LETTER-OEFENINGER   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen, betrekkelyk. Vierde Deels, Eerfte Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der K R O E, en By J. Y N T E M A. MDCCLXXXIX.   NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETT ER-OEFENINGEN, w a a iii n de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. j. d. miChaelis , Nieuwe Overzetting des O. T. met aanmerkingen voor ongcleerden. In het Nederduitsch overgebragt door den Heer w. e. de perponcher. VIII. Deel. Te.Utrecht, by de Wed. 1. van Schoonhoven. 1788. Behalven het Voorwerk, 306 bladz,, in gr. octavo. In dit Deel worden de Boeken der Richteren en vart Ruth, op ene foortgelyke wyze, als de voorde Bvbelichriften, opgehelderd; het beloop der gefchiedenisfen ■en de betekenis van deze en gene fpreekwyzen, die den* Lezer enige belemmering kunnen veroorzaken , ontvangen hier het vereischte licht; en bovenal worden de merkwaerdige voorvallen, die des Lezers aendacht natuurlvk gevestigd houden, in derzelver voornaemfte byzonderheden, naeuwkeurig nagegaen. Bybcloefenaers zullen derhalven ook van dit Deel een vrugtbaer gebruik kunnen maken, zo ten opzichte van 't algemene beloop, als van, deze en gene voorvallen in 't byzonder. Gereedlyk zouden wy een ftael van de laetfte foort hier kunnen bybrengen; maer de breedvoerigheid wederhoud ons ; en wv oordeelcn ook den Lezer wel zo veel dienst te zullen doen, met het mededeclen van ene en andere aenmerking die ene meer algemene opheldering behelst, welke inzonderheid in 't nagaen van de gefchiedenis der zögenaeffl- de Richteren, meermaels te ftade komt. Van dien aert is de volgende. Naer luid des vèrhaels , Richt. II -rIV. deel. n. alg. lett. no. i. A itraf-  * T. D. MICHAELÏS y ftraftc God des Volks afwyking van zynen dienst gewoonlyk, met hen aen de onderdrukking hunner vyanden bloot te laten; dan hy verloste hen ook eerlange, wanneer dierampen naer zyne Wysheid hoog genoeg gedegen waren» uit hunne nooden. Dan verwekte (volgens onze Nederlandiche vertaling,) de heüüe lUmttiren, dieJCe verlosten: uyt do hant der genen dicfe beroofden: of, gelyk de Heer Michael/s dit zestiende vers vertolkt: Als dan befchikto dod het zoo, dat 'er een, onder hen, te vsor/chyn tradt, Richter werdt, en ze bevrydde, van 't geweld der geenen, uien zy, tot dus verre„ ten -prooi verflrekt hadden; welk voorfïel by aldus toelicht: ,, De mcemng is dccze. De Voorzienigheid befchikte het zoo, dat cr zig een dapper man vondt, die moeds genoeg hddt, o:n zig, tot aanvoercr des verdrukten Volks, op te. werpen, het zelve van de dienstbaarheid te verlopen en Richter te worden. Richter nu, (of 't geen wy zoo noemen *',_) was-, by de Israëlieten en Pheniciers", de naam der ("■) Wanneer men het gezag en- regtsbewind dezer Perfóonen, in 't f-fcbreeuvvsch Schophetim geheten , gade (hict, gelyk deHeer ae Pai-ondier dit by den aen vang dezes Boeks ontvouwt r moet men met hem, in navolging.van Eichhorn (a), erkennen, ,, dat de naam van Riihters, weiken men htm, in onze ovetzet„ tingen, gegeeven heeft, naar 't gewoon gffertiik deszelven, „ in onze taaien , niet al te vrel op hun past. Veel eer zou , men z'e Kegcerende Legerhoofden,Aanvoerers, Redders, Her,, fteüers van 's Lands VryJietd co Godsd'enst kunnen noemen."' Overccnkotnftig hier mede tekent zyn Ed op Richt [11: 10, n. mede aen: ., Hier ziet men, onder anderen, hoe vod bee.er 't vloeien zou te vertaalcn, om em ti.ed.dif, KMttfft, of Aaa- voer er ie wpidfh in Lracl: dan, em een Richter te wr'den , in „ Israël, of.'.m ïsritiï te r'rhten; daar uit, in onze taaien, een „ geheel antler denkbeeld geeft , dan 't géén hier verhaald wordt." Dit dringt hy nog nader aen, by dc'befvhouwing der gelcbiedenisfe van ttimpfuh, , van welken tog (zegt hy,) geen eene en- kele Richteriyke daad vermeld wordt , maar daartegen zeer ., veeion , die gaKseh niet. met de Riehterlyke waardigheid, ,, firooken. Verdeediger , Redder, Yerlos;cr, Bedwinger valt" „ den vyand kan men hem, met volle recht, noemen ;wyl ook» ,, wanneer by niets deedt , d' enkele vrees, voor zyne:kragt,. ,, den vyand in toom moest houden. Maar waarin', men , by* ,, hein, den Richter erfeénnen kan, is zceker mioeüyk aan te ,, wyzen. Veel er ziet men, in hem, eenen held y die,- door • O) InU in 't O. T. 2 d. p. 4.42. aUtar aangehaald.  NIEUWE OVERZETTING DES O. T. « der hoogde Overheden of Bevelhebbers van een vry Volk. ' Dowyl nu de omtrent deeze peribonen hier gebniikte fprcekwys in 7t MeMfepwsch veel gewooner 'is, dan die geene, die ik 'er voor zetten moest ^ in onze taaien, wil ik ze niet te dikwils gebruiken; en beding my daarom de vrybeid, van ze l'omtyds, met ecnige andere,van gelyke beduiding, te verwijs rfelëfi: als eensn Richterjchenken , cctien Ricmèr geef en. Doch vooral moet ik' hier opmerken, dat de uitdrukking,. God Het Richters opflaan, in 't geheel niet zeggen wil, dat deeze Kichters, door eene onmiddelykc en bovennatuurlyke aandryvingi van God, hun richterampt hebben aanvaard; maar dat deeze-uitdrukking, ook zelfs kan gebruikt worden, omtrent verrichtingen', die niet eens in rechten gegrond zyn. De Oosterlingen tog pleegen, gelyk men zig, uit Deut. 4: 19. (e.) [alwaer de Heer Michaëlis zich hier over breeder uitlaet,] herinneren kan, alles wat onder 't bellier der Voorzienigheid gefchied, en dus alles, wat'er in de waereld voorvalt, goed, zoo wel als kwaad, aan God toe te fchryven , wyl het tog een deel der door hem gefchaape waereld is. En elk Wysgêer, die toeilaat, dat 'er, in de waereld, niets by toeval gefchied, maar alles, van God, afhangt, zal ook, tegen deeze uitdrukking, niets in te brengen hebben. Alleen zal hy ze misfehien wat fpaarzaam gebruiken, en flegts dan, wanneer hy ietszeer ilerks zeggen wil. Desgelyks zou een gefchiedfehryver, die de gefchiedenis', met een w'ysgecrig oog, befchouwde, en aan. de albeltierende Voorzienigheid dagt, fonityds het zelfde kunnen doen, en dus b. v. zeggen: „ Toen Henrik de IV., Koning van Vrankryk, in 't jaar: „ 1610, de -bekende groote vcldtogt voor had, hing ge„ heel Europa eene groote omwenteling boven 't hoofd;„ maar God heeft dezelve, door Ravaiilac, verhinderd;'* of zelfs-: „ maar de Voorzienigheid {liet dit alles om ver, en liet 'er Ravaiilac tusfehen beiden komen." Door zulk „ zyne kragt, dc nuttigde burger, de van zyn Vaderland meest „ verdienende man hadt kunnen worden ; maar die , in den' „ ichoot der wellust, het best gedeelte zyner beftemming ver„ gèet, den groeten aanlej; zyner ziel verzaakt, en , daar hy' eens begonnen heeft zyne driften in te willigen, hoe langer, „ hoe verder , door dezelven wordt weggefleept, en ook teil einde'-toe een (laaf der zonde blyft." A %  4 J. D. MICHAELIS, zulk een zeggen nu, zal hy immers geenszins beweeren willen, dat Ravaiilac wel deedt, toen hy den grooten Henrik vermoordde. Veel min dat God deezen, ik weet niet, of ik zeggen moet, booswigt of krankzinnigen , bevel gegeeven, of hem gezonden hebbe, om, onder zyn oog , eene affchuwlyke daad te beftaan. Alleen zal hy bedoelen , dat de albeffierende Voorzienigheid Ravaiilac tot een werktuig gebruikte, om iets te verhinderen, dat anders gebeurd zou zyn. Gustaaf Adolf mag , in den llag, by Lutfen, omgekoomen zyn , zoo als men wil, door de hand van eenen dapporen vyand , óf door die van eenen affchuwlyken verrader , niemand tog zou het eenen gefchiedfehryver kwaalyk neemen, indien hy, deezen dood aan de Voorzienigheid toefchryvende , zeide: dat de Voorzienigheid den Verlosfer van Duitschland, door eene onbekende hand, deedt fheuvelcn, op dat hy, niet, van Duitschlands Verlosfer, Duitschlands Koningworden zou. „ Is 'er derhalven , onder de Richters , in dit boek vermeld, een, die iets deedt, het welk, naar de beginfelen det Zedekunde , niet kan worden gebillykt (f); heeft (f) Overeeiikomftig met de hier boven geplaetfte aentekeningv merken de Heeren Michaêlis en de Perponcher, by deze en gene voorvallen , by herhaling aen , dat men deze zogenoemde Richters niet hebbe te befchouwen als voorbeelden van deugd , maer inzonderheid in hun character als Helden en Ferlosfers, die voor 't overige gansch niet vry waren van menschlyke zwakheden en gebreken. Ze waren dus juist niet deugdzaem, maer als helden groot. Ze maekten zig wel inzonderheid meermaels, zeggen onze Ae.itekenaers, fchuldig aen eene kwalyk begrepen liefde voor het Vaderland; een afdwalend Patrottismus, waerdoor men alle middelen, ter reddinge des Vaderlands, bykans, voor geoorlofd houd , zo dat men 'er de Deugd wel eens aen opoffere. Derzulker daden zyn , gelyk vele Patriottifche heldhaftige bedryven , ene vermenging van veel Vaderlandsliefde en veel heldenmoed, met min of meer onregtvaerdigheid. Zo komt byzonder Simpfon voor , wel als een dapper man , ja als een wonder van dapperi cid , maer geenzins als een deugdzaem of goed xedelyk man. In gevallen van die natuur verheft een Gefchiedfehryver of een Dichter zodanig iemand , als een Redder van zyn Vaderland, zonder zyn zedelyk character wyders in agt te nemen. Men roept, in zulke omftandigheden, zodanige datien uit a!s Patriottifche bedryven, zonder dezelven juist zedekus*  NIEUWE OVERZETTING DES O. T. 5 heeft b. v. Ehud aan den Koning van Moab eenen moord begaan;, geenzins moeten wy daar uit , dat deeze daad in 't boek der Richteren vermeld wordt , ja zelfs niet, uit de fpreekwyze, God litt den Richter opftaan, befluiten, dat deeze daad rechtmaatig zy, en dat het veroorloofd zy, iets diergelyks te onderneemen. God laat alle menfchen opftaan, om dat geene te doen, wat zy werklyk doen : ook Ravaiilac, om Henrik den IV. te vermoorden ; ook Pharao , om zig teegen hem zeiven te verheffen. Want had God, die de almagtige is, in wiens hand de harten der Koningen zyn , zoo dat hy ze als waterbleken heenen leide, werwaards hy wil, het niet willen toelaaten , nimmer zou Ravaiilac zynen dolk in 't hart van Henrik den IV. hebben kunnen fteeken, maar zou 'er in verhinderd zyn geworden , daar nu alle de omftandig•heeden, zelfs het gedrang op de ftraat, hem gunftig waren ; nimmer ook zou Pharao zoo lang, by zyn hardnekkig beduit, hebben kunnen volharden. Maar volgt nu hier uit , dat Ravaiilac of Pharao wel gedaan hebben ? Volgt 'er uit , dat zy , door Gods ingeevins , werden gedreeven ? De hier bedoelde fpreekwys beflistT dus niets, omtrent de rcgtmaatigheid eener daad; zy zegt alleen , dat God het zoo befchikt heeft. En de Voorzienigheid kan immers ook den onregtvaardigften mensch , tot bevryding eens Volks , gebruiken. Ja zyn wel de meeste groote helden en bevryders der volken, welken de waereld bewondert , van alle onregt vry te fpreeken? Maar daarom zyn zy niet te min werktuigen , in de hand der Voorzienigheid, geweest. ■ Of derhalven deeze of geene Richter wel of kwaalyk handelde, moet niet worden beoordeeld , uit de fpreekwyze \ God liet hem opftaan , maar uit den aart zelfs der daaden van hem vermeld. Jcfta b. v. deedt ongctwylTeld wel van zig op te werpen tot aanvoerer eens volks , flat met eenen onregtvaardigen oorlog gedreigd werdt; maar 't geen Ehud, aan den Koning van Moab , deedt , zal niemand billvken. Of is 'er iemand , die het billykt, dan mag 't wel gcvaarlyk zyn, zig, met hem, alleen, te bevinden." 't Is ook verre van daer , dat de Heer de Perponcher dit gedrag van Ehud zou billyken; hy wraekt het zede- kun- kundig goed te keuren ; befebouwende dezelven alleen van die zvde, van welke zy waedyk Patriottisch , (>voot en heldhaftig zyn. A3 ■  .6 j. d. michaelis, nieuws over^etiing des o. t. kundig befchouwd: maer men behoort, zyns eragtansv, m 't beoordeelen van Elin-ls daed,, of van hem, in zvn perfoonlyk character befchouwd, ook gade. te flaen du denkWVze en begrippen van dien tyd. Zyn E.l. biet.-zich , in zyne aentekening op Richt. III: 11. hier over broeder uit, en zyne opmerking deswegens is ook op verfcheiden andere perfoonen en derzclver bedryven , in die dagen, toepasfelyk. ,, Men weet, (zegt hy onder anderen,) welke diepe wortelen wraakzugt , vyandfehap en list in het hart der inwoonderen deczer Afiatifche gewesten ge- fchooten hadden. En 't is bekend , dat elk zig toen , veel meer dan nu , tot cïge yerdeediging en cige • .wraak, gerechtigd hield; en de zwakke en verdrukte veel meer dan nu dagt,dat hem alles-geoorloofd ware, om zig zeiven en zyn Vaderland, teegen onregt en gewéld , te bevryden; en door list, ja zelfs verraad, zyn gebrek aan magt te vergoeden. • Ehud kan dcrhalyen zeer wel, in alle andere opzigten, van een goed character zyn geweest, of fchoon hy, door de omliandigheeden en denkwyze van zynen tyd , vervoerd , gemeend hebbe , dat hem , teegen den openbaaren vyand en verdrukker van zyn Vaderland, alles geoorloofd ware. Eindelyk was , in Ehuds daad , niet alles even laakenswaardig. Zyn oogmerk cn zyne beweegredenen, waren edel en goed; en ook in de uitvoering was dit edelmoedig, dat hy zig zeiven alleen in gevaar ftelde, zonder , zoo veel uit de gefchicdenis blykt, iemand anders, in zyne hachlyke cn fcedenklyke onderneeming , te hebben ingewikkeld. En dit moet ten minden eëhige'n lof mengen , onder de veroordeeling , welke de by hem aangewende middelen anders met regt verdienen." Bcfpiegelingen der, vier Leevsnsftanden van den Mensch. Met Planten. Te Haarlem, by A. Loosjcs, 1788. In gr. octavo, 34.8 bladz. Met de afgifte der twee laatfte Stukjes, gaande over den middclbaa-'en Leevenslland en den Ouderdom, verkrygen deeze Bcfpiegelingen haar volkomen bellag. Uit het geen wy, nopens de voorige Bcfpiegelingen, betreffende de Kindschheid en de Jeugd, raakende des Authcurs plan en deszelfs uitvoering gezegd hebben (f), heeft men niet (*) Zie N. Algem.Vaderl. Lettere?/. I.D. bl. 36*. III. D. bl. 33.  BESPIEGELINGEN DER VIER LEE VENSSTAND SN. ? niet anders dan een gunftig denkbeeld van dit Gefehrift * kunnen vormen; en dit denkbeeld zal, by het doorbladeren van deeze laatfte Bcfpiegelingen , die uit eigen aart wel zo gewigtig zyn , niet verzwakt, maar veel eer vcrfterkt worden ; waar van de volgende le'sfen van den afgélecfden Pht/emott aan zynen Kleinzoon AUxis ter proeve kunnen (trekken. De Grysaart had hem, met de uiterfte bedaardheid, te kennen gegeeven, hochy zyn fterfuur ten zckerlte voelde naderen. Zulks had den jongeling verrukt , en doen betuigen: ., Mag ik u bidden: Leer mi; , eer gij dit ondermaanfehc verlaat, leer mij den weg . nrn een zo gelukkig Grijsaart te worden, en „ vooral met zulk eene vergenoegdheid den dood te kun,-, nen tegentreeden." Hier op hervatte Phticmon het gefprek, en vervolgde in deezer voege: ,, Nu zoudt gij mij door uwe taal bedroeven; zo ik niet wist, dat gij in verrukking fpraakt. Hebt gij niet dagelijksch mijn voorbeeld gezien , en heb ik uwe prijzenswaardige opmerkzaamheid niet befpeurd? 't Is geene trotschheid , die mij aan den eindpaal mijns leevens bezielt, als ik u raai, zo te leeven, als ik geleefd heb. Niet, dat ik onfeilbaar geweest ben : neen , myn alexis wel ver van daar, doch het is Go.ie bekend, dat ik van •mijne vroegfle jeugd af, tot op het tegenwoordig oogenblik toe, alles heb■ aangewend, wat (trekken kon, om Gode welbehaagelijk, en mijne medemenfehen nuttig te leeven. Die, ten allen tijde, zijne naasten liefheeft als zichzelven , en , in alle omftandigheden , onder dat bezef leeft, heeft niet te vreezen, dat hij immer ongelukkig worden zal: indien hij tevens in de bewustheid van het aanzijn eener altoos weldaadige en wijze Voorzienigheid zijne dagen flijt. Kan, denkt'gij misfehien, kan ik mij zeiven niet door wellust en onmaatigheid bederven, fchoon ik mijnen naasten ten harteli;kften liefheb? Neen, mijn zoon! zulks is onmogelijk. " Gij bezeft, immers, dat gij door wellust, van welken aart ook, de kragten van uw lichaam verzwakt, en dus de werktuigen, die gij tot heil uwer naasten gebruiken moet, van hunne veerkragt berooft. Door alle onmaatigheid ontfteelt men, als ik het zo noemen mag, iets, het geen onzen naasten toekomt. Bezefte de wellusteling voor het pleegen van zijne fchandelijke daaden, dat hij tegen de rechten der menschlijkheid zondigde, dat hij zijnen geest zo aanmerkeliik verüompte, en zich dus voor een gedeelte onbruikbaar maakA 4 te  13ESPIECELINGEN te voor de menschlijke zamenleeving, zou hij niet aflaaten van zich met; die zondefmerten te bezoedelen? Zo in den onmaatigen de gedachten opklom, dat de 'overtollige fpijs en drank, door hem, als een gulzigen veelvraat , in één jaar verflonden, het armmoedig huisgezin der weduvv, die agter zijn tuin woont, een vierde deel van een jaar zou kunnen voeden en verkwikken, jaa bedacht hij, dat misleiden een zwakke Grijsaart li°'t te fnakken na een droppel van den wijn, dien hij,° tot verderf van ziel en lichaam , bij ruime teugen in zal zwelgen; zou hij dan zijne perkelooze vraatzucht niet inbinden, en het ten boorde toe vol gefchonken glas, met eene beevende hand, van zijne lippen te rug trekken? Dit doet althans de menschlievendheid mij vertrouwen. „ Laat ik u ook nog deeze les mededeelen , mijn Zoon ! Zijt in voorfpoed bedachtzaam , en in tegenfpoed moedig. De ondervinding alleen zal u den waaien nadruk en het gewigt van deeze les doen kennen: jaa de opvolging derzelve is de beste grondflag , om eenpaarig gelukkig te weczen. ,, Vreemder zal het u klinken , als ik u ter bevordering van uw geluk raade: Denk dagelijksch aan uwen dood: en daarom zal ik, in dit opzigt, wat breedvoeriger dienen te zijn. liet gedenken aan den dood is zeker in den eerlten opflage eene zeer treurige bezigheid , en, fchoon ik aan mijne afneemende kragten duidelijk bemerk , dat tusfehen mij en het graf maar eene geringe tusfehenruimte is , fchoon ik de gedachte des doods, als het ware, in eene aangenaame gedachte heb doen veranderen, gevoel ik eene huivering, wanneer ik het gewigt der Staatsverandering doordenk. Maar laat ik u ophelderen, hoe de gedachte des doods mij niet bedroeft. Ik vraag mijzclvcn: Wat is de dood ? De dood is niets anders, dan het laatst oogenblik van dit dierlijk leeven; het oogenblik, waarin de mensch, zo zijne ziel tot dat oogenblik werkzaam blijft, bezeft: ik houd op te beltaan, in dien (taat, in welken ik een aantal van jaaren heb doorgebragt. Ik heb mij reeds vroeg gewend aan het dagelijksch herdenken, dat mij mogelijk, dat oogenblik, op dien dag, te wachten ftond. Eerst verminderde daardoor altoos mijne natuurlijke vrolijkheid; maar ik zonderde wel ras van het denkbeeld des doods dat van pijn cu ziekte af; als niet tot den dood,  ser vier lee vensstanden. i j dood, maar tot de ellende van het leeven behoorende. Dus viel 'er al veel aakeligs weg: maar de fchéiding van mijne vrienden, van mijne bekenden: jaa, dit denkbeeld is voor den mensch eene harde zaak; maar heb ik u niet dikwerf, niet aanhoudend van een leeven naa dit leeven gefprooken, mijn zoon! heb ik u de gronden van den Christeliiken Godsdienst niet zo duidelijk mij mogelijk open gelegd? Hebt gif niet uit de overtuiging van uw hart uitgeboezemd: „ Ik ftaa verbaasd, dat niet alle verlhndigc menfehen den Christelijken Godsdienst omhelzen, zo eenvoudig, zo verheven, zo overcen,, ftemmende met de Goddelijke goedheid, en de men- ,, fchelijke natuur." Heb ik u toen te vergeefsch reden gegeeven van dit zo wonderbaar verfchijnzel ? Immers neen: toen ik u aangetoond had, dat verlbmdigen en vernuftigen zo dikwerf met elkander verward wierden , en dat vcele vernuftigen voor het licht hunne oogen ilooten, om het geleide hunner woeste driften te volgen, vielt gij mij om mijnen hals, en zeisie met eene verrukking, die mij de vreugde van een Engel fmaaken deedt: ,, Ik dank God, dat ik van hem zo veel ver- ftands ontvangen heb, dat ik een Christen kan zijn." Gij zijt een Christen, mijn kind! en op het fchild des Christendoms verliest de pijl des doods bijkans alle zijne fcherpte. Met recht immers kan de Christen, wien het onftervelijk leeven door God geopenbaard is, volgt hij de Geboden van den vriend zijner ziele jesus Christus , uitroepen: Dood! waar is uw prikkel? Was het niet een der beroemdfte Heidenen, die wenschte, en met hoe veel reden, indien hij, in het lf.uk van de onftervelijkheid der ziele, doolde, in die dooling te volharden, en dat hij zich die niet gaarne wilde laaten' ontrukken. Zou dan de Christen , die een overvloed van bewijzen, voor eene zo troostriikc waarheid heeft, zich dezelve laaten ontrooven ? zou hii gedoogen . dat dezelve , door ik weet niet welke nevelen , immer voor hem. verduisterd wierden ? „ Een Goddelijk Lceraar, ten Hemel afgedaald, predikt de onftervelijkheid der ziel. bevestigt de waarheid van zijne Hemelleer met een openbaaren dood, '< verrijst . naa drie dagen . in een graf, door wagten bewaakt, gerust te hebben, uit het (tof des doods; hij vertoont zich veertig dagen lang op deeze aarde, ■ een aanzienlijk aantal perfoonen ziet hem, en in het A 5 ge-  Ip bespiegelingen dèr viér lee vensstanden. gazicht zijner vrienden vaart hij ten Hemel, na een plaats van Eeuwig geluk. En wie waven de Leeraars de iriavolgers van dien grooten Leermeester? de matigen der aarde? neem: arme Visfchers, geringe Handwerkslieden die door .wonderwerken in (laat sclïeld moesten'worden ' om een leer, (irijdig met de Verdorven denkbeelden van Jood en Heiden , alom te verkondigen'.' Een der braafflv doch der ftrengite vervolgers van tesus Leer, in zijné vervolging door een wonderwerk tegengehouden en be keerd, de ichrandcre, de btaave rWus omhelst die Leer,.en wordt de grootfte voorltander maar ik weid af, o mijn Zoon.... Als Christus nier van den Hemel tot de menfehen is neérgedaald om een Goddelijke Leer te verkondigen , dan zal 'er- nimmer een afdaalen Laaten anderen twijfelen , ik heb onder de twi,felaars veelal zwaarmoedigen of ligtgeloovigen, maar weini^ bedaarden en oordeelkundigen aangetroffen. ., Altoos, altoos, ik béken het met eene zekere fmart blijft 'er iets duisters over voor den mensch. De we:"'' langs welken wij dit leeven veriaaten is met eenen aakcligen en ondoordringbaaren nevel bedekt. Maar de nangenaamfte hoop, op den Gödsdiénst rustende , verdunt dien zwarten wolk. —— Mijn kind! ik verlang, en ik beef, om een' Itap te doen, zo gewigtig, zb beflisfend." Eer/ie Brief van o. bonnet aan een Vriend', over het gefehil aangaande de Rede en haar gezag ih den Godsdienst. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 1788. ïh gr. octavo, 80 bladz'. T Tit de Aenmerkingen van den Iloogleeraer Bonnet, op ^ het tweede Stuk des Briefs van den Heer van Hcmert, en den derden Brief van dien H'eéf, ter beantwoordinge dezer Aenmerkingen, heeft men, ("alle de overige byzonderhe !cn dacr latende, ^ onder anderen, acn de ene zyde , duidelyk kunnen opmaken , hoe de Iloogleeraer van oordeel zy, dat het in dit gefehil niet zo zeer acnkome, op het natuurlyk, als'wel op het zedelyk bederf der Rede, en het dus de zaek van den Heer van tJemeri was, te toonen, dat de onderwerpelyke rede, met opzicht tot 's menfehen waer geluk, en de rechte kennis der geopenbaerde waerheden 5 welken daer op ene nauwe be-  G. BONNET 5 BRIEF AAN KEN VRIEND. II betrekkin!"; hebben. niet kan gezegd worden zedelykbzdo'.ven té zyn lint. de behandeling van dit onderwerp 'vooraf moest gaen, eer dat het "gezag van de Rede in den 'G'id-a'im.u overwopgen koiide worden. ; Aen de andere 'Zyde heeft men gezien , hoe de lieer van llancrl van "oordeel zv , dat\ie Hoogleeraer , het gefehil over hét z&èlyk bêderf daer latende, behoorde over te gr.en tot 'het befchotnven van hetgezag.dcrRc.de; als behoorende het gefehil, over het zeds/yke vermogen des menschlyken verftands, niet tot zyn bedoelde, en hebbende geen ge- meenfehap met dat over het gezag der Reeë. — De 'thans afgegeven Brief van den Iloogleeraer, niet aen den lieer vau^Idcrncrt, miv<\r aen een Vriend, '{trekt inzonderheid om te toonen, dat de Iloogleeraer tover reden heeft , om zyne briefwisi'e'.ing met den Heer van hlcmert niet voort tè zetten. Ten dien einde geeft hy zynen Vriend een achtervolgend verflag van 't beloop der wederzydfche briefwisfelinge , over dit. gefehil, waer uit men'het dus ver verhandelde gercedlyk kan opmaken; en laet zich , na dit gegeven berigt, ten beiluite , aldus uit: ,, Oordeel nu , myn vriend , of het met de goede •trouw, met de vriendfehap, met hét-oogmerk der ondernomene briefwisfeling kan overeengebragt -worden, dat de Heer van Hamert, in plaats van voet by 't ff.uk te zetten , zich van' een, den leezcr misleidende , uitvlugt bedient,' en het my daardoor noódzaakelyk gemaakt heeft, om den kostelyken tyd te verfpillen met dingen, welke niets tot de hoofdzaak doen ? —— Al ware het zelfs , dat ik het gefehil, over de bedorvenheid der rede, ruimer, dan zyne bedoeling medebragt, genomen had, dan nog, (gy zult dit met my erkennen ,) zou' de welvoeglykheid, benevens zyne verklaarde zucht tot waarheid, gevorderd hebben my daar in te volgen (*). Dan, ik had (*) Mogelyk denkt iemand ter dezer gc'egenhcid, maer had de Hoogleeraer den Heer van 'Metsin niet kunnen involgen? Terwyl toch de Heer van Henwt geen lust toonde te hebben, om, voor als nog, zyn. gevoelen over het zedelyk vermogen des menfehelyken verftands, te verdedigen, waerom hem in doezen maer niet te gemoet gekomen, en. over het gezag van de rede in den Godsdienst, met hem gehandeld ? •— Zie hier het antwoord van zyn Hoogeerwaerden, op zodanig ene voorondcrftelde bedenking van zyncn Vriend. „ Be-  12 G. BONNET, BRIEF AAN EEN VRIEND. had zyne toegeevendheid in deezen niet noodig. 't Was met volgens myn, maar volgens zyn plan , dat ik de leer aangaande het zedelyk onvermogen des menfchelyken verftands , zoo ver hy die weêrfproken hadt, tegen hem verdedigde. Nimmer had ik, derhalven, kunnen verwagten, dat zyn WelEd. in zulk een fmaak aan my zou hebben durven, fchryven, als ware ik dom genoe°- In de luchtllreek by den Zuidpool doet de koude , waarfchynlyk , dezelfde uitwerking, daar buitendien het Zuidlyk halfrond , op dezelfde graaden van breedte, buiten, tvvyfel kouder is dan het Noord- lyke." _ ,« Maar tegen dit laatfte komt de Heer de buffon op (t), oordeelende, dat de Zeelieden zich zulks alleen verbeelden , om dat zy daar het ys, verder van den pool af, ontmoet hebben, het welk nogtans misfchien aan deeze of geene byzondere oorzaaken moet worden toegefchreeven. Dan dit denkbeeld wederlegt de Heer Fórjlor ten bondigftcn. , ,. „ Wanneer men, (vervolgt hy,) de weerkundige waarneemingen op de Falklands Eilanden , onder den Z. B. (§), met die vergelykt, welke in verfcheidene deelcn van Europa, onder dezelfde (maar Noordlyke) pools hoogte gemaakt zyn, zal eik onpartydtg Leezer moeten toe (temmen, dat de warmte in het Zuidlyk halfrond werkelyk geringer is, dan onder dezelfde graaden in het Noordlyke. De bergen van het Vuurland, 'het Staatenland, het Eiland Zuid-Georgicn en het Zandwch-eiland, tusfchen den 54 en 59* Z. B. die in den Zomer zelfs altoos met fneeuw en ys bedekt zyn, geeven daarvan een verder bewys , en laaten, ten opzichte van deeze merkwaardige byzonderheid,in de natuuayke gefchiedenis van den Aardbol, geen twyfel over. De oorzaak van dit groot onderfcheid moet , zyns oordeels, in de afweezenheid van een groot Land in het Zuiden gezogt worden. Om den Noordpool van dent°° die dikwyls verfcheidene ellen hoog valt, en, door den regen, ontdooit, op het nieuw bevriest, en geduurig vaster wordt, veel toe, om de ysbergen op het laatst tot eene ongelooflyJce hoogte te doen klimmen." (*) Reize van gwelin (den Ouden) na Siberlen. (t) Hut. Nat. T. 1. p- 312. (§) A*~ Collettim af Vnyages chiefiq in thi Southern Atlantici Ocean, by a. dalrymple. B 4  *4- j. r. fokster, waarneemingev. tot den 66 graad liggen, gelyk bekend is , van alle «ft den, uitgeftrekte Landen , die ten decle bewoond en S" bouwd wordem; die vrugten voortbrengen; en opwel ken, in den korten Zomer, zomtyds eene hevige hitte plaats heeft. Geheel anders is 't, in 't Zuidlyk half! rond. „ Daar vonden wy , " zegt de Heer För Zr ,, omtrent den 60° der breedte en verder Zuidwaarts ' buiten de beide onaanzienlyke Eilanden, in de Zuider" Atlantilche Zee, nergens land (*); en midden in d e n Zomer ftondt in deeze koude luchtftreek, de Thermo meter nooit vyf graaden boven het vriespunt, maar weï dikwyls beneden het zelve. Dikwyls viel 'er fneeuw en hagel, en dikwyls bevroor des nachts het water het welk 111 open vaten op het dek ftondt. Daar men rulka Zomernachten heeft, kan men ligtlyk bearypen hoe het in den Winter gefield moest zynV ^ Uit dit alles het welk alle Zeevaarenden in deeze ftreek bevestigen « vervolgt onze Autheur , niets gewisfer, „dan dat tusfehen 60 en n' Z B. geen groot land geVondcn wordt, en dat de Eilanden , die het naast by deeze breedte koomen ongelyk.yeel kouder zyn , dan alle landen die op den zelfden graad van Noordlyke breedte lissen —! Men voege hier by, dat de Zon eigcnlyk acht dasen langer ,n de Noordlyke tekenen vah^d^DkrkrSfd^S de Zuidlykc vertoeft, het welk insgclyks den Winter n het Zuidlykc halfrond acht dagen la°ngS en d^Zom " even zo veel korter maakt, waar door de koude een™ of byna .U grooter, dan op de Noordlyke helft van onzen Aardbol worden kan ^f). (*) En deeze Eilanden , zvnde ZvjV-CW™, P11 7„„j • 1 eiland (welk laatrte het verfteLand ^^[^^^ dekt heelt 0 welker akelige geftejdheld de cter Ff£Z°Z Win^ r" irnVCn,heCft' k°me" u!r h00fde van derzivtr Kt) Men begrypt dit onderfcheid te gerceder, wanneer men nagaat, dat het m 't Noordlyke halfrond Winter is, wanneer de Zon zig het naast by de /.arde bevindt; waartegen de Winter m 't Zmder halfrond plaats heeft, wanneer de Aarde op haa ren verften-affland van de Zon is: 't welk de koude, faSSt laatfte geva., alle andere dingen gelyk ftaande, namurlyk groo ter moet doen zyn, dan in 't eerfte geval j aLUUH>K S100" Atn-  AMSTERDAM. ot Amjlerdam, in zyne Gefchiedenisfen , Voorregten, Koophandel, Gebouwen, Kerken/laat, Schooien, 'Schutterde' Gilden en Regeeringe, befchreyen om tc dienen ten vervolge op het Werk van jan wagenaar, Historiefchryv&r der Stad. Veertiende Stuk. Te Amjlerdam cn HarZingen , by P. Conradi en V. van der Plaats , 1788. Als bezitters der uitgegecvene Dertien Stukken. In gr'. üv0. groot 301 bladz. Die het Werk van den Heere wagenaar , de Gefchiedenis en Befchryving van Amlterdam behelzende gelezen hebben, weeten, dat hy zyn verhaal van de Ge1'chiedenisfen dier Stad niet verder heeft voortgezet dan tot aan het jaar 1740, oordeelende, gelyk hy zelve ze°t dat „ de zaaken, na dien tyd voorgevallen, nos te versch „ gefchied waren, dan dat zy met de vereischte gegrondheid, omftandigheid en naauwkeurigheid, zouden kon,, nen verhaald worden." (*) Den liefhebberen der Vaderlandfchc Gefchiedenisfen konde, derhalven, een aangenaamen dienst gedaan worden, door het vervolgen van het afgebroken Werk. De lotgevallen der voornaamfte Stad van den Nederlandfchen Staat kunnen niet misfen op zichzelve belangryk te zyn voor den Leezer, en worden het nog meer door den grooten invloed, welke die Stad altoos gehad heeft, en natuurlyk moest hebben, on het algemeene Staatsbeltier. 't Is hierom, zeggen de Uit geevers in eene korte Voorreden, dat de Leezer, in de volgende verhaalen , zo wel als in de voorgaande van den Heere j. wagenaar , byzonderheden zal aantreffen die in den eerjlen op/lag , geen naamver verband Jchcènen te. hebben met onze dan met eenige andere Stad van Holland doch die, evenwel, by de uitkomst, bleeken , door heimeh ke of openbaar e bewerking onzer Regenten, befluurd te zv' geworden, ten algemeencn beste, of ter afwendinge van l? vreesde onheilen. Dit is eene zeer zekere waarheid m1 of derzelver gevolgen zo verre moeten getrokken worden dat men van de Gefchiedenisfen van Amfterdam eene h ' knopte Vaderlandfche Historie maake, de verhaalen Veldtochten, Gevechten en Veldflagen, daar invlecht* gelyk in dit Vervolg gefchiedt, laaten wy aan het oonWi van anderen. 1-C1 (*) Wagenaar Amjlerdam, I. Stuk, bl. 743. fri folio °e B 5  t6 AMSTERDAM. De Uitgeevers merken , in hunne Voorreden , insgelyks aan, dat de Heer wagenaar, in zyne Befchryvin»' van Amfterdam, de Gefchiedenisfen dier Stad niet vcrde°r brengt , dan tot den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, of den Dood van Prinfe willem den derden, in hel jaar 1702. voorgevallen ; en dat de berichten, welke men vervolgens ontmoet van het gebeurde tot aan liet jaar 1740, meer den naam verdienen van korte -aanwyzingen , dan dien van Gefchiedenisfen. Men heeft daarom goedgevonden dit Vervolg te beginnen met den dood van den gemelden Vorst, en dit Veertiende Stuk brengt de Gefchiedenis, in Tvee Boeken, tot op de Verklaaring van Frankryk's befluit , om den ütaatfehen bodem aan te tasten, gedaan in het jaar 1747 <*) , loopende het eerfte Boek, of wel het Vierentwintigfte, (want men heeft het getal der Boeken vervolgd,) tot het jaar 1719; en het Vyfentwintigfte vervolgens tot het jaar 1747. Zo veel wy hebben kunnen nagaan, is dit tegenwoordige Stuk voornaamelyk byeen verzameld uit wagenaar's Bcfchryvinge van Amjlerdam , en deszelfden Schryvers Vaderlandfche Historie. Uit het eerstgemelde Werk heeft men overgenomen de beknopte Aantekeningen, welke in het laatfte gedeelte van het XXIIfte en in het XXXIlfte Bock voorkoomen. Het geene wagenaar , in het Tweede en Derde Stuk van zyn Werk (f), hierendaar aante. kent, van eenige veranderingen aan openbaare Gebouwen, Stichtingen, Markten , enz. heeft men ingevoegd in de gebeurtenisfen der jaaren, in welke die veranderingen gemaakt zyn. Dus is het geene bladz. 47. gezegd wordt, van de hrownisten of Bruinisten, te vinden by wagenaar Ilde Stuk, bl. 174. van de Voorrechten der Burgeren, bl. 182. by wagenaar, III, 149. van de veranderingen aan de Zuider Kerk , Franfche Roomfche Kerk , en de volbouwinge van het Brantzen Hofje , bladz. 203. by wagenaar, II, ijl. au. en 355. van de Ordonnantiën voor het St. Joris Hof, cn voor het Veer op Bolswaard, bladz. (*) Den 17 April. Zie wagenaar Vad. Hij}. XX. Deel, bl. §6. Dit is in dit 1'ervolg niet aangetekend, fchoon 'er gemeld worde, dat men deeze Verklaaring niet voor de maand November beantwoordde. (t) De Leezer gelieve te weten, dat wy altoos den Druk in folio aanhaalen, als hebbende tegenwoordig de gelegenheid niet om dien in 8vo na te zien.  amsterdam. ft> bladz. 209. by wagenaar, II, 318. en 511 (*),van de Mandemarkt, bladz. 214. by wagf.naar, II, 430. De Leezer befluitc hieruit evenwel niet, dat hy in dit Werk niets zal aantreflën, het geene hy niet in de twee bovengemelde van den Heere wagenaar zoude kunnen leezen. Sommige gebeurtenisfen worden verhaald , van welke wagenaar of zwygt , of veel kortere melding maakt. Van dien aart is het geene op bladz. 221-229 geboekt is, raakende de onlusten op Curacao, in het jaar 1740 , waarvan wy niet weeten by den laatstgemelden. Schryver iets gelezen te hebben. Het verflag, welk deeze ) geeft van den opftand en moord der Chineezcn te Batavia, is ook merkelyk beknopter, en verzeld met minder omftandigheden, dan het geene hier voorkoomt van bl. 229. tot 241. De Heer wagenaar fpreekt in zyne Befchryvinge van Amfterdam (§) , met weinige woorden, van een kostbaar Vuurwerk, ter gelegenheid van het (luiten van den Vrede , tusfehen Rusland en Zweeden, in den jaare 1721, door den Heere van brandtz, afgefteken : maar hier vindt men van bl. 122. tot bl. 132. eene uitvoerige befchryving van dat Vuurwerk, met al de Decoratien, Opfchriften, enz. daartoe behoorende, nevens de aanmerking, ,, dat de Heer van brandtz, zo aan het „ Hof van Rusland, als hier te Lande, met dit alles, geene geringe eer behaalde." Van het Spiegelgevecht te water , het geene op den 2iften April 3717, ter eere van hunne Czaarfche Majcfteiten , te Amfterdam gegeven werd, zullende fpreeken, heeft onze Schryver den Zeinbrief voor de beide Esquaders geboekt (-j), welke by wagenaar ontbreekt. Somtyds verfchilt ook het verhaal des Schryvers eenigzins van dat van zynen Voorganger. By voorbeeld, hier leest men, dat de Prinfes Weduwe van jan willem friso het zo evengemelde Spiegelgevecht hebbe bygewoond, terwyl wagenaar. zegt, dat zy tegenwoordig zy geweest by een ander diergelyk vermaak, het geen in de maand Au- (*) Wagenaar zegt daar, dat het gemelde Veer, ter dier tyd, van de Friefche zyde in den tegenwoordigen ftaat gebragt is. De Schryver van het Vervolg fchynt van eene Amfterdamfche Ordonnantie te fpreeken. (t) Vaderl. Hifi D. XIX, bl. 282-28.5. (§) Stuk I. bl. 735. (-0 Bl. 86, 87.  aS amsterdam. Augustus deszelfden j'aars gegeven werd, op verzoek van Czaar peter , die ook zelve het eerfte niet gezien had (*> De komst van den Prins van Oranje, en die van den Afgezant van Marocco, te Amfterdam, worden hier, bl. 1S8, 189, geplaatst op het jaar 1720: by wagenaar, bl. 739? op het jaar 1730. Eenfge andere verfchillende verhaalen, maar van weinig aanbelang, meenen wy onder het leezen opgemerkt te hebben. De Uitgeevers belooven in hunne Voorreden, ,, dat de ,, Gefchiedenisfen zullen vervolgd worden tot op de om,, wenteling, in den voorleden jaare voorgevallen." Het zal hun gewisfelyk niet aan ftoffc ontbreeken, om no°- eenige Deelen te leveren, ter vervullinge van die belofte. Amfterdam heeft, vooral in de laatfte jaaren, eene zo aanzienlyke, zo veel geruchts maakende , en op verfchillende tyden, zo verfchillende rol gefpeeld op het tooneel der Staatkunde, dat ieder beminnaar des Vaderlands en der Gefciiiedenisfe moet wenfehen , het gedrag dier Stad naauwkeuriglyk en met onpartydigheid , door eene bekwaame hand befchrevcn te zien. De vraag is, of het fchryven van Gefchiedenisfen, zo zeer na aan den tegenwoordigen tyd, niet te moeilyk, en, zo 't onpartydig en naar waarheid gefchieden zal , wel zonder gevaar is? Wagenaar, ten minften , werd door die bedenkingc^ van het vervolgen zyner Vadcrlandfche Historie , afefchrikt, gelyk hy zelve betuigt in het Berigt, geplaatst voor derzelver XXIfte Deel. Wy moeten den Leezer nog berichten , dat de Uitgeevers belooven het Werk met een goed aantal van Plaaten of Prenten te vervieren, en dat het zo wel in groot en klein folio, als in octavo, is gedrukt, ten einde de Bezitters der onderfcheiden formaaten des Werks van wagenaar gelegenheid te geeven, om dit Vervolg by hetzelve te kunnen voegen. O Wagenaar Amjlerdam, I. Stuk, bl. 731. Merk-  levensges- van fred1uk, vryheer van ©er trenck. 2 'ioonklanken. De Coropóïïtie van den Heer rüppï meet den MVzijkkenner bevuilen, dan of dezelve, door in de laatstgenoemde Romr-.ze op 29 Couplenen agter elkander te moeten dienen , niet re ééntconig worde, zal de Zanger best kunnen beöordeelen. Het 11de Stukje, ijat van denzclfden Componist is, bevat zes Zangftukjes van den Heer en Vrouwe kletjn , onaer de opfchnftcn : Hymne. Avondgedachten. Aan FM?.?. Aan dezelve. Allegro cn Andante: van welken bet eerfte aan Li'ze fier ter Proeve zal Ver/trekken: i Wit  R, TEITH, ROMANZES, EXZ. $f t Wie gaf, dit beeld der Lente, 't Kwijnend oog, dat alles treft? - Wiet dat bart'i dat haren boezem Tot den zagtjlen wellust heft? ■ Zie, haar hart, —i—wat jaagt het vlugtig'. « Zoo onrustig, Springt in 't hout-, 't Duifje, tot het, met haar gade, 't Moederlijke nestje bouwt. Ach', voor wien is 't oog zoo vriendl'jk? » En, voor wien of 't hart zoo woelt! $ ! Wie weet, wie eens dim boezem , Aan zijn boezem, zwoegen voelt'. ■ Maar , zij leeft misfehien voor mij niet'. ——• Ach'. voer mij niet'. —& nimmer daalt Op mijn mond, het vergenoegen, Dat van haare lippen jlraalt l ■ Ach'- Elize! — wien bemint gij? En gij zwijgt! —«r uw boezem zugt l ■» *t Maijche blosje gloeit nog hooger, Dat langs uwe wangen vlugt •' • —— Zou een Engel mij beminnen ! Loosde uW hart voor mij dien zugt"! ~ Is voor mij dat gloeiend blosje, Dat langs uwe wangen vlugt ? —• Dank , S Schepper van Elize ! ■ Reeds op aarde zulk een lot J Zal voor mij uw Engel leven '. Wees, ö Vader' onze God'. Tn hM TIÏ'« Stukje deelt de Heef vAn alphen eene eerlté -fl^Verm"mcde, van een twaalftal Dichtftukjes, door hem voor a is en Spel gefchikt: van het welk 'er hier drie voorko, ïïï, onder den tijtel: de Heilige ■Zanglusi; Aan Jefus; en O» moj Dichter en Componist zijn in ons Vaderland met zo veel'"lof bekend, dat men niet wel andere dan fchoonö bukken van hen verwagten kan. Omtrend het werk van den eSen, oordeele men uit het laaistgeplaatne, en hier mede iredeekle, Sabbath- Lied: c i  3' *• feith, romanzes, enz. Verheugt u, mijn christen! 't geflarnte verdwijnt; De dag cm te rusten, de Sabbath verfchijnt • De dag, die voor Jclus het graf een: ontfloot; En ftralen van vreugd in de duisternis fchoot. De harten naar boven, en de arbeid ge ft aakt , Die 't leven op aarde zo rusteloos maakt. De zorgen verdreven', 't eenftemmende lied Slofte oèren en harten voor 't fluistrend verdriet. De Bijbel geopend! ontftoten de fchat, Die Tïmelfchïn rijkdom voor armen btvat! Een Staf op de Rot/en; een Star die u leidt Naar h huis, waar u Jefus een wooning bereidt. In God u verlustigd! in Jfus verblijd, Ds kwjnende kragten vernieuwd tot den llrijd. De Tempel Jlaat open, cn Jejus gereed, Reikt hongrigen voed/el, en makten het kleed. Zijn liefde, die dwazen de wetenfehap fchenkt, Troost bloedende harten door droefheid gekrenkt. Is zwakken een fterkte, voor blinden een zon, Foor dor/lende zielen een fpringende bron. Neemt dankbaar en moedig H geen Jefus u biedt; Hij fchenkt zijne gaven aan Zondaars om niet. Verheugt u, mijn christen! verfchijnt voor den Heer! Aanfchouwt nu Jehovah! Zijn fterkte en zün eer! Zijn vrees zij uw blijdschap, zijn dienst zij uw lust! Aan hem te gewennen uw zalige rust! Uw huis zij een tempel, waar h-iligheid woont; iJw leven een Spiegel, die Jefus vertoont: Aan bloemen cn vrugten erkent men den boom, Aan 't heldere w.uer den levenden ftroom'. Verheugt u, mijn christen'. Schoon de aarde verdwijnt, De Heer van den Sabbath, uw heiland verfchijnt; Verblijdt u in hoope! die Sabbath genaakt, Wiens eeuwige middag uw blijdfchap volmaakt. Deze verrchillende Proeven, op het loflijk fpoor vnn d* Eerwaarden schutte genomen, verdienen allen bijval, nadien Zij de wederverceniging der Diehtkunfle en Muzijk eenigermaate bevorderen. De algemeene zucht, welke thans bij onze Natie,voor de fchoone Kunnen en Wetenfchappen, doorblinkt; als mede de goede uitflag, welken de meeste Opera's of ZangIpelen op onze Schouwburgen hebben, zullen mogelijk nog veel  r. feith, romanzes, enz". 39 veel tot eene gelukkige vereeniging dezer beide indrukmaakende kuniten toebrengen, die zekerlijk gevvigt.ge gevolgen zoude hebben Immers „ zulk eene verecnig.ng zou" (volgens des dicht- en muzijkkundigen Dr. brown s d sjmatton on the Rik, Union and Power , the Progretfions, Separctions mal Corruit ens of Poetry and Mufic) „ de waarde van elke fchoone volkomenheid vernieuwen en verhellen; den (maak verhj" nen; den Godsdienst bevorderen; de Zeden belehaayen; de " beraden van Staat onderfteunen; in éen woord, zij zou het " nuttigst gebruik, van den overvloed des Rijkdoms, doen maaken. Flke pooging, welke zulke gewigtigc oogmerken " kan bevorderen, maakt derhalven niet.alleen aanfpraak op " de opmerkzaamheid van alle verilandige en braave lieden, onder alle Handen; maar zou mogelijk de befchermmg en " aanmoediging, van den besten en grootltm Komng, niet on'„ waardig zijn." De Tooneelfluiting, met Choerzanger,i en Danfen, db»r p. j. kas. teleijn. Te Amfterdam, bij J. Helders en A. Mars, 178S. In Svo. 24 bl. De iaarliikfcbe gewoonte, om bij de fluitinge van het Tooneel des Amfteldamfchen Schouwbnrgs, vin wegens de Acteurs en AÖricen, eene gepaue aanfpraak door één hunner te doen, ezf den Aöeur Pasjé aanleiding, om den Dichter van dit Itukfe voorteftellen: zodanig eene Aanfpraak in eene welvoeghike handeling te plaatfen, ten einde dezelve, dus doende, eene meerdere bevalligheid bij te zetten. Dit Allegorisch Spel, waar in Schouwburg, Melpomer.é, IhaHa Euterpe en Terpfichott de Handeling volvoeren, is een gevate dier vraage: terwijl men het, op des Dichters verzoek, zeer wel k .11 befeho.iwen, als een blijk zijner goedwilligheid, om het Tooneel nuttig te zijn; al ware het ook, dat men bevondt dat de kortheid des tijds, in welken de Dichter zijn werk moeit volbrengen, in meer gevallen haaren invloed deedt gevoelen, dan in de keuze der Choorzangcn, welke laatlte hij daar mede verdeedigd. Wenschlijk ware het, indien de vier volgende verfen van Melpomené, dikmaals door Schouwburg, aan welken zij gericht zijn, geraadpleegd wierden: ' Vermaak met nut gepaard mo»t fteeds uw doelwit blijven. Kocit fchittre hier vernuft, ten koste van het hart. Elk booswigt vinde een hel, zelfs in zijn vreugdbedrijven. Elk brave zielenkilmte, ook in zijn boezem/mart. C 4 Aytni-  Avondtydkortingen van het Kasteel, of ZeAehke 'pm,* , dunjte^-an öa Jeugd. Door Me^J ^o^^ g Jhra-:sat vertaald., tfitrie 'Deel fn 't r Utt hel Cleef, 1788. /„ 8n, 45è Mï ^ ^ *7 h vaB 17 en drietal van zedeiyke vertelling is in d'r n»»i ^ welken de geachte ( pflelfter Sikt SLft n f *WTat' voor Kinderen, als wel voor iSSÏKK« XjRff gCK-omen zyn. of den ouderdom van «ftieï W J ,P' " hebben. Ze,behelzen, onder het omklee i"/e « IS'b5e'.kt ten, eene ontroofcjng etner arWteSJSSh£tt 5 bedryf de» Perlbonen »uJASlnm^^Jn ^ ?V" der ge,ehi,denisfen duidelvk au<4vee/, ÏÏ* V" ü<* ne goede talenten indiervóeae werkflelfig fePnS.V iÖ" braafheid van zyne inborst,hoewel van a>le oplettende ^ftandüfen en dcugdlievenden™ e don? |[& Bf-e° **Wf?ï een Huwelyl met de wda—h'c -'*.«/».-; cn d.-eze, die het fleer characror V3n n ontdekt, en het tegonsge/telde SSS^ doorgrond had,, y.ig des negens aan hun SiLrf i# We. gaf haare hand en hart aan L^V 'S ' Jen van d.erj Egt, nan. des Jongelings Vader deezen 7H Zoon in den arm cn hem vimpg, testen zvn i orS Hr i } tjep foït- O myn Zoon. ik ffl^SSt; - f-<-vr va„ Iaagé middelen, e„ eerbied'voor Gc.d ,. dienst en Z%n de achtenswaardige Amheurs onderSt „ den, cn den grond leggen tot duurzame rêutaüe? dlK „) tot de waare glorie brengt alleen wenfehelyke eer en voo „ fpoed voord, en vroeg of laat moet het geluk de beloond „ zyn van deugden cn talenten." b DeWinS Het hier aan volgende Stuk is eene uitgewerkte Fabel dieten opjehrifte draagt, Daphnis en Pan^f, of L Ore£'M is, de herg-Nymphen: welke ten hoofdbedoelde heeft te loc T\ VeJie' Verfiaa 'er'dü0r de Wge aandoen neen' de hartstogtlyke vervoeringen, het verwilderend gevoel Sr' Min-,_flirt A« «nu A tegocheling is; dat Zy het Suk^beloof t en mets anders doen kan. dan het te lUore* of te'vernielen Zulks ondervmden Dm**, en Pandrofe, daar «jLK genftaande zyne vuurigfte betuiging aan JW^, verliefd wordt °P ; 'r welk hem, ter ürafle zyner meincedigheid,over. een-  AVONDTYDKÓRTIN'GE^. 4r eerkomd> met het lot dat de Goden bepaald hadden, over den eeeren hunner, die 't eerst de huwelykstrouw Ichond, blind deed worden. De getrouwe Pandroje, (leeds yuurffi wejifchém de het hart van Daphnis op nieuw te bezitten, vefkrygt emdeivk van füpiter het vermogen, om D.phnis het gezigt weder te P-eeveh. Dit gefchiedt; dan ongelukkig vat Pandroje,, uit hét "eerde gefpiek van Daphnis, na de herftelling van zyn gezigt, het denkbeeld op, dat hy. desniettegenftaande, Cyniseé nog boven haar blyft dellen. Maar hier tegen is de taal van Daphnis, zeggende: OvefH'olp geen ongelukkig en, die maar al te zeer te bekldagen ïs'l Ik heb voor Cynisca geen ander gevoel, dan 'c ceen ik voor u had, voor het tydftlp myner ratnpfpoeden ; het geen gy my thans inboezemt, minder vuurig, minder hartstogtcJU; Wel is -waar, is nogthans veel dieper ingeworteld, en zal vyn leven- duwen. Cynisca, in veêrwil vin itiyzelyen, vervult v,yne verbeelding; maar gy hentcht. voor altoos op myne ziel. Op deeze 'woorden (dus vervolgt cn eindigt dit verhaal,) verbleekt en fiddert Phnctroje; eene doodelyke koude vcrfiyft haare aderen, en dringt door tot haar hart, waaraan de hoop voor rltoos ontzinkt. „ Wat hoor ik! (zegt zy eindelyk,) welk eene nieuwe helderheid komt my bedraden? de reden " verdrvft ten langen laatden alle die ydcle begochelingen! — " hoe''ik heb liet geluk myns levens kunnen doen afhangen " van'een blind en broosch gevoel, dat de verbeelding alleen " kan voortbrengen; dat zonder oorzaak verdoofd wordt, en '' dat de allcrbiliykfie erkentenis niét weder kan doen hcrlee- VCI]I ! Daphnis! laat Öns voor altoos die doodlyke dwaa- V linden afzweeren; dat de. tedere en getrouwe vriendfehap " ons troostc, en eene aangemame vergoeding verfchafTe voor alle de rampen, Ai: wy gclecden hebben. Kom, volg my; „ laat ons het dandbeeld der Liefde verbreeken, cn op de , brokken van zyn vernield altaar kunnen wy, voor het oog " der Goden, zonder bevreesd te zyn van immer meineedig te worden, de dreclende verbintenis aangaan, om elkander " op eene redelyke wyze te beminnen-, tot aan het graf." " By deeze twee komt nog eene derde zedeiyke vertelling, Welke den naaftj draagt van liet i'aieis der Waarheid; zynde eene Genie-historie of Tover-gefehicdenis, in welke de voornaimfte en h;er bovena' bedoelde betovering gefchiedt in 't Paleis der Waarheid. Dit Paleis naamlyk had die . toverkragt, „ dat elk. die er inkwam, verpligt was zonder eenige ver. ", momming zyne geheimfte gedagten te zeggen ; allecnlyk was de Genie Phano'r, de eigenaar van 't Paleis, hier van onthe',' ven Hy kon in dit Paleis de voorwerpen zien . zo als zy. wezenlyk waren, cn de woorden hooren, zo als ze opregt,", lyk' gedagt werden; terwyl allen, buiren hem alleen, die fpraken, zig onwederdandlyk genoodzaakt vonden, om hun- ,» ne  42 DE GENLIS, „ ne waa-e gevoelens uit te drukken; en elk, die een voor „ neemen mogt hebben om te bedriegen of de waarheid' tl „ vermommen, met bemerkte, dat hy juist het tetrendeel re\ „ van 't geen hy wilde zeggen; zodanig dat hv zyn eigen „ woorden niet verftund ,naar zig gerust verzekerd hield, „ dat hy waarlyk die vallche woorden gefproken had, waar " Jiy ag voorlleldc de waarheid te vermommen cn te „ misleiden. —- De Koning der Geniën had, op Phanors verzoek, hem dit Paleis indicrvoege verleend, doch hem tevens te kennen gegeeven, dat by eene dwaasheid begaan had met zulks te begeeren. Phanor ondervond dit ook wel dra door verfchciden zeer ongevallige ontmoetingen; doch anderen ïcbee nen hem,dit te vergoeden, des hy nog al behaageu in zyn Pa! cis bleet fcheppen. Een gryze VVysgeer, Gelanor, in dat Paleis gekomen , bragt hem te vergeefs onder 't oog , hoe 't alleen gefchikt was, om hem verdrietlykheden te veroorzaaken en hem van geen nut kon zyn.- dat het alleen van dienst kon weazen,voor een Man ,die, reeds door dc reden verlicht, en voor altoos van het juk aller menschlyke hartstochten ontheven was. „ Geen liervehng kan," (was onder anderen zyne taal,) bui„ ten dit, de waarheid verdraagen, wanneer zy zig, alle oo„ genbhkken des leevens, geheel naakt en ontbloot vertoont„ zo ziet men haar in dit Paleis. Zy vernielt hier, zonder „ onderfchcid, onlehuldigc, llreelende begochelingen, en ee ,, vaarlyke dwaalingen; zy vartoont zig onder zulk eene woes„ te gedaante; zy is zo ongenaadig, zo hard , zo lomn, dat zy „ de menfehen ergert en tegen de borst ftoot. zelfs dan „ wanneer zy hen wezenlyk van nut zoude kunnen zyn" Edoch dit alles deed Phanor niet van gedagten veranderen voor dat eene vcrdrietlyke ondervinding hem verftandiger maakl te, die hem eerlang het Paleis deed ruimen, met oogmerk om 'er zelden weder in te komen, en nooit lang te vertoeven • peevendc by die gelegenheid ook zyn Talisman', welke deszelfs bezitter tegen de toverkragt van dit Paleis behoedde, over aan Agelia, welke nog omtrent drie maanden in het Paleis moest verblyven. Phmor trouwde vervolgens met de Konin¬ gin Altemire, die vuurig begeerde dat hy haar in zyne eigen Staaten zou overbrengen; dan er verliepen zestien jaaren, eer hy daar toe bewilligde; en toen nog. zynes ondanks, na dat hy haar zyne vroegere gefchicdenis en de toverkragt van zyn Paleis der Waarheid ontvouwd h:id : haar tevens ten fterkrte afraadende derwaards te vertrekken om 'er, volgens de bepaaling aan de intrede van dat Paleis verbonden . drie maanden te verblyven. Op. 't aanftaan der Koninginne werd de reis vasu geftcld; hier toe haalde zy ook over de jonge Princes Zeloide haare Dogter, benevens den jongen Prins Ptiilamïr, die daar mede ltond te trouwen, benevens derzelver Vriendin Paimis , welke  AVONDTYDKORTINGKN. 43 ke begeerde, dat haar Minnaar Chryfal haar zou vergezellen; ook vond rhamr goed drie of vier hovelingen met zig te neemen , wier character hy wenschte te doorgronden. Voor deeze laatfte, gelyk ook voor Chryjal, werd egter de be overing van 't Paleis geheim gehouden. Het Vorstlyk gezclfchap met den Iloffloet kwam vervolgens in 't Paleis, en thanur, zyn Talisman misfende, was, even als de anderen, in de onmogelykheid van te kunnen veinzen, of anders te fpreeken dan hy dagt. 'Er verliep maar weinig tyds, of de ontdekking der bloote waarheid bragt moeilykheden te wege, die onaangenaame gevolgen hadden ; en welken ongetwyfeld nog hooger geloopen zouden hebben, had niet de voorzigtigbeid van den wyzen Gelanor derzelver haatlyke uitwerkingen weeten af te keeren ; en alles weder in goede orde te brengen. Eindelyk waren de bepaalde drie maanden verloopen, en men Hond met blydfcbap het droevige Paleis der Waarheid, daar men zo veel vc drietsen moeilykheden ondervonden had, te verlaaten; toen eensklaps het betoverde Paleis herfebapen wierd, en te gelyk de Konirfg der Geniën verfcheen, die, zyne aanfpraak inzonderheid tot de jonge Gelieven rigtende, zcide: ,, De betovering is vernietigd; gy kunt voortaan zonder ,, gevaar in dat herfchapen Paleis blyven. alwaar gy alle die be,, gochelingen zult wedervinden, die noodzakelyk zyn tot het „ geluk: dat de herinnering aan het Paleis der Waarheid u voor ,. altoos te rug boude, van een beledigend wantrouwen; en u ,, leere de opwellingen eener onbefchcidene nieuwsgierigheid te „ bedwingen; niet één woord, vergeer nimmer, dat een blind vertrouwen en ' eene lieideryke inlchikkelykheid de zagtHe „ banden uitmaakeu, die de harten zameu verbinden kunnen." Gefchenk voor de Jeugd, Vyfde Dse's , Tweede S:ukjc. Te Amfterdam, by ]. Man, 1788. In Svo. iip8 bladz. By aanhoudenheid rigten de geagte vervaardigers van dit Gefchenk hunnen arbeid zodanig in, dat dezelve zeer wel beantwoordt aan hun hoofdoogmerk, om naamlyk der Jeugd nuttig te zyn, door aan dezelve een Leesboek aan te bicden, dat haar të gelyk kan vermaaken en fligten. Hiertoe houden ze. byzonder in het Mengelwerk, den inhoud van het tweede Stukje, -behendig in 't oog eene verfcheidenheid van onderwerpen, die op eene voor de Jeugd gcvallige en meesral leerzaame wyze vobrgedraagen worden. Men ziet dit, tot eene proeve, in het volgende ftukje: DE EDELMOEDIGE VOERMAN. Daar zyn, , ook onder liet gemeen, edelmoedige Lieden; doch  44 GESCHENK VOOR DE JEfGD. doch zy raaken zelden zeer bekend. Fn waarom zullen onder de geringen niet zo wel Edelmoedigen weezen als onder de Grooten , en zelfs meer dan onder dc laat:ïen? Een Voerman, rydënde met den Postwagen van Xutfmii op ttarderityk. nam' onlangs onder weg een Rfèfd op , die over de iaatde Stad naar Amftérdam wilde, om daar te.gaan dienen. Zy verklaarde vooraf, geen geld te hebben, om hem de vragt te kunnen betaalen, en badt dus om voor niet te mogen worden medegenomen De Voerman flóeg' dat ronduit af, hoewel by aan baare kleeding wel zien kon, dat zy het niet breed badt. De Pa-fagiers , van welken 'er verfcheiden op den wagen wjren.onderfteunden het verzoek der Dienstmeid by den Voerman; maar zy mogten zeggen en bidden wat zy wilden, de Man bleef onverzettelyk, en drong op de betaabnir, of ander; moest zv van den wagen, waarop zy reeds geklommen was, af, en kon te voet gaan. De Pasfagiers, ziende dat 'er niets aan den Voerman te doen ware, raadpleegden met eikanderen, om te zamen de vragt uit te leggen voor de arme Dienstmeid; en dit werdt gereed!vk gevonden, dewyl zy juist vermogende Lieden waren. De Voerman werdt dan betaald met een onvernoegd gelaat over zyne onbarmhartigheid, en de Dienstmaagd kon vry en vrank mede ryden. De Man ontving dus het geld; doch in plaats van dat op te fleeken, gaf hy het, met een lachje, aan de Dienstmaagd, zeggende: Zie daar Meisje! nu hebje nog meer dan 'er nOódig is, om uwe geheele re's tot Am» jierdam toe goed te maaken. De Dienstmeid, die eerst haare weldaadige Reisgenooten beJankt hadt, bedankte nu ook harte, lyk den Voerman, en de Pasfagiers keeken elkander aan, verwonderd over deezen trek des Voermans, om dus het Meisje geld voor de geheele reis te bezorgen Maar 'wie was hier edelmoediger, de Pasfagiers of de Voerman! De laatlïe- was zeker vernuftig milddaadig, mag ik hem zo niet noemen? Men roemde en lachte, de geheele reis; over den vond des Voermans, om dubbel wel te doen.  N I E U W E ALGEMEENE V A D E R L A N D S C II Ë LE TTER - OEFENINGEN. Het wigtige der Godsdicnflige begrippen , door den Heer np-.cker. Uit het Ffansch vertaald. Tweede Stukje. Te Amfterdam. bj M. Schalekamp, 1788. In gr. 'octavo, 262 bladz. In 't voorige gedeelte van dit Gefchrift toonde dc lieer ï Necker wel byzönder , met zeer veel hadrüks , ten óvertuigcndlte , aen , dat de Zedekunde een bovennatuurlyk fteunzel noodig beeft (*) ; en hierop bevlytigt hy zich nu , in 't elfde Iioofdlt.uk , om te doch z"ien , hoe 't alleen het denkbeeld van een God is, dat gemaklyk alle zedeiyke wetgeving , en 't gahfche ftelzel der menschlyke plichten, aen één kan verbinden. De ontvouwing hierVan geeft hem aenlciding , om gczetlyk na te gaen, hoe fterk het handhaven van den openbaren Godsdienst, en 't opkweken van Godvruchtige aendoetiingen ach tc pryzen zy: 't welk alle Wetgevers , zynes oordeels , behoorden in agt te nemen , met dit door deit geest der Wetten te bevorderen._ ., Ach ! hoe fchoon, (roept by ter dier gelegenheid uit,) hoe vereerende is ,, het vbor hen , zich geroepen te zien , tot de vori,, mirig van het eerwaardig verbond , dat het geluk met „ dc zedekunde , en de zedekunde met het beftaan van „ een God moét vereenigen." • Het gewigt van 't behandelde onderwerp leidt hem Voorts natuurlyk ter overweginge van 't zekere dier hoofdwaerheid , dat 'er een God is. De gegrondheid dier ftellinge , eerst, teri dDondigfte bewezen hebbende, verledigt hy zich wyders tot het voordragen en wederleggen der wysgerigc Itelzelen, die deze kundigheid trachten te ondermynen : waeromtrent hy zich de volgende manier van dit onderwerp te behandelen voorftelt: Ik zal," zegt hy, „ terftond ,, betogen , dat de verfchillendc begrippen wegens den oor-» (*) Zie iV. Algem. Vaderl. Letteroef. III. D. bl. 563. lV. D1ÏEL.N. ALG. J.ETT.N0. 2. D  46 NECKER „ oorfprong der waereld alle uitloopen in één éénig be,, grip, dat is dat van de eeuwige cn noodzakelijke beitaanlijkheid van alles wat 'er is; en ik zal vervolgens ,, de gronden van zodanig een ftelfel vergelijken met den grond van dat gelukkig en eenvoudig'geloof, dat het denkbeeld van een Opperst Wezen verbind aan alles wat ons bekend is, in 't kort, aan het heelal, het „ grootfte, het aUeronbegrensdfte tooneel, dat zich aan „ onze oogen en aan onzen geest vertoont." Zyn Ed. ontvouwt dit een en 't andere zeer beknopt en bondi°-tronende tevens, wel byzondcr in 't flot dezer overweginge, ten treffen dffce, welke akelige vooruitzichten het denkbeeld dier Wysgeeren met zich fleept ; waerte^cn dat van het nenwezen eencr veritandige eerllc oorzake^en krachtigen troost verilrekt. (Jp het dus ver voor¬ gedragen grond hy dan wyders, in 't vyltiende Hoofdftuk , ene bclchouwing van de agtiug, die de ware Wysgeerte aen dc Godsdicnflige begrippen verfchuldigd is; wacracn hy voorts , in het volgende Hoofdftuk , nog hecht enige aenmerkingen over dc onverdraegzaemheid welke haetlyke verkeerdheid hy ii] het hcldcrlte daglicht itclt. ■ Ten laetlfe verledigt hy zich tot het overwegen der Christelykc Zedekunde , byzonderlyk, ten aenzicn van derzelver uitnemende gefchiktheid, om het verhcvenltc ouderwys mede te dcelcn, en het menschdom dc heilzaemlte leeriugen , op ene zo krachtige wyze, dat ze een daedlyken invloed op het hart kunnen hebben, in te boezemen; in alles op zodanig ene manier voorgelfcld, dat hare voorfchriften blykhaer gegeven zyn, voor alle tyden en eeuwen , niet fleclits met betrekking tot den geest van een of ander Volk, maer met opzicht tot de eeuwig in ftand blyvende natuur der menfehen. En dacrop brengt onze geagte Schryver dit zyn Werk ten befltiite; hy bezeft dat hy in een ongunftig tydllip over dit onderwerp fchryft; maer het gewigt der zake heeft hem daertegen acngemoedigd, en hy tracht zyne Lezers ten ernfiigfte op te wekken, om dit voor allen zo belangryk (tuk toch met vunrigen yver ter harte te nemen. Alles loopt in dit Gefchrift tc zamen, om ons op het bondigfte cn te gelyk innemend te overtuigen, dat wy den Godsdienst, uit welk gezichtpunt ook befchouwd, altoos 'hebben aen te zien , als den enigen cn vasten grondflag, waerop hef. welwezen der Maetfchappye in 't algemeen, en dat van ieder in dezelve, onwrikbaer ge- ves-  öveA de godsdienstige begrippen*. '4t vestigd knn worden. Öp veclcrlei manieren fchetst ons de lieer Neder, in deze zyne overwegingen, die heilzame Godsvrucht, onder de bevalligde gedaente, en bovenal acndoenlyk is het Tafercel, dat hy ons van dezelve, op het einde van dit zyn Weck-, tiiaek, en wadi van hy, in eigen perfooi], in zyne omftandigheden de kracht"ondervonden heeft. Dus laet hy zich des¬ wegens hooren: ,,ö Wat is men zeker van zijn geluk, wanneer een Godvrucht, die redelijk is in hare werking, en verlicht in hare grondregelen, onze hartstogtcn verzagt, en die cenigermatc buigfaam maakt onder de wetten van ons lot! De Godvrucht, zo als ik mij die voordel, kan niet beter worden afgebeeld, dan onder de gedaante van eene allerlcvendigiïe belangnemende vriendin, bezield door de niïcrlle tederheid. Zij ziet ons met vermaak de verfcheidene goederen des levens genieten; maar zij maant ons aan tot erkentenis, ten einde daardoor zelve ons geluk meer-* der tc volmaken, het zelve ons doende toefebrijvett aan den grootmoedigden aller weldoendcren; zii laat ons vrij gebruik maken van onze natuurgaven en alle onze hoedanigheden , maar zij brengt ons de denkbeelden van deugd cn zedekunde tc binnen, op dat wij zeker zullen gaan, en niet zullen tc duchten hebben voor de fmarten van liet naberouw; zij laat ons. eenen vrijen loop naar het doeleinde, ons door de glorie, of onze eigene eerzucht voor* gefteld; maar zij herinnert ons de denkbeelden van onItandvastjgheid en wankelbaarheid, om ons te behoeden voor dc droevige zinbcdwelming, die de gunden der fortuin veelal verzeilen ; zij is altijd bij ons, niet om ons geluk te flooren, niet om ons nutlooze nalfltingefl van vermaak op te leggen „ maar om aan alle onze gedachten die aangename en vrcedfame denkbeelden te hechten, die medgczellen zijn der wiisheid en gematigdheid; in één woord, in dagen van tegenfpocd, ten dage van verval Van krachten , waarop wij ons vertrouwen hadden gefteld, in die tijdperken word de Godvrucht onze meest hulp aanbiedende vertroosteres: als dan zegt zij ons haar laatde woord' over de iidelheid Van onze verfchcidenewaereldfche zogenaamde gelukdanden; als dan kalmt zij de pijnigende woelingen van den geest , ons op eene Voorzienigheid, befchikder der ondermaanfehe voorvallen , wijzende; als dan verzagt zij onze rouw, ons hoop op eenen beteren ftaat aanbiedende, een hoop die al het D a aard»  48 NECKER , OVER. DE GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN. aardfche uitzigt overtreft, en waardig is ons het belang dezer waereld te doen ter zijde (lellen , om ons oog op hooger voorwerp te vestigen. Het is geene werking van zwaarmoedigheid , waaruit deze bedenkingen zijn ontftaan: dit zoude ik kunnen denken, zo ik niet altijd dezelfde denkbeelden had gekoesterd , en zo niet de verfcheidene omftandigheden van een woelig leven de laatfte hand hadden gelegd aan mijne verlichting in de bedenking der noodzaaklijkheid van zich te verbinden aan eenigen grondregel , ónafhangliik van de menfehen en onze lotgevallen. Geheelenal aan mij zeiven gelaten, en verftoten tot de eenzaamheid , door een onvoorzienen ongelukkigen fchok (f), ondervind ik meer dan ooit, dit is waarheid, het nut dezer aandoenlijke denkbeelden, afbeeldzels van al wat groot heet, en vind mij nader bij waarheden , die ik altijd bemind heb, en waaraan ik mij met een nieuwe belangftelling verbinde , groote en verheven waarheden , die ik de menfehen reu fferkfle aanpriize, in een tijd, waarin ik hen gedreigd zie met eene ontrukking van dezelven. Helaas! hoe misrekenen zich de menfehen ! zij vertrouwen de krachten van hunnen geest , en oogenbliklijk vertoont hen deze zijne zwakheid ; zij verbeelden zich dat zij, hunne oogen afwendende van het einde huns levens, zich verwijderen van deszelfs grenzen, daar alle oogenblikken de doodklok onder hun gehoor bromt, en hun te binnen brengt, dat, ,, dit" oogenblik misfehien ook hun laatfte zal zijn. Welk een offer wil men dan van ons vorderen, wanneer men ons afvergt dc vertroostendfte waarheden vaarwel tc zeggen; waarheden , die ons een Toekomend aankondigen , wanneer een Toekomend voor de waereld zal verlooren zijn ! Zo wij ooit of ooit ongelukkig genoeg wierden van deze waarheden te zien verloren gaan, men zou voorzeker met ongerustheid en ijver rond gaan, aan alle kanten, om dezelven op te fpooren." CO Dit Hoofdftuk had ik begonnen gedurende mijne verwijdering van het Hof. BS SCHRTVfiR. Leer*  J. VAN LOO, LEERREDENEN» . 49 Leerredenen van j. van loo , Predikant te Ootmarfum. Derde Deel. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, J788. Behahen het Voorwerk, 396 bladz. in gr. octavo. Het genoegen , waer mede wy de twee voorige Deelen (*) dezer Verzamelinge doorbladerd hebben, dat ons dev uitvoering van 's Mans Leerredenen hoog heeft doen fchatten , is op de lezing der Leerredenen in dit Deel niet verminderd. Zyn Eerwaerde is in zyne fooit origineel, en zyn Leertrant, zo gefchikt om zyne Toehoorders tc gelyk verftandig te overtuigen en gemoedelyk te bewegen, is voor hun, die daer toe de vcreischte bekwaemhcid hebben , der navolginge waerdig. De onderwerpen , in dit Deel verhandeld, zyn de volgende: Ene waerfchouwing tegen de vrees, dat het Christendom im> mermeer vernietigd zou worden. Hand. V: 38b, 39s. De nuttige en godvrugtige befchouwing van het Onwedcr. Pf. XXIX: 3. Het gewigt der levensgefchiedenis van Jefus. Joh. XX: 31. De plisrt van blymoedig en onverfchrokken in ons Christendom te zyn gelyk de Apostelen. 1 Kor. V: 8 a. De gelykenis van het verloren Schaap en den verloren Pen" ning. Luc. XV: 3-10. In den Hemel zal alle droefheid ophouden, cn tegen blydfchap verwisfeld zyn. Openb. XXT: 4 a. God kent alle menfehen en hunne daden, en hy bevordcelt ze juist. Spr. V: 11. De gefchiedenis van Kain en Abel. Gen. IV: 3- 10. De gelykenis van den Pharifeer en den Tollenaar. Ldc. XVIII: 9-13. De oorfpronglyke kleinheid, en de daar uit voortvloeiende grootheid van het Ko- ningryk der Hemelen. Matth. XIII: 31, 32. Om nog op nieuw een ftael van 's Mans wyze van voordellen te geven , zullen wy , ter onderfcheidinge van de voorigen, hier de toepasfing overnemen, met welke zyn Eerwaerde de Leerreden over Joh. XX: 31. befluit, doch vooraf zullen wy kortlyk de behandelde hoofdzaken melden. Zich voorgefteld hebbende , het gewigt der levensgefchiedenis van Jefus te overwegen, befchouwt hy dezelve eerst in het algemeen, en dan in haer byzonderst oogmerk. In de algemene befchouwing komt zy voor , als » de CO Zie Alg. Vaü. Laurwj. VII. D. bl. 371, en N. Alg. Vai. Ltttewf. I. D. bl. 27S. D 3  £a J, VAN LOO ,, de gefchiedenis van den grootften mensch en van „ den uir.miintendir.en leeraar: daar benevens levert „ zij zeer aanmerkelijke bewijzen op voor de leer van Gods Voorzienigheid, -—• en is tevens eene gefchic,, denis van het verval der mensclieid." Slaet men wyders het oog op haer byzonderst oogmerk, dan leert mên Jefus uit die gefchiedenis kennen "als tien Zoon des Allerhooglten , den gezalfden Gods bij uitftek , den ,, Mcsfias , den Zaligmaker der waereld: hij is de „ verwerver van alle gaven, nuttig voor het allesbehoef,, tig menschdom, de drager der menfchenfchulden, de ,, Godverzoener , de verlosfer , de verlichter , de ver-: trooster, de allievende fleer der menfehen: hij \% is 't geen niemand is, en niemand zijn kun in Hemel en op Aarde, dc Middelaar Gods , en de Middelaar ,, der menfehen." Op het voordragen hiervan richt zyn Eerwaerde het toepasfende gedeelte zyner Leerreden op deze wyze in: ,i, Is het niet tc verwonderen, Geliefden, dat 'er menfehen zijn , die op, finaak , op wijsheid , op een goed hart aanfpraak maken, en evenwel van Jefus en zijne" gefchiedenis zeer lage , veragtelijke , lasterlijke begrippen 'voeden! De gefchiedenis van elk mensch, die maar in iets boven gewoone menfehen uitfteekt, wordt fchoon, roerend, gewigtig gevonden, als ccn fchool der deugd, een tafereel der menfchelijke voortreffelijkheid aangeprezen , maar de gefchiedenis van Jefus van Nazarctli o ! alles is daar klein , gemeen in ! wfe zou die verveelende , walgelijke, ongerijmde verfameling van zotte won* dervertelzeltjens kunnen lezen, en ze geloven, die geen verdraaid hoofd heeft? Wie zou 'er fmaak in kunnen vinden, die nog eenige fmaak heeft ? Die hooggeprezen vernuften ! ! zij laten dit over aan het dom gemeen. — — — Ik mag hunne redenering niet vervolgen, maar ik wil niet ontveinzen, dat ik van hun fmaak Voor het fchoone , van hun gevoel van het verhevene , van hunne wijsheid , van hun goed hart zeer flegte begrippen heb, als zij op zulken toon van de gefchiedenis van Jefus fpreken. Zij verraden mij al tc duidelijk eene valTche fmaak, en een hart, dat zoo gevoelloos is voor alle ware grootheid en fchoonhcid , als afkeerig van het goede. Ik denk altoos aan het gezegde van den Zaligmaker, omtrend de ongelovigen van zijnen tij cl (f). Een loCO Joh. III: io, 20,  LEERREDENEN. 51 iegelijk die kwaad doet haat het licht, en komt tot het licht niet, op dat zijne werken niet beftraft (veroordeeld) worden. Zij hebben dc duisternis liever dan het licht, om dat hunne werken boos zijn en ik vrees , dat dit het geval der ongelovigen van onzen tijd ook is dat zij , om hun zinnelijk hart voor de befchuldigende en veroordeelende kragt der leere van Jefus, eene veilige rust te verfchaffen, zijne gefchiedenis verwerpen, zijne leer fmaden , van zijne verdienden niets willen weten. Mijn God! indien mijne vrees gegrond is , hoe deerniswaardig zijn dan die verblinde haters van uwen Zoon. Ik draag ze op aan uwe Almagtige erbarming! ,, Maar hoe 'is het met ons Christusbelijders gedeld? Kennen wij hem regt van zijne menfchelijke zijde? Letten wij op het volmaakt voorbeeld van alle deugden, dat hij ons gegeven heeft ? Vereeren wij in hem onzen ee* ni°en Leeraar? Geloven wij in God en zijne alles regerende Voorzienigheid, om dat hij ze ons heeft gepredikt, door woorden en lotgevallen ? Spiegelen wij ons in de treurige tafrcelen van het bederf der menfchelijke natuur, die wij dragen, welke zijn levensloop voor ons ophangt ? Kennen wij hem als onzen bevrediger met God, onzen helper uit alle bange verlegenheden, onzen verlosfer van zonde en van dood? Is zijne gefchiedenis voor ons, 't geen zij moet zijn, en kan zijn? Befchamende vragen! ach! ach! diepe onwetenheid in de leere der waarheid, ouvrugtbare letterkennis van de eerfte be«nnfelen des Christéndoms, eene zogenaamde vroomheid, die alleen in het napraaten van eenige heilige dingen beftaat, een fchijnchristendom, dat de kragt der Godzaligheid verlogchent , een geloof in Christus zonder liefde tot hem en onzen naasten , verkeerdheden van allerlei aart hebben zig over de Chris tenwaereld uitgebreid , en het hart van duizenden ingenomen cn van waar komt dit jammerlijk verval? hoofdzaakelijk daar van G. , dat men van de gefchiedenis van Jefus geen werks genoeg maakt dat men zig inbeeldt alles, of ten minde het voornaamde te weten dat zij vervat, . dat men zig vergenoegd houdt met eene oppervlakkige kennis van zijne leer, daden , lijden , derven , opdanding en hemelvaard, meestal een klein overblijfzel van een gebrekkig onderrigt onzer jeugd dat het half mode geworden is onder een zeker foort van menfehen , weinig in de Euangelien, en veel in andere ftigD 4 te-  02. J. VAN LOO telijke boeken te lezen, en hun Christendom, niet door claadcn van geloof en liefde , maar door het opzeggen van eenige tosfe fptetlken van den Bitbei te bewijzen. ., Dit moet veranderd worden. Men moge de zaak aanzien van welke zijde men wil het is "uitgemaakt —— outegenfprckclijk uitgemaakt, dat de Èuangelifche verhalen van Jelus leven, van zijn geboorte af tot aan zijn hemelvaard. de eenige, vaste, onbeweegbare grondzuilen van het Christendom, . de eenige, zuivere oorfprongelijke bronnen van alle Christelijke kennis, Christelijke deugd, en Christelijke huop zijn. Uit deeze bronnen hebben de Apostelen hunne leer gefchept, die zulke gezegende veranderingen in de waereld veroorzaakt, bij zoo menig een volk, zoo menig een mensch het licht der wijsheid cn der deugd ontdoken heeft , waar de nacht der dwaasheid en der ondeugd heerschte, en van wélke Wij nog zoo veel goeds voor de toekomst hopen. Uit deze bronnen moeten wij ook putten. De leer der Apostelen zal voor ons onveritaanbaar, kragteloos , onvrugtbaar zijn, indien wij dit verzuimen. Ik herhaal het G dit moet veranderd worden. O wist ik een zeker middel om 'er u toe te bewegen. Ik bid u neemt de proef van mijnen raad. "Befchouwt uwen Bijbel', vooral .uw Nieuwe Testament niet alleen als een boek, dat gij met u draagt na de kerk, om na te zien, waarover \r zal gepredikt worden, maar als uw beste huisboek; leest dagelijks in uwe Euangelien, niet met een verhaastend ■gerabbel, om maar uwen taak te hebben afgelezen, maar •met bedaardheid, met aandagtige opmerkfaamheid, met waarheidsliefde; zoekt u een famenhangend begrip van zijne geheele gefchiedenis te verkrijgen ; maakt u dat denkbeeld vertrouwelijk eigen, dat alles wat jefus fprak, deed en leed, als mensch, als leeraar, als wonderwerker, als plaatsbeklecder der fchuldige menfehen bij God, aller• gewigtigst is voor u, onuitfprekelijk rijk in ware levenswijsheid en levenstroost ik bid u. neemt de proef van mijnen raad. Indien gij 'er u kwalijk bij bevindt, dan volgt vrij mimen raad nooit meer, maar en hiervoor dank ik God! ik weet, dat dit onmogelijk is. Ja! onmogelijk is dit; hij, die zoo leest, zoo vraagt, zoo bidt om ware kennis van de woorden des eeuwigen levens, zal verdaan 't geen hij leest hij zal den •kenniswaardigden, Jefus Christus, leeren kennen, zoo als de waereld hem niet kent hij zal zijn licht,  LEERREDENEN. 53 ziin troost, zijn krast deelagtig worden —hij zal in ziine begrippen, neigingen, begeerten , voornemens en daden langzamerhand eene verandering bel peuren , die het bc'st bewijs is voor de verzoenende, de heiligende krast van Christus hij zd wijs, vrolijk en fterk worden in God. O! mogt 'er eene brandende begeerte naar zulk eene kennisneming der levensgeichiedenis van jgfus in veeier harten worden ontvlamd, dan zou het beter worden in de Christen-waereld beter m onze gemeente. „, ... Voor niemand is het onbetameh.kcr, onvcrfchoonhjker' geen of gebrekkig agt te flaan op de gefchiedenis van Tefus, dan voor u M. G. die in hem waarlijk uwen Verlosfer eerbiedigt. O ! indien gij eenigermate gevoel voor ware verhevenheid en fchoonheid hebt; indien gij fterkte van geest, wijsheid, reinheid, den hoogen adel van eenen menfehen vriend, bewonderen kunt; indien gij u eenigermate verheugen kunt over edele daden, meiilcneno-etuk bevorderende, daarftellende ontwerpen; indien_ gij fets kent van de wijsheid zijner leer, van de kragt zijner vcrdienlten, van de grootheid zijner beloften , van de navolgenswaardigheid van'zijn voorbeeld, dan zal het lezen der Euangclieverhalcn voor u de aangenaamlte, de nuttigde bezigheid zijn dan zal ik u niet behoeven tc zc™en „ leest zc , herleest ze, befchouwt Jelus uit alle oogpunten laat niets , dat hem aangaat , uwe opmerkzaamheid ontfnappen bewondert hem, " eert hem, vooral, door een onbepaald vertrouwen op " hem, een levendig geloof in hem, eene navolging van " hem, en eene bli moedige hoop op hem en gij \\ zult ervaren, en gevoelen, dat zijn woord de waar- liiiici is 1' t " Gij ziet hem nu niet G. V. dien Aanbiddelijken , dien trouwhartigen, dien tederen Vriend uwer harten nch1 zijne heerlijkheid is te verblindend voor ons llcrfe- lijk 'oog. Wij kunnen hem niet zien, maar wij kunnen° in hem geloven, wij kunnen hem liefhebben, -wij kunnen ons in hem met onuitfprekelijke vreugd verheugen , wij kunnen aan hem trouwe hulde bewijzen, wij kunnen ons naar zijn beeld vormen, wij kunnen voor hem doen en lijden, wij kunnen op hem hopen :—• ia', hopen op hem. Want wij zullen hem eens zien ■ niet met dit oog, maar met het onlterfeli k oog der_eeuwigheid hem zullen wij zien, als. hij komt, in de ■ ° D 5 *ee»  54 j- van loo , leerredenen. Vad,er,s cn hem aanbidden - en aan hem gchjk wezen Amen!!" /ƒ. Godgel. enKertlXjbh. tantltlttpredl kanttn de,Gemeente te Amfleniam, mitsgaders Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der I!'eeten/etappen ie p i . fingen. Zevende Deel. Te ■ mfterdatn, by T Alhrt M Eehalvetl hct ^orwerk, d0?> b/adi % jjj, ™ ! Op de pntvouwin| van het gefchiedkundigc der Openbaringe, in 't voorgaende Deel ten einde 53rt volgt in her tegenwoordige des Hooglecraers onderwys! nopens de Voorzeggingen in de Propbetifche Schriiïei geboekftaefd wacromtrent hy enige opmerkingen vooraf laet gaen In dezelven toont hy aen, hoe de Propheticn pnloche ibare bewyzen zyn voor den Godlyken ooriprong der Heilige Schriften, wat men te denken hebbe van d* Prophetcn cn de wyze, op welke hun toekomflige zaken bekend gemackt werden , als mede van de voorbereiding en de Schoo en der Profeten. Verder ontvouwt hy de wyze, op welke de Prophetcn de toekomende dingen aenkondigden ; gaet na hoedanige kenmerken de ware Proprieten onderfcheiden, en tot hoe langen tyd de gave van prophetcren eerst in de Joodiche, èn vervolgens in de Chnstclykc kerk, fland gehouden hebbe Zvn Hoogeerwaerde verleent ons van deze byzonderheden een beknopt oordeelkundig Verflag,'dat zvne nuttigheid heeft; wel byzonder fchynt ons 's Mans'bengt , wegens tte Schooien der Prophetcn, wel waerdig dat wv't hier overnemen, om dat men 'er, maer al te veel, verkeerde of zeer verwarde denkbeelden van voed. ,, 'Er zyn _, (dus vangt hy aen ,) geene middelen , door welke men In eenen eigenlyken zin, zich tot de gaev der Prophefy voorbereiden, en de kennis van toekoomende zaeken bekoomen kan. Hiertoe is eene buiteno-ewoone Openbaenng noodig, welke God, nacr zyn welgevallen, verleencn kan. Natuurlykc gefchikthcid , en voorbereiding, koomen derhalven in geene acnmerkin"- Alen fchelyk onderwys kan niets toebrengen tot iets, het welk boven alle eindig vermoogen, verheeven is „ Evenwel zyn 'er, ten tyde van samue'l, schoolen DiïR  t. van nuvs klinkenberg , onderwys in den godsd. 55 der propiieeten geweest;; en dacr wy 'er het eerfte bericht van vinden, i Sam. X. zo fchynt men hier uit te moo-en bclluiten, dat deeze (lichtingen , toen ter tyd, eerst zyn opgericht. In vervolg van tyd , zyn deeze Schooien zeer vermeenigvuldigd, en hebben, ze vs m de meest bedorvene tyden , in beide de Konmgrykcn >;o van Israël, als van Tuda, ftand blyven houden, 2 kon. ![• o k, V: s8. Ten tyde van den grouwzaemen achab, was 'cr zulk eene meenigte van deeze Propheeten, dat obadja alleen 100 Propheeten verborgen hebbe om hen testen' de vervolging te beveiligen.' i Kon. XVlil: 4-. % Deeze schoolbn der propheeten waercn ingericht , om dc Godgcwyde jeugd , in zaekcn van den Godsdienst, te onderwyzen, De Lecraer was de een of andere Propheet , die reeds , door piityangene Openbaeringcn , achting en aenzien verworven had. Dees Propheet werdt, door de Leerlingen , Vader , en zy wederom Zoonen der Propheeten geheeten. — Het oogmerk van deeze Schooien was, om de Godgewy.de jongelingen voor te bereiden, en in ftaet te Hellen, om de kennis en onderhouding van den waeren Godsdienst, onder het volk, te handhaeven en voort te planten. r Ook werdt 'er de zang en de fpeelkunst onderweezen, welke, van oude tyden af, in den Godsdienst, van groot gebruik, en zeer gefchikt was, om dc gemoederen, tot eene meer verheevene befpiegeling van Goddelyke zaeken, op tc wekken, 2 Kon. III: 15. —1— In dcezen Z1" was saul , onder de Propheeten, voor zo ver hy, met hun, ter verheerlyking van God, zong en fpeelde. 1 Sam. 6-13. XIX: 20-24. i Uit deeze Schooien zyn, naer alle waerfchynlykheid , nathan , gad , heman , jeduthun, asaph, en anderen voortgekoomen. „De Leerlingen , of zoonen der propheeten , woonden doorgaans "afgezonderd , in zeekere gezellchappen , op het land. 1 Sam. IX: 5- a Kon. VI: 1. Hunne huizen waercn eenvouwig van hun eigen maekfel. 2 Kon. VI: s-4. Hun voedfel beftondt doorgaensch uit kruiden en veldvruchten. 2 Kon. IV: 38. Hunne Weeding was onaenzienlyk. a Kon. I: 8. Zach. XIII: 4- Zy maekten derhalven eene Godsdienftige Maetfchappy uit Lvenwel waeren zy ver van een Kloosterleven te leiden: want J vec- 00 Algemeens IVaereld-Historie, III. D. p. 421 "W.  5<5 j. van nuys klinkenbkr© veelen onder hen waeren gehuwd. Jef. VIII: 3. Ezech. "XXIV: 18. Hoi'. 1: 2. „ Deeze Iniielling was derhalvcn allernuttigst, zo voor den Staet als voor den Godsdienst. -— De Prophee- -ten cn hunne Zoonen waeren daerom in groote achting 'vooral by weldenkende lieden, die eenige zucht hadden ■voor den Godsdienst; maer, van dc bedorvenc meenio-te, vooral van de afgoditche Koningen , werden zy veracht en belpot. 2 Kon. II: 2> IX: 11. XIII: 14. .. In deeze Schooien nu, werden de jonge lieden, tot de Prophetifche bediening, in zo ver voorbereid, al's zy in ftaet gelteld wierden, om het volk; in den Godsdienst en in de Wet te onderwyzen ; en, hoe zeer zy, doorgeen menfehelyk onderwys. tot het ontvangen van Ooeubaeringen, eu het voorzeggen van tockoomende dingen, konden worden voorbereid , behaegile het evenwcl^deri heer zich, van deeze Zoonen der Propheeten, voornaemenlyk te bedienen , tot buitengewoone Ampt$sverricbtn> gen , en het voorzeggen van tockoomende zaeken. 2 Kon. II.- 3-7. Amos merkte het daerom als iets hyzonders' 'aen, dat hy, zonder eenige voorbereiding, in dc gemelde Schooien, tot de Propheetifchc bediening, geroepen wierdt. Amos VII: 14, 15. (£) en het verdient zeer onze opmerking, dat alle de Propheeten, welker Schrivten in den Bybel bewaerd zyn, na den tyd van Koning jerobeam gebloeit hebben, en ge.volgelyk in zulke dagen, in welke die Kweeld'choolen reeds vuor lang opgericht, en allerweege-n verl'preid waeren. Van deeze Schooien tracht morgan een zeer verkeerd begrip te geeven, daer hy zynen leezeren zoekt in te boezemen, dat. samuel , als een ervaeren Staetsman , in het oprichten van deeze Schooien, het heimelyk oogmerk gehad hebbe, om, door den Herken invloed der Propheeten op het volk, aen de macht en overheerfching der Koningen , paelen te zetten, cn dat het volk de leerlingen der Propheeten, vermits zy hun leven, in ftilte en het naeritig overdenken van den Godsdienst, doorbrachten, helchouwde als lieden, die eene gemeenzaeme verkeeriijsr met God hadden, en daerdoor kennis kreegen van de toc- koo- (b) Zo had ook eltsa , gelyk de Hoogleeraer wat vroeger opgemerkt heeft, zich nooit op die wyze geoefend; hy was bezit; met ploegen, wanneer hy tot Propheet gezalfd werd. 1 Kon, XIX: 16, 19-21.  ONDERWYS IH DEN GODSDIENST. 57 koomende .dingen (c). —— Maer hoe zouden menfehen* die een afgezonderd leven leiden, en, van wegens hunne geftrenge zeeden . by de afgodifche Koningen en hunne Grooten, zeer gehaet waren, Staetkundige ontwerpen, hebben kunnen volvoeren ? Zou het volk, uit overweeging van de afgezonderde levenswys en Godsdienftige beIpiegelingen deezer menfehen eenvouwig het vooroordeel hebben opgevat, dat zy , in hunne eenzaeme verblyfplaetfen, eenen gemeenzaemen ommegang met God hadden? Dit vooroordeel zou zeer fpoedig zyn wechgenoomen , zo drae maer de Voorzeggingen , door de uitkoomst , wierden gelogenllraft. Zouden deeze lieden, fteunende op het vooroordeel van het volk, het alleenlyk gewaegt hebben, om, by gisfmg, eenige voorzeggingen te doen , gelyk morgan voorwendt? Zou dit niet de uiterfte onbedachtznembeid zyn geweest? En kan men gebeurtenisfen , welke na verloop van veclc jaeren , ja zomtyds van ganfche Eeuwen, zullen voorvallen, in alle de byzondere omftandigheeden , alleen by gisüng, voorweeten en bekend maeken?" De Hoogleeraer laet op zyne aenmerkingen , wegens de Prophetcn cn de Prophetien in 't algemeen , wyders volgen ene byzondere ontvouwing van de Voorzeggingen zo des Ouden als des Nieuwen Testaments, welken hy op ene gefchikte wyze onder zekere hoofden brengt. Dit gedeelte behelst een geregeld verflag van den inhoud dezer Godfpraken, volgens een oordeelkundig geleide; bepalende derzelver zin , met betrekking tot het vroeger voorgevallen, het thans gebeurende, en het toekomftige, zo als men die, naer 's Mans opmerkzaemheid, te verltaen hebbe ; waer in hy zyne denkbeelden deswegens omzichtig en befcheiden voordracgt. Wyders gaet hy over ter vcrklaringe van de Leerftukken der Openbarin°e , waertoe hy twee Afdeelingen fchikt. Onder de eerfte komen in overweging die Leerftukken , welken gemeenlyk tot den Natuurleken Godsdienst gebragt worden, en door de Openbaring nader opgehelderd en aengedrongen zyn. En tot de lactfte behooren bepaeldlyk die Leerftellingen, welken men eigenlyk gezegde Leerftukken der Openbaringe kan noemen, als zulken , wier ontdekking (c) Morgan, Moral Phihfoflur. Vil. I. p. 84, ioa, 304, 505. 11 Vol. p. iói.  53 J. VAN NUYS KLINKENBERGj ONDERWYS IN DEN CODSD. king wy alleen aen dc Openbaring te danken hebben • ert waervan wy , wanneer de Rede aen zichzelve gelaten was, nimmer iets zouden geweten hebben. Zyn Hqoo* eerwaerde, die der tweede Afdeclinge tot de afgifte van een volgend Stuk uitftellcndc, behandelt in dit Deel nog de eerstgenoemden: naemlyk wegens Gods Eenheid deszelfs Namen en Eigenfchappen, Gods Be fluit, de Schep* ping in 't algemeen , en die van den Mensch in 't byzónder , dc Engelen , de Voorzienigheid en dc Onjlcrvéhk* held der Ziele: in welker voordragt hy, op den "ewooncn voet , regelmatig voortgact , cn ene welingerigta handleiding' mededeelt. Chemifche Oefeningen. Door v. j, kasteleiJn, Apothekar cn Chimist tc Amflerdam. Lid van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van ' Kunflen en Wetenfchappem Derde Deel. Te Amflerdam, by A. J, van Toll, 1788» in gr. 81*0. Dc inhoud van dit Derde Deel dcf Chemifche Oefeningen is even belangryk als de voorgaande twee Dcclen. De onderwerpen, daarin voorkomende , zyn te talryk , dan, dat wy dezelven zouden opnoemen; ook zyn zy den beminnaaren der Schei- en Natuurkunde reeds overbekend. > Wy hebben reeds meer dan eens den verdienden Lof aan deezen arbeid des Heeren kastbleïjn toegekend, en wy zyn door ondervinding overtuigd , dat hy daardoor by zyne Landgenooten veel nut geftigt , en by veeien zyner Kunstgcnootcn den lust, tot het behandelen van zommige Scheikundige onderwerpen , opgewekt heeft. Het zoude dus wederom een nieuw nadeel voor de bevordering der Scheikunde in ons Land zyn, indien dit werk niet voortgezet wierdt, indien de kundige Schryver geene genoegzaame onderfteu- ning daartoe erlangde. Daar is voorzeker geen Land, waar de Scheikunde zo ten achteren is, als ons Land; maar daar is ook voorzeker geene Natie in Europa, waar deeze in zo Veele opzichten nuttige Weeten- fchap minder aanmoediging vindt, dan by ons. Mogtc dierhalven onze vrees ongegrond zyn, cn de Heer kasteleijn zig aangemoedigd vinden, deezen arbeid te ■achtervolgen ! Het voordeel , dat wy ons daarvan met recht belooven, is niet gering.  ÜITGËLIEZEN VERHANDEL.VAN DE EERLVNS. AKADEMIE.Jft Uitgeleezen Verhandelingen over de Wysgeerte en fraaje Let leren, getrokken uit de [Verken der Koninglyke Akademie der IVectenfchappen te Berlyn. Uit het Fransch vertaald. Vyf de Deel. Met' Byvoegfels vermeerderd, door], f. hEnnert, Ph. et Math. Prof. en Lid van yerfcheiden Maat/chappyen. Tc Utrecht, by A. van Paddenburg , 178&. Behahen het Voorwerk, 316 bladz. in gr. octavo. Oefengraage Liefhebbers der Wysgeerte en fraaie Letteren vinden , in dit Deel , weder eene leerzaame verfcheidenheid van weluitgewerkte Verhandelingen, die hunne opmerkzaamheid aangenaam bezig kan houden. Eene Schets der Prysverhandeling van den Heer Herder^ opgemaakt door den Heer Merian , ontvouwt ons den oorfprong der Spraak; welken te zoeken is, niet in eene onmiddelyke werking van God , maar in 's Menfehen eigen geftcltcnis , en derzelvcr natuurlyke werkzaamheden ; volgens welke het niet anders kon zyn, of de mensch moest eene Spraak uitvinden , en zich daarvan bedienen; op eene wyze, welke, hoe gebreklyk ook by den aanvang, allcngskens befchaafdcr moest worden. In eene volgende Verhandeling overweegt de Heer.il/tfrw» de vrees voor den dood, het veragten van dien, en den zelfsmoord. Verder ontvouwt de Heer Beaufobre den aart en de werkingen van het Enthufiasmus; naamlyk het waare, redclyke en verlichte Enthufiasmus, dat een zeer wydultgeftrekt nut te wege brengt. De Heer Be■g'uelin verleent voorts eene proeve, over de juiste beperking , welke men aan de Bovennatuurkundige bedenkingen (lellen moet ; ten einde voor tc komen het gevaar dat men zomtyds loopt, van, door een overdreeven beoefening der Bovennatuurkunde, tegen het Eon fens of de gezonde Rede aan te gaan. _ Wyders ontmoeten we hier eene nafpooring van dc verfchii'lende temperamenten en derzelvcr werkingen, door den Heer Pernetty; die dezelve vergezeld doet gaan van zyne opmerkingen nopens den invloed der natuurkundige oorzaaken op het temperament. En ten laatfte wordt ons nog medegedeeld eene Verhandeling van den Heer Cochins , over eenige Grondregels , welke in Wysgeerige befpiegelingen in agt genomen moeten worden : (trekkende inzonderheid om te toonen, hoe noodzaaklyk het zy, de.onder elkander  o3 UITGELEEZEN VERHANDELINGEN der vermengde en verwarde denkbeelden , in 't geen wy waarneemen en ons verbeelden, naauwkeurig én "juist tc ontleden ;. tragtende daar door op te klimmen tot den oorfprong, tot eenvouvvige denkbeelden, om verwarring te vermyden : dewyl men, door dit verzuimen, niet alleen geene zekere en ontwyfelbaare beginsels vcrkrvgt, jnaar ook ligtlyk vervalt tot het voorftaan van tegenftry- digheden. Om uit deeze ryke verfcheidenh'eid van cn een onderwerp tc verkiezen, dat voor 't rneerendcel onzer Leezcrs belangryk te agten is, hebben wy ons bepaald, tot de overweeging van den Heer Merianwegens den zelfsmoord van den beroemden Voorftander der Romeinfche Vryheid Cata ; welk bedryf veelen in een gunflig heldhaftig licht befchouwen , dat cgtcr deeze zelfmoord indedaad niet verdient. Volgens de denkwyze van den Heer Merian is de zelfmoord altoos op onzinnigheid en wanhoop gegrond , waartoe ook de dwecpery en fchrik den mensch kan vervoeren. Men kan hier uit gemaklyk afleiden , waarop zyn antwoord, op de vraag, „ of de zelfmoord ook ons, der de heldhaftige daaden gerekend kan worden?" moet uitkomen: tc weeten, dat hy zulks ontkenne. Deeze zyne ontkenning llaaft hy ten bondigfte , met eene beantwoording van eenige tegenbedenkingcu , en aanmerkingen op voorbeelden , die ter begitnffiginge daarvan bygebragt worden. Hoe edel een voorkomen de zelfsmoord ook in zommige gevallen moge hebben, hy heeft, als een uitwerkzcl van de wanhoop, niets heldhaftigs. „'Er is toch,"zegt hy, „in het wanhopen eide deeze Stukjes zyn zeer wel geknikt , om ons 's ±J Vorllen character, niet alleen van de zeer gunfti°-e. maar ook tevens van de min gunflige zyde , onder 't oog te brengen. De berigten van den Heer Bufching komen vry naauwkeurig en onpartydig voor; en hoewel Dr. Zim. merman zyn verflag al te fterk met vleiende en verfchoonende voorftellmgen doorvlogten hebhe , kunnen zyne aantekeningen en opmerkingen deswegens mede te llade komen, nademaal 's Vorlten character , in \ midden van dat alles , aan de eene en andere zyde , ten duidelvkfte doordraait. Onder het doorbladeren deezer Schriften viel onze aandagt byzonder op 's Konings poogingen , om de Wetten en de Regtshandelingen in zyn Ryk te verbeteren dat hy, eerst door Cocceji en vervolgens door van Carmerl getragt heeft tut te werken. Het hoofdzaaklyke , van 't geen de Heer Bufching deswegens meldt , komt hier op uit: r Hy bediende zich daartoe , in de eerde plaatze , van den Groot-Kanlelier Cocceji, wiens onderneeming van dien aart onder den voorigen Vorst verydeld was , en die dezelve aan den tegenwoordigen Koning op nieuw zo gunftig voordroeg, dat hy bevel kreeg, om een plan te vormen , 't welk vervolgens ook werkffellig gemaakt werd, op 's Konings last en onder den naam van het Corpus Juris Fredericianum het licht zag (*;. Eene benaaming, die (*) De Koning was ook, gelyk de Heer Bufching wat laager aantekent, zo wel overtuigd , „ dat zyn Groot. Kanlèlrer, Vrijheer van Cocceji, zich bij het Jttstitie-wezen zeer verdiend ge-  over frederik dén grooten. tt die dat Landregt, volgens Bufching, met het zelfde regt verdiende als Trebonianus en zyne medettanders de verzameling van Wetten, op last van Keizer Justiniaan gemaakt , naar denzelven benoemden. Ook had , vervolgt hv dit Fredericaanfcht Wetboek veel vooruit boven dat van' Justiniaan i doch het liet egter veel duisterheid, onzekerheid en dof om te twisten overig. Zulks , gepaard met andere hier gemelde omflandigheden , had ten gevolge, dat het, na het overlyden van Coccep, ook door deszelfs eigen bevorderaar Jariges, dien Cocceji tot zyn vertrouweling gemaakt en bevorderd had, die na hem GrootKanUier werd , reeds geweldig veranderd begon te worden , en eindelyk in 't jaar i?8i. geheel ten grave daalde. - Dit gaf voorts aanleiding tot eene hervatte onderneeming ter verbeteringe, waar van ons hier het volgende berigt gegeeven wordt: . De tweede proeve ter srooter volmaaking der Rechtzakken heeft de Konina, in "de laatlle jaaren zijner regeering, door den Groot-Kanfelier van Carmer gemaakt, en, indien het mooglijk is , ze op een hooger trap van volmaaktheid op te beuren, dan moet het deezen Staats- en Tustitie-Mmister gelukken, De Koning ging , bij deszelis verkiezing, volmagtiging en aanwijzing, met oud-ichrandere wijsheid te werk , en de Staatsdienaar toonde , dat hii eene veeliaarige oplettendheid op de gebreken en fouten van het Tustitie-wezen bedeed , de beste middelen, om die te verhelpen, overdacht, veel heilzaams en gevvigtigs ontdekt , en zich ook daarvan overtuigd heelt , . dat het Tustitie-wezen, als het eens een hoogen trap van volmaaktheid bekomen zal, tot denzelven , met door eenen enkelen fterflijken man , maar door de vereenigde en onophoudelijke poogingen van meer geleerde , deugdzaame en ervaren mannen , moet opgebeurd worden. Deeze gezindheid was de vaste - grond voor eene groote verwachting van zijne ondernemingen. Hij voerde eene wijze van Inrtructie voor de Procesfen in, welke een diep uitgedacht " middel is ter verkorting der Procesfen, en die haar doel gewis bereikt , indien die genen , welke deeze Inltruetie gemaakt had , dat hij deszelfs borstbeeld in marmer liet houwen, het welk in 1766. op het plein van het Collegie-gebouw in de Lindenftraat geplaatst werd, alwaar het nog tuslchen eenige boomen flaat.'?  n zimmerman en büsching te bezorgen hebben , arbeidzaam , geduldig, en mannen van zulk eene fcherpte van verltand zijn, dat zij den geest van dit voorfchrift inzien , zonder blootlijk bit den vorm te blijven. Nopens het Wetboek zelf, gat' de Koning zijnen Groot-Kanfelier aanwijzing, om zich van den raad en bijltand van der zaak kundige mannen te bedienen , en zijn Kabinet-bevel van den 14 April 17H0 bevatte de grondregels , naar welke menzich bij deszelfs uitwerking zou te gedragen hebben. Zijn Groot-Kanfelier gaf zime ontwerpen over, zoo als zij , bij gedeelten , tot itand kwamen, aan het openbaar onderzoek van wijsgeerige en practizeerende Rechtgeleerden , en van alle wereld, en metifchen-kenners, en beloonde de voornaamfie beoordeelingen en aanmerkingen, welke overgezonden werden. Dij deeze prijswaardige handelwijze bleef het nog niet, maar 'er kwam nog eene befteudige Wet-Commislïe bij, van welke de Lands-Collegien de verklaaringen der Wetten, en derzelver toepasling op bijzondere gevallen , zoo dikwijls zij zulks nodiï vinden, bekomen kunnen. Welke Mogenheid kan zich daar van beroemen, en verheugen , dat in haar Land, geduurende de regeering van éénen enkelen Koning, en in een tijdverloop van 30 of 40 jaaren, zulke herhaalde, ernftige, wijze en gewigtige fchikkingen, tot het bereiken van menschlijk-volmaakte Wetten en Rechtsbehandeüng, gemaakt , en zoo verre gebracht zijn V Men kan ook met gerustheid zeegen, dat over het geheel de Wetgeving en Rechtsbediening in de KoningSijk Pruififchc Staaten en Landen, ouder fuederik. den Tweeden, volmaakt geworden is. Want zelfs het denkbeeldig-volmaakte, welk menschlijke verbeeldingen uitdenken, kan niet eens zonder gebrek en feilen zijn, of uitgevoerd worden. Het eenige, dat aan de Justitie van frederik. den Tweeden ontbrak, was voedzel en kleeding, en de daarop rustende van zorg ontflagen fterkte, belangloosheid en goedkoop (t), en daar- (t) De Baron van Cocceji had dit ongetwyfeld ook wel bedoelt , doch, naar 't fchynt, niet fterk genoeg doorgezet; althans de Heer Bufching zegt deswegens: „ Het was wel goed, dat de Groot-Kanfelier, Baron van Cocceü , bjj de Lands-Collegien Sportel-Kasfen aanftelde , uit Welken de Raaden bepaalde bezoldingen ontvingen. Coch op dat deeze konden goedgemaakt worden, zo werden de vervallen zeer verhoogd, en dus de Procesfen duurder; en nog konden deoze Sportel-Kasfen dea niet arbeid oveflaaden Raaden en Ge-  over fs.ederik oen crooten. 7j» daartoe beeft ziin Opvolger begonnen haar te helpen." Gerecht-bedienden naauwlijks middelmatige bezoldingen op» brengen. Als Cocceji den Koning duidlijk en herhaald had voorpefteld ' dat de vervallen lastig, en toch niet toereikend waren, en dat'een aanzienlijke Koninglijke bijlage tot de bezolding der Justitiebedienden onvermijdelijk noodzaaklijk was; zoo is het te vermoeden, dat de Koning voor dezelven zóu gezorgd hebben • dewijl hem aan goede Justitie in zijne Landen zeer veel Belegen lag. De Staatsdienaars moeten de mond des volks zijn; niaar wanneer zij zwijgen, en dc waarheid kort en nadruklijk, voorzigtig en ftandvastig fchroomen te zeggen; hoe zullen dan 'de Vorften vernemen het geen zij vernemen moeten ? hoe zullen zij zien, het geen zij volflrekt zien moeten, en ook, indien zij goede Landsvaders zijn, zien willen." lf\'s"eerige en Heekelende Reize door de geheele Wereld en door alle Standen, der Menschlyke Bedryven, door Z. a. comi-'Müs, Bisfehop der Protcftantfche Boheemfche en Moravlfche Gemeenten. Uit liet Hoogduitsch vertaald. In 's Gravenhage, hy J. du Mee en Zoon, 1788. Be. halven hei Voorwerk, 244 bladz. in gr. octavo. Eene zinnebeeldige ontvouwing van de nietigheid aller waereidfche zaken, buiten den Godsdienst, in welken alleen de waare rust en 't volkomen vergenoegen te vinden is. Met deeze omfchryving kan men den hoofdzaakiyken inhoud van dit Gefchrift genoegzaam uitdrukken. De Reiziger is een Pelgrim, die alle Standen der Waereld doorloopt, het nietige daarvan opmerkt, ja zomtyds zelfs gevoelig gewaar wordt, en eindelyk in den Godsdienst vindt het geen hy zoekt, 's Mans denkwyze over den Godsdienst , als een Bisfehop onder de boheemfche en Moravifche Broeders , daar hatende, bêhelst zyn Gefchrift voor 't overige verfcheiden leerzaame trekken, die \ Menschlyke gedrag , in veelerkie opzigten , op geene onaartige wyze hekelen. Zyn Eerwaarde heeft het oirfpronglyke reeds in 't jaar 1623 opgedekt; van daar gaan verfcheiden zyner aanmerkingen nver de beoefening van Kunlten en Weetenfchappen , waarin men zedert dien tyd geene geringe vorderingen ten goede genaak' heeft, thanS niet door ; maar wat bet cnaracteristike der Waereld betreft , daaromtrent houdt, het geen hy gade gellagen en ver?  Jü Z. A. C0MENIOS vernuftig voorgefleld heeft, thans nog nagenoeg dezclfdö ftreek; daar de eigenfte rollen, als in vroegere dagen, ook heden op het Tooneel de-r Waereld gefpeeld worden' Men leeze zyn Hoofdftuk over de Post en Nieumtydin* gen , cn gaa eens na of men , met Ploratius, ook ten deezen aanzien, niet wel moge zeggen: Mutato nominc, dc re fabula narrSlttr t men verhaalt u, flegts oftdeï een anderen naam, uwe eigen gefchiedenis. Dc Pelgrim had tot zynen Leidsman iemand, die Ahtyi heette, en hem beloofde in de Burg van Troost te geleiden; op den weg nu derwaards hadden zy de volgende ontmoeting: „ Alvoorens wy, (dus luidt zyn verhaal,) nog aan dé poort kwamen, zagen wy een meenigte menfehen, ter Jinkejrzy.de op de Markt; en Ahvys zeide , deeze moeten wy ook niet voorbygaan. Wat hebben zy? vraagde ik. Komt aan, zeide hy^ gy zult het zien. ■ — Twee, drie cn meer fpraken met elkander, alle in Hoopen verdeelt. Zy fchuddeden met de Hoofden, wyzende met de vingeren ; zy klapten in de handen, krabden agrer dc ooren; eindelyk weenden eenigen en anderen lachten. Ik geloof van 's harten grond dat zy een Kluchtfpel fpeelen , zeide ik. Gy dwaalt, zeide Ahvys, zy zyn niet fpeelachtig te moede; maar behandelen dingen van groot gewicht. Wat, dacht ik, zal het toch zyn, dat zulk een werking op hun gemoed heeft, dat zy dan zuchtende, dan vergenoegd cn dan weer treurig zyu? Eindelyk zag ik Fluitjes , waarmede de een den anderen in het oor floot, 't geen hem, naar maate dat de toon Jdaaglyk , treurig of aangenaam klonk , tot fchrcien of lachgen beweegde. Maar ik konde niet begrypen, hoe dén zelfde toon den eenen vergenoegt, cn den anderen droevig maakte; tot dat de Uitlegger my leerde, dat de verfchillende gelteldheid van 't gehoor deeze verfchillcnde werking voortbragt. Het was, zeide hy, met de klank, als met een Artzenymiddel, dat, by verfchillende Zieken, ook geheel onderfcheiden werkingen voortbragt. • Maar van waar, vroeg ik, krygen zy dan die Fluitjes? * Zy worden van allerwegen te zaaien gebragt, zeide hy. Ziet gy den Koopman niet ? lk keerde my om, en zag Volk tc voet en te paard naderen. Die op fnelle paarden reeden , hadden de meeste Koopers : die langzaam te voet kwamen de verftandigften; dewyl hunne.  WYSGEERIGE EN tïEEKEEENDE RE1ZE. 77 ne Fluitjes den rechten toon gaven. Ik bleef hier en daar ftaan, beluisterende de Klanken, en inderdaad het was verrukkende, zo veelerley Hemmen van alle kanten te hooren. Maar dat eenige overmaatige Nieuwsgierigen, die onafgebrooken hier aan de Markt ftonden, alle Fluitjes kochten, en, als zy wat geflooten hadden, weder naar anderen omzagen, het oor naar alle zyden keerden, van waar het gefluit kwam, en daarom zeer zelden ra hunne Huizen waaren, konde ik niet goedkeuren. Daar by was 'er ook veel onverdraaglyks in de klanken. Dikwerf volgde op een aangenaamen Toon een treurige, en op een treurigen een aangenaame, en zoo veranderde de vreugde in treurigheid, en tegengelteld ook omgekeert. Waardoor die geenen, welke al te zeer daarop verzot waaren, niet zelden buiten noodzaake, klink, vreeze ot vreugde hadden. Toen prees ik die geene, welke hunne bezigheden waarnaamen, en zich aan geen gefluit Hoorden. Doch 't blyft waarheid, dat deeze laatfte menigmaal jn verlegenheid en onverwachte khande vervielen, welke zy, indien zy het gefluit wat meer geacht hadden, zouden hebben kunnen voorkomen. „ Dan buitendien was het niet raadzaam nog zeker, zig met die dingen te veel te bemoeijen. Dit heb ik zelfs ondervonden. Toen ik eenmaal een zeer Herk klinkende fluit aangreep, die weder aan een ander toebragt, en deeze dezelve verder gaf, t«t dat zy in kwaade handen viel, en daarin zulk een afkeerigen Toon gaf, dat men die ter aarde wierp, en op my dermaate vergramd^wierd, dat ik de vlucht moest neemen en my verbergen." Lofzangen voor Kinderen, vooral over Gods Heerlykheid in de Werken der Natuur. Met een Voorbericht van j. tissel, Lisrear der Lutherfche Gemeente te Amjleldam. Te Dordrecht by F. Wanner, 1788. In octavo 62 bladz. Volgens ene niet ongegronde aenmerking van den Eerwaerden Tisfe', in zyne Voorreden voor dit Stukje, is het ten uiterfte riadeeliG: voor de belangen van den Godsdienst, denzelven als af te fcheiden van Gods Heerlykheid in de Natuur, waerin dezelve zich alomme op het luisterrykfie ten toon fpreid. Daer 'er nu intusfehen, zo in den openbaren Godsdienst, als in de gewoone onderwysboeken dér :eugd, zeer fpaerzaem aenleiding gegeven word, tot zoortgelyke befchouwingen, zo is 't hem voorgekomen, dat dit Engelfche Werkje, in 't Kederduitseh IV. DEEL. N.ALG, LETT. NO. 2. F OVer.  /° lofzangen voor kinderen. overgebragt, zyne aenpryzing verdient, als zynde voor de Jeugd opzetlyk daertoe ingericht. Het behelst leerzame Godverheerlykende overdenk ngen, by-gelegenheid van deze en gene befcbouwmgen der Natuure, die den kinderen met ffichtnV ingeboezemd kunnen worden, en waervan een opmerkz em Leidsman der Jeugd een nuttig gebruik kan maken, om het Kind, „aer deszelfs vatbaerheid, hooger op te leiden en in de verdere levensdagen aen zodanige Godsdienstig^^ overdenk'ngen te gewennen lot een ftael hier van verftrekke het volgende: „ Ze daar den fchaapherder der kudde; lii< draa-t zo.-e voor Zljne fchaapen . hy Ieidt he0 bi kIaare >beé & /o> e ïi l LeT fnS ChC, Weidü Indie" de Iamm^en vermoeid brengt hy hen tc regt. Maar wie is de herder van den herder W,e draagt voor hem zorg? Wie geleidt hem in 't pad dat by gaan moe- En zoo hij Afdwaal?, wie Egt hem té \\Z 7, °0d iS dü Herder van don ^rder. Hij is de her- 2S ÏÏ? wnS;nV0°f a!iCS^ Hij de geheele aarde s zijn Ral wij allen zijn Zijne kudde; ieder kruid, elk ^roen veld ,s de we.de, die Hij voor ons bereid beeft. De moeder bemint haar teder kind; zij plaatst het od haare knien ; Zij onderhoud het lighaam door voedfef; zi ve vul°Pde ziel met kenn,s(e:zo 'tziekis dan verkwikt zij het door de^Beliefde ;z,j waakt over het kind, wanneer 't flaapt; geen enkel opgenbhk vergeet zij het; zij leert haar kind/hoe het goed inoet z.jii; zij verblijdt zig daagh'jks in deszelfs groei. — Mrar üZol wJ i Vm \mo^ Wie voedt haar met nodige Ipijzc? Wie waakt over haar met tedere liefde, en is hmr elk oogenbhk gedagtig? Wiens armen omringen £ on ha voor onheil te beveiligen? en indien zij ziek is. wie zal haar genee- v n ,i^~ zJ-S de ,vader van de moeder; Hij is de Vader van alles; want H,j heeft alles gefchapen. Alle de menfehen ven allean,Me„nVa"e t die'n de wereld Teel goëd vöoerziif1 ren' Hij heeft T aIlen lief: Mij is r>r°ï u°"rh?S regeert,z>i" w'k; hij heeft eene gouden kroon op J hoofd, en den koninglijken fcepter in zijne hand; hij zit vfp^'in h troon' en ^ndt zijne bevelen uit; zijne onderdaanen vreezen hem; mdien zij weldoen, dan befchermt hij hen teeen gevaar; en indien zij kwaad doen, dan ftraft hij hen. — Maar i rf'npn n, Ptfwer T den Konlr)Z? Wie Sebiedt hem, wat toj doen moet? Wiens hand is uitgellrekt om hem voor gevaar te beveihgen? En, zoo bij kwaad doet, wie zal hem ftrafLrnnn n , 's ,,et °PPerh°ofd van den Koning. Zijne Ju--•ftraalen van 'f licht5 en Z,'jn troon is tusfchen de s ren; "ij is een Koning van Koningen, een Heer van Heeren. debiedt Hy ons leeven, wij leeven; en gebiedt Hij den doodji  lofzangen voor kinderen. 7$ dood, wij flerven: Zijne heerfchappij gaat over alle de waerclden, en het licht van Zijne heerlijkheid is uitgebreid over alle Zijne werken. * . God is onze Herder, daarom zullen wu hem volgen! God is onze Vader, daarom zullen wij hem beminnen! God is onze Koning, daarom zullen wij hem gehoorzaamen!" Eliui, Romance. Te Amflerdam, bij P. J. Uilenbroek, 1788. 67 bladz. in gr. Svo. Heile , eene Dochter van diedrik , Graaf van Teisterband, welke in de Vilde Eeuw leefde, wordt in deze Romance befchreven , als den fchim baars Vaders aanroepende: welke op haar gebed verfchijnt, haar eenen ring geeft , welke haar zal redden , doch die , door het fidderen haarer hand, haare vingers ontglipt, en van den hoogen Koningstoren in het water valt. Een der geliefde Zwaanen van heile: ontdekt dezen ring, daar dezelve op het kroos, tusfchen 't d,igte wier cn riet, zagtkens heen drijft. Gulzig op dezen buit, bijt hij 't kantig Goud, met zulk een drift , dat het hem in de harde fneb drukt, en zodanig wondt, dat hij zich door pijn genoodzaakt vindt, zich tot den oorfprong van den Rhijn, in Switferland. te begeeven. Hier wordt hij door den Ridder elius gezien, die den gewonden Vogel van het grievend kleinood verlost; en , door hetzelve aangevuurd zijnde, eene reize naar het oude Slot van diedrik onderneemt. Hier gekomen zijnde, wordt de Koningstoren door Saxen en Turingers aangevallen, doch door heile manmoedig verdeedigd: die, geheel in woede, om den dood van haareri Vader te wreeken , op den woesten sigon aanvalt, doch den haar onbekenden en ter hulp aangerukten elius treft, die haar egter door zijne daaden de zege over sigon en haare Vijanden doet varkrijgen j doch daar na, ook doodlijk gewond zijnde , binnen de ontzette Wallen wordt gedragen. Overgegeeven aan de droefheid, drukt zij hier wanhoopig des Ridders hand: bij welke gelegenheid zij den, door haar verlooren, ring ontdekt, en daar door van de eene hartstogtswocde in de andere valt , en eindelijk geheel buiten zich zeiven raakt. In dezen toefland herrijst de Ridder , verneemt de afkomst en toeftand van heile ; (leekt haar den gevonden' ring aan den vinger , en wordt, na een verfchijnzel en voorfpelLing van haars Vaders fchim gezien en gehoord te hebben, met haar in den echt vereenigd. Dit is de verkorte inhoud van een vaers, dat, over t geheel genomen, fchoon is, en verfcheidene meesterlijke trekken heeft, die den Heere bilderdijk (welken men voor Dichter dezer Romance houdt O waardig zijn. Onder andere is ons de volgenF 2 de  $0 ELIUS de fchildering, wegens de woelingen der Zwaan, na het bekomen zijner wonde, bij uitftek fraai voorgekomen: Flux'J'chudt hij kop, en hals, enfneb, En trapt, en kiept door 't water, En Jchreeuwt zijn pijn al wringende uit; Mat ijsjelijk gefchater. Hij krimpt; hij duikt; hij tuimelt om, En rept de breede vlerken; Maar al zijn woelen is onnut, Om 't kleinood los te werken. Daar fpringt hij woedende op den Wal! Nu Jlort hij zich ten gronde; En Jlrooit den jlroom met vlokken dons, Bezoedeld met zijn wonde. Hij fpart en Jlaart en wieken uit. En hejt zich naar den hoogen: Ploft neer, en fchept in 'j/pottend nat, Een paar van regenboogen. Rijst weêr, met opgejieken' kop, En uitgebreide pennen , En kneedt en klieft de dunne lucht, l'-n < is niet meer te kennen. „ De natuur uit te drukken, Tzegt de Dichter, ineen klein Fragment, bi] wijze van bericht vóór deeze Romance geplaatst,) is Dichtkunst en Schilderkunst; en dit met eenen luchtigen omtrek , en een deel ftoute toetfen te doen, vordert even veel waarheid van bevatting, getrouwheid van uitdrukking, en mooglijk meer geest, vuur, en levendigheid, als waar men de voordeden van eenen uitvoerigen ftijl en volkomen coloriet te baat heeft. , Maar wat is natuur? wat eenvoudigheid?" Dit wordt nader door den Dichter beandwoord. Maar of zommige zijner omtrekken niet wat al te luchtig; eenige ftoute toetten in deeze Romance, niet wat al te veel boven het eenvoudige gaan; zullen wij in overweeging laaten , na van de eerfte een voorbeeld aangewezen te hebben. Daar, waar de grijze Rhijn gereed3 Om Neêrland af te zakken, De breedte van zijn' jlroom verdeelt In twee verfcheiden takken; Daor}  ROMANCE. |l Baar, mar hij zijn' alouden roem, Verbergende onder 't vloeijen, Om, onder min verbreiden naam, Bedekt, naar zee te fpoeijen ; Als Waal de vette zoomen kust, Der •welige landouwe, Die nog den ouden wrok gedenkt Der Duitfche Koningsvromve; Daar, waar zijn vloed de vest befpoelt, Die met heur jongen kruinen, Aan '{ nagejlacht den naam vernieuwt Van Magums oude puinen; Daar plag voor meer 'dan duizend Jaar, Een hooge Koningstoren„ Met Jleilgetopte kap en fpits, Door lucht en zwerk te booren. Is deze zin niet wat veel gerekt, daar men 5 Coupletten'éóór. moet lezen , eer men iets van het voorwerp kan ontdekken, dat befchreven zal worden ? Is 'er wel een genoegzaam verband tusfchen het 2de en 3de Couplet ? —- En is het laatfte iets meer dan een tusfchenvoegfel, dat den eerften regel van het 4de Couplet oaduister doet worden, of het gezegde, we. gens het befpoeien der Vest , van den Rhijn of van de Waal moet verftaan worden ? Wij zien deze echter niet hoo- ger, dan als kleine duisterheden in den omtrek van dit Gedicht aan; die het Gedicht zelve niets van zijne waarde beneemen. Vtmgleime of de Karaktertoets, Tooneelfpel. Gevolgd naar L'Habitant de la Guadeloupe, van mercier. Te Amflerdam, bij P. J. Uilenbroek, 1788. In 8ro. 115 bladz. "pene nieuwe vertaaling van een fraai Tooneelfpel, welks inhoud wij, bij gelegenheid der beoordeelinge van liet XVIde Deel des Spectatoriaalen Schouwburgs, opgegeeven hebben. <*~j Wij hebben dezelve beknopter, en niet minder in waarde, gevonden, dan de reeds beoordeelde, ^ntusfehen is deze uitgave, één Jaar na de andere, en wel ondereenen anderen tijtel, eene bijzonderheid, die veele Lezers dubbele kosten zou kunnen veroorzaaken. 'r Is waar, men heeft, fints eenige jaaren, in den Spec C*J Zie Nieuw tögèm, Vad. Lelt :mtf. III D. bl. 2G8, F %  VANSlEWNE, OP DE KARAKTERTOETS. Spectatoriaalen Schouwburg, niet gefchroomd, om niet enkel de naamen der oorTpronglijke fchrijvers te verzwijgen, wier Hukken men vertaald mededeelde; maar men heeft 'er ook dikmaals de tijtels van veranderd : waar door die Hukken dan als vaderlandfche Origineelen voorkwamen. Doch deze handelwijze verdient even zo min de goedkeuring, als het mededeelen van mikken welken reeds het licht zien. Intusfchen kan de Vertaaler der vanglen.ne zich geenzins op zulk eene misleiding beroepen nadien de Heer mercier duidelijk als maaker, in het bericht vóór den Neef van Guadeloupe, gemeld wordt: en de franfehe tijtal zeer wel met den laatstgemelden ftrookt. De Zeldzaame Man, Tooneelfpel, door F. v. A. Te Amflerdam, bij J. Weege, 1788. In .Svo. 124 bladz. T)it Tooneelfpel, eene berijming zijnde van het Tooneelfiuk, Mijn Heer van Saint Charles, of de Zeldzaame Man , geplaatst in het Vde Deel van het Zedelijk Tooneel, berusten wij, wegens den inhoud, op het verflag daar van gegeeven. (*) De Berijmer (Dichter kan men hem , zonder bloozen, niet noemen,) heeft noodig geacht , het Tooneel 'er van in Amflerdam tc plaatfen; en dus de Perfoonaadjen in Hollanders te hervormen; waar door eenige veranderingen ontftaan zijn. Het gebruik, om aan den Amflerdamfchen Schouwburg, niet dan berijmde Stukken aan te neemen, zou eene betere berijming hebben kunnen verdeedigen. Dan deze valt bulten alle verdeediging. Wanneer zal men eens van het vooroordeel te rug komen, dat een in lamme en flegte verfen overgebragt Tooneelftuk, boven een goed fpel in proza te fchatten zij ? De School voor de Vaders, Blijfpel, in vijf Bedrijven. Uit het Fransch van den Heere pieyke, Lid van de koninglijke Academie te Ncmes. Te Amjlerdam, by W. Holtrop, 1788. In octavo 118 bladz. TVt bevallig en tevens belangrijk Tooneelfpel, dat, ten bewyze van koninglyke goedkeuring, den adeldom, en eene jaarwedde, van den franfehen Monarch, voor den Maaker verworven heeft; vertoont zekere Mevrouw Courval, als eene aan de Mode en Bonton overgegeevene Dame, die op het punt ftaat, om het fpoor der Deugd, weleer door haar gevolgd, geheel te verhaten. Haar zoon Saint -Fons, verflingerd op een voorwerp, dat meer prijs op zijn geld, dan op haare eerbaarheid ftelt, is zodanig door hetzelve in 't net gelokt, dat hij genoodzaakt (*) Zie Alg. Vad. Letteroef. lil C. bl. 427.  DE SCHOOL VOOR DE VADERS. *3 zaakt wordt, om zijne Moeder om 300 Louifen te verzoeken; die, onmagtig om hem die te geeven, hem raadt, den vertrouwden Bediende van haar' man, die pas eene aanmerkelijke forh van zeker Notaris ontvangen heeft, daar over te fpreeken. Deze zich echter verfchoonende met de bekentenis van reeds rekenfehap wegens die fom aan zijnen Heer gedaan te hebben, brengt dit den jongen Heer tot het wanhoopend befluit, om den fleutel der Secretaire van den knegt te vorderen , met oogmerk om dezelve te befteelen. Twee zeer aanmerkelyke karakters, die in dit ftuk fterk contrasteeren en tegen elkander affleeken, zijn, in de eerfte plaats, zeker avanturier Dorfmi, welke hier als een openbaar Bedrieger voorkomt, die Mevrouw Ceurval. door vlijerijcn in de groote Waereld behaagen deedt vinden; haar zoon tot die wanhoopige befluiten overhaalt, en in 't geheim, met de gewaande beminde van Saint -Fons, den buit tracht te deelen. De ander is de Heer Courval, welke alle de poogingen van Dorfmi tegengaat; Mevrouw Courval, op eene ernstige en gepaste wijze, over baar gedrag fchaamrood doet worden; zijn zoon Saint-Fons den gevraagden fleutel , als buiten zijn weeten. doet overhandigen, doch in de Secretaire vooraf zulk een treffend briefje gelecgen heeft, dat het den geheel wanhoopenden Saint-Fons, als ook zijne Moeder, geheel tot inkeer doet komen. Terwijl gemelde Courval,. door een vertrouwd vriend, ;wiens zoon zijne dochter bemint, en ook bij de'ontknooping van dit ftuk verkrijgt,) de oneerbre Jnlie, door geld, weet te beweegen, om ftil de ftad te verlaaten: met welke Dorfmi dan ook tevens verdwijnt; en dus dit geheele Huishonden weder in die rust en vreugde ftelt, die goede daaden altoos vergezellen. 'Er heerscht eene fchoone zedeleer in dit ftuk , die op de hedendaagfche levenswijze van veel invloed kan zijn. Alleen zou men eene aanmerking kunnen maaken, op het verdichten van zekeren brief aan Dorfmi. om dezen te noodzaaken om het land te verlaaten. Zulk een list kan niet wel met het deugdzaam karakter van den zender, namenlijk den Heer Courval, overeengebragt worden. En deze aanmerking krijgt te meer kragt, om dat de verdichting te weinig nut doet, door het te. gengefteld gedrag van den zender zeiven, die in zijne verwijtingen aan .Dorfmi, raakende dezen Brief, zich zeiven in 't hart moet grieven. Eene tweede vertaaling van het Oorfpronglijfc ftuk vindt men in den laatst uitgegeevenen Spectatoriaalen Schouwburg XVII deel, onder den tijtel van de wijze Huisva* der, medegedeeld, Molph  84 J- THIARD, ADOLPH EN JOHANNA. Adolph en Johanna , in Br'even, door j. thiard. Naar het Hoogduitsch. Te Leiden by P. Pluygers, 1788. In oBavo iad lladz. ó TT^ene kuifche Mingefchiedenis van twee aandoenlyke Gelieven, grootlyks voorgedraagen by manier van Briefwi'sfeling, welker inhoud doorvlogten is met zedeiyke bedenkingen over 't •Ten chlyk gedrag, en byzonder de beftuuring der Hartsto"-ten. des dezelve, niet alleen zonder kwetzing, maar ook met nut, door de 'eugd geleezen kan worden. Alleenlyk zou de voorzigtigheid misfehien vorderen, de Jeugd te waarfchuwen, tegen het wanhoopige voorbeeld van Adolph, die, op het 011verwagt en voor hem zeer ve rasfend fterfgeval van Johanna, zig gewelddaadig van het leven berooft. Onze Romanfchryvers verkiezen al veel deeze foort v, n uitkomst, die ener altoos eene wraakbaare misdaad is: veelügt zouden ze, naar ons inzien, beter doen met den Minnaar te laaten kwynen, dat op veelerleie wyzeh, en met een leerzaamer nut, uitgevoerd zou kunnen worden. Het Leven van Richard, door justus schertserowitz. Te Amjlerdam, by C. de Vries, 1788. In oüavo, 124 bladz. T\it Stukje heeft het uiterlyke voorkomen van eene navolging der Historie van tristram shandy. Of de Opfteller eene verdere navolging beoogd hebbe, kunnen wy niet bepaalen; maar de inhoud toont, dat de navolging niet verder gaat, aangezien 'er zelfs geen fchaduw van die geestigheid in gevonden wordt, welke de Leezers van 'Tristram op eene leerzaame wyze vermaakt heeft. Gefchiedenisfen der vereenigde Nederlanden voor de Vaderlandfche Jeugd, Negende en Tiende Deel. Met plaaten en pourtraiten. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1788. In duodecimo. TJet voorgevallene, zins het jaar 1650, of den dood des Stadhouders Willem den II, tot op het jaar 1745, of het fterfgeval van Keizer Karei den VII, wordt hier der feugd op eene beknopte wyze ontvouwd: zo dat de voordragt der met'kwaardigfte gebennenisfen, ftaande dat tydperk. ter gemaklyke handleidinge kunne dienen, om der Jeugd een geregeld denkbeeld van den herhaalden keer der zaaken in dat verloop van tyd te geeven.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHË L ETTER - O EF EN IN GEN, Bijbel der Natuur, ontworpen door den Hoogleer aar j. j: scheuchzer, in 't Nederduitsch overgezet en vermeerderd, door l. meitfr, S. S. Th. et Prof. Ordin. te Franeker^ enz. Vide Deel. Te Amfterdam , bij M. de Bruijn, 17S8; In gr. octavo, 669 bladz. TTtlyke byzonderhedeil, in dé boeken der Koningen niet ll< opgemerkt , maer in die der Chronyken nog aengetekend, geven hier ftolfe tot verfcheiden aenmerkingen j die tot enige voorvallen onder de Joodfche Vorften behooren. Wyders komt der Jooden wederkeering 'uit babel met zommice berichten , nopens het een en ander daer toe betrckkelyk, in de boeken van Ezra en Nelie* mia gemeld , in overweging. Hier by komt ene verklaring der Koninglyke pracht van Ahasverus, volgens Dttlu li 6; en voorts ene ontvouwing van de merkwacrdiglte trekken , die in Jobs Boek voorkomen , welken tot de Natuurlyke Historie bchooren, en ons uit de Schepzelen tot den Schepper opleiden. De Hoogleeraer Meijer hel- * dert ook dit gedeelte van Scheuchzers arbeid, niet alleen door verfcheiden aenmerkingen, hier en daer op , maer deelt ons tevens etlyke Stukken, by manier van Toegitten, mede, in welken hy zich over deze en gene duisterheden öf latere bedenkingen over enige onderwerpen i hier te ftade komende, brecder uitlaet; brengende dus^ door zyne belezenheid en oordeelkunde, fteeds het zyne, toé , ter meerdere nuttigheid Van dit leerzame Werk. i Ter proeve hier van diene in dezen het hoofd- zaeklvke van 's Mans Toegift, wegens een Brief of Gefchrift van Elia aan Koning Joram, waervan gewag gemaekt word, a Chron. XXI: ia-15. De inhoud van dit Stuk baert hier zo zeer gene zwarigheid ; dezelve iaec zich , uit het voorgevallene en de vervulde bedreiging, gereed genoeg verklaren; maer het komen van zulk eert brief, ongeveer acht jaren na de hemelvaert van Elta9 IV. DEEL. N.ALG. LETT.NO. 3. Q ae5*  Sö L. MEIJER aen Joram, is zegt de Hoogleeraer, hier de knoop Jen men, gelyk hy verder toont, langs verfcheiden wegen heelt pogen tc ontbinden. Zommigen zyn van oordeel , dat men hier te denken hebbe, om een brief, welken Elia, nog by zyn leven aen Joram gelchrevcn zou hebben ; nadien" zyne hemelvaert , noevvel by t leven van Jofafat , echter toen Toram ook reeds aen de regering was, voorviel. Dit zo 7 vilde , was de zwarigheid geheel opgeruimd. hiertegen komt in bedenking, dat 'er in dezen brief aen Joram zonden verweten worden , welken men niet kan denken dat hy ze by 't leven van zVn Vader gepleegd zou hebben en door zyn Vader gedoogd zouden zvn Ook onderdek men billyk deszelfs dood , wen in den brief aen joram hem word toegediiwd, dat hy niet in de wegen zyns Vaders Jofafat gewandeld had. Tntus fchen mee.it nogtans P/ezel, dat het ftilzwygen van den Historielcnryver , nopens het ongenoegen en beftraffen van den Gottvruchtigen Jofafat, deze méning niet o^ ver kan ftooten : nademael men meer keltjes vind , in de histcriiche boeken , van ftilzwygen , of het voorbygaen van omllainïighcden , welker aentekening n,e„ Wel ver. wacht zou hebben. . De Ridder Michaêlis fchvnt ook wei tot deze gedachten over te hellen : doch zvn gevoelen over de by hem zo genaemde hemelvaert van Elia, maekt dat men zich op zyne verklaring deswegens met volkomen kan verlaten (*). ° Anderen denken hier om twee Profeten van dien naem, en willen dat dc laetfte dien naem droeg, om dat hy met den geest cn yver van Elia den Thisbïeter bezield was • en dat dus ook deze Brief van Elia den Profeet, dat is" van iemand, in den geest van Elia, aen ïarapi "ezonden was. , Ltglufoot gaet, ter begimftiginge van dit gevoelen zelfs zo verre, dat hy opmerke, hoe Elia in dé Historie aityd de Ihidaeier, nooit een Profeet, genoemd worden zo ook niet Luk. IV: 25. en Jak. V- 17 Dan hierover verwondert zich de Hoogleeraer Meiier niet ten onregte, vermits Elia mcermaels benamingen draegt, welken (*) Vorens Michdëlis nacmlyk is Elia niet opgevaren in den hemel maer in een flormweder hemelwaerds opgevoerd , en yermoedclyk buiten Palestina , veelligt in Arabic, zvn Vader hno, overgebragt; van wacr hy dan dezen brief heeft kunnen  ÉIJBEL DER NATUURi 8? ken diëvan Profeet evenaren; zie 2 Kon. I: 9-13. 1 Kon. XVII: 18, 24. XVIII: 36. XVII: «, 2, 3: ja uitdrukkelyk een Profeet genaefild word , 1 Kon. XVlll: 22, 30, en als zodanig een inkomt , 1 Kon. XIX: 16; in welke betrekking 'er ook Luk. IV: 25. van hem gewag gemaekt word : Tak. I: 17. dracgt hy wel den naem van Profeet niet , om dat dit charactër niets deed tot het oogmerk des Apostels \ maer de zack nopens Elia, aldaer opgegeven , bragt duidclyk mede , dat hy by uitftek en ih de volle kraait van dien naem een Profeet was; die bad, zoo dat het in drie jaaren niet , en wederom bad , dat bet al regende. Eindelyk is 'er ook in dit verhael niet de minfte blyk, dat de Schryver eenen anderen Elia, datt den Thisbitèr, bedoeld zou hebben, die door zoo veelé doorluchtige daden zich als een Profeet geopenbaerd had. By dit gevoelen , dat weinig ingang vind , komt eert derde, h welk dc f ooden en de Roomfche Godgeleerden meercndeels begunftigen , ja ook aen Grotius niet geheel onwaerfchynlyk voorkwam. Dat naemlyk Elia dien brief in den hemel of het paradys op dien tyd gefchreven, en aen Toram dcor den dienst van Engelen zou gezonden hebben. Een gevoelen , 't welk D. Kimchi in dien zin plooit, dat Elia-, in den geest der Profetie, aen den enert of anderen Profeet verfchenen zou zyn, en hem de Woorden van dezen brief in den mond gelegd zou hebben * met bevel om ze te fcliryven , en den brief aen Jorant te zenden, als of die van Elia uit den hemel kwame; ten einde hy zich verdemoedigen en berouw krygen zou over zyn bedreven kwaed. Edoch men neemt dus^ ge¬ lyk de Hoodeeracr wel aenmerkt, zonder grond een zeet* Vreemd verfchynzcl aen , daer de H. Schrift geen aenleiding toe geeft , volgens Welke het gezantfehap der Profeten met hunnen dood ophoud, en dat hier gewrogt zou worden ten gevalle van een afgodifchen en zeer godloozen Koning. Een verfchynzel, dat afwykt van den regel d^rr Jezus gegeven, daer Jnïarri Mozes en de Profeten. had. cn 't óök toen aen geen Profeten ontbrak; 't welk zodanig iets geheel overtollig maekte. Ken verfchynzel dat voet zou geven aen 't verboden raedvragen by de dooden, en 't gewraekte gedrag van Saul, ten opzichte van Samuel , ook enigermate fchynen te billyken; waef uit men op kan maken , met welke fnoode bedriegeryen die handelwyze vergezeld gaet. Uit dien hoofde denken de meeste Proteftantfche Uit* G s leg*  ^8 L. MEIJER leggers hier liever, dat Elia, in zyn leven voorziende de bu'tenipoorige godloosheden van Joram , dezen brief gefchreven, cn aen Eliza of enen anderen Profeet ter hand gefteld zou hebben, met last, om hem, wanneer zyne godloosheden uitgebroken waren, dat gefchrift toe te zenden. Patrick fchikt daerom ook deze woorden , duidelykhcidshalvc , aldus: Een fchrift van Elia kwam tot hem enz. wordende dus , niet het fchryven, maer dc overlevering tot dezen tyd bepaeld. Zo fchynt ook Bayle te denken ; _fchryvende in zyne Dia. Grit.: ,, de ware zin ,, van dit vcrhacl is, dat men aen Koning J", ram een «e„ fchrift bragt , dat onder de papieren van Elia gevon- ,, den was." Maer, behalven dat de boven aen- gevoerde reden ook tegen d:t gevoelen , dat ijosgeiyk* ene onbewezen ftelling is, gelden; zo komt ook hier tegen, zegt de Iloogleeraer, deze zwarigheid: dat de Profeten tot die genen , die in hunnen tyd leefden , gezonden werden , om hun Gods wil bekend te maken; maer met brieven aen afwezenden af te vaerdigen, of na hunne tyden te doen gelden, niet te doen hadden; dat hierom ieder tydvak zyne Profeten had; gelyk thans Elifa, niet minder vermaerd dan Elia, met ook nog andere Profeten. En 'er is ook niets in de geheele practyk der Proleten, zo ver die ons bekend is , dat ons tot deze onderlcelling zou opleiden. „ Cleiwcos, (dus vervolgt de Hoogleeraer wyders,) die om dergelijke reden de bovenitaande meningen afkeurde , is niet vreemd van het gevoelen , dat de H. Historiefchrijver ourfprongelijk var^m van Elifa zou hebben uitgedrukt , cn dat vervolgens , de beide achterlig letters weggeraakt zijnde, door fkmfgheid der Affchrijveren , die niet genoeg op de tijden gelet hadden, daaruit ontftaan was irfVa van Elia. Dus zou, naar de geda°tcn van geleerde Uitleggeren, hand. VII: 16. Abrahcwi in den tekst voor Jakob gekomen zijn ; dewijl de oude Joodfche Affchrijvereh van het O. T. wel niet naauwkeuriger zouden geweest zijn, dan de Kopiisten van het N. T; En deze mening zou , naar het oordeel van saurin, volmaakt de zwaarigheid oplosfen ; dewijl het zeer licht valt tc begrijpen, dat Elifa, die in de tijden van Joram, den Koning vanjuda, leefde, hem deezen dreigenden en profeetifchen brief hebbe doen ter hand gefield worden. Eu bij aldien deeze mening, die de zuiverheid der II. Schriften en den Godsdienst niet in 't min-  bijbel der natuur. F9 minfte benadeelt , de waare niet mogte zijn , dan is ze ' echter de meest waarfchijnlijklte van allen , welken wij hebben opgegeven. , Dog ook in dit gevoelen kan de Heer vrnema met berusten. Deszelfs vertoog, dewijl het kort is, zullen wij in zijn geheel hier mededeelen. "Wegens zijne afgoderij, fchreèf hij, Hifi, Eccl. T. I. p. 124, ook die gritwelijkfle van Achab, door hem ingevoerd, en zijnen broedermoord , wierd Joram beflraft, en met de rampen van zijn rijk, en zijne eigene doodeliike kwaal gedreigd, door een brief van zekeren Profeet, die ih'Sk EliaWu genoemd word , 1 chron. XXI: 12. dien men gewoonlijk houdt voor Elia. Dit echter is geheel niet in te fchikken, dewijl Elia, de Thisbieter, gelijk door anderen is opgemerkt, voor langen tijd reeds ten hemel opgenomen was. Elifa kan men , gelijk zommige gewild hebben, daar voor niet in dc plaats Hellen ; dewijl de naamen %n'-?.« en yj/?r* al te veel (ten aanzien der beide laatffe letteren) vcrfchillen : en Elifa nergens in het Boek der Chroniken voorkomt, en dus ook hier zoo voor dc vuist niet op het tooneel kon gebragt wTorden. Ik ben overzulks van oordeel , dat men eenen anderen Profeet van gel jken naam moet verftaan : en deeze is niet verre te zoeken. Want wij vinden in de historie van Jofafat uit-' drukli.k gemeld, de Profeet jdiu, die Jofafat over deszelfs verbindtenis met Achaz , k. XIX: 2. beftraft , cn deszelfs levensloop befchreven heeft, k. XX: 34. En zou deeze het niet zijn kunnen, die thans een brief aan joram gezonden, en daar in hem deszelfs zonden en derzelvcr ftralfen onder het oog gebragt had ? De naamen verfchillen in de daad ook weinig: alleenlijk houde men in het oog, dat El (bx 1 als een voorzetfel (articu* lus} moete aangemerkt worden , het geene niet zelden voor de eigen (of perfoons) naamen gebruikt is s gelijk in Nirvbs Eliahu, sn Sx Eliab , unit* Ekhanan , nyi'itt Eldaci , "pil* Elhathan , tï'irx Elgabisch , en anderen meer. ,, Laat zich dit ftuk niet verder dan tot waarfchijnlijke gisfmgen brengen , dan kunnen wij niet verbergen , dat deeze laatstgemelde gisfing, die de tekstlezing ongefehonden laat, aan den tijd beantwoordt, en in den eerften opflag innemend is , bij ons de voorkeur verdiene. En wat aangaat de weglaating van dat voorzetfel El, in den naam jchu , die eerriglijk het onderfcheid tusfchen G 3 EU-  90 t. meijer, bijbel der natuur, Eliahu maakt, daaraan zal geen taalkundige, die weet labruikerfZe^ ? W^P eene zekere vrijheid' gebruiken , zich ftooren. En wij vinden daarvan een Ju4ieMT Voorbeeld in het woord Gabisch v5ion XXXVIII: is. cn Elgabisch, ezech. XIII: Ze f in eigene of perioons-naamen, b. v. Jcfchua vv<, NE„. All. 10. en Ehfchua n^s, £ sam. V{ i7. Ak/L* cn JUnatlian, jer. XXVI: 22. enz. Jesus Menfchenhemiis, of Overdenkingen over de gcMe* msfen van onzen Heiland, door j. L. ewald , G&enaoh Superintendent en Predikant te Deiwold. Uit hel Iho« « *» 'fcytrefht* h de Wed. S. de Waal en Zoon, 17S&. Behalven het Voorwerk, gl2 bladz. in gr. octavo T>y den aenvang van dit Gefchrift verklacrt ons de Eerff waerde Ewald de natuur en het eigenaertige der «eiykenislen van Jezus , mitsgaders de redenen , waerom Jezus 111 gelykenisfen fprak; en hier op gaet hy de voornaemtte gelykenisfen van onzen Hemelfchen Lèeraer 00 ene recht leerzame en ftiebtende wyze na. Zvne ontvouwing der voortellingen is gemeenlyk beknopt en zaeklyk, doormengd met zedeiyke overdenkingen , (srootlyks flaende op de bedoelde keringen; en daeraen hecht hy dan nadere overdenkingen, betreklvk tot het menschlyke gedrag, door alle tyden, ook in den tegenwoordigen dag. Er ltraelt in 's Mans manier van voordragt zo veel oordeelkunde en menfehenkennis, meteen ernftigen aendrang ter gehoorzamer betrachtinge der Euangeliekere, door, dat deze zyn arbeid, met het hoogde regt, als zeer nuttig aengeprezen mag worden. Men leest, vee1- ïd, de gelykenisfen tc oppervlakkig, en voornaemlyk met opzicht tot de omftandigheden, in welken Jezus dé-elven fprak; zonder 'er behoorlyk agt op te geven, dat ze algemene waerheden behelzen, die in de natuur der zaken gegrond zyn, door alle tyden plaets hebben, en dus ook op velerleie wyzen , tot onderfcheiden omftandigheden 111 welken wy ons bevinden , op ons byzonder gedrag en verplichting overgebragt kunnen cn hchooren te worden. Ter afweudinge van dit gebrek, en ter bevordering van het rechte gebruik, ftrekken deze Overdenkingen by uitrftek ter handleidmge, als waerin de Eerwaerde Ewald ons jsulks pp het nadruklykst onder 't oog brengt. Men oor-' dcc-  j. L. EWALD , JESUS MENSCIIENKENNIS. 91 Ulj. hiw over eenigermate uit eene zyner bedenkingen, fa \ehnLridingder |elykenisfe van 't *f*^$g* van twee Zoonen, omtrent bet gebod hunnes Vaders, nverSaot op dat der Pharifeen, in tegenftellmg yan dat tefi ! tollenaers , by de prediking jannes ^^SS^^&^.^ -fte latfc adeflaen , boe baerblyklyk eene waerhcid het zy, § atn et de cerfie Zoon, die veel beloofde en mets- hield, maer de laetfte, die niets beloofde cn veel hield, des Vader? wil gcdae'n had. Geen Vader , geen Heer toch za di?n voor gehoorzaem houden, die zyne bevelen belooft te ouden: en ze niet houd; en niemand zal hem voor ongehoorzacm houden, die toch op het laetfte doet het °een de IJeer zeide. Met dit alles ichynen echter vele menfehen n den Godsdienst anders te denken , en zulk* doet zvn Eerwacrden. met opzicht tot dit gedrag over"eenkomftig met dat van den eerften Zoon, de volgende °pmtSe^arne?dnkan klaarer zyn, dan deeze boven«remeWe waarheid is. En evenwel zou « het geene m he geheele leven klaar is,in Godsdicnstzaakcn niet klaar zyn Daar geen mensch, geen aardsch heer hier mede te vrede zou zyn, in zyn kind en onderdaan, daar zou God, de hoogfte Vader, de hoogfte Heer, mede te vrede zyn. De menfehen handelden toen, en handelen nog heden, dikwils zo, als of men God met belooven te vrede>-ftclenTen daar mede God gehoorzaamen kan; als of het beter was, wanneer 'er fraai gefproken en mets gedaan, Sn wlnn er 'er in 't eerst liegt gefproken cn op het laatst toch gehoorzaamd word. ■ Verbeelden wy ons de^«rlJ«', die zo veel baden, en zich wasch en en offerden wat beloofden zy al niet! wasfehing was een denkbeeld en belofte, dat zy reiniging nodig hadden, cn reiniging zoeken wilden: maar aan de reinigiWg van het hart dachten zy niet. Elke offerande was een beeld cn belofte, dat men zonde gedaan had, en leedwezen over zyne zonde voelde; maar het kwam hun Wheel niet in den zin , dat zy nu waarlyk leedwezen voelen moesten , en dat dc zonde geboet moest woiden Hunne gebeden fpraken van nederigheid , en hun hart bleef vol hoogmoed; zy fpraken van liefde tot God, en deeden hun best niet, om 'er een vonksken van te hebben. Hunne gebeden fpraken van de toekomende wereld, G 4 eu  92 j. L. ewald en daarmede geloofden zy alles gedaan tc hebben wat men voor de toekomende wereld nodig had. . (jn ophoudelyk en op alle mooglyke wyze zeiden zy • a ,, God, ik zal doen het geen gy zegt," en deeden'heimet , en het kwam met in den zin , dat zv 't doen moesten. * ueu „ Doch wy willen ons niet vryfprcken en hen oordeelen. Daar is met weinig van hunnen Zuurdeesfem ook in ons. Ook wy belooven zo veel; het is ons tot eene gewoonte geworden, Heere, Heere te zeggen, gelooven en gehoorzaamheid te belooven en Wy meenen dik wils dat het hier mede afgedaan is, dat zeggen en behoven de plaats van gehoorzaamen vervullen kan. Wanneer er van den wil van God gefproken , gepredikt word, wy erkennen het , wy houden het voor recht cn -oed wy pryzen het zelfs en doen als of goedkeuren en pryzen genoeg was. Veelen onzer bidden alle daaen in het Onze Vader: „ Uw wille gefchiede," en zy verroeren geen vinger, om Gods wil te doen. Zo veelen bid den: „ Vergeef ons onze fchülden, gelyk ook wv ver„ geven onzen fchuldenaaren;" en dikwils komt hun niet in den zin dat zy ook werklyk vergeven moeten. Zy bidden: „ Leid ons met in verzoeking," en zv °-aan heel blymoedig, de verzoeking te gemoet. Men <*aat&aan s Heeren Avondmaal, en belyd hier openlyk, zvn Leerling te zyn en men denkt 'er niet aan, dat men nu ook als een Leerling van jesus Christus leven moet . Zo veelen onder ons meenen , als zy aan 't Avondmaal en m \ geheel gehoorzaamhetd beloofden , dat was <*Z noeg. ° „ Het zou naauwlyks te begrypen zyn, hoe de mensch tot zo iet vervallen kon, indien men de bronnen niet wist daar dit uit ontflaat! O! die ligt vaardigheid, omtrent het geen ons het gewigtigfte, het eniftiglte behoorde te zyn; dat verkleefd zyn aan de aarde, dat gantfche leven voor de aarde, die zelfsvoldoening, wanneer men flegts menigmaal , alleen het een of ander , dat lpoedi» en ligt te doen is, voor god en christus doet - deeze zyn de oorzaaken , waarom de mensch gelooft dat hv anders nergens gelooft: dat belofte van 'gehoorzaamheid de plaats van'genoorzaamheid kan vervullen ; dat God met enkele woorden te vrede zal zyn. Daarby zvn 'er ook zo veele verkeerde begrippen van den Godsdienst die deeze hgtzinnigheid , by den mensch ten minftea \  jesus menschenkennis. 93 helpen ontfchuldigen. Men zegt : Geloof alleen maakt zali"- ; en men bedenkt niet , dat 'er geen echt geloof zonder gehoorzaamheid zyn kan. Men verlaat zich daar op, dat men , van tyd tot tyd, ora de vergeving zyner zonden bid; en men heeft vergeeren , dat God alleen op een hartelyk berouw" de zonden vergeven wil. Men verlaat zich op de verdienfte en genade van christus , of wend voor , dat men 'er zich op verlaat ; en men wil opzetlyk dat geen weder doen , het welk den Heer den dood aangebragt heeft. • Men (preekt veel van de zwakheid der menschlyke natuur, die immers Gode niet kan gehoorzaamen, cn men wil niets beproeven, niet het overige der krachten infpaunen , om ten minde te doen wat men kan. De mensch is als een ftout kind , dat voor den vader iet haaien zal , en niet van zyne plaats saat , en dan nog gedadig zegt : dat kan ik niet doen. O! mogten wy het van jesus hooren , en jesus gelooven ; liet komt niet op belofte , maar op de daad aan. „ En fchoon Hemel en Aarde voorbygaat," deeze waarheid zal blyven; en fchoon wy duizend uitvlugten hadden naar deeze waarheid zullen wy geoordeeld worden." Immanuel befchouwd, in vier Leerredenen, over Phil. II: ' 6-ii. benevens eene Nareeden , over eene Verhandeling van ivylen Ds. s. w. hoekstra. Door mede wylcn Ds. si. de bi.evker. Te Amjlcldam, by C. de Vries, 1788. Behalven het Voorwerk, 284 bladz. in gr. octavo. Toen wy voor enigen tyd gewag mackten van deze, hier op den Tytel aengeduide , Verhandeling van wylen den Eerw. Hoekjlra , (in zyn leven Lecracr in dc verenigde Doopsgezinde Gemeente te Westzaendam,) gaven wy te kennen , dat 's Mans voordel ons niet min duister en ingewikkeld voorkwam , dan verfcheiden andere Godgeleerde verklaringen van de generatie des Zoons door den Vader (*). Wy dagten diestyds verder , by ons zeiven, dat dit Stukje, gelyk meer anderen van die natuur, genoegzaem der vergetelheid opgeofferd zou worden ; dan dc Eerwaerde de Bleyker, (voorheen Leeraer in die zelfde Gemeente, en vervolgens, by zyn ovcrly- den, €*) Zie N, Alg. Vad. Letteroef. U. D. bl. 3.15. G 5  h M. de bleyker, immanuel beschouwd. den, in de verenigde Doopsgezinde Gemeente, vergaderende in de Kerk de Zon, te Amfterdam,) heeft dit Geichntt enigermate met een ander oog ingezien Het is hem naemlyk voorgekomen als een fchadelyk en gevaerlvk Gelchnft, dat zelfs verleidelyk was voor de Leden zyner Gemeente, op welker vastheid in de Leer hy dus niet veel fcheen te betrouwen. Zulks bewoog hem wel dn opzetlyk vier Leerredenen over Immanuel, in zyne oor' fpronglyke Godlyke,en aengenomen Menschlyke "Natuur als mede in zyne diepe Vernedering en acnbiddelvkc Ver" hoogmg als de Middclaer Gods en der Menfcheu te doen, en dezen door den druk gemeen te maken ; met' ene nevensgaende Nadeden , ter uitvoeriger wederlegging dier Vcrhandehngc: waerin gemeenlyk een vry fcherpe en meesterachtige toon heerscht, die zich ook in de Leerredenen hooren laet; des dezelve wylen zyn Eerwaerden vry natuurlyk eigen fchynt geweest te zyn. Uit het verzoek van den Eerwaerden tlockflra, op zvn Sterfbedde, om zyne Verhandeling ter Drukperfe te bezorgenint den vuurigen yver van den Eerwaerden de Bfeyèer, in t opltelleu dezer Papieren doorftralende; en uh het aen* houdend verzoek derzulken , die in 's Mans leven zeer nauwe betrekking tot hem hadden , wacrdoor een der naestbeftaenden genoopt is, om deze Leerredenen, en dit Natchnft, na s Mans overlyde'n, het lichtte doen zien; kan men opmaken , dat men 'er ter wederzyde belang in gefteld heelt, om 't een en ander der vergetelheid te ontrukken. Fchoon wy dit zo min in 't laetfte als in het eerfte fchryven befpeuren, oordcelcn wy 't echter niet raedzaem, ons hier over tegenwoordig breeder uit te laten. Beide deze Leeraers rusten in hunne graven, en wy laten hen voorts rusten. Vtrzamcling van Leerredenen, door q. bonnet , Br. en Prof. der R. Godgel, en Acade?nie-Prediker te Utrecht. Derde Deel. Tweede Druk, met een uitvoeriger Voorre, den van L bladz. in gr. octavo. Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 17ö8. "Oy de hcrhaeldc afgifte dezer Leerredenen , heeft het £-» den Hoogleeraer Bonnet goedgedagt ene uitvoeriger Voorreden voor dit Derde Deel te plaetzen , ter beantwoordinge eniger tegenbedenkingen > aengevoerd dooide  g. bo.nneï , leerredenen. 95 de Heeren Schryvers der Algemeene. Bibliotheek, tegen zyne Voorreden voor het Werk van den Heer Bell, over 'de Godlyke Zending van Joannes den Dooper en Jefus Christus. liet voornaem(Ie dier bedenkingen had hy, in 't beloop zyner eerst volgende acht Leerredenen, by manier van invlechting , tegengegaen , in de verwachting dat zy zulks gade gcflagcn, en hem, op de ene of andere wyze, daerop gediend zouden hebben. Dan zich hierin te leur gefteld ziende , heeft hy zich ge irongen «revonden , met het fchryven dezer Voorreden meer openfyk te werk te gaen. Van hoedanig een gevolg dit geweest zou kunnen zyn , is niet te ramen ; maer 'ér is thans naestdcnkclvk niets van te wachten , nademael de band dier Schryvers verbroken fchynt, of ten minfte de voortzetting hunner Bibliotheek een einde genomen heelt. . Daar wy hu, volgens ons plan, altoos recénfien op Schriften van recenfenten , buiten de enkele melding, ongerecenfeerd gelaten hebben, kunnen wy ons hierover niet wel breeder uitlaten; alleen mogen we niet verzwygen, dat de Iloogleeraer het ftuk met ene bescheidenheid behandelt , die te wenfehen was , dat in twistfehrifteu altoos in agt genomen werd. Redevoering uitgefproken voor de Maatfchappij, tot bevoordeling van Kennis cn Godsdienftigheid, onder den gemeenen Man, binnen Londen, door}, newton, Predikant aldaar. —— Gedachten over den Afrikaanfchen Slaa- venhandel, door denzelven. Bericht aangaande dien Slaavcnhandel, door a. falconrridgk , onlangs Heelmeester op de Afrikaanfehe Vaart. Alles uit het Engelsen vertaald, door m. van werkhoven. Te Amflerdam, bij M. dc Bruijn, 1788. Bchalyen het Voorbericht, 175 bladz. in gr. octavo. In deze Redenvoering, die ter aenleiding heeft Salomo's Spreuk, H. XI: 30. Wie zielen vangt is wys, ftelt de Eerwaerde Newton zich voor, in de eerfte placts, te toonen, „ dat de voornaamfte , algemeen tocgeftemde , ken„ merken van wijsheid plaats vinden , in de gezindheid ,, en het gedrag van eenen Evangeliedienaar, die bchoo„ relijk gefchikt is om zielen te vangen : dat ze althans „ eenen hebbelijken en heerfchenden invloed behooren te 53 hebben, op de ontwerpen en de practijk van een open- baar  °6 J. NEWTON " &^IS* zd >ij¥»?zi',lcn dienst'gctrouw en V 111 U'S z,.ln; , ~ Dlt 1S > m zo verre zyne aen- fpraek inzonderheid gericht is tot ene vergadering van Leeraren, zyn hoofdbedoefie ; dan nadien ook anderen deze Samenkomst bywooncn , zo wend by zich in de tweede plaets , ook tot gemene Christenen , en poon hen indachtig tc maken, dat zy „ een gemeen bclam? „ met de Dienaars van het Evangelij , in deeze zaak „ hebben; brengende hun tevens ouder''t oo«- de „ voordeden en gunftige gelegenheden, wolken" zij 'heb„ ben, om zich wijs tc betoonen , door hunne poo68 bladz. in gr. 8vo. De Heer van der haar , die zyn ongemeen werkzaam en nuttig leeven byna geheel bedeed heeft in de beoefenin? der Genees- en Heelkunde, wiens verdienden, als Schryver, zo algemeen erkend en gewaardeerd zyn, 'cn die grys in de Kunst geworden zynde,nog onvermoeid werkzaam is, om zyne Kunstgenooten door zyne Schriften tc onderwyzen, deelt ons in dit Werkje eenige Proe-.  9S J. van Der haar Pioeven en Waarneemingen, over de Herzehra en Zen* wen, mede; die, ichoon zy over de natuur ra wèrkin gen wel met dat licht, naar ons inzien, verfreide- 't welk dc lofwaardige Schryver zig daarvan belooft n'othans zeer vernuftige gedagtcn behelzen, cn by den den kenden Leezer ftohe tot verdere overwegingenkunSn SS^S^? hl£r "n k0rtC fchetS 4 heï vTrgeü .„ De Ilerzencn bcltaan uit ecu kaasachtig flW of leiaartig w^zeli^ t welk ftremmende eene affclieÏÏh° 15 wey vocht in de holligheden der Herzenen vooithre f Daar zyn verfcheiden Waarneemingen , welke a an ooren" (lat dit geleiaartig weezen der Herzenen, zowï Ts S vliezen, genoegzaam, zo niet geheel, ón»eKè?S zv < doch deeze zclfftandigheid wordt gevoelig ^wïïfe,- het' f£ 1. v verlengde merg, het ruggemèrg en ale de zenuwen, zo van die der zinnen als der of weeging , voortkomen , cn het zelfde mergachtig weezen deelachtig worden Ruggemèrg en Zenuwen zyn vC door de Hersenvliezen gemaakt, doch niet hol, of bc ftaande uit fyne hairbuisjes, om fyne geesten te roeren »Uar als opgevuld met een fyn donsaa?t'^wceLn v"n het verlengde merg oorfpronglyk, en gefchikt«m met het flym of gelei der Herzenen ,ïa t\e de deeln dg lichaams. te verfpreiden. De voortftuwing van dit Herzenlym in het verlengde Merg , Herzenmerg en Zenuwen gelchicdt door de ademhaaling; cn wel uit noofde vau de zagte beweeging, welke de ademhaaling in de Herzenen! en mogelyk ook in het Ruggemèrg, veroorzaakt. Het genoemde Herzenflym dient byzonder tot voeding cn ' Ichermmg van het teder cn gevoelig donsaartig weezen als ook tot voeding van die deelen, door welke zi<* de' Zenuwen veripreidcu, terwyl het donsaartig wcezen°zcl ve voor gevoel en beweeging beftemd is. De ongefteklheden en ziekten der Zenuwen hangen af van dc onr aarting van dit flymvocht, 't welk het donsaartig weezen tegennatuurlyk prikkelt : gelyk zulks door voorbeelden aangetoond worrk. Dit is kort het gevoelen van onzen Schryver, nopens de natuur der Ilerzencn en Zenuwen 1 Achter dit Voorftcl vindt men eene Verzameling van honderd en vyftie Genees- en Heelkundige Waarneemingen, van verfchilienden inhoud, en waarvan veelen, ten getale van 30, de zo  OVER DE HERZENEN EN ZENUWEN. 99 zo weinig gekende als algemeene Klierziekte ten onderwerp hebben , en waaromtrent de ervaaren en oordeelkundige Schryver zeer veel bybrengt, 't welk de aandacht en overweeging der Genees- en Heelkundigen dubbel waardig is. De f ytel pronkt met een welgelykend Portrait van den Autheur. Inleiding tot dc kennis der Naliturlyke Wysbegeerte , of Eenvoudige Onderrigling van de Grondregels der Proef, êtidervindelyke Natuurkunde, in gemeenzame Gefprckken voorgedragen, door t. esdré, A. L. M'. Ph. Dr. en J.id van het Utrechtfche Provinciale Genootfchap van Konften en Wetenfchappen. Zesde Deel. Met nodige Afbeeldingen. Te Leiden, by de Erven F. de Does, 178?. Li groot octavo, 6j6 bladz. Aan de befchouwinge der Watcrweegkundc, in 't voorige Deel afgehandeld (*), hegt de Heer Esdré in het tegenwoordige de overvveeging der Waterloopkunde, die men als tweeledig mag aanmerken; onderfcheidende dezelve , in eene befchouwende en beoefenende Waterloopkunde , {Hydraulica theoretica et practica.) Deeze laatfte draagt ook den naam van Waterbouwkunde, (Architectura Hydraulica-f) doch derzelver ontvouwing behoort eigenlyk niet tot het plan des Natuurondcrwyzcrs in dit Gefchrift, wyl dat zig tot het befchouwende gedeelte der Natuurkunde bepaalt.1" Uit dien hoofde kan hy op de Waterbouwkunde niet byzonder ftil ftaan; dan hy rigt egter, naar zyn gewoonen leertrant, het verleende onderwys op die manier in, dat de voornaamfte beginzels van 't beoefenende , in 't voorftellcn van 't befchouwende, als ingevlogten zyn, en dus de eerfte grondregelen der Waterbouwkunde genoegzaam verklaard worden: dat wel inzonderheid plaats heeft, als hy van de Fonteinen, Cascaden en Watervallen handelt; mitsgaders wanneer het ftuk der ^Rivieren, of dat gedeelte der Waterloopkunde, het welk byzonder Rivierkunde heet, door hem opgehelderd wordt. Van de onderwerpen, welken hy zig voorftelt in deezen te verhandelen, geeft hy de volgende fchets: „ 1. Zullen wy een onderzoek doen nopens de wyze, hoe ' (*) Zie N. Algem. Faierl. Lcttewf Ik D. bl. los.  leo j. r*sni\i* höë; eerte uit de rust in bewceging gebragte Vloeillo^' fnelheid kan bekomen; en op welke grondbegiuzelcn men die lnelheul hebbe te berekeneni „ 2. Dezen algemeenen grondflag gelegd hebbende i zullen wy wyders onzer aandacht eene Vloeiitof voorltck ■Jen , loopende of ilroomende over een waterpasfen en hellenden grond ; voorts als een- uit de laane naar de hoogte fpringcnd Lichaam. „ 3. Dan zal ik ü over de bepaling van de krachten met welke eene Vloeiftof tegens wcderltraidbiedende be! letzelen werkt, onderhouden. „ 4. Na dit te hebben afgehandeld, ben ik voorneemens u te leeren, hoe de verfpilling of hoeveelheid van Water, welke uit eene opening van een Vat, 0f Canaal in een bepaalden tyd uitvloeid, door berekenino-te vinden. 0 „ 5. Eindelyk zal ik, voor zo verre ons Cellek toelaat , over den loop der natuurlyke Rivieren handelen en kier mede dan onze Waterloopkundige Verhandelino- 'eindigen." 0 Onder deeze hoofdzaaken, in verfcheiden nadere afdeelingcn gefplitst, brengt de Heer Esdré het voornaatnfte dat tot de Waterloopkunde behoort , en ontvouwt dit Stuk, op eene regelmaatige en duidelykc manier, in twintig agtervolgendc Gefprckken. Om 'er eene byzonderheid uit over te neemen , die beknopt, en zonder het Gebruiken van Plaaten, door ons medegedeeld kan wonkn zullen we ons bepaalen, tot het geen de Meester, by'zvne ontvouwing van de werking van Vloed cn Ebbe, den I eerling voordraagt, wegens de Springvloeden en andere hooge of laage Tycn. Hem onderrigt hebbende van waar het kome, dat de tyd van Vloed en Ebbe niet altoos even lang is, en de Ebbe veel langer duurt, dan de Vloed aangehouden heelt, doet hy hem opmerken het verfchi.1 dat 'er plaats heeft, omtrent het hooger vloeien en ka-er ebben, zo als 't gewoonlyk inkomt, en zomtyds bovengemeen veroorzaakt wordt. „ Meester. ,h De Waarneemihgen hebben geleerd, dat „ 'er op eene zelvde plaats, eene zelvde geregelde ver„ hooging van het Vloed-water, en eene gelyke verlaa„ ging der Ebbe, op zekere bepaalde tydsverloopen van „ de Maand, en het Jaar, te rug komen." Dat is, dat 'er nu op een zelvde plaats het hoog- cn laa<*. water eeus zekere Pyl hebbende, op een anderen tyd van de  OVER DE NATUURLYKE WYSBEGEERTE. IOI de Maand, of liet Jaar, het water tot een grooter of kleiner Pyl op- en afloopt. .... l eerling. -Ik begryp uwe mcemng met klaar genoeg. " M Het gezegde zal ik dan met een \ oorbeeld verui ''en" • Na alle tydsverloopen van 14 dagen , dat is" ten'tyde van alle Volle en Nieuwe Maanen, hebben de'Natuurbefchouwers waargenomen, dat de Vloed, op een zelvde plaats, beftendig op het tydftip van het hoogwater tot eene grootere hoogte ftygt , dan voor , of na femelden tyd. Wyders dat ten tyde van dm langften dag in den Zomer, en den kortllcn dag m den Winter de Vloeden eenige voeten hooger ltygen, dan voor of na dien tyd. — Deze Vloeden noemt men in beide genoemde gevallen , jpring-vloed, of ook wel hoogfte V,0C(i\^ 20 ik u begrepen heb , moet de zogenaamde hrinsyloed hooger zvn , dan het hoog-water op andere tvden, buiten de gemelde tydftippen van Nieuwe en Volle Maanen, en den tyd van den langften en kortften dag. M Welgezegd. „ De fpringvloeden _ ver¬ schillen wyders van elkander merkelyk , ten opzichte " der tyden , waarin zy voorvallen. — De fpringV vloeden, by voorb., die waargenomen worden, ten tyde ' van den langften en kortften dag , zyn veel hooger , dan die voorvallen by elke Nieuwe of Volle.Maan. ■ Uit dien hoofde noemd men den eerstgemelden , ter " onderfcheiding van dc laatstgenoemden, met den naam van ftormvloed." . L De ftormvloed is dan wel een fpringvlocd, doch welke hooger Pyl heeft , cn voorvald ten tyde van den langften en kortften dag. M. Niet anders. ■ De ftormvloeden zyn wederom in hoogte onderfcheiden. De ervarenheid heeft beleerd, dat de ftormvloed, die omtrend den kortften da°- in den Winter voorvald, namelyk in de Noordelvke Landftreken, hooger ftygd, dan die by den langften da°- in den Zomer: om dat in die Landftreken, omtrent den kortftcn dag , de heftigfte of langduurigfte Windftreken heerfchen. , Naar maten de Vloeden hooger ftygen , naar die maate daald ook dc daarop volgende Ebbe." • En zulks om dat 'er , meer Water in dc Rivier mgeftuuwd zynde , ook zo veel te grooter Klomp het Zee- IV.DEEL.N. AI-G.LETÏ.NO. 3- H 8**  IOft J. ESDRÉ gat moet uitgevoerd worden; overzulks zal de Ebbe zo veel laager daalen, of dieper Zeewaards inloopen. ,, L. Geliefd my dit nader te verklaren ; namenlyk waarom de Ebftroomen zo veel laager afloopen moeten? „ M. Om dat de grootere hoogte van het ingeftuuwd Water eene meerdere fnelheid geeft by de afvlociiende Ebbe; en even daarom heeft de Ebbe meer kracht om het Water niet alleen naar buiten te ftooten , maai- ook zo veel dieper in Zee te voeren; dat is, zo veel laager af te loopen: de Plas des Oceaans is ten opzich¬ te van den Bodem der Rivieren immers de laaglle plaats. „ L. Ik heb nu uwe meening begreepen. Hoe dieper de Vloed in Zee dringd , hoe laager het Water moet afloopen. „ M. „ Het tydsverloop van een fpringvlocd cn „ daarop volgende Ebbe, noemd men fpring-Tyd' . Deze benaming diend ter onderfcheidinge van de Gctyden, welke gewoonlyk, of buiten den tyd van de Nieuwe en Volle Maanen , ook van den langften en kortften dag, gefchicden: by voorb. de Getyden, die voorvallen m het tydsverloop der ter/Ie en leste Quartieren van elke Maanefchyn , zyn de gewoone Getyde'n. De Vloeden en Ebbe1 op deze tyden zyn de laagfte, en om die reden noemd men dezelve laagfte Vloeden en Ebbe; laagJle Gety (f) , of (op zyn Zeemans gefprooken,) Dood- jtroom, Dood-Ty. ,, Men moet intusfehen al het gemelde verftaan te "-e. fchieden, afgetrokken van de woedende kracht der Winden. _ Wanneer, by voorb., ten tyde van Dood- lyen itormwinden uit Zee Kustwaards waaijen, gebeurd het wel, dat de gewoone Vloed zo hoost ftygd, dat dezelve weinig verfchild met het Pyl der fpüng-tyen. Voorts heeft de ondervinding ook geleerd , dat by aan- hou- (f) Dit laagfle Cety valt, gelyk onze Autheur vervolgens meldt, gewoonlyk in op den tweeden of derden dag na de Quartier-Maanen ; en even zo komt het bovengenoemde Spring. tV twee of drie dagen na de Nieuwe of Volle Maanen. • 1. Men neeme omtrent dit, en al het gezegde wegens Eb en Vloed , fteeds in opmerking, dat de deswegens gemelde verfchynzelen al zeer regclmaatig voorkomen in den vollen Oceaan, maar dat ze in binnenlandfche Zeeën, op de Rivieren enz. door veelvuldige bykomende omüandiaheden , aan menigerleie veranderingen en firemmingen onderhevig zyn.  OVER DE NATUURLYKE WYSBEGEERTE. lOJ houdenheid der ftormen (doorgaans in den Herfst, Winter en 't Voorjaar,") eene dubbelde Vloed , wanneer de ftorm uit Zee naar de Wal is, of by geduurigè ftormen van het Land Zccwaards eene dubbelde Ebbe befpeurd word; en dat dus in ltede van 6 uuren te vloeijen of te ebben, het dan driemaal zo lang, of 18 uuren, vlocid of ebt. „ L. Driemaal zo lang zegd ge? M. Ik zal myne meeniug nader ophelderen. — < Het Water kan ten tyde van Doodflroom zo langzaam naar de Kusten vloeijen , dat , eer het hoog Water is, een ftorm uit Zee opkomt , die de Vloed met grootere kracht naar de Kusten jaagd L, Op deze wyze moet het Water gev/isfelyk , in korten tyd , hoog worden opgedreven. „ M. Byaldicn de ftorm uit gemelde flreek blyfd doorftaan, geduurende den tyd van de Ebbe, zal dezelve het Water uit Zee tegens de Ebltroom indiervoegen inftuuwen , dat men geen blyk van Ebbe zal gewaar worden. Als deeze werkzaamheid aanhoud geduurende den tyd der Ebbe , zo zal de ftroom , uit eigen kracht van de Vloed, in een daaropvolgend Ty, blyven voortwerken, en alzo kan het Water driemaal 6, of 18 agtereenvolgende uuren, met vloeijen aanhouden. „ L. Gewisfelyk kan op gemelde wyze de ftorm drie Vloeden, zonder eene tusfcheninvallende Ebbe, veroorzaken. ,, M. Wanneer dit gefchied, zegd men: 'er zyn twee Tyen of Gety den aan dc Wal. „ Om foortgelyke reden, doch in eenen tegengeflelden zin, kan 'er eene dubbelde Ebbe plaats grypen; als 'er van boven Zeewaards een aanhoudende ltorm waaid ; zulks kan voornamelyk in den Zomer voorvallen ; als wanneer in de Noordelyke Landen veelal de Ooste-ZuidOoste- of Noord-Oostelyke Windflrekcn kunnen heerfchen, die het Water diep Zeewaards afdryven. „ L. Het eerfte wel begreepen zynde, zal het laatfte niet moeijelyk te bevatten wezen." H 2 Eer-  104 A. b. st'rabbe Eerfte Beginfeïen van de Arithmetica of Rekenkunst, ten gebruike der Schooien. Eerfte Deel. Opgedragen aan 't Genootfchap der Mathcmalifchc Wetenfchappcn, onder de Spreuk: een onvermoeide arbeid komt alles te boven. Door a. b. strabbe , Lid cn Secretaris van hetzelfde Genootfchap ; Lid van de Sociëteit der Kunstrekenaars te Hamburg, en Leermeester der Wiskunde te Amfterdam. Te Amfterdam, by j. B. Elwe, 112 bladz. in Svo. T/eel te lang heeft het onze Natie, aan een goed Re* kenboek voor de Schooien , ontbroken ; waar door het verftand der Vaderlandfche Jeugd aanhoudend gepynigd werd, om eene menigte van voordellen te ontwikkelen, die geen ander nut aanbragten, dan dat zy de Leerlingen tot zo veele edipussen vormden, die, meestal by geluk, de zinrykc vraagen der Rekenkundige Sphinxen eindelyk eens mogten raaden. Het natuurlyk gevolg daar van was , dat foortgclyke Leerlingen het , in dezen , te kundig School verlaaten , en het eenvoudig Kantoor of den Winkel betreden hebbende , niet zelden zeer verleegen donden, en wel zoo, dat zy de eenvoudigde zaaken zelf niet konden berekenen. Van hier dan ook, dat verfcheidene Lieden de Schoolrekenkunde trachtten te ontwyken , en hunne Kinderen , om die reden, by zodanige Ondcrwyzcrs zonden , die geen der oude Rekenboeken , maar alleen den Kantoordyl volgden, en de Jeugd dus van meerderen dienst konden zyn. Het Edamsch (nu Amfterdamsch~) Genootfchap: tot nut van V algemeen, het gebrek, aan een gepast Rekenboek voor de Schooien, inziende, en willende verhelpen, of geheel wegneemen, gaf, in den Jaare 1786, een Programma in 't licht , by het welk'het een gouden Eerpenning, van 20 Dukaaten, aan den Schryver beloofde, welke een beter dan de tot nog toe bekende Rekenboeken vervaardigde, 't welk , voor het Schoolgebruik gefchikt zynde , in vier Dcelen moest gefcheiden zyn. Deeze Vraage maakte den lust des Opdellers van 'dit Werkje gaande, fchoon hy , voor zich , in 't gemelde Programma onöverkomelyke hinderpaalen vondt : zynde volgens zyne opgave, 1) dat het Genootfchap het 'Plan van het' Werk voor den Schryver hadt moeten overlaaten: cn zich alleen bepaald hebben tot de onderwerpen, welke 'er in afgehandeld moesten worden. 2) Hadt het gee-  arithmetica. *°3 eeene toepasfing der Wiskundige regelen, op eenige Sanen of Fabryken, moeten vorderen, om dat de kundiefte Rekenmeesters doorgaans geen Ambagten FaKen of Handwerken verdaan; en men in de ganlche Republiek bezwaarlyk één man zal vinden, welke van Slede zaaken kennis heeft. 3) Moest het Genootfchap alleen maar een Plan gevorderd hebben , in het welk alle de verdeelingcn niet flegts aangeftipt, maar te «lvk beredeneerd wierden ; mits de opdeller van het fesyt gekeurde, zich, op billyke voorwaardenl^bondt, om hetzelve ook uit te voeren. Oi deze beden kin-en gegrond genoeg waren, om den Schryver geheel en al van de onderneeming af te doen zien ; of het opgeeven van een Plan voor een Rekenboek , aanmerkelyk genoeg is, om met een gouden Medaille bekroond te worden; of de Praktyk, in ons Vaderland, zo zeldzaam bv de Theoretifche Wiskundenaars is ; en of het Genootfchap , door zelfs een Plan op te geeven , de Schryvers in hunnen arbeid niet verligt heef : dit alles zvn vraagen, die wy liever in 't midden laaten, te meer, daar uit de openbaare nieüwstydingen bekendis, 11 " „„«„ia, r.I^tr,-hnn ccnio-e Stukken bekroond heeft , die zckerlyk ook gedrakt zullen worden. Dan al had 'er in 't geheel geene bekrooning plaats gehad , en al ware 'er niets , dan het voor ons liggend btukje, uitgekomen , zo is het zelve reeds zo verre boven de bekende Schoolboeken verheven, dat de enkele aanvuuring van den Wiskundigen strabbe , het Genootfchap reeds tot eer verdrekt. Laudatio caroli andre/e dukeri , in folemni hominum erüditorutn panegyri , die 3tio menfis Apnhs anno 1788 peracta , interprete curistophobo saxio , cum Academis Rheno-Traicctinae Magidratu fe tcrtium _abdicaret. Onomadici Literarii Partis Sextae Corollanum esto. Trajecti ad Rhcnum, apud Barth. Wild et J. Altheer, 1788. forma 8va. pagg. 47- Xfu eerst eene Lofreden te zien op eenen Geleerden, IS welke reeds voor 36 jaaren overleden is,_zal, misfehien, in den eerden opQag, fommigen eenigzins vreemd voorkomen, te meer, dewyl dc Redenaar tot het op tellen en doen dcrzelve niet aangezet werd door de uitiooII 3 vin"  x°6 c. saxii eene Lvkredcn ter »ftlir1,f™ i- ^niptgenooten zoude worden Ü£g3ëff^Z nog by zyn leeven^ Verklaard had niet te fiSSTS hem na zyn overlyden die eer bewezen wier f n 1' S wy ook hier een kort verflae ™ yJttl 1Cden 211 lea trekken uit SeRedffli^^^fe^.}^ daardoor ons bericht wat. langer zalïnV£?^ïfchD?* ten cénc Dochter , cn dr c Zoonr, v Hufe,>'k 1Pro°volgens de gedachten wlfï^'^a^ **S* ANDiiKAS de jonglte. In her h,,;. , ^' ^ CAR0Lus lereerfte beginfelf eener ge èerde tlZd?„tVi.f ? genoten, werd hy na ó| ter ScIkS" cl S d n daar vertrok hy, omtrent het ia-ir ifion re\ i TT 1 ge School te ö, Zvn Oom 3!! dcrrHo°- leeraar in de Gotóerdhend, en\^^tóïïrfï£ deezen , genoot de jonge DüKER het onderW van Yde twee beroemde Mannen, jacobüs perizoS In?aV toniüs scHULTiNeius. Omtrent het A tot Hoögleèraar in dc W^^^L^S^&Sü fen (*) RIadz. enz. (f) Bh 0  laudatio C. A. dukeri. i°7 fen beroepen te Hcrnborn, in bet Nasfaufche. Hier bleef Erit lang. Want, door de Regeering van 's Gravenhlale tot eene der Leermeesteren (*) op de Latynfche S hooien verkozen zynde, nam hy ó*"*^*** omtrent het aar 1704 of 1705, en „ ve wisielde, geff zyn Lofredenaar zegt, „ den Academifchen I eerftoe met de laage banken der Schooien; een geheel nieuw " en ongewoSn yerfchynfel" (f)- I" den Haag hefteedde hv den tyd , welke hem na het vlytige waarneemen van zynen Schoolarbeid overfchoot, aan het yverige voortzetten zyner Letteroefeningen. De eerfte vrucht, welke hiervan te voorfchyn kwam («.was eert Latynfche Brief, over de Rivier Oaxes. Hier kreeg hy kennis aan den beroemden bynckershoek, en gaf, op aanmoediging van denzelven, in het jaar i7ii , zyne Verzameling van Werkjes over het Latyn der oude Rechtsgeleerden (|), in het licht. Hy senoot ook de vriendfehap van jacobus perizonius, die, op zyn fterfbedde, door de Bezorgeren der Leidfche Hooge Schoole, gevraagd, wien lré best gefchikt oordeelde, om hem op te volgen, daartoe petrus burmannus, den Ouden, en onzen duker, aanprees. Den laatstgemclden droeg hy ook op de zorg voor zyne Aantekeningen over pomponius mela, welke naderhand , op verzoek van duker , door den Heere d'orville «eplaatst zyn in de Obfervationes Critica Miscellanea, f e Leiden werd burmannus , die reeds jaaren lan°- den post van Hoogleeraar bekleed had , beroepen, cn 'in deszelfs plaats , te Utrecht , arnold drakenborch en duker. De laatfte deed aldaar zyne Intreereden op den 28 May 1716 ; over fommige zwarigheden in dc letterkundige Vcrklaaringe der oude Gpekjche en Latynfche Schryveren (**> Hy nam zyne bediening waar J J met CO Ik meene Conrector. De Heer s\xe fchynt dat ook te kennen te geeven, fchoon hy het niet duidelyk zegge. ('O Bl. 13. (S) üf deeze Brief, gefchreven aan joannes hermannus schminckius, ooit acheel in het licht gekomen, dm alleen een uittrekfel van denzelven in een ander Werk ingelasclu zy, durven wy uit de woorden van den Schryver met beffisfen. CO hÜo&t Qpusculotüm Variorum de Latinitate JCtorum Ve- (»*) De dificuliatibus quihusdam interpreteuonis Grammatics Veterum Scriptorum Gr&conm et Latinorum. II 4  *o8 C. SAXII met allen yver , zonder zich door ongefteïdheid van een door vroegeren arbeid verzwakt lichaam te laaten tc rnohouden.C*). Achttien jaaren hield hy het, evenwel uitÖ en verrichtte in dien tyd zo veel, dat ook vèel ftcitere' mannen niet meer zouden uitgevoerd of ondernomen hebben. In liet jaar 1723 bekleedde hy de plaats van Ree tor der Hooge Schoole, en gaf in het volgende jaar die waardigheid over aan zynen Opvolger, met eene Reden yoernige, over het Onzekere in dc Oude en Nieuwe Ge. fclucdems Cf)- In het jaar 1734 noodzaakten de jicht en het pavee!, welke hem reeds lang gekweld hadden, eindelyk hem zyn ontflag tc verzoeken. Hy verwierf het en daarby een maatig Jaargeld , waarop hy eerst te li felfiem, en naderhand té Fiatten, aan de Lek, ging woo. nen. In de laatstgemclde plaats fleet hy genoegzaam her overige zyns leevens, zich vermaakende met zyne Boekoefeningen , tot dat eene toeneemende zwakheid van k Geef ieder zyne beurt ik bid u, heb geduld. t I 2 Ds  ï23 O. PORJEERE De man helpt eindelyk dl' zyne Broedervrinden. Men laat nog een dozyn in zynen neusdoek binden. m brengt wat meêveor man, of vrouw, of kind, of baas „ Zet, roept men, Broedertjes', gebakken op de Maas.*' Men vergelyke met deze befcbryving, ter bepaalinge van deï. Zeiver waarde, de volgende regelen, uit boreau's Dichtkunde: Een Jchryver, die te veel zyn voorwerp gade flaat, Heejt alles uitgeput eer hy zyn ftoff' verlaat. £iet hy een fchoon Paleis, hy zal den Gevel maaien. Voorts wandelt hy met my , van de eene in d' andre Zaaien nior is een Gang, een Stoep; daar toont zich 't middenperk} II at verder een Balkon met goud Pilasterwerk. Hy telt in het Gewelf de Ronden en Ovaxlen. t Zyn overal Festons, en rondom Asiragaalen. k Zoek twintig bladen vér naar 't eind' van deze ftoffEn naauwlyks raak ik vry, door 't midden van den Hof. Ven fchraalen overvloed dier Dkhtren moet gy myden ;' En nooit een beuzeling in uw befchryving lyden. AUe overtolligheid is walgchelyk en laf: De reeds verzaade Geest keurt haar onmiddlyk af. Meer bevallen ons de overige Dichtltukken , die, of Geeste[yke onderwerpen, of Natuurkundige befchouwingen, bevatten' n welke laatfte dan ook eene geheele fchildery der Natuur niet so oneigen is; nadien dezelve tot grootfche denkbeelden aanleiding kan geeven. Fraai zyn dus, over 't geheel genomen, da hentezangen, van welken de tweede dus begint: Welkom Lente ! Die de rente Aan den Tuinman gul belooft; Lammers fpringen, Pluimen zingen , Daar de Zon de kropfla Jlooft; Volle Lindenknopjes zwellen, 't Vinkje gaat zyn vreugd vertellen\ Hof heers tulpje, Veldmans Stulpje, Lagclien naast myn Oosterhtofd* Puik der ftroomen, 'k 7aag de boomen Fm liet Qvermaasfche land,  SiANGLIEVENDE UITSPANNINGEN. **f Met myn linden. Uwe vrinden, Jongst nog treuren langs het (Irand; k Zag, in een der winterweeken, t Kort begrip van Yslands ftreeken j Barre dagen, Noordfche vlaagen ■ ^ Teisterden uw' killen kant. Stond te kyken Op de dyken Van den zaamgekruiden last) Norfche buien Kr aakend kruiSn, Hielden oog e^ aandacht vast; Gryze meeuwen fchorre kraaijenf Hoorde ik krasfen zag ik zwaaijen; Witte vlokken, .( Winteifchokken Plaagden visjcher zeil —■—• en mast. 't Lentedagje Geeft een lachje, Nu de vloed zyn vryheid vind} Waterrotzen, Steile Jchotzen Wyken met den dollen wind; Maasluchts klein, maar zoet Prieeltje, 't Oosterhoofd, myn Schouyvtooneeltje, Brengen wenken Om te denken, Dat vernieuwde vreugd begint. Hoentje en haantje, Eendje en zwaantje Roepen: Lente', wellekom'. Ojevaartje, Koddenaartje Zoeken Bruid en Bruidegom: Vrouw Natuur viert, wel te vredent Bót aan zagte vrolykheden; I 3 0c*  O. PORJEERB ,• ZANGLIflVENDE UI TS P A NNIN&EfJ« Onder 't ftoeijen Zien de Koeijen Naar kei wantend Grasland om. Wilgen tronkjes, Laage flronljes Huppelen met HofhterS laan ; 't Klimmend kruintje Blyft in 't tuintje Vergenoegd op *i Jheltje jtaan; Ryke perftkboompjes btoeijen, Zwtfngte peerenknopjes groiijeny Violetjes, Zunringbedjes, Zien my geurend vrundlyk aan. ttoattm, van tWDtmtxo Vit het Hoogduitsch vertaald. Twee. ae en laagte heel. hi \r Gravenhage, by 1. van Cleef, 1788. In gr. oEcavo 367 bladz. > ' (j'l bet, by de afgifte van 't eefïle Deel deezer Leevensbeidiryvinge» aangevoerde ftaal, heelt de Leezer vry wel kunnen opmaakefl, dat het den Oplteller niet ontbreekt aan het vermogen , om iets in een wezenlyk comieq licht te plaatzen en zulks draalt in 't gaufche beloop van dit Gefchrift alomme door. Iutusfchen moest men egter hier uit niet afleiden , dat het eeni»c bedoeld» van den Schryver was den Leezer re doen lachen over dwa,su,cden. Ver van daan Hy bedient zig van deezen fchryftrant, wel om den Leezer re vermaaken maar cok tevens om hem de menschlyke dwaasheden ver/tan! die te leeren gadellaan; waartoe hy te gelyk, in tegenovcrfielMJg, zulke characiers doet werken, die, door hun braaf gedrag, de dwaasheden des te flerker doen affreeken. En de Gelchieocnis van Siegfried (trekt, gelvk derzelver Opfleller ten ilot lchryft, wel inzonderheid, om te doen zien, ,, dat een i,. aaugebooren Grootheid en Goedheid van Ziel vooral het Ver„ ftand tot Ljidaman moet hebben, wil men niet tot uiteWlen „ vervallen, die belachlyk, fchadelyk en gevaarlyk kunnen „ zyn: Dit was juist het geval van Siegfried, en zyne opvoeding had 'er grootlyks fchuld aan, bvemiids hy natuurhk éene edele Ziel bezat. - Tot eene proeve van dit zyn goed hart, dat maar 'niet behoorlyk befchaafd was, diene zyn volgend onderhotid, en bedryf, met een Man, die beftuurder • CO Zvt N. Algtm. Letlenef. III. B. I Sc. bladz. z;6.  •SiÉGFRIED van UNDBNBES'G. 12J tvasvan de goederen derBaronesfe vanWeUenthal; welke, in gevolge van hen ilordige en verkillende gedrag van haaren overleeden Man, in benarde omflandigheden ingewikkeld was. Siegfrieds Gunstling, de Heer Fiks geheeten, had hem hiervan eerde verflag gegeeven; en hy'gelastte tiks terftond aan dien Beftuurder, (welke een goed Vriend van Fiks was, en met hem over de zaak der Barone'sfe gefproken had ,) te fchryven < en hem tegen den volgenden dag, op de middag-maalt\d te verzoeken; welke uitnoodiging die Heer aannam, en door zyne komst beantwoordde. Men fprak, (zegt onze Schryver, zyn verhaal vervolgende"") over de maaltvd van koeien en kalven; doch toen het Desfert was opeecYaagen , en de Bedienden zig verwyderd hadden , vroeg de Edelman, die zig niet, op ce kunst van omwegen te neerncn, verftond , wanneer het 'er op aan kwam om iemand te helpen: „ Hoe veel 'er wei noodig was om de Wel- ■ lenthalfche goederen in orde te brengen? en of zy, over t " algemeen, voor verbetering vatbaar waren? De Burgtadministrateur antwoordde hem byna woordlyk, het geen hy gisteren tegen dön Heer Fiks gezegd had; naamIvk dal de omjtaudigheden der Baronnesfe niets minder dan redloos waren ; dat twintigduizend Daalders , en eenige jaaren zeer flreve occonomie in ftaat zouden zyn, cm haar van den ondergang te reïïden, en de wy duit gebekte goederen niet (legts te behouden , maar ook in een taamlyk goeden ftaat te Jlellen. En hy voegda 'er nu no"- by: dat hy den ftaat der goederen cp het zorgvuldigtte onderz°ogt had, en niets ten dien opzigte zeide , dan het geen hy met voldoende bewyzen Jlaaven kon. Het gantjche gevaar werd. enkel door eenen fchuldeisfcher veroorzaakt, die 'er vermoedlyk op Uit was om 'in troebel water te visfchenl wanneer de Baronnes haare fchatryke Tante had kunnen beweegen, om ftegts vier of vyf duizend Louis d'or tefchieten, datzyzo veel te gemak- tiktr doen kon, om dat elize toch eindlyk m het bezit van haar vansch vermogen koomen moest, dan zou het alleen maar aangekoomen zyn op-eenige jaaren zeer goed beftuur, om alles m goéden ftand te brengen: doch Tante was van zulk een aart, dat wen zulk een vocrflag haar zelf niet eens doen mogt. Dat beestagtigc wyf!" riep Siegfried. „ Nu hoor eens, ■ dan moogt ce aan my dien voorflag doen: twintig, dertig " en meer duizend Daalders Zullen binnen vier weeken gereed l\ weezen; maar notabene'. — Vooraf beding ik, " Uwe Genade zal alle mogelyke zekerheid erlangen, die in deeze omjlandigheid van zaaken gegeeven kan worden. Ik wil niet ontkennen, dat 'er misfehien, zo 'er eenige ongelukkige toevallen iïkoomen, die evenwel niet waarfchynlyk zyn, vier of vyf duizend * 14 DaaU  Ï24 SIEGFRIED VAN LINDENBERÖ.' Daalders by verhoren zouden kunnen worden . doch ook deeZi zouden, by den verkoop der goederen, weder te vinden zyn „ Ik heb u met geduld laaten uitpraaten, Myn Heer'' maar zeg my toch eens, heb ik u één gebenedyd woord van zekerheid gelprooken, of iets dat 'er naar gelykt; he ?" Ik meende >. Ja! gy meende, Myn Heer! en ik meende ook, zie ie' „ ik meende dat ik ti voor een redelyk Man mag houden dié „ den bek houden kan! en, verfta je, dit was de Notabene „ die ik maaken wilde, dat de geheele onderhandeling geheel „ onder ons drien blyven moet. Voor den Heer Fiks kan ik „ inftaan, ——- en dat de genadige Vrouw al haar leeven, » cn God gunne haar nog een heel lang leeven, „ nooit te weeten kryge. van wien haar dit bagatelletje geld „ gekomen is. Zie je , Myn Heer ." (vervolgde hy met "een zagter Mem.) ., dus begeer ik geen Handfchrift, Intcrcsfen, of „ zo iets dergelyks, en kan het ook niet begeeren ! Jk begeer „ geen andere zekerheid, dan dat ik mvnen naa-ten helpe' » flet geen ik voor de Baronnes dóe, z u ik, zo waar' „ als ik Siegfried heet, voor myn Coodvyand doen, zo dra „ hem de een of andere Rakker , op een fchelmagtige wyze ,, in den grond zogt te helpen. Zekerheid! . [a wel! ,, Myn Heer! ik zie wel dat gy my nog niet recht kènr Ik „ vraag 'er, zie dat niet, na, wanneer ik iemand helpen kan, „ of ik er dan eene fotfige twee duizend Louis d'or by verlies „ of niet. Want, God zy geloofd! Ik kan 'er verfcheï- „ den duizenden aan waagen, eer ik 'er dc inkomften van een „ jaar by infehicte! En wat zal ik ook anders met den (lyk,, hoop uitvoeren? Waartoe heeft God my het Geld gegeeven, ,, zo ik er geen goede luiden by help, dien het water aan de „ lippen ftaat ?" De Beftuurder der Wsllenthalfche goederen zat verftomd en verwonderd. Hy had veele plaatzen doorwandeld, meenige Synagogen bezogt, doen zulk eene denkwyze had hy, tot heden toe, in Israël niet gevonden. Rykc luiden, die tien, twintig en meer duizend Daalders op eenen avond verfpeelen ,• . ryke luiden , die eene onwaardige Hoer, met de grootlle geld- zommen, het genot van een uur betaalen; ryke luiden, die aan den opfchik der mode, die binnen 't jaar alle waardy kwyt is, ganfche Capitaalen verkwisten, enz. deeze had hy, in den loop zyns leevens , overvloedig aangetroffen, maar geert een, die, naar evenredigheid van zyn vermogen, er flegts een duizend of maar eene twee honderd Daalders, zonder ten minflen halve zekerheid te hebben, aan gewaagd had, om eenen ongelukkigen te redden ! Hy vond doorgaans de luiden ongevoeliger en wreedjr, hoe ryker zy waren , en hier vond hy een Man, die, zonder de toneelen der ellende gezien te heb-  SIEGFRIED VAN LINDENBERG. I25 hebben zonder door eigen ervaaring te weeten wat ongeluk Vv enkel uit een aangebooren edelheid en «JOOtfteid van z,el, uit^'aare goedheid des harten, niet uit «eekhe.d noch trotseh- L aan het ongeluk van eenen vreemden! ■ K^fc^^oSScndwfche Aandoenlyken.d e met «.n ovnlvkBezigt; weenende oogen; met opgetrokken ichouof/eH een Sglyke ftem , zonder helpende handen, de ramïn v?n hunnen evenmensch bejammeren: Neen' by Siegfried Las de onheilen te zien en die te verhelpen, zo-hy ze flegts W u r on CZ maar een en dezelfde daad. Had deeze Ö oSM^t^ hoe MtffrM zelfs zynen byfland Man mook cc b . Qf tweemaaI het geval was °£ eVzyn Sgën zaaken^or moesten lyden, tot zo lang Jy of zynT renten, of de remifen van zyn Banquier weder in- ^cfoote, edek Man ! riep hy uit, Ik bewonder u ! ~- Myn dsr'- ~ 4,,, ilr 7'c bv myn Ziel ! 'er niets in dat bewmXrenswaa dig £ Hoor cL *Myh Heer! Elk mensch, * S .mm P cdiker my eens gezegd, toen >k nog maar een " klei e o gen van ön/trent die grootte was, elk mensch is " veraliet zyn evennaasten te helpen , waar hy kan. —— " noch zo ïe lust hebt om iets te bewonderen M ewonder dan " ?l w, die toen ik onder myn Paard lag, vur Roo- " vers dS mtden hals zog.en te breeken. moederziel alleen " dom a ngSen! een daar van geheel en den ónderen ha f " dood Koot? en de twee overigen na den du.vel jaagde! da " deed hy' Zie je, Myn Heer! zo iets is nog waardig dat 'er - %£S6£& —" HooT^s, Heer Fiks \ zo moet 'Jv n et Sten ' Ik kan het huichelen en tandtrekken met " ^iSS^ttW gy, en ik zelf, ik fpreek altoos gelyk " ™ her hart ligt Een tegen vier , wanneer het om lyf li Keven te doen*, is, zoo "waar als God leeft, geen klei- ' ëfldminiftrateur betuigde, wegens deeze dappere daad, /io,i Heer Fiks zyne hoogachting. Numyn Heer! hoe ftaan wy er by? Walt gy myn mta„ bene ad notum neemen, geef 'er my dan als een eerlyk Man, " de hand op." DNuC dkhddèren, als gy niet meer eet, laaten wy dan opftaan dan zal ik deezen Man behoorlyke aanwyzing geeven. ''pï genadïse Heer ging daarop in zyn Cabinet, om aan^n  120 SïEGFSIED VA\ LIKDENIEAG. Banquier te fchryven ; en de ander kon zig niet onthouden, out den Heer fjk voor zeer gelukkig te roemen , dat hy in der. .dienst van zulk een Heer was. 3 „ Gy zult u nog meer verwonderen, zei de Heer Fiks, wanneer gy hem heden of morgen zyn geld wederktengt, dan 'zal hy uvlak_ in 't aanzigt zeggen, dat gy verkeerd zyt'. Dat hy zig met emmeren kan u ooit een rooden duit geleend te hebhen. en zo gy u dan op zyn Banquier wilt beroepen , die het u toegete d heeft , dan Jchiet gy evenwel tegen hem te kort : want deeze heeft zyne Injtructie. en zal, met den genadigen Heer , uit eenen mond fpreeken ; Siegfried van Lindenberg geeft flegts en weet niet van weder te ontvangen, ,, Op dien voet zei deeze Heer, kan ik van zyne grootmoedigheid geen gebruik maaken. q „ Myn Heer! hervatte Fiks, dat zou eene vzifehe kiesheid zyn* de Baronnes zou dezelve pasjen! maar u, — daar m haar hcU fen moet* - Hoel — Overlegt het eens wel! Red de Baronnes , daar God u deeze redding aan de hand geeft. De Heer van Lindenberg i, onbegryplyk ryk. en daar hy de hei ft van z4 ne onnotmlyke mkomfien niet verteert, heeft, zedert den dood 2Vver Ouders,. zyn rykdom ontz'iglyk toegenomen, en groeit's jaar- lyks, tenmmflen , twintig of dertig duizend Daalders aan! Overleg dat alles eens ter deeg'. „ Gy hebt waarlyk gelyk ,' Myn Heer Fifcs ! maar ik heb ook geen mgelyl, .— De Baronnes intusfehen, die het beste fV\f is dat » ken is in verleegenheid. En 'er is kans om den Heer van Lindenberg Zyn verfchot weder ter hand te Rellen. „Braaf zo, nep de Heer Fiks, die niet gaarne zou gezien hebben , dat zyn Heer in zulk een edel bedryf geflremd zou worden. •* 3 „ Intusfehen kwam de Genadige Heer te rug , en gaf den iViirgtadmimitrateur deeze volgende Asfignatie. Waarde Heer ***' „ Wil aan Toonder deezes, na verloop van dr;e 0f V!-er wee. 5, ken, of, verflaje, liever als gy kunt ten eerden , twintig of ,, dertig duizend Daalders ter hand nellen, hoorje! r- Ik ,„ weet dat gy al zult doen wat gy kunt. Gy zult ze my dan „ wel in rekening brengen. Jn die verwagting ben ik Uw toegeneegen „ _ Siegfried van Lindenberg. Op myn Burgt den ... ü Anno 17 . . . Men ziet hieruit, dat Siegfried in het Rellen van Asli^natien geen Tovenaar was; doch laat de kundigfte Koopman zyn hart eens evenaaren l" Brie-  brieven van I>. sterne. 137- Sneven van wylen den Heere L. STERNE, Schryver der S-mthnentee' je Re'Z'n. Naar het En&isch overgezet. Te Amjlerdam, by J. J. Wolters, 1788. In 8vo. 32 bladz. Een zestal Brieven van den gcestigen sterne, meestendeele ia 1764 te Coxxyoruld gefchreven: die zekeiiyk door vevfcheidene anderen zonden gevolgd kunnen worden , zonder dat men zich der leezinge zou beklaagen. Men oordeele uit den 3den . aan W. C. Schildknaap , in dato 5 Augustus , in welken men J'iet vernuft van den Schryver der Sentimentele Reizen niet zal miskennen. Zo zit gy dan in Scrooft-Tempel, drinkt thee en praat in den trant der aëlouden. Ik wilde toch wel eens weeten van wat aart de ongefteldheid is, die gy lieden chsficalkeit noemt, of het de razerny is , om van oude onderwerpen op eene bedendaagfche wyze, of over hedendaagfche onderwerpen, op eene aëloude wyze te rede.ieeren Of fchort het u alle beide in den bol, en beelt gy u in met virgilius en horatius, te Sinuesfa, of met cicero en atticus te 'Twen urn te zyn ? 6 Hoe gaerne wilde ik u beloeren van agter een Lauwerboschjen, en zien u omringt van zuilen, en overdekt door een gewelf; llurpende het afrekfel van een Chineesch kruid, en babbelende over mannen, die boogden op de ingeeviug van Falernisch druiVefap. ' ,, Wat moet gy een paar botte laffe fchepfels zyn! „ Ik zou u fndedaad voor verlooren rekenen, indien ik geen vertrouwen had op de weder leven geevende kragt van myn gezelfebsp . tot welk gy nu onmiddenlyk uw' toevlugt moet neemen , indien gy naar beterfchap verlangt. Haast u dan , myn Vriend , en zoek hulp by uwen Geneesheer, eer het te laat is. ' Gy weet niet , hoe veel belang ik m uwen welvaart (tcllc. Heb ik niet al het Linnen uit de pers doen neemen,en,fchoon het nog niet vuil was, op nieuw laaten wasfehen? Op dat gy eiken dag een fchoon Tafellaken zoudt hebben , cn een Servet op den koop toe ? Heb ik niet eene foort van Windmolen, die met zyn geklater my den kop wee maakt , doen zetten in myn' fchoonen kersfeboom, om de vogels'er af te houden, op dat gy een nageregt zoudt hebben? En weet gy niet, dat gy wrongel en room by uw avondeeten' zult krygen? Denk aan alle die fchoone zaaken, en laat scroop de zittingen te Linndn alleen bywoonen , cn met de Landregters clasficaat redeneeren. Ondertusfchen zuilen wy Philojopheeren en Sentimentijeeren (dit iaatfte woord is de giausryke uitvinding van het oogenblik , waar in 't gefchreeven werdt, tot uwen en Dr. johnso.ns dienst) en gy zult in myn Studeerkamer zitten, en gluuren in de Waereld als in een Rarekiek, en vermaaken u; als ik 'er u de  "8 brieven van l. sterne. dc vertooningen van doe, zo zal ik trachten u te doen lachen om haar dwaasheden, medelyden te hebben met haare dw™ lingen , en verachting voor haare onregtvaerdigheden. Daar na zal ik u, onder anderen, by het een of ander teêrhartï" meis. jen brengen, op wier wangen de eene of andere droevige aan- doening een traan heeft doen vallen . en dan zult gy, na haar geval verdaan te hebben , een' witten doek uit uw zak haaien, om den djauw van haar en uw eigen oogen af te veegen. ■ En dan zult gy naar bed gaan; niet met het meis- jen , neen , maar met een hart dat deel neemt in deeze aandoening, en doortrokken is van deeze gevoelens, welken uw hoofdpeulen zagt uwe flmmeringen lieflyk, en uwe waakende oogenbhkken vrolyk zullen maaken. „ Gy zult in myn voorhuis zitten, en lagchen om de attifche Portaalen. Ik hou zo veel van de aêloude Schryvers , als ie! mant denken durft. -— Maar met alle hunne fyne gezegden, fyne veerfen en ftne fchnften , is hun opgetoogenfte ver. wonderaar met in ftaat, my een half dozyii pia£fen a6an te w zen , daar voor een oortje aan dat treffend aandoenlyke dat wy Sentiment noemen , in te vinden is. . £n daar mede genoeg hier van. ^ „ Zo gy niet fcbiclyk komt, zal ik een ander deel van Iris tram op't getouw zetten, en dat buiten u, en daarmede, God" zegene u, want ik ben geheel en al uw l. sterne," Het Vcrecnigd Nederland, door j. f. martinet, A. L. Af. Ph Dr. en Lui van verfcheiden geleerde Maatfchappyen. Met Plaaten. Te Amfterdam, by J. Mart, 1788. Behalven het Register, O05 bladz. in gr. octavo. 6 Onder deezen Tytel geeft men, afzonderlyk, in 't licht, het achtfte Deel van de Historie der IVderek , in 't welke de herwaarde Maninet, gelyk we gezien hebben (*), zich bepaalae tot de Gefchiedenis van ons Vaderland ; des het voor hun die dat uitgebreide Werk niet bezitten, gevoeglyk op zichzelve afgegeeven Konde worden. Men heeft 'er, daar 'er in de voorige uitgave alleen gewag gemaakt was, van de handtekeningen eeniger groote en geleerde Mannen , nu bygevoecd een drietal van Plaaten, behelzende 103 zodanige fchriftlykc"Naamtekeningen , met eene oplettende kunst zeer juist nagefneeden. In t Nabericht deezer Plaaten deelt men tevens mede eene korte befchryving dier vermaarde Mannen , welker handtekening op dezelven voorkomt. En dit Byvoegzel is ook afzonderlyk te verkrygen, ter meerdere volmaakinge van de voorige uitgave. . 9 > tfj Zie Nieuwe A'.gem. Pai. Letterctf, III D. bl. 155.  N / E U W È ALGEMEENE VADOLANDSCHE L E TT ER. - 0 EF EN IN GEK Het Boek Genefis met de gewoone Nederduitfdie Vertaling, hier en daar, volgends de nieuw/Ie waarnemingen , veranderd, eh met bijgevoegde Aanteekeningen, doorE. schridius , Profesfor te ffarderwijck. N°. I. Te Harderweek, bij J. van Kasteel , 1788. Behalven de Voorreden , 212 bladz. in gr. octavo. TTet doet den Hoogleeraer Scheidius enigzins vreemd , JlT dat men , daer men in andere Gewesten, byzonder in 't aengrenzende Duitscbland en 't nabuurige Engeland, vry veel werks maekt , van de nieuwere waernemingen der Oosterfehe Letterkunde, tot het ophelderen der Bybelfchriften , in ons Vaderland daeromtrent zo agterlyk blyve , en toone , dat men 'er weinig mede op hebbe. Zulks noopt hem , om , door het nemen ener nieuwe Proeve, te onderftaen , of hy den fmaek daerin, en den lust ter beoefeninge hiervan , niet zou kunnen gaende maken, of meer verlevendigen. Hier toe fchikt hy ene a'envanglyke vertaling van het Boek Genefis, met nevensgaende°aentekeningen , welken grootlyks ingericht vyri op de nieuwe denkwyze , naer de latere waernemingen der Taelgeleerdcn. In het thans afgegeeven Stuk, wordt de vertaling gebragt tot op het XI Hoofddeel , en de Pentekeningen gaen tot op het afloopen van het IX Hoofddeel; welke arbeid verder agtervolgd ftaet te worden , zo maer het vertier van dit eerfte Stuk'e tot die hoogte kome , dat de onkosten van den druk en de uitgave kunnen goedgemaekt worden. Een groot aental der Nederduitfdie Lezers is ongetwyfeld te fterk verflaefd aen het oude , om den Hoogleeraer by te vallen: dan wy hoopen, dat 'er nog wel zo vele onbevooroordeelde Bybeloefenaers onder onze Landgenoóten gevonden zullen worden, die zich ten regel Hellen, alles , wat opmerking verdient , te beproeven, om het goede te behouden , dat de Hoogleeraer zich aengemoedigd zal IV. D£*L. N. AtG. LETT. NO. 4' & vm"  13» K. SCHEIDIUS vinden, om dezen zvnen arbeid voort te zetten. Lezers van dien {tempel zullen in dit Gefchrift nog al etlvke voorftellingen vinden, die , fchoon ze hun niet allen even overtuigelyk voorkomen , echter meerendeels wel van dien aert zyn, dat ze dezelven, in hunne oefenzucht, met vermaek , tot onderwerpen hunner overdenkingen zullen nemen. Men oordeele hier van , om maer met den aenvang te beginnen , over 't geen ons hier, wegens de twee eerfte verzen van Gen. I. medegedeeld wordt De vertaling zelve luid aldus: „ i. In [den] beginne fchiep God de hemelen cn de aarde. ,, 2. De aarde nu was onbruikbaar en ontledi°-d °-eworden ; en duisternis bedekte den oceaan : en Gods Geest ftormde over de oppervlakte tier wateren." Het zaeklyke (*) der aentekeningen komt hier op uit: „ In [den] beginne. Het oorfpronglijk woord reesjijth (nw) door begin vertaald, beantwoordt , in den'zoogenaamden farallelismus, of evenredige afwisfelinge, van den ftil des O. T., aan een ander woord kédem (Dip) t welk eigenlik het voor/ie, en van hier den altereerflen aanvang eener zaak betekent. Zie Spr. 8: as, 23. Tef 46: 10. Dit zelfde wordt ook gefield tegen over 'achafijtn ( rv-infO het achter/Ie of allerlaat/ie einde Deut \?\ XS' W:A6\ I0: vcl'8eL met Spr. 5: tl': 19: 20 Dus" befkuten wij, dat het, hier ter plaatfe, te regt verklaard wordt door het allereerfle begin aller gefchapene wezens toen 'er, buiten den eeuwigen God, die, door zijn woord* de hemelen gemaakt heeft, en, door den geest zijns mondt] al (*) Wy hebben . zonder 'e breed uit te weiden, de aentekenin gen niet geheel kunnen overnemen , en ons daerom Hechts tot het zaeklyke bepaeld , inzonderheid met agterlatinge van fel kundige navorfchingen. Ook komt het ons voor dat de IJooglecraer, ter beantwoordinge aen zyn oogmerk, in 't vervelg yZ\ zal doen, met die foort van navorfchingen merkelyk in te korten; daer hy toch, ter verdere ftavinge en opbelderinge hiervan" zynen Nederduitfchen Lezer meermaels moet verwyzen tot La' tynfehe Schryvers en zyne eigene Latynfche Schriften. Zoda" mge Lezers, als zyn Hooggeleerde bovenal fchynt te bedoelen" moeten , behoudens het naerftige gebruik van hun gezond ver' fond omtrent het zaeklyke , zich in taelkundige navorfchingen toch verlaten op het credit van taelkundigen , daer ze agtine voor hebben. igunjj  T OVER GENESIS. I3I al haar heir, nog volftrekt niets aanwezig was. Deeze uitlening wordt bevestigd door de vertaling der LU, b.i,xv van den Apostel Johannes aangenomen , Joh. i: i. verg. met i Joh. 2: 14- . , rh,. ,, Schiep God. Het woord baaraa (ieia) door «e»'vertolkt, zegt in 't oorfprongelijke eigenlijk hakken, kafipen, houwen , »#- of afhouwen, Jol. 17: i5> lS- .Vzectl* ar 17. Het zelve fchi.nt gebruikt geweest te zijn van eenen'timmerman of werkbaas, die allereerst een ftuk hout hakt of kapt, het zelve vervolgens fatfoeneert of de «we geeft , en eindelijk met alle konst befchaaft en Dit wordt Jef. 43: 7, met drie woorden, «y, 4 en TWf uitgedrukt ; en dit zelfde «na wordt Jef. 45. 18 bli ovemoeming of zamenvatting (fijnecdoche) met de twee andere woorden verwisfeld, en derhalven zegt het, fwaar het alleen ftaat,) zoo veel, als alle de drie woorden te famen. Zie Gen. 1: m, 27. Exod. 34: 10. Num. 36: «o. Jef. 4o: £<5- 45= I2- 65= i?.'. , . . t , De hemelen. Zyn Hooggeleerde verkiest het woord fjamajim, («rw?) in 't meervoudige hemelen te houden, en vérftaet dan door de hemelen en de aerdc al het boven en ondcrmacnfchc , ook met influiting van de hemclbewoonders en de hemelen der hemelen , dat is, met een woord (« *2Ó het Ceheelal. Zie Gen. 2: 4- J£f- 66: 1,22. Dit uer/ïe vers van Genefis I. leert ons dan, (zegt hv"A dat in het allcrcerjle begin de eeuwige, alwi;ze en almachtige God (in tegenoverftelling der nietige afgoden van het heidendom) dit gantsch heelal heeft voortgebracht Doch wanneer eigenlijk dit allereerst be- ein va'n 't geheelal, waarvan Mozes (of liever het oudfte o-edenkftuk , door Mozes aan 't hoofd van zijn verbatf ^Plaatst) melding van maakt , zijnen aanvang genomen hebbe , kan , buiten nadere Goddelijke openbaring, geen ftervling ons bepalen. Het is , volgens alle de waarnemingen der naaukeurio-fte tiidrekenaaren, aan den eenen kant, wel zeker getioeff dat het menschdom , of dat geflacht van redelijke wens 't welk met Vader Adam zijn begin genomen beeft 'en door Noach, na den Zondvloed , is voortgeplant' niet ouder is dan bij de 6000 jaaren ,(leverende ons de Hebreeuwfche jaarboeken, in onzen Bijbel, daar van ontegenzeggelijk de allerechtfte befcheiden op:) maar het is niet minder hoogstwaarfchijnlijk, zoo tut de geïteldheid der verfcheidene lagen van zeevoordbrenglels, K * van  *3* E. SCHEIDIUS van lava enz. , in de ingewanden van onzen aardkloot ontdekt, als anderzins, dat heflichaam van onzen aardkloot zelve ongelijk ouder zij dan de gemelde 6000 jaaren; waar uit wij derhalvcn reeds van voren , uit deze proeven genoegzaam fchijrieö te mogen befluiten , dat ïft dit alleroudst verhaal, aangaande 's werelds oorfprong, vervolgens wel van zekere hervorming der aarde maatniet van de eerfte fchepphge derzelver, konne gefproken worden. Dan , om onze lezers niet voor in te nemen, laat ons verder zien, wat alhier letterlijk verhaald worde „ De aarde m of liever, wat nu de aarde betreft, dezeivc was onbruikbaar en ledig geworden, ofte was in eene gan/che wanorde geraakt en ontlcdigd, te weeten na eene, of meer, zeer geweldige omkeeringen of katajlrephen welke, omtrend onzen aardbol, na dat de Almachtige God dien (wie weet hoe veele duizenden van jaaren reeds te voren?) uit niet gefchapen had, waren vóoro-eyallen: bet zij zulks door allergewddigfte watervloeden , het zi; door aanftooting van den een of anderen komeet, (dien de lmachtige daartoe voorgefchikt hadda) en de daarop gevolgde uitbranding van onzen globe , of van een_gedeelte deszelven veroorzaakt ware. Mozes begint, onzes inziens, in dit tweede vers, met voorbijgang van alles , wat wijl eer op deeze aarde gebeurd was , alleenli k de gefchiedenis op te geven van onze aarde , na dat dezelve in dien ftaat gebracht was , waarin ze, voor Noachs zondvloed, zig bevond. Hij verhaalt daarbij de icheppmg der tegenwoordige gedachten van dieren, en der menfehen op dezelve. Het woord haaithaa (nrvn) zegt hier, niet was, maar was geworden, gelijk rrn beneden worden beteekent. Zie Hoofdfi. 2: 7. 3: 22. 17: 4. 18: 18. 19: 16. 20: ia. 32: 11. 34: enz. ook zegt in 't bijzonder ons -.ren foms bepaaldeli'k zij is, of zij was geworden, 1 Kon. 8: 18. Zie verder 1 Sam. 10: 12. 1 Kon. 2: 15. Jef. 1: 21. 64: 9. Ter 31. 25: 38. 51: 41. Klaagl. 1: 8. Ezech. 36: 35. 'Zeph. e: 15. Ook vertolkt de Heer J. A. Dathe dit voorlid Postea vero terra facta erat vasta et dejerta; daar nog bij aanteekenende , dat de koppelaar 1 en alhier noodwendig door postea, naderhand , overgezet moete worden, geli,k Num. 5: 23. Deut. 1: 19. zoo dat de zin zij: „Naderliand was de aarde woest en eenzaam geworden.''' ,, De aarde nu was onbruikbaar en ledig enz. Het oorfprongelijke toohuu (inn) zegt weekagtig, modderig, moe- vas*  OVER GÉNESIS. 1^5 rasfig: het wordt gebezigd van een weg, die niet te betreden is, zonder 'er diep in te zakken, en dus geheel en al onbruikbaar. Zie Deut. 3a: 10. Job 12: 24. Pf. 107: 40.. Van daar zegt het ovcrdragtelijk zulk eenen , op wien volftrekt niet te betrouwen of geen ftaat te maaken is, die, als een modderige weg, inzakt, zo dra men zig op hem wil vestigen. 1 Sam. 12: 21. Jef. 59: 4- ,, Het andere woord boohuu (-m) zegt blinkende, flikkerende ; en van' daar is ina een blinkende , wit of geel&andige, dorre, onvruchtbare grond, waarin niets groein kan , en die daarom onbebouwd, woest en verlaaten jelijft liggen , ■ zonder dat 'er zig menfehen of beesten bonnen ophouden. De Arabieren gebruiken dit woord knzonderheid , van een geheel en al ledig huis , waarin ïgeen de minfte huisraad te vinden is. Men beproeve nu, of dit zelfde beeld eener onbruikbare en van alle bcwooneren ledige woestenij, niet reeds door Jeremia, Hoofdfi. 4: 23-26. allerlevendigst zij afgemaald-, daarbij, naar veeier gedagten , deeze woorden van Mozes in 't oog beeft, en dus dezelve, als 't ware, ons nader verklaart en opheldert. Zie ook nog Jef. 34: 11. en merk op, dat de fpreekwijs ïrui inn nn'n, in dien verftande , dan volmaakt dezelfde vorm heeft van eene andere, meer gei woone, fpreekwijs, mo» nn'n, Lev. 16: 33. Jef. 17: 9. Jer. 50: 13. Ezech. 14: 15." En duisternis [was] op den oceaan. De Heren Michaëlis en Dathe verftaen deze uitdrukking, als aenduidende ene overdekking der aerde met wateren , overeenkomftig met de tael des Dichters, Pf. 104:, 6. Dan, naer 't oordeel van onzen Uitlegger, oogt dc Dichter aldaer op het voorgevallene , ten tyde van den zondvloed; maer deze woorden van Mozes brengen zulk ene overdekking der aerde met wateren niet rechtftrecks mede. „ Hoe zeer wi] derhalven (zegt hy,") niet ontkennen willen, dat onze Aardkloot, (na dat de Almachtige God denzelven met de overige deelen van het geheelal voor , wie weet hoe veele , duizenden of honderdduizenden van jaaren , reeds gefchapen had,) meermalen met de wateren der zeeën zij overdekt geweest, en dat, uit zulke oorzaken, de verfcheidene beddingen van verfchillende zeevoortbrengfels , in derzelver ingewanden , hebben konnen ontdaan zijn: zoo zeggen echter, onzes inziens, de woorden hier gebezigd zulks of zeer twijfelachtig, of in 't geheel niet. De naaukeurige lezer vergelijke', met deze fpreekwijs, K 3 de  J34 E. SCHEIDIUS 14- 7. 53. Num. 11: 31. Deut. ïv. 25. Jol'. « ï0. *712. R.cnt. 6: 37. 39- 40. enz. Wij voor ons ver¬ kiezen dus liever de gewoone vertaaling te behouden: En dut ster msfe (of eene ft ik donkere duist er nisfr) bedekte ■ den afgrond, dat is, den grondelozen oceaan,in 't oorfprongelijke fó/wo/a (tw*0 of woelende, bruifchende zee , genaamd , en aiftammende van het wortelwoord Din 't Welk oorfprongeli k overeenkomt met rran voor nn *». le«,brutsfchen, Pf 86: 4. Ter. 5: 22. 51: 55. Zie verder Exod. 15: 6. Job 38: 16. Ezech. k 19. 31- £ enz. y J *•>• „ •ebed " Op de ontvouwing vun dit tweeledige nut, &t laetstlyk zyn Hoogeerwaarde de noodzaek ykheid iklebeds aen, uit krachte fctfer Wet; nademael God, KlSSSdk kundigheden, welken ons de Reden aen S? hand geeft , in zyne Openbaring het gebed uitoruklyk bevolen heeft , als een plicht , dien wy Le betrachten hebben. Redenkundige en Schriftuur lyke bedenkingen over de natZ van het Zouden-Kwaad. De manier van onze wcrZg met betrekking tot onze Afhangclykheidvan het Oerwezen. En over eenige bovennatuurkundige b palege daaromtrent. In 't licht gegeven door ccn Liefhebber der zuivere Hervormde Leer. le Rotterdam, by J. Pols. In gr. octavo, 110 bladz. Een oud Godgeleerd verfchilltuk, dat reeds enige jaren Z nn de Gode betamelykfte wyze, zal verklaren.-—'t Is bekend dat velen geoordeeld hebben, de daeromtrent ieS^ïïwtóSnSletf geheel uit den weg te kunnen. Sen, en dus den knoop gantsch te ontwarren , door te beweren , dat het Zonden-kwaad beftaat w een baoovin^m eigcnhk geen Werkmeester ndodig heeft: zo dat men de Zonde hebbe te befchouwen als een Non En 4 iets dat geen bejlaanlykhcid heeft; nadien tv geen tfl te kwaad? daadei, en alle onze daaden naluurlyk goed Zn; om dat daaden zaaklyke Weezenheden zyn en alles 7o veel goedheid heeft, als het weezenlykheid heeft Dan hier mede kan de Schryver van dit Stukje zich niet verSteen , en hy oordeelt dat men , uit zyne daer tegen iSagte bedenkingen , genoegzaem kan afleiden , wat hy nopens dit onderwerp gevoele ; het welk hy aldus voordraegt: ^ ^ Güeait y . dic^tó de Godheid, ten aanzien van het Zondenkwaad, toeken, nen, een daad van toelaating, gepaard met een beftier der dingen, die aan de Mensch de gelegenheid laten.  Ï40 BEDENK. OVER DE NATUUR VAN HET ZONDEN-KWAAD. om deze of gene zonde te bedrvven. ah Carï 7 wederhoudende Genade onthoud: Se onThouL/?v£^1 niet altoos .als alleen vrymagtig nmr S Hu>8 3- Dat ik de Mensch in alles wat hv bedrvfr ffrV foncg'eda,diiGGoïïei)Vf' f-rkïaam'befeho^; zonclei dat ik God als Medewerkmeester daarin erken. 4. Dat xk egter niets der Goddelyke Voorzienigheid ÏÏÏft ' °'h daar ik de Godheid befchouw als niet werkfaam in t geen eigentlyk Zondig is, ik hem on een hem bctamende wyze altoos, met Zvne beLrsZsV^ zienigheid Rfc ^^^^Tta^ a/mL. U fcboon, mvn ftelfd medebrengt, dat door freaUteiten^ S?komftie fT.6 Q realiteiten) zakelyke wezenlykheden kunnen worden yoortgebragt,_ ik nooit de Mensch onafhanMyk of als een éer/le beginzel befchouw." J ' 7 ,, Het zy my vergund , (vervolgt de Autheur f> deze " f'"gen nog wat nader op te helderen , als mede iets „ te melden, van de aanminnige Majelteit, die™ voVens „ myne mamere van denken", van de Godheid afflndl „ in zyne gangen met de Menfehen, en dit [janook „ dienen, om onze maniere van weken, met betreVS fe wyzen"" van 't Opperwezenf aan De Autheur heeft, zo als 't ons voorkomt uit den inhoud van dit Gefchrift op te kunnen maken Xs aen^wend wat m zyn vermogen was, om zyne denkbedden baSSTS^iV ftaV£n; mitSgaderS ^m zich zei ven beltendig gelyk te blyven ; maer wy hebben 'er niets 5 rSr°, -ifl by/?nde" in ontdekt, dat de Lief] ebbe s der Gefchilbehandelende Godgeleerdheid juist uitlokt ,12 « Mans denkwyze bepaeldlyk te onderzoeken; dat ech?eï één der oogmerken van zyn fchryven fchynt geweest te zyn; daer hy zo mtdruklyk op den Tytel zegt, dat hy deze zVne Bedenkingen in 't licht geeft, liet om ze iemand 7n wordTn3 ^ °P Z& get0etït M ^oidtdd zot,  j. l. schmücker , heelkundig mengelwerk. 111 „ ,.„ Mfnvelwcrk, uitgegetven door j. l. schmucHeelkundig■ .f'?ff^* ^ johankm KER«, %ellL"Trtc Haarlem. Eerfte Deel Met TlaTel TeHaZm ; h A. Loosjes, 1789. /„ «r. 8vo. 108 «♦ vnfiT de Beoefenaaren der zondere onderwerpen, m dit ^crl£d£ ften van den be. zoude nutteloos zyn. iVL n Is Land zo algemeen zullen met gietighcici geiec^c - daarvan, ten nutte bekend ftaat. in drie Stukjes zal verdeden en mtgeeven. Verhandelingen, uilgegeeven door ^ ^fa'lf^e%' Voorwerk, 491 KW «™* 0&w- de Gouden Medaille is toeeeweezen.) over .Jest^ fchiktften toeftel, om op de zekerfte en gemafciywte wy  142 VERHANDELINGEN ze de Elcclriciteit van den Dampkring te kunnen beproeven; en hier door wel byzonder de Natuurlykc Historie des Dampkrings van ons Vaderland verder te volmaeken. Hierby komt laetstlyk nog een Gefchrift yan den Heer ^. A dc Lue, ingeleverd als een Antwoord op de vracg der Maetfchappy: ,, Wat moet men denken van de „ trapswyze opklimminge , welke veele , zoo Oude als „ hedendaagfche , Wysgeeren, hebben geftcld plaats te hebben, tusfchen de Natuurlyke Wezens; en tot welk „ eene zekerheid kunnen wy geraaken, omtrent het daadlyke beftaan van die Opklimminge, en van de orde, 5, welke de Natuur daarin volgt?" De Maetfchappy, dit Gefchrift overwoogen hebbende, heeft geoordeeld, het zelve niet wel te kunnen aenmerken, als een Antwoord op de voorgeftelde Vraeg: dan daer het egter verfcheiden zeer goede zaeken behelsde, heeft men, met toeftemming van opgemelden de Luc, (wien men ook, ten bewyze van agting, de Zilveren Medaille gefchonken heeft,) goedgevonden, het zelve, zo als het oorfpronglijk in de Franfche Tacl gefchreeven is, als eene Verhandeling plaets te geeven. By het inzien van dit Deel trok onze opmerkzaemheid , boven al, terftond tot zig de opgemeldc Verhandeling aen 't hoofd geplaetst, betrelfende de Borstwaterzucht; te meer, daer dezelve, zo ten aenzien der oorzaeken en geneezing, als met betrekking tot de kentekenen , volgens het eenpaerige getuigenis der beroemdfte Geneesheeren, eene der moeilykfte en dubbclzinnigftc ziekten zy. 't Is uit dien hoofde niet oneigen, dat de Maetfchappy het wel der moeite waerdig geoordeeld hebbe, deswegens eene Prysvraege. aen te kondigen; en ze had daer toe, mag men wel zeggen, te dringender redenen, als men nagaet, dat de Waterzucht in 't algemeen , en dus de Borstwaterzucht in 't byzonder , met het grootfle regt , onder de Morbi Endemici of Landziekten van ons Gewest te tellen zy. Oordeelende dat de Maetfchappy, met de opgave van dit Voorftel, niet zo zeer bedoelde te verneemen, wat in de Schriften van vroegere Geneesheeren, omtrent dit onderwerp, is te boek gefield , als wel om den eenen en anderen onzer tegenwoordige ervaeren Geneesheeren uit te lokken, tot het ontvouwen van dat geene, wat laetere waerneemingen, wat eigen ondervinding en overdenking, hieromtrent nader geleerd hebben; zo zyn wy, zedert de aenkondiging, dat de  VAN DE HOIXANDSCHE MAATSCHAPPY. 143 d Verhandeling van den beroemden Veirac, over dit ondmvei, door de geleerde Maetfchappy , met den EerSrv f bekroond was gewórden, zeer verlangend na derzeveropenbaere afgifte geweest. Met geen minder greefiehe d hebben wy dezelve,toen zy ons in handen kwam, lekezen, in de vaste verwachting, om daenn meerder lichts Vn aenzien van de kentekenen , en meerder zekerheids ten opzichte van de geneezing, deezer Ziekte te ! ! 1 De geleerde Schryver heeft, na aenlei- d - van de voorgeftelde Vraeg, zyne Verhandeling m vvfHoofdftukken verdeelt; waervan in het.eerfte de oorïSken der Borstwaterzucht onderzocht 111 het tweede dcrze ver kentekenen opgefpeurd, in het derde de wyze £ voorbehoeding aangeweezen, in het vierde de midSn ter geneezing, en in het vyfde, die ter_ verzachting deezer Ziekte, wanneer zy onherftelbaer is , voor- g1,iaeS behSlen deezer onderwerpen heeft de Heer vlraomet de beste Schryvers geraedpleegt, en hunne genachten en waerneemingen, op eene zeer gepas te wy«:, fn deeze Verhandeling medegedeelt. —-~ Ui ccntei oe Scl yver de kennis der Borstwaterzucht wezenlyk verSerl en de dubbelzinnigheid der kentekenen weggenooSen hebbe? Of hy de moeijclykheid haerer geneeS gemakkelyker gemaakt hebbe ? Met éen woord of de Heer Veirac, in zyne Verhandeling nopens de Borstwam-zucht, iets anders hebbe medegedeeld als het geen reeds door de beste Schryvers is te boek gefteld, — en ieder kundig en opmerkzaem Geneesheer genoegzaem bekend zy? zvn Vraegen, die wy zwarigheid zouden maeken, van Heilig te beantwoorden, en dus bever aen het oordeel van den kondigen leezer overlaeten Wat de oomeken deezer Ziekte betreft, men vind er, in dee?e Verhandeling, eene vry groote lyst van; doch zy •zvn zo algemeen, dat zy, zeer gemakkelyk, op andere K in de verfchillende hemelftreeken kunnen toegeS worden : ten ware men de liefhebberyen van ïchaetsrvden en harddraveryen wilde uitzonderen; welke nogthans ook in andere Landen plaets hebben. - De e „ Lyder klaagt vry fpoedig over eene borreling, welke „ hy verneemt even boven het fleuteibeen , binnenwaards „ van die holte der borst, waarin het water wordt op„ gehoopt; wanneer ook eene moeijelyke drukking, daar 5, ter plaats, door den Lyder ontdekt wordt. Indien de „ Zieke zich vcrvolgends langzaam in eene zittende hou„ ding begeeft, terwyl men de toppen der vingeren van „ de eene hand onder het kraakbeenig gedeelte der bo3, venfte valfche ribben fterk binnenwaards en na boven drukt , terwyl de vuist der andere hand fterk tegen „ den rug, tusfchen den rand des darmbecns, en de he„ nedenfte valfche Ribben, insgelyks bovenwaards wordt „ geperst, dan verneemt men eene zekere ongewoons leks, en, dof e borreling, welke duidclyker is te be- „ fpeuren, dan te bcfchryven. Hoe minder de darmen „ gevuld zyn, hoe meerder ftaat men op dit kenmerk s, kan maaken. Op deeze waarnceming voorfpelde ik „ meer dan eens eene Waterzucht in de borst, en de „ uitkomst bevestigde myne voorfpelling." ■ . Op deeze Waerneeming, als behelzende kentekenen eener Borstwaterzucht, zoude mogelyk veel aen te merken zyn: vooral ten aenzien van de wyze van proefneeming; — dan, dit laeten wy voor rekening van den Schryver.° Ondertusfehen komt het ons voor, dat tot het doen van deeze waerneeming zulk een fyn geneeskundig gevoel vereischt wordt, dat flechts weinige onder de Geneesheeren, welken de natuur met zulk een fyn gevoel bedeeld heeft , zich in ftaet zullen bevinden , van deeze Waerneeming gebruik te kunnen maeken. Bovendien veronderftelt men by deeze proefneeming reeds eene aenjnerkelyke hoeveelheid wan water in de borst; dus is dc Ziekte reeds tot eenen aenmerkelyken graed geklommen, en ze kan bygevolg niet meer als eene "beginnende Borstwaterzucht aengemerkt worden. Het geen de Heer Veirac wyders §• 9. p, 106. als een kenmerk der Borstwater»  VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 14^ terzucht opgeeft, te weeten , het verminderen van het Vetvlies op de vooreinden der vingeren, wordt, na onze ondervinding, ook in andere Ziekten waergenomen; en bovendien is het geen beftendig kenteken der Borstwaterzucht; gemerkt de ondervinding leert, dat dit kenteken 'niet zeiden in een gevorderden ftaet deezer Ziekte afvveezig is; gelyk wy thans daervan in onze Practyk nog een voorbeeld'hebben. . Het is ondertusfchen verre van ons, door deeze onze opmerking, de weezenlyke waefdyé dier Verhandeling te willen verminderen: wy bedoelen d.aermede niets anders, dan den oordeelkundigen Leezer in overvveeging te geeven hoe veel 'er nog aen de kennis en geneezing deezer zó hardnekkige Ziekte ontbreekt ; cn hoe zeer het de plicht is van den practifchen Geneesheer, om, door eene oplettende behandeling, deeze Ziekte in liaeren waeren aert meer en meer te leeren kennen. Zaamenllel der Belfftofen , in welke dezelve in Klafen> Ran"en\ Zuorten en Verfcheidenhedcn bejehreeven wofdcn\ eti ?net IVaar neemingen en Pr oef neemingen opgehelderd. Loor]. g. walleiuus, Ridder, Hoogleeraap in de Schei-, Metaal- cn Kruidmengkunde, enz. Loof de Heeren l s ke en hekenstreit met veele nieuwe Zootien en Byvoegzeleh vermeerderd. Vit het Lalyn vertaald en met Aanmerkingen verrykt door p. boddaert , M. D. Lid van verfcheiden geleerde Genool/chappen. Eer/Ie'Deel. Te Amjlerdam, by Wesfmgh en van der Hey , 1780. Behalven een breedvoerig Voorwerk , 224. bladz. in gr. octavo. ITV Heer iioddaert , wiens verdienfr.cn , in de NatuttfJlJ lyke Historie, onzen Landgenooten genoegzaam bekend zyn, beeft, door de vertaaling van dit Werk, dert Liefhebberen der Mineralogie eenen weezenlyken dienst o-edaan. Het Syltema van den beroemden wallerius wordt, om meer dan eene reden , in dc rangfehikking der Naturaliën, cn bvzondcr der Delflloifen , door de meeste Nederlandfche Verzamelaars gevolgd, en voor de zodanigen is deeze Vertaaling van veel waarde, niet alleen om dat dezelve na de nieuwfte uitgave, en door eene kundige hand , gefchied is , maar byzonder om dat dezelve verrykt is met de keurige Aanmerkingen van de IV. DEEL.N. ALG. LETT.NQ.4. L He»-  I46* j. g.' walleiuus, zaamenstel der. delfstoffen. Heeren hebenstreit en leske, en van den Heer boddaert zeiven, die hy uit de beste Lngelfche, Franfche en Duit- fche Schavers getrokken heeft. ■ Dan , het geen de Vertaaliug zelf boven het oorfpronglyke verheft , is de Voorrede des Vertaalers, waarin by een fchets geeft van de verfchillende rangfchikkingen der beroemdlk Mineralogisten, als linn/eus, wallerius, cronstedt, valmond de bomare , scopoli, de buffon, en kir wan. Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vcreenigde Nederlanden , zints den aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten, en daar uit gevolgden Oorlog tusjchen Engeland cn deezen Staat, tot op den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers en egte Gedenk/lukken zamengejleld. Met Plaaten, lilde Deel. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1788. Behalven den Bladwyzer, 390 bladz. in gr. Syo. Schoon de bynaam van Gedenkwaardig aan alle de Jaaren voege , die in deeze Vaderlandfche Historie befchreeven worden, zal men dien met dubbel regt kunnen en moeten geeven aan het Jaar, waar mede dit lilde Deel aanvangt, cn waar van de Schryver in den beginne deeze fchets geeft: — ,, Veele Oorlogen zyn uit eenen vreemden en ougezienen hoek onzen Vereenigden Staat aangewaaid , veel aangevangen en voortgezet, op eene wyze, welke de Gefchiedenisbladen dier tyden by lange na niet altoos tot eer van den Lande doen fpreeken; dan wy mogen , zonder grootfpraak , zeggen ,* dat de Oorlog , van welken wy thans een Tafereel gaan fchetzen, de vreerodlfe en onloflykfle is, waarin ooit de Vcreenigde Gewesten deel hadden. Onaangenaame beelden zullen zich menigvoud, op den voorgrond, in volle grootte , en hellen dag, vertoonen. Want zullen wy ons kunnen wederhouden van onverfchoonelyk Verwyl, voorbedagte Tegenkanting der heilzaamfte maatregelen, haatlyke Werkloosheid, opgerokkende Tweefpalt, en flinks Bedrog, zommigen in den Lande ten laste gelegd, op te haaien'2 terwyl verkragting van heilig Volksregt, fchendige Verbondshreuk, en vernielende Roofzugt, den Vyand alzins brandmerken. Onder het vermelden van zo veel en zo veelerlei jammers, zullen wy ons , egter, by wylen verkwikken mogen met de befchouwing van den wel dikraaals vrugtloozen, doch al-  vaderlandsche historie» 14? altoos pryswaardigen Vlyt, opregte Vaderlandsliefde, onbezweeke Trouwe, en moedig wederlbreven van averechtfchen Handel , door de welmeenenden in den Lande aan den dag gelegd. Deugden, die te fterker aflleeken by de Ondeugden, waar tege» zy zich, hoe zeer door ivyd en afgunst begrimd, aankantten. De oude Dapperheid zal zich in 't verfchiet vertoonen , en ons over 't gebrek aan genoegzaamen' fteun doen jammeren ; en daar wy de Laaghartigheid eens Vyands verfmaaden , zullen wy gelegenheid'aantreffen , om de Edelmoedigheid te verheffen van eenen Vorst , aan wiens tusfehenkomst en medewerking wy, naast de befchermende hand der Voorzienigheid, het behoud onzer Bezittingen verfchuldigd zyn. Terwyl ons Land de hand van Rroederfchnp toereikt aan *t nieuw gevormd Gemeenebest, welks aanleg den thans gevoerden Oorlog ontftak. Welk eene verfcheidenheld van Sloffe 1 Mogten wy ze in diervoege verwerken, dat ons Gefchiedblad de Naakomelingfcbap een egt verllag opleverde van de Gebeurtenisfen onzer dagen, die in opmerk» lykheid voor geene vroegere behoeven te wyken. Hebben wy, over de, beginzelen der daaden, deswegen altoos zo veel niet kunnen zeggen als onze Leezers zouden wenfchen, en wy wel begeerd hadden, genoeg zullen wy aanvoeren, om de heerfchende Gebreken, de bronnen van zo veel onheils , te ontdekken , die 'er mede behebd waren met fchandc ten toon te Hellen, en de daar tegen werkende Deugden zulker wyze te doen uitlfeeken, dat ze allen in 't ooge loopen , en de betragters daar van een dubbel verdiende Eerkroon op 't hoofd zetten." Drie Boeken beflaan dit tegenwoordig voor ons liggend Deel. Derzelver Inhoud in 'c breede op te geeven , zou meer plaats beflaan , dan wy kunnen inruimen. Kortlyk kunnen wy 'er dit van melden: Het V Boek (het eerflc van dit Deel,) geeft verflag van den aanvang des Oorlogs , en de Bedryven, zo ter Zee als te I ande, zints de Oó'rlogsverklaaring door Engeland gedaan was, tot op den tyd , dat de Oorlogsverklaring van onze zyde het licht zag. ■ Het VI Boek behelst eene opgave van de klagten over Werkloosheid, en wat daaromtrent, in 't begin des Oorlogs , te doen viel. Het uitzeilen en fpoedig wederkeeren van 's Lands Vloot. Het voorgevallene in onze Oost- en Weslindifche Volkplantingen. Het VÏI Boek geeft verflag van 't gedrag des Schouts by Nngt BiNKES, te Livorno; van de Heldendaaden, door de CaL a pl«  14 8 VADERLANDSCHE piieins oorthuis en melvill volvoerd , van zoutman"* pverwimnng op de'.Doggefsbank ; van de Oprigtine van het Vaderlandseh Fonds tot den Zeedienst i van het verzeilen des Sehips , gevoerd door Capt. a. de bruin : van het tfitlte leu des Convoys ; van de verrigtingen der Nederlandfche kaapcrlchepen; van het zeilen ondéf vreemde OUZjdige Vlaggen , en het gebeurde aan de Koopvaardyvaarders daar onder , door een Zweedsch Fregat begeleid Onze keuze, om iets uit dit Deel over te nemen bepaalt zich, om iet zamenhangends te geeven met het neen vv int het Ilde Deel plaatsten , lot den Ukllag van 't Verbond der Gewapende Onzydigheid p). Doch geheel te lanzynde, zullen wy het voornaamfte byeen trekken. 'ö „ Tegen zo vee! leeds , als den Staat door den verklaarden Oorlog trof en dreigde , meenden 's Lands Vaders een befcherm- en redmiddel te zullen vinden in het artngegaane Verend der Gewapende Onzydigheid, volgens 't welk zyde hulp deriVeor^foMogenheden konden inroepen gelyk zy deedeq in een Staatsbefluit , den twaalfden van Louwmaand genomen , volgens 't welke der Staaten Afgezanten, aan de Hoven van Petersburg, Stokho/m en Kop. Penhageti, moesten aandringen, dat het Gemeenebest zich in t geval bevondt , om de voordeden van die Ver* bmtenis te trekken. Hun Hoog Mogenden vertrouwden, dat, fchoon in het Manifest van zyne Grootbrittanmfche Majeueit , waar by hy zyn oogmerk verklaarde om de Republiek als Vyand aan te merken, van het Ver' bond der Gewapende Onzydigheid niet wierd gefpróoken egter , uit de gamiche handeling des Staatsu'ienaarfchans van zyne Qroatbrittannifehe Ma'eileit , en den tyd wan neer, cn de wyze waar op, dit Manifest in de wereld werd gebragt , genoegzaam bleek , dat de haat t^en of over die Verbintenis , het beweegrad was van het uitbarfien des ongenoegens tegen het Gemeeiie'-csc , door het doen neemen van een zeer groot getal Schepen , aan de Ingezetenen van 't zelve toebehoorende , cn ook van 's Lands Schepen van Oorlog , als in een openlyk verklaarden Oorlog. Dat het Manifest zelve het beginzel van haat , wegens de Verbintenis met haare Rus-Keizerlyke en Koninglyke Majefteit, hoe zeer men het om Staatkundige redenen hadt zoeken te venraagen, ontdekte. Hier door (*) Zie N. Jlg. Vad. Letleroef. III D. I St hl 115. enz.  HISTORIE. Ï4.9 door waren haare Keizcrlyke en Koninglyke Majefteiten ook aangetast , alzo dezelve , aan wien de Tractaaten tusfchen Grootbrittanje en de Republiek bekend waren', niet geoordeeld konden worden, zich in een Verbond van Onzydigheid te hebben kunnen ihlaaten . met die zy oordeelden niet wettig Onzydig in den Oorlog te weezen. ,, Der Staaten Gezant aan het Hof van Zweeden, Jonkheer d. w. van lynden , gaf, overecnkomftig met dien last, een Vertoog ten dien Hove over , cn kreeg, van wegen den Koning , ten antwoord , dat de Inhoud zo gewigtig was, dat dezelve tyd van bedenking en ryp beraad vorderde. De Heer bose de la calmet- te, Gezant aan 't Deenfclie Hof, deedt mede den hem opgelegden aanzoek om hulpe , overeenkomftig met den inhoud van h Verdrag , waar op hy zich beriep. Dezelve bleef onbeantwoord , alleen werd , op een bygevoegd Vertoog, hoedanig 'er ook een aan het Zweedfche Hof gerigt was , wegens de veiligheid der Havens en Reeden hunner Noordfche Majefteiten , en het in Zee houden van een voegelyk getal Oorlogfchepen, tot voorkoming van geweldenaaryen, beloofd, dat'er zorg gedraagen zou worden, dat aan de Hollandfche Schepen, in de Dcenfche Havens , geen hinder of vyandlykheid van de Efigélfchen zou wedervaaren , als mede dat eenige Schepen in de Zond zouden gezonden worden , tot beveiliging van de Scheepvaard. Ondanks dit werden 'er twee Hollandfche Schepen door de Engelfchcn, in de nabyheid van Dcenfche Havens, genomen. ,, Van de geheele Vaard op de Oostzee ftondt niets te wagten, indien het Verdrag der Gewapende Onzydigheid, ten onzen aanziene, werkloos bleef, of men geen anderen raad wist te fchalfen , om de beraamde belemmeringen af te weeren : dewyl, niettegenftaande het Verbod des Konings van Engeland, om de Oostzee, als een eigendom der Noordfche Mogenheden , te ontzien , eene Engelfche Vloot voor de Zond , en een ander Smaldeel voor den Hollandfchen Wal, zou kruisfen. Het Deenfclie Hof betoonde zich den Staat ongenegen : in ftede van een vriendelyk en gunftig antwoord, op de gevraagde Voldoening aan het Verbond der Gewapende Onzydigheid te geeven , haalde de Staatsdienaar van 't zelve in den Haage oude klagten en gefchillefi op , wegens eene en andere Post, op de Kust van Guinea , door de Nederlanders ingenomen en verfterkt , welker beftaan met L 3 die  VADERLANDSCHE die der Dcenfche Bezittingen onbeftaanbaar geoordeeld werd , en over welker ontruiming de Deenfche Afgezant dringende, zo geen dreigende, taal voerde. ,, Deedt 'er zich dus weinig hoops op , om van Zweeden of Deenemarken de beoogde hulpe te erlangen, men voedde alle hoop op die der Keizerinne, de eerfte Aanlegfter van het Verbond der Gewapende Onzydigheid. Veelen floegen geloof aan de loopende gerugten, zo over Oostende als Duinkerken , hier te Lande verfpreid , dat de Rusffche Afgezant het Hof van Londen , zonder affcheid te neemen, zou verlaaten, en dir teken van eene op handen zynde Vredebreuke tusfchen Engeland en Rusland gegeeven hebben. De beledigingen haarer Vlagge aangedaan , het vergeefsch aanhouden om eene volledige voldoening, en de verontwaardiging dier Vorftinne over de mishandelingen der Engelfchcn , zetten fchyn by aan deeze nieuwsmaare. Anderen twyfelden met re¬ den aan deeze voor ons zo gunftige tydingen , en. leenden' veeleer het oor aan die volftrckt deeze gebeurtenis ontkenden, en, integendeel, verzekerden, dat die Staatsdienaar, uit naam van zyn Hof, alle mogelyke middelen aanwendde , om den Vrede , tusfchen onzen Staat en Grootbrittanje , te herftellcn. Zeer verfchillend waren de denkbeelden der geenen , die deeze loopende gerugten in 't midden lieten, over 't geen men van Rusland tc wagten hadt. li enigen beweerden, dat dit Ryk met Engeland zou breeken , alleen wegens den trouwloozen aanval op dit Gcmeenebest. Anderen , dieper de gewoone handelingen der Mogenheden inziende , en de Gefchiedenis tot Leermeestercsfe gebruikende , konden tot dit befluit niet komen , aangemerkt de Mogenheden zeer zeldzaam zo edelmoedig zyn , dat zy hunne Schatkisten uitputten , hunne Lauden en Onderdaanen aan het vuur cn alle dc onheilen des Oorlogs bloot ftellen , alleen om eene andere Mogenheid by tc fpringen, indien zulks niet hoofdzaaldyk (trekt tot bevordering van hun eigenbelang , dat zwaar cn bykans altoos overweegen 1 gewigt ten Hove. ■ Hoe veel zommigen vertrouwden op het aangegaan Verbond der bewapende Onzydigheid , buiten 't welk deeze Staat niet dan met de grootfte trouwloosheid kon geflooten worden; dewyl het Gemeenebest daarin was aangenomen vóór dat wy met Engeland in Oorlog geraakten, hielden anderen zich ver-a «ekjrd , dat ? fchoon , gelyk 's Lands Vaders op. goeden  f HISTORIE. 15t «ond hadden aangemerkt, dit Verdrag, buiten twyfel, Ie voo^a^e Oorzaak was der Oorlogsverklaring van de voo. ™Rc w Noordfche Mogenheden, %°Thfvoo$™m* , niet onbelind kon weezen , deezen nïetnaar de geheime oogmerken van Engeland zouden ïnndclcn ; maar zich houden aan de Letter van het M?n fest des Konings , waarin zorgvuldig alles vermyd was wa: cenig 'betrekking hadt op dit Verdrag;, en moest zulks, naar luid vaAet achtfte Artykel des Ver-, dragïernmgbl1ek:ndat zy, die zich het minst beloofden van het meergemelde Verdrag, de zaak aan 't rechte Se gevat hadden. Met het begin van Lentemaand leverde de Prins van oallitzin , Rusffche Gezant by deezen Staat een Vertoog in, 't welk geen woord van t Verbond de- Gewapende Onzydigheid repte alleen vermeldende J dat haare Rus-Keizerlyke Majefteit zmts de on vangene kundfehap van het verhaast vertrek des-. Enfelfchen Afgczants uit den Haage , met betrekking tot de ^revolten, welk zodanig een gcrugtmaakende ftap, ten oSevan Engeland cn den Staat, zou hebben , tc TondenX dringendfte voordellen hadt aaten doen, om dat Hof te tngge te houden, van, zo t mogelyk ware, tot daadlykhedcn over te gaan, en 't ze ye tc overreedcu tot eene bemiddeling , waar toe zy wilde medewerken. Hier toe wilde zy ook den Staat beweegen, en hadt de Gezanten™ Petersburg laaten zeggen dat het Gemeenebest, in allen gevalle, zich in een behoorelyken ftaat San tegenweer moest ftellen, cn 't met alleen op de hulp van anderen laaten aankomen.-— Hoe weinig beantwoordende aan de verwagting deeze taal der kcizermne mogt weezen , was het nogthans 'er verre af, dat zy, ™yk voorloopige gerugten w kien , 's Lands Vaders lol verzogt hebben , nog eemgen tyd, en wel tot het einde van Zomermaand, te wagten , eer zy eene Vloot in Zee zonden , om Engelands gewcldenaaryen kragtdaadi» te keer te gaan, terwyl zy zich alle moeite zou geeven om Engeland tot een loflyken Vrede met ons Gemeenebest over te haaien , cn dat .zy, daar m met flaaeende , naa dien tyd , met vcreenigde kragten dat. Hof daar toe zou noodzaaken. De onwaarfchynlykhcid en belachlykheid van zulk een Voorflag moest elk in t oog loop™{un Hoog Mogenden den Voorflag cn het Aanbod " L 4 der  '3* VADERLANDSCHIt HISTORIE. der Keizcrinnc van Rusland beantwoordende, lieten het Verbond der Gewapende Onzydigheid, ge]vk z'v ri;'r "f aangeroerd; maar benepen 'er zich op in den Sften f!h ~, ïng'tyó kende maar al te wel onze zwakheid, door cie gezaaide en fteeds bclbroeide zaadeii van tvveearagt nog vermeerderd ; fteunde te zeer op de* Vrienden in de Vyandlyke Staaten en Rykcn mede op den invloed in de Onzydige, op eene g'ansch onloflyke wyze verkreegen, om de aangebodene bemidde, ling der Kcizermne aan te neemen ; deeze werd gevelglvk afgeflaagen, cn tellens van Engtlands zyde verzekerd dat dit Ryk geene Onderhandelingen tot Vrede wilde aangaan, of zy moesten een Algemeenen Vrede ten voorwet» hebben, cn ook dc Keizer daar in gekend worden - \ Wanneer dies dezelve gebeuren mogt, beloofde haare ]Uajefteit, vooruit, aan de Republiek alle Hulp, die van haat zou afhangen-, op dat de Republiek ten eerden wederkeert tot den Staat van eene Onzydige Mogcnheid, en daardoor weder onbegrensd konr.e genieten alle de regten en voordeden, welke derzelvcr Toetreeding tot de Verbintenis. Je, tusfchen haare Keizer lyke Majefteit cn de Kommen haare Hondgenootcn, hadt móest verzekeren. 6 ' ' „ Zo verdween in ydelén rook eene Verbintenis waar van men zich alles beloofd hadt, en alles hadt moccn belooven, indien dezelve tydiger aangegaan ware of door de ingeworpen hindernisfen derVvanden van's Lands Wejvaard , die ten Rusfifchen Hove de meerderheid kreegen, met verkragt was geworden." &e Onderwerping en de pngjle Dag van eduard raüNol Te Lcyden, by A. en J. Honkoop, 1788. 205 bladin gr. 8yo. en 256 in gr. nmo. , 3 ' |n deze deelt de vlytlge pasteur eene goede Veftaalini i!?ude'Ja" Iiet Iaatfte en ecrfte kunstgewrogt des Engelfchen Dichters youno, the Refignation en the last Darwelk laatstgemelde de Baron van der trenck , in der Menfehen,reund , erbarmlyk vertaald heeft. Schoon 'er geene ftelhgc belofte aan de zyde van den Heer pasteur 111 de Voorrede, voorkomt, dat hy alle de nog onvertaald zynde Stukken van young zyne Landgenooten zal mededeclen, zou het echter zyne bevalligheid hebben, "ook theForce of Rehgton {dc kragt van d*n Godsdienst,) m 011-  E. YOUNG, ONDERWERPING, ENZ. 153 7t taal te bezitten ; behelzende dit Stuk eenige Zedeiyke Befchouwingen der godsdicnflige gevoelens van johanna gray. Vervolgens zyne zeven Hektlfcnriften , over den Roemzucht, die echter beter in Verfen zouden vloeiien nadien de Dichter zich voornamcnlyk in dezelve l.J, .uj»c\*nA nm trpff«tidel Zedeforcuken met fterke Leerregelen te verbinden; waar door zyne ïatyren, volgens het getuigenis van jfmwON, het midden houden, tusfchen die van iioratius en juviïnalis : bczittenae alle de levendigheid van den eerflen . zonder deazelts onachtzaamheid in de Versmaat te hebben ;. en aile de Zedekunde van ïuv.nalis, doch met eene meerdere alIvTsfeliflg van beelden. By welke {lukken men dan nog zou kunnen voegen des Dichters Paraphrafe over de vier laatfte Hoofd Hukken van job , en eenige andere D-ichtftukken cn Tooneelfpelen (*). Daar dc minder bejaarde Zangfter van den Eerw. young, in derzelvcr Ndchigddagtea, niet alleen in het ernfhge , maar zelfs in het droevige of fombere, viel ; daar men haar, in haar eerfte voordbrengfel, den Jong/i.nDag, reeds dien toon hoort aanheffen , moet men geen" minderen ernst in haare laatfte ftukken verwagten : en dus. ook niet in haar allerlaatlle, pamenlyk de Onderwerping, in welke zy de gepaste overdenkingen , van den gryzen Dichter, op volgende wyze voorftelt: „ Welk fchouwfpel is, beneden het azuur gewelf des hemels , het meest aan den hemel gelyk?. — Dat van den mensch, die in onderwerping met eene ftiile gerustheid den geest uitblaast. „ Zy zullen by het aannaderen van den dood lagchen, die, niet overmatig vrolyk in het leven, dikwerf ernftige gedagtcn uitzonden , om hem op zynen weg te ontmoeten. 5 x . „ Myne vrolyk e megrysaarts fwant zulke zyn er,) is I de gelukzaligheid lief, zoo laaten wy den vreeslyken dag van den naderenden dood met redenlykhé*id vreezen. . „ De vrees voor den dood is waarlylc verftandig zoo lang tot dat de wysheid 'zich hooger verheffen kan, en, met (*) Ook de Uitgezoste Gedachten, door den Eerw. J. s. vn* nede , uit de Werken van young getrokken , en in 't Neer? (Buitsch, by a. van der kroe en a capf.l , 178/5 , gedrukt, verdienen by deze verzameling geplaatst te worden. L 5  t. VOUNflt met ^odvrugtige kloekmoedigheid gewapend , naar den eerst \evreesden dood kan verlangen. De ydelfte zal de groote fteeds klimmende ydelheden' verachten, en geërgerd zyn als de mensch beneden de fneeuw des ouderdoms nog ontydig fterft. Maar ben ik niet zelf zoo een ? — Behoef ik buiten myzelven om te dwaalen, om gebreken ter berisping te zoeken, daar ik in myzelven zoo veele redenen van befchaaming hebbe? Als de mensch iii het afnemen van het leven mede tot'de fpelletjes der kindsheid vervalt, dan is het tweede kind dwaazer dan het eerfte, en eischt de roede der waarheid. * . r ' '■' . , , Zal hy . die ter flink uit het graf blyft , zich by de'fpeelcnde'kinderen voegen? Zal zyne beeven- de ftem poogen te zingen , en des Dichters verrukking m3.3.T5£Tl ? Laat ik hier eenen bezoeken, die gedeeltelyk in myn gebrek deelt , en door het hem te zeggen , myzelven ze^en wat onze jaaren beter past: en zoo uw boezem van'voorzigtisen yver tot onderwerping gloeit, dan zult gy eene billyke gevoeligheid tegens derzelver vyanden ook niet afkeuren. In onze jeugd, ó voltaire ! enchen onze zwakheden mer regt eenige toegecveudheid; maar als onze hoofden «rys geworden zyn., moesten hunne gedachten cn doeleinden ook van kleur veranderen. Wat word gy door uwe geestigheid bedrogen i —De ouderdom is door de wet der natuur verpligt voor het vergenoegen , dat hy wegneemt , eenen redenlyken geest te betaalen. , . , De jaaren brengen groote verandering te weeg, door hèt'omkeeren van 's menfehen lot ; in den ouderdom is het een eer verborgen te blyven , het is pryswaardig ver^eeten te zyn. ° De wyzen doen even als dc bloemen , die s mor«rens ontluiken , en alle haare bekoorlykheden ten toon fpreiden, maar als dc avonddampen en fchaduwen nederdaalen, ophouden zich te ontwikkelen. Al heeft fchoon uwe Zanggodin eene edele vlugt gevlogen, is dat voor ons het waare verhevene? ~— Het ons is, gryze vriend I de eeuwigheid voor den tyd te J^Vaarom een zo met regt beroemden levensloop niet  ONDERWERPING, ENZ. 155 zulk een ftout en (legt merk gefloten ? (f) > Gefchiedt dit om vermaardheids wille ? Ja, zulk eene als on- vermaardheid tot een zegen maakt. Uw werk , gantsch ftrydig met het myn , zoekt hardnekkig , als waereldfche fraaije geesten doen, uw onkruid van akelige duisternis en ontevreedenheid herom te zaaijen (§). ,, Gy, die zoo veel zonne-licht ter uwer befchikking hebt .waarom gaat gy licht met duisternis vermengen? —Waarom ons vermaak met fmert ter neder (laan? — Waarom eenen Helicon met den Styx verftooren ? ,, Uwe werken verdeelen onze zielen tusfchen twee ftrydige hartstogten, brengen ons met eenen tweevoudigcn (lag in verwarring; wy Adderen terwyl wy pryzen; met afgryzen bewonderen wy hec kondig Spinneweb , zoo fraai gefpannen als het fynst vernuft immer vcrmogt , maar uit eene zwarte gift-beurs hervoortgekoomen. ,, Wordt dit, hoe gering het ook zy, met een gelaat van verachting geleczen , zoo kan ik mynen waarden vriend voltaire, eene zo groote vyandfchap niet vergeeycn. Ik kende hem vroeg ; vroeg prees ik hem; en verlang hem nog laat te pryzen; ik bewonder grootlyks zyn vernuft en wensen zyn noodlot niet te moeten betreuren , een noodlot , hoe bejammerenswaardig , waar voor onze natuur verfchrikt; wagt u, dat gy niet in uw eigen zwaard valt, wagt u dat gy niet omkoomt door uwe eigen talenten. ,, Maar uw naam is groot." Wierden dan on- fterflyke geboren om zich met lugt te voeden ? . Niets is groot, dat iets nog grooter, nog roemryker met verachting verfmaadt. ,-, Kan vermaardheid uw rif bevryden van den worm, die ons in het graf knaagt? of de toejuiching van Europa uwe ziel van dien die nimmer fterft? ,, Maar gy verliest uwen roem; gezond oordeel kan alleen aanfpraak maaken op uwen afgod, lof; als verwilderde geestigheid de gelukzaligheid vermoordt, dan doet zy onzen roem fterven. ,, Beroem u ook niet op uw vernuft; domme dwaazen zelfs zullen fchitterende talenten verachten , als zy in uwe ondergaande ftraalen een vernuft voor den hemel misfehen. „ Ook (t) Candiie. (§) Tweede Deel,  15» E. YOUNG , ONDERWiiU-piN(j ENZ, „ Ook feilt uw fmaak; dc waare goede fmaak bemint het meest dat het uitneemendst is ; en waTzvn S trotschte laurieren in vergefykfng van dc hemelfche palm- fk? h T^T ? r ver'hnde11 ^eken den Helm Sr zaligheid ('-) d.c fchittcrende ftraaïen affchiet: laat die genoeg zyn ; hy heelt geene pluhnaadje van ondermaan* ichcn lof van nooden. „ Mogt dit den krankliggendcn voltaire bekwaam maaken om in te zien dat (f) _ alles goed is; mogt her zyn oog , door bhkfems van geestigheid blind gclla-en het gezigt weOr fchenken ! * 1'l&t'n' ,, Is uit zoo , dan is aller, wel : die veel gedwaald hebben , dien is dat veel vergeeven geworden • -Zl ïlï zeg het met vreugd, met vreugd zal hy het liooren i „ daar zyn thans voi.taires in den hemel." ta zoó groot is de gpdlykc mcnfchenliefde, zoo eindloos'' is haare mtgeftrektlieid, dat het wonderbare haarer tóegeheegenheid zich (buig u diep neder!) tot my üitftrekt?Laat andere hun wreed noodlot befchuldigen , of over hunne rampen klaagen ; maar laat myn gefohrift de dankbaarheid van myn hart uitdrukken , voor de oneindige genade, die over my is uitgeltort." ö (*) Ef.f. VI. 17. temaak ^ ^ ^ vmcïl'n6' belagchlyk zoekt Van het groote enfhoone in de Natuur, deor h. sandrr Profesfor aan de Illüstre Schooi; tc Karelsruhe, en Medel Lid van het Genootfchap van Natuuronderzoekeren te Berlyn, en Honorair Lid van het Vorfe/i/k Aidialtisch Duitfche Gezc/fchap te Becrenburg. Tweede Deel eer. jle Stuk. Uit het Hoogduitsch vertaald, door 7. v. m. az. le Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon.'1783! Behalven het Voorwerk 160 bladz. in gr. octavo. VTaar het bedoelde en de fchryfwyze van den opmerkzaamen Hoogleeraar Sander, in 't vervaardigen van dit Gefchrift, voorheen breeder ontvouwd , behelst dit Stukje wederom eene verfcheidenheid van onderwerpen welken ons de Natuurlyke Historie aan de hand <*eeft' die ons noopen om Gods goedheid, cn wyshcid in zyne vor-  M. SANDER, OVER. DE NATUUR. 157 vorain* en beftiering der Schepzelen te erkennen, en hem deswesens verftandig groot te maaken. Hier toe vestigt bv onze aandagt op de gefteldheid en gcfchikthcid veeier T -„den • etlvk* byzonderheden der Menschlyke natuure , en den loop oer vvaereiugc^u^u^o^.., ™ .~ lcheiden merkwaardigheden in de levenswyze der Dieren, en het nut dat de Menfehen veeltijds, uit de Ichikkm- o-en des Albelterders daaromtrent, ire^en. i^cu kend voorbeeld hiervan levert hy ons, in een bengt, nooeus eene fosrt van Duikerganzen, ook wel Giervalken en Zeeraven gehecten, waaronder de 'langbekkigc, dien men Aleer- ot Z,eeracn {jfrratw ui mc/giu ,y noemt hier byzonder de oplettendheid tot zich trekt, ter oorzaake van de zonderlinge wyze, op welke deze Vogels de Visfehen Vangen, en ze ook de Menfehen m l*1" öeeze"vogel, zegt hy, leeft alleen van de visfehen. De'haak aan de ftnts des fnavels dient uitftekend, om de visfehen te grijpen , cn de zaagvormige tanden houden den buit, dien hij eens gemaakt heeft, vast. Doch wijl zich de visfehen gemeenlijk op den grond des waters verlinken zo heeft de Meerrach door de Natuur de bekwaamheid , om ze uit haare fchuilhoekcn uit te drijven , en na eene ondieper en enger plaats te jaagen, waar hu ze met voordeel vangen kan. Dit gefchiedt voornaamhjk in de lente of den herfst, wanneer deeze vogels hunne reize beginnet! ofte rug komen. De ganfche zwerm, ouden en ^ono-en, legt zich dan in een rechte lijn op de kleine Meeren, die in het land, b. v. in Zweden, niet ver van den oever zijn. Terwijl zich zo groote zwerm van Meerrachen, om eene hoofdjagt te beginnen, nederlaat zi n altijd de oudften vooraan, als of zij den jongeren door hun voorbeeld moed wilden inboezemen , en de lamst van jaagen leeren. Wanneer ze zich nu allen op het Meer gelegerd hebben, zo duikt één deel van hun fceftendig onder water, het ander gedeelte flaat zo gewel■ di" met de 'vleugelen op het zelve, dat de menigte der visfehen, die in de diepte zijn , daardoor in doods angst wordt gejaagd. Wij hebben reeds aan veele proeven gezien dat de wijze Schepper der Natuur, door vereenising'van onderfcheiden krachten, waar van elk op zich* ielve genomen onmagtig was , verbaazende werkingen voortbrengt. De hevige beweegingen, die door zo veele hongerige en verhitte vogelen in de lucht ontftaan, vormen 7 < een  I5S h. sander een geluid als de donder, die als een onweér van veele Hagen zagt heenen rolt. Want linn/eus zegt, dat zich deeze vogels in Smeland , in het voorjaar en in den herfst bij duizenden op de kleine Meeren verzamelen, en zich als een net overdwars leggen. Men verbeelde zich dus de beweeging. wanneer twee of derdehalf duizend vleugelen op eenmaal opgeheven worden, in de lucht Haan of het water ftreepen. De oude visfehen , die dergelijke plotslinge overvallingen reeds meer beleefd hebben , ijlen, zodra zij wc .er van de Zeerachen een zo vreeslijken reuk krijgen, hunnen weg gerust voord, en ontgaan meest het gevaar. Doch, wanneer ook de jongen zich in de diepte willen verwi deren, zo komt alles daarop aan, dat de vogels het verfchrikkend gerugt, waar mede zij ingedrongen zijn, nog eens herhaalen, en de visfehen 'daardoor volkomen in verwarring brengen. Zonder ze dus in 't geringde te laaten uitrusten, zetten de vogelen hen met de grootde hevigheid na, en jagen ze zo zeer in vreeze, dat ze zich in het geheel niet herhalen kunnen, en in dc verlegenheid naar het einde van het Meer, of in eenigen boezem loopen, waar ze zonder moeite van menfehen cn vogelen gevangen worden. Geli k men deeze vogels, wanneer ze hunne dreek naar een Meer leiden , om zich te verzadigen , niet kan tellen, zo wordt ook door hen een ongelooflijke menigte van visch naar het land gedreven. Want zii kunnen, wanneer het onweer van de wieken begint , nergens ontkomen. Agter hen fchreeuwen duizende vogels, dorren zich onverfchrokken in het water, en zoeken ze moedig in hun eigen element op. Boven deeze liggen andere duizend, en raazen in de lucht, als of zij de ganfche Natuur tot hunne jagt opriepen , en naar welgevallen, allen gebruiken konden. De ontdelde visfehen loopen dus recht voor zich nit, en geraaken noodwendig in ondiepten, waar hunne vijanden en een wreede dood op hen wachten. De Zeerachen rusten als dan uit van hun hevige jagt, en neemen 'er den tijd toe, om hun roof op hun gemak te verteeren. De ouden inzonderheid verzwelgen 'er zo veel, dat hun menigmaal , wanneer ze voortzwemmen, cn het diepe water opzoeken, de visfehen onverteerd van agteren weder iiitkoomen. Doch de onverzadelijkheid der Zeevogels is zo groot , en hun fmaak zo domp , dat zij zich maar omkeeren , en den visch, die hun reeds twee of driemaaien door het lijf gegaan is, weder opdokken. Dikwijl*  over de natuur. 159 twisten ze om een fchijnbaaren vetten brok, erv SS elkaa den beet weer uit den bek fchoon de overvloed zo groot is , dat ze alle verzadigd kunnen worden Daardoor worden ook veeltijds deeze vogels zeer vet wijl ze beste visfchèn verteeren: doch hun vleesch fmUkt zeker niet aan elk, wiil dit beftendig voedzel van visch een ftridenden traanfmaak geeft, dien men in t eeheel "iet kan verdrijven. Linn/eus merkte dat deeze vïels meer wijzen van jaagen hebben, terwnl ze zich denklijk naar de'gefteldheid der plaats en de omftandigheden des waters richten. Hij vond ook op z^ne reiven en hoorde van oude lieden , dat ze dit moordend foei 'den eanfchen herfst voordzetten , en zo lange op alle Meeren en wateren visch fteelen, tot ze met Ijs bedekt ziin. Wijl men nu fmds onheugluken tijd deeze o-ewoo te der Zeerachen opgemerkt heeft, zo bouwt men ™ de Zee of aan de binnenlandfche Meeren v.schhuizen die men, naar den onderfcheiden ftand des waters, in de hoogte haaien of nederlaaten kan. De voorzijde dit li4 en beweeglijk huis, dat met de badhuizen , die men hier en daar op kleine rivieren bouwt, eenige overeenkomst heeft, wordt met netten en fuiken omgeeven Wanneer nu deeze vreeslijke fchaaren van vogelen het'Meer bedekken , en door elkander woelen, zo worden alle de netten uitgefpannen , en het ganfche onderhuis wordt met visch gevuld. Men bekomt op deeze "■emakliike wijze, waar bij men zig nog, door het bloot aanfchouwen van dit niet overal gewoon voorval in de Natuur . geen gering vermaak kan vertchaften, een onEriflike menigte van Aal, Paling, Snoek, Blei], Kaars ' eiiz. Wanneer men de voorzorg nog gebruikt, dat men het ganfche huis donker maakt, en met boomfchorfen bedekt, zo kan men den visch daar door nog des te meer lokken. De door dien ftorm overvallen fchepzelcn, verbeelden zich in het vischhuis befchuttmg te vinden tegen hunne woedende vervolgers , die uit de lucht op hun nederftorten , en willen zich daar verfteeken doch vallen den Menfehen , die hun nog minder verfchoonen , in handen. Want elk die vermogen en vrijheid heeft , om een vischhuis aan een plaats, die door de Natuur zelve tot deeze foort van visfchenj gefchikt is, te bouwen, is voor den ganfehen winter, voor zijn beftaan, onbezorgd. Hij heeft altijd verfchen visch, en krijgt ten minften nog twee of drie tonnen mgezou' ten  "lOO H. SANDP.R., OVER DE NATUUR. ten visch , waarvan men den Zaagduikers 'er eiken da* eemgen geeft, om ze voor hunne jagt te beloonen, of bever om den vogel aan die plaats te gewennen, en hen in den .omtrek van het vischhuis te behouden. Wil men ook den vogel zeiven fchieten , zo zi n niet alleen de vederen zeer goed en nuttig, maar ook het vleest zelve wordt gedroogd en gerookt , en is als dan voor gemceue iieaen, cn die zwaar moeten werken, nog eene gofede lui ze Hoe veele gewigtige voordeden loopen dus Dier te famen! De visfehen, welker vruchtbaarheid onbepaald is , verfteeken zich dikwijls in zulke ontoegan " 0Vcrz^ren va" U w?" d°- Comminge, va./den Eenv r LVUD' beftecd hecfr; dan m°Ss]yk *« het den eerw- J. van pyj? met minder verwonderen , dat een vader- landseh  CE GRAAF VAN COMMINGE. loj f landfch Tooneelfpeldicbter zyne naarvolging niet kent. welke voor eenige ja;ren, meer ftout, doch minder kiesch, te Leyden is in 't licht gegeeven. Gedichten van p. boddaf.rt, Junior. Te Utrecht hy H. van Ot. terloo, 1788. 74 bladz. in 8vo. „ (~)p aanwaden van eenige Vrienden" (een niet ongewoon voorbericht, dat mets verdeedigt,) heeft het de dichter gewaagd, om dit bundeltje in 't licht te geeven: met belofte van het in gevalle van goedkeuring, fpoedig door een tweede te doen volgen. Schoon verfcheidene (halen in dit boeksken i den zelvkant van het Sentimenteek aanwyzen, is bet geheel toch zodanig, dat men de uitgave van een nieuw ftukje, zeer wel, zonder huivering, kan te gemoet zien. Zommige trekken doen ons zelfs, in't vervolg, iets fchoons van den zich vlytig > oefenenden dichter verwagten. Het byfehrift op klopstock, dat zeker niet evenaart aan dat van pope op newton, van I welke het eene naarvolging fchynt, is echter niet zonder ver- ü dienste: De Godsdienst dacht waar is die tlyde tyd gebleeven? Daar d'Englen, daalend by het menschdom hier bencên, Hun, op verhoeven wyz', de wondren Gods befchreeven? De Godheid hoorde haar daar Klopftock ons verfcheen. Alleen zouden wy, om het meer nadruk te geeven, en de ééntoonigheid te ontwyken, in den laatften regel liever toen, dan daar, leezen. •1 Raadgeevingen van eene ongelukkige Moeder, aan haare Dochters. Uit het Engelsch. Te Amfteldam, by A. Borchers, 1788. Behalven de Voorreden en den Inhoud, 123 bladz. in o&avo. 1 TyTejuffrouw Pennington, de fchryflïer deezer Raadgeevingen, ' komt hier voor, als eene Vrouw, die wel eene deugdzaa■ me gefteldbeid bezat, en in haar byzonder gedrag daar aan beftendig beantwoordde,- maar die, onvoorzigtig. in haar openbaar gedrag, eene vrye en losle leevenswyze hield; welke ten ge. volge had, dat men veelal nadeelig over haar oordeelde, 't welk 1 vervolgens ook invloed op haaren Egtgenoot had, en eene Egt: fcheiding te wege bragt. Dit dompelde haar, hoe onfehuldig ook aan de opgetygde misdaad, in verdrietbaarende omftandigheden , en 't geen haar verdriet bovenal vermeerderde, was het 'M 3 ge-  i66 RAADGEEVINGEN gefnis haarer geliefde kinderen, met de daaruit omfiaane onmoge» lykheid om voor derzelver opvoeding de behoorlyke zorg te draagen. Zulks noopt haar tot het opftellen en overhandigen van fchriftly.ke raadgeevingen, als het eenige middel, dat haare Moederlykc zorg , ter bevorderinge van t welzyn haarer Dogteren, in 't werk kan Hellen. Haare Mensenkennis, uitgebreid en verfterkt door ondervinding, maakt haar bekwaam tot dien po t; en haar gezond oordeel doet haar zodanige raadgeevingen opftellen, of zulke voorfchriften van gedrag voorlchryven, die van eene algemeene nuttigheid zyn; des dezelven met vrugt geleezen kunnen worden, vooral van jonge Juffrouwen, welken tut die jaaren gekomen zyn, dat zy der Waereld openlyk ftaan in te treeden Deeze Moederlyke onderrigtingen hebben zo het Godsdienstige als Burgerlyke leeven ren onderwerp; gaan voorts wel inzonderheid over de keuze van een Echtgenoot, en dc weezenlykfte deelen des gedrags in den Huwelyksftaat; waarby ten laatfte nog eenige byzondere raadgeevingen komen, die tot deeze en geene pligten der Maatfcbappy betrekkelyk Zyn. - — Overeenkomftig met de opgemelde inrichting en 't hoofdbedoelde van dit ftukje raaken de lesfen van Mejuffrouw Pennington inzonderheid de Vrouwlyke Sexe; dan 'er loopen hier en daar onder dezelven natuurlyk ook zulken, die van een uitgebreider aart zyn: waartoe uit veelen de volgende opmerking, wegens het onderfcheid tusfchen de goede geaartheid en de vriei diykheid > behoort ; „ Van 'alle hoedanigheden is, zegt zy, de goede geaartheid het moeïjelykfte om wel te onderkennen, omdat men ze . door eene algemeene dwaaling, met de vrjei diykheid verwart. Ondertusfclien zyn 'er geene twee hoedaniglieden, die meer lynrecht tegen elkander zyn overgefteld. Dit vereischt eenige opheldering. Door eene goede geaartheid verfin ik die waare goedhartig .eid, die deel neemt ;'n het geluk van het gantfche menschlyke gedacht ; die de geneuchte van elk lid van het zelve in 't byzonder, naar haare beste vermogens, tracht te bevorderen; die den ongelukkigen onderfteunt, den hulpeloozen beklaagt en vertroost, en die haare weldaaden zo verre uitbreid als haare vermogens kunnen ryken. Op het tooneel des huislyken levens zal zy zich, op een- luisterryke wy/e. vertoonen, in den gehoorzaamen en cerb'edigen zoon, den tederlievenden echtgenoot , den toegeeflyken vader • den getrouwen vriend, den zagten en medelydenden meester, zo wel over beesten als menfehen, Aan den anderen kant is de vriendlykheid niets anders, dan een inneemend en aangenaam voorkomen, 't welk zynen oorfprong neemt, of uit eene natuurlyke vrolykhcid van geest, of uit de nabootfing van inneemende manieren, gepaard met eene verpligtende en beleefde houding (het gevolg van eene goede opvoeding,) en eene onbepaalde infchiklykheid voor den by-  VAN EENE MOEDER AAN HAARE DOCHTERS. l6j byzonderen fmaak van ieder gezelfehap. Dit is de waare natuur van dat geen, dat men gemeenlyk vriendlykheid noemt, en zy is by veelen de meest heerfcbende hoedanigheid D'kwils is men daardoor bedrogen geweest, en dan heeft men haar den al te edelen eernaam van uitmuntende goedhartigheid gegeven. Door haare fchoonfchynende uiterlyk'e vertooning beeft zulk een menigmaal' dien eertytel verkregen , die in alle de bedryven zyns huislyken levens een wreede tyran, een twistzoeker, een wraakzuchtige, een grillige en ingebeelde dwaas was. Die mensch integendeel, die eene waare. goedhartige geaartheid bezit, en wiens hart uitgeftrekt is, om het geluk van alles, wat hem omringt, te vermeerderen, zal fomwylen, door gebrek aan genoegzaame waereldkennis, of door eene op zichzelve lofiyke rondborstigheid kunnen mishaagen. Niet laag genoeg zynde, om altoos zyne gedachten te vermommen, zal hy nu en dan eenige hardheden zeggen, die het voorkomen van'gemelykheid of onvriendlykheid zullen hebben: in dergelyke gevallen zullen 'die gcenen, die de goedhartigheid van de vriendlykheid niet weeten te onderfcheiden, en'die dezelven voor zaaken van dezelfde natuur houden, fchoon zy in de daad geenszinj naar elkander gelyken , zich ten onrechte ' verbeelden, dat dergelyke hardheden uit eene Hechte geaartheid vcortkoomen. Wij men zich dan daaromtrend niet bedriegen, dan is het volfirekt noodzaaklyk, dat men op deeze onderfchejding wel lette, die u in de daad bewaaren zal, dat gy de fcliaduw, zo als men zegt, .niet voor den man neemt. Zulks is eene. onherlklbaara misvatting, die van ontelbaare rampen achtervolgd wordt Uit het geen tot hiertoe gezegd is, kunt gy gemaklyk zien, dat het het algemeene oordeel der waereld niet is, waar door de waare geaartheid deezer bemirlnelyke deugd gekend word. Daar enkele vriendlykheid in 't algemeen voldoende is, om de goedkeuring van het algemeen ten voordeele van den geenen zelfs te bepaalen, wiens hart volftrekt ledig is van alle tedere en weldaadige aandoeningen, zo kan men met geene zekerheid over de geaartheid van iemand oordeelen, dan door aandachtig te letten 'op zodanigen van zyne daaden, die gewoonlyk het minst opgemerkt worden, en op zyn t'cwoonlyke gedrag in zyn huis. Zulke niet vermomd wordende' dar-.dèn ontdekken den mensch; het zy hy in de'groote wereld of in'de onbekendheid leeft; en zo kan deeze naauwkeurige kennis'van zyn huislyk leven,'en zyne minst opgemerkt wordende handelingen, alleen zyne waare geaartheid openleggen Het besté middel, om zich in dit geval voor bedrog te hoeden, beftaat hierin, dat men zich op geene uiterlyke vertooningen, die al te ligt doen dwaalen, vclaat, maar dat men het zich tot eenen vasten regel maakt, dat men zyn oordeel inricht naar de eenvoudige en grove gevoelens van die geenen, die van den perfoon, wiens] ge-  l6"8 RAADGEEVINGEN VAN EENE MOEDER AAN HAARE DOCHTERS. geaartheid men kennen wil, afhrngende , hem op zyne rechte waarde kunnen fchatten, en diefde goede of kwaade uitwerkselen van die geaartheid, waaraan zy onderworpen zyn, niet alleen zien, maar ter aller uure ondervinden 'k wil daardoor zeggen, dat, wanneer iemand even zeer geëerbiedigd, geacht en bemind is van alle die geenen, die van hem afhangen en hem dienen, van den rykfien bewooner zyner landgoederen af tot den daggelder toe, van den trotfehen rentmeester tot zynen armften en laagden dienaar, die, dankbaar om dat hy maar te werk gefield word, aan allerlye flag van bedienden met onderwerping gehoorzaamt, gy dan met rede moogt beduiten, dat by waarlyk die braafheid van character bezit, en d*'e weezentlyke goedhartigheid, die vermaak vind, om over alle rangen van menfehen geluk te verfpreiden. Maar, wanneer hy van zyne bedienden gehaat en veracht word, wanneer zy hem enkel uit vrees. zonder eenige liefde diénen, (het geen gemaklyk te ontdekken is, hoe hy zich ook in 't openbaar moge gedraagen, hoe gunstig het algemeene oordeel der waereld ten zynen opzichte ook moge zyn ) zo houd u verzekerd, dat zyne geaartheid zodanig is, dat het nooit eenig hui lyk geluk zal voortbrengen.» De Jiichtend vermakende Leeraer van Kinderen en Kindervrienden. Gevolgd naer het Hoogduitsch van den Heer salzman. Te Leyden , by A. en j. Hónkoop, 1788. Behalven de Foorreden 166 bladz. in oüavo. TVTen bedoelt, met de uitgave van dit Stukje, den geenen,dien -1 1 de opvoeding der Jeugd is aanbevolen, in handen te geeven eene verzameling van vertellingen, waarvan ze met oordeel gebruik kunnen maaken, ten nutte der Jeugd; door dezelve te gelyk leerzaam en aangenaam te onderhouden; aan welk oogmerk het over 't geheel zeer wel beantwoordt. Het behelst naamlyk, in eene manier van voordellen, die zeer duidelyk en vatbaar is voor Kinderen, eene foort van verhaalen, die veele kinderlyke gebreJken ontvouwen, met aanwyzing van derzei ver natuurlyke nadeelige gevolgen; of zulken, die den Kinderen ten klaarde onder 't oog brengen., hoe hunne Ouders het ten uiterde wel met hun meenen, in veele zodanige gevallen, wanneer hun her'gedrag dér Ouderen ten hunnen opzigte'zeer tegen de borst ftaat, waarvan ze menigwerf, na verloop van minder of meerder tyds, zeiven de doorllaandfte bewyzen ondervinden.  iV 1 E U WÉ ALGEMEENE VADER LAMDSCHE LETTER-OEFENINGER De Bybcl, door beknopte uitbreidingen, en ophelderende aenmerkingen, verklaerd; door j. vannuys klinkenberg A L. M. Th. et Ph. Dr. Hoogl. in de H. Goel■ «el. en Kcrkl. Gefch., aan het HL Ath. en Predikant in de Gemeente te Amjlerdam; mitsgaders Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen. Zestiende en Zeventiende Deel. Te Amjlerdam, by J. ' Allart, 1783. Behalven dc voorafgaende Dileldingen r . ,1022 bladz. in gr. o&avo. In deze twee Stukken worden, berteVens het Boek van Daniël de twaelf laetfte Prophetifche Boeken , gewoortlvk om derzelvcr kleinheid, in vergelyking met de voo-' j4en, de Boeken der kleine Propheten genoemd, afgehandeld, en dus voltrekt de Hoogleeraer hier mede zynen Bvbelarbeid, zo veel de Boeken des Ouden Testaments betreft- die daer hy ftceds in dezelfde werkzaemheid is Voortgevaren, en niets verzuimd heeft, om het zyne ter ophekkrinc-c by te brengen, vèelshahds zyne nuttigheid kin hebben'. ■ Zie hier, om 'er nog ene byzonder- hèid uit mede te dcélen, zyne opmerkingen, wegens het wonderdadige geval'met Jona, Hoofdft. I. 17. vergel. "^He't'gcfchiedverhael H. I. 17- geeft natuurlyk aenleiding tot drie vragen: welk,een visch is het geweest, die Toiia heeft ingeflokt? Is de Propheet levend of dood , in het ingewand van dén vis'cli, geweest? Was dit wonderwerk der Godlyke wysheid beramende ? I Rakende het eerfte, tekent, hy aen , dat net woord ivtlu Matth. XII. 40. een ivalvisch vertolkt, ons met be-' paelt tot een walvisch, maer Ook gebruikt wordt van allSiande proote zeegedrochten; hoedanigen de zee wel oplevert /die groot genoeg zyiï, om een geheelen mensch ihtte Hokken; waertoe de walvisch zeker te eng-van IV. déel.'n.alg. lett.n0.5. N  170 J. VAN NUïS klinkenberg keel is; des men dan nog eer om een Cachelot zoude denken, die ene zeer wyde keel heeft. II. Met betrekking tot het tweede is hy van oordeel, dat Jona verdronken, en, toen hy dood was, door den grooten visch , ingezwolgen zy ; waerop hy, ten derden dage, door God opgewekt, en van den visch , op het drooge, uitgefpoogen wierd. Hier toe leid hem de befchouwing van Jona, als een voorbeeld van Christus , in zyne oplhnding , volgens Matth. XII. 40. als zynde hy hier van, in dit geval,, een levendiger voorbeeld, dan, wanneer hy, volgens de andere onderftelling, levend, in de ingewanden van den visch, gebleven zy. In het laetfte geval is de afbeelding niet dan zeer gebrekkig: maer is Jona verdronken , dood door den visch ingellokt, en door een wonderwerk opgewekt, dan is hy, in alles, een zeer volledig voorbeeld, van Christus geweest, in deszelfs dood, begraving en opftanding. Daerby komt, gelyk ons de Hoogleeraer, ter dezer plaetzc, niet ten onregte herinnert, dat de wonderwerken niet , zonder noodzake , vermenigvuldigd moeten worden. ,, Maer, zegt hy, volgens ons begrip, heeft 'er, in het gehele geval van jona , maer den cenig wonderwerk placts gehad. Het was zeer natuurlijk, dat jona , in zee geworpen , verdronken , en , door eenen groten visch, ingellokt zij. 'Er was maer één enig wonder nodig, om den doden jona op te wekken. ■ Volgens het gewone begrip ondertusfehen, dat jona door den visch levendig Ingezwolgen, en, in zijne ingewanden, levendig gebleven zij, was 'er eene aeneenfchakeling van geduurige wonderen .nodig, om den Propheet, niet alleen in de diepte der zee, maer ook binnen de ingewanden van den visch, bij het leven te bewaren. Hier toe was, eiken oogenblik, een nieuw en herhaeld wonder nodig.' „ Wijders beroepen wij ons op den inhoud van het danklied, Kap. Iï. Dit danklied heeft de Propheet uitgesproken , na dat hij, door den visch , op het droge , was uitgefpogen. Hiertoe leidt ons de geheele in¬ houd. "Verfcheidene uitdrukkingen flaen op den voorledenen ti d. De betuigingen van verhoring, vcrlosfing en dankbaerheid, kan de Propheet niet hebben uitgeboeaemd, voor dat hij. uit dc ingewanden van den visch, verlost was. Uit den inhoud nu van dit danklied, blijkt  verklaring van den uitbel* 1.?x blijkt het duidelijk, dat jona niet levendig, in den visch * verkeerd hebbe „• maer in het water gefmoord zij, eer hij door den visch werd ingezwolgen. Hij fpreekt geen en-> kei woord van zijne overdenkingen en benauwdheden, in de ingewanden van den visch, maer alleen van de benauwdheden en doodsangfr.cn, met welke hij in dc diepte der zee worftelde, Kap. II. 3, 5, 6. De woorden van den Propheet, tot den heer , Kap. II. 6. gij hebt mijn leven uit het verderv opgevoerd, beteekencn zeer natuurlijk: Gij hebt mij uit den ftaet des doods opgewekt. ,, Drie bedenkingen zijn 'er evenwel, tegen ons be* grip, welke vrij wat fchijn hebben. 1. ,, De eerfte is, dat jona , tot deii heer zijnen God, gebeden hebbe, uit dei visfehen ingewanden, Kap. II. t, hij moet derhalven, zegt men, in het ingewand van dert visch, geleefd hebben Dan dit gebed moet be- fchouwd worden, gelijk wij reeds hebben opgemerkt, als een danklied, het welk jona heeft uitgefproken, na dat hij, ten derden dage opgewekt zijnde, doof den visch was uitgefpogen. Dit leert ons, gelijk wij reeds gezegd hebben, de gantfche inhoud van dat gebed. Ook is het zeer onvvaerfchiinli.k, dat jona, wanneer hij levendig verkeerd had, in de ingewanden van dien visch, in dien benauwden kerker, een welgeregeld gebed zou hebben kunnen uitfpreken. Wij vertalen daerom de woorden van Kap. II. 1. Jona bad tot den heer zijnen God, nUL" ten het ingewand van den visch, na dat hij namelijk daer uit verlost was. Op dezen grond nemen wij ook de woorden van Kap. II. 10,_ in den meer dan volmaekten tijd: De heer nu had gejproken, tot den visch, en hij had jona uitgefpouwd, op het droge. 2. ,, Door deze laetfte aenmerking vervalt ook aenftonds de tweede bedenking, dat dit gebed Kap. II. in orde van tijd geplaetst worde, voor het vcrhael van jonas verlosfing, Kap. II. 10. 3. De derde bedenking ontleent men, uit Kap. II. s». Jona zeide: ik riep uit mijne benauwdheid tot den heer, en hij antwoordde mij: uit den buik des gravs fchreide ik en gij hoorde mijne ftem. Het een cn ander, zegt men, heeft niet kunnen gefchieden, wanneer jona verdronken is, en dood in den buik van den visch verkeerd heeft. ■ ■ Wij antwoorden, dat jona hier eene befchriving geve, van zine benauwdheden, toen hij, in de diepte", met de angften van den dood, worftelde, eer hij door N 2 dea  J7* ƒ. VAN NUVS klinkenberg den visch werd ingezwolgen. Toen had hij zekerlijk eene zeer grote benauwdheid. Door den buik des gravs bedoelt hij de diepte der zee. De heer antwoordde hem, dat is, onzes erachtcns, de heer verzekerde hem, door eene verborgene infpraek, van zijne aenftaendé opwekking. r HL ,, Op de laetfte vrage, was dit wonderwerk der Godhjke wijsheid betamende? kan men gegrond een bevestigend antwoord geven; nadien 'er wijze en gewichtige redenen voor dit wonderwerk waren," zodat het zelve alleszins Gode betamelijk zij. ,, De alleen wijze God heeft liet zo befehikt, dat de dode jona, tot aen den derden dag, in den buik van den visch, was opgefloten, op dat dusdoende het driedaegfche verblijv van christus, in het grav, éigènaertia zou worden afgebeeld. Het wonderwerk der op¬ wekking van jona, zo dat hij, door den visch, levendig op het droge wierd uitgefpogen, had zeer gewichtige einden, deels ten aenzien van den Propheet zei ven, deels met opzicht op de fchepelingen, deels met betrekking tot de inwoneren van Ninive» *• " De Propheet zclvs werd dus doende krachtdadig bemoedigd, tegen de zwarigheden, met welke zijn gezantfohap gepaerd ging, en tegen de vrees van vervolging en mishandeling, welke hij, uit hoofde zijner boetprediking, van de Niniviten te duchten had. 2. ,, De fchecpslieden konden, uit het zonderlinge verCihijnfel, dat dc zee terflond bedaerdc, zo dra jona was overboord geworpen, onbetwistbacr leren, dat de God van Israël, welken jona hun had bekend gemaekt, de Beftuurer van het gantsch Heelal zij. 3. Voor de Niniviten was dit wonderwerk een overtuigend bewijs, voor de Godlijkc zending van jona. Het kan zijn, dat eenige van de fchepelingen, nu 'onderricht omtrent den Godlijken last, met welken jona naer Ninive gezonden was, derwaerds gereisd en getuigenis gegeven hebben, van het gene zij, omtrent den Propheet, verricht hadden. Hoe het zij, dit wonderwerk is zekerlijk, op de eene of andere wijs, aen de Niniviten bekend geworden, gelijk de Heer jesus duidelijk te kennen geeft, wanneer hij zegt, dat jona den Niniviten tot een teeken gegeven zij. Matth. XÏI. Luc. XI." Wat de plaets aengaet, daer de visch, volgens Kap. II. 10, jona uitgefpogen heeft, 't was zekeriyk niet te Ni-  VERKLARING VAN DEN BIJBEL. Rf Ninivc, 't welk nier aen de Middellandfche zee, maer aen den Tigris lag. Veeleer beeft men, gelyk de Iloogleeraer e,ist, hier te denken aen ene kust van de Middellandfche zee, en mogelyk wel niet verre van Joppe, daer hij te fchéep gegacn was, of verder, het zy aen den Phamicifchen,Tyriïchen of Cilicifchen oever: alwaer men, tw'ec uureu noordwaerts van Alexandrettc , de rots vertoont, alwaer de visch geürand zou zyn. Leerredenen van den Heer j. b. bossuet, in zyn leven Bisfehop van Mecuix , Raadsheer des Konings in zyne Raadsvergaderingen en Orclinaris in zynen Staatsraad, enz enz. Drie Doelen. Uit het Fransen vertaalt: het eerfte door een Genootfchap Godgeleerden , en de twee laalflen door den Eerwaarden Heer r. brouwer , Rooimch Priester en Pastoor tot Noorden. Le Amfterdam, by F. J. van Tetroode. 1788. In octavo. Bv de afgifte van het eerfte Deel dezer Leerredenen, in het jaer 1783, hebben wy van dezelven gewag «remaekt, ah zeer wel ingericht ter bevordennge van ae Godzaligheid (*) , waer toe de Bisfehop ook alle de mterlvke plegtigheden en gebruiken der Kerke, als buiten dit inzicht van gene wezenlyke waerde , ten ernftigfte aengewend wil hebben. Zyn gemoedlyke en vuurige aendrang hiertoe maekt , dat ook deze twee latere Deelen , even als het voorige, met ene verftandelyke opwekkende {lichting doorbladerd en overwogen kunnen worden. De hoofdonderwerpen, hierin behandeld , zyn de volgende: Jezus Christus, als een voorwerp van Lt■ gemis.° De Godlijke oorfprong van den Godsdienst. Dc ontvangenis der Heilige Macgd, en 't gebruik dezer Leere __. Ter dier gelegenheid kant zich de Bislchop ooit wël byzonder, tegen het fchandelyke misbruik, dammen maer al te veel van het aenroepen der Heiligen m t aLgemeen, en van Maria in 't byzonder, met enige daertoe behoorende plegtigheden maekt, waer van wy onzen Lezeren een ftael zullen mededeelen, om hun de denfcwyze van den Bisfehop deswegens enigzins te doen opmerken, y/ol. C*) Zie Ale. irad. Lcttewf. V. D. bl. 320. N 3  174 j« b. eossdet Volgens zyn Leertrant heeft men , gelyk wy maer ëénen God hebben , zo ook maer óénen algemeencn Middelaar tc erkennen , die ons door zyn bloed verlost heeft ; en uit dien hoofde moet God in Jezus Christus het begin en 't einde van den Eerdienst zyn. dien men aen de H. Maegd en de Heiligen bewyst; en men moet hun voorbeeld navolgen , om hun tc behagen, en hunne befcherming te genieten. Dan, deze denkbeelden verliezen velen geheel uit het oog: men bid de Heiligen niet zo zeer om onderftand , tegen alle zonden cn ongeregeldheden, als wel om hunne hulp in de bezorging van waereldfche belangen ; ja , vleeschgezinde menfehen bedenken deswegens ene list, wacrover zich de Bisfehop vol vuurs dus uitlaer. ,, Geen hoop hebbende, God in hunne belangens over tc haaien , meenen zy de heilige Maagd en de Gelukzaligen gemakkelyker te kunnen beweegen, en in hunne begeertens te doen toedemmen, doori vlcitjiaj en loftuitingen, of met hun door herhaalde gebeden lastig te vallen. Denkt niet dat ik by vesgrooting fpreek: wy handelen met de Heiligen, als waren zy onze gelyken, die wy ons laaten voorftaan gemakkelyk te kunnen overhaalen door eenige Hipte gebeden, en door een vlytig eerbewys ; cn wy merken niet aan dat het gelukzalige Irienfchen zyn, die, gelyk davio zegt: (*) „ingegaan zyn in de kragtdadigheden des heeren :" dat is , in de belangens zyner Heerlykheid, in de neigingen zyner regtvaardigheid en ievcrzugt tegen dc zondaaren, zo wel als in die zyner goedheid en barmhartigheid.; ,, Zuilen dan, o god! d'ondankbaare menfehen uwe goddelyke weldaaden altyd misbruiken, zullen zy dan altoos zo verblind zyn, van hunne kwaaien door de hulpmiddelen zelve te verergeren ? Welke is immers die Godsvrugt tot de heilige Maagd, die men de Christenen ziet beoelfenen ? Zy fchryven zig wetten voor cn volgen ze na; zy leggen zig verpligtingen op, cn volbrengen'ze met nauwkeurigheid. Ondertusfchcn veriigten zy die, die God hun oplegd, cn overtreeden zonder (chroom de heiligde zyner wetten ; waardig inderdaad uier vrecfelyke vloek, die God door zynen Profeet uirfpreekt: ,, Wee u , uw eigen wil word in uwe vastendagen gevonden." Ppapom zegt de heer: „ Ik heb ccn afkeer van het rcuk- (*) Pf. LXX 16.  LEERREDENEN. 175 reukwerk. Myne ziel haat... uwe hoogtyden... het valt my lastig dat ik ze verdraage." Laboravi Justinem. (*) En inderdaad welk een Godsdienst! Wy meenen alles voor de heilige Maagd gedaan te hebben, wanneer wy haare heerlykheid verheven hebben boven alle Chooren der Engelen , en haare heiligheid tot het ogenblik haarer Ontfangcnis. Ik prys uw iever , myne Broeders, en ik weet dat haar waardigheid alle uwe begrippen zeer overtreft. Maar, indien de Erffmct u zo affchmvelyk is, dat gy dezelve in de heilige Maagd niet kunt dulden, waarom beftryd gy niet in uzelve de gierigheid, de eerzucht, de wellust, die 'er droevige overblyfzels van zyn? De eene is ongerust, om dat hy zyn Roofenkrans en andere geregelde gebeden niet volbragt heeft: de andere is angstig/wanneer eenige Ave Marias ontbreeken. Ik misprys bet niet, verre zy 't van my, my behaagd , in de oeffening der Godvrugt, eene godsdienftigc naauwkeurigheid. Maar , wie zoude het niet ondraagelyk vinden, dat geen van beide zwaarigheid maakt, dagelyks eenige der goddelyke geboden te overtreden, en zonder fchroom dc heiiigfte pÜgten des Christendoms te verwaarloozen? Elendfg bedrog, waarmede de vyand van 't menfchelyk geflagt ons verblind! Het beginzel van Godsdienst, te diep in 's menfehen hert geprent, niet kunnende uitrukken, maakt hy van het zelve, niet eene waare oeffening, maar een gevaarlyk tydvcrdryf, op dat wy, door dien fchyn bedrogen , zouden meenen, door eenige geringe naauwkeurigheden , aan dc wczenlykftc pligten van den Godsdienst te hebben voldaan. Houd op Christenen , u te laaten misleiden. Stierd uwe gebeden tot de H. Maagd, ik moedig 'er u toe aan. Zy zal u verfterken in de bekooringen, zy zal de zuiverheid, zo nodig, u verwerven; zy zal de bruiloftswyn voor u verkrygen, dat Is, of de liefde in al uw gedrag , of een nodigen moed in uwe neêrllagtigheden. Maar hoort wat zy op de bruiloft van Cana zegt tot de gene yoor wie zy gebeden heeft: „ Al wat hy u zeggen zal, doet het." Ouodcitmque aixerit vobis facitc. (f) Ik heb voor u gefproken , ik heb voor u gebeden; maar doet het geen hy u zeggen zal: het is op deeze voorwaarde dat gy de wonderbaare uitwerkingen myner gebeden zult ondervinden. Ik zeg u dan, (*) Jef. LVIII. 3. I. 13. 14- Ct) Join. II. *. N 4  17*" J. B. B0SSUET, LEERREDENEN. dan, myne Broeders, hoopt alles van maria; indien gy een vast voornecmen hebt alles te doen, wat jesbs u zal gebieden, en dit is het middel, dat zy zelve u vooriVhryft." De verdere Leerredenen, in het tweede Deel, gaan over de noodzaaklykhcid der Boetvaardigheid, de waare bekeering , en hebben ten onderwerp de geheimenis der geboorte van onzen Zaligmaker: waarop in het derde Deel een vyftal van Leerredenen volgt over de geheimenis der befnydenisfe onzes Zaligmakers, cn verder ene Leerreden op de heilige Kindsheid van onzen Verlosfer, cn ene over de kejmerken der twee Verbonden van MOSES cn CHXISTÜS. In de volgende Leerredenen handelt de Bisfehop inzonderheid, over de Boetvaardigheid en Communie; de vermenging van- het goede en kwaade, mitsgaders tic afzondering der Rechtvaardige van de Godloofe; de waardigheid der Armen in dc Kerk, en den plicht der Rykcn te hunwaards; de nuttigheid van het Lyden, de voordeden der Godlyke Wellen, en laatstfyk dc 'boetvaardigheid; welke hy, by gelegenheid der vieringe van een Jubelfeest, ten fterkfte aandringt, uit dc overweging van de aanhoudendheid der Godlyke Genade, die echter op ene halftarrige verfmading ten einde Haat te loopen; het welk hy onder anderen in dezer voege uitdrukt! „ liet is reeds lang dat gy 5, met God twist,wie van beide het zal winnen,gy niet „ zondigen, of hy niet vergeeven; uwe boosheidbeftryd ,; zyne goedheid; eindelyk zal hy u de overwinning laaten. O fchriklyke eii doodlyke overwinning! Waar j,, door wy, zyne barmhartigheid ten einde gebragt het> ,, bende, onvermydelyk in de handen van zyne geftren„ gc Rechtvaardigheid zullen vallen." Tweetal Leerredenen door f, serrurier, Predikant ie Amflcldam. 'Tc Awfteldam, by J. Wesfing Wz. cn D, en J. Tol, 1788. In gr. Sw, 152 bladz" ■r-|e eerfte dezer Leerredenen hoeft zvn Eerwaerde uit^ gefproken, by zyne intrede als Leer'acr in de Gemeente ie Amfterdam . wanneer hy, naer acnleidlng der ovcrweginge der predikinge van Philippus te Satüaria, volgens Hand. VUL 5, zich inzonderheid bepaclde tot het ontvouwen W\ voorname Werk eens Dienaers van het Eu-  F. SERRURIER, TWEETAL LEERREDENEN. 17? Euangelium, om naemlyk Christus te prediken; en de wvze op welke hy zulks behoort te verrichten. — Ia de tweede viert hy de vreugderyke gedachtenis van zynen'vvf-en-twintigiarigen dienst m deze Gemeente; by welke gelegenheid hy aenvanglyk doet zien, hoe Paulus, naer luid van i Cor. VI. 11-13, ^ Connthers trachtte te overreden van zyne ongeveinsde toegenegenheid en blakende zucht tot hunnen, welftand, cn 't 'er op toelei, om, in wederkeerige vergelding, hunne genegenheid tot zich uit te lokken en te vermeerderen. Op de overdenking hiervan laet zyn Eerwaerde gepast volgen ene beschouwing der gezindheid, welke tuskhen Leeraers cn Gemeenten plaets behoort te hebben, zal het wel gaen, en zullen hunne wederzvdkhe belangen bevorderd worden: waertoe wederzydkhc liefde en den Leeraer en de Gemeente moet bezielen. En van deze met. oor¬ deel behandelde onderwerpen maekt de Eerwaerde Serrurier telkens een gefchikt en leerzacm gebruik, met betrekking tot zyne byzondere omftandigheden. Leerreden over Joan. V. 35. Ter gedachtenis van wijlen den Wel Eerw. zeer gel. Heere louis serrurier, Predikant te Arnhem , door deszelfs Vriend en Ambtgenoot, ahasuerus van den berg. Te Arnhem, by J. Nyhoff en W- Troost, 1789. Behalven de Opdragt enz. 58 bladz. in gr. 8vo. Tjet getuigenis door Jezus van Joannes den Dooper XI gegeven, mitsgaders zyn oordeel over het gedrag der Jooden, omtrent dien uitmuntenden Leeraer, en deszelfs* leer, Hy was eene brandende cn lichtende kaerze, en gy hebt ulieden voor eenen korten tyd in zyn licht willen verheugen, word in deze Leerreden op ene beknopte wyze voldoende ontvouwd. En de Eerwaerde van den Berg bedient 'er zich eigenaertig van als ene toeleiding tot ene gedachtenisreden van zynen Vriend en Ambtgenoot L. Serrurier; welke in den bloei zyns levens, in den ouderdom van ruim 34 jaren, na flegts ongeveer zeven jaren zyn dienstwerk als'Leeraer in de Arnhcmfchc gemeente waer* genomen te hebben, het tydlyke met het eeuwige verwisfelde. Het character van dezen overleden Leeraer, die den roerti yan geleerd, deugdzaem en alleszins volyverig N 5  lfS A. VAN DEN BERG, LEERREDEN, in zynen arbeid geweest te zyn, weggedragen heeft, word : hier op ene treffende wyze, zonder op gefnuikte vleitael, met ene natuuriyke ongedwongen voordragt, treffend ge- : fchetst; cn 't overige der Leerreden behelst een wel 'ingericht voorftel ter onderzoekinge van 't gebruik, 't welk de Gemeente van zynen dienst gemaekt heeft; met ene ' opbeurende troostreden voor hun, die zich over het ver- ' lies van dezen hunnen hooggcagten en geliefden Leeraer ] beklagen. Behalven de Opdracht'dezer Leerreden aen 's Mans Weduwe, in welke de Eerwaerde yan den Berg haer troostryk aenmoedigt tot een aenhoudend gelaten gedrag, is 'er nog bygevoegd ene aenfpraek van den door 's Mans dood verrasten en fterk aengedancn E. M. Post aen deze zyne Vriendin;welke hy, in'harcn toeftandj dien hy met een medelydend gevoel afmaelt, terwyl hy het voortrcflyke van zynen overleden Vriend nadruklyk opmerkt, door zyne troosttael tracht op te beuren, om, te midden harer droefheid, haer zelve en haer kroost Gode aen tc bevelen, en onwankelbaer op hem tc vertrouwen. ' „ Mij zal," zegt hy ten bcfluite, ., Mij zal zijne ge„ dachtenis eeuwig dierbaar zijn. Nog dikwijls zal ik ' „ mij zijn gelaat, zijnen geest, voor mijne ziel herroe- „ pen, zijnen ijver, zijne bedrijven nadenken; wee- i „ moedig de plaats aanzien die hij ledig liet, en ftaren ■ „ op het graf daar hij rust, daar zijn zwak, zijn 1 „ vernederd lichaam gezaaid is tot onfterfelijkheid en \ „ kragt. En meer nog zal ik mij een zijner laat- „ fte lesfen gedurig herinneren: cn — tellen mijne da- ; „ gen. Dit deed hij, en een vroege dood verraste \ „ hem niet," Le Godsdicnflige. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1783. In gr. 8vo. 141 bladz. TTme verzameling van Godvruchtige overdenkingen, die ' *-* ten onderwerp hebben, de Natuur, de Waereld, den Dag des Heeren en het Zelfs-Onderzoek, welken met ene opwekkende ftichting gelezen, en met vrucht ter dacdlyke betrachtinge wcrltftellig gemaekt kunnen worden: waer van de volgende befpiegelingen , rakende de onzekerheid van ons leven, in dezen ter proeve kunnen ïlfek* ken. Steunt toch niet op uw leven, daar het zo vol onze-  SE GODSDIENSTIGE» 179 zekerheid is. Men fpreekt van toekomende dagen, wat zegge ik! van wceken, maanden en jaaren; en ach! wie verzekert ons dat het volgende oogenblik niet het laatfte onzer ademhaaling zijn zal? Wij draagen glad ijs in onze handen, 't welk, hoe vaster het gehouden wordt, hoe eer het begint te fmelten. En wat toch z'fn de fteunpijlaaren van ons leven? Zijn deeze Gezondheid? Frisfche Jeugd of Sterkte ? ■ Ach! wat is Gezondheid ? Zij is eene ligt verwelkbaare Bloem (d): zij is eene ontftooke toorts, die, bij iedere beweeging van de lucht, kan uitgebluscht worden. En wat is Sterkte? Wat anders dan een teedere bloesfem, welke menigmaal verwelkt in het volfte van zijn fchoonheid " dikwijls verzengd of verdroogd , eer hij nog afvalt. -—■ Het Leven is een droom! Den langstlevenden, ja eeuwen achter een geleefd hebbenden fterveling, kwam .'het als zo veel oogenblikken voor. ~—— 't Is een Waterbel, die ongevoelig verdwijnt. 't Vliegt fneller als een fnelvliegende Arend, tuk op roof. 't Gaat door als een Weeversfpocl (bj. Voorbij als een fchaduwe (c). „ Wij bewoonen" (zegt een fchrandere Oosterling) „ leemc huizen , welker grondflag in het ftof is" (dj. , Wij worden verbrijzeld door de motten (e) , van den ,, morgen tot den avond worden wij verbrijzeld." Zonder dat men 'er acht op geeft vergaan oiize dagen (ƒ). I De Mensch, hoe vast hij ftaat, is niets! Het is maar een Hip , 't welk wij leeven , ja nog minder dan een Hip (gj ! Hoe gezwind draai* dc Weeversfpocl, die ons doodkleed Weeft! ■ Wij weeten niet, hoe ras ons eene ziekte kan overvallen eene verdriete¬ lijke fmarte ons folteren, en beide kunnen zij fnellijk uitloopen op onze eindelijke ohtfloopingi —— Wij wandelen , o ontroerende gedachte ! wij wandelen aan den oe ver van Dood , Opftanding cn Oordeel! Och gingen wij, als wijze Maagden, met onze lendenen opgefchort, met onze lampen voorzien en ontftooken, in een ftaat van geduurige bereidwilligheid , wachtende op de komst des hemelfchen Bruidegoms ! Maar zijt gij, gelijk deeze Maagden, op uwe hoede, tegen dat geducht aannaderend tijdftip ? Bekommert gij uzeiven om alles tegen 00 Job XIV. 2. Pf. ClU 15- (b) Job VII. 6. O) I Chron. XXIX. '5 ld.) Job IV. 19 00 Job XIII. 28. (ƒ) Pf XC. 9 {g} Dit is in'navolging van Sencca.  l8o DË GODSDIENSTIGE. gen zijne komst in gereedheid te brengen? —— o Neen! Een Ojevaar aan den Hemel weet zijn gezetten tijd: een Tortelduive, een Kraan en Zwaluwe neemen den tijd hunner nankomfte waar (li) : de jongskens van deeze Vogelen beletten zelfs de volftrekte noodzaakli kheid om het land van hunne gebourte te verlaaten, en zich op reis te begeeven, om zachter Gewesten op te zoeken. — De Mieren hebben geen Geleider of Overften — geen Opzichter of Ambtman — geen Gebieder of Heerfcher, en nogthans bereiden zij hun brood in den Zomer, en vergaderen haare fpijze in den Oogst (ij. Maar gij hebt deeze allen, en echter verwaarloost gij den tijd der bezoe- kïnge ! Gij hebt het nooit dwaalend woord van god, om u te geleiden! Zijn altijd waakend Oog om op u te zien! Zijn hoog bevel tot uwe beftuu- ring en opwekking! en, ondanks dit alles, bezielt n een onvergeeflijke onverfchilligheid, daar alle mogelijke vlijt, ter uwer behoudeuisfe, volltrekt moest aangewend worden. Wordt uw geheugen wakker door deeze erinneringen ? Scherpt uw Geweten zijnen prikkel? ó! Al te lang hebt gij uwen rug gekeerd naar de hemelfche Landftreeken, en van de Gewesten der cindelooze Gelukzaligheid uwe trceden verwijderd! Bepaal u niet langer aan het Tijdelijke! — Waardeer de Waereld als een enkele Stip, 'bij het Rijk der Eeuwigheid, en verhef u tot de Bron cn Oorfprong aller Wezens! Buig u ootmoedig voor zijnevaaubidlijke Goedheid! ■ Open uw mond, al is het met afgebroken fnikken, cn fmeek: ,, Alvermogende God! weerhoud mij van het naarjagen der " fchaduwen cn fchimmeu! Doe mij, ó Volzalige! " u alleen r.ankleeven! Leer mij, door uwe genade, den " weg bewandelen, naar het Koningrijk van Immanuël, " den Zoon van uwe liefde! Mogten, na maate " mijner aannadering, deszelfs fchatten zich openen voor " mijn gezicht! —-—- Alle deszelfs heerlijkheden fchitte- " ren in mijne oogen! mogten mij eenige geuren " toewaasfeinen van de allerliefelijkfte vreugdebergen en " hemelfche ftranden! Maar vooral, o gij eeu- " wicre Geest! beadem mijne ziel, door uwe overtuigende " en vertroostende invloeden! Houdt nooit op in " mime zeilen te blaazen, en mijnen voordgang fpoed te " „ gec- (ji) Jeu VUL 7- CO Spr. VI 7 > S.  DE GODSDIENSTIGE. l8* Keven , tot 'dat ik aankoome , in het zalige Gewest, " S den Koning, den Koning van genade en heerlijkheid, hï alle zijne onuitfpreekelijke Schoonheid, aanfchouwen " m Uwe ?oope zij gedmuïg op den leevendigen God die n nllj dhi-Srijklrjk verleent om te gemeten, en leg u «lven tot eenen fchat, een goed fondament, tegen het toekomende,' op dat gij het eeuwig leven verkrijgen Soo° (7V De jonge Leeuwen, rijke en magtige menShen lijden armoede*; maar die den Heere vreezen hebben S S aan eenig goed! God, de Algenoegzaame , Enk1en niet maar alleen het noodige , die genade , wSoor het harte verfterkt wordt f»; maar ook het oveSloedige waardoor de ziel als met fineer en vettigS3 wordt, en, haare.Schatkamers vervuldworden met duurachtig goed en gerechtigheid («>' 'ó Dierbaare Zaligheid! Welk eene blijmoedigheid be- rt&ïiw Welk een verrukkend vooruitgezicht! — w iwfe. riik Frfde'el! Laat de Aarde vergaan; K v^^e;»!^ nedervallen, en deeze Wac^^pEsTen - oogetoogen verheft de Ziel en beurt zich ^^SaSffft^fi befehonwt zij haar gewin fnP^e verwoesting; ia ontvliegt haaren Kerker; wordt op gn^SWi&mél gectragen, en verkrijgt het eindede Geloofs, dc Zaligheid! Wiens nieren verlangen n et n zijnen fciioot? — Wie wenscht met, en zegt ■ miine ziele fterve den dood van zoo eenen? 6 Dood 1 sift.Pr. vffflisd éèvbelen, door aan u te denken? ö f,T^e^ vSLt maar ftaan wederom op ! Wij ontTvtiwm onze kluisters, en vestigen ons m .die Waereld, IS hei bloeijcndcEden voor onze oogen verwelkt De Dood fchenkt ons meerder dan m Eden verlooren Serdt' 'Acht wanneer zal ik geheel aan de IJdelheid, de Ellende.en den Dood fterven^ ™ Wanneer zal ik voor eeuwig leeven? —; - vvant aic aen wiug Gods doet blijft, en zijne verlustigingen blijven tot m de eeuAvigheid (0) ! Leeft (o) 1 Joh. ll 17.  l82 de godsdienstige, Leeft hier zoo, als ge zult verlangen, Geleefd te hebben, als ge fterft. De goed'ren, die gij hitr verwerft, 't Gefchen!c van 's menfehen hand ontvangen, JMets, dat u ilervend vreugde biedt; Die goed'ren zijn uw goed'ren niet (*)." (*) Daaglijkfche verkeering met God. II D. pag. 174. Handelingen van het Genootfchap, onder de Zlnfprcttk'. Servandis Civibus. Xlllde Deel, zde Stuk. Te Am~ flerdam, by P. Conradi. 1788. In gr. %vo. 491 bladz. De twee Verhandelingen, iri dit Boekdeel voorkomende , zyn op denzelfden leest gefchoeid als de twee voorgaande, over het zelfde onderwerp. (*) De Verhandeling van den Heer terne komt ons voor met oordeel en practifche kennis gefchreven te zyn , terwyl de Heer folkersma, in zyne Verhandeling, met weinig oordeel én met eene verveelende wydloopigheid , alles byöén geflansd heeft , wat hem maar eenigzins in zyn kraam fcheen te pas te komen. Hiervan zonden wy een menigte bewyzen kunnen bybreugen ; dan wy oordeelen zulks onnoodïg , en verwyzen den verftandigen Leezer flegts tot de ècrflt AfdeeUng , welke honderd- en zeventig bladzydcn beflaat , en welke niets behelst , dan eene nuttelooze optelling van die zclfftandigheden , die tot de keuken en kelder behooren , en die in alle Materiae M'cdicac te vinden zyn, en waar onder veele, die men thans op goede gronden verworpen heeft. Het Genootfchap houde het ons ten goede, wanneer wy van oordeel zyn , dat deeze laatlle Verhandeling , zonder eenig nadeel, wel ongedrukt had kunnen blyven. ' Ten minften wy zouden niet zo gereedelyk met het Genootfchap durven beweeren , dat dezelve doorwrocht zy , en dat 'er eenige fcelangryke Waarneemingen in voorkomen. ■ (*) Zie Nieuwe Algem. Vaderl. Lctteroef. III D. I St. bl. 336. Re-  M. j. zuidhof , rekenkundig mengelwerk. 183 Rekenkundig Mengelwerk, door marten jellen zuidhof , Correspondeerend Lid van de Mathematifche Genootfchappen te Hamburg en Amflerdam; Leermeester in de Wiskunde , Muzyk en Hoogdnitfche Taal te Groningen. Te Groningen, by L. Huyfiugh. 1789. In gr. 8vo. 112 bladz. Dit Mengelwerk bevat 1) eenige voorbeelden van Examens voor Schoolmeesters, 2) eenige uitgelezene Voorftellen , 3) de Juliaanfche Periode , en 4) nog eenige voorftellen tot oefening : wordende voorafgegaan door eene voorrede, en eene lyst van alle de thans in leven zynde Leden van het Hamburger Genootfchap der Mathematifche Wètenfchappen: welke laatfte den lezer weinig nut aanbrengt, om dat veele dier leden hem onbekend zyn , doch wier mcdedeeling den Autheur echter, door de wetten van dat Genootfchap, geboden is. . Het was geenzins het oogmerk van den Autheur, om , ten opzichte van het eerfte gedeelte dezes Werks, eene juiste bepaaling van het Examen eens School- of Rekenmeesters te maaken: neen, hy wilde alleen onkundige Examinatoren, of Gemeenten, die dit werk moeten verrichten , eenige handleiding geeven , om dit op eene gefchikte wyze te doen. Doch, of het opgeeven van een tamelyk getal Voorftellen; en daar onder zulke Voorftellen , die, hoe nuttig en. gepast zy ook den kundigen fchynen , zodanige Examinatoren echter als wonderen moeten voorkomen, vooral, wanneer zy algebraïsch zyn: of zulk éene opgave \ zeggen wy , voor foortgelyke onkundigen eene handleiding moge heeten , kunnen wy nog niet gelooven; nadien ze, ondanks dezelve, over de kunst nog niet anders kunnen oordeelen , dan als de blinden over de kleuren. 1 Wat de uitgelezen Voorftellen aanbelangt, deze zyn meest van m. wïlkens , h. friesbnborg , en andere Oostfriefche Autheuren, ontleend,en worden in dit Mengelwerk voornamenlyk medegedeeld, 1) om hen te E-mbden eene nagedachtnis te ftichten, nadien hunne Werken uitverkogt en byn.a in vergetelheid fchynen te zyn; 2) om ze uit de oude Oostfriefche taal, met verbetering van eenige feilen en de bygevoegde Antwoorden, in het Nederduitsch te hebbenden ten 3) daar door in ons Vaderland  Ï&4 U. J. ZUIDHOF land meer bekend te doen worden, cn ten 4) aldaar tot Ma-dellen der oudheid te verftrekken om in de nieuwe Voorftellen, aan den eenen kant, het overtollige der ou« den te leeren myden; cn aan den anderen kant, ook niet al te zeer tot het werkelooze over te liaan. Welke laatfte eigenfehap , men zeker niet al te veel moet bezitten, om liet volgend voorftel , en anderen van dien aart, uit te werken. „ Iemand begeert te weeten, wanneer het Pafchen zyn zal, in den Jaare , als de Zonnecirkel, van Christus geboorte af, radix Tetradecakismyriochiliedyacofwenneacontagbnalis -uit: 2335491-22'maal omgcloopen heeft; en de "Zonnecirkel juist de fom der beide waare hecatonigonaalwortelen uit xs. —yx4. + -jx1. + iix*.—56a- — 60 bedraagt; insgelyks., wanneer men de naaste nieuwe Maan na Pafchen zal hebben, alles naar den ouden Jlyl ?" Zulk een Voorftel zou mogelyk, in' de: Examens, geene mindere proeve van Spelkunde dan van Rekenkunde opleveren. Behoeft men zich nog tc verwonderen, dat een der Tydgenootcn van • dien Autheur ccrlyk genoeg was , om zyn werk een Stelkunflig doolhof (l.abyrinthus Al~ gebraej te noemen ? ' In het derde gedeelte dezes Werks-.vindt men vcrfeheidene Voorllclkn' ,'• raakende het- bekende tydperk , welëer door joseph scaligf.r , Hoogleeraar te / eyden Uitgevonden. 'Het gewoöne Zonnejaar;, 365 dagen 5 uureri en 49 min tinten inhoudende , docli door jui.ius cksar op • -3-654 dag bepaald zynde, zo verkrygt men de zogenaamde ffuliaanjchc Periode van 79Ö0 Jaaren , wanneer men e8 Jaaren j of een volkomen Zonnencirkel, vermenigvuldigt met 19 , een volkorncn Maanencirkcl, cn het komend getal met 15, of dc zogenaamde Roomfche IndiSlie : welke Periode- hier door verfcheidene voorbeelden wordt'toegepast. Wordende het Werk zelve, door eenige Voorftellen uit Hoogduitfchc Autheuren , en van den Schryver zelve, belïoten. Eene lyst ' van 'Drukfeilen , welke in des Schryvers rekenkundige-byzonderheden , (voorheen -door ons beoordeeld (*)) zyn ingeflopèn, en welken zekerlyk den nawerkers vry wat moeite te vergeefs gekost hebben; heeft, ons opmerkzaam gemaakt, op zeker foort van vlyery, die men by geene VViskunftenaaren zou verwagt hebben. Door (*) Alg. Vaderl. Lm. D. I. bl. 270..  rekenkundig mengelwérk. i%3 Door aan onze gewoone letters a, b, c, enz., bepaalde getallen, i, 2, 3, enz., toe te liaan,, en daar dan mede, volgens de gewoone rekenwyze, de zogenaamde vier Spetiën te bewerken': heeft de Autheur ook in zeker voorftel (*) begeert : dat men van eybhcdwlgq pdblbclmxpccx af zou trekken, Den grooten Wiskonflenaar ; wanneer 'er Amoldus Êastiaan idrabbe zoude overblyven. Jammer is het, dat men hier eerst den grooten Wiskonfltnaar af moet trekken , wil men een' goeden zin bekomen : en men daar te boven , tesen het oogmerk aan, den man dus doende vernederd, nadien men "" den grooten Whkonflenaar met /.moldus Basliaan Strabbc vereenigende , een brabbelwoord zal verkrygen, dat geen fterfling kan uitfpreeken. War.neer zal men eens ophouden des menfehen eedlen geest, met zodanige kunstltukjes, te verpynen, die geheel geen, ten minftcn zeer weinig, nut kunnen hebben ? (*) Rekenk. Byzondsrhede?i, bladz. 125. JVysgeerige Bcfpiegelingen over de Grieken, door Mr. de pauw. Uit het Framch vertaedd. In twee Deelen. Eerfle Deel, te Deventer, by L. Leemhorst, 1788. tehalven de Voorreden, 445 bladz. in %vo. T%e Heer de pauw zal , door zyne voorheen uitgege3LJ ven Werken, by een goed gedeelte onzer Leezeren reeds meer of min bekend zyn. In dezelve vertoont hy zich doorgaans als een man van uitgeftrekte beleezenhcid, van eene vlugge verbeeldinge , van een fchrandcr doorzicht , en recht bekwaam, om, door eenen aangenaamen fchryftrant, de gemoederen in te neemen , en te leiden naar zyn welgevallen. Of zyne gedachten en voorftellingen, by een naauwkeurig onderzoek , de proef van een gezond oordeel altoos kunnen doorftaan, is eene vraag, welke wy hartelyk wenschten even zeer tot zyn voordeel te kunnen beantwoorden. Dikwyls heeft men opgemerkt, dat zelden alle zielsvermogens "in ecnig mensch eenen. even hoogen trap van volkomenheid bereiken. Daar de verbeelding zeer- leevendig en werkzaam is , zal zy het oordeel wel eens voorby loopen, en zich de zaaken voorftellen , niet zo als zy waarlyk zyn , maar zo als zy moesten weezenom met haare vooraf aangenomen denkbeelJV. DSBï-.fJ. alg. ljbtt.no. 5. O den  iS6 DE f AU W den te ftrooken, en aan haare bedoelingen te beantwoorden. Men meent dan klaar en duidelyk dingen te zien, welker geheele beftaanlykheid fomtyds twyJTelachtig is, en welke, ten besten genomen, van alle kanten omringd en bedekt zyn met ondoordringbaare nevelen. Wy durven niet verzekeren, dat de Heer dr pauw van dit gebrek volkomen vry is , en de begeerte tot het zonderlinge fchynt hem wel eens te vervoeren buiten de paaien van het waare en redelyke. Hy heelt dit gemeen met veele anderen. De zucht tot kennis , tot eigen onderzoek , en tot onderrichting van den evcnmensch , hoe loflyk in zichzelve, kan wel eens ontaarten en everflaan tot eene gevaarlyke drift , om overal iets nieuws , iets dat niemand te vooren ooit bedacht had, te willen zien of zeggen. Die drift heeft , misfehien , ruim zo veel aanleiding gegeven tot verfcheidene Hellingen van fommige hedendaagfche zogenaamde Wysgeeren, als eenige andere oorzaak. In Hukken van befpiegelinge , zal men mogelyk zeggen, valt het juist zo bezwaarlyk niet voor iemand , die met eene leevendige verbeeldingskracht begaafd is , iets vreemds uit te denken , wanneer hy niet zeer naauwkéurig onderzoekt, of het geene hy voordraagt den toets der waarheid kan doorftaan. Moeiiyker fchynt het te moeten zyn , iets nieuws te brengen in het verhaalen van gebeurde zaaken, welke men niet anders kent dan uit de befchryvingen der Ouden ; befchryvïngen, welke door duizenden voor ons gelezen en overwogen zyn. Maar ook hier kan men zich wel ongegronde verbeeldingen vormen ; tot ftaaving derzelve uit enkele gezegden' der oude Schryveren veel meer trekken dan zy bedoelden ; aan het geene zy alleen by eene byzondere gelegenheid zeiden , eene algemeene toepasfing geeven; vergrootende uitdrukkingen van Redenaars of Dichters in eenen letterlyken zin opvatten; de ftelliugen, of verrichtingen , van éénen , of weinigen, aanmerken als de heerfch'endc gevoelens en doorgaande handelwyzc eener geheele Natie. Eene kwalyk beftuurde verbeelding is dikwyls alleen genoeg om dit alles te bewerken ; en hoe veel meer zal het gebeuren, wanneer die verbeelding nog nangeftookt wordt door eerzucht , voordeelige gedachten van zichzelven, en begeerte om zich van anderen te onderfcheiden. De zamengevoegde werking van alle deeze oorzaaken fchynt den Heer de pauw meermaalen van het rechte fpoor te hebben gedrongen, en gemaakt, dat Bten,  WYSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. l$f men , onder veele fraaie aanmerkingen en fchrandere waarneemingen , ook eene menigte van onverdedigbaare Hellingen, van gewrongen uitleggingen van oude Schryveren, aantreft, welke, in ycrfcheidene opzichten, zyn Werk ruim zo veel naar eene fraai uitgedachte Roman, als naaf eene weezenlyke befehryving van het oude Griekenland, ■doen géiyken. Jammer is dit in een Werk over een zo fchoon onderwerp. IVysgeerige Befpiegelingen over een Volk , het geen , zo veel ons bekend is , allereerst de Wysgeerte, Kunlten cn Weetenfchappen, tot eenen hoogen trap van volmaaktheid heeft opgevoerd ; een Volk , welks Werken in vervolg van tyd zo veel toegebragt hebben tot befchaaving van geheel Europa ; dat zo zeer uitmuntte door zyne (taalkundige inrichtingen, zyne Wetten , zyne Krygskunde; Wysgeerige Befpiegelingen, over zulk een Volk gefchreven, door eenen man van kundigheid cn gezond oordeel, met bezadigd overleg, met bedaarde liefde tot de waarheid , en gemaatigde begeerte om de oorzaaken der vcrfchynfelen te vinden daar zy kunnen opgefpoord worden , met bezeffinge en erkentenisfe, dat, in veele gevallen , dit , na verloop van zo veele eeuwen , onmogelyk is , zouden een allerbelangrykst 'Werk kunnen uitleveren , en niet alleen aan veele verhaalen der Oudheid licht byzettcn , maar ook den geest des Leezers verryken met eenen fchat van de nuttigde kundigheden. Na zo veel gezegd te hebben, zyn wy gehouden eenig nader verllag te doen van het Werk , het geen ons tot het voordraagen deezer bedenkingen aanleiding heeft gegeeven, en, terwyl wy den Heere de pauw gaarne den verdienden lof toezwaaijen , te doen zien, dat wy niet zonder reden hem' gewigtige misïlagen te last leggen". Rechtvaardigheid jegens den Schryver, zo wel als jegens onze Leezers, verplicht ons hier toe. Dit Eerde Deel , dat thans in het Nederduitsch het. licht ziet, bedaat uit twee Stukken, welke te zamen vyf Afdeelingen bevatten: elke Afdeeling is weder gèfpHtSê in mindere gedeelten of paragraapheh. Vooraf gaat eene Voorreden, in welke de Schryver fe-4 den geeft, waarom hy in deeze Befpiegelingen zich voor-* naamelyk bepaale tot de Athenienfers. De Ladedaeftto* niers, enkel in den oorlog leevende, hebben nimmer iets toegebragt tot de ontdekking van eenige kunst , of tot de bevordering van eenige wéetenfehap. De oüde O a Ef cf-  i88 Dn pauw Etoliers ., fpraken wel de taal der Grieken , maar hadden dc zeden der barbaren , en zo veele woestheid in hun karakter, dat men hert vergeleek by wilde bees- ,, ten, vermomd in de gedaante van menfehen De Romeinen alleen hebben hen kunnen beteugelen; 5, cn in dezen vonden die geduchte urulkroovers andere ,,-ftruikroovers , waar voor zy moesten bukken." — De Thesfaliers, altoos onder elkander verdeeld, ,, had„ den het hoofd vol van hunnen adel, en dachten nim,, mcr aan hunne onwectendheid. De landbouw was by ,, hen een verachtelyk beroep: .... men befchouwde zelfs de fraaie kunlr.cn als handwerken., welke ftrekren om het aanzien der genachten, en den roem der natie, te bezwalken." De Arkadiers ,, hebben „ mede niets van belang kunn n uitvoeren , om het licht ,, in Griekenland fpoediger te doen opdaagen 5, Een orivruchtbaare, bergachtige cn tot den landbouw „ ongefchikte grond noodzaakte hen den herderlyken lec„ vens':and tc aanvaarden , welke nergens ter wereld voor dc befchaaving , en de beoeffening der kunlten voordeelig is geweest, dewyl dezelve ontaardt in een zwervend cn lui leeven , 't welk weinige begeerten en behoeften mede brengt. -—-—- Argos, Korinthen, SicTon , Rhodus, Eglna, cn andere eilanden van den „ Archipel . . . bragtcn het ver in fommige kunlten , „ welke blootelyk tot vermaak dienen, zo als de Beeld,, houwkunst en Schilderkunst (i) : maar Athenen al,, leen had lchoolen voor de Wysbegeerte , en koude ,, ook alleen dezelven in ftand houden, enz." De Schryver verklaart , dat deeze redenen hem bewogen hebben , zyne aandacht meer byzonder te vestigen op dc Athcnicnfers , dan op de overige Grieken, en geeft in de volgende woorden bericht van zyn oogmerk: Ik „ zal de deugden van dit volk aan den dag leggen, zonder dc gebreken van hetzelve te bedekken: want myn „ oogmerk is niet eene verzameling van Griekfche Oud„ heden te maaken, zo als ieder verzamelaar kan doen; 5, maar een aaneengcfchakeld en beredeneerd werk te gees, ven, vry van alles wat wonderbaar is , en waarin de zaa- De Schryver had hier toch wel mogen erkennen, dat de Rhodiè'rs g:oote mee-ters waren in de Zeevaart , en dat men hun het eerfte zamenftel van zeerechten heeft tc danken.  wvsgeerige bespiegelingen over de grieken. 1s9 „ zaaken naauwkeurig onderzocht worden, voor dat zy „ in den rang der gefchiedkundige waarheden worden „ toegelaatcn." Of hy altoos hierin zyn woord gehouden hebbe, zullen wy nader zien. Dc eerfte Afdeel'mg , om tot het Werk zelve over te gaan, heeft tot opfchrift : Over de Athenienfers, cn de eerfte Paragraaph behelst Algemeene Aanmerkingen over dat Volk. Deeze Aanmerkingen zyn flechts twee in getal; de ééne betreft den fmaak der Athenienfers voor liet iandleeven , waarvan in het vervolg mcermaalcn wordt gefproken; de andere is, dat, onder dit Volk , de lichaamlyke fchoonheid meer den jongelingen dan der jonge dochteren was ten deel gevallen. By deeze gelegenheid geeft de Schryver terftond een Haaltje van de vrylieid, welke hy zich aanmaatigt, of liever van de onnaauwkeurigheid, aan welke hy zich fchuldig maakt, in het aanhaalen der Ouden. „ Schoon dit verfchynzel, (leezen wy,) ook in „ fommige nabuurige ftreeken zichtbaar plaats had, ver„ zekert aescuines echter, dat bet fchoonife in de overige Grieken niet kon haaien by het fchoonfte der Athenienfers (*)." Ondertusfchen zegt de gemelde Redenaar, ter aangehaalde plaatze, niets anders, dan dat eenige jongelingen , van welken hy fpreekt, ,, de fchoonften waren niet alleen der Athccnfehe burgeren, maar „ ook der Grieken." Hoe veel verfehilt dit! Volgens de aanhaaliug van den Heere. de pauw , hadt het eerder moeten zyn, niet alleen der overige Grieken, maar zelfs der Athtenfche burgeren. En ongelukkiglyk zegt de Redenaar juist het tegendeel. In dc tweede Paragraaph , bl. 4, vinden wy eene Befchryving van Altica. De driehoekige gedaante des lands; de bergachtige oneffenheid van den grond ; de van het gebergte ftroomende rivieren en afftortende watervallen; bet gevoelen van pla' to , aangaande de veranderingen, welke het land eertyds door watervloeden ondergaan had , .welk gevoelen de Schryver niet verwerpt; de meerdere vruchtbaarheid van deszelfs Noordelykfte gedeelte ; het gebrek aan hout, gïooteudecls ontftaan uit het bewerken der zilvermynen; de gefchiktheid van den grond tot de Vcehoedery ; deszelfs ongefchiktheid tot den Landbouw, welke met zwaare onkosten ecnigzins verbeterd werd (2) ; de onafhan- gc- (*) Aëschïnes, contra Timarclmm, pag. 158. Eöif. Reisk. iyt) Men zoude over de aanhaalingen van dey.osihenes, welO 3 ke  19e» DE pauw gelyke Dorpen , a>7««< geheten , welke eerst de bewooners van Attica bevatten , terwyl de Stad Athene niet meer was dan eene verzamelplaats, tot raadpleeging over de algemeene belangen, na dat alles zich tot éénen Staat had gevormd , maaken den inhoud uit. De derde Paragraaph, bladz. 16, loopt over den fmaak der Athenienfers voor het Landlceven. Zy werden, evenwel, ten tyde yan den Peloponneüfchen oorlog, genoodzaakt zich na de Stad te begeeven, terwyl pericles het platte land , het geen hy verwaarloosd had van vestingen te voorzien , den vyand ten besten liet. By deeze gelegenheid fchryft de Heer de pauw, bl. i8, ,, Nimmer, zegt ,, THUCYDiDiis, maakt eene volksverhuizing akeliger ver,, tooning, en nimmer verlieten landlieden hunne velden ,, met grooter droefheid. De wooningen, welke zy daar „ gebouwd hadden, wonnen het in fraaiheid van gedaanf j te, en in rykdom van huisgeraaden , verre van de hui„ zen te Athenen; zo als uit het getuigenis van isocra„ tes zelf kan blyken (f). Deze Schryver verzekert , ?, dat de zucht voor fchouwfpelërt, welke anders zo veel vermogt op den geest en dc verbeelding der Grieken, , nimmer voorheen de Athenienfers van het land in de ftad „ konde lokken. Zy verkoozen de ftille tydkortingen, s, welke zy zich in-een gehucht konden bezorgen, bo- ven de Tooneel fpelen cn de prachtige feesten van de „ hoqfdftad; en dat van eene hoofdftad, waarvan zy zcl,, ve burgers waren." Hoe zeer dit bericht vergroot zy, kan best blyken uit de eigene woorden der beide in het zelve gemelde Schryveren. Dc eerfte heeft allcenlyk, de fiello Peloponn. II, §. 14, (en op geene andere plaats kan de Heer de pauw doelen,) de volgende woorden: ,, Dee- ze verhuizing viel hun lastig, dewyl de meesten altoos 3, gewoon waren op het, land tc wöonen." Kort daarna, §. 16, fpreekt hy van dezelfde verhuizinge; maar in weinig fterker bewoordingen dan de bygebragte. Isocratgs zegt wel,4ter aangehaalde plaatze, dat de huizen en het huis- ke den Schryver moeten dienen om de groote fehaarshcid van hout, en de zwa re kosten , welke men moest doen, ter behoedinge van de landeryen tegen de overftroomende rivieren, te bevestigen, wel eenige aanmerkingen kunnen bybrengen, maar i^y zullen ze kortheidshalve overflaan. ^ Areopagit. p. 253. Edit. Qxau.  WYSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN, ipi fcnUmd ten platten lande kostbaarer en fraaier waren dan o nen dc mu -en der Rad, maar laat daarop eenvoudiglxk vol4n dat „vellen der burgeren, zelis op feestdaY >en ietinde ftad kwamen, maar liever zich op hun" re eiaene goederen., dan met de openbaarc feesten, wil" dpn vermaaken." Deeze leevensvvyze bad het groote voordeel" dat zy het lichaamsgeftel der Ingezetenen verfterl te en gaf tevens den vermogenden gelegenheid om neene weelde te leeven, en een genot van nunne ryk-dommen te neemen, het geen in de ftad, onder eene zo vvSzuchtige volksregeering ., welke geene mtftcekende S-S hi eenigen burger duldde, hun met zoude zyn foeSen Op die landgoederen leide men zich .nzonderhe d toe op het aankwecken van bloemen en vruchten, SS, zegt de Schryver, op bladz. „ eene groo- te meenigte huvooners zich bezig hield in afzonderly" ke -eftichten, welke bekend zyn onder den naam van " ezxatm?" Zoude men hieruit niet beflmten , dat hy fprak van gebouwen , gelyk die , welke wy hedendaags oServen noemen ? En , evenwel ziet men uit het véïS dat 'er uitgeftrekte landgoedeven mede bedoeld worden.' Uit blykt uit de plaats van dbmosthenes , op welkede Schryver zich beroept; en hy zelve erkent dSfCbtdz>C3li)/at ,,dc buitenveiblyvenmg deit i= van i*x**>* beftempeld wierden. tl^\op nan dcll de vierde Paragraaph , bl. 15 , over de Tuinen der wJeereji. In dezelve vinden wy eene inneemcnde beSvviiig van het geruste leeven der Atheenfche Wysgeereirmaar by welke wy tegenwoordig ons met zullen ophouden (V). Het opfchrift der vyfde Paragraaph,» bhdz i , is Van het Dorp Acharna, en de fraaie geHtên'lan den Berg Hynieltus Hier doet: dc Heer db pauw bladz. 41, plato zeggen, „ dat men de z,ccie kmidc koude leeren met eene reis door Attiea te doen, " zo men zich maar de moeite gaf om alle de opfchrif- ?9 55 teil Od bladz. 29 wordt hier aangehaald diogenes iAëRTius, i^lla PUhmmis. Difzal eene drukfeil zyn, in plaatze van kllni Maar kan men dit ook zeggen, wanneer men bl. f ÏÏSmthÏÏmö genoemd vindt, in plaatze van dioobnes la- o"bï. iS pwtarchus, in plaatze van paus n.as Ondermsf hen willen wy dit gebrek van nauwkeurigheid den S^Ste^ffi legg'en, dl.yyl het zeerMvel kan zyn, te deeze mistellingen in de Vertaaltng zyn ingeflopen.  IOt D E PAUW „ ten te leezen, welke in Elegiëfclie Verfen uitgehouwen waren op de Hermen, enz." Plato (preekt van geene Elegiëfche Verfen , en de voorbeelden , welke hy geeft, bevatten alleen zogenaamde Hexameters. Van meer belang is, dat de Atheenfche Wysgeer alleenlyk zegt, dat hipparchus, de oprichter deezer zuilen, daar mede bedoelde, dat de voorbygangers, de gemelde opfchriftcn leezende, fmaak in wjshcid krygen, en aangefpoord zouden worden om zich verder te laaten onderrichten. Van den berg Hymettus wordt flechts met wéinige woorden gefproken ; maar de Schryver maakt in deeze Paragraaph, bl. 43 enz. , eene uitweiding over het vermaarde Thesfalifchc Tempé. Volgens hem was deeze, veeltyds, als zo verrukkelyk befchouwdc en befclireevene plaats, in verre na zo vermaakelyk niet, als men zich doorgaans verbeeldt. Wy willen hier over niet twisten , maar liever erkennen , dat dc Dichters in hunne befchryvingen dikwyls de fchoonheden , welke zy pryzen , onmaatig vergrooten. Doch behoeft deeze valei daarom zo treurig en naar geweest te zyn , als zy door den Heere de pauw wordt afgemaald? Hebben niet naauwbeperkte dalen, befloten tusfchen bergen en rotzen , van welke llroomen en watervallen met gedruis nederftorten , iets dat zeer gefchikt is om de verbeelding niet ontzach te vervullen, cn in verrukkingc opgetogen te houden ? vooral de verbeelding der Dichteren ? Hoe fpreeken zelfs meer bedaarde Reizigers van de llcilten der Alpen, van de Savoifche Ysbcddingen , van de Watervallen in den Rhyn, en andere rivieren ? AUe evenwel voorwerpen , welke veel meer verwondering en ontzach baaren, dan llreelende cn vermaakelyk zyn. Daarenboven kan men nog eene reden geeven van het geene onze Schryver hier berispt. Diergelyke tusfchen bergen doorloopcndc dalen hebben altoos veele kromten ; aan den voet der bergen vindt men vruchtbaare plekken , lommerryke bosfehaadjen , en bronnen , in de fchaduw van het geboomte ontfpringende, In landen , welke aan heete zomers onderhevig zyn, verleenen diergelyke plaatzen een vermaak, waarvan men in kouder gewesten zich naauwelyks een denkbeeld weet te maaken. Daarvan vefgeeteu de Dichters niet de koelheid der fchadüwe te 'pryzcu in hunne befchryvingen van eenen zomerfeiieu dag , of van belommerde fonteinen, Zulk een 1-Uld W3S Griekenland , en Attica in het byzonuer. Geen  WYSGÊERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. IQJ Geen wonder derhalven , dat het koele Tempé (4) hoog by' hen gefchat was. In eene Aantekening , op bladz. 45, zegt hier de Heer de pauw, dat ,, de befchryvingen „ van livius en ovidius volmaakt met de waarheid overecnkomen." De bedoelde plaats van livius is te vinden Hifi. Lib, XL1V, 6. Maar op welke plaats van ovidius de Schryver het oog hebbe , weeten wy niet. Zo veel ons bekend is, fpreekt die Dichter van het Thesfalifche Tempé (want het Siciliaanfchè is buiten het gefehil,) Hechts op twee plaatzen, tc weeten, Amor. Lib. I. El. I, 15. en Metam. Lib. VII, 222. en telkens Hechts met een enkel woord. Het kan, evenwel, zyn, dat hy elders eene uitvoeriger befchryving geeve, welke ons ontgaan is. Doch dan wenschten wy wel, dat de Heer de pauw die plaats had aangeweczen. Voltaiiie nrngt zyne valfche, of ten minften onnaauwkcurige aanhaalingen trachten te verfchoonen , met te zeggen , qtte Taccuratesfe est le füblime des fots ; maar wy hoopen niet , dat iemand dit in goeden ernst zal willen ftaande houden . Om voort te gaan: in de zesde Paragraaph, bl. 47 enz. , wordt gefproken over het Noordelyke gedeelte van Attica. Hiervan wordt hoofdzaaklyk gezegd , dat deszelfs inwöonders, fchoon dc artnoedigftcn van Attica , uitmuntten door hunne neiging tot vrolykheid , meest Herders of Jaagers waren , en dat onder hen de eerfte ruwe beginfels der Griekfche Tooneeldichten ont- ftonden. In de zevende Paragraaph volgt op bl. 54 de Zeekust , welker bewoonders Sunium tot hunne hoofdplaats hadden. De grond was hier onvruchtbaar: doch dit werd vergoed door de ziivermyncn , welke men (4) Frigida Tempé, zegt virgilius, Georgië- II, 4^9- Met welke verrukkingen roept dezelfde Dichter kort daarna uit: 6 , qui me gelidis in vallibus Haemi S'ftit, ei ingenti ramonum protegat umhrd. En in welke menigte zoude men diergelyke uitdrukkingen kunnen byhrengen! OO Misfehien moet voor den naam van ov>nius, dien van eenigen anderen Dichter, gefield worden. Wy hebben al eens gedacht om lucanus, die eene bef bryving van Thesfalie geeft, in welke van deeze ftreeken eenigzins uitvoeriger gefprokea Wordt, ds Bello Civili, Lib. VI. vs. 333. et feqq. O 5  194 DE PAUW men daar had gevonden , en welker eigenaars dezelve door hunne flaaven deedcn bearbeiden. Deeze ongelukkigen, door hunne meesters met onmenfchelykc wreedheid behandeld , greepen , omtrent honderd jaaren voor onze Tydrekcning, de wapens op, en richtten eene verwoesting aan, van welke Athcnen zich nimmer volkomen heeft kunnen verhaalen. De Inwoonders van een'gedeelte deezer ftreek , Cranac genaamd, leefden van de visfehery en van fabrieken , onder anderen van aardewerk. By deeze gelegenheid doet de Schryver eene zeer meesterachtige uitfpraak, bl. 58, dat de Graaf caylus, hawjlton en anderen zeer verkeerd flukken van Campanie voor Etrurisch vaatwerk hebben aangezien. Zulk eene uitfpraak over diergelyke Mannen mogt wel bewezen worden ; maar de Heer de pauw vergenoegt zich met het te zeggen , en eischt dat men hem op zyn woord geloove (6). . Eindelyk komen wy in de achtlte Paragraaph, bl. 60. tot de Stad Athcnen. Het land hier. omftreeks was vruchtbaar en zeer ryk in Olyfboomen, en de Eigenaars dier plantaadjen vceliil vermogende, doch de gebouwen der Hoofdftad beantwoordden niet aan dien rykdom. Alleen dc openbaare gehuchten muntten uit in heerlykheid en pracht, maar de huizen der voornaamfte burgeren waren naauwelyks van die der geringften te onderfcheiden. De eerstgemelden wilden daardoor zich beveiligen tegen de afgunst der anderen, en vergoedden deeze onaangenaamheid door de kostbaarheid hunner buitenplaatzen , welke, op eenen afftand van de Hoofdftad gelegen , derzei ver inwoonderen minder in het oog liepen. Met dc befchryving deezer Atheenfche huizen, behoeven wy ons niet op te houden. Het getal der huizen in de Stad was wat grooter dan tien duizend , maar de 'omtrek der vesten veel uitgebreider dan tot dat getal uoodig was, dewyl in oorlogstyden de bewoonders van het platte land in de Stad eene wykpiaats zochten , als geene andere verflcrkte Heden hebbende. Hier berispt de Schryver pericles , bl. 74, dewyl deeze in het begin van den Pe- (6) Even zo bedisfênde wordt, op bladz. 112, het Werk van den Heere Guys , getiteld ; ftyyage Litteraire ae la Grece genoemd een der nietwaardigfte bee-ken, welke immer gefeftreeven zyn: een vonnis , dat zekerlyk ook de algemeene goedkeuring niet zal wegdraagen.  VVYSGÈÊRÏGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. 19? Peloponnefifchen oorlog, de grenzen niet verfterkte: het Platte land lag daardoor open voor dc aanvallen cn verwoestingen van eenen barbaarfchen vyand. Doch het is ook zeker, dat de voornaamfte kracht der Athenienfers niet geleden was in hunne bezittingen op het vaste Land, taaar in hunnen Koophandel en Zeemagt ; en dat de ongelukkige uitOag van den gemelden oorlog voortkwam uit geheel andere oorzaaken. Verder was Athcncn de woonplaats van veele Winkeliers : men vond 'er ook veele fabrieken , welker eigenaars het werk door fiaavcn deeden verrichten. De Schryver bewyst dit, onder anderen, met het voorbeeld van demosthe- NES - De negende Paragraaph handelt van Elctip en het Eiland Salamïs, bladz. 83. enz. en de tien¬ de bladz. 95. van de luchtsgefteldheid van Jthca, en van Griekenland in het gemeen. De Heer de pauw toont duidelyk , dat deeze op veele plaatzen minder zacht was, dan men zich zoude verbeelden, indien men aïïeenlyk uit de breedte des Lands wilde oordeelen. Zy was ook zeer veranderlyk: de zomers waren 'er zeer heet, en dc winters veelal koud. Maar in het voordraagen deezer waarheid ftraalt des Schryvers neiging tot vergrooting weder zo duidelyk door, dat wij niet kunnen nalaaten een klein Haaltje daarvan onzen Leezeren mede te deelen. Van de winters in Boeötie fpreekendc, ontleent hy eene oefchryvin" derzei ven uit HESioDUS,die ze waarlyk als zeer koud en onaangenaam affchildert. Deeze befchryving eindigt by den Lieer de pauw aldus : „ Wat den mensch betreit, by deezen vertoont zich in dat ftrenge jaargetyde de " ouderdom voor den tyd: zyne leden krimpen 111 een, " en zyn waggelend lichaam kromt zich onder het gewigt " van den zamengeperften dampkring." (*) Zoude men wel gelooven, dat hesiodus voor dit alles niets meer zegt dan dit eenvoudige:,, Hy doet den ouderdom krom gaan i £n, evenwel, Lezer, het is zo! (*) Ety* *■«■' h.«.sÊ«'. vs. 505- (Hst Vervolg hy de naaste gelegenheid.) 41-  wieland's Algemeene Bibliotheek voor Dames en Jonge Heeren, gevolgd naar 't Hoogduitsch , van den Heere wjeland. Tweede Deel. Te Amfterdam , by dc Erven P. Meijer en G. Warnars. 1788. 387 bl. in 8vo. ITet breed opgegcevene verflag van den Aanleg en Aart 1 deczes libliothecks , by de aankondiging van het Eerfte Deel (*), ontflaat ons, om 'er tegenwoordig iets meer van te zeggen. Te aangeweezener'plaatze kunnen onze Leezers zien welke ftoffe zy in dezelve te wagten hebben. Het tegenwoordig Ilde Deel is eene voortzetting van dc Algemeene Staatkundige Gefchiedenis, in het Eerfte aangevangen. Het behelst het Vierde Tydperk, van dc Verdelging van Trojc, tot de Stichting van Rome. De Historie der Grieken. Een tydsbeftek van wat meer dan vier Eeuwen. Hier gebragt tot op de verdeeling van al ex anders Staaten.' Dit gewigtig deel der Gefchiedenisfen door den Hofraad wiELANo , of althans onder diens opzigt, bearbeid te vinden , kan niet wel anders dan aangenaam weezen voor allen , i'ie de Gefchiedenis gaarne met een wysgeerïg oog befchouwen, Volken en Menfehen wenfehen te leeren kennen : boven welk doel de Gefchiedenis niets verheeveners heeft. 't Lust ons eenige Bloemen uit deeze Algemeene Staatkundige Gefchiedenis op te zamelen. ,, De rust," zegt onze Schryver , ,, die in Griekenland op den Trojaanfchen Oorlog volgde, en een tyd lang aanhieldt ,'was niets anders, dan het gevolg eener uitputting , door dien oorlog veroorzaakt , en de Natie bevondt zich, geduurende die rust, zelve, in een ftaat van menigvuldig gewoel cn gisting. De oorlog der Heracliden, die haar 'uit deezen toeftand trok , noodigdc haar tevens tot tochten buiten haar Vaderland, dewyl zy tot hier toe flegts gewoon was geweest, den eenen oord van 't zelve voor den anderen te verwisfelen. • ,, Deeze vroege uittochten uit de Landen, daar men gebnoren of gezeten was, welke juist in dien tyd invielen, toen de Eenhoofdige Regeerings-vorm haatlyk was, verfpreidde allerwegen zucht voor de Vryheid,en de nieuwe (*) Zie de Nieuwe Algem. Faderi. Lstteroef. III D. 1 St. bl. 157.  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. 10? we Koloniën voerden overal, waar zy zich nederüoeïen zonder tegenftand , een Republika.n Iche StaatsgeBheidin. Zif waren vrij, ff^^g^S^ laaten hadden , en dit voordeel, t geen zy boven zo veeïe Griekrche Steden vooruit hadden, moest natuurlykeïwyze voor hunne agtergebleevene Lanosheden tot een iooten prikkel verftrekken, om, of insgelyks uit te trekken of t'huïs herhaalde proeven te neemen om het jok hiunier Tyrannen af te fehudden. Dit laatfte wierd In de daad het geval, en hier begint het Tydperk eener Denkvvyze, die, dewyl zy zich allengkens van den geest dergeheele Natie meester maakte, aan Griekenland eene sansch nieuwe gedaante deedt bekomen. Elk wilde ,nu , lelvk de billykheid en het gemeene belang vorderen, aleenlyk zulke wetten aanneemen , m welker vastftelifna hy,op de eene of de andere wyze,mede deel hadt, en zucht voor Vryheid wierd nu het heerfchend Character der Grieken." • , , Tn deezen ftaat van zaaken was mets natuurlyker, dan , rhr' vder Volk op zichzelven bleef, zonder in t hcofd te krv°-en, van zich de heerfchappy over zyne nabuuren aan te maatigen. De Steden hadden met haare mwettdWe verdeeldheden te veel te doen, om aan vreemden lcrv«- te denken. Op die wyze formeerden zich allen*halven vrye Staaten, en dc zucht tot vaweringen week voorhuislyke veiligheid en vryheids-hefde De Grieken fcheenen, niettegenftaande'zy, onafhangelyk van elkander verfchpide Staaten uitmaakten , «echts een enkel lichaam te zyn , dat door een en denzelfden geest bezield WAltén de Tyrannie met gelyken afkeer befchouwende, begeerden zy de Vryheid voor malkanderen zo wel, als voor zichzelven , en zonder zich door afzonderlyke belanden welke zij begreepen naderhand met elkander te kunnen vereffenen , te laaten ftuiten , greep niet zelden de eene Provintie de wapenen aan, om de llaatlche ketens eener andere- te verbreeken. Zo ontftondt die groote vrye Staat in Achaje , uit eene menigte verbonden Steden die alle zich naar haare eigene wetten, en door zelfo-ek'oren Overheden ,regeerden; zo onderfcheidde zich vooraf Korinthe door veldtochten voor eigen en vreemde Vryheid , fchoon die Stad, door haare gunftige ligging, met een goeden uitflag, vóór de uitbreiding van haar af,zonderlyk gebied, had kunnen ftryden. ,3 A0  iqS wieland's „ In deeze algemeene gisting, opende zich een nieuwe loopbaan voor de eergierigheid. Zo het niet uitvoerelyk was zich tot Dwingeland zyns Vaderlands op te werpen , konde men evenwel deszelfs Wetgeever worden. Staatkunde en Zedeleer wierden derhalven de voornaamfte oefeningen der beste koppen. Zy bemerkten dc misbruiken der Volks - regeeriug , en waren op middelen tegen dit kwaad bcdagt. Deeze waren echter in den beginne niet meer dan Palliativen , die de wanordes voor eenigen tyd ituitten , zonder dc kwaal in haaien oorfprong aan te taaien. Maar allengskens nam dezelve derwyze toe, dat men de noodzaaklykheid eener grondwettige hervorming algemeen begreep. Men zag dan het Volk zelve om wetten aanhouden; men zag, ingevolge van dit algemeen verlangen, byzondere Burgers in dc vrye Staaten een gezag uitoefenen , waar toe zy door hunne wyze inzigten en deugd gerechtigd waren. ,, Deeze omwenteling was voor 't belang en de veiligheid van Griekenland allernoodzaaklykst. Het wierdt hoog tyd, dat de Natie begon te begrypen, dat 'er, zonder Wetten ; geene waare Vryheid kan plaats hebben , en dat zy, door hunne geduurige verdeeldheden, gevaar liepen van, of in Slaavcrny van Eenen te gcraaken , of malkanderen te verdelgen. En in de daad was dc Democratie , die hen tot hiertoe tegen ydere fchaduw van aanzien en gezag hadt aangevuurd, eigenlyk geene Staatsinrichting. Het was niet anders dan Regccringloosheid, waar'in dc ftrydige partyen den Burger tegen den Burger wapenden, en die gemeenlyk daar mede eindigden, dat der geknakte Republiek een Despoot wierdt opgedrongen. „ Het is onmogelyk alle kleine omwentelingen der Griekfche Staaten , die uit deeze wanordes ontf!:onclen, in de gefchiedenis te agtervolgen; ook zyn de berichten, welke wy hiertoe noodig zouden hebben,voor het grootde gedeelte niet tot onzen tyd gekomen. Ondertusfchen mag men billyk vermoeden, dat zy niet veel van elkander verfchild zullen hebben; dewyl overal dezelfde geest beerschtc. Alle Griekfche vrye Staaten werden door in-wendige partyfehappen vanéén gereeten , en de zucht voor de Vryheid moest onophoudelyk worftelen met de Staatzucht van byzondere Burgeren , die naar de Oppermacht ftreefden. Voor het overige is de Gefchie- nis van alle deeze kleine Republieken niet even merkwaar-  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK. waardie. De leerrykde is ongetwyfeld die van Lacedaemou cn Athene." Deeze gaat de Schryver naa. Hy merkt op: „ De laatfte Eeuwen der Griekfche Gefchiedenis zoude weinige opmerking verdienen, zo zy met Lvkureus en Solon hadden aan te wyzen; maar de Characters en Bedryven van die twee groote Mannen zyn alleen «enoeg om dit tydsbeftek te vullen.. De een heeft in de Spamanen een blyvend model vertoond van een Volk dat geheel Soldaat was, de ander in de Athemënzeren een' voorbeeld gegeeven van een befchaafd, gezellin- en naardig Volk. Beiden zyn zy in zekeren zin Scheppers van hunne Natie. Zy alleen hebben die Naties gemaakt wat zy geworden zyn; zy allen bepaalen het tydperk waarin Griekenland groote Mannen van alle loorten heeft beginnen voort te brengen, en het algemeen beloop der zaaken in volgende tyden, is, in zekeren zin, Hun Weik'Het iS wel geene nieuwe, maar het blyft fteeds eene eewichtige aanmerking, dat Lykurgus de Zeden der Spartaanen door zyne Wetten gevormd, Solon in tegendeel zvne Wetten naar de Zeden der Atheniënzeren gefchikt ï.Lrv- r»P rmderneemina: van den eenen onderdek meer ftoutheid die des anderen meer behendigheid. Misfehien zou men het verfchil van hun Staatkundig Systema, ten crooten deele, uit hunne verfchillende karakters kunnen afleiden. Lykurgus was ftreng en gehard; Solon daar en te°-en was zacht, en zelfs min of meer wellustig. ö Het goed gevolg, dat beide de wetgeevmgen hadden, is misfehien het eenigde richtfnoer, naar't welk wy derzelver innerlyke waarde beeordeelen moeten ; want onmogelyk kunnen wy ons in eene byzondere ontleding ' daar van, of in eene beoordecling van alle afzonderlyke Wetten cn derzelver bedoelingen, inlaaten. Te Sparte zyn de Zeden langer onverValscht, en dus de Wetten in haar kracht gebleeven; doch Athene overleefde zelfs haare Vryheid. Geheel Griekenland was reeds onder 't jok "ebra<*t , toen de Atheniënzers hunne Overwinnaars door& het "overwicht hunner talenten nog beheerschten. . , p)it was evenwel! een zwakke troost voor den overheerden Staat: want delt de bloote Roem eene Natie fchadeloos voor 't verlies van alles wat haar dierbaar is? Moet het geluk van elk Individu niet de bedoeling eener goede Staatkunde en het gevolg van Nationale Grootheid zyn? En wat is Roem zonder Vryheid?" i . Dit al-  200 wielan d's les ontvouwt de Schryver, in het beloop der Gcfchiede»I öisfen deezes Tydvaks. Wie ze geleezen en naagedagt heeft, zal met den» Schryver inltemmcn, wanneer hy in 't laatfte Höofdftuj '• zich op deezen trant uitlaat: „ In Griekenland heb-1 ben merkwaardige Volken onze opmerking bezig gehou- ! den. De ontwikkeling der vermogens yan des MenfehenI geest cn der werkingen van zyn hart; de vorderingen van 1 de burgerlyke Maatichappy , en de kunst om dezelve! te belbercn; zucht voor Vryheid en Liefde tot "het Va- ] dcrland ; geduurige gistingen , die, terwyl zy het ltil I bederf voorkomen, het welzyn van 't Geheel" bevorde- I ren ; opmerkelykc Gebcurtenisfen onder verfcheiden Vol- I keren, en vooral groote Bedryven en verheeven Pcrfona- 1 dies onder die, welke de Hoofdrollen fpeelen. Zie daar I voorwerpen^van betragting, die ons byzonderlyk tot del Griekfche Gefchiedenis uitlokken ,'en ons op eene be-j langryke wyze onder het leezen van dezelve bezig ]10u- j den, en waar door wy tevens leeren en ons verlustigen. 1 „ Maar men keerc den penning om; men befchouwe 1 het vervolg dier Historie in laatere tvdperken. Daar vin- 1 den wy noch Deugden, noch Talenten; ja , men ma"- 1 zonder bedenken zeggen, noch Volkeren , noch een Va^ 1 derland. Alles bepaalt zich in byzondere Perfoonen —— verachtclyke perfoonen , , terwyl de Volkeren , die ! zich tot Niets gemaakt hebben, als een hoop Lastdieren, of nog minder, geteld , en ter voldoening van de J fnoode driften hunner dryveren , telkens ter flachtbank 1 geleid worden! Volkeren, die ons fchaamte en fpyt ver- | wekken , dat zy. oorfpronglyk dezelfde natuur met ons 1 gemeerf hebben. Twee Monarchen , waarvan de een 1 krankzinnig en de ander een Kind is (*) ! Een Ryksbcftierder Cf), die zyne ondeugden als 't ware ten Toonec- 1 le voert ! Eene menigte kleine Koningen , die geene an- I dere aanfpraaken op het gebied kunnen bybrengen dan 1 hunne heerschzucht en vermetelheid? Van alle kanten niets I dan verraad, geweld en moord ! En eindelyk, als een begraafnisfeest by 't Graf van Alexander, het ombren- I gen van zyne geheele Familie! On- (*) Te weeten arid/eus , de krankzinnige Broeder van alex- ANOER dfn grooten , eil Zyn Zoon alexander , die roxake» naa zyn dood, ter wereld bragt. O) *s Vorften Voogd peedikkas.  Algemeene bibliotheek» Onder alle deeze Omwentelingen komt het Menschdom Zelf in geehe aanmerking, en het fchynt alleen voor die weinige Snoodaarts gefchapen, die zich tot Dwingelanden , tot Verdelgers , van 't zelve opwerpen k De Provinties worden door de geduurige verwisfel.ng van Heeren ontvolkt, en de verwoeste Landen gaan van de eene hand in de andere over, om nieuwe verwoestingen te lyden. Men komt gedadig tot de voorgaande verraderyen en moordgelchicdenisfen tc rug, en in dit geheele ongelukkige tydperk, treft men maar zelden een Man van een onderfchcidendaanzien enbedryf aan,die niet tenverderve van geheele Volkeren leeft." Deeze gelukkige uitzonderingen vergeet de Schryver niet: dewyl niet flegts de Regtvaardigheid Vordert d'ef Verdienften regt te doen; maar, om dat net tot zekere vertroosting ftrekt , enkele braave Mannen aan te treffen. Wy kunnen hem in de opgave dier fchaarfche voorbeelden niet volgen: en fluiten met de aanmerking , die het flot deezes Deels uitmaakt: „ In een tydperk van driehonderd jaaren heeft dc Gefchiedenis onder het groot getal def Vprften niet meer dan vier goede Koningen doen kennen * éénen in Syrië , en drie in Egypte. Derzelver karakter cn hedryven geeven den Leezer zo veel vermaak, als die hunner Opvolgeren vervecling en tegenzin. Het lecVert van een Vorst verwekt alleenlyk belang, naar maatc van den invloed, welken hy gehad en gebruikt heeft, om hen, die aan zyn beftier onderworpen waren , gelukkig té maaken." Onzijdige en beproefde gedagteh over de Leer aangaande Geei* tenm en Geestenzienders, van j. ch. henn;ncs, Hofraad ert Hoogleeraar te Jena. Uit het Hoogduitsch overgezet, onder de tinjpreuk Akisfima Annuente Viribüs Meis. Derde Stuk. Te Amjlerdam, by A. Fokke Simoiisz, 1789. Behalven het Register over de drie Stukken, 3ÓÖ bladz. in 810. Tn vervolg op het Iaatere gedeelte van 't voorige Stuk, dat eene beoordeeling behelsde van gevallen, die de Schrijver Zelf ondervonden heeft, of hem door geloofwaardige lieden verhaald Zyn, als mede van ZulkeU, dié fteutféh op de verhaalen van ! leidenfche Schryveren , mitsgaders op de getuigënijféo der Kerkvaderen en Roomschgezinde Kerklykefi, gaat het tegenwoordige over etlvke berigten, die andere Schryvers vafl verfchyningen van Geesten gedvefl. De Höogieeraar houdt, by IV. deel. Ml ALG. lett. no. g. P h«  j. hennincs hst beoordcelen deezer verhaalen, dezelfde grondregels, welken hy voorheen heeft vastgefteld, <£*) bellendig in 't oog; en een oplettend onderzoek toont, dat ook deeze, even zo min als dc voorigen, iers afdoen, ter fhavinge van de daadlyke verfchyifng der geesten; nadien men meercndecls duidelyk ziet, dat de verhaalen geen grond van geloofwaardigheid hebben, dat men of zelf bv;droogen geweest is, of bedrog gepleegd heeft, oi' dat ce verhaalde gewaarwordingen zig zeer wel Öatuurlyk laaten verkiaaren; in welk laatfte geval die voornaame grondregel bovenal te ftacie komt: Mm moet het ruituurlyke zo l.vig vir noeden, tot dut het tegendeel ten vollen beweezen is. Uit eene menigte van voorbeelden van aangevoerde verfchyningen, door den Ilocgleeraar opgelost, zullen wy ons, tot een daal zyner wyze v, n vcrk'aaring zulkcr voorgcevens, bepaalcn tot zyne opmerking over de zo veel gerugts gemaakt hebbende historie van den Marquis van Rambouillet. Men verhaalt naamlyk, dat de Marquis van Rambouillet en de Marquis van Prccy, twee Boezemvrienden, te velde getrokken zpjile, op zekeren tyd te zamen fpraken van de eeuwigheid ; genoeg te kvnnen geevendc, dat zy, ten opzigte van het geen men daar \an gelóóft, zeer twyfelagtig waren: doch zy beloofden elkander dat hy, die allereerst llierf, den anderen nopens den tcefïand naa den dood verflag wilde doen, en hierop gaven zy elkander de hand. ,, Omtrent drie maanden daar na, Cdus lifdt het verdere berigt,) ging de Marquis de RambouiUet na Vlaanderen, alwaar het ooriogstoor.ee! toen geopend was, maar ds Pre, y bleef te Pa«b, om dat hy aan eene gcvaarlyke koorts ziek lag, houdende zig aldaar by een badftjpo'fhouder, met naanie Dupin, in de St. Antboniftraat op. Naa verloop van z s weeken hoorde de Prccy, 's morgens om zes uuren, dat iemand de gordynen aan zyn 'bed opfchcof, en zig omkeerendc om te zien wie 'er ware, zo zag by den Marquis de Hambtuil'et. in een lederen kolder cn laarzen; (prpng daarom fait het bed , met oogmerk om hem te omhelzen, cn zyna blydfehap over deszelfs te rugkomst te betivgen. Maar Ramb'oiiiikt tradt eenige fchreeden te rug, zeggende, dat deze liefkoozingen thans ncodeloos waren; dat hy flegts zyn woord badt willen houden, dewyl hy, gisteren, in eene fehermutzeling was gcbleeven. Ky zeide hem daarom, dat alles, wat men van de eeuwigheid zeide, meer dan re zeker ware , en dat hy daarom zyne Ieyenswyze mogt verbeteren, vooral, daar geen tyd te verzuimen was, want dat hy, in de eerfte fehermutzeling, insgel\ks zoude omkocmen. De Prery meende, dat zyn vriend met hem wilde fchertfen, willende daarom op nieuw RambouiUet omhelzen; maar hy greep niets (*) Zie N. Alg. Faderl. Lelt. III D. bl. 219.  over DE GEESTEN EN GEESTENZIENPERï. 4oJ niets dan lugt. Deze laatfte toonde ook, om de Fre-y van de v/aarheid meer te overtuigen, den fchoot, welken hy in de lenden hadt gekreegen, en uit de wonde fcheen het bloed te fixoomen. Hierop verdween het Spook, vcrlaatende de Precy in een oimitfpreekelvkeir fchrik. Wcshalven hy zyn knecht riep, en daardoor het geheele huisgezin opwekte, dat toei'ehoot, en welken hy het voorval verhaalde. In het begin geloofde men, dat liet geheel verhaal een gevolg eener brandende koorts was, en van de verbeeldingskragt; waarom men hem yerzogt, om weer na bed te gaan; want, wat hy gezegd hadde . ware een gezicht in den droom geweest Men bleef by deze beweering, niettegcnllaandc allen tcgenftand en tegenspraak van de Precy, tot dat de Post uic Vha-idiren aankwam» waardoor de dood van Ra-nbmc>Uet wierdt bevestigd. De Vrecy bleef hierop in den inlandfchen oorlog, welke wegens den Kar* dinaal Mazurin ontfiondt, in den flag by St Anthoni. „ De natuurlyke oplosfing dezer gebetirdtenisle laat zig uit dö omftandigheden ontbinden. De Marquis de P>ecv hadt de branden ie koorts.' waarlyk eene gewigtige omftandigheid. Deze koorts verhief de verbeeldingskragt in haar licht. Piecy wast, dat zyn vriend in den oorlog altyd voor doodsgevaar: was bloot gefield. Dit ftelde hy zig leevendig, en we- geus de liefde, d;c hy hem toedroeg van de Zorgelykö zyde veor. Alle oogenblikken, dagt hy, zult gy de droeve tyding krygen, uw vriend is in den flag, en in Zulkeii p'leegd men met eenen fchoot zyn leven te eindigen» - gebleeven. De hitte der koorts veroorzaakte» heel natuurlyk» (lerkc beweegingen in 't bed, Waardoor hec ook gebeuren konde, dat hy met een voet of hand eene gordyu opfchoof, en, daar ; mogelyk de ringen der go.dyn, door hunne beweeging aan dö gordynroede, een fterk geluid veroorzaakten, zo was dir rede genoeg, om Pu-cys oplettendheid eene rigting te gsévstt', na dien kant van het bed, daar het geluid van daan kwam. Vol i van gedagten, welke hy reeds in zyne ziel nopens den dood zyns vriends bevendt, viel hem in, dat deze vriend, by aldien hy ftierf', nog wel zyn woord mogt houden, om hem tö verfebynen, cn bericht te geeven, hoe het omtrent de eeuwigheid gefield ware; hierom dagt hy leevendig aan de gefialte van RambvuiUeK. aan deszelfs kleeding in den oorlog, aan dett kolder enz. Thans mengde de verbeelding, die in oe hitte der koorts haare toverkragt dubbeld werkzaam bewees, deze denkbeelden; hy dagt, wie is dan hy, die de gordyn van het bed opfchuift? Hoe ligt vondt de verbeelding nu het antwoord in de gel/ktydige gedagten, die Rambouillet. ten onderwerpe hadden. Met drift en de yverigfte begeerte zogt Prety zynert vriend te zien, terwyl hy waakend wegens de hitte der koorts —— droomde. En hoe Zoude hy, in zulken ftaat» p a nies  204 J. HENNINGS niet hebben geloofd, het gezogte te zien, daar de, met dé voorftelling van Rambouillet gepaard gaande beweeging van het zenuwfit?, door zyn inwendig vuur, tot een ongemeefièu graad klom, en hy zig dus gedrongen vondt, de ingebeelde voorftelling voor gewaarwording te houden. (§ 4.*) En deze zelfde groote leevendigheid' van voorflclling leidde hem tot de gedagte, dar zyn vriend werklyk voor hem fiond, en dat hy wel, gelukkig, uit het veld te rug gekomen konde zyn; des wilde hy hem omhelzen, maar hy greep door de lugt. Nat'uurlyk, want zyn gezicht hadt geen uiterlyk voor handen Zynde voorwerp, maar 't belfond fiegts in een fcofFeiyk beeld der ha'.sfenen. De onrustige verbeeldingskragt hadt mede aan eene won de door een fchoot gedagt, om dat dit de gewoonc dood in den oorlog is. Zy hadt de wonde gezogt, en vondt haar even zo gemaklyk, als ze Rambouillet zelf hadt gevonden. Met deze voorftelüng vcreenigde zig de gedaane belofte van den overleedcn vriend. Precy dagt, — vooral daar hy nu zyn verfchynzel, wegens het doortasten der lugt, — voor een fpookverfebynzel hieldt, thans zal uw vriend dus zeggen: ach, alles is waar, wat men van de eeuwigheid zegt. Deze leevendige verwachting wierdt, voort, in eene vervulling veranderd, waarover men geen rede heeft, om zig te verwonderen, dewyl de heete koorts wel wonderzinniger fcheppingen onderneemt, en menigmaal zelfs bnmogelyke dingen in werklyk beftaande verandert:. Denkt niet dikwerf zulk een Lyder, dat 'er een groote zwarte hond, en wie weet wat niet nog meer, op zyn wezen ligt? alhoewel deze zaak, volgens de natuur der dingen, volftrekt onmogelyk is. Na alle deze gedagten, dagt Precy, daar 'er dus, naa den dood, een wezenlyk eeuwig leven is; dan is het wel uw pligt, uw ieevenswyze, ■ welke tog wel juist de gercgeldfte niet mogt zyn , zo als men ze moet vermoeden van iemand, die aan een leven naa den dood twyfelt, te veranderen , vooral, daar gy wel, wegens uwe drift tot vegten, in de eerfte fehermutzeling mogt blyven. De verbeeldingskragt, geftaag gepaard gaande met de vindingskragt, gemerkt beide al te naauw vereenigd zyn, fchreef deze gedagten weer, als wer- kin- (*~) In de hier aangehaalde § 4. En nog l^atcr zouden de Boeken van Daniël, Van lisra, Nehemla en Esther, door één en denzclfden Schryver „ in derzelver tegenwoordige gedaante gebragt zyn , enz. Wy hebben wel, toen wy in het XXIII rfoofdjluk de'Heilige Gefchiedenisfen begonnen te verdeedigen, aan* ge* (*") Zie Algemeene Vadert. Letteroef. V D. i St bl. 5tt. CD Alnem'. Vadert. Letteroef. VI D. bl. 4«3 VII D. bl. 36$. Nieuwe Algem. Vadert. Letteroef. I D. I St. bl. 225. 5*3» Ui D. bl. t. ■ (§) Tract. Theol. Polit. Cap. 8. p. iii» (i) Loco cit. Cap. 10. p. f» Q *  y. van hamels veld gemerkt , dat dezelve zo naauwe betrekking ondcrlin» op elkander hebben, dat zy als dén geheel uitmaaken° ons den ganlchen loop van Gods handelingen met zvne Kerk vertoonende. Doch , wanneer spinoza dit tot een bewys gebruiken wil van zyne onderftellin»- be oriegt _ hy zich ten hoogftcn. Trouwens , gelyk 'deeze Éénheid een overtuigend blyk is van de Waarheid der Gelchiedemsfen, zo getuigt de verfcheidenheid in ftvl de wyze van voordragt van de onderfcheidenc Opftellers der bybelboekcn; de Taal, in welke de Boeken des O. I est. zyn opgelteld , fchoon dezelfde Hebreeuwfcbe laai is echter, ten aanzien van de zuiverheid en bloei, geheel onderlcheiden en juist berekend naar het onder' lcheid der verfchillende Tydpcrken, in welken de Schavers der Godlyke Boeken, volgens het algemeen geloof der Joodichc en Christen-kerken, geplaatst worden! Zv kunnen dan onmogelyk éénen en denzelfden Man voor Schryver erkennen. . Ja , a]s wy aandagtig den Inhoud deezer Boeken gadeflaan , kunnen zy nieï allen door éénen enkelen Schryver in laater tyden gefchreeven zyn. Wie zou in ftaat weezen , zich zodanig in de vroegere Ecuwen te verplaatzen , dat hy derzelver zeden en gewoontens zo natuurlyk uitdrukte, dat hy, door inmenging Van zeden, gebruiken «f gewoontens van zyne Eeuw, zich niet hier of daar zou verraaden * Wie Sn ÏTSr ,nfbreidinS cn voortgang der befchaaving van het Menschuom, in die natuurlyke opvolging, welke men m deeze Boeken ontmoet , uitvinden ? ; Het geen spinoza van alle de Gefchiedbocken des O Test. m t gemeen gezegd heeft , zulks is , na hem * door meer anderen in 't byzonder van de Boeken van moses , en de andere Bybelboeken , gezegd geworden welke men aan derzelver Schryvers ontkend, en aai anderen van laater tyd , heeft willen toekennen. . Deeze Bedenkingen CI1 uitzonderingen, tegen de Echtheid der Bybelboeken , zullen wy nu in överweegine neemen. Hier toe befteedt de Schryver, het O. Test* van Boek tot Boek naagaande, dit Hoofdftuk Het volgende Hoofdftuk is beftemd om dc Echtheid van de Boeken des N. Test. te bewyzen, en vangt, de Schryfftoffe opgeevende, in deezer voege aan: „ Gelvk wy , zonder ons in te laten in het'Gefchiedkundig onderzoek aangaande den tyd en wyze van het verzamelen der Boeken des O. T. tot eene Boekery of verzameling t  DE BYBEL VERDEEDIGD. 221 liiig, die wy gemeenlyk den Kanon noemen, de Echtheil en Oudheid van elk derzefven verdeedigd hebben , zo zullen wy thans op denzelfdcn voet onderzoeken, het geen men tegen de Echtheid der Boeken des N. T. heeft ingebragt , zonder dat wy iets willen bcpaalen nopends den Kanon of verzameling deezer Boeken tot één Lichaam, alzo bet voor den Godsdienst genoeg is, indien wy zeker zyn, dat deeze Boeken die Schryvers hebben, onder welker naam zy gaan , en dat zy in die tyden zyn gefchreeven , in welke zy gemeenlyk geplaatst worden.—Vooraf merken wy hier in 't gemeen aan , dat ons aan dit onderzoek ongemeen veel gelegen ligt (*). Trouwens , zyn de Euangeb'en in de daad van maïtheus, markus , lukas en joannes opgelfeld , dan zyn de geloofwaardigheid van deeze gelyktydige Schryvers, en de Godlykheid van jesus Voorzeggingen , tevens ontegenzeggclyk; zyn de Brieven van paulus echt, en waarlyk uit zyne pen gevloeid , cn gericht aan die Gemecntens en Perfoonen, zo als derzelver Opfchriften behelzen, dan hebben wy de fterkfte bewyzen voor de Waarheid van den Christen Godsdienst in dezelven , of men moest zich de Corinthiërs en anderen, zo dom en onnozel voorftellen , dat zy zich door iemand in eenen Brief, aan hun gefchreeven, zouden laaten wysmaaken, dat hy de grootfte wonderen onder hun verricht hadt, op welke hy zich zo vrymoedig , als paulus doet , ter ftaaving van zyn gezag, zou beroepen, welke echter, volgends die onderftelling , niet waarlyk zouden gebeurd zyn. Maar wie kent deeze Gemecntens voor zo dom , en paulus voor zo ftoutV i Ten tweeden , wanneer ik de Echtheid der Schriften des N. Test. beweere , ontken ik niet, dat van ouds reeds over fommigen van dezelve getwyfeld is; eusebius (+) maakte reeds een onderfcheid tusfchen o*oMyuiei*, Schriften, die algemeen als echt werden aangenomen, a^/Ae-,;^,*, die betwist werden, maar echter van de meesten als echt erkend, en n«c*, onechte , ondergefchovene ; doch als men de gedenkftukken raadpleegt, zal men tevens het volgende vinden: te weeren , dat de Gefchiedkundige Boeken onder de eerfte klas- (*) Vergelyk j. d. michaöus, Inleid, in het N. Test. I E». I Stuk, bl. 24. (t) Hifi, Eccl. III. 2g. Q 3  jSS y. van hamelsveld klasfe behooren, het welk voor ons van groot gewigt is, als ook de Brieven van paulus , zelfs den Brief aan de Hebreen niet uitgezonderd : naamlyk men heeft wel getwist over den Schryver van denzelven; maar nooit over deszelfs echt- en oudheid. Men erkende hem als een overblyfzel uit de eerfte Eeuw , cn van den Apostolifchen leeftyd. Onder de tweede klasfe behooren , volgens de opgave van eusebius , de Brief aan jacobus, en dia aan judas toegefchrceven , als mede de tweede, onder den naam van pei rus , en dc tweede en derde, onder den naam van joannes , als ook de Openbaaring van joannes. Doch, indien zelfs deeze ft ukken twyfcling onderhecvig waren , dan nog zou de Waarheid van onzen Godsdienst genoeg beveiligd weezen uit ontwyfelbaar echte (tukken, Eindelyk, de Boeken cn Schriften, die eusebius onder dc onechte en ondergefchovene telt, hebben , behalven de Openbaaring van joannes , die fommigen hier ook tocbragten, inwendige kenmerken van onechtheid, hoedanige nooit in on^e Boeken des N. T. kunnen aangeweezen worden." Op gelegde gronden gaat de Heer ham»>lsveld voort, om de Echtheid der Boeken des N. Test. gelyk die des O. Test. te bewceren. Ten aanziene van beide brengt hy de Tegenwerpingen van vroegere en laatcre Beftryderen des Bybels te berde, en bedient zich te hunner wederlcgginge van zyne Bcleezenheid in oude en nieuwe Verdeedigfchriften, van zyne Geleerdheid, en eigen Oordeel. ■ In voorgaande Aankondigingen hebben wy zo veel voorbeelden van 's Schryvers manier van behandeling bygebragt , dat wy tegenwoordig die plaats en moeite kunnen befpaaren. Om zyn werk te voltooien, was hem nog overig de Taal en Styl der Heilige Schryveren , tegen de vitteryen van de Beftryders der Openbaaringe te handhaaven, ;ds ook te toonen , dat deeze Godlyke Boeken onvervalscht tot ons gekomen zyn. Hier toe befteedt hy het Joegen en twintigfte Hoofd ftuk. Met vollen regt mag hy, in 't Befluit van dit Werk, deeze Taal voeren, ,, Dus heb ik myn taak volbragt, en, zo niet alle, ten minden de zwaarfte en gewigtigfte Tegenwerpingen van hun, die zich tegen het Bybelwerk verzetten, zo veele zy tot myne kennisfe gekomen zyn, met alle oprechtheid onderzocht en beoordeeld : en de uitllag van alles was; de Waarheid zegevierde, en het Woord  de bybel verdeedigd. 2^3 Woord des Heeren blyft! Geene onzuivere Inzigten war ren de beweegredenen van myn lchryyen; Ik ben my zeiven van geene bedoelingen van voordeel, eer of aanzien in de Kerk , waar van fomtyds de Ongeloovigen, met r eb ofonrecht, de Kerkelykefl befchuldigen bewust—— Verre ben ik van verv.lgzugt, of middelen van geweld, te gebruiken, om de Waarheid te verdeedi£n of van aan eenige onëdelmocdigheid py fchuldig te m aken Nooit moest eenen Waarheuminnaar eenen voorftander van de beste zaak , de zaak van den Godsdiens , zelfs met eenigen fchyn, te gemoet gevoerd kunn n worden , dat hy voor den Almagtigen onrecht /preekt, v cl muidei moest hy "«^M^»^*1"^ t^aC nnF(^s Vader , tegen hem zou kunnen gekeerd v°oArdenT welke ff zv zyn Zoon ter ftraffe vorderden , om dat hy den Altaar van baal hadt omgeworpen. Zult gy voor baal llïstcl™ Zult gy hem verlosfen ? —-— Indien hy een Galis', hy mstfvoor hem zeiven, om dat men zyn altaar i Jfïnm2x-cri>c5 i>erre de Heidenfche Wysgeeren Uitleggers en Verklaar, ders der Godlyke Wetten , en Leeraars van Wysheid en Deugd zyn geweest. Alle- deeze Verhandelingen zyn, gelyk derzelver Aanvangen uitwyzen, grootendeels ingerigt tegen de Gevoelens en Leerwyze van eenige Wysgeeren en Lceraaren in Duitschland, die het ftellige beweeren van 't geen de Heer jacobi , zich tegen hun aankantende , ontkent. Veel is 'er overzulks in dat eer in Duitschland dan by ons t' huis hoort , fchoon 'er enkelen hier te Lande gevonden mogen worden , op welken eenige byzonderhedcu zouden mogen pasfen. Of diensvolgens met de Vertaaling eenen algemeenen dienst g'efchiedt, zal by veelen in twyfel getrokken worden: als Gevoelens, fchoon befcreeden, onder den man brengende, die verre zyn van algemeen by ons bekend te wcezen, en die hier, om de wederlegging wel wis te neemen, met eene onbewimpeldheid worden voorgedraagen, die ons wel eens voorkwam in 't overgedreevene te loopen; dan dit komt voor rekening van den Heer jacobi. Wy zullen thans ,' als een gedeelte, 't welk, in 't kort, veel bevat van dc Gevoelens , door jacobi wederfprooken, en zyne wederleggingen teffens toont, een brok affchryven van de V Verhandeling , over het onderfcheicl der Godlyke Ingeevingen met die der Heidenfche If/ysgee^ ren, Aangemerkt hebbende, dat de nieuwe Ver¬ eerders van de Heidenfche Wyzcn , wegens- de Zedeleer van pythagoras, zeggen: dat ze hem van de Godheid zelve is geleerd geworden, als welke ze in het hart der Menfehen heeft ingedrukt, vindt jacobi ',>, in- dien lof der Zedeleer van pythagoras' een bewys , hoe de nieuwe Godgeleerden woorden van den Bybel en van het Christendom gebruiken; doch aan dezelve geheel andere denkbeelden 'hechten , dan de Schryvers van onze Heilige Boeken doen. Paulus maakt een zeer naauwkcurig onderfcheid tusfchen Menschlyke Wysheid, die met Menschlyke Welfpreekenheid wordt voorgedraagen, en tusfohen de Leer , welke hem de Geest van god heeft geopenbaard, en tusfchen de Leer, welke hem de Geest Gods hadt geleerd, i Cor. II: 4. 13. Onze nieuwe Godgeleerden intusfehen onderfcheiden dat gene niet van elkander, 't welk paulus echter verklaart zeer onderfcheiden te zyn. Zy noemen alle die Waarheden Godlyk cn van cod ingegeeven, welke het Verftand, aan zich zeiven geQ 5 laa-  aj<5 J. F. JACOBI laaten , zelfs ontdekt, en dat, dewyl het Verftand een gefchenk gods is. Zy vermengen dus , gelyk zeer dui-" dejyk te zien*is, Waarheden, welke alleen het Verftand ontdekt, met die gene , welke het Verftand alleen of in het geheel niet, of althans niet met zekerheid ontdekken kan, en dus van god onmiddclyk geopenbaard worden; en dit doende trachten zy daar door anderen te overreden, dat zy eene Godlyke Openbaring erkennen, welke Zy echter, in dien zin , in welken de Prophetcn en de Apostelen dat woord gebruiken, niet fchynen aan te neemen. Zy geeven namelyk niet toe, dat, by voorbeeld, petrus en johannes van den Geest gods zo zyn verlicht geweest, dat zy de zuivere waarheid in zaaken van den Godsdienst, zonder dwaalingen, hebben gekend, en dus ook juist hebben voorgedraagen: neen ! zy oordeclen dat de natuurlyke krachten van het Verftand de veiligfte toetfteen is, om daar aan de waarheid te toctzen, en zo ook te bcoordeelcn , wat waarheid of leugen is in hunne brieven. „ Ik heb over dit ftuk eerten zeer geleerden Gecstlyken, welke deze gedachten toegedaan was, in een vrieudelyk gefprek nader onderhouden : waarom ik ook den voornaamften inhoud van dat gefprek hier by voegen zal. „ Ik verklaarde, eerst cn vooraf, toe te geeven, dat ons Verftand bcoordeelcn moet, of 'er ene nadere Godlyke Openbaring aanwezig zy , en welke dezelve dan wezen moge. Dat het Verftand verder de Taal leeren moet, in welke god Waarheden heeft bekend gemaakt, om uit het gewoon taalgebruik , den zin der woorden na te fporen. Wanneer dan zulk ene Openbaring aanwezig ware, vroeg ik hem, of ik dat gene, 't welk zodanige Openbaring met geheel duidelyke woorden leerde, als dan als ene waarheid moest aannemen , zelfs ook wanneer zy myne Wysbegecrte wederfprak? > Men gaf my ten antwoord , dat geen verftandig mensch dit doen kon, en dat god hem daar toe ook niet verbinden kon. Niemand kan doch , tegen zyn beter weten aan , geloven; niemand kon geloven, dat tweemaal twee vyf zou zyn. • Ik liet daar op wederom volgen , dat ik groot onderfcheid maakte tusfchen Waarheden , welke zich aan elk gezond Menfchen-verftand , zonder verre gezochte gevolgtrekkingen, aanftonds . openbaarden , en tusfchen ftellingen, welke eerst door kunftige fluitredenen gevormd moes-  verhandelingen. 227 moesten worden , over welke ook alle Wysgeeren van vroe^eren en lateren tyd , in 't geheel niet eensgezind denken. Een boek , waar in zulke Hellingen gevonuen worden , tegen welke het Verftand van alle menlchen, van vroegeren en lateren tyd, opkomt, zeide ik, voor "ene Goddelyke Openbaring te zouden kunnen erkennen. Maar daarop vroes? ik ook, of my god verplichten kon om Waarheden aan te nemen , welke alleen met myn Verftand en Wysgeerte , en niet met het Verftand van alle menfehen ftreeden? Ik helderde myne vraag met de volgende voorbeelden op. Men heeft Geleerden genad, die" van zich niet verkrygen konden te gelooven , dat Zon, Maan en Sterreu in ene dunne Hemellucht zweven konden, waarom zy aangenomen hadden, dat zy op holle crystallyne-ballen rusteden en daar aan vastgehecht waren. Zo heeft men voorheen ook Geleerden gehad, welke bet voor onmogelyk hebben gehouden, dat er tegenvoeters , of menfehen , die, op de andere zyde der aarde, ons de voeten toekeerden, waren. Nog voor het tegenwoordige zyn 'er grote Wysgeeren , welke de Alweetenheid van god , en zyne Voorzorg voor alle Schepzelen , elk in 't byzonder , voor tegenftrydig houden. Wanneer nu god deze Wysgeeren , door een Propheet, wiens Godlyke uitfpraken hy met Won ierwerken , vervulling van Voorzeggingen, en deszells Opwekking uit den dood bevestigde , liet weten , dat Zon , Maan en Sterren warelyk in ene yle lucht zweven, dat 'er op de tegen ons overgeftelde zyde der aarde menfehen woonen; en dat god alle zyne Schepzelen kent, cn derzelver lotgevallen beftiert , zo vroeg ik , of die genoemde Wysgeeren dan grond genoeg hadden, en van god verplicht konden worden , die Hellingen aan te nemen , offchoon zy hen als tegenftrydig voorkwamen? Men antwoordde my hier op, dat, zo lang de gezegde Wysgeeren zich by de aangevoerde {tellingen niet van alle tegenftrydigheid konden ontdoen, het hen dan ook onmogelyk was dezelve voor waarachtig te houden, gelyk de verplichting, om dezelve te geloven, daar door ook ver- • viel. „ Ik zeide daar op , dat men in de Gefchiedenis der Wetenfchappen meer voorbeelden vindt, dat men langen tyd iets voor tegenftrydig heeft gehouden , 't welk men naderhand bevonden heeft waar te zyn: ik bracht de tegenvoeters, het Copernicaanse!, wereldftelzel, en andere  Si-S J' F. JACOBI voorbeelden by, en vroeg, of het dan geheel onmogelyk was, by ene zaak , die my tegenftrydig voorkwam , en evenwel door ene geloofwaardige getuigenis als waar bevestigd word, te denken, het kan zyn, dat de ftrydigheid, welke ik daar in vinde, alleen in fchyn is,' en door ene omflandigheid , die'my tegenwoordig onbekend is, uit den weg kan geruimd worden? Men gaf my daar op te kennen, dat men van een kundig mensch te veel cischte , wanneer men vorderde , dat hy iets geloven zoude , 't welk hy van ftrydigheid niet kon ontdoen. lk hieldt hem daar op voor ogen, dat het ongemeen dikwerf gefchiedde , dat een gebeurde zaak verhaald word, waar van men oordeelde, dat zy onmogelyk was, en waar van men intusfehen naderhand evenwel bevind, dat zy mogelyk geweest en wrerklyk gefchied is : ik vroeg hem , of' men nu niet in een gelykfoortig geval, wanneer geloofwaardige getuigen verzekerden, dat het een of ander gefchied is, denken konde, het is billyk aan zodanig ene getuigenis geloof te geven , offchoon men de mogelykheid der zaake'nog niet begreep. Ten antwoord kreeg ik wederom, dat alles wat een mensch , die zelve denkt, in zulk een geval zou kunnen doen, dit was , dat hy de zaak liet voor 't gene zy was: maar dat hy ze niet geloven konde, voor datzewan alle tegenfpraak ontdaan was. ,, Ik vervolgde daar op weder , dat immers elk Wysgeer zyne dwaalingen had, en of het daarom niet mogelyk was, by ene zaak, die door geloofwaardige getuigen bevestigd wordt, offchoon die onze aangenomene Hellingen wederfpreekt, te denken , misfehien is myne ftelling valsch, misfehien is 'er dus ook gene ftrydigheid aanwezig. En hier op werd my weder geantwoord, dat misfehien de een of ander zo denken kon, maar dat men echter niemand verplichten kon om zo te denken. ,, Ik gaf daar op ten antwoord , dat , wanneer men zulke gronden hadt, alle Openbaring geheel onnut werd. Want elk Wysgeer'zal zich niet verplicht rekenen daar van meer te geloven, dan met zyne Wysgeerte overcenftemt , cn zich uit zyne Wysgeerige gronden betogen laat: in het tegendeel , al wat hy oordeelt met zyne Wysgeerte te ftryden , zal hy verwerpen. De een zal daarom deze , de ander gene Hellingen uitmonfteren. ■ Men herhaalde hier op dan ook wederom, dat menfehen, die dachten, niet anders handelen konden; dat intusfehen ene  VERHANDELINGEN. 229 ene Openbaring nog deze nuttigheid hebben kon, dat zy het Verftand gelegenheid verfchafte om na te denkenen op (tukken te komen, aan welke zy anders niet gedacht zouden hebben. „ Eindelyk verzocht ik hem het volgend voorftel nog te beantwoorden. Vele dingen in de wereld waren mogelyk gemaakt , welke elk , zonder uitzondering, voor onmogelyk gehouden hadt. Een eugenius is met ene Armee en Gefchut over de ongebaande; Alpen getrokken, ene Franfche Ruitery heeft eenmaal den beneden Rhyn doorgetrokken. Wanneer inu een Commandecrcnd Géneraal bericht ontvangt, dat de vyand langs zulk een wegkomt aanrukken, en hy daar mede lacht, en zegt, zulks is onmogelyk ; en wanneer hy daar by zorgloos bleef, en zich verrasfehen en flaan liet ; zou men wel denken dat de verontfchuldiging van dien Man genoegzaam was, wanneer hy zeide dat het. hem onmogelyk was geweest zulks te geloven ? Myn party glimlachte hier op en zeide : van een Generaal vordert men ook meer te geloven , dan van een Wysgecr. Gene moet geloven ,• dat allerhande bevelen van zyn Hof goed zyn, waar aan de Wysgeer dikwerf twyfclt. • Ik liet daar op volgen : behalven aristoteles aan het Hof van phiuppus en alexander." . In alle deeze Verhandelingen , wat men ook oordeele van de bondigheid of onbondigheid zommiger beweerde Hellingen, ftraalt een mahlykén ernst door, en een hart? lyke belangnceming in de zaak der Waarheid en des Godsdiensts. ,, Ik ben" fchryft hy in den aanvang zyns onderzoekt over de Leer der Heilige Schrift, betreffende de Drieëenhcid, „ in 't zelve met te meer ernst te werk gegaan, dewyl ik my daar by herinnerd heb, dat ik dat oogenblik, in 't welk my de dood voor den Rechterftoel des Alvveetenden dagen zal, met fterke fchreden nadere. Ook heeft geene vrees , dat ik myn inkomen , wanneer ik van de door my dus verre aangenomene Leer mogte afwyken, zoude verliezen , my in myn onderzoek bezield. De gunfte, welke een heuwann , en een ander beroemd Leeraar, in deze landen genoten hebben , heeft zulk een vrees by my niet laaten opkomen. Ik maak hier van gewag , om dat ik den Heer Opperconfiftoriaalraad teller, die de aanleidende oorzaak tot dit onderzoek is geweest, uit' de Voorreden van zyn Woordenboek zoude kunnen nazeggen en nafchryven: „ God zy geloofd, dat ik niet „ on-  430 j. f. jacobi, verhandelingen. onderworpen ben aan die banden,waar aan bet Mcnscli" lyk Verftand wordt gelegd, en welke men zich, vol„ gens de oude Landswetten „ moet laaten welgevallen: ' en dat ik het ongeluk niet heb, tot die Geleerden te " behooren, welke meer voor hunne Inkomften dan voor " de Waarheid bezorgd zyn." Onderwys in den Godsdienst van jesus christus. Door p. bef.ts p. z. Leeraar der Doopsgezinden. Te Gro- - ningen , by J. Oomkens , 1788. Behalven het Voorwerk, 127 bladz. in octavo. Ene aeneengefchakelde ontvouwing der voornaemfte^, zo leerftellige als betrachtelyke , wacrheden van 't Euangelic, naer de hcerfchende dcnkwyze veler Doopsgezinden, maekt dit Gerchrift tot een Leerboek, dat, benevens anderen , onder hen in gebruik, ook met vrucht ter onderwyzinge hunner Jeugd gebezigd kan worden. De Eerwaerde deels handelt, na ene voorafgaende Inleiding over den Mensch , aenvanglyk over God als Schepper, Onderhouder en Beftierder van 't Heelal, mitsgaders deszelfs Eigenfchappen , daer uit op te maken. Vervolgens overweegt hy Gods voorzorg voor de menfehen, cn in de oudftc tyden voor de komst van Jezus Christus, en in latere dagen , door het zenden van dezen zynen Zoon. Zulks leid hem voorts tot ene verklaring van den weg ter gelukzaligheid, door het Euangelic gcopenbaerd ,st welk hem de Zedeleer van 't Euangelic doet ontvouwen. En hierop gaet hy na, eerst, wat God van zyne zyde doet, om den mensch tot geloof, bekeering, heiligheid en deugd op te wekken en in ftaet tc ftcllcu; en voorts, wat de mensch van zyne zyde moet doen , om aen de voorwaerde van 't Euangelic te kunnen beantwoorden , of in deugd en Godsvrucht verfterkt te worden. Hieraen hecht hy wyders ene befchomving van het heil door Christus verworven, en door 't Euangelie aengeboden. En ten laetfte toont hy aen, hoe gegronde bewyzen 'er zyn voor de waerhèid en Godlykheid van den Christclyken Godsdienst, mitsgaders hoe voortreflyk dezelve zy , en onder hoe fterk ene verplichting een ieder , aen wien dezelve gepredikt word , ligae om denzelven te omhelzen. Het een en 't ander wörd hier voorgefteld , niet by wyze  p. heets , onderwys in den godsdienst. &3I Van Vragen en Antwoorden , maer by manier van een beredeneerd onderwys ; 't welk hy met reden den voorrang geeft, omtrent zulken , die enigzins tot jaren van onderfcheid gekomen zyn; doch dat hy, onzes oordeels, wat fterk trekt , en ook overbrengt tot kinderen van minder jaren ; die naen , wanneer men 't werk niet bezwaerlyk maekt , en' zich tot klare onbetwistiyke Godsdïenltige kundigheden bepaelt, naer uitwyzen der ondervindingo, met vrucht het gewoone onderwys kan geven. Onderwyzinge in de voornaamfle Waarheden van onzen . Redelykcn Godsdienst, door d. beekman, Leer aar der Lutherfche Gemeente tc Zaandam. Tweede Deel. Te Zaandam, by H. J. de Roode, 1788. Behalven de Voorreden, 78 bladz. in octavo. Van het hoofdbedoclde in deze Onderwyzing , en Je daerop gefchikte inrichting van dezelve, hebben wy een vcrflag gegeven , by de afgifte van het eerfte Deel, gaende over de ftclligc Waerheden (*) ; en bieraen beantwoord ook alleszins dit tweede Deel, in 't welke de 'Practicale Waerheden ontvouwd, worden. De Eerwaerde Beekman, by manier van Inleiding opgemerkt hebbende, dat de Liefde het grondbeginzel is, 't welk ons tot alle loflyke daden , gedachten en neigingen aenfpoort, en dus alle onze plichten vervat , handelt eerst over de plichten jegens God, dan over die jegens anderen in 't algemeen, en verder over die jegens dc Overigheid, Ouders, Leeraers, Meesters en Heeren, mitsgaders over de plich-ten jegens onszelven ; cn hierby voegt hy ene overweging van de zonden cn ondeugden , benevens ene ontvouwing van enige hulpmiddelen, om ons tot Deugd cn Godzaligheid op te wekken en in 't Geloof te verfterken. Uit de Voorreden voor dit tweede Deel zien wy dat het eerfte hem e.nige onaengenaemheden op den hals gehaeld heeft, waertegen hy zich hier nader verklacrt; met opzicht tot dit tweede heeft hy vermoedelyk niets van dien aert te verwachten, daer de gefchillen onder de Broeders Lutheranen , gelyk ook meestal onder andere Gezindheden, meer het befpiegeiende dan het betrachtelykc ten onderwerpe hebben. (*) Zie A'.gam. Vadcrl. LciUroef. VII D. bl. 60. Plan-  flg2 s. J. van geuns, DE plantis. PlaiAarum Belgii Confocdcrati indigenarnm Spicilegium, quo dav. gorteri , viri cl. Flora VII. Provinciarura locupletatur; auctore s. J. van Geuns, Med. et Phi- I lof. Cand. Hardervici , apud J. van Kasteel, 1788. 1 In 8vo. f. m. 77 p. Deeze naleezing bevat een honderd-en-vyftig tal Plant- I foorten , welke door den Hooglceraar d. de gorter , in zyne Flora VII. Provinciarum Belgii Fcederati indigena, niet zyn aangetcekend, en echter onder de natuurlyke voortbrcngfclcn van ons Gemeenebest behooren i geteld tc worden. De Schryver , Zoon van den < Hooglceraar van geuns , heeft dc hier opgegeeven ge- ] wasfen grootcndccls zelve op verfchillende plaatzen , vooral in Gelderland, ontdekt, en gedccltelyk op het ge- j zag van geloofwaardige Kruidkenners overgenomen. De beroemde ehriiart , die zig door zyne vnortreflyke nafpeuringen , vooral omtrent de kleinere'Plantfoorten, ee- ' ne reclitmaatige vermaardheid verworven heeft,voor weinige jaaren zyne Kruidkundige onderzoekingen ook hier : te" Lande voortzettende , en een groot aantal Planten, waar van de bovengcnöem le Flora Belgica geen het minfte gewag maakte, ontmoetende, gaf de befchryving daar van in het Hannoverifche Magazin, 1783, in bet licht, | en het zyn deeze ontdekkingen , waar van de Heer van j geuns ook voornaamlyk beeft gebruik gemaakt. ■ Onder alle de overige 'Clasfes heeft die der Cryptogamia I wel de meeste vermeerdering ondergaan , als zynde met ( niet minder dan bykans 80 nieuwe foorten aangevuld ge- 1 worden. Dc Heer van geuns heeft dus , door dit By- | voegfcl, den bcocfenaaren der Kruidkunde eenen wezen- I lyken dienst gedaan, door hen de rykheid van Ncérlands I grond, in het voortbrengen van zo veele Plantgcwasfen , I te doen kennen , en den Leerlingen de uitbreiding hun- I ner Botanifclie kundigheden in ons Vaderland gemakkelyker te maaken. Nederlandfehc Infecten , door j. ch. sepp. Te Amjler■ dam, by J. C. Sepp. In quarto. De thans ons in handen gekomen Plaat van dit fteeds keurig uitgevoerd' wordende Werk levert ons de ju is-  j. ch. sepp, nederlandsche insecten. £33 juiste afbeelding eener twaalfpootige Spanrupfe , en in derzelver rustenden en loopenden Hand , benevens die der Poppe, en die van den daaruit voortkomenden Vlinder, mitsgaders de gedaante der Eieren, door denzelven gelegd. Men vindt deezen Vlinder by Linnceus niet gemeld, en dus niet genoemd; des heeft 'er de Heer Sepp zelve een naam voor uitgedagt * en noemt dien den M. Vlinder, ter oorzaake dat men aan de Ondervlerken, welken over het geheel, dat iets zeldzaams is, zeer cieflyk en fraai getekend zyn, onder anderen eene tekening lieeft, welke eenigermaate naar de Letter M zweemt* In de Beytrage van den Heer Kleemann komt nog wel een Infect voor , dat hier mede veel gelykheid heeft; doch 'er is echter, gelyk onze Autheur opmerkt, te veel onderfcheid tusfchen beiden , om ze met eikanderen te Vereenigen. Volgens den Tydwyzer der Rupfen, N9. 56. zou deeze van Kleemann dezelfde zyn, met de Qlyphica van Linnaus. Wysgeerige Befpiegelingen over de Grieken, door Mr. Dit pauw. Uit het Fransch vertaald. In twee Deelen. Eerjle Deel. Te Deventer , by L. Leemhorst , 1788* Behalven de Voorreden, 445 bladz. In 8vo. (Vervolg van bladz. te>$.~) Het Opfchrift der Tweede Afdeelinge is , gelyk dat der eerfte, over de Athenienfers; en dat der eerfte Paragraaph, bladz. 120, van den aard en de lichaamsge. fteldheid van dat Wolk. De Athenienfers waren over het algemeen van eene fchoone geftalte ; doch daar zy zich fterk toeleiden op de zeevaart , zo met betrekking tot den koophandel als tot den oorlog , en de fchepen in dien tyd niet minder met behulp van riemen dan doör zeilen hunne reizen volbragten , waren de min vermo* genden veeltyds onderhevig aan een ongemak of mismaaktheid , (want men Weet fchier niet, welken naam men 'er aan hebbe te geeven,) welke Zy kreegen door geftadig op de roeibank te zitten , en aan den riem te trekken (7). Wy hebben gezien , dat de Schry¬ ver, (7) Misfehien is ondertusfehen de benaaming web iV.ceei..n. alg. lett. no. 6, E  &3* de pauw ver, in zyne Voorreden, belooft een Werk te geeven, ,, vry van alles wat wonderbaar is." Bezwaarlyk is hier mede overeen te brengen, het geene by op bladz. 123 voordraagt. ,,Plutar.chus (8), (leezen wy daar,) zegt, dat zy van het voorgebergte Sunium onderfcheidenlyk „ konden zien den vederbosch op den helm , en de punt ,, van de piek, waarmede het Colosfusbeeld van miner„ va , (taande op dc bürgt te Athenen, was gewapend. „ Deze afftand is in eene rechte lyn niet minder althans dan van tien Franfche mylen: zo dat de Dichters en Fabelfchryvers minder by vergrooting hebben gefproo„ ken , dan men denkt, wanneer zy verhaalen , dat men op zodnnigen afftand het ('chip van theseus konde zien, welke by zyne terugkomst uit Creta, in plaats „ van de vlag der overwinninge uit te fteeken, geheel „ in rouw en met zwarte zeilen te rug kwam (*)." Zo veel doet het af, in welke luim een Schryver zy. By andere gelegenheden zoude de Schryver zekerlyk pausanias , indien dezelve weezcnlyk iets van dien aart gezegd had, van ©verdrevene vergrooting befchuldigd hebben. Maar pausanias is hier buiten fchuld. Hy fpreekt niet van de Athenienfers in het byzonder. Hy zegt niet, dat gemelde voorwerpen van het voorgebergte Sunium duidelyk konden gezien worden. Alleenlyk zegt hy, dat de geenen, welken van Sunium na Athenen zeilden, het uiterfte der (peer cn den kam des helms van minerva's beeld eerst in het oog kreegen. Hy doelde, derhalven, meer op de richting, in welke deeze voorwerpen zichtbaar waren , dan op den afftand. Hy zegt het, daarenboven , van allen, welken langs die ftreek ter zee aan- kwa- welke de Scholiast van artstophanes gewaagt, ad Equit. vs. 1365, niets meer geweest dan een fchimpwoord , den Athenienferen door andere Grieken toegedreven , zonder dat de mismaaktheid , welke zy onderftelt , inderdaad plaats had. Ieder Leezer zal zich gemaklyk, ook in ons Vaderland , voorbeelden kunnen herinneren van diergelyke bynaamen , welke de Inwoonders van onderfcheiden Steden elkander na het hoofd werpen. (8) Dit moet, gely'< boven reeds is aangemerkt, pausanias zyn. De bedoelde plaats is Attic- c. 28 (*) Linquitur Eois longe Jpeculabile proris Sunium, unde vagi cajurum in nomina ponti Cresfia decepit falfo ratis Aegea velo. Statius, Thelaid. XII, 634,  wysgeerige bespiegelingen over de grieken. ±$S kwamen , en de Heer de pauw zal gewisfelyk niet beweeren, dat allen , vreemdelingen zo wel als Athenienfers, wanneer zy by Suniüm kwamen, door eenig wonderwerk , met eene zo ongemeen e fcherpte van gezicht begaafd wierden. Ook zegt statius ter plaatze, Welke in de Aantekening wordt aangehaald , geenzins , dat het fchip van theseus van Athenen gezien wierd, toen het niet verder dan tot Sunium genaderd was; maar alleenlyk , dat het voorgebergte Sunium op eenen verren afftand uit zee konde gezien worden, en geeft te kennen , dat aegeus , de Vader van theseus, van daar het fchip, waarmede zyn Zoon uit Creta te rug kwam , bad zieri naderen. Hiermede vervalt niet alleen alles, het geen de Schryver zegt van de volmaaktheid des geziebts by de Grieken, (want bladz. 126 heeft hy de vriendlykheid van den Grieken in het algemeen dit voorrecht toe te daan,) maar ook alles , wat hy in dezelfde Paragraaph op dien grondflag bouwt. Doch behoorde iemand , welke een Werk van dien aart, als wy nu voor ons hebben , wil fchryven en uitgecven, de oude Schryvers niet met wat meerdere naauwkcurigheid gelcezen te hebben ? ■ Dewyl de Atheenfche Vrouwen, volgens den Heer nE pauw, tegen wiens gevoelen, evenwel, ook in dit ftuk vry wat zoude ingebragt kunnen worden , niet deelden in de fchoonheid der mannen, noodzaakte men haar zich altoos net en bevallig te kleeden , om de onnatuurlyke uitwerkfelen der mannelyke fchoonheid in wulpfche gemoederen eenigzins tegen te gaan/, en de driften op den rechten wech te houden. Men had eene afzonderlyke Overheid , welke opzicht hield op den tooi en kleeding der vrouwen. Zy, welken dit ampt bekleedden , voerden den naam van Gytiaecoco/'men. By deeze gelegenheid berispt de Schryver den Heer montesquiru, dat hy deeze Rechters befchouwd hebbe als Opzienders over de Zeden der Vrouwen, cn ze dus verward met Amptenaarg van eenen anderen rang , bekend onder den naam vart Gynaeconomcn. Zie bladz. 129, in de Aantekening. Misfehien is het nog niet zo duidelvk, als de Heer de pauw zich verbeeldt , dat deeze bedieningen inderdaad onderfcheiden zyn geweest, en dat niet dezelfde perfoonen onder tweederlei benaaming betekend worden. Doch wy zullen dit niet aandringen , maar alleenlyk aanmerken, dat onze Schryver dc plaats niet aanwyst, welke hy bedoelt in zyne berispinge. Daar hy, ondertusfehen den R * Heer  2 gó* ïje pauw Heer montesquieu noemt „ den Schryver van den ,, Geest der Wetten," wordt het wanrfchynelyk, dat wy ze in dat Werk moeten zoeken. Alles nu, wat, zo veei wy weeten, daarin gevonden wordt over dit onderwerp, is dit weinige: ,, Te Athenen was eene byzondere Over„ beid. welke het oog hield over het gedrag der Vrou,, wen." Espr. des Loix, Liv. VII. Art. IX. Not. («)« Waar is hier dc verwarring? Montksquieu fpreekt in den tekst van de Zeden der Atheenfche Vrouwen, niet van .derzelver opfchik. Hy bedoelde , derhalven, in de Aantekening de Gyneieconomen , en zegt niets het geen op deezen niet to:pasfelyk is. De tweede Paragraaph, bladz. 135, handelt van de Verbaslering in de driften der Grieken. Al wie iets van de Griekfche zeden weet, zal ligtlyk bevroeden, wat hierdoor verftaan worde, zonder dat wy 'er ons verder over uitlaaten. De Schryver toont by deeze gelegenheid zeer wel aan , dat die verbastering niet haaren oorfprong genomen had in de Gymnaüën , maar van veel vroegeren tyd herkomftig was. Hy fehryft dezelve toe aan het gebrek aan fchoone vrouwen in Griekenland , en bfengt tot bewys van dat gebrek by den grooten ophef, welke men van eenige ongemeene fehoonheden onder dezelve gemaakt heeft. Dit Uittrekfel is reeds zo lang geworden , dat wy ons niet het onderzoek en de wederlegginge van deeze paradoxe ftellinge niet kunnen ophouden. Allcenlyk zullen wy aanmerken , dat de Schryver , volgens gewoonte, links en rechts alles aangrypt, wat eenigzins kan dienen ter begunftigjnge van zyn gevoelen. De Griekfche Vrouwen waren gewoon zich te blanketten. Derhalven deeden zy dit zo grof, dat het blanketfel een foort van masker op haare aangezichten wierd , en alle Vrouwen o-elyk maakte: derhalven had terentius deeze mode in net oog , wanneer hy, Eunuch. Act. II, Sc. III. vs. 6, chaerea doet zeggen: Tacdet quotidianarum harum for. marum. Waarlyk eene zonderlinge redcneerwyze, als of niet elk verliefd jongeling zyn meisje hield voor eene uitfteekendc fchoonheid. By ons is ook wel de uitdrukking eene dagelykfche tronie in gebruik, wanneer men fpreekt van eene vrouw, welke noch fchoon , noch lelyk is. Hoe fraai zoude over een paar duizend jaaren eenig geleerde daaruit afleiden , dat in de achttiende Eeuwe de Nederlandfche Vrouwen gewoon waren zich dermaate met blanketfel te befmeeren , dat alle dezelfde tronie fcheenen te heb-  WYSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. &3? hebben. De derde Paragraaph deezer Afdeelinge fpreekt van dc aanvallen van Melancholie , waaraan da Athenienfers en Ac overige Grieken onderhevig waren. Wy zyn genoodzaakt hier veel aanmerkenswaardigs voorby te gaan. Van de Atheenfche Wysgeeren en derzelver leevenswyze maakt de Schryver ons evenwel eene zo bekoorelyke fchets, dat wy niet kunnen nalaaten een klein Haaltje daarvan onzen Leezeren mede te deelen. _ Zy waren daarenboven, (zegt hy, bladz. 157,) niet vatbaar voor ontroeringen , welke vaak al zo döodelyk " zyn als ziekten. De vrede week nimmer uit hunne f ziel: elke dag was voor hun een feestdag, en de op" losfing van een vraagftuk de grootfte vreugde. In den " lommer hunner tuinen gezeten , belachten zy de mce' nigte van dweepers en heerschzuchtigen , welke ge" flingerd werden als riet, door den geringften^wind, ja " door het geringde luchtjen der hartstochten." Gelukkige Wysgeeren! zouden wy wel mogen uitroepen , indien wy deeze befchryving niet, gelyk-veele afbeeldfcls, als vleiende befchouwden. • Wy behoeven niet ftil te ftaan op het geen de Schryver in de vierde Parao-raaphj bladz. 160 enz., zegt van dc verbastering in de Ge/lachten der Athenienfers. • Ook zullen wy ons niet ophouden met de Gymna/liek der Ouden, van welke hy fpreekt in de vyfde Paragraaph, bladz. 166 enz., en welke door hem met recht in zo verre wordt afgekeurd, als zy ftrekte om eenige deelen des lichaams tc yerfterken, met verzwakkingc c-n vermageringe der overige, en fommigc oefeningen niet gefchieden konden, zonder groot gevaar der deeiïykfte kwetzingen en verminkingen. Allecnlyk zullen wy uit dit gedeelte des Werks nog een paar ftaaltjens van des Schryvers wyze van aanhaalen ontleenen. Van de vuistvechters cn worftelaars fpreekende, zegt hy, bladz. 175: „ Ook is het zeker, volgens „ getuigenis van Ifocrates, dat [NB.] geene anderen dan „ lieden van de laagfte klasfe, en die uit de verachtelyk, fte gehuchten van Griekenland afkomftig waren , dit " fchandclyk handwerk oeffenden , en dat deze zulks „ deeden, om dat zy geen ander beroep geleerd hadden, ., waarin zy met minder moeite en met minder beroemd„ héid zouden geleefd hebben (+)." Wanneer wy de aansewezen plaats opftaan, vinden wy daar, dat alcibi- aous (V) ilt-i $en boerentuin of twee, waar in gy .vry kunt plukken, Een fchoorfleen, vol met paterftukken, Een vaetje dubbe'd lier, tabak die geurig is. En nu en dan een erfenis: ge nieuwspapieren, 's weeks u franco toegezonden, » Een kerkboek, in fegryn gebonden^ lm  werken van studium scientiarum genitrix. 25| Jan arends ware christendom, In eenen hoornen land, met wit papier 'er om: Vooral de Biblia, in jucht, met zware floten , En koper aan den kant, voor 't ftóoten; Voorts nog een oud en kort kronykje van ons land, Een kerkpostil, u dienflig in 't verklaren , —— Een pater, daar ge uw bef, des weeks, in kunt lewaren, Een ketter, om uw pyp te fleken in den brand; En eindelyk een band met orthodoxe preken, Op Saturdag, ter loops, doorkeken, Om Zondags dus te kunnen fpreken: „ De tekst is ryk van ftof, de Apostel zegt zeer veel, ! j, Het griekfche woordje wil hier dit te kennen geven, —— „ Geleerden zyn 't niet eens; maar ver het grootjle deel „ Verklaart het, zoo als ik. Hoe blind, hoe onbedreven „ In 't bybelblad, is dus die wolf in 't fchapenvel, „ Die vyand van Gods kerk, die dienaar van de hel, „ Dat beest, dat vloekgedrocht, dat monjler., 'k meen SocitlUS! ,, Maar, weg met dien verdoemden naam, „ Dien ik my zelfs te noemen fchaam, ■ », Ziet daar, Aandachtigenl 'k befluit met Augüstinus.'' Herr Pastor! 'fe zeg ronduit, \ is een gelukkig man» Die deeze dingen hebben kan, Hy kan, wanneer 't hem lust, zyn vrouwtje cafresfeeten, 's Weeks by den Heer van 't dorp zyn keelgat lustig fmeerem En zondaags preeken doén, daar 't platte land van waagt Hy kan, fchoon ongevraagd, Op eene eerwaarde wys, een beuzeling verhalen, By *t legen van de fles zyn hinde door doen ftralent En leggen, door zyn' toon, zyn Wysheid aan den dag} Hy kan *«r ftaving van zyn geestelyk gezag, Een' kapflok, voor zyn' hoed, in 't doophuis laten maken, Èn voor regtzinnigheid, gelyk een bulhond, waken. Dit Stukje bevat veel aartigs, doch weinig nieuws: hebberij de pope reeds dezelfde denkbeelden naar sWift gevölgd < zd S 3 è*i  »54 Wérken van studium scientiarum genitrix. dat het ons verwondert , dat de Dichter geen van beiden genoemd heeft; ten ware de verklaaring der Tekst, en de fchtldnaamen op soci.\us, dat juist alleen zyn eigendom is, (behalven een'ge hervormingen die noodig Waren , om de Engelfche zeden voor Hollandfche te verwisfelen ,) hem aanmerkelyk genoeg toefchecnen , om de bron , uit welke by putte, te verzvvygen. Men leeze, the happy iife of a country Parfon !*), cn ilraks. zal de J'rouw die conjëif mankt, het Pcard , het Bier, de Virginifchc Tabak , de franco toegezonden Nieuwspapieren, een dikke Concordantie in een verlieten band, een oud Kronykje een Chryjostomus om de bef in glad te houden , ja zelfs het drinken met den Dorpheer , het / usfehen d?r Vrouw , net prtêken des- Zondag<, enz. weder op dezelfde wyze ons voorkomen; alleen zal men , voor het m-,aken van ae Kapjlok, en het waaken voor Re ei zinnigheid. by po;e een Leeraar ontmoeten, die hartelyk dank zegt voor elke nieuwe gift; maar op het noemen van Dr swift het hoofd fchudr. >- Kenmerken genoeg, dat het eene naarvolging, zo als de tytel eene woordelyke vertaaling, naar het Lngelseh is. (*) Plpc'.-i ff (/rk» Vol, II. Imitations of Emlhh Poets VIT, En deeze Huwelyken? zyn zekcr'.yk niet in den Hemel gefiooteri. Twee Deelen. Eene origineele Roman. Uit het Hoogduitsch. Met Phaicn. V Gravenhage, by I. van Cleef, 1788. Behalven het Voorberigt, 59-8 bladz. in Syo. Ti ene betwiste Godgeleerde mag'tfpreuk, tot een Tytel voor een koman, klinkt zeker wat vreemd; en daar we, uit het Voorberigt, opmaaken, dat dezelve gegrond wordt op het denkbeeld vaii kwaade Huwelyken , doet dezelve in dit geval niets af: nademaal de voorllanders van een volftrekt over alles gaande belluit bier onder zo wel het kwaade als goede betrekken ; even gelyk" anderen het eerfte zo wel als het laatfte tot dc beste Waereld brengen, of uit eene voorafvastgeftelde overeenkomst der werkingen van Ziel en Lichaam afleiden. — Wat hier van ook zy, 't zyn lecrftellige denkbeelden, welken niet te ftade komen, als men van 's menfehen werkzaamheid (preekt, en hen tegen verkeerde handelingen Wil waarfchouwen, 't geen het hoofdbedoelde van den Oplleller deezer Raman is. -— Hy heeft naamlyk, naar luid van 't Voorberigt, opgemerkt, hoe de Huwelyken, in onze dagen, veelal geen wcezenlyke lluwelyken, of hartlyke Egtvefbirttenisfen zyn; maar, zonder eenige aandoening van kuifche min, alleen uit byinzigten, die zelfs wel eens met Ihoode oogmerken vergezeld zyn, aangegaan worden; 't welk uit eigen aart baatlyk* gevolgen na zig fleepen, en veel verwarrings veroorzaaken moet,  HUWELYKEN i NIET IN DEN HEMEL GESLÖOTtN. 25j! moet. Zulks tegen te gaan, en 't zyne toe te brengen, otfl> zo veel mogelyk, die wanorde te helpen herftellen, beoogt hy door 't vervaardigen deezer Gefchiedenisfe, welke uit een zameoloop van verkeerd aangeleide Huwelyken beftaat; of ook de Leezer 'er door bewoogen mogte Worden, om de Waatfchuwingen, die dezelve oplevert, ter liane te neemen. Een Huwelyk, eenigermaace uit dwang, ten gevalle van Ouderen, aangegaan, met iemand dien meh niet bemint, terwyl het hart geheelenal gehegt blyft aan den Minnaar, van welker! men heeft moeten afzien; en Waarin eerlang blykt, dat de ander het Huwelyk flegts heeft aangegaan, om dat Hy haar, buiten het Huwelyk, volftrekt niet tot zynen wil kon krygen. i Een Huwelyk, uit bykomende inzigtén gellooten met iemand, dien men wel uit eenige genegenheid verkiest, maat met een hart, dat nog (leeds ingenomen is, met eenen Minnaar, dien men niet heeft kunnen verkrygen, welke Minnaar aan de eerfte, Hennettti geheel verknogt, iliet de tweede Louifa vervolgens medelyden heeft; terwyl haar Egtgenoot met haar een verdrietlyk leeven leidt, en zy van alle weezenlyfe genoegen beroofd is. -- Een Huwlyk, door dien Minnaar, Ferdinand, aangegaan, om z'g vroeger van Louifa geheel te ontdoen, met een Vrouwsperfoon, die hy alleen op den voet van vriendfchap neemt ; en waaromtrent hy eerlang verftaat» dat de Heer Masten, de Egtgenoot van zyne ffènriétté, haar wel eer gefchonden heeft; dat zy, voorts in önkuischheid geleefd hebbende, zig ook eerlang met een haarer Boelen weder vermengde, 't welk dit Huwelyk, zonder wederzydfche genegenheid , met veel verdriers beleefd, voorts geheel verbitterde, cn eene fchciding hoewel in ftilte, en op eene voor haar gunftige wyze, ten gevolge had. — Een Huwelyk, berokkend door eene Dame van Plaizier, niet uit Kgtlyke Min, maar ter voldoeninge haarer trotschheid. Zy had naamlyk een jong Heer, op haar verllingerd, zo ver weeten te beleezen, dat zy hem «verhaalde, om met haar een geheim Huwelyk aan te gaan; 't welk geheim zou blyven, zo lang zyne Moeder leefde; maar , op haar dood, openlyk voor de Waeteld verklaard zou worden. Zy nam, zins dien tyd, haare maatregels zo wel, en voerde dezelven met zo vee! kragts uir, dat zy een gelukkig Huwelyk, het welk die Heer anders vervolgens zou hebben kunnen aangaan, volftrekt dwarsboomde en verydelde; 't welk den dood zyner Moeder te wege bragt Het haatlyke gedrag dier trotfche verbitterde zyn hart dermate tegen haar, dat hy, fchoon hy zyn Huwelyk met haar niet brake, egter zodanige fchikkingen ma;,k;e, dat hy haar, niet een aanzienlyk inkomen begiftigd, voorts van hem verwyderd hield. Hierby komt nog de gefchiedenis van Maria'ine, welke eenigermaate met *)» voorgaanden zaamsjevlog-ten is, en die ons den Jaatften ftap S 4 vafl  &$6 HUWELYKE.N , WIET IN DEN HEMEL GËSLOOTEN; van den bovengenoemden Hasten vermeldt; als welke iMariam ne , tot een gewenseht Huwelyk gefchikt, listig vervoerd had,en zig geheel van haar Meester zogt te maaken; dat nogtans gelukkig door haaren Broeder afgeke.rd werdt; by welke gelegenheid Ftrdmand, ter zyner eigene verdeediginge, Rustin een kogel door den kop joeg, waarmede hy de zamenleeving van dit Ondier verloste. Deeze zyn de hoofdtrekken dei; voorgedraagen gefchiedenis, fen, welke uit eene ganfche menigte van byzondere voorvallen beilaat, waarin eene groote verfcheidenheid van characters werkzaam is, die eene reeks van leerzaime .opmerkingen a„n de hand geeven. Inzonderheid mekken ze, om te doen gade flaan, de kragt van gevestigde neigingen en fterke hartstogten, mitsgaders de wankelbaarheid der ernftigfte vnorneemens, oni daar tegen beflendig op zyne hoede te zyn Ze ontvouwen ons de fnoodheid der aanllagen van wellustelingen, in de eene en andere Scxe. En bovenal boezemen ze ons in, de verkeerdheid van 't aangaan, en 't bevorderen van Huwelyken, zonder eene waare hartsvereeniging; 't welk ook zo lynregt aanloopt, tegen de oude gevestigde Huwclyks-indelling, dat zodanige Egtverbintcnisfen eigenlyk den naam van Huwelyken niet kunnen draagen, maar flegts aan te merken zyn, als Burgerfyke verbintcnisfen , die, alleen door eene Burgerlyke plegtigheid, den fchyn van een Huwelyk, maar in der daad niets gemeens hebben met den aart van eenweezenlyk Huwelyk, dat, om zo te fpreeken» twee menfehen tot één maakt. Wanneer men 't onderwerp van die zyde befchouwt, zou men , Godgeleerde twistftellingen daar laatende, met nadruk kunnen zeggen; zulke Huwe.yken zyn niet in den Hemel geflooten, nademaal zodanige Egtverbintenisjen in den Hemel niet voor Huwelyken erkend worden. En dit beantwoordt vólkernen aan het getuigenis van den geweezen .zwerver in het Ryk der Geesten, den by veelen beroemden Swedenborg, als welke ons onderricht, dat, in het Ryk der Geesten, geene Egtgenooten, hier door den dood gefcheiden, weder vereenigd worden, dan alleen dezulken, die in dit leeven, niet uit eenige byinzigten, maar uit eene zuivere harts. vereeniging, in den Egt verbonden geweest zyn, en dus een weezenlyk Huwelyk aangegaan gehad hebben. Wy laa¬ ten dit voor rekening van Swedenborg; maar het is eene onbe.twistbaare waarheid; alle andere • Eotverbintenisfen mogen flurgerlyk gewettigd zyn , maar ze verdienen den geheiligden naam .van Huwelyk niet.  2EDELYKEN VERHAALEN. 2^7 Zedelike Verhaalen. Eerfte Deel. Te Amflerdam, by J. Allart, i?88. In gr, Zvo. 270 bladz. Zeden de Nederduitfche uitgave der Zedeiyke Verhaalen, van d' arnaud. mercier en andere beroemde fcbryveren, heeft onze Natie fmaak in deeze foort van gefchriftcn gekreegen; en het kan dus niet wel anders zyn, of deeze verzameling, wel. ke ook in vertaalingen van eenige der beste buitenlandfche fcbriften beftaat, zal haare liefhebbers vinden, te meer nu men weet, dat de Heer Mr. r. feith 'er niet enkel uilkiezer, maar Vertaaler van is: en dezelve tot geen aanmerkelyk getal deelen ftaat aan te groeijen. Dit Eerfte Deel bevat zes onderfcheiden Verhaalen, als r. De G-jcaedenis van Jenny lille, welke un bewijze moet (Vrekken, dat de ziel onflerflyk is; nadien jf.nny van dat leerftuk, (zoo noodzaaklyk voor den vreede van hef menschlyk gedachte) onder haar lyden, overtuigd is, en de dwingeland, die haar onderdrukt, geene mindere overtuiging in zyne wroegingen heeft. 2. De Droom in den Mei-nacht, eene foort van verfchyning, in welke de Voorzienigheid gerechtvaerdigd wordt, wegens de rampen die den rechtvaerdigen overkomen 3. EmiJAA, een Sentimenteel verhaal, 4 De Hafelnootfchaal, dienende ten bewyze, dat de draaden, welke de menschelyke lotgevallen hier aan elkander binden en verwikkelen, nog dunner en oneindig tederer zyn, dan de draaden der Spin, of het weefzel des Zydeworms. 5. De Voedllerling der Natuur, behelzende een Tafreel van de mensehlievende verdraagaaamheid van een Wilden, in tegenftelling der veele gruwelen, welke heden by befchaafde volken gepleegt worden. En 6. Uittrekfels vit krimineele akten en gefchiedenisfen, beftaande uit drie byzondere Verhaalen . waar van het middenfte het kortfte is, en op volgende wyze voorgefleld wordt. In eene kleine ftad in Lausnits werd voor omtrend dertig jaaren een Roovcr gevat, wiens misdaaden voornaamlyk in . Kerkdieveryè'n beftonden. Op de vraag van het Gericht: waarom hy juTst deeze foort van roovery, op welken toch een dubbelde vloek ftond. gekozen had? antwoordde hy: ,, Wyl „ hy geen gemakkelyker bezigheid kende. Het bygeloof, voer hy lagchende voort, zorgt 'er toch wel voor, dat men zeker „ genoeg daar by is. Wie nadert by nacht graag een „ Kerkhof? En als het zomtyds regent, als dc wind de deu„ ren en floten kraken doet, of door de togtgaten, in de vaak „ gebroken venfteren huilt; als de Nachtvogels 'er om heen „ morren, en de klokken door den ftorm geluid geeven, wie „ liep niet, zo ver hy kon, van 't Kerkhof weg, of wie goloofde niet, wanneer hy 'er al na'voorby moest gaan, Groot- »i V4r  2g| gEDELYKG VaRtf*-At?H. ,, vader en Grootmoeder levendig rond te zien wandelen ? —s— „ Nergens is men daarom zekerer van ongefloord te blyven , „ en ïlecbts een eenigmaal, in myn ganfche leven, bejegende my eene zeldzame ftreek " Men vroeg hem: wat voor eene ? En hy biegtte vrymoedig liet volgende: „ Het was de eerftemaa!, dat ik 'er my by bevond, en het was een akelige, regenvolle, pikdonkere nacht. Wy braken gelukkig de eene kerkdeur open'; ik was op één na de laatfte, en zie daar! als ik uit het portaal in de kerk zelf trad, hoe verfchrok ik, toen ik met den eerflen blik, door middel van myn Lantaarn, op den preêklloel, een' lang man in 't Priestergewaad (laan zag, die zo ontzaglyk fterk ichrceuwde, dat het uit alle hoeken der Kerk te rug klonk, offchoon ik geen woord 'er van verdaan kon. „ Men kan ligt denken, dat ik my hier te rug pakte. Myne makkers, die buiten dat opmerkzaam op my waren, zagen het. Wat overkomt u? vriegeuze. ,, Hoe, ziet „ gy dan den man niet ginds op den Preêkftoel? die daar zo ,, flaat en preekt! Wie fs hy? Wat wil hy?" • Ziet gij dien ook? gaf'er my een lagchend ten andwoord: „ laat hem immer m 's duivels naam hier ftaan! Hy doet u „ toch niets." Men rukte my mede; de Sacristy werd opengebroken-en beroofd. „ Wy arbeidden met de grootfle vlyt, en waren reeds weder op den kerkhof toen onze aanvoercr vrieg :,, En heeft toch nie„ mand van u iets daar binnen vergeten' ? Wy zagen na, nie-? mand miste iets, dan ik myne muts. ,, Ik had ze hartlyk graag in den loop gelaaten , maar het was dc eenpaarige ftem myner medemakkeren: dat door zo iets alles verraden kon worden , en dat ik ze op 't oogenblik weêrom moest haaien. — „ Als nu ten minden, bragtikin, dat iemand „ medeging! De man daar binnen''.... „ Voor den duivel zo „ laat toch de man de man zyn! die befchadigt u geen hairtje, „ wanneer gv , bevreesde haas! het u zelf niet befchadigt." „ Schaamte en nood drongen my, het hielp niets, ik moest 'er alleen in. De verwensehte man ftond wcrkelyk' nog daar , en had hy voorheen fterk gefchreeuwd, thans fchreeuwde hy nog tienmaal flerker. Ik verdoutte my hem een paar oogenblikkcn fiyf aan te zien. ,., Wel nu", zeide ik eindelyk tot my zei ven, rr.idlerwyl ik my een hart, zo groot als anders twee harten, in 'tlyf Iprak, „"als gy niets dan fchrecuwen kunt, zo „ fchreeuw u my entwegen vry heesch" Hier op ging ik in de üacristi, vond myne muts, en toen ik 'er weer uitkwam , was niet alleen de vent weg . maar ik heb ook na dien tyd nooit weêr iets, dat niet pluis was, gezien." Tot hier toe het verhaal des Roovers! De fchrijver  zedelyke verhaalen. feeraoeit zich verder, om reden te geeven, van dit gewaand yerfehynfel. De vraag van den mederoover : ziet gy den karei ook? fchynt het hem duidehk genoeg te maaken , dat deeze óf foortgelyke verfchyningen, den Roovereu, by de eerfte proefftukken hunner handteering meer voorkomen. Het verdwynen des gewaanden mans, welken de verhitte verbeeldingskragt eens nieuwlings in 't misdryf zich fchiep, was een noodwendig gevolg van zyn verkragt geweten, wiens laatfie (Vervende gewaarwording in eene niet geheel willekeurige fpotterny verT yloogi Alleen komt het hem vreemd voor, dat de vreeze des Roovers het gewaande verfchynfel ook niet werkelijk woorden leende, terwyl het hem nog meerder zou bevreemden, indien dergelyke gebeurtenisfen niet in meerder Inquifitie-Akten te vinden waren. Mogelyk dat wy uit haar ons dan meenigo oplosfing meer, van de gloeiende voorltellingskragt onzer ziel, zouden kunnen verfchaffen. Eleonore , geen Roman , 'eene waare Gefchiedenis in Bi even' Naar het 'Hoogduitsch. Twee Deelen. In 's Gravenhage, by 1. van Geef, 1788. In gr. octavo, 490 bladz. (gemeenlyk hebben de Romans, zelfs dezulken die he,t waarV fchynlyke nog al in agt neemen, zodanig een zonderlingen zamenloop van omftandigheden en ontwikkelingen, dat men ze, uit dien hoofde, fehoon ze als eene waare gefchiedenis voorgedraagen worden, vpor niets anders dan Romans houde; of ten minfte voor Romaneske verhaalen, die, mogelyk, wel eene waare gebeurtenis ten grond (lage hebben, maar'welke op eene Romaneske wyze opgefchikt is. pp geene andere manier zouden wy zekerlyk, uit ons zeiven, dit verhaal der lotgevallen van Eleonore beoordeeld hebben, waren wy niet wederhouden door het Voorberigt, 't welk ons uitdruklyk meldt, dat deeze Gefchiedenis, nu in den vorm van Brieven gebragt, „ tot de klcin„ (le bijverdichtzels, zich werkelijk toegedraagen heeft'- En dit Zo zynde, mogt de Uitgeever met regt zeggen „ Men zal „ misfehien nooit werkelijk waare ontmoetingen in het menfehc„ lijk leeven vinden, die met zo veel famenhangend belang ver- „ knocht zijn, als deeze Toneel- op Tooneelverwisfeling „ fchijnbaar plan — en doch alles toeval en waarheid". Het zy zo: men kan dit, zonder zwaarigheid, op des Schryvers getuigenis, aanneen>en; dewyl het verhaal, fehóon van een zeer zonderlingen zamenloop, egter niets tegenzeglvks behelst. Eleonore is, aan zeker Duitsch Hof, de fpeelbal der fchelmfche flreeken van den Graaf von Fleit, cn der fnoode guiteryen van een zogenoemden Abt Veronefe, die deezer Gravinne veel verdriets yeroprzaaken, dat egter voor haar ten laatfiep een gelukkig -  2(J0 ELEONORE. kfe einde neemt. Feronefe en von Flett draagen het loon hunner ondeugd weg. De Graaf had, ter verontfchuldiginge van zyn wangedrag, de fchuld van alles op den Abt geworpen, en zogt hem in de handen des Gercgts te leveren: de Abt, hier van verwittigd lei het op 's Graaven leeven toe, wondde hem ook doodIvk zo' dat hy 't na eenige dagen'beftierve; en de Abt, op heterdaad betrapt, in de gevangenis geworpen zynde, benam zichzelven aldaar.het leeven. Deeze Historie te ingewikkeld, door eene menigte van tusfehenkomende omftandigheden en ontmoetingen van verfcheiden andere perfoonen, die of regelregt of van ter zyde'er deel in hebben, om ze beknoptlyk verftaanbaar te ontvouwen, levert, eene groote verfcheidenheid van voorvallen, die verhaald worden op eene wyze, welke des Leezers opmerkzaamheid (leeds leevendig houdt: die hem bovenal medelvden doet hebben met Eleonore en haare Familie; en een afervzen inboezemt tegen zulke ondeugende aterlingen als von Flett %n Feronefe, met hunne medehelpers: terwyl ze hem tevens verfcheiden andere perfoonen van een beter ftempel, in de bevallige voordiagt hunner lofwaardige characters, voor oogen fielt. Kempher en vanDornbach, of vertrouwde Briefwisfehng van Aca~ demifche Vrienden. Uit het Hoogduitsch. In 's Hage by J. Plaat, 1788. In 8vo. 248 bladz. Onder de veele Boeken, die men met voegzaamheid onvertaald had kunnen laaten, behoort ook deeze Roman. De zogenaamde Academifche vrienden fchynen, in hunnen bnefftyl, eer Dragonders dan befchaafde lieden te zyn. Volgens de Voorrede bevatten hunne opftellen voor de jeugd, eene verzameling van aandacht uitlokkende gevallen, die te gelijk zeer veel leerzaams behelzen. Het eerfte kan in zommigen waar zyn; maar ten opzichte van het tweede gelooven wij, dat deeze Briefwtsleling juist in ftaat is, om eenige Leezers in den ftaat van kemfher. te brengen; zo dat ze met hem beginnen uit te roepen.„ Broeder! ik ben gek; ja volflagen gek!"  NIEUWE ALGEMEENE Vaderlandschë LETTER - OEFENINGEN. Euangtli of Levensbijzonderheden van jesus Christus; Naar het Grieksch van mattheus en markus. Door y. van haMelsveld. Te Amfleldam, bij M. dé Bruijn, 1789. Behalven het Voorbericht, 394 bladz. in gr. oclavo. Het recht verftandigé gebruik der Schriften des Nieuwen Testamentes gemeenzamer en nuttiger te maken , is' het hoofdbedoelde van den Heef van Hamelsvcld■, in, deze zyne Onderneming, om ene daertoe dienende nieuwe vertaling dezer Schriften te vervaardigen. Derzelver oorfpronglyke Opftellers naemlyk waren van geboorte Jooden, en hadden dus, fchoon ze Grieksch fchreven, natutlrlyk, in hunne fchryfwyze, meermaels zeer veel van den Oosterfchen fchryftrant, welke grootlyks onderfcheiden is van het Taeleigen der Westerfchè Volkeren. Nadien men rtu, in bykahs alle overzettingen dezer Schriften, voor de bewooners van Europa, zich toegelegd heeft, op erte vry woordlyke vertaling, zo heeft zulks ten gevolge gehad, dat 'er veelvuldige fpreekwyzen cn voorftellingen in gevonden worden,die, óp zyn Oostersch uitgedrukt, den Westerfchen Natiën vreemd klinken, en niet duidelyk genoeg verfhenbaer zyn. Onze Autheur opgemerkt hebbende, dat dit aenleiding gegeven heeft tot ene minachting en eeri misbruik dezer Schriften, welker voordragt ook hief door dikwerf niet recht begrepen , en dtis wél eens misduid word; is door die overweging genoopt de hand aen 't werk te llaen, en de Euangelifche Schriften op hieuw te vertolken , of het ook dienen mogte, onï die hadeeligc gevolgen verder af te wenden , en de kennis der Euangelileere te bevorderen. „ Het middel toch hier toe was, (zegt hy in zyn Voorbericht,) naar mijn inzien, niet zoo zeer eene wijdloopige verklaaring eiï uitlegging, hoedanigeh wij 'ér genoeg, misfehien teveel, bezitten, die den Lezer overlaaden, en hem dik"- IV. deel. n. alg. lett. no. 7. T Werf'  26t T. van hamelsveld werf den Bijbel doen verliezen, daar bij in de uitlegging : verward blijft; niet zoo zeer eene paraphrafe of om- j fchfijving, waardoor veelal een omflagtig werk te voor- j fchijn komt, en dikwijls plaatfen, die op zichzelven | klaar en duidelijk zijn, door de omfchrijving min duide- | lijk worden; maar in tegendeel eene klaare en naar onzen Westerfchen fmaak gefchikte Vertaaling; eene j Vertaaling, die, zoo veel het verfebil der taaien dulden kan . de woorden volgende, nogthans meer den zin en 1 bijzonder het verband en doel van de fchrijvers der godlijke boeken, of van dc fprekers, door hun fprekende ingevoerd, uitdrukt; waartoe fomtijds eene kleine inlasfching, het zij om dat oogmerk, of den fchakel der redenen , of de meening van fpreekwijzen of beelden, uit de zeden van dien tijd ontleend, aan te wijzen, en i op te helderen, nodig is." Van zodanig ene Vertaling bied hy in dezen ene proe- j ve aen , behelzende ene nieuwe overzetting van 't Eu- . angeli, of Levensbyzonderheden van J. CH., naar 't Grieksch van mattheus en markus; met oogmerk om j dien arbeid, ook omtrent de andere Schriften des NieuWen Tcstamentes, te agtervolgen. Wy hebben dit gedeelte met genoegen doorbladerd, en twyfelen niet of de 1 beocfenaers dezer Schriften zullen 'er, met oplettenheid gebruik van makende, een leerzaem nut uit trekken, ten beteren verftandc van vele voorftellingen , die zo dooide vertaling, als door de inlasfching, opgehelderd wor- ] den; des de Heer van Plamelsveld, in 't voortzetten van deze zyne onderneming, alle aeumoediging verdiene. . Tot cue proeve ga men na, de tael van Jezus, Matth. ' XVI. 17—19, op de zo nadruklyke geloofsbetuiging van Simon Petrus, vers 16. Gy zyt de christus, de MessiSs , dc zoon van den levenden God!" (*) v/. 17. ,, Jesus voerde hem hierop te gemoct: Zalig „ zijt gij, simon bar. jona! zeker vleesch noch „ bloed [geene menschlijke redenen noch voorko- 3 „ men] heeft u dat geleerd, of ontdekt, maar al- j 18.,, leen mijn Hemelfche Vader. En nu zeg ik u I „ ook, 1 „ (*) Levenden, (zegt onze uitlegger in zyne bygevoegde kor- | te aanmerkingen, dat is, waaren God. Eene Helreeuwfche „ fpreekwyze, waardoor het Opperwezen van de Afgoden om- § „ derfcheiden wordt."  over het n. *» 26$ •» ook, gij zijt in naam en daad Petrus; op de„ zen petra (rotstfteen) zal ik mijne gemeente ., ftichten, [uwen dienst zal ik eerst en vooral „ gebruiken,] en geen geweld van bel of dood 19,, zal tegen haar iet vermogen. Ook zal ik u de „ neutels geven van het rijk des hemels, [en vol„ magt, om het zelve voor de menfehen te ont„ fluiten:] Al wat gij op aarden binden of los„ maaken zult, zal in den hemel gebonden oflos99 gemaakt wezen: [welke uiifpraaken gij in mijn' ,, naam doen zult, zullen door God zeiven beves,, tigd worden.]" Men voege hierby des Zaligmakers voorftel, Hoodlt. XVIII. 15— ao, na het voordragen ener gelykenisfe , ter aenduidinge van het belang dat God itelt in 't behouden van ongelukkige menfehen, 'c welk de Autheur met deze inlasfching aen het volgende verbind. vs. 15. „ [Volg gij het voorbeeld van den Vader, en] in,, dien uw broeder en medemensen tegen u mis„ daan, en uw beleedigd heeft, ga dan heen, en ,, breng het hem nadrukhjk onder het oog', tus„ fchen u en hem alleen; zo hij u gehoor geeft, „ dan hebt gij uwen broeder behouden, en een' 16.,, aanzienlijke winst gedaan; maar geeft hij u geen „ gehoor, neem dan nog dén' of twee vrienden met ,, u, op dat naar de uitfpraak van twee of drie 17.,, getuigen hier alles beflist worde. Doch weigert hij ook naar dezen te hooren, zo geef het aan ,, de_ gemeente te kennen; maar volhardt hij in ,, zijn kwaad, zo dat hij ook aan de geheele ge„ meente geen gehoor geeft, dan zij hij u als de „ heiden en de tollenaar, [dan kunt gij geene „ naaüwe broederlijke verkeering met hem hou- „ den.]" 18. „ Voorts zeg ik ulieden met alle verzekering, ,, wat gij binden of ontbinden zult op aarde, zal „ in den hemel gebonden of ontbonden zijn. „ [Uwe uitfpraaken zullen door God bevestigd 19.,, worden.] Insgelijks verzeker ik ulieden; Indien „ twee van u eenftemmig zijn omtrent eenige „'zaak, [die uw airpt als mijne gezanten be,, treft,] en die zij begeeren zouden, het zal hun 20.,, geworden van mijnen Hemëlfchen Vader; Want, 3, waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, Ta f, al  264. y. van hamelsveld ,, en om de belangen van mijn rijk,] daar ben ik zelf in hun midden." Wyders heeft dc fleer van Hamelsveld deze zyne Vertaling vergezeld doen gaen, van enige korte Aanmerkingen, die afzonderlyk gebladtekend zyn, en dus gezamenlyk, by de voltooijing van het Werk.. achter hetzelve geplaetst kunnen worden. Ze dienen deels ter ophelderinge, cn deels ter aenduidinge van het misbruik, of aenwyzinge van het leerzame en ftichtelyke gebruik veler plaetzen. . De volgende Aanmerkingen over de bovenftaende Texten kunnen hier van een ffael opleveren. HOOFDSTU K XVI. ,, vs, 17. Het uitwendig voorkomen van jesus hadt niets aanzienlijks, waardoor men van hem zulke verheven denkbeelden zou vormen; maar zijne wonderwerken, die hij elders werken van zijnen Hemëlfchen Vader noemt. waren zoo veele getuigenisfen, door welken zijn Hemelfche Vader hem aan de menfehen bekend maakte. Dezen moest petrus derhalven de ecre geven. ,, vs. 18. Deze is ééne van die plaatzen, die, door de twisten der Godgeleerden , ellendig misvormd zijn, om toch aan hunne partij niets toe te geven. Men weet, hoe dc lloomfchen uit dezelven het gezag en de onfeilbaarheid van petrus Opvolgers hebben willen afleiden. In plaats nu, dat de Proteffanten zich zouden vergenoegen niet het gevolg te ontkennen, en aan te tooncn , dat uit petrus voorrechten even min iet kon beflooten worden, tot de voorrechten van den Bisfehop van Rome, als dat iemand uit de voorrechten en onfeilbaarheid der Apostelen in het gemeen zou willen afleiden, dat de leeraars der Kerk hunne plaats vervangen en even onfeilbaar zijn, zo heeft men liever alles aangewend, om toch jesus woorden niet op petrus toe te pasfen , tot •wien zij echter natuurlijk behooren. De zin is in¬ tusfehen klaar; simon ontvangt den naam van petrus, en jesus wil, dat hij dien voeren, maar tevens zich daardoor telkens herinneren zal, dat hij zich als eene rotze behoorde te gedragen; nadien hij zijnen dienst het eerst en vooral wilde gebruiken, in het ftichten van zijne kerk en gemeente, welke de foorten der helle niet zouden overweldigen, tegen welke geen helsch geweld jet zou vermogen; niet door petrus, maar door hem, die  OVER het n. t. 4 «5 die haar (lichtte. Men/weet ook, hoe petrus het eerst van allen aan de Jooden, Hand. II. en aan de Heidenen in den Hoofdman kornelius , het Euangeli verkondigd heeft. „ ys. 19. Sleutels zijn een zinneprent van volmagt ann iemand gegeven; binden en ontbinden zijn Joodfchefpreekwijzen, welke van Leeraars gebruikt worden , die voorschriften geven, wat men te doen of te laaten heeft. Het geen jesus hieraan petrus fchenkt, fchenkt hij ook aan alle de Apostelen, aan welken hij dus de onfeilbaarheid in het leeren toezegt. HOOFDSTUK XVIII. „ vs. t5— 17. Deze verzen kunnen geen regelrecht voorfchrift behelzen, omtrent de beoefening der kerkelijke tucht. De Heiland fpreekt van beleedigingen, door den eenen broeder den anderen aangedaan, cn fchrijft de pligten der vredegezindheid voor. Wanneer hij zegt, dat men na vergeeffchc poogingen het der gemeinte zal zeggen, is de zin alleen, dat men het niet langer verborgen behoeft te houden: Daar is ten minften geen zweem, dat gemeinte hier zou kunnen betcekenen , de genen, die de gemeinte. verbeelden: ook zegt jesus niet, Hij zij bij de gemeinte als een heiden en tollenaar, maar hij zij «,enz. dat is, gij kunt geene gemeenzame broederlijke verkeering met hem houden. ,, vs 18. Pij deze gelegenheid vernieuwde jesus zijne toezegging van onfeilbaarheid aan petrus gedaan, nu aan alle de Apostelen ; en zijne belofte vs. 20 moet bepaald worden, gelijk in de overzetting gefchied is, en niet verder worden uitgeftrekt." Zie hier voorts nog, hoe onze Autheur zyne manier van vertalen en inlasfchen, ter ophelderinge van duistere plaetzen, doet ftrekken ; waer van hy op Mark. IX. 49 en 50 een voorbeeld geeft. w.49. ,, [Zeker daar is] voor elk mensch [een leven na dit leven ;] het zij, dat hij in dat [onuitbluschbaar] vuur in wezen blijft, het zij, dat hij, gelijk alle olferande met zout gezouten wordt, [dus ook door Godsdienst en deugd tot de onverderflijk50.heid wordt voorbereid;] Ongetwijfeld is het laatfte het beste; doch indien dit zout [van Godsdienst en deugd] in den mensch zijne kracht verT 3 liest,  x66 Y. VAN HAMELSVELD liest, waarmede zal het weder fmaaklijk gemaakt worden? —Hebt dan zulk zout inu,en onderhoudt [ten dien einde emterbevorderinge van Godsdienst en deugd,] vrede onder malkanderen." ,, Deze beide verzen (dus laet by zich voorts in zyne korte Aanmerkingen uit,) zijn zeer moeielijk, en daarom op verfchillende wijzen door de Uitleggers, hoe zal ik mij uitdrukken? verklaard of verduisterd. Volgends mijne vertaaling, die bier eene omfch rij ving moest worden , om bet beknopte en tevens zaakrijke voorftel van jesus voor ons verftaanbaar te maaken, is de zin duidelijk en gepast tot het doel en verband van jesus woorden. Eigenlijk ftaat 'er in den grondtekst, gelijk ook onze gewoone overzetting beeft: „ Want een ieder „ zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande ,, zal met zout gezouten worden; Het zout is goed, „ maar indien bet zout onzout wordt, waarmede zult „ gij dat fmaaklijk maaken ? Hebt zout in uzclvcn, en ,, houdt vrede onder malkanderen." Ter bevestiging van mijne omfchrijvende overzetting dient; Voor eerst, dat het zout een zinnebeeld is van onbederflijk- en lange duurzaamheid, en van het geen het verderf weert, en beftendige duurzaamheid aanbrengt; en ten tweeden, dat even daarom bij de Oosterlingen nog heden, zout met iemand te gebruiken, een teeken is van eene oprechte en duurzame vriendfehap. — Nu zegt de Heiland, „ Een ieder zal gezouten worden,"dat is,na dit leven onlterflijk zijn, doch met een gewigtig onderfcheid, de godloozen met vuur, onder het gevoel van de zwaarfte (traite; „ En", vervolgt de groote Lceraar, ,, Elke of•„ fcrande zal met zout gezouten worden;" welk gezegde moet worden ingevuld op deze wijze; ,, en gelijk elke ,, offerande met zout rncet gezouten worden, dus zullen anderen, de deugdzamen naamlijk , die zich zei ven Gc„ de toewijden, met een zinbeeldig zout gezouten, dat „ is, tot deonyerderflijkheidbereid en opgeleid worden." Dit zout is dan hier een zinbeeld van Godsdienst, volgends Gods woord, geloof en deugd. ,, Het ,, zout is goed," vervolgt jesus, dat is, het zout is ,, het beste, godsdienst en deugd is ontwijfelbaar te kiezen boven het lot der rampzaligen, die dezelve verfmaaden; doch indien, gelijk zout in het gemeen lc« ven, onzout geworden, niet weder kan fmaaklijk gc„ maakt worden, dus ook, indien de godsdienst'in ie- mand  over het n. t. «67 mand zijne kracht verliest, hoe zal dit worden vcr- " 31?" - • Nu begrijpt' men de mening der ver- maning", die ook op al het voorgaande tc rug ziet: Hebt zout in u zelve." O mijne leerlingen! hebt den feodSienst" en Gods woord altijd in u! deze zij,uwe geftaadige betrachting, en, , houdt yrede onder malkan- deren ;" liefde is niet alleen de hoofdpligt van den Godsdienst maar ook het gefchikte middel, om-da godsdienst en de deugd onderling en onder de menlchen te bevorderen!" Leerredenen over hel Leeven van David. Door paulus bonnet, Predikant te Rotterdam. Derde Deel. Le RotSdam, by P. en J. Hoïftein l en te ütreeht by A. van Paddenburg en G. van den Brink, Jansz., 1788. In gr. Svo. Behalven de Foorreden, 5^0 bladz. l~\it derde Deel des breèduitgewerkten.Leevens van KoD£ david , in Leerredenen , welks aanleg, by de aankondiging van het Eerfte Deel ontvouwd, en welks romettingöwy,by de uitgave van het_Tweed, vermeld hebben (*), vertoont ons de Lo«evalla^eft Bedrvven diens Mans, gemeld van het XXIIIfte liootdlt. ïan bet Eerfte Boek, tót het Ifte Hoofdft. van het tweede Bock, naar samuel genoemd, ingeflopteto. Dat cie Leerredenen over 't laatstgemelde Hoofdftuk, in dit Deel, plaats vinden, „ is, naar 't berigt des Eerw. Schryvers " niet alleen op dat het eenige evenredigheid met de twee voorige Deelen zou hebben; maar vooral, omdat bet gemelde&Eerfte Hoofdftuk, in een zeer naauw verband ftaat, met het laatfte van het Eerfte Boek Dit heb ik niet in eene afzonderlijke Leerreden behandeld, om dat het niets van david behelst; maar alleen van lsraëls nederlaag, en van sauls dood, en dien zyner zoonen, bericht geeft. In de behandeling, egter, van het Eerfte Hoofdftuk des Tweeden Boeks, heb ik, naar aanleiding daar voorkomende, zo veel van den inhoud van bet laatfte Hoofdftuk des Eerftcn Boeks gezegd, als my toefcheen noodig te weezen." (*) Zie N. Atg. Vaderl. Lelt. UI, D. I. St. bl. s'2, en ali.  aó8 P. BONNET Eene veelheid van onvoorziene Gebeurtenisfen, van, bange Nooden , van felle Beproevingen, en ook van zonderlinge uitreddingen, door 's Heeren hoog Beftuur ten tuisten tyde befchikt, ftelt ons het Tydperk van david's Leeven, in dit Boekdeel behandeld, voor oogen. „ Wy zien," gelyk de Eerw. bonnet den inhoud opgeeft, david's verlies by samuel's Dood, ■ den dapperen held door een laaggeestigeu Dwaas fmaadlyk gehoond, en zyn ontftooken drift, door eene wyze abigaïl beteugeld, die hem vervolgens, ter bevordering van zyn geluk, ter Vrouwe werd. ■ Daar op zien wy hem verraden door de Zifijten, en vervolgd door saul; doch wonderbaar verlost, en door zynen Vervolger geregtvaardig-d en gezegend. —— Vervolgens zien wy hem moedloos naar god vlugten, en uit doods nood aldaar gelukkig ontkomen. Terwyl saul , wanhoopende aan god, eene Toovercs te Endor raadpleegt, vinden wy david, by aciiis door veel beleefdheid angftig geprangd; doch,door 's Heeren Voorzienigheid, uit den nood gered. Dan haast hoören wy hem, in 't beroofde en verbrande Ziklag bitter weenen, cn zien hem, door zyn eigen volk in lyfsgevaar gebragt; doch ook uit deeze ongelegenheid gered, en door bet verdaan der roovende Amalckytcn , het verloorcne herkrygen, en dus verrykt aan weldoeners dankbaarheid bewyzen." Dezelfde breedvoerigheid, als wy reeds opmerkten plaats te hebben in de Leerredenen des Eerften Deels , treffen wy hier weder aan: en in zo verre zichzelven gelyk te blyven , eenige verdienfte heeft, kan zulks den Schryver niet ontzegd worden. In de veelvuldige Leeringen, uit de verhandelde Gevallen getrokken, is zomtyds eene vry groote gelykheid, die , op onderfcheide tyden van den Kanfel voorgedraagen, geen hinder baart; doch,in één Boekdael begrecpen, van overtolligheid nier. kan vry gefprooken worden. Om iets uit dit Deel onzen Leezeren aan te bieden, zullen wy een gedeelte neemen van davids gefchiedenis, met den R-yken doch Onverftandigen en ftuurfchen nabal. — David . in dc woejlijh Paran, hoortndt dat Nabal zijne Schaapen fchoor, by welke gelegenheid, den fcheerderen, en verdere bedienden, een groote maaltyd werd gegeeven, zend tien van zyne Jongelingen, p;m aan Nabal een gefchenk van eenigen leeftogt te vraagen. Dan hoe doet David dit? Zeer beleefd en mc,t *wy%  OVER 'f LEEVEN VAN DAVID. »60 wvs beleid. Zeer beleefd. Hy geeft zynen Jongelingen last om by Nabal komende, dien welvaarenden. Man* gynèn Huize en al wat hy had, van zynen wege, _ Fr ede en zegen te wenfehen. Verder; om hun verzoek in deeze bewoordingen te doen: Geef toch uwen knechten en uwen Zoone David, het geen uwe hand vinden zal. beleefder kon dit verzoek niet worden gedaan. -T.Nwt minder wys was het beleid, dat David m dit werk hieldt. De beleefdheid, met welke hy Nabal deedt ontmoeten, was gefchikt om zyn hart in te neemen, en de woorden, met welke hy zyn verzoek liet doen, waren dienltig om deszelfs hart te neigen en te leiden. De Jongelingen moesten vooraf zeggen, welke aanleiding DavicL had, om thans zyn verzoek te doen, het was deeze; dat hy gehoord hadde, dat Nabal Scheerders had. Waar mede hy, zonder dit uit te drukken,zegt; des hebt gy thands, naar gewoonte, een menigte van fpys en verkwikking by de hand. Daar op moesten die Jongelingen Nabal onder 't oog brengen, wat David aanmoedigde om zyn verzoek te doen. Nu, de herders, die gy hebt, zyn , met hunne kudden by en om ons geweest, en wy hebben hunne perfoonen geen fmaadheid aangedaan; gelyk het krygsvolk anders wel gewoon is. En, wat uw vee belangt, zy hebben, ten blyke van onze eerlykheid en goede krygstucht, niets gemist, alle de dagen, die zy te Karmel cn wy in de nabvmrfchap, geweest zyn. Voorts moesten de Jongelingen dit niet flegts verklaaren; maar, zich op Nabals Herderen beroepende, zeggen: Vraag het uwen Jongelingen, en zy zullen het u te kennen gee- veTU Nu, op zulk eene voorbereiding, moest het verzoek zelf volgen. Dus moesten deeze afgezondenen uit Davids naam zeggen: Laat dan deeze Jongelingen genade vinden in uwe oogen, dit is nederig gezegd ! want wy zyn op eenen goeden dag gekomen, dit is inneemend gezegd ! En nu het verzoek zelf: Geef toch uwen Knechten en uwen Zoone David, het geen dat uwe hand vinden zal. Dit verzoek is zo befcheiden als beleefd, want zy vraagen niet bepaaldlyk om het een of ander; maar ftellcn de beantwoording aan dit verzoek geheel' ter keuze en befcheidenheid van Nabal. Daar dit verhaal zoo klaar en duidelyk is,is het niet noodig den korten tyd aan verdere uitbreiding te beff.ee- 4ien> Laat my liever vraagen : Wat moet men van dit bedryf van David denken? Is het misdaadig? Is hot T 5 bev  $-7° r. BONNET berispelyk? Nabal zal zeggen, Voorzeker! Maar wie zal dien Man hier tot Rechter kiezen ? Eik die naar billykheid oordeelt, zal zeggen: Neen. Het ftaat hem, die in nood is, vry, anderen zynen nood te kennen te geeven , en op befchciden wyze onderftand te vraagen: en waarom Hond dit David niet vry? ~- Daar by, David moest, van zyne bezittingen verjaagd, met zyn'e manfchap leeven. Rooven mogt hy niet. 'Er bleef in het barre Paran, verre van helpende vrienden, niets voor hem overig, dan beleefdlyk onderftand te vraagen . te meer, daar David zyne manfehap wel ter zelfbefcherming hadde, maar tevens, gelyk wy gezien hebben, tot welzyn van het Vaderland. David had, boven dien, aan Nabal dienst beweezen; en het een en ander gaf David vryheid, om dit verzoek te doen. „Wat nu? Davids Jongelingen tot Nabal gekomen zynde, en hunne boodfehap gedaan hebbende , hielden ftil, zonder iets meer dan hun bevolen was te zeggen. Men kan denken, met welk eene aandacht zy luisterden , naar het geen Nabal zou antwoorden. Met verbaazing hooren en zien zy, dat hy antwoordt, en zich gedraagt ais een onbefcheiden, als een gierig, als een onveritandig mensch. Als een onbefcheiden mensch: beleefdheid met verachting en hoon fmaadlyk beantwoordende. In plaats van David beleefdlyk wederom te laaten groeten, vraagt hy, met eene houding van verontwaardiging , en op een fchamperen toon. Wie is David? en wie is de Zoon van Ifai? Wanneer wy ons Davids perfoon, hoogen rang, roemrugtige bedryven, en de achting welke hy by een groot deel der Natie had , vertegenwoordigen, kunnen wy het vuile, het verfmaadende van deeze vraag, niet anders dan met verfoeijing hooren. .Maar, 't geen nog verder gaat,hy ftelt Davi'd gelyk met fnoode banditèn; zeggende: 'Er zyn heden veele knegten, die • zich affcheuren elk van zynen heer. Welk eene veragtin'g! —-— Hy fpreekt als een gierig mensch: Zou ik dan, zegt hy ■> myn brood en myn water — dat in die landftreeken niet overvloedig te krygen was, en myn geftacht [fee] neemen, dat ik voor myne Scheerders ge/lacht heb, en zou ik het aan dien David geeven, en aan de mannen, die ik niet weet van waar ze zyn, een volk dat ik niet ken? Ziet daar den Gierigaart! Hoe lïgtlyk had hy uit den voorhanden zynde overvloed, iets kunnen geeven 1 Dienst dus met dank beloonende , en David aan zich ver- Pkg-  OVER 'T LEEVEN VAN DAVID. s7ï' nligtende. Het woord geeven jaagt hem een fchrik op 't fvf\ . en dat van het myne.' ware het nog van ge- nieene goederen; maar van het myne dat ik gaf zou ik kwyt zvn; welk een fchade! Hy gedraagt zich als een onverflandig mensch, als een dwaas , die zyne eigen zaaken, en waar belang, niet doorziet. Hy bedenkt niet wie David is • den ftand tot welken hy veruee- veu is de magt welke hy tegenwoordig heeft, en zvne venvagting op den Troon; dingen die hy zo wel als zyne Vrouw konde weeten. Al was hy ten eencmaal van alle gevoelens van dankbaarheid ontbloot geweest, no°' hadt zyn eigenbelang hem anders moeten doen ipree- ken en handelen Een mensch, ryk van goed, en arm van verftand en deugd, is een ongelukkig mensch. 1 Wenden wy ons nu tot David, en wy zullen den godvrugtigen Man, den grootmoedigen Held — een Mensch zien! Davids afgezondene Jongelingen, INabals antwoord ontvangen hebbende, keeren zich met verontwaardiging van dien dwaas af, en naar hunnen weg, naar dê woestyn. Men kan denken, hoe te moede. Wedergekeerd tot David, boodfehapten zy hem, agtervolo-^nds deeze zelfde woorden, door Nabal gefprooken. - David luistert hy verbleekt! Op t oogenblik ontftcekt zyn toorn en , door denzelven vervoerd, beveelt hy zyne Manfchap, elk zyn zwaard aan te gorden. Hy zelf doet ook zoo; en, tweehonderd man in de woestyn Paran by de gereedfehappen hatende, trekt hy, met vierhonderd man, naar Karmel, met opzet, om wraak van geleden hoon, aan Nabal en zyn huis, te neemen. . ,, . , Hier meent het Ongeloof een ruim veld te vmden, om'Davids Character en Beflaan allefhaatlykst af te tekenen. Laat ons hooren. Is dit, vraagt men, de Man naar Gods hart? Ja; maar in dit geval handelde hy met naar Gods Wet. Had David recht van eisch op Nabals "-oederen? Neen; en daarom eischt David niet, maar verzoekt beleefdlyk. Had Nabal geen recht om dat verzoek af te flaan ? Naar het llrengfte burgerlvk recht, ja; maar naar de voorfchriften der billykheid , welken voor beweezen vrieiidfchap dankbaarheid vorderen, als ook, naar 't gebruik der Gastvryheid in het Oosten, deed Nabal kwalyk. — Dit zy zo; maar had David dan nog recht, om zich op Nabal te wreeken, cn wel roet voorneemen, om deszelfs ganfche Huis door hot  $7* , P. BONN E T het zwaard uit te rooijen? In 't geheel niet; hier in bezondigde David zich grootlyks. Maar is het wel waarheid , dat David tut dit wraakzugtig befluit kwam, om dat Nabal zyn gedaan verzoek had afgeweezcn ? Voorzeker, indien Nabal, zoo beleefdlyk gevraagd wordende, beleefdlyk geantwoord hadt, David zou tot zulk eene wraak niet zyn vervoerd geworden. Maar het zy zoo; Nabal hebbe zich onbefcheiden tegen David gcdraagen en hem beledigd; is dan nog Davids beflaan en gedrag vry te pleiten ? Doch wie heeft dit ooit ondernomen ? David zelfs niet, zo als uit zyn gefprek met abi- gaïl blykt. Maar wat moet men dan van dit be- dryf van David zeggen? Dat het flegt is. En moet men dan van David niet zeggen, dat hy een flegt mensch is ? Ganschlyk niet. Men moet uit een voorbygaand bedryf, en dat door vervoering, en wel in verzoeken Je omftandigheden, veroorzaakt wordt, nimmer tot het karafter, grondbeftaan, en heerfchende gezind' heid van den perfoon, befluiten. Blyft Mofes niet met reden beroemd, als het zagtmoedigst mensch op aarde, fchoon hy, by herhaalde tergingen, tot toorn werd vervoerde*)? Intusfehen, fchoon by geen verftandig mensch, dit gedrag van misdaad is vry te pleiten; moet men het ook niet buiten reden, en tegen de billijkheid, verzwaaren. Om hier rechtmaatig te oordeelen, moet men, aan den eenen kant, zich David vertegenwoordigen. Ziet dan, een groot, een beroemd, een geëerd krygsheld, verlosfer van zyn Vaderland, 's Konings Schoonzoon, en Erfwagter van de kroon, en die, in zyn omzwerven, de fliptfle krygstugt onderhoudende, Nabals herders en kudden , verre van overlast te doen, befchermd had, en daarom, nu in nood zynde, verwachtte , dat Nabal, op een allervriendlykst verzoek, wel eene vriendlykc erkendtenis zou willen toonen. Be- fchouwt nu Nabal. Een ryk burger, thands zyn dienstvolk overvloedig onthaalendc, en die David het betaamlyk verzoek niet alleen weigert, maar den prinslyken krygsheld fmaadlyk bejegent, en hem niet alleen, maar alle zyne manfehap, fcbandelyk hoont en affchildert, als eene fnoode bende van flegt en ondeugend volk, waar aan niets te verbeuren was; en die dit "doet, niet in hun afweezen, maar Davids mannen in perfoon, dus behandelt, en met de daad zegt: Gy kunt, het geen ik U (*) Num. XX.  over 'f leeven van david. 273 ti 7t°zt den Zoon van Ifaï dus overbrengen. ;— Menflaatze zich nu by den krygsheld. omringd van zo veele Soedigc, en nevens hem gehoonde krygsheden, en Fs het dan zo vreemd, dat gy hem in gramfchap ziet ontfteeken enzulk een befluit hoort neemen? —— Davids gedfg oont,dathij, hoe vroom ook, een zondig mensch t l geenzins dat hy een godloos mensch is. Naa verhandeld te hebben, hoe David den ondergang vnn Nabals Huis met dieren Eede gezwooren, en zich lot dien verdelgenden tocht gereed gemaakt hadt; doch door de tussenkomst van Abigaïl m dit opzet geftu xvas ze^t onze Leeraar, op dat wy er, ten Hot, dit M^bwoVcn. „ Elk moet het pryzen, dat hy zyn opïetftaTtf Abigaïl in vrede laat gaan, en zelf na zyne Lee rplaats fe rug keert; maar maakt hy, met dat alles, Ticf nieVfchuldig aan meineed? Plegtig immers hadt hy bfden Heere gezwooren, dat hy Nabals huis zou uit- rooien- en tegen zynen eed laat hy het in vrede. HeTft'iemand0, tot zyne fchade een geoorioofden eed gezwooren, dan moet hy dien geftand doen (f). Maai, Keer de bezwoorene zaak, in zich zelve, zedelyk kwaad is, mag die eed niet worden gehouden: want dus zX men zonde tot zonde doen. Dat David, in onbedachtzaSnbeid, zich onder eede verbond, tot het geen hem bv Godlyke en menschlyke wetten verboden was , wÏÏ eene groote zonde; en dat hy het volbrengen van dat zondig voomeemen Haakte, was pryswaardig. Weo-ens het eene had hy zich voor God met fchaamte te vSootmoedigen, wegens het ander, hadt hy reden om God te danken." (f) Pfalm XV. 4» | . Verhandeling over de Vriendfchap met god, uilgegceven door de Maatfehappy: Tot Nut van 't.Algemeen. U Amflerdam, by H. Keizer, A. Fokke, Simonsz en C. de Vries, 1788. In 8vo. 75 Wadz' De bekende bekroonde Antwoorden van de Eerw. Heeren p. schouten en j. wigeri ; de eerfte mekkende om,naar de vatbaarheid van den Gemeenen Man,de bewyzen aan te voeren, die Natuur en Rede voor het Beftaan van god opleveren, en de Zedekundige gevolgen, die uit de kennis van dat Weezen kunnen afgeleid worden j  274 VERHANDELING den; de tweede, gefchikt om de Bewyzen en Kenmerken eener Godlyke Openbaaring als duidelyk in de Boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds te vinden, te ontvouwen, ftrekken ten grondflage deezer Verhandclinge. Het kwam den Beftuürderen der lofiyke Maatfchappye: Tot nut van 't Algemeen, niet ongepast voor, om. door middel van dezelve, een algemeen denkbeeld te geeven van dien dienst, welken alle Menfehen, die in god en in zyne Openbaaringen gelooven, tot welk eene Gezindheid onder de Christenen zy ook behooren, aan hem verfchuldigd zyn. Het gefchiedt onder de benaaming van k riendjehap met God. 't Oogmerk deezer Verhandclinge is, ,, eene nederige «, en hebbelyke verkeering met god aan te pryzen, als „ het weczen van den Godsdienst, en de bron van zede,, lyk en bclfendig Geluk." De onbekende Schryver heeft ze in voeglyke afdeelingen of negen Hoofddeekn onderfcheiden, welker beloop hier op neder komt. ■ Eenige Algemeene Aanmerkingen over de voortreflykheid van dit Onderwerp Belchöuwing van eenige hecr- lyke Volmaaktheden in god, welke zyne Vriendfchap ten hooglten wenfchelyk maaken, Bewyzen van Gods Goedheid, en byzonder van zyne genegenheid om met de Menfehen in Vriendfchap te leeven. ■ Vriendfchap met god van 's Menfehen zyde, of overweeging, hoe dezelve moet begonnen en voortgezet worden ■ Zy tragten hunne kennis van god te vermeerderen — Zy verkiezen god tot hun hoogfte goed, en leeven in godvrugtige verkeering men Hem. Zy tragten gode welbehaagelyk te dienen, door, in de eerfte plaats, hunne eigene Volmaaktheid cn G eluk te zoeken Als mede door de Volmaaktheid en 't Geluk hunner Medefchepzc- len, zo veel in hun vermogen is, te bevorderen en word alles bcflooten met de aanwyzing van de heilryke Gevolgen deezer Vriendfchap voor de Menfehen, ïn dit en het toekomend Leeven. Zeer gelcidelyk, naar deezen richtdraad, loopt de geheele Verhandeling, alzins ingerigt om den Godsdienst in eene beminnelyke gedaante te vertoonen. „ Vriend van Godi" gelyk de Schryver zich uitdrukt, ,, is een Eertytel, die zelfs aan den verheevenften Engel oneindige eer zou aandoen; en Vriendfchap met god is eene zaak, die geen wedergade heeft voor alle' Schepfelen, die het groote voorregt verkreegen hebben, om zich eenige regtmaatige denkbeelden van dc Volmaaktheden des Opperften Weezens te kunnen vormen. Geen raenfchelyk vernuft  over de vriendschap met god. *75 nuft is in ftaat,wy bekennen het gaarne, om dit Onderwerp naar waarde te ontvouwen; maar de uitmuntende waardigheid van hetzelve verbiedt ons geenzins deszelfs Verhandeling naar ons best vermogen uit te voeren, en wy moeten niet weigeren onze erriïtïge overweeging aan het zelve te befteeden, fchoon geen tong of pen van Menfehen deszelfs waare grootheid en verheevenheid kan bereiken". 't Eigenaartig gevolg van den aart des verheeven Onderwerps is, dat deeze Verhandeling in den ftyl hooger gaat dan de andere Stukjes door de Maatfchappy_ uitgegeeven; doch blyft dezelve op eene hoogte, gefchikt om van den Gemeenen Man begreepen, en teffens met zodanige denkbeelden bezield te worden als de Schryver tragt in te boezemen, op te wekken en te verleevendigen. Tot een kleine proeve diene het ilot van het zesde Hoofddeel, behelzende overwecgingen hoe de Vriendfchap met god , van 's Menfehen zyde, moet beoefend en aangekweekt worden; daar zy tragten hunne kennis van god te vermeerderen. ,, Zo kan men, door de nafpooring van de Werken der Schepping en der Voorzienigheid, zyne kundigheden omtrend de Volmaaktheden van het Godlyk Weezen uitbreiden en verbeteren: de Wyzen onder alle volkeren cn in alle tyden hebben hier van ook een dankbaar en nuttig gebruik gemaakt. Doch de Vriend van god , welke onder de huishouding der Christelyke Openbaaring leeft, heeft, behalven het Boek der Natuur, ook dat der Genade, waar uit hy de aangenaamfte en voor hem volkomenfte kennis van zynen Hemëlfchen Vriend kan verkrygen. Daar uit leert hy Hem kennen, niet alleen als het éénig hoogst volmaakt Weezen, de Schepper, Onderhouder en Regeerder van alle dingen; maar ook als den liefderykften Vader, wiens Barmhartigheid niets onbeproefd heeft gelaaten om de Menfehen tot zyne Vriendfchap, en dus tot die Volmaaktheid en dat Geluk, tc brengen, tot welke zy, door zyne Wysheid, in den rei der gefchaapene Wcezens , verordend zyn. Uit deeze bron put hy, dagelyks , nieuwe en verbeterde kundigheden van het beminnclyksc aller Weezens , en verzamelt van 't zelve denkbeelden, welk zyn binnenfte tot een hemel maaken, en hem reeds op aarde den voorfmaak geeven van het onwaardeerbaar genoegen, 't welk hem eenmaal zeker te beurt zal vallen, wanneer hy, aan de andere zyde van het graf, zynen Hemëlfchen Vriend nader zal leeren kennen, en Hem zien gelyk hy is/'' Bt'  £70" j\ c. metzlar, bedestonden. Bedeftonden, gehouden te Batavia, door j. c. metzlar* Lid van verfcheiden geleerde Genootfchappen, ■* weleer Predikant te Batavia, nu tc Beujichem, in het Graaffchap Buuren. Met aantekeningen en bylasien. Tweede Stukje. 'Te Utrecht, by A. van Paddenburg, 17S8. Behalven het Voorwerk, 160 bladz. in gr. octavo. By dc zes Bedeftonden, in 't voorige Stukje afgegeven, voegt dit tweede nog een zestal, over Pf. XIV.7. LXXXIX. 8, 9, 10 . Jac. IV. -3. Pred. IX. n. Jef. VIII. 15. en Num. VI, 26. welken dc Eerwaerde Metzlar in de jaren 1782 en 1703 uitgefproken heeft: en door hem, op de eigenfte manier als" dé bovengemelden , uitgevoerd zyn; des ze ene gelykfoortige aenpryzing verdienen (*). Ze gaen ook wederom vergezeld van enige bylagett; en onder dezelven vind met de Remarques over de Bataviafche Huishouding, in den jare 1776, van den Heerü. de Klerk (f), toen eerfte Raed en DirecteurGenerael enz.: waer uit men ziet dat hy, in 't volgende jaer Gouverneur Generael geworden, reeds toen het welzyn van Batavia ter harte nam. Eindelyk is hier nog bygevoegd een Tafel der Bataviafche Munten, Maten en Gevvigten, welke ter ophelderinge dier Bylage ftrekt, en ook in andere gevallen te ftade kan komen. ° (*) N. Af - Vad. Letteroef. II D. bl. 352. (t) Zie een berigt van deszelfs Levensbefchryving, als boven. III D. b). 65. Uitbreiding van het Onderwijs der R. C. Jeugd, wegens 't heilig Sacrament des Autaars, en dc heilige oferhande der Mife, volgens de 3afte en 33de Les der MecheU fche Catechismus. Opgcdraagen aan alle Roomsch Catholijken van Nederland, door p. schouten , Roomsch Priester en Pastoor te Oegstgeest. Te Lei/den, bij A. Koster, 1788. Behalven de Opdragt, 160 bladz. in 'oêtavo. Overeenkomftig met den Tytel is dit Gefchrift tweeledig. Het eerfte gedeelte handelt over het heilige Sacrament des Autaars t en het laatfte heeft bepaeldlyk ten on*  J». SCHOUTEN >, onöerwys DER. R: C. JEUGD. StJ7 onderwerp de heilige Oferhande der Mrsfe. Beide deze Artikels ontvouwt de Eerwaerde Schouten, naer de Leer zyner Kerke, zo geregeld eh onderfclieidcnlyk, dat het zëer wel beantwoorde aen zyn oogmerk, om zynen Geloofsgenooten, inzonderheid der Jeugd, dienst tc doen. Het getuigenis van den Eerwaerden b'ighé, als Ccnfor Librorum of Beoordeelaer der Schriften, komt ons, met opzicht tot het nut der Roomsch-Catholyken, derhalven zeer wel voor: maer vreemd klinkt het ons$ wanneer hy 'er byvoegt, „ dat de Andersgezinden , zo zy dit ,, Werkje zonder vooroordeel gelieven te leezen, bevin„ den zullen, dat het Geloof der Roomsch-Catholyke „ Kerke , ook wegens die zaaken, op veel betere gron„ den rust, als zy zich verbeelden." Dit meerder licht? boven andere Godgeleerde Verhandelingen over die onderwerpen, hebben'wy 'er aiet in befpeurd, en de Eerwaerde Schouten fchynt ook niet bedoeld te hebben, éen. Stukje van dien aert te fchryyen, maer alleen zyuen Ge* loofsgenooten nuttig te zyn. Verloskundige Waarneemingen en Aanmerkingen, uit de verzameling van c. van den enden, Med. Doótor, en Vroedmeester in den Ouden Bosch, enz. I/Ie Deel. Te Utrecht en Amjlerdam, by G. T. van Paddenburgh en Zoon, en M. Schalakamp, 1789. In gr. 8vo. Behalven het Voorwerk , 176 bl. In de Voorrede klaagt de Schryver over de flechte oefV ning deezer voor de maatfehappy zo belangryke kunst ^ ten platten lande cn in kleine Steden; over de verregaan»de onkunde der meeste Vroedvrouwen * en de nadeclige gevolgen, welke daaruit, zo voor de ongelukkige Moeders, als voor hunne vrugt, ontttaan. Klagten , die door de droevige ondervinding maar al te zeer bewaarheid worden, en die, uitdien hoofde, reeds dikwerf door zo veele kundige 4 en het waare Welzyn hunner medemenfehen behartigende , Mannen zyn gedaan, zonder dat men, rot nog toe, eenige waare verbetering dienaangaande heeft zien werkfteUig maaken. ■ De Heer van den Enden heeft * door de uitgave van deeze Verzameling van Waarneemingen , getragt, dit kwaad eenigzins te verbeteren, en den onkundigen Beoefenaar der- Vroedkunde, door voorbeel* den, te onderwyzen. — Wy pryzen. deezen zynen yver* IV. deel. n. ALG.LETT.no. 7« V Stt  IfZ C. VAN DEN ENDEN, VERL0SK. WAARN. ENZ. en wenfchen van gantfcher harten, dat hy in zynemensch- lievcnde bedoelingen moge llaagen. De twee Hoofd- ftukken, in dit Eerfte Deel voorkomende, handelen over de natuurlyke en tegennatuurlyke verlosüngen. De Befchryving der waarneemingen is zeer natuurlyk en leerryk, en worden , door de bygevoegde aanmerkingen , nog meer opgehelderd en toepasfelyk gemaakt; zo dat wy geen oogenblik twyfelen, of zy, die eenigen lust hebben hunne kennis in deeze Konst te verbeteren , zig deeze Waarneemingen , en de Voorfchriften , daar in vervat, met zeer yeel voordeel ten nutte zullen kunnen maaken. Historie der Waereld, door j. f. mar.tinet, A. L. M. Ph. Doctor, Lid van de Hollandfche en Zeemfche Maat'fthafpyen der■ Wcetenfchappen te Haarlem en Vlisfingen, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. IXde Deel. Te Am\ierdam, by J. Allart, 1788. Li gr. 8vo. 179 bladz. zonder het Register op alle de Deelen, en een Verkorte Historie der Waereld,getrokken uit dc Negen Deden, van 271 Bladz. TVfaa in de voorgaande Deelen, van welke wy op zyn JL^I tyd berigt gaven, de uitgebreide Gefchiedenis des Menschd.oms, in de uitgebreide Landen van Afia, Africa en Europa befchouwd te hebben, is dit laatfte voor de Nieuwe Wereld, of America, gefchikt. Eene Zamenfpraak, in verfcheiden afdeelingen onderfcheiden , ftelt ons voor oogen , den ftaat van America, en Bevolking — de Ontdekking en den ftaat van America, ten dien tyde — de Behandeling der Indiaancn Nieuwe Ontdekkingen —1 de Verovering van Mexico en Peru - de Tegenwoordige ftaat van Noord- en Zuid- America . de Godsdienst, 't Character der Indiaancn hunne Onderwerpingen en Beduur de Voorbrengzelen des Lands, Goud en Zilver ■ Handel < Ontvolk- king en, eindelyk wordt het Voor-en Nadeel der Ontdekking tegen elkander opgewoogen. De Eerw. martinet heeft, in alle deeze hoofdbyzonheden , de beste Schryvers geraadpleegd, en, in een zeer kort bedek, het voornaamde byeengebragt. Elk deel deezer Zamenfpraake zou ons hier van een voorbeeld kunnen geeven: dan, wy bepaalen ons tot dén enkel, van den gewigtigfteu aart; de nieuwfte verbaazende Gebeur*  J» F. MAR TIN ET , HISTORIE DER WAERELD. 279 [ beurtenïs , welke dit Wacrclddcel, het tooneel, waar op ; zo veele verbaazende bedryvcn gefpeeld werden , ople'< vert, en in onzen Leeftyd is voorgevallen. Wy zullen [ het helangrykfte, met de eigen woorden des Schryvers , opgeeven. Op de vraag : Wat is onlangs de Engelfche Americaanfche Colonien overkomen ? luidt het antwoord. ,, Eene Gebeurtenis, die Europa heeft doen verbaasd ftaan; die Engeland eenen allerzwaarlfen flag heeft toegebragt ; die der Colonien het grootfte aller Voorregten gegeeven heeft , ik meen de Vryheid, en nog van verre uitzigtcn is. —1 Engeland hadt fommigen deezer Colonien gedicht, anderen met het zwaard gewonnen, en I eenigen by verdrag gekreegen ; waar op dat Ryk die alI len, zo door eigen Bewoonders als door Hoogduit/hcrs, fterk heeft bevolkt. In twintig jaaren , dat is van het 1 Jaar 1755 tot J775 ■> het eene jaar door het andere gerekend , meent men, zyn vier duizend zielen daar in overj gekomen; doch die verhuizingen hebben zedert opge(j houden. Dat getal aangegroeid zynde tot omtrent drie I millioenen menfehen , ftelde, gelyk ieder Engclsch Bur| ger gewoon is, tot een grondregel der Vryheid, en vol| gens haare Privilegiën, dat zy door niemand gefchatkonI den worden, dan met eigen toeftemming , en met bcwil1 liging hunner Vertegenwoordigers. Een zodanig regt hebI ben toch de Engelfchcn, als een voormuur hunner VryI beid, altyd ftaande gehouden tot afkecring van overheer1 fching. Op dien grond hadden de Colonien te vooreh 1 haar aandeel in Geld én Benden aan Engeland gegeeI ven, en in oorlogen onderfteund, zonder welken onderI ftand dat Ryk zyne magt in America nooit zo verre zou ■ hebben kunnen uitbreiden , dat het allen Vorften van ■ Europa aldaar de wet kon zetten. Deszelfs handel op I de Colonien was mede niet gering , daar drie duizend I Schepen, uit de Engelfche Havens, op dezelve voeren. I Maar men was te trotsch geworden , om de Colonien I voortaan volgens haare vryheden te behandelen. WilleI keurig wilde men de belastingen uitfehryven, en de Volk-■ B plantingen dwingen tot eene blinde onderwerping , tot 3 eene flaaffchc gehoorzaamheid aan alle de befluiten. Hier van ontwierpen de Engelfche Staatsdienaars de berugte !f Acte van den Jaare 1764, waar in verboden werd eeniI gen eisch in Gerichtshoven te doen gelden, dan op geV a ze-  jtfO J. F. MARTINET zegeld Papier, 't welk ten voordeele van 's Lands ka* zuu verkogt worden. „ Zo ras de Colonien dat vernamen, beflooten zy, geene goederen meer uit Engeland te ontvangen , ten zy men die Acte introk. Deeze ftoute ftap verbaasde de Staatsdienaars, die zich niet wisten te redden, dan met eene intrekking van dezelve. Dit gefchied zynde , floegen zy eenen anderen weg in, om het gemis dier inkomften vergoed te krygen ; willende het Ryk daar door redden uit de overzvvaare fchulden , waar onder het zugtte. Zy beflooten namelyk, in den Jaarc 1767, eene belasting'te leggen op Lood, Glas en andere dingen; doch vooral op de Thee, die uit Engeland na America gezonden werd. Maar de Colonisten oordeelden dat haare voorregten daar door zo wel verkort werden, als door het gezegeld Papier, en meenden, dat de Engelfche Regeering haar wilde misleiden. Door tegenwoeden bragten zij het zo verre , dat de belastingen op Lood en Glas werden ingetrokken; doch die op dc Thee bleef, onder het voorw'endzcl, dat het Ryk zyne achtbaarheid behoorde te bewaaren , en voor de Colonien niet in alles_ kon onderdoen. Maar toen beöoQten ds aanzienlykfte Vrouwen geen Thee meer te drinken , cn 't gemeen volgde dat voorbeeld. Hier door verkogt dé Engelfche Oost-IndifclreCompagnie , jaarlyks, vyf of zes millroenen ponden minder. Om deeze in haar verlies tc gemoet tc komen , ftonden de Staatsdienaars aan dezelve toe*, den vrijen invoer van Thee, mits men alleen drie penningen op 't pond, in America , daar voor zou betaalen. Oc Colonien klaagden daar over aan den Koning en het Parlement; maar vonden geen gehoor. Zy booden aan , zelve eene belasting te willen uitfehryven , maar men verwierp dat. De Compagnie zoudt dan een Schip, met Thee gelaaden , naar Boapu; maar het misnoegde volk fmeet dezelve in zee. ,, De vertoorende Staatsdienaars , in Engeland, ftooveit geweldig op , en dreigden wraak te zullen neemen. De Regeering van Bostpn boodt daarom aan , de lchuldigen te ftraffen, cn dc vêrlooren Thee te versoeden , het geen men fmaadelyk van de hand wees* Hier op werd , irt den Taare 1774, de Haven van Boston geflooten, de Privilegiën der Stad vernietigd , en Soldaaten daar in gelept. Dit bragt de Colonien in alarm, die allen de party'der Stad trokken, waar op een Burgerkryg begon.  HISTORIE DER WAERELD. a5t „ Engeland trok 'er weinig voordeel van, dewyl het", behalven de oorlogskosten, honderd en zes - en-zeventig millioenen , jaarlyks , in den handel miste. Voornaame Steden des Ryks fmeekten den Koning en het Parlement, om de herroeping van dat befluit; doch het mogt niet baaten. De Veldheer gage maande intusfehen de Colonien tot eene verzoening met Engeland aan ; .maar de gisting was te groot, om 'er naar tc luisteren. Lord bute was de aanlegger van het werk; maar Lord north werd voor den uitvoerder gehouden, De Colonien wilden toen op de bank van ferreneuf visfehen ; maar dit werd verhinderd. Dit vergrootte de verbittering. Boeren , Burgers , Handwerkslieden , greepen dc wapenen aan , toen zy hoorden , dat een Engchch Leger ter overkomfte gereed ftondt , om hen met geweld ter onderwerping te dwingen. De vrienden der Coloniën in Engeland beweerden, dat vreemde Mogenheden, onvervvagt, gebruik zouden kunnen maaken van den twist, wanneer de gevolgen fchroomlyk zouden kunnen zyn; maar de Staatsdienaars luisterden niet. Dus verviel de handel in Engeland. Frankryk werd daar op ter hulpe aangezogt door de Coloniën, 't geen gereed was, om troepen aan dezelve te zenden. Engeland, zich daartegen in kracht verzettende , meende alles in éën Veldtocht af te doen; maar men bedroog zich. Dc Amencaanen, eerst in den oorlog onbedrceven , werden foms wel overwonnen; maar, vegtendc , leerden zy ook overwinnen. Toen moest het Ryk, geen volk genoeg hebbende , om hen te onder te brengen, troepen in Duitschland koopen , en naar America overvoeren. Dit kostte geweldige lommen. Men rekende eiken Ruiter, eer hy daar was, op duizend guldens. „ Men zondt Bemiddelaars aan de Coloniën* ter vereffening van het gefehil; maar men kon 't met elkander niet vinden. Daar op verklaarde men de Americnancn voor Rebellen ; handel en ommegang met hen werden verbooden. Zy zonden des ,■ in den Jaare 1776 , Gezanten naar Frankryk, Spanje, Portugal, en naar ons Vaderland, in naam hunner Staaten, om Verbonden van Handel te fluiten , waar in zy meer beoogden, dan zy te kennen gaven : En nu, zeide een der Engelfche Parlements Leden , dat hoorende, aan Lord north . nu zyn de Americaanjche Coloniën voor ons verlooren ! De uitkomst heeft de waarheid geleerd. Frankrjk was het V 3 e*r-  sSü j. f: martinet eerfte Ryk, dat derzelver Gezanten met open armen ontving , en een Verbond met hem floot. Anderen maakten zwaarigheid. Wy talmden ; doch volgden naderhand. Intnsfehen wapenden zy zich klocklyk te^ land en ter zee. Haare Kaapers namen tien Engelfche Koopvaarders van Jamaica, die men drie-en-dertig tonnen gouds waardig i'chattcdc. Men rekende dat zy twee honderd en dertig Kaapers in zee, en zes - en-dertig duizend man te lande, in rie wapenen hadden. Zodanige magt was gedugt voor Engeland. ,, Dc Amcricaanen deeden meer, zy maakten een Wetboek voor de Natie, ten tyde des oorlogs , en verbonden zich, in den Jaare 1777, Dertien Gewesten ten naauwften aan elkanderfin., thans genoemd de XIII ver- fcfcf iode staaten van america. Hier op ver- fcheenen de Duiljche Troepen in America , gekogt van dc geenen , die ten dimrftcn pryze deeze lieden leverden, om hunne onfchuldigc Landgenootcn, die, vóór etlyke jaaren, de flaavernyïn Duitschland onvlugt waren, en Vryheid in America vonden , het juk te gaan opleggen. Heel Engeland fchreeuwdc tegen deeze handelingen , en voorfpelde den Staatsdienaarcn^ de noodlottige uitkomst; maar zonder vrugt. Nieuw ■ Tork en Canada werden wel gewonnen; maar vierduizend zevenhonderd cn vier-cn - zestig Handel-hui'zen in Londen gingen, geduurende deezen kryg, bankroet. George Washington verfcheen aan het hoofd des Americaanfchen Legers , en heeft zich in deezen oorlog gedraagen als een der uitfteekendftc Veldhecren van de tegenwoordige Eeuw; 'er is geen treffender proef geweest van de grootheid zyner ziel, dan .toen hy , zyn Vaderland, na zo lang vegten, an vryheid gebragt hebbende , alle zyne bedieningen nedcrlag, en alle belooning weigerde; verkiezende voortaan als een gemeen Burger tc leeven, zonder cenig gezag. Ook trok hy in den oorlog geen Soldy; maar nam alleen eenig geld aan tot vergoeding der kosten van zyn open tafel. Hy is vermogend , en mogelyk dc grootftc Landbezitter van America. ,, De Engelfche Veldhecren , howe cn bourgoyne , konden weinig uitvoeren tegen hem , die vogt, wanneer de kans fchoon ftondt, die week, wanneer men hem te imagtig was, die meest draalde om den vyand uit te mergelen , en daar door hem voornaamlyk won. De Jlmericaanfchc Veldheer gates bragt den Engelfehen Be-  HISTORIE DER WAERELD. s?3 Bevelhebber bouruoyne, by Sarrige; een zwaar verlies toe- want, na twaalfhonderd man afgeflagen te hebben, namen zy hem , met zesduizend Soldaten , gevangen. Toen ; deeze laatften de wapenen zouden nederleggen, het de edelmoedige gates zyne benden weggaan , om geene getuigen te zyn van de fchande der Britten, of fchuldig te worden aan eenige mishandeling omtrent overwonnenen , die in verfcheide gevallen, zich wreedlyk gedraagen hadden', te "en de Americaancn. Deeze braave daad heelt gates naam vereeuwigd. Franklin, een groot Wys"eer, en Redder zyns Vaderlands, Gezant der AllL Americaanfche Staaten, aan het Ffanfche Hof, bewerkte een volkomen verbond met Frankryk, in den Jaarc 1778. Hy heeft met Washington den grootften naam en glorie, in die beroemde verlosfmg, behaald (*). De jonge Marquis de la fayette verliet , met eeni"e benden, Frankryk, om openlyk de Americaancn te helpen. Lord north deedt een voorftel tot verzoening; maar het kwam te laat. De Americaancn ftonden nu, in m'an den Enqelfchen gelyk , welke verwoed , om dat deeze'vyanden zo veel vermogten , veele plaatzcn Ichandelyk verwoestten. Gates verweet zulks den Engelfchcn Veldheer vaughan, op eene trelTende wyze. Misnoegen rees hier na , wegens de geduurige verliezen en de vorderingen der Americaancn,"onder de Engelfche Staatsdienaars. De Hertog van richmond ftelde zeSfe in het Parlement voor , den Koning te verzoeken het afdanken van zulke Staatsmannen , welker gedrag, zeide hy, aanliep tegen de Menschlievendheid , den Godsdienst, en de .Staatkunde. ' f Eindelyk, na zeven jaaren geoorlogd te hebben, moest Engeland, om niet 'alles, vooral den lieden handel te verliezen , bukken , en de Vryheid der Coloniën op'den 4 July 1783 erkennen , waar op een verbond, omtrent den wederzydfcheu handel, gellooten werd. Dus . . krec- : (*) Zinfpeelende op zyne Afleiders van den Blixcm, en het bevryd n zyner Landgenooten , beeft men te Parys onder frank, lin's Beeldtenis. gefchreeven : Eripuit cash fu'mcn , jcet.trvmque tyrmm'. ("Hy heeft den Hemel den büxem, den dwingelanden den fchepter,ontwrongen.) Een ander byfehrift, tc zyner aanduidinge, luidt: Altrrius nrbi> vindex, ütjiwwe V'men. (Dc Redder der andere Waereld, het Licht van beiden.) V 4  s?4 j- f. martinet, historie der waereld. kreegen de Colonien, in zeven jaaren tyds, haare Vry-» heid, voor de helft van het geld, dat Engeland in één jaar hadt uitgegeeven. Tagtig duizend menfehen , naar men rekent, zyn in deezen kryg omgekomen, waar van veelen op fchepen of in gevangenisfen geltorven zyn. Hoe, zeer (trekt het niet der menfehelyke natuur tot fchande , dat de Vryheid , waar zy ook geplant is, of gebloeid heeft , gewooulyk met bloed heeft moeten belprengd worden. Overgroote fchande , en niet minder nadeels heeft dus Engeland, door het onzinnige beleid zyner Staatsdienaaren , ondergaan. Sedert den Vrede, blyven de XIII Amerikaanjche Staaten, gelyk men ze thans noemt, kloeklyk bezig, om alles op eenen geregelden voet te brengen , waar van zy onlangs een zonderling voorbeeld opgegecven hebben, door hunne Unie op eene andere wyze te regelen. ,, Gaan zy dus voort," voegt 'cr de Eerw. martinet by, ,, dan worden zy door den tyd een ontzaglyk Volk , ter zee en te lande. Alle Zeemogendheden van Europa zullen veel daar by lyden , en waarfchynlyk onbekwaam zyn, om hun, door den oorlog , de wet te zetten. Zy zullen zich met den;tyd meester maaken van het. grootlte gedeelte des Koophandels , en men zal hun moeten ontzien. Te lande zullen zy vreeslyk worden voor Spanje, en wee Mexico, wee andere Spaanjclis Coloniën in Noord- America , zo zy lust krygen , om hunne Landpaalen verder uit te zetten! Mogelyk zal de Voorzienigheid hen gebruiken om wraak te neemen van al het onfchuldige bloed, door de Spanjaarden, voorheen, onder de arme Indiaancn vergooten; dewyl het zelve nog niet gewrooken is. Hoe het zy , het zal hun aan geene magt ontbreeken: dewyl de Bevolking 'er zo fterk gaat, dat het getal der Inwoonderen , gelyk men rekent^ na zeven jaaren , meer dan vier en een halve milüoen Menfehen zal bedraagen," Behalven een Register op de Negen Deelen, is in dit Deel het geheele Werk in 't klein, uit het groote getrokken' , ten nutte van jonge' Leerlingen , voor welke de IX Deelen van te grooten omflag mogt gerekend worden, Zy kunnen zich hier van bedienen , en naderhand tot dc andere qyergaan, en wordt, agter de verkorte Antwoorden , het Deel en de Bladzyde gevonden , waar zy de Antwoorden breeder uitgewerkt kunnen aantreffan.  REIZE, DOOR DE OOSTENRYESCHE NEDERLANDEN. $35 Hetze door de Ooslenrykfche Ncd.rlandcn , enz. gedaan door /en voornaam Hollandsen Vlugteling in den jaare 17SS. Behelzende vele egic byzonderhccden, zo van Braband, als der Hollandfche Vlugtelingen, derwaards uitgewcekcn. Te Amfterdam, by de Bruin, enz. In gr. üvo. ide Stuk, ' 142 bl. %ds Stuk, 173 bl. Behalven het Voorbericht. TToor eenige maanden (*) gaven wy den Leezer eenig V bericht van het eerfte Stokje deezes Werks, en by die gelegenheid onze twyfeling te kennen , of deeze Reis wel niet misfehien binnen de muureu van des Schrijvers kamer konde gedaan zyn. De ongenoemde Uitgeever tracht deeze twyfleling wech te neemen, cn derzelver uïtwevklels voor te komen, door eenen Brief van den ongenoemden Schryver , aan het hoofd van het Derde Stukje geplaatst, by wyze van Voorbericht. Het oogmerk van ons Tydfchrift duldt niet, dat wy ons inlaaten tot eenen penneftryd over dit onderwerp. Dit, evenwel, moeten wy met een enkel woord den Leezer herinneren; dat wy alleenlyk ons vermoeden hebben aangeduid, maar geene beflisfeiule uitfpraak gedaan. De voórhaame redenen onzer twytfelinge hebben wy aangeftipt; of die in het gemelde Voorbericht zyn wechgenomen , ftaat anderen te beoordeelen. Men veroorlove ons, ondertusfehen aan te merken, dat een zodanig bedrog, als het uitventen van rerdichte ftukkcu, als behelsden zy verhaalen van waare gebeurtenisfen., en het vermengen van waar en valsch door elkander, ons niet zo onfchuldig voorkomt, als de Schryver het fchynt te achten. ■ Niemand lydt daardoor fchade, zegt hy. Maar zyn dan waarheid cn valschheid in zichzelve Onverfchillige zaaken, welker waardy alleen bepaald wördt door het nut of nadeel, dat zy anderen toebrengen? En is het wel zo zeker, da,t niemand door een dergelyk bedrog fchade lydt? Gefield zynde, dat deeze Reis een verdicht -ftuk ware, zoude zy dan wel niet het vertier van waarlyk echte Werken kunnen bcnadeelen; terwyl de Schryver of Uitgeever daaruit voordeel trok ? Onze aanmerking' op het geen wepens deu loop der Schelde gezegd word, rtWtiï de Schryver kwalyk begreepen te hebben. Wy vorderden van hooi niet; £?} Nieuwe Aigem. Vad. Lett. HL Dtel, lladz. 6a?' enz V 5  286 REIZE niet dat hy hy het plunderen zyner bezittingen bedacht ware om juist eene Landkaart te bergen; maar dachten dat een voornaam Man, vooral een Hollander, wel genoegzaame kennis der Aardryksbcfchryvinge zoude bezitten, om geene onderrichting van eenen Jachtfchippcr noodif te hebben omtrent den loop eener riviere, welke zo bekend is in de Nederlandfche Gefchiedenisfen, en over welke in de laatfte jaaren nog zo veel is te doen geweest. Over het verzwygen van de naamen der bedoelde perfoonen fchynt de Schryver onze aanmerking niet geheel af te keuren. Wy, van onzen kant, erkennen kwalyk den Heer Rumoldus voor den Heiligen Rumoldus gefteld te hebben. Of dit eene fchryffeil* zy van den opfteller des Uittrekfels , dan een misflag.van den'Letterzetter, kunnen wy tegenwoordig niet beflisfen. Maar men zal wel willen gelpoven, dat die misftelling niet aan onkunde is te wyten. ■ Onze overige aanmerkingen laat de Schryver onaangeroerd. Wy erkennen ook, dat de krachtige betuigingen van oprechtheid, welke wy in het gemelde Voorbericht .Jeezen, ons meer doen neigen om deeze Reis als een echt ftuk te befchouwen; maar wenschten gaarne, in plaatze van enkele betuigingen, eenige bewyzen van echtheid gezien te hebben, welke de Schryver nu in een vreemd land en in volkomen veiligheid, onder de befcherminge eener andere Mogendheid zynde, onzes oordeels, zonder eenig gevaar, had kunnen opgecven. —: Doch wy willen onze Leezers met dit byzondere gefehil niet langer ophouden. In-onderftellinge van de echtheid des Werks beklaagen wy hartgrondig den ongelukkigen Schryver, cn den deerlyken toeftand van zo veelen onzer medeburgeren , welken met hem. ecu, foortgelyk, of nog erger lot, ondergaan hebben , en van welker ellenden nog" verfchcidene voorbeelden verhaaldwórden in de twee Stukjes, die nu voor ons.liggen. Het Tweede Stuk bevat achttien Brieven ; het Derde Eenentwintig. Doch deeze laatfte zyn .meestal kort, en. beflaan met elkander niet meer dan zeventig bladzyden, terwyl het overige van dit Derde Stuk wordt aangevuld met een inderdaad belangryk Gefchrift van den Rechtsgeleerden h. c. n. van der noot, Junior, aan Myn Heeren de staaten der provintie van braband. In deeze Brieven vindt men weder eene groote verfcheidenheid van Befchryvingen van landen en lieden, ontmoetingen van zeer verfclullendcn aart, verhaalen van aauge- naa-  DO0R DE O0STENRVKSCHE NEDERLANDEN. 2S? naame, kluchtige, maar ook van treurige en ysfelyke' gebeurtenisten. Tot deeze laatfte behoort het jammerlyke lot eener getrouwe dienstmaagd, het geen verhaald word in het Tweede Stuk, bladz. 102,'enz. en de mishandelingen eenen"afgelcefden grysaart met zyne Dochter aangedaan, bladz. 133 enz.; hoewel dit laatfte , misfehien, by ïommige Leezers meerdere uitwerking zoude doen, indien het minder hoe zullen wy het 'noemen ? —■ fenlimcntcel of beftudeerd? opgefteld ware. Tot welke onmenfehelykheden kan een opgeruid cn onbeteugeld graauw vervallen ! Doch laat ons een gordyn fchuiven voor dit tooneel van afgryslykheden, en liever onzen Leczeren iets anders voordraageu. ■ Na het geen wy reeds in ons eerfte Uittrekfel van den trant, waarin bet Werk gcfchrcevcn is, gezegd hebben , zal het niet noodig zyn ons daarover weder uit te laaten; ook zal men geene geregelde fchets verwachten. Een paar aanmerkingen over byzondere plaatzen zullen wy alleen bybrengen, en daarmede eindigen. In ons voorig uittrekfel merkten wy aan, ,, dat het ,, geeiv in den VII Brief gezegd wordt van het charac„ ter der Signors, of geboren Antwerpenaars , over het ,, geheel vry fatyriek is , en de verftandlyke bckwaamhe„ den en kundigheden der goede Antwerpfche burgerye ,, juist niet in het voordceligfte licht vertoont." In den XLVII Brief (*) vinden wy hier omtrent eenige ophelderingen. De Schryver verhaalt daar, hoe hy te Rysfel eenen Antwerpenaar fprak, welke hem overtuigd had ,• gelyk hy trouwens te vooren al vermoedde, dat de berichten, hem omtrent de burgers dier Stad toegezonden ,• niet vry waren van partydighcid. Hy verfchoonde zynen Vriend, van welken hy die Berichten had ontvangen, met by te brengen, dat deeze „ zelfs rondborftig bekend „ had, dat 'er op alles, waf hy van het Caracter der „ Signors gezegd had, zekerlyk veele uitzondering te man- ken zyn , enz." Evenwel geene kans ziende om alles goed te. maaken, wat deeze gezegd had, beloofde hy, by het uitgeeven van het Derde Deel, dc zeer gewichtige misftelling te verbeteren, welke, in de oogen van eenen Vreemdeling, Antwerpen als een groot hoerhuis moet doen voorkomen, daar het echter,,, den lof van kuisch■ „- heid boven alle zyne buurfteden wegdroeg. De Schry... ' '„ Ver (*) III. Stuk, bl. 65, enz.  *88 REIZE ver befluit deu Brief met deeze aanmerkinge. „ Eea „ eerlyk Man kan dvvaalen; doch hy blyft geen eerlyk „ Man, wanneer hy, bewust van de fchadelykheid zy3' ner dwaaling, dezeh'e niet bekennen of verbeteren wil." Zekcrlyk is , wanneer men uit doolingen of onvoorzichtigheid anderen bcleedigd heeft, het beste, dat men doen kan, zynen misflag te bekennen en te verbeteren. M^ar hoe dikwyls is het niet in onze magt dit volkomen werkflellig te maaken, en den nadeeligen indruk , welken wy by fommigen onzer medemenfehen jegens andereu verwekt hadden, te eenemaal weder uit te°wisfchen? Zullen juist allen, welken het eerfte Stuk van dit Werk geleezen hebben, ook het Derde leezen? Wy willen hiermede niets tot nadeel van den Schryver aanduiden , maar liever tot zyn goed oogmerk medewerken , door juist een gedeelte van ons Uittrekfel aan dit onderwerp te befteeden. Nu nog iets van eenen anderen aart. In den XXVI Brief (*) fpreekt de Schryver van het Brabandfche Patriotismus, welks verdedigers zich aankantten tegen alle hervormingen, welke de Keizer wilde invoeren, zo door het vcrleenen van eene grootere verdraagzaamheid in het Godsdienftige, cn het bemoeien van het Pauslyke gezach in de NedeYlanden , als door het maaken van eenige veranderingen in den regeeringsvorm , cn het affchafl'en vau eenige, zyn oordeels, nuttelooze of fchadelykc privilegiën. Qmtrent het ecrstgemelde deelt hy eenige aanmerkingen mede van eenen zogenoemden Brabandfchen Patriot, welke hy grootelyks alkeurt, en welk gewisfelyk onder alle verlichte voorftanders van waare godsdienftigheid, en van de recljten der menfehclykheid , nergens goedkeuring zullen vinden. Maar op het geen hy in den volgenden XXV11 Brief (f) bybrengt, valt meer aan te merken. ,, lk begryp,zegt hy, dat een Volk de uiter„ fte voorzigtigheid behoeft, in de handhaaving van die „ zaaken, waaraan men den Naam van Privilegiën of „ Voorrechten geeft. ,, Alles wat dien Naam draagt, is het daarom niet. ,, 'lir zyn Privilegiën, die tegen het heil des Volks in,, loopen; 'er zyn 'er die zyaclings bcnadeelen, of aan ,^ groote misbruiken onderhevig zyn 5 zo dat het voordcel 95 dat f^i II Stuk, bladz 53 , enz. (.t) Aid. bl. 61, 62.  ï>00RDE OOSTENRYKSCHÉ NEDERLANDEN. t%$ dat zy zomtyds aanbrengen, op verre na niet kan opvveegen, bet gevaar en nadeel, waaraan zy betlendig de Maatfchappy blootltellen; 'er zyn 'er die goed in den tyd waren, waarin zy verleend werden, doch die, ,-, door verandering van tyden, zeden en omftandighe- „den, i'chadelyk gewoHen zyn! Soortgelyke Privilegiën te willen blyven handhaaven en behouden , , is het werk niet van verltandige Mcnfchenvrienden ! " en een oppermagt verleent zyne onderhoorigen een H nieuw en waar Privilegie, wanneer hy dergelyke na„ dcelige Privilegiën affchaft, of er de fchadelyke uit,, werkzets van poogt voor te koomen. Alles wat de ,, Maatfchappy benadeelt , of derzelver vorderingen in „ kundighceden, befchaafdheid, rechte begrippen van „ den Godsdienst, enz. verhindert en tegenwerkt, moet ,, afgefchaft worden, om 't even welk een naam het 5, draagt. Hier toe is elk Vorst, elk Oppergezag ten duurden verpligt, wanneer zy het geluk der faamen* " leeving als eene hunner eerfte pligten befchouwen." Gaarne erkennen wy, dnt fommige Privilegiën, aan byzondere Maatfchappyën, Steden of Landftreeken gegeven , voor het algemeene welzyn van den Staat, eerder fchadelyk dan voordeelig zyn; dat andere door veranderingen van tyden en omitandigheden wel eens nutloos kunnen worden, of zelfs nadeelig voot' die geenen zeiven, om welker wille zy gegeven waren; en dat in zuhkc gevallen het eene wenfehelyke zaak is, dat dergelyke Voorrechten , naar gelegenheid van zaaken, op eene ge■ voegclyke wyze veranderd worden. Maar behoort het Volk om deeze en andere redenen voorzichtig te zyn in het handhaaven der Privilegiën, het betaamt den Vorst vooral geene mindere voorzichtigheid te gebruiken in. het onderneemen eeniger veranderinge. De Privilegiën eenmaal in behoorelyken vorm , op eene geregelde wyze , en met kennisfe van zaaken verleend , zyn daar door de wettige eigendom geworden der geenen, aan welken zy gegeven werden. De Vorst heeft even weinig recht om zyne Onderdaanen van dezelve te berooven , als om zich meester te maaken van de bezittingen Vaïi byzondere perfoonen. Ja; maar, zegt men, die Privilegiën zyn fchadelyk geworden voor de bezitters zeiven: en het is daarom een werk van menschlievendheid, dat men hun dezelve afneeme. Wie zal hier over oordeelen? De Vorst? Dan opent men eene wyde deur voor eene volftrekt wilA le-  jfjo RII2E lekeurige regeering. Het kan gebeuren, dat ecnig goed, het geen ik bezïtte , op zichzelven my grooteren last dan voordeel aanbrenge, maar dat ik het evenwel, uit hoofde van eenige byzondere betrekkingen, niet gaarne zoude misfen. Zoude ik dan niet denken, dat my onrecht gefchiedde, wanneer een Vorst, wiens Onderdaan ik. ware, my hetzelve, zonder myne toeftemminge, of zelfs zonder myn gevoelen te vraagen, wilde afneemen, onder voorwendfcl van my van dien last te ontheffen ? De Eigenaar van eenig goed moet zelve weeten, of hy de bezitting daarvan begeert tc behouden dan af te ftaan; en anderen, wie zy ook zyn, hebben geen recht om daaromtrent voor hem te betluiten. Het geval verandert wel eenigzins, wanneer eenig voorrecht aan byzondere perfoonen of maatfchappyën gegeven, fchadelyk wordt voor het algemeen. Die fchadelykheid kan zo blykbaar en tevens zo groot zyn, dat het gezach van den Sou-verein billyk tusfchen beiden kome, om het kwaad wech te neemen. Maar dit moet niet gefchieden dan in gevallen van volftrekte noodzaaklykheid; tot het gebruiken van het Dominium eminens moet men even zeldzaam en even fchoorvoetende befluiten, als tot fommige hoogstgevaarlyke' bewerkingen der Heelkunde, in kwaaien , welke anders doodelyk zouden weezen. Alle andere middelen van beredeneerde overtuiginge moeten eerst beproefd zyn; en dan nog bchooren de zodanigen, welker verkregen rechten men aan het algemeene wclzyn opoffert, voor dat gemis eene billyke ichavergoeding te ontvangen van den geheelen Staat, welke door de veranderinge bevoordeeld wordt. In hoe verre nu zyne Keizerlyke Majefleit dit alles, en veel meer het geen wy zouden moeten bybrengen, indien ons oogmerk ware over dit onderwerp eene ttaatkundige of wysgeerige Verhandeling te fchryven , hebbe in"acht genomen in de menigvuldige veranderingen , welke hy in de Oostenrykfche Nederlanden heeft gemaakt en getracht te maaken; en of hy daarin enkel het heil zyner Onderdaanen gezocht hebbe, zullen wy niet beoordeelen. Het kan wel zyn, dat zyne menschlicvende en redelyke begrippen van Verdraagzaamheid, ten opzichte van het godsdienftige, wel eens aanleiding hebben gegeven tot eenen eenigzins onverdraagzaamen yver omtrent de tegenkantingen der min verlichte Brabanders. Een goed gedeelte van de bezwaaren der Ingezetenen van / 1  door de oostenryksche nederlanden. 2Q.i van dit gewest, welken hunne ouderwetfche denkbeelden van recht en vryheid nog niet geheel fchynen te kunnen verlaaten, wordt in het reeds gemelde Gefchrift des Heeren van der noot voorgedragen. Men kan niet zeggen, dat zyne Majefteit in dat Stuk grootelyks gevleid worde: maar, indien alle zaaken, op welke de Schryver zich beroept, en over welke hy klaagt, inderdaad zodanig zyn voorgevallen , als zy hier worden vooro-efteld; en dit hebben wy niet hooren ontkennen; zyn ook zyne klagten niet geheel ongegrond. Het ftuk, fchoon in eenen niet zeer fraaien ftyl gefchreven, en in den Brabandfchen tongval, draagt blyken van kundigheid, fchanderheid en moed, en is het leezen wel waardig. Het Gejlacht der Heeren van Borsfele van Spreeuwenftein. Te Middelburg, bij W. Abrahams, 1788. In gr. oBayö, 24. bladz. < Dit Gefchrift, behoorende tot de bekende verzameling van Zeeuwfche Oudheden, behelst een verflag van de afkomst en nakomelingen van een tak van het Doorlugtige Borsfelfche Huis, geheeten van Spreemvcnflein; en dient inzonderheid om eene algemeene dwaaling tegen te gaan, waartoe alle Schryvers nopens deezen tak vei vallen zyn. Men heeft, naamlyk, zo als hier o-emeld wordt, dien tak doen afkomen, ,, van een tweeÖ den Bastard Zoon van Heer Hendrik van Borsfele, " Heer van Vere, in 't jaar 1474 overleden, Wolfart ' genaamt, daar gemelde Heer van Vere maar één Bas" tard Zoon, Paulus, naliet; dan twee Zoonen procre' 'derende by Vrouwe Aleyt van 1 Haarlem; Hendrik en " Wolfart van Borsfele, die ieder een byzonder Stamhuis 5' formeerden: van den eerften is de tak van Schellach of Lauerdale, en van den laatften die van Spreeuwen- 11 flein afgekomen." Zulks wordt geftaafd door eene nevensgaande Memorie van Heer Wolffacrt van Borsfellc, gefchreeven in 't jaar 1600, ter aanwyzinge zyner afkomfte, ten behoeve zyner kinderen: waar in hy voorkomt als een Zoon van Adoljf van Borsfele, wiens Vader, Wolffert van Borsfelle, een Zoon was van opgesmelden Wolfart vanBorfele, den tweeden Zoon van botyengenoemden Heer Paulus van Borfele. Ga-  GESLACHTBOOM Gcjlachlbonm van tiet oud Adelyk Slamhtds der Heeren Van Brcderbde. Te 'Amfterdam , by A. van der Kroe en A. Capel , 1708. In gr. octavo 31 %fe. In dit Stukje , behoorende tot het bekende Aanhangfel van dc Vaderdaiidfche Historie , levert men ons een naauwkeurig getekenden en gegraveerden Gcflachtboom , van alle dc manlvkc nakomelingen der Heeren van Brcdcrode, met derzedver afkomst, uit Graaf Dirk den I. Dezelve gaat vergezeld Van ophelderende bcfigten cn aantekeningen, wegens de perfoonen op deezen Genachtboom vermeld; waar uit men het merkwaardigfte, nopens dit oud Adelyk Stamhuis, zo beroemd in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen , kan opmaaken. Men is dien Gellachtboom, met de ophelderende berigten, vei1fehuldigd aan wvleu den kondigen Heer Jacokts van den Toom ie Alkmaar; wiens arbeid daaraan belteed de Heer Jan van Panders, mede te alkmaar, ter ope.nbaare druk* perfc heeft gelieven, over te geeven. Be verdere aan té» keniiip-en zyn 'er door deskundigen bygevöcgd, en een hunner beeft 'er nog een Nafchrift aangchegt, raakende eenen afltammcling, met naame Hendrik Gerritsz. op de Ot/elder, geWoOhtyk genoemd Jonker Hendrik van BredeTode: „ dien , zo wel als zyne Broeders Vieter Gcrriis cn , Symcn Gerrits, by Acte in dato 16 May 1773, uit hoofde van zyrie geboorte, wettig en gefdgfigd verklaard is, tot het oefenen van de Jagt, 111 de Hout* vestery van Holland cn Westvriesland." -—— Van deezen Perfoon meldt men , (en hy erkent zelf, by Ondertekening , de waarheid van 't verhaal,) dat hy , in laage omftandigheden , eene gebreklyke opvoeding gehad, maar, in laatcre dagen, door aanhoudende vlyt, leezen, fchryven en cyferen geleerd heeft. Van deeze zyne verkreegen bekwaamheid heeft hy, naar luid van dit berigt zich wel byzonder bediend, ter beoeieninge der HeibVc Schriften, vooral van dc Hoeken der Propheeten, en ter nafpoofinge van het Tydrekénkdndige. In deeze zyne oefening helt hy fterk over, tot het doen van tydrekenkundige voorfpe'llingeu, ook met opzigt tot den teBe'nwoofdigen tvd; beweerende dat hy zulks uit de Boeken der Propheeten, cn de Openbaaring van Jdarïries* door vergelyking der Prophetien met eikanderen, op een goeden grond kan afleiden. Men wil, dat hy reeds ver-  VAN DE HEEREN VAN BREDERODE. £0$ fcheiden zaaken van die natuur voorfpeld heeft, welke idaadlyk op den geftelden tyd voorgevallen zyn: en de Opfteller van dit Nafchrift geeft ons ten laatfte nog eene voorfpelling aan de hand, met betrekking tot eene kortaanflaande gebeurtenis , die Jonker Hendrik van Brederode op dien grond vervvagt. ,, 'Er zal, naamlyk, binnen, „ kort, een Oorlog buiten de paaien van ons Land ont„ ftaan, in welken vier voornaame Mogenheden zullen ,, gemoeid zyn. En eene van die Mogenheden zal daar,, door zeer aanmerkelyk geknakt worden. Uie Oorlog ,, zal duuren tot in het jaar 1792, waarna ons Land in ,, zulk een bloei zal komen als het nog ooit geweest is." Die lust heeft kan deeze voorfpelling vergelykeh met de voorzeggingen, op den naam van Ludeman, wegens het aanftaande, om en aan het jaar 1792; doch men ontruste zich niet over ongunftige, noch verheuge zich,by voorraad, over gunftige voorloopeude berigten van dien aart. Het meermaals feilen van zodanig eene foort van voorfpellingen behoorde, zou men zeggen, de menfehen wyzer te maaken; dan 't fchynt dat éene gebeurtenis, die aan de voorfpelling beantwoordt, (dat ligtlyk plaats kan hebben,) veeier vertrouwen op dezelve meer verfterkt, dan zes en meer mislukte voorzeggingen het zelve kunnen verzwakken. Volledige Befchrijving van alle Konften, Ambachten, Handwerken , Fabrieken, Trafieken derzelver Werkhuizen, Gereedfehappen enz.;ten deele overgenomen uit de beroemdfle buitenlandfche Werken; en vermeerderd met de theorie en praktijk der beste Inlandfche Konjlenaaren en Handwerkslieden. Eerfte en tweede Stuk; met Plaaten. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 178S. Behalven het Voorwerk i_s8en 170 bladz. in gr. octavo. Deze twee Stukken ftrekken ten aanvang van een nuttig Werk, waarin men zig, overeenkomïlig met den Tytel, voorftelt, by een te verzamelen, het geen In- en Buitenlanders aan de hand geeven , ter leerzaame oefeningen, zo befpiegelend als werkdaadig, van alle Konften, Ambachten , enz. Eene verzameling' van die natuur heeft haare gevalligheid , voor oefengraage nafpoorers der menschlyke werkzaamheden tot nut der Maatfchappye; dient den onderzoeker der Natuurl'yke Historie ter IV. DEEL. N. AL». LETT. NO. 7. X ken-  £94 BESCHRYVÏNG kennisneeminge van de Werkftoffen en derzelver gebruik in veclerleie Handwerken; en is tevens ten hoogden leerzaam voor alle dezulken, die zig toeleggen op de daadlyke bewerking zelve. Het leerrykc. aangenaame en nuttige gaat hier des hand aan hand, het welk de onderneeming van dit Werk aanpryst; dat wy in deezen met te meerder vrymoedigheid melden, om dat de aanpnglyke uitvoering in deeze twee Stukjes reeds toont, dat men alleszins reden hebbe, om deswegens ten hoogHen vergenoegd te zyn, en zig met eenen verderen gunftigen uitflag te vleien. Het eerde Stukje heeft ten onderwerp den Indigo-beretfer en hauw - vermf, In het zelve levert ons de kundige Heer P. J. Kmtelcijn eene vertaaling der Verhandclinge van den Heer Qjialrtmerc Dyonval, door de Kjoftipglyke Academie der Weetenfchappen te Parys bekroond, welke dit onderwerp, met zo veel juistheid, oordeel- en proefkundig ontvouwt, dat zy die de Natuurlyke Historie gadeflaan, die de Indigo-velden bebouwen, de Indigo verder bereiden en als Verwdoffe gebruiken, 'er veele leerzaame onderrigtingen uit kunnen haaien. De Heer Kaslekijn heeft 'er hier en daar nog etlyke Ophelderende aantekeningen bygevoegd, en 't duk voorts verrykt met twee leerzaame Aanhangzels. Het eerde behelst een verflag van verfchillende zamenmengzels tot ,blaauwverwen , door des kundigen opgegeeven ; welker nader onderzoek den verweren aanbevolen wordt. En het tweede Byvoegzel is gefchikt tot eene onderfcheidenlyke befchryving van het Plantgewas,fFeede genaamd, 't •welk men van ouds af ter blaauwverwinge gebruikte; dat, inzonderheid in het Thuringfchc en de zuidelyke deelen van Frankryk, als Ouk elders , derk aangekweekt werd; maar welks gebruik, in 't midden der zestiende eeuwe, en vooral met den aanvang der zeventiende, van wegen den aanvoer der Indigo, merkelyk verminderde. Ze is. egter daardoor niet geheel in onbruik geraakt, in tegendeel men bedient 'er zig nog van, zo op zigzelve als in verbindinge met de Indigo: waarom ook in dit Aanhaugzel een uitvoerig berigt geplaatst is,wegens het cultivecren en bewerken der Wecdc, met aanwyzing hoe dezelve ten meesten voordeeïé te gebruiken zy. Deeze dus ver gemelde befchryving gaat voorts, tot een duidelyker begrip van dien arbeid, vergezeld van acht wel uitgevoerde Plaaten, die ons de Werkplaatzen der Zyde- Ka-  VAN ALLE KONSTEN, ENZ. fiQ$ Katoen- en Wollenverwery onder 't oog brengen, en te gelyk eene afbeelding geeven van de voornaamfte (tukken, die tot de bewerking behooren. Op eene foortgelyke wyze geeft ons het tweede Stukje een naauwkeurig berigt wegens den arbeid van den SterkwaterJlooker, Zoutzuur- en Vitrioololie- bcreicltr. In het zelve bedient zig de bovengenoemde Heer Kastcleijit hoofdzaaklyk, van 't geen de Heer Demachy deswegens gemeen gemaakt heeft, met zodanige yerlclnkkingen, aanvullingen cn affnydingen, als hy, naar zyne bekende ervaarenis in't Scheikundige, dienftig oordeelde. Daar benevens maakt hy, met eene welberaaden keuze,een oplettend gebruik, van de Aantekeningen, die Doctor Struve en Doctor Hahnemann, by hunne uitgave van t opgeroeide Gefchrift van den Heer Demachy gevoegd hebben: waar by dan ook komen zyne eigen Aantekeningen over bet dus aangevoerde. Verder heeft hy, aan deeze en geene Hoofdftukken, nog eenige Aanhangzels gehegt, behelzende eene ontvouwing cn vcrklaarmg van verlcueiden belangryke byzonderheden; mitsgaders een en ander Hoofdftuk, ter vollediger ophelderinge van dit on.lcrwcrp, met deeze Verhandeling vcreenigd. In dit alles verleent zyn Ed. den Leezercn, deels het geen hy m de voorheen «renoemde Schryveren opmerkenswaardig gevonden heeft, en deels zyne eigen waarneemingen met de daar uit afgeleide gevolgen; welk een en ander hy op een Welvoegende wyze afzonderlyk aanduidt - ^ Door deeze ihrigting vindt men hier by een verzameld, t'geen naauwkeurige en kundige waarneemers, nopens dit Stuk, opgemerkt hebben; 't geen byzonder den Lielnebberen der Scheikunde, en den werkdaadigen beoefeuaaren van deezen arbeid niet anders dan aangenaam kan zyn: te meer daar de Heer Kasteleijn , langs dien weg , eene gr >ote verfcheidenbeid van fcheikundige bewerkingen ontvouwt, en tevens doet zien in welke omftandigheden, naar de verfchillende bedoelingen, deeze ot geeneten meesten nutte, te verkiezen zy. Evenals in t voorde Stukje, heeft men ook in dit tweede nog etlyke Plaaten , en wel ten getale van tien , gevoegd, waar in men ons eene zeer juiste afbeelding geeft, zo van de Werkplaats in 't algemeen, als van derzelver voornaamfte c.eelen in het byzonder; mitsgaders van de hier toe gebnnkelyke Werktuigen; en verder van eenige onderkheiden inrigtingen van zomrnige Scheikundige bewerkingen. \ 2 -"f-  296 HET GËHEEliÉ TURKSCHE RYK , ENZ. Het geheele Turkfche Ryk op een Landkaartje met coleuren afgetekend , en< nauwkeurig befchreven, vooral ten dienfle van de Couranten - Leezers. Te Amfterdam, by J. Allart, 1789. In gr. 8vo. 80 bladz. buiten de Voorreden. \7"an deeze tachtg bladzyden worden de eerfte twaalf hefteed aan eenige aanmerkingen, over de Aardrykskunde in het algemeen, over derzelver nuttigheid, over Gods zorge voor zyne lchcpfelen, enz. In het overige gedeelte handelt de Schryver van het Turkfche Ryk , en wel vooreerst van deszelfs oorfprong, Zes of zeven bladzyden bevatten eene beknopte fchets van het leeven van mahomed (*) , en deszelfs inftelling van den Godsdienst, die naar zynen naam genoemd wordt. Dan volgt, in drie of vier bladzyden, een kort bericht van den oorfprong der Turken, en van eenigen der voornaamfte. Sultans uit het 'Gedacht der Ottomannen, alwaar, evenwel, de Schryver zich zeer vergist, wanneer hy zegt, dat „ osman of ottoman, ,, die in het einde der XlIIde eeuw den Schepter zwaaide..... ,, Conlhntinopel den Griekfchen Kristen - Keizer ontweldigde." Ten dienfle van de Couranten - Leezers ftrekke, dat Conftantinopolen eerst in het midden der vyftiende ceuwe door mahomed den II werd veroverd. Dc naamen van het Turkfche Ryk, de naamen der Zeeën en Rivieren , welke het zelve befproeien , de uitgebreidheid des Gebieds , de Vruchtbaarheid van den grond, de Burgerlyke Gefteldheid , Koophandel, Regèeringsvorm, Macht, Godsdienst, en Zeden der Inwooners worden afgehandeld van bladz. 21 tot 40. Het overige tot bladz. 76 behelst het bericht van de voornaamfte Landen en Steden des Ryks, en de vier laatfte bladzyden de Verklaring of betekenis van enige namen, enz. Eindelyk volgt het Landkaartje, met eene bygevoegde Tafel van de Gewesten en Nabuuren des Turkfchen Ryks. En daarenboven is het Werk, by wyze van Titelprent, opg.fierd met de afbeelding van een Turkfchen Paarde - ftaart. Men ziet dus dat dit kleine Werkje loopt over eene groote verfcheidenheid van onderwerpen; welke, gevolgelyk, alle flechts zeer oppervlakkig hebben behandeld kunnen worden. Voor die Leezers, voor wien het vooral gefchikt is, kan het evenwel nog al van dienst zyn. Maar of het Kaartje, gelyk de Schryver zich vleit (f), door ware kenners minder gebrekkig zal gekeurd worden, dan de gene, die, tot hiertoe, over dit Ryk zyn uitgegeven, durven wy niet bepaalen. Het komt ons, ondertusfehen, voor; C*) ilahomei. zegr dc Schryver, of, gelyk anderen de«11 naam fchryvenj „ fifuhamet, of nog anderen Mahumet," Hy haa 'er Mihammiid vyel mogen byvoegen. Q-) Voorrede, bl. ÏV,  HET GEHEELE TURKSCHE RYK > ENZ. 397 voor, dat een Kaartje, dat, op eenige duimen in het vierkant, de uitgeftrektheid van, na genoeg 40". lengte en 30°. breedte bevat, hoe juist ook in den algemeenen omtrek, niet zeer naauwkeurig kan zyn in byzonderheden. Uit de Veorreden (*) moeten wy befluiten, dat de Schryver een Vreemdeling is, en dan moet men erkennen, dat hy met zeer goed gevolg zich op de Nederduitfche Taal heeft toegelegd. Veele inboorlingen zouden daarin by hem te kort fchieten. (*) Aid. bl. v. Fragmenten, door j. e. de witte, junior. Eerfte Stuk. In 's Hage, by J. van Geemert. 100 bladz. In gr. Svo. De witte ,die in 't fchryven eene loflyke uitfpanning, of liever bezigheid, zoekt, betuigt in zyn Voorberigt, dat deeze Fragmenten, immers voor het grootfte gedeelte, hun beftaan verfcnuld gd zyn aan eene Briefwisfeïing, door hem, zedert eenigen tyd, met een waardig Vriend onderhouden, met wiens goedvinden hy ze ter persfe overgaf. De Brieven naleezende, vondt hy 'er dertig Onderwerpen in, welke hy vertrouwde, de aandagt zyner Landgenootcn niet onwaardig te weezen. Zyn voornee» men is dezelve 111 twee Stukjes tc verdeelen, ieder van vyftien onderfcheiden Schetzen , over onderfcheiden trekken uit het menschlyk Character. Dit eerfte stukje zal hem moeten leerei?, of hy het tweede mag laaten volgen. In dit eerfte Stukje, loopen dc Fragmenten meest over het Sterf bedde, of 't geen daar toe betrekking heeft. Deeze Onderwerpen kunnen in eene zie! van die aandoenlyke geaartheid als de Schryver omdraagt, niet] anders dan fterke vervoeringen baaren. Hy moet in het Sentimentcele vallen. Hy belydt zulks, en verklaart deswegen. „ Ik beken het, wy hebben reeds „ meer dan te veel zoogenaamde Senu'menteele Schriften voor„ handen , en egter heb ik in deeze Fragmenten al wederom in „ dien ftyl eenigermaate moeten vervallen ; men leest thans veel; „ maar men leest weinig dat in eenen niet geoutreerden imaak „ is gefchreeven. Mogelyk is dit een ongeluk, of liever een. „ fyl in het karakter der jonge Nederlanders , die hun van vreem„ den is overgewaaid. En nu dit niet anders is, en 'er voor den „ Schryver geen ander middel, om zyne werken te doen leezen, „ overig blyft, moet hy zich hier naar voegen; zoo dra men „ ons thans fehilderyen ophangt , die niet in een ltyl, die direct „ tot het hart fpreekt, gefchreeven zyn, zal men ons.werk ah? „ koud en laf wegwerpen, zonder te bemerken dat den deftï„ gen mannelyken ftyl veel meer gezonde redeneerkragt influit, „ die ons tot nuttige weezens voor de Maatfchappy vormt, dan X 3 „ den  29S i. t. m witte, junior „ den overgedreven ftyl, van 't geen men Sentiment noemt. —— „ De Waereld, immers de jonge Waereld, is zo gewoon aan „ bloemen , aan idéalen , die nooit beftaan hebben —— en aan „ Nachtbefpicgclingcn, dat men den Schryver voor een ongevoe„ ligen Zotskap zou houden, die de moed hadt hunpen fmaak ,, te willen veranderen?" By onze beoordceling van des Schryvers cephaude (-) , hebben wy zyn Sentimenteel fchryven, aan zyn Geftel en Lcevensomftandigheid toegekend , en daarin eene verfchooning gevonden voor zyne fomber Sentimenteele Sckryfivyze; dan, hy zelve geelt, in de boven aangehaalde woorden des Voorberigts, eene geheel andere reden op van dien Schryftrant , of dezelve beter zy, en hem meer tot eare ftrekke , zou by veelen twyfel lyden, althans zy voldoer ons niet ; immers men zou, op dien voet voortredeneerende, de bedervendfte Schryl'wyze in een eeuw van den bedorvenften Smaak kunnen wettigen ; en dewyl Zedeloosheid geene andere- dan Zedelooze Boeken leezen wil , by overheeriehend Zedebederf, wilde men fchryven , Zedelooze Boeken moeten vervaardigen. . Verre zy het dat wy deeze Fragmenten iets zodanigs ten laste leggen. Zy hebben alle eene andere llrekking; fchoon alle niet op^de beste wyze ingerigt. Wy zyn 'er zo zeer voor, als iemand • dat men het Hart aanfpreekt; doch het Verftand moet ook zyne beurt hebben ; op Verftandigc Beginzelen het Hart te roeren, is het waare Sentimenteele, en gebruik te maaken van die Gevoeligheid, onzer Natuure zo wyslyk ingeftort. Dit laatfte dunkt ons te fchaars plaats te vinden in deeze Fragmenten, welker zomnvge op een vry hoogen toon van het louter Sentimenteele Keftemd zyn. Wy zullen een deezer Fragmenten, melidor gemeld , grootendeels affchryven. Melidor , die zyne Vrouw elise, wier laatfte Brief een voorig Fragment uitmaakt, verlaaten, en van haare Kinderen gefcheiden hadt, wordt fpreekende ingevoerd , daar hy met een bleek gelaad, waar op de vrecs 1 de woede en den dood afgebeeld waren, fittende in zyn bedde, vliegende""met de oogen dan ginds, dan herwaards. Soms eene vrugtlooze 'pooging doende om zich op te rechten, en by afbreeking deeze woorden uitgillende: „ Daar is zy!'... elize!... gaa, gaa weg! . alweer een fchok1 .. Zyn 'er dan zoo veele doemlingen in den afgrond, " om één monfter te pynigen ? myne Kindersi s;y ook aldaar ?... ha! dat is wel ysfelyk... niet eenen traan " wil meer opwellen !... Nu ; daadlyk koom ik!... Ik heb u immers niet vermoord, elize?... Wie heeft u die wonde toc" eebraet?... den eenigen Man voor. wien myn hart floeg , zegt »» 6 & „gy? C«J Zie miuwt Alsem. Vail. Letterotf. ii d. ifte Stuk, bl. 478.  fragmenten. 295 „ gy ? —.. daar gy zóó goed waart, elize ! moet gy „ my nu zóó pynigen ? ■ Hoe veel fchimmen waaren hier „ in 't rond! Vuurpoel der Eeuwigheid, brandt uwen Zwavel „ dan altyd zoo heel fel op het ontwaakt geweeten ? — „ daar, grypt my maar meedogeloos aan! Neen, „ neen ! dat kunt gy nooit doen gelaoven ; eens ftof, altoos „ ftof!... Lieve george ! myn waarde Zoon ! werpt ook gy al „ een wraakvorderenden blik voor uwen Vader, in den nagt der „ rampzaligheid ? Ben ik dan zo doemenswaardig, dat „ zelfs myne Kinderen niet één traan op myn lyden plengen „ 1 daar weêr! Ach ! elize! ga toch heen! „ fluit u ! fluit u myne oogcn ! gy meugt u 'niet naar „ den hemel verheffen ; dat is nu te laat den „ blixem van de godlyke wraak zou u verzengen 1 —- „ ö komt hier, gy, ellcndigen! die eene deugdzaame Vrouw in „ het graf legt, en befchouw myn fterfbedde! komt hier „ gy Vaders , die de opvoeding van uwe Kinderen verzuimt, „ en leer, uit myn lyden,hoe wrang, hoe ysfelyk uwen jong- „ ften fnik zal zyn ! Hier toont my myne Echtgenoote de „ doodwonde, die myn gedrag 1 die myne onwaardige „ verdenking haar gaf en daar juilt myn Zoon my, uit „ den buik der hel, den fchorren zugt van het verwyt toe „ — welk een oogenblik ! welk eenen overgang in den „ mynen ! De Kinders, die de Hemel my gegecv.n hadt, om „ voor zynen dienst op te leiden, vind ik in den nacht ■ „ den nimmer eindeloozen ("J nacht der verdoemenis weder! H _ En van dit alles beu ik de oorzaak! —- — Gil,gil voort myn Zoon! ■ daar, }, fchimmen van zo veele Rampzaligen ! voer my met u'. — — „ Vrienden ! wykt van myn bedde, gaat altemaal na uwe woo, ning (Dit zeide liy tegen de geenen die by zyn fierven tegenwoordig waren.') Ik ben uwe deernis niet waardig: eiken menschlie" venden traan , die ik u zie plengen , ploft als een brandenden vonk op myn hart neder: Ik kende nooit de Menschlieven- " heid 1 Gaat toch weg! Ziet gy niet dat ', die toorts ü verzengen kan ? Welk een gejuil ■ „ welk een verfcheurcnd gejuil bromt kraslènd door myne 00- " o ik kan niet meer! Welk een lyden! —■ i9 elize ! hoe ftreng is de hand van den wreeker der ver- drukte onfchuld ! Laat my toch leggen ! Gevloekte „ Schimmen! deinst weg, of voert my met u ! Daar rolt een „ zwarte Steen uit den omtrek der Menschheid; die zal „ , die komt op. my af help! —— Hemel! Aar- „ der C*3 Nimmer cindelooze is geen taal, nimmer eindigende heeft de Schryver ïlisfchitn bedoeld. . X4  300 j. x. de witte junior, fragmenten. ff de! —— help wee wee zoo veel vloeken 1 ' Zinkt den gedoemden zoo heel diep neder? Grenspaalen der " Eeuwigheid! waar zyt gy ? Om nooit weder te- " keeren, zegt gy, te rug, ysfelyke voorzegging! te rug L Myn Zoon! - myn Zoon. ■ Ik ftert! — - " " Een gil, die meer tekende dan ik kan uitdrukken, was zyn jongfte fnik , — zyne handen waren beiden naar boven ge/trekt, 'even als van iemand, die om hulpe roept , toen Iry dat: ik sterf l wanhoopend uitbromde. groeven van Po'ètifche Mengeljioffen, door het Dichtlievend Kunstge* nootfchap, onder de fpretik .•TCünstliefde (paart geen vlyï.fli Prysverzen. XHde Deel, ijle Stuk. Te Leyden by P. van der Eik en D. Vygh, 1788. In gr. 8vo. 132 bladz. Het Haagfche Genootfchap, aan deszelfs Jaarlykfche gewoonte willende voldoen, namenlyk een Stuk zyner oefeningen uitgeeven, deelt in het zelve eenige weinige Mengeldichten mede, wier aantal, voor den luister des Genootfchaps, nog minder had mogen zyn. Daartegen beflaan dc Prysverzen, zeer gepast,eene ruime plaatfe, nadien zy eene gewigtige (toffe, namenlyk den Mensch, gefchikt voor de Eeuwigheid, meesral in een klaar en zeer bevallig daglicht (tellen. Het eerfte, of met Goud bekroonde Vaars, is van l. van oijen, az. Her tweede en derde, welken men elk een Zilveren Me^'^ beeft toegekend, zyn van m. p. elter, geb. woesthoven en g. brender a brandis; en het vierde,' of laatfte, dat als accesfit waardig gekeurd is om gedrukt 'te worden , heeft j. van os ten maaker. Het eerfte, dat ons het woelendlte roefchynt, beflaat 41, het .tweede, dat wy als het zagtfte aanzien, 25, het derde of meest wysgeerigfte, 16 en het laatfte of eenvoud;g(te 12 bladz. De volgende Coupletten zyn uit het 3 de Dichtftuk. Natuur'. ja zij: zij wijst hetfpoor, Waar 't redenlicht ten gidf' moet flrekken. In allesJlraalt heur grondwet door: „ Stof kan niets meer dan ftof bedekken." Geen zandkorn kan de Zilvren Maan, Geen druppel vogts 't Heelal beftaan! Geen ligchaam meet de Jlerrenkringm! Hoe hoog des arends vlucht ook fchijn, Zij zou, voor de eêlfte ftervelingen, Beweging —'— maar geen denkkragt zijn. Er  PROEVEN VAN POËTISCHE MENGELSTOFFEN. $ö£ En echter denkt, bevat mijn geest, Door een gansch onbekend vermogen, Wat wezen zal, en is geweest: Ja, ziet met duizend fclierpziende oogen, Al wat, natuur te voorfchin bragt. Van waar nu die geheime kragt, Die in mij denkt, bepaalt en oordeelt ? Gewis, deez' ranke leevenskiel, Dit dierlijk lijf, hoe fterk bevoordeeld, Is flechs een hulfel voor de ziel, Eens zal de feife van den dood Dit aardfche hulfel zomen winden: Dan, 's menfehen ziel Zal, in den nood, Een onbeperkten uitgang vinden. Zij moge — aan 't fmertlijk vleesch geboeid, Wanneer een ftorm van rampen loeit, Ai eens haar dierbre werking ftaaken: Haar wezen houou kwetsbaar ftand; En moet de dood haar boeijen flaaken'c Zij reist naar beter Vaderland. Zo wordt aan 't menschlik kunstgewrogt Wel eens de vederkragt ontnomen. Dan 't raderwerk, daaraan verknogt, Blijft, na de ontbinding, toch volkomen, , En weeten wij de rede niet, De Maaker weet waarom 't gefchied: Wat ftoff en beider werking krenken: Hoe nuttig eene ontbinding zij. •' • Hij kan die veêrkragt weder fchenken, En 't zuiver uurwerk tikt wéér vrij. Onder de Mengeldichten munt. bovp.n anrlprpn. iiit. Ar* H7V«t/»-y™» an AF. ris. ti». ka-  g02s KATIËL VAN KARELSBERG. KAREL van karelsberg, of Tafereel der Menfehelyke Ellende, door c. g. saltzman. Uit het Hoogduitsch vertaald. Zesde Deel. Te Amfterdam, by de Wed. J. Doll, 1788. In octavo 354 bl. In dit zesde Deel, waar mede de gefchiedenis van Karei van Karelsberg, met de voltrekkiuge zyner Egtverbjndtcnisfe met? Eenriette, ren einde loopt, -en dit Gefchrift dus zyn beflag heeft, ontvouwt de Heer Saltzman op nieuw, onder het verhaal van verfcheiden ontmoetingen, eene reeks van verfchillende voorvallen, die ons onder 't oog brengen, hoe 't menschdom aan veelerleie ellenden onderworpen is, welken men aan de onkunde, vooroordeelen cn boosheid heeft toe tc fchryven. De bronnen hiervan, zo in 't Godsdienitige als Staatkundige, misgaders in 't School onderwys, Huishoudelyk beftuur, en byzondere Leevenswyzen, tracht hy op eene treffende manier in 't oog te doen loopen; of ook zynen Leezers getroffen, „ van de grootheid der menfehelyke ellende overtuigd, daardoor een yver inge,, boezemd mogte worden, om de hand aan 't werk te flaan, „ ter verminderinge, en, zo veel 't mogelyk zy,ter uitrooijinge „ van dezelve:" 't welk hy betuigt het groote oogmerk van zyn fchryven in deezen geweest te zyn. In een vooraf- gaanden Brief, by den aanvang, en in eene Nareden, in het afloopen deezes laatften Deels, maat-f hy zelve etlyke aanmerkingen over het gebreid vk^ ^ uitvoennge, en verdeedigt te gelyk zyne fchryfwy^, tegen de befchuldigng, dat hy de fchilderyen van de menfehelyke ellende te fterk gemaald zou hebben. Verder maakt hy gewag van zyn oogmerk, tot het vervaardigen van een Gefchrift,getyteld: de Verlosftng, dienende ter aanwyzinge van 't geen 'er vcreischt wordt, om de menfehelyke ellende te vernfnderen; en tevens van een door hem opgefteld Weekblad, onder den naam van De Bode uit Tkuringen; meer gefchikt ten behoeve, en in den fmaak en dc vatbaarheid van het Gemeen , om dus iets aan de hand te geeven , het welk van allen, voornaamelyk van de laagere ftanden onder de menfehen , die verre het grootfte gedeelte uitmaaken, kan geleezen worden, het welk hier en elders iets heen werpt, om het nadenken aan te zetten, en de vermogens van het verftand te ontwikkelen, by de geenen, die dezelven in de daad hebben.  NIEUWE ALGEMEENE VADER.LANDSC HE LETTER - OEFENINGEN Inleiding in de Boeken van het O. V. door j. d. michaelis. Uil het Hoogduitsch vertaald doory. van hamei sveld. Eerfte ftuk , tweede Afdeeling. Te Haarlem, by F. Bohri, 1788. In gr. octavo 384 bladz. Het onderwerp, in deze tweede Afdeeling behandeld, zyn de vyf Boeken van moses ; waeromtrent de merkwaerdigfte byzonderheden , als in de voorige nopens jobs Boek, oordeelkundig vrymoedig nagevorscht worden ; des de Bybeloefenaers hier weder ene ruime voofraed van ftoffe kunnen vinden, die hen ter nadere overdenkinge deswegens zal uitlokken. De 'Hoogleeraer vangt dit gedeelte van zynen arbeid aen, met het onderzoek der groote Vrage, Heeft Mofes zelf deeze Boeken gtfehreven ? en bepaelt zich, in de eerfte plaetze, tot het bybrengen van onbeflisfende', dan toch gedeeltlyk waarfc^ynlyke gronden ter bevestiginge hiervan; welke hy vervolgens, door 't aen voeren van gewigtiger bewyzen, ftaeft. Te weten: deeze Boeken geven zichzelven aan ah Mofes werk; en hebben ten volle het voorkomen 4 als of zy van Mofes hand waren. Na ene oplosfing der voornaemfte tegenwerpingen, verledigt by zich tot het naga&n van een vermoeden, als of iemand laater deeze 'doeken aan Mofes toegedicht zou hebben; en wel byzonder ter wederlegginge, dat Ezra die Boeken verdicht heeft; wacrvan de onmogelykheid uit derzelver inhoud, in meer dan één opzicht, blykbaer is; ter aemvyzinge welker blykbaerheid hy zich beroept, op des Schryvers in 't oog loopende groote kennis der oudfle IVereld, en wel inzonderheid van Egypte. Hierby- komt gelyk de Hoogleeraer vervolgt, de fchryfftyf mitsgaders , dat Ezra en Nebemia fomtyds de Hoeken van Mofes niet eens ver'ftaan fchynen te hebben; als mede op hoe goeden grond men moge denken , dat Ezra, wegens zyn afkeer tegen de Samaritaanen , veel niet gefchreeven zou hebben , dat in Mófes Boeken ftaat; en hoe onwaerfchynlvk het zy, dat d* IV. deel, n, alg. lett. no. 8. V Sa-  J04 J. D. MICHAELIS Samarïtaanen deeze Boeken ah Godlyk aangenomen zouden hebben, indien ze hun zo laet, en wel uit de handen der Jooden, eerst bekend geworden waren. Zulks geeft veeleer reden om te vermoeden, dat die Boeken reeds voor de fcheuring der tien {lammen van Juda, en dus voor den dood van Salomo, als echt erkend zyn geweest. En hierover valt te minder twyfel, als men nagaet, dat 'er in de Pfalmcn al fpreekwyzen en zaaken fchynen voor te komen, dis 'er. uit ontleend zyn; waer uit zou volgen, dat ze al ten tyde van David bekend geweest zyn. -. Zo iemand daerop in 't midden wilde brengen, dat David mogelyk deeze Boeken, met een Staatkundig bedrog, ondergefchooven kan hebben, zou het, gelyk dc Hoogleeraer" toont, niet moeilyk zyn, hem ten bondiglle te wederleggen; en niet minder ongerymd zou hy zich ten toon "ftellen, die wilde beweren, dat de [-hogepriester Hilkïa , welke het Wetboek in den Tempel vondt, hier een bedrog gepleegd zou hebben, waar door, niet alleen de Jooden in Jeruzalem, maar ook de Israëliten, of de tien reeds weggevoerde Hammen , misleid zouden zyn gewor,jen. — Aen deze bewyzen hecht de Hoogleeraer voorts nog ene opmerking, wegens de overblyfzclen der Schriften van Sanchoniathon, waer mede zommigen zeer hoog loopen, als een Fenicisch Schryver, die geleefd zou hebben tusfchen Mofes en David. Hy laet de echtheid of onechtheid dier Hukken onbeflist, maer toont, dat, derzelver voorgewende oudheid en echtheid toegeflaen zyn.le, dat dan die Gefchiedenis, geene tegenwerping oplevert, maar veel eer dient ter verfterkinge der beweerde oudheid van Mofes Boeken. Hier mede de oudheid dezer Boeken, als daedlyk van Mofes herkomflig, voldongen agtende, leid hyJLer uit af, dat de daar in bevatte voorzeggingen toonen, dat 'er Godlyke Openbaaringen in begreepen zyn; en neemt verder in overweging , of Mofes zyne Boeken geheel of ten deele door anderen hééft laaien opftellen ? het welk hem gansch niet aenneemlyk voorkomt , houdende veeleer Mofes voor den Opfteller zeiven. Zulks geeft hem voorts aenleiding ter wederleggiuge van het voorgeven, dat fommige laatere {schryvers dc echte overblyfzels van Mofes bearbeid, en aen zyne Boeken de tegenwoordige gedaante gegeeven hebben. Voorts verledigt hy zich tot het ontvouwen van den Schryfftyl van Mofes in deeze Boeken; en vestigt onze aendacht, op de byzondere kundigheden van Mofes dn dte-  ïnleiding tot het oude verbond. 305 j deeze Boeken doorftraalende; waerdoor wy 'er verfcheiden | kundigheden in ontmoeten, die wy anders voor veel I nieuwer , en zelfs voor ontdekkingen van dc laetfte I helft onzer eeuwc plegen te houden. Dit leid hem I verder tot het nagaeu van de fchikking en den inhoud deI zer Boeken, met het mededeelen van enige aenmerkingen over Godgeleerde kundigheden , die in dezelven gevonden worden, "of 'er niet in te verwachten zyn. En nademael 'er in 't eerfte Boek vele oude Gefchiedenisfen verhaeld worden, die Mofes niet beleefd heeft, zo komt, ter dezer gelegenheid natuurlyk in overweging, van waer Mofes • die oudfte Gefchiedenisfen ontleend heeft; en de Hoogleeraer toont, det men hier, buiten het vcrhael van 't werk der Scheppinge , dat hy aen ene byzondere Godlyke Openbaringe toefchryft, te denken hebbe aen oude oirkonden, die hy gebezigd heeft, waer van zich in deze Schriften zeer kennelyke voetfpooren opdoen. Zulks geeft hem voorts aenleiding ter navotfehinge van oude oirkonden, zo veel men 'er na gisfen kan, als mede van het gebruik, dat Mofes van dezelven gemaekt hebbe: waer aen hy enige aenmerkingen hecht over 't ftelzel van Astruc deswegens, met wien Eichhorn meer inftemt dan onze Autheur, die, gelyk hy meld, dit ftelzel hervormd, in vele ftukken verbeterd, en 't waerfchynlyker en aenncemlyker voorgedragen heeft. Vraegt men hierop wyders , wat men te denken hebbe, van de tegenwoordige vcrdecling dier Schriften in vyf Boeken, of dezelve ook aen Mofes toe te fchryven zy? zo toont de Hoogleeraer, dat ze wel tot een hoogen ouderdom klimme, maer geenzins voor ene fchikking van Mofes zeiven gehouden kunne worden. Deze fchriften hebben, gelyk hy doet zien, meer het voorkomen van één enkel Boek, van een Gefchiedboek, met ene tusfehengevoegde Wetgeving, welks zamenvoeging cn openlyke afgifte men wacrfchynlyk te houden heeft voor een werk van het laetfte jaer zynes levens. „Moses gaf, (zegt hy) de gantfche ver- ,, zameling van zyne Schriften, de Thora of Wet, (onder welke benaming 'er gewoonlyk van deze Schriften „ gewag gemaakt wordt,) in het veertigfte jaar van den „ togt,'openlyk,by het voorlezen van zyne laatfte reden, „ over, om ze by de Verbondskist te leggen, zo dat „ ook in 't vervolg de Affchriften van dit authentiek Exem,, plaar zouden genomen worden. Deut.XXXI. 9,10, 11. ' „ XVII. 18. Ook zou het op gezette tyden het volk Y 1 „ wor-  30<5 J. D. MICHAELIS , INLEID. TOT HET 0. VERBOND. „ worden voorgelezen. Hy gaf dan in dit jaar zyn Boek ,, uit. Ik twyfel geheel niet, dat hy reeds voorheen ge„ fchreven heeft, dat enkele Wetten , als Plakaaten, „ fchriftelyk bekend gemaakt zyn , ook dat de Gefchie„ denisfen, in het eerlte Boek befchreeven, vroeger ge„ fchrceven zyn: doch uit al dit te vooren gefchreevene ,, maakte hy in het laatfte jaar één geheel, met alle vry,, hcid van eenen Auteur; hy voegde by, het geen in 't eerfte ontwerp niet zal geftaan hebben , en bragt het „ in eene andere orde." Wyders toont de Hoog¬ leeraer nog beknoptelyk aen , dat deze Boeken, ook buiten de bevestiging van Christus en zyne Apostelen , inwendige tekenen en bewyzen van Godlykheid hebben ; en ten laetfte geeft hy een oordeelkundig verllag van de hulpmiddelen welken men heeft, zo ter verbeteringe en zuiveringc van den Tekst, als tot beter verftand en verklaring van denzelven ; met aenwyzingc van derzelver gebruik ; doch waerover hy, in het volgende Deel, nog nader ftaet te handelen. De Gefchiedenis van Jofepli, in Leerredenen, door felix herdei!. Naar het Hoogduitsch. Te Leyden by A. en J. Honcoop , 1788. in gr. 8vo. 463 bladz. C^cene Bybelgefchiedenis mag, in veele opzigten beT fchouwd, leerryker en treffender heeten dan de Gefchiedenis van joseph. Geene Bybelgefchiedenis is ook menigvoudiger," en op onderfcheidener wyzen, behandeld dan deeze. Nu werd zy ten Tooneele gefchikt , dan met dkhterlykcn zwier in onrym befchreeven , en ook in Dichtmaat opgezongen. Christen Leeraars namen ze meermaalen ten onderwerpe hunner Leerredenen. Dit laatfte deedt ook felix herder , Diaken in het Weeshuis te Zurich , gelyk hy zyne Opdragt onderCchryft , iu Dertien Leerredenen, die wy hier voor ons hebben, en vergezeld gaan van eene Veertiende van den Heer Aartsdiaken tobler , en een Vyftiende van herder's overleden Broeder david herder, in een der vroeg -uuren, , die te Zurich den jongen geestelykën zyn aangewcezen,' uitgefprooken : welke beide laatfte eene algemeene befchouwing van josephs Gefchiedenis bevatten, zeer voeglyk agter de byzonderer overweegingen deezer belangryke Gefchiedenisfe geplaatst.  F. HERDER, GESCHIEDENIS VAN JOSEPII. 307 Des Predikers oogmerk ontdekken wy in den aanvang zyner eerfte Leerreden , waar hy zich in deezer voege laat hooren : „ Uit een dubbel gezigtpunt kunnen wy deeze bevallige en leerryke Gefchiedenis befchouwen. —i I Overweegen wy de lotgevallen van deezen merkwaardigen I Man , zoo als die van zyne en anderer vrye daaden afhangen ; dan geeft ons deeze Gefchiedenis ryke aanbieding ter nuttige 'befpiegelingen en aanmerkingen over menfehelyke hartstogten , gebreken en deugden; de Vader , dc Broeders, de ./Egyptenaars , Jofeph zelve in zyne vernedering en verhooging, hoe veele leeringen, waarfchouwingen, opwekkingen , verfchaffen zy ons in hunne zoo ougclyke gedraagingen en lotgevallen. — Maar befchouwen wy ze vervolgens ook van den kant der Godlyke Regeering , welk een eerwaardig cn leerryk ftuk der Gefchiedenisfe is ze dan ? Zekerlyk flechts een ftuk der geheele Gefchiedenis van het voor God beminde en tot heil der VVeereld beftemde Genacht van Abraham ; maar ook tc gelyk zulk een geheel , dat ieder , ook het zwakfte verftand, overzien kan; zo vol bevalligheid en aantrekkend gewigt, als 't hart 'er zich aan laat gelegen zyn, en dat voor een ieder die zoo onontbeerelyk noodwendige en zalige waarheid recht inlichtend wordt, de waarheid van Gods wyze en goedertierene Voorzienigheid en Regeering, die, midden onder het gedruisch van de menschlyke hartstochten , met een onnafpeurelyk wyze Vaderhand , itil en verborgen , maar onfeilbaar zeker , zyne gunstryke oogmerken doorzet, en waar by aan het einde alles by uitftek voor dien wel fchikt, die zich aan God gehouden, en hem gevolgd heeft. ,,- Wy willen ons juist niet by elke byzondere omHandigheid lang ophouden. De Bybelfche Gefchie¬ denis heeft één hoofdoogmerk , men behoorde dit nooit uit het oog te verliezen , en zich daarom in enkele gedeeltens en omftandigheden niet te diep in te laaten: wyl zy enkel tot dat hoofdoogmerk daar gefchreeven zyn. My dunkt, men moest handelen gelyk reizigers, die een zeker doel hunner reizc hebben , dat vergeeten zy nimmer ; treffen zy op hunnen weg hier en daar iets merkwaardigs , iets dat met hun beroep voegt , dan neemen zy het hertlyk waar, en reizen verder. Meest zal ik u verhaalen: by eenige omftandigheden zal ik , 't geen mij tot onze leering , waarfchouwing of troost byzonder dienftig fchynt, met myne gewoone vertrouwelyke eenY'3 VOU'  30S F. HERDER Vöudigheid aanmerken. ,, Een Christelyke Prediker moet," gelyk hy zich elders in een deezer Leerredenen uitdrukt, ,-, zo als ik hem my onder anderen gaarne voorftel , aan eenen vertrouwelyken, zich gaarn mededeelenden Broeder, gelyk zyn: wat hy by zyn naarvorfchen van de Schrift voor zich ftichtelyk, leerryk en troostlyk vindt, dat wil hy ook gaarne zynen lieven Medechristen tot hun nut mededelen." Overeenkomftig met dit tweevoudig oogpunt , en de voorgefchreevene Gefchicdbefchouwiug , gaat de - Heer herder in deeze Leerredenen te werk , en beantwoorden dezelve volkomen aan dit te neder gelegde plan. Men zou ze, uit dien hoofde, mogen charactcrifeeren als Geschiedkundige , Zcdelcerende , en boven al Godsvrucht bevorderende "eenvoudige. Leerredenen, men neem het woord eenvoudige hier niet in eenen laagen en ongunftigen, maar in den regten en gunftigen zin, als aanduidende dat ze voor allen gefchikt , en naar de bevatting ook van geen doordringende Verftanden berekend zyn. ITicr cn daar hebben wy voor ons onverwagte bedenkingen en uitweidingen ontmoet ; maar deeze daarom niet altoos geheel ongepast of wraakbaar gevonden; veel, zeer veel moet men altoos toefchryven aan de byzondere omftandigheden , waar in zich een Lecraar en zyne Gemeente bevindt : deeze kunnen aanleidingen geeven tot denkbeelden , welke by eenen anderen niet zouden opkomen. Zyne verdeeling der Lotgevallen van joseph in de ohderfchéide Reden voeringen , is zeer gepast. Elk der'zelven behelst een Hoofdbcdryf, dat kortlyk vermeld en doorvlog'ten wordt met' Bedenkingen en 'Aanmerkingen van dien aart, als de Prediker, volgens het boven opgegcevcne, zyne Toehoorders voornaamlyk wenschtc in te boezemen. Een en andere trek moet onzcLeezers met deeze Leerredenen meer bekend maaken. ,, De Ifmaelitifchc Kooplieden brengen joseph in /Egyptcn potiphar , Hoofdman over' de Lyfwagt van den Koning in TEgyp- ten, kocht hem. '- Hoe, myne Vrienden! wanneer joseph hier nu rechtftreeks een proef waagde : wanneer 'hy deezen nieuwen Heer, deezen potiphar, een ryk en aanzienlyk Man, met de inneemende eenvoudigheid zyner onfchuld , zyne ongelukkige Gefchiedenis verhaalde, terliefde van een ouden bedroefden Vader om zyne bevry. ding  geschiedenis van "joseph. 3°9 ding fineekte — ****** ook Xffi mistasten , hy moest medelyden vinden. UngciuK, vooral onverdiend ongeluk, heeft toch alzoo wht. Sc cn kragtige aanfpraak op hulp en medelyden by SS menfchelvk hart. -f- Het fchynt <***g^ dat tosepii dit niet gedaan heeft u t bevreesd^ Sd?J°lü_ Misfehien! — Maar ™sfchte^ook.nog meer uit Wysbeid en een zekere edelmoedigheid ! Zyne waare Gefchiedenis, hoe hadt die toch uit zynen mond, eer men hem kende , verdagt moeten fchynen i -— Wie hadt een nog geheel onbekenden op zyn woord ftb EènSLn' S^tt clat negen Broeders het eens worden om hem, en wel geheel onfchuldig, te verkoopen? _ Vv zyn toch wcrkelyk dikwyls zulke gevallen, myne lieve Toehoorders! waar in men geheel vrugtcloos, en foms nog tot zyne groote fchade , verdenkingen , en SdeeUge verhaalen , die tegen ons uitgegooid worden door vertelling van dc eigenlyke eenvoudige waarheid zoekt te wederleggen, maar in zo veele ongewoone en oSge ooflijk fchijnende omftandigheden , de verdenking dat wy de waarheid niet geheel zeggen , fchynen te bevestigen te regtvaardigen. De wyze wagt dan met geduld den tyd af, dat de zaak zichzelven opklaaren zal of dat, op voormaalig gedrag en zyne ecrlykhenl, aan'zvn eigen gezegde meer geloof verfchaflen kan. ■ Tosepïi zal nu eerst door zyn gedrag, door proeven van Jzvne trouw en vroomheid, de liefde en het vertrouwen van zvnen Heer voor zich verwerven; dat zal hem zeiven meer vrymoedigheid , dat kan zyn verhaal,geloofwaarSieTd byzetten. Want een edeldenkende ziel ftelt zich nr% „iet oaarne aan een ontcerend mistrouwen bloot, zy Tchaamt zich niet om eene genade te bidden vooral by Sden , welker aanzien en magt zy voor rechtmaatig erkent • maar zy doet het ook niet, wanneer zy zich niet 'bewust zy , dat zy deeze genade met omvaar, Z zyTtot de nöodigé vrymoedigheid en vertrouwen gSegtigd voelt. Even zoo gelyk aan den anderen kant, de grootmoedige , magtiger , hem ook wel te «moed gaat, zyne bede dikwyls voorkomt; of wanneer dk met Öcheirfcnhcid voorgedraagen wordt de verdienfte niet hoogmoedig en ondankbaar uttfehudt, maar dezelve «aame geregtigheid laat wedervaaren. V claf zyn herders fehilderingen der voorvallen natuurlyk , zie hoe hy het wederkeeren van josepiis Broe-  gio f. herder. ders, en den wagtenden jacob befchryft: „ Zo toogeu de Broeders van joseph weder tot hunnen Vader . vreedzaam en vrolyk want naa deeze ontmoeting moesten zy opgeruimd weczen : hoe hadden zy zich de belangen van Vader en Broeder aangetrokken hoe hartlyk hadt joseph hun alles vergeeven wat hadden zy hunnen Vader te verhaalen! alles was, zo als het ook zyn moet , om een mensch recht luchtig en te vreden te maaken. Gaarne Hel ik my deeze Mannen thans op hunne te huis reize voor , hoe zy zich met het vrolyk naricht haasten , om het den Vader mede te deelen zy maaken ontwerpen , hoe zy het den Vader recht aangenaam zullen voordraagen , ieder weet nog iets beters: dien meent zoo, die zoo, ieder wat anders en zy denken niet, dat zy, by den aanblik van den goeden Vader , nauwlyks zich zelf van vreugde zullen magtig zyn. ,, Intusfehen weet zeker de vreesagtige lieve jacob daar te hui» nog niets. Hy is flegts bars over zyne Zoons , over simeon en benjamin in 't byzonder. Dagen en uuren zyn afgeteld , wanneer zy weder hier zyn konden. My dunkt ik zie hem , een fchaar van lieve kleinkinderen bezyden hem : morgen myne lieve kinderen , heeft hy reeds eenige dagen gezegd ; morgen, Welligt heden nog, komen zy, uwe Vaders, myne Zoonen , en brengen ons het lieve brood uit iEgypten. Hy heet vervolgens eenigen heen te gaan, waar zy den weg van verre uitzien kosten , of zy niet op een wyden afftand Reizigers befchouwen ? Anderen gaan ongebeden , in hoop m Grootvader met het aangenaame naricht, zy koome n ! tc verrasfen. Vervolgens gaat hy zelf met een langzaamcn tred in hun gezelfcbap naar buiten gelukkige kleinkinderen! Wie uwer kent het geluk uit tegenwoordige of voormaalige ondervinding', het'gel uk van 't Geaellchap van vroome Grootouders, cn van hun onderhoud , over nog leevende of reeds gelïöfvén Ouders ! (*) „ Zy koomen ! zy koomen ! hoort men die ver zyn roepen , zy zullen het wel zyn. Hoe ylen zy , zo ylden zy de eerfte maal niet. Maar zo veel wageus en paarden ! ' (*) Des Predikers Opdragt wyst uit, boe'zeer hy dc gedagtelïis van zyne Grootmoeder en Moeder vereerde.  geschiedenis van joseph. 3IÏ den! O dan zullen zy het immers niet zyn , kinderen, wanneer 'er wagens en paarden by zyn, zegt de beklemde Grysaart. Nu zyn zy reeds wyd vooraan , de kleinkinderen; bykans is hy alleen , de Grootvader ; flechts weinigen zyn 'er nog by hem Zy zyn het! dc kleinen kennen hunne Vaders simeon ook weder en benjamin ■>-> Zy zyn het! — zy zyn het allen! klinkt het tegen jacob te rug." Nog een trek van eenen anderen aart, en dan genoeg. Getoond hebbende, dat, als jacob by pharao zyn leeven kort en boos noemt, zulks geënte onvredeklagt-, geen ondankbaar vergeeten, was, van 't veelvuldig goede dat hy genoot , vaart de Heer herder in deezer voege voort. ,,En dus, myne Vrienden! laat ons dat wel bemerken: wy moeten deeze lp reuk van jacob , weinig en boos is de ganfche tyd van myn leeven ! niet voor eene befchryving van het menschlyk leeven in 't algemeen aanzien : wy vergisfen ons in 't algemeen daaromtrent dikwyls , wanneer wy dit, wat wyze en vroome Mannen, welker Gefchiedenis ons in de Heilige Schrift bewaard is, van zich zelfs en van hunne byzondere omftandigheden zeggen, zo opneemen, als of het van de menfehelyke natuur over het geheel goldt; of, als of ten minlten een ieder, die hun geloof naarvolgen wil, dat alles ook van zich zeiven zeggen moet. Zekerlyk is 'er zo verre waarheid in, ons leeven is in vergclyking met het leeven der Patriarchen ook kort, ons leven duurt zeventig of tachtig jaar, en ook dit èinde bereiken flcgts weinigen. Ook is orts leeven vluchtig ; zy zyn fnel voorby , die weinige jaaren! - Het is ook mogelyk , dat eenigen reden hebben, om te zeggen, geheel, "of grootcndee'ls boos is de tyd van myn leeven ! Maar deezen zullen ook verre de minlten zyn . die het met grond zeggen. Daarentegen heb ik 'er reeds veelen gevonden, die meenen het behoort tot de vroomheid, dat men veel over de rampfpoeden des leevens te klaagen hebbe ; en die ,, zonder eenig verder onderricht , of hunne lyden s niet een gevolg en uitwerking hunner dwaasheden of onvermydelyke voorvallen zyn, flerk daar heen neigen, en ze voor kentekenen te houden' dat zy goede Christenen zyn. Lieden, die dikwyls niet eens weeten te zeggen , waarom zy hunnen leeftyd boos heeten , of die door hunne klagten zelfs verraaden hoe weereldlyk gezind, hoe ydél, hoe onverzoeulyk ay Y 5 zyn*  J££ F. HERDER, GESCHIEDENIS VAN JOSEPH. zyn, of, wanneer die mislukte oogmerken en v'er- wagtingen , die veellïgt 'flegts de bevrediging uwer eerzugt en uwer gierigheid bedoelden , u jaaren lang krenkte _ wanneer dc onvermydelyke veranderlykheid en bouwvalligheid van alle' dingen deezer weereld, ü zo geheel onverdraaglyk is , u, altoos met wrevel , met vrees en angftige zorgen vervult ■ nu , _ dan is uw leeven zeer onrustig maar door uw eigen fchuld . uw droevig oog ftelt u ook het lieflykfte als duis¬ ter voor!" De aangetoogene plaatzcn hebben onze Leezers zeker in 't oog doen loopen, dat de Vcrtaaling vloeiender, en meer Nederduitsch, zou hebben kunnen weezen. Oude en tegenwoordige ftaat van de Godsdienstpligten, Kerkzeden, en Gcwoonleus van alle Volkeren der Waereld, van de Schapping tot op heden, llde Deel. Met ' Plaa'en. Te Amfterdam, by H. G art man, W. Vcr- mandel, en]. W. Smit, 1788. /« gr. 8vo. 394. & Met dit tweede en laatfte Deel deezes Werks gaat de Schryver voort met eenige Plegtigheden in de Roomfche Kerk tc handelen , en het Leerftellige in den Roomsch Catholyken Godsdienst te befchryven. Hy levert een verflag van de Godsdienften der hedendaagfehc Grieken, Rusfen, Christenen van St. Thomas en Kopten; en verder de Gefchiedenis van den Proteftantfchen Godsdienst, van den aanvang der Hervorminge af; hier ontmoeten wy eene Befchryving van den ftaat der Lutherfchen, der Gereformeerden. Een byzonder hoofdftuk handelt over verfchcidenc Godsdienften in dc Nederlanden, dc Janfehisten, de Mennoniten en de Remonftrantcn; ook worden de Collcgianten , de Kwaakcrs, cn Hernhutters in overvveeging genomen. Desgelyks is 'er een gefchikt om den Oórfpróng en Hervorming in den Godsdienst der Engelfche Kerke aan te wyzen; en betreft een ander de Gevoelens der Schotfche Kerke, als mede eenige Sectcn in dat Noordlyk. deel van Groot-Brittanje; vervolgens Worden de Presbyteriaanen en eenige andere Gezindten in Engeland befchouwd. In het vierde Boek flapt de Schryver in America over, en handelt over de Godsdienften 'der oude Amcricaanen , Flor'idaanen 3 en Wilden van Hudfons-Baay, enz. Dee-  GODSDIENS TPLIGTEN. 313' Deeze zeer verkorte opgave van de Stoffe wyst uit, hoe veel de Schryver ondernomen heeft, in het bellek van nog geen vierhonderd Bladzyden, te verwerken. Wy moeten 'er foor'gelyk eene aanmerking over maaken, als wy over het Eerfte Deel, waaraan dit, in de behandeling gelyk is, gemaakt hebben (*), dat het den Schryver niet mogelyk was dit alles, in een zo kort bcflek, onderfcheidenlyk te behandelen, dat de befchryving alleen oppervlakkig is. Eene grootere maate van Oordcel zou veel overtolligs hebben wcggelaaten, eene andere en voeglyker fchikking ten grondflage gelegd; eene meerdere Beleezenheid 'er verfcheide zaaken bygevoegd hebben. Korte Begrippen zamen te {lellen fchynt een gemaklyke taak; doch weinigen zyn 'er met de daad bekwaam toe, althans komt het ons voor, dat deeze Schryver tot de door hem ondernomene taak niet is opgewasfen. Wie zou niet met reden verlangen, dat de bygebragte Hukken, met bewyzen uit onwraakbaare Schryveren , overal aangetoogen , geftaafd werden;dat de Autheur, het zaaklyke daar uit opgegeeven hebbende, wees waar men het breeder kan vinden. Dit, 't is waar, gefchiedt beidé zomwylcn ; docht het behoorde allerwegen plaats te vinden. In Gefchiedkundige Opgaven vordert men bewyzen , en verlangt men, in een nieuw Werk, de jongfle berigten. In dit alles is de Schryver gebrekkig. 't Zou ons ligt vallen , van dit alles blyk en bewys , zo uit het voorgaande als uit dit Deel, by te brengen. Een en ander klein {baaltje zal genoeg weezen. Van de Doopsgezinden , een zo welbekende Aanhang in ons Vaderland, fpreekende, geeft hy, zonder eenig bewys, op, zekere Geloofsleere , door hem getyteld „ de Vrywillige , Geloofsleere der Gallenisten (Lammisten) met welke s, dc Apostoolfehe (Zonnisten) hoofdzaaklyk overeen„ Hemmen." Hy had behooren kennis te hebben, van den Brief door den ■ Doopsgezinden Hoogleeraar h. oosterbaan , in de Bibliotheca Hagana van den Heer barkhby geplaatst, gcrigt aan de Uitgeevers van het Dictionaire Encyclopcdiquc te Tverdon, by gelegenheid van een gebrekkig bcrigt, 't geen in de ParyfcJic Uitgave van dat Werk , wegens dc Mennonilcn , geplaatst was. Een Brief, (*) Zie Nieuwe Algenu Vaderl. LettcrceffAUdcD. 2de St. bl. 433.  314 godsdienstpligten. Brief, die eene veel betere, en de laatfte opgave bevat, van de gevoelens der zogenaamde Gallenisten of Lammisten (*). Van de Ariaanfche en Cociniaanfche (leest Sociniaanfehe) Presbyters handelende, fchryft hy: Ik vertrouwe, dat veele van myne Leezeren de voornoemde , van het algemeene Christendom afwykende, Sectarisfen, alleenlyk maar by naam zullen kennen; en zulks is geen wonder, aangezien hunne Geloofsleeringen alhier niet publicq mogen verkondigt worden. Of 'er in de Nederlanden veele Arriaanen en Sociniaanen zyn, ftaat my niet te onderzoeken , ook niet , in hoe verre zy met die van Engeland in gevoelens overeenftemmen : mogelyk egter blykt het, dat de eene en andere met de hedendaagfche Deïsten en Naturalisten niet veel in fentimenten verfchillen. In het vryheid denkende Engeland, beoefenen de beide Gezindtens hunnen openbaaren Godsdienst." Zonder ons in te laaten, om de Opgave der Gevoelens, zo van Arriaanen als van Sociniaanen, door den Schryver ter nedergezet , te beoordeelen , wyzen deeze zelfs genoegzaam uit , dat die beide van de Deïsten en Naturalisten , waar onder hy ze gaarne fchynt te willen rang- fchikken, wyd en verre verfchillen. Beter hadt hy gedaan, met niet te verzuimen , te gewaagen van het Ontwerp tot een Deïstifchen Godsdienst , in den Jaare MDCCLXXVI, door den Heer williams gemaakt en tot ftand gebragt , van welke eene Liturgie voorhanden is. Engeland, door j. w. van archenholts, uit het Hoogduitsch vertaald , en te Amflerdam by J. Sluytman van °der Meer, in den Jaare 1786 uitgegeeven, hadt hem daar van kunnen onderrigten. Van de Schryfwyze en Styl , die beide de netfte en keurigfte niet zyn , hebben wy , ter aangetoogene plaatze, reeds een voorbeeld opgcgeeven. Wy zullen thans, zonder 'er eenige aanmerkingen op te maaken , mededeelen , 't geen hy van het Paaschfeest in de Griekfche Ker- f*) Deeze Brief is ook afzonderlyk in 't Latyn uitgegeven; en vindt men den Hoofdinhoud, in 't Nederduitsch; in de Leevensbefchryving van eenige voornaams meest Nederhndflie Mannen cu Vrouwen, I. D. bl. 104. werwaards wy onze Leezers wyzen , als behelzende die korte Brief het beste Berigt van het aanzienlykst gedeelte der Doopsgezinden.  GODSDIENSTPLIGTEN. Jij Kerke meldt: „ Naa de voorfchreevene Plegtigheid, (die des Avondmaals naamlyk) is die van het Paaschfeest der Grieken de voornaamfte. En deszelfs ftaatlyke omftandigheden zyn wel waardig , dat ik dezelve kortelyk befchryve , aangezien de aanfteeking van 't Paaschlicht, in de Latynfche Kerk, 'er geenzins in wonderdaadigheid by kan opweegen. Te middernacht neemt de plechtigheid een begin. De vergadering heeft, in de Kerk, een waschkaars in de handen, en na dat men eikanderen omhelst en gekuscht heeft, word 'er geroepen ,, christüs is opgc- „ ftaan!" de Gemeente antwoord • ,, Hy „ is waarlyk opgeftaan!" Ieder Griek moet zulks den anderen op ftraat toeroepen en antwoorden: alle perfooneele haat word by die gelegenheid af,;elegd. Men zendt eikanderen gefchenken, recht maaltyden aan, ieder kleedt zich in zyn Zondags gewaad, en is vervuld met blydfchap. By deeze gelegenheid eeten fommigen een paaschlam met eieren gevuld. „ Maar het jaarlykfche wonderwerk van het licht, 't welk in het heilige Graf onzes Heeren, te Jerufalem, van zelve ontbrandt, en waar door alle de lampen in de Kerken ontftooken worden, verdient eene byzondere opmerking. Op goede vrydag, en faturdags voor Paafchen, worden alle lampen uitgedaan , doch op den avond van de laatstgemelde dag , welke zy voor een Sabbath houden, door de Griekfche, Armenifche, en Coptifche Geestlykheid , eenen ommegang , waar by waschkaarsfen , onder een aanhoudende wierook , driewerf rondom het heilige graf worden rond gedraageu. Dan gaat de Griekfche Patriarch, met eenen Aardsbisfchop, zonder licht of vuur, ju het duister graf, naar dat de deur achter hun toegefloten, en door Janitfaaren bewaart wordt. Na een kort verblyf komen gemelde Geestelykën, met lichten in hunne handen , in de geopende, deur ftaan , en dc geheele Kerk ziet men oogenbliklyk, door alle haare lampen verlicht. Het volk ontfteekt daar op hunne waschkaarsfen, en men houdt het voorgevallene niet alleen voor 't grootfte wonderwerk, maar tot een bewys, dat zy het Paaschfeest ter rechter tyd vieren. Alle Grieken zyn van gevoelen , dat het vuur, op 't gebed des volks, van den Hemel nederdaald, en alle lampen aanfteekt. Ondertusfchen levert de plegtigheid eene prachtige vertooning uit." Ma.  JIÖ J. F. C. PICHLER, CENEESK. VOORSCHRIFTEN. Manier, om Geneeskundige Voorfchriften voor te fchryven, door j. f. c. pichler, M. D., en Lid van het Genootfchap der Geneesheeren te Straatsburg. Uit het Latyn vertaald, en met Aanmerkingen verbeterd, en vermeerderd door a. balthazaar, Med. en Chir. Doctor, te Leydcu. Te Amfterdam, by ]. Elwe, 1789. Bulten het Voorwerk, 187 bladz. in gr. övo. Goede Geneeskundige voorfchriften te maaken, is zeker niet zo gcmakkelyk , als men zig gewoonlyk voorftelt, en men vind onder jonge Geneesheeren veelen, die, hoe kundig ook , in het onderkennen der Ziekten , en het hepaalen der beste Geneeswyzen, nogthans zeer onkundig zyn, om goede, cn aan het oogmerk voldoende, voorfchriften te geeven. Daar ondertusfehen van deeze grootendeels de Geneezing der Ziekten afhangt, zo begrypt men ligtelyk , hoe nodig het is voor den Geneesheer , ook deezen taak der Geneeskunde zich eigen te maaken. Onder die Schriften, welke daartoe aanleiding geeven, behooren voornamentlyk het Libellus de methodo concinnandi Formulas, van den zo beroemden Hoogleeraar gaubius , in de Via et Ratio formulas Medicamentorum , van den Geleerden gruner. Dan , daar men zedert dien tyd, merkelyke vorderingen in dit ftuk gemaakt, en dezelve dus vóór onzen tyd zeer gebrekkig zyn, zo heeft men reeds lange gewenscht, dat ccne kundige hand zig mogte verleedigen , dit gebrek te verbeteren. Het werkje van den Heer pichler pryst zig, zo wel wegens de beknoptheid , als duidelykheid, zeer aan , en fchoon men het niet van alle gebreken kan vry pleiten , zoo is het nogthans zeer gefchikt, om, vooral den Geneesheer en Heelmeester ten "platten lande, tot een gefchikte leiddraad te verflrekken. En de Heer balthazaar , van wien wy reeds meerdere nuttige Verhandelingen hebben, heeft ook door deeze Vertaaling, en de bygevoegde Aanmerkingen, zynen Nederduitfchen Landgenooten geenen ondienst gedaan. Ge-  e. a. w. zimmerman , ceograph. historie. 317 Qeographifche Historie van den Mensch , en de alom verbreidde Viervoetige Dieren. Uit het Hoogduitsch van den Hoogleeraar e. a. w. zimmerman vertaald, en met aanmerkingen vermeerderd. Tweede Stuk. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1788. Behalven de Voorreden, 106 bladz. in gr. (ivo. Agtervolgens het Plan van dit Werk, van welks bedoelde wy, voor eenigen tyd, een verflag gegeeven hebben (*) , gaat de Hoogleeraar, na de befchouwing van den Mensch, in 't eerfte Stuk voorgedraagen , in dit tweeda over tot het rnededeelen zyner nafpeuringen , wegens de grenzen en woonplaatzen der viervoetige Dieren. • Onder deezen komen , voor eerst, in aanmerking dezulken , wier lichaam zo voordeelig gefteld is , dat het aan alle Lugtftreeken tegenftand b'iede; uit welken hoofde dan ook deeze Dieren van den eerften rang zig van den eenen Pool tot den anderen bykans verfpreiden , des zy in alle foorten van Lugtftreeken, zo heetere als koudere, voorkomen. Hier toe brengt onze Schryver, de Huisdieren, den Hond, den Os, het Schaap en den Bok , het Paard en den Ezel, het Varken, de Kat; en verder, als wilde Dieren, den Vos, den Beer, den Haas en het Konyn, het Hart en de Rhce, den Eekhoorn , den Rat en de Muis, henevens den PVezel of den Hermelyn: waarby voorts, als Zeedieren , nog. komen , de Zeehond , de Zeeleeuw en de Zeebeer, mitsgaders de Manatus, ook wel Zeeman, Zeevrouw of Zeemeermin, geheeten , dat veelligt aanleiding tot de fabel van de Zeemeermin gegeeven heeft. Dus ver gehandeld hebbende over de Dieren, welken zich, onder en boven den Evenaar , in de oude en nieuwe Waereld, aanmerkelyk uitbreiden, vestigt hy vervolgens de aandagt op de Dieren, welken in groote Aardftrceken bepaald zyn; of, naar de Aardrykskundige lengte, van het Oosten tot het Westen , maar alleen zekere ftreeken of banden van den Aardbol bewoonen , als zynde voor andere Lugtftreeken minder gefchikt. Vermits 'er nu onder deezen zulken zyn , die zig genoegzaam alleen tot de koude Lugtftreek bepaalen , terwyl anderen eigenlyk , deels onder de gematigde, en deels onder de C*) Zie N. Alg. Vad. Letteroef. III. D. bl. 19*.  jjg E. A. W. ZIMMERMAN de heete Lugtftreèk t'huis zyn , zo vindt de oplettende zimmerman het geraaden , dit ondeiTcheid in agt te neemen , en zyne verdere befchryving deezer Dieren aan te vangen , met de zodanigen , die tot de koude Lugtftreèk behooren. Nademaal wyders zommigen hunner een ftreek rondsom de Aarde bewoonen, en zo wel in de nieuwe als oude Waereld leeven, terwyl anderen zig alleen in de oude Waereld ophouden; zo geeft hem dit' aanleiding, om eerst te fpreeken van die geenen, welken aan beide de waerelden gemeen zyn; en voorts van dezulken, die alleen in Europa, Afia en Afrika gevonden worden. ■ Van de eerften, aan beide de Waerelden gemeen, die tot de koude Lugtftreck behooren handelt zyn Ed. nog in dit Stukje, cn de verderen ftaan in het volgende Deel overwoogen te worden. Tot de eerstgemelden betrekt hy het Rendier, den Eland, den Marter, den Bever, den Rivier- en Moeras-Otter, den Veelvraat, den Lynx, het Zabeldier, den vliegenden Eekhoorn, het Mormeldier, den Das, den Waterrat, de Veldmuis den geflreeptcn Eekhoorn , den Cahiai ol het zogenaamd Guinecseh Biggetje, den Walrus, alsmede verfcheiden foorten van Zeehonden. Eindelyk befluit de Hoogleeraar dit Stukje met eene korte aanmerking over eenige weinige Dieren, waaromtrent men 't niet eens is , of zy zich inheide dc Waerelden bevinden, te wceten ; de Philandcr, de Phalanger, de Unau. of tweevingerige Luiaard, en de Miereneeter. Zyn Ed. maakt uit de hem voorgekomen Berigten op; dat de Oost- en Westindifchc Philandcr Dieren van verfchillende foort zyn , fchoon ze tot één gedacht behooren: maar de Phalanger onthoudt zig alleen in de oude Waereld; cn de Miereneeter, die in Amerika leeft, is van een geheel ander gedacht dan de Afrikaanfchc. Wat wyders den Luiaard betrelt, hieromtrent blyft hy nog twyfclen; en even zo is het hem onzeker , of de Amcrikaanfche Sagoin, eene Aapenfoort, geïioe°-zaame overeenkomst hebbe met die, welke men ia Abysfinie ontmoet. Het merkwaardigfte , dat men wegens deeze Dieren, en vooral met opzigt tot derzelver verfpreiding , by de oplettende nafpoorers der Natuurlvke Historie vindt aangetekend , heeft de Hoogleeraar hier by een verzameld , jen oordeelkundig nagegaan; 't welk zynen arbeid alleszins nuttig maakt. Zie hier, tot een ftaal , zyne voornaamfte aanmerkingen wegens den Vos. On-  GEOGB.» H1ST. VAN ÖËN MENSCH; ENZ» 3!? Onder de Vosfen heeft zig de roodbruine Vos Wel het fterktle uitgebreid ; doch de Lugtftreèk heeft hem , hielen daar, ook anders géverwd; en daar de meeste Witte ^ graatiwe , zilveragtige en zwarte Vosfen onder elkandercn voortteelen , is 't gelooVelyk , dat men dit geheele Ras sis eene groote Familie heeft aan tc merken: waar onder egter de Hond of de Wolf, gelyk zyn Ed. toont , met betrokken moet worden. Veeleer zou 'er nog toe fehy* nen te behooren de Ifatis , en de zogenoemde Wolf Vos, 't welk ep-ter in 't onzekere blyft. Wat hier van ook zy , *t is althans blykbaar , dar het Vosfenras zig ongc» meen wyd uitftrekt , en hooger na het Noorden gaat, dan eenig ander viervoetig dier; wordende de geheele Yskust van Afie, Nova Zembla eli 't hooge Groenland, dool' gantfche troepen van witte , blaauwe en zwarte Vosfen bewoond. Men ziet daar uit, dat de fcherpe koude» die zelfs de witte Beeren dringt, warmer ftreeken op te zoeken, den witten Vos niet fchadclyk is. Intuslcheii leeven 'er nogtans ook eenige Vosfenrasfen in de heete Lugtftreèk, en gaan tot in Zuid-Amerika, Des Doogleeraars nadere aantekening , byzonder nopens den roodbruinen Vos , wiens ras zig het wydfte uitbreidt, luidt verder aldus: „ De roodbruine Vos vindt zich , met den witten , zeer talryk in fsland (1) , Noorwegen (2), Lapland (3), Jenefoiski, Tobolsky (4) , Kamfchaika (5) , China cn Japan (6). Men vindt hem veel in Europa , met twee verfchillendheden, den Berkvos en den Brandvos (7), Wiens vel meer met zwart gemengd is, en wiens ftaart met een zwart punt eindigt; hy is kleiner dan de Brandvos. De warme en'heete Landen door dezen Vos bewoond, zyn, Orenburg (1), Astracan (2), Palestina, Bengalen C3.) ï „ CO Olapsrn, fsland. I. Theil , p. 31 en 281. (2) PonioPpidan , Noorweeg. II. p. 42. men vindt hier Vosjeii ,Van dtieëdei verwen, witte, roode en zwarte; uit Bergen worden jaarhks 4C/:o Vosfcnvellen uitgevoerd. (3) Oeuvres de Regnard, Paris 1750. Tom. I. p. 118 en r?r. (4) Mullers Rusf. Smml. III B. p. 57f- (5) Steller, Katnfchat* ka, p. 223. (.6) Kjbmph. Japan, IV. 139. (7) Cams alop. (i) Rytsciiov, OrenMrg'm bUschings Magazin, 17 :* (2) P.al» IV. DEEL. ALG. LETT. NO. §. Z  3?0 e. A. W. zimmeumann, ge0gr. historie, enz. (3), dc kust van Coromandel, Barbaryen, Egypten, de Goudkuil (4) , cn Ethiépien (5). In Amerika leeft dc Vos in de Engelfche Volkplantingen, Meecico (1), Peru (2), cn wanneer men norboroügh gekooven kan, in de Magellaanfche Landen. In Duitschland heeft men verfcheidenheden van den Brandvos. De Fleer buffon zegt, dat men onder onze Vosfen ook zelve graauwe aantreft, ja eenige zelf worden Wolfgraauw en zeer groot. Wy zien zomtyds ook witte Vosfen , van welke ridinger eene tekening geeft (*). Dit ftaaft waarfchynlyk de meening, dat de zwarte, witte, graauwe en Kruisvosfcn, verfcheidenheden van dezelfde foort zyn. Pennönt neemt 'er ook verfcheidene voor verfcheidenheden der foort. Schoon het niet uitgemaakt is , dat de Vos aan de andere zyde van den Evenaar gevonden wordt, blykt egter uit zyne groote verbreiding genoegzaam, dat 'hy Landen bewoont, die even warm zyn: dus kan men veilig (tellen, dat hy fterk genoeg is , om zich 111 Zuid-Amcrika voort te planten." las, Reiz. III. p. 101. GO Schreber, Zaugth.lU. p. 255. (4) ShaWï Reizen. G&anger, Egypte, p. 419. L^dolph, Mth p. I. 10. (1) AcosTa, Hist. Nat. des Indes. Cap. 20. (2) Garcilasso, Peru, p. 333. (;") Allerlèy Tliiers , 56 t: Tab. Voorloopig Register van Charters , Privilegiën, Plac iaten, Ordonnantiën enz. Stad en Lande betreffende, en kunnende dienen tot hei qpmaake'n van derzelvcr Groot Placaat en Charterboek ; loopende tot aan de reductie, of het jaar 1594. Te Groningen jby P. Döekema, 1729. Behalven het Voorberigt, 320 bladz. in gr. 8vo. ITct gebrek aan een Groot Placaat en Charterboek der 1 Provincie van Stad en Lande, (welks nuttigheid intusfehen niet te betwisten is,) heeft den Heer A. J. dc Sitter aanleiding gegeeven, tot een arbeid, die zich thans wyder uitftrekt, dan hy eerst op het oog had. Naar luidt van 't Voorberigt , leide hy 't 'er voor eenige jaaren op toe , om , ten zynen byzonderen gebruike , de Staatspierén deezer Provincie , zo ver ze hem bekend waren, in eene tydkundige rangfehikking te brengen. Tot het  VOORLOOPIG REGISTER VAN CHARTERS , ËNZ. %it het voortzetten van die verzameling , ten algemcenert nutte , werd hy vervolgens inzonderheid aangemoedigd, doordien de Heeren A. P. en R. K. Driesfen hem edelmoedig hunne zeer ryke verzameling deswegens mededeelden , en tevens verder de behulpzaame hand aanbooden. Van dien tyd af werd die ondernceming ecu gemeenfchaplyk Werk; belooVende de Heeren Driesfen dert Heer Sitieft, byaldien de tydsomflandjghedcn , gepaard met de aanmoediging en byftand der Hooge Coilegien, de uitgave van een Charterboek der Provincie mogten toe» laaten , in dat moeilyk en tyd wegnecmend werk te onderfteunen ; ten einde het dus gczamenlyk ter uitvoer te brengen. Om dit nu, na verloop van eenigen tyd, zo volledig te doen, als mogelyk is , heeft men 't raadzaam geoordeeld, in de eerfte plaats, een Voorloopig Re* gister van het reeds verzamelde cn bekende , door openbaaren druk, gemeen te maaken; waardoor de zodanigen, die genegen cn bekwaam zyn om dit oogmerk te begunftigen, met een opflag kunnen zien , of zy ook nog een alhier onbekend of onaangehaald ftuk bezitten. Dit zo zynde , is het vriendlyk verzoek deezer Heeren, dat men de goedheid gelieve te hebben van bet hun mede te deelen ; beloovende zy het hun toegezonden weder getrouw ter hand tc zullen fteljen , en by de uitgave te zullen melden , van Wien het herkomftig is. Men heeft dit Register, uit alle voorhanden zynde befcheidcit, zo volledig en naauwkeurig opgemaakt als mogelyk was ; zonder egter te willen beweeren, dat alle die ftukken , en juist in die rangfehikking , nog daadlyk in de Archiven gevonden worden; ook twyfelt men bykans niet, of 'er zullen nog veele ftukken in dezelven zyn, welken hier niet voorkomen. Van 't een en ander , zou men-, ter verdere vol.tooijinge deezer verzamelinge, nog veel onderrigting mogen verwasten, indien de Hooge Vergaderingen eens kouden befiuiteh , om den tot nog zorgvuldig bewaarden toegang daar toe te openen. 't Is te wenfehen , dat het" oogmerk der Heeren Driesfen en Sittert, zo van die zy.le, als van den kant der Liefhebberen , die byzondere Stukken bezitten, dermaate goedgekeurd, en door hun behulp bevorderd £al worden, dat 'er eerlang gelegenheid zy , om daadlyk de hand aan het werk te liaan, tot het vervaardigen van het beoogde Groot Placaat en Charter, boek van Stad cn Lande , dat der Provincie nuttig , en ter ophelderiugevan's Lands Historie bevorderlyk,kan zyn. Z a No-  3*2 v00rl00pig register van charters , enz. Nopens het opftellen van dit Register ftaat hier nog byzonder te melden , hoe men , by de opgave der Stukken , telkens aangeweczcn heeft, de Schryvers, in welker gedrukte Werken iets van dezelven tc vinden is , of de plaatzen, alwaar de ongedrukte Stukken nog voorhanden zyn. Zulks is gefchied, deels om den Leezer de authóritett, die men voor ieder Stuk heeft, op te geeven, ten einde hy, eene betere bezittende, dezelve mogte meuecleelen: en deels om dit Register, daar het drukken van het Charterboek zelve nog verre afwezig fchynt, reeds nuttig tc maaken. Hier door toch kan een oefengraagc zich nu al , zo lang 'er het Charterboek nog niet zy, met vrugt van dit Reghter bedienen; nademaal hy, nopens het een of ander ftuk onderrigting begcerende, daar in dc bron of plaats, alwaar het te zoeken is, vindt aangeweczcn , 't welk hem te gelyk reeds ecnigermaate vertoont het grooterc nut , dat een volledig Charterboek daar zou ftellen. Ten laatfte onderrigt ons de Heer de Siller nog, dat hy dit Register niet verder gebragt heeft, dan tot in het jaar 1594," of dc reductie der Stad; om dat dit allcrgevoegelykst eene affcheiding maakte , tusfchen de oudere cn nieuwere Staatsgelteltenis van dit Gewest. ,, Ook zal „ het," voegt by'er ten flotby, ,, dan minder ftaatkuu,, dige hindcrpaalen opleveren in de mededeeling cn open„ baannaaking der egte oude befcheiden. Dog, by aldien ,, de daadelyke onderfteuning myner Landgenooten hunne „ goedkeuring vergezelle; ben ik genegen deeze lyst, tot ,, aan den tc2.enwoordigen tyd vervolgd, uit te geeven; ,, niet zullende reekenen den daar aan verknogten arbeid, wen ik flegts nuttig voor myne Stad- en Landgenooten '„ heb mogen zyn." Het Leeven en de Regeering van frederik II, Koning van Pruisfen , gefchetst door den Abt denina. Te Amjlerdam, by J. Allart , 17I9. In gr. 8vo. 536 bladz., behalven de Voorreden. Frederik de II (*) is gewisfelyk een der ongemeenfte en grootfte Mannen geweest , welke ooit eene aan- zien- (*") Zyn eieenlyke nasm was karf.l frederik, en hy was de derde Zoon zyner Ouderen, zynde twee vroeger geboren Zoons is  DENINA 5 LEEVEN VAN FREDERIK II. 39J isienlyke rol op het tooneel der waereld gefpccld hebben. Wanneer wy hem befchouwen als Veldheer , als Staatsman, als Bcftuurder zyns Ryks, als Liefhebber en Kenner van Geleerdheid en Dichtkunde, en zelfs als Beoefenaar der laatstgemelde (f) , zullen wy onder alle Yorften, niet alleen van deeze, maar ook van vroegere Eeuwen , flechts weinigen vinden , welken met hem kunnen vergeleken worden, misfehien enkelen, welke hem evennaaren , maar niemand , die hem overtreffe. Jammer is het , dat een zo groot character ontluisterd moest worden door eene verregaande ongeloovigheid in het Godsdienftige , niet alleen met betrekkinge tot den Geopcnbaarden , maar ook met opzicht tot veele hoofd waarheden van den Natuurlyken Godsdienst, cn door eene hardheid , welke fomtyds in zyne daaden doordraaide jegens de zodanigen, welke hy niet gun (lig was. Het ccrüe gebrek had waarfchynelyk zynen grond in eenen verkeerden aanleg van het onderwys , dat hy in zyne jeugd genoot , en in het gezelfchap , waarmede hy naderhand verkeerde; het andere misfehien in dc harde behandelinge hem door zynen Vader aangedaan , cn vooral in dc menigvuldige zwaarigheden , waarin hy in den zevenjaarigen oorlog was blootgefteld , de menigvuldige tooneelen van bloedvergieten en verdrukkinge , welke hy moest bywooncn , die hy door zyne bevelen moest wettigen, wilde hy niet de prooi worden der magtige vyanden, welke tegen hem hadden te zamen gcipannen. Het is gein de wieg geflorven. Zie bl. ir. De Naam karel geraakte naderhand in het vergeetboek. Sommigen. en onder deezen de Heer waoenaak , in zyne Vaderlamdjche Historie, noemen hem frederik den III. Zy befchouwen dan zynen Vader als frederik den II. Maar deeze droeg eigenlyk den naam van fredeiuk willem; van waar zyn Kleinzoon, de thans regeerende Koning van Pruisfen , niet frederik de IV , gelyk volgen.; de opgeroeide wyze van tellen moest gefchieden , maar Fredehik willem de II genoemd wordt. (t; Dit busching's Character van deezen Koning, en zelfs u't het Werk van den Abt dunina , zo wel als uit des Konings eigen nagelaten Schriften, blykt genoeg, dat hy, raakende zaavan Geleerdheid, wel in fommige opzichten, eene uitgebreide , maar geenzins eene diepe, kundigheid bezat. Deeze laaide was ook niet te verwachten in eenen Vorst, wiens leeven vervuld was met zo veele andere'cii gewigtige bezigheden. Z 3  324 deNina geheel niet vreemd , dat men algemeen begeerlg is het Character, de Lotgevallen en Bedryven van deezen wonderlyken Man te leeren kennen; dat alles, wat, met eenigen fchyfl van Echtheid , raakende zyne Gefchiedenis in het licht komt, met graagte ontvangen en gelezen wordt. Het Iets van zimmkrman , het" Character des Konings door busching, en eene menigte Anecdotcs ftrekken tot getuigen van de waarheid deezer aanmerkingc. Maar vollediger cn tevens beknopter Gefchiedenis van des Konings Leeven en Regecringe hebben wy , in het Ncderduitsch , nog niet gezien, dan dit Werk van den Heere DENIna, Hy geeft het , zediglyk , den naam van een Schets. En, inderdaad, daar frederik zelve flechts een gedeelte der Gcfchicdenisfc van zyn leeven in een veel uitgebreider Werk befchreeven heeft, kan men gemaklyk begrypen, dat de zaaken, in het Stuk, waarvan wy hier fpreeken , niet dan zeer kort en met weinige omftandigheden , kunnen voorgedragen worden. Maar die Schets is bearbeid. Met zeer veel oordeel heeft de Schryver zyne ftofFen gekozen. In het verhaalen van Veldtochten,Gevechten en Belegeringen , heeft hy voorzichtiglyk alleen het voornaamfte gemeld , het overige , waarin de meeste Leezers met reden doorgaans minder belang ftcllcn, voorr bygaande , en , evenwel, genoeg zeggende om den kundigen in ftaat te ftcllen ter beoordeelinge. Do uitvoerige befchryving deezer zaaken was ook beter gefchikt voor den Veldheer dan voor den Geleerden, cn zy heeft daarom haare rechte plaats in des Konings eigen Gedenkfchriften. De Heer denina erkent dit in zyne Voorreden, in welke hy zyn Werk doet voorkomen als eenen Voorlooper der vollediger Gefchiedtnisfe van frederik's Leeven, door den Koning zeiven opgcfteld. In die Voorreden ontvouwt de Schryver zyn oogmerk zo duidelyk, dat wy niet kunnen nalaaten een gedeelte dcrzclvc hier in te voegen. ,, Ons oogmerk is , leezen wy op bladz. VII , eene agtervolgde fchets van het leven van frederik II te. ,, geeven , de omftandigheden , dc beweegredenen , het i doel zyner onderneemingen aantewyzen, den geest van 3, zyn regceringsbeftier te doen kennen , en den oor,, fprong van zyne gefchriften optegeeven. Zyne afbeeji ding zr.1 als een befluit uit de opgave der gebeurtenis5, fen getrokken worden. Vertoont hy zig niet zoo on-t verzaagd, zoo ftandvastig in de twee eerfte oorlogen, jrj als hy in don derden zal verfebyhen , is by omzigtigc-r  LEEVEN VAN FREDERIK II. $25 95 Op Zy» ZCVCHUl^Sl _| vooren gebeurd was. Inderdaad uit zyne geheele handelwyze omtrent zyne Ouderen, uit den raad, welken hy gaf aan den regeerenden Hertog van Wurtembcrg , waarvan de Heer busching fpreekt, blykt het, dat de Koning zeer hooge gedachten had van den plicht der Kinderen, en, tot befchaaming van veele anderen, dien plicht waarlyk betrachtte. De drie volgende Hoofdftukken behelzen geene bvzonderheden ," op welke wy behoeven ftil te ftaan. Wy haasten ons tot het-Tydftip , waarin frederik zelve de Regecring aanvaarde. Schiclyk had, hy gelegenheid, om, fchoon in eene zaak van weinig gewigt , zyne rechten te doen gelden tegen den Bisfehop en het Kapittel van Luik , zo als in het Zesde Hoofdftuk verhaald wordt. In deeze omftandighcid beging het Keizerlyke Hof eene groote onvoorzichtigheid , welke de eerfte aanleiding gaf tot misverftand tusfchen de Hoven van Weenen en van Bcrlyn , het geen niet lang daarna des Keizers Dochter te ftaan kwam op het verlies van bykans geheel Silelien. Het tooneel der vcroveringe van dit Vorllendom wordt geopend in het Zevende Hoofdftuk (*). De rechten, welke de Koning meende te hebben op de Hertogdommen Jagcrndorff , Liegnitz , Wohlau cn Brieg, worden daar opengelegd. Doch hiervan kan de Leezer een vollediger, fchoon kort, bericht vinden by wagenaar, Faderl. H'ijl. Deel XIX, bladz, 296, enz. alwaar dc reden voor- en tegen des Konings èifchen worden bygebragt. Onder, de eerfte is eene zeer zonderlinge , flat het , naamclyk , „, -eenen Keurvorst van Brandenburg niet zoude vryftaan. de rechten en goederen van zyn Huis, voor altoos, „ af te ftaan, of tc vervreemden." Men heeft hetzelfde door andere Mogendheden , cn zelfs door zodanigen , wel- (*) In het voorbygaan moeten wy aanmerken. dat op bladz, 49 ftaat het Hertogdom Bergen , in plaatze van Berg. Indien dit geene drukfeil is, moet de Vertaaler misleid zyn door de.i Pran}tj!ien naam fiw^e,  3S.S DENINA, welken niet als Souvcrcinen kunnen aangemerkt Worden; ook wel hooren bewecren. Maar, indien men dus altyd mag ontvangen of neemen, en nimmer afftaan ofte rug geeven , fchynt eene wyde deur geopend te worden voor twisten en verdeeldheden, cn geen Staat kan op eenige voordeden , wc'lke hem by Verdrag worden toegezegd, langer vertrouwen, dan terwyl zyne magt groot genoeg is, om zich van derzelvcr genot te verzekeren. Trouwens, indien men deezen ftclregel al niet in dc befpicgeHuge verdedige , dc betrachting der mecsten is naar denzelven ingericht. Het voorbeeld der Atheniënfcren , welken ceneu voorflag van tiiemistocles verwierpen, om dat dezelve, volgens het getuigenis van aristides , wel voordeelig, maar niet rechtvaardig was, heeft onder de Vorflcn zeldzaam navolgers gehad. Doch wy keeren weder tot frederik den II. Hy eischte dc gemelde Vorftcndommeu, cn viel tevens gewapenderhand in Silefiën , om zyne eifcheti te doen gelden. Hy won den Vcldflag by Molwitz , of liever zyne Generaals wonnen denzelven : want , volgens het verhaal van den Heere denina (*), had de Koning weinig deel aan de ovenvinninge, en was zelfs in groot gevaar , van gevangen te worden. # Het Achtfte Hoofdftuk behelst den voortgang van den Silefifchen oorlog, nevens den Veldflag by Czaslau in Böhemcu , die eerlang gevolgd werd van den Breslaufchën Vrede, by welken de Koningin van Hongaryen genoodzaakt was, bykans gel:eel Silefiën af te ftaan , waarvan fuederik eerst alleen een gedeelte had gevorderd. Dc Koning was ook genegen tot den Vrede , misnoegd zynde op de Franfchen, welken hem nier hadden bygeftaan, naar zyne begeerte. Ook wilde hy noch dc magt 'der Franfchen , noch derzelver invloed in het Ryk, vermeerderen. Hy verlangde wel het Huis van Oostenryk minder vermogende te zien, maar zo, dat zyne eigene magt, met die van Frankryk, daarmede vergroot wierd. De Brcslaufche Vrede was van geenen langen duur. De Oostcnrykfchen, van de Pruisfifchen ontflagen, hadden den Keizer uit Beieren, de Franfchen van den llyksbodem verdreven. Het Verdrag van Worms, met den Koning van Sardinië aangegaan, beveiligde de Italiaanfche Staaten der Koninginne , welke hierdoor bykans haare ge- C) Bladz. 59. 6o.  LEEVEN TAN FREDERIK. II. 329 'geheele magt in Duitschland konde gebruiken. Dit gaf haar, naar de'gedachten van frederik., eene tc groote overmagt. De gedwongen afftand van Silefiën , dacht hy, zoude wel eens herroepen kunnen worden. Hy belloot haar voor te komen , onder voorwendfel, van den Keizer te ondeffteunen , en in hoopc van een gedeelte van Bohemen aan zyne Staaten te hechten. Hy rukte in dat Koningryk. Zyn inval bragt de Oostenrykfche maatregels in de war, en noodzaakte Prins kArel van Lotharingen , die reeds in de Elfas was gedrongen, tot den hertocht. Maar deeze kwam zo fchielyk in Bohemen, dat de Koning genoodzaakt was , dit Koningryk, met overhaasting en groot verlies , te ruimen. Dc dood des Keizers maakte, kort hierna, groote veranderingen. Frankryk en Pruisfen booden de Keizeriyke Kroon aan den Koning van Polen, Keurvorst van Saxen, maar deeze was voorzichtig genoeg om dezelve beleefdlyk van de hand te wyzen, behalven , dat hy reeds met de Koninginne van Hongaryen zyne maatregels had genomen : Maar ,, fke,, derik toonde , zegt onze Schryver het geen hy 20 of ï> 25 (*) jaaren laater ook bewees , dat by nooit zo „ groot was , als in tegenfpoed en rampen." Hy behaalde in den volgenden Veldtocht de overwinning op de Oostenrykfchcn en Saxifchen in verfcheidene Veldflagen, en tegen het einde van denzelven , werd de Vrede van Dresden gefloten. Zodanig is dc inhoud van het Negende Hoofdftuk. Het Tiende bevat alleenlyk eenige famiüefchikkingen van weinig belang, het huwelyk van des Konings Zuster l'LRIca , met den Opvolger van den Zweedfchctt Throon, cn eenig verflag van het aanwinnen van Oostfriesland. In den Vrede, welken de Koning nu genoot , hefteedde hy een goed gedeelte van zynen tyd, aan het beoefenen der fraaie Letteren. Van 'een boertig Heldendicht, onder den naam van Palladium, behoeven wy niet te gcwaagen. Van meerder aanbelang is het Werk, waaraan hy tien titel gaf van Gedenkfehrijten, 'om te dienen tot de Ge. C*) Bladz. 87. In plaatze 20 of 35 mogt de Schryver liever 14 of 15 gefteld hebben. Hy fpreekt hier van des Konings toe-' {tand hi het jaar 1745 , en in her jaar 1759» verloor de Koning den llag by Kunersdorn, na welken hy in de akcligfte ómffa'nÜigheid was ,< die hem in zyn geheele leeven overkwam. Do Vve,  33° DENINA Gefchiedenis van. Brandenburg (*) , het geen hy in het Fransch fchreef, cn waartoe zyn Staatsdienaar, de Baron van hertzber.g, hem de noodigc bouwftoffen uit Hoogduitfche Schryveren en oude Staatsfchriften , levertic. Koning frederik de I had te Berlyn eene Academie van Weetcnl'chappen opgericht, volgens een ontwerp van den beroemden leibnitz. Zyn Opvolger, Fredkrik willem de I , had niet alleen geenen fmaak voor fraaie Weetenfchappen, maar zelfs eenen afkeer van dezelve. Wel verre van de Academie eenigzins tc bcgunltigen, poogde hy ze, in tegendeel, verachtelyk te maaken. Misfehien had hy ze geheel vernietigd, indien zy geen onderwys aan Heelmeesters had gegeven. Frederik de II hcrflelde ze , cn gebruikte daartoe de zorg en moeite van den Generaal van schmettau. De Koning begunftigde de Academie op meer dan éene wyze, cn ouder anderen , door zelve Lofredenen op te Hellen en te doen voorlcczen ter gedachtenisfe van verfcheidene Leden, welke, in dc eerfte jaaren zyner Regeeringc, overleeden. Ook begon hy toen reeds te werken aan zvne Gedenkschriften, welke , na zynen dood, zyn uitgegeven. Dit word verhaald in het Elfde Hoofdftuk. In het volgende wordt gefproken van een nog gewigtiger Werk , het maaken van een nieuw Wetboek voor de Brandenburgfche Staaten , eene van welks voornaame bedoelingen was dc langwyligheid der Procesfen , dc onbehoorelyke voordeden der Pleitbezorgeren , en eene menigte van rechtsgeleerde chicanes weg te neemen , of te verhelpen. De Kanfclier cocceji ftcfle dit Werk op, en fchoon hetzelve, na verloop van etlyke jaaren, eene zeer groote verandering moest ondergaan, had hy, door zynen arbeid, veel toegebragt tot eene hciizaamc hervorming der rechtbanken. ■ Het is bekend , dat frederik dc II, voor zichzelven, weinig werk maakte van den Godsdienst , cn , fchoon hy het beftaan eener opperlte Oorzaak geloofde , aan derzelver Voorzienigheid en dc hoope van een toekomend leeven, ten minlten , twyllclde. Deeze ongelukkige gefteldheid des Konings had, ontusfehen, het goede gevolg, dat hy zynen Onderdaanen in Vrede van Hubcrtsburg werd reeds in het jaar 1763 , dus niet meer dan i3 jaaren na deezen tyd, gefloten. (*) Mémoires pour fervir a l'hiftoire de Brandebourg,  LEEVEN VAN FREDERIK II. G3ï in het algemeen in het godsdicnflige eene ruime vryheid verleende , het zy dit voortkwam uit zyn natuurlyk gezond verftand, het zy uit bczeffinge van zyn belang om' het voordeel van zyne Staaten, 'en daardoor dat van zyne i'chatkist te vergrooten. Niet alleen liet hy in Silefiën, gelyk, by den afftand van dat Hertogdom, door de Koninginne van Hongaryen was bedongen, den Iloomschgezinden Godsdienst in den ouden ftand, maar ftond ook aan die Gezindheid toe, te Berlyn eene prachtige Kerk te bouwen , welke echter , door fchaarsheid van penningen , eerst veele jaaren laater voltooid werd. Hy fchonk geen geld tot derzelver opbouw, maar befloot, in vervolg van tyd , derzelvcr Priesters , welke eerst door de Koninginne van Hongaryen onderhouden werden , uit zyne kas een jaargeld toe te leggen. —.—■ Ter zelfder tyd ftrekte hy den Proteftauten in landen , alwaar de lïoomfche Godsdienst de heerfchende was , tot eene Voorfpraak. Men heeft van deezen Vorst getuigd, dat hy weinig op had met de Vrouwelyke Kunne, en zelfs van dezelve afkeerig was; en dit heeft aanleiding gegeven tot verdenkingen , van welke ook bdsching niet geheel vreemd fchynt geweest tc zyn. Ondertusfchen wordt in het Dertiende Hoofdftuk gewaagd , van zyne genegenheid voor eene Italiaanfche Danferesfe , barbauini geheten, doch op eene wyze , welke ook die genegenheid als een ongemeen verfchynfel doet voorkomen. Het overige van dit Hoofdftuk loopt over de gcfchillen tusfchen maupertuis en voltaire , en over de ongenade des laatstgcmelden , welke , niettegenftaande hy naderhand met den Koning verzoend werd , de laagheid zyner wraakgierige geaartheid, in verfcheidene gevallen, liet blyken. (Het Vervolg van dit Uittrekzel hier nad)  23a WIELAND Algemeene Bibliotheek vib'r Dames en Jonge Heeren, ge* y'olgd naar hel Hoogduitsch van den Heere wikland. Derde Deel. Te Am/1, by de Erven P. Meijer en G. Warnars , 178.8. In Svo. 390 bladz. Dc in het voorgaande Deel ncdcrgelegde draad der Gefchiedenisfen van Griekenland (*) , wordt hier weder opgevat, cn gevolgd tot op de Verovering, door de Romeinen. ,, Dan Griekenland,gelyk onze Schryver zich uitdrukt, door zyne eigene dwaasheid cn onderlinge verdeeldheden Verfcheurd', en door het gewicht van de Romcinfchc macht verplet, behield! in dc daad nog eene foort van roemryke hcerfchappy over zyne onderdrukkers. Der Grieken fyne fmaak cn onbetwistbaare Grootheid in de Letterkunde, in de Wysgeerte, en in de Kunlten, verfchaftcn hun., om zo te fpreeken, wraak wegens dc gelederie vernedering , en onderwierpen den hoogmoed der Werelddwingers en het geweld der krygsmacht, aan hunns verftandelyke Meerderheid. De Overwinnaars wierden Leerlingen der Overwonnenen, en beyverden zich', om eene taal tc leezen, welke een homerus , pindarus, thucy- dides', XKNOriJON, demosthenes , platö , euripides, enz. met alle dc bevalligheden van hun geest, verfraayd hadden. Redenaars, die reeds groote vorderingen in Jumne kunst gemaakt hadden, haalden echter by dc Grieken dien fyncn en kiefeben fmaak, misfehien de zeldzaamfte aller talenten , en die geheimen der kunst, die de genie eene nieuwe fterkte geeven. Met één woord, zy formeerden zich daar tot die betoverende talenten,die alles wecten te verfraaijen. In de Schooien der Wysgeerte, alwaar de aanzienlykfte Romeinen hunne vooroordeelcn gingen afleggen , leerden zy tevens de Grieken als hunne Leermeesters kennen en erkennen: zy keerden met verwondering en dankbaarheid te rug, deelden dezelve aan hunne Landgenooten mede , en Rome verzachtte het jok haarer hcerfchappy over de Grieken ; men vreesde de rechten der overwinning, en het voordeel van meerdere Manfchap cn IIerker Legers te misbruiken, zo men deeze overwoanelingen de meerderheid zyner macht ten vollen (*') Zie boven, bl. 196.  algemeene bibliotheek, enz. 333 len deedt voelen,'en men onderfcheiddc Griekenland door zyne zachtheid en gunften , boven alle andere Provintien. Welk een roem voor dc Weetenfchappen. Zy alleen vermochten het Land, waar zy gekweekt waren geworden , van het onheil eener geweldige verdrukkinge te bevryden , waar toe deszelfs Wetgeevers, Volksbeltuurders , en Veldhceren onvermogende geweest waren." .Een zo gegronde aanmerking leidt onzen BibliotheekSchryver natuurlyk tot een omftandiger bericht wegens dc Kunllen, de Geleerdheid, Wysgeerte en Weetenfchappen der Grieken. Hy geeft, intusfehen, tc kennen, J dat, dewyl deeze gewichtige en belangryke onderwerpen door hem niet geheel uitgeput kunnen worden , hy zich zal moeten vergenoegen, met de voornaamfte gronden daar van aan tc wyzen , om eenig, wel oppervlakkig, maar juist, begrip daar van te bekomen. Overeenkomftig met dit plan , ontvouwt de Heer wieland , met zynen Naavolgej , de Kunfien de Letterkunde . de Phèlofoplfie de FFeetcnfchap- pen > de Lichaams- en Gcestoefenende Spelen der Grieken , in onderfcheide Hoofdftukken , welker leezing ons het zegel doet hangen aan de bedenking des Schryvers. „ Dergelyke befchouwingen zyn , voor den menschlyken geest , ongctwyfeld nuttiger, en, voor een welgeplaatst hart, zekerlyk aangenaamer dan de verhaalen van alle die oorlogen', ilachtingen , kabaaien , en kleine omwentelingen , welken men uit den onmeetelyken chaos der wereldfche voorvallen te voorfchyn brengt , en daar men geheele Bibliotheeken mede vervult, die eenen Wysgeerigen geest ve'elal weinig voedzel verfchaffen , en waar van de wezenlyke leezing niet zelden op weinige bladzyden kan bevat worden. Veel aangenaamer'dan die opgehoopte registers van naamen en jaartallen , waar mede men 't geheugen onbarmhartig bezwaart, zonder om eene evenredige voldoening deswegen voor het Verftand of het Gemoed ,. te denken. Woorden te weeten is niets; afgezonderde geïfoleerde voorvallen te wecten, zonder daar gebruik van te kunnen maaken , is niet veel beter; maar dat te weeten, daar het Menschdom belang in heeft; dat te wceten, waar door wy zelve wyzer en beter kunnen worden, dat is cigenlyk het weeten van verflandige en deugdzaame Menfehen." Het overige van dit Deel behelst eejie Proevo over de  «3+ WtM.AND Mythologie. In het korte Voorbericht, zegt de Schryver te'recht: ., Al was de Mythologie niets anders dan een werk der Verbeelding , zou zy evenwel den kleinen tyd en geringe moeite, welke onze Lcezercsfen en Leezers daar aan°behoeven te beftccden, waardig zyn: want, zonder voorafgaande kennis aan de zinryke verfierlelen der onde Godenleer , zouden ons de Dichters , met alle de betoveringen hunner krachtige taal en Poëtifchc fchoonheden dikwyls niets dan onverftaanbaare dingen zeggen; en zouden cïie .< heerlykc meesterftukken der Beeldhouwkunde voor ons niets, dan onbekende voorwerpen , bevatten', welken men onverfchillig voorby gaat. En dus zou de kennis der oude Mythologie , ik herhaal het , fchoon als een enkel werk der Verbeelding bclchouwd, voor dc fraaye Kunften onontbeerelyk, en voor de Weetenfehappen zelve hoogst dienftig, ja nodig , zyn. — Doch het is 'er verre af, dat wy de oude fabels wegens de Goden, als bloote verdichtzelen, zoudcu behoeven aan te merken. Veele derzelver hebben eene weczenlyke betrekking op de Gefchiedenisfen der oude Eeuwen, en de meeste Goden zyn Menfehen geweest, welker gebeurtenisfen met het lot, dat hunne aanbidders gehad hebben, verbonden was. Eindelyk zyn ook deeze Fabelen, met Gefchiedenisfen vermengd, voor ons merkwaardig, tut hoofde van den invloed , welke zy op den Godsdienst, en de Zeden der oude Volkeren, gehad hebben . De Vervaardigers van deeze Bibliotheek hebben zich, in deeze Proeve, bevlytigd , om , uit veele geleerde en wydloopige Werken, zamen te trekken, wat de kennis der Mythologie, in de gemelde opzigten , belangryk maakt. Ook treffen wy 'er zeer veel in aan , t wciK ter algemeene opheldering dient, cn alleszins de blyken draagt van Geleerdheid , en bovenal van Menschkunde. Niets wederhoudt ons, om, ten blyke hier van, het Hoofddeel, handelende van den oorfprong der t abelen wegens de Goden, af te fchryven. ■ De vrees, heeft men meermaalen gezegd, heeft de eerfte Goden ingevoerd, en de eerfte Offeranden voortgebragt. Hoe veel waarheid deeze fteiling ook bevatten moge, is dezelve echter eenzydig en gebrekkig, ja, wordt vslscli, by aldien zy die dezelve aanvoeren , zich verbeelden het verfchynzel daar mede gebeellyk op tc losfen, en de oorzaak der vrocgfte Godsdienftigheid,in allen gevalle, voldoende aan tc wyzen. De KwAveéreftelde grondregel van den eveuwel- -o fpree-  ALGEMEENE BIBLIOTHEEK, ENZ. 335 fpreekenden als wysgeerigen Schryver van de Historie der Aftronomie , die den oorfprong van den Godsdienst geheel in de Liefde en Dankbaarheid der Menfehen meent gevonden te hebben , is insgelyks gebrekkig , voor zo verre hy een uitwerkzel , dat door meer dan eene oorzaak, en wel door tegenftrydige oorzaaken, by verfchillende menfehen, is voortgebragt, befchouwt als het zelfde gewrocht, by allen door dezelfde oorzaak uitgewerkt. Doch, fchoon het waar is, dat zommigc byzondere menfehen en zelfs zommige Volkjes , door fchrik en angst voor de akelige voorvallen der Natuur kunnen bcwoogcii zyn, om hunne toevlugt tot Boven-aardfche weczens te neemen; fchoon de Godsdienst dus by hen uit Vrees kan gebooren zyn, is het echter tevens waarachtig, dat_ het tegenoverftaande gevoelen, datzy, naamlyk, door Liefde en Erkentenis daar toe zyn genoopt geworden, veel meeleer aan het Menschdom doet. En , zo men dc gronden van dit gevoelen wel nadenkt, wordt het in de daad waarfchynlyk, dat de gemelde edele gemoedsneigingen op de Godsdn vriendlyk verzoek, én bykomendc omftandigheden gaven aanleiding tot een "•efprek over de ontbloorc Boezems en Kcurslyven der Dames. Toen Aristus voorts met Doctor Leergraag alleen was, tragtte hy hem te beweegen, om met Do. Denker eens over den Godsdienst in gefprek tc komen, waar toe deeze zich eindelyk liet overhaalcn Zulks had den naastkomenden dag ten gevolge een ondeiv houd van Do. Denker met Doctor Leergraag, cn wel bcpaaldlyk ©ver de bvzondere Voorzienigheid, welke de Doctor niet erkende" van gevoelen zynde, dat God in alles zekere wetten van bewecging gelegd heeft, naar welke wetten alles onvcranderlyk afloopt. Do. Denker brengt het in dit onderhoud zo verre, dat de Doctor erkenne, dit Stuk nooit zo befchouwd tc hebben; cn dat hy 't raadzaam vindt, om 'er nog eens nader over te denken, welke nadere overwceging hem van ganfehcr harte toègeltaara w"or'dt. Dan dit gefprek had geen verderen voortgang, dc- wyl dc Doctor den volgenden morgen weder na de Stad moest kieren , omdat hy niet langer van zyne patiënten afweczig kon zvn; en met dit vertrek van Doctor Leergraag loopt het eerite Stuk* var. dit Gefehrilt ten einde. cx.\-  S4ö 'clara en emmelina. Naar het Engchch. Twee Deelen. Met Plaaten. Te Utrecht, bi G. T. van Paddenburg en Zoon, ent: Amfleldam, bij M. Schalckamp , 1789. In gr. octavo, 288 bladz. Qlara en Emmelina zyn twee Zusters; de laatstgenoemde is de jongftc; en de Moeder, zynde de Vader al vroeger' overleeden , heelt , op haar fterf'bedde, der oudlle aanbevolen toevoerzlgt op de jongfte te houden, en haar weizyu, tc behartigen, i'ïx volvoert Clara op eene uitfteckende wyze, inzonderheid uoor Emmelina te behoeden tegen een verdervelyken Egt, en Let haafje aan te wenden , om haare Zuster tot een gelukkig HuweTyi tc brengen. In 't verhaal hiervan doet zich eene groote verfcheiden. beid van characters op, die en in 't goede en in 't kwaade natuurlyk werken , en eene reeks van leerzaame onderrigcingen aan de hand geeven; bovenal ter waarfchuwinge tegen onbeuagtzaame Huwelyken, met perfoonen, wier character verdagt is, of die losbandig leeven, fchoon ze anders al een goed voorkomen hebben. Wel byzonder munt hier uit het verftand'ge ge¬ drag van Clara jegens haaren onwaardigen Egtgenoot Welford; als medejiaar fchrander beleid tegen den verleidenden Buckley, door Welford onderfteund; en haare vcrydeiing der maatregelen, door die beiden genomen, waardoor Emmelina, met Buckley huwende, ten uiterfie ongelukkig geworden zou zyn. —— De Oplteller heeft het verllag van dit alles , op eene uitlokkende manier , doorvlogtcn met een aantal van tusfehenkomende gebeurtenisfen , die een verband hebben , of het verkrygen, met het hoofdverhaal , en meerendeels insgelyks leerzaam Zyn. Eene der gewigtigllcn , die , in 't laatfte gedeelte deezer gefcbiedenisle, niet ongefchikt plaats heeft, is het lotgeval van een bejaard Heer Manfon, en de onverwagte ontmoeting van zynen Broeder, met deszelfs Zoon, en ook zynen eigen Zoon ; dat een bevallig verhaal oplevert;'waarop voorts eene ontdekking volgt, uit welke een treilend geval ontfraat; cn 't gcfehiedvcrhaal verder afloopt met de voltrekking van een en ander gewenseht Huwelyk. Genoeg zv het deswegens kortlyk tc melden, dat Emmelina, (naar het verlangen van Clara,~) zich door den Egt vercenigt, met den agtingswaardigen cn vermogenden Heer Ed. tvard Conway; en Clara zelve met den aanzienlyken Mylord Henrik Ormond, wiens edelaartig character haar voorlange bekend was, gelyk het beloop haarer gefchiedenisfe getoond heeft. Zy beminden naamlyk elkander reeds in dc vroege jeugd;, doch die tedere Min werd,' door het Vaderlyk gezag, ter wederzyde gedwarsboomd ; en Clara vond zich eenigzins genoodzaakt , van haaren Ormond af te zien , en met Welford tc huwen. Ormond bleef ongehuwd, en zyn hart kweekte -nog ftceds eene beftendige kuifche genegenheid voor Chra aJn i het welk hem, (zynde de  346 CLARA EN EMMELINA. de wederzydfche Ouders reeds overleden,) op den dood van Welford, ten fterkfte noopte om zyne beminde Clara over te haaien, om met hem in den Egt te treeden. Daar zy nu , door liet los en verkwistend gedrag van Welford, tot een mc-rkelyk laager ftaat vervailen was, oordeelde zy eene verbindtenis met den fehatryken Ormond niet raadzaam : dan deeze, zich daardoor niet laatende afzetten, wist Clara eerlang te beweegen, om hem haar hand cn hart op 't liefderykst te fchenken. Clara , die zich verheugde in 't Huwelyk haarer Zuster Emmelina, vond zich voorts tot den hoogden trap gelukkig , door haare verecniging met Ormond. „ Mylord Ormond," is onder anderen deswegens haare taal, „ was het eerfte voorwerp myner liefde; ik beminde hem „ met al het vuur der jeugd. Deze liefde was, niet zonder tra„ nen, veranderd in een teder aandenken, en eene zagtc vriend„ fchap; en thans is zy weder veranderd in vriendfchap en lief„ de te gelyk; en ik weet niet, welke van deze twee neigingen „ de heenchende is," De Hollandfche Kluizenaar, of de verbazende lotgevallen van andrtes blank. Te Rotterdam, by C. van der Dries , 1788. Behalven het Voorbericht, 311 bladz. In octavo, ■Afidries Blank leidt in zyne jeugd een zeer los en Hederlyk leeven , zo dat hy, onder de begunftiging eener fterke voorfpraake, ter nauwer nood de, handen van den Wacreldlyken Regtcr ontkome , en vry raake met een bannisfement, 't -welk hem de ruime Zee doet kiezen. Eerlang geraakt hy, door Schipbreuk, alleen, zonder iemand zyner Scheepsgezellen, opeen onbewoond Eiland, daar hy den tyd van ruim veertig jaaren, als Kluizenaar, doorbragt. Men geeft, zo men meldt, uit zyne aantekeningen, een berigt van zyne leevenswyze aldaar, hoe hy allengskens zig zeiven meer gemaks bezorgde , van tyd tot tyd veele ontdekkingen deed , die zyn ftand draaglykcr, en zelfs eerlang zo gunftig maakten , dat hy, toen de gelegenheid z'g aanbood; nauwlyks konde befluiten, om zyn Eiland te verlaaten , en weder in de Maatfchappy te leeven. De manier van verhaalen is , hoewel wat fterk, en hier en daar met dweepagrige hersfenfchïmmen doorvlogten , over 't geheel niet onaarrig; zynde het waarichynelyke , fchoon nu en dan wel eens bykans» egter niet geheel, uit het gezigt verlooren.  NIEUWE ALGEMEENE VADER LANDSC HE LETTER - OEFENINGEN. De Bybel vertaald, omfchrevcn en door aanmerkingen opge. helderd. Eerfte Deel. Te Amftcrdcdn by J. Allart .1789. Behalven de Voorreden 562 bladz. in gr. octavo, Het Voorbericht, aen 't hoofd van dit Werk geplaetst, leert ons deszelfs geagten Op Heller , den Eerwaerden W. A. van Vloten , kennen , als iemand , die, uit hoofde van de zwakheid zyns geflcls, al vroeg van de waerneming zynes Leeraersampts heeft moeten afzien; en den tyd van Studie , welke zyne ongefleldheid hem toeliet daer toe te fchikken, inzonderheid befleed heeft, tot ene -gezette oefening der Bybelbladen, waerdoor hy, na verloop van zeventien jaren , zyn bedoelde plan in zo ver voltrokken heeft , dat hy thans beginne zynen arbeid door openbaren druk gemeen te maken. Hy heeft zich naemlyk voorgeHeld den Bybel op nieuw te vertalen , of wel onze Nederduitfche vertolking te toctzen en te verbetereu ; die vertaling door ene nevensgaende omfehryving op te hekleren ; en 'er voorts , daer 't hem noodig fcheen, enige nadere acntekeningen ten beteren verHande by te voegen. Van dezen zynen arbeid ziet thans het eerHe Deel , behelzende het Boek Gene/is geheten , het licht. By manier van Voorbereiding levert hy ons vooraf etlyke leerzame aenmerkingen , nopens zodanige byzonderbeden , die , by den aenvang van zulk een Werk, overweging vorderen. In de eerHe plaetze komt ons hiervoor, ene Algemeene Inleiding , welke de Openbaring en derzelver opheldering in 't algemeen betreft. —— Zyn Eerwaerde, opgemerkt hebbende, dat dc Openbaring, fchoon duidelyk, echter aen verfchillende uitleggingen onderhevig is, gaet de rede hier van gefchiedkundig na, en ontvouwt de voornaemfte. lotgevallen der Uitlegkunde , inzonderheid met den aen- ,vang der Hervorminge, en vervolgens. Dit leid hem ter aenpryzinge van'de Letterlyke of eigenlyke verklaring IV. DÉÉL. N. ALC. LETT. NO. O. Bb def  34-8 W. A. VAN VLOTEN der Heilige Schriften; en tot het aen de hand geven van onbetwistbare regelen dier uitlegkunde ; met ene nevensgaende beoordeeling van andere uitlegkundige regelen, die minder eenvoudig zyn; en een onderzoek van andere hulpmiddelen, als daer zyn goede Overzettingen, nauwkeurige Omfchryvingen of Uitleggingen van een geheel Boek, en Leerredenen over deze en gene byzondere voorftellingcn ; met aenwyzinge , in hoe verre men hiervan, met behoedzaamheid , een nuttig gebruik kunne maken. ■ Nadien nu de verklaring , by manier van Para- phfafis of Onifchryving , onder die opgenoemde hulpmiddelen , naer 't oordeel van zyn Eerwaerden , het beste hulpmiddel is , waer van de ongeftudeerde zich bedienen kan , zo verledigt hy zich voorts , ter ontvouwinge van de wyze, op welke de Omfchryvinge ingericht moet wezen, indien ze recht nuttig zyn zal. Verder maekt hy ter loops gewag van algemene waerheden , die in de Bybelvcrklaringc ten grondlTage gelegd moeten worden; cn by die gelegenheid berigt hy den Lezer , wat hem wederhoud , van hier de (ïodlykheid der Uybelboeken , cn derzelver Ingeving, te betogen , waerover zyn Eerwaerde zich aldus uitlaet. ,, Moest ik hier de gewoonte volgen, dan zou ik een betoog van de Goddelijkheid der Bijbelboeken kunnen geeven: en het zou zeker weinig moeite in hebben, om, in dc tegenswoordige eeuw , hierin uitvoerig en geleerd te zijn. De Engelfche Schrijvers kunnen ons, daertoe, een geheclen boekfehat, naar onze keuze, leveren; echter wil ik niet ontveinzen , dat , volgens mijn oordeel, zulk een vertoog hier onoordeelkundig zoude geplaatst worden. — Een mensch , niet overreed van het gezag dezer fchriften, zal ook met geen oogmerk om beter onderricht in deszelfs inhoud te bekomen , eene uitlegging in de hand neemen. Zulk foort van menfehen geeven zich zelden zoo veel moeite. Andere, wélke bedenkingen tegen deze of gene leerftellingen der Goddelijke openbaaring koesteren , zijn , met reden , bevreesd, dat zij , door een algemeen afgetrokken betoog , zich zullen laaten voorinneemen , zonder dat zij in alles waarlijk overtuigd , of dat hunne bedenkingen daardoor opgelost zijn. Eene sroede uitlegging , welke hen hunne bedenkingen zelfs doet ontknoopen , is hier zeker het veiligfte. Niemand is beter voldaan , dan die geen , welke zo proefondervindelijk de Goddelijkheid der Bijbelleere gelooft. „ Een  VERTAALlNC, enz. van dên bybel» 349 Een min of meer geoefend Christen zou mij hief echter de volgende bedenking kunnen maaken : gij zult evenwel de ingeeving dier fchriften, waardoor zij van an* dere gefchriften alleen onderfcheiden zijn , eerst vooraf betoogen ? dit is ten minlten noodzaakelijk. Ik zou hier» op alle de bewijzen kunnen aanvoeren, welken onze Godgeleerden-, dezen aangaande, gewoon zijn aan te voerert, en dan daarin kunnen berusten. Dan ik wil liever edel» moedig mijne gedachten hiervan zeggen : nimmer is my de ingeeving dier fchriften verdacht voorgekomen: 'er is geen Hoofddeel , bi na geen vers , dat ik overdenke, of ik vind 'er de bewijzen van ingeeving allerdtiidelykst in: maar de gewoone wijze , dc afgetrokkene betooging van die waarheid, is mij altoos verdacht voorgekomen. Nie» mand kan een duidelijk betoog geeven van die eigenfehap» welke wij gewoon zijn, ingeeving te noemen, of hij moet die bijzondere werking van Gods Geest ten duidelijkftê kunnen onderfcheiden , van eene andere werking door den» zelfden Geest gewrocht; zich alleen bepaalende tot zulkeSchriften , welke met ftichtinge in de Gemeenten der Christenen gelcezcn worden. En wie durft zo ver* meeten van zijne kundigheden, in dit ftuk, denkenl Maar eens toegeftaan zijnde, dat dit mogelijk ware, hoe weinig komt zulk eene overreding bij die , welke proefondervindelijk is, in vergelijking. Een naarftig Bijbcllec» zer, met een goed doorzicht begaafd, vergezeld van eertê oordeelkundige oplettendheid, zelfs op de kleinlte byzon» derheden , kan hier alleen, zonder de minfte aarzeling, belijden : „ in deze fchriften vind ik alleen die zalving ,, van den Heiligen." Dat önnavolabaaré, het geen de grootlle vernuften , de oorfprongelijkfte fchrijvers, mij niët hebben kunnen geeven , vind ik hier; eene edele eenvouwigheid , onder geene woorden te brengen ; die kragtiger wordt onder het gevoel , maar vernauwt onder het betoog! In de daad durf ik mijnen leezer ver¬ zekeren , dat , naar mate hij met meerder infpanning ert lust leeze, hij ook in evenredigheid dat denkbeeld in zijnen geest zal doen Hijgen; en eindelijk zal hij met verwondering zien , hoe verbaazend het onderfcheid is, tus* fchen een Geloof aan de ingeeving , door onderfcheidingen en afgetrokken betoogen ontitaan , en tusfchen een Geloof dat door ervaaring geleerd wordt." Op deze Algemeene Inleiding, die beflooteil wordt met ene wederlegging van ene bijna algemene dooling» als of Bb 3 de  35° W. A. VAN VLOTEN de Bybel een volledig ftelzel van den Godsdienst ware, volgt ene Inleiding tot het O. T. In deze handelt zyn Eerwaerde over de volledigheid der Godlyke Openbaringe voor de Jooden, of de volkomenheid des Ouden Testaments , en verder over het volledige van den inhoud der byzondere ftukken, niettegenftaende de verfchillende lezingen , hier en daer door den tyd in dezelven inge- iloopen. Daer benevens geeft hy een bericht van de Nederlandfche overzetting des Bybcls ; die , hoe zeer over 't algemeen te pryzen, echter niet zonder misflagen is, des men zich over ene andere vertaling niet hebbe te verftooren , maer 'er met oordeel gebruik -van te maken, waer toe enige regels aen de band gegeven worden. — Vervolgens gaet hy na, de wyze van voordragt in het O. T. op te merken , en 't geen men in agt hebbe te nemen omtrent den ftyl , zo in 't algemeen , als in 't gefchiedkundige , het dichter'yke en 't prophetifchc in 't byzonder. —— Hieraen hecht hy eene overweging van het nut dier Openbaringe, aen de Jooden voor de Christenheid; en hy voegt 'er, ten nutte van den Lezer dier Schriften by , een Tafereel van de Bybclfche Aardsrykskunde. Dus ver gehandeld hebbende over 't geen het O. T. in 't geheel betreft , verleent hy ons wyders ene Algemeene Inleiding over de vyf Boeken van Mofes. Zyn Eerwaerde verwyst hier den Lezer, nopens dc berichten rakende Mofes, als Schryver dezer boeken, derzelver verdeeling enz. , grootlyks tot het geen de geleerde Heren Eichhorn en Michaëlis deswegens in 't breedc voorgedragen hebben; maer blyft meer byzonder ftil ftaen , op het character van Mofes en deszelfs fchryfftyl , als Historiefchryver, als Wetgever en als Dichter. Ten laetfte levert zyn Eerwaerde ons nog ene Byzondere Inleiding tot het eerfle Boek van moses : waerin hy nagact de bronnen uit welke Mofes de oudftc berichten heeft, mitsgaders den oorfprong van den figuurlyken ftyl in die gedenkftukken. — Verder onderzoekt hy het algemene doelwit des Schryvers , en ontvouwt de nuttigheid , welke deze gefchiedenis den Christenen oplevert. Hierop draegt hy ons voor, enige algemene denkbeelden wegens de Godsdienftige offeranden , die reeds in 't huisgezin onzer eerfte Ouderen plaets hadden ; en welker oorfprong hy aen ene Godlyke inftelling toefchryft; te meer daer hy in dezelven, niet flechts dank- of-  VERTAALING, ENZ. VAN DEN BYBEL. 35* offers , maer ook zond- en zoenoffers meent te vinden , die hunne betrekking hadden tot liet beloofde vrouwen- zacd. 1 Deze overweging leid hem verder ter be- fchouvvinge van den uitwendigen Godsdienst , nae den Zondvloed ; en de denkbeelden rakende een leven na dit leven , mitsgaders den invloed van die denkbeelden op het Menschdom in deze dagen. — Voorts verleent hy , ter ophelderinge van 't gefchicdvcrhacl in dit eerde Boek, ene algemene tekening van het Patriarchale leven; verzendende den Lezer, ter verdere ondcrrichtinge nopens de byzonderheden , tot liet breder verdag , 't welk de Heren Hesf en Michaêlis bier omtrent gegeven hebben. —■ Laetstlyk neemt zyn Eerwaerde het Tydrekenkundige ook nog in aenmerking ; doch hy vind het te vol onzekerheden, om 'er zich bepaeld over uit te laten; van waer hy dit Stuk , toen het zich al vroeger aen zyne overweging aenbood, insgelyks van de hand gewezen heeft; met aenpryzing van den tydrekenkundigen arbeid van den Heer Mohr , te vinden in het Bybelwerk van den Hoogleeraer Nuys van Klinkenberg. Alleenlyk verklacrt hy zich hier nog', tegen het algemene gevoelen, dat het Hebreeuwfche Jaer met Maart doet beginnen ; en voor het denkbeeld van den Heer Michaêlis , die het een aenvang doet nemen, met de eerde Maan in April. Wyders deelt zyn Eerwaerde , met het adoopen dezer Inlcidinge, ons nog mede ene lyst der Schriften , met de meeste nuttigheid, door hem gebruikt, gevende te gelyk ene beknopte oordeelvelling over dezelve. Dc uitgebreidheid van dit Voorwerk, dat, buiten de algemene kundigheden, welke zodanig ene voordragt vordert, verfcheiden byzonderheden behelst, die ons 'sMans eigen dcnkwyze leeren kennen , en tevens het oogmerk en dc inrichting van zynen arbeid verklaren , heeft ons in dezen wat te breedvoerig doen zyn , om nog plaets over te hebben , tot het mededeelen van een voldoenend ftael der uitvocringe van 't Werk zelve ; waerom wy dit tot ene nadere gelegenheid zullen, uitdclleii. — Genoeg zy bet, voor tegemvoordig, nopens de wyze der uitvocringe te melden, dat zyn Eerwaerde zich gemeenlyk vry na houd ,• aen onze gebruikelyke Nederlandfche overzettinge des Bybels ; echter zo niet , of hy wykt 'er ook nu en dan van af. Men zou dit nogtans meerder van Zyn Eerwaerden verwacht hebben, bovenal, daer hy zo v.'el werks fchynt gemaekt te hebben , van het doorblaBb 3 de-  353t w. a. van vloten , vertaaling van den pa'bel. deren en nagaen van latere Schryveren; wier byzonder doelwit was , den Bybel op te helderen, door ene duidelyker en nadruklykcr vertolking veler plaetzcn , dan men gewoonlyk heeft : ook fchynt zyn Eerwaerde, naer uitwyzcn van deze en gene aentekeningcn en nadere ophelderingen , hier en daer niet vreemd te zyn , van meerdere veranderingen, dan hy goedgevonden heeft te maken. „ Veelligt heeft de Eerwaerde van Vloten, die meermaels een middenweg bewandelt , zich ook in dit geval daerop willen houden ; te meer , nadien hy, zo als hy in zyn Voorbericht meld, niet zo zeer voor Geleerden, als wel Voor onbevooroordeelde Bybeloefenaren dezen arbeid aengevangen heeft; bedoelende inzonderheid den Bybel,voor Ongeletterden, gebruikbaerdcr tc maken: waertoe by uit* ftek dienen zyne omfchryvende verklaringen van den Tekst; in welken hy zich gemeenlyk beknopt en verftaenbaer uitdrukt, terwyl hy den zin en 't oogmerk der Heilige Schryveren, naer zyn inzien, op ene wel onderrichtende wyze , volledig ontvouwt. —— 's Mans arbeid levert dus den Ongeletterden , die zich op de beoefening der Heilige Schriften eruftig toelegt, een'zeer nuttig handboek, waer van zy zich, ten beteren verftande der Bybelbladeren, en tot een leerzaem (lichtelyk gebruik van dezelven, met vrucht kunnen bedienen. Eyangclifchc Leerredenen van j, a. kermes, Predikant te Qüedlinbarg. Naar de tweede Uitgaave, uit het HoogduiJsch vertaald. Eerfte en tweede Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjcs , 1789. Behalven het Voorwerk, 845 bladz. In gr, octavo, Ene gemoedlvke cn tc gelyk verftandlyke voordragt, die, terwyl ze het verftand verlicht, tevens het gemoed inneemt cn overhaelt, onderfcheid deze Leerredenen, op ene aenpryzende manier, aen alle de zodanigen, die den Godsdienst, en als redelyk, en als opwekkend, befchouwen ; uit welken hoofde zy bovenal een welgevallen hebben in zodanige Kerklyke Redevoeringen , waer in het onderrichtende en ftichtende zich gevoelig verenigt, Gelyk zulks den fchryftrant van den Eerwaerden liermes gewoonlyk eigen is , zo ontdekt het zich ook alomme in deze Leerredenen; in welken zyn Eerwaerde, synde naer de oude Lutherfche gewoonte nog gebonden  J. IIERMES, EVANGELISCHE LEERREDENEN. 3^3 aen het op zyn tyd aflezen der bepaelde Euangeiietexten, verfcheiden onderwerpen behandelt, die hy, het zy regelrecht of van ter zyde, uit dezelven afleid. De twee thans afgegeven Deelen behelzen XXXIV Leerredenen, beginnende met het Euangelic op Nieuwjaarsdag, en doorloopendc tot op dat van den zevenden Zondag, na de II. Drieëcnheid. leder derzelven doet de Leeraer met oordeel ftrekken, ter ontvouwinge van een onderwerp , 'twelk daedlyk betrachtend of daer toe ten fterkfte aênleidelyk is ; dat hy onderfcheidenlyk vcrklacrt en ernftig aendringt. .Ene opgave van den inhoud zyner Leerreden over de geoorlofdheid der aarrlfche en 'gezellige vermaaken, by gelegenheid van 't Euangelifche verbaal , Joh. II. 1—11, "nopens ene Bruiloft te Cana in Galilea, kan hier van een voorbeeld aen de hand geven. By manier van aenleiding tot zyn bedoelde ontwerp, laet hy zich aenvanglyk kort uit, over de verfchillen.de denk- en handelwvze veler Christenen , met opzicht tot het wraken of voörftaen van 't genot zulke? geneugten; die daeromtrent dikwerf tot uiterlten overflaen, en onder wélken 'er ook gevonden worden , die , dit buitenfpoorig voorftaende , een fchandclyk misbruik van den opgenoemden Text maken. Hieruit neemt zyn Eerwaer¬ de aenleiding, ter gezetter ovcrweginge van dit Stuk, vastflellende daerin te zullen toonen , dat 'er een middelweg zy , langs welken men de oogmerken van God zekerer vervullen kan. Ten dien einde zal by eerst doen zien , dat ze in- en op zich zelfs geoorloofd zyn: maar dat'er, ten tweeden, eene zekere voorzigtigheid en onthouding aan te wenden zij} wanneer dezelver. niet onrcchlmaatig zullen worden. Wat het eerfte betreft, de kennis die wy van God, als onzen Vader en Weldoener, hebben, leid ons reeds tot dat denkbeeld ; en wy worden 'er in bevestigd, als wy nagaen , dat hy ons , by de hoogere geestkrachten, ook dierlyke driften en zin'lyke aendoeningen verleend heeft; mitsgaders dat de Waereld, door zyne Wysheid en Goedheid, zodanig ingcrigt is , dat zy van alle zyd.cn ene menigte van voorwerpen aenbiede, welken gefchikt zyn voor- die aendoeningen. Dit toont ons genoegzaem Gods oogmerk; en daer\vy niet twyfëlen kunnen, of de goede God wil ons vergenoegen ; ja, daer ieder nieuwe weldaed ons tot een vrolyk genot en dankbare vreugde aenfpoort, is 't baerblyklyk , dat wy Gode niet ongeval'B b 4 Kg  3ft J. HERMES lig kunnen zyn, als wy 'er gebruik van maken ; maer veel eer , in een zeker opzigt, ons ondankbaer jegens God gedragen, wanneer wy dat alles veronagtzamen ; als wy ons, uit vooroordeel en eigenzinnigheid, alle die vermaken ontzeggen , ons in donkere zwaermoedigheid kleeden, en door klagen en zuchten . God eéren willen. Even deze redeueering doet ons bezeilen ,. dat wy, niet alleen voor ons zeiven in de (kilte mogen vrolyk zyn , maer ook de gezellige vreugde mogen zoeken, en ons, ter vervrolykinge van ons zeiven en den naasten , daer van bedienen ; her welk , terwyl het ten volle overeenkomt met de liefde tot onzen evenmensch , ook ter meerdere voldocninge onzer geneugten (trekt; in zo verre elke vreugde beter fmaak t , die met deelnemende vrienden in ge- meenfehap getnoten word. Zyn Eerwaerde breid deze denkbeelden beknoptlyk uit; en gaet dacrop over tot het voorftellen van dc regelen der voorzichtigheid, die een Christen , by het genot dezer wreugde , in agt heeft te nemen. Dc algemene regel , ten dezen opzichte, is: Leert u ia de vrolijkheid maaligcn ; wpr.df en blijft Meesters van uwe begeerten. En ter uitoefeninge hier van, heeft men dc volgende byzondere regels te behartigen. ,, 1» Zoekt het vergenoegen der zinnen zoo heftig niet, en gewent u zoo zeer daar aan niet, dat gij daardoor tot de hoogerc vreugden van geest, tot het jliile huislyk leeven, cn tol een Christlijk verdraagen van lijden onbekwaam wordt. ,,2. Geeft u niet ten ontijde aan de vrolijkheid over, dat is, dan , wanneer gij gewigtiger pligten te vervullen hek. ,, 3, Blijft bij het genot der aardfehc gezellige vreugden beftendig in zulke paaien van maatighcid'., dat gij niet tot zondige buitenfpoorigheden voortgejltept wordt. En hier toe eischt de voorzichtigheid vooraf, zo veel 't gefchieden kan , bij voorraad wel tc overleggen, welk foort van vermaaken ons fchadelijk worden kan, en hoe wij deeze fchade moeten afkecren. Te gelijk doet het ons bezeilen, hoe zeer het onze plicht zij , ons enkel om diens wille meenig vermaak tc ontzeggen , terwijl wij voorüit zien , dat wii geene kragten genoeg hebben , om de recht Chrisrlijke maatiging , bij de te vreezene fterke aanprikkelingen tot buitenfpoorighcid , te bewijzen." Ieder dezer regelen ontvouwt' de Leeraer, met een ernftigen aendrang van de leerzame behoedlcsfen , die dezelven aen de hand  EVANGELISCHE LEERREDENEN. 355 ..geven , en befluit dan voorts zyne Leereden in dezervoege. Alle deeze betrachtingen, dierbaar fte vrienden, kunnen u nu overtuigen , dat wel het. zinlijke en gezellige 'genoegen in zich zelf niet onrechtmaatig zij, maar dat elk naauwgezet Christen de gegrondfte reden hebbe , om het met veel behoedzaamheid te zoeken, en met even zoo groote maatiging tö-genieten. Mogt gij toch beide immer beter leeren ! Hoe, veel vrolijke ftonden kondet gij meer hebben , wanneer gij elke rechtmaatige aanleiding tot vreugd wist te gebruiken, daarentegen meemge oogfchijnlijke gelegenheid tot uitfpatting in de vrolijkheid, te ontwijken! En hoe veel ligter zoudt gij dit in vervulling brengen,en te gelijk aan den anderen kant,alle rampfpoedige toevallen verdraagen , (welken gij buiten dien met altons ontgaan kunt,) wanneer de aardfche;vreugde doorgaans niet het voornaamlle doel uwer poogingen ware ! o Leert toch bij tijcis de verhevener vreugde van den Geest, van de deugd , en van een goed geweeten kennen en fchatten. Handelt altoos met een reedlijk hart omtrent God, omtrent den naasten, en omtrent u zelfs. Geniet, met zulk eene gezindheid , deonfchuldigc vreugden van dit leeven voor u alleen , en in gemeenfehap met anderen. Dankt uwen hoogden Weldoener met vrolijke harten , voor iederen vrolijk uur , dat hij li vergunt. Maar vergeet nooit, dat 'er nog eene betere wecreld is, jn welke reiner duurzaamcr vreugden op ons wachten , ten dat wij ook tot dit oogmerk op aarde leeven, om ons ■ tot het genot van dezelven voor te bereiden." Wrymrhandeïïogifn, van het Genootfchap tot Virdeeaig-ng I van den Chrisilyken Godsdienst, opgericht in's liagc, I voor het Jaar MDCCLXXXVII. Z'jnde de tweede en der. I de Verhandeling. In 's Hage, le Amjlerdam en te Haar* ' lem . 'by J. du Mee en Zoon , J. Allart, en C. van der Aa. 1788. In gr. Svo. 385 bl. Het Uaagfche Genootfchap tot Verdeediging van den Chrisilyken Godsdienst, tegen deszelfs hedendaagfehe Beftrvderen , badt , onder de Prysvraagen , hl den Jaare MDCCLXXXVI, dit Voordel aangekondigd : Naardien de hedendaagfehe Beflryders voor hen, die onder de Godlyke Openbaaring leeven, wel de beoefening der ZcdeplichBb 5 ten,  PRYSVERHANDELINCEN. ten daar in vervat, als noodzaakelyk erkennen, en aanpryzen; maar veelen van derzelver Leerftukken, byzonder Verborgenheden des Geloop's, als voorwerpen van loutere befpiegeling , min gewichtig keuren , of verwerpen ,. vordert het Genootfchap een Betoog, dat de erkentenis dier Leerftukken en Verborgendheden in zulk een onaffcheidelyk verband ftaat met de Gelukzaligheid, als de beoefening dier Plichten. Dc Hoog Eerw. j. van voorst (treek den Gouden Eerprys; diens Verhandeling zag reeds eenigen tyd geleden het licht (*)• Twee andere, over dit zelfde Onderwerp, worden ons hier aangebooden. De eerfte opgeftcld door jacobus engelsma mebius, Predikant te Jorwert, aan wien een Zilveren Eerprys is toegeweezenvan de tweede, in 't Latyn gefchreeven, bleek, onder het drukken de Schryver te zyn michael pap szathimari , Nobilis Tranfylv. Plungarus in Reform. Collegio Claudiopolitano 'Pheol. & Hifi. Eccl. Profesfor. Deeze wordt ons en in 't oorfproiiglyke en vertaald gefchonken. De Verhandeling van den Eerw. mebius is in vyf Hoofddeclcn onderfcheiden. Het eerfte dient ter voordragt van 't Verfchil dat behandeld moet worden, cn deszelfs «•cwi°'t. Het tweede behelst eenige voorafgaande Aanmerkingen , als dat men , in 't behandelen van dit Verfchültuk , voor af moet toeftaan (r). De Gefchicdkundige waarheid der Euangelifche Berigten omtrent de bvzondere en buitengewoone gebeurtenisfen en daaden, door welken het Christendom bevestigd is (2). Den Godlvkcn Oorfprong der ganfche Leere in de Schriften van jefus Zendelingen vervat ( 3\ De Gefchiedkundige Waar'heden der Godlyke Ingeeving der Schriften des Ouden Verbonds. ■ Het derde bevat eenige algemeene redenen van waarfchynlykheid, dat de Godlyke Opcnbaarino-en , wanneer dezelve ons, in deezen ftand onzer zaaken , aan 'ons verleend worden , Leerftukken en Verborgenheden zullen bevatten, welker erkentenis invloed heeft op onze Gelukzaligheid. — In het vierde gaat de Eet*». Schryver over, om, uit de Openbaaring zélve, cn de befchouwing van haare Lcezingcn te tooncn , dat de erkentenis der Leerftukken en Verborgenheden, in dezelve vervat, tot onze hcrftelling op den weg der Gelukzaligheid, en tot haare bevordering in ons , volftrekt nóodzaaklyk is. . In (*) Z;e onze Beoordeeling, N. /dg. Vadert. Letteroef, 111 Deel, 1 Stuk, bl. 330.  PRYSVER HANDELINGEN. $$7 - I11 liet vy'fde wordt liet voorgaande nader bevestigd , uit de vergelykinge van de Zedekunde van hem, die de voorgemelde Leerftukken en Verborgenheden al, en die van hen, welke dezelve niet, aanneemt. Uit deeze verkorte opgave van den Inhoud, die in alle deszelfs onderdeden uitgewerkt , der Verhandelinge voor aan toegevoegd is, blykt hoe de Eerw. mebius zich een zeer geregeld , maar telTens wydluftig, plan voorgefteld hebbe , waar aan hy voldoet ; doch, onzes Inziens , te tneermaalcn , al te breedvoerig ftil ftaat op ftukken , die tot de groote Hoofdzaak flegts eene zydelingfche betrekking hebben ; of zich toegeeft in uitweidingen over algemeene bekende Waarheden , die enkel aangeftipt hadden behooren te worden , om niet aan te gaan tegen de Wetten van' het Genootfchap , die de wydloopighcid verbieden. Beter hier aan voldoet de Hooglceraar szathm ahi , fchoon zyn Verhandeling niet kort konne heeten. Zy is meer beredeneerd , bondiger , en als wy het -zo noemen mogen, oorfpronglyker. — Drie hoofdafdeclingcn fplitzen dezelve. In de eerfte geeft hy eene korte befchouwing van de Partyen, met welke hy"te ftryden heeft. „ Wy hebben, 'zegt hy, niet flechts ëenen tegenftander of één aanhanger van partyen, zy maaken byna een geheel talryk Leger uit, die, fchoon niet alle even kwaad noch geducht, echter uit verfchillende hoeken op ons aanvallen." Hy rangfehikt ze . onder drie Hoofden, (i) De Ongodisten, (a) De Deinen en Naturalisten, of die hy liever Vry geesten en Ongeloovigen zou noemen, (3) de zodanigen, die, voor het uitwendige ten minften , iets fchynen op te hebben met de Opeffbaaring — verdeeld, in vermomde Deisten, de navolgers van ariüS en socyn in Pelagiaancn. , en die hunne beginzels meer of min aankleeven , de Rcmonflranten — in Latiiudenarisfen, die hy met de Indiferentisten niet wil verward hebben — en waar by hy eindelyk nog voegt zekere Dweepers , als anthonia bourignon en Pi poiret. De Hoogleeraar befchouwt allen deezen als hier in gezamcnlvk overeenkomende , ,, dat zy de noodzaakelykheid der Godlyke Openbaaring meer of min verwerpen, en dus . eenigzins overhellen tot de Naturalisten. Hy begrypt niet hoe zy kunnen zeggen, dat de kennis der Leerftukken en • Verborgenheden niet'noodzaakelyk zy, die de noodzaaklyk- heul  35* PRYS VER HANDELINGEN. beid der Openbaaringe gelooven , daar men zich geene Openbaaringe kan voordellen, zonder Leerftukken en Verborgenheden. Hy kan zich derhalven niet genoeg verwonderen , dat 'er ook in den Schoot der Hervormde Kerk gevonden zyn , die den Godsdienst in eene loutere Zedekunde veranderd hebben. Want, gelyk de voortreffelyke werf.ni-els zegt: Schoon het- beter voor de, Kerk ware, dat alle Christenen hunnen Godsdienst veranderden in Zedekunde , dan in enkele Bovennatuurkunde, en dorre befchouwing der Godlyke tig'-nfehappen en Werken, is het nogthans het beste, dat iemand, van die groote Verborgenheden van den Christelykcn Godsdienst, die den Wysgeeren en Heidenen onbekend waren, naar behooren overtuigd, gelooft, niet maar in derzelver befpicgehng te moeten berusten, maar die alle zonder uitzondering te moeten aanmerken als Verborgenheden der Godsvrucht, dat is, als zo veele prikkels tot Godsvrucht en die deugden , welke met dezelve verbonden zyn. Zo hy gelooft dat zy tot dat einde voornaamlyk van God geopenbaard zyn, dan eerst heeft hy, indien ik my niet ten hoogften bedrieg, een waar denkbeeld van den Chrisilyken Godsdienst in zyne ziel verkreegen (*). Welke woorden van dien wydberoemdcn Man te gelyk zeer veel licht geeven aan onze Stelling, en ten vollen vcrklaaren hoe wy willen, dat de erkentenis van Leerftukken cn Verbot genheden , in zulk een onaffchcidelyk verband ftaat met dc Gelukzaligheid, als de beoefening der Zedepligtcn. " Tot meerder opheldering voegt hy 'er by , dat daar door Verborgenheden , een woord dat ontleend is uit den verborgen eerdienst der Heidenen, meer algemeen zekere Leerftukken verftaan worden, die alleen uit de Openbaaring kennelyk zyn , en die gcdeeltlyk zodanig zyn , dat zy, hoe klaar ook voorgefteld, echter, met opzicht t«yt het hoe, niet kunnen begreepen worden; doch ook gedeehlyk zodanig, dat zy na derzelver Openbaaring geen de minlle duisterheid meer hebben ; gelyk zy hierom Verborgenheden van den eerftcn en tweeden rang hecten kunnen , zo kunnen ook alle Leerftukken , alleen uit dc Openbaaring afgeleid in 't gemeen den naam van Verborgenheden draagen. In de tweede Hoofdafdceling gaat hy over om de Waarheid der even genoemde' Stelling tc ftaaven. Om dit fl.uk met alle mogeiyke kortheid en idaarheid tc behandelen , (*) Opufc. Theologico Philoi. T. }. p. 34.  PRYSVERHANDELINGEN. 359 len , tragt hy te doen zien, ,, dat de Óverweeging van dat alles , 't welk behoort tot den aart van den waaren Godsdienst , ongeveinsde Deugd , cn volmaakt Geluk, waar van in de Vraag melding gemaakt wordt , waar toe ook gebragt moet worden Gods Opperheerfchappy , de Onderwerping van het redelyk Schepzel , en de Wysheid der Zedeiyke"Geboden, dat de overvveeging van dat alles de erkentenis van de Leerftukken en Verborgenheden noodzaakelyk vereifche ; en dat dit alles in zulk een nauw verband ftaat met die erkentenis der Leerftukken en Verborgenheden, dat men het één van het ander niet kan aflcheiden , zonder aanmerkelyk verlies der overige waarheden , in diervoege, dat men, met betrekking tot den Godsdienst, zich geen recht denkbeeld kan vormen van Gods Opperheerfchappy , noch van de afhangelykheid van een redelyk Schepzel , noch van de natuur des waaren Godsdiensts , ook niet van de Wysheid der Zedeiyke Geboden, noch van den aart der Deugden, noch van het Geluk, dat uit derzelver betragting voortvloeit." Dit overtuigend bewezen hebbende , denkt zyn Hoog Eerw. , ,, zal niemand, met recht, meer kunnen twyfelen , of aarfelen te belyden , dat de erkentenis van Leerftukken en Verborgenheden van den Christelyken Godsdienst, in zulk een onaffcheidelyk verband ftaat met de Gelukzaligheid als de beoefening derPligten". Deeze taak werkt hy uitvoerig af , en op eene wyze, die , fchoon men hem met in allen deele toevalle, egter, over 't algemeen goedkeuring zal wegdraagen. Hy beftcedt de Derde Hoofdafdeeling, om ter meerdere overtuiging eenige en wel de voornaamfte Zwaarigheden der Partye op te geeven en op te losfen. — Dc eerfte is afgenomen van het flegt gedrag der zodanigen die de Leerftukken en Verborgenheden gelooven , terwyl cenvoudigen, van deeze bespiegelende kennis verftooten, eene pryswaardige en deugd- zaame leevenswys volgen. De tweede geeft hy met de woorden van bahrdt in deezer voege op, dat de erkentenis van Leerftukken cn Verborgenheden des Christlyken Godsdiensts , niet alleen ons niet leide tot de gelukzaligheid , maar ook in verfcheide opzigten voor de beoefening der Zedeiyke Pligten fchadelyk zy, deels, om dat door haar verfcheiden dwaalingen in dc wereld gebragt worden , en het bygeloof zeer gekoesterd wordt, : deels , om dat zy den weg bereidt voor fcheuringen, Bwisten en overheerfching, deels' eindelyk, om dat zy de man-  360 prysveriiandeuncen.- manlyke beoefening der Deugd knakt , ja verflaauwen doet: De derde raakt alleen de Verborgenheden van den Christlyken Godsdienst'. Ten deezen opzigte merkt hy aan , op dat wy dit weinige overneemen. „ Deeze ontkennen onze Partyen , dat tot den Godsdienst behooren , en eenig verband hebben met onze Gelukzaligheid v daar zy op geene wys van menfehen kunnen verftaan en gekend worden, en daarenboven onoverkomelyke zwaarïgheden hebben. Deeze zwaarigheid heeft de berugte toland breed uitgehaald; doch hjosheim heeft de-. , zelve , korter , en als in een kort begrip voorgeftcld in zyne Befchryving van het Leeven, de Bcdryven en Schriften van Taland, (*). • Ons komt deeze zwaarigheid voor van niet veel belang te weezen. Wy toch verdaan onder den naam van Verborgenheden geenzins voordellingen zonder zin, die daarom minder verdaan zouden worden : maar in tegendeel zulke waarheden , die, fchoon met opzigt tot haar hoe voor ons verborgen, echter voor het overige uit de Godlyke Openbaaring recht verdaan kunnen worden. Waar uit blykt dat wy derzelver geheele kennis niet uitduiten. Maar, daarenboven , hoe veele dingen komen ons in 't gemeen e leeven voor , dik wy dagelyks gebruiken, fchoon wy haaren innerlyken aart geenszins begrypen ? Hoe elendig voorzeker zou de gefteldheid der menfehen weezen , zo zy dat geen flechts nuttig en noodzaaklyk voor zich rekenden, waar van zy eene volkomene kennis hadden ? En dat zy ellendig zich bedriegen , die zichzelven wys maaken , dat de Verborgenheden van den Christelykcn Godsdienst onoverkomelyke zwarigheden hebben is allerzekerst ; waarom dan ook met recht de fchrandere bayle van den beroemden lejbnits hier over gegispt wordt. ■ Tot dus verre weeten wy zeker, dat geene zwaarigheid van partyen is aangevoerd , over welke zy zouden kunnen klaagen dat van ons niet is opgelost. Doch het zy zo, laaten wy vry tocgcevcn , dat 'er eenige zyn voorbygegaan, wat dan? Is het" niet genoeg dat die dingen waar zyn, om dat zy van God óorfpronglyk zyn? Zullen wy ons verwonderen , als . de Geleerdften meer in elke zaak zien, dan onkundigen en meer eenvoudigen ? hoe veel tc min mogen wy ons als dan verwonderen , zo 'er Waarheden van god geopenbaard Ë zynde\ als afgefcheiden van den fchakel der Waarheden, I wel-1  PRYSVERHANDELINGËN. 5ÓI welke door de Rede bekend zyn, van ons niet ten vollen kunnen gekend en begreepen worden. Kan bet eene waare tegenftrydighcid heeten, welke blykt tusfchen waarheden van onderfcheiden rang, tusfchen zulke namelyk, die de Rede leert; en tusfchen geopenbaarde? is in tegendeel dit geene waare tcgeuftrydigheid, te zeggen, dat Verborgenheden het begrip der menschlyke Rede te boven gaan, en echter verdichtzelen zyn van 't menschlyk Vernuft? Wie zal zo uitzinnig zyn om te zeggen , dat god niet meer kan weeten of verftaan dan dat de Mensch kan bevatten ? 'Er komt, eindelyk, by, dat, zo wy alle zwaarigheden niet juist kunnen oplosfen , om dat Verborgenheden niet ten vollen begreepen worden, ook partyen geene zwaarigheden tegen dezelven kunnen inbrengen, om dezelfde rede. En voorzeker, zo dikwyls zy dezelve beftryden en aanvallen, raaken zy Hechts den uiterlyken fchors , daar door de woorden van Verborgenheden flechts zekere uitwendige beeldtenis derzelvcr wordt afgefchetst. Wy eindelyk gclooven de Verborgenheden van den Christelykcn Godsdienst , om dat wy , overtuigd van de noodzaaklykhcid der Openbaaring, weetcu, dat 'er geen Openbaaring zonder Verborgenheden weczen kan. ,, Zo ik my niet bedrieg," in deezer voege drukt zich de tloogeerw. szathwari, in 't flot uit, ,, heb ik voldongen dat 'er geene Gelukzaligheid is, of te hoopen is, zonder vermaak te fcheppen in de bezitting, ftandvastige bezitting, van het hoogfte Goed. Het hoogfte Goed nu is alleen onze hemelfche Vader , die ook te gelyk het begin en de oorfprong van alle heil, de wyze Geever en Voltooijer van 't zelve , is; en zich met het hoogfte Goed te vermaaken is alleen den geenen vergund , die Hem kennen en befchouwen, gefykHy, als Goed, wil, dat zy Hem kennen en befchouwen. Tot het bezit van het hoogfte Goed kunnen zy alleen geraaken, wien Hy zichzelven en alles weldaadig heeft beloofd en toegezegd ; dat is , die Hem als het hoogfte Goed, kennende, in opvolging van zyne bevelen den weg der Deugd bewandelen : en hier uit blykt het dat 'er een nauw verband moet weczen tusfchen de Gelukzaligheid en dc erkentenis van Leerftukken en Verborgenheden des Christelyken Godsdiensts, en wel niet anders als tusfchen de beoefening der Zedeiyke Pligten. Met één woord, 'er moet een allernaauwst verband zyn tusfchen de Gelukzaligheid als het einde van den Godsdienst , als het middel ter verkryging van de»  3<)2 pr.ysver handelingen- dezelve , welke even gelyk by alle Volken en ten allen' tyden, zoo ook nog in de kennis en den dienst van God' moet bevat worden. Gelukkig derhalven die ecrbiedigers van God en de Deugd, die deezexirie noodzaakelyke dingen , welker verband zoo wel door dc Natuur als door de Godlyke Openbaaring gelegd is, namenlyk rechte Kennis, zuivere Deugd cn volle Gelukzaligheid, zoo naauw in hun leeven en in hunne bedryven verbinden , dat hunne Leer, als dc Leer der Godzaligheid hun opleide tot beoefening van allerlei Deugden , en de gelukzaligheid in" haar eindpaal hebbe ; dat ook hun Leeven cn Praktyk ten' vollen openbaarc, dat zy God recht kennen, zuiver eerbiedigen , en langs elfen banc de Gelukzaligheid ten doelwit hebben ! Gelukkig die Leeraaren, die in de erkentenis der Leerftukken hunne Leerlingen met den toorts der Waarheid voorlichten; maar ook niet onagtzaam en zorgeloos verkceren, gelyk zommigen hier in een fiordig voorbeeld geeven , omtrent de Christelyke Zedekunde , welke met die erkentenis in een onaffcheidbaar verband ftaat : maar die, terwyl zy Waarheden leeren kennen en verftaan, te gelyk ook'leeren naar dezelve te leeven , cn dus, langs den gewoonen en meest betrecden weg der Heiligen , hunne leerlingen na de Gelukzaligheid leeren ftreeven ?" Nederland/die Infcclen door j. ch. sepp. Tc Amflerdam, by J. C. Sepp. in quarto. Het Infect, van 't Ei af, in zyne Rupfcgeftalte, gedaante als Pop, cn veranderd in een Vlinder, door1 den oplettcnden Sepp zeer keurig , op zyne laatstafgcgeevcn Plaat vertoond , cn verder befchreeven , is hem tot! nog in geene afbeelding of befchryving elders voorgekomen , des hy zelf om eene onderfchcidende benaaming diende te denken. De naam des Vlinders , van deszelfs uiterlyke gedaante ontleend, was zyns oordeels best , de groen gebandeerde Vlinder ; nademaal in deszelfs boven-] vleugelen, zynde groen met graauw vermengd, de groene kleur de overhand heeft; en ook dc banden, dwars over «ie Vlerken loopende , van eene groenagtige kleur zyn. ' Uit het Ei van deezen Vlinder komt een Spanrups , behoorende tot die foort, welke zommige Liefhebbers noe-> men Spin/pannen , by verkorting van zich telkens inppin-\ tiende Spanrupfen; om dat dezelve zig, by de vervelling, J tusfchen twee Boomblaadjes infpfnt; hegtende door mïd-J del \  ch; Sepp, néöerl. Insecten* 303 del varl fyn gefponnen draadjes , twee Bladen tegen of op elkander; in welker tusfchenruimte de Rups haar ver* hlyf houdt en vervel". Nopens dc vcrvclling deezer Rup* fe ftaat hier nog te melden, dat dezelve, (daar anders de Rupfen , gelyk bekend is , vry algemeen , driemaal defl huid afleggen.) onder dezulken behoort, die meermaals vervellen; hebbende dit by deeze Rups tot zes herbaalde keeren plaats. Zy vervelde naamlyk , volgens des AU* theurs aantekening, den 7den Juny", of reeds op den elf* den dag , na dat zy uit het Ei te voorfebyn gekomen Was ; ii dagen laater deed zy het voor de tweede kccr4 en weder 10"dagen laater voor de derde reis; na verloop van nog n dagen gefchiedde het ten vierden maale ; 16 dagen daarna verwisfelde zy op nieuw van huid, en eiti'e delyk had 'er , na 19 dagen, of den 13 Augustus, nogmaals eene .verandering van vel plaats , welke zesde keef de laatfte was , als by de uitkomst bleek. Zy bereikte" naamlyk hierop haaren vollen wasdom, en fpon zig, teil einde van 15 dagen , zo tusfchen de Bladen in , dat bet wel te bemerken ware. dat het dienen zoude om in eene Pop te veranderen ; in welke geftalte zy den Winter overbleef, en waar uit, in het begin of midden van tyUjf des volgenden Jaars, de Vlinder te voorfebyn kwam* Het Leeven en de Regeering van fr.eder.Ik II, Koning Vtffi Pruis/én , gefchets door den Abt denina. Te Amjlerdam, ^ j. Allart, 1789. In gr. livo. 5^6 bladz., behalnn de Voorreden. Tweede Uéttrekzcl. "VTu komen wy tot den zevenjaarigen oorlog , waarvan J3i de oorzaaken in het Veertiende Hoofdftuk worden opgegeven. Het verlies van Silefiën lag der KoninginntS van Hongaryen aan het hart. Tusfchen den Koning vart Pruisfen , en den Graaf [nu Vorst] van kaunitz was byzondere partyfehap , het zy uit nayver , het zy uit hoofde van den eisch, welken de laatstgemelde op Oost-' Friesland maakte (*). Koning augustus van Po¬ len , (*) Men zoude fchier vermoeden * dat de Koning zelve dien eisch 1 niet geheel ongegrond geoordeeld hebbe , dewyl hy den GraaVS honderdduizend Kroonen deed bieden voor zyne aanfpraak, doch welke die Edelman weigerde. Zie bladz. 96. Over den grond , IV. DEEL. n. ALCé LETT. no. 9. Cc ©P  3Ö4 DENINA len , Keurvorst van Saxen, was insgelyks yve-rnichtig" over de aanwasfende magt van zynen nabuur. Hy werd verder aangehitst door zynen Staatsdienaar , den Graave van brciil, tegen welken, uit hoofde van zyne buitenfpöorige zucht tot pracht en weelde, de Koning, in zyne Verfen, in zeer ftekelige bewoordingen, was uitgevaren. Frederik had zich ook de Keizerin van Rusland , elisabeth , tot eene vyandin gemaakt door onvoorzichtig fchertzen met derzelver minzieke gefteldheid, hoe zeer het zyn belang ware haar te ontzien. De grootite Mannen hebben hunne zwakke zyde. FreDi.rik, welke anders zyn belang zo wel kende , zo wel wist te behartigen en voort te zetten , in eene reeks van groote gebeurtenisfen eene vcrbaazende fterkte van geest , een wonderbaar beleid en onbezweken koelzinnigheid deed blyken , fchynt , gelyk trouwens zyne gedrukte Werken , op meer dan" ée'ne plaats , getuigen , niet beftand geweest te zyn tegen de vervoeringen van een bytend en ftekelig vernuft, en haalde zichzelven cn zynen onderdaanen de deerlykfte rampen op den hals door het niet bedwingen van zyne fpotzucht. Daarenboven werd-de vcrwydering tusfchen de Hoven van Petersburg en Berlyn vergroot door de verraaderlyke brieven van eenen eerber", welke toch eindelyk zyne misdaad met het verlies van zyn hoofd moest boeten. Engeland bragt, door zyn,e tusfehenfpraak, wel eenige opfchörting te wege in de Rusfifchc toerustingen, en de Pruisfifche Gezant, Graaf van finckenstein , herftelde do"r zyn voorzichtig gedrag de vriendfchap eenigermaate; maar des Konings onbèdachtzaame uitdrukkingen over elisabeth , derzelver Gunftelingen en Staatsdienaaren , dceden de wonde weder open broeken. In het Jaar 1746 hadden de beide Kcizerlyke Hoven van Weenen en van Petersburg reeds hefloten de Pruisfifche Landen onder elkander te verdeelcn , zo ras de Koning in eenig opzicht van den Vrede van Dresden zoude afgaan. Saxen was ook getreden in dit Verbond, dat men'trachtte te bedekken met alle mogelyke zorgvuldigheid. De Koning kreeg 'er, evenwel, de lucht van , en eerlang volkomen zekerheid door het ojnkoopen van eenen Geheimfchryver der Kanfclarye van Dresden , welke , door middel van eenen nagemaakten fleu- op'w :!ken hv bouwde, vindt men iets by wagenaar Vaderl. Hist, D. XiX, bi. 47*.  leeven VAN frederik II. 3 — De toeftand des Konings was nu allerhacbelykst: het getal zyner vyanden nam toe, de Rusfen verwoestten Pruisfeh , de Öostenrykfche Luitcnant-Veldmaarfchalk van haddick brandfehattede Berlvn , de Zweeden maakten zich meester van Pommeren. Doch de Koning, alle zyne krachten verzamelende, behaalde, nog in het zelfde Jaar, de bellisfende overwinning op de Franfchen en het Ryksleger by Rosbach ,. en kort daar na lloeg by by Lista of Leuthen de Oostcnrykfchen onder Prins kabel, welken, niet lang te vooren, den Hertog van bevern gefkgen en gevangen genomen , en Breshui veroverd hadden ; welke plaats de Koning welhaast weder in handen kreeg, tevens de Oostenrykfchcn noodzaakende Silefiën te ruimen, waarin zy alleen Scliweidnitz behielden , dat door de Pruisfifchen werd ingellotcn. In het Zeventiende Hoofdftuk, vinden wy een beknopt verhaal van de zameuzweeringe , welke in het Jaar 1756 in Zweeden werd gefmeed om het gezach des Konings te vergrooten, maar door eene vroegtydige outdekkinge ongelukkig afliep voor de zamehgezworencn. Dit verhaal fchynt" weinig gemeens te hebben met de Gefchiedenis des Konings van Pruisfen. Maar het kr'ygt eene andere geCl) Bladz. 172-176. In den onmaatiglyk fcherpen brief des Konings aan zynen Broeder, weikc op bladz. 174 voorkomt, denken wy evenwel, dat eene uitdrukking eenigzins moet verzacht worden, üw (leek géJmg, (laat 'er: Dit zal in het Fransch zyn mau. vaife conduite -, én die woorden kirnnen ook vertaald worden verkeerd óf flegt beleid, aan welke overzettinge wy hier de voorkeur zouden geeven.  LEEVEN VAN frederik II. 3^7 gedaante, wanneer men overweegt, dat eene der Zusters van frederik getrouwd was met den Koning van Zweeden , dat haar ongeduld en begeerte na meerdere magt haaren Gemaal aanfpoorden tot verbreeking der voorwaarden , op welke hem de Zweedfche .Kroon was opgedragen, en dat van het welgelukken deezer zamenzweeringe afhing of Zweeden. zich voor dan tegen Pruisfen zoude verklaaren. Nu voegde het zich by Öostenryk en Rusland , de verfchrikkelykite vyanden des Konings. Te vergeefs poogde deeze de laatstgemclde Mogendheid op zyne zyde te brengen. De Grootvorst was hem wel zeer genegen , en dit deed den Kanfelier bestochef , en den Generaal apraxin , welke deszelfs gunst bejaagden , meer tot Pruisfen overhellen : maar zy vielen in ongenade. De Staatsdienaar werd opgevolgd door woro^zow , de Generaal door fermor en romanzow. Deeze twee laatften werden in het Jaar 1758 by Zorndorff , na een verwoed' gevecht , door den Koning geflagen , fchoon hy flechts dertigduizend man by zich had , en het Rusfifche Leger vyftigduizend fterk. ware. Doch niet lang daarna ontving frederik, door zyne onvoorzichtigheid, van den Oostenrykfchcn Veldmaarfchalk daun een gevoeligen neep hy Hochkirchcn. Na weder vergeeffche voorflagen van Vrede aan Rusland gedaan te hebben, waar van in het begin des Achttienden Hoofdltuks wordt gefproken , leverde de Koning op den ri4 " van de maand Augustus des Jaars 1759 het vcreenigde Oostenrykfche en Rusfifqhc Leger flagby Kunjiersdorlf. Na dat hy bykans de overwinning had behaald , werd hem- dezelve ontwrongen door dc wakkerheid en het beleid van laudon, cn hy ontving eene aller? geweldiglte nederlaag; terwyl Hertog ferdinand van Brunswyk , omtrent denzelfden tyd , de beroemde zege op de .Franfchen by Minden bevocht. By deeze gelegen*, heid brengt de Schryver eenige aanmerkingen over deeze ,twee groote kjygsnelden te berde uit genen Engelfchcn Historiefchryver , welke wy niet kunnen nalaaten hier plaats te geeven.. ,, Zy hebben beiden (zegt hy) den naam van de eerfte van Europa te zyn , dat. waarr ,, fchynlyk geene twee grooter inannen heeft voortge,, bragt. Hoewel zy vaneen zeer yerfcMllend karakter,en „ hunne talenten niet van den zelfden aart zyn , zyn zy „ egter, gelyk ieder een bekent, beiden zeer kundig in „ de konst des Oorlogs. De Koning van Pruisien, 011. Cc 3 „ ver-  368 DENINA verduldig en onituimig , doet beflisfende fingen; maar ,, hy mischt dikwerf zyn doel, en is 'er zelf verwonderd ,, over. De Hertog ferdinand, koel, omzigtig, naauw,, keurig, ziet niet een juist op flag van het oog alle mo- gelyke voordeden. Deeze volgt hy , zo ver hy kan , naa ; maar gaat nooit te verre. Niets verbystert by „ hem in den mensch den bevelhebber. Wy zien in hem ,, niet dan den grooten krygsman , het voorbeeld van ,, eenen volmaakten generaal, den generaal in het afge,, trokkene. Ferdinand laat zyn temperament door zvn „ ampt regeercn. Hy overhaast niets , hy fchikt alle „ dingen volgens den gewoonen loop in haaren regten „ gang, hy laat niets op het geval aankoomen. De Ko,, mug van Pruisfen daarentegen draait de omflandighe,, den tot zyn voordeel; hy dwingt, hy onderwerpt die; 9, hy tragt niet de hinderpaalen weg te ruimen, maar te boven te koomen, hy Helt alles te werk, en hy geeft' ,, het geval geen deel in zyne ontwerpen. Hy zet zyne daaden eene fchittering, eenen luister by, welke enkele „ voorzigrigheid haar- niet zoude kunnen geeven. De ,, Hertog heeft den naam dat hy nooit misdagen begaat; „ de Koning heeft zyn gelyken niet in de waereld , in ,, de komst van de misdagen , die hy begaan heeft , tot „ zyn voordeel te doen gedyen (*)." In hetzelfde Jaar gaf de Generaal ftnck , met achttienduizend man, zich by Maxen krygsgevangen: doch de Koning werd eerlang door eene verderking, welke Hertog ferdinand hem toezond, in daat gedeld om den Oostenrykfchen het hoofd te bieden , fchoon , in den volgenden Veldtocht, ïouquet , een van 's Konings meest begundigde Generaals , door laudon werd gedngen en gevangen genomen. Het verhaal van den Veldflag by Lignitz is de inhoud des Negentienden Hoofdftuks. De Oostcnrykers en Rüsi fen hadden bedoten , op zekeren bepaalden dag. de Pruisfifchen met vereenigde magt aan te tasten. "De Koning, die eene nadeelige legerplaats had bcflagen , werd in den nacht gewaarfebouwd door eenen Ierfchen Officier , die van den vyand kwam overloopen, tastte daarop laudon, die een afzonderlyk lichaam aanvoerde, nog yoor den dageraad, aan, en doeg denzelven, terwyl daun, lakcv en jieck, piisfchicn niet vry van yverzuclu wegens den aanwas» (*) Bladz. au, ?ia.  LEEVEN VAN FRËDERIK H. 5*9 wasfenden roem van hunnen Amptgcnoot,> in plaatze van denzelven by te fpringen, den tyd vérlöoren met vrucht* looze béraaduagingen. ' Na deezen gelukkigen dag bediende zich de Koning van eene krygslist om de Rusten van zynen wech te verwy•dêren , en zyne magazynen tc Breslau te bereiken, waarin hy volkomen Haagde. Doch fchoon hy hier door Silefiën dekte , konde 'hy niet beletten , dat, nog in hetzelfde Jaar , de Rusl'en en Oostenrykfchcn Berlyn veroverden , de aldaar in bewaaring zynde krygsuevangenen in vryheid fielden , de geweeren in het tuighuis vernielden, het geld , dat in de Kouinglykc fchatkist gevonden werd , wechnamcn , en de Stad noodzaakten anderhalve millioen tot brandfchatting tc betaalen. Voor het overige behoedden zy de inwoonders tégen allen overlast cn moedwil (f). Niet lang daarna viel de Veldslag by Torgau in Saxen voor, in'welken daun, niet tegen (taande den voordccligen ftand zyner Legers, na een allerhardnekkigst gevecht door den Koning geflagen werd. Maar hiertegen werden Schwcidnitz in Silefiën cn Colberg in Pommeren verloren. De eerfie vesting werd door laudon by verrasfing ingenomen, de andere, na eene langduurige belegeringe, aan den Rusfifehen Vcldoverften romanzow by Verdrag overgegeeven. Dit wordt verhaald in het Twintigfte Hoofdftuk. Het Eenentwintigde geeft bericht van eenige aanflagétt op des Konings leeven of vryheid , en van eene verraadérlyke briefwisfelinge met de Oostenrykfchen. En by deeze gelegenheid wordt gefproken van den Baron trenck. Volgens het bericht, het geen deeze man zelve van zyn leeven geeft , moet hy reeds in den tweeden SHefifcheti oorlog in hechtenis genomen , maar toen ontfnapt , cn geduurende, of niet lang voor, den zevenjaarigen oorlog te Dantzig opgeligt , en te Maagdeburg vastgezet zyn. Hier komt hy voor, als in den laatstgemelden oorlog nog als adjudant in des Konings dienst geweest zynde , en zich fchuldig gemaakt hebbende aan ongeoorloofde verftandhoudinge met de vyanden. Het komt ons wel voor, dat (f) De Saxifthe en Franfche troepen waren verre van zich op eene zo gefchikte wyze tegedraagen, gelyk de Schryver op meer dart éétié plaats aanmerkt. Doch, ten opzichte der laattten , moet dit niet verftaan worden van hunne geregelde krygsbenden , welke in den zevenjaarigen oorlog doorgaans eene goede tucht onderhielden. "Cc 4  j-70 DENÏNA dat de Baron trenck verre is van een blind geloof te V -rdicncn in zvnc verhaalen. Verwaandheid, hooggevoeJendheid van zichzelven; en verbittering tegen de geenen, d»or welken 'hy meende beleedigd te zyn , hebben hem wel eens dingen doen fchryven, voor welker geloofwaardigheid wy Vet willen iü ftaan i !)• Maar hier beroept rle fleer denina zich op de Gefchriften van den Baron zeiyen, en het is daarom waarfchynelyk, dat de eerstge- melde in dit geval door zyn geheugen bedrogen is. •Jn hetzelfde Hoofdftuk wordt gefproken van de maatregelen door den Koning genomen , om , indien by door Zyne vyanden mogt worden gevangen genomen, zich door Vergift zelve om het leeven te brengen, In den ongelukkigen toeftand, in weiken hy zich bevond, droeg hy hetzelve altoos by zich. Hy trachtte wel door allerlei'middelen Rusland van de zyde zyner vyanden af te trekken; maar zolang elisabetu ieefdc waren alle zyne poogingeu Vruchteloos, Elisabf.th ftierf eindelyk , en haar Opvolger onttrok zyne hulp niet alleen den Oostenrykfchen , maar fchonk ze aan frederik; en fchoon hy niet,lang daarna kroon gi leeven verloor, en zyn Gemalin , die hem opvolgde, niet voortging Pruisfen te onderftcunen , vond zy ook piet goed zich weder by Oostenryk te voegen. ■ Zweeden floot den Vrede met Pruisfen, Schwcidnitz werd heroverd < *); Prins hendrik lloeg de Oostenrykfchen en fiet Ryksleger in Saxen ; de vrede werd gefloten te Huhertsburg , en , na zo veel verwoestinge , na zo veel bloedvergieten* , behield elke der oorlogende Mogenhe-: den het geene zy voor den oorlog bezat. De fchatkist des Konings, welke men , na zo verbaazende poogingen voor geheel uitgeput zoude gehouden hebben , was veel beter yoorzien dan die van de meeste andere Vorftcn. FrePerik had ten grooten deele op kosten van Saxen geporlogd , en bediende zich daarby van een raiddel waarvoor zelfs de verfqhooning van noodzaaklykheid niet kan ingebragt worden. Terwyl het hem nog niet ontbrak aan geld, (f) Fbles l'Efprk des Jmrnaux, Oct. 1788. p. 78. (*) Op blad?:. 257 ,, na eene verdedig'nge van zes wecken ;<* cp bladz. 258 „ na eene roemryké verweering van v:er en zestig 3, dagen,'' Welke tyd is de waare? Dc laatstgcmeldc. Schwcidp'tz werd berend den 4dc.11 van Augustus, en gaf zicli over, den oden van Q.ctober,  LEEVEN VAN FREDERIK TI. 371 geld, deed hy eene munt flaan , welke naauwelyks het derde gedeelte had van de waarde , waar voor zy gangbaar moest zyn. Na het fluiten van den Vrede weigerde hy zelve dit geld te ontvangen , en veroorzaakte hierdoor veelen een geweldig verlies. •■;y Het Drieëntwintigfte Hoofdftuk , want het onmiddelyk voorgaande is de inhoud van hetTweeëntwintigftc., behelst eenig bericht van des Konings Letteroefeningen geduurende den oorlog , en van de kleine fluitjes , welke hy, zelfs in dieu tyd, opftelde. Het allerzonderlingfte daarby is ons voorgekomen , dat hy, ,, eene Redenvoering fchreet ,, over het laatfte oordeel" fchoon hy aan deszehs verwachting niet geloofde. Ook fchreef hy verfcheidene Gedichten , welke voor een groot gedeelte in Holland, zonder zynen last, gedrukt werden. Dit bewoog hem om zelve een echten Druk in het Jaar 1760 te Beriyn uit te geeven. Met de Hoogduitfche Geleerden bemoeide zich frederik weinig, fchoon hy gbllert fomtyds, ' maar meermaalcn gottsched, hoorde. Veelmeer had hy op met dc Zwitfei's, vanwaar altoos onder de Leden der Berlynfche Academie veelen van deeze Natie geteld wer* den. Ook waren de Leermeesters , welken hy gaf aan zyne Neeven , den tegenwoordigen Koning van Pruisfen en deszelfs Broeder, uit dezelve genomen. Onder de Franfchen had frederik zeer veel op met den Heer d'alembert , welken hy groote gunst bewees , maar vruchtloos poogde over te haaien om hem in zyne Staaten neder te zetten. De beftuuring der Berlynfche Academie hield de Koning na den dood van maupertuis, in het jaar 1759 , geheel aan zichzelve , en voorzag ze van Leden naar zvn welgevallen ; fomtyds de gedachten dr Academie over"dezelve inneemende, fomtyds ook niet. Na dat in het begin des Vierëntwintigften Hoofdftuks van eenige veranderingen onder de Staatsdienaaren gefproken was, geeft dc Schryver bericht van de reizevan den beruchten helvetius na Beriyn. Deeze man , welke zo ongunftig dacht over de menschlyke natuur , geeft, door het geene hy den Koning in het hoofd bragt, geene reden om gunftig over zyn character te denken, hoe grooten ophef men fomtyds van zyne wysgeerte en weldaadigheid gemaakt hebbe. Hy zeide „ den Koning eenige vleiende dingen, daarover, dat zyne onderdaanen beter , en met fyner laken gekleed waren dan de Franfchen, ' en dat zy in overvloed fel.eenen te keven. Hieruit ' C c 5 „ leid-  37ü DENINA, LEEVEN VAN FREDERIK II. „ leidde hy af, dat het land gemakkelyk eene verhoogin<£ 9, van belastingen konde draagen (*)." En het duurde niet lang of de Brandenburgllhe Staaten werden overltroomd door eene menigte van Franfche Financiers. Het Vyfëntwintigfte Hoofdftuk behelst, behalven het fterlgeval van den tweeden ZO'Hi des Prinfen van Pruisfen, èehig bericht aangaande de zaaken van JMeuchatel, waarmede wy ons niet behoeven op te houden. In het Zesëntwintigfte vinden wy eenig verflag van de Markgraaffchappeu nfpach en Bareuth, ter gelegenheid van den dood des Markgraafs frederik ch; ■ is t i a an . De Koning leide toe om die Markgraatfchappen by het nitflerven van den tak, die toen in bezit van dezelve was, met de Kroon te vereenigen, niettegenftaande dezelve volgens oude overeenkomlten , of oude famdiegebruiken, moesten vervallen op den oudflen broeder van den regeerenden Keurvorst. Het Zeveuëntwintigfte Hoofdftuk fpreekt kortlyk van de verbeteringen, welke men na den Vrede van het Jaar 1763 trachtte te bewerken , door het, oprichten van Fabrieken, het aanleggen van Volkplantingen, het aanmoedigen van den Landbouw, enz. doch te beknopt om daardoor een juist denkbeeld van zaaken te krygen. En hiermede eindigen wy dit Uittrekfel, zullende van het Tweede Boek bericht geeven by eene volgende gelegenheid. • (*) Bladz. 284. Beknopt onderwys in de Muzyk voor de eerstbcginnenden; hoe dezelven, op eene zeer gemaklykc wyze, het Clavitr kunnen leeren jpeelen, met vierentwintig hand/Jukjes, en de bygeveegde Fingerzetting. Uit het Hoogduitsch van den Heere g. c. hodermann. Te Amjlcldam. by C N. Guerin. 1788. Behalven de 'Tabellen , 19 bl. in Muz. form. Eene vry gefchikte handleidingc, ter onderriatingc van cerstbeginnenden , waarvan men met VrU'gt gebruik kan maaken. Doch zeer ongepast bedient men zig van de afgifte van zodanig een Stukje, ter gispinge van deeze cn «eene Muzikanten; zulks komt in het onderwazen deiLeerlingen niet te ftadc, en geeft by veelen aan het Gefchrift zelve natuurlyk een haatlyk voorkomen , dat niet anders dan een nadeehg gevolg kan hebben. Pres-  k. TH. moritz , redenbbrku'ndï! Proeve eener korte beoefenende Redeneerkunde voor de Jeugd; ook gedeeltelijk voor Onderwijzers en Denkers. Naar het Hoogduitsch van den Heer k. ph. moritz , Hooglceraar te Berlin. Mot Plaaten. Te Amjlerdam bij , M. Schalekarnp. 1789. Behalven dc Voorrede, 172 bladz. in Svo. By de bewerking der hier behandelde Ito Fe is, naar luid van 't Voorberigt, deeze Proeve uitgebreider geworden, dan de Autheur zig voorgefteld had; waar door dezelve juist niet ten dlènfte der Jeugd bepaald blyft, maar ook over onderwerpen gaat, die meerder vatbaarheid vereisfchen. Dan met dit alles kan deeze handleiding egter tot het eerfte hoofdbedoelde blyven dienen , wanneer verftandige Onderwyzers dezelve met oordeel gebruiken, door de Jeugd allcngskens aan eene geregelde denkwyze te gewennen, en dezelve tc leeren haare denkbeelden uit te breiden; bet welk, naar ons inzien, op het doorbladeren, de hoofdnuttigheid van dit' Gefchrift is; overeenkomftig met het bedoelde dat 'er aan .toegeëigend wordt. Men wendt naamlyk voor, dat de Gouver¬ neur Staalman een Pupil, Frederik, heeft, van omtrent veertien jaaren oud, welke alle orde verwaarloost, en by wien dus alles fteeds in verwarring is: 'smorgens opftaande, dat laat gafchiedt, liggen zyne kleederen hier en daar over de kamer verftrooid; zyn fchoolgcreedfchap is niet gereed te vinden, dit doet hem veel tydsfpillea, en hy komt meestal te laat ter fchoole. Op het aanzoek der Ouderen, die Staalman tot zyn Gouverneur aangefteld hebben, neemt deeze op zig, uit hem een jongeling van goede orde te maaken. Zyne onderneeming gelukt hem, wel dra in zo verre, dat de opgcmelde wanorde geen plaats meer hebbe: hy leert Frederik, by ieder gelegenheid, te zamen voegen, en by een leggen, wat by elkander behoorde , en van elkander affcheiden, wat niet by een behoorde. Dit werd den jongen Heer eerlang dermaate eigen, dat hy , wanneer hy 't deed, 'er geheel niet meer om dagt, om het te willen doen. De Gouverneur bediende zig voorts van alle omftandigheden, die daar toe aanleidelyk konden'zyn; en wel byzonder maakte by eene fchikking, waaruit dan deeze Proeve ontftaan zou weezen. ,, Om de opmerkzaamheid van freokiuk op allerlei wijzan uit te lokkeu, en hem de groote wetenfehap van order  5-4 k- ph' moritz, redeneerkunde. der en verdeeling, welke hij hem leerde, nog aangenaamer te maaken, voorzag staalman zich van zeven Pren-' ten , in onderfcheiden vakken afgedeeld, die bijna niets jnct elkander gemeen hadden, als dat zij alle op één blad Honden. De kleine afbeeldingen vertoonden allerlei voorwerpen, geheel van elkander onderfcheiden,.die men, biet tegenftaande hunne groote verfcheidenheid, hier alle bij elkander ziet. Hij bediende zich van dezelve, om daar door frederik de groote Konst van order en verdeeling t van vergelijking en onderfchciding, waarop het gantfche geluk van dm redelijken mensch gegrond is, op eene aangename en fpelcnde wijze te leeren." En 't is deeze manier van onderrigting, welke, in dit Gefchrift, voorgedraagen en outvouwd wordt. Proeve van Taal- en Dichtkunde; in vry moedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herjcheppingeti van. Ovidius; voorgcjleld door b. huydiiCOPer. Tweede Uitgave, door wylen F. van lelyveld. Met Byvoegfeh cn vermeerderingen van den Schryver, cn eenige Aantekeningen van den Uitgever. 111 * Deel. Te Leyden hy A en J. Honkoop. 1788. in gr. 8vo. 460 bladz. De kundige F. van lf.lyveld , der Nedcrlandfche Letterkunde door den dood ontrukt, had de tweede uitgave der Proeve van Taal- cn Dichtkunde zonder opr zichtcr gclaaten; waar door veele vreesden, dat de begeerte van huydecopër verijdeld, en dit Werk'een groot nadeel zoude toegebragt worden. De Heer n. hinlópkn *c Alkmaar, een vlijtig beoefenaar der Nederduitfdie Spraakkunde , en die als zodanig reeds het zijne tot dit Werk bygedragen hadt, werd nu, met reden, rot de verdere uitgave verzogt, en het geen de Ileercn Mrs. c. van LENNEP, z, H. ALl-.wyn, h. CALKOEN Cll bi. rover, aatl den Heere. lklyveld geleend hadden, ook tot deszelfs gebruike toegedaan: van welk eene en andere omlhmdigheid, hi de Voorrede, melding gemaakt wordt. Dus veiTchynt dan het III en laatifc Deel, van dit gewigtig Werk; hebbende niet alleen veel gewonnen, door dc Ryvoegfclen van de Heeren huydecoper en lelyvi-ld, maar ook door die van de Heeren hinlópen en ft J. schultens. Die van den Heere hi.-lópi-.n ziin, al Uitgever, zeker de uitgebreidftc, en op veele plaatfen aan tc  B. HUVDECOPER , PROEVE VAN TAAL-EN DICHTKUNDE. 375 te treffen, alwaar zy niet zelden veel lïchr aanbrengen. De volgende Voorbeelden zullen het bewyzen. Iluydccoper maakt, op het Vers van Vondel, „ Menzal door offeren venverven uwen Zoen, de volgende aanmerking. Men maakt thans, in den dagelykfeben ftyb, byna geen onderfcheid tusfchen een' Kus en een' Zoen. Maar Zoen is eigenlyk de Kus des Vredes; als genoegzaam is af te rteemen uit de woorden bevredigen en Verzoenen , die 't zelfde betekenen. Men gebruikt het veel voor een' Kus van Liefde. Doch hierin is aan te merken , dat het woord Zoen, in deeze betekenis, veel darteier klinkt dan Kus. H. verbiest , Klucht van 't Wynvaetje: Maer wilje myn wat geld of een hooge intrest geven , En laten 'i kapitael verdienen met een Zoen? En in zulken ftyl honderdmaalen. D. heinsius, Pastorael vs. 31. Daar heW ick u eerst gegeeven, Als de ander eenen Socn. Jan de brune de Jonge, Wetfleen der Vernuften, Cap. XXII. uit gl'arini: En, zoo als 't hartenpit, na hun begrip, ging vMn, Was V leven , dat ik had, niet anders als een Zoen. Joan blasius, in de bovengemelde Opdragt, uit dcnzclfden: Myn leevensgeesten faam gedrongen wier den: toen Was 't heven dal ik had niet anders als een Soen. De omftandigheden , die deeze Vertaalingcn voorgaan, doen my niet twyffelen, of de laatfte heeft dit laatfte vaars ontleend van den eerftcn. Doch dit overgcflagen: Zoen is hier by vondel niet anders dan verzoening, bevrediging. Vondel, Gysbr. van Acmftel, Act. I. tc. 1. Aen Woerden, Velfcns bloet, en Aemjlel, dezen fmaet Le wreeken, en van Zoen te reppen noch te roeren. Zie ook Gebroeders Act. II. Scen. 2. en elders. Hooft, in den inhoud van Granida: Maar d'eedelhartige Prins, in plaats van zich tegens hen te verbitteren, verwondert zich over hunne zelizaame liefde —- belooft en verkryght hun  ». huydecoper. hun hunne Zoen van den Koning. Der Sielen Troest 1484, fol. 71. d. /rf «ï bchaecht wi willen een Zoen «ca- nüucn ritmeester Moyfcs. Gheeft mi hem te wive,. ende defe fiat daer toe, het fel een go-ede Zoen wefen. J. VelDEnaer, Cronyck bl. 55. daer na een wyl tyls föo wert een foen gededihgt ende gemaect tusfchen den Greve F lor ent mitten JJiscop, ende G. van Aemflel ende H. van Woerden. Melis STOKE B. II. vs. 246. De Heer lelyveld leid , van de woorden foen gededingt, (In zyne Aantekening daar onder geplaatst) het woord Zoending af. Voerende ten bewyze aan, Charter 1301, by mieris II Deel, bl. 22. Hier by zegghen wy feiere ende vaste Zoenne eeuwelyck te gheducrene tusfchen die voorsz. partien. Soc wie dit Soendync brake, ende wy dat gbeproeven mochten. hy verboerde zyn lyf ende zyn goet. ■ Lodew. van velthem, Spicetiel Ris- tof. B. I. Cap. XXVIIi. bl. 39. Als 't perlement quam die Heren, Ende fi fpraken om Soendinc maken, So waren Meeis store B. IV. vs. 1111. doe de graue Comen was van den Coninc Pynde hi hem om ene dinc Hoe hi dat Soendinc zoude maken. Zie ook B. II. vs. 461. Als men de iaren ons heren las XI hondert en LXl doe was Maecten de van Drechter lant In Zoendinghe vasten bant Jeghen graue florencc * Vergel. kiliaan op Soendinck. De Heer hinlópen merkt hier op aan, dat by naauwlyks twyffelt, of de Heer f. van lei.yveld heeft, overkropt van vermenigvuldigde bezigheden, uit overhaastinge hier gemist. In dadingen , deedingen , dadigen, deedigen (want op alle deze wyzen fchryft het kiliaan, en verklaart het door litigare, difceptare: ook componere, pacisci, tranfigere) valt, gelyk ook .noch in ons ver dadigen, verdeedfgen, de klemtoon op da, dev, en is dingen de Haart  PROEVE VAN TAAL- EN dichtkunde. 37» Kaart van 't woord: waar van dan dink in Zoendink niet afgeleid kan worden, zoo min als in helding, dat wy in een later affchrift van kte-r bekendmakinge van de Keureu van Hoorn vinden. Item foe wie een boelding fprect of houdt. Wat verder. En die feuene die fullen fculdigh we~ fen, dat voorn, boel te fciften en te /beiden XIl daghen, na dat die boelding. begonnen is: noch in een later: art. van de gen-:n die woorden houden voor den gerechte om loon. Item, foo wie een ander fyn woort houdt in een boelding , die fel daer van hebben elcken rechtdage twee fluivers en niet meer.) (Dus ook in de Keuren der Stede Westwoude MS. ook in die van Schellinghout MS. van Kenmèrland. 7Aet Handvesten bl. 3.) en wil men weten, hoe iemand eens anders woord hield in 't aanleggen van een Boelding, ziet daar een der formulieren. MS. Heer rechter defe man heeft hier ten recht t& doen. IVacrt v lief ik fcidet voor hem. ' Ja. So vraghet hem of hi licn wil an myncn woerden Heer rechter foe jlaet hier defe man cn ik met fynen woerden , en begheert van v tc weten, of ghi hem waert een aften dagh in een recht een voerbon te winnen of dit namelike boed.el dat defe menfche gheruumt heeft metter doet, doe hi an finen lesten live was; waert ghelcghen is binnen der doer Cjf buten der doer wafen en wane ryfen en dalen groyen en bloyen pot cn ketel fcuttel en lepel fulver en gout ende al dat den boedel toebehoort: ende al dat in de/en ban gelegen is, daer hem defe man voerhout dat rechte derdendeel yan dit namelike boedel, ende feit dit derdendeel fyn rechte eigen is ed den anderen niet cn bef act. Defe man ghebiet in te brenghen al dat hi ut den boedel ghetoghen heeft eii fsyt dat hi t/yn fculdig is yeghens hem intebrenghen ter fcatlinghe der biteren effen ryc te wefen want fi effen na gheboren en ghebloeyt fyn. Heer rechter, enz. Noch ook in gading. Handv. van Graaf Jan 1299 aan die van Westfriesland. Tf\t Handvesten van 'Enkh. bl. 2* an van 1346 bl. 4. Ook van Kenmerl. bh 2. Welk woord, nu verbasterd in gadinnen, eene reohtspleeging te Enkhuizen; van gadinge , iets waar men zin in heeft, verfchilt in toon : het eerfte heeft den toon op de tweede lettergrcpe, het tweede op de eerfte: noch ook ifi banuin®. Handveiftn van Brechterland bl. 58. Item foe en fal  373 15. HUYDECOPER, PROEVE VAN TAAL EN DICHTKUNDE. fal gheen fcout huurrecht houden buyten den bandinghen van feade en fcult meer dan drie weruc sjaers. Noch in vyfding. Handvesten van Kenmerland bl. 4. foe is dat recht wanneer de ghemeene bueren haer vyfdinghen volfaen, foe en feilen fi gheen hoenre gheldcn. Of hofding. Handv. van Kenmerl. bl. 16. Zoo ook graafgeding. Ziet Handv. van Kenmerl. bl. 1. en poortersgeding , gelyk zy altyd fchreven. Handv. van Dordrecht, bl. 142. Ziet daar over van de wall. Uit dit alles is af te leiden, dat zoending in zyne eerfte beteekenisfe de rechtsoefeninge over den Zoen tusfchen beledigden, of in geval van doodflag, zyne magen en de beledigers of hunne magen beteekent: de formulieren, die wy van die rechtsplegingen hebben; ook de uitfpraken, afmakingen, wyzen dit genoeg aan. Dus is dc beteekenisfe van zoending voor de afmakinge by tusfehenkomfte van goede luiden, eene tweede beteekenisfe, welke verzoeninge niet verward ' moet worden met den Vrede, die by het eerfte ontftaan der moeite vcrmaatid, geboden, geëischt, gegeven, genomen cn gemaakt, ook geweigerd, en waarover te vechten zeer zwaar genomen werd, en waarvan noch de naam van vredemakers afkomt, om dat niet alken de Rechter en Schepenen, maar ook de Raden, naderhand Poortmeesters , en later Burgemeesters genoemd, daar toe gemachtigd waren, en welke Vrede eene inkidinge tot de verzoeninge was." Het Register, op de Drie Deelen, zo noodzaaklyk voor een Werk van deezen aart, belooft men, zoo dra mogelyk, af te leveren. Vopisci horatii ackeri Poëmata. Editio Sectinda, Auctior et Emendatior. Groningae, apud J. Oomkens. Continet pag. 288, in 8vo. Tiet oude zeggen is, dat de Dichters bedoelen hunnen Leeze-. ren nut en vermaak toe te brengen (*)• DecZe behoorde ten minften hunne bedoeling te weezen; want dikwyls, cn niet zonder reden, heeft men geklaagd, dat zy, vooral ten opzichte van het eerstgemelde, menigmaalen vry gebrekkig zyn. In hoe verre de Heer acker aan beide vereischten voldaan hebbe, willen wy liefst niet bcflïsfen. Evenwel kunnen wy niet nalaatert aan te merken, dat de Leezer niet veel zoude verloren hebben, al (*) Et prodesfe voluutt et dtleclen l'oïtae.  v. h. ackeri poeïhata. 37f al had de Dichter fommige Hukken in het geheel, en gedeelten van andere , wechgelaten. ♦ Op dat men ons niet te last moge leggen, dat wy befehuldigen zonder te bewyzen, zullen wy van beide foorten een'ge voorbeelden bybrengen, na vooraf gezegd te hebben dat het werk . beftaat uit Drie Boeken van zogenaamde Elegi-e'n (*) ; eenige Hendecafyllatii , of verfen , betraande uit regels van elf Lettergreepen ; tien Eclogae, of Herderszangen ; cn uit vyitntwintig Gedichten en Byfchriften, of Carmina Epigrammata. Vooraf gaat een Getuigfchrift van den Heere ruhnke^ius, behelzende eene loflyke verklaaring van de verbeterde zeden des Dichters, welke voor deezen, door zyn gehouden gedrag, wel reden tot opfpraak heeft gegeven. Wy verheugen ons hartelyk over deeze verandering; maar hadden wel gewenscht, dat hy, ten blyke daarvan, het fchaamtelooze Dichtftult aan den Heere kutsch, Lib. I. Eleg. X.-gelyk ook Carm. V en XI, had achterwege gelaten. Het voeren van onkuifche taal, vooral in gedrukte Hukken , is gcwisfclyk geen teken van verbetering van zeden. En hoe men hen , welken het najaagen van ongebonden nfnnelust afkeuren, als cy.\jci kan afmaaien, gelyk hier gefehiedt pag. 43, Mn. 16. begrypen wy geheel niet, daar den zogen amden Wysgeeren van dien naam meestal het tegendeel wordt te last gelegd. •Dat de Dichter van zicftzelven juist niet te laag denke , blykt genoeg uit het geene hy zegt pag. 61, lin. 13, 14. En dit vervoert hem misfehien wel eens, om met verachtinge neder te zien op het geene niet van zynen fmaak is , zo als in zyne Epigramma aan anïonius sjoudoar (f) , op dc MeCapleyfica. Van hier, rfï'sfchien , heeft hy het onderfcheid tusfchen Hekeldichten en Schotfchriften meer dan eens uit het oog verloren. Ten minden geene verfchooning kan' men inbrengen voor het vers gericht aan de Bezorgeren der Latynfche Sehoole te Meppol, pag. 186, of voor dat aan de Heeren de craanen Q) pag. 273. Niet minder had de fchaamte den Dichter moeten te rug houden van de befchimpingen , welke hy der regeeringe van Leeuwaarden toeduwt , pag- 75- & fiqq- & pag. 125. feqq. Maar hoe kwam toch de Schryver tot de laagheid, van achter een vers op den Ba- (*) Voor het Latynfche u-oord Bligla, weete ik geen Nederduitscb , dat aan den zin van hei oorfpronglyke volkomen beantwoorde. Dc Elt-. giae zyn oudtyds gebruikt, en w rden nog gebruikt tot z" veclerlci looit van onderwerpen dat het niet wel doenlyk zy dezelve alle onder éénen algeraeenen naam te bevatten. (f) Misfehien is deeze naam hier verkeerdlyk sefpeld : doch wy achten liet niet noodig den recnten.of welken wy da* voor houden, op te geeven. (4) '1e Schryver noemt deeze Heeren Broeders; maar, Indien wy wtl Onderricht zyn, bebben .->oj nadere betrekking tot elkander. IV. DEEL. N. alg. LETT. NO. 9. D d  3 "o v. h. ackeri Baron van der capelle.v tot den pol , het geene hy uit het Nederduïtsch in het Latyn had overgebragt, de verklaaring- te doen drukken, dat hy die vertaaling gemaakt heeft ten verzoeke van eenen nieuwenvetfeken Patriot, daartoe verlokt zynde door eene beJooninge, en gedrukt door armoede, fchoon hy eener andere partye was toegedaan (*). — Dan hierover ons niet verder verkiezende uit te laaten , zullen wy den Heer acker nog eens befchouwen ais Dichter; —- In die hoedanigheid verdient hy zekerlyk, in meer dan één opzicht, geprezen tc worden. Wy -willen juist niet met eenen Zyner Lofeiichteren zeggen, dat hy nasur.'elyks zyns gelyken gezien hebbe Qf), zo zet men de menfehen over het paard heen; maar wy erkennen, dat zyne verfen vloeiende, vernuftig, cn in eenen xc.r g >eden fmaak van Dichtkunde en Harmonie gcfehreven zyn , voor al de Elegiae , en geeven gaarne onze toeftemming aan het getuigenis van eenen zo bevoegden oordeeiaar, als den beroemden ruiinkenius. Onder de zogenaamde Hemlecafyllabi, is eene navolging, of uitbreiding des tweeden Liorzangs der Epodae van iiqratius. Waarfchynelyk is dit van des Schryvers eerften tyd , gelyk ook eenige vertaal ingen uit anacreon ontleend, en eene klacht op den dood van eenen Distelvink, Deeze ftukken hebben ten minften met elkander gemeen, dat zy eenigzins uit hunne kracht gerekt zyn. De vierde Ecloga is gemaakt op de Geboorte des Zaligmaakers. Dat Christen Dichters in hunne verfen zich van de Heidenfche Fabelkunde bedienen, is eene zo algemeen aangenomen gewoonte, dat zich daartegen te willen verzetten, toch verloren arbeid zoude weezen. Met dit alles kunnen wy, evenwel, niet begrypen, dat in eenen Kerszang Apollo Q.) of Faunus (§) te pas komen. Even weinig hebben die verfierde weezens der oude bygeloovigheid tc doen met des Heeren Lyden, of het verraad van Judas CODe Dichter geeft veele blyken van zyne belezenheid in de oude Schryveren , en van zyne kundigheid in de Gefchiedenisfen. Eene aanmerking zullen wy ons veroorloven omtrent het geen hy zegt van plinius den ouden (j). Men weet, dat deeze het leeven verioor by de beruchte uitberftinge van den Vefuvius, wel- C*) Ten biyke, dat wy den Schryver niet bezwaaren, zullen wy hier zyne eigéné woorden prastzën. In gvat'am J. n. o. pati'ibtae nrverici, ex fislgico Uiomate iransfudit au.for dhefjprem partïum, grari pellectus prctio, et maUJ'uaL: faitpfrtKteprcsfuf. p.?g. 26y. (D FM. OJe honori dc merltif vop. no*. acki: si, vs. r3« CD FM, pag- 212 Un, uit. CS) P"S- 2i 5 3- CO P"s- 7 Pm- (f) feg- '°4 hn. lS> j a°-  POËMATA. 381 welke de ftcdcn Herctilanum en Pompeji verwoestte. De Heer acker fchynt in het begrip te zyn, dat de uitgeworpen ftoffen den ouden Natuurkundigen overitelpten, en hy voor altoos onder dezelve begraven wierd. De jongere plinius , evenwel , zegt uitdrukkclyk, dat , op den derden dag, na den dood van zynen Oom, deszelfs lyk,en wel voor het ujteriyke zonder lctlél,wierd gevonden (f). Men vatte deeze aanmerkingen niet op, als .of wy den Dichter van eenigen rechtmaatigen lof wilden berooven. Gaarne zwaaien wy hem denzelven toe, en wenfehen hartelyk, dat hy in het toekomende zich zodanige onderwerpen kicze, en ze derwyzc behandele , dat hy noch de goede zeden kwetze, noch door onbetaamelyke bitterheid en lpottcrnyen zich blootftclle, voor verdere onaangenaamheden. (4) Plinius LH. VI. jgpist. 16. De Avantuwiyke Nacht, B'.yfpel, in drie Bedryven. Uit het Fransch van den Heer dümaniant. Te Amjleldam, hy W. Iloltrop, 1788. Bi 8vo. 108 bladz. TJet voldoen aan den tytel is een vcrcischrc, dat nu en dan wei eens verzuimd, doch, in dit fh.kje, zeer naauwkeurig gevonden Avordt. Dat eene minnares, buiten haars vaders weeten, met haar nicht, op een gemaskerd bal gaat; dat deeze nicht daar van haaren minnaar gekend cn gevolgd wordt. Dat zy, om onbekend te blyven, hulp verzoekt, en dezelve vim eenen vreemdeling verkrygt, welken haaren vervolger doorfictkt, en zich in het huis van de nicht, ondanks de naarfpooringen der wacht, weet tc redden. Dat deeze dame in hem haaren minnaar vindt, die zy, benevens haar vader, uit Vrankryk vcrwagtte; en hy in haar eene fchoone, die hy op het bal overal volgde. Dat deeze vreemdeling, voor haaren vader, in een kamer verborgen wordt, en 'er ten zelfden tyd met hem in is, zonder van hem, noch van den vader des doorftokenen gezien te worden. Dat de knegt van deezen vreemdeling intusfehen door het gerecht gevat wordt, cn zynen heer als moordenaar doet kennen; dat hy, met zyn' heer, in een zelfde kamer wordt opgefloten, zonder het te weeten: en door den vader van den doorftokenen , ook zonder liet te weeten, daar met zynen heer uit verlost wordr. Dat zy daar door daadlyk in handen van 't gerecht geraaken, in koffers gefloten, naar de gevangenis gedraagen worden, en daar in gezelfehap komen met de gewaande dooden, cn deszelfs dienaar, met welken zy nu en dan, door den cipier, verwisfeld worden, nadien deeze niet weet, dat zy Dd 2 in  2&2 de avantuurlyke nacht, blyspel. in de koffers gekomen zyn. Dat dc twee knegts, door hulp der kamenier, uit de gevangenisfe raaken; de beide heeren op eene kluchtige wyze ondervraagd; doch eindelyk door hunne minnaresfen, en derzelver ouderen, van. alles vry verklaard worden; dit alles is zekerlyk zoo avantuurlyk, dat men den nacht, in weiken het gefchied, zeer wel voor den avantuurlykften aller nachten kan houden. Doch, of' deze zamenloop van gevallen niet al te avantuurlyk is, om de eenvoudige daad van een tooneelfpel uit te maaken; hier aan twyffelen wy zo weinig, als wy ftellig gelooven, dat de fchikkingen, uit het fpaanseh van calreron overgenomen, daar de fchuid van draagen. Intusfehen is dit Hek, zo door zyne wendingen, als geestige karaktertrekken en aartige invallen, zeer gefchikt om den leezer en aanfehouwcr tc doen lagchen. D.it het voornaam doelwit van den heer dumanjant fchynt geweest te zyn. Brieven van abraham blankaart, uitgegeven door e. bekker, Wed. Ds. wolft en agatha deken. Drie Deelen.{ In 's Gravenliage, by I. van Cleef, 1789- Behalven het Voorwerk, 1035 bladz. In gr. Sve. Met het doorbladeren der Historie van 'Sara Burgerhart heeft men haaren voogd Abraham Blankaart reeds leeren kennen; en deeze zyne Brieven, uit zyne nagelaaten Gefchriften, zo als in 't Vóórwerk deezer verzamelfnge gemeld wordt, byeen gegaderd, beantwoorden in alle deelen, aan dat eerlyk, rondbórftig en vrypostig charaöer, dat in alle de aan hem toegeëigende bedryven doordraait. Hy komt hierdoor, zo in zyn gedrag als in deeze zyne brieven, wel cenigermaate voor als een bemoeial, die zeer genegen is, om bykans overal in te dringen, van waar ook zyne vrypostigheid wel eens wat verre loopt, (dat zekerlyk geen voorbeeld van navolging is,) maar hy doet dit alles met luik een we'mccnend hart, en met zo vee! natuurlyk gezond oordeel,; dat men ltgtfyk genoopt worde, om in hem over't hoofd tc z'en, 't geen men in een anderen fterk zou wraaken. Dc onderwerpen , door hem behandeld, zyn van veelerieien aart; zc gaan over het Burgèrlyke cn Godsdicnflige, in menigvuldige onder!che:den betrekkingen en gevallen, die hy meerendeels op eene leerzaam:, en veelal te gelyk vermaakl)ke, wyz* nagaat en pritvouwt. Men leeze, tot eene proeve hier van, een gedeelte zyner ondèrrigtingeB aan een jong Koopman, die hem verzegt had, hem eenige regelen ter beftuuringe van zyn hart en wandel mede te deelen, daar hy eerstdaags het bewind zy: er eigen zaaken flond tc aanvaarden, cn zyn handel voorts WJK er uit te zetten. Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de n e•Bieerleie grondregels, die veelei? zeer gretig geeven, en niet ze- V ° 01'»  BRIEVEN VAN A. BLANKAART. 3S3 den gassen verkeerd toepasfen; als-mede over de verlegenheid, waarin jonge lieden zich uit dien hooide dikwils bevin'den; niet ODgelyk aan die geenen, welke een huishouden^ oprigten, en min of meer in de war zyn, met het rechte gebruik en het wel plaatzen van hun huisraad, dat zy zomtyds in het eene opzigt overbodig hebben, terwyl hun, in een ander opzigt, nog deeze en geene noodige ftukken ontbreeken. Na dit op een leevendigen trant ontvoud te hebben, laat hy zich verder over dit onderwerp aldus uit. „ Ik heb het niet van hooren zeggen, maar ik weet, dat gy, om 't zinnebeeldige vol te houden, 'er heel goed inzit, voor een dus lang eenzaam huislyk jongman; maar, nu gy grooter huis gaat bewoonen, en veele menfehen zult zien, beken ik, met u, dat 'er vry wat moet aangekogt worden. En dat komt, om dat het veld van uwe pligten wydeï word, cn die pligten zclven van een grooter, edeier, en moejelyker aart zyn: alle uwe verzuimen, alle uwe onoplettendheden hebben nu veel 'geduehter gevolgen voor uzelven en voor anderen: zie eens, één onbedagt oogenblik, éëne verkeerde daad, heeft betrekking tot veele onuitoogbaare volgende gebeurtenisfen; om dat gy, als ik het eens zo zeggen zal, uw winkel magtig uitzet: maar 'er is wel wat op jonge heer: gy moest een zakboekje maaken, waarin alle de wetten van het Euangelie genoteerd ftonden; en dat boekje met wit papier doorfchieten, om 'er uwe zedeiyke NB', ontdekkingen, en kleine voorvallen, die u in dit opzicht ontmoeten, in aan te tekenen. „ Ik/paar geen brood voor vrienden, en zal, om u te dienen , myn kranke best doen, cn u zo eens op een briefje per notitie geeven, wat ik 'er voor myzelven van gebruikte; gy kunt daar Vel wat zeem'aniehap mede oefenen, al zo als uw gezond msnfehenvèrftand u dat aanraadt. ,, Ik heb my altoos tot een regel gefield, en mij daar een veertig of vyfrig jaaren zeer wel by bevonden: men moet altoos hit mindere onderwerpen aan het meerdere. Deeze regel komt alle oogenblik te pas; zy fluit in, dat gy uw' finaak, uwe verkiezingen, uwe begrippen, de middelen, die ter bcvorderinge van uw eigen geluk, naar uw inzien, zouden dienen, geheel opoffert aan den door u naarftig onderzogten en duidelyk gekènden wil van God; om dat hierin uw hoogstduurzaam wclzyn gelegen is: zodat ik maar zeggen wil, laat u altoos door de wetten van het Euangerie befluurcn, dan hebt gy niet, dat wat zeggen wil, te I doen, met de inzettingen der menfehen, of met de fyne fpinnewebs onderfcheidingen der zogenaamde gewetenbeftierders, daar ik maar geen puf op heb; 't is kwakzalvery; 't is van 't potje in 't pannetje; ja 't is, regtuit gezeid, warreling, myn heer Wil- i lem. „ Laat ik u maar zeggen,- zo als het my voorkomt: de meesDd 3 te  384 BRIEVEN te twyfelingen en fchynbaare verlegenheden, hoe wy ons in dit» en in dat, voorkomend geval, zuhen gedraagen, ontftaan uit onze onwilligheid, om te doen dat best is, en dat wy ook wel voelen best te zyn; ot' uit luiheid, om dat wy tegen de moeite aanz'en, en liever alles blaauw blaauw laaten, uit gebrek aan moed om te durven doorzetten wat 'er doorgezet moet worden. Den-regten Koningiyken weg zien wy, fpyt den besten, maar wy bedanken 'er voor, cn zien of 'er niet nog hier of daar een by paadje ligt, dat ons veel fpoediger, cn aangenaamer ook, brengen zal, daar wy weezen moeten: 't gaat evenwel met geen volkomen gerustheid, dat voelen wy zelvcn wel; maar wy gieten het in alle vaten; wy vouwen en plooien, en draaien, zo lang tot wy zeiven in dc war komen, cn ons geweten het boekje kwyt raakt; en wy zyn niet in ftaat, om,met al ons vernuft, het weer op den text te helpen of gerust te Reilen. Dat wy zelvcn twylieien, blykt ook, onder anderen, uit het geduurig raadvraagehj of wy vraagen naar den bekenden weg, om dat Wy zo gaarne een anderen zouden bewandelen. ,, Zie, ik hou maar ftaande, dat een mensch, dat getrouw en eerlyk met zig zelf handelt, en zyn verlicht geweten in den raad neemt, zelden verlegen zyn kan, wat hem ook voorkome; en al die gewetenbeftuurders zyn een deel blinde leidslieden, waarop ik geen het minfte ve;trouwen fte! of fteilcn kan; en daar ik ook," zo als ik zeg, nooit geen doen mee wilde hebben. „ lk denk daar aan het artykei der belastingen: als de ordonnantie zo duister is, dat ik, ter goeder trouwe, niet weet, of flegts kan voorwenden niet tc weiten, of ik zes dan of ik twaalf gufdens moet betaalen, dan ga ik heen en geel'twaalf guldens; dan ben ik gerust dat ik niet flüik, en ik herinner my het zeggen van onzen Leermeester: geef den Keizer dat des Keizers is; tol dien gy tol, fchatting dien gy fehatring, enz. fchuidig. zyt: en terwyl ik dit dcc, koop ik, voor eene onnozele zes guldens, rust in myn gemoed, en gerustheid in myn leven; geen verklikker of zyn maat kan my kwellen; en de llimfte advocaat kan geen enkelde rooje duit aan my verdienen: wat is dat fchande Koop! voor zes guldens, die by my, dank God den Heer, zo weinig beduiden als een graantje by den bakker. Zo een voorbeeld kunt gy, op alle foortgelyke voorvallen cn omftandigheden, die gy kunt'krygen, toepasfen; vooral als koopman; dan zult gy u nooit aan dievèry ol' ontrouw omtrent dc wettige overheid fchuldig maaken, gy Zult rondsom eerlyk zyn, en gecJi fchclling inkrygen, dan die u toekomt; zonder u door de ge\€oonte van anderen, door duizenden die zo doen, en echter by de wereld voor braave lieden te boek ftaan, te laaten bedotten; zelfs zult gy u geen zand in de oogen laaten goojen, door het denkbeeld, dat gy, dus doende, toont, een gaauw koopman te zyn, die 'er oud agter is. Geloof gy my, Myn heer Willem, gy zoudt 'er  VAN A. BLANKAART. göS 'er aan bekogt raaken, en in 't eind met een Wrakke boel blyven zitten: kort gezeid, gy zult onverzette!ylc eerlyk zyn, euangelisch eerlyk, en dat is het waare: al de andere foort van eerlykheid raat doorgaands zo ver als het voeten heelt. Het tweede regeltje waarby Abraham Blankaart zigaltoos byzonder wel gevonden heeft, is dit: „ Heb moeds genoeg om van anderen te durven verfchillen." Zie, waarheid en deugd hangen niet af' van de byzondere bepaalingen of begrippen der menfehen; dat is, dunkt my, zo klaar als het lieve kostelyke zonnelicht op een helderen Zomerdag. Dflt honderdduizend menfehen iets tosftemmen, is geen bewys, dat wat zeggen wil, voor de zekerheid van het geen zy toeftemmen; dat honderd milioencn menfehen iets doen, is geen bewys, dat het geen zy doen eene goede daad zy. Het is wel waar, dat twee menfehen meer kunnen zien, dan één; en honderd meer dan twee; doch, alles wat ben 'kan zien, begeert men niet altoos te zien. Kom aan, Myn heer Willem, indien honderd menfehen, met geflootene oogen, eene publicatie, die de Souverain laat affigeeren , voorby kuieren, cm dat zy 'cr den hooi van hebben daaraan te voldoen, dan zien zv, met hun honderd, zeker zo veel niet, als één degelyk man, "die, als een braaf burger, en gehoorzaam ingezeten, die publicatie oplettend leest, en derzelver waaren zin poogt te verftaan: hier dunkt my is niets, dat wat zeggen wil, tegen in te brengen. „ Zo gy by uzclven overtuigd zyt, dat gy, na een bedaard,, nauwkeurig cn l'chcrp onderzoek, uwe gevoelens voor waarheid! moet houden; dat gy deugdzaam en godsdieriftig handelt; dan moet en gv zult de dwaalwegen van het bygeloof zekerlyk ,, verroyden." Ilicrby komt nog ene Leerreden,' in welke enige misflagen omtrent de opvoeding der Kinder ren acngewezen worden: en eindelyk ene, behelzende ene waerfchouwing tegen den Nyd, welks aert en werking zeer duidclyk befchrevcn word , met ene voordragt van treffende aenmerkingen over deszelfs fchandelykheid en fchadelykheid; welker overweging elk oplettenden een affchrik van die ondeugd moet inboezemen ; cn opwekken, om daer tegen ene zuivere liefde tot God en den Naesten alleszins' in 't harte aen te kweken ; als verzekerd, dat 'er , buiten dit , geene rust , geene gelukzaligheid, noch in deze noch in de toekomende waereld, mogelyk is. Aan myne Protefmtfche Medechristenen in Frankryk. Uit het Fransch vertaald. Te Amfleldam by M. Schalekamp 1789. Behalven het Voorbericht 136 bladz. in gr. octavo. -TV/ïet het toenemen der Bwgerlyke verdraegzaemheid, herDO. leeft ook van tyd tot tyd meerder de hoop op het invoeren der Godsdicnflige verdraegzaemheid ; dan Staetkundige inzichten , met betrekking tot den heerfchenden Landsgodsdienst, fchynen hierin tot nog alomnic onoverkomelyke hinderpalen. Uit dien hoofde breid de Opftelkr van dit Stukje zyne voorftellingen deswegens , (die ■anders op algemeene gronden rusten , en gevolgelyk tot alle Proteftanten in alle Landen betrekking hebben.) niet Uit tot het geheele Proteffanten dom , maer bepaclt zich tot_ de Proteffanten iu Frankryk ; als byzonder wel gefchikt, om de Gorhdienjlige vryheid, in volle kracht, onder hen te doen (land grypen, cn te handhaven; indien hunne Burgerlyle Vryheid, gelyk hy vertrouwt, eerlang vergezeld gae van de Godsdienflige Vryheid. Dan zullen ?yf, volgens den aert hunner omftandigheden, beter dan ■smdercii gefchikt zyn, „ om aan de waereld het voorbeeld van eene waare algemeene ('hrislelyke Kerk te geven, in welke rechtmatige christelijke vrijheid heerscht ;' in „ welke betamelijke christelijke verdraagzaamheid geoer }| ftfid % kerkelijke £et;ieenfdiap. gehouden , cn alle di; 's: Chris,-  aan de protestanten in frankryk. 39? Christenen voor broeders erkend worden , welke God „, voor zijne kinderen, Jefus Christus voor zijne broed e- „ reu, erkennen en aannemen." In dat vooruitzicht heeft hy dit Gefchrift vervaerdigd, ten einde hen te noopen , om , wanneer de Godsdienltige vryheid hun verleend worde , zodanige inrichtingen , als hy hun in dezen voorhoud, in 't oog te houden. Hy tracht hen des hier door zulke denkbeelden in te boezemen , en hen , by voorraed, de gedachten te doen vestigen op zulke fchikkingen , waer door zy als dan, met terzyde ftellingc van alle" partybenamiugen van hervormden , euai gelisch-lutcrfijicn , doopsgezinden cn dergelyken , zich allen in één Codsdienjlig Genootfchap kunnen vereenigen. Ter bevorderinge en aenfpooringe hiervan fielt hy zich voor, te toonen, (1.) Dat dc Gefchillen, ,, die de i'ro,, te/lanten, van welke bijzondere Gezindte zij ook zijn, „ tot nog toe verdeden, lot liet weezen van den Godsdienst niet behooren , en derhalve geenzins van dat gewigt zijn, dat zij, daarom, van elkander verwijderd „ blijven, en afzonderlijke .vergaderingen moeten houden. En (2.) Dat deeze Afzondering firjdt tegen de natuur en de waare gefteltenis der chrisleljke Kerke, en tegen ,, de gronden der hervormingen Beide deze ftelliu- gen ten overtuigendfle betoogd hebbende, met wederlegging van de voornaemfte tegenbedenkingen , verledigt hy izich voorts , ter oycrweginge van 't geen 'er vereischt •word, om behoorlyk te zorgen, „voor het onderwys der ,, gemeente in de waarheden van den Godsdienst eh dc God-, j, geleerdheid (*') j op dar. een zuiver, onvervalscht chris- „ ten-. (f) De Autheur onderfcheid hier Godsdienst en Godgeleerdheid van elkanderep , overeenkomftig met her geen hy daeromrrent alvoorens gezegd lieert , ter aenwyzinge van het onderfcheid tusfchen die beiden, het welk men, gelyk hy doet zien, maer al te veel veronagtzaemt, en meer gade geflagen behoorde tp worden. Tor den Godsdienst nnemlyk brengt hy die waerheden van den natuur, lyken en geopenbaerden Godsdienst, waerin alle Christenen overeeiiftemmên , die nood'zack'yk zyn ter zaligheid; cn onder de benaming van Godgeleerdheid betrekt hy wyders alle zodanige leerftellmgen en andere ftukken,, over welke dc Christenen het nog niet ééns zyn , cn waer onder men 'er velen vind , over welke zy het zekerlyk nooit ééns zullen worden. Omtrent de cerften als wezenlyk tót den Godsdienst behoorende , word het bewaren der eenfiütnmigheid gevorderd ; dan de laetften moeten als GoiïÈ e 5  Aoo AAN DE PROTESTANTEN „ tendom aan dezelve geleerd, en haar niet iets onthou„ den worde van het gene tot de algemeene ftigting en „ godzaligheid noodig is , cn alzoo het koningrijk van Je„ lus Christus volkomen en onveranderd onder dezelve zig verbreide, en overvloedige vrugten der geregtigheid „ voortbrenge." In dit gedeelte ontvouwt hij hun beknóptlyk hoe ze hunne Kcrklykc gemcenfchap ten dien einde hebben in te richten ,. agt te geven op het vercischtc onderwys cn de verdere beftiering der Gemeente , mitsgaders toe te zien , dat geen mcnschlyk gezag onder hen ooit bet geweten van de Leden der Kerke flegts enigzins bezware: hy draegt hun verfcheiden oordeelkundige aenmerkingen deswegens voor-; en geeft hun te gelyk enige wel overdachte regels aen de hand, welker in agtneming hy hun, als ten hoogde nuttig, aenpryst. Wyders brengt hun de Autheur onder 't oog, welke heuchelykc gevolgen zy daer op te verwachten hebben; cn by die gelegenheid laet hy zich verder uit over dc voordeden en vruchten der Christelyke vryheid cn verdraegzaemheid ; mitsgaders over de mogclykheid van dezelve in betrachting te fteHen , en die heilzame vruchten te erlangen ; bewezen uit de voorbeelden van verfcheiden Kerkelyke Gemeervfchappen , die het min of meer daerop toegelegd hebben , en deze hare verdraegzaemheid met de gczegendlle gevolgen oefenen. ■ Hier aen hecht hy ten laetfte ene korte herhaling van al het aengevoerde; met een flotwensch, die, fchoon in dezen eigenlyk gaende over dc Prótéftanten in Frankryk, uit hoofde van de algemeene gronden van zyn fchryven , (als boven aengeduid is ,) zeer wel tot alle andere Protcftanten overgebragt mag worden. ,, Ik befluit" (is zyne tacl) ,, Ik befluit deze mijne ern- ftige gedagten over godsdienst, christelijke vrijheid „ en onderlinge Kerkelijke verdraagzaamheid , met den „ opregtften wensch en de vürigfté bede : dat Gij dit „ kleine gefchrift met allen mogclyken ernst , met die „ aandacht, en die oplettendheid, zult lezen, welke het „ gewicht der zake vordert met een onbevoor- oordeeld hart, vervuld van christelijke liefde . met „ die. geleerdheid behandeld worden : zo dat men aen ieder geloovigen dc vryheid late, om deswegens tc gevoelen en openlyk te bclyden, het geen hy meent best met Gods Woord overeen te komen, en tot het werk zyner zaligheid meest gefchikt tc wezen.  IN FRANKRYK. diezelfde zucht tot waarheid, met dienzelfden eerbied voor God en Jefus Christus, met dat zelfde verlangen, " dat het Koningrijk der hemelen, het rijk van waarheid " en godvrugt, beter gekend, en algemeener uitgebreid worde, waarmede ik deze mijne gedachten op het pa„ pier gefteld heb, en u thans mededeele.' alethophilus aan pihladelpiius. Te Amjïeldam bij M. de Bruijn. 1789. Behahen een kort Voorbericht, 120 bladz. in gr. octavo. Eni"-e jaren geleden gaf Philadelphus, eerst vier Brieven, en vervolgens ook nog een vyfden Brief, af, betrekkelyk tot het Godgeleerde verfebil over de Leer der Verbonden (*). Deze Brieven werden, vry algemeen, zeor gunftig ontvangen; en men verwonderde zich, dat geen der Godgeleerden , die gansch anders over dit ftuk denken, de pen daar tegen op vattede. Zulks gaf, voor enigen tyd, aen een vriend van Philadelphus aenleiding, om ene foort van uitdaging in de Boekzael te plaetzen, by welke een ieder uitgenoodigd werd, om deze Brieven te wederleggen, of te verklaren, Philadelphus heeft gelyk. En dit heeft Alethophilus, toen hy, tegen zyne verwachting niemand te voorfebyn zag komen, bewoogen de denkwyze van Philadelphus, in zo verre hy van hem verfchilt, in openbaren druk briefswyze tegen tc gaen. Wjr zeggen , met opzet, „ in zo verre hy van hem verfchilt; om dat hy 't, in verfcheiden opzichten, met Philadelphus eens is- maer in een voornaem hoofdpoint geheel anders denkt. 'Het verfchil tusfchen hem en Philadelphus is, gelyk hy 't in zyn Voorbericht reeds uitdrukt, ,, niet, of 'er een algemeene aanbieding van het verbond plaats ' °rypt; maar of allen verbondelingen zyn en blyven, die het verbond inftemmen, 't zy ze zulks oprecht „ doen of niet, en 't zy ze zulks bevestigen, met hun„ nen wandel of niet." ; •• Philadelphus is, naer 't oordeel van Alethophilus, zich zeiven niet gelyk, in zyne befchryvingen van het Verbond- en hy houd zich aen 'sMans laetfte voorftel deswe"-e'ns; alwaer Philadelphus zegt: „ Dit nu is het, dat „ ik (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroef. Vide D. bl. 517. en N. Alg. Vedf Letterteff. \ D, bl, 446,  402 ALETHOPHILUS AAN PHILADELPHUS. „ ik op my neem te bewyzen; naamlyk, dat de Heilige ,, Schrift door Gods Verbond beftendig verftaa: De aan- „ kondiging van Gods Hei/beloften, aan het een of ander „ Volk, onder beding van Geloof en Bekeering: En, wan- neer een volk in dit beding tocfemt, of het zelve op zig „ neemt; dat alsdan, volgens den flyl des Bybels, tusfchen God en dat Volk het Verbond geflootcn is." Deze befchryving neemt Alethophilus als juist aen; ook erkent hy met 'Philadelphus, dat, onder het Oude Verbond, de \erboudclmgen het geheele Volk waren; en even zo geelt hy hem gelyk, als hy beweert, dat God, onder de Nieuwe RedecUng, zyn Verbond zo wel volksgewyze oprigt, als onder de Oude Bediening, alleen met dit voorname onderfcheid, dat het Nieuwe Verbond zig tot alle gcflagtcn uitftrekt, daar het Oude alleen met de brachten was aangegaan. En hier op vervolgt hy: ,, Zullen wy „ dan in alles inftemmen? Neen! ■ Nu zal „ zig^onze ouderfcheidene denkwyze eerst openbaaren." ,, Gy wilt die Vcrbondelingen niet genoemd hebben , ten eeuwigen leven uitverkorene, en kragt'dadig, wedergeborene en vernieuwde menfehen. Daartegen verzet gy u, geheel uwe Brieven door. ■ Zy kunnen geen levend- geloovigen, geen rechtgeloovigcn, die h»t zaligmaakcnd geloof bezitten, genoemd worden, maar op zyn hoogst geloovigen. Ik ondertusfehen noem ze rechtgeloovigcn , icyendgeloovigen, uitverkorenen, wedergeborenen, en zi al meer. — — Volgens uw fystema zouder> de Vcrbondelingen best met den algemeenen naam van Vcrbondelingen benoemd worden, waartoe dus alle behooren, die den naam van Christenen draagen. Het is dus, volgens uw fystema evenveel, of zulk een mensch bekeerd of Onbekeerd is: — hoe hy denkt, hoe hy leeft, indien hy maaiden naam van Christen heeft; indien hy maar onder een volk gebooren is cn opgevoed wordt, alwaar het Christendom gevonden wordt. Of iemand bekeerd is of niet; of hy in Christus gelooft of niet; of hij vroom leeft of niet: hy is evenwel een Verbondelihg. Dit gelocve ik niet Mynheer." —— Volgens Alethophilus zyn zy alleen Verbondelingen, ,, die oprecht het verbond ,, hebben gangegaan, en poogingen doen om get ouw aan „ dc voorwaarden te beantwoorden: — die de voorwaar„ den van 't Verbond al biddende cn werkende zoeken na te komen: — welke hy dan ook ïeycndgeloovlgen, s> cn zo ook uitverkoorenen noemt." Het  alethophilus aan philadelphus.- 4®3 liet verfchil, op die wyze, befchouwd en bepaeld zynde, tracht Alethophilus de gegrondheid van zyn gevoelen, en het ongegronde van den denktrant van Philadelphus, te toonen, zo uit den aert van een Verbond, als uit den inhoud der Bybelleere, in de Schriften des Ouden en des Nieuwen Verbonds; m»t acnwyzinge, dat deze zyne begrippen, en niet die van Philadelphus, eenftentmig zyn met de leer der Publieke Kerke, naer uitwyzen der Formulieren, en van den leertrant van derzelver Opftellercn. Voor hun , die in dit verfchil deel nemen, is 't wel der moeite waerdig, dit Gefchrift met opmerkzaemhcid te doorbladeren; nadien 't met oordcel opgefteld is, en de Schryver, met een bedagtzaraen geest, de befcheidenheid zeer wel in- 't oog gehouden heeft: hoedanig ene fchryfwyzc wy ook van Philadelphus verwachten , indiert hy, .gelyk we vermoeden, vervolgens enige aenmerkingen ever deze Brieven te berde mogte brengen. Brief aan alle waare Belijders van den Heere jesus in Nederland. Te Utrecht bij A. van Paddenburg,'17Ö9. /;/ gr. octavo 36 bladz. T7en, zo ver men uit den inhoud van dit Gefchrift kan JtL afleiden, welmenend cn geoefend Christen, die overtuigd is, dat men zyn geloof moet verderen met een heiligen wandel, bemerkt met leedwezen, dat de verdeeldheid in ftaetkundige inzichten, ook een vry aenmcrkely-' ken invloed heeft" op het Godsdiénftige; en bovenal de gerneenfehap der Heiligen grootlyks benadeelt. Men verwaerloost den openbaren Godsdienst, by deze en gene Leeraers, om dat ze in dit opzicht ene andere party toegedaen zyn, of ook wel geweest zyn; en velen, die voorheen 'met eikanderen ene ftichtelyke gemeenzame verkeering hadden, zien nu de een den anderen met verfmaduig aen, verwyderen zich, om dat ze 't oneens zyn over de belangen van den burgerftaet. Onze Brieffchry- ver gaet dit gebrek met verfcheiden opwekkende bedenkingen tegen, ten einde ware 't mogaJyk dezulken, dien de Godsdienst nog enigzins ter lvarte gaet, over te halen, om den invloed van den Godsdienst niet te verydeleu door ftaetkundige partyfehappen ; maer, in 't midden van dezelven, (zo ver 't tot nog niet anders zyn kan,) ons eeuwig welzyn, boven onze tydlyke inzichten te waer- dee-  404 brief aan alle waare belijders , enz. deeren, en te behartigen: terwyl hy tevens ten befluite de betrachting der liefde, zo als die uit bet geloof voortvloeit, cn het groote beginzel der Christelyke zedekunde is, ten ernftigfte aenpryst. Onpartydige fchets, wegens de inkamften, by manier van giften, enz. van de Roomfche Priesters in de Nederlanden. Benevens een Plan, om dezelve een aanzienlek beflaan, de Kerken een deftig onderhoud, en de Roomfche arme ledemaaten meerder nooddruft te verfehafen. Door een oprecht Vaderlander, onder de Zinfpreuk: Pro Patria. Alom te bekomen. In groot octavo 48 bladz. Naer het tweeledig voordel op den Tytel, is dit Gefchrift in twee deelen onderfcheiden. Het eerfte gedeelte behelst een verflag van de voornaemfte middelen van beflaen der Roomfche Priestercn in de Nederlanden, door 't geen de Ledematen, in een aental van byzondere omftandigheden, hebben op tc brengen: behalven de buitengewoone giften, en 't inkomen op deze en gene wyze aen de Kerke gemaekt. En het tweede levert een Plan, om, met affchaffing van alle die byzondere betalingen, ene Kas te vormen, uit ene jaerlykfche gifte der Ledematen, ongelyk minder bezwaerlyk dan de tegenwoordige manier van geven; uit welke dé Priesters een goed vast jaerlyksch inkomen zouden kunnen erlangen; terwyl men tevens in ftaet zoude zyn, de Kerk behoorelyk te onderhouden, en tevens een ruimeren voorraed van penningen, dan tegenwoordig, zou bezitten, om de onvermogenden, naer vereisch hunner omftandigheden, te onderfteunen. Indien men zig op des Schryvers manier van rekenen moge verlaten, waer van hy, in de ernftigfte betuiging zyner oprechtheid, de krachtigfte verzekering geeft, heeft zyn Plan , bovenal ter betere onderfteuninge der Armen, veel acnnemelyks. „ Mogt het,'' zegt hy, met het afloopen van zyn Gefchrift, „ Mogt het onze wettige söüvereinen behaagen hunne Vaderlyke oogen hierop te vestigen; cn, zo ons Plan plaats mogt hebben, de verkoorenc Kerkmeesters onder hunne befcherming te neemen! te meer, terwyl door het zelve dc geduurige buiten 's Lands geldverzcndingen, wel ras een einde zouden neemen, en zulks vervolgens niet alleen tot nut voor de Roomfche in 't by- zon-  onpartydige schets, enz. 405 zonder, maar voor ons Vaderland in 't algemeen, zoude ftrckkcn. „ Het welzyn en nut van Ons Gemeenebest en Inwoonders tot doel gehad hebbende, zal het ons altyd zeer aangenaam zyn, zo ons Plan niet t'eenemaal tot ftant gebragt kan worden, het egter aanleiding mogt gegeeven hebben, tot gerriakkelyker middelen, door dewelke het geld in ons Land zal behouden, en meer nooddruft en behulpzaamheid den armen toegevoegd kan worden." Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk Servandis Civibus. XlIIr/« Deels, derde Stuk. Te Amfterdam by P. Conradi, 1789. ingr.Svo., %iobl. "In dit Boekdeel vind de Leezer wederom twee Verhandelingen, over het gebruik der Geneesmiddelen uit Keiders cn Kuskens. De eerfte is die van den Heer tiiuessïnk, Geneesheer in 's Hage, en de tweede van den Heer willemse , Geneesheer te Haarlem. De Heer Thues- firik heeft zyne Verhandeling in vier Hoofdverdeelingen gefplist, welke ieder wederom in byzondere Afdeelingen verdeeld zyn. In de cerflc komen de Ziekten der vaste deelen en derzelver geneezing voor; in de tweede de Ziekelykc gèfteldheden der Vogten; in de derde de Ziekten van het Levensbeginfcl, cn eindelyk in de vierde Iloofdverdceling , de Ziekten der byzondere deelen. • De Verhandeling van den Heer Willemfe is flegts eene opgaave van eenige zeer eenvoudige Geneesmiddelen by wyze van een Huis-Apotheek, ten nutte van zeker Godshuis: — dc algemeene van deeze Geneesmiddelen in onderfcheiden Ziekten worden door proeiheamingen bevestigt. —-— Zy die lust hebben zulk een aantal Verhandelingen , over een cn hetzelfde Onderwerp, te'leezen, wenfehen wy het nodige geduld, terwyl wy, voor ons, gaarne wallen bekennen, daarvan verzaadigd te zyn. Hand-  40Ö C; PHILIPS JAGOBSZ. Handleiding, o;» r« flfe Kunsttafreelep den af/land van hei oog des Zienders tot dezelve, de Perfpectivtfche dieptens, der waterpas leggende, en opflaande vlaktens, de lengte derzelver Sluitlinten , Horifonds hoogte, enz. in voor gejlcldc,* of tot te zullen vervaardigt wordende TVerkftukken, als ook de Perfpcctivifche Regelen, in het Tekenen of Schilderen van Toneelen, door eene gemakkelyke berekening te vinden. Ten dienfle van hun, die zich voornaam, lyklot het tekenen cn fchilderen van Gebouwen, Kamers, Ldndfchappen cn Toneelea b&paalcn. Voorgefleld door caspar. Philips jacobsz., Konstgraveerdcr en Geadmitcerd Landmcctcr voer de Ed, Have van Holland en West' vriesland, Lid van het Mathematisch Genoodjchap te Amflerdam. Te Amjlerdam by J. ten Brink Gcrritsz. 1788* in gr. 8vo. 70 bladz. met 4 uiiflaande Platen. Zelden zyn Tekenaars groote Rekenaars, lchoon beide. 1 Kunften altoos zamen moesten gaan, nadien zy tot één zelfde oogmerk dienen. De Bouwkundigen alleen wceten fover 't geheel genomen) de Praktyk gewoonlyk by de Theorie te voegen. De vlytigc Philips trachte derhalven, met deze Handleiding, den Tekenaaren era Schilders te gemoet te komen , door hen de noodige rekening aan te pryzen, cn door verfeheideuc werkftukkeri bevattelyk te maaken. De kennis der Regelen., door welke men den afftand óf tusfchcnwydtc, van des zienders oog tot een Kunsttafreel, de dieptens der Grond, Zolder, en ter zyden ftaande Muur-vlaktens , de lengte van derzelver Sluitlinien, en Horifonts hoogte, in alle gevallen, kan bepaalcn; kwam hem zo nuttig voor, dat hy niet naa konde laaten, om, zynen Kunstbroeders, zyne gemaakte aantekeningen mede te deelen; te meer daar 'er, in onze taaie, nimmer in dien fmaak over gefchreven was. Dc voordragt dezer Aantekeningen heeft hy in vier Afdcelingen bepaald, cn eerst een regthoekige Kamer ten onderwerp voorgefteld, welkers grondvlak een gelykzydig vierkant is; derhalven de diepte gelyk aan de breedte. In de tweede Afdeeling is de voorgeftelde grondvlakte in derzelvcr diepte verdubbeld , en dus de laatfte gelyk aan tweemaal de breedte; welke in de derde Afdeeling tot driemaal is aangegroeid: terwyl de vierde Afdeeling alleen aan de Regelen der Tooncelperfpcctief is toegewyd. Deeze Afdeelingen worden voorgegaan door eene Inleiding, raa~  handleiding. 407 rankende den aanvang en vinding der Perfpective Regelen; zynde dit gedeelte geheel overgenomen uit montucla's Historie der Wiskunde, doch als zodanig cok door den Schryver, in de Voorrede, opgegeeven. De uitvoering, als ook de Platen, voldoen zeer wel aan het oogmerk van den Autheur, die, zo als wy met fmart vernomen hebben , even na dc uitgave van dit nuttig Werkje , overleden is. Kunnende deze Handleiding zeer wel, naast zyn uitvoerig Onderwijs in de Doorzichtkunde, met 60 Platen; zyne Handleidingen tot de Spiegelperfpcctiven, en, tot het plaatfen van Zon of Maan, in een Tafrcel; als mede naast zyne vermeerderde en verbeterde bosboom, over de vyf Ordens, geplaatst worden. Over het fchryven der Gefchiedenis, of de wyze hoe dezelve behoorde gefchreeven te worden, door den Heer Abt de mably. Uit het Fransch vertaald en met eenige aanmerkingen vermeerderd, door latjrens van lijm burg , M. Z. Te Amjlerdam by Emenes en de Vries. 1788. In gr. octavo. Behalven eene Foorreden van den Vertaler, 310 bladz. Nooit ontbrak het der waereld aan Gefchiedemslchryveren, van de vroegfte tyden tot op onze dagen. Maar die Schryvers verdienen allen niet dezelfde achting. Onder eene groote menigte vindt men enkele puikfehryvers:, fommige d'raagelyken, maar veelen, welken der leezinge niet waardig zyn. By eene oppervlakkige befchouwing zoude men 'zich misfehien verbeelden, dat wy van deeze laatstgcmelden eenen veel ruimeren voorraad bezitten dan de Ouden eertyds, maar in vergeldinge hiervan in het aantal van recht goede Schryveren by dezelven te kort fchieten. Doch veele van de Werken der Ouden hebben onze tyden niet bereikt. Wy bcklaagen het verlies van verfchetdene uitmuntende hukken, en de verminking van andere; maar zekerlyk zyn ook veele verdwenen , welke geen beter lot verdienden. Evenwel moet men bekennen, dat de uitvinding der Drukkunst het verfpreiden der boeken veel gcroakiyker gemankt, de oppervlakkige kundigheden van" veele onderwerpen onder een grooter getal van menfehen uitgebreid, en daardoor de menigte van middelmaatige en hechte boeken grootlyks vermeerderd heelt. Veele naamen en werken zyn door deeze kunst in ge- IV. deel. n. alc. lett. no. 10. Ff dach-  408 DE MABLY dachtenis gebleven, welke liever met de eigenaars en opftellcrs hadden mogen rusten in het graf der vergetelheid. Gelyk dit plaats heeft in andere Weetenfchappen, zo ook met betrekkinge tot het fchryven van Gefchiedenisfen. Wy laaten voor een oogenblik daar, dat veele Ituk ken welke hiertoe behooren, of walgelyk zyn door laffe Vleizucht, of eerder als veriöeielyke fchimpfchriften, dan als onpartydige verhaalen mogen aangemerkt worden. Dit gebrek is aan alle eeuwen gemeen. Maar aan de laatere is het meer byzonder eigen, dat ieder, welke meent te kunnen vertellen (en hoe weinigen zyn 'er, welken dit recht goed kunnen doen!) zich ook bekwaam oordeelt, om eenig gefchiedkundig huk in de waereld te flooten. Ondertusfehen is het fchryven eener goede Gefchiedcnisfc eene allcrmocielyklte taak. Het is niet genoeg enkel dc gebeurde zaaken te verhaalen: men moet ze zo verhaalen, dat zy recht leerzaam worden , het verhand des Leezers verlichten, hem inleiden tot de gewigtige kennis van het menfchelijke hart, de oorzaaken der bedryven, de geheime dryfvecren, door welken zy bewerkt werden , de zeden der Volken, de daaruit vloeiende voor- en nadeelen, dc gevolgen van overheerfchende driften en de middelen tot derzelver beteugeling ontwikkelen. De noodzaaklykheid van dit alles wordt duidelyk bewezen , en door gepaste voorbeelden opgehelderd in het Werkje van den Heere Abt de mably, het geen wy tegenwoordig voor ons hebben. De Schryver is daartoe recht bekwaam, zo door zyne groote kundigheden en bedrevenheid in oude cn hedendaagfehe Schryveren, als door zynen. gezonden fmaak en juist oordeel. Het Werk is gefchreven by wyze van zamenfpraaken tusfchen den Schryver, en twee zyner vrienden Adamon en Theodoon, waarvan de eerstgcmelde bericht geeft aan eenen derden vriend, welke den naam Cleanthc draagt. Adamon had Theodoon willen overhaalen om zich tot het fchryven eener Gefchiedenisfe te begeeven , en beweerd, dat hy door traagheid of ongeftadigheid her rechte gebruik niet maakte van zyne gaaven en bekwaamheden. By deeze gelegenheid worden verfcheiden gegronde aanmerkingen voorgefteld over de geringe nuttigheid, welke eene al te verdeelde, en niet tot eenig bepaald oogmerk ingerichte, boekoefening kan aanbrengen. Theodoon aarfeit , laat zich bykans overhaalen, maakt echter zyne zwaa-  OVER. HET SCHRYVEN DER GESCÏIIEDENISi 40O zwaarigheden , cn verzoekt den raad des Schryvers (*). Deeze brengt hem onder het oog hoe moeielyk het zy in dergelyke gevallen eenen goeden raad te geeven, vooral wanneer men niet weet, werwaards de fmaak des Vraagers hem leide. Behalven dat iemand een Gefchiedcnisichryver moet geboren worden, verelfeheri de onderfcheiden foorten van Gefchiedenisfen, Algemeene, Bijzondere, of Leevensbefchryvingen, ook verfchillende kundigheden en bekwaamheden, dat met voorbeelden wordt opgehelderd (t). Doch alvoorens hier verder in te treeden, fpreekt de Schryver van eenige voorbereidende weetenfchappen, waarvan, gelyk hy te recht aanmerkt (4) , ,, geen Ge,, fchiedlchryver, hoegenaamd, onkundig kan weezen indien hy zyn ondernomen werk gelukkiglyk zal volvoeren. In den eerllen rang plaatst de Heer de mably de kennis van het Natuurlyk Recht, en eene grondige Zedekunde , dewyl men zonder deeze ,, nimmer de plichten der Burgers en die der Magilfraatsperfoonen zal kun„ nen onderfcheiden," of oordeeleu „ over de regtma„ tigheid der onderneemingen die men verhaalt;" ja eerder ,, een doodlyk vergif van de Gefchiedenis zal maken, „ gelyk Stradaf volgens welken het ,, Philippus de II e „ veroorlooft was om alle de oude Wetten, alle de trac- taaten, alle de verdragen, met de ingezeetenen aange„ gaan, te verbreeken.'.. Om dat'den Vorst naar zyii „ voorgeeven , zyne magt onmiddelyk van Gods wegen ,, bezit (§)." — - De tweede der voorbereidende Weetenfchappen is, volgens den Schryver, de Staatkunde; welke in twee byzondere deelen gefplist wordt. De eigenlyke Staatkunde ,, is gegrond op die wetten, welke de natuur zelve ingefteld heeft, om aan de menfehen dat geluk, waarvoor zij hun vatbaar gemaakt heeft, te „ doen genieten;" deeze wordt ten Iterkhen aangeprezen , en om dezelve wel te leeren kennen, wil hy dat men de Schriften der oude Wysgeeren naauwkeurig leeze en raadpleege. „ De andere Staatkunde is het Werk onzer driften, die onze reden verbysterd heeft, en „ niets dan eenige voorbygaande voordeden aanbrengd $ intusfehen zy zelfs aan dc grootfte teleurllellingen en ,, wederwaardigheden onderhevig' is (**)." De Gefchiedenisfehryver moet ook deeze kennen, ,, de natuur van „ deli (*) Bladz. 3. enz. (f) Bladz. 8. enz. CO Bladzs igi (y Bladz. 15-18. (**) Bladz. ao. enzi Ff 2  4IO DE MABLY ,, den mensch nagaande, opklimmen tot den bron en oorzaak van ons geluk en rampfpoed; den aart der byzondere deugden en der byzondere gebreken opfpeuren... anders zal hy ter goeder trouw die Staatsministers en ,, Magiftraatsperfonen bewonderen, dewelke zonder te be„ vroeden den afgrond die zy onder hunne eige voeten ,, graafde, zomtyds geflaagt hebben door het ryk der ,, driften uittebreiden, des zal hy hunne dwalingen voortplanten; even als zy aan dc ondeugd een verleidend ,, aanzien geven; en waarlyk ten dien einde was het der ,, moeite niet waardig, de pen op te vatten (*;." Ondertusfehen moet de Gefchiedenisfchryver zorgvuldig zich i wachten van deeze zyne kundigheden , Wysgeerte en Geleerdheid, in langdraadige aanmerkingen, ten toon te fpreiden. ., Ik wil, zegt de Heer de mably ff), dat den „ Gefchiedfchryver in haat zy om een Taafreel van Ze,, dekunde, van Staatkunde en van het natuurlyk recht ,, te kunnen maaken ; maar daarom wil ik niet hebben ,, dat hy het doet: hv moet zig vergenoegen daar mede, ,, dat een verftandig Lezer den grond daarvan , in zyne ,,-Schriften kan vinden." Na dit tusfchen beiden te hebben aangemerkt, keert de Schryver weder tot de noodzaaklykheid der kennisfe, welke hy de Staatkunde der driften noemt, cn toont met eenige voorbeelden, hoe ongerymde aanmerkingen uit het gebrek dier kundigheid voortvloeien (1). Verder moet de Gefchiedenisfchryver „ de grootfte en ,, de diepfte achting voor de deugd hebben; ik wil, zegt ' ,, dc Schryver, dat hy my leere het algemeen welzyn, ,, het Vaderland, en de rechtvaardigheid te beminnen; ik wil dat hy de ondeugd ten toon fteld, en de deugd het eerwaardig voorkomen geeft dat zy verdiendt; de „ grondbeginfelen van. eerlykheid, welke ik in de Ge- I fchiedenis zal gevonden hebben, zullen my gefchikt maaken om de edele poogingen dier geene, welke aan ,, het hoofd van 't gemeenebest geftcld zyn, en die het ,, goede ten oogmerk hebben, te onderfteunen. Dees ,, zullen myne tcgenfpraak vreczen , en, indien ik my zo mag uitdrukken, zal ik hen tegens de hevige driften, ,, waar aan zy meerder dan enkele Burgers bloot gefteld „ zyn, beveiligen; ik zal hen in de uitoeffening van het s, recht, (*) Bladz. 24, 25. (f) Bladz. 35. Cl) Bladz. 36. enz.  OVEPT HET SCIIRYVEN DER GESCHIEDENIS. 4ÏT „ recht, handhaven. (*)." VöoftrefFelyke aanmerkingen heeft de Schryver over de zedeiyke nuttigheid eener welgefchrevcn Gefchiedenisfe. Wy wcnfchen meer van dezelve te kunnen overneemen: maar zouden dan de paaien van ons bcftek te buiten gaan, en door hier en daar eene enkele plaats uit haar verband te rukken, dezelve een gedeelte haarer kracht doen verliezen. Het volgende moeten wy evenwel aanroeren. De Schryver te recht hebbende aangemerkt, dat dc Deugd in de verdrukkinge zich dikwyls vertoont met den grootften luister, terwyl de ondeugd , hoe voorfpoedig fomtyds naar den uitwendigen fchyn, altoos haatelyk blyft, en dat alleen het geluk eens Volks is geëvenredigd aan de maat van zedeiyke voortreffelykheid, welke onder hetzelve heerscht, vervolgt (f) op deeze wyze. ,. Doet dan onder voorwendsel van tot ,, de Deugd opteleiden, met te tomen, dat de Voorzie,, nigheid haar nimmer verlaat; doet dan, zeg ik, geene ,, wonderdaaden ten haaren behoeve werkzaam zyn. Sira„ da gebruikt by alle gelegenheden de Maagt Maria en „ St. Jacob , om aan de Roomsen gezin den de overwin,, ning op de zogenoemde Ketters en invoerders van nieu- ,, wigbeden te doen verkrygen Wanneer men aan ,, Strada geloof wil flaan ^ "zal men in den waan gebragt ,, worden, als of Gods Voorzienigheid geduurende een ,, tyd werkeloos geweest zy, 'en dat Lalher en Calvyn ,, zig dien tyd ten nutte hebben gemaakt , om hunne ,, dwaalingen te verfpreiden en zig aanhangers te maaken; „ dat God den draad zyner Voorzienigheid hervattende ,' ,, de krygsbenden der aardfche Vorften noodig heeft, om ,, zig over de zogenaamde Ketters te wreeken. Hoe bui,, tenfpoorig dwaas, is het niet van God deelgenoot aan ,, de wreedaartige onregtvaardigheden van Philip den II, ,, van den Cardinaal Granvelle cn den Hertog van Alba „ te maaken ?... 't Was wel der moeite waardig van ,, twintig wonderwerken uitgedacht te hebben, om te be,, letten dat de Catholyken overwonnen zouden worden, ,, of om hun eenig voordcel tc doen verkrygen ; intus„ fchen dat in de voornaamfte, dat in de hoofdzaak, de ,, Maagt Maria en St. Jacob in vermoogen _te kort fchie,, ten , en den winden toclaaten, om dien onvcrwinnely„ ken Vloot (welke volgen» Strada dc Nederlanden moest ,, ten onder brengen, Engeland veroveren, en den Room* ,, fchen (*) Bladz. 48, 49. (f Rfatlk. 57- «». Ff 3  412 de mably fchen Godsdienst in die beide Landen herftellen,) te ,, vernielen." De tegenwerping hieruit door eenen der zamenfpreekeren tegen de Werken van titus livius afgeleid, wordt vervolgens grondig wederlegd. Daarop fpreekt de Heer de mably (*) van „ het plan ,, dat zig den Schryver eener algemeene Gefchiedenis „ moet voorftellen." Met plan van livius wordt aangehaald, als behelzende alles ,, wat een verftandig Leezer ,, geregtigd is van een Gefchiedfcbryver te eifchen." Hierover wordt vervolgens breedvoerig gehandeld, en de waarde van de voornaamfte Gefchiedcnisfchryveren getoetst aan de vooraf.eftelde grondwaarheden. Livius is de geene, welke by onzen Schryver den hoogfteu roem behaalt. ,, Naar Livius, leezen wy verder (f), kan ik ,, u Grotius melden. Zyne Gefchiedenis der Nedcrland,, fche Oorlogen, welke het aauweezen aan het Gcmeene,, best der vcreenigde Nederlanden gegeeven heeft (|), ,, is een Werk dat den groot tien lof verdiend." Schpon onze Schryver by verfcheidcuc gelegenheden met hoogachtinge fprecke van tactius, oordeelt hy echter dat grotius ,, ingevolge de algemeene fchikking van zyn Ge,, fchiedenis verre boven denzelven te fchatten is (§)." De Gefchiedenis der Romeinfche Staatsveranderingen door den Abt yertot wordt gebrekkig gekeurd, dewyl zy, alleenlyk afgezonderde brokken behelzende, veel wcchlaat het geene evenwel noodzaaklyk was om het verband der zaaken en oorzaaken, uit welke veele gevallen zyn ontftaan, den Leezer te doen opmerken Vervolgens wordt zo bier als elders gefproken van herodotus, xenophon, THi CVDIDES , PLUTAi CHUS , 11EROOI ANUS , SALLUSTIUS, C/ESAR , NICPOS, SUETONJUS , BUCHAN/EUS , DU TIIOU , BOSSUET , mf.ZRRU , rap1n de th01ras , IIUME , ROBERTSON, VOLTAlRR. , lé BEAU, GIBBON, CU anderen , welken wy niet allen zullen opnoemen. De Schryver geeft meer of min zyn gevoelen over dezelven. En fchoon wy niet altoos met hem kunnen inftemmen, moet men hem den billyken lof geeven, dat hy overal blyken geeft van kundigheid, gezond oordeel en onpartydighcid. Het (*) Bladz. 6g. enz. (f) Bladz. 75. enz (4) Zekerlyk hebben de h;cr bedoelde oorlogen dat meer gedaan, dan de Gefchiedenis derzelve door grotius. Lees, derhalven, h'.bhen. (§) Bladz. 79. (**) Biadz. 89. enz.  OVER HET SCHRYVEN DER GESCHIEDENIS. 413 liet tweede onderhond, of de tweede Znmenfpraak begint op bl.149, en loopt tot aan het einde des Werks. De inhoud van hetzelve is i. Der byzondere Gefchiedenisfen ; wat 'er het oogmerk van zyn moet. 2. Aanmerkingen omtrent de algemeene regelen betrekkelyk tot alle foorten van Gefchiedenisfen. Wy zullen hiervan geen aaneengefchakeld verflag doen, maar liever onze Leezers tot het Werk zelve wyzen, en ons vergenoegen met alleenlyk nog eene plaats voor te draagen tot een Haaltje van de denkwyze des Schryvers over een gewigtig ftuk, betrekkelyk tot het fchryven der Gefchiedenisfen. Men heeft wel eens getwist over het invlechten van Redenvoeringen van voornaame perfonaadjen in het verhaal van gewigtige gebeurtenisfen. Genoegzaam alle oude Gefchiedenisfchryvers hebben zich van dezelve bediend, niet alleen om hunne Verhaalen tc verlecvendigen en 'er het fierand der verfcheidenheid aan te geeven, maar ook als van een middel, om eenige belangryke waarheden en grondftellingen, zo in het zedeiyke, als in het ftaatkundige , voor te draagen, welke zich op geene andere wyze even gevoegelyk onder het verhaal lieten mengen, cn den meesten Leezeren juist niet van zelve zouden voor den geest komen. Hierin hebben zy veelen der laateren tot hunne navolgers gehad; doch ook anderen zyn een vcrfchillend fpoor ingeflagen, cn hebben alle redenvoeringen uit de Gefchiedenis verbaunen; oordeelende, dat in dezelve de Schryvers alleen fpraken, cn hunne eigene gedachten lieten voortbrengen door perfoonen , welken misfehien nooit iets diergelyks in den zin gehad hadden. Men zoude hierop kunnen antwoorden , dat deeze aanmerking alleen de noodzaaklykheid bewyst, van zich ten vollen gemeenzaam tc maaken met de characters en denkwyze der perfoonen , welken men fpreekende invoert, hen niets te doen zeggen, dat daarmede niet ftrooke , en zich te bedienen van die redenen, met welke zy, zo veel men kan nagaan, hun gedrag of gevoelens verdedigden. Doch laat ons hooren, wat de Heer de mably hierover in het midden brenge. Na in po!.yiïius afgekeurd te hebben derzelver breedvoerige aanmerkingen . welke dikwyls den draad zvner verhaalen afbreeken , merkt hy aan, dat dezelfde redenvoeringen, in den mond der voornaame perfoonaadien van de Gefchicdenisfe gelegd, tbt verfraaiing des Werks krachtiglyk zouden gediend hebben. ,, Indien F f '4 m He-  414 DE MABLY „ Herodotus, zegt hij (*), op zijn eige naam eene re„ devoering op de Eenhoofdige regeering, op de Volks„ regeering, of op den Adelregeering had willen doen, „ zou hy zeker verveeld hebben; en den leezer onver„ duldig wordende, zou die oordeelkundige aanmerkingen „ hebben overgeftapt, om naar gebeurtenisfen om te zien. „ Maar daar hy integendeel alle die ftaatkundige trekken „ in den mond van Qtanes; van Megabyfes en Darius ,, legt, is den Leezer vcrblyd van ze aan te hooren, en deelt in het belang dat deeze Opperhoofden der Perfen ,, bezielt. Een ander voorbeeld: Indien Titus Li- ,, vius in zyn eigen naam aangevoerd had, al het geen „ hy den Zedenmeester ( Genfor) Cato regens de weelde „ cn ten behoeve van de Wet Oppia doet zeggen: wat ,, zou 'er het gevolg van zyn geweest, men zou hein ,, hebben moeten bewonderen , want hy zegt vöortreffe» „ lyke dingen; maar non erat hts keus, zou men hem ,, hebben toegeroepen, geeft genoegen en preekt niet; en ,, men zou gelyk gehad hebben om dat Titus Livius den „ rol van eenen laffen pedant zou hebben gefpeelt, die ,, te zeer met zyne Zedekunde was pronkende; daar Cato „ niet anders dan als een deugdzaam en verltandig man, „ als een magiftraatsperfoon voorkomt, die zig tegens een ,, inkruipend verderf, welkers gevolgen hy voorziet, is „ verzettende, en dat hy poogingen doet, om het beftaan ., en dc vryheid van het gemeenebest te handhaaven." Op de tegenwerping, dat men, dus doende ,, het roma,, neske in de Historie invoert:"" antwoordt de Schryver. De Leezers die op niets denken dan zig genoegen te ,, verfchaffeu, zullen 'het den Gefdiiedfchryver niet kwa,, lyk neemen dat hy hun tracht te behaagen; en die, „ welke meer verftand bezittende zig trachten te onder,, rechten, weeten wel dat deeze redenvoeringen niet uït„ gefprookun zyn; maar zy willen de beweegredenen, „ de gedachten en de bclangcns der Perfoonen kennen, „ welke op het tooneel verfchynen; men eischc dat den „ Gefchiedfchryvcr , die ze beftudeerd moet hebben , ons „ oordeel verlicht en geleidt; en men heeft hem verplich„ ting van een wys van voordraagen te hebben aange„ noomen, die fterk op onze verbeelding werkt, intus„ fchen zy de waarheid veraangenaamde Deeze aanfpraa„ ken en redenvoeringen verleevendigen een verhaal, men (*) Bladz. 132. " VCr" gefprookun zyn; maar zy willen de beweegredenen.  OVER HET SCHRYVEN DER GESCHIEDENIS. 415 ,, vergeet den Gcfchicdfchryvcr, men vind zig in ge,, meenfchap met de grootfte Mannen der oudheid , men ,, doorgrondt hunne geheimen , en hunne lesfen drukken ,, zig fterker in onzen geest. Ik ben by alle ondcrhan,, delingen tegenwoordig; 't is niet meer flegts eenver- haal, het zyn zaaken die onder ons oog voorvallen. ,, Nimmer, myn waarde Theodoon, zal 'er eene Ge,, fchiedenis te gelyk aangenaam en nuttig zonder rede- voeringen zyn. Neemt 'er de proef van in Thtieydi,, des , en gy zult eene Gefchiedenis hebben , die het ,, aan ziel eu leeven ontbreekt; dit Werk, dat door alle ,, Vorften eu hunne Staatsdienaars jaarlyks diende gelee,, zen te worden , of liever dat zy van huiten moesten ,, kennen, zal u uit de handen vallen; om dat gy noch „ den aart , noch de driften , noch de onderneemingen „ der Grieken , van hunne eerfte deugden ontaart zult ,, leeren kennen. Beneemd Titus Livius zyne redevoe,, ringen , en gy zult hem gelyktydig alle die heldere ,, ltraalen van licht beneemen , welke mynen geest zoo ,, zeer verheffen, intusfehen zy myn oordeel verbeteren, ,, gy zult hem beneemen een dier voornaamfte vercierfe„ len, waardoor hy myne verbeelding wakker maakt, en „ myn hart met de edelfte aandoen'ngen vervult, enz. ,, Maar deeze redevoeringen zyn aan zeer ftrenge wet,, ten gebonden (*•) , die "het nimmer veroorloofd is te ,, overtreeden , zonder een armhartig zwetfer of fchool,, vos tc worden. Ik zou in dc eerfte plaats willen dat „ zy noodzaaklyk zouden zyn ; dat is te zeggen , dat ,, men 'er geen gebruik van maakte dan by zulke gclee,, genheden , dat het behoudt en den welvaart van den ,, ftaat 'er van afhing , of om eene ftoute en roemruch- „ tige daad te onderneemen; en dit is nog niet ,, genoeg, want hier komt nog by, dat de zaak waarvan ,, men fpreekt door verftandige lieden op een verfchillen,, de wys kan befchouwd worden. Ontvliedt als dan de gemeenc laffe welfpreekenheid der fchoolen. Zeg niets „ dat enkel tot vercierfcl of groot-fpraak zou dienen; ,, raadpleegd de reden alleen, geeft bewyzen, dwingt my „ om tot uw gevoelen over te gaan, en dat het my on„ mogelyk zy u te wederftaan." BezwaarLyk kunnen wy nalaaten den trek in tc volgen om verder aan te haaien het geene de Schryver zegt raa- ken- O Bl. 236. Ff 5  4l6 de mably, over het schryven der geschied. kende het aangennaraae en nuttige deezer redenvoeringen, wanneer de Gefchiedenisfchryver dezelve in ftyl , denkwyze en voordragt, weet te IcMkken naar den byzonderen fmaak en gevoelens der Eeuwc , in welke zy onder field worden gedaan te zyn , cn naar de inborst en het character van den fpreekenden perfoon. Maar wy moeten atbreeken , ha nog een enkel woord van de Vcrtaalinge tc hebben gefproken. Uit eenige bygevoegde Aantekeningen des Vertaalers zien wy , dat de Meer van limburg niet onbedreven is in de Gefchiedenisfen , dat hy dezelve met oordeel gelezen en bepeinsd heeft. Dies te meer bevreemdt ons de verkeerde lpellinge van fommige eigennaamen van perfoonen en plaatzen. By voorbeeld, op bladz. 15 leezen wy Peloponefes cn op bladz. m Peloponefa, beide in plaatze van Bcloponnefus. Bladz. 75 Itachus voor Ithaca. bl. 230. Pompeus voor Pompejus. bl. 279 Cybella voor Cybele. Op bladz. 203 wordt gefproken van het tweede Boek van titus livius , alwaar moest ftaan het tweede Tiental der Boeken van dien Schryver. Dat gedeelte der werken van livius bevattede den oorlog tegen pyrrhus en den eerden Punifchen oorlog ; dat gedeelte is verlooren , niet het tweede Boek. Zo ftaat ook op bladz. 239 het derde Boek voor liet derde Tiental der Boeken Of dit eene fchryffeil is van den Schryver , dan van den Vertaaler , durven wy niet bcflisfen. Maar waarfchynlyk is het een onachtzaam oogenblik van den eerstgemeiden geweest, dat hem columbus na Mexico doet overvoeren op bladz. 247. Daar ieder weet, dat van alle Spaanfche Legcroverften cortez de eerfte was , welke in den gemelden Staat drong. In de Geflagten der Naamwoorden , cn de fchikking der Naamvallen, is de Heer Vertaaler verre van nauwkeurig te zyn. Hy doet hier van eene ingewikkelde bekentenis aan het hoofd van een lystje van drukfeilen. En uit de reeds aangehaalde plaatzen van zyn Werk kan men het genoegzaam afnecmeu. Wy zullen ons niet ophouden met 'er meerdere ftaalties van by te brengen. Maar de Heer van limburg veroorlove ons hem voor te houden, dat, hoe goed het zy de mishagen, welke men begaan heeft, tc erkennen, het nog beter is zc te vermyden. Men-  F. VAN DER TRENCK, MENGELWERKEN» 417 Mengelwerken in Dichtmaat en Profa, van fredrik vryheer van der trenck, in 't Nedcrduitseh overgebragt, met bygcvoegde Aantekeningen , door p. j. kasteleyn. Eer/Ie^ Deel, Te Dordrecht by A. Biusfé en Zoon, 1789. in gr. Svo. 244 bladz. De algemeene graagte , met welke de Levensbefchryving van-deezen byzonderen Man ontvangen is, heeft in ons Vaderland den lust opgewekt, om zyne Werken ook in het NccTduitsch tc lezen. Gelukkig viel de Vertaaling in handen van iemand , welke 'er, zoo in dichtmaat als profa, de vcreischte kragt aan geeven konde ; die' oordeelkunde genoeg bezat, om niet alle, maar alleen eenige , en wel dc beste der Poëtifche en Profaifche Werken , van den vryheer van der trenck, te vertaaien ; en die moeds genoeg had . om zynen Schryver hier cn daar te wederi'preeken , waar vooroordeel en overyling de pen beftuurrie. In 't kort , de Heer kasteleyn heeft ons eene uitgave bezorgd , die, niet minder vloeijend dan de Levendefchryving , de ftoute denkwyze van den Heere van der tuf.nck , 'in veele opzichten, zelfs daar wy met hem verfchillen , belangryk doet worden. Dit Eerfte Deel behelst: ï. De Maccdonifche Held, een uitgebreid Dichtftuk, in het welk alexander met cartouche vergeleken wordt. II. De Lotgevallen van vrouw Jnstitia in alle Landen van EnPopa, zoo aanmerkelyk dooide bygevoegdc Aanmerkingen , als om deszelfs inhoud. III. Het Lot van den Kannryvogef zedekundig Vertclfel, in Verfen. IV. De Oorfprong, Voortgang en Uitwcrkfclcn der Gierigheid. V. De Droom cn de wezenlykhcid', Lierzang VI. Grondregelen der Hohdfche Filofofie. En VII. Klaagreden by het Graf van fredrik den grooten. De dood van fredrik den grooten, die zoo veele pennen reeds ftomp heeft doen fchryven , heeft ons doen zien , hoedanig men over dien Monarch dacht. De Levensbefchryving van van der trenck heeft ons geleerd , hoe dfe groote man met dien Vryheer handelde; het is derhalven van veel belang , dat men nu ook weete , hoe een van der trenck over den dood van fredrik dacht; hóé hy zich , als vyand , fh denzelven verheugde , of als Meufchenvriend deszelfs nagedachtenis beweende. En uit dien hoofde wordt dc volgende KJapg* reden, by het Graf van dien. Vorst, een der aanmerkclyk- fte  41» T. van der trenck fte ftukken in deezen bundel, die wy onzen Leezer niet kunnen onthouden. ,, Fredrik is dood! De grootfte Man van onzen tyd; de gekroonde Wysgeer; de Leeraar van alle krygsen ftaatsl'choolen ; de Mensch , die tot het hoogfte toppunt van mooglyke menschlyke grootheid klom ; het Voorwerp , voor welks verdienden naroem alle pennen om ftryd bezig zyn; alle pedanten twisten; alle foldaaten den baard ftryken; de Monarch, dien Monarchen bewonderden cn benydden ; de Held , die het lot der Veldflagen en der Volken belliste; de geleerdfte onder de Koningen; de mmzaamfte , de wysgeerigfte Vorst in 't maatfehappyclyk leven; de gevreesdfte Vyand met de wapens; de .minzaamfte Menfchenvriend met de veder in de hand; de eerwaardigfte , pp dc edelfte wyze onledige, Gryaart in het ftaatskabinet tc Potsdam ; de kloekfte Staatsman; de Vader zyns Vaderlands; de Koning, die veel deed en weinig geloofde , en geleerd had , om , met majefticufe grootheid , den dood tc verwachten; Fredrik, de naar innerlyke waardye waarlyk groote fredrik, is dood! Hy is niets meer in werkzaamheid in ons aardfche droomkasteel , en wilde ook daar niets meer zyn , waar wy niet meer droomen. ,, Zyne handelingen waren onbaatzugtig, dewyl Hy geen loon in de eeuwigheid verwachtte, en, als Wysgeer, dc voor zich zeiven ongevoelige waarde van den naroem in eene waereld verachtte , die van den alles vernietigenden tyd, zoo wel als van de willekeurige eigenzinnigheid des Gcfcliiedlchryvers , afhangt. Hy wist, dat zelfs Nero lofredenaars kon vinden , en verfmaadde dienvolgens de Koloslifehe eerzuilen der Romeinen , Grieken en Egyptenanren , dewyl hy wist , dat de doode fredrik niets meer van de blydfchap des roemruchtigen konde ontwaaren. ,, Doode Monarch! wat zyt gy nu? Een op te losfende lecflooze klomp in den kruisfenden loopkring der natuur. De Koninglyke magt des heerfchers is eene fchaduw, welke tevens met het lighaam verdween; en fchoon men, wel is waar , den krygsknegten van uwe laate naneeven nog Bardenliederen van uwe triomfen zal voorzingen, zoo kan fredriks oor dezelven niet meer hooren. Frrdriks hart gevoelde ze misfehien nog met blydfchap in 't laatfte"oogenblik, toen het dc beweeging met den laatften polsflag verloor. Was veellicht ook 'deeze gewaarwording  MENGELWERKEN. 419 ding de laatfte loon voor uwen geftrengen arbeid ? Bezielde u de roemzugt van gene zyde des grafs ? Zoo was uw dood met wellust verzeld ; zoo hebt gy deezen loon in 't leven genooten en gevoeld , dewyl alle ontwerpen u gelukten, en dewyl gy oud genoeg werdt, om de vrugten van uwe kweekfchoolen te zien rypen. ,, Voor den onderdaan is de vlyt van eenen onafhanglyken Vorst fteeds eerwaardig, die zich zeiven alles toeltaan , alle vergenoegens bezorgen kan , en die , gelyk fredrik , alles aan den verhevenen pligt des Heerfchers opoffert, en tevens daar ook als Burger, als medewerker leeft , daar door eigen voorbeeld leert , waar hy onbepaald kan gebieden. ,, Zeldzaam verfchynfcl op ons waereldtooneel! De rolle is echter reeds gefpeeld, en het gordyn is reeds gevallen. Fredrik ligt in het graf. Nu is hy nog magte- loozer dan trenck was , toen hy , in den Kerker te Maagdenburg geketend , naar rechtvaardigheid fmachtte, en nochtans de magt des waereldbedvvingers op de ftandvaste deugd van 'den belasterden braaven Burger des Staats, wist te verydelen. „ Gy ligt thans in 't ftof, Monarch ! maar ik ben nog een iets in werklykheid. Ook dit ftof is voor my eerwaardig, dewyl het, uit algemeene beftaandeelen, in u, tot de hoogstmooglykfte grootheid van aardfche waardye opwies. Ik vereere het daarom niet , dewyl het het ligchaam van een Monarch vormde ; want ik zie dit opgelostte ftof met het ftof der ilaaven vermengd , en voor myne voeten verwaazemen die voormaals onverdiende boeijen droegen, en in my nog heden het bloed beweegt, dat my thans de vaten van de denkende vermogens bevogtigt , uit welken de uitdrukkingen van den redenaar vloeijen, die fuedriks roem gaarne vereeuwigen, die het oordeel zyner leezeren gaarne ftreelen, door juiste afweeging van echte verdienfte overtuigende voordraagen, en de waarde van een waarlyk grooten- Koning , voor zynen naneef bepaalen wilde. „ Groote onderneeming 1 • plaatst dezelve my onder het getal der vermetelen , zoo rechtvaardige het gewigt van bet groote Voorwerp myne eergierigheid. „ Fredrik leefde om den byval der wyzen te verdienen. De weegfchaal van de nakomelingfchap fteunt op een onpartydig middenpunt. Haar uitflag is echter beflist. Traanen en zugten , die. de Pruisfifche Krvgsheiren veroorzaak-  4ao F' VAN DER TRENCK zaakten , en magtfpreukcn van eenen triomfeerenden Overwinnaar drukken zich te faamen , als dagt goüd voor te. genwigt : daar tegen prykt de zcgcrvkè Mufè in vollen glans. Fredrik , de bcfchermgod der Weetenfchappen , de vreugd zyner Onderdaanen; hy kende, gebruikte, en "beloonde echte, verdienden , en zvne overige Vortïelyke deugden overwogen het aandenken aller menfehelyke zwakheden. Genoeg, hy zag zo ver hy konde zien; cn voorbeelden, flachtolfers myner foort, waren aan 't einde van zyne regeering zeldzaam , naardien eene langduurige ondervinding hein ook de kunst geleerd had , om de lastering van den troon te verwyderen. ,, Hoe menig raadfel in Pruisfens gefchiedenis ligt voor myne oogeu ontdekt! Daar ik deeze zes en veertig jaarige regceringe met waakende oogen beleefde; dewyl myn eigen noodlot aan dat van 't Vaderland verbonden was. Is fredrik niet zelfs myn Koning, myn grootte Leermeester in Beriyn geweest V Genoot ik niet zyhe genade en achting in het vak der geleerdheid en des foldaatenftands ? Geenszins myne onwaardigheid , geenszins myne gedraaging; maar myn tegerifpoedig lot en de wangunst alleen, kwaade menfehen vernietigden myn geluk. Flet oordeel van den fcherpzigtigen Koning werdt misleid, en tot aan zyn graf vond ik geen middel , om Hem van de waarheid te overtuigen , dewyl Monarchen liever genade fchenken dan belooueu ! „ Wie kent Mem , wie kent de waare bron van zyne gereezene grootheid, zyne vrienden en vyanden beter dan ik? Myne voordragt , myne veder zyn derhalven met verdacht , en dc eerbiedvolle waarheid fpreekt ook gewis hier onpartydig. „ Ik was zelf zyn ooggetuige op 't flagveld hy Strigau. Ik zag hem ras daarna , met een opgeklaard oog , als winnaar, onder bergen van lyken , en wemelend gekerm van verminkte menfehenrompen , menfchelykheid beveelen. Maar ook uwe kinderen, groote fredrik! kromden zich voor uwe voeten in den doodftryd, te midden onder uwe overwonnen vyanden, en zagen knarsfetandende den Hemel aan. „ Vooroordeelen der Vaderlandsliefde, ingewortelde heldenmoed van vuurige jongelingen en kloekhartige grysaarts, rukten hen weg, maar ook tevens den armen hunner weenende vrienden, hunnen tot weezen gemaakte kinderen, het genot der fchoone waereld, en den welvaart des  MENGELWERKEN. 4<ïl des Vaderlands. Groote geesten , die misfehien volken geleerd, welke leibnitzen en voltaires hadden overtroffen , verdorden hier reeds uit de opkieinende plant, voor ze bloemen droeg en vrugten konde geeven. ,, Edele zielen, menfehenvrienden flierven als broedermoorders met het moordzwaard in de bloedig verftyvende vuist, en kweekelingen der beste, der edellte foort, konden geene mannen worden, dewyl ze u, uit hunne beftemming, naar het llagveld moesten volgen. ,, Dat zyn de gevolgen des Oorlogs, waar voor de denkende wyze terug beeft. Dit zyn de Offers die het brandaltaar van uwen roem bezoedelen , en den krygszugtigen Vorst de eere van eenen Landsvader ontrukken. „ 't Is waar, gy hebt over Vyanden getriomfeerd, die juist geene vrienden der Weetenfchappen en verlichting waren. Vyanden , die, zonder uwen tegenftand, in de ringmuuren van uwe geleerde Kwcekfchoolen , misfehien Kapucyner-kloosters gebouwd hadden; en geen bloed is te edel dat voor zulke verhevene en algemeen nuttige oogmerken vloeit. ,, Was dit uw doel ? dan zyt gy verontfchuldigd: was het de geest van verovering ? zoo is uw vonnis by dc rechtvaardige waereld gefproken. — . ,, Eeuwig zy ons de gedachtenis van zulke helden dierbaar; eeuwig het bloed heilig, 't welk by den omgeworpen troon des bygeloofs, uit opgereeten aderen, voor onzen welvaart fproot. ,, Rome beefde by fredriks triomfen; de Munniken grimden in hunne verfchanzingen; de ontdekte arglistigheid verborg zich achter haaren voorhang. Maar de waereld was wyzer. Zelfs Oostenryk kende zyne zwakheid, en wierdt inwendig fterker, om, in aanftaande voorvallen, den misfehien heerschzugtigen nabuur met werkzaamen trots te bejegenen. ,, De gevolgen zyn zigtbaar. En nu wenscht de braave Duitfcher onzer wederzydfche broederlyke vriendfchap, eene eeuwige vrede met onze leermeesteren! „ Deeze vrede bevestigt ons uw dood; en deeze dood zy willems ladder, om het hoogfte toppunt van den roem eenes vredeminnenden Konings te beklimmen, en een eeuwige vriend onzes Keizers te zyn. ,, Deeze dood, die u onder duizend op u getrokken zwaarden fpaarde, en u eerst als een wys Vorst, als een verftandig Wetgeever, als eeu groot Man, en als een eerwaar-  424 f. van der trenck waardig Grysaart, in zyne eeuwige ftilte riep, zy de alles beroerende kloküag , die alle Kabinetten van Europa te zanten roepe, om de vrugten der ééndragt en broedermin, uit bet leerfchool der Volksgefèhiedenisfen teil voorfchyn te brengen, of uit de met duitsch broederbloed gemestte Bolieemjche, Silefifcho en Saxifchc Velden, te genieten. „ Vrede zy ook ann geene zyde des grafs tusfchen myne en uwe fchaduw ! Dc wonden, die gy my floegt, hebt gy, wel is waar, nooit geheeld; zy bloeden nog, en hunne kaukeraartigc etter druipt nog op uwe lykbusfe. Mannelyke traanen van bitterheid rollen nog heden op uwe asfehc, uit dezelfde oogen, welke gy zoo veele jaaren verhinderd hebt om het licht der zonne te aanfehouwen, en myn hart klopt zwaarmoedig, dewyl het met dien nooit konde verzoenen, dien het nooit beledigde ! ,, Beklaagt myn noodlot, rechtaarte broeders in 't Vaderland) Het is waereldkundig, het verhief myne ecre, zonder my hout te maaken, en fredrik de Groote kon my nooit vernederen. Ik zelf wil gaarne myne ge¬ fchiedenis in alle lofredenen doorftrepen, die hem kunnen vereeuwigen. Ik zelf weene met u by zyn graf: niet om dat 'er een Koning ftierf, die my ongelukkig maakte; neen, dewyl de grootfte der wyzen onzer eeuw, de verlichtfte Wysgeer, begraven werdt, zonder my gerechtigheid te hebben doen wedervaaren. ,, Beklaagt dit noodlot, broeders! voor eenen braaven beklaagenswaardigen man ! zegent echter des niet tegenftaande niet minder, het waardige aandenken aan eenen Monarch, die zomtyds voor zyne Staatkundige oogmerken, veellicht ook Hechts als gekroond mensch voor zynen eigenzin offers llagten moest! My trof onder u allen het treurigfte lot; ik werd verdacht, door waarfchynlykheid; en mannen, die gevaarlyk fchynen, — moeten werkeloos gehouden worden. ,, Broeders! ik weet, dat gy my beter kent, en my naar myne inncrlyke waarde fchat. „ Stout op deeze overtuiging, zoude ik uw tegenwoordig verlies betreuren, zoo ik geene oorzaak vond, om u gelukkig te achten , dewyl de fcepter van Pruisfen in willems handen prykt, wiens hart ik kenne, wiens ziel eene der edelfte is, die ooit door de goedheid der Almagt tot  mengelwerken. 4*3 tot heerfchen gevormd wierd , om Volken gelukkig te maaken. Zelfs de wezenlykfte boosdoener verwekt medelyden, als hy reeds alle folteringen heeft doorgedaan; en het recht van calas kwam voor hem te fpade. Voor my, daarentegen, verwachte ik nog alles, war myne handeling verdient. Ik wachte met eene z-uivere ziel en een opgeheven hoofd op het loon des rechtvaardigen ; en zugte by het graf van fredrik, met het gevoel eenes edelen. Rust, werkzaame Koning! zelfs ik gunne u deeze rust, deezen eeuwigen flaap. Ik heb reeds de flaapelooze nachten vergceten , in welken uwe fchildwagten myne rust moesten ftooren. Zy wekten my ; ik waak nog! ■ maar u kunnen zy nu met geene donderende kanonnen meer wekken. In 't kwaade is zelfs nog een prys, als men denzelven maar weet te vinden. Ik heb hem voor my gevonden; gy, daarentegen , hebt die nog van de nakomelingfchap te wachten. Reeds rust gy onverfchillig, gevoelloos in 't graf, terwyl my nog de ftormen der hartstochten, der liefde tot eere , des Vaderlyken pligts , en der nooddruft op dc zee der waereld rondflingeren , daar myn gryze kop in het wankelende ligchaam geenen voelbaaren loon voor rechtfehapene handelingen en geftrenge ylytigheid meer kan hoopen, noch verwachten; en daar ik, zonder een Koning te zyn , echter even zo als gy deedt, den dood met majestieufe grootheid, lagchende verwachte. Verhandeling over de Droomen en Slaapwandelaren, door j. cn. hennings , Hofraad en Hoogleeraar tejena. Derde Stukje. Uit het Hoogduitsch. Te Amjlerdam, by A. Fokke Simonsz. 1788. In octavo 203'bladz. Behalven den Blad. wyzer over de drie Stukjes. l Op de voorheen gelegde gronden , waar van wy , met de uitgave van het eerfte en tweede Stukje, gewag gemaakt hebben (*) , verklaart de Hoogleeraar , in dit derde Stukje, de werkzaamheden der Nagt- of Slaapwandelaren. In eene ruime betekenis geeft men dien naam aan menfehen, die, flaapende, dezelfde daaden verrigten, welft) Zie N. Alg. Vod. Letteroef. III D. bl. 500. IV. deel. n. alg. lett. no. 10. Gg  4*4 J. HENNINGS welken andere menfehen gewoon zyn waakende uit tc voeren. Dan, in eene bepaalder betekenis, verhaat men 'er zulken door, die 's nagts in den llaap opftaan, zonder wakker te worden , en daaden uitvoeren , welken andere menfehen, niet dan waakende, gewoon zyn te verrigten: en derzulker bedryven heeft de Hoogleeraar hier eigentlyk in 't oog. Na eene voorafgaande algemeene befchryving van een Slaapwandelaar , met aanduiding van den verfchillenden toeftand eenes Droomenden , met dien van een Slaapwandelaar , ftelt hy ter zyde de berigten van bedriegers, die den fchyn van een Slaapwandelaar aangenomen hadden; als mede van zulken, die, vermoedelyk, tusfchen beiden waakende , voorts weder infliepen , en dan ontvvaakende zich niet konden herinneren 't geen zy tusfchen beiden verrigt hadden ; waardoor hunne werkzaamheden den fchyn van die van Slaapwandelaaren verkreegen , doch 'er in de daad niet toe behoorden. Het een en ander hier toe betrekkelyk nagegaan en opgehelderd hebbende, merkt hy aan , dat 'er verfchillende foorten van Slaapwandelaars zyn ; waar van hy onderfchei-' den voorbeelden bybrengt, wier werkzaamheden hy voorts ontvouwt , met eene nafpooring der natuurlyke oorzaaken waar uit zy ontftaan , en waardoor ze beftierd worden. De overweging hier van leidt hem tot dit gevolg. „ De hoofdoorzaak van het nagtwandelen is eene ,, zamengeftclde, beftaande uit eene oorzaak aan de zyde ,, des lighaams, en ook uit eene oorzaak aan de zyde der „ ziel, welke beide, evenwel, altoos gepaard gaan. Te ,, weeten, deels veroorzaakt de leevendige beweeging der „ levensgeesten , deels de daarmede gepaard gaande lee,, vendige verbeeldingskragt die werking, welke men den ,, Slaapwandelaaren toefchryft. Even als , onder het „ waaken, by een ernftigen wil, om zekere leden te be„ weegen , eene zo leevendige beweeging der levensgees„ ten na de fpieren der deelen , die bewoogen moeten ,, worden, gaat, waardoor de beweeging volgt, even zo ,, moet ook de ernftige wil in den Slaap- en by den Nagt,, wandelaar in ftaat zyn, om dat zelve te bewerken." Verder tragt hy te doen zien, dat het zonderlinge en uitfteekende in de bedryven der Slaapwandelaaren , of het meeste van hunne buitengemeene verrigtingen, op dezelfde wyze verklaard kan worden , als veele aanmerkelyke bedryven der Blinden. En hier nevens voegt hy eene gezette opheldering van drie byzondere gevallen, welken op geloof-  OVER DE SLAAPWANDELAAREN. *25 loofwaardige berigten fteunen , en veele ingewikkelde bedryven behelzen. ~ De gevallen worden in 't breede voorgedraagen , en onze Autheur verklaart dezelven uitvoerig in alle de opgegeeven byzonderheden ; waarop wy , met "betrekking tot het een of ander geval, gaarne zouden ftil ftaan, doch daar zulks meer plaats vordert dan wy kunnen inruimen, zien wy 'er van af, en vcrwyzen den onderzoekgraagen Leezer tot het Werk zelve. —— Men zal, dit nagaande, en des Hoogleeraars gronden overweegende, gereedlyk erkennen , dat onze Schryver het verre gebragt heeft , om deeze en foortgelyke werkzaamheden, op geregelde beginzels, natuurlyk te verklaaren ; en ten minfte overtuigend te toonen , dat men niet genoodzaakt zy, om hier op iets bovennatuurlyks te denken. Vindt men niet alles even voldoenend, men gedenke dat de Hoogleeraar Hennings niet verwaand genoeg is om te beweeren , dat hy dit Stuk geheel voldongen heeft , maar zich, gelyk hy meermaals aanduidt, alleen vleit met het denkbeeld van hierin meer gedaan te hebben , dan zyne Voorgangers ; en aanleiding gegeeven te hebben ter verdere navorfchinge van een onderwerp , 't welk , vermits deszelfs duisterheid, flegts van langzaamerhand eene volledige verklaaring toelaat. De Hoogleeraar, dus ver zig bezig gehouden hebbende met het verklaaren deezer werkzaamheden , hegt hieraan no0, eene overweeging van de pligten der Slaapwandelaaren ; en gaat na, of zy voor hunne misdryven aanfpraaklyk zyn. Nadien de Droomen van 's menfehen wil¬ lekeur en vryheid niet afhangen , en de Slaapwandelaars zich , door hunne droomen , tot hunne verrigtingen bepaalen, zo kunnen zy, over't algemeen gefproken, voor hunne bedryven niet aanfpraaklyk zyn , gelyk zyn Ed. opmerkt. Doch, voegt hy 'er by, ,, Doch, daar het kan „ gebeuren , dat ze in den Slaap daaden bedryven , die „ met de wetten en verpligting ftryden ; zo brengt hun „ pligt mede, dat ze ter plaatze, waar ze zig ophouden, „ hunnen toeftand bekend maaken , ten einde men op „ hen kunne letten , om alle te dugtene fchade voor te „ komen. En doen ze dit niet, dan zyn tog hunne met ,, de verpligting ftrydende bedryven, welke zy ten eeni„ gen tyde in den flaap volvoeren, betrekkelyk op hunne „ vryheid; dat is, zy zyn 'er voor aanfpreekclyk , om dat ze , door de ontdekking van hunnen toeftand , de „ mogelyk kwaade gevolgen van hun nagtvvandelen hadGgi m den  4St6 J. HENNINGS, OVER DE SLAAPWANDELAAREN. ,, den kunnen voorkomen." By die gelegenheid brengt hy ook etlyke voorbeelden te berde , vanö Slaapwandelaaren , die zich zeiven en anderen leed toegebragt , ja zelfs een manllag begaan hebben. Op &de Bkruit ontftnande Regtsgeleerde vraag , ,, 0f een Slaap„ wandelaar in zulk een geval aan 't'leeven geftraft moet „ worden ?" is zyn antwoord , dat hy wel inkomt als flrafwaardig, maar juist niet als doodfchul dg, om dat de Doodftraf boosaartigheid of volkomen bewust- eu zedelykheid by de misdaad vordert. Ook kunnen , zyns oordeels , bykomende omftandigheden hier ter verzwaarin^e van den begaanen doodflag ftrekken, en 't is de zaak des Regters van den Slaapwandelaar, die voorgeeft zulks hi den llaap verrigt te hebben, te vorderen , dat hy zynen flaap bewyze , niettegenftaande 'er uiterlyke omltandi» Over dit gedrag prees de heer den ' te vooren onrechtvaardigen rentmeester , om dat hij dus voorzigtig en fchrander handelde ; de wereldlingen [vervolgde jesus] zijn toch [m hunne zaaken] fchranderer , dan de zoons des lichts zijn in hunne belangen. Daarom zeg ik ulieden ook: Maakt uzelven bij tijds vrienden met de rijkdommen , die gij [misfehien] door onrecht mogt verkregen hebben , op dat, wanneer gij eens gebrek zoudt lijden , deze [vrienden] u verwelkomen in de eeuwige verblijven [der zaligheid!] 10. Die getrouw 'is in het'klcinife, is ook getrouw in het "roote , en die in het kleinftc onrechtvaardig n. is, die is zulks ook in het groote. Indien gij dan in acrechtmaatige bezittingen niet getrouw waart, 12 wie zou u het waare goed vertrouwen ? en indien «Hh 3 SU  440 y. VAN HAMELSVELD, OVER HET N. T. gij niet getrouw waart in eens anders goed , wie zal u uw eigen , [dat gij te ligter zoudt misbrui- 13- ken,] in handen Hellen? Geen dienaar kan twee [tegcnltrijdigc] heeren dienen ; want hij zal of den éénen haateu , en den anderen liefhebben' of hij zal den éénen aanhangen , en den anderen verachten. Dus kunt gij Gode en den Mammon [den God des rijkdoms] niet te gelijk dienen." Nopens dit voorftel geeft ons de Heer van Hamclsveld nog de volgende ophelderende aanmerkingen. ,, vs, i.] De aanleiding tot deze gelijkenis gaven de tollenaars en zondaars , welke voor een groot °edeelte onrechtvaardig- verkreegen goed bezaten , maar nu , gelijk zacciiel'S en anderen , in jesus geloovende en'zich bekeerende , dezelven herltelden of aan de armen fchonken. —— Men heeft de letter van deze gelijkenis doorgaands geheel verkeerd opgevat en verhaan. Dit is in onze overzetting verholpen. Dc Rentmeester bracht zijns Heeren goed door , en hadt bij zijnen Heer van de inkomften, die hij voor hem ontving, minder verrekend dan hij daadlijk genoot. Maar, toen hij gevaar liep van afgezet tc worden, was hij zoo voorzichtig, dat hij terftond eiken pachter allloeg, en op den prijs helde, dien hij aan zijnen Heer gewoon was te verrekenen, waardoor hij zi.ne voorige onrechtvaardigheden vergoedde, en zich onder deze lieden vrienden maakte. Nu^ziet men hoe de Heer dezen te vooren onrechtvaardigen Rentmeester thans kan prijzen wegens zijne voorzigtigheid. „ vs. 8. Zeker, een groot deel menfehen zou met God en met de toekomende wereld beter haan, indien het met dezelfde voorzigtige zorgvuldigheid op de eeuwige moederen bedacht ware , als het zich zoekt te redden uit verlegenheden van dit aardfehc leven. „ vs. o. De Heiland merkt de bezitters van rijkdommen aan als rentmeesters der Godheid ; Die van dezelven een goed gebruik maakt , noemt hij getrouw in het mmfte. . Hij noemt dezelve onrechtmatige bezittingen , om dat zij zulks dikwijls zijn , en toch het waare goed van den mensch niet uitmaaken. —■— Hij noemt ze eens anders goed . om dat zij moeten bedeed worden tot welzyn van onze medemenfehen. Na deze aan» werkingen kunnen zijne woorden niet moeilijk zijn." Ver-  verhandel. van teylers godgel, gen00tsch. 441 Verhandelingen, raakende den natuurleken en geopedaajden Godsdien t, uitgegeeven door TEYLEr's Genootfchap, VfflS Deel. Te Haarlem by J. Enfchedé cn Zoonen, en T. van Walré. Behalven het Voorbericht, £27 in gr. quarlo. C\v het vroeger gedane voorhei wegens de TwyfrJarj U en 't Meesterachtige beflisfen , in Godsdicnflige hukken f*) , heeft dit Godgeleerde Genootfchap eigenaertig voorgel agen te betoogen „ het onredelyke der Onverfclul!^«/omtrent Godsdienftige waarheden met aanwy- zfnge hoe men, in 't voorftaan der Waarheid, wr/tolr " dis hebbe tc Tveren." Een viertal van Verhan¬ delingen, in dit Deel vervat, behelst ene reeks van eerzame en ernftige waerfchuwingen, tegen het onverfehilhg behandelen van Godsdienftige onderwerpen aent de eene, en 't onbezonnen yveren voor Godsdienftige Hellingen, aen de andere zyde. En de geëerde Opftellers dezer Verhandelingen doen hunne waerfchuwingen gepaerd_ gaen, met welberedeneerde onderrichtingen , by welker in agtneming een Godgeleerde kan toonen , dat hy verdraegzaem fs omtrent anders denkende, zonder tot onverfchülie*dilig van het eerhe en twee^ de Stuk , aangevoerd hebben , wegens het plan en de  BESCHRYVING VAN ALLE KONSTEN, ENZ. 44f de uitvoering deezer befchryvinge (*), heeft men de nuttigheid van dit Werk reeds eenigzins kunnen opmaaken; en dit derde Stuk dient grootlyks, om dat gunftige denkbeeld te verfterken; des deeze onderneeming overwaardig zy , om door alle Voorhanders van Kunften , Ambachten , enz., die der Maatfchappye zo heilzaam zyn, aangemoedigd te worden. In dit derde Stuk verleent men ons een naauwkeurig berigt van de P orceleinfabriek , waaraan wy , buiten veelerhande keurlyke Pronkftukken , die men met vermaak befchouwt, een zeer nuttig en tevens cierlyk Vaatwerk , in verfchillende foorten , en ten onderfcheiden gebruike, verfchuldigd zyn. Een tiental wcluitgevoerde Plaatsn , met dezelver verklaaring, ftrekt ter ophelderinge vecler alhier gemelde byzonderheden. , De opmerkzaame Heer Kasteleljn heeft zig hier , in de eerfte plaatze , met veel oordeels bediend, van eene Franfche Verhandeling van den Graaf de Milly, welke hy in vyf Hoofdftukken gefchift heeft ; gaande (i.) over de Porceleinen in 't algemeen, en (2.) over het Duitfche, bekend onder den naam van Sachfisch Porcelein, ontvouwende de Aardfoorten en derzelver verbinding ; benevens de bereiding van het verglaasd , en de wyze van bakking. Hier by komt (3.) een berigt van de bereiding der koleuren, en het befchilderen, met (4.) een byzonder verflag van de bereiding der Verwftoffen voor Porcelein en Email, volgens de wyze van den Heer de Montamij ; en eindelyk (5.) eene befchryving van het Glasporcelein, naar deszelfs Uitvinder, het Reaumurfche geheeten. Deeze Verhandeling heeft de Heer Kaste- leijn met eenige nevensgaande nuttige Aantekeningen verrykt ; en daar de Graaf de Millij flegts een onvolledig uittrekzel der Verhandelinge van Pater d'Entrecolles over de bereiding van het Oostindifche Porcelein in China (f) , gegeeven had, heeft hy goedgevonden eene zaaklyke Vertaaling van die Verhandeling zelve , met eenige nevensgaande Aantekeningen , by manier van een Aanhangzel, ag- C*) Zie boven, bladz. 293. (t) De Regeering van Frankryk, naamlyk, had haare Zendelingen in China gelast, om de ftoffen, die in dat Land ter porceleinmaaking gebruikt worden, over te zenden; en Pater d'Entrecolles , die best aan deezen last voldeed , voegde 'er te gelyk zyne waarneemingen by, in eene Verhandeling, die, hoewel in meer dan één opzigt vry gebrekkig, egter veel leerzaams heeft.  45° ÏESCHR.YVINC agter het bovengemelde te plaatzen. Wyders heeft'ef zyn Ed. nog bygevoegd ene historifche Schets van het Europifche Porcelein , van het tyópunt der ontdekking af, tot den tyd van deszelfs volkomenheid: dienende ter verbeteringe van het onvoldoende verflag; 't welke de Graaf de Miflij, in den aanvang zyner Verhandelinge, daarvan verleend heeft. De Heer Kasteleijn brengt ons eerst onder 't oog de ontdekking en den voortgang van de Saehfifche Porceleinfabriek ; verder meldt hy ons beknoptlyk de lotgevallen der voornaamfte Porceleinfabrieken in Duitschland; voorts maakt hy kortlyk gewag van 't merkwaardigfte deswegens in Engeland, Italien eri Frankryk; en laatstlyk geefr hy ons een berigt van de Hollandfche Porceleinfabrieken, waar van wy h hoofdzaaklyke, zynde het geheel wat te breedvoerig voor ons bellek, hier nog zullen mededeelen. Als een aanvang hier van mag men befchouwen de opregting eener Fabriek van keurig Aardenwerk , in den jaare 1754, aan den Overtoomfchen weg, onder het grondgebied van Amftelveen, even buiten Amflerdam, voor rekening van den Baron van Haeren en den Baron van Palland. Onze Autheur befchryft het aldaar gemaakte Aardenwerk als zo.fraai, dat men 't met vollen regt onder het beste Fajence mag rangfehikken , ja hy heeft 'er ftukken onder gevonden, die men op 't eerfte gezigt voor Porcelein aanzag. En 't komt hem voor, dat het hier wel dra gelukt zoude zyn , het fchoonfte Porcelein te fabriceeren, indien de onderneemers of bewerkers zo veele Scheikundige gronden bezeten hadden, dat zy het vereischtc bymengzel tot de half verglaazende eigenfehap der aarde noodig, benevens de wyze der onderlinge verbinding, gekend hadden. Wat hier van zy, deeze Fabriek geraakte, by mangel van den noodigen aftrekeerlang dermaate in verval, dat men in den jaare 1764 befloote, alles by openbaare veiling aan de meestbiedenden te verkoopen. De Graaf van Gronsfeld, de meeste der Materiaalen en Gereedfchappen voor zyne rekening hebbende doen koopen, xigtte kort daarna eene Porceleinfabriek te Weesp op: hy maakte, door kundige werklieden , goede vorderingen ; maar de aftrek beantwoordde niet aan de onkosten ; en de Fabriek ging;, althans ten deele, over in de handen van den Loosdregtfchen Predikant de Mol," die dezelve , in het }aar 1772, fa Loosdrecht voortzettede, en Porcelein fabriceerde , dat alomme beroemd werd: dan ook deeze ondervond dat het vertier de kosten niet konde goed maaken. „ Na  van alle konsten , enz. 45? ' „ Na het overlijden van D1- de wol, (dus vervolgt het verhaal,) die in 1782 ftierf , raakte de geheele Fabriek alleen in 't bezit van eenigen der Hoofdparticipanten ; zijnde de zeer aanzienlijke en vermogende Heeren j. rendorp , a. dedel, C. VAN der hoop , gysbz. , dl J. hope. Zij werdt door gemelde Heeren in den jaare 1784 overgebragt, aan den Amhel , nabij Amfterdam , even voorbij den Omval, aan 't zogenaamde Moolentje, en aldaar met verdubbelden ijver voortgezet, onder directie van den heer r. daeuber. Hier vertoonde zich deeze Porcelein-fabriek wel haast in den hoogden trap der volkomenheid , met opzigt van alle Porceleinvverken , die men kan verlangen. Ik had een en andermaal het genoegen van deeze Fabriek cn derzelver Magazijnen te bezigtigen ; nooit te rug keerende dan met verwondering, en den wcnsch, dat zij naar verdiende mogte bloeijen. „ Dit Porcelein, innerlijk befchouwt, bezit alle de vcreischte hoedanigheden, zo in doorfchijnendheid , korrel, blankheid , vastheid en behendigheid in 't vuur , welke men aan 't beste Porcelein toekend. Het verglaasd is «ten uiterden glansrijk en helder; en de koleuren, zo wel als het vergiildfel, konnen met het beste Porcelein der uitlanderen veilig vcrgelceken worden. N Behalven dat men hier alle foorten van Tafel- DestertCoffij- en Thee-Serviefen , ten fraaiden gevormd vindt, van welke de onderfchei den e zoorten van kundige ichilderinaen als om fbrijd verrukken ; zoo worden hier dé keurigde en welgeordende Groepen, Bustes, Colomkandelaars , Therines , Vafen enz. ten fraaiden gefclnldert, en ten riikden verguld , zoo wel als de uitmuntenade ftukken, 'in Biscuit (*) , gevonden. Met één woord, Porceleinwerken , van eene aanmerkelijke grootte af, tot enkele bloemen , die de natuur volkomen in gedaante en tederheid nabootzen , toe ; en alle werkdukken , welke men in Porcelein goedvindt te behellen , volkomen Japansch naarmaakfel niet uitgezonderd , worden hier zoo r ' fchoon, (*) Biscuit wordt dat Porcelein genoemd, dat pas den eerften trap van gaarheid bekomen heeft; „ dat nog geen verglaaszel heeft ontvangen, en derhalven nog geen glans bezit: het wordt ver', volgens in het verglaaszel gedompeld; en deeze Biscuit trekt 111 één oogenblik al het water naar zich, waarmede het verglaaszel ,[ vermengt is, eu laat de ftoffe gclijkelijkjyerfpreid, op de opper- vlakte der Biscuit." v- IV. deel. n. alg. lett. no. ii. Ii  45a BESCHRYVINff fchoon , zoo volkomen vervaardigt , dat deeze Fabriek ongetwijfelt de beftendigfte van gansch Europa zoude moeten zijn , indien onze Natiè geneigd ware , om haare eigen Fabrieken de voorkeur boven die der uitlandfchen te geeven. ,, Het fpreekt van zelve, dat zulke voortreffelijke werkstukken , waartoe , behalven de in zich zelve kostbaare flofre en fabriceering , de beste Konstfchilders en Boetieerders verwacht worden , eu aan al 't welke , blijkens de gefabriceerde goederen , geene kosten , kunde , vlijt noch oordeel geipaart worden , tot geen geringe prijzen konnen.worden afgeleverd. Voorzeker zal zulk een Fabriek nimmer op den kostbaaren bodem van Holland' konnen bloei.en , als zij haare dadelijke onderhcuning niet Vinden kan, in de aanmoediging eener Natie , welke-'er eere in helt , dat, ook onder haar, niet minder dan bij anderen, Kunften en Weetenfchappen, niet alleen theoretisch gekend, maar ook werkdaadig, uitgeoefend worden. „ Van waar nu de reden, dat eene Fabriek, tot wier rechtvaardige lof wij niet te veel konnen zeggen . en die zich in handen bevind van zulke vermogende Mannen, thans ter verkoop ftaat aangehagcn? Het fraaist ons als Nederlander, dit tc moeten berichten. „ Mag men ondertusfehen niet, op een billijken grond, vertrouwen , dat een Fabriek van zulk eene aangelegenheid, als eene waare Porceleinfabriek is, tot welker volkomenheid zich onderfebeidene kunhen, en, uit verfchcideue haarer vakken , ten minften zoo veele Meesters moeten vereenigen, de behendige aandacht en de deelneeming eener verlichte Natie zal waardig blijven (*)! Immers zullen alle des kundigen moeten getuigen , dat de thans bij Amjlerdam gefabriceerde Porceleinwerken de volkomenfte goede eigenfehappen van waarlijk fchoon Por- cc- (*) In een aanhangzel, meldt ons de Heer Kasteleijn nog, dat hij, even voor het afdrukken van het laatfte blad deezer Verhandeltngê, met het uiterfte genoegen vernomen heeft, „ dat de ge„ daehte Porceleinfabriek aan den Amjlel, met een vernieuwden „ ijver zal blijven voortduuren, onder directie van derzelvcr kun„ digen Dirsüeur, den heer f. daeuber. Hebbende zich, benj„ yens de zeer aanzienlijke en veel vermogende Heeren, j. ren„ dorp , en c. van der hoop , cysbz. nog eenige andere voor„ naame Perfoonen, als geintcresfeerden, tot dat einde onderling „ vereenigd."  VAN ALLE KUNSTEN, ENZ. 453 Celein in een vrij hoogen graad bezitten , zijnde , digtheid ; fijnheid en gladheid in de doorbreeking ; onfmelt* baarheid in 't hevigfte vuur; beftand tegen ijllings afwis* felende koude tot hette, en omgekeerd ; vonken te geé* ven als men het met haal haat; metaalachtig geluid; zuivere , gladde, blinkende oppervlakte; fchitterendc witheid; juiste leevendige, vloeijende koleuren; keurige wel* geordende fchilderingen ; gelijkvormige duurzaame , mas* lief fchijnende vergulding; tekenkunftige vormingen; fraai glafeerfel; en de eigenaartige halfdoorfchijnendheid. . Dit eene en andere durve ik vrij algemeen van dit ons Hollands Porcelein getuigen ; en dit dicne tevens , ten hotte , ter erinnering, welke de onderfcheidene hoedanigheden zijn , die, vereenigd , tot keurigst Porcelein vereischt worden. ,, In 'sHage wil men zedert etlijke jaaren op eene Por» celeinfabriek roemen, die onder directie haat, of althans gedaan heeft , van den heer j. f. van lynker ; dan, indien ik anders wel onderrecht ben , zoo wordt aldaar alleen reeds gefabriceerd porcelein van elders befchilderd. Ik zoude daarvan heiliger konnen fpreeken , indien de gedachte Directeur heusch genoeg geweest ware, om mij, op mijn fchriftelijk, en, zoo ik meene, redelijk verzoek, met eenig antwoord te vereeren." Nederlandfche Amncstien, van de Jaaren 1485, 1488, 1787, en 1788. Te Dordrecht, by J. Krap, Az. 1789. m gr. 8vs. 374 bladz. Het beste Verflag , dat wy onzen Leezeren van deeze verzameling weeten te geeven , is het Voorbei klit van den Uitgever. Zie hier hetzelve in zyn geheel. De onderfcheidene wyze , waarop .tegen den Uitgever, en anderen in .Holland, crimincelc aanklagten ge,, daan en vervolgd worden , ter zaake van het voeren en bevorderen der Patriottifche gevoelens , maakt het ,, noodzaaklyk , dat hy zyn' gedrag , z'00 aan zyne Partyen , als aan zyne Vrienden , openlegt, en zyn eer, „ goeden naam, en nagedagtenis zuivert van de vlekken, ,3 welke , door zyn ftilzitten , daarop zouden kunnen vasthegten. ,, Maar de verdedigfehriften van enkele perfoonen 3, worden zelden door veelen ingezien-, en nog minder li a n be-  454 nëderlandsche „ bewaard , wanneer 'er niets bykomt, dat van algemeene „ nuttigheid, of van eenig byzonder belang voor den Lezer zyn kan. „Uit dien hoofde heeft hy gemeend, zich zeiven, ren ,, tellens zyne Landgenooten , dienst te zullen doen met „ de uitgave der volgende origincek hukken van de vyf* „ tiende eeuw , welke hy niet weet dat nog ergens ge„ drukt zyn , dan gedeelteiyk en gebrekkig , in de coroit nyckej*) bl. 116. gemeld, en nu onlangs, ten bevele „ en diende der Vlaamfche Staats-Leden , op losfe bla„ den , welke voor geen geld verkrygbaar, en door bv9, zondere gunst van een voornaam oudheid- en gefchieda» knndigen daar te lande , aan den uitgever , tot dit ge" r?ik ' j?ezorSd zy° » e" by de liefhebbers der histori„ lche oudheden van ons Land , wel een plaats , nevens „ andere, federt eenige Jaaren , in 't licht gegevene ver„ zamehngen van dien aart, zullen verdienen. »> Hy voegt 'er by de Hollandfche Amncstien van de „ jaaren 1787 en 1788 , en de Requcsten daartoe betreks, lyk , door hem geprajfenteerd , met de Refolutien oo ,, dezelve genomen; alles by provifie, om ftof tot „ denken te geeven aan ieder vriend of vyand , die voor *> of "gen hem werkzaam kan of wil zyn, en om voorts ,, te dienen tot een text voor de aanteekeningen, die hv „ zoo tot opheldering der oude taal, als der zaaken fwaar ,, onder dan ook behoort de aart en vereischtens van «e„ neraale amnestien, welke een Souverain uit eigen bewe,, ging , ter bevordering der rust en welvaart van zvn „ Land, afkondigt, onderfcheiden van fpecialeop ver„ zoek verleende, brieven van pardon, abolilie of andere gratiënj voornemens is in een tweede boekdeel te laten „ volgen, en waar by hy dan des noods, alle zulke ver„ dere Hukken, en zoodanige breedere apologie voor hem „ zeiven en misfehien ook voor zyne Lotgenooten , of „ eenige derzelven, zal voegen, als , naar maate van 't „ geen hen wedervaaren zal, nodig of raadzaam zal voor„ komen , zullende hy ook met dankbaarheid ontvangen „ en zoo veel mogelyk plaatzen of gebruiken, all"t °een 9, men hem ten dien einde zal gelieven toe te fchikken „ Opdat egter , indien hy van dat voornemen moet af„ zien, deze ftukken op zich zeiven reeds bruikbaar zou- ,, den O) Waarfchynelyk eene drukfeil voor Chronycke gelyk het woord beter gefpeld wordt op de aangehaalde blacteyde.  amnestien. 455 den zyn, heeft de uitgever naast de oude ene overzetting in de taal van dezen tyd geplaatst, en, tot beter „ verftand van derzelver inhoud , vooraf doen gaan een ,, kort verhaal van de gebeurtenisfen , waartoe ze betrek„ lyk zyn; en, om daarin allen fchyn van eenzydigheid „ te vermyden, heeft hy dat verhaal woordelyk overgeno,, men, en vertaald, uit francisci har-ei annales Du,, cum feu Principwn Brabantia , totimque Belgii, te ,, Antwerpen Ao. 1623 uitgekomen; Terwyl hy, „ nopends 't geen in 't jaar 1787 in Holland , en byzon„ der te Rotterdam is voorgevallen, nog geen onzydigen „ volledig verhaal gevonden hebbende, in plaatze van dien „ in dezen bundel heeft ingevoegd, en met eenige weini„ ge aanteekeningen (alleen dienende om den waaren toedragt der fatten of gebeurde zaaken optegeven, zonder in eenige defenfie of beoordeeling derzelve te treden), 55 aangevuld de Hukken N°- VI1-XVIU, welke, van bei, de partyen afkomllig zynde, een onbevooroordeeld Lett zer genoeg in haat zullen hellen om de Vlaainfche on' lusten van de vyftiende, en de Hollandfche van de achttiende, eeuw te vergelyken hebbende de uit- gever zich meest , of genoegzaam alleen , tot het gebeurde te Rotterdam bepaald ; zoo , om dat hy alleen " ten dienfle van eenige Regenten , van de Geconltitu" eerden , en van den Krygsraad dier Stad is werkzaam " geweest , en zich met de verfchillen of ondernemingen " in andere plaatzen nimmer bemoeid heeft, als, om dat " uit die Stad wel de uitvoerigtte en hevighe klagten ge" daan , en echter by geene der Staatsleden (zie bladz* V 189, 208, en 226.) te dier tyd befcbouwd zyn als voor" werpen om in de handen van den Hove van Juftitie geheld te moeten worden." " De zes eerde der hier voorkomende hukken betreffen de beroerten in de tegenwoordige Oostenrykfche Nederlanden , en vooral in Vlaanderen, voorgevallen in het laat-> fte der vyftiende Eeuwe , en zyn gewisfelyk der opmerkzaamheid van den Liefhebber der Vaderlandfche Gefchiedenisfen waardis. Men ziet 'er in , welke klagten de Nederlanders inbragten tegen de beftuuringe van m.\ximiliaaic van Oostenryk , welke , in den naam van zynen minderjaarigen zoon philippus, het land regeerde; den ophand, welken zy tegen hem begonnen ; de ongeregeldheden en wreede bedryven, welke daarby voorvielen; hoe eindelyk de wapens van den Duitfchen Vorst de zaak beflisten, en li 3 dc  *5ö NEDERLANDSCHE AMNESTIEN. de Vlaamingen nog genoodzaakt wierden te bidden om vergftfems van het geene zy tut voorhand van hunne vrvheid Onaernomen hadden, A.1 het ovei.ge is betrekkelyk tot onze tyden , voornaamelytt tot het voorgevallene te Rotterdam in den jaare 1787 omtrent de remoite van zeven der toenmaalige Regenten, en de gevolgen daarvan, in het byzonder ten opzich-Q van den Advocaat he^drik arnolü krukt , den Uugeever deezer verzameliuge.. Want, fchoon dit laatlle , z_o ved ons, na het leezen ,des Werks voorhaat, nergens Utt^rukkelyk gezegd worde, blykt hot duidelyk uit de vergelykinge van de hukken N- XXV XXX1I1 met het Voorbericht. De gemelde Advocaat was aen Febr voor oen Dove van Holland crimineel gedagvaard'als voortvluchtig. Hy , van zynen kant , beweert iu verfchddene K.?qv.sten aan de Staaten van Holland ingeleverd, . Vooreerst r,_ dat hy niet moet aangemerkt worden als malloten van de Amnestie door hun Ed. Gr. Mogende verleevrl op den 15* Febr. 1788 , als zynde geen Aanvoerder ot Auteur geweest van het gebeurde te Rotterdam, maar daarin alleenlyk gehandeld hebbende als Secretaris van den Krygsraad der Schutterye. . Ten Tweeden, dat hy als een burger en Ingezeten van Amfterdam (fchoon Burgemeesteren d.er Stad .naderhand hadden goedgevonden hem van zyn Poorterrecht, te ontzetten): alwaar 'hy zich openlyk had ter nedergezet , voor de Scitepensbank dier Stad m de eerfte plaatze moest té recht haan . Ten Der aen, dat hy niet als voortvluchtig konde aangemerkt wor4en len Vierden , dat , indien al de twee eerft» fustenuenhem ontzegd wierdeu, hy dan nog in meer darl een opzicnt bezwaard wierd door des Procureurs Generaal, wyze van procedeeren tegen hem. Hun Ed. Gr. Mogen! den vonden echter niet goed zyne redenen te laaten ge", den, ot de daarop gegronde verzoeken toe te haan Het is onze taak niet over het gedrag van den Uit-reever eentge uufpraak te doen. De Leeze? zal uit het Werï zelve kuiU)en zien , wat hy rot zyne verdediging inbrengt Dit, evenwel kunnen wy niet nalaaten aan te merken da zyne Schriften , en. de hierendaar tot opheldering byl gevoegoe aanteckeningen, alleszins befcheiden en met bltaamelyken eerbied voor de Overheid zyn opgeheld  j. zoli.ner en j. lance, beschouw. der aarde. 457 Natuur- en Zedekundige bcfchouwing der Aarde , en van haare Bewooneren. ' Gevolgd naar het Hoogduitsch van j. f. zöllner en t. s. lange. Eerfte Deel. Te Catn- > pen by J. A. de Chahnot , en te Amfteldam by M. de Jiruyn , 1780. Behalven het Voorwerk 42a bladz. in gr. octavo. Het bedoelde der oorfpronglyke Schryveren van dit Werk was, gelyk ze zig in hunne Voorreden uitdrukken, „ naar hun best vermogen mede te werken, ten einde de aangenaamfte en nuttigde kundigheden uit de Natuurlyke Historie, en daarmede verknogte weetenfchappen , onder „ hunne medeburgeren meer algemeen te verfpreiden." Daartoe hebben ze zig bediend van een leerzaam Weekblad; 't welk by uit (lek aan dit bedoelde beantwoordde, en met greetigheid ontvangen is. Men heeft thans goedgevonden deeze Weekbladen , in 't Nederduitsch , door eene vrye vertaaling, in den vorm van een aaneengefcbakeld Werk te brengen, met agterlaating van 't geen Weekbladen byzonder eigen is, en toevoeging "van deeze of geene hukken cn aanmerkingen, die ter nadere opheideringe van een en ander onderwerp kunnen dienen. Door eene hieromtrent in agt genomen oordeelkundige fchikking, heeft men op die wyze een alleszins nuttig Gefchrift vervaardigd ; waarvan een ieder, dien 't niet"gelegen komt , uitgebreide Werken te beoefenen, en die zig egter gaarne geregeld zamenhangende kundigheden van de Natuurlyke Historie zou willen vormen , met vragt gebruik kan maaken. In het nu onlangs afgegeeven eerde Deel komt, na eenige algemeene opmévkingèn over het huishoudclyke der Aarde, en de verdceling van het Water, bovenal in overweeging de Dampkring. Zulks doet de aandagt vestigen op de voornaamde eio-enfehappen der Lugt, en de daaruit voortvloeiende ongemeene nuttigheid van den Dampkring , naar de volmaakt ivyze inrigting des Scheppers; welke insgelyks ten luisterry'kde doordraait, in alles wat de verdere bcfchouwing der werkingen en uitwerkzelen in den Dampkring aan de hand geeft. Als daar zyn de Winden, benevens de wateragtige verfchynzelen, Nevel, Wolken, Daauw. Regen, Sneeuw, Hagel en Rym; mitsgaders de voornaamhe byzonderheden wegens het Onweder, en nopens de Lugtverhevelingen, bet Noor der-Licht, Vuurballen, Vallende Sterren en Dwaallichten; waarby ook voorts de Hoozen komen ; en deeze li 4 be-  455 J. Z0LLNER EN J. LANGE, befchouwing van den Dampkring vervolgens bellooten wordt, met eene overweeging der middelen , welken dienen ter zuiveringe van de Lugt, tot het behoud der Schepzelen, die dezelve uit- en inademen. Wyders behelst dit Deel nog eenige Aanhangzels; (trekkende, volgens de, fchikking van dit Werk, ter behandelinge van zodanige byzonderheden , die niet gevoegelyk in de ontvouwing der ovenvoogen onderwerpen ingevlogten konden worden. Ze zyn voor dit Deel vier in getal, en behelzen ophelderende onderrigtingen , raakende de Vergrootglazen , Brillen en 't Microscoop; wegens de donkere Kamer, den Toverlantaarn en 't Zonne-Microseoop; nopens oe Aërostatifchc Machine of den Lugtbol; en eindelyk eene natuurlyke verklaaring van de zogenoemde Zwavel- Bloed- en Vuurregens. 1 Wy hebben boven opgemerkt , dat de wyze inrigting des Scheppers, in verfcheiden der hier overwoogen onderwerpen , ten luistterryklten doordraait, en hier aan gedagtig, komt het ons niet oneigen voor, by het mededeclen eener proeve uit dit Werk, zodanig een voorbeeld te verkiezen, waarin men dit ten duidelykhe befpeurt , en dat veelal niet regt gade geflaagen wordt. Onze Schryvers, gehandeld hebbende over de drukking van den Dampkring, en derzelver nuttigheid, doen ons ten deezen opzigte ook wel byzonder opmerken , hoe deszelfs zwaarte volkomen geëvenredigd zy naar de geheldheid onzes lichaams , en den algemeenen toehand van al het gefebapene: waarin de wyze en goedertieren voorzorg des Scheppers als handtastelyk te ontdekken is. ,, De gewoone zwaarte en digtheid van de lugt, (zeggen zy,)is juist indiervoegen afgewoogen, dat haare drukking in die laage landen, waar de meeste menfehen leeven, best gefchikt is voor het kundig gebouw van derzelver lighaamen, welke nogthans zeer ligt in omhandigheden geraaken kunnen, waardoor het noodzaaklyk wordt, om die drukking in een veel grooter of geringer maate te kunnen uithouden. Ook hiervoor heeft de Voorzienigheid wyslyk gezorgd ! Want zo deze last, in de laager gewesten, reeds zo zwaar bevonden wierdt, dat ons lighaam geen derker perhng konde doordaan , dan zou het voor ons onmooglyk zyn geworden, tot de ingewanden der aarde neder te daalen, en aldaar eenigerhande bcezigheden te verrichten ; men zou geene diepe putten kunnen delven , alle onderaardfche fchatten waren voor ons nutteloos, indien wy buiten haat zouden wezen de mynen te bearbeiden, of de holen en Ipe-  BECHOUWING DER AARDE. 459 Ipelonken, van de natuur zelve gevormd, te doorfnuffelen ; gemerkt de zwaarte van de lugt , naarmaate men dieper in de aarde drong , geduurig indiervoege zou vermeerderen , dat noch het bloed, noch de overige vogten, in het te herk gedrukt wordende lighaam , derzelver vryen en geregelden omloop konden voortzetten. Was daar en te. gen de gewoone drukking van den dampkring, in de laage vlaktens , hegts even herk genoeg , om ons lighaam, in deszelfs beweegingen, welke tot het leven zo noodzaaklyk zyn, te onderfteuuen, dan zou ook de lugt in hooger gewesten , voor ons veel te ligt zyn , dan dat wy daarin, ook maar voor een korte poos , vertoeven konden : wy zouden , op een maatigen afftand van de oppervlakte der aarde reeds verftikken , en nimmer onderneemen durven, om zulke bergen te beklimmen , die hegts eene tamelyke hoogte hebben. „ Indien derhalven de zwaarte, en daar van afhangende digtheid der lugt, zeer veel grooter of minder waren, dan beiden gemeenlyk zyn , zouden niet alleen de lighaamen van menfehen eu dieren , maar ook al het andere gefcha. pene, veelerleie nadeelige gevolgen daarvan moeten ondervinden. Wy zeggen, indien beiden zeer veel grooter of minder waren ; want om de wezendlyke gevolgen van elke kleine afwyking in de gewoone zwaarte te bepaalen , is verre boven het bereik des menfchelyken vernufts, 't welk den geheelen zamenbang van al het gefebapene met geene mooglykheid overzien kan. Dan dewyl wy ligt begrypen kunnen , dat , in de algemeene buishouding der aarde, menigerleie en zeer groote verwarringen onvermydelyk 'ontftaan moesten, by aldien de digtheid en, het gewigt der lugtftoffc zeer merkelyk van haare tegenwoordige gelleldheid verfchilde , zo mogen wy daar uit met recht belluiten , dat die graad derzelve , welke , door den alwyzen Schepper, als een bekwaatne middenmaat, daaraan gegeeven is , op de volmaaktfte wyze, met het ontwerp der geheele aardfche fchepping.overèenhemt." By die gelegenheid gaat de Autheur voorts na , welke de gevolgen zouden zyn , indien de zoortlyke zwaarte der lugt ongelyk gronter , of kleiner ware , dan die der lugt , waar in wy thans leeven. In 't eerhe geval, (geheld dat de zwaarte van den dampkring merkelyk nader kwame aan die des waters, 't welk agthouderdmaal zwaarder en digter is dan de lugt,) zo zou elke maatige beweeging in de lugt, ia zelfs het zagte geblaas van den zuiden-wind, li 5 met  4 fchoot En de adem tot dien God, die 't leven heeft gegeven, . Dit Tafreel behoort niet meer tot den Ouderdom maar is eene zinnelyke voorhelling van den dood. In de grondfpraake heeft men twee byzondere beelden, die, door den Heere bilderdvk , met eikander verward, of in dén ge trokken, en daar door zeer verminkt zyn. De Nederduir fche Overzetting heeft: Eer dan de zilveren koorde ontketend worde cn dc guldene fchaah in flukken gedooten worde; ende kruikc aan den Spr inkader gebroken worde • en het rad aan den bornput in flukken gcfloolen worde, 'flet eerfte beeld is waarfchynlyk van een gouden Lamp ontleend, die, volgens net gebruik der Jooden, aan «en zilver koord,  VAN SALOMp. 4- 1628 ontdekt is, zal verbeelden. Zonder het goe e oogmerk van den Natuurkundigen nieuwe t>tyo eenigzins af te keuren ; noch de wysheid van salomo in een of andere wetenfehap te willen beperken , zou men toch kunnen beweeren, dat die overbrenging te kundig , en wat ver gehaald is. Men vraagt niet wat salomo konde weeten; maar wat hy zegt: en dit zou welligt, in dit geval, zeer eenvoudig overgebragt kunnen worden, tot eene verwoesting, of breeking, van het werktuig; of eigenlyk tot het dooden van 'smenfehen ligchaam , hier by een kruik vergeleeken , die in feberven (loot. Immers de Nederlanders zeggen noch in een overdragtelyken zin: de kruik gaat zoo lang te water tot ze breekt. Beide beelden zouden dus zeer eenvoudig, en, buiten gefchiedkundige feilen , op 's menfehen dood kunnen toegepast worden: 'tgecn eigenlyk, met het algemeen erkende doel van salomo, volkomen overeenhemt. Wat is natuurlyker, dan 's menfehen leven meteen brandendelamp te vergelyken; daar onze overdragtelyke (preekwyze , namenlyk, het levenslicht uit te blusfehen, daar van ontleend is? En wat was nadruklyker voor de. Hebreen, die 'er hunne Sabbathen onder hielden , en de Oly, tot voe fel van het licht, in een gouden fchaal of kogel hadden: en zelfs overdragtelyk zeiden, dat God aan david een brandende Lamp gegeeven had? Zoo eigenaartig men nu een zilver koord en gouden fchaal aan de Lamp kan toefchryven, zo oneigen is het goud en zilver aan een Oosterfchen Bornput, die gemeenlyk vry diep waren, en in het open veld, of op de (Iraaten der Stad, honden. Men verdee hge zich niet met het voorwendfel , dat deeze uitdrukkingen alleen de waarde van den dienst hepaalen , welke zodanige werktuigen het menschdom toebrengen. Liet zyn gewoonlyk feilen , die zulk eene verdeediging noodig hebben. Het verwondert ons dat de Heer bilderdyk dit OP— (f) Recht gebruik der Waereldbefchouwinge, bladz. 189.202. Kk a  47° VERTOOGEN VAN SALOMO. geheele beeld over 't hoofd gezien, en daar door het tweede beeld zodanig voorgeheld heeft , dat men het byna geen' allendaagsch-dichter zou kunnen vergeeven. Neen , deeze zou men , • wanneer hy ons een Put, met een zilveren keten en gouden fchyf voorzien, voor oogen ftelde , mogelyk toevoegen: Zeker, hebt gy ow put niet natuurlyk kunnen fchiideren, gy hebt hem toch ryk gefehil- derd. Van een Dichter, als de Heer wlderdyr, ver- veagt men zulke fmaakelooze verherfels niet; en uien zc u dus , naar rr.aate zyner meerdere kunde , en uitmuntende bekwaamheden, gaerne wat minder onverfchilligheid, omtrent zyne leezers, zien doorblinken. Roosje, in Drie Boeken, door a. loqsjes, P. Z. Te Haarlem, bj A. Loosjcs 1788. In ivo. 220 bladz. ^ckcre omftandigheden , die zins eenigen tyd plaats greepen, den geest van den bckwaamen Dichter loqsjes werkeloos gemaakt hebbende , bevond hy eene uitfpanning van eenen byzonderen aart noodig te hebben, om aan die moedeloozc vadzigheid onttrokken te worden. Zyne geliefkoosde Letteroefeningen konden hem zeker de beste uitbanning verfchaffen ; doch deeze waren hem , door het vreemd beloop der zaaken , eenigzins onverfchillig geworden. .De Gefchiedenisfen der Volkeren verwekten hem, op eïke bladzyde, eene huivering, en het zou dus vruchteloos geweest zyn, uit dezelve eenig onderwerp, ter bearbetdmge, te kiezen. Hy verplaatflc zich'dan in de tyden van grooter gelukzaligheid , die een vroeger menschdom mogelyk genoot , ten minften , voor welker genot de menfehelyke natuur hem vatbaar _ fchcen. De fchuldelooze liefde van twee tedere harten voltooide de genoegens van zynen geluksdroom, en deeden het voor ons liggend Stukje, dat met 3 fraaije Plaatjes., en een Tytelvignei verfierd is, geboren worden. Rwsje, geplaatst in Holland, voor het invoeren van den Christelykcn Godsdienst, was door haar Vader Veldeling, voor het iterfbed van Duimnan, aan deszelfs zoon, een ryken en braaven Herder, verloofd. Ectr'ge haarer vriendinnen, op haar i$re geboortefeest vcrfchyncndc, komt met dezelve ock zekeren Vejeryk, een gevoelig en driftig Jongeling, die, haar ziende, op haar verheft, zo ais zy ook op hem doet. Deze nieuwe minnaar het hart van haaren Vader, door zyn gezang, gewonnen hebbende, vaart, volgens zyne belofte, over, om een Treurlied , op den dood van zynen Leermeester Poelman , tc, zingen; doch mist, door de afwezenlieid van Roosje, zyn hoofddoel, cn dobbert, in het vallen Van den avond , mistroostig op het Mefr. Achteloos op alles, wat  A. L00SJES, ROOSJE. 47 1 wat zvnc Liefde niet kan voeden, word zyn fchuitje, door wind cn golven, naar het eiland van Veldeling gedreven, alwaar hy het aanzie wilgen vast maakt, en een Treurlied, over zyne mislukte reize, aanheft. Roos e, lang op het eiland vertoefd hebbende, het fchuïrje mislende \ daar zy mede over moer vaaren , cn de Hem van Veeryk hoorende, ontdekt zich aan den Jongeling, vaart met hem over,en belooft hem, op den volgenden dag,weder op het eiland tc zullen komen. Een gefprek met een van haare Vriendinnen doet Veeryk echter in zyne verwachting te leur Hellen, welke, by zyn vertrek, met bloembladen dc woorden ftrooit : Roosje, morgenmiddag komt Veeryk weder. Deeze woorden, den volgenden morgen , door haarenVader gelezen wordende , ontdekt zy den Grysaart haare Helde voor Veeryk , dre haar, by die gelegenheid , haare verlooving met Bliemiart, op 't fiiangfte voor oogen houd. Dit heeft ten gevolge, d it zy haaren Vader belooft, van Veeryk te zullen afzien , welke laatfte daar fpoedig kennis van krygt'; terwyl Veldeling intusfehen Bloemaart waarfchouwt , om Zich,. met het aanbreeken van den dag, aan zyne flulp te laaten vinden: het welk deeze in verrukking, doch Roosje in droefheid, doet baaden. Veeryk, wanhoopend, neemt het befluit om affcheid van Roosje te neemen, en in den nacht aan de ftulp te kloppen. Hy volvoert dit befluit, dat Roosje doet verfchrikken, voor hem de deur doet openen, en haar doet overhaalen , om zich een weinig van de hut te verwydcren, om daar voor altoos affcheid te neemen. Intusfehen, een onweder opkomende , verfchuilen zy zich in een nabygelegen bosch ; het onweder treft een' , niet ver van hen afftaanden, boom ; Roos e wenscht, dat een volgende blikfemftraal haar, met Veeryk ook , door den dood moac vereenigen. Dit hooren Veldeling en Bloemaart, die hen ftil- gevolgd zyn , en is oorzaak , dat de laatlte, op de edeïmoedigfte wyze, van haar afftand doet : dat dan ook het Huwlvk van Roosje ten gevolge heeft. Eenige beetjes van deeze bekoorlyke vrucht zouden nu en dan tot voedfel aan fentimenteele zielen kunnen verftrekken ; doch wy -wn verzekerd, dat zy 'er, over het geheel genomen, met aan zullen verkwynen. De ftyl is bevallig, en maar zelden, en dan noe weinip-, fentimenteel; terwyl de Dichter overal zorg gedraagen heeft, dat5 de ftem van Hartstogt nimmer die van plicht doet zwygen • althans, dat de eerfte nimmer over de laatfte zegeviere. Dichlbloentijes, alleen voor de Meisjes. Te Rotterdam, by J. Meijer, 1789. in iimo. 66 bladz. Bovenftaande tytel, den Beoordeelaar eenigzins in verlegenheid gebragt hebbende, of hy dit Boekje, alleen voor ae Meisjes %&• fchikt, we! mogt leezen; doch tevens vreezende, dat de reuk deeKk 3 zer  47 2 DICHTBLOEMTJES. zer bloemtjcs zyne Dochter zomtyds fchadelyk mo-tezvn hfc-fr hy zich genoodzaakt gevonden, om dit Boekske SS' Geft ter beoordct iinge, te geeven • die wriiiW^,, ?yne JVr0llw' zich „iet volftrekt ofdeV^eo^^SSft^ * echter tot hetzelfde gedachteTxS; «^^ÏSaS^*^ wel weet, wat een Meisje cigenlvk gevoelt 'S^Si r^f1 voor haar gefch.lt zyn. Deeze dir w 7 ' Wclkc fcilrdten leezen hebbende, verklaart T^Zy to^v^-T/fr ^ 9!in handen zou geeven, fchoon g geeH S„^f n,et vinden, om heel boos te zyn, warneer £ hJ% ' kunnctl kreegen hadden. Ook heeft zy ™ene -oda.W™ t ' gG" gevonden, welke het den longelineen n^M^t ^ 8*eanen in leezen, dan de Meisjes; C de DiS S???? b,Clatcn te gevoeld) tot het Jnnkg%&j£V^X^^^^ de Jongelingen, behoort, nacLrf'*y^ afgefchreven, tweeregelig Vaersje Uuir, g "d' d°0r haar 'Myn fchatten zyn myn lier, myn fiterkunst, De wyn, de liefde, en Karolimes gunst. het, £ fe^JÖfc ttV^f ^ hoe weinig Interest'cv, voor ee, Hu^nn!? , ' y ""^rvnid.ng, fchatten ontftaat. " Hu,!>houd^> «W die genoemde Verhandeling over de Fortuin, ter betooaino-e dm- j. n j dien naam, gelyk onder den mam TaXtum o,?Nao2 ' "f* deGoiyke Voorzierv gheid verftaan hebben, 2 L fc* geleezen enopgedraagen aan'de Maatjchpp^r^^'^T de Zmjpreuk Felix Mcritis, door Amnïnr ^ lid derzelver Maatfehappye, HoofdlTZ Z 1 TT$Z\' Mede' en Letteroefenend Genootfchap et T?^J*^™h Dich' monsz. tln.ingr. &V^^ fchuldigd. Zy ftrekt, naar 'r Z f 31 en 00rfProng verdoor ^NaJrlyk Redend, 'JSSSjéJr^S'- ^Ï'J™' heid, en de ladtere GefcMedJnk^dT v$^ G^gems der Ouddat alles door de G^Sr^SSJSJ^F\ ^ te t0°ncn' Mensch, van dagt, vermyd, eenige Kmiomri a „ ^T neut, met voor- 2e  A. FOKKE, OVER DE FORTUIN. 473 'ze algemeen toegedemdc waarheid op te loslen; en die voornaamlyk, welke op de toelaating van het Zedelyk en Natuurlyk kwaad rusten ; als mede dat het betreklyk goed en kwaad beide in de orde der dingen belmoren, en daarom waarlyk goed zyn, en het geluk van:'den Mensch bevorderen. In de eerfte Afdeeling wandelt hy, gelyk hy zich uitdrukt, de bewoonde Aarde rond, en doorziet de verloopene Eeuwen. In de tweede onderzoekt hy wat de Wysgeeren, het uitgezogt gedeelte des Mensehdoms, dat hunnen lcef'tyd in het zoeken na de waarheid doorbragt, daar over gedagt hebben. Zyn begrip kunnen wy niet beter voorftellen dan met zyne eigene woorden, als hy alles dus zamen trekt. „ Ziet daar wat de voornaamfte Wys,, geeren, der voorige cn loopende Eeuwen, over Gods Voorzie„ nigueid gedagt en geleerd hebben, uit dit alles blykt ten duid,, lykften, wanneer wy het vergelyken met het geen wy in onze „ voorige Gel'chiedkundige Afdeeling over de Volks-Gevoelens ge„ zegd hebben, dat de Menfehen altyd een denkbeeld van eenen „ alles regeerenden God gekoesterd hebben; dat hunne meeningen „ daaromtrent alleenlyk in dc uitdrukkingen , waar mede zy „ hun gevoelen ftaafden, eenigzins verfchillende zyn; dat daar „ uit ontftaan is, dat men de Leer der Chaldeen, en Stouynen , „ wegens het Noodlot, verfchillende houdt met die der Christenen, „ wegens de Voorzienigheid, alhoewel dezelve uit één zelfde grond„ beginzel, te weeten de eeuwige Wysheid van het Godlyk Weezen, „ voortvloeijcn; maar om dat het kortzigtig verftand der Ster„ velingen niet altyd bekwaam was, om de fehynftrydige gevol„ gen, welke uit de Leer der voorafkennende Voorzienigheid „ voortvloeiden, te ontwikkelen, heeft elke Secte zyn gevoelen „ daaromtrent met eenige, van de andere, verfchillende redenen „ en gevolgtrekkingen bekleed, daar egter de bron der redencering „ even dezelfde gebleeven is. Deczo verfchillende redenceringen „ beftaan voornaamlyk daar in, dat de Chaldeen cn hunne Naavol„ gérs, uit de Voorbepaaling Gods,een bewys voor de waarheid „ der Starre- en andere Wichelaaryen meenden te haaien, dat we„ der, door de Stoicynen, met regt tegengefprooken wordt; doch „ welker gevoelen, dat God zelve eenigzins aan de famenketening „ der oorzaaken en gevolgen ondergefchikt is, weder tevens met „ het gevoelen der Chaldeen, door de Christenen wederfprooken „ wordt, als welke met het beste regt ftellen, dat God, de oorzaak aller oorzaaken zynde, niet kan gezegd worden, aan „ de fchakels dier ketenen ondergefchikt te zyn; daar die van „ zyn Weezen zelve voortkomen, en Hy dezelve eerst zelve naar „ zyne Wysheid alzo verordend heeft." , Of zulk eene overeenbrenging tot één beginzel, met zulk eene drievoudige ftrydigheid, beftaanbaar zy, is ons geheel duister. Ook is des Schryvers Leer van Gods Voorzienigheid, welke hy het waare Fatum Christiamm, of Noodlot der Christenen, noemt, geenzins van Kk 4 aan-  474 A. fokke, over de fortuin. aanmerkelyke duisterheden ontheven : doch hy waarfchuwt zyne Leezers, eu zouden zy her zonder deeze waarfchuwing wel bemerkt hebben, „ dat hy zyne verklaaringen niet voor geheel nieu,, we , voor dc alleen waare , de alleen blliyke opgeeve ; maar „ dezelve, enkel als invallende en onbekoukre gedagten , ten ,, nader onderzoek van den Leezer zelvcn, voordraagt.'" — Met reden neemt hy zyne weder!eggingen en ophelderingen der zwaa~ righeden tegen zyne Leer, ter loops. Omtrent 't geen hy nopens de Vryheid zegt, zou men met carn. , by cicüro , hem -mogen te gemoet voeren , Si omnia antcceckntibus Caufis fiunt, omnia naturali colligatione contexti conjertique fuut; quod, Ji ito, est, omnia Necesjitas cfficit; id, fi vemm ut, nihil est in. noftra potejlate; est autem aliquod bi noftra potejlate, non igitur Fato fiunt quodcunque fiunt (*> « Ten Hot gaat de Schryver over, om aan re toonen, welk een invloed de Leer der Voorzienigheid, op het gemeene Leeven, Koopfortuin , cn op den Handel en bloei der Staaten , zo in 't algemeen , als in 't byzonder, heeft (f). In deeze tocpasfing , die vry meer van het Declamatoire dan het Philofophifclie heeft, vraagt hy, naa een Schets van de Opkomst, Bloei, en 't Verval onzes Handeldryvenden Lands gegeeven te hebben , „ zou men uit de „ overeenkomst der dingen, niet zonder andere Godlyke ingce„ ving, dan de gezonde Reden te behoeven, een Propheet kun„ nen zyn? Zou men geen Orakel-uit fpraak kunnen doen Pen zou „ de men de uitkomst der zaaken, wanneer men de beftendige „ gewrogtcn van hunne oorzaaken afleid, niet kunnen proplietee„ ren: 6 Volk van Nederland, de tyd van uiven ondergang is nahy, „ gy fnelt naar uwen val; uw handel zal verlegen, uw welvaart kwy„ nende, uw land door gebrek aan vermogen, door de wateren venwol„ gen, en weder byna in een moeras verkeerd worden: inmiddels zuilen „ uwe Nabuuren hunne Uimiaaren bereiken, zy zullen zich groot maa„ hn met uw verval, dan zult ge door harden nood weder fterk worde;:, „ gy zult uwe moeraden weder bebouwen, uwen handel weder herfiellen, „ weder mèatig, zedig, oprecht yverig worden, en de welvaart, in„ tusfchen de aarde omgereisd zynde, zal weder aan uwe kusten landen , fchoon gy dan mogelyk niet meer Nederland, maar in een gansch nieu- ,, we taal, met een gansch anderen naam, benoemd zult worden. ,, Nederlands Verzorger geeve egter, dat deeze Voorzegging, zo al niet ,, onvervuld blyve, ten rmiften in geene Eeuwe vervuld worde, zo dit „ anders met de wyze orde der dingen overeenkomftig is, zo niet, Zyn „ wil gejehiede! SMt- (*) Cicero dc Fase. 't Wil zeggen, „ Indien alle dingen uit voorafgaande „ Oorzaaken gebooren worden, zyn ze alle door een nauuuUke vei biiidienis aaiKen vciknogt en Vasrgeliegt; is dit zo. dan wu'kt de Noodzaaklek. ,, heid ïttïes uit; cn is dit waarheid, dan liaar niets ih oiue magt; 'ér is „ egter iets in onze nngc gefhlct;derhalven gelciiicdc alles, «ai gefehiedc, niec „ dooi liet Noodlot. k ("!'/ De Vooilccziog Js gedaan in liet 'Apm&mnt des Koipl;and:!s.  emil'ia werthetm. 475 ëmilia wertheim. Eerfte Deel. Met Plaaten. In 's Gravenhage Iry ]. v. Cicef. 1789. Behalven de Voorrede, 308 bladz. in gr. octavo. A an 't hoofd van dit Werk vindt men, in de Voorreden, eene foort van Verhandeling over de Romans, met betrekking tot derzelver geoorloofdheid en nuttigheid, welke en Schryvers en en Leezers van Romans met vrugt kunnen doorbladeren. Met ter zyde ftellinge van kwaade Romans, die gefchikt zyn, om dc zeden tc verbasteren, en natuurlijk een verdervelyken invloed hebben , beweert de Schryver, op goede gronden, dat het opftellen van leerzaame Romans zo wraakbaar niet is, als het aan zomm'igen voorkomt; en dat men 't veel eer, wanneer ze behoorlykingerigt zijn, als ten uiterfte nuttig voor de menschlyke zamcnle•ving heeft tc befchouwen: zo dat zelfs een Man van Studie zig niet hebbe te fchaamen, om gebruik te maaken van een dienftig middel, dat zo dikwerf fchandelyk misbruikt is geworden. . In die overtuiging heeft de Autheur een gefchrift opgcfteld, dat men, naar welgevallen, den naam van ccn Roman kan geeven, of 'er dien aan weigeren; als hebbende wel het omklcedzel van ■een Roman, maar zynde, volgens des Autheurs bedoeling, eigenlyk geen Roman. Het behekst naamlyk niet zo zeer, als een hoofdbedoelde, eene liefdegefchicdenis en de taal van tedere gevoelige Gelieven; ,, maar de beoordccling van eene faamgeftelde „ handeling uit het menschlyk leven, eene fchatting en prysftcl„ ling van het karakter der genen, die in deeze handeling deel „ genomen hebben, en gevolgtrekkingen, lesfen, waarheden eu ,, waarfchinvingen, d:e men uit die handeling en uit het karak- „ ter deezer perfoonen trekken kan." Ter voordragte hier van ftrekt de ontvouwing der gefchicdenisfe van eene in haar zedelyk character miskende jonge juffrouw; en 't hoofdbedoelde des Schryvers is dc Leezers te wapenen, tegen eene voorbaarige beoordeeling van den Evenmensch, vooral op het uiterlyk vertoon, zonder agt te geeven, op de bycenkomende omftandigheden, of de betrekkingen,beweegreden, enz. gade te liaan; het welk eene reeks van nadeclige gevolgen kan hebben. Dit geelt hem tevens aanleiding tot memgerleie aanmerkingen, betreffende de Menschkunde en de waarde der menschlyke"handelingen; midsgaders tot lesfen wegens de opvoeding, en waarfehouwingen tegen een onvoorzigtig gedrag. Onze Autheur heeft, in de uitvoering van dit alles, eene fchryfwyze gehouden, waar in het aangenaame en nuttige zig op eene uitftcekende'wyze te zamen paart; uit welken hoofde zyn Gelèhrift, ten aanzien veeier byzonderheden, met het hoogfte regt leerzaam genaamd, en als zodanig aangeprcezen mag worden; vooral aan hun, die een Roman, of een Gefchrift, onder zulk een voorkomen, niet Hegts tot tydvcrdiyf leezen, maar met oog-  476 EMILIA WERTHEIM. oogmerk om 'er nuttige leeringen uit te trekken. Wy kun nen ons, zonder te breedvoerig te worden, met het beloop van dit Stuk niet wel ophouden; liever zullen wy, tot een ftaal van het leerzaame, hier nog de trouwhartige vermaaning bybrenaen welke tnuha, (die by ondervinding wist, wat het zy, een eroe' den naam, fchoon onfchuldig, te verliezen,) aan Sophia geelt by gelegenheid dat deeze, onvoqrzigtig, een flap gedaan had, welke, zo zy kwaadaartig opgemerkt ware, haar character kon doen miskennen. Na Sophia onder 't oog gebragt te hebben, hoe ligt een jonge Jufier haar goeden naam kan verliezen, vervolgt zv in deezer voege. b J „ En is ééns onze goede naam weg, dan is met hem een groot deel van ons geluk, van onze huis'yke en dille vreugde, van onze gezellige en onfchuldige vermaaken, ter neder geveld. Van edele en goede menfehen veracht, uit hunnen kring verbannen en verftooten, moeten wy ons of in ons zei ven bed uiten en ons zeiven alleen genoeg zyn, of, als wy dit niet kunnen doen, de verkeenng en het gezelfehap van min edele en goede, misfehien wel van Hechte en gering geachte, heden zoeken. En dus vallen wy fteeds dieper in de meening der menfehen; gefield ook, dat wy pnfcbuldiger cn zuiverer waren, dan iemand van die allen, welke ons, zo liefdeloos, hard en onchristelyk veroordeelen en verwerpen. Hebben wy ééns onzen goeden naam verlooren, het geen thans in den mond der menfehen het zelfde is, als onze deugd en onze ccre, dan is het moeilyk, dat wy hem fchielyk weder krygen kunnen. „De wereld laar zichgemaklyk misleiden en bedriegen, zo lang als zy nog niet van het tegendeel overtuigd is; het is daarom op Zich zei ven zo veel gemakiyker, om de achting en goede meening van goede menfehen te bekomen, en zich eenen goeden naam te verwerven. Maar gelooft de wereld ééns misleid, ééns in haare meening bedroogen te zyn, dan word haar hoogmoed gaande, zy fchaamt zich over haare ligtgeloovigheid, zy vreest het verwyt van onverftaud en dwaaling, en wil zich nu voor de tweede keer niet bloot ftellcn voor de finertendc vernedering, van in het zelfde voorwerp tweemaal mis te tasten. Daar door word zy onrechtvaardig en onbiilyk. Geen aanhoudend arbeiden, geen voortgezette poogingen, geene verloocheningen en opofferingen van de vervolgde en onderdrukte perfoon kunnen haar zo ver brengen , om weder voordeelig van haar te denken, weder toegecflykheid omtrent haar te gebruiken. Zy gaat in haaren verkeerden waan dikwils zo ver, dat zy deugd tot ondeugd en waarheid tot valschheid maakt, cn alle die poogingen, verloocheningen en opofferingen, aan valfche en onedele beweeggronden toefchryft. „Maak my de tegenwerping niet, lieve sophia, dat men om het babbelen, om den laster en verdichtingen, van ilcchtc menfehen  EMMA WÉRTHEIM. 477 fchen niets moet geven, indien flechts het betere en edelere deel der menfehen ons hunne achting en goed gevoelen niet onttrekt, en als of het ons onverfehillig moest zyn, wat het gemeen en aanzienlyk kanailje van ons denkt of houd. ik heb my zclven deeze bedenking gemaakt, maar met hulp van mynen broeder ben ik op andere gedachten gekomen. „ De welgezinde en 'welwillende mensch laat zich maar. al te ligt van den fterken ftroom mede voortllecpen, en word tegen zynen wil, tegen zyn oogmerk aan, hard en onbillyk. Hy onderftelt zelden booze doeleindens , denkt overal het beste, en nergens het flimfte; hy kan daar geene oorzaaken van nyd en achterklap cn boosheid vermoeden , daar hy zelf geen nyd of achterklap,, of boosheid in het hart voelt. Hy hoort het één en ander oordeel over een ander, men vertelt deeze of geene handeling, deeze of geene gebeurtenis, met zulke omftandigheden, en met zulke naauwkeurigheid; hy hoort van meer perfoonen, omtrent welke hy geen reden heeft, om eenig foort van wantrouwen te hebben, dezelfde zaak, hoewel met verandering van omftandigheden, toch altyd met het wezenlyke, vertellen. In 't eerst zal wel zyn goed menschlievend hart tegenwroeten, en weigerig zyn, om alle die vertellingen cn gefchiedenisfen geloof te geven, maar zo veele ovcreenftemmende berichten van even zo veel onderfcheiden kanten, brengen hem allengskcns zo ver, dat hy ""daar iets gelooft, daar zelfs zyn hart hem van het tegendeel zou wenfehen te overreeden, en daar iets voor waar houd, waar tegen de menschlyke deugd hem twyfclingen opwerpt; maar hy gelooft het nogthans, en houd het aesonaangezien voor waar, en zyn menschlievend hart, en geloof aan de menschlyke deugd, met'alle zyne braave cn welmeenende wenfehen, helpen en dienen den genen, die zynen goeden naam verlooren heeft, nergens anders toe, dan dat hy, ter vermeerdering van zyn lyden, zich ook nog van troost beroofd ziet, en zich bewust is, dat hy by de beste menfehen onbekend zy. „ Zo veel is zeker, dat deeze goede mensch de ellende van zulke ongelukkigen niet zal' vermeerderen , en .drukkender maaken , maar men kan ook niets meer van hem vcrwagtcn, niets meer van hem vorderen, dan de vervulling der pligten van algemeene menschlicvcndhcid. Hy moet, volgens grondbcginzels, daar hy my dienen kon, my zynen dienst weigeren, om dat een ander, die denzelven meer waardig is, daardoor zou kunnen iyden; hy mag, ten mynen voordeele, geen goed getuigenis geven, om dat hy door dit getuigenis een ander zou kunnen be-nadeelen. „En zouden wy vrouwen wel zo onverftandig errdwaas zyn, om te gcloovcn, als hadden wy dc dienften of het goed getuigenis van eenen eerlievenden mensch niet nodig, om dat wy niet zo zeer als de mannen in de belangen en bezigheden van 't mensch- lyk  47$ emïlia werthetm. lyk leven ingewikkeld zyn? 6 Myne sophia! laat ons dat niet cienkcn, hoe gemeen en gewoon dit ook van onze Kunne gefehieden mag. Onze beilemming is zodanig met de beftemming der andere Kunne verbonden, dat zy in den grond maar één uitmaakt; en dezelfde beftemming moest ons toch tot dezelfde piigtcn, tot waarnecming en vervulling van gelyke verbindtenisfen - opleiden." ( Gefprekken over het Leven van fredrik , Vryheer van der trenck. Te Amfterdam by J. Weege, 1789. In duodecimo, 205 bladz. TT en, by manier van gefprekken, medegedeeld Uittrekzel van de Merkwaardige Levensgeschiedenis van den beroemden van der Trenck, dat, beknopt e» vry volledig uitgevoerd, zyne gevallighdd heeft, voor hun die tegen den prys der bovengenoemde Levens gefchiedenis opzien, en egter gaarne een verflag in handen zouden hebben, van de lotgevallen eens Mans, van welken zy zo veel zonderlings hooren. Zaaklyke en duidlyle handleiding tot de Syntaxis, of Samcnflelling der Latynfche Taal, in Historijche, Natuurkundige en Zedeiyke onderwerpen, volgens de beroemde Spraakkunde van scheller, voor de Laager Klasfen. Door j. g. röchling, Conrector by liet Gymnaftum te IVorms. Uit het Hoogduitsch. Te Deventer by L. Leemhorst, en te Leyden by A. en J. Honkoop 1789. Behalven de Voorreden en den Inhoud, 306 bladz. in gr. octavo. \7oor hun, die gebruik maaken vanSchellers Latynfche Spraakkunst, welker nuttigheid wy nog onlangs aangeduid hebben (*), is deeze arbeid, van den Conrector Röchling, van een wezenlyken dienst. Kundige Onderwyzers ontvangen hier eene welingerichte handleiding , van welke zy zich met vrugt kunnen bedienen, om de Leerlingen het gebruik der regelen dier Spraakkunfte zo eigen te maaken , dat ze 'er door in ftaat gefield worden, om zuiver Latyn, in een vloeibaaren ftyl, te fchryven. De daar toe noodige onderrigtingen worden beknopt en klaar voorgeftcld ; en de aan de hand gegeeven voorbeelden zyn zeer wel gefchikt, om de taalregels naar vereisch in agt te leeren neemen; des dit Stukje ten volle gepast zy, om by het voorgemelde gevoegd te worden. (*) Zie N. Alg. Vad. Letteroef. UI. ]}. bl. 175-  N I E UWE ALGEMEENE VA DERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Bijbel der Natuur , ontworpen door den Hooglceraar j. j. scheuchzer., P/i het Neder duitsch overgezet en vermeerderd, door l. meijiïr, S. S. Tli. Doctor et Prof. Ordin. tc Franeker, enz. 'VlT-e Deel. Te Amflerdam, by M. de Bruijn, 1789. In gr. octavo 724 bladz. Het Bybelboek dat jobs naem draegt , uit hoofde van 'sMans gefchiedenis daer in vermeld, behelst, dooide menigvuldige voorhellingen , rakende de natuurlyke werkingen en verfchynzelen , ene zo ruime hof voor dezen Bijbel der Natuur, dat 'cr, na het reeds bygebragte in het zesde Deel , nog een acnmerkelyke voorraed overfchootc , die ons in dit zevende Deel aen de hand gegeven word. De Hoogleeraer Scheuchzer verklaert by die gelegenheid verfcheiden byzonderheden der Natuure , en de Hoogleeraer Meijer heldert het aengevoerde gemeenlyk nader op ; en bet deswegeus gemelde doet ze grootlyks dienen, om ons Gods voortreffelyke eigerilbhappen in de werken der Natuure eerbiedig te doen gadctlaen ; waer door dit gedeelte, bovenal, den opmerkzamen Lezer ene leerzame hichting verleent. Men neme , ten voorbedde hier van , de volgende befchouwing van den Morgcnjlond, als door God befchikt , naer aenleiding der woorden, Job XXXVIIJ: 12. Hebt gij ooit den morgenfiexd geboden ? Hebt gij den dageraad zijne plaats aangewezen P ,, God leidt Job bier , [zegt de Hoogleeraer Scheuchzer ,] tot de afwisfeling van dag en nacht , tot den loop der zon door haare baan , waardoor ze , en tevens de dageraat, alle dagen van plaats verandert: en tot den dageraat zeiven , die als een heerlijk tooneel der Wijsheid en Goedertierenheid van God is aan te merken ; dewijl, buiten dien , gelijk ook de avondfehemering, die ik hier onder mede begrijp , menfehen noch dieren beftaan konden , maar blind zouden moeten worden. De nacht IV. deel. n. alg. lett. no. 12. LI moest  4S0 l. meijer. moest niet eensklaps met den dag afgewisfeid worden maar deeze allengs aanbreken.' Én hier toe dient de lucht en dampkring, die onzen aardkloot omringt; want daarin worden dc ftraalen der op- en ondergaande zon gebroken , en komen dus tot ons eerder nog, of laater dan de zou met den rand van onzen Horizon gelijk ftaatt of boven of beneden denzelven is. Deeze fcheménni duurt lang , wanneer de lucht van waterachtige dampen vervuld is , korter integendeel , wanneer ze zuiver is. Zü dient ook den Sfarrek'undigen tot een trap, nftc middel , om de hoogte der lucht , bijzonder der firaalbrckende lucht te meeteu , die , naar de mening van wfigel, Sp!i.t werk te Hellen, aan te wvzJ, Cn°dewyl k „ vreeze, dat gy dan uwen pligt in deezen moeilyk agten „ zult, en daar door wel ligt van de betrngtinge van den „ zeiven kond afgefchfifcr worden, wil ik u £■ lil too-* „ neri welke kragtige drangredenen 'er voor u zyn om de „ zelve met moed en llandvastigheid naar te komen en „ U deze ve op t hart te drukken. Vooraf moer „ ik nogthans vóórhellen; dewvl het voor my geheel on „ zeker is in welke handen deeze myne Verhandeling zaï „ vallen, dat ik myne,, Leezer zal befchouwen al eenen „ gemeeneu Burger of Landman, die ik geene Ie U» "e* Root en Zevende -Deel. 'sGravenhage by I. van Cleef f780 /■» octavo t 498 fc/aié: 5 1?b9* GeSntf- Vm ^ '&$JëS» Oorlog in Duitschland, yan hel jaar i756 tot 1763. Door j. w. van archfV holtsz. Voormaals Kapitein in diLst ydn^KonJnd . van Pruisrcn. Met Plaaten. Twee Deelen. \ Gravenhage by J. VanCleef, ,789. th groot octavo, 386 bladz. J Jet zesde en zevende Deel der Staats- en Karakterti lT gC byzo"deyhcd£^ van den Pruififchen Vorst, deelt ons even als de voorigen , een aantal van merk! waardige voorbeelden van 's Vorften gedrag en denkwvze mede,, welkengrootlyks dienen, om %n&&ct\f,^S a%dé?f^^p omfendighede!? te befchouwen" Iteeds nader te leeren kennen. Men heeft 'er, in ieder Deel , .bygevoegd , een gedeelte van 't verhaal, 't welk de Prmfilche Kapitein slrchenholtsz gegeeven heeft wegens het voorgevallene , geduurende "den zevenja^n oorlog in Duitschland. ~ Dit tydbeftek is , gelyk men ^^cïrilgT^fCn 'm de Ieevensgefc'liildenis vai" Koning B, ede, tl den II, en tevens, door zamenloopende omftainhgheden byzonder opmerkenswaardig, vïwe. geus het aandeel dat de voornaamfte Europifche Hoven W c eezen oorjog hadden ; van waar die zo vee gcrugtsllttMïTr*m °°,rl0g' »at»^yk, aller oplettendWHaI g tTOk' eU ,no- heden veeier gefehiedkundig oog op zag gevestigd houd. Ter dier oorzaake hebfiea dc LJitgcevers van deeze verzameling , zeer genast het opgemelde verhaal van Archenholtsz , niet alleen 'er ingevoegd, maar ook te gelyk bcflooten, het zelve, onder den bovenftaanden tytel, Gefchiedenis van den zevenjaartgen Oorlog enz. , afzonderlyk gemeen te maaken; waar door _ de des begeerigen dit wel uitgevoerde verhV? deezer gewigtige gebeurtenisfe, op zig zelve, kunnen verkrygen. —■- Veelen hebben deezen Oorlog niet ten onregte aangemerkt als een voornaam School der Krvffskuude; en men befchouwt deeze gefchiedenis meermaals inzonderheid uit dat gezigtspunt; men leert 'er het werk- daa-  VAN FREDERIK DEN H. 5°5 daadig Krygsbeleid kennen, men ziet-er misflagen beaaduig ivijo „„tj„tr t.nP 7p zomtvds , tot allei vei- ^HjE^est?^ IvteSta? — Hy tolde hun , (dus vervolgt onze Zntheur zvn verhaal,) zynen ongelukkigen toeftand voor, uSnneïde^eS de dapperheid hunner Voorvaderen, ïnn 1 et bloed der gefneuvelde Krygslieden van hun volk, Tt zv wreeken moesten, cn aan den roem van den Prut- tevens gaf'hy zyn nen oo hunnen moed , dienstyver en Vadtrlanclliettie, adieu zv den vyand thans aantasten , en hem zyne bebaaïde voordeelcii weder ontrukken wilden. Door deeze aïfp aak ontvlamde hy den geest zyner Krygsheden tot FiXfttsrac toe. Eenigen- fchooten de manen in de ™£ waren ontroerd. . De voornaamfte Generaals Stwoordden ?« naam van den gantfehen Heldenftoet en antwoorauL ]k ovcrw;mien of te fter- ^^geS&hdd verfpreidde zich dra door de Sfitfchö Pruififcht* Armee; en toen men bovendien hoorle dat de üostenrykers hunne voordeehge plaatzing verlaaten hadden , en de Pruisfen te gemoct kwamen , hielden dee/c den vyand zo goed als overwonnen. d Het was den 5 December , toen by het Dorp Leumn deeze veldhag, dc grootfte van onze eeuw, geleverd wierd Alles was by de beide Krygsheircn verfohilend De Pruisfen waren 30,000, de Oosienrykers 90,000 Sn fterk. De laatftcn , vol vertrouwen op hunne .geweldige macht , opium reusachtig, verbond, cn op het  S°6 GESCHIEDENIS bezit van Jet reeds half veroverd &'/^«;maar de eerffvol gerustheid op hunne krygskunde en hu, In „ ' aanvoeren < By de ddne Anïee, door' den ™hin erd^" toevoer, uit Bohemen onderfteund, heerschteVvexvlord" by de andere was gebrek aan veele behoeften. De dénè had een lange rust genooten , de andere integendeel w« door eene lange geforceerde marsch afgemat.Vt OoZ» kers waren op deezen gedenkwaardigfn dao- alleen Sr" gewoonen krygsmoed bezield, maar de P ruif ento°eSt dryvery toe geftemd. J öcest- ,, Dus troffen de beide Legers eikanderen aan, in eene vlakte die frederik n et beter had kunnen wei fchen De Oostenrykers honden m onoverzienbaar- verbaazS L.nien, en konden naauwlyks hunne zinneti gel o oven to "de"? mnlT^ZiJ* Pr"^zzëtn a8anruS tot den aanval ( ). Maar nu vertoonde zich het ^roor vernuft van frederik. Hy verkoos die fchuinfe C orde , die den Grieken zo menige overwinning bczói-d had, en door middel van welke epaminondas dTbvkans onverwmlyke Spartanen overwon : eene fchikkfn» die tot de meesterlikken der krygskunde behoort en op dien grondregel rust, dat men meer Soldaaten op het hoofdpunt van den aanval brengt, dan de vyand; om de overwinning daar door als af te dwingen,' Fm!«Ï maakte geveinsde beweegingen tegens '| vyands rechïéS vleugel terwyl zyn oogmerk op den linker gericht w\s Hy gebood, eene byzondere maneuvre te doen, die men wel by andere troepen nagebootst heeft, maar die, tot on oefi huidigen dag, alleen van de Pruisfen , met de vereischte orde en gezwindheid kan uitgevoerd worden. De natuur deezer Evolutie is, dat men eene Linie in veele bende deelt, deeze benden digt op elkander fchuift, en de dus op een gedrongen masfa van menfehen zich laat beweezen * REDERiK vond deeze foort van fchikking uit ; zv was eene navolging van de Mocedonifch*Phalanx, die in zestig gelederen marcheerde, en hreed, die veele eeuwen lans voor onverwmlyk gehouden werd, tot dat het zwaard der Romemfchc Legioenen ze verdelgde, en 'er van haar niets, dan de naam overbleef. Dit dus geplaatst ligchaam foldaaten behaat naar evenredigheid niet dan eene gerin-e ruimte , en vertoont van verre eenen heel wanordeniyken op een, a CP K\en%^S" d,cze!ve' ftWmpswyzc, met den naam van de Berlynfche Wackparade.  van frederik den II. 507 een ^ehoopten klomp menfehen. Doch 'cr is hechts één wenk van den Bevelhebber nodig, of dit kluwen ontrolt zich in de grootfte orde, en met eene fnelheid, die eenen hortenden ftroom gelyk is. Dus tastte frederik den linker vleugel der Oosten, rykers aan, en wierp dien overhoop. Geduurig kwamen verfche Regimenten, de genen, die over hoop geworpen waren, te hulp; doch men gunde hun geen tyd, om zich te formeeren; naauwiyks vertoonden zy zich, ot zy wierden ook te rug gellagen. Het een Oostenrybch Regiment viel op het ander, dc Linie werd uit een gefcheurd, en de wanorde was onuitfpreeklyk. Veele duizenden van het Keizerlyke Leger konden niet eens aan het fchieten komen , maar moesten met den ftroom voort. Dc fterkfte tegenftand gefchiedde in het Dorp Leuthea , dat met veele Keizerlyke troepen en Artillery bezet was. Hier by kwamen «■roote hoopen van vluchtelingen, die alle huizen en hoeken van die plaats vulden , en zich wanhoopig verweerden. Doch eindelyk moesten zy echter wyken. Hoe verfchriklyk ook de wanorde by de gellagen Armee was, nogthans beproefden haare beste troepen nog eens , onder begunhiging van het terrein, hand te houden; doch de PrttisfifehfiAt> tillery hoeg hen dra op de vlucht, en hunne Kavahery, die op alle vleugels inhieuw, maakte gehadig gevangenen, by duizenden. By Rollin was het geen krygskunde noch dapperheid, maar de yzer fpuwende werktuigen, geplaatst op ontoeganglyke hoogten, die het lot van dien dag bepaalden ; maar by Leuthen behiste krygskunde en dapperheid alleen de overwinning. Men maakte op het flagveld ex, 500 gevangen , 6500 van de Oostenrykers waren dood of gewond, en 6000 Deferteurs liepen na den veldhag tot de overwinnaars over. Het verlies der Pruisfen bedroeg 5000 dooden en gekwetften. „ Het onmidlyk gevolg van deezen dag was de belegering van Bros/au , welk , van de gehagen Armee fterk bezet, aan zyn lot overgelaten werd. Men richtte hier galgen op , voor de geenen die van overgave wilden fpreeken; doch binnen veertien dagen ging ook deeze ftad over, wanneer de Pruisfen reeds alle fchikkingen tot den ftorm gemaakt hadden ; en de bezetting van 13 Generaals, 700 Onderofficiers , en 18,000 man moest het geweer nederleggeu. Hier werd een aanzienlyk Magazyn, eene menigte Voorraadwagens , en een Krygskasfe van 144,000 gulden buit gemaakt. Dc Generaal ziethen , die de vyanden vervolg-  508 geschiedenis van frederik den II. volgde, had boven dien nog 2000 gevangens gemaakt m en meer dan 3000 wagens veroverd ; zoo dat de Oostenrykers m een paar waken byna 60,000 man verloren en het overige van hunne kort te vooren verbaazende groote Armee alleen een ligchaam vluchtelingen verbeeldde die, zonder Gefchut, Vaandels, en Ba'aadfc door gebrek gedrukt , en van koude verftyfd , over de' Boheemfche bergen naa huis trokken. „De grootfte krygsbekwaamheid des Konings van Prmsjcn was dat hy begaane fouten weder wist goed té maaken , en behaalde voordeden op de inooelykfte wvze te nutten. De verovering van het byna verloren Stielen en meer dan 40,000 man krygsgevarigenen , zoude derhalven deezen rustloozcn Veldheer niet vergenoegd hebben , of hem ui den loop zyner overwinningen hebben opgehouden indien niet de zo ver gevorderde winter en de diepe fneeuw, zyne verdere voortgangen volftrekt eer. perk gefield had ; zelfs moest de bclegerinaAn Sehwetdnitz tot de lente uitgefteld worden." C*VMen verhaalt, dat dc Koning gebood een einde te mxtem van het vervolgen en opbrengen van gevangenen, om dathv met meer wist, waar hy al die menfehen laaten zou, dfe hy ïoS aan de Keizenn zou moeten overleveren; „ Ik zou 'Z „ dozyn Vestingen van doen hebben (zeide hy) om alle"deeze „ vangenen te herbergen en wat nut heb ik'er van? Zy kosfcï „ my veel Tranfporten, die ik nodiger gebruiken kan" Nagclaatcn Schriften van maroarrtha klops™™ rrf het Hoogduitsch. Te Jmfeldam, ^ W. van vS\^ In Syo; 190 bladz. ' J " VJiet' jya eene Inleiding van den grooten klopstock zelve betreffende deeze Nagelaaten fchriften zyner Echt£' noote d,e hem door haare liefde zoo gefflig maalcte als zy door de zyne was; ontmoet men hier eenige Fral meniën van Brieven ; beftaande de eerhe 25 bladz. St Brl£ ven aan haaren Echtgenoot, en de volgende 64"uit d£ aan zyne vrienden 'Er komen zeker veele aamnerkelvke trekken in deeze Fragmenten voor; doch eenige kleinighe! den Zyn den Lezer trunder belangryk, dan eet naSten Echtgenoot chc in die kleinigheden zelfs, zyn v^es herinnert.. Wat raakt het, by voorbeeld een leezer, of de wind  NAGELATEN SCHRIFTEN VAN MARC. KLOPSTOCK. $0? wind te Hamburg, op 7 AOg. 's morgens west was, maar laater oetf liep ? Intusfehen was deeze befchryving , voor den toen aan boord zynde, en met tegenwinden worftelenden klopstock , aanmerkelyk genoeg , om haar zich. daar by te herinneren. Vervolgens heeft men Brieven van Overledenen aan Levenden, wier elftal 50 bladz- beflaat en eene fchoone naarvolging opleveren van de oorfpronglyke Brieven van Misf rowe. Daar op volgt de dood van abel, een Treurfpel; twee Geestelyke gezangen, en een Fragment van een Gefprek. Even als de Heer niemeyer zyne Landgenooten herinnerde, dat dit Werkje 'er was, heeft de Heer feith ook ten opzichte der Nederlanderen, gedaan, en de Vertaaling 'er van , als een wenschlyk werk, 111 zyne Brieven f*) aangeprezen. Thans is zyn' wensch vervuld ; en de beminnaars van Zedekundige fchriften hebben genoegzaame reden , om den Heere feith , voor zyne herinnering en aanpryzing van deeze Nagelaaten fchriften , te danken. Het Taal- en Dichtlievend Genootfchap te Leyden, onder de Spreuk : Kunst word door Arbeid yerkreegen, heeft de afbeelding van het Graf deezer godvruchtige Vrouwe, welke in de bekroonde Verhandeling van den Heere feith, over het Heldendicht, geplaatst was, ook aan den Uitgeever medegedeeld : welke afbeelding 'er, op eene voegzaame wyze , dan ook is in gebonden. Blykende daar uit, dat zy den 16Maart, 1728, geboren werdt; den 10 Juny, i754> getrouwd, en den 28 November, 1758, geltorven is. (*) Over verfcheide Onderwerpen, D. II, bl. 179. Kleine Dichter lyke Handfchriften. Tweede Schakeer ing. Te Amfterdam, by P. J. Uylenbroek. 1789. In groot Svo. 128 bladz. Eenige losfe Dichthukken, hier Handfchriflen genaamd , van roullaud, haverkorn, isilderdyk, hoffham, ïoddaart, doornik, de clercq , dorland, peelen , teeuwsen, houtman, carul , imme , van ovekstra- ten perk, c. en p. v. w. nsz. maaken den inhoud van dit tweede Stukje , Schakeering geheeten , uit; en gaan •over byna even zoo veel onderfcheidene onderwerpen , als zy onderfcheiden in waarde zyn: het welk in eene verzameling van deezen aart, zo als wy reeds over het eerfte Stuk-  310 DICflTERLYKE HANDSCHRIFTEN. je gezegd hebben (*), niet wel anders wezen k E}. leezer kan er dus iets van zyn (maak in vinden: zo als de volgende voorbeelden reeds aanduiden. De Heer o c f hoffham befchryft dus, in een Verteliel, ' " * HET WAARE GELOOF. Een yvrig en rechtzinnig priester Preekte eens zyn leeken kontrover/ie: En wyl hy, voor zyne dorpgemeente, Zyn leeren gaarn proefondervindlyk En zyn bewyzen zinlyk maakte, Vertoonde hy, voor ieders oogen, Een groote walnoot, in haar lolfler : „ Let, myn beminde Katholieken", Dus hief Iiy aan: „ ziet hier een voorwerp , „ Bekwaam om onze zuivre leen, „ Ons waar geloof, van ketteryen] „ En dwaalgevoelens te onderfcheiden. „ Gy ziet dees noot! haar groene bol/Ier „ Vertoont zeer klaar en eigenaartig „ Het famenflel der Calvinisten ; „ 'f Welk enkel ruw en oppervlakkig „ Niet tot de kern der zaaken doordringt; „ Maar aan de groene fchel blyft hangen. „ Uwe aandacht lette voorts'' en tevens Wierd nu de noot door hem ontboljierd „ Thans, myn beminden, ziet gy 't ligchaam Der noot, van zyne ruigte ontflagen, „ Bedekt met ftyve en harde fchaalen: „ Dit, dit is 't beeld der Lutheraanen! „ Zoo hard, en harder dan dees fchaalen y ,, Is 't hoofd der ftyve Lutheraanen! Zy komen 't pit der noot wel nader „ Dan (*) Z'.e Nieuwe Algem. Vad. Letteroef. D. III. bl. 644.  dïchterlyke ha NÜ schriften. 5*1 „ Dan 't blinde rot der Calvinisten; „ Maar ecker, waarde broeders, eclter „ De noot blyft ongekraakt van hén ook. ■ „ Nu , zyt oplettend, myn beminden l „ Onze oude, onfeilbre en zuivre leere, „ Het waar geloof der kerk van Rome , SJ Is als de kern van deeze walnoot." * Dit zeggend kraakte liy de walnoot; Maar ziet de noot was doof en ledig. Als Vindingryk vertelfel heeft dit (rukje veel verdienften , maar als Poëtisch voortbrengfel , zeer weinig. De ftyl ia geheel profaisch , te meer blykende door het misfen van rymklanken. Wy ftellen weinig verdienften in bet Rym, op zich zeiven aangemerkt; doch , wanneer een Dichter de vryheid neemt , om zich van dien boei te onthaan , kan men billyk vorderen, dat hy dat gemis, door een fchoone versmaat, of bevalligen toonval vergoede. Dan, zommige Theoristen van deezen tyd fchreeuwen fterk tegen den dwang van het Rym, zonder dat zy ia onrym daarom beter verfen maaken. Zou men, by voorbeeld, de profa omfchryving, dc noot blyft van hen ook ongekraakt, niet moeten verkiezen, boven het zogenaamde Vers: de noot blyft ongekraakt van hén ook: dat zoo wel een verkeerde woord- fchikking, als een verkeerden toonval doet hooren? ; Van dezelfde hand heeft men ook het ftukje: AAN CATS BERISPERS. Gy, die den braaven Cats flechs met verachting leest, tVyl ik en weet niet wat in hem u kan mishaagen; Indien die eedle Zeeuw een Franschman waar' geweest, Gy zoud met lof van zyn je ne fais quoi gewaagen. Mag men wel vooronderftellen, dat iemand ftopwoorden by vreemde fchryvers goed zoude keuren , die hem, by zyne Landgenooten, mishaagden? Immers berispt men, in cats, niet zoo zeer de woorden, als woorden, .maar het te veelvuldig herhaalen van dezelve: het geen mert', in dat geval, ook by den Franschman zou moeten doen. V. deel. n. alg. lett. no. 12. Nï Gees-  512 EICHTERLYKE HANDSCHRIFTEN. Geestig is het Stukje van denzelfden Maaker: AAN N. N. OP ZYN TREURSPEL. Indien ge uw Treurfpel by den Thermometer houd. Ine Bedr. Ifde Bedr. lilde Bedr. IVde Bedr. Vde Bedr. De held is koel, ~ word warm r word heet ~ wordlaauw ~ is koud. Als mede de volgende tweefpraak van den Heere bil. derdyk getyteld AMPTE N. A. Doe zyt gy zoo gefloord, myn vrind? B. Om dat ik 't onrechvaerdig vind. A. En wat dan vindt gy onrechvaerdig? B. Dat Slultus Raad wordt, zoo onwaardig! A. En waarom nift veeleer dan gy? B. Wel foei! gelykt ge hem met my? A. Dan is 'er onderfcheid in beiden ? B. Zoo dag en nacht zyn te onderfcheiden. A. En wat is Stultus voor een man? B. Die niet dan ombre fpelen kan. A. Zoo kan Iry dan geen jabroer fpelen ? B. Ja fchoon, volmaakt in alle deelen. A. Flikflooi jen? laagheen ondergaan? B. Volmaakt; dat is zyn gansch beflaan. A. De gekken in hun dwaasheên flyven ? B. En dringen in de gunst der wyven. A. Verachting dulden van Alcest ? B. Gy hebt zyn beeld daar juist gefchetst, A. Zyn luimen vieren en verwachten? B. En daar 't geweten om verkrachten. A. .Engy, hebt gy dat meê verrich? B. Ik fchaamde my voor 't zonnelicht. A. Gy ftaat op deugd en kundigheden ? B. En zie die graag met vrucht hefteden. A, En houd ge die voor gangbre munt? B. Niet, daar ge brood voor hopen kunt. , .. - - , A. Maar  DICIITERLYKE HANDSCHRIFTEN. 513 A. Maar ook geen amtpen naar myn weten. 'B. Die worden ongekocht bezeten. A. Zeg liever: niet voor geld gekocht. B. En waar dan zyn die aan verhsoclit ? A. Aan 't kruipen voor gewaarule grooten. B. Dan heeft ze Stultus recht genoten '. A, Wie toch wordt kooptr van een goed? B. Wel, die den prys 'er voor voldoet. A. En die dien prys 'er aan wil fparen ? B. Die houd zyn geld en laat de waren. A. En zoo gy daar het recht van ziet, Wat onrecht is u dan gefchied? Aandachts - Boek voor Vrouwen. Door f. g. marezoll. Uit liet Hoog. duitsch vertaald door m. g. van der voort. Advocaat voor de Ede. le Hoven van Jujlitie in Holland. Eerfte Deels eerfte Stuk. 's Gra. venhage,bij I. van Cleef, 1789. Behalven het Voorwerk, 249bladz. In gr. ivo. Tiet Vrouwlyke Gedacht, met betrekking tot de omftandigheden, die aen het zelve byzonder, óf althans by uitftek, eigen zyn, ene zedekundige handleiding te verlenen, om de aendacht ernftig te vestigen op hunne beftemmiug en verplichting, is het hoofdbedoelde van den Heer Marezoll in dit Gefchrift. In de uitvoering hier van is hy, mag men wel zeggen, zeer gelukkig geilaegd; gemerkt zyne manier van voorftellen recht gefchikt is, om verltandlyke kundigheden in tc boezemen, en tevens op het hart te werken; des dit Aandachts-Boek, met oordcel en opmerkzaamheid gebruikt, niet konne misfen een heilzamen invloed tc hebben op het gedrag veler Vrouwen, ter bevorderinge niet alleen van hun eigen wclzyn, maer ook van 't geluk der Maetfchappije, waer toe zy, in haren kring, zeer veel, en meer dan men gewooniyk fchynt tc denken, kunnen toebrengen. Tot een gronddag van dit Werk legt hy, ene voorafgaende overweging over de beftemming en voltooijing der Vrouwiijke aanlagen tot 'volkomenheid ; waarin hy doet zien hoe dc Natuur haer alles verlate wat dienen kan , om haer, volgens hare beftemming, tot volkomenheid tc brengen; en hoe het 'er maer op aenkome, dat ze hier van een verftandig gebruik maken. Het deswegens voorgedragen heldert hy verder op, door haer voor oogen tc Hellen 'de grondtrekken ener fchilderij van zo een voltooid vrmwiijk character; het welk hy op ene voortreflyke wyze, in-deszelfs inneriyke cn Nn 2 uï-  514 T. G. MAREZOLL uiterlykc werkingen, afmaelt; zo dat zyn Tafercel ene beknopte fchets zy van de werkzaemheden, waer op de Vrouwlyke kunne zich heeft toe te leggen, om aen hare beftemmiug en verplichting re beantwoorden. Na ene levendige ontvouwing van dit algemene voorftel, gaet hy over ter behandclinge van de byzondere onderwerpen, welken daeromtrent ene gezette overweging vorderen; en bepaelt zich, in de eerfte Afdeeling, tot enige oefeningen, ih nadenken over de beftemmiug van het Vrouwlyke Geftacht in 't algemeen, welke oefeningen hy tot een vyftal brengt, (i.) De n'oodzaeklykheid en 't voordeel van dit nadenken. (2.) Nadenken over de beftemming des vrouwlyken gellachts tot huislyk leven, en tot huwelyks verbinding. (3.) Nadenking over hare beftemming tot oppasling en eerfte vorming der kinderen. 14.) Nadenken over hare beftemming ten opzichte der gezelligheid en der pligten in de verkering met menfehen. En eindelyk (5.) Nadenken over dc grootheid en ge- vvigtigheid der vrouwlyke beftemming. De tweede Afdeeling is geïehikt, ter opwekking tot de voornaamfte Deugden, en ter waarfchuwing voor de meest heerfchende gebreken des Vrouwlyken Geftachts. Deze voorftellingen zyn gefplitst in Morgen- en Avond- Aandachis. Oefeningen, waer in de Autheur telkens ene handleiding geeft, hoe ene Vrouw des morgens hare verplichting hebbe te befchouwen, en des avonds na te gaen, in hoe verre zy daeraen beantwoord hebbe, met ene overweging van de oorzaken der te kort komingen , van de middelen ter verbeteringe, enz. Onder deze Afdeeling behelst het thans afgegeven Stuk de volgende onderwerpen. (1.) De Aendacht en de Onverlchillighcid in den Godsdienst. (2.) Dc Arbeidzaemheid en de Geneigdheid der verftrooijing. (3.) Vervolg van de Arbeidzaemheid cn de verkeerde Werkzaemheid, (4.) Geduld, benevens zachtmoedigheid, mitsgaders eigenzin en morrende onverdragelykhcid. (5.) Standvastigheid in goede voornemens , als mede de bronnen der veranderlykheid en onbeftendigheid in het goede. (6.) De zelfbeheerfching en dc middelen cm de magt der zinlykheid te overwinnen. (7.) De ware nuttige gevoeligheid, benevens de valfche fchadclyke nagemaektc gevoeligheid. (8.) De invloed der Mode op Godsdienst- cn Aandachtsoctcningen; (90 °P Vrouwlyke deugden en ondeugden; (10.; en op huislyke gelukzaligheid; telkens met de middelen daertcgen. Voorts (1 i.j De valfche fehaemte. (12.) De verkwisting cn praeizugt (13.) Dc ydelheid, en (14.) de vcrlcidbaerheid van het vrouwlyke geflacbt; telkens met aenwyzing der behoedmiddelen. Men >kan uit deze opnoeming der onderwerpen gercedhk nagaen, dat velen dei'Zelven, fchoon ze hier inzonderheid niet op, zich: tot dc Vrouwen behandeld worden, van dien aert zyn, dat derzelver overweging ook den Mannen te ftade kome. Hier toe behoort, om 'er uit allen een te melden, de Achdachtsoeleningerj over de gevoeligheid, die de Autheur met regt in eene ware nuttige, «en  AENDACHTS-BOEK. 515 aen de ene, en, aen de andere zyde, in ene valfche > fchadelyke en nagemaekte gevoeligheid onderfcheid. De eerfte maekt ons deelnemend, en doet ons het geluk van andere menlchen mede gevoelen: zy maekt ons medelydend, en doet ons _ de ei ende van andere menfehen mede gevoelen: zy berust met.111» waerwordingen, maer zet ons aen tot werkzaemheid en wezen yke hulpbetooning, en, in gevolge hier van, verfchaft | W| alleen genoegen, maer zy bevordert ook onze ho°gCTe™U^n}eL beid en gelukzaligheid. Geheel anders is t gefteld, met do laetstbcoogdc, die de mode ingevoerd heeft, ^ gewoonte ftand doet houden, en inderdaed geen zaek voor't verftand cn t. naic is. Het geen ons, in de ontvouwing daervan, medegedeeld word, is te uitvoerig, om het alhier plaets te geven; een trek 01 twee zy genoeg tot een ftael der maniere van des Scliryveis voui- ^Het is, zegt hij, geene waare, maar valfche, fchadelijke, fiasemaakte gevoeligheid, wanneer ik niet voor het wezenlijk gioote, edele, fchoone en nuttige, maar alleen voor het onnatuuilijKe» overlpande en zonderlinge, gevoel heb: in dit geval gwoeM£ niet uit noodzaakelijkheid, maar uit ijdelheid; met om ™>°&™ oogmerken, door mijne gewaarwordingen, te bevorderen, maat oin boven anderen uit te ftceken; dan roeren mij geene zagte, ftille huislijke deugden; geene weldaadige, verhevene, alScmee£ nuttige gezindheden, die ik aan de menfehen, onder welken ï*. leef, zie en bemerk; maar dan moeten het enkel geruchunaakende, ieder in de oogen vallende, opzien veroorzaakende handelingen zijn; die mij goedkeuring zullen afdwingen; dan ben ik het meest tot het onnatuurlijke en tot alle foorten van dweepery geneigd; dan verlang cn onderhoudc ik alleen fterkc, duistere en onverklaarbaarc aandoeningen, cn dring daardoor uit mijn hart alle klaarc lichtvolle gewaarwordingen, die ik met mijn veinana kan doorzoeken, en wier oorfprong ik uit natuurlijke redenen atteiden kan; dan misken ik hoe langer hoe meer de rechten des verftands, beroof ze van allen voedzcl, ftel, boven deszelfs tntlbraaken, ieder mijstiesch, geheimvol gevoel, en handel meer volgends blinde, omvederftaanbaare driften, dan volgends doordachte, mij bewuste, beweegingsgronden. „ Het is geene waare, n aar valfche, fchadelijke, nagemaakte gevoeliFheid, wanneer ik (leeds en overal poog te gevoelen, en d» aanleidingen daartoe niet afwacht, maar angftig opzoek; en dit is een bewijs dat de gevoeligheid bij mij in zwakheid der ziele ontaart is: zo dra mij het gebrek van voordduurende gewaarwordingen verlegen en onrustig maakt, zo dra kan ik merken, dat ik de heerfchappij over mij zelve en over mijn hart verlooren heb; dan is alles ledig en dcodsch in mijne ziel; dan gevoel ik noch lust noch kracht tot mijne beroepsbezigheden; dan erken ik geen huislijke pligten voor noodzaakelijk; dan heb ik Nn 3 een  51 ^ f. G. MAREZOLL, AANDACHTS-BOEK. een afkeer "van den arbeid, dien mij mijn ftand en mijne levenswijze oplegt; dan zoek ik alleen omgang met gelijkgeftemde perioonen, die met mij beuzelen, die mijne grondftellingen en wenleliën billijken, die mij prijzen, en mij voor een voorbeeld van mijn gedacht houden; die, zo als ik, hunnen tijd en krachten met niets doen verkwisten; dan ben ik, in verbinding met deezen , bekwaam tot alle dwaasheid, tot alle gemeen fchadelijke onderneemmg, tot alle ondeugd; dan ftéekt hut eo-ne hart het andere aan met de onreine vlammen der dweeperij en mènfchenhaat j dan wordt de waare, menschlijke deugd befpot, cn deeze eerwaardige naam Hechts aan dingen gegeeven,die denzelven veronthéiligen." Het lyden van isabelle, in Brieven, door j. w. cjrten. Te Am. Jterdam, by f. Wocrtman, 1789. Behalven het Voorberigt, 204 bladz. In oStavo. 111 het Voorberigt betuigt de Qpffeller deezer Brieven te vcrwagten, dat dezelven door koele redenaars veroordeeld, maar door teergevoelige harten met vermaak geieezen zullen worden. Onder de laatftcn, die ze met vermaak geieezen hebben, kunnen wy ons niet tellen; mogelyk zyn wy 'er te weinig fentimenteel toe; dan of wy hierom juist als koele redenaarste befchouwen zyn, is daar mede niet uitgemaakt: 'er is een middehlag van leezers, die, zonder juist fentimenteel tc zyn, nogtans tot geene ongevoeligheid OVerflaan; onder dit flag behooren wy, indien wy ons, in dit opzigt, recht kennen; en als zodanigen gevalt ons dit Stukje niet. Dc lydcndc IJabella is zeker, in haare omftandigheden, een voorwerp van medelyden; dan die aandoening wordt merkelyk verzwakt, op het bezef, dat zy zig, door eene welvermydelyke onvoorzigtigbeid, dit lyden op den hals haalt. IJabella heeft, uit eigen beweeging, de kloostergelofte gedaan, om zig te bcvryden van de dringende aanzoeken cenes haatlvken Minnaars: cn zy verbreekt dezelve door eene fterke liefdedrift voor den jongen Heer Croli, dien zy naauwlyks in perfoon gezien heeft, en verder niet kent, dan uit zyne Brieven. IJabella heeft, uit kragt van haare geboorte en opvoeding, dc groote Waereld leeren kennen, en is, gelyk verfcheiden trekken in haare brieven toonen, niet onkundig van de listige verleidingen veder galante Heeren. Nogtans laat ze zig door de ftreelcnde brieven van eenen Minnaar, (wiens character en omftandigheden haar genoegzaam onbekend zyn, waaromtrent al haar vertrouwen op deeze zyne brieven ftcunt.) overhaalen om het Klooster te ontvlugten; in de verwagting, dat, volgens zyne toezegging, zyne Moeder en de verdere Nabeftaanden haar vriendlyk zullen ontvangen, daar ze zyn huwelyk ■ met haar toegeftemd hebben. Zy komt in London, heeft eenige weeken eene aanhoudende verkeering met Cr».  j. \V. CURTEN, HET LYDEN VAN IZABELLE. SI 7 Croli, die haar, onder een en ander voorwendzel, te vrede ftpir wwrens het agtcrblyven van zyne kamille; tot dat zy , aan eene onbetaamelyke yerkeenng g^S^LSfffi nonS die de Waereld naauwlyks, en vooral de groote Waereld, had tra kennen; maar dit is het geval van IJabella met. Si ïïaa?overige gedrag omtrent Croli, die zyn laag en Ichan^oSerk vèrvcSens8duidelyk ontdekt, is pryzenswaardig; en haare Ken aanMevrouw Croli en derzelver Zoon duiden een SdzSïart aan, dat zig jammcrlyk heeft laaten verleieen ^ugdzaam Gefchiedenisfe verneemt menende, fvk met een gevoelig genoegen, dat IJabelle, in een Itahaansch Koopn™ , een braaven befchermer vondt, die al haar vertrouwen waardfe was - eii dat zelfs eenige goede vrienden van rvdlnmcï haar hebbende, te wegehielpenbrengen.dat zy van den SfvSf érlaSde, om zig weder in een Klooster te begeeven. Het^zedelvkc doelwit van deeze Roman wordt dus uitgedrukt. Jt- ,,Eene deugdzaame ziel, door de hevigfte hartstogt be- Hp7on"en aan alle de aanlokfelen der verleiding bloot ge- " B, voor de magt deezer vyanden te zien bukken, doet ge' noeozaam 's menfehen zwakheid en onvermogen kennen, om W deeze fchoone uitnoodigingen te leeren yermyden, en het onheil, dat daar aan verbonden is, te ontvlieden. —■ ler' wvl dè zegepraal der belaagde en byna geh.el verleide deugd op het oogenblik van haare overwinning, zo roemrugng behaald, de lust zal inboezemen, om haar fteeds tc waardeeren, nimmer uit het oog te verliezen, en voor den ontaarden kren' kè van dezelve de billyke verontwaardiging te doen geyoe- " fen» Het laatfte gedeelte Hemmen wy van ganicher har-. 'te toe; doch, om die leering in te drukken, was 't niet: iioodig' IJabelle zo onvoorzigtig te doen handelen: en 't ^b^d^dat wy daar uit's menfehen zwakheid en onvermogen leeren kennen, komt ons niet aanneemelyk voor. 'Er heerscht in verfcheiden Romans eene foortgelyke denkwijze, en men ontmoet dezelve maar 5 te veel in de menschlvke zamenleeving; welke ons ontdekt, dat men 'er zig van bedient, tot een grondllag, om voor verkeerde handelingen te pleiten, of die ten minfte te verfchoonen; terwyl men zwakheid noemt, 't geen men aan onvoorzigtighetd, aan een maneel van oplettend beftier der hartstogten, heeft toe te fchryven. Uit overyling, in eene hevige drift, een nusftap, tc begaan, zou zwakheid mogen heeten; maar, na een herhaald overL, eene hartstogt, die ten kwaade leidt, in te volgen, is geen wakheid,maar eene buitenfpoorigheid; welker plceg.ng men met op de rekening van 's menfehen zwakheid en onvermogen behoort te ftellcn: daar dezelve veeleer voortfpruit uit 's menichen lterkNn 4 "  518 j. w. curien, het lyden van jzaselle. te cn vermogen, dat is, uit een al te fterk vermogen eener door eigen fchuld niet wel beteugelde hartstogt. Men zondigt riet voorbedagtlyk door zwakheid, maar door niet wel beftierda kragten. Zedeiyke Verhaalen. Tweede Deel. Te Amjlerdam, by J. Mart, 1789. In groot otJavo. 240 bladz. Qvereenkomftig met het Plan , in het Eerfte Deel deezer Ver■ haaien , ten grondfiag gelegd , en reeds door ons aangewezen (*); vervolgt de fleer feith met het mededeelen van eenige aanmerkelyke gclehiudcnislèn. In het eerfte Verhaal wordt charlotte ormond, als één van die duizend ongelukkigen voorgefteld, die van den weg der ondeugd wederkeeren. Haare gefchiedenis verdient voorzeker de eerfte plaats, zoo om derzelver byzonderheden als uitmuntende menfehenkennis. Zy, de dochter eens Engelfchcn Koopmans, wordt, door den Marquis van routiers, reeds in haar vyftiende jaar verleid, om met hem naar Parys te vluchten. Zy raakte daar fpoedig van hem af, en ontvangt een ellendige Wis fel van 500 Livrcs, tot kosten der te rugreize naar haar Vaderland. Het verfcheuren van die Wisfel ; haar bekommerde toeftand , en daar op gevolgde Jevenswyzc , brengen haar itp kennis met Lord arby, die haar gewigtig befluit, om tot de deugd weder te koeren, op eene byzondere en edelmoedige wyze bekragtigt, en vervolgens ten haaren hüize fterft, naa dat zy haare bcloftenisfe geftand gedaan, en op eene zeldzaame wvze met armonville gehandeld heeft ; en met hem gehuwd is. Het Tweede eene Vertelling in VII Hoofdftukken, meldt de lotgevallen van omar , een der Bagdadfche Vorftcn, in welken de levensregel, ontbeer cn geniet, hem door eenen wyzen voorgefebreven, voorbeeldig bevestigd wordt. In het derae Verhaar ontmoet men de zonderbaare gelchiedenis van zekere antonette, die, door haar' Vader tot het Huwelyk gedwongen , haaren mismaakten man verlaat ; doch, door deszelfs medeminnaar, tot medelyden , en vervolgens tot liefde voor haaren verlaaten man,bewoogen wordt. Het vierde Verhaal bevat barucu , of de leerling der Wyslieid, welke eindelyk in een Dolhuis fterft; en het vyfcle, dat wv voor onze Leezers als het kortfte affchryven, is getyteld: A B U, een sprookje. Hassan was federd dertig jaaren Koning van Samarkand, en beftierde zyn ryk m vrede. Hy hield zyne Nabuuren in eerbied, maar het viel hem nimmer in , zyne grenzen uit te breiden. Hy be- O Zie Kfiitwi AU. Vai'.er1,. Ltttcroef. Ifde D. II. 257.  zedelyke verhaalen. 519 bezat het geluk, dat de Koningen zo zeldzaam te beurt valt, van eclvk gevreesd en bemind te worden. Abu was zyn eenige Zoon, en de Vader had mets omtrcnd deszelfs opvoeding verzuimd. Eenige wyze mannen hadden alles S„ om het hart cn het verftand van den Jongeling te vormen en hunne pogingen waren niet vruchteloos geweest Abu was wel een Prins , maar des niettegenftaande een der volmaakt- ftenan1SedegGefchiedboeken, die men toen ter tyd in Samarkand . bezat, 'en door wier leezing hy zynen geest voedfel verlchaue, nnnvikkeldcn van lieverlee de hoofdneiging van deezen jongen E welke den wellust en de rykdommen verachtte. Wat hem in de'eantfche Gefchiedenis het meest aan zich trok , waren de VeldnaMn 'en Overwinningen, door welke zich de groote Koning mag-pul-har , en de groote Koning tra-ra-long, en de groote Koning hioeam, eenen zo onfierielyken naroem verworven hadden 't ls waar, wy Europeaanen kennen zelfs mee eens de naamen'deezer onfterfelyke Koningen, wier room eeuwig duurde; maar de verlooren Jaarboeken van Samarkand wisten zeer veel VaKonrUtome Zdeê genaamde redelykc wezens geweest, die zich eenen onfterfelyj> ken roem wilden verwerven, die met eenige millioenen gewa« pende manfehappen uittogen om by al dc Volkeren van de Piaj, neet bekend te worden, die in hunnen korten lceltyu van een » paar duizend jaaren, naauwlyks het agtfte gedeelte van dezelve j, leerden kennen, en die echter eenige duizend lieden verwoes„ teden, welke men verder niets ten laste kon leggen, dan dat ze „ niet in ftaat geweest waren den Gaauwdiel', die haar in de „ asch lei, in het oogenblik, toen hy voor haare muuren ver„ fchcen, te vangen, en hem aan eenen boom op te hangen." Abu Haarde den Grysaart met verbaasdheid aan. „ Zeer zelden wordt 'er in de Planeet Nar een' Koning ge„ vonden, die met de grenzen zyns ryks te vrcede is, die na„ roem en zogenaamde Hcldendaaden veracht, en zich bekom„ mert om rechtvaardig en lievenswaardig te zyn." Abu onderfteunde zich met den arm, en keek ter aarde: „ Van u, abu, die het duizendfte gedeelte eener kleine Pla„ neet erven zult, welke tien duizendmaal kleiner is, dan de „ kleine Planeet Nar van u, aan wien wezens gehoorzaa- „ men zullen, die flechts vyf zinnen hebben, die op zyn best „ zeven of agt voet hoog zyn, en die bioot honderd jaaren „ leven van u zou het zonderling zyn, wanneer gy u „ aan dc Gcniusfen, d:c fomtyds van zonneftelfel tot zonne„ fteifel reizen, ' tot eenen (pot wildef maaken. Men noemt „ de Planeet Nar het Dolhuis der fchepping. Hoe moest men „ uwe kleine Planeet noemen, wanneer 'er veroveraars op ge- „ von.  522 zedelyke verhaalen. „ vonden wierden ? ■ Doe wel, abu ! verfchaf recht en j, wees lievenswaardig." De grysaart veranderde hier in eenen blinkenden jongeling, kusch- te den Prins abu, en verdween. Abu viel ter aarde, bad den Schepper der Zonnen en der Planeeten aan , ging naa'r Samarkand te rug, en werd lievenswaardig, in plaats van een' veroveraar te worden." Het flot van dit Deel maaken, even als voorige, eenige Uittrekzels, uit krimineele Akten en Gefchiedenisfen, uit; zy behelzen de volgende verhaalen. CO Een fchaapherder, in het Nieuwmarkfche, die het geloove der Patriarchen volkomen wilde bezitten, en Abrahams offerande naarvolgen, floeg, in zynen yver, zyne drie kinderen, met de byl het hoofd af; en werd door fredirik den Hden tot het Dolhuis verwezen. (2.) Een afgeklopte. Boer viel, in woede en wraakzuchr, een onfchuldig mensch aan, en doodde denzelven. (3.) Een Courlandfche Boer,wiens vrouw cttelyke jaaren ziek was geweest, lag het met zyné nicht aan, die zwanger werdt: zyn vrouw minnenydig, ontmoette hem, wanneer hy, door de gevolgen haarer ziekte, van den Landheer at'geilagen was, en met zyne nicht flond te praaten; en doet hem onverwagts een doodflag begaan. (4.) Een huichelaar bragt, uit wraakgierigheid, in ftilte het vee van zyn' naasten om ,• Hak zyns broeders huis in brand; om dat deeze hem, op een enklen zondag naar de ftad deedt ryden, en gaf zich zeiven, als zodanig aan, doordien de Priester, des anderen daags, by ongeluk, de Hosti en den kelk liet vallen. En (5.) Een llotcmakers knecht, te Parys, werd op zeekeren morgen, in de nabuurfchap van zyn beminde, geroepen, om een Hot op te fteeken. Hy dit volbragt hebbende, wilde zyn beminde, een naaifter, op de vyf'de verdieping woonende, een bezoek geeven, doch belde te vergeefs. Ongeduldig, en door verfchillende denkbeelden geflingerd, waagt hy het, om de deur van haar kamer open te fteeken, cn haar niet vindende, uit den grap een klein kistje mede te neemen, om haar verlegen te maaken, en haar tot hem te doen komen, en haar dan te befpotten. Zyne beminde, korten tyd daar naa, te rug komende, om dat kistje met kanten mede te neemen, raakt, by het misfen daar van, in de grootfte wanhoop. De eigenaar van het huis zend om de Juftitie, terwyl, op het gezegde van een toegeloopen buurmeisje, die den flotemaker naar de kamer had zien gaan, deszelfs kamer doorzogt, cn het kistje daar, ongeopend, op gevonden werdt; het welk hem, in den jaare 1755 > ondanks de goede getuigenisfen van zyn gedrag, en voorfpraaken, ondanks den voetval van zyne beminde zelve, voor de rechters, volgens dedocdende letter van de wet, zyn leven aan een galg deed eindigen.  NIEUWE ALGEMEENE ; VADERLA NDSCHE l ETTER - O EF EN ING EK j. ö. michaêlis, Nieuwe Overzetting des O. T.,met Aanmerkingen voor Ongeleerden , in het Ncderduilsch overgebragt , door den Heer w. E. de perponchiïr. IXde Deel. Té Utrecht by de Wed. J. vari Schoonhoven 1789. Iit gr. octavo 349 bladz. 'Vamucls Boeken , waerfchynlyk dds geheten, om dat de^ zeiven met zyne Levensgefchiedenis aenvangèn, volgen niet oneigen op het Boek der Richteren, (waer van Ruihs Gefchiedenis als een Aenhangzel gehouden wordt;) nadien ze ons den overgang der Jooden van een Republiek tot een Monarchie, met de gevolgen daer van; vermelden. Het eerhe dier Boeken word, in dit Deel, ontvouwd, en de aenmerkingen, by die gelegenheid voorgedragen, vorderen, niet minder dan in de voorige hukken, de oplettendheid vah alle de zodanigen, die de lotgevallen van Gods oude Volk gadehaen. ■ Men vcstige ter proeve hier van het oog, op het geen meri ons, wegens des Volks bezwaer tegen Samuëlen deszelfs Zoonen, en hunne begeerte om eert Koning te hebben * doet opmerken. Volgens het gefchiedverhael, 1 Sam. VIII, gaven de zoonen van Samu'èl den Israëlieten regtmatige reden, om te klagen over derzelver baetzugtige en wederregtlyke handelingen; en dit noopte hen onvóorzigtig, niet wel beraden , om hunne begeerte, om een Koning te hebben ^ door , te Zettert, niet tegenhaende de afmaning van Samu'èl, die hun eindelyk, op Gods toelatend bevel, ten wille was. Omtrent dit gedrag des Volks tekent dê Hoogleeraer Michaêlis het volgende aen. ,, Dit bezwaar der Israëlieten was wel gegrond; maat Zy fchynen daarin te verre te gaan., dat zy, wegens eene zo geringe en ligt te verhelperie oorzaak, hunne geheele ftaatsinrigting willen omkeeren. Zy hadden hegts van Samuel te eifchen, dat hy zyne zöonèn niet- meer, tot Onder-Regters, aangeheld liet, eh vóórts niets deedt, 'fi IV. DEEL.-N. ALG. LETÏ. 3MO. 13. O©' Wëltë  J. D. MICHAÊLIS welk het Regterampt erflyk kon maaken, en dan waren zy geholpen. Maar, om dat 'er eens een misbruik influipt,om dat 'er eens een Regterzig, voor gefchenkent veil geeft, (daar hy tog ook vry hegt betaald werdt) een geheel anderen vorm aan den haat te willen geeven, en het, tot dus verre vry gebleeven, gemeenebest, in eene Monarchie te veranderen, was eene groote overyling; vooral daar God zelf de Republikeinfche inrichting, voor Israël, verkooren, en zich daar by verwaardigd had, den naam van Koning te draagen. Wel is waar hy had hun veroorloofd, (verg. Deur. 17: 14. cn Mos. R. §-54.) eens, wanneer 't noodig zyn zou, de regeeringsvorm te veranderen; maar van dit verlof moesten zy geen gebruik maaken, voor dat de misbruiken vermeenigvuldigd, en de iniddclen vanherhcl ontoereikend bevonden waren." — Dus verre de Heer Michaêlis, en verder voegt 'er de Heer de Perponcher deze aenmerkingen nevens. „ Ten tyde van Gideon, (zie Richt. 8: 22. en 23.) hebben wy 't eerst de begeerte der Israëliten, naar eenen Koning, befpeurd, en daarby aangeweezen , dat de ongeleegenhedcn, welke hen daartoe konden aanfpooren, geenzins uit den aart hunner Theocratie, maar inteegendeel uit hunne afwykingen van dezelve , voortvloeiden. En het tegenwoordig geval dient tot een nieuw bewys deezer Helling. In geene inrigting tog kon men beeter beveiligd zyn, tegen 't misbruik, dat de aangehelde overheeden van hun gezag kenden maaken, dan in die zelfde Theocratie, waarin alle de aangehelde overheeden, in den eigenlykften zin, hedehouders waren van den Godlyken Oppervorst, tot wien de toevlugt, door raadpleeging, altoos open hondt, en aan wiens magt geen, zyn gezag misbruikend hedehouder , zig kon onttrekken, Daarby was de aanhelling, door Samuel, gedaan, en waaruit de klagten nu voortfprootengeene inzetting der wet, maar of eigen aanmaatiging, of met 's volks toeflemming, gefchied. In 't eerhe geval vloeide zy geenzins, uit de ftaatsinrigting, voort; was aan dezelve niet te wyten; en gaf ook geen eigenlyk regt; in het tweede konde zy, door 't volk, herroepen worden. In allen gevalle derhalven behoefde hegts het volk, of deszelfs oudsten, voor de wooning van hunnen God en Oppervorst vergaderd, onder zyne raadpleeging, en dus gewapend met zyn gezag, van Samuel te eifchen, dat hy de aanÜclling zyner zoonen herriepe; en dan voor het toekomen-  NIEUWE OVERZETTING DES O. T. $2$ mende vast te (tellen, dat geen Richter ooit onder- of mede-regters zou mogen benoemen, en wel byzonder niet zyne eigen zoonen, wyl reeds uit het voorbeeld van Eli gebleeken was, hoe gevaarlyk de vaderlyke toegeevenheid, in zulke gevallen, wèrdt. Op deeze wyze ware het misbruik, voor bet tegenwoordige verholpen, en voor het toekomende voorgekomen. Nu daarentegen verkiezen de Israëliten een middel, dat de ganfche haats-inrigting niet alleen omkeert, maar dat teevens, wel verre van hen, voor het toekomende, tegen het gevreesde misbruik , te beveiligen, 'er hen in teegendeel, veel meer dan ooit aan bloot ftelt. Want tog hoe veel gemaklyker was het, aan de overheerfching van Richteren, die niet eens altoos voor 't leeven verkoozen werden, en althans geen erfregt aan hunne kinderen overdroegen, paal en perk te fteïlen, dan aan die van Koningen , wier geheele gedacht in eens, op den troon, gevestigd werdt, en wier zoonen , tot hunne opvolgers gebooren, van de eerfte jeugd af aan, zig in 't geval bevonden, van de magt hunnes vaders te kunnen misbruiken; Wanneer men derhalven de reede hier, door de Israëliten, bygebragt, alleen in aanmerking nam, zou men zig verwonderen moeten, hoe zy daarop eenen hap konden gronden, die alleen gefchikt was, otn den band, van denwelkcn zy zig onthaan wilden, zoo veel vaster te leggen, en voor altoos toe te haaien! Maar het gedrag van Samuëls zoonen was ook geenzins hunne eenigfté beweegreede. Niet meer doordrongen met den waaren Geest hunner Theocratie, en hun geloof en vertrouwen op hunnen God en Oppervorst verlooren hebbende, waren zy, over hunne geheele ftaatsinrigting, misnoegd. Uit het 12 vs van 't 12. Cap. deezes boeks ziet men, dat de vrees voor oorlog, met den Ammonitiefchen Koning Nahas, mede eene der redenen was , waarom zy eenen Koning begeerden; wyl zy dagten, onder 't Koninglyk bellier, beeter, in den oorlog, te zullen dagen, (*; daar zy evenwel, nog niet lang (*) „ Dit 12 vaars, zegt de Heer Michaêlis, ontdekt'ons iets, waarvan de gefchiedfehryver zelf te vooren geene melding gemaakt had; de nadere aanleiding naamlyk, welke de Israëliten , tot het begeeren van eenen Koning, bewoog. De famenhang der zaake fchynt deeze te zyn. De Iraëliten hadden wel verfcheiden bezwaaren, tegen de zoonen van Samuel, maar 't natuurlyk gevolg hier van zou flegts geweeest zyn, dat ze van Samuel 6 O 0 2 had-  5-6 J. Ds MICHAÊLIS lang geleeden, gezien hadden, hoe hunne Godlyke Oppervorst hunne krygcn wist te voeren, en hen te redden, uit hadden gevorderd, deeze zyne zoonen niet langer de plaats van Onderrichters te laaten bekieeden; maar, of zelfs het geheele ampt waar te neemen, of ten minftcn andere Onderrichters aan te nellen. Maar nu cischten zy meer; wilden het Staatsbeflier veranderd, en, in plaats van den Richter, eenen Koning aangefteld hebben, die, Inet meer magt en aanzien, zou zyn bekleed; en daartoe gaf'Nahas aanleiding, üeezc,-gelyk uit de voorige gefchiedenis blykt, wrecde en woeste barbaar zal dapper geweest zyn; cn zyn volk, door 't uitoeftèncn eener ftrenge Krygstugt,vooreenen tyd, gedugt gemaakt hebben. Misfehien had hy reeds, over andere kleine nabuurige Hammen , gezeegepraald, >?t welk hem den moedwil kan hebben ingeboezemd , cm aan die van (abes zulk een hard beding voor te 'fchryven, als Cap. j i : vs. 2'. vermeld, ftaat', terwyl hy 't Israëlitisch volk, met de uiterfte verachting, aanzag. Men wist nu, dat hy eénéh veldtogt, tegen dc Israëliten, in den zjn had, cn deeze dagten, dat een Richter, of een Propheet, tegen zulk eenen vyand, minder beuand zou zyn, dan een Koning, die, onbcpaalder heerfchende, ook met geweld, elk burger, tot den krygsdienst dwingen, cn daarby, in 't veld, willekeurig gebieden kon. En in de daad, by "een volk dat lafhartig géworden is, en dc liefde tot het Vaderland verlooren heeft, kan zulk eene onbepaalde magt nodig worden, of fchoon zy, op den duur, zelfs wederom tot een groot nadeel verflrekken konne; hoe zeer het anders ook waar bfyve, dat de enkele, goede wil van een volk, het welk zig; ter verdeediging des Vaderlands, van harten vereenigd, meer kan uitvoeren , dan al het dwingende geweld der Koning!vkc magt. Want door moed, cn eer, en vryheidsliefde, ten ftryde te worden aangedreeven, is tog wel iets meer, dan, dosr den corperaals ftok, of eenen werktuiglyken aandrang, naar't ilagveld, te worden gevoerd. Onderfusfehen kwam'er, in dit géval, ook ongeloof, tegen God, by. Want God, die dc Israëliten zoo dikwils, cn wel met weinige" mapfchap, had verlost, kon ze nu nog zeer ligt befchermen, tegen eenen wilden barbaar, die flechts van éénen armen volkftariï Koning was, cn (gelyk uit zyne gerustheid bleek,) maar weinig van den kryg verftondt." Het opmerken op dit gedeelte dezer gefchicdenisfe zet gene geringe waerfchynlykhcid by, aen het denkbeeld in ene aentekcfiibg op 1 Sam. 8: 9. voorgedragen, dat nacmlyk Samuè'l, die zekerlyk met dc volgende optelling der Koninglyke voorregten, yers 11 — 17, het oog niet had opwezenlykc Konings'voorregten, inzonderheid bedoelde, den Israëliten onder't oog te brengen „die regteu, die de Koningen der nabuurige volken , wier voorbeelden de-  NIEUWE OVERZETTING DES O. T. 527. uit der vyanden hand, wanneer zy, tot hem, hunne toe* vlugt namen. En uit het 19 en 20 vs van dit Capittel blykt al verder, dat zy ook eenen koning verlangden , om zig , met dc volken, die hen omringden, gelyk geheld te zien. Dus dan hun groot en oiulcrlcheidcnd voorregt verfmaadende , en hunner eigener vryheid moede, wilden zy de kluisters draagen eener Monarchie, mids hun maar daar by, even als andere volken, de gouden kroon in de oogen fchitterde (*). En God ziende, dat het de Israëliten nu volgen wilden , over dezelven uitocffenden ; cn wel byzonder misfehien die geenen, welken de Ammonitifchc Koning, tegen wien de Israëliten hunnen Koning wilden hellen, over zyn volk had.'1 Samuel wilde derhalve, mag men denken, door deze optelling den Israëliten aenduiden, dat zy, onder hunnen begeerden Koning, een foortgelyklot, als dat der Ammoniten, onder Nahas, te dügten hadden; cn hy voegt 'er, vers 18, op Godlyken' last, die betuigenis nevens. En wanneer gy dan over den Koning Maagt, dien gy zelf gekooren helt, zal God u niet yerhooren. Dat is, gelyk het in de aentekening uitgebreid word; „ Indien gy nu, na Gods afinaanende flcm, niet hooren wilt, maar uzelven en uwe nakomelingen moedwillig, in alle deeze moeilykheden, ftorten; dan zal hy ook, in 't vervolg, uw geklag niet verhooren, over 't geen uwe eigen keuze, over u, brengen zal. Sterker, (dus vervolgt onze Schryver,) fterker kon men de Israëlitcn wel niet afmaanen van 't invoeren eener Alleenheerfching. En in 't algemeen is dit Godlyk getuigenis, ten voordeele eener vrye Staatsinrichting , ten minften ten nadeele der. Monarchale regering, ten uiterften merkwaardig. Men ziet 'er uit, welke foorten van Staatsgcfteltenisfen 's Waerelds Opperheer zelf, voor 't geluk der menschen, best gefchikt agt; zoo ,lang ten minften als zy zig niet zelfs, voor dat voorregt, onvatbaar maaken , door 't verfmaaden der wetten, cn 't moedwiliig vertreeden der regelen van wysheid en deugd." (*) Het fehitterende, (zegt de Heer de fèrpmeher ter dier gedegenheid,) f let fehitterende der Koninglykc waardigheid en hofhouding fchcen hun te ontbrceken, om zig, met de omringende volken, gelyk te kunnen ftellen. —— Hoe dwaaslyk vergaapt de mensch zig aan den fchyn, en offert aan denzelven het Weezen op ! Zyne egte waardigheid , die in vryheid cn onafhanglykheid beftaat, geeft hy gaarne weg, om eenen heer, boven zyn hoofd, te ftellen; zo deeze hem maar omringt, met eenen zeekeren pragt cn luister, welken in zynen voorigen ftaat van ge, Ivkheid, geen plaats vonden. In deezen gevalle denkt hy eenen rang te hebben gewonnen, wanneer hy dienstknegt geworden is." Oo 3  $28 J. D. MICHAÊLIS, NIEUWE OVERZETTING DES O. T. het volk nu reeds, voor deszelfs ftaatsinrigting, te verdorven was, liet hun 't zelfde lot ondergaan, als zoo veele andere Gcmeenebesten, wier burgers van de oude deugd ontaard, en dus niet meer, voor 't genot der vryheid , midsgaders eener Republikeinfche regeering, gefchikt, voortaan alleen, door den fceprer eencs Alleenheerfchers, kunnen in teugel gehouden worden." Men kan hier uit, gelyk onze Vcrhandelaer vervolgens doet, gegrond opmaken, ,, dat de Israëliten, nu hunne Theocratie willende verlaaten, aan menschlyke, boven Godlyke inrichtingen, de voorkeur geevende", meer op menschlyke, dan op Godlyke hulp betrouwende , en eenen mensch , in plaats van Jehova, tot hunnen koning, begeerende , i Sam. 8: 7. met regt gezegd worden," niet Samuël, maar ,, God verworpen te hebben." Zie voords [Michaêlis] Mos. R. § 34, 35. en [de Perponcher] Voorr. voor Ex. p. 52, &c." Bundel van Uitlegkundige Verhandelingen,, door o. c\ van voorst , Predikant te Wen en Doodewaard. Eer/Ie Stuk.' Te Amflerdam, by M. de.Bruijn, 1789. In gr. octavo, 2.46 bladz. /"Opmerkzame Bybeloefenaers, die fmaek hebben in uitlegkundige navorfchingen, zullen dezen Bundel met een leerzaem genoegen doorbladeren ; vermids de Eerwaerde van Voorst hun daerin een aental van weloverdachte bedenkingen, wegens den zin van verfcheiden Bybelplaetzen, mededeelt. Zyn Eerwaerde verleent in dezelven doorflaende blyken van zyne onvermoeide arbeidzaemheid en oordeelkundige belezenheid, waervan hy een leerzaem gebruik maekt, ter opheldering veler plaetzen der Heilige Schriften, die een duister voorkomen hebben, of welker nadruk veelal niet behoorlyk gadegeflagen word. Zyne gegronde taelkennis en geoefende uitlegkunde ftelt hem by uitftek in ftaet tot ene onderneming,die regt gefchikt is, om deu Rybellezer wezenlyk nuttig tc zyn; waer van, uit ene groote menigte, de volgende uitleggingen van ene en andere foort ten voorbeelde kunnen ftrekken. In onze gewoone overzetting lezen wy Jef. IX. 2. Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, ([maar) gij hebt de blijdfchap niet groot gemaakt. Zij zullen (nogthans') blijde wezen voor uw aangezicht. Dan men heeft hier, volgens  D. C. VAN VOORSt, UITLEGK. VERHANDELINGEN. 529 eens zvn Eerwaerden, ene betere lezing den voorrang te geven, lezende, in plaets van niet, t> hem1 of het, ?e weten het volk; wanneer alles, zonder invulling van maar en nogthans, gefchiktlyk zatnenhangt. „ Gij| hebt dit volk vermenigvuldigd; gy hebt het de bhjdfchap ," groot gemaakt: zij zullen blijde wezen voor uw aange- " De^tae'l van den Dichter, Ps, XVIII. 30. Met u loop ik door eene bende, en met mijnen God fpring ik over eenen muur, is zyns oordeels betreklyk tot twee onderlcheiden krygsverrigtingen, hetverflaen van een leger, en t beklimmen van bemuurde heden , welk laetfte hier ,zeer oneigen uitgedrukt word, door over eenen muur te fpnngen. Gevoeglyker denkt men hier om de betekenis van beklimmen, en wel naar de kracht van 't gebruikte woord, met een seboogen lichaem voortgaen; zo dat de zin zy. „ Met u val ik moedig, als een held, op een leger, in flagorde " gefchaard, aan; en met mijnen God beklim ik onbe" weeglijk,vol moed, met een gebogen lichaam, de muuren." Vergelyk Joel II. 7. Als helden zullen zij loopen; als krijgslieden zullen zij dc muuren beklimmen. Het zeggen van Eliphaz, Joh. XXII. 24. Dan zult gij het goud op het {lof leggen: en (het goud) van Ophir bij den rotsjleen der beken . is genoegzaem onverftaenbaer. Onze Uitlegger brengt ons ene duidelyker Vertaling ouder het oog, welke aldus luid. „ Laat het goud in de mijnen " of, „ zie af van het goud in de mijnen, ja fhet goud) van Ophir tusfchen de henen der beken. Of zonder invulling, „ Laat het goud in de mijngroeven, en tusfchen de ftenen van Ophirs beken. Of nog l'ètterlyker, „ Laat het goud in de mijngroeven, en in den rotsheen van Ophirs beken:" dat is in den rotsfteen , van welken Ophirs beken afkomftig zyn. —■ Ter ophelderinge van. het beoogde, voegt er zyn Eerwaerde nog by. „ Daar de Oosterlingen zeer op het goud „ gezet zijn, (zie van iperen , Brieven over t Hoogl.ll. D bl 193. en 252.) zo hield Eliphaz zijnen vriend Job !, daarvan ook verdacht, en dus gaf hij hem hier den raad, om het goud te laten daar het was, dat is, zich niet te bekommeren, om het uit de mijnen te laten ha" len , of in Ophirs beken te laten opzoeken. DeArabieren zullen dit gewoon zijn geweest. Hoorde Job dicrhalven naar den raad van zijnen vriend, dan verzei! kerde hij hem, zou God zijn goud zijn, euz. vers 2 ƒ 779056-o-o en den grooten Economist jacob mos„ sel reekende in zyn tyd, in 1753 of daaromtrent, de „Jaarlykfche revenuen op ƒ 87,91000-0-o en dc Lasten op f 65,17500-0-0 of meer inkomften als uitgaven „ f sa, 73.500-0-0 dat wat anders te zeggen is als de „ opgave in 1779, ■ maar my dunkt, ik hoore den „ Leezer reeds vragen , zoude het thans wel op dien voordeeligcn voet, als mossel opgeeft,kunnen gebragt wosden ? Ja wel , geëerde Leezer , de Maat- fchappy bezit nog werkelyk alle die bronnen -van ryk„ dom en vermoogen, waar uit die fchatten kunnen ge- „ put worden. Het gezegend Java , de Molucco's „ en Ceilon , kunnen alles binnen weinig Jaaren goed- ,, maaken. Geen nadeelig Nagapatnam (f) kan „ daarin hinderlyk weezen. En daar de jaarlykfche Re„ touren aan de Maatfchappy circa 102 Tonnen Gouds winst geeft, tien Jaaren door eikanderen gellagen, zou „ men dan nog wanhoepen om het op den voorigen fa- „ vorablen voet te kunnen brengen? 't Is'zeeker l, dat daar toe eene matige fpaarzaamheid , mits niet tot „ declin van de Maatfchappy hrekkendc , gepaard van „ eene goede Induftrie , moet meede werken zo wel als „ den zcegen des Heemels , zonder welke alle menfehe„ lyke pogingen iedel bevonden zullen worden. „ Wil men nu verder zien op welken grond ik de ree„ kening maakc weegens het voordeel op de Indiafc Re„ touren; men ha dan zyne oogen op de navolgende „ vertooning, die my toevallig in een Advies van zeeker ,, reeds overleeden Oost-Indisch Raadsheer , onder het „ fchryven van dit Werk je, in handen viel: . „ No- C*j Niet alleen geeft de Schryver, in zyn Voorlerigt bl. x. tc kennen , dat men Nagapatnam wel zoude kunnen misfen, maar haalt ook, bl. 88, het zeggen aan van zekeren Gouverneur; „'dat „ ah de muur en van Nagapatnam van zilver waren, dezelve egter in waarde niet konden opweegen teegen de ongelden die daar aanrfuccesfi5, velyk ver/pilt geworden zynS'i  der 00stindische etablissementen. 549 „ Notitie der verzondene Retouren naar Nederland, als Inkoop. Verkoops. „Ini75omct2aScheep./ 73,72177-:-: ƒ190,24209-:-: 1751 H ƒ 96,30682-:-: ƒ166,70614-:-: 1752 20 ƒ 78,83361-:-: ƒ231,33580-:-: 1753 22 ƒ102,59866-:-: ƒ173»17037-:-: Ï754 22 ƒ 88,59297-:-: ƒ 19-S40766-:-:. 1755 22 ƒ 96,52485-:-: ƒ198306077-:-: i7,'6 25 ƒ 84,21419-:-: ƒ198,90066-:-: 1757 c6 ƒ 89, 3572o-:-: ƒ148,29367-:-: 1758 22 ƒ 65,06717-:-: ƒ189,34386-:-: 1759 28 ƒ 84,37469-: •: ƒ188,17328-:-: „ Deeze tien Jaaren flaat men door elkander , en dan , toont liet Facit een Jaarlyks advans aan van 102 Tonnen ', Gouds; bier van moet worden goedgemaakt de ,, toerusting van 25 a 30 Scheepen voor de Indie; • „ de afbetaling der Soldyën en Premiën voor de t'huisko- men de Scheepelingen; de Wisfels die uit de Oost „ op dc Compagnie getrokken worden; het Salaris „ voor de Heeren van 't Bewind; de uitdeeling „ aan de Actionisten; met veel andere gewigtige Posten, die te faamen genoomen, ook eene groote fom „ komt uit tc maaken , 'doch waarvan geen vaste bepa- ling te maken is." By dit vertlag heeft de Heer huysers nog gevoegd eenige Bylagen , als: N°- 1 en a. Een Placaat weegens de Pragt cn Praal op alle dc Conquesten van India. N0- 1 is een uitvoerig Stuk loopende over eene menigte van byzonderheden, ten opzichte van de Rytuigen, Kleedinge, Slaaven, Bruiloften, Bcgraavenisfen, enz. en befiaande eene ruimte van bykans 59 bladzyden. — N°* 2. is alleen eene opheldering van eenige punten van N°' 1. ■ N°. 3. Reglement op de bevordering van 's Compagnies Dienaaren in de Oost. ■ N". 4. Reglement omtrent het behaan voor alle de Amptenaaren , die zig op Batavia bevinden. ■ N°- 5. Een dito Reglement voor de Amptenaaren op alle andere Conquesten. N°. 6. Bepaaling, hoe groot de Borgtochten zyn, die de Amptenaaren in de Oost by het quitecren hunner Ampten hellen moeten, om, by te kortkooming van hare Adminihratie , de Compagnie fchadeloos te kunnen hellen. N°' 7> Merkwaardige ontvluchting uit Kanüchat- ka  55° a. HOYSERS , BESCHRYV. DER OOSTTND. ETARLISSEM. ka van eenige Banditen (*) , enz. . N*' 8. Korte fterkte of aantooning hoe groot de macht van de Maatfchappy in het Oosten is in tyden van Vreede, over alle de Conquesten fpecihcq aangetoont (f). , N°- 9. Reglement wegens het losfen van de Scheepen , die ia de Oost af en aanvaaren, enz. Daar de Heer huysers, in zyn Voorberigt, met zedigheid fpreekt van zyn Schryfvermogen , zoude het onheus zyn , daarop eenige aanmerkingen te maaken. De post, welke hy in Indien bekleed heeft, gaf hem zekerlyk niet de grootfte aanleiding om zich in de eigenfehappen der taaie te oefenen; en hier uit is fomtyds wel eenige verwarring van de Gehachten der Naamwoorden , of een diergelyke mishag, in zyn Werk ingehopen. (*) Hit is het Omftandig Bericht, waarvan in dit zelfde deel der Letter oefeningen , mengelw. bl. 210 enz. een uittrekfel te vinden is. (t) Dit is flechts een beknopt Tafeltje, maar van aanbelang. Waarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den aart en de zeden der Menfehen ,door j. r. förster, Junior. Med. et Pliil. Dr. Hoogleeraar in de Natuurk. te Halle, cn Lid van verfcheiden Celeerde Genootfchap. pen. Naar de Hoogduitfche Vert. en met de aanmerkingen van c. förster. Hoogl. aan het Carolinum te Casfel. Tweede Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes , 1789. In gr. 8vo. £70 bladz. Uit het geen wy, nopens den aart deezer Waarneemingen , en 't oogmerk van den Heer Förfter in derzelzelver gemeenmaaking, voor eenigen tyd gemeld hebben, (*) heeft men de nuttigheid deezer verzamelinge reeds eenigermaate leeren kennen; en 't geen we diestyds desaangaande gezegd hebben, wordt door den inhoud van dit tweede Stukje nog nader bevestigd. Het voorige ontvouwde ons eene reeks van algemeene natuurlyke verfchynzelen en uitwerkingen op onzen Aard- en Waterbol; maar het tegenwoordige bepaalt onze opmerking meer byzonder op ons eigen Gehacht, op den Mensch. De Heer Förfter naamlyk, deelt ons hier mede, het geen hy, op zyne reis rondsom de Waereld; en bovenal geduurende zyn omzwerven en verblyf op de Eilanden in de C*) Zie N. Alg. Vaderl. Letteroef. IV D. bl. 17.  j. r. förster, waarneemingen. 551 de Zuidzee,betreffende het Menschlyke Gehacht,waargenomen heeft. Met een goed natuurkundig oog, en eene gegronde menschkennis, gepaard met een welwikkend oordcel, draagt hy ons het merkwaardighe, nopens de uiterlyke en innerlyke geheldheid dier Volkeren, mitsgaders derzelver werkzaamheden en bedryven, op zodanig eene manier voor, dat zyne aantekeningen over die byzonderheden, behalven het gevalhge der onderrigtinge, tevens dienen ter bevorderinge en uitbreidinge eener welgeoefende menfchenkennisfe; 't welk de overdenking zyner waarneemingen te leerzaamer maakt. By den aanvang haat hy het oog op de mindere of meerdere bevolking der Eilanden in de Zuidzee; benevens de verfcheidenheid van derzelver bewoonderen, in koleur, grootte, maakzel, getemperdheid en zedelyk character; waarin ons een aantal van merkwaardigheden deswegens voorkomen. Dit leidt onzen Autheur natuurlyk tot het nafpooren van de oorzaaken dier verfcheidenheid, 't welk tevens zyne opmerking vestigt, op dc afkomst en verhuizing dier Landzaaten; waaromtrent hy etlyke aanmerkingen ter neder helt, die wy, daar ze verfcheiden byzonderheden nopens die Inwooners behelzen,»in deezen, tot een haal zyner maniere van voordragte, zullen plaatzen. „ Wanneer men de Zuidzee ten Oosten door Amerika , ten Westen door A/ia, de Oostindifche Eilanden en Nieuw - Holland begrensd vindt, en dan de heerfchende Oostpasfaaten in overweeging neemt, zoude men in verzoeking kunnen komen, om de eerhe Volkplantingen uit Amerika na de Eilanden der Zuidzee te doen trekken; te meer, daar zy met zulke hechte kleine vaartuigen, als by hen ten deele in gebruik zyn, niet gemaklyk in den wind hebben kunnen opwerken. Dan, als men de zaak van naderby befchouwt; vefdwynt deeze waarfchynlykheid ten eenenmaale. Amerika zelf is, niet zeer lang voor de komst der Spanjaarden in dat waerelddeel, eerst bevolkt geworden. In dit uitgeftrekt gedeelte der waereld vond men niet meer dan twee Staaten of Koningryken, die eenigzins volkryk en befchaafd waren. Derzelver oorfprong kan niet wel meer, dan vier honderd jaaren, Vroeger dan de veroveringen der Spanjaarden, geheld worden. Het geheele overige gedeelte van Amerika werdt, door hier en daar verftrooide huisgezinnen, zoo enkeld bewoond , dat dikwils veertig perfoonen eene uitgeftrektheid van  55* j. r. förster van honderd nrylen bezaten, en in dezelve eenzaam en van eikanderen verwyderd omzwierven. Daarentegen weinige jaaren naa de verovering vmAmerika\ vonden de Spanjaarden, toen zy de Zuidzee overftaken, reeds verfcheidene van haare Eilanden zoo volkryk , als dezelve nog heden ten dage zyn. Bovendien ontdekt men ook geen de minhe overeenkomst tusfchen de Mexikaanfche, Peruaan/chc, Chilccjche en andere Amerikaanfche taaien , cn die der Zuidlanderen. Ook verfchillen de kleur, wezenstrekken, de gcfteldhcid van het lichaam in 't algemeen, en de zeden der Amerikaa»e«,grootlyks van die der Eilanderen inde Zuidzee. Ja, de afftand van zeshonderd tot duizend zeemylen (leagues ,) die.de Oostlykhe Eilanden in Amerika van eikanderen fcheidt, fchynt voor de Inwooneren van dat Waerelddeel, die ten allen tyde hechte Zeelieden waren, en niet dan kleine booten hadden, geheel onbekwaam om 'er de Zee mede te bouwen , een onoverkomelyk bcletfel geweest te zyn. Meer is 'er niet noodig om te toonen, dat de Eilanden der Zuidzee geenszins van uit het Oosten bevolkt geworden zyn. „Aan de VVestzyde beginnen wy met Nieuw ■ Heiland. Dit groote vaste land hebben alle zecvaarenden, Kapitein cook mede ingehooten, zeer weinig bewoond gevonden. De Inwooneren aldaar zyn klein van gehalte, en hebben geheel andere zeden en gewoontens aïs de Eilanderen in de Zuidzee; zy hebben noch Kokosboomen, noch plantzoenen van Pifangs, noch Varkens, en hunne hutten en booten zyn zoo hecht getimmerd, dat men den oorfprong der Bewooncren van de Zuidzee onmooglyk aan hun kan toefchryven. En, zoo 'er nog eenige twyfel by ons mocht overblyven, blykt hunne ganschlyke verfcheidenheid ten overvloede uit eene verzameling van woorden, die Kapitein cook in Nieuw - Holland "opgedaan en my medegedeeld heeft. Wy vinden ons dus genoodzaakt, om wat meer na het Noorden re gaan, alwaar de Eilanden der Zuidzee, met die in het Oosten van Aha liggen, genoegfaam verbonden zyn. Deeze laatften worden op den zelfden tyd door twee verfchillende foorten van menfehen bewoond. Zoo vindt men op verfcheidene Molukfche eilanden een volk, het welk zwarter dan de overige inwoouers, lang en rank van postuur is, wollig kroes hair heeft, eene byzondere taal fpreekt, en in het binnenst van het gebergte woont. Men kent het op verlchcidene van deeze Eilanden, onder den naa-  WAAR NEEMINGEN. 553 naame van Haraforas of Alfuris. De kusten van die eilanden worden daar en tegen van een geheel ander volk bewaard, het welk ook wel zwartachtig van kleur, maar van een beter maakfel, niet lang krullend hair voorzien, en ook in taal van dezelven geheel onderfcheiden is. Derzelver taal is cygenlyk eene foort vau Maleysch. —— Het binnenhe bergachtige gedeelte der Philippynfche Eilanden wordt door een zwart volk, met kroes hair, bewoond , het welk herk gefpierd en van een krygszuchtigen aart is, en insgelyks eene taal fpreekt, geheel verfchillende van die hunner nab uuren. Langs de kusten woonen menfehen, die veel blanker zyn, lang hair en hunne eige taal hebben, en onder verfcheidene bcnaamingen bekend zyn. De voornaamfte hammen zyn de Tagales, Pampangos en Bisfayes. Dc Bewooneren van het Gebergte zyn waarfchynlyk de oude Inwoonderen, maar de anderen van eenen Maleyfchcn oorfprong, nademaal de Maleyers, lange voor de komst der Europcërs in deeze landen, zich over alle de Eilanden vau Oost-Indien verfpreid hadden. In de taaien van deeze hammen vindt men ook fpooren van hunnen Meleyfchen oorfprong. Het Eiland Formoja of Tajovan, welks kusten, inzonderheid de Noordlykén, in het bezit der Chineezcn zyn, heeft in zyne binnenhe gebergtens een bruin volk met breede aangezichten en kroes hair, het welk eene geheel byzondere taal heeft. Met deeze zwarten op de Molukfche eu Philippynfche Eilanden zyn waarfchynlyk de zwarte Inwooneren der nabygelegen Eilanden van Nieuw-Guinea, Nieuw- BriUannien en Nieuw- Triand vermaagfehapt, welker zeden, gewoontens, postuur en geaartheid hen zeer naar de Zuidlanderen, die Nieuw - Kaledonien, Tanna, Mallikollo enz. bewoonen , doen gelyken : Aan den anderen kant zyn de Inwooneren der Dieyen-eilanden (Ladrones), zoo wel als die van de nieuw ontdekte Carolynen - eilanden , met de overige volken van de Zuidzee zeer nauw vermaagfehapt. Hunne grootte, zeden en leevenswyze geeven hier van geiioegfaame bewyzen. Voegt men hier by het getuigenis der Schryveren , dewelke ons verzekeren, dat zy in alle opzigten met de Tagales iii Luzon of Manilla overeenkomen , dan kan men de volksverhuizingen, van uit Afien, dooreenen fchakel van eilanden nafpooren, waar van 'er zelden twee op eenen afhand van honderd zeemylen van eikanderen liggen." —— Men kan wyders, volgens de verdere op- mer-  554 J. R. FÖRSTER merkingen van den Fleer Förfter, uit de verwantfehap der taaien deezer Eilanderen afleiden, dat de Oostlykfte Eilanden in de Zuidzee uit de Oostlykfte deelen van Aha bevolkt zyn, en dat daarentegen de meer Westwaards gelegene Eilanden van de Zuidzee hunne eerfte bewooners uit de nabuurfchap van Nieuw ■ Guinea bekomen hebben. Ook loopen verfcheiden byzonderheden van taal, regeeringswyzc en zeden zamen, om ons te overtuigen, dat de Oostlyke Eilanden niet zo zeer onmiddelbaar van de Maleyers zeiven, als wel van eenige met dit Volk vermaagfchapte (lammen , afkomftig zyn. Vermoedelyk waren de oorfpronglyke bewooners der Zuidzee - Eilanden afkomhig van de zwarte Papoeas, en andere hammen van NieuwGuinea; en zeer waarfchynlyk heeft een toeval, of een voorafbeflooten krygstogt, de oude Maleyers, uit hun Schiereiland Malakka, na de Eilanden der Indifche Zee, eerst over Sumatra na Borneo gevoerd, en vervolgens na de Philippynfche Eilanden; waarop zy zich verder, over de Dieven- Eilanden, de nieuwe Carolynen, de Pescadores, en ten laatften over de Vriendlyke, Societeits - en Marquefen-•Eilanden, ja nog Oostlyker tot het Paascheiland, en Zuidelyk tot Nieuw - Zeeland verfpreid zullen hebben. „ Deze verhuizing, zegt onze Autheur, was zekerlyk 3, het werk niet van een kort tydperk; 'er konden, naa hunne eerhe reize na Borneo, eeuwen verloopen, eer 3, deeze Volken op het Paascheiland of Nieuw- Zeeland j kwamen. Op elke nieuwe rustplaatze verkreegen zy „ een nieuw byvoegfel van zeden en gewoontens, over„ eenkomftig met de luchthreek, en de eigenfehappen van het land. De oorfpronglyke Inwooneren booden „ hun waarfchynlyk overal tegenhand, en lieten zich „ niet, dan naa het ftorten van veel bloed, onder het „ juk brengen." Hierin hebben ze, gelyk hy ter dier gelegenheid vervolgens aantekent, op het eene Eiland grooter vorderingen gemaakt dan op het andere: van waar men op verfcheiden dier Eilanden nog veele Inwooncrs vindt, die van de oorfpronglyke bezitters afhammen. ■—■ En dit verklaart grootlyks eene voornaame verfcheidenheid, die men onder de bewooners deezer Eilanden befpeurt, als welken , volgens het geen dc Heer Förfter reeds by den aanvang gemeld heeft, onder twee hoofdverdeelingen gebragt kunnen worden. „ De eene is, zegt hy, blank van kleur, welgemaakt, fterk van muskelen , aanzienlyk „ van groottenen zacht en goedaartig van karakter; de „ an-  WAARNEEMINGEN. 555 „ andere zwarter, met hair, het welk kroes en wolach„ tig begint te worden, magerer, kleiner, byna nog lee„ vendiger dan de eerstgemelden, maar teftens wantrou- „ wiger." , „ , , Het overige gedeelte van dit tweede Stuk levert ons , na deeze algemeene aanmerkingen, meer byzondere aantekeningen over den aart, de zeden en gewoonten deezer Eilanderen, waarin de Autheur ons bovenal doet gadehaan, de mindere of meerdere trappen van befchaafdheid, welke men hier en daar onder deeze Volken ontmoet; mitsgaders 't geen die befchaafdheid onder hen belemmert of bevordert. Dan dit onderwerp zal in het naastkomende derde Stuk deezer Waarneemingen vervolgd en beflooten worden; waarom wy 'er thans niet op haan zullen blyven. Het Leeven en de Regeering van frederik II, Koning van Pruisfen , gefchetst door den Abt denina. Te Amflerdam , by']. Ahart, 1789, (Derde Uittrekzel.j In twee voorige Stukjes (*) , hebben wy onzen Leezcren verhag gedaan van den Inhoud des Eerhen hoeks, van dit leezenswaardige Werk. Van het Tweede zullen wy nu nog een kort bericht geeven. Het eerhe Hoofdftuk deezes Boeks bevat eene voorftelling van den Staat van Duitschland en der nabuurige Landen, omtrent het Jaar 1770, met welke wy ons hier niet behoeven op te houden. Even weinig is het noodig , dat wy ftil ftaan by het Tweede, waarin kortlyk gefproken wordt van de Byeenkomst des Keizers en des Konings van Pruisfen in Silefiën, in het jaar 1769; van de Reize van Prins' hendrik na Stokholm en Petersburg, in het jaar 1770, en VÏU1 de Omwentelingen in Zweeden, welke twee jaaren laater gebeurde. Raakende het tweede punt, zegt de Schryver: „ Wy durven niet bekend maaken , welk het oogmerk „ deezer reis geweest zy, die zeekerlyk met bewilliging „ des Konings gedaan is , tot dat de gefchiedenis van ,, frederik .zeiven in het licht is verfchcnen." De Heer bïnina onderhelt dus niet alleen, dat die reis eenig ge- i heica (*) Bladz. 322. enz. 363. enz. IV. DEEL. n. ALG. EETT. no. 13. Qq  55§- DENINA, heim en zeer gewichtig oogmerk gehad hebbe; maar geeft zelfs vry duidelyk te kennen, dat hy van dit oogmerk niet onkundig is. Ondertusfchen zyn nu de Werken des Konings, in het Fransch, in het licht, en daarin leezen wy alleenlyk: ,. Het geval wilde , dat Prins hendrik, „ Broeder des Konings ,■ in deezen tyd aan zyne Zuster, de Koninginnc van Zweeden, een bezoek gaf: de Kei„ zerin van Rusland, welke, in haare jeugd, dien Prins ,, te Beriyn gekend had, verzocht, dat hy verlof mogt „ hebben, om te Petersburg tc komen; en dit was iets, ,; dat met gevoegelykheid niet konde geweigerd wor,, den (*). Men moet, derhalven , befluiten , of dat de overleden Koning i zelfs in zyne nagelaten Schriften, dit geheim niet . hebbe willen openbaaren , of dat 'er geen geweest zy. Voritcn bedoelen gewisfelyk vceltyds geheime oogmerken in hunne verrichtingen ; doch , men is fomtyds ook wel al te gereed met verborgenheden te zoeken, daar geene zyn. Het is waar, dat des Prinfen reis na Petersburg niet zonder nut voor Pruisfen gefehiedde; maar dit fchynt eerder een toevallig gevolg' o-eweest te zyn, dan een bedoeld uitwerkfel. Aan de Zweed- fche omwenteling had frederik geen deel, zo veel men weet, fchoon hy , na nat dezelve gebeurd was, Rusland bewoog daarin genoegen tc neemen. Het Derde Hoofdftuk heeft tot zyn opfchrift: De Verdecliug van Polen. Na eenige aanmerkingen over het °-ebrekkige van den Poolfchen regeeringsvorm , verhaaltje Schryver de door Rusland bewerkte verkiezing van den tegenwoordigen Koning en de daarop gevolgde beroerten (f), welke aan Oostcnryk, Rusland en Pruisfen de gelegenheid gaven., om hunne eigene heerfchap'py te vergrooten , ten koste van hunne nabuuren , en tevens oneenighedeu., tusfchen de twee eerstgemelde Mogendheden, yoor--tekomeu. Met reden merkt de Schryver hier aan: „ Het is waar , dat de redenen , waar op men die aan3, fpraak grondde, meestendeels niet meer golden dan die , ±va$n> im\ ; . n9*sfift! kru>! j :;: navittó »».,wel- (*) Memoire- de 1763. jusqu'd: 1775. p. 55. (t)'De Schryver'noemt-dc partv, welke tegen den Koning Was, en deszelfs beduur' afkeurde," de Dlsfid nien , bl. 330. Het kan zyn, ttat men hun fonityds- dien naam gegeven hebbe, maai' doorgaans worden 'er dc zodanigen mede beftempeld, welken in Polen van den heerfchenden, dat .is, den Roonjfchen, Godsdienst afwyken. . ., '  LEEVEN VAN FREDERIK DEN II. 557 welke Polen zoude hebben kunnen aanvoeren, om Rus" land, Pruisfen, Bohemen of Hongarye hunne landen, die zv bezaten, af te eifchen; maar elke der drie Mo." eendheden was fterker dan het Poolsch gemeenebest, en als zy zig vereenigden , konden zy het onderdruk?! ken , zonder dat het zig roeren konde (*). _ Bv teleenheid van den fchraalen oogst des jaars 177*, wordtin het Vierde Hoofdftuk gefproken van des Konings pryzenswaardige voorzorgen, om zyne Onderdaanen tegen gebrek en al te groote duurte te behoeden, gelyk ook van de oprichtinge eener provintiaale maatfchappye m Silefiën welke welhaast in andere gedeelten des Ryks gevoM werd, om de bezitters van landgoederen gelegenheid te «eeven tot het verkrygen der geldfommen, welke zv mogten noodig hebben , tegen eene maatige rente, en tevens de geldfchieters eene voldoende zekerheid, voor hoofdfomme en intrest, te bezorgen. De plaats ontbreekt ons om, van deeze inrichtinge, een uitvoeriger bericht te geeven; maar de befchryving verdient in het werk zelve gelezen te worden. ,' . 'jl Het gedrag van frederik omtrent de Jeluiten , het verhak van eenige nieuwe Gezantfchappen, zo aan , als door den Koning gezonden , nevens een kort woord, raakende de bewapende Neutraliteit, vormen den mhoud des Vvfden Hoofdftuks. Het geen de Schryver zegt over het laatst^emelde onderwerp, zullen wy den Leezer mededeelen. „ Een perfoon van het grootst gezag in het geen de historie van frederik betreft (j), heeft gezegd, ' dat die Koning de eerfte geweest is , die op het denk" beeld van eene gewapende onzydigheid is gevallen. Het is waar, dat frederik reeds in het jaar 1744 een " bondgenootfehap van dien aart bcdagt hadt. Toen hadt hv Engeland tot vyand, en, toen hy m het bezit " van Embden was,wilde hy den Engelfchen, door eene ', onzydigheid op zee, eenigzins fluiten in het voordeel, dat zy boven hem op dat element hadden. Die neutra" liteit, die de Koning van Pruisfen ontwierp , hadt iets " toegebragt tot het fluiten van den vrede van Aken. Misfehien hebben de Keizerin van Rusland en de Graaf pan in , die toen haar Staatsdienaar was, dit voorbeeld „ in O Bladz. 331. CD ,, De Graaf van hertzbkrg , in eene verhandeling in de „ Akademie voorgeleczen, op den 24 Jauuary 1787" Qq a  55* denina, „ in het oog gehad ; maar men kan niet twyffeïen, of „ het was aan het Petcrsburgs Hof, dat men het on?„ werp van de gewapende neutraliteit vormde, die de ,, twee waerelddeelen verwonderde. De Koning van Pruis„ fen was.de eerhe, die tot dezelve toetradt, zoo om de „ nuttigheid van de zaak in het algemeen als om eenige SSStSïït^8"0*-'welke hem De zesde, zevende en achthe Hoofdftukken behelzen fl ?f\dnKeiZeïS °P eetl g^t gedeelte der Beië" fche nalaa enfehap de onderhandelingen daar over den korten oorlog , welke daaruit ontftond* en den vrede vïn Tefchen, met welke dezelve befloten werd. Daï• deSfe gebeurtenisfen nog versch in aller geheugen zyn, 2U£ wy ons met dezelve niet Ophouden8, maar ie^s'zeggen Negende Hoofdftuk. Hier vinden wy het bekende ge val van den Molenaar arnold , het welk den KonSr re^h'tiiir eTheïï 1f' ^ ^ *P ^Zï gerechtigheid, en het doen wedervaaren van dezelve ook aar. zyne gcringfte Onderdaanen, heeft toegebragt 7o als « S^dbftS1^', -el inhrder0? zyne eer. Wel blykt er uit des Konings zucht voor het wel beftuuren des rechts, maar tevens eene al te driftig Toortvaarendheid, en eene laakbaare onverzettelvkhè d in zyne eigene beluiten. zclfs wa , «'ytheid in ongelyk te hebben. Het geheele verhaal kunne^5y hier met invoegen maar moeten, evenwel, aantekenen dat volgens deszelfs opgaaf, de Molenaar door d^eS van Kustnn, niet verongelykt was noch door heVhoo"? Snchtiïd h 5 B DYV VOnnis der eemgemeMe bekrachtiga had. De Koning, m een verkeerd begrip gebragt deed de zaak op nieuw onderzoeken dooi eenen Kolonel hayking die hem zulk een verhag deed dat frederik vast geloofde , „ dat men den Molenaar' een " Sr^Tnd °nregt gedaan h,dde' 0m dan een VeS „ lyk blyk van zyne zugt voor de geregtigheid, cni van „ zyne geftrengheid tegens de omkSoping, aan den da" „ te leggen vernietigde hy het vonihs &dei Gerigtsho°„ yen zondt den Baron van finckbnstEin, woSitter „ in, den raad te Kustrin, in ballingfchnp naa zvme la ,d „ goederen, zette den Groot-Kancelief van zy" ampt (*) Bladz. 353 , 354- "  leeven van frederik den II. 559 „ nf, en liet drie der Raadsheeren, die deel aan bet ge„ ding gehad hadden , gevangen neemen , en in de ves„ ting Spandau ophuiten. Hy wilde, dat men de zaak, ,, volgens het verflag van den Kolonel hayking , zoude herhellen , en gaf den Baron van zedlitz last, om ,, het proces over te zien. Deeze Staatsdienaar, niet be„ vindende dat de Rcgters kwalyk gevonnisd hadden, „ tragtede den Koning te doen begrypen, dat de Kolonel „ hem kwalyk onderrigt hadt. Hoe meer men vorderde „ om de zaak licht by te zetten, hoe meer de Koning dagt ,, dat zyne glorie 'er by lyden zoude , als hy genoods, zaakt ware, naa den hap, dien hy gedaan hadt, te rug j, te keeren. Hy wist wel dat 'er perfoonen van den ,, eerhen rang waren, die hem wel gaarne in het ongelyk ,, zomlen zien, om hem te doen begrypen, dat hy ook ,, niet onfeilbaar was. Men weet niet wat frederik van den Molenaar, de Regters en den Kolonel dagt, ,, toen hy zo veel tegenftand vondt; maar hy herriep zyn ,, vonnis niet. De voorzitter finckenstein bleef op ,, zyne landgoederen als een banneling, en twee Raadsj, heeren, graun en fridel, kwamen niet uit de vesting, ,, dan lang naderhand. Randsleben alleen wierdt dra ,, in zyne eer herheid, om dat men bevondt dat hy eeni,, ge zwarigheden gemaakt hadt , om het vonnis , dat de 3, Koning vernietigd hadt , te tekenen. De Baron van 3, zedlits behieldt zyne plaats; maar frederik II wil- „ de hem niet meer zien (*)." Was dit ook wel rechtvaardig ? Ondertusfchcn gaf dit ongelukkige voorval den Heere van carmer , welke het Kanfeliersampt verkreeg , aanleiding om te werken aan het maaken van betere verordeningen, en van een nieuw Wetboek, waarvan drie deelen reeds in het licht gegeven waren, toen frederik de II zyn leevsn eindigde. In eene aantekening zegt de Schryver : „ Frederik willem II be„ val, toen hy den Troon beklom, dat dit Wetboek zou,, de vervolgd worden. Op het eind van de maand ,, Maart 1788 , waren 'er vyf deelen van gedrukt; het ,, zesde was onder de pers. Men denkt, dat 'er in het „ geheel agt zullen zyn. De wyze, waarop dat Wet„ boek zat bekend gemaakt worden, zal doen zien, dat „ de geest des Pruisfifchen ryks niets minder dan eene j willekeurige beheerfching is. Men zal eene vergadering „ van (*•) Bladz. 385, 386. Qqs  5<5o DENINA , van de aanzienlyke uit alle provintiën te zaatnen roe„ pen, om het op eene plegtige wyze te bekragtigen, en op dat de natie deel zoude hebben aan de wetgee,, ving , die haar betreft (*)." Indien die Aanzienlyken uit- en door hunne overige medeburgers op eene vrye wyze verkoren worden ; indien zy magt hebben om hunne aanmerkingen over de voorgeftelde wetten en inrichtingen met befcheidenbeid voor te draagen , en hunne bekrachtiging te weigeren aan het geene zy oordeelen tegen de rechten der burgeren, of 's Lands oorbaar, te ftryden ; kortom , indien die bekrachtiging iets meer is dan eene bloote plegtigheid , dan is des Schryvers aanmerking gewisfelyk gegrond. Maar hoe is dit overeen te brengen met het geen hy elders ( )zegt, dat: ., de Pruis„ ftfche regeering eene der willekeurighe van de waereld is;" en met zyn verhaal van de wyze , op welke frederik de II gewoon was zyne Staaten te regeeren (;.)? Doch indien wy op deeze wyze voortgingen , zoude ons bericht van dit belangryke Werk grooter worden dan de ruimte, welke wy daartoe kunnen fchikken, vcroorloft. Wy zullen daarom het overige hechts kortlyk doorloo- pen. -De Tiende en Elfde Hoofdftukken behelzen een verflag van eenige Werken des Konings, en daar onder van zyne Brieven over de Vaderlandsliefde, De Koning verbeeldde zich in den kryg over de Reierfcbe nalaatenfchap, by zyne onderdaanen, niet meer denzelfden yver voor de gemeene zaak en voor de glorie van den Vorst te vinden, die hy in de drie voorige oorlogen in hun befpeurd hadt (§). Ter oploshnge van dit verfchynfel geeft de Heer denina verfcheidene leezenswaardige aanmerkingen. In het Twaalfde Hoofdhuk wordt, na het melden van den dood van maria theresia, gefproken van een ontwerp des Konings, het welk geenen voortgang had, om in zyne Westphaalfche Landen een Roomsch Bisdom op te richten, ten einde zyne Onderdaanen, welke dier gezindheid waren toegeda -n , niet in het geestelyke aan buitenlandfche Bisfchoppen zouden onderworpen zyn. By die gelegenheid geeft de Schryver verflag van den toehaud der Roomschgezinden in het Pruislifche gebied. In het Dertiende vinden wy den uithag van eenige poo- gin* (*) Bl. 390. Ct) Bl. 479, 480. (4) Bl. 480-491. (5) Bl. 395-  LEEVEN VAN FREDERIK DEN II. 5^* ♦ineen welke de Koning aanwendde om den koophandel S^VaStin zyne landen te doen bloeien. Het is be- ■ Kend "enoe^ dat hy daarin niet naar zynen wensch ï de° De"redenen daarvan zyn ook geen geheim. On«Schrvver zelve geeft, op eene andere plaats t*), verfcheideneaande'hand'. Misfehien is de waare femel van a1e< te vinden in de volgende woorden. „ lk wil wei Belooven dat de Pruisfifche ftaaten, met muider uitflm" teSdrvoorregten, met verbod op minder dingen, meer V hTndeldryvende en ryker zouden zyn , maar dan zou" den zy noodwendig minder krygswezig zyn, en Ko" nings öiagt zou zo groot niet weezen en minder in" vloed hebben (f)." & hetzelfde dertiende Hoofdftuk iWt d -Sdii^er dat volgens des Konings gedachten de Ri.rlvr.fche Academie „ begon oud te worden (1). Hy felrvfliet daamn to'e „ dat de bekooktheid van haare 'SfdSe ernhig"en minder■ fnmklyk maakte " èn dat „ zy niet meer gerugt mankende gefch Hen had met v -eemde genootfehappen ," en hierop volgt dan de 'zonderlh'e uitdrukking: , Zy bezat geenen la mettr e -eenen d'argIns meer, die het gefchreeuw van '-' de Christen Wysgeeren gaande maakten." Bedoelt de Heer de»ïS hier mede den Schryver van den PhilofopheChetFenetmn heek te geeven, of geldt de uitdrukking allen welken zich tegen" de voortplanting Van het ongeloof en tegen de drogredenen, verdraaiingen en Ipotternven der ongeloovigen°, verzet hebben? In beide gevallen "s de uitdrukking ongepast en hoonende, daar men gewisfelyk geene waare Christen Wysgeeren zulk een gefchreeuw kan te last leggen. De twee volgende Hoofdftukken loopen over den voorgoed der Koninglyke Famielje door de geboorte van verfcheidene Prinfen; over den ftaat en de middelen, ter onderlioudin-e van de jongere Prinfen en Prmfesfen , enz. In het Zestiende wordt gefproken van den ongelukkige» toeftand van Dantzig, zedert de verdeelmg van Polen Ceen toeftand, welke wel verre is van vooreerst eenige verandering ten goede te belooven,; over de meuwe pooS"efdes°Keizers, om de Oostenrykfche Nederlanden te verruilen tegen Beieren; cn over bet Verbond, waarin verfcheidene voornaame Duitfche Vorften, met ïREderik. (*) Bl. 496. enz. (t) Bl. 497- CO Bl. 434- Qq 4  52 DENINA, den II anti hun hoofd, traden, om de oogmerken van • den keizer te dwarsboomen. Hierop volgt in het Zeventiende Hoofdftuk het laatfte tooneel van des Konings leeven, na dat vooraf iets gezegd is van de Hollandfche Onlusten. Van deeze fchvnt de Schryver weinige en hechts oppervlakkige kennis gehad te hebben, gelyk ieder, die iets weet vau derzelver oorzaaken en beloop, ligtelyk zal befpeuren. Het laatfte Hoofdftuk beftaat uit aanmerkingen over het karakter en de regeering van frederik. II Dit Hoofdftuk beflaat niet minder dan tachtig bladzyden de zaaken zyn in hetzelve zo ineengedrongen, dat het'niet wel mogelyk zy 'er een uittrekfel van te maaken, ten zv men den Leezer een bloot geraamte wilde voorzetten • en , met eene enkele brok uit den zamenhang te neemen zoude men toch van het geheel geen denkbeeld geeven' Eene enkele aanmerking van den Schryver kunnen wy niet wel voorbygaan. Op bladz. 466 fpreekende van des Konings Staatkunde, en van de befchuldigingen van onrechtvaardigheid en ontrouw, welke door Öostenryk en Frankryk tegen denzelven ingebragt werden, zegt hy: „ Maar „ die fchrandere Staatkunde, welke over de onafhanglyk„ heid en veiligheid der Staaten waakt, en die andere „ beginzelen volgt dan de gewoone regivaardigheid kan „ den fchielyken inval in Silehe, en de vredes-traktaten „ welke hy in de jaaren 1742 en 1745 hoot, om het tè „ behouden, wel verfchoonlyk maaken." Indien wy dit wel verftaan, wil het zeggen, dat de Vorhen eene zedekunde op zichzelven hebben, zonder aan de gewoone plichten van eerlykheid, trouwe en rechtvaardigheid behouden te zyn, en dat het hun vry fta van deeze burgerlyke deugden af te wyken, indien zy 'er hun belang hy vinden. De Schryver beroept zich hier wel op het gedrag van andere Vorften, maar voorbeelden «zyn geene bewyzen, en daarby bezat frederik zyne Staaten in onafhangelykheid en veiligheid, eer hy in Silehe viel. Het is beklaagdyk, dat diergelyke denkbeelden ook by waarlyk verftandige menfehen plaats vinden. Wy zullen voor tegenwoordig niet verder treeden in een onderwerp , dat wel verdiende opzettelyk verhandeld te worden. Liever zullen wy dit bericht fluiten met het flot des Werks zelve, het geen den Koning eenen meer gemaatigden , en gevolgelyk meer bihyken, lof toezwaait. „ Terwyl men genoodzaakt is enige uitzonderingen te maa- „ ken  LEEVEN VAN FREDERIK DEN II. 56$ „ ken op de uitmuntende hoedaanigheden van deezen grooten Koning , herinnert men zig 't geen Minerva , „ onder den naam van Mentor, tot Telemachus zegt: „ ,, Denkt gy dat Ulysfes, de groote Ulysfes, uw va„ „ der , die het voorbeeld der Koningen van Grieken„ ,, land is, ook niet zyne zwakheden en gebreken heb,, „ bc ? Verwagt zelfs niet dat gy hem zonder onvol„ ,, maaktheden zult vinden; gy zult 'er ongctwyfeld in ,, hem befpeuren. Maar Griekenland, Aha, en alle de „ ,, eilanden der zee, hebben hem, ondanks zyne ge,, ,, breken , bewonderd ; want duizend wonderfchoone „ ,., hoedanigheden doen dezelve vergeeten" " (*). (*) De uitvoering van den Vertaaler en Drukker van dit Werk verdienen lof. Tegen alle misdagen kan niemand zich wachten, en feilen fluipenoveral in,ook in weerwil der grootfte oplettendheid. Zo ftaat hier, bl. 403, de Historie van Augustus, in plaatze van de Historie der Keizeren (want Augustusfen zoude in het Nederduitsch niet wel luiden.) De Schryver fpreekt van de Scriptores Historie Augustus. Hier moeten wy zelveu eenen misdag erkennen, welke in een voorig uittrekzel van dit Werk of door den Rècenfent, of door den Drukker, begaan is. Bladz. 328 reg. 35, ftaat met} lees niet. Opheldering der Levensgefchiedenis van den Vryheer van der trenk , door een Br andenburgjchen Patriot. Benevens een Repliek op trenks Verdediging tegen deze Opheldering. Uit het Hoogduitsch. Naar den derden druk. Te Amjieldam, by W. Wynands en H. Brongers Junior. 1789. Behalven het Berigt van den Revifeur 148 bladz. hi gr. octavo. TJy het doorbladeren van dit Gefchrift, ontmoet men verfcheiden opmerkingen, die het character van den Vryheer van der Trenk in een ongunftig licht plaatzen;waarvan zommigen gegrond zyn; doch anderen op berigten en verdenkingen fteunen, waarop men zig niet geheel kan verlaaten. Dan, met dit alles, blyven 's Mans weczenlyke lotgevallen, en inzonderheid het veelvuldig en 'thevig lyden , 't welkhy ondergaan heeft,en dat zyne gefchiedenis bovenal merkwaardig maakt, onwederfproken: zelfs neemt de Schryver , hoe fterk hy ook anderzins voor de genade en goedgunftigheid van Frederik den II pleite, het niet op zig, om de wreede behandelingen te Maagdenburg te regtvaardigen; erkennend dat de Koning, fchoon hy 'lrenk met regt aan zyn lot overliete, liet egter wel wat zagter had kunnen en dienen te maaken. Uit 's Mans Levensgefchiedenis, en zyne eigene befchryving  564 opheldering wegens trenk. van zyn temperament en character, mitsgaders zyne aanmerkingen over zyn gedrag in verfcheiden voorvallen (*), is gereedlyk af te leiden, dat hy zeer ligt kon overflaan, om den Pruisfifchen Vorst, in een en ander opzigt, al te fterk te laaken. Maar is de Vryheer hier van niet geheel vry te fpreeken ; de Branden • burgfche Patriot maakt zig, in deeze zyne ophelderingen , aan de andere zyde handtastelyk fchuldig , aan eene al te verregaande loftuiting van dien Monarch; en brengt het bykans zo verre, dat 's Vorften misflagen zelfs altoos een gansch vergeevelyk voorkomen hebben ; ja , niet zelden, flegts in fchyn misflagen genaamd moeten worden , als zynde handelingen, waarvoor hy als een Vorst, die de geheime reden zyner bedryven niet altoos openbaart , de wettigde reden had ; 't welk men dan in een blind vertrouwen zou moeten erkennen. Een Schryver, dermaate vooringenomen met Frederik den II, was niet gefchikt om van der Trenk onpartydig te beoordeelen. Gematigder drukt zig de Revifeur v|n dit Gefchrift gemeenlyk, in eenige daarby gevoegde aantekeningen , uit; en hy doet Trenk, onder anderen , regt, wanneer hy, by eene vry fterke voorftelling van den Schryver , de volgebde aantekening plaatst. ,, Trenk heeft zekerlyk zyne zaak alzins te ver getrokken. Doch neemt men zyn lyden in overweging, zyne verliezen, zyne bekommering deswegens, zyn Temperament, zyne vuurige verbeeldingskracht , zyne roemzucht , zyne herinneringen , zyn ééns vooral diep geworteld misnoegen , zyn ouderdom , zyn ftyf en onbuigzaam gevoel benevens eenige Staatkundige aspecten in Berlin : dan ontfchuldigt men veel van zyne gebreken , dan befchouwt men ze als zwakheden, de uitberfting van eene lang geperfte ziel - - en men fchenkt hem medelyden. . Ook kan het toch niet fchaaden, wanneer een bejaard man van ondervinding de meening van zyn hart rechtuit zegt, hoewel, naar de omftandigheden cum gram Jalis. By de Hoven is men buitendien hardhoorend , door al het gedruiseh , of door vlciery; of men klopt iemand tot grooten dank — op de vingers. Gouden doozen en ringen zyn voor heel andere lieden , dan voor den moedigen openhartigen Patriot." (_*) Zie liet daaromtrent bjfgebragte in deeze Nieuwt Jlgem. federl. Letteroef. iii D. bl. 545- en iv D. bl. 29. £elie in de Wildernis, Uit het Fransch vertaald, II Deelen. Te Ley^ den, hy Meerburg en Pluygers. 1788. Behalven de Voorreden, 840 bladz. In octavo. "TNe lotgevallen van Zelie, vereenigd met die haarer Vriendinno ^ Nina de Lizadie , en wel inzonderheid van derzelver Dogter Ni-  ZELIE IN DE WILDERNIS. S6S Ninette, leveren eene zeer groote verfcheidenheid van tooneelen, die zeer wel aanecngefchakeld zyn, en voorgedraagen worden op eene wyze, welke den Leezer beftendig uitlokt. Het merk- waardigfte van dit verhaal , (want wy kunnen ons over 't geheele beloop niet we! uitlaaten,) komt hierop uit. Zeik, (vergezeld van haare Vriendin Ifw,) gaat, by zekere gelegenheid lcheep, om na de Indien te ftevenen, met haaren Vader ,° den Heer van Marsfeld, haaren Minnaar, den Heer d'Ermancour, benevens haare Gouvernante, en drie kncgts der opgenoemde Heeren. Schipbreuk lydende , bevindt zy zich op eene rots geworpen, en wordt voorts niemand der lchipbrcukelingen gewaar ; doch, na eenig tydsverloop, ontdekt zy Nina; met welke zy ee'n boseh of wildernis doorkruist, en eindelyk aan een geregeld gebouw komt, in 't welke zich een zeker Heer, de Marcourt gehceten, onthoudt, die de eenige bewooner van deezen afgefcheiden oordis. Hy ontvangt haar met de uiterfte heuschheid, en ruimt haar een gedeelte zyner wooninge in. Nina , die alvoorcns in een minnenhandel ingewikkeld was geweest met den Heer Hanhure, welke door zyn Vader listig was weggevoerd, verlost wat laater van eene Dogtcr, welke den naam van Ninettc verkrygt. Nina leeft niet lang daarna, en vervolgens fterft ook de Marcourt. Zins dit dubbel fteri'geval, .verbleef Zelie met Ninette in deeze wildernis , zonder ecuig fpoor van menfehen gewaar te worden ; doch, na verloop van eenige jaaren, ontdekte d'Ermaiir cour, (die insgelyks , met zvn knegt, het dreigende lot van den fchipbreuk ontkomen was,) de verblyfplaats zyner beminde Zelie; dat eene treffende ontmoeting baarde. Zy leefden nu voorts aldaar, nog etlyke jaaren, in-ccne ftille vergenoeging; doch, intusfehen werd Ninette eerlang vermist, en 'er verliep al eenige tyd, eer zy berigt van haar ontvingen. Ten laatfte verftonden zy, dat Ninette gekomen was aan de andere zyde van een hoog gebergte, 't weik deeze wildernis van bet Koningryk Achem, op het Eiland Sumatra, affcheidde; en dat zy zich 'in vry gunftige omftandigheden bevond in een Dorp naby de Stad Achem ; alwaar zy, in één der aanzienlykfte huizen in dat van den Heer Sping, (een Hollander, met de zaaken der Compagnie aldaar belast,) minzaam ontvangen was, en ten vrïendelykfte behandeld werd. Het verflag van haar wedervaaren hier ter plaatze , dat Zelie vervolgens fchriftelyk ontving, behelsde tevens Familie-berigten , die haar ten uiterfte aangenaam waren. Ninette, naamlyk , had aldaar ontmoet den Heer Harthure, die haar opcnlyk voor zyne üogter , by zyne geliefde Nina verwekt , erkend had; en zyn Zoon , haar 'Broeder, (by eene andere Vrouw,) die zich als een Zeeofficier ook te Achem bevond, berustte vólkernen in 's Vaders fchikking, omtrent haar, als zyne Dogtcr; des ze elkander minzaam als Broeder cn Zuster omhelsden. In dien tyd was. mede te Achem gekomen een Schip , ondor het bqvel van Kapitein  &6 ZELIE IN DE WILDERNIS. tein de Lizadie, een vollen Neef van haare Moeder, en gehuwd mer eene Zuster van d'Ermancour. Met dit Schip was de Heer Sping, die na Batavia gegaan was, wedergekeerd, en op het zelve had zich een Pasfagier bevonden, die den Heer van Marsfeld kende. De gefprekken, in dien overtogt gevoerd, hadden deezen Pasfagier, vervolgens wedergekeerd na Batavia, aanleiding gegeeven, om den Heer van Marsfeld te berigten, het geen hy gehoord had, en ter dier gelegenheid kwam ook de Heer van Marsfeld eerlang te Achem ; daar hy zich voorts aan Ninette bekend maakte, als de Vader van Zelie; tevens meldende , hoe hy, behalve een Broeders Zoon , ook by zich had zyne twee Knegts en de Gouvernante , boven gemeld, welke met hem , by den Schipbreuk , van den dood gered, en, met een ander Schip, behouden te Batavia gekomen waren. Voorts behelst dit verhaal het wederkeeren van Zelie uit de Wildernis , en 't voorgevallen in die omftandigheden ; met de plegtige wettiging der Huwelyksverbintenisfe door Zelie en d'Ermancour in de Wildernis aangegaan : waarby ook komt het Huwelyk van Ninette met den jongen Heer Sping. Ninette vestigt zich vervolgens met Sping te Achem: Zelie en d'Ermancour vertrokken met Marsfeld na Batavia, en, toen deeze zyne zaaken aldaar gefchikt had, verder na Europa. Zy kwamen behouden op de kust van Normandie, in welke Provincie de Ouders van d'Ermancour woonden , die zy, wel dra, tot wederzydfche vreugde , ontmoetten : dat wyders eenige familiefchikkingen, met onderling genoegen, ten gevolge had. Eene reeks van treffende voorvallen, zo in de gefchiedenis zelve , als in tusfehenkomende gebeurtenisfen, die 'er ongedwongen mede verknogt zyn, maakt deeze Roman alleszins gevallig; en daar de Opfteller zyn verhaal hier en daar doorvlogten heeft met zedeiyke voorftellingen , die uit de gebeurtenisfen natuurlyk voortvloeien , heeft dezelve ook haare leerzaamheid. Men mag des dit Gefchrift wel tellen onder de Romans, die het aangenaame en nuttige zamenpaaren, waarvan men met genoegen gebruik kan maaken, als men in een uur van uitfpanning leest.  NIEUWE ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Euangeli of Levensbyzonderhedcn van jesus Christus. Naar het Grieksch van joannes. Door y. van hamëlsveld. Tc Amflerdam, by M. dc Bruijn, 1789. In gr. octavo. In de behandeling van dit Eüangefie vertoont zich de arbeidzame geest van den Heer van Hamelsveld, op ene foortgelyke wyze als in. die der voorigen; en de beöefenaers der Euangeliefchriften zullen t'over reden vinden, om hem, in de voortzetting van zyn taak, aen te moedigen. • Daer we reeds een en ander ftael zyner ma- niere van uitvoering , in 't overzetten en ophelderen g bygebragt hebben (*), dacht het ons goed, nu eens eert ander foort van voorbeeld zyner fchryfwyze mede te deelen , en den Lezer 's Mans bericht, wegens den aert en 't oogmerk van dit Gefchrift van Apostel Joannes voor te dragen. „ De Euangelist geeft hier, (zegt hy,) geene aaheengefchakelde levensgefchiedenis van jesus ; hij" onderhielt veel meer dezelve, als aan zijnen Lezer bekend, uit de overige Euangelisten, en kipt alleen bijzondere wonderdaaden, en eenigen van de zaakrijkfte gezegden en redenen van jesus uit. Onder de eerhen kiest hij zulken. uit, die aanleiding gaven tot uitvoerige redenen van jesus , of gedeeltelijk ook zulken, welke een bijzonderen invloed hadden op de lotgevallen van jesus , en ter verklaaring en opheldering van zijn leven en lotgevallen dienden; onder de laatfte meldt hij ons de langfte en gewigtigfte, en zulks op die wijze, dat zich de geest en het karakter van jesus geheel duidelijk, en bij uitnemendheid, daarin vertoont, en in zijn godlijk licht verfchijnt. Hij fchetst ons tot de kleinfte, maar zeer gewigtige trekken van jesus redenen, toe, het welk hem niet zel- (■*■) Zie boven, bl. 261. 438. 1V.deel. n, alg. lett. no. 14. Rt  568' y. van hamelsveld zelden van de overige Euangelisten onderfcheidt (*). ■— Tevens volgt hij gemeenlijk de tijdorde het naauwkeu» rigst van alle de Euangelisten. „ Zijn oogmerk, hij het opfiellen van deze, uitmuntende bijzonderheden van jesus leven en daaden, betrof niet zoo zeer de groote menigte van in het oog vallende en verbaazing werkende wonderen; hij zegt zelf op het einde van dit Euangeli,. dat derzelver aantal zeer groot was, te groot, om elk afzonderlijk befchreven te kunnen wor- (*) Joannes naemlyk fchreef het laetfte van alle de Euangelisten, en de vier Euangcljen zyn, volgens onzen Autheur, in deze tydorde te brengen. Maitheus fchreef zyn Euangelie, vermoedelyk, omtrent het 4ofte jaer der gemene jaertellinge : Marcus het zyne twee jaren later: Lucas het zyne ongeveer hetjaer 48 , althans vóór de Handelingen der Apostelen, die afloopen in 't jaer 58: en eindelyk fchreef Joannes dit zyn Euangelie, waerfchynlyk om en aen 't jaer 65, althans vóór de verwoesting van Jerufatem. Uit dien hoofde is het, gelyk de Heer van Hamelsveld, in zyne ophelderingen, nu cn dan aenmerkt, dat men mecrmaels in 't Euangelie van Joannes plaetzen ontmoet, die bekende berichten genduiden, en 'ook zulken , die ter opheldering van reeds gegeven berichten kunnen dienen. Men zie , onder anderen , Joann. 1. 1 18, dat de gefch'edcnis van 's Heilands geboorte, alsmede, vs. 31 33, dat het voorgevallene by zynen doop, en III. 24, dat de lotgevallen van Joannes den Dooper als bekend voorondcrftelt; terwyl 't geen in 't eerfte en derde Hoofdftuk hem aengaende is opgetekend, ter ophelderinge van 't vroegere Euh'ngelifche verhael dient. Joann. VIII. 44, enz. onderftelt het vroeger wedervaren van Jezus te Nazareth bekend , en de Eua'ngelist tekent een wonderwerk aen, dat geen der anderen heeft. Jaann. Vf. 5, enz. word een en ander wonderwerk verhaeld , dat men ook by de andere Euimgeiisten gemeld vind; maer onze Eu3ngelist voegt 'er enige byzondere omftandigheden by, die hem aenleiding geven tot het aentekenen eniger merkwaerdige gefprekken van Jefus ter dier gelegenheid. Men merke wyders hier nog aen, dat Joannes, het verhael van 's Heillands rondreizen door Galilea bekend vooronderftellende , verder uitvoeriger word in zyne berichten, op het melden der wederkcering van Jefus in Jerufalcm, en dat hy inzonderheid! met betrekking tot de daden en gefprekken van Jefus in 't laetfte jaer zyner omwandclinge, mitsgaders ten opzichte der lydensgefchiedenisfe, verfcheiden byzonderheden aentekent, die de vroegere Eu'ngelisten niet geboekt hebben, en welken, in zommige gevallen, niet weinig ter ophelderinge van 't verband van 't voorgevallene ftrekken.  over het n. t. 569 Worden (*); — maar het doel, waarop alle deze bewijzen van bovenmenschlijk vermogen zagen, en welk ook het hoofddoel van joünnes in dit zijn Euangeli was: Jesus is de christus , de messiüs, de zoon van God5 „ 'hij was bij God, ja zelf God; hij was, en hadt zijn 9, beftaan vóór de wereld; hij was in de wereld werk„ zaam , eer die hem kende; hij heeft voor haar, voor „• het mensch dom gedaan, het geen hij, cn hij alleen, ,, doen kon; hij verdient daarom, dat de wereld in heni ,, gelooft, hem als de zoon van God eerbiedigt, om, „ door het geloof in hem , tot een waar eeuwig-gelukkig leven geleid te worden." Dit wilde joünnes toonen en bewijzen, en hij doet het ook in de daad! ,, Het kan zeer wel zijn, dat hij, ondergefchikt aan deeze hoofdbedoeling, nog eenige bijzondere oogmerken gehad hebbe, in het fchrijven van dit Euangeli. Dus zegt ons de oudheid, dat hij den verderflijken dwaalgeest cerinthus in het bijzonder zou hebben wederlegd met dit Euangeli; en meer foortgelijke dweepzuchtigen, die van onderfcheiden uitvloeifels uit het Godlijk Wezen droomden, welken zij het woord, het licht, het leven enz. noemden. Ook is het zeker, dat 'er onder de leerlingen en aanhangers van joünnes den Dooper gevonden zijn, welken dezen hunnen meester voor den messias , en voor hooger en grooter dan jesus hielden, en geen recht denkbeeld van het oogmerk zijner zending hadden: men vindt zelfs nog heden zodanige Leerlingen van joünnes in het Oosten, bijzonder in die landltreeken, daar eertijds Galileën lag, welke met foortgelijke denkbeelden veel op hebben, en ook dc bewoordingen van leven, licht enz. veel gebruiken. Wie zal nu ontkennen dé moog- (*) Dit laetfte vers ftelt ons de Heer van Hamelsveld dus voor. „ Daar zijn ook nog veele andere dingen, die jesus gedaan en „ verricht heeft; welke, indien zij allen afzonderlijk befchreeven „ zouden worden, zouden, meen ik, [alle de boekerijen] der' „ wereld de boeken, die dan moesten gefchreven worden, niet „ bevatten kunnen." En hy voegt 'er in zyne korte .Aenmerkingen, ter ophclderinge, het volgende by. „ Door de natuurlijke „ invulling, dTe wij in de vertaaling gebracht hebben, wordt de' ,,. zin van joannes uitgedrukt. Eigenlijk ftaat 'er in hot Grieksch: „ Ik acht, dat de geheele wereld de boeken niet zou „ kunnen bevatten." Dit heeft, als eene tc verre gaande „ grootfpraak, veeien geftooten; doch niet deze gemaklijke iïf» ,i vufling is dat verregaande weggenomen." Rr 2  5/0 y. van iiamelsveld mooglijk- ja waarfchijnlijkheid , dat onze joünnes ook deze dwaalingen bedoelt te keer te gaan? voorn aam lijk, nadien hij, in zijne Inleiding, Hoofdfi. I. i ig. '0p- zetlijk aantoont, dat jesus, en niet joünnes de Dooper, de Logos (*) , het leven, het licht is, en zulks door het eigen getuigenis van den grooten Dooper bevestigt. ~ Dus (*) Ten aenzien dezer benaminge Logos* tekent onze Autheur, in zyne korte Aenmerkingen, het volgende aen. „ Ik heb [te weten in mijne Overzetting] de benaaming Logos behouden . fchoon ik tusfchen twee haakskens invul, [het woord, de wijsheid.,'] om dat mij de uitdrukking, het woord, niet krachtig noch voldoende voorkomt, om alles te bevatten, wat joannes onder Logos begrijpt. Te weten Joannes vat onder deze benaming alles te famen', war jesus was, voor dat hij uit maria mensch werdt. Dit kan men zich niet wel onder het beeld van een woord, het welk de tong fpreekt, voorftellen. Ook heeft Logos bij de Grieken eene veelvuldiger en edeler betekenis , dan ons woord. Zij gebruiken het van de rede cn gedachten, van den giond en oorzaak waarom, van betrekking, evenredigheid, befluit of refultaat, reden en gefprek, en eindelijk van fchrift. — De Griekfche wijsgeeren onderfcheiden, met dit woord, zelfs bij de menschlijke ziel een in- en uhwendigen Logos. Deze laatfte is dc reden, het gefprek, de woorden, een gevolg van de eerfte, de gedachten cn rede , die de inwendige Logos'is , voor zo verre deze hit naast met de ziel verbonden, en het onmidlijk irftdrukfel van dezelve is. Wanneer joannes van de betrekking tusfchen den Vader cn den Zoon, den niet geboren cn den eerstgeboren der Godheid, in eene bewoording uit de menschlijke taal wilde fpreken , Was 'er misfehien geene meer gepast dan deze, zonder dat wij angstvallig behoeven tc onderzoeken, van waar hij dezelve ontleend, of aanleiding gekregen heeft, om ze te gebruiken. Zeker niet van de fchool van pmto, wiens Logos geheel iet anders is, dan de Logos van joannes, fchoon reeds vroeg veele leeraars der Christenheid dezen hebben verward, en het een voor het ander genomen. Misfehien van die dwecpers, welke, onder de benaamingen van Logos, het leven, het lick, zekere. uitvloeifels uit het godlijk wezen verftonden. De Brief aan de Hebreen fpreekt van chrütus, in deze zelfde betrekking, in dit zelfde opzicht, onder andere beelden. Daar wordt hij genoemd: „ Het affchijnfel van Gods heerlijkheid, en het uit- „ gedrukte beeld der godlijke zelfftandjgheid." Wien dit verftaanbaarer is, behoeft dit flechts in gedachten tc hebben, en hij zal tevens den zin verftaan, hoewel op eene andere wijze, en onder een ander beeld, van het geen joannes met Logos zeggen wil."  over het n. t. 571 Dus kan de toeftand van zijn tijd den Euangelist aanleiding hebben gegeven tot zijdclingfche bedoelingen, ondergefchikt aan zijn hoofdoogmerk ; ondertusfchen hebben dezelven geen wezenlijken invloed op ,ons gebruik van zijne Schriften." Evangelifehe Leerredenen yan J. a. hermes, Predikant te Otiedlinburg. Naar de tweede uitgaave uit liet Hoogduitsch vertaald. Derde Deel. Te Haarlem, by A. Doosjes. 1789. Li gr. octavo. 448 .bladz. Overeenkomhig met het geen wy , nopens de leerzame en dichtende uitvoering der Leerredenen van den Eerwaerden Hennes , voorheen gezegd hebben (*) , behelst dit derde Deel een aental van achttien Leerredenen , waer in weldenkende Christenen op nieuw ene reeks van heilzame onderrichtingen zullen aentreffen, die ze niet, zonder ene aendoenende opwekking, met genoegen zullen nagaen. Tot cue proeve hier van, ftrekken zyne voorgefchrevene regels, aen 't einde zyner Leerreden, over den plicht der Christenen, om zich onder eL kander een goed voorbeeld te geeven. Zyn Eerwaerde de betrachting van dien plicht aengedrongen , en opgemerkt hebbende , dat zulks in 't algemeen , door een wandel, die met de leer van 't ILuangeüe overeenkomt, gefchieden moet , hecht dacraen nog drie byzondere regels , welken de zodanigen in agt behooren te nemen, die gaerne voorbeeldig willen wandelen. ,, De eerhe is: let voornaamlijk daarop, dat zulke handelingen , die voor de oogen van anderen gefchieden , niet alleen eene inwendige rechtmaatigheid hebben , maar ook uiterlijk met de Christlijke •welvoeglijkheid overeen pemmen. Want het is niet alleen billijk en nodig, dat een Christen zichlbaare vruchten van zijn Christendom oplevere , maar dat hij dit ook op de rechte wijze doe. Hij moet wel eigenlijk met eene gelijke naauwgezethcid handelen; 't z\) hij bij zich zeiven alleen is , of in tegenwoordigheid van andere menfehen zijn werk verricht." Want hij heeft eenen God tot Rechter , die hem ieder oogenblik gadehaat, en nooit naar den uiterlijken fchijn oordeelt. Intusfehen is het toch ook noodig, op deezen laatijlcn in&j C*3 Zie Nieuwe Alg. Vadert. Letterof. IV D. bj. 352. Rr 3  57* j. A. HERMES insgelijks bij onze handelingen te zien, zoo ras wn naamlijk, buiten den Alomtegenwoordigen, nog andere befchouwers hebben; vooral, daar men van deezen niet verwachten kan, dat zij ons altijd met de noodige onpartijdigheid en fcherpzinnigheid , beoordceleu zullen. Wanneer wij», bij voorbeeld, voor ons alleen in ttille eenzaamheid Gods woord overdenken, of tot den önzigtbaareh bidden, dan koomt het gewis niet op de houding van het ligchaain , op gebaarden en woorden aan. Zoo ras wij echter zulks in de openlijke biieenkoomhen der Christenen ,of Hechts in de tegenwoordigheid van onze kinderen of huisgenooten doen , dan wordt het reeds pligt voor ons, zulk eene uiterlijke welvoeglijkheid in woorden en werken te betrachten, dat daardoor die handeling meer plegtigheid bekoome, gevolglijk ook op de harten der aanfehouwers krachtiger werken kunne. Verrichten wij verder een werk van barmhartigheid in de. ftilte , dan is het reeds genoegzaam, wanneer wij het uit een zuiver oogmerk doen , en daarbij voor het overise zoo te werk gaan , als tot bereiking van ons oogmerk diea-ftig is. Maar gefchiedt zulks in het openbaar , dan moeten wij ook daarop denken , dat wy allen fchijn van eigenbaat en roemzucht, of wat anders gelegenheid tot misvatting geeven konde, zorgvuldig vermijden. Daar van daan wordt ons billijk de Apoftolifche regel „ vermijdt allen fchijn des kwaads-"1 in alle zulke gevallen, zeer gewigtig. Want daar wij eenmaal in verbintenis met andere nienfehen haan ; daar 'er verder onder deezen niet weinigen zijn, welken uit onverhand of liefdeloosheid averechts oordcelen ; daar wij evenwel als Christenen verpligt zijn, om ieder, zoo veel in ons is, een goed voorbeeld te geeven ; zoo is 'er alleszins zeer veel daaraan gelegen , dat wij de gevolgen onzer handeling-en vooraf overdenken , om alle verkeerde beoordeelingen, zoo veel doenlijk, voor te koomen. Wanneer wij nu evenwel in elk geval ons oogmerk niet bereiken, zoo hebben wij dan toch ten minhen onzen pligt vervuld, en genieten gevolglijk den bevredigenden troost van een a;oed geweeten. Tot bereiking van dit goede oogment, zal het daarom"^ tweeden een zeer dienftigc regel zijn , dat wij telhens de omftandigheden zorgvuldig beproeven, en wel inzonbcid zodanige menfehen, met welken wij te doen hebben, volgens hunne denkwijze nader leeren kennen , om daar naar ons gedrag niet alleen rechtmaalig , maar ook wijf-  EVANGELISCHE LEERREDENEN. 573 lijk in te richten. Want het is immers uit de danglijkfclic ervaarenis bekend genoeg, dat meermaals twee menfehen een en dezelfde daad verrichten, en dat de beoordeling van dezelve evenwel bij anderen zeer verfchillend uitvalt. Wat in den eenen van ieder goedgekeurd wordt, dat wordt den anderen., als een groot gebrek, in rekening gebragt. Dit ontftaat, deels uit het goede vertrouwen omtrent zekere perfoonen, naar het welk men genegen is, alle hunne handelingen op het gunhighe te beoordeelen; en deels koomen hier ook meenige vooroordeelen tusfchen beiden , terwijl men of veel naar zijne bijzondere vborftelling voor zondig verklaart, wat het toch op zich zelf niet is, of toch ten minften gelooft , dat zekere menfehen naar hun ampt en fland een ftrengere deugd móeten uitoelfenen, dan anderen. Wie weet bij voorbeeld nier. ''oe dikwijls Predikanten en anderen , die geestlijke bediêoirir gen hebben , iets tot zonde aangerekend wordt, wat men zichzelven zonder bedenking inwilligt? En wat het eerfte betreft , zoo zijn 'er van oudsher zwakke en anghige Christenen geweest , die meenige] op zich zelf onfchuldige zaaken voor vervverplijk verklaard hebben. Reeds in de tijden der Apostelen vond men de zulken in grooten getale, gelijk wij dit uit de brieven van Paulus aan de Romeinen, Corinthiers, enz. zien kunnen. Ook thans'nog zijn de gevoelens der Christenen, in dit ftuk, zeer verdeeld. Wat is nu billijker, dan dat men zich naar deeze vooroordeelen , in zoo ver het zonder henadecling van andere pligten gefchieden kan, eenigermaate richte , om zelfs zijnen zwakkeren broeder, geen aanftoot te geeven. Jefus zelf handelde ten minften op deeze wijze , en zijne Apostelen niet minder. Paulus zegt : Indien uw broeder om der fpijze wille bedroefd wordt , zoo 'wandelt gij niet meer naar liefde. En verderf dien niet met uwe jpijze voor welken Christus geflorven is [[*). Mogten toch allen , die onder ons rechtfehapen willen handelen , even zoo denken! Hoe dikwils, lieve Toehoorders, koomt het enkel op de verloochening van een klein vergenoegen of voordeel aan , wanneer ons gedrag den naasten niet aanflootlijk maar ftuhllijk zal worden ! Of het betreft geheel onverfchillige dingen, waarin wij zonder eenige ichade kunnen toegeevcn. Was het nu in zulke gevallen niet een ft r af baar e eigenzin , wanneer wij liever ergernis geeven , dan (*) Rom. 14. vs. 15. Rr 4  574 J. A. HERMES dan in onze gewoone wijze van handelen iets veranderen wilden ? Het is een andere zaak, wanneer de vorderingen van den naasten van dien aart zijn, dat men de waarheid zelve eenigzins verkorten , of ongeloof en ligtzinnigheid verherken moest, wanneer men hem genoegen wilde geeven. Maar wanneer dat het geval niet is , o waarom wilden wij niet liever onzen eigen wil, gemak en vergenoegen opofferen , zoo ras daardoor vrede en verbetering onder onze Medechristenen, en gevolglijk ook de vervulling der Vaderlijke oogmerken van God, ijveriger bevorderd kan worden. „ Nu alleen nog een derde regel voor Christenen, die gaarne voorbeeldig willen wandelen. Wanneer gij waarneemt , dat zekere zonde en kwaade gewoonten zeer heerfchend zullen worden , zoo kant u tegen dezelven, door uw goed voorbeeld, dat is: zoo doet dat geene wat gij als recht erkent, met een bijzondere naauwgezetheid, en een onverfchrokken moed. Op verfcheiden tijden en aan verfcheiden oorden, zijn 'er ook verfcheiden foorten van boosheid en ligtzinnigheid , of ook veele gewoonten , die het waare Christendom of recht ftreeks in den weg ftaan , of toch aan het zelve zeer ligt hinderlijk worden. Zo gaan 'er bij voorbeeld op veele plaatfen bijzondere foorten van bedriegerijen in zwang , op eene andere plaats heerscht de ondeugd der onkuisheid , in verfchillende gedaanten ; en op een derde , huipt de verachting van den openbaaren Godsdienst en van het heilig Avondmaal merkbaar in. Ook behooren hiertoe meenige foorten vaii tijdverdrijven, verlustigingen en gezellige verbintenisfen , die, of met al te groote verftrooijingen 'of werklijke ' uitfpattingen verknogt zijn , cn daarom den geest van ligtzinnigheid en roekloosheid, duidelijk fterken. In alle deeze gevallen is het de onloochenbaare pligt van een braaf Christen, om niet alleen alle deelneeming aan dergelijke ondeugden en fchadelijke gewoonten te vermijden, maar ook door zijn voorbeeld het verachte goede, en dc verwaarlooosde deugd, weder in aanzien te brengen, ook, zoo veel in zijn vermogen haat , de invoering van betere gewoonten te bevorderen. Zelfs de gemeenhe burger kan ook op zekere wijze, door zijn verftandig gedrag, hier aan veel toebrengen; maar boven alle anderen, zekerlijk zulke lieden, die in openbaare bediedingen en in algemeen aanzien haan. Ongemeen veel is daaraan gelegen , dat iedere plaats ten minften eenige zulke voorbeelden van Christelijke wijsheid en Qod-  evangelische leerredenen. 575 Godzaligheid overig houde. Wee de ftad, of de gemeente waar geen derzelver gevonden wordt! Waar Overheden en Onderdaanen , Leeraars en Toehoorders, Ouders en Kinderen , openlijk hunne pligten jegens clkauderen overtreden ! Zulk een Landftreek zal emdhjk een ander Sodom moeten worden; zal dus ook rijp tot zijn verder! zijn dat binnen kort of lang uit de zonde ontftaat. Zoo lang er echter nog eenige mannen voor handen zijn , die den ftroom tegenwerken , en hunnen gang op den weg der waarheid, met eene onbeweeglijke ftandvastigheid voortzetten; zoo lang is 'er ook nog hoop tot algemeene verbetering. En hoe talrijker deeze voorbeelden worden, des te kragtïger moet ook hunne werking zijn. ' Welk een dringende beweeggrond, mijne waardhen, om'ook van uwen kant daar naar met Christlijken ernst te trao-ten, dat gij zulke voorbeeldige Christenen voor deeze plaats , en voor deeze gemeente, wordt. Koomt het flechts zoo ver onder ons, hoe zeker reken ik dan op de aannadering van betere tijden 1 o Gij deugdlievenden, u maan ik daarom ten befluite op het dringendftc aan ; wandel't toch zoo, dat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde , onjlrafelijk in *t midden van een krom en verdraaid geftacht, onder welk gij jchijnt als lichten in de waereld (*)." (*) Phil. 2. vs. 15» 16. Be hachelyke beproeving, onbezwekene ftandvastigheid, en Goddelyke uitredding van sadrach, mesach en abednego , in drie Leerredenen, over Dan. IIÏ. Door j. rysdyk takens, Predikant te Delftshaven. Te Rotterdam, by C. van der Dries, 1789. Behalven het Voorbericht , 123 bladz. hi gr. 8vc. In de overweging dezer merkwaerdige gefchiedenisfe, fchift de Eerwaerde lakens elk zyner Leerredencn_ in drie deelen. Het eerde is bepaeld tot de befebouwing der gefehiedenisfe zelve; (drieledig afgedeeld. Dan. III. j 12. lr,__22, 23 30:) het tweede fchikt hij ter nadere overweginge van de byzonderheden , die 'er in voorkomen; en dan leid hij 'er, ten derde, enige toepaslyke aenmerkingen uit af. Zijn Eerwaerde behandelt het getchiedkundige" beknopt en duidelyk; ontvouwt de trel* Rt 5 fend'  576 J. RYSDYK TAKEIS'S fendfte byzonderheden in oordeelkundige aenmerkingen over dezelven ; en doet alles op ene gepaste wyze, naer den aert der befchotuvdé fïoffe, ter-leeringe, ftichtinge en vertroospnge dienen ; des deze zyne Leerredenen over dit gewigtige voorval aenpryzing vorderen, als kunnende niet zonder een leerzaem nut overdacht worden. Zie hier, hoe zyn Lenvaerde , by de bcfchouwing van 't uitmuntend character dezer drie Gode getrouwe Mannen, de fterkte hunner bëpfoevinge afmaelt, en ons het verhevene hunner denkwyze m die om handigheden doet opmerken „ Het was," gelyk hy gegrond zegt : ., Het was in de daad geene geringe, maar eene allerjlerktte beproeving m welks zij gebracht wierden. Verbeelden wij ons hen als Priniebjkè telgen , volgens Hoofdh. I. 4. als van de jeügd opgebracht onder het oog van alle de wellusten , die een Vorftelijk leven kan opleveren: als doortrokken met alle de denkbeelden, die aan'de Hoven heCTfch.en , cn alle op dit éénc middelpunt: zoek „ den Vorst te behagen , en langs dien weg uwe groot„ heul en vermaak te voltooijen," uitkomen; —- als mm ondcrwcezen in den Godsdienst, dan wel in de vleierijen der Hovelingen; . als nog in den bloei van het leven, die het meest aan de zinnelijke vermaaken gehecht is; als in hunnen tegenwoordigen gevangenen haat bij uitftek en boven verwachting bevoorrecht ; — als door de fterkhe banden van verplichting , aan den machtigden Allecnheerfchcr van het Oosten verbonden. — . Wat kon, wat moest hier de natuurlijke eerzucht, • . wat het gevoel van dankbaarheid niet opwekken ?' • Aan deze infpraken alleen, en zonder nadenken, den teugel geviert, en het geluk der waereld zal voor hun ten hoogden toppe ftijgen. . Van den anderen kant dreigt hen de ongenade van eenen wreeden dwingeland, indien zij niet gehoorzamen. ■ ■ Zijne oogen, . zijn gelaat, zijne taal. . alles verkondigt hun de afgnjsfehjkfte uitwerkfels eener onverzoenbare grimmigheid. — Daar gaapt de oven reeds , en fpuuwt zijne geduchte vlammen. De mcnfchelijkheid wordt zoo gevoelig aangevallen , als immer mooglijk was. Siddering, angst en vrees , gevoegt bij de natuurlijke liefde tot het leven , werken met vereende krachten, om het gevaar in zijne eigene kleuren, in zijne ontzettende grootheid, af te maaien. Al wat natuur heet verheft zijne ftem , en roept om het dierbaar leven te ver- fchoo-'  OVER DAN. III. 577 fehoonen. — En _ hoe gc^kkdük? Eén G°4 - verza- 1e(! "t^! Hoe licht kon hier de gedachten mfchieten , ^^rwlrken : „ met de kniën voor Bel gebogen , en nlt 1 S in de ftil e eenzaamheid daar niemand ons beluisteren ,kan, aan Jehovah gekleeft, cn ■ " %tt wat doen zij in deze oogenblikkcn van yerzoe- ffiïlS afnumnenS, gel fteekLQr'eriik aaiïetast , hu.ï bovenal aan het harte ging. Z0° Reï tuw !Tooi aan Nebukadnezar verbonden wahoe " el belang zij ook in zijne vriendfchap hadden; ren, hoe oen b j , dar een aardworm, z n zii S de betamelijkhe en tederfte gevoelens van de Godli llcmacht doortrokken ? Hoe vrijmoedig voeren zij £ndfnoeve!vlen grootfpreker te gemoed dat hunne God ïfit ziine hand verlosfen kon ? Hriei .was net,, ja. der Maichéit van eenen trotfehen aardsdwmgeland in de 1 artia! ' eu -st. Dan , des bekreunen zij zich in het gehee niet De eer van God drijft bij. hen boven d.e der Sffn - Hoe wel beraden is daarenboven hm gSi Het blijkt nu ten vollen , dat z,j deze gewichtiwaarheid: men moet Gade meer gehoorzaam zijn, dan den Znfehen , tot hunnen grondregel hadden aangeuooden verwacht niet, M. H. ! dat ik thans op Smecnc gronden de betaamelijkheid van dezen regel betoo™ Gif billijkt denzelven, vertrouw ik, alle. —K ziet hem hier in zijne fchoonfte fterkte werken. Geen óogenblik beraad! Het ontbreekt onzen mannen aan ?een amwoord. Zij hebben hun beümt bivzich. Gode nie a e vallen, is hunne eerhe wet, d.e bovenalle Sttówet weegt. Geen dreigende dondertoon , geen gaapen ie oven kan d't befluit verwrikken. Geen denkbeeld om art en handelingen te verdeden , heeft een.gzints v" Neen! voor God te ftaan, en op de Ihptfte w,,zc het  5?8 J. RYSDYR TAKENS eerfte en tweede gebod van Israëis grooten, en bovenal, le Vorften oneindig verhevenen Wetgever, te cehoorzaamen; is iets, waarvan lief noch leet hen kan affclicurëu. De mitihe laagheid, de minhe toegevenbeid is, naar hun oordeel eene allerfnoodhe , eene onverfchoonlijkc misdaad. Hun hart gruuwt op het denkbeeld 'er van. Zü ichroomen niet dit onder het oog van een Monarch die door niets meer dan even hier door, verbittert kon worden, vol te houden. Hoe voortreflijk pleiten zij hier, ten fp,Jt van Bel en van alle Afgodsdienaars, voor het oor van een Konmg, van Hovelingen, van trau! wanten, dje alle met eenen innigen haat tegen hunnen God doortrokken waren, voor de eere van'zijnen naam en dienst! Waar wierdt immer, in het hagchcliikst sre- elhlïA-Z™' aa" ec"Hof' d5 waarheid onbewimpelde* gehuldigt , grootmoediger verdeedigt ? En het geen ons nog meer treft, is dit, dat hunne vrijmoedigheid tevens met eene gepaste befchcidenheid gepaard ffaat Hoe rond zn ook fpreeken, hoe zeer alle hunne redenen van eenen Hakenden ijver voor de eer van hunnen God getuigen; des niet te min redenen zij alleen ter zaake cn laaten zich geen woord ontglippen , dat eenigzints den verichuldigden eerbied aan een aardsch Konin* en Weldoener te buiten treedt. Hunne rede geeft wel steen éénen trek van vleierij, waardoor zij Nebukadnezars& genade zoeken af te bedelen; dan tc gelijk vergrijpen zij zich ook niet aan eenige kwetfing van de billijke hulde die zij zijner Majefleit behoorden toe te dragen. Hunne wederlegging draagt alle merktekenen van bedaarde zachtmoedigheid. Waar wierd ooit edele grootmoedigheid, juist binnen haare paaien beperkt, in voller nadruk vernoomen? Op een foortgelyken trant fchetst de Eerwaerde Takens vervolgens de fterkte van hun Geloof- en de ftandyastieheidvan hun Godvrucht; waerdoor hy het caracter van Sadrach, Mefaeh en Abednego in het ware licht van fchoonheid cn grootheid ftelt; dan wv kunnen dit, als tc uit voeng voor ons beftek, niet wel plactzen. Liever zullen wy nog cue korte aenmerking, wegens de afwezigheid van Daniël in dezen , mededeelen, Ift opontbod betrof, volgens het tweede vers, alle de Staetsdienaers : echter vinden wy in deze veivockin"- geen gewag van Daniël: wat hier van te denken? _ Zou Daniël zich naer des Konings gebod gefchikt hebben ?  OVER DAN. III. 579 ï,en? Zou Daniël minder benyd geweest, en dus onbe'fchuldigd gebleven zyn ? Zou Daniël ene by¬ zondere vergunning van den Koning gehad hebben, om hier niet te verfchynen ? Het een en ander is ge¬ heel onwaerfchynlyk. Wat dan? ,, 'Er is ons," zegt de Eerwaerde Takens, en wy kunnen hem gereedlyk toevallen. ,, 'Er is ons niets aanneemlijker voorgekomen , dan te denken, dat Daniël, of door krankheid verhin. ' dert zij geworden deze plechtigheid bij te wooncn; of " anders, 'dat hij met eene boodichap van 's Konings " wege naar elders belast zij, zoo dat hij op dezen tijd „' van huis , en dus buiten de mooglijkheid was, om in „ dc verzoeking te geraken." Leer- en Lijkrede over Joann. XI. ir. ter gedachtenis van' den Wel Eerw. Zeer Gel. Heer h. bruins , Bedienaar van ,t H. Euangelium, te Naar dm. Door c. swaving, Predikant aldaar. Te Amjlerdam , bij M. de Bruijn, 1789. Behalven het Voorwerk, 40 bladz. In gr. octavo. Vertroostende en opwekkelyke aenfpraken, aen de Weduwe en Naestbehaenden van den overleden Eerwaerden Bruins, mitsgaders aen de Gemeenten zo van Garderen als Naarden , in welken hy zyn dienstwerk waergenomen heeft , benevens enige verdere onderrichtingen voor de Lezers , maken den inhoud van het Voorwerk uit. Dc Leerreden zelve , naer aenleiding der tale van Jezus, Joann. XI. 11. Lazarus, onze Vriend, jlaept, behelst ene natuurlyke characterfchets van Lazarus, als een Vriend van Jezus, dien hy lief had , en van wien hy bemind werd; met ene beknopte oordeelkundige aenmerking over het gedrag en gezegde van Jezus, in dezen. —Voorts enige welgegronde daer uit afgeleide gevolgen , die ons onder 't oog brengen; hoe Jezus hier zijne Godlyke Grootheid met de tederfte en gevoelighe menfehenliëfde verbind; hoe hoog de vriendfchap van Jezus te fehaïten zy, hoe een vriend van Jezus hier aen beantwoorde , en welke heuchelyke gevolgen daeruit, vooral na den dood, voortvloeien. Wyders ene ongekun- ttcldc voordragt van des overledenens Leeraers uitgeftrekte kundigheden , bekwaemheid, character, onderwys en verdere handelingen, ter opleidinge van de Gemeente; in welk een cn ander dc Eerwaerde Bruins , in den bloei zyns  58o C. SWAVINÖ zyns levens a in den ouderdom van nog geen volle 30 Jaren, ontflapen, op ene voortreflyke wyze afgemaeld word, en waerin , naer 't eenparige getuigenis der genen , die hem van nahy gekend hebben , geen vleitael plaets heeft. ■ ■ Laetsrlyk word deze Leerreden beflooten met ene gepaste aenmaning ter plichtsbetrachtinge, naer aenleiding der overwogene omftandigheden. De Eerwaerde Swavirtg heeft dit onderwerp op ene oordeelkundige wijze behandeld, het welk zyn voordel leerzaem maekt, cn , terwyl het tot lof van zyn Vriend flrekt, tevens ter eere zyner denkwyze dient, daer men 'er duidelyk zyne gematigdheid en ernftige poogingen, om die 111 de Kerk tc bevorderen, uit af kan leiden. Van daer kon hy met zynen Amptgenoot als een Broeder leven; ,, fchoon wij (zegt hy) met in alles van het zelfde ,, gevoelen waren, noch dezelfde leiding hadden; dit gaf „ ons wel opfcherping en ftof van onderhoud, maar „ maakte geen inbreuk op onze liefde."—•— Zulks doet hem, daer de predikwyze van zynen Vriend voor de Gemeente oorfpronglyk, nieuw cn buitengewoon was, zyne Toehoorders leeren opmerken, hoe nuttig het zy, dat de Gemeente door leeraers van onderfcheiden predikgaven bediend en voorgelicht worden: cn by die gelegenheid gaet hy , als van ter zyde, tegen, die vooroordeelende denkbeelden , welken nog maer al te veel in de Kerk van Nederland gekoesterd worden, als een Leeraer eenigzins van den gewooncn heurweg afwykt. Men ha zyne vol¬ gende voorhellingen hieromtrent gade, waertoe hy te eerder opgeleid is, om dat de denk- en predikwyze van den Eerwaerden Bruins geen algemenen byval vond. ,, Was, (vervolgt hy,) zijne manier van uitlegging, vooral van den brief des grooten Kruisgezants aan Ëpheius, was ook zijne leiding van gedagten in het behandelen van zommige geloofsftukken, nu en dan, ongewoon voor onze ooren , en niet naar de denkwijs van fommigen meer geoeffenden onder ons; bemerkte men, dat hij fomwijl in het algemeen bad, en zeer ruim van het Euangelie fprak: dit alles kan niemand bevreemden, die bedenkt, dat de uitlegkunde der Heilige Schrift, de behandeling van de Godlijke waarheden, de predikwijs van het Euangelie, in onze dagen, merkelijk verfchillen van voorige tijden; dat 'er ook bijna geen leeraars zjjn, zelfs van de eenftemmigften , welke' zich niet in het'een of ander opzigt van hunner broederen denkwijs onderfcheiden, over Bij-  LIJKREDE OVER H. BRUINS. 5^1 Bijbelfche gezegden en zaaken, waaromtrent men elkander, behoudens de regelmaat des geloofs, kan en moet verdraagen in de liefde; dat , eindelijk, gepaste verandering in bid- en predikwijze aangenaamer en nuttiger is, dan altoos, op denzelfden toon en fleurtrant, cenzelfdig en gedrongen voort te vaaren; en dat, ten laatften, die leeraar nog zal gcbooren worden, welke met alle de deelen van zijnen dienst, en bij alle en een ieder gelegenheid aan allen evenveel en volkomen genoegen geeft, en allen volftrekt alles is. ,, En, daar wij weeten, dat nog heden blinkende flonkerfterren van Neêrlands Kerk, door misduiding van hunne vrijer en edeler leer- en predikwijs , zelfs wel van onregtzinnigheid zijn verdagt gemaakt, zo is het ook niet te verwonderen, dat. mijn verheven en edeldenkende me. debroeder, wegens zijne vrijheid van leer-en prediktrant, al mede het ongenoegen had, dat 'er vrij onaangenaame gerugten van onzuiverheid over zijnen goeden naam wierden uitgeftrooid, en verfpreid tot in andere gewesten van Nederland. Gerugten en uitftrooifcls, welke zichzelven genoegzaam hebben wederlegd , cn van' welker ongegrondheid hij zich in zijn gemoed ten volle verzekerd hield. Hij had getuigenis van allen, die hem regt kenden, ja ook van hun, die hem van elders kwamen hooren , en van de waarheid zelve. Hij wist zich ook, bij gelegenheid, van zijn blank gewisfe wel te kwijten, en outfing billijke voldoening." Misfive van de Sociëteit der Doopsgezinde Gemeenten in Friesland en Groningen, aan eenige Doopsgezinde Christenen in de Staaten der Keizerin aller Rusfcn. Te Lctnvarden, by]. Seydel. In gr. ocüayo, 25 bladz. Een byzonder voorval heeft aenleiding gegeven tot het fchryven dezer Mishve. — Hare Majefteit, de Keizerin aller Rusfen, heeft, in zeker Gewest van haer Rijk, ene Volkplanting van Dantziger Doopsgezinden aengelegd. Onder deze Lieden is het gebruikelyk, „zodanige Leden ,, hunner Gemeente , welke zig met Perfoonen van eene andere gezindheid, of zulken, die tot hunne Gemeen,, te niet behooren, door den band des Huvvelyks verbinden, door den Kerklyken Ban van hunne Gemeen„ fchap en Verkeering af te fnyden."' Hare Majefteit, dit onredelyk en voor den Welftand dier Volkplantinge na-  582 MISSIVE. nadeelig vindende, wenschte dit misbruik der Kerklyke Tucht , op ene gepaste wyze, te keer te gaen , en, zo 't mogelyk ware , minzaem geheel te doen ophouden. Zulks heeft, onder anderen, ten gevolge gehad, dat de Heer Trap, welke, onder het bewind van den Prins PoUmkin, het behuur over die Volkplanting houd , na Holland gereisd is, en zich aldaer by verfcheiden Doopsgezinde Leeraers vervoegd heeft; ten einde hen deswegens te raedplegen; waerop ook deze en gene dier Leeraers brieven acn deze Doopsgezinden hebben afgevaerdi°-d om hen in 't vriendlyke te bewegen tot een liefderijker gedrag. Met dit zelfde oogmerk heeft de Heer Trap zich ook gekeerd tot eenige Doopsgezinde Leeraers in Friesland; en zulks is van die uitwerking geweest, dat men 't raedzaemst geoordeeld hebbe, in ené Gemcentlyke Socïeteits- vergadering dit Stuk onderling na te gaen; waerop vervolgens de bovengenoemde Brief, uit naem dier Sociëteit, aen deze Doopsgezinde Christenen afgegeeven is; met een vriendlyk verzoek om denzelven met onpartydige oplettendheid te overwegen, en, na alles beproefd tc hebben, het goede te behouden. .By den aenvang geven de Eerwaerde Leden dier Sociëteit wel uitdruklyk te kennen, dat ze verre zyn vau hunne goedkeuring te verlenen aen Huwelyken, tusfchen perfoonen van grootlyks verfchillende gevoelens in 't godsdienhige ; waervan ze het hachlyke beknopt melden. Maer, fchoon men dusdanige Huwelyken als onvoorzigtig hebbe te befchouwen, 't is echter, gelyk zc fchryven, ene geheel andere vraeg, „ of zij misdaadig zijn, en wel zoo misdaadig, dat men daarom iemand, tegen welken „ men niets anders heeft in te brengen, van de Gemeen„ te zoude mogen affnijden?" Op die vraeg is hun rondborftig antwoord een vrymoedig Neen. En deze hunne ontkennende beantwoording haven zy voorts met ene bondige redeneering , en welingerichte wederlegging der tegenbedenkingen , die vroegere Doopsgezinden, ook hier te Lande , ter handhavinge van zodanig een Ban, cn de daer uit volgende Myding, (welke zelfs de onderlinge verkcering van nabehaenden en huisgenooten verbied ,.) aen gevoerd hebben ; cn die ongetwyfeld by deze Doopsgezinden nog ingang zullen vinden. De Eerwaerde Leden der Sociëteit hebben dit onderwerp met enen déftigen ernst; doch, tevens met ene minzame befcheiden- hdd,  missive; 5$S heid, behandeld; zo dat hunne Misfive recht gefchikt zy, om die Doopsgezinden de gegrondheid en billykheid ener gematigde handel wyze , in dezen, te doen opmerken. Vroedkundige Waarneemingen , ter gelegenheid van drie Zwaare Verlosfingen , aan de Huisvrouwe van Philippus Bouchée; -waar van de laatfte Verlosftng door de Keizerlyke Snede is verrigt Door a. soek , Chirurgyn-Opérateur, en Vroedmeester te Leyden. Met Plaaten: Tè Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1789. In groot 8vo. 126 bladz. Tiyaarneemingen van deezen aart kunnen den BeoefeVV naaren der Vroedkunde niet dan ten uiterften aangenaam zyn. De Schryver heeft zig de moeite gegeeven, om zyne Waarneemingen , met de mogelykfte naauwkeurigheid, ter neder te ftellen, en men kan niet ontkennen dat hy daar in zeerwel gehaagd is. Gaarne zouden wy den Leezer daar van door het eene en andere willen overtuigen, wal re het niet, dat de natuur van dit onderwerp ons daar vau te rug hield. Wy zullen dus de zodanigen onzer Leezers , voor wien eigenlyk deeze Waarneemingen zyn te boek gefteld , tot het boek zeiven moeten verwyzen ; hen tevens verzekerende , dat zy met genoegen dezelve zullen leezem Geneeskundige Electriciteit , door w. van karneVELD^ Lid van het Provinciaal Genootfchap te Utrecht ; der Maatfchappy e van den Landbouw, en Apothecar te Amfleldam. Derde Deel. Te Amfteldam by J. Elwe en D.' Langeveld, 1789. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer, 208 bladz. in gr^ octavo: Het geen wy van de nuttigheid der naauwkeurige Waarneemingen van den Heer van Barneveld, nopens de Geneeskundige Electriciteit, by de afgifte der twee vóór rige Deelen , gezegd hebben (*), wordt door den inhoud van dit derde Deel nog nader bevestigd. Het zelve be-. helst op nieuw een aantal van proefneemingen op Lyders, die volkomen of gedeeltelyk geneezen zyn, en ook C*y Zie Alg. Val. Letteroef. VII. D. bl. 377. lV. DEEL. N. ALG. LETT. no. 14. S s  SU W. VAN BARNEVELD op zulken , die hy niet heeft kunnen geneezen , mitsgaders op zodanigen , die hem ontydig verlaaten hebben; welke verfcheidenheid eene reeks van waarneemingen behelst, die in de verdere nafpooring van 't geneeskundige vermogen der Electriciteit te hade kunnen komen ; te meer , daar ze nu en dan eene verklaaring van deeze en geene vcrfchynzelen aan dc hand geeven , welken , by mangel eener behoorelyke onderfcheidinge , wel eens vcrkeerdlyk begreepen worden. Van dien aart is , onder anderen, de opmerking van den Heer van Èameveld, wegens eene al te groote verfnclling van den pols onder het electrizeeren ; die men veelal aan de Electriciteit toefchryft, daar ze intusfehen grootlyks veroorzaakt wordt, door de aandoening van hun, die geëlectrizeerd worden, en min of meer deswegens befchroomd zyn ; dat althans in een geval, door hem hier aangevoerd, ten duidelykfte blykbaar was. Zeker perfoon, naamlyk, onderhe¬ vig aan eene fchudding op de zenuwen , die by tyd en wylen zyn geheele lichaam bewoog , en inzonderheid" de kniën deed waggelen , en de handen deed beeven, was , na verloop van eenigen tyd, door de Geneesheeren overgehaald , om zich te laaten electrizeeren , waar toe dan de Heer van Barneveld geroepen werd. . „ Ik helde, (zegt hy,) de negativo electriciteit voor; om dat ik bemerkte dat de fchudding , voor de minhe beweeging, zo des lichaams als der denkbeelden , vatbaar was : daar nu de pofitive electriciteit, hoewel weinig, echter de beweeging in het lichaam bevordert , ten minfte meer dan de negative dezelve vermindert, welke vermindering inderdaad gering is, kwam het my best voor, eerst een proef van de laatstgemelde te neemen, en daar door de meerdere beweeging der pofitive electriciteit te vermyden. ,, Na eene gepaste ifoleering werd de Lyder op den 14 Dec. voor de eerflemaal negatief geelectrifeerd , dan , hoe verwonderd waren wy, dat de fchuddingen vermeerderden, en dat de pols, binnen één minuut , onder het electrifeeren, zonder dat een eenige vonk getrokken was, van 88 hagen tot iao rees. Dit te ondervinden hreed tegen onze vooronderhelling , afgeleid uit de meening 4 die wy ons, van de werkin.r der negativo electriciteit gevormd hadden. Na dat de Lyder, door het ftilhaan der machine, van deeze heverige beweeging bedaard was, beftonden wy de proef te hervatten, maar naauwlyks waren  GENEESKUNDIGE BLECTRICITEIT; jjfê§ ren wy begonnen, of zagen dezelfde uitkomst; waaront wy des anderen daags terftond tot de pofitive electriciteit overgingen ; toen wy echter niet minder verwonderd waren dan den dag te vooren , om dat wy dezelfde omftandigheden waarnamen. Wy herhaalden tot driemaalen toe de proef, en telkens vermeerderden de fchuddingen, zo wel als de circulatie , die zeer hevig werd : wy koozen derhalven , alzo de uitkomst het zelfde was , liever weder de negative electriciteit. De derde, nu nega- tive electrifeering , bragt al weder dezelfde verfchyniels te wege, de fchuddingen zelfs werden heviger; onder het electrifeeren rees de pols in het eerhe minuut aanftonds van 90 tot 105, en in het tweede minuut tot 112 hagen* Men dient daarenboven in aanmerking te neemen, dat 90 polshagen reeds by hem tegennatuurlyk waren ; deezé verfnelling nam ik by de eerhe electrifeering waar ; op het oogenblik dat hy op den hoel ging zitten , rees zyii pols van 78 , zo als hy nog even te vooren gellagen had, tot 95; zekerlyk veroorzaakt door de aandoening, die hy had, van geëlectrifeerd te zullen worden; want wanneer zyn lichaam in een volmaakte rust was , hoeg zyn pols 73 of 75 maal in een minuut. ,, Uit het een en ander, en meer foortgelyke ondervindingen , dunkt my veilig te mogen behuiten , dat het 'er' verre van daan is , dat men in een Lyder de vereischté bedaardheid zoude kunnen aantreffen, om een proef, dié zelfs de minfte zekerheid had, op den pols te neemen: en, dat de pofitive of negative werking der electriciteit , eigenlyk genomen , veel minder vermogen op deeze en alle dergelyke Lyders oefent, dan de verbeelding; waarom ik met grond durf zeggen , dat, zo lang deeze aandoenlykheid in de Lyders aanhoudt , men van de wezenlyké kracht der electriciteit niet veel verwachten, en nog minder gegrond daar van oordeelen kan. ,, Trouwens, zulke beweegingen hotid ik voor alle Lyders zeer fchadelyk; het lichaam wordt ze gewaar door, en deelt in de hartstogtlykheid der ziele : daarenboven fcheen in deezen Lyder de beweeging , door de minfte vermoeijing, zelfs nadeelig. Ik ontmoette hem, op den 17 December, op het oogenblik dat by t'huis kwam, na 10 minuten langzaam gegaan te hebben , zyn pols hoeg 120 maal; na verloop van 7 minuten, daalde dezelve op 96 hagen; dan , dat 'er tusfchen deeze vermoeijing , ert de aandoening, die de electriciteit op zynen gèest maakte, Ss 2 üfï*  586 w. van barnf.vrld onderfcheid plaats had , bleek daar aan , dat, by deeze vermoeijing en vermeerderde circulatie des bloeds , de fchudding niet vermeerderde. ,, Vervolgends werd de Lyder negatif geëlectrifeerd; de pols rees tot 110 maal , de fchuddingen in de kniën volgden, tot drie herhaalde keeren, even hevig als te vooren: de twee volgende dagen hadden wy dezelfde uitkomst , en 'er werd reeds in overweeging genomen om van de electriciteit af te happen: dan ik voormy, vast in het denkbeeld zynde, dat niet zo zeer de electriciteit, als wel de aandoenlykheid van geest , die fchuddingen enz. ten wege bragt , bedacht de volgende proef, en helde die , zonder iemand daar van kennis te geeven , in het werk. ,, Ik maakte aan den koperen conductor, daar dezelve tusfchen de twee glazen fchyven inloopt, een koperdraadje vast, naar de kusfens; hier door werd ik niet belet in het draaien der machine , maar 'er werd geen het minhe deeltje van eenig elcctrick vuur opgewekt: ik kon dit onderneemen , om dat 'er tot nog toe geen vonk van den Lyder getrokken was, en wy zulks, uit vreeze voor eene al fterke aandoening , ook nog niet dachten te doen. De Lyder ging zitten , werd quafi geëlectrifeerd , en kreeg hevige fchuddingen, de pols verhielde, en wy moesten de machine laaten ftil ftaan, om den Lyder te doen bedaaren: > deeze proef werd op dezelfde wys tot drie keeren toe herhaald, met het zelfde gevolg; waar uit my bleek, dat de indruk, en in de daad die alleen, de oorzaak van de gemelde vcrfchynfelen was. ,, Ik openbaarde dit in afweezigheid van den Lyder, aan zyn Geneesheer k roy, die het naauwlyks konde gelooven: ik hervatte op den volgenden dag de proef, met dezelfde uitkomst; doch zyn Ed. viel op de gedachten, of het omdraaien der fchyven, voor het gezicht van den Lyder , ook aanleiding tot het gebeurde mogt geeven. Wy ftelden derhalven den Lyder , die nog nergens van wist, met den rug naar de machine, en draaiden : de Heer a roy trachtte van den conductor een vonk tc neemen , doch daar was geen bewys van de minhe aantrekkingskracht in het werktuig, en de uitwerking op den Lyder bleef als voorheen, tot viermaalen toe. Wy vertrokken, als daags te vooren , zonder hem iets te openbaaren;. doch namen voor4 afs wy het weder ondervonden, hem alles te ontdekken. „ Den  GENEESKUNDIGS ELECTRICITEIT. 5§7 ,, Den 21 December, zynde de agtfte dag der electrifeeringen, nogmaals het zelfde ondervindende, vertelden wy onzen Lyder dat de indruk , die de verbeelding van de electriciteit te zullen ontvangen , op zynen geest maakte , oorzaak was van de vermeerderde fchuddingen in de knieën, en van de verfnelling van den pols; want dat hy noch heden, noch gisteren, noch eergisteren, eenige de minhe electriciteit ontvangen had; en toen wy hem hier van overtuigden ,was hy gereed te gelooven dat het volkomen waar was. ,, Ik heb deeze myne .ondervinding wat breedvoerig voorgefteld, vermids ik vertrouw, dat de gemelde indruk te kennen , voor andere Lyders van dienst kan zyn ; en om dat wy hier tevens een haaltje zien , waar uit te be« fluiten is, wat wy van de zo veel geruchtsmaakende magnetifche proeven van mesmer , en derzelver indruk op ligtgeloovige menfehen, moeten denken, ,, Om tot den Lyder weder te keeren: deeze, na dat hy overtuigd was, kreeg , onder het electrifeeren , voortaan geene fchuddingen meer; de pols verhielde van 86 tot 94, en op volgende dagen van 75 tot 82 en 86 maal. „ Tot nog toe trokken wy geene vonken; en by werd nog negatif geëlectrifeerd: wy plaathen het werktuig weder pofttif; de invloed der electriciteit bleef dezelfde, en verwekte noch meer, noch andere aandoeningen. Ik helde nu voor om den Lyder tweemaal daags te electrifeeren , cn alzo wy hem alleenlyk in het electrike bad plaathen, kon dit gemaklyk, door één der huisgenooten,'s morgens en 's avonds, een half uur telkens, aangehouden worden, zo als na dien tyd behendig gefchied is: ik ging tusfehenbeiden naar den Lyder zjen , als ik zulks noodig oordeelde, „ Den 30 December ondervond hy reeds aanmerkelyke vordering; hy fchuddede minder, cn ook zo hevig niet, wanneer hy zig vermoeide: in het gaan befpeurde hy meer gêmaks en krachten; de pyn in de kniën kwam echter, onder het electrifeeren , nog geftadig weder, tot aan het einde van de maand January, wanneer dezelve geheel gefleeten was. „ Tot aan den 1 February is deeze Lyder tweemaal daags geëlectrifeerd , alleenlyk in het electrike bad, en na dien tyd één of tweemaal daags ; ook is de toediening, in het begin van de maand Maart, wel eens nagelaaten; om dat"de Lyder toen zo goed cn zonder fchudSs 3 din.  ,<$8 W. VAN BARNEVELD, GENEESK. ELECTRICITEIT. dingen ging , als 't behoorde , en den beursgang reeds waarnam. De electrifeeringen werden in 't geheel voortgezet tot den 16 Maart, wanneer de Lyder zig volkomen herheid bevond , en wy dc proefneemingen konden ftaaken ; in het beloop van welken ik durf verzekeren, dat geen vyf- cn- twintig electrike vonken van het lichaam des Lyders genomen zyn. ,, Ik vertrouw dat deeze Lyder ongeveer 130 maal in het electrike bad, docü meest pofitif, geëlectrifeerd is." Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, uit de geloofwaardigjlc Schryvers en egte Gedenkfiukken zamengefteld. Met Plaaten, XXHIJle Deel, beginnende met den Jaare 1759, en eindigende met den Jaare 1765 , bevattende het Tydperk der Minderjaarigheid des Erfjlaclhouders willem den V. Ten onmiddelyken vervolge van wagenaars VaderlandJ'chc Ldifloric. 'Te Amflerdam, by J. Allart, 1789. In gr. Svo. 3S2 bladz. Van het Eerhe Deel deczes Werks ten Onmiddelyken Vervolge van wagenaars Vaderlandfche Historie gefchikt , en het XXIlhe Deel getekend, berigt geevende, hebben wy verflag gedaan van des Schryvers oogmerk , om het Tydvak,openvallende tusfchen wagenaar's Werk en het Vervolg daarop met den Jaare MDCCLXXV aanvangende , in drie Deelen aan te vullen , om dus een geheel te leveren (*). Bevatte 't zelve het Tydperk van het Gouvernant- en Voogdesfchap van haare Koninglyke Hoogheid anna : het tegenwoordig afgegeeven Deel loopt ,.uitwyzens de Tytel, over de dagen der Minderjaarigheid van den Erfhadhouder. De Voorzieningen op de Voogdyfchap in de onderfcheide Gewesten beraamd , de goedgekeurde benoeming der Perfoonen, over de Opvoeding der minderjaarige Spruiten aangefteld, bragten te wege, dat, over 't algemeen, ten dien opzigte alles rustig in den Lande toeging: alleen in Overysfel , waar reeds veel te doen viel, toen het ingeleverd Plan van 'Voorziening Staatswyzc zou bekragtigd en vastgeheld worden, ontmoette het wecierfpraak, en viel (*) Z;ic Nisimc Alg. Vaderl, Letter\ef. III D. ifte St. M. 34?,  VADERLANDSCHE HISTORIE.' 9tt viel des in Kampen veel te dóen. Algetncencr was het gefehil, wegens het Huwelyk van carolina met den Prins van nassauw weilburg. i De Zecroveryen der Engelfchcn gingen den ouden gang,en gaven gelegenheid tot een. Gezantfchap derwaards , en ook tot moedbetoon eenigcr Lands - capitcinen. ■ Terwyl Frankryk en Engeland, door hunne Gezanten , by den Staat fterke Vertoogen,wegens de Vaard der Neder landeren, inleverden. Dit is , behalven de vermelding van het Ster. ven , dc Begraavenisfc , ea de opgave van het Character der Gouvernante en Voogdesfe anna , de Hoofdinhoud van het LXXXV Boek, waar mede het tegenwoordig Deel aanvangt. Het volgende- Boek geeft verhag van een Watervloed in den Jaare MDCCLX, cn van de Aardbeevingen toen gevoeld ; van het volduuren des Oorlogs tusfchen de Oorlogende Mogenheden ondanks een aanblik van Vrede: en den voortgang van de Beroovingen en Verbeurt-verklaaringen der Engelfchcn , onder georoe den III; van het voltrekken des Huwclyks van Prinfes carolina, ondanks het marren eener vlotte en algemeene toeftemminge, van den opgewakkerden twist te Kampen, waar de Magihraat op de Gemeente zegepraalde, en van de Gefchillen over de uitvoering des Rcglcments van Voogdyfchap in Gelderland gereezen , waar in de Staaten.de Magiftraaten de hand boven 't hoold hielden ; in 't breede gewaagt het van bet boogloopend gefehil tusfchen Holland en Stad en Lande, over de- Lyfrenten. Op 't einde ontmoeten wy eeh berigt van 1 eene veilige Legplaats voor de Schepen 'mTexel, agter de Horst, 't welk wij als eene min bekende en weetenswaardige byzonderbeid bier affchryven. ,, In „ een Land, waar de Zeevaard me't aile reden, voor ,, een der eerhe bronnen van Welvaard gehouden wordt, ,, is eene veilige Reede voor de Koopvaarders een 011waardeerlyk goed ; en geene fchatten zou men bykans te groot kunnen noemen, om dezelve te verkrygen, in„ dien ze konden hrekken om dien zegen te koopen, in zo ,, verre menschlyke voorziening denzelven kan verfchaffen. „ Dat onze Reede, aan den Texelftroom, de veilighé by lange „ na niet is, getuigen de veelvuldige Scheepsrampen by „ Storm en Ysgang : en heeft de waakzaame zorg van ,, 's Lands Vaderen niet verzuimd, door groote kosten, „ zeer veel toe te brengen tot eene meerdere beveiliging s, van zo veel fchats, als menigmaal zich daar blootgefteld S s 4 ,, vindt  jjQö vaderlandsche historie, vindt aan de dreigendfle Zeegevaaren. —— Op Kus-* ten , aan zo veel veranderings onderworpen als de „ Ttxelfche (*), kan zich eene gelegenheid opdoen, die, „ aangegreepen met weinig kosten, de gezogte veilige leg,, plaats oplevert. Zonder eenige kosten van noemens„ waardig aanbelang, boodt zich , ten deezen dage, zulk „ een Reede aan by den Texelfchcn wal. Een Zandbank, onder den naam van de Horst bekend, vormde aan den Zuid- en Westkant van Texel, door 't verloop der „ diepte, een arm, die, als 't ware , de daar agterkomende Schepen omvatte. Kleine Koopvaarders hadden 'er „ zich reeds zints eenigen tyd van bediend, allengskens „ werden zy van grootere gevolgd, vry diepgaande Sche„ pen zogten 'er berging ; zo dat meer dan Vyftig op „ één tyd, in eene ry agter die Zandbank , gefchaard la„ gen , even als de Schepen in de Laag voor Amflerdam. „ Capiteins en Schippers verheugden zich over die Leg„ plaats tegen Noorde en Noord-westen Winden ge„ dekt , en zo gereed om uit te loopen, als de wind „ daar toe gunftig opwaaide. Het naastbygelegene Texel,, flche Dorp, de Hoorn , veelvuldig bezoek krygende van ,, de daar liggende Schepen,bevlytigde zich om allen noo„ digen voorraad en ververfching in gereedheid te heb- „ ben; het bloeide door een ryk vertier. ■ De me- „ nigte der Zeevaarenden, die deeze veilige Legplaats verkoozen, klaagden over het onzeker behellen, en de „ hoogloopende Brievenport, aan- en van de Schepen ag„ ter At Horst liggende ; de Boekhouders en Rceders vonden „ de Naamen der aldaar invallende of van daar vertrek„ kende Schepen, of geheel niet , of zo gebreklyk, op„ gegeeven , dat het niet weinig belemmerings veroor„ zaakte. Overzulks werden Commisfarisfen der Posteryen van Heiland cn Westfriesland, op een fchriftlyk ver,, zoek van veele Kooplieden en Schippers, te raade, om n in Wyumaand deezes Jaars , (MDCCLX) voor rekening van 't Gemeene Land, een Postfchuit aan te leg„ gen , bepaald om de Brieven aan de daar leggende Schepen te brengen, en 'er van af te haaien, als mede de Naamen van de daar aangekomene, cn van daar afgezeilde, Schepen op te neemen, teneinde zc mede op „ de (*) Z'e de Verhandeling van de Holl. Maatjeliappy der Wtete-fchajifen te Haarlem , XXI Deel , bl. 195 , enz.  VADERLANDSCHE HISTORIE. p, de Lysten der Zeetydingen konden geplaatst wor„ den (*). Het liet zich aanzien of men deeze gunhige gelegenheid en veilige Legplaats zou te raade houden , door „ die Zandbank te doen aanhoogen, en duin te vormen „ van het onderfchepte huivend zand. Van den uithöek „ der Horst af tot den Texelfchen Wal , zette men ftroa„ bosfehen ten dien einde , by het verhoogen en onderltui„ wen voegde men 'er andere aan toe, en hadt. op eenige „ plaatzen, dit aangevangen werk, een oogfchynlyk gewenschten uithag. Des kundigen dien arbeid aanfehou„ wende, hadden gaarne gezien , dat een Werk, 't geen ut „ de gevolgen, op den duur, zo hcilryk voor de Scheep„ vaard weezen kon, met meer vastigheids aangelegd, en „ beter bezorgd wierd; zy vreesden, dat het losopgevan„ gen en niet wel verbonden zand , by een Storm en „ hoogen vloed zou wyken, cn al den arbeid gehael nut„ loos in de diepte weggevoerd worden, 't Gevreesde „ gebeurde eerlang. En , waaraan ook het verwaarloo„ zen eener betere, en zeer mogelyke bezorging moet „ worden toegefchreeven, door zommigen gezogt in de baatzugtigc inzigten eener Stad in het Koorder Kwar„ tier; hoogst bejammerens is het, dat men die Reede „ niet behouden, óf althans daar toe de beste maatregelen en middelen niet in 't werk geheld heeft. Binnen , korte jaaren, verviel die Reede tot de voorheen weinig ,\ beduidenheid, om hegts kleine Vaartuigen te bergen, , en werd de nieuwlings aangelegde Postfchuit noodeioos, —. Door de Horst te behouden , zou ook, mis'' fchicn , een nu dreigend deerlyk verloop in de Texel,\ fche Zeegaten voorgekomen, of althans verminderd, '„ weezen tt)," Het (*) Nederl. Jaarboeken, 1760, bl. 889. (t) Medegedeelde Berigten. De Heer jacob otten hus- ley heeft in zyn uitgewerkt Antwoord aan de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem, op eene vraag wegens de Texelfche Zeegaten, eene waarneeming, die ons tot deeze gedagten opleidt. „ De Aftekeninge van de Horst," Czegt hy, wyzende op Plaat 1 en II,) „ toonen ons duidelyk, dat dezelve door de fchuu„ ring van de Stroomen aan de Zuidzyde, dat is na den Hslderfchen wal, important is afgenomen, en daar en tegen der„ zeiver rug, met een ronden hoek tegen het Nieuwe of Noorder., gat uitfteekt. en derzelver aahwthnirig aldaar toont genoegSs 5 ,. zaam , . wenschten uithag. Des kundigen dien arbeid aamenou- ' , . 1 0 • - .„„ MFn..lr 'f troon in rip wvnlffpn . nn d™ dnui- zo heUrvK voor oc ocneeu-  592 vaderlandsche historie. Het LXXXVII Boek fchetst hoofdzaaklyk de nieuwe voorflagen der Vredesonderhandelingen tusfchen de Oorlogende Mogenheden , h oe ze geftremd, afgebroken , weder aangevangen, cn van den vrede gevolgd' werden; hoe de Vriendfchap tusfchen deezen Staat en Engeland herleeft; Capitein dedrl's moedig gedrag ; 't geval van Jonkheer örótp zwier van haren; de inleiding van willem deV ter hooge Vergaderingen, om 'er, onder den eed van Geheimhouding, Zitting te-neemen; de zwaare Bankbreuken in MDCCLXIII ; de Kerktwisten in Zeeland, in Friesland; de verongclyking des Graafs van wartensleren , onzen Gezant, cn het handhaven zyner zaake; 't Gefehil tusfchen de Staaten van Utrecht en Directeuren der Sociëteit van Suriname ; de Watersnooden in Gelderland en Oyerysfel In het LXXXVIII Boek vinden wy, om alleen het voornaamfte op te noemen , behandeld het Gefehil tusfchen de Nederlandfehc en Engelfche Oost-Indifche Maatfchappyën; de gevaarlyke ophand op Rio de Berbice; het bewilligen der Staaten van Holland in eene vermeerdering van de Landmagt, mits 'er een vaste post op den haat van Oorlog, voor den Zeedienst, gebragt wierde. De oproerige Beweegingen en Godsdiensthoorenisfen der Proteftanten te Vaals, van hooger hand gehuit. De handelingen in Friesland omtrent den Eerw. g. t. de cock. Het Ontwerp in Friesland, om de Meerderjaarig-verklaaring des Erfftadhouders één Jaar te vervroegen. De Dood van maria louisa , en hoe de Prinfes van nassauw weiluurg, naa den dood baars Grootmoeders, de Ma^ihraatsbehelling in de Friefche Steden, aanvaardde. & De even aangehipte byzonderheid van de poogin°- in Friesland, om des Erfftadhouders Meerderjaarigheid °één Jaar te vervroegen, zullen wy uit dit Boek overneemen. „ By het Reglement van Voogdyfchap was in Friesland, „ even als iri de andere Gewesten, de Meerderjaarigheid „ des Erfftadhouders bepaald op Jen vervulden Ouderdom „ van Achttien Jaaren, en hadt men aan Me vrouwe de ,, Prin- „ zaam.dat het zelve Gat, dagelyks, in vermogen moet verliezen , s, cn allengskens zal verzanden, waar door te vreezen ftaat, dat „ hetzelve door den tyd geheel zal toeloopen.en de i7«-.tfaande „ Haax zal vastgchegt worden." Verh. der Maatfchappy, XXIII D. hl. 22. j ru>  VADERLANDSCHE HISTORIE. 593 Princesfe , eerfte Douariere van Orange en Nas/au, „ tot dien tyd toe, de Raadsbeftellingen in de Steden, „ met den aankleeve van dien, opgedraagcn (*). Men ,, berustte in die Schikkingen , zonder eenige gedagten, „ dat 'er indragt op zou gemaakt worden. Dan, dén der „ Vohnasten in de Kamer van het Kwartier der Zevenwou„ den bragt den vierden van Lentemaand eenige hukken te berde, die ongelegenheden zouden kunnen baaren , „ indien men langèr verwyldc met die Mcerderjaarig„ verklaaring, en helde voor, het daar omtrent belloote,, ne in te trekken, en den eerstvolgcnden Jaardag,wanneer zyne Hoogheid in zyn Achttiende Jaar zou tree,, den, te bepaalen tot het Tydperk zyner Meerderjaa,, rilheid; zich verzekerd houdende, dat de drie andere Kwartieren, zonder twyfel, zich by den Raadhag van „ deeze Kamer zouden voegen. Zy lieten het hier niet „ by;maar begeerden, dat van dit Behuit aan de overige „ Bondgenooten kennis zou gegeeven worden, en dezel,, ve verzogt, om dit loflyk voorbeeld van Friesland te „ volgen; ten einde de Bondgenooten, allen onder één „ werkzaam Hoofd verzameld , te beter in haat zouden „ zyn, om zich tegen allen bmtenlaridsch Geweld te be,, fchermen; voornaamlyk daar dit Hoofd een Vorst was, „ wiens Verhand en Bekwaamheden zyne Jaaren voorby. „ vlogen , en wiens groote Talenten en Bekwaamheden „ reeds aan alle kanten , met zo veel luiste» , uitblon,, ken. „ Op de omvraage van dit Voorhei in t Kwartier der ,, Zevenwouden , verklaarde de Meerderheid der Leden. „ wel te mogen lyden, dat het onze Gecommitteerden in ,, het Mindergetal werd medegedeeld, en vervolgens in „ de drie andere Kwartieren gebrast , gelyk gefchiedde. Zodanig een hap kon niet verborgen blyven „ voor de oude Prinfesfe, die, deswegen hoogst verwon„ derd en misnoegd, de Gecommitteerden van het Min,, dergetal ten Hove verzogt,aan welken zy hoofdzaaklijk ,', te kennen gaf, dat het hun Ed. Mogenden niet vreemd ,. zou voorkomen, dat zy, in haar geweeteu overtuigd „ vau de Landsmoederlyke zorge, cn hartlyke zugt,met „ welke zy, geduurende eene zo lange reeks vau jaaren, „ in alle gevnlsvcrwisfclingen, en wel voornaamlyk, zints „ de (*, Zie het XXII Deel onztr- Faderl, Hiftwe, bl. 202, en hier boven, bl. 26.  59+ vaderlandsche historie. de Acte van Tutele, de belangen des Gewests hadt in „ agt genomen, verklaarde ten uiterlten verbaasd geftaan ,, te hebben over het onverwagte Vóórhel, in 't "Kwar„ tier der Zevenwouden gedaan, en door de Meerder„ held van 't zelve omhelsd;, om de Meerderjaarig-ver,, klaaring van zyne Hoogheid één Jaar te vervroegen , zonder haar des vooraf eenige opening te geeven, of 't „ gevoelen van den Erfhadhouder in te neemen. Zyhadt ,, daarom niet kunnen afzyn, haaren Kleinzoon terhond ,, kennis te geeven van deeze byzondere happen des ,, Kwartiers van Zevenwouden, en te verzoeken Hoogstdes,, zelfs meening daar op te mogen verhaan; en kon zy, ,, den inhoud van het antwoord des Stadhouders mededee,, lende, verzekeren, dat zyne Hoogheid zeer misnoegd was over het Voorhei , en 't zelve aanmerkte als zeer gevaarlyk zo voor den Staat, als voor Hoogstdeszelfs s, Perfoon. en zeer hoonende voor haare Hoogheid; wes,, halven de Prins verzogt, dat haare Hoogheid wilde „ medewerken , ten einde dit Voorhei by de Staaten niet mogt worden vastgefteld; waar uit bleek, dat de „ Stadhouder zich hipt dagt te houden aan de genomene ,, Befluiten , omtrent het Stadhouderfchap , en zich , naast god, op dezelve, gelyk ook op de Acte van Tutele, „ als een vast anker, verliet: ja, zelfs voor zyne Vrien„ den niet kon houden , die eenige verandering daar in „ voorhelden , of bet behonden zulke gewigtige Staats„ behuiten, met eenpaarigheid genomen, by Meerderheid ,, in één Kwartier te veranderen. Zy twyfelde over zulks „ niet. of de Staaten zouden van gedagten weezen , dat „ het Kwartier van Zevenwouden behoorde voorgefteld te ,, worden , om van het voorbaarig Voorhei af te zien, „ en 't zelve in te trekken; en, byaldien dit onverhoopt „ mogt worden afgeweezen, dat dan de Staaten der an,, dere Kwartieren niet zouden goedvinden tot hetzelve ,, toe te treeden ; maar 't zelve ten eenemaal te verwer„ pen. ,, Het verzoek der Vorftinne, om de Staaten het Ge„ fchrift, welks inhoud wy mededeelden, over te leve„ reu , werd volbragt , cn gaven zy tevens berigt van „ hun wedervaaren ten Hove. De Kwartieren van Oostergo, , Westergo en de Steden , gevoelig aangedaan over de „ zorge , yver en waakzaamheid van baare Hoogheid , , verklaarden, verwonderd te zyn, zo over het Voorhei , zelve, als dat het by de Meerderheid van het Kwar- „ tier  vadsrlandsche historie. 595 tier der Zevenwouden, ter overweeginge van de andere Kwartieren gebragt was , zonder te vooren , omtrent '! eene zaak van die aangelegenheid het gevoelen van den Prins Erffladhouder , en van de Prinfes Douariere " gevraagd te hebben : dat zy het Voorftel aanzagen als " [trekkende om 's Lands bepaalde Befluiten te verbree- ken en der Vorhinne , die het zeker niet verdiende, " dat 'men zich van haar zocht te onsdoen , een regt te " ontneemen, haar, naar ryp overleg, met éénpaangheid ' van Stemmen, by het Reglement van Voogdyfchap op- gedraagen ; waarom het Kwartier der Zevenwouden ver" zogt werd, 't zelve als onaanneemelyk en beledigend voor beide de Hooge Perfoonaadien weder in te trekken. ü Gelyk gefchiedde, zo dat het als nooit gedaan werd aangemerkt (*). (*) Nederl. Jaarb. 1765. bl. IS9, enz. Vaderlandsch Woordenboek doof jacobus kok. Jgtttende Deel (GH-GYZ.) Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amfteldam, by J. Allart, 1788. In groot octavo 393 bladz. Naar het gewoone beloop van dit Werk, behelst het agttiende Deel, weder een aantal van byzonderheden nopens verfcheiden onzer Nederlandfche Gewesten , Steden en Dorpen in dezelven , mitsgaders beroemde Mannen, die, in verfchillende betrekkingen, 'er in gebloeid hebben. Om den Leezer nogmaals een artykel uit het zelve mede te deelen , zullen wy ons bepaalen tot het geen ons de Opheller in de befchryving van 's Gravenhage, meldt, wegens een Regeerings-Collegie , bekend onder den naam van de Sociëteit van'sHage"; een Collegie, dat te meer opmerking vordert, om dat 'er geen van dien aart ergens, dan alleen in de Haagfche Regeering, plaatsheeft; waar van ons hier het volgende beknopt verflag gegeeven wordt. ,. Vooraf haat ten deezen opzigte aan te merken, dat de Haag, van oude tijden af, tot nu toe, beftaan heeft uit tweederlei^foort van Ingezeetenen : te weten, uit Edele1 en Suppoosten , die onmiddelijk tot den Hove van Holland behooren, en uit Ambagts- en Neeringdoende Perfoonen, die aan het G er egt van den Haag onderhoorig, en het zelve •nderworpen zijn. Wij zullen ons hier niet inlaaten, tot een  596 VADERLANDSCH WOORDENBOEK. een onderzoek, of'er nog een derde foort van Inwooners zij, onderfcheiden van de twee bovengemelde; als mede onder welk Regtgebied of beheering dezelve eigenlijk zou! den behooren: waarover, tusfchen het Hof en de Magihraat van den Haag, al voorheen verfchil is ontftaan, 't welk tot op deezen dag, voor zoo veel wij weeten, niet is afgedaan. En dewijl binnen den Haag ook is geleegen een groot Gedeelte Graaflijke grond, waar van de beheering haat aan&de Graaflijkheids Rekenkamer, die voorheen met liet Hof zoodanig was vereenigd , dat geene zaaken , die eeniuzints haare betrekking hadden tot de Graaflijke Domeinen en Geregtigheden, voor den Hove wierden gebragt, verhandeld en afgedaan , ten zij daar bij en over werden geroepen die van de Rekeningen in den Rage , vind men dienvolgens ook, dat zij, als Raaden, onder die van den Hove, in oude Memoriaalboeken vermeld worden. ,, Door drie afzonderlijke Amptgeuootfcbappen , waar van het eene over des anderen onderhuorigeu geen zeggen had of eenig gezag kon oeffenen , kwamen voorheen, als de nood het vorderde, bij den anderen, om de zaaken, het algemeen welzijn van den Haag betreffende, te beflegten maakten Ordonnantiën , enz. Nogthans maakten dezelve tot nog toe geen vast lichaam uit. Maar met het uitbreeken der beroerten, in 1572, door gautsch Nederland, en toen alles moest opgezet worden om de Vrijheid te bewaaren moest de Haag ook zijn aandeel draagen. Doch, naardien de Magihraat over de Edelen en Suppoosten aldaar, die onmiddeüjk onder het Hof van Holland honden, geheel geen regtfpraak had, vervoegde zich dezelve bij de voornoemde Kollegien , om gezamenthjk middelen te beraamen. Bij deze drie kwam, in het jaar 1584, de Hooge Raad, als een vierde Genootfchap, niet uit eigene beweeging, of uit hoofde , dat de gemelde Raaden eenige Jurisdictie hadden als een Hof van Hooger apél, maar als door de Staaten daar toe genoodzaakt. Deeze vier Kollegien vereenigden zig, in den jaare 1586; werdende, naderhand, door de Staaten van Holland, in verfcheidene gevallen, erkend en ter Vergadering befchreeven; 't welk geduurd heeft, tot kort na het jaar 1600. 'lïr vielen, echter, nu en dan, eenige gefchillen voor, die, eindelijk, in het jaar 1603, aan goede Mannen geheld werden , waarbij de Sociëteit haare regte gehalte verkreeg; wordende, aan die van den Haag, 'bij de uitfpraak, uit de inkom hen van de Sociëteit, toegelegd, eene.fomme van 5000 guldens, die, naderhand, verhoogd is,  VADERXANDSCH WOORDENBOEK. 597 is, met eene gelijke fotisme. Bij de uitdeeling der Societeitsfenningen, trekt de Magihraat twee vijfde, en de andere Kollegien ieder een vijfde gedeelte. in dien hand bleeven de zaaken tot het jaar 1614, wanneer'er nieuwe-moeilijkheden omftonden, die zo hoog reezen dat de Magihraat niet goedvond, op dien voet, langer in de Sociëteit te blijven. Doch , na de veranderingen , en 16x8 en 1619 voorgevallen , vereenigde zich dezelve wederom in het jaar. lóste. Deeze Sociëteit, zo als wij gezegd hebben, is zaamengevoegd uit vier Kollegien. Derzelver Leden komen niet Collegialiter bij den anderen; ieder van dezelve zend zijne Gevolmagtigden ter Sociëteit: te weeten, de drie Voorzittende Kollegien ieder twee, en de Magihraat drie; maakende te zamen een getal van negen perfoonen. De tijd hunner biieenkomfte is niet bepaald. Hunne Vergaderplaats is in het vertrek van de Graaflijkheids Rekenkamer; welk vertrek, in het jaar 1681, op kosten van de Sociëteit, daar toe is bekwaam gemaakt. Dit Kohegie heeft een eigen Secretaris, die de Vergaderingen bijwoont, en verders alles verrigt, het geen tot het Aropt van zoodanig een Amptenaar behoort. Hun Tijtel is Edele Mogende Heeren. Deeze Sociëteit verrist, in •/ Gravenhage, al wat de Magiftraaten in andere Steden doen. Zij helt de Ontvangers aan van den honderhen cn tweehonderden Penning, als mede van extraordinaire Verpondingen; zij heeft het bellier over de Nieuwe Kerk, en voert het bewind over de Brandfpuiten en Brandfchouw , als mede over de Lantaaruen , in den Haag; helt een Hoogleeraar in de Ontleedkunde aan; heeft het regt om een Burfal, in het Theologisch Collegie, te Leijden, te benoemen. Ook behoort aan dezdve de verilerking van den Haag, waar aan zij, meer dan eens, de hand gelegd heeft , doch telkens is verhinderd gewordenOok zijn, meermaalen, door dezelve, waardgelders aangenomen. De Armen van den Haag hebben , verfcheiden maaien, reden gehad. om op de milddadigheid der Sociëteit te roemen. Eindelijk trekken de Haagfche Predikanten, van dezelve, jaarlijks, boven hunne gewoone Wedde, 200 (*), en die van Scheveningen, één honderd guldens." (*) Volgens Bachiens 300 Guldens , KerkJ. Geogr. Ilde St. bl. 138.  $98 j- h. van swind en Redevoering en Aanfpraak , ter Imvyding van het gebouw eler Maatfchappy Felix Meritis, te Amfterdam, gehouden op den giften October , en iften November 1788. door j. h. van swindën , Hoogleeraar in'de IVysbegcerte, Wis- Natuur en Sterrekunde, aan de Doorluchtige Schoole te Amjlerdam : Medelid van verfcheiden Academiën en Geleerde Genootfchappen, en Honorair Lid deezer Maatfchappy. Te Amfterdam by G. Warnars, 1780. in groot %vb. 1X4 bladz. TXv gelegenheid dat ons deeze fraaije Redevoering en ■XJ Aanfpraak , van den Hoogleeraar van swinden , in handen komt , meeuen wy onzen Leezeren vermaak te zullen doen, met hen eene Schets te geeven, wegens den oorfprong, voortgang, en tegenwoordigen haat deezer Maatfchappy ; welke fchets wy uit het Voorbericht tot deeze Redevoering, als ook uit de Redevoering zelve, en uit eenige echte berichten, opgemaakt hebben. De Maatfchappy Felix Meritis is haare geboorte verfchuldigd , aan wylen deti vlytigen Heer willem writs , en werd in den jaare 1777, op den ihen November, door veertig Liefhebbers van Weetenfchappen en fchoone Kunften in Amflerdam, gevestigd; welke eerfte Leden ook daarom nog Ledenhichters geheeten worden ; zynde 'er op heden nog maar agttien van dezelve in leven. Deeze Leden, oordeelende dat 'er niets prysvvaardiger is dan zich verdienhelyk te maaken , en zyn geluk zo wel in aanhoudende poogingen ooi verdienftelyk te worden , als in verdienften zelf te zoeken , koozen tot hun zinfpreuk , de Woorden felix meritis , dat is , gelukkig door verdienften : niet om dat zy oordeelden reeds verdienftelyk , en door de verdienften zelf gelukkig te zyn, maar om dat zy zich het geluk , dat door waare verdienften verkregen word, tot een behendig doelwit voorftelden ; en plechtig voornamen, alle hunne poogingen aan te wenden, om hetzelve eenmaal te bereiken. Hoewel alle de Ledenhichters door gelyken yver tot "Wetenfchappen en Kunllen, in het oprichten deezer Maatfchappy gedreven werden, beoefenden zy echter niet allen dezelfde takken van Studie. Zy begreepen dus ligt , of dat zy de Wetenfchappen hechts zeer oppervlakkig, en in het algemeen moesten behandelen, of dat zo iemand hunner eenige meer grondige Verhandelingen , over deezen of gee-  redevoering en aanspraak. 599 geenen tak van Wetenfcbap, voorlas, allen, die in denzelven niet genoegzaam ervaaren waren, hoe groot ook hunne kundigheden in andere takken zyn mogen, weinig vermaak , geduurende die voorle^^u^n kunnen genieten , en weinig nut uit dezelve trekken. Deeze rede deed hen befluiten zich in Depa/temenlen te verdeden, ten einde de Wetenfchappen en Kunlten, met meerder nut en naar behooren, te kunnen beoefenen. Het eerfte Departement , dat , volgens dat befluit tot hand kwam, was het Departement des Koophandels, onder het welk men ook de Zeevaart- en Landbouwkunde rekent. Men bedoelde reeds in den beginne , al wat de uitbreiding en de volmaaking van den Nederlandfchen koophandel , de Fabryken , Zeevaart, en andere bronnen van 'sLands welvaart, betreft, by de hand te vatten , door overdenkingen , gefchriften , ja zelfs door mtdeehng van pryzen, te bevorderen. Doch, op verzoek van den Oprichter des (Ekoriomifchen Taks, den Heer van den heuvel, vond men goed, de daadelyke uitvoering uit te hellen, tot dat men het eerhe Programma, dat de Hollandfche Maatfchappy der Wetenfchappen op dat onderwerp hond uit te geeven, zoude gezien hebben. Men befloot, in t,vervolg van tyd, zich met dergelyke onderwerpen, op eenen anderen voet , dan den (Ekonomilchen Tak , bezig te houden en dus kwam men tot de befchouwmg van alle de hoofdtakken des Koophandels; den aart der byzondere Fabryken , en de Werktuigen daar toe gebruikt wordende ; -de Zeevaart , en het geen tot het bouwen, behuuren , en beveiligen der Schepen behoort , enz. Waar toe verfcheiden aanzienlyke Kooplieden de beste middelen aanwendden. Men verzogt den Heere g. brender. a brandis, tot een yverig medewerken in deezen; welke dan ook , na de grondbesinzelen der Zeevaart- en Aardrykskunde , in dat Departement voorgeheld ce hebben, zich voornamenlyk met de gefchiedenisfe van den Nederlandfchen Koophandel bezig houdt; hebbende, in de laatfte drie jaaren , ook eenige Verhandelingen van hem , als mede van de Heeren w. w. eekman, h. spille, j. bouman egbertusz. , a. fokke mmonsz. , d. van hinlopën dl M. nieuwenhuyzen in 't licht gegeeven : van welke wy reeds grooten deels verflag gegeeven hebben, in onze JSicuwe Algem. Vadcrl. Letteroef. , Ilde Deels Ijle Stak,, blaclz. 126. , Het was niet enkel tot de Maatfchappy zelve , dat de IV. deel. n. als. leïï. no. 14. T t yvei*  6oo J. H. VAN SWÏN'DEN yver van het Departement des Koophandels zich bepaaldeneen het hrekte zyne gefchenlten ook tot het Kweekfchool voor de Zeevaart uit; wordende aan het laatfte, door gemelde Departement, een kunftig zilveren Beker, door een der Leden vervaardigd, gefchonken ; ten einde die kweekehngen, welke het geheele jaar door het meest uitgemunt hebben, op den Verjaardag van den Slag op Doegersbank een teug Wyn te laaten drinken. Benevens eenige andere blyken van genegenheid. ° ",mcic Op bet einde van het jaar 1777, was het Departement der Natuurkunde ook reeds in volle werkzaamheid • de Leden werden van tyd tot tyd talryfcer, en bezorgden eene fchoone verzameling van werktuigen, onder welken men eenige aanzienlyke gefchenken telt. Naauwlyks had men zich eenigen tyd met het doen van Redevoeringen en van Proeven, bezig gehouden, of men begreep, dat een grondig en geregeld onderwys, in de Natuurkunde, van een groot nut zoude zyn ; men verzogt den Heer ^ene^ dien taak op zich te neemen ; en zyn onderwys deed wel' haast nieuwe behoefte ontdekken, die men te vooren niet gemerkt had. Men zag nu dat de meeste deelen der Natuurkunde niet naar behooren behandeld kunnen worden en dat anderen geheel onaangeroerd moeten blyven zo lang men geene genoegzaamc ervarenis in de Wiskunde verkreegen heeft; en dit gaf aanleiding, dat men de Heer de hartog verzogt, om, des Dingsdags , ook voor het Departement der Natuurkunde, de Wiskunde te onderwvzen : waar door de Leden thans in ftaat gefield zyn, 0111 eene aaneengefchakelde voorftelling , jn welke de Wiskundige bewyzen met de Proeven gepaard gaan, by te wooiien. Zedert drie jaaren heeft men ook, den Zomer door. 111 dit Departement gewerkt; en het nieuw gebouw is zodanig ingericht, dat men , behalven het Muzeum, no* een afzonderlyk vertrek heeft bezorgd , gefchikt tot hec gereed maaken van zommige Proeven , of het doen van anderen , die een geruimen tyd vereifchen , eer zv afgelopen zyn. Waar by dan nog de Chemifche Werkplaats ol het Laboratorium, het Astronomisch Obfervatorium\ en het aantal keurige werktuigen der Maatfchappy , veel nut doet verwagten. ^y ' Het in rang volgend Departement , zo verre de oudbeid ot oprichting aanbelangt , is het Departement der le^enkunde. In dit Departement , dat onder dien zedigen tytel m de daad de beoefhming der Teken-, Schilder-,  REDEVOERING EN AANSPRAAK. OOI der-, Graveer-, Beeldhouw-, Boetfeer-, en Bouwkunde, en van alle de Wetenfchappen , die daar mede verknocht zyn, ten doelwit heeft, zyn, zedert de eerhe oprichting, merkelyke verbeteringen gekomen , zo dat men niet meer enkel naar Pleister, of naar gekleedde leevendige modéllen, tekent ; maar zelfs twee heden in dienst heeft , die tot naakte modéllen verftrekken ; waar door dit Departement dan ook, van nog geen twaalf leden, tot vyftig Effcctiye, en twaalf titulaire leden is opgeklommen , onder welken omtrent dertig werkende leden zyn ; en daar onder zeer groote Kunhenaars. Het Departement der Muzyk was ook reeds by de oprichting der Maatfchappy in hand : en , geen wonder 1 dat men , na de geheele week in de bezigheden des beroeps, en de befehouwing van Wetenfchappen en fraaije Letteren doorgebragt te hebben , zich eenen avond , door de ftreelende uitwerkzelen zocht te vermaaken, en der fchoone Sexe gelegenheid verfchafte, om daar by tegenwoordig te zyn. De fchoone Zaal, en de uitmuntende Kunhenaars , ook in dit vak , hebben deeze Maatfchappy verfcheidene hoorders en hoorderesfen verworven. In den Jaare 1779 , werd het Departement der Lettet > kunde , door vyf Leden uit het Departement des Koophandels , opgericht. Dit Departement , dat zich met Dicht-, Taal-, Gefchied-, en Oordeelkunde, gelyk ook met Wysbegeerte en Welfpreekendheid, bezig houdt, is nu reeds tot over de Zeventig Leden aangegroeid ; zynde uit hetzelve ook eenige Redevoeringen en Dichthukken in 't licht gekomen , die ook van tyd tot tyd door ons zyn beoordeeld geworden. Deeze Maatfchappy kan dan , zo men wil, als vyf byzondere Maatfchappyën worden aangemerkt; doch die, door de vriendfchap en eendragt , welke onder allen heerscht, door den vryen toegang , welken de Leden van een Departement tot alle andere Departementen hebben , door eenige huishoudelyke fchikkingen, en door den zelfden yver tot voortplanting en beocifening van Kunnen en Wetenfchappen, één éénisr lichaam uitraaaken. Haare Leden zyn in Honoraire , Efectiye , algemeen Titulaire , voor alle de Departementen , en byzonder Titulaire, voor een enkel Departement , enz. onderfcheiden ; doch haare verrichtingen gaan eendragtig voort; zynde Maandag en Dingsdag voor de Tekenkunde , Woensdag voor de Letterkunde , Donderdag voor den Koophandel, Vrydag voor de Tt 2 Na-  602 j. H. VAN SWINDEN Natuurkunde , en Saturclag voor de Muzyk gefchikt , op welke dagen, de leden van het dan werkend Departement den voorrang hebben. De goedkeuring welke deeze Maatfchappy, by een aantal waardige Mannen, wegdroeg , die, jaar op jaar, zich als Leden aangaven, was oorzaak, dat men, reeds in 1783, van de Lelygragt, een grooter huis moest gaan betrekken: en men zich in 1785 in de noodzaaklykheid bevond, om, of geen nieuwe Leden meer aan te neemen, of, van den fluwcelen Burgwal, naby het Ilhntre School, mede een grooter huis voor de Vergaderingen der Maatfchappy te zoeken. Het eerhe kon geenzins in aanmerking komen, en dus befloot men tot het laathe: komende men eenpaarig overeen, een geheel nieuw gebouw voor de Maatfchappy te ftichten , en dus naar een bekwaam erf te zoeken; welk laathe in 1786, op de Keisersgraft, naby de Beereflraat t gevonden werd. Om een goed gebouw op deezen grond te nichten, gaf men in November 1786, een Programma in 't licht, behelzende eene fchets van het geen 'er hoofdzaakelyk begeerd werd , en eenen platten grond van het aangekogte erf, volgens eene niauwkeurige voetmaat getekend. Men beloofde een Premie van zeventig gouden ducaten , voor het volledigst Plan, en een van dertig ducaten aan den geenen wiens Plan in de tweede plaats in aanmerking zoude komen. De Heer jacob otten husly behaalde de eerhe Premie; de Heer jan willem le normant de tweede, en het Plan van den Heere 1'ierre louis duivene werd een buitengewoone premie van twintig ducaten toegelegd. Intusfehen had men , na de uitfehryving, nog een erf naast de voorgaande bekomen, zo dat de Voorgevel nu breeder kon vallen, en het voorfte gedeelte van het gebouw grooter werd: welk een en ander de Heer husly in zyn Plan veranderde. ^ Men begon, den Mey 1787, de oude huizen af te breeken, den tfftpn Juny den eerhen paal te heijen, en den yder, July werd de eerhe heen, door den Heer jan sebille roos , als Voorzittend Commisfaris , met plegtigheid gelegd ; en het werk werd met zoo veel yver voortgezet, dat men, op den jtóen October 1788, deeze Inwydings-Redevoering daar in konde houden; by welke gelegenheid het Departement der Muzyk zich tot het uitvoeren van een buitenwoon Muzykftuk aanbood; behaande het Orchest uit honderd twaalf perfoonen , waar onder twee en twintig Zau-  REDEVOERING EN AANSPRAAK. 603 Zanger» en Zangeresfen. Men had tot deeze plegtigheid ook" Heeren Burgemeesteren , en de verdere Heeren van Regeerind verzogt, wier invloed de Maatfchappy, op haar verzoek ,°in het begin des jaars 1787, Vryheid van Stads en van 's Lands impofitien op de Bouwmaterialen, bezorgd had ; als ook de Heeren Profesforen , en eenige andere Heeren, by welke gelegenheid dan ook alles in de beste orde was ingericht; wordende deeze Redevoering in de Muzykzaal, na dat de overture geëindigd was, door den Hoogleeraar , voor een leezenaar, op de Piano forto geplaatst, uitgefprooken: en vervolgens weder met een treffend Muzyk befloten. ■■ Wat deeze Redevoering, op zich zelve befchouwd, aanbelangt ; de Hoogleeraar heeft daarin het algemeen nut der Wetenfchappen, fraaije Letteren en Kun/len , zeer overtuigend aangewezen , 'en zeer gepast doen dienen , om de werkzaamheden van Felix Meritis in het juiste licht te plaatzen. ,, Gelukkig (zegt hy ten haaren opzichte) driewerf gelukkig Amflerdam, waar in altoos dergelyke Gezelfchappen, op meer dan eene wyze, plaats gehad hebben , en wier Ingezetenen, hoewel voor verre het grootfte gedeelte , door hunne beroepen , van Wetenfchappen en fraaije Letteren verwyderd, altoos eene drift voor dezelve betoond hebben; eene drift, die in het begin der voorgaande eeuw zo groot was, dat eene der redenen die de Regeeliug van dien tyd deeden befluiten , eene Doorluchtige Schoole in deeze Stad op te richten, geweest is de zucht om aan de wenfehen van een aantal Burgeren te voldoen, die, hoewel den Koophandel toegedaau, hunne uitfpanning in geleerdheid zochten; deeze als een wellust aanzagen, en iemand verlangden te hebben , die hen in de Oudheden, Gefchied-en Natuurkunde, ouderwees (*). ,, Dan, indien Gezelfchappen uit Liefhebbers van Wetenfchappen , fraaije Letteren, en Kunften beftaande, als zeer nuttig moeten befchouwd worden, hoe veel grooter zal niet het nut van eene Maatfchappy zyn ? die , wel is waar, alleen eene letterkundige uitfpanning, alleen de bevordering van nuttige kundigheden onder liefhebbers tot hoofdoogmerk heeft; doch die tevens zo ingericht is, dat zy den Geleerden niet dan aangenaam kan zyn; dat zy hun middelen en gelegenheden verfchaft , hunne ftudien , even als in een geCf) Men kan hier over de Brieven van vossius naleezen: vooral No. 176, 177, 178, 188, 211, 212, en 220. Tt 3  Ó04 j. h. van s winden, redevoering en aanspraak. geleerd Genootfchap, voort te zetten: en die aan alle haare Medeleden niets laat ontbreeken van 't geen noodig is, om in de beoefening der Wetenfchappen, der fraaije Letteren en fchoone Kunften, zo ver te komen, als hunne vermogens, en hunne omftandigheden, hun toelaatcn. „ Dit is, myne Heeren! het denkbeeld dat ik my van deeze uwe Maatfchappy der Verdienflcn altoos gevormd heb, zedert gy my vergund hebt dezelve van nader by te leeren kennen: dit is het waare oogpunt, waar uit ik oordeel dat men dezelve moet befchouwen. Zy is geen eigenlyk gezegd geleerd Genootfchap, en behoort het misfehien nimmer, ten minften in den ftriktften zin , te worden: maar zy is meer dan een enkel gezelfehap van liefhebberen: daar zy, buiten de nuttigheden, dergelyke gezelfchappen eigen nog aan alle haare Medeleden, de nodige hulpmiddelen yerlchaft, om zich grondiger op de Wetenfchappen, fraaije Letteren, en Kunften toe te leggen." Om de Vrouwen ook deelgenooten van deeze plechtigheid te maaken , werd, den volgenden dag , de Muzyk vau den voorigen dag herhaald ; by welke gelegenheid de Hoogleeraar van swinoen eene byzonder opgehelde Aanfpraak aan omtrend vierhonderd Vrouwen deed, welke door wel vyfmaal vierhonderd Vrouwen gelezen mag worden, en agter de gemelde Redevoering geplaatst is. Daar deeze Redevoering en Aanfpraak zich tot het ganfche gebouw , en tot alle de Departementen in 't c-emeen bepaalden, achten wy ons bericht, raakende deeze&Maatfchappy, nog onvolkomen; zoo lang wy 'er de Inwydingen van elk Departement, in 't byzonder. niet bygevoe°d hebben. Daar de Departementen der Letterkunde, en d'es Koophandels, op eene Zaal werken, eu deeze nieuwe Gehoorzaal eerst in het begin van dit jaar voltooid werd zo wydde de Heer Mr. M. c. cras, Profeafqr in de Rechten aan het Athtnaum Illustre alhier, op Woensdag, den 7den January , die Gehoorzaal voor de Letterkunde in • het welk de Heer willem wagtendorp eekman , als Directeur van het Departement des Koophandels, den volgenden dag, voor den Koophandel verrichtte. Terwyl de Departementen der Tckenkundc en Natuurkunde beide, door den Hooggeleerden Heer andreas bonn, Anatom. & Chirurg. Profesfor alhier, ingewyd werden: het eerhe op den sden, en het laathe op den i4den November, 1789. Lang voldoe deeze Maatfchappy aan het oogmerk zyner Stichters en vlytige Leden! G(.  geschiedenis der verêemigde nederlanden. tfoj Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden voor de Vaderlandfche Jeugd. Elfde Deel. Te Amflerdam, by J. Allart, 1788. In duodecimo. 334 bladz. "Nja eene beknopte ontvouwing van den invloed , welken de dood van Keizer Karei den VII op de zaaken van ons Gemecnebest had , behelst dit gedeelte, een verflag van het voorgevallene , ter begunftiginge van de herftelling der Stadhouderlyke Regeeringe, met de daarop gevolgde verheffing van Zyne Doorfugtige Hoogheid, Willem den IV; met de verdere gebeurtenisfen hier te Lande, tot op des Prinfen dood : welk een en ander, naar de gewoone inrigting van dit Werk, der Jeugd, op eene leerzaame wyze, voorgedraagen wordt. Rettheim en caroline van TA * *, eene nog onlangs gebeurde Gefchiedenis. Uit het Hoogduitsch vertaald , door Mr. a. j. leydeckers. Twee Deelen. Te Amjlerdam, by J. ten Brink Gz., 1788. 330 bladz. In duodecimo. T"\e lotgevallen van Rettheim en Caroline zyn ccnigermaate door. vlogten met die van Wettenau en Emilie , de vriendin van Caroline. Een misverftand , grootlyks veroorzaakt tjoor de eigenzinnigheid van Carolina, floort den minnehandel van het eerstgenoemde paar; dan , dit misverftand wordt eerlang uit den weg geruimd, en de twee Gelieven leeven in 't vooruitzigt hunner egtlyke vereeniginge. Gok zouden zy hunnen wensch wel dra vervuld gezien hebben, zo niet de eigendunkelyke Moeder van Caroline, (die een af keer tegen Rettheim opgevat heeft,) zulks gedwarsboomd, en te wege gebragt had , dat de voltrekking van 't Huwelyk een jaar uit^efleld werd. Het daarop volgend gedrag der Moeder gaf Rettheim voorts aanleiding, om eene noodzaaklyke reis voor te .wenden, cn dus zyne onmiddelyke verkeering met Caroline te ftaaken: draagende intusfehen zorg, dat hy, door middel van zynen Vriend tlohnfels , die gemeenzaam in dat Huisgezin verkeerde , eene onafgebroken briefwisfèling met Caroline konde onderhouden. Dan Hohenfels wordt, na weinig tyds, op Caroline verliefd , fmeedt een ontrouwen aanflag, poogt die twee Gelieven agterdogtig jegens elkander te maaken , en hen onderling te verbitteren, waarin hy genoegzaam flaagr. —-—« Intusfehen wordt Emilie aangezogt door Hinfeld; dié , niet zo zeer haar perfoon als haar geld beöogende , Iistiglyk ingang by haar weet te verkrygen ; doch zyn fnood oogmerk wordt gelukkig nog by tyds verydcld , doordien hy, om de hartden van het Geregt, hem, wegens het afgeeven van valfche wisfels,nafpoorende, te ontkomen, na elders moest vlugten. In die omftandig- he-  fioS 'RETTHÊIM ÉN CAROLINE. heden raadt hy zynen Vriend Wettemu, '(dien hy al vroeger verleid, en in deeze en geene zyner euveldaden medegelieept had,) om zyne mislukte onderneeming op Emilie. voörzigtig te hervatten; in hoppe, dat Wettemu, het bedoelde oogmerk bereikende, hem ook eenig-gedeelte van den verkreegen buit zou doen erlangen. Wettenau , hier mede ingenoomen, onderneemt zulks ; maar', op zyn ommegang met Emüie, wordt hy door haar deugdzaam character dermaate getroffen, dat hy tot inkeer kome; hy verfoeit daarop het gefmeede ontwerpt; maakt het zelf aan Emilie bekend, betuigt zyn berouw, verklaart haar de zuiverheid zyner liefde, en brengt het zo verre, dat hy Emilie, ""(die zyn gedrag omzigtig toetst,) van de opregtheid zyner bekeeringe overtuige. Dit heeft ten gevolge , dat hy haar eindelyk overhaale, om hem haar hart en hand te fchenken, waarop zy een huwelyk aangaan , dat ter bevorderinge van hun wederzyds geluk ftrekt. Middclerwyi was Hinfeld, dien Wettemu , met het affnyden der gemeenzaamheid tusfchen hem en dien onverlaat, ook alle verdere onderftcuning geweigerd had , in behoeftige omftandigheden vervallen ; 't welk hem , gelyk meermaals voorheen , zyne toevlugt tot valsch fpeclen had doen neemen. Zich hiermede gcnecrende in dezelfde Stad, daar zich ook Rettheim onthield, wil het geval, dat Rettheim in een koffyhuis kome , daar Hinfeld zyne fchelmfehc ftreeken oefent. Rettheim maakt het gezelfehap hier omtrent oplettend, en komt vervolgens opcnlyk tegen hem uit.Hinfeld redt zich op dc hem best mogclyke wyze, waar door het gezelfehap weder in rust komt; maar intusfehen is hy bedagt om zich op Rettheim te wrecken ; hy vertrekt van daar reeds laat in den avond, wagt Rettheim in den omtrek zyner wooningc op , en doorftcekt hem met een dolk, zo dat deeze terftond dood ter aarde valle. De wagt fehiet toe, en Hinfeld, op de daad gevat, eindigt, weinige dagen later, zyn leeven , volgens het geregtlyke vonnis , door het zwaard. Wenenau ontving' hier van berigt, deelde het zyne Emilie mede, cn deeze gaf 'er Caroline verflag van. leder was 'er gevoelig over aangedaan , en bovenal Caroline; welker hart vervolgens nog feller getroffen werd, toen zy, uit een brief van Hohenfeis, die, wanhoopig over zyn fnood bcdryf, na elders gevlugt was, verftond , welk een haathken rol hy gefpeeld had. Zy leefde nog eenigen tyd ; doch bezweek eerlang voor haar hartzeer, dat haar eindelyk ten grave deed daalcn , in de hoop , van voor ecuwig met haaren beminden Rettheim vereenigd te zullen worden. . —— Het beloop deezer gefchiedenisfe levert etlyke treffende voorvallen, en het verhaal, fchoon wat gerekt, heelt egter zyne geyalligheid; ook gaat het hier en daar nog vergezeld van eenige icerzaame opmerkingen.  "REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in het Pierde Deels Eerfte Stuk, van dit Werk, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen* A. Aan myne Protcftantfche Medechristenen in Prankryk. Amh. by M, Schalckamp, in gr. 8vo. ƒ o-18-0 398 Ackeri, (V. H.) Poëmata. Edilio Secunda. Qron. aptfd J» Oomkens, in 8vo. ƒ 1 - 16 - o 378 Alhertine, Een Boek voor de Dames. Ihe Deel. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. 8vo. fn-o.o , 433 Albon, (Ü.) Verhandelingen over dc Gefchiedenis, Regeeringswyze, Zeden, enz. van eenige voornaame Natien in Europa. lilde Deel. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon , in er. 8vo. ƒ 2 - 4 - o 68 Aleiophilus aan Philadelphus. Amh. by M. de Bruyn, in, . gr. 8vo.. ƒ o • 18 • o. 401 Alphen, (H. van) Scigtelyke Dichtftukjes, op 't Muzyk gebragt door F. Nieuwenhuizen. Utr. by J. van Terveen en Zoon, enz. in Fol. ƒ 1 - 5 - o 36 Amnestien (Nederlandfche) van de Jaaren 1485, 1488, 1787 en 1788. Dordr. by % Krap, Az. in gr. 8vo. ƒ 2 - o - o 453 Amfterdam, in zyne Gefchiedenisfen, enz. befchreeven om te dienen.ten Vervolge op het Werk van J. Wagenaar. 14de Stuk. Amft. cn Harl. by P. Conradi ent V. van der Plaats, in gr. 8vo. ƒ 1 • 16 - o 25 Archenhóltz, Gefchiedenis van den Zevenjaarigen Oorlog in Duitschland. II Deelen, 's Hage by /. van Cleef, in gr. 8vo. ƒ3 - o - o 504. Aristus. Door * * *.. Amft. by M. de Bruyn, in 8vo. ƒ1.5.0 341 R. Tiarneveld, (W. van) Geneeskundige Electriciteit, lilde Jd> rjeei. Araft. by J. Elwe' en D. Langeveld, in gr. 8vo. /i-5-0 533 IV, DEEL. N. ALG. LETT. NO. 15. Vv B*-  REGISTER. Bedenkingen (Redenkundige en Schriftuurlyke) over de natuur van het Zonden-Kwaad, enz. Door een Liefhebber der zuivere Hervormde Leer. Rott. by J. Pols, in gr. 8vo. ƒ o -12-0 139 Beekman, (D.) Onderwyzinge in de voornaamfte Waarheden van onzen Redelyken Godsdienst. Hdè Deel. Zaand. by H. J. de Roode, in 8vo. ƒ o -6-0 231 Beets, (/>.) Onderwys in den Godsdienst van jesus Christus. Gron. by J. Oomkens, in 8vo. ƒ o - 15-0 230 Bekker (E.) en A. Deken, Brieven van Abraham Blankaart. III Deelen. 's Hage by I. van Cleef, in gr. 8vo. ƒ6 - o - o 382 Berg, QA. van den) Leerreden over Joann. V. 55. ter gedagtenis van den Eerw. L. Serrurier. Arnh. by J. Nyhof en W. Troost, in gr. 8vo. ƒ0 - 8 - o 177 Beroerten in de Vereenigde Nederlanden van den Jaare 1300 tot op den tegenwoordigen tyd. Xde en Xlde Deel. Amft. by P. Conradi, enz. in gr. 8vo. ƒ3-6 - o 33S Befchryving (Volledige) van alle Konften, Ambagten, Handwerken, Fabrieken, Traheken, derzelver Werkhuizen , Gereedfchappen, enz. ihe en 2de Stuk. Met Plaaten. Dordr. by A. Blusfden Zoon, in gr. 8 vo. ƒ 7 - I - o 293 • > 3de Stuk. ƒ4 - 4-0 448 Bcfpiegelingen der vier Leevensftanden van den Mensch. Haarl. by A. Loosjes, in gr. 8vo. ƒ 3 - 12 - o 6 - (Dicht- en Zedekundige) over den Zond¬ vloed en over Hagar en Ismael. Gouda by W. Verblaauw, in gr. 8vo. fo - 14 - o i<5o Bleyker, (M. de) immanuel befchouwd, in vier Leerredenen ; benevens eene Nareeden, over eene Verhandeling van wylen Ds. S. W. Hoek/lra. Amft. by C. de Vries, in gr. 8V0. ƒ 1 • 10- o 93 Boddacrt, Junior. (P.) Gedichten. Utr. by //. van Otterloo, in 8vo. ƒ0 -13-0 165 Bonnet, (G.) Eerhe Brief aan een Vriend, over het gefehil, aangaande de Rede en haar Gezag in den Godsdienst. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. 8vo. f o ..11 - o 10 Tweede Brief, ƒ.1 - 2 - o 487 . Verzameling van Leerredenen. lilde Deel. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. 8vo. ƒ 2 - 14 - o 94 , (p.) Leerredenen over *t Leeven van David. lilde Deel. Rott. by J. Holfein, enz. in gr. 8vo. ƒ 2 - 14-0 267 ' Bren-  REGISTER, Brender d Bremdis, (G.) Taal-, Dicht- en Letterkundig Magazyn. lilde Deel. Amft. by H. Keyzer en C. Groenewoud, in gr. 8vo. ƒ i - 16-0 aio Brief aan alle waare Belyders van den Heere Jefus in Nederland. Utr. by A. van Paddenburg, in gr. 8vp. ƒ0.4.0 403 Brieven, over het Beduur der Colonien Esfequebo en Demerary, enz. ilde en 12de Stuk. Amft. by IV. Holtrop, in gr. 8vo. ƒ 4 - 4 - o 112 . van wylen den Heer L. Sterne, Schryver der Sentiment. Reize. Amft. by J. J- Wellers. in 8vo. f 0-6-0 ia? Bosfuet, (J. B.) Leerredenen. Amft. by F. J. van Telroode. III Deelen, in 8vo. f 3 - 12 - o 173 'Buddingh, (N. W.~) Zedekundige Verhandeling over ds waare Troostgronden, by treilende Sterfgevallen. tr. • by G. van den Brink, Jansz. in gr. 8vo. ƒ o - 9 * o 445 Busfching , (D. A, F.) Karakter van Frederik den II. Amft. by M. dc Bruyn, in gr. 8vo. ƒ 2 - 4 - o 72 Byzonderheden, (Staats- en Karacïerkundige) betreffende Frederik den II, Koning van Pruisfen. lVde en Vde Deel. 's Hage bv l. van Cleef. in gr. 8vo ƒ3-0-0 213 Vide en Vilde Deel. ƒ 3 - 12 - o 504 C C'arolina van Lichtfield. II Deelen. Leyd. by J. en Honkoof , in 8vo. ƒ 3 - o - o 390 Chomel, (Af. N.j Algemeen Huhhoudelyk, Natuur-, Ze! dekundig en Konst-Woordenboek. Vervolgd door J. A. de Chalmot. Met Kunstplaaten. éde Stuk. Camp. by J. A. de Chalmot en Amh. by J. Tntcma, in gr. 4to. ƒ 5 - o - o 49<57de Stuk. ƒ 5- o - o '53H Claesfen, (J.j Proeve van een Préparatoir en Peremptoir Examen, volgens Synodale Refolutien. Amft. by M. de Bruyn, in gr. 8vo. / 2 - 4 - o 13 Clara en Emmelina. Naar het Engelsen. II Deelen. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon , enz. in gr. 8vo. ƒ 2 - 18 - o 345 Comenius, (Z. A.j Wysgeerige en heekelende Reize door de geheele Wereld , en door alle Standen der Menschlyke Bedryven. 's Hage by /. du Mee en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 1 - 2 - o 75 Cramer, (J. A.j Verhandeling over het Gebed, naar de Leere der Openbaaring en der Rede. Utr. by A. van paddenburg, in gr. Svo. /i - 16-e 135 Vv a Ctv/v  REGISTER. Curten, (J ~W.) Het Lyden van Ifabelle, in Brieven. In iivo. fo - i2 - o 516 T\enina, Het Leeven en de Regeering van Frederik ƒƒ, Koning van Pruisfen. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3 - ° ° 322, 3^3 en 555. Dichtbloemtjes, alleen voor Meisjcns. Rott. by J. Meyer. In jftmo. /o - j 8 - o 471 Diesbacil, (y. van) De onderfcheidenbeid van trappen, in den Staat der eeuwige Heerlykheid van Gods Gunst- genooten. 's Hage by II. Eakhuyzcn , in gr. 8vo. ƒ o 6-0 53a Dumaniant, De Avontuurlyke Nagt, Blyjpel. Amft. by W. Holtrop. fo - 11 - o 381 Dttmbar, (G.) Kerklyk en Wereldlyk Deventer. Ilde Deel. Dev. by L. Leemhorst, in Fol. / 4 - o - o 64 Tfleonore, geen Roman, eene Waare Gefchiedenis, in Brie•*-J ven. II Deelen. 's Hage by /. van Cleef, in gr. 8vo. ƒ 3 - 16 ■ o 259 Elius, Romance. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. 8vo. ƒ s - 5 - o 79 Emilia IFcrtheim. Ifte Deel. s Hage by /. van Cleef, in gr. 8vo. ƒ2 - 16 - o 475 Enden , (C. van den) Verloskundige Waarneemingen en Aanmerkingen. Ifte Deel. Utr. en Amft. by G. T". van Paddenburg en M. Schalckamp, in gr. 8vo.' ƒ 1 - o - o 277 Esdré, CJ.) Inleiding tot de Kennis der Natuurlyke Wys- begeerte. Vide Deel. Leyd. by dc Erven F. de Does, in gr. 8vo. ƒ 5 - 2 - o 99 Ewald, rJ. L ) jesus Menfehenkennis, of Overdenkingen over de Gelykenisfen van onzen Heiland. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 2 • 16 - o 90 F. Tfeith, (R.) Romances, naar den besten fmaak op Muzyk gebragt door C. F. Ruppe. Haarl. by C. van der Aa, in gr. 8vn. / 1 - o • o 36 Fokke Simonsz. (/?.) Verhandeling over de Fortuin. Amft.' by A. Fokke Simonsz. in gr. 8vo. fo - 16 - o 47a Förjler, (j. R.) Waarnecmingen over de Aardrykskunde , de Natuurkunde, den Aart en Zeden der Menfehen, verzameld op zyne Reis rondsom de Waereld. Met de Aanmerkingen van zynen Zoon en Reisgenoot G. För. flet\  REGISTER. fier. ifte Stuk. Haarlem by A. Loosjes, in gr. 8vo. f i ■ 10 - o 17 — 2de Stnk. /1 - 10 - o » 550 Frank, Q. P.) Samenftel eener Geneeskundige Staatsregeling. Met Aanmerkingen van h. a. uake. Ilde Deel. Leyd. by de Erven F. de Does, in gr. 8vo. ƒ 2 10 o ig G. Gedrag (Het) in het Tugthuis te Gouda, enz. van Pieter Brakel, in Ato. ƒ o . 6 - o 390 Genaoe (De Vrye) Gods verheerlykt in de opmerkelyke Bekeering van T... VV... . An:ft. by D. Schuurman, in gr. 8 vo. ƒ o - 8 - o 533 Genlis, {[De) Avondtydkortingen van het Kasteel, of Zedeiyke Verhaalen, ten dienfte der Jeuad. IVde Deel. 's Hage by /. van Cleef, in gr. 8vo- ƒ 2 - 18 - o 40 . Schouwtooneel voor jonge Lieden. IVde Deel. 's Hage by /. van Cleef, in gr. 8vo. fi- 8-0 49 Gefchenk voor de Jeugd. Vde Deels 2de Stukje. Amft. by J. Allart, in 8vo. ƒ o - 18 - o 43 • Vide Deels ifte Stukje, fo 18-0 389 Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden,* voor de Vaderlandfche Jeugd. IXde en Xde Deel. Amft. by J. Allart, in i2ino. ƒ 3 - 12 - o .84 : Xlde Deel. ƒ 1 - 16 - o 605 Geflacht (Het) der Heeren van Borsfele van Spreeuwenflein. Mtddelb. by IV. Abrahams, in gr. >svo. fo 10 - o 2^1 GeOachtboom van het oud Adelyk Stamhuis der Heeren van Brederocle. Amft. by A. van der Kroe en A. Capcl, in gr. 8vo. ƒ o - 15-0 292 Gefprekken over 't Leeven van Frederik Vryheer van der Trenck. Amft. by J. Weege, in lattin, ƒ o - 18 - o 478 Geuns ,(S. J. van) Plantarum Belgii Confosderati indigenarum fpecilegium. flard. apud).vü\\ Kasteel, in Zvo.f.m. f o - 11 - o 232 Gockinga, ([H.) Verhandeling over het eerfte Bybelboek, genaamd Genefis. ifte en 2de Stukje. Gron. by J. Bolt, in gr. 8vo. f 1 - 16 - o 435 Godsdienftige. (De) Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ 1 - 5 - o 178 Griffith, Proeven, gefchikt voor jonge getrouwde Vrouwen. Amft. by J. Woertman, in 8vo. fo 12- o 388 H. . Tiaar, (J. van der) Proeve over de Herfenen en Ze•** nuwen, en eenige van derzelver Ziekten. Waaragter Vv 3 hon-  REGISTER. honderd en vyftig Genees- en Heelkundige Waarneemingen. Amft. hy r- Tntema, in gr. Svo. ƒ i - 10 - o 97 Hamelsveld, (f. van) De Bybel verdeedigd. VUIfte Deel. 4 cft. by J. AtlUtft* in gr. Svo. ƒ 2 - 10-0 217 f- Euangeli, of Lecveusbyzoncerheden van jesus CHRISTUS. Naar het Grieksch van Mattheus en Markus. Amfterd. by M. de Bruyn, in gr. 8vo. ƒ 1 - 14 - o 261 ■ Naar het C/iëksch van Lukas. ƒ 1 - 3 - o 438. _ . „ Joannes. fl- 12-0 567 Handelingen van het Genootfchap , onder de Zinfpreuk: Scryandis Civibus, Xllhie Deels 2de Stuk. Amft. by P. Conradi, in gr. 8vo. ƒ 2 - 10 - o 182 ■ Xlfide Deels 3de Stuk. ƒ 1 - 16 - o 405 Handfchriften (Kleine Dichterlyke) Tweede Schakeering. Amft. by P. J. Uilenbroek, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o 509 Hennings, (J. 67/.) Onzydigeen beproefde Gedagten over de Leer, aangaande Geesten cn Geesten-zienders. 3de Stuk. Amft. by A. Fokke Simonsz. in gvo. ƒ 1 - 10 - o 201 ^ Verhandeling over de Droomen en Slaapwandelaaren. 3de Stukje. Amft. by A. Fokke Simonsz. in Svo. ƒ 1 - o - o 423 Herder, (Fd) De Gefchiedenis van Jofeph , in Leerredenen. Leyd. by A, en f. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 1 - 8 - o 306 Hermes, (J. A.) Euangelifche Leerredenen. Ifte en 11de Deel. Haart, by A. 'Loosjes, in gr. Svo. ƒ4 - o - o 352 . HIde Deel. ƒ 1 - 16 - o 57* Historie, (Vaderlandfche) vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten, en daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, tot op den tegenwoordïgen tyd. lilde Deel. Amft. by j. Allart, m gr. - 8vo. ƒ 3 - 15 - o "6 - XXIIIhe Deel. ƒ 3 - 12 - o 588 Hoderman, (G. C.) Beknopt onderwys in de Muzyk voor eerstbeginnenden. Amft. by C. N. Guerin , ƒ3 - o - o 372 Htósböèkje (Gemaklyk) voor den Landman , van 50 Geneesmiddelen voor Koeijen, Alktn. by J. A. van Harenkarjpel, in 4to. ƒ o - 18 - o 53$ Huwelyken (En deeze) zyn zekerlyk in den Hemel gelloot«n? fïene Origineele Roman. II Deelen. 's Hage by /. van Cleef, in gr. Svo. ƒ 3 - o - o £54 Huydecoper, Proeve van Taal- en Dichtkunde. 1weede Uitgave door wylen F. van Lelyveld. lilde Deel. Leyd. by A. en J. Honcoop, in gr. 8vo. ƒ3 - 5 ' 0 374  ü. E G I S T E R- gr. 8vo. ƒ 2 - 10 - o ^p*. ^ésr as ïSt VS. ^I^SfSS ƒ i ■ a - o «4 mtf** C^^O De T^ua^.^S* A gen en Dansfen. Amft. by J- tiuaen ^ Jl_8!^°Chemifche Oefeningen. IHde Deel. Amft. by A. J. van Tol. ƒ 3-0 - o de Brief wisfeling van Academifche Vrienden, s Hage oy j a6o 8vo. ƒ o -14 _ °i. o * r7.v„ cebooren Ocker/e, Kleyn/O. PO. «1 ^rol^rlmS voor den Zang en Oden en Gedichten, S?00?^0""™ Joot C. ^ Ruppe. het Clavier of Fluit, Viool en Bas, door c. _ _ rr Leyd. by ^ en \f°"co?f' Af[" door beknopte UitKlinkenberg, 0. w« ^)Je g^VidSgen , verklaard, breidingen ent ophelderende AamnerK^ fa g XVIde en XVlIde Deel. Amit. d> ^. l6? ^7 " I7_^ Onderwys in den Godsdienst. Vilde DeeL vallen van ülank. j 345 in 8vo. ƒ 1 - 5 " 0 , woordenboek. XVIlIde Deel. L Tnj. ld Uumm, opad B. Wild « J- IOJ HJbjM-.*^».!?»';1"0^1-" 0 Lof-  RE G I S T E R; t-erw y. Dordr. by £ Wanner, in 8vo ƒ 5 - ! - o ' * P^ff'/a;° Leerredenen. lilde Deel. Utr. by A. vil Paddenburg, in gr. Svo. ƒa - 4 - 0 Y !« /^0ioRoosj'e'lu Drie Boeken'Haari-by A' Lo*- M. 47° J$M3, Over 't fchryven der Gefchiedenis, of de wyze hoe dezelve behoorde gefchreeven te worden. Met turf IfT^f vermeerdtrd > door Z' ™« ^2fi 16 o e" in gr' 8vo' %'iPr^ddza.ain^ Tooneelfpel, door & y. ^ Am? „5 J!« «^e, in 8vo. fo - 8 - o o G.) Aandagts-boek voor Vrouwen Ifte Deels ifte Stuk. 'S Hage by /. van Cleef gr. 8Jo? Martij, Q F0 Het vereenigd Nederland. AmftA'J ^//«r;, in gr. Svo. ƒ4 - 16 - o jott ———- Historie der Wereld. IXde Deel. Amft. by % AJlart, in gr. 8vo. ƒ * -12, • o ó ^if nnK£ S> Bedf°"de';. gehouden op Batavia. 2de Stuk- je. Utr. by A. van Paddenburg , n gr. Svo /b - tS r, Michaêlis Q. A) Inleiding fn'de Boeken £n 1et~0 V ifte Stuk. 2de Afdeeling. Haarl. by f. hi gr 8 vo. f 2 - 6 - o ' *>r' Nieuwe Overzetting des O. Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. Door den Heer W E de Perponcher. VIHfte Deel. Utr. by de IFed. J 'vak Schoonhoven, 111 gr. 8vo. ƒ o - o - o jWj-. , IXde Deel. ƒ 1 - 16 ■ o * M.shve van de Sociëteit der Doopsgezinde Gemeenten in frieslandenGroningen, aan eenige Doopsgezinde Christenen in de Staaten van de Keizerin aller Rusfen. Leeuw, by J. Seydel, m gr. Svo. ƒ o - 6 - o X itrt^^nei"C!iryuing Van de S^ote of St. Jans Kerk der Hoofdftad 's Hertogenbosch, 's Bosch by de Wed, C. A.Vmveg, in Svo. f 0-7.0 %D, «toW», 355 .. uitgegeeven door het Taal- en Dichtlievend Genootfchap . ten Spreuke voerende, Kunst word door Arbeid verkreegen. lilde Deel. Amh. by H. Keyzer, in gr. 8vo. / 1 - 16 - o 427 .. over de Zedeiyke Opvoeding der Kinderen, uitgegeeven door de Maatfchappy , tot Nut van 't Algemeen. Amh. by H. Keyzer, enz., in 8vo./o-8-o 490 Pypers, (_P.) De Graaf van Comminge , of de Ongelukkige gelieven. Toneel/pel. Amh. by P.0. Uylenbroek, in 8vo. ƒ o - 12 - o 161 Q. f~\uarin 0.~) Oefenkundige Aantekeningen over verfcheic^de Ziektens , met Aantekeningen door A. Laurillard dit Kallot, 's Hage by /. van Cleef. in gr. Svo. ƒ 1 - 4 - o 534 R. Raadgeevingen van eene ongelukkige Moeder aan haare Dogters.'Amh. by A. Borchers, in 8VO./0-15-0 165 Register (Algemeen beredeneerd) op alle de voornaamfte Regtsgeleerde Advyfen, Confultatien, enz. 3de Stuk. Utr. by G. T. van 'Paddenburg, in 4to. ƒ 1 - 10 - o 216 .—,— (Voorloopig) van Charters, Privilegiën, Placaaten, Ordonnantiën , enz. Stad en Lande betreffende. Gron. by P. Doekema, in gr. Svo. ƒ 1 -13-0 320 Reize door de Oostenrykfche Nederlanden , enz. gedaan door een voornaam HohandsCh Vlngteling , in den Jaare 1788. Amh. by BI. de Bruyn, 2de eu 3de Stuk. in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - o 285 Rettheim en Caroline van T*** eene nog^ onlangs gebeurde Gefchiedenis. II Deelen. Amft. by J. ten Brink, in i2tno. ƒ 1 - 5 - o 605 Röchling, 0. G.) Zaaklyke en duidelyke Handleiding tot de Syntaxis der Latynfche Taal ,. enz. volgens de beroemde Spraakkunde van Scheller , voor laager Klasfen. Dev. by L. Leemhorst, enz. in gr. 8vo. /1-16-0 478 Ryk (Het geheele Turkfche) op een Landkaartje met kleuren afgeteekend en naauwkeurig befchreeven, vooral ten dien-  r e g i S ter. diende der Couranten-leezers. Amft. by J. Mort, in gr. 8vo. fo - 15 - o Saltzman CC. G j De ftichtênd vermaakende Leeraar van Sthrderen^n Kindervrienden. Leyd. by * en % Hon:koop* \* "en°z> of Tafreel der Menfehelyke "^ilTnden. Vide Deel! Amft. by do Wed. J. Döll, in 8vo. c£'J>J 1rw> van het groote en feboone in de Natuur.' Iwe beefs^fte StSk! Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon in gr. 8vo. ƒ 1 - o - o 15° Seheidius (EO Het Boek G»^ met de gewoone Ne- derduitfebe Vertaaling, en bygevoegde Aantekeningen. No 7 Hard. by J. van Kasteel, in gr. 8vo. flS-o 129 Schels Vonpaitydige) wegens de inkomften by manier van S Giften en?, ,%'n "de Roomfch^ Priesters in de Nederlan- Srtrlkze\°mcJ. 70 ïybef der Natuur, vermeerderd door ^t ^^'W. Amft. by M. de Bruyn, in gr. ^^lÜVude Deel./e - 18 - 479 ~71 Zi,r Cr 1 ~) Heelkundig Mengelwerk. Uit het Hoog^dï1?VeC&Koor J. naams. Ifte Deel. Haarl. by A Sc^ofa^O^'porl/vad.l-V^, * vyf Bedryven i^ra UiSdiig » 4? cSerwys der R. C S Zal Levd by//. iö 8vo. fo- 11 -o 276 S&tm&^ Gediehten. Amft. by J. Cover, sZZTj'clT^V^dfch°e Insecten. Amft, by * 5| 5^, ynrJ y ,9-0 a3a en 36z ^%&^Vif;k L0aatftoe DeeU 'sH?£ 2ï ^^^gf^Bee^ri^! ter gelegenheid ^ Cf}, ;wn?re Verïosfmgen, waai-van de laatfte door If^T^ vLigt. Dordr. by de Leeuw g Krap in gr. 8vo. ƒ. - o "■ o Godsdiénstpllgteh , ^Xs^^ti^v» alle Volkeren der We-  REGISTER. f ft 8Id.eoDeeL Araft' ^ H. Garman, enz. in gr. Svo. fws # sas sater ts Swavivg, (C.) Proeve van Aan merk in.™ ■ 535 . onregt der ^8^^ .■van Paddenburg, enz in ot fi™ * 0UUKJe' utr. by ^Z. . . gr- Svo. ƒ o - 14 . o oÖI Eerw. ^/J;S.eA^ ^^gtenisfe van^n (ƒ. //. van) Redevoering en Aanfpraak 5/Pr ümit. by Uamars, m gr. Svo. ƒ o - 15-0 598 ^Rott' Wr^i ^Leerredenen over Z*. ni. W^f^b/: JCS™0' 111 Bri— ^yd.5 y 7^aerman„, (77/. G.) Oudheid- en Geneeskunde V u 4 dehng over de Demonifche Menfcheï 3 Ve.rha"Gefchiedverhaaien der Kuangeliscen wordt "ewaaS V? der) Mengelwerken in Dichtmaat Pn p4*3 fa, met bygevoegde Aantekeningen van P ? L 't? Ifte Deel. Bord. by 4 ^//£D ^^, TWe, (g Gefchiedenis eener negenendemV i • 4,1? vangenis. 'sliage by D. ^r^^A^o u'5 F-ufSot^ Amft. by A jt, Ve8vT/n2CZ;dd?° Ift^ Ded' 'A-ft- by J. 4ta«, in £ ~ 1 Ilde Deel. ƒ - a . . 0 257 Verhandeling over de Vripudirhn^ ™ 7 . 5*8 by //. %s«r, enz. in Svo. ƒ 0 - < - o ™ ft' 273 Ver.  REGISTER. Verhandelingen van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kurften en Weetenfchappen. IVde Deels 2de Stuk. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon , in gr. 8vo ƒ 2-4-0 493 {Uitgeleezen) over de Wysgeerte en Fraaije Letteren, met Byvoegzels vermeerderd door J. F, Hennert. Utr. by A- van Paddenburg , in gr. Svo. ƒ'2-0-0 59 • ■ 1 uitgegeeven door de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem , XXVfte Deel. Haarl. by J. van Walré, in gr. Svo. ƒ 3 - 6 - o 141 • raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Tcyler's Genootfchap. VlIIfte Deel. Haar), by j. Enfehedé en Zoonen, en J. van Walré, in gr. 4to. ƒ 2 - 10 - o 441 uitgegeeven door de Maatfchappy, ter bevordering van den Landbouw, te Amfterdam, Vide Deel. Amft. by C N. Guerin, in gr. 8vo. ƒ 1 - 19 - o 537 Vertoogen vau Salomo. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. Svo. ƒ o - 16 - o 4^t Verzameling van eenige fchoone Stukken der beste Uitlandfche Dichters, ifte Stukje. Amft. by Emenes en de Vries, in 8vo. ƒ o - 8 - o 250 Villaume, Brieven over den oorfprong en de oogmerken van het Kwaad. Ihe Deel. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, enz. in gr. Svo. ƒ 2 - 2 - 243 Vloten. (W. A.vaii) De Bybel vertaald, omfchreeven , en door aanmerkingen opgehelderd. Ihe Deel. Amft. by J. AUart, in gr. 8vo. ƒ 3 - 12 - o 347 Voorst (Z>. C- van) Bundel van Uitlegkundige Verhandelingen, ifte Stuk. Amft. by M. de Bruyn , in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 - o 528 J W. Waarbeden (De eerfte) van den Christlyken Godsdienst. Amft. by J. Roos en Zoon, in Svo. f o - 5 - o 14 Wallerius, (j. G-) Zaamenhel der Delfholfen. Uit het Latyn vertaald en met Aanmerkingen verrykt door P. Boddaert. Ifte Deel. Amft. by IVesfingh en van der Hey, in gr. Svo. f 2 - 10 - o *45 Werken van het Dicht- en Letterlievende Genootfchap, onder de Spreuk: Studium Scientiarum Genetrix. Ifte Deels ihe Stuk. Rott. by A. Arrenberg , in gr. Svo. ƒ 1 - 5 -o . 252 Wkland, Algemeene Bibliotheek voor Dames en jonge ' Hee-  REGISTER. Heeren. Hde Deel. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warmrs, in Svo. ƒ i - 5 - o IQ(J Hlde Deel. ƒ 1 - 5 . 0 «a Witte (J. E. dc) Fragmenten, ifte Stuk. 'sHage bv % van Gcemert, in gr. Svo. ƒ o - 18 - o 097 TZ T75Cilirist05el rde ,?an,a ' of 'c Bele§ van Goa. Treurfpel. s Hage by D. , in 8vo. ƒ i - 5 - o 341 Cpoung CE.) De Onderwerping, en dejongfte Dag. Leyd. -* by A. en J. Houkoop. in 8vo. / 1 - 16 - o i« Z. 3" in de Wildernis. II Deelen. Leyd. by Meerburg en ^ Pluygers, in Svo. ƒ 3 - 12 - o ö564 Zimmerman, Iet over Frederik den Grooten , en Gefprekken met hem kort voor zyn dood. Amft. by M. de Bruyn - en A. Saakes, in gr. Svo. 1-5-0 y% • C£' A. W.) Geographifche Historie van den Mensch , en de alom verfpreidde viervoetige Dieren, ade Stuk. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon in gr. Svo. ƒ1 -2-0 '„I7 Zollikofer, CG.J.) Leerredenen. 10de Stuk. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in gr. Svo. f 1 -5 -o 394 Zollner, Q.F.) en J. S. Lange, Natuur- en Zedekundige Befchouwing der Aarde, en van haare Bewoonderen. Ifte Deel. Camp. by J. A. dc Chalmot, enz. in gr. 8vo." ƒ 2 - 16 - o ^ Zuidhof, CM. J-) Rekenkundig Mengelwerk. Gron. 'by L. Ruyfmgh, in gr. Svo. ƒ o - 18 - o 183 BLAD-  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In de Eerfte enTweede Stukken des Derden en Vierden Deels. (UI en IV dienen ter aanduiding van het IHde en IVde Deel.) A. Aarde, waarfchynlyk veel ouder dan 6000 jaaren, en dit beftaanbaar met het verhaal van mozes, IV. 131. 133Aardrykskunde, hoe zeer dezelve ten rechten verftande van de H Schrift te pasfc komt, Hl. 103 Abu, Een Sprookje, IV. 518 Adams , van welk een dienst zyn Tellurium byzonder is vooi de Beoefenaars der Starre- er Hemelloopkunde, III. 392 Afleiders (Blixem-) op de Scheper aangepreezen, III. 43^ Alchymie, waar in van de Chy mie onderfcheiden, III. 491 America, (Kort Verflag van he voorgevallene omtrent de En gelfche Volkplantingen in) b; het verkrygen van haare Vry heid, IV. 27' . • Iaat bevolkt, IV. 55 Ampten, (Tweefpraak over de Dichtftukje, IV 51 Anna, (Gouvernante) hoofdïr houd van 's Lands lotgevallen ftaande haar Voogdes- en Re gentesfehap, III. 54 Antwerpen , Masqucrades alda; befchreeven, III. f»3 Ark van noach. berekening d; dezelve ruimte genoeg bez tot berging vau het vereischti IV. 4; B. Tkrbice, (Befchryving van Rio dé) III. 459 ; van de domheid der Inwoonderen, ald. Zuikerplantadien aldaar, 460. Hoe men het Zuikerriet behandelt, ald. Bezetenen (Waarom joannes in zyn Euangeli van geen) gewaagt, IV. 585 Bildt, welk een gedeelte van Friesland, III. 255 Bifcuit, welk foort van Porcelein, IV. 451 Boelding, wat dit woord zegge, IV. 377 Borstwaterzugt, wyze om dezel■ ve te ontdekken voorgcfteld, IV. 144 : Bosch (B. de) maakt verzen, weinig uuren vóór zyn dood, ' III. 315; Aart zyner Dichtwerken, ald. ) Brandt , (G.) hoe men de uit, : gave van het Derde Deel zy) ner Historie der Reformatie door 5 eene Synodale handeling zogt - te beletten, III. 39^ , Brederode , Verflag eens nog - leevenden Aiïlammeling uit 3 dien Huize, IV. 292 r Bybel (Het waardig gebruik van ?. den) ontvouwd en aangepreeit zen, III. 283 it C Hanaan, (Over de Grensfchei5 ^ ding en Verdeeling van) by Pro»  B L A D W Y ZE R. Propheet ezecuijll aanbevolen, IH. 278 Carel de V, diens pooging^ om een veranderd Landrecht in te voeren, Hf. 443 Catharina de JI, Keizerin van Rusland, boe zy op een Hofdag verfelrynt, III. 26; haare gewoone Leevenswyze. ald. Cato, of zyn Zelfmoord een Heldendaad te agten zy, ohderzogt en gelochend, IV. 60 Cats , (Aan de Berispers van) Puntdicht, IV. jn Christendom, door welke middelen opgeregt, III. 7; hoe zeer die buitengewoone middelen waardig. g • (Op welke gronden men de uitbreiding van het waare; te wagten hebbe, III. 4745 middelen daar toe'dien' %• 476 Christus, (Aanleidende oorzaaken tot de verfchillende gevoelens over den Pèrlódn van) ] in de 3 eerfte Eeuwen, IJl. 523 ; Leerbegrip der Kerkvergadering van Nicea deswege" • 525 1 2 Chron. XXI. 12. 15. opgehelderd, IV. gs CLymie, onderfcheid tusfchen deeze en de Alchymie, III. 491 1 Cleombrates , wat men van diens Zelfmoord te denken L hebbe, IV. 62 Comeet, (Over den) die in den Jaare 1790 vervvagt wordt, III. i07 D. Jl T\ampkHngslugt, waar uit dezelve beflaat, UI. 17. T8 L hoe derzelver zwaarte geè'venredigd is aan dc gefteldheid onzes Lichaams, d en den algemecnen toeftand van al het geichaapene. III. 458 d Dan^eus , onbarmhartige behandeling hem, om dat hy Luthersch was, te Straatspurg aangedaan , III. 471 Da viel III, of het gedrag van sadrach, mesach en abedne- go afaefehetst, IV. 57.5 Dardanellén, hoe liegt van gefchut voorzien, III. 544. David , Charaetertrckken van dien Koning, lil. 53 zyn gedrag by abimelech verdeedigd, III. 421 zyne Gefchiedenis met nabal opgehelderd , IV. 263 Deenemarken, (Vplkrykheid van) III. 408 ; Inkornften, ald. Land- magt, 409. Zeemagt. 410 ■ (Belasting op het Trouwen in) afgefch'aft, III. 408 (Hoe de R ;ee- ringsvorm in) van verkiesly: en bepaald, erflyk en volftrekt is geworden, II[. 412 )uUT. XXI 21-23. hoe door de Talmudisten verklaard , eti deeze verklaaring wcderlegd, HL 576 Jeventer (IIoc die van) in dc eerfte helft der XVde Eeuwè hunne Vryheid befchermden , IV. 66 Uenstmah, betekenis van dat woord in hetLeenregt, III. 21 Hwpsgezinden, van waar aan den Zaankant zoo veelvuldig, III. 108 ~-—. dc BuitentrouW niet by hun allen gewraakt, IV. 582 orppredtker, (Het gelukkig Lee. ven van een; Dichtftukje , Iv- j 253 tornen, waar door veroorzaakt, IIL , a 501 ■ostendienften, (Waar uit bet ge-  BLADWYZER. gefehil over de) in Overysfcl ontftaan is, III. 208 Drusus , aanmerking over het Spookverfehynzel , 't welk hem zou verfcheenen zyn, III. 223 Dublin, Berigt deezer Hoofdftad van Ierland, III. 595 D.uker, (carolus .andreas) berigt van zyn Leeven, IV. 106 E. Tfbbe en Vloed, ophelderende aanmerkingen daar over, IV. 100 Edenburg, Berigten , wegens die Hoofdftad van Schotland , HI. 592 Eertytels, hoe wy dc Franfchen daar in overtreffen, III. 255 Eeuw, (XVIIldc) hoofdcharacter- trekken van dezelve, III. 361 Ehud , beoordeeling van diens Character, IV. 6 Elia , over diens Brief aan jo* ram, IV. 85 FleSricitcit (In de Geneezingen door de) worden de Patiënten niet zelden door vrees bevangen, die den Polsflag verfnelt, en onaangenaame verfchynzels te wege brengt, IV. 584 Elf en dertigst Qets op zyn) doen of willen hebben , van waar dit fpreckwoord oorfpronglyk, III. 254 Enior. Z'c Toveresfe. Emc de XIV, Koning van Zweeden, verzoekt elizabetii, Koningin van Engeland, ten Huwelyk, Ilh ' 3H Esfequebo en Demerary, klagten over het Beftuur aldaar, III. 291; deeze Volkplantingen tegen den beoogden afval van den Souverain verdeedigd , IV. 113 Exod. XXII. 29, opgehelderd, IV. 530 IV. deel.n.alg. lett. no. i5< ïzechiel , waarom doorgaans met den naam van Menlehenkind onderfcheiden, lil. 277 . \LV. 1 — 8. XLVII. 3f. XLVIII. 35. toegelicht, III. 278 F. "Pabelen wegens de Goden , derzelver oorfprong, IV. 343 7alfanten, vanwaar af komliig , III- 250; hoe hier te Lande wclgellaagd in 't voortteelcn, 251 i Befchryving van den Haan ende Hen, ald. Voorttceling en Lcevenswyze, 253 ; wyze om dezelve te vangen., 253- 254 ?eith (R.) behaalt een Gouden en Zilveren Kerepenning teffens; doch bedankt voor beiden ; hoe het Kunstgenootfchap: Kunst wordt door Arbeid verkreegen, dit vereeuwigt, III. 597 ?eiix Meritis, Oorfprong deezer Maatfchappye, IV. 598 ,• in verfchcide Departementen verdeeld, 599; verrigtingen van het Departement des Koophandels , Zeevaart en Landbouwkunde, ald. Schenkt aan de Kweekfchool der Zeevaard een Zilveren Beeker, 600; wat het Departement der Natuurkunde gedaan heeft, ald. het Departement der Tekenhinde neemt zeer toe, ald. het Departement der Muzyk bloeit zeer, oor ; dat der Letterkunde neemt een aanvang, ald. inrigting dier ondcrfciieide Departementen , ald. moet van tyd tot tyd een grooter Gebouw neemen , 602; een Nieuw Huis gebouwd en ingewyd, ald. inwydingen der byzondere Departementen in dït Gebouw. $04 X x Frank-  BLAD WYZE R. Frankryk, (Byzonderheden van de ( behandeling der Proteftantcn in) III. 299, 579; hct Edict van iXantes herroepen. 585 1 Frederik de II. Anecdoten , hem betreffende , III. 17? ; ' IV. 213 . . hoe cn door wier behulp hy de Wetten cn Rcgtshandelingen in zijn Ryk verbeterde, IV. 72 „ Hoofdtrekken van zyn Character, IV. 323; Hoofd'gefchiedenisfen zyns Lce- veus/320- 3Ö3 . Klaagreden by zyn Graf, door trenck , IV. 417 , • hoe hy den Slag by Leuthen won , IV. 505 ; verovert Breslau. 507 . was de eerfte die op het denkbeeld viel van eene Gewapende Onzydigheid , IV. 557; 't Geval van den Molenaar arnold onderzogt, 558; wat hy aan het opmaaken van een Wetboek deedt, en wat zyn Opvolger 'er aan doet. 559 Friesland (In) wil het Kwartier der Zevenwouden de Meerderjaarigheid van willem de V. één jaar vervroegen, IV. 592; hoe ongunftig dit door maria louisa en den Stadhouder werd opgenomen , 594; die voorllag ingetrokken. ' 595 G. f2eaarthcid (Goede) en Vriendlykheid, waarin van elkander onderfcheiden, IV. 166 Gebed, waar in 't zelve beftaat, IV. 136 Geloorlenaart of Hoofdneiging der Menfehen, gedagten daar over, HL 402 Je&stdryvery en Geestverrukking, hoe van elkander onderfcheiden, IV. 39<5 Gehoorzaamheid (Lydelyke) wederfprooken, 111. 145 leid (Wat» is, IV. 496; hoe in gebruik gekomen , 497 '■> hoe "groot een dienst en nut 't zelve aan dc Menfehen toebrengt , 498; welke uitwerking dc vermeerdering daar van in Spanje te wege brengt. 500 Geleerdheid, (Lof der) DicPitlfuk, III. 3-ió Geloof, 't Waar) een Dichtltuk- je, IV. 510 3en. IX. 2.5-27. anders vertaald cn opgehelderd, III. 51 1. 1 , 2. taalkundig opgehelderd, IV. 130 VI. 14-16. opgehelderd, IV. _ 435 Genoodfchap, tot verdeediging van den Christlykcn Godsdienst, tegen deszelfs hedendaaagfche Beftryders, in den Haag opgcrigt, cn met Octroy befchonken, III. 230 Gefchiedfchryvir, wanneer hy gezegd mag worden onpartydig te weezen ,111. 397 — (Vcreischten in een) IV. .409; of hy Redenvoeringen in zyne Schriften mag invlcgten. 413 Gevoeligheid, (Onderfcheid tusfchen de waare nuttige , cn dc valfche fchadelyke) IV. 514 God , (Vriendfchap met) hoe aan te kweeken, IV. 275 Godgeleerdheid, (Vrye gedagten over de uitvoerige en ingewikkelde zamenltellcn van) III. - 381 Godsdienst, hoe dezelve op ons Hart moet werken, III. 478 Gods,  B L A D W Y Z E R. Godsdienst, hoe voordeelig met de Wysbegeerte vereemgü, 111. 5^4 _ 1_ hoe wyd van Geest- drwery veifchüt, III- 5Jj5 1 hoe de bron van Geluk, III- 621 niet alleen uit Vrees, en ook niet alleen uit Liefde, berkomftig, IV. 334 , en Godgeleerdheid , hoe van elkander te onderfcheiden , IV. 399 Godsvrugt,, voordeelen van dezelve, IV. , 47 Goudvink, Naamen deezes Vogels, IV. 539 5 onderfcheid tusfchen cie . Mannetjes en Wyfjes, ald. waar zy huisvesten, 54o; van de Goudvinken hier tc lande, ald. wildzang, 54i; kunstzang er fpreeken, ald. verknogthcic aan Menfehen, 54^; Voortteeling en Leevcnswyze, 543 paarc-i, doch bezwaarlyk mei Kanarievogels. 54/ Graaven, hoe derzelvcr Magt 11 deeze Gewesten aanwies III. 441; hoe zy met de Wet ten handelden. 44: V Gravenhage, Oorfprong van hc Regeertniis-CoÜegie aldaar, d> 'Seektêü van V Hage geheeten IV. 595 ; beftaat uit vier Lol legien , 597 5 verrigtingen. alc, Griekenland, hoe 't zelve zyn Vryheid bekwam, IV. 190 vergelyking van Griekenlan vóór cn. naa den tyd va alexander de groote, 200 onderwyst de Overwinnaars 33: Grute ofGruite, wat dit woorc betekent, als mede wat bt onderfcheid is tusfchen Grt unbier en Hoppenbier, III. 21 Grysaart (Lesfen van een) aan een Jongeling , IV. 7 H. T-Jaarlem, hoe welgelegen om Schilders aan tc kweeken, III. 599 Hairvlegt van een Singalees, naaide PUca Polonica gelykende , UI. 19 Handel. XXI. 38. hoe met het verhaal van joseph. s overeen te brengen, III. 11 r Hebr. III. 1. in welken zin christus daar Apostel genoemd wordt. III. 56i Heerendienjlen, wat dit woord betekent, III. 207 Heereveen, befchryving van dit Vlek in Friesland, III. 255 Heiligen (De verkeerde wyze, op welken veele Roomfchen de) aanroepen, beftraft, IV. 175 Hendrik (Over het oogmerk der Reize van Prins) na Pe- ■ tersburg, in 't Jaar 1770» IV. 55.? . Hersfenen , derzelver gefteltenis en verband met de Zenuwen, IV. 9» ■ Hertogenbosch, berigt van de St?. \ Jans-Kerk aldaar, IV. 502 t Homerus , vindingrykheid en ; verfcheidenheid van deezen , Dichter in 't befchryven van - Veldüagen, III. 53 i J hoe een - meester in het fchilderagtige, ; 532,- hoe treffend in het wee; zcnlyk fchoon. 533 ■l Horst (De) by Texel verleent 1 eenigen tyd eene veilige Leg; plaats aan de Koopvaardy, fchepen, IV. 589 ; h°e vers waarloosd, 591 l J. en I. t Tacob , misverftand , van diens -J befchryving des Menschlyken o Leevens, IV. 3ir [x 2 JAD-  BLADWYZËK. Jaddua (Wien men door) Nehem. XII. n en 22. te verftaan hebbe, III. 5 Jchneumons of Sluipwespen, hoe zy hunne Eitjes leggen in dc L'chaamen der Rupfen, III. 484; hoe de Rupfen van dit anders doodiyk ongemak te bevryden. 0.ld. Jesata XI. 2 ; anders geieezen, 1V- 529 — 1 LX ftaat op tic herftel- lmg van Judas Kerk- en Burgerhaat, naa de verlosfmg uit de Babylonilchc Gevangenis, 430 Jefuhen, (Inrigting van de Órde der) III. 434; uitbreiding, 435; rede van derzelvcr Vernietiging, ald. Jesus (Wat men uit de algemeene en byzondere Bcfchouwing van) Leeven te leeren hebbe, IV. so 2 Joannes 10 en 11; verklaard , UI- 469 waarom hy in zyn Euangelie van geen Bezetenen gewaagt, IV. 485 Joannes, Oogmerk cn Aart van • zyn Euangelie, IV. 567 — I. 1 - 18 ; wat hy daar door Logos verftaat, IV. 570 Jobs Boek, een zcdelyk leerzaame Fabel, III. 517; bedoelde Leering in 't zelve, 518; oudheid van dit Boek cn wie de Schryver zy, ald. 't beloop van den Redentwist tusfchen hem en zyne Vrienden. 519 <— XXII. 24; toegelicht, IV. XXXVIII. 12; opgehelderd^ IV. ^yg Jona I. 17. vergeleeken met II. 10; en opgehelderd, IV. 169 ; welk een Visch hem inflokte, ald. 't gevoelen, dat hy dood door den Visch is ingellokt, beweerd, 170,- de Gode betaamelykheid van dit Wonderwerk verdcedigd. 172 Joseph, waarom hy niet terftond zyne gefchiedenis aan potiphar verhaald hebbe, IV. 308 Josephus, Kenfchcts van dien Gefchiedbocker, 111. 109; welk voordcel hy trok van eene Voorfpelling uit vleizugt, op vespasiani's toegepast , 240; van hoe veel aanbclangs die Gefchiedfchryver is voor de Christenen, 389; of josepnus en e.GËSiPtus voor denzei fden te houden zyn. ald. Isracliten, Aanmerkingen over hunne begeerte om een Koning te hebben, IV. 523 K. JZinderen, (Broeders cn Zusters) derzelver Erven by Hoofden of Staakcn onderzogt, III. 444 Klerk (Reinierdej wordt, gering van aikomst, Landvoogd op Batavia, III. 65 ; verrigtingen, geduurende zyne korte Landvoogdye, 66; treffende blyk zyner Edelmoedigheid, 67. 68 Kompasfen, (Scheeps-) door een Onweer bedorven, III. 439 1 Kon. IV. 26. met 2 chron. IX. 25 ; vergeleeken en dc Strydigheid opgehelderd, III. 609 Koopman, (Regelen voor een jong) IV. 383 Kus (Over het onderfcheid tusfchen) cn Zoen, IV. 375 Kwaad in de wereld onaffcheidelyk van Goed, en hoe 't zelve het goede voortbrengt, IV. 243 J eengoed, ophelderingen, wegens de Erfopvolging van 't zelve, III. 21 Leer-  BLADWYZER. Leerflellingen van het Euangelie, ] in welk een verband zy liaan met onze Gelukzaligheid, III. 331; welke Leerftellingeu men daar van ten onregte heeft uitgemonfterd ,332. 333 Leevensbalzem, Ydelheid van dezelve te zoeken, III. 493 ' Lentezang, IV. 12° Logos, wat dit woord by den Euangelist joannes betekent, IV. 570 Londen, aanhoudende vergrootingen dier Stad, III. 592 5 woe. lighcid, ald. rykheid der Winkelen aldaar. ald. Lukas XVI. 1 - 13 ; toegelicht, IV. 438 , • XXI. 28-32; opgehelderd, IV. 91 M. fl/f aatfchappy (Haarlemfcbe) der Weetenfchappen, berigt van derzelver Oprigting, III. 347 Maccabeen, (Het Ifte Boek der) enkel als een Gefchiedboek befchouwd, zeer belangryk, III. 94 . — VI, 37 opgehelderd, 97 , 98 ; oorfprong der bcnaaming van Maccabeus. 99 Midagascar, grootte van dat Eiland, III. 82 ; gezag des Konings, 83; gebrekkige gefteldheid der Rechtbank , ald. drie verfchillende Godsdienftige Aanhangen onder hun , 84 ; Godsdienst - plegtigheden, 85 ; behandeling der Kranken, ald. Lykplegtigheden , 86 ; Huwelyken en Lecvenswyze. ald. MvRCus IX. 49. 50; toegelicht, IV. 265 Martialis , gebreken deezes Dichters , of men veel, aan hem te misfen, zou verlooren hebben, III. 489 X tlATTHEus VI. 10; uitgebreide zin dier Bede, III. 474, XII. 5; de uitfpraak van Christus aldaar verdedigd, III. ^ 425 XVI. 17—19; opgehelderd, IV. 262. 264 XVIII. 15—20; verklaard, IV. 263. 265 —. XXII. 3r. 32; kragt van dit bewys door Jefus daar aangevoerd , III. J83 Meer- of Zeerach, eene foort van Duikerganzen , hoe zy den Visch vangen, IV. 157; groote Vraatagtigheid , 158; hoe men zich van dezelve ter Vischvangst bedient. i5p Menzikoff, zyn laage afkomst, III. 496 ; wordt een gunfteling van Czaar peter , ald. hoe hy zich in diens gunst vestigde , 497 ; deelt in de gunst van catiiarina , 498; zyne ongenade , ballingfchap en dood. 499 Minerva, (Op welk een afftand de Vederbosch en Piek devjteAthene kon gezien worden, IV. 234 Mol, (Groenglanzige) vertoont die fehitterende kleuren alleen , wanneer dezelve in Liquor gedompeld is, III. 341 Mozes redenen, die 'er voor pleiten dat by dc Schryver is der Boeken , die op zynen naam gaan , IV. 303; van waar hy de oudfte ftukken ontleend hebbe. 30,5 Mythologie, hoe beoefenenswaar.dig, IV. 334. 336 N. JYjaamen, (Hoe de) welke wy draagen, naar de Betrekkingen , waar in wy ftaan , ons onze Verpligtingen moeten herinneren, III. 263 < 3 Na-  B L A D W Y Z E R. Nabal. Zie david. Nagt egaal, (De) en de Kanarievogel, een "Fabel, ffl. 227 Nagtmerrie, «wat dezelve is, en ( hoe ze werkt, iii. 503 Natuur , tot welke verheevene bel'chouwingen dezelve ons opleidt. iii. 247 ( Nederlanders, hun Character,Wat de Winzugt aanbelangt , verdeedigd , III. 156 ; vergelyking van dat der tegenwoordigen , met dat der Ouden , 157 Nehemia , kort verflag van diens ( verrigtingen, iii. 1; van Wraakzugt en Eigenlof vrygefprooken, 3. 4 .— • - i. 13 ; hoe te leezen , iii. 2 ■ ii. 29; verklaard, iii. 2 xii. 11 ; vcrgeleeken ( met vs. 22; opgehelderd, III. 5 Ricea , (Bedenkingen over het ( Leerbegrip der Kerkvergadering van) over den Perfoon van CHRISTUS , iii. 525 O. /~\lyphanten , hoe veel Man zy ^ op den rug kunnen draagen, iii. 97. 98 - Onderzoek, (Vryheid van) in den Godsdienst , hoe eigenaartig aan den Christlyken eigen, eu ( hoe het hier mede geloopen zy, IV. 442 ( Onweder, (Ode aan god, byeen) i;i. 598 Onzydigheid , (Gewapende) wat < 'er aanleiding toe gaf, iii. 116; met -welk een oog door Enge- ( land aangezien, 117; hoe in Frankryk, 118 ; boe onderfcheiden in. ons Vaderland, 119 ; langzaame toetreeding tot dezelve, no J . —— welk een Uitflag dit Verbond hadt, in Zweeden en Deenemarken, IV. 148; in Rusland, 150. 152 )nzydigheid, (Frederik de II , is het eerfte op het denkbeeld eener) gevallen , IV. 557 lordeelkunde, Critiek, waar in de weezenlykc beflaat, III. 506 ; op welke gronden dezelve fteunt, 507 ; over de ondcrfcheide Oerdeel veilingen der Oordeelkunde, en het Oordeel des Gemeens. 509 hst - Indifche Maatfchappy, (Opgave van 't veiichil der In- en Verkoop - Pryzen by de) IV. 546 ; groote kosten van ,het Onderhoud in de Indien zelve , 547 ; voordeelen op de Rctourcn in eenige Jaaren. 549 IPENBARING XX. 4 tOt XXI. 2, opgehelderd ,, III. 12 )penbaaring, ('t Gezag der Rede omtrent de) III. 186; hoe men 't bewys voor dc Godfykheid der Openbaaring hebbe in te rigten, om het gefehil wegens 't gezag der Rede te ontwyken ,187. 188 (Over de aannee- melykheid eener) voor eenen Wysgeer, IV. 225 kaïyewoud, befchryving van deeze Lustplaats, III. 262 }uden, aan de Hedendaagfchen voorgetrokken ; een geestig Dichtftukje, III. 415 herleveringen, aanmerkingen wegens derzelvcr gezag, III. 57 herysfel , (Wegens de Regteu en Vry heden der kleine Steden in) III, 209 P. paaschfeest, hoe 't zelve in de ■ Griekfche Kerk gevierd wordt, IV. 314  BLAD WYZE R. Petersburg , over de Koude aldaar, III. 165 ; hoe men 'er zich tegen wapent, ald. Wintervermaaken op de Neva, groote Markt op't Ys. 169 Pharifeër, (Een) over christus fpreekende ingevoerd, III. 138 Plaaten, kunnen in 't drukken , maar een bepaald getal goede •afdrukken opleveren, 111. 175 ; dit ten opzigte van gegraveerde, gectfte, cn zwarte-kunstplaatcn opgehelderd. old Pikt, (Hoe zeer men het denkbeeld' van) altoos leevendig moet houden, om van denzei ven niet af te wyken, III. 54? PvrceUin-Fabrieken , hoe het ziet met deeze in Holland heeft toe gedraagen, IV. 450; derzei ver tegenwoordige Toeftand 45: Precy , (de) zie ramboillet. Prediker XII. op verfcheid plaatzen toegelicht en opgehel derd, IV. 46- Prentkunst, (Welke regels ee Liefhebber dar; in het maakc eener Vcrzamelinge moet i 't oog houden ,111. 17 Privilegiën , welk een behoec zaamheid daar omtrent doe Vorst en Onderzaaten mot worden in agt genomen, IV. 28 Propheeten, (Van de Schoole en Zoonan der) IV. 54; tc geen Staatkundige oogmerkc ingerigt. 5 Proteftanten, byzonderheden va derzelver behandeling in Franl ryk, III. 29 Pruisfen, (Of de Geest der R< geering in) willekeurig is , 01 derzoet, IV. 55 .ffalm CXLVII. 7; wat daar beurten zingen betekent , Y 5'; Pfalmen, (Trap of Opklimming?-) Aanmerkingen daar over, lil. 326 CXX. By welk eene gelegenheid waarfchynlyk ge ■ dicht, HI. 327; dit zelfde wegens den CXXL 328 , XVIII. 30; opgehelderd; IV. 529 XXXV. 15; toegelicht, iv. 530 Q- Quesne, (du) een Fransch Admiraal ten onregte de Overwinnaar van de ruiter gebee■ ten, III. 305 1 R. Rambouillet, (de) Zyne KCXs ichyning aan de precy, ver• haald en opgehelderd, IV. 202 . Rede, 'Stellingen tot ontvouwing > van 't geen tot dc voorwerplyke) behoort, IV. 487 ; Redoute, (De) eene Vertelling, - III. 228 ). Richters onder Israël, welk eene 1 waardigheid zy bekleedden , 1 IV. 2 ,■ wat de Spreekwyze, i god deedt Richters opftaan, be3 tekent, 3 ; over het Zedeiyk - Character der Richteren. 5 r Rietvink, "(Kleine) een Rusp van t dien naam, befchreeven, III. 3 112 II Rottekruid, (Over den Aart van t het) en deszelfs werking op n zommige Middelzouten, IV. 6 494 n Ruiter", (de) is geen Overwon:- neling van den Franfchen Ad- 9 miraal du ouesne geweest, s- III. 305 1. Rusland, (Befchryving van den 6 Adel inj III. 23 ; hun doorry gaande Leevenswyze , 29 ; 7, Kostbaarheden by dezelve ge- 10 meen. „31 Rus.  BLADWYZER. Rusfen, redengeeving van hunne gehardheid tegen de Koude , lil. i65 Ruth, haar gedrag ten opzigte van boas gebillykt, IV. 392 Rym, i.Hetj in de Nederduitfche verzen verdeedigd, IV 427; of de Noordfche Volken altoos in Rym gefchreeven hebben. 431 S. Salomo (De Berigten wegens de Paarden-Stoeteryen van) met elkander vergeleeken, en met deut. XVII. 16. vereffend, III. 609 1 Sam.VIII- opgehelderd, IV. 523 __ XII. 22; verklaard , IV. 525 . — XXI. 1-9; - III. 421 Savoyen, (Lot der Landlieden in) IV. 69 ; zwaare Heercndienften, welke zy aldaar moeten volbrengen. 70 Beliepen (Afleiders op de) aangepreezen, als mede het laaten afhangen van natgemaakte touwen, III. 438 Sentimenteel, betekenis van dat woord, III. 78; bepaalingen, in welke gevallen het Sentimenteele valsch en gevaarlyk is. 80 Sexe (De Schoone) tot leeslust aangefpoord, III. 158 Shakespear, waarom hy, niettegcnflaande zyne gebreken, behaagt, III. 510 Slaaf, (De Bevryde) Dichtftukje , IV. 251 Slaapwandelaars, waar uit dit hun bedryf ontftaat, IV. 424,- in hoe verre zy verantwoordelyk zyn voor hunne Daaden, 425 hoe te geneezen. 426 Slaaven, fchoon dezelve te hou¬ den flrydt met de Menschlyk. heid en den Christlyken Gods-' dienst, kunnen op de Plantagien niet gemist worden, III. 72; hoe hun lot draaglyk te maaken, 73; aart der Negerflaaven , 74 ; ongefchikt om Christenen te worden , 293; vryheid aan dezelve te geeven , ongefchikt voor de Volkplantingen. 296 Sluipwespen, zie Ichneumons. Sparta, hoe door weelde bedorven, III. 624 Spook (Wat men in 't algemeen door) verftaat, III. 219; optelling van onderfcheide foorten van Spooken, 220; de mogelykheid erkend; doch de weczen!ykhcid niet toegeflaan, 221 ; de bewyzen uit de Heilige Schrift daar voor nagegaan , ald. aanmerking op 't bewys, uit de Rede ontleend, 222; regels, welke men in agt te neemen hebbe, als men zich, in dit geval, op de ondervinding beroept, ald. aanmerkingen over het Spookverfehynzel aan drusüs. 223 Staatkunde, waare en valfche gefchetst, III. 88,- hoe verkeerd aan de gewoone Regelen van Regtvaardigheid onttrokken, TV. 562 Stemkunde, welke voordcelen men daar aan hebbe dank tc weeten, III. 339 Stokholm, welk epne vertooning die Zweedfche Haofdltad maakt, III. 314 Sitriname , (Berigt van de Jaarfaifoencn in) III. 149; van de Winden, 151; van de zwaare Regens, 152; Aardbeevingen. ald, gefteldheid in dc faaren MDCLXXX  B L A D W Y Z E R. MÖCLXXX en LXXXIX. III. 461 Swedenborg,(Van) zonderlinge wyze op welke liy het gefehil tusfchen artstoteles , descartes en lkibnitz , in de wereld der Geesten zag beflisfen, III, 616; hoe hy de Maagd maria zag, 617; vcribg yan zyn Aanhang , in Engeland Theofophiten, in Frankryk Martiniten geheeten. 618 T. Taal, (Hollandfche) den oorfprong niet verfchuldigd aan de Moejbgothifche en Angelfaxifche, UI. ^ ^ 21 3 Testament, (IV.) Eenvoudige U11legregels aangepreezen, III. 182 Tott, Byzonderheden dien Schryver en zyne Gedenkfchriften betreffende, III. I27 Toveresfe van Endor, onderfcheide gevoelens der Geleerden daar over, III. 232 Trenck , (Kort verflag van t Leeven des Vryheers van der^ tot zyne gevangenis te Maag l denburg, III. 54&i verder verflag, IV. 2 Trtostgronden, by treffende Sterfgevallen , IV. 44^ Turken, eene foort van Maske rade by hun in gebruik, al: de Standaart van mahometi uit het Serail gebragt wordt III. 539; hoedanig die Stand aard is, en bygeloovighedei daaromtrent, ald. hoe de Man fehap opgeroepen wordt, 01: 'er zich onder te begeeven 540; ongeregeldheden deeze geworvenc Troepen. 54 _ . hunne verregaahde or kunde in de Aardryksbefchr] ving en Zeezaaken, 542; he door dc Rusfen in de have IV. fcEEL.N.ALGi LETT.NO. 15. van Tchesme verrast, 543 ; flegthcid van hunne Krygstugt, eii van den ftaat des Gefchuts, 544 V. jyerborgenheden in den Godsdienst, wat men van dezelve te ftellen hebbe, IV. 360 Verdeeldheid, waar uit dezelve in de Maatfchappyën ontftaat ■, éii welke onheilen ze berokkent j III. 142; hoe dezelve werkt onder de Hoofden, 143 ; hoe onder de Leden. 144 Vermaaken, (Over de geoorlofdheid der aardfche en.gezellige) IV. 353 Vernuft (Waar aan waar en valsch) te onderkennen, III. 214*; Genie, waarin van Vernuft te onderfcheiden. 21Ó Vlinder (Roode en Gr/zé) befchreeven, III. Ü3 Vlinders (Aanmerkingen over het onderfcheiden uitkomen der) III. 113; van waar het komt dat veele Vlinders onvrugtbaare Eitjes leggen. H4 Vloed en Ebbe , Aanmerkingen daar over, IV. 100 Voltaire, (Spraakwending vart young tOt) IV. 153 Voorbeeld (Regels voor zodanige Christenen in agt te neemen j ; die anderen een) geeven zul: len, IV. 57i , Voorzeggingen (Èerfle en hoofdoogmerk der) aan her Israëli1 tifche Volk* III. 428; wyzd? op welke de Propheeten de 1 Voorfpellingen voordroegen * , 429 ; veele zyn voorWaarder lyk, ald. moeten niet ligtyaart dig op de Dagen des Ni Tes1- taments t'huis gebragt Wof■- den. 43Ö e (Roodbruine) Waar dezelvö n gevonden wordt * IV; 319 Yy Pm*  BLADWYZER. Vrouwen, (Over de Hartstochten der zwangere) en derzelver Grilligheden als Belustheid , enz. 111. 352 (Leefregel voor Zoo- gende) III. 356 Vrydag, (Goede of Stille) hoe door de eerfte Christenen gevierd, III. 571; hoe nog by de Lutherjchen in de Nederlanden gevierd , 572; hoe te Hamburg, en bepaalingen daar,ten opzigte van de Jooden, 573 ; hoe in de Griekfclie Kerk, ald. hoe in de Roomfche. 574 W. TyT^erfchap, Warfchapen Waerdfchap, oïWarfchip, betekenis van dat woord, IV. 211 Willem de V. Eén Kwartier in Friesland wil diens Meerderjaarigheid één Jaar vervroegen , IV. 592; hoe dit voorftel werd opgenomen, 594 ; weder ingetrokken. 595 Wysbegeerte, hoe heilzaam met den Godsdienst vereenigd , III. 534 Wyzen, (Steen der) welk eene dwaasheid denzelven te zoeken, 111. 493 DRUKFEIL. In de lbtt. bl. 602, ftaat jan sebille roos. lees COUN1SLJS sebille roos. Y. Ws (Over het) in de Zuidzee, z IV. 19. 21 Z. *7elf'moord heeft niets heldhaftigs ^ in zich, IV. 60 Zenuwen, derzelver gefteltenis en verband met de Hersfenen, IV. 98 Zevenwolden, welk een Kwartier van Friesland, lil. 256; welke Grietcnyen 'er in leggen, ald. Zoen, zie Kus. Zoending, wat, IV. 376 Zuidland (Vast) wordt 'er niet gevonden, IV. 18 Zuidzee (Hoe de Eilanden in de) bevolkt zyn , IV. 551 Zuikerriet, hoe men in de Berbice 'er mede te werk gaat, III. 460 Zweeden, (De tegenwoordige Koning van) fchoon groote voorregten bezittende, een bepaald Monarch, III. 309 (Kleeding ten Hove, en elders in) III. 312; Etiquette daar ten Hove zeer ftipt in agt genomen. 313   I