachten , die Soorten, voor 't oog des Wysgecrs, niets meer waren, dan tekens, gefchikt om den geest te-hulp te komen, en verdeehngen, om het «•eheugen te onderfchraagen, en geenzmts afbeeldzels van ondericheide werken der Natuure. ' ■ Schoon de overgang van de Viervoetige .Dieren tot de Vo°xlen nog niet volkomen ontdekt is, fchoon men alle de punten daar van niet kenne, hebben wy, niettemin, t Ts omtrent zeventig jaaren , dat ik beftendig de ' 1 Nieuwspapieren geleezen heb: .weuug jaaren kaïMk  WAARNEliMINGEN OVER DE SCHEEPVAART- 1.3*5 my .herinneren, of ik las 'er in, het verhaal van een of meer Schepen, in Zee aangetroffen, met water onder in 't zelve , zonder eenig Man. Ondertusfchen leeren die zelfde berigten ons , dat deeze Schepen niet te min behouden gebleeven, ergens in eene Haven binnen gebragt, of, zo zy geene andere Vaartuigen ontmoetten, niet zelden in dien ftaat op ftrand, gefmeeten zyn. De Manfchap, die deeze Schepen verliet, om zich met de Boots te rédden', wordt zomtyds ontmoet en behouden door andere Schepen, zomtyds bereiken zy de kust, zomtyds hoort men 'er geen taal of teken van. De zodanigen, die de redert opgeeven , waarom zy hunne Schepen vcrlaaten hebben, zeggen, in 't algemeen , dat zy groote lekken gekreegen hadden, dat zy, naa lang pompen, het water zagen toeneemen , en, wanhoopende het Schip voor zinken te bewaaren, het bcfluit namen , om 'er zich van af te begeeven , tot redding van hun leeven. De uitkomst, nogthans, leert, dat deeze vrees niet altoos gegrond was. Ik heb na de oorzaaken onderzogt , welke eene zo fchielyke moedopgeeving te wege brengen, en zie hier, welke my de algemeenfte voorkwam. Wanneer een Schip een Lek krygt digt by de kiel, komt 'cr het water in met al het geweld, ontftaande uit het gewigt der kolom waters van buiten, en die kragt is geëvenredigd aan 't veffehib, tusfehen de oppervlakte van het water buiten het Schip, en die van het water in 't hol. Te deezer oorzüakc komt het eerst met de meeste vaart, en in de grootfte hoeveelheid, binnen ftorten , dan dit neemt af, wanneer het water binnen boord eene grootere hoogte beklommen heeft. Daarenboven is het Schip van onderen nauwst, zo dat dezelfde hoeveelheid van water, in dit nauwer gedeelte komende, veel fchielyker aanwast , dan wanneer het eene grootere ruimte ontmoet ; dit vcrfchynzcl dient om den fchrik te vermeerderen. Maar, dewyl het inkomend water allengskens afneemt , naar maate de buiten en binnen oppervlakten meer en meer gelyke hoogte krygen, zullen de pompen, in den beginne niet in ftaat om het hooger klimmen te beletten, zulks vervolgens zeer wel kunnen weeren, in welk geval de Scheepslieden veilig aan boord zouden hebben kunnen blyven, zonder het leeven in een boot, op den wyden Oceaan, te waagen. Zie Fig. 8.. 'Er kunneu andere oorzaaken zyn, onafhangelyk van L 3 de  fg6 WAAR.NEEMINGEJÏ de opgenoemde, welke te wege brengen, dat een Schip, een lek gekrcegen hebbende, nietten gronde (gaat. liet water, binnen in 't Schip klimmende, kan op eene hoogte komen, waar 't zelve eene grootcr menigte ligte zaaken aantreft, van hout gemaakt, als de kisten, en bovenal ledige vaten, die mede kunnen werken, om liet Schip boven te houden, als ze wel vastgemaakt worden, zo dat ze in het binnen komend water niet kunnen dryven. Daarenboven kan de Laading van een'Schip beftaan uit verfchillende goederen , foortlyk ligter dan water , en die buiten deeze vloeiftoffe een meerder gewigt geeven ; doch in dezelve, als ze vastgemaakt zyn, dienen, om bet Schip voor zinken te behoeden, naar gelange ze foortlyk minder dan water weegen. Men moet niet vergeeten, dat het hol van het grootfte Schip zodanig in evenwigt kan liggen met het water.:, als in Fig. 2, dat eene zeer kleine'hoeveelheid waters meer of min kan dienen, om het te doen zinken , of te laaten dryven : wy voegen 'er nog by, dat 'er zekere gedeelten van Schcepslaadingen zyn, die, nat wordende, zich allengskens ontbinden als zout cn zuiker. • — Wat de watervaten betreft, waar van ik zo even gefprooken heb, derzelver aantal moet zeer groot weczen op de Oorlogfcbepen, waar een talryke Manfchap dagelyks eene verbaazende hoeveelheid waters gebruikt; wanneer men het ten regel ftelde, die ledige vaten wel te bezorgen, vast te maaken, en op eene voeglyke wyze te fchikken, hou ik my ten vollen verzekerd , dat veele Öorlogfchepen mr, in 't gevcgt, of kort daar naa, gezonken , bewaard zouden gebleeven zyn, met de nu ongelukkig omgekomene Manfchap; desgclyks zou men eene menigte hebben, kunnen behouden, van die in den laatstgevocrdcn oorlog in de diepte verzonken, of van weiken men zints geen woord vernomen heeft. Dan, fprcekende over zinkende Schepen, kan ik niet nalaaten te reppen van eene bouwwyze, by de Ghinee* zen in gebruik, om deezen ramp te voorkomen. Zy verdeden het bencdenfte van het Schip in verfchcide vakken, vaneen gefcheiden door afl'chutzels , wel waterdigt gemaakt : wanneer 'er dan een lek komt in een dier vakken, blyven de overige daar van geheel vry, in dier voege, dat het water 'er in konne opklimmen, bykans tot gelyke hoogte met het buitenwater, zonder dat het Vaartuig ecnigermaate gevaar loopt van ten gronde tc gaan. Wy hebben die bouwwyze niet gevolgd; misfehien om de  OVER DE SCHEEPVAART. 137 de belemmering in het laadcn, welke da-ar uit zou ontftaan; ondertusfehen denk ik, dat dit -nadeel zou vergoed worden door dc vermindering van bet geld, tot verzekering noodig, en door den-meerderen prys, welke de Pasfagiers zouden geeven , die zich liefst op een zo bezorgd Schip zouden infehepen; maar onze Zeelieden zyn ftoutmoedig, en verwerpen dergclyke voorzorgen te hunner behoudenisfe; zy zyn alleen Poltrons in dien zin, dat, zy vreezen voor lieden door te gaan, die eenige vrees hebben. . Behalvcn het verlies der Schepen door zwaare Lekken , kunnen zy in Zee omkomen — door te zwaaren Wind, of meer Zeil tc hebben dan het Schip kan voeren, ■ door Brand , veroorzaakt by toeval, of door verzuim, • door den Blixcm, door overzeild tc worden van een ander Schip by nagt, door in den nagt Ysichotzeii aan te treffen. Staa my toe, van elk deezer Toevallen iets tc zeggen. Wat het Omverzcilen aanbelangt; aan dit ongeluk zyn, naar myne ontvangene berigten , geene ' Schepen meer blootgeïtcld dan de Kaapers, als zy eerst in Zee fteeken. De dubbele begeerte, om een zwakker vyand, dien zy vervolgen , in te haaien, en een fterker vyand, die hun naazet, te ontzeilen , beweegt hun , om hooge masten op te zetten, cn zo veel zeils tc voeren als mogclyk is : daarenboven reet een groot aantal Manfchap voorzien, welks meerendeel nooit op zee geweest is, gebeurt het ligt, dat zy, zich op 't dek bevindende, wanneer het Schip fchiefyk over den lykant geworpen wordt, allen na lyboord gaan, cn door dit bedryf de zwaarte aan die zyde aanmerkelyk doen toencemen, waar uit het omvervaïlcn ontttaat. Men behoort, derhalven, zeer te letten op de oorzaaken van een zo verfchriklyk toeval, en des te meer; dewyl het voordeel der zeer hooge Masten nog grootlyks in'twyfel hangt. Men weet, dat hooge Zeilen de meeste werking doen, om een Schip tc doen hellen-, ondertusfehen is die ver over zyde hangende ftand de gefchiktfte niet om fnel te zeilen. Hierom gebeurt het , dat Schepen, dc Bramftengen verlooren hebbende > en geene andere dan de laagere Zeilen kunnende voeren, onverfchillig met voor- of tegenwind, zo gelukkig weg fpoedden, dat de Scheepslieden des verftcld (tonden. Doch men moet toeftemmen, dat in het hedendaagfche L 4 maak-  138 \WAARNEEMINGEN maakzcl der Schepen iets plnats heeft, 't welk volftrekt gefchikt fchynt' om zc ligter te doen omvallen. In de daad, de zyden van het Schip, in ftede van uit te vallen, gelyk ze voorheen in'de bovenftukken deeden, zyn dermaate ingetrokken, dat ze een rolronde gedaante aanneemen, cn naar een Ton gclyken. Ik weet niet, welk voordeel men bcdoele met deeze hedendaagfehe gedaante aan de Schepen te gecven; of het moest weezen om het enteren zo veel moeiclyker te maaken: wat my betreft, °t fchynt my toe , dat het een middel is om de ruimte in de Schepen te verminderen, feboon ze even veel kosten ; want het is blykbaar, dat dezelfde Planken, gebruikt om de zyden van a tot b, cn van d tot c, op te timmeren, zouden hebben kunnen dienen, om ze van a tot e , cn van d tot ƒ uit te breiden; zie Fig. 9; hier door zou men de ruimten tusfehen e, a, b en c, d, ƒ gewonnen , en het dek wydcr gekreegen hebben, waar op meer volks de handen kon reppen, zonder in elkander gedrongen, cn daar door te meer voor het vy- andlyk vuur in' een drom bloot tc (taan. Voorts zou "het Schip, over zyde hellende, meer fteuns vinden, en zo veel te meer, daar die fteun verder van het middelpunt verwyderd was, terwyl, volgens de tegenwoordige wyze van timmeren , in den Ballast de grootfte kragt van een Schip beftaat , om weder op te komen : zonder deézen zou het bykans als een Ton in zee rollen ; van hier is men genoodzaakt deezen Ballast te vermeerderen, 't welk het Schip te dieper doet zinken, enden wederftand, dien 't zelve in de Zeilaadie ontmoet, vergroot. De Bermudiers houden in het maakzel hunner Barken den ouden trant. De Bewoondcrs der E*ilanden, in den Stillen Oceaan, hebben geen groote Schepen : doch, 't zy deeze Volken, die de grootfte bcdreevenheid van alle Volken des Aardbodems betoonen, in het vervaardigen van hunne Canoes, op hunne Zeeën in alle gerustheid vaarende met hunne Pros, welke zy voor het omtuimelen op onderfchcide wyzen bewaaren. Hunne Pros, waar mede zy zeilen, hebben, ten dien einde, een foort van uitftcekendc raam op 't water, aan dc zyde van waar de wind komt, waar op zy één of meer Mannen laaten zitten, die het Vaartuig naderen of 'er van afwyken, naar gelange de wind flapper of fterker blaaze. Andere hebben die [oüït yan raam benedens wind; doch, op het water rusten"  OVER DE SCHEEPVAART. 139 tende , onderfteunt dezelve de Canoe op eene wyze, dat ze bykans altoos recht blyve, hoe groot ook de kragt des winds moge weezen. Wanneer zy ten oogmerk hebben eene verre reize te doen met hunne Pros, welke zy roeijen, hegten zy 'er twee zamen met dwarshouten, die ze op eenigen afftand van den anderen houden , 't geen het omvallen bykans onmogelyk maakt. De Ondervinding ontbreekt ons, hoe verre deeze handelwyze om twee Schepen zamen te voegen, volvoerbaar zou weezen. Ik weet flegts van ééne Proeve, ten deezen opzigte in Europa, omtrent honderd jaaren gelccden, genoomen door den Ridder guillaume petty. Hy vervaardigde een dubbel Vaartuig van deeze foort, om tot een Paketboot te dienen van Ierland op Engeland. Het Modél van die Schepen , dus vereenigd, is nog in weezen, en te zien in het Mufeum van de Koninglyke Sociëteit, te Londen. Uit de berigten , ons medegedeeld, blykt het, dat dit Dubbel Schip volmaakt beantwoordde aan 't geen men van deszelfs maakzel wagtte, dat het verfcheide zeer gelukkige overtochten deedt; het verging eindelyk; naar alle waarfchynlykheid ontftondt deeze ramp niet uit een gebrek van zamenftelling, maar door den ftorm waar in het zich bevondt , van zulk eene heftigheid , dat ten zelfden tyde een groot aantal Schepen, van 't gewoone maakzel. ten gronde ging. De voordeden van zulk een Dubbel Schip beftaan hier in, dat het geen Ballast noodig hebbe , waar door het te fneller zeilt, en grooter Laading kan bergen, als mede , dat de Reizigers zich dermaate niet belemmerd vinden met het ilingeren. Waar by men zou kunnen voegen, dat een Vaartuig, op die wyze toegeftcld en met kanon voorzien, een veel gevaarlyker vuur zou maaken: naardemaal het veel beftendiger in een horizontaaien ftand zou leggen , dan de gewoone Schepen. Voor 't overige geloof ik, dat men het Modél, Waar van ik gefprooken heb, meer volkomenheids zou geeven, dooide binnenzyden der twee Schepen beide vlak te maaken, en de twee buitenzyden alleen naar den gewoonen trant te boeijen, gelyk Fig. 10. uitwyst. Wat hier van zyö moge dewyl het zamenftellen van zulk een Dubbel Schip, veel meer zou kosten, met betrekking tot de Laading, welke het zou kunnen voeren, dan de op de gewoone wyze gebouwden, kan die meerderheid van die kosten alken het in zwang brengen kunnen verhinderen. Het vergaap der Schepen, door Brand, wordt in 't alL 5 Se~  340 .waarneemingen gemeen voorgekomen door de ftrenge bevelen der Scheepsvoogden tegen het Tabakrooken tusfchcndeks, en het gebruiken van Kaarsfen zonder Lantaarns: doch 'er heeft eene zeer gevaarlyke gewoonte plaats, die de gevolgen, hoe verfchriklyk ze ook mogen weezen, nog niet heeft doen affchaffen, te weeten: dat men Brandbaare Vogten in Tonnen laadt. Twee groote Schepen, het eene een Fre°at k Duo (FJlhol, het andere de Serapis, een Schip van°dc Engelfche Oostindifche Compagnie, zyn , in deeze twee laatfte jaaren, afgebrand, en hebben zeer veele Ongelukkigen het leeven verlooren, door de jammerlyke onvoorzigtigheid, dat men vogt uit deeze Vaten tapte, met een kaars 'er digt by. 't Is hoog tyd, om op de Schepen tot een wet te ftellen, om nooit Brandbaare Vogten, dan in vlesfen . tc laaden. Om de fc'nadeiyke uitwerkzcls des Blixems te voorkomen , heb ik voorheen het gebruik aangeweezen van eenen Afleider, beftaande uit een punt, met een keten van het .bovenfte van de mast tot in zee loopende. Men vindt deeze Paratonner es voor een maatigen prys by den Heer nar ine en Comp. te Londen. 'Er zyn vcclc voorbeelden van de goede uitwcrkzels deezes behoedmiddels op zee. Men heeft al den tocftel in een doos, en, in minder dan vyf minuuten, kan dezelve, by een opkomend Onweer , geplaatst worden (*). Wat het overzeilen in volle Zee by nagt betreft, ik weet 'er twee voorbeelden van op dc tochten van Londen na America, in het een bereikten de beide Schepen de plaatzen hunner beftemminge, hoewel zeer befchadigd, elk zich ten vollen verzekerd houdende, dat het aangezeilde Schip ten gronde gegaan was ; in het andere bereikte flegts één der Schepen eene Haven, en men hoorde taal noch teken van het andere. Deeze voorbeel- ' den zyn reeds oud,en dit overzeilen gebeurde op een tyd, dat de Zeevaard, tusfehen Europa en America, het tiende (*) De Heer le roy , in zyne poogingen , geduurende zyn verblyf te Brest, gedaagd zynde, om altóós blyvende Afleiders op de Schepen te plaatzen , heeft de Marfchalk de castries bevel gegeeven , dat ze gezet zouden worden op alle Schepen, die lange reizen Honden te doen ; waarom ze ook toegevoegd^ zyn aae de la liousjole en l Aarolabe, die , onder 't Bevelhebberfchap van den Heer dr la peyrouse , thans,op last des Konings.eene Reis rondsom de wereld doen.  OVER DE SCHEEPVAART. 141 de gedeelte niet haalde van de tegenwoordige; ten dien tyde waren de Schepen op .den Oceaan veel minder in getal, en by gevolge min blootgefteld aan 't overzeilen. Zints lang beeft men in 't Kanaal de gewoonte gehad", om een Licht op 't voorfchip te branden; maar men fchynt in volle Zee dit gebruik niet te hebben. Men kan niet naalaaten die voorzorge in dcn,tcgcmvoordigen ftaat der Zeevaardye voor van aanbelang te rekenen; het getal der Schepen die den Oceaan ovcriteeken, fteeds vermeerderende , zal ook dit middel van verkenning daar volftrekt nodig worden. Deels kan men dit onheil opk voorkomen , door, in donkere nagten , dikwyls te trommelen of een zwaare klok te luijen. Eindelyk ziet men, op dc bank van Terre Neuve, dikwyls Eilanden van Ys, en de Schepen, die uit NoordAmerica na Europa ftcvencn , ontmoeten ze dikwyls: over dag ontgaat men ze gemaklyk, uitgenomen by zeer dik mistig weer. Ik herinner my twee voorbeelden van .Schepen op deeze Ys-eilanden een ongeluk beloopcnde; het eerfte verloor zyn Boegfpriet, zonder eenige andere noemenswaardige 1'chad.e : het ander ltootte op het gedeelte van een Ys-eiland, do*or de warmte der zee beneden de oppervlakte gelmolten, een ander gedeelte frak 'er boven uit, 't welk waarfchyulyk het Schip, reeds verre op 't Ys gefchoovcn , redde : tegen dit laatfte gedeelte ftiet dc Bezaansmast , en fchoon deeze daar door viel, werd de vaart van het Schip gebrooken: met veel moeite kwam het 'eraf, en, zonder veel binders, ter bcltemdc plaatze. Dit voorval toont, hoe zeer mogelyk het is, dat andere, tegen deeze vervaarlyke Ysklompen aanzeilende, 'er by ncderzinken. Ik heb eene dier Ys-eilanden gezien, 't welk, naar onze gisfing, zeventig voeten boven het water uitrak , en, by gevolge, achtmaalcn zo veel onder 't water. Daar is , ovcrzulks, alle reden om op zyne hoede te weezen, en uit tc zien, fchoon op eenen merklyken afftand van die kusten, waar men een dergelyk gevaar, waarfchyólyk, te dugten heeft. Over de Roei - Vaartuigen. 't Is der opmerkingc waardig, dat Volken , door ons voor Wilden gehouden, dc Zeil-, cn Rocikunst, in veele opzigten, verder dan wy gebragt hebben. Wy hebsben nog geene Zcilvaartuigen, die'in fnelheid kunnen haaien by de Pros van de Zuidzee; wy hebben geen Roei- vaar-  142 WAAR.NEEMINGEN vaartuigen , welke, in zekerheid en fnelheid, die van Groenland overtreffen. De dennenhouten Canoes der Indiaanen van Noord- America hebben dcsgelyks eenige voordeelige hoedanigheden; ze zyn zo ligt , dat twee Mannen een deezer Vaartuigen over land kunnen draagen, nogthans kunnen 'er in 't water twaalf in zitten; in holle zee zyn ze niet zo onderhevig om water te fcheppen, als onze Sloepen en Boots, wier boorden in 't midden het laagst zyn; en dus juist ter plaatze waar het water gereedst over komt: die der Indiaanen zyn daar het hoogst, gelyk Fig. i?. uitwyst. De Chineején , dat Volk zo verlicht, het oudfte befchaafde van alle Volken die beftaan , wier Kunften, tot eene zo hooge oudheid opklimmende, ons ten hunnen voordeele moest voorinneemen , plaatzen de Riemen in ■ hunne Vaartuigen , en beweegen dezelve, op eene wyze , geheel van de onze verfchillende.1 Onze Riemen liggen vlak op 't boord, de hunne ftaan 'er gelykwydig mede, en , in ftede van in rust horizontaal te zyn , hangen ze perpendiculair. Nu eens plaatzen zy 'er twee agter op, dan eens een veel grooter getal op de boorden, waar ze onderfteund worden door zeker foort van roosterwerk. Wanneer zy roeijen, doen zy niet anders dan die Riemen van den eenen kant na den anderen beweegen , eveneens als by ons de Matroozcn met een Boot, de Riemen op de agterftecven hebbende , in de havens wrikken: de Riemen der Chineefen blyven dus geduurig in 't water, en komen 'er niet uit by eiken flag, als by ons : dus verliezen zy geen tyd onnut, in welken het Vaartuig niet wordt voortgeftuwd. Wy zien hunne wyze van roeijen by de onze; ondertusfehen zyn wy even min genegen om van elkander te leeren. Over het doen voortgaan van Vaartuigen , zonder Zeilen en zonder Riemen. By de verfchillende wyzen om de Vaartuigen weg te «loen fpoeden , van welke ik gefprooken heb, kan men eene nieuwe voegen, die ik onlangs te Javelle, aan de Seine, zag te werk ftellen. Het weer was ze.er ftil, ik zag een vry kloek Vaartuig de Rivier , in drie minuuten , roeijend overkomen; nicc in 't Water, maar in de Lugt, roeijende: te weetcn door eene foort van Moolenwieken, voor op hetYaartuig geplaatst, tc doen draaijen, deeze ftonden aan een dwarsfen boom in de kiel gezet, i aan  OVER DE SCHEEPVAART. 143 aan denzelven was een kruk, waar door één mensch in ftaat was de wieken te doen draaijen. Ik heb dit werktuig niet dan op eenigen afftand gezien , en kan dus de afmeetingen niet, naauwkeurig opgeeven : dan de Wieken fcheenen my toe meer dan vyf voeten langte, en omtrent twee en een halve voet breedte, te hebben. De twee Mannen , die beurtlings deeze Wieken in beweeging bragten, verpoosden elkander dikwyls , waaruit ik befloot dat dit werk één enkel Man zeer zwaar moest vallen; ondertusfchen moet de werking van de Lugt op de fchuinfche oppervlakte der Wieken vry groot geweest zyn : want het over- en wedervaaren des Vaartuigs fcheen my toe, zeer vaardig te gaan ; en ftaat hier by aan te merken, dat, ondanks den ftroom, 't zelve aankwam te zelf der plaatze waar het was afgevaaren. Veele ontwerpmaakers, in 't werktuiglyke, hebben verfcheide keeren voorgefteld, Vaartuigen eii zelfs Schepen te doen beweegen door draaijende Riemen, of liever door Schepraden aan een Rad geplaatst , en geftadigd rondgedraaid ; deeze Schepraden aan wederzyden van het* Vaartuig geplaatst zynde; doch deeze wyze om voortgang te geeven , fchoon menigmaalen beproefd , heeft nooit 3 eenen uitflag gehad , gelukkig genoeg , om dezelve te \ doen aanneemen. Ondertusfchen herinner ik my niet, f dat men 'er ooit reden van gegeeven hebbe. Ik weet niet I of ik het regt heb ; dan het fchynt my toe, dan de waare ï reden hier in gelegen is, dat een groot gedeelte van de beI fteedde kragt zeer weinig aan de beweeging des VaarI tuigs toebrengt. Dus zullen, by voorbeeld, in Fig. 12, H van de vier fcheppers A,B,C,D , die zich alle onder I het water bevinden, en draaijen op eene..wyze om het I Vaartuig van X cn Y te doen voortgaan, C de grootfte i werking doen, B bykans zo veel, fchoon minder, de be't weeging van de eene en andere omtrent horizontaal zyn* Ej de; maar de kragt, befteed om A in beweeging te brenl gen, wordt grootendeels gefpild, het water rechtftandig 1 drukkende , tot dat dezelve in B komt; en de kragt, aangeI wend om het water op te heffen, wordt desgelyks gefpild ij tot dat D de oppervlakte des waters bereikt: waar door | geen gering gedeelte der werking verlooren gaat. 't Is I waar, dat men, deeze Scheppers min diep* in 't water laa: tende komen, in ftil water, dit verlies van kragt zou ver1 minderendoch, wanneer het water hol ftaat, zullen de I Raderen onvermydelyk dikwyls diep in de baaren gedompeld,  144 WAARNEEMINOEN pelct, de beweeging daar door veel bezvvaarlyker wordenden weinig uitwerkings baaren. Van alle verfchillende middelen, om de Vaartuigen in beweeging te helpen, is, dat door den Heer daniel ber.douilli voorgcfteld , een der zcldzaamfte , het beftaat daar in: dat men in het Vaartuig een pyp plaatze, van gedaante als een L, aan welks boveufte gedeelte men de gedaante van een tregter gecve, gefchikt om de pyp met water tc vullen; dit water, nu nederdaalende en hcenloopende door het horizontaals gedeelte van die pyp, moet het Vaartuig voortftuwen, in 't midden van het achterfchip zich uitftootende op dc oppervlakte des waters. Het lydt geen twyfel, of het water oefent $ door dc kragt welke het in 't nederdaalcn krygt, eene aanmerkclyke werking, en eene zo veel grootere , naar gelange het van eene meerdere, hoogte valt; doch men hebbc telfens in 't oog tc houden, dat het de vertraaging moet overwinnen van elke fchep waters ter zyde van het Schip, of van onderen opgepompt; zo dat van de beweegende kragt zo veel moet afgetrokken worden, als dat van den voortgangdes Vaartuigs afneemt, eer het door neder te vallen daar aan beweeging kan mededeclen. Om dit ongemak te voorkomen , zou ik 'cr een andere pyp byvoegen, desgelyks van gedaante als een L, die men desgelyks in het Schip zou plaatzen, maar in eene tcgcnovcrgefteldc rigting, gelyk in Fig. 13. In de daad, de pyp, na vooren geplaatst, in werking gebragt zynde, en het water als een pomp in dat gedeelte des Vaartuigs brengende, zou het 't Vaartuig in beweeging helpen van dien kant, terwyl het in dezelfde rigting werd voorgclluwd door de kragt van achteren geoefend. Voorts, zou dan nog tc onderzoeken Haan, of die arbeid van pompen minder zou zyn, dan die van roeijen. Men zóu ook, in eenige omftandigheden; met voordeel de Vuurmachine kunnen gebruiken. Doch, zou 'er geen middel weezen , om al dien arbeid, van Water op te pompen, te fpaaren, cn 'er Lugt in ftede tc ftclden, de kragt van een mensch gebruikende, om een Vaartuig , door middel van die vloeiftoffe, te doen voortgaan ? Dat wy 'er een veronderftellen, 't welk de gedaante heeft in Fig. 14. afgebeeld. A is een pyp van twee voeten over 't kruis, waar in een zuiger gaat; deeze zuiger heeft van binnen een klep , die zich opent by het op-, en fluit by 't neder-gaan. Deeze twee beweegingen aan den zuiger medesedeeld zynde, door den hef-  OVER DE SCHEEPVAART. I4S hefboom B, het middelpunt C draagende, heeft de pyp desoelyks een klep D,welke zich opent Avanneer de kragt van&den zuiger beneden werkt, en de Lugt in E uitlaat: deeze Lugt, nu mét geweld op het water van achteren werkende, moet het Schip voortzetten, indien men by deeze toerusting een Lugtontvanger F voegt. naar eisen o-eplaatst, en van kleppen voorzien; deeze ontvanger , de werking van een Lugtvergaderbak verrigtende, zal eene beftendlge kragt oefenen , die geftadig werkt, terwyl men den hefboom in beweeging brengt, om den zuiger Hagen te laaten doen. De Pomper zou met den rug na 't achterfchip kunnen ftaan, en met de handen, achterwaards geboogen, de zuiger in beweeging brengen, door middel van liet dwarsyzer B, terwyl een ander ftuurde; of, indien men twee pompen hadt, beide in 't achterfchip ftaande, met een hefboom voor elke hand, zou de Pomper zelve den koers kunnen rigten , nu met de eene ftand fterker dan met de andere pompende, even als een Roeijer, naar welgevallen , met de eene riem fterker trekt dan met de andere. Voor 't overige is 'er geen ftand, waar in een mensch meer kragts kan doen 4 dan wanneer hy op en neder werkt. Over het befmeeren der Schepen van onderen met Vet. Men fmeert dikwyls de Schepen van onderen met Vet, om 'ér meer fnelheids aan tc geeven , en Haagt in dit oogmerk: dan, hoe algemeen dit in gebruik is, weet ik niet, dat iemand zich verledigd hebbe om dc oorzaak uit te-leggen. Men verbeeld zich,' in den eerften opflag, dat, fchoon'men de wryving van een hard lichaam, 't welk over een ander bard lichaam heen gaat , vermindere , door het zelve met Vet te beftryken , zulks geen plaats zal vinden, als het een lichaam betreft, 't geen. zich in een vloeiftoffe, als het water, beweegt. Nogthans is 'er niets zekerder, dan dat dit doorgaat omtrent de Schepen, en overzulks een ftuk door Proeven beweezen, en van niemand in twyfel getrokken wordt. Ziet hier misleiden de waare reden. De waterdeeltjes trekken elkander aan , deeze aantrekking oefent ook haare kragt tusfehen het Water en het Hout, en verfcheide andere zelfftandigheden ; doch heeft geen plaats omtrent het vet: het blvkt zelfs, integendeel, dat de Water- en Vetdeeltjes elkander afftooten; zo dat men zelfs in twyfel zou kun-  Ï4Ö WAARNEEMINGEN OVER DE SCHEEPVAART. kunnen trekken, of de deeltjes van Olie, op water ge-, ftort, weezenlyk elkander aanraaken: want wel verre , dat een druppel Olie , op het water vallende, te zelfder plaatze blyft, gelyk dezelve doen zou, op glas komende is het zeker, dat ze zich op 't oogenblik verdeelt, en 'op eenen verbaalenden afftand verfpreidt , onder de o-edaante van een zeer dunnen damp, 't welk zeer beIwaarlyk zou kunnen gefchieden , indien die Olicdrup de oppervlakte des waters aanraakte, en 'er iets in 't minfte aan kleefde. Nu kan men nagaan, met welk eene kragt dc waterdeeltjes aan elkander kleeven, en aan andere lichaamen , door het gewigt van water noodzaaklyk om een druppel af te fcheiden , die aan een. lichaam kleeft, en vergroot, tot dezelve in 't einde eene zwaarte kry'o-t, genoegzaam om de fcheiding te bewerken, en de nedervalling te veroorzaaken. Laaten wy eens veronderftellen, dat* die druppel de grootte van een ert hebbe , als dan zal men zo veele aankleevmgen hebben als 'er druppelen zyn , die het gedeelte des Schips onder water raaken; en deeze moeten overwonnen worden door een bewcegkragt, in elke beweeging van den voorto-ano-, gelyk aan de fom deezer druppelen : doch dewyl ?er «eene aankleeving van dien aart te boven te komen is, tusfehen het water, en het met Vet beimeerde gedeelte des Schips, moet hier uit eene aanmerkelyk onderfcheid ontftaan in den wederftand, welke het in den voortgang ondervindt. Ik blyf, enz. (Het Vervolg in hei eerstkomend Stukje.)  bericht, wegens den heer j. c. mohr. 147 bericht, wegens den kundigen weer- en lugtscesteltenis waarneemer , den hekre j. c. mohr ; door den Heer ******* 't TTeeft niet kunnen misfen, veelen onzer Leezeren te X i verwonderen., met de Maand Mei, des voorleden Jaars 1787, onze Maandlykfche opgave cfèr Lugtsgefteldketf te Amjlcrdam, zo plotsling, afgebrooken tc zien. Een ons zeer imertend overlyden van den keurigen Waarneemer, die 'er ons mede verpligtte , en, van tyd tot tyd, in pns Mengelwerk,. zyne brecderc Bcfpiegelingen daar over mede deelde, is de oorzaak; de fleer j. c mohr ontviel ons door den dood. Wy hoopten een ander te vinden , die deeze Taak zou opvatten; zyn' wedergade aan te treffen , konden wy ons niet belooven; met minder zouden wy ons niet vergenoegd hebben; en daar zulks ons niet heeft mogen gebeuren , verkozen wy, gevolglyk, van die voor veelen zo gevallige Maandlykfche Waarneemingen, af te zien. Gelukkig rekenden wy ons, in dit ongeluk, dat wy/ zo langen tyd de Waarneemingen, voor een groot gedeelte , van die juiste hand mogten plaatzen; dat wy meer dan Negentien jaar&n, welke eene Maansklimmende Knoopketr maaken, waar in de Liefhebbers der Weerwaarneemingen eenig belang ftellen, vol hadden. Een Schryver, wiens Naam het ons fpyt niet te mogen melden, als welke aan dit Bericht , wegens den Heer mohr , als een Weerwaarneemer, in veeier oog eene dubbele waarde zou byzetten, heeft de Gedagtenisfe van dien Heer, in dit opzigt, wel willen vereeren; en zal elk, eenigzins dier zaaken kundig, uit dit Bericht zelve kunnen opmaaken, dat de Lof, hier den Heer mohr gegeeven , uit dc penne komt eens bevoegden oordeelaars van waare verdienften. Als zulk een Waarneemer heeft hy voornaamlyk betrekking tot ons Mengelwerk, en verdient zyn Naam daar in der vergetelnis onttrokken te. worden, althans zo veel onze Letterarbeid daar aan kan toebrengen. Wie den Heer mohr , in verfcheide betrekkingen, nader wil leeren kennen, kan zynen lust voldoen, in de Lykzangm, tc zyner Gedagtenisfe gemaakt, door de Leden van zyn Dichtgezelfchap, in Amflerdam t ter Spreu- III, deei». mengexw. no. 4. . M ke  14g bericht ke voerende: Hier na volmaakter; die hunne gevoelens vin hoo°-a°-ting, Liefde en Verkleefdheid aan Hem, daar in ten toone gefpreid hebben: deeze Lykzangen zyn uitoeo-eeven by de Boekhandelaaren D. en J. lol. * Zie' hier den Heer mohr als Weerwaarneemer be- fchouwd naar verdienden befchouwd, zo anders dezelve, 'overeenkomftig met derzelver waarde, kunnen gewaardeerd worden. Onder de veelvuldige takken van fraaije Letteren, of nuttige Weetenfchappen , welke den kunchgen mohr eene aangenaame uitfpanriing verfchaften, bekleedt zekerIvk de Meteorologie, of leere der Verheevehngenen wel bvzonder de kunst om Weerkundige Waarneemingen te dncn en te vergclyken, eene aanmerkelyke plaats. Men kan te recht zeggen, dat hy in dien tak heeft uitgemunt, en dat maar zeer weinigen, zo binnen als buiten s Lands met hem daar omtrend gelyk ftaan. Hoewel reeds, zederd Sniee iaatén, de aanmerkelyke orde der Saifoenen, en het bui'tcngewoone, dat in dezelve zomtyds voorkomt, zyne aandacht niet ontglipt was , en hy, door de gewoonte , die hem, uit hoofde zyner diepe eerbied voor bet Opperweezen , eigen geworden was , van namelyk, overal de Schte , doch weldoende , hand van God te erkennen , Sok den loop der Jaargetyden, de fchikkmgen, de orde , de afwisfelingen en zeldzaamheden , die daar in p aats hebben, meer bepaaldelyk dan andere menfchcn , hadt gade "eflagen, en het opmerkelykfte daar van aangetekend, was het echter eerst de ftrenge Winter van 1776, die hem 2ele°-enheid gaf, zyne verbaazende vermogens op dit ftuk aan den dag te leggen. Hy gaf zyne doorwrochte Aanmerkingen, op den loop van dien Winter, en zyne vèr-elyking van denzelven met eenige voorgaande ftrenge Winters, vooral met die van 1740, 1760, 1763 enz., in 't licht. Het is, in dergelyke foorten van ftukken, dat zich de waare geest ontdekt, en dat men gewaar wordt, wat 'er tot een goed Meteorologist behoort: goede Waarneemingen, die hv zelfs neemt: beleezenheid, om die, welke in voorgaande tyden gedaan zyn, te kennen: oordeel , om' allen onderling te vergelyken : eene vergelyking, die niet flechts beftaat in het bepaalen der grootfte trappen van koude of hitte, zo als men voorheen glagt te * doen;  WEGENS DEN HEER J. c. MOHR. X^ doen: maar in het nagaan van alle die omftandi*hede~ van koude, van achtereenvolgende vorst, van winde, van fneeuw enz. die te zamen loopen, om eene w aterden naam van ftreng te doen draagen: en den eenen te recht fbenger dan den ander tc doen noemen. Nimmer hadt men vóór mohr, die zaaken in dien trant beha. dek? • Kort daar na nam hv de mt «« ~i~u ^ Weerkundige W«»eemin^ g£ teroeffeningen, Maand voor Maand, uit te Sh Hier m vond men reeds het gunftig oordeel, dat men van Honden aan over 's Mans kundigheden geveld hadt , nader bevestigd door de fchrandere ~ffi2&foeen welke hy dikwerf by die Waarneemingen voïde maar men hadt ook boven dien gelegenheid* van nS- andere vermogens in den Man te leeren kennen: alkn^naaS welken een goeden Waarneemer vercieren! VeèleT die zich met Weerkundige Waarneemingen bemoeiien 'de.ken dat het genoeg is, den Thermometer, SÏL'renz waar te neemen en zorgvuldig aan te tekenéi van naar zo veele gebrekkige Waarneemingen , door we e men over" laaden is, en die de Meteorologie veel 32doen om dat zy onnauwkeurig, cn dus, ten dien opz cl te on! waar zynde,niet dan tot valfchc befluiten aanfeiding kunnen geeven. Mohr, in 't tegendeel, Sm Se hem gekend hebben, weeten,met hoe veel zorg hv zich. Ötp ïnKrh ^zig gehouden heeft. Hy gedeïï«n ee« BaJ0met,er' n,°Ch The^ometer , dan na dat öezelven eerst door hem beproefd waren. - - Ten om-Tée?eafde y^ ^ goüde Paling voor dezelven za'de werktïiLt de Waarneemingen niets waardig zyn, ^dïad^§n& W> ^Vin ,„,l i, „«. U1&tn 5en "ooial de ipoedise, en zom- 1 ÏÏ£VeranderT' die 'm het Weaer vgS verli. izen7 l Meermaalen hebbende moeten J S'iJ hem een der noodzaakelyke vefeischmometër hSW» ^ g-oede Pla:ltfi»S voor TherT 3'hv^i rn rC-' eemge, andere gerie%khcden vaaHn ^fJ Y mMr 111 een hui? ko» verkrygen; en in den f en ï^f™ be^-Vk waargenomen wor- kondiSnH, ? ^Metcorotóghf^ het Publiek aanSeiv 1 h?,tZe Ve Waarneemingen aanbiedende, achtte hy de nauwkeurigheid deezer als een plicht, die M 2 hem  BERICHT hem opgelegd was,) geen plicht, zeg ik, kan 'er behoorlyk waargenomen worden, of men moet tot opofferingen gereed zyn. Ten derden was het voor hem niet genoeg Weerkundige Waarneemingen te doen: hy nam nog de taak op zich, om dezelve behoorlyk na te gaan; naamlyk de enkele kennis der uiterjlen van warmte cn koude, of 'van de zwaarte der lucht, voldeed hem niet: hy oordeelde te recht, dat de gemiddelde koude en warmte, cn de gemiddelde zw'aarte der lucht, of hoogte van den Barometer, tot de regte kennis der Saifocnen behoorcn:hy getroostte zich dan het lastig werk, om de nodige udaiiien en divifien te doen, ten einde tot die kennis te geraaken: insgelyks ging hy met de winden enz. te werk; en men kan met waarheid zeggen, dat men aan den yver van den Heer mohr, en van de Heeren holl en van swinden, eene aanmerkelyke verbetering in dc Meteorologie verfchukligd is. 't Geen, eindelyk, de kroon fpant van alle de Meteorologische verrichtingen van mohr , hoewel hy zyn' loopbaan met dit ft uk begonnen hebbe , is zyne l eer'tig jaarige i af el van de Warmte, den gevallen Regen , en de kracht "der Winden, uit de Waarnecmingcn, op den Huize Zwanenburg opgemaakt, en,met eene goede Verklaariug , in de Natuurkundige Verhandelingen, gedrukt. Het is jammer, dat dit mecsterftuk uitverkogt fs. Men ftaat verbaasd over 's Mans arbeid, oordeel, en' fchcrpzinnig;,eid. Deeze laatfte ftraalt vooral. hier in door, dat hy uit den loop zei ven der Waarneemingen' zien kon, of zy goed, dan niet goed, echt, dan niet echt, zyn. Hier van geeft hy in deeze Verhandeling een duidelyk bewys: daar ':y, enkel uit het nagaan der Waarneemingen, in 1764 cn 1765, beftopt, dat dezelve, hoewel tusfehen die, welke op den Huize Zwanenburg genomen zyn, uitgegecven, echter elders moesten genomen , of aan onbegrypelyke verfcheidenheden blootgefteld geweest zvn : eenig navraag veranderde zyn befluit in zekerheid. 77 liisgelyks" heeft hy meer dan eens, op dezelfde wyze, zeer aanmerkelyke drukfeilen verbeterd. Het is ons geoorloofd, een onbekend Haaltje daar van by te brengen.- Profesfor van swinden vond die Veertig jaarigc Tafel zo uitnecmend, dat hy wel ras befloot,' dat 'er niets goeds voor de kennis der luchtsgcfteldheid van ' ons Land te doen was, ten zy men 'er eene dergelyke voor den Barometer vervaardigde: hy deed zulks In den Zo-  WECENS DEN HEER J. C. MOHR. I^I Zomer van 1781, en voegde 'er eene volledige Verklaaring by , waar in hy , op het voetfpoor Van mohr te werk gaande , eenige , of in 't oog loopende , of waarfchynlyke , drukfeilen verbeterd, hadt. Met den Heer mohr in briefwisfeling zynde, zond hy denzelven zyne Tafel en de Verklaaring: de Heer mohr ging dezelve, op verzoek van zyn Vriend, met de vereischtet en wy durven zeggen, met die onbegrypelyke nauwkeurigheid , die hem eigen was, na: en vond nog veele feilen , die zynen Vriend ontglipt waren, cn voor welke hy de nodige verbeteringen daarftelde; die ook, zo dra zy den opitcllcr overgebriefd waren, greetig door hem aangenomen wierden. Het is jammer, dat die Tafel niet in 't licht gegeeven is. De Heèren mohr en van der weyde , de laatfte toen in 's Hage woonagtig, doch zederd, uit hoofde zyner kundigheden , door de" Keizerin van Rusland, op zeer voordeclige voorwaarden , naar Rusland vertrokken^en thans te Riga, ten minften voor eenigen tyd, gevestigd, zyn de eenigen, aan wien die Tafel is medegedeeld geworden. Het verlies vanMoiiRzal den verderen opbouw derwaarc Meteorologie , in ons Land, merkelyk vertraagen , welke reeds door het niet verder uitgeeven der keurige Waarneemingen van den fleer holl , thans Kapitein der Artillerie , ten dienfte deezer Landen, en het vertrek van den Heer Van der wêyde, naar Rusland, zeer 'veel geleeden heeft. Wanneer men all'-, wat mohr gedaan heeft, nagaat, zal men zich verwonderen , hoe hy den tyd tot alles heeft kunnen vinden : dan , daar hy zich aan alle de ydele vermaaken, en die tydverkwis'ing, welke veelal den naam van uitfparming draagt, hoewel geenzints aan de aangenaamheden van het gezellig leeven onttrok, had hy meer tyd dan veele anderen overig. Hy kende den waren prys van den tyd. Zyn tydelyk beroep waar te neemen : zich toe te leggen op fraaije Letteren en nuttige Weetenlchappen : den Godsdienst, in een uitgeftrekten zm te beoeiienen: verdeelde zvn leeven in drie vakken, m geen van welken een oogenblik verlooren \was. Door het eerfte vervulde hy z\me plichten als burger, als mensch, als Echtgenoot: door het ander verfchafte hy zich eene aangenaame uitfpanning, waar van de vruchten met alleen hem, maar ook nog daarenboven anderen, ten nutte verftrektcn: door het laatfte bereidde hy zich M 3 tot  Ï52. bericht wegens den heer j. c. mohr/ tot die Godzaligheid , waar van hy de bezitting als het, waare doel, en de betrachting als de voornaamtte bezigheid van 's menfchcn leeven, betchouwde. Hy ftrekte tot een duidelyk bewys, dat waare Godsdienftigheid, eene nauwe gezetheid op alle de plichten , die men daar onder betrekken kan , en het belteeden van veel tyds , in het waarneemen derzelver, geenzints den mensch tot het tydelyk beroep, of het verftand, ter beoeffening van fraaije Letteren of Weetenfchappen , minder vatbaar en gefchikt maaken; zo als het ongeloof, en dartele waereldlingen, het maar al te veel, doch zonder grond , vcrfpreiden. de deugdzaame man. In den Smaak van gesner. (Overgenomen uit Le Confcrvateur.) Op een fchoonen Herfstavond zag de gryze lysander, aan zyne deur , na 't westen uitziende , de ondergaande Zon, gelyk hy, langs hoe zwakker, en min brandende. Van r*yd tot tyd hief hy de oogen Hemelwaards, fmcekende, dat hy eenen zo vreedzaamen uitgang mogt hebben , by het afneemen zyner dagen. Eenige oogcnblikken daar naa deed het Schouwtooneel der Natuure hem het groot aantal zyner jaaren vergeeten. Voor de negentigfte reize aanfehouwde hy dc vcrwisfeling der Jaarfaizoenen. Lysander hadt ze altoos met bewondering aanfchouwd; hy bewonderde ze nog, en riep uit: „ Hoe „ fchoon is de Natuur!" Voorgevoelcnde, dat hy ze thans voor de laatfte maal zag, bleef hy langen tyd in eene Godsdienftige verrukking opgetoogen. Stil , cn zonder gemerkt te worden , hadt philander , zyn oudfte Zoon, zich agter hem vervoegd. Hy bemerkte terftond, vol eerbied, het welfprcekend ftilzwygen des Grysaarts; doch het ontzag week welhaast voor den drang der liefde: hy wierp zich in de armen zyns Vaders, die uitriep: ,, Indien ik dit oogenf, blik myn leeven eindigde : myn laatfte dag zou een „ gelukkige dag weezen!" Zy omhelsden elkander, en hy  DE DEUGDZAAME MAN. 153 hv hervatte. „ Myn Zoon , zints lang heb ik u een Gezang beloofd, een Zang, den Deugdzaamcn Man " ter eere. De uure, tot welke ik 't zelve bewaarde , H is, geloof ik, gekomen" .... en hy zong op deezen trant. ' ,, Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! Het leeven des Deugdzaamen Mans loopt zo vreed- 'zaam voort als de bedaarde golfjes van eene water" beekje, door een grasveld ftroomende; gelyk deeze, " laat de Deugdzaame overvloed en geluk agter. Gelyk " deeze wordt hy begeerd, bemind en betreurd. „ Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! „ De Natuur waakt altoos over den Deugdzaamen Man. Zy is by hem als hy gebooren wordt, en geeft ' hem Ouders, zo wys als teeder, die voor zyne ontH luikende kindsheid zorgen, en hem ter deugd vormen. „ Binnen kort wordt hy groot , gelyk zy. Het eerfte , gebruik zyner kragten is zyne verzwakkende Ouders ', te onderfteuncn. Hy zou hun gaarne willen wederf?, geeven wat zy hem verleenden. Dan, welhaast fpreekt ,, de Natuur in zyn hart. Hy gevoelt de noodzaaklyk,, heid van eene Wederhelft. Een waardig Voorwerp „ biedt zich zyner onfchuldige begeerten aan. De te„ derfte liefde neemt hem, welhaast, in de zagtfte ban„ den gevangen. Eene beminnelyke en talryke Naako„ melingfchap is dc vrugt van eene zo heilige Egtver„ bintenis. Het geluk hunner Kinderen maakt hun ge,, luk uit. Zy kunnen op eene regtmaatige wrederver„ gelding hoopen. De jaaren termenigvuldigen : het „ Deugdzaam Paar kromt zich allengskens onder dien ,, last. Het bczwykt eindelyk , beweend van de hun„ nen; en over deezen te vrede, fterven zy, gelyk zy ,, geleefd hebben. ,, Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! „ De Ongelukkigcn zegenen den Deugdzaamen Man! ,, Hy wordt door zyne Landgenooten bemind, door den „ Buitenlander geagt. De ftre^elendfte vermaaken verzamelen zich rondsom zyn nederig dak. Vrolyke gefprekken, onfchuldige lpelen, vullen zyne ledige uu„ ren aan , gieten een faus over zyne maaltyden, en „ rusten hem toe tot nieuwen arbeid. Tot voltooijing M 4 ,, van  154 DE DEUGDZAAME MAN. „ van zyn geluk, zit de Vriendfchap, de trouwhartige „ Vrfcndfchap, aan zyn tafel. „ Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven ! Voor den Deugdzaamen Man is de dageraad altoos ,, fchoon, de dag helder, en de natuur fteeds in haar „ Lentcklced. Het ontwaaken van den Deugdzaamen is „ het hervatten zyns gelukftaats: zyn dag is reeds by „ overdenking bedeed; de ongelukkige telt voor hem de voorby gaande oogenblikkcn. Dc nagt verrast den Deugdzaamen niet, voor dat hy den dag wel bedeed „ hebbe. Een zagte flaap fluit als dan zyne oogleden: hy flaapt, niet vreezende door knaagingen van binnen „ wakker gemaakt te zullen worden. Vrede is de gezel- linne der Onfchuld. De diltc des middernagts is niet grooter dan die van zyn hart. ,, Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! ,, De Snoodaart deelt, wei is waar, met den Deugd,, zaamen in bet genot des Daglichts. De Nagt drekt ,, over beiden de donkere vleugcis uit. De Natuur fchenkt 5, den eenen zo wel als den anderen haare weklaaden. Dan, welk een groot onderfcheid maakt zy tusfehen „ Deugd en Ondeugd! Die zelfde gcfchcnkcn , welke „ het geluk uitleveren van den Deugdzaamen, welke ze „ weet te genieten, dienen ten bron van rampen voor ,, den misbruikenden Boozen. De Wyn , die de kragten 3, der Maatigen verderkt, beneemt ze den Onmaatigen. „ Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! ,, Zomtyds verdonkeren dikke wolken de anders heldere ,, dagen des Deugdzaamen ï zyne vermaaken worden door fmerten overdwarst ; doch zulks is eene verdandige voorzorg* van dé Natuur, om hem de waardye desGc,, luks te beter tc leeren kennen. Welk een tegenfpoed „ hem bejegen e, hy bewaart altoos een goed Hart; een ,, opregteh Geest; een zuivere Ziel; eene troostdemme ,, fpreekt fteeds in zyn binnenftc. Vrees niet, gy zyt Deugdzaam! ,, Wat is het aangenaam Deugdzaam te lecven! ,, De Natuur bemint den Deugdzaamen. Zy fchenkt „ hem eene'gelukkige Kindschheid, eene bevallige jong,, lingfchap, en genisten Ouderdom. Zy geeft heui ver„ Handige Ouders, eene kuifche Egtgenoote , iiëfheb- ,, ben-  DE DEUGDZAAME MAN. tg-f bende Kinderen, waare Vrienden, eene volmaakte ge" zondheid, een vrugtbaaren akker, een gelukkig leeven, " en zastisn dood. De Dcugdzaame is een gelukkige Zoon , '', een gelukkig Egtgenoot, een gelukkig Vriend! „ Wat is het aangenaam Deugdzaam te leeven! Maar de traanen biggelen u ten ooge uit," fprak de Grvsaart; zyn Zoon weder omhelzende. „ 't Is my een wellust u zo aangedaan te zien op dit gefchetftc üeeld " eens Deugdzaamen Mans. Wees altoos Deugdzaam, en '' gy zult altoos gelukkig zyn!" . Dit waren de laatfte woorden van lysander. Hy wist niet dat dc dood, die reeds eenige oogcnblikken agtcr hem'CTeftaan hadt, een tooneel zo teder niet hadt willen ftodren door 'er op te verfchynen. Dan nauwlyks hadt de oude lysander voleindigd, of hy vertoont zich. Hy ziet hem zonder fchrik, en wagtte den flag zonder vrceze. Hy omarmde philander nogmaals. De Dood bediende zich van dat oogenblik... en hy gaf den geest in de armen eens Zoons, in wien hy herleefde. aanmerkingen over de tooneelliefhebberyen buiten den schouwburg, onder byzondere persoonen. (Uit het Engelsch.) Van dc veelvuldige nabootzingen des Leevens en deiZeden, door de Kunst vertoond, is 'er geen de natuur zo naby komende als een Tooncelft.uk, verfraaid door de uitfpraak en gebaaren des Acteurs, en door alle de fraayheden van'het tooneel. Schoon in de daad zyn de denkbeelden door hetpcnfecl verwekt; de kleur, de waarheid der afbeelding , zetten het doek als 't ware leeven by. Maar welk ecn&PARRHASius of apelles kan beweeging fchilderen? Hier fchiet hunne verwonderenswaardige kunst te kort: doch het Tooiiecldicht, met Tooneclbcdryf gepaard, vergoedt dit gebrek ten vollen, en zet aan de navolging de houding van 't weezen by. . Kunften, zo veel Vermaaks verlcb arrende, mogt men , met allen grond van reden wagten, dat een algemeen gunftig onthaal zouden ontmoeten. De Ondervinding beantM 5 woordc  aanmerkingen -woordt hier aan volkomen. Men leest nauwlyks van eenige Eeuw, of de befchryving van eenig Volk, óf men ontdekt 'er de voetftappen Van Tooneelvertooning; doch in geen land heeft men het Tooneel driftiger gezogt dan in Engeland; daar het Tooneeldicht, om van geen, anderen te gewaagen, zyn shakespear , en het Tooneel zyn garrick , vondt. Zo groot zyn de bekoorelykheden van het Tooneel geweest, dat veelen in den hoogften leevenskring, niet te vrede met alleen Aanfchouwers te zyn, eene blaakende drift gevoelden, om het Treurtooneel te betreeden of een Blyfpel uit te voeren, en de toejuichingen van een byzonder daar toe gefchikt gezelfchap tc behaalen. Voortyds heeft men het beroep eens Tooneelfpeelers op eene gansch onredelyke wyze verlaagd, 't Was een onheusch begrip, de zodanigen, die de fynfte en kieschfte aandoeningen der menschlyke natuure wisten uit te drukken, "onder het uitvaagzei der Maatfchappye te rangfehikken. ° 'Garrick werd eens, zo my voorftaat, op het land aangezien voor een Acteur, en, in gevolge van dat denkbeeld, niet zeer beleefd behandeld. Hy bragt veel toe om waardigheid by te zetten aan een beroep, 't welk, indien het waargenomen wordt op eene wyze als hy het bekleedde, dezelve ongetwyfcld verdient. De gewoonte om Tooneelftukjes te fpeelen, welke ingang gevonden heeft by aanzienlyke en ryke Familien, zet het Actcurfchap agting by, en doet Lieden, door de Wetten hier te Lande eertyds weinig beter dan Landloopers befchouwd, voorwerpen van bewondering en naavolging worden. De fchoonfte Dames leggen zich toe om de bevalligheden en kragt van voordellen van een abingdon en een siddons na te ftreeven; Lords en Baronnen hebben zich vernederd om Leerlingen te worden van hedendaagfehc rosciussen. Niets kan het landverblyf meer veraangenaamen dan de heerfchende fmaak om Tooneelftukken te vertoonen, onder Vrienden, Kennisfen en Bloedverwanten. Muzyk, Dichtkunst, Schilderkunst, Kleeding, perfoonlyke fehoonheid , en befchaafde uitfpraak, vereenigen zich om allen te bchaagen, die toegelaaten worden om deel te neemen aan dit verlustigend onthaal. Geene ruwheid en boerfche onbefchoftheid verhindert de Acteurs. De Toekykersen Aanhoorders brengen met zich het befluit om vermaak te fcheppen: gebeurt het dat zy 't zelve niet in allen deele vinden, zy hebben te veel dankbaarheid voor de uitnoo- di-  OVER DE TOONEELLIEFHEBBE RYEN. 157 di£in by KAREL DELFOS en ZOON, AEN MYNE LANDGENOOTEN! ^Xi^ns Vaderland is in deeze daegen , opge» 5$£0>§< propt, door de menigvuldige Mengelwefji^M^ ken, die in dezelve worden te voorfchyn Igebragt , doch echter zyn zy alle verfchillende, i wegens i@ onderwerpen, in de zelve voortkomen- * dc  2 BERICHT. de. Daerom is 't dat ik ook myne vermoogens aengewend hebben om de leesgierige Waereld, neg een Werkje, onder de tycel De Geest, onder 't oog te brengen. Is 't niet de plicht geliefde Landgjenooten van een waer Genie, zich niet te laeien affchrik.ken door de fomwyle ongegronde Cenfure ran een of ander Schryver, die zich alleen toelegc om jonge Schryvers zoo 't mofelykyaere den moed. uit te blusfen, en hen te doen leven, als ftomme burgers die voor hun Vaderland van geenede miafte nutte zyn. Js dit wacrde Eandgenooten niet ▼ecltyds 't oogmerk van de Recenfente. Maer dit integendeel thaêEte my niet mismoedig in de vervaardiging van dit Werkje, neen 't vuurde my aen met meerder yver dit Werkje te' ftellen, 'om daef door, de Recenfente wederom ftof tot 't maeken van Critiques te g£vën. 'Zoo de Recenlente my voor de tweede keer aanvallen, zoo zal ik my zelve met de Pen verdeedigen, maar indien de Critiques gegrond zyn zal ik opentlyk voor dérzeiye inftruclie bedanken, en 't my eene eer rekenen eene les van de Recen. fente ontvangen te hebben. i)a zy dun genoeg gezegt w'aerde Lan dgen ooren i omcrend de Recenfenren, ik zal dan overgaen tot. de zaek myns ontwerps, ik draege. u dan. een Werkje voor , 'c welk ik billyk vertrotvwe dat uwe gpudteuring zal wegdracgen. Da Otoöte Feith is I • alleen  BERICHT. % alleen de leydende oorzaek van de geboorte van dit Werkje: de ftukjes in dezelve voortkoomende zyn alle eige vinding, uitgenoomen twee Vertaelingen uit den onvergelykelyke Osfians; 't waere te wenfchen dat de Hukken van Osfians alle in ons ncderduitfche taele wierden overgebragt. Dit Werk is uitneemend fraei gefchreeven, en toond aen welke gewaerwordingen een mensch in zyn hart kan ge. voele». ' Dit zy dan genoeg gezegd myne Landgenooten van 't Werkje. Nu ga ik over om de uitgaeve aen n voor te draegen. 't Eerfte deeltje zal in de Maend van September worden afgeleevert, ?.en de Intekenaeren tegens de geringe prys van 2 Gl. elk deel, buiten de intekening zal 't zelve worden afgeleevert tegens 2-10. 1. 't Zal gedrukt worden op groot octavo formaat, best papier en met een nieuwe franfche letter. 3. Indien de intekening eenigfmts aen de verwagting voldoet, zal voor elk deeltje een fraai tytelplaetje worden vervaerdigt. 4. Geen geld zal 'er by de. intekening worden gegeeven. Zie daer dan myne waerde Landgenooten de voordeelige condietie waerop dit Werkje zal worden gedrukt: drie of uiterlyk vier deelen kan men, van dit Werkje verwachten. Dit Bericht zal in alle Plaetzen van Nederland te * 2 Jje--  4 BERICHT. bekoomen zyn. De tyd der intekening word bepaeld tegens den 15. July. De Lyst der intekening vol zynde, zal men fpoedig 't werkje ter persfe " zenden. Dit is dan alles wat van 't Werkje gezegt moet worden, ontvangt 't met genoegen, en myne dankerkentenis zal eene zuivere opwellende traen zyn, ea my vereerd vinden in de goedkeuring waermeede *£ zelve by u ontvangen is. Myn naem te noemen vinde ik niet raedzaem4 daerom zal ik in plaets derzelver eene fpreuk ftellen , waer onder dit werkje zal uitkoomen. Kunst door Arbeidt  ME N- G E L W E R Ky totfraave letteren, konsten en weetenschappen, betkekrelyk. bedenkingen over de verwantschap tusschen de zede- en staatkunde , door den Baron carel van dahlberg , op de Academie der lyeetenfchappen te Erjurt voorgeleezen. (Vervolg van hladz. 124.) W/V hebben, voorheen, beweezen, dut de Staatkunde W niet alleen ftrookt met de Algemeene Beginzelen dei* Zedekunde; maar dat ze ook zamenftemt met de byzon1- dere takken van dezelve. ■ *t Zal, nogthans, van aanbelang weezen, de vraag te beantwoorden , van waar het kome°, dat deeze waarheden niet algemeen zyn aangenomen ? Dc Gefchiedenis toont ten klaarften, dat de Betrekkingen, tusfehen de Zede- en Staatkunde, niet dan zeer gebrekkig gekend zyn. Men kan over de daadlyke vorderingen der Zede- en Staatkunde niet oordeelen, volgens de Godfpraaken van eenige Wysgeeren. De geest Van eenige Wyzen zweeft dikmaals veel hooger dan de kundigheden hunner Eeuwe. De Wetten, dc Gefchicdenisfcn, de Vredehandelingen , zyn de Gedenkftukken , uit welken men den trapswyzen 'voortgang', der daadlyk bcwerkftelligde Algemeene Zedekunde , "moet beoordeelen. Die voortgang, onbetwistbaar in deszelfs uitwerkingen, is onmerkbaar in zynen loop , gelyk dc meeste veranderingen der natuure. 's Menfehen geest is derwyze gefteld, dat dezelve in 't eerst toegang verleent aan veritandlyke indrukken; doch niet wys wordt, dan door ondervinding. Dezelve begint met het ontdekken van verfpreide waarheden , en gaat van dezelve voort tot algemeene. Deeze gangftreek is dnidelyk uitgemerkt in de Gefchiedenis der Algemeene Zedekunde. De Wilde Volken waardèeVen de Lichaamskragten boven alles, gelyk de Wilden van Amrica, de Grieken in III. deed. mengelw. no. 5. N de  j^j. de verwantschap de Helden-Eeuwen, en de oude. Noordfche Volken. Wanneer de kundigheden eenigzins by hun begonnen door te breeken, bewonderden zy de zodanigen, die de hachlvkfte ondernecmingen volvoerden, als de Helden by homerus. De waare Betrekkingen, die Menfehen tot elkander hebben , zyn veel laater bekend geworden , en nog veel laater door Wetten vastgefteld. 't Vadcrlyk Gezag is, door 't Romeinfclie Regt, eerst in de bchoörelyke paaien gebragt. De Slaaverny is, met het invoeren van den Umstlyken Godsdienst, vernietigd. De Dienstbaarheid der Bezoldigden is veel laater gemaatigd. , . , Nog laater heeft men zich toegelegd op de beginzelen van het gedrag der Staaten, jegens elkander, het Volksregt. De groot cn puffendorf hebben, over dit onderwerp, een nieuw licht verfpreid, en montesquieu zette 'er nog meer klaarheids aan by. Ondertusfchen zyn de volgende Grondregels nog met bv al dc wereld doorgedrongen en aangenomen; dat de eene Staat zich jegens den anderen te geöraagen hêbbTe, wat het liegt betreft, als de eene Mensch jegens den anderen, dat'men geene agting, geene bewondering, verschuldigd is dan aan hem, die het zyne toebrengt, tot het geluk der Menfchcn., -— dat alles, wat daar toe niet ftrekt, geen w.aare Staatkunde mag hceten. Tot nog Helt men meer in de Grootheid van een blaat, dan in de Goedheid des Bcftuurs, of der Gcftcltemsle. Men vindt nog Staatslieden, in andere opZigten agtensvyaardige Staatslieden, die zich kunftenaaryen veroorloovcn, ialoui'v en wantrouwen verwekken, en voorwendzcls "ebruiken. Veelen houden het nog voor enkele ^rootfpraak, wat men tegen zulk een gedrag inbrenge. De waarheid baart haare uitwerking niet, dan wanneer 7c tin behooreUke-n tvdc gefprooken wordt. De goede Abbé de st. pikrre , dien men in zyne Eeuw belachte, zal dc loffpraaken der volgende Eeuwen wegdraagen. De kennis yan alle bondige waarheden heelt haar zaadhcoinzel in 's Menfehen Ziel. De Godlyke Openbaaring ontwikkelt het, en zet 'er haar zegel op: ondertusichen verloopen 'er eeuwen by eeuwen, eer deeze waarheden in zwang gebragt worden, 't Is met andere Weetenfchappen zo niet gelegen, maar de driften, de gebruiken, de vooroordeelcn , van alle Menfehen , verzetten zich tegen  TUSSCHEN DE ZEDE- EN STAATKUNDE» ï6$ het daadlyk aanneemen der Algemeene Zedekunde. Om het Menschdom tc verlichten en te vormen, zyn Eeuwen even zo te agten als Jaaren, voor byzondere Perfoonen. Naardcmaal men waargenomen heeft, dat de veranderingen , zo in 't Natuurlyke als in 't Zedelyke, ongemerkt toegaan, vraagt 'men, of in dit ftuk vorderingen gemaakt zyn? Dit kan men niet wel lochenen. Te verwonderen is het niet, dat men langen tyd noodig gehad heeft, om de Verwantfchap tusfehen dé Zedeen Staatkunde te leeren kennen: die betrekking is veelal beneden den gezigteinder, waar toe der Menfehen oog Teikt. Dc eerfte Aandrift doet elk op zyn eigen welweezen bcdagt zyn. Een Mensch , met edele beginzelen vervuld , zoekt daarenboven goed te doen aan zyne Vrienden , en aan zyn Vaderland: maar wie is 'er op bedagt, om ook het Voordeel van Vreemden te willen behartigen? Hy, die de welvaard zyns Vaderlands beperkt ziet, door den bloeienden ftaat van een-vreemd Gewest, koestert deswegcu veelligt Volkshaat. Indien deeze haat losbarst, en een ftryd veroorzaakt, bcnadeelen die beide Staaten elkander, en, naa uitgeput te zyn, fluiten zy den Vrede , om, geduurende denzelven, nieuwe kragten te verzamelen , met welke zy eerlang den Oorlog op nieuw beginnen. Hoe zeldzaam is het, dat de Staatkundige de gevolgen van dien wrok ziet en gevoelt ! Hoe zeldzaam vindt hy zich in 't geval, dat de Oorlogsvlam zyn huis verteert , zyne goederen verflindt, of dat hy 'er zyne Kinderen aan opoffert! Maar , indien de Staatkundige zyne eigene en perfoonlyke belangën voorby, en alleen op het welzyn van den Staat, ziet, is de ondervinding zyne beste Leermeestresfe. Hoe weinig jaaren kan men befteeden in een noest werkzaam leeven ! Dikwyls loopt 'er veel tyds voorby, eer de heillooze gevolgen der gepleegde onregtvaardigheden zich doen gevoelen , en de verouderde Staatkundige ziet veeltyds de waarheid, voor de eerfte keer, op 't einde zyns leevens. 't Valt my bezwaarlyker, de grensperken te onderfcheiden , waar de Pligten van een Staatsman, en die van een Burger, elkander ontmoeten. De luister, die den Staatsman omringt, en zyn vermogen, hebben bekoorelykheden, die onbemerkbaar indringen in het Beroep van den jongen Staatsdienaar; hy wenscht wel te doen, doch hy ftreelt zich heimlyk ook met de gedagten, dat hy de mid■ N a de-  166 DE VERWANTSCHAP delen heeft, om, in een' zo verheeven ftand, voldoening te fchenken aan zyn fmaak. Wanneer hy , door Eerzugt aangeprikkeld , veele zwaan'gheden te boven geworfteld, cn dikwyls, door laage kuipery, tot het voorwerp van zyn verlangen gekomen is, valt "het hem dan gemaklyk, het welzyn van dcii .Staat alleen meer te agten dan zyne Vrienden , dan 'het genoegdoen aan zyne geliefde neigingen? Kan hy , die voorheen zo gaarne zyne lusten botvierde , die een vrolyk leeven zogt te leiden,' die alleen bedagt was op 't geen een klein "getal Vrienden welgelegen kwam , zich bedaard nederzetten, om zich met het wel weezen der menigte te bemoeiien ? Kan hy daar aan zyne geliefkoosde lusten opofferen'? 't Is alleen in voorbyfnellende oogcnblikken, dat hy troost en uitfpanning kan vinden, in 't vervullen der Pligten van Vader, van Egtgenoot, van Vriend. Weinigen zeggen dit zich zeiven met kloek beraadenhcid; weinigen zyn in ftaat, het algemeen welweezen te befcliouwen met een albevattend oog. De aangeboore kortzigtigheid is oorzaak, dat dc Menfchcn niet gemakjyk dc waare Betrekkingen zien, tusfehen de Staat- cn Zedekunde. Doch elk kan tot deeze kennis geraaken : de bron ligt in de kunde van de Gefchiedenis der Wereld. Daar leert de Staatsman meer voordeden trekken van dc ondervinding veeier duizenden van jaaren, dan van zyne eigene ; daar ziet hy Steden en Vorftcndommen opkomen cn te gronde gaan , de deugd, de ftandvastigheid cn voorzigtigheid, zegepraalen'over grootheid, magf cn list; daar ontdekt hy, dat het blind geluk nu eens dc dwaasheid cn het fraay vernuft begunftigen, of den nek toekceren; doch wordt tevens gewaar, dat de wysheid, en rcchtfchaapcnhcid van inborst, het blinde lot tart , zich naar deszelfs nukken niet fchikt, en zich te vrede houdt, met inwendig genoegen, in die omftandigheden, wanneer.de Snoode niets heeft dan fchande en fmerte. De Staatsman leert hit de Gefchiedenis, dat hy, die anderen wil regecren, vooraf moet wceten zich zeiven cn zyne lusten te regelen. Hy vindt in het leeven van eenen sulli, van eenen ximf.nes , en van zo veele groote Mannen in alle ecuwen, voorbeelden, die de ziel verheffen. Zyn gezigt wordt uitgebreid, hy houdt zish overtuigd, dat dc waare Staatkunde met de Zedekunde ovcreenftemt. In alle tyden zullen 'er sejanen en albas gevonden "i VI ■ wor-  tusschen de zede- en staatkunde. 167 worden; aocn, in vcim.nn; üwww, *j fcher, en hun woede zal minder blind, zyn. Men bemerkt, overzulks, dat de Zede- cn Staatkunde allengskens zich gevestigd hebben. Doch dat wy het oog op. onze tyden vestigen, eens naa gaan, welke denkbeelden men in dezelve vormt van dc Verwantfchap, tusfehen de Zede- cn Staatkunde. In het Tafereel onzer dagen zyn de fchaduwen fterk. De Gouddorst , de verfmaading van goede Zeden , de Monopoliën, de Slaavenhandel, dc Zceroveryen , dc zugt om zich boven anderen te verheffen, misvormen 't zelve ; doch dergelykc fchaduwen zien wy in de Tafercelen van alle Eeuwen ; zonder dat ze verzagt worden door een in 't verfchiet opdaagend licht, 't welk wy thans mogen zien aanbreeken. Uit verfcheide oogpunten doet zich een dageraad op, die een algemeen licht belooft. Men begint te gevoelen, hoe fchadelyk het is, zonder noodzaaklykheid, paaien te ftellen aan de Vryheid; dat de waare Kragt en het Geluk beftaan in de goede verftandhouding van menigvuldige Staaten; dat de Oorlog de Landen ontvolkt, en de Schatkisten nutloos uitput; dat dc Magt en het Heil van een Staat niet gezogt moet worden in. de hoeveelheid van vierkante mylen gronds; maar in de Volkrykhcid cn de, goede Orde; dat nutte Inrigtingen een Land meer voordeels toebrengen dan Vermecsteringen; dat de Aanmoediging meer wec- zenlyk inkomen bezorgt dan Dwangmiddelen. Dc Verdraagzaamheid , het Licht der Onderwyzinge , de Weldaadighcid , de Orde , verfpreiden zich-van alle kanten in de, Staaten van Europa; onze Eeuw mag roemen op Monarchen, Prinfen cn Staatsmannen , die de Naakomelingfchap zal bewonderen. Roem enVoorfpoed zy het deel des Staatsmans , wiens Staatkundige Gevoelens cn Daaden ingerigr zyn , overeenkomftig met de Grondbeginzelen der Algemeene Zedekunde; die, te vrede binnen dc juiste perken van zynen ftaat, fteeds wederftand biedt aan 't Onregt, die van bedriegen, noch bedreigen, weet, die billyk is jegens Vreemden , en yverig in het handbaaven der Vryheid en het bevorderen des Voorfpoeds , een Vader des Volks, die god en de Deugd eerbiedigt! ; Zodanig een Staatsman is, misfehien , veel grootcr dan de Overwinnaar , zeker veel grooter dan dc Vermeesteraar., Indien de Voorzienigheid'hem gebruikt als een Werktuig in de N 3 hand  l6$ DE VERWANTSCHAP TUSSCHEN DE ZEDE- EN STAATK. hand eens magtigen Vorsts, in eene Eeuw, zo ryp voor het goede als de'onze, kan hy een Tydperk in de Gefchiedenis ftellen , een Voorbeeld geeven , Naavolgcrs lokken. Maar wie durft zich beloövcn, zich gelyk aan dit verheeven Character te zullen gedraagen? . Eene zamenloop van omftandigheden werpt, als 't ware, onoverkomelyke hinderpaalen op. In den loop der Wercldfche zaaken verheffen zich dikwyls wolken, die jaaren lang de zuiverde inzigten verdonkeren. De noeste werkzaamheid van den grootften Man is niet genoegzaam, om het licht aan alle kanten te verfpreiden, en dc klaarheid van 't zelve te bewaaren. Sterfgevallen , Staatsgistingen , Misverftanden , Tcgenwrytingen, Boosaartigheid, Halftarrigheid en Vooroordeel, kunnen de besce oogmerken verydelen. Te deezer oorzaake moet de Staatsman, zonder zich te laaten verfchrikken, of van 't fpoor te laaten brengen, met kloek beraadenheid zyn befluit volvoeren. Proeven, tot nog mislukt , kunnen tot voorbereidende middelen dienen, om, in een gunftiger tydsgewrichte, een gelukkig fiaagen te wege te brengen. Dat de luister van den Stand, welken hy bekleedt , hem niet verblinde , dat hy bedenk , hoe die luister niet meer zal beftaan voor 't oog der Naakomelingfchap, 't welk alleen zich zal gevestigd houden op de poogingen, door hem aangewend, om het Algemeen Nut een daadlyk beftaan te geeven. Dat de gelegenheden, om die poogingeu te werk te ftellen, hem altoos dierbaar zyn. Indien alle mogelykheid ten dien opzigte verdwyne , komt hy in den zonderlingen toeftand , waar in hem geene andere keuze overblyft, dan een Medepligtige in fnoode ft ukken te wcezen, of zyne Bediening neder te leggen. Dat hy geen oogenblik in twyfel hange! Hy zal zyn troost, zyn geluk vinden in een Amptloos leeven, en het getrouw volbrengen van Burgerlyke Deugden. Het voorbeeld van zyn befluit zal een laatfte Weldaad voor den Staat weezen. Dat hy zich aanmerkc als een Middel in de hand der Voorzienigheid, gefchikt om het ryk der Deugd en derWaarheid uit te breiden. De Deugd en Waarheid zullen zegepraalen , en het Geluk des Menschdoms bloeien , wanneer de Ondervinding al de Wereld overtuigt , dat de Zede- en Staatkunde , in den grond der zaake, dezelfde zyn. WAAR-  KOUDE BADEN IN DE ENGELSCHE ZIEKTE. l6? WAARNEEMING WEGENS HET NUT VAN DE KOUDE BADEN , IN DE ZOGENOEMDE ENGELSCHE ZIEKTE (Rachitis). Door * * * M. D. Men vind weinige Landftreeken, waarin deeze Ziekte der Kinderen inenigvuldiger voorkomt dan in ons Land, en 'het vereischt dus dubbeld de aandacht der Gcneesheercn, om op middelen bedacht te zyn, waar door deeze Ziekte of voorgekoomen, of geneezen, kan worden.. Het ontbreekt ons, wel is waar, aan geene Geneeskundige Voorfchriften daaromtrent; doch zal men ons moeten tocitemmen, dat deeze Geneesmiddelen, in zeer veele gevallen, of .onvoldoende zyn, of ten minften langen tyd vorderen, voor dat zy aan onze verwachting beantwoorden. Wanneer men, ondertusfchen den aart deezer Ziekte een weinig naadcnkt, wanneer men overweegt, welke verflapping deeze Ziekte in dc uitwendige dcclen van het Lichaam voortbrengt ; en tevens in aanmerking neemt, welk een heilzaame uitwerking het koude water , van buiten aangebragt, bezit, dan moet men zich indedaad verwonderen, dat men, vooral in ons Land, niet meerder gebruik maakt van de Koude Baden in deeze Ziekte. Ik weet zeer wel, dat eene kwalyk geplaatlte bevreesdheid , aan dc zyde der Geneesheeren , en eene te verre gaande teerhartigheid, aan de zyde der Ouders, zich tegens het gebruik van dit heilzaam Geneesmiddel aankanten; dan, het ware te'wcnfchen, dat men het voorbeeld van andere Natiën volgde, die ons het zelve zo zeer aanpryzen: en ik kan myne Kunstgenooten, uit eigen ondervinding, zeggen, dat ik daar van de uitmuntendfte dienden befpeurd heb; en ik ben nog onlangs, door een allerovertuigendst vooorbecld, in dit myn gevoelen verfterkt geworden. Een Meisje, van ruim twee jaaren , laboreerde dermaate aan deeze Ziekte, met alle derzelver verfchynzelen, dat het zelve niet in ftaat was het minfte te kunnen loopen. Men hadt verfebeiden der beste Geneesmiddelen toegediend ; doch zonder eenig nut : ik raadde, derhalven, het Kind eene zeer verfterkende dieet te laaten houden, cn tevens alle avonden hetzelve geheel met een fpons met koud water te wasfehen, cn, na yerN 4 loop  170 KOUDE BADEN IN DE ENGELSCHE ZIEKTE. loop van eenige dagen, geheel in koud water te dompelen. Dit middel hadt zulk eene gewenschte uitwerking, dat het Kind , in een Maand, byna alleen konde loopen, en vervolgens , door 't aanhoudend gebruik van dit middel , volkoomcn herfteld is. wyze om melkwyn te maaken. „ T7oor eenigen tyd Proeven en Waarnecmingen, over ,, V» de Gisting , medegedeeld hebbende .(*) , kwam ,, ons het volgend Berigt, in de Gazetie de Santé, v#or, „ waardig om mede geplaatst te worden." 't Is zeker, zegt de Heer macquer, dat de Tartaar en van Melk een geestigen Drank, eene foort van W'yn , maaken. De Heer d'arcf.t hadt iemand , die na Rusland reisde , verzogt, eenige ophelderingen, dit ftuk betreffende , zo 't hem mogelyk was , mede te brengen. Ily ontdekte, dat het middel, door de 7 artaaren gebruikt, beftondt in de Melk in groote zakken te doen , deeze fterk te fchudden, 'er Gist by te voegen, wanneer .de Melk eene gisting onderging , welke aan dezelve eene Wynagtige hoedanigheid gaf. Overgehaald zynde, kreeg men een geest van Wyn, die tot Brandewyn, van de beste foort, kon gemaakt worden. De Heer joss'e , bekwaam Artzenybercider te Parys, nam 'er de proef vervolgens van. Hy deedt vyftig Pinten Melk in een klein vat, fchudde 't zelve, en behandelde het op de wyze der 'Tariaarcn. Doch , om tc onderzoeken , of !er Vaste Lugt verwekt werd, gelyk in alle Wynagtige Gisting, voegde by een koperen pyp aan het bomgat des vals , om die Lugt te ontvangen, en het barften des vats voor te komen, 't Geen hy vermoed hadt, greep met de daad plaats. Het vogt was binnen de veertien dagen aan.'t gisten , en toen 'er eene maand om was, hadt hy weezenlykcn -Mclkwyn. De Heer d'arcet heeft onlangs eene vies van denzelven vertoond, op een zyner open baarc Lcsfcn, over dc Chymic, in het Koninglyk Colle- gic. Hier ftaat aan te merken, dat dc Melk voor dee- <.C^-ZieA'. Jlg, Vad. Lettcroeff. II Deel. Mengelwerk, «.341.  WYZE OM melkwïn* TE maaken. deeze Wynagtige Gisting alleen vatbaar is, door dat gedeelte 't welk men de Zuiker der Melk. noemt.. Deeze nu is in de Melk in eeiie zeer geringe hoeveelheid; scht Ponden Melks leveren nauwlyks één- Once op; terwyl twee Ponden Most, .of Zap van Druiven, zes ol zeven Oneen bevat van eene Zuikeragtige ftofte , het eenig-beginzel van alle Wynuitleverende Gisting. Men moet, derMlven eene groote hoeveelheid Melks hebben, om er Wvn uit te haaien: de Heer josse droeg daarom zorg, dat hv tot zvne Proeve vyftig Pinten nam.. • Git Hpp^e 'Proeve blvkt de overeenkomst van de Melk met andere lappen, uit her groeiend Ryk, en dient dezelve ten bewvze, dat de Melk, om zo te iprceken , den overgang maakt tusfehen het Planten- en het Dierenryk. — t Is ook, uit dien hoofde, dat de lieer n arcet , m zyne overheérlvke Lesien, over de Chymie, de onderzoekinoen op de Melk op die der Planten laat vólgen, en voortsovergaat tot de Scheikundige naipcuringen , die de Natuur0 der Dicrlyke Zelfftandigheden ten voorwerp hebben/ natuurlyke historie der gekken. (Volgens den Heer de buffon.) In alle wel bezintuigde weezens ontdekt zich hctlnftjnct door ftandhoudende werkzaamheden, die alle tot hun behoud ftrekken; dit gevoel waarfchuwt hun, en leert hun vlieden, 't geen kan fchaaden, ïen zoeken, t wede. ftrekt tot hun behoud en gemak. De Vogels, van welken wv thans zullen handelen, fchynen van de Natuur flegts de helft van dat Inftinct ontvangen te hebben, groot en kloek gewapend met een Herken Bek , voorzien met lan«re VlèuVls, en Pooten, geheel cn breed gevhesd, bezitten zy alle eigenfehappen, noodig tot het uitoefenen van hunne bekwaamheden, 't zy in de lugt, 't zy in t water • zv hebben dus al het noodige, om te werken en te leeven , en ondertusfchen fchynen zy onkundig van t. .-een zv moeten doen , of laaten , om den dood tc ontwyten Van het eene einde des werelds tot het andere verfpreid, M de Noordcr- en Zuider-Zecën, nergens hebben /y hun sedugtften vyand leeren kennen; het zien yan een J a » ^ ^ Mensch  f71 NATUUR.LYKE HISTOIUB Mensch verfchrikt noch vervaart hun; zy laaten zich niet alleen vatten öp het rondhout der Schepen; maar op 't Land, op de Eilanden, op de Kusten, doodt men ze met ftokilagen in grooten getale, zonder dat de domme hoop van vlugten of vliegen weet, of zelfs om zich van de Vogelvangers af te wenden, die ze den een voor, den ander naa, tot den laatften, wegneemen. Deeze onverfchilligheid, omtrent gevaar, ontftaat niet uit koenheid of moed; dewyl zy geen wederftand weeten te bieden, noch zich te verdeedigen, veel min aan te vallen, fchoon zy 'er alle middelen toe bezitten, zo dooide kragt huns lichaams, als door de wapenen, hun van de Natuur gefehonken. 't Is, derhalven, alleen door onbekwaamheid , dat zy zich niet verdeedigen , en, uit welk een oorzaak het ook voortkome, deeze Vogels zyn eer dom dan gek: want men kan , aan de zonderlingfte berooving van ïnftinct , niet wel een naam geeven , die meer voegt aan het misbruik, daar van gemaakt. Doch, daar alle inwendige bekwaamheden en hoedanigheden der Dieren uit derzelver gefteltenisfe ontftaan , moet men, aan zekere natuurlyke oorzaak, die onbefchryflyke traagheid toefchrvven , welke het deeze overgifte van zich zeiven veroorzaakt, en het fchynt, dat men die oorzaak te zoeken hebbc in de bezwaarlykheid, waar mede dit (lag van Vogelen de zeer lange vleugels in bewee» ging brengt: een onvermogen, misleiden groot genoeg, om die logheid te wege te brengen, welke hun bewcegloos Iaat, zelfs in het tydftip des dreigendften gevaars, en tot dat de doodlyke flag hun treft. Wanneer zy, ondertusfchen, de hand der Menfehen ontkomen, fchynt hun de moed te ontbreeken, om zich te ontdaan 'van eenen anderen vyand, die niet aflaat hun teplaagen; deeze vyand is de Fregat-Vogel, deeze valt op de Gekken aan, zo ras hy ze ontdekt, vervolgt ze zonder ophouden, en dwingt ze, door 't Haan der Vleugelen , en pikken met den Bek, om den gevangen prooi over te geeven, welken zy terftond opdikken: want de lafhartige Gekken doen , op den eerften aanval, des afftand, en gaan terftond een anderen prooi zoeken, welken zy 00 nieuw aan dezelfde roovers overgeeven. xDc Gekken visfehen, op hunne vleugelen bykans zonder beweeging dryvende, en vallen op den visch aan, op »ï oogenblik ttat deeze zich.aan dc oppervlakte des waters vertoonen; zyn vlugt, fchoon fnel en lang, is veel  der gekken. 173 minder dan die des Fregat-Vogels, dus gaan zy min verre af dan deezen ; en dezelve te ontmoeten verzekert den Zeeman vry gewis, dat hy zich niet zeer verre van Land beNiettetnin zyn 'er Vogels van dit geflacht, die onze Noordfche Kusten bezoeken, cn gevonden zyn op vertte cn eenzaamst gelegene Eilanden in 't midden van den Oceaan. Zv woonen daar te midden van Meeuwen, Keer, kring- Vogelen , Fregat-Vogelen , en dergelyken; de: laatstfemelden , die zeer op't naazetten derG*M*« gefteld zyn, laaten niet na ze derwaards te volgen. Dampier geeft ons een keurlyk verhaal van de vyandlykheden , tusfehen een Fregat-Vogel, door hem le Guerrier «'eheeten, tegen de Gekken, welken hy Buuóres {■) noemt, voorgevallen op het Eiland Alcranes, op de Kust van Tueatan. „ De menigte der mubrés is aldaar zo — Ten 5. Behoort men het gemaklyk te kunnen op, cn in, 't Schip haaien. — Ten 6." Moet het aan boord niet te veel plaats wegneemen , of hindernis veroorzaaken. Ik heb, in vroegeren tyde, een oud, kundig en fchrander Zeeman gekend , die tot een vlottend Anker , van deeze foort , het volgend Werktuig voorfteldc. Een foort van kleine vierkante Mast, vyf en twintig voeten lang, cn vier duimen aan eiken kant dik , moest voorzien worden van vier plankjes, alle één voet breed; het een achttien, het ander zestien, het derde veertien, en het laatfte twaalf duimen lang. Deeze plankjes moesten in 't midden een gat hebben , aan alle kanten van vier duimen , eri glad afgeftreeken, ten einde zy, naar eisch, gemaklyk langs den ftok konden fchuiven, en ondertusfchen altoos in een perpendiculaarcn ftand blyven. Zy moesten aan den ftok geftooken worden, op eene wyze, dat ze zich op zekeren afftand van elkander verwyderd vonden. Men ziet uit deeze opgave, dat dit Werktuig zeer veel gelykheids heeft met het oude in de Scheepvaart gebruikt , en , uit hoofde van de gedaante , de Hamer, of Arbalcfirille, gehectcn. Hy dagt, dat dit vlottend Anker, in Zee geworpen „ genoegzaam zou weezen om het Schip op te houden, by den wind te doen draaijen , en voor afdryven te behoeden ; als mede, dat men, de plankjes verwyderende, het gemaklyk zou kunnen opnaaien. Zie 't zelve afgebeeld op PI. III. Fis,. 15. Ik geloof gaarne met den Uitvinder , dat dit Anker , voor een gedeelte , aan het oogmerk zou beantwoorden ; doch ik kan niet nalaaten te denken , dat het, in Zee gelaaten , door eiken golf onvermydelyk zou gefebokt , 'en dus liet Schip bykans even driftig gelaaten worden. Ik 'heb twee Werktuigen tot het zelfde einde bedagt, min  ÓVER DE SCHEEPVAART. Ï75 mui eenvoudig dan het j-emelde; doch myns bedunkens beter gefchikt, om bet Verlangde uitwerkzcl t| wege te brengen. Beide zal ik ze bcfchryvcn, om ze aan uw oordeeT-'té onderwerpen; ten einde gy kunt béflisien , of ze van dienst kunnen weezen, en welke van de twee de Voorkeuze verdient. Het eerfte moet eveneens gemaakt worden als de Papieren Vliegers, en in het water gebruikt naar dezelfde beginzels als de Vliegers in de lugt. Men geeve 'er eene grootte aan naar evenredigheid der Schepen", die 'er zich van zullen bedienen. Om 'er, by voorbeeld, een te maaken van vyftien voeten , neemt men een hout van die langte; zie AB, Fig. j6, voor het middelfte gedeelte, en'een ander, CD, half zo lang, tot een dwarshout. Men vercenige dezelve door een fchrocf in E , dcrwyze , dat'zy daar op kunnen draaijen, en, naar de zaak het eischt, een kruis maaken, of in een zelfde richting loopen. Men neeme , vervolgeus , tot bekleedzel , fterk Zeildoek, van gedaante als Fig. 17 oplevert. Om dit bekleedzel te vervaardigen, zonder het Zeildoek verkeerd te fnyden, moet men de Hukken, van eene voeglyke langte, aan elkander naaijen, als" in Fig. 18, als dan alles volgens de diagonaal-lyncn , 'a,' t? c, fnyden, cn het fuik keeren, dat het breede gedeelte tegen *over_G komt, en desgelyks het ftukH tegen over het Huk I,én ze, zamengenaaid, de gedaante van Fig. 17 vertoonen. Dit bekleedzei , in' diervoege vervaardigd, moet gefpannen worden over het kruis, Fig. 16. Het boven "en beneden einde aan den langen ftok wel vastgemaakt zynde, moet men aan de twee zydpunren, d en on pH montesquieu, in Cfiien Brfev«, aan de Schryvers van hei, Jourr,a! de Paris, derzelver egtheid ontkent; doch toeltaat dat men den ftyl van zynen Grootvader gevoitd heeft; hoewel op verre na zyne denkwyze in alle gevallen niet uitdrukkende,  6EDAGTEN, AAN DB MONTEIQWIEU TOEGESCHREVEN. SOI eeweest tegen de onaangenaamheden des Levens: nooit heb ik een hartzeer gehad of een uur Leezens kon het verdry ven. In den loop myns leevens heb ik geene Menfehen doorgaande veragt gevonden, dan die in (legt Gezelfchap op den duur verkeerden» » Ik ben omtrent zo Wel te vrede by Gekken als by Lieden van Vernuft; 'er zyn weinig Menfehen zo verveelend, oi zy hebben my dikwyls vermaakt. Daar is niets zo verlustigend als een die zich belachlyk aanftelt. 't Is my aangenaam my by myzelven te vermaaken met de Menfehen die ik zie, en ik vergun hun, op hunne beurt, van mv te maaken wat zy willen. In myn vroegen leeftyd gevoelde ik voor de meeste Urooten eene kinderagtige Vrees; doch , zedert ik ze leerde kennen, is die vrees, bykans zonder eenigen tusfchenltand, tot Veragtmg overeeflaagen. • ;' Ik ben 'er genoeg op gefteld geweest van de Vrouwen aar-, tigheden te zeggen, en hun dienden te doen welke zo weinig k°Natuurlyk heb ik Liefde gehad voor het Welweezen en de Eer van myn Vaderland, en weinig voor 't geen men den Roem van 't zelve noemt: altoos heb ik een heimlyk vermaak gestoeld, wanneer men eene fchikking gemaakt hadt, die ten alcemeenen beste ftrekte. . , . , ., , Wanneer ik in vreemde Landen reisde, beo ik my aan dezelve als aan myn eigen verbonden; veel belangs gefield in derzelver welvaart, en gewenscht dat zy mogten bloeijen. Ik heb niet ontzien voor een Man te gaan die afgetrokken was- dit heeft my veele onagtzaamheden doen waagen, die my in ongelegenheid hielpen. • Niets vermaakt my meer dan dat een langwylig Verteller een Gefchiedenis, met alle omftandigheden, ophaalt, en zonder ïtoorenis voortvaart: ik let niet op de Gefchiedenis; maar op de wyze van vertellen. Het meerendeel der Menfehen wil ik liever goedkeuren dan uithooren. Als ik iemand myn vertrouwen geèf, doe ik het onbepaald; maar ik vertrouw zeer weinigen. . 't Geen my altoos geen voordeelig denkbeeld van myzelven jreeeeven heeft, is dat 'er weinig Staaten in het Gemeenebest zvn tot welke ik recht gefchikt was. Wat myne bediening van Prefident aanbelangt, ik heb het hart reet geplaatst. Ik begreep genoegzaam de voorgefielde Gefchilftukken zelve; doch wat bet pleitgeding betreft, ik verftond 'er niets van; ik had er my nogthans op toegelegd;doch, 't geen my meest mishaagde, was, dat ik in de beesten »t zelfde-talent zag, die my, om z° te fpreeken, ontvlooden. , P 4 JNooit  202 GEDAGTEN, Nooit heb ik traanen zien ftorten zonder myn hart verteederd te voelen. Ik vergeef gereedlyk, om reden dat ik niet weet te haaten. Het dunkt my dat haaten fmanlyk valt: .wanneer iemand zich met my wilde verzoenen, voelde ik myn hoogmoed gcfïreeld, en ik hield op, een Mensch, die my den dienst deedt oin my een goed gevoelen van myzelven te geeven, voor een vyand te houden. Op myn Landgoed, met myne Afhangelingen, heb ik nooit gedoogd, dat men my tegen iemand vertoorende Wanneer men my influisterde: indien gy wist wat men van u zeide... ? Was myn antwoord. Ik wil het niet weeten. Als 't geen men my wilde vernaaien valsch was, wilde ik geen gevaar loopen van het te gelooven ; indien het waar mogt weezen, wilde ik de moeite niet neemen van een fchurk te haaten. Wanneer ik my in de groote Wereld bevond, heb ik die be•mind als of ik de Afzondering niet kon verdraagen: als ik op myn Landgoed was, heb ik om de Groote Wereld niet meer gedagt. Ik ben, peloof ik, de eenige Man geweest, die Boeken gefchreeven heeft, in de geduurigc vrees om voor een fraai Vernuft gehouden te worden. Wie my gekend hebben, weeten, dat ik in de verkeering nooit zogt te fchitteren, en altoos de taal wist aan te neemen der geenen met welken ik omging. Wat myne Vrienden betreft, ik heb ze allen, uitgezonderd één, behouden. Altoos heb ik voor een vasten grondregel gehouden , door een ander niets te laaten verrigten, 't geen ik zelve kon doen; dit heeft my in ftaat gefield, om myn Fortuin te maaken door middelen, welke ik in myne hand had, door Maatigheid cn Spaarzaamheid, en niet door vreemde middelen, altoos laag en onregtvaardig. Wanneer men verwagtte dat ik in de ve:kecring zou uitmunten , heb ik' het nooit gedaan. Liever wilde ik een Man van geest hebben, om my te onderfiutten , dan een Zot, om my toe te juichen. Nimmer heb ik grooter veragting toegedraagen , dan jan kleine traage Vernuften , en groote , die het aan braafheid mangelde. 't Geen my 't incest gefmert heeft, is dat ik altoos de zo-: danigen, die ik niet agtte, te zeer veragtte. Lieden, van weinig bedryf, zyn groote Sprcekcrs, hoe minder men denkt, hoe meer men praat: van hier, vallen de Vrouwen veel fnapagtiger dan de Mannen: door ledigheid, hebben zy geen voorwerpen om op te denken Een Volk , by 't welk de Vrouwen de Tan geeven, i'S een praatachtig Volk. Horatius en aristotjiLES hebben reeds gefprooken van de Deug.  AAN DE MONTESQUIEU TOEGESCHREVEN. 203 Deugden hunner Voorouderen, en de Ondeugden hunner Tydgenooten. De Schryvers, van Eeuw tot Eeuw, hebben 't zelfde gedaan Indien zy allen de waarheid gefprcoken hadden, zouden de Menfehen tegenwoordig reeds in Beesren moeten veranderd weezen. Het fchynt my toe, dat de Menfehen dus geredenkaveld hebben, om dat zy onze Ouders en onze Meesters kenden, die ons beftraften. Dit is 't niet al. De Menfehen hebben van hunne Tydgenooten zulke .flegte denkbeelden, dat ze niet alleen hun aangemerkt hebben, als naar 't Verftand en 't Hart verflimmerd, maar ook naar den Licbaame, zo dat zc min kloek van geftalte zyn ; dit denkbeeld ftrekken ze ook tot de Beesten uit. Men vindt, in de Gefchiedenisfen, de Men¬ fchcn op 't fchoonst gefchildcrd, die men, ontmoet, treft men zodanig niet aan. Altoos was ik gefield op eenvoudigheid van Zeden, om zo min dienden, als mogelyk, te ontvangen,en, zo veel my mogelyk was, anderen toe te brengen. De ongelykheden tusfehen de Menfehen zyn tc gering, om zich-, zo zeer als veelen, te verheffen: deeze heeft dc Jicht, geene den Steen ; deezen nerven, anderen zullen het welhaast doen. In de Eeuwigheid hebben zy dezelfde Ziel. Zy verfchillen alleen een kwartier uurs, dat is te zeggen , zo lang zy aan een Lichaam verbondon zyn. Het grootfte gedeelte der Menfehen is eer bekwaam tot groote, dan tot goede, daaden. DeGrysaarts ,die,in hunne jeugd,-zich op de Letteren hebben toegelegd, hebben niets meer noodig, dan zich het opgezamelde te herinneren , en niet meer aan te leeren. Dat is zeer gelukkig. De rede, waarom de Gekken zo dncwyls in hunne onderneemingen flaagen,is, om dat zy niet weeten of voorzien wanneer zy dol te werk gaan, en het vol houden. Ik heb den Cardinaal imperiali hooren zeggen: 'Er leefc geen Mensch, of 't Fortuin komt hem eens in zyn leven bezoeken: maar, wanneer dezelve hem niet gereed vindt om haar te ontvangen, komt ze de deur in, cn gaat het venRtr Uit* ' In de meeste Auteurs zie ik den Man, die fchryft; in montagnr den Man, die denkt. Ik ben op gaene kleine Eerbetooningen gefield. Voor dat men deeze ü toefchikte, kende men uwe verdienden niet: die Eerbetooningen maaken eene bepaaling, en beiiislen hoe veel men u waardig keurt. Men heeft grooter Liefde voor zyne Klein Kinderen, dan voor zyne eigene: dit ontftaat hier uit, dat men,' ten naasten by, we^t, wat men van zyne Kinderen te wagfien heeft; welke verdienden zy hebben; terwyl men zich van zyne klcin-Kinderen nog meer verhoopt, en zich daar mede ftreelt. ze-  204 ZEDELYKB BBDENK.INGEH. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Teder mensch blyft den Godsdien (ligen aanhang, onder welken hy geboren is, natuurlyk toegedaan. Met de opvoeding kry•gen de eens gevatte grondbeginzels der jeugd, trapswyze, meer kragt en fterkte; zy wortelen zich vast in het hart; en dit doet elk wanen, dat die wyze van Godsdienst, welken hy belyd, de ware en gevolgelyk de beste zy. Weinigen hebben moeds, en nog minder vermogens genoeg, om de onderfcheiden Godsdienftige denkwyzen te onderzoeken; verre de meesten vertrouwen, dat de Waarheid, door de kundigfte hunner Geloofsgenoten, al lang ontdekt is; en dat ze zich dus veilig hier op verlaten mogen. En zou dat ook de oorzaak niet wezen, waarom doorgaans elk mensch zo gerust in zyne wyze van denken over den Godsdienst flerft? .'Wat vermag de gewoonte niet! Hy, die dagelyks kranken bezoekt, word niet eens door hun ftenen, of kermen aangedaan : de gcvoeligfte fmarten kan hy den lyder zien uit/taan, zonder die aandoenelykheid ontwaar te worden, welke menfehen gevoelen, die diar niet aan gewoon zyn. Hy, die dagelyks menfchcn ziet nerven, of dezulken behandeld, die aan het ftof worden overgegeeven, gevoelt weinig meêr aandoening daar van, dan dat hy affcheid van een Vriend neemt, die een klein fpeelreisje zal gaan doen. De Krygs- en Oorlog6Man fielt al zingende het doodlyk en verfchrikkelyk moordtuig voor zynen Vyand toe; waar op deeze hem ook op zynen tyd 'meent te onthalen; gehard in den kryg, ziet hy, zonder aandoening, duizenden zyner natuurgenoten fneuvelen, en duizend duizenden gefneuvelden voor zyne oogen. Hy ziet allerwegen niets anders dan een fchouwtoneel van erberming, en, in de woelingen van den kryg, befchouwt hy het zonder aandoening: het is veel, zo het verlies van een vriend hem een traan uit de ogen perst. ■• Een Kryg«man ziet, in cie omftandigheden, het flagveld aan, met even veel aandoening, als wy dagelyks gewoon zyn onze doodlysten te befchouwen. Men heeft plaatzen, waar het aardryk op zyne fundamenten kan fchudden, zonder dat deszelfs inwoners 'er van fchrikken; om dat ze door eene dagelykfche gewoonte, of ten minfte veelvuldige gebeurtenisfen van dien aart, 'er in verhard worden. — Zy moet zich by wylen zelfs volflrekt openen, cn een gedeelte der inwoneren verzwelgen, zal ze de ongevoeligheid dier menfehen overwinnen. Zo veel werkt de gewoonte uit op 's menfehen hart; en zo weinig indruk maken de grootfte rampen op het gemoed der ftarvelingcn, als men 'er aan gewoon word. Het  ZEDFXYKB BEDENKINGEN.' 205 Het is te bejammeren . dat Oorlogzugtige Vorften, en hunne Raadsmannen, te laat zien, hoe gruwelyk zy h»t menschdom verwoest hebben. Zy zien het doorgaans eerst op hun doodbedde, en dan verteert hen het naberouw. Zy ge¬ ven doorgaans fchoone lesfen aan hunne opvolgers, hunne monden zyn vol van Vrede, en zy wilden wel, dat, na hunnen dood, nooit geoorloogd wierd. '■ ■ Dan, waar vloejen deze vreedzame lesfen uit voort? Het is uit eene magteloosheid; en dat, in het tydfïip van nerven, de zaken ons in haren regten aart en gedaante voorkomen. Voeg hier by, dat de Vorften dan eerst regt ontwaar worden, dat zy niet mcêr dan menfehen zyn; en o op het punt ftaan, om rèkënfchap te geven van al het menfchcnbloed, bet geen op de Wereld door hunne heerschzugt is geftort geworden. De wreedaardigheid is eene ondeugd, waarvan de natuur gruwen moet, Kan een waar Kristen deze ondeugd plegen, daar onze ganfche Godsdienst niet dan Liefde ademt ? . Geloof niet, dat hy een waar Kristen is, die 'er zich opzettelyk aan fchuldig maakt. > De Wreedaart moet zidderen, om voor zynen God te verfchynen! want hy zal zeker geftraft worden. Een ontrouw mensch is het gevaarlykst fchepzel op aarde. Een ontrouw Veinsaard ligt altoos te loeren, om anderen te verwrikken. Van de opregtheid van zynen evenmensch maakt hy het fnoodst misbruik, tot deszelfs verderf. Hy ontziet niet de ongeoorloofdfte middelen daar toe by de hand te grypen, mits hy maar Hagen kan in zyne gevloekte oogmerken. ———— Het hart van eenen ontrouwen is een diepe afgrond, die men niet peilen kan. Zyne redenen fchynen opregt en zuiver; dan z« dienen nergens anders toe, dan om zynen naasten te vangen. Bedrog is zyn hoofdoogmerk, zyn voornaam doel, en daartoe wend hy woorden aan, die vermomd zyn met den fchyn van waarheid en opregtheid, en heeft hy zynen evenmensch bedrogen, dan trompet hy de Leugen allerwege.uit, en maakt hem by al de Wereld zwart. < Als hy van zyne oprechtheid zwetst, als hy voor een getrouw man wil doorgaan; dan heeft hy alreeds ontrouw aan u getoond, maak 'er vast ftaat op. en zyn voornemen is, om het nog verder voort te zetten. Hy lagt om de onnozelheid dier menfehen, die zich aan hem vertrouwen, en roemt zichzelven over zyne loosheid, en doortraptheid, ondertusfchen fchroomt hy niet , een kwaad gebruik te maken van het vertrouwen van zynen evenmensch. Een ontrouw man zal u met raad, en met'vriendfehap, voorkomen duizend fchoone beloften zal hy doen Dan zyn raad zal van agteren bly- ken, dat een valftrik is, zyne vriendfehap in beloften louter bedrog Met één woord, geen fchadelyker SchepZel, ésn een Ontrouw Mensch. De  20g ZEDELYKE BEDENKINGEN". Dc opregtheid is eene fchoone en fierelyke Deugd, zy blinkt boven alles uit, is beminnelyk by allen, en blyft altyd, zonder eenige Kunftenaryen, groot in zichzelven.. Zonder Luister van elders, is zy glansryk in zichzelven. Een opregt man blyft zichzelven altoos gelyk, en doet zyn woord ge ftand, al is het tot zyne eigen fchade. De waarheid ftaat altoos aan zyne regte zyde, en verlaat hem nimmer.- De ftand vastigheid is zyne beilendige gezellinne; deze beiden bellieren alle zyne daden, en maken dat zyne gangen beftendig zyn op dc paden des regts. ' Hy is nimmer lafhartig, om de leugen in te roepen als hy wanen zou, dat ze hem kan helpen, of uit ongelegenheden redden Maar fpreekt beftendig de waarheid , zelfs in den uiterften nood. Zo handelt een opregt man , en hier door dwingt hy zelfs zyne Vyanden, om "hem te ecren. Indien men vele menfehen, afgefcheiden van hunne waardigheid en eer, afgefcheiden van hunne Schatten en Rykdommen, buiten hunne trotfche vertooningen, waarmede zy in de Wereld fchitteren, buiten hunne geboorte en den roem hunner voorvaderen, befchouwt; indien'men ze dit alles uittrekt, dan zal 'er eene groote menigte gevonden worden , die niets luisterryks van zichzelven over behoud. ■-■ . Wat is 'er billyker, dan , in alle Handen, in welke men door de •roede Voorzienigheid geplaatst is, regt en geregtigheid te oefenen? * Geen ftaat zo hoog, die een mensch boven deze verphgting verheft; ook geen ftaat zo laag, die 'er hem van bevryd. E'k mensch, wie hy ook zyn moge, moet zich wapenen tegen alle zondige verleidingen, ten einde zich te veiligen voor alle derzelver beftrydingen en aanvallen. Alle daden, alle bedryven der menfehen, moet men wegen in de fchaal van een zuiver oordeel, dan zal men niemand in zyn regt benadeelen. . j 1 Alle brave, alle deugdzame menfehen hebben dit vooruit, dat hun door de geheele Wereld achting en eerbied worden toegedragen: de ondeugd zelfs moet hun hulde doen. NABERICHT. 'Er is ons een Vooriaerszariz wat laat te hand gekomen, cn dezelve kon niet terltónd op de ontvangst geplaatst worden : wy zullen dim tot een volgend Foorjaer laaten liggen.  BERICHT. wegens de UITGAAVE en AFLEVERING VAN HET V E R V O L G op de VADERLANDSCHE HISTORIE, van J. IV A G E N A A R. XXII. deel; ten onmiddelyken vervolge op wag^naar; en I, Ilde DEEL, aanvangende met het begin van db NOORD-AMERICAANSCHE ONLUSTEN, ZULLENDE dit geheel, een GANSCH VOLLEDIG VERVOLG OP DE gemelde vader* landsciie HbTORIE Van j. wagenaar uitmaken. te AMSTERDAM, bt JOHANNES ALLART, Het Tydperk, het welk wy zedert den aanvang der Noord-Amerikaanfche Onlusten beleefd, en onder zeer verfchillende aandoeningen, ^rootendeelsonaangenaame, doorgebragt hebA ben*  Ijf BERICHT. ben, waar van men te vergeefsch eene wedergade zal zoeken in de Jaarboeken onzes Vaderlands, verdient zeker in de. geheugenisfe van alle Nedcrlanderen bewaard te blyven, en door de Gefchiedkunde aan dc Nak,omeIingfchap naauwkeiirig en getrouw overgeleverd te worden. Men heeft, wel is waar, geen gebrek aan Daaglykfche Nieuwspapieren , Week- en Maandwerken gehad, welke een verhaal der Lotgevallen, gcduurende den loop der laatfte 10 of 12 jaaren, van tyd toe 'tyd in zig bevatten, doch de menigte en overvloed van dezelve maakt het moeilyk, om een geregeld en gcieidelyk verband der Gebeurtenisfen uit dezelve te kunnen opmaken, te meer, om dat niet zelden de onpartydtge liefde tot de Waarheid in dczelvcn wel heeft plaats gemaakt voor de genegenheid en overhelling tot deeze of geene zyde of belangen. Een tot hier toe ongenoemd , maar kundig Schryver, dit overwegende, en verzekerd, dat het verlangen der Natie, die belang Helt in het welzyn des Vaderlands, zig ten ftcrkftcn ukftrekte, om behoorlyk en aaneengeTchakela de Ccfchicdenisfen der laatfte zo gedenkwaardige jaaren te boek gcfteld te hebben, heeft daarom deezen arbeid ondernomen, in het voctfpoor van den grooten wagenaar tredende, en een zeer gelukkig begin, dat aan alle liefhebberen der Vaderlandfche Gefchiedenisfeq voldoen zal, 20 wy niet twyfelen, "daar mede gemaakt; ziende ' reeds twee Deelen van dit Werk bevattende de Gefghiedenisfen van de jaaren 1775—1780 het licht, onder deezen 1 Titel» n Va-  BERICHT. 'IE „ Vaderlandfche Hiftorie, vervattende de t^„ fchiedenisfen der Verëenigde Nederlanden, zints l, den aanvang der Noord-Ameriknanfche Onlus„ ten, en den daar uit gevolgden Oorlog tusfehen „ Engeland en deezen Staat, tot den tegenvvoordigen tyd. Uit de geloöfWaardtgfte Schryvers „ eifegte'Gcdcnkftukken zamengcfteld: met Haaten. Ten vervolge van wagenaars Vaderland* , fche Hiftorie. Te Amflerdam , by johan; nes allart, l. Deel 1786, en II. Deel „ 1787. Alzo 'er nu een Tydvak uitviel van het jaar 1751, waarmede onze Vaderlandfche Gefchiedfchryver zyn Werk befluit, tot het jaar 1775, waarmede het eerfte Deel van het tegenwoordig Werk aanvangt, zo heeft de kundige-Schryver, op gedaanen Voorflag, om deeze gaaping in te vullen ook de befchryving van dat Tydperk ondernomen, waarvan het eerfte Deel onder dc Tytel van wagenaar vervolgd. XXlIfte Deel, tevens nu der Natie word aangeboden. Ten einde den Leezeren een regt denkbeeld van het Werk te geven, waardoor zy tc meer zullen genoopt worden, om het zig eigen te maaken , zullen wy hun den Inhoud der Boeken mededeelen, hocdaanigen het eerfte Deel twee be vat. De Inhoud van het eerfte Boek is: Vrede deezen Lande heilzaam. Lang genot van denzeiven en verbastering der Landzaaten. — De gefteltenis der Groot-Brittanmfchc Noord-Americaanfcht Volkplantingen. Zij genieten Vryheid. Deeze belaagd en verdrukt door E» A 2 • g'- '  IV BERICHT. geland. Zy bloeijen , ondanks die bezvvaaren, verknogtr.iid aai het Moederland. De Noord-Americaanfche Volk. plantingen door Engeland fchattingfchnldig verklaard. Vrugtlooze pogingen om des bevryd te worden. Hoe zommigen mtngeland dat (luk inzien. Met geweld gedwongen. Strydig met de Regten van Britlche Onderdaanen behandeld. Vergadering te Philadelphia gehouden. Alles fchikt zich tot eenen Oorlog tusfehen Groot-Brittanje en Noord America. Ukwerkzels van deezen Vulkstwist by andere Mogenheden. Het gevaar van Engeland byftand te bieden. Overweegingen , wat ons Gemeenebest, in dit geval , te doen Hond; verfchillende gevoelens daar over. Frankryk en Spanje nemen deel in deezen Voikstwist. Onzydigheid het belang der Vereonigde Gewesten. Watervloed des jaars MDCCLXXV. Eeuwfeest van Leydens Hooge School gevierd. De Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden in hooge befcherming genomen. De Haringvangst begunftigd. 't Verloop der Zaaken op Suriname. Oproer op Walcheren gedempt. —— De Noord-Amcricaanen rusten zich meer en meer ten Oorlog toe. Begin der openbaare Vyandlykheden in Noord-America. Verflag van den Generaal Washington. Engelands nader oogmerk om de NoordAmcricaanen met geweld ie onder te brengen. Engeland vordert de Schoifche Brigade van den Staat. Taal van Jonkheer van der capellen tot den pol te dier gelegenheid. Voordeeiige handel op St, Euftat'iius. De Vyandlykheden tusfehen Spanje, Frankryk en Groot-Brittanje neemen eenen aanvang. Frankryk treedt in Handelgeuieenfchap met de Noord-Americaanfche Volkplantingen. De Vetëenigde Gewesten blyven onzydig. De te onderbrenging der NoordAmericaanfche Volkp:antingen in Engeland befloeren. De Noord-Americaanfche Staaten verklaaren zich onafhanglyk, en vormen een nieuw. Gemeenebest. Ontwerp ter Verëeniging. Hun gedrag gelaakt en gepreezen. De Engeifchen belemmeren den Handel en Zeevaart van deezen Staat. Dringend aanzoek van den Ridder yorke , om alle gemeenfehap tusfehen deeze Gewesten en de Noord-Americaanfche Volkplantingen te weeren. Slegte ftaat dar zaalten op Suriname. Het Otfroi der Oost-Indifche Maatfchappye verlengd. Het Regt van Aubaine tusfehen Frankryk en Zeeland vernietigd. Felle koude, waarmede het jaar MDCCLXXVl begon. Watersnood in 't Najaar. Oprigting van de Maatfchappy ter be- vor-  BERICHT. V vordering van den Landbouw. — De Oorlog met den KeiIer van Marocco geëindigd. Klagten over de toenemende Zeeroveryen der Engelfchen. Staat van 's Lands Zeemagr. Schaarschheid van Zeevolk. Piakaat om die te verminderen. ffÏÏÏÏeelen. Aandrang op het vermeerderen der ZeeSt Zyne Hoogheid legt een bezoek af by de Adm.rahteu van Amlrdam. Gaat na Friesland, Groningen cn Drenthe Koopt de Heerlykheid Borkelo. Klagten der.Engelfchen over den Bevelhebber van St. Euftatius j. de graaf. £e Bevelhebber beantwoord deeze klagten. Men maakt van deezen Twist een Zaak van Staat. Yorke klaagt over dit BPdrvf op St Euftatius. Hoe dit hier word opgenomen en tot Jenoegen van Engeland beantwoord. Zwarte kleuren, reet welke men de Kooplieden hier te Lande afmaalt Nadere bepaalfegen , wegens het .vervoeren van Ootlogsbehoeftens uit deeze Gewesten. Yorke poogt zynen «gr ! ftvven. Toeneemende Vyandlykheden tusfehen Frankryk en. Groot-Brittanje. Engelands aangroeiende Shtering. Krygsverrigtingen in Noord-America, m oen Sre MDCCLXXV1I. Verwarde Staat der Zaaken op SuIZame. T. v. riemsdyk Gouverneur-Generaal van Neèrlands-lndien fterft, en wordt door reinier de klerk opgevolgd P. v. bleiswyk op nieuw tot Raadpenfionans aangebeld ' lonkheel van dercpei.len tot den pol, levert een Venóog in over de Provinciaale Comraisfien m Overysfel. Het daar over voorgevallene. De Koophandel op Duitse*. W met een gevoeligen fl=g gedreigd; doch geweerd.. De W-fviscbvaDgst bevoordeeld. De Haringvisfchery op meiny Svoö regt. "Aanleiding tot het oprigten van den OecononHrchen Tak. ' Verflag deswegens ea aanpryzende Aanfpnak. Drift der Landzaaten tot bevordering. Vaderlandfche Maatfeb ppy te Hoorn opgerigt. Laken-Fabriek te Amersfoort aangelegd. Zydeteelt te Zutphen ondernomen. De Inenting de'r Veeziekte krygt meer en meer opgatigs. INHOUD van het Ilde BOEK. Gevreesde Oorlog wegens de Beyerfche Nalaatenfcbap. Schaarsheid van Zeevolk. Aandrang der Staaten van Holland op de veibeceiing van l Lands Zeeweezen. Gevoelens der A 3  VI B li 11 I C II T. andere Gewesten op dit (luk. Plan ter vermeerdering van de Landmagt ingeleverd, Amfierdam verzet 'er zich tegen. Tegen aantekening der Riciderlchappe. Staat van 's Landt Zeemagt , en ongelukken aan dezelve overgekomen. De Cbnv'óyen blyven leggen , en de roofzugt der Engelfchen houdt aan. Moedwil der Engelfchen in de West-Indien. Dit gedrag door yorke verdeedigd. De Dordrechtfche, Amflerdamfche en Rotterdamfche Kooplieden leveren een Verzoekfëhrift in, wegens de Zeerooveryen der Engelfchen. Algemeenheid der klagteil over dezelve, 't Gedrag van van wélderen aan 't Engelfche Hof gepreezen, en naderen last aan hem gegeeven. Zeeland wil het geeven van dien naderen last Uit gefield hebben. De last der Scheepsbevelhebberen verbreid, 't Befluit der Staaten hadt weinig ingangs in Engeland. Voorflag van suffolk omtrent de Houtftheepen. Nadere klagten der Kooplieden van Amfierdam en Rotterdam. Engelands Antwoord op de ingeleverde bezwaaren. De Kooplieden van Amflerdvm klagen by zyne Hoogheid. Leveren een Verzoekschrift by de Algemeene Staaten in tegen het aanvangen eener onderhandelinge met Engeland, tot het maaken van fchikkingen. De Schippers geeven een Smeekfchrift over. Algemeene Aanmerkingen over alle deeze klagten. Yorke levert zyn voorflag ter onderhandeling over de Scheepvaart in. Blykbaar oogmerk van Engeland. Het Antwoord der Staaten. Ar.ifterdam verklaart 'er zich tegen. Het Befluit gaat niet te min door, en Engeland volhardt in dezelfde maatregelen. Nadere last aan de Engelfche Kaapers. Klagten der Friefche Kooplieden over 't genomene Befluit. Brief van den Refident de swart, over 't gevaar van 't verloop des Handels, in de Oostzee. De Franfche Gezant levert een Vertoog in betrekkelyk tot de Onzydigheid en Onafhanglykheid, en. dringt bet nader aan. Ontduikend Antwoord daar op gegeeven, waar in Amfierdam weigert toe te Hemmen. De Franfche Gezant weigert het aan te neemen, en 't wordt in Frankryk van de hand geweezen. Aanmerkingen op het gedrag van het Franfche en Engelfche Hof in dit tydgewrichr. Verdrag tusfehen Frankryk en Noord-America gefleoten. Bekendmaaking daar van by deezen Staat. Dit brengt eene aanmerkelyke verandering te wege. Aanzoek der Engelfchen in Neord-.->merica verfmaad. De Noord-Americaanen opgebeurd en verilerkt door de overgebragte en getekende verdragen, i Hoe zy de Engeifche Gevol-  BERICHT. VII wolmagtigden behandelden. Deeze poogen te vergeefs verdeeldheid en oproer aldaar te verwekken. Veldtrekken des jaars MDCClXXVIÏI. in Noord-America. Beghuelen des üorlogs tusfehen Frankryk en Engeland, in de. zen Oord. Spanje en Zweeden gunflig voor de Noord-Amcricaanen. Gerugt dat onze Staat ten dien tyde met de NoordAmericaanen handelde. De Voorrégtén der gr'óöté VMchery verlengd, en de Kcbbeliaauvv-Visfcher/ beiclv.it. Dé Verbeurdverklaring in Gelderland atg-jfenaft. 't Gefchil over de Drostendienften in Överys/eL Van der capei-len tot den pol kant zich tegen de Drostendienden aan. loswegen in haat , levert een nader Vertoog in. B.öordeeliiig van 's Ridders Vertoog. Verdere handeling omtrent hem gehouden. Capeixen 's Heusch gedrag. Smeekfchrift der Overysfelfche Landlieden. Wat deswegen, als mede over zekeren Brief, voorviel. Capei.len ter Raadsvergadering üngefl .oten. Ongenoegen te Vlhjingcn, wegens het bouwen eener Roomfche Kerke. Eerde Vergadering van den Oecoocunifchen Tak te Haarlem, Genootfchap te Batavia opgerot. Oprigting van tevlkr 's Genootfchappc-n eg Muieum te Haarlem. Het Provinciaal Utrechts Genootfchnp gêwèfjigd. Kunst- en Tekenzaal te Utrecht geopend. Te middelburg de Teken- Schilder- en Beeldhouwkunst aangemoedigd. Her zoude hier te wydloopig zyn den Inhoud van het derde en vierde Boek, het II. Deel en die van het LXXX1-LXXXIV Boek de Inhoud van het Xllfte Deel uitniaakende. in te voegen. Uit het bovenftaandc kan dc Nederlander zien, hoe alle gewigtige gebeurtenisfen in den loop deezer jaaren voorgevallen, naauwkeurig en gcleidelyk zyn opgeteekend, het welk ook in dat gedeelte des Werks gefchied, het welk het tydvak van 1751 tot 1775 invult; welk vak, in 3 deelen zal gevuld worden. Wat de wyze van behandeling betreft; de Schryver volgt de guide V/et van onpartydighcid in het belchryven der Gebeurtenisfen, en een welwikkend oordeel., om ze in behoorlyke en bevallige orde te rangfehikken, en zyn nette en welvloeyende ftyl trage  VIII BERICHT. tragt den Lezer het lezen vermaaklyk en ligt te maaken, om dus de aandagt gaande te houden. De uitvoeriipg yan den druk is keurig en zinlyk; het formaat het zelfde, als dat van wagen aar. Ook is het Werk verfierd met fraaie Afbeeldingen van voornaame en doorluchtige perfoonen en Konstplaaten, allen door R. Pinkel s gegraveerd; zo dat alles aangewend is, om met her nuttige ook het aangenaame te paaren, en men niet twyfelt, of men zal de goedkeuring onzer Landtgenooten behaalen. NB. De Uitgeever J. ALLART heeft het recht tot de Uitgaaf van dit VERVOLG op WAGENAAR gekocht van de Bezitters van het fonds van js. tirion, die tevens Bezitters zyn van de vaderlandsche historie van jan wagenaar; dus deeze van dit Werk geen Vervolg zullen uitgeeven.  PROGRAMMA VAN HET GENEESKUNDIG GENOOTSCHAP ONDER DE ZINSPREUK SERVANDIS CIVIBUS* Vergaderd in May 1788. H et Genootfchap gezien hebbende de antwoorden, op de Vraag van 1787 ingekomen Op boe veelerleie wyze kunnen ruime Buikont' Uslingen, in Borstziekten, met of zonder ontfteeking, heilzaam of Jcbadelyk zyn ? Welke borstziekten verdrongen dezelve best, en welke zyn het integendeel, waarin dezelve hoogst gevaarlyk worden levenden ? Wat is dan in die verfcbeidenbeid van gevallen en om' Jïatidigbeden de pligt van een Geneesheer, ten opzlgte van bet be* vorderen of beteugelen van deeze Ontlastingen ? heeft goedgevonden voor dit jaar uit te deelen TWEE Gouden Medalien en Een Zilveren : de eerfte Gouden aan den Schryver onder de Zinfpreuk At vero in Medicina &c; welke by het openen van 't Biljet gebleekêa is te zyn IMAN JACOB van dun BOSCH, M. D. in 's Hagé, enz. enz., de tweede Gouden aan Malum Confilium est &c. ,Autheur JOHANNES VEIRAC, M. D. &c. &c. te Rotterdam, en de Zilveren Nee ratione &c. aan DAVID HEILBRON Calmars Zoon, M. D. in 's Hage. Tegen Primo Mei 1789 wordt uitgefchreeven de volgende Vraage: Welke Ziekten en Kwaaien vertoonen zich bet meest onder eene ledriegelyke gedaante , zo in den aanvang als in bet verdere beloop, zo ten aanzien van de waare kennis der Ziekte, als van de voorfpelling baarer uitwerkzelen en gevolgen ? Welke toevallen veroorzaaken in ieder gegeevene Ziekte de meeste miswyzing, uit hoofde van onderfebeidene Epidemie'nl En eindelyk, in welke Ziekten of Kwaaien ontmoet men, by onderlinge vergelyking , de meest mislei* ' den'  3 PROGRAMMA VAN HET GENEESKUNDIG dende overeenkomst van tekenen; 't zy dat deeze Ziekten of Kwaaien inderdaad met eikanderen ook veel overeenkomst hebben, 't zy dat ze, ten eenemaale in haaren aart onderfcheiden zynde, dus eene vlak Jirydige behandeling vereifeben ? Het Genootfcbap bedoelt bier zo wel uitwendige en beelkonftige, als inwendige Ziekten , Kwaaien , toevallen en boegetiaamde tot Genees- en Heelkonst betreklyke ongemakken : doch ten aanzien der Epidemiën, wensebt men dat de geëerde Schryvers, om het veld niet al te ruim te neemen, zich zo veel mogelyk gelieven te bepaalen, tot de zodanige, als meest in ons Vaderland voorkomen. Alle voorwaarden blyven gelyk, doch geene Verhandelingen zullen worden aangenomen dan alleen die in het NeJerduitseh, in eenen zuiveren fiyl, duidelyk gefchreeven zyn ; en men verzoekt de antwoorden, (enkel getekend met een devies, doch met naam en adres In een gezegeld briefje, getekend met het zelfde devies, daarbo. ven op), franko te zenden, af te geeven by den Boekverkooper PETRUS CONR.ADI te Amfierdam. Van het Dertiende Deel deezes Werks, bevattende de Antwoorden der Heeren F. W. van dek LEEUW, j. L. van deh WAGT, C. TERNE, W. FOLKERSMA enz., nopens de Vraage In hoe verre zou men , by gebrek van de Apotheek, uit kei. der en keuken de vereisebte Geneesmiddelen, ook tegen de zwaarflt ziekten en kwaaien , zo uit • als inwendig , kunnen bekomen, mits uitzonderende de volgende middelen, Kina, Kwik, Opium, Staal, Delfzuuren, Rhabarber en Ipecacoanna? is het Eerfte Stuk voor eenige weeken uitgegeeven , en het Tweede is op de Pers. De voorige Twaalf Deelen bevatten de Antwoorden der geleerde Heeren M. J. de Man, A. Ypey, H. Bezoet, J. Mariens, D. van Gesfcher, G. J. van Wy , A. Schrage, C. L. Curtius, P. Walckiers, G. G. ten Haaf, C. L. Schutte, F. J. Voltelen , G. ter Horst, P. M. Nielen. J. P. Michell , P. J. Loof, C. Terne, C. Pereboom, F. Buchner, N. v. d. Eera en L. v. Leeuwen, F. W. v. d. Leeuw, G Coopmans, A. J. 's Graeuwen, J. T. van de Wynpersfe, W. Brouwer Bosch, en J. L. van der Wagt, enz. enz. op de gewigtige volgende Vraagen; i. Waarin  GENOOTSCHAP S E tl V A NB I S' Cl V IS üf. f 1. Waarin beftaat het uitwendig gebruik en misbruik der Spaanfche Vliegen in 't algemeen , en byzonder in de Vlek • of Rot Koortzen, die in ons land zedert eenige jaaren zulke verwoestingen hebben aangeregt? 2. Welke middelen zyn, in kwaadaartige te zamen vloeiende Pokjes, de bekwaamfte en veiligfte, om de kwyling zo te regelen , dat zy niet te hevig woede , nog te traag in haaren voortgang zy, en dezelve, wanneer zy omtrent den elfden dag eensklaps ophoudt, op nieuw te verwekken , of, indien zulks onmooglyk bevonden wordt, om de gevaaren, die uit zulk een toeval «-.titaan, af te wenden? 3. Kan de hegting der bloedvaten , na het afzetten van een voornaam deel, ooit veilig worden nagelaaten ? welke voordeden zouden aan zulk eene behandeling verknogt zyn? onder welke bepaalingen verdient zy onze goedkeuring; en met hoe veel regt kunnen de beroemdlte middelen eigenlyk^ls bloedftelpende aangemerkt worden; zo in deeze gevallen, als in alle de overige bloedflortingen , welke door eene uitwendige oorzaak zyn te wege gebragt ? 4. Kunnen wy ons overtuigd houden dat een waare Kanker immer zonder de afzetting tot geneezing is gebragt? Welke ongemak ken zyn het veelal, die zig onder de gedaante van deeze woedende kwaal vertoonen, en onder dien naam of gencezen, of, door erger dwaaling, als ongeneeslyk behandeld worden? Hoe veelerlei is de oorfprong van dusdanige misflagen, naar de verfcheidenheid der lydende deelen, naar de onderfcheiden zoorten van Kankers , of naar den byzonderen aart van het bedrieglyk ongemak, 't welk men 'er te onregt voor aanziet ? En kan eindelyk ook zodanig een ongemak ooit wel tot weezenlyken Kanker ontaarden ? 5. In hoe verre kan eene Longteering geneeslyk zyn, en uit' welke tekenen is zy als zodanig te kennen ? 6. Hoedanig is het eigenaartig en onveranderlyk onderfcheid tusfehen Zuuren, die men uit het Ryk der Delfftoffen vervaardigt, en Zuuren, welke het groeiend Ryk verfchaft? En welk een invloed heeft dat onderfcheid op de Geneeskunst? 7. Zyn 'er Braakmiddelen, die men in zommige gevallen boven ' 2 den  4 PROGRAMMA VAN HZT GENEESKUNDIG OENOOTS. SERV. CIVTB. den wortel van Ipecacoanna vetkiezen moet ? Zo ja : welke zyn die middelen , en wanneer komen ze te pas ? 8. Op hoe veelerleie wyze kan het vermogen van den Koortsbast onderfteund of aangezet worden door bygevoegde middelen, in die gevallen daar hy wel als het voornaamfte geneesmiddel vereischt wordt, maar echter te zwak is om alleen de zaak af te doen? en welk eene keuze van middelen moet men ten dien einde doen, betrekkelyk tot den onderfcheidenen aard der voorkomende gevallen en omftandigheden? 9. De Uitbreiding en Toepasfing der Spreuke van den Grooten Boerhaave SIMPLEX VERI SIGILLUM , waar by een Inleidend Vertoog van het Genootfchap Servandis Civibus zelve, en de Vertaaling der Redevoering van H. BOERHAAVE over de EENVOUDIGHEID. 10. Wat is voor het menfchelyk lichaam Vergif? en welke Vergiften kunnen in de Geneeskunde zo nit- als inwendig, onder de vereischte voorzorgen, een nuttig gebruik hebben ? 11. Hoe verre kan de kennis, en tevens het oordeel over Ziekten , Tt zy dezelve heet en kortftondig, 't zy dat ze langduurig en kwynende zyn, uit de befchouwing van het Water op vaste gronden van reden en ondervinding afgeleid worden» zo ten aanzien van den ftaat der vochten en vaste deelen in het algemeen , welke door het Water wordt aangeduid, als van de byzondere wegen , waar langs het zynen loop genomen heeft, als de Nieren, Pisleiders, Blaas enz.? 12. Welke zyn de bekwaamfte en tevens veiligfte middelen om de Geelzucht, wanneer zy niet te verre gevorderd is, op te Iosfen ? Wat keuze en welke voorzorgen moet men daaromtrent in het oog houden, zo ten aanzien van de verfchillende oorzaaken deezer ziekte, als van haare onderfcheiden trappen? En indien zy voor ongeneeslyk moet gehouden worden, uit welke tekenen zal men dat befluiten? Het Genootfchap ziet, noopens de keuze der middelen, in het byzonder op die hachelyke.omftandigheid, wanneer de ziekte tot haare geneezing volftrekt ontbindende middelen vereischt, terwyl ondertusfchen de ftaat van ontbinding , waartoe reeds alle vochten gebragt zyn, byna zodanige middelen fchynt.te verbieden. De prys deezer Twaalf Deelen is ƒ 26 - 4 -:  MENGELWERK, j ' \ '1>1 wy."./ -iu* .J-".i.--/r5.^'■ ■ ' fOTFRAAYE LETTEREN, BONST RN EN WEETENSCHAPPEN» BETKEILKliLYK. PROEVE OVER DE WELDADIGHEID. Wat eischt de Heere van u, als recht te eken, en welJa* ' disheid lief ie hebben. b j micHa, VI: 8. T^veugd alleen brengt waer geluk te wege % Deugd J J alleen doet Stervelingen naer ware grootheid ftree* ven ' en verfchaft aen hare beoefrenaecs het hoogde ocnoegen. De befchouwiiig der Weldadigheid , die groote cicrdeugd van een mensch, van een Christen , zal zulks ten duidelijkfte ten toon fprciden. . De Weldadigheid doet 4 door haer betnirilijk vermogen , den mensch het nacst mogelijk acn zijnen Schepper gei lijkvormig worden , wanneer die uit de regte bronnen heiwoortkomt. Zij is voortvloeiende uit de liefde, de vervulling der wet, om dat zij als 't ware de Godlijke liefde nabootst, en de pligten, aen zijn naesten fchuldig, volbrengt, cn dus aen den wil van God, den opperften Wctgeever, voldoet. De Eeuwige Godheid geeft aen het menschdom het treffendst voorbeeld van Weldadigheid, door de zending zijns Zoons, uit het Paleis zijner heerlijkheid, naer de rampwoestijn*: der aerde ; alleen om elendig. gevallene Adams Kinderen tot het hoogfte geluk te brengen , enhen de grootfte fchatten uit genade te doen deelagtig worden , zonder eenig belang of pligt* -t t De gezegende en zegenende Jefus heeft, bij zijn verkeer op deeze Waereld met woorden en daden bevestigd, dat Weldadigheid een der hoofdpunten zijnerËuangelieleer uitrhake. HerrinUeren wij ons het ge¬ val van den Jongeling (*), welke de wet meende onder-" houden te hébben ; maer Jefus alweetenheid zag hem tot; in het diepfte des harte, en wist dat hij de vooniaemfte d*ugd (*) Mattheus XIX: 16—22. Jll. DEEL. MENGELW. NO. 6. Q  jo8 PROEVE deugd niet dcelagtig was; hij zegt, verkoopt al wat gij hebt, en geeft het den armen; waer op de Jongeling bedroefd weg ging. Hij was te veel aen het aerdfe verkleefd , en miste daer door dat geene, dat God van den mensch voornamelijk vordert , namelijk de deugd van Weldadigheid. Ook levert ons elke bladzijde van het, Heilig Bijbelwoord blijken van Gods Weldadigheid, over 't menschlijk geflacht; en 't leert ons te gelijk, dat hij aen dc volbrenging van dezen pligt zijnen milden zegen hegt. Bloost gicrigaerts , fchandvlckkcn des menschdoms, onteerder» der Godheid maer, wanneer men de lieve Weldadigheid befchouwt, moet gij lieden dat tafereel niet ontluisteren; uit uwe verachtelijke gierigheid komen alle zonden voort ; — gij dooft de menschheïd uit , en plaegt hen ondraeglijk, zelfs dezulken die u aenbidden. Gij Rijke , die alleen uwe onmeetbare fchatten voor u zclvcn' bezit, wie heeft u daer mede bedeeld? immers Gods vrijmagtig Oppcrbeftuur; gij zijt alleen Rentmeesters over de goederen; hoe kunt gij uwen lijdenden Natuurgenoot in gebrek zien ? God gaf u vermogen om die te redden, beantwoord gij daer niet aen, gij zijt dezelve onwaerdig; gij neemt niets mede bij u fterven; na uw doo l zijt gij" met den bedelaer gelijk, cn gij zult reken- fchap van "uw Rcntmeesterfchap moeten geeven. ■ Wat weet gij of die goederen, door u zoo angstvallig vergaerd, mogelijk niet na uw dood in handen zullen komen van hen,die zig fchuldig maken , aen het tcgensovergcftelde kv/acd der gierigheid, namelijk het God onteerend misbruik zijner gaven , de fchandclijke verkwisting. Het is ten hoogften prijslijk voor zijne nakomelingen te zorgen; God vordert geen Weldaden boven iemands vermogen , deze grenspalen zal de ware Weldadige zig zeiven ras kunnen aenwijzen : dezelve moeten naer iemands ftaet geregeld zijn ; dan is 'er de zegen aen verbonden. * Uwe" Wcldaed word vergolden in u of uwe naer- komelingen. Gevoelt gij geën aendoeninge als iemand in lijden is , om hem te helpen ? of fmoort gijdie? dan dnotft gij de menschheid uit ; cn de weinige trekken van Gods beeld , na den val overgebleeven, zoekt gij nog uit uwe ziele te wisten. Veelen uwer geeven, ja, maer van hunnen overvloed(dog zeer weinig ,) om dat zij het niet durven laten : ■ andere nog al uit een begiufel van mcnschlievenheid en-  OVER DE WELDADIGHEID. 209 ( m weldadigheid; maer hebben dezulken wel immer dat srenoegen gefmaekt, om te kunnen zeggen, „ dien heb ik Sered, of dezen heb ik den grondflag van zijn voor" fpoed als een middel in de hand der Voorzienigheid " weet te berekenen, gij kunt veele helpen zonder u zel- ■ ven eenigzints te benadeelen; gij kunt daer toe wegen en middelen genoeg vinden , als het u waerhjk ernst is ; het crevoel van zijn pligt gedaen ,en zijn naesten van rampen deezes leevens bevrijd te hebben , vergoed daer en boven in deezen alles. —;— Dan hoe weinige Rijken worden 'er gevonden, die uit het regte grondbeginfel , en tot het rechte einde, waerlijk milddadig Zijn! — Gij, die onder die weinige recht weldadigen behoort, volgt de Godheid nae; die , uit zijne onfehatbare rijkdommen , arme zondaren, alleen uit genade, gelukkig maekt. —~ Q 2 LrOQ  PROEVE God leende daerom aen den Rijken goederen , om dea geenen die gebrek heeft niet te laten vergaen, maer die tot middelen ter redding te gebruiken. Slaen wij gade het bcftaen van een waerlijk weldadigen Menfehen vriend, zo zullen wij bevinden, dat in den zodanigen eene ziele woont, waer in de Weldadigheid zelve haren zetel gevestigd heeft. -—- Hij doet reeds in zijne vroege jeugd hier van blijken zien; hij deelt al fpeelendc zijne makkers mede ; "hij is niet wangunftig als een van hun meer heeft dan hij; —— dc giften, die hij krijgt, begint hij, bij het meerder aenwasfen zijner vermogens , al , tot weldadige einden te befteeden , in placts van dezelve aen vodderijen op te offeren. Bij het vermeerderen zijner jaren en vermogens, vind hij fmaek in het leezen van die fchriften, waer in dc Weldadigheid aengeprezen word, als een Gode behagende Deugd; hij fluit dc lesfen cn voorbeelden dienaangaende , die de Heilige Bijbel oplccvert, in zijn geheugen; hij zoekt gelegenheden op , om aelmocfcn tc geeven , daer hij oor"deelt dat die wel hefteed zijn ; vind hij die , hij 'kwijt zig naer zijn vermogen , cn naer de omftandigheden , die hem voorkomen , van zijnen plicht. —!—- Dan, met dit alles , tragt hij ook der menschheid cere aen te doen , en den laeggezielden Sterveling , zijne waerde , als redelijk weezen, te doen gevoelen. Ontmoet hij een onbefchaemdén, die enkel uitluiheid, op het gegêef zoetelt, dien fpoort hij aen, om met cere, en door' naerftigheid, zijn eigen brood te eeten ; ook is hij ten zijnen epzigte fpaerzacm , om deezen door ruime giften niet tot den bedelzak aen te. moedigen. Is zulk een tot de uitoelfening der Weldadigheid gefchikt mensch zelve in bekrompene omftandigheden , hij is tc eerlijk , om van iemand giften te vergen, neen, hij ipant alle zijne vermogens in, om zig op eene geoorloofde manier onderhoud re verfchaffen. ——• Komt hij in een gevestigden ftaetop deeze Waereld , begunftigt dc zegenende God hem met Goederen, zo dat hij kan weldoen, ö! dan, gevoelt hij het vuur der Weldadigheid, in zijnen boezem, wel haest in vollen vlam, en hij zoekt, als een waerdig kind van den liefd^rijkften vader , overeenkomftig zijne beftemming te leeven. 'Hij zoekt zijn evenmensch tot nut te zijn, in alle die betrekkingen, wner in hij zig geplaetst vind, en naer male de gelegenheden zig daer toe aenbiefden, Verbeeld u zodanig ecu Weldadigcn , als.  ©VER CE WELDADIGHEID. *** als hu verneemt, dat een ongelukkig huisgezin zig, buiten fchuld, in eerlijke armoede bevino ; hl] onderzoekt aenftonds , naer den waren toeftand van het zelve ; en bevind hij dat het zijne weldaden waerdig is , dat exbrood gebrek is , dat 'er de noodige dekking ontbreekt-, dut een minzaem echtgenoot moet zien , hoe zeer t zijne lieve Vrouwe aen het noodige tot eene geregelde huishouding ontbreekt , hoe hare tedere leden met genoc "zaem tegens de koude en ongemakken der lugt gedekt zijn, hoe lieve kinderen, kleine wigtics, de traenties, Van 'honger , uit dc oogen geperst worden, terwijl ze hunne handjes te vergeefs naer hunne Ouders om levensonderhoud' uitftrëkken , zonder dat de huisvader , hoe bereidvaerdig ook, gelegenheid kan vinden, om den zijnen , door naerftigheid, dit gebrek te vergoeden ontdekt hij , dat zulk een huisgezin zo geheel zonder de toereikende hand der mcnfchcnliefde cn weldadigheid , door armoede zoude omkomen ; dan is hij , van ftondcii aen bedagt , op middelen , om dit gezin , zo veel mogelijk , zonder zig bekend te doen worden , onderdand te bezorgen ; want zijn Oogmerk is niet , om loftuiting of eerbewijzingen daer voor te ontvangen. — D-ui hier bij laet hij het niet ; hij bezorgt den huisvader zo 't hem doenlijk zij, ecu middel van beftacn, t z,j door zig zclveri , of door zijne kragtige vpórfpraèk bü anderen! zelfs bezorgt hij hem, is 't nood , gerecde Penningen , zonder daer mede zijn eigen belang, m t oog te%ebbèn; neen! zijn oogmerk is alleen om dat genoegen tc kunnen hebben , waer voor alleen weldadige en "-evoeligc harten vatbaer zijn , van ongelukkigen gered te hebbent cn van een middel in dc hand der zegenende Voorzienigheid geweest te zijn , ter redding van zijn natuurgenoot j van de zulken die naer den vleesfche zijne broeders en zusters zijn , maer alleen , door een alwijs beftuur, in bekrompene omftandigheden gcplaetst waren. _ Zijn genoegen fpruit daerenboven ook voort, uit ecn befef' van zijn plicht gedaen , van den wil van de hoogfte wijsheid cn goedheid yblbragt hebben , die aen hem de treffendfte blijken van menfehenhefde ten toon foreide; en dat hij, fchoon van verre, de Godheid heett tnoaeri naëfvolgén. — En welke uitneemendc genoegens fmaekthij, als hij ziet, dat zijne aengewende poogingen wel Gelukken; dat die door dc beweldadtgden ten nutte wordlri gebruikt, tot hun en hunner kroost waer belang, Q 3 cu  £11 PROEVE en tot verheerlijking van den eerften Oorfpronk aller goede gaven. • Welke blijdfchap wordt hij gewaer , als hij die voormaels arme fchepzcls nu welvaerend en Gezegend ziet; zo dat hen 't nodige niet ontbreeke, om als waerdige leden der groote maatfchappij te leeven; wanneer hij de dankbaerheid uit de oogen des gantfchen gezins ziet fchitteren, als zij haren wtldoender leeren kennen. De huisvader ziet in hem dc middeloorzaclj van den tijdelijkcn voorfpoed van alle de zijnen; de moeder wenscht hem duizende zegeningen toe , daer hij hacr lieve kroost van ellendige behoefte verloste; zij kuslen beide de hand hunnes weldoeners; terwijl deeze hen opwekt om Gode de cere te geeven, overeenkomftig zijne hoogwijze oogmerken te leeven, en zig hunnen welvarenden itaet ten wezenlijken nutte te maken. Hunne kinderen , door de ouders tot dankbaerheid acngefpoord, omhelzen zijne knieën ; hij ontvangt, met het uiterfie genoegen , hunne lieve lachjes en ftamerende woordjes, terwijl de oudfte derzelve hem een eenvoudig lofdicht toezingt. ó ! Dan komen vreugdetranen in zijne oogen ; dan befproeit hij daer mede de handen der dankbare ouders , en de lieve koontjes der tedere wichtjes; dan dankt hij God , dat die hem zulk eene gelegenheid gaf, om {toffe te vinden, tot een daed, waerdoor hij, zijn pligt betragtende , aen 't einde der Voorzienigheid beantwoord: —- en zijne heimelijke en geduurigc zuchten , tot zijn Godlijken weldoender, komen hier op uit; terwijl hij lleeds vergenoegd en tot Godes eere leeft. ó Bron en Oorfpronk van alles goeds), eeuwige God! die, van den beginne der Schepping aen, u als dc weldadige en de liefdcnrijkfte majefteit en menfehenvriend betoond hebt , ik dank u , dat gij mij boven duizende mijner medemenfchen beweldadigd hebt, en dat gij mijn hart niet geheel voor ongelukkigen hebt tocgcflootcn. 'ó Barmhartige, geef mij verder een weldadig harte, dat ik niemand uwer fchepzclcn zonder ontferming kan zien lijden ; en dat .ik dezelve redde als 't in mijn vermogen is: geef mij fteeds de gelegenheid te ontmoeten om ongelukkigen te helpen; cn fchenk mij geene goederen ,zonder een hart dat bereidvaerdig is ,' om een gedeelte van dezelve te belteeden , tot nut van mijn evenmensch. Heere ! doe mij eok in dat opzigt naer uwe lesfen en voorfchriften handelen, cn den gezegendèn Heiland naervoigen; doch dat dan daer door mijn hart niet op eenige ver-  over de weldadigheid. verdicnften mooge roemen, maer u alleen de eere werde toegebragt in alle Eeuwigheid I ;r waarneeming wegens eene aanhoudende duizeling uit eene bedorven spysvertee1un g voortkomende , en door zagt versterkende middelen geneezen. Door * * * M. D. "VT immer kan een Geneesheer, in de beoefencning zyner IN Konst, zyne aandacht genoeg bepaalen tot de ge- fteldheid der eerfte Wegen, het zy dat deeze de waare zitnlaa s der Ziekte uitmaaken; het zy dat de Ziekte op mcni-valdigerlei wyze de Spysverteermg bederft, en daar door eene nieuwe oorzaak, tot vermeerdering der Ziekte , Soren wordt. Dit heeft met flegts plaats m hee¬ re Ziekten , maar dit vind men vooral m lang.du.pnge Ziekten, gelyk ik hiervan nog onlangs een zeer overtuigend voorbeeld gezien heb. — Een lieer, van eene kezende ligchaamsgeftcldheid, klaagde over eene aanhoudende duizeling, die dan eens heviger, dan eens mindeïbeVi*, hem niet zelden belette zyne bezigheden te verrichten Zyne eetlust was, zo hy zeidc zeer wel, de Ögaftg ongeregeld, doch daar by de pols zeer opezet Myiic eerfte gedachten vielen op eene verkoelende o-eneeswyze, en raadde hem zig eene aderlaating te laaten doen Deeze geneeswyze fcheen in den beginne veel yerS, aan te brengen , doch de uitkomst overtuigde my van myne dwaaling; dc duizelingen wierden heviger, en de toni wierd meer° cn meer beüagen nogthans bleef de eetlust" zeer wel. Zagte buikzuiverende middelen gaven K eene kortftondige verligting; ondertuslchcn wierd k hoe langs hoe meer overtuigd, dat de waare oorzaak van bet on-emak in de eerfte wegen moest gezocht woi13 h£LÜ.° Tk fchreef derhalven den Lyder eene geheel andere dieet voor, raadde hem alle onrvpe zuuren, en gism de fpyzen, te vermyden, veel ligchaams beweeging te neemen , en wel bvzonder het paard ryden — En hier bv fchreef ik hem Voor het Elixirium Vifcerale hofman2; naa dat -de Lyder omtrent een maand deeze voor  ili, waarn. weuens eene aanhoudende duizeling. fchnltcn had opgevolgd, wierden de duizelingen merkeJyk minder, en hy gevoelde zig, in allen opzichte, veel beter, waarom ik hem dan ook verzocht, nog eenigen tyd daar mede aan tc houden. —m Eenige dagen gefecden heeft hy my verzekerd , dat hy volkomen herfteld was, cn geene aanvallen van duizelingen meer befpeurde. natuurlyke historie van den fregat-vogel. (Volgens den Heer dz buffon.) T^|e Fregat-Vogel, door de Engelfchen Fregate Birdy -V^ door die van Jamaica Man of War, Rircl, door de Franfchen Fregate , door de Spaanfchen Rabihorcado , door de Portugeefcn Kabnforcado, op de Sociëteit Eilanden Olta'ha, op Brafjl Caripira, gchcetcn. De naam, door de Engelfchen , Franfchen en Hollanderen, aan deezen Vogel gegeeven, is ontleend van de fnelst zeilende der Schepen dier Volken, en voegt zeer wel aan een Vogel, die fneller cn beftendiger dan" eenige andere op Zee vliegt. Van alle gevleugelde Zeebewooners is dc Fregat-Vogel de ftoutftc , dc fterkftc en verfte vlieger: dryvende op wieken van eene verbaazcude lengte , houdt hy zich jn de lugt op, zonder eene merkbaare beweegiüg : deeze Vogel fchynt vreedzaam in de itille jugt te zwemmen, om het oogenblik af te wagtcn, dat by, met de fnelheid van een pyl uit een boog, op zyn prooi aanvalt : en wanneer de lugt door onweersbuien woest en wild is, verheft zich dc Fregat-Vogel, ligt als de wind, tot in de wolken , zoekt een bedaarder lugtgewest op , boven het ongeltuimc heen fnellende. Hy ryst jn alle rigtingen, zo in dc hoogte als in de uitgeftrektheid ,, en vliegt veele honderd mylen verre. Labat fehryft, „ 'Er is geen Vogel, dic'hooger, langer, ge, ,, maklykcr vliegt, qf zich verder van st L,and yerwy„, dert, clan de Fregat-Vogel. Men vindt hem midden in }, Zee , tusfehen de drie- en vierhonderd mylen van 't ,, Land, dit duidt in dien Vogel cenc verbaazende kragt „ en venvnnderlykc ligtheid aan : want men hebbe zich „, niet 'te verbeelden , dat hy op 't water rust, gelyk de ff'n.'fr-Vcgel; waagde hy dit éénmaal, hy zou moeren -j omkomen: want, behalven dat hy geene Pooten heelt, , „ tot  NATUURLYKE HISTORIE VAN DÉN FREGAT-VOGEL. &l£ • tot zwemmen gefchikt, zyn zyne Wieken zo groot, " en hebben eene zo groote uitgeftrektheid noodig, om " uitgeflaagen te kunnen worden, tot het neemen van de " noodige beweeging, om zich op te beuren, dat hy niets doen zou dan vrugtloos het water fiaan, indien m hy op 't zelve was nedergeftreeken: hier uit mag men I befluiten, dat, als men Am Fregat-Vogel drie- of VierR honderd mylen van 't Land af vindt, zy zeven- of achthonderd mylen moeten vliegen, eer zy weder kun„ ncn rusten (*)." Is de dag niet lang genoeg, om deeze verre tochten af te leggen, de Fregat- ogel zet de reis voort in den nagt, en houdt zich in Zee niet op, dan ter plaatze van overvloedige vangst. Ten bewyze van dit vliegen des nagts, dienen de getuigenisfen der Zeevaarenden, die ze 's avonds gezien, 's nagts omtrent het Schip gehoord, en 's morgens ontdekt, hebben (f). De Visfchen, die by benden aan de oppervlakte deiZee zwemmen , als de Vliegende Visfchen , begeeven zich in menigte na boven, en ftygen in de lugt, om de vyanden , die hun in Zee belaagen en vervolgen, te ontgaan; doch Zy vliegen daar door de Fregat-Vogels in den mond, die 'er fterk op aazen. Zy zien zeer van verre de plaatzen , waar die Vischfchoolen zwemmen, welke zomwylen zo zeer opeengepakt zyn, dat ze het water als doen kooken, en de oppervlakte der Zee doen fchuimen. DzFregat-Vogels ftryken dan uit het hooge lugtgewelf, door hun be\teegen, neder, en rigten de Vlugt in dier voege in, dat ze langs het water fchecren , zonder 't zelve aan te raaken; in het overvliegen vatten ze, met den, bek, de klaauwen, en zomtyds met beide teffens , hun prooy, naar dat dezelve hun voorkomt, of by de oppervlakte des waters zwemmende, of zich daar boven verhelfcnde. 't Is niet dan tusfehen de Keerkringen, of daar omtrent , dat men, naar het zamenftemmend getuigenis veeIer Zeevaarenden, de Fregat-Vogels- aantreft in de Zeeën der beide Werelddeelen. De Fregat-Vosel oefent, in de verzengde Lusrtftreek, eene foort van heerfchappy, en dwingt veele Vogels, bovenal de Gekken, om hem ten voorraadbezorger te dienen; deezen met een'(lag van de vleuo-el ' of een pik met den bek, dwingende, om de in- gc- (*) Labat, Nouveaux Vniages anx Isles de V'Ameriqne. Tom. VI. (t) Voltage du Cop. wallis. Premier Foyags du cojk, Tom. II, p 20'5, Q 5  *l6 NATUURLYKE HISTORIE gezwolgen visch uit te braaken, dien opvangende, eer dezelve op den grond nedervalt. Deeze vyandlykheden, die den Zeevaarenden zomtyds een aartig fchouwfpel op» leveren (§), doen hem den naam van Guerrier, of Krygstiian, krygen; hy verdient denzelven in 'meer dan dén opzigt; zyne ftoutheid braveert zelf den Mensch. ,, Op ,, het Eiland VAscenfion aan Land flappende," zegt de Burggraaf de querhocnt , „ vonden wy ons omringd door eene vlugt Fregat-Vogelen, ik floeg 'er een ter „ aarde , die my een visch , welken ik in de hand hield , ,, wilde ontweldigen; ten zelfden tyde vloogen 'er veele eenige voeten boven een ketel, waar in vleesch gekookt ,, werd, om 'er hetzelve uit te haaien, fchoon een ge,, dcelte des Scheepsvolks 'er om heen ftondt." Deeze verregaande ftoutmoedigheid van den Fregat-Vogel (leunt zo wel op de kragt zyner wapenen, als op de fnelheid van zyn vlugt cn vraatagtighcid. Hy is in de daad, tot den kryg toegerust, door zyne fcherpc Klaauwen, door zyn Bek, met een fcherpen haak voorzien; door zyn korte en fterke Pooten, met vederen bedekt als die der Roofvogelen, door zyn fnelle Vlugt en verreziend Oog; alle deeze hoedanigheden fchynen hem eenige overeenkomst te geeven met den Arend, en tot een Dwingeland te vormen in de lugt, boven de wateren der Zee : dan, voor het overige , heeft Ac Fregat-Vogel in zyn maakzel veel meer van de Water-Vogelen, en, fchoon men hem bykans nooit ziet zwemmen , zyn de vier Vingeren zyner Pooten door een getand vlies aan een verbonden, en komt hy, door deeze zamenvoeging van alle de Vingeren, naby aan de Kvrmorans, de Gelken, 'en de Pelikaanen , die als volflaagc Palmpooten moeten worden aangemerkt : daarenboven is de Bek van den Fregat-"ogel zeer gefchikt tot het vatten van den prooi, daar dezelve eindigt in een fcherpc en omgebooge punt, nogthans verfchilt deeze Bek met de daad van den Bek der Landroofvogelen: dewyl dezelve zeer lang is, en een weinig hol in"het bovcnlle gedeelte , en dat de haak, aan 't einde geplaatst, een afgefcheiden deel fchynt te maaken, als in den Bek der Gekken , naar welken die der Fregat-Vogelen gelykt, door de groeven en het mangel van zigtbaare neusgaten. De Fregat-Vogel is niet veel grooter van lyf dan een Hoen , maar, de vlerken uitgebreid , hebben acht, tien , Ja (§) Hijl. des Avonturiers Boucaniers, Tom. I. p. 118.  van den fregat-vogel. 417 ia zomtycis veertien, voeten vlugts : 't is door middel deezer verbaazende vleugelen, dat hy den gemeïden verren we"- aflegt, en zich zo diep in Zee begeeft, dat hy menigmaal het éénig voorwerp is ,'twelk zich tusfehen de lugt en den Oceaan, aan het van eenzelvigheid vermoeide oog des Zeereizigers, aanbiedt. Maar die ontzaglyke langte der Vleugelen belemmert den Krygshaftigen Vogel, en belet den Fregat-Vogel zo wel als den Gek, om, als zy zich hebben nedergezet, de vlugt weder aan te neemen: in zo verre, dat ze, in ftede van op te vliegen, zich dikwyls laaten dood liaan. „ Op Guadeloupe," ichryft duter-tre, „ ging ik op de jagt der Freg«t-Vo«elc>>, wy „ waren drie of vier Perfoonen fterk, en in minder dan „ twee uuren kreegen wy 'cr tusfehen de drie- en vier„ honderd; wy verrasten de grooten op de takken of m „ hun nest, en , daar zy met veel moeite opvliegen , hadden wy tyd om hun tusfehen de vleugelen met een ftok „ te liaan (|)." De Fregat-Vogels vcrlaaten niet clan noode hunne eijeren, en zy laaten zich, daar op zittende, met een - ftok afmaaken; de Heer de la borde was hier van meer dan eens ooggetuigen , en aan die flachting handdaadig geweest £».*). Een punt van een rots, de kant van een boom, heeft de Fregat-Vogel noodig om de vlugt op te neemen, en dan nog gefchiedt het met moeite. Men mag zelfs gelooven, dat alle Vogels met gepalmde Pooten , die roesten, zulks niet doen dan om te gemaklyker op te vliegen : want deeze gewoonte ftrydt met het maakzel hunner Pooten , en 't is dc vervaarlyke langte hunner Vleugelen, welke hun noodzaakt niet tc gaan zitten dan op verhecven punten, van waar zy die vleugels in volle werking kunnen brengen. Overzulks begecven zich dc Fregat-Vogels doorgaans na, en onthouden zich op , hooge rotzen, of met hout begroeide Eilanden, om daar te rusten en te nestelen. Dampier. merkt op, dat zy de nesten vervaardigen in dc hoornen , op eenzaame Eilanden, digt aan Zee (ff). Zy leggen niet meer dan één of twee eijeren; deeze zyn wit, eenigzins vleeschkleurig, met kleine hoogroode Hapjes: de Jongen zyn in 't eerst bedekt met een bleek graauw dons : de Poo- (|) Dutertre, Hifi. Gen. des Jntüles, Tom. ïï. p. 269. (**) Extrait des Qbfervations communiqués, jair m la bordf. , M'-dkin du Roi d Cayenne. (tt) Dampier., Nov. Voyage autour de Monde, Tom. I. p. 66,  filS natuurlyke historïe Pooten zyn van dezelfde kleur, en de Bek bykans wit, volgens de waarneeming van den Burggraaf de que ihoünt, op het EUand- PAscénfiöh': vervolgens verandert de kleur van den Bek, en wordt rood of zwart, en blaauwagtig in 't midden, de kleurverandering heeft ook plaats omtrent de Vingeren: de Kop is vry klein, cn plat van boven; de Oogen zyn groot, zwart, helder, en omringd met een blaauwagtigê huid (_$$). Het bejaarde Mannetje heeft aan den hals een groot vfeezig vlies, van eene heldere roode kleur, meer of min opgezet, of afhangende: niemand heeft die deelen nauwkeurig befclirceven; doch, indien geene dan de Mannetjes met dit vlies voorzien zyn, kan het wel eenige overeenkomst hebben met dc lellen van den Kalkocnfchèn Haan, die zich opzetten en rooder worden in den paartyd, en wanneer de Vogel in drift onfftooken wordt. Op Zee kent men de Fregat-Vogels van verre, niet alleen aan de overmaatigc langte der Vleugelen; maar ook aan den diep gevorkten Staart, van welken de Portugeezen den naam van Rabo Porcado ontkenen. De geheele Pfiiimadic is doorgaans zwart, met een blaauwen weerfchyn, althans by de Mannetjes : die bruin zyn , gelyk de kleine Fregat-P'ogel, by edward's afgebeeld, fchynen Jongen , en die een witten buik hebben, Wyfjes te weczen. Onder het groot aantal Fregat-Vogelen, door den Burggraaf de querhocnt, op het Eiland V' Ascenfion, gezien, die alle van gelyke grootte waren , fcheenen eenige geheel zwart, en andere boven op het lyf donker bruin, en allen wit van Kop cn Buik; de Halsvedcren zyn lang genoeg voor de bewoonderen der Zuidzee Eilanden, pm'er hunne mutzen mede te verderen (ij). Het Vet of de Olie, uit dccze Vogelen gehaald, wordt in beide de Indien in hooge waarde gehouden, en aan 't zelve een groote kragt toegefchrceven, tegen Rhcumatike pynen en ver- doovingen der Ledemaaten (***). Voor het overige is dc Oogkring des Fregat-Vogels, even als die der Gekken, kaal, en heeft hy desgelyks den nagel van den middelvinger van binnen getand; cn dus hebben dc FregatVogels , fchoon gebooren vyanden der Gekken, met dezelve f§§) FfuilL'-'e, O'fervations, p. 107. Q40 S'conA !'oy>re du Cap. co ik, Tom. II. r. 194. (***; Dutertre', Hifi. Gen. des A.tides. Tom. II. p. jr^. Extrait des M-moires ciimmuni'{ti:s, pat M, la borde.  van DEN FREGAT-VOGEL. sïj ve veeie overeenkomften. Een droevig voorbeeld in de Natuur van eene foort van Weezens , die , gelyk wy, dikwyls hunne grootfte vyanden vinden m die hun naast beftaan. waarneemingen , door den hoogleeraar de saussure , op den top van mont blanc , gedaan. Toen wy onlangs het Verflag mededeelden, van het beklimmen des boogften Bergtops in Europa, ot " van Mont Rlanc, door den Hoogleeraar de saussure " (*\ hebben wy, in 't Slot, beloofd , de Waarneemin" o-en door dien welafgerichten Waarneemer op die ont" zettende Hoogte gedaan, vervolgens te zullen incde" deelen : wy kwyten ons van dit gegeeven woord; alleen " aanmerkende, dat het een Kort Berigt is, t g e en hy belooft, breeder uitgewerkt, in het Derde Deel zyner Reizen, tc zullen geeven." 4 ■* * * •* Gedaante van den Top. Deeze is een Fcherpc rug, van 't Oosten tot het Westen {trekkende, de helling aan den Zuidkant is langzaam, tusfehen de 15 cn 20 Graaden; doch aan de Noordzyde , tusfehen de 45 en 50 Graaden. De rand van dien rug is aan den Top zeer fraai, aan de Oostzyde afgerond, en aan den Westkant gelyk een uitfteekend dak. Die rug is geheel bedekt met Sneeuw, en men ziet 'er geen Rots door heen ftceken, wanneer men op 60 of 70 Roeden beneden dén Top is. Sneeuw op den Top. De Oppervlakte van de Sneeuw op den Top is oneffen , op eenige plaatzen. met eert vernis van ys overdekt: de Sneeuw zelve vast, nogthans kan men 'er, met moeite, een ftok in fteeken. In de fchuinte van den Top bettaat de Sneeuw uit een bevrooze korst,. die vcelmaalen afbreekt, en onder de voeten wykt: onder deeze korst vindt men zagte Sneeuw, en los liggende Sneeuw. „ „ Rotzen. De hoogfte Rotzen zyn alle van Gramt, aan den Oostkant vermengd met een weinig Steahten ; de Zuiden, t*) Zie hier boven, hh 115-'  220 waarneemingen , en de Westkant heeft veel Schor/, en een weinig van derr Lapis comeus. Een der hoogde Rotzen, aan de Oostzyde, heeft blykbaar bykans verticaale Beddingen. De Heer paccard hadt reeds deeze Waarneeming gedaan. De twee fioogfte Rotzen, die men aantreft, zyn twee kleine van Granit, zeer digt by elkander liggende, ten Oosten van den Top, tusfehen dc 60 en 70 Roeden beneden denzelvcn. 'Er valt geen twyfel aan, of de hoogfte van beiden is kortelings door den Blixem getroffen geweest: want wy vonden de brokken rondsom verfpreid, op verscli gevallen Sneeuw , verfchciden voeten van de Rots af. Nogthans kon ik 'er niets glasagtigs ontdekken, ongetwyfcld, dewyl dc deelen, waar uit dezelve beftondt, zeer hard waren. De laagere Rots.levert de o-e- daantc op van een horizontaale tafel, vlak van boven, die in de Sneeuw fteekt, aan den hoogen kant van de hoogte des Bergs; doch 'er zich boven verheft aan den. beneden kant, of aan het Oosten, en wel 4 Voeten, 8 Duimen, cn 6 Lynen. Deeze nauwkeurige afmeeting zal kunnen dienen, om in 't vervolg te bcllisfcn, of deeze Sneeuw toeneemt, dan vermindert. Dieren. Wy hebben geen andere Schepzels van het Dierenryk gezien dan twee Kapellen, de een was eene kleine graauwe Nagt-Kapcl , die over dc eerfte vlakte vloog, de andere een Dag-Kapel, dien ik voor de Mirtil hield ; deeze ging ons voorby, by de laatfte afhelling van Mont Blanc, omtrent 100 Roeden beneden den Top. Naar allen fchyn waren ze door de Winden tot die ontzaglyke hoogte opgevoerd. Planten. Een volkomen Plant, door my ter grootfte hoogte waargenomen, was de Silene Acaulis, van de la marck: ook vond ik een bloeiende Plant op de Rots, by welke ik op myn terugreize myn rustplaats koos, omtrent 1780 Roeden boven het Oppervlak der Zee. Maar tot op de hoogfte Rotzen zag ik kleine Moschplanten, onder anderen, de Sulphurcus en de Kupeftris, van hoffman. Enum. Lichcntim. Barometer. Op deeze Reis had ik drie Barometers mede genomen, ik liet 'er een te Chamouni, by myn Zoon , ten einde hy Waarneemingcn zou doen, overecnkomltig inet de myne, en met die de Heer senebier. wel op zich hadt willen neemen te Geneve te doen. Ik liet dc twee andere op Mont Blanc brengen. Den 3 Augustus, op den middag, drie voeten beneden den Top' van Mont Blanc, fton-  OP MONT BtANC -GEDAAN- S2Ï (tonden ze op 16 Duimen , o Linien , en m van eene T inie , de noodige verbetering gemaakt zynde , wegens de verftyving van de Kwik door de Koude, en het klein verfchil tusfehen de twee Barometers. Ten zelfden tyde ftondt de Barometer van den Heer senebier, t&Geneye, alle noodige verbetering gemaakt zynde, op 27 Duimen, o Linien "en ll*-5- gedeelte. De Thermometer in de Schaduw was', op Mont Blanc, a Graaden, en tê beneden, het Vriespunt, en te Geneyc 22 en 6 daar boven.-—De Berekening gemaakt zynde , volgens den regel van den Heer le lüc. geeft 2218 Roeden boven de Kamer van den Heer senebier , en volgens dien van den Heer • trembley 2272. Men moet hier byvoegen de hoogte der Kamer van den Heer senebier , boven het Meir vmGenevc, omtrent 13 Roeden. Derhalven zou de hoogte van Mont Blanc boven het Meir 2231 Roeden weezen, volgens den eerften, en 2285 volgens den tweeden. De Trisonometrifchc Meeting van den Ridder schuckeurgh , meer dan 19 Roeden hooger dan die van den Heer pictet , «reeft aan Mont Blanc eene hoogte, tusfehen deeze beiden inkomende , naamlyk die van 2257 Roeden boven het Meir. Hier, derhalven, gelyk doorgaans , vermindert de Regel van den Heer le luc al te leer de hoogte, die de Logarithmes geeven; indien die van den Heer trembley dezelve niet genoeg vermindert: de rede hier van is, in dit geval, zeer baarblyklyk, de boven Lugtbedding is veel kouder rondsom Mont Blanc, dan rondsom andere Bergen, ter oorzaake van de Sneeuw cn het Ys , die denzelven als 't ware van den voet ai omringen. 'Er is , overzulks , ten aanzicne van Mont Blanc, eene grootere verbetering, dan ten opzigte van andere Bergen, noodig (f). Voor het overige heeft de Kicl- (T) Veele Wysgeeren hebben , in de laatfte honderd jaaren, Zich bevlytiKd, om de hoogten der Bergen, door Waarncemincen me' den Barometer, te meeten. Dr. halley heeft, ui de Bhiklophical TrMsactions , van de Koninglyke Sociëteit, getoond dat de hoogte van een Kwikkolom altoos geevenredigd is aan'de digtheid der Lugt, en dat de Logarithmes der digtheid tot elkander ftaan als de atitanden van de Oppervlakte der Aarde Deeze Leer veronderftelde de digtheid te weezen als -dé zamendrukking , en dat de Dampkring op alle hoogten de.zelfde Hette hadt. De Heer cassini en diens Medegenooten, 'in het ai'mecten van den Meridiaan in Frankryk, vonden dat des-  S2£ WAARNEMINGEN , Ridder schuckburgh Mont Blanc, volgens bafrsfen, af-» gemeeten , en de grootfte dier bafisfen zelfs geeft aan Mont Blanc 2261 Roeden , 't welk de misrekening van den Heer le luc vergroot, en die van den Heer trembley verkleint. De Waarneeming van myn Zoon te Chamouni komt ook nader aan de Meeting des Ridders» wanneer men rekent volgens den Heer tremblev. Eene . tweede Waarneeming , door my op Mont Blanc gedaan , ten twee uuren, verfehilde in 't weezen der zaake niets van de eerfte. .Men mag hier uit befluiten , dat Mont Blanc niet verre af is van de hoogte , welke de Ridder schuckburgh aan denzelven toefchryft , naamlyk 2450 Roeden boven het Oppervlak der Zee. 'Ihermomeier. De Kwik-Thermometer van reaumur , vier voeten hoog boven den Bergtop, tegen het Zuiden in de Zon, 1, 3 Graaden beneden 't Vriespunt, op dezelfde hoogte , maar in de Schaduw van den ftok, aan welken dezelve hing, 2, 3. . Ten twee uuren, op deeze Theorie aan de Proeven niet beantwoordde. Het onderwerp hiefdt de aandagt veeier Wysgeeren gaande , die, zints dien tyd, eene Theorie zogten op te ftellen , aan de Waarneemingen beantwoordende. De Heer de luc is beter, dan iemand zyner Voorgangeren, geflaagd in het nafpeuren en oplosfen van dit (luk: en heelt een uitmuntenden regel opgegeeven» om de Hoogte eens Bergs te bepaalen , door vier W'aarneemingen : naamlyk, een van den Barometer, en een van den Thermometer beneden , en ook een met ieder deezer Werktuigen op den top. De Proeven, Qp$chehaUien genomen, weezen uit, dat de Berg een Pluim aantrok. Zal dan een Berg de Lugt niet aantrekken? en Zal de Lugt, rondsom den Top eens Bergs, bykans drie Engelfche Mylen hoog , niet digtcr zyn dan de Lugt op dezelfde hoogte boven eene vlakte zou weèzen? Indien dit het geval is , en 'er doet zich alle reden op , om te denken dat het zich niet anders toedraage , dan zullen de Regels van de luc niet algemeen zyn. En , fchoon dezelve doorgaan in het meettn van Hoogten , by welke geen groote Bergklompen in aanmerking komen, geeven nogthans de Schehalliéfche Proeven reden om te vermoeden , dat de hoeveelheid van floffe in de Bergen uitwerking heeft op de digtheid der Lugt in den omtrek. ■— Deeze Aanmerking, welke wy aantroffen in The Moiithly Review , Appendix, van het LXXV1I Vol. p. 537 , waar die Schryvers een verflag geeven van de Reize en Proeven des Hoogleeraars de saujsure , oordeelden wy , ter ophelderinge, plaat'zens waardig. .  e>p mont blanc gedaan. aag op dezelfde plaats i, 3, beneden 't Vriespunt in de Zon; cn in de Schaduw 2, 5. Hygrometer. Twee Hygrometers had ik medegenomen. Ik deed ze in een vogtige doos, zy kwamen, even als op den vlakken grond, tot het uiterfte punt van vogtigheid. Vervolgens hing ik dezelve even als de Thermometers , de een in de Zon, de ander in de Schaduw van den ftok. Tegen het Zuiden in de Zon 44, in de Schaduw 51. Dit verfchil is hier veel grooter dan het doorgaans op den vlakken grond gezien wordt. Ten drie uuren in de Zon 46 , in de Schaduw 52. Te Gerieve ftondt de Hygrometer op den middag 76, 7; en te Chamouni 73, 4- Electrometer. De Balletjes weeken 3 Linicn van elkander; de Electriciteit was pofitief. Ik verwonderde my dezelve niet fterker te, vinden : waarfchynlyk ontftondt zulks uit de droogheid der Lugt. Het kooken des Waters. Het Water kookte op 68 Graaden en 993 duizendfte gedeelte van een Thermometer, met een Micrometer voorzien, waar in de Kwik tot 80 Graaden klimt , als de Barometer op 27 Duimen ftaat. Het Water is beflooten in een Ketel, heet gemaakt door een Lamp met Voorloop, gemaakt naar de beginzels van den Heer argand. Op Mont lUanc hadt men een half uur werks, om het Water aan 't kooken te krygen, terwyl zulks te Geneve in 15 of 16 Minuuten geichiedt, cn aan den oever der Zee in 12 of 13 Minuuten. In denzelfden toeftel nam het Water, den 22. April deezes Jaars, eene Hette aan van 81 Graaden en 299 duizendfte deelen , de Barometer verbeterd tot 28 Duimen, 7 Linien, 't welk 12 Graaden en 306 duizendfte deelen onderfcheids geeft. Kleur des Uitjpanzels. Ik had ftrooken papier, hemels blaauw geverfd , van zestien onderfcheide kleuren; van, het donkerfte, No. 1 getekend, tot No. 16, het ligtfte. Deeze ftrooken had ik in drie deelen gefneeden , en agtereenvolgende gelegd : een liet ik aan den Heer seneiier , een aan myn Zoon , en het derde nam ik mede. Op den 3 Augustus, op den middag, was het Uitfpanzel in het toppunt te Geneve als No. 7? te Chamouni tusfehen No. 5 en 6,. en op Mont Blanc tusfehen No. 1 en 2, en dus zeer naby aan het donkerfte Konings blaauw. Wind. Op den Top van Mont Blanc kwam dezelve recht uit het Noorden , en was hinderlyk door de fnyIII. DBEi,, mbngelvy. no. C. R den,-  424 waarneemingen , dende koude, toen wy ons op het fcherpfte van den rug des Bergs bevonden: maar als wy iets aan den Zuidkant afdaalden, voelden wy dien anders hinderlyken wind in 't geheel niet, en vonden de Lugtsgeftcldhcid gemaatigd, de mcesten myner Gidfen gingen leggen, om te rusten op de Sneeuw. Afwyking der Kompa snaai de. Dezelfde als te Prieure. Kalkyvater. Ik had Kalkwater gemengd met gelyke deelen van gedistelcerd water, ten einde men, indien 'er een zetzel van Kalk kwame, niet zou twyfelen, of dezelve ontltondt door Vaste Lugt of door Uitdamping. Ik vulde twee kleine glazen, die ik op den Bergtop zette; wel zorg draagendc, dat myn adem 'er niet over ging. Naa 't verloop van één en drie vierde uurs, vond ik in ieder deezer glazen een vlicsjc, van kleur als de regenboog, en drvvende op de oppervlakte des waters, 't welk aan de kanten begon te bevriezen. Digt by de Zee vormde zich, in 't zelfde tvdsvcrloop, een veel dikker korst. ' Alkali Caujliqnc. " Ik maakte ftrooken papier nat in Alkali Cauftique, door myn Zoon zeer omzigtig vervaardigd : deeze ftrooken papiers uit de vies komende, veroorzaakten geen opbruisling in de Zuuren; doch toen ze op den Top des Bergs één en een half uur aan de hrgt blootgefteld geweest waren, vond ik ze droog, cn ze veroorzaakten" toen eene geweldige opbruisling. Men kan, derhalven, niet twyfelen, of de Dampkring Lugt is, op die hoosïte, met Vaste Lugt vermengd. Schaduwen. Dc Schaduwen hadden geen kleur. Reuk en Smaak. Deeze beide Aandoeningen waren vol- m Qeluéï- Een Piftoal., op den Bergtop afgefchootcn, «■af geen zwaarder llag dan een klein Chineesch Klappcrtie in een Kamer. . , ', r Snelheid van de Pols. Naa vier uuren vcrblyis en rusts o-o den Bergtop, floeg dc Pols van r. ealmat 98 (lagen in één minuut; die van tetu, myn Knegt, 112, cn.de myne ico. Te Lhamouni dezelfde Polfen , m dezelfde orde, 49? 60' ?2- Beirekkelykc Hoogte van den Top van Mont Blanc. De «rrootfte hoogten, welke ik kon ontdekken, waren die van Scheckhorn, in Grindelvald, en van Mont Rofa in Piemont. Ik zag de een en de ander onder een hoek, van "o Min. beneden den Horizon; nu laat, ondanks de verlaaaine van het waare Waterpas, beneden het ichyne B baa-  op mont blanc gedaan. SS 5 baare, deeze hoek aan Mont Blanc een Uitgemaakte meerderheid. Ik bragt vlesfen met Lugt, op den Bergtop gevuld, mede: maar ik heb dezelve nog niet kunnen beproeven; ook heb ik, ten zelfden einde, Sneeuw van daar mede1 gebragt. Met veel genoegen zou ik de fchoone Proeven herhaald hebben van den Heer berthollet , over de ontbinding van Gedephiogfstéèrd Zee-Zuur door het licht, wy hadden het gereed gemaakt, en in vlesfen mede genomen; doch , met' hoe veel zorgvuldigheids ook geflooten, hadt het Gaz zich een uitkomst weeten te baanen , cn het blaauw papier, met welke de vlesfen omwonden waren, van kleur doen veranderen. • Ik kon ook geene Proeven doen wegens de Uitdamping des Waters: dewyl het zelfs in de Zon bevroor. ■ En de Proeven op dc Ether vorderen aanhoudende oplettenheden, niet mogelyk voor die ze met my zouden neemen, en kon ik daar ïn niet flaagen. Om dezelfde reden moest ik af¬ zien van de nieuwe Proeven, welke ik my had voorgefteld, over de doorfchynendheid der Lugt; doch ik hoop al dit overgeflaagcne te vergoeden. De Heer" exchaquec heeft aan 't Oosten Van Mont Blanc eene groote vlakte ontdekt, op de hoogte tusfehen 18 en 1900 Roeden, en,op eene plaats, zeer gefchikt tot het doen van Waarneemingen. Men vindt op de randen eenige rotzen, waar men zich een affchutzel zal kunnen vervaardigen; en, dewyl ik, op die hoogte, geen hinder zal hebben van de dunheid der Lugt, zal ik my, met myn Zoon , dei-waards begecven ; wy willen daar ter plaatze ons Zee-Zuur vervaardigen , daar eenige dagen blyven, en hoopen 'cr verfcheide belangryke Waarneemin gen te doen. R 1 EE-  Ê2Ö NARIGTEN EENER REIS eenige naariciiten van DE nog voortgezet worDEND!-: rexs rondsom de WERKLD , onder 't bevelhebb" RSC hap DER heeren DE da peyrouse en de lanGLE , met de fregatten LA BOUSSOLii en L'astrolabe. (jour:,al d'Hijloire Naturslk.) "Y7an verreisde Vrienden, inzonderheid, wanneer zy V op eenen verren Tocht zyn, befcheid te óntvan„ gen, is een aangenaam onthaal voor hun, die, t' huis gezeten, niet dan met hunne gedagten deden in dc ,, ongemakken cn gevaaren, van zulk een Reis onaffchei„ delyk. Reizigers, die, ten beste der Geleerde We„ refd, uitgerust, zich öp weg bevinden, mogen aange- merkt worden als Vrienden van dat groot Gezin: zo,, danigen zyn tegenwoordig de Heeren de la peyróuse en de langlil. De Schryvers van het Journal ,, d' Hifi oire Naturelle hebben 't zich rot een pligt gerekend , ,, dc Naarichten, van deeze Heeren ontvangen, teritond ,, hunnen Landgenooten mede te deelen, en beloofd , in „ hun Tydfchrift, den inhoud van veele Waarncemin,, gen, door die Reizigers gedaan, en overgezonden, tc „ plaatzen. Wy zullen , in ons Mengelwerk , dezelve overnccmen; niet twyfeknde daar door by dc onzeu dank te behaalcn." j:> .;!} ^. -5- Tot nog toe geene gelegenheid gehad hebbende, om van dc Reis rondsom de Wereld, op last des Konings vim Frankryk ondernomen, te fpreeken, zullen wy ons hier van by deezen kwyten, en het voornaamfte des betreffende, ons ter hand gekomen, opgeeven. De Fregatten, la Bousfole en l'/lsiroiabe, onder 't bcveihebberfchap dej Ileercn de la pevrotse en de langLE, Haken van l'rest in Zee op den eerften van Augustus, des Jaars MDCCLXXXV, om eene Reis rondsom de Wereld te doen. Deeze Reis, door den Koning zelve bevolen , is ingerigt om nafpeiiringen te doen, tot bevordering der Weetenfchappen, naamlyk de Aardrykskuhde, de Starrckunde , de Natuurkunde , de Natuurlyke Historie , de kennis der Zeden en Gebruiken van de Volken des  rondsom dé wereld1. 22- des Aardbodems. Aan boord gingen twee Starrckundigen, de Heer dagelet , Lid van de Academie der Weetenfchappen , en de Heer monge de Jongt, Hoogleeraar in de Krygsfchool (deeze laatstgemelde, fteeds op Zee ongefteld zynde, heeft zich, na eenigen tyd aan boord geweest te zyn, genoodzaakt gevonden weder te kecren); twee Natuurkundigen, de Ridder lamanon en de Heer monger de Jóiige, Kanunnik van Su Gsnevieye; de Liefhebbers der 'Natuurlyke Historie, de Heer de la martikiere Vader receveur , Franciscaaner, en de Heer du fresne; als mede de Heer moneron, Ingenieur; vergezeld van dc noodigc Tekenaars en Schilders. Deeze Geleerden werden den "achttienden van Juny aan den Koning voorgefteld; men gaf hun de breedVocrigfte lastbrieven&en voorschriften, cn fpaarde niets om hun alle Werktuigen te bezorgen, welke zy op een zo veel bedoelenden Tocht konden noodig hebben. 'Er wierd een Gedenkpenning geflaagen, om dc gedagtenis van die ondernccrning te bcwaaren: dit was de tiende onder de Regecring Van lodewyr den XV. Op het Fregat la For/s/hle bevinden zich honderd cn dertien Perfoonen. Dc Officiers zyn gekoozen uit dc kundiefte cn moedigde Zeelieden; onder dc Matroozen zyn handwerkslieden , die onderfcheide handwerken verftaan , iïorlogiemaakcrs , Gcwccrmaakcrs , Timmerlieden enz., ten einde men op alle legplaatzen het noodigc konnc vervaardigen , zonder byftand van vreemden, ook dikwyls niet te bekomen. Het kan niet misfen, of deeze Reis zal ons nieuwe Ontdekkingen opleveren voor de Aardrykskunde , zo Zuid- als Noordwaards; de Zec-horlogien zullen dienen om dc Lengten te bepaalen. De Heer dagelet moet zich byzonder toeleggen om de Ebbe cn Vloed waar te neemen, als mede van dc Slinger, om dc veranderingen der zwaarte, op onderfcheide plaatzen des Aardbodems, op te helderen , en het verfchil, 't welk 'et in is onder dc twee halfronden : ook de nette hoegrootheid van de platheid des Aardkloots. Ten dien einde heeft de Heer dagelet met zich den onvcrandcrlykcn Slinger van den Heer de la condamï.ve , welke men reeds in America, ylfrica cn Lapland, gebruikt heelt. 'De Heeren de la peyrooSE cn de langle, op het Eiland Jenerijfe eenige Waarneemingen gedaan hebbende, zvn op 't einde van Augustus MDCCLXXXV van daar * R 3 ver-  SS5 narigten eener reis vertrokken. Zy hebben de ligging van de Eilanden MarPinvar en Trinité bepaald, het laatstgemelde ligt op 31 Gr. 15 Min. Lengte ten Westen van Parys : zy liepen voorts binnen op de Kust van Hr'afil. Het Eiland Ste ( atharine, op 28 Gr. Zuidcr Breedte gelegen , is eene bloeiende Volkplanting. De Heer dagelet befchreef het, in eenen Brieve, aan den Heer de la ' ande , gedagtekend negen November MDCCLXXXV, in deezer voege; nooit heb ik een vrugtbaarder grond, een digter begroeid land, en fterker groei,gezien. Rondsom de wooningen befchouwt men alles wat het oog eens Zeevaarenden verlustigt, alles wat hetzelve kan Itreelen. Bosfchen van Oranje-, Granaat-, Citroen-en Vvgcnboomen , Wyngaarden , Zuikerriet , Bloemen varT allerlei foort, cn duizend Vogels vervrolvken, door hun onophoudclyk gezang, deezen wellustige» oord. Dc Katoenen Kokusboom, en andere, groeien bykans zonder eenige aankweeking : het eenige , waar men zich mede bemoeit, omftreeks de wooniugen, beftaat in de Planten cn Gewasfcn, die den groei der Gcwasfen, welke men verkiest tc behouden, verhinderen, te verbranden; of dit te doen om zich een pad tc maaken. Wy vciv toefden hier flegts weinige dagen; zonder den toeftel tot het doen van Waarnecmingcn op te rigten. Tot myn groot lecdweezen kon ik maar eenige Waarneemingen te werk ftellen, over de Ebbe cn Vloed, de verandering van het Kompas, de diepten der Haven. De tyd, om Kaap Horn om tc zeilen, noodzaakte ons tot een haastig vciv trek, en ftelde veel van onze ontwerpen tc leur. Wy hebben het Eiland PAscenfion , 't welk honderd mylen ten Westen van het Eiland trmiié moest liggen, gezogt. Ondanks den Brief, reeds door my uitgegeeven, by de ^wederkomst van het Schip POifeau , waar in ik geloofde te mogen verzekeren dat het niet beftondt, hebben wy ons des nog nader willen verzekeren. Thans kunnen wy met volle zekerheid melden , dat het moet weggedaan worden , niettegenftaande alles wat 'er de Heer d'apres van verhaalt , die eenen Heer duponcel bybrengt, als de Man , die het gezien hadt. De Walvischvangers hebben ons berigt, dat zv het gezogt hebben , doch voor vast hielden , dac het geen ander was dan het (Mand Trir.Hé; dat men twee naamen verward, .en van een en hetzelfde Eiland 'er twee gemaakt hadt, Her Z/;e-horlogic, 'f welk ik heb, houdt zich zeer wel,  RONDSOM DE WERELD. 2^9 esl i00pt goed: dat 'aan boord is, van den Heer de lanole , verandert zeer veel. Wv hebben onder de Linie de Vigier gezogt , mede in onze Kaarten van d'apres aangeweezen. Wy hoopten op het Eiland Trinité voorraad van hout en water op te doen; doch het is een foort van Vulcanifche Rots, waar tusfehen de drie en vier honderd Portugeezen woonen- daar onderhouden door den Bevelhebber van BuenoS-airês: wy waren genoodzaakt na de Kust van Brdfil tp frevenen, cn zullen over Isle de France te rug keereu. Op den tweeden van May MDCCLXXXVU, heeft men Brieven van deeze twee Schepen ontvangen, ze waren gedagtekend tweeëntwintig September, te Moniery, op de Kust van California , op 36 Gr. en een halve, Noorder Breedte. ■ Met leedweezen verneemt men daar uit, dat 'er, op den dertienden july, zes Officieren, één eerfte Stuurman, en veertien van het Scheepsvolk, waren omgekomen. Onze Reizigers bevonden zich toen ziïits veertien dagen omtrent een Haven, in Noord-America van welke zy een Kaart gemaakt hadden, men wilde 'er de diepten op uitmerken , en zondt ten dien einde drie Sloepen uit, de Zee brak by den ingang der Haven en vormde daar een Baar. De Sloepen werden als een' pyl uit een boog door den droom voorby den incaïig gevoerd; twee derzelver Uoegen om. Met een kort woord moeten wy iets van California zc"-r>'en. California is een lange landtong, die voortkomt uitzie Noordkust van America , en zich tusfehen het Zuiden cn Oosten uitftrekt , tot onder de Brandende Lu^tftreek. Dezelve wordt ter wederzyden door de Stille Zee befpoeld. Het bekend gedeelte van dit Schiereiland is drie honderd mylen lang, tien, twintig, dertig cn veertig mvlen breed. Men wil, dat de dorre grond weinig gefchikt is ten Landbouw, of ter Veeteelt. Ferdinand cortez ondernam, in den Jaare MDXXVI, de vermeestering van 't zelve te vergeefsch. De Tochten, vervolgens derwaards ondernomen, Haagden niet gelukkiger dan de zyne: 't was niet voorin den Jaare MDCXC VII, dat de Je/uiten by deeze Wilden kwamen , welken zy wilden beïchaaven; zy bragten kleinigheden mede , om ze te lokken, graancn, om ze voeden, en klederen, gefchikt om ze tc behaagen. Door deeze tekens van goedtbadbdieid in 't einde gewonnen , vormden zy drieënveertig Dorpen, wvd van een gefcheiden , ter oorzaake R 4 van  «3© NARIGTEN EENER REIS RONDSOM DE WERELD. van de fchraalheid des gronds, en het gebrek aan water. Veelen deezer Wilden zyn nog Afgodendienaars : die hunne Priesters, wanneer ze oud zyn, met veel plegtig» heids ombrengen, en daar van een Godsdienstfeest maaken. De twee gemelde Schepen zeilden, in ééne maand tyds, van de Linie tot op 60 Gr. Breedte , zy keerden na 't Zuiden weder, om na de Indien te ftevenen, in de Maand February MDCCLXXXV1I. Nooit heeft , naar 't zeggen van den Heer de la lande , een Schip zo veel tyds op Zee doorgebragt , cn Frankryk mag zich beroemen op dc grootfte Reis, van welke de Gefchiedenis gewaagt; volvoerd zonder kwaad te doen aan eenig weczen; maar overal nieuwe middelen van beftaan en werktuigen verfchaffende. Men heeft de ftrekking bepaald , van meer dan vyftig mylen, op eene Kust, aan den Westkant van America, die bykans geheel onbekend was. Het blykt uit eenen Brieve van een der Rcizigeren, den twaalfden May MDCCLXXXVII uitgegeven, dat zy te Kamtfchatka en Nieuw Zeeland weder moeten keeren , en , gcvolglyk , dat men hun niet voor het midden des Jaars MDCCLXXXVIII kan te rug vcrwagten. Een der 'Reisgenooten, de Heer dufresne , Supercarga op deezen Tocht , is van Macao in Frankryk gekomen ; zyne zwakheid liet hem niet toe de Reis verder mede af" te leggen. Hy verhaalt , dat dc Heer de la pevrouse , Cooks Rivier bezoekende , eenige Inboorelingen van die woeste Kusten gezien heeft, die hem zeer fchoone Peltcryen aanboden. brief van den heer benjamin franklin, aan den heere david le roy ; behelzende verscheide waarnemingen , tot de scheepvaart behoorende. (.Vervolg en Slot van bladz. 185.) Over het zetten der Scheepsplanken, en verfcheide andere byzonderheclen, tot de Zeevaart bctrekkchk. T~\e boorden der Schepen zouden , myns bedunkens, JLJ veel beter zyn, indien dc Huidplanken, in ftede van , ha-  waarneemingen over de scheepvaart. 231 horizontaal op elkander gezet te zyn, flcgts de helft van de breedte hadden , en op een gevoegd waren , als in Fig-. 23 wordt afgebeeld : de kosten zouden , naar myn beo-rip, niet veel grooter, en het Schip fterker en beter verbonden, weezen. , h. , , . Men moet zich niet alleen op de fterkte, en naar uit volgende veiligheid, van het Schip zelve toeleggen; maar ook°zyn °-cdagrten bepaald vestigen op de behoudenis der Scheepslieden, een braaf en belangryk gedacht, wier bewaaring van het uiterfte gewigt is. Men kan, overzuiks, niet te°veel overweegen, en daadlvk naavolgen, wat Capitein cook. met ZUlk een gelukkigen uitllag, op zyne Reizen rondsom dc Wereld, heeft te werk geftekV Hier van ontmoeten wy eene volledige befchryving, in t Verton» van wvlcn den Ridder tiungle, gehouden m de Konino-lyke Sociëteit te / onden , wanneer hy dien beroemden Zeeman den dubbel verdienden Eerpenning overleverde. Ik heb met zeer veel genoegen gezien, dat hy, op zyne derde Reize, myne voorgellelde wyze om Meel, Brood enz., voor vogtigheid cn andere nadeden te bewaaren , met een goeden uitflag beproefd heeft : men vondt dien voorraad droog en in goeden ftaat, fchoon dezelve vier iaaren op Zee geweest was. Deeze handelwyze is befchreeven in de vyfde Engelfche Uitgave myner Werken , p. 4-s2. In 't zelfde Werk heb ik, p. 47°, een middel voorgeftcld, om den dorst te lesfen wanneer vers water ontbreekt, een middel, naderhand met veel geluks beproefd. Gelukkig, konden wy op dezelfde wyze den honger ftillen, wanneer de leevensvoorraad ontbreekt. Misfchien zal men met den tyd bevinden, dat zulks met volftrekt onmogelyk is. Ondertusfchen zou men den Scheepsvoorraad kunnen vermeerderen met voortbrengzelen van het groeiend Ryk; met Aardappelen en Wortelen, in ftukken gcfneeden, cn op dc oven gedroogd. Schoon de Zeelieden doorgaans zeer bekwaam zyn , om redmiddelen te vinden in de rampen, welke hun overkomen , hoop ik, dat zy my zullen toeftaan, twee of drie hier mede te deden, met welke zy hun voordeel kunnen doen Indien zy, hy voorbeeld, na een Schip¬ breuk, of by eene andere gelegenheid, zich in een boot bevinden, en een Kompas oritbreekeu, zal ecu fyne naald, in een kom op 't water gelegd, hun over 't algemeen her Noorden aanwyzen; de meeste zyn zeilfteenkragtig, ol kuanen het worden, met ze fterk te wryven of tc liaan. R 5 In'  WAARNEEMÏNGEN Ingevalle hun Naald te dik is, kunnen zy die doen dryven op een {tukje hout of kurk. Een Mensch, die het zwemmen verftaat, kan, wanneer hy een verre weg hebbe af te leggen, zeer veel diensts erlangen van zyn zakdoek, door middel van twee ftokjes, aan de punten vastgemaakt, en dus in een Vlieger hervormd: deeze in dc lugt opfteekende, en zich op den rug keerende, zal hem, als de wind lustig opblaast, gemaklyk voortvoeren. Wanneer men kragt noodig heeft, om zwaarc lichaamen te beweegen, cn geen Volk of Werktuigen bezit,, zal een lang en fterk touw ten middel kunnen dienen, om veel kragts tc oefenen. Veronderftel, by voorbeeld, dat men een Schuit op 't land, of op 't ftrand, buiten den flag des waters, wilde brengen : dan flaa men eerst een paal, ter plaafze waar men dc Schuit wil hebben, en een anderen op eenigen afftand. .Aan deeze laatfte maake men het touw vast , van de Schuit afkomende : vervolgens ftelle men zyne bcwecgkragt te werk, op 't midden van dat touw, zö dat men het in een rechten hoek voorttrekt, hier door zal men de werking vermeerderen, in evenredigheid van de geheele langte des touws, tusfehen de gezette paaien, tot den tusfchcnltand der paaien zelve. Het touw, aan de paal A (Fig- 24.) vastgemaakt: en in de richting C D getrokken, zal over de paal B heen loopen, en wanneer" het gehaald is tot in dc gedaante van den Driehoek AD B, door de geftippelde punten aangeweezen, zal dc Schuit zich by B bevinden. Eenige Zcevaarenden zullen misfchien denken, dat de Schryver zeer vergceffche moeite genomen heeft, met hun raad 'tc geeven: want zy hebben doorgaans een wederzin, om raad tc ontvangen van lieden die niet van hun beroep zyn; zy zien ze aan als onkundigen, en overzuiks buiten ftaat om hun iets tc zeggen, 't welk opmerking verdient. Ondertusfchen gaat het vast, dat het meerendeel der Werktuigen, waar van zv, met zo veel voordeels, gebruik maaken, uitgevonden zyn door fhüisblyversi althans kan men niet ontkennen , dat het eerfte Schip of Vaartuig, waar van men zich bediende om op het water voort te komen , van een Landbewooncr kwam. Wat hier van ook zvn moge, ik zal 'er nog 't een cn ander byvoegen , gefchikt voor lieden , die voorhebben eene Reis van eenen aanmerkclyken duur op Zee af tc leggen. Over  ©VER DE SCHEEPVAART. 233 Over de voorzorgen, welke men moet neemen, als men zich gereed maakt om een Tocht ter Zee te doen. Wanneer men ten oogmerke heeft een verren Tocht af te leggen, is 'er niets beter dan zulks, zo veel mogelyk , geheim te houden, tot den tyd des vertreks zelve. Verzuimt men dit, men vindt zich onophoudclyk belet en belemmerd, door de bezoeken zyner Vrienden en Kennisfen, die niet alleen den kostlyken tyd ontfteelen, maar ook veele dingen doen vergecten : derwyze , dat men , aan boord gegaan, en op Zee, zich, met veel hartzeer, eene menigte van zaaken herinnere, die onafgedaan en onvereffend gelaaten, of" vergeeten zyn mede te voeren, en waar aan 't op Reis ontbreekt. Zou het niet ten hoogden nuttig weezen, zulk een gebruik af te fchallen, en een Reiziger tyd te laaten, om zich bedaard toe te rusten , zonder ft oorenis , op dat hy, alles bezorgd hebbende , eenige dagen konne neemen om zynen Vrienden vaarwel te zeggen: het aan hun overlaatende, om by de wederkomst op hunne beurt, hem desgelyks geluk te wenfchen? Men is niet altoos meester, om een Capitein naar welgevallen uit te kiezen, fchoon ccn groot gedeelte van 't genoegen, cn 't wel hebben op den overtocht, van die keuze"afhangt, cn men, vooreen geruimen tyd, tot zyn gezelfchap bepaald, en in zeker voege van hem afhang}yk is. Zo de Capitein een gezellig, verftandig, heusch en verpligtendMan is,men is 'er gelukkig aan. Ook ontmoet men ze van dien ftcmpel, fchoon zeldzaam. Indien ondertusfchen de Capitein , die u ten deelc valt, niet tot dat getal behoore, doch bekwaam, oplettend, zorgvuldig en handig is in het Scheepsbeftuur, dan moet men dc rest over 't hoofd zien: want dit zyn de wcczenlykfte cn onontbeerelyke vereischten. Hoe veel regt gy ook moogt hebben, ingevolge van de overeenkomst, met hem getroffen, op den Leeftogt, voor de Pasfagiers medegenomen , is het altoos goed , wat voor zicli zeiven te hebben, om 'er, by gelegenheid, zich van te bedienen. Onder 't benoodigfte zou ik rekenen goed water, het fcheepswater is menigmaal liegt; doch men moet het in vlesfen doen, anders kan men zich niet belooven het goed te zullen houden , goede Thee, gemaalen Kotfy, Chokolaade, —- Wyn, welke best naar uw fmaak is, en Cider, droogc Ro-  £34 WAARNEEMIÏCGEN fynen , Amandelen , Zuiker, Citroenen, Liqueurs van Jamaica, Eijeren in olie gelegd, - Koekjes Bouillon , Tweebak. Wat Vogels be¬ treft, 't is bykans nutloos dezelve te hebben, of men moet ze zelfs oppasfcn, en voor het vetmesten zorgen. De weinige oplettenheid, welke men aan boord op dezelve neemt, brengt te wege dat ze bykans altoos ziek zvn, cn het vleesch zo hard als leder is. Alle Zeevaarenden bykans hebben een begrip, waar toe de bcnoodigdheid van water zeker gelegenheid gegeeven, cn hun tot fpaarzaamheid in 't zelve aangezet heeft, naamlyk, dat het Gevogelte niet weet wanneer het genoeg gedronken heeft, en dat, wanneer men het, naar welgevallen , uit de ruimte te drinken geelt 4 het door overmaat van drinken 'derft. Men zet deezen fchcpzelcn, derhalven , om den anderen dag, water voor, en niet tc veel: doch, dewyl men dit water giet in hangende kookers, waar door het altoos m dc diepte loopt, gebeurt het, dat cc Vogels op elkander moeten klimmen, om 'er by te komen , cn het dan nog nauwlyks zo verre kunnen bereiken, dat zy den bek nat maaken. In deezer voege by aanuoudenheid gemarteld, en door dorst fmagtende, kunnen zy het drooge voedzel niet verteeren , ze worden ziek cn ftervcn. Alle morgens bykans moeten 'er over boord geworpen worden, terwyl die VOor de tafel overblyven nauwlyks eetbaar zyn. Om dit ongemak te voorkomen , moest men dc drinkbakken der Vogelen in kleine verdcclingen affchciden, zo dat elk by 't water kan komen , gelyk in Fig. 25 is afgebeeld. Maar men doet het nimmer. Schaapen- cn Varkensvleesch is , derhalven , het beste verfche vleesch, 't welk men op Zee kan hebben ; het Schaapcnvleesch is doorgaans goed, het Varkensvleesch uitfteekeud. liet kan gebeuren, dat veel van den voorraad, door ons als rriedeneemens waardig aangepreczen, bykans nutloos worde, door de zorge van den Capitein voor dat alles gedraagen: doch als dan kan men 'er over befchikken, ten behoeve der minvermogende Reisgcnootcn, die minder gekis betaalen, by de Matroozen gehuisvest zyn , cn gcan aanfpraak hebben op de Kajuitstafel; maar zich met Scheepskost moeten behelpen. Dccze lieden zyn dikwyls neerilagtig, bedroefd, cn ziek; men treft'er ook Vrouwen cn Kinderen onder aan, die het dikwyls aan vermogen ontbreekt, om zich die verfnaapcriugen tc bezorgen, wel-  OVER DÉ SCHEEPVAART. 235 welke zv menigmaal behoeven. Hun een gedeelte van welke zy n cm0». .. d kunt „y hun van uitfteeken- Koks daar toe opgeiua. 11 ft * di k tc Matroozenl enrel ^^^Jvocrt.dat het öjft, verngten,die: veelal{predtwoord geworden is, ^W^S^SSï * J»£ Dan, lie- ?° zich Sonder denkbeelden van de Voorziemg- f^'vnrrS en gelooven dat . dezelve alles altoos ten heid vormen y enj oordeelen, en zeg- ^'fï^^VoSnïtóAï weetende hoe de Zeelugt cn gen, dat de Y«*»W?^ door de BeWeeging van het tcSrSel^ïïï^S de ücgte Koks gcgeeS &.kf om het te veel eeten te voorkomen; of dat zy, venhee t, om^ nettevc aantreffen , den weetende, hoe ■g^g^fSf w&J&C&s P da* S^Sn^^ft^ Ondertusfchen kunt 2 "dte dirÏÏttnde^ u bedienen van een Lamp of komgy dit jn»™ ' zelvcn ceH1,re fpys te voir, niet Voo loop, omxo | ook niet ondien- SKÏSSS ondt uw m degenomen voorraad, Boft». S&^nS^SSb^ die, wel toebereid een SieSlnucn goed blyven Ken kleine Uttg Oven me? het openeindt na het Keukenvuur ,1 ftnd "bomer - een Knegt kan daar een lluk.SchaaZC? 'rtf vïrStesS braaden. Voelt gy u zomtyds pen- 0 , / ^f™" Ijtöute Osfenvkesch te eeten, 't S^'gïd kan wSen, gy zult Cider den besten L k vinden, om uw dorst, door dat gezpute yleesch diank Mnuen ■> k di m ervaaren, als gy ^?^^vSSJS& doet. De Scheepsbeschuit is £S3 voor de tanden van veekn, cn men verïtze dooi weeken; maar Tweebak, ter medeueeming nlKemdcn, is veel beter: wel gercezpn ,doorgeineeden, e Saal'geb di^Mn" wordt van zelve zagt; verteert zeer gemaklyk en levë -t, gcvol.glyk, een voedzel uit,, dat zeer neerlyk e beter is°dan de' Scheepsbelchuit., —- Dc Booneu kookw"meiugaiMl &B* ^ worden met week: ik heb  236 WAARNEEMINGEN het van veel diensts gevonden, dat men een yzercn kogel van twee ponden in de ketel deed ; het fchokken van het Schip maakt, door middel van dien kogel, van de Bootten eene foort van foup, zo fyn als mostaard. Menigmaal heb ik op Zee gezien, dat de Soup, in groote tichotels op tafel gezet, door dc beweegingen van het Schip, aan alle kanten overftort , dit heeft my dikwyls doen wenfehen, dat onze Tinnegieters de Soup* fchotcls met afdeelingen maakten, kleiner fchoteltjes vormende , om de Soup voor een enkel perfoon te bevatten, omtrent gciyk by Fig. 26 is afgebeeld. Door deeze fchikking zal dc" Soup, by eene meer dan gewoone flingering van het Schip, 'er niet uit Horten 5 en daarenboven men niet genoodzaakt weezen dezelve zo heet in te llingeren, als nu maar te veel gebeurt : zy zal in de afdeelingen blyven, gelyk Fig. 27 uitwyst. Algcmc&ne Bedenkingen over de Zeevaart. Wanneer dc Zeevaart zich alleen bezig houdt met dc Leevensmiddelen , en Noodwendigheden , van de eerfte foort, over tc voeren uit Landen, waar dezelve in overvloed gevonden worden, na Gewesten, des gebrek hebbende \ wanneer zy daar door Hongcrsnoodcu , die zo veelvuldig , cn den Menschdommc zo dccrlyk waren , vóór de uitvinding en het algemeen worden der Zeevaart, kon men niet nalaaten dezelve aan te merken, als eene der Kunften, die zeer veel tot het Geluk des menschdoms toebragt. Maar, wanneer men zich van de Zeevaart bedient, om nutlooze zaaken, of die alleen tot voedzel van Weelde ftrekken, over te brengen, wordt het zeer betwistbaar, of de voordeden, daaruit ontftaande, de nadeden, daar door voortgebragt, kunnen opwecgcr.; het leeven eener 'zo groote menigte van Menfchcn op den Oceaan in gevaar ft ellende. ——— En, wanneer men de Zeevaart ten -middel" gebruikt van Xeerooveryen , en ten Slaavenhandel, is' het allcrblykbaarst een gruwzaamst , middel, om de rampen des Menschdoms te vermeerdereu. Men ftaat verfteld over de menigte van Schepen en Menfehen ,' gebruikt, om Thee uit China, Koil'y uit Arabie, Zuiker en Tabak uit America, te haaien. Alle zaaken, die onze Voorvaders zo wel konden misfen. De Zuikerhandel alleen vordert by de duizend Schepen , en de  OVER DE SCHEEPVAART. 3-37 de Tabakshandel omtrent een dergelyk getal. Wat de 'nutheid van de Tabak aanbelangt, hier voor, geloof ik, is weinig te zeggen: en wat die van de Zuiker betreft, hoe veel beter zou het niet weezen, het kortftondig genoegen , 't welk wy fmaaken, in dezelve tweemaalen by onze Thee tc gebruiken, op te offeren, dan de ontelbaare wreedheden, welke men alle dagen te werk ftelt, om ze ons te verfchaffen, aan te moedigen? Een beroemd Fransch Zedekundige heelt gezegt, dat, wanneer hy in aanmerking nam de Oorlogen, welke wy in Ajrica aanltookeh, om Negers te krygen, het groot <*etal der geenen, die in deeze Oorlogen fneuvclen, de menigte dier ongelukkigen, die, in 't overvoeren, door ziekte befmette lugt, en liegt voedzel, fterven, en hoe veelen 'cr omkomen door de harde behandeling, welke zy in flaaffchen dienst ondergaan moeten , -- dat hy zich niet kon wederhouden van, een Huk Zuiker ziende, 't zelve aan tc zien als befmet met plekken menlchcnbloed. — Maar, indien hy 'er by gevoegd hadt de bedenking van de Oorlogen, welke wy voeren, om de Eilanden , die deeze Koopwaar opleveren, te neemen, te herneemen) dc Vlooten en de Legers, die op deeze Zeetochten omkomen, dan zou hy die Zuikerklomp met aangezien hebben als enkel met vlekken van menlchenbloed bemorst , maar als daar mede geheel en al doortrokken. 'tZyn die Oorlogen, welke maaken, dat de Zeemogenheden van Europa, de Inwoonders van Parys en Londeti , de Zuiker veel duurder betaalen dan die van Weenen, fchoon de laatstgemelden omtrent drie honderd mylen van Zee afleggen. In de daad, een Pond Zuiker kost den cerstgenoemden niet alleen den Inkoopprys; maar ook de geweldige fommen, welke zy betaalen in het opbrengen der noodzaaklyke Belastingen, om >de Vlooten en dc Legermagten te onderhouden, gebruikt tot het verdeedigen en bewaaren der Eilanden , ryk in dit voortbrengzel. PROE-  £38 DE NATUUR EN WEEZENLYRE CHARACTERS PKOEVE OV. R DE NATUUR EN DE WEEZENLYKE CHARACTERS DER DICHTKUNSTE, IN ZO VERRE DEZELVli VAN ONDICHT ONDERSCHEIDEN IS. Duur T. BARNES , D. D. (Ontleend uit The Memoires of the Literary and Philofophl* cal Society tf MaucheiUr.) ^V/ftaj in beftaat het weezen der Dichtkunfte ? Deeze * V vraag valt niet zo gereedlyk te beantwoorden, als men zich, in den eerften opflage, zou verbeelden. Onderfcheide Schryvers hebben 'er zeer verfchillende bepaalingen van opgegeeven. Eenige hebben ze genoemd , de Kunst , om onze Gedagten by verciering uit te drukken," anderen zich verbeeld, dat het wcezen der Dichtkunfte gelegen was ,, in het Vermogen van Naavol- ging;''' nog anderen willen, ,, dat het de Kunst ,, is, om Vermaak te verfchalfen." Doch het is blykbaar, dat Verciering, Naavolging, en Vermaak, geene hoedanigheden zyn van de Dichtkunst alleen. -Opltellen in Ondicht kunnen de vernuftigfte. Fabels bevatten; de trellendltc Naavolgingcn opleveren ; het zielltrcclendst Vermaak fchenken. Het Dichten heeft men, over 't. algemeen, een Kunst geheeten. Horatius zelve gaf aan zyn verwonderlyk fchoon cn beroemd Dichtftuk, over die itoffe, dien naam. Het oorfpronglyk woord tle*».** leidt ons natuurlyk tot het zelfde denkbeeld op: want het fchynt in tc fluiten, dat arbeid en verftand, de noodige medgczellen der Kunst, aangewend moeten worden in Dichterlyke opltellen. Maarzeker heeft het de naaste verwantfchap van alle andere lyunlten, aan Weetenfchap: want alle voortreflelykheid der Dichtkunst beftaat daar in, dat zy de Weetenfchap in een byzonder en bevallig kleed tooit. Een Kunst, waar door dc Weetenfchap bygellaan, en de Aandoening verheeven wordt; waar door de Verbeelding hooger vlugt neemt, het Hart vermaak fchept; waar door de edellte Tochten van 's Menfchcn Ziel uitgedrukt, verbeterd en opgehemeld worden , is zeker van genoeg aangelegenheids, om 'er.de grenzen nauwkeurig van te trekken , cn de paaien te Hellen , welke dezelve onderfcheiden van haaren nederiger Nabuur Kunst. Of, indien dit niet moge-  DER DICHTKUNST. 239 •elyk is, derzelver algemeene en groote Charactertrekken klaar voor oogen te ftellen. Wat is het, derhalven, waar m het weezen der Dichtkunst beftaat , en 't geen dezelve van Ondicnt onderfchcidt* - Is het de Maat? — Of iets geheel daai van verfchillende ; Verheevenheid van Gevoelens , Stoutheid van Figuuren , Grootsheid van Befchryvrng, otiCie- raad van Verbeelding? • Laaten wy het oog Haan op de Bewyzen, die, ten voordeele vau beide deeze Veronderftcllingen, kunnen bygebragt worden. De kenfehetzende aart der Dichtkunfte, mag men zegeen beftaat in Verhevenheid van 'Gedagten , in grootsheid van Verbeelding, in Cieraad van zeggen. Want heeft men geene weezenlyke Dichtftukken vervaardigd , zonder ze aan dc maat van geregelde Verzen te kluisteren i Dichtftukken, die-niemand, behalven dc zo ligt den neus opfchortendc vermeende Kunstregter, een oogenblu zal twyielcn met dien naam te vereeren? Is niet de Iele. maclw een edel Heldendicht? Wie durft het laager fohatten? Wie zal aan den Dood van Abel, in Dmischland zo 'hoog geroemd, dien tytcl ontzeggen? Wie dienweigeren aan de Incas van marmontel, waar van Ac lranJc.cn met eene zo verregaande verrukking fpreeken { Geeft de verheevenheid van Aandoening geen loon aan dc Taal 2 De Ziel. met grootfche denkbeelden vervuld, neemt natuurlvk een hooge vlugt; zy vertoont zich met waardigheid bekleed , cn fpreekt op algemeeten, deitigen en mafcfteitvollcn toon ; haar ftyl- is vol en zwellend. Deeze eigeiifchappen wyzen den Dichter aan, zy maaken den Dichter uit. Zy geeven fterkte en aandoenlykheid aan zyne opltellen. Wie zal, .waar deeze gevonden worden na eenige hooger vereischtcn omzien, om er den Dichtcrlykcn Eerpalm aan toetereiken? Welke andere hoedanigheden kunnen, waar deeze ontbrceken, zelfs de fch'aduw van eenig regt, op het dichterlykc fchenken^ Wie zal den naam van Dichter ontzeggen aan den grooten Hebreemfchen' Zanger? Wat kan 'er yerheeveper, -wat dichterlvker weczen, dan veele van davids Pialmen i En , noathkis , is , naa den fchranderen arbeid van ï-owth, dc Maat niet nauwkeurig bepaald, en zal waarlchyn.yk niet bepaald worden: dewyl ze niet beftaat. De wcllmdenhcid der toonen, die eljts oor moet (treffen, komt alleen voort uit de natuurlyke aandrift van eene ziel, doorUi. deel. mengelw. no, 6. S ,drOU-  c40 de natuur en weezenlyke characters drongen van gevoelens, welke zy niet kon uitdrukken, dan in eene vuurige en dichterlyke taal. Door het ftuk in dier voege te befchouwen, geeven wy reden van de algemeen gemaakte aanmerking,' dat de oorfpronglykc taal des Menschdoms dichterlykwas: dewyl, in 's Werelds kindschheid, alles natuurlyk verwondering cn fterke drift moest baaren. Hunne ruwe en onvolmaakte Spraak kon niet naalaaten het merkteken te draagen van eene fterke en vervoerde aandoening. Die Taal moest gelyken naar dc Aanfpraaken der Indiaanfclic Redenaaren, heden ten dage, die vergezeld gaan van'toonen en gebaaren, welke een befchaafd Europeaan buitenfpooiïg' wild voorkomen. Zy leefden in een Haat vol gevaars en verfcheidenheids. Steeds deeden zich nieuwe tooneelen op. Aangroeiende Kunften , en vorderende Weetenfchappen , fchonken verfche voorwerpen aan de Weetgierigheid. Van hier vonden hunne Aandoeningen fteeds werk, en fcherpten zich by uitfteekenheid. Dit maakte hun Taal ftout en dichterlyk verheeven. Longinus heeft, in een Fragment eener ongelukkig verlooren geraakte Verhandeling, deeze bedenking: „Maatklank behoort eigcnlyk tot „ de Dichtkunst ; daar deeze de Driften en derzelver ,, Taal als Perfoonen invoert. Zy bedient zich van Ver„ ciering en Fabelen, 't welk natuurlyk welluidcnheid ,, voortbrengt." Ter onderfteuninge van onze gegeevene Bcpaaling, mogen wy 'er byvocgen, dat onze Dichter siiakf.speare , die zo, meer dan iemand, de dichterlyke Aandrift fchynt gevoeld te hebben, den Dichter afmaalt, als voornaam-, lyk te kennen aan de Hitte zyner Vcrbeeldingskragt. 't Is waar, hy plaatst hem niet in 't beste gczelfchap, den Krankhoofdigen en den Minnaar 'er by 'vergclykende, als even zeer door Verbeelding weggerukt cn vervoerd; maar met dit alles is zyne befchryving van Dichterlyke Verbeelding zeer fchitterend (*). Ho- (*) Wy geeven ze hier voor den geenen die Engdsch verfiaat. The Lunatic, tlr Lover, and the Poet, Ar? of imagination al compact. One fees more iev'üs than vast heil can hold, That is the Madmw; the Lover, all as franti:, Sees Helen's beauty on a brnv; of EgyPi, The Poet': sye, in fine frerfy robbihg, Dotli  der dichtkunst. 241 Horatius fchynt dit zelfde te beweeren, als hy, in het Vierde Hekeldicht zyns Eerften Boeks , de kenmerken van een Dichter tragt op te geeven. In de eerfte plaats, zondert hv zichzelven uit van de zodamgen, die hy den naam van Dichter wilde fchenken: dewyl opftellcn, yan dien aart als de zyne, in een flyl, die byna de aagelykjche manier van fpreeken gelyk is (fermoni _ propnora), hem o-een eisch gaf op die benaaming : wie dezelve voeren lou moest een verheeven verftand, een uitmuntenden geest, en eenen mond, die groote zaaken uitbrommen kon bezitten, of, gelyk zyne eigene woorden luiden, Ingenium cui fit; cui mens divinior, atque os Magna fonaturum, des nominis hujus honorem. Ten aanziene van zichzelven en lucilius , vermeldt hy, dat, indien men van hunne Schriften de gezette toonen en wyzen ontnam, het agterfte voor, en het voorfte agter plaatzen wilde, hunne Verzen Ondicht zouden weezen'. Doch wilde men de regels van ennius , Postquam difcordia tetra ' Belli ferratos postes, portasque^refregit, Naa dat de helfche twist zyn fakkel hadt entftookeni En d' yz're deuren van den oorlog opgebrooken, op dezelfde wyze verfchikken, men zou 'er de overblyfzels van eenen mishandelden Dichter in gewaar worden. Invenias etiam disjecti membra poeta:. Het weezen van de Dichtkunst K^^f&M Verheevenheid , Verbeeldmgskragt rm(t drv.n;ch\ heid van horatius , m ziclizi toegeftaan wr-ien , zelft teren uit te fluiten, m<" tcn . 'i.eaven t0 'fok • fom earth to haven ■ 1 <*? of thinR{ mknown, the Poet's ben ^fj^ fofkapes, anigives tQ ^ ^ * '»cal habitation and a name * S 2  £44 de natuur EN weezekia'ke characters ten opzigte van die Verzen, waaromtrent liy alleen die uitzondering maakt. Want, beeft men niet, door alle eeuwen dc Brieven en Hekeldichten van horatius onder de Dichtcrlvk.c Opftellcn gerekend , fchoon hy van derzeryer flyl, .op den hovcngcmcldcn trant, zeer laag fpreekt? - • -Houden wy ons flipt aan deeze bcpaaling, zullen wy dan niet veelen , die na den naam van Dichter dongen , cn wy wel gaarne die eerpalm fchenken, dezelve niet moeten onthouden? Dan, moeten alle Verzen , welker Onderwerp laag of belachlyk is; alle Verzen, die op ccn eeuvoudigen en verbaalenden , of geflaa0föy zelve mogten redenkavelen, zouden wy natuurlyk bcaifltcn, dat de Ouden door dai woord niet verbonden die ongeregelde uitboezemingen welke hJ«t**V gntftaan uit ftéfke en driftvervoeveudc ^jjdoepyOs,'fjöotsheid van Gevoelens, uit fehoonheid ^ lWuVewrogtsY^é'eW^. mw. ict kun. ftigers, iet i verftand v. dat eene meerdere te ïiocgcn vindt. w  DEK DICHTKUNST. 243 tusfehen den Toonklank van Dicht en Ondicht, dat de een geregeld is., bepaald door zekere; wetten, en in *t oor klinkt naar; vastgeftelde regelen :■ terwyl de andere «■een maat kent;, dan het algemeen gevoel van wclluideuheid, zeer ongeregeld cn verfcheiden ? De Verbeelding, ■het Aandoenlyke , is eene enkele omftandigheid., die, fchoon zy een Dichtérlyk Opftcl moge vercieren, 't zelve niet uitmaakt. Wy kunnen veronderftellen, dat iemand in Ondicht onzin' (non lens) fchryft; kunnen wy niet even zo veronderftellen, dat iemand het in Dicht doe ? En zal 'er.nogthans geen wcezcnlyk onderfcheid weezen, tusfehen wartaal in Dicht cn Ondicht? Indien ja, dan maakt iets anders dan de zin het verfchil uit. 'En wat is dit anders dan de Maatklank, zonder welke de Taal ,_die de verheevenfte Gevoelens inboezemt, met de daad Dichtérlyk kan weezen, doch nooit eigcnlyk gezegde PoëzvIk onderneem het niet, in deeze Proeve, de ■■■Merkte of zwakheid der bygebragte bewysredenen te wikken en te weegen; maar zal het laaten berusten by dit algemeen befluit. —_- Tot volkomene, en in allen deele wel uitgevoerde, Poëzyi, of liever, tot den hoogften rang in Dichterlyke Opftellcn , zyn noodig verheevenheid van Gevoelens ," vuur van Verbeeldingskragt, cn geregelde in agtneeming van Maatklank.. Die dit alles ih agt neemt, beklimt 'den hoogfteh top van deii Paraas. Maar van dit hoogfte toppunt af zyn 'er trapswyze afdaalihgen, tot men 'iri het''Ryk van Ondicht komt. De laatfte grensfcheiding is die van geregelde Maatklank. De grenspaalen van. beiden niet nauwkeurig gezet zynde, geeven wy, in onze dagclykfche gefprekken , dikwyls , met eene vry groote .ruimte , het Dichtérlyk Character aan Opftellen, die meer of min hebben van voorgemelde hoedanigheden , doch gefchoeid zyn op de leest' van eén geregeld Vers. Te mëermaalen wordt die naam toegevoegd 'aan werken, die zich alleen door de getelde voetmaat onderfcheiden. 't Geen deeze heeft noemen wy Dicht, wat deeze derft Ondicht. Dicht en'Ondicht, wyders, die, gelyk twee kleuren in derzelver zuiveren en onvermengden ftaat, ligt te onderfcheiden zyn , fmeltcn ineen door bykans onmerkbaare mengelingen, tot het onderfcheid geheel verboren geraake. "floe ,wyd. verfchilieud derzelver algemeene kenmeiktekens zyn, laaten derzelver naderingen zeer haby komende overeenkomfteu toe. S 3 Wat  S44 DE NATUUR EN WEEZENL. CHARACTERS DER DICHT1C. Wat de enkele maatklank betreft , is de zwaarigheid niet o-root- in den tegenwoordigen befchaalden ftaat der Taaie0 valt het voor iemand, die eenig onderfcheidend o-ehoor bezit, niet moeilyk, regels zamen te voegen, die alad en aangenaam rollen. Van hier die zwerm van Verzenmaakeren 1 En heeft men te recht opgemerkt, dat een befcbaafde Volksftaat niet gunftig is voor die ftoutere vlugt van Dichterlyke Verbeelding, welke den Geest verheft, verbaast en verrukt. zamenspraak tüsschen tasso en voltaire. (Uit het Fransch van den Heere de la dixmerie.) tasso. YV y zyn beiden de Roem van ons Vaderland geweest, en beiden door 't zelve vervolgd. voltaire. Milton hadt min reden om zich te beklaagen: men liet hem van honger flerven; maar men liet hem vry. tasso. Ik heb langen tyd 't zelfde geluk tot denzelfden prys genooten. Eindelyk riep een Pu'ns van Italië my ten zynen Hove, hv fchonk my eroote Eerbetooningen, en was nog kwfstiger in beloften. Ik hield hem voor myn Vriend, ik was de zyne. Doch welhaast zette de magtigfte Vriend den zwakften in eene fchandclykc gevangenis. voltaire. Dc Gevangenis en het Paleis (laan altoos naby elkander. tasso. Men floot my in die der Gekken, 't Is waar, ik was ver. liefd. voltaire. Werd gy weder bemind? De Liefde is geene dwaasheid, dan wanneer dezelve niet wordt beantwoordt. tasso. Ik zal u niet zetrgen of ik gelukkig was; dit hangt nog in gefcbil: en voor 't algemeen en zelfs voor mynen Mededinger, die my deedt opfluiten. voltaire. Ik zao- my met ketenen belaaden, op enkel vermoeden. Men mae vrvlvk eelooven, dat, door alle tyden heen, de Overbrengers ten Hove voor onfeilbaare Regters gehouden worden. t a s s o. Hoe veel leeds deed men my aan ? Ik woonde in het Ge* van- I  zamenspraak tusschen tasso en voltaire. 2-45 tfangenhuis der Gekken, en dagt 'er met de daad een te worden. Wat voerde gy in 't uwe uit? voltaire. Ik maakte een Heldendicht. tasso. Eene Gevangenis is een jammerhartige Parnas. Homerus , zegt men. maakte zyne Verzen in een Spelonk: maar hy hadt 'er de fleutel van. voltaire. Gy weet, denk ik, den uitflag myner onderneemingen. Myn Held verdiende wel bezongen te worden! Aan hem ontbrak alleen dat hy geen tien of twaalf Eeuwen eerder gebooren was, en geoorlogd hadt in een Land vol wonderen. tasso. Ta, hendrik de IV was te hedendaagsch. Wy hebben Gebeurtenisfen en Menfehen noodig, die wy, naar ons welgevallen , kunnen fchilderen en hervormen. voltaire. Wy moeten ook Leezers hebben, gelyk Italië u aanboodt. Men hadt my,in voorraad, gezegd : De Franfchen zyn niet voor 't Heldendicht gefchikt. Doorgaans zong ik op een zo verheven toon als gy, zomtyds hooger; maar myn Diehtftuk kon nog in belangrykheid, noch in verfcheidenheid, noch in rykdom, het uwe evenaaren. Ik kon geen clorinda, geen herminea, en nog veel min eene armida plaatzen. Ik had niet.; dan de Rede ten mynen dienfte, en de Toverkonst ftondt u ter hulpe. tasso, Ik bemerk, dat my een gelukkiger lot ten deele viel, ik koa myne Helden fcheppen; gy moest de uwe fchilderen. voltaire. Onze Jaarboeken booden my ook onderwerpen aan, oud genoeg, om, naar eigene opvattinge, behandeld te worden; doch uw Volk laat zich door 't geen het oor behaagt vangen; het Franfche Volk beftaat uit gekken , die vorderen dat hunne Schryvers wys zyn. Men ftaat den Romanfchryver toe dat hy dartele, en de ongelooflykfte verdichtzels op elkander ftapele; de Heldendichter, (ten minften hy die deezen tytel verdient) vindt zich meer bedwongen. Waarom ? De een fchryft om te vermaaken, en men veronderftelt dat de ander ernftig fpreekt. Ik heb, zo goed als een ander, weeten te boenen. En gy ziet onder ginfchen lommer ariosto, die van dit ftuk genoegzaame bewyzen oplevert. tasso. Die leezing fchynt hem te vervrolyken: misfchien zou zc hem bedroeven, als hy nog de wereld , door ons verlaaten, bewoonde. voltaire. • Een der grootfte voorregten, welke ons de Eilfeefche Vehhr. S 4 °P-  346 ! zamenspraak opleveren, is, dat wy fchootvry zyn voor de jaloufy die wy overons zei ven kunnen voelen, en die welke anderen ons inboezemen. , tass o. Ik heb de eerfte weinig gekend; maar ben langen tyd het flachtofier van de tweede geweest. voltaire. Dit is een groot ongeluk voor uwe Benyders en uwe VervoIr gers van allerlei foort; men zal zien wie zy waren, door te zien wie gy waart. tasso. Dit voorbeeld, indien gy my niet vleit, moest voor alle Menfehen dienen, ten minften voor de zodanigen. aan welken het geluk het kwaadaartig vermogen om te verdrukken, ontnomen heeft, en dezulken, die, zonder deeze droeve bekwaamheid te hebben, het misdaadig oogm-rk koestaren. voltaire. ' , Ik zal u myn geheim mededeelen. Groote Lettervervolgingen vernederen niet: het ontbreekt nimmer aan middelen om ons gelyk te ftellen met die ons vervolgen, en dit is zomtyds hen maar al te veel eers aandoen. Doch oog. gy niet op een Duisterling, die een fehimpend vers tegen u uitwierp ? tasso. . Als dan wil zodanig een zich aan onze zyde zetten, en dit is het welk tot onze vernedering ftrekt: het beste zou weezen ziefi te gelaaten als of men het niet bemerkte. voltaire. Ik bezat die maate van geduld niet. Ik gaf flag voor flag weder, en zomtyds heb ik myn tegenftander met weinige en korte regels geheel te neder geworpen. tasso. Dewyl zyn leeven zo zwak was, waarom liet gy hem dan niet van zelve fterven? Hercules fchicp geen vermaak in Vlinders te dooden. voltaire. Men lag my ten laste, dat ik, gelyk gy, het gewaagd hadt, de hand aan te veel onderfcheide foorten van verzen te naam Ondertusfchen heb ik, nimmer, de hoogte van een Opera-Comique kunnen bereiken. * tasso. Ik denk ook dat "gy even min ooit een Amintas gemaakt hebt. voltaire. En gy geen Zaïre! Myne Werken waren genoegzaam om tien onderfcheidene Schryvers, tien onderfcheidene foorten van Letterroem te bezorgen, en ik heb den mynen nooit in vrede mogen bezitten. tasso. ik had myn Heldendicht vervaardigd, en de Hertog van Fcr. ra-  tusschen tasso en voltaire. 247 vare gaf voor dat ik gek was. Eindelyk zou ik, dank heb de Smaak en de Zorge van Paus clemens den VII, op het Capitool gekroond zyn geworden. Ik flierf op den avond vóór myn Zegepraal. 3 r voltaire. Ik was gelukkiger dan gy; men kroonde my op het Tooneel mvns Volks, acht dagen voor myn dood. 3 ■ tass o. Ik heb u eene vraag voor te ftellen. voltaire. Ik luister. tasso. ■ Indien het u vry ftondt weder op de wereld te verfchynen, en uwen loop te hervatten, waarop zoudt gy u toeleggen ? voltaire. Buiten twyfel zou ik 't zelfde doen , 't geen ik nu gedaan heb uitgenomen , dat ik zorg zou draagen , om niet teffens mehtèr, Gefcliiedfchryver cn Hoveling te willen zyn. De Mensch, dien het Vernuft de pen in dc hand geeft, kan het Heelal ver. gecten , zonder te vreezen dat hy zal vergecten worden. Hy fchept 'bebaasren in de Wereld te onderwyzen en te troosten, en ontvliet dezelve menigmaal tot zyn eigen gemak. tasso. Zodanig een rol op de Wereld. Haagt beter dan eene andere. Ik zou ondertusfchen twyfelen, of godefried de bouillon zyn naam voor den rriynèn zou willen ruilen. voltaire. • Bewaar den uwen , myn doorlugtige Meester, 't Zal altoos gemaklyker vallen , Jerufalem te verlosfen , dan een Jerufalem verlost te maaken. treffend voorbeeld van dankbaarheid en edelmoedigheid. (Uit het Engehch.) Topal osman, die naderhand een der grootfte Staatslieden en Veldheeren werd des O'.tomannifchen Ryks, werd, in den jaare MDCCVI1I, door den Sultan na den Basfa van Cairo gezonden. Hy reisde te Land-na Said, het oude Sidö'n en Spie* vrèezendfe voor dc ftroopende Arahieren, die in de omliggende Landftreeken omzwerven , de Reizigers en de Caravaanen beroovende , ging hv aan boord van een Turksch Schip, beftemd na Damiate; een Stad, aan 't Oostlyk kanaal van den A'v geleden In deezen korten overtocht ontmoetten zy een Spaar* * *> jchen  248 TREFFEND VOORBHELD fcben Kaaper: hun Schip ftondt in weerbaarheid geenzins gelyk; 'doch 't Scheepsvolk befloot te vegten, en zich, waar 't mogeïyk , aan de flaaverny te onttrekken. De flag was bloedig. Osman, die toen vyfentwintig jaaren bereikt hadt, gaf de eerfte proeven van die onverfchrokkenheid, welke hy vervolgens zo menigvoud herbaalde. Het Scheepsvolk, door zyn voorbeeld aangemoedigd , vogt als leeuwen j dan , overmagt deedt hun eindelyk bezwyken, en osman werd gevangen genomen, naar eene gevaarlyke wonde in zyn arm en dye ontvangen te hebben. De blyken van dapperheid, door osman betoond, bewoogen den Spa infehen Capitein een byzonder oog op hem geftaagen te houden, bovenal toen't bekend werd, dat hy met last van den Sultan reisde , en gevolglyk eene groote losprys voor hém te wagten was. De wonden waren gevaarlyk , als hy te Malta kwam, waar de Kaaper inliep, om zich te herffellen. De wonde in de dye was de zorglykfte , en hy ging 'er alle dc volgende dagen zyns leevens kreupel aan ; 't welk heni den bynaam van topal, of de kreupele, deedt draagen. Ten dien dage was vincent arnaud , ccn Inboorling van MarfiUes, Bevelhebber van de Haven van Malta, en hy ging, uit hoofde zyner bediening , aan boord van 't Kaaperlchip , zo ras het in de Haven ten anker lag. Osman zag arnaud niet, of hy zeide: „ Kunt gy eene edele en braave daad doen ? Geef ,, Losgeld voor my , en op myn woord durf ik u verzekeren, ,, gy zult 'er niets by verliezen." — Zodanig een verzoek, met den monde van een Slaaf in ketenen, klonk vreemd; doch de wyze, waarop hy het voorftelde, trof den Franfchen Bevelhebber dermaate , dat hy zich onmiddelyk tot den Kaaper-Capitein vervoegde, en vroeg , wat hy ten Lospryg begeerde ? Deeze eischte duizend Sequinen (bykans 500 Ponden Sterlings). Arnaud, zich daar op tot den Turk wendende, zeide: Ik weet niets van u, en zoudt gy begeeren , dat ik duizend Siquintn waagde, op uw enkel woord? „ Beiden," fprak de Turk, „ handelen wy hier beftaanbaar met het geval, waar in wy ons „ bevinden. Ik ben in ketenen geflaagen , en beproef dus al„ les, om myne Vryheid te herkrygen; en gy doet wel, met „ niet af te gaan op het enkel woord van een onbekenden „ Vreemdeling. Thans heb ik niets dan myn woord van Eer, „ om het u te geeven ; en kan geen overtuigende reden by„ brengen , waarom gy 'er u op zoudt vcrlaaten. Nogthans „ zeg ik u , by herhaaling, gy zult des geen berouw hebben." Op dit herhaald aanzoek, ging de Bevelhebber na den Grootmeester , don perellos , om hem des verflag te geeven. De houding, met welke osman zich zyner gunde hadt aanbevolen, de fchynbaare opregtheid , gepaard met de zonderlingheid der omftandigheden, bewoogen arnaud , om terftond weder te kec- ren  van dankbaarheid en edelmoedigheid. 249 ren na het. Spaanjche Kaaperfchip, en hy kwam met den Capitein overeen , dat hy zes honderd Sequincn ten Losprys voor osman zou betaalen. Vervolgens bragt hy hem aan boord var» een zyner eigene Schepen, waar hy hem een Wondheeler bezorgde, en alles wat te zyner herftellinge kon dienen. Binnen korten tyd bevondt hy zich buiten gevaar. Osman hadt zynen Weldoener gezegd, dat hy om het uitge. fchooten Geld na Conflantinopolen kon fchryven ; doch zich in handen vindende van een Heer, die zo veel vertrouwen op zyn woord van Eer gefield hadt, verftoune hem zulks, om nog eene andere gunfte te verzoeken ; hierin beftaande , dat arnaud de betaaling van den Losprys geheel aan hem zou overlaaren. Arnaud oordeelde , dat men zulk eene daad niet ten halve moest doen ; en (remde , deswegen , niet alleen volvaardig in dien voorflag; maar gaf hem het bevel over het Schip, waar in osman zyn verblyf gehouden hadt; hem alle blyken van edelmoedigheid en vriendfehap betoonende. Osman zette in dit Schip zyne reis voort. De Franfche Vlag dekte hem thans voor de Zeeroovers. Spoedig bereikte hy Damiate, en zeilde den Ayi op tot Cairo. Hv was daar niet, of hy gaf duizend Sequinen aan den Schip, per, om deeze aan zynen Weldoener ie gecen , met een gefchenk van eenige kostbaare Pel teryen;' en fchonk den Schipper vvf honderd Kroonen. Hy volvoerde des Sultans last by deil Basfa van Cairo, en, na Conflantinopolen trekkende, was hy de eerfte, die het nieuws zyner Gevangenisfe bragt. Zyn leevendig bezef van de gunfte, aan hem betoond, en de edelmoedige omftandigheden, die dezelve vergezelden, bepaalden zich niet tot die eerfte beweegingen van Dankerkentenisfe. Zyn geheele leeven lang hieldt hy niet op , met Brieven en andere Betooningen, blyk te geeven van den diepen indruk, door die Weldaad, op hem gemaakt. Topal osman werd in den Jaare MDCCXXXII tot de -waardigheid van Groot-Vifier verheeven , die , fchoon misfchien de hoogfte, waar toe een Onderdaan opklimt, altoos gevaarlyk is, en toen ten tyde allergevaarlykst. Hy hadt nauwlyks den voet in ConflantinovoM gezet, om bezit van deeze nieuwe Waardigheid te neemen, of hy zondt tot den Franfchen Afgezant, dien verzoekende, na Mnlta te fchryven , en zyn ouden Weldoener kundfehap te laaten toekomen van zyne verheffing; met verzoek, dat deeze zich wilde baasten, om hem te ConfiantinB* polen te bezoeken , terwyl de diniren zich nog in ,dien (land bevonden; 'er*by voegende, een Groot-Vifier blyft zelden lan- , gen tyd in zyn post. Kort daar op toog arnaud met zyn Zoen na Qonftantintpolen , medebrengende verfcheide gafohenken , en een twaalftal Turken, door hem vrygekógt. Deeze werden, op "t bevel van den  250 TREFFEND VOORB. VAN DANKBAARHEID EN EDELMOEDIGHEID. den Groot-Vifier, voor hem gefield. Hy ontving arnaud, met diens Zoon,'in de tegenwoordigheid der grootfte MaatSrOfficieren met de fterkfte tekenen van hartlyke toegenegenheid. Zich daarop tot de rondftaande Türken wendende, en op de gelosten wvzende, fprak hy : „ Zie daar deeze uwe Broeders, thans de aangenaamheden der Vryheid genietende, naa in Slaaverny '* gèzugt te hebben. Deeze Franfche Heer is hun Verlosfer. Ik " zelfs ben Slaaf geweest, belaaden met ketens, wentelende in " mvn bloed, overdekt met wonden. Deeze is de Man, die my vryköst en behieldt. Deeze, myn Meester, myn Weldoe" ner Aan"hem ben ik Leeven, Vryheid, en alle Geluksgoede" ren, welke ik bezit, verfchuldigd. Zonder my te kennen, " betaalde hy voor my eener) grooten Losprys; liet my op myn " enkel woord van Eer vertrekken, en gaf my een Schip, om te " vaaren wcrwaards ik verkoos. Waar is een Mujulman ia ftaat " tot het betoon van zulk eene Edelmoedigheid?" " Terwyl osman deeze aanfpraak deedt, hielden alle de omftanders het oog onwrikbaar gevestigd op den ouden arnaud , die de handen van den Groot-Vifier in de zyne geklemd hield. Hier op deed hy,cn Vader en Zoon, verlcheide vraagen, wegens hun toeftand en middelen, en hoorde hunne antwoorden met de o-eneo-enfte aandagt: alles befluitcnde met eene Arabifche Spreuk, lAllah Keriél „ Dc Voorzienigheid van god is groot!" Voor hun oog maakte hy eene verdeeling van de aangebragte gelcbenken, het grootfte gedeelte derzelven fchikkende voor den Sultan, der Sultane-moeder, en het Hoofd der blanke Gefnedenen. Waar op de beide Franfche Heeren hunne pligtpleegingen deeden.cn vertrokken. - . . ,. , Topal osman was een van die weinigen, die, in den loop eens langen leevens, dc doorfiaandfte betooningen gaf van eene ziel te bezitten , boven de toejuiching des Gemeens verheeven. Zyne Grootheid was het uitwcrkzel zyner Deugden, van zyn Verftand en Onverfchrokkenheid : dan, by ftelde zyn hoogfte Eer, in te handelen als een Man, die geloofde, dat 'er een god is en een toekomende Staat van Belooning cn Straffe. Moet deeze braave Turk omtrent vincj nt arn \ud vraagen, Waar is een Mufulman in (iaat, tot het betoon van zulk eene I! Edelmoedigheid?" Wy mogen'er by voegen. „ Waar zullen wy een Christen vinden, die eene Edelmoedige daad op eene edeler wyze vergeldt dan topal osman ?" Voorbeelden van deeze foort zyn onder Christenen cn Mahomethaanen zeldzaam, en verdienen daarom te meer in gedagtenisfe bewaard te worden.  ÊÉRICHT van ÏNSCHRYVINdËj ÓP VOORWAARDE VAN WÉLki* Mr. FRANCISCUS LIEVENS KERSTEMANi Schryver van de Academie der jongè Praftizyns, en van het RECHTSGELEERD WOORDENBOEK, door aanmoediging van refpeiïable Perfoonen geréfolveerd is, voor zyne particuliere rekening, en ten zynen profyte, ter drukpersfe te leggen:, een gantsth nieuw Werk, over de CR1MINEELE R.ECHTSPLEEGING» flaande dén tyd van zyne gevangenis, hefchreèveü onder den tytel van RECHTSGELEERD KWEEKSCHOOL o f sleutel van deCRIMINEÉLË PRACTYKj Handelende generaalyk over het onderzoek en de behandeling van allerlei crimineele zaaken, voor zé veel een Gevangen, in een ordinarii proces ontvangen zyncle, en èx carcefe defènfie deende, noodig /aC'i; tn in het byzonder aanwyzende de Wiskunst ytiN fchttld tn «nfchuld die in extraordinaris crimipeelt Proetofii, wegens geprefumeerde deliêïen, niet ■ zynde, tonder fcherper examen, uit de ttvendt fti ' rmatie jklaarlyk confteerin kan i alles gtflaafd df*r RechtsvoorbeeideH en kunst-formüJitren van mfirmatieh, daartoe betrekkelyk; dienende tot een campus voor alle Rechters, Officieren yan it ■■ttmit.vvie juflitie* en Praüizyns voor hooge *.n andere liet.itbarken postuleerer.de.  Jfcjm volledig werk het welk op de ondervinding fteunt, geene oppervlakkige aanpryzing benoodigd hebbende, om dat-het bereids de goedkeuring van zommige kundige Rechtsgeleerden, aan welken het Manujcript vertoond is, heeft weggedraagen, zal aan dén eenen kant doen zien, dat de meeste flambouwen , die tot nog toe haar licht over de Crimineele praftyk verfpreid hebben, zo duister branden, dat men genoegzaam over deeze zwaar, wigtige materie jn het Hik donkere gebleeven is, en aan den anderen kant in het onderzoek' van zulke crimineele delicten, waarop by coufesfie extraordinaris recht moet worden gedaan, een gebaanden weg van wiskunst doen vinden, waar door men in een cafk dubio de waarheid ontdekken kan; behalven dat hetzelve zal worden geilluftreerd, door eenige notable zaaken, betreffende het beruchte Proces in 1 cas crimineel , waarin de Autheur in den jaare 1773 betrokken werd, door den toenmaaligen Heer Hoofd - Officier der Stad Rotterdam; gelyk onder anderen de exceptie declivatoir van Incompetentie en Renvoy ter dier gelegenheid geproponeerd, en na ingenomen advysvervolgëns bepleit, door den beroemden Advocaat O-ede nb a r neveld , genaamd witte tuleing, thans Fiscaal van Eraband. Qm een. bevatbaar denkbeeld van deezen Sleutel der. crimineelepraclyk te geeven, zal men hier, by wyze van een beknopt uittrekzel, een korte fchets doen volgen, van de zeven finguliere gevallen, die den inhoud van het Eer/Ie Stuk zamen (tellen, en alle door kunstformulieren, die de Wiskunst vans fchuld en onfchuld vertoonen, zullen uitgewerkt zyn: als5  C .3 D TITCLt'S f. — CA s LIS W» ff» womh>, , bt- fchuldigd zynde haar* man rermoord te hebben, ter zaake van dien, crimineel geapprehendeerd word. TiTULi'S II. — c asus ra» een'man, gefufpeiteerd een' manflag te hebben begaan, en daarover in een extraordinarii ctimineel proces word betrokken. titulus III. — casus van eene apptehenfie corporeel, verleend op een p-.rfoon, die geprefumeerd word het Crimen Falfi in een geaccepteerde Assignatie, Wtsfelbrief, of ander injirument geper. petreerd te hebben. titulus IV. casus van een jonge dochter, die haar zelve befchuldigd, een" kindermoord, in barensnood, begaan te hebben, en wier onfchuld uit de derde informatie confleert. titulus V. — casus van een geexcogit"erde Vrouwenverkragting , waar van de onwaarheid door vrywillige confesjte van de zevende informatie, aan den Rechter blykt. Titulus VI. —— casus van verfcheidene importante Dief Ballen, door een bende Sleutelmaakers, in onbewoonde hui. zen gepleegd, en waarvan de fchuld, onaangezien een hardnekkige ontkenning , zig by de derde informatie, klaar ontdekt. pi it u l u s VII. casus van eenHuisbraak, waar ■ door een perfoon, op wien de prefumtie gevallen ivas, geapprehendeeerd word, en zyn onfchuld. by de zevende informatie, ten genoegen van den Rechter, prohert.  C 4 3 A formulier van een Request, waarby een Ge-"' vaneen verzoekt, na gefloten informatie, ontvangen te worden in een ordinaris proces , of zyn alibi «oor getuigen fecretelyk en buiten kennis van den Officier, te mogen bewyzm, welk laatfte verzoefc ly den Rechter gedeclineerd werd. B. formulier vaneen Request, geprefenteerddoor een' Hoofd.Offider aan Schepenen van een Stem. hebbende Stad in Holland. tenderende om een Gavangen, die, na gefloten Informatie - in een Urdinaris proces ontvangen was, op nieuw op vraag• articulen te hooren. op welk request door den Kecfa ter is verleend, n i h i l. Behalven dat tot welzyn en ter bevorderinge: van de adminiftratie der crimineele juitine, volltrekt 'noodzaakelyk is, de voorverhaalde uitgevondene Wiskunst, op het onderzoek van meer andere gevallen gefundeerd, door notabele voorbeelden en m sewerktekunstformuheren, in een helder daglicht ïe (feilen, zo zal het boven dien met ongeraadeii yvn dit rechtsgeleerd kweekschool, zodanig interichten, dat niet alleen de Rechtsgeleerden, maar zelfs het algemeen er belang in iellen; inderdaad, het ontbreekt de ongeoefende ïn de Rechten, dikwyls aan de noodige ondernch.dna, aangaande het geene zy in zommige voorkq. anende zaaken mogen doen , of het geen waarvoor zv zis> te wachten hebben , om buiten hun ichuld , in eeene onaangenaame omitandigheden te vervallen- om dit oogmerk met vrucht te beryken, zal men zi* niet flechts tot de behandeliag van de cn, 'mineele praftyk bepaalen, maar dit tractaat ver1 ii ..Ja^ /.UnUtprpii. met al zulke uitge- vomeus ai v«u" ^^.^—-•, ~ kipte Burgerlyke rechtszaaken; welken daartoe, een meercieie oi mmucic uui^...^ 0lvk onder meer anderen, met de navolgende weetenswaardige onderwerpen, die'in de Rechtsples,, ging van gebruik kunuen zyn: als2  ( 5 ) rVOw handdaadlykheden, tusfehen oneenigU vende Echtgenooten; in hoe verre naamlyk zy elkander in rechten kunnen vervolgen. O ) Of er handdaadlykheden, tusfehen Mansperfoo* nenAnxeelerleie verfchillende gelegenheden, en op onderfcheidene wyzen; m hoe verre naamlyk het fchuldig maaken, zo wel als het Rem JSI^SÖ^ derWlsfelhrieven Ó J en andere handtekeningen; maar inzonderheid over het recht der zogenaamde Promesjen , als welken dikwyls in het burgerlyke leven plaats i ï Hoeverre de aanfpraak van een ongehuwde 40 vrouw, of jonge dochter, op haaf fcaender Zt,metbehoorelyke onderfcheidene awm%in«en* van de menigvuldige omftandigheden en 'gelegenheden, welken by zulk eene daad doorgaans plaats hebben; byzonelerlyk wan, neer het met de misdaad van fchaakmg ge- i } HTverfètet Recht van onderfcheidene huisge, h) Loten, het zy Man, Vrouw of kinderen,Jen opzich e van het gebruik der (leute s of het Sen openen van beflootene bewaarplaatfen kan Tordetgetrokken, voornaamlyk by abfentie van den Man. , . 0.-) Wat recht dienstboden, ter zaake van huis* } diefftallen omechtmaatig W^'S* de , tegen hunne Heeren en Vrouwen compts- •7.) Sanige vergoeding, Ouders en^og^n pre. V tendeer en kunnen, tegeneen' f?*1"»"*"* die hun kind of pupil mishandeld heeft, zoda. %g dat dezelndoor al te ftrenge kastydwg Jminkt geraakt is; mitsgaders hoe verre voogden en Schoolmeesters tn rechten aanfvraaklyk en aïtionabel zyn, die een onhuw< haare dochter, aan haare leftuurmg ff0|ft trouwde vsrleidm of onimadgm*  ( 6 ) SPECIALE CONDITIËN van INTEKENING. I.j Dit Rechtsgeleerd Werk in gr. övo. en met *en Desfendiaan ietter gedrukt, zal in agt- /fokken afgedeeld worden, en ieder ftuk tien bladen druk beflaan; zo dat het compleete Werk, twee bekwaame boekdeelen zal uitmaaken. a.) Boven het getal der Intekening zal geen en. j?eld exemplaar meer gedrukt, of aan iemand verkocht, en geduurende het leven van den Autlieur, om gewïgtige redenen, geen tweede druk van dit Werk opgelegd worden. 3.) De intekening zal van nu af aan, tot den laatften Augustus deezes jaars , alomme in de Steden , by de onderftaande Boekverkoopers plaats hebben , na welken dag dezelve voiftrektlyk gefloten zal zyn; zullende het Eerfte ftuk vier weeken daar na aan de Heeren Intekenaaren worden afgeleverd, en de aflevering van de volgende ftukken, fuccesfivelyk, van twee tot twee maanden, gefchieden. a.) By de aflevering van ieder ftuk, zai één gul -den contant betaald worden, terplaatfe, en by~de Boekverkoopers alwaar de Intekenaaren zullen ingefchreeven hebben; zo dat het compleete werk in het geheel 8 guldens zal beloopen, en eenige weinige exemplaaren op Mediaan Schryfpapier, 2 Ducaaten. 5.) De Boekverkoopers zullen telkens by de leverantie van ieder ftuk, de ingetekende penningen , binnen agt dagen tyds, na aftrek van hunne gewoone korting, doen remitteeren aan den Boekverkooper j. b. el we, te Amfteldam, als welke zig met de uitvoering en verzending van het werk belast heeft; ten einde den Autheur, ter goedmaakinge van de onkosten in ftaat te ftellen; zullende, by ontftentenisfe van dien, geene verdere aflevering gefchieden van_de volgende uitkomende ftukken, aan zulken die daaromtrent in gebreke zullen blyven, 6.) Indien het getal der intekenaaren niet toerykende bevonden word, om de zwaare kosten goed te maaken, en «lujj de voordgang van dit werk,  C 7 ) cm die reden , geftaakt wierd , zal daamn , by tyds, door de Couranten behoorelyke notificatie worden gedaan, hoe zeer zulks niet waarichynelyk te vermoeden is, daar veele welgeplaatfte harten dit als een edelmoedig fonds zullen aanmerken, om den ongelukkigen Autheur, in zynen onvermogenden ftaat te onderfchraagen. 7.) De naamlyst der Heeren Intekenaaren, zal, in een Alphabetifche orde gedrukt, en te gelyk by het laatfte ftuk afgeleverd worden, om vervolgens achter den generaalen tytel te kunnen worden geplaatst. De intekening gefchiedt te Amfteldam by J. B. Elwe,en de meeste Boekverkoopers; Alkmaar, Hartemihk ; Arnhem , ISyhof, Troosten Moeleman; Breda , van Bergen en Oukoop; Campen, Brok; Delft, de Groot en Poelman; Deventer, Brouwer exiKarfenberg; Dordrecht, van Braam, Blusjé, Krap, de Haas, Warner en de Vlucht; Enkhuizen , Franx', Franeker, Rornar; Groningen, L FJuyzingh,'P.Doekema, Grovenbe'g en Gtoenewoit', Gorinchem, Goetzee; Gouda , Verblauw en van der Klos; 's Hage, van Drechi,, Erve de Haan, Thietry en Menfingh, Men/ert, Wynands, van Lleef J. Klis, d'Agé en du Mee; Haarlem, Kampman, Wak te, Bohn, de Weduwe van Brusfel, Loosjes , van der Aa en 'Tetmans; Hoorn, Vermande en Bredaart; Harringen, van der Plaats; 's Hertogenbosch, Palier', Harderwyk, Kasteel; Leiden,£«c&rwans, Bankoop, Luzac en van Damme, Erve de Does^ Herdingh ,Onnekink, B'luygers en Koster; Leeuwaarden , de Weduwe Treiling, Cahais., Seydelo.xiBransma', Middelburg, Gillis/en, Keel, 'W. Abrahams, J. van den Sande, -M. van Osch en Wetters; Nymegen , van Goor', Purmerend , Kyzer; Rotterdam, van den Dries, Puls, Cornel, D. Vis, Arrenberg, Kraeft, Bothal , PJeqdrikfin, Hofhout 9 van Dyk, van Santen en Holfiein; Schiedam, Poolman; Utrecht, G. T»van Paddenburg , A, van Paddenburg, Wed. Schoonhoven, Wild, Emmenes , Otterloo, J. Visch, Warnar en de Wed. de Waal en Zoon; Zwol, Clement', Zutphen, van Eldik, tn Zaandam, j. Kool.  ( § ) By den Boekvérkooper, j. b. uwe, te Amjleliam, worcté io'ét goed gevolg gedebiteerd, liet bekende werk,- ten tytet voerende: fOëlISCH mengelwerk, door Mr. RHXNVIS f e i t h .* eenige losfe ftukjes, gevloeid uit de penne van dien beroemden Nederlandfchen Dichter, vindt men bier by een gebragt het geen reeds dê blondere goedkeuring der beminnaaren en verzamelaaien vati Dichterlyke werken, vooral van die van den Heere fbiib, heeft weggedraagen. Om een bekwaam boekdeeltje te kunnen leveren , neett men de ftukjes van deu gemelden Dichter vergezeld doen gaan , van eenige weinige anderen, doch waarin dezelfde onderwer■ren behandeld worden; verfcheidene van deezen zyn tot heden niet uitgegeeven , én zyn des geheel nieuw, 't welk deezen kleinen maar kielthen bundel, te meer aanmerking doet verdienen. Het fttikie waarmede denzelven geopend worat, is een traaie tiERZANG, van den Heere fiith, op het tweede eeuwfcetyde van de Ulrechtfche Unie, verrykt met historiekundige noüten en opgedraagen aan het oudheid- taal- en dicht - kundig Genootfchap, Dukes ante omnia mufce, te Utrecht. Deeze Lierzang wórdt vergezeld van eeu zoetvloeiend zesregelig versje, op het' fluiten van gemolde Uniê} waarop volgt Cen der dichtkunde Meesterftukkën van den Heere fe ith, naamlyk een aieemang ter verjaatingt der outrwinntng op de Dogger süanli, den ï van oogstmaand 1781 ; door zijn Ed. Mtgefproken op de idarhikft vergadering des Genootfchaps, onder de ^«^.Kunstliefde (Watt geen vlft, in 's Gravenhage, dén 6 van Oogstmaand I7o, _1_ By dit overheerelyke Dichtftuk is muzyk gevoegd , zynde dezelve zeer zindelyk en fraai in koper gefneeden -—On dit ftuk volgt een ander op hetzelfde onderwerp, betyteld . Liefdegaven, enz. Hét Dichtftuk van den Heere fe ith , dt Vevpanketukheid van het Heelal, en de voortref tlijkheid van het verfand, cJöÉt den Dichter in alle zyi.e groo-He,d kennen, en maakt met de daarop volgende verfen , De opftanding , Het taatfle oordeel, enz- eene zafnenftelling uit, van dichterlyke heraartjen, ktiilderihgen , zeggingskracht, onwaardeerbaar lesftu i en godgewydd bezegelingen die het hart verrukt , roert, en bet veilend kau verbeteren byna onunddeljk op deeze overfdinone verzen , volgt een verheven proza, van denzelfden beroemden S.iiryver, (men kent de bekwaamheid van 'smans pen in die taak , vooral aa* eene jul.a ,) ten tytel voerende Jian myn Vaderland een volgend Dichtftuk Op ■het nut der Maatfcliappi) te Hoorn Geleerde aanmerkingen op de Neder landfche'fabrieken;m. proza „enz. deeze en meer andere fthoene ftukken, welken nooit genoeg geroemd kunnen worden, maaken deezen bundel, zo eenig m zyne foort, als aangenaam en leerzaam om te■ leezen. —- Dezelve .s verfierd Inet fraaie koperen p laaten , en is gedrukt op een formaat om by de andere werken van den Heere feith gevoegd te fcunnen worden. . Da prys is/s: 4 • "» en oj? best papwr ƒ i • is -.  MENGEL TV ERK^ TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTPN EN WEETENSCIIAPPEN, JiETREKKELYK. gedagten over den heilzaamen en troostryken invloed,. van godsdienstige begrippen. (Ontleend uit het Werk des Heeren necker, getyteld: De l' Importance des Opinions ReligieuJ'es.) Kent iemand onverjlenschfter vreugd, Êen dieper Vrede en Vergenoegen, Dan zich naar zynen GOD te voegen, Te mikken op de blanke Deugd, m. schim. De groote Gröndbeginzels van den Godsdienst , het Geloof in een god, in eene Voorzienigheid, in de Onfterflykhcid der Ziele en een Toekomend Leeven. zyn de eenige hegtc Grondzuilen, waar op de Orde en Rust der Maatfchappyen, en het Geluk van elk, hoöfd voor hoofd, kan gevestigd worden. 't Is niet op eene losfe en algemeene wyze, dat de Godsdienst invloed heeft op 't Geluk; deeze vervoegt zich bepaald tot de Kinderen der Menfehen, en tot ieder hunner; deeze dringt in clks hart, om 'er hoop en troost in uit te Horten; deeze fchildert voor hunne Verbeelding alles wat dezelve kan verrukken; deeze vermeestert hunne gevoelens, en neemt hunne overleggingen in; en bedient zich van die heerfchappye, om hun moed in te boezemen , en voldoening te fchenken, in 't wrangst des tegenfpoeds, in nood en dood. De Godsdienst is een Leidsman, en een Steun in alle Lcevenstydperken , in alle omftandigheden. In dien Leeftyd, welke de meeste bekoorlykheden heeft, en de meeste zekerheid van een nog langduurend genot belooft , kan men geen Gids misfen. Wy hebben, om met zekerheid en veiligheid de ongeftuime dagen der Jeugd te flyten, Beginzels .noodig, die ons beveelen, en geene Bedenkingen , welke ons aanraaden: deeze laatften hebben III. deel. mengelvv. no. 7. T geeft  ft5?; GEDAGTEN OVER. DEN INVLOED "■een kragt , dan in evenredigheid van het Verftandlyk Vermogen; en dit wordt alleen gevormd door ondervinding, en door een langen tweeftryd der denkbeelden. Maar, wanneer de Driften gemaatigd zyn, door de Jaaren of Hcbbelykheid; wanneer de Ouderdom de kragten verzwakt, of Ziekten den Ouderdom vervroegen; wanneer de tyd gekomen is , ni welken dc Menfchcn zich gedrongen voelen, het voornaamfte voedzel van hun Geluk te zoeken in'zedelyke gewaarwordingen, wat zal dan van hun wórden, indien men hun berooft van die Begrippen, van dieHoope, die hun.nu eens bemoedigen, dan weder vertroosten ? ' Indien men de werkzaame verbeelding , welke alle Voorwerpen , tot'welke het"Vo'oruitzigt zich kan uitftrekken, verleuvcndigt, verzwakt? De Menichèn , die het alkronm iddelykst cn aanhoudendst den byftand van Gödsdienftige denkbeelden fchynen te behoeven, zyn de zodanigen, die, doorliet ongelukkig lot hunner'Ouderen, onder ons leeven, ontzet van allen eigendom, cn daarenboven beroofd van de middelen, welke van onderwys afhangen. Deeze rang van Menfelwn, tot den zwaafften arbeid als verweczen, op de lbopbiuvne van een lastig en eenzelvig leeven geplaatst, voor welken de daü van heden is als die van gisteren, die'door-geen vcrwagting, of eenig ftreelend vooruitzigt , jn dit leeven worden opgebeurd ; die weetcn , dat de fcheidsmuur is opgetrokken tusfehen hun en Aardser) 'geluk ' die, wanneer zy hunne gedagten tot het toekomende 'on deezeAVereld.uitftrekken , niets ontdekken dan den clendVen-'ftaat, waar' in zv, door eene naderende zwakheid /zullen vervallen ; - - niets ontdekken dan de behoefte, waar ram zv zich zullen blootgefteld vinden, als een 'van 'alles vcrlaaten .ouderdom hun overvalt. Met welk-eene verrukking moeten zy, in dien toeftand, de zoete hóóp , die Gödsdienftige Beginzels hun aanbieden niet aangrvpen ! • Met welk eene voldoening moeten zv niet verneemen, dat, naa den doorgang van dit Leeveft hun zwaar vallende, door zo veele onevenredigheden' een tyd zal komen, waar in zy hunne Medemenfchen fo*ei bomen , gelyk worden 1 • £ Hoe zeer zou.'en zv te beklaagen weezen, als zy afftand moesten doen van een Gevoelen , 't welk zich voor hun m een atgemeen Denkbeeld herfchept, het eenige, 't geen zy gereedlyk künn°te doen aanvliegen; doch dan zouden die afbeeldingen der Visfchen zo volmaakt moeten weezen als de Druiven van parrhasius '. . De Meeuwen hebben een fcherpen, langen, aan de zyden platten, Bek, aan den punt des bovenftuks omgekromd, en een bult aan dc onderkaak, in deeze beide laaïsttfemelde opzigten van dc Zee-Zwaluwen onderlcneiden die klcinder zvn dan de kleinlte Meeuwen. Daarenboven hebben te Meeuwen geen gevorkten, maar een vollen , Staart, hunne Schenkels zyn hoog, en zeis zouuen zv onder alle de Vogelen met gevliesde Pooten het hoogst aebeend zyn, indien 'er niet eenige gevonden worden, die ze veel langer, en zo overftallig lang, hadden, dat ze, in dit opzigt, gedrogten mogen heeten. — Alle Meeuwen hebben de drie Vingeren door een vlies aaneen o-chen, de agter-vinscr ftaat los. De Kop is groot, zy draaien dien flegt, en bykans tusfehen de fchoudcren, 't zv zy loopen of zitten. Zeer fnel loopen zy aan den oever, cn vliegen nog beter boven de golven. Dunne lange Wieken, die, toegeflaagcn, buiten den Staart uitfteeken, en de menigte van Vederen, met welke hun lyt bedekt is, maaken ze zeer ligt: van daar het Noordtclie Spreekwoord, zo ligt als een Meeuw:, ook zyn ze voorzien van een zeer digt Dons (*), blaauwagtig van .Ucur, (*y Aldrovandus wil, dat men in Holland veel gebruik van  s02 NATUURLYKE HISTORIE bovenal op de hoogte van de maag. Zy worden met dit Dons gebooren; dan, dc andere Veeren groenen traasdyk aan, én verkrygen derzelver volkomen kleur, naamlyk, het Ichoon wit aan 't Lyi, cn zwart of donker graauw van boven, eerst naa verfcheide maaien geruid tc nebben en in het derde jaar. By geheele hobpen onthouden zich de Meeuwen op de Zeeltranden: dikwyls ziet men ze met hunne menigte de rotzen en baayen vervullen, die zy door hun gefchreeuw doen wedergalmen : het krielt 'er van dit Gevogelte, deezen vliegen, geenen rusten , anderen zwemmen. ' In 't algemeen is 'er geen Vogel veelvuldige* op dc Kusten, cn men ontmoet ze in Zee tot op honderd mylen afltands; zy komen op de Eilanden en m dc Landfchappen, digt aan Zee gelegen, onder alle lugtüreekcn. De Zeereizigers hebben ze overal aangetroffen. Volgens kxmpfer zyn ze zo gemeen jn Japan als in Europa; de Burggraaf l>& queruocnt vermeldt, dat 'er verfchcide foorten'zyn aan de Kaap de (joede Hoop* die 't zelfdeS»efchreettw maaken als de Europifche. CooK vondt ze aan dc Kaap des At puilies; na Madagascar llevcncnde, aan Kaap Froward, in dc Straat van MageHan; in Nieuw Ho/land; in Nieuw Zeeland, op dc Eilanden by 't Staaten Land, op alle de laage Eilanden van den Archipel, aan de Zuidpoolkring : veele lieden op het Pafcha-Eiland droegen ■Meeuwen Vederen. Volgens legentil verfchalfen geheele wolken van Meeuwen een groot gedeelte van den drek, die het Eiland lausque bedekt, en overgevoerd wordt, onder den naam van Guaru, in de valei van Arrica; le page dupraïz fchryfr, dat de Meeuw van / öuifiana op die van Frankryk gclykt. De lieer de bougainville meldt, dat eene menigte van Meeuwen cn andere Vogelen , by de Malouine Eilanden, boven 't water zweefden , en met eene buitengewoone fnelheid op de Visfchen nederfebooten; zy leerden ons den gefchiktcn tyd kennen, om Sardynen te vangen: 't was genoeg, deeze Vogels eenigen tyd het onderst boven tc houden, wanneer zy den ingeilokten Visch geheel overgaven : zy leggen rondsom de poelen, in groene kruiden, eene groote menigte zeer goede en gezonde eijeren. Dan , dit Dons maakt: dan zeer bezwaarlyk om te gelooven is 't o-ecn hy 'er by voegt, te weetcn, dat dit Dons by volle Maan "omkrult , door de Sympatetifche overeenkomst tusfehen dezelve cn de Zee, die als dan het hoogst vloeit. De Avibus, Tom, UI. p. 70,  DER MEEUWEN* *6j TV™ dê o-rootfte foorten van Meeuwen fchynen aan de 7eela sten van het Noorden eigen. Zo zeer overvloedig 7vn ze op de Kusten van Groenland, dat men, volgens 11 Woordenboek der Groenlandfche Taaie van den Heer egede , een woord heeft bepaald, gefchikt om de Tagt od dit elendig wild uit te drukken; zy noemen die Jagt Jkpalliarpok. Men wil, dat de Meeuwen op de FeroeKilanden zo fterk en vraatagtig zyn, dat ze dikwyls Lammeren verfcheuren, wier ftukken zy in hun nes en brenPen- in de 'ïszee fchoolen zy in grooten getale zamen oo de krengen van Walvisfchen, en onthouden zich op jfl rtinkende krengen, zonder hinder; zy voldoen op hun ^SÏSrïSttugfi en verfchalren teffens in dit geval een ruimen voorraad aan de ingefchaape vraatagtigheid. hURr!uilzènden leggen zy Eijeren in de nesten, tot in dc bev?oo ef/e ftreeken der "beide Poolcirkels : zy verhaten ze niet in den Winter , zy fchynen verbonden aan de T un-trtreek waar zy zich bevinden, en weinig aandocnWkvoo de' verandering der Lugtsgefteltenisfe Ten deezen opzigte vinden wy aangetekend, dat de Vogels, die, in grS getale , met den Voortyd, na de Baat van Hufon trekken, om te broeden, en in den Herfst na de Zuidlvker Gewesten verhuizen , zyn de Zwaanen , de Ganzen, de Eenden, enz.: maar de Meeuwen brengen den Winter aldaar over , te midden van Ys en Sneeuw (f). Aristotei.es, onder eene veel zagter Lugtftreek wooflcnde, hadt reeds opgemerkt, dat de Meeuwen niet weg S?n\ maar 't geheele jaar bleeven op de plaats hun- fwyS'.'« zelfde zc§Scn van UyMfiéuwm, op de Kusten van Frankryk* waar men verlcheide foorten van dit Gevogelte, zo des Winters als in den Zomer, vindt. Overal zvn ze bekend, zo aan den Oceaan als aan dc Middcllandfchs Zee (§) , overal vermaard voor vraatagtig, en lastig door hun herhaald gefchreeuw. Nu eens gaan zv aan den laagen Zeeoever, dan eens in de klooven der rotzen om den Visch, door de golven daar op geworwhi te vangen ; menigmaal vergezellen zy de Visfchers , om liet overfchot,of het weg geworpene, van den vangst weg te neemen: deeze gewoonte is buiten tegenlpraak de lom' lL P- *9'  464 natuurlyke historie eenige rede van de vriendfehap , die de Ouden ftelden,dat de Meeuwen tot de Menfehen hadden. Het vleesch deezer Vogelen is niet goed om te eeten: men zou het niet, zonder 't weder uit te braaken, kunnen gebruiken, indien men de Vogels- vooraf niet aan de pooten hadt opgehangen, en dit wel ettelyke dagen lang, om 'er het traanige vet te laaten uitloopen, en door 'de lugt den flegten fmaak deels te laaten wegneemen. De Groenlanders, niet al'keerig van traan, maaken 'er, nogthans, gelyk wy gezien hebben, jagt op: en kunnen ook de Wilden op dc /lniilles Zich aan dit Wild gewennen. „ 'Er zyn" fchryft Vader dutertere , „ eene menigte kleine Eilandjes dermaate met Meeuwen opgevuld,'dat de Wilden, „ 'er voorby vaarendc, hunne Vaartuigen, die zo veel „ als een gewoone Sloep kunnen bergen, mede vol laaden. 't Is aartig de Wilden die Vogels te zien gereed ,V maaken: want zy werpen ze geheel in 't vuur, zonder „ het ingewand 'er uit te doen, of ze te plukken: dc pluimadie, verbrandende, vormt een korst om den Vogel, in welke by gaar wordt. Als zy hem willen ee4, ten, neemeffl zy die korst weg, en fnyden den Vogel midden door. Ik weet niet wat zy doen, om dit Gebraad voor bederf te bewaaren: want ik heb het hun „ zien eeten acht dagen, naa dat het gebraaden was; en „ dit is te meer te verwonderen, daar de meeste fpys ,, hier in twaalf uuren bedorven is Dan , dewyl dit Vogelvleesch elders niet gezogt wordt, en de Vederen van weinig waarde zyn, worden de Meeuwen meest ongemoeid gelaaten. , Nieuwsgierig, om met eigen oog de Iccvcnswyzc deezer Vogelen op te neemen, lieten wy 'er ons eenige lcevende bezorgen, en dc Heer baillon , altoos gereed, om, op de verpligtendfte wyze, aan onze begeerten te voldoen , zondt ons tien Mantel-Meeuw cn de Gryze Meeuw: wy hebben ze vyftien maanden in een tuin gehad, waar wy ze alle uuren konden waarneemen. Terftond gaven zy blyk van hunne flegte geaartheid, elkander, zonder ophouden , vervolgende, de grootlle wilde niet dulden dat de kleinfte at, of zich naast hem zette. Wy gaven 'er geweekt brood aan, met ingewanden van Gevogelte, en allerlei afval van dc keuken, 't welk zy zonder onder, fchcid inflokten : intusfehen lieten zy niet na, in den tuin '■ •' ' wor- (I) Hifi, Gen. des Antilles, Tom. II, p. 274.  DER MEEUWEN. 1 1 a6S wormen en Hakken op te zoeken, en wisten zy de laatsteenïïdcn uit de hoorntjes te haaien. Dikwyls baadden fv in een kleine kom, en uit het water komende fchudden zy zith, floegen met de vle ugels , en, (taande , netten zy hunne Veeren, gelyk de Ganzen en Endvogels. Veeltyds waren zy 's nagts op, dikwyls zagen wy ze _ s avonds ten tien en elf uuren loopen; zy verbergen met , gelyk dc meeste andere Vogels, den Kop onder de Vlerken als zv «-aan ilaapen, zy Maan deuzelven alleen agterwaards, leggende den Bek tusfehen het bovenfte gedeelte van den vleugel en den rug. Wanneer men deeze Meeuwen wilde grypen, zogten zy het af te weeren en te byten; men.moest, om den flag met 'den Bek te ontwyken en hun meester te worden , een Zakdoek over den Kop werpen ; als men ze nazette , verhaastten zy hun tred, door het uitipreiden der Vleugelen •' over 't algemeen liepen zy langzaam en onbevalp.v • hunne traagheid vertoonde zich zelfs als zy in drilt waren- want als dc grootfte de kleinfte vervolgde, hieldt hv het voor genoeg hem op de hielen te zitten, als ol hy hem niet wilde krygen: de laatfte deedt, op zyn beurt, niets meer dan noodig was, om het gevegt te ontwyken; zo ras hy zich op eenen gevoegzaamen afftand yerwydcrd oordeelde, hieldt hy Uil, en herhaalde dit zelfde loopje, zo menigmaal het noodig was, om buiten het bereik zyns vvands te blyven : waarop zy beiden hun rust hieldeni; even of de afftand genoegzaam was om de vyandlehap te vernietigen. Moet dus de zwakftc niet altoos zyne veiligheid zoeken , in zich van den fterkften te verwyderen ? Maar ongelukkig is de Dwinglandy in de hand van den Mensch een werktuig, 't welk by uitlpreidt, en zo verre doet (trekken als 't hem goed dunkt. Deeze Vogels fcheenen den geheelen Winter het gebruik hunner Vleugelen vergeeten te hebben: zy gaven op °-eenerlei wyze eene trek, om weg te vliegen, te kennen• zv hadden in de daad een ovemoed van voedzel, en hunne vraatagtighcid , hoe fterk, kon hun geen rede tot welaan geeven; doch, in den Voortyd, gevoelden zy nieuwe° behoeften, en toonden andere begeerten : zy poogden zich in de lugt op te hellen, en zy zouden de vlugt «enomen hebben, waren de wieken niet cemge duimen bekort geweest: zy konden niets meer doen dan even opvliegen, of met uitgefpreide vlerken rond loopen.- De aandoening van Liefde, die met .het Voorjaar -weder komt,  •S66 . natuurlyke historie der meeuwen. fcheen de afkeer te overwinnen, en deedt de vyandfchap tusfehen dit paar Vogelen eindigen; beiden lagen zy den woesten aart af, door het zagte Inftinct , om een gade te zoeken , en, fchoon zy, te zeer in foort onderfcheiden , niet paarden , hadden zy eene gezellige geneigdheid, zy zogten elkander op, aten cn ïiiepen te zamen : doch het klaagend geluid, 't welk zy floegen, als mede hunne onrustige beweegingen, toonden, genoegzaam , dat dit zagt gevoel der Natuure eer opgewekt dan voldaan was. de bespiegelende wysgeer, het oög vestigende op den groei der planten. (Naar het Engelsclu') TTet zeef gunftig Voorjaar, 't welk, naa ccn gemaatig■*--»■ den Winter,, het Groeiend Ryk , in vollen cieraad heeft opgetooid, trekt myne aandagt, cn vestigt dezelve op dc Planten cn derzelver Groei. Het herinnert my de fchilderagtige en veelbevattende Dichtregelen , - van onzen Jaargcty-Dichter van winter. Thans fpreit de groenende aarde ontelbre kruideryen In milden overvloed, in 't welke aan alle zyin Een fchat van planten en van heesters, door natuur Op ,'t minnelykst gekweekt door vocht en zonnevuur. In dees bepaalden ze aan de takken 't groeibre leven , In andren doet zy 't zelfs door al de bladren zweeven, Zy Jluwt de voedzelflof, die elke plant Iskoort, In vloeibaar vocht verfynd, door duizend adren voort. De wortel drenkt het fap , dat, gistende opgefleetren, Verdund wordt in den tak, en, langs verhooien wegen, De bladen kweekt en voedt, ten nut van bloem cn vrucht, . De planten ademen door duizend blaên de lucht, En in den koelen nacht den dauw door Jliapende adieu, Daar '£ voedzelfchenkend fap, allengs gekleinsd, op'f nadren Der Zon, door bast en blad en knopje en bloempje vloeit, En aller oppervlak met geurig zweet befproeit. Met welk een weidfche pracht fiert ge, 6 Natuur ! uw looien! Hier zien wy bloem en plant uit bollen voortgefprooten, Gindi  be bespieg. wys-geer over den groei der tlanten. 267 Ginds blyde en mild gevoed door wortels; hier vertoont Die Jleng zich dun en teer; daar ryzig en gekroond. Hoe weelig zyn de blaên rondsom den tak gejlingerd'. Dees zyn geveêrd, getakt, gevleugeld, of gevingerd; Die zyn gefneên, gefcheurd, gekarteld, of getand, Gekaveld, of gefierd met franjes om den rand. Hier zien we een helder groen door tintiend licht befchenen, En van een flauwer kleur een' nieuwen glans ontlenen; En ginds met geel of wit het donker groen gevlakt, Met bleekroode adertjes doorweeven, of getakt, Met purpren doorens, of met wol of ys belaaden, De fchoonjle luister ftrualt, ö Moemptjes'. van uw bladen. Uw kleuren, ryk verguld door 't ryzend morgenlicht, Vertoonen al de pracht der Lente aan ons gezicht. Hier zien we u los en vry langs dertle. rankjes Jpeelen, Ginds praalt ge op fieiler Jlam, of buigt uw tengre fleclen Door trosfen, welker zaad, in f een of vrugt bedekt, In vlies of dop befchut, de opmerkende aandacht trekt, Die, waar zy de oogen wende, een reeks van zeldzaamheden Ontmoet langs 't veïdtapyt, ontrold voor haare fhreden. Dichtregels, die grootendeels bevatten wat ik ten oogmerk heb , by de tegenwoordige Befmegebng van 1 er. Groeiend Ryk, mede te deelen. De ftoffe is zeer ryk, en zullen wy alleen de voornaamfte, en meest m_ t oog loopende , byzonderheden aanftippen ; doch zodanig, dat het genoegzaam ftrekke, om verderen onderzoeklust te wekken by Leezers en Leezeresfen , vatbaar voor een wenk, welke hun zomtyds alleen ontbreekt, om met cle vcrfchuldigdc oplettenheid het gefchaapene te beichouwen, en 'er de hand des fteeds onderhoudenden wyzen goeden Werkmeesters in gade te flaan. Onze onfterflykc Landgenoot, boerhave , geelt ons deeze algemeene bepaaling van een Plant, het hoofdvoorwerp oiïzer Befchouwing, dat dezelve een bewerktuigd I ichaam is , beftaande uit vaten en fappen ; tot weüc lichaam een wortel behoort, of een gedeelte, door t welk 't zelve gehegt is aan een ander Lichaam, en inzonderheid de aarde, uit welke de Plant leeven en groei ontvangt Een Plant is van Delfftoffen onderfcheiden , door een bewerktuigd Lichaam te weezen, uit vaten en fappen zamèngeftèld, Een Plant verfchilt van ecu Dier, ' III. deel. mengelw. no. 7. V door  r,(58 DE BESPIEGELENDE WYSGEER door gehegt te weezen aan een ander Lichaam, waar uit dezelve voedzel haalt. Dat de Planten bewerktuigde Lichaamen, en met leeven voorzien, zyn, blykt uit eene menigte byzonderhcdcn, aan dezelve eigen, en bovenal uit zekere maate van zelfsbcweeging , in dezelve ontdekt. Dc Planten , in Trekkasten3 en Oranjehuizen gezet , hellen na het licht. 'Opo-eflooten ol' bepaald zynde , zoeken zy , een gat in een niuur of fchutting vindende, 'er door heen te dringen. Verfchcide Planten keeren, over dag, de bloemen na de Zon ; de meeste fpreiden , by een helderen hemel , de bloemen wyd open, doch fluiten ze voor den regen, of by het naderen van den nagt. Dc Bloemen van veele Planten hangen 's nagts neder, als ol de Planten flicpen, ten einde geen regen of koude vogtige lugt het vrugtbaarmaakend ftof benadeelc. Bekend is 't , hoe cemge de Bladeren fluiten of oprollen, by het naderen van Onweer. Eenige Planten, met den naam van Gevoelige onderfcheiden , kronkelen, aangeraakt, de Bladeren in een, ot fchynen a^terwaards te deinzen en in te krimpen , terwyl ze korten tyd daar naa zich weder ontrollen en herdeden, niet anders dan of ze, by 't leeven, ook gevoel hadden. Voorts blykt het , dat de beweeging met min noodig is tot dc fterkte der Planten •, dan dc hchaamseefenino- tot dc gezondheid cn fterkte der Dieren. Ingevolge hier van, zyn de Gcwasfen in Trekkasten en Oranjehuizen , fchoon voorzien van genoegzaame warmte en voedzel , zwak , dc bladeren misverwig van kleur , en fchynen te kwynen , wegens mangel aan beweeging. Boomen , door hooge muuren ot gebouwen omgeeven, en in een naamver ommekring bepaald, zyn zwak, tchoon ze hoo'r opfchieten. Daarenboven hebben eenige oroote ' Natuurkundigen eene zeer opmerkenswaardige overeenkomst ontdekt , tusfehen het werktuiglyk geilet der Planten en Dieren (*> De Wortels, de Stam, de lakken, de Bladeren, de Bloemen , cn de Vrugten , maaken de voornaamfle uitwenen Onlangs hebben wy, in ons Mengelwerk, deswegen zeer leezenswaardige Stukken "geplaatst, die wy niet kunnen riStaaten te herinneren. Zie Nieuw rlgem. Vaderl. (.etteroef. 11 u. Ilde Stuk bl. 295. over de gewaarwordende Vermogens der Planten; en Aid. bl. 300. een Vergelyldng tusfehen de Beweeg;ng der Planten en Dieren.  OVER DEN GROEI DER PLANTEN. £ö> wendige deelen der Planten uit, op welke wy het oog moeten vestigen. De Wortels houden, door mid¬ del van derzelver verfcheide foorten van knobbels , takfchietingen, en vezelen, als zo veele houwvasten, de Plant in den grond: terwyl derzelver openingen het voedzeTfap, door 't water vioeibaar gemaakt en aangevoerd, opflurpen. „ , Uit den Wortel komt de Stam voort, aan welken de Plant deels haare fehoonheid, deels haare fterkte, te danken heeft. Pypswyze gevormd zynde, wordt dezelve geftevigd door geledingen , op behoorelyke afftanden geplaatst. Zomtyds tc zwak om zich zeiven tc onderiteunen hegt de Steel, die voor Stam dient, zich om een vaster fteun, door middel van de nypers, waar mede zy als 't ware met handen en vingeren voorzien is. In eenige Planten is de Stam als een fterke pylaar, en ftcekt de kruin ftout in de lugt; al de woede van wind en weer tartende. • ,'\A De Takken fchieten, als zo veele armen uit den Wortel en den Stam, waar aan zy zeer geregeld verdeeld zyn. Ze worden verdeeld en onderdeeld in veele kleine boschjes: terwyl de onderverdeelingen dezelfde orde waarneemen als de hoofdverdeelingen. De Bladeren , die verrukkend fchoone cieraadeii der Planten , zyn , rondsom den Stam en de Takken, in dezelfde o-eregeide orde gefchikt. Eenige zyn enkel, andere zamengefteld. Deeze zyn glad en elfen, andere getand: eenige" zeer dun, geénc dik, andere hard, zagt, glad ot W De^Bloemen, wier fchoone en veelverwige kleuren aan de Natuur gèsnzins den minften luister byzetten, vertoonen niet min verfcheidenheids dan dc Bladeren. Eenige beftaan uit één enkel Bloemblad, andere uit zeer veele. Dc gedaanten zyn onnocmclyk verfchillend. Deeze vertoonen zich als zonder eenige kunst over de gencele Plant verfpreid, geene vormen ruikers, of groenen pyramieds.wvze op Het meerendcel is voorzien van een kelk, nu eens enkel , dan weder uit verfcheide deelen zamengevoe°'d, of aartig gefneeden. Uit het middenpunt des Bloems ryst een of komen meer kleine pvlaaren, glad of gegroefd, rond aan den top of in een punt uitloopende: deeze worden omringd door andere kleindere , die op derzelver bovenfte gedeelte eene £t van klein'e blaasjes dragen, en vol van een zeer  ft7« DE BESPIEGELENDE WYSGEER. fyn poeder, of vrugtbaarmaakend ftof: elk korreltje,door een Microscoop gezien,blykt eene zeer geregelde gedaante te hebben, doch verfcheiden, naar zyn verfchillende foort; nu eens zyn het kleine gladde klootjes, dan weder digt, met fteekeltjes omzet, andere driekantig, als een prisma, of van eenige andere geregelde gedaante. Op de Bloemen volgt eene oneindige rykheid van Vrugten en Zaaden. Alle Vrugten cn Zaaden hebben dit gemeen , dat ze, onder een of meer bedekzelen, den Zaadkorrel van toekomende Planten bevatten. Deeze hebben alleen zulke bekleedzels, als onmiddelyk het Zaadbeginzel indutten, welks buitenkant zeer fterk is; onder deezen vindt men 'er die als met vleugelen, pluimen of vederen , voorzien zyn, door middel waarvan ze verfpreid, overal heen gevoerd, en op anders ontoeganglyke plaatzen geplant worden. Andere zyn beter omkleed, beflooten in fcheeden, met dén of meer afdeelingen. Een derde foort bevat, onder 'een lekkere vrugt, nog veraangenaamd door eene fchoone kleur , een fteen, en daar in den kern. Nog andere zyn in fchcllen omwonden, gewapend met prikkels , vol van een bitter fap, of vercierd met een fyn hairig overtrekzel. De buitenkant van Zaaden en Vrugten levert niet min verfcheidenheids op dan die der Bladeren en Bloemen; nauwlyks kan men zich een gedaante voordellen , waar van zy geene nauwkeurige afbeelding fchenken. Zodanig zyn de uitwendige deelen der Planten. Inwendig zyn ze zamengefteld uit vier foorten van vaten, te weeten, de Houtagtige Draaden, de kleine blaazen, de eigenlyke vaten, en de lugtblaasjes. De Houtag¬ tige Draaden zyn zeer kleine kanaalen, in de lengte van de Plant gefchikt, en beftaande uit kleine buisjes, naast elkander geplaatst. Zomtyds loopen deeze Houtagtige Draaden evenredig met elkander, op andere tyden zyn ze gefcheiden; tusfehen zich hatende langwerpige ruimten , die opgevuld worden door eene foort van vliesagtige blaasjes, horizontaal gefchikt, en gemeenfehap met elkander hebbende. De eigenlyke Vaten zyn eene foort van houtagtige vezels , van de andere voornaamlyk onderfcheiden0, door derzelver fap, donkerder van kleur, of dikker. In 't midden van deeze, of rondsom een groot getal van houtagtige vezels, zyn eenige vaten, niet- zo nauw, beftaande uit veerkragtige blaasjes, zelden iet anders dan lugt bevattende. Dee-  OVER DEN GROEI DER PLANTEN. 27 1 , Deeze vier rangen van Vaten, welke door alle de deelen eener Plant verfpreid zyn, naar gelange van elks natuur cn werking, leveren, althans in Boomen en Heesters , drie voornaame, en eenzelfde middelpunt hebbende, beddingen op, de Bast, het Hout, het Hart. De Bast of het bcdekzcl, buiten om alles gaande , is glad, effen , en glinfterend in eenige; ruw, en gegroefd in andere: deeze wordt gevormd van de wydfte vezelen, 't minst samengedrukt, en die de meeste lugt toelaaten. Het Hout, onder den Bast geplaatst, heeft, integendeel, nauwer en zamengetrokkener buizen. De vezels zyn min uitgebreid of gevuld. Het Hart van de Plant is weinigmeer dan eene verzameling van blaasjes, die grooter en ruimer zyn dan die van den Bast of het Hout. Door middel van den Wortel en de Bladeren krygen de Planten voedzel. De zout-, olïeagtige, en fync vogt, door het water van de aarde gefcheiden, en in een ontbonden ftaat gehouden , is het voornaame voezel des groeienden Ryks. Het voedend vogt in den Wortel, getrokken door de hairvezelen , klimt van dc houtagtige draaden van den Stam, cn gaat van daar in dc blaasjes, aan denzei ven vast. Hier wordt het bereid en gekleinsd. Vervolgens komt het in de eigenlyke Vaten, onder dc gedaante van een gekleurd vogt, dat min of meer dik is; en wy mogen gisfen, dat het, ten aanziene van dc Planten , 't zelfde is als de chyl of bloed voor een Dier. Door fyndcr en meer rond loopende buisjes gekleinsd, wordt het eindelyk na alle de deelen gevoerd, waar mede het zich vereenigt, en dc Plant vergroot. De hoeveelheid van voedzel, welke een Plant irit de aarde trekt, is geëvenredigd aan het getal en de grootte der Bladeren: hoe minder en kleinder deeze zyn, hoe minder de Plant behoeft. Ook wordt de voeding der Planten onmiddelyk door derzelver Bladeren tc wege gebragt. Ze dienen' niet alleen om het fap op tc trekken, te bereiden , van hef overtollige tc ontlasten; maar zyn een foort van wortels, die uit de lugt de vogten haaien, welke zy aan de naastbygelegene deelen fchenken. Dc Dauw, die uit dcu grond opryst, is dc voornaame bron van dit der Lugt ontleende voedzel. De Bladeren bieden daar aan derzelver beneden oppervlakte, altoos voorzien van een oneindig aantal kleine pypjes , fteeds gereed om dat vogt op tc fturpen. En ten einde de Bladeren geen hinder mogen lydcn V 3 in  2^2 DE BESPIEGELENDE WYSGEER in deeze werkzaamheid, zyn ze met zulk eene kunst op den Stam en aan de Takken verfprcid,dat de onmiddelyk voorbaande dc volgende niet dekken. Zomtyds zyn ze beurtlings geplaatst op twee tegen elkander overgehelde evcnwydige lynen; zomtyds by paaren, die elkander rechthoekig kruisfen; zomtyds gefchikt op de punten van veelhoeken, op de Takken befchreeven, en zo geplaatst, dat de punten van den bcnedenften veelhoek met de zyden van den bovenften overeen komen; zomtyds klimmen de Bladen de geheele lengte van den Stam ol der 1 akken or> in een of meer evcnwydige krultrckken. Door eene werking , buiten twyfel zeer eenvoudig, dringt de Wortel van een Plant zich in den grond de Takken fchieten ter wederzyden uit, de Bladeren Hellen defzclver bovenfte oppervlakte bloot aan de open lugt, en de beneden oppervlakte aan de aarde, of het binnenfte o-cdcelte van de Plant. Indien ccn Zaad anders om m den Irond geraakt is, zal de Wortel cn de Stam ieder zich omkecren, de eerfte zich fchikken om m den grond te booren, dc laatfte om in de lugt te komen. Wanneer men een jongen Stam geboogen houdt zal het uuende nogthans recht opgrocijen. Krom dc 1 akken van alle foorten van Planten: fchik het dat dc beneden oppervlakte der Bladeren na dc lugt komen, gy zult wel haast ontdekken , dat alle die Bladeren den voorgaanden ftand aan- "^ceic "roote Natuurkundigen hebben een omloop van Sappen in de Planten verondcrftcld, anderen beweerd, dat het Sap niet omloopt, maar opklimt en nederdaalt, h'ier in de voctftappen drukkende van Dr. hales , volgens wiens beginzels men de beweeging van het Sap m deezer voege hebbe tc begrypen, dat, geduurende de IIctte van een Zomerfchen dag, alle Planten vrylyk uitwaasfemen uit dc poriën van Bast en Bladen. Ten zelfden tyde worden de vogten zeer verdund, de hegtvaten verwyderd, zo dat ze de Sapvatcn drukken cn vernauwen: ingevolge waar van derzelver vogten , niet in ftaat om door dc Wortels zich te loozen, opwaards gedrongen worden, waar derainfte tegenftand is, en, in de gedaante van damp, intwaasfemen door dc Bladeren en Takken. Wanneer de warmte der Zonne afneemt, Vernauwen de lugtvaten , de Sapvaten verwyden, en de Sap daalt neder, even als de vogt in een Thermometer. Ingevolge van deeze verwjsftliug, geraaken dc hairvezels der Bladeren en neventak-  over den groei der planten. 273 ken ledig. Omringd zynde door de vogtige dampen van den avond , vullen zy zich volgens de bekende wetten der aantrekking, en laaten de nieuw verkreegene vogten nederdaalen , om met de meer bewerkte vermengd te. worden. Zo ras de Zon de gefteltenis der Lugt veranderd heeft, worden de lugtvaten weder uitgezet, en de Sapvaten verengd. Dezelfde oorzaak brengt altoos hetzelfde uitwerkzel voort; en deeze beurtlingfche opklimming cn nederdaaling , door hetzelfde zamenftel van vaten, duurt zo lang de Plant leeft. • De ongeregelde be- wee zetten , die vast genoeg ftondt. Deeze zwaarigtmid te ' boven zynde, bevonden wy ons by den ingang van de  «78 BE SC HRY VIN C eerfte Zaal. De ingang is fchuins afloopende, met ve« zelvvortelen bedekt; aan de rechterhand is eene foort van Hol, 't welk niet diep in gaat. Vooraan vertoonen zich vier heerlyke pylaaren, die de gedaante van Pahnboomen hebben, op eene ry ftaan, en eene foort van gaandcry vormen. Deeze pylaaren kunnen 30 voeten hoog weezen, en zyn Stalactitcn. Het zeldzaamlle is, "dat zy het verwelfzel niet raaken, 't welk geheel effen is , als mede dat ze van boven breeder zyn dan beneden, ftrydig met de gewoone gedaante der Stalactitcn , die op den grond ftaan (§). In deeze eerfte Zaal, door deeze pylaaren in twee deelen gefcheiden, ontftaken wy een vuur, ontbceten , en zeiden voor een geruimen tyd vaarwel aan het daglicht. In de tweede Zaal treedt men door een zeer nauw gat, waar het lyf niet dan op zyde door kon. Wy gebruikten, om af te daalen , daarom den houten ladder: deeze nedergang was van 20 voeten, cn dc afhelling van den grond, van de eerfte tot de tweede afdeeling , zal drie roeden weezen. ■■— Deeze tweede Zaal is verbaazend. Men ziet 'er, bovenal aan den flinkerhand, een gordyn van eene onmeetelyke hoogte, doorzaaid met brillanten, bevallig gevouwen, met het benedenlle gedeelte den grond raakendc, als of het door de hand eens kunftenaars was opgehangen : verfteende watervallen , wit als emailjeerzel, andere gcelagtig, die op u fchynen te zullen nederllorten in gebrooken golven; het eerfte oogenblik verfchrikt; het tweede verbaast en verftomt, alles is ftom en onbezield. Het fchynt of een hooger magt met eene tooverroede alles heeft opgehouden, gelyk aan het binnenfte der paleizen, waar, in de tyden der Toovergodinncn, dc reizigers hunne verwondering lieten weiden, zonder eenig bezield weezen te ontmoeten; verfchcide kolommen , deeze afgeknot, andere in de gedaante van obelisquen; het verwelfzei behangen met festoenen en kransfen , deeze doorfchynend als glas, geene wit als albast; kristallen, diamanten, met één woord, de vreemdfte verzameling van kostbaarheden, die te gader mede werkt, om ons de vcrcieringen, welke wy in onze kindfche jaaren hoorden, tc herinneren. Ter f§) Men kan reden van dit verfebynze! geeven, met te veronderftellen , dat de grond eensflags weggevallen is, en deeze pylaaren gefcheiden heeft van het gewelf, waar aan ze hing*.  van een grot?. fi79 • Ter (linkerhand af voortgaande, komt men in eene derde Zaal, vry breed, doch zeer lang: de gedaante is als die van eene krom loopende gaandery, men wandelt lano-en tyd in dezelve. Men houdt ftil, om in te gaan onder een klein zeer afgemerteld gewelfzel. waar men niet dan cebukt kan wandelen; het heet de Oven, van wegen de ronde en laage gedaante; deeze Oven heeft twee uitgangen'; de verfteeningen zyn in denzelven wit , graanvormi°- , en gelyken , zo zeer, dat men zich ligt zou vergisten , na klein zuikergebak van allerlei gedaante. ■ 't Is onmogelyk zich de vreemde fpeelingen te verbeelden , welke het der Natuur behaagd heeft in deezen Oven te maaken : 'er is geen Naageregt waar op de ftukken aarti^er en geregelder gefield kunnen worden; alles is overltrooid met een fyn en fchitterend zand. Aan de rechter hand laat men een tweeden Oven, min zeldzaam , en treedt in eene andere zaal, die vry groot is , waar in men niets ziet dan omgekeerde, gebrooken , op elkander geftapelde en hangende, rotzen , ontwyfelbaare kenmerken van geweldige fchokken in den boezem des aardryks : alles is droevig, treurig, en men gaat fchiclyk voort door de vreeze , dat een der verbaazende fteenbrokken zal losraaken , en, uit den dreigenden ftand , waar in men ze ziet, op 't hoofd vallen ; doch het volgend oogenblik ziet men andere, die denzelfden fchroom baaren. 't Is een groot Amphitheater, waar men gemeenzaam wordt met de vrees; en waar de regels van gezigt. en wiskunde , by aanhoudenheid, overtreeden fchynen. Deeze eerfte Zaaien waren iu 't land bekend, en daar zy het weezenlyk oogmerk onzer reize niet voldeeden, bereikten wy eindelyk de plaats , waar de Heer lonjon zyne Myn hadt doen fpringen. De ingang is eng, en men moet kruipen. Dit gat leidt tot een klein vertrek, in 't welk twaalf perfoonen' zich kunnen plaatzen. Agter drie kleine pylaaren doet zich eene verzamelplaats van water op , doch het is zout en vuil; eene verbaazende menigte van Vledcrmuizen bewoonde met ons dit klein verblyf; tegen de rotzen ontdekten wy veele cristalfchietingen , onder de gedaante van planten , wit, fchitterend, zeer fterk affteekende by den zwarten grond aan welken zy vast hingen. Deeze Zaal was open aan den overgeftelden kant des ingangs,* men zag voor zich eene ruimte , waar van het oog geene afmeetingen kon jnaa-  a8o BESCHRYVING maaken , om 'er te komen, geen weg dan eene fchefpe rots van 50 voeten. Wy ontvouden onze Touwladder, en maakten'dien vast aan een Stalactiet : wy moedigden elkander aan, en de een' keek op den ander, men deinsde te rug, een fchriklyke diepte vertoonde zich aan alle kanten ; een kleine fteen , na beneden geworpen, hadt langen tyd werk om beneden te komen ; eindelyk hoorden wy denzelven raaken, cn van rots op rots vallen , tot dat het geluid ophieldt. Een enkele onoplettenheid, een duizeling, kon den Waarneemer het leeven kosten. Wy koozen, nogthans, onze party. De Zaal, die zich aan ons oog opdeed , by het flauw fchynzel onzer toortzen , 1'cheen wel geknikt om ons vergoeding voor onze moeite te zullen verfchaffen. Pylaaren van eene verbaazendc hoogte , eene zaal zo groot als van een openbaar gebouw, en gewelfzel, waar van wy, zelfs op de hoogte waar op wy ons bevonden , de hoogte niet konden meetcn; ftcilten, welker diepte wy niet konden fchatten, alles verbaasde ons; alles wekte ons op. De voorgemelde Boer, zo behendig als ftoutmoedig, was de eerfte die het waagde; de Heer bkunet volgde: naa drie roeden nederklimmens, bemerkte men den nederklimmenden niet; de tyd, welken hy daar aan befteedde, fcheen verbaazend lang; op twintig voeten hoogte hieldt de rots op,cn de ladder, zonder ftcun, wankelde en draaide. De diepe ftilte, het zwakke licht, 't welk de duisternis verminderde , zonder dezelve te verdryven, de fchrik, welke die diepe ftilte te wege bragt, afgebrooken door eenige afvallende Stalactiten , die van het gewelf nederftortten, cn van rots op rots vielen: alles zette aan onze reis eene romanesque gedaante by. 't Is onmogelyk, dat, in zodanige omftandigheden, de ziel haare eigene aandoeningen niet vergroot; doch ik geef ze op, gelyk wy ze toen gevoelden , en wy hebben naderhand ze elkander meermaaïe'ri beleden. Ik daalde de derde neder, onverduldig om te zien en te hooren. De touwladder, reeds verzwakt door de zwaarte myner twee voorgangeren , de treden te wyd van elkander gemaakt , het gewigt van den ladder deedt ze daar en boven zakken; de tyd , dien men zich aan dc handen moest houden om de trede te vinden, die van de rots te verwyderen, en 'er den voet in tc ftecken, zonder zich met de andere hand te kunnen vasthouden, uit hoofde van den afftand ; dit alles putte myne kragten uit,  VAN EEN GROT. 2§l uit zodanig, dat ik, op een derde van den ladder ge- • vor'derd, geen dienst meer hadt van myne flinker'hand; ikSV« den eenen voet op den ladder, met den anderen tn dc lugt, den ladder omvattende, kunnende opnoXafldimmen. Een kwartier uurs beebik ih dc angffiofle verlegenheid , onder my de fchnklykfte diepten zei de, cn niets dan een' enge glibberige rots onderden ladder langs welken ik rechtftandig moest afklimmen; ik beklaagde myzelven, ik beklaagde myne P^dgezclen, die zich door myn lot in groote mocilykheid bevonden. Ik hoorde over my fpreeken boven my, en oordeelde ove myn toedand uit hunne gefprekken Naa 't verloop van een kwartier uurs , hervatte ik al myn moed dc nood gaf my kragten, ik liet los, en verlcheide treden neder glyende , onderfteunden my myne medegenooten , en ik liet my in hunne armen vallen , doornat van zweet; doodlyk afgemat , ging ik nederleggen op een rots die my een zagte Sopha fcheen; welhaast kreeg ik mynkrag- *!|lT*% myn Knegt , door myn voorbeeld geenszins aangemoedigd, en die voor myn lot gebeefd hadt, bleef, met den Zoon van den Heer lonjon, boven; hy hadt mv vergezeld in alle Grotten, en hoe veel moeds hy bezate , hv vreesde zich te begeeven op dien kwaalyk zamengeftelden ladder,en dat alles van tyd tot tyd gevaarlVkef werd. Wy iloegen ons oog op eene onmeetelyk gïote rimte, ryk in cieraaden bedekt met StalacitUn en Stalagtmttnjvxa allerlei gedaante, en eene verblindende witheid. Doch 'er waren nog vyftig voeten dieper overig; fcherpe rotzen, digt by een, waarop dc voet zich niet kon vestigen , en de hand geen vasthouden hadt, dreigden een gewisfen dood aan den roekloozen, die het zou hebben willen waagen laagei at te daalen. Vrugtloos betlonden wy het op allerlei vvyzen • tc vergeefsch zogt de ftoutmoedige, lonjon zich gen weg te baanen, fchoon zyne kragten bykans waren uitgeput: mismoedigheid greep ons' aan ; ons ontbrak louws -enocg, wy hadden yzeren fteekers , hamers cn X mSf3oaig. Eindelyk beflooten wy , hoewel met tegenzin , weder op te klimmen langs onzen elMÏfe\ermtcW was verre van bedaard te zyn, cn ik -wil gaarne bekennen , dat een weezenlyke fchroom 5y aan|reep om op nieuw my te vertrouwen op een  fi8ft BESCIIRYVINC VAN EEN GROT. ladder, flegt gemaakt en flegt gefchikt; ik zag 'er zeer tegen op, myn flinker hand kon my geen dienst doen. Nogthans was het 'er verre af dat ik myne Reisgènooten buiten my wilde laaten vertrekken , 't was zelfs, door de gefteldheid waar in wy ons bevonden , noodig dat ik eerst opklom. Ik deed het met behulp van een touw onder myne armen doorgellooken , 't welk myn knegt boven vast hieldt, nevens den braaven pierre , die ons overtrof in moed en behendigheid: dus geholpen, klom ik fchielyk by de rots op : myn rechtehand was my genoeg om* my te beftuuren; welhaast had ik de hoogte zonder gevaar, zonder vrees; myne Reisgenooten volgden my volvrolyk, en wy waren niet by elkander, of wy vergaten alle moeilykhcden, en fpraken van niets anders dan van onzen fpyt, dat wy die fchoone en wyduitgeftrekte zaal niet gezien hadden. Om , in het wederkeeren , ons eenige vergoeding te verfchalfen, bezagen wy, op den weg van Saint Bauzile, te Ganges, een kleine Grot, in een wyngaard aan den voet van een Olyfberg; alles is 'er wit, doorfchynend, gecryftalifecrd, en met fchitterende deelen doorzaaid ; dezelve is niet vogtig: men ziet 'er zeer kunftig bewerkte ftukken , onder deezen een Kom, die den Hof van een Vorst tot beraad zou ftrekken. Dezelve loopt uit op een zeer diepe ftcilte , en biedt voorts aan 't gezigt een groot Meir, 't welk met geraas in een holte ftort. (Het Vervolg by de naaste gelegenheid.") c Y p h i s a. Ben CharaEter. (Uit het Engelsen.) /""yphisa is fchoon, en begeerig haare fehoonheid ten toon te ^" fpreiden. Maar, zich verbeeldende, dat haare Perfoonlyke Bevalligheden genoegzaam zyn om alle foorten van zwakheid te vergoeden, geeft zy zich over aan de belachlykfte grilligheden, 't Geen baar heden behaagt, heeft zy morgen een afkeer van. Bevindt zy zich alleen, de eenzaamheid verveelt haar doodlyk, en zy klaagt bitter over de onverfchilligheid haarer Vriendinnen. Men boodfchapt, dat iemand haar bezoekt; doch zy vindt het gezelfchap even lastig als de eenzaamheid. Zonder teleurflelling, voelt zy hartzeer, en zy kwelt zich, om dat zy  CYPHISA. iS3 zy eeen oorzaak tot kwelling ■ heeft. Heden is zygeheel te nedèrgeflaagen, en kan geen lid van een vinger verroeren : morgen heeft zy haare vrolykheid weder, zy loopt uit na plaifierpartyen; die haar, .zints langen tyd, zo gemeenzaam geworden zyn, dat ze niet langer vermaak opleveren. By de Hoe¬ ren neemt zy ftoutmoedigheid voor bekwaamheid, tytels voor verdienden, dubbelzinnigheden voor' geestige (lagen. By de Dames houdt zy zedigheid voor neuswysheid. Haar houding wyst de leevendigheid van haaren aart uit; de gloed, op haar kaaken, kondigt de grootfte zuiverheid van,hart niet aan;' de zagte kwyning in haare oogen dient ten tolk van eene wellustige gefteltenisfe. 1 Schoon eene ftrenge berispfter van anderer gedrag, verfmaadt zy omzigtig in haar eigen te wéezen. Ongeduldig om tegenfpraak te verdraagen, valt zy, die hoorende, in woede of flauwte; maar in befchaafde gezelfchappen baart de tegenfpraak niet meer dan eene meerdere leevendigheid. Kuischheid ziet zy aan als een koele en noodiooze deugd.' Schoon getrouwd, bezit zy zulk eene edele vcrfmaading van Huwelyks trouwe, dat zy elk, behalven haaren Egtgenoot, bemint. Zy bewoonen vertrekken, op eenen voègeiyken afftand van elkander. Zelden-, en niet dan met plietpleeving, komen zy byéén. ünbetaamelyk ver gaat haare nieuwsgierigheid, en,'fchoon haare driften heftig zyn, is zy nogthans jn 't veinzen uitgeleerd. Wanneer het .tot haar oogmerk dient, ftreeit zy dien zy baat, en lacht in de ongenoeglykhVoögen- biilcken. _ Zy is Moeder, maar heeft geen liefde tot haar Kinderen. Zy is bygeloovig, doch neemt geen Godsdienstpligten.waar. Zy mag op alle voordeden van rykdom en overvloed boógen; dan zy leeft in gefladige ongerustheid.Te midden der'weelde kwelt zy zich; haare vermaaken zyn vergiftigd. Zy heeft over alles befchikking, behalven over Rust en Geluk. LES VOOR DE SCHOONHEDEN. T}c Heer hanway, wiens Leevensbefchryving onlangs eene welverdiende plaats in ons MeiglUmfk bekleedde, hadt, gelyk daar in opgetekend werd, zyne Vertrekken o.i ee :e aardige wyze vercierd: en deelden die cieraaden niet zelden de beste Leevenslesfen mode. — Onder deeze was de volgende zeer opmerkelyk. , . Hy hadt de Portraiten doen fchilderen van zes juffrouwen, beroemd van wegens haa 'e Schoonheid. Zy waren alle van dezelfdj grootte, en hingen op dezelfde hoogte, a§Ji een daar toe gemaakt lint. Dit lint, ryklyk met borduurzel vercierd, . Hl'. DEEL. MENGELW. NO. 7. X" MOt,  LES VOOR DE SCHOONHEDEN. had't, 'boven e!k Medaillon, 'eene efterte oppervlakte, waar Jn .een vers, tot lof der daar in verbeeldde Schoonheid, ftondt. Een Beeld, de Neileri^heid verwonende, hing boven alle deeze Schoonheden, en daar onder een Spiegelzodanig gefchikt, dat eene Dame, in denzelven zich fpicgelende, haar eigen ge. ■Jaad, op dezelfde grootte, zag als die der Portraiten. (Jm den rand las men drie regels, op "deezen zin uitloopende: Wanneer gy, iV myne Dogter! de Schoonfte van de Zeven mogt zyn, denk dan aan de Vernielingen, welke de tyd aanrigt, en doe hulde aan de NEDERIGHEID' ZEDELYKE BEDENKINGEN. "Miets valt bezwaarlyker, dam.menfchen te overtuigen, welke niet vooroordeelen bezet, en met zich zeiven vooringenomen, zyn. Ze zyn doorgaans zo verzot op hunne eigen denkbeelden, en verftand, dat zy 't der moeite nie-t waardig agten, om de voorftellen vjn anderen te overwegen; ook bezitten zy eene al te g'oote dofis eigenliefde, dan dat ze zich .zouden onderwerpen aan het oordeel en de gevoelens van anderen. Eene vernedering van die natuur zou hen al te veel verlagen in de oogen van hunnen medemensen, en dan nog allermeest in hunne eigen; want een mensch, met vooroordeelen bezet, is doorganis een zeer verwaand en trotsch ménsch; zich verbeeldende dat 'er geene hem gelyk, veel minder boven hem,zyn, en dat hy alleen de voornaamfie luister en 't hoofdfieraad der Maatfcappy i>. Wie het ware beeldtenis van iemand, een regte fcbildery van een byzonder perzoon, wil malen, die heeft ten uiterfien noodig dat juiste onderscheidende kenmerk, dat bvzonder eigen van deszelfs karakter te treffen, dat het wezentlyke, het eigen van deszelfs origineel. uitmaakt. Met dit over 't hoofd te zien verliest men den geheelen perzoon. Het valt niet ligt, niet gemakkclyk, dit altoos te ontdekken, dewyl het van zeer veele omftandigheden afhangt. Het wit, dat men treffen zal, moet voor den Schutter niet te ver, en buiten het bereik van zyn gezigt, geplaatst worden. Dus moeten onze pogingen zich ook niet uitftrekken, tot zaken , die boven ons vermogen zyn; ons verftand moet niet tragten te bevatten, het geen onze kenn'sfe te boven gaat; verftandig ^te willen zyn, boven het menfchclyk vermogen, zal e!k, d'e da-ifna trage, tot eenen dwaas maken. Waar de'mensch ook zyne vermogens toe gebruiken moge, en zyne kiaüten infpannen; welke ook zyne-pogingen mogen Zyn, om boven anderen uit te blinken; zyn grootfle, zyn voor. naan>-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 285 naamfle pligt blyft beftendig, om zyne beste kragten, zyne grootfte vermogens in te fpannen, om in de loopbaan der Deugd de s-elukkigfre, de wenschbaarfte, vorderingen te maken. . Za°tmoedigheid, minnelykheid, goedhartigheid* vereenigd met deftige manhaftigheid, en onbezweken flandvastigheid, 2yn van die gezellige deugden, welke hem , die ze uitoefent, in de Maatfchappy beminnelyk, en voor zich zeiven allergelukkigst, 111 Het is eene volftrekte, onmogelyke, Zaak aan alle menfehen te voldoen, ieder genoegen te kunnen geven: dan, het zal genoeg zyn aan God te behagen, ons geweten te voldoen, en het beste deel der menfehen genoegen te geven. .Alle menfehen hebben eene aangeboren gefleldheid, die zich, ■in weerwil van alles, wat men mag aanwenden om die te verbergen, nochtans telkens zien laat. Gewoonte, opvoeding, beroep1, een zamenloop wan zaken en omftandigheden kunnen zeer veele veranderingen in den mensch aanbrengen, en hebben verfcheide en verfchillende trappen van vermogens op den.geest, op het hart,en het menfchelyk gemoed; dan, de oorfpronkelyke plooi van den geest zal men, desniettcgenfiaande, altoos nog duidelyk blyven ontdekken, .en door alles zien heen ftralen. De heerlchende hartstogt blyft onoverwinnelyk, en maakt het ware beeldtenis van iemands karakter. Men mag zich overgeeven aan alle losbandigheden, en verzwolgen zyn in den draaikolk der ydelbeden, de Deugd geeft nochtans ontzag, en boezemt een algemeenen eerbied in; een ieder moet haar hulde doen ; de openbare Slaven der ondeugd zelve, zo ze niet ten eenemaal gevoelloos zyn, moeten haar nog eerbiedigen. Niets wast doorgaans weliger op, dan 't geen de natuur zelve voortteelt. Zulke fcheuten .wasfen welig; terwyl dezulken, die de kunst aankweekt, met veel moeite en arbeid in het leven gehouden wo'den; ja dikwils, in weerwil van alle aan- gevvendes vlyt en moeite, nochtans verloren gaan. Zo ■wasfen bv de menfehen ook de natuurlyke gebreken zonder moeite fcbielvk en welig op; terwyl ze dè Zaden der deugd den groei en wasdom beletten. ■ Bedorven hartstogten telen ichielyk voort, werpende hun welig Zaad in eenen bedorven Akker, en dragen nog flegter vrugten,. dan die, van welke zy geteeld zyn. Een byzondere zamenloop van omftandigheden maakt den bedorven Akker meer en meer vrugtbaar'; en de vrugten, die ze voortteelt, ontaarden meer en meer. 'Er zyn vele daden, én 'bedryven der menfehen, welke, door eenen valfchen luister van fchoonfchynehden glans, het zedelyk oog verblinden; dit komt. wanneer men ze bekleed met het ontroofd gewaad der deugd; op dusdanig eene wyze kunnen dikwils hemeltergende euveldaden den fcherpziendften mensch X a mis-  2g-g ZEDELYKE BEDENKINGEN. misleiden. —— Zomtyds word de eenvoudige, de ftïHe» deugd wel eens verduisterd, door den fchitterglans van valfchen Luister die van agter het bedriegelyk kleed van fnoode geveinsdheid fchynt; even gelyk de Zon door een valsch ligt in haren slansch ontluisterd word; wanneer een donkere wolk de werIfciE van de kragt harer ftralen belemmert. Nochtans is de deugd, even als de Zon, onbevlekt; en is daar in vooral aan dezelve zeer gelyk, dat ze een dubbelen glans verfpreid, na dat ze eenigen-tyd is bedekt geweest: of, even gelyk het Ligt des daags fterker :en glansryker word, naar mate het hoger kllHet is wel zeker, dat vele zogenoemde verftandigen de bewondering der Waereld zyn, die, inderdaad, niet meêr,-dan voor middelmatige vernuften, kunnen doorgaan. Gemeen- Ivk trekken zulke menfehen de verwondering na zich, die met hun verftand pronken: die ftout en onbefchaamd is, heeft oneindig in dit geval voor, by menfehen, die ftil zyn, en geene vertooning maken. . • Men vind toch in de:Zamenleving vele Lieden, die zodanig met hun verftand en geleerdheid willen brilleren en uitlchitteren dat ze al den glans van anderen als verdooven; terwyl ze inmiddels inwendig weinig geest bezitten, en gelyk zyn aan die vergulde Beelden, die al hunnen luister uitwendig, en in eenen fchoonen glans, vertoonen, terwyl ze van innerlyke waard: ten ecnemaal ontbloot zyn. . ■' , ■ Indien men niet altoos wil vernederd en in de laagte blyven, indien men ook naar waren roem haakt, dan moet men niet ledig blvvcn zitten, zonder de minfte moeite of arbeid daaraan ten koste te willen leggen. Die zich verbeeld, de ware Glorie te zullen verwerven zonder daar voor moeite aan te.wenden zal zich in 't einde deerlyk bedroogen vinden. Niets' werkt krag iger op den mensch, dan de voorbeelden van anderen; heeft men vele goede voorbeelden, men zal dra eene eroote menigte navolgers vinden. Maar heeft het tegent>ee! plaats, het verderf zal zeer haastig toenemen en wel dra eeraakt eene ganfehc Maatfchappy bedorven. Hier van daan dit we dagelyks zo vele buitenfcorf.beden zien: van de Groeten, van de Aanzienelvken. daalt- het af op de minderen. " -Wanneer 'er veel bederf onder de Aanzienclyken plaats „rvot is de Maatfchappy veelal weldra geheel bedorven. —- Til uUfoorighcden der Grooten worden ras de dwaasheden der min aanzienclyken; en deze verkeerde navolging is eerlang het bederf en de ondergang eener ganlche Natie. C V. D. G.  MENGELWERK, TOTFRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETKKKKELYK. PROEVE OVER DE VERBLOEMDE EN OVERDRAGTLYKE SPREEKWVZEN IN DE HEILIGE SCHRIFT» Door den Heer w. ludlam , Rector van Cockfield, in Suffolk. Quis Hiftoria EcclefiaUics peritus negaverit plura Dogmata turn demum fub forma , quam nunc habent in Re lig io* nesn introducta fuisfe , cum ingenium humanum quatdam Sacrte Scripturte. loca immodesta & licentiofa curivfitate rimari cxpit, cumque detcrminare aufi funt homincs qua Christo 6? Apostolis generaliter tantum & obfcure enunciare vifum est ¥ —— Quis negaverit, qucedam Saera Scripturm loca, in quibus manifesta est figurata tropica dictio , proprio fcnfu accepta , incondltum dogma fuppeditasfe ? j. CH. SCHWAB, Verhandel, van het S:olpiaanfcht Legaat, 1786. p. 9. TVTanneer de Heilige Schrift over de dingen, tot GÓD W en eene andere Wereld betrekkelyk, fpreekt, be* dient dezelve zich zeer veelvuldig van Verbloemde Spteekwyzen en Zinnebeelden. In veele gevallen (*) kan ons geen Letterlyk berigt gegeeven worden. De Menfehen hebben, in den tegenwoordigen Staat, geene denkbeelden , noch kunnen ze hebben , welke byzonder eigen zyn aan eenen anderen Staat; geene woorden kunnen zodanige denkbeelden mededeelen. Toen de Heilige paulus in 't Paradys was opgetoogen, hoorde hy onuitfpreekelyke woorden, woorden, die het hem onmogelyk waren uit (*) Wy zeggen in veele gevallen: want in zornmige zouden Wy een Letterlyk Verflag kunnen hebben. Was ons, by voorbeeld , den bepaalden Tyd des Jongden Oordeeldags vermeld *, wy zouden het kunnen verdaan ; doch deeze gevallen Zyn Zeldzaam. III. DEEL. MENGELW. NO. 8. Y  £.88 OVER. DE VERBLOEMDE SPREEKWYZEN uit te fpreeken. Hy ontving nieuwe denkbeelden, welke by door geene woorden aan anderen kon mcdcdeclen. Als de Heilige Schryvers, derhalven, ons van zaaken, tot de Toekomende Wereld behoorende, fpreeken, moeten zy het doen door Gelykenisfen, van de dingen, deezer Wereld ontleend , door Zinnebeelden , door Raadzelagtigc Befchryvingen; zo dat wy als door een glas donker zien, en als 't ware in een Raadzel, en hebben wy ons fteeds te herinneren, dat wy maar ten deele kennen. Zinnebeelden zyn, ten hoogden genomen, flcgts Gelykenisfen , en wy moeten niet vcrwagten, dat eene Gelykenis in alle deelen doorgaat.' Het oogmerk van het Zinnebeeld wordt volkomen bereikt, als de Gelykcnis beantwoordt in eenig hoofdpunt, en wel in dat hoofdpunt, 't welk voarnaamiyk beoogd wordt in te fcherpen. Dezelfde Hdofdleere kan ook opgehelderd en verklaard worden, door onderfcheide Zinnebeelden , naar 't verfchillend licht, waarin men dezelve plaatst, of.naar gelange van dc onderfcheide deelen dier Hoofdleere , welke men bedoelt ons in te boezemen. Vraagt men, hoe zullen wy weetcn , in welker deelen van een Zinnebeeld de Gclyk'cnis doorgaat? Zullen Lecrftellingeu, ons deezcrwyze voorgedraagen, niet in 't wilde voórgeftcid, cn van eene zeer twyfelagtige betekenis zyn? Verre van daar. Alle Taaien vloeijen van Zinnebeeldige uitdrukkingen over, en nauwlyks kunnen wy fpreeken, zonder verfcheide Toefpeelingen en Overdragtlyke Spreekwyzen te bezigen. Nogthans volgt daaruit'in geenen deele eene onzekerheid in onze gefprekken. De ftoutftc Spraakfiguuren maaken zelden onze meenirig onzeker, cn zetten nogthans grooten klem by aan 't geen wy zeggen. Veel min zullen wy ons verlegen vinden, om te "weetcn wat Letterlyk, wat Zinnebeeldig is. Dat wy 'er in een cn ander voorbeeld de Proeve van neemen. Van de Verdoemden leezen wy, dat hun Worm niet fierft, cn dat het Vuur der Helle nooit zal worden uitgebluscht. Een ieder ziet, dat dc uitdrukking, hun Worm fierft niet, geenziris Letterlyk van ccn Worm op aarde, kruipende, kan verdaan, maar Zinnebeeldig opgevat moet worden. De nimmer ophoudende zelfsbefclnddigingcn van een kwaad Geweeteu worden, zo gepast als frerk, afgebeeld door het knaagen van ccn Worm, die dc zelfltandigheid, met welke dezelve zich voedt, niet fchielyk opeet , maar langzaam afknaagt. Wanneer wy dan leezen, dat  IN de HEILIGE SCHRIFT. 23> dat deeze Worm nooit fierft, begrypt ieder daar uit, dat de fchuld der Verdoemden voor altoos onverzoend blyft, en de zelfsverwytingen nimmer ophouden. — Ten anderen. Indien \vv het Vuur der Helle Zinnebeeldig* opvatten , {trekt deezë uitdrukking duidelyk, om de grootst iriogelyke pyniging aan te duiden. Loevend verbrand te worden, rekenen de Menfehen voor de grootst mogelyke pyniging. 't Zy wy nauwkeurige denkbeelden van de Helfche Straffen hebben, dan niet, de woorden, die ze befchryven, zyn verfchrikly.k genoeg, en derzelver meening lydt geen twyfel. Zegt iemand, de woorden kunnen zo wel in eenen Letterlyken als in een Zinnebeeldigen zin verftaan worden, in zo verre het Lichaam zal worden opgewekt; 't zy zo, geene dwaaling zal 'er uit volgen. Wy zullen ons nooit in gevaar van misvattingbevinden , wanneer men de woorden of Letterlyk , of Zinnebeeldig, kan opvatten: en kunnen ze alleen Zinnebeeldig opgenomen worden , dan zullen wy altoos het iloofdbedoclde zien in het Zinnebeeld beoogd. Leezen wy verder, dat bet Vuur nooit zal worden uitgebluscht. Die Spreckwyze zet alleen het Zinnebeeld voort, en is ontleend van het Vuur door Water uitblusfchen. De Letterlyke betekenis is te klaar, om eenige fchaduw van twyfel over te laaten: en de Zinnebeeldige duidelyk, dat de Pyniging geen einde zal neemen, maar altoos duuren. Om een ander voorbeeld te neemen. Onze Zaligmaaker zegt : Indien een Mensch niet wedergebooren wordt, hy kan in 't Koningryk der Hemelen niet ingaan. Doch wie is'er, die, zints de dagen van nicodümus , deeze woorden, in een Letterlyken zin heeft opgevat? De Natuur nu van elk Dier is bepaald tot het Ras, waar van bet afftamt: een Dier , uit een wild Ras , is wild en woest; een Dier, uit een tam Ras, van een zagten en onbefchadigenden aart. Wcdcrgebooren tc worden betekent dan, van eene nieuwe of andere Natuur te worden, of verfchillende van 't geen wy zyn, door onze natuurlyke geboorte en afkomst, 't Geen uit het Vleesch gebooren is, is Vleesch; 't geen afftamt van 't gedacht der gevallene Menfehen, heeft, door afkomst en natuur, de vleeschlyke en bedorvene neigingen, eigen aan 't geheele gevallene Menschdom. 't Geen uit den Geest gebooren is, is Geest. Dat geen, 't welk door de werking van den Heiligen Geest van eene nieuwe natuure gemaakt is , is van eene heilige en geestlvke natuure, van de natuure Y a dien*  over de verbloemde spree kwyzen diens Vermogens, 't welk dc verandering te wege bragt. In andere plaatzcn der Schriftuure wordt gezegd, dat Wie in Christus is, een nieuw Scliepzel is; dat is, als 't ware, herfchaapen. Ten aanziene van waare'Christenen leezen wy, dat zy den Ouden Mensch , die verdorven is, afgelegd, en den Nieuwen Mensch, die, naar het Beeld van den Schepper, vernieuwd is, aangedaan hebben. Deeze plaatzen wyzen aan, wat wy door Wedergeboorte en een Nieuw Schepzel te verdaan hebben. Een Zinnebeeld, zeer veel beduidende cn kragtig. liet duidt aan , die groote verandering in Wil en Genegenheden, in de Christenen tc wege gebragt door den Heiligen Geest (f). Eene verandering, zo verre boven ons vermogen om uit te werken, als het boven ons bereik is onze eigen natuur te vormen, of de natuur van eenig ras van Dieren, tc veranderen; en zo verre boven onze bevatting , als het voor ons onbcgrypelyk is, hoe elk Dier zyne byzondere geaartheid ontleent van het Ras , van welk het afdamt. Dit Zinnebeeld eenigzins verder voort te zetten , is duidelyk treeden buiten liet oogmerk, waar toe het werd bygëbragt. Dus is dc tyd des arbeids , by dc Natuurlyke Geboorte van een Kind, niet lang; doch kunnen wy daar uit niets afleiden , ten aanziene van den tyd, noodig tot dc Wedergeboorte, of den tyd, waar in die verandering, welke men Wedergeboorte gewoon is te noemen, voVbragt wordt. Indien wy verder gaan, en ons dingen verbeelden, die betrekking hebben tot den tyd van de Bragt, vóór de Natuurlyke Geboorte; of de pynen eener jn arbeid zittende Vrouwe, zullen wy tot nóg grooter oTigerymdheden vervallen. Het is openbaar , dat niets van dien aart in het Zinnebeeld kan beoogd worden. Wanneer, derhalven, de Wedergeboorte bcfpotlyk wordt voorgefteld, door tc fpreeken van de fmarten en weeën der Wedergeboorte , enz. is zulk een gewrongen toepasfulg des'Zinnebeclds zeer ongepast en onbetamelyk. De GelykeniS van den Verlooren Zoon is een der treffendite, dit den mond onzes Zaligmaakers gevloeid. Het duif-f) De Geest treedt voor ons tusfehen beiden , door in ons te werken; dat is, door in de gemoederen der Christenen ongeveinsde begeerten, nS god te verwekken, en die heilige gernpedsgefteltenisfe , welke opgeüootcn ligt in het vuurig gebed een- Regtvaardigen. Hey, en the At mijnent, p. 85. Zie ook fowfcL's Sêfm. p.' 212.  IN df/Sheilic-e schrift. 291 duidelyk oogmerk komt hier op neder, om gods Bedeeliri» zo omtrent Jooden als Heidenen, als mede derzelver o-eaart- en gefchiktheid, af te beelden. Beiden worden zy vcrtoond'als oorfpronglyk van 't zelfde Gezin; de eerften als blyvende in zyns Vaders Huis, onder diens Zoro-e en Beftuur; de laatften als verlaatende go*>s Huis, verzaakende de Godsdienstwetten, volgende zyne eigene be 'orvene genegenheden , vervallende tot eene verregaande onkunde {geestlyke behoefte) en elendc. Beider algemeene Vader, nogthans, ontvangt de wederkeerende Heidenen met open armen en vol vreugde, niettegenftaande de zelfzoekende j'aoden; over die aan de Heidenen beweezcuc Genade, hun verregaand misnoegen betoonen. Het oogmerk der Gclykenisfe ftrekt duidelyk, om die Verborgenheid te verklaaren, welke, van den beginne der wereld af, verborgen geweest was in god, dus de wederkeerende Heidenen , ondanks hunnen afval , met de Jooden Medeërfgcnaamen zouden weczen, en Deelgenoöteu van gods beloften, door het Euangclic van Christus. Niet om aan tc toonen , op welk eene wyze god de zonde des Menschdoms vergeeft; of te verklaaren , op welke gronden de Genade zich tot Jooden en Heidenen zou uitftrekken: naamlyk, dat ciiristus ze beiden met god zou verzoenen in één lichaam , door het Kruis; de vyandfehap te niet gedaan hebbende. Geen wonder, dat 'er van de middelen" deezer Bevrediging geen gewag altoos "•emaakt wordt, de Gelykenis bedoelde niet dit ftuk op te helderen : en kan het ftilzwygcn te deezer plaatze niet overgeftcld worden tegen de 'herhaalde verklaaringen deswegen, in andere plaatzen der Schriftuure. Ècn ander Schriftuurlyk Zinnebeeld is dat van Schulden. Nu eens genomen voor Pligten , aan god verfchuldigd, dan eens voor Zonden, die voldaan moeten worden ; dan weder voor de Straffe, of wat men aan de Regtvaardigheid van god fchuldig is. Vergiffenis van de Straffe', aan dc Zonde fchuldig , dat is, (zullen deeze woorden eenige betekenis hebben.) aan den Zondaar fchuldig , wordt Zinnebeeldig genoemd , zyne fchulden yergeevetl: cn dit Zinnebeeld zeer eigenaartig gebruikt, om°dc Leer der onderlinge vergilfenisfe van Mensch jegens Mensch aan te duiden. Maar, indien men dit gebruik des woords -cJiulden afleidc, dat Straffe, even ixls Schulden van eigendom, van den Perfoon die de Zonden pleegt , op eenen anderen kunnen worden overgeY 3 bragt.  292 over de verbloemde spreekwyzen brap, trekken wy een gevolg, nooit bedoeld, noch 011deriteund door 't Gebruik des Zinnebeelds, of in 't Gebed onzes Heeren, of in de Gelykenis van den Boozen Dienstknegt, matth. XVIII, of in eenig ander deel der Schriftuure. Dit Zinnebeeld wordt door de Apostelen nergens gebezigd, om de groote Verborgenheid der Verlosfmge op te helderen; noch kan het, gelyk zommigen veronderllellcn , verklaaren, op welk eene wyze de Godlykc Regtvaarcligheid voldaan Werd door het lyden van Christus, of, langs welk een weg zyn Dood die kragt gehad hebbe , dat is , om met de Heilige Bladeren te fpreeken, hoe zyn Bloed, en zyn Bloed alleen, ons reinigt yan alle Zonden. Een drift, om dc Euangelifche Verborgenheden , gelyk ze genaamd worden, op tc losfen, heeft grooten ondienst gedaan aan dc zaak van Christus, van de dagen der Gnostiken af, tot de i.choolfclie Godgeleerden van onzen tyd. De woorden, Rantfoen en Vrykooping, worden door onzen Heer en door de Apostelen vaak gebruikt als Zinnebeelden, om dc wyze der Verzoening, door ciiristus te wege gebragt, op te helderen. De Duivel komt ons in de Schriftuur voor als dc Vorst en de God deezer Wereld, in vyandfehap met den god des Hemels, en tegen hem geftaadig kryg voerende. De Mensch was oorlpronglyk gefchikt om een Onderdaan te weczen van god, die hem ichicp; maar, door het verderf zyner Natuure, door den Val, is hy een Gevangenen der Zonde en des Satans geworden, — gebonden in banden van elende, zittende in de duisternisfe en .de fchaduwe des doods. Door het lyden cn den dood van ciiristus is de mensch uit die Gevangenis verlost. Nu worden, ouder de Kinderen der Menfehen , de Gevangenen gerantfocneerd en verlost van de onderhoorighcid aan die Magt, welke zc gevangen hieldt, herfteld tot hunne voorige vryheid, en wedergebragt onder dien Vorst, wiens natuurlyke Onderdaanen zy waren. Zy' zyn vrygekogt of gerantfoeneerd door eene fomme gelds, betaald aan die Magt, welke den gevangenen in bcwaaring hadt, cn deeze is de prys zyner vryheid. Ongcrymd is liet te terondcrftellcn , dat deeze Losprys betaald worde aan zyn eigen Vorst, die hem noch gevangen houdt, noch gevangen vvcnScht te houden, maar als zyn eigen ontvangt. Tn toefpee- ling op dit gebruik onder dc Menfehen, worden dc ChrisZinen gezegd van dc Magt des Satans «ode vrvgekogt te zyn;  IN DE HEILIGE SCHRIFT. £93 ZVn • zy zyn gode gekogt door liet Bloed van christus, verlost van de Magt der Duistcrnisfe, van de ketenen der verderfenisfe, en overgevoerd in de heerlyke Vryheid van gods Kinderen. Doch de Christenen zyn niet vrygekogt door verderflyke dingen, als Zilver of Goud, maar door het kostlyk Bloed van christus , die zich tot een Rant- foen voor allen gegeeven heeft. Hier eindigt het Zinnebeeld, en alles wat het bedoelt komt hier op neder, om ons af te fchetzen, den Staat, waar in wy ons van natuure bevinden, onze Verlosüng door christus ons wederkeeren tot god. Door dit treffend cn o-èmeenzaam Zinnebeeld fteUcn de Apostelen, de Genade van god, de Mensenliefde van christus, en de v'erpligtingen van de vrygekogten des Heeren, in een helder daglicht. _ ." De beroemde Schryver , van de Zamenfpraakcn tusfehen thérön en aspasio, voert een der Spreekeren in, eene tegenwerping bybrengende, tegen de Leer der Vrykoopin"-e; zéggende , dat, indien het Bloed van christus het Rantfoen of de Losprys was , christus het Rantfoen (zyn Leeven) moest betaalen aan den Duivel, di'e de Zondaars gevangen genomen hadt. Het antwoord, daar op gegeeven, luidt, „ Het Rantfoen werd gode, ■ betaald: dewyl de bekentenis der Heiligen in het Licht " is. Gy hebt ons gode gekogt (§).' — De tegenwerping is zeker dwaas, doch het daar op gegeeven antwoord'onvoldoende. De Heiligen zyn, in de daad, de vrygekogten; zy zyn ook Hem gekogt , die hun oorfpronglyk naar zynen heelde fchiep : — met andere woorden, °zy zyn wederom de zynen geworden. Maar dit is geen antwoord op de zwaarigheid, deeze betreft denAauneemer der vrygekogte Perfoonen niet; maar wie, volgens het beloon des' Zinnebeelds, de Ontvanger moest weezen van den Prys, te hunner Vrykoopinge betaald ? Wil men het Zinnebeeld doorzetten , de ingebragte zwaarigheid kan niet ontweeken worden. Maar de Leerftellingen des Christendoms zyn niet ge' grond op Zinnebeelden; maar de Zinnebeelden worden Gebruikt om die Leerftellingen op tc helderen. En, in zodanige ophelderingen is het geenzins noodig, dat dc oelvkenis in alle byzonderheden doorgaa, en dit ZinneB beeld fj). Theron cn aspasio. Derde ZamenfpraaJt. Y 4  294 OVER BE VERBLOEMDE SPREEKWYZEN beeld hier niet verder toepasielyk. Het oogmerk, waar toe dit Zinnebeeld wordt aangevoerd, is niet om ons de wyze te leeraaren, op welke god handelt, tot handhaaving zyner Regtvaardigheid; maar in de Menfehen aan te wyzen, welke verpligtingen de Menfehen aan christus hebben: aan dit einde beantwoordt het Zinnebeeld volkomen, zonder voorts in elke byzonderheid te pasfen (|). Wanneer de Apostelen het Zinnebeeld veranderen, en , in ftede van Gevangenen door geweld genomen, en tegen hun wil vast gehouden, het Menschdom verbeelden "als Wederfpannigen tegen hun wettig Opperhoofd, als vrywillige Ovcrloopers tot den vyand, bedienen zy zich van het woord Verzoening , cn laaten dat van Vtykooping vaaren. Het Bloed van christus is dan de Prys der Verhifing niet; maar de Verzoening voor hun Opltand; en dus worden wy met god verzoend door den dood zyns Zoons, door wien wy de Verzoening verkreegen hebben. Zy, die certyds van god vervreemd cn zyne vyanden waren, door "t verftand in dc booze werken, zyn zy verzoend in het lichaam zyns vlecfchcs, door den dood. De vernedering, het lyden, cn de dood van christus, God cn Mensch, zyn zo ongemeen, in zich zeiven befchouwd, en van zulk een gewigt, dat men zich niet behoeve te verwonderen, dat de uitwerkzels, voor zo verre zy het Menschdom betreffen, met eene groote verfcheidenheid van dc treffcndltc Zinnebeelden worden voorgefteld. Dan, het is geen wonder, dat de Heilige Bladeren zwygen van de betrekking, welke zy hebben op de Godlyke Eigenlchappen, of dc deelen van gods Zedelyk Beftuur, aan ons onbekend. Misfchien ontbrceken wy geheel de denkbeelden, noodig om zelfs een weinig tc verdaan van de dingen, waar in de Engelen bcgceren in te zien. Behalven door Zinnebeelden , tragten de Heilige Schryvers ons een gcdeeltlyk denkbeeld te verfchaffen van de rimgen der andere Wereld, dat is, door ze ontkennende voor G) De Verklaarders der Schriftuure behooren zeer omzigtie; te weezen, om, uit eene Gelykenis of Zinnebeeld , geene andere Leere, af te leiden, dan 'er baarblykelyk in ligt opgellooten. /onder dee;ie voorzo ge te gebruiken, kunnen, gelyk zo dikwyls gedaan is de ongerymdfïe begr.Wn uit deeze gedeelten «er rieihge Schrift ontleend worden. '  IN DE HÈILIGE SCHRIFT. &95 voor te draagen, ons niet zeggende, hoedanig ze zyn, maar hoedanig zy niet zyn. Zo leezen wy , dat de Dooden otiverderflyk zullen worden opgewekt; dat is, niet, gelyk tegenwoordig , aan ontbinding onderhevig. Dat dit Sterflyke de Onflerflykheid moet aandoen. — Dat wy zullen veranderd worden, vinden wy vermeld; maar wat de natuur deezer vcrandcringe is, of, op welk eene wyze onze fterflyke Lichaamen onfterflyk en onverderiïyk zullen gemaakt worden, is in 't duister gelaaten. 't Geen wy gezegd hebben, in deeze Proeve, geeft ons een gepast antwoord aan de hand, op het zeggen der geenen, die beweeren , dat 'er geen Verborgenheden in den Godsdienst kunnen weczen. Of wy verdaan , is hunne taal, deeze Voordellen, of wy verftaan ze niet. Indien wy ze verftaan, zyn het niet langer Verborgenheden; verftaan wy ze niet, dan verfchaffen zy geen voorwerp aan 't verftand; ze zyn voor ons van geene betekenis ; hy, die ze ons voordraagt, fpreekt voor ons als ecu Barbaar, in eene onbekende taaie. Dan, deeze optelling is onvolkomen: wy kunnen een Voordel noch volkomen verftaan , noch 'er ten vollen onkundig van weezen: wy kunnen 'er een gedeelte van begrypen; en nebben, in deeze Prove , gezien twee wyzen van eene gedceltlyk medegedeelde kennis, of door Zinnebeelden, of door eene Ontkennende wyze van voorftcllen. Maar, behalven dit, alle algemeene denkbeelden (gevormd door aftrekking van de byzondere, die alleen volkomen zyn,) kunnen niet anders dan onvolkomen wcezcu; nogthans maaken wy 'er in zaaken des gemeenen Leevens geene zwaarigheden tegen. Wy verftaan wat 'er gemeend wordt door een Staat van Geluk , cn ccn Staat van Elende, fchoon wy geen denkbeeld hebben , waarin dat Geluk of die Elende gelegen is; noch gecne byzondere 'denkbeelden van dien Staat in 't geheel bezitten. Wanneer wy gelooven, gelooven wy alleen zo veel als wy verdaan, niets meer: doch bemerken menigmaal, dat het geen wy verftaan, zeer nauw verbonden is met veel meer, 't welk wy niet verftaan. Dus gelooven wy, dat god de Wereld fchiep. Dat is, wy gelooven dat de Wereld zich zelve niet voortbragt; dat 'er een tyd was, waar in de Wereld, en geene ftotfe van.eenige foort, beftondt: en wy ; weetcn dat de Wereld nu beftaat. Dus veel verftaan wy; maar hoe, of op welk eene wyze, de Wereld, toen 'er niets Itoflvks was, gemaakt is, begrypen wy niet. Het Y 5 te-  2Q6 OVER. DE VERBLOEMDE SPREEKW. IN DE H. SCHRIFT. tegenwoordig beftaan der Wereld , 't welk wy weeten, is, derhalven , nauw verbonden met de daad derScheppinge, welke wy niet begrypen (**). En zo veel van dit ftuk, betreffende den oorlprong der Wereld, als wy dus kunnen verdaan, is alles wat wy voor tegenwoordig behoeven te weeten. En van zeer veel aangelegenheids is dat klein ftukske der zaake, wegens eene andere Wereld, ons alleen door Zinnebeelden, en door Ontkennende wy- j zen van voordraagen, medegedeeld. (**) Wy leezen, dat god fprak, daar zy Licht, en 'er werd Licht. (ut fprak Hy en het was 'er. dat Hy ^e'wodt en het flondt 'er. i Dit is blykbaar eeic zinnebeeldige voordragt: doch zulk eene, als ons het verhéeyènsd denkbeeld fchenkt van gods Alvermogen. De' werken der Meniehen worden niet dan met arbeid en I móéitè , volbragt en vorderen tyd. Zodanig is het (naar die j zinneb eldige voord Hing,) met de Werken van god niet gelegein'. Règtmaatig, derhalven, is het befluit, Dat de ganfche Aarde ' den heere vree'ze ', dat alle de Inwoonders der Aarde voor hem beeven '■ WAARNEEMING WEGENS HET NUTTIG GEP.RUIK VAN DEN BRAAK-WYlNSfEBN IN DEN KINKHOEST. Door * * * 'M. D. "ly^311 de oorzaak, en waar ook de zitplaats van den VV Kinkhoest, zyn moge , zo is het nogthans eene door de ondervinding genoegzaam bevestigde waarheid , dat i alle flyin verdunnende middelen eene heilzaamc uitwerking in deeze Ziekte hebben, en dat zelfde zagte braakingverwekkende middelen , onder de meest beroemde Geneesmiddelen , den eerden rang verdienen. ——— De Ipe- I caïuetnha , de Kermes , het Suiphur. aurat. Anlimon. I zyn het, die men tot dat oogmerk te recht heeft aangepreezen; - doch , wegens liet gebruik van den Braak- j Wynftcen , vindt men minder Waarneemingen, en nog- I thans is het ccn middel, dat, in kleine giften , tot het be- | doelde oogmerk het allergefchiktst is, en zeer gemakkc- J lyk den kinderen kan toegediend worden. Ik heb', by den thans zo algemeen heerfchenden Kinkhoest, zeer dikwyls van dit',middel, in water ontbonden ,'gebruik gemaakt, ! en ik heb daar van zulke uitmuntende'uitwerkingen gezien , dat ik my aaugcipoord hebbe gevonden myne Kunst- 1  van den braak-wynsteen in de kinkhoest. 297 Kiinst°'enooteti tot eene nadere beproevinge aan'te moedigen. b - Dit toch is het eenige en waare middel, om den' aart deezer hartnekkige Ziekte meer en meer te leeren kennen, en de beste Genecswyze, waaraan het tot nog toe ontbreekt, uit te vinden. BRIEF VAN DEN HEER CARMOY , DOCTOR IN DE weDICYNEN , TE PARAY-LE MONIAL , IN BOURGOGNE , CORRESPONDENT VAN DE ACADEMIE TE DYON , AAN DEN MARQUIS DE VICHY., OVER DEN OPKLIMMENDEN ItLIXEM. (.Journal de Phyfique.) Paray-le Monial, 10 Oct. 1787. Staa my toe, myn Heer, dat ik u in uw eenzaam vcrblyf iloore. De laatfte keer, dat ik u verliet, vond ik u doordrongen van verwondering, over het ichrikbaarend, maar grootsch , vertoon, waar in het Onweer, 't welk op onze Velden, en in onze Wyngaarden, zo veel Tamps hadt aangebragt. Ik laat u hier toekomen twee Waarnecmingen, door my met alle nauwkeurigheid gedaan , en waarin gy zeker belang zult (tellen. Langen tyd heeft men gedagt, dat de Blixem alleen uit de wolken op aarde neder fchoot, 't is niet dan zeer onlangs , dat men waargenomen heeft, hoe de Blixcrn _ zomtyds van de aarde na de wolken den weg nam. Niets is 'er in dit verfchynzel, dan 't geen zeer wel ftrookt met de beginzelen der Eleetriciteit. Dc Heeren chappe , cassini, prunelay, cn anderen, hebben desaangaande beflisfende Waarneemingen medegedeeld: de twee, welke deeze Brief zal bevatten, vermeerderen dit getal. Ik bevond my in den voorleden Zomer tc Tancon, een Dorp, in Beaujolois, waar, eenige dagen te vooren , een Perfoon, die zich onder een Boom vervoegd had, door 't Onweer getroffen, dood was nedergeftort; zyne Kleederen waren in ftukken gefcheurd, zo waren ook die van zyn Makker, 'die onder denzelfden Boom een fchuilplaats gezogt hadt , doch 'er afkwam met eene kortftondige bedwelming. Hunne hairen waren van 't hoofd genikt, en zaten boven in den Boom. Een yzeren band, die ter hegting van den holsblok , van een hunner , diende , werd  2-9° BRIEF werd tot een hoogen tak, van denzelfden Boom, opgevoerd , en hing 'er aan. In den grond, onder een Boom, op een afftand, tusfehen de drie en vier voeten, van den Boom, waar onder de een zo ongelukkig zyn einde vondt, en de ander bedwelmd werd, befpeurdc ik een rond gat, breed na boven , en vernauwende in de gedaante van een tregter. Eenige voeten van beneden was de buitenfte boomfchors weggenomen, de binnenfte van onderen na boven' opgeKgt, niet in groote ftrooken, maar by kleine afdeelingen als gefazeld. Ter zyde ftondt de Boom, onder welken het ongeluk deeze lieden trof. Hunne Kleederen , in kleine (tukjes gefcheurd, lagen rondsom die Boomen gefpreid. Een zyden Halsdoek, dien de een aan hadt, was alleen van de vernieling uitgezonderd. Het onderfte gedeelte van dien Boom hadt geen letzel , hoegenaamd : doch, op dc hoogte van tien voeten was de Bast weggenomen , cn hadt de Boom zelve vry groote tekens van befchadiging. Een groot getal lange fplinters, van beneden na boven gefpleeten, hingen aan de bovenfte gedeelten van den Stam vast. De Bladeren waren aan den eenen kant gefchroeid, aan den anderen ftondeu ze in volmaakte frisheid. Gemaklyk viel het den loop des Blixems, in dit geval, te volgen. Dezelve Is, aan den voet des cerstgemelden Booms, uit den grond gekomen door den even gemelden tregter; van daar opryzende, nam dezelve den Schors weg ; vervolgens ter hoogte van drie of vier voeten gekomen , veriiet hy dien Boom, en trof de twee Lieden, onder den naby tlaanden zich vcrfchuilendc, doodde de een, bedwelmde den ander, fcheurde hunne klecderen in ftukken, voerde hun höofdhair en den yzeren band boven in den Boom, beroofde dien van den Bast, en nam er in 't opklimmen ftukken uit mede, ligtte dc fplinters op, die, gelyk derzelver ftand üitwyst, alleen van beneden na boven gerukt waren. Eindelyk trof dezelve de Bladen, die zich geheel verfchroeid vertoonden, en vervoegde zich tot de wolk, welke deezen Blixemflag hadt aangetrokken. Ik had vergeeten u te melden', dat, eenige oogcnblikken te vooren, de Donderdag, die kort en ichor gew-cest was, met een zeer zwaaren flag, zich hadt doen hooren. Zou dit ccn onderfchcidend kenmerk weezen eens Opklimmcnden Blixems ? Zou de eerfte (lag de  OVER DEN OPKLIMMENDEN BLIXEM. aO^ de Wolk van Electrieke ftof ontlast; en de tweede dezelve daar aan weder gegeeven hebben ? De gewoonte, van den Blixem uit de Wolken te zien komen, de diepe onkunde, waar in men verkeerde, ten opzigte van de Electriciteit, ert de gelykaartigheid van den Blixem met dezelve, cn de ftelzcls, gevormd wegens de oorzaaken van dit verfchriklyk verl'chynzel, moesten eigenaartig het denkbeeld, dat dezelve ook van beneden opklom, verminderen: doch, naa dat men den loop der Electrike doffe kent, heeft dit vcrfchynzel niets vreemds. Zints langen tyd heeft men Waarneemingen gehad, die ons tot die waarheid hadden behooren op te leiden. In de uitbarftingen van den Vefuvius en de Ethna, ziet men ftroomen Electrike ftolfe uit den mond dier vuurbraakende Bergen komen, in de wolkkolom, die zich boven de openingen verheft, dwarlen, ukfehieten, cn op de naby zynde lichaamen dc gewoone uitwerkzels van den Blixem veroorzaak.cn. De Ridder hamilton geeft hier van getuigenis in de befchryvingen , door hem van dc uitbarftingen dier Vuurbergen gegeeven (*\ De tweede Waarneeming, welke ik u heb mede te deelen , betreft u in eigen Perfoon, en allen, die zich met het doen van Electrifche Proeven bezig houden; zy zal u leeren geene Proefneemingen te doen, ten tyde dat 'er Onweer in de lugt is , bovenal niet als het dondert. Op den elfden van October, deezes jaars 1787, was dc lugt zeer ontfteld. Myne Electrifeer-Machine hadt men eenige flagen gedraaid, ik had uit de eerfte Conductor een vonk' getrokken, die dezelve voor een goed deel van de laading'moet ontlast hebben. Wy bevonden ons met een talryk gczelfchap in de kamer. Eenige oogenblikken daar naa" ontdekten wy op de groote Conductor, die vyf cn twintig vierkante voeten oppervlakte^ hebbe, een Electriek licht, vergezeld van eene vry fterke uitbarfting, en op 't zelfde tydftip een zwaaren Donderdag. Gy weet, dat myn Electrifche Toeftel zeer van alles afgefcheiden ftaat, geen lichaam is zo naby, dat het 'er een vonk uit kan haaien; het eenige dat het thans kon doen, was dc knop van de Electrometer, een duim van den eerften Conductor geplaatst, en vyf of zes voeten be- (*) Men flaa hier over naa, deWaarr.erminsren over de Vuurbergen van den fijddtr hamilton , by den Boekverkooper yntema, jn den jaare 1784, ui.gegeeven.  503 brief over den opklimmenden blixem. beneden de groote Conductors. Uit deeze kwam een groote uitbarfting van zelve. De Vonk ging niet na de aarde , de algemeene verzamelplaats : dewyl het eenig lichaam,'twelk dezelve daar zou hebben kunnen brengen, die niet aantrok. Zy fchoot, derhalven, in de Lugt. Wel fterk moet zy deiwaards gelokt weezen door een lichaam, ten opzigte van myn Conductor, min gcëlec- 11 De1'Donderdag , die op 't zelfde oogenblik zich liet hooren , hadt ccn al te rcchtftrcekfchc betrekking tot het Vcrfchyuzel, waarvan ik {preek, om niet te gelooven, dat de" wolk , die boven myn Toeftel zich bcvondt, het negatif Gcclectrifcerdc Lichaam was, 't welk de zoo verbaazende Uitbarfting veroorzaakte, als ook den Donderflag, die dezelve onmiddclyk vergezelde. Indien de Toeftel der Electriciteit volkomen gelaaden geweest, cn iemand zich binnen 't bereik daar van bevonden hadt , hem zou het lot van den ongelukkigen richman hebben kunnen wedervaaren. De Vonk, uit den Conductor getrokken, zou dc Blixemftof, van beneden opkomende, hebben kunnen bepaalen, om den weg te neemen door den Perfoon, die de gemeenfehap vormde. 't Is waar, 'er moet veel zamenlpopen, om dit ongeluk te doen plaats grypen; doch de mogelykheid is 'er: laat, derhalven, vervolgens, alle Procfnccmingen met de Electriciteit ftaan, ten tyde van Onweer; dit is de raad van iemand , die u de opregtfte genegenheid toedraagt, en dc eer hééft te zyn, enz. schets eener proeve , over het opklimmen der dampen. Door alexanuer eason, M. D. (Uit The Memoires of the Literary and Philofophical Society of Manchester.) rr*egen het onlangs aangenomen befpiegelend Stelzel , 1 aat Damp niets anders is dan eene waare Chimifche Ontbinding des Waters in de Lugt, brengt Dr. easqn met regt in, dat de uitdamping plaats heeft in 't Lugtledige, ■ dat, volgens dit beginzel, de Wolken niet zwaarder konden weezen dan de Lugt zelve, en dus tot geene hoogte in den Dampkring opgehouden worden, "dat wy geen Regen zouden kunnen hebben, of de Lugt  ÏR0ËVE OVER HET OPKLIMMEN DER DAMPEN. 301 Lun zou ovcrlaaden moeten zyn met Water, en alleen dat^een nederftorten, 't welk het in de ontbinding niet kon ophouden, — dat, fchoon de Hitte zeer veel toebrenoe, om Water in Damp te veranderen, die, weder dooAtoude verdikt, het Water, nogthans, van zichzelven uitwaasfemt, en in de Lugt blyft hangen, in het koudlle Weer. Van alle deeze Verfchynzelen, uie zo langen tyd de Wysgeercn zwaarigheid baarden, heeft Dr. eason' eene vry voldoende verklaaring gegeeven. Hette is de groote oorzaak, waar door Water in Damp veranderd wordt; deeze Damp bevindt men 1S00 maaien ligter dan onze Lu°t, en moet, derhalven, opklimmen, tot dezelve korncln ecu gedeelte des Dampkrings van dezelfde digtheid. De Hette moet in deeze bewerking niet aangemerkt worden als een oorzaak, die voor een tyd werkt; een-gedeelte daar van komt in de Chimifche verbintenis met het Water, weézerilyk behoorende tot het vormen van den Damp; en dc waterdeeltjes worden verhinderd zich van deeze verborgene Hette af te fchciden, door dc Elcctriciteit des Dampkrings: want de proeven wyzen het uit, dat dc Electricitcit aan dezelve een wegftootende kragt, ten npzigte van elkander, mededeelt; dat deeze de Uitwaasfeming verhaast, en dat de Dampkring ten allen tyde gcclcctrifeerd is, niet minder by nagt dan over dag, fterker in vriezend dan in warm weer, en in hooge dan in laage plaatzen, zo fterk by de oppervlakte der Aarde, in koude Gewesten, als op groote hoogten in warme. Het fchynt eene wyze voorzorg der Natuure , dat de Electrifche Stoil'e, in koude Lugtftreeken, zich digt aan 's aardryks oppervlakte vertoone, om den Damp, die anderzins door de Koude verdikt zou worden, tc doen opklimmen en op tc houden: daar, in warme Gewesten, de Hette der Aarde genoegzaam is, om de Dampen tot eene groote hoogte op te voeren, die vervolgens , door de Electrifche rfoffe, iiude hoogere Lugtgewesten nog hooger klimmen. Dit is mogelyk dc oorzaak, waarom, in warme Lugtftreeken, de Lugt zo klaar is en doorfchynend. Deeze befpicgeling wordt ouderiehraagd door Waarneemingen op het vallen des Regens. Twee Wolken, die gelyke Electrifche ftoffe bezitten , ftooten elkander af; doch zyn de Electrifche ftoffe verfchillend, trekken zy elkander aan , en loopen zamen; het evenwigt' wordt hcrfteld, en de kragt, die ze ophieldt, vernietigd. Een Wolk,  30£ proeve over het opklimmen der dampen". Wolk, over een hoog gebouw of een berg gaande, kan desgelyks van haare Electriciteit beroofd worden, met of zonder Donder: van hier zyn de Donderbuyen, in 't gebergte, zo dikwyls aan eene kleine plaats bepaald. Uit dit alles leidt Dr. eason af, dat 'er geen Werktuig kan vervaardigd worden, om de hoeveelheid van de Vogtigheid der Lugt te bepaalen; alles wat men van een Hygrometer kan of mag verwagten, is, dat dezelve aanwwze, of de Lugt in eene gefteltenisfc is , om de Vogtigheid op te hóuden of los te laaten. In blykbaar droog Weer kan dezelve Regen aanwyzen , en wanneer het daadlyk Regent op droog Weer ftaan. Te deezer oorzaake is het , dat de vioerfteenen en gladde zelfftandigheden dikwyls vogtig uitgcflaagcn zyn in droog warm Weer (het duidt aan, dat dc Lugt in eene gefteltenisfe Is om vogt uit tc laaten) ; ook zullen die zelfde lichaamen zich menigmaalen droog vertoonen, ten tyde dat het regent. Nevels worden voortgebragt door twee oorzaaken, zo verfchillcud nis derzelver uitwcrkzels verfcheiden -zyn. Voor eerst. Door eene Nedervalling van Regen in zeer kleine deeltjes: in dit geval is dc Lugt vogtig, maakt dc kleederen der geenen, die 'er in gaan, nat, de ilraatftecnen enz. worden met vogt bedekt , 't geen 'er zomtyds in groote druppels by neer loopt. ■ Ten anderen. Door eene Opflurping van vogt, wanneer de Lugt te droog is. Dit laatfte geval is maar al te wel bekend, aan de bewoondcren der Zeekust van Fifeshire., die, geduurende de Zomermaanden, dikwyls gelegenheid hebben, om ccn Nevel in den namiddag waar te neemen, die, de Frith van Forth opgaande, met een droogmaakenden Oostenwind, menigmaal de Boom&n en Kruiden zengt, en daarom, fchoon in eene geringe maate , gelykt na de Harmattan, in het opdroogen van den grond, cn het berooven des groeienden Ryks van de noodigc vogtigheid (*). (*) Zie een Berigt van den Harmattan, een zonderlingen wind in Africa, door maithf.w dobson , M. D. F. R. S. in onze Algem. Faderi. Letteroef., IV D. 2de Stuk, bl. 487. NA-  proeve over den groei der planten en 1300mgew. 303 natuurkundige proeve over de groeijing der plant- en boomgewassen. door PIETER van AKEN, A. L. M. & HU. Doctor te Leyden. De trap van warmte, in den dampkring toe- en afnemende , levert 's jaarlyks veranderingen in de Planten Boomgewasfen op, die, als 't ware, de Saifoenen van Lente, Zomer, Herfst en Winter bepalen. Eene overeenftemmende betrekking , tusfehen de warmte en het Ryk der groeijing, fchynt, derhalven , ontegenzeggelyk: volgde zy den loop der Zon in de Ecliptica, dan zou zy altoos regelmatig voorkomen ; doch geftadig verbysterd wordende door verfchillende winden , die uit tegenllrydige ftreken blazen , komt zy in alle Jaargetyden zeer onregelmatig te voorfchyn: over 't geheel kan de warmte , echter, als een vereischte worden aangemerkt, zoo noodzakelyk voor de g roeijing , dat zy voor eene der voornaamfte oorzaken derzelve te houden zy , als zonder welke geene groeijing kan plaats hebben. Dewyl zy nochtans op Planten en Boomgewasfen, van verfchillende foorten, werkt, zal zy de groeijing onder verfchillende gedaantens doen voorkomen. Óm dan hare hoedanigheden te leeren kennen , word 'er vereischt , dat men zyne aandacht vestige op het maakzel der Plant- en Boomgewasfen , mitsgaders op derzelver inwendige deelen, die als zoo veele werktuigen zyn , om , door middel der warmte, de groeijing ieder in zyn foort te veroorzaken. Ons bellek laat niet toe , in dc verfchillende zamenftellingen der byzondere foorten uit te weiden : cn dewyl wy ons tot het Phyfifche bepalen , zullen wy ons Noogmerk genoegzaam bereiken, byaldien wy ons by het algemeene houden, en daar uit gevolgen afleiden, die met de ondervinding ftrooken, en voor den waarnemer zichtbaar zyn. Gemeenlyk verdeelt men de Plant- en Boomgewasfen in deze volgende deelen: i, in Wortels, e. den Steel, 3. den Stam , 4. de Takken met hunne botten, 5. de Bladeren, 6. de Bloemen, 7. de Vruchten, en 8, de Za- III. deel; mengelw. no, 8. Z den.  3°4 proeve over den groei den. Alle deze deelen zullen wy thans niet doorloopen, maar om aan ons onderwerp te voldoen, voor ditmaal alieentyk de werktuigjes aanftippen, die, door middel der warmte, in de Wortels, Steel, Stam en Takken, der Plant- en Boomgewasfen, de groeijing veroorzaken. Alle Wortels, hoe genaamd , van hun begin tot aan hun uiteinde, dat is , van den Steel der Planten , of den Stam der Boomen , tot op de kleenfte uiteindens der vezeltjes , worden aan alle derzelver zyden met een bast bedekt. Deze is zeer dun , en groeit om de geringde vezeltjes: op zyn allcrdikfte is hy doorgaans,., alwaar de Wortel het atlerdichtfte by de Steel is, als mede in den Stam der Boomen. In de Plantgewasfen vervat hy een éeditullium, begaafd met vezelen , van een verfchillend foort en maakzel : maar in de Boomgewaslen hangt er een binnenbast, tusfehen den buitenbast en de binnenftc zeffftandigheid. De bultende zelfdandigheid is in de planto-ewasfen zagter, en in hoeveelheid grooter, dan het tneditullium, dewyl zy aan alle zyden de middeldof omvat Zv beftaat uit veele vezeltjes, vaatjes, ot kleine kamertjes, nevens den ander gefteld, en horizontaals wyze geplaatst; binnen welke de meeste horizontale vaatjes afloopen, doorgaans ftraalswyze, even gelyk de dralen uit het middelpunt eens cirkels op deszelfs omtrek. Deze vaatjes doorbooren den bast, maken hem poreus , waar door het vochtige voedzel uit de aarde word ingeflorpt, ot uifewaasfemd: malpighiusnoemt zê trachea. In Planto-ewasfen beftaat de binnenfte middelftof des wortels uit langwerpige vaatjes , niet wiskundig recht, maar een weinig bultachtig, tusfehen welke zich redelyk ruime kamertjes bevinden; waarfchynelyk om de voedende tappen uit den Steel na den Wortel te doen nederdalen. In Boomgewasfen vind men een bastje en een bast: het bastie beftaat uit zeer kleine gecoleurde vaatjes, die van eene conifche gedaante zyn , en volgens hunne lengte voortloopen , uit een wyder voetfteun , tot een klein open fpitsje aan de buitehzyde. De bast is in de Boomgewasfen doorgaans zacht, fapachtig, en groen: hy word harder hoe meer hy het hout nadert: het doorgaans groene deel beftaat uit een oneindig getal van groote veficulty of blaasjes, en kleener, die een groen vocht in zich bevatten , en in eene horizontale {trekking , als 't ware, naast den ander geplaatst zyn. In het ander deel van den 'bast , daar onder begrepen , doet zich een wyd uitgebreid  der planten en boomgewassen. 30| -breid net op, beftaande in wydte en breedte uit buisjes * die wyd en yl aan den ander gehecht zyn, en langs verfcheide richtingen loopen, die onder den ander ongelyke perken bevatten. Aan deze buisjes hangen kleine veficula, veel grootcr, echter, dan de veficulce van het bastje. Irt het volgende deel van den bast vertoonen zich horizontale ryen van veficula, als mede fibra, welke holle vaatjes zyn , die na boven, dan wederom onder, deze vefieulê loopen, ja zomtyds zich om dezelve rond ftrengelen. De benedenfte oppervlakte van den bast, die aan het hout gehecht word , word uit dikke bondeltjes van fibra, of ve* zeltjes, te zamen gefteld, die, door fappen opgezwollen, Uit'en in den ander loopen; en geVolgetykinfula^ of vlakke uithammen, maken, die door verfcheide fprongen en reeten met den ander gemeenfehap hebben. Hier ontmoet men vaten, van een verfchillend foort, die deels door het groene deel van den bast loopen , en deels uit grooter vaten te zamengefteld zyn, die in eene andere ftrekking loopen. Het eerfte foort bevat een gecoieurd Vocht, en fchynt dus ter voeding van den bast gefchikt te zyn: het tweede foort heeft maar een kleenen voorraad van deze vaten: het derde loopt door den geheelert bast, en fchynt de vochten van het toppunt tot den wortel des Booms te brengen. In zagter Plantgewasfen omvat dc bast den Steel; in Boomgewasfen den Stam. In den Steel der Plantgewasfen ontdekt men zeer groote holligheden, onder de gedaante van zeer ruime pypjes: dit heeft in de Steelen der Hyacinthen plaats , als mede, naar de Waarneemingen van den Hoogleeraar musschenbroek, in de Ackeley, of Aquilegia flore rubro; in welke zich daarenboven, aan alle zyden, in den omtrek puntjes vertoonen, negen in getale, wit, cn harder, dan de andere zelfftandigheid, in welke men zeer Veele harde vezeltjes kan ontdekken. Deze worden omvangen door een groenachtig lichaampje, dermate hard, dat men 'er niets in onderfcheiden kan. Tusfehen deze harde en groenachtige zelfftandigheid, die de geheele tusfchenwydte Vervult, ziet men nog eene andere vezelachtige zelfftandigheid, deels bladwyze , deels poreus, behalven eene andere veficulare zelfftandigheid tusfehen de lichamen , zoo even befchreven. Om dit alles voor het oog zichtbaar te maken, is het niet ondienftig te melden, "dat men den Steel met een zeer fcherp mesje overdwarsch moet doorfnyden, daar na een zeer dun fchyfje van dezelve afnee* Z 2 men  3o6 PROEVE OVER DEN GROEI men (dewyl het zeer dun moet zyn, moet men dit by verfcheide herhalingen beproeven); daar na moet men het in de Zon te droogen leggen, om het groene fap, dat in de Steden huisvest, te doen uitwaasfemen, dewyl de vaten zich als dan beter vertoonen: dit volbracht zynde, moet men het door een vergrootglas , dat redelyk vergroot , onderzoeken, naderhand door een ander, hetwelk een weinig meer vergroot by beurten, tot dat het eindelyk door een vergrootglas, de voorwerpen op zyn alderfterktst vergrotende, bezichtigd word. In de Boomgewasfen word de bast omvangen door een binnenbast, Liber genaamt, aan dezen Libcr worden cirkels gezien, die den ander, als 't ware, gelykmiddelpuntig zyn: 's jaarlyks worden zy door nieuwe vermeerderd, die van den binnenbast gemaakt worden , aan den Stam vasthangen, cn een nieuw gedeelte van denzelvcn uitmaken. In deze zyn utriculi, of vliezige zakjes, die, als in een bonueltje verzameld, als zoo veele dralen uit her merg voortloopen. Uit foortgelyke utriculi en vaten beftaat hét hout van zeer veele Boomen, waar uit de verfchillende hardheid zynen oorfpronk neemt. En de ftructuur der takken is dezelfde als die der dammen : zy nemen uit het merg haren oorfpronk; worden, door middel van gemelde cirkels , als in een langwerpig kokertje geflóoten , en zyn daar door machtig, om verbazende zwaartens te kunnen dragen. Dit is een korte en ajgemcene fchets van de dructuur der Planten en Boomgewasfen, zoo verre tot ons onderwerp diendig is. De warmte nu is eene der voornaamfte oorzaken , en een noodzakelyk vereischtc, om de vaten en kamertjes met het nodige voorraad van fappen op te vullen; die aldaar te bereiden, en ter plaatze, bekwaam voor de groeijing, over te brengen : door haar toe- of afnemen zal zy dc gewoone Saifoencn bepalen : de hoedanigheid cn manier der groeijing zal zich daar uit ontwikkelen , en word uit de verfchillende dructuur der vaten begrepen. ■ i°. Planten, met zeer ruime kamertjes en vaatjes van voedend fap voorzien, daarenboven bewegelyk, zullen, ter bereiking van hare natuurlyke gedaante, veel minder hitte nodig hebben dan andere, van een drydig maakzel. Onderaardfche vuuren , gevoegd by een geringen trap van warmte in den dampkring, machtig om op denzelfden tyd zeer  DER PLANTEN EN BOOMGEWASSEN. 3°? zeer kleene veranderingen in de Boomgewasfen voort te brengen, zullen tot dat einde genoegzaam zyn: daar een orooter trap van hette haar voorraad ligtelyk zal doen vervliegen, en hare voorgaande gedaante verdorren. Vertooningen van dien aart leveren ons 's jaarlyks op, de Croesus, Hyacinthen, Tulpen, Kanonkels, en foortgelyke Bloemffewasfen. ■ 20. Een gelyke graad van warmte gegeven zynde, zullen Boomen, van verfchillende foorten en maakzel, op een ongelyke wys moeten grocijen.. O) Boomen, die dikke en zeer in een gedrongen vaatjes hebben, zullen trager moeten gröeijen dan zulke, die 'met ruimer vaatjes begaafd zyn, machtig om de voedende fappen in grooter overvloed toe tc voeren. De Wynftok, b. v., zal veel eerder zyne takken moeten maken, dan een Peereboom, om dat, de lucht in dénzelfden trap van warmte gefield, zynde, de vaatjes in een Pecreboom veel dikker zyn: daar zal, van wegens de engte der vaten op denzelt'dcn tyd,cn onder denzelfdcn trap van warmte, zoo veel voedend fap in de laatften niet kunnen worden toegevoerd dan in de eerften : welk verfchil desgelyks vernomen word in jonge cn oude Boomen. (/ss) Hoe langwerpiger de vaatjes zyn, des te beter zyn ze van natuure gefield, om zonder tegenftand de voedende fappen naar boven tc kunnen voeren. Een Boom, die veele horizontale vaten heeft, en daarenboven door dikte ineen gedrongen is, zal op denzclfr den tyd zoo fchielyk niet kunnen grocijen, en meerder warmte nodig hebben dan een ander, die veele langwerpige cn weinige horizontale vaten heeft. In den \\ ynftok , alwaar byna alle vaatjes langwerpig , cn weinige horizontaal, zyn , zal dc groeijing onder denzelfdcn trap van warmte veel vaardiger cn gemakkclyker moeten gefchicden dan in Peer- of Appelboomcn, die veele horizontale vaatjes hebben. (y) Voeg 'hier by, dat de aantrekkende kracht m den eenen of anderen Boom grooter of kleiner is; cn dat de voedende fappen gevolglyk in het circuleeren daar door meerder of minder geholpen worden. Om deze gevolgtrekkingen door de ondervinding tc ftaven, hebben wv, voor eenige jaren, onze Waarnemingen, in tweedcrlei foort van boomen , den Wynftok en een Peereboom genomen , tegens eene en dezelfde fchutting "■cplaatst zynde; op een tyd, wanneer de groeijing het Z 3 aart  j0g PROEVE OVER DEN GROEI aanmerkelvkfte was, in de Lente, op het einde van de maand April , en geduurende de geheele maand Mey. Wy hebben de groeijing op denzelfden tyd, en onder denzeltden o-raad van warmte, zeer verfchillende bevonden, gelyk uit het volgende tafeltje kan blyken. De s!-ocij>' g der De groeijing des freerebboONfn. Wynitoks. n, tvdder Lengte «ter jóöge Lengte der takfe-n. ranken. April 20 de jonge fcheuten waren 3§duim. . . I§duim. May 3i' ' ?" •f_Z ' ' lizz 3 5 ——* • • 32 4 5i • • 3s 11 82 *. li*—- ...... 9 • . I voet- 12 ...... 9ï—• • • ivoet2ld, 14 10 ■ . , i voet 43 d. 15 *..... io5 „ . ivoetsid. 20 ui . . ivoetiod. 21 1 voet. . , 2 voet. 24 bytia op dezelfde grootte . . 2 voet 61 d. 2 - i voet id. . . 3 voet. 20 "*....- i voet ad. . . 3 voet 9 d. Tunv 1 dQ Peercboome fcheut op 4 voet 4 d. J 7 dezelfde grootte. Uit deze Waarnemingen blykt wyders, dat de groei der Boomen niet geftadig is, maar op zekere tyden ftil ftaat, wanneer de voorraad van voedend fap gebezigd is; wanneer zy eenigen tyd nodig hebben , en herftelbng yan krachten behoeven, om nieuwe op te doen. Even gelyk het dierfyk geftel, hebben zy ook de nachtrust nodig, en de winterflaap is hun met fommige dieren insgelyks eigen • daar benevens dient hun de afwisfelende Zomerkoelte tot een hulpmiddel, om de tedere fcheutjes tot hout re maaken. Veele Geleerden hebben om die reden zekere overeenkomst ontdekt, tusfehen het maakzel der Boom-* oewasfen en het dierlyk famenftcl van 's menfehen lichaam. Men ondervind, b. v. in het famenftel der levendige dieren, dat de vaten , ter vervoering van de lucht , geer ruim. zyn, gelykerwys de aspcra ar ten a,  der planten en boomgewassen. 3°9 beftaande uit kraakbeenachtige ftukjes, die, op den ander fchulpswyzegelegt, met den ander vereenigd zyn : even zo zvn de trachea, in het groenend ryk, vaten, die met recht, maar, als 't ware, als utriculi op den ander gelegt ZYn, die, om des te fterker en veerachtiger te zyn, met een kronkelachtigen band omwonden zyn: dit bandje fchynt voor een museul tc dienen, het welk de vaten verwyden en vernauwen kan, naar vereisch van zaken. V« Dit dan als zeker vooronderfteld zynde , zeggen wc dat het een zeer hoogen trap van waarfchynelykheid heeft zoo 't al ten uiterfte niet aannemelyk zy, dat de 'oroeijing der Boomen door eene fchommeling der trachea met de veficula veroorzaakt word. Het is zeker, uit proeven met een takje in luchtledig water onder het recipiënt genomen, dat de lucht in de vaten der Boomen in overvloed huisvest. Laat ons nu beorypen, dat eenige luchtbolletjes , in dusdanig eene trachea hun vcrblyf hebben: door de warmte zullen zy dunner worden, en derhalven zal 'er in het pypje eene uitfpanning komen. Het buisje zal door zyne veerkracht eene tegenwerking voortbrengen, en derhalven zal 'er in j j„,-, ,.nn Vip/VmisiV ppne zekere fchommelina' veroor¬ zaakt worden, even gelyk een bewogen fnaar fchommelin°en veroorzaakt. De trachea toch kunnen Zich niet verwyden , of de veficula moeten enger worden ; en wanneer de trachea enger worden, zullen de veficula zich verwyden: derhalven zal deze fchommeling der trachea aan de veficula worden medegedeeld; die zullen derhalven hare fappen vermengen, bewegen, bereiden, cn na boven dryven; latende eenen vryen toegang over voor fappen, die uit de beneden-wortels komen. Ter dier oorzake kunnen deze voedende fappen in Boomen, die zeer hoog zyn, worden opgevoerd, tot eene hoogte van honderd en meerder voeten. Dit komt met de ondervinding overeen , en verdryft de zwarigheid, waar aan men zich "noodwendig blootftelt , wanneer men de groeijing der Boomen van de Derfing der buitenlucht wilde afleiden; dewyl zy als dan geene'grooter hoogte dan van 32 voeten zouden kunnen bereiken. Veele zaken zvn in het ryk der groeijing nog zeer duifter: de fchrandere malphu+ius heelt het nut van ieder foort der vaten niet durven bepalen; en 't blyft nog onzeker, hoe de omloop der vochten zich wezentlyk bevind: of de zylingfche vaten alleenlyk ter uitwaasfeming Z 4 en  3iö proeve over den groei der planten en boomgew. en opflorping van vochten gefchikt zyn; dan of die nog tot een ander einde dienen , ter ontlasting namelyk van eenige overtollige zaken. Veele Geleerden hebben, in dit veld, hunne beipiegelingen, en vlytig onderzoek, door een zwarten nevel van onkunde bezwalmd gevonden; het zy ons des genoeg, in dit enge bellek , eenige weinige zaken voorgefteld te hebben , die mogelyk de aandacht waardig zyn; en den loffclyken yver,"om het gefchapene, ter eere van den menschlievenden en alwyzen Schepper tc onderzoeken, kunnen opwekken. leevensschets van den heere de buffon. Door den Heer o ****** ? Advocaat des Parlements. (Journal de Paris.") » \\?"y haasten ons , om , in ons Mengelwerk , eene *^ Leevensfchets te geeven van een Man , wiens Schriften, by aanhoudendheid, zo veel voorraads, die ., 't zelve ten cicraad (Irekten , opleverden. De Heer ,, (j ***** * ftelt 'er ons toe in ftaat door eenen Brie,, ve , aan de Schryveren van het Journal de Paris ge- zonden , welken wy hier mededeelen. In de hoop „ om , eerlang, iets brcedvoerigers , te zyner gedagte,, nisfe, te mogen plaatzen." myne heeren, Een groot Man is geftorven ; en uw Dagblad , doorgaans het eerfte, waarin men de gedenkftukken van openbaarc rouwe aantreft, zwygt. 't Schynt dat men zich nog niet durft verzekerd houden , wegens dc daadlykhcid van het verlies , 't welk dc fraaife" Letteren en de Weetenfchappen geleden hebben , en dat men tyd noodig heeft, om zich toe te rusten tot het uitboezemen eener Loffpraake over den Heer de buffon. Eerbiedwekkend is dit (lilzwygen : 't zelve kan alleen uit bewondering hervoortkomen , en niemand zou het voegen, dit (lilzwygen langer tc bewaaren dan my. Maar ftaa toe aan iemand, die het geluk gehad heeft, om eenigen tyd in eenen zeer gemeenzaamen ommegang met den Heer m BUFfon te leeven, die , van zyne kindschheid af, aan  jleevensschets van den heere de buffon. 311 aan hem verbonden geweest is, die nog met de meesten van diens Vrienden verbonden leeft, die, herhaalde keeren met hem , van Parys verwyderd , zich onthouden, en op zyn gemak hem waargenomen heeft , eenige gewigtige byzondcrheden , tot het Leeven diens grooten Mans3 behoorende , mede te deelen. . Ik zal van zyne Werken en Schriften met Ipreekcn; deeze zyn geheel de Wereld door bekend, geleezcn, bewonderd : gepreezen door alle Academiën en Geleerde Maatfchappyen , die het zich tot eene byzondere eere rekenden, hem onder haare Leden te mogen aanichryven. Mvn oogmerk (trekt zich niet wyder, dan om u te onderhouden over eenige Lecvensbyzonderheden, op verre na van geene zo algemeene bekendheid. Georges loup le clerc , Graave de buffon , werd den zevenden van Herfstmaand , des Jaars MDCLVli, te Montbard , in Bourgogne , gebooren. De Heer le clerc , zyn Vader, was Raadsheer in het Parlement van Dijon ; deeze hadt zyn Zoon tot dien zelfden rang gefchikt. Maar de Weetenfchappen namen zynen geest vroeo-tyds geheel in ; en heeft nooit eenige andere Eerzuet hem beheerscht, dan om op dezelve zich geheel en al toe te leggen. In het Collegie van Dijon lag hy de o-ronden zyner kundigheden. Van natuure begaafd met een fterk geitel , een leevend en vuung character . gevoelde hv een onselooflyk groote drift tot den arbeid en tot uitfpanning. "Van zyn vroegfte jaaren at , toen hy nog ter Schoole ging, was de Wiskunde zyne geliefkoosde Weetenfchap : en zyne zugt tot dezelve zo groot, dat hy de Beginzelen van Euclides, welke hy altoos by zich droeg , ten nauwen noodc uit de handen kon leggen : 't gebeurde menigmaal, dat hy, met zyne makkers fpeclendc, zich aan hun onttrok, in een hoek ging zitten , of in een laan alleen ging wandelen, om zyn gebelde Bock in te zien , en een Voorftel , welks opiosimg zvn geest bezig hieldt , tc ontknoopen. Op ze¬ kéren dao-, vervoerd door zyn verregaanden trek tot beweeging" klom hy on een tooren, en daalde van den zeiven neder langs een touw met knoopen, de handen door het fchuuren langs het touw deerlvk bezeerende; dan hy voelde het niet , zo zeer was hy ingenomen met een Voorftel der Wiskunde , 't welk hy met hadt kunnen begrypen, en op 't oogenblik, wanneer hy, op die ongemaklykc wyze nederdaalde, doorzag. ^  312 leevensschets Deeze trekken, en veele andere foortgelyke, welke ik zou kunnen ophaalen, kundigen eenigzins aan, wat 'er van de buffon zou worden. Een jonge Lord , Kingston gcheeten, hieldt zich , met zyn Gouverneur , te Dijon op : deeze Gouverneur was een Man van groote bekwaamheid en verdienften, hy kende den jongen" Heer de buffon, koesterde van hem de gunlfigfte gedagten, wilde de eer hebben , om in 't ondenvys van een zo veel beloovend verftand te deelen , en ftelde hem voor, met hem en zyn Kweekeling eene reis na Italië te doen. De Heer de buffon was toen tusfehen de negentien en twintig jaaren. 't Waren noch de fchoone Standbeelden, noch de meesterftukken der Schilderkunst , die hem in halte troffen. Hy was byziende, en kon door dit gebrek de helft niet fmaaken van 't genoegen, 't welk andere Reizigers daar aantreffen. Maar Italië boodt hem, in andere opzigten, een tooneel aan, de opmerking van een aandagtig en verlicht waarneemer waardig; 't is van deeze Reis na Italië af, dat hy (leeds het begin van zyn fmaak voor de Natuurlyke Historie heeft gedagtekend. In Frankryk wedergekeerd, begaf hy zich na Angers, vergezeld van den jongen Lord kingston , en diens Gouverneur , om daar zyne Letteroefeningen voort te zetten. Hier kreeg hy, onder 't fpeelen, gefchil met een Engelschman , zy werden handgemeen , hy wonde zyn Party, cn moest Angers ruimen. Parys was daar op, eenigen tyd, de plaats zyns verblyfs, waar hy eenige Vertaalingen vervaardigde, onder andere , uit het Latyn, newton over de Fluxien, en, uit het Engelsch, de Grocijen de Weeg kunde van hales. De verkeering , die hy met de Engelfchen gehouden had , zyne doorkneede kunde van de meesten hunner Werken, boezemden hem eene begeerte in, om eene Reis na Engeland te doen : hy bleef 'er niet langer dan drie maanden. Meer reizen heeft de Heer de buffon niet gedaan, en bereikte toen omtrent vyf en twintig jaaren. Meerderjaarig geworden, kwam hy in 't bezit der Goederen , hem van 's Moeders zyde nagelaaten , omtrent driemaal honderd duizend Livres bedraagende. Ik gewaag van deeze byzonderheid, die , in den eerften opflage, onverfchillig mag voorkomen, om gelegenheid te hebben van op te merken , dat , indien , over 't algemeen , ruime middelen de bekwaamheden van veele jonge Heeren doen flaapen 5/ en de noodzaaklykheid , om zich een  VAN DEN HEERE DE BUFFON. S13 een beftaan te bezorgen, de zaaden van veele bekwaamheden ontwikkelden , die eigenfte overvloed van fchat, om zo te fpreeken , de geestvermogens doet aanwasfen en verdubbelt van zeldzaame Mannen , die , door zugt tot Vermaardheid aangevuurd, deeze alleen ten voorwerp hunner najaaginge ftellen. — — Voltaire was, even als de buffon , in ruime leevensomftandigheden geplaatst, en die twee groote Mannen deezer Eeuwe zich aan den eenen kant ontheven vindende van alle die belemmeringen des Vernufts , welke een al te bekrompen ftaat bykans onvermydelyk medebrengt ,■ hadden, aan den an eren kant, het vermogen, een Secretaris te houden, die hunne Werken overfchrecf, en alle vermoeiende nafpeuringen deedt , 't geen hun arbeid aanmerkelyk bekortte ; zy genooten , in deezer voege, beiden het genoegen , van zich geheel en al te kunnen overgeeven aan°hunne geliefdfte Onderwerpen, daar van nooit afgetrokken of venvyderd, door het lastige, cn het verdrietige : zy konden, met één woord, dat geen uitvoeren ö't welk anderen misfchien met het zelfde Vernuft, maar zonder dezelfde hulpmiddelen, niet zouden hebben kunnen doen, dan met een dubbel aantal jaaren leevens. Men kan oordeelen , welk een verbaazende hulp men kan ontvansren van een kundig Secretaris, als men weet, hoe die van den Heer de buffon verpligt was , dagelyks , tien uuren met hem te werken: deeze trek alleen wyst genoegzaam uit , met welk een drift hy zelve arbeidde. Deeze drift liep tot eene waarlyk onbcgryplyke hoo°'te. De Heer de buffon was een liei hebber van vermaak ; hy bevondt zich gaarne in 't gczelfchap yan Dames : maar deeze begeerten waren alle ondergeteftikt aan zyn zugt tot Letterroem. Het getal der uuren, tot den arbeid gefchikt , was bepaald : en beliep omtrent veertien uuren daags, en niets trok hem van dien ingeri even Vermeld, Was van \r0UnHoren verrukt door alles wat hem omringde, door "den wy, zo veel doeniyk was in ecu zo wvde ruimte , verlicht. Het water doof S'crevonden in een kleine water-verzamelplaats, digt by oZtZwkSdcr, was, naa de eerfte reize, toen wy bet S vnnden o-oed en drinkbaar geworden. h?&32Ste?B& wy een Verhaal op van onze «» derdMhS en van de middelen , gebruikt om tot die £,7? te° komen: wy deeden het in een wclverzegelde VkPen iflSSn dezelve zodanig, dat ze met wel kon weken in een blikken doos waren ■ onze Naamen : in het icpfte van dc Grot, by een fchoone gaandery (§), maakenwy een looden plaatje vast waar op onze J*£ en o-efemeeven honden. Men zal zich met verwondeen over deeze kleine genoegdoeningen aan onze gip» Sde^l* S bedenkt, h« veel gedulds , moeds en voorzi-tigheids wy hadden moeten gebruiken, om dec- ^^JS^SlSS^S^ raadden ons tc vettrekkeii, WV Sn het met tegenzin. Men denke, met hief ^ taal van Geestvervoering te hooren; wy dun en verderen dat men 'er een geheele* dag zou kunnen doorf , ' S tyds genoeg te hebben, om alles te ^l^^ SrfvSvan de Qrot v^fo*^ «1 SLTIS^ v/n de eerlle het port*! i, A a 3  3H BESCHRYVING van een GROT. ros , die men voor fabelagtig in de Reis van tournefort heeft aangezien , en die nog fraaijer befchreevert wordt in de Reizen van den Graaf de gouffier , is eene zwakke afbeelding van de Grot van Ganges. De afftand is niet groot, om zich van de waarheid met eigen oogen te verzekeren, en wy noodigen de Reizigers, Liefhebbers van deeze foort van zeldzaamheden , uit , om deeze Grot tc bezien, en dan vlcijen wy ons , dat zy ons regt zullen doen, en toeftemmen dat wy niet te veel gezegd hebben. Omtrent twaalf cn een half uur, zo in deeze als in de andere Zaaien , doorgebragt hebbende , traden wy 'er uit, zonder eenig ander ongemak dan groote vermoeidheid. Dc eenigzins vogtige lugt is niet Ychadelyk ; en zelfs goed voor lieden , zwak van borst. Wy waren afgemat, doch verrukt, en het daglicht weder aanfehouwende, fcheenen wy uit een droom te ontwaaken, dien het ons fpeet dat een einde nam. De weg, om weder op te klimmen , is veel gemaklyker dan die om af te daaien: daarenboven zyn de yzeren pennen nu gezet, met een welgemaakte touwladder , en eenig ander touwwerk : op de moeilykfte plaatzcn kan men nu , zonder vreeze , overal gaan. In den omtrek vindt men den onverfchrokken pierre , die de nieuwsgierigen derwaards zal brengen ; hy is geheel yver, fpreekt by de gevaaren moed in , en geeft de fterkfte Verzekeringen aan de onbedreevcnen. Dc Heer lonjon , daarenboven, die te Ganges woont, en wiens bekwaamheid, bedaardheid, en heuschheid, boven onzen lof is, zyne Zoonen , in alle opzigtcn eenen zo hraaven Vader waardig , zullen niet weigeren alle noodige onderrigtingen te fchenken aan die zich by hun vervoegen, en misfchien treffen zy rechtfehaapen Liefhebbers aan, die hun wel willen vergezellen. Ik wil wel gelooven , dat men beneden den grond een Grot zo fchoon kan vinden; doch ik hou my verzekerd, dat het onmogelyk is 'er een aan te treffen die deezen te boven gaat: en is dit de eenige beweegreden, welke my heeft aangenoopt, om deeze Befchryving, voor welker nauwkeurigheid en egtheid ik borg Wyve , openbaar tc maaken. brie?  'regels voor een gelukkig huwelyk. 325 brief aan een heer , by gelegenheid zyns huwelyks, vervattende eenige regels ten gelukkigen iiuwelyksleeven. (Overgenomen uit the Collection of Letters to and from the late s. johnson, L. L. D. by Mrs. thrale, now Mrs. piozzi.) Waarde Heer! De tyding van uwe Egtverbintenisfe heb ik, met een onuitfpreckclyk genoegen, ontvangen, en ik hoop, dat de opregtheid", met welke ik u Geluk toewensen, de vryheid zal verfchooncn die ik neem , om u eenige weinige Regels op te geeven , door welker opvolging gy te zekerder 't zelve zult verkrygen. My dunkt, ik zie u lachen over myne liegt te pas gebragte bezorgdheid; my dunkt, ik hoor u, ftaaroogende op de bekoorélykheden uwer Bruid , in verrukking uitroepen , dat gy, zonder myne Regels, gelukkig genoeg zyt. . ik weet , gy zyt het ; doch , naa dén der veertig jaaren, welke ik hoop dat gy genocglyk met den andereu zult flyten, voorby is j zal deeze Brief een beurt kunnen krygen; en zult gy de Regels tot Huwclyks-geluk niet 011noodig vinden , fchoon gy eenige onvolvoerbaar zult mogen keuren. Kon die foort van Liefde, welke de bckoorlykheid van één enkel jaar uitmaakt , gaande gehouden worden door geheel het' Huwelyksleeven heen , het hoogfte goed op Aarde zou men niet lange zoeken: want in de Vereeniging van twee getrouwe Gelieven zou het gevonden weezen; doch de rede der zaake toont dat het onmogelyk zy; de ondervinding leert ons dat het nimmer plaats vondt : wy moeten, derhalven, dat Geluk zo lang bewaaren, en 't ontbreekende daar aan zo veel aanvullen, als ons mogelyk is. Wanneer de hette uwer tegenwoordige Liefdedrift afneemt , eene koelder cn bedaarder genegenheid de plaats daar van inneemt, wees dan niet te haastig in ü zeiven te befchuldigen van onverfchilligheid , of u zeiven te beklaagen als ongelukkig : gy hebt alleen 'dat geen verlooren , 't welk voor u onmogelyk was te behouden; en het zou zeer verkeerd weezen , te midden van de vermaaken eens Vrugtbaaren Zomers, zich te bejammeren Aa 4 over  g2ö REGELS over 't gemis van de bloczems eener veel belooveilde en ras voorbygaandc Lente. . 1 Veroordeel nimmer onbedagt een zekere Smaakloosheid, t welke gy in uwe Vrouwe vindt; doch bedenk eerst, dat geen voorwerp hoe verheven , geen toonen hoe welluidend , op den duur , tot verrukking kunnen opvoeren , wanneer het tredende der Nieuwigheid 'er af is. De kunst, om het vermogen van te behaagen te vernieuwen , worden zommige Vrouwen gezegd in eenen uitneemenden trap te bezitten ; maar dc afgerigtheden der rypere jaaren ziet men zelden met dc onfchuld der jeugd gepaard. Cy hebt uwe keuze gedaan , cil behoort ze goed te keuren. Voldaanheid volgt het bezit ras op dc hielen; ell, om gelukkig te weczen , moeten wy altoos iets in het vooruitzigt nebbén. Dc perfoon uwer Beminde is thans geheel de uwe. Ik twyfel zeer , of zy wel bekoorelyker in uw oog zal worden , fchoon de overigen van uwe Sexe, naai- myne gedagten, haar het eerfte twaalftal jaaren fchooner 'zal Vinden. Wend , derhalven , al uwe aandagt op haaren Geest, deeze zal, van dag tot dag * bevalliger worden door befchaaving. Leg u met elkander toe op eenige gemaklyke weetenfchap , en verkryg eene gclykheid van "fmaak , cn gy zult gemcenfehaplykc geneugten fmaaken. Door dit middel zult gy veele voorwerpen gemeen hebben , en bevryd zyn van de droeve noodzaaklykheid, om tot het vinden van uitfpanning van elkander te fcheiden. Niets is zo gcvaarlyk voor Huwelyksliefdc als de mogelykheid, om een van beiden gelukkig te weezen buiten des anderen gczelfchap. Tragt, derhalven , de tegenwoordige hartlyke declnecming in eikanderen van wederzyden" tc bevestigen. Hou uwe Vrouw niet onkundig van uw inkomen, van uwe uitgaven , van uwe genegen- en afkecrigheden : laat zy zelfs uwe gebreken kennen; doch maak ze draaglyk door uwe deugden : merk alle bedekking aan als eene verbreeking van 't vertrouwen: laat zy nimmer in uw Character iets uit tc vorfchen hebben ; cn bedenk dat , van 't oogenblik , waar op Egtgenootcn verfpieders van elkander worden , een ftaat van vyandfehap tusfehen hun aanvangt. Zoek geen geluk in byzonder tc weczen , cn icnrilv voor eene te yerfynde Wysheid, als aan Dwaasheid grenzende. Luister niet na de taal dier Wyshoofden, die u aan-  VOOR EEN GELUKKIG HUWELYK. 327 aanraaden altoos den raad eener Vrouwe tc verwerpen, cn u als gy aan haare verzoeken voldoet, van de Hen gepikt noemen. Agt geen gemis, uitgenomen een Heilig kwaad , eene uitneemendheid, cn wensen u zeiven geen geluk, om dat uwe Vrouw geene geleerde Dame is, dat zv nimmer op de Kaart fpeelt, en geheel niet weet van dc Keuken. Weetenfchap, Kaartfpel, Kookkunst, zyn alle, ter gepaster tyde, goed, en kunnen met voordcel aangewend worden. .... Wat de uitgaven betreft , ten deezen opzigtc kan ik alleen aanmerken , dat het Geld , bedeed om dat geen voor te koopen, 't welk. ons onderfcheidt van andere, zelden of ooit met voordeel wordt uitgegeevcn. Wy leeven in eene Eeuwe , waar in een fchitterende toedcl van huishouding, en in 't oogloopende lecvenstrein, al te °-emeen zyn, om de kennisnecming tc trekken van den eeringften aanfehouwer; en, wat de grootere lieden betreft0 zy zien onze verfpillcndc dwaasheid enkel aan met eene dilzwygende veragting , of eene openlyke ver- fmaadin0-. ■ Dit moge eene u mishaagende gedagten zyn; doch de volgende bedenking zal dezelve goed maaken. De dagen, waar in wy leeven, daan byzonder agt op de hoogere onderfcheidingen van Geest, Kunde, en Deu tllen, zonder eenig ander licht dan het vuur hun verknalt. {Het Vervolg by de naaste gëlegmheia'.) AANDOENLYKE GESCHIEDENIS VAN VADER NICIIOLAS. ]n eene kleine Stad, in Brittanie. was een Bencdktyner KJüosr ter, waar byzondere omftandigheden my bewoogen hadden eenige' weeken myn verblyf te neemen. 'Er waren eenige Schilderyen , die de Vreemdelingen doorgaans kwamen bezigtfëérf. Ik vertrok derwaards met eenigen , die dit ten oogmerk hadden -, ik voor my ben gewoon op zulke plaatzen meer na Menfehen te zien. Indien wy in de wereld het fteeds veranderend tooneel aanfehouwen, 't welk onze aandagt van bet een tot het ander voorwerp voert, wy hebben in deeze afgezonderde Maatfchappyen eene foort van Stilleeven voor oogen, 't welk de aandagt vestigt , en diep peinzen medebrengt. Nogthans heb ik my daar in menigwerf te leur gefield gevonden; onder de Monnikenkappen Weezens gevonden , uit. wier befchouwipg niets kon worden opgemaakt, dagelykfche Weezens, die even zeer gevoegd zouden hebben in een Genoorichap van Bakkers, of Vleeschhouwers. De meesten , die ik in dit Klooster ontmoette , waren van deeze foort. Een, nogthans, van een verheevener rang. Ik zag een Monnik nedergeknield , op eenigen afftand van een Altaar, niet verre van ccn Gottisch venfterraam, door welks gefchildcrde ruiten een bruin licht op zyn voorhoofd viel, en een donkere fchaduW , als van rembrand, wierp op den ooghoek van een groot, zwart, droevig-ziend oog. -7™ 't Was onmogelyk voor my, myne aandagt niet bepaald op hem te vestigen. Hy hadt het oog geflaagen op eene Schildcry van III. DEEL. MENGELW. NO. 9» D cl Oll-  jg| AANDOENLYKE geschiedenis onzen Zaligmaaker, zyn Kruis draagende; de gclykheid van de houding , dc volOaagene onderwerping in beide de gelaatstrekken te befpcuren , vormde eene overeenkomst, die elk moest aandoen „ 't Is Vader mcholas," luisterde my onze Geleider in, „ een der Kloosterbroederen , die het allerftrengst is omtrent „ zich zeiven, cn de vriendlykfte jegens zyne Naasten. Altoos „ gereed om byftand en troost tc verleenen aan de vertegenen, „ de zieken , fen de ftervenden. Niemand verbaalt hem ooit „ een ongev»I, of hy neemt 'er deel in; niemand verzoekt zyn „ dienst, of hy bewyst denzei ven; nogthans gaan de gedreng„ heden cn kwellingen , welke hy zich zeiven aandoet , veel „ verder dan de regels onzer Orde vorderen, en 't is alleen uit „ het geen hy voor anderen d et, dat wy kunnen veronderdel„ len , dat hy iets van het Mcnschlyk gevoel heeft overgehou- „ den." Het onderwerp fcheen onzen Geleider wehpree- kend te maaken. Ik was jong , nieuwsgierig , vol geestdrift; dit berigt trof myn hart, en ik kon niet rusten, eer ik kennis gemaakt hid met Vader mcholas. 't Zy door de aanbcveeling, met welke ik kwam, 't zy door de goedaartigheid van Vader ntcholas zelve , 't zy door myn voorkomen , de braave M in zag my met het oog eens Vaders aan. Hy fprak: „ 't Is niet gewóón , myn Zoon, dat Lieden „ van uwe jaaren kennis zceken tc maaken met iemand als ik. ,, Voor u vertoont zich de wereld in haaren Lcnretyd, waarom „ zoudt gy den Herfst vervroegen? Vrolyk.-.eid en blydichap ,, dartelen om u heen, waarom zoudt gy het verblyf Van droef'■ ,, geestigheid en wee zoeken ? Schoon ik der vermaaken van „ de NYereld geheel ben yfgedorven , ben ik niet ongevoelig „ voor de Liel'debetooningen deezes Leevens. Ik bemerk uwe j, gefchiktheid, en wensch naar gelegenheid, om 'er aan te vol- ,, doen.'' Hy ontdekte myne zugt voor de Letteren, en toonde my eenige zeldzaame Handlchriften en Boeken, tot het Klooster behoorende: dan, deeze waren dc dingen niet die ik zogt: een toeval gaf gelegenheid om kundfehap op te doen van iets , 't geen ik zeer veel hoogcr waardeerde , de kennis van Vader nicholas , de Gefchiedenis van zyn h .rtclced , de oorzaak zyner geftrengheden. Op een avoiid in zyn Cel trcedende, zag ik hem, naa dat Ik op de deur geklopt had , zonder gehoord te worden , geknield Voor een Kruisbeeld, aan 't welk een klein Schilderytje hing, 't geen ik voor een van maria hield. Ik flond agtcr hem, onzeker of ik het einde van zyne God.sdienfligheid wilde afwasten , of ongemerkt heen gaan. Zyne hand bedekte zyn aangezigt, en ik hoorde hem zugt op zugt loozen. Een mengzel van riudelyden en nieuwsgierigheid deedt my blyven. Schielyk nam hy zyne hand van voor zyne oogen weg , als of benauwdheid dezelve wegrukte; hy vatte het Schilderytje, 't geen hy twee. maal  van vader mcholas. 3 63 maal kuschte, en aan zyn boezem drukte; voorts 'er op flaaroogde, fprongen de traanen uit zyne oogen. Naa eenige oogenblikkcn , floeg hy zyne handen zamen , zag hemelwaarts, en mompelde eenige woorden , die ik niet kon verftaan , haalde een diepe zugt, welke voor dien tyd zyne boetedoeningen fcheen te befluiten; hy rees op, en ontdekte my. lk flond verlegen, befchaamd over myn blyven, en (laamerde eene verdeediging uit , wegens myn onvoorbedagt Hooren zyner Godsdienstoefening. ., Helaas!" was zyn antwoord, „bedrieg u niet,' deeze zyn de traanen van Godsvrugt niet, noch de " tedere'aandoeningen van dezelve, maar de traanen van Be. " rouw. Misfchien, jongeling! kan het u te ftade komen, de " gefchiedenis van myn lyden en van myne zonden te weeten; " zo 't my toefchynt, kunt gy u aan verzoekingen als de my" ne vinden blootgefteld; gy kunt het flachtoffer worden van " loflyke Aandoeningen, van verraade Deugd, van valfche Eer, " en verkeerde Schaamte." Hier op begon hy dit Leevensver- Myn naam is st. hubert, myne Familie oud en geagt, fchoon de Landgoederen,, dezelve toebehoorende , door verfcheide onverwagte toevallen, veel min uitgeftrekthcids hebben dan voorheen, lk verloor mynen Vader, eer ik wist wat ik in hem te fnfsfen verloor : cn dc toegeevenheid myner Moeder , die Weduw bleef, vervulde, in het denkbeeld van een Jongeling, alles wat de befcherming en 't beftuur van Ouders kon fchenken., Naa met lof den kring der Letteroefeningen, welke in de Hoofdftad van 't Landfchap myner geboorte'onderweezen werden, doorgeloopen te hebben, zondt myne Moeder my na Parys, met den Zoon uit eene nabuurige Familie . die, fchoon min aanzienlyk in rang, boven de myne in geld verre uitftak. Dc jonge de la serre (dus was myn Reisgenoot gchcetenj was voor den Krygsdienst beftemd; uit hoofde van byzondere omftandigheden , welke my bevordering beloofden, hadt myne Moeder, met haare Vrienden, my tot de Regtsbediening gefchikt. De la serre verfmaadde alle Beroepen , behalven het Krygsleeven, en nam alle gelegenheden waar, om my met dezelfde denk. beelden te vervullen. In de Hoofdftad des Ryks werd myn vooroordeel ten deezen aanziet e van dag tot dag verfterkt. De fiere houding van ieder , die in den kryg gediend hadden, da meerderheid , welke hy zich over zyne Medeburgeren aanraaatiede, deedt myne Eerzugt ontvlammen, en hieldt myne Bevreesdheid onder. Uit der aart was ik zeer gevoelig voor Schaamte "deeze kon de fpotterny van lieden, veel minder dan ik, niet wederftaan. Onkunde kon my menigmaal over ftag zetten, in ftukken, op welke ik zeer wel gevat was, door eene fehaamtlooze ftoutheid; en de best gegronde beginzels myns harten gaven het zomtyds gewonnen, aan de onbefchaamdheid van zich Dd 2 al-  565 aandoenlyke geschiedenis alles aanmaatigende Drogredenkunst, of nooit bloozende Ondeugd. Tot het Beroep, waar toe myne Bloedverwanten my beflemd hadden, werd aandagt, vlyt, en bedaardheid van zeden gevorderd ; ééns dit Beroep als vernederend hebbende leeren aanzien, befloot ik , dat de dat'r by gevorderde hoedanigheden even onteeren ; waren. Ik lehaamde my over Deugden , tot welke ik Bacaürfyk neigde , en roemde op Ondeugden , welke ik haatte en vcragtte. De la serre belchouwde myn afvallen van de onfchuld als een zegepraal, door hem bevogten. Op de School was hy verre beneden my geweest , en ik verkreeg ieder kenmerk van onderfcheidende Lettercere , na welke hy te..vergeefsch dong. In P&rp hadt hy, op zyne beurt, den voorrang. Zyne meerdere Rykdom (lelde hem in ftaat om een grooter figuur te maaken; de kokarde op zyn hoed boezemde hem een vertrouwen in, welk myn ftaat my niet toeliet te voeden; cn ftout als hy was. in verkwisting en ongebondenheid , voerde hy my met zich om als een minderen , dien hy de kunst des leevens geleerd , en uit den Haat van afhanglykheid tot eigen meesterfchap opgevoerd badt. De onbeoordeekie toegeeflykheid myner Moeder verlchafte ray de middelen tot het neemen dier vermaaken, in welke myne Medegenooten my deeden deelen , indien het vermaaken mogen genaamd worden, genietingen te hebben, die my onder het genot onrust, en naa bet genot kwelling, gaven. Zomtyds, maar al tc zeldzaam, fpeelde ik den geveinsden aan den anderen kant. Ik beoefende zelfverlochening, weldaadigbeid en deugd, fteefswyze, terwyl ik den tyd cn het geld, op die wyze bedeed, by myne Makkers roemde, in verkwisting, dolle vrolykheid en ondeugd, doorgebragt te hebben. De hcbbelykheid, nogthans, der ongebondene Leevenswyze, welke ik eerlang kreeg, vcrilomptcn myne natuurlyke gevoelens van Zedelykheid, en benamen aan de Deugd den teugel des Geweetens. Doch de gevaarlyke verbintenis, door my aangegaan, word af'gcbrooken.- dewyl de la serre bevel kreeg, om zich te vervoegen by zyn Regiment,toen te Duinkerken liggende. Op zyn verzoek, vergezelde ik hem tot het huis van een zyner Bloedverwanten In Picardye, waar hy,onder den weg, twee of drie dagen zou vertoeven. ,, lk zal,' fprak hy op een boertenten toon, ,, u daar aanpryzen, gy zult 'er de Lieveling wee„ zen; myn i\eef de santonges is zo fober en naa u w gezet, als „ gy waart, toen ik u eerst leerde kennen." De goede Man, dien hy in deezervoege befchreef, bezat in de daad alle die deugden, waarover de boertery van de l\ serre, my dikwyls hadt doen blooz^n, doch welke ik nooit naagelaaten had , te eerbieden In zyn trezin kwam ik weder tot dien ftand, welken ik , in ons losbandig gczelfchap tc Paryf, verlooren had. Zyn voorbeeld bemoedigde, en zyne lesfen verflcrkten, nryne natuuiyke neiging tot Deugd; maar zyne Dogter bmiha le santon-  van vader nicholas. 3^7 tonges was een nog fleiker werkend beweegmiddel. By myne ondervinding van de weinige haarer Sexe te Parys, met welks ik kennis gemaakt had , kwam my de aangeboore fehoonheid en het ongedwongen zedig gedrag van emilia onver* beeldlyk aantreklyk voor. De la serre vondt dit alles Ifnaakloos en verveelend. Hy verliet het huis zyns Neefs op den derden morgen naa onze aankomst, beloovende my, zo ras de wapenfchouw over zyn Regiment gedaan was, my te Parys weiier te zullen vinden. Buiten Parys, zeide hy, beftaan» wy enkel, in Parys leeven wy. lk ondervond recht het tegendeel; ik leefde alleen in de tegenwoordigheid van emil-a de santonges. Doch waarom herroep ik voor mynen geest die dagen van het zuiverde geluk; of waarom herdenk ik wie myne emilia was! want , niet lang daar naa , was zy de myne. .. In den Winter kwamen zy te Parys, om de ziekte van den Heer rb santon .es, die een ras naderenden . dood voorfpeldeIk paste hem op met die getrouwheid, welke ik verfchuldigd wa< aa:i zyne vriendfehap, en de tegenwoordigheid van emih* verligte zeer dien pligt. Onze oppasfande zorge, en de vlyt der Artzen, werden vrugtlpos bevonden. Hy Werf, en beval zyne Dogter aan myne Vriendfehap 't Was toen eerst dat ik op haare Liefde durfde hoopen , op het graf van haar Vader, mengde ik myne traanen met eml ia's ,en waagde het beevende baar te vraagen , of zy my waardig keurde in haare droefheid te deelen ? Emilia was al te onfchuldig om te veinzen, te eerlyk om gemaakt te weezen. Zy gaf haaf hand aan myne Deugden, (want ik was op dien tyd Deugdzaam) om dezelve te beloonen en teffens te verfterken. Wy keerden weder na santonges, waar wy zo veel geluks genooten , als misfchien bet lot der Menschlykheid kin geheugen. Myne emilia's verdienften evenaarden haar geluk, en ik rnag , zonder grootfpraak, zeggen, naardemail het thans myne fchande is, dat de zints fnoode St. hubert toen geoordeeld werd de zegeningen, welke hy genoot, te verdienen. In deezen ftaat van vreedzaam vergenoegen , hadden wy iets meer dan één Jaar gefleeten, wanneer myne EMiLivzich zwanger bevondt. Te dier gelegenheid was myne bekommerdheid voor haar zodanig, als men veronderftellen mag van een Man die zyne Egtgenoote teder bemint. In gevolge van die angftige bekommerdheid, ftelde ik haar voor, eenige weeken na Parys te gaan, waar zy beter zou kunnen geholpen worden in het naderend uur . dan ter plaatze onzer wooninge. Zy bragt zeer veel hier tegen in; doch de meesten myner Buuren keurden myn belluit goed , en een hunner de Neef van den Haoftpagter, en die de Hoeve,op welke zyn Vader als Huurder woonden , gekogt hadt; deeze fehilderde my de onbekwaamheid der Vroedmcesters op het Land zodanig af, dat niemand, wiens middelen toelieten na Parys te gaan, bet in de gedagten zou Dd 3 nee.  368 AANDOENLTKE GESCHIEDENIS neemen, om zyne Vrouw aan hun te vertrouwen. Verwyt van armoede . hoe zeer van verre, kon ik niet verdraagen, en befloot volftrekt tot de reis. Om de toellemming myner Vrouwe te verwerven, bediende ik my van een ander voorwendzel, naamlyk, het redden eens Boedels van een Vriend, te Parts overleden, wiens goederen daar waren. Emilia flemde eindelyk 'er in toe, en wy toogen na de Stad. Voor eenigen tyd kwam ik naauwiyks buiten het huis, door ons betrokken,'t was het zelfde waar . milia met haar Vader het verblyf genomen hadden, waar deeze ftierf, en haar aan myne Liefde overliet. De herinnering deezer tooneelen , zo teder en aandoenlyjt als zy waren , veripreidde een foort van droefgeestige mymering over ons klein Gezin , by welke de tegenwoordigheid van gezelfehap niet voegde. Myne Vrouw hadt eenige van die kommerlyke voorgevoelens , welke veele Vrouwen van haar aandoenlyk geitel hebben . in haaren toenmaaligen (land. Al myne aandagt en zorgc befteedde ik, om die vreeze te verbannen. „ lk zal," fprak zy menigmaal,,, niet leeven om san„ tonges weder te zien , maar myn hendrik zal daar aan my ,, gedenken; in die bosfchen, Waar wy zo dikwyls wandelden, „ by die beek , na welks gemurmel wy zo menigmaal luister„ den, en in (lil te gevoelden, wat geen fpraak, althans de my,, ne niet, myn Liet"! kon uitdrukken..." De goede Va¬ der werd overmeesterd door de tederheid der denkbeelden, welke in zynen geest opkwamen, en de traanen beletten hem, voor eenige oogcnblikken, het fpreeken; naa eene korte poos zwygens>ving hy , met een beevende en zwakke ftem; weder a n. ö Verfchoon de gemoedsbe weeging, welke my, in myn ver; aal hinderde. Gy hebt medelyden met my; doch altoos zyn myne, traanen niet van die tedere foort; dc verbeelding van haare Hem verzagttc myne aandoeningen tot treurigheid; doch ik ben deezer aandoeningen onwaardig. Hoor de belydenis val! myn Boezemleed. De angst van myne emii.ia werd eindelyk verdrecven doar haare gefukkige verio ling van eer. Zoon, en op dit voorwerp, eene nieuwe loon van tederheid , zagen wy met een onuïtfpreeklyk genoegen neder. Emilia zoogde haar Kind zelve. zo wel uit denkbeeld van pligt als vermaakshalven, en de zwaarigheid om in ParvS eene Minne te vinden , waar a.;n wy onzen Zuigeling durfden toevertrouwen. Wy hadden vastgefteld na 't land weder te keeren . zo ras het herltel haarer kragten zulks zou toelaaten ; ondertusfchen befteedde ik de uuren dat myne Vrouw rustte, doorgaans, om buiten 's huis af te doen, wat de beredding van den boedel myns Vriends vorderde. •Op een deezer wandelingen door de Thuilleries gaande, ontmoette my myne oude Medegenoot de la serre. Hy omhelsde my met een vuur van drift, 't welk ik niet wel kon verwagten uit myne kennis van zyne geaartlicid , of de langte van tyd ¥  Van vader nichoimen. 's Anderendaags kwam de la serre, en zag emii.ia voor de eerfte keer naa ons Huwelyk. Hy boertte in 't vriendlyke over mjn niet komen des voorgaanden avonds, en betuigde eene andere Party voor my tegen dien avond aangenomen te hebben*. Myne Vrouw ftondt 'er op , dat ik aan die toezegging zou beantwoorden : haar Neef prees haar gedrag, en fprak op zyn gewoonen trant over het goed beftuur der Vrouwen. —=— Eer ik 's avonds uitging , wenschte ik myne emilia goeden flagt. My dagt, ik zag een traan haare oogen ontglippen, cn ik wilde gebleven zyn; doch myne verkeerde Schaamte over het niet hecnen gaan , bewoog my, op die traan niet te letten 't Gezelfchap bemerkte myne droefgeestigheid, cn de la serrb fpotte 'er mede. Zelfs myn Vriend de Colonel viel aan 't boerten met den Huwelyken ftaat. Dit was de eerfte keer dat my de onvoegelykheid voor den geest kwam, van de eenige getrouwde Man der geheele Party te weezen. Wy fpeeldcn grover , en zaten laater dan voorheen; doch ik wilde toonen niet bevreesd voor myne Vrouw te weezen . cn kantte my noch tegen het een noch tegen het ander. Ik verloor zeer veel, en keerde vol kwelling en verdriet na huis. Den volgenden morgen vond ik emilia geheel kleinmoedig. My dagt, dat zy, met haare oogen, myn gedrag afkeurde en 'beflrafte, ere ik  VAN VADER NICHOLAS. 871 ik was verkeerd genoeg om my deswegen te vertoornen. De la serre kwam my vczoeken het middagmaal by hem te houden." Hy merkte op, onder het heenen wandelen, dat emilia 'er misnoegd uitzag. „ Het gaan na 't Land" , zeide ik , ,, zal haar wel weder in een goede luim brengen."— Zult gy dan Parys verhaten'? vroeg de la serre: — „ Binnen weinig da- „ gen," was myn antwoord. Had ik, voegde hy my toe, zw:«. B 'weegredenen om te Parys te blyven , ah gy hebt! — ,, Wel-, „ ke beweegredenen ?" vroeg ik. Hy weder, üe verknogtheid aan zulke grienden; doch Vizendjchap is eta zoet woord: de verknogtheid aan zulk eene Vrouw als d: trenville! Ik weet niet hoe ik hem aanzag; doch wy zetten het gefp.ek niet verder voort: misfchien betoonde ik my minder misnoegd,dan my gevoegd zou hebben. Na het middagmaal gingen wy na 't huis dier Dame. Zy was allerkeurlykst gekleed , en kwam my fchooner voor, dan ooit. Het gczelfchap was talryker dan naar gewoonte, cn ook leevendiger. 't Gefprek viel op myn oogmerk, om Parys te vcrlaaten ; de belachlykheid der Zeden des lands, de fmaakloosheid der Landvermaaklykheden, werden door de la serre, en de meeste jonge lieden des gezelfchaps, zeer geestig ten toon gefield. Madame de trenville deelde niet in die boenende vrolykheid, en keek my nu en dan aan, als of het onderwerp haar te ernfüg voor kwam, om mede te gekken. Ik was half befchaamd,half moeilyk, dat ik weder na 't Land zou gaan, min te .onvrede dan trots, op de onderfcheiding, my betoond. Ik was nogthans een bloodaart zo wel in 't k waad e als in het goede, en bedagt een middel om my te bevryden van eene ontdekking, die my zou hebben kunnen behouden. Ik befloot myne Vrouw te bedriegen , en myne bezoeken by Madame he trenville te bedekken, onder het voorwendzel van eenige netelige byzonderheden, voorkomende in den boedel , dien ik bezig was te redden. Haare ziel was té zuivc, om agterdogt of jalouzy tc huisveste:!, 't viel een cerfle aankomcling in de valschhèid, als ik, ligt haar te misleiden. De la serre bragt my allengskens verder, cn kreeg weder op my dien overheerfchenden invloed, welke hy voorheen hadt; doch met een nog meerder vermogen, ontleend van de dwaaze verkleefdheid aan Madame de trenville , ontftaan uit zyne trotsheid en zwakheid, vermecsterd door haare fehoonheid en ftreeken. 't Viel juist op deezen tyd voor, dat een Jong Heer uit dc nabuurfchap van Santonges te Parys kwam, <.n bri v n aan emilia bragt van een haarer Vriendinnen. Hy was een Miniatuur Schild r, en hadt voor, zyne kunst in de Hoofdftad te volleeren, Emilia, die onzen kk-inen Jongen op het allerteder:t beminde, ftelde hem voor, dien kleinen te fchilderen, zo als hy lag te flaapen. De Jonge Schilder vondt fmaak in het denkbeeld, mits zy hem toeftondt het Kind in haare armen te fchilderen. Men zou  372 aandoenlyke geschiedenis* zou dit voor my verborgen houden, om 'er my mede te verras, fen , wanneer het (tukje af was. Om te beter gelegenheid te hebben w het volvoeren van dit plan, hoorde emilia dikwyls met genoegen , dat ik myn woord elders gegeeven hadt, en zette my aan, om het te houden, ten einde het Sehilderftukje in myn afweezen mogt worden voortgezet. Emilia wist niet wat, gcduurende datafzyn, myne bezigheid was". Een flaaf van ondeugd en verkwisting, fchond ik de trouwe 'aan haar' verl'ehuldigd , in de armen der listigfte en fhoodfte Vrouwe , en verloor de middelen, die ons gelukkig maaken , cn ons Kind moesten groot brengen,aan een hoop fchurken.Zodanig was de valftrik door de la serre, en zyne Medeftanders, my gefpannen. Alles hadt het voorkomen van Liefde en Edelmoedigheid. De trenville bezat lists genoeg, om my te doen gelooven . dat zv, in alle opzigten het flachtoffër was van haare genegenheid, mywaards Myne eerfte groote verliezen in het fpel gaf zy voor te zullen vergoeden uit haar eigen middelen, en verliet zich op myne Eer, om haar hulp toe te brengen in de verlegenheid,waar in ik haar gebragt hadt. Naa al het geld, 't welk ik bezat, uitgeput, en al myn credit verbruikt te hebben , (fond ik op den oever myns verderfs; doch, wanneer ik dagt arm en berooid weder te koeren na de plaats, die ik gcagt en gelukkig verlaaten had , bezat ik geen moeds genoeg, om te rug te keeren lk nam myn toevlugt tot het wanhoopïg befluit, om het overblyfzel myns goeds te verpanden en waagde dat geld, om het verloorene weder c winnen, ol' alles te verliezen De uitffag, was zodanig, als ik had moeten vcrwagten Naa dat de bedwelmende fchrik, over mynen topftand, my't vermogen van denken weder toeliet, vervoegde ik my na Madame de trenville. Zy ontving my als iemand , die niet langer Waardig was bcdroogen te worden De overtuiging van haare valschheid, en van het verderf, waar in zy my geitort hadt, trof my op 't diepfte. lk verliet haar met vervloekingen, welke zy aanhoorde met de koelikid van verharde ondeugd of uitgeleerdheid, in verleiding. Ik fnelde uit haar h is, en wist niet werwaards. Myne (lappen voerden my als ongewillig na myn huis. Aan myn eigen deur ftond ik flil, als of de dood my op myne Intrede wagtte. Als ik eenige fchreden tc rug gegaan was, keerde ik weder; twecmaalen poogde ik aan te kloppen , en kon niet. myn hart wierd m t een onuitfprecklyken fchroom bevangen myn knié'n ftietten teg n elkander 't Was nagt, de llraat donker, n alles rondsom my dood ftil. Ik wierp my voor de deur neder, cn wenschte dat een Onverlaat opdaagde, om my te vermoorden. Eindelyk doorfiieed de bedenking van myne emilia cn myn Kind myne géflingerde ziel, traanen van tederheid gudsden myne oogen uit. Ik rees op; klopte aan; en ging, ingelaaten, zeer ftil na de kamer myner Vrouwe. Zy (liep,een nagtlicht brandde , ons Kind rustte op haar boezem, met de hand  VAN VADER NICH0LAS. 373 hand om haar hals geflaagen. Doch wat ik., op dat gezigt, gevoelde! Zy lachte in haar flaap, en fcheen een genoeg- lyken droom te hebben. Myne harslens geraakten weder van fiel, en de elende, waar in zy moest ontwaaken, vermeesterde myne inbeelding. Het fchandlyk denkbeeld kwam in my op — ik zidder op 't verhaal! om ze beiden, zo als zy daar lagen, en vervolgens myzelven , te vermoorden ! Ik flrekte myn hand uit na de keel van myn Vrouw! Het kleine Wicht opende de lieve vingers, en greep een van de myne. Die zagte drukking trof myn hart ; de zagtheid keerde in 't zelve weder. Ik borst uit in een vloed van traanen; doch ik kon niet blyven, om emilia ons verderf te vernaaien. Ik ging weder ten huize uit na eene onbekende herberg, in een afgelegen gedeelte der Stad, fchreef eenige weinige luttel zamenhangende regels;'haar berigt geevende van myne dwaasheid, en van myne misdryven; dat ik ten oogmerk had, Frankryk onmiddelyk te ruimen , en niet weder te keeren vóór dat ik, door boete,myne misdaaden verzoend, en, door vlytbetoon, de armoede, waar in zy door my geflort was, herfteld had. Ik beval haar, en het Kind, aan de zorge myner Moeder, en aan de befcherming van dien Hemel, welke zy nimmer beledigd hadt. Deeze Brief afgevaardigd hebbende, verliet ik Pa- rys op 't oogenblik, en was reeds eenige myleri van de Stad vcrwyderd, eer de dageraad aanbrak. Met het opgaan der zonne, agterhaalde my een Postkoets ,die na Brest reedt. Ik begaf 'er my in, zonder eenig plan op myne verdere reis, en zat geheel ftil, in een hoek. Dien dag en den volgenden nagt reisde ik voort , met verfcheide Reisgenooten, zonder my over voedzel te bekommeren , cn geheel flaaploos. Maar den tweeden dag voelde ik myne kragten bezwyken.en als wy 's avonds ftil hielden, viel ik in zwym by het intreeden van een herberg. Ik werd te bedde gebragt, en lag meer dan een week in bedwelming, met koorts. Een liefhebbend Broeder van de Orde, tot welke ik nu behoor , die in de herberg was, paste my op met alle bezorgdheid en menschlievenheid,- en toen ik begon te herftellen, bediende de goede oude Man myne Ziel, gelyk hy myn lichaam gedaan hadt, hy gaf my de vertroosting cn byftand, welke hy bevondt dat ik zo zeer behoefde. Door zyne tedere oppaslinge was ik nu zo verre herfteld, dat ik een weinig lugts kon fcheppen in een klein kamertje, aan de ftraat. Toen ik op zekeren morgen daar zat, kwam dezelfde Postkoets , welke my daar gebragt hadt, weder, en hieldt voor de deur ftil , waarop de jonge Schilder, die te -Parys ons aanbevolen geweest was» 'er "uitflapte. Dit gezigt was voor myne zwakheid onverdraaglyk, ik viel, als leevenloos, van myn floel. Dit voorval bragt verlcheide Perfoonen in de herberg, en onder anderen dien jongen Heer. Wanneer zy my weder bygebragt hadden, bezat ik ■ be-  374 aandoenlyke geschiedenis, van vader mcholas. bezefs genoeg om te verzoeken, dat hy alleen by my mogte gelaaten worden. Het leedt eenigen tyd eer hy my herkende: toen hy het deedt, met veel fchriks op zyn gelaad, verhaalde hy my, naa veel marrens, op myn aandrang, het fchriklyk gevolg myner misdryven. Myne Vrouw cn Kind waren niet meer. De fchok, die myn brief gegeeven hadt, was haar te fterk; Koorts, Ylhoofdighcid en Dood volgden. Het Kind ftierf korten tyd naa haar. In eene vlaag van kennis, weinig tyds voor haar dood, verzogt zy haaren Vriend by haar bedde ; gaf hem het vervaardigd Schilderytje over, en beval hem, met haaien laatfleu adem, dit Stukje, indien hy my ooit aantrof, over te leveren, met de verzekering, dat zy my alles ten vollen vergeeven hadt. —— Hy ftelde het my ter hand. • Ik weet niet hoe 't my mogelyk was dat oogenblik te over- lecven. Misfchien moet zulks loegefchrccven worden aan myne zeer verzwakte gefteltenisie. Myn hart was te zwak om te barften; en eene ongevoeligheid voor dc rampen, die my troffen, vermeesterde mynen geest. Door de befchikking van dien eerwnardigen Min, die my eens van den dood verloste, kreeg ik hier een woonllede, waar ik altoos, uitgenomen eene hartbreekende reize na de plek gronds, waar myne emilia en myn Zoontje 'ocgraaven liggen, zints dien tyd, my onthieldt. Myne Gefchiedenis is mynen Klooster¬ broederen onbekend. Zy verwonderen zich over de geftrengheid der leevenswyze, waar door ik boete tragt te doen voor myne overtreedingen. Dan, de Hemel kan door boetedoeningen alleen niet bevredigd worden. Ik tragt, door werken van Liefde en Goeddaadigheid, myn aanweezen in 't oog der Godheid niet haatlyk te maaken. Dank zy gode ! Ik heb de Vertroosting, welke ik wenschte, verkreegen. Eene ftraül van genade verfpreidt zich over myne afneemende dagen. De Droomgezigten op dccze harde legerftede krygen iets troostryks. Jn den jongstverloopen nagt zag my emilia lachend aan ; deeze kleine Cherub was by haar! . . . Dc (tem van Vader ntcholas bezweek. — Hy bezag het Sc.hilderftukje, en hief de oogen beurtlings ten Hemel ; een zagte gloed verfde zyne bleeke handen. Jk ftond verbaasd op dit gezigt. De Vesperklok luidde; hy vatte myn hand — Ik kuschte de zyne; myne traanen droopen 'er op neder. Hy fprak: „MynZoon, „ voor een hart, met die gevoelens als het uwe vervuld, zal de „ herdenking myner Gelcbiedenisfe niet onaangenaam weezen. „ Indien de Wereld u aanlokt; indien de Ondeugd u met vcr,-. maaken tragt te verftrikken, denk dan om Vader mcholas, — ii wees Deugdzaam en Gelukkig!  B E R I G T WEGENS HET BELANGRYK W E R K, GETYTELD: GEDENKSCHRIFTEN VAN DEN MARQUIS de POMBAL, STAATS-SECRETARIS EN EERSTE MINISTER VAN DEN KONING VAN PORTUGAL. Vier Déelèri, in groot Octavo. Te Amsterdam, by D. SCHUURMAN. 1~\e Drukker en Uitgever van voornoemd Werk; doof een zamenloop van ongelukkige omftandigheden, hem; van tyd tot tyd, overgekomen, zig genoodzaakt vindende, om zig van de nog overig zynde Exemplaaren vart eenige zyner gedrukte en uitgegeevene Werken te ontdoen, is te raade geworden,om de Liefhebbers van goede Wérken, bovengemelde Gedenkfchriften van den Marquiz de Pombal voor eene verminderde prys van ƒ 4 : -: - i in plaatfe van ƒ 5:15:- aan te bieden, verhoopende, dat deeze vermindering van Prys nog eenige goedgunftigé Lezers moge aanmoedigen, om hem met hun gunft en toegenegenheid, het verder debiet van zyn Werk, te bélperi bevorderen. Alhoewel nu de inhoud van dit zeer belangryk Werk, by veelen, die het reeds geleezen hebben, bekend is, eii geen verdére aanpryfing noodig heeft, zo vinden wy het echter voor tegenwoordig niet ondienftig, om voor dezulken , die dit Werk nog niet kennen, eene en anderebyzonderheid daar van te melden, en onder het oog tö brengen. Deeze Gedenkfchriften, welker geloofwaardigheid en echtheid, door bygevoegde geaccrediteerde Regtvaard;A g-iiigj  ( 2 > gings Bewysflukken bekragtigd en beveiligd worden, behelzen eene menigte van verbaazende en treurige Gebeur teniffen, welke geduurende het Minitterie van den berugten Marquis de Pombal (of anders Carvalho ,. van wegens zynen geflagtnaam, genoemd) als eerften Staatsminister., onder de Regeeringen van Koning Johannes de V", en zyn Zoon Joseph I, en vervolgens-onder die van de Koningin zyne Moeder, zyn voorgevallen, en die niet alleen-eene groote omkeering, endaar uit voortvloeiiende Onheilen in dat Ryk te weeg gebragt, maar ook veel opziens en nadeel, door gehéél Europa, verwekt hebben, en waar van de gerugten in voorgaande jaaren , door de Nieuwspapieren verfpreid, blykbaare getuigen zyn geweeft, gelyk genoeg bekend-is. Ongelukkig is het land, wiens Koning een kind is, zegt de wyze fpreuk, en dit is in vroege-r tyden niet alleen aan' de befttering van fommige Ryken, maar ook inzonderheid in onze dagen aan Portugal gebleken, geduurende de Regeering van Koning Joseph-I, en het gedrag van zyn eerften Minifter Marquis de Pombal. Dewyl nu deeze beide aanzienlyke Perfoonen de hoofdrollen in deeze Gefchiedenis gefpeeld hebben, en wel inzonderheid de laatftgenoemde; zo zal het niet ondienftig zyn, om het Karakter en hec beftier van beiden, den Lezer nader onder hst oog te brengen. — Koning Joseph I, komt ons in deeze gedenkfchriften voor, als een goedaartig, zagtzinnig en menfchlievend Vorft, doch die, behalven dat hy een natuurlyk verftand had, echter inStaatszaaken onbedreven, en van eenligtgelovig, vreesagtig en befchroornd temperament was. —— Want „ alhoewel {zegt de Schryver deezer Gedenkfchriften') men niet zeggenkan, dat het Joseph I, volftrekt aan verftand en oordeel ontbrak, zo was echter zyne natuurlyke vreesachtigheid of befchroomdheid, en een al te groot mistrouwen tot zig zeiven, de wezendlyfce oorzaak, dat hy zig in alle omftandigheden, gemaklyk door Carvallo liet voorinneemen, en van zyn oogmerk afbrengen. Dikwils vertoonde de waarheid zig voor zyne oogen; hyzag-ze; hy bemindeze, en-hywasbe.rei.il om ze.te volgen, en zig daar aan over te- geeven; maar wel dra deed de behendige en liftige Minifter- Carvalho hem weder tot zyne gewone.verbyftering- en verlegenheid «verhellen, en overreedde hem, om zig geheel en al op zyne getrouwheid te verlaten. In de eerfte jaaren der Regeering van deeze Vorft vond de Graaf d'Unhao, die zyn.Gouverneur geweeft was., hem op een zekeren dag» aU-  (3) alleen leunende in een vengfterbank, en alsineenemymc- ring vervallen. Deeze Heer hier over verwondert, vreeg zyne Majefteit, wat de reden was van zyne buitencewoone droefgeeftigheid ? " Zyt gy hier over verwondert," antwoordde hem Joseph' ,, lk ben Koning,en verfta de konft niet van te resreeren Myn Vader heeft nooit gewild , dat .men my de " noodtee onderrigtingen, met myne geboorte overeen" komftig, zoude geeven, dewyl-hy my niet waardig oor- " deelde! -om na hem te regeeren. Hoe is het dan ' moeelvk, dat ik zonder verlichting, zonder ondervin" dine niet zoude bezwyken, onder den zwaaren laft " van èene uitgeftrekte Monarchie, en my zeiven zou " kunnen verzekeren v-eor alle .klippen of gevaaren, die " mv van alle kanten omringen. " Bv deeze onoverwinlyke befchroomdheid van Joseth ï en het weinig vertrouwen, dat hy in zyne eigene vermogens ftelde, kwam nog het wezendlyk gebrek .aan ondervinding, en verlichting in de behandeling van Staatszaal ' Zyne klagten over de nalatigheid van zynen Vader om hem aan de zorge der beftiering te gewennen, waren niet dan al te gegrond. —- f ohmnes V. was buitencwyffel een zeer bekwaam en verlicht.Vorft; maar, het zy uit hoofde van zyne vooringenomenheid tegen zyn Zoon ; het zy uit hoofde van jaloezy, welke de grootfte Vorften fchynen te hebben, tegen hunne opvolgers; als of het vooruitzigt van een erfgenaam van hun Ryk, voor hen een onaangenaam berigt ware, en dat dutydfhp met verre meer afwezig was; hy maakte- weinig werk van de Staatkundige opvoeding van zyn Zoon , den jongen Vorft. Hy hield hem onkundig in alle Staatszaken, en wilde nooit, dat men hem eenige geheimen van het Kabinet zoude toebetrouwen." Ziet hier een fchets van het karakter van Joseph I., nu zullen wy het tegenovergeftelde karakter van zyn eerften Staats Dienaar Marquis de Pombal eens befchouwen. Deeze word ons h.er afgemaald ah een eerzuchtig, liftig, trotfeh, verwaand en heerfchzugtig man, behebt met eene onverzaadelyKe dorft naar Rykdommen,-en van eene onverzoenlyke wraakgierig, heid tegen zyne waare of ingebeelde vyanden. -„De heerfchende drift van Carvalho (zegt de Aufteur) was eerzueht. Alle zyne denkbeelden alle zyne verlangens doelden enkeen alleen oP zyne verheffing, en hy verzuimde ook «eene middelen, gefchikt om hem daar toe te geleiden; Eycrysn, beloften, gebeden, liften en lagen, kortom al-  ( 4 ) les ftelde hy in 't. werk. Eene natuurlyke wélfpröo- kendheid zette zyne redenen kragt by, en deed hem voor een man van geeft en verftand doorgaan. Maar wyl hem voorzigtigheid en doordringendheid ontbraken , zo was het zeer moeyelyk voor hem, om wel te flagenin zaaken, d'e hy behandelde. Bovendien niet begaafd met geleerde kundigheden, zo noodzakeiyk voor een Staatsman, wift hy ook zyne denkbeelden en ontwerpen, niet met de behoorlyke klaarheid voor te ftellen. —— Koning Johannes V, die in den grond de talenten en bekwaamheden van alle de geenen kende, die hem dienden, maakte zo Weinig werk van Carvalho, dat zo dikwyls als Marcus Jntonijis d'Azevedo, Staats Secretaris van buitenlandfche zaaken, eenige brieven vanzyn afgezant Pombal, toenmaals te JVeenen refideerende, aan dien Vorft vertoonde, wilde hy dezelve niet leezen, noch hooren leezen" „ laat my „ met ruft"! riep hy uit: „ ik kan zulk eene ftroeve en „ yflyk verveelende manier van fchryven niet verdra- „ gen." „ Zyn ftyf was ook, in der daad, verward, verveelende, en zyne Depêches of Staatsbrieven, zonder prde, zonder fchikking en zonder naauwkeurigheid. De Koning antwoordde hem doorgaans, zeer kort, maar zo pnvriendelyk en zo gevoelig, dat zulks hem een doodlyk verdriet veroorzaakte." Niettegenftaande nu alle deeze zyne gebreken, werd hy door het veranderlyk fortuin,na den dood vmjohannes V., onder de regeering van Joseph I., eindelyk door allerlei liften en kuiperyen, tot eerften Staatsdienaar verheven, 't .welk hem aanleiding gaf, om zyn magt, aanzien, en grootheid, van tyd tot tyd, op allerlei wyze uit te breiden, en zig eindelyk genoegzaam geheel meefter van den zwakken geeft en befchroomdheid des Konings te maken, gelyk uit alle zyne goede en kwade Staatsverrigtingen, in dit werk verhaald, genoegzaam blykt. Naar mate nu zyn magt en aanzien grooter wierden, begonnen ook zyne heerfchende driften als zyne eerzugt, geldgierigheid, en wraakluft aan te wallen, en eindelyk tot die verbazende hoogte te klimmen, dat hy als een tomeloos, woedend en verflindend dier, alles rondom zig, wat hem in den weg ftond, om verre fmeet of vernielde, -r— By het aanvaarden van zyn hooge bediening , werd hy intuffchen weldra de hinderpalen gawaar, die hem in den weg ftonden. Deswegen vatte hy eene doodlyke en unverzoenlykeu haat en wraakluft op tegen veele geeste'ykc-n en inzonderheid tegen de. Jcfuiten,. die veel tpfy ' S/f.ng  (5) gang tot het Hof, en grooten invloed op den geeft, des 'Konings hadden; als mede tegen de voornaamfte Grooten van 't Ryk, en de aanzienlykften van Adel, die dagelyks om en by den Koning waren, en door welkers gunft en toegenegenheid, (in welke hy vooraf zig had weten in te dringen j hy zelve tot die waardigheid van eerften Minifter verheven was geworden, doch wier aanzien en magt hem . toen in den wegftonden, weshalven hy dezelve, van tyd tot tyd, tragte van zig te verwyderen, of geheellyk uit den weg te ruimen, waar toe hy ook allerlei liften cn laa-, gen in 't werk ftelde, om zulks ter uitvoer te brengen; dan door valfche befchuldigingen, dan door hen by denKoning zwart en verdagt te maken, als verraders van hun land, en Koning; gelyk men daar van een zo doorflaand bewys, ten opzigte van zyne ontaarde wraakgierigheid en onmenfehelyke wreedheid, in een door hem verdigten toeleg op des Konings leven, ontmoet, dat het rnoeilyk valt een foortgelyk voorbeeld van, verregaande wraakgierigheid in de Gefchiedeniffcn aan te treffen, en waar door Carvalho zig over zyne Vyanden wreckende, het bloed veeier aanzienlyke perfoonen des Ryks, als waren zy fchuldig geweeft aan eene zamenzweering tegen den Koning, heeft doen ftroomen. — Want de aanzienlykfte perfoonen van het Hof hebbende doen arrefteeren en hun. proces zelfs helpen opmaken, werden dezelve opentlyk door^eene fchandelyken en wreeden dood, om 't.leven gebragt, op den 13 January 1759, welken dag Carvalho verkofen had, om dit wreed treurtoneel te vertoonen, het welk op de volgende wyze gefchiede: —— „ Geduurende den nagt, (zegt de Au fleur) had men, op de plaats van Belem , en vlak voor den Taag een Schavot opgerigt, van 18 voeten hoog.—De plaats was omringd van verfcheidene Regimenten Cavallery en Infantery, in Slagorde gewapend. Eene verbazende menigte Volks vervulde de toegangen, en de rivier zelfs was bedekt met fchuitjes vol menfehen.-'- Voor het opkomen van den dag werd Antonius Alvarss Ferreira, Kamerdienaar van den Hertog van Aveiro op het fchavot gebragt en vaft gebonden in een der hoeken, om levendig verbrand te worden. — Tegen over hem bond men een pop aan een ftaak vaft, ver-, beeldende Polycarpus van Azevedo, welke, toen de Hertog op Acetaio gevangen genomen werd, de ftraf, door de vlugt, ontkomen was. De eerfte, die vervolgens te voorfchyn kwam, was de Marquifin Donna Eleonora. Zy ging tuffchen twee Gceftelyken, mqt eene bezadigde A 3 en  co «n deftige houding; haare oogen waren op een Crufffix geveltigd; haar ftille aandagt toonde haare onderwerping, ei haare geruttheid , het vertrouwen op haaren verJo'ffer, aan, Zy was gekleed in het zelfde ge¬ waad, met welk zy in hegtenis gebragt was, op het oogenblik toen zy van haar bed opftond. —Zy klom op het Schavot, zonder eenige merkbaars ontfteltenis te vertoonen, en ging op den ltoel zitten, die voor haar geplaafl was_ - Hct Volk betoonde toen eene diepe ltilzwy- gendheid , en befchouwde haar met verbaasdheid , gemengd met affchrik en medelyden, als een der voornaamfte Mevrouwen van het Ryk, van wegens haare geboorte, haare wysheid en andere goede hoedanigheden , thans tot deezen allerbeklaaglykften toeftand gebragt. De beul wilde haar de voeten binden, en ligte een weinig haar gewaad op; —r ,, blyf van my af roekelooze" riep zy uit, „ vergeet niet wie ik ben, en wagt U van my aan te raaken!" de beul viel voor haar op zyne knieën, en verzogt om vergiffenis, waarop zy een ring van haar vinger trok, en tegen den beul zeidei ,, zie daar de eenigfte zaak, die my nog in de waereld overig is, neem ze voor U, en doe uw pligt." Een oogenblik daar na ontving zy den doodflag, en haar hoofd van haar romp lefcheiden zynde, viel in haar fchoot, Op dit droevig fchbuwfpcl borften de traanen uit ieders oogen. Vervolgens werd .haar lighaam op een tafel gelegd en met een linnen laken bedekt." Na haar bragt men op 't Schavot, Jofeph Maria van Tavora, een haarer Zoonen, zynde een en twintig jaaren öud, die bykans te gelyk gewurgd en geraadbraakt wierd. De Graaf van Aionguia en de jonge Marquis Don Louis ondergingen dezelfde ftraf. De jongheid van den laatften, zyne fraaije geftaite, zyn beminlyk en zagt humeur verwekten inzonderheid een algemeen medelyden. Eindelyk kwam de oude Marquis van Tavora zyn Vader, te voorfchyn, welke levendig geradbraakt wierd, en aan wien men alleen by gunft een hartflag gaf, die hem van het leven fcheen;te beroven. Braz Jofeph Romciro,Jan Michiel en Emmmuel Alvares moeiten dezelfde pyningen en ftraf ondergaan. De Hertog van Aveiro werd het laatft ter dood gebragt. Hy kwam met zyn Japon te voorfchyn , gelyk hy op Acetaio gevangen genomen was. En om hem nog grooter fchande en oneer aan te doen, deed men hem de armen en beenen byna geheel ontblooten , en in dien toeftand wierd hy levendig geradbraakt, makende  (7) intaflchen eenallerafgryslykfl gejammer, en verfchrikkelyJc gekerm, brullende als van pyn. Eindelyk gaf hem de beul twee Hagen op de borft,waar mede zyn leven en zyn ilraf geëindigt wierden. Vervolgens werden 'er op het fcha- vot twee galgen opgerigt, aan welker eene Ferreira, en aan de andere de gedaante of pop van Azeveda werd opgehangen ; maar vooraf deed men aan den eerften de lighaamen der zamengezwoornen herkennen, doch waarom weeten men niet. Daarna ltak men de brandltofFen, ten ten dien einde toebereid, in brand, en Ferreira, de lyken, de inftrumenten, de raderen, het fchavot, kortom, alles werd verbrand en de afcli in Zee geworpen of door den wind verftrooid." „ Dit afgryflyk fchouwfpel vervulde de gemoederen van alle aanfchouwers met fcbrik en vrees. De ziel van Carvalho alleen bleef ftandvaftig en voor het medelyden ongevoelig. Voor het overige werden de Paleizen en Wooningen van voornoemde perfoonen onder de voet gehaald en derzelver ruïnen met zout beftrooid. De naam van Tavora werd als verbannen en uitgefchrapt van alle opfchriften, gedenktekenen, openbaare Aften, welke in de Archiven en in de Griffien der Geregtshoven nog overig waren. Men vernietigde alle Privilegiën,te vooren aan de veroordeelde Familie toegeftaan. Kortom, de onverzoenlyke en wraakgierige Minifter vergat niets', om liet geheugen van deeze ongelukkigen, wiens bloed' hy op eene barbaarfche wyze, vergoten had, nog bovendien uit te roeijen." Hier uit nu ziet de Leezer een ftaaltje' van de barbaarfche, wraakgierige en onverzoenlyke handelwyzevan den Marquis de Pombal, 't welk alles hy intuffchen quafi op naam des Konings ter uitvoer bragt. Zo barbaarfch en woedend nu als Pombal te werk ging met de Grooten en, Aanzienlyken, die hem in den weg ftonden; niet minder wreed handelde hy met alle andere Onderdaanen des Konings die hem in den weg waren, en wel bijzonderheid in 't vervolgen, uitbannen, ter dood hren*gen, of het in akelige gevangeniilen opfluiten van alle Jefuiten en Geeftelyken, welke zyne heerfchzugt dwarsboomden. En deeze tirannifche handelwyze ging zo verre dat de Koningin, in welkers ongenade Pombal na het overlyden van Joseph I. verviel, onderzoek na zyne "despotieke Staatsbeftiering hebbende laaten doen', bevonden heeft, dat het getal van deeze elendige Aagtoffers, 9640 perfoonen bedroeg, van welke naauwlyks 800 perfoonen hun ongeluk overleefd hebben, en onder rvef-  (8) welke men 3970 perfoonen .telde, die men geen misdaad kon verwyten.—Het verlof door de Koningin aan alleOn'derdaanen vergund, om hunne bezwaaren tegen dien Minifter in te brengen, ftelde alle zyne hatelyke Monopoliën , Onrechtvaardige Aanmatigingen en Knevelaryen in een helder daglicht. Binnen weinig tyds ontving zyn Agent order, om aan de Fabrikeurs in zyde Stoffen 20,000 Crufaden, 150,000 aan de Directeurs van de Kanalen, en bykans ook zo veel aan de Paters van St. Philippus te' betaalen/welke fominen Carvalho, onder verfcbeidene voorwendzels, ter leen had weeten te krygen, met oogmerk om ze nooit weder te geeven. Deeze byzondere terug gaven werden welhaafl gevolgd van een Som van 250,000 Crüfadën, die hy aan den Staat fchuldig was. Men'had een kas van belaftingen, inzonderheid tot wederopbouwing der openbare Gebouwen gefchikt. Pombal, die daar van de opziender was, had de Zom terug gehouden of verduifterd, en die hefteed, om op zyn naam verfcheidene Huizen te bouwen, waarvan hy de Eigendommen en Grondbrieven bewaarde. Zie daar flegts een flaauwe fchets van het Karakter van den Marquis de Pombal, die, welke hoedanigheden hy dan ook, volgens de meening van anderen, die hem met buitenfporige loffpraken vereeren, moge bezeten hebben, echter alles aan zyne eigene grootheid opofferde, en de Wetten van menfchelykheid en rechtvaardigheid dikwils verkragtte, ten opzigte van dezulken, die zyne heerfchzugtige oogmerken in den weg ftonden; en zyn geheel Staatsbeftier ftrekt tot een levendig voorbeeld, hoe gevaarlyk zelfs de kundigfte en verlichfte menfehen voor dd Maatfchappy kunnen worden, wanneer zy met eene onbepaalde magt bekleed, aan niemand dan aan zig zeiven, rekenfehap van hunne daaden waanen verfchuldigt te zyn, De Liefhebbers derHiftoriekunde, welke eenig belang ftellen in de gebearteniffen en lotgevallen van het Ryk van Portugal, gednurende het Staatsbeftier van den Marquis de Pombal, kunnen buiten twyffel uit hoofde van de Egtheid dezer Gedenkfchriften daar uit veel licht fcheppen, en 't welk zy mogelyk elders te vergeefs zullen zoeken. By den Uitgever deezer is te bekomen: De Patrriot op zyn Sterfbed, door G. Paape ƒ 1 8 in dit Werkje word het Caracter van een braaf Regent en Burger na deszelfs verdiende afgefcheft en verdient te recht by des Auteurs andere Werken geplaafl te worden.  B E li 1 C H T VAN DEN BOEKVERKOPER F.J. VAITETIOODE, TE AMSTERDAM, Wegens de intekening, op eene keurige Nsderduitfche vertaaling, van het alom geachte WERK, ten tytel voerende: VERKLAARING der KORTE STELLINGEN van HERMAN BOERHAAVE; In leven Hoogleeraar der Geneeskunde aan 's Lands Llooge Sclwole, te Leiden, enz* OVER DE KENNIS EN GENEEZING DER ZIEKTEN: In 't Latyn gefchreeven, cloor GERARD BARON VAN ZWIETENj In leven Raad, cn eerjle Lyf-arts van Haare Keizerlyke Majefteit; enz., enz*   Onder alle de Kunsten en Weetenfchappen, welken door den mensch beoefend worden, bekleedt, zonder eenige teegenfpraak , de geneeskunde de eerste plaats, en wel daarom , om dat zij ons in het bezit tracht' te herftellen van de edelfte fchat op Aarde, naamlijk de gezondheid geen verlies is zo groot, als het verlies van de dierbaare gezondheid ; want zy alleen maakt ons vatbaar voor de veele duizenden geneugten des levens in het ziekbed nedergeflagen , zien wy alles als met een floers overtoogen; is alles voor ons zonder aanlokkelykheid , zonder ftreeling , en het hart voedt geene begeerten noch verlangens, geene anderen dan die om weder gezond, weder gelukkig te mogen weezen; en het is de geneeskunde alleen, tot welke wij als dan onze toevlugt kunnen neemen ; geen wonder derhalven dat deeze, van de vroegfte tijden af, door de voornaamfte Mannen beoefend is geworden, en dat men die beoefenaaren bijna Godlijke eere beweezen heeft, Naar maate de paaien van het menschlijk verftand, van tijd tot tijd, door onvermoeiden vlijt, en navorfching uitgebreid zijn, naar maate is ook. de achting voorde waarlijk edele geneeskunde toegenomen; 't welk haare beoefenaaren ten fpoorflage verflrekt heeft , om haar vermogen, tot heil van Jt menschdom , meer en meer uittebreiden; met dien gewenschten uitflag, dat wy de geneeskunde, in onzen tijd, als op den throon geplaatst zien, en zij eenen graad van vermogen bereeken heeft, welken de Artzen van vroegere eeuwen zou doen verftommen: de nooit genoeg geroemde ontleedkunde, heeft de verborgenlte wegen der Natuur voor haar blootgelegd; heeft haar derhalven met deeze hand aan hand doen gaan; waarvan het gevolg is, dat zij nu met vaste treden gaat, op die wegen , waarop zij weleer wankelde; en, in andere gevallen, het rechte pad weet te kiezen , daar zij voorheen vol vertwijfeling eene keuze deed, waardoor zij dikwijls dwaalde ook volgde zij wel eens A %  (O een verkeerd fpoor, in vei trouwen plat zij het rechte had; voor welke dwaaling zij ook nu niet meer, of immers maar zeldzaam, bloot ftaat. Hééft,Nederland., ren allen tijde, uitgemunt, in het opleveren van groote Mannen, in alleileie vakken van geleerdheid; 't bekrompen Néderldtïd betwist de magtiglle, de uitgebreidlïe Rijken, vooral de eer van zulke achtenswaardige Mannen vbo/dgel ragt te hebben, dbor welken, gelijk wij zeiden, der geneeskunde een nieuw licht aangebnigt, haaren tred gevestigd is, en haare gangengericht zijn; Mannen, derhalven, waaraan gantsch het menschdom de hoogfte verpligting heeft — van deeze allen bekleeden, zonder tegenfpraak, de groote boerhaave, en de beroemde van sw..eten dgn hoogften rang; onder andeien hebben deeze beide verlichte Mannen, zig eene eeuwige eer verworven;', door het werk in Jt hoofd van dit Bericht gemeld; een werk, bet welk door alle eeuwen heen zijnen roem zal behouden , als het uitgewroebtfte, het voIkonienile,< dat immer in' het vak der geneeskunde te voorfchijn gekomen is, of volgends het getuigenis van alle kundige Ai tzen, nimmer te voorfchyn komen kan; bevattende-een fchat van Geleerdheid, onombeereliü. voorden Geneesheer, denWondheelcr en Apothccsr: terwyl het die van de beide eerstgemelde clasfen ten getrouwenraadsman en gids verflrekt vinden de aankomelingen en jonge beoefenaaren van dezelfde clasfen in dit Werk een Hooglceraar die hun op de dmdelykfte wyze onderricht, alles klaarlyk voor ooren fielt, en wiens tèsfén derhalven onwaardeerbaar zyn — 'ja zelfs is de aart van dit werk zodanig dat de onceoefende het met vrucht kan leezen; waarom het met recht een H e il- zaam huisboek voor het algemeen 1112!; Pe- noemd worden. . G Op grond van alle deeze onbetwistbaare waarheden, meent de Uiteeevcr deezes, zig te mogen vleien, iets nuttigs te zullen verrichten, met zyfie Land- en ïijdSWooten, ecrer,n;:w! euriftge vertaaling aantebieden van dat gedeelte des bovéngemelden ^oortièffelyken Werks, het welk nog onveitaald voorhanden is. '» li bekend dat de Boekverkoopers j. en m. ver.  Cs) beek, te Lekkn, in 1763, de m'tgaave van die vertaaling ter hand genomen hebben; daarna , in 1772, heeft de Boek vei kooper j. morterre alhier, dezelve 'voordgezet , en is, van tijd tot tijd , daarmede gevorderd tot aan het derde Deel, zo dat twee Deelen van ditoverheerelyke Werk veitaald, en nog drie Deelen onvertaald zyn.- de dood des Vertaalers en eenige andere omftandigheden , hebben gemelden j. morterre federt verhinderd , met die onderneeming, zo gewigtig als lorlijk , vooidtegaan, en eindelijk is de Uitgeever deezes thans door inkoop eigenaar geworden van het copijrecht der vertaalinge, en alle de nog voorhanden zynde excmplaaren der reeds vertaalde Dealen. liet getal der Heeren Intekenaaren , (blykens eene lijst daarvan, voor de uitgegeevene Deelen geplaatst,) verfl-rekt ten be wyze van de ongemeene graagte, waarmede deeze Nderduitjche vertaaling is ontvangen; en kwam den Uitgeever deezes toereikende voor, ter goedmaakinge van de zwaare kosten, welken het ten einde brengen van deeze vertaaling vordert. _ Om evenwel desaangaande volkomen verzekerd te zyn, biedt bij zijne Landgenooten, bij deezen, op nieuw eene intekening aan, voor de drie Deelen deezes Werks, welken , gelyk gelegd is , ter vertaalinge nog voorhanden z.jn; onder geene andere voorwaarden als de volgenden: 1. ) De Uitgeever ftaat bij deezen in voor eer.e volmaakt juiste, kundige, en derhalven geheel onberispelijke vertaaling; zig vleiende daartoe een Man gevonden te hebben, op wiens gunstigen bijftand in deezen, bij zig met reden mrg beroemen; derhalven zal de vertaaling der drie jpyerige Deelen deezes Werks, die van de twee reeds uitgegecvenen, zo al niet overtreffen, ten minsten in alle deelen evenaarten. 2. ) De drie nog voorhanden zijndeDeelen zullen verdeeld worden, in negen-en-twintig Stukjes, (gedrukt op hetzelfde formaat, en met dezelfde Ietter, als de-twee voorige Deelen,) en ieder Stukje zal, van tijd tot tijd, afzonderlijk aan de Heeren Intekenaaren, tegen befioorelijke quitantie, afgeleverd worden, voorden prijs van één Gulden A 3  (O rslka prijs dus maatig gefield is, om dit volfirekt onontbeerelijk werk voor ieder verkrijgbaar te maaken, en om het plan der voorige onderneemeren te blijven volgen. 3. ) De uitgeever verbindt zig, de geheele vertaaling, met de voorfchriften der geneesmkldelen , gemaklijken bladwijzer, enz., vóór het einde des Jaars 1791, derhalven in den tijd van drie jaaren, te doen afloopen. 4. ) De intekening zal met het Einde der Maand September eerstkomende geflooten worden , om nog vóór het einde van dit loopende jaar, een Stukje te kimr.en afle 1 veren. 5. ) Eene alphabetifche lijst van de naamen der Heeren Intekenaaren op de meergemelde drie Deelen, zal, na afloop der uitgaave, vóór het Werk gevoegd worden. 6. ) Die niet ingetekend hebben, zullen geene exemplaaren kunnen bekomen, als voor een derde verhooging van den Intekenprys. 7 ) De Heeren Intekenaars, welken de twee reeds uitgegeevene Deelen niet mogten bezitten , zullen dezelven by den Uitgeever deezes kunnen bekomen ; en offchóon de fchaarsheid van de nog voorhanden zijnde exemplaarcn, de.-aangaande eene verhooging van prys zoude billijken , zal zulks echter geene plaats hebben: de uitgaave dier beide Deelen is gefchied in twintig Stukjes; (bevattende heteerfle Deel elf, en het tweede negen,) mede tegen één Gulden het Stukje; derhalven zullen die Deelen, (vier Deelen in 'xHollandsch beflaande,) ook thans J aan de Heeren Intekenaaren, voor/ 20 afgeleverd worden; fchoon er flechts een zeer gering getal van exemplaaien voorhanden is; en zo er nog eenige Heeren apar- ' te Stukjes ontbreeken, kunnen dezelven mede nog bekomen. De Intekening gefchiedt by den Uitgeever deezes, als! mede bij de meeste Boekverkoopers binnen deeze Stad , 1 en buiten dezelve; als: te Alkmaar, by JanHogelar.d, en| Nicolaas Schouten ; Arnhem, Jchannes Appellant; Brugge, ] Jojephisde Busfcher; Bodegrave, M. Lopik; 's Bosch, Jo- ] hannes Gappers; Delft, CornelisBuys en E. van der Smout;4 Deventer, A. M. van der Beek; Dordrecht, P. van Braam; j  (7) Emmerik, Petrus Hoff; Gendt, Judocus Begyn, en Bermrdus Poelman; Gouda, Joannes van der ^/oj-,-Haarlem Barent van den Berg, en C. H. Bohn; Hworn, Jan van Ophem en Jan Korver; 's Hage, Enflatiusde Haan, Erven Bernardus Wittelaar , Willem Klits , S. TMerry , en Pieter van Thol; Leyden, S. en J. Luchtmans; Andries Kosttr en de Erven de Wed. P. de Does; Leeuwaarden,//.^, de'Cb almot; Middelburg, Pieter Gillis/en, en Willem AbrahamsRotterdam, van Zwaanen, Tliompfon, enD. Vis; Utrecht' CatharinaCribber, Dirk Wanner, en de Wed. Jan Peterfe' Weesp, J. Houtman; Woerden, Jan van Vliet; Zwoll' Willem ter Borg. ' Dit Bericht is ahmms gratis te bekomen'   BERICHT van INTEKENING op het uitmuntend Werk, Getiteld: ONDERZOEKINGEN OVER DEN MENSCHELYKEN WIL, deszelfs NATUURDRIFTEN, VERANDERLYKIIEID, BETREKKING tot. DEUGDEN GELUKZALIGHEID, 'ij H .p-Z^.y GRONDREGELS, om de MENSCH LYKE GEMOEDEREN te KENNEN en te BEST UUREN. dook JOHANN GEORG HENRIK FEDER, H.oogleeraar in DE WySGEERTE op SB Universiteit te Göttingen. Naar den tweeden verbeterden druk vertaald. De Intekening gefchied by den Boekverkooper Fkancois Bohn, te Haarlem, en voorts, in alle Boekwinkels door geheel Nederland.  Daar er eene menigte vertaalingen van Hoogduitfche en andere Werken uitkomt, dikwils van zulken, die, of ten aanzien der onderwerpen, of der bedoeling, weinig gewigt hebben, moet het zeker vreemd fchynen, dat de vertaaling van deezen voortrefly&en arbeid van den Heer Feder nog niet ondernomen is. De één en ander Boekhandelaar heeft dezelve wel, terftond, nadat het eerfte Deel in 't Hoogduitsch het licht zag, aangekondigd, doch zonder verder gevolg, Misfchien was de naam van den waarlyk Wysgeerigen Feder in ons Land niet genoeg bekend, misfchien fchroomde men, dat het Werk te breedvoerig zou worden; Misfchien deed zich geen bekwaam Vertaaler op, die niet alleen Taal- maar ook Zaaks- kun-  C 3 ) kundigheden genoeg bezat, om deezen taak behoorlyk te volbrengen. Hoe het zy, elk heeft van deeze onderneeming afgezien, en het Werk is tot hier toe onvertaald gebleven, tot groot nadeel van onze Vaderlanders, alzo het een' fchat van zaaken bevat, die tot de allergewigtigfte en voer elk onöntbeerlyke wetenfchap, de kennis van den mensch, en deszelfs redelyke en zedelyke vermogens, pligten en geluk betrekking hebben. Hoe uitgebreid het plan van den Schryver is, blykt reeds uit den Titel van dit Werk, dien wy aan 't hoofd van dit Bericht geplaatst hebben. Het verdeelt zich in vier Hoofddeelen. Het eerfte behelst de ontvouwing der algemeene wetten en driften van den Menfchelyken Wil, en derzelver naaste oorzaaken, In het tweede Deel worden de oorzaaken der merkwaardigfte verfchillendheden in de neigingen en zeden der menfehen en volken uitvoerig nagefpoord, en den Wil onder den invloed van 't onderfcheid in verftands - vermogens, ligchaams-geitel, ouderdom, kunne, A a voed-  C 4 ) voedzel en gantfche levenswyze, als ook vaii het klimaat, en de verfchillende graaden der uitwendige geluks - omftandigheden, eindelyk der Burgerlyke wetten en Staatkundige inrichtingen — befchouwd. Het derde Deel handelt van de betrekking des menfchcn tot geluk en deugd, Zo dat dc gronden en hindernisfen' van geluk ch deugd in de menfchelyke Natuur, niet alleen met opzigt tot derzelver algemeene gefteldheid, maar ook met opzigt tot de voornaamfte verfchillendheid van gemoederen , verklaard worden. Deeze drie Deelen zien reeds in 't Hoogduitsch het licht. In het vierde Deel zullen eindelyk de gronden opengelegd worden, op welken de kunst zich vestigt, om de menschlyke gemoederen te leeren kennen en te' beftuuren. Zo gewigtig en belangryk is dit Werk ten aanzien der zaaken en onderwerpen. De behandeling dërze'lven is met die duidelykheid, bevalligheid en aangenaamheid ingericht,  C 5 ) richt, dat het onder het lezen nooit verveeling, maar fteeds een verlangen naar het vervolg inboezemt, en den leeslust opwekt, terwyl het den.Lezer met zichzelven en met zyne medemenfchen bekend maakt. Daar goede waar geene aanpryzing behoeft, en het oorfpronglyke in Duitschland met zo veele goedkeuring ontvangen en toegejuicht is geworden, zullen wy ons niet- verder uit- ■ laaten.. . « „• L i^Dsd fsèö -.1! Alleen berichten wy onzen Vaderlanderen, dat wy uit hoofde van de belangrykheid van dit Werk,eindelyk beflooten hebben, hetzelve ïn 't Nederduitsch uit te geven ; in welke vertaaling men zo veel mooglyk, de naauwkeurigheid,' getrouwheid en vlocijenden ftyl - «ti, f \ zal betrachten. Met dit alles hebben wy egter den weg van Intekening moeten verkiezen, niet, om dat wy twyfelen, dat het Werk by de uitvoering min voldoen zou, of aan den fmaak en lust onzer Medeburgeren in waarlyk goede, nuttige en nodige Boeken, maar om de A 3 ge-  C 6 ) gefteldheid der tyden, in welken algemee» geklaagd word, dat het drukken en uitgeven van Werken van eenige uitgeftrektheid naauw* lyks de kosten vergoeden kan. Wy vleijen ons egter de voorwaarden der Intekening zo aanneemlyk en voordeelig gefield te hebben, dat wy ons durven belooven de goedkeuring van het geacht Publiek te zullen genieten. Ziet hier dezelve: Elk Deel beftaat in 't Hoogduitsch ruim 30 vellen , die in 't Nederduitsch op 36 vellen in gr. 8°. mogen gefteld worden; Het vel zou men voor den Intekenaar, volgends de gewoone berekening, en ook om de duurte van best drukpapier, hoedaanig men gebruiken zal, op a ftuivers het vel kunnen ftellen, zodat elk Deel op ƒ3-iabeloopen zou , egter zullen de Intekenaars piet meer betaalen dan 50 ftuivers. Geen één Exemplaar zal op Schryfpapier gedrukt worden, ten ware er zulke by de Intekening befteld wierden, en deeze zullen dan, elk Deel, 75 ftuivers kosten. De  C 7 > jje Uitgever rekent, ter goedmaking zyner kosten nodig te hebben een aantal van ruim 350 Intekenaars, doch, om zynen Landgenooten dit fchoone Werk niet te onthouden , verbind hy zich, dat hetzelve voortgang hebben zal, indien Hechts 250 Intekenaars zich opdoen. Hy verzoekt derhalven de genen, die deeze onderneming met hunne Intekening gelieven te begunftigen, derzelver naamen ten bewyze van deelneeming, op een daar toe gefchikte Lyst te tekenen , uiterlyk voor den laatften September of wel eerder, om, zo het getal toereikend is, de Uitgave met allen fpoed voort te zetten, en dit Jaar nog het eerfte Deel uit te geven, zullende de overigen Deelen 3 of 4 maanden op eikanderen volgen. By de Intekening zal geen geld voor uit betaald worden. De uitvoering van den Druk met betrekking tot de Letter, Netheid, Zinlykheid en Zuiverheid zal zodaanig zyn, dat zy het keurigst oog zal voldoen, ten welken einde de Uitgever het op zyne eigene Drukkery zal  C 8 J zal laaten vervaardigen, met eene geheel nieuwe Letter , daar toe opzettelyk by de •Heeren Enschedó gegobten wordende, en dus nog niet tot een : ander Werk gebruikt. TerDrukkeryc van bovengemelde Francois Boiin is thans van de Pers gekomen, bet lang begeerde Werk van den vermaarden Ridder MICHAÈLIS,, INLEIDING in de BOEKEN des OUDEN VERBONDS, I. Deel. I. Stuk. In gr. 8°. a ƒ 1-12. ' Hetwelk gevoegd by 's Mans Inleiding in 't Nieuwe Testament, ('t geen met zo veel graagte ontvangen is ,) de Inleiding tot alle de Bybelboeken tot een compleet Werk zal maaken.  Zeer goedkoope aflevering van de OUDSTE der VADERLANDSCHE HISTORIËN, z ij n d e de RIJMKRONIJK van ME LIS S T O K E, IN TIEN BOEKEN, Met Historie- Oudheid- en Taalkundige Aanmerkingen, zoo op iedere bladzijde als in breeder Aantekeningen en Bijvoegfels agter ieder Boek. Wijders eene zeer naauwkeurig famengeftelde TAFEL der PAASCHDAGEN, ter ophelderinge van het Tijdrekenkundige , vooral in de Middel-eeuwe; Eene Toegifte wegens het woord MANSUS (Jdorgen-lands ;~) Een Gezigt van de verhandeling van PHILIPPUS JACOBUS LAMBACHER, wegens den toct van Keizer aelbrecht I. naar Holland, in den Jaare 13c». En eenen Bladwijzer der oude Duitfche Woorden. door wijlen den Heer BALTHAZAR HUIJDECOPER, in Leven oud Schepen der Stad Amfierdam. 1 N DKIE DEELEN. ~~ In klein Quarto, op best Fransen Drukpapier. In grootOftavo, op best Inlandsch Mediaan Drukpapier. Allen even keurig uitgevoerd. Te DO R D R E CffT, Bij J, KRAP, A. Z., 1788.  Bij den Uitgever dezes zijn, onder anderen de volgende Boeken gedrukt en te bekomen: JJEllamij, Proeven voor 't verftand, den fmaak en het hart, aftukjens - ƒ i ■ 12 : — Dautun, Sleutel der Aardrijkskunde ƒ — : 11 : — jDame n, over de Gezwellen, met platen ƒ — : 14 : -* Van Hemert, Brieven aan den Hooggeleerden Heer G. Bonnet, over de Rede en haar gezag in den Godsdienst, 3 ftukken ƒ 3 : 15 : - Vertaling van het werk, 1 over de eindlijke Gelukzaligheid van alle Menfehen, 2 deelen - - - f 3 • — : "*"" »i .i . 1 Aanmerkingen op de Prijsverhandel. tegen Priestleij's Verbasteringen van het Christendom ƒ — : 16 : Janssen Schriftmatige Betrachtingen ' over dedingen die in het laatfte der dagen zullen gebeuren - - - - ƒ — : 12 : —< J.C.Lavater,Gebedenboek,groot8. ƒ — : 12 : — klein 8. ƒ — : 8 : — J.J.Plenck, over de Venusziekten, 2dedruk - - - - ƒ" 1 : 10 : — mi ' " over de Oogziekten - f 1 : 10 : — »i 1 - over de Huidziekten - ƒ"■— : 16 : De Inwendige Razernij, of drift tot Zelf• moord, als een wezendüjke Ziekte befchouvvd - - - - - - - - ƒ — : 16 : — De Sentimenteele Echtgenoot, of het Huwelijk zoo als" er eenige zijn - f 1 :: —  C 3 ) Is de Gefchiedkunde eene der nuttigde Weten-, fchappen, en is vooral de Kennis der Historie van het Vaderland voor elk belangrijk, dan, js het ook buiten kijf, dat eene welgegronde wetenfehap van die lotgevallen, welke den geboortegrond in de vroegfte tijden gehad heeft, — van de taal, de zeden, gewoonten, bedrijven en. gefchiedenis der eerfte bewooneren van denzelven, voor elk, en inzonderheid voor den Nederlander, van het wezendlijkfte belang is. . Zulk eene Vaderlandfche Gefchiedenis, behelsd het beroemde Werk, welk bij dit berigt word aangeboden: deszelfs Schrijver, melis stoke, leefde tusfehen het jaar 1250 cn 1330, en fchreef dit werk, onder de regcering van Graaf Floris den Vijfden. Van beroep een Secretaris, zijnde, had hij de beste gelegenheid om uit oorr fpronglijke oude Gefchriften, de bouwftoffen, voor zijnen arbeid op te zamelen. Van daar dat dit Werk eene naauwkeurige befchrijving van de oude ftaat en gefchiedenis dezes Lands, reeds beginnende met de derde eeuw, behelsd; doormengd, met verhaalen, leerzame voorbeelden en vermaningen, uit deBijbelfche en andere gefchie* denisfen; naar de gewoonte welke men in dien tijd in het Historiebefchrijven had. Dan, hoe veele waarde ook dezen arbeid van Melis Stoke, voor zijne tijdgenoten en eerlte nakomelingen moge gehad hebben , weinig of niets zou het groot gedeelte der Nederlanders van deze Eeuw er aan hebben, zo zij het enkele werk, inde taal enltijl van den tijd des Schrijvers, voor gig hadden. Hiertoe waren ophelderingen van dui* 3 zen-  U5 zenden verouderde woorden en fpreekwijzen nodig; ophelderingen, die gegrond moesten zijn op eene uitgebreide en minstfeilbare kennis der oude taal, gewoonten en gefchiedenisfen; en het is dezen dienst aan de Vaderlandfche Oudheid- Gefchied- en Letterkunde, welke wij te danken hebben aaudenHeer balthazar. huijdecoper, in zijn leven Oud-Schepen der Stad Amfterdam; een man, wiens enkele naam eiken hoogfchatter der edele Dichtkunst, der achtingwaardige Letterkunde, der nuttige Historie- en Oudheidkennis, eenen wezendlijken eerbied voor zijne verdienften inboezemd; een man, die met een voorbeeldeloze vlijt, geduld en ijver, het grootfte gedeelte van zijn'leeftijd befteedde, om zijnen Landgenoot in deze wetenfchappen van wezendlijken dienst te zijn ; blijkens zijn' uitgegeven' vertaalden en berijmden Horatius, zijne Treurfpelen, en zijne uitmuntende Proeve van Taal- en Dichtkunde, welke als zo veele bewijzen van het uitftekendfte vernuft, de allergrootfte naauwkeurigheid, en de vütgebreidfte kunde, bij al wat in ons Vaderland verdienften waardeert, den grootften roem verworven hebben. In betere handen was derhalven de Oude Chronijk van Melis Stoke niet geplaatst; om dezelve in zulk een kleed tefteken, en met zulke Ophelderingen te verrijken, als er nodig waren, om er eene volledige befchrijving van de oude Gefchiedenis, taal, gewoonten en zeden dezes Lands van te vormen. De Onderzoeker der vroegere Vaderlandfche «3 Gefchiedenis, vind in dit werk een Historiesch I ver- I  (5) verhaal, dat door zijne eenvoudigheid alle blijken van egtheid heeft, en door de aanmerkingen van den Heer Huidecoper, en de daar in voorkomende bijvoegfelen en ophelderingen eene volleedige en zeer uitvoerige Historie uitmaakt. De Taal- en Dichtminnaar ontmoet hier alomme eene reeks van ophelderingen, die hem debekwaame hand des Schrijvers van de beroemde Proeve van Taat- en Dichtkunde duidelijk toonen. Onder dezelven komen er verfcheiden voor, die bij de meesten nieuw zijn; en zij behelzen doorgaands ■welgegronde verklaaringen van oude woorden en fpre&ekmanieren; die bevestigd worden door 't bijbrengen van plaatfen uit oude Schrijvers, en gemeenlijk uit zulken, die na genoeg tijdgenooten van Melis waren. In dit opzicht is derhalven dit werk een oeffenfchool der Dichters, die de woorden onzer taaie, naar hunne eigen oorfpronglijke betekenis willen beoordeelen, en als zodanig in hunne Hukken bezigen. ■ Schept iemand behaagen in Oudheidkundige ophelderingen, ook hier omtrent zal hij zijnen lust konnen boeten in deeze Aantekeningen, die verfcheiden oude gewoonten van ons Land duidelijk verklaaren. Boven al ontmoet men er, daar 't Historisch verhaal veelal binnen- en buitenlandfche onlusten behelst, eene menigte van bijzonderheden raakende het Krijgsgereedfchap der Ouden, die tot nog zo onderfcheidenlijk niet voorgedraagen waren. Dus handelt de Schrijver deezer Aantekeningen, bij voorbeeld, over de Knijven, de HMen , .Plaaten, Schilden, Glavien * 3 cn  co en Musketten, eene foort van pijlen, :Gehaaten% Tuimelaars, Sfringaalen, Ojtareelen, Arnibors-i ten, Banieren enz., bijzonder ook over de Blijden, Kstten en Evenhoagen. Wijders geeft hij ons vooral een zeer keurig berigt van den toeftel op de Oorlogfchepen in vroeger dagen. Alle deeze en diergelijke bijzonderheden zullen de onder* aoeklievenden met vermaak konnen nagaan. De arbeid van den Heer Huijdecoper bepaald zig, onder anderen, ook inzonderheid tot de oude Nederlandfche Tijdrekenkunde. Hij heeft zeer veel werks gemaakt van verfcheiden plaatfen van oude en nieuwe Schrijvers daar over, mitsgaders over eenige merkwaardige voorvallen, ter toetfe te brengen en te verbeteren. De Schrijver der Vaderlandfche Historie , of onze Vaderlandjche 'Schrijver, gelijk Hij dcnzelven veeltijds noemt, krijgt hier ook zijne beurt; en men Weet uit het Voorberigt-voor den tweeden, als mede uit de Bijvoegfels op den eerften druk, dat die Heer reeds van eenige deezer Verbeteringen gebruik gemaakt heeft. Wijders worden van Loon en Alkemade, nu over de Taal, dan over het Gtr fchied- en Tijdrekenkundige, dikwerf zö fcherp berispt, dat men medelijden voor hun gevoelen fchoon men erkennen moete, dat beide die Heeren zig iets onderwonden hebben, waartoe Mannen van meerder bekwaamheid vereischt werden. Ook zijn de Aanmerkingen op hunne Schriften, naar 't oordeel der Geleerden, bijkans allen zeer gegrond. Voor 't overige is, rakende de Historifche aan> merkingen, nog te melden, cjat de.Heer Huijdecoper  C7) i «coper etlijke bijzonderheden van 's Lands Gej ;fchiedenisien, tot nog algemeen aangenomen, I voor verfierd houdt. Het gezag van onzen Kroi nijkfchrijver zelven heeft geen gewigts genoeg, s -cm Hem over te haaien tot het gevoelen, dat het | Land beneden Nieuwmcgen eertijds Nederfaxe 1 heette, en dat Holland een gedeelte van het oude j Friesland is. Hij wraakt ook veele, tot hier toe i meerendeels voor egt erkende, oude Brieven. Met dit alles blijven 's Mans bedenkingen daar I omtrent der overweeginge waardig; en men vindt I gemeenlijk in zijne voorftellingen iets bevalligs en | leerzaams; zelfs ook dan, wanneer men zijne geI dagten niet kan toeftemmen. 1 . Dit weinige zij genoeg, om een denkbeeld te | geven v'an een werk, dat zo algemeen bekend als 5 geacht is; dat geene aanprijzing meer behoeft, I terwijl het die bij al wat in ons Land prijs op Ge,1 leerdheid en vernuft fteld verkregen heeft, zoo fj als', onder anderen, de geachte Schrijvers derHed. J Vaderl. Letteroeffeningen, in het tweede deel 1 No. i van hun werk, daarvan een uitvoerig be* 9 rigt gegeven hebben, dat zij, uit achting voor het i werk, en om hunne aantekeningen wegens hetI zelve aan deszelfs bezitters nuttig te maken, af1 zonderlijk in het formaat van de Rijmkronijk heb% ben doen drukken en uitgeven. " Wegens de druk van het werk kan men alleenij lijk nog zeggen, dat dezelve op best drukpapier, I met nieuwe letteren, allerkeurigst is uitgevoerd; : beflaande drie zwaare boekdeelen; in groot Octa- , A vo, en in CHiarto. De  C8) De aflevering begind den eerften September en eindigd den laatften November dezes Jaars, tot de volgende prijzen: De druk in groot OBayo,van welken Hechts 150 Exemplaaren meer overig zijn, die even voegzaam pasfen bij de vaderlandsche historie, als dezelven bij wijlen des Heeren Huijdecopers proeve van taal- en dichtkunde, 'zoo ah die thans in dit formaat gedrukt is, en bij zijne Nagelaten Gedichten, welke eerlang gewagt worden, zullen kunnen gevoegd worden, elk exemplaar ten prijfe van - ƒ 8 : — : — De druk in Otutrto: formaat van wijlen des Heeren huijdecoper's overige Werken, tevens en van die van andere Dichters, TaalOudheid- en Gefchiedkundigen; elk exemplaar tot ƒ 7 : — : — Slechts vier exemplaren zijn er in groot Quarto, op best groot med. fchrijfpapier, overig. Deze kan men tot ƒ18: — :— het ftuk bekomen. Na den geftelden tijd zal moeten kosten: De druk in groot OStayo f 18 : — : — ———— Quarto - f 16 : — : — "Ën volftrekt niet minder. Men kan exemplaaren deezes Werks befpreeken, in eiken Boekwinkel, waar dit Berigt, dat tnen gratis uitgeeft, te vinden is.  MENGELWERK, TOTFRAAYE LETTEREN, KONSTP.N EN WEETENSCHAPPEN, UKTKEKKELYK. vertoog, over de ongeoorlofdheid van eloedeeten. (Overgenomen uit the Infthut.es of Natural and Revealed fielipion, van j. priestley, Dr. in de Rechten, en Lid van de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Londen. Vol. III.) Tiet Verbod, om geen bloed te eeten, 't welk Noacn X 1 o-egeeven wierdt, fchynt verplichtend voor alle zyne Aframmelingen; en daar hetzelve de eerfte uitdruklyke vergunning van dierlyk voedzel vergezelt , fchynt het bloed voorbehoudend te zyn; ten blyke der erkentenis, dat God de geever is van het leeven, en van het voedzel tot deszelfs onderhoud. Dus kan door dit betoon van achting voor bloed , geftort wanneer dieren tot voe izel geflagt" worden, als zynde het meest zichtbaar bekkedzel {yehiculum) van het leeyensbcginzel, bedoeld zyn , dat uitgedrukt zou worden, eerbied voor 't keven, als de hoogstwaardige gifte van God; en eene waarfchouwing voor ons, om geen dier, veel min eenig mensch, daarvan, buiten noodzaaklykheid, te berooven. 't Is opmerklyk, dat de vreesverwekkende aankondiging van 't Godlyk oordeel, tegen Moordenaaren, onmiddelyk. volgt op het verbod wegens het bloed-eeten, even als ot' daar mede eenig verband tusfehen het een en ander wierdt «uitgedrukt, gen. LX: 3 6. Al vat zich roert dat lecvend %l°zy u tot fpyzè; ik heb het u al gegeeven gelyk het groene kruid. Doch 't vleesch met zyne ziele, [dat is] zynen bloede, zult gv niet eeten. En voorwaar, ik zal uw bloed. [het bloed] uwer ziele eisfehen; var, de hand aller gedierte zal ik het eisfehen: ook van de hand de; menfehen , van de hand eens iegelyken zyns broeders zal ik de ziele des menfehen eisfehen. Wie 'des menfehen bloed vergiet, zyn bloed zal door den mensch vergoten worden: want God heeft den mensch naar zyn beeld gemaakt. Tevens kan men , III. deel. mengelw. no. 10. E e alS  370* over de 0nge00rl0fdheid als een bykomend bewys voor dc onthoudinge van bloed, aanmerken, dat hetzelve, ver van een gezond voedzel te weezen, fchurft, en 1'corbuticque ongefteldheden, by» zonderlyk in hccte gewesten, veroorzaakt (*). Daar zyn 'er, die willen, dat het Voorfchrift, aan noach gegeeven, eeniglyk ftrekte tot vcrbiedinge van het eeten van raauw vleesch , of van vleesch van een leevend dier afgefneeden, alvorens hetzelve gedood is; dan, de ; oude Joodcn verltonden zulks uitdruklyk van alle foort van blocd-eeten. En als mozes dc ontzegging voor de , Jooden , in het byzonder, herhaalt, (waarin men niet ontkennen kan, dat hy het gebruik van het bloed zelfs bedoelt,) zo geeft hy juist dezelfde reden, welke aan noüch wierdt voorgeftehl: lev. XVII: 10-14. ,, Gy zult het bloed van geenerhande foort van vleesch eeten : iyant liet leeven des vleelches is in zyn bloed.'"'' Waarfchynlykst , derhalven , is het , dat dc twee bevelen flécbts in uitdrukkingen verfchillen , doch dezelfde bedoeling hebben. Men zou zich fchier verbeelden , dat de Heidenen , door den Christelyken Godsdienst, ontflagen zouden geworden zyn van de waarneeminge van dit Voorfchrift: dan , onder an ere zaaken, welken zy voormaals als onfchuldig of onverfchillig aanmerkten, doch waar van zy zich onthouden moesten na hunne aanneeminge van het Christendom, telden de Apostelen uitdruklyk ook dit, toen zy plechtiglyk vergaderd waren, om raad te plcegen over het antwoord, 't welk zy den Discipelen te Antiochien geeven zouden; welke zich tot hen vervoegd hadden , wegens derzelver verplichting tot waarnecming der wetten van mozes. En, hoewel niet uitdruklyk gezegd wordt, dat zy byzonderlyk door God beftierd wierden, om dus te beflisfen, fchynt zulks nochthans te kennen gegeeven te worden,dqor hun gezeg: dat het Aen Heiligen Geest dus hadt goea'gedacht, zo wel als henzelven. hand. XV.' (*) 't Geen Dr Lardner h'eromtrent zegt , verdient opmerking. ,, 't Gebruik van bloed fchynt my zeer ongezond tc wee. ,, zen Zelfs acht ik het morfjg en zeer onaangenaam te zyn. „ us kan ik het denkbeeld niet verdraagen om 't zeivc tc ee,, ten. Zn et ooit in myne fpyzen komt, is het meer dan ik „ weet. En ik durf onderftellen , dat het noch enke! , noch met andere dingen vermengd, op de tafels v n recht zindely„, ke luiden verfcliynt." Remarks 011 V/ard's üisjertations, p. 132,  Cl VAN BLOED-EETEN* §Jf XV: 28 en 29. //e* JfófJ® den Heiligen Geest en ons goed. gedacht ulieden geenen meerderen last op te leggen, dart deeze noodzaaklyke dingen: dat gy u onthoudt van het geene den afgoden geofferd is, cn van bloed, en van het verdikte , en van hoererye: van welke dingen, indien gy u zeiven wacht, zo zult gy wel doen. • Zommigcn hebben aangemerkt, en wel met naame b>\ hardner , dat dit Hechts een tydelyke , en niet altoos verplichtende, voorziening was; bedoelende om te voorkomen het geeven van ergernis aan de Jooden. Maar men kan hier tegen inbrengen, dat 'er geene aanduiding, noch voorbehouding is omtrent de altyd duurende verplichting van het Voorfchrift; ook wordt 'er nergens eenige meldinge o-emaakt van den tyd, wanneer het verbod zou ophouden. Hoewel Apostel joannes , na de verwoestinge van Jerufalem, fchreef, op een tyd, wanneer men niet voorwenden kan, dat 'er eenige noodzaakelykheid bleef, om zo veel toegeefiykheid ten opzichte der Jooden te oefenen , zo gewaagt hy echter niet van 't ophouden van dit gebod.. \ Daarenboven is het met onwaarlchynlyk, dat onze Zaligmaker, in zyn fcherpe vermaanlesfe aan de Kerk te Thydtire, op dit Apostolisch befluit doelt, en 'er tevens zyne lbiaving aan geeft; byzonder als Hy zegt: openb; II: 24, 25. Ik zal u geenen anderen last opleggen, maar het '"eene gv hebt, houdt dat tot dat ik koome. Geen ze;delyk voorfchrift wordt immer in de H. Schriften een last genaamd; weshalven 'er blykbaar zommige plechtige waarneemingen door uitgedrukt worden; ook bedienen cffc Apostelen en onze Heer, in dit geval, zich van juist het ■zelfde woord £<*f»s, last (f). 1 't Mag Cfl Het komt my vreemd voor, dat Dr. Lardner van begrip 'zou weezen, dat onze Heer op dit Apostolisch befluit doelt in de Openbaaring, welke hy onderfielt gefchreeven te zyn Ao. 95 of oö , en dus een langen tyd na de verwoestinge van Jerufalem ; 'en dat evenwel het oogmerk zou zyn , dat dit 'befluit Hechts in kracht zou blyven, tot dat zyn Godsdienst meerder opsan" in de waeretd gemaakt hadt; als of zulks uitgedrukt wierdt door zyne komst. Ik kan niet denken , dat 'er iets te vinden zy dat in het taalgebruik des N. Testaments ons beweegen zou, om' te befluiten, dat deeze uitdrukking toepaslyk ware op iet anders, dan op eene zekere bepaalde gebeurtenis; en byzonderlyk op de verwoestinge van Jerufalem, ten tyde van het laatfte Oordeel. Zie Remarks en Ward's Disfertations, pag. 122* E e *  37» OVRR DE ONCEOORLOFDHEID 't Mag zonderling fchynen, dat het verbod van Hoerery, by dat wegens het bjoed-eeten, in hetzelfde Bevelfchrift, gevoegd wordt. Maar men heeft hier aan te merken , dat Hoerery niet wanzedelyk gekeurd wierdt door de Heidenen; en zelfs hadden de Jooden, in dit opzicht, geenzins die begrippen van kuisheid en zuiverheid, welke den belyderen des Euangeliums zyn voorgefchreeven. Dr. Lardner onderftelt, dat wy, door Hoerery, in het Apostolisch befluit, te verdaan hebben, Echtverbiudtenisfen met Heidenen; die Apostel paulus den Christenen te Kortnthe zo crnftig afraadt. Wyders meent Dr. Lardner , „ dat het Apostolisch ,, befluit niet moet worden aangemerkt als een voor,, fchrift of bevel, maar als eene raadgeeving, betreffen* ,, de zaaken van voorzichtigheid en beleid; met betrek-' ,, king tot den toeltand vm zaaken en perfoonen , ten ,, dien tyde." Remarks on Ward's Disfertations, pag. 141. Dan , men kan niet ontkennen, dat het allen Christenen betaamt, zich volgens zodanig eene raadgeeving te gedraagen; wanneer dezelve zich tot hen uitltrekt. En , zo het zich uitftrekt tot Christenen, na de verwoestinge van Jerufalem, (gelyk hy toeftaat) zo zie ik niet, wat reden 'er zouden zyn, waarom het zich niet tot ons zou uitftrekken. Hier by komt, dat één der redenen, voor de onthoudinge van bloed, welke by het Verbod, aan TMoacH gegeeven, gevoegd wierdt, thans van zo veel gewigt is als immer voorheen. Men heeft als een bewysreden, tegen het altyd duurend gezach van dit Apostolisch befluit, bygebragt, dat Apostel paulus hetzelve, in zyne Schriften , nergens aanhaalt, noch 'er zich op beroept. Doch , onderlteïlende dat hetzelve Hechts van bepaalde duurzaamheid was , zal niemand echter ftaande houden, dat het niet bedoeld was, om van kracht te blyven, na het fchryven zyner Brieven : en daarbeneven , hoewel men erkent dat de Hoerery altyd onwettig is, heeft paulus zich evenwel van geen bewysreden, uit het Apostolisch befluit ontleend , bediend, toen hy over dat onderwerp fchreef aan de Kórinthers, die onder alle de Grieken het meest aan die ondeugd gehecht waren. Wanneer wy voorts dit Apostolisch verbod verklaaren , door het gedrag der eerfte Christenen, van welken men bezwaarlyk kan onderftellen, dat zy deszelfs aart en duurzaamheid niet juist verftaan zouden hebben, moeten we be-  VAN BLOËD-EETEN. 379 befluiten, dat volftrektheid en altydduurendheid waarlyk bedoeld wierdt; vermits zy in eene reeks van verfcheiden eeuwen geen bloed hebben geëeten. Wanneer den Christenen ten laste gelegd wierdt, dat zy 's nachts famenkwamen en bloed dronken, ten einde zich onderling, tot geheimhouding van zommige wanzedelyke bedryven , te verbinden ; merkt Tertullianus daaromtrent aan, dat het wel bekend was, dat geen Christen op eenio'erhande wyze bloed zou nuttigen; zo verre zelfs , dat het onder de Heidenen gebruiklyk was, als zy niet wisten of iemand een Christen was , zodanig een bloed-beulingen voor te zetten, als eene voldoende proeve. Tot op deezen dag gebruiken de Christenen, in het geheele Oosten, geen bloed, noch ook de Grieken, of zulken der Rusien, welke tot de Griekfche Kerk behooren. En eerst zeer laat wierdt zulks in de Westerfche Landen ingevoerd. Toen de Pommerfchen tot het Christendom overgingen , 't welk voorviel in 't Jaar 1120, wierdt hen byzonderlyk geboden, zich van bloed te onthouden , als een teken hunner belydenis. 't Was niet geoorlofd bloed te eeten in het Westen, ten tyde van Beda, of eene Eeuw laater; noch wierdt zulks ergens in Zwitferland gedaan, tot dat Calvyn dit gebruik van elders invoerde. Zie Gurcellaius, in zyne Verhandeling, over dit Onderwerp, te vinden agter zyne Zedelyke Werken, bl. 721. Dr. Lardner echter zegt, dat de Latynfche Christenen , van het eind der vierde Eeuwe, weinig acht gaven op de fchikkingen van het Apostolisch befluit. Zie zyne Remarks on Ward's Disfertations, p. 136. Wyders wordt aangemerkt , dat zodanig een onderfcheid van fpyzen , als het verbod van bloed-eetcn, onderHelt , ten ftërkften ftryd , met den geest der vryheid, welke den Christenen gefehonken is; ja dat zelfs de uitdrukkelyke betuigingen van onzen Heer, en van deszelfs Apostelen, zodanig eene onderfcheiding uitfluiten. Dus leezen we matth. XV: n. tiet geen ten monde ingaat ontreinigt den mensch nic t, ?naar het geen ten monde uitgaat , dat ontreinigt den mensch. En Apostel paulus ftelt den zodanigen, welke gelooft dat hy alles mag eeten, niet voor als zwak, maar als fterker, cn van een meer g«oefend verftand , dan den geen welke anders denkt ert doet. Rom. XIV: 1, enz. Dit doet hem ook vs, 17 zeggen: Het Koningrykc Gods is niet fpyze en drank, maar rechtvaardigheid , vrede en blydfchap doer den Heiligen E c 3 Geest.  g8p over de ongeoorloofdheid van bloed-eeten. Geest. En vs. ao. Alle dingen zyn wel rein, maar het is kwaad den menfche die met aan/loot eet. Dan , onze Zaligmaaker deedt bovengemelde verklaaring op een tyd, toen hy zelfs zich uaauwkeuriglyk gedroeg , volgens de Joodfche onderfcheiding van fpyzen; cn paulus zinfpeelt misfchien op dezelfde onthoudingen, waar aan veele Christenen zich toenmaals zo wel, als aan andere Joodfche gebruiken , onderwierpen. Dezelfde Apostel ftelt op die eigehfte algemeene wyze geen belang in het onderfcheid der dagen; hoewel hy, buiten kyf, één dag, van de overigen der weeke , onderfcheiden heeft. Hoewel ik, in de onderzoeking van dit Onderwerp, over helt algemeen de bewyzen voor de Ongeoorlofdheid van bloed-ceten heb opgegeeven, eer dan die welke daar tegen zyn, en meer heb ingebragt tegen de laatften dan tegen de eerften, moet de Leezer evenwel niet befluiten, dat ik zelf in myn oordeel over deeze zaak ten vollen bepaald ben. Weeg zelf wat van beide zyden wordt aangevoerd; en bellis voor u zeiven; doch vergeet niet, dat dit gefchil het minfte van alle ftellige Voorfchriften -betreft; en dat alle ftellige of plechtige Voorfchriften van weinig gewigts zyn vergeleken met de geringfte zedelyke plichten,"of de betragting der Deugd. waarneemingen wegens het nut der brandmiddelen, in verschillende langduu1uge ziekten. Door den Heer nadeau , M. D. (Journal de Medecine, Mey 1788.) I[*en Jongeling, 16 jaaren oud, had, zedert een geruïj men tyd, eene gewrichts-verftyving (ancylofis') van de rechter knie , met eene zo fterke optrekking van het been , dat dc hiel byna aan de bil raakte. De fterkfte weekmaakende en ontbindende in- en uitwendige middelen, zonder eenig voordeel, gebezigd zynde, raadde myn Vader het gebruik der Moxa aan, waartoe hy echter den lyder , niet dan met veel moeite , overhaalde. Terwyl dit middel voor de eerfte reis op de knie afgebrand wierdt, gevoelde reeds de lyder, gcduurende de hevige pynen,welke het veroorzaakte, eene vry grooter beweegbaar-  WAARNEEM. WEGENS HET NUT DER BRANDMIDDELEN. 381 baarheid van het been, die ook, na het eindigen der bewerking, bleef ftand houden. Twee dagen laater wierd de Moxa op nieuws gebezigd, en de uitwerking daar van was zo gelukkig , dat de lyder zyn been voor- en achwaarts, zonder veel pyn, beweegen konde. Om de nog overblyvende ftyfheid en opzetting der knie weg te neemen , plaatfte men vervolgens nog twee andere Moxas op de zylingfche gedeelten d§r knie , liet ze diep inbranden , en hieldt, na het afvallen der brandkorften, de ettering eenigen tyd gaande. Hier door is deze Jongeling zo volkomen herfteld , dat hy thans als, knecht by een Kruidenier dient, alwaar hy dikwils zeer zwaare vrachten draagen moet. Een Man, van een fterk geftel, zukkelde, zedert twee jaaren , aan eene hevige heupjichr in de rechter heup , die op eene verzuimde verkoudheid gevolgd was. Een groot aantal middelen , die by gebruikt had, hadden ficchts het kwaad eenigzins verzacht; doch, by verandering; van weder, was de pyn onuitftaanbaar. Na dus twee jaaren geleeden tc hebben , begon de pyn zo hevig te worden, dat hy het befluit nam, alles te doen wat hem ook mogt gcraaden worden. Men liet hem de Moxa op de pynlykftc plaats aanzetten en afbranden , en naderhand de cttering der brandzweer lang gaande houden , waar door hy zo volmaakt geneezen werd, dat hy na dien tyd niet het minfte everblyfzel van zyne voorige kwaal gevoeld heeft. Een Wyn gaardenier , 35 jaaren oud , van een droog zwartgallig geftel , had , zedert eenige maanden , eene fteekendc pyn in de rechter zyde , door het vatten van koude, terwyl hy fterk bezweet was, veroorzaakt. Hier by voegde zich eene fterke hoest , met eene fteeds toeneemende verzwakking. Een Spaanfche Vliegpleister, op dc pynlyke plaats aangelegd , deed geen dienst. Eindelyk ftondt hy het gebruik der Moxa op de aangedaane plaats toe : van het oogenblik af begon de pyn te verminderen , cn deze lyder is vervolgens, door het gebruik van dit, en eenige inwendige middelen, ten vollen her- Eene Vrouw , van 47 jaar , die dikwils de vallende ziekte had, viel, terwyl zy een aanval daar van kreeg , in het vuur. Alleen in 't huis zynde. bleef zy met het hoofd op het vuur, tot dat zy weder by zich zelve kwam. Myn Vader, toen by haar geroepen zynde, vondt de peeE e 4 zi-  332 WAARNEEM. WEGENS HET NUT DER BRANDMIDDELEN. zijre uitbreiding op het rechter opperhoofdsbeen geheel verbrand, en het been zelf ten eenenmaale ontbloot. 'Er verliep een gcruimen tyd, eer dit gebrek geneezen was; doch dit voorval was voor de Vrouw van een zeer gelukkig gevolg , dewyl zy door de ruime en langduurige cttering, die hier op volgde, van haare ziekte, waar aan zy reeds 15 jaaren onderhevig geweest was, volmaakt gencezen werdt. Dc Dienstbode, van een zeer aanzienlyk Heer, kreeg, twee- , fomtyds driemaal 's weeks de hevigfte duizelingen , zo zelfs , dat zy meermaalen ter neder viel , en zonder kennis en gevoel liggen bleef. Wanneer zy weder bekwam, gevoelde zy eene doofheid langs de ruggegraat , welke zich ook tot de onderfte ledemaaten uitftrekte. Myn Vader geraadpleegd zynde, liet haar tweemaal daags een bad gebruiken , en fchreef ook eenige Antifpasmodica inwendig voor. Drie weeken lang hier mede , zonder eenig voordeel , aangehouden hebbende, ondervroeg hy haar nogmaals op het nauwkeurigfte, wegens haar ongemak ; wanneer zy zich te binnen bragt, dat zy, voor omtrent i\ jaar, in dc Rhonc gevallen zynde , eene fterke kneuzing op het achterhoofd , en ook eene ligte wond bekomen had, zonder zich behoorlyk te hebben laaten verbinden , noch aderlaaten. Myn Vader bezag hier op die plaats , welke toen beledigd was geweest , en vondt dat dezelve nog merkelyk was opgezwollen ; waarom hy de mogclykheid vcrondcrftellende, dat haare kwaal hier uit zyn'oorfprong kon hebben, eene kruiswyze infnyding op die verhevendheid maakte, en iu het midden daar van de Moxa aanzette, om, door eene overvloedige ettcriug , de ophooping van vochten, die aldaar plaats hadden \ te verdry ven. "De uitflag dezer gcneeswyze was zo gelukkig, dat deze Vrouw daar door haare voorige gezondheid geheel heeft weder gekreegen. Een Meisje, van 24 jaar, zukkelde reeds 13 maanden lang aan dc derdendaagfehc koorts. Een groot aantal middelen nutloos gebruikt zynde, plaatflc men een brandmiddel aan de binnenzyde van het been. De volgende •aanval van koorts was bereids niet half zo langduurig als de voorige ; en de daarop volgende namen zodanig af, dat zy niet meer dan tweemaal'weder kwamen. Men hield de zweer 6 maanden lang open, cn het Meisje heeft na dien tyd-nimmer weder eenig ongemak befpeurd. ON-  WAT BEST IS, ééN GENEESHEER DAN MEER , ENZ. 383 ONDERZOEK VAN DE VRAAGE : OF HET BEST IS, ééN GE NEESHEER DAN MEER TEFFENS TE GEBRUIKEN ? Door den Hooggel. Heer murray, Ridder de,"- Ko-> ninglyke Orde van Wafa, Hofarts van zyne Grootbrittannifehe Majefteit, Hoogleeraar in de Geneeskunde, en Qpziender van den Koninglyken Artzeny-tuin te Gottingen , Lid van bykans alle de voornaamfle Academiën van Europa. Zyn 'er belangryke Vraagftukkcn , welker oplosfing even zeer alle rangen van Burgers raakt, 't is het Vraagftuk: of het best is, één Geneesheer dan meer teffens te gebruiken ? door den Hoogleeraar murray , te Gottingen, eenigen tyd geleden, beantwoord. Wie zyn leeven op prys ftelt, zal ongetwyfeld belang neemen in de beflisfmg over een zo teder ltuk; uitgebragt, zonder eenig byzonder inzigt. De naam van den beroemden Leeraar, de hooge Rang, dien hy bekleedt, de agting, welke hy zich, door eene menigte van Schriften , verworven heeft, zyne perfoonlyke verdienften, verzekeren ons deswegen. Niets dan het welzyn der Lydcren heeft hy op 't ooge; en om zich bun befchermheer te verklaaren , liet hy zich in deezer voege hooren. Eer ik tegen elkander opweege de voor- en nadeelen , en zelfs de gevaaren der mondlyke Raadpleegingen van de Geneesheeren , voor het ziekbedde , zal ik vooraf iets zeggen van de Raadpleegingen in 't algemeen. Ongetwyfeld zyn 'er gevallen, de dagelykfche ondervinding leert zulks, waarin de eene Mensch noodig heeft van den anderen toegelicht te worden , fchoon hy geenzins onbekwaam tot zyne zaak is. Ook is het waarfchynl yk, dat de Raadpleegingen, over den uitflag eener twyielagti^e zaake gehouden , met zo veel te meer voordcels zullen voortgezet worden, als 'er bekwaame Mannen zyn, die zich verledigen, om middelen, tot het welflaagen, uit te denken. Maar het is de eigenaartige gefteltenis der Menschlykc Natuure , dat wy veeleer overhellen om Raad te geeven, dan om denzelven te ontvangen: want hy, die raad geeft, moet eenigzins de meerderheid hébE e 5. ben  584 WAT BEST ÏS' ^N GENEESHEER. ben boven den ontvanger, in doorzigt, in kunde, in oordeel : de verdienften , derhalven, van den Raadgeever groeit in dezelfde evenredigheid als die des Raadvraagers of Raadontvangers afneemt. Het blyft met dit alles waar, dat het aantal en 't gewigt der zaaken, die behandeld moeten worden, dat het verfchil van de wyze, op welke zulks kan gefchieden, dat de ftry igheid der redenen . die het raadpleegen aanof afmaancn, cn eindelyk de twyfeling aan een ongelukkigen uitllag, die ons altoos niet zou kunnen geweeten worden, dikwyls een zamenloop van kundigheden en overleggingen vorderen. In deezer voege is het geen fchande voor een Vorst, met den last des Ryksbeftuurs op zyne ichoudcren , dat hy een erkenden Raad hebbe ; en fchoon alles, wat het Burgcrlyk en Staatkundig Beftuur betreft, in zynen naam gefchiedt, weet men, dat die on erfchcide werkzaamheden , door het fchrander beleid en de hulp van veele andere bekwaamc Mannen, gebeuren. Wanneer men , derhalven , toeftaat, dat de vereeniging der Raadwagen noodig is tot volmaaking der zaaken, ten algemeenen welzyn behoorende, zal het dan min nuttig zyn de Raadflagen van verfcheidenen in te neemen, als het, ik zal niet zeggen het leeven en gezondheid van een Vorst, maar van een Zieken, betreft, indien het waarfchynlyk is , dat de werkzaamheden van verfcheidenen hem meer zullen baaten dan van één eenigen ? Elk Mensch heeft buiten twyfel aanfpraak op de algemeene regten der Menschlykhcid: en men kan het niet gering fchatten, wanneer de Staat beroofd wordt van een nuttig Burger, dc Vrouw van haaren Egtgenoot, de Kinders van een Vader. Ingevolge hiervan is het de gewoonte geworden , dat men niet alleen by Vorften en Grooten, wanneer eene eenigzins gevaarlyke ziekte hun aantast, verlcheide Geneesheeren te haaien; maar dit gefchiedt by lieden, die het eenigzins doen kunnen. Ouders zouden fchroomen voor het aordeel des Gemeens, of denken reden van onvoldaanheid over zich zeiven, ten opzigte van den Kranken, te zullen hebben, indien zy, by eene knellende ziekte, het op één Doctor hadde laaten aankomen. Maar 'er is geene zaak ter wereld, waarin eene kwaade keuze meer ftoffe tot berouws geeft, dan in 't geval van dc keuze eens Geneesheers. Indien dit zeggen in den mond: eens Geneesheers na verwaandheid mogt fmaaken, zou ik plinius voor my laaten fpreeken, die met zeer veel  DAN MEER TEFFENS TE GEBRUIKEN. 3§5 veel nadruks zegt: „ 't valt zo aangenaam, zich voor eio-en rekening te vleijen, dat men zich geheel en al " overgeeft aan elk die den naam van Geneesheer aan* " neemt, fchoon 'er geen fchadelykcr dwaaling is." Welk "en bvvoe°-zel van voorzigtigheid moet men dan met hebben als het 'er op aankomt, om by den gewoonen Geneesheer 'er nog één of meer te haaien. Om dit ftuk te beflisfen, waar over men zeer lang zou kunnen uitweiden , zal ik eerst opmerken, dat 'er wéder* zvdfche verbintenisfen zyn van den Zieken en den Geneesheer; en dat de Zieke alleen tc myden hebbe wat de Eer van den Geneesheer kan benadeelen , of zyne Kieschheid kwetzen. Dit vastgefteld zynde, en de zaak zonder eenio'e perfoonlyke vooringenomenheid beoordeelende , kan niet gelochend worden, dat, zo ras gy een tweeden Geneesheer roept, de agting van den eerften eenigen krak kry°'t: dewyl men hem, daar door, op de een of andere wyze , zegt, dat gy hem. niet bekwaam genoeg oordeelt, tot het behandelen van eene Kwaal, welke gy, 't zy met, 't zy zonder rede, als hachlyk aanmerkt; en de fchaude, die gy hem aandoet, is des te grooter, naar gclange de tweede Doctor, in eenigerlei opzigtcn, minder is dan zyn Ampt--enoot. Kan een kundig Geneesheer met bedaardheid zien, dat hy op zichzelven, cn zonder den medegeroepenen , niets kan uitvoeren ? Veronderftel, dat de laatstgehaalde Doctor een misflag begaat, die de kwaal verflimmert, of de Lyder aan zyn einde helpt, de Eer van den eerften lydt 'er zeker by, dewyl hy zo wel -met hem in dc fchande van 't mislukken, als in de eer van t welllaao-en, m«et deelen. Misfchien is dc tweede Arts een trots, zich veel aanmaatigend, Man , een pocher, een gefchilzoeker, hoe zeer moet dan de rust des geenen , die zyn best voor u deed, door zulk een toevoeging geftoord worden ? Nog veel meer zyt gy te befchuldigen , als °v h'eimlyk eenen anderen Geneesheer raadpleegt, on-derngt of onkundig van 't geen 'er omgegaan is, en gebruik van diens Geneesmiddelen maakt, buiten weeteu van den eerften, dien gy^nisleidt, hem verflag geevende van de uitwerkzelen zyner voorfchriften, welke gy agter de bank geworpen hebt. Ach! waarom zyn 'er, en ik heb Geneesheeren gekend, baatzugtig genoeg, om eene llaafagtige oppasfmg te verrigten by eenen Lyder, of diens Naastbeftaanden; ja~, die het zich niet te laag rekenden zelve in de Apotheek te gaan, om Geneesmiddelen te haaien ,  3.86 WAT BEST IS , ééN GENEESHEER. len, en in de zak mede te neemen, zonder zich te bekreunen , dat een eerlyk Man het voorwerp wierd van den fpot des Apothecars en diens Jongens. Maar deeze laage zielen kunnen niet ongeftraft blyven, en terwyl zy zich Esculapen waarten , zullen zy zich zclven opofferen, en verlaaten worden voor eenen nieuwen Geneesheer, ö Gy, die deezen onvoegelyken dienst toeftaat, gelooft gy dat de agting van een eerlyk en kundig Geneesheer voor eenig geld koopbaar is, of denkt gy, dat de fohande minder groot is , om dat het den Geneesheer , dien gy fmaadlyk behandeld hebt, vry ftaat te vertrekken, of te blyven? Neen , het is , myns bedunkens, dezelfde zaak, met de daad ergens ten huize uitgeftooten te worden , of dat men 't zelve , door kwaade bejegeningen daar toe getergd, verlaat. Laaten wy de zaak van den kant des Zieken befchouwen , uit dit oogpunt bezien, zal dezelve niet min onze ernltige overweeging verdienen. In alle zaaken, welke niet van dien aart zyn, dat ze de vermogens van één enkel Mensch te boven gaan , geloof ik is het eene onbetwistbaare waarheid, dat de zodanigen, die aan de zorge van één kundig Perfoon worden toevertrouwd, beter en vaardiger uitgevoerd worden , dan wanneer ze in de handen van veelen zyn. Dat men op iemand eene zaak laat ftaan , hy zal ze als zyne eigene aanmerken , nooit uit het oog verliezen , en op de best mogelyke wyze uitvoeren. Zo ras gy hem een Medehelper gééft, zo ras kwynt ook de werkzaamheid, door een noodwendig gevolg van de verdccling in lof of blaam daar in te behaalen. Maar wanneer het onder dc Menfehen altoos zodanig gefield is, waarom zal men dan zich verwonderen , als, onder een aantal Geneesheeren , de yver van ieder bekoelt , als de ingefpannenheid, voorheen werkzaam op alle toevallen , en de keus der Geneesmiddelen , kwynt, als , met één woord , de verfcheide hulpmiddelen, die den Kranten dienftig zouden weezen, verwaarloosd worden , byzonder uit dien hoofde, om dat dc een van den ander de hulpmiddelen verwagt, welke zy beide vergeeten , ten einde het een door het ander niet gewraakt >. worde. Men ftaa toe, denk ik ^ dat men, in eene kiefche en twyfelagtige zaak, dezelve veel beter uit verfcheide oogpunten kan befchouwen , en veel gelukkiger de noodige middelen ontdekken, indien men, door niemand geltoord, zich daar toe in ftilte nederzet. Veronder-  VAT* MEER TEFEENS TÏ GEBRUIKEN. 587 derftel nu, dat de toegevoegde Doctor een groote fnapuer is, trots op zyn kunde, vastgchegt aan zyn leerftelzel en twistgraag, dan zal zeker de leevendige werkzaamheid van den kundigen Arts verzwakt worden; deeze, die voorheen flegts één oogmerk hadt, zal 'er verfcheide krvffen; en dit alles moet zo veel te minder ten voordeele van den Zieken ftrekken; wanneer die Geneesheer, als hv niet geheel gevoelloos is , (en geheel gevoelloos kan een verltandig Man niet weezen ,) zonder de grootfte verontwaardiging, de vreemde tooneelen , welke zyn nieuwe Amptgenoot aanrigt, niet kan aanfchouwen, of de rol, welke hy fpeelt, aanhooren. Buiten tegen¬ fpraak is het van het uiterfte belang, dat de geest eens Geneesheers bedaard is, en vry van alle ftoorenis; dan hier zal hy, die voorheen maar met één kwaad, de Kwaal zelve, te doen hadt, een ander te beftryden vinden, namelyk zyn nutloozen Medehelper, zo dat hier het fpreekwoord-geldt, terwyl 'er twee twisten fterft de derde (*). Gy zult zeggen, dat een eerlyk en infchiklyk Geneesheer zich verheft boven alle de fnorkeryen en zotheden zyns Amptgenoots, en liever wil bukken, dan zich halftarrig toonen. Maar kunt gy eene infehiklykheid goed keuren , die uw Leeven , het Leeven van een Vader, van een Bloedverwant, in de waagfchaal ftelt, en waar van de o-evolgen zo veel te meer te dugten zyn, als de Kwaal tot"de zodanige behoort, die de fpoedigfte hulpverleening vorderen. ■ Daarenboven, indien het gebeurt, dat de tyd voor het Ziekbedde , waar de Geneesheeren vergaderd zyn, lang genoeg is om de zaaken ryplyk te overweegen; inzonderheid als men fpreekt over een zeldzaam middel, over een middel, verdonkerd door de verfcheidenheid der deelen, waar in het beftaat, met één woord , over een middel, welks geneeskragt niet bevestigd is dooide (*) Men vindt in het Journal Politique eene aartige gefchiedenis , het Raadpleegen der Geneesheeren betreffende, welke plaats'hadt in de laatfte ziekte, waaraan de Hertog ne choiseul, eerfte Staatsdienaar van Frankryk, flierf. Men hadt, ia vroegere dagen , den Hertog voorfpeld , dat hv in een Oproer zou (heuvelen : deeze voorfpelling is bewaarheid. fchoon hy aan eene ziekte overleedt : dewyl hy den laatften fnik gaf op een tyd, dat twaalf Geneesheeren, by elkander zynde, zeer hevig twistten over de gefchiktfte middelen, om den Kranken te herftellen  ^gg WAT BEST IS , één GENEESHEER de algemeene ondervinding. Wat zal ik- zeggen van die nutlooze Geneesmiddelen, die in de zamenkom* Hen der Geneesheeren zonder noodzaake vermenigvuldigd worden , waarin elk zyn gevoelen wil ftaande houden, in de hoop, om zich daar door by den Zieken aangenaamer tc maaken? Indien men hier over oordeelde uit de menigte van Vlesics, Potjes, Doosjes, die door 't Ziekenvertrek op de venfterbanken en tafels ftaan, zou men by de intrede denken in een Apothecars winkel te komen, zo het fteenén van den Zieken zeiven, en dc vreemde lugt, ons niet beter onderrigtte; en die het oogmerk der Geneeskunde niet wist, zou denken dat wy min eene heilzaame en weldaadige kunst beoefenden, dan het werk van een bedrieger cn beurzefnyder. Die verbaazende menigte van Geneesmiddelen bragt menigmaal dep Lyder in verlegenheid over den tyd, de orde, of met welk vogt hy dit of dat moest inncemen. Desgelyks gebeurt het menigwerf, dat men Geneesmiddelen zamenvoegt, die uit eigen aart ftryden , en wier hoedanigheden elkander verwoesten. Alle deeze verkeerdheden grypen te ligter ftede, wanneer, zo als zeer dikwyls het geval is, de Geneesmiddelen in 't afweezen der Geneesheeren gebruikt worden. Gy bemerkt, derhalven, myne Heeren, met hoe veel regt adrianus, ftervendc, deeze fpreuk uitboezemde. De •veelheid der Geneesheeren heeft den Koning gedood.. Ondertusfchen heeft niemand het dus verre bygebragte in dier voege op te vatten, als of ik, in 't algemeen, het brengen van meer dan één Geneesheer voor het Ziekenbed.de afkeurde en verwierp: dewyl ik zulks voor den Zieken en de Geneesheeren nuttig keur, doch onder zekere bcpaalingen. Eene ziekte tast iemand aan , zy fchynt van geen boozen aart, en bedriegt door dit gunftig vertoon ; de Zieke vergenoegt zich met een jong, en nog weinig ervaaren, Doctor te haaien; maar de ziekte neemt toe, wordt van aanbelang, ontzettend, en de Kranke verzoekt om een Geneesheer van meer ondervinding. Zulk een eisch dient ten voordeele des Lyders, en kwetst de Eer des jongen Geneesheers niet: dewyl hy zelve met den Lyder verlegen, of, dien in bloedverwantfchap beftaande, niet op zich zeiven afdurft, en den byftand eens Amptgenoots begeert. En , in de daad , wanneer een Geneesheer zelve ziek is, bevindt hy zich niet zelden buiten ftaat, om zich zeiven de gepaste hulpmiddelen voor te fchryven: of wanneer  BAN MESR TEFFENS TE GEBRUIKEN. 389 »eer hy eene Egtgenoote een Kind, een Vader, en Moeder, onder handen heeft , wordt hy zodanig getroffen door derzelver lyden, en de treffende verfchynzels, welke zich by het Krankbedde door Naabeftaanden opdoen, dat hy gevaar loopt om mis te tasten, zelfs in ftukken , die hem zeer gemeen zyn. Daarenboven , dewyl het niet genoeg is, dat men aan Zieken de beste Geneesmiddelen voorfchryft; maar de Zieken dezelve ook moeten inneemen , en flipt gebruiken , gebeurt het doorgaans, dat de Naastbeftaanden eens Geneesheers dit beter doen , op raad van een vreemden Geneesheer , die , geene nadeelige tocgecvcnhcid bezittende, en zeldzaamer by den Kranken tegenwoordig zynde , aan zyne raadgeevingen meer ge- zags en gewigts weet by te zetten. Wat andere Zieken betreft, zal een voorzigtig Geneesheer wel iets aan hunne begecne to e ftaan , en, indien hy befpeurt, dat hy, een Amptgenoot by zich neemende , den geest des Zieken kan gerust ftellen , als mede de bekommerde Vrienden, zal hy niet twyfelen om 'er aan te voldoen: dewyl hy ten vollen overtuigd is, hoe veel de bedaardheid van geest konnc toebrengen aan de geneezing; en hy zal zich daar van niet laaten te rug houden, door het oordeel dier kwaadaartigen , die denken, dat een Geneesheer geen ander by zich neemt dan om de blaam en berisping te ontgaan der boozen, indien de Zieke fterft. Ja, ongetwyfeld, wanneer twee verflandige Geneesheeren over de behandeling van een Zieken met elkander fpreeken, zal het altoos" ten voordeele des Lydcrs ftrekken. 'Er zyn zo veele zamengeltelde Kwaaien, derzelver oorzaaken zyn dikwyls zo duister, het doorzigt der Menfehen , in die byzondere gevallen, is zo verfchillend, 'er zyn zo veele Geneesmiddelen door den een en ander beproefd , dat het geenzins te verwonderen is, dat, in een zeer gewigtig geval, de meest dienltige Geneesmiddelen , welke°een Geneesheer weet, 't zy door eigen ondervinding , of door het leezen van anderer Proeven , niet voor den geest van een ander komen, op het tydftip, als het noodig is dezelve aan te wenden. Eindelyk, in zeldzaame Ziekten, en die zelfs in een laiWuurige beoefening der Geneeskunde nauwlyks éénmaal voorkomen, is het geenzins onregtmaatig, te denken , dat hy, die meermaalen dusdanige Ongemakken behandeld heeft, op welke men geen algemeenen regel kan toepasfen , tot die Geneezing meer dan een ander kan toebrengen, en 'er dus met reden aan mag worden toegevoegd.  390 aanmerkingen over de kwaal en den dood aanmerkingen over de kwaal en den dood van den gkaaf de büffon. (Gazette de Santé.") s» "W7e3ens de Kwaal des onftcrflyken buffon's , van „ W wien wy een Leevensberigt gegeeven hebben (*), ,, vinden wy de volgende mcdedceienswaardigc Aantekehingen." Eene openbaare hulde te bewyzen aan een der uitfteekendltc Vernuften , ooit door Frankryk voortgebragt, is voor ons een des te heiliger pligt; daar zyn Dood een treffend voorbeeld oplevert van dc gevaaren en onheilen, die een zeer ftilzittend leeven, en gebrek aan lichaamsbeweeging, kunnen naa zich fleepen (f). Niemand heeft misfchien dc droeve tol van Vermaardheid duurder betaald dan de Graaf de buffon. In de laatfte jaaren zyns leevens heeft hy, door veelvuldige en ongeregelde toevallen , de fmertende pynen gevoeld, die de gevolgen zyn van een Steen in dc Blaas, en een Ontfteeking in dat deel. Zyn waterwas ftirrkend, geduurendc zyne laatfte ziekte; doch langen tyd voorheen hadt men opgemerkt, dat het klaar cn "zonder eenige kwaade reuk was, als hy zit- '(*) Zie hier boven, bladz. 310. (f) Men weer , dat de Waterwegen boven al te lyden hebben by een ftilzittend Leeven. J. j. rousseau is langen tyd onderhevig geweest aan kramptrekkingen in de Blaas; die verminderd fchynen in zyne hoogere jaaren , door de voordeelen van een werkzaamer leevenswyze , en zyn fmaak in Plamkundige, veel loopens vorderende, nafpeuringen. Voltaire heeft aan de Blaas veel geleden , en men vondt dezelve , naa zyn dood, zeer ongefteld. d'Alembert heeft veele jaaren zyns leevens, in het lyden van veel ftm-rts , gefleeten, en men vondt, naa zyn overlyden . een zeer grooten Steen in zyn Blaas. ■• Een geleerd Heer klaagde , eenigen tyd geleden , by my over groote fm'erte. welke hy omftreeks de Blaas gevoelde , en dat zyn Water dikwyls troebel en met gruis bezet was. Ik raadde 'hem zo min mogelyk te zitten , en zich een Schryflesfenaar te laaten vervaardigen , die. op de hoogte van zyn borst kwam, zo dat hy daar aan ftaande kon leezen en fchryven: deeze eenvoudige voorzorge heeft de gewerbebte uitwerking gehad , de pyn in de Nieren en de Blaas is geheel verdweenen.  van den graaf de buffon» 89* fittende zvn Water maakte; maar troebel en van een onSSvken ftank, als hy onder het wandelen waterde. Bs oritftondt uit eene foort van drukking, die eene Groote menigte kleine Steentjes maakten op eene gedeelte der Blaaze: eene byzondèrheid, ten vollen ontdekt, by de opening zyns Lichaams, naa zyn dood, op den 15 AMen vondtïde Blaas zes en vyftig Steentjes, deeze èan de grootte van een Ert, andere als kleine boontjes; ►enige waren buiten , maar de meeste m die gedrukte plaats of hoek van de Blaas , waar van gefprooken is. Tc zamen genomen, woogen ze twee en een half once 5 de wanden van de Blaas hadden, door den langzaameii voortgang der Öntftcckinge, eene zo groote maate van dikte °2ékreegen, dat dezelve Omtrent de dikte van een Vineer haalden: by het openen des lichaams ontdekte meii hier en daar beginzels van Koud vuur. De Blaas was het eeni°- Gedeelte der Waterwegen niet, met Steentjes bezet men vondt ook ecriige Steentjes in de flinker Nier* als mede in den Pisweg aan die zyde. Men kan dit verfehvnzel verklaaren uit den ftand, waarin buffon door* gaans zat te fchryven : want hy zat ter zyde van een tafel aan" zyn flinker zyde, en was gcvolglyk-gcnoodzaakt om zich , "tot fchryven zettende , na dien kant te wenden: dit bra-n de Waterwegen aan die zyde in een gedrongen ftaat e0n heeft, met eene natuurlyke geichikthéid, ont Steentjes te doen gebooren worden, kunnen medewerken. De Natuur hadt aan büffon alle voordeelen van eert fl-ezond en zeer fterk lichaamsgeftel gefehonken: hy was kloek van geftalte, zyne leden waren welgefpierd cn vol kragt en de frisheid van zvne kleur, welke hy tot het laatfte jaar zyns leevens, dat is tot op zyn een en tachti«'fte /behield , ilak in zyn laatften tyd wonderlyk af bv de o-rvsheid zyner hairen. Men zou veclligt zeggen * dat hv ee'n afbeelding van zich zeiven gegeeven heeft, als hv 3en Mensch in 't algemeen befehryvende, op zekere plaats in zyne Natuurlyke Historie, zegt:, ,, Ily houdt 'zich recht overeinde, zyne houding is als die eens be" vervoerders ; het hoofd ftrekt hemelwaards ^ en ver" tooiit een eerwaardig aangezigt, waar op het kenmerk '! zyner waardigheid gedrukt ftaat." Niemand heeft misfchien beier dan hy verdiend, dat men op hem toepasfe, 't geen een der Ouden, in eeiï ander opzigt, gezegd heeft, „ dat men zich mets groots III. ceel. mengelw. no. 10. Ff „ kaK  292 over de kwaal enz. vatm den graaf de buffon. „ kan verbeelden, of het deedt zich aan zyn Geest opï"(§) Ten bewyze hier van zou men kunnen aanvoeren , de fchielyke voortgangen en het ontzagwekkend vertoon, 't welk, onder zyn belluur, eene der fchoonfte Inftellingen in de Hoofdftad genomen en gekreegcn heeft; zyn onvcranderlyk plan , om buiten den draaikring van geleerden twist te leeven, en alleen dc aandrift van zyn ëigèn Vernuft tc volgen; zyne verheevene befchouwingen van de Schoonheden, en 't grootsch geheel der Natuure; cn eindelyk, het uitgeftrekt denkbeeld, en het groot geheim, om zich tc verheffen boven de ommewcntelingen ,• die, in 't vervolg der eeuwen, de vorderende voortgangen in dc Natuurlyke Historie zullen te wege brengen: cn op zyne Schriften een onveranderlyk kenmerk van béftendigheid te drukken, door de verheevenheid der beelden, en den bedaarden grootfehen Styl, waarin hy zich uitdrukte. (jl Nihil ttm ex allo repèriri posfe quod non Cogitanti tibi in pfompiu fit. Salusiks. NATUURKUNDIGE PROEVE OVER DE BLADEREN,. DOOR P I E T E R. van AKEN, A. L. M. cl Phil. Doctor le Ljtfden. Onlangs hebben we iets van den groei der Plant- en Bóotrigéwasfen voorgedragen, de warmte aangehaald, als eene van derzelver voornaamlle oorzaken, de eerfte ipringveer van beweging der fappen , door hare onderfcheiden vaten; hare inwendige ftructuur Hier cn daar, daar het ter zake diende, aangeftipt, heeft ons gelegenheid gegeven, om van de groeijing een denkbeeld te maken , zoo als het 'er waarfchynelyk mede gelegen is. Om dit denkbeeld volledig voor te ftellen , fchynt het niet ondienstig-, noch iets te zeggen van de tweede voorname oorzaak, het water namelyk, of de vochten, die door de buikjes en canaalen doorgedrongen, en in de binnenfte vaatjes, blaasjes en vliezige zakjes bereid zynde, het voedend fap uitmaken, tes groeijing en aanwas noodzakelyk: dewyl dit nu langs verfchillende wegen zynen toevoer krygt , of d'bor middel der ftructuur van Planten en Boomge-  natuurkundige proeve óver dë BLADEREN» 3f)i gewasfeh zelve, of door middel van gewasfen, die als rmlpmiddclcn ten dien einde aan dezelve groeijen, fchynt her eerfte in de voorgaande proeve afgehandeld, het laatfte noch een voorwerp over te laten, het welk ons, in dezen, ftof tot eene aangename bcfpiegeling kan geven : deze hulpmiddelen zyn de bladeren, die, als t ware, de wortels in dc Voeding onderfteunen , of de lappen, ter volwasfing der vrucht hoognodig, derwaards brengen, en het gemis vergoeden, het welk uit dc behedenfappen moselvk zoude kunnen veroorzaakt worden; Aangenaam denkeVyk zal het dan zyn, iets kortclyk vatt het maakfel der bladeren in deze proeve te melden , en de manier, op welke dit, volgens het ftelzel van kundige AVvsfeercn , wezentlyk toegaat. Hét voetfpoor van marcellus malpighiusj eil de voetftanoen , die ons de vlytige en fchrandere Hoogleeraar musschenbrökk, na hem, door eige waarneemingen heeft nagelaten, zullen we volgen, cn het voornaamlte, ter zake dienende, aanftippen. _ Botten , of knoppen, noemen we dc beginzelen van aan* Raande bladeren, aan de zyden van zachte takjes, die de boomen in de Lente, zoo dra de lucht door de zonneftra^ ien verwarmd word, voor den dag brengen: zy nemeil haren oorfpronk uit den ftam der boomen, ot ook wel uit dikke takken : het welk , of fchoon het fomtyds word Waa'rgénothem, echter zeldzaam gebeurt, cn dan hangen zv onmiddelyk vast aan den buitenbast, zonder fteeltje, en binnen den bast komt 'er uit het hout boven het merg een fteeltje, het Welk zeer klein is; even gelyk een klem takje uit een groter zynen oorfpronk neemt: dit fteeltje doorboort den bast der tak, en verandert in een bot: het is voorzien van alle die deelen, die een tak of de ftam ilLïn 'het algemeen zyn de botten dus geftcid; zy zyn befloten tusfehen twee bladeren, welke geopend worden , wanneer'er eindelyk een zeker blyvend blad voor den dag komf daar na groeit de' bot verder tot de gedaante van feén takje, en brengt twee loste bladeren voort, en één blvvend: dus gaat het voort, wanneer het tot een takje groeit,eri brengt ten derdemaal twee losfe bladeren voort, en één blyvend; en dat, by aanhoudinge, zoo lang de groeijing van het takje ftand grypt: de losfe bladeren zyn van zeer groten dienst voor de botten; zy bedekken hen Uil alle dl zyden, bewaren derzelver tedere deeltjes voor Ff a ö»  394 NATUURKUNDIGE PROEVE de koude des nachts , en alle mogclykc ongelegenheden der lucht, voor de hitte der Zon, om de uitdroging des' daags, en de verdwyning door de verwisfelende koude dest 11 nachts, tc verhinderen : daarenboven ontfangen zy het ^ voedfel, het welk zy bereiden , cn veel dunner kooken , ^ en dus voorzien zy daar van het binnenfte van de bot, deels door zylings door te waferfien, en het dus aan alle f zyden te bclproeijcn met een lymachtigen balzem, waarin 11 de bot bewaard word voor verrotting, uitdroging en on- t; gediertens; deels verfchaffen zy aan den benedenkant door v' zeer klecne vaatjes voedlel aan de hlyvende bladeren: het * welk ten uiterlle nodig was , op dat dit ruwe voedlel niet ,; terftond zoude wechvloeijen, of, door eene ontydigc ver- " breking, het nut, waartoe het gefchikt was, niet zoude f1 kunnen voortbrengen. Wanneer het kroost nu wceligcr begint te groeijen , | worden dc vaten ineen gedrukt, die het voedfel aan de ; losfe bladeren gaven,tot dat zy eindelyk van allen voedfel' * cn toevoer beroofd worden, cn dus verdwynen zy door ( dorst en honger (*): even gelyk de blyvende bladeren in f. den Herfst, wanneer zy hare runctien in den Zomer ver- " richt hebben, de vaten van het voetfteun te famenge- ):' drukt, en dus dc vochten verltopt wordende, door het 1' opheudcö van den toe- en afvoer verrotten, cn dus ein- " delyk, eenige andere oorzaken daar bygeyoegd', afvallen, p De botten worden in bladeren uitgebreid, die aan hare' i ftecltjes hangen : de ltecltjes wederom aart dc takken: de l opkomst der bladeren uit de takjes is op vcclcrhande ma- !> nieren zeer verfchillende, waar van de Botanici handelen? t' het deeltje is een begin der bladeren, hangende aan de takjes: het neemt altoos zynen oorfpronk uit een teder « en "jeugdig takje, nooit uit een dikker ftam: dit uit het ti hout van'het takje zelve beneden den bast: deszelfs oor- % fpronk echter dringt niet altoos tot het merg door, of- ï fchoon dit fomtyds word waargenomen ; want, volgens de waarneemingen van den Hoogleeraar müsschenhroek , liepen'er in een Appelboom zichtbare houten vezelen tusfehen het merg, en den oorfpronk van het takje: de vezelen , die daar gezien wierden, hoorden eigentlyk niet' tot het takje : malpighius , echter, beweert, dat het fteeltje altoos tot het merg doordrong, het welk humeichius ftaan de houd ook in den Wyngaard plaats te hebben : (*) Zie Alg. Fad. Lettimf. VII D. Ilde St. Mtngelw. p. 581.  OVER DE BLADEREN. 395 jfeen: dewyl de eerfte waarnemingen nochtans zoo rechtmatig en zeker zyn als de laatfte, mogen wy met recht befluiten, dat de natuur zich van verfchillende middelen bedient, door welke zy in de groeijing tc werk gaat. Wanneer de vezelen, die uit het takje uitpuilen, een fteeltje zullen maken , loopen 'er eenige te famen uit de naburige deelen , worden onder den ander lamengevlochten, en maken fomtyds dc gedaante van ccn net uit: dit vertoont zich wel inzonderheid in den Vygeboom: deze vezelen beftaan uit alderhaude foort van vaten, die in het takje verborgen liggen: want men vind daar grote langwerpige vaten, als mede kleencr: trachiet en vijipula, of blaasjes: deze alle worden ineen gedrongen, puilen uit het takje, nemen eenen bast aan uit den bast van het takje, en blyven dus ineen gedrongen, onder de gedaante van een bondeltje, tot dat zy zich in bladeren uitbreiden: het bondeltje van vezelen, het fteeltje uitmakende, word op dezelfde manier te famengelteld als het takje; want in z-yn midden heeft het ecu merg, gelyk aan dat van het takje: het fteeltje breid zich eindelyk uit, en alle vaten verwyderen zich van den ander, wanneer zy bladeren zullen maken: het fteeltje zelve maakt de rib der bladeren uit,loopende door haar middelde gedeelte "tot op het toppunt: gemcenlyk komen van dit ribbetje in de bladeren dc zytakken te voorfchyn onder ltompe hoeken, aan alle1 ■zyden, uit deze wederom andere, meestal onder ftompe hoeken , van allerhande gedaantens , of ook wel rechte , tot dat zy voor het blote oog onzichtbaar worden. Het ribbetje is des te fyncr, hoe verder het van haren eerften oorfpronk af is, of ingang in de bladeren , en des te fyner zytakjes maakt het, en uit deze takjes wederom andere kleener, die zoo menigvuldig worden, dat zy den •ander zeer naby komen, cn de gedaante van een net uitmaken , of kleene inhammetjes, in welke veele kleenc veficulce, of blaasjes , leggen, die de geheele tusfchenwydte vervullen. Sommige Geleerden hebben eenige twyfeling geopperd, of de zytakjes in de bladeren niet op dezelfde wys gefteld zyn als de ilagaderen in 's menfehen lichaam, die alle met den ander gemeenfehap hebben; nauwkeurige waarnemingen fchynen dit tegen te fpreeken: de vaten wyken alleeniyk af van het ribbetje, welke bereids in het fteeltje van den ander waren afgezonderd, en naast den ander gelegen hadden, en dus wyken de vaatjes , die in de gedaante van F f 3 dra-  gOÖ NATUURKUNDIGE PROEVE draden onderfcheiden waren, van elkander alleenlyk af in het midden der bladeren , zoo dat zy hare holligheden geenzins mcdedeelen aan de holligheid van het ribbetje: de ribbetjes, of derzelver takjes, in het midden doorfneden zynde, vertoonen overal een merg, hoedanig een in het fteeltje gevonden word: het maakfel, derhalven, door het geheele blad, is zeer eenvoudig, ënkzich zelve zeer gelyk- . , , , ï)e ribbetjes maken eindelyk een net uit, cn eindigen in veficu/ce, of blaasjes , die^in de infula,, of inhammen , gefield zyn, in welke blaasjes de vochten uit de vaten zich bevinden, aldaar bewaard, en door de zonneftralen bereid worden, uit 'welke zy langs byzondere richtingen vloeijen, en van zich geven veel fmakejyker hippen ,: cn als 't ware gekookter dan in de (truiken', alwaar zy altoos wrang en onfmakelyk zyn: behalven deze blaasjes zyn 'er noch andere lichaampjes, die harder zyn, in het zelfde wecffcl geplaatst, die byna dezelfde grootte met dc blaasjes hebben, cn aan de' tak jes der bladeren hangen : zy worden van de blaasjes onderfcheiden, om dat zy in wezen blyven, wanneer men een blad laat verrotten. Daarenboven worden 'er eenige richtingen , of vochtleidingen, gegeven, in beide de oppervlaktens van het blad,» de openingen worden door wonderbare vezelen vercierd, die op de manier van vingers gefield zyn: men neemt ook eenige ftuitfpieren waar, op dezelfde manier als dc iris in het oog gefield ; hier uit vloeit gemeenclyk een taay vocht, dat dc bovenlte oppervlakte der bladeren bekleed, en haar eenen glans veroorzaakt :■ in het andere gedeelte van het blad, na de benedenzydc, ziet men groter gaatjes, uit welke een ander vocht distilleert of druipt, waar door het blad aan die zyde gemeenclyk met een gryze coIe^ geverfd word: deze ftof is altoos terpentynachtig, om het blad voor verrotting te bewaren; mogclyk van wegens hare taaiheid onbekwaam,qm de plant te voeden, waarom de plant zich daar van, als 't ware een onnut uitwerpfel, ontlasten moet: het voedfel, derhalven, het welk in de bladeren overblyft, is van een tweevoudig fap beroofd; dit loopt deels door vaten, die hare leiding na het ribbetje hebben, naar de deel, en wel inzonderheid naar den bloem, dc vruchten en zaden; deels door hare nederdaling door den geheelen ftam tot op den wortel: het verftrekt derhalven tot een hulpmiddel , om tien boom met fappen te voeden, die door hare opklimming uit dei». wor-i 'I  OVER DE BLADEREN. 397 wortel tot dat einde niet toereikende waren: zonder dit zal de groeijing in een plantgewas zyn volle beflag nooit erlangen; een boom , wanneer zy van hare bladeren beroofd word, zal fchielyk fterven; wanneer de voornaam» fte, of veele, bladeren worden afgeplukt, zal een plantgewas of vruchtbloem nooit tieren , de vruchten zullen van geen aangenamen fmaak zyn, noch ryp worden : zy misfen het weltoebereide voedfel in de bladeren, voor de vruchtblocmen gefchikt , voor de vruchten , en de trachea,, die in de bladeren gym Daarenboven worden 'er in de bladeren trachea aërea, of werktuigjes , die de lucht voeren , gevonden : deze omvatten de netachtige bochten , en worden met werktuigen van eene andere bocht vcreenigd : byaldien men , derhalven, een blad in het water fteekt , het welk eerst van al zyn lucht ontbloot is , en daar na op de plaat van den luchtpomp onder een recipiënt geplaatst word, waar uit de lucht gepompt word, zal dc lucht, die zich in deze trachea, verïchool, onder de gedaante van luchthlaasjes, in overvloed te voorfchyn komen. In'het algemeen, dc leidingen der vaatjes in de bladeren na beneden in alle plantgewasfen, na de takken, het fteeltje, dc ftruik , ftam en wortels, kan men uit proefnemingen afleiden: want, water op de bladeren der boomen, van wat voor foort zy zyn mogen, gegoten, zal dit 'er onmiddclyk intrekken, cn den geheelen boom, de wortels zelfs niet uitgezonderd, voeden. Deze geheele gemekte toeftel der vaten in de bladereu, eindelyk, is tusfehen twee tedere vliesjes geplaatst, die cigentlyk een uitgebreide bast van het fteeltje zyn; door deze velletjes of vliesjes Word alles beveiligd tegens de uitwendige ongelegenheden der lucht, cn in dezelve orde , waarin het van te voren was, gehouden : aan den rand der bladeren is dit vliesje , enkel verdubbeld, famengcgroeid», cn derhalven dikker. Een boom, derhalven, kunnen wy 'er tot flot by voegen , groeit door vochten cn fappen, die uit de wortels na boven opklimmen, zich door deszelfs takken verfpreiden ; wanneer die niet toereikende zyn, en de groeijing in den Zomer groter toevoer van voedfel nodig heeft, worden deze behoeftigheden door middel der bladeren geholpen , die de bloemen , vruchten en zaden weelig doen groeijen, en de fehaarshcid vergoeden , die de benedenvochten zouden kunnen veroorzaken; byaldien men daarF f 4 cn-  398 natuurkundige proeve over de bladeren, enboven op het maakfel der bladeren let, zoo als wy die befchreven hebben, inzonderheid by den fteel en het rib« betje, heeft men zich geenfins te verwonderen, waarom 'er uit één blad, in de aarde gedoken, een geheele boom kan groeijen. Mirandola , en na hem veele kundige Hoveniers, hebben dit ondervonden. DAGVERHAAL van eenen tqgt d.oor champagne en lotharingen^ ce daan in den jaare IJ 12. 11 O Ö R DEN Licutenant-Generaai G R O V E S T I N S. (Ons medegedeeld door den Eenv. Heere j. f. maktinet, A. L. M. Ph. Dr. Lid van verfcheiden Geleerde üenootfchappen, cn Predikant te Zutphen.) Dc beroemde togt, door den Vaderlandfchen Veldheergrovestins , met zo veel beleid en glorie gedaan , door Champagne cn Lotharingen, in den jaare 1712, is door den Historiefchryver wagenaar met deeze weinige woorden opgegeeven in 't XVII Deel der V. II., bl. 466. ,,Wat laater deedt dc Majoor-Generaal grovestins , aan 'i hoofd van vyftien honderd uitgelezen Ruiters, eenen inval in Champagne, het platte Land en de Dorpen dcerlyk veis woestende:" en dc Hoogleeraar j. w. te water," in de Historie van het Verbond der Édelen, // Stuk, bl. 424 , dat aangehaald hebbende, laat 'er dit op v«j|gen : ,, De Heer u. van burmania heeft 'er my noch het volgende van medegedeeld. De wakkere grovestins deedt, met een' troep vrywilligers, waaronder verfcheiden jonge Of» ficiers, Fricfche Edellieden, en andere Jongelingen van goeden huize, eenen inval in Frankryk, tot zekeren afftand van Parys. Waar dat vliegend legertje kwam , werdt alles onder brandfehattinge gelegd. De byna ongeloollyke fpoed, welken het maakte; de fchrik , dien het , zoo onverwacht en plotfelings, tot in het hart van 't Ryi bragt; het beleid van grovestins , en de dapperheid zjj «er tochtgezellen, hebben eene ftoffe van verwondering", in dien tyd, uitgeleverd." Of  dagver-haal van den lt. gen, grovestins. 399 Of men uit die beide Aantekeningen befluiten moet dat wagenaar en te water nooit gezien hebben een met de hand gefchreeven Dagverhaal van dien togt, weet ik niet. Nergens heb ik het gedrukt gevonden; cn het fchynt, daar het my eerst onlangs in handen gevallen is , niet regt, hetzelve langer aan onze Natie te onthouden. Ziet dan hier het Origineelc Stuk, * „ Eer wy verflag geeven van den gemelden togt, moeten wy de redenen opgeeven, waarom men tot denzelven is overgegaan. Voor of na den zwaaren Veldfla»- by Oudenaarden, werdt 'er ccn Verdrag geflooten, tusfehen den Franfchen Intendant der Politie en Finantie, die de drie Bisdommen van Mets, 'Foul cn Verdun, gelegen in Lotharingen, béftierde , en de Ontfangcrs van onzen Staat; naamelyk, dat hy, naauwkcurig, aan de laatften , van drie tot drie maanden , zou betaalen de Contributie, op gelyke wyze als dc Mcyery van 's Hertogen-Bosch en de Baronnie van Breda aangenomen hadden de haare te voldoen, om vry te zyn van andere vyandlyke invallen en fchattingen. Dan, na het maaken van dit Verdrag aan weerskanten , verliep 'er een geheel' jaar, in 't welk de gemelde Intendant dier drie Bisdommen geene poogingen aanwendde, om aan de Ontfangcrs van onzen Staat de gezegde Contributie te voldoen. Hiér tegen bragt men, van onze zyde, geduurige klagten in, cn zondt, van tyd tot tyd, kleine benden af, om Gyzelaars uit die drie Bisdommen te haaien , en dus den Intendant te dwingen tot de betaaling der Contributien, gelyk men overeen was gekomen. Dan, de gemelde Heer antwoordde daarop niets anders , dan eenige voorwendfels , waarom zulks niet gefchied ware. Daarop heeft men de klagten verfcheidene kceren herhaald, en troepen afgezonden, om hem te noodzaaken, maar alles is zonder vrugt geweest. De Intendant zou wel aan alles hebben voldaan ; maar hy bediende zich van het ongeluk, dat ons in het gevegt van Denain, en in het opbreekc'n van 't beleg van Landry, overkomen Was: ook dagt hy, dat de vrede naby ware, des hy als dan van het opbrengen der bepaalde fchatting meende vry te zullen raakcu. Eindelyk, daar dit den Lieutcnant-Generaal grovestins verdroot, befloot hy, onder goedkeuring van hun hoog Ff 5 mc«  4Ö0 BA ftVERHAAL VAN EEN togt mogeNden , den Intendant te toonen, dat hy hem met geweld tot reden kon brengen. Om zodanige onderneeming gelukkig te kunnen uitvoeren, zo hadt de Generaal grovestins , te Bouchain zynde , van welke plaats hy Gouverneur was, in den winter verfcheiden' vertrouwde Lieden gebruikt , om de gelegenheid der Rivieren , de gefteldheid der Wegen en Bosfchen , te onderzoeken, hoewel hy zelf daarvan eene naauwkeurige kennis hadt. Na alles ryplyk overwoogen te hebben, gaf de Generaal zyn Plan te 'kennen aan den Doorluchtigen Prins eugenius van Savoyc, die dc zaak niet bezwaarlyk vondt. Weetende, dat dezelve aan zodanigen Generaal wel vertrouwd was, zo werden de troepen, welke hy tot dien togt van hem vraagde , volkomen, naar zyn welgevallen, toegeftaan, en tevens daarvan kennis gegeeven aan den Graaf van tilly, aan zyne Hoogheid den Erf-Prins van hessencassel , en aan "den Generaal dopf , die aldaar bevel voerde over de Cavallery. Dus werden de volgende troepen bevolen zich tot 'den togt te bereiden, en, voor vier dagen, brood mede tc neemen. Dandignd — Dragonders . . .100 Paarden. Prins Willem van Hesfen , Guarde Dragonders 200 Dopf Dragonders . . . 200 ■ Schmittau Dragonders . . • 200 Carabiuiers van Albemarle . . . 100 ■ Lambert ■ Dragonders . . . 100 ■ Hesfen Cavallery en Dragonders . joo • Oranje Cavallery . • • 200 • Groveftins Cavallery . . . 200 - GHnftra • Cavallery . . . 200 . Colonitz Keizerlyke Hiifareh . 100 ■ ■ Spleni ..... 100 1800 Paarden. Ook was bevel gegeeven , dat zich by deeze bende zouden voegen de Brigadier glinstra, vier Collonels, nevens de Collonel spleni van de Hufaaren , en lambert , Collonel van het Regiment der Vry-Compagnicn : daarenboven nog vier Lieutcnant-Collonels , vier Majoors, en by ieder Esquadron eens zo veel Officieren. Meer andere Officieren voegden zich daarby als Vrywil- li-  door. den lt. gen. grovestins. 40I lio-en cn de Heer mosberger werdt aangedeld als Gencraal-Quartiermeester. De o-emelde troep kreeg in last, om, den 10 Juny des ïaars 171a, ten vier uuren, zich te laaten vinden op de Parade-plaats, aan de linkervleugel van de groote Armé, welke front maakte tegen Chaieau Cambrezy, alwaar de Hertog van ormond met de Engelfche benden gelegerd la0'. 's Avonds na de geflaagen taptoe, toen het Leger in rust was, plaatfte zich dc Generaal grovestins aan het hoofd van dit groot Detachement, cn trok op, tusfehen an en negen uuren , lynregt naar Engten, voorby het Bosch van Chatïllotï, cn zo voort naar Prois/y, alwaar men dc Rivier dÖyze tusfehen tien en elf uuren overtrok. De Graaf van loqui , Generaal van de Franfche Dragonders , was intusfehen gelegerd langs dc gemelde Rivier, ■met eene bende Franfche Dragonders, omtrent één uur van Guize, om allen overtogt over de Rivier tc beletten , en tevens Champagne en Franche Comte te dekken tegen allen inval, die dc Geallieerden zouden willen onderneemen, om het Land onder Contributie te dellen. Den 11 Juny. 's Morgens toog de Generaal grovestins naar Veroni , Hoofdftad van Tiraske, waar de Burgers de poorten met wagens cn karren hadden toegeftopt. Dc Stad werdt aangezegd aandonds de poorten te openen, zich te onderwerpen aan Contributie, Gyzelaars te geeven, als mede eene brandfehatting tc ondergaan. Dit werdt toegedaan, onder beding, dat men niet zou pionderen. Hierop trok liet o-eheele Detachement naar de Abtdy van Val Si, Viere, alwaar dc Generaal twee Esquadrons Hesfen liet blyven, om Gyzelaars mede te neemen. Dc overigen toogen voort naar Moncorvet , en Oviecour. 's Nagts bleef men tot Cenfe de Mougrofel, liggende in de vlakte van Rheims, m Champagne. Dan, 's avonds hadden dc twee Esquadrons van Hesfen zich weder gevoegd by het Detachement, medebrengende de geëischte Gyzelaars. Op den togt yan Moncorvet zondt de Generaal de Hufaareu , met vyftig Dragonders van DANDiGNé, onder bevel van den Collonel spleni, en den Kapitein surmont , met gidfen naaide Stad Cresfy fur Serre, om dezelve tot overgaat te dringen,'onder Contributie cn brandfehatting te dellen, en * ' Gy-  dagverhaal van een togt Gyzelaars te vraagen: in geval van weigering moest hy dezelve in brand fteekcn, cn daarna de Back, die op de Rivier Serre ligt, overtrekken , en het Detachement weer vinden op deszelfs togt, in de vlakte van Kheims. De afgezonden' Officiers kwamen te Cresfy, toen men eene jaarmarkt aldaar hieldt. De voorhoede der Hufaaren , aan de poort komende, begaven zich aanftonds aan het pionderen , het geen eene zodanige ontfteltenis aan de Inwooners maakte, dat zy de vlugt namen naar de markt. De geheele bende van Hufaaren en Dragonders volgde daarop, cn verjoegen alles, waarna zy mede eene plondering begonnen. He Burgers liepen daarop te wapen. Spleni eu surmont, dat ziende, verzamelden hun verftrooid volk, om zich te weer te ftellen, en maakten zich meester van dc markt; zendende iemand aan de Regeering, om met dezelve te fpreeken; maar men weigerde zich met hen in te laaten. In tusfehen verfchcen de Burgery aan de vcnfters en op andere plaatzen , om zich te verdeedigen. Spleni , dat ziende, gaf bevel om dc Stad aan vier hoeken in brand te fteekcn, en vervolgens te plondcrén. Dit gefchiedde , en men nam daarna weg tagtig vette Osfcn , die gefchikt waren voor het Franfclic Leger. Hierna keerde men terug langs denzelfden weg, in ftede van de Back, op de Serre, over te trekken, volgens het ontvangen bevel. Zo dat gebeurd ware, zouden spleni verfcheiden' zeer aanzienlyke Perfoonen in handen gevallen zyn, zelfs de Aartsbisfchop van Kheims, die tc zamen ter bruiloft waren op een Kasteel, een half uur van Cresfy geleegen; maar, door 't alarm en den brand der Stad gaande gemaakt, de vlugt namen naar Kheims. De Aartsbisfchop en andere groote Heeren greepen in grooten haast de paarden hunner koctzen, en zetteden zich daarop, om niet gevangen genomen te worden. Zy bragten alles in beweeging tot de Stad Laon, alwaar drie kanonfehooten gedaan werden, tot een teken dat de vyand in het land gevallen was. 't Alarm verfpreidde zich daarop tot Crevy en Nayon, welke haare poorten llooten, en dc borgers op den wal decden komen, en zes dagen daarep blyven. Den 12 Juny. Het Detachement trok deezen dag naar Ncuchaiel, op de Rivier D'Aine, alwaar een Franfche wagt van oardesel was, die eene ophaalbrug, welke men daar vondt, aan-  DOOR DEN LT< OEN. GROVESTÏNS. 4^3 aanftonds optrok, en zich agter dezelve rangfehikte, nevens een groot getal Inwooners, om den doortogt te beletten. Dc Generaal zondt de voorhoede, om hun aan te zeggen de brug neer te laaten, wilden zy niet aangevallen worden* Eene waarschouwing kwam 'er by van geen fchoot te doen, of men zou hun geene genade bewyzcn, en de Inwooners mede pionderen, of de Stad in brand fteekcn. Intusfchen liet de Generaal zyne manfchappen in orde ftellen, vyftig Dragonders afzitten, om den vyand in bedwang te houden , cn zondt eenige c-idzen al, om de Rivier te peilen. Daarop gaf hy bevel 'aan den Lieutcnant-Collonel willemsdorf , om met twee honderd Dragonders om te trekken naar Back Aubery aldaar den ftroom d'Aine te doorwaaden, cn hem by te blyven op de flank van het groot Detachement, op dat men by tyds gevvaarfchouwd mogt worden, zo 'er eenige vyanden zich in de vlakte lieten zien; en, dat gedaan hebbende, zich weder by het groot Detachement te begeeven. Toen zy, die aan Neuchatet's opgehaalde brug post hielden, de gemaakte fchikking van den Generaal zagen, en nu vreesden van agteren te zullen aangevallen worden, verzogten zy den eerften Pastoor der Stad den Generaal voor hun te willen fpreeken. Dat toe«-cftaan zynde , fmeekte de gemelde Gcestelyke den Generaal dat hy hun genade wilde bewyzen, en vry laaten van plondering en brandftichting; beloovcnde en de Burgersen de w'agt van gardesel over tc zullen haaien tot°het nedcrlaaten der brug, tot de bctaaling van Contributie cn het geeven van Gyzelaars, waar mede de Generaal te vrede was. Hierop deedt de Gcestelyke zyn best by de Bur gers, en de brug werdt neêrgelaaten, waarna de Generaal met zyn Detachement door de Stad trok, zonder de minfte fchaade te doen. De Pastoor zelf gaf zich vrvwillig over als Gyzelaar, die voor de betaaling van de Contributie inftondt, en daarna getrouw by het Detachement bleef, gedimrende den geheelen togt tot aan de Rivier de Saar, alwaar de Generaal hem, op zyn woord van eer, liet terug gaan. Na, één uur aan geene zyde der Stad, zich verfrischt te hebben, trok men voort en omtrent Boilton Bafcncourt kwam de Lieutenant-Collonel willemsdorf weder by het Detachement, en men vervolgde den togt op Lettewarme, Symille , Selle du Pont Faverge, Bestcuivilk, le Petit St. Hillaire, St. Martin Vauld St. Court, Auberive, Grand St. Hillaire. en Jou. clcs*  404- HAGVERHAAL VAN EËN tOGT clescry, van alle welke Dorpen , die aan dc Rivier de Sitippe leggen, men Gyzelaars mede nam. Toen men aari de Stad Suippe kwam, werdt dc Voorhoede, die de Generaal uitgezonden hadt, opgehouden door de Burgers, welke de Poorten hadden geflopt, cn allcrwege in het geweer ftonden. Daarop liet de Generaal het Detachement in orde rangfehikkefl als of een gevegt zou aangaan, om 's nagts aldaar op het veld te blyven; en beval twee honderd Dragonders af te zitten, met oogmerk, om eenen aanval op de Poorten te doen. De Pastoor der Stad kwam daarop uit, cn hadt den Generaal, om medelyden tc hebben met de Stad, dewyl de Inwooners niet wisten, door den drank , wat zy dceden. Dcezc belastte daarop dien Geestclyken zorg te draagen, dat de Burgers het geweer neerlagen, dewyl hy anders alles zou ombrengen, cn dc Stad in brand fteekcn. Een vierde van één uur daarna werdt de Poort opgeruimd, en den Burgers bevoolen dc flcutcls op het Stadhuis tc brengen, op ftraffe des doods, liet geen aanftonds gefchieddc. Twee honderd Dragonders namen de Poorten en 't Stadhuis in bezit, en men liet afkeken , dat geen Burger zich op ftraat zou mogen begecven , op doodftraf. Den volgenden dag onderwierp zich de Stad aan" Contributie en brandfehatting, en gaf twee Gyzelaars over. Nog werden daarenboven twee Schellingen gevraagd voor ieder Dragonder, die de wagt hadden gehad, welken met veel moeite in deeze Stad, alzo zy in ilegten ftaat was, gevonden werden. Den 13 Juny. Deezen dag trok men op naar St. Jean Surtap, en vari daar tot St. Menhould, aan de Rivier d'Aine, waar de Burgers met hunne Vaandels op den wal gewapend ftonden , cn drie Invalides, die op het Kasteel waren, deeden een kanonfehoot tot een teken van aanval. liet Detachement zag zich verpHgt over eene ftcenen brug, die aan de Poort van de Stad lag, te trekken; maar de Burgers fcheenen beflootcn tc hebben, dien overtogt met geweld te zullen beletten. Hierom liet de Generaal het Detachement, op de hoogte der Stad, in eene linie plaatzen, cn de opgaaf der Stad, het geeven van Gyzelaars, het neêrleggen van het geweer, en het openen der Poorten, eisfehen, op ftraf van anders de Stad te zullen plande* ren, in brand fteeken, en aan niemand, van welke Scxe men  door den lt. gen. grövestïns. 405 toen ware , het leven te zullen laaten behouden. Na deeze verklaaring kwamen eenige Gedeputeerden van den Magiftraat naar buiten, en vraagden een' Heer van aanzien te mogen fpreeken; waarop de Generaal den Collonel dimmer heen zondt, om zyn laatfte befluit aan denzelven te melden. Dan , de Gedeputeerden , niet konnende een volkomen antwoord geeven , verzogten één uur tot beraad , om met den Magiftraat daarover nader te handelen ; doch hun werdt flegts een vierde van een uur tot dat einde vergund. IntusTchen liet de Generaal alle de Dragonders met een gedeelte van de Cavallery afzitten , Verdeelde hen in pelotons , cn liet ze , onder tpommèlflag , aanrukken tegen de muuren van de Stad, die, hier en daar, wat afgevallen waren. Toen dc Stedelingen dat zagen , begonnen zy te fchreeuwen en te fmeeken. De Gedeputeerden kwamen ten zelfden tyde weer naar buiten, om het antwoord van den Magiftraat over te brengen , naamclyk , dat zy Gyzelaars zouden geeven , en zich aan de Contributie en brandfehatting onderwerpen , onder voorwaarde , dat niemand van het Detachement zou mogen in de Stad komen. Dit werdt hun toegeftaan , maar te gelyk bedongen , dat niemand van de Burgers een fchot zou mogen doen; wanneer men alles riaauwkeurig zou vervullen. Opzettelyk hadt men dit dus bepaald, dewyl men merkte," dat 'er eenig misnoegen onder de Burgers gereezen was , welke op het punt ftondt van te muiten tegen den Magiftraat, om dat dezelve den togt langs hunne Poorten vry liet. Toen liet dc Generaal de troepen wederom opzitten, en zettede den togt voort , na dat de twee Gyzelaars van den Magiftraat" aan hem overgeleverd waren, die met alle andere Gyzelaars, onder weg mede genomen, in verzekering gefield werden onder eene wagt van een' Lieutenant met dertig Paarden. Daarop ging men voort naar Bosty, en Verrieres, waar men d'Aine wederom overtoog aan dc Abtdy de Catreuje Nillers en Argoque , en het Vlek Boultey. Hier trok men over de Rivier da Luire „ en hieldt daar 's nagts halte. (ilet Vervolg en Slot hier na.~)  4o6' BERIGT 5 VAN DE VERSPREIDING BERIGT, VAN DE TEGENWOORDIGE VERSPREIDING DER GIPSIES IN EUROPA , VAN DERZELVER HUISHOUDING , LEEVENSWYZE, ZEDEN, GODSDIENST, TAAL EN WEETENSCHAPPEN. (Overgenomen uit Mr. grf.llmann's Hoogduhfche Verhandeling over dat Volk.) (Vervolg van bladz- 363.) Het Huisraad der Gipfies beftaat uit een aarden pot, eeri yzeren pan, een lepel, een drinkpot, en een mes; hebben zy dit Itel volkomen, dan voegen zy 'er zomtyds een fchotel by, die voor de geheele Familie dient. Indien de Vader des Huisgezins een Smit van zyn handwerk is, hoedanigen men 'er onder aantreft, heeft hy een blaasbalg , om het vuur aan te blaazen, een klein fteenen aanbeeld, een paar nyptangen , een paar hamers, eenige oude kleeren, een knapzak, een tent, cn zyn oude paard. ■ Dit is eene volkomen lyst van den irtboel eens zwervenden Gipfie. Weinig valt 'cr tc zeggen van de Iluislyke Bezigheid der Vrouwen, dc zorg , die zy voor hunne Kinderen draagen, is weinig, indien het eenige mag heeten. Nooit wasfehen zy, nooit verbeteren zy hun kleedercn, nooit maaken zy het Huisgercedfchap fchoon, zelden bakken zy,alle bezigheid komt neder op het bereiden der fpyzen, tabakrooken, praaten en llaapen. Zy blyven den geheelen Winter in dc Hut; doch zo ras de vorst ophoudt, breeken zy hun huis af, cn trekken voort. Zodanig is de ftaat der Gipfies, die in Hungarye, Turkye, en andere Landen , omzwerven , die nergens, of liefst overal, t'huis zyn. Het overige deezes Volks, 't welk een gevestigder 'Leevenswyze heeft aangenomen , vindt zich in betere omltandigheden,eïi leeft veel gefchikter dan de dus verre gemelden. Men mag met reden ver- • wagten, dat dc Spaanfche Gipfies, die Herbergen' ophou-' den, cn Vreemdelingen huisvesten , befchaafdcr zyn; „. maar dit gaat ook door tot die in Hungaryen en Zcvc7i* bergen, die op onderfcheide wyzen hun brood winnen.Hunne Wooningen zyn gcvoeg'lyk in kamers afgedeeld ,■ met tafels, banken, keukengereedfehap en andere nood-» wen*  DER GIPSIES. 4°7 Wendigheden voorzien. De weinigen, die het land bouwen , of vee kweeken, hebben een ploeg en andere vereischte werktuigen , dus is het met andere werklieden gelegen; doch nergens treft men overvloed aan. Hunne Wooningen , Klecdcren , zo wel als al het andere , 't geen hun omringt, duidt aan, dat zy tot de armfte foort van lieden behooren. Zy zyn zeer. gcfteld op Goud en Zilver, bovenal op zilveren Beekers, deeze eigenfchap hebben zy gemeen met de zwervende Gipfies. Zy laaten geene gelegenheid voorby glippen, om iets van dien aart te krygen ; liever honger lydendc, dan dit te misléu. Schoon zy weinig bezorgdheids betoonen, om rykdommen voor hunne Kinderen op te hoopen, nogthans erven deezen menigmaal een fchat van dccze foort, en zyn, op hunne beurt, verpligt, dit als een heilig Erfgoed te bewaaren. Dc gewoone zwervende Gipfies , die dus een ftuk Zilvers bezitten, begraaven het doorgaans onder de vuurplaats van hunne wooning, om het zo veel mogelyk te verzekeren. Deeze neiging, om zich het noodigc tc onthouden, op dat men iets overtolligs in eigendom moge bezitten, zo wel als veele andere hunner gewoonten, is vreemd, nogthans blykt dezelve oud te weczen, en hadden zy die mogelyk reeds, toen de Europeaanen hun eerst leerden kennen. Misfchien is geen Volk onder de zonne, by 't welk de Huwelyken, met zo weinig oveiiegs aangegaan, en met zo weinig plegtigheids voltrokken worden, als by de Gipfies. Zo ras een Jongen veertien of vyftien jaaren bereikt heeft, begint hy te befpeuren, dat hem iets meer dan eeten en drinken ontbreekt. Geene vrees voor de gevolgen hebbende , onder geen bedwang zyner Ouderen ftaande, gaat hy eene verbintenis aan met een Meisje, 't welke hem 't meest behaagt, van twaalf of dertien jaaren oud, zonder eenige zwaarigheid, of het hem na in den bloede beftaat , of geheel van eene andere Familie is. Godlyke Bevelen deswegen kent hy niet, cn menschlyke Wetten kunnen niet veel invloeds hebben op hem, die in 't wilde leeft, afgefcheiden van het waarneemend oog eener heerfchende Magt. De tyd van vryen duurt zeer kort, dikwyls alleen zo lang, dat de partyen tyd hebben om de wederzydfchc genegenheid te kennen te geeven. Zy wagten na geene Huweiyks-inzegening: dewyl het by hun 'er niet op aan komt, of dit naderhand, ja of dit in 't geheel, wel verrigt werde. Nogthans fchynen zy niet III. DEEL. MENGELW. NO. 10. G g ge-  4oS BERIGT, VAN DE VERSPREIDING geheel onveiTchillig, ten opzigte van dc Huwelyksplegtigheid; niet om zich overeenkomftig met zekere Inftelling tc gedraagen; maar uit een trots, om na tc volgen wat by andere Volken gefchiedt, om niet minder dan zy tc weezen. Naardemaal dc zeer jonge jaaren der Egtelingen, of eenige andere ongefchiktheden, tegenwerpingen by een geordend Geestelykcn kunnen baaren , vervoe°en zy zich menigwerf by een van hun eigen Volk, die voor Priester {peelt, en het Paar verbindt. Het Huwelyk voltrokken zynde, bezorgt zich de Man ccn ftcen tot een aanbeeld, nyptangen , een vyl, ccn hamer,.en wordt een Smit, of volgt eenig ander beroep, 't geen hy van zyn Vader geleerd heeft, en vangt een landloopend leeven aan. Begaat zyne Vrouw eenig misdryf, hy geeft haar eenige Hagen om de ooren, j'a dikwyls laat hy haar om eene geringe oorzaak loopen. Zy moet, over 't algemeen, haar gedrag zeer regelen volgens zyn wij, en zy möct meer op hem dan op zich zelve letter;. Nimmer trouwt een Gipfie een Perfoon, die niet van dc Gipfies afdamt. Wanneer eene Vrouw in de kraam bevalt, 't welk zeer dikwyls gebeurt, dewyl de Gipfies zeer vrugtbaar zyn, woult het Kind gebooren in de elendigc hut, of, naar het beloop der omftandigheden , in de open lugt, doch 't gaat altoos gemaklyk en gelukkig toe: eene Vrouw, die 't eerst by de hand is, verrigt het werk eener Vroedvrouwe. Een daar toe gefchikt vat ontbreckende, graaven zy een gat in den grond, vullen het met koud water, en wasfehen 'er het even gebooren Kind in : waar op het gewonden wordt in eenige oude doeken, door dc mocder- lyke bezorgdheid gereed gehouden. Wat den Doop betreft, by deeze plegtigheid neemen zy liever vreemden, dan lieden van hun eigen Stam, tot getuigen: doch welk foort van volk dit is, kan opgemaakt worden uit dc wyze waar op zy ze onfhaalen. De Doop verrigt zynde, neemt de Vader die Perfoonen , die 'er over geftaan hebben, na een Bierhuis, of, wordt dat niet in de nabyheid gevonden, na een ander huis , cn onthaalt dezelve op koekjes en brandewyn. Is hy boven den laagften ftaat van behoefte verheeven , cn mild,'dan komt 'cremeer onthaais by; doch dc Vader zit niet mede aan, geheel bezig Zynde met dc gasten te dienen, Zo loopt deeze zaak af. De Kraamvrouw brengt den korten Kraamtyd, die zelden meer dan acht dagen duurt, met haar Kind, in de Hut,  DER gipsies. 4-C& «f onder een Tent, door by den rook. De Doopgetuigen "enden haar zomtyds verfrisfingen; doch het gebeurt liet zelden , dat de Gipfies onbeleefd genoeg zyn om met dezelve te twisten, en van het ftaan over den Doop 1" ontftaan, als zy de gefchenken te gering oordeelen, of S genoegen neemen in de gezondene ververlchingen. Gebeurt zulLs, dan laaten zy het Kind andermaal Doooen ia het valt wel eens ten derdenmaale voor. F en -e Vrouwen der Gipfies fmeeren haare Kinderen met eene' byzondere foort van fmeerzel leggen ze dan in de Ion of voor 't vuur, ten einde de huid beter moge doortrokken , en de bruine fehoonheid volmaakter, worden. 7v Suikcn geen wieg, dit flaaptuig is haar onbekend ïïetlind flaapt in 's Moeders arm , of op den grond, ff vl^m uit"•eleo-en zynde, doet de Kraamvrouw haar kSKK en°vaugt daar op onmiddelyk het bedelen of fteclcn aan. Terwyl zy het Kind nog op den arm draagt szv dkJagtiger dan op andere tyden , en neemt alles watlaar Voorkomt weg; misfchien vertrouwende op het beorip , dat men by dc ontdekking genadiger m t ftaan P un^lKn Indien zy zonder Hagen 'er met af kan tt n Shermt zv zich, door het°Kind aan de flagen Sot Ve ftSitot'zy gelegenheid heeft om weg te ko- 111 Wanneer het Kind wat fterker wordt, en drie of vier maande bereikt, draagt de Moeder het zelden langer op o, n maar oo den rug, waar het wmter en zomer zit, met oude vrjddcn bedekt,' het hoofd boven de Ichouder van de Moeder uitfteekende. Krygt zy meer Kinderen 3vk doorgaans by deeze vrugtbaare Moeders het geval f hn°aat 'cr een, of twee, aan de hand, terwyl de anl'v rondsom haar heen zwerven: mdiervoege toegerust doorzwerft zy Steden en Dorpen. Niettegenftaande de JEE, der Gipps, en llordigc opkweeking, zyn dc tmvv créénpaarig in hun getuigenis, dat deeze Kmde'Ir wel uitzien, welgemaakt, leevendig, aartig zyn, 1 fehoone oo "en l ebben. De Moeder vlegt het zwarte 1 ■ Ïpv Kinderen op de kruin des hoofds, deels om het Sde obgetSin, deels tot cieraad. Dit is alles wat zv ooit doet om haar Kind op te toonen : want m f^ylmerdraaseU zy geen kleederen, tot den ouderdom S S-?aa?enf?n d'en Winter moeten zy zich met het Hekzei eender oude lappen behelpen. Zo rasf de Kinderen buiten kunnen looien, worden zy G g -  4tO ÏERIGT, VAN DE VERSPREIDING danfen geleerd, 't welk beftaat in op een been rond te fpringen, en beltendig met het andere agter uit te fchoppen. Met den tyd voegt men by deezen dans het maaken van allerlei postuuren, om met dezelve de voorbygangcrs te vermaaken, en hun eenig geld af te troggelen. Verdep leeren zy, bovenal van de Moeders, de kunst van fteelen. Schoolgaan is een onbekend ding, en worden zy tot geen huiswerk gehouden, dan dat zy den Vader helpen in het aanblaazen van 't vuur, als hy fmcedt. Met het twaalfde of dertiende jaar krygt de Jongen eenige kennis van 's Vaders bedryf, en wordt welhaast van 't Vaderlyk gezag ontheeven, daar hy het als dan in \ hoofd krygt, om, gelyk wy reeds vermeld hebben, eene andere verbintenis aan te gaan. Eene byzonderheid , welke algemeen is by onbefchaafde Volken, grypt ook plaats by de Gipfies. lk bedoel eene onbepaalde liefde tot hunne Kinderen: de bron van het onverfchoonbaarst verzuim. De Kinderen der Gipfies voelen nooit dc roede: zy betoonen de hevigtte vervoeringen van drift en koppigheid; doch hooren, in die vlaagcn, zelfs van hunne Ouders niets dan vleitaal, en worden geftreeld. In vergelding hier van, gelyk dit gewoonlyk het gevolg is van zulk eene opvoeding, betooncn zy de verregaandftc ondankbaar» heid. Deeze fterke gefteldhcid op hunne Kinderen gaat met een voordeel gepaard, te weeten, wanneer zy aan iemand iets fchuldig zyn, 't welk in Hungaryen en Zevenbergen menigmaal gebeurt, neemt de Schuldeifcher een Kind, en krygt door dat middel betaaling: dewyl de Gipfie alles aanwendt om de fchuld te voldoen, en de verlosfing van zyn dierbaar pand te verwerven. Zodanig is het gefield met de Huwelyken en de Opvoeding der Gipfies, waar op wel eenige, maar weinige uitzonderingen vallen : en die nog in eene geringe maate, onder het klein gedeelte, 't welk vaste woonplaatzen heeft. Daar nu het Volkscharacter door de Opvoeding gevormd wordt, hoe kan men zich dan verwonderen, dat de Gipfies Lediggangers, Dieven , Moordenaars en Brandftigters 'zyn. Is het waarfchynlyk , dat Lieden naarltig zullen weezen, die in luiheid zyn groot gemaakt? Kan men vcrwagten, dat zy elk in 't bezit zyns cigendoms zullen laaten, daar Vader en Moeder beide , van de vroeglte kindsheid af,Juin fteelcn geleerd hebben? Wie kan een algemeen denkbeeld bezitten van opregt handelen , die geen onderfcheid weet tusfehen regt ea onregt, en nooit  DER. GIPSIESi 411 feéleerd heeft eenig verfchil tusfehen goed en kwaad, deu^d. en ondeugd? Straffen, anderen aangedaan, wegens door hun gepleegde misdaaden , hebben geen uit* werkzels op iemand, die geene genoegzaame aandagt toebrengt , om uit anderer voorbeeld wys te worden: en als zyne0eigene ondervinding hem gevoelig leert, dat hy de handen'van anderer goed moet afhouden, brengen gerin* o-c ftrafien geen duurzaamen indruk te wege t en de ftrengere, waar het leeven mede gemoeid is, kunnen omtrent der n-eftraften niets uitvoeren. Zo lang, derhalven, de Opvoeding onder de Gipfies op dien voet blyft, is 'ergeen hoop , dat 'er eenige Zedebetering onder dat Volk k°Veèl heeft men gefprooken van de gezondheid der Gipfies, en, in de daad , zy genieten dat Leevensvoorregt onaffcbrooken en volkomener dan de gcregeldst leevende Volken , die zeer oplettend op zichzelven zyn. Tegen alle winden en weer gehard, weeten zy van geene verkoudheden , zinkingen , en dergelyke ongefteltenisfen. Eene heerfchendc Ziekte dringt fchielykcr door in de Wooningen van befchaafden, dan in de Hut of Tent der Gipfies. °Met andere Volken zyn ze onderworpen aan de Kinderpokken en Mazelen ; doch met oneindig minder bevaar van 'er door weggelleept te worden : zy vinden zich bloot gefield aan eene oogkwaal, ontftaande uit den beftendigen rook en damp in hunne Hutten, geduurendé den Wintertyd. In andere opzigten kennen de Gipfies geene kwaaien , tot de tyd der natuurlyke outbinding komc. Schoon dit niet altoos in eenen zeer hoo¬ ien ouderdom Voorvalle, is het doorgaans in een vry ver bevorderden trap van jaaren: 't is iets ongewoons onder de Gipfies vroegtydig , of in de kindsheid , te fterven. Onbefchryflyk fterk is de zugt der Gipfies tot het leeven» nogthans pleegen zy bykans nimmer raad ■ met eenigen Geneesheer, of neemen eenige Geneesmiddelen, zelfs in de o-evaarlyklle Ziekten. Meesten tyd laaten zy het aatt de Natuur , of het goed Geluk , over; indien zy iets doen dan mengen zy eenig Saffraan in hun foep , ook is het koppen en aderlaaten by hun in gebruik. Wanneer de Ziekte klemt, en het waarfchynlyk is dat dezelve met den dood zal eindigen , breekt de Kranke in zugten en klakten uit oVer het aanftaande verlies des leevens,' tot tfat°hy in zyn gewoone verblyfplaats, onder een boom» &ï in een tent, den laatften leevensadem uitblaaze. G g 3 Naa^  412 BERIGT , VAN DE VERSPREIDING Naardemaal de toebereidzelen voor den dood meestal geregeld worden naar de Godsdienst-begrippen, zo derft een Gipfie , die niets weet of gelooft van de onfterflykheid der Ziele , van Belooningen of Straffen na dit leeven, doorgaans gelyk een Beest: onkundig van zichzelven , onkundig Van zynen Schepper , en geheel onbekwaam om eenig begrip van eene hoogere beftemming te vormen. Op het oogenblik dat iemand fterft, vangt het weenen, kermen , rouwklaagen , en het uitrukken van het hair, aan , dit doet de Vrouw over haar Man , de Kinderen over hunne Ouders. Ouders, die hunne Kinderen verliezen, vertoonen zich ontroostbaar. Weinig kan men van hunne Begraafenisfen zeggen, dan dat, te dier gelegenheid, het geklag en geween verdubbeld, en zeer geweldig wordt. Wanneer de Aanvoerder van een Horde fterft, gaan de dingen met meer fiaatlykheids toe. Zyn eigen Volk draagt hem, met grooten eerbied, ten grave, als dan fchynt ieder aandagt en ernst , fchoon zy ten zelfden tyde zich aanllellen dat het by anderen gelach moet verwekken. Zo gaat. het toe, als een Gipfie een natuurlyken dood fterft. Dan , dikwyls gebeurt het, dat hy het leeven op eene geweldige wyze verliest , niet door eigen toedoen: want zelfmoord , of het ombrengen van Kinderen , zyn by hun ongehoorde zaaken. Geen Gipfie maakt ooit een einde aan zyn eigen leeven uit verdriet, angst of wanhoop ; hy is zo zeer op 't leeven gefteld , dat eene tot dat uiterfte dryvende verlegenheid of wanhoop hem niet bekruipe. Zelfs, in de grootfte ongelegenheden, is hy niet laaggeestig , altoos blyde , fterft hy niet voor dat hy den dood onmogelyk kan ontwyken : deeze ontmoet hy dikwyls aan de galg, wanneer de uitgang menigmaal vergezeld gaat van zeldzaame en belachlyke omftandigheden. Een Gipfie , die gehangen ftondt te worden , verzogt, als een byzonder gunstbetoon, dat men hem niet met het aangezigt na den weg toe mogt hangen; zeggende, „dat veelen zyner Kennisfen dien weg voor„ by gingen, en dat hy het zich zou fchaamen, dat zy ,, hem aan de galg zagen hangen." Op een anderen tyd bragten de Vrienden.van eenen, die ter Straffe uitgeleid werd , als zy uit de gefprekken en de houding bemerkten , hoe ongaarne hy na de galg ging . by de Regters het volgende vreemde verzoek in. „ Heeren, wy -bid* „ den  DÉR GIPSIES. den u , dwing een Mensch niet tot een ding , Wanr „ toe gy ziet dat hy geene genegenheid altoos heeft'" i Dergelyke belachlyke tooneelen ziet men veel tyds by de Strafoefeningen, aan de Gipfies volvoerd: zy ftrekken ten blyke van de verregaande bedagtlooshciti deezes Volks. (ft Vervolg en Slot in een volgend Stukje.') de jaloersheid. (Naar het Hoogduitsch van s. gesner.) T")e Jaloersheid is een der flerkfle hartstogten ; zy is de vergiftigfte der flangen , welken de FurïéV in onzen boezem werpen ; dit ondervond Alexis ; hy beminde Dufne en Dafne beminde hem; beiden konden ze roemen op fehoonheid, hy was manlyk bruin, zy blank, en onfchuldig ee- ]yk de Lelie , als zy in den morgenflor.d ontluikt. . Zy hadden eikanderen eene eeuwige liefde gezwooren'; Venus en I de Mingoden fcheenen hen met onrclbaare gunften te beweldaa- ' digen. De Vader van Alexis was van eene zwaare krark heid gelukkiglyk herfteld. Myn Zoon ! fprak. hy , ik heb eene gelofte gedaan , om den God der gezondheid zes fchaapen te offeren : gaa heen , en breng deeze fehaapen tot zvnen Tempel. Twee lange dagreizen was deeze Godstempel verre- . onder het Horten van veele traanen nam hy affcheid vaiï zyn Meisje; even als of hy eene lange reis ter zee te doen had en treurend dreef hy zyne fchaapen voor zich heen; z;Ch van zyn Meisje verwyderende,zuchtte hy, gelyk de Tortel zucht den ganfehen weg langs. Hy ging door de fchoonfte velden' en zag ze met; de fchoonfte gezichten deeden zich voor zyné oogen op, en hy gevoelde hunne fehoonheid niet; hy zat* alleen zyn Meisje ; hy zag haar in haare hut; hy zag haar by"de wa terbeekjes in defebaduw; hy hoorde haar zynen naam noemen en zuchtte, zo ging hy achter zyne fchaapen voort ver'' drietig , dat zy niet fnel waren , gelyk de- Rheeën; eindelyk echter, kwam hy by den Tempel Het offer was gebrasrr' geflagt, en de Liefde geeft hem vleugels, om op het fpoedigst huiswaarts te keeren. In een bosch, 't welk hy doorloopt, heeft hy het ongeluk van door een' fcherpen doom diep in zynen voet geftooken te worden ; en de pyn verdunt hem naauwlyks na eene naastgelegen hut te kruipen, een goedhartig Paar nam hem in, en omleidde zyne wonde met 4 hee-  CE JALOERSHEID. heelende kruiden. ö Hemel! wat ben ik ongelukkig! Zo zucht hy geduuriglyk, cn telt ieder mimrut; ieder uur fchynt hem eene treurige winternacht; en eindelyk giet eene öngun- ftige Godheid hem het gift der jaloersheid in het hart. . Hemel! welk eene gedachte! zo mompelt hy, en ziet woedend om zich heen: Dafne kon my ontrouw zyn ! Haatlyke geachte! doch meisjes zyn meisjes; en Dafne is fchoon; wie ziet haar zonder verrukkinge? En is Dafois niet reeds lang op haar verliefd ? Hy is. fchoon : wie wordt niet door zyn gezang betoverd, wie fpeelt zo fraai op de fluit als hy? Zyne hut ftaat by Dafnes hut; een bekoorlyke lommer is de fcheiding. • • 6 Verdwyn ! gaa wech ! haatlyke gedachte! Gy graaft fteeds dieper in mynen boezem, cn vervolgt my dag en nacht. Dikwyls toont hem de zwakke inbeelding zyn Meisje, hoe zy vreesachtig in de fchaduw fluipt, daar Dafnis aan eene waterbron haar eti den Echo de fmarten zyner liefde toezingt. • Hy ziet haar finacbtend oog; byziet* hoe haar boezem door zuchten zwelt, of, hy ziet zyn Meisje onder het bogtig gewelf der lommer fluimeren, Daf- nis fluipt in de lommer, ziet haar, treedt zachtjens ■nader, ongeftoord laat hy zyne betoverde oogen op elke fehoonheid vallen, — hy bukt zich, kust haare hand, — en zy ontwaakt niet; — hy kust haare wangen, hy kust haare lippen, en zy ontwaakt niet! 6 lk ellendige! . roept Alexis, woedende; maar welke haatlyke beelden fchilder ik my zelf? Waarom ben ik zo vine.ingryk, om my met dc grootfte pynigingen te kwellen? Waarom denk ik, ik ondunkbaare ! alleen aan het geene haare onfchuld beledigt ? Reeds was het de zesde rampvolle dag, en zyne wonde nog niet geheel geneezen. Hy omhelst zyne beweldaadigers; • het geen opregte goedgunftigheid zeggen kan , bragten zy in * om hem te rugge ~ te houden, maar te vergeefs; van de Furiën voortgedreven, vliegt Hy van hun af, z© ras Hy kan; — 't was avond, en de volle maan fcheen, toen Hy van verre der hut van Dafne zag, Ha! wech nu, wech nu! haatlyke gedachte! daar woont zy, die my bemint, en heden nog* heden nog ween ik van vreugde in haare armen. — Hy fprak, en fpoedde zich voort; maar „ van onder het loof dees wyn„ gaards, die na de hut leidt, zag hy zyn meisje heen gaan. „Zy is het." — Ha! Dafne ! gy zyt het! uwe tedere lengte* uwe zachte gang, uw fneeuwwit gewaad ! — Zy is het, Hemel ! Zy is het! Maar werwaarts gaat zy zo laat tegen den nacht ? het is toch voor jonge meisjes gevaarlyk zich in den nacht op het open veld te waagen; misfchien gaat zy wel vol verlangen my op mynen wag te gemoet. Hy fprak * maar een jongling vojgite Haar uit den wyngaart na; voegt.  DE JALOERSHEID. 415 isich aan haare zyde; en vriendlyk drukt zy haare hand In de zyne. » Hy gaf Haar een korfje met bloemen ; met eene bekoorlyke houdinge hing zy het aan haaren arm; . zy gingen van de hut af, en in den maanfehyn te zamen heen. Vol verbaazinge flond Alexis van verre, en beefde van het hoofd tot de voeten. Hemel ! ach, wat zie ik! Al te waar! ach! al te waar is het, 't welk my kwelde Eene medelydendc Godheid voorfpclde het my, 6 ik Ellendige! 6, wie zyt Gy, een God , of eene Go- üin, die my myn ongeluk voorheen gevoelen liet? ■ Wreek my , — wreek my, draf voor myne oogen, ftraf deeZe trouwloosheid,, en laar my Ellendigen dan fterven! Arm in arm gingen het meisje -en de jongling, met eene vriendlyke houding, in den maanfehyn na het myrthen boschje, 't welk den Tempel van Venus omkranst. In de fchaduwe deezer myrthen gaan zy, zeide Alexis in woede, en deeze fchaduwe, waar zy my meenigwerf de trouwfte Liefde zwoer! Nu zyn zy in het boschje. — 6 He¬ mel! ik zie hen niet meer, verborgen in de digtfte ftruiken, zullen zy zich in de fchaduw nederzetten. Doch neen, ik zie hen weder; in den maanfehyn blinkt haare witte Meeding tusfehen de takken en zwarte ftammen door; zy ftaan ftil. ' Hier is eene fraaye opene plaats, en zacht gras. —— Trouwlooze ! plaats u hier neder, en zweert eikanderen uwe misdaadige Liefde! Mogten de Furiën u verjaagen! maar neen, hoor! de Nachtegaaien zingen hunne tedere gezangen; de Tortelduiven zuchten om hen heen. -Doch neen, ook hier blyven zy niet, zy gaan tot den Tempel, der Godin. —Ha! — ik wil nader gaan , ——— ik wil hen zien, ■ ik wil hen beluisteren. Hy floop in het myrthen - bosch ; fteeds gingen zy nader tot den Tempel, die, op witte marmeren pylers fteunende, door den glans der maan, in de nachtlucht van verre gezien werd! ■ Hoe! zy waagen het de trappen des Tempels te beklimmen? Zou de Godin dér Liefde dan de zwartfte trouwloosheid befchermen? Hy fprak, en zag het meisje de trappen des Tempels opgaan. 1 Met het bloemen- korfje in den arm ging zy onder de omfluitende pylers; en de jongling bleef aan eenen derzelven ftaan. In de fchaduwen van het bosch kwam Alexis nader; beevende en vol vertwyffelinge floop hy in de fchaduw op, welke een van de pylers maakte, bukte zich na hen toe, en zag Dafne tot het flandbeeld van Venus gaan. Door het melkwit marmer glansde deeze in den maanfehyn, als of ze ophield eene Godin te zyn, en zich voor de bedwelmde oogen van aanbiddende fterfiingen nederboog; zy fcheen vriendlyk van haaren voetflal op de offerenden neder te zien. Dafne zeeg voor de Godin op haare knieën ; leide den bloemenkrans voor zich heen, en  4i<5 DE JALOERSHEID. en met eene droevige houdinge bad zy fnikkende aldus: HoorJ och hoor'. goede Godin ! Befchermfler der trouwe Liefde! hoor myn fmeeken, neem in gunst aan, dien krans, welken ik u ten offer breng? Avonddauw en myne traanen glinfteren op denzelvem Ach! reeds is het de zesde dag, zedert Alexis my verliet, 6 Aartsgoede Godin 'i Laat hem gezond in myne armen te rugge komen! Befchcrm ! ö Befcherm hem op zynen weg, en leid hem zo gezond, zo vol liefde, als hy my verliet, in myne verlangende armen tc rugge! Alexis hoort dit, ziet den jongling tegen zich overfiaan, dien thans de heldere maan in 't gezicht fcheen. Het was Dafnes broeder; want zy was vreesachtig, en wilde niet alleen in den «acht na den Tempel gaan. Alexis trad van achter den pyler te voorfcbyn. Dafne was door de blydfte verrukking verrast; — Hy vol vreugde en fchaamte; en zo zonken zy beiden, met omé'lkaêr geftrcngelde armen, voor de Godin neder. ZEDELYKE BEDENKINGEN. ■PNe onbedagtzaambeid, de dogter der onkunde, is eene bron van veelvuldigeonaangenaamheden:, tegenfpoeden, drukkende rampen, en onoverkomelyke wederwaardigheden— De onbedagtzaamheid wikkelt den mensch vaak in zwarigheden, in moejelyke omftandigheden , waarmede hy al zyn leven te worftelen heeft. Want eenen onbedagtzaamen, die zich, door zyne eigen onbekwaamheid, wegens gebrek aan genoegzaam doorzigt in zyde ondernemingen, in eene menigte moeijelyke omftandigheden ingewikkeld heeft, ontbreekt het veelal aan de gelegenheid, en de bekwaamheid, om 'er zich uit te kunnen redden. Dc waarheid van dit gezegde (laaft dc ondervinding door alle tyden, en men vind 'er overvloedig veel voorbeelden van onder allerlei rang van menfehen. Van den aanzienlykften tot den gering- ften; van den hoogden tot den laagften — van denrykflen tot den armften —■ van den vorst tot den veragtften bedelaar. — In hoe vele, en in welke moeijelyke omftandigheden , en in hoe groote zwarigheden ziet men niet veele van dezen, door hunne eigen onbedagtzaamheid, ingewikkeld, waaruit zy zich nooit of bezwarclyk red:Jcn zullen. Dat de bedagtzaamheid dan meer de wagt hielde over onze daden! — Dat zy vooral 'er door beftierd wierden, in welker handelwys het algemeen veel belang heeft! Menfehen , die zich in hunne natuurlyke gedaante vertoonen , zyn doorgaans de beminnelykfte perfoonen. Hy, die iets anders wil fchynen, dan hy in waarheid is; die zich buiten zynen kring in  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 41? in dien van eenen anderen wil bewegen, of geheel buiten zynen kring poogt te'fpringcu, die word belagchelyk in het oog van al de waereld. Een gemaakt mensch is by een ieder tot een walg, of tot ecu fpot. Die wat korzelig van hoofd is zal een ver.Waandeh, een gemaakten pedant, zomtyds met een ecnvouwig en alierverftaanbaarst woord zeggen : dat hy een oorfpronkelyke gek is ; terwyl een Spotter hem, door eene fpotachtige vleijery, tot een belagchelyk voorwerp fielt; en hem , voor eenigen tyd, tot een voorwerp van vermaak en divertecring houd. — En, waarlyk, de pedanter'v , de gemaaktheid , kan niet vallen in een recht beminrielyk man, ais zynde geheel onbegaanbaar met zulk een karakter. Het is met de gemaaktheid in den mensch even eens gelegen als met de fchriften dier lieden, die door een hooggezwoilen flyl van de natuur af wyken; welke, om te behagen, flegts juistheid en eenvouwigheid vordert. --— Een deugdzaam, God;dienftig, Vryheid- en Vaderland-minnend Man heeft regt om onze achting te vorderen. Maar een ondeugend mensch, zonder grondbeginzels van Godsdienst, die noch liefde voor zyn Vaderland , noch liefde voor de Vryheid heeft, is eene fchandvlek der Natie. Men vind èlders, dat een voornaam Wysgeer, die, over de leiding en onderwyzing van jonge Vorften handelde, van oordeel is, dat men, om dezelve tot deugdzame en brave Beflierders van hun volk te maken, hen met woorden en redenen zo zagt als zyde moet overtuigen, of tragten te oVertuigen. van hunnen onvermydelyken pligt. Dan deze zagte woorden, fchoon zy anders ook met een goed oogmerk mogten gebruikt zyn, zouden wel eens eene laffe vleitaal in zich kunnen bevatten , wanneer zy, even als een heilzaam geneesmiddel in de onkundige handen eenes onbedreven Geneesheers, ten nadeele werken , in ftede van iets heilzaams te wege te brengen. De Vleitaal toch, zo gemeen aan de vorftelykc Hoven, is het vcrderfelykfte Zaad, dat men in 's menfehen hart Zaaijèn kan; want opwasfende zyn de vrugten daarvan Hoogmoed en Dwin. gelandy. — En een land, waarin deeze twee ondeugden de heerfchende gebreken zyn van hun, die den teugel der Regering in handen hebben, is ten hoogfte te beklagen! Jammer- lyk ongelukkig en beklagenswaardig zyn de Ingezetenen, die de wrange vrugten der drukkende dwingelandy van hunne beflierders moeten (maken; die aan de knellende ketenen van flaver- ny worden omgevoerd. Dit is bovenal ondragelyk voor hun, die met geen (laaffche ketens om den hals zyn ter wereld gekomen ; maar de onfenatbare waarde der Vryheid kennen. ■ Zou men, derhalven, uit deze betreurenswaardige tiit- komften, welke die zagte zyde woorden veelal tot een gevolg kunnen, cn waarlyk zeer dikwils hebben, niet mogen afleiden, «lat het oneindig beter en voordeeliger zou zyn , zich , in het raad-  4i8 ZEDELYKE BEDENKINGEN. raadeeven van Vorften , of zulken , die gefchikt zyn om het roer van Regering te beftieren, of daar reeds werkelyk aan geplaatst zyn , rooit van eenig ander middel , dan van de waarheid, te bedienen? Alle Raadgevingen, die op dit onwrikbaar fundament rusten, zyn veilig en goed; zy, die dezelve geven, voldoen best aan hunnen pligt; en zy, die dezelve ontvangen en opvolgen , genieten daar van de hcilzaamfte uitwerkzelen; naardien hunne Regering de wenschlykfle uitkomften heeft. Welk eene toejuiching ontvangen zy, die der Maatfchappye meer hulde doen dan aan hunne eigen belangens! Die uit grootmoedige grondbeginzels hun eigenbelang kunnen opofferen aan 't algemeen welzyn! • Welk een hemelsbreed verfchil met de handshvys der zulken, welke in alle hunne handelingen niets anders bedoelen dan eigenbelang. Zalomo zegt van de¬ ze twee zo verfchillende lieden : Een Stad fpringt op van vreugde over het welvaren der Rechtvaardigen; maar als de Godlooze fterft, is 'er gejuig. Het is waar dat de ouderdom eén zekere eerwaardigheid byzet; even gelyk een hoge rang, of aanzien in de wereld ; en wie twyfelt 'er aan, of de Rykdommen doen bet zelfde? Zal men niet allen eerbied betoonen voor een ryk man? Laat een arm man zyne ftem verheffen , en men zal vragen , zegt Zalomo: Wat is dat voor een man? Terwyl een ieder zwygt, als de ryke fpreekt. . Dan , het is noch de ouderdom, noch het aanzien, noch het geld; maar de deugd alleen , welke den mensch ware verdienden fchenkt. Nocli ouderdom , noch hoge daten, noch fchatten, geven iemand ooit eenige verdandigc waarde; die hangt veel meer af van een juist oordeel. Men ontmoet immers ouden van dagen, die kinders in 't verftand zyn: aanzieneiyke rammelaars, die gelyk ledige va.» ten een geweldig geraas maken; en ryke gekken. Daarentegen vind men Jongelingen van verdand, — ook onaanziclyken em rmen met verheven zielen.  BERICHT WEGENS EENE VOORDEELIGE AFLEVERING van het, voor alle CHRISTENEN zo BELANGRYK, WERK. INLEIDING INDE GODLYKË SCHRIFTEN van het N, VERBOND, DOOR J. D. MICHAËLIS, ridder van de noordstar, hofraad, professor in de wysgeerte op de hooge schoole te gottingen, ENZ. ENZ. ' 5 Stukken in gr. 8vo. groot, behalven 't Voorwerk, en Registers ruim 2500 Bladz. Met Privilegie van Hun ed. gr. mog. de heeren staaten van holland £n west vriesland. D e Schriften des N. Verbonds, de voornaamftezo niet de eenige waare aanleiding zynde, waaruit de be» lyderen des Chnstendoms de Leer en Voorfchriften hunnes grooten Meesters, en die zyner, door zynen geest verlichte'Apostelen, kunnen leeren kennen, is het belang, dat alle Christenen daarin dellen, zo algemeen erkend, dat geen onder hun ooit götwyfeld heeft, aan de noodzakelykheid, om van deeze Schriften gebruik te maken tot regeling van' zyn geloof en wandel, 't is ook om die reden, dat de vyanden van de Leere des Euangeliums, genoegzaam altoos cn alleenlyk hunne zo openbaare al* be-  II i ■ -\ - bedekte aanvallen tegens deeze boeken gericht, en dezelve op verfchillende vvyzen befrreeden hebben. De echtheid, de geloofwaardigheid derzelver, de Godlyk ingeeving, die derzelver Schryvers beftierd heeft, te ontkennen of twyffelagtig te maken, de duisterheden daarin voorkomende te vergrooten, fchynbaare tegenftrydigheden als daadelyke, bewyzen van derzelver menfchelyke vinding of dwaling aantevoeren, dit waren van ouds de wapenen, waarmede zy poogden het Godlyk gezag van de Boeken desN. T. te ondermynen, en daardoor het geheele Christendom den bodem in te Haan. • \ Van hoe veel aanbelang het dus voor t Christendom zy, deezen grond van onzen Godsdienst tegen zodanige aanvallen verdedigd, en voor altoos beveiligd te zien, is voor een ieder tastbaar. Hiervandaan dat 'took, van de vroegfte tyden af, aan feene welmeenende Mannen ontbroken heeft, die unne vermogens befteed hebben ora de fchriften des N. T. in 't gemeen, of zommige derzelver in 't byzonder, van de befchuldigingen door het ongeloof bygebragt, te zuiveren en vrytepleiten. Naarmaate van de tyden en de bekwaamheden zodaniger Schryvers, zyn ook hunnen pogingen van verfchillenden uitflag geweest. — 't Schynt voor de Eeuw die wy beleeven befpaart te zyn geweest, die poogingen gelukkiger en volkomener dan ooit te zien uaagen. De groote Michaeljs (wiens naam en verdienften te bekend en te gevestigd zyn, dan dat wy 't zouden waagen by dezelven eenig en loffpraak te voegen) is de Man die het eerfte en eenigfte volkomen Werk in dat vak heeft voortgehragt, voorzien van alle de nodige hulpmiddelen, van Taal- en Oudheidkennis, zo wel als van gezonde Oordeelkunde, en by dat alles bezielt door eene oprechte, en ftandvastige Liefde tot de Waarheid, heeft hy, als een vrucht van eenen veeljaarigen Arbeid, het Christendom een gefchenk gedaan, waardoor zyn naam en nagedach-" te-  tlt tenïs in roem en zegen zal blyven, zo lang Jefus Leer gepredikt wordt, door het uitgeven eener INLEIDING IN DE GODLYKE SCHRIFTEN DES N. VSK.B0NDS. Dit werk in de Hoogduitfche Taaie gefchreeven wierdt in den Jaare 1777, met overleg van den geleerden Aucteur, en onder het nauwkeurigk opzigt van een zyner Vrienden, den Wel Ëerw. Zeer Geleerden Heere Rutz, Luthersch Predikant in 'sHage, in 't Nederduitsch Vertaald, in 5 Stukken in gr. 8vo. uitgegeven. De graagte» waarmede het ontfangen, de loftuitingen, waarmede het algemeen beoordeeld wierdt beantwoorden aan de waarde des Werks; en inderdaad een iegelyk, die den Inhoud van 't zelve, zo als wy die hier onder geplaatst hebben, hechts oppervlakkig nagaat, kan niet anders dan verbaasd ftaan over de menigte van allerbelangrykfte voorwerpen, die daarin behandeld worden, en daarby in aanmerkinge neemende de bekwaamheden van den Schryver» den menigvuldigen arbeid,onderzoek en nafpooring daaraan te koste gelegd, de wyze waarop hy alle onderwerpen behandeld, moet men met verfchei« dene groote Mannen van onderfcheidene gezindheden in ons Vaderland toeftaen; dat 'er in eene lange reeks van Jaaren geen Werk in ons Land te voorfchyn kwam, dat meer de aandagt en tevens de erkentenis verdiende van ieder, die 't niet onverfchillig was, in zyn geloof aan de Schriften des N. Verbonds en de Leer daarin vervat bevestigd te worden. Vooral wierdt het nuttige van dit Werk des te algemeener erkend, daar het van zo een uitfteekenden Dienst was, voor alle Leeraaren der Christenen zonder onderfcheid, als die daarin eenen fchat van Uitleg-Taal- en Oudheidkunde byecn vonden, welke hen zo onontbeerlyk was, en die zy, als zo wyd en zyd verfpreid, en welkers bronnen, waaruit den doorgeleerde Michaëlis fchepte, voor veelen geheel * a on- *  m ontoegankelyk waren, elders te vergeefs zog' ten. ■ • --" J ■ ' •' ' Dan by het inzien der algemeene nuttigheid van dit onfchatbaar Werk, beklaagden veelen zig, dat door de uitgebreidheid,' de'prys tc hoog viel voor Burger,-, en, niin-verraqgerjde . Lieden, ..die • '»iet minder als de gegoedlle- belang hadden om zig een werk van zulk eene uitftekcndë en uitgebreide nuttigheid eigen te maaken,-dit verlangen onlangs wederom verleevendigd, by gelegenheid dér uitgave van, het rfte Stuk der Méï- "ding in "dé Sdhrifcen des O. T. van denzélven Schryver; heeft.de Eigenaars van dit Werk bewoogen, hunne Landgenooten gelegenheid te geven \ hetzelve. beftaande zo als boven gezegd is in 5 Stukken, te■ zamen -ruim 2500 Biadz. behalven 't ' Voorwerk en Registers uitmakende-, tot den zeer maatigenPrys van /"8-10 in 'plaats van /13-10. Zo als 't zelve by de eerfte uitgave gefield was, te BS komen onder dè volgende voorwaarden: • I. leder,'die dit Werk tot dien prys begeert, gelieve zulks by hunne gewoone Boekverkopers, op te geven voor den 15 November deezes jaars 1788. II. Ingevalle. het. getal der - opgegevene Exemplaaren 200 bedraagt, zal de uitgave vastelyk voortgang hebben, en de aflevering gefchieden met i. December daaraanvolgende. III. Ingevalle tegens verwachting geene 100 Exemplaaren bèfteld waren, behouden de Uitgevers het recht om de aflèvering al of geen voortgang te doen' hebben, waaromtrent zy zig ■verbinden het publiek, by Advertentien in de Couranten, kennis te geven. 'IV. By de'opgave wordt geen geld gevorderd, maar alleen by de'aflevering, die op den bovengen), tvd in eens 'zal gefchieden. V. Na den 15 November zullen geen opgaaven van Exemplaaren tot den verminderden prys aangenomen wordeni, & . Ein-  Eindelyk verbinden de Uitgevers zig op 't plechtigfte, om buiten 'de opgc-gevene Exemplaaren vólitrekt geene, en,aan niemand, afteléveren min* der als tot den gewonen prys van ƒ 13-10. en hoe zeer men zomtyds klaagt, dat zomtyds niet ftiptelyk aan zodanige beloften voldaan wordt, zyn 'er egter gevallen, waar in het tegendeel heeft plaats gehad, en de ondervinding zal toonen, hoe heilig wy ons hier gegeven woord zullen houden. Op dat nu ieder over den aart, het gewigt en waardy des Werks zouden kunnen oordeelen» geeven wy hier den Inhoud van 't zelve. INHOUD i, VA N HET I. DEEL. I. STUK §. 1 ▼ an den Titel, dien men aan de verzamelde Schriften van het Nieuwe Verbond pleegt te geeven. §, a. Sommigen ontkennen in 't gemeen, dat deeze Schriften echt zyn: van den Manichffiër Faustus, die dit al vroeg deed, breedvoeriger. §. 3. Het gewigt van deeze vraag, en Hoofdboeken daarvan. $. 4. Gronden voor de echtheid van de Boeken des Nieuwen Testaments: 1) in het algemeen» zy berust op dezelfde gronden,die wy by ongewyde Schryvers voor volkomen overtuigend houden, en daar zyn nog in 't geheel geen gewigtige tegenwerpingen tegen dezelve gemaakt. 5. Inzonderheid 2) daar is tusfehen den dood der Apostelen, enden tyd, wanneer deeze Boeken zeer bekend zyn , te weinig tyd verloopen, en de onderfchuiving is bykans onmogelyk. %. 6. 3) Getuigenisfen der Kerkvaderen, en aai * 3 dei  VI dere Christelyke Schryveren van de eerfte eeuwen. §. 7. 4} De ketters van de eerfte eeuw, de gewigtigfte getuigen, wanneer zy de Boeken, die met hunne leerftellingen niet overeenftemmen, toch den Apostelen toefchryven, maar de Apostelen verwerpen, of, de Boeken volgens hun famenftel veranderen. §. 8. 5) De ongelovigen van de eerfte eeuwen, en wederleggers van den Christelyken, Godsdienst gewigtige getuigen voor de Boeken des N. T. § 9. 6) De Oude Overzettingen. §. 10. 7) De Schryfftyl, een innerlyk bewys. 5. 11. 8) De overeenftemming met de gefchiedenis van den tyd, waarin men beweert dat het N. T. gefchreeven is, zelfs tot in kleinigheden, en daar een onderfchooven Boek zich zoude verraaden. ia. De tegenwerpingen hiertegen uit de waareof fchyntegenftrydigheid van andere Gefchiedenisfchryveren tegen de verhaalen van het N, T. inzonderheid van Lucas. % 13. -Wat canonyk en wat apocryph zy. De godlyke Ingeeving van het N. T. Of daar van de waarheid van den Christelyken Godsdienst volftrekt af hangt. $. 14. Waaraan men erkent, dat een Boek van het N. T. van God zy ingegeeven. Wy neemen de Schriften der Apostelen, indien zv echt zyn, als van God ingegeeven aan. §. 15. Van de Schriften des N. T. die niet door Apostelen, maar door medehelperen der Apostelen zyn opgefteld. 3. 16. Het N. T. 'is voor het grootfte gedeelte in de Griekfche taal gefchreeven, Redenen van dien. $. 17. Het vreemde verdichtfel van Har nu in aangaande eenen Latvnfchen Grondtekst. f# ï8. Het Griekfchvan 't "N. T, zweemt, gelyl? dat'  va dat der LXX Taaismannen, naar het He- breeuwsch. S. 19. Of dit zoodaanig een gebrek der fchryfwyze in 't N. T. zy, dat met deszelfs godlyke Ingeeving niet beftaan kan. Gefchillen over de zuiverheid van 't Grieksch in het Nieuwe Testament. §. 20. Hebraïsmen, Rabbinismen , Syriasmen, Chaldaismen, Arabiimen. €. ai. Een dubbelde doolweg, welken men in opzicht tot de Hebraismen betreeden heeft. §. 22. De taal van het N. T. heeft iets van het Alexandrynfche. «. 23. Cilicismen die by Paulus zullen gevonden worden. Nog iets in 't algemeen vaa de Griekfche fchryfwyze van Paulus. §. 24. Perfifche Woorden. 4, 25. Latinismen. L:.\<*i L 26. Idiotismen, gemeene Griekfche woorden en fpreekwyzen. Attisch en gemeen Grieksch- 5. 27. Van Solseismen of Vitia Grammaticalia in eenen bepaalderen zin. 28. Hermeneutifche gevolgtrekkingen hieruit. « °o. Deeze gevolgtrekkingen worden door t gene , dat tot dusverre al of niet gedaan is nog meer bevestigd. « ao. Gevolgtrekkingen omtrent de onderwyzmg in 't Grieksch in de fchoolen. « %U Van ontleende of aangehaalde plaatfen de3 Ouden Testaments in k algemeen. S. 52. Van de aanhaalingen ten bewys, of van vervulde voorzeggingen, in 't byzonder: Welke zwaarigheden zich by haar opdoen, en hoe zy misfchien uit den weg kunnen geruimd worden. „ ' - - . , c ««, Het O. T. wordt dikwerf, doch met altyd, volgens de LXX. aangehaald. C. 24. Twee nog twyfelachtige gisfingen van Schul tz en EïHesti, aangaande de aanhaaling des O. T. volgens de LXX: * 4 d§  vin en nog een derde, van dén Aucteur, §. 35. Of zomtyds in 't N. T. apocryphe plaatzen, dat is zoodanige welke in onzen Hebreeuwfchen en Griekfchen Bybel niet ftaan, aangehaald worden. §. 36. Nog iets aangaande de manier van citeeren. 5. 37. De oorfprongelyke Schriften des N. T. zyn verlooren. §. 38. Oude manier om Boeken uittegeeven, op 't Nieuwe Testament toegepast. §. 39. Verfchillende leezingen, onder welke Hechts ééne de rechte zyn kan, waren in 't N. T. onvcrmydelyk, en zullen niet ontkend worden. §.■40. Onderfcheid tusfehen Varianten, en fchryffouten. §. 41. Of door de Varianten des Nieuwen Testa. ments ons geloof onzeker wordt ? §. 42. Op wat wyze valfche leezingen ontftaan. Ëen' algemeene aanmerking, waar men dit best leert. §. 43. Verdeeling, over de verfchillende wyze hoe zy ontftaan, in hoofdzoorten. J. 44. O Het verkeerde fchryven, en wel uitlaating, b~) by voeging. %. 45. <-) Verwisfelingen van gelykluidende woorden en letteren, in 't geluid of in de uitfpraak, of Synonyma. §. 46. 2). Misverftand van den Affchryver, aan- • 1 gaande dat gene, 't welk hy voor zich zagi 47. 3) Schuld van het oudere Exemplaar, waaruit een ander afgefeh reeven werd. §. 48. 4) Onfchuldige misflagen van 't oordeel des Affchryvers. $• 49- 5) Vervalfchingen van Ketters of Heteródoxen. f. 50. 6) Vervalfchingen der Orthodoxen. Regelen ter beöordeeling der leezingen door vervalfching ontftaan. $.51. Twee-  m |. 51. Twcederïei foorten van gronden, wélke by beöordeeling der verfchillende leezingen gebruikt worden. §. 52. Van de oude overzettingen, als getuigen! der leezingen in *t algemeen. 53. De verlchillende uitgaaven der Syrifche vertaaling. §. 54. Van de Handfchriften der Syrifche vertaaling. §. 55. De Syrifche overzetting is onmiddelyk uit den Griekfchen Grondtekst gemaakt. • §. 56. De Syrifche overzetting is desniettegenftaahde op driederlei wyze met de Latynfche verraaagfchapt. J. 57. Van den ouderdom der Syrifche overzetting» $. 58. Antwoord op eenige tegenwerpingen hieftegens ingebragt. j. 59^ De Aucbeur, plaats, eigenfchappen en nut* tigheid deezer overzetting. $. 60. Critisch gebruik van de Syrifche overzetting. §. 61. Van de nieuwere Syrifche vertaalingen. §. 62. Van de zoogenoemde Philoxeniaanfche overzetting. , §. 63. Nog eenige andère Syrifche vertaahngen. Nog eenige verdeelingen der Handfchriften. $. 94. Van ongebruikte Handfchriften. §• 95- Van de tot dusvcrr' gebruikte Handfchriften. 'i 95. Kerkvaders, Ketters, Spotters, of ook andere Au&eurs, welke het Nieuwe Testament aanhaalen, als getuigen van deszelfs leezing befchouwd. §. 97. Ettelyke voorfchriften, op wat wyze de Kerkvaders te gebruiken zyn. $. 98. Verdeeling der'Kerkvaderen naar de taaien. §. 99. Van het gebrekkige in de pittrekzelen uit de Kerkvaderen, welke wy tot nog toe hebben, en van 't gene omtrent hen nog zoude te wenfchen zyn. §100. De vraag, of de critifche Conjectuur by het Nieuwe Testament kan gebruikt worden'? is niet uit Theologifche gronden te beflisfen. §. 101. Critifche onderzoeking van dezelve. f. 102. Critifche beöordeeling a polteriore, en uit voorbeelden. £. 103. Eenige critifche gisfingen des Auéteurs. 1.104. Van de Theologifche Conjectuur. g. 105. De gefchiedenis"van het onderzoek der lee¬ zingen des N. T. . S. 106. De voornaamlte uitgaaven van het Gneklche N. T. , §.107.Drie (tellingen, omtrent de gedrukte uitgaaven aan te merken. v. • S.108. Wen^ch, aangaande toekomende Critifche uitgaaven des N. T. §.109. Van de teekenen der onderfcheiding, en eenige andere by de Grieken gewoonf fchryftéekenen. §. 110. De onderfcheidingsteekenen des N. T. zyn nieuw. §. n 1. Waarvan onze tegenwoordige onderfcheidingsteekenen in 't N. T. herkomftig zyn. §. ti a. Opheldering van den Griekfchen leksï door eene betere Interpunctie. |ïï3.De tusfchenrtümten der woyrdenzyn onecht. §. i,i4.Het  §.114. Het Jota Subfcriptum is' verdacht. 5.115.0e .Spiritus Asper is verdacht. §. 116. Alle de accenten des Nieuwen Testament^ zyn onecht. $.117. Van de oude en nieuwe Hoofdftukken. §. 1 Vön de aloude Vcrdeeling van het N. T.| in regelen of verzen. §.119. Van de tegenwoordige verzen des Nieuweft Testaments. tweede deels eerste stuk. §,120. De naam èri het ge'al der Evangeliën, benevens de oorzaak van derzèlver fchynbaare tegenltrydighcid. §. I2i. Dc fchynbaare tegenftrydigbeid der Evangelisten, met opzicht op den tyd, wordt wechgenoömén. §. 120. Eenige hoofdftellingen wegéiM de Harmonie. §.123. Waardeering van de zeer verfchillende gewigtigheid der vermeende tegenftrydigheden by de Evangelisten. §.124. Een bericht aangaande de voornaamfte Harmoniën. §. 125.Waarby het toekomt, dat Matth^uS en Lucas, desgelyks MArcus en Lucas, zonder elkander geleezen te hebben, évenwei fomtyds in uitdrukkingen zoo zeer overeenltemrnën ? §.126.Van Matth/eus en den tyd, wanneer hv zyn Evangelie gefchreeven heeft. §.127.Van de taal, waarin Matth^us gefchreeven heeft. Eenige voorafgaande aanmerkingen by deeze vraag. §.128. Van de getuigénisfen der Ouden, aangaande den Hebreeuvvschen Grondtekst van M a t t h je v s. §.129.Van Origenes en EusEBius,of ze getuigen voor eenen Griekfchen Grondtekst van Matth^us zyn? §.130. Nog  XftI §. 130. Nog eenige andere waarfchynlyke redenen voor den Hebreeuwfchen Grondtekst van M ATI h SEUS, §.131. De reedenen tegen den Hebreeuwicheti Grondtekst van Ma.ttiijüus WOféétt onderzocht. §.132.Gevolgen uit het voorgaande. §.133. Van 't Hebreeuwfche Evangelie der Naza* reneren en Ebiönicten. §.134.Van Sebast. Munsters en Joh. Tx» lsts Hebreeuwfche Evangeliën van Mat» THiEUS. §.135.De Omftandigheden, Betreflende den per» foon en het leeven van Marcus. $. 136. De godlyke ingeeving van zyn Evangelie» §. 137.Marcus heeft zyn Evangelie, deels ut£ het Evangelie van Matthjjus, deels uit het mondelyk bericht van Petrus, genoomen. §. 138.M arcus heeft in 't Grieksch gefchreeven. §.139. De omftandigheden. aangaande den perfoon en het leeven van Lucas; alsmede, over zyne godlyke ingeeving. §. 14e.Of Lucas met""Lucius, Hand: XUl. h Rom: XVI, 21. één cn dezelfde perfoon zy? §.141. Van Theophilus, aan wien Luc as zyne Boeken heeft opgedraagen. §.142. Van den tyd, in welken Luc a s zyn Evangelie gefchreeven heeft. §.143.Van de plaats, waar Lucas gefchreeven heeft. Vyf meeningen worden 'er voorgefteld; volgens welke Lucas reeds vroeger zou gefchreeven hebben, dan Paulus den tweeden Brief aan de Corinthiërs afzond. §. 144. Nog van de plaats, waar Lucas gefchree» ven heeft. De meeningen, volgens welke hy laater zou gefchreeven hebben, dan Paulus zynen tweeden Brief aan de Corint" hiërs, worden overwoogen. §• 145. Dee.  xiv §.145- Deeze meeningen worden eenigzints tegens elkander gewoogen, §.146. De apocryphe Evangeliën gaaven aanleiding tot het Evangelie van Lucas. §.147. Van de omftandigheeden, raakende den perfoon en het leeven van Johannes. §. 148. Verfcheidene meeningen , aangaande^ het oogmerk, waarmede Johannes zyn Evangelie fchreef. $. 149.johannes oogmerk was, tegen Cerinthus te fchryven. §.150.Van de dwaalingen der Gnoftieken en Cerinthus; en op wat wyze Johannes hen wederlegt. §. 151. Over 't befluit van dit Evangelie. §.152.Van den tyd, wanneer dit évangelie gefchreeven ward; en van de Alogi, welke Johannes niet voor den Schryver erkennen wilden. f. 153.Van wien, en óp welk een' tyd, de Handelingen der Apostelen befchrëeven zyn geworden. f. 154.Het eigenlyke doelwit van Lucas in het fchryven van dit Boek wordt bepaald. f. 155. Eenige aanmerkingen over den fchryfïïyl van Lucas, en over zyne manier van iets te verhaalen. ï. 156. Algemeene aanmerking over de hiflonfche Boeken des N. T. Josephus Gefchiedenis is de beste, tot hiertoe nog niet genoeg gebruikte Commentarie over dezelve. C.i57.Rangfchikking en getal der brieven van Paulus in 't N. T. Paulus dicteerde zyne Brieven; en heeft meer gefchreeven dan de Brieven, die wy hebben. $. 158. Vervolg van de voorgaande ïtoffe. '$.159. De Brief aan de Galatiërs is de eerfte onder de Brieven van Paulus, en m t jaar ^1 gefchreeven. § 160. Van de Christenen te Galatiën, en van hunne verleiders, hunne  $. 16r.De tyd, wanneer Paulus zynen eerften Brief aan de Thesfalonicenfen gefchreeven heeft. §.162. De gefteldheid van de Kerk te Thesfalo nica. §. 163, Van de ftad Corinthus : alsmede wanneer, en aan wien Pauios zynen eerften Brief aan de Corinthiërs gelchreeven heeft, §.164. De toeftand der Corinthifchen gemeente wordt befchreeven §. 165. Van den Brief der Corinthiëren aan Paulus. §.166. De inhoud van den eerften Brief aan de Corinthiëren. §. 167. Wat uitwerking dees Brief by de Corinthiërs gehad heeft. §. 168. De tweede Brief aan de Corinthiërs. §. 169. De inhoud van den tweeden Brief aan de Corinthiëren. f. 170.De tyd, wanneer Paulus zynen eerften Brief aan Timotheus gefchreeven heeft. §.171. Van de fecte der Esfenen in 't algemeen §.172. De hoofdleeringen en pligtsbetragtingen, welke de Esfënen uit de Oosterfche Wys- geerte overnamen. Paulus heeft eenige Brieven tegen hun gefchreeven. 5.173. De nadere gelegenheid tot uitbreiding der Esfeënfche dwaalingen te Ephefen. TWEEDE DEEL TWEEDE STUK. $.174. De tyd en aanleidende gelegenheid tot den Brief aan de Romeinen van Tertius. §• i75-Van de eerfte grondleggingen van de Leeraaren der Kerke te Romen. §.176. De dwaalleeringen eeniger Jooden wegens de rechtvaardigmaaking. §.177. De leere der Jooden van dien tyd, aangaande de genade verkiezing of Predestinatie. fi. 178. De  |,f78. De denkwyze der Jooden in betrekking tot den. Roomfchen Keizer. f. 179. De inhoud van den Brief aan de Romeinen. f.i8o.De Brieven, aan de Epheiiè'rs, Colosfenfen, enPurLEMoN, zyn gefchreeven toen Pa u Lus voor de eerftemaal te Romqn gevangen was, en op één' en dezelfden tyd afgezonden. f.igï.Van Philemon, Archippus en Ones 1 m u s. 1.182. De ligging der ftad Colosfus, en de gefteld- hcid deezer gemeente., %. 183. De Brief der Laodicenfen aan den Apostel. 1.184. De ^rief aan ^e Kphefiërs, is geen Brief aan de Laodicenfen. |.ï85.Vervolg van 't voorgaande; alsmede: Of de Brief aan de lïphefiërs een Brief aan alle de kerkgemeenten is. $. l8ó. Van Ephefen en dë kerk aldaar. f.187. Van de gefteldheid der ftad en kerke te Philippen- §• 188. Paulus heeft aan de Philippenfen ge- fchteeven, toen hy voor de eerftemaal te Romen gevangen was. f.189-Van den Brief aan de Hebrajè'n. f,190. Wie Titus geweest is. §. ïc/t. Wanneer en waar van daan de Brief aan TitUs gefchreeven is. 1.192. Van de Jooden in Creta. §. 193. Waar Timotheus zich ophield, toen Pau* lus zynen tweeden Brief aan hem fchreef. f. 194. Wanneer de tweede Brief aan Timotheus gefchreeven werd. jv 195. Inhoud van deezen Brief. §. 19'i.Of Paulus een bedrieger, een dweeper, of een godlyk Gezant geweest is. f.197. Van de zoogenoemde Epistolis Catholicis in *t algemeen. §, 198.ja cobus wederfpreekt Paulus leering aangaande het Geloof niet. Ook fchynt hij dea  den Brief van Paulus aan de Romeins» niet geleezen te hebben. . §.199.Of Jacobus de oudere deezen Bner gefchreeven heeft. C. 200. Van Jacobus den bloedvriend van Je sus, en of hy de Schrvver van deezen Brief ie. • §.201. Aan wien dees Brief gefchreeven is_ Alsmede yan deszelfs inhoud en fchryfftyb $.202. De Brief van Jacobus fchynt zeer -vroeg gefchreeven te zyn. . §.203. Van het canonijke aanzien deezes Briets.. _ <.20a.De beide Brieven van'Petrus, zyn met ' aan geboorene Jooden of Israëlieten .gefchreeven. k.205.Petrus heeft zvnen Brief ook met sm alle de Christenen der genoemde Lanfie® zonder onderfcheid van geboorte gefchreMS»* 5.206. Petrus fchryft aan Christelyke gemeentes». welke uit Joodengenooten verzameld wmesu 8.107 Petrus fchynt den Brief van Paulsjs aan de Romeinen korts te voeren geleeaa* gehad te hebben, toen hy den zynen fcliresK, •g.208.Op' welk een' tyd Petrus zynen .eerfliö» Brief gefchreeven heeft. . ff.209.Babyion, alwaar Petrus zynen Brief .»* ' fchreeven heeft, is waarfchynlyk -Ol M Provincie van dien naam, of Selencia m Ctefiphon. ' , fi.210.De meening der genen, die Babylon vod Romen of Jerufalem houden, wordt vssv worpen. _ .. , $ ai 1. Inhoud, oogmerk en fchryfftyl deezes Brieft $.212. De tweede'Brief van Petrus is echt m canonyk f.213.Petrus heeft deezen Brief kort vojjff Zf~ nen dood gefchreeven. 5.214. Petrus heeft zynen tweeden Brief tegera de Gnoflieken gefchreeven. 5.215. Van den Apostel Judas, of Lebb^ïU«Thaddaus, Admvs. ** J..2i.6,©f  xvHi ai 6. Öf dces BrieF van eenen Jichaamelyken broeder van Christus fs, die geen Apostel was. £.317. Aan wien. en ten welken tyde de Brief van Judas gefchreeven werd. Of de Schryver "den tweeden Brief van Petrus geleezen'had. 5.218. Of de Brief van Judas echt en Canonyk is. Deeze vraag wordt naar getuigenisfen over* woogen. f. 219. Dezelfde vraag wordt naar innerlyke kenteekenen onderzocht. Twyfeling tegen deezen Brief. §. 220. Deeze ftohe wordt vervolgd. Dogmatifche twyfeling. §. 221. Wanneer eh aan tvien de eerfte Brief van Johannes gefchreeven werd. £. 222. Van het hoofdoogmerk en den inhoud dee* zes Briefs. §. 223. Van 1 JoH: V, 7. Voorafgaande aanmerkingen. §.224. Vyf Hellingen tegen 1 Joh: V. 7. die Bengel toeftaat. $. 225. De getuigen, die voor 1 Joh: V. 7. zyn, naamelyk, de meeste Latynfche Codices, veel kerkvaders, en eenige Martelaars uit de Latynfche kerk, worden beoordeeld. §. 226. De Alogi hebben den eerften Brief van Johannes niet verworpen : gevolgelyk, zoo moet 'er ten hunnen tyde het 7de vers desVdenCapittels nog niet 'in geftaan hebben. $. 227. Redenen, welke men ten voordeele van 1 Joh: V, 7. aanvoert, wanneer men reeds toeftaat, dat de getuigenisfen tegen deeze plaats, gewigtiger bevonden worden dan degenen die vóór dezelve zyn. J.228.Hoe 1 Joh: V, 7. in den Bybel gekomen is. J.229. Dr. Luthers overzetting had 1 joh: V, 7. niet. 5-230. Of dc tweede en derde Brief van JohAnn e s echt en canonyk zyn. J. 231. Vso  XIX §.231»Van den tyd, op welken de tweedeenderde Brief van Johannes moogen gefchreeven zyn. $.232. Aan wien de tweede Brief van Johannes gefchreeven is. g. 233. Inhoud en ongmerk des derden Briefs van lo hannes. 5.234. Wie Cajus geweest is. S 235. Voorafgaande verontfchuldiging over de onzekerheid, waarin zich de Auebeur met opzicht tot de Openbaaring van Johannes bevindt. §.236. Getuigenisfen voor en tegen de Openbaaring van Johannes, uit de eerfte eeuwen. J. 237.Hoe de Openbaaring al is beoordeeld geworden , federt den tyd van Eusebius. 5. 238. Van de al- of niet vervulling der Voorzeggingen der Openbaaring, in zoverre als dezelve vóór of tégen de godlykheid var; dat Boek gelden mag. §.239.Of de fchuld van de veele en verfchillende uitleggingen der Open baar ing aan het Boek zelf, of den uitleggeren te wyten is. 5.240. Nog eenige aanmerkingen over de verfcheidene verklaaringen der Openbaaring. g. 241. Vervolg deezer aanmerkingen. 5.242. Wanneer de Openbaaring gefchreeven werd. $.243. Van den fchrylftyl der Openbaaring. §. 244. Of de Openbaaring in 't Hebreeuwsch gefchreeven is. jj. 245. Eenige aanmerkingen over datgene, het welk in de leere der Openbaaring al? vreemd en Heterodox is aangezien. De afleevering gefchied te Haarlem in de.Boekwinkel van A. Loosjes, en de Exemplaaren kunnen befprooken worden by de voornaamftc Boekhandelaars in alle de Steden van ons Vaderland, alwaar dit bericht Gratis te bekomen is.  By den Uitgeever deezes komt, geregeld alle Vrvdsgen, een Nr. uit van het geheel Nieuw Letterkundig Weekblad, onder den J tytel van algemeene könst- en letterbode; Seflaande elk Nr. een geheel Blad in groot Quarto, Behelzende: I, Berichten zo van binnen ah buiten 's Lands, nopens den tegenmoordigen Staat en voortgang der Geleerdheid, fchoone Kunsten enz. tl Memo uitkomende Boeken, Akademifche en andere Schriften, met den korten tnhoud van dezen en genen. HL Land en Zeekaarten. ÏV, Tekeningen en Prentwerken. V* Schilderyen en Beeldhouftukken. VL Gouden en zilveren Gedenk penningen. Vit- Muzyk Werken. Vltti Nieuw uitgevonden Werktuigen en Konstgevaarten. l%r Toneel- en ander Konstvermaak Nieuws. ^ %. Narigten en By zonderheden, tot den Handel, en Scheepvaart, Land- en Veebouw, alsmede de Huishoudkunde, Handwerken en Fabrieken, betrekkelyk. xi. Letterkundige Anekdoten. xii. Geboorte- Trouw cn Sterflysten. xiii. fVeeklykfcbe Waarneemingenvan Winden Weder. XIV. Openbare Verkopingen van Boekeryen en Konstverzamelingen. xv. Bekendmakingen en Prysopgaven van Mandfcht Boeken en Gefchriften.  Heden is van de Pers gekomen: AMSTERDAM, IN ZYNE GESCHIEDENISSEN» VOORREGTEN,KOOPHANDEL, GEBOUWEN, KERKENSTAAT, SCHOOIEN, SCHUTTERYE, GILDEN E N RE GE ER INGE, BESCHREEVEN. Om te dienen ten Vervolge op het Werk van JAN WA GENAAK, HlSTORIESCHRYVER DER STAD. VEERTIENDE STUK. Te AMSTERDAM en HARLINQEN, By P. CONRADI en V. van der PLAATS. MDCCLXXXVIII. Als Bizittns d«c uitgegecveue Dtfiiea Stukken.  BERIGT. Heer jan wagenaar, in, zyne Befchryving van Amfterdam, brengt de Gefchiedenisfen. dier Stad niet verder, dan tot den aanvang der tegenwoordige Eeiiwe , of den Dood van Prinfe willem den derdiïn, in 't jaar 1702 voorgevallen. Men ontmoet , inderdaad, vervolgens, eenige berigten, wegens let gebeurde tot in den jaare 1740. Doch deeze verdienen meer den naam van korte aanwyzingen, dan dien van Gefchiederjisfen. Dfkmaals hebben, hierom, veelen hun verlangen betuigd , dat een Man van genoegzaame kunde het Werk wilds opvatten, en den afgebrooken draad, zints Let gemelde tydftip, zamenknoopen. Uit hoofde van den gswigtigen invloed , welken de Stad Amfierdam op liet gantfche Lichaam van den Staat heeft , kunnen haare Lotgevallen niet te naauwkeurig en breedvoerig befchreeven worden. Meer dan eens heeft Amfierdam de Onafhankelykheid van den Staat , by andere Mogendheden, gehandhaafd, de binnenlandfche Onlusten geflild, de Geheimen der Hoven van Europa onderfchept , en het nadeel , welk dezelve onzen Staat dreigden , voorkoomen; het Stadhouderfchap, overeenkomftig met deszelfs 'waaren aart , doen werken , den Lande den Vrede hezorgd, en vooral dienfiige maatregels beraamd, ter heveiliginge van den hartader van den Staat, den Koophandel op alle Gewesten des Aardryks. Om alle deeze redenen, wy herhaalen het, kan Amfierdam, in deszelfs Gefchiedenisfen, niet te uitvoerig befchreeven worden, 'f Is hierom, dat de Leezer, in de volgende verhaalen, zo wel als in de voorgaande vat} den Heere j. wagen aar, byzonderheden zal aantreffen, die, in den eerften opjiag, geen naauwer veris znd fchynen te hebben met onze dan vist eenige an* ders  BERIGT. iere Stad van Holland, doch die, evenwel, by de uitkomst, bleeken, door de hemelyke of openbaar e bewerking onzer Regenten, beftuurd te zyn geworden, ten algemeenen beste , of ter afwendinge van gevreesde Onheilen. Niet ondienftig oordeelden wy , dit den Leezer onder 'f oog te brengen. Wy voegen 'er nevens , dat de Gefchiedenisfen zullen vervolgd worden tot op de Omwenteling, in den voorheden jaare voorgevallen ; dat, om let Werk ook uitwendigen luister by te zetten, een goed aantal Plaaten in gereedheid is; en dat dus, zo wel in dit opzigt , als ten aanzien van het voomaamfte , eene naauwkenrige en getrouwe Be" fchryvinge , alle mogelyke zorge zal geiraagen worden , om het Werk te doen voorkoomen, als niet onwaardig om te dienen tot een Vervolg op dat van den Heere wagen aar, en, als zodanig, eene geagte plaats te bekleeden in onze Nederland/ebt. Boekeryen. De prys van dit Veertiende Stuik is In groot Octavo . . • ƒ 1-10-: Op ordinair Folio formaat . • ƒ 1-16-: _ groot — ■ • • f 4": — best Fransen Schryfpapier • f 3"I0": By  By PETRUS GÖ?JPmD1 en V. vuv dp.r PLAATS zyn gedrukt of in groote getallen te bikomen: Neêriands Heldendaaden ter Zee van de vroegfte dagen nf tot op 1781. U Beeïen, in gr'. 8vol . " f 8- 5. : Nieuwe Algemeene Befèhtyvmg van Batavia, de Hoofditad vanNeêriands O. Indien , bevattende derzelver Gelegenheid, Opkomst , Voortreffelyke Gebouwen , Hooge en Laage Regéering, Gefchiedenisfen, Kërkzaaken, Koophandel, Zeden, Luchtgelteldheid, Ziekten, Dieren en Gewasfen. Met Konstplaacen in 1772 op de Plaatfen zelve getekend. IV Deelen, in gr. Quarto. . . ƒ10- :•: De Franfche Spion , of de Geheimen van het Hof van Lode wyk den Vyftienden. . . . ƒ2- :-: Levens van Nedeilan Üche vermaarde Mannen en Vrouwen van allerhande zoort. X Deelen, in gr. Octavo. ƒ18- 4-: Nederlandfche Reizen,tot beuordering van den Koophandel, naar de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots. XIV Dëélén, met"vier én zês'fig Planten. ƒ25- Nieuwe Algemeene BefcJïryvittg der Kaap de Goede iloop; met XXV uirJlaande Plnaten, waaronder eene Afbeelding der Reede van de Kaap, door II Kobell,in 1777. ƒ 10- 10 •: Dito zonder Plaaten. . , . ƒ 5. ;.: De Walvischvangst en Haringvisfchery, met veele Byzonder? heden daartoe betrekkelyk, en met Nieuwe Ontdekkingen en Waarneemingen. In gr*. Quarto. Vier Deelen, met Een en twintig fraaie Prentverbeeldingen. . ƒ8- :-: De Haringvisfchery apart . . . ƒ 1. :-: C. H. Trotz Verklaaring der Grondwetten van deVereenigde Nederlanden, in 4to. . . . ƒ 5- S. Styl de Opkomst en Bloei der Vereenigde Nederlanden, Tweede Druk, vermeerderd. . . / 3- : N. Ypey over de Quotae der Zeven Provinden , niet de noodige Tafels . . . . f 1 • : i Amfierdam, befchreeven door Jan Wagenaar, op groot papier, of in groot mediaan folio, geheel compleet, met honderd en vyfijg Kons^plaaten,eerftê Drukken:, waarvan zeventig nooit te vooren by eenigen Druk van dit Werkayn geweest, III Deelen , ongebonden, tn plaats van 68 Gld. , nu . . . . . ƒ31- :-: Dito in fraaie nalf Eng banden. . . f 37- :•: Een Atlas, of Verzameling der fraailte Gezigtënvan Amfierdam, ir.Neuenenzeventig Afbeeldingen,getrokken uit de in folio gedrukte Befehryving van Amfierdam, door J. Wagenaar.— Om re dienen voorde Bezitters van hetzelve Werk in grooc Octavo . . . . ƒ6-:-: Dito in een fraaie half Eng. band. ". f 7- :-: Dito qp groot mediaan papier'ongebonden. f 8- : : Dito in een fraaie half Eng. band. . . f 9-10-: Aparte Deelen van de onderfcheidene formaaten zo in groot Octavo , als in Ordinair en groot Mediaan folio , mede Of best Fransen papier, zyn nog ce bekomen.  MENGELWERK, totfraaye letteren, konsten en weetenschappen, uetkekkelyk. bedenkingen over. dè onheilen des oorloos en de zegeningen des vredes. Door dcil Heer nECKe'r. -!; » W/Y' oorclce^ün onzen Leezeren geenen óndienst, ,, VV maar een weezenlyk nut, te zullen doen, met de volgende Bedenkingen, van den weder in zynen post ,, herïtelden Staatsman, den grooten necker , hun ter ,, leezinge aan te bieden." ■§* , Met welk een ongeduld heb ik gehaakt om dit onderwerp te behandelen ! Door welk eene bykans onwederftaanbaare aandrift voelde ik' my gedreeven , om uit te weiden over de Rampen , die altoos den Oorlog' vergezellen ! Oorlog , helaas ! verhindert den loop van'elfc heilzaam Plan," put de bronnen des Voorfpoeds uit, en wendt de aandagt der Volksbeftuurderen at' van het Geluk der Volken! Oorlog ftremt zomtyds de denkbeelden, van Rcgtvaardighcid, van Menschlykheid, met één woord, in ftede van zagte en goedaartige aandoeningen-, ltort dezelve haat en vyandlykheid in ? die verdrukking, en woedende, verwoesting, ten noodwendigen gevolge.hebben.. Het eerfte denkbeeld, 't welk my voor den geest komt, wanneer ik den oorfprong der meeste Oorlogen- overweeg, is, dat die groote verbintenislen oer Staatkundigen, welke zo menigmaal de toorts der tweedragt ontwaken, eit zo veele verwoestingen naa zich ileepten , zeldzaam al die bewondering verdienden , welke men daar aan zo kwistig belteed heeft. Ten minften durf ik het waagen te zeggen, dat, wanneer een Staat tot een luisterryke hoogte van Magt is opgefteegen, het aan mangel van een genoegzaam wyd uitftrekkend doorzigt , en gebrekkige kennis van deszelfs middelen van beftaan, moet worden toegefchreeven , als men geftaage bekommernisfen voedt, IH.deel.mengelw.no.il. Hh en  420 BEDENKINGEN en den duur der openbaare Rust doet afhangen van eene verfcheidenheid onzekere befpiegelingen. Ik waag het zelfs op te merken, dat het een daadlyk ongeluk is voor zulke Volken , wanneer, door eene foort van naavplging, het Staatsbeftuur zich gewend heeft,' de fterkte van den Staat alleen af te meeten, naar die uitwendige verbintenissen, en daar uit op te maaken 't geen men Staatkunde noemt. Alsdan worden de verfynde denkbeelden van> een balans van Magt de heertellende beginzels , en neemen de aandagt geheel in. Hier uit ontftaan die veelvuldige Oorlogen van mededinging , welker eerfte den tweeden te waarfchynlyker maakt ; want , naar gelange een Staat verzwakt is door den Oorlog , wordt dezelve tc gefchikter om jaloufy op te vatten : dewyl deeze alleen uit vergclyking ontftaat, en, tri het verloop van eenige jaaren , is het nu de eene dan de andere Mogenhcid, die de Staatkundige aandagt trekt. In deezer voege verfchaft ons de Gefchiedenis van alle Eeuwen voorbeelden van Volken , onophoudelyk bezig om elkander in dien ftaat van vernedering te dompelen , waarin zy zichzelven gebragt hebben door hunne eigene Staatkundige misvattingen. Was, integendeel, elke Staat ber dagt om zyne kragt tc befpaaren , de regte kennis van de middelen, tot bloei en welvaart, aan te kweeken, en ontzaglyk te maaken , door een verftandig Beftuur , dezelve zou, zonder moeite, die hoogte van Meerderheid bereiken, tot welken men thans met zo veel zorgs tragt te geraaken. Hier benevens moet ik opmerken, dat die Meerderheid de eenige is, welker bctreklyke gevolgen, als ik my zo mag uitdrukken , algemeen zyn. De zegepraalen des Krygs verheffen u, ongetwyfeld, boven het Volk door u overwonnen ; doch dewyl die zegepraalen doorgaans langduurige poogingen en groote opofferingen kosten, zal de uitgeputte Staat, daar uit voortkomende , noodwendig de evenredigheid veranderen , welke 'er voorheen plaats hadt tusfehen uwe Magt en het vermogen dier Staaten, welken niet gemengd waren in uwe twisten, en wier voordeden aangroeiden onder de begunftiging van den Vrede, door dezelve genooten. Om kort te gaan, het kan niet gelochend worden, dat de hoogte van grootheid, tot welke een Volk kan geraaken, door de wysheid van het Staatsbeftuur, het allermeest ftrekt om andere Volken ontzag in te boezemen. Dee-  OVER DEN OORLOG EN DEN VREDE. 431 Deeze zyn veel jaloerfcher over de geringde vermeerderingen , welke men zoekt door Oorlog of Onderhandeling , dan wegens de toenceming in Grootheid, op welgeregeld Staatsbelhuir gegrond. Dit is gantsch natuurlyk: want die Voorfpoed welke hervoortkomt uit het verftandig Staatsbeftuur eens Vorften, doet zyne Deugden te meer fehitteren, en verfchaft tellens, als 't ware, eene waarborge tegen eenig misbruik, 't welk hy van zyne vermeerderde Magt zou kunnen maaken. In de laatften tyd heeft men meest van Oorlogen gehoord, ter zaakc des Koophandels ontftooken 1 Koophandel, dat onbepaalde denkbeeld zet nieuwen luister by aan Staatkundige befpiegelingen; en het denkbeeld des Gemeens, opgewekt door een woord, 't welk een algemeen belang aanduidt, wordt dikwyls misleid in zvne befluiten. Ik "zou gaarne de zodanigcn, die altoos voor den Oorlog, uit het oogpunt des Handels, pleiten, vraagen: , Kent gy de balans des Handels van uw Land? Hebt gy u in de beginzelen van den Koophandel geoefend"? , Hebt gy genoegzaam overwoogen, of de Handel, in , welken gy wenscht te deelen , de Volksrykdom zal vermeerderen? Onderfcheidt gy wel de oorzaaken en de gevolgen van dien Rykdom? Hebt gy de voordee- len, welke gy van den Oorlog wagt, opgewoogen te9 gen de nadeelen, die de Koophandel zal lyden door de " vermenigvuldiging van de Gcldleeningen , welke de Staat zal moeten "doen, en de hoogten der Arbeidsloo9, nen, welke noodwendig uit de vermeerdering der Bel, lastingen moet volgen? Zyt gy verzekerd, dat gy, terwyl gy een nieuwen Handeltak met het zwaard zoekt „ te winnen, geen anderen zuk verliezen, 't zy door het „ ontzag, 't welk gy uwe oude Bondgenooten moet be„ toonen, 't zy door opofferingen, die nieuwe Bondge,' nooten van u"vorderen? Eindelyk, zyt gy genoegzaam onderrigt van de geheele uitgeftrektheid uws tegen! woordigen voorfpoeds ; en hebt gy eene berekening ge" maakt van alle de onkosten, welke noodig zullen zyn ter bereikinge van het oogmerk uwer Ecrzugt?" Niets is eenvoudiger dan het woord Koophandel, in de gewoone betekenis, niets zamengefMder dan dat zelfde woord toegeuast op den algemeenen Handel, op 't gewin van deezen, op de nietsbeduidenheid van geenen, op°de Staatkundige'inzigten, op de Arbeidsloonen , op de Belastingen , en alle de onverwagte voorvallen, die Hh 2 Oor-  422 BEDENKINGEN Oorlog , en andere groote .Gebeurtenisfen , doen ontftaan. Diepe cn welgewikte overweeging is , derhalven , noodig, eer men befluit, om Haurielbelang het vuur des Oorlogs te ontfteckcn. En hebbe men nimmer te vergeeten, dat, in tyd van Vrede, eene vermindering van zekere Lasten, en vryheid van Uitvoer eeniger Waaren, een voorregt by eenige andere Volken verworven , en verfcheide andere voordeelen-, uit een verlb.iulig Staatsbeftuur herkomftig, menigmaal van eene veel grooter wnardye is , dan het oogmerk , "t geen men zich voorftelt te bereiken, doorhet uitrusten van Vlooten, cn het op de been brengen van magtige Legers. De Volken werden, in hunnen wilden ftaat, door blinde en ongeregelde driften vervoerd ; deeze rriftcn zyn eénigermaatè verzagt door de ingevoerde Befchaafdheid. Maar de veelvuldigheid en ftrydigheid van verfchillende belangen, welke de denkbeelden van Geld , Handel, Volksrykdonï, cn de balans van Magt, invoerden, flrekten tot andere oorzaaken van jaloufy en vyandfehap; en daar de Staatkunde niet gevorderd is in evenredigheid met dc ftrydigheden , welke zy heeft overeen te brengen , en de zwaarighedeu,' welke zy moet te boven komen, geniet het Menschdom zeer onvolkomen de voordeelen, welke uit die verandering van omftandigheden moesten ontftaan. Ik kan niet nalaaten , hier ter overvveeginge te geeven eene bedenking , welke my altoos zeer fterk getroffen heeft. De meeste Staatsbeftuuren fchynen wel te vrede, wanneer zy, by het eindigen van een kostbaaren en Moedigen Oorlog , eenen eetlyken Vrede gemaakt hebben. Ongetwyfeld moet zulk eene voleindiging genoegen verschaffen aan een Staat, die, onregtvaardig aangevallen, zich genoodzaakt vondt geweld met geweld te kecren. Maar "een Volk, 't welk de vyandlykheden hadt kunnen ontwyken, door een omzigtiger gedrag , als mede een Volk", dat een Oorlog heeft aangevangen, uit louter Staatkundige befpiegelingeri, kan niet onkundig weezen , dat eene berekening der voordeelen , uit het Vredesverdrag ontleend, het eenige niet is, 't welk hier in aanmerking komt, cn de aandagt verdient. Het behoort ook ce bedenken , welke deszelfs toeftand zou geweest zyn , op den tyd van 't fluiten des Vredes . indien de Oorlog den loop des vooffpoeds niet gellrcmd hadt. Hoe veel Scbats, aan den Kryg befleed, zou niet ten beste van den inwendigen Staat kunnen bekeerd zyn ? ïloe  OVER. DEN OORLOG EN DEN VREDE. 423 Hoe veel lydt de Koophandel niet by eenige jaaren Krygs ? Hoe veel ryst de intrest des Gclds niet door de Geldleehingen? Die*, integendeel, in tyd van Vrede, ondereen verftandig Staatsbeftuur , zou 'verminderen : door meer Gelds in den gang te brengen , en afiosfingen te doen. Deeze opeenvolgende vermindering van Intrest is dc bron van groote voordeelen voor den Handel, den Landbouw, en den ftaat der Geldmiddelen. Laaten 'wy deeze voordeden vergelyken met die cens gelukkigen Óorlogs (en alie Oorlogen zyn verre van gelukkig gevoerd te worden,) voor een Staat , welke tot eene zekere hoogte van Voorïpoed is opgeklommen. Laaten wy deeze vergelyking niet op een losfen voet, maar inet ryp beraad, doen, en ik hou my verzekerd, men zal bevinden, dat men mecstentyds tien zaaden gezaaid heeft om één vrugt in te oogden. Ongetwyfeld zal ccn magtige Staat, met zeer grooten grond van waarfchynlykheid, mogen wagtcn, dat dezelve zyne Mededingers zal vernederen, en zyne Hecrfchappy uitbreiden. Maar de middelen, welke dezelve in handen heeft te gebruiken tot nut der Onderdaanen , om Ontzag by vreemden in te boezemen , zonder de geyaaren eener, .altoos ontrustende Staatkunde, is ccn gedrag, 't welk alleen beantwoordt aan de grootheid van een vermogend Volk, cn tevens aan den dag legt dat het daarvan bewust is, cn dc voordeelen, daar uit oorfpronglyk, weet tc trekken. Door zulk eene handelwyze gelykt het Staatsbeftuur na de weldaadigc rivieren , welker vloed niet kan gefluit worden ; maar die in derzelver grootfchen loop de Scheepvaart bevorderen , den Handel voortzetten , cn het Land vrugtbaar maaken , zonder verwoesting of verderf aan te rigten. Dusdanige denkbeelden mogen vreemd klinken, cn men zich verwonderen dezelve van een Staatsman te hooren , dien men misfchien, uit dien hoofde, den naam van een verlicht Staatsman zal betwisten. Maar dewyl de Rede ook haare waardigheid cn invloed heeft, zal een Staatsdienaar , die haal- Gezag erkent, cn die even zeer van vrees als van zelfzoekende eigenbaat yerwyderd is, groote Waarheden durft fpreeken , misfchien den weg baanen, door vooroordeelen cn hebbelyk aangenomene denkbeelden heen. Dusdanige denkbeelden hebben, ik beken zulks, een wydftrekkenden invloed, en neemen zomtyds 'de Ziel dermaate in , dat zv afkeerig wordt van de naIIh 3 tuuf-  424 BEDENKINGEN tuurlykfte begrippen. Zonder huivering kan ik niet herdenken , in een berekening van het Geld, noodig tot het voortzetten des Oorlogs, geleezen te hebben: Veertig duizend Man, om ingefcheept te worden na de Volkplantingen 40,000 Een derde voor de geftorvenen in't eerfte jaar daaraf 13,333 Blyft . . 26,667 Een Schryver maakt deeze Berekening in koelen bloede. Een Staatsdienaar, dezelve inziende, let zelden op iets anders dan op de berekening der kosten, en keert, zonder zich des verder tc bekreunen, het blad om, om het geheele beloop te zien. Dan, hoe kan men by zulk een voorflag zich van zeer bedroevende denkbeelden wederhouden ? Helaas ! Indien door eenige AVet der Natuure, my onbekend , het Menschdom met zulk eene onverfchillighcid verdiende behandeld tc worden , 't zou my kwalyk voegen ten beste van 't zelve te fchryven, of my zo zeer over deszelfs welweezen te bekommeren. Ik zou zelve niets meer dan een veragtlyke hoop ftofs weezen, door den.wind des leevens voor een oogenblik bewoogen. Maar ik voed een verhevener begrip van ons Beftaan, cn van den Geest, die 't zelve bezielt. Ik koester grootfeher denkbeelden van de indrukken eener Godlyke Hand, die ons allen aan elkander verbonden heeft. Burgers, zegt men, zyn vcrfchuldigd hun Vaderland ten diende te ftaan. Ongetwyfcld: maar 't is het Staatsbeftuur, 't welk die fchu'ld regelt; en, gcvolglyk zyn de opofferingen, welke hetzelve vordert, regtmaatig of onregtmaatig, draaglyk of fchriklyk, naar de wysheid van deszelfs raadsbefluiten. Het Menschdom, cn de Voorftandcrs des Oorlogs, zyn 'er door alle Ecuwen aan gewend. Dit is waar; cn zo hebben ook door alle Eeuwen heen Stormen Oogftcn verwoest, Pestziekten den giftigenden adem uitgeblaazen; zo heeft de Onverdraagzaamheid haare flacbtoffërs geflacht; cn Misdryf van veelerlei aart verwoesting aangcrigt. Maar, dc iledc heeft mede altoos moedig gevogten tegen de Dwaasheid, de Deugd tegen de Ondeugd, de Kunst tegen Ziekte, cn Bevlytiging der Menfchcn tegen ongunftigé Jaargetyden. "Dat barbaarfchc Volken , door derzelver'onkunde tot gebrek cn elende gedoemd,  OVER. DEN OORLOG EN DEN VREDE. 425 rich aangefpoord voelden , om Landen op te zoeken, waarin de vorderingen der kunften en de verzamelde rykdommen hun onbekende voordcelen beloofdenis geenzins te verwonderen : de oorzaak van zulk een inval laat 7ich "emaklvk begrypen, wanneer men Rede en Menschlvkheid niet in aanmerking neemt. Maar, in onze dagen, nu een algemeen Vlytbetoon, en de kennis des Koophandels de Goederen en genietingen des Menschdoms gelyker gemaakt hebben, fchynen de Oorlogen veel meer te ontdaan uit de byzondere Staatzugt der Vorften, en den rustloozen Geest hunner Raadslieden. Maar ik hoor, als eene oplosfing, inbrengen, dat de Menfehen zin hebben in een kans te waagén, en zulks dikwyls uit zichzelven zoeken. Ik erken het: cn veelen verwerven, in de loopbaane van gevaar, Overvloed en Eere. Maar worden zy, die geene andere vergoeding voor hun Bloed hebben dan het fchaars dagelyks noodwendig leevensonderhoud, zo zy niet door geweld ten KrygsSienst geprest zyn, of door dwang er in blyven, gedreeven door oen gevoel, verfynd door voorbeeld en heerfchend begrip? Maar, eens toegeftaan dat eenigèn hunner zich vrywillig in ccn ftand geplaatst hebben welken zv weeten dat hun aan veelvuldige ortheileh blootftelt, zal de natuur dier onheilen, uit dien hoofde , veranderd worden ? De Onkunde des Gemeens in eene langer gerekte kuidschheid: en in elk geval, waar zy mogen ingewikkeld worden door omftandigheden, mag ".och hunne eerfte keus, noch eerfte aandrift, in aanmerking komen. Wv moeten 't oog vesten op hunne gevoelens KT die oogcnblikken, wanneer zy, afgemat door duizend ioitercnde pynigingen , kwynendc, by hoopen weggevoerd worden van het heilloos flagvcld, waarop zy n.edergeflaagert zvn door de hand des vyands; wy moeten hunne gevoelens nagaan in die jammervolle Ilospitaalen, waar zy opeengepakt worden , en waar het lyden, >t geen zy ondergaan om een clendig leeven te rekken maar al te duidelyk toont, welk een prys zy op het behoud huns leevens zetten, en de grootheid der opotfermge, welke zy gedaan hebben ; wy moeten hunne gevoelens nagaan in die oogcnblikken , in welke misfchien, by zo veel leeds nog de bittere gedagte bovenkomt, van die kortftondige dwaafiL welke den weg tot zulk een jammerftaat baande; wv moeten, in 't byzonder, hunne gevoelens nagaan, S ïoord van een brandend Schip in een Zeedag , waar Hh 4 ne0i»  406 BEDEN KIN O EN .flegts één oogenblik is tusfehen hun en den wreedden dood; op een Bolwerk, waar eene ouderaardfche uitbarsting van een Myn hun aankondigt, dat zy het volgend oogenblik begraaven zullen weezen onder een hoop van geiprongen ltecnen. Maar de Aarde heeft hun overdekt; (ie Zee hun ingczwolgen ; en wy gedenken hunner niet meer. Ilun Hem, voor altoos gefmoord, kan niet Jonger tegen de onzaligheden des Oorlogs roepen. Welke gayoellooze toekykers zyn wy! Terwyl wy heencn Happen over verminkte lichaamen en verlfxooide beenderen , verhellen wy ons op den Roem, die wy alleen van hun erven. Men befchuldrge my niet,dat ik te hing heb ftil gedaan op het afmaaien deezer akeligheden. Wy kunnen ze niet te leevendig febetzen , zo zeer zyn wy gewoon , te midden van eene befchaafde Maatfchappy, in den Oorlog, en al den wpedo.ro,, die dcnzclven vergezelt, niets anders te zien, dan de loflyke Bezigheid voor den Moed van na roem dingende Jeugd, cn de School, waarin de bekwaamheden van groote Mannen uitblinken. En zo groot is de uitwerking van deeze voorbygaande bedwelming, dat de gefprekken , in dc gezelschappen van de Ho'ofddad , dikwyls genomen worden voorden wensch des geheelen Volks. A Dat de Staatsbediuirdcrs zich niet laaten verrukken door deeze verkeerd begreepcu dem. Zy, wier aandrift gy zogereed volgt, zullen Cchielyk over uwe involging verbaas.! daan; zo oppervlakkig zyn hunne gevoelens, zo weinig dem- rnen ze overeen met hunne waare belangen ! Voor Lediggangers zyn 'er gevallen , cn daar aan verknogte nieuwstydingen , noodig. Naa een langen Vrede haaken zy na de onrustigheden des Oorlogs. even als dc Schaaphoeders op 1t gebergte , die de eenzelvigheid van het tooneel des Ichooncn Weevs verveelt, na een Storm of Onweer, op dat de Natuur, in rep cn roere gedeld, een nieuw tooneel voor hunne oogen openfebuive. En hebbe men niet te vergeeten, dat, in 't midden van de woelingen der Zamcnleevi ngc , de Ziel voor' enkele losfe denkbeelden alleen in beweeging gebragt wordt ; geen tyd hebbende, om zich tot eenig diepgaand onderzoek in te katéa. De hoop op den Voorfpoed der Wapenen, het fchittcrende der Overwinning, en het vernederen des Volks, over welks grootheid men met jaloufy is aangedaan, zyn de denkbeelden die men grectig 'omhelst; maar de groenheid der kosten, de gezegende einden, waar toe  OVER OEN OORLOG EN DEN VREDE. 427 toe die Gelden zouden hebben kunnen worden aangewenden , helaas 1 moeten wy dit onaangenaame weder voor onzen geest haaien ? dc dood en vernieling der Manfchappen, wier uitvaart wy niet befchouwen; alle deeze onderfcheide overwecgingen, die noodwendig met elkander verbonden zyn , worden fteeds ter zyde gefteld , of de indruk, welke zy tc wege brengen, is althans veel te oppervlakkig. ^ 't Is, overzuiks , de pligt van verhevener Geesten ' wier overleggingen wyduitgeftrekter cn meer bevallend .zyn, en die de Stem van Rede cn Gevoel hooren, die redelyke denkbeelden , welke den Menschdomnie heilzaam zyn, te verdeedigen,. en, zo veel mogelyk, voor te ftaan t Is hun pligt, die denkbeelden uit de duisternis met welke zy omwonden zyn, te trekken, cn in klaaren da-x tc haaien. Niet min zyn de zodanigen verpligt , zich zorgvuldig te wagten, om niet duizelig gehaakt tc worden door de begogehugen van vdelen Roem, ten einde zy hunne hulde toebrengen aan die algemeene en heil uitwonende Deugden, die bovenal de Befchermgeesten zvn der Vo ken. - — Vv'at my betreft, ik ben zo zeer verre van berouw tc gevoelen, dat ik, naar 't uiterfte myner vermogens, die harsienfchimmeii beftreeden heb, welke Bet. geluk .des Mcnschlyken gellachts, en de waare grootheid der Staaten, ondermynen. Ik geloof niet te veel yvers betoond te hebben voor waarheden, die aanloopen tegen zo veele Driften en Vooroordeelen. Ik a°t deeze Iwaarheden zo nuttig, zo wcczenlvk, zo volkomen rer zo diep van doordrongen, dat ik, naa ze pnderfebraagd re hebben met myn zwakke Hem, in den loop myner Bcdieningc, en eetragt,om ze , uit myn ftil en afgefcheiden leeven , wyd en ' zyd te ver prcnlen , kan wenfehen , dat dc laatfte druppel .van myn bloed mpgt dienen, om ze in de gemoederen van allen in te fchryven. De zodanigen, inzonderheid, die van wegen de plaats Hi pobi, weiKe zy in cle Kerk bcklccden, geroepen zvn .om deeze yreedzaame beginzels voor te ftaan', moeten ze hunnen loehoorderen infeherpen. Vergeet , Bedienaars van den Godsdienst des Vredcs, nimmer uw character als gy uwen zegen uitfpreekt over de Krvgsbanieren, als fty Braaitekenen der Overwinning met dankzegginge verwelkomt, laat uw hart bovenal gevoelig weezen voor de tienden des Menschdoms, laat uwe welfprcekenheid deH» 5 zei-  428 BEDENKINGEN OVER DEN OORLOG EN DEN VREDE. zelve in de geweetens der Vorften opwekken. Laat voor de Wereld en haare Gefchiedfchryveren over, het roemen en verheffen der Helden , die dood en wraak blaazen: want in de bysterheid der woelinge van verdelgende Driften voeo-t u Medelyden best. Poogt den Souverain bemind te maaken, wegens zyne Deugden , en diens Staatsdienaars , om hunne Wysheid; doch voert nimmer de taal van Hovelingen, als gy fpreekt in den Naam van hem , voor wien alïe de Vorften der aarde niets zyn. Het onderwerp, dus verre door my verhandeld, is van aangelegenheid voor elk Volk; en kan men niet, zonder des eene inoeilyke aandoening te gevoelen , opmerken , dat de Oorlog niet de eenige oorzaak is, die de onheilen des Menschdoms vermenigvuldigt. Een andere oorzaak vindt men in die volffrekt Krygshaftige geestgefteltenisfe , die nu eens het Uitwerkzel ,'dan weder de Voorboode,is des Oorlogs. Verfchcide Staaten zyn reeds , als 't ware, veranderd in groote barakken; en de opeenvolgende vermeerdering van geoefende Legerbenden verzwaart de belastingen, de vrees, en de flaaverny, in dezelfde evenredio-hefd. In 't kort, door eene ongelukkige wedervverking verwekken de groote kosten, veroorzaakt door deeze onnatuurlyke gefteltenis, dc begeerte om ze dienstbaar te doen zyn tot het doen van vermeesteringen : en, naar "-elange de Souvcrainen flaagen in het uitbreiden van hun grondgebied, wordt het Despotismus voor hun noodzaakfyker; ten eenigen dage zullen zy den gewooncn invloed niet genoegzaam rekenen , om fchiclyk genoeg zo veele deelen te gelyk zamen te hegten; alle bedagtzaamheid ter zyde ftellen , als onbeftaanbaar met hunne oogmerken, door Staatzugt gedreeven , het voor hun uiterfte bedoeling houden een geheim uit te vinden, om door een enkele fpringveer aÜe hunne Onderdaancn in werkzaamheid te brengen, of ftil te doen ftaan. Welk eene verbastering van de Menschlyke Natuur! Welk eene Offerande aan de Staatzugt van éénen toegebragt! • Deeze denkbeelden loopen, 't is waar, min in 't ooge, wanneer in zodanige Vorftendommen verfcheide Souvcrainen gevonden worden, door een hooger geest gedreeven, en bezield met andere gevoelens, die 's Volks heil, waarin zy hun hoogfte voldoening vinden, weeten te vercenigen met de Krygskundige beginzels, welke de Staatkunde hun voorfchryft. Maar zy fterven als Menfehen, en met hun verdwyncn zomtyds alle die Volksverligtingen, welke men aan hun edel en groot Character verfchuldigd was. WAAR-  waarneeming wegens de bismuth-kalk. 429 waarneeming wegens het krampstillend vermogen van de bismuth-kalk , ([Magisteriwn IHsmutht) van l. odier, Geneesheer te Gent (*). In de maand May 1785 wierd ik om raad gevraagd van een Lyder , die zedert eenige dagen hevige MaagKrampen had , voornamentlyk kort na den eeten. Deeze Kramppynen duurden gemeenlyk twee a drie uuren, en eindigden telkens met braakingen Na veele Geneesmiddelen vruchteloos aangewend te hebben , gaf ik den Lyder eindelyk het Magisterium Rismuthi , met die omzichtigheid, dat ik hem viermaal 's daags telkens een achtlte deel van een grein liet neemen : dc Lyder vond terftond eenige verligting. Ik vermeerderde de gifte van tyd tot tyd, en de pynen wierden ook in evenredigheid minder, zonder eenige onaangenaame uitwerking van het middel zelve. Eindelyk kwam ik zo verre , dat ik den Lyder viermaal 's daags telkens een grein liet neemen, en deeze gifte maakte zulk eene volkomen geneezing, dat hy van dien tyd af geen aanval van deeze Ziekte gehad heeft. Deeze eerfte zo gelukkige geneezing heeft op nieuws myne aandacht tot dit middel bepaald. Ik heb het zeden aan zeven en zeventig andere Lyders, en wel in eene veel grootere dofis, gegeeven; dikwils heb ik daar van de gewenschte uitwerking gezien, en 'er nimmer eenige nadeelige uitwerking van ondervonden. (*) Journal de Med. T. LXVIII. p. 49. waarneeming van de zonderlinge uitwerkzels eens schriks op 't geheugen. (Journal des Savans.) " ^e zc^zaamc uitwerkingen, die de Schrik op 't ,, D Geheugen kan hebben, waar van de Heer beat„ tie, in zyne uitfteekende Verhandeling oyer het Ge- „ hm-  430 ZONDERLING UITWERKZEL VAN EEN SCHRIK. hemen, verfcheide voorbeelden opgeeft (*), mogen wv deeze Waarneeming voegen, door den Heer wich" mann , Geneesheer te tiamver, gezonden aan den Heer ', murrai , Raadsheer des Hofs, die ze aan de Sociëteit „ van Gottingen heeft medegedeeld." Een jonge Dogter, van veertien jaaren, was zeer verfchrikt door het vallen van een vies, die van de tafel op den «-rond viel. Gcduurende de eerfte acht dagen, naa dit voorval , vertoonden zich alle voorwerpen blaauw. Op het minlte geraas, of wanneer men de hand fchigtig voorby de oogen itreek, fchrikte zy, cn fprong op. Zy verloor haar Geheugen , in zo verre , dat zy, zonder anders eenig teken van bysterzinnigheid te geeven, de gemcenzaamfte voorwerpen niet wist te noemen. Zy hadt zelfs vergeeten Duitsch en Fransch tc leezen, en kon niet uit haar hoofd fchryven. Met veel moeite fchreef zy cc nigé woorden van één Lettergreep naa; zy voegde 'cr fteeds eenige overtollige Letters by, en, by woorden van meer Lettergreepen , zette zy beitendig een naa elke Lettergreep. De Geneesheer wiciimann , den voortgangof het afneemen van die zonderlinge ongeltcldheid willende waarncemen, verzogt dar dc Patiënte hem alle dagen een Briefje zou fchryven. De eerde Briefjes behelsden , zonder orde of fchikking, de naamen van eenige Perfoonen , die zy op den dag" gezien hadt, doch zodanig veranderd , door het inmengzel van overtollige Letteren , dat het onmogelyk was dezelve tc leezen. Naar gejange haar fchryven geregelder werd, is ook de zwaarigheid, om voorwerpen te noemen cn van te fpreeken, afgenomen, als mede dc ligt verfchrikbaarheid; en, in den tyd van zes wceken, hebben alle dc verfchynzcls van deeze vreemde ongeltcldheid. opgehouden. De behandeling was zeer eenvoudig, dc Heer wiciimann heeft niets gebruikt dan Bloem van Zinc, met witte Magnefia, (*) j. BEATTit's Wysgeerige, Oordeel- en Zedekundiqe Verhandelingen i I Deel, bl. 17, in den voorleden jaare by A. Loosjes l'z-, tc Haarlem, uitgegeeven. NA-  NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN STRONTJAAGER. 431 NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN STRONTJAAGER OF LAUliE. ' ' (Volgens den Heer de bbffon.) -p\e Strontjaager is een Vogel, dien men onder de Meeuwen zou tellen, als men alleen agt floe<* on zv11e geftalte en trekken: maar is hy van dat Gezin, dan' zal niemand ontkennen, dat hv voor een ontaart Geüachtgenoot moet gehouden worden: want hy is dan ecn-onophoudclyk Vervolger , en verklaard Vyand van veele zyner Naastbeftaanden , en bovenal van eene kleine Meeuw door de Noorclfche Visfchers Kutkc-Gaap °'eheeteii. Hy vervoegt zich by deeze, vervolgt ze onophoudelyk, wanneer deeze, op de aankomst van den StroM.-. jaager, vlugt, en gefchiedt zulks, zo men wil, om den atgang, door benauwdheid geloosd, op te vaneen en te eeten. Ingevolge vart dit denkbeeld , heeft hy den 011hebbclyken naam van Strontjaager , cn in 't Latyn dien yan Stercoranus, gekreegen; men hadt liever den ZweedJchen naam van Labbe mogen houden : want 'er is alle waarfchynlykheid voor, dat deeze Vogel geen Stront èet maar den l/isch, die de vervolgde Vogel ïiit den bek laat vallen. De Heer bajllon heeft my, ten deezen opzi aan, zy wasfehen ze af eer zy ze opeeten: men kan 3, aeeze vogeis met naaeren ot ie meten, zonder nun ee3, nig lokaas voor te werpen; maar de Visfchers ontzien I s> aeeze vogeis, uewyi ze nun een voorbode en een oyj, kans zeker teken zyn van de Haringvangst; in de daad, • „ wanneer de Labbe zich niet vertoont, betekent de vangst „ zeer weinig. Deeze Vogel onthoudt zich bykans be„ ftendig op Zee, doorgaans ziet men 'er twee of drie „ by elkander, zeer zeldzaam vyf of zes. Vindt hy geen ,, voor-  VAN DEN STRONTJAAGER. 433 „ voorraad in Zee, dan vervoegt hy zich na Strand om „ de Meeuwen, die zo ras de Labbe aan komt fchreeu„ wen, te berooven: hy valt op dezelve aan, legt ze op „ den rug , en dwingt ze, door twee of drie {lagen met „ den bek, om den ingezwolgen Visch weder over te „ geeven, die hy dan oogenbliklyk binnenflaat. De Lab„ be legt, even als de Meeuwen, de eijeren in de klip. „ pen; het Mannetje is zwarter en veel grooter dan het „ Wyfje" (*). In grootte verfcnut de Strontjaager niet van de kleine Meeuw, de kleur der Pluimad'ic is donker aschgraauw met gryze golfswys loopende veeren doormengd: de Vleugels zyn zeer groot, de Pooten van maakzel als die der Meeuwen, alleen wat zwakker, de Vingers veel korter • doch de Bek verfchilt meer van dien deezer Vogelen : want het uiteinde van de Bovenkaak is gewapend met een nagel ©f een haak, die 'er aan toegevoegd fchynt, een kenmerk, waar door de Labbe wel na de Petrellen gelykt, zonder nogthans, gelyk deezen, de neusgaten in kookers te hebben. In gang en houding van den Kop heeft de Labbe iets van een Roofvogel, aan dit voorkomen beantwoordt zyn vyandlyke en oorlogzugtige leevenswyze volkomen. Hy gaat recht op, zyn Item is fterk; hy fchynt, zegt martens, irja te zeggen, of johau, als men hem van verre hoort. De Leevenswyze deezer Vogelen zondert ze noodzaaklyk van den anderen af, en verftrooit ze : zelden vindt men ze , fchryft diezelfde Reiziger , hyeen ; en voegt 'er by, dat de foort hem niet talryk toefchynt, dat hy ser maar weinigen , omftreeks Spitsbergen , gezien heeft. Het ftormehd weer van Slachtmaand, des Jaars MDCCLXXIX, dreef twee deezer Vogelen op de kusten van Picardie, de Heer baillon hadt de goedheid ze ons toe te zenden, en hebben wy ons van dezelve in deeze onze befchryving bediend. Behalven deeze Labbe is 'er eene andere, de Langflaar. tige bygenaamd. De verlanging van de twee midde'lfte Staartpennen in twee veeren, van elkander gefcheiden en afwykende , kenmerkt deeze Vogelfoort, die, voor 't overige , gelyk is aan de boven befchreevene: hy heeft op den Kop een zwarte kalot, zyn Hals is blank, en voorts de {*) Collection Academiaue, Partie etrangsre, Tom. XI. p. 51.  434 NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN STRONTJAAGER. dc Pluimadie grys :■ zomwylen zyn de twee lange Staart- - pennen zwart. Deeze Vogel is ons uit Siberië toegezon- ■ den, en wy houden hem voor denzelfdcn, dien de Heer ■ \ gmelin ontmoette in de vlakten van 'Manga/ia, op de • oevers van de Rivier jerufea (j). Men vindt dien ook [ in Noorwegen, en zelfs veel laagcr in Finmark en Anger- i map ie (§);, en de Heer ed ward's heeft denzclven uit de,| Baai van tiudfon ontvangen, waar, volgens zyne opteke-f ning , de Engelfchen deezen Vogel , buiten twyfel uit ] hoofde van deszelfs vyandlykheden tegen de Meeuwen A the man of war bird noemen, of den Uorhifchips-FogelA Hy voegt 'er by, dat, zyns oordeels, uit de langte "derI Vleugelen en de zwakheid der Pooten veel is op te maa- ] keu, dat die Vogel zich meer op Zee en in de vlugt moet! onthouden dan op den grond, en in rust: als mede dat de j Pooten ruw zyn als een vyl, cn gefchikt om denzelven 1 vast te doen ftaan op de gladde lichaamen der groote Vis-1 fchea, Deeze Natuurkenner is met ons van" gedagten , I dat de Labbe, door het maakzel van zyn Bek, de "over- ] gang uitmaakt tusfehen dc Meeuwen en de Petrellen. I De Heer urisson gewaagt van eene derde foort vanl Labbe, door hem den Ge/lreeptcn Slruntjaager gehceten: I maar, dewyl hy geen grond voor die onderfcheiding heeftI dan de befchryving, door den Heer edwards gegeeven,! van een enkelen Vogel, van dien Natuurkenner aangezien I voor het Wyfje van den Langftaartigen Strontjaagcr (|), I erkennen wy deeze derde foort niet; wy denken met.den 1 Heer edwards , dat het alleen eene verfcheidenheid is 1 van Sexe, of ouderdom; cn hier toe zou misfchien ook ] onze eerstgemelde foort kunnen gebragt worden: want de 1 overeenkomst van deeze met den Vogel, door edwards 1 befchreeven, en de gelykheid der natuurlyke geaartheden j van beide, fchynen dit" aan te duiden: en , in dit geval, I zou 'er niet meer dan ééne foort van Labbe of Strontjaa- I ger weezen, waar van de volwasfene, of het Mannetje , I de twee lange pennen aan den Staart zou draagen, en het 1 Wyfje het geheele lyf bruin hebben. (t) Gmelin, Veyage en Siberië, Tom. II p. 56. (§) Mus. Danif. & Fauna Suecira. (4) Edward's Arak Birds, Tom. III p. 149. BE-  berigten, wegens b. kennicott. 435 berigten, wegens 't leeven en de schriftf.m van den eerw. heere benjamin kennicott , D. D. enz. Tot nog heeft het den verdienstlyken Heere b. kennicott aan eenen Leevensbefchryver ontbroo" ken : een Man, die , by zyn leeven , in den Jaare " MDCCLXXXIII geëindigd , de oogen der Chnstenwereld, door zyn onvermoeiden geleerden arbeid, tot " zich trok. De aart van 't Plan zyns grooten Werks, openlyk aangekant tegen lang cn diep gewortelde voor\ oordeelen, wikkelde hem in Taalgeleerden twist, bej, treffende de grondbeginzels van Bybelfche Oordeelkunde: terwyl de onvoorbeeldlyke milddaadigheid, welke hem in ftaat ftelde, om zo verbaazend een Werk, als „ de vergelyking der Hebreeuwfche Handfchriften van den ,, Bybel, te onderneemen en uit te voeren, zynen Land,, genooten, zo wel als hem, ter eere ftrekt. De Schry,, vers van the Monthly Review, zyne Remarks on felect P'asfages in the Old Testament aankundigende , in den „ Jaare"MDCCLXXXVII uitgegeeven , waar voor zulk een Leevensberigt zeer eigenaartig zou gevoegd heb„ ben, draagen het hunne by., om dien Man, zo veel „ hun mogelyk is , te doen kennen ; en geeven 't vol,, gend berigt , 't welk wy overneemens waardig keur* ,, den." Dr. kf.nnicott werd gebooren te Totnesf, in Devonshire, in 't Jaar MDCCXVIII. Van den rang en het character zyner Ouderen zvn wy volftrekt onkundig ; maar dit gaat vast, dat zy den dorst na kennis, welken zy niet konden nalaaten ih hun Zoon te ontdekken, buiten ftaat waren te lesfehen. Eenige gelegenheden tot vroegtydig onderwys moeten hem , egter, verfchaft weezen , of ('t geen zomtyds gebeurt,) de natuurlyke Zielskragt, hem gefehonken, moet .ze onnoodig gemaakt hebben. Want bi den Jaare MDCCXLHI fchreef hy d Poem on the Recovery of the Hon. Mrs. Eliz. Curtenay from her late dangerous Illnesf: dit Dichtftukje , op de Herftelling dier Dame , bragt hem , waarfcMmlyk , in kennis by de Heeren , die hem naderhand na Oxfort zonden, en daar onderfteunden. In 't beoordeelen van dit Dichtftulqe mag men v-ronderftcllen , dat zy niet zo zeer de III.deel.mengelw.no.il. Ü ^ltt"  43Ö BERIGTEN, WEGENS *T LEEVEN EN DE SCHRIFTEN innerlyke waarde , dan wel de omftandigheden , waarin het was opgelteld, in 't oog gehouden hebben ; want, fchoon het regtmaatigen lof verdiende, als de vrugt van jeugdigen yver, met onbekendheid en behoefte worftelende, als een Dichtftuk klimt het niet op boven het middelbaare, en daalt 'er veelal beneden. Doch in welk een licht men deeze Verzen ook befchouwe, derzelver uitgave werd fchielyk gevolgd door zodanige Giften, als den Schryver de voordeelen eener Acadcmifehe Opvoeding bezorgden. Met den Jaare MDCCXLIV ging hy in Wadham Col' legie; en 't leedt niet lang, of hy onderfeheidde zich in dien byzonderen Tak van Letteroefening, waarin hy naderhand zo zeer uitftak. Zyn twee Verhandelingen, On the Three of Life , en The Oblations of Cain eind Abel, werden in 't Jaar MDCCXLVII tot twee keeren uitgegeeven , en bezorgden hem de byzondere Eer , dat de Univerfitcit hem , voor niet , den graad van Bachelor fchonk , één jaar vóór den daar toe bepaalden tyd. De twee Verhandelingen werden dankbaar opgedraagen aan de Weldoenders , wier milddaadigheid hem den weg ter Hoogcfchoole geopend hadt, en deeze fchool ten tooneel maakte , niet alleen van noesten arbeid, maar van loflykc vriendfehap. Met zulke verdienften , cn dus onderlteund , gelukte het hem, in Exeter Collegie toegelaateu te worden. Welhaast maakte hy zich bekend, door de uitgave eeniger Leerredenen. Dan, in den Jaare MDCCLIII, lag hy den grondflag van dat verbaazend Gedenkltuk van geleerden Vlyt, 't welk de Wyzen en Braaven met bewondering zullen aanfchouwen, als Vooroordeel , Nyd, en Ondankbaarheid verdommen. Hy deedt het door de Uitgave van zyne eerfte Verhandeling , On the flate of the prïnted Hebrew Text , waarin hy zich voorfteldc , het toen heerfchend denkbeeld van de volftrektc volkomenheid van den gedrukten Hebreeuwfche» Bybeltext om verre tc werpen. Reeds lang geleden hadt capellus daar aan den eerften flag toegebragt, in zyne Critica Sacra, naa zynen dood, in den Jaare MDCLX uitgegecven; een flag, dien buxtorf , 'met alle zyne bekwaamheden en taalgeleerdheid, niet kon afweeren. Maar capeelus, geene gelegenheid hebbende , om Hebreeuwfche Handfchriften raad te pleegen , kon, fchoon zyne bewyzen onderfchraagd werden door het gezag van den Samaritaanfchen Pentateuchus, in ge-  van k. kennicott. 437 gclykluidendc plaatzcn, en dat van Oude Overzettingen, nooit zyn ftuk ten vollen hcweeren. In de daad, liet algemeen denkbeeld was, dat de Hebreeuwfche Handfchriften geene, of althans geene andere, dan zeer weinige en niets beduidende Leeringen , van den gedrukten Text verlchillende , opleverden : en , ten opzigte van den Samaritaanfchen Pentateuchus, koesterde men zeer verfchillende gevoelens. Zy , die den Hebreeuwfclien 'text voor den waaren hielden, veroordeelden, ingevolge daar van , den Samaritaanfchen , als bedorven op alle plaatzen, waar die van den Hebreeuwfchen afweek: en zy, die den Hebreeuwfclien onnauwkeurig oordeelden , fchreeven aan den Samaritaanfchen geen gezags genoeg toe, om zulks te verbeteren. Daarenboven hinkte de Samaritaanfche Pentateuchus aan een zeer groot fchynbaar gebrek: want seene Samaritaanfche Handfchriften waren toen bekend: en de Pentateuchus zelve werd veroordeeld om misflagen , die met meer regts aan dc onnauwkeurigheid der Uitgaven moesten toegefchrceven worden. Dr. kennicott bewees, in zyne Verhandeling, dat 'er ycelc Hebreeuwfche Handfchriften beftonden , die, hoewel men, tot nog toe , geoordeeld hadt, dat ze met elkander cn met den gedrukten Text zamenftemden , nogthans veele en zeer belangryke verfchillende Leezingen opleverden: als mede dat uit deeze verfchillende Leezingen veel kon ontleend worden tot ftaaving der oude Overzettingen. Hy maakte bekend, dat 'er zes Samaritaanfche Handfchriften alleen te Oxfort voor handen waren, door welker behulp men veele misflagen in den gedrukten Samaritaanfchen Text zou kunnen herftellen; cn hy onderftondt te bewyzen, dat zelfs uit den Samaritaanfchen Pentateuchus, gelyk die reeds gedrukt was, veele plaatzen in den Hebreeuwfche:; buiten twyfel konden verbeterd worden. Dit Werk werd , gelyk tc verwagten was , buiten-, landsch met veel ftrengheids beoordeeld. Op Buitenlandfche Academiën hadt men, wanneer capellus de volkomen volmaaktheid van den Hebreeuwfchen Text aantastte , op het geloof daarin , als een Geloofs-Artykel, aangedrongen (*). In Engeland vond de Leer van kennicott, Cf) lila Capelli fententia adeo non approbata fuit fidei fociis, Ut potius Helvetii Theologi , ct fpeciatim Genevenfes , anno 1678 peculiari canone caverint, ne quis in ditione fua Minifter li 2 Ec-  438 BER.IGTEN, WEGENS 'T LEEVEN EN DE SCHRIFTEN cott , wegens de Verbeteringen in den Hebreeuwfchen Bybeltext , tegenftanders in commings en batb , twee Hutchinfoniaanen, die dezelve beftreeden met zulk eene hevigheid, als of de geheele waarheid der Openbaaringe daar aan hing. Dr. kennicott fleet de eerst volgende drie of vier jaaren , voornaamelyk, in het opzoeken en naaleezen vanj/7ebreeuwfche Handfchriften des Bybeh; fchoon hy tydruimte vondt niet alleen om te preeken; maar ook, om, by voorkomende gelegenheden, eenige Leerredenen in 't licht te geeven. Een deezer, over de Christlyke Kloekmoedigheid, werd fterk aangetast door de Jacobitcn, toen zeer talryk te Oxfort, en voornaamlyk in een Gefchrift, doorgaans toegefchreeven aan Dr. king, het geleerd en welfpreekend, maar onrustig en oproerig, Hoofd van St. Mary Hall. Het Exeter Collegic ftak ten dien dage uit door eenen blaakenden yver voor de zaak der Whigs; een yver, die, indien niet geheel ongepast, in veele opzigten onbeftaanbaar is, met de waardigheid en het oogmerk der Academifche Inftellingcn. Onze kennicott behoef le in yver voor geen zyner Medcgenooten te wyken; doch het gelust ons liever hem als een Geleerden, dan als een Voorvcgter van eene Party, te befchouwen. Zyne begaafdheden in de laaatstgemel fe hoedanigheid willen wy gaarne overlaaten aan de ftillc befpicgeling der geenen, die de Gefchillen , welke op de Oxfordfche School zo byster hoog liepen , zich herinneren : terwyl de Vrienden en Zanggodinnen , in 't algemeen, reden vinden om zich te bcklaagen, dat men de Geleerdheid niet altoos gepaard ziet met de Zagtmoedighcid der waare Wysheid. Omtrent deezen tyd werd Dr. kennicott een van 's Konings Predikanten te Whitehal, en in't Jaar MDCCLIX treilen wy hem aan als Vicaris van Culham, in Oxfordshire. Met den aanvang des Jaars MDCCLX gaf hy zyne tweede Verhandeling uit , over dc Geftcldheid van den Hebreeuwfchen Text; waarin hy, naa het Gezag en de Oudheid van den Samaritaanfchen Pentateuchus verdeedigd te hebben , den Voorftanderen van de Volkomenheid des Ecclefia; recipiatur, nih' fateatur publice Textum Hebrteum , ut hodie est in exemplaribus Maforeticis: quoad confonantes et vocales , divinum en authenticum esfe. Wolfii , Bibliotheca Heb. Tom. II. 27.  van b. kennicott. 439 des Hebreeuwfchen Texts een hunner fchynbaarfte wapenen uit de hand wrong. Zy hadden opgemerkt, dat de Chaldeeuwfche Paraphrafts, opgemaakt zynde uit Hebreeuwfche Handfchriften, omtrent den tyd van christus , de algemeene overeenftemming daar van met den tegenwoordigen Hebreeuwfchen Text, ten overtuigenden blyke itrekte , van de overeenkomst deezes laatstgemeldcn met de Handfchriften , waar uit de Paraphrafts ontleend was. Dr. kennicott bewees de valschheid deezer redenkaveling, door aan tc toonen, dat de Chaldeeuwfche Paraphrafis dikwyls te bedorven was, om dezelve met den (bedrukten Text te doen overeenftemmen, en dus wendde hy, met veel voordeels , de wapenen zyner vyanden tegen hem zeiven. ■ Hy beriep zich .desgelyks op de Schriften der Jooden zelve , ten opzigte van den Hebreeuwfchen Text, en gaf 'er eene korte gefchiedenis van, zints het fluiten van den Hebreeuwfchen Ganon, tot de Uitvinding der Boekdrukkunst; als mede eene befchryving van honderd en drie Hebreeuwfche Handfchriften, door hem in Engeland ontdekt , en een verflag van veele andere, op verfcheide plaatzen in Europa bewaard. Thans haakten de geleerdfte en vcrlichtfte Vrienden der Bybel-Oordeelkundc na eene Vergelyking der Hebreeuwfche Handfchriften; cn in dit zelfde Jaar MDCCLX gaf Dr. kennicott zyne Voorllagen in 't licht, ter Vergelyking van alle de Hebreeuwfche Handfchriften , vóór de Uitvinding der Drukkunst in 't licht gegeeven, die in Grootbrlttanje en Ierland konden gevonden worden, en tevens om zo veele Vergelykingen van beroemde Buitcnlandfche Handfchriften te verzamelen, als de tyd en het ge'. I , hem daar toe verftrekt, zou toelaaten. Zyne eerfte Infchryvers waren de Geleerde en Godvrugtige Aartsbisfchop secker , cn de Opzienders van de Oxfordfche Drukpers, die met dc milddaadighcid, welke doorgaans hun Character gekenmerkt heeft, hem met eene Infchryving van Veertig Ponden Sterlings 's jaarlyks vereerden. In het eerfte jaar beliep het geld, 't welk hy, tot voortzetting van dien geleerden arbeid, ontving, Fyfhonderd, Guinjes, in 't volgende meer dan Negenhonderd', op welke hoogte die fom bleef tot het tiende jaar, wanneer dezelve tot Duizend opklom. Staande de voortzetting van dit Werk , werd de vlyt van Dr. kennicott beloond door een Kanunnikfchap van Cfyrist-Cfturch. Hy werd desgelyks, fchoon wy den netten tyd niet weeten, op de li 3 Be-  440 berigten, wegens b. kennicott. Benoeming van het Captttel van Exeter, tot de voordeelige Standplaats van Mynhengote, in CornwaU, voorgefteïd. In den jaare MDCCLXXVI kwam het Eerfte Deel zvnes Bybelwc'rks, met de verlchillende Leezingen, in t licht en in den Jaare MDCCLXXX was het voltrokken. Indien wy nu in aanmerking neemen, dat 'er meer dan Zeshonderd Handfchriften vergeleckeu zyn, cn dat het o-eheele Werk twintig jaaren van Dr. kennicott s leeven *ekost heelt, zal men moeten betuigen dc grootfte verplioting aan dien Geleerden Man te hebben. Zyn Vlytbctoon eindigde niet met deezen volbragten Letterarbeid: want aan de werkzaamheden van eene ziel, uit eigen aart bezig in het naavorfchen der waarheid, kan de Dood alleen0 of 't geen erger dan de Dood is, het gemis van t Gebruik des Verftands , een einde maaken. Want, vóór het laar MDCCLXXXIII, wanneer Dr. kennicott, in den'ouderdom van Vvf en zestig jaaren, te Oxfort fticrl, was reeds ecu gedeelte gedrukt van zyne Hem arks on felect Paffages in the Old Testament; een \Vcrk, 't welk, overeeukomftig met zyn Uiterften wil, voortgezet en thans uitgegeevcn wordt. eenige vraagen, den godsdienst der indostanneren betreffende , geantwoord. (Uil het Engclsch.) Menigmaal hebben de* Verlinaaders der Openbaaringe gezegd,dat de Inftellingen van moses op geen beter grondflag rustten dan die des Volks van Indostan; dat alfes wat tot zulk eene hooge Oudheid opklimt, even zeer niet ondoordringbaare dursterni.sfen omgecven is, en dat men het voor eene beweezerie zaak mag houden, zonder zich tot een verder onderzoek in te laaten, dat ze ol dc Vonden zvn der Wvzen , of de Verbeeldingen der Dwaazen • doch geen aahfpraak, hoe genaamd, hebben,op de ernftige overweeging van Verilandigen , in deeze meer verlichte Eeuwe. c r . Maar zy, die op deezen losfen trant fpreeken, ot fchryven , hebben , dit hou ik my verzekerd , geen behoorelyfce l"ï "'cflaa^en, of op de natuur der Gefchiedkundige \ BJykbaarbeidi öf op het groot onderfcheid, 't welk zich | Op" j  vraagen, wegens den godsd. der indostanneren. 44I opdoet tusfehen de Omftandigheden der Inftellingen van moses, en die van den Godsdienst der' Hindoos, of van eenigen anderen Godsdienst, daar tegen overgefteld. Verfcheide van deeze omftandigheden worden opgeteld in de onlangs uitgegeeven Letters to Philofophical Untelieyers, Op dit ftuk, nogthans, eenige verdere opheldering verlangende , en my niet vergenoegende met aandagtig te letten op alles, wat ik, in gedrukte Schriften , des betreffende , kon vinden, ftelde ik eenige Vraagen op, die gezonden zyn aan de Kundigften onzer Landsgenooten, in Indostan zich thans onthoudende; en dewyl'er een geruime tyd moest verloopcn, eer ik antwoord, uit een zo wyd afgelegen Gewest, kon bekomen, liet ik ze ook ter hand komen aan een Geleerd aanzienlyk Heer, die lang in 't Oosten verkeerd heeft, en, in alle opzigten, zo wel bekwaam is als tegenwoordig eenig Mensch in Europa, om 'er voldoende op te antwoorden. Deeze Antwoorden , met de Vraagen, deel ik hier mede, zo als ik ze ontvangen heb, in den volgenden Brief. myn heer, De lange tyd , verloopen , zints gy my uwe Vraagen , den Godsdienst der Indoitannercn betreffende, hebt toegezonden, zal u veclligt hebben doen denken, dat ik op uw verzoek geen agt floeg. Dan, de waarheid is, dat, terwyl ik bezig was met zeer veel, dat ftuk betreffende , te leezen, myne zaaken my na riepen , waar ik eenige maanden gcileetcn heb, en van waar ik nu even ben te rug gekeerd. Ik kan niet zeggen, dat myn Letterblokkcn my veel licht verfchaft heeft. Onder ccn groot aantal fchoone Zedekundige Waarheden , en veele diepzinnige Bovennatuurkundige Befpiegelingen, treft men duizend ongcrymdheden cn tegenftrydigheden aan. Hunne Beeldenfpraak is ónverklaarbaar verward. Veel is ongctwyfeld Zinnebeeldig, een gedeelte, waarfchynlyk , Gefchiedkundig; doch, over 't algemeen kan ik niet nalaaten het te houden voor enkele wartaal, door de Priesters uitgevonden, om de onkundige menigte tc vermaaken cn te verbaazen. Deeze gedrogtlyke Vonden , op de Gefchiedkundige cn Zinnebeeldige Schriften hunner Voorgangeren gegrond, dienen om dezelve te verdonkeren , en van minder waarde te • maaken; zc zyn thans in dien hoop niet wel te onderfcheiIi 4 den.  44* eenige vraagen den. Doch ik zal tragten, om uwe opgegeevene Vraagen , in dezeltde orde als gy ze hebt opgegeeven , te beantwoorden. 1, Vraag. ,, Behelzen de vier Heilige Boeken, Vedas ,, geheeten, eenig Gefchiedkuridig Verhaal van Wonder,, werken, gewrogt ten bewyze van de Godlyke Zending ,, der Schryveren", of van den Perfoon, die de Leer, 1 ,, daar in begreepen, eerst leeraarde ?" Het fchynt zeer twyfelagtig , of eenige Affchriften van de Véds beftaan. Geen geloofwaardig Europeaan heeft immer gezegd ze geleezen te hebben. Overzettingen van eenige afzonderlyké brokken zyn ons ter hand gekomen door halhed, dow, en anderen; doch 't geen wy, en de Hindoos zelve, 'er van weeten, is, door middel van de verfcheide Uitleggingen , op verfchillende tyden , door geleerde Èrdbmannen gefchreeven. Dc onderwerpen , daar in behandeld, fchynen my toe, zo verre ik uit die Schriften kan opmaaken , niet Gefchiedkundig te zyn, maar Leerftuklyk, behalven het vérdigtzelvol verhaal van de Schepping oer Wereld en des Menfehen, in 't welk dc Schryvers niet zeer met elkander overeenftemmen. Men veronderftelt, dat de oorfpronglyke Véds door de hand van god aan 't eerst gefchapen Weezen zyn overgeleverd; doch het fchynt eene toegeftaane zaak, dat deeze verlooren geraakt zyn, en dat de Boeken, welke dien naam draagen , cn die men wil dat nu beftaan, opgcfteld wierden door een Man, yeuIs geheeten, die by den aanvang der tegenwoordige Wereld-eeuw, of bykans vyf duizend jaaren geleden, leefde. Dit tydperk, weet gy, is vry I onbepaald, en ik-heb vrugtloos gezogt, eenig inwendig blyk van zulk eene oudheid te vinden in die Schriften van vei as, waar van wy Overzettingen bezitten. Ik moet hier, nogthans ,optekenen , dat een zeer nauw- ' keurig en verftandig Framch Starrekundige aan de Hindoos geen geringen lof geeft , wegens de uitgeftrektheid cn nauwkeurigheid hunner Starrekundige Berekeningen, wel- I ke hy tragt te bewyzen, dat die der CJialdeen en Chineefen overtreffen. Om op het byzonder oogmerk van uwe I Vraag bepaaldcr tc antwoorden , moet ik zeggen niet te I gelooven, dat de Véds eenige Gefchiedkundige berigten behelzen van Wonderwerken, ten bewyze eener god , in 2Jcndinge gewrogt. 2, Vraag, Is 'er eenige Gefchiedenis van de Schry- S3 vers  wegens den godsdienst der indostanneren. 443 „ vers deezer Boeken, en van de omftandigheden, waar „ in ze gefchreeven zyn?" Niets zodanigs is te onzer kennisfe gekomen, en ik heb reden om te denken, dat 'er geene ftukken van dien aart zyn, op welke wy afkunnen. De Jaartekeningen, gefield in de Voorreden van het Gcmoo- Codex eeniger oude Schriften, van de Eerfte en Derde Eeuwe, loopen te overgedreeven hoog om eenige aandagt te verdienen. 3, Vraag. ,, Is 'er eene gefchreevcne Gefchiedenis van ,, de Industanncren , die het Tydpcrk , waar in deeze Boe„ ken gefchreeven zyn , zamenhegt met het Tydperk „ toen dc Tartaaren het Land vermeesterden ? — Zo „ neen, is 'er dan eenig Berigt van dc Opvolging der „ Koningen, zyn 'er Geflachtrekeningen, of Gewysden „ van eenen anderen aart, waar uit wy de kuiste van dien tusfehentyd kunnen opmaaken?" Geene Gefchiedenis van deeze foort wordt door eenig goed gezag bygebragt. Die , van welke Mr. halhed fpreekt, is van de drie vroegere Eeuwen. In de Memoires cle r Academie des Infcriptions treft men een verflao- aan van een Handfchrift , in de Boekery des Konings' van Frankryk, (doorgaans aangehaald in UEzour Vedam , welke gy waarfchynlyk gezien hebt,) behelzende een Tydrekenkundige Tafel der Regecringen, (in de Memofien opgegceven) doch dezelve draagt geene tekens van Egtheid, ol zelfs van Mogelykheid. Men gewaagt 'er van de Stammen van de Zon, cn van de Stammen van de Maan , en meer dergelyke buitenfpoorigheden ; doch niets wordt 'cr in gevonden, 't welk hunne oude Gefchiedenis verbindt met het Tydperk van den Inval der Tartaaren. 4, Vraag. ,, Is de Taal, waarin de Heilige Boeken ,, gefchreeven zyn , oorfpronglyk verfchillende van die „ men gewoonlyk in Indostan fpreekt, of is dc laatfte al„ leen een Tongval van de ander, of eene allengskcns ingevoerde afwyking van dezelve? En, is dezelve in „ den oorfprong verfchillende van de gemeene Landstaal „ wat is 'er dan geworden van 't Voik, 't welk dezelve „ fprak?" Voor als nog ben ik eenvoudig van gevoelen, dat de Taaien oorfpronglyk dezelfde zyn; dat de Sanskrit, of de Taal der Heilige Schriften, de algemeene Taal van Indie was: maar dat dezelve bepaald zynde door deeze Schriften, zo zorgvuldig bewaard, in deeze dagen noodwendig moet fchynen te verfchillen van de Taal in 't Land li 5 gc-  eenige vraagen 444 «rc&rooken, die veel verandèrings moet ondergaan hebben torn het enkel tydsverloop, onafhangelyk van de Staatkundige Omwentelingen, welke het Land ondergaan heeft, en de daar uit voortkomende myloeijmg yan vreemde boorden ■ Ik hou my desgelyks verzekerd , dat de Sterheid van de Sanskrit zo veel ontltaat uit den afgetrokkeu aart der Onderwerpen, doorgaans behandeld, en de menigte van Bovennatuurkundige woorden , waar mede deeze Schriften zyn opgevuld, (veele waarfchynlyk by voorkomende gelegenheden nieuw gcimced,) als uit de Ivengem'elde oSrzaaken. Myn gevoelen, nogthans, we«rens°de gelykheid, ftcunt op vergelykmg. , ö l Vraag. „ Verfchilt de Godsdienst, in de vier Verlas o-eleeraard, van die der Volksbygeloovigheden? cn, " 70 fa, welke is de Oudftc?" . "«Vraag. „ Indien de Volksbygeloovigheden ouder zvn dan het fchryven deezer Boeken worden ze dan " daar in geftaafd? ■ Of verfmaaden de Geleerden " de Volksbygeloovigheden, ten zelfden tyde dat zy er " zich naar Ibhikken , gelyk de Griekfche Wysgeeren " deeden, ten aanziene van. den Volksgodsdienst, ten " Ik"heb" sccn reden gevonden om te denken , dat de Volksbygeloovigheden veel verfchiUen van die m de: Verktaaringen op de Véds voorkomen , 't is onmogelyk dat ze buitenfpooriger ongerymd kunnen weczen. Daar is een wonde baar yk mengzel van keurig Verftand, en grof Onverftand! in de beroemdfte hunner Godgeleerde Verhandelingen. Dezelfde Wysgeeren, die zeker ontdekt en beweerd hebben de Leer, voorgeftaan door den Bis chop van Lloy0 ten opzigte van het beftaan der hoedanigheden, als aewaarwordingen der Ziele, onaf hangelyk van eenige ftof, fchvnen tc gelooven in, en veel op te hebben met, dc habel van den Oceaan tc karnen , door middel van een Slang, geüingerd om een Berg, om 'er onftcrflyke Boter Krëkmen. Maar myn fchrandere Vriend, Mr. wilkins ("die zeer onlangs, uit de oorfpronglyke Sanskrit % ons eene Vertaaling bezorgd heeft van de Fabelen, die wv Pilpays noemen,) fchryft in zyne Voorreden, voor üt PdiaUat Greta: „ dat de geleerdfte Brakmannen van den te"-cnwoordigen tyd Unitarisfen zyn , volgens de " Leer van kreeshna; maar op denzelfden tyd, dat zy in één god, een algemeenen Geest, gelooven, tcriiK" ken zv zich zo verre naar de vooroordeelen van t Ge. " *■ 3 „ meen,  WEGENS DEN GODSDIENST DER. INDOSTANNEREN. 445 „ meen-, dat zy uiterlyk alle de Plcgtigheden, als Offer„ anden, Waslchingen enz., door dc i/éds voorgefchree„ ven, volbrengen." Gy zult dc goedheid wel hebben, om deeze Antwoorden met een verfchoonend oog in te zien. Myne kennis niet dc Hindoos, en hunne Taal, is zeer oppervlakkig, en ik,kan niet zeggen, in hoe verre ik, daar in meer vorderende , van myne thans omhelsde - gevoelens zal afwy* ken. Ik twyfel zelfs, of het gefchreevene u wel eenige nieuwe öhderrigting geeven zal; doch ik reken my gelukkig , met dit weinige te hebben mogen toonen, dat ik niet in gebreke bleef, om aan myn verlangen ,,0111 u te verpligten, te voldoen. Ik ben, enz. DAGVERHAAL VAN EENEN TOGT DOOR CHAMPAGNE EN LOTHARINGEN, GEDAAN IN DEN JAARE I712. DOOR DEN Lieutenant-Generaal GROVESTINS. (Ons medegedeeld door den Eerw. Heere j. f. martinet, A. L. M. Ph. Dr. Lid van verfcheiden Geleerde Genootfchappen, en Predikant te Zittphen.~) (Vervolg en Slot van hladz. 4C5.) Den 14 Juny. T\e togt ging deezen dag zeer vroeg over Crocotir, Ncu. 1-J ville en Verdavois, waar men, denzelfden morgen, het grondgebied van den Hertog van Lotharingen"zon overtrekken. Des liet de Generaal zeer fcherp belasten, dat geen Ruiter of Dragonder, wie het ook mogte weezen , uit het gelid zou gaan, op ftraffe van dood gefchooten te zullen worden; gelyk ook de geenen , die- in eenig huis zouden gevonden worden , dewyl men over een grondgebied van een' goed' Vriend , die onzydig was, zou trekken, 's Morgens kwam het Detachement langs de Commandery van Ma/tha, genoemd St. Hilalre, alwaar een Pastoor uitkwam, om te klasgen aan den Gene' raai >  446 DAGVERHAAL VAN EEN TOGT raai, dat 'er in zyn huis geplonderd wierdt. Aanftonds werdt daarop dervvaards gezonden een Officier met twaalf Dragonders van de Voorhoede, om zodanige roovers te vatten. En men kreeg een' Ruiter, een' Dragonder van Hesfen, een'Ruiter van Oranje, en een' Hufaar, die hunne Paarden hadden verlooren. Deeze vier gevangenen vóór den Generaal gebragt zynde, werdt hun gevraagd, of zy dc bevelen, daags tc vooren gegeeven, niet wisten, waarop zy ja antwoordden. Hierop beval de Generaal, ten affchrikke en voorbeeld voor het geheele Detachement , dat zy zouden voor den kop dood gefchooten worden. Dan, om dat dit hun eerfte wanbedryf was, kreegen zy voorfpraak om te fpeelen, wie van de vier fterven zou. De medelydende Generaal ftondt dat toe, dewyl zy zeiden, flegts ter zyde gegaan tc zyn om eens te drinken , cn geen voorneemen van pionderen gehad te hebben. Hierop fpeeldcn de vier gevangenen met dobbelfteenen op een trom, en het lot viel op den Ruiter van Oranje, die aan het hoofd van het Detachement dood gefchcfoten werdt; ftervende met het goede getuigenis, dat hy tweeendertig Jaaren gediend hadt, zonder ooit eenige feil begaan te hebben, gelyk de Collonel coenders , van deszelfs Regiment en Compagnie, verzekerd heeft. De togt werdt daarop voortgezet tot vóór de Stad St Micliel, gelegen aan de Rivier de Maas, waarover een fteenen brug lag'. In dezelve voerde een Gouverneur van den Hertog van Lotharingen het bevel over de bezetting, beftaande in eene Compagnie Guardcs te voet van denzclven. De Generaal maakte halte vóór de brug buiten de Stad, cn liet een compliment aan den Gouverneur maaken, met een verzoek, van het Detachement aldaar te mogen verfrisfehen. Heuschlyk werdt dat beantwoord, met aanbieding van alle foort van dienlten. Hierop liet de Gouverneur eene weide langs de Maas aanwyzen, waar het Detachement overvloedig voedfel voor de Paarden , en genoegzaame levensmiddelen voor de Manfchappen, ontving, welke door de Burgers in menigte aangebragt werden. Intusfchen toog de Generaal in de Stad,' en begroette de wagt aan de poort van de brug met krygsmans-eeretekenen, welke aan hem, zo door de wagt, als door de Burgers, wederom gegeêven werden. Voorts ging hy een bezoek afleggen by den Gouverneur, die zeer ongefteld was, en hem met veel vriendfehap ontving. Na het af fcheid neemen, deedt de Generaal eenige Brieven voor het  D60R- DEN LT. GEN. GROVESTINS. 44? het Leger en voor hun hoog mogenden afgaan, dewyl daar het eerfte Post-Comptoir was, dat men op den togt aangetroffen hadt. Na zich twee uuren verfrischt te hebben , toog de Generaal op, en begroette de wagt, gelyk by het aankomen. Op den togt kwamen twee Nigten van den overleeden Lieutenant-Generaal DOMPRé , "met haare Bedienden, by het Detachement, en booden , verfcheiden maaien, vrugten en wyn aan den Generaal, en . aan alle de andere Officieren aan; toonende groote blydfchap aan onze troepen, onder welken nog veelen waren, die zy gezien hadden , ten tyde dat zy met wylen den Generaal DOMPké in Breda woonden. Hierna zettede men den togt voort tot St. Prcmont en Xyory, waar men over de Rivier ■• amaide toog , en daarop halte maakte, om zich tc verfrisfehen. De Hertog van Lotharingen zondt daar eenen zyner Kamerheeren aan den Generaal t om hem te begroeten, en te bezorgen het noodige voeder en brood voor het Detachement , zo lang hetzelve in Lotharingen zou weezen. Den 15 Juny. Men trok vroeg uit tot Sacherpet Voudiere, en kwam, 's morgens, aan de Stad Ponte Mousfons, waar dc Moefel loopt over eene fteencn brug. Van daar ging men [voort op Artou en Parfufeil, waar men door de Rivier de Seille zou getrokken hebben, maar het water was te f hoog. Des vervolgde men den weg, laatende Mononcour '■ aan de regter-, en Clemerge aan de linkerhand liggen, ' naar de Stad Nomerig, waar men dc Seille overtrok, en daarop halte hieldt. Den 16 Juny. Over Mailly, Bagny , Boeng, Cleury, Douly, Magny , ' La-ccnfe, Bevoies trok men deezen dag naar de hoogte van St. Barbara , vóór de Stad Mets. Hier fchikte de Generaal zyne bende in orde van Veldflag , in eene linie in het gezigt van de Stad. Dit gaf in dezelve, en aller; wege op het Land, eene groote opfchudding. De Marquis van reffuge, Brigadier van de Franfche Infantery \ en Commandant van de Stad, maakte daar tegen eenige | fchikkingen, en liet zyn Voetvolk in den bedekten weg 1 trekken, terwyl hy uit de Stad kanonfehooten liet doen op  448 dagverhaal van een togt op 't Detachement. De Generaal , dat ziende, fchreef daarop twee Brieven , éénen aan den gemelden Commandant, cn eenen anderen aan den Intendant van Mets, die van den volgenden inhoud waren, en met een' Trompetter naar dc Stad gezonden werden. Myn Heer, Tndicn Gv medelyden hebt met een arm Volk, reeds "enoe"- afgemat door eenen zo langduurigen Oorlog, zendt! dan twee Gyzelaars, om borg te blyven voor de Contributie : anders zal ik verpligt zyn, hoewel tegen mynen zin, op roof tc leeven in de drie Bisdommen , volgens de Hipte bevelen , die my gegeeven zyn. Ik wagte de eer van uw antwoord binnen den tyd van een uur , en blyve Myn Heer, Uw zeer onderdanige en Op de hoogte van gchoorzaame Dienaar St. Bar bar a den 16 Juny 1712. r. de grovestins. Het Antwoord was van den volgenden inhoud. Myn Heer, Ik ontvang zo even den brief, dien Gy my de eer hebt aangedaan te fchryven, van de hoogte van St. L arbara, heden ten tien uuren voor den middag. Laat my toe U te melden, myn Heer , dat ik bevelen van den Koning heb, om te beletten, dat dc Dorpen van dit Land Contributie betaalen , cn ik weet niet, of Gy vollen tyd zult hebben, om uw plan geheel uit te voeren, cn uwen hcrtogt te neenien door het Land van Trier of de Palts: want, binnen korten, zoudt Gy goed gezelfchap kunnen krygen. Ik heb de eer te zyn met alle mogelyke achting Myn Heer, Uw zeer onderdanige en Te Mets den 16 gehoorzaame Dienaar Juny 1712. de reffuge. Den Intendant afweezig zynde, brak de Gefubltitueerde den brief open , en antwoordde den Generaal, byna op gelyke wyze, als de Marquis de reffuge ; doch wat om-  door den lt. gen. grovestins. 449 omflandiger. Deeze twee Antwoorden ontvangen hebbende , liet de Generaal de Hoofd-Officieren by zich komen, om haar dezelve mede te deelen, waarop de LieutenantCollonel lattault bevel ontving , om zich met driehonderd Dragonders te plaatzen op den grooten weg van Verdun, alwaar de Generaal wist, dat een Detachement Uit het Franfche Leger , onder het bevel van den Lieutenant-Gencraal st. fremont , was aangekomen, om te verneemen, welken weg ons Detachement zou neemen, zynde reeds in meening geweest, dat onze Generaal den hertogt zou neemen door het Land van Luxemburg en de Ardennes. Hierna werdt het Regiment lambert en de Hufaaren afgezonden, om de Voorftad van Mets in brand te fteeken, het geen zo wel als het uitplon deren gefchiedde. In de Stad waren twee honderd Franfche Dragonders , die telkens uitvallen wilden doen, maar altyd terug gejaagd werden. Voorts maakte de Generaal de noodigc fchikking , om het platte Land in brand te fteeken en te pionderen. 'Er werden dan verfcheiden' .kleine benden , van dertig , veertig of vyfrig Paarden, met een Lieutenant of Cornet, afgezonden naar de Dorpen en Kasteelen , om dat uit te voeren , of Gyzelaars mede te neemen. Het fchoone Huis van den Entrepreneur-Generaal van Mets, 't geen zeer kostelyk gemeubileerd was, ltaande op de hoogte van St. Bar bar a, werdt allereerst geplonderd, en daarna verbrand. Dan, alle de kleine afgezonden' benden hadden bevel, om zich, met Zons ondergang, weder te voegen by het overige van het Detachement, dat den geheelen dag, op de hoogte van Mets en St. Barbara , in de wapenen bleef ftaan , zonder ontrust te worden. Allen Heeren en Boeren van het platte Land, die by den Generaal kwamen om Sauvegarde, op dat hunne huizen en goederen niet geplonderd of verbrand zouden worden , werdt een Ruiter of Dragonder gegeeven met een gedrukte Sauvega; de-brief, zonder voor denzelven een' penning te betaalen. Met den ondergang der Zon kwamen alle de kleine Detachementen weder , volgens de aan haar gegeeven' bevelen; gelyk ook de Lieutenant-Collonel lattault , die den geheelen dag geen vyand was gewaar geworden. Egter waren 'er drie Franfche Detachementen, uitmaakende elf of twaalf duizend Paarden , in drie deelen verdeeld; in een van Dragonders, onder 't bevel van den Graaf van coigny ; in een tweede van 's Konings Huis, onder opzigt  450 dagverhaal van een toot zio-t van de Lieutenant-Generaals st. moris en chaladet • en in een derde van Cavallery , onder bevel van den Graaf van st. crejiout , te Verdun aangekomen, en dien dag daar gebleeven, terwyl de Generaal grovestins de gedaane bedreiging iu het Land van Mets uitvoerde. Toen alle de kleine afgezonden Benden, 's avonds, terug kwamen by 't groot Detachement, bragten zy mede grooten buit.., cn zeer veele Gyzelaars; welke alle, naamelyk die van Champagne en Tirache daar onder gerekend een getal van omtrent drie honderd uitmaakten. Deezen werden gefield en in .bewaaring gegeeven van een' Officier met vyftig Paarden , die altyd op den togt agtcr de Agterhoedc volgde. De fchaade , welke men rekent in het Bisdom van Mets gefchied te zyn , beftaat in vyfendertig Dorpen en agttien Kasteden geplonderd en verbrand te hebben. Veele kleine byzonderheden , by de gemelde uitvoering gebeurd , en welke eene te groote plaats zouden beflaan, of dit Dagverhaal afbreeken, zal men hier agterlaaten, en met het berigt voortgaan. 'sAvonds, naZons ondergang , trok het geheele Detachement op, en toog voort over St. Barbe aux Elangs en Neubrak, en ging daar over de Rivier Langs. Den 17 Juny. 's Morgens toog men door Vvalweringen , gelegen in Duitsch- Lotharingen , door de Stad Boulay , PUdekken tot Boufendorp , naar de Abtdy van Roufouville , waar men de Rivier over eene fteenen brug overtrok, en van daar door het Wald van Fektok en Fremtsdorp. Naar gelange de troepen afzakten door dit laatfte Dorp, liet de Generaal dezelve trekken langs dc Rivier de Saar, alwaar, van afftand tot afftand, verfcheiden'' Verfchanzingen (Redouten) gevonden werden , ieder bezet met een' Officier en dertig mannen van het Regiment Vry-Compagnie van klienhoi.tz , om te beletten, dat 'er niemand van de Geallieerde troepen of partyen , van de Hondsrugge naar Lotharingen , of dc drie Bisdommen , mogt trekken, en daar eenen inval doen. Ware de Rivier de Saar ondoorwaadbaar of fterker bezet geweest, dan was des Generaals voornecmen, om te trekken door Bourgogne en Franche Comte , regt aan op 'Zwitferland , om daarna langs Duitschland en den Rhyn weder te keeren. Intusfchen liet de Generaal den Officier der Redoute, die'  DOOK DEN LT. GEN. GROVESTINS. 451 ,«üe di°tst by het'Detachement was, aanzeggen, van niet eenen "fchoot te doen, of hy zou hem met de uiterfte ge*) ftren«heid behandelen , 't geen dezelve aannam, onder voorwaarde, dat men niet te naby zou komen om hem aan te vallen. De Generaal maakte daar fchikkingcn, dm de Rivier door te trekken, welke van beide kanten was af0,ekant. De Dragonders van de Voorhoede maakten daarin eene opening", en trokken vervolgens door de Rivier , niet zonder moeite, dewyl zy aldaar breed was, en fterk van ftroom. Het overige van het Detachement volgde , man voor man. Intusfchen was de Commandant van Saar-Louis gewaar geworden, dat 'eenige troepen der Geallieerden de Rivier by Fremtsdorp doortrokken; des liet hy de Sluizen opnaaien. De Rivier zwelde daardoor allengs op; doch by geluk raakte het geheele Detachement met den avond over, en bleef dus aan de andere zyde in eene weide het nagtleger houden. De Hufaaren en de Vry-Compagnie van lambf.rt hadden verfcheiden kudden Schaapen met zich gevoerd; doch ytrmids dezelven niet konden zwemmen, waren zy genoodzaakt geworden die aan geene zyde der Rivier te vcrlaaten, maar dc tagtig vette Osfen, welke zy tot buit gemaakt hadden, kwamen met zwemmen gelukkig over. Den 18 Juny. By het aanbreeken van den dag begon het Detachement weder den togt, den berg op, regt naar het Dorp Bergkinge. De Vry-Compagnien van klienholst , die, daags te vooren hetzelve de Rivier in rust hadt laaten doortrekken, zonder een fchoot tc doen, volgens het verdrag, kwamen nu uit haare Redouten, cn fchootcn op de Voorhoede. Een Officier van de Garde Dragonders werdt gekwetst ; -een Dragonder het been in ftukken gefchooten; twee of drie Paarden gewond; DANDiGNé's been in ftukken , en twee of drie zyner Paarden gekwetst. De Generaal, daarover vertoornd, liet de voorfte Dragonders afzitten, en daarop eene algemeene laag aan den vyand geeven, waardoor hy tweemaalen verjaagd werdt. Hierop volgde de togt op den Hondsrugge tot Thalvaige, dewyl men Saar-Louis op de regterhand liet leggen. Deszelfs Commandant zondt wel een groot Detachement van zyne vier Regimenten, die daar lagen, langs den Hondslil. DEEL. MENGELW. NO. II. Kk TUg-  45* DAGVERHAAL VAN EEN TOGT rugge, om alles op te neemen; maar zy hebben zich niet laaten zien. Den 19 Juny. Trok de Generaal , van Thalvaige, door het Hoo0-» Wald, en legerde zich des avonds te Moerbak. a' Den 20 Juny. Eerfte Rustdag, na zo grooten afrnattenden togt. Den 21 Juny. Trok men op naar Lutzbier, twee uuren van Traerbag, alwaar alle de Gyzelaars in zekerheid gëbragt werden, en daar gelaaten , onder het bevel van den&Brigadier d'hou.adye , die aldaar het bewind hadt. • Pen 22 en 23 Juny. Rustdag. Den 24 Juny. Trok men voort naar Cappel. Den 25 Juny. Rustdag. Den 26 Juny. Ging de togt naar Boklebay. Den 27 Juny. _ Toog men voort naar Waldfche. 's Nagts kwamen eenigen op Paarden in de Bosfchen omzwerven om te rooyen; maar, wegens de uitgezette wagten , durfden zv mets onderneemen. ' ' Den n8 Juny. Liep de weg door. een groot Bosch , dat twee uuren lang was. Men trok over de Moe/el by Coblcttts, en legerde zich te {lavensdQTp, een half uur van de Stad. Der\  door den lt. oen. grovestins. 45? Den 29 en 30 Juny. Rustdag. De Generaal ging, intusfchen, met eenio-e Officieren naar Diest, om aldaar de Vorftin van nassau te begroeten. Den 1 July. Met den aankomenden dag werden twee honderd Dragonders te voet vooruit gezonden, om de doortogt naar Wysfenthooren, op den weg van Andernag, langs den Rhyn, te bezetten. Ook werdt aan tweehonderd en vyftig man van 't Guarnifoen van Cobhnts bevel gegeeven, om den weg naar Zyntig zeker te maaken, Het Detachement trok naar Andernag, Den 2 July, Toog men naar Zyntig. Den 3 July. Rustdag. Den 4 July. Ging men naar Mulheim. Den 5 July. Kwam men te Bonne. Den 6 July, Hieldt men Rustdag. Den 7 July. Kwam men te Broei. 7~ Den 8 July, Toog men naar Brouwilliers. Den 9 July. Befloot men Rustdag te houden, Den 10 July. Ging men voort tot Bedlbuye Eyfferu Kk a ' Den  DAGVERHAAL VAN EEN TOGT Den ïï July. Trok men tot Leyning. i Den ia July. Legerde men zich te Bofchet, by Men. Den 13 July. Hieldt men Rustdag. Den 14 July. Hervatte men den togt naar Willen ën Gulpen. Den 15 July. Kwam men behouden te Maastricht. Den 16, 17 en 18 July Hieldt men daar Rustdag, Den 19 July. Trok men op naar Tongeren. Den 20, ai en a2 July. Befloot men daar op nieuw uit te rusten. Den 23 July, Ging de togt naar St. Truyen. Den 24 July, Toog men naar Tierlcmont. Den 25 July, Kwam men te Leuven. Hier ontving de Generaal een" Courier van Prins eugenius, met tyding van het gevegt by Denain, en bevel , om naar Brusfel te trekken tot nader bevel} het geen dien dag gelcluedde, Pea  DOOR DEN ET. GEN. GROVESTINS. 4^5 Den 26 July. Ontving de Generaal een tweeden Courier, met bevel om naar Mom te trekken , het geen des nagts nog gefchiedde. Men hieldt halte te Soigny. Den 2.7 July. Kwam men te Mom , waar de Generaal een derden Courier ontving, met bevel om ten eerften uit Mom naar Doornik te trekken. Den p.8 July. Kwam het Detachement te Doornik, alwaar de Gene« raai bevel vondt, om te gaan opneemen, of Pont Auby, Belle Ferriere en Pont Arrache , bezet waren door den Vyand: zo niet, dat hy dan met het geheele Detachement zou trekken in Douai , zo het mogelyk zou weezen. Dan, op het ontvangen berigt, dat allé deeze Posten bezet waren, kreeg de Generaal bevel, om met het geheele Detachement weder by het Leger tc komen, het geett denzelfden dag zich te Doornik neêrfloeg. Dus is deeze roemryke togt, die Frankryk deedt beeven, en Parys zelf in alarm bragt, geëindigd. Wy voegen hierby eene Lyst, van de verloren Man» fchappen en Paarden, op deezen togt. Van Dandigné, Dragonders, vermist 14 Man en 35 Paarden, Prins Willem van Hesfen, of Guarde Dragonders 39 64 • ■ Dopf Dragonders . 8 28 • Schmittau — Dragonders 5 > 13 . « < de Carabiniers van Albemarle 13 23 . -— Lambert — Dragonders . 7 35 ■ —r Hesfen, Cavallery en Dragonders 6 17 — —— Oranje Cavallery . 10 . 19 ». Groveftins Cavallery . 6 26, « — —— Glinftra Cavallery . 7 _ 03 „ • Colonitz, Keizcrlyke Hufaren 27 37 Spleni ... 23 ». 39 . Dus 165 Mannen en 359 Paarden. Kk 3 **-  45(5 berigt , van de verspreiding "^IT^n^e tegenwoordige verspreiding der ^ipsiès in europa , van. derzelver huishouding, leevenswyze , zeden , godsdienst, taal en weetenschappen. f Overgenomen uit Mr. grellmann's Hoogduitfche Verhan*• b deling over dat Volk.) (Vervolg en Slot van bladz. 4T3-) rXtGipfies brengen geen byzonderen Godsdienst uit hun > Land mede, waar door zy, even als dc Jooden, van nndere kunnen onderkend worden; doch fchikken zich, S zaaken van den Godsdienst, naar het Land, waar zy evci Zeer onbeftendig zynde in de keuze van hunne wonimhats, zyn zy het ook ten opzigte van den GodsEt*S?*™ipfi l^eft eenig denkbeeld van onderweraan eenige vaste Geloofsbelydenis; het vak hem zo gemaklyk van Godsdienstbelydenis te veranderen, op elke «tos, waar hy komt, als voor iemand anders van klcederen te vcrwisfclen. Zy laaten zich in Chrjsten Landen doopen , in Mahomethaonfchc beinyden. Zy zyn G%£;Xde Grieken, Rtomsch-Catholyk by de RoomschCathohken, en geeven zich voor Proteflantsch uit, als zy zich ergens bevinden waar de Proteflanten den heerichenden Godsdienst uitmaaken. Uit deeze ligtveranderlykheid kunnen wy aineemen , welk foort van denkbeelden zy hebben; en hier uit mo Algemeen Opperoevelhebber van het Poolfihe Leger in de UkJne , en 3de grenzen van Turkyen, verzogt, eenigen tyd geleden, de„ Ko! nmg, en den altoosduurenden Raad, om Geld, tot het beraa len en het onderhoud zyner Troep n 'De Konn, en de Raad antwoordden , dat het onmogelyk was dit Geld0 ter ftond te zenden, en dat hy eenigen tyd moest wagten. —-. De Graaf potocki , gevoelig getroffen door de behoeften des Legers, fchoot de fom van Tweemaal honderd duizend\ Pol •ftaad °P' Cn 'gtte deswe£en den Kon'inS en den KrS fn ZÜZ Th °Pfch'm]nZ *" Penningen verbaasde den Koning en den Raad, zy preezen dezelve ten hoogften , en vaardigden aan den Graaf Brieven af, vol loftuitingen en dankbetuigingen. Eenigen tyd daar naa liet men den Graaf weeten, dat  AQ2 TREK VAN WELDAADIGHEID EN VADERLANDLIEFDE. , i ei ,fhmpr der Republyk de noodige bevelen ontvangen f ^ o , Sm £ hem J tydig als edelmoedig opgefchoohS \fLrna1e-n — De Graaf potocki beantwoordde zulks ten , te betaaien. grootsheid van gevoelens, die de door eenen Brief, waarin £ Men weet hoe fMÖnaam van SS draagen, zieh alle Eere waarT, maaken en dat de tegenwoordige Koning van Poolen hun dig maaken, en ui & potocki , wiens edel- de ^ï^tota^™*™ en meer de beroemde Eeu- F nLèze MeffiSS en den Raad ter band gekomen 7lyn. f"~^tmett= ^X^^'^'*** aap te geeven, dat z7 weet door te breeken.  BERICHT Fax eenige Boeken die tor extra verminderde pryfen gefield zyn, tot den laatst en December 1788. Te bekomen te Nymegen by IS. van CAMPEN en te Amfierdam by J. van mr BU K G H en Zoon Verders alom by de meeste Boekbandelaars. Leges Forenfes Mofa'cs cum jure Romaoo collat Ed. Nov j, J van Hasftlt groot 308 bladz. a 14 ftuiv. in plaats van i,\ ft. gr. Oi\. Annorat. ad Anr. Matthse) Audi. J. [. van Hasfelt groot U , bl a t ft. m pla,«ts v^n 10 ft. gr oct Dc Caufis Pbxnuue-n Auct C. iiicndbcrg groot 136 bl. a 4 ft. in plaats van ia ft. gr oct J. Patzkc 12 Overdenk, over den ftaat der menfeheo in dit en toekomend leven groot 259 bi. a 11 ft. in plaats van 35 ft. gr. oei. Zedekundige vragen voor Kinderen ofte inleiding ter onderwyring in de Zedekunde door net Genootfchap teZurichgroot23')bl. alift. in plaats van 25 ft.gr oct. J. U Biiguerover het byna onnodig gebruik ran het afzetten der leden van het menfeh. hghaam met Aanmerk, van Tisfot groot 101 bl. a 6 ft. in piaats van 20 ft. gr oer* C. R. Hannes over de onfchuld der Boomvruchten in het voortbrengen van de Roodeloop groot 94 bl. 2 5 ft. in plaats van ia ft. gr. oei. C. H. Chnst over de buitengewoone aanhoudende ea hevigen Nereidamp des jaars 1783 groot 99 bl. a $ ft. in plaats van 11 ft gr. ocL Zedekundige Gefchiedenisfcn van den Deken van Kil- lerine 6 deelen groot 1519 bl. a a6 ft. in plaats van 3 gl. 12 ft- De Munsterlander van Fortuin of de Levensgevallen van Johan Hanzel Porc groot 318 bl. a 6 ft. in plaats van 18 ft. Bunjan Reizen van een Christen naar den Hemel ia Dichtmaat gmot 293 bl. a 5 ft. in plaats van 14 ft. De Schoolmecllers Maaltyd zynde aangericht uit eea Boeren hutspot vol kluifjes groot 201 bl. a 4 ft. ia plaats van 14 ft, Nieuvee Munflerfctis Brieven behelzende de zeldzame Gcfchiedenisfen der Freulens van Hohenhuifen ea Armenheuvel, 3 deelen groot 2040 bl. a 22 ft. ia plaats van 54 ft. J. fe.. Schail over de misdaden en derzelver Doodftraf- ita groot 2jo bl. a 9 ft, in plaats van 22 ft. gr. 01%  f  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, UETREKKfiLYK. BEDENKINGEN OVER VERSCHi-IDE HIND'iRPAALEN , D~b.lt VOORTGANG VAN DEN GODSDIENST BELEMMERENDE. (Overgenomen uit de ThotighU on the importante of the Manners of the Greai to General SotietyO Onder de veelvuldige hinderpaalen, die anders geenzirtS daartoe ongefchikte Menfehen beletten Vorderingen in den Godsdienst te maaken, is misfchien geen fterker, dan die koele, en fchyn van voorzigtigheid met zien brengende, waarfchuwing tegen de dwaasheid om na / oh maaktheid tc ftreevcn ; eene waarfchuwing, zo algemeen in den mond der Wereld-wyzen. ,, Wy moeten, dus luidt hun Grondregel, , de Wereld neemen , zo als wy dezelve vinden; dezelve te hervormen.» if. het yverK " niet van byzondere Perfoonen, en wy worden geleerd , '! niet al te Regtvaardig te weezen." - ■■ - Maar deeze waarfchuwingen loopen aan tegen alle Grondregelen, anders in menschlyke zaaken gevolgd: In Kunften en Weetenfchappen worden de volmaaktfte voorbeelden ons ter naavolging aangepreezcu. Nimmer hooren wv iemand venmanen, dat hy niet te wys, te geleerd, ol te ryte moet worden. Yver in het waarneenfen van zyn Beroep rekent men loftyk; in betoon van Vrtendtchap is dezelve beminnelyk; met één woord, in alle de kort voorbyfnellcnde belangen dezer wereld wordt dezelve gepreezen als ten kenmerk ftrekkeude van een bevlytigende Eeaa'rtheid, en fterkte van geest. Vreemd, in de daad, dat vuürig van geest te zyn, alleen niet loflyk zou weezen in het enkele geval, 't welk dc onafgebrookenfte bevfytiging en onuitgedoofdfte vuurigheid fchynt te vor- deMaar met dit alles is eene overmaat van Yver het algemeen gebrek deezes tyds? Doet 'er zich een dreigend gevaar op , dat de aangevuurde Geestdrift der Grooten dezelve tot hachlyke uiterften zal voortzetten? Zyn on- III. DEEL. MENGELW. NO. 12. L 1  464 hinderpaalen, wegens den voortgang ze jonge Lieden van Fatfoen zo zeer verrukt door brau- I den;len"yver in den Godsdienst,-dat hunne gloeiende ver- I beeldingskragt moet bekoeld worden door de yskoude grondregelen van Wcrcldlyke Voorzigtigheid? Is de Geestneiging deezer Eeuwe zo gefchikt j om het vuur van Godsdienftigheid te vatten en mede te deelen, dat dezelve door tegenover gefielde raadgeeving moet gedoofd, of door fpotterny üitgeblüscftt, worden? Toen de onnavoïgiyke cervamtes de wilde begrippen en de romanesque denkbeelden, waar mede dc Eeuw, in welke hy leefde , vervuld was , aantastte , deedt hy wys- ■ lyk: dewyl hy ccn daadlyk be ftaand kwaad beftreed; docïi in dit laatst gedeelte van de Achttiende Eeuwe fchynt 'er, (ik meen onder lieden van Rang) even min noodzaaklykheid om tegen een overmaatigen Yver in het Godsdienftige voorzorge te gebruiken, als tegen de Doo-• lende Ridderfchap: en hy, die, in den kring van wel- ■ opgevoede Lieden , uitvaart tegen te verregaande Gods-' dienftigheid, betoont zo weinig van dc Zeden deezer' dagen onderrigt te weezen, ais hy, die zich thans ver- ■ pligt oordeelde een anderen Don Oidxot te fchryven. Onder de Kunftcnaaryen , gevaarlyk voor onze Zede- ■ lyke Veiligheid, llaagen niet het minfte zekere geliefde : en fchoorifchynende grondregels, die het inneemend voorkomen van toegeeflyke opregtheid hebben, cn altoos met de volksneiging ftrooken. Een der meest in 't oogloopendeiis, de algemeene wyze, om het Geweeteni te bevredigen met handelingen, niet volftrekt boos, ettj ook niet naauwgezet goed; men zegt, en hier mede houdt men de zaak voor afgedaan : Daar fteekt geen kwaad in., Ik tast geheel mis, indien anderzins braave Lieden, door deeze vcrraadlyke verontfchuldiging , hunne misdryven niet meer dan door iets anders vermenigvuldigen. Weinigen zyn uit beginzelen, of voorbedagt, ihood; weinigen ftellen zich, in 't begin, meer voor dan zulke kleine inwilligingen, als zy zich verzekerd houden dat'ergeen kwaad inftéékt. Maar deeze ruimte wordt allengskens en ongemerkt meer en meer uitgebreid. Dewyl de uitdrukking zelve wild is en onbepaald; dewyl de zwakfta fchaduw van Deugd, en de ligtde van Ondeugd, als in elkander fmelten ; dewyl de grensscheidingen tusfehen Goed cn Kwaad niet altoos zo bepaald gezet zyn, of hy , die zich op de uiterfte van deeze begeeft, treedt ligt op dc andere, maakt elk zyne eigene bepaaling, en een ie- I  VAN DEN GODSDIENST. 46*5 ieder breidt de veronderftelde grenzen van het gëöorlpfde een weinig verder uit: tot dat de paaien, die geöorlófde en on°"eoorlofde Vermaaken van elkander fcheidên, allen°-skens verbrooken en de merktekens van onderfchciding ongemerkt weggenomen worden. 't Is misleiden een der kommerwekkendftc verfchynzels van de Zedeverbastering deezer dagen, dat 'iet Onderfcheid tusfehen Regt en Onregt, in de befchaafde Verkeeriug, bykans uitgedelgd wordt. De zWaarfte overtreedingen hoort men menigmaal met eene koele önverfchilligheid noemen; de fchandelyklte ongebondenheid wordt met eene toegceflyke verdraagzaamheid vereerd. De gcbruiklyke benaarning van Galariferj , om die Misdaad ïian te duiden welke Huislyk geluk na de hartader ft'eekt, ên Huw'eiykstrouwe vermoordt, is een der geyaarlykftè van alle hedendaagfche misbruiken der taaie. Snoode Stukken moeten nimmer met zagte naamen bcitempeld worden. Zulks ftrekt meer dan iets anders om den affchrik van Ondeugd by het opgroeiend Genacht tc verminderen. Dat onze Driften te menigmaal aan de zyde der dwaaling overflaan, mogen wy aanzien voor de oorzaak fchoon niet als eene verfchooning van de niet wcderftaane neigingen onzer gefteltértisfe; maar dat wy immer onze Rede gebruiken om dezelve te begunftigen, dat onze Gefpre'kken dienen om ze te vergoelykcn, dat ons Oordeel 'er ooit met onverfchilligheid op nëderziet, kan op geenerlei wyze gebillykt worden't naardehiaal het «■een grond in de "natuur der zaake heeft, geen verdeeöiging°in dc verzoeking, geen verzagting in de drift. Hoe gebrekkig, derhalven, onze Dcugdsbctragting mojfcé weezen; hoe zeer wy door verleiding vervoerd, of door Drift weggefleept worden, dat wy altoos op onze hoede zyn, om dc Maatftok van Deugd te verkleinen. Zulks bederft het hart op eene onmerkbaare wyze, verbreekt het edelst beginzel onzer bedryven, verzwakt het gevoel van Zedelyke en Godsdieuftige verpligting, en belet ons, overeen'komftig met de waardigheid onzer Natuure, te leeven. Het fnydt alle gemeenfehap met de Deu^d af, en belet bykans de mogelykhcid om tot dezelve wedèr te keeren. Byaldien wy zo hoog niet klimmen als wy voornecmen, zullen wy een verheeven top op 't oog gehad hebbende, tc hooger klimmen, maar heeft de "bedoelde Hoogte weinig te beduiden, dan kan de daadlyk befteegene niet veel betekenen. LI 2 Niets  466 HIMDERPAALEN , WEGENS DEN VOORTGANG Niets verkoelt meer de vuurige poogingen van Deugd in jeugdige gemoederen, dan de wreede frriaad, die wereldlyke voorzigtigheid aan daadlyke goedheid toebrengt; en de koele fpotterny, by het mislukken van een goed* daadig ontwerp, welks mislukken kwaadaartigheid veel eer dan doorzigt voorzien hadt. Helaas! zulke moedbeneemingen zyn geheel onnoodig. Het lugtsgeftcl der wereld, mag ik my dus uitdrukken, verdooft maar al te natuurlyk den gioed van Edelmoedigheid , en doet een uitgebreid hart inkrimpen. De yver der vuurigften is maar al te gereed om te bekoelen, en de werkzaamheid der bezigden maar al te gereed om van zelve te verzwakken. De teleurltellingcn, welke de Weldaadigheid ontmoet in het mislukken haarer welberaamdfle ontwerpen , als mede de doorgaande bedorvenheid der uitverkoorene voorwerpen haarer Goeddaa ligheid, zouden welhaast den rykften droom van Liefde doen opdroogen, werd dezelve niet voorzien uit de altoos fpringende bron van Godsdienst. Ik kan hier van niet afltappcn, zonder het oog te vestigen op de ongemeene vaardigheid , waar mede zelfs braave Lieden gereed zyn, in gezelfchappen en gefprekkeri, de voorbeelden op te haaien van hunne ongelukkig gedaagde poogingen om goed te doen. Nimmer hoor ik, in een vermengd gezelfchap, een geval van Liefdebetoon opnaaien , of ik beef voor den uitilag, Itccds vreezende , dat het einde eene teleurftelling zal weezen, die de ohervaarenen affchrikt van in 't goede iets te waagen, en boos agterdenken verwekt in eene bveuwe, waar in het min fchandelyk is eenige weinige toevallige nadeelen en voorbygaande beledigingen te ontvangen , dan bedekt te gaan met het lastig cn ondoordringbaar masker van wantrouwen. De milddaadige moet inzonderheid op zyn hoede weezen, om den Gierigaart geen fchynbaare voorwendzels te bezorgen, tot befpaaring van zyn geld: dewyl alle de voorbeelden van de kwellingen der Menschlievenden, de wapens van den Gierigaart vermeerderen, die hy te voorfchyn brengt en gebruikt by eiken nieuwen aanval op zyn hart en op zyn beurs. Maar ik beu genegen om te hoopen, dat de Liefdeloosheid, welke wy zo menigwerf ontmoeten by lieden van jaaren, niet altoos het uitwerkzel is van een natuurlyk verhard harte. Mifanthropery is niet zelden niets anders dan kwaalyk geplaatde Gevoeligheid. Langduurige Wereld-  VAN DEN GODSDIENST. 467 reldkennis, en eene droeve overtuiging, hoe weinig goeds hy in ftaat geweest is te doen , verhard menig anders meêlydenden. De melk van Menschlievende Tederhartigheid verzuurt door de herhaalde daaden van Ondankbaarheid. Dit brengt doorgaans eene onverfchilligheid omtrent het welweezen van anderen te wege, en eene hooploosheid , om iets aan menschlyke Deugd en Geluk toe te voegen. Deeze jammerlyke kwaal verfpreidt haare befmetting ligt, zeer nadeelig voor de gezondheid van nog jeugdige Deugd. Tegen dezelve, gebooren uit eene zich te veel beloovendc gefteltenisfe, en aangegroeid door herhaalde te leurftellingen, is maar één hulp-, of liever behoedmiddel ; het waare beginzel naamlyk van Godvrugt. Hy, die ééns verheugd is , dat hy zyne Medemenfchen moet byftaan, dewyl dit de Wil van god is, en een deivoorwaarden om in deeze gunst te deelen, zal zich welhaast verheffen boven alle ongemaklykheid, wanneer het gevolg aan zyne verwagting niet beantwoordt; hy zal ras alleen bezorgd weezen, hoe hy zyn pligt moet volbrengen , den uitflag nederig overlaatende aan hooger befchikking. Te leurftellingen zullen dan alleen dienen om zyne beweegredenen te veredelen, en zyne deugd te zuiveren. Zyne Liefdaadigheid zal dan eene offerande weczen , het altaar , op welke dezelve opgeofferd wordt, waardiger; zyne genegenheden zullen verhevener, en zyne Godsdicnst-betragtingen ingefpannener zyn. De Menfehen, in 't algemeen, zyn niet bedagt op de verkeerdheid , in 't oordeeleu van de regtmaatigheid eener daad , volgens den gelukkigen uitflag , of over de waardye eener Inftellinge, naar 't misbruik, daar van gemaakt. Wy moeten nimmer onze vlytbetooningen naar derzelver flaagen, maar volgens onzen pligt, afmeeten. Indien men elke loilyke onderneeming moest laaten vaaren , dewyl ze in eenige gevallen mislukte, en in andere misbruikt werrt, 'er zou geen Armenhuis , geen School, uit liefdegaven geftigt , geen Hospitaal ,' in 't geheele Land, overblyven. En indien men moest aflaaten van alle goede daaden : vermids ze altoos door geen gezegenden uitflag bekroond worden , zou die valfche redenkaveling , doorgezet, kunnen dienen, om te bewyzen, dat men de Kerken moest fluiten , en de Bybels verbranden. Doch, indien 'er aan den eenen kant eene trotfche cn zich alles aanmaatigende Wysheid plaats heeft , die alle edelmoedige ontwerpen van den werkzaamen en liefdaaLl 3 di-  463 IIINDERPAAT.EN , WEGENS DEN voortgang éigen belacht , als willende zy een Utopia van morus, j en een harsfenfehimnnge Wereld vol geluk , invoeren, e daar is, aan den anderen kant, eene foort van algemeene e goedwilligheid , welke zich den naam van Gevoel toeëi- e gent , cn met verlmaading den invloed van een hooger i Beginzel verwerpt. Verre is het van my, dat ik dit begin- i zei cn by uitftek teder Gevoel zou willen uitroeijeii, 't welk i de weldaadige Maaker onzer Natuure ons fchonk, als een i prikkel, om de ongelegenheden van anderen te verligten, i tot het afweeren van eene ongemaklykheid , welke wy anderszins in ons zeiven gewaar worden. Ik wil alleen aanmerken, dat, vonden wy ons niet verfterkt door hooger beginzels , dit Gevoel enkel een toevallig en onwis werktuig is om goed te doen, en ophoudt met werken, buiten de onmiddelyke tegenwoordigheid . cn het gehoor der febreiende elende. Deeze foort van Gevoel vergeet dat 'er eenig onheil beftaat, wanneer het niet daad]yk zich aan de zinnen opdoet , en fchoon het kragtig genoeg kan werken, om den Mensch , getroffen door zulk een voorwerp, 't welk zyne voorbygaande Gevoeligheid wekt , de geheele beurs te doen uitftorten , maakt het zelden eene bepaalde fchikking , om elenden te gemoet tc komen; elenden, die niet min weczenlyk zyn, hoewel zy zich niet aan onze zinnen vertoonen, cn de tederheid van onmiddelyk Gevoel gaande doen worden, 't Is eenwerktuiglyke Müddaadigheid, die dryfvecren cn raderen noodig heeft om aan den gang te komen , terwyl de ChrLstlyke Liefde niet wagt tot dezelve door dusdanige indrukken bewoogen worde. Eene andere oorzaak, welke niet weinig medewerkt, om anders welmeenenden voor dc Deugdbetragting als befchroomd tc maaken , is de vrees dat hun Character van Godvrugtig te weezen iets zou afneemen van hunne Agting, als lieden van Verftand. Een ieder , die tot de Groote Wereld behoort , maatigt zich natuurlyk eene meerderheid van Verftand aan boven elk Godsdienftigcn. Hy, derhalven, die gewoon is een hoogen prys te zetten , op zyne Vcrllamlsvermogens, moet zeer groote vorderingen in de Godsvrugt gedaan hebben, eer hy eene groot- i moedige onvcrfchillighcid verkrygt ,• ten opzigte van deeze aangemaatigde meerderheid, eer hy zich voldaan kan houden met het fchaarfche deel van Vernuft of Geleerdheid , hem door de Wysheid deezer wereld toegekend. Doch deeze aantasting zyns Hoogmoeds is dc beste tocts- ffeen  VAN DEN GODSDIENST. 4^9 fleen van zyne Opregtheid. Indien zyne vorderingen in den Godsdienst niet zeer groot zyn, zal hy door eene laa°'e Veinfery zich bevlytigen, om min goed te fchynen dan hy daadlyk is, ten einde de ontdekking van zyne geneigdheid tot het ernftige hem de fmaad niet op den halze laaclc, dat hy een Man van gemeen Verftand en laage Begrippen is. -Welk een gevaar loopt hy, om, terwyl hy, fn deezer voege, ernftig bedagt is, om zyne eilchen op het Character van een Verftandig Man ftaan de te honden, en zyne eilchen op dat van een Godsdienftig Man langs hoe zwakker te worden! 't Geen men lang verdrukt, gaat eindelyk geheel onder. Om deeze reden is het hoogst te bejammeren , dat Godsdienftige Gefprekken, dermaate, uit befchaafde Gezelfchappen verbannen worden. Ware het hier mede anders gcfteld, jeugdige en pas ontluikende Deugd zou, in ftede van befchroomd te weezen, om zich te vertoonen, gekweekt, gekoesterd , en aangemoedigd wor.len. Want, naardemaal wy Weezens zyn, die zo wel Driften als Verftand omdraagen, is de Godsdieuftigheid, van het gros des Menschdoms, niet zo zuiver, gcestlyk, of dezelve heeft uitwendige hulp en fteunzel noodig. Het vuur wordt fchielyk uitgebluscht, als men geen brand aan den gang houdende ftolfen bydraage. r,, , , ,, Niets ontdekt, misfchien, klaarder den zwakken indruk , welken de Godsdienst weezenlyk op ons hart gemaakt heeft, dan deeze ongeneigdheid, van zelfs andere braave Lieden, tot eene ernftig onderhoud. Men verftaa my hier niet verkeerd; ik bedoel niet het twistziek harrewarren over Godsdienftige Waarheden, ik bedoel geenzins die bittere gal , welke de ftrydvacrende Godgeleerdheid verfpreidt, ik wil met, dat men ftyf en fterk op zyne eens aangenomene Gevoelens aandringe ; dit een en ander loopt aan tegen goede zeden en waare befchaafdheid. Doch het ware te wenfehen , dat men voor geen Onvoegelykheid, of het blyk van gebrek aan Opvoedina-, hielde, wanneer de Tong nu en dan uit den overvloed" des Harten over Godsdienftige Onderwerpen fprak; dat, wanneer dusdanige onderwerpen by toeval ter baane gebragt zynde, eene mocdloosmaakende köel: heid niet terftond de plaats innam van dat vuur, 't welk : aan de gefprekken over de gemeende zaaken leeven byzet. I Het zou eene heuchlyke zaak zyn, wanrteer men dusdal uicre Onderwerpen niet dor rekende, enkel om dat ze goed l ö li 4 zy]l:  470 HINDERPAALEN, WEGENS DEN VOORTGANG zyn: dat zy bun aandeel kreegen in vry onderhoud, en i dat lieden van Verftand en Geleerdheid zich niet fehaam» den te voorfchyn te treeden in gelegenheden, waarin zy niet zo veel voordeels zich kunnen doen gelden. Indien i liet Hart 'er? dasrdlyk deel in nam. zou het daii kunnenmisten, dat nu en dan de Mond zulks te kennen gave? Kunftenaars, Kooplieden . Geleerden, houden de onderwerpen, tot hunne zaak behoorende, leevendig in hunne onderlinge gefprekken. Dc verftanden flypen elkander, men brengt nieuwe dingen voor den dag, de nayver blaakt op, dc Kunst-, de Handel-, de Geleerdheidsmin ont-ï brandt, men brengt misflagen te regt, en tragt elkander voorby te ftreeven. Of is de Godsdienst alleen zo gemaklyk te verkrygen, zo natuurlyk eigen aan ons dikwyls ten kwaade neigend Hart, of zo zeker van uit zichzcive vorderingen te maaken, dat dezelve geene dier hulpmiddelen behoeve, die overal elders onvermydelyk noodig gekeurd worden? Reizigers, die eenig byzonder land zul, len gaan zien, doen 'er vooraf een ernftig en nauwkeurig onderzoek op, zy oordeelen niets onveii'chilligs, 't geen aan hun toekomend gemak of genoegen iets kan toebrengen. Elke aanduiding, welke hun eenig onderrigt geeft, elke waarfchuwing tegen eenig gevaar, neemen zy in dank aan: en gefchiedt dit alles, om dat zv in waaren ernst zich tot de Reis, toerusten , en ten 'vollen gelooven, niet alleen dat 'er zodanig een Land is; maar dat zy een perfoonlyk belang hebben in het goedeofkwan.de, 't welk zy daar kunnen aantreffen. Een ander gevaar voor anders Weldenkende en Welmcenende Lieden, fchynt te ontftaan uit een verkeerd opgevat denkbeeld , dat men zich alleen tegen groote cn daadlyké Zonden tc wagten hebbe. Terwyl Zonden van "pjaalaatigheid misfchien het meerendeel van de lyst hunner Schulden aanvullen. Deeze, over 't algemeen, vergoeden in aantal wat zy in gewigt tekortschieten, en zyn re grvaailyker, om dat ze zich min zigtbaar vertoonen. Men herhaalt ze met minder wederzin : dewyl de herdenking der voorgaande, als 't ware, geene tastlyke gedaante lieert aangenomen, gelyk die van groote en daadlyké Misdryven, welke by de herinnering ons verl'chrikken , door den indruk van byzondere bykomende omftandigheden. Terwyl de heugenis van gepleegd kwaad een gevoelig Geweeten knaagt, door geduurige wedervoorftelling vjin het- bedieevene, wordt verwaarloosde Pligt, geen.  VAN DEN GODSDIENST- 471 geen plaatslyk of perfoonlyk beftaan hebbende, niet verleevendigd wordende door ftandhoudende daaden, en zonder onderfcheide beelden , 't welk voor den geest fpeelt, in vergetelnis weggerukt , zonder het Gewceten diep te wonden, of de Verbeelding te plaagen. Deeze Verzuimenisfen behoorden misfchien onder de Verborgene Zonden , van welke de Kohinglyke Boeteling met zo veel ernsts badt, gereinigd te mogen worden. En verdient liet onze opmerking, dat deeze de overtreediugen zyn, over welken het Euangelie van ciiristus de fchrikwekkendfte bedreigingen uitfpreekt. 't Is niet min tegen nagelaaten goed dan tegen daadlyk gepleegd kwaad, dat de Gelykcnisfen van onzen Zaligmaaker zyn ingerigt. Over den Boom, die geen vrugt voortbragt, tegen de Lamp, die geen Olie hadt, tegen den onnutten Dienstknegt, die van zyn Talent geen gebruik maakte, wordt zo wel het vonnis der veroordeeïing geveld,als over den kwaaden Boom, dc (l>e Olie, de misbruikte Talenten. Op dat zelfde Ilemelfche Gezag afgaande, moeten wy gelooven, dat verwaarloosde Pligten, en verzuimde Gelegenheden, geen gering gedeelte uitmaaken van den grond onzer veroordeelinge. Een zeer ontzettend gedeelte van de beflisung op den grooten rekenfehappe, fchynt enkel te ftaan op die Naalaatigheden. Gy hebt my niet tc eeten gegeeven ; gy hebt my niet te drinken gegeeven; gy hebt my niet geherbergd; gy hebt my niet bezogt. Op de Straf' van ftellige Misuryven, meer in 't oog loopende, en terftond blykbaar, oordeelde de Godlyke Leermeester het min noodig ftil te ftaan. Eindelyk is 'er nog eene reden, die het omhelzen en betragten van den Godsdienst, zelfs by daar toe geene ongeichikte Lieden, verhindert, is dat droevig en treurig gewaad, waarmede men denzelven veronderfteld bekleed te zyn; dat leeven vol ftrengheid en onthouding, 't welk men wil dat de Godsdienst van den Betragter afvordert, 't Zou nog eenigzins te verfchoonen zyn, indien deeze misvormde afbeeldingen alleen kwamen van de verklaarde vyanden des Godsdiensts ; maar, ongelukkig treft men dit misbegrip maar te dikwyls aan by onverftandige Vrienden. Dan, zulk eene afbeelding gelykt even min als dezelve mishaagdyk is : want ik durf op my neemen te beweeren, dat de Godsdienst, in haare waare fehoonheid en heiligheid, minder opofferingen vordert, niet alleen van redelyke, maar ook van zinnelyke, Vermaaken, dan LI 5 de  472HIN0ER.PAALEN,WEGENS DEN VOORTG. VAN DEN GODSD. de onbepaalde Heerfchappy van eenige Ondeugd. De Gehoorzaamheid aan de voorfchriften van den Godsdienst is niet alleen volkome veiligheid , maar volmaakte Vryheid. Zy is zo dwinglandsch niet als Drift , zo vcelvorderend niet als de Wereld, zo eigendunklyk niet als de Mode. Laaten wy ze met elkander vergelyken, niet in zo verre het onze Deugd, maar ons Vermaak, raakt. Verbiedt de Godsdienst het aangenaam genot van de geluksgoederen deezer Wereld zo ftreng als de Gierigheid? Vordert dezelve zulke Offeranden als de Eerzugt ; of zulk een afftand van rust als de Hoogmoed? Neemt de Godsvrugt den Slaap weg gelyk de Ongebondenheid? Verwoest zy de Gezondheid gelyk de Onmaatigheid? Berooft zy ons van middelen gelyk het Spel? Verbittert zy het leeven gelyk Tweedragt ; of verkort zy het gelyk Tweegevegten ? Vordert zy meer behoedzaamheids dan Agterdogt? Heeft zy de helft der te leurftellingen, die den Hoogmoed vergezellen ? De Ondeugd heeft haare Martelaars , cn de ftrengftc zclfplaager onder de Asketen , (die den waaren aart des Christendoms zo min bevatten als de vyanden dier Leere,). plaagde zich nooit met eene zo wreedc en noodlooze geftrengheid als die, waar mede de Nyd haare bejammerenswaardige Dienaars geesfelt. De Eer der Wereld vordert, dat wy ons bekommeren over hét betaald zetten van aangedaanc ongelyken, de Godsdienst behoedt ons voor die ongemaklykheid , door ons het vergeeven van dezelve te gebieden: door zulks ons op te leggen, is dezelve niet min bedagt op ons Geluk dan op onze Deugd : want de Last , van beftendig iemand te haaten, moet ten minften gelyk weczen aan de Zonde van dat bedryf. i Indien men dit alles, naar eisch, tegen elkander opweegt, dan zal de fchaal, het ftuk enkel uit het oogpunt van Vermaak befchouwd zynde , ten voordeele van den Godsdienst overflaan. WAAR-  HEILZAAME UITWERKING VAN HET MAGIST. BISMUTHI. 473 waarneeming wegens de heilzaame uitwerking van het magisterium bismuthi, in stuiptrekkingen. Door * * * M. D. "VTa dat de Heer louis odier, Geneesheer te Gent, SS ons zyne Waarneemingen had medegedeeld, nopens het Krampftillend vermogen van het Magisterium Bismuthi (*) , en dat dc Heer baum/e., Geneesheer te Nimes, van'dit Geneesmiddel dc heilzaamltc uitwerking gezien had , in aanhoudende Maagpynen (|) , viel ik op het denkbeeld, dit middel eens te beproeven in Stuipachtige aandoeningen der Zenuwen: te meer, daar de ondervinding . Magisterii Bismuthi gr. vi. Magnefia, Anglicanic drachmas duas,fiant pulveres N. ix. hiervan liet ik alle uur een Pocyer innecmen; nog tweemaaien kwamen dien dag dc Stuiptrekkingen weder, hoewel minder hevig. Den volgenden dag liet ik dezelfde Poeycr voortgebruiken, en daar mede eenige dagen aanhouden , zonder dat zig de Stuipen wederom openbaarden. Deeze Poeyers hadden geene zichtbaare uitwerking", nis alleen eene geringe mislykheid, en min of meer knyping in de Maag, iets, 't welk men ook niet zelden, na het gebruik van de Flor es Zwel', ziet gebeuren. (*) Zie boven, bl. 429. Ct) Journal ie Mei. 1788. p. 69. NA-  474 natuurlyke historie natuurlyke historie van de anhinga. (Volgens den Heer de bbffon.) Ïn de Natuurlyke Historie der Vogelen hebben wy gezien, dat dc Struisvogel en de Cafuaris, door de kortheid der Vleugelen, door de zwaarte des Lichaams, en dikte der beenderen van de Pooten, als 't ware een overgang maakten tusfehen de Dieren der Lugt er; der Aarde; even zo is de Pinguïn een halve Visch vogel, die zich in 't water dompelt, en met de Bewoonderen der Zee vermengt. De JSrajiliaanJche Vogel , aldaar Taupinambou, cn by die van Guyana, waar dezelve ook voorkomt, Carara geheeten , en by de Vogelbefchryvers meest onder den naam van de Anhinga bekend , waar van wy thans eenig berigt zullen geeven , levert het denkbeeld op van een Kruipend Dier, op het Lichaam van een Vogel geplaatst , en dus van een zeer vreemden overgang der Natuure , die, onder allerlei gedaanten, het leeven, cn 't vermogen van zich te vermenigvuldigen, gefehonken heeft. De lange en zeer dunne Hals van de Anhinga, haar kleine rolronde Kop, van dezelfde dikte met den Hals, uitlpopende in een langen fcherpen Bek, gclyken in gedaante en zelfs in beweeging naar een Slang, 't zy door de wyze, waar op die Vogel fchielyk zyn Hals uitfteekt, boven uit de boomen nederfchietende; 't zy doof de wyze op welke hy den Hals omkromt, en in 't water fteekt, om de Visfchen tc treffen. Deeze zonderlinge overeenkomftcn hebben de zodanigen, die de Anhinga in derzelver eigen Land zagen, even zeer getroffen (*), en zy treffen ons, zelfs in "t befchouwen van de gedroogde Overblyfzels, in onze Kabinetten bewaard. De Pluimadie , om den Hals en den Kop, beneemt niets van de dunheid, beftaande uiteen digt Dons, 't geen zich gefchooren als fluweel vertoont; de Oogen fchitterend zwart, met een goudkleurigen Iris, ftaan in een kaale huid; de Bek heeft aan de gebaarde punt kleine achterwaards (taande tandjes; het Lyf is niet lan- C*) Marcgrave fpreekt in zyne ff{H\ Sraitf. p. 218 hier van op denzelfaen trant als barkeze , in zyn Franc, hquinoxiah, P- '55.  VAN DE ANHINGA. 475 langer dan zeven duimen , en de Hals alleen veertien. De verbaazeude langte van den Hals is de eenige onevenredigheid niet, welke ons in 't oog loopt op 't befchouwen van de Anhinga; haar groote en breede Staart, . beftaande uit twaalf pennen, wykt niet min af van den korten en afgeknotten Staart der meeste Zwemvogelen: de Anhinga zwemt desniettegenftaande zeer wel, en zo diep onder water, dat zy alleen den Kop 'er buiten hou t, dien daar geheel onder haaiende, op 't minfte vermoeden van gevaar: want zy is zeer wild, en laat zich nooit op 't land verrasten. Altoos onthoudt zy zich op 't water, of roest op de hoogfte boomen, aan de rivieren, en ondergeloopen velden; zy vervaardigen de nesten op 't geboomte , en brengen 'er den nagt over. Nogthans behoort de Anhinga tot de Vogelen, met volkomen gevliesde Pooten, hebbende de vier Vingeren door een zelfde Vlies van één ftuk aan elkander verbonden, en de Nagel van den middelvinger van binnen als een zaag getand. Deeze overeenkomften, in maakzel en natuurlyke geaartheden, fchynen de Anhinga naby aan de Kormorans en de (lekken te brengen; maar de kleine rolronde Kop, de fpitze Bek, zonder haak aan 't einde, onderfcheiden ze van die twee Vogelfoorten. Voor het overige heeft men opgemerkt, dat de Huid van de Anhinga zeer dik is; het vleesch is meestentyds zeer vet, maar van een onaangenaamen olieagtigen fmaak. Marcgrave fchryft, dat de Anhinga kromme en zeer fcherpc Nagelen heeft, en zich van dezelve bedient om den Visch te vatten; dat de Vleugels groot zyn, en, toegeflaagen, tot het midden van den langen Staart reiken; doch fchynt hy aan deezen Vogel te veel grootte toe te fchryven, als hy dien gelyk ftelt met een Endvogel; de Anhinga, ons bekend, moge, van de punt des Beks tot I het einde van den Staart gemeeten, dertig duimen, of iets meer, gehaald hebben; maar die groote Staart en lange Hals befloegen het g^ootlte gedeelte van die afmeeting, en het Lyf fcheen niet veel grooter dan dat van het Eendje , by de Franfchen Morillon, en by ons 't Bruinetje, geheeten. De Anhinga is , gelyk wy vermeld hebben , natuurlyk ei^en aan Zuid-America, en, niettegenltaande de mogelykheid eener reize voor een zwemmenden Vogel, -daarenboven met lange Vleugelen voorzien, niettegenftaande het voorbeeld der Kormorans en der Gekken, die alle Zeeen  47fJ natuurlyke historie van de anhinga. en doorkruisfen, zouden wy de inhinga, binnen de wet der Lugtftreeke bepaald , cn op eene enkele Benaarning af , niet geloofd h :bbe,n , dat dezelve te Senegal voorkwam; dan, eer. berigt van den Heer adanson , gepaard met de toezending van ccn deezer Vogelen , verzekerde ons met de daad, dat 'er eene foort van Anhinga op die kust van Africa beftaat, dc Inboorèlingen noemen dezelve Kandar. De Anhinga van Senegal verfchilt van die van Cayenne-, hier in, dat dezelve aan den Hals en het hovende der Vleugelen roode ftreepen hebben , op een bruinen grond ; 't overige der Pluimadie is zwart. In alle andere opzigten is 'er eene volkomene gelykheid tusfehen deeze Afrieaanfche en Amcricaanfche Anhinga. keurige bedenkingen over het instinct in de dierlyke wereld. hoor den lieer william smellie. (Ontleend uit the Phihfo-phicol Trahïectioris of the Royal Society of Edinburg.) ITene menigte van befpiegelende Stelzels heeft men Uitgedagt, met oogmerk, om dc bedryven, welke de Dieren door Inftinct verrigten, te verklaaren; doch geen deezer heeft de algemeene goedkeuring der Wysgeeren weggedraagen. Dit mangel aan eenen gelukkigen uitflag ; kan aan verfcheide oorzaaken worden toegefchreevefi ; aan gebrek van opmerking, op de algemeene Huishouding en Zeden der Dieren, - aan kwalyk begreepene denkbeelden , wegens de Waardigheid der Mehschlykê Natuure, ----- cn, bovenal, aan de eerrpaarige pooging der Wysgeeren, om onderfcheid te maaken tusfehen'be- I weegredenen, uit het Inftinct of de Rede, ontleend. Dc Heer smellie poogt aan te toonen, dat 'er zulk een onderfcheid niet beftaat, dat het redeneerend vermogen zelve natuurlyk uit het Inftinct hervoort komt. Hy merkt op , dat de eigenaartige wyze , om onderwerpen van deezen aart na tc gaan , beftaat in de gedaanc ontdekkingen te verzamelen, te fchikken , cn te over-f I weegen, of deeze ons tot eenig algemeen befluit opleiden. — Ingevolge hier van verfchaf't hy voorbeelden, eerst van zuivere Inftincten; ten tweeden, van zodanige In-  KEURIGE BEDENK. OVER HET INSTINCT DER DIEREN. 477 Inftincten , als zich naar byzondere omftandigheden en toeftanden kunnen fchikken; ten derden, van de zulken die verbeterd worden door ondervinding, of opmerking • cn, eindelyk, trekt hy daar uit cenige\gevolgen. "V Door zuivere Inftinctcn verftaat men de zodanioe die onaf hangelyk van allen Onderwys of Ondervinding,' terftond zekere daaden veroorzaaken , als zich byzondere voorwerpen aan de Dieren voordoen, of wanneer zy onder den invloed ftaan van eenig byzonder gevoel. Van ■ dien aart is in den Mensch het Inftinct om te zuiden 't geen een Kind onmiddelyk na de geboorte aan den da' legt, de natuurlyke Ontlastingen, het intrekken der Spieren op het voelen van pynlyke prikkelingen. De trek tot Licht vertoonen de Kinderen menigmaal op den derden dag naa de geboorte. De Aandoening en Vrees ontdekt men in Kinderen van twee maanden. By de mindere Diero/i ontmoet men ontelbaare blyken ,van zuivere Inftincten. Rupfen, in allerlei rigtingen van een boom gefchud , vervoegen zich onmiddelyk na den ftam, en klimmen opwaards. Jonge Vogels openen den bek, zo wel op 't hooren van eenig gezang, als op het hooren van 's Moeders ftern. Elke foort van Inftincten legt de eyeren ter plaatze, meest gefchikt om ze te doen .uitkomen , en voedzel te verfchaffen aan het toekomend geflacht. Eenige foorten van Dieren hebben geene voorzorge altoos omtrent aanftaandc behoeften; anderen, als de By en de Bever , hebben een Inftinct , 't welk'een blyk van voorzorge oplevert. Zy bouwen voorraadplaatzen , en vullen ze met hét noodige. De Byen fpreiden verfcheide opmerkenswaardige Inftincten ten toon. Zy pasfen het Wyfje, of de Koningin, op. Van deeze beroofd, ftaaken zy den arbeid, tot zy een nieuwe bekomen hebben. Zy vervaardigen Celletjes van drie onderfcheide afmeetingen, voor de drie foorten van het Gezin: en de Koningin, de eitjes leggende, plaatst elke foort in de daartoe gefchikte Celletjes. Zy verdelgen alle de Wyfjes, op één na, ten einde de Byekorf niet te fterk bevolkt worde. De onderfcheide Inftincten van de gemeene Hor.igbyen, van de Hout doorboorende Bye, en"van die foort, welke langwerpig ronde nesten met roozenbladen vervaardigt, zyn zeer opmerkenswaardig. Even zonderling zyn de Inftincten der Wespen der Ichneumon-Vliegen, die, fchoon zy zelve niet van'wormen  47* KEURIGE BEDENKINGEN men leeven, tot voedzel voor hunne Jongen, een voor- ■ raad van deeze diertjes verzamelen. Vogels bouwen hunne nesten van dezelfde ftoffen , van i dezeinve gedaante , in aenzeuucn itanu, lclioon ze zeer wyd verfchillende Lugtftreeken bewoonen. Zy keeren hunne eitjes om, cn verplaatzen dezelve, om ze eenpaarig te verwarmen. Ganzen en Endvogels bedekken hun¬ ne üyeren, tot uat zy in t nest wederkeeren. De Zwaluw leert de Jongen de uitwerpzels buiten het nest te werpen , en helpt ze in die werkzaamheid. De Spinnekoppen , en veele Infecten , tot de Kevers behoorende, houden zich , als ze verfchrikt worden , dood. —« Zulks is niet, gelyk men verondcrftcld heeft, eene ftuiptrekking, of verdooving, maar een kunstje: want wanneer het voorwerp der Verfchrikkinge weg' is, herttellen zy zich terftond. Van Inftincten, die zich naar byzondere omftandigheden en gelegenheden kunnen voegen, zou men eene menigte voorbeelden onder de Menfehen kunnen bybrengen; dan deeze, voor verbetering vatbaar zynde, vallen eigenaartiger onder de derde foort. Zodanige Dieren zyn dc volmaaktfte, wier kring van kennis zich tot het grootfte getal van voorwerpen uitftrekt. Worden zy in hunne werkzaamheden verhinderd, zy weeten op welk eene wyze zy den arbeid moeten aanvangen, en door onderfcheidene middelen hunne oogmerken te bercikon. Eenige Dieren hebben geen ander vermogen dan alleen om hunne lichaamen uit tc rekken , of in te krimpen. Maar de Valk, de Hond, de Vos, vervolgen hun prooy met verftand en overleg. In Senegal zit de Struisvogel, alleen 's nagts , op dc eijeren, dezelve over dag aan de hette der Zonne oyerlaa» tende. Aan dc Kaap de Goede Hoop , waar de hette zo groot niet is, broedt de Struisvogel dag en nagt. Tamme Konynen hebben geen trek om holen te graaven. Byen vergrooten de diepten der Celletjes, en vermeer teren derzelver aantal, als de nood het eischt. Een Wesp, een doode uit het nest draagende, neemt, als hy den last te zwaar vindt, den kop 'er af, en voert den doode in twee keeren weg. In Landen , waar de Aapen veelvuldig zyn, hangen dc Vogels, welke in andere Landen hunne nesten in de takken en mikken der boomen maaken, dezelve aan 't einde van dunne takjes. De Watermotten , die zich met dekzels van ftroo, gruis, of fchel- pen,  OVER HET INSTINCT DER DIEREN. 479 pen, bedekken, weeten hunne dekzcls in evehwigt met het water te brengen; al tc zwaar zynde, doen zy 'er wat hout of ftroo by, te .ligt, vermeerderen zy het fteengruis. Een Kat, in een kamer opgellooten , weet men , dat de kruk met de pooten opende. De derde foort van Inltincten bevatten die alle , welke verbeterd kunnen worden door ondervinding en opmerking. - . De meerderheid van den Mensch, boven andere Dieren, fchynt voornaamlyk af te hangen van het groot aantak Inftincten , met welke hy begaafd is. Trekken van elke Inftinct , den Mensch eigen , ontdekt men by de andere Dieren ; doch geen byzondere foort bezit ze in 't geheel. Integendeel zyn de meeste Dieren tot een klein getal bepaald. Dit fchyht de rede, waarom de Inltincten in de Dieren fterker zyn, als mede belteuriger in derzelver werking dan by den Mensch, waar uit eene grootere eenpaarigheid van bedryven ontitaat. De meeste Inltincten by de Menfehen worden door ondervinding en waarneeming verbeterd , en zyn vatbaar voor duizend wyzingen. Het eene Inftinct werkt tegen of wyzigt het ander, en bluscht dikwyls het oorfpronglyk b'ewecgmiddel tot eenig bedryf uit. Menigmaal wordt het Inftinct van Vrees opgewoogen door Eerzugt en Geraaktheid ; het Inftinct van Toorn, door Vrees, door Schaamte, door Veragting, door Medelyden. Veelvuldig zyn de voorbeelden van gewyzigde, zamengeftelde, en uitgebreide Liftincten. Godsdienstigheid is eene uitbreiding van het Inftinct van Liefde, tot den eerften Oorfproug en Maaker des Heelals. Bygeloof is het Inftinct van Vrees , uitgebreid tot ingebeelde voorwerpen van Schrik. Hoop is het Inftinct van Liefde, uitgebreid tot een toekomende goed. Gierigheid is het Inftinct van Liefde, uitgeftrekt tot een wanvoegelyk voorwerp. Vrees is desgelyks een inmengzel in die verknogtheid. Nyd is zamengefteld uit Liefde, Gierigheid, Eerzugt en Vrees. Medegevoeligheid is het Inftinct van Vrees, overgebragt tot een ander Perfoon, en weder toegepast op onszelven. In deezer voege kunnen alle de gewyzigde, zamengeftelde, of uitgebreide Driften, van 't menschlyk Hart, te rug gebragt worden tot derzelver oorfpronglyke Inftincten. De Inftincten der Dieren worden desgelyks verbeterd door waarneeming en ondervinding. Van zulk eene ver- III. DEEL. MENGELW. NO. 12. Mm be-  ^g0 KEURIGE BEDENKINGEN betering leveren de Hond , de Olyphant, het Paard, ëfc de Kameel, zeer fterk fpreekende blyken op. Uit deeze en andere voorbeelden, gegeeven van de onderfcheide foorten van Inftincten , beweert de Heer smellie , dat het Inftinct eene oorfpronglyke Zielshoedanigheid'is, welke in den Mensch, zo wel als in andere Dieren , door ondervinding, kan verbeterd , gewyzigd en uitgebreid worden. Gewaarwording fluit in, een gewaarwordend Beginzel of Ziel. Wat, derhalven , gevoelt, is bezield. Ingevolge hier van is dc laagftc foort van Dieren met eene Ziel begaafd. Maar de Zielen der Dieren hebben zeer verfchilfendc vermogens, en deeze vermogens worden door byzondere werkzaamheden aangeduid. Het maakzel hunner ' Lichaamen is éenpaarig gefchikt naar de vermogens hunner Zielen; en geen volkomen Dier onderneemt daaden, tot welker volvoering de Natuur 't zelve niet bekwaam gema'akt heeft. De Inftincten der Dieren vertoonen zich , nogthans, dikmaals vóór de volkomenheid der werktuigen , welke de Natuur wilde dat zy zouden gebruiken. Deeze befchouwing van het Inftinct is eenvoudig; dezelve neemt alle tegenwerping tegen het beftaan der Zielen in dc Dieren weg; en ontwikkelt alle derzelver daaden, door ze te brengen tot beweegredenen, volkomen gelyk aan die, waar door de Mensch tot werken wordt aangeipoord. 'Er is , misfchien, een grooter verfchil tusfehen de Zielsvermogens van zommigc Dieren , dan tusfehen die van den Mensch en de fchranderfte Dieren. Men mag de Inftincten aanmerken als zo veele inwendige Zintuigen, die eenige Dieren in grooter, andere in kleinder, menigte bézitten. Deeze Zintuigen zyn, in onderfcheide foorten, desgelyks meer of min vatbaar voor leiding; en de Dieren , -dezelve bezittende , zyn , bygevolge , meer of min gefchikt om kundigheden te verkrygen, of dezelve te verbeteren. Het gevoelen, dat de Dieren loutere werktuigen zyn, is te ongerymd om wederlegging te verdienen , fchoon niet begaafd met Zielsvermogens, gelyk aan die der Menfehen , "bezitten zy , in zekere maate , elke bekwaamheid van den Mensch. Gewaarwording, Geheugen, Verbeeldingskragt, het beginzel van Naavolging, Nieuwsgierigheid , List, Onderwerping aan Meerderen , Dankbaarheid , ontdekt men alles by de Dieren. Elke foort van Dieren heeft ook eene Taal, in klanken of gebaarden be-  OVER. HËT INSTINCT DER'DIEREN. 4&t beftaande, genoegzaam om elkander hunne behoeften te verftaan te geeven; eenige Dieren verftaan gedeeltlyk de Taal der Menfehen. De Taal der Kinderen verfchilt weinig van die der Beesten. Zonder eenig deel van redclyk. vermogen, zouden de Dieren geen gepast gebruik kunnen maaken van hunne Zintuigen. Veele Dieren zyn zelfs, in ftaat om de beweegredenen, met eene vry groote maate van rede, te overvveegen. Jonge Dieren onderzoeken alle voorwerpen, welke hun voorkomen, en gebruiken in die uafpeuring alle hunne Zintuigen. De eerfte tydpcrken huns leevens belteeden zy in die oefening. Wanneer zy rondsom loopen , en allerlei vrolyke fprongen doen, fpeelt de Natuur met hun te hunner onderwerpinge. In deezer voege verbeteren zy allengskens hunne bekwaamheden , en verkrygen eene nauwkeurige kennis van de voorwerpen , welke hun omringen. Menfehen, die , uit hoofde van byzondere omftandigheden , zich verftooken vinden van zich met makkers te vergezellen, en onledig te houden , door de onderfcheide Vermaaken en uitfpanningen der Jeugd, zyn altoos ftyf in hunne bewecgingen, kunnen hunne leden met geen gemak of vaardigheid gebruiken, cn blyven menigwerf hun leeven lang onkundig van dc gemeenzaamfte voorwerpen. VERHANDELING OVER de SEXF.N DER PLANTEN, DOOR. DEN RIDDER CAREL LINN/ELfS , MET AANTEKENINGEN van de HEEREN SMITH EN BROUSSONET , nevens EttN BRIEF DES T.AATSTGEMELDEN , AAN DE SCHRYVERS VAN HET JOURNAL PHYSIQUE. Aan de Schryvers van het Journal Phyflque. myne HEEREN , "T\e wyze, op welke de Bevrugting der Planten toe-J5 \J gaat, door middel van derzelver deelen, de on„ derfcheide Sexen uitmaakende, is eene dier zo fchoone „ werkingen der Natuure, dat men zich billyk verwon- dere, hoe dezelve zo lang flegts zeer onvolkomen be„ kend geweest is, en dat wy die nog zeer gebrekkig „ zouden kennen zonder den arbeid van linn^eus , een Mm 2 „der  48 2 VERHANDELING s, der grootfte Verftanden, die tot nog over de Natuurlyke Historie gehandeld hebben. Men heeft , 't is waar, getragt zyn Sexen-Stelzel aan te tasten, en, ons, der dc Geleerden, die het ondernomen hebben 't zelve „ te wederleggen , moet , bovenal , geteld worden de „ Abbe spalanzani , wiens Proeven, eer talryk dan be„ flisfend, weinig indruks op den geest der Plantkundig „ gen hebben behooren te maaken. De Abbe spalan,, zani, die verfcheide Werken van linn/eus, over dit „ Onderwerp , aangehaald heeft , zwygt van 't geen, „ welks Vertaaling ik hier nevens aanbied. Deeze Verhandeling, eeniglyk gefchreeven, met oogmerk om de 5, Sexen der Planten te doen kennen, is opgefteld in den „ Jaare MDCCLIX, cn na de Academie van Petersburg „ gezonden, om na den Prys te dingen, die dezelve in „ 't volgende Jaar daar mede bekroonde. Dit Stuk, eerst „ in 't Latyn gefchreeven , werd welhaast zeer zeldzaam , „ dit heeft myn Vriend, Dr. smith , de Schriften van ,, linn/eus bezittende , bewoogen deeze Verhandeling „ in 't ■■■ ngclsch te vertaaien: volgens deeze Vertaaling „ heb ik de myne gemaakt. Ik heb de Aantekeningen , „ welke by 'er byvoegde, bewaard, en met een S. gete„ kend, om ze te onderfcheiden van de myne, die ik 'cr, „ fchoon weinig, heb onder gefteld, en met eenB.gcte- : „ kend. „ De Beginzels , in deeze Verhandeling voorgedraagen, > „ dunken my zeer klaar: cn dezelve met aandagt nagaan- j „ de, zal men welhaast overtuigd worden, dat de Proe- j „ ven , onlangs genomen , om het Sexen-Stelzel der Plan- . ' „ ten omverre te ftooten, integendeel dienen, @m het ,, door linn/eus beweerde te onderfchraagen. Ik zal hier | „ niet uitweiden over de bewyzen van de'Onveranderlvk- \ „ heid deezer Natuur-wet , zy kunnen rechtfehaapen „ Plantkundigen niet onbekend weezen: wat- de zodani- gen betreft, die door deeze Verhandeling niet over- i ,, tuigd worden van de waarheid der Beginzelen des I „ Schryvers, men moet het opgeeven hun te overtuigen; I „ daar linn/eus zelve het niet kan doen. „ Wat hier van zyn moge , deeze Verhandeling zal' I „ kunnen dienen, om , onder ons, de wyze van denken 1 van dien grooten Man ter kennisfe te brengen: — van „ dien grooten Man, die alle deelen der Natuurlyke His„ torie zo wel kende, cn die nog zo weinig in prankryk\ „ bekend is, fchoon hy by de meeste Volken in Europa „ aan-  over de sexen der planten. 483 „ aangezien wordt voor den getrouwften Schilder en besten Befchryver der Natuure. In Frankryk weet men weinig van zyne Amxnitates Academica. , men heeft „ niet veel geleezen in zyne onderfcheide Reizen, in zy„ ne fchoone Voorredens , opgevuld met dc fchoonfte „ befchouwingcn der Natuure, en nooit befmet met blykbaar valfche verzekeringen ; noch ook in zyne veel■ „ vuldige Verhandelingen , geplaatst in de Werken van „ verfcheide Academiën; men legt zich niet toe op het „ beoefenen van zyne Philofophia Botanica ; en onder„ tusfehen twyfelt men niet, Boeken over de Plantkunde „ te fchryven, onder voorwendzels, dat dit Werk moei„ lyk om te verftaan is, als of de Natuurlyke Historie „ meer dan andere Weetenfchappen, en zelfs meer dan „ de eenvoudiglte Kunften, het voorregt bezat, om zon„ der beoefening te kunnen geleerd worden. „ Buiten twyfel zyn 'er misflagen in de Rangfchikking „ van linn/eus , maar wee hem, die, de Werken eens „ Mans van verftand doorleezende, alleen de oogen opent „ om 'er de gebreken in te ontdekken, en fpaarzaam is „ in die toegeevenheid , welke wy weeten dat deeze Roem-onttrekkers zelve zo zeer noodig hebben. Ge„ lukkig voor de bevordering der Weetenfchappen, zyn „ de Schriften van linn/eus in de handen der beroemd„ Ite Natuurkundigen: hoe dieper zy zich tot de beoe„ fening van eenig deel inlaaten, hoe meer zy in de wy„ ze, op welke hy het behandeld heeft, de voetftappen „ eens Mans van groot Vernuft ontdekken. Wy dur„ ven hoopen, cn allen, die niet onverfchillig zyn om„ trent de Natuurlyke Historie, zullen met ons dczelf- de hoope koesteren, dat, naar gelange dc Kennis der „ Natuure grooter en meerder uitgebreid worde, de Naam van linn/eus meer roems zal verwerven , gelyk de „ naamen van ceres en triptolemeus , met te dieper „ eerbiedenisfe werden' uitgefprooken , naar maate de „ verlichtfte Volken hunne weldaaden genooten. „ lk ben, enz." * * verhandeling over de sexen der planten. Hoewel de oudfte Natuurkundigen eenige begrippen gehad hebben van de Sexen der Planten, is men, egter, het bewys van dit verfchynzel aan de hedendaagfche verMm 3 fchul-  ^ verhandeling fchül ««di De bewvzcn daaï voor zyn heden zo menig- j vuldig!% Weekend, dat 'er geen Plant beftaat, of de- j ^iïitic^S^S» -edden zich de met j DaS, de Grilkt n met Vygen , de Inwoonders van hta ^Snorde eeuwen gel een, den Mastik-boom aan; en deeïï onfefchdle Volken hebben altoos de kunst bezet eiora de vrugtbaarheid dier Boomen tc bevorderen: zv moeten , derhalven , eenige kennis van de Sexe der P anten gehad hebben : zy konden n,et onkundig weezen S een verfchynzel, zo opmerkenswaardig m de gcmelde Planten In ien wy ondertusfchen aandagtig den voortc' 1 der Plantkunde nagaan , zullen wv welhaast ) ontdekken , waarom deeze byzonderheid niet voor onzen j ^ètciX" der Ouden wyzen uit dat de Plantkun. i de onder hua weinig opgang gemaakt heeft , terwyl de Wis- en Starrekunde eene vry hoog toppunt van vol- « maaktheid bereikten. De Werken van theophrastüs , j Uscotcides en plinios , de Schatkamers van dc kundierheden der Ouden, behelzen flegts wcung tot dit ge- t deelte der Natuurlyke Historie behoorende, ondanks de j. tfafpeuringea, door dioscoRides gedaan, op het gebruik i der Phütcn, cn den arbeid der Romeinfche Landbouwe- ren By de herleeving der Letteren , hielden de Geleerden zich eerst bezig met dc ovcrblyfzels van de Kundigheden der Oudén , in de verwoestende onkunde t der'Mfddel-eeuvVen niet verlooren geraakt , op te zame- \ lui • doch welhaast overtuigd , dat deeze Werken der o eenomene moeite, om ze te bewaaren, met opwoogen, heo-omien zy de Natuur veeleer dan de Schriften der i Ouden te raadplecgen 5 zy befchrecven zelve de Planten, tot dat zy zich overlaaden vonden door het groot getal l foorten van Gevvasfen , en niet wisten hoe dezelve wc- h der te vinden in die grootfche verwarring der Natuure, Het "etal der Planten r 't welk men van jaar tot jaar uit Se Indien overvoerde, was zo groot, dat niemand zich in ftaat bevondt om de naamen dier Planten in zyn ge- I? heugen te houden. Eindelyk poogden Stelzel-ont- : werpende Schryvers elke foort van Plant te belchryvcn naar dc Vrugtdeelcn; zy poogden ze op die wyze tc onderfeheiden, en fchikten ze in rangen. Maar deeze Plant- ■ | tundigep - in 't eerst op niets anders gelet hebbende dan<. I on den Bloem cn dc Vrugt, op den eerften wegens del:» 7* fchoon- fee  OVER DE SEXEN DER PLANTEN. 485 fehoonheid, op dc laatfte om de nutheid, ontdekten welhaast dat de kenmerken, van die twee deelen ontleend, ongenoegzaam waren; dat men de toevlugt moest neemen tot de andere deelen der Bevrugting, min in 't oog loopende dan deeze, om alle de bekende Planten te rangfehikken, Dc Plantkundigen vonden zich genoodzaakt, alle de werktuiglyke deelen der Bevrugtingc, de kleinfte zelfs niet uitgenomen, naa tc gaan, om onderfchcidende en zekere vastgaande kentekens te vinden. De Helmftyltjes en de Stampertjes, door de eerfte waarneemers verwaarloosd , waarfchynlyk uit hoofde van derzelver kleinheid , bleeken zeer weezenlyke gedeelten te weezen : dewyl men ze in elke Plant aantrof. Van daar heeft men , aan elk deezer onderfcheidene werktuigen, verfchillende naamen gegeeven, en den dienst, welken zy in de groeiende huishouding verrigten , naauwkcurig naagegaan. 't Zou zeer bezwaarlyk vallen te zeggen ,* wie eerst de Sexe der Planten ontdekt heeft, en dit onderzoek zou geene nuttigheid aanbrengen. Verfcheide ontdekkingen van weinig aangelegenheid heeft de ontdekking tot volkomenheid gebragt, gelyk verfcheide kleine beekjes , door derzelver verceniging, eene bevaarbaarc Rivier vormen. Men kan niet lochenen dat de Ouden die Dadel-Vygen- en Piftasje-boomen kweekten , kennis van dit ftuk gehad hebben, ten minften zo verre het die Boomen betrof: dewyl zy wisten dat het noodig was , Mannetjesbloemen boven de Wyfjesbloemen te plaatzen, om vrugten te krygen. — 't Is niet min zeker , dat de oudfte Schryvers gewag gemaakt hebben van de Sexe der Planten. Maar men ziet hoe weinig uitgeftrekt hunne denkbeelden over dit ftuk waren : naardemaal zy de Mannetjes- en Wyfjes-Planten , van een en het zelfde Gewas , als verfchillende Planten befchrceven. Naa het herleeven der letteren hebben verfcheide Schryvers, en onder deeze geene ongeagte , dermaate de Sexen der Planten miskend, dat zy den naam van Mannetjes aan Wyfjcs, en dien van Wyfjes aan Mannetjes gaven: 't Welk meer dan iets anders uitwyst, hoe bekrompen hunne denkbeelden daaromtrent waren (*). De (*) Ltnn.-eus befchuldigt, in zyne Philofophia Botanica. Sect. 270, ray en tournefort van h^t begaan" deezes misflags. lk herinner my niet dien by den eerstgemeldea te hebben aangeM m 4 trof-  a86 verhandeling - Dc Engelfchen fchryven aan den Ridder thomas millington, (f; de ontdekking van de Sexe der Planten toe, als of men rede hadt om de eer der ontdekkinge toe te kennen aan eenen Geleerden, die deswegen niets in fchrift heeft naagclaacen. Men wil, dat hy reeds zints den jaare MDCLXXVl dit verfchynzel recht geweeten hebbe. In de daad , kort naa mj.llington , blykt het, dat zyne Landgenooten grew, en ray , dit ftuk merkelyk hebben Opgehelderd. Run. jac. caimerarius, cn eenige andere Schryvers, hebben een goed aantal byzonderheden , daartoe betrekkelyk, bygebragt; doch geen zo veel gedaan als vaillant, die, in een Academifche Verhandeling, door boer have tiitgegccven, toont, dat by 't geen de Sexe der Planten betrof zeer wel wist, fchoon hy het met geen voorbeeld vergezelde. Naa dat tydperk, dat is te zeggen naa het jaar MDCCXVTII, hebben veele Plantkundigen dit denkbeeld tragten te ftaaven, bovenal !e 'schryver van het SexenfieU zeUle'r Planten (§j,die zich vleit de waarheid hiervan genoegzaam beweezen te hebben in veele Schriften , ondanks het tegenovergeftelde denkbeeld van pontedrka, die het ondernam hem te wederleggen , en de Schriften van Dr. als ton , die het in een belachlyk licht zogt tc plaatzcn. Om'dit ftuk naar eisch toe te lichten, is het noodig eene nauwkeurige kennis tc hebben van de gefteltenis der Planten, en, om daartoe te geraaken, moet men de groote keten van weezens nagaan ; in de eerfte plaats de wer- kin- troffen , integendeel fpreekt die Plantkundige van nnnnclyke cn vrouwlyke Hennfp, als Manten van dezelfde foort; desgelyks ook van de Crtc. Merturiali.f. Humuius enz. Touraefort, 't is w ar, verviel,de ouden volgende, tot dien misflag. S. Cf De Rid Ier thomas milungtov was Hooglceraar te O.rfort Dr. grew verhaalt in zyn werk over dc Ontleeding der Planten, dat hy in een gefprek, 't weik zy met elkander hielden over dc natuur van de Hetmtjes of Siofknopjes der filoemen, (A tfa »iï)> Mir.LuvGTON hem betuigde, dt die deeltjes veelligt ecue ov reenkomst hadden met de manlyke deelen der P'iereh , en dienden ter bevrugn'nge. Dit is alles wat men daaromtrent weet. LiNN-SUS de Zoon heeft in zyn Suppl. Plant. een Gedacht den naam van Millin^tonia gegeeven. S. (5 Livnauis fpreekt in deeze Prysvcrbandeling dus van zich zclven. S.  OVER DE SEXEN DER PLANTEN. 487 kingen der natuur in den Mensch, de zoogende Dieren , de Vogelen, de kruipende Dieren , de Visfchen, de lnfecten en de Wormen , opfpeuren , en op de Planten komen. Wy zien dat het menschlyk Lichaam beftaat uit twee beginzelen, het Zenuw Stelzel en het Vaatagtig Stelzel, of, 't geen op 't zelfde uitkomt, uit twee zelfftandighedcn; het een Mergagtig en het ander Vaatagtig. Door. het eerfte verftaa ik het Ruggegraads Merg, eenigermaate de voortduuring der Harstenen , hieruit ontftaan de Zenuwen ; door het tweede verltaa ik het Hart en de Bloedvaten , die 'er alleen de voortzetting van fchynen, en dienen om het mergagtig gedeelte te voeden. De volkomenite Dieren hebben een veel grooter aantal Zintuigen dan Dieren van een laager rang, de Slange by voorbeeld; de Visfchen hebben geen Ooren (1); de Wormen en de lnfecten hebben geen Zintuigen, gefchikt om te ruiken ; dc Slangen cn Visfchen derven de voeten; de Visfchen hebben geen longen , en de werktuigen der Ademhaalinge , by de lnfecten en Wormen , verfchillen geheel en al van die men aantreft by dc zoogende Dieren, dc Vogelen en de kruipende Dieren. Hoe wyder men van den Mensch af- wykt, (|) Naa de uitgave van deeze Verhandeling, heeff men het zintuig desfgehoors in de Visfchen ontdekt : De Heer. p. camper heeft eene befchryving van die deelen gegeeven in de Verhandelingen v.in de Hollandjche Maatjehappy der Wetenjchappen te Haarlem, 17Ö3, en in een'der deelen van de Memoires des Sivans e'rangeres de VAcademie des Sciences. Dc Heer j. hunter heeft over't gehoor der Visfchen gehandeld, in het LXXfl Deel der Phitofophical Tranfactions. Monro fpreekt 'er van in zyn werk over de Ontleeding der Visfchen. S. Deeze deelen waren niet onbekend aan de voornaamflc Ontleedkundigen van de Academie der Weetenfchappen te Parysj zy hadden zelfs de uitwendige Gehoorbuis waargenomen, gelyk uit de Gefchiedenis dier Academie blykt. 15 De Heer geoffroy heeft het zintuig des Gehoors ontdekt in veele kruipende Dieren, als de Padde, de kikvorsch . de Adder; en de Heer fabricius. Hoogleeraar te Kiel, met zo veel roems bekend door zyn arbeid ten opzigte van de lnfecten, heeft in de Zeekreeften en Krabber) de deelen ontdekt, dienende om deeze Schepzels de geluiden te doen gewaarworden. Hy geeft 'er eene befchryving van in het Tweede Deel van de Nonveaux Memoires de PAcademie de Cohpenhague., p. 375. De Heer j. HUNTiR heeft het zintuig des Gehoors gevonden in de Sepia. S, Mm 5  488 VERHANDELING wykt, hoe het zintuiglyker gewaarwordend ftelzel der! weezens eenvoudiger wordt. De Tania, Gordius cn Lumbrkus misfen veele zintuigen, welke men by volmaakter gefchatte Dieren aantreft; cn wanneer wy tot de laagfte rangen in het Drerenryk afdaalen, ontmoeten wy de Zoophiten, die een byzondere orde uitmaaken , takken, wortels en eene foort van vormen, die meer het voorkomen van Planten dan van Dieren hebben , uitgenomen, dat zy , even als de laatstgcmelden, door middel van een Zenuw3> & Rvk en van dc Gevoelens der Ingezetenen ,on^&eufien zulks, en veele van ^/^« daaden ''"li wil eS n nauwkeuriger verflag ople" S%anle^SS«^/^ Ryk, dan wy tot nog bj-, j? ven \an i deezen aanziene onderfcheide-' " Z1U r n we kei1 loSinhoud wy hier zullen me-, ner beugttn we.kci n „ronJdjger kennis van * # f * Het Noodlot, by de Mufulmnnnen, bepaalt zich volHet iNOOoiwir j deeze e r e algemeene hoofd- geus de L^^tt^^^ahifidng alleen den punten, /-f " f; ftUat____ z>„^«^, Pat dez* ie1!^hed?MSS^ Getlacht niet bevat; maar alye het fn^^^T^ervelingen, vóór hunne geboorte leen een gedeelte der ^™rin£ üitverkoorenen' of der bcflemd, om o et ^taljtu " * , Dat ^ Verworpenen te behooren. Zedeiyken, Burgerly- fC ^f%ÏSS6i ^Sid= dewyl in de beginzelen ken, of Staatkuna^eii j fzet wordt v:m van den Godsd^st d^Mens }s ^ ^ yvnen Vrvcn vvu. , , °  van de denkbeelden der turken. 495 ven, ftrekt een fteeds hecrfchend vooroordeel den invloed des Noodlots uit tot het Burgerlyke en Zedelyke. Het Volk, gemeenc Verftandcn, zomtyds de Vorften, zyn niet dit vooroordeel vervuld. Van hier die foort van gevoelloosheid , waarin men by wylcn het Turkfche Volk o-edompeld ziet, die onderwerping, met welke het, zon-1 der zich des veel te bekreunen , jammerlyke gebeurtenisfen , byzondere toevallen, en Volks onheilen, verdraagt. Alles toeichryvendc aan den oppermagtigen Wil des E,euwi°' leevenden, aan eene hemelfche en onzigtbaare Hand, die volltrekt de gangen van eiken Sterveling, en den alo-emecnen loop der zaaken beltuurt, verwaarloozen zy de redmiddelen, welke Rede cn Voorzigtigheid aanbieden, Dit veelvermogend' begrip bindt de handen des Staatsbeftuurs, ten aanziene van maatregelen, die het gezond Verftand, en het voorbeeld van andere Staaten , voorfchrvven, om de zo veelvuldige verwoestingen van Brand, van "Pestziekten , en dergelyke , te ontwyken ol' te voorkomen. De Mufulman , die zyn huis in de asfehc gelegd ziet, die zyne bezittingen door een roofgierige hand ontroofd worden, de Zeeman , die door de onbedreevenheid des Stuurmans fchipbreuk lydt, de Zieke, die ten flachtoffer ftrekt van de onkunde eens Geneesheers, onderwerpen zich allen , geduldig, aan hun ongelukkig Lot. Ondertusfchen is de invloed van dit Stelzel niet altoos even fterk. Verlcheide Hoofden van den Godsdienst ert van den Staat hebben 'er wederftand aan weeten te bieden. Omar gaf 'er een heilzaam voorbeeld van in het ontvlieden van de Pest, die Syrië verwoestte; bajazed de II, en anderen, onderfteund door de beginzelen der "Wet, zich vcrlaatende op de voorfchriften en de beftendbe °"ewoonte der vier voornaamfte Califs , betoonden dezelfde wysheid: dezelve zou algemeen kunnen worden, en zeer gereed, indien men 'het tegenovergeftelde vooroordeel, met den Coran in de hand, beftrecd. Daarenboven is 'er niets rechtftreckfchcr aangekant tc o-en de Leer des Noodlots , dan het doorgaande gedrag der Mufulmanneri. Zy zelfs, die deeze Leer, op de volftrektfte wyze , omhelzen , laaten niet na , zich van kunftenaaryen en Itreeken te bedienen, om hunne Rampen te verzakten, hun Fortuin te maaken, en hun Eerzugt te voldoen. De Califs en de Sultans, die zo Veele Prinfen, uit zydtakkcn gefprooten, ten dood bragten, alleen met oogmerk om Staatsbeweegcnisfen te voorkomen, of den III. deel. mengelw. no. 12. N n Throott  496 VERSLAG Throon voor hunne eigene Kinderen te verzekeren, hadden zeker de Voorbefchikking niet geraadpleegd, als zy deeze barbaarfche bevelen gaven. 'Er is eene zeer veel vermogende oorzaak, die dit Vooroordeel in ftand doet blyven. 't Is niet uit gebrek aan Rede of Doorzigt, dat de Staatsdienaars, menigmaal, het Lot van den Staat aan de Bepaalingen des Hemels toefchryvcn: dit is enkel een vond van Staatkunde. De Leer des Noodlots dient hun tot een fchild tegen de woede des Volks, by alle rampfpoedige lotgevallen. Terwyl dezelve, aan den eenen kant, omhelsd wordt door zwakke en traa°e geesten, die 'er een oorkusfen van maaken , om zich3zorgloos op neder tc leggen, ftrekt zy, aan den anderen kant, tot een kragtig wapen in bekwaame cn dappere handen, om dc ontwerpen van Eerzugt en Staatkunde , zonder des klaagen of morren te hooren, uit te voeren. Verhecvene Geesten , wel verre van zich door Volksbegrippen te laaten ketenen, bedienen zich van dezelve , naar de voorkomende omftandigheden zulks vorderen. Zo kunnen de Vooroordeelen, hoe fchadelyk over 't algemeen, by wylcn gelukkige uitwerkzels voortbrengen,0 Zy houden de Dapperheid des Volks ftaande, en wekken die op; en behoeden zomtyds den Staat voor fchokken, die de Volksrampen anderzins zouden mede brengen. Wat hier van ook zyn moge, het valsch beginzel des Noodlots, 't gebrek aan eene vaste cn ftandhoudende Opvolging , 't mangel aan Krygstugt onder de Troepen, de flenheid der Regeeringsgefteltenisfe, die daarenboven zeer "ebrekkig bediend wordt , zyn zamenloopende oorzaaken , welke de magt des Turkfchen Ryks, een der grootfte der wereld, ondermynen. ■ Bygcloovige begrippen hebben 't zelve niet min nadeelig geweest, en invloed gehad op het gedrag cn het leeven van bykans alle de Sultans, en 't algemeene lot des Keizerryks. De laatfte Sultan zelve, mustapha de III, was 'er niet van ontheeven , niettegenftaande zyne natuurlyke fchranderheid en uitgebreid vernuft. Zyne daaden en onderneemingen werden alle, om zo te fpreeken, geregeld door de geheimen der voorzeggende Astrologie. Zou men wel gelooven , dat, geduurende den jongstgevoerden Oorlog, tusfehen de Porte en Rusland, veele Boodfchappen van CoriJlatittnnpolen , na de Legerplaats van den Groot-Vificr, alleen liepen over den invloed der Starren , over de dagen en  VAN DE DENKBEELDEN DER TURKEN. 497 en de uuren, door de Starrewichelaars aangeweezen, om Krv-sverrigtingen aan te vangen, of fchikkingen te maaken tot den aanval, of het af keeren der vyanden des j^y^s 2 Tot nog is het in, gebruik, en zelfs eene heilige Etiquette, ten Turkfchen Hove, om geene voornaame Staatsbedieningen, bovenal die van Groot-Vifier, op te draagen; geen Oorlogfchip van ftapel te laaten loopen «-een Vloot, om in den Archipel te kruisfen , te laaten uitzeilen, geen grondflagen van een openbaar Gebouw te leggen, dan op dagen en uuren, door (ie Starrewichelaars voorgefchreeven. Verkeerd, nogthans, zou het weezen, te gelooven dat geen Mufulman vry is van die dwaasheid. Schrandere koppen, Lieden, in de Leer en Wet bedreeven, veragten zelfs openlyk alle die harsi'enfchimmen , fpreeken 'er over met verontwaardiging en laaten niet af te verklaaren , dat de Starrewichelaary eene valfche Weetenfchap , en ieder Starrewichelaar een bedrieger, is. de ongelukkige erfgenaam. (Uit het Engelschi) Ach', ongunflig Fortuin! is onbeftendigheid of wangunst uwe A hoofd-eigenfchap ! In dc daad , gy zyt blind in elke gele genheid om goed te doen, en klaar ziende m het uitdeden van onheil! Hoe dikmaals zyt gy gevonden , wanneer men u met zogt! Hoe menigmaal onvermoeid naagejaagd, zonder ooit agterha'ald te kunnen worden! . Nimmer droeg iemand eene opregtcr en ongeveinsde, liefde toe aan dit ongunflig Weezen, dan de ongelukkige oripihilus. Hv koesterde fteeds eene vuurige drift tot brfenufcn: want hy dagt, dat, van alle mogelyke middelen om ryk te werden, het Erfeêoaamfctaap het gefchiktfte zo wel als onfchuld.gfte was. Wanneer hy iemand, in nieuw rouwgewaad gedojciu, ontmoette, reezen in hem altoos de ftreelende denkbeelden op: „Daar „ gaat, misfchien, een ryke Erfgenaam!" Het woord Bgg^ naam hieldt hy voor het welluidenst van alle m de geheele "oriphilus hadt een Oom, en Moei, beiden zeer ryk, en. die beiden hem verzoeten, dat hy den intrek ten hunnen huize wilde neemen. Aan wien zou hy de voorkeus geeven ? Hit gewigtig ftuk vorderde het rypfle overleg. Naardcmaal oriphilus beflooten hadt geen ftoffe van zelfsvcrwyt te hebben, deedt hy  DE ongflukkise ERFGENAAM. vooraf allen onderzoek , en nam alle de voorzigtige flappen, welke het aanbelang der zaake vorderde. Eer hy her ftuk bepaa'de , berekende hy beider middelen , verfchafte zich beider Doopcedels, om in de jaaren althans zich niet te vergisfen, en raadpleegde met bekwaame Artzeu over beider geffeltenisfen. Hy befliste ten voordcele van zyne Moey: dewyl zy, by de gelykheid der middelen , een hooger getal jaaren relde. Zo zien wy , dat oriphilus niet handelde als een bedagtloos en los Jongeling- maar zyn gedrag regelde naar een w.ldoordagt plan. Na deeze Moey begaf hy zich, en ftelde terftond alle de beginzels van de kunst om te behaagen te werk , en zogt met eene onafgebrooken aandagt haare geaartheid door en door te leeren kennen, 't Viel niet gemaklyk; doch de moeilykfte poogingen verzekeren ons dikwyls van eenen gewenschten uitflag, In 'kleine oplettenheden bleef hy nimmer in gebreke : hy was onvermoeid. Madame ërbina (dus was die oude Weduwe geheeten.) vondt grooten fmaak in 't leezen ; doch daar zy het niet zonder bril kon doen-, en niet wilde bekend ftaan dit hulpmiddel noodig te hebben, liet zy haar Neef gèduurig voor haar leezen, onder voorgeeven , da, zy hem gaarne hoorde, dewyl hv wonder fchoon las. Dc arme oriphilus was veroordeeld tot d'ie lastige taak ; welke hy over dag moest waameemen , om haar te verlustigen , cn 's avonds om haar in flaap te brengen. Dit leezen duurde zomtyds tot diep in den nagt: want Madame erbina look nooit haare oogen zonder dc hulp van een Leezer, zy' Hiep best op de klank van diens Hem , en werd mejjigwêrf wakker op het oogenblik dat het leezen ophield._ Nooit hadt oriphilus gelegenheid om in dc Stad het middagmaal te gaan neemen i en nogthans kon hy dit bezwaarlyk geheel agterwege laaten: want hy hadt andere Bloedverwanten, en wel zeer nabefiaande Bloedverwanten. Met één woord, ORiPHin.s leidde een zeer onaangenaam leeven, een leeven, 't welk eene geduurige opoffering mogt hceten. Zyne Moey erbina was , in de daad , zo gevoelig en erkcntelyk , dat haar jjfeéf — haar charmante Netf, — tot het eenig onderwerp van haare gefprekken diende. Hy was waarlyk tiawant : met den tytel van Etfgerutmn bezat hy alle de bevalligheden , welke ie•mand kunnen'vercieren. Hy betoonde zich in zyne zeden een volkome chesterfield , tot kleinigheden oplettend in zyn op. pasfcn. Zo vernuftig als gelukkig in de kunst van behaa¬ gen. Hy prees de goede oude dagen, en fchold op de tegenwoordige tyden. De Ouderdom hadt by hem onuitfprceklyke hekoorclvkheden. Op dit Huk waren zyne bedenkingen veelvuldig cn Ichranficr uitgedagt. , tn de vier Leevcn^ftanden van den Mensch, waren 'er , zyn^ oordeels , twee die hervormd dienden te " ; dc Men ch meest censflags van dc Kindsheid  de ONGELUKKIGE ERFGENAAM. 499 iot in den Ouderdom ovcrtreeden ; de tusfchenftand, tus" fchén. die twee Leevenstydperken , was volflagen verlco" ren tyd, allenthalven befteeü wordende in het vormen van " ongerymde ftelzels , en het bejag van belachlyke barsfcn" fchimmen." Ontelbaare aanmerkingen , van even diepzimrigen aart behaagden de oude Moei dermaate, dat ze geheel met met oriphilus was ingenomen; want het onderhoud, 't welk hv haar verfchafte, hadt blykbaar zulk eene gezegende uirwer,king op haare gefteltenisfe . dat zy als fcheen te herjengen. Oriphilus gevoelde inwendig grooten fpyt van deezen uit.iag zyner poogingen. „ 't Is "zeer hard ." dagt hy „ dat e n Eerlyk Man aan geene Erfenis kan geraaken , dan door oppashngen, " die het gelukkig oogenblik, om 'er toe te komen , ver- fchuiven." Terwyl hy in deeze gepeinzen zat, ontving hy f en brief, niet berigt, dat zyn Oom zeer ziek lag, cn de Doctoren hem hadden opgegeeven. Oriphilus, altoos bedagt op voorkomende gelegenheden, en redenoerende over 't geen hem ontmoette, kon niet nalaaten by zich zei ven te overleggen. De uitflag was; dat hy onvermydelyk de Moei moest vcrlaaten, om zich by zyn Oom te vervoegen: want een jonger ftervend Perfoon is natuurlyk naderaan zyn dood, dan een ouder in goede gezondheid. Dit ziet elk is reaenkdveten, en het onderwerp uit onderfcheide gezigtpunten befchojwen. 't Geweeten van oriphilus was ook in dit fiuk gemoeid; want zieke Penbonen hebben zeker meer byftand nodig , dan gezonden. Hy nam , derhalven , met een beleefden Brief, affebeid van zyne Moei. Zy fchrèidde; maar te vergeefsch , oriphilus bevondt zich thans by zyn Oom. By deezen Oom, herminius geheeten, kon de Neef genoeg inbrengen tot verfchooning dat hy zyne opwagting niet eerder gemaakt hadt : dit goldt. Welhaast betoonde hy zulk een yver in hem ten dienfte te ftaan , dat het verzuim van het voorleledene geheel vergeeten wierd, door het wel waarneemen van het tegenwoordige. In 't kort, hy verwierf ten ecnemaal het . vertrouwen en de vriendfehap van den doodkranken Man. Myn vaarde Neef! fprak hy, indien gy altoos by my geweest waart, ik zou my in den legenwoordigen ftand niet bevonden heblen. Oriphilus kon zich'naauwlyks wederhouden van tc antwoorden : „ Indien gy u niet in den tegenwoordigen toeftand „ bevonden had, gy zoudt my in 't geheel niet gezien heb- " Ondertusfchen hadt htrminius, door de Doctoren opgegeeven, om een Kwakzalver gezonden, die, 't zy door kunde, of' by geval, hem geheel genas. Deeze Doctor hadt lang na den Steen der Philofophen gezogt, en was 'er nog mede bezie;. Herminius, tot gezondheid herfteld, vroeg, hoe 't mogeNn 3 lyk  DE ONGELUKKIGE ERFGENAAM. ivfc geweest ware hem te geneezen, daar de kundigfle Artzen Sn raad wisten. Hy fchreef de geneezing toe aan de uitwervfn"van eenige geheimen, hem door de Alchimie bekend. Eene nauwe verbintenis, tusfehen beiden, was het gevolg deezer verklaaring: en de Alchimist, een gefleepen Knaap, ontdekte lenige van zyne geheimen aan herminius , Op zekeren dae tradt deeze in de kamer van zyn Neef . met een blos van Gezondheid oP zyn weezen. zeggende, vol verrukking: Myn taarde oriphilus ! ik ben by u gekomen om u in vertrouwen mede te deelen 't welk ik weet dat u het grootfte genoegen zal jchen- L« Gv kent den Do&or, die my geneezen heeft, „ Ja, mvn waarde Oom", antwoordde oriphilus, ., en ik weet, " welk eene oneindige verpligting ik aan hem heb voor deezen " dienst" Óp.' hervatte herminius, gy weet alle ver- tliptinee'n niet, welke gy aan hem hebt! Oriphilus, die wilt wat de Alchimist voorga! ontdekt te hebben , dagt eerst dat deeze aan zyn Oom een geheim geopenbaard hadt, om Goud te maaken, en vroeg met veel drifts aan herminius, of zyn Vriend hem het groot geheim dar Goudmaakery " ontdekt hadt'" < Iet beters, luidde het antwoord van Oom dan dat! „ Beter dan dat'." riep oripi-klus uit. Ik veriiaa u niet." Hervumus denke.ide , dat hy het hart zyns Neefs met een vloed van blydfchap zou oveiïtroomen, luisterde dien in 't oor, dat de Alchimist hem een vies met voet gegeeven had, 't welk hem een eeuw en meer zou doen leeven °Wy kunnen ons ligt verbeelden , hoedanig een indruk deeze 'onverwagte {ontdekking op oriphilus maakte. Het geheim verdiende volftrekt geen meer vertrouwen dan andere, die niets waardig zyn. Maar die ontdekking was te ontrustender, dewvl de ongemeene geneezing van herminius 'er eene maate van waavfchynlykheid aan byzette, en een zeker vertrouwen op den Alchimist baarde. Oriphilus althans was, wegens dit berigt zo verfchrikt, dat hy fchielyk dc kamer en het huis van zyn Oom verliet: hem eene gelukkige OiÜerflykheid toewenlchende. Tot dat hy gevoeglykè maatregels kon beraamen. om met zyne Moeye bevredigd te worden, betrok hy kamers in een Huis, waar orphisa, een oude Dame, desgelyks kamers had. Deeze Dame was met rykdommen, jaaren en zwakheden, overiaaden. Te midden van de kwellingen, met welke orifhilus worftelde, zou zy zyne aandagt niet getrokken hebben , hadt hy niet bemerkt dat ze ryk was, en geene Bloedverwanten had. Dit leverde eene zeer treffende omftandigheid op. „ Arme Vrouw " verzugtte hy, „ zo ryk te zyn, en geen een Neef by haar te hebben!" Als medebewoonder van 't zelfde huis, lag hy een bezoek by haar af,- hy werd vriendlyk ontvangen: hy hervatte het fchielyk; zyne bezoeken vermenigvuldigden ; en eindelyk met Zulk een gelukkigen uitflag , dat hy , zonder zich aan orphisa.  t)e ongelukkige erfgenaam. £oï ontdekt te hebben , aangemerkt werd als.de Erfgenaam van alle haare middelen, en men hem daar mede bykans geluk wenschte. Eenigen tyd geleden, hadt een zeer beminnelyk jong Heer zich verfcheide keeren by orphisa vervoegd , 't welke haar vermeenden Erfgenaam niet weinig ontrustte. Orphisa zich, op zekeren tyd, met oriphilus alleen bevindende, fprak hem op deeze tedere wyze aan. „ Myn waarde oriphilus, ik heb uwe genegen„ heid mywaards ontdekt. Ik ben overtuigd van uwe belanglooze „ vriendfehap. lk oordeel my verpligt, myne voorneemens aan „ u te ontdekken!" Oriphilus dagt. op het hooren deezer woorden, dat hy den Notaris reeds voor zich zag, om zyn naam te fchryven in een wettigen Uiterften Wil, toen orphisa voortvoer : „ lk gaa trouwen; gy kent den jongen Heer, die hier zo „ dikwyls komt. Ik zal hem tot Egtgenoot neemen, en alle my. „ ne goederen aan hem maaken." Op dit blyk van vertrouwen, van gelyke waardye met dat zyn Oom hem hadt eegceven, ftondt oriphilus als van den donder getroffen. „ Wcnscli my dan geluk," zeide orphisa, ,, naarde„ maal myn heil u zo zeer ter harte gaat, en gy weet, hoe be- „ minnelyk een jong Heer myn aanftaande Egtgenoot is." Oriphilus llamclde eene Gelukwenfching uit, zonder eenigen zin of flot. Welhaast nam hy zyn affcheid, en ook den volgenden dag van het huis. Oriphilus was woedend. en, tot vermeerdering van zyn verdriet, kreeg hy, ten zelfden tyde, berigt, dat zyne Moey den naam niet meer mogt hooren noemen van hunnen eertyds Chartnanten Neef. Nogthans moeten wy bekennen, dat oriphilus tot dus lang onberispelyk was; als mede dat, indien hy tot nog het genoegen van te erven niet hadt genooten, hy niets verzuimd hadt om 'er toe te geraaken. Hy kwelde zich dermaate over zyne mislukkingen, dat hy betuigde, voor altoos van het najaagen der Erfenisfen te zullen afzien. „ Ik ben" fprak hy by zichzelven, „ niet gelukkig, de „ Pest zou twee derden van het Ryk kunnen ontvolken, eer ik „ een Erfgenaam zou worden." Hy vervloekte den Alchimist, die het geheim,om lang te lëeven, hadt medegedeeld; de kwaadaartigheid der oude Moeyen, die onverbiddelyk waren voor hunne Neeven, en de Huwelyksdrift, welke een Eerlyk Heer belet hadt eene zo wel verdiende Erfenis te verkrygen. Ongelukkige oriphilus ! Deeze aanmerkingen, zo verre van hem den minften troost te verfchaffen, waren de bron van de 'diepgaandfte droefgeestigheid. Eindelyk door de noodlottige omftandigheid, van zyn naam niet gefchreeven te zien in den Laatften Wil van een ander perfoon , vondt hy zich welhaast in de omftandigheid, dat hy zyn eigen moest laaten opltellen. Zyne gezondheid nam zigtbaar af, wanneer een nieuw toeval nogmaals zyne geliefde hoope op eene Erfmaaking deedt herleeven. Hy las ee-  efi2 DÉ ONGELUKKIGE ERFGENAAM. eene Bekendmaaking in een Nieuwspapier, waar in een oud Heer, zeer ryk uit de Qffi ft'dign gekomen, onderzoek deedt, of 'er nog Naa tbeltaanden van hein in leevönden lyve waren. De opgeeeeven naam dezelfde zyn ..c met d'e der Moeder van oriphilus, boezemde zulks hem de ftreelendfie hoope in. Hy vervoegde zich terftond by den Bekendmaakingfchryver. en verklaarde hem in den bloede te beftaan. Of dit met de daad zo was, weet ik niet, doch hy deed het den ouden Heer gelooven: deeze verzogt dat hy zyn intrek by hem wilde neemen, om de laatfte pligien aan hem noodig te volvoeren. Niets kon aangenaamer weezen ï-oor okipiiilus dan deeze uitnoodlging. Zyne tederheid cn oppasfen won Welhaast de genegenheid van den ouden Heer, valemon geheeten; een Man van een goed zagt character; welhaast zag hy uit geene andere oogen dan die van oripiiili s, en dagt gelyk deeze dagr. In 't kor , hy vatte voor deezen Bloedvcrw rit al de genegenheid van een Vader op. Naa in veelvuldige gefprekken hem beduid te hebben, hoe zeer hy hem agtte,kwain hy ten laatften tot het voldingend bewys daar van, het maaken van zyn Laatflen Wil. Thans was oriphilus tot Erfgcnaan gefield, en om dit genoegen nog voldoender te maaken, fcheen het of valemon het bezit wilde verhaasten: nauwlyks hadt hy het Testament ondertekend, of hy werd ziek. Dc Fortuin was op 't laatst niet wangi.mftig aan de zonderlinge verdienfte van or iphilus, hy wedervoer eindelyk reet, en hy hadt , van zynen kant, niets verzuimd , 't welk hem meer en meer dit goed Fortuin waardig maakte. Valemon was, zints eenigen tyd , in een kostbaar Pleitgeding ingewikkeld', 't welk, van tyd tot tyd . een veel ernftiger gelaad aannam dan men in 't eerst gedagt hadt. De uitflag was, in 't einde, ongelukkig. VaLemox, ik moest zeggen oriphilus, verloor het geding: want valemon ftierf een kwartier eer het nieuws der beflis ing kwam. Oriphilus werd erkend voor den wettigen Erfgenaam: maar, als of 't over hem befchooren was, dat het kwaad Fortuin hem onophoudelyk zou agtervolgen, het verlies des Gedings flecpte alle middelen des Overledenen mede. Eindelyk, de ongelukkige oriphilus, meer te betaalen dan tc ervenhebbende, moest van de Erfenis afzien. Een ongelukkige Erfgenaam, in de daad! naa zyn geheele Leven doorgebngt te hebben in het najaagen van Erfcnisfcn. hadc hy 'er eindelyk eene gekreegen, en deeze moest hy vcrlaaten. Niets bleef hem ovcr'dan het geheugenis van zyn gewcetcn , 't welk hem verzekerde, dat hy niets verzuimd hadt om zyne eerlyke oogmerken te bereiken.  BERICHT Van eenige Boeken die ttt extra verminderde Pryfen gefield X.yn^ tot dtn laatst» December J788. Te bekomen te Nyrnegen by I S. van C \ M P EN in te Amftcrdam by J. van der BURGH cn Zoon Veidert alom by de meeste Boekhandelaars. Leges Forenfes Mofaicz cum jure Romano collat Ed. Nov J. j. van tDsfelt groot 30S bladz. a 14 ftuiv. in plaats van 33 ft. gr. Oct. Annotat. ad Arit Matthzi Auél J. ï. van Hasfclt groot 110 bl a 6 ft in plaats van 16 ft gr. ocï. De Cauiïs Phcenomen Auct. C. Eichelberg groot ijl bl. a 4 ft in plaats van 12 ft. gr. oét. J. Patzke ia Overdenk, over den ftaat der menfehen in dit cn toekomend leven groot :j9 bl. a n ft. tra plaats van a$ ft. gr ocl. Zedekundige vragen voor Kirtc'eren ofte inleiding ter onderwyzing in deZ<2dekundedoor het Genootfchap te Zuricn groot as') bl. a 1 ift in plaats van 25ft.gr. oct. J. IJ.Bilguer over het byna onnodig gebru-k van hef afzetten der leden van het menfchel. iighaaan met Aan» merk. van Tufot groot ica bl. a ó tt. in plaats van ac ft. gr. oét C R. Hannes over de onfchuld der Boomvruchten ia het voortbrengen van de Roodeloop gr. 94 bl. 3 5 ft in plaats van 12 ft. gr och C H Chnst over de buitengewone aanhoudende en hevigtn Ncveldamp des ja a rs 1763 groot 99 bl. a 5 ft in plaats v;.n 12 ft gr oét Zedekundige Gefchiedcnisfen van den Deken van Kil- lerine 6 deelen groot 1510 bl a 26 ft. in plaats van 3 gl- 11 ft» De Munsterlander van Fortuin of de Levensgevallen van Johan Hanzel Porc groot 318 bl. a 6 ft. in plaats vsn 18 ft Bui jan Reizen van een Christen naar den Hemel 11» Dich'maat groot 39} bl a 5 ft. ia plaats van 14 ft» De Schoolmetfters Maaltyd zynde aangericht uit een Boeren hutspot vol kluifjes groot 201 bl. a 4 ft. in plaats v«m 14 fr« Nieuwe Munsterfche Brieven behelzende de zeldzame Gefchiedenisfen der Freulens van Hoohenhuifen ea Armenheuvel, 3 deelen gr. IO40 bl. a 32 ft. ia plaats van * 4 ft _ J. E Schall over de misdaden en derzelver Doodltratfen groot 200 bl. a 9 ft. ui plaats van aa ft. gr» o&   BERICHT WEGENS DE GESLACHTBOOM VAN ALLE DE MANNELYKE NAKOMELINGEN UIÏ HET OUD ADELYK STAMHUIS DER HEEREN VAN BREDERODE, Ruftende op echte Stukken, het getuignis der oude Kronyken en iatere Hiftorien van ons Vaderland. DOOR JACOBUS VAN DEN TOORN, Vermeerdert met eenige Byzonderheden, wegens den laatflen Afftammeling, Jonker hendrik van brederode. BEHOORENDE TOT HET AANHANGSEL, VAN DE VADERLANDSCHE HISTORIE VAN JAN WA G E N A A R. in 11., Te AMSTERDAM, By A. van der KROE en A. CAPEL, op den Dam* MDCCLXXXVIIL  AAN DEN LEEZER. tiet ernftig verzoek van verfcheiden Mannen van naam en rang in ons Vaderland, by welken de Gedachtenis van brederode nog in waarde gehouden word, is oorzaak dat dees geslachtboom, af zonderlvk, het licht ziet. Wylen de kundige Heer TACOeos vanden toorn, te Alkmaar, zo als de tytel uitwvft, was 'er weleer, de ontwerper en iamenftelter van. Eene naauwkeunge aftekening , en de fchrïftelyke ophelderingen van den Autheur, zVn wy verfchuldigd aan de vriendlykheid van den Heer tan van panders , mede te Alkmaar , die zich, door zvn Tooneelftuk, Fredrik de Rechtvaardige, bv zynê Landgenooten verdienftlyk gemaakt heelt. De nadere uitbreidingen , by wyze van aantekeningen , als mede het Nafchrift, zyn 'er, door des kondigen bygevoegd; van welke wy vertrouwen dat ze den Hiftorie-minnaaren niet onverlcaillig zyn zullen. NB Maar een klyn getal voor handen zynde, kunnen 'er geene in Commisfie afgegeeven worden. De Prys is . • • ƒ: - J5 De Boom apart op Schryfpapier, om in dcAtlaffen en Vaderlandfche Hiftorien te voegen . ƒ:.-." No» word by hen uitgegeven: Compleete Lyft of Reeifter van alle de Pourtraiten en Plaaten van tyd tot tvd in 't licht gekoomen, dewelke gewoonelyk' gevoegd en geplaaft worden m de Vaderlandfche Hiftorie van Jan Wagen aar, gr. 8° J ' ' 4  By de DRUKKERS deezes zyn, onder anderen, de volgende werken gedrukt en te bekomen. Aanhangzel tot de Vaderlandfche Historie van JAN WAGENAAR, behelzende Levensbefchryvingen der Vaderlandfche Staatsmannen, Land- en Zeehelden, en andere voornaame Pcrfoonaadjen. gr. 8vo. . ƒ 1-18 ; Verzameling van Plaaten en Portraken, dienende tot opheldering der Vaderl. Historie en Befchryving van Amfierdam, van J. WAGENAAK., beftaande thans 111 VII Uitgaven- , „ Byvoegzel tot de VI. Uitgaven. Zynde twee alleruitmuntendile Konstftukken door R. VfNKELES. I. Het Portrait van Vrouwe MARIA VAN UTRECHT, Echtgenoote van Mr. Johan van Oldenbarneveld, Advocaat van Holland,naar het echteSchildery van Mireveld van 1615, berustende by den Heer Jeronimo de Bosch, en II. RE1NOUD VAN BREDERODE, de lilde. Uit de Graven van Holland, Ridder van'tGuldeVlies,enz. Naar het Origineeie Schildery by den Hoog Ed. Welgb. Heer lonker Hendrik Lodewyk Pieter van Brederode, ƒ 1 - 16 Hat Portrait van René de Chalon , Graaf van Nasfau , enz. enz. enz. . . • • / : " 12 NB. Van deeze en de voorige VII. Uitgaven zyn ten dienfte van de Liefhebberen vanfraaije Prentkonst, eenige op Roijaal Quarto, en enkelde Proefdrukken gemaakt; van welke Verzameling nog eenige compleete Exemplaaren te bekoomen zyn. T WAGEN AAR, Lesfen over het Verklaaren en Uitleggen der H. Schrift, gr. 8vo . f * f _ Onderzoek van de Oudheid en Schrift- maatigheid van den Kinderdoop, waar in de Redenen en de Bedenkingen en Verhandelingen over dit ontwerp In 't licht gegeeven, ter toetfe gebragt worden. Brief ' aan de Heer n. n. in welke de Verdediging van den Kinderdoop tegen het onderzoek over deszelfsOudheid en Schriftmatigheid getoetst word, 2 ftukjes. gr. 8vo. ƒ:-16 • Zedelyk Tooneel. Beftaande thans in VII Deelen. Met keurlyke tytel Plaaten van de Heeren Buys. Vinkeles, van der Meer, Punt, Bogaarts, en andere Voornaame Meesters. Waarin voornamelyk by uitftek voldoen;  BERIGT. j)e Azynkooper, Het School der Zeden, Het Testament, Hendrik de IV', Guitaaf Adolf, De Weldadige Knorrepot, De Heldendeugd, De Mense klievende Lootsman, De Zeldzame Man, Fredrik de Rechtvaardige, De Mallebaarfche Weduwe en De Onbekende Weldadige ƒ 12 - 10- Op gr- Papier; • . . ƒ 20 : 14- De Plaaten apart. . . . . a ƒ - : 8 - Verzameling van 30 Portraiten der voorname Doopsgezin ■ de Lecraaren, dewelke met het begin der Reformatie tot in de 18de Eeuw; het Leeraar Ampc onder de Doopsgezinde Christenen bediend hebben, in gr. 8vo. tot den geringen prys van . . . ƒ 1 - lo NB. Hier by kan gevoegd worden: Het Portrait van Doms. joha n nes de kn at e l , ingr. 8vo. ƒ : - 10 Davids Pfalmen, volgens j. oud aan en anderen; met de Feestgezangen, zo als die in de Doopsgezinde Kerken By 't Lam cn de Tooren in gebruik zyn, in klein i2vo. tot 11. gr. i2vo. - 20 ft. en gr. 4to. ƒ 1 - 10 De Hervorming in Duitschland, aan het einde der 18de Eeuw, gr. §vo. . . . f ■ - 6 Heelkundige Gevallen, door c. white en Verhandeling over de Binding der Slagaderen, gr. 8vo. met Plaaten . . . . ƒ 1 : 10 Jofeph, in IX Zangen, naar het Franfche van Bitaube, gr. 8vo. in plaats van ƒ 1 - 10 tot . ƒ : - 14 Naamwyzer van alle de Kooplieden, voornaame Handeldrydryvende of Negotiedoende Winkeliers en Fabricanten der Stad Amftérdam, met aanwyzing van derzelver Woonplaatzen: ais mede de Naamen en Woonplaatzen der Joodfche Kooplieden. Alles op een Alphabetifche order gefchikt: dienftig voorde Comptoiren , deszelfs Bediendens, Makelaars, Casfiers, Cargadoors, Schippers, Beftelders, Vreemdelingen, enz. in 121110. . ƒ : - 9 - NB. Deeze Naamwyzer word alle Jaaren vernieuwd, verbeterd en vermeerderd, waarom de uitgevers alle de geene verzoeken, die zyn Naam of Woonplaats niet wel gefield vindende, of daar in eenige verandering begeert,hetzy van Firma, of door Verhuizing, verandering van Woonplaats, als meede die geene welk in dit Naamregister willen geplaatst zyn; dat hun Ed. gelieven zulks fchriftelyk op te geeven. Zullende ten dien einde alle jaaren in hun Winkel gereed liggen , één., met wit papier doorfchooten Exemplaar, om de noodige veranderingen daarin op te tekenen.  BERICHT VAN EEN WEEKBLAD VOOR NEERLA NDS JONGELINGSCHAP, 4 Deelen in gr. 8vo. niet twee fraaye K ON ST-PLAATEN. Beflaande omtrent 1700 Bladz. in gr. 2ve, /^Jjnder de voorrechten van deeze Eeuw moet zetkerlyk de Vlyt gefield worden, waar mede men ten nutte der Jeugd arbeidt. Ons Vaderland kan zich; beroemen één der eerften geweest te zyn, waar in men! zich op deeze zoo nuttige bezigheid heeft toegelegd. Een J. Luiken, maakte reeds van alle zyne talenten cebruik, om den kinderen verfcheidene hoekjes in handen te geeven, die hun tot een aangenaam en leerzaam tijdverdryf dienen konden. Sedert hebben.onze riabuuren, de Duitfch'ers, zich meer dan anderen, daar op toegelegd; en de fchriften voor kinderen zyn onder hen zoo menigvuldig geworden, dat zy, inde Lysten der uirgekornene boeken, eenen byzonderen, Titel verkreegen hebbën. Hier door is de yver, ohï ■ten nutte van'kinderen te arbeiden, die met Luiken fcheen geftorven te zyn, ook onder ons wederom leevendig geworden. De loflyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem oordeelde het voor het oogmerk biarer inftellinge niet te gering, twee onderfcheidene Prysvraagen optegeeven, op de opvoeding der kinderen betreklyk — men heeft in die zelfde Stad eene pryswaardige fchikkmg gemaakt, orn in ééne der Kerken weeklyks eene Predikatie voor kinderen te houden — en verfcheidene lieden van de' grootfte bekwaamheden (want mindere zyn 'er niet in ftaat toe) hebben federt weinige Jaaren 'er huil werk van gemaakt, om voor kinderen te fchryveru  II De voortrcflyke Gedichtjes van den Heere van Alphen, die zich by alle weidenkenden daar door erooteren roem verworven heett, dan menig een door het fchryven van geheele Folianten, die van den Heere t Hóen, de Oeconomifche Liedjes van Mejuffrouwen Wolf en Deken, en anderen van die zelfde foorte meer, kunnen ten dien opzichte niet eenoog geprcezen worden. Om thans niet te fpreeken van tien Catechismus der Natuure van den Eerw. Heere Martinet, die het zeldfaam geluk gehad heeft, van, noch by het Jeeven van den fchry;. ver in het Hoogduitsch overgezet te worden. De graagte, waarmede alle deeze fchriften geleezen zynT en het nut, het welk fommigen van dezelve reeds gedaan hebben, deed in den Jaare 1783. den Wel Eerw. Pfeere a. sterk, destyds Leeraar der LutherJ'che Gemeente in 'sllage, thans te Amfierdam, het befluit neemen een Weekblad te fchryven het welk bepaaldelyk voor Jongelieden, en allerbyzonderst voor Neer lands 'Jeugd gefchikt was. De algemeene graagte waarmede dat Werk ontfangen is, geeft genoeg tc kennen hoe zeer het zelve in den finaak onzer Natie viel, trouwens 't zy men op de onderwerpen zelve, of op de wyze waarop de Schryver dezelve behandeld, het oog vestige, zo wel als op de zuivere Nederduitfche 'Taaie, en vloeyende aangenaame ftyl waarin het] gefchreeven is, en de zouïtneemend fraaye Gedicht-, jes en Verzen, waar mede dit Weekblad door• mengd is, alles loopt te zamen om het oordeel van veele der grootfte en kundigfte Mannen in ons Vaderland te wettigen. „ Dat 'cr nimmer aan Neêrlands Jeugd een aangenamer en nuttiger gefchenk konde gedaan worden" hier by voegden Zy den wensen „ dat het zelve tog algemeen in gebruik en in ieders handen mogt geraken" en dit laatfte gaf aanleiding, dat dit werk beflaande 4 Deelen, ieder ■'vin ruim 420 bladz. en met 2 fraaye Plaaten verciert, in den Jaare 1786. tot den verminderdert prys van ƒ 7:0:0 in plaats van f 14:0:0. zo al* het by de eerfte uitgave gekost hadde, wierd afgc- levert, waardoor dari ook ieder minvermoogende in ■ de gelegenheid raakte, om zig dit nuttig Werk aap' tefchaüen, dan de voorraad van compleete Exemplaaren, destyds, niet toereikende zynde om aan de begeer- I  m seerte onzer: Landgenooten te voldoen , heeft men zig thans door het herdrukken van eenige mankeerende Nos. weder in ftaat gefteld aan het verlangen dieswegens, meer dan eens betuigd, te voldoen, zynde er thans wederom een aantal van 150 compleete Exemplaaren voorhanden die aan de eerstkomende, geduurende dit Jaar nog tot de bovengeftelde prvs van ƒ 7:0:0 ingenaayt, worden afgeleevert; zynde dit Werk ook by uitftek gefchikt, om zo wel tot Nieuwjaarsgefchenken als tot Pryzen van NaarftiVheid • aan de Nederlandfche Jeugd te worden gegeYiern', y dic n°s Seene volledige kennis aan dit werk-zelve hebben, kunnen het gewigt en belangryke daar van opmaaken, uit den volgenden Inhoud. EERSTE DEEL. 1.) .^Lanfpraak van den Schryver aan zyne jonge Leezers. De goedhartige Hendrik. Gezang op hét nieuwe Jaar. §0 Vervolg van. den goedhartigen Hendrik. 3. ) Tweede vervolg en Jlot van den goedhartigen Hendrik. Twee ongelyke Broeders. De Pauw. 4. ) Nuttigheid van de befchouwing der natuure. De Vogeljacht in Nonrweegen. De Verwaandheid beftraft. Gebed vóór en naa den eeten. 5. ) De Winter, een famenfpraak tusfehen Willeni9 en zynen Gouverneur, den Heer Dorant. Opwekking, om God te verheerlyken. De Honingbyë en de Duif. De goede Les. é.) Vervolg der famenfpraak over den Winter. Droevige gevolgen van met geweer te ïpeelen. De Os en het Kalf. 7.} Slot der famenfpraak over den Winter. Het Roosje. * a De Droevige gevolgen van met geweer te fpcelen.  ïv De KameeldryvCr. Aan de Godsvrucht. . 8.> Briefwisfeling van Juhana K. en Carolina D. Tevredenheid. « ï Het nut.van aantekeningen te maaken. J SamenCpraak tusfehen Eerryk en zynen Zoon. Merkwaardig gezegde van Karei den Grooten* 10. ) Morsen-zang. . Abrahams gehoorzaamheid. . 11. ) Over de Infekten of gekorvene diertjes. _ He Koetspaard, is ) ffevsfe der briefvvisfelinge tusfehen Julisna K. en Carolina L>. Noodelooze vrees. i,0 Over de Graaflykheidstol. Korte natuurlyke Hiftorie van Lapland. De nieuwe Hoed. 14. ) /'e/Wtf fa» de Infekten. Gierigheid, de Wortel van alle kwaad. Het Vogelneftje. 15. ) J/of- Brielwisfelmge tusfehen Juliana K. cn Carolina D. Prvslyke Eerzucht. De Keuken van Amrou. 16. ) Het Leeven van Cyrus, volgens het verhaal van Xenophon. . . - 17. ) Robbert, of de ontdekte boosheid. Toneel- 18. ) «« flot van de Infekten. De vroome Jofeph. 19. ) rcwo/^ bet Leeven van Cyrus. Het Hondje. 30.) Over den invloed van kwaads Voorbeelden. Lentezang. Stil De deugdzname Galeyroeyer. Merkwaardige brief van twee Sardammers aan Czaar Peter den eerften. as.} Vervolg der Gefchiedenisfe van Cyrus. Vervolg van den Vroomen Joleph.. Dankbaarheid van eenen Jood. 43.) Over de Voortreflykheid van het Mcnschlyk lichaam. Schranderheid van eenen blinden. Het flaaplooze Kind. Ween en Ja. _ _ 24.) Over  *3 295 * 2 « g 1 ^ ir4 > M pp IS W ° i ö ' h m  N l ;ls f ^fi s>g>Sü ai.* ü ^ s 2 g = ! = 8 8 1 1 § S « *t ~% R öj n « « *» « *>  fe ^ ll t l 2 g 18 # 9 Dm-,0 u a- Zn ra p 3 ^5^|SO 3 o- er rT 2, o 3 S 5 n (i « o o i o - ^. f 3 n> n ^ a Ö ^ rr! ^ -< o h-. cu 512, & " S 2" ïï c "5. §  «1 < e a a na W CO  V «40 Over het bang zyn by een Onweder. Louife. «50 Brief van Freulen Frederika van W. atn Juliana K. 2.6.) Befchryving der oude en merkwaardige Stad, Babyion. Zegepraal over de Verzoeking —- eene waare Gefchiedenis. .87.) Brieven van Lysje en Grietje. Vervolg van den vroomen Jofeph. 28.) De dervende Christen aan zynen Zoon, 25.) De dankbaare Zoon. Gezonde ledemaaten een groote rykdom. Braave Ouderen kan men nqoit te veel eeren» De. verzuimde jongheid. 30.) Vervolg der blieven van Lysje en Grietje. Gevolgen der verkwiftinge. 31/) Adelaar, of de beloonde Ouderliefde, Ta- neelfpel. 32. ) Verovering van Babyion door Cyrus. Niets te vergeefs. 33. ) Samenfpraak tusfehen Willem , en zynen Gouverneur, den Heer Dorant, over den Sterrenhemel. Jofeph tot aanzien verheven. De verftandige Jongeling. 34. ) Slot der Briefwisfelinge van Lysje en Grietje. Door grootfpraak wordt men zelden geacht. Aan zekeren Leugenaar. 35. ) Over de groote Vischerye. Merkwaardige vriendfehap tusfehen twee Haa- Niemand is voor zich zich alleen in de Waereld. 36. ) Vervolg der Saamenfpraak over den Sterrenhe¬ mel. Graffchrift op eenen deugdzaamen Jongeling. 37. ) Dood van Cyrus, volgens het verhaal van Xenophon. De gelukkige Vader. Coenraad en Lodewyk. 38. ) Brief van den Heer d'Ormond aan zynen Neef. Jofephs broederen in ^Egypte. 39. ) Vervolg en Slot van den Brief van d'Ormond aan zynen Neef. De Pauw en de Hen — eene FabeL * 3 toet-  zich in zyn !ot tc 40.) Twfede vervolg der Samenfpraak, over den Sterrenhemel. , Middel, om het leeven te verlengen. Edelmoedigheid van Mctaftafio. Het lydend kind — Alleenfpraak. 4! ) Befchryving van den Chamxleon. Het Karakter van Kambyles. Kees — eene Vertelling. 4a.) Vervolg van Kambyfes. . Jofephs Broederen ten tweedenmaale in /L- 43O %rde'vervolg en Slot der Samenfpraak over den Sterrenhemel. Het gebruik van het Geld. Mcnschlievend Gezelfchap. A4 ") Merkwaardigheden van Conftantmopoler. Edelmoedigheid van eenen jongen Chineelche» Keizer. Brief aan en antwoord van den Schryver. Raadfei I en II. ie,) Vervolg van Conftantinopolen. Reizeiiden Muizen. Dc onvergenoegde Schildpad — eene tateU öplosfing van Raadfei I en II. Raadfei 111 en IV. 46. ) De Schipbreuk. Jofeph ontdekt zich aan zyne Broederen. Oplosling van Raadfei III en IV. 47. ) Over de'Walvifchen en kleine Vischerye. , Uitmuntend Blanketfe!, Waarfchuwingen. Karei en Pieter. 48. ) Over de Mythologie of oude Fabelleere. Brief en antwoord over het in den mond neemen van Spelden. Het waar geluk alleqn in de Deugd te vinden, Raadfei V. 4.9.) Robert — eene waare Gefchiedenis. Beipotlyke Volkshoogmoed. ïlaak by het graf van zvnen Vadqr. Oplosling van Raadfei" V. 50.) Ver-  v« 15c.) Vervolg, over de Mythologie. Over de oude Batavieren. Met dankbaar Kind. Raadfei VI. 51.) Vervolg en Slot der gefchiedemsfe van Robert. Ontdekking en dood van Smerdis. Gepast Medelyden. Oplosfing van Raadfei VI. .52.) Vervolg en Slot van de oude Batavieren. Over de Kersmis. Kerslied. TWEEDE DEEL. ï.) Over de Tydrekening en het Schrikkeljaar. Brief van Onderzoeker en antwoord. Raadfei. Vil. 2) Över het P dysten der Hoorn en Schulpen. Edelmoedige liefde van eenen gemeenen Soldaat voor zvn en vader. Oplosllig van Raadfei VII. en Raadfei VIII. 3 ) Ontdekking en bezitneeming. van Amerika. Don Jlvarez aan zynen Zoon. Darius door list van zynen Stalmeester tot Koning verkooren. Oplosfing van Raadfei V1TI. en Raadfei IX. 4. ) Over het licht en de koleuren. , Uittrekfel uit den brief van eenen jongen Ketfc" ziger. Oplosfing van Raadfei IX. : 5. ) Vervolg en flot van het Uittrekfel uit den bnet van eenen jongen Reiziger. De Nakomelingen van Jacob in yEgypten. Natuurlyk antwoord van eenen Boer. Raadfei X. 6. ) Over de Hottentotten. Robinfon Crufoe. Oplosfing van Raadfei X. en Raadfei XI. Waarfchuwing aan Lysje Spanmiddel. • 7.) Vervolg en Hot over het licht en de koleuren. I De jonge Ezel. Onomftootelyke waarheden. Oplosfing van Raadfei XI. Opgaave I en II. 8.) Lotgevallen van den Afrikaanfchen Prins Dgiagala, en brief vaneen zeiven. L^  Leeven en Karakter van Darius. Mietje op den verjaardag van haare moeder. 9.) Vervolg over de Hottentotten. Geboorte, zonderlinge bewaaring en opvoeding van Mo/es. Oorfprong van den naam Geuzen. Antwoord pp Opgaaven I. II en Opgaave III, 10O Vervolg en flot van het leeven van Darius. De gierigaard. De Ezel in eenen Leeuwenhuid,. Antwoord op Opgaave HL II.) Phlegon, Tryphena, en Per fis, een ftuk uit de eerfte tyden van het Christendom» Het Reekalf, eene fabel. Opgaave IV. 32.) Over het Gezicht. Samenfpraak tusfehen Keetje en haare moeder. Antwoord op Opgaave IV. en Opgaaye V. Ï3O Tweede vervolg over de Hottentotten. haman en Pythias. Antwoord op Opgaave V. 14.) Over de Aprilsgekken. Vervolg .van de famenfpraak tusfehen Keetje e$ haare moeder. Raadfei XII. OpgaaVe VI. 550 Vervolg over het gezicht. Tweede vervolg en flot der famenfpraak tusfehen Keetje en haare moeder. De Juwelier en Molenaar. 16V) Menschlievendheid, Toneel/luk, Oplosfing van Raadfei XH. Antwoord op Opgaave VL 17.) Karakter van Dionyftus. Derde vervolg en flot over de Hottentotten. ï8.) De Vorst en de Page, Toneelfpel. 19O Vervolg van den Vorst en den Page. 20. ) Tweede vervolg van den Vorst en den Page. 21. ) Derde vervolg en flot van den Verst en den Page. 32.) Brief van dletta Bedaard, over den Propheti- fchen Geest der honden. 33O Vervolg en flot van den brief over den Prqpheetifchen geest der honden. Over het Gehoor. 34.) Gods Welbehagen. Twe«-  IX Tweede Samenfpraak tusfehen Keetje e harre moeder. Gedicht van Paidiophilus voor 3 lieve kinderi. *50 Vervolg en flot over het Gehoor. Brief van Pluimpje Weetgraag. 26) Godlief Eerryk. De twee edelmoedige vyanden. Waarfchuuwing tegen de Katren. £70 Vertellingen van Grootvader Eerryk. 28. ) Vervolg der vertellingen van Grootvader Eerryk. 29. ) Tweede vervolg cri flot der vertellingen van . Grootvader Eerryk. Brief van H. D. eh van Onderzoeker. 30/) Over den Reuk. Derde Samenipraak tusfehen Keetje en haajre moeder. 31. ) Vervolg en flot van den Reuk. Vervolg en flot der derde Samenfpraak tuslchen Keetje en haare moeder. 32. ) Over Algypien en de Algyptenaaren. Sehelraftuk, waar voor geene ftrafie kan uitgedagt worden. 33. ) Over' de Schildpadden. Het eerde Paaschfeest. De edelfte daad. 34 ) Vervolg van Algypten en de Algyptenaaren. Over de gemaaktheid in het fpreeken. Brief van Ernst de Hollander. 550 C*vei' den Smaak. Vierde Samenfpraak tusfehen Keetje en haare moeder. 3^.) Tweede vervolg en flot van Algypten en de Algyptenaaren. Vervolg der vierde Samenfpraak tusfehen Keetje, en haare moeder. 37. ) Tweede vervolg en flot der vierde Samenfpraak tusfehen Keetje en haare moeder. Vergenoegfaamheid. 38. ) Vertellingen van Grootvader Eerryk. De Dood. 3StO Vervolg der Vertellingen van Grootvader Eerryk. Henry Quatre, tot lof van den Rykdom. 40 ) Slot der vertellingen van Grootvader Eerryk. Brief van Hendrik aan Lodeiuyk. Antwoord van dan Gouverneur van Lodewyk. * 5 Waar.  X Waarfchuwing, om niet alle braave menfchefc hoog te achten. jli.> Vervolg van het voorgaande. ' Brief van Lodetoyk aan Hendrik. Fabrilius, Toneclftuk. 42. ) Tweede vervolg en flot van het voorgaande. Over de Wolven. 43. ) slot van de WoIven> Brief van Dorant aan Willem. Het vogelsken in de kooy. 44. ) Gefchiedenisfen van JEgypten. Iets over Spooken. De verlooren Zoon. 45. ) De Weldaadigheid, eene Perpaanfchegcft hiedcni*. Befcheidenhcid en Onbcfchaamdheid. 46) Over het Gevoel. Fynheid van Gevoel by fomnnge blinden. 'Pietje en zyne moeder. 47. ") Het Gastmaal, een kleine Roman. 48. ) Vervolg van het Gastmaal. Dirk en Thomas. Wie zal de kat den bel aanbinden? 49-) Vyfde Samenfpraak tusfehen Keetje en haare moeder. 50. ) Vertellingen van Grootvader Eerryk. 51. ) Karei, toneelfpel. 5 a.) De Mandenmaakcr, eene Vertelling. 53.) Vervolg der vertellingen van Grootvader Eerryk. Brief van S. N. en Antwoord. derde deel. ' 1.) Dc Reue des leevens. 2. ) Over de viervoetige Dieren. Weldaadigheid van den Sneeuw. 3. ) Tweede vervolg der Vertellingen van Grootva¬ der Eerryk. j e z1d, eene Ooflerfche Vertelling. 40 Vervolg van de Viervoetige Dieren. Dankbaarheid van eenen Soldaat. 5O Derde vervolg en Slot der Vertellingen van Grootvader Eerryk. 60 Slot van de viervoetige Dieren. Leeven en Karakter van Aeexandeb. den Grooten. 70 De  70 De Vaderlyke Onderrichting. Over de Aapen. 80 Vervolg van Alexander den grooten. Het Dierenryk. 9.) Over de Naarftigheid. De Hovelingen. De Naarftigheid. 30.) Vervolg en Slot van de Aapen. De Adelyke Wolf, eene Fabel. \ Dc oude en jonge Wolf, eene Fabel. ii.) Slot van Alexander den Grooten. NoESHIER va N. i»0 De verloore Onfchuld en edelmoedige Zuster eene waare gefchiedenis. De Gefchuurde Puthaak, eene waare gefchiedenis. cor-nelis by de wieg van zynen Broeder. 13O Vervolg tn Slot van de verloore Onfchudl en edelmoedige Zuster. MaüN. en de Soldaat, eene Perfiaanfcbe Gebeurtenis. 14. ) Kort begrip der Gefchiedenisfe van Je sus Christus. De Opftanding van Je sus Christus. 15. ) Vervolg van Nokshikrvan. ik ) Noch iets van. Grootvader E e r r y k. Een Vader, de befchermer van den Moordenaar zyns zoons. 17. ) Tweede vervolg van No E shieRVAN. De Aap en het Paard, een Fabel. 18. ) Verhandeling over het Spooken. Brief van Lodewyk Poederkwast aan den fchryver van dit Weekblad. 19. ) Vervolg van Grootvader Eerryk. Natuur. ,20.) Vervolg en Slot van het Spooken. Derde''Vervolg en Slot van Noes hiervan, ai.) Slot van Grootvader Eerryk. De Valken, eene Fabel. Gods grootheid in de Lente, aa.) Over de ^ElcclriTciteit. a^.) De Onbekende Weldoener, Een Toneel/luk. 34.) Vervolg van^het Toneel/luk, de onbekende Weldoener. *50 SUt  «Bt 35O Slot van het TooneeJfluk, de onbekende Weldoener. De Heer S. aan zyn Zoontje. 36. ) Vervolg over de Electriciteit. Thomas aan zynen Vader. Antwoord van den Heer S. De Heer S. aan zynen oudften Zoon. 37. ) Verwoefting van lroja. 38. ) Vervolg en Slot van de Verwoesting van Troj ■■■ Vruchtloos naberouw of de Oude Kat, de Muis en haar Kind. 3.9.) Samenfpraak in het Ryk der dooden. Merkwaardig Voorbeeld van getrouwheid in eenen Hond 30. ) Twee re vervolg en flot van de Elecïriciteit, i\ aatje aan Grietje. Grietje aan Naatje. Gewenfchte middelftaat. 31. ) Over eenige Dieren in ./Egypten. _ 33.3 Oyer de Stuursheid en Knorrigheid. Antwoord op den Brief van Jan de Vrieslander. 330 Vervolg oyer eenige Dieren van iEgyptcn. Aan God. 34. ) S1 dn y en Silli. 35. ) Brief aan den Schryver. 30.) Nadere opwekking tot eene opmerkfaame .befchouwing der Natuure. De dervende Pauw. Eene Fabel. 37O Tweede vervolg en Slot van eenige dieren van, ^Egypten. Vervolg van Sidney en Silli, 38.) Te veel en te weinig. Korte Schets van Cesar Borgia. 890 Tweede vervolg en Slot van Sidney en SlLLJ. Korte Schets van Scipio. 40. ) Gefchenk van eenen Vader aan zyn Kinderen, De Wyze Raad. Vergeeffche moeyte. Onnutte zorg. 41. ) Vervolg van het gefchenk van eenen Vader. Schyn bedriegt. 42O ^en Voorbeeld van Broederlyke liefde. Belooning dej: Naarftigheid. De    <3 fcX! «• _ M« o Ö o .S « > -"op c te >>• ^ S <§ e o s t>-, 53 ^ ü go ^ 5 ,u s Cr g & ^ _ & ^ „. 2 &< < ^ ^ T fD fD N Oq S O i ^»  m De oudé en jong» Vos, eene Fabel. 4>g0 Tweede vervolg bet fgefchenk van eenoo Vader. Ter dertiende Verjaardage van myn Neefje. 44. )Gefchiedenis van eenen Dobbelaar. Perikles en Anaxagoras, eene Samenfpraak In de Gevangenis. 45. ) Derde vervolg van het gefchenk van eeiiGf2 Vader, Waardy der Boeren. Laage ftaat. 46. ) De onbarmhartigheid geftraft. Schielyke bekeering. Aandoenlyke Gefchiedenis van een Weesje. Thai.es. 47O Vervolg der aandoenlyke Gefchiedenisse van een Weesje. 48. ) Vierde vervolg en Slot van het gefchenk van een Vader aan zynen Zoon. Gulde Spreuken van PythaGoras. Godlyke Voorzorg voor de Dieren in den Winter. 49. ) Tweede vervolg der aandoenlyke gefchiedenisfe- van een Weesje. Jupiter en de Boer, eene Fabel. Grootte der Aarde. 50. ) Derde vervolg en Slot der aandoenlyke Gfi» fchiedenisfe van een Weesje. Over het Gerechtshof der Inquifitie in Spanje* 51. ) Vervolg en Slot van de Inquifitie, 5a.) Lotgevallen van Maria Dankelman, vierde deel. 1.) Overdenkingen en vooornemens by den aanvang van een nieuw Jaar. 3. ) Vervolg en flot der overdenkingen en voornee* mens by den aanvang van een nieuw Jaar. Vervolg der Lotgevallen van Maria Dankei,man.3/) Nero, Treurfpel. 4. ) Tweede vervolg en flot der Lotgevallen van Maria Dankelman. f0 Beantwoording dervraage, of de uitvinding der Mongolfiers, of Luchtbollen, nuttig zy. Oh-  XVI Ongodsdienstigheid is ondankbaarheid. é.~) Vervolgen flot van de nuttigheid der Luchtbollen, Reize na de Maan, een broom. 7 ) Aan de Jonge Leezers van dit Weekblad. De beftemming der Jeugd. ; h 8.) Vervolg en flot over de beftemming der Jeugd. ■ a ") De ionge Edelman en het Boertje. .iü.5 Leeven en Karakter van den Heer Fleury* geen Verdichtfel. De Edelmoedige Dochter, > Tweede vervolg der AaiaTpraaft aan eénïgc Sc!;o«lieren.De boetvaardige Slang. 4".) Derde vervolg en /lot der Aanfpraak aan eenig« Schoolleren. Geen leeven Gode bchaaglyk, het welk niet nuttig is voor het menschdom; ee?ie Oosterfche gefchiedenis. 44.) Vervolg en flot der Oosterfche Gcfchiedemsfe. Aan mvne jonge Leezeresfèn. 45-) Vervolg en flot der Raadgeevingen aan mijne jonge Leezeresfèn. Brief van David SammelkoUs. 46. ) Vervolg en flot- van den brief van David Sam- mei.kotjs. Samenfpraak tusfehen de Heeren Heden en Morgen. 47. ) Karakter der Arabieren en Peruanen. De Stervende Wyze. 48. ) Karakter van den Predikant Hrndrik W aser; Barmhartigheid. 40.) Vervolg \m den Predikant Was er. Brief van Was ér aan zynen Vader. De rechtvaardige Rechter. . jo.) Tweede vervolg cn Slot van den Predikant Waser. Armoede en Rykdom, eene Samenfpraak tusfehen Cornelis en zynen Vader. 51.) Vervolg en Slot van Armoede en Rykdom. Waare dapperheid. De edelmoedige Wilde-i Dg Ascizcnv «.) Grootvader Eerryk op zyn Sterfbed. Affcheid van den Schryver. De aflevering gefchied te Haarlem in de Bo'ektvinkel van A. Doosjes, en by de meeste Boekhandelaars in ons Vaderland, alwaar dit Bericht gratis wordt uitgegeven, ea by welken de Exemplaaren kunnen befteld worden, dewyl het klein aantal niet toelaat dezelve in Commisüe te verzenden.  MENGELWERK, ^ TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, JiETREKKELYK. jobs woorden, Want ik weet dat myn Verlosfer leeft, en hy zal de laat» fle over het {lof op/laan: en als zy naa myn huid dit doof' knaagd zullen hebben, zal ik uit myn vleesch god aan» fchouwen, hoodst. XIX: 25, 26, door wylen benjamin kennicott , D. D., op eene nieuwe wyze- toegelicht. Aan de Heeren Schryveren der N. A. Vader l. Letter oef. myne heeren ! T~\e Remarks on felect Pasfages of the Old Testament, VJ van den geleerden , en , door zyne verfcheide j, Leezingen van den Hebreeuwfchen Bybeltext, wyd be„ roemden kennicott , in den voorleden jaare uitge,, geeven , doorleezende , werd myne aandagt in 't by„ zonder getrokken , door zyne Vertaaling van de bekende en zo verfchillend opgevatte plaats van jobs „ Boek, Hoofdfl. XIX: 25, 26, verfchillende van eenige, ,, die ik my kan herinneren ooit gezien te hebben. Hy „ is van denkbeeld , dat job hier geen uitzigt altoos ,, heeft op eenen Toekomenden Staat. De grootfte zwaa„ righeid, welke overblyft om dit gevoelen te omhelzen, „ is de buitengewoone fhatlykheid, met welke job dee„ ze zyne reden, welke ook de'bepaalde-meening moge ,, weezen, aanvangt, eene ftaatlykhcid, welke ons ,, natuurlyk opleidt om iets zeer zonderlings te verwagten, Och of myne woorden nu opgefchreeven wier den! Och of ze in een Boek werden ingetekend! dat ze met een yzereu grifje en lood voor eeuwig in eene rotfe gehouwen wierden! Wat hier van ook zyn moge, kennicott's gedagten zullen der overweeginge waardig, „ en, zo ik hoop , eene plaats in uw Mengelwerk niet III. deel. mengel W. NO. 13. O O „ On-  504 verklaarING „ onwaardig gekeurd worden. In welke verwagting ik „ blyf, enz." & * * De Eerw. kennicott eene menigte van Plaatzen, jobs verdcediging betreffende , behandeld hebbende , gaat in deezer voege voort. Eer wy afftappen van de veelvuldige Plaatzen , waarin jou zynen hartlyken wensch, om zyne Onfchuld te bepleiten , uitboezemt , zal het voegelyk weczen , met onderfcheiding , ftil te ftaan op zyne Betuigingen, in het XiX Hoofdft., die veelal bepaald wordt tot het 25, 26 en 27 vers; doch, myns inziens , voortloopt tot het 29. Deeze vyf Verzen, fchoon zy flegts twaalf Regels bcflaan , hebben ontelbaare gefchillen veroorzaakt, over den algemeenen zin, door job in dezelve bedoeld, of hy naamlyk hier te kennen geeft, zyn vast Geloof in eene Opftanding tot Gelukzaligheid naa den dood,:, of doelt op tier/tel tot Geluk, gcduurende het overige zyns Leevens. Ieder van deeze Stellingen heeft het niet ontbroken aan veelvuldige en fterke Voorftanderen: de uitflag hunner twisten fchynt kortlyk hier op neder te komen: dat ieder Party het gevoelen zyns Tegenparty's wederlegd heeft , zonder egter het omhelsde genoegzaam te bcves- tio-en. Want hoe kon job hier zyne Verzekering betuigen van eene Wisfeling der zaaken in deeze wereld, en van een Herftel tot Tydlyken welvaard; daar hy, ten zelfden tyde, op het fterkfte beweert, dat zyne Elenden welhaast zouden eindigen door den Dood. Als Hoofdft. VI: 11. Wat is myne kragt dat ik hoopen zou? of welk is myn einde dat ik myn leeven verlengen zou? H. VII: 21. Waarom vergeeft gy niet myne overtreedinge, en doet myne ongeregtigheid niet weg ? want nu zal ik in 't /lof liggen, en gy zult my vroeg zoeken , maar ik zal niet zyn. H. XVII: 11-15. Myne dagen zyn voorby gegaan, uit gerukt zyn myne gedagten, de bezittingen myns harten. Den nagt ver/lellen zy in den dag; het licht is naby den ondergang van wegen de Juisternisfe. Zo ik wagte het Graf zal myn Huis weezen , in de duisternisfe zal ik myn bedde fpreiden. Tot den Groeve roep ik, gy zyt myn Vader; tot het Gewormte, myne Moeder en myne Zuster. Waar zou dan nu myne verwrgtinge weezen ; ja myne verwagtinge wie zal ze aanfehouwen. H. XIX: 10. Hy heeft my rondsom dfaebrooken, zo dat ik heen en gaa; en heeft myne venvagJö ' / tin-  van job XIX: 25, 26. £05 tinge als een boom weggerukt. Of, 't geen alles in een vervangt, II. VII: 7. Gedenk dat myn leeven een wind is • myn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. Nog minder kon jou zyne Hoop op de Onjlerflykheid aanduiden , dien zin kan uit de woorden niet dan met geweld gehaald worden. En gelyk het bezit van zulk een Geloof niet overeen te brengen is met job's bittcrlyk vervloeken van den Dag zyner Geboorte, in het III Hoofdft., zo zou de Verklaaring_ van zulk een Geloof, op éénmaal , de geheele zwaarigheid des gefchils, tusfehen hem en zyne Vrienden, hebben uit den weg geruimd. Maar, indien geen deezer twee tegenovergeftelde Gevoelens kan erkend worden; indien de woorden van job noch zyn Geloof in een Her [lel tot Tydlyken Welvaard noch in eene Opftanding naa den Dood uitdrukken, wat hebbe men dan voor den zin deezer mocilyke Plaatze te houden ? My ftaat niet te vooren, dat de Geleerden tot nog eenigen anderen uitleg hebben medegedeeld. Ik zal het waagen eene derde in 't midden te brengen ; die , terwyl ze vry is van de voorgaande zwaarigheden aan dezelfde Tegenwerpingen niet onderhevig fchynt. ' Dat de Leezer deeze uitlegging met dezelfde onbevooroordeeldheid naagaa als ik dezelve voordraag. De Overtuiging dan, welke job , myns oordeels, hier voordraagt, is deeze. - Dat, — fchoon zvne ontbinding naby was, te midden van de onregtmaatige bcfchuldigingen zyner vermeende Vrienden, en de wreede befpottingen zyner hem vyandige Naastbeftaandcn ; en fchoon hy dus verdrukt haar den Geest met Lichaamsfmerten hadt te worftelen , in ftof en asfche nederzat, hy nogthans uit dat elendig Lichaam , in zyn vleesch' dus van huid beroofd , en ten Grave neigende , god zou zien , die zich ten zynen behoeve zou verklaaren en dc onschuld van zyn Character handhaaven. ' Dit gevoelen zal fteun vinden, in den zin dér woorden zelve, in den zamenhang, en de volgende bedenkingen. In het II Hoofdft. leezen wy, dat job met booze zwceren geflaagen was van zyne voetzoole 'aan tot zyne fchedel toe, dat hy nederzat in H midden der asfche* vs. 7, 8. Hy betuigt H. VII: g. Myn vleesch is met gewormte en met het gruis des Jlofs bekleed; myn huid is geklooven en veragtlyk geworden. Hy verklaart vervolgens H. XVI: 19. ook nu ziet in den Hemel is myn getuigen, myn getuigen O 0 2 pa  g0g ver.klaar.ING in de hoogten. Hier mede eenftemmig is zyne taal in de plaats, welker meening wy nafpeuren Hoofdft.XIX. 25-29- L In tegenftelling van jobs verklaaring, —- dat god fpoedig zou verfchynen om zyne zaak te handhaven en dat zelfs zyne ^^^^^j^^ vrvfpreeken, zegt zophar , H. XX. 27, D at.de tiemet zyne ongeregtigheid zou openbaaren; en de Aarde zich tegen hem opmaaken. Eindelyk wordt deeze Gedagten over jobs woorden, als behelzende het Vertrouwen op gods verdeedtgmg zyns scdrass, ten fterkften bevestigd op het einde des Boeks, het flot van tobs Gefchiedenis behelzende. Zyne vaste hoope , hier veronderfteld, was , dat hy vóór zyn Dood, met zyne lichaamlyke oogen , god zou zien , zyn Character handhaavenende. En uit het flot leeren wy , dat god ui diervoege verfcheen, Met het gehoor der oore heb ik u gehoord, maar nu ziet u myn oog, roept job uit, tl. XLU: 5, waar op de AUerhoogfte a lerfterkst , en om obs roem met eeuwigen luister te doen blinken hem tot vier keeren zyn knegt noemt, als hy, m toorn tegen iobs Vrienden ontftookeu , hun te gemoete voert , Gy hebt niet recht van my gefprooken als myn knegt job. Gaat tot mynen knegt job, cn myn knegt job zal voor u bidden; want gy lieden hebt niet regt van my gefprooken, gelyk myn knegt job , H. XL.11. 7, >>• De vyf Verzen vertaal ik op deeze wyze. a<. Ik weet dat-myn Verdeediger leeft; en ten laatften zal hy over dit Stof opftaan. -6. En, naa dat myne Tegenftanders my dus mishandeld zullen hebben , zal ik zelfs in myn Vleesch god zien: 07. Dien ik zal zien aan myne zyde, ' en myne oogen zullen hem aanfehouwen ; doch niet van my vervreemd. Al dit heb ik in mynen boezem weggelegd. 08 Waarlvk, sy zult zeggen, „ waarom hebben wy " ' „ hem vervolgd, ziende dat de waarheid der zaa- [[ ke by hem gevonden wordt?" £9. Beeft voor u zclven , op 't gezigte des zwaards; want het zwaard is gewet tegen de oiigeregtighcden. Weest daarom verzekerd, dat 'er Oordcel zal zyn. Meniswerf dringt job zelve niet alleen aan op zyne Onfchuld, doch god erkent ze in 't einde, en het geheel  van job XIX: 25, 26. 507 Dichtftuk loopt over de opgehoopte elenden, een uitfteekend braaf Man treffende ; zeer bezwaarlyk vallen hier mede overeen te brengen eenige Betuigingen, in de Vil, XI en XLII Hoofdftukken, waar job , volgens de tegenwoordige Overzettingen , bekent een groot Zondaar te weezen. Zou deeze zwaarigheid niet weggenomen kunnen worden, door te veronderftellen , dat job , in het VII Hoofdft. vs. 20, waar hy, volgens de Engelfche en ook volgens onze Nederduitfche vertaaling, voorkomt als zyne Zonden gode belydende , daadlyk fpreekt tot wederlegging van eliphas , en de algemeene zin dier plaatze hier op neder komt. Gy zegt, ik moet een 7 en vohigeant dans VAirt W X PM  522 AANMERKINGEN Een groote Vlok van deezen aart , dien Middag, op* vangende, heb ik daar niets in gevonden, dan vier leevcnde Vliegjes of Wespjes, kleiner dan ordinaire Vlooi' jen , welken ik daar in aan verfcheide Liefhebbers heb vertoond. Dezelven waren overeenkomftig met die Wespjes , van welken de vlytige frisch de Afbeelding en be'fchryving geeft, als de Diertjes zynde, welke in 't Journal des Seavans , van 1713 , onder den naam van Mouchcs d Coion , dat is Katoen-Vliegjes , voorgefteld waren (*). Het komt hier op uit „ Zekere Rupfen, door Sluipwespjes met Eijeren beftoken, worden inwendig „ van de uitkomende Wormpjes allengs verteerd , tot dat „ zy eindelyk ftervende , en aan een Gras-fteeltje of Blaadje zitten blyvende, in zulk eene Wolligheid overgaan; „ welke tevens ftrekt tot bedekking van de Popjes, waar in de Wormpjes veranderd zyn, die de gezegde Wesp„ fes uitleveren" (f). Dat , nu de Katoenachtige Dotjes der gezegde Herfstdraaden op zulk een wyze ontftaan, in welken de Spinnetjes of Myten gedagte Vliegjes opzoeken tot hun Aas, cn ze, ten dien einde , als afhaspelen: komt my waarfchynlyker voor, dan dat die Vlokjes door de Spinnetjes zouden gemaakt zyn. Immers, de Draaden van dat Katoen onderzoekende, in welken men het met Spelden van een kan fcheiden, bevind ik die geheel anders dan Spinra°-draaden, vertoonende zig nog Wollig als Saijet, door het. Mikroskoop. En, voor het afhaspelen van die Vlokken, door gedagte Spinnetjes of Myten, moet zekerlyk een reden zyn. Hadden zy die zelf gemaakt , tot hun Nest of Beklcedzel, dan zouden zy zig wel ftil daar in houden , ten minften in het zweeven door de Lugt. Door het wroeten, in die aan 't Gras zittende Vlokjes, kunnen dezelven los raaken , en dit kan aanleiding geeven , dat zy door den Wind worden opgenomen, en in de Lugt gevoerd , terwyl de Vliegjes zig , wegens de kleverigheid , daar uit niet gemakkelyk kunnen ontwikkelen of ontwarren. t Geen (*) Infekt.en-'lzerk, VI Theil, Art. 10. Ichneumon Globatus, Natuurl. Hift. XII Stuk, bladz 216. (t) In de Vlokjes, welke my van de Herfstdraaden, die zig den 10 November hier op nieuws vertoonden , door een goed Vrind bezorgd zyn, leb ik wederom niets dan zodanige Sluipwespjes gevonden.  over de herfstdraaden. 5*3 't Geen de Heer Doctor c. peereboom een Tor noemt (*), zal misfchien een dergelyke Myt zyn geweest. Immers , zyn Ed. verhaalt my, dat dezelve agt Pooten hadt (f), zynde roodachtig of paarsch van kleur, en wel wat grooter dan de gezegde Vliegjes , maar niet te groot, om in een dergelyk Vliegje te veranderen. Dit' laatfte kwam zyn Ed. daar uit, te waarfchynlyker, voor; alzo hy, ook vier Vliegjes in zyn Dotje gehad hebbende, 'er naderhand maar één in heeft gevonden, zynde de anderen, naar alle gedagten! door die Tor opgevreten. Men heeft denzelven eerst zig in het gedagte Katoenachtige Dotje zien omwentelen , en bedenkelyk, hetzelve afhaspelende, al fpinnende, eenige Draaden maaken; als vooren gemeld; doch den Draad van tien en meer Ellen aangaande, denzelven heeft hy buitenshuis in de Lugt gezien , en op 't Oog afgemeten. De iever ondertusfchen van deezen Heer, in het waarneemen van dit Verfchynzel, en de aanpryzing van hetzelve tot nader onderzoek, of de gezegde Wqllighcid ook tot een nuttig gebruik zou kunnen aangewend worden, is zyn Ed. kundigheid ten hoogften waardig! (*) In de Couranten en Letter-Bode. (t) De Torren hebben niet meer dan zes Pooten. Anders zou men mogen denken, of het ook zulk een Wespje ware geweest, waar van het Voorlyf zig vry Torachtig vertoont, en het Agtcrlyf, in fommigen, als een Blaasje, met een Draadje daar aan is gehecht. verkort berigt van de pelew-eilanden , gelegen in iiET westlyk gede ltf. van den stillen oceaa'v. Zamengefteld uit de Dagverhaalcn en Onrlcrrigtingen yan Capitein hÉnry wilson, en eenigen Zyner Officieren , die , in Oogstmaand, des f aars MDCCLXXXIII, daar Schipbreuk leden met de Antelope , een Pakel van dc Engclfchc Oostindifchc Maatfchappy. Door george keate , Esq. F. R. S. en S. A. T~>e Antelope werd, door de Beftuurders der Oostindifchc xJ Maatfehappy in Engeland, uitgerust in den Zomer, Pp 3 des  £24 V.iRKORT BERIGT des Jaars MDCCLXXXII, men was toen in 't algemeen van gevoelen, dat dit Schip op een geheimen Tocht uitging ; doch hier van, noch van deszelfs uitreis na China, is in het Werk van den Heer keate niets te vinden- Hy vat het Reisverhaal op, toen het Schip te Macao, of, gelvk hy fchryft, Macoa, in China, kwam, in de Zomermaand , des Jaars MDCCLXXXÏII. Zy zeilden vaii Macoa af den twintigften van de volgende Hooimaand, den koers Zuid-Oostwaards neemende: het oogmerk van de Reis wordt niet aangeduid. De Heer keate heeft ons alleen verzekerd, dat de Antelope niet byzonder uitgerust was om onbezogte Wereld-oorden te ontdekken , of toegerust om kundfehap van 't Menschdom op te doen. Het oogmerk, derhalven, van eene Reis, in den koers, welken zy namen, valt niet gcreedlyk te gisfen, of't zelve moet geweest zyn om na eenig deel van de MoordwestKust van America te flevenen, om Zcc-Otterhuiden te bekomen, welker waarde in China eerst onlangs -den Engelfchen bekend geworden was. door de Reisgenooten van den beroemdendoch ongelukkigen, Zeeheld, Capitein COOK. Zy hadden , over 't algemeen, donker cn ftormig Weer, tot den vyf en twintigften, wanneer zy de Bashcc-Eilanden bereikten, op de Noorder Breedte van %\'i cn iai* of 122° Lengte, ten Oosten van Grcenwich. \]tt ftormagtig Weer hieldt aan: zy [tevenden Zuid-Oostwaards op, tot den tienden van Oogstmaand: in dien nagt, zich be-j vindende op 70 19' Noorder Breedte, en 134" 40' Lengte , ten Oosten van Grceuwich, riep dc Man, die op de Uitkvk ftondt, op 't onverwagtst, Branding.' Dit woord hoorde dc Dek-Officier nauwlyks, of het Schip ftootte, en zat vast; in minder dan een uur was het, door 't bekomen lek, vol water, tot buiten in het bencdendek. Capitein wilson's eerfte bevelen waren, het Buskruid en 't klein Geweer in veiligheid, en het Brood op 't dek, te brengen, benevens dusdanigen voorraad, als door 't water bedorf, en alles tegen den regen te dekken. Ten einde het óverzyde vallen van het Schip tc voorkomen, kapten zy de groote Mast, ftreeken de Stengen van de voor- en agtermast, als mede de Raas. Men hyste de Boots uit, en vulde dezelve met voorraad: een Kompas, eenige Snaphaancn cn Kruid,en twee Man gingen in elk, met last, om zich onder ly van 't Schip te houden, en gereed te zyn tot het ontvangen hunner Scheepsgcnooten, ia*  van de pelew-eilanden. 525 ingevalle het Schip mogt uit elkander werken , door 't geweld des winds en der baaren; het woei toen een ft°Auès gedaan zynde wat de voorzigtigheid kon raadert in zulk een verlegen toeftand , vergaderden de Officiers en het Scheepsvolk op het Kwartierdek, het Schipsgedeelte 't welk hoogst uit het water lag , en best bedekt'was voor 't geweld der golven. Zy wagtten op het aanbreeken van den dag, in de hoope van Land te zien: want tot nog hadden zy geen Land ontdekt. Geduurende dien angstvollen tusfehentyd , wehks kommer en fchriklykheid men zich gemaklyker kan verbeelden dan befchrvven - poogde Capitein wilson den nedcrgeflaagen geest zvns Scheepsvolks op te beuren, door t zelve voor oogen te houden, dat Schipbreuk een ongeluk was, waar voor Zeelieden altoos bloot ftonden, en dat, fchoon de Schipbreuk , welke zv thans leden , zwaarder en verlewenmaakender was, dewyl ze voorviel in eene onbekende en weinig bezogte Zee , hy nogthans wenschte, dat deeze bedenking hun zou aanzetten tot een grooter viytbetoon , om zich uit ongelegenheid te redden : bovenal zo«t hvhun in te prenten, dat zulke ongevallen, als zy zich tegenwoordig ingewikkeld vonden , menigmaal veel hcillooz^r gemaakt waren, dan zy anders zouden gewast zvn door de wanhoop des Scheepsvolks , cn dc oneeni"heid onder elkander. Om zulks voor te komen, verzogt hy elk hunner afzondcrlyk, dat zy geen fterken drank" zouden drinken om eenige oorzaak, welke ook; en hy hadt bet genoegen, dat zy cenpaarig gereedlyk hunne toeftemming gaven aan deezen hoogstwyzen raad. Wy zvn tc omüagtiger geweest in ons berigt van dit deel "des gcvals ; dewyl het, onzes agtens, op de merkwaardigfte wyze ten toon fpreidt , dc tegenswoordi«heid van geest en de betoonde voorzigtigheid van Capitein wilson , in een der beproevendfte omftandigheden, waarin de Mensch kan geraaken. Het toont ook, op het onwederfpreekendst, dc geaarthcid zyner Oincieren cn van al het Scheepsvolk , cn fpreekt een lofreden over hun uit, met tien duizendmaal meer klems dan eenige woonden met raogelykheid kunnen doen. De aanbreekeude Dageraad vertoonde aan hun oog een klein Eiland, op den afftand van drie of vier mylen Zuidwaards en als het daglicht vermeerderde , zagen zy meer Eilanden Oostwaards. Thans maakten zy zich ongerust Pp 4 over  5l6 VERKORT B-RIQT over de Inwoonders, wier geaartheid zy geheel niet kenden : nogthans , naa de Boots bemand en belaaden te hebben met de noodzaaklyklre behoeften , werden deeze na het kleine Eiland afgezonden , onder bevel van Mr. uenger , een der Onder-Officieren , die op 't ernftjo-st was aanbevolen , om , indien het mogelyk was eene vriendlyKe verkeering met de Invvoonderen aan te vangen indien zy 'er eenigen mogten vinden, en zorgvuldio°alle onmin met dezelve te vermyden , of zy moesten door de uiterffe noodzaaklykheid zich tot vyandlykheden gedrongen vinden. Zo ras de Boots van boord waren , begonnen de aan boord gcbleevenen het Rondhout daar buiten te werpen en een Vlot te maaken tot lyfberging, indien het Schip mogt in ftukken ftooten, 't welk zv alle uuren te gemoet zagen: onder deezen arbeid Warén zy zeer ongerust over de veiligheid der Boots, van welke alles afhing: niet alleen ter oorzaake der Inwoonderen , maar ook om het Weer, naardemaal de ftorm aanhieldt. Doch in den naamiddag werden zy van deezen angst ontheeven , door het wederkeeren der Boots , met het aangenaame nieuws dat zy de Goederen veilig aan wal gebragt, en vyf man tot bewaaring van dezelve gelaaten hadden : dat 'er geen blyk van Inwoonderen befpeurd was op het Eiland, waar zy aankwamen: dat zy een veilig welbefchutte haven, en ook eenig versch water aldaar aantroffen. Dit goed berigt deedt elks moed herlecven , zo dat zy hun arbeid met lust voortzetten, in 't voltooijen en belaaden van hun Vlot. Tegen den avond was dit werk in gereedheid ook belaadden zy de Boots wederom met zotianigen voorraad , als het meest door 't overzwalpend zeewater ftondt te lyden. Capitein wit.son beval al zyn Volk in de Boots te gaan, met welken, als mede met het Vlot, zy hun'oud vcrblyf verlieten , met beklemde harten , en een met leedweezen te rugziend oog. Het Vlot was zo breed, en zo zwaar belaaden, dat het zeer laat wierd, eer zy, met veel moeite en gevaars, den Inham bereikten, waar de eerfte Goederen ontfeheept waren, cn zy den nagt, om veele redenen, op eene jammerlvke wyze doorbraden: want het Weer bleef zeer regenagtig en ongeftuimi'?; en fchoon de vyf Man , 's morgens aen Land gèlaaten ,°fterk gearbeid hadden om dc plaats op te ruimen, en een tent op te rigtcu, was. deeze te klein om meer dan de helft fes  VAN DE PELEW-EILANDEN. 527 der Manfchap te bergen; wcshalven zy zich genoodzaakt vonden bcurtlings het genot dier bcrgplaatze te neemen. De ongeftuimigheid van het weer verdubbelde hunne angst, zy vreesden dat het Schip in (lukken zou flooten, eer zy 'er de verlangde noodwendigheden uit konden haaien. Daarenboven , fchoon men geen fpoor van Inwoonderen vernomen hadt, terwyl de Boots in den morgen aan wal waren, hadden de daar gelaate Mannen , op den dag, verfcheide plaatzen Vmtdekt, op welke vuur geftookt was, vischgraaten en fchellen van Kokusnootcn lagen; ontwyffelbaare tekens, dat 'er onlangs Menfehen geweest waren : 't was, over zulks , volftrekt noodzaaklyk beltendig wagt te houden , om niet verrascht te worden. Den volgenden dag zondt men de Boots weder na het Wrak , om zulke Goederen als zy van 't zelve zouden kunnen afhaalen: die aan wal bleeven, waren yverio- bezig met het natgeworden Buskruid te droogen , en de Geweeren gereed te maaken, om ze, des noods , te kunnen gebruiken. Naardemaal de Boots niet voor 's avonds ten tien uuren weder kwamen, veroorzaakte dit veel onrust onder die zich op 't Eiland bevonden, te meer daar de avond zeer donker en ftormagtig was; het aanlanden deiBoots verleende alle verhoopte gerustftelling niet: dewyl zy de droeve tyding medebragten, dat 'er , uit hoofde van de aanhoudende flegtheid des weers , zich weini°hoope opdcedt dat het Schip tot den morgen heel zou blyven: dewyl het reeds begon te werken en de ïnhouten en de knies van derzelver plaats geweeken waren. Dit berigt ftelde een eindpaal aan de "dus lang gekoesterde hoope der meesten, dat, als het weer mogt bedaaren het Schip weder vlot te krygen , cn zo verre tc herftcllerï zou weezen, dat men 'er Macoa mede kon bezeilen Naargecftige verOaagenheid vertoonde zich thans op aller gelaad, elk fcheen zich aan te merken , als yoor altoos van dc rest der wereld, en alles wat hun op dezelve dierbaar was, afgefneeden. Zy konden niet nalaaten te denken dat zy volflaagen onkundig waren van de zeden en geaartheid der Inwoonderen des Eilands waarop Zy on gelukkig geftrand waren, en zy fchilderden, voor hun" ne verbeelding , de vyandlyke tooneelen welke zy mis fchien zouden ontmoeten. Die overweegingen deeden den nagt, die nog ftormagtiger was dan de voorige niet geruster doorbrengen, 's Morgens woei het fterk zo ?V$ 'dat  g2g verkort berigt dat de Boots niet na het Wrak konden gaan : de Manfchap hieldt zich onledig met het droogen van den voorraad , het vervaardigen van beter Tenten , voor de ger'eedfchappen 's daags te vooren uit het Schip gehaald. Omtrent acht uuren in den morgenftond het volk met den voori°en arbeid bezig zynde, en met het zuiveren van den "rond agter de Tent, ftondt Capitein wilson , met tom°rose, een Malayer, dien zy ie Macoa aan boord o-enomen hadden, op 't ftrand ; het regenwater van dc rotzen vallende vergaderende , zagen zy twee bemande Canoes, den hoek om , de Baay invaaren. Dit verwekte zulk een opfchudding dat al het volk de ..wapens opvatte; nogthans begeerde Capitein wilson, dat zy, dewyl het wetal der Inboorelingen zo klein was , zich fchuil zouden houden , tot zy ontdekten welk eene bejegening hy ontving* doch zich tot het ergfte gereed te maaken. Zy bemerkten welhaast, dat de Inboorelingen den Capitein en den Malayer gezien hadden hy elkander ftaande; en de oo°-cn gevestigd hielden op dat gedeelte van den oever, waar zich dc Engelfchen bevonden. —- De Inwoonders kwamen zeer voorzigtig na hun toe , cn wanneer zy nabv genoeg gevorderd waren om gehoord te kunnen worden, gebood de Capitein den Malayer, hun in zyne eigene taal aan te fpreeken; 't geen zy, in 't eerst , niet fcheenen tc verftaan; maar zy hielden ftil met de Canoes en wel haast vroeg een hunner in de Maleitfche taal welk Volk wy waren, en Vriend of Vyand ? Rosé kree'o- last te antwoorden , dat wy Engelfchen waren, die hun Schip op een klip verlooren , doch hun leeven behouden hadden, en Vrienden waren. Hier over lcheenen zy een korten tyd te raadplccgen, toen ftapten zy uit de Canoes in het water , cn traden Landwaards. Capitein wilson tradt terftond in 't water om hun te gemoet te gaan. en hun, op de vricndlykfte wyze te omhelzen , geleidde hun het ftrand op, cn ftelde ze aan zvne Officieren en ongelukkige Lotgenooteu voor. Deeze Inwoonders waren acht in getal, twee hunner, o-elvk men naderhand vernam, waren Broeders van den Rupack of Koning der omliggende Eilanden, en de een was een Malayer, die Schipbreuk geleden hadt met een Vaartuig, behoorende aan een Chinees, op het hiland Tematc; een van diezelfde groep van Eilanden; hy was vriendlvk behandeld door den Koning, dien hy betuigde een goed. Man te weezen , en gaf hy een voordeehg  van de pelew-eilanden. 5a9 Getuigenis van de geaartheid des Volks. Hun verder yerhaalende , dat een Canoe uit visfchen gaande , de raast van het Schip gezien hadt; dat de Koning, des verwittigd , dien morgen de twee Canoes vroeg uitgezonden hadt, om te zien wat 'er geworden was van het Volk tot dit Schip behoorende, dat zy, weetende welk een haven dc Engelfchen ingeloopen waren, rechtftreeks derwaards gingen, Capitein wilson met zyn Volk het ontbyt necmende , zaten de Inwoonders met huir neder , proefden de Thee , doch fcheenen 'er geen fmaak in te vinden , beter fcheen hun de Tweebak te finaaken uit China medegebragt; eer zy één uur by den anderen geweest waren, was alle vrees verdweenen, en zy gingen vry met elkander om. Groote begeerte betoonden dc Eilanders , dat een der Engelfchen met hun in de Canoe na den Koning zou gaan, ten einde deeze mogt zien Welk Volk zy waren. Een ieder keurde het billyk dat iemand mede derwaards zou trekken; doch als 'er eenige zwaarigheid rees over den Perfoon, wie dito bezoek zou afleggen, verzogt de Capitein daartoe zyn Broeder Mr. matthias wilson , die het gereed aannam. Omtrent den middag verliet een der Canoes de Haven. Mr. wilson zat 'erin; de andere Canoe, met vier Perfoonen onder welken raa kook , de oudftc van 's Konings Broeders, en de Generaal zyns Krygsvolks, zich bevondt, bleef by dc Engelfchen , uit eigen beweeging, tot dat de Canoe met Mr. wilson zou wedergekeerd weezen. De Capitein gaf zyn Broeder last om den Koning te berigten wie zy waren, en, zo goed hy kon, hun lot aan hem te ontvouwen; 's Konings Vriendfehap en Befcherming te verzoeken, cn verlof te vraagen tot het bouwen van een Vaartuig, gefchikt om hun Weder na hun Vaderland te voeren. Hy gaf hem een gefchenk voor den Koning mede, beftaande uit een over» gebleeven ftuk blaauw Laken , een kistje Thee , een kafje Zuiker, en eenig hard Scheeps-Brood : het laatfte was 'er bygevoegd op 't byzonder verzoek van 's Konings twee Broederen. De by ons geblcevenc Eilanders ziende dat ons Volk veel moeite hadt om versch water, 't welk zy behoefden , |c krygen , bragten hun dwars over een frhal gedeelte des Eilands , waar het in grooten overvloed was: de weg derwaards ruwen oneffen zynde, droegen zy zekeren sharp , §en jongeling van omtrent vyfticn jaaren, die het opzicht over  verkort berigt over dc watcrhaalcrs zou hebben, op hunne armen over dc moeilykfte plaatzen, en toonden zich zeer behulpzaam, om dc Manfchap , die twee vaten met water van daar haalden, op die plaatzen, te oiiderfteunen. Het weer bleef even flegt als den voorgaanden nagt; doch bedaarde in den morgenftond ; waarop ten tien uuren een Boot na het Wrak voer. By 't zelve gekomen zynde bevonden zy dat 'er eenige Eilanders by geweest waren; zy hadden, nevens eenig Yzerwerk, eenio-e andere dingen medegenomen; en ontdekten in 't byzonder dat ze bezig geweest waren iu de McdecynKist en daaruit geproefd hadden , dat zy die dranken , niet 'fmaaklyk vindende , de vlesfen ledig gemaakt en medegenomen hadden. Dc Capitein verhaalde dit aan raa &kook , niet zo zeer op een toon om zich daarover te beklaagcn, dan wel om te kennen te geeven de ongerustheid, welke hem bekroop wegens de gevolgen, die het drinken of proeven van zo veelerlei Medicynen op de Eilanders mogte hebben. Raa kook's houding en gclaad duidde ten vollen aan de verontwaardiging welke hv o-evoeldc wegens dit trouwloos gedrag zyner Landslieden begeerende dat de Engelfchen , indien zy weder eenige'Eilanders aantroffen, bezig met het Wrak te Blunderen, zouden doodflaan; dat hy dit bedryf by zynen Broeder den Koning zou goed maaken ; en hy verzoet dat Capitein wilson geene ongerustheid, hoe genaamd , zou hebben , wegens 't lot 't welk de Plunderaars overkwam: dewyl zy'het door hun eigen wangedrag zich op den hals haalden. Dienzelfden avond deedt Capitein wilson een voorflao- aan zyne Officieren , welks floutheid en wysheid teffens als mede de moedigheid om denzelvcn uit te voeren', hun tot cere (trekken ; terwyl dc gereedheid van het Scheepsvolk om daarin te berusten 't zelve geen minder eers gaf. Ieder die de Zeelieden eenigzins kent, weet dat fterke Drank de Troost en Vreugd huns leevens is dat deeze alle de moeilykheden , waaraan zy zich blootgefteld vinden, verzagt, en hun zelfs bezefloos maakt voor de verfchriklykbeden des oorlogs; dat 'er geene onderneeming zo hachlyk of moeilyk is , of zy «illen om den Drank, dezelve gerecdlyk aanvaarden, nis mede dat zy allen ander genot des leevens daarvoor /ouden willen misfen. — Capitein wilson zyn volk zeer luidrugtig cn woelig vindende als het van t Wrak «fy kwam,  VAN ÖE PELEW-EILANDEN. S3'i kwam, ('f. geen hy toefchreef aan den weinigen fterken Drank, die dc Officier hun gegeeven hadt, en naa zwaaren arbeid in een ledige maag komende, door deeze omftandigheden , meer dan door de te groote hoeveelheid, die uitwerkingen baarde,) werd deswegen zo ongerust , dat hy aan zyne Officieren voorftoeg, hoe noodig het zou weezen (met toeftemming van het Volk) alle vaten met fterken Drank, die nog in "t Schip waren, den bodem in te ftaan. Hy wist dat dit een al te ftoute ftap was , om dien, zonder 's Volks toeftemming, te doen, en bezefte ten vollen hoe bezwaarlyk het zou weezen, die te verwerven: doch hy vertrouwde op 't ontzag 't geen zy hem toedroegen , en zyn invloed op de menigte; hy hadt ten oogmerke het volk zelve de volvoerders te doen zyn van zyn oogmerk, terwyl zy nog in de hitte waren van het voorftel hun gedaan. Zyne Officiers bewilligden terftond in den gedaanen voorllag. Den volgenden morden riep hy al het Scheepsvolk zamen, en verklaarde, 't zelve dat hy hun iets hadt voor te draagen, waarvan hun toekomend "welvaaren , ja misfchien hunne behoudenis, grootendeels afhing. Toen ftelde hy aan hun Oordeel voor, 't geen hy met zyne Officieren den voorgaanden avond beraamd hadt; drong de voeglykheid en noodzaaklykheid aan met de fterkfte bewoordingen , als een ftap welke den meesten grond kon geeven aan de hoope om eenmaal uit deezen toeftand verlost te worden, hun Vaderland, en Vrienden weder te zien. 'Er by voegende , dat, hoe zeer zy ook mogten opzien tegen het neemen van dusdanig een befluit , elk bedagtzaame tog zag dat men niet kon nalaaten dien maatregel, als volftrekt noodzaaklyk, te omhelzen. Op 't oogenblik dat Capitein wilson den mond floot, antwoordden alle de Matroozeu eenpaarig , en tot hun onuitfpreeklyken roem , dat , hoe hoog het hun ook te ftaan kwam , de gewoone maate van fterken Drank te moeten misfen , zy nogthans begreepen , dat zy , een gerceden toegang daartoe hebbende , dien niet altoos met maate zouden gebruiken , zy (temden den voorflag des Capiteins ten vollen toe, met byvoeging dat y.y gereed waren om terftond na 't Wrak te gaan, cn alle de Drankvaten te laaten ledig loopen. Zy volvoerden het, en volbragten dien zich opgenomen last zo getrouw, dat 'er geen één onder hun was, die by het uitftorten één enkel glas vol nam van de by hun zo geliefde hartfter- Op  «J3<ï Verkort berigt Op den veertienden keerde arra kook , de andere Broeder des Konings , na het Eiland, waar de Engelfchen zich bevonden, cn bragt met zich een van 's Konings £ooncn. Hy onderrigtte Capitein wilson dat diens Broeder op de terug reize was ; doch doordien de Canoe, waarin hy zich bevondt, zo goed niet tegen den wind op kon als die hem voerde , nog niet opdaagde. Hy voegde 'er nevens dat de Koning den Engelfchen vryheid gaf een Vaartuig tc bouwen, of ter plaatze waar zy zich bevonden , of op het Eiland , door den Koning bewoond, op 't welk zy zich onmiddelyker onder diens befcherming zouden bevinden. Korten tyd daar naa keerde Mr. wilson weder, en gaf het volgend vcrllag van zyne bezending. ,, Toen de Canoe, met welke ik vertrok, het Eiland naderde, waarop de Koning woont , kwam eene groote menigte Inboorelingen uit hunne Huizen om my aan land te zien flappen, 's Konings Broeder nam my by de hand, en geleide my na de Stad, waar een mat voor my uitgefpreid lag, op een vierkant plein, en men verzogt my dat ik daarop zou gaan zitten. Binnen kort verfcheen de Koning my door diens Broeder aangeweezen. Ik ftond op , en maakte myne pligtpleeging naar de wyze der Oosterlingen, door myne handen na myn hoofd te heffen en voorvvaards over te buigen: doch hy fcheen 'er geen agt op te liaan. Ik bood hem daarop de Gefchenken aan , my door myn Broeder medegegeeven ; deze ontfing hy op eene heufche wyze. Zyn Broeder tradt hierop met hem in een druk gefprek , 't geen, zo ver ik uit alles kon opmaaken, diende om hem te onderregten van ons ongeluk, en van ons aantal; naa dit gehoord te hebben proefde de Koning van de Zuiker, deeze fcheen hem te fmaaken: hy deelde een weinig uit aan de Hoofden, die hem omringden, cn beval dat alles in zyn Huis zou gebragt worden. Dit gedaan zynde, liet hy my ververfchingen aanbieden, 't Eerfte beitondt uit Kokusnootfehil met zoet gemaakt warm water; dit geproefd hebbende, beval hy een kleinen Jongen , die agter hem ftondt, in een Kokusnootenboom te klimmen, en eenige verfche vrugten te plukken. De Koning ontbolfterde 'er een, en naa van de Melk geproefd te hebben, deedt hy my dien door den Jongen aanbieden; door een teken aanduidende dat ik van de Melk zou drinken cn dan de noot hem weder geeven. Toen ik dit gedaan had, btak  vAn de pelew-eilanden. 533 brak hy de fchil in twee ftukken , at een weinig van de Kern , en gaf my het overige om op te eeten. Eene groote menigte Inboorelingen omringden my , allen even nieuwsgierig om nryn Perfoon en Kleederen te zien. Maar, dewyl het donker begon te worden , ging de Koning , diens Broeder, ik en verfcheide anderen , in een groot Huis, waar het avondeeten werd opgebragt , beftaande uit Yams , geheel gekookt, andere gekookt en gebraaden: ook werden 'er eenige Schaalvisfchen, doch die ik niet kon onderkennen, opgedischt. Naa het avondeeten bragt eene vrouw my na een ander Huis, niet verre van het eerstgemelde. In 't zelve vond^ ik ten minften tusfehen de veertig en vyftig Mannen cn Vrouwen, men gaf my een teken om te gaan zitten of leggen op een Mat, die gefpreid fcheen ten einde ik op dezelve zou flaapen. Naa dat het ganfche gezelfchap zich verzaadigd hadt met my te bekyken, ging het flaapen, ik ftrekte my uit op myn Mat, en lag myn hoofd op een blok, 't geen deeze Volken voor een hoofdkusfen gebruiken: en trok een andere Mat, welke ten dien einde by my gelegd fcheen, over my heenen. Ik kon niet flaapen , doch lag geheel ftil; een geruimen tyd naa dat alles in rust was, ftonden acht mannen op , en ontftaken twee groote vuuren aan elk einde van het Huis , 't welk niet in kamers afgedeeld was ; doch eene enkele wooning vormde. Dit vuur - ontfteeken beken ik , ontzette my zeer i Ik dagt op niets anders dan dat zy my zouden willen braaden, en alleen waren gaan leggen, op dat ik in flaap mogt vallen, wanneer zy my gereedlyk zouden afmaaken. Dan dewyl 'er geene mogelykheid was om eenen kwaaden toeleg , zo men 'er een gefmeed hadde, te ontkomen!, herzamelde ik al myn fterkte van geest, en beval myn lot in de handen des Opperbefchikkers aller dingen. Ik lag ftil, verwagtende elk oogenblik het gevreesde onheil: doch, tot myne groote verwondering cn blydfchap, begaven deeze allen , zich gewarmd hebbende, weder op de matten, en bleeven 'er leggen tot den dageraad. Ik ftond toen op, ging na buiten en wandelde , omringd door eene menigte Mannen, Vrouwen en Kinderen, 't Leedt niet lang of 's Konings Broeder kwam by my, die my in verfcheide Huizen bragt, in alle werd ik op Yams cn Kookus-nooten onthaald. My geleidde hy vervolgens na den Koning, wien ik, door tekenen, te verftaan gaf dat ik zeer wenschte na myn Broeder te rug te keeren; hy ver-  534- VERKORT BERIGT VAN DE PELEW-EILANDEN. verftondt my volkomen , en gaf my, desgelyks, door tekenen te kennen, dat de Canoes, wegens den fterken wind , niet konden uitvaaren. Ik fleet het overige van dien dag met op het Eiland om te wandelen , de voortbrengzcls van 't zelve na te gaan, die voornaamlyk in Yamswortelen en Kokusnooten beftonden ; de eerstgemelde kweeken zy met veel zorg in groote planteryen , alle in een zwampigen en waterigen grond , even als de Ryst in Indie groeit. De Kokusnooten groei jeu meestal omtrent hunne Huizen, zo doet ook de Betel, die zy als Tabak kaauwen." EEN FRAGMENT ; BEHELZENDE HET SLOT EENER REDEN VOERING ^ , OMSTREEKS NISMES GEHOUDEN IN EEN VERGADERING DER PROTESTANTEN , MET SETREKKING TOT HET EDICT, DE NIET CATHOLYKEN BETREFFENDE. ó T7olk, voorheen ongelukkig, dat éénsflags als * uit het niet tot het beftaan geroepen wordt; Gy, die alle de Pligten van Burgers vervulde , zonder deel te hebben aan de algemeene belooningen daar aan gehegt ; Gy , die, omdoolende in den donkeren nagt door dc Wetten over u verfpreid, het beftaan genoot 't welk de Hemel u gaf, zonder dat die dierbaare gifte van wegen de Menfehen bekragtigd was ; welk eene dankerkentenisfe moet uwe Zielen niet vervullen ? De tyden zyn voorby, waarin de Verbintenisfen, door de Deugd gevormd,, de fchandvlek der Ondeugd moesten draagen ; waarin uwe Kinderen, reeds misdaadig gehouden, eer zy het daglicht zagen, alleen tot oneerc fchcenen gebooren te worden; waarin de vrugt van uw arbeid en zweet in de handen van Vreemden kon overgaag ; waar in de ftervende Vader, een oog' vol traanen op zyne Kinderen flaande, niet wist of zy zyne Naalaatenfchap zouden erven. ——■ Die rampzalige tyden zyn niet meer. De Vorst, dien gy met yver dient , is getroffen geworden door uwen toeftand; en die vaderlyke Goedheid, welke hem aanzet om alle zyne Onderdaanen eene gelyke liefde toe te draagen , heeft hem bewoogen u de'regtmaatigfte voorregtcn te verkenen. ■ Verbannende Wetten ! door eene wyze Staatkunde hervormd, gy beftaat niet meer! Ramp- za-  een fragment» 535 Ziiliffe Scheidsmuur, die in ccn en hetzelfde Ryk Broeders van elkander afzonderde, gy valt allerwegen neder'. Reeds is met de beweegredenen daar toe , de oude Staat , met de haatlyke Naamen, die denzelven deeden volduuren, vernietigd; en de Vorst, die in zyn Ryk geene andere Onderdaanen vindt, dan ten zynen dienftc volvaardig, ziet overal Franfchen. ■ Schoon gloorende Dageraad, kondig ons een helderen Da6, aan, "die, door een leevenwekkende warmte, den voorfpoed der Ryken doet bloeijen !' Grond, van den Hemel zo mild gezegend, wees een veilige Wykplaats der Volken! Vrugibaare Landen, weleer door onze Voorvaderen vcrlaaten, om onder kouder Lugtftreeken te gaan woonen , om hun verblyf te zoeken by ver afgelegene Volken, ftrek ter wooninge van hunne Naaneevenf Wyze en vredekweekende Verdraagzaamheid, zuivere Dogter des Hemels, egte afftammeling van den Christlyken Godsdienst, heilige Deugd, deel van die zwakke en aan dwaaling onderhevige Schepzcls , die wederkecrige toegeevenheid behoeven , neem Gy , eindelyk de overhand bekomen hebbende op het dolzinnig Bygeloof, uw zitplaats op de Throonen der Vorften! Mogt gy uw gezag, den Stervelingen zo dierbaar, uitftrekken over de geheele Aarde, en den Vrede weder brengen, die zo lange , door bittere oneenigheden , van onder de Menfehen verbannen geweest is! Een tyd zal 'er komen, Christenen! (Toekomende Geilachtcn, gy zult over uwe Voorvaders van fchaamte bloozen,) een tyd zal 'er 'komen, waar in de Volken, die onze Gefchiedenisfen leezen , aan derzelver waarheid zullen twyfelen; waar in zy niet zullen kunnen gelooven, dat dc verfcheidenheid van Geloofsbegrippen onder ons het beginzel was van zo fchadelyke verdeeldheden; waar in zy niet zullen kunnen gelooven , dat , hy zo veele onderwerpen van gefchil en twist, als reeds onder het Menschdom beftonden , onze Voorvaders , die nieuwe ichriklykheden gevoegd hebben , cn dat Soldaaten, met Beulen", de Leeraars en Redcnkunftenaars van een gedeelte van Europa waren. Dat wy, die gebooren zyn •in een gelukkiger tyd, en wanneer die zee, door zo veele ftormbuijen opgeruid, niet meer dan een dof en fchadeloos geraas gaf, den Vorst zegenen, aan wien wy die gunftige omkeer, die zegeningen, verfchuldigd zyn; dat wy , op zyn voorbeeld , leeren elkander beminnen, el- IïL deel. mengel w« no. 13. Q q. kart*  £3(0 een fragment. kander verdraagen, gelyk hy geleerd heeft alle zyne 0nderdaanen te verdraagen , naar het voorbeeld van den Barmhartigen god , wiens beeld de Vorften der Aarde syn. . Naakomelingfchap , die wy- verwagten , Kinderen , die gebooren ftaan te worden , die , het leevenslicht aanïchouwende, uwe plaats in de Maatfchappye vindt , de eerfte woorden , welke wy u zullen leeren uitftamelen, zullen de erkentenisfen van Dankbaarheid jegens uwen Koning weezen! Uwe Voorvaders werden te midden van de onrust en angst gebooren, uwe Geboorte zal bekend gemaakt worden door onze dankbetuigingen en zegezangen: de oogen voor het Daglicht openende , ontflooten wy ze voor het ongeluk , een helderder dag omfchynt uw geruste Wieg ; eene geduurige onzekerheid belette ons de zegeningen van het ras voorbylhellend leeven te fmaaken, eene beftendige gerustheid vergezelt u op uwe wegen, en zal u tot het graf byblyven. Hoe verrukkend is het vertederende , 't welk zich in onze Redenvoering mengelt! Hoe gelukkig is het , in plaats van die klaagende toonen , welke onze Godsdienstoefeningen bedroefde , in ftede dier treurgezangen, vau welke wy de wildernisfen decden wedergalmen , Zegenliederen te mogen aanheffen! Welk een aangenaame last Voor de zodanigen, die tot u het woord moeten voeren, dat zy woorden te zoeken hebben, zints lang by ons in pnbruik ; en om onze erkentenis te betuigen , uitdrukkingen moeten bezigen, die, eene Eeuw geleden , ons alleen dienden om onze wensch en hoop uit te boezemen! Mogten die geloften, van dc leevendiglte dankbaarheid, tot voor den Throon des Souverains opklimmen! Mogten zy voor den Vorst eene waarborge weezen van den Eed eener eeuwige Trouwe , welke wy Hem zweeren! Dat onze Dankbaarheid de maatttok zy van onze Bewondering , van onze Hoogagting ! en dat alles rondsomme ons met onze toonen zamenilemme! En Gy, die wy onze Broeders noemden, zelfs op dien tyd , wanneer eene vernederende Onderfcheiding ons dien aangenaam klinkenden tytcl fcheen tc ontzeggen ; Gy, die menigmaal ons de armen zaagt uitftrekken , om toegelaatcn te worden tot het genot der algemeene zegeningen onzes Vaderlands , voltooit Gy ons geluk, door in Onze vreugde te deelen! Kinderen van denzelfden Vader, ^urger^ vaa zelfde Vaderland , Aanbidders van den'-1 ' vV * ' ." «elf-  een fragmento 537 zelfden god , verlost door 't zelfde Bloed , uitziende na dezelfde Erfenisfe, gehoorzaam aan dezelfde Wetten, te sader leevende onder eene Lugtftreek , waar de ryke Goedheid des Scheppers ons tot het erlangen derzelfde gaven roept, welke fterke beweegredenen om elkander te beminnen! • Langen tyd hebben wy uw Medelyden gefmeekt, thans verzoeken wy uwe Goedwilligheid Bekragtigt door de Broederlyke Gevoelens , welke wv van u verzoeken, het gefchenk, 't welk wy van onzen o-emecnen Vader ontvangen hebben. Indien wy het beftaan 't welk hy ons met u in 't gemeen verleent , krv°-en , het is om onze gevoelens met de uwe te paarerr en, indien wy uit de duisternis , waarin wy omzwierven , in het licht te voorfchyn treeden , zal het alken zyn om te meer glans aan onze Erkentenis by te zetten. BERIGT, WEGENS DEN GODSDIENST DER DRUSEN, EEN VOLK, HET GEBERGTE LIBANON EN anTILIBANON BEWOONENDEt Eenigen tyd geleden , deelden wy onzen Leezeren zeer weetenswaardige Bcrigtcn mede wegens de " duusün, een weinig bekend Volk , uit het geen de " Heer venture de paradis , Secretaris en 2eik der " Oosterfche Taaien by zyne Allerchristlykfle Majejisit, en " veele jaaren diens Reftdent onder de Drufen, ons des" wegen aan de hand gaf. Wat den Godsdienst deezes " Volks betreft, vonden wy daar alleen opgemerkt, dat " zy eenen even grooten afkeer hadden van de Beginze" len der Mahomethaanen , als van die der Christenen; " dat hun Godsdienst een bezwaarlyk ontbindbaar raad" zei was; dat zy hunne Heilige Boeken met de fchroom" valligfte ftiptheid bewaarden, dezelve onder den grond " verborgen ; en dat de Verklaaring hunner Verborgen" heden alleen bekend was aan een klein getal hunner " vcrftandige Mannen (*). In eene dit Jaar uitgekome" ne Esfai fur riïijloire du Sabeisme, van den Baron de " bock,vinden wy deswegen Ophelderingen, die wy oor " », dee- Cf) Zie onze N. Algem. Vaderl. Lctteroeff.. II D. 2de St. bl 45,4.  53S BERIGT, WEGENS DEN GODSDIENST „ deelen onzen Leezeren niet te moeten onthouden, gepaard met Berigten, wegens dat Volk, die tot opbeldering of bevestiging kunnen dienen, van 't geen wy, „ ter bovengemelde plaaze, uit venture de paradis , bybragten." -SiDe Heer de GéüELiN beweert in zyn Monde Primitif, Tom. VIII. p. 3, volgens het berigt ceniger Reizigeren, dat dc Godsdienst der Dru/en een Tak is van het oude Sabeismus. De weinige gemeenfehap, welke dit Volk tot nu gehad heeft met dc Europcaancn , ter oorzaake van de onvrugtbaarheid der omringende Bergen, heeft, buiten twyfel, gelegenheid tot die dwaaling gegeeven: maar een gelukkig toeval heeft my cene foort van Catechismus ter hand gefield , die de voornaamfte Leerbegrippen der Dn/fen behelst, cn ik haast my 't zelve mede te deelen. Ik ben dit keurlyk Stukje verfchuldigd aan myne vriendfehap met den Heer hollandre , Directeur van het Kabinet der Natuurlyke Historie van zyne Hoogheid, den Regeerenden Hertog van Tweebruggcn ; die geleerde Man heeft het medegebragt van Cairo, waar hy, als Correspondent van de Koninglyke Sociëteit der Medicynen, den Heer Baron de tott vergezelde op den Tocht, wel-? ken hy, eenige jaaren geleden, deedt, om de Zeehavens in de Levant te bezoeken. De Heer hollandre laat deeze aanmerking zyner opgave van dien Catechismus voorgaan. 'Er is in 't Gebergte I^ibanon een Volk , niet talryk , maar dapper, krygshaftig, 't geen, door zyn moed, de Vryheid heeft weeten te bewaaren , tc midden van het Despothmus. Dikwyls, door de overmagt zyner Vyanden overvallen, heeft het zich naar de omltandighcdcn moeten fchikken; maar, zonder immer het denkbeeld van Onafhangelykheid af tc leggen , heeft het een haatlyk juk zo menigmaal afgeïchud , als deszelfs kragten zulk eene onderneeming gehengden. Dit Volk , onder 't bevel van een Emir uit hun midden , belydt een Godsdienst , aan 't zelve byzonder eigen , en van welken het eene groote Verborgenheid maakt. Wel verre van zich toe te/ leggen , om Bekecrclingen tot denzelven te werven , Verbergen zy dien met zo veel yoorzorgs, dat niets anders dan een toeval, van gelyken aart  der drusen. 53$ sart als eenigen tyd geleden heeft plaats gehad, iets vari dien verborgen Godsdienst kan ontdekken. De Drujen hadden , eenige jaaren geleden, geweigerd aan den Grooten Heer de Jaarlykfche Schatting te betaalen , tot welker opbrenging. men hun gedwongen hadt. De Pacha van Séide vaardigde Troepen tegen hun af, om ze te beltryden, en hun Land te verwoesten. In de plundering van een hunner Dorpen vondt men een klein Boekje , in 't Arabisch gefchreeven , 't welk de ontfteltenis en verwarring hun belette tc verbergen. Dit Boekje veiN volgens aan den Pacha overgeleverd zynde, bevondt men een Catechismus van hunnen Godsdienst te weezen. Het Algemeen behoeft niet onderregt te worden de wyze, op welke ik dit Stukje heb gekreegen; maar kan ftaat maaken op de nauwkeurigheid der Vertaalinge, welke ik hier aanbied (|). Vraag. Wie is een DrusP Antw. Hy , die het Verbond getekend heeft ., en achem , den Schepper aller dingen, aanbidt. V. Zyt gy een Dras? A. Ja, door de genade van achem, onzen Heer. V. Wat fchryft u dc Wet voor ?. ' A. Zeven Geboden; de Aanbidding van achem; dc Waarheid; de Befchcrming, welke men zynen Broederen verfchuldigd is; de Onthouding van het vleesch der Onreine Dieren ; dc Zedigheid in Kleeding ; de Onlettenheid, om zich niet te voeden dan met het voortbïengzèl van wettig verkreegen goed; cn de Befpiegclirig der Wysheid. V. Welke zyn de Werken van een moeilyken en zwaaien arbeid, van welken achem, uw Heer, u verlost heeft? A. De (f) De volgende plaats, getrokken uit de Voyage en Syrië en Egypte, de M. volney, Tom, II. p. 56, bevestigt, gelyk de Barorl de bock opmerkt , de Ëgtheid van den hier opgegeeven Catechismus. Het berigt van dien Reiziger is volkomen gelyk met dat van den Heer iiollandre, die ons dit Stukje verfchafte. Dc Heer volney drukt zich, ten opzigte van de Orujeh, in deezer voege uit. ,, Zy hebben één of twee Boeken , wel„ ke zy met alle zorgvuldigheid verbergen ; doch het geval „ heeft hunne jaloufy bedroogen : want in een Burger-Oorlog , ,, nu zes of zeven jaaren geleden, voorgevallen, heeft de Emif „ Yoi/sef 'er een, irt het plunderen van een Bodehuis, gevou* „ den," Qq 3  540 eerigt , wegens den godsdienst A. De Bedevaart na Mekka; de ftaatlyke Viering van den Vrydag en den Bairam: de vyf dagelykfche Gebeden ; de Aalmoesfen; en de Vasten van Ramadan. V. Aan welk een teken kunt gy uzelven kennen voor een Drus, Aanbidder van één God? A. Aan de oplettenheid, welke ik heb, om my niet te voeden dan met Geoorlofde zaaken, en my te onthouden van Ongeoorlofde. V. Welke denkbeelden hebt gy van 't Geoorlofde en Ongeoorlofde ? A. Het Geoorlofde is het goed der Geestlyken en der Aanbidderen; het Ongeoorlofde het goed der Afvalligen. V. Wanneer is achem , onze Heer , op Aarde verfcheenen ? A. In het Vierhonderdfte Jaar der Hegira van mahometh. V. Hoe heeft hy zich aan de Menfehen geopenbaard? A. Hy heeft zorg gedraagen om zyne Godlykheid te bedekken, zich enkel uitgeevende voor een Af Rammeling van mahometh. V. Waarom heeft hy zyne Godlykheid verborgen ? A. Om dat zyne Magt op Aarde nog niet wel gevestigd was : en zyne getrouwe Dienaars weinig in getal waren. V. Op welk een tyd openbaarde hy zich aan de Menfehen ? A. In het Vierhonderd achtlte Jaar der Hegira. V. Hoe veele jaaren vertoonde zich zyne Godlykheid op eene blykbaare wyze? A. Geduurende het geheele Jaar Vierhonderd en acht. Zy verborg zich in 't Jaar Vierhonderd en negen: 't welk een tyd van ramp en beproeving was , om zich , op nieuw, te ontdekken , ftaande het geheele Jaar Vierhonderd en tien; en, met den aanvang van het volgend Jaar, verdween achem eensflags, om niet weder te komen, dan by 't Laatfte Oordeel. V. //elke is de Dag des Oordeels? A. Die Dag, op welken achem op Aarde zal wederkeeren. in eene menschlyke gedaante, om de Wereld te oordeelcn, met het Zwaard in de hand. V. Op welken Tyd is die Dag vastgefteld? A. Die Tyd is niet bekend: doch dezelve zal wel te •indekken weezen aan eenige Tekenen. V. Wel  ban. drtjsën. 541 V. Welke zyn die Tekens? A. Omwentelingen in de Koningrykeil; en de Overhand der Christenen op de Mahomethaanen. V. Op welk eene wyze zal achem zich wreeken op de Volken en de Koningen? A. Hy zal op hun het Zwaard der Wraake laaten vallen , en ze alle uitdelgen, zonder 'er één te fpaaren. V. Doch wat zal 'er gebeuren , na dat hy dus alle Menfehen zal verdelgd hebben? A. Hy zal ze weder voortbrengen doof eene tweede geboorte, en over hun eene Heerfchappy voeren, welke geene andere Wet zal hebben dan zyn Wil. V. Welke zal de Orde zyn, in dit Nieuwe Ryk vastgefteld? A. Hy Zal aanvangen met de Menfehen in vier Rangen te verdeelen , Christenen , Jooden ; Afvalligen en Aanbidders van den waaren God. In den Aanhang der Christenen Zullen begreepen zyn de Nufaries en de Mu~ tuallis, en in dien der Jooden alle de Mufulmannen. V. Wat zal het lot zyn der getrouwe Aankleeveren van de Wet? A. Hy zal hun geeven Magt en Heerfchappy, Zilver en Goud; hy zal hun in dc Wereld aanftellen tot Prinfen, Pachas en Souverainen. V. Hoe zullen de Afvalligen, dé Verlaaters van zyn Dienst, behandeld worden ? A. Hy zal ze ftraffen met de zwaarftc ftraffen. Alles, wat zy eeten en drinken zullen , zal een galagtigen en bitteren fmaak hebben; en zy zullen de Slaaven der waare Aanbidderen weezen; zy zullen, ten teken van eeuwigduurende veroordeeling,op 't hoofd een muts draagen Van Varkensborftels , een en een halve voet lang ; aan hunne ooren zal een Ring hangen van Jact, die, in den Zomer, zal branden als Vuur, en, in den Winter, koud zyn als ys. De Jooden en dc Christenen zullen aan dezelfde ftraffen onderworpen weezen ; doch met eenige kleine verzagtingen. . . . V. Waar in beftaat het Geloof, 't welk de Drufen belyden ? A. In alle Volken der Aarde voor Ongeloovigen aan te zien ! dewyl wy de verdienften hebben van alles te gelooven , wat zy ontkend hebben, en alles te ontkennen , wat zy gelooven, (om my te bedienen van de uitdrukking des Briefs, van den Propheet hamzah, Zoon van Alif) Qq 4 ten  54* BERIGT, WEGENS DEN GODSDIENST ten opfchrift hebbende: De Beloften en de Verbintenisfen. * V. Indien onder de vcrbanne Volken iemand tot kennis kwame van onzen Heiligen Godsdienst, en de Eenheid van het Opperweezen , 't welk wy aanbidden, aannam, belecdt, en onze Wetten opvolgde, zou hy behouden kunnen worden? A. 'Er is nooit heil voor hem te hoopen: dewyl de Poort der Barmhartigheid geflooten , en alles volbragt is. Wanneer hy fterft , zal zyne veroordeelde Ziel wederkceren , om het Lichaam te bezielen van eenen Ongeloovigen , van 't zelfde Volk en van dezelfde Belydenisfe. y. Wat moeten wy denken van het Euangelle der Christenen ? A. Daar is een waar Euangelle, t welk onze hoogagting verdient : dit is het Enangelie van den maren Mesfias , die ook verfcheenen is in de dagen van mahometh , onder den naam van selman , die geen ander is dan iiamzah. V. Waarom heeft iiamzah ons zo fterk het geheim houden van onzen Godsdienst geboden , cn bevolen dien aan niemand te ontdekken? A. Om dat dezelve de Belofte behelst , welke onze Heer achem zich verwaardigd heeft, tot ons byzonder Geluk, te doen; om dat dezelve de Verborgenheden der Wyshe'id bevat , welke ftrekt tot heil der Zielen , eri ten leeven der Geesten. V. Moet zodanig een geding niet ftrekken, om ons te doen aanzien voor lieden , gierig omtrent het geluk der Menfchcn, cn Vyanden van hunne Behoudenis? A. Waarom zouden zy ons befchuldigen van gebrek aan Edelmoedigheid ten hunnen aanziene : naardemaal van onzen kant ccn Yver , om dezelve mede te deelen hun van geene nuttigheid zou Aveezen? De Tyd dcr'Roepiiige is verftreeken : de deur der Barmhartigheid voor altoos geflooten. Die Ongeloovig is, moet in zyne Ongeloovigheid volharden , cn de Geloovige de belooning zyns'Gcloofs ontvangen. Dat wy in vrede ons Geluk genieten. De Wetten, ons opgelegd, zvn niet hard: want onze Heer achem heeft ons ontliaa^en van alle Godsdienst-bedryven , in welke de bedroogene Menfehen zo veel ftellen , en waar aan zy zo groote verdienften toefchryven. ° V. otrekt  DER- DRUSEN. 543 V. Strekt dit ontflag zich uit tot dc Voorfchriften van Vasten en Aalmoesfen? A. Ja, de Tiende is verboden , men is die niet ver- fchuldigd, noch aan Geestlykcn, noch aan Iemand. , In ftede van de Vasten is ons voorgcfchreeven de Kwelling der Ziele, door Afzondering en Stilzwygenheid. V. Wat is het oogmerk der Afzonderinge? A. De Gunstbewyzen van achem te verdienen, die, by zyne wederkomst op Aarde, zyne Belooningen- evenredig zal maaken aan onze goede Werken en onze Deugden, met ons de Ampten en Bedieningen in deeze Wereld te geeven. DE MAN VAN CHARACTER. {Uit het Fransch.) ■pen Mensch , wiens gedrag nooit met zyne beginzelen Itrydt, zelfs niet in allermoeilykfïe leevensomltandigbeden, die volfiandig en beftendig is, in alles wat by onderneemt , is een Mensch , die gezegd mag worden een Man van Character te zyn : eene uitdrukking, gefchikt om kortbondig iemand aan te duiden , wiens Ziel eene meer dan gemeene kragt en fterkte bezit. Deeze hoedanigheid is zo nuttig voor den Amptloozen Burger als voor den Amptenaar, en verheft de deugden van den een zo veel als van den ander. Zy beveiligt den Magiftraats,perfoon voor de valftrikken der verleidinge cn de laagheden van Partyfchap ; zy venvydert den Geleerden van vleiery cn hekelfchriften, en verbindt hem altoos in zyn Gedrag, en in zyne Schriften , aan de groote beginzelen der Rede en Waarheid, door dezelve zal een verftandig en edelmoedig Man zyn rust, zyn geluk, zyn leeven , waagen , en zich blootftellen aan de grootfte en onverzoenlykfte vyandfehappen, om onbekende, maar onfchuldige, flachtoffers der verdrukkinge te ontrukken. Maar die al te zeldzaame hoedanigheid verdient minder on7c gevestigde aandagt, wanneer zy alleen werkzaam is ten aanziene van de geringe belangen des byzonderen leevens , dan wanneer hy, die dezelve bezit, de belangen eener groote menigte aan zyn lot gehegt heeft. Uit dit laatfte gezigtpunt befchouwd, beftaat de vastheid van Character in die beftendigheid en onontzetbaarheid, welke eene yerheevene ziel beloont in het volvoeren van groote cn moei-  544 de man van character. lyke ontwerpen : wanneer zy het goede en braave bedoelt, is zy de hoogfte bewondering en de vuuiïgfte dankerkentenis des Menschdoms waardig ; wanneer zy niets anders beoogt dan de voldoening van Eerzugt en Misdryf, wordt zy een geesfel des Menschdoms, die 'er beevende over verbaasd ftaat: dewyl kleine en zwakke zielen zich van zelve krommen voor alles , wat groot is en fterk. De Zwakheid is niet meer tegen deeze hoedanigheid overgefteld dan de Befluiteloosheid of de Onflandvastigheid. D» 'Man van Character onderzoekt, befluit, en blyft voorts onbeweegelyk. Tegenheden doen hem fterker worden; ik zou bykans zeggen, dat hy dezelve bemint; om dat ze veerkragt aan de ziel geeven , en voedzel aan den moed. Hy alleen weet wat het zegt, iets te willen; dit is de zeldzaamfie en moeilykfte zaak voor 't gros der menfehen ; want om iets ernftig te willen , moet men aan een voorwerp alle zyne genegenheden , alle zyne neigingen, tot de zugt voor het leeven toe » opofferen. De moed , uit vastheid van Character ontftaande, veronderitelt dat dezelve des noods den dood zal braveeren : dan de dapperheid eens Krygsmans veronderflelt niet altoos een fterkte van "-eest, deeze is menigmaal het uitwerkzel van gewoonte, van partyfehap, van vrees voor eene regtmaatige veragting. De Man van Character zal dit betoonen, als hy een Krygsman is en het niet zynde ; de Krygshelden kunnen verbaazen in die' zeldzaame gevallen, waarin hy zich genoodzaakt vindt zyn moed geheel aan den dag te leggen. Men kan geen groot Character bezitten, zonder een wel. en diepdenkend Verftand. Dit doet ons ket moeilyke van het onmogelyke onderfcheiden. In de daad, halftarrig te willen , 't geen onze kragten volftrekt te boven ftreeft , is niet zich een Man van Character te betoonen, 't is de rol van een dolleman fpeelen, als carel de XII en careL de Roekehoze. Dan, dikwyls zal de menigte de grootfte, de edclfte, oogmerken voor harsfenfehimmig houden , om dat zy de kragt van geest met bezit, welke dezelve ontworpen , noch de kloekheid van vernuft, welke ze bedagt heeft. In welke omftandigheden zich een Mensch van Character geplaatst vindt, zyne verbeelding verheft hem altoos boven alles, wat hem omringt. Hy zal nooit zich de wet laaten zetten, in groote noch geringe zaaken : wykt hy in kleinigheden , het is uit veragting , niet door zwakheid. Hy heerscht om zyne Vrouw, zyne Beminde, zyne Vrienden; zyn haat is even fterk als zyne liefde; hy vergeet nimmer eene belediging, zelfs dan wanneer hy het beneden zich agt des wraak te neemen. Hv heeft het voorkomen van een Iloogmoedigen, cn hy is het met  DE MAN VAN CHARACTER, 545 met de daad: doch niet op die wyze als laage Zielen , wier Trots alleen gelegen is in een wederzin tegen allen die boven hun zyn ; zyn Hoogmoed is het inwendig , en bykans tegen dank in hem opkomend, gevoel zyner daadlyke meerderheid. Vindt hy zich niet in de gelegenheid geplaatst, om in 't openbaar aller oog te trekken , hy zal niet gekend worden in eene beuzelende en oppervlakkig denkende wereld : zeldzaam zal hy daar die geestgefieltenis medebrengen, welke het gelukkigst flaagt. Inneemende bevalligheid vereenigt zich zeldzaam met Merkte van geest. Dikwyls geheel ingenomen met zyne eigene overleggingen , zal hy ftil en koel zitten , in een talryk gezelfchap. Over 't algemeen zyn Mannen van 't befchreevene Character geen groote fpreekers. Die Ziel laat zich eer uit door enkele gezegden , welke haar ontglippen, dan in breedfpraakige redenen. Zy weeten, dat men groote denkbeelden kan koesteren en een zwakke Ziel omdraagen. Wie heeft heerijker gefprool ken over de Vryheid dan lucanus , die laaghartige Verraader, die de fchande op zich laadde, van de medepligtigheid zyner Broeders aan de beulen van nero te ontdekken? De Preftdent de thou heeft fchoone verzen gemaakt tegen de gruwelen van den St. Bartholomceus Nagt. Was hy een Man van Character geweest . hy zou carel den IX, kort naa dien fchriklyken moord , in 't Parlement niet gepreezen; maar zich in de ftilte der algemeene verflaagenheid verborgen hebben. Doch als de nood het vordert, zal het den Man van Character , hoe fpaarzaam anders in woorden , aan geene welfpreekenheid ontbreeken : en , is hy gebooren in een Land, waar deeze een noodwendig vereischte is om bevorderd te worden Zal hy de welzeggenskunst aanleeren , niet als zyn hoofddoel \ maar als een middel : de grootheid zyner Ziele" zal 'er altoos in doorftraalen. Hy zal min uitvoerig dan kragtig weezen, en zomtyds zal al de kunst der grootfte Vernuften het tot de hoogte van dat kragtig verheevene niet kunnen opvoeren. Cicero heeft niet beter kunnen fchryven dan den beroemden Brief dien brutus hem fchreef. Die zelfde brutus wilde, dat cicero de geheele verdeediging van milo befloot, in het uitbreiden van dit éénig beginzel, dat het loflyk is een fJegter* Burger te dooden. Ziet men in deezen trek den Man niet die eens den doodlyken flag aan cesar zou toebrengen. Ik befluit deeze weinige aanmerkingen, over dit breeder behandelingswaardig onderwerp , met het beantwoorden des Vraage: Kan men zich tot een Man van Character maaken» zich die treftyke hoedanigheid geeven ? Helaas ! wat kannen wy ons zeiven geeven ? Wy hebben alles ontvangen. Wv draagen in onzen boezem om, de zaaden van alle neigingen.  de man VAN character. van alle deugden , van alle ondeugden. Toevallige , en van ons zeiven onafbangelyke , omftandigheden brengen dikwyls veel toe, om eenige deezer, ten nadeel e van andere, te ontwikkelen , de aangroei van deeze wordt gefluit of vertraagd door de meerderheid , welke geene verkrygen. Misfchien kan eene onaflaatende waakzaamheid over ons zeiven tot in zekeren trap ons Character wyzigen , 't welk geheel tc veranderen boven ons bereik is. Veel zou men in de Jeugd kunnen doen ; indien de Jeugd de tyd van IScdagtzaamheid cn Opmerking was. Vast caat net , dat die kragt van Ziel, die den Mensch den naam Van een Man van Character waardig maakt, onder de noodzaaklvkftc Deugden moet geteld worden , naardemaal zonder dezelve de Deugden bykans geen invloed hebben op ons geluk. b1llykhf.1d van augustus den I, koning van poolen. (Uit de Pieces interesfantes £f peu connues , pour Jervir a rHiJloire &? d la Litterature.) Augustus de I, Koning van Poolen, in zyn Ryk wederkeeren-"■He en niet verre van Gom tz , ccn zyner Grenslteden, voorbv 'rydende , reeden de Postiljons, om een flcgten weg ten «ivden over het bearbeidde Land eens Boers. Deeze , dit 'lende ' vatte de paarden by de teugels , en dreigde met een hv! dien hy in de hand had , de wielen van het Rydtuig te rullen in ftukken hakken, als men den gewoonen weg met opfloeé en zyn land verliet. Twee Pages van zyne Majcfteit, !*P hét Rvd'tuig volgden, traden toe, mishandelden den Boer, ei de Postiljons reeden voort; wanneer augustus, onderregt v n dc oorzaak des gefchils, niet alleen de Pages geboodt van den Landman af te laaten ; maar hem eenig Geld gaf, en de Postiljons gelastte den gewoonen weg te neemen ; zeggende: Die arme Man hadt gelyk, dat hy zyn goed verdeedigde j een K*. Zin* heeft niet meer regts dan de geringfie Ingezeten, om iemand, ™ie% ook mag wezen, buiten noodzaake, eemg nadeel toe ts trengen.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, iconsten en weetenschappen, betrekkelyk. \ ■—:—~ verhandeling over spreuken VIÏ. 22, 23. Door thomas iiunt, D. D. F. R. et A. S. S. Hoogleeraar 'in de Hebreeuwfche en Arabifche Taaien ie Oxfort. Hy ging haar ft r aks agter na, gelyk een Os ter Slagtingc gaat; en gelyk een Dwaas tot de tugtiging der Boeijen, tot dat hem de pyl zyn lever doorfneedt; gelyk een Vogel zich haast na den Strik , en niet weet, dat dezelve tegen zyn leeven «. , Tn deeze twee Verzen (volgens de algemeen aahgenoméX ne verdeding,) ontmoeten wy drie Gelykenisfen: derzelver doelwit is , op de leevendigfte en treffendfte wyze , de dwaasheid en gevaarvollen toeftand eens jongen Overfpeelers af te fchilderen, het hoofdbeeld in dit fchoone Tafereel. De meening van de eerfte en laatfte deezer Gelykenisfen loopt elk terftond in 't ooge , die van de tweede geenzins , gelyk men zulks konne opmaaken uit de verfchillende Vertaalingen en Uitleggingen, daar aan gegeeven , en de onderfcheide wyzen, waar op men gepoogd heeft deeze met de andere Gelykenisfen overeen te brengen. De woorden, op welke het aankomtj zyn, Gelyk een Dwaas tot de tugtiging der Boeijen, tot dat hem de pyl zyn lever doorfneedt. Eer ik overgaa , om deezen Text te toetzen aan den Re°ei , om het eene halve Vers tot verklaaring van de andere helft te gebruiken (*), en 'er zulk eene Verklaaring van te geeven, als deeze woorden tot een voegzaam (*) Deeze Üirlegreget hadt de Heer huwt elders beweezen s dat in de Verklaaring van het Spreukenboek zeer te ftadc komt; Wy zullen, misfchien, vervolgens zyne Gedagten hier over m»« dédeelen. III. deel. mèngèlw. no. 14. Rï  548 VERHANDELING geheel met den Zamenhang maaken , zal het niet oneigen weezen, te bezien, wat de Sehriftuurverklaardersdeswegen gezegd hebben. En, om hier den Leezer niet lastig te vallen met hunne woord-verfchillen, kan de hoofdfom van alles, wat zy met eenige fchyn bygebragt hebben omtrent deeze plaats, in deeze weinige woorden begreepen worden. „ Gelyk een Dwaas onbedagtzaam zo„ danige dingen uitvoert, als hem aan Schande en Straffe ,, bloot ftellen; zo vervoegt zich de onvoorzigtige jon- geling by de Vrouwe zyns Naasten , tot een Pyl zyn Lever doorfnydt;" dat is, gelyk zommigen het verklaaren , ,, tot dat de woede der Jaloufy den Egtgenoot ver- voere, om hem tc dooden;" of volgens anderen, ,, tot ,, dat hy zich Ziektens op den halze laadde, hebbqlyk „ onkuisch worde, en dus zich zelvcn in 't verderf van ,, ziel en lichaam dompele, door zyn laag en ongeregeld gedrag." Zodanig is de algemeene Uitlegging, aan deeze plaats gegeeven; doch , myns oordeels , de regte niet: want, om niet aan te merken, dat deeze Verklaaring den Dwaas verönderftelt als gaande na de boeijen , wegens het begaan van misdryven, die dezelve verdienen, eene vreemde veronderftclling in de daad: om, zeg ik, dit niet aan te merken , mag men vraagen , waar is dc kragt deezer Gelykenisfe in gelegen? Wat is dit anders dan den eenen'Dwaas by den anderen te vergelyken; ja een grooter met een kleinder : een Dwaas , die den dood verdient, (want Overfpel was by de Jooden een hoofdmisdaad,) by eenen die de ligtfte lichaamsftraffe ondergaat ? Te zeggen, gelyk het in den Zamenhang voorkomt, dat-de onbedagte Jongeling zyn ongeoorlofden minnehandel voortzet zonder agterdenken , even als een Os ter Slagtingc gaat, of een Vogel zich haast tot den Strik, dit verleevendigt het denkbeeld, 't welk wy hebben, zo van zyne verdwaasdheid, als van de vleiende ftreeken des Verleidfters; terwyl hem te vergelyken by een Dwaas, die tot ,de Tugtiging der Boeijen gaat, zo verre af is van het denkbeeld dier beiden te verleevendigen , 't zelve verzwakt en verdooft. Daarenboven , gelyk deeze betekenis zeer laag en onbeftaanbaar is , zo kunnen ook de woorden, waar mede de zaak wordt uitgedrukt , zonder veel gewelds , niet in dien zin geduid worden. Volgens "de fchikking in het oorfpronglyke (S In 't voorby gaan mogen wy hier aanmerken, dat de Griekfehe Overzetting van het woord -r (Tad) , 't welk doorgaans Hand betekent, gelyk onze Overzetters het vertolkt hebben , hier fi^x1"» is , 0? Strikken : hier van zal men misfchien reden kunnen geeven, uit het gebruik van het Arabisch werkwoord yada, t welk zomtyds betekent by den voorpoot vatten, en door de WoordenboekSchryvers toegepast wordt op dc Rhee. als in Kamus, een Uh't gevat by den Voorpoot. En indien 't zelfde werkwoord oudtyds 'by de Hebreeuwen gebezigd werd, om zulk een bedryf aan te duiden, gelyk waarfchynlyk is, waarom mag Ted v {.T"d) dan het Werktuig niet betekenen? (§) Dat het Hart en de Rhee hier onderfcheiden worden, als Dieren van onderfcheide foort, fchoon met gelyklöortige hoedanigheden begaafd, blykt hier uit, dat Cervus heeft nV* en ro'tf Cerva en nV7 s Cerva zo wel als 0 V* Cervi ; en dat 'Jï Rhee; niet alleen heeft dd"J)S en d'sas Rheen ; maar ook zomtyds Vrouwlyk ri'3"; Hinde, en nwp Hinden. Deeze noodzaaklyke onderfcheiding wordt verder bekragtigd door deutron. XII: IS tns. En daarom moet op de onderfcheiding tusfehen deeze twee woorden, dikwyls in onze £ngelfche Overzetting ondereen gemengd, in 't vervolg zorgvuldig gelet worden. (4.) Caprece, zegt blondus in gesner, levisftma Cervo Jimiles funt y eademque arte, qua, Cervi, decipiuntur.  55- VERHANDEI.IN6 mengevoegd worden, om een onvoorzigtig Man te verbeelden , die zich zeiven uit ongelegenheden redt, waarom zou dan het Hart en de Vogel hier niet te zamen dienen , ter aanduiding van een Mensch, die zich zeiven daar in werpt; de fterkte en vlugheid van de Rhee daar niet min èigcnaartig inkomende , dan hier de bedagtloosheid en fchielykheid van het Hart? Naa dat ik de twee halve Verzen, naar den voorheen nangeduiden Regel, met elkander vergeleken, en de onveegelykheid van de gewoone Overzetting bevonden hadt, viel ik eerst op de gedagten van het Hart, doordien de Griekfche Overzetting hier het woord £>««« Hart bezigt. Dit ziende, floeg ik andere oude Overzettingen na, als de Chaldeeuwfche, de Syrifche, en de Arabifche, en bevondt, dat ze allen met de LXX ovcrecnftemden in de betekenis van het woord (*). Deeze overeenftemming zo veeier Overzettingen van eene groote oudheid en gezag , dagt ik by my zeiven, moet op een zeer goeden grond fteunen. En welke zou die weczen, dan dat de onderfcheide Affchriften, naar welke zy hunne Vertaalingen vervaardigden, in ftede van S'i*, een Dwaas, gelyk onze tegenwoordige Affchriften hebben, V-n (f), een Hart, laazcn; de Jod, die in dc Dagcsch begreepen was, (gelyk dikwyls gefchied) uitdrukkende ? ( § ) Maar deeze Uitleggers, niet weetende wat te maaken van een Hart, aan Banden , Boeijen of Ketens, en denkende , dat deeze gefchlkter waren voor een Houd, pasten zy dezelve aan een Hond toe (!) , en maakten dus twee Gelykenisfen van C*) Alle deezen bedienen zich van hetzelfde woord. als de Hebreeuwfche Text heeft , alleen gefchreeven met verfchillende Vocaalen , aan de byzondere Taaien eigen ; de Chaldeer heeft Aila de Syriër Ailo. de Arabier Aiial. (t) In deezer voege moeten de woorden gefchreeven worden, als ze gezuiverd zyn van de mismaaking en overlast der Maso. retifebe Punten (§ Dit is geene nieuwe waarneeming. Want bochart febryfr, Alii Obfervarunt Grascos pro Vin Stulto, legisfe Vk Cervum, Hieroz. Lib. II. Cap. 56 ad fin. Maar fchoon anderen dit hebben waargenomen, vind ik niet, d:itzy gebruik gemaakt hebben van deeze hunne waarnccming, 't welk dezelve nogthans wel verdiende. (t) Men heeft gedagt, dat de LXX, in ftede van het tegenwoordige Hebreeuwfche woord D..X laazcn , den gewoonen saam  OVER. SPREUKEN VII: 2», 23. 553 yan één. Want de Griekfche Overzetting heeft xt,«t »*■! ^r»«*«v*« "« ™ (*)• En even zo de ftraks gemelde Overzettingen. Terwyl die Vertaalers , diadden zy in agt genomen dat het woord bom (Mufar), waar van zy hun *i«vw*, fchynen ontleend, te hebben zo wel Netten of Strikken (+) als Ketens en naam van een Hond. En indien, indedaad, de oorfpronglyke leezing is dier Ovetzettinge, moeten de Vervaardigers van dezelve eenige reden gehad hebben, om het zo te vertolken. Doch 'er is zulk een wyd verfchil tusfehen D3ï en a^D, dat het nauwlyks mogelyk is, dat iemand het een voor 't ander zou genomen hebben. Ik zou veel eer denken , dat die Overzetters het oog hadden op het Griekfche Spreekwoord k»« m ha-p*. Een Hond aan een Keten, ('t welk erasmus niet onvoegelyk tot het ftuk, 't welk wy thans overweegen, verklaart van iemand, die zich zeiven hals over hoofd in flaavemy of elende dompeld , 'er byvoegende, dat het Spreekwoord ontleend is van Honden, die men. pemaklyk aan de Ketting kan leggen , indien men ze met een ftuk broods lokt. Adag. Chil. II. Cent. VII. Proverb. 67.); of anders dat zy in 't Hcbreeuwsch iets aantroffen , 't geen htm dagt dien zin te be^unltigen: 't welk niet onmogelyk is, indien ods (Akas) in het Arabisch thans betekent Honden een Stier omringende. Zie Kamüs, op het Arabisch woord Akas. (*) Een zeer geleerd en verftandig Vriend gist, dat de waare Leezing van de LXX deeze kan zyn, *** iA*0-s, *«s « ffea-Auyft enz. Sicut [varfu] irruens tn retia cervus fcpe. Bochart gist, dat **»» 'een Schryffout kan zyn voor , 't welk een foort van Werktuig betekent, tot het gevangen zetten of ftraffen der Misdaadigeren : als mede den MMaadigeY zeiven, die verdiend hadt gevangen gezet of gejlraft* te worden. Volgens dezelfde vryheid mag ik gbfen, dat -hec gefield is voor «^«<, 't welk betekent opligten, of ligt en getmklyk maaken; en dan zal het de Uitlegging begunftigen, welke wy hier naa geeven zullen van ddp, en beantwoorden aan jcKpo/. 1 Chro.n. VIII. waar wy leezen *.*?oi u-, $»fi*tiK ">« (t) Het woord in deezen zin is ontleend van -nx, 't welk heide gevangen neemen en gevangen houden betekent; en voege, lyk toegepast kan worden op het vangen van een Hart; 't zy wy veronderftellen , dat zulks gefchieddc, door het met Netten of Strikken te omzetten, 't welk budd^ecs in gesner noemt carbafeum cebtum, of door den kop in zulk een foort van Strik te klemmen', als de Grieken noemen , waar van wy «ene breede befchryving aantreffen in xenophons Cynegetics. Rr 4  01 VERHANDELIN© Banden betekent, het niet onvoegelyk geoordeeld zouden hebben, die aan een Hart toe te voegen. Dus verre zyn wy, myns bedunkens, met weinig moeite gevorderd, tot de vertaaling als een Hart na de Strik, ken. Indien men de Leezing van S- k een Hart voor ^'ik een Dwaas voor eene zwaarigheid rekent , denk ik daar op te mogen antwoorden: dat, fchoon wy in onze Verklaaringen van den Heiligen Text zeer omzigthg moeten tc werk gaan, met alles wat eenigermaate het gezag der tegenwoordige Leezingen verzwakt, nogthans, waar de verandering "zo zeer gering is, als in het tegenwoordige geval, die de Vocaalen, (eene enkele vinding der Kab-. lynen,) ter zyde gezet zynde, niet meer is dan delverandering van een vau in een yod, welke veroorzaakt kan wcezen door eene uithaaling der penneftreek, zo klein, dat ze de opmerking van den zorgvuldigffcen en o.pmer-ï kendlten Uitfchry ver ontglipte ; waar, zeg ik, de verandering in zulk eene kleinigheid, in zulk eene jota beftaat, als hier, mogen wy, hoop ik, zonder eenig leed toe te brengen , of eenige oneerbiedigheid voor de Bybelfchriftcn te betoonen , ten opzigte van dezelve dezelfde vryheid neemen , die bedagtzaame Oordcelkundigen omtrent andere Schriften gebruiken : en waar wy eene Leezing aantreffen , die, naa het aanwenden van alle moeite, geen draaglyken zin oplevert, het Waagen eene andere aan te bieden, die een beter fchenkt. De Heilige Schriften , hoewel door coos Geest ingeo-ecven, worden aan de zorg der Menfehen toevertrouwd., en aan de volgende Genachten overgeleverd , op dezelfde wyze, als "alle andere Schriften, dat is, door geduurig affchryven. En , fchoon wy niet , zonder ons aan groote oneerbiedenis fchuldig tc maaken, kunnen veronderltellen , dat het oog der Godlyke Voorzienigheid op eene byzondere wyze waakzaam geweest hebbe over dit Heilig Gefchenk , \ welk haare Eere en het Heil des j^Ienschdoms van zo naby betrof, zullen wy, door deeze Godlyke tusfehenkomst," om dc zuiverheid des Bybels te bewaaren , zo verre uit te ftrekken, dat men dc mogelykheid lochent van eene verandering, in. zulk eene kleinig-, heid, als wy voor ons hebben , in grooter zwaarigheid nan. de andere zyde brengen : om naamlyk te beweeren , dat' de veelvuldige Affcbryvers , door wier handen dit Boek ecgarvn Is , behoed waren tegen alle mogelykheid, em eene Schryffout tc begaan, 't welk-wy niet kunnen1 r * * " ■' • doen  OVPR SPREUKEN Vflt 22 , 23. 555' doen, dan met'te veronderftellen, dat zy beftendig onder den onmiddelyken invloed eener Godlyke Ingeeving gefchreeven hebben: eene vcrondérftelling , welke--de zodanigen , die zich het heftigst tegen de verfchillende Leezingen verklaard hebben, zo'ik geloof, niet op zich zullen neemen te verdeedigen C* . De mogelykheid dan van ' zulk eene andere Leezing toegeftaan zynde, zal het volgen, dat, wanneer wy de gelegenheid aantreffende om 'er eene te veronderftellen, (welke, gelyk ik-hier boven aanduidde, niet verondersteld moet worden dan in gevallen van de uiterfte nood'zaaklykheid , en als alles anders ons ontvalt,) dezelve niet alleen voegelyk is aan te grypen ; maar dat het onze pligt is , daar op een nauwkeurig onderzoek te doen ,' en ons te bedienen van alle voordeelen , welke 'dezelve aanbiedt , ter begunftiging van een redelyken , en aan den Zamenhang beantwoordenden, zin; inzonder'heid dan , wanneer zodanig eene andere Leezing niet alleen den Zamenhang, maar ook het gezag der oudfle Overzettingen voor zich heeft, gelyk in het tegenwoordige geval. Dit is niet alleen regt doen aan het gezonde Verftand , doch tellens een gepast gebruik maaken van dc vroegfte Vertaalingen ; een gebruik , waar toe god zelve ze beftemd heeft; die, in beantwoording vait zyn genavol oogmerk , in deeze Godsdienstlesfen niet alleen te openbaaren , maar ook tc bewaaren , door dé pen zyner uityerkoorene Dicnaarcn , ook een aantal Mannen verwekte , welke in vroege tyden , en in verfchillende Landen , ze in hunne Landtaale vertolkten , en dus ten kragtdaadigfte medewerkten tot beide deeze gewigtige einden. (*) De verandering van eene Letter in eene andere , welke 'er veel gelykheids mede heeft, zal thans min zvvanrigheids en tegenfpraaks dan voorheen ontmoeten ,• wanneer de Zamenhanc voor die verandering pleit; naa dat de lAêaxec.u\v{~cb<; Handfchrifrten, gelukkig door den Geleerden Dr. ke\nicott ontdek.t, uitwyzen , dat ze eene groote menigte onderfcheide Leezingen , die zeer veel meer verfchillen, behelzen: men vindt desgelyks, dat de gedrukte Uitgaven dikwyls van den anderen afwyken, bovenal in gelykvormige Letteren. (Ret Vervolg en Slot in een volgend Stukje.y Rr 5 ' WAAR-  556 WAARNEEMING OMTRENT MAAGPYNEN. WAARNEEMING WEGENS HET NUT VAN HET ELIXIRIUM VITRIOLI MVNSICHTI, IN MAAGPYNEN. Door * * * M. D. De Maagpyn is , vooral in ons Land, een ongemak, dat zeer dikwyls voorkomt, en niet zelden den Geneesheer veel moeite kost, om te geneezen. Een der gewoonlykfte oorzaaken daar van is eene verilapping der Spier veezelen, waardoor de Spysverteering bedorven, en veelal een Zuur gebooren wordt. Eene dien- ftige Diëet, het vermyden van warme Dranken, en verfterkende en Zuur verbceterende middelen, doen in deeze Ziekte veel af : in hel byzonder zyn de faamentrekkende middelen, als de Cachu en het Aluin, van eene zeer goede uitwerking, en ik heb, in zeer veele gevallen , langduurige Maagpynen daar meede geneezen. Doch ik heb onlangs een dergelyk geval gezien, waarin alle de opgenoemde foorten van middelen vruchtloos waren, en waarin ik van het Elix. Vitriol. Mynf. de uitmuntendfte werking gezien heb. Het was eene Dienstmaagd, die langer dan twee jaaren aan geduurige Maagpynen gezukkelt hadt , cn waarvan hoogstwaarfchynlyk de oorzaak in het onmaatig gebruik van warme en verflappende Dranken geleegen was, verfcheiden , anderzins zeer dienftige , middelen waren vruchteloos toegediend, de Lyderesfe was voor 't overige volkoomen gezond. Ik fchreef haar eene bepaalde leevenswyze voor , liet haar niet als koud water drinken: daarenboven nam zy alle twee uuren 15 droppels van het Eliv. Vitriol. Mynf. Zy begon na verloop van eenige dagen reeds beterfchap te befpeuren: in den beginne fcheen dit middel de pynen eenigzins te vermeerderen, doch dit duurde niet lang, en na dat de Lyderesfe omtrent een maand met dit middel hadt aangehouden, is zy Volkoomen herfteld geworden. BE.  berigt , wegens een zwarten panther. 557 berigt , wegens een zwarten panther. Door den Heer de la metherie. (Journal de Phyjique, Jnillet 1788 ) Een Dier, door my in de Tour, te Londen, gezien, geleek volkomen op een Panther. De hoogte is onvtrent twee voeten en tusfehen de twee en drie duimen; de lengte omtrent vyf voeten. De Staart is lang en volhairig. Dc Kop heeft dezelfde afmeetingen als die des Panthers, de Snoet is breed, de Ooren zyn kort, dc Oogen klein. De Oogappel is ligt graauw, en het weinige des Oogs geelagtig graauw. De Pooten zyn fterk , en digt met hair bezet. De beweegingen, welke het Dier maakt, zyn vlug en fchigtig. Zyn uitzigt is , gelyk dat des Panthers , onrustig en wreed. Het eenig onderfcheid, 't welk zich opdoet tusfehen» dit Dier en den gewoonen Panther, is de kleur, die in het eerfte voorkomen zwart is: doch wanneer men dezelve nauwkeuriger befchouwt , is ze zeer donker bruin. Men ontdekt 'er nog donkere Vlekken in, welke naar de Vlekken des Panthers gelyken. Als het Dier dc hairen overeinde zet, ziet men van onderen een geelagtig fchynzel. De Dierbefchryvers hebben van een Zwarten Tyger gefprooken ; de Heer pennan r heeft 'er zelfs eene Afbeelding van gegeeven. Hy noemt dien Black Tiger, Zwarte Tyger, Jaguar. Hy brengt den Zwarten Couger van buffon by als het zelfde Dier; doch deeze foort gelykt niet naar dit Dier, waar van ik fchryf. Deszelfs "kleur is veel min donker; het benedenfte van den Buik, van den Hals, en de deelen om den Bek, zyn ligt geel: daarenboven komt dit Dier uit de IFestlndiën , terwyl het Dier thans in den Tour, te Londen, uit Bengale gezon* den is, en geen wit altoos heeft. Dit Dier fchynt eene nieuwe foort te zyn, en zou, in. den fmaak van linn/eus , genaamd mogen worden Felis fusca, maculis nigris fparfis. Ik noodig de Natuurkundigen in Indic uit, om een nader onderzoek op dit Dier te doen. - brief  S5§ BRIEF brief van den heer jules henri p0tt , BoekhandC' laar te Laufanne, aan de Heeren Schryveren van hei Journal Phyfique, over het ys, 't welk zich op den grond des waters vormt , OF het grond-ys. — MET eene BYGEVOEGDE aantekening van den heer desmarest, MYNE HEEREN! Het gevoelen der grootfte Natuurkundigen is tot hier toe geweest, dat het water altoos aan de oppervlakte begint "te bevriezen. In dc daad, alle Waarneemingen en Proeven, deswegen gedaan, dienen tot fteunzcl van dit begrip: zy hebben doen twyfelen, of de Ysbrokken, op de"Stroomen cn Rivieren zich vertoonende, by den aanvang van een ftrenge Vorst, zich wel op de diepte des waters konden vormen; en dat men ze tot nog aangezien heeft als Ysfchotzcn , in eenigen hoek, of aan den oever der Rivieren gevórmd, dooi- het ftroomen des waters los gemaakt, en mede gevoerd, en door de mindere foortlyke "zwaarte, ten opzigte van het water, op de oppervlakte dryvende. In dit denkbeeld ftonden de Heeren MUSSCHENr-RoEK, de mairan , nollet , en andere Natuurkundigen. Ik heb dit begrip omhelsd in myne Kleine Naturlehre, te Leipzieh, in den Jaare MDCCLXXIX gedrukt. Een myner oude Vrienden en Landsgenooten, de Heer brauns , Baljuw van zyn Grootbrittanni/che Majefteit , Keurvorst van Hanovcr, te WUhemsbourg, een Liland in de Elve, tusfehen de Steden Hamburg cn Harburg, gaf my terftond zyne twyfelingen deswegen op. Hy deelde my de Waarneemingen mede, welke zyn verblyf in 't midden eener groote"Riviere, cn de vernaaien der Schippers , hem hadden doen verzamelen. Zyne bygebragte bewysredenen waren niet van fchyn ontbloot, zy decden my eindelyk in 't door my omhelsde gevoelen waggelen; doch niet meer dan een Dwerg zynde, in vergclyking dier Reuzen in de Natuurkunde, die zich zo Heilig verklaard ■hadden tegen de vorming van het Ys, op den bodem der wateren , durfde ik 'er my niet tegen verzetten , voor dat ik zekerder van myn ftuk was. Zints twintig jaaren van sroote Rivieren verwyderd leevende , kon ik zelve geene groeven doen op dit Verfchynzel. Ik flapte daarom het Ar^  OVER het GROND-ys. g$ Artykel van het Ys, 't welk zich vormt op den grond der Rivieren, en in 't Hoogduitse!} den naam van Grund. eis, (by ons Grond-ys) draagt, met ftilzwygen voorby, in een Werkje, door my vervolgens in 't Fransch uitge-' geeven (*). In den Jaare MDCCLXXXIII gaf ik den Heer brauns te Wilhelmsbourg een bezoek, hy deelde my zyne nieuwe Waarneemingen , over die foort van Ys, mede. Ik fpoordc hem aan , dat hy zyne nafpeuringen zou voortzetten , en egte getuigenisfen inwinnen, ten bewyze van dit ftuk. Hy wilde het gaarne doen, en zondt my eene uitgewerkte Verhandeling , door hem in den voorleden Jaare geplaatst in No. 20. 21 en 22, van een Weekblad, getyteld Hanoverifchcr Magazyn. Naardemaal dit Weekblad weinig bekend is buiten het Keurvorftendom Hanover , liep de veelvuldige moeite , door den waardigen brauns gedaan, gevaar, om geheel nutteloos te weezen Voor buitenlandfche Natuuronderzoekeren. Dit , myne Heeren! heeft my overgehaald, om UE. een breed Uittrekzel te doen toekomen van die Hoogduiifche Verhandeling , en dus van myn kant het weinige , 't welk in myn vermogen is , toe te brengen tot bevordering der Natuurkunde, welke, in onze dagen, met groote fchreden, tot de volmaaktheid nadert. De Heer brauns fielt drie foorten van Ys. Voor eerst. *t Geen zich aan de oppervlakte des Waters vormt, ert elk bekend is. Ten tweeden. Eene foort van Ys itt 't Noorden vail Buitschland, met den naam van Sick of Sichl-eis, benoemd (f). Dit Ys beftaat uit kleine door' zigtige klootjes, gelyk aan Yzel. Deeze kleine klootjes hangen onderling weinig zamen. Het komt van den bodem der Rivieren, by den aanvang van een fterke Vorst. De deeltjes verzamelen zich op de oppervlakte des waters , en vormen doorfchynende Ysfchotzen, die de ftroom des waters medevoert, vóór dat het Grond-ys komt, of de (*) Getyteld : Bes Elemens , 011 Es/ai fur la nature", les proprietes, les effets, l'utiihe de VAir, de l'Eau, du Feu £f de la Terre, in 8vo. 2 Vol. 1782. Een Werkje, té Parys tc be. komen by demonville, Imprimeur Libraire de PAcademie Francoife. Ct) Wy zullen, geen Nederduitsch woord kennende , 't welk dit denkpceld tot ons genoegen uitdrukt, dit Hoogduitse!, woord behouden.  r$5o brief de oppervlakte bevrooreri is. Men mag vermoeden, dat deeze foort van Ys zich tusfehen de oppervlakte en den «n-ond des waters vormt. Ten derden Het eigen¬ lyke Grond-ys, 't welk van het bedde der Riviere komt, door den Heer nollet Bouzin geheeten. Deeze foort van Ys onderfcheidt zich van bet gewoone Ys door de weinige doorfchvnenheid Het gclykt na een dwars doorfneeden Wespen-nest; doch is min geregeld, en het getal der celletjes kleinder. Deeze holligheden zyn deels rèchtftandig, deels een weinig fchuins, deels leedig, deels met kleine klootjes vervuld, gelyk aan kleine Hagelkorrels. De meeste maaken een driehoek uit, Welker wydte niet meer is, dan een vierkante duim. Naa eenige Aanmerkingen, over 't geen de Heeren de mairan, de Abbé nollet, martinet, d. krunitz, en ik, over dit Ys gezegd hebben, brengt de Schryver het o-evoelen by van den Heer hales , die 'er zich in deezer voege over'uitdrukt. „ Dat hy op de oppervlakte eener Riviere tellens Ys gezien heeft, ter dikte van een " derde gedeelte van een duim, en door dit Ys heen anf* derYs, 't welk aan den grond der Riviere zat, en, los " gemaakt zynde , bykans de dikte hadt van een half l\ duim. Dit beneden Ys, voegt hy 'er nevens, hegtte „ zich aan de kanten fterk aan het boven Ys. Maar hoe „ dieper het water werd, hoe meer de ruimte tusfehen 1' die twee foorten van Ys vermeerderde. Dewyl „ men nooit gezien heeft, dat de Poelen, Moerasfen, of „ ftille Wateren, van den grond af beginnen te bevrie„ zen, moet noodwendig de ftroom des waters in de Ri„ vieren daar van dc oorzaak weezen: want het gaat vast, „ dat in ftilftaandc wateren, even als op de Aarde, deop„ pervlakte altoos veel kouder is dan de inwendiger dec„ len; maar, integendeel, in ftroomende wateren, waar 9' de bovenfte deelen zich met de benedenftc vermengen , „ worden die beide omtrent even zeer verkoeld: en dcwyl het bovenwater met meer fnelheids vloeit dan het j, benedenwater , fchoon tot denzelfden trap verkoeld, 5, zal dit het laatst bevriezen." 't Is vreemd, zegt de Heer brauns, dat, ondanks deeze verklaaring eens beroemden Natuurkundigen, en fchoon de Heeren de mairan , de Abbé nollet , en de andere Academisten van Paryj, alle jaaren, en bovenal in den Taare MDCCXLIII, in de Sdnt Ysfchotzen gezien hebben welke benedenfte gedeelten met flyk, mosch, en 9 au-  over. Het grond-ys. andere vreemde lichaamen, van de bedding derRiviere medegevoerd , bezet waren, de mogelykheid ontkend hebben , dat die Ysfchotzen zich onder het water hebben kunnen vormen. Hy voegt 'er nevens, dat de Proeve van den Abbé nollet , toen hy het water in de Scine deedt openhakken , om 'er een ton aan beide einden open in te zetten , niets afdoet, dewyl naa den tyd, dat de Rivier beVrooren was, de graad van koude beneden in de Riviere heeft kunnen afneemen: dewyl dit gedeelte niet meer verkoeld werd door de deeltjes , van boven afkomende. Dat men daarenboven, althans op de Eive, waarneemt, dat 'er zich op den grond des waters geen Ys meer vormt, zo ras de Rivier geheel aan de oppervlakte bevrooren is. De Heer brauns tragt, vervolgens, de mogelykheid te bewyzen, dat het Ys zich beneden aan den grond der Riviere kan vormen, 't zy men deeze werking der Natuure Helt in de vermindering der Vuurdeelen, 't zy men met de la hire , musschenSroek , en de Gasfendijlen , Zoutof Zalpeteragtige Ysmaakende toeftaat: want, in het eerfte geval, zal de Vuurftof, die zich altoos tragt op te heffen, de benedenfte deelen, eer dan de bovenfte , vcrlaaten ; en in 't andere geval, moeten die Ysmaakende deeltjes veeleer na de diepte gaan, dan zich aan de oppervlakte des waters houden. Dan, het belangrykfte gedeelte der Verhandelinge van den Heer brauns beftaat in zyne eige Waarneemingen, en de Bewysftukken , hem medegedeeld door geloofwaardige Lieden, welke hy verzameld heeft, om zyn gevoelen , wegens de formeering , en het beftaan van het Grondys te ftaaven. Naardemaal deeze Verklaaringen te veel van derzelver oorfpronglykheid zouden verliezen , door ze alleen by uittrekzel voor te draagen, zal ik 'er eenige, niettegenftaande de veelvuldige herhaalingen, welke daar in voorkomen, geheel vertaaien. De Heer brauns heeft over dit onderwerp veele kundige Lieden geraadpleegd , als Pastoors , Opzienders van Dyken , Capiteins , Sluiswagters , enz. Mannen van oplettenheid, en derzelver eenpaarig getuigenis bevestigt zyn gevoelen. Zie hier de Verklaaring van Capitein wohlers , die eenige Reizen na Suriname gedaan, en zich onder anderen bekend gemaakt heeft door de Zeekaarten, van hem uitgegeeven. Hy betuigt geheel niet te twyfelen aan het j, beftaan van het Sichi-eis; dat dit Ys, by den aanvang » van  van eén fterke Vorst, uit dc diepte opkomt, en veel» vuldi°er van Zandgronden, dan van vettere gronden.: " dat het zich beneden, in het water vormt, als het ge!' heel doorkoud geworden is; en vervolgens m groote fchotzen op de oppervlakte komt. Dat hy dit Ys zeer I' dikwyls gezien heeft in den mond der .Jve v-m het. Huis Runti Ham genaamd, af, tot op anderhalf myl \\ boven Hamburg, tot de Rood Ion, beneden Ruzcout- tel" " Myn geleerde Vriend," vervolgt de Heer brauns , . dc overleden Heer beckmann , Opper-Opzigter der Dy" ken te Harburg, bekragtigde niet alleen het gezegde " van Capitein wohi.ers , door zyne eigene ondervm" din»-; maar voegde 'er nog by, dat hy, uit hooide van zvn°post, verpligt zynde in kleine Vaartuigen, tn t ** einde van den Herfst, of het begin van den Winter, ! op de Elve te vaaren, menigmaal waargenomen hadt, ** bovenal wanneer de Rivier, uit hoofde van de bewee" ein°- des waters, by ftrenge Vorst nog bevaarbaar bleet, " dat°'er zi°tbaar zo veel Sichl-eis berieden uit het water " opkwam, dat de zyden van het Vaartuig 'er geheel me" de bezet geraakten. Dathy, dit ziende, dikwyis, zo " ras hy aan den oever kwam, de Vaartuigen, hadt doen omkecren, cn den bodem omkorst vondt met dat Zs, " in de gedaante van doorfchynenden Yzel, omtrent ge! lvk het Zout in de Zoutpannen Kristallen fchiet, ot de Zuikcrbakkers Zuiker over de Confituuren fpreidcn.—- Dezelfde Heer beckmann heeft my ook bevestigt liet " verhaal door veele andere Bewoonderen van de oevers !' der Elvl my gedaan ; te weeten , dat, by den aanvang ,', van de Vorst, terwyl de Rivier nog bevaarbaar ,s uc ! Visfchers hem dikwyls Ysklompcn vertoond hadd.n ! met hunne ftokken, uit de diepte des waters gehaaid. ' Dat hy, dat Ys onderzogt hebbende, 't zelve zeer vei- fchillende gevonden hadt van 't gewoone Ys? t welk \\ zich op de oppervlakte vormt, cn dan nog met op de * ^Sene'mlnïg^van Visfchers op de > Ive verklaaren ,, ëenpaarig, dat inde koude dagen van den Herfst, lan'ei1 tyd vóór dat 'er eenig Ys op de oppervlakte der Riviere te zien is, het beneden Ys, naar Yzel gelyken; del hun bric "in ;t visfchen. Dit Ys liegt zich als dan aan'hunne Netten, en brengt-te wege dat zy dezelve. „ niet dan zeer bezwaarlyk kunnen ophaalen. ^  OVER HET GROND-VS. 563 De tegenwoordige Pastoor van de Kerk te ttllhelms%ure die vóór het Jaar MDCCLXX op het Eiland " Finckcmxcrdcr geftaan .hadt, het bovenftaande bevesti" aende , verhaalde my, dat geloofwaardige Lieden van " /vne voorbaande Standplaats A die den Visch m de " Noordse gaan vangen, en dikwyls regtftreeks met de " Vangst m Londen vaaren, hem betuigd hadden, dat zy " verfcheide keeren Ankers in den Zomer verlooren , en in " den Winter weder vonden, dat het Grond-is dezelve " uit de diepte, aan de oppervlakte des Watersj, bragt Dit bewys dagt mv volkomen bcflisfend , ik oordeelde het der moeite waardig, 't zelve op de>*auw^eurig" fte wyze te onderzoeken. Ten dien emde wilde ik in " eigen Perfoon die Visfchers fpreeken , welke woonden " on het gedeelte des Eïïzmte Finckemvcrdcr, toebehoo" rende aan de Stad Hamburg, cn ik verzogt den Heer " wolkmann, Raadsheer te Hamburg, toen Schout van " dat o-edeelte des Eilands, my die Lieden te zenden, " naa dezelven als Schout vermaand te hebben, om my " eén betrouw verflag hunner waarneemingen te doen. " Ingevolge bier van , kwamen, in February des Jaars " MDCCLX.XXIV, twee deezer 'Finckemterderfche Vis" fchers , die tot in de Noordzee vischten, by my. Zy " bekran-tigden niet alleen het bovengemelde bengt van " hun geweezeo Pastoor , maar voegden 'tg by , in t voorlecdcn jaar gezien te hebben , dat een groote Steen , aan welken een der Tonnen , die de gevaarlyke Plaatzen op de Rivier aamvyzen,' met een Keten vast geli maakt , met den vloed tot by Finckenverdcr gekomen was; dat die Steen met de zwaare Keten geheel V met Grond-I's zich omkorst vondt, zo dat men klaar , kon zien , en met zekerheid mogt befluiten, dat dit . G -ond-Ts. uit hoofde van deszelfs loortlykc hgtheid, dit alles tot de oppervlakte des Waters hadt opgehee,, ven. Dat, te deezer oorzaake, 'er geen Voorjaar voor,, by °'aat, of zy ontmoeten on de Zandbanken , of ande„ re Plaatzen , waar men zulks niet zou verwagten , der,, celyke Steenen met de Ketens, aan welken dc Merk„ Tonnen hadden vastgelegen. Als mede groote Steenen , „ die men met veel kosten aan den kant der Riviere ge„ bragt hadt, om de Dyken tegen den flag des Waters te „ beveiligen. Eindelyk , dat zy dikwyls het verdriet „ hadden , om hunne Vischnetten , met de Zmkloodcrt „ daar aan, op 't Water tè zien dryven , u]t hoofde yari III. DEEL. MENGELW. NO. 14. SS „ tól  5Ó4 BRIEF het Sïchl-Ts, 't welk zich daar omgezet hadt, en ze deedt opdryven, terwyl men geen ander Ys in dc Ri,, vier zag; dat zy, omtrent dien tyd, Grond-Ts onder „ het vaaren aan 't einde hunner lange Haaken vonden. „ Deeze zelfde Lieden beweerden, dat men in de Elve het Grond-Ts veel langer vindt dan het Ys op de„ zelve: want in het Voorjaar, wanneer de Rivier geheel „ open is, en men 'er geen Ys meer in ziet dryven, raak,, ten zy zeer dikwyls met hunne Vischftokken op het Grond-Ts, 't welk nog op de bedding der Riviere lag, „ 't welk dan, door herhaalde ltooten los geworden, of ., uit zich zeiven , of met de Netten te gelyk, bovenkwam. ,, Dat men, de geheele Rivier door, Grond- Ts aantrof, zo „ daar de grond zandig, als waar dezelve modderig, is. Dat de oppervlakte van dit Grond-Ts zuiver en vlak „ was ; maar het bencdenfte gedeelte doorgaans eene ,, zvvartagtige, of andere kleur, hadt, naar dat de bed- ding der Riviere medebragt. Dat zy dikwyls dit Ys zo vast en hard gevonden hadden, als 't geen op de. Oppervlakte gevormd wordt. Dat het , eindelyk , }, fchoon het zich nog fterk vastgehegt vindt aan de bed,, ding der Riviere, eer het met geweld los gemaakt was, ,, het de ligtheid hadt van gewoon Ys; en dat het, zo „ ras men het rondsom met ftokken los ftootte, in onj, geregelde klompen opvvaards fteeg , eene dikte hebbe, „ welke het Opper-Ys nooit kreeg; als mede, dat het, „ op de Rivier dryvendc, door den ftroom werd medege,, voerd, zonder ooit weder na den grond te zinken. „ Deeze befchryving van dc gedaante, dikte, digtheid, ,, cn ligtheid, deezer Ysfchotzen, die, verre van al het 5, andere Ys verwyderd, zich dikmaals , van dc bedding „ der Riviere opkomende, boven op de Oppervlakte ver„ toonden , werdt my niet alleen bevestigd door eene „ groote menigte Inwoonders en Zeelieden, van dit Ei„ iand; maar ook door het getuigenis van den Opzigter „ der Dyken op Wilhdmsbottrg , en des Sluiswagters ; 5, deeze laatstgemelde voegde 'er by, dat, op een tyd, ,, wanneer het Water zonder Ys was, het Grond-Ts hem vaak groote ongelegenheid veroorzaakte , dewyl het , gehegt aan het beuedcnlte gedeelte van de Sluis, het ,, openen en digt doen der Deuren verhinderde, totdat ,, hy , door middel van Haaken , 't zelve wegftootte; dat dit Grond Ts als dan voor zyne oogen boven kwam, en doof de ftroom werd weggevoerd. „ De  over het grond-ys. 5Ö5 • De Opzigter der Dykcn van dit Eiland verzekerde my desgelyks, dat hy, veelmaalen last gekreegen heb" bende, om openingen in het Ys te doen maaken,. tot " bevordering van den loop des Waters, en dikwyls ter " diepte'van zestien en. twintig voeten, zwaare ftukken " Grond-Ts gevonden hadt, op den bodem der Riviere " vast zittende, dat deeze, door middel van met Ys beflaage Stokken los gemaakt, fchielyk boven kwamen, en daar bleeven dryven." De Heer brauns hadt, zich ook willende verzekeren , ol men Grond-Ts in de Noorder,Zeeën vondt, en zich niet voldaan houdende met de antwoorden der Zeelieden van zyn Eiland, den Heer berend bosen, een der grootfte Kooplieden te Hamburg, aangefprooken, en verzogt, dat deeze hem eenigen zyner ervaarendfte en kundigfte Capiteins wilde zenden, om ze over dit ftuk te onderhouden. De Heer rosen zondt hem, op den twee- en- twintigften Tanuary MDCCLXXX1V , twee Capiteins , gerrit cooter en booy juannüs. Deeze Zeelieden hadden veertig Taaren lang alle bekende Zeeën des Aardkloots bevaaren , alleen de ^Zuidzee uitgenomen , en fcheenen daarenboven , vrv kundig in de Natuurlyke Historie. Zybetuigden , op verfcheide Plaatzen , de twee foorten van Ys , na welke de Heer bkauns onderzogt, ontmoet te hebben; doch meer in het Zeewater dan in de Rivieren, tot de diepte van achttien vademen, of achthonderd voeten, en zo lang de oppervlakte des Waters niet bevrooren was. Dat zy, in tegendeel, het nooit zagen in de Noordzee, ter plaatze waar dc diepte meer was dan achttien vademen; maar wel zomtyds in de Bnltifche Zee. Dat men veel Ys aantrof op den grond der Zee in Holland, in Texel, omftreeks Amfierdam . en boven al in dc Zuiderzee, niet tegenftaande dezelve een klei- en moddergrond hadt. Dat zy het niet ontmoet hadden op hunne Tochten na Groenland en de Straatdavids, als waar zy niet konden komen dan in den Zomer , en welke. Oorden zy vcrlaaten moesten eer de Vriestyd aankwam. Dat zy., eindelyk, het nooit gezien hadden in het Kanaal, in de Spaansche Zee, in AeMiddelandfche-Zee, in den Oceaan, zelfs niet in de Witte Zee, by -irchangel; doch dat zy de laastgemelde Zee niet bevaaren hadden , ten tyde dat het Ys zich doorgaans vormt. De Capitein gerrit cooter voegde 'er nog by, boe het hem, by den aanvang van een ftrenge Vorst, in den Jaare MDCCLXV, gebeurd was, dat, op een tyd, wanneer S s 2 het  5$ is r ieit het Bovenwater nog niet bevrooren was, een Kabeltouw in de diepte der klve geworpen, van zelve boven kwam , geheel met Ys omzet. De volgende Waarneemingen en Proeven heeft de Heer brauns zelve gedaan. i, In den Winter , der Jaaren MDCCLXXII en MDCCL.XXXIII , wierp hy, in een diep houten Vat, Spykers , Naalden, Yzerdraad, met Hair en Wol omwonden. Dit Vat, met Water gevuld, zette hy op de oppervlakte van een fteeds loopend Water, "t welk daarin eene beweeging onderhieldt, gelyk aan die eene Rivier veroorzaakt. Alles, wat in dit Vat gedaan was, werd aan den bodem met Ys omzet, terwyl 'er boven in geen Ys was ;■ een dcrgelyk Vat, door 't welk geen ftroomend Water ging, bevroor van boven , zonder dat dë daar in geworpen goederen met Ys omzet werden. Hy merkte in deeze Proeve op , dat het Ys zich in het eerstgemelde Vat, meer dan het Hair en de Wolle, dan aan hetYzer, gehegt hadt. i. Hy hadt in den nagt , tusfehen den twaalfden en dertienden Maart, des Jaars MDCCLXXXV, in een Kamer, die nochtans niet zeer koud was, gezien, dat een korst Ys zich zette op den grond van een Tinnen Vat, terwyl het bovenfte vloeibaar bleef; maar ditYs ging los, zo ras hy het hadt aangeraakt , en klom bovenwaards, even als het Grond Ts in de Rivieren. 3. Dikwyls verpligt zynde in den Winter, zelfs op gevaarlyke tyden, op de Elve te vaaren, hadt hy, even als dc Heer beckmann , opgemerkt , dat de buitenkant van zyn Vaartuig van onderen omkorst wierd met kleine doorfchynende Ysklootjes, ter grootte van een Ert. Ten zelfden tyde klaagden de Visfchers, die hy ontmoette, dat zy hunne Netten, in ftede van met Visch, met Ys uit de diepte bezet vonden. 4. By zyn menigvuldig vaaren op de Elve , hadt hy waargenomen, dat, by den aanvang van de Vorst, uit de diepte des Waters, eene groote menigte dier doorfchynende Ysklooties opkwamen , die zich op dc oppervlakte zamen voegden , nieuwe Schotzen vormden , of de reeds dry ven de vergrootten. 5. Het zagte Weer , 't welk men gehad hadt, op 't einde van January en in 't begin van February des Jaars MDCCLXXXVÏ , het Ys geheel van 't oppervlak der Elve hebbende doan verdry ven, ontftondt 'er, den tweeen  over het grond-ys. $7 cn drie- en- twintigften van Fcbruary, fchielyk eene geweldige koude. De Heer brauns, na Hamburg geweest zynde , keerde na U ilhelmsbourg weder , op een diepgaand Vaartuig; met een voor den wind, ging het Vaartuig, een arm van de the fchielyk oVeriteeken.de, over een Ysb,ank hcenen met een ongewoon geraas , even als of het over oud yzer getrokken werd. De Scheepslieden bezagen, by hun komst tc Wilhclmsbourg, het Vaartuig van beneden, en vonden 'er kleine Ysfchotzen, als yzel, aan vast gevrooren. 6. Reeds in den Jaare MDCCLXXXIV , hadt een Knegt des Baljuws van WHhelmsbourg den Heer brauns verteld , dat de Korven , in de diepte der Elve gezet, om Aal te vangen, menigmaal, by het begin van de vorst boven gekomen waren, geheel met Grond-Ts en Sichl-Tr omzet. Hy wilde deeze Proeve zelve neemen, en beftondt bet in de Winters van MDCCLXXXIV en MDCCLXXXV verfchcide keeren; doch , zonder daarin te flaagen : dewyl. het bovenwater altoos tc vroeg bevrooren , en met fneeuw bedekt was. Dan eindelyk gelukte het hem volkomen by de eerfte Vorst, in de maand November MDCCLXXXVI. Twaalf Aalkorven hadt hy meer dan twintig voeten diep laaten zetten. Den zesden November, 's morsens ten acht uuren, toen de Rivier nog zonder Ys was , biceven die Aalkorven onzigtbaar : maar omtrent den middag kwam dit twaalftal boven , van buiten omkorst met die doorfchynende Ysklooties. Van binnen waren zy vervuld met kleine plaatjes Ys , welke zich aan den kant, dc een boven de ander , gezet hadden , deeze haalden niet meer dan twee vierkante duimen in oppervlakte , en ren hoogften { in dikte ; doch ze waren zo ver van elkander verwyderd , dat ze tusfehenruimten leverden, beftaande in een groot getal ledige celletjes , van eene pyramidaale figuur , en verfchillende grootte, beftaande' de ruimte van | vierkante duim. Deeze foort van Aalkorven worden altoos in diervoege gelegd , dat de wydfte opening gekeerd is naaiden ftroom des waters : waar uit de Heer brauns opmaakt , dat dit binnen Ys 'er niet ingebragt kan geweest zyn door den ftroom : maar dat het omkorftend Ys, de Korven ligter gemaakt hebbende , dezelve ophief , vóór dat het Ys daar binnen zich geheel kon vormen. 7. De Heer brauns in de ftrenge Winters van de Taaren MDCCLXXXIV, MDCCLXXXV en MDCCLXXXVI, Ss s dc  göS BRIEF de Proefneemingê, No. i vermeld, herhaald hebbende , merkte in de ftrengfte koude op , dat het water in de vaten , welker oppervlakte in rust was, ten zelfden tyde Van boven en beneden bevroor, terwyl het water tusfehen beiden vloeibaar bleef, ondertusfchen was het Ys beneden altoos zeer verfchillende van het Ys boven. 8. In dc maand January , MDCCLXXXVII, hadt hy op de Elve, onmiddelyk onder eene groote uitgeftrektheid doorzigtbaar boven Ys , eene andere Ysbedding waargenomen , volkomen gclykende naar Sichl-Ts , dat is tc zeggen beftaande uit doorfchynendc klootjes. Deeze tweede Yslaage moet gevormd zyn , na dat het water reeds vau boven bevrooren was, zonder zulks zou het zich na de oppervlakte verheven hebben: dewyl dc foortlyke zwaarte van hetYs altoos ligter is dan die vau het water. De menigvuldige Proeven van den Heer brauns hebben hem geleerd, dat de Lichaamen, die het fchielykst met Ys onder het water omkorst worden , zyn , Zeildoek .. Linnen , Hair , bovenal gekookt Paardenhair , Mosch , Boombast met Mosch begroeid: onder de Mctaalen, Koper, Geelkoper, Staal , cn bovenal Tin, wordt eer met Ys aangedaan , dan Yzer, zo lang dit niet geroest is. Onder de Steenen worden de zagte, en die vol hooien zyn, eerst aangedaan, dc gehouwen en gebakken Steenen weinig , en een ronde Vuurfteeu geheel niet. Voor 't overige namen Zegellak, Pik. Harst, Zyde, bereid Leder , Wasch , gewascht Linnen , enz. Hout , zonder bast, cn glad gefchaafd, geen Ys onder water aan. De lieer brauns befluit uit deeze Waarneemingen en Proeven. I. Dat, onder het water, Ys gevormd wordt, wanneer het bevriezen van de oppervlakte verwylt. II. Dat zich, by den aanvang eener ftrenge Koude , veel kleine doorfchynendc Ysklootjes uit het water verheffen , verzamelen, en op dc oppervlakte groote Ysfchotzen vormen , in 't Noorden vau Duitsihland, bekend onder den naam vnnSiek of Sick-eis; maar dat hy nog onzeker is, of deeze foort van Ys gevormd wordt op den grond der R'vicre , of tusfehen dezelve en de oppervlakte , waar de beweeging zo groot niet is als aan de oppervlakte» III. Dat, behalven dit Ys, zich op de gronden der Rivieren groote Ysfchotzen vormen , die zich niet boven water vertoonen , dan na dat ze zyn los gemankt , of wanneer zy zich gehegt hebben aan lichaamen, niet zo vast  OVER HET GROND-YS. 5^9 \ riist vereenigd met het bedde der Riviere, of zy kunnen 'er van gefcheiden worden, zo ras zy , door middel van dit Ys eene mindere foortlyke zwaarte gekreegen hebben dan het water, 't welk zy wegftooten; en dat deeze foort van Ys den naam van Grond'Ts by uitftek verdient, om het te onderfcheiden van het Sichl-Ts. IV. Dat deeze beide foorten van Ys eene groote graad Koude vorderen; en dewyl deeze niet algemeen, of ten minften van korten duur is in dc zuidelykfte gedeelten van Europa, heeft men zich geheel niet te verwonderen , dat de Franfche en lialiaanfche Natuurkundigen tot dus lang de mogelykheid ontkend hebben, dat liet Ys onder het°water kan gevormd worden. V. Eindelyk , dat wel is waar het Grond-Ts, volgens alle "Proeven , dus verre genomen , zich ligter dan het boven Ys laat los maaken; doch dat het nogthans , opeen hoopend, zeer fchadclyk kan weezen voorDykcn en Werken , aan den oever der Rivieren. Ik heb, myne Heeren , niets te voegen by dit Uittrekzcl van het vertoog des Heeren brauns , dan alleen den oprenen wensch, dat allen, die tot nu toe met my getwyleld hebben, wegens de vorming van Ys onder water, van die dwaaling te rug komen, cn dat dit ftuk der Natuurkunde in 't einde eens op een vasten voet gefteld worde. Indien gy, myne Heeren , of eenigen uwer kundige Eeezeren, ondertusfchen deeze Waarneemingen^ niet beflisfend genoeg vinden, zo bid ik u, door uw Journal, mv de daar op gemaakte bedenkingen te' laaten toekomen , ten einde ik die twyfelinge konne overzenden aan myn Vriend, en hem om oplosiing verzoeken. Ik ben, enz. lausanne io Jan. 17b». Dc Heer desmarest heeft dc volgende Aantekening hy dit Stuk gevoegd. De Waarneeming, -veikc gy my wel hebt willen medcdeelen paart zich met verfchcide andere, door my geplaatst in het Journal Phyfique , i7ri3, Jan. en daarom oordeel ik ze u tc moeten medcdeclen. In dc Verhandelingen, van dc Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen tc Haarlem, [XV. D. p. 520.] berigtcn de Heeren van der geer en zii.lesen, dat een. Voerman tc Krimpen aan de Lek, by ondervinding, ge" zien hadt, dat een zwaare Pont, waar mede de Rydtui" Ss 4 „ gen  57° brief over het grond-ys. ,, gen overgezet worden , in den Herfst by ongeluk ge,, zonken , en welke zy, naa veel aangewende moeite, ,, nogthans niet hadden kunnen boven krygen , zo dra „ het 's Winters aan 't vriezen raakte , "boven kwam ,, met een ganiche fchol Ys, daar om vast gevrooren. ,. Men heeft verder by Waarneemiuge, dat, by harde „ Vorst , de Ponten en andere Vaartuigen , op de Ri„ vieren liggende , van onderen aan den bodem zodanig „ met Ys bevriezen, dat dezelve nauwlyks door het wa„ ter te vervoeren zyn ; maar zo dc Rivieren vast liggen , laat zich. het Ys van den bodem, on !er de ge„ melde Vaartuigen, van zelfs los. By Ysgang ziet men „ ook dikwyls fchollcn Ys dryven, daar zwaare Steenen „ in vast gevroren zyn, die 'er dm hunne zwaarte, , niet wel op gegooid kunnen weezen : waarfchynlyk zyn dezelve met Ys onder water omvrooren, en, zo dra het Ys magtig wierd die op te tillen , met 't zel„ ve na boven komen dryven. Dc Heer voigt vermeldt, in zyn 'Troiftcme Lettrc fur les Mantdgnei.* twee gelykfoortige gevallen, die hier wel plaats verdienen. ,, Wanneer men Hout langs de Riviere afvlot, gaan 'er ,, wel eens Balken verlooren, eenigen deezer, Zinkbalken zynde, gaan na den grond, en blyven; doch als de ,, Winter komt, en' het fel koud wordt, beurt het Ys, „ 't welk zich beneden in de Riviere vormt, deeze Balken na boven : wanneer zy zich vast zetten aan de ,, Schuiten, waar men ze opvischt. De zelfde Heer voigt verhaalt, dat een zyner Vrien,, den, die gewoon was zich te baaden in een Meer, by d' ckhof, omftreeks Kiel, aan den kant van het Meer", ,, eene verzameling vondt van ftukken Granitlteen, welke ,, 'er het voorige jaar niet was. Wegens deeze verandering ,, een ouden Visfchcr vraagende , voor wiens Huis hy deeze ,, verzameling aantrof, gaf deeze hem ten antwoord, dat ,. deeze vcrplaatzingen zeer dikwyls voorvielen: en dat, ,, de grond van het Meer bevriezende, het Ys de Stee, nen , op den grond verfpreid, opHgtte, dat als dan die , Steenen , met Ys omzet, door den wind herom gevoerd, heenen dreeven, aan den wal kwamen, dat, het Ys van de Steenen los dooiende, deeze, naa dus omgedreeven te hebben, weder na den grond gingen."  verkort berigt van de pel e w-eilanden. 571 verkort berigt van de telew-eilanden , gele■ gen in het westlyk gede' lte van den stillen oceaan. Zamengefteld uit de Dagverhaalen en Onderrigtingen van Capitein henry wilson, en eenigen zyner Officieren , die , in Oogstmaand des Jaars MDCCLXXXIII , daar Schipbreuk leden met de Antelopc , een Paket van de Engelfche Oostindifiehe Maatfchappy. Door george keate, Esq. F. R. S. en S. A. (Vervolg van bladz. 534-) TTet gunftig berigt , 't geen Mr. wilson bragt , geJ- A vo'egd by de boodfehappen, van wegen den Koning, door zyn Broeder en Zoon, den Capitein gedaan, bezielde al bet Volk met moed: zo dat zy, met verdubbelden yver , de hand aan 't werk floegen , en allen vlyt aanwendden , om alles , wat zy konden , uit het Wrak te haaien. ■ Op den vyftienden van Oogstmaand kreegen dc Engelfchen tyding, dat de Koning ftondt te komen; en kort "daar op zagen zy een, groot getal Canoes den uithoek, die de Haven vormt, omvaaren. Maar 's Konings Canoe hieldt ftil, zo ras dezelve in de .Baay was, en hy beval een gedeelte van de Canoes, die alle gewapend waren, na den anderen kant van het Eiland zich te vervoegen; waarfchynlyk denkende, dat een zo groot getal gewapenden onrust by de Vreemdelingen zou verwekken. Met de overige Canoes roeide hy voort, in groote ltaatlykheid, zo verre het water, 't welke by de ebbe zeer laag was, wilde gehengen. 's Konings Broeders gaven Capitein wilson te verftaan, dat het nu zyn tyd was den Koning te gemocte te treeden. Twee van zyn eigen Volk namen hem op de fchouders, cn bragten hem door het water na 's Konings Canoe ; hy werd verzogt 'er in te flappen. Capitein wilson , en de Koning, wiens naam abba thulle was, omhelsden elkander. De Capitein verhaalde het ongeluk , hem overgekomen , aan abba thulle, door den mond van de twee Malaijers , cn herhaalde zyn verzoek, om een Vaartuig te mogen bouwen, waar mede zy na Huis S s 5 mog-  57- verkort berigt mogten vaaren. De Koning gaf hier toe op nieuw verlof, om het te vervaardigen op het Eiland, waar zy zich bevonden, of op het Eiland , waar hy woonde; het laatfte aanpryzende: 'er byvoegende, dat het Eiland, waar zy aangekomen waren, ongezond was, en daarom onbewoond, en dat hy vreesde voor hunne gezondheid, als de wind uit een anderen hoek opftak. Dc Capitein onderrigtte hem, ter wegnceming van deeze zwaarigheid, dat hy een Perfoon by zich hadt, wiens werk het was, kwaaien te geneezen; en dat het zeer ongelegen voor hem zyn zou , verder verwyderd te weezen van het geftranddeSchip : dewyl zy het noodigc van 't zelve als dan niet zouden kunnen haaien, zonder veel tyds te verliezen. De Koning keurde dit goed. Wanneer de Koning een teken gaf, dat hy aan Land wenschte te gaan, liet Capitein wilson zich door zyn Mannen aan ftrand draagen, en abba. thulle , in't water flappende, volgde hun. Hy bezag den voorraad, de wapens , en de tenten , aan ftrand opgeflaagen, met veel aandagt, gelyk ook zyne Broeders gedaan hadden. Hy nam zodanige ververfchingen, als zy hem konden aanbieden , aan, als mede de Gefchenken, welke zy hem deedcn. Tegen den avond begaf hy zich met allen , die by hem waren, na de andere zyde van het Eiland, en fcheen zeer in zyn fchik, met alles wat hy gezien en ontvangen hadt: doch zyne twee Broeders bleeven met hun gezelfclup by de Engelfchen. Den volgenden morgen maakten zy een aanvang met de helling tc vervaardigen, om het nieuwe Vaartuig op tc timmeren; in den naamiddag kwam de Koning weder voor den Inham, waar zich de Engelfchen bevonden. Capitein wilson en diens Volk hadden dien morgen ontdekt, dat het gclaad van 's Konings beide Broeders zeer betrokken ftondt , en ontdekten nu, op dat des Konings, die zelfde ftrakheid, of, gelyk zy 't noemden, koelheid; dit baarde niet weinig ongerustheids, dewyl zy niet wisten eenigen aanftoot gegeeven te hebben; noch ook, zo dit het geval mogt weezen, hoe zy het zouden vergoeden. Capitein wilson werd anderwerf verzogt, by den Koning in de Canoe te gaan: hy bewilligde hierin met alle bereidvaardigheid: abba thulle betuigde hem, naa dat hy blykbaar zeer veel gewelds op zich zeiven gedaan hadt om tot (die verklaaring' te komen, dat hy zich in een Oorlog vondt ingewikkeld met eenige Nabuurvolken , die hrm ver-  van de pelew-eilanden. 573. veröngelykt hadden: dat hy, uit het geen zyn Broeders gezien, en de Malaïjtrs hem verteld hadden, wist welk een kragt hunne Vuurwapens oefenden ; hy wenschte daarom gaarne, vier of vyf van zyn Volk gewapend te mogen hebben, om, voor weinig dagen , ten ftryde tegen zyne Vyanden uit te trekken; niet twyfelende ol dier byftand zou hem een beflisfendc Overwinning geeven. Capitein wilsqn niet weetende, wat het geval zou kunnen zyn van eene weigering, antwoordde terftond , dat de Engelfchen -als zyn eigen Volk waren, dat zy 's Konings Vyanden voor hunne Vyanden hielden; en dat de verzogte Mannen gereed zouden weezen . als hy dezelve vroeg, 't Gebaad des Konings , zyner Broederen , en der daar by zynde Eilanderen, klaarde onmiddelyk op: cn het bleek Capitein wilson ten vollen, dat de naargeestigheid , op dezelve korts te vooren verfprcid, toegefchreeven moest worden aan hunne vrees , om eene gunst te vraagen, die hunne nieuwe Vrienden ongeftraft zouden kunnen weigeren; of hun onaangenaam weezen toe tc ftaan. • Abba thulle vermeldde Capitein wilson , dat de ftryd binnen vier dagen zou aanvangen , dat hy op morgen om dit Volk zou verzoeken . en mede neemen na felew, het Eiland, waar hy zich onthieldt, dat hy hun, zo ras mogelyk , naa het gevegt, zou te rug brengen. Intusfchen zouhy , zeide hy, uit eigen beweeging, zo veel Man als 'er van dc Kngclfchen mede gingen, van zyn eigen Volk by hun laaten; 'er by voegende, dat men alle mogelyke zorge zou draagen, om de Lieden, die met hem ten kryg toogen , onverzeerd te rug te brengen. De Koning kwam 's volgenden daags, den zeventienden , om de gewapende Mannen: en vyf wakkere jonge, Knaapen verzogtcn hunne Schcepsgenooten, dat zy, zonder het lot te werpen, (waar toe een ieder zich gereed betoonde , ) mogtcn heen gaan. Het werd toegeftaan. De Koning , zyne Broeders, en Zoon, namen ieder een Engehchman in hunne Canoe : dc Engelfchen hunne Makkers, by 't vertrek, driemaal vaarwel toeroepende; abba thulle , met al de zynen „ de meening van dit bedryf verftaan hebbende, ftondt op, en fchrceuwde mede. Zy , die op het Eiland bleeven, voeren yverig voort ■met het timmeren van het Vaartuig; doch de vyf Man niet wederkeerende voor den vyf en twintigften, en dus langer weg blyvende, dan abba thulle gezegd hadt, beo&on Capitein wilson met de zynen reeds hunnent hal»  574 verkort berigt halve ongerust te worden. Dan om zich, voor het toekomende , min af hangelyk te maaken van hunne nabuuren, in gevalle de kryg naadeelig mogt zyn afgeloopen, wierpen zy eene hoogte op rondsom de Tenten, en haalde een ftuk zwaar Gefchut en twee Draaybasfen van het Schip. Het eerfte zetten zy op het Koopaard, zo dat het den ingang van de Haven beftreek , en de twee Draaybasfen plaatften zy op dc (lompen van daar toe afgehouwen boomen , zodanig, dat zij ze allerwegen heen konden draaijen. Dit in gereedheid gebragt zynde, begonnen zy zich aan te merken, als bykans onafhangefyk van abba thulle, en diens Volk. Doch het zien hunner Makkers, die 's naamiddags van den vyf en twintigften gezond en welgemoed opdaagden , vergezeld van hun ouden Vriend raa kook , verdreef al hun vrees; doch hun genoegen, dat zy zich tot eigen befcherming in ftaat gefteld hadden, verminderde niet. Het berigt door Mr. cum.mins , een Onderofficier van de Antelope, een der vyf mannen , op deezen Krygstocht uitgetoogen , gegeeven, komt hier op neder. 's Avonds, den zeventienden , gingen zy aan land, op een klein Eiland, omtrent zes mylen ten Oosten van het Eiland, waar de Engelfchen geftrand waren . cn drie of vier mylen van Pelcw, 's Konings verblyfplaats; zy werden daar met alle beleefdheid en gastvryheid onthaald'; den volgenden morgen voeren zy na Pelew, waar zy tot den een en twintigften bleeven: dewyl de Koning alle zyne Canoes ten oorloge niet eerder byeen kon kfygen. Met het aanbreeken van den dag, verzamelde af het Krygsvolk, gewapend, voor 's_ Konings Huis; hunne wapens beftohden uit Bamboos-fchigten van vyf tot acht voeten lang, gepunt met het hout van den Bctclnootboom , en ' gebaard. Van deeze bedienen zy zich , als zy man tegen man en van naby vegtcn; maar zy hadden ook korte , die zy, door middel van een ftok, van omtrent twee voeten lang, op een grooten afftand wisten te werpen. De Engelfchen fcheepten zich in vyf onderfcheide Canoes, met welke zy, omtrent tien of twaalf mylen, verder Oostwaards opvoeren; verfcheide dorpen aandoende, die abba thulle toebehoorden, waar zy ververfchingen innamen , en verfterkingen kreegen ; 's naamiddags kwamen zy in 't gezigt van den Vyand. Zv hadden toen by zich, eene Vloot van omtrent honderd vyftig Canoes ", op welken meer dan duizend Mannen ge-  VAN DE PÉLEW-EILANDEN. 575 geteld werden. Van de magt des Vyandlyken Volks hadden de Engelfchen geene gisfing kunnen maaken. . Eer het Gevegt begon, begaf zich raa kook met zyne Canoe digt by de vyandlyke Stad, en fprak eenigen tyd met den vyand; hy hadt een der Engelfchen, thomas dutton , by zich; doch deeze last om niet te vuuren, eer hy een afgefprooken teken ontvangen hadt. 't Geen raa kook tegen den Vyand fprak, werd met veel blyken van onverfchilligheid aangehoord; hy wierp een Schigt na den Vyand, (dit was een teken des aanvals) en dit werd door een Krygsgefchreeuw van den anderen kant beantwoord. Dutton brandde op 't eigenfle oogenblik los. Een Man viel oogenbïiklyk dood neder, en dit bragt hun in zulk eene verwarring, dat het Volk, met groote haast, het ftrand verliet, terwyl die in de Canoes waren in 't water fprongen, en zo ras mogelyk zogten land te krygen: nog eenige Snaphaanfchooten werden 'er geslaan, die den Vyand geheel verftrooiden: en abba thulle , nevens zyn Volk, fcheen zo volkomen voldaan met dit merkteken van Overwinning, dat zy geen werk maakten van den vlugtendeu vyand naa te zetten; het eenigst voordeel, 't welk zy 'er van namen, was, dat zy aan Land gingen , eenige Kokusnootenboomen de vrugten afplukten, en de Yamswortelen en andere verzamelden voorraad mede namen. ,Zy keerden terftond te rugge, de Koning was zeer blyde met den behaalden Zegen; zy hielden op verfcheide plaat-r zen in den Hertocht ftil, waar de Vrouwen met zoeten drank vcrfcheenen, om dien Heldenftoet te laaten drinken ; doch de afftand te groot zynde om dien avond t'huis te komen, verfpreidde de Vloot zich in verfcheide Kreeken, omtrent acht uuren 's avonds, en bleef leggen. Den volgenden dag hieldt men Feest in alle de Iluizen, digt by 't ftrand; 's naamiddags gingen de Tochtgenooten weder aan boord , en bereikten dien avond Pelew. Aldaar was het den volgenden dag niet dan Vreugd- en Feestviering: en liet de Koning 's anderen daags de Engelfchen heen gaan, hun alle kentekens van de uiterfte voldoening geevende, wegens hunne betoonde dapperheid. Hy deedt ze uitgeleide tot aan den waterr kant, en zondt twee groote Canoes, gelaaden met Yams en anderen Voorraad, ten diende hunner werkende Me* defcheepslieden. De Generaal raa kook wilde Jiun t'huis brengen: doch zy kwamen egter dien dag niet verder dan het r  576 verkort berigt het kleine Eiland , waar zy zich den eerften nagt onthouden hadden : want hunne oude Vrienden ontvingen hun , indien zulks mogelyk was , met grooter gastvryheid dan voorheen, en waren om ftryd bezig, om doof tekenen hun te beduiden , dat zy wisten hoe veel de Engdfchcn toegebragt hadden , tot de nederlaage van 's Konings Vyanden. Den volgenden morgen lieten zy de bewonderde Helden trekken , om zich te vervoegen by hunne Tochtgenooten. en raa koo. Kunstliefde fpa'art geen viyt. Te '/.altbtmnci by H. H. de Meyere, 1788. in octavo, 112 bladz. Wy gelooven niet het geen de Richter, of Opfteller, van dit Werkje zegt dat de Zangen welken in dit Boeksken vóórkomen, voortbrengfelen ■ zyner alereerfte , zyner vroeg/t?, Jeugd zyn. Niet om dat dezelve meer waarde bezitten, dan hy 'er aan toekent; maar om dat men gaene Wiegelingen vindt, die hun teêr gevoel, door zulke net afgeperkte gedaebtenftreepen verbaazing wekkende uitroeptekens:!! ... en zagte af... ge...bro... ken woor...den, weeten uit te drukken. In dat vroege tydperk ('preekt het wezenlyk gevoel, of de Natuur alleen; en het valfche Jentintnteeïe zwygt dan nog, zo wel als alles wat een gewrongene kunst verraadt. Lotie en Daphne behelst eene verzameling van Minnedichten , door een Jongeling, die zich agter de. Voorrede F. J. Winter Tromp tekènt, alle , in den nieuwen fentimenteelen trant gefchreven- zynde veele dier (tukjes. zelfs aan het hoofd, gekenmerkt rnet'de woorden, Affectuoje, Allegro, Romance Graciojo, Largo, enz , op dat men toch niet misfe , de meerdere of mindere craaden van tederheid, op het eerfte gezicht, te gevoelen, Agter deze Minnezangen volgt eene Rltapfodie, en eenige Naarvoleinecn, Fragmenten genoemd; onder welken de Klaagzang van graY, de Kerkhof op het Land, de eerfic plaats verkregen heeft, fc-hoon wy reeds'een veel beter Vertaaling daar van bezitten, in het Mengelwerk, onder de Spreuk: 'l enaimus ad Caleftem Patriam uitgégeeven C*) Het oogmerk dezer bygevoegde Naarvolgingcn zullen wy met des Dichters woorden voordraagen; op dat men ook over den fentimenteelen flyl van het Voorbericht zal kunnen oordeelen. De weinige Vertaalingen agter myn Lotje geplaatst. waren zo geheel en al voor het warmftc levendigfte gevoel eefchreeven; • zo volkomen voor myn hart geftemd: tegen mynen wil overmeesterde my myne ontroering; —4 ik „oest - moest volftrekt — beproeven, — of het moogelyk ware dezelve met al — al die kragt, — dat Zagte vertederende vuur — die aandoenelykheid, welke het oorfpronselvke bezat, in onze welluidende moedertale te dóen over- firoomen! ■ Doch, in hoé verre het my gelukt zy; — dit... dit laate ik aan u, wier harten door de begunfligende Na¬ tuur', voor eene zagte teêrgevoeligheid gevormd werden! — eeheel en ook alleen ter beflisfinge over. 8 Zo ;a: ben ik warelyk gelukkig genoeg geweest, van hier (*) lilde Stukje, b'adz, g.  10TJE EN DAPHNE. 64? hier 'n eenigzins te flaagen? en vooral,..., hebbe ik het genoegen, dat myne proeve, met den Osfian genomen, eenigen byval verwerft !! wel aan ! ik zal als dan myn reeds voor langen genomen, befluit dadelyk wel ligt in uitwerking ftellen; — ten minften beproeven, of het my gelukken wil, dat ik u aandoenelyke tedere harten in myn Vaderland ! dien heerlyken vervoerenden, Zanger eenmaal gansch en al in het NcderduiDch aanbiede ! een aanmerkelyk gedeelte hebbe ik reeds lange te voren bewerkt; — het wagtc fleehts naar eene beflisfende uitfpraak, om eensj of ten vuure, gedoemd worden ; of het ligt te zien! Ziet daar Juist de taal der Helden , die fneuvelen moeten, of verwinnen. Maar voor Dichters is 'er immers nog een middenweg? Waarom juist een der uiterllen , het verbranden , of doen drukken zyner papieren kinderen gekozen.' kan men ze dan niet ongedrukt bewaaren , tot de Jongeling een Man geworden is ? of tot het Kunstvermogen zo veel aangewonnen heeft , dat men hen behoorlyk kan befchaven , of in ftaat is , om nieuwe te maaken die beter zyn ? Deze weg is mogelyk de veiligfte voor onzen Dichter. Korte gefchiedenis of befchryving van de Zeereizen rondom de Wereld, tn de voornaamjle ontdekkingen in het Zuiden en in het Noorden. Doer chr. lud. reinhold. Dr. PA. A. L. M, Leeraar in de Wis- Natuur- en Tekenkunde aan het Gymnafium te Osnabrug, en Lid van verfcheiden geleerde Maatfchappyen. Uit het Hoogduitsch vertaald. In 's Gravenhage, by 1. du Mee en Zoon, 1788. In groot 8vo, 132 bladz. Tda eenige voorafgaande aanmerkingen over de Scheepstogten -"-vier Ouden, en de ontdekking van America, door Christoffel Columbus en Americus Vespucius, behelst dit Stukje een kort berigt van de Zeereizen rondom den Aardkloot, die ten getale van 23 opgeteld worden. Verder een beknopt verflag van de voornaamfte reizen ter ontdekkinge eener doorvaart in het Noorden, en teromzeilinge van de Noordlyke Landen; mitsgaders van de eerfte Scheepstogten der Hollanders na Oostindien. Hierby is gevoegd, eene korte gefchiedenis der voornaamfte Landontdekkingen, met een berigt van de gefteldheid der merkwaardigfte ontdekte Gewesten, inzonderheid van de Zuid-Eilanden, en voorts van de Polaarlanden, of de Noordelyke en Zuidelyke Ysftreek. Ten laatfte geeft men nog eene hoofdzaaklyke herhaaling en korte befchouwing van de weinig bekende Landen* Men kan ligtlyk uit deezen opgegeeven inhoud opmaaken, dat de Heer Re.nhold, in zulk een klein Stukje, zodanig eene verjfcheidenheid byeenverzamelende, niets anders dan een oppervlak»  648 C. L. REINHOLD, ZEEREIZEN. vlakkig denkbeeld, van dat alles beeft kunnen leveren ; de? zyn Gcfchrifttniet zo zeer diene, om geregelde kundigheden deswegens aan de hand tc geeven, als wel om in een kort bellek de merkwaardiefie ontdekkingen, van tyd tot tyd door de Zeevaart gedaan, onder 't oog te brengen; waarom hy 't ook maar befchouwd wil hebben, als behelzende Bydragen voor de Geegraphie; in welken zin het ook gevocglyk geplaatst kan worden, by de meermaals gemelde Nederlandfche Reiztn, na de meest afgelegene gewesten van den Aardkloot. Ahnamch der Natuur. Vier Stukjes. Te Amfteidam, by I. de Jongh, 1788. In 8vo. 8 bladz. Onder deezen Tytel fielt men zig voor, den Leezer een te gelyk aanaenaam en leerzaam Tuinboek in handen te geeven. Men heeft naamlyk opgemerkt, dat de gewoone Tüïnboekén te droog zyn , om ze met vermaak te doorbladeren , waardoor ze dan veelal flegts terloops ingezien worden; dit heeft aanleiding gegeeven tot het oplfellen van een Tuinboek, 't welk, terwyl het de noodigc onderrigtingen omtrent het tuinieren behelst, tevens de daartoe behoorende zaaken, op eene bevallige wyze, met natuur-en zedekundige befpiegelingen doorvlogten, ontvouwt. Het oogmerk is maandlyks zodanig een Stukje af te geeven, 't welk de tuinbezigheden, en 't geen wyders met opzigt tot het buitenleven opmerking vordert, geduurende den tyd van twee maanden voordraagt; zo dat zes agtervolgende Stukjes een volledig Tuinboek voor 't geheele jaar zullen leveren. De vier, die wy thans onder handen hebben, gaan over de maanden Mei December; en de uitvoering is van die natuur, dat dezelve vry wel aan 't oogmerk beantwoorden; zo dat het voor hui, die buiten leeven, cn zinlykheid voor de daartoe betreklyke werkzaamheid, mitsgaders lust tot natuurlyke en zedelyke bci'cbouwmgen, hebben , wezenlyk tot een aangenaam en leerzaam tydverdryf kan (trekken. By een volgend Stukje zullen wy 'er wel eens een Itaal uit overneemen , dat ons beftek tegenwoordig niet wel toelaat.  PROGRAM M A s»fy va n f--)o {$töy}Wi'j$u$. T E Y L E R 'S TWEEDE GENOOTSCHAP, VOOR DEN JAARE i^so. TTeYLER's TWEEDE GENOOTSCHAP, de uitbreiding der Proef■ onder yin delyke Natuurkunde wel willende, zo veel in hun vermogen is, bevorderen, zoude gaarn zien, dat men van de veelvuldige nuttigheid deezer weetenfchap meer algemeen overtuigd ware, ten einde men des te yveriger poogingen moge aanwenden tot voortzetting van dezelve. Her. i ' Ge-  C % ) Genootfchap belooft deshalven, (dit jaar door den wil des Stichters tot het uitfchryven eener vraage betreklyk de Natuurkunde verplicht zynde) de gewoone Eere-penning van ƒ400, innerlyke waarde, aan den geenen, die op de meest bevatbaare, en overtuigcndftc wyze zal hebben aangetoond: — Welke uitgebreide nuttigheid, de Proefondervindelijke Natuurkunde hebbe, zo voor het huishoudelijke leeven in 't algemeen, als voor eiken beoefenaar van dezelve in V byzonder f — welk licht zy over andere nuttige weetenfchappen ver■ fpreide? -— op welke wyzen men eene meer algemeene beoeffening van dezelve, byzonder lyk in deeze landen, het best zoude kunnen bevorderen? — en laatftelyk wat men ter uitbreiding onzer natuurkennis zoude kunnen in t werk feilen, met gegronde redenen van verwachting van dezelve met nieuwe en belangryke ontdekkingen te zullen ver ryken f De  ( 3 ) De andwoorden verlangt men, het zy In de latynfche of franfche, doch liefst in de nederduitfche taal, goed leesbaar gefchreeven, verzegeld met een cachet, en alleen ondertekend met een fpreuk; waarby een briefje, dezelfde fpreuk tot opfchrift hebbende, met het zelfde cachet verzegeld, en van binnen des fchryvers naam en woonplaats bevattende. Dezelven moeten gezonden worden aan Teyler's Fondatie-huis te Haarlem, voor of uiterlyk op den eerften April 1790, om beoordeeld te worden voor den eerften November van hetzelfde jaar, De fchryvers gelieven zich te wachten hunne verhandelingen met hunne eigen hand gefchreeven toetezenden, of daar in hunne hand hier en daar te laaten zien, voor al de geenen, die weeten, dat hunne handen by Leed en der Fondatie bekend zyn; alzoo elk ftuk, waarin de hand des fchryvers ontdekt wordt, tot het mededingen naa den prys niet zal toegelaaten worden, even als of het met  (4) met des fchryvers eigen naam ondertekend ware. Ook gelieven de fchryvers verdacht te zyn copien van hunne verhandelingen te houden, vermits het Genootfchap geene ontfangene verhandelingen of copien van dezelven ter revifle zal afgeeven, onder welke voorwaarden dezelven ook mogen gevraagd worden. Wyders herinnert het Genootfchap by deezen den -algemeenen regel, dat de fchryvers, by het afzenden hunner verhandelingen, zich verplichten die verhandelingen, op welken zy den eereprys mogen behaalen, of waar van het Genootfchap eenig. ander gebruik verkiest te ^maaken, niet te mogen laaten drukken, het zy geheel of gedeeltelyk, dan met toeftemming van het Genootfchap, noch van dezelven eenig ander gebruik te maaken, voor dat zy door het Genootfchap zulllen zyn uitgegeven.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTRN EN WEETENSCHAPPEN j BETREKKELYK. verhandeling over spreuken VII: 22, 23. Door thomas hunt, D. D. F. R. et A. S. S» Hoogleeraar in de Hebreeuwfche en Arabifche Taaien ie Oxfort. Hy ging haar ftraks agter na, gelyk een Os ter Slagtingc gaat; en gelyk een Dwaas tot de tugtiging der Boeijen, tol dat hem de pyl zyn lever doorfneedt; gelyk een Vogel zich haast na den Strik, en niet weet, dat dezelve tegen zyn leeven is, {Vervolg en Slot van bladz. 555.) r~Vis verre hebben wy aangetoond, met hoe veel gronds JL/ dit deel der Spreuken vertaald kan worden : Gelyk een Hart tot de Netten of Strikken. Ons blyft nog over het woord ddv , waar over de Vertïtalers het verre van. eens zyn. Onze Engelfche Overzetters, (en zo ook de. Nederduitfehen,) begrypendc , dat het iets [Iraffends betekent , zetten het Boeijen over, en veelen Hemmen met hun in. Doch al waren 'er eenige gronden voor dien zin, gelyk 'er geene zyn, dezelve kan hier niet te pasfe komen : want wat heeft een Hart met Boeijen te maaken ? Wy moeten , derhalven , uitzien na eene betekenis , voeglyker aan deeze plaats. Dit doende, mogen wy aanmerken, dat wy niets van dit Woord, of eenig ander van denzelfden oorfprong, hebben, dan 't geen wy ontmoeten in het III Hoofdft. van jesaia , reeds aaneetoogen (*) : en hier komt het flegts twee keeren voor; eens als een Werkwoord, en eens als een Zelfftandig Naamwoord; en gevolglyk moet al het licht, 't welk ons tegenwoordig Hebreeuwseri daar aan kan geeven, van daar ontleend worden. En, naardemaal, in 't He* hrttuwsch, C*"i Zie boven bl. 549. III. deel. m£ngelw.|?0. 15» Vv  592 VERHANDELING breeuwsch, nis mede in alle Tafilen, daar van oorfpronglyk , het Werkwoord het Wortelwoord is, waar van het woord afftamt, moeten wy met het Werkwoord beginnen: de betekenis van 't zelve ééns bepaald zynde, zal die van het Zelfftandig Naamwoord van zelfs volgen. De Propheet, in 't aangeweezen Hoofdftuk, de Joodfche Vrouwen (of, gelyk eenige denken, het verwyfde gedeelte der andere Sexe (*),) beftraif'ende over de bui-' tenlpoorige ligtvaardigheid haars gedrags en opfchiks, zegt onder anderen van haar , dat zy P^onm onvbjia Beraglihern teakkasnah, door de LXX overgezet vrai^rzi, Speclende of Dartelende met haare voeten. De Syriër heeft Danfcnde met haare voeten. De Arabifche Overzetting is, gelyk de Griekfche, welke dezelve doorgaans volgt in de Boeken der Propheeten, Speelende met haare voeten: een Arabifche nog ongedrukte Vertaaling heeft, gelyk de Syrifche, Danfende, Trippelende met haare voeten (§). Hier hebben wy, derhalven, een genoegzaam gezag' om den zin van het wooi'd D3j> te bepaalen , even als te vooren, om Hart in plaats van Dwaas te zetten : te weeten, de zamenflemming van veele Oude Overzettingen; in alle dezelve heeft het Werkwoord, gelyk wy gezien hebben, de betekenis van Speciën, Trippelen, Danfen, of iets dergelyks ^ f Geen (*) Zy willen, dat zulks aangeduid wordt door het Manlyk voorzetzel on hem, hun , gevoegd by 't woord "'7J1 Ragli, Voet. (

(Akas), genomen in den zin van -danfen of fpringen P Zamenftemmende met die betekenis van het Werkwoord D2V CAkas), is die van het Zelfftandig Naamwoord m'DOi' (Akafnii), in het 18 vs., en o D3i?n nnon (Tifereth haakafm) zal letterlyk betekenen, het Cieraad der Danferye, dat is , naar het Oosterfche Taaleigen , Haare Danscieraaden ($). Welk foort van Cieraad$n deeze waren, kan misfchien niet nauwkeurig bepaald worden; het valt ten uiterften bezwaarlyk, op deezen afftand van tyd, den lleutel te vinden van de Kleedkamer der Dogteren Zions, en een onderfcheiden verflag te geeven vau de verfcheide foorten van Klederdragtcn en Opcierfelen, door den Propheet in dit en de volgende verzen opgeteld. Doch welke die Cieraaden ook waren: 't zy een byzonder foort van Schoenen, gelyk eenigen willen (*) ; of Bellen aan de Schoenen, die onder het gaan klinken, naar anderer opvatting (f); of Ketenen of Banden om de Beenen, in de gedaante van Kousfebanden, (gelyk de Reizigers vernaaien, dat de Oosterfche Vrouwen tot op oee- breeuwfehe woord DW> behoudt, als het gefchiktfte oordeelende, om den zin deezer plaatze uit te drukken - dat is, zy maakten zulk eene beweeging met haare voeten , als dit woord aanduidt. Pocock, numb. 32. (§) De evengemelde Arabifche Overzetter noemt het , den trots, dien zy betootiden in haare iigte en vaardige beweeginge7i. (*) Jarchi's Comrnent. (f) Kimchi's Comrnent, Vv a  VERHANDELING deezen da- draagen (*)zo als anderen het begrypen $\ Waar in de Cieraaden ook beftaan hebben; het gebruik hina Dngetwyfeld van de beweeging af. En mdien het een klinkend geluid maakte, gelyk onze EngelfchcXatxiiers en anderen voorondentellen, huig de klank des Cvera"ds af vaifde Cebacrmaahng des Perloons . die 't zelve droeg (f), gelyk die der Ringen of Voetbanden, welke zy (*) RaüWOLF fchryft: „ Zy draagen ook Rirignn om haare Beenen en Armen, en zomtyds eene groote menigte rtfrens;, " die onder het wandelen werken , op- en neuergaan en dus " een «root geraas geeven." Ray's CoileEi. of 'Irqvelts end Vop. 166. Uit deeze gewoonte verklaart de Heer sai.e de woorden van mahométh, in het XXIV H. van den Coran : Laaten zy, (naamlyk de Vrouwen .) g^n geraas met !>a"re xoctin maaken-. dat is, fchryft hy: „ door het febudden der Rin- aen, welke de Vrouwen in het Oorten om haare enkels draa" gen, cn doorgaans van goud of zilver zyn." En laat hy 'er óp volgen, i't welk hier voornaamlyk dient,) „ De hovaar- dve, weike de Joodjck* Vrouwen in ouden tyd betoonden, " in een klinkend geluid te maaken met deeze Voeuieraaden, " wordt bv meer andere dingen van denzelfdcn aart ftrenglyk " berispt door den Propheet jesaIA." Sale's Translation of the Corm, p. 192. De Heer la roque heeft ons den Arabichen naam van deeze Ringen gegeeven. „ Zy (de Vrouwen.) hebben andere groote uitgeholde Ringen, ei liever Snoeren, " omzet met kleine ringen , welke 'er rondsom at hangen. " Men vult deeze holligheden met kleine fieentjes , die als bel" len klinken, wanneer zv gaan; ceezc groote Rinptn worden . Geopend op eene plaatze, die de gedaante heeft van eene wssfende maafii en aan het dunde van het been gehegt. " reeze Ringen, dié men Kiwlkhal noemt, maaken een geluid, " 't welk aandu'dt. dat de Vrouw van den Huize of andere " Vrouwen voorbvttaan: waarop de Huisgenooten zich in eene *' eei'b;edi"p geftalte zetten, en anderen zich verbergen of hee" nen gaan, ten einde zy dezelve niet zullen aanzien." La roque, v'-sar:. P 264. be Arabilt he Naam Khalkhal, ons door dien'Reiziger'opgeseeven, is dezelfde, als het woord door r. tanchcm en andere Arabifche Jooden gebruikt, om O'CDjr over te zetten. (D Zie r. t\nchum . in zyn Lexicon, MurRd getyteld. Van welk hoogfehatbaar Werk, nog nimmer gedrukt, meer dan geil Handfctirift bewaard wordt, onder de Oosterlche Sci.atten, in ae Jhdleaanfche Boekery. ' CD Dit was ook het gevoelen van calvinus, als hy fchryft;  OVER SPREUKEN VII: 22, 23. 595 zy tegenwoordig draagen: en is 'er geen de minfte reden om eenige andere betekenis te hegten aan het Zelfftandig naamwoord, dan die het heeft van het Werkwoord,'t welk in 't algemeen Danfen of Springen betekent, wat ook de byzondere wyze, waar op zy dit deedert, moge geweest zyn (*). Om nu het gezegde op 't geval voor ons toetepaslen. Ik neem het woord D3y voor het Deelwoord (Benoni) van het Werkwoord D3» irruit , overeenkom (tig met het Deelwoord iSin dmbtüdns, in 't begin van deeze zinfnedc; en volkomen zamenllemmende met no festlmm, desgelyks het Deelwoord van tm, welk laatfte Deelwoord de" 3 hier vooraan gevoegd heeft, aan 't hoofd der derde gelykenisfe, op eene wyze geheel gelykvormig met Dbjb aan 't hoofd van de tweede. En dit woord bar agt ik, dat hier het zelfde betekent als niDO. n (TeakkasnaW) jksaia lil. 16. naamlyk danfen of fpringen. Indien wy hier byvoegen de betekenis van het Arabifche Akash, /'«-of oploopen , (.want de eindletters zyn wisfelbaar, ' zal dc zin der plaatze weezen, Gelyk een Hart in de netten jpringt of loopt. Waar op in den natuurlykfteri en eigenlykffen , allen in 't oogloopenden , zin volgt, tot een pyl zyn lever doorfnydt. Met deezen zin ftefrit de Vertaaling overeen van symmachus, die , fchoon hy (Avilf) en niet ->"« las, (gelyk zyn *e>f<»» Dwaas düidelvk toont,) nogthans o:v overzet door fpringendc: ccn zo gepast woord , als hy met mogelykheid zou hebben kun- Libenter reeïpio Mam interpret ationem, quod fonitum ambulandi ediderint. Zie zyn Comrnent. (*) Dewyl het, in deeze Verhandeling, zeer veel afhangt van de betekenis, welke wy aan het woord D3V hegten, zal het eene bykomende voldoenir.g aan den Leezer fchenken, als wy hem verwittigen, dat deeze zin, om de hier bygebragte redenen, voor den waaren is aangenomen in Dr. taylor's Hebrew Concordance. In den Bybel, uitgegeeven door den geleerden HACBiGANT, in 't jaar 1753. wordt deeze zin der woorden VIn en D3J' te deezer plaatze desgelyks aangenomen. De Schryver van Kamih verklaart dit door twee Arabifche woorden, die beide, onder meer andere betekenisfen, betekenen, ergens op- en ergens inkopen. Hy vergelykt die woorden wyders met het woord, omgeeven, en past het toe op Honden, die een Stier omringen, gelyk ik boven reedi opmerkte: eo» deakbeeld, niet ongefchikt tot opheldering van onzen Texft Vv 3  59ö VERHANDELING kunnen kiezen, om de vlugheid en fnelheid van het Hart uit te drukken (*). Laaten wy nu de twee verzen, zamengevoegd, leezen, en zy zullen op deezen zin uitloopen, Hy ging haar regt' fireeks agter naa, gelyk een Os ter flagtinge gaat; of als een Hart in de netten fpringt, tot dat een pyl zyn lever doorfnydt , gelyk een Vogel zich haast na den ftrik, niet weetende, dat dezelve tegen zyn leeven is. (t) Volgens deeze vertaaling is de eerfte en de tweede Gelykenis van denzelven aart, en beide zyn ze beftaanbaar met de laatfte : over 't geheel ontdekt men eene fchoone opklimming; de onderfcheiden graaden van fpoed waar mede de Ós, het Hart cn dc Vogel, ten verderve gaan, vertoonen zeer gepast de onderfcheide vorderingen, waar mede de Jonge Zondaar in zyn verderf (lort ; hy gaat eerst traag en als met wederzin heenen ; vervolgens verhaast hy zyne fchreeden, en fnelt , naar gelange hy verder komt, met volle vaart, vogelsvlugt heenen. In het reeds gezegde, twee dingen verondcrfteld zynde , betreffende de wyze om een Hart tc vangen; naamlyk dat het eerst verftrikt, cn dan met een Pyl of Spiets doorftooken wordt; zal het niet ongepast zyn, een kort woord hier by te voegen, om tc toonen, dat de oude wyze, om dit foort vau Wild te jaagen, met deeze twee vcrondcrftellingen volmaakt overeenkomt. En om hier 's Leezers geduld niet te vermocijen , met eene menigte aanhaalingen op een tc ftapclcn , uit onderfcheide Schryveren ontleend, zal ik my vergenoegen, met 'er één by te brengen, myns oordeels genoegzaam om dc zaak uit te maa- (* Het zal aan de voorgaande aanmerking eenige fterkte toevoegen, als wy aanmerken, dat, joel I. 17. het woord, thans wzv, door de LXX overgezet is -.-.;..-.-« , waarfchynlyk door hunne Leezing of i.d, ; in ftede van izbl', de tegenwoordige: want het woord wordt te dier plaatze alleen gevonden. (t) Het woord in het eerfte vers, door de Engelfchen Regtflreeks overgezet, vertaaien de LXX door i«*-(f>»S«i«, verleid, verdwaasd, in den zin van nna JeduBus .pelleitusfuit. De Griekfche woorden zyn oh fsr^oAxS*™» *vt» *.i%$a$tt<;. Hier mede (temt oveieen eene Arabifche, tot nog onuitgegeeven, Overzetting: Ik zag htm, haar arter na gaande, verdwaasde als hv wii.' Pocock. MSS. Bodl. Lib. Num. 285 Doch zulks maakt geene veiandering in den zin der Spreuke zelve.  OVER SPREUKEN VII: 22, 23. 59? maaken , en buiten alle fchaduw van twyfel te ftellen: ik bedoel xenopiion , die, in zyn Cynegetlcs, in 't breede de wyze befchreeven hebbende , op welk men een Hart moet omringen of betrappen, met deeze woorden eindigt, ,, Wanneer het Hart indiervoegen gevangen is, ,, moet gy, als het een Mannetie mogt weezen , 'er niet | „ dist by komen, want deeze ftooten met de Hoorenen „ en"Pooten; gy moet op een afftand uwe pylen daar op „ laaten affnorren." Deeze wyze om een Hart af te maaken , ftemt volkomen overeen met de verondcrfteldc in de boven opgegeevcne Vertaaling. Het wordt eerst gevangen in den Strik, het Net of eenig ander verftrikkend werktuig, cn dan afgemaakt door een Pyl of Spiets: want het oorfpronglyk woord ïn betekent beide. VERHANDELING OVER DE SEXEN DER PLANTEN, DOOR DEN RIDDER ,CAREL LINN/EUS , MET AANTEKENINGEN VAN DE HEEREN SMIïH EN BROUSSONET. (Vervolg en Slot van bladz. 520.) By de voorheên bygebragte Voorbeelden, cn een oneindig getal andere, den Plantkundigen zo wel bekend, en die zelfs, te hunner aanpryzinge, de verdienften der Nieuwigheid niet zouden hebben wegens welker egtheid zy alleen kunnen twyfelen, die de Natuur niet waargenomen en zich geen moeite gegeeven hebben, om haare werkingen na te fpeuren , zal ik 'er geene voegen. Ik keer my tot een ander onderwerp, 't welk zeer veel lichts zal kunnen verfpreiden oyer het Stuk, 't geen wy thans behandelen. Ik zal fpreeken over dc Tweellachtige Planten , welker oorfprong ons ftaat na tc gaan, lk zal 'er van vier gewaagen, wier vorming myn eigen oog heeft waargenomen. P oor eerst. Dc Veronica fpuria , befchreeven in ket III (*) Men herrinnere zich hier , dat de Academie van Petersburg , in de uitgefchreevene Vraag , geen andere dan nieuwe Proeven vorderde"; ingevolge hier van , heeft linn/eus verfcheide Waarnecmingen , zints lang in zyne Werken geboekt , niet aangehaald. S. V v 4.  595 verhandeling III Deel van de Amoznitates Academica., pag. 35, is voort» gefprooten uit de Veronica maritima , bevrugt door de Verbena officinalis; men vermenigvuldigt ze gemaklyk door afzetzels: zy gelykt naar de Moeder in de Vrugtdeclen, naar den Vader in de Bladeren. Ten tweeden. Het De/phinum hybritlnm (f) fchoot op in een gedeelte van. myn Tuin , waar het Oelphïnumelatt/m , en het Aconitum napellus , zich by elkander bevonden. Het gelykt naar de Moeder in de inwendige deelen, dat is , in 't geen tot de bcvrugting behoort , en heeft de meeste overeenkomst met den Vader, het Aconiium, in de uitwendige deelen, of de Bladeren: naardemaal deeze Planten , die dit Delphinum hebben voortgebragt , elkander zeer naby komen , geeft deeze zeer veel rypwordende Zaaden. Ten derden. Het Hieracium taraxaci, op onze Gebergten , door den Heer solander , in den Jaare MDCCLlII gevonden , gelykt dermaate naar zyne Moeder, het Hieracium Alpinum, door de donker bekleedde Kelken, door de Steng, aan 't uiteinde met hairen bezet, dat-iemand, niet zeer oplettend, dezelve niet vau deeze Plant zou onderfcheiden ; doch de zagtheid 'zyner Bladeren, derzelver intandingen, met één woord , het geheele maakfel, komt dermaate overeen met denVadcr, het Leontodon taraxacum 5 dat men omtrent de herkomst zich niet kan vergisfen. Ten vierden. Het Tragopogon hybridum bepaalde myne aandagt in den jongden Herfst, in een gedeelte van myn Tuin , waar in ik het Tragopogon pratenfe, en het Tragopogon porrifolium , geplant had; maar dc Winter vernielde alle zyne Zaaden. Wanneer in 't volgende Jaar het Tragopogon pratenfe in bloem ftondt, nam ik, Js morgens vroeg, al de Zaadftoffe van de Bloemen weg, door dezelve te wryven; 's morgens ten acht uuren liet ik op die zelfde Bloemen de Zaadftoffe vallen van het Tragopogon porrifolium, en merkte met een draad de Bloemen uit, op welke ik deeze Proeve genomen had. Ik verza¬ melde de Zaaden, zo ras dezelve ryp waren , en zaaide ze in dien Herfst; zy kwamen zeer wel op, en hebben dit Jaar (f) Deeze Plant vindt men nier in de Species Phntarwm , noch in de Mmtisfa, maar men treft dezelve aan in het TJnneéiarifche Kruidboek , en de Heer gouan heeft dezelve befchrecven in zyne Jliuftrationes BotanicesK  OVER- DE SEXEN DER PLANTEN. 59-7 Jaar MDCCLIX purperen Bloemen , geel aan 't Gr,ondftuk, voortgebragt, die Zaad gaven. Ik twyfel zeer, of men eene Proeve kan neemen, die klaarcr dan deeze de vftort-1 teeling der Planten aantoont (*). Men kan niet loochenen dat deeze drie Planten nieuwe foorten vormen , voortgebragt door eene tweeflachtige voortteeiinge: zy toonen ons mede, dat een tweeflachtige Plant, wat de inwendige zelfftandigheid, dat is dc Vrugtdeelen, betreft, naar de Moeder, en wat de uitwendige, de Bladeren, betreft, naar den Vader gelykt. — ■ Deeze Procfftukkcn kunnen van zeer veel dienst weezen voor de Natuurkundigen. Want het is waarfchynlyk, dat veele Planten, die thans onderfcheide foorten van 't zelfde Gedacht zyn, in den beginne allen gevormd wierden van één en dezelfde Plant, door eene tweedachtige voortteeling. Veele Geraniums , van de Kaap de Goede Hoop , welke men nooit dan in dat gedeelte van Afriea heeft aangetroffen ,, zyn van alle andere foorten van dat Gedacht onderfcheideh , door de Kelk, uit één ftuk beftaande, door een groot aantal Bloemen op dezelfde ftecl, en een ongeregelde Bloemtros , zeven vrugtbaare Helmftyltjes , en drie gebrekkige en bloot liggende Zaaden. Deeze Planten hebben de grootfte overcenkomften met elkander, fchoon ze van elkander verfchillen, in den Wortel, de Bladeren, cn de Steelen , en men in verzoeking zou komen om te gelooven, dat deeze /Sfricaanfche foortcn alle van dezelfde Moeder herkomftig zyn, maar dat zy verlchillende Vaders gehad hebben. Maar of alle Planten elkander opvolgende voortgebragt zyn, dan of de Schepper van den beginne het aantal der foorten bepaald hebbe , is eene zaak ,MveIke ik niet op my zou durven neemen , tc bellisfen. Ik hou my te vrede , met tc denken , dat deeze foort van vermenigvuldiging niet rtrydig is met het ftelzel der Natuur, en de algemeene Wetten, door dezelve bepaald. Zien wy niet dagelyks, dat lnfecten, die doorgaans hun voed- C) Ik heb, in den Kruidtuin te Edenbwg , eene Tweeflachtige Plant gezien, voortgebragt door dc Papaver Orimtaftt , en de Papaver Sömniferum. Men hadt alle de Helmftyltjes , van de laatstgemelde Plant , afgefneeden, eer de Bloemen open gingen , en de Helmfiyltjes van de Papaver Orientalis op de Stampertjes gezet , wanneer die open ftondei. Men herhaalde tii* Proeve alle jaaren , met denzeifden uitflag. B. Vv 5  ^oo verhandeling voedzel op eene bepaalde Plant haaien, in zekere omftandigheden 'zich vergenoegen met een andere foort van Plant, van 't zelfde Geflacht? Wanneer men Hechts eens de Achyrantes aspera gezien heeft, en in opmerking genomen, haar Halm, de deelen des Bloems, de kleine Nectariums, van een zonderling maakzel , als mede de Kelken agterwaards gekeerd, wanneer de Vrugten rypen, is men overtuigd, dat het zeer "■emaklyk vafle, altyd deeze Bloemen van alle andere te onderkennen ; maar, als men de Achyrantes indien ontmoet , en bemerkt dat derzelver Bloemen , met die der even°-emelde Plant, zo veel overeenkomst hebben, en ten zelfden tyde waarneemt de groote , dikke, ftompe en onegte Bladeren "deezerPlant,komt men in 't denkbeeld, dat men voor oogen heeft de Achyrantes aspera, gemaskerd in het kleed van het Xanthium (Irumarium. Ik open hier den Plantkundigen een wyd veld voor groote ontdekkingen. Zy kunnen nieuwe foorten van Gcwasfen voortbrengen , door de Zaadltoffe van onderfcheide Planten, op verlchillende Wyfjes, tc verfprciden. Indien myn arbeid gunffig ontvangen wordt, zal ik het overige myns leevens^ belteedcn , inliet doen van dergelyke Proefneemingen. Om veele redenen hou ik my overtuigd, dat die talryke en nuttige verfcheidenheden van Kcukengcwasfen , bykans oo deeze wyze, voortgebragt zyn ; en ik veronderftel, dat om die reden, dus de verandering van grond op de Moeskruiden geen invloed heeft. Ik fiaa geenzints in 't o-evoelen der zodanigen , die denken , dat alle de verfcheidenheden aan 't verfchil van grond is toe te fchryven ' want, was het met de zaak in diervoege gelegen, dan'zouden alle Planten derzelver oorfpronglyke gedaante weder aannecmen , als zv op nieuw ter Geboorteplaatze geplant werden. De Voortbrengfels der tweeilach- ti°-e Planten verfchaffen ons dus een bewys van vooren, wegens de Sexe der Planten. Byvoeszcl van Dr. smith , wegens eenige Ontdekkin. «en, zints den Jaare MDCCLXXX gedaan, ten ö ' opzigte van de Sexe der Planten. De Planten , behoorende tot de Cryptogamia , of zogenaamde Heimlyker Egtsplantcn, cn boven al de Mosplanten worden bevrugt op eene wyze , waar van de Plantkundigen weinig weeten. Veele lciiryvers heb oen  over de sexen der planten. 6"o1 beweerd , dat deeze Planten geene Mannelyke noch Vrouwlyke Deelen hadden ; tot der zulken getal bchooren de Heeren tournefort , adanson , en necher ; deeze laatfte Schryver drukt zich over dit onderwerp uit, op eene wyze , die allervreemdst moet voorkomen aan allen , die ter goeder trouwe de waarheid zoeken , en gereed zyn dczcive te omhelzen , waar zy dezelve aantreffen. ,, Ik heb", fchryft hy, ,, my bepaald, om als ,, een verzinzel, als een droomery, aan te merken, alles ,, wat gezegd is, en vervolgens gezegd zal kunnen wor„ den , van de Sexen-deelen , en de Bevrugting der Mos- ,, planten". ■ Linn/eus en dillenius oordeelden, wysgeeriger dan deeze Schryver , volgens waarneeming en overeenkomst , dat het de Mosplanten , noch aan de Bloemen , noch aan Zaaden , ontbrak: zy geloofden zelfs die deelen ontdekt te hebben ; maar zy bedroogen zich. Micheli ontdekte eerst de Helmftyltjes en Stampertjes der Mosplanten, doch men heeft zyne waarneemingen verwaarloost: alle Schryvers , naa hem, wilden het nauwlyks gelooven , tot dat eindelyk , in den Jaare MDCCLXXX1I , de uitfteekende Waarneemer, Doctor hedwig , van Leipzich, zyn Hisloire des Mousfes in 't licht gaf. In dit Werk toont hy de Deelen der Bevrugting in de Mosplanten , in een zo groot aantal foorten , en ontdekt , op eene zo klaare wyze , de fchikking en werking dier kleine deeltjes, dat 'er geen ftoffe van twyfel meer overblyve. Hy bewyst , dat het Kookertje van dillenius , (door linn/eus het Helmtje geheeten,) en 't welk deeze beiden geloofden, dat het dc Zaadftoffe bevatte , niets anders is dan de Vrugt , en de ftoffe der Zaaden : hy bewyst verder . dat de deelen , door linn/eus , en andere Plantkundigen, voor Vrouwlyke deelen genomen, Mannelyke Bloemen zyn. De beroemde Hoogleeraar schreber hadt dit zints lang vcronderfteld. Zie zyn Disfert. de Phasco. Het denkbeeld van Dr. hedwig is door alle kundigen omhelst : hy heeft zyne onderzoekingen voortgezet tot alle andere Cryptogamias; de Academie van Petersburg heeft .een zyner Werken bekroond, waar in hy dc Bevrugting van verfcheidene ontdekt, 't Aangenomen grondbeginzel deezes Schryvers is , Omnis Planta ex Semine , Alle Plant komt uil Zaad voort; gelyk harvey vastftelde, Omne Animal ex Ovo . Alle Dier komt uit een Ey. Hy gelooft, dat dc Sappen in dc Planten omloopen even ais in de Dieren, en  6oi verhandeling over de sexen der planten. en dar het Planten- cn Dieren-vyk van elkander onderfcheiden kan worden , door de Mannelyke Deelen, die in alle Mannelyke Planten, naa de Bevrugting verrigt te hebben, verdorren, terwyl zy in de Dieren overblyven , en die werkzaamheid verfcheide keeren verngten. ■ Men zou verfcheide aanmerkingen tegen dit gevoelen kunnen in 't midden brengen; 1 is veel waarfchynlykcr, dat dc Natuur tusfehen het Dieren- en Planten - Ryk geene grenspaalen gefteld heeft , en dat de overgang van het eene in het andere op eene onmerkbaare wyze gelclnedt. verkort berigt van de peluw-eilanden , gelegen IN het westlyk gedeelte va n DEN stillen oceaan. Zamengefteld uit de Dagverhaalen en Onderrichtingen vau Capitein henhy wilson, cn eenigen zyner Officieren , die in Oogstmaand des Jaars MDCCLXXXtlI , daar Schipbreuk leden met de AntëlOpe , een jpakei van de Engclfche Oostindifchc Maatfchappy. Door georQE keate , Esq. F. R. S. cn S. A. (Vervolg cn Slot vau bladz. 57c.) Raa kook verfcheen 'ö avonds , den 28 van September, op Oroolong, met verzoek om vyf tien Man en één der Draaybasfen* tot een derden Krygstocht na Artimat' dewyl de twee voorgaande by de Bewoondcrs van dat Eiland die onderwerping niet te wege gebragt hadden welke naa herhaalde ncderlaagen van hun fcheen gevorderd te mogen worden. Capitein wilson en zyne Officieren Honden tien Man en de Draaybas toe. —— Naa den Avondmaaltyd gaf dc Generaal den Heer sharp , den Chirurgyn, te kennen , dat zyn Zoon , by t laatfte gevest', in den voet door een fpeer gewond was; dat de akebrooke gebaarde punt , in de wonde zittende 'er nie uit kon gehaald'worden ; hy verzogt hem öTede na Pelew tc gaan°en dit te verrigten. Mr. ham verklaarde, op dien tyd, met hun niet te kunnen trekken , dewvl drie hunner beste Mannen ziek lagen ; maar dewyl het deel, volgens uaa kooks berigt, zeer gezwollen en oinftooken was,raadde hy hem aan,'t zelve te ftooven, en  VERKORT BERIGT VAN DE PELEW - EILANDEN. 60% dat hy zo ras mogelyk zou komen. Omtrent de middag ging k aa kook , met de tien Man en de Draaybas , na Pelew. Toen op den tweeden van Octobcr de drie Zieken zich merklyk beter bevonden . verzogt Capitein wilson den Chirurgyn, dat hy met de noodige Inftrumenten na Pelew zou vaaren, en bezien of hy van eenigen dienst kon weezen aan den Zoon van raa kook. Aldaar komende vondt hy, dat het Volk van Artmgal te rug gekomen was, en ontving van hun berigt, dat het gevegt veel hardnekkiger en bloediger geweest was, dan de voorgaande; dat de Draaybas, die zy op een Canoe ha.lden weeten vast te maaken, veel dienst gedaan hadt; doch dat de vreugde der Overwinninge niet weinig verminderd was door den dood des Zoons van raa kook en van een ander Opperhoofd. De aangepreezen ftooving hadt den voet des jongen kooks veel doen flenken, en zy hadden de punt van den fpeer uit den voet getrokken : hy vondt zich hier door bekwaam , om te ftaan; en, fchoon hy niet kon loopen , hadt men hem met kunnen te rug houden , van den tocht tegen Artingal mede te onderneemen , waar ccn fpeer hem nedervelde. Schoon Mr. shakp , zo ras hy raa kook zag, hem het oogmerk zyner komfte op Pelew te kennen gaf, fcheen de lantstgemelde den dood zyns Zoons niet te tellen; maar bragt den Chirurgyn na het Paleis, waar de Koning met de Engelfchen zat; doch, naa dat zy eenige verfrisfingen genomen hadden, kwam hy by hem, en den Onderituurman , van wien hy zeer veel werks maakte, en verzogt hun hem te volgen. Hy bfagt hun na den oever, waar een groote Canoe gereed lag, waar in zy gingen met den Generaal en nog één- en- twintig andere Rupacks; terftond ftakcn zy over na een klein Eiland, tusfehen Pelew en üroolong gelegen. Op 't zelve geland, geleidde hy bun een ftuk wegs landwaards in, na eene plaats, waar een vierkant was met fteen belegd, omringd met vier of vyf huizen, naar allen fchyn onbewoond, om dat 'cr niemand uitkwam, en het gras tusfehen de fteeneu groeide. Naa dat zy waren gaan zitten, vaardigde raa kook een der zynen af, om een boodïchap te doen, die omtrent één uur weg bleef; al deezen tyd za. ten de Inboorlingen zeer ernftig te kyken, en zweegen ftil. Mr. sharp en de Onderftuurmnn wisten niets van 't oogmerk, waar toe zy te deeser plaatze gebragt waren. Toen  (5o4 VERKORT BERIGT Toen dc Boode wederkeerde, Monden zy allen op, en de Generaal geleidde hun na eene Stad, omtrent eene halve mvl van de plaats, waar zy wagtend gezeten hadden. Hier zagen zy een ander vierkant, met Mcenen belegd, omringd van huizen; veel menfehen zaten aldaar en Monden eerbiedig op, toen de Generaal met zyn gezellchap verfcheen. In 't midden van het vierkant of plein lagen «roote hoopen Yams en Cokusnooten op een geitapcld, en 'er Mondt zoete drank by. Zo ras de Generaal en zvne Vrienden gezeten waren , begonnen de Oppasfers van deezen voorraad uit tc deelen, eerst aan hun en zyn Gezelfchap, en vervolgens aan allen. Maar ons Volk nam waar , dat de Kokusnooten , tegen de gewoonte, welke zy op alle andere onthaalen hadden waargeno-^ men, alle oud waren; nogthans namen zy de oude, aan de Engelfchen voorgezet, weg, en lagen nieuwe in de ftede. Gcduurende'dit Feestmaal nam men de diepfte ftilzwysenheid in agt ; en toen 't zelve bykans geëindigd was, hoorde men op een afftand klaagende Vrouwe.ftemmen. Raa kook vatte Mr. sharp by de mouw, zonder één woord te fpreeken , en gaf hem een teken dat hy met den Onderftuurman zou opftaan, en zien , wat deeze droefenis veroorzaakte. Zy reezen op, cn oino-en na de plaats, van waar dit klaaggeluid icheen te komen; welhaast zagen zy een groot aantal Vrouwen, een' Dooden volgende, die in een mat gebonden, cn op een foort van baar van Bamboes gelegd, op de lchoiiwders van vier mannen gedraagen werdt ; geen andere Mannen waren by de Lvkftatie. Mr. sharp hieldt zich thans ten vollen verzekerd , dat het de Begraafcnis was des Zoons van raa kook; doch kon niet begrypen , waarom dit alles zo bedekt was toegegaan , en men hun o-een enkel woord deswegen gezegd hadt. Zy kwamen Sn dc Begraafplaats, juist toen zy gereed waren om het Lvk , in het daartoe vervaardigd Graf, by te zetten. Dit o-efchiedde zonder eenige plcgtigheid; de Mannen , die het o-edraagen hadden , begonnen terftond er aarde over heen0 te werpen , en het graf met handen en voeten te vullen • terwvl de Vrouwen nedcrknielden, en, met luid o-efchrceuw, den aftreftorven fcheenen terug te roepen , en aan te duiden , als of zy niet afgefchcurd konden worden van 't geliefde voorwerp, hun door den dood ontrukt. Een hevige ftortregen, toen nedervallende. dreet de Engelfchen, met eenige Inboorelingen , onder het cei-  van de pelew-eilanden. 6®5 fte dak, 't welk zy konden bereiken, om te fchuilen; naa dat de regen bedaarde, keerden zy weder tot raa kook en de Rupacks, die ook, in een naby gelegen huis, eene fchuilplaats gezogt hadden. Dewyl het weêr zeer ongefteld bleef, keerden zy dien avond niet na Pelew weder. Den volgenden morgen, eer zy vertrokken, nam raa kook , Mr. sharp en den Onderftuurman'mede na een huis, niet verre van de plaats, waar zyn Zoon den voorgaasden dag. begraaven was. Niet meer dan eene oude Vrouw zagen zy in alat Huis, die , zeker bevel van den Generaal ontvangen hebbende, uitging en wederkeerde met twee oude Kokusnooten , een bundel Betelnooten met de bladeren, en wat rood Oker. Hy nam een der Kokusnooten, deeze dwars over met Oker beftreeken hebbende , lag hy dezelve aan zyne zyde neêr, en naa eene wyl diepdenkens, uitte hy eenige woorden, die de Engelfchen, uit de gebaaren by dezelve gemaakt, voor een gebed namen ; met de tweede Kokusnoot deedt hy 't zelfde. Vervolgens overftreepte hy den bundel Betelnooten , en zat eenigen tyd fr.ilzwygend over denzelven neder, riep de oude Vrouw, en gaf haar den bundel met de twee Kokusnooten, benevens eenige onderrigtingen, over. Mr. sharp merkte op, dat zy dezelve bragt na de plaats, waar die Jongeling begraven lag ; doch niettegenftaande zyne en des Onderftuurmans nieuwsgierigheid groot was , om het einde van die plegtigheid te zien, wederhieldt de eerbied voor des Generaals rouwe, en de vrees van hem aanftoot te zullen geeven, hun, van die te voldoen, door de. oude Vrouw te volgen. Kort daar op keerden zy na Pelew weder, en van daar na Oroolong; de Generaal vergezelde hun derwaards. Capitein wilson ging den achtften van October, met raa kook, een bezoek by abba thulle afleggen. Toen zy op Pelew kwamen, vonden zy, dat hy 'gegaan was na een ander Eiland , Emungs geheeten , 't welk vry groot is, en tusfehen de tien en twaalf mylen ten Noorden van Pelew aflegt : doch hy hadt zyn oudften Zoon gelaaten, om hun te ontvangen én derwaards te geleiden. De Engelfchen veronderftelden, uit verfcheide omftandigheden , dat dit Eiland onderhoorig was aan eenen anderen Rupack ; nogthans deeden 'er zich eenige redenen op, om te veronderftellen , dat hy geen gelyken rang met abba thulle bekleedde. Hier werd een groot Feest ffe-.'  fioö verkort bekigt gehouden met zang cn dans: Capitein wilson werdt overlaadcn met Gei'clienken , die hy grond hadt om te denken , dat zy voor zeer kostlyk hielden. - - Den twaalfden keerden zy weder na Pehw. Waar zy in den avond aankwamen. Den volgenden morgen deedt alea thulle ter vierdemaalc aanzoek by Capitein wxso\' , dat nog ééne keer eenigen van zyn Volk -met hem ten ftryde mogten trekken, Hy gaf hier aan zyne toeftemming , onder voorwaarde , dat hy > op (Jrofjlong komende, zyn geheele Manfchap gezond vondt, werwaards hy dien inorgen met raa kook vertrok, en in den namiddag aanlandde. Op den zestienden kwam eene Canoe' te Oroolong, om raa kook te verwittigen, dat het Volk van Artingal, des oorlogs moede, Gezanten gezonden hadt, om den Vrede te verzoeken. Abba tijulle verfcheen den zeventienden zelve te Oroolong , vergezeld van acht Vrouwen en een ganfehen ftoet; allen ftonden zy zeer vcrftcld over het Vaartuig, 't welk zy daar zagen vervaardigen. De Koning met zyn Gezelfchap vertrok den één - en-twintigften ; doch niet zonder Capitein wilson de beloofde Manfchap en Wapenen te herinneren. Op den zeven - en - twintigften keerde hy weder met raa kook om de Mannen : de Engelfchen vernamen, dat de thans bedoelde Krygstocht o-erigt was op Pelelew, een Eiland Zuidwaarts van Pelew en Oroolong gelegen. Den een - en - dertigften kwamen eenige Engelfchen te rugge, en de overigen kort daar naa , en verhaalden Capitein wilson, dat het tut geen gevegt gekomen was : dewyl het Volk van Pelelew den Vrede verzogr hadt. De Koning van Pelelew kwam met abba thulle te rug , en beiden gaven zy den Engelfchen een bezoek op Oroolong. Het Vaartuig was nu meest in gereedheid. Abba thulle verzogt den Capitein, dat hy niet wilde vertrekken , zonder hem des berigt te geeven, dewyl hy twee Mannen mede na Engeland wilde zenden : zy bleeven korten tyd, en begaven zich na Pelew. Onze Tochtgenooten lieten den negenden van November hun Vaartuig, zo verre volbouwd, in 't water loopen , 't geen zy, op 't verzoek van abba thulle, die by dit afloopen, met zyne Broeders, tegenwoordig was, den naam van Oroolong gaven, naar het Eiland, waar men het timmerde, 's Anderen daags zondt abba thulle by Capitein wilson, met verzoek, dat hy zich zou ver-  van DR 1'ELEW-EILANDEWï OOf vervoegen op dc Watefplaats , aan de andere zyde van het Eiland : deeze daar verfcheefiefi zyride, vcrftondt hy uit 's Konings mond , dat die ten oogmerk hadt , heiri de Ecf eens Rupacks van den eerften Rang op tè draagen. De Capitein , hem zyn erkentenis betuigd hebbende, voor deeze hem toegelegde Eere, ging met den Koning en al de Rupacks onder dé ïchadüw van ecuigé groote boomen ; en werd Capitein wilson verzogt op een kleinen afftand te gaan zitten; hierop ontving rAa kook. een Ring , gemaakt van 't been eens diers , het Ordes-teken , uit handen van den Koning, cn ftak denzelveii aan Capt. wilsön's arm. Doch, eer hy dit verrigtte , was hy zeer zorgvuldig , om te weeten welke hand de Capitein meest gebruikte , cn dit ontdekt hebbende, raspte hy den Ring van binnen zo verre uit, tót dat hy denzelven , met behulp van verfcheide Rupacks, niet zonder veel moeite , over de vuist van den Capitein. en nan den arm kreeg. Den geheelen tyd. was 'er een diep ftilzwygen in agt genomen, zo by de Rupacks , die de Plegtigheid hielpen verrigten , als by het Volk . 't welk alleen'toekeek ; maar abt.a thulle liet niet af van fpreeken , fteeds raad geevende , hoe zy best den Ring over de hand zouden heen krygen. Hierop fprak dié Vorst den Capitein ftaatlyk aan, zeggende, dat het Been alle dagen glad gewreeven en zorgvuldig bewaard moeit worden, als een bewys van 'den Rang , dien hy onder hun bekleedde; dat hy dit merkteken Van Waardigheid', by alle gelegenheden , moest verdeedigen , en nooit toelaaten dat van zyn arm gefcheurd wierd, dan met verlies zyns leevéhh De plegtigheid geëindigd zynde , wenschten alle dc Rupacks Capitein wilson geluk , met in hun Orde toegèlaaten te weezen , en het Volk betoonde hem hunne Eerbiedenisfe. ' 's Avonds haalden zy alle de Tenten , en aridéréii voorraad , van wal aan boord van de Oroolong; zeilden daarop de haven uit, en ankerden by de versch-waterplaatsj aan de andere zyde van het Eiland. Raa k.ook en arra kooker zeilden met hun het Eiland om ; doch dé Koning verkoos het te voet over te trekken. Zo ras zy geankerd waren , vervoegde zich Capt. wilson by deri Koning , die hem thans zyn tweeden Zoon , leé böÖ geheeten, overgaf: deeze was een Jongeling , tusfehen de zeventien en achttien jaaren oud ; hy wilde hem vA Engeland zenden, gelyk hy betuigde, brtl ccii Engelscln III» DEELi mengëlw. nö. 15» Xj£ tWfl  6oS verkort berigt man van hem te maaken, cn daar door in flaat te ftellen, om by zyn wederkomst dienst aan zyn Land te doen. 't Was een Jongeling van goede hoop. Doch hy ftierf aan de Kinderziekte , vyf maanden naa dat hy in Engeland kwam. Op den twaalfden van November ftak dc Oroolong in Zee, om na China te ftevenen. Abba thulle vergezelde hun, tot dat zy digt by 't Rif naderden. Hier nam hy *t jongfte affcheid van zyn Zoon, en een allertederst van Capitein wilson en diens Volk. Maar wat was dit affcheid, in vergelyking met dat van hunnen eerften en beftendigen Vriend raa kook , die aan boord wilde blyven, tot hy hun veilig over 't Rif zag; toen zy over 't zelve waren , bleef hy eenigen tyd ftil en in diepe gedagten zitten , zo dat het Schip een goed deel wegs afgelegd hadt , eer hy het op zich kon verkrygen hun te verhaten. Toen hy in 't einde genoodzaakt was zulks te doen , kon hy niet fpreeken ; maar wees op zyn hart, als wilde hy zeggen , hier , hier voel ik fmart , in u vaarwel te zeggen. Hy vervoegde zich met onderfcheiding by zyn Neef lee boo , voerde hem eenige woorden te gemoete; doch buiten ftaat 'er meer voort te brengen, haastte hy zich na de Canoe, die op hem wagtte , en gaf, als deeze van boord ging, den Jongeling eene veelbeduidende groet met de oogen. Deeze raa kook , aan welken de Engelfchen op dit Eiland zo veel verpligtings hadden, fcheen ruim veertig jaaren tc tellen, en was van eene middelmaatige geftalte. Zyn gelaad drukte veel verftands en goedhartigheids uit. Hy was moedig en koen; nogthans zeer mcnschlievend; ftandvastig en doorzettend in alles wat hy ondernam; hy gaf zyne bevelen met veel minzaamheids; doch wilde ze volvoerd hebben; en het Volk fcheen hem met yver en genegenheid te gehoorzaamen. Hy bezat de ernst- haftigheid des Konings niet ; noch ook dc grappigheid zyns Broeders arra kooker. Hy brandde van weetlust, en eene begeerte , om de oorzaaken cn redenen op te fpcuren van alle uitwerksels , welke hy aanfehouwde: hy hadt eene voorbeeldige fterkte en werkzaamheid van geest; was wonder vlug in 't bevatten van alles , wat hem werd befchreeven ; en bezat een zo kiesch gevoel van Eerlykheid, dat hy altoos zeer misnoegd was, wanneer de Pelew-Eilanders, door eenige hunner kleine diefftallen, zyns oordeels , de wetten van Gastvryheid gc- fchon-  VAN DE PELEW-P.ILANDEN. . 6oJ fchonden hadden; deeze hield hy voor onfchendbaar heilig , en rustte niet , voor dat het weggenomcne weder gegeeven was. Alle dubbelhartigheid zag hy met verontwaardiging aan , en bejegende den Malayer , niettegenftaande deeze een groote Gunfteling des Konings was, met eene openlyke veragting : dewyl hy hem met die kwaal behebd rekende. Met één woord, raa kook was groot en goed (*) De Boekhandelaar g a. arrenberg heeft eene Vertaaling beloofd van het Werk , die wy te gemoete zien , en de Leezer, een breeder Verflag van de Pelew-ÉilandeH zal opleveren. Ons Uittrekzel bepaalde zich tot de Ontmoetingen der Schipbreukelingen, en 't geen onvermydelyk daar by kwam, Je Eilanden zelve betreffende : wy hoopen door onze Uittrekzels da leeslust tot het Werk eer opgewekt dan verzadigd te hebben. uittrekzel eener reize IN posega, een landschap iN sclavonie , door de heeren piller en mittel parcher , Hoogleeraars op de Univerfiteii van Buda, in den zomer, des jaars MDCCLXXXII. Vreemd was de oorzaak, die aanleiding gaf tot de Reis der Hooglecraaren piller en mittel parcher, en hebben zy, fchoon niet flaagende in hun hoofdoogmerk, gelegenheid gegeeven tot eene nadere kennis van de Landfireeke en de Inwoonders , dan men rot nog toe bezat. Van het een en ander een kort verflag mede te deelen, zal, zo wy vertrouwen , den Leezeren onzes Mengelwerks behaagen. Pofega of Posfega is de naam eener Stad in Sclavonie, gelegen aan de Rivier Orlau , thans tot Hungarye behoorende ; in den Jaare MDCCXXXVII werd zy den Turken ontweldigd. Deeze Stad is de eenigfte van een Graaffchap , waar aan zy den naam geeft , ten Westen van Belgrado, vyftig mylen van Buda , en zeventig van Weenen, afgelegen. De Reis der twee Hoogleeraaren, piller en mittel parcher , werd aangevangen op last des Keizers . en hadt ten doel de oorzaak te onderzoeken van een verfchynzel, 't welk zeer zeldzaam was , en onder de Inwoonders van een Dorp Emlnovaz , in 't zelfde GraafXx 2 fchap  6io REIZE IN POSEGA, fqhap gelegen , zeer groote fchrjk baarde. Tc weeten', in de Herfstmaand, des Jaars MDCCLXXIX, zag een Boer , voor Zonne opgang , aan den hoek van zyn huis een vlam opgaan, die allengkens hooger klom, £ii het opperfte van het dak bereikte. Dezelve werd terftond geblust ; maar vertoonde zich weder in 't vallen van den avond op dien dag, en ten derden maale, naa 'dat de Zon onder was, op twee verfchillende plaatzen , waar men ze reeds hadt uitgeblust. Vier uuren daar naa zag men vuur in een klein Gebouw en een Koornfchuur, by elkander en op eenigen afftand van het Huis : doch nien werd den brand meester. Niets dergelyks viel 'er voor, tot in Louwmaand, des Jaars MDCCLXXX, wanneer de Inwoonders, 's morgens opftaande, het Huis in brand zagen , fchoon het bvkans geheel met fneeuw bedekt was, cn het brandde af. —— Naa dit ongeluk verliep voorts het geheele jaar, en bykans het volgende, zonder dat 'er iets van dien aart gebeurde : het Huis was herbouwd; maar den vierden van Herfstmaand, des jaars MDCCLXXXI, vertoonde zich het vuur op nieuw, beneden aan 't Gebouw , fchoon , naar 't berigt , den Rcizigeren gegeven , alles welbezorgd en geen aanleiding tot brand altoos was. Met magt van water kreeg men 't uit. Maar 's anderen daags zag men een Hooihoop vlam vatten, die digt aan 't Buis ftondt , en de brand floeg over tot de nabuurige Huizen, van welken 'er drie verteerden. Naa dien tyd vertoonden zich de Branden in alle deelen van het Dorp, zo dat geen enkel Huis of Gebouw des bevryd bleef. De Inwoonders konden niet nalaaten zulks voor een wonderteken te houden: althans het moest in hun vrees en ontfteltenisfe verwekken. Verfcheide omftandigheden liepen zamen , om de ongerustheid te vermeerderen; by voorbeeld, eenige Perfoonen zaten gerust in een Hof , naby een water , met hout gefchoeid; eensflags zagen zy dat hout vlam vatten: anderen ontdekten dat 'er vuur kwam uit eene welgeflooten Kas , en dezelve geopend hebbende , vondt x inen het Linnen , en wat 'er verder in was . in vlam; zonder dat men kon gisfen hoe 'cr vuuain de Kas kwam. ■ Het liep eindelyk zo verre , dat de Inwoonders noch dc oorzaak, noch het hulpmiddel, noch het einde, van dien ramp ziende, de party koozen om de plaats tc verhiaten, en hunne Wooningen op een grond, die hun meer gerustheids verleende, te bouwen.  EEN LANDSCHAP IN SCLAVONIE. 6lt De Hoegleeraars , uitgezonden om na dit vreemd verfchynzel onderzoek te doen , Haagden niet : alle hunne nafpcuriugen liepen vrugtloos af ; zy konden geen blyk vinden van vuur , uit de aarde uitgeborften , of voortkomende van eene Electrike oorzaak, of eenige andere; naa 'er zich een geruimen tyd opgehouden te hebben, keerden zy weder , hatende dit Huk zo duister als zy het gevonden hadden. Maar is deeze Reis dus nutloos geweest, tenU'anziene van het groot oogmerk ; zy was het niet in het opdoen van kundigheden , omtrent veele zaaken deezes Landfchaps , die der Weetgierigheid een aangenaam onthaal verfchaffen , en welker voornaame inhoud wy nu zullen mededeelen. De Inwoonders van Pofega zyn doorgaans: kloek van geftalte , en zien 'er redelyk wel uit. Zy klceden zich. omtrent op de wyze der Hungaaren , en alle hunne kleederen zyn van Wol of Linnen. In het gebergte Haan de Huizen afzonderlyk ; doch wanneer men thans nieuwe bouwt, brengt men ze digter by elkander, om Dorpen te vormen , tot algemeene en byzondere veiligheid: men laat een groot open plein in 't midden , waar een verblyfplaats is voor de Wagt, die de Bewoonders bcurtlihgs waarncemen. De Huizen zyn van hout , en van binnen bedekt , met aarde bellreeken , en met kalk wit gemaakt, en voorts wel gefchikt ten hunnen byzonderen gebruike. Eene bovenal merkwaardige omHandigheid beHaat hier in, dat de Pe/èganers, het niet voor eene gewoonte hehbende, de erfenisfen, naa den dood des Vaders, tusfehen de Kinderen , te verdeelen , noch van verblyfplaats te veranderen, wanneer 'er een nieuw Huwelyk in het Gezin geflooten wordt, ook een nieuw Huis bouwen , ter zyde van het Vaderlyke, en daar aan vast, als een aanhangzel : waar uit zomtyds ontflaat , dat 'er twintig Wooningen aan de Vaderlyke vast zyn, als takken voorifpruitende uit denzelfdcn wortel. Elke Familie verkiest een der Leden tot Beftuurder, en , indien hy zich der hem toebetrouvvde post niet waardig gedraagt, wordt hy zo ftaatlyk afgezet als voorheen aangeileld. Dit Hoofd noemc zich Oudfle , zyn werk beHaat in de bedieningen te verdeelen , het werk binnen en buitens huis te befchikken, te bepaalen welk een gedeelte van het ingezamelde moet verkogt , welk Xx 3 be-  dia HEIZE IN P0SEGA, bewaard worden, en zorg te draagen voor alles wat de Familie toekomt, elk zyn befcheiden deel te geeven, de fchulden en lasten te betaalen, het noodige, tot leevensondcrhoud en andere behoeften, te verzorgen, op den arbeid te letten, de gebrekkigen tc beftraffen, verzuimen en misdryven te voorkomen, 't Is gebruiklyk, dat het Hoofd eenige andere Leden der Familie verkiest om hem te helpen, en raad te geeven in gewigtige gevallen: deeze raadpleegingen houdt men des Zondags naa den middag , wanneer ook aan elk zyn taak voor de aanftaande week gegeeven wordt. Dcrgelyk eene fchikking heeft men voor de Vrouwen in elke Familie. De Opzigtfter, door de andere Vrouwen gekoozen, verdeelt elks werk, zo in de Keuken als in het Bakhuis en de Boenlery. Dan , de voornaamfte zaak, de Vrouwen aanbevolen, beftaat in de benoodigde Kleederen voor de geheele Familie tc maaken: ten dien einde bezorgt ieder Wol, ten algemeenen behoeve, 't zy eigen ingezamelde of gekogte: en wat het Linnen betreft, moet ieder Vrouw zo veel bezorgen als zy oordeelt noodig te hebben; ieder heeft ten dien einde een voegelyk ftuk gronds ter bcbouwinge. Als zy eeten zit het geheele Gezin niet te gelyk aan, de Mannen eerst, daar naa de Vrouwen, en eindelyk de Kinderen. De Vreemdelingen,, als men ze noodigt, of als 'er ceh komt, (want de Gastvryheid is by de Sc/avofiiers in groote hoogagting,) eeten niet met het Gezin, maar in een ander vertrek', tot dat einde alleen vervaardigd; de Oudfte alleen houdt hun gezelfchap, doch naa het eeten komt eene der Vrouwen de voeten wasfehen. Allen, die nog jong zyn, hebben geen bed noch dekzel des nagts: zy flaapen op den grond, alleen mogen zy een beddelaken , of een ftuk hunner kleeding , onder zich fpreiden: men wil dat zy van vroeg af aan eene harde leevenswyze gewennen. De verfcheidenheid van voedzel is onder hun zeer gering: in den Zomer beftaat het meest uit Vcldgewasfcn , Moeskruiden en Meelfpyzen;'s Winters eeten zy Vleesch, en bovenal Varkensvleesch, en zeer veel Kool. Niet weinig toebereidzels maaken zy van Kawoerden of Pompoenen. Op Kerstyd maakt elke Familie een geheel gebraaden Varken op tafel tc hebben; men zendt 'er een ftuk van aan den Heer van de plaats en aan den Priester, als zy niet te verre af woonen. Zy drinken Wyn, maar kiezen daar  EEN LANDSCHAP IN SCLAVONIE. 6l3 daar boven een drank , van Pruimen gemaakt , en hebben zy geen van beiden , dan vergenoegen zy zich met een teug waters. Het werk op de Velden neemt een aanvang met het einde des Winters , en duurt tot het laatst van den Herfst. In den Winter houden zy zich , behalven de dagelykfche bezorging van 't Vee, bezig met het bouwen of herftellen hunner Huizen , het maaken en verbeteren hunner Akkergereedfchappen: hier toe behoeven zy geen Werklieden of Kunftenaars ; elk is in ftaat tot het verrigten van alle die werkzaamheden. Wanneer zy niets anders te doen hebben, rekenen zy het zich tot geen fchande, Handfchoenen, Kousfen en Mutzen van Wol te vervaardigen. De Jeugd, die het Vee hoedt, is niet ledig, doch bezig met fpinnen , of dergelyke handen arbeid. ■ ■ 'Er is, misfchien, geen land in de wereld, waar de Vrouwen zo bezig zyn als in Sclavonie. Behalven de Huislyke zorgen, en bovenal het vervaardigen der Kleederen , welke alleen op hun ftaan , worden zy door de Mannen menigwerf geroepen, om hen in het Akkerwerk de behulpzaame hand te bieden. Uit dien hoofde zyn ze zeer fpaarzaam op hun tyd, en zy laaten nooit het minfte oogenblik verlooren gaan. Nimmer bykans ziet men ze zonder fpinrokken en fpil, 't z-y ze op de plaats een lugtje gaan fcheppen, 't zy ze wandelen, 't zy ze zelfs na de waterputten gaan , of 'er van daan komen ; zy weeten de waterkruik in de eene hand te draagen, en met de andere te fpinnen. Voor het overige kan men uit het reeds gezegde ligt opmaaken , dat haare bekwaamheid zich niet tot fpinnen bepaalt , zy weeten van Wol en Vlas Stoffen te vervaardigen op getouwen , die niet zeer kunftig zyn. ■ ■ Gelukkig flaageii ook deeze Sclavoniers in het verwen van Rood, Geel, Groen en Zwart: de gemcenfte en gemaklykfte kleuren. Naa al het bygebragte zal elk zich verwonderen over het verwyt van traag» en luiheid, den Sclavoniers zo menigmaalen gedaan. De Vrouwen althans vinden zich als met arbeid overlaaden. De noodzaaklyke Kunften worden 'er door allen beoefend , en niemand kent die der Weelde. De Koophandel heeft daar weinig te beduiden , en 'er zyn geene groote winftcn te doen by een Volk, welks behoeften zo bepaald zyn, 't geen zo weinig het gemak zoekt, en waar by niets zeldzaamer is dan geld. Het weinig gelds, 't geen zy van de Vreemdlingen trekXx 4 ken^  éi4 REIZE IN POSEGA, ken, komt van het verkoopen van Tabak, en een kleine hoeveelheid Zyde : ook dryven zy eenigen Handel in Graanen, wanneer deeze in [talie ontbreeken. 't Schynt dat men in eene Landltreeke, zo gelukkig gelegen, zich meer moest toeleggen op het aankweekén van voortbrengzelen , die in de nabuurige Lauden ontbreeken. De Tabak maakt 'er een van uit; doch, fchoon de Tabak van Pofega- voor goed bekend , en zeker voor goeden prys te verkoopen is , vergenoegen zich de Inwoonders met de bladeren te leveren zo als ze gegroeid zyn, zonder 'er iets aan te doen tot bereiding, vohnaaking, en om 'er meer voor te krygen. Het planten van Meekrap, die by hun valt, en van Weede, als mede van Lynzaad, zouden zy kunnen voortzetten; hun fpinzel, weefzcl, en bleekery, alles by hun vry gebreklyk, veel kunnen verbeteren.' Tot het een en ander einde z-ai men hun eerst van de beste Zaaden moeten zenden , cn vervolgens bekwaame Werklieden toefchikken, wier onderrigtingen zy in de Handwerken behoeven. In het eerde tydperk der kindschheid draagen zy groote zorge voor de opvoeding der Kinderen ; doch zy zien 'er vroeg van af. De Kinderen zuigen tot de twee of drie jaaren. Zy zwagtelen ze nier; tot vier maanden of daar omtrent houden zy ze in de wieg; doelt dan neemen zy ze mede na 't Veld, en hangen de tedere wichten in eén doek, by wyze van een hangmat, aan een boom. Op de minde beweeging, die de Moeder aan het hangbe'dde bemerkt, loopt zy daar heen, cn fielt het Kind te vrede door het dc borst te geeven, of een vogt, gemaakt van Pruimen, 't welk zy by zich hebben in een Kabas- fchel. ■ De eerde School, tot onderwys der Jeugd, werd, in den Jaare MDCCLVIII, te Kbütieva opgerigt; zints dien tyd heeft men andere elders aangelegd , en thans zyn 'er veele Sclavoniers die leezen en fchryven kunnen', en eenige andere kundigheden bezitten , met 'hunne boerfche eenvoudigheid firookende. Hunne Spelen zyn weinig in getal, zy hebben te veel bezigheden, om 'er zich met veele op te houden. De Jóngens fpeelen met den dryftol, met ballen en dokken. De Mannen oefenen zich in deenen na zeker doel te'werpen., en worden daar in zeer afgerigt : zy weeten deenen, van eene ongelooilyke zwaarte, heen te i'myten. Zy kennen twee Muzyk-lndrumenten, te weeten den Doedelzak en da Guitar., met drie of zes inaaren. tlim Muzyk Ls 6 ' '"5 ee$  EEN LANDSCHAP IN SCLAVONIE. 6l$ eer droevig dan vrolyk, hunne Dansfcn zyn bedaard en deftig. Hunne Gezangen dienen tot herinnering der groote daaden van hunne oude Koningen of Opperhoofden. De Ziekten in Sclavonie zyn Koortzen in 't heetst des Zomers, Buikloopen in Oogst- en Herfstmaand, Borstkwaalen in Winter- en Louwmaand , en kwaadaartige Koortzen in Sprokkel- en Lentemaand. Hunne meeste Geneesmiddelen zyn zeer eenvoudig, veelal uit gewasfen beftaande: derzelver gebruik fteunt op de ondervinding, en ze zyn geheel vry van allen Geneeskundig ftelzel. Wat den Landbouw der Sclavoniers betreft is het opmerkelyk, dat ze het gebruik niet hebben, om door heggen de Landen van een te fcheiden, maar het alleen doen door lange houten fehuttingen, die de bebouwde Landen afzonderen van de onbebouwde Weidlanden, Bosfchen en Wegen, om 'er het Vee van af te houden. De Graanen, die het meeste Land by hun beflaan, zyn Gerst en Mais; op de kanten der Landen , waar deeze Veldgewasfen groeijen , zaaijen zy Boekweit, welk laatfte zy alleen voor hunne Paarden gebruiken. De Tarwe , die zy teelen, is enkel gefchikt voor vreugdedagen en feesten, ten dienfte van den Heer. De aart des gronds is Potaarde, gemengd met goede vrugibaare Aarde , doorgaans aschkleurig , zomtyds geelagtg, 't welk geen harden en vasten, maar zagten grond oplevert, zeer tot den groei gefchikt, en nog beroemd van wegen de vrugtbaarheid: fchoon dezelve dien roem tegenwoordig flegts mag draagen ren opzigte van de Mais, die zestigvoud voortteelt, terwyl het ander Koorngewas maar vyf- of zesvoudig wordt ingeoogst: 't zy men dit toe te fchryven hebbe aan het te digt zaaijen, 't zy aan de verwaarloózing om het Land van onkruid te zuiveren, 't welk het graan verflikt, 't zy eindelyk aan de uitgeputheid des gronds, welken zy nooit bemesten. De Sclavoniers begaan zeker een grooten misdag, met zo weinig Vee, naar gelange hunner Bouwlanden, te houden , en door dit middel zich mest te verfchaffen. Zy denken een gelyk voordeel te trekken , als zy den grond twee jaaren laaten rusten, de verbrandde ruigte over de 'akkers ftrooijen, cn hier en daar een fchaapskooi plaatzen, 'tls waar,zy kunnen niet gemaklyk hun Schaapsvee vermeerderen. Doch de verbaazende uitgeftrektheid der Weidlanden, in yergelyking met die zy bebouwen, duidt weinig kunde of weinig vlyt in den Landbouwer aan. Zy maaken de vooren zeer digt by een, zelfs in de (chraalX*. 5 'fte  glö REIZE IN POSEGA, fte «ronden , van oordeel zynde , dat de vrugtbaarheid afhangt van de menigte des gezaaiden Graans. Tarwe zaaijen zv alleen op braak gelegen hebbende Landen: Mais, twee of drie jaaren agter den anderen op t zelve Land , naar maate het blyft vrugt geeven , wanneer zy het voorts braak laaten. Zy hebben twee foortcn van Mais uit 't geele. In het bovenfte gedeelte des Landfchaps planten zy de Mais korl voor korl, op gelyke afftinden ; maar in het benedenfte zaaijen zy als ander Crim — Zy dorsfen het gefneeden Graan door het van Beesten op 't Land te laaten treeden. Voor de Mais en de Tarwe draagen zy in 't bewaaren byzondere voorzorgen. Zy maaien korlgraan, met zeer eenvoudige Molens, ook van hun eigen maakzel, cn zodanige, als de Hoogleeraar pallas by dc Baskien aantrof; en belidor , m zvn Architecture Hyclrauliquc, befchreeven heelt. _ De Sclavoniers hebben het niet verre gebragt in de Veehoedery. Zy hebben alleen Osfcn tot den arbeid, en verftaan de kunst niet om ze te mesten. Zy draagen zorg voor de Koeijen om de Melk , waar van zy egter wehV Boter en Kaas maaken. Dewyl het Land veel Houts oplevert , zyn ze ontllaagen van zich over het Wolvee zeer te bekommeren : nogthans heelt tegenwoordig de Graaf janovich- a darouvar op t gebergte een o-ere^elde Schaaphoedery aangelegd, en groote Stallen doen bouwen. Het getal der Varkens is 'er veAaazend eroot , en zy worden zeer vet m goede Eikeljaaren : Sant de Eikenboomen zyn hier veelvuldig. Zy eeten oök veel Vaarenwortels. Het geheele verfchil, tusfehen de Sclavonifche en Hungaar/the Paarden, beitaat daar in dat de eersteemclde zich nooit zo goed laaten temm n'als de laatstgenoemde. —- De Po/cganers, die Te? gebergte bewoonen , voeden veel Kalkoenen , welke zy in Creatie verkoopen. • Zy vlegtcn Byc- korven van takken , en zouden een veel grooter overvloed van Honig kunnen verkrygen, als zy de zwermen, In de bosfchen verfpreid , opzogten , of ten minften in bolle boomen 'er gevoeglyke verblyfplaatzen voor verv?ardiS — De Zydeteelt is in Pofiga nog m haare kinclschheid; doch maakt vry veel opgangs. Be t vc ftaan de Pofegancrs de Tabaksteelt jammer dat deeze zich bepaalt tot het klein getal der zodamgen die frfeefl anderyen dan Bosch bezitten. Voor 't overige ts S niets f lar op de Bewoonders deezer Landftreeke  KEN LANDSCHAP IN SCLAVONIE. 6l7 zich meer toeleggen dan op het aankweeken der Pruimenboomen: dewyl zy van Pruimen een Drank maaken, dien zy boven den Wyn ftellen. Zy verkiezen tot deeze Plantadien een leemagtigen grond , bloot liggende voor de Zuider- of Westerzon; zy zetten jonge 'Pruimenboornen op reijen , en zaaijen 'er in de eerfte ;aaren Mais tusfehen ; dewyl dit hun in de noodzaaklykheid brengt , om veel tc dier plaatze te arbeiden , en dit den grond los maakende, de wortels beter uitfehieten. Wanneer de jonge Pruimenbocmen fterkte genoeg gekreegen hebben, om beftand te zyn tegen het knabbelen van het Vee, laat men de Schaapen onder dezelve weiden , niet alleen om zich dien grond ten nutte te maaken; maar ook om dat de ondervinding geleerd heeft , dat de Pruimenboomen overvloediger vrugt draagen, naar maate de grond meer betrceden wordt. Zy hebben geleerd , uit zekere tekenen te fpellen, of de inzameling overvloedig zal weezen: te weeten , wanneer de toppen der takken in den Winter roodagtig worden ; als de bladeren te gelyk met de blnezems tc voorfchyn komen, en indien de fteeltjes kort zyn. —— Wanneer de Vrugten ryp zyn , laaten zy ze gisten , en trekken 'er door vuur een Wynagtig vogt uit, de geliefde drank der Inwoonderen in het Gewest, waar van wy eenige naarigten hebben opgegecven. CORNELIA BY HET LYK VAN LUCINDOR. (^ornelia, die, by eene betoverende fehoonheid, deuitmuntendfie hoedanigheden van hart en ziel bezat , in de vacg van haer leven , regt [gefchikt om eenen Echtgenoot gelukkig te maeken , ftond eerlang door de genoegelyke Huwlyksbanden verknocht te worden. Haer Minnaer , een voortrefivk Jongeling , met alle Ziels- en Lichaemsbegaefdbeden rykelyk voorzien , genoot eene bloeijende gezondheid : hy mogt zich veele Levensjaeren belooven. Doch wat is de brooze Sterveling ! Wat zyn de grootfte welvaert en fterkfte kragten 1 Een tedere Bloem, die, by de eerfie Zonneftraelen, fierlyk ontluikt , en , vd'r dat koesterend licht zyn blinkend hoofd onderhaelt, verwelkt en fterft. Lucindpr werd door eene ontfteekende Koorts hevig aenge- tast, die hem, eensklaps, aen 't veege Ziekbed boeide. ■ Derzelver geweld nam oogenblikkelyk toe. Hy raekte aen 't ylen- Een bleeke doodverf beving de plaets van 't aen_  gjg OORNELIA «t aengenaem blos zyner wangen. Zyne gevleeschte handen verdorden , en zyn gansch Liehaem werd een afzichtelyk p;eraemte. 1 Zvne oogen, die als heldere lichten gehunkerd 'hadden , werden van al hun vuur be;oofd, en zonken in de beenkas. • Geen middelen konden baeten. - Alle hoop vervloog ; en , binnen korte dagen , blies lucindor den adem uit. . n Allen de omflanders fmolten m traenen. Lornelia alleen , met een ftyf aengezicht, door geen traen bevochtigd , ftaerde' fpraekcloos op 't 'ontzielde Lyk. Ce overmaet van rouw deed haer ftraks bezwyken. Weêr tot zich zelve gebragt . begint haer boezem lucht te krygen. ■ Traenen biggelden langs haere bevallige Wangen. Eindelyk berst zy uit in déeze tael: „ Nooit volpreezen Minnaer ! dien ik meêr dan myn leven heb geliefd ! die , eeuwig , aen my zou verbonden worden ï Gy word my dan door den onverbiddelyken dood zo wreedelyk ontru]a i , Alle myne genoegens zyn met u vervloo- gen ! Al myn beguichelende hoop is als een Morgenwolk verdweenen ' Ik zal die wyze redenen , welke my zo dikwerf verlicht hebben, niet meêr uit uw welbefpraekten mondhooren i — Die welmeenende en tedere liefdebetuigingen zullen niet meêr van uwe bevallige lippen vloeien: Gy zult my niet meêr aen uw hygende» boezem drukken ! nier meêr de reinffe minnekusfehen geeven ! Al uwe ontwerp m , tot ons onderling geluk beraemd , zyn vernietigd! , Al uwe zorgen , al uw vlytbetoon , om een eerlyk beftaen te erlangen , zyn vruchteloos! Moest gy daerom , in uwe eerstontluikende Jeugd, met zo veele onaengenaemhe- den te worftelen hebben"! Met het eerlykst hart, met de deugdzaemfte , de aendoenlykfte Ziel , werd gy door uwe Ouders^in een beroep gefield , dat weinig met uwe geneigdheden ftrookte. Wat middelen gy ook aenwends om voor u een ander te bekomen , kond gy daer in niet liaegen. , Toen gy op het punt ftond , om daer toe te gerae- keu , verdween eensklaps dat bfv vooruitzicht ! Hoe fmartelyk dit voor u ook viel , berustte gy daer in met eene ftille celaetcni.eid. - Gy zaegt wel, dat 'er veelen , wan¬ neer zy in hunnen regten kring geplaetst waren , zouden hebben uitgemunt , en der Maetfehappye van oneindig meer i ut geweest zyn. Gy meende u ook in 't zelfde geval te bevinden ; doch gy begreept tevens, dat de Godheid , die der menfehen lotgevallen regelt , beter weet, wat hun tot wezenlyk heil kan llrekken , dan wanneer zulks aen hunne eigene keuze ware overgelaeten —— Dit deed u uwen wederzin, 20 veel mooglyk, overwinnen. „ Wat edelaertige gevoelens liet gy in uw geheel beftneu bly-  BY HET LYK VAN LUCINDOR. 6ig blyken ! 1— Hoe zeer waert gy overtuigd , dat niet de woorden, maer de daeden, de braefheid en grootmoedigheid van een karakter opeubaer maekten. Welke fmarten ondervond gy door daegelyks met Lieden te verkeeren , daer gy bet tegenftrydige in befpeurde ! Hoe zeer was het u tegen de borst , dat de meesten aen zulke betuigingen en den uiterlyken fchyn bleeven hangen , en dus , zonder bedaerd en genoegzaem onderzoek, deerlyk misleid werden ! — Hoe beklaegde gy telkens de dwaeze en menigvuldige vooroordeelen , die by den bekrompen Sterveling zo oppermagtig hcerschten! Door welke pynigende aendoeningen werd gy gefolterd over de fchreeuwende verongelykingen en de ontmensch- te verdrukkingen, die gy geduurig zaegt gebeuren! Met welke afzichtelyke kleuren maelde gy het verfbeilyk eigenbelang , waer door de gretige , de onzinnige Sterveling zyn echt karakter verzaekt, de waerheid verkragt, en dc grootfte laegheden begaet , terwyl hy zich aen den bloei van zyn Vaderland weinig bekreunt, wanneer het hem flechts welgae! Hoe dikwyls wenschte gy met zulke verachte Zielen , nooit iet te doen te mogen hebben ; en hoe menigmael gebeurde het , dat gy , om alle tweedragt te vermyden, niet uiterlyke, doch gemaekte, vriendlykheid hen moest bejegenen. „ Wanneer gy de voorwendingen en daeden van veelen, die waenden indruk van den Godsdienst te hebben , vergeleekt , hóe menigmael riept gy dan uit, _ dat de zulken in hun hart Godverzaekers moesten zyn, ten minften geen toekomende waereld geloofden ; en , als afgerichte huichelaers, den Godsdienst tot een' Dekmantel hunner gruwcldaeden flechts gebruikten! . Hoe ligt vergaeft gy de feilen van anderen , voornal melyk van hun , die uitgebreide kundigheden bezaten , om dat gy die oordeelde meest voor misflagen blootgefteld te weezen! Hoe brandend was uw dorst naer kennis, en hoe zeer vermaekten u , in de uuren van rust, de fraeije letteren? —— Hoe beklaegde gy u daer toe zo weinig tyd te kunnen uitbreeken ! — Hoe benydde gy het lot van veelen , wier beroepsbezigheden, of overvloedige middelen, hun eene genoegzaeme ruimte lieten , om zich daerop volftandig te kunnen toeleggen , en zich nuttig en aengenaem te vermaeken , terwyl zy dezelve in vadzige traegheid, of verachtelyke uitlpannin^en, doorbragten ! Welke dorheid en zelfvervceling vond gy hier door in de verkeering, die zulke bekoorlyke geneugtenkon verfchaffen! Kunften en Weetenfchappen waren by u, alleen , de bronnen van zuiver vermaak , daar gy eene van dat alles ledige ziel voor de fchandelykffe afdwaelingen blootgefteld oordeelde ! Hier van leverde u zo menige, door drank en fpel, in den grond bedorvene huishouding' de droevigfte Tooneelen op! — Hoe dikwerf, wanneer gy ee. nen  ö20 cornelia by het lyk van lucindor. nen dief ter ftrafplaets zaegt geleiden , wenschte gy voorbeeldige boetdoeningen gefield 1 te zien , voor die bedekte roovers, veel erger dan de openbaers , welken , of door fchandelyke bankroeten , fchatten verzamelen , of, door eene verkwistende levenswyze, hunne Medeburgers opligten en uitmergelen. Zulk een edel Minnaer zou myn bezit geweest zyn! Hy' is voor eeuwig van my gefcheiden ! Het alvernielend Graf zal weldra zyne dierbaere overblyffels floopen ! ■ En, ik verlaetene , zal in deeze akelige rampwoestyn alleen moeten omdoolen, en zvn gemis met hecte traenen beweenen!" Hier zweeg cornelia ; haere kragten waren uitgeput ; zy zeeg magteloos neder ; men moest haer op een rustbed brengen, terwyl lucindor het doodsgewaed werd aengedaen. l. stoppendaal p. z. zedelyke aenmerkingen. Doe zag ik , dat de wijsheid uitnementheid heeft , boven de dwaesheid1, gelijk liet licht uitnementheid heeft, hoven de duisternisfe. salomon. Offchoon Gods Almagt wonderen doet in de Natuur , en oogenbliklijk werkt, alles gefehied egter langs natuurlijke wegen en met de volmaektfte orde. Zo leezen wij in de Historie der Schepping , dat de Schepper het kruid door het zaed uit de aerde deed voortfpruiten, hoewel het nog met geregend had; maer zijne wi>heid befchikte een daeuw, die uit het aerdrijk opfteeg, en dat zaed vrugtbaer maekte. De mensch mag te regt het fchoonfte kunstftuk van den Al- magtieen Werkmeester genoemd worden. Befchouw zijn lichaem, — dit wonder kunftig lichaem , en de werking der ziele op het zelve , voor zo verre het met ons eindig verftand nae te fpeuren is, en men zal in verwondering wegzinken, — en verrukt, zig voor de grootheid van Gods Almagt nederbui- „en> . . En , helaes ! dit heerlijk lichaem , dit kunstftuk Gods, word op eene mededogenlooze wijze verwaerloosd en vernield! Hoe veelen doet de overdaed , de wellust en onmaetigheid als verteeren, en den mensch, tot waer geluk gefchaepen, door naer fchijngeluk te ftreeven, in een afgrond van ellende nederftorten! Het geluk van eene bloeiende ge¬ zondheid word zeldzaem regt gewaerdeerd, voor men d>c mist: . en hoe moedwillig verwaerloost men die, wanneer men on-  ZEDELYKE AENMERKINGEN. 621 onbedagtzaem de paelen der maetigheid te buiten gaet. - . Hoe veelen worden door het oorlog , het alvernielend oorlog, de onfchuldige flagtoffers van der Vorften heerschzugt! ■ ~ Men verbeelde zig een flagveld, daer de woede en razernü tegen elkander, in 't harnas gejaegd worden; waer zo veel ijzeren monden vuur braeken, die het doodelijk metael, met eene onbegrijpelijke vlugheid , door de lugt doen ftellen, om den onbekenden te treffen! een flagveld, met verminkte en kermende ellendelingen bezaeid, onder, tusfehen, en boven op duizenden van lijken , die het iaetfte oogenblik afwasten ! Elk hart , dat één aesje menfchelijkheid bezit moet, op deeze enkele gedagten, bloeden van medelijden over deeze, om eens anders gefchillen, ongelukkig gewordene fla°t- offers. Hier word, in één oogenblik, 's Hoogden mees- terfiuk vernield! — waer aen zo veele jaeren befteed is, om het zelve tot die rijpheid te brengen, waertoe het reeds gc-ko men was. Helaes! wat is de Mensch Ü Dat gramfchap haet, nijd en toorn eens bezwijken! dat de hoogmoed als haer voornaemfte oorzaek, tot in het diepfte vernederd wor' de: ■ en de waere menfchenliefde eens luisterrijk zeee" praele! 6 " Welk een wonder zamenfiel is de Mensch | —- zijn hart is een onpeilbaere zee, een onuitputtelijke bron van tegen- ftrijdigheden ; deugden en ondeugden voeren geftadig ftrijd in het zelve. — Dezelfde mensch is wreed en mededoogend bh' na op 't zelfde oogenblik! De menfehenkennis is een- heerlijke weetenfchap;]— te bejammeren is het ondertusfchen, dat dezelve zo vaek over 't hoofd word gezien. — Welke voordeelen zoude haere beoeffening niet al te wege kunnen bren" gen ! en welke vorderingen zoude men daer door niet op bet pad der deugd kunnen maeken! Het is te bejammeren , dat het menschdom noodzaekelijke gebruiken tot pracht en overdaed heeft doen ontaerten- — en dus goede oogmerken uit het oog verliest. Men lette flegts op de klederdragt, en hoe veele bewijzen zal men hier van vinden ! Men fla over 't algemeen de bedrijven der menfehen gade, die zullen deeze waerheid ftaeven. Het gezellige leeven verfchaft het grootfte genoegen aen den menfehenvriend, wanneer het zelve binnen de behoorlijke paelen blijft, en niet met misbruiken vergezeld gaet.'—- Wanneer eene niet al te uitgebreide vriendenkring zig , onderling' door vriendfehap verbonden ziet, tot befchaeving van het verftand, en nut van hun evenmensch; wanneer ieder hunner, zo" veel hem in zijne bijzondere vermogens en betrekkingen 'mo gelijk is , zig in uuren van uitfpanning daertoe verledigt, ■ is dezelve oneindig verre te verkiezen, en geeft, aen het welgepiaetfie hart, duizendmael meer genoegen » dan de meeste be-  zedelyke aenmerkingen. •22 i ^nnH^irfche Eczelfchappen. Merendeels tog worden zij, zo hcdenlaiICCTeen^ twïstinge ontmoet , over zaeken , d,e geene m6r ,;ilgviTand ^ap behoorden te veroorzaeken-, op Zijn best. per!°°"n ondc loulen, door laffe fpotternij, of der deugd begenomen , onder ™^ ' , , £ezoedcien; en het gel.efleedigende geprckken, ren geh , koo-.de fpeH A7dL' crcilaei ftelt. la , befchouwt men de °f tCn "/^elfeha ren al 5? d" fchoonfte zijde , men word ?eTT cJw5da ze geene de minfte nuttigheid voor zig ligthjk gew ei , cut ' t- ,t wdk . altoos f1VG °freme doe e nde b7h.) Leerredenen over het Leeven van David, Ifte Deel. Rott. by P. en J. Holfieyn enz., in gr. 8vo. ƒ 2 - 14 - o 52 • Ilde Deel. ƒ 2 - 16 - o 421 Bosch, (B. de) Dichtlievande Verlustigingen. Amft. by Cr. Warnars, in 4W. ƒ 1 - 10 - o . 3T5 Brandt, (G.) Historie der Reformatie, op nieuw overzien en met eenige Aantekeningen vermeerderd door 2". v. Hamelsveld, derde Druk. II Deelen. Amft. by W. Holtrop, in gr. 8vo. f 10 - 10 - o _ 394. Brauns, (HA Proeve van Fabelen en Vertellingen in Proza. Amft. by J. Weege, in 8yo. ƒ o - 15 - o 90 Briefwisfeling tusfehen de Familie en Bekenden yan den Vriend der Kinderen, Ilde Deels ifte Stuk. Haarl. by F. Bohn, in 8vo. fo - 16 - o 36 , -- Ilde Deels 2de Stuk. ƒ o - 16 - o 367 Brieven aan een Vriend, over het Gefchnft van den Heer P. v. Hemert, genaamd de Handvol aauteekenmgen te rug gekaatst. Haarl. by C. v. d. Aa, in gr. 8vo. ƒ10 o , °ver het beftuur der Colonien Esfequeho en De. mcrary , eewisfeld tusfehen de Heeren Ariflodemus en Sinccruf, dc 6 eerfte Stukken. Amft. by W. Holtrop, in gr. 8vo. ƒ 12 - o - o , - het 7, 8, 9 en iede Stuk. ƒ 10 - 14 - o 291 ' v Bromt»  REGISTER. Brown , (W. L.) Reden voering over bet allerheilzaamst Verband en de Vereeniging van den Godsdienst met de Wysbegeerte. Utr. by A. v. Paddenburg, in gr. 3vo. f o - 8 - « 534 Bruining, (H- A.) Tweetal Biddags - Leerredenen over Luk. XIII. 6-9. en Matth. XII. 25, de eerfte ir. den Jaare 1786, de tweede in 1787, uitgefprooken. Veere by C. M. van de Graaf enz., in gr. 8vo. ƒ0- 16-0 140 Buddeus. Q. F. Onderwysin de Godgeleerdheid , vertaald door J. P. H. Hildebrand, Ifte Deels 2de Stuk. Rott. by C. v. d. Dries, in gr. 8vo. ƒ 1 - o - o 57 Bydragen tot bevordering van Waarheid en Godvrucht , 3de Stuk. Amft. by M. deBruyn , in gr. 8vo. ƒ 1-5 o 478 Byzonderheden , fStaats en Characterkundise) betreffende fredeuiIv den II., Koning van Pruisfen, Ilde Deel. 's Hase by /. v- Cleef, in gr. 8vo. ƒ 1-16-0 177 -1 lilde Deel. f 1 - 10 - o 467 C. f^ampe, (J. H.) Volledig Leerftelfel van Opvoeding, ^ lilde Deels ifte Stuk. Amft. by de Erven P. Meyer, G. Warnars en de Wed. J. Dóll, in 8vo. ƒ 1 - 5 - O 352. Catechismus der Weetenfchappen , fchoone Kunften en fraaye Letteren, uit verfcheiden beroemde Schryveren ; enz. 5de Stuk. Amft. by A. Fokke Simonsz., in gr. 8vo. ƒ 3 - o - o 49° Chomel, (Vervolg op M. N) Algemeen, Huishoudelyk ISIatuur-, Zedekundig en Konst-Woordenboek, door J. A. ie Chalmot. Camp. by J. A. de Chalmot, en Amft. by J. Tntetna, 5de Stuk , in gr. 410. ƒ 5 - o - o 250 Claesfen , (\J.~) Schikking der Redenvoeringen, over de Geboorte, 't Lyden, Opftanding , Hemelvaart en Uit- ftorting des H. Geests. Gorn. bv A. Goetzee, in 8vo. ƒ o - 14 - o !93 Qlercq , (I. de) Meriones, Koning vau Krete, Treurfpel. Amft. by P. J. Uylenbroek. ƒ o - 8 - o 559 Coxe. (Wf) Befchouwintr van de Maatfchappy en Zeden, in Poolen , Rusland , Zvveeden en Deenemarken, door- vlogten met Voorvallen , eenige uitfteekende Characters betreffende, lilde Deel. Amft. by J. Interna, in gr. Svo. f o - 18 - o 25 i IVde Deel. f o - 18-0 163 , Vde Deel. ƒ o - 18 - o 308 . Vide Deel. ƒ o - 18 - o 4°7 Vilde Deel. f o - 18 - o 404 Vv 2 De-  REGISTER. D. T\ekea, (A.) De Voorrechten van het Christendom, 's Ha ge by /. v. Cleef, in gr. 8vo. ƒ i - o - o 7 Draginge (Ue Langmoedige) Gods, ten toon gefpreit, in het leeven van, en de hartsvermeesterende Genade, zigtbaar verheérlykt in , den Perfoon van J. v. d. E*****. Rott. by N. Cornel, in 8vo. ƒ0- 8-0 191 Driesfen , (!'.) Oratio Inauguralis de Arte Pharmaceutica ,in magnum Patriot Emolumentum ,ad majus dignitaris fastigium evehenda. Gron. apud T. Spoormaker, in lo. f. m. f o - 12-0 484 Dry/heat, f/L) Verzameling van Leerredenen. Midd. by P. Gillisfen en Zoon in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 427 E. Tpdwards, (J.) Verhandeling' over Gods laatfte einde in de Schepping der Wereld. Amlt. by M. de Bruyn, in gr- 8vo. ƒ 1 - 2 - o 527 Eerftelingen. Utr. by de Wed. S. de IVaal en Zoon, in gr. Svo. ƒ o - o - o 92 Egtgenoot, (De Sentirnenteele) of het Huuwlyk, zo als 'er eenigen zyn. Dordr. by JAsrapAz., in Svo./'ch 18-0 640 Eichhont, (J. G.) Inleiding in het Oude Testament,lVde Deel. Amlt. by "J. Weppclman ,in gr. Svo./o -14-0 387 Emdre, (S. VO Bybels Huisboek, ter bevordering van kennis en beter gebruik der Heilige Schrift, enz. Ucr. by G. v. ei. Brink Jansz., in gr. Svo- ƒ 3 - o - o 100 F. Tfas , (J. A.~) Verhandeling over twee Comeeten , uit ■*- de Berekeningen van den Heer halley. Leyd. by E. de Does, in gr. 8vo. ƒ o - 10 - o 197 Feith, (/£.) Brieven over verfcheide Onderwerpen , lilde Deel. Amlt. by J. Allart, in gr. 8V0. ƒ 1 - 10 - o 77 . 1— Poëtisch Mengelwerk. Amlt. by J. B. Ehve, in gr. Svo. ƒ 2 - 4 - o 420 Florian, (De) Numa Pompilius, tweede Koning van Rome, naar het Fransch door J. D.Pa/ieur. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 3 •■ o - o 63 Fordyce, (J.) De Vriend der Jonge Heeren , lilde Deel. Amlt. by J. Interna, in 8vo. ƒ 1 - 5 - o 373 G. Gedenkboek van Amfierdam. Amft. by J. B. Ehve en G. Bom, in gr. Svo. ƒ 1 - 8 - o 451 Gedike, (F.) IJitgeleezen Fabels, Vertelfels , en Merkwaardigheden uit de natuurlyke Gefchiedenis, in de Latyn  REGISTER. tynfche Taal , ten dienfte der eerstbeginnende Jeugd voorgefteld. Amft. by P. den Hengst , in Svo. ƒ O - 15 - O (.QJ Geest (De) der Nederlandfche Dichters. Amft. by M. de Bruyn, in gr. 8vo» / i - o - o 464 Gelder, (H. v.) Het voorregt der OpenbaareGodsdienstoefeninge aangetoond in eene Leerreden. Amft. by J. Tntctna, in gr. Svo. ƒ o - 6 - o 107 Genlis, (De) Schouwtooneel voor Jonge Lieden , lilde Deel. 's Hage by /. v. Cleef, in gr. , VO./2-8-0 270 Gefprekken met Emilia, II Deelen. 's Hage by/. v. Cleef, in gr. Svo. ƒ 3 - 12 - o 635 Gewoonten der aloude Volken ; behelzende de Godsdientige , Burgerlyke en Krygsgebruiken der Griekfin, Romeinen , hraeliteh en Hebreeuwen, Egyptenaaren , Perfiaanen , Scythlers , Amazonen , Parthiers , Daciers, Sarmatiers, en andere zo Oosterfche als Westerfche Volken. Verfierd met 356 koperen Plaaten , vervaardigd door, en onder het opzigt van den Heer Coehin. Amft. by Allart en Holtrop, in gr. 4to. ƒ 36 - o - o ia j Gilpin, (IV.) Verhandeling over Prenten. Rott. by P. en J. Holfteyn, in Svo. ƒ 1 - 5 - o 170 Goldwitz, CS.) Nieuwe Proeven omtrent eene waare kennis der Gal. Utr. by A. v. Paddenburgen gr. 8 vo. ƒ 1 -5-0 289 Green, (IV.) Dichtftukken , hier en "daar verfpreid dooide Boeken van het Oude Testament, door£. Scheidius. Ifte Deel. Utr. by B. Wild, in gr. Svo. ƒ 1-16-0 49 Groe , (T. v. d.) Verzameling van Biddagspredikatien. Utr. by //. v. Otterloo, in *tu. ƒ 3 - 4 - o 106 H. TJagedoorn , (A. H.) Proeven van Kunst en WeetenJX fchap. Dordr. by A. Blusfé en Zoon , in gr. 8vo.' ƒ 1 - 10 - 0 400 Hamclsvcld, (2'J y.) De Bybel verdeedigd , Vilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 2-8-0 1 Handleiding tot Geneezing der Inwendige Ziekten , ten dienste der Heelmeesteren op het Land, enz. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ 1 - 10 - o 62 Handfchriften , (Kleine Dichterlyke) eerfte Schakeering. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 644 Hazeu Cz., (J.) Kinderplicht en Zinnebeelden. Amft. by IV. v. Vliet, in 8vo. ƒ o - 12 - o 645 Heerfort en Klaartjc, of de Zegepraal der deugdzaame en ftandvaste Liefde, IL Deelen. Amft. by IV.'IVynands, in 8vo. ƒ 2 - 10 - o 5ji? Vv o, JU.  REGISTER. Hemert, (P. v.) Brieven aan een Vriend, over het tweede gefchrift, of de dertien Brieven van den Heer Mc. Zach. Henr. Alewyn. Rott. by A. Vis, in gr. 8vo. ƒ i ■ 10 - o 483 ffennings, (J. C.) Onzydige en beproefde Gedagten over de Lee'r aangaande Geesten en Geestenzienders , 2de Stuk. Amft. by A. Fokke Simonsz., in Svo. fi - 10-o 219 , . Verhandeling over de Droomen en Slaapwan- delaaren. Amft. by A. Fokke Simonsz. , in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 5°° Fierder, CJ. G-) De Geest der Hebreeuwfche Poëzy, 4de Stuit. Leyd. by J. van Tifelen en B. Onnekinkt in gr. 8vo- ƒ 2 - 2 - o 325 Hervey, (J.) Brieven, 2de Stukje. Rott. by L. Bennet, in gr. Svo. ƒ 1 - o - o 236 Herwerden}, (H. v.) De Gefchiedenis van den Staat; der Rechtheid en Val onzer Eerfte Ouderen. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 1 - 18 - o 288 Herz , (M.) over de vroegtydige begraaving der Jooden. 's Hage bv /. V. Cleef, in gr. Svo. f o - 8 - o 575 Heumanh, (Ch. A.~) Verklaaring over het Nieuwe Testament, me Aantekeningen van A. Sterk , Xde Deel. Camp. bv J. A- de Chalmot, in gr. Svo. ƒ 2 - 10 - o a6o Historie, (Vaderlandfche) vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden , zints den aanvang der Noord-A".,ericaanfche Onlusten, en daar uit gevolgden Oorlog tusfehen Engeland en deezen Staat, Ilde Deel, ten vervolge van wagenaars Vaderlandfche Hist. Amft. by J. Mart, in gr. Svo ƒ 3 - 18 - o 115 . XXIUte Deel, ƒ 3 - 15 - o 342 Hovens, (£>.) Lesboek voor de Kinderen der Christenen. Leyd.'' by L. Herdingh, in Svo. ƒ o - 5 - o 61 Httyfers, QA-) Het Lteven van Kcynier de Klerk , Gouverneur Generaal van Nederlandsen-Iudie. Utr. by A. v. Paddenburg , in gr. Svo. ƒ 1 - 8 - o 65 I. en J. /rhoven, (W. v.) Canones Synodl Nationalls Oordrace. nt, ofte Oordeel des Synodi Nationalis, gehouden bjnnen Dordrecht, in den Jaare i6i8eni6io. Tweede Druk. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zbou , in 8vo. ƒ o - u - o , . . . , 235 Jacobi, Joh. Fred.) Verhandelingen over eenige gewichtige ftukken' van den Godsdienst, Ilte Deel. Leyd. by A. en J, Honkoof, in gr. Svo. ƒ 1 - 2 - o iSi  REGISTER. Wephus, cAlle de Werken van F.j uitgegeeven door J. F. Martinet, Vide Deel. Amft. by Allart en Holtrop, in gr. Svo. f t - 15 " 0 . Vilde Deel, ƒ 4 - o - o 24° i . Vlllfte en JXde Deel, ƒ 7 - 10 ^ o 3E8 K. JZasteleyn , (P. ?•) Lierzang na het ten Tooneele voeren van het Treurïpel Elfride. Amft. by P. J.Uylenbroek, in Svo. ƒ 0 - 6 - o 3J4 Befcheuwende en Werkende Pharmaceuu- fche (Kcouomifche en Natuurkundige Chemie , Ilde Deels ifteStuk.Amft.by/F. Holtrop, in gr.Svo. ƒ 2 -4 - o 390 Klinkenberg, (J. v. Nuysj De Bybel , door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aenmerkingen verklaerd , XVdeDeel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3- 18-0 277 Knook (N. A.) Dispniitien der merkwaardigfte Kerkorgelen ' welken in de Provinciën Friesland, Groningen en elders aangetroffen worden. Gron. by P. Doekema, in 4to. f o 16 - o I7<5 Kuipers, D.) De Armoede, Klaagend Zangfpel. Dordr. by F. Wanner, in 8vo. ƒ o • 5 - o 419 Land, (Het) in Brieven. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. f * . o - o 452 Leesboek voor Kinderen, Ilde Deels 2de Stuk. Amft. by de Erven P. Meyer, G. Warnars en de Wed. J. Doll, in 8vo. f o - 16 - o 352 Leeven van Frederik Wahlrnan, of Leerboek voor Jonge Lieden. Amft. by H. Gartman en /. de Jongh, in gr. 8vo. / 1 - 10. o , 274 Leopoldtts van Mansfeld , eene Gefchiedenis in Brieven. Rott. by J. Meyer, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 642 Lodcnlleyn, Q. v.) Geestlyke Gedachten , over den vvaaren aart van 's Menfehen Gelukzaligheid. Amft. by M. de Bruyn, in gr. 8vo. ƒ 1 - 8 - o 527 Loosjes Pz., (A.) Haarlems Schilderlof. Haarl. by A. Lansjes., in gr. 8vo. fo - 8 - o 599 Lotje en Daphne, door een Lid van het Haagfche Genootfchap Kunstliefde [paart geen Vlyt. Zaltb. by LL Hi de Meyere , in 8vo. ƒ o - 14-0 646 Ludeman , (ƒ. C.) Nagelaten Brieventas , en deszelfs Sterren-voorzegkundig Treurfpel Chosmadroes, Arnh. by Moeleman enz., in 4to. ƒ 2. - To o 554 . Kroonwerk of laatfte Eeuvvbazuin. Arnh. by Moeleman enz., in 4to. ƒ 2 - 18 -0 554 Vv 4 Mul-  REGISTER. ^ M. "hMalchion tegen Paulus Samofatcnus. Utr. by A, v. Paddenburg in' gr. ivo. f'o - 16 o 388 Mnrtinet. J F.) Historie der vVaereld , VlIIlte Deel, i\ Al. by f Allart, in gr. 8vo ƒ4- 16-0 153 M'isncr, ,'//. GO Leérryke, Vernaaien en Zamenfpraaken, 2 ;e Stukje, Haarl* by F. B&Jtn, in Svo. /i-io-o 227 Mercter , lYTyu Slaapmuts , Ilde Deel. Haarl. by F, Bohn, iü 8vo. ƒ 2 o - o 87 Micha'éüs , Nieuwe Overzetting van bet Eerfte Boek der Maccabeen. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 2 - 8 - o 93 , — Inleiding in de Boeken des Ouden Verbonds. Haarl. by F. Bohn, Ifte Deels ifte Stuk, in gt. 8vo. ƒ 1 - 12 - o 517 MMer,{J. M.) Gefchiedenis van Karei van Burghem en Emilia van Rofcnau , lilde, IVde en Vde Deel, Utr. by G. T. y. Paddenburg , enz., in Svo. ƒ 5 8-0 225 Montucla, Historie der Wiskunde, federthaarenoorfprong tot in onzen tyd , II Di elen. Amlt. by P. G. Geys- beek, in gr. Svo. ƒ 4 - 16 o 338 JMuller, Q. GO Emmerik, Ifte Deel Amft. by A, Mens 'fansz., in gr. 8vo. ƒ 1 - 10 • o 44 N. "hjecker, (MO Het wietige der Godsdienftige Begrippen. A.m(t. by M. Schalekamp, in !»r. Svo. ƒ 1-5-0 563 PSieuwland, (jP.) Gedichten. Amft. by P den Hengst, in gr. Svo. ƒ i • 10 - o 55<5 Nyd (Dej gezweept en de Lasteraar ontmaskert. Amft. by *y. Ammcling, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 482 O. f~\okerfe, Ontwerp eener algemeene Characterfcundc. Utr. by G. T. v.' Paddenburg en Zoon , in gr, 8vo. ƒ 1 - 2 • Q 35« Oefeningen , ( I aal- en Dichtlievende) van het Genootfchap, ten fpreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Vide Deels ifte Stuk. Amft. by H. Key zer, in gr. Svo. f 1 - o - o 597 Ontwerp Kort van eenige Vraagen, meest naar de leydinge van leri Heidelbergfchen Catechismus ingerigt, Haarl, by de Wed. ZV. Beets, in 8?o, ƒ 0-3-0 289 Ophelderingen Gefchiedkundige) betreffende de Oorzaaken ! r Herroeping van het E. iet vau Nantes,IlteDeJs ïfte -Stuk. A nlL by J. Kok . Pz,. in gr. 8vo. ƒ 1-0 o 299 — 9 9 Jfte Deels ade Stuk, / i»o-9 579 Over*  REGISTER. Overflraaten, {A. v.) Eerkrans voor Bergen op den Zoom.-. p. Moens , Eerkrans voor Aardenburg. Amft. by A. Fokke Simonsz., in 4to. f i- o- o 318 P. Pantekoek, (C.) Amcenitates Theologiccc, of Godgeleerde Verlustigingen,Ilde Deel. Rott. by J. Hofhout en Zoo«, in gr. 8vo. ƒ o - 16 o 234 Perponcher, (JF. £. f&) D: Hêdendaagfehe Stoïcyn, Ilde Deel. Utr. by de Wed. J. v. Schoonhoven, m gr. 8vo, ƒ 2 - o - o 263 Pjcnninger, {J. K.j Oude Joodfche Brieven , Samenfpraeken en Verbaden van fommige Tydgenooten des Zaligmaekers, lilde Deel. Leyd. by HerdinghAw gr. 8vo. fi 160 137 fharmacopoeici I^ondinenfis Collegii Regalis Medicorum l.ondinenfis. Fdilio Nova. Lugd. flatav. apud A. & T. lionkoop. in 8vö. ƒ. m. f o 16 - o 62a Vrice (.R.) Redevoering, overzie waarfchynlykheid van een'toekoomend Tydperk van Verbeteringe in den Staat van het Menschdom , enz. Amft. by J. v. d. Burgh en Zoon, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 474 Pringle, rj,) Verhandeling der Legerziekten , benevens proeven over de Rotting, vermeerderd met eene Geneeskundige Befchryving der Hospitaalen, door D. Monro. lilde Deel. Amft.by P. Conradi, in gr. Svo. ƒ 1 - 16-0 245 Proeven van Poetifche Mengelftolfen , door het Dichtlievend Kunstgenootfchap : Kunstliefde/paart geen Vip, Xlde Deels adeStuk. Leyd. by P. v. d. Eyk enD.Vygh, in gr. 8vo. ƒ 1 - o - o 4r4 0 R. T)acer , CJ. IV.) Overysfelfche Gedenkftukken, 3de Stuk. ■K- Camp. by J. A. de Chalmot, in gr. 8vo./i 16 o 19 . . 4de Stuk , ƒ 1 16 - o 207 Reinhold, (Chr. Lud.) Korte Gefchiedenis of Befchryving van de Zeereizen rondom de Wereld, 's Hage by /. du Mee en Zoon, in gr. Svo. ƒ o - 12-0 647 Reize door de Oostenrykfche Nederlanden , enz., gedaan door een voornaam Hollandsen Vlugteling in den Jaare 1788. Amft, by de Bruyn ,enz., in gr. 8vo.fo- 1,8 - o 627 __'van eene Rusfifche Dame door Zwitzerland , en een gedeelte van Savoye, in gezelfchap van den Heer van Goens, in den :aare 1786gedaan,in gr. 8vo./i-o o 133 „ (Nedcrlandfche) tot bevordering van den Koophandel, na de meest afgelegene Gewesten des Aardkloots , ■ Mp 5 V v 5 XIHde  REGISTER. XlUde Deel. Amft. by P. Conradi., enz. , in gr. 8vo. ƒ i - 16 - o 82 Reizen, (Nederl.) XïVde of laatfte Deel,/i-i6-o 458 Rommelzo van invallende Gedachten , enz. Amft. by J. JVeege, in 8vo. ƒ o ■ 14 - o 604 Rooks, (H.) Reize na de Kust van Gelukkig Arabie, en van daar, langs de Roode Zee en door Egypte, na Europa. Amft. by M. de Bruyn, in gr. 8vo. fi - 5-0 362 Roos, {F. PO Eerftelingen van Surinaamfche Mengelpoëzy. Amft. by H. Gartmm ,in gr. Svo. /i-o-o 272 Rooy, (A. de) Nondum Editce. Animadycrfiones Critica,, in M. Valerii Martialis Epigrammatum Libros XIV é>c. , Harderv. Gelr. ex Bibliopolio j. -v. Kasteel, in Svo. f. m. ƒ 1 - 10 - o 48ö Rystcrburg, {H.) Proeve eener Befchouwende Ontleeding van 's Meufchen Ligchaam. Haarl. by de Wed. N. Beets, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o 153 Oack, (Fr. G.) Geloofsbelydenis van Z. K. H. Prins ^ Fr. Willem, Kroonprins van Pruisfen, enz. 's Hage by /. du Mee en Zoon, in gr. Svo. ƒ 0-8 o 620 Saltzman, {C. G.) Karei van Karelsberg, of Tafereel van de Menschlykc Ellende, Vde Deel. Amft. by de Wed. J. Dóll, in 8vo. ƒ 1 - 10 - o 3^9 Sa'nder, (C. Ph.j Gefchied- en Oudheidkundige Verhandeling over den oorfprong, benaamiugen, plechtigheden enz. der Zon- en Feestdagen , Ifte Deel. Gron. by L. Huyfingh, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o 568 , -ƒƒ.) Van het groote en fchoone in de Natuur, 2de Stuk. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. f 1 . 2 - o 246 Scharp, (JO Gefchiedenis en Costumen van Axel, behelzende eene plegtige Kerkelyke Redèmroering, iiitgefprookëri op het tweehonderd-jaarig Eeuwfeest der Vryheid van gemelde Stad. Midd. by W. Abrahams , in gr. 8vo. ƒ 4 ■ 16 - o 199 Scheller , (J. J- G-) Beknopte Latynfche Spraakkunst. Dpv. by L. Leemhorst, enz., ingr. Svo. /i-iö-o 17-7 Schcuc'hze'r , J- J ) Bybel der Natuur. In 't Nederduitsch overgezet, met bygevoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren, nieuwfte Natuur- en Oudheidkundige Historifche Schriften, door L. Meyer , 1 Vde ' ■ D"ei. A%ift. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ2-18 o 229 I Vde Deel, ƒ 2-14-0 609 School-  R Ej G I Sj T E R. Schoolboekje van Nederlandfche Deugden , uitgegeeven door de Maatfchappy Tot Nut van 't Algemeen. Amft. by H. Keyzer, enz., in 8vo. ƒ o - 4 - o 516 Schouwburg , fSpectatoriaale) XVlde Deel. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in 8vo. ƒ 1-16-0 268 Schulz, {Fr.) Moriz, of de gevallen van den Heer hemberg. Leyd. by P. Pluygers, in Svo. fi S-o 43 Sepp, CJ. Ch.) Befchouwing der Wonderen Gods in de minst geachte Schepzelen, Ilde Deel,drie Plaaten. Amft. by J. Ch. Sepp, in 41.0. ƒ 2 - 14 - o na ; 4de Plaat, ƒ o - iS o 484 Siegfried van Lindenberg , Ifte Deel. 's Hage by /. v. Cleef, in gr. Svo. f 3 - o - o 275 Sllcher, (A. C.) De Vriendfehap, in vyf Zangen. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 463 Staat (Oude en Tegenwoordige) van de Godsdienstplichten , Kerkzeden en Gewoontens van alle Volkeren der Waereld. Amft. by H, Gartman enz.in gr. 8vo./2 - 8. o 433 . (Tegenwoordige) der Vereenigde Nederlanden , XVde Deels 2de Stuk , bevattende het vervolg der Befchryvïnge van Friesland. Amft. byP. Schouten, enz.in gr. Svo. ƒ 2 - 10 - o 255 Starck, ( J.A.) Proeve eener Gefchiedenis van het Arianismus, ifte Deel. Rott. by A. Fis, in gr. Svo. f 1-16-0 52a Stetnmeyer , (J.) Verhandeling over het gefchil nopens 't Gezach der Reden in opzicht tot de Openbaring. Amft. by J. Wesfing IPillemsz., in gr. 8vo./o«16 • o 186 Stoll, (C.) Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde Afbeeldingen en Befchryvingen der Cicaden en VVantzen,in alle vier de Waerelddeelen, No. 12. Amft. by J. Ch. Sepp, in gr. 4to. ƒ 6 - o - © 393 - Natuurlyke en naar 't leeven naauwkeurig gekleurde Afbeeldingen en Befchryvingen der Spooken , Wandelende Bladen , Zabelfpringhaancn enz. Amft. by J. C. Seppy in gr. 4to. ƒ 4 o'- o 528 Swedenborg ,(F.. v.) van de betrekking tusfehen hetGeestelyke en het Stoflyke, of de gemeenfehap tusfehen Ziel en Lichaam, 's Hage by /. du Mee en Zoon, in gr. Svo. ƒ 1 - o - o 614 T. Tafel eener Engelfche Etymologie , twee Bladen in Plano. ƒ o - 6 - o 516 Thomfon , ij.) Eduard en Eleonora, Treurfpel, gevolgd door /. dc Clercq Hz. Amft. by P. J. Uylenbroek, in Svo. ƒ o - 8 - o 371 27-  REGISTER Tl/anus, (J. W.) Aanleiding tot Onderwys in de Leere en Pligten van den Godsdienst. Hard. by J. v. Kasteel, in Svo. ƒ o - 9 - o 33* Tisfel, (ff.) Leerredenen over de gewigtigfie Gebeurtenisfen "uit het Leeven van Jefus Christus, gewoonlyk genoemd Iiuangeiien, Ilde Deel. Dord. by A- Blusfé en Zoon, in gr. Svo- ƒ i - 10 - o 282 Toets (De) der Gehoorzaamheid , Tooneclfpel , in drie Bedryven. Amft. by A. v. d. Kroe en A. Capél, in Svo. ƒ o - 12 - o 417 Tolt, {De) Gedenkfchriften betreffende de Turken en Tartaaren, Ifte Deel. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ2.5.0 126 * Hde Deel, ƒ 2-5-0 537 Trenck, (F.) Merkwaardige Levensgefchiedenis, Ifte Deel. Arnft. by M. ele Bruyn, ƒ 1 • 12 • o 545 • nsv snv »* . su 1 T7~eer, (ƒ.) Beknopt verhaal van den geweldigen Opftand, aan Boord van het particulier O. I Schip de Jonge Frank,in den Jaare 1786. Dordr. by P. v. Braam, in 4to. ƒ o - 8 - 0 607 Verbeek , (A. J.) Historie der Spartanen , tot na den Dood van den Jongen Ag is. Dordr. by //. ele Haas, in Svo. ƒ o - 12-0 624 Verborgenheid (De) die van alle Eeuwen en Gedachten verborgen was, openbaar gemaakt, door het Euangeli. Door eenen aigemeenen Menfehen vriend, Ilde en laatfte Deel. Rott. by dc Lemv en Krap , in gr. Svo ƒ 1 - 5 - o 10 Verhandelingen, uitgegeeven door de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem, XXIVfteDeel. Haarl. by J. v. II'air6, in gr. Svo. ƒ 3 - 18 - o 16 _ " raakeude den Natuurlyken en Geopenbaar- den Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap, Vilde'Deel. Haarl. by J. Enfchcdé en Zoonen cn J. v. Walré, in gr. 4to. ^3-12-0 381 . - 'uitgegeeven door teyler's tweede Genoot¬ fchap, 6de Stuk'- Haarl. by J. Enfchcdé en Zoonen en J. v. Walré, in gr. 4to. ƒ 3 - 2 - o 529 n van het Bataafsch Genootfchap der Proef- ondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam , Vlflfte Deel. Rott. by D. en A. Vis, in gr. 4to. ƒ 3 - o-o 437 » . van het Geneeskundig Genootfchap : Servan- dis Civihus, Xlllde Deel, Amft.' by P. Conradi, in gr. 3vq. ƒ % - o * q 336 Ver-  TT E C T S" T E R. Verzameling van Placaaten, Refolutien, en andere Authentyke Stukken, Ifte Deel. Camp. by J. A. de Chalmot, in gr. 8vo. ƒ i - iö - o 349 . Ilde, IJlde en IVde Deel, ƒ 5 - 8 - ó 450 Volney , (Dé) Waarfchynlyke Gevolgen van den tegenwoordigen Turkfchen Oorlog,en derzelver invloed op de Staaten van Europa. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo./o-i6-o 585 Voorst, (fj. v.) De Allernauwfte betrekking en zeer heilzaame invloed van het Geloof der Verborgenheden, en andere betwiste Leerftukken, op onze Gelukzaligheid betoogd , in gr. 8vo. ƒ 2 - 2 - o 330 Vosmaer, (Af> Befchryving van Dieren, in 't Kabinet"ea de Diergaarde van Zyne Doorl. Hoogh. Amft. by de Erven P. Meyer en G- Warnars, in gr. 4to./g-12-0 341 Vriendin, (Aan myne jonge) of Zedelyke Brieven, ter verbeteringe van het Hart, Ifte Deel. Midd. by P. Gillis/in en Zoon, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 543 VV. Weldaadige, (De Onbekende) Tooneelfpel. Amft. by A. v. d. Kroe en A. Capél, in Svo. /o-ia-o 39 "Werken van de Maatfchappy der Nederlandfche Letterkunde te Leyden, Vilde Deel. Leyd. by P. v. d.Eyktn D. Vygh, in gr. 4to. ƒ 5.0-0 oI£> Wicland, Algemeene Bibliotheek voor Dames en Jonge Heeren, Ifte Deel. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in Svo. / 1 - 5 - o 157 , • Sympathien. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, ' in gr. Svo- ƒ o - 8 - o 511 Winter-Avonden of aangenaame Tydkorting voor de Jufterfchap, door middel van zes-en-dertig Speelkaarten. Amft. by C A^. Guerin, in Svo. ƒ o - 14 - o 136 Witte, CJ. E. de) Conftantia de Saint Denis, Treurfpel. 's Hage by /. v. Cleef, in gr. Svo. f x - 5 - o 601 Z. Zaaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde Nederlanden, zedert het begin van het Jaar 1780,Ifte Deel. Amft. by J, Allart, in gr. 8vo. ƒ 2 - 10 - o 449 Zedeboek (Christlyk) voor Domestiquen , ten voordeele der Armen in 't licht gegeeven. Tweede Uitgave, 's Hage by J. A. Bouvink, in gr. 8vo. ƒ o - 11 - o ' 147 Zimmerman, (E. A. W.) Geographifche Historie van den Mensch , en de alom verbreidde Viervoetige Dieren. Utr. by G. T. y. Paddenburg en Zoon, /i.o«o jp5