■I   MENGELWERK,   NIEUWE ALGEMEENE VADERLAND SCH Ë LETTER-OEFENINGEN* WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen, betrekkelyk. Vierde Deels, Tweede Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. VAN DER KRÖE3 en By J. Y N T Ë M Ai MDCQLOIP-   INHOUD VAN HET MENGELWERK, Tot Fraaije Letteren, Konflen en Weetenfchappen betrekke lyk, in het Vierde Deels, Tweede Stuk. Proeve, over de Dankbaarheid. bi. i Waarneeming eener uitgeftrekte Scheenbeens - bederving. Door den Heer willem leurs. 8 Natuurlyke Historie van den Waterfnyder* Volgens den Heer de buffon. ii Bedenkingen over de terugkomst van de Comeet, die in het Jaar 1661 gezien is, en in het tegenwoordige, of het volgende Jaar, van zommige Sterrckundigen verwagt wordt. Door den Hoogl. j. f. hennert. 14 Verflag van eene Reize na, en 't verblyf van eenige Da gen en Nagten op, het Alpifche Gebergte. Door den HoOgl. de saussure. 23 Bericht, wegens den Heer gaspard riseeck. Door M. Ie Prince, baris de gahtzin. 32 Vrouwlyke Dankbaarheid; of de Gefchiedenis van Eliza Bentley. 35 Nab,erigt. 48 De Strekking der Gefchiedkunde, om ons het oog te doen vesten op de Godlyke Voorzienigheid, met veele voorbeelden opgehelderd. Door Dr. priestley. 49 Waarneeming, wegens het Krampfüllend Vermogen van den Braakwortel lpccacuanha. Door * * * M. D. 57 Waarneeming van de ongemeene Hette en Koude in 't Jaar 1788, en de Maand January 1789. 58 Proeven over het Vogt, uit den Dampkring opseflurpt, door verfcheide Zelfftandigheden. Door den Heer benjamin thompson. 61 Bericht, wegens Licht van zich geevende Bloemen. Door den Heer haggren. 65 IV. deel. mengelw. no. 15. *.> Ee-  IN HO U D. Eenige Byzonderheden, raakende den grooten haeler. 67 Onderzoek, wegens de Zedelyke Uitwerkzelen van het Treurfpel. ' 73 Het aanbelang van een beleefd Voorkomen. 83 Opvoedings - lesfen. • ^ De edelmoedige Wraakneeming. Een Italiaanfchc Vertelling, 87 Wysgeerige Befchouwingen van de Taal en den Styl. Door den Heer regis key. de cazillac. 93 Waarneeming, wegens de heilzaame uitwerking van het Sal Abfmihii, met de Gentiana, in eene langduunge Verftopping van den Onderbuik. Door * * * M. D. 99 Natuurlyke Historie van de Noddi. Volgens den Heer de buffon. 100 Aanmerkingen over de nutheid van het invoeren van vreemde Planten, Door den Heer durande. i°2 Aanmerkingen over de Befchryving van den Vergifboom, in het Maleitsch genoemd Pohooa Upa:, die , volgens het verhaal van n. p. foersch , op het Eiland jova zou te vinden zyn. Medegedeeld door den Heer lam- bertüs nolst. M. D. 104 Aanmerkingen over het Gharacter en de Werkzaamheden der Inwoonderen van Opper - Silefie, als mede over de ligging van dat Gewest. Door den Heer c. F. e. ham- mak l). Eenige Charactertrekken van Cicero, als Staatsman en Redenaar befchouwd. Door den Heer j. white. 117 \ Leeven van den beroenden Italiaanfchen Dichter 4f$-_ Bedenkingen over de Spaarzaamheid. *3U Voorja«szang. Door den H 'er l. stoppendaal. P. Z. 139 Befpiegelingen over de Lente. Waarneeniing, Wegens Ac nuttigheid van het Droppelbad, in eene Stomheid en üo ifheid. 1<*U Natuurlyke Historie der Kluiten. Volgens den Heer de buffon. Aanmerkingen over de Befchryving van den Vergifbnom ' in 't Maleits genoeg Pohaon Upas, en/, [yenws *** jlot van bh 109.) WaMr  J N H O U D. Waarneemingen op den Hyacynth. Door den Marquïs de gouffier. 159 Een middel, om in de Boomgaarden het bederf der Bloezems te voorkomen. 165 Middel, om de Infecten op de Vrugtboomen te dooden, 166 Kenfchetzende trekken van den Graaf de buffon. Ontleend uit de Eloge van den Marquis de condorcet. 167 Proeve over de Vrees van Zonderling te fchynen. Dooiden Heer v. knox. 177 De mislukte Omkooping. i8r Zedelyke Bedenkingen, 18a Wysgeerige Befchouwmgen van de Taal en den Styl. Door den Heer regis rey de cazillac. (Vervolg van bi. 98.) 185 Waarneeming, wegens het nut van den Spiritus Salis Ammoniaci Caujlicus, uitwendig aa'igebragt, in eene inconiinentia Urinee. Door * * * M. D. 191 Natuurlyke Hisïorie van den Flamingo of de PJienicopte■rus. Volgens den Heer de bhffon. 192 Brief over de Voortbrenging van den Borax. Door den Heer willam klaze , Esq. l9% Natuurkundige Proeve, over de Circulatie der Vochten in Bol- en Bobmgewasfen. Door den Heer p-ieter van aken , A. L. M. Ph. Di". '201 Eenige Narigten van den nog voortgezet wordende Reis rondsom de Wereld, onder het Bevelhebberlchap der Heeren de la peyeousk en de laingLE, met de Fregatten la Bousfile en PAfirolabe. '207 Kort Verhaal der Lotgevallen en zonderlinge Keize van hippolyt stepanoff , uit deszelfs Ballïngfchap in Kamtfchatka na Macao, en van daar na Batavia; getrokken uit een omftandig berigt van hem zeiven eigenhandig in de Roisfifche taal opgefteld, en naar het origineel vertolkt. Medegedeeld door den Eerw. j. c. metz- 2-10 lar. Berigt wegens den Dichter Salomon Gesfner, en zyne Werken. Door den Heer de mayer. 215 De Amptverkryging. Eene Fraufche Anecdote. 22S Wysgeerige Befchouwingen van de Taal en den Styl. * ^ JL) oor*  INHOUD. Door den Heer regis rey de cazillac. (Vervolg m i>lot van bl. 101.) 6 * 229 Waameeming, wegens eene Chorea Sant Viti, door het gebruik van de Camphora geneezen. Door den Heer t WILSON, M. D. J Natuurlyke Historie van den Flamingo of de Phenicopterls. Volgens den Heer de buffon. C*&W& m /lot van bl. Eenige Byzonderheden,tot de Natuurlyke Historie van den ülyphant behoorende. „ ^ Aanmerkingen over den invloed der Stortregens, by Donderbuyen, op den groei der Planten. Door den Heer 1ngenh0usz. g Wetenswaardige en keurige narigten van de drcasfiers, een dei'zeven Volken, die de Landen tusfchen den Zwarte en de Caspfche Zee, bewoonen. 250 Her verheeven Character van leopold, den tegenwoordige^ Groot Hertog van Toscane- met een berigt van de Burgerlyke lnrigtmgen, in dat Hertogdom. Door den Heer 256 Over de Schoonheid en Kleeding der Dames te Rome, heden ten dage. Door den Heer dupaïy. 264 Voorbeeldlyke Braafheid onder de Wilden aangetroffen. 267 De Patriottifche Chineefchc Keizer yao. Een Chineefche Anecdote. J^ Inhoud der Verhandelïnge van den Heer j. A. DE LUc ingeleverd ter beantwoordïnge van de Vraage, door de Hotlandjche Maatfehappy te Haarlem voorgelteld. „ Wat ,, moet men denken van de Trapswyze Opklimminge, „ welke veele, zo oude als hedendaaufche, Wysgeererc, „ hebben gefteld plaats te hebben , tusïchen de Natuurt y„ ke Weezens, en tot welk eene zekerheid kunnen wy „ seraaken, omtrent het daadlyke beftaan van die Op„ klimmmge, en van de Orde welke de Natuur daar in " vol8t? 269 Waarneeming wegens het nuttig gebruik van de Flores Sal. Ainoutac. Maniaks , in de Chlorofis. Door * * * °' . 277 Dr. mcuscHELi.'s, berigt der Óntdekktnge van twee Satelhten, wentelende rondsom de Planeet Uranas. 'iij Waar-  INHOUD. Waarneemirgen over het kweeken, en 't veelvuldig hnislyk gebruik der Dadelboomen. Door den Heer des fcntaines. a§ i Gefchied- en Aardrykskundige Aanmerkingen, op het verhaal van Plinius, wegens den Oorfprong en de Oudheid der Indiaanen, en de Aardryksbefchryving hunner Landen; met nafpeuringen over de voornaamfte Omwentelingen in Indie, door den Heer de gidgnes; voorgeleezen in eene der Openbaare Zittingen van de Academie des Infcriptions et Belles Lettres. 285 Brief van een Reiziger door Rusland, behelzende een verflag van den toeftand der Kunften en Weetenfchappen, en van de Kabinetten te Petersburg. 295 Over de Publique Uitgaven en Schulden der Engelfche Natie. Door den Heer c« f. a. wendeborn. Prediker te Londen. o0t> Verkeerïngs Regels. De Mensch in zyne waare Grootheid befchouwd. 519 Waarneeming, wegens het nut van de Ipecacuanha met Opium, in een langduurige Maagkramp. Door *** M.D. 324 Natuurlyke Historie van de Zwaan. Volgens den Heer de buffon. 224 Berigt van de Banken van Newfoundland, en van de Vis- fchery op dezelve. Door den Heer anburey. 332 Brief van een Reiziger door Rusland. (Vervolg en Slot van bl. 302.) Uittrekzels uit het Edict des Groot - Hertogs van Toscane, tot hervorming van de Lyfftraflyke Wetten, in de Landen zyner Heerfchappye. 244 Over de Publique Uitgaven en Schulden der Engelfche Natie. (Vervolg en Slot van bl. 316.) ^51 Bedenkingen over het vroegtydig Trouwen. Door Dr.* b. franklin. ^Cl Een Droom. 263 Zedelyke Bedenkingen. SC*5 Uitlegregels, in de verklaaring van salcmo's Spreukenboek, noodjg in 't oog te houdtn. Door den Heer thomas hunt. D. D. F. R. S. en A. S. S. 367 Kader Berigt, raakende de Roede Myrhe, als een Hulp- mid*  INHOUD, middel voor de Hondsdolligheid. Een Uittrekzel van een Brief over dit Onderwerp. 373 Natuurlyke Historie van de Zwaan. Volgens den Heer 'de buffon. (Verv&lg en Slot van bl. 331). 376 Uittrekzel eener Verhandelinge over den Oorfprong en de formeering der Champignons of Paddeftoelen* Door den Heer medicus ; met Aantekeningen van den Heer DE reynier. 3^1 Uittrekzel eenes Briefs van den Heer britzing Hees htsingh) aan den User de guigniïs; gedagtekend Hougli in Bengale; betreffende eenige byzonderheden van de Chintefen en Japanneren. 39° Leevensfchets van den Dichter Salomon Gesfncr. 395 Befpiegelinsen over de Onbeftendisheid van het Menfchelyke Leeven , en het Affchuwelyke der Oorlogswoede. 406 Eduard en Maria. Een Aandoenlyke en Leerzaame Gefchiedenis. 41- Naberigt. 4*4 Ontledende Befchouwing van de Hartstochten der Menfchen. Door den Eervv. thomas balguy, D. O. 415 Waarneeming wegens het nut der Asfa Foetida in de Trommelzugt (Tympanites). Door * * * M. 1). 424 Natuurkundige Proeve over de Circulatie der Vogten in de Plantge'wasfen. Door den Heer p. van aken A. L.M. PUI. Dr. 425 Verfiag van de Academiën by de Turken. Door den Abt giambista toderin1. 431 Uittrekzel van eene Reis rondsom de Wereld in de Jaaren MDCCLXXXV, MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII en MOCCLXXXVI1I, gedaan door de Capiteins portlock en dixon. 43^ Een Voorbeeld van de Welfpreekenheid der Indiaanen; nevens eenige aanmerkingen over hun verftandlyk -vermogen. 444 Een Fragment. Een Les voor de Vaders. 447 Zedelyke Bedenkingen. 451 Bedenkingen over die foort van Wysheid, welke beftaat in Infchiklykheid en VVelduiding, zonder eenig ander inzigt dan Eigenbaat. Door den Heer v. knox, M. **^455  INHOUD. Waarneemingen van Geneezingen met de Kwik in byzohder kenmerkende Ziekten. Door den Heer w. leurs. 4<5r Natuurlyke Historie van de Gans. Volgens den Heer de buffon. 467 Waarneemingen, over het behoeden der Boomen voor de deerlyke Uitwerkzelen der Vorst. Door den Heer p. gio battista de st. martin. 475 Aanmerkingen over de Winden en derzelver Uitwerkingen in den Dampkring. 477 Nader Berigt, wegens een Brief van den Heer britzinö (lees titsIngh) aan den Heer de güI8nes, betreffende eenige byzonderheden van de Chineefen en Japanncren. Door den Heer jan titsing. 48S Bedenkingen van den Heer samuel johnson, L. L. D* over de geringe vorderingen in kennis, welke de Menfchen, naa het bereiken van zekeren Ouderdom , maaken. 493 Gedagten over het haatlyke der onregtmaatige Behandelingen van den Evenmensch. 495 Gedagten by den Morgenftond in den Zomer. Door den Eerw. Heer d. van der schaaf. V. D. M. 500 Ophelderende Aanmerkingen over het Regterampt by de Israëliten. Door den Heer charles chais. 503 Waarneeming eener geheele ontaarting der Vefiea Urinaria. Door den Heer f. rubisch. 514. -Natuurlyke Historie van de Gans. Volgens den Heer de buffon. (Vervolg en Slot van bl. 475.) 5i7 Brief van den Heer prevost dacier, over de Yzeren Brug van Coalbrookdalc. Verflag van de Boekeryen te Conflantinopole. Door 'den Heer giambista toderini. 532 Berigt, wegens 't Land en de Zeden der Kaffers, een wild Volk in Africa. Door den Heer w. paterson. 536 Gierigheid en Eerzugt. Door frederik den II, Koning van Pruisfen. 9 ° De verkeerd begreepene Edelmoedigheid. 544 Kenfchets van een wys en gelukkig Man. 548 De verworven Letterroem van Fontenellc. 5So De  INHOUD; De Befpiegelende Wysgeer, ons Zonneftelzel befehottwende. 551 Twee Waarneemingen van het nuttig gebruik van den Radix Ipecacuanha, in kleine Giften. Door den Heef J. heller, M. & C. D. 559 Zonderlinge Uitwerking van een fterken Electriquen Schok, gaande door het Menfchelyk Lichaam. Door den Heer j. ingenhousz. 56a Regels tot behoudenis des Gezigts, en wegens het gebruik der Brillen en Vergrootglazen. Door den Heer georgk adams. 56S Berigt, wegens den beroemden Konstoefenaar, den Heer Öhretein Guillaumc Ernest Dietricy, vermaard Hoffchilder te Dresden. Door den Heer c. ploos van amstel , J. Gom. 574 Weetenswaardige en keurige Naarigten van Georgia en d& Georgicrs, een der Zeven Volken, die de Landen tusfchen de Zwarte en de Caspifche Zee bewoonen. 579 Albertina. Een VcrtelzcL 586 ZecLlyke Bedenkingen/ , , 597 Proeve over de Kragt van Zedelyk Onderwys. Door den Heer v. knox. . 599 Egt berigt, wegens de Roode Muur en de bereidinge daar van tot een Hulpmiddel voor de Hondsdolligheid, nevens' de wyze hoe 't zelve' voor Menfchen en Beesten te gebruiken. Door den Heer g. l. g. van fridagh. 604 Natuurlyke Historie van de Rotgans en de Ringelgans. Volgens den Heer de buffon. 6o7 Kort begrip eener Verhandelinge, over de vorming van het Hoofd der Caraïben, en eenige vreemde gebruiken aan de Wilde Volken toegefchreeven. Door den Heer arthaud. 615 Befchryvina van de Koper-Myn,te Fahlun in Zweeden. 622 Beantwoording der Vraage: Strekt het niet ten voordeele der Gezondheid zich, by - tusfehenpoozing , aan de Koude bloot te Hellen. 626 Verflag van het Leeven en de Schriften van wylen den Heer jöHfl WHiTBirofcst, F. R.. S. 628 Aanmerkingen over c:e Zeden en Gewoonten der Inwoonderen van Napels. Door den Heer dupaty. 636 Zedelyke Bedenkingen. 641 Regels tof Behoudenis des Gezigts, en wegens het gebruik van Brillen enVergrootglazeh.(r een hart, flegts even voor uwen invloed vatbaer .zoude u, met énen opmerkfamen oogflas, voor die ce- ne kennen, die gij waerlijk zijt. . . .Zij nadert . zij fpreekt ó welke Godlijke Stem! - . Dochter des Eeuwigen! open gij zelve mijne ooren , - maek mij vatbaer voor uwe heilzame lesfen ! . . . . Ta zij fpreekt mij in dezer voege aen: ' „ o Nietig Sterveling! wat vermeet gij u om mijne eigenfehappen te ontleden ? mij, wie zo weinige van IV. DEEL. MENGELW. NO. I. ' A UWC  a PROEVE uwe gelijken kennen. Ik, — fchoon bereidvaerdig om ieder inwoner van het benedenrand, dat geluk, die vrede des gemoeds mede te delen, die bij door mijn vermogen kan erlangen, ben verfmaed, veracht, en ge- haet. Neen, ftaek uw voornemen; gij kent mij niet recht; dan, zijt gi; begerig om mijne waerde te kennen? ■ Ja, ik zie uwe begeerte; , wel aen, hoor! 'God, die mij door zijne Almagt hervoord bragt, om onder het van hem beminde merisch- dom te wonen , zij de Eer van mijn aenwezen. ■ Hij, die alléén Deugd is, begaefde mij met zulke edele vermogens , die geïchikt waren , om het redenmagtig fchepfel aen het einde en oogmerk van den alléén Wijzen te doen beandwoorden. ■ Ik deed Adam in aenbid- ding en dankbaerheid nederknielcn, zo dra hij kennis vaii zijn aenwezen hadt; hij befchouwde met mij de werken des opperden Kunflcnaers met verrukking. • Op 't gezigt van het grootsch en fierllk gebouw der Natuur, met°alle zijne volheid, vervulde ik zijne ziel met verbazing, ■ en, daervan verzadigd, viel de lieflijke dauw des flaeps op hem neder; terwijl hij zagtlijk in het welriekende veldkruid nederzeeg. • Ik bewackte hem; de Eeuwige werkte; zijne almast bouwde, uit ene ribbe van Adams lendenen, ene gezellinnc voor uwen Stamvader * zij zag mij aen; viel, door mijn invloed, op den voetbank des Troons Gods neder4 . en aenbadt. Adam ontwaekt, ziet, geheel verrukt, ene vrouwlijke i'choonheid, —en dankt 'door mij den liefderijkftcn Menichenvricnd, die hem de aengen&emfte gezcllinne bezorgde; —— hij vat moeder Heva bij de hand; zij knielen te famen m diepe verwondering met mij neder; ene lange ftilte drukt hunnen dankbaren eerbied uit. Zij herrijzen, ' zij befchouwen met mij de werken van hunnen Maker. J Nimmer verloren zij mij uit het oog; elke opd'1" van hun , na den Hemel, werdt door mij opgezameld* en volijverig naer 's Hoogden paleis overge- bragt. Dan, helaes! de eerde wacrcldbewo- ners ' zo volmaekt en heerlijk door de hand der Almagt geformeerd, geven gehoor aen den raad van mijn gezworen Vijand , den Vorst der Helle, die door ondankbaerheid zijnen Schepper zo hoog beledigde, dat hij uit de woonltede der Zaligheid in de eeuwige duisternis geworpen werdt. De eerde menfehen overtreden het ge* " bod  OVF.R DE DANKBAERHEID. n bod des hoogften Wetgevers; . de trekken der God- beid verduisteren in hunne zielen, waerdoor alle die uitmuntende hoedanigheden , hen te voren zo eigen verdonkeren ; en onvatbaer voor den invloed der Deugd, — maken zij zig mede fchuldig aen de fnodö ondankbaerheid tegen den Almagtigen; zij werden vatbaer voor ondeugden,en mijne vermogens fchoten toen te kort, om door de nevels der zonden heen te breken -Mereën bedrukt gelaet ijlde ik tot voor den Troon dér Godheid. Heer! riep ik uit, uw geliefd fehepfel de mensch, is gevallen; mijne kragt is onnut geworden * hij verlmaedt mij! ■ Troost u , riep de Eeuwige Diefde mij toe, gjj zult wel in weinige harten wonen; maer die weinige zullen verre in waerde overtreffen het groot aental, dat mij in u verfmaedt! . Mijn Zoon de Eeuwig geliefde ! zal u tot ene waerde verheffen' die gij nooit zond bezeten hebben! Hij Zal de fchuld van het menschdom wegnemen; door uwen invloed zal mij de eer worden töegebragt, — en uwe ze- geprael zal eeuwig zijn! —— Verwondering en aenbiddmg overftroomden mij! . De gewelven des Hemels dreunden! . Het zalige Cboor gttfmde den Loi des Heren uit, en werdt geheel aenbidding! Mijne befiemming was op de Aerdé; -° ik volgde het plan der hoogfte Wijsheid, om onder liet menschdom te wonen; maer hoe weinig verblijf vond ik fom- tijds onder hetzelve,. Evenwel waren fommigc harten voor mijn invloed geopend. Dan zworf ik aen 't ene, clan aen 't andere einde der waereld ; ibmtijds meer' fomtijds minder, bij den mensch in waerde; doch meest bij den nederigen , — bij den zig niet te hoog verheffenden Sterveling, - en zeer zelden bij den in Eer en Hoogheid uitmuntenden. Ja, veeltijds woonde ik liever onder het Stuipdak, dan in* Hoven en Paleizen. Maer ik moet u mijnen aert nader leren kennen , — en u efndli k tonen . hoedanig de geitejdheid is ener ziele , 111 welke ik mijnen zetel gevestigd hebbe. Door mij offerde Ilabel de eerftelingen van zijn vee Gode op. -Mijn invloed zette aen Henoeh's Gódsvrugt luister bij'. - Ik deed Noach- dankbaer nederknielen, toen hü dc Arke verliet, en het aerdrijk om zijnetit wille weder droog zag. Ik was de vriendin van "den Acrts- vadcr Abraham; hij zwacidc door mij, dankbaer, het reukwerkGode toe, toen hem Ifaac geboren was; — A 2 met  4 PROEVE met mij aenbadt hij 's Hoogden goedheid , toen Gods Stem, op 't zien van zijn geloof, het offermes van zijns Zoons halze te rugge hieldt, en hem dien geliefden, als 't ware, te rug gaf. < Ik woonde deeds bij des Aertsvaders Zoon; ——■ bij elke zegening, hem toegezonden , herinnerde ik hem, dat hij Jehova dankerkentenis fchuldig was; en wanneer de vrome Jacob haTe en goederen zag vermeerderen, deed ik hem de Bronader van alle zegeningen lof toebrengen , en zijne eigen nietigheid erkennen. *- Door mij dankte de lijdfame Job zijnen Maker , nog in zijn bitterde leed; — ik hield hem te rug, om tegen den Opperbedurer van het Heelal te twisten. ■ Ik zat aen David's zijde, wanneer hij Gode Lofpfalmen zong. De wijste aller Stervelingen leunde op mij, wanneer hij zig in het Heiligdom des AUerhoogden riederboog. ■ Hiskia's danklied bragt ik tot voor den troon, toen het hem vergund werdt vi ftien jaren langer over het Joodfche volk te regeren. Met Daniël viel ik driemael daegs den God van Israël te voet; hij bragt, door mij, erkente¬ nis toe aen hem , die zijne ziele uit het grootde gevaer hadt gered. • Ik vervulde Maria's vrome ziel met GocTgcwijden Lof. Zacharia en Simeon deed ik Godvcrheerüjkende Liederen zingen. ja, de Zoon van God, in 't vleesch gekomen, verwaerdigde mij, om, met hem, zijnen Hemclichen Vader in den gebede aen te fpreken. ■ Door mij werdt God van zo velen verheerlijkt, die door Jcfus wonderdoende hand gered en genezen waren. En hoe vele der Apostelen , en eerde Zendelingen des Euangeliums, bragten den Bermhartigen door mij de ere toe. ——- Den groten Paulus verzelde ik deeds, en deed hem de Deugd van Dankerkentenis aen 't eerde Christendom leren. Ik was de ziel van de dateh"ke Schaduw-Wet. Ik was het, die, in Israël's Heiligdom, den wierook der dankofferen, tot in 's Opperden Paleis , deed doordringen. 't Een¬ voudig Euangelie leert miine waerde kennen , en door mij werden Gode behagende daden, door 't Christendom, bedreven. Verbeeld u de Dankbaerheid , zo als zij zich vertoont in den beminnenden Mensch. Sla hem gade, van zrnejeuffd, van die ogenblikken af, waerin zijne verftnndige vermogens zig beginnen te ontwikkelen; dan bewijst hij reeds damerende dank aen hen,dje hem kindfche ge-  OVER BE DAKKBAERHEIB. 5 gefchcnken toevoegen. Zijne ouderen weet hij de aenminnigfte vriendelijkheden te bewijzen, voor hetgene hij van hun, tot zijn nooddruft en vermaek, ontvangt; lieve lachjes en ftamerende woordjes zijn zo vele bewijzen , dat de zaden van Dankbaerheid in het zieltje beginnen te kiemen; . zijne gehele kindfche ziel ademt een waesfem van erkentenis-volle bedrijven; en , bij het meer en meer aenwasfen zijner vermogens, klimmen ook tevens deze beminlijke hoedanigheden. Zij breiden zig meer en meer uit, en vertonen zig in helderer glansfen, wanneer zijne vermogens het fchone van dit Character beginnen te ontdekken; doch het is niet gemaekt, maer ongeveinsd, en uit befef van plicht, en niet om zig daerdoor uitmuntender dan zijn evenmensch te doen voorkomen. Hij zoekt deze eigeafchap aen te kweken, en, zo ver mogelijk, te brengen. Bij het ontvangen van weldaden, ja zelfs van de minfte derzelven, kan hij die niet ongemerkt voorbijgaen, wanneer zijne vermogens tot rijpheid zijn gekomen; • hij weet, te zijner tijd, aen de bewerkers van dezelven, zijnen dank 't meest gepast te bewijzen. En is hij' in omftandigheden geplaetst, dat hij zelve kan weldoen, zo doet hij zulks uit even dezelfde bron; door de Dankbaerheid. Door mij is het , dat hij de genotene gunften van God op die wijze door weldoen erkentIn de eerfte plaets weet 'hij , dat hij den Almagtigen dankerkentenisfe fchuldig is. — Hem, die de eerfte oorzaek van zijn aenwezen is, — die hem, van de eerfte bcginfelen af, zo Vadcrli k heeft gade gcflagen , en uit zo vele gevaren gered; dien God valt hij ne- drig tc voet. Hij erkent Gods hoogheid en zijne eigen nietigheid. Wanneer hij alle de wegen herdenkt , waerdoor Gods voorzienigheid hem, federd zijne eerfte bewustheid , leidde, moet hij verwonderd uitroepen: ó Oneindige Wijsheid! gij zijt het, die alles voor mij ten besten fchikte. ■ Ik aénbid uwen wil. Ik deed niet anders dan zondigen , en het Dierenrijk; —— het Plantenrijk; de fchakel, die dit alles zonder enige gaping aen dén liegt, op ene manier, die de hoogde Wijsheid tot ere llrekt. — Hij befchouwt den mensch, — zig zei ven, als het heerlijkst pronkftuk, — geformeerd om 's Makers lof te verkondigen. Van hier klimmen zijne denkbeelden weder tot voor Gods glorierijken Troon , — de plaets, waer alle zijne doflijke begrippen in de zee van Gods oneindige grootheid als wegzinken. Ik, dc Dankbaerheid, doe hem Weder tot zigzelven keren, — en door mij zoekt hij naer Gods wil te leven. Ontvangt hij weldaden of onverpligte dienden van zijn evenmensen , — hij is daervoor op ene gepaste wijze dank-  OVER DE DANKBAERHEID. 7 dankbaer ; 't is door mij, dat hij Gode de eer , en den mensch zijnen dank toebrengt. Tot gene laeghe- den is hij bekwaem ; maer ene juiste erkentenis is het loon der genen , die hem weldoen. Wanneer hij zodanig door 't alwijs beitel der Voorzienigheid gezegend is', dat hij kan weldoen, — ontflipt hem gene gelegenheid, om door mijnen invloed weldaden te bewijzen. ■ Hij , die Gods goedheid omtrend hem erkent, — wil Hem ook in dit opzigt als van verre naervolgen: hij kan niet leven zonder weldoen; want hij ondervindt, dat menschlievcndheid en weldadigheid de aengenaemfte gevolgen in zijne ziele nalaten. En gij, Sterveling! volg zulk een voorbeeld; dan zal geluk en wclvaert uw deei zijn; uwe wenfehen zullen welgebakken. Doe wel door mij : gij zijt zulks aen Gode, aen u zelvcn en aen uwe naesten fchuldig. ■ Gij wildet mij befchouwen ; nu kent gij mij cenigzins : wel aen : — • volg mijn raed." Toef, ó beminlijkc Dankbaerheid! waerom verlaet gij mij? waerom verdwijnt gij uit mijn oog? ■ blijf fteeds aen mijne zijde! .... Dan gij "hoort mij niet; gij verlaet mij 1 — om andere meer gelukkige Stervelingen met uw bijzijn te begunftigen.'' Ach! had gij langer mij verzeld; hoe veel had ik door u nog geleerd! hoe zeer had gij mij mijn pligt nog doen kennen! ■ Dan, zijt gij zelve niet bij mij , ik wil nogtans , volkomen , aen uwen invloed gehoor geven. Woon voortaen in dit hart ; — en door" u zij. mijn weg verlicht! doe mij fteeds wandelen op het regte pad! ,, En gij weldadig Opperwezen.! Eeuwige oorzaek ,, der beminlijke Dankbaerheid ! —■ geef mij' een dank- „ baer harte! Gij deed mij wel; gij zegen- ,, det mij, tegen zo vele dwacsheden, tegen zo vele wan- daden aen, — die ik finds mijne eerfte kennis bedreef. Doe mij mijn pligt jegens u', mij 'zclven en mij- ,;, nc naesten , recht kennen ; —— en geef, dat ik nooit „ de Dankbaerheid uit het oog verlieze! Verfterk „ en geleid mij, op dat ik door baer u de fchuldige eer „ toebrenge, — en mijn tijdelijk en eeuwig geluk moge „ bewerken.'" P - A 4 WAAR-  s waarneeming waarneeming eener uitgestrekte sche'enbeens-bederving , door WILLEM LEURS, Chirurgyn-Major by het Esquadren Guardes du Corps van Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nasfau, enz. enz. enz. en Praktifeereud Heelmeester in 's Hage. Het Beenbederf, door verfchillende oorzaaken op onderfcheiden plaatzen van het lighaam voortgebragt, is in de Heelkunde geen vreemd verfchynzel. . Maar een Beenbederf van het Scheenbeen, met verlies van een aanmerklyk gedeelte zyner geheele zelfftandigheid, wederom, zonder eenigen hinder aan het Been na te laaten , geneezen te zien . is meerder zeldzaam. En , daar deeze Waarneeming van dien aart is, zoo vleije ik my,dcn Heelkundigen geenen ondienst te doen, dezelve langs deezen weg aan hun mede te declen. Den v? Maart, 1788, wicrd ik geraadpleegd over het Been van den Zoon van w. van ettinger , Mr. Loodgieter te Voorburg, (een Dorp naby 's Hage.) Zyn Heelmeester vertoonde my, aan het regtcr Scheenbeen, van deezen vyftieniaarigen Jongeling, een Beenbederf, dat zich van even onder de Knie tot naby den Voet uitftrekte. Het onderfte gedeelte van dit Scheenbeen was geheel van zyne bekleedzelen ontbloot; hadt eene bruinzwarte kleur, en (lak, ter lengte omtrend van drie duimen, buiten het vleesch uit: na boven en ter zyden, tot even onder de Knie, waren in de huid verfcheiden kleine gaatjes, welke eene Hinkende etter uitgaven, en door het' onderzoek-yzer toonden , tot op het ontblootte Scheenbeen door te gaan. In deeze gefteldheid was de Lyder finds eenige maanden geweest. Eu niettegenflaande men de hulp van onderfchciden Heelkundigen,^ van hier als elders,hadt ingeroepen , zo was deeze ongelukkige echter aan zyn noodlot overgclaaten. Men rekende de kragtcn van den Jongeling te z*wak , om met  EENER SCK?.!NBEENS - BEDEK.VING. 9 met vrugt iets ter zyner geneezing te onderneemen. Men liet dierhalven dit jammerlyk gebrek , alleen met eene dagelykfche verfehooning van droog plukzel, aan de Natuur zelve over. Het berigt, 't welk ik van den oorfprong en voortgang van dit Beenbederf kreeg, was kortelyk dit : Na dat deeze Jongeling, een geruimen tyd , met eene hardnekkige, doch nu fchynbaar geneezen , uitfiag over het geheele ligchaam geworfteldhadt, gevoelde hy in April 1787 , in bet midden van het Scheenbeen , eene doffe diepzittende pyn , die na verloop van eenige dagen heviger werdt, en welke het geheele Been een weinig deedt zwellen; dit wierdt, omtrend drie weeken lang, door den Chirurgyn van het Dorp , met pyn- en ontfteekirigweerende omflagen voorzien. Dan de pyn, die dagelyks heviger wierdt, bleef voortduuren , en maakte een ettergezwel even onder dcKniu: dit door een Haagsch Heelmeester geopend zynde, ontlastte een menigte etter , wier boezem zelfs tot beneden aan den Voorvoet zich uitftrekte. Na eenigen tyd floot men deeze gemaakte opening ; wanneer aan het ondereind van het Scheenbeen eenige kleine gaatjes in de huid doorbraken, en het Been bloot toonden. Eenigen tyd hierna fcheidde het bedorven Been, aan zyn ondereind, van het nog gezonde af; ligtte zich op, en doorboorde de huid ter lengte van dne duimen. Intusfchen kwamen van tyd tot tyd, na boven en ter zyden, kleine openingen, die dagelyks eene Hinkende etterftof ontlastten, en tot op het Been doorgingen. -— In deezen toeftand bevondt zich de Lyder, toen ik hem voor de eerftemaal bezogt. Ik ontveins niet, dat het gebrek in den voornoemden ftaat my bekommerlyk voorkwam; doch de moed van den Jongeling, gepaard met die middelen, die de Natuur in haare werkingen onderfleunen konden , kwamen'my ter zyner geneezing niet ten eenemaal te vergeefs voor. ■ Ik begon dierhalven met de kleine openingen, ter zyden en na b ;ven, door het mes tot eikanderen te brengen ; en liet aan het boveneind ihfpuitingen maaken met de csfents van mastik en tinctuur van mirrlie. Door deeze infpuitiugen bleek het, dat de bovenfte openingen met de onderHe gemeenfehap hadden, en ik had het genoegen door dezelven , eene anderszins lang ftilzittende Hinkende etter dagelyks te ontlasten. Wyders liet ik het ontblootte Been , en de andere openingen, met A 5 plok-  10 -Waarneem ing plukzel, in het voornoemde mengzel gedoopt, beleggen. Van tyd tot tyd verwyddé ik de openingen, tot zo lang ik de geheele bedorven uitgeftfektheia van het Been bloot had. ■ Ik deed dit onderfcheiden maaien, met oogmerk om de reeds te veel verzwakte natuur liiet te veel op éénmaal te doen fyderi , en daar door foms het uitzicht ter geneezing, dat iny van tyd tot tyd gunftigcr wierdt, tegen te gaan, of wel geheel te doen vetdwynen. Na dat ik het geheele Scheenbeen, in zo verre het my bedorven voorkwam, ontbloot had, vond ik, aan deszelfs boveneind , omtrent drie vingeren breed onder het kniegewrigt, mede eene affcheiding van het gezonde , dat echter tandgewys nog in elkandcren bleef vast houden: -— doch ook dit wierdt, door dagclykfche zagte beweegingen met het van onderen üitfteekènde bedorven Huk been te maaken , geheel los, en wel zó, dat het zelve op den 30 April daaraan volgende geheel wierdt uitgenomen. Dit uitgenomen ftuk been, dat de geheele dikte van het Scheenbeen in zich bevatte, hadt de lengte van ergt (luimen , en was op onderfchei>;cn plaatzen met fponsachtigc holten voorzien ; en vooral aan deszclfs beneden "onderkant door bederving weggeknaagd. De aanmerklyke holte, die dit uitgenomen ftuk been maakte, liet ik door zagt plukzel, met het hier bovengemelde mengzel bcvogtigd, opvullen ; hier door kwamen nog eenige. Bcenlplinters, die zich van tyd tot tyd in de omliggende vleeschdeelen hadden vastgezet , té vporfchyn; en ik had het genoegen , na verloop van omtrend zes weeken , de geheele holte , met eene zelfftandigheid , in vastheid aan been gelyk , gevuld te zien. Deze nieuwe vaste zelfdandigheid gaf, van tyd tot tyd, de kragt aan het been weder, en wel in zo verre, dat deeze Jongeling, die nu finds veele maanden het gebruik zyns beens gemist hadt, wederom , als voorheen , op het zelve, zonder andere onderfteuning; (taan en gaan kon : en zelfs reeds, in den afgeloopen Zomer, een weg van eenige uuren, zonder hinder, op hetzelve heeft kunnen afleggen. Voor het oog is 'er geene de minde wanftalte , nog ook geene de minde verkorting van het been iiagebleeven. Men verwagte van my geene byzondere aanmerkingen, noch over de hteüzaame werkingen der Natuur, zo zicht-  EENER SCHEENBEENS-BEDERVING. zichtbaar in dit geval , noch over de behandeling der Heelmeesters, welken over dit gebrdk zyn geraadpleegd: ■ • het eerfte is, door zo vcele Geleerden, zo dikwerf en zo voldoenend betoogd , dat het vergeeffche moeite zoude zyn om hiervan iets meer te willen zeggen; en het laatfte laat ik liefst aan het beöordeelend onderzoek van anderen over. ■ Het is genoeg, dat men uok uit dit geval zie , hoe verbaazend fomwylen ie poogingen der Natuur, wanneer zy llegts behoorlyk onderftèund worden, ten besten van den lydenden fterveling kunnen werkzaam zyn. NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN WATERSNYDRR. (Volgens dei) Heer de blti-on.) T\c Leevenswyze , de Hebbelykhedcn , de. Zeden zyn JL^in de Dieren zo vry niet, als men zich veelligt zou verbeelden : hun gedrag is het voortbrcngzcl niet van eene zuivere vryheid des wils, of zelfs het uitwerkzel van keuze; maar eene noodzaaklyke uitwerking, ontltaande uit derzelver maakzcl, zintuiglyk geftel, en de oefening hunner natuurlyke vermogens ; elk Dier , bepaald tot die Leevenswyze , welke deeze noodzaaklykheid 't zelve oplegt en voorfchryft, tragt zich daar aan niet te onttrekken; 't is door deeze noodzaaklykheid, zo vol verfcheidenheid, als hunne gedaanten, dat zich alle ftreeken der Natuur bevolkt vinden. De Arend_verlaat het Gebergte niet, noch de Pveiger de Moerasfen : de eene valt uit de hoogte neder op een Lam, 't geen hy opvoert of verfcheurt, enkel volgens 't regt van de meerdere magt, en door 't gebruik , 't geen hy maakt van zyne vervaarlykc klaauwen ; de andere wagt , met den voet in een moeras llaandc, door nooddruft gedrecveii tot dien Hand , den voorbygang van de vlugtende prooy: de Specht verlaat nooit den Pioomftam , rondsom welken hy moet kruipen; ,de Poelfnep moet in de Poelen blyven; de Leeuwrik in de velden; de iMosch in 't Geboomte : en zien wy niet dat alle Graanëetende Vogels de bewoonde plaatzen zoeken , en de Landbebouwcrs volgen? terwyl de zodanigen, die aan wilde vrugten en bes* feu  12 NATUURLYKE HISTORIE fen de voorkeur geeyen boven onze graanen, ons beflendig ontviugten , de bosfchen en het gebergte niet verlaaten , waar zy, verre van ons afgefcheiden, en alleen met de Natuur leeven, welke hun deeze wetten voorgefchreeven, de middelen om ze te volbrengen gefchonken heeft; deeze houd het Korhoen onder den digten lommer der Dennenboomen, de eenzaame Merel op de rotzen, de Wielewaal in de bosfchen, die hy door zyne ftem doet weêrgalmen; terwyl de Trapgans de braakliggende Landen , en de Ral de vogtige weiden opzoekt. Deeze Wetten der Natuure zyn eeuwige, onveranderlyke voorfchriften, zo beftendig als de gedaanten der Weezens; 't zyn die groote en wezenlyke eigenfehappen, welke zy nooit laat vaaren, en waar van zy nimmer afwykt, zelfs in die zaaken, welke wy oordeelen ons toegeëigend te hebben: want, op welk eene wyze ook wy dezelve verkreegen , zy blyven niet te min onder haare heerfchappye. Is het niet, om zulks aan te toonen, dat zy ons dwingt de kotten, die lustige en fchadelyke gasten, in onze huizen toe te laaten , de Zwaluwen aan onze vensters , de Mosfchen onder onze daken, te gedoogen ? en wanneer zy den Oijevaar, op de hoogde toorens en ruïnen voert, waar reeds het droevige gezin der Nagtvogelen woont, fchynt zy zich dan niet te haasten, om ons de bezittingen, voor een tyd overweldigd, te ontneemen; daar zy de zekere hand des Tyds bevolen heeft dezelve haar weder te geeven ? In deezer voege verdeelen de talryke en onderfchetde Vogelbenden, door hun Indinct gedreeven, en door hunne behoefte genoodzaakt, om in onderfcheide deelen der Natuure te woonen, om zo te fpreeken, de Lugt, - de Aarde en het Water: elk houdt 'er zyne plaats en bezit daar zyn klein gebied, en de middelen van bedaan, ruimer of fchraaler, naar gelang van de vermogens , hem gefchonken. En daar alle trappen op de fchaal der weezens, alle punten van mogelyk bedaan, moeten vervuld worden , kunnen eenige foorten , bepaald tot ééne enkele wyze van leeven, het gebruik der onvolmaakte werktuigen, welke zy van de Natuur ontvangen hebben, niet veranderen: zo zyn de ronde lepels aan 't einde van den hek des Lepelaars, alleen gefchikt, om fchelpen op te vatten; zo bepaalt de buigzaame en omgekrom le bek van de Kluit deezen Vogel , om van een zo zagt voedzcl als  van den watersnyder. 13 als vischkuit te leeven; zo kan de Waierfnyder (*), welke ons thans te befchryven ftaat, niet van ter zyde byten , niets, 't welk voor hem ligt, oppikken ; daar zyn Bek beftaat uit twee zeer ongelyke fhikken , welks onderfte verlengd en zonder eenige evenredigheid buiten het bovenfte nitfteekt , 't welk daar in valt, even als een fcheermes in het hegt. Deeze Vogel is genoodzaakt, om met dit onevenredig werktuig, en dien gebrekkigen toeftel voedzel te krygen, fcheerende te vliegen over de oppervlakte der Zee, en dezelve te klieven met het beneden gedeelte des Beks daar in geftoken , en dus de Visfche-n, die 'er op koomen,te betrappen, en in 't voor-bygaan in te zwelgen, 't Is deeze moeilyke wyze alleen , op welke deeze Vogel kan leeven. De tip van den Bek is zwart ; het gedeelte by den Kop rood ; zo zyn ook de Pooten , even als die der Meeuwen, van maakzel. De Waterfnyder heeft omtrent de grootte van den kleinen aschgraauwen Meeuw ; het p-eheele ouderlyf en de voorhals is wit ; 'er loopt ook een witte band over de Vleugels, van welke eenige Pennen , als mede de Staartpcnnen aan de zyden, voor een gedeelte wit zyn; de Pluimadie is voorts zwart of donker bruin; eenige zyn ligter van kleur, welke kleurverfcheidenheid van den ouderdom fchynt af te hangen; want, volgens catesby, hebben Mannetje en Wyfje dezelfde kleur. . Men heeft deeze Vogels gevonden op de kusten van Carolina en op die van Guyane; op de laatfte zyn ze veelvuldig, en vertoonen zich by benden , bykans altoos vliedende ; zy ftryken niet neder, dan om te rusten; fchoon ze zeer lange vleugels hebben , heeft men opgemerkt , dat zy traaglyk vliegen; was hun vlugt fnel, zulks zou hun beletten de prooy, die zy alleen, voortvliegende , kunnen onderfcheppen , te onderfcheiden. Naar de waarneemingen van den Heer de la borde , gaan zy, geduurende den Regentyd, nestelen op de Eilanden . en byzonder op het Eiland Le Grand-Connêtablc geheeten , digt by Cayenne. Deeze Vogelfoort 'fchynt eigen aan de Americtanfche Zeeën. Om dezelve in de Oost-Indien te plaatzcn, is het niet genoeg de aanwyzingby te brengen des vervolgers van ray (*> De Inwooners van Guyrne noemen hem Teyatqya} de Franfchcn le Bec- en ctfeaux ; de Engelfchen the Cutswaur-  14 natuurlyke historie van den watersnyder. ray (*), gebouwd op eene enkele tekening, hem van Madras gezonden, en die elders kon gemaakt weezen.Het dunkt ons mede, dut de l'Faicrfhyders van de Zuidelyke Zeeën, door Capitein cqok , zo menigmaalen vermeld , dezelfde Vogels niet zyn , als wy fflaHr/hyderi noemen; want behalven het vcrfchil der Lugtdreeken en de hette te Guyane, en de drenge koude der Zuidlyke Zeeën, blykt het uit twee plaatzen in het Reisverhaal van Capitein cook , dat de Waterfnydcrs, door hem vermeld, tetrcllen waren, die zy op'de hoogde Zuidlyke Breedte aantroffen, en tusfehen het Ys, met de Albatrosfen en Pinguïn en (t). (*) Append. ad Synopf. Avi, p. 194 Np, 5. CO Cook, Second Foyage, Tom. 1. p. 50. & 1:5. BEDENKINGEN over DE TERUGKOMST van DEN COMEET, DIB IN HET jaar 1óói. GKZIEN IS, EN IN HET TEGENWOORDIGE OF HET VOLGENDE'jaar, van ZOMMIGE STERRJUvUNDIGEN VERWAGT WORDT, door J. F. H E N N E R T , Profcsfor in de Malhcfes en Astronomie. •yfeldzaame gebeurtenisfen houden de gemoederen door verwondering verrukt, vermits dezelve aan het wouderbaarlyke fchynen te grenzen, 't welk zich ook zeiden vertoont. En 't is niet vreemd, dat zoodanige verfchynzelen , als voorboden van gebeurtenisfen gehouden Worden, welken een ieder, volgens zyne dcnkwyze, uitlegt; de een voorfpelt een harden winter; een ander, 'den oorlog; en een derde, grootc omwentelingen in den Staat, en in den Godsdienst. Dit heeft ook gewoonlyk, op de zeldzaame verfchyning der Comeeten , by't Gemeen plaats. Dan , de Sterrekundige befchouwt de Comeeten met dezelfde aandoeningen, als waarmede hy dagelyks de Planeetcn door den" Hemel ziet dwaalen: daar het toch zeker is, dat de Comeeten tot ons Zonnedelfel behooren. liet is waar, hunne omloopstyden zyn tot nóg  BEDENKINGEN OVER DEN COMEET, ENZ. 13 nog toe onzeker: en ze baaren den Sterrekundigen, uit dien hoofde , meer mocijclykhcden, dan de Planeeten. Natuurlyk rykhalst deswegens de Sterrckundige na de •wederkomst van Comeeten , om de Theorie meer en meer te bevestigen en te volmaaken. Het geen men weuscht, ziet men met ongeduld te gemoet; eene flaauwc hoop fterkt de verwagting ; en in dit geval ïchynen die Sterrekundigen te zyn,welke den Comeet van't Jaar iCo'i, in dit of het volgend Jaar, te gemoet zien. . Ik heb het geraadcn gevonden, myne bedenkin¬ gen daarover open te leggen; dan, ik vind het niet ondienftig, de mingeoefende Leezers, vooraf, één oogenblik over de terugkomst der Comeeten te onderhouden. Wanneer 'er in dit of het volgende Jaar een Comeet gezien wierdt , zou het nogtans daarom juist niet die Comeet weezen , welken men verwagt. 'Er worden bykans alle Jaarcn Comeeten ontdekt: zo dra als 'er nu een Comeet verfchynt, zal men terftond vraagen:,, Pro- fesfor! is dit die Comeet?" Ik weet het nog niet. . ,, Iloe, gy weet het niet , en gy hebt een goeden ky- ker?" Kyken is nog geen obfervceren of waar* neemen ; anders zoude ieder glas- en ipiegelflyper, die een goed gezjgt heeft, terftond een Sterrckundige kunnen zyn. hen iegeiyk uwer heeft zeker genoeg" ondervinding, om te weeten, dat een voorwerp, uitVerfcheiden afftanden gezien, zich onder eene verfchillende gedaante en grootte vertoont. De Comeet nu van 't Jaar 16Ó1. vertoonde zich zoo groot als Jupiter; en de ftaart was omtrent zes graaden. De Comeet ftondt byna zo verre van de Aarde , als Mercurius ; hëvelius heeft hem nog tegen het laatst van zyne verfchyning , in een afftarid zo groot als die van de Aarde tot de Zon , egter niet meer met het blootc oog, waargenoomen. Het kon dus ook wel gebeuren, dat deeze Comeet zich aan het blootc oog onttrok,of door het maanligt beletwierd, om waargenomen te worden Daarenboven , alhoewel de geleerde Heer fas , de plaatfen, waar de Comeet gezien kan worden, met veel moeite berekend hebbe, is men egter, op die verfchyning, nog niet bevoegd, om uit enkele waarneeming te befluiten , dat men den Comeet van 't Jaar 1661. gezien heeft. Ten minftcn worden 'er twee waarncemingen toe vereischt, om die gisfing cenigermaate tc bevestigen; nademaal zich ook een andere Ca-  i6 BEDENKIMGEN Comeet, in de eene of de andere plaats van den ver* wagten Comeet, vertoonen kon. 'Er worden voorts ten minften drie naauwkeurige waarncemingen , in eene tusfchertruimte van veertien dagen , gevorderd, om den loopkring van een Comeet genoegzaam te bepaalen. Die loopkring moet zich dooiden zelfden ftrcek in den Hemel, welken hy in het Jaar 16Ö1. omtrent beflaan heeft, uitftrekken. Wyders moet men, om de plaats van zoodanig eene vlakte in den Sterrenhemel te bepaalen, de helling tot de Ecliptica weeten , en tevens de plaatfen , waar de loopkring de Ecliptica doorfnydt. Op zulk eene wyze bepaalt men de ftrekking van eene vlakte tot eene andere, wanneer men de helling der vlakte , en de plaatfe der fnyding , of de plaatfe der fnydingslyn kent. Dan, deeze twee voorwaarden zyn egter nog niet toereikend, tot de vaste bepaaling van de betrekking dier twee vlakten tot elkander. Men kan zich verbeelden, dat de eene vlakte , gelyk die van den loopkring des Comeets, langs de fnydingslyn verfchooven wierdt; in diervoegen , dat de loopkring dezelfde helling op de Ecliptica behieldt: en dus konnen 'er menigvuldige vlakten of loopbaanen der Comeeten , onder den zelfden hoek, en in de zelfde plaatfen de Ecliptica fnyden. Hierom moest men daarbenevens de plaatfing van ieder punt der loopbaan, ten opzicht van, den Hemel, op de Ecliptica bepaalen. Dan 't is nu genoeg , wanneer men, op die manier, de plaats van één der punten van de loopbaan weet. Men gebruikt daartoe dat deel der loopbaan, waar in de Comeet zich op den kortften afftand van de Zon bevindt. Het is klaarblykelyk, dat men dan ook de grootte of uitseftrektheid der loopbaan weeten moet: en men vergenoegt zich met de bepaaling van den kortften afftand des Comeets van de Zon, om de gedaante der loopbaan te kennen. Eindelyk moet men , om den omloopstyd te weeten, den tyd beftemmen, wanneer de Comeet in eene zekere plaatfe van zyne loopbaan geweest is: als hy tot dat punt weder keert, zegt men, dat hy zynen loop volbragt heeft. Hiertoe neemt men den tyd waar, wanneer hy in den kortften afftand van de Zon geweest is. Indien men op deeze wyze bevindt, dat de volgende vier voorwaarden , namcntlyk: de helling der loopbaan op de Ecliptica; de plaatfen der knoopen, of de plaats, -waar de Ecliptica door den loopkring gefneeden wordt; de  over den comeet, enz. if dè plaats van liet Perihelium , en de kortftc afftand van de Zon, op de beweeging van twee Comeeten toepasfeïyk zyn, kan men vry zeker befluiten , dat deeze twee verfcheenen Comeeten flegts Cén en dezelfde Comeet geweest zyn. Maar , boe komt men tot de kennis dier zaaken? Zeker niet blootlyk door middel van een Kyker: men moet óbferveeren; de lengte en de breedte waarncemen, welke de Comeet in den Sterrenhemel heeft; en daartoe heeft men goede werktuigen noodig. Heeft men een quadrant van 18 duimen, naar de methode van bird of skanoer verdeeld , eene goede Pendule , een Akromatifchen Verrekyker van drie voet, en des noods een Meridiaan-Kyker van drie voet, dan zoude men in ftaat zyn, om bier omtrent vry goede wanrncemingen te maa^n. Dit toeftel kan omtrent 2500 guldens kosten : zeker eene kleine fomme voor het rykc Nederland. Maar tot nog toe ontmoet men in hetzelve geen goed Obferyatorium : terwyl thans veele Steden elders in Europa met keurige Sterren-torens pronken. Men kan des voor als nog van de Nederlandfche Sterrekundigen geene keurige waarneemingen vcrwagten : daar men zo weinig oplettendheid voor dezelven betoont. De Botanicus geniet het vermaak van by den tuin te woonen; den Astronomus laat men op zyne discretie zoeken , waar hy onder het dak kan koomen; de liotanicus heeft den Hortulanus tot zyn dienst, by dag en nagt; de Astronomus moet opzitten, wanneer de Botanicus Ihorkt. Het fchynt dus , dat de vreemde bloempjes bekoorlyker aan de oogen zyn, dan de Hemelfche lighamen. ó Ja! men behoeft de bloempjes flegts te bekyken; maar kyken is geen obferveeren. * En met het obferveeren heeft de Astronomus zynen arbeid nog niet voltrokken. Na dat hy ten minften drie goede waarneemingen, in een tusfehenruimte van veertien dagen , gedaan heeft, kan hy uit dezelven nog niet regelrecht de loopbaan des Comeets afleiden, en dus terftond beoordeelen , of die zelfde Comeet reeds vroeger verfcheenen zy, en dus deeze en die dezelfde zyn. De moeilyklle taak blyft dan nog over: nu moet de Astronomus, uit de waarneemingen , met omzichtigheid, lange en verdrietige rekeningen onderneemen; en veele vergeeffche poogingen doen, eer hy die obfervatien met de waare theorie overeen kan brengen. Dit alles wel ovcrwoogen , en naauwkeurig gadegeflagen zynde, kan men de opgewor- IV. OEEL.MEN©ËLW. NO. I. B pc-  18 bedenkingen pene Vraag, ,, Profesfor! is dat de Comeet?" 1 ee» nigzins beantwoorden. §. 2. IIalley heeft, uit de waarneemingen van den Comeet, van het Jaar 1532, deszelfs loopbaan dus bepaalt: De plaats van den opklimmenden knoop 2:; 20* 27'; de helling 320 36'; de plaats van het Perihelium yn* f; den kortften afftand, 0,5001, onderftellende de éénheid voor den middel-afftand der Zon tot de Aarde. Zoude nu deeze Comeet dezelfde zyn, dien men in 't Jaar 1661. gezien heeft, zo moesten omtrent dezelfde bepaalingen zyner loopbaan, als voorheen, uit deszelfs waarneemingen, afgeleid kannen worden. Men* moet hier egter wel agt geeven op de verplaatzing der knoopen, en van het Perihelium , ten opzigte van het voortgaan der Nagtevening (■pracesfio aquinoctiorum ,) geduurende den tusfehentyd dier twee verfchyningen des Comeets. §. 3. De Comeet is den 19 Octob. 22 u., van het Taar 1532, en den 20 January 21 u., van 't Jaar 1661, door het Perihelium gegaan;dus zyn 'er 128 Jaarenen89 dagen verloopcn; in welken tyd het voortrukken der Nagtevening, i° 47' 45" bedraagt. Bygevolg moest de plaats van den" knoop in 2' 220 14.'45" zyn. Volgens de Theorie van hali-ey , door den Heer müchain verbeterd, was de plaats des knoops in 2 210 54'; dus zouden de knoopen, in den tyd van 128J Jaarcn, flegts om 53' 41", en in één Jaar 13',3 terug gegaan zyn; gevolglyk minder dan die van Venus en Saiurnüs. Het Perihelium had in 't Jaar 1661 in 3" 22054'45" moeten zyn; het was in 3 25° 16'8'; dus is het 2° 22 2V1 , cn bygevolg jaarlyks De helling der loopbaan verandert onmerkelyk; het Welk ook plaats heeft omtrent de Planeeten. 2) De knoopen der Comeeten , die zich tegen de orde der tekens beweegen , gaan omtrent i' 's jaarlyks voort. 3) De plaatfen van het Perihelium der retrogradeerende Comeeten gaan Jaarlyks omtrent 1' terug. 4) De kort (te afftanden veranderen weinig: bygevolg B 2 moe.  co bedenkingen moeten de middelafftanden vermeerderen of verminderen; naar maate de omloopstyden grooter of kleiner worden. §. 6. Wanneer men nu voorts deeze waarncemingcu , over de veranderingen , aan welke de Comeet van '£ Jaar 1759 onderhevig geweest is, vergelykt met die, welke de verwagte Comeet ondergaan heeft; zal men vinden , dat 1) de helling der loopbaan niet veel verfchil heeft; zy was J2U 16' in het Jaar 1532, en 33° in 't Jaar 1661. , ., . 2; De knoopen zyn, minder dan 1 , flegts 13', niet voort-, maar terug gegaan: vermits de beweeging volgens de orde der tekens gefchiedde (§. 3.) 3) liet Perihelium beweegde zich , tegen de orde der tekens, jaarlyks omtrent r. De Comeet van 1759 hadt eene tegenftrydige beweeging; dewyl dezelve de orde der tekens, gclyk die der Planeetcn, volgde; het Perihelium ging ook jaarlyks omtrent 1' voort. 4) De kortfte afftanden waren 0,5091, 0,4472: en dit verfchil deezcr afftanden fchynt tc groot te zyn , om niet eenige zwarigheden, omtrent de overeenkomst deezcr Comeeten , te verwekken. §. 6, De hier uit ontftaande zwarigheden worden wyders nog grootlyks vermeerderd, wanneer men gadeflaat de van den ileer mechain verbeterde waarneemingen uit die, welken appianus in 't Jaar 1532 gemaakt, en die, pp welken hallev de Theorie van den verwagteu Comeet gevestigd heeft. Om kort te gaan zal ik (legts aanmerken , dat de Heer meciiain (in het tiende Deel der Mémoires prefentis a ['Academie des Sciences de Paris.') de. volgende Theorie van den Comeet , uit die verbeterde waarneemingen-van appianus , afgeleid heeft: i) De helling c: 42° 27'; dezelve was 33;' o' 55-' in het [aar 1661; dus is 'er een verfchil van 90 27'; 't welk, volgens onze aanmerking (§. 5')-> te £root is-> vermits de 'helling van de loopbaanen der Planeetcn en Comeeten aan geene aanmerkelykc veranderingen onderworpen fchynen te zyn. 2 ! De plaats des knoops wordt van den Heer mechain gefield in 3C 29° $ : hierby voegende i° 47' 45" voor het yoortgaan der Nagteveninge (§. 5.), moest de knoop in het Jaar 1661 geweest zyn in 41 o° 55' 45" ; maar hy was in ai 2i° 54'. Zulk een verbaazend verfchil van 39°, in de plaatfen der knoopen, komt onbegrypelyk voor. 3) De plaats van het Perihelium is bepaald in4c 15° 44 ; J * dus  OVER DEN COMEET, ENZ. *M dus in 4C 170 31r 55" voor het Jaar 1Ó61; wanneer dezelve in 3' 250 16' 81, was. Dus zoude dezelve eene verandering van 200 18' ondergaan hebben , en jaarlyks eene van 9' 29' ; dewelke op den vcrwagten Comeet ook niet tocpasfelyk fchynt te zyn. ; 4) Eindelyk is het verfchil tusfchen de kleinfte afftanden veel te groot . om die twee Comeeten voor één en denzelfden te houden. In het Jaar 1532 was de kleinfte afftand c? 0,621255; en 'm '£ Jaar 1661 is hy c? 0,442722 geweest. 1 §. 7. Men kan egter niet ontveinzen , dat de Theorie, welke de Heer mechain op de verbeterde waarnccmingen gebouwd heeft , niet wel met die waarneemingen overeenkomt. Men vindt 'er verfchillen van één en twee graaden in de lengte en breedte der Comeeten. Hy heeft van zeven waarnecmingen flegts vyf gebruikt, en onder deeze zyn de twee eerften niet met elkander beftaanbaar. Dus zouden 'er niet meer dan vier waarneemingen bruikbaar zyn. Geduurende myn aangenaam verblyf te blanaih heb ik veel tyds aan het berekenen van dien Comeet hefteed , om die verbeterde waarneemingen met eene Theorie overeen te brengen ; maar myne poogingen zyn vergeefs geweest. En hieruit bcfliüt ik, dat waarfchynlvk de waarnecmingen van het Jaar 1532 zoo onzeker 'zyn , dat men met geene waarfchynlykheid, omtrent de terugkomst van den Comeet, iets beflisfen kan. .§. 8. Toen ik te Hanau aan myne liefhebbcryen kon bot vieren, en aan niemand rekenfehap van myn tyd behoefde te geeven, heb ik eene langwylige onderneeming begonnen. _ Ik was voornecmens de omloopstyden der Comeeten, die in de tegenswoordige Eeuw verfcheenen zyn, te onderzoeken , volgens eene Methode , die ik in de Ephemeriden van de Akademie van Berlyn zal openleggen. Thans ben ik genoodzaakt deeze onderneeming te ftaaken,_daar ik myn Ampt hervat heb; 't welk wel niet mocilyk is , en geene kwellingen des geestes vereischt; maar egter, van tyd tot tyd , door het geftadig herhaalen van de beginfelen del*Mathefis,verveelencfer wordt :waarby nog komt, dat ik tevens, door de Phiiofophifche lesfen, belet word my in de Wiskunde meer te oeffenen. Een Hooglceraar moet niet zelden zeer veebtyds befteeden in het leezen van boeken, die zyne kundigheden dikvvyls weinig vermeerderen; en die hy nogtans leezen moet, om niet voor een ongeleerd Man 'gehouden te worden. Ik zal B 3 011-  £2 bedenkingen over den comeet , enz. ondertusfchen het weinige, 't welk ik omtrent den omloopstyd van den verwagten Comeet naagefpeurd heb , hier nu nog kortlyk mededeelen. De waarneemingen van 't Jaar 1661 komen beter overeen met den omloopstyd van 125, dan 128 Jaaren; en zy verwyderen zich meer en meer van een langer omloopstyd. Zoude dus die Comeet weder vcrfchynen, dan kon hy niet wel langer dan tot in dit jaar vertoeven; vermits men vooronderftellen kan , dat zyn loop, door de aantrekkingen van Jupiter, Saturnus, en moogclyk ook van Uranus, omtrent drie of vier jaaren kon vertraagd zyn. De omloopstyd van den Comeet van 'tjaar 1759 wierdt omtrent dén en een half jaar vertraagd; hy volbragt zyne loopbaan in omtrent 76 jaaren , in een korter tydperk dan Uranus zynen weg om de Zon befchryft. Indien de verwagte Comeet in 125 jaaren zyne loopbaan voleindde, zou men mogen vermoeden , dat deszelfs omloopstyd wel twee of drie jaaren langer of korter kon duuren. Men zou ook misfehien, uit myne onderzoekingen over de,, omloopstyden der Comeeten , dit voordeel konnen trekken, dat men 'er door verzekerd wierdt, dat een Comeet, tusfehen zyne eerfte en tweede verfchyning, niet meer dan eens zynen loopkring volbragt heeft. Immers hoe weet men, dat de Comeet maar éénmaal, en niet tweemaal, tusfehen de Jaaren 1532 en 1661, zyne loopbaan befchreeven heeft? Men kent den omloopstyd van den Comeet van 't Jaar 1759, vermids dezelve in vier verfcheiden tyden gezien is: maar uit de onderzoekingen van den Heer mechain blykt het, dat men dien Comeet, voor het Jaar I532? waarfchynlyk niet waargenomen heeft. Indien nu de verwagte Comeet verfchynén mogte, dan wenfehe ik hartelyk , dat hy zich met een langen glinfterenden Haart vertoone: anders zal men roepen- ,, Pro- „ fesfor! is dat de Comeet? Is het anders niet! SJ ■ Dan had gy zo veel tyds voor dien kleinen Comeet niet moeten verfpillen." Den 6 January, 1789- ver-  reis na en verelyk op het alpische gebergte.- 23 verslag van een reis na , en 't verblyf van eenige dagen en nagten , op het alpische gebergte. Door den Hoogleeraar de saus- suré. (Journal de Phyjlque, Supt. 1788.) De Natuurkundigen en Liefhebbers der Natuurlyke Historie, die zich voorftellen den top van eenigen hoogen Berg tc bezoeken , neemen doorgaans hunne maatregels in dier voege, dat zy daar op den Middagkomen ; en, denzelven beklommen hebbende, haasten zy zich om hunne Waarneemingen te doen, ten einde zy voor den avond weder kunnen afklimmen. Ingevolge hier van, bevinden zy zich, bykans op denzelfden tyd , op dia verbaazende hoogten, géduurende eenige oogenblikkcn; en, derhalven, kunnen zy zich geen rechtmaatig denkbeeld vormen van de Lugtsgefteltenis op andere •tyden van den dag, veel min nog géduurende den nagt. Het fchcen my toe, een gewigtig ftuk te zyn dit foort van open vak in onze Kundigheden van den Dampkring aan te vullen, door, op een hoogen Bergtop, een lang genoeg verblyf te houden, tot het bepaalen van den daaglykfchëu loop der Weerkundige Werktuigen , de Barometer, de Thermometer, de Hygrometer, de Electrometcr;' -en de gelegenheden te befpicden, om den oorfprong na te gaan van verfchillende Lugtverfchynze*len, als Regenvlaagen, Winden, Onweêren. Deeze begeerte was vermeerderd door die, om vcrfcheide Proefneemingen te doen, welke ik bellooten had op Mont-Blanc in 't werk tc ftellcn ; doch die de kortheid des tyds , en ongefteldheid door de ylheid der Lugt veroorzaakt, my belet hadden te volvoeren. Eene bekwaamc plaats te vinden was de' grootde zwaarigheid. Ik wilde, dat dezelve zou weezen op omtrent achttien honderd Roeden hoogte, dat ze open was, zo dat 'er de Winden en andere Vernevelingen vrylyk konden fpcclen. 't Zou niet bezwaarlyk gevallen zyn, een Bergtop met fnecuw overdekt te vinden , waar op dit alles zamenliep ; doch het was niet doenlyk , op de Sneeuw een cenigzins vast verblyf te bouwen , 't zy uit hoofde van de onbéftendigheid der Werktuigen ..wetVB 4 • kc  M REIS NA EN VERBLYF OP ke men aldaar zou plaatzen, 't zy van wegen de koude en de vogtighcid. Nu viel het zeer bczwaarlyk, op onze Alpen, op eene zo groote hoogte, eene rots te vinden, zonder Sneeuw, en altoos tocganglyk en ruim genoeg om 'er eene lbort van verblyf te ftigten. De Heer exchaquet, dien ik over dit Ontwerp raadpleegde, onderrigtte my, dat ik op den weg, nieuwlings ontdekt,welke van Ckamouni na Coufmaycur loopt, Talcul voorby trekkende, zodanige rotzen , als ik wcnschte, zou aantreffen. My verlaatende op zyn woord, maakte ik, in 't jongde Voorjaar, myne toebereidzels tot dien Tocht, èn ging, in de eerde dagen van Juny, met myn Zoon na Chamouni, om den tyd van 't fchoone wcêr af- te wagtcn, en 'er my van te bedienen, zo ras dezelve daar was. Ik, nam twee kleine Tenten van Zeildoek mede; doch ik wilde daarenboven een Steenen verblyf hebben. Noodig had ik van elkander gefcheidde vertrekken, niet alleen voor ons, onze Gidfen ; maar om dat de Magnetometer cn het Kompas van elkander verwyderd moesten weezen, ten einde derzelvcr veranderingen geen invloed op elkander zouden hebben. Ik zond, derhalven, lieden voor uit, om die fteenen hut te vervaardigen. Wanneer dezelve voltooid, en het fchoone Weêr beftendig genoeg geworden was, vertrokken wy van Chauiouni.Op den eerden dag, den tweeden van July, gingen wy onder onze Tenten rusten op Talcul: dus Wordt eene plaats , met gras begroeid, geheeten, gelegen aan den kant van een klein Meir, beflooten tusfehen het uiteinde van de Ysbcdding des Bots, cn den voet van eene Rots, bekend onder den naam van Montagne de Talcul. 's Anderen daags toogen wy, 's morgens ten half zes uuren, op reis, en bereikten ten half één onze hut. Ik heb aan deeze plaats den naam van Col du Geant gegeeven: dewyl dezelve daadlyk aan den ingangis van de engte, door welke men na Courmayeur afdaalt, en dewyl de meest uitdeekende Berg in de nabuurfchap, en die over deeze engte of hals'heen ziet, de Geant is; een hoogc fcherpe punt, die zich van het Meir van Geneva zeer wel laat onderkennen. De naam van Talcul, een Berg, die tusfehen de zes en zeven uuren gaans van deeze rotzen aflegt, pastte 'er niet aan. Van  met alpische gebergte. &5 Van Talcul na Col du Geant trekkende, konden wy niet over de Ysbcdding van Trelaporte, welke onze voordansers 't laatfte jaar betreeden hadden, heen gaan; de iblceten van die Ysbedding waren open en ontbloot van Sneeuw zo dat dezelve geheel niet tc betrceden was: wv warén genoodzaakt den voet te volgen van een hooo-cn Bero-top, la Noire, langs zeer fteil ai hellende Ichuinten omringd van diepe ipleeten. Onze Gidlen verzekerden ons, dat deeze weg veel gevaarlyker was, dan dien wv voorleden jaar namen; doch ik telde deeze verzékcringé zeer weinig; 't zy om dat het tegenwoordige Tev-ar altoos veel grooter toefchynt, dan het voorledene; ?t zy om dat de Gidlen denken de Rehigers te vlei en, met hun te vernaaien, dat zy groote gevaaren .ontworfteld zyn. Maar met dit alles is 't waar, dat de doortocht van de Noire met de daad gevaarlyk is; en dewyl het in den nagt geregend hadt, zou het onmogelyk geweest hebben over die harde en fteil fchuins liggende Sneeuw heen te gaan, indien 's avonds, toen de Sneeuw zagt geworden was, naa de warmte der zonne , onze Lieden den weg niet hadden afgebaakend. Wy liepen, vervolgens, even als op Mont-Blanc, gevaar van Spieeten, verborgen onder dunne fneeuwvlaao-en Deeze Spieeten worden min veelvuldig en kleiner na het hoogfte van den Berg, en wy ftreelden ons met de <*edagten, dat wy de gevaarlykfte reeds yoorby waren0 wanneer wy op 't onverwagtst hoorden fchreeuwen' Touwen! Touwen! Men vorderde dezelve om alexis dalmat , een der Draagercn van ons goed, die ons omtrent honderd fchreeden vooruit ging, uit de diepte der Ysbcdding te haaien. Hy was oogenbliklyk van tuslchen zyne Makkers verdweenen, ingezwolgen door een wyde Spleet, zestig voeten diep. Gelukkig, dat, halver weg , dat is, op de diepte van dertig voeten, een fneeuwklomp vast zat, waar op hy nederkwam. In zyn val hadt hy "•een ander ongemak gekreegen, dan eenige fchrabben in 't aangezigt. Zyn beste Vriend, p. j. favret , deedt ■ zich op ftaanden voet aan touwen vastbinden cn nederzakken, om hem wel vast tc binden: wy haalden hun beiden, den een naa den ander, op. Alexis balmat, 'er uitkomende, was een weinig bleek; doch hy toonde geene ontftcltenis: hy nam ons pak weder op , cn toog met eene onveranderlyke gerustheid op reis. Het tydftip van onze aankomst op de bedoelde plaats, B f> was  SS REIS NA EN VERBLYF OP was niet, gelyk doorgaans , het oogenblik van voldoenin°-. Ik zag terftond, en met leedweezen, uit de vergelykin"van de ligging onzer hutte, met de my bekende hoo^ ten, dat dezelve de hoogte niet hadt van achttien honderd Roeden, welke ik verhoopte ; voorts vond ik die hut zeer klein; dezelve haalde niet meer dan zes voeten in 't vierkant, en was zo laag , dat men 'er niet rechtovereinde in kon ftaan; de lteenen waren zo flc°t zamengevoegd, dat de fneeuw 'er doorgejaagd was, en het gebouw half vervulde. De plaats op den Berg, waar wy onze Tenten moesten opflaan, en aan welker uiteinde het {legt vervaardigde Gebouw ftondt , was bepaald tusfehen twee zeer naauwe cn ongelyke Ysbeddingen, aan alle kanten omringd met afhangende fneeuw, en rotzen zo fteil , dat ze als over afgronden heen hingen. Tot een verblyf van verfcheide dagen , leverde deeze plaats geen aangenaam vooruitzigt op; maar om een fraay gezigt te hebben, was dezelve uitfteekend. Aan den kant van Italië hadden wy een 'ezigteinder, van eene onmectbaare uitgeftrektheid, zamengefteld uit verdubbelde Bergketens , gedecltlyk met fneeuw bedekt , tusfehen welke wy , egter , eenige Bosfchen , als mede fchoone bebouwde Valeijen ontdekten. Aan den kant van Savoye vertoonden Mont-Blanc, Geant cn de tusfehenbeide komende Bergtoppen, een zeer °Toot Tafereel, vol verfcheidenheid, en hoogst belangryL . De draagers van onzen Voorraad en Werktuigen keerden onmiddelyk na Chamouni te rug; doch ik hield behalven myn Lyfknegt, vier der beste Gidfen by my' om ons te helpen in onze Werkzaamheden , cn om beurtlings Kooien en Leeftocht van Counnayeur tc haaien. Zo ras zy uitgerust waren en zich ververscht hadden, Wilde ik, dat zy de noodige fchikkingen zouden maaken tot myn verblyf; doch een overblyfzel van de vermoeidheid en het vooruitzigt van de mocilykheden, welke zy zouden moeten uitftaan in dit verblyf, benam hun kragt en moed. Wanneer ondertusfehen de koelte van den avond zich deedt gevoelen, begreepen zy, dat zy om een nagtverblyf moesten denken. Zy begonnen toen de groote losfc brokken Granitftcen, die den grond van onze vcrblyfplaats uitmaakten , een weinig te fchikken, en de Tenten uit tc fpannen, om 'er den nagt onder te blyven: want de lteenen hut was onbewoonbaar, tot dat men dezelve verbeterd hadt , ca eene bed- ding  HET ALPISCHE GEBERGTE. "O? erin0, van ys, welke men vondt onder de fneeuw, waar mede dezelve vervuld was, weggenomen hadt. Ik zag terftond myne Werktuigen na , en nam de proef van de zodanige , die eenige voorbereiding noodig hadden; ongelukkig bevond ik tot myn hartzeer beide myne Barometers ongefteld ; de groote droogte, welke wy gehad hadden, zints ons vertrek van Chamouni, was 'er oorzaak van; 'er was nogthans geen lugt ingekomen , en ik herftelde 'er één, door het middel, 't welk de oorzaak van 't kwaad aanwees ; ik hieldt ze fteeds in natte linnen doeken , de vogtigheid zette het ingedroogde uit, en de kwikbuis kon 'er in. Schoon liegt genoeg gelegerd, (liepen wy zeer gerust; die flaap herftelde onze kragten , en gaf ons moed. 's Morgens gingen wy met yver aan 't werk, om ons fteencn gebouw van ys te ontledigen, en zo veel te verhoogen, dat wy 'er overeinde in konden ftaan; wy vervaardigden voctftukken voor den Magnetometer, voor het Kompas , voor het werktuig om een Meridiaan te trekken, en vingen zelfs aan met het doen ecniger Waarneemingen. Onze Gidfen,die eene Weersverandering voorzagen, bevlytigden zich bovenal, om onze Tenten wel vast te maaken; een werk , zeer moeilyk op deeze -plaats, enger dan de Tenten zelve, ongelyk, en zamengefteld uit groote niet zamenhangende (lukken. Wy waren zeer gelukkig dat men alle deeze voorzorgen genomen hadt: want in den volgenden nagt, tusfehen den vierden en vyfden July, werden wy overvallen door het verfchriklykst onweêr, waar van ik immer ooggetuige was. Een uur naa middernagt , ftak een Zuidwesten wind,met zulk een geweld, op, dat ik alle oogenblikken dagt, dat de ftcenen hut, waar in ik met myn Zoon lag , zou weggevoerd worden. Deeze wind hadt dit byzondere, dat dezelve op vaste Wederkeerende tyden afgebrooken wierdt, door dc volmaaktftc kalmte; in deeze tusfehenpoozen hoorden wy den wind onder ons' blaazen in de diepte der Valei van FAïïéeBlance , terwyl de volkomenfte ftilte rondsom ons heerschte. Maar die ftille vlaagen werden gevolgd door onuitfpreeklyk fterke rukwinden ; het waren herhaalde vlagen , gelykende naar 't losbranden van gefchut; wy voelden den Berg onder onze matrasfen beeven; de wind -joeg door de'rceten van de fteenen onzer hutte ; dezelve nam zelfs.ééns myne lakens cn dekens weg , zo dat ik van  aS REIS NA EN VERBLYF OP van 't hoofd tot de voeten koud werd. Met het aanbreeken van den dag, ging de wind een weinig leggen; maar dezelve dak welhaast weder op, en keerde te rug, van fneeuw vergezeld, die van alle kanten in onze hut drong. Wy namen toen den toevlugt tot een onzer Tenten, waar wy ons veiliger oordeelden. Wy vonden hier de Gidfen ileeds verpligt om de ftaaken der Tenten vast te houden , uit vrceze, dat het geweld des winds dezelve zou omfmyten en de Tenten wegvoeren, 's Morgens omtrent zeven uuren kwam 'er Hagel en Donder by den ftorm^ •De Donderdagen volgden elkander, zonder tusfchenpoözing ; een Blixem fchoot zo digt by ons neder, dat wy een vonk onderfcheiden hoorden ,die 'er uit fchoot, al (tuitend afrollende langs het natte doek van de Tent, vlak agter de plaats, waar myn Zoon zich bcvoudt. De lugt was dermaate met Electrike dolle vervuld , dat, zo ras als ik enkel de punt van den Electrometer buiten de Tent llak, de bolletjes, zo verre als de draadjes toelieten,zich van elkander verwyderden ; en bvkans by eiken Donderdag werdt de Electriciteit van Pofuief, Negatief of omgekeerd. Op dat men zich een denkbeeld van de kragt des Winds vorme, zal ik alleen vermelden, dat onze Gidfen , leevensmiddelen zullende haaien uit de andere Tent , tweemaalen ten dien einde één der tusfchenpoozen verkooren, waar in de wind een weinig fcheen te gaan leg. gen, en zy op de helft van den weg , lchoon de Tenten üegts tusfehen de zestien en achttien voeten van elkander ftonden, zodaniger wyze door een windvlaag werden getroffen, dat zy, om niet in de diepte weggevoerd te worden , verpligt waren zich vast te houden aan eene rots , gelukkig ter halver weg daande, en daar tusfehen de twee en drie minuuten bleeven, terwyl de kleederen over hun hoofd lloegen, en de hagel met fcherpe punten het lichaam teisterde, eer zy zich weder op weg durfden begeeven. Omtrent den middag helderde de Lugt op, en de lieer exchaqüet , die 's avonds te vooren, met vier Gidfen, ons een bezoek was komen geeven, en het ongeluk hadt, om met ons dien elendigen nagt en (tormagtigen morgen door te brengen, bediende zich van dit bedaaren, om weder te keeren, na Courmayeur afdaalende. Wat ons betreft, wy waren zeer voldaan in te zien, dat wy met onze befchutzels, hoe elendig zy waren, wederltand konden bieden aan de zamenfpannende elementen; en, wel verzekerd, dat het bykans onmogelyk was, Hegter  HET ALPISCHE GEBERGTE. £J ter weêr te krygen , vonden wy ons verzekerd tegen de vrees voor de Önweêrsvlaagen, welke men ons, als zeer gevaarlyk op de hoogten bel'chreeven hadt. Wy zetten daarom de nood-ge fchikkingen tot het doen onzer Waarnecmingen voort , en begonnen 's anderen daags een geregelde en onafgebrooken opeenvolging te vormen. Als het Weer niet te liegt was, ltondt myn Zoon 's morgens ten vier uuren op , om de Weerkundige Waarneemingen te beginnen; ik rees ten zeven uuren op; maar ik waakte daarentegen tot middernagt ; myn Zoon ging ten tien uuren 41 aapen. Over dag hadden wy ieder onze bepaalde bezigheden. Dit werkzaam leeven deedt onzen tyd, met allen fpoed, voorby Ihellen; maar wy ftonden veel koude uit, als het fle°t weêr was , en op de meeste avonden, zelfs op fchoone dagen. Byna alle avonden, omtrent vyf uuren, begon een wind op te fteeken, die van de met fneeuw bedekte uitfteekzels, ten noorden cn ten westen van ons, kwam; deeze wind , dikwyls met fneeuw en hagel vergezeld, was ten uiterften koud en lastig. De warmfte kleederen, bonte rokken , konden ons tegen de koude niet befchutten. Wv konden in onze kleine Tenten geen vuur ontfteeken, en "onze jammerhartige Hut. vol fpleeten , door welken wy den dag konden zien, werdt niet verwarmd door het vuur onzer kleine komvooren. De kooien zelfs brandden niet in 'die yle lugt dan zeer traaglyk , en als men 'er fterk in ' blies, cn indien wy in 't einde onze voeten en beenen gewarmd hadden , bleef ons Ivf altoos koud door den wind, die door onze Hut heen woey. In die oogenblikken moeide het ons te minder, dat wy niet meer dan zeventien honderd cn drie cn zestig Roeden verheeven waren boven het waterpas der zee ; want hooger viel de koude nog lastiger; wy konden ons des te beter over dit gemis van een grootcr hoogte getroosten : dewyl wy ons omtrent honderd en tachtig Roeden hooger bevonden dan de top van Buet, die , eenige jaaren geleden , gehouden werdt voor de grootfte hoogte, op de Alpen bcklimbaar. Omtrent tien uuren 's avonds bedaarde de wind: op dat uur liet ik myn Zoon in de Hut zyn nagtrust neemen; ik o-in"- dan in de Tent, waar het Kompas ftondt, dekte - my^met een bonten rok, en ging met een warmen fteen aan myne voeten, de aantekeningen, welken ik over dag «remaakt had, in 't net brengen. By tusfehenpoozen ging ik uit, om myne Werktuigen en de Lugtsgefteltenis waar te  «•© REIS NA EN VERBLYF OP te neemen, die doorgaans zeer zuiver was. Die twee uuren van afzondering en befpiegeling dagten my allerbekoorelykst; vervolgens ging ik in de Hut by myn Zoon op myn matras leggen, en ik had eene zo geruste flaap, als immer op myn Ledikant, in de Stad. i De zestiende en laatfte avond, welken wy doorbragten ©p Col du Geant, was van eene verrukkende fchoonheid. 't Scheen dat deeze hooge bergtoppen niet wilden toehalen , dat wy ze zonder hartzeer verlieten. De koude wind, die de meeste avonden zo lastig maakte, blies dien avond niet op. De Bergtoppen, die over ons heen (laken , en de Sneeuwvlakten , welke dezelve van één fcheidden, namen de fchoonlte kleurfchakeringen van roozerood en karmozyn aan ; geheel de Gezigteinder van Italië fcheen geboord met een breeden purperen rand, en de volle Maan verhief zich boven dien rand , met de majelleir. van eene Koningin, en fchoon vermillioen van gelaat. De Lugt rondsom was van die zuiverheid en volmaakte klaarheid, welke homerus aan de Lugt van den Ohmpus toeïchryft, terwyl de Valeijen, vervuld met de daar in verdikte dampen, verblyfplaatzen van donkerheid cn duisternis fcheenen. Maar hoe zal ik den nagt fchilderen , welke op dien fchoo» nenavond volgde, wanneer, naa de fcheemering, de Maan, alleen aan den hemel fchitterende, haare zilvere lichtRraaleu verfpreidde over den grooten omkring van befneeuwde toppen en rotzen, rondsom onze hut ? Hoe vormen die fneeuw- en ysbergen , welker glans ondraaglyk is by het Zonnelicht, een verbaazend en verrukkend gezigt, in de zagte helderheid van die Nagttoorts I Hoe heeriyk ftaken de bruine Rotzen van Granit, zo fcherp en front afgefneeden, af by de fchitterende Sneeuwhoogten ! Welk een tydftip voor overdenking ! Hoe veel vergoedings fchonken dergelyke oogenblikken voor uitgeftaane moeilykheden! De Ziel hief zich op ; de uitzigten van den Geest verbreedden, en te midden van de ontzaglyke ftilte, dagt men de ('tem der Natuur te hooren, en de vertrouweling re worden van haare heimlykfte werkingen. Wanneer wy, op den 19 van July, de beoogde Wanrneemingen en Proeven afgedaan hadden, verlieten wy de dus lang betrokke verblyfplaats, en daalden na Courmayeur af. Het eerfte gedeelte van de nederdaaling over de losfa brokken rots, is (feil en moeilyk, doch zonder eenig geVaar, en ten deezen opzigte aelykt dezelve in geenen deefri le  HET ALPISCHE GEBERGTE. 3*f le naar V Aiguille du Gonte , by welke men dezelve vergeleeken hadt. Van den voet dier Rotzen komt men in Grasvelden ; beneden deeze vindt men Bosch, en eindelyk bebouwde Akkers, door welke men Courmayeur bereikt. Langs deezen weg treft men geene zwaarigbeden aan. Wy leeden, egter, zeer veel, eerst van de Hette, die, dewyl wy uit een Lugtftreek kwamen, in welke wy aan de Koude gewoon geworden waren, ons onverdraagelyk fcheen; doch boven al hadden wy veel ongemak van den Honger. Wy hadden eenigen leeftocht voor deeze kleine reis befpaard; doch deeze geraakte den voorgaanden nagt weg. Wy hadden een zeer fterk vermoeden , dat een onzer Gidfen denzelven weggenomen hadt, niet zo zeer om 'er zich mede te bevoordeelen, dan wel om ons in de volftrekte noodzaaklykheid te brengen, om een einde aan ons verblyf te maaken. Het verdroot hun zeer op Col du Geant, en onze bewondering van den voorgaanden avond deedt hun vreezen, dat wy 'er langer zouden verkiezen te blyven. De Hette en gebrek aan Spys namen myne kragten weg; ik kreeg zelfs beginzels van flaauwte, 't geen dermaate op myn hoofd werkte , dat ik de noodige woorden, om myne denkbeelden uit te drukken, niet kon vinden. ■ Myn Zoon en Lyfknegt leeden desgelyks ,• doch veel minder dan ik. Myne zwakheid vertraagde onzen tocht, en dus teffens het middel van herftel. 't Was reeds 's avonds zeven uuren, eer wy het Dorp d'Entreve bereikten; de eerfte plaats, waar wy iets om te eeten konden vinden. Een rustdag, te Courmayeur, fchonk my eene volkome herftelling. Van daar kwamen wy door Col Ferret, te Martigny, en vail Martigny te Chamouni, waar wy nog drie dagen bleeven tot het doen eeniger Proefneemingen, ter vergelykinge van die wy genomen hadden op Col du Geant. Op 't einde van July bereikten wy Geneve, het einde onzer Reize. Ik zal, in 't vervolg, een verflag geeven van eenige onzer gedaane Waarneemingen.  S»" bericht bericht wegens den heer gaspard risbeck. Door M. le Prince baris de galitzin. (Uit de Mercure de Francel) "T>c Heer gaspard risbeck, een jong Hoogduit scït „ J > Schryver, voor ruim twee jaarcn, in den bloei ., zyner jeugd, der Letteren ontrukt, beeft zich bovenal „bekend gemaakt door twee Werken: zyne Keis in Duitschland, in 't Nedcrduitsch overgezet ( *), en een „ Historie van Duitschland. Het volgende Bericht, we- geus dien Heer, dagt ons overneemeus en vertaalings „ waardig." ♦ % * * # In den JaareMDCCL werdt de Heer gaspard Risbeck gebooren in eene kleine plaats , niet verre van Ments. Zyn Vader was een Koopman te Ettkst, cn bezat ruime middelen, 't Is bezyden de waarheid, gelyk men verhaald heeft , dat zyn Vader een Baron zou geweest nebben. Neen, risbeck was geen Man van Geboorte; hy was iets mecr,hy was een Man van Genie. Men zondt hem na Ments, om 'er zyne Letteroefeningen te vervorderen; hy was tot de Regtsgeleerdheid gefchikt ; doch deeze Weetenfehap was niet voor den jongen risbeck ; zyne heete Vcrbeeldingskragt, zyn driftig Character, ftrooktc luttel met de dorre, doch noodzaaklykc, Studie der Wetten. Dikwyls begaf hy zich na de Lesfen der Hoogleeraareu met Werther, of het onfterflyk Dichtftuk Af es/las, in zyn zak, en zat daar in een hoek, in ftede van na de Lesfen over de Regtsgeleerdheid te luisteren, met een verteederd hart te zugten over 't lot van de ongelukkige charlotta , of verhief zich , door klopstock's Dichtwerk opgevoerd, met zyne gedagten tot het Oppcrweezen. Dus genoodzaakt zich over te geeven aan eene Wcetenfchap, tegen welke hy een onverzettclyken weerzin hadt, waren zyne eerfte jaaren geenzins door vorderingen uitgemerkt; en zyn Academietyd was verftreeken, eer hy de Let- (*) Dezelve is zeer onlangs by den boekhandelaar herdingh, te Leyden, uitgegeeven.  WEGENS GASPARD RISBECK. 33 Letteroefeningen , tot welke hy hefterad was , begonnen hadt. Ongelukkig ontlhuidt 'er, in dat Tydperk, een Aanhang , welks gevaarlyke beginzels maar al te gefchikt waren om een groot aantal Aankomelingen te verwekken: dezelve droeg den naam van het Geniewezen, of den Aanhang der, uitfleekende Vernuften. De Hoofd beginzels van dien Aanhang beftonden in eene diepe veragting van alle Zamenleevinge , Verbintenisfen, en eene verwydering van alle Beroepsbezigheden. De verheevene Geesten van dien Aanhang rekenden alle de Amptsbedieningen, Staatkundige Verbintenisfen en Bezigheden , die een opeenvolgenden Arbeid eischten , verre beneden zich ; de Vryheid was de harsfenfchimmige Afgodesfe , aan welke zy rookten , en alle weezenlyke zaaken opolferden. Eene Maatfchappy, gegrond op dergelyke beginzelen, en die te meer innam , door de Naamen eeniger beroemde Mannen, moest eigenaartig de Jeugd behaagen, als fteeds maar al te zeer genegen , om alle banden, hoe zagt ook , te ontvlieden. De gisting , welke deeze Begrippen in de harsfenen verwekte , was verbaazend , en welhaast zag men eene menigte van jonge Heeren toefchieten, om zich onder het Vaandel van de Hoofden diens Aanhangs te vervoegen. Risbeck .was geen der laatften, om zich by deeze nieu■we Diogenesfen te begeeven. Zyn vuurige en onbedwinglyke geest, die misfchien reeds in eenzaamheid deeze ge-vaarlyke beginzels gekoesterd hadt, werdt door hun, als 't ware, getilectrifeerd, en ontving toen zyne geheele ontwikkeling , gelyk aan een vuur, zints lang onder de asfche verborgeii , en 't welk, op de aannadering van eene Meine vlam , uitbarst, en alles rondsom verteert. 't Leedt niet lang, of hy gevoelde berouw, dat hy zich door zyne verbeelding hadt laaten misleiden. Volgens de beginzelen, door hem aangenomen, om den Leevensftand, tot welken zyn Vader hem gefchikt hadt, te veragten„ bragt hy, binnen korten tyd , het tusfehen beiden geërfde van zyn Vader door, en zag zich genoodzaakt , zich in dienst der Boekhandelaaren te begeeven , om het noodige leevensonderhoud te winnen ; dus verviel hy , eene denkbeeldige Vryheid zoekende, in eene weezenlyke Slaaverny. Dat wy zyne Doolingen beklaagen ; doch ons verheugen , dat ze met geen gelukkigen 'uitllag bekroond zyn. Risbeck , eerst een gelukkig Lid van de Maatfchappye der Vèfnüftetingen, en met middelen gezegend, IV. deel. mengelw. No. i. C ver.  84 bericht verviel tot eene volftrekte onaandoenlykheid : het Ongeluk wekte hem weder op, en gaf hem, uit zyne flaapziekte opltaande, weder aan de Letteren, voor welke hy verlooren fcheen. Risreck. verliet zyn Vaderland , en zette zich te Saltzburg neder. Daar ving hy zyne loopbaan in de Letteren aan, met de tweede en derde Deelen der Brieven over de Monniken. Het eerfte Deel deezes Werks , toegefchreeven aan den Heer de la roche , verwekte veel gefpreks; het hoofdoogmerk was , het gedrag der Monniken in de Catholyke Landen van Duitschland te ontdekken , en aan te toonen , op welk eene wyze zy de vooroordeelen in de gemoederen des Volks zogten te doen wortelen , om zich dus meester van hun Verltand te maaken, en dikwyls om zich door de onkunde, waarin zy't zelve hielden, te be~ voordeelen , en die ongelukkigen den hals onder het jak hunner overheerfching te doen krommen. Risbeck, die Duitschland reeds doorreisd hadt , en op dien tyd de ftoffe verzamelde voor de Reis , welke hy eenige jaaren laater in 't licht gaf, was getuigen geweest van het gedrag der Monniken. Hy ondernam het, derhalven, 't opgemelde Werk te agtervolgen , en de twee Deelen, door hem uitgegeeven , deeden het Werk meer aftreks hebben dan het Eerfte ten deele viel. Ondertusfchen wilde hy de wereld doen gelooven, dat ze uit dezelfde penne als het eerfte waren voortgevloeid , door den Styl van den Heèr de la roche lift te volgen; doch dit-letterkundig bedrog doekte niemand dan het Gemeen. De Geletterden ontdekten in het vervolg des Werks eenën Schryver , ftouter in zyne bedoelingen, en kragtiger in zyn fiyl, en ondanks het dekkleed van Naamloosheid, waar mede hy zich omwonden hadt, lekte het geheim welhaast uit. Rtsueck, altoos driftig op reizen gefield, wilde Zwitserland niet onbezogt laaten , en zette zich eenigen tyd te Zurich neder; hy arbeidde mede aan de vermaarde Gazette Politicquc dier Stad, en gaf zyne Reizen uit, onder dsn tytel van Lettres tPitn Voyageur Francois fur Pdllemagne, of Brieven eens Franjchen Reizigers over Duitsehland. Deedt risbeck, in z/n eerfte'Werk , zich kennen voor een goed Schryver en nauwkeurig Waarneemer , in het tegenwoordige betoonde hy zich eèn oorfpronglyk Vernuft, een diep Denker, en fraay Schryver: zyn Geest, nu niet bepaald door den dwang der naavolginge , noch be-  wegens gaspard risbeck. 35 bedwongen in de paaien , afgebaakend door eene vreemde hand, kon een vrye vlugt neemen. ■Hiér mede eindigde liet Lettergehik, 't welk de Heer risbeck géduurende zyn keven genooten hadt; by verliet Zurich en begaf zich na het Dorp Ar au. Zyne ongelukken hadden zyn Character verbitterd ; welhaast vermeesterde eene droeve zwaargeestigheid alle zyne denkbeelden , en deedt hem eene foort van Menfchenhaater worden. Omtrent het einde zyns leevens kende hy geen ander Gezelfchap dan 't geen de Kroegen hem opleverden, yrugtloos poogden de Heeren gessner en lava ter, dooide drmgendlte aanzoeken,hem te beweegen,om weder te Zurich te koomen , en booden hem aan , door °-eld en hunnen invloed hem te helpen : hy weigerde beftendie gebruik te maaken van hunne edelmoedige aanbiedingen en bleef volharden m de nieuwe leevenswyze, door riem aangenomen. Ondertusfchen fchreef risbeck in dit Dorp eene Gefchiedems van Duitschland'; hy febetfte de Omwentelingen, in dat Ryk voorgevallen, met dien geest van Onafhanglykheid, en kragt van Styl, welke hy in zyne voorgaande Werken hadt laaten doordraaien: reeds was hy tot het einde zyns Werks genaderd, en ftondt op 't punt om het voordeel van zyn blokken te verwerven , wanneer de dood hem wegrukte. Duitschland verwagtte dit hoogstaangelegen Werk. Eindelyk verfcheen het, door de moeite, die de Heer wijnkopp daar aan befteedde, welke riseeck's arbeid voltooide , en volkomen beantwoordde aan de heoge verwagting, deswegen gevormd. RiS. MDCCLXXXVIden VyfdCn Va" SProkkelmaand» d« Jaars vrouwlyke dankbaarheid i of de gi'sciiiedenis van eliza bentley. (Uit het Engslsch.') JTjuza bentley verloor haaren Vader, toen zy vyf jaaren oud • ^ar; IY VS, Capitein der Gardes geweest ; doch meer uit Liefde dan Belang getrouwd zynde, hadt hy weinig, behalven zyne wedde, om van te leeven. Mevrouw bkntley was, wat de Wereld een fraaije Vrouw noemt , allerleevendigst in 4& verkeenng en zeer g,zet op plaifier-partven. Zulk een«t c 2 Lee.  36 vrouwlyke Loeven-wyze dreef hun tot onkosten , verre het inkomen te boven gaande : zy geraakten hier door met pnbetaalbaare fehul • den overlaadcn. Elk jaar werdt hun Gezin met een Kind vermeerderd , en de zwaare last der. fchulden nam toe; tot_ de Capitein in 't einde zich genoodzaakt vondt, zyne Capiteinsplaat's te verkoopen, om met de penningen. daar van komende, zyne fchreeuwendfte Schuldei [criers te voldoen, en zich vervolgens na een afgeleegen oord, in 't Ryk, te begeeven. De Heer bentley kon van 't geld , voor zyne Capiteinsplaats gekreegen, maar weinig over houden, om veveolgeSs van te beftaan. Die fpaarzaamheid, welke hy, in de Stad feevende , geheel niet gekend hadt, moest op 't Land worden in agt genomen. De benaauwde en bekrompene omftandigheden , in welke hy zich gebragt hadt, drukten hem dermaate , dat hy binnen weinig maanden het flachtoffer wierdt van hartzeer. Hy (tierf juist op een tyd . dat men zyne Goederen om fchulden zou aanllaan, laatende eene Vrouw en zeven Kinderen, onbezorgd, in den deerlykften ftaat, agter. In deeze wa.irlyk droeve om Handigheid, ontbrak het egter niet aan de vertroostingen der Mensenliefde. Een medelydend , Nabuur fchoot tot byftand van Mevrouw bentley toe, en voerde baar, nevens haare Kinderen, van de plaats deezes jammertooncels. Men opende onmiddelyk eene infehryving; waar in de Heeren der Nabuurfchappe zo veel deel namen , dat Mevrouw bentley in ftaat was, om zich met haare twee oudfte Do'-ters uit tc rusten, tot eene reis na de Oost-Indiën, waar zy een Broeder hadt, die eene aanzienlyke en voordeelige post bekleedde, en haar reeds voorheen verzogt hadt, dat zy een en ander Kind dervvaards zou overzenden. Een Bloedverwant m Ierland n«.m op zich, voor twee Zoons te zorgen; een derde werdt befteld, om eene geleerde Opvoeding te ontvangen, en de jongfte by een Min gelaaten. Eene Nigt van den 1-Ler bentley, wier naam cooper was, nam eliza tot zich. Deeze Mejuffrouw cooper, Dooppeet van eliza zynde, hadt haar altoos eene byzoiidere geneigdheid toegedraagen; en de aandocnlvke sreaartheid van het Kind kennende, wilde zy het behoeden voor de ontroering eens voovbedagten affcheu.s van de Moeder, thans gereed om de reis aan te vangen. Mevrouw e ntl-y verzogt, nogthans, op een avond, dat zy ten mmften nosr éénmaal haare oogen mogt verlustigen met de aanfchouwing vin dat Kind, 't geen altoos de Lieveling geweest was haars Eefcnoots, en naar deezen meer geleek, dan een der overige Kinderen Eliza was reeds te bedde: dit fpcet haare Moeder tvr-t Ti Rins Mietjes in de kamer, waar de zoete onfehmd n d'icne flaap'lag. Zy keek eene wyl met een droef hart het Kind 'an ' toen voor het Bedde nederknielende , nam zy een dei- huidjes, 't zelve zagt ku-sfehende , lprak zy: „ god ze-  DANKBAARHEID. 37 „ gene dit Kind! en bewaare 't zelve voor de dwaasheden cn ,, onheilen, waarïn de Ouders vielen!" Zy borst uit in traancn , en verliet fcbielyk de flaapkamer. Zy nam fpoedig affcheid van de Belchermfter haarer Dogter, cn vertrok, naa 't verloop van weinig dagen, na de Oost - IndiSn. In deezervocge was eliza, eer zy zeven jaaren bereikte, van beide haare Ouders verftooken. Eenige weeken naar haars Moeders vertrek uit Engeland, was haar teder hart zeer ontroerd over 't denkbeeld, dat haare Moeder, zonder affcheid van haar te neemen, vertrokken was; en gaf zy genadig' haare bekommerdheid over haare reizende Moeder te kennen. De Tyd egter , die balzem van allen leed, gaf haar eerlang die leevendigheid weder, welke zo eigen is aan Kinderlyke jaaren. Mejuffrouw cooper was eene zeer braave Vrouw ,• zy hadt jaaren lang voorzien, in welke verlegenheden haar bedngtlooze Neef zich zou inwikkelen. Zy bemerkte duidelyk, dat alle poogingen, om hem te redden, niets zouden betekenen, en zy daar door zich beroovenvan de bekwaamheid om nuttig te weezen aan een gedeelte des Gezins, op een tyd dat haar hulpe meest zou tc (lade komen. Weldaadigheid was één der hoofdtrekken van haar Character ; doch de ondervinding hadt haar geleerd onderfeheid te maaken. in de voorwerpen haarer goedheid. Haare Middelen waren niet groot, maar genoegzaam om te voldoen aan de begeerten van een braaf en welgeregeld hart. By de vrolykheid in den ommegang verkregen, door het bywoonen der befchaafdfte gezelfchappen in haare jeugd, hadt zy het onderwys gevoegd, uit het leezen der beste Schryveren getrokken. De laatfte vyf jaaren hadt zy weinig gezelfchap gehouden. Haare gezondheid was zo zwak, dat zy meest altoos 'vroegtydig te bedde moest. Eliza werdt, derhalven, welhaast een ar.ngenaam gezclfclvp voor Mejuffrouw cooper. Zy werden, van dag tot dag, dierbaard' aan elkander. De fehuldlooze vrolykheid en fpeelzugt van eliza vermaakten haare Weldocnftcr, en feheenen zelfs, by poozen , haar de zwakheden te doen vergeeten. Haare aangenomene Dochter nam dagelyks toe in al het onderwys, voor 't welk haar tedere jeugd gefchikt was, en de bevalligheden haarer verkeering en gedrag, vermaakten allen, die Mejuffrouw cooper kwamen bezoeken. Zy ging menigmaal met eliza om den kleinen edmund te zien, die in een naby gelegen Do p, by eene Minne, belfeld was; doch dit Kind flierf aan de Kinderziekte , tot groote droefenisfe van eliza ; die zich door gepaste troostredenen van haare VVeldoenfler liet opbeuren. Middelerwyl hadt de Naastbefhande in Ierland, eene goede opvoeding gegeeven aan robf.rt en george , de twee oudlle Zooncn, dio, overeenkomftig met hunne eigene neiging, inden Zeedienst getrceden waren. Ciiari.es, die nog op de School C 3 bleef,  33 VROUWXYKE bleef, hadt reeds vroegtyds blyken gegeven van eroote Zielsbekw lamheden en eene hnusgeftcltenisfe, gefchikt", om hem, by alle Braayen, bemind en geagt te maaken. De tyd liep ongemerkt, maar niet vrugtloos om; want men leerde eliza van denzelven het beste gebruik maaken. Zy bezogt de Armen in de Nabuurfchap, maakte Linnen voor de Kinderen , gaf ze Boeken , en onderwees 'er zelve eenigen. Twee maaien hadt zy tyding van haare Moeder gekresgen: thans ontving zy berigt, dat haare twee Zusters voordeelig getrouwd waren, en in een luisterryken Raat leefden. Mevrouw bentleï gaf te verdaan, dat zy aanzoeken tot een tweede Huwelyk waarfchynlyk niet veel langer zou kunnen wederftaan; en dat, indien eliza (die thans vyftien jaaren telde,) wilde overkomen, 'er geen twyfel aan was, of zy zou eene zo voordeelige party doen, als haare Zusters. - Wat zegt gy, vroeg de oude Nigt , van deezen voor lag ? . „ Waarde ,, Nigt," antwoordde eliza. „ denkt gy, dat ik één oogenblik „ kan twyfelen, om die van de hand te wyzen? Neen , al ware „ ik verzekerd den hoogden ftand in Indle te zallcn beklimmen, „ ik zou nimmer myne dierbaare Weldoenfter verlaaten. Ik „ v.-rheug my over den Rykdom myner Zusteren , en wensch „ van harten , dat dezelve haar tot zege ftrekkc. Maar hoe „ zeldzaam ontmoeten wy Geluk in de Huizen der Grootcn ,. en Ryken? Hoe menigmaal ondervinden wy , dat de verkry„ ging van groote fchatten in dat Werelddeel vergezeld gaat „ met een ondraaglyken last van bcfcriuldigend zelfvervvyt ! Ik „ hoop dat 'er verfcheiden uitzonderingen zyn op dit ftuk; „ maar ik heb geen lust om 'er de proeve van te neemen. —— „ Gy, myne Nigt , zyt meer dan eene Moeder voor my ge„ wcest. Ik heb rheermaalen gedagt, dat zy, die myne Moe- der is , in eene andere Familie zou overgaan. Dit is geene ,, moedgeevende omftandigheid, en ik heb geen regt , om 'er my „ tegen te verzetren. Ik zal nooit ophouden voor hair welzyn te bidden ; doch kan niet toeftemmen in my te koop te „ veilen ; ik kan nooit vergeeten wat gy my geleerd hebt, dat „ ik aan de Vrouwlyke Kieschheid verlchuldigd ben " Traanen van vreugde biggelden uit de oogen van Mejuffrouw cooper. terwyl haare Kweekeling deeze haare gevoelens uitte. Zy verheugde zich ten hoogden, dat eliza ongenegen was , haar te verlaaten , fchoon haare fteeds toeneemende zwakheden haar gezelfchap min begeerlyk moesten doen worden, voor iemand van die jaaren; haare betuigingen van dankbaarheid deswegen drongen diep in de ziel haarer jeugdige Vricndinne. Omtrent twaalf Maanden daar naa, had'Mejuffrouw cooper het ongeluk, dat zy van de trappen viel, en zich droevig bezeerde ; een heftige koort; volgde , en men wanhoopte aan haare opkomst. Eliza paste haar beftendig op. Zy liet zich bezwaar- jyfe  d ankba arh! id. 3') lyk beweegen om de kamer te verlaaten, tot het neemen deiverkwikkingen, welke de Natuur vorderde. Zy hadt een Ledikantje geplaatst by dat haarer veege kranke Weldoenfter ; doch zy bragt een groot gedeelte van den nagt door, in haar op te pasfen. Eindelyk kwam het beflisfend oogcnblik, wanneer deeze Christïnne de opbeurende vertroostingen ondervondt van een welbedeed leeven. Zy riep eliza tot zich, en fprak: „ Myne dierbaare Vriendin! het fmert my, uw gevoelig hart zo zeer aan te doen, maar ik voel myne kragten " zyn ten einde. Welhaast zal ik van dit voorbygaand tooneel verdwynen. Ik voel geen fmertë, dat ik het moet verlaaten, " dan alleen uwenthalvcn. Om uwen wil zou ik kunnen wen)' fchen langer te leeven; althans zo lang te leeven, dat ik u „ op deeze wereld gelukkig gevestigd zag. Dan, wy moeten , ons onderwerpen aan den Godlyken Wille. Ik beveel u aan \, dat Weezen, 't geen niet zal nalaaten een Vader te zyn „ van eene deugdzaame Wees. Gy hebt geleerd, uw geheel „ vertrouwen op hem te ftellen. Verlaat hem niet, en gy ,, zult in alle beproevingen Maande kunnen blyven Ee,, droef u niet te zeer over my. Maar : hou my fteeds in ,, gedagtenisfe, en troost u met het denkbeeld, dat ik fterf in ,. de vrolyke hoop des Eeuwigen Leevens!" Hier op onderrigtte deeze uitmuntende Vrouw eliz \, dat een gedeelte haarer middelen met haar in 't graf daalde , maar dat zy het overfchot, naa het betaalen eeniger Legaaten, geheel aan haar - liet, bedraagende omtrent 4000 P. St., dat zy twee Heeren van uitfteekende Characlers aangefteld hadt tot Uitvoerers van haar laatfien Wil, en haar aan hunne befcherminge aanbevolen; dat zy beurtelings aan de Huizen dier Heeren haar intrek kon neemen , tot dat haar Broeder charles geordend was, wanneer zy hoopte, dat zy zamen mogten woonen. ,, god zegene myn ,, Kind!" vervolgde zy met ftervende lippen, „ wy zullen el,, kander weder ontmoeten, om nooit te fcheiden !" Hier begaf zich haar ftem ; doch op haar gelaat was de zagte bedaardheid van Geloof en Hoop zigtbaar. Eliza kon geen woord fpreeken.cn in weinig oogenblikken blies haare Weldoenfter den laatden adem uit, zonder eenigen zigt- of hoorbaaren doodsangst. De ontfteltenis van eliza valt gemaklyker te begrypen dan te befchryven. De twee 1 ,'eeren , aan wier befcherminge zy Was aanbevolen, waren de Eerw. Heer watson , een Geestlyke in de Nabuurfchap , en de Heer harris , een Rcgtsgeleerde, die zich meest in de Stad onthieldt. De Eerw. watson vervoegde zich terdond by eliza, en verfchafte haar allen troost, dien een deugdzaam hart kan opleveren. Maar hy wilde de^venroosting^van de Vriendfehap; niet tegen de eerde ontroeringen der droefenisfe zetten: deeze laatfte begreep hy moesten bcdaaren, eer C 4 men  4o VROtJWLYKE men na de eerfte kon luisteren. Hy gaf, derhalven, de noodtge bevelen tot de Lykftatie, en verzogt eliza hem na zyn Huis te vergezellen. Hy boodt haar zyne Vrouwe aan , die van eene voorbeeldlyke Godsvrugt was, doch tot het zwaargeestige overhelde : haar éénige Zoon hadt , door zyn ongebonden gedrag , de hoop zyner al te toegeevende Ouderen verydeld. Mejuffrouw watson kon het wonderwel vinden met haare jonge Gast; doch genoegen. door het diep gevoel van haar eigen leed, de dingen van de donkerde zyde te befchouwen. belette zy eliza mislehien om die maate van kloekmoedigheid te betoonen , welke haar voorheen in ftaat fteide, om z'ch boven onheil te verheffen. De Eerw. uatsojj, althans in dit begrip vallende, dagt dat een woeliger leeven met meer verfcheidenheids gefchiktcr zou wcezen , om haare droefenis te verzetten , dan het gezellchap zyner Huisvrouwe , die zelve onder den last des druks gebukt ging. Dewyl eliza van oen Heer harris eene uitnoodiging ontvangen hadt , om den Winter by hem in de Stad door te brengen , ftondt de Eerw watson zulks gereedlyk toe, en bragt zelve haar na de Stad. De Heer harris, reeds vry hoog bejaard, woonde de Pleitzaal niet meer by: hy ontving eliza met de betooning van de edelmoedigfte Vriendfchap. Zyne eerfte Vrouwe was eene Boezemvriendin geweest van Mejuffrouw cooper ; deeze hadt van diens tweede Vrouwe zeer weinig gcweeten; doch uk het braaf Character van den Heer harris bellooten , dat zyne tweede keuze niet onvoegelyk zou geweest zyn , cn rxiz\ by haar eene goede gelegenheid aantreffen, om veilig ter befchaafde wercld ingeleid te worden. Maar, helaas! de tegenwoordige Mevrouw harris was, in de meeste opzigten, het tegenbeeld van zyne geweezene maria. Vry eenige jaarcn jonger dan de Heer harris , hadt zy min op de Deugden van dien Heer gezien dan op diens Middelen. Zy hadt hem getrouwd , met geen ander oogmerk, dan om den ruimen teugel te flaaken aan 't geen men verkeerd den naam van Vermaak geeft;en deedt hem welhaast begrypen, dat zy zich geen regels in de uitgave van geld zou laaien voorfchryven. U zonderheid gaf zy vóór fmaak in Muzyk te hebben , en hielde menigmaalen Concert aan haar eigen Huis. Den eigen avond , dat eliza kwam , was zy gegaan om het Benefit by te woonen van een beroemd Speefer. Zy zag haar , derhalven , niet voor 's anderen daags 's morgens. Eliza at 's avonds met den ouden Heer , die wonder in zyn fchik was met het goed verftand en de zedigheid zyner Gaste. Mevrouw harris verwelkomde 's morgens iliza zeer beleefd, en verbeeldde zich, dat zy, op geene \nogelyke wyze, haar beter zou kunnen overtuigen van haare genegenheid te haarwaarts, dan door op te haaien , welk eene verfcheidenheid van Verm;'.aj;cn 3y voorhadt i;aar aan te doen. Overcenkomfdg hier roer  dankbaar heid. 41 mede hadt zy eliza, in 't verloop van weinig dagen, rönd geleid na de meeste plaatzen van openhaar Vermaak. De tooneelen van Uitlpanning , door el»z* nu bezigtigd , waren verre van haar te behaagen, die gewoon was aan een afgezonderd leeven, en met genoegen geluisterd hadtna.de deftige gefprekken der verftandigen en deugdzamen. Dan, hoe zeer voelde zy zich geërgerd, als' zy ontdekte, dat Mevrouw harris de Pligten van den Sabbath verzuimde, welke zy altoos geleerd hadt heilig te onderhouden. Zy liet ook geenzins naa, eliza's begrippen" van den Godsdienst als verftandloos te belachen. Eliza liet zich, egter, niet overhaalen, om een van Mevrouws Zondagspartyen by te woonen, en de Heer harris, fchoon hy geen moeds genoeg bezat om den ftroom der Ydeltuitinge aan zyn eigen huis te 'doppen, moedigde zyne jonge Gast aan, om op de paden van Godsvrugt en Deugd te blyven wandelen, en ging Zondags met haar na de Kerk. Eens uit 'de Kerk komende , vondt eliza Brieven van haare Broeders, die toen met een Fregat te Plymsuth lagen. Ze werden haar overgegeeven door den Heer nugent , Luitenant op 't zelfde Schip, door haare Broeders in die Brieven ten hoogden aangepreezen. Eliza liet deeze Brieven aan den Heer harris zien , die terftond den Luitenant op 't vriendlykst verwelkomde , en verzogt, géduurende zyn verblyf in de Stad, dit Huis al; 't zyne aan te merken. Welhaast tradt Mevrouw harris binnen , en verzogt dat eliza zich wilde aankleeden , tot het bywoonen van een Concert . 't welk zy dien avond aan haar eigen Huis zou geeven. Elisa verzogt vergeefs hier van ver. fchoond te mogen blyven. Mevrouw harris lachte met eliza's deftigheid en nauwgezette begrippen, en begeerde met allen ernst, dat zy zich op de beste wyze zou optooijen: dewyl zy dien avond verfcheide zeer fraahe jonge Heeren wagtte. „ In „ de daad," fprak zy ten befluite, ,, ik kan u niet verfchoonen van de Party by te woonen; de Heer James cliffort, die u eergisteren in de Opera zag, fprak van u met verruk ', king; hy zal hier komen: hy is een Heer van Middelen, wel '„ waard dat gy hem lokt; ik verzeker het u:" Eliza antwoordde , "dat Eertytels en Rykdommen by haar niets aantreklyks hadden, en verzogt Mevrouw harris nogmaals , dat het haar mogt vrydaan , den avond door ie brengen , op eene wyze, meer overeenkomflig met haare opvoeding. Alles deedt niets uit , eliza moest bukken, 't Was voor haar een avond van verdriet. De Heer james cliffort was een fchoon Man, fraay in 't voorkomen , en meester in alle de kimden, om het hart der bedag looze Sehoonen in te neemen ; doch niets van alle zyne kunïtenaaryen hadt eenigen indruk op eliza; de lustige jonker gevoelde de kwelling, dat een Landmeisje zich unaandoenlyk toonde voor zyne bevalligheden, en de voorkeus C 5 gaf  4-2 VROUWIiYKE gaf aan het ftugge gefprek van een Zee-Officier, zonder tyte!, zonder middelen. Eenige weinige weeken verblyfs in de Stad overtuigde eliz\ , dat zy geen geluk kon vinden in tooneelen , op welke Dwaasheid en Ve/kwisting de hoofdrollen fpeelden ; zy zugtte menigmaal om de vreedzaame verblyven van Deugd en Önfchuld. De Heer nugent kwam 'er dikwyls aan Huis , en overtuigde haar, door zyn geheel gedrag, dat haare Broeders niet te hoog van hem hadden opgegeeven. Eliza ontdekte aan deezen braaven Jongeling haar wensen na een ftiller leeven ; een wensch, dien hy hoogst goedkeurde en aanmoedigde . Zy fchreef, dienvolgens, aan den Eerw. watson, en verzogt hem iets uit te denken, om haar te verlosfen van dit tooneel van verwildering, 't welk zy, haars ondanks, moest bywoonen. Weinaast kreeg zy antwoord van deezen waardigen Man, waarin hy haar berigtte, dat hy de volgende week in"de Stad zou komen, en verwagtte dat zy dan gereed zou weezen om hem na 't Land te rug te vergezellen. Eliza deelde deeze kundfehap mede aan Mevrouw harris, die dezelve met de duidlykfte merktekenen van afkeuring ontving, 't Speet haar, dat eliza haar Huis zo onaangenaam vondt, dat zy het 'er niet één Winter kon uitharden. „ No^thans," fprak zy, „ Mejuffrouw bentley,zal 'er naastkomendciiAVoen's,, dag in het Pantheon eene Masquerade zyn, daar gy voorzeker ,, heen moet; gy kunt een Kleed neemen, 't geen gy verkiest." Te vergeefs bragt eliza haare onbekwaamheid , om eem'g Charactcr uit te houden, in 't midden, en dat zy den geheelen tyd ongelukkig zou weezen, als mede dat Mevrouw harris als dan geen vermaak zou hebben. Nie:s kon baaten. Mevrouw harris hadt befiooten haar mede te neemen na eene Plaifierparty, waar op zy zelve zo zeer geftcld was. . „ Wel dan," zeide eliza , „ gy hebt my toegedaan een Masquerade-klced te „ neemen, welk ik verkies , en, onder die voorwaarde alleen wil „ ik gaan. De Heer harris moet toeffemmen, dat hy gekleed „ worde als een blinden Bedelaar, en ik zal voor zyne Vrouw „ fpeelen. Ik zal hem by den arm houden, en niet loslaaten." ■ Goed, fprak Mevrouw harris, 't is een griilia ben-vip: doch het ftaat my wel aan. Ik heb voor eene Abdis[e"te verbeelden , en dus kunt gy wel opmaaken, dat ik geen gemeenjchap met Bedelaars zal houden. Men fleet den tusfehentyd op een aangenaamcr wyze : want eliza was gelukkig in het denkbeeld, dat zy welhaast na den Eerw. watson zou wederkeeren. Zy toonde zich 's avonds te vooren zeer vrolyk. Nugemt was by haar, en kon niet nalaaten dit op te merken. Zy berispte 'er zich zelve over, en betuigde met een zugt, „ik wenschte dat de Avond van morgen „ wél voorby was. Ik oordeel niet wel gedaan tc hebben , met ,. toe  dankbaarheid. 43 toe te ftaan om myzelven dus te hervormen." Nu. gent antwoordde, dat hy hoopte zy zou vermaak hebben; doch zeide niet dat hy 'er zou tegenwoordig weezen. Eliza vondt zich te leur gefield , en was het overige van den avond ftiller. De Masquerade-avond kwam. De Heer harris vertoonde den blinden Bedelaar uitfteekend ; doch de arme eliza beefde dermaate , dat zy de onderfteuning , welke zy meende te geeven, zelve moest ontvangen. Welhaast bevonden zy zich door Gein;;skerden omringd, en alles fcheen haar toe verwarring tc weezen Defchoonheid van haar weezen en geftalte wierden door het Bedelaarspak niet verdonkerd ; eenigen wilden haar vergeefs ovcrhaalen, cm den ouden Man te verlaaten, en mede tc danfen; maar niets kon haar beweegen hem een oogenbiik te verlaaten. Een Matroos, met één arm, fprak hun aan, en verzogt, dat hy deezen avond, zeer ongelukkig geweest zynde, met hun mogt deelen. ,, 't Is hard," antwoordde eliza, „ van „ den armen iets te vraagen; doch ik hield al oos veel van „ Zeelieden. Ik zal u iets van onze armoede geeven." ■ Dank heb uwe goedheid; dit doet my goed aan myn hart. Ik heb nog één arm behouden, en zou dien waagen in voor u te vesten. „ Ik hoop," fprak eliza, „ dat dit niet noodig zal wee- „ zen, Vriendfchap!" Hierop geraakte zy weder in den drom vermengd. Een Perfoon, in de kleeding van den Grooten Heer gedosebt, kwam vervolgens by eliza, en zeide, dat ze eene plaats in zyn Serail waardig was. Geef my, oude Man, uwlVyf; ik zat 'er u ryklyk voor betoenen. ,, Neen, myn Heer, ik Kou haar ,, voor de geheele Wereld niet geeven." Vevagtlyke S'.aafl •weet ff7 tegen wien gy fpreekt? Lyfwagts, voert haar van hier. Vier Gemaskerden, in Turkfche Kleeding, vallen hier op eliza aan, en dewyl zy zich digt by de deur bevonden, bragten zy haar, ondanks haar gillen, in een Koets, welke ten dien einde ftondt te wagten. De Groote Heer tradt 'er naa haar in, en al< les ging met zo veel verhaastings toe, dat de Koets weg reedt, eer iemand tusfehen beiden kon komen, om de fchoone Bedelaaresfe te verlosfen. De Heer harris , die eliza de zuiverde vriendfchap toedroeg, riep fterk, en by herhaaling, om zyne Knegts; doch zy waren niet by de hand. Mevrouw de Abdisfe viel in flaauwte. Alle haare Bekenden ftonden verbaasd over deeze mishandeling; maar niemand kon gisfen , wie de ftoute pleegcr was van dit fehendig ftuk. Eliza, half buiten zichzelven, fchreeuwde vrugtloos luidkeels. Het gerammel der wielen, en het firaatgeraas , maakten dat zy tiet kon gehoord worden , en eindlyk bezwcem zy , geheel afgemat door vermoeienis. Zy was buiten zichzelven tot de Koets (lil hicldt. Toen men haar ?er uit zou haaien, deedt de büitenlugt haar tot zichzelven komen. Als zy weder voorwerpen  44 vrouwlyke pen kon onderkennen, was de eerde Per (bon , dien zy zag, de Matroos, met welken zy. een halfuur geleden, op' de Masquerade gefprooken hadt. Hy vondt zich bykans buiten adem, door het loopen ; maar na den Man toevliegende , die eliza vasthieldt, beval hy, dat deeze haar terftond zou loslaaten, en overtuigde zyn Party welhaast dat by twee armen tot zyn dienst •hadt. De trotfche en verwoedde Turk zeide, dat de Juffrouw zyne Zuster was. „ Dat liegt gy, Bloodaart!" fprak de ander, , zy is de Zuster van een braaver Man dan gy, en die u zeker , was hy hier tegenwoordig , zou ftraffen Ik ben zyn „ Vriend , en 'zal deeze Onfchuldige verdeedigen , met gevaar , myns leevens." 1 Onbejchofte Knaap , zeide de Turk, vit zyt gy, dat gy my in myne vermaak en durft fioor en ! ——• Dit zeggende, trok hy zyn zwaard , en zwaaide 't zelve met zyn eene hand, terwyl hy met de andere eliza vasthieldt. Zy bezweem weder, van fchrik overmand. De Matroos trok ook van leer, en wondde den Turk in zyne zyde. Hy liet eliza los, tradt eenige pasfen te rug; doch zich herftellende , viel hy op zyn Party aan , en ftak hem in den arm. Ten deezen ftonde kwam de Wagt op de been, en twee Heeren, die voorby gingen, zonden om den Chirurgyn. ' De Groote Heer bloedde fterk, zyn Masker viel af, en men kende hem voor den Heer james cliffort Hy werdt in 't huis gebragt , waar hy ten oogmerk gehad hadt eliza in te brengen , die nu weder bygekomen , zich na haaren Verlosfer wend. de , dien zy vondt de Luitenant nugent te weezen. Haare verbaasdheid en dankbaarheid oveiftelpten haar bykans. Zy bezweem byna voor de derde keer ; doch hy onderfchraagde haar met zyn éénen arm,en verzogt, dat 'er om een Koets ge■ zonden mogt worden. Gy moet niet van hier gaan, zeiden de Waets, gy hebt een Heer gewond, en moet onze gevangene biy- veiu" „ Maar," voerde hy hun te gemoet, „deeze Dame heeft geen kwaad gedaan; gy wilt Haar zeker niet mede gevangen houden. Wat my betreft, ik ben gereed te gaan waar het u behaagt; ik vogt nooit in eene zaak, over welke ik my behoefde te fchaamen." ' De Chirurgyn kwam ; men verhaalde hem het geval. Zyne mensenliefde fpoorde hem aan, om den Heer cliffort eerst te helpen, fchoon hy deezen overtuigde, dat hy de fehuldige perfoon was; doch diens wond niet gevaarlyk vindende, keerde hy weder na eliza, die zich nog met de Wagts omzet vondt; en naa nugent's arm verbonden te hebben, gaf hy zyn woord van eer, om de Dame te brengen waar zy verkoos. Een Koets kwam, en eliza ging met den Chirurgyn in dezelve, nug.nï in bewaaring laatende. De Heer en Mevrouw harris waren juist t'huis gekomen , toen eliza aan dj deur kwam. De eerfte beklaagde zich over de  bANKBAARHEID. 4S de onmaat zyner hooge jaaren, de laatfte over haar onbetaamej fvk dringen/dat eliza na de. Masquerade zou gaan. De lieve Maagd wilde na hun toe ylen; doch zeeg, buiten ftaat om een enkel woord te fpreeken, op den eerften ftoej neder De Chiruïvn verhaalde alles wat hy wist, en raadde den Heer harZ dat"deeze met hem zou gaan , om Borg te weezen voor den'Ve losfer van de jonge Juffrouw. -— De Heer harris, fP noodige befchikkingen omtrent zyne Vrouw en eliza ge. ™ak? hebbende, die terftond na bedde gingen , vertrok met der^ Chïurgyn. Binnen kort keerden de beide Heeren weder. ELiZrkreee de koorts van den Ichrik en de uugeftaane vermoSfs, en tien dagen lang wanhoopte men aan haare herfteln° Op den elfden dag bcvondt zy zich wat beter. De Lerw. Sso^ftondtby haar bed, als zy weder tot zichzelven kwam. Wv was gekomen om haar, volgens zyne belofte, na t Land Sede te neemen. Hy verliet haar niet voor dat zy buiten gev-ar was. Hy vondt zich toen genoodzaakt na zyne Pastorie weto tekecren; hy beval haar aan 'S Hemels hoede,, hooper.. de haar te zien zo ras zy in ftaat zou weezen de reis aan te neNmMNT hadt, géduurende haare ziekte, den meesten tyd aan >t Hui i van den Heer harris doorgebragt. Zyne bekommerden onge ustheid overtuigden den Heer harris dat eliz,een ^enen indruk gemaakt hadt qp zyn waardig hart. Toen zy beS zat hv menigmaal by haar, en las dikwyls om haar te ver* maakèn Zy herftelde fchielyk, en zy fchcentn allen wederom SelDekHèer iaves cliffort was ook meest gebeterd, en fchreef P8n zeer boetvaardigen Brief,aan Mevrouw harris, de beste verdeed ging. welk! hy kon inbrengen voor zyn gepleegd wanhedrvfhunne vergiffenis verzoekende, met betuiging in 't flot, dat daar Mejuffrouw bkniley zyn hart volkomen bezeten hadt, zinVs het eerfte oogenblik dat hy het geluk hadt haar te aanbouwen, ^ thans zyne Hand en Middelen, op de eerlykfte ÏÏShaar aanboodt, en, indien zy zich verwaardigde die aanT bedfn'g aan te neemen, zou het de betragtmg zyns geheelen ièevèns weezen, haar vergoeding te aoen voor alles, wat zy, irn zvuen wil, geleden hadt. Mevrouw harris ftondt vp ruk 7V oordeelde het niet mogelyk, dat eenige jonge Juffrouw zulk eene aanbieding van de hand kon wyzen. _ FnzA nogthans , dag: anders. Zy verzogt den Heer h.arr.s E m«rn\d te fchryven ; vast beflooten hebbende den Heer cuf o^n mnier weyder te zien. Zy ftondt hem toe den Ba, ,?,n haare vergiffenis te verzekeren; doch voedde 'er by„ d°it zy nimmer kon denken om een Man te troiwen, die bekwaam geweest was tot zulk eene mishandeling; dat zy rog «Si was om te denken aan eene yerwisfehng van ftaat, dat te joué 'vu- haar  4« vrouyvxyke haar (maak en neigingen zo veel van de zyne verfchilden, dat zy nooit gelukkig met elkander zouden kunnen weezen Weinig dagen daar naa, vertrok eliza na den Eerw. watson, vergezeld van haaren Broeder ciiarles en den Heer nJ. GEN'hJ^llhe"scht «rerden zy ontvangen door deezen waardN gen Geestlyken en diens Huisvrouw. Charles ging weder na de Hooge School. Nogbn* moest na boord, op eene verre refze. Hy kwam met een gelaat, waar op de droefenis getekend ftondt, afIche.d neemen van eliza. De lieve Maagd kon haare traanen met bedwingen. „ Jk ben," fprak zy, ? veel aar u „ verfchuldigd ; ik kan het u nimmer vergelder . II beef „ wanneer ,k 'er aan denk wat 'er van my , zonder uwe tus-' , fchenkomst, zou geworden weezen.» —L. Myne dierbaare Vriendin, zeide Nügent, ik deed niets meer dan myn pHgt. Behof my, dat gy zomtyds eens aan he'nry zult denken. Nooit wenschte ik om Rykdom, dan op dit oogenblik. Misfchien is het onedelmoedig m my, u te verklaaren, dat ik u aanbid; want, heiaas' ik heb mets om u aan te bieden; van myne vroegfle jeugd by de Zee opgewtegd, heb ik veel ongeluks geleeden. Ik kan zo zelfzoekend met weezen, dat ik u daar in zou wenfehen ingewikkeld te zien. Ik moet n verlaaten, en zal moeten hooren, dat srv «elukkte zyt met een ryker en verdienstlyker Man, dar ik 1—,, Nooit, zeide eliza, met eenige driftvervoering. *Hy za£? haar fterk aan; zy bloosde, en fprak met een |edwongef glimplach : Ik ben te jong, om na dergelyke gelrekke?te „ luisteren; doch ,n de daad, ik zal u nooit vergaten Ik „ zat, door myne Broeders, by wylen, wel iets van u hooren " J&S! NÜ°yNT; ?Tk "iet d" ik immer «"dankbaar kan 2 wee.zen- — zy gaf hem toen Brieven aan haare Broeders wenschte hem goede reis, en rukte zich van hem af/°eaers* Géduurende drie Jaaren , welke eliza ten huize 'van den Eerw. watson Heet,was zy het Vermaak des geheelen Gezins en bragt veel toe, om de zwaargeestigheid van Mejuffrouw watson te verdry ven. Haare Vrienden in de Oost Sn ren op haar verhoord, om dat zy geweigerd hadt over te ko" men, en fchreeven haar niet meer. Zy loeide deeze verfm^" ding; do -h hadt 'er zich eenfg^aate^^Sd *' ""Schip, waar op haare Broeders en de Heer nuge^t waren uitgevaaren, kwam na eene lange en ongelukkig re's binnen Zy hadden veel van de Manfchap verlooron, en ve'ele under allen hadt de ongelukkige nugent, met de daad een arm verloeren. Moedeloos en vermagerd kwam hy in de Stad vergezeld van de twee bentleys. De laatften gingen öhrrt* delyk na het Huis van den Eerw. watson, en h dden r Ie genoegen, om eene Zusier te zien, van wélke zy zo lang JJ fchciden geweest waren. De ontmoeting was zeer aandoenlyk. Toen  dankbaarheid. 4? Toen de eerfte vervoering over was, zag eliza rond, zeggende: Doch waar is uw Vriend? Ik had gehoopt hem geluk te wenfchen met zyn behoudene t'huiskonist." • Arme tfongenl zeide robert, myn hart bloedt zynent ivege; hy bem-int u. myne waarde Zuster, jmoorlyk^ doch hy betuigt, voor u niet te durven verfchynen; hy heeft, in de daad, een aim verkoren, en is in zyn aangezigt 'befchadigd. . .,, En denkt gy," viel eliza hem in de reden, „ dat ik hem, om die oorzaake, min. „ der zou agten'? Hy vogt voor my, toen hy in ftaat was, en „ 't is myn pligt, hem nu op te pasfen. Oordeel over myne „ aandoeningen, volgens de edelaartigheid van uwe eigene, en „ zeg hem alles, wat gy met de kieschheid van uwe Zuster „ beftaanbaar oordeelt." Edeldenkende Zuster ! zeide robert, Edeldenkende Zuster ! herhaalde george , hy zal morgen hier weezen. Dien avpnd werdt 'er een Boode.na hem afgevaardigd, en hy kwam den volgenden dag. was, in de daad, zeer veel verouderd. Eliza ftondt verfteld, toen.by ter kamer intradt, en dit vermeerderde zyne verlegenheid. Maar zy rees terftoad op, om hem te ontmoeten, en zeide, hem haare hand toereikende: „Gy „ hebt, waarde Vriend, my bekommerd gemaakt, door hetuit„ ftel, om my te komen zien , van wegen de ongelukken u we„ dervaaren. Ze fmerten my : maar hebben u dierbaarer in ,, myne oogen deen worden." Dan, fprak hy, zal ik ze een zegen noemen; en hy drukte eliza .aan zyn hart. Een traan liep by zyne door de zon verbrandde wangen neder. Eliza droogde dezelve af, zeggende: „ Wy zullen niet weder fchei„ den: gy zult, indien het u behaagt,nooit weder na Zee gaan." Anderwerf drukte hy haar aan zyn kloppend hart. Hoe kan ik, zo misvormd als ik ben . my aanbieden aan eene zo volmaakte Engelin\ — „ .cpreek zo niet, myn waarde nugent," hervatte eliza , ., ik ken ten vollen de edelaartige aandoeningen „ van uw hart, en. daarom moet ik voor ééns de regelen, door de welvoeglykheid aan myne Sexe voorgefchreeven , verbree„ ken, en my zeiven, zo als ik ben, u aanbieden. Gy zult, „ myn henry , my daarom niet minder lief hebben?" — Nul cent wierp zich voor haare voeten neder; hy fmeekte den Hemel, dat dezelve de beste Zegeningen over baer zou uitftorten. Hy was geheel verrukt van blydfchap ; hy gaf die in weinig zamenhangende woorden te kennen ; doch zy behaagden eliza , die hem op het tederst beminde Genoeg is 1 et verder op te tekenen, dat de Heer nugent binnen weinig weeken zyne gezondheid en kragten weder kreeg; dat zes maanden daar naa de Eerw. watson de twee Gelieven vereenigde, die een Huis, niet verre van hem. betrokken, waar zy nu als een voorbeeld van Huweljksgeluk leeven; en, fchoon hun inkomen niet ruim.is, geeven zy hunne Kinderen eene goed» op-  VROUWLYKE DANKBAARHEID. opvoeding, door fpaarzaamheid het gebrek des overvloeds vervullende. Een Bloedverwant van den Heer nugent, die, zo lang hy leefde, geen werk van hem maakte, is onlangs ger ilorven , en heeft dit Paar een ruimer inkomen door zyne Erf. jnaaking gefchonken: waar van zy geen gering gedeelte aanleggen , om de armen in hunne nabuurfehap te onderfteunen. Volanaakt gelukkig met elkander , hebben zy de bykomende voldoening , dat zy geagt en bemind zyn by lieden van allerlei Tang, rondsomme. N A B E R I G T. Den Heere P... vinden wy raadzaamst te berigteri , dat wy liever gezette Verhandelingen of Proeven, dan losfe Aanmerkingen, van zyne geëerde hand verWagten.  By J. va s WALRE, Boekverkooper, en Drukker van de Hollandfche Maatfchagpy der Weetenjchappen en haaren Ckeonomijbhen Tak ts Haarknip zyn de navolgende Werken gedrukt en te bekomen \ Aa (CC. H. vakder) XXI Predikatiën over gewigtige onderwerpen, met eene Voorreeden over de Predik wyze daarin gehouden. 4to. . ƒ a - 14 - over den aart en natuur des Gcbeds, in XXXII Bedeftonden , 2. druk 4to, uitverkogt. ƒ4-:- Hoofdoogmerken van Christus, by verfcheiden voorvallen m het Euangelie. 800. uitverk. ƒ 1 - ia - iV Predikatiën over de Inwyding der Luther- fche Kerk , Eerfte Avondmaal enz. te Schiedam, ivo. uitverkogt. . • • ƒ : - 12 " _ de Mcnfch als Gods Beeld befchouwd , en het einde, waaartoc hy gefchikt is voorgeleefd inXXXlll Zedefcundige Verhandelingen, 8w>. ƒ 3 - : - Rymbeck, Regels van verftandig en ftichtlyk Prediken , met eene Vooriecden van C. C. H. vander Aa , enz. Ivo. - • • / : - 11 ~ Aanmerkingen over den Tegenwoordigen Staat van Deenemarke , Rusland en Zvitferland. . ƒ 1 - ó Bastcr . Natuurkundige Uitfpanningen , behelzende Waarneemingen over eenige Zee-Planten en Zee-Infetfen , benevens derzelver Zaadhuisjes en Eijernestea 2 deelen met platen. 4*0. . • f6-:- ' Het zelve Werk met platen , naar het Leeven ge- couleurd , 2 deelen Ato. . • ƒ '4 - B a s t e r 1 Opuscula Sübjeeim 4to. Zynde het zeilde Werk in het Laty'n , tot dezelfde Pryzen. Bode (j C; Handleiding tot do Befchouwing van den Sterrenhemel, 3 ftukken met platen. 8c». ƒ S - 10 -  Bode (]. C.) Stand en Beweeging der Pianeeren enz. voor het Jaar 1777. 8ïi». . . ƒ I - S - Bruin ( G. W. van Oosten de) Discurfus ad TihhList ■de Patrid Proteftate. ivo. . , ƒ : - j 1 - Bucquoy (J. de) Rcizrj na de Indien, met p'i;it. éto. ■ Waterwaereld befchouwd , 4^. Ben nets (B.) Godsdienftige Christen in zyn Binneka- mer , 2 deelen met platen, ivo. . f <» 4 m Edelwald, Gefchiedenis van een Verloorerf Zoon? in 'ivo. . . . . ƒ2.6. Haarlem (de Stad) en haare Gcfchiedenisfen , dcor Jvlr. G. IV. van Oosten de Bruin, I. Deel , met olaaren infüii0- • • ƒ 4 • 10 - idem op Groot papier. . /-" 7 _ • _ ( Privilegiën en Handv. van) fol.' /' 9 - 10 I idem op Groot papier. . f 16 - ■. - (Keuren en Ordonnrnt. van) fol. " f 7 - • - idem op Groot papier. . ƒ 10 - :* dc 4 Vervolgen tot i jSö inch fol. ƒ 4 - : - idem op Groot papier. . f 6 ~ '• - Hess ( J. J.) Leeven van den Groot Oen en Besten uiler Menfchen Jesbs, 3 deelen 6 ilukicen. ivo. f 7 - 4 - Gefchiedenisfen der Apostelen van Jcfus , 2 deelen 4ftukken, ivo. . . ■ ƒ 5 - 17 _ Leven, Daden en Lotgevallen, 2 fl'ukk. ƒ 1 - 10 - ■ Leerredenen over de Handelingen der Apostelen 1. deel 2 ftukken, ivo. . m f 2 - ■ Z 2 deels 1. (luk op de Pers. Koolaars (Jufr E. ) Gedichten, ivo. ƒ 1 - 10 Langendyk (P.) Dichtkundige Werken , 4;?. compleet. . . , ƒ 22 - • ' De Graaven van Holland , in Jaardichten bel fchreeven, met derzelver Afbeeldingen, zoo als die op 't Raadhuis te Haarlem zyn, 2 deelen uo. ƒ 6 - • idem op Groot papier. . f Q _ '. m —— Willem de Eerfte. 4*0. , f f ~ '. " ' ~~. de Stad Klsef en haars Gezondheidsbron,"met 10 Gezigten , 4to. . . . ƒ2- ió- ' Levensloopder Aartsvaderen, pi. ivo f 1 .4 Lienhard en Geert li ui d, een Boek voor het Volk , ivo. . . . ƒ 1 - re Magazyn t Hollands) met de Stukken tffiar toe behod- rende , 2 deeiftn ivo. . ƒ 0 - 12 Mï chablis Cl D.) Mofaïsch Reent, of de "Ziel der Wetten van Mofes , enz. 6 deelen , cn het Byvoegfel» 8w . , . 710-/5 Milieu  Mi li. er Maandelykfche Turnoefeningen , naar den 14. Druk uit het Engelsen vertaald , met ccne Inleiding over de Kruidkunde , door Dr. j. Basttr , mee platen, ivo. uitverkogt. . . . ƒ i - 16 N 1 ele (P. M.) orer de Indiaanfche Pokken, ukgegeeven door de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen , ive. . . . ƒ : - 8 Schmi» cN.) de befchouwing van het Waereldgeftel gemaklyk gemaakt, ter verkryginge eener algemeene kennisfe der groote Werken van God, ivo. f 1 - 16 JSlaüber. ( M.) Natuurkundige Verlustigingen, behelzende Microscopiiche Waarneemingen van In-en Uitlandfcbe Water - en Land-Dieren , met de Afbeeldingen naar het Leeven gekleurd , 18 ftukjes , in 4to. ieder (tukje 18 ftui»erj. Compleet . ƒ 14 - ; idem op Groot papier. . ƒ 16 - 4 JHet geheele Werk compl. de Af beeldfels men Omberkleur gedrukt in qto. . , ƒ6-: idem op Groot papier. . . ƒ8-; Spinniker (A.) Leerzaame Zinnebeelden, 2 deelen met plaaten, 4fo. . . , ƒ 3 - 18 Teylers Godgeleerd Genootfchap, 8 deelen ƒ39 - 9 j Tweede Genootfchap, 6 ftukken. ƒ 24 - 13 Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchappye der Weetenfchappen, enz. XXV deelen ivo. ƒ 113 - 18 > Het beredeneerd Register der XII deelen. ƒ 1 . ; N B. Het Derde en de volgende Deelen zyn alle afzonderlek te bekoomen ; ook de Prysvraagen over byzondere Onderwerpen, met daar toe gefchikte Tytelblaaden j naamiyk ; Vyf Ferlxmdelingen over de Opvoediag der Kinderen van de Heeren Formey , Hulshof , Cbatekm , vtnder Palm , en * ?. , . . f S - S Vier Verhandelingen over het Gebruikmaaken van de Onkunde van anderen, door de Heeren de Vos\, **, Frank en Formey. . . . ƒ 2 - 10 Drie Verhandelingen over de konsc van Waarneemen door de Heeren Carrard , Senebier en de Vos. ƒ 4 - 10 Drie Verhandelingen over den grond , aanwas , bloei . cn onderhouding van Hollands Koophandel, door du Heeren van den Heuvel, Rogge en Ziiiefen. ƒ 3 - J Diie Verhandelingen over de Voortplanting van den Chrislelyken Godsdienst, door de Heeren llefjleds , Vollenhovsn en van Nuis Klinkenberg. % f 1 - 16 A 2 Esn  Een Verhandeling over de Ziekten van ons Vaderland.,, door den Heef f. 'J. van den Bosch. . ƒ318: Verhandelingen (_ Twcj ) over de Verbetering van Rhynlands Boezemwater , en het Project der Doorgraavmg u:t het Wyker-meer naar de Noordzee. 2vo. 'f : - fa Verhandeling (.Derde) of Vervolg van het voorige , met Aanmerkingen over de toeneemende Verondieping van *t Ye, en het belang van Holland, by zonder Am fterdani en Haarlem, in't voorkomen der gevolgen, ƒ : - 10 Willem djs Eïistï , Prins van Oranje , Treur fpe!. in 8«e. . . . ƒ : - 12 P L A A T E N. Afbeelding van de Belegering der Stad Haarlem, 1572. na eene echte Tekening in het koper gebragt door den Plaatfnyder H. Spilman, op drie Vellen. f * i_ 5 Gezichten ( LXVf) in de Vermaaklyke landsdouwen van Haarlem , door H. Spilman en C. van Niofilt nevens een Plan van den Nieuwen Hout. f6-: Gezicht van de oude Vischmarkt en Groote Markt te Haarlem. . . . / 1 - : van de Nieuwe Vischmarkt en Groote Markt te Haarlem. . . . ƒ1-; de Proefdrukken . . f 1 - 10 Kaart van de Pley en Bylandfcbe Waard, in pi. ' f ; - 12 Pourtkaiten der Graaven van Holland , op nieuw getekend en gefneden, zoo als dezelve op het Raadhuis te Haarlem gefchildcrd zvn , in 35 Plat. in fol. ƒ 3 - : Pourtr ait van den Wel Eerw Heer CC. H. tandek Aa, Predikant , en Secretaris van de Hollandfche Maatfe'Sapy der Weetenfchappente Haarlem. . . f ; 1 15 ' van Kenau Simonsz. Hasselaar , naar eene oude Tekening. . . . f : - 6 Stel fEen) van XX Plaaten, tot Qïistvttld Vvf Boeken van Mofes. . . . f'1 10 Wapen - Kaart van de Vroedfchap der 'Stad Haarlem , van 1583. . . . f 1 ■ 16  MENG E L W E R K9 TOT FR»AAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, UETREKKELÏK. DE STREKKING DER GESCHIEDKUNDE, OM ONS HET OOG TE DOEN VESTEN OP DE OOnLYKE VOORZIENIGHEID , DOOR VEt-LE VOORBEELDEN opgühei.deud (*). (Overgenomen uit Dr. friestley's Lectures on Hijïory.) ~|~\e Gefchiedenis ftrekt om de Gevoelens der Deugd te JL/ verfterken , door de verfcheidenheid van gezigtpunten , waarin dezelve het beleid der Godlykc Voorzienigheid vertoont , en de hand van god , in 't beloop der Menschlyke zaaken , aanwyst. Want zeker , alles wat dient, om ons het denkbeeld van het Godlyk Weezen in te boezemen, 't zy in 't doeleinde, 't zy in de middelen van groote Gebeurtenisfen, moet de zaak van Deugd en Godsdienst bevoordeelen. 't Is even blykbaar, dat de Wereld een Beftuurder of Opziender heeft , als dat dezelve eenen Maaker gehad hebbe. Want niemand doet iets zonder eenrg oogmerk, of zonder bedoeling, om 'er eenig gebruik van te maaken. Een Telescoop is gefchikt om gebruikt te worden tot het beter onderfcheiden van wyd afgelegene voorwerpen, en het Oog zelve om de dingen op een bepaalder afftand van ons te befchouwen. En buiten allen twyfel zyn de Menfchen en de IVereld tot het een of ander einde gefchikt. Naardemaal het zelfde Weezen , 't geen de grootfte dingen maakte , de klcinfte desgelyks voortbragt , alle deelen zynde van het zelfde ftelzel, dient elk ding, zelfs 't geen ons het geringde toefchynt , tot zeker einde, waarom onze Zaligmaaker mogt zeggen, dat zonder den wil van onzen Remelfchen Vader geen Musclije op aarde valtt (*) Dit ftukje dient ten vervolge van het onlangs geplaatfle diens Schryvers. Zie lilde Deel, Meng , bl. 331. IV. DEEL. MBNGELW. N«. 2. D  5& de strekking vall, en dat de Ilairen onzes hoofds alle geteld zyn. En gelyk 'er niets gemaakt is , zo gebeurt 'er ook niets, buiten de Kennis, Schikking., of de Toelaating' van god. Iets, derhalveu, wordt 'er beoogd, zo wel in alles wat gebeurt, ais in elk ding dat gemaakt is. Doch het oogmerk is in geringe zaaken zo zigtbaar niet, als in grooter en treffender. Schoon , derhalven , de hand van god waarlyk is in alles wat gebeurt, en in de Gefchiedboeken ftaat opgetekend, wordt onze aawdagt fterkcr getrokken om dezelve tc zien cn te erkennen in de groote Gebeurtenisfen , bovenal, wanneer ze ftand grypen op eene wyze voor ons onverwagt. Hoe kunnen wy nalaaten den vinger van god te erkennen , wanneer wy zien, dat groote en gewigtige Gebeurtenisfen te wege gebragt worden , door fchynbaar beuzelagtige en nietige middelen, of door middelen, die weinig of geene betrekking hebben tot het einde ; als wanneer onze Koning jacouus cn beide de ParlementsHuizen voor verdelging bewaard blecven , door een Brit, dien een Zamenzweerder gezonden hadt, met oogmerk , om één der Leden van het Hooger-IIuis , zyn byzonderen Vriend, te behouden ? Wie zou zich verbeeld hebben , dat de begeerte van hendrik den VIII , om van zyne Egtgenoote gefcheiden te worden, de Hervorming in Engeland zou te wege gebragt hebben ? De Oninlchiklykheid van een l'ortugeeseh Priester, die niet wilde wyken voor een van 's Konings Oflicieren in Japan ; en "de hardnekkigheid der Je/uiten, in het weigeren der overgave van een Huis, hun'door een Edelman gefchonken, 't welk diens Zoon te rug vorderde , veroorzaakte de uitdelging van den Roomsch-Caihulyken Godsdienst in dat Land. Doch 't geen 't meest van allen dc hand der Voorzienigheid vertoont, als mede de zwak- en kortzigtigheid der Menfchen, zyn de groote Gcbeurtenisfcn , te wege gebragt tegen het oogmerk der Perfoonen , die 'er de voornaamflc bewerkers van waren , cn door de eigenfte middelen, welke men te werk Helde, om een tegenovergeftelden uitllag te doen ftand grypen. In deezer voege heeft de Vervolging altoos het middel geweest, om den vervolgden Godsdienst te bevorderen; in zo verre, dat het een fpreckwoord geworden is : ,, Het Bloed der Martelaaren is het Zaad der Kerke." In deezer voege zyn Athene, Lacedemon, Carthago, Rome3 en veele an-  DER geschiedkunde. 51 andere jStaaten , door hun eigen voorfpoed ten gronde gegaan. Philips de II was , door zyne onverdraagbaare verdrukking, de Veroorzaaker van de Vryheid der Nederlanden. Dusdanig een gevolg zag men menigmaal van de overgedreeveue drift der Bnozen. De Raad van Rome werd ééns behouden, doordien catilina het teken des moords te vroeg gaf. Met welk eene voldoening leest , iemand, die het oog tot de Godlyke Voorzienigheid opheft, by machiavel" dat borgia zyne maatregels zo wel genomen hadt, om, naa den dood zyns Vaders, meester van Rome en den geheelen Kerklyken Staat te worden; doch dat hem onmogelyk was te voorzien , dat hy op den oever des doods zou gebragt weezen, ten zelfden tyde, dat zyn Vader alexander het leeven eindigde ! Beiden werden zy vergiftigd op een gastmaal , door een misflag des Schenkers , die hun den Wyn toediende , gefchikt om hunne vyanden het leeven te verkorten. 't Is geene ongewoone zaak in de Gefchiedenis der Voorzienigheid, dat Lieden, bekend voor Mannen van bekwaamheid, daarom in 't duister bleeven, lerwyl anderen , ingevolge van hunne fchynbaare niètsbeduidenheid , bevordering erlangden. Indien augustus in 't eerst eenige bekwaamheid vertoond hadt als een Staatsman of een Veldheer, indien hy, by den aanvan»- ' eenige grootheid van ziel of moedbetoon hadt laaten doorftraalen , zou hy waarfchynlyk nooit aan 't hoofd des Romeinjehen Ryks gepraald hebben. Terwyl cicero en antonius, op hunne beurt, een fpeelbal van hem zoeten te maaken, deeden zy, fchoon des onbewust zyne magt en invloed aangroeijen , ten koste van hunne eigene. Met dit oog befchouwd , is het zeer onderhoudend en nuttig, te overvveegen, hoe* de arbeid, de man, en werkzaamheden der Menfchen en Volken , gewend is tot oogmerken, geheel verfchillende van 't «reen zy oorfpronglyk dagten of beoogden : als dat de Romeinen, naa alle hunne vermeesteringen van andere Volken, dikwyls beheerscht wierden door woeste en dwinglandfche Barbaaren, als maximinus en anderen; en dat die Stad de Meesteresle der Wereld , door romulus gebouwd' en 111 magt uitgebreid, door zulke Mannen, als camil- lus , scipio africanus , marius , sylla , ca5sar , pom- pejüs en trajanus , nu onderdaanig zou weezen aan D 2 den  59 de strekking den Paus, en de zetel van eene Magt, geheel verfehil,lende van die 'er voortyds ten throon zat, en van welke de grondvesters geen denkbeeld altoos konden hebben. , Hoe verre was constantinus van te voorzien, dat Conftaniinopolen de Hoofdftad zou worden van het Turkjche Ryk, en de voornaame fteun van eenen Godsdienst , aangekant tegen dien, welken hy vestigde! Hoe verre waren de'Hoofden der Griekjbhe Gemeenebesten van vooruit te zieu, dat hun Land, de Kweekfchool van Kunften en Vryheid, immer het onkundigst en verflaafdffe Land van geheel Europa, zou worden! Het oog op de Voorzienigheid te vestigen, (trekt desgelyks, om ons genoegen in het leezen der Gefchiedenisfen te vergroof en, en een aangenaam licht te verfpreiden op de duisterfte en onbevalligfte gedeelten. De Voorzienigheid in gedagten houdende, zullen wy de onaangehaamfte voorwerpen , welke de Gcfchicdenis oplevert , met genoegen kunnen befchouwen. En konden wy elke Gebeurtenis, in alle derzelver verbintenisfen en afgelegcnfte invloeden , nagaan, wy zouden, ongetwyfeld, volkomen berusten in alles, wat onder gods Beltuur gebeurt , ziende dat alle onheilen leiden tot, en uitloopen oo een grooter goed. Maar in veele gevallen zien wy Gebeurtcnisfen , die, op het eerfte gezigt, ons fmert verwekten, droefenis cn kommer baaren aan de zodanigen, die," onder het leezen, meer aan hunne driften botvieren , dan zich tot bedaard overdenken zetten: dan welke, wanneer wy flegts de naastfte en onmiddelyk daaraan verbondene gevolgen befchouwen, ons geheel zouden voldoen. Niemand, bedreeven inde oude Gefchied- fchryvers, die den fmaak van dezelven ingezoogen , en daar uit denkbeelden van Vryheid ontleend heeft, of hy bejammert, dat Rome, ten toppunt van roem gefteegen, onder de overmagt der Meesteren bezweek. Maar het is, om dat hy niet overweegt, dat alle Landfchappen van het wyduitgeftrekt Komeinsch Gebied, allerdeerlykst gedrukt en uitgemergeld werden door de Landbeftuurders van de Republiek, die weinig van de Gerigtshoven te vreezen hadden : doch die verlost en gelukkig werden onder het Beftuur van Perfoonen, leevende in eene beftendige Vreeze , van wegens flcgt Bewind befchuldigd te zullen worden by eencn~onverbiddelykcn Oppergebieder. Ja, de Landfchappen waren niet min gelukkig onder tiberi'us cn nero, dan onder trajanus en de antonynen. Wie  DER GESCHIEDKUNDE. Wie thucydides leest , zal veelligt eene geweldige kwelling gevoelen, over de flegte behandeling, alcibiades aangedaan , en de nederlaage der Atheneren voor Syracufe: maar het is , om dat hy niet bedenkt, wat waarfchynlyk het gevolg zou geweest zyn van den uitflag deezes Krygstochts: naamlyk de Slaaverny van Griekenland, en, uit den aart van diens Beftuur, ook het verderf en de Slaaverny van Athene. Naardemaal voorfpoed ons deel doet neemen in een begunftigd Held, kunnen wy ons niet wederhouden, met verontwaardiging vervuld te worden tegen hanno , dewyl hy geen meer zorge droeg, om hannibal, naa den Slag van Canna, verfterking toe te fchikken. Maar te regt dngtte hy en o-eheel Carthago voor de magt van hannibal , indien hy meester van Rome werd: als die zelfs, naa dat hy overwonnen was, zich in ftaat bevondt de Regecringsvonn te veranderen. De Gefchiedenis verleent ons, daarenboven, in de ongelukken en rampfpoeden , welke de uitmuntendfte Mannen hebben moeten ondergaan, een vol gevoel van de onbeftendigheid aller menschlyke zaaken, en voorbereidt onze gemoederen, om, met meer gedulds en onde:werpings, zich aan den tegenfpoed tc onderwerpen, als iets, waar van wy niemand bevryd zien. Zelfs de Ongelukken en Tclcurftellingen van braave Mannen, die zich in ongelegenheden dompelden, welke gevolgen waren van hunne edelmoedige poogingen, om de Vryheid en de dierbaarfte voorregten des Menschdoms te verdeedigen , (trekken, zo als dezelve ons in de Gefchiedenisfen voorkomen j niet in'tminfte,em onzen yver in diezelfde roemryke zaak uit te doovcn : ten zelfden tyde , dat ze ons voorzigtiger doen worden in de keus der middelen, en het voortzetten onzer maatregelen , tot het bereiken van 't zelfde einde, vormen zy ons om teleurftelling gelykmoediger te ondergaan. Dat de kennis der Gefchiedkunde deeze uitwerking h?,are is eene zekere waarheid: ik beroep my op 't geen iemand gevoelt, naa dat hy het ontydig einde van agis , CATO, BRUTUS, hamden, dl ddl gTOOtCU ALGERNOtf sydney , geleezen heeft. De loflyke melding , die tot de voleindiging der wereld gemaakt zal worden, van zulke roemryke, lchoon ongelukkige, Mannen als deezen, en van de edele oogmerken, door hun bedoeld, zal meer en meer Vrienden verwekken , tot het voorftaan van diezelfde groote belangen: tcrwyl hunne Ongelukken alleen.z"li; ° D 3 len  54 de strekking len dienen , om die Vrienden meer voorzigtigheids te leeren , cn daar door waarfchynlyk gelukkiger in hunne poogingen te doen worden. Maar, afgefcheiden van het denkbeeld, dat deeze Martelaars voor de Vryheid gefchikt zyn , om gelukkiger Verdeedigcrs van dezelve te verwekken, kan de aanmerkelyke lotwisl'el, die wy in de Gefchiedenis van voornaame Pcrfoonen ontmoeten , eene heerlykc uitwerking by den Mensch te wege brengen. Deeze te recht befchouwd , fchenkt bedaardheid, en eene wondere gefchiktheid , om de wisfelvalligheden deezes leevens tè ondergaan. Welke andere aandoeningen, dan daar toe "trekkende, gevoelen wy, als wy leezen dat henrietta, Dogter van hendrik den IV, Koning van Frankryk , cn Vrouw van carel den I, Koning van Engeland, zich in de diepftc armoede gedompeld zag; en dat haare Dogter , naa dien tyd getrouwd aan een Broeder van lodewyk den XIV, gezegd wordt zich in 't bedde gehouden te hebben, om dat zy geen vuur hadt ter haarer verwarming , terwyl het volk van Parys, blind van woede, geen agt floeg op haar lyden ? Dezelfde foort van aandoeningen gevoelen wy,op het leezen, dat de groote en gelukkige Veldheer belisarius , (indien de Gefchiedenis waarheid meldt,) zyn brood bedelde: dat cortez, de vermaarde Vermeesteraar van Mexico, m Spanje, onbekend en in ongenade leefde , naauwlyks in ftaat om gehoor te verwerven by zynen Meester carel den V, fchoon hy, toen de Koning vroeg, wie de Knaap was, die met zo veel aandrangs hem lastig viel om met hem te fpreeken, uitriep: Ik ben iemand, die vtor uwe Majefteit meer Landfchappen gewonnen heeft, dan uw Vader u Steden naliet. Hy diende naderhand in een rang iets hooger, dan dien van gemeen Soldaat, op de Kust van Barbar yen. Deeze groote lotwisfclingcn en treffende rampfpoeden, hooge Staatsperfoonen overgekomen , zullen. daar zy zelden of ooit Mannen van bekwaamheid en moed affchrikken, om, ten algemcenen beste, iets groots te ondcrneemen, als zy daartoe geroepen worden , te wege brengen, dat ze Lieden, tot het burgerlyk leeven gebooren , cn die zich in geene gelegenheid bevinden , om zich daar boven te heffen , tevredenheid met hun lot inboezemen. De zodanigen, die dc Koninglyke Waardigheid zelve afgelegd hebben, als christina, Koningin van Zwecden, Kei-  der geschiedkunde. 55 Keizer carf.l de V, victor amadeus , Koning van Sardinië, cn johan casimir , Koning van Poolen, en anderen , verzekeren ons , dat Kroonen niet altoos gemaklvk te'draagen vallen, en dat Lieden, in hoogen ftand, een diepgaand gevoel van Eer cn Braafheid noodig hebben, oin hunne vermoeienisfen en ongelukken draaglyk tc maaken. ,".,-,'» j 't Is geen nutloos denkbeeld , t geen wy vormen onder 't leezen, dat uiciielieu zyne dagen verkortte, door de ongerustheden, welke hem van één fcheurden, toen hy inliet hoogfte toppunt van Staatsbewind gezeten was. 't Geen voltaire zegt van lodewyk den XIV, behelst eene heerlyke Les voor de Eerzugtigen, te wecten, dat hy zvne geheele Familie eenen vroegtydigen dood zag fterven ; dat, fchoon hy, op 't einde zyns leevens, naar gewoonte, in 't openbaar .verfchecn , in zyne binnenkamer de fmert zyner veelvuldige ongelukken zyn hart doorliefde, en in ftuiptrekkingen deedt vallen; dat hy Hitte* fvke verliezen leedt, by het eindigen van eenen ongelukkigen Oorlog, en eer hy in ftaat was verzekering van Vrede tc verwerven, op een tyd, dat Hongersnood zyn Ilyk verwotst hadt; dat hy , géduurende zyne drie laatfte leevens'aaren , de genegenheid zyner Onderdaanen verloor, en al \ in volkoomen eens, dat de Braakmiddelen , behalvcn hun Braakverwekkend vermogen , ook nog andere eigenfehappen bezitten, uit hoofde van welke zy in onderfcheiden andere ongemakken met voordeel kunnen toegediend worden. En onder deeze behoort ook het Krampftillend vermogen van den Braakwortel, gelyk wy daarvan in de Schriften der béroemdfte Geneesheeren menigvuldige voorbeelden vinden, en ik ook nog onlangs in eene hevige Krampcoliek waargenomen heb , by een Meisje van omtrent 19 jaaren. —Dit Meisie hadt reeds eenige dagen aan eene hevige Coliek gefukkeld, en de gewoone Krampftillende middelen, aderlaating, pappen uitwendig op den buik gelegd , Spaanfche vliegen, Lavementen , en zagte Laxeermiddelen gebruikt; alle deeze,. anderzins zo heilzaame, Geneesmiddelen waren vruchteloos toegediend, en dit deedt my befluiten, eens de uitwerking van de ïpecacuanha te beproeven. \k fchrecf D 5 uer-  5§ krampstillend vermogen van de ipecacuanha. derhalven de volgende Poeijers voor: r-. Pulv. Rad. Ips^ cac. 5i Sacli. Canarienf. 3 111 m. f. pulv. N. xii; Van deeze Poeijers liet ik alle twee uuren één gebruiken; de Lydereslé braakte eenige reizen , cn voelde zig daardoor verligt; doch vervolgens hielden de braakingen op , dc pyuen wierden minder, cn'er volgden eenige ftoelgangen, die eene fchielyke geneezing bezorgden. waarnekming van de ongeemene hette en koude, in 't jaar I780, en de maand januar.y 1789. De ongewoone heete dagen, in de Maanden Juny, July en September, en de ftrenge koude, in de Maanden December 1788 en January 1789, zullen,buiten twyffel , deeze en geene in ons Vaderland hebben bezig gehouden , met het doen van Waarneemingen. Zedert veele jaaren is myne gewoonte geweest, de warmfte cn koudfte tyden , in den Zomer en Winter, waar te neemen, cn daar van aantekeningen te doen. Ik heb dan ook, in het door warmte cn koude merkwaardige Jaar 1788 , op de warmfte en koudfte tyden, myne Waarneemingen vervolgd; zoo als ook die van de ftrenge koude in January 1780. Ze zyn gedaan te Nedcrhemcrt, m de Boemclerwaard, naby den oever van de Maaze; de Thermometer, dien ik gebruik, is van een naauwkeurig cn beproefd maakzel, door prins en wats, naar de Schaal van fahrbnheit , zynde een van 12 ltuks, welke, een gcruiraen tyd, by cn met elkander vergeleken zyn, etl accordeerende bevonden. My hangt tegen een hoogen muur , 15 voeten boven een middelbaar water der Maaze, vlak tegen het Noorden , in de open lugt , vrv van aandoening van zonneftraalen , en derzclver weèromkaatzing. Mogclyk zal iemand deze omfchryvinge , van de hoedanigheid en plaatzing des Thermometers,overbodig achten; dan ze zyn 'er by gevoegd , om te kunnen oordeeien, of alle vcreischte oplettendheden zyn in agt genomen. Offchoon myne aantekeningen zyn gedaan alle uuren , van 's morgens ten zeven, tot 's avonds ten tien uuren, zal ik alleen maar opgeeven de volgende hoogten van den Thermometer , in de Maanden Juny , July, September en December 1788. - ^; Na-  WAARNEEMINGEN VAN ONGEMEENS HETTE EN KOUDE. 59 framidd. Namidd. 's Morgens ten 7 uuren. Juny IS — 88 July] 10 —- 8ci Deel 15 — 1 onder o 16 — 88 11 —88 ]If> _. 0 17— 88 12 — 87 |i8 — o 18— 84! 13 — 95 33—3 onder o 19 — 83I I15 — 82 20 — 84 Sept.1 5—85 21 —66 - | 6, — j85 In January 1789 's morg. ten 7, 's midd. ten 2, en 's avonds ten 10 uuren. 'sMorg. 'sMidd. 'sAv. 's Morg 's Midd. 's Av. Pen 1 17 • • |25|-|23 Den; 8 o . .15 -14 2 — 31 . . 24I — 7 f°H 3ond.oi9—126 3 - iond 016—| 2 [10—'28 . . }i —27 4 — 3ond.o 12 — 2 ju —,26 . .31—27 5- iond.016— 11 112— 17 . . 18 — 2ond.o 6 —14 • .18-11 ,13 -'13 • • 25 - 34 7 9 • • 14—I 7 (141—42 . . 4c —135 In het begin van dit Tafeltje ziet men de Waarneemingen van den ongemeen hoogen graad van warmte , in de Maanden Juny, July en September 1788: welke niet minder merkwaardig dan zeldzaam zyn. Hier uit blykt, dat de hoogfte graad van warmee is geweest den 13 July 1788, zynde de Kwik gerezen tot 95 graaden; daar mede vergeleken de felle koude, den 30 Dcc. 1788, wanneer de Kwik daalde tot 30 onder o, vindt men een verfchil van 98 graaden, tusfehen den warmden en koudfteu dag van het zelfde Jaar. Volgens het Tafeltje der koude , zo in December als January , is de Kwik op tien onderfcheiden dagen , s morgens ten 7 uuren , op en onder 0 gedaald , waar van viermaalen toto, en zesmaalen onder o; behalven nog den 15 December ; op welken dag de Kwik 's avonds om 11 uuren tot i onder o daalde. De volgende zyn de koudfte geweest: 178S  $0 waarneemingen 1788. December 15 'smorg. om 7 uur 1 onder® 's avonds om 11 uur 1 onder o 16 'smorg. om 7 uur q 18 ... o 30 ... 3 onder o ' 1789. January 3 1 onder o 4 3 onder o 5 1 onder o 8 . . . . o 9 3 onder o J is .... 2 onder o Verlig mag men befluiten, dat de Kwik, in de koudfte lïagten, nog aanmerklyk laager is geweest, vooral tusfehen den 3den en 5den January; vermits de Thermometer den 3den en 4den, s avonds om 10 uuren, 2 graaden boven o tekende. In het berugte Jaar 1740 , den 11 January, den koudften dag, daalde de Kwik in den Thermometer maar éénmaal , des morgens om 7 uuren , op Zwanenburg, 2 graaden onder o. In den Winter van 't Jaar 17Ó7, niet minder merkwaardia:, tekende de Thermometer alleen den 7 January, zynde"de koudfte dag, hier 2I graaden onder o. In het Jaar 1776, mede berugt van ftrenge koude,tekende de Thermometer hier maar éénmaal , zynde den 27 January, 's morgens om 8 uuren, cu En laatftelyk , den 30 en 31 December , van het Jaar 1783, niet minder merkwaardig van ftrenge koude en akelige gevolgen daarvan, daalde de Kwik den sotten , 'smorgens om 7 uuren , hier tot 1 onder o, en 's avonds wederom tot a onder o , en den siften , des morgens , 2. onder o. En dus heeft deze koude alle de voonge , van deze Eeuw, genoegzaam in graaden, maar zeer aanmerklyk in duurzaamheid, overtroffen; egter heeft men dezelve, door de aanhoudende ftilte,hier niet zo doordringende gevoeld, als in het Jaar 1740. De Sneeuw, van den iften December tof den i$üen January 1789, hier gevallen, is als volgt: 1788.  VAN ONGEMEENE HETTE EN KODDE. 6t 1788. December 1 en den nagt te vooren 4 duim. 17 .... 2 duim. 1789. January 10 .... 2 duim. 11 .... 7 duim. Daarby de Sneeuw , op andere' dagen en nagten in den tusfchentyd gevallen, ten minften 5 duim. Maakt te famen 20 duim. De dikte van het Ys, den 14 January 1789, in een diepen ruimen Kolk naauwkeurig gemeeten, is bevonden 13! duim. De diepte van de Vorst op het Land is geweest: Op een Uitterwaard, Kleigrond 14 duim. Zandigen grond 14 duim. Op Teulland, . . Kleigrond ió duim. Zandigen grond 14 duim. Uit die Meetinge blykt, dat tusfehen de dikte van het Ys, en den bevroren grond in onbeploegde Landen, maareen verfchil is van | duim. Hierby dient aangemerkt te worden , dat , géduurende de Vorst , zo wel het Ys als Land , minder en meer met Sneeuw bedekt zyn geweest. c. v. 0. PROEVF.N OVER HET VOGT, UIT DEN DAMPKRING OPGE" ' SLURPT DOOR VERSCHEIDE ZELFSTANDIGHEDEN. Door BENJAMIN THOMPSON, Knt. F. R. S. (Uit de Philofophkal Transactioris, Vol. LXXVII.) Eene menigte Proeven neemende,over het Geleidend vermogen van onderfcheide Lichaamen, ten opzigte van de Hette, en byzonder van zodanige Zelfftandigheden, als men doorgaans gebruikt om zich te kleedeii , om te zien, of ik eenige betrekking kon ontdekken, tusfehen de Geleidende vermogens van deeze Zelfftandigheden , en derzelver vermogen, om Vogt uit den Dampkring te haaien, ftelde ik de 'volgende Waarneemingen te werk: Ee-  62 proeven over het vogt Eene zekere hoeveelheid van elk der hier onder gemelde Zelfftandigheden in den zuiverst mogelyken Maat genomen hebbende , ftelile ik dezelve op lchoone Porcekine Schotels, vier en twintig uuren l3ng , in de drooge Lugt van eene zeer warme Kamer, die verfcheide maanden gedroogd was door een Kachel; de laatfte zes uuren was de Hette geweest 850 van fahrenheits Thermometer. Ik ging in de Kamer- met eene zeer nauwkeurige fchaal, en woog gclyse hoeveelheden af van de onderfcheide Zelfl ftandigheden, in de onderftaande Tafel uitgedrukt (*). Dit gedaan, en elke Zelfllandigheid even eens nitgefpreiö zyndc op zuivere Porceleine Sclrotels , werden ze gebragt in een zeer ruim onbewoond Vertrek, op de twee. de Verdieping, waar ze acht en veertig uuren bloorgefteld wierden in 't midden van 't Vertrek: de Thermometer ftondt op 45°. Vervolgens werden ze in dat Vertrek gewoogen, en van de ondergemelde zwaarte bevonden: (*) 'tGewigtna 'tGewigtna 'tGewigtna 24 uuren ge- 48 uuren bloot- 72 uuren fn droogd te gefield geweest een vogtigtf Zelffialldigheden. zyn in een te zyn in een Kelder ge- heete Ka- . koud onbe- weest te mer. woond Vertrek. 2311. Deelen Deelen. Deelen. Schapen-Wol . . . 1000 —— 1084 . 1163 Bever .... ioco 1072 ——— 1125 Bont van een Rusjifche Haas icoo ■1 ■ 1065 ■ 1115 Eider-Dons , ioco ■ 1067 1112 „ .1 Ruwe enkele draaden 1000 1057 1107 ^ae\ Ravels van witte Taf 1000 1054 1103 jFyn . . . ioco 1046 ■ ■ 1102 XtaernPlukzel van Fyn Linnen . . 1000 ■ 1044 . 1082 Katoen 1000 1043 • ic8q Zilverdraad, verguld , ge- j~ plet., ravels van Pasje'^iOOO « ■ icoo ioqo ment Het Gewigt , in deeze Proeven gebruikt , was Keulsch Gewigt ; de Deelen , of kleinfte verdeelingen , waren ~ Deelen van een Mark ; bygevolge maaken 1000 van deeze Deelen omtrent 524 Greinen Troys Gewigt. Vervolgens plaatften wy die Stoffen in een zeer vogtige Kelder, zetten ze op tafel, in 't midden van een verwelf. zei,  UIT DEN DAMPKRING OPGESLURPT* 6"j ze], waan de Lugt , naar 't uitwyzen van den Hygrometer, geheel mee vogt vervuld was. De Thermometer ltouclt op derheden S in het oordeel van haller over konstwerken meent te misfen. , , , Daarentegen kan men den onmetclyken omvang van zyne grondige kundigheden , in alle overige en menigvuldig takken van wetenfehappen , niet gemaklyker en overtuigender ontdekken , dan uit het gene hy tot de Gëtting. gel. Anzeig. en tot de groote Dicttom. EncycUpéëMtfL heeft toegebragt. Zyne bydragen tot dit laatlh- Werk vindt men in de twee eerfte funplement-deelen dér groote originele Paryfche uitgave in folio, van A tot E • voorts in die van Yverdon , door den Heer. felice bezorgd, van F tot Z ; en doorgaans in de fupplementcn -welke tot deze zeer veranderde uitgave behooreu. Alle' de ontelbare, door hem vervaardigde, daarin voorkomende artikelen zyn by 't flot met de letters H. D. G «Weekend ; en zeer vele zyn met eene ongemeene treffende geestigheid uitgevoerd, welke hem anderzins ia zyne" overige ernftige Werken, vooral in zynen meergevorderden leeftyd, niet zeer eigcu was. . Dat in de Gótting. gel. Anzeig. omtrent twaalf duizend tecenfien uit haller's pen gevonden worden , is onlangs reeds gemeld. Van den 24 April 1747 ftfn, wa* ren bvna alle Geneeskundige artikels , behalven een onnoemlvk aantal in andere vakken, door hem vervaardigd. Bv zyn dood, die in het jaar 1777 voorviel, was er nog zoo "root een voorraad voorhanden, dat zyne laatfte recenüe eerst in het s+fte ftuk der Zugabon, van het jaar 1770, kon geplaatst worden. Zy betrof juist een werk, over welks inhoud weinigen zulke bevoegde rechters konden geoordeeld worden, als haller, daar hy zich eio-enlyk het grootfte deel van zyn geheele leven met dit onderwerp hadt bezig gehouden: qii est ce qui est requis dans 1'art- cVubfervcr ? wat wordt 'er 111 de kunst van waamecmen vereischt? Het is desgclyks veel gezegd ■ en evenwel , zoo als ik wederom durf hopen , niet te veel indien men beweert, dat de Geneeskunde twee werken , 111 twee van haare gewichtigfte vakken , aan haller te danken heeft : op hoedanigen zich , wat volledigheid , mêt diepzinnige bondigheid gepaard, betreft, geen1 ander vak Her Litteratuur kan beroemen: zyne Bibhothe- ca Medica, welke tot op het Bot van het praktifche gedeelte geheel voleind was , cn zyne groote Phyfiolcgie. toé Heer van uallj.r zelf echter hieldt dezelve niet voor de  rakende den grooten haller. ">9 öe gewichtigfte van zyne Werken , maar gaf deze voorkeur uitdrukkèlyk , op eene plaats in de Götting. Anzeigcn, aan zyne Icones Anatomica, en Opera minora. Den verbazenden omtrek zyner kundigheden h'adt hAl» ler zich meestendeels door eene belezenheid verworven, die zoo uitgeftrckt was , dat zelfs een zyner beste en fchranderfte vrienden , de Heer bonnet , vreesde, dat ze misfehien den vryen loop van zyne genie belemmerd hadt. SU 'avoit moins confuhé les auteurs, fchreef hy lang voor haller's dood aan hunnen gemcenfehaplyken vriend, spallanzani, tl auroit plus confulti fa tete , il auroit plus médité, et plus découvert encore. „ Indien hy andere Schryvers minder geraadpleegd hadt, zou hy meer met zyn eigen hoofd te rade gegaan zyn: hy zou zelf meer gedagt, en nog meer ontdekkingen gedaan hebben." Ik wil dit gewis niet alzoo duiden, als of de Heer bonnet, terwyl hy dit fchreef, niet bedacht hadt, dat het even zoo hachelyk is, zich , zonder groote belezenheid , op ontdekkingen in de Natuur te willen toeleggen , als de uitgeftrektfte doch blootc belezenheid , zonder eigene, waarneming der Natuur, een zeer bekrompen en geheel niet uitltekcnd talent zy. Dit laatfte was de fout van menig eerlyken verzamelaar, vooral in 't laatst der vorige en het begin der tegenwoordige eeuw, die dikke boeken uit andere dikke famenftelden, zonder hierby hunne wetenfehap met de gcringfte nuttige aanmerking tc verryken. Door het eerfte echter hebben zich vele Geneeskundigen cn Natuur-onderzoekers bloot gegeven; gelyk, by voorbeeld , de voor 't overige gewis verdienstvolle. oude ruysch , die wel heerlyke Preparaten vervaardigde, maar dikwerf de allcrbekendfte dingen voor nieuwe ontdekkingen opgaf, omdat hem veel terra incognita , of onbekend land, zyn moest, het geen hy, by eene grootere belezenheid , terftond voor "lang ontdekt land zou erkend hebben. Hoe gelukkig echter ecu eigen geest van navorfching met uitgebreide fchoolgelecrdheid gepaard gaan kan , eii boe zeer de laatfte den voortgang des eerften tc flade komt, heeft haller juist door zyn eigen voorbeeld onwederfpreeklyk bewezen. Het verWyt van zommige min doorzichtige lieden , die haller's voornaamfte verdienften in zyne^grootc Pbvfioiogic in compileren meenden te vinden , noodzaakte hem tot een' ftap , ook door andere beroemde ontdekE 3 kers,  7° EENIGE BYZONDERIIEDEW kers voor hem , zelfs zonder deze aanleiding , gedaan; dat hy namelyk eene lyst van die ontdekkingen , waarmede hy alleen de Phyfiologie verrykt hadt, in 't licht gaf. Men vindt dezelve aan het einde der Voorrede, van het 6de Deel der Element. Phyfwlog. , of van het ifte der omgewerkte uitgave in 8vo." Zy levert ons een tafercel, het geen men niet zonder eerbied voor een geest befchouwen kan, die al, wat voor hem in zyn vak verricht was, bevat cn kent, en aldus voorbereid,' zich toeleggen kan, om, door eigen genie van onderzoek geleid, dc nog blyvende gapingen te vullen, over donkere voorwerpen licht te veriprciden , de grenzen van het geheel uit te breiden , enz. Om zich echter een denkbeeld te kunnen vormen, hoe Cen man, die geene zeventig jaren bereikt heeft, cn op wiens fchouders, van zynen mannelyken ouderdom aï tot aan zyn graf , de mcnigvuldigfte beroepsbezigheden rustten , flegts den tyd , tot het verkrygen eener zoo onbepaalde geleerdheid , tot zoo ontelbare eigene proefnemingen , ontledingen, Botanifche reizen enz., kon uitvinden ; behoort men onder 't oog tc houden, dat haller's geheele leven eene flegts zelden afgebrokene keten van onophoudclyken arbeid was ; en dat misfehien zeer weinige geleerde lieden de groote winst, uit het ten nut maken van enkelc, anderzins verlorene, quartieruuren en minuten, in de oeconomic van den tyd, zoo wel wisten tc waardecren cn aan te leggen , als haller. In Göttlngen zyn nog vele lieden", die hem op ftraat , op de wandeling, of aan tafel, zagen lezen; zelfs zyne hypochondrifche landsman ritter verhaalt, dat hy, op zyn trouwdag, in de differentiaal-rekening gewerkt hadt. Dit laatfte echter zal, vertrouwe ik, by een man van hallek's aart cn gevoel, enkel uit verftrooijing van gedachten, ih een ongeduldig wachten, gefchitfd ,zyn, eil zer kerfyk niet zyn voörtgefproten uit eene meer dan driedubbele pedante en belachclyke ftudeerzucht , zoo als die van eenen m. wesenbeCHJS, en cen paar andere kamergeleerden van dat flag. By deze onvermoeide werkfaamheïd voegde haller ook nog, bchalven zyne gelukkige natuurgaven van een buitengewoon vatbaar en getrouw geheugen, het gebruik van zeer gewichtige Mechanifche hulpmiddelen , tot verllgting van zyn werk , gelyk by voorbeeld zyne eigene manier om te excerperen. Voorts  RAKENDE DEN GROOTEN HALLER. 71 ■ Voorts verdient ook aangemerkt te worden, dat haller zyne byzondere lotgevallen en levensomftandigheden gewis zeer te ftade kwamen. Hy getuigt zelf, dat het verlaten van zyn vaderland, hoe gevoelig hem zulks ook in den beginne was, hem vervolgens zeer voordeclig geweest zy, en eene bron van menigvuldige kundigheden verfchaft hebbe , die hem in zyn vaderland onbekend zouden gebleven zyn; en dat waarfchynlyk juist dit het vervaardigen van alle zyne volgende fchriften Cf) ten ge. volge gehad hebbe. Hoe roemryk dit getuigenis ook voor Göttingen zy, even zoo bekend is 't ook van den anderen kant, hoe oneindig veel die Univerfiteit aan dezen haren onvergetelyken Lceraar te danken heeft. Om flegts een voor allen aan te roeren, zoo zyn 't toch eigculyk niet dan twee dingen, die 't eerst den naam van Göttingen buiten Duitschland algemeen in aanzien gebragt hebben, te weten: haller's Irritabiliteil, met zyn betoog van de gevoelloosheid der pezen en van verfcheidene andere deelen van het dierlyk lichaam, welke men te voreii .voor zeer gevoelig aanzag; cn de Maan-tafekn van t, biayer. Ook zal niet ligtclyk eenig geleerd Genootfchap eene luisterryker intrede in de geleerde wereld gedaan hebben , dan het Göttingfche , het geen haller zelf opgerigt en geregeld hadt; daar terftond, in de eerfte ftukken van deszelfs Verhandelingen, haller de partiètis corporïs humani fenfibilibus et irritabilibus \ cn mayeri tabularum lunarium ufus in investiganda tangitudinemarh'y verfchenen. Eindelyk behoort men ook onder 't oog te houden, om de uitvoering van al 't groote cn menigvuldige, het geen haller verricht heeft, te kunnen begrypen, dat eene krachtige dryfveer hem aanfpoorde, tot die rustelooze werkfaamheid, en tot het yverig gebruikmaken van alle genoemde hem te ftade komende gunftigc omftandigheden, te weten, cene niet zeer beperkte eerzucht. Het billyke zelfgevoel van verdienften hadt dezelve zckcrlyk reeds'by hem moeten verwekken; dan ze moest echter vervolgens zeer veel voedfcl ontvangen, door het aanzien cn 't'crcdiet, het geen haller by het verlichte deel van geheel Europa gevoelde te bezitten ; en door die y verzucht , waar- (t) Dc vollcdigfle lyst van dezelve, tot het jaar T7-5 toe, vindt men iii de Epistels ad HALLEftuM. Jcript«j Fol. VI. pqe. 157—-is.8. E 4  7* EENIGE EYZON'DERHEDEN waarmedè buitenlanders na zyne goedkeuring reikhalsden. Wy brengen hiervan flegts één voorbeeld by. Haller hadt, by bet laatfte deel zyner groote Phyfiologie, eene lyst gevoegd dier Schryvers, van welke hy in dit werk gebruik gemaakt hadt; en om dezelve eenigzins nuttig te maaken, hadt hy die genen , welken hy voor de besten hieldt,met een ftarretje geteekend. Twee beroemde Fran« fche Geneeskundigen, petit en portal, geraakten eenigen tyd daarna in twist; en 't gevoeligfte, 't geen portal zyne party wist te verwyten, was , dat haller in de gemelde lyst, by een van petit's werken, geen ftarretje gevoegd hadt. Dit veroorzaakte een groot alarm. Elke party hadt haren aanhang; en eindelyk kwam 'er in 't licht: Lettre de. M. duchanoi a M. portal, jur la critique qifil a fait des ouvragts anatomiques de M. petit; waarin de Schryver breedvoerig trachtte te bewyzën, dat het ontbreken van dat ftarretje eene loutere drukfout was; waarvoor haller dan ook de beleefdheid hadt het openlyk te verklaren. Dat echter de zucht na roem, deze zoo veel vermogende dryfveer tot alle groote en edele daden, volgens den algemèehén loop der dingen, ook voor haller eene bron van zeer vele verdrietelyke oogenblikken heeft moeten opleveren , behoeven wy niet te herinneren. Hy fchreef zelf aan zynen vriend bodmer, in 't jaar 1749, dat vergenoegen by hem eene zeldzame zaak was;" en hiertoe brenge ik ook, ten minften voor 't grootfte deel, het geen hy in eene Voorrede voor zyne Gedichten zegt, ,, dat zyn leven, van zyne vroegfte jeugd af, meer dan immer openbaar zal worden, door tegenfpoed verbitterd zy." Hieruit ontftondt dan ook die, op zyn gewoone fpreuk, parta tueri , pasfende gevoeligheid voor tcgenfpraak , benevens zyne menigvuldige geleerde twisten; in welke hy echter de voorbeeldigfte welvoeglykheid fteeds onder 't oog hieldt. Nog behoort men onder de verdienften van haller Cen 't geen, naar myn inzien, gewis niet een zyner minften is,) te tellen, dat hy geenzins, in navolging van zoo vele andere voor 't overige verdienstvolle mannen , de wellevendheid aan zyne kamergèleerdheid opofferde; maar zyne uitspanning, en de herhaling van zyn werk, in den gezeUigen omgang en in 't vrolyk genot des levens zogt. Zelfs in zyne laatfte jaren, toen zyne langdurige ziekte hen  rakende den cr ooten haller.' 73 hem flegts zelden veroorloofde zyne kamer te verlaten, bleef 'er toch ieder dag in de week, ten minften éen uur, tot den gewoonen omgang met zyne vrienden, ot met zyn Peflacht, bepaald; behalven de ontelbare uren, welke hy met 't ontvangen van bezoeken van reizigers enz. doorbrak Maar "vooral was de eerfte dag van het jaar een feestdag voor hem , wanneer zyne elf kinderen^ twintig kindskinderen, en twee agterkindskinderen, als t gelchieden kon, alle te zamen by hem moesten fpyzigen. Welk een innemend man haller voorts , m den bloei zvnes levens en in zyne mannelyke jaren, in de verkering was , hebbe ik door vele van zyne gewezene alhier wonende tydgenoten meermalen luid en eenftemmig horen roemen ; het geen my ook anderen bevestigd hebben, die haller in 't jaar 1757 te Laufanne hadden aangetroffen; werwaards hy met den Raadsheer bonstetten van Bern was afgezonden , ter verbetering van de inrichting der Academie in die plaats. Voltaire bevondt zich ter zelfder tyd aldaar, en beiden troffen elkander dikwyls in ge- zelfchap aan; • voltaire meest in een cirkel van Heeren, haller daarentegen midden onder de Vrouwen, die hem beau comme le jour, „ zo fchoon als den dag, vonden. onderzoek, wegens de zedelyke uitwerkzelen van het treurspel. (Uit The Lotingen') -VTiets fchynt van srrooter gewigt te zyn, om de gemoeid deren der Menfchen te vormen , en hun Gedrag te regelen, dan een bekwaam ftelzel van 't geen men HuisMc Zedekunde zou mogen noemen ; de kennis van die betrekkelyke Pligten , die niet alleen tot byzondere Omftandigheden, groote Schatten, verheeven Rang, of wydftrekkenden invloed , maar tot die Rol en Character in t leeven behooren , welke bykans ieder moet fpeelen en °PBvUalTen, die boven de laagere rangen verheeven zyn, bv allen , die eiscb maaken op 't geen tot een welopgevoed Heer behoort, wordt de Kennis van die Weeten. fchap ingeboezemd door Huislyke Voorfchriften en Voor£ 5 beei"  ?4 OVER DE ZEDELYKE UITWERKZELEN beelden , of men tragt dezelve door Leezen in te ftorten. De Werken , van welken men zich , in 't laatfte geval, bedient, zyn of enkel onderwyzenri , en fprecken de taai van gezagvoerende VVysheid, pf Gefcbiedkundig, die de voorbeelden van vroegere gebeurtenisfen aan het oordeel voorhouden: of ze zyn van die foort, welke gefchikt zyn om het Hart en de Zeden te verzagten door middel der Verbeeldinsskragt. Van deeze laatfte foort zyn de Roman: cn Tooneeljïukkcn. Ten opzigte van de laatfte , en wel bepaald het Treurfpel , heb ik my thans voorgefteld in een Onderzoek te treeden. De werkingen, van welke het Treurfpel zich bedient, om Zedelyk Onderwys te verfchaifeu , zyn de Driften. De Vader der Toonecl-oordeelkunde heeft gezegd, „ dat „ het Treurfpel de Driften zuivert , door dezelve op te bi wekken." Een voorftel, 't geen door kortbondige wyze van zeggen eenige duisterheid heeft. Een hedendaagsch Schryver verklaart , in zyne verdeediging van het Treurfpel, als een Zedcleerende Vertooning, de meening, door de overeenkomst mee de Spartaanfche gewoonte , om de Slaaven dronken te maaken , en ze in dien ftaat hunnen Kinderen te vertoonen , ten einde deezen eene verfoeijing van de Ondeugd der Onmaatigheid in te boezemen. Maar, indien dit bygebragt wordt , om ons eene opheldering te geeven van 't zeggen van aiustoteles, vrees ik, dat°her met zal helpen , om het Treurfpel als een Zedefchool te doen aanmerken. Uit de vcoropgevatte veragtim-, van den rang en zeden van den Dronkaart, moest de Spartaanfche Jeugd zyn oordeel over de Dronkenfchap vellen. De ondeugd van een Slaaf kon nauwlyks iets anders dan afkeer by hun verwekken; maar hadt men hun de Ondeugd zelve vertoond, hoe veragteb.k en vernederend ook in haare eigene natuure, in een Pcrfoon van meer ranss cn janziens, wat zou het gevolg geweest hebben? 'Tiet beste antwoord mag men ontlecneiruit de ervaarenis in die Landen, waar vrye lieden zich in den drank verloopen, waar Kaadsheeren en Legerhoofden zich aan dronkenfchap fchuldig maaken. De Jongelingen , die deeze voorbeelden het menigvuldigst aanfehouwen, zyn de minst gefchiktfte niet om dezelve naa te volgen. Ik vrees , dat het even zo niet het Treurfpel zal gefield r weezen. Tooneeien, Driften en Ondeugden vertoonende, wnar over de Dichter het floers van Grootmoedigheid verfprei ir, welke hy opciert door het betoverende van zyne verzen,  VAN HET TREURSPEL. 75 zen, en de kragt der welfpreekendbeid, maaken bet hart gemeenzaam met derzelver voorkomen , en neemen dien natuurlyken afkeer weg, welken de Misdryven, in derzelver aangeboorene gedaante vertoond , zouden verwekken. Wreedheid, wraak en moord zyn dikwyls de hoedanigheden van den Held : want hy, op wien het hoofdbedryf uitloopt, moet altoos de Held weezen. Welke ftraf zyn misdryf wagt, wat ongeluk't zelve vergezelt, doet weinig tot de zaak: indien de Snoodaart het uitfteekendst figuur in 't Stuk maakte, zou hy de Held van het Tooneelftuk weezen, even als de Roover, die gehangen ftaat te worden, de Held is der Regtspleeging en der Strafoefening. Maar geeft zelfs, in edeler Characters, de Zedelykheid van 't ingeboezemd gevoelen 't niet dikwyls gewonnen aan de Zedeloosheid der omltaudigheden ? Verraad is dikwyls de vrugt van Schranderheid en Kloekberaadenheid; Moord een betoon van Moed, en Zelfsmoord de uitvlugt van lydende Deugd. Men bedenke, dat het niet zo zeer is uit het geen de Held zegt, dan wel uit het geen hy doet, dat de indruk ontleend wordt. De berouwhebbende regels , die cato ftervende uitboezemt, worden nooit met aandagt gadegeflaagen. 't Is de dolk alleen, welken wy ons herinneren, waar door hy zich van ketenen bevrydde, en onlterflykheid kogt. Maar da heerfchende Drift van 't hedendaagsch Tooneel is eene Drift, op welke aiustoteles nauwlyks gedagt kan hebben, dat zyn Grondles zou worden toegepast, dewyl men dezelve in 't oude Treurfpel nauwlyks kende. Ik meen de Drift der Liefde. De Maatfchappy en Zeden der hedendaagfche tyden bragten noodwendig deeze verandering op het Tooneel te weege. Want de waarneeming, door eenige Schryvers gemaakt, is volkomen regtmaatig, dat de gevoelens van den Schouwburg altoos van dien aart zyn, dat ze veeleer de Volks-zeden en Volks-gebreken ftreelen dan verbeteren : P>ygeloof in Griekenland, Galantery in Frankryk, Vryheid en Moed in Engeland. De heiligheid en eerwaardigheid des Predikftoels is niet vry van dien invloed. In befchaafde Kapellen wekken de Predikers tot Zedekunde op; in volle Kerken, waar 1 ieden van minder rang den grooten hoop uitmaaken , weiden zy uit over Leerftukken, over Geloof en Heiligmaaking. Doch het beftnnn des Schouwtooneels hangt af van het denkbeeld des Gemeens,'t welk het niet moet zoeken te hervormen, maar te bevredigen. Dr. johnson's ftelregel gaat door: „ Zy, ' » die  75 OVER. DE ZEDELYKE UITWERKZELEN „ die leeven om te vermaaken, moeten vermaaken om te „ leeven." Aan deeze noodzaaklyke gelykvormigheid met de Zeden der Toehoorderen., moet het invoeren der Liefde in meest alle onze Tooneelfpelen toegefchreeven worden; en die, waarin deeze Drift zich ten fterkften vertoont, vallen, gelyk ligt te denken is, meest in den fmaak der Jeugd. Het was deeze , die , toen het by Lieden van Fatfoen de mode was , om na Treurfpelen te luisteren , zulk eene menigte Volks heendreef na lebd's Thcodofius , en na dryd .n's Anthoniiis en Cleopatra; Spelen, in welken de langte der rollen, en de fchaarsheid van voorvallen, voor hun zo verveelende zouden geweest zyn als een uitgerekte Leerreden ; doch dit werd geweerd door de tederheid en buitenfpoorigheid van die Drift , welke ieder Maagd meende, dat zy kon voelen, en geloofde te begrypen. Over de Zedelyke Gevolgen van dusdanige Tooneelftukken zal geen twyfel vallen. Overal , waar deeze Drift gezuiverd en ten uiterften vcrfynd wordt, is ze gevaarlyk; alle Schriften, 't zy Romans , 't zy Tooneelfpelen , die de éénige gelukzaligheid des leevens in welflaagende Liefde ftellen, "trekken om de fterkte van een jeugdig Gemoed te verzwakken , en de zuiverheid van 't zelve te verminderen. Dan wordt de Liefde het eenig voorwerp van de eerzugt en naajaaging der beide Sexen, en dient gevolglyk, om alle andere Zielsaandoeningen te verzwakken en te onderdrukken. Zulks vermeerdert eene bron van zwakheid en zedebederf, welke het de zaak eens goeden Onderwyzers is, te ftoppen, door aan den geest zyner Kweekelingen andere voorwerpen , andere volmaaktheden, aan te bieden, die van een edeler en min zelfzoekende foort zyn. Maar met dat geweld en overheerfchend vermogen , met welke de Liefde in veele onzer Treurfpelen bekleed is, wordt alle Deugd en Pligt ovcrheerd. De verpligtingen van ïlegtvaardigheid en Meuschlykhcid moeten 'er voor onder doen. De Koning, de Veldheer, de Patriot, vergeet zyn Volk , zyn Leger, zyn Vaderland; terwyl Ouders en Kinderen van de dierbaarite voorwerpen hunner natuurlyke verknogtheid alleen vermelden , om ze in de zegepraal hunner Liefde om te voeren. 't Is de zaak des Treurfpels de Driften , of 't geen op 't zelfde uitkomt , de Zwakheden der Menfchen te vertoonen. Het oude Treurfpel voerde dezelve , op eene eenvoudige wyze, ten Tooneelej Deugd en Ondeugd ware»  VAM HET TREURSPEL. 77 ren fterk en zeer onderfcheidend uitgemerkt; Wysheid en Dwaasheid deeden zich onmiddelyk kennen voor 't geen ze waren , en de aanfehouwer kon altoos elks Character ontdekken. Maar in het tegenwoordig Toontelfpel is 'er eene onwisfe lbort van omtrek , eene vermengde kleurfchakeering; waar door men het onderfcheid deezer voorwerpen menigmaal uit het oog verliest. De verfyncier fmaak der hedendaagfche Toehoorderen vordert fchaduwen van Character, kiefcher, dan het Tooneel oudtyds opleverde* het gevolg is , dat de grenspaalen van Regt en Onreg't dikwyls, zo onzeker uitgemerkt worden, dat men ze niet gemaklyk kan onderkennen: en, indien de kragt der Dichtkunfte , of het vermogen der Welzeggenskunst, aan de zyde des Onregts is , zal het eene grootere vastheid van gee;,t vorderen, om 'er wederftand aan te bieden, dan de jeugdige onervaarenheid bezit. De "Rede veroordeelt alle foort van zwakheid ; maar Drift, Geestvervoering, cn verzagtende Gevoeligheid, hebben zekere zwakheden den bynaam van btmitinelyk toegevoegd , en de Jeugd , onder welke 'er etnige daar voor vatbaar zyn, en anderen zicb zulker wyze aanftellc-n, rekent liet zich een eer , onder de heerfchappy dier zwakheden te ftaan. In het Treurfpel en in Schriften, in den Treurfpeligen trant opgeheld , treffen zy menigmaal zodanige Characters ter naavolging aan. Zulke Characters, vol verscheidenheid. zamengefleld, en ongelyk aan zich zeiven, voegen het Treurfpel best. De Dichters zyn niet in gebreke gebleeven , om zich deeze byzonderheid ten nutte te maaken; hunne Spelen zyn opgevuld met dat flag van Characters, die van kleur veranderen, naar maate de omftandigheden verkeeren : ook met Characters , die onder de hand des Dichters die ligtveranderlykheid krygen, en die verfcheidenheid baaren. Wysheid en Deugd, eenvoudig, eenpaarig, en onveranderlyk, kunnen alleen door Kuflftenaars vertoond , en door verheeve zielen alleen met genoegen aanfehouwd worden. De hooge Helden-deugd , welke wy in het Treurfpel afgefchetst vinden , verhit de Verbeelding , en doet het Hart zich verheffen; maar heeft, op zulk een verren afftand, verwyderd van de gewoone aandoeningen en weikzaamheden des leevens , myns oordeels , maar luttel invloeds op het gedrag. In tegendeel mag men vrylyk twyfelen, of dit fpeelemeyen der Verbeelding, in de ingebeelde velden van Deugd en Gceddaadigheids het betoon dier 'hoe-  73 OVER DE 2EDELYKE UITWERKZELEN hoedanigheden in het daadlyk leeven niet vermindert. „ In- docilis privata loquizeide lucanus van c.esar : dus zal, in zekere maate, iemand, die door en door bedreeven is in Treurtooneel-fpreekwyzen, in de zwellende raai van medelyden , van edelmoedigheid , dankbaarheid , en liefde , in den loop der zamenleevinge met zyne Medemenfchen, niets dergelyks aantreffende, zo gereed zyn hart niet openen voor de eifchen van deszelfs gevoel," die de gewoone ongelegenheden zyns Naasten, of de alsemeene betrekkingen des leevens hem voorlieden. In Tooneelongelukken j in uitgedagte Lydensgevallen, bedekt het bekleedzel de gedaante des Ongelukkigen ; weezenlvke behoefte, iu een gansch nederigen en onopgecierden"tiaar te voorfchyn treedende, mishaagt het oog, 't welk trnanen geftort hadt over den Held in Tooneel-elende, en over den Martelaar in Roman-onheil. Weezenlyke e'lende floot door de wanftaltigheid haars voorkomens, en wortlt daarom niet ten Tooueele gevoerd: 't zelve vertoont daarentegen gemaakte fmerteu van een kiefchen aart en hartvertederende Aandoenlykheid. . De Treurfpeldichter fpant zyne kragten in, om zyn Held in ongelegenheden te dompelen, ten einde hy 't hart der Toekykeren roere. 't Is zyne zaak niet, het hartenleed in evenredigheid te brengen met de ramp, die 'er aanleiding toe geeft; alles, wat hy vertoont, bekleedt hy met de cieraaden der Dichtkunst, en maalt het met de fterkfte kleuren der Verbeelding; en, indien de ongelykheid niet al te buitenfpoorig is, zal 'er de Leezer of Aanfchouwer niets aanftootlyks in vinden. ■ . In dit geval fchynt het Treurfpel te (trekken, om onze Ziel voor ons eigen lyden te verzwakken, zonder dezelve voor 't lyden van anderen te openen. De weezenlyke rampen, welke de deftigheid des Tooneels voor onze oogen verbergt, zyn die, over welke wy in onze Naasten met medelyden moeten weezen aangedaan; de ingebeelde jammeren, welke zich op 't"zelve in volle grootte vertoonen, vieren wy ligt in ons zeiven bot. In deezer voege vermeerdert het Tooneel de lyst onzer Rampen, daar zy die onzer Deugden vermindert. Gelvk het Treurfpel de Elende waardigheid byzet, zo verheft het ook de daaden der ten Tooneel gevoerde Perfoonadien, hunne Deugden en Ondeugden. Maar dit verwyaert de Deugd op een grooter afftand van ons, cn brengt de Ondeugd nader by; het beurt de Deugd op tot eene hoogte, boven onze naavolging verheeven, en veredelt de Ou*  VAN HET TREURSPEL. .7?) Ondeugd tot een trap , dat ze onzen affchrik ontwykr. Shakv.speare , die doorgaans de goede en flegte hoeda^ nigheden zyner Characters fterk onderfcheidt, heeft, nogthans, een Macbcth, een 1 yran cn Moordenaar, zodanig vertoond, dat wy eer overhellen, om medelyden met hem te hebben , dan hem te haaten. „ Het hédendaagsch Too^ „ neel, (fchryft een hédendaagsch Oordeelkundige,) is meer , een School van Deugd geworden, dan het oude, door , meer het Tooneel van Drift te weezen : een Othello., , door jaloufy vervoerd , om zyne onfchuldige Vrouw tê \, vermoorden; een Jafier, door gevoeligheid en behoefte „ verlokt, om zich 111 eene zamenzweering te mengen^ „ en daar op met naberouw vervuld en in 't verderf ge•' (lort5 een Siffredi, door het bedrog van hem, te werk „ gefield, tot Vaderlands heil bedoelende oogmerken, ver* „ nieling brengende over allen, die hem dierbaar waren: 5, deeze zyn de voorbeelden, welke hét Tooneel thans ten \, toon fpreidt, als middelen , om de Menfchen tot eert behoorelyk beftuur der Driften adn te zetten." tfl Ik vrees, dat, indien wy, by het Hot van een dier Stukken, ons beroepen op de aandoeningen der Toehoorderen, wy het hier veronderltelde uitwerkzel niet zullen ontdekt ken. Wy'hebben eer medelyden met de jaloufy van Othello, dan wy hem haaten als een Moordenaar. Met Jafier en diens Eedgenooten treeden wy ongetwyfeld in verbintenis tegen de Regeerders van Venetië', en zelfs de trouw en tederheid van Belvidera doet ons haar nauwlyks het ontdekken van hun geheim vergeeven. De gevoelens vart Siffredi , hoe wys en rechtmaatig, worden vergeeten , als zy de overmagt der Liefde verhinderen. Zyn bedrog , 't geen men voor 't zedeleerende van het Spel houdt, wordt gewraakt, - - doch gewraakt, om dat het de vereeniging van Tancredo en Sigismttnda verhinderde, welke , van den aanvang des Spels af, het voorwerp is, waarin de Leezer of Aanfchouwer belang fielt- Keer de zaak om , maak het een tefeleg, om den eifch van des Dwinglands Dogter te ontzeggen , om den Throon aan Tancredo te geeven\ en Sigismunda daar op aan diens zyde te plaatzen, dé Aanfchouwers zouden de vinding pryzen, en juichen over het welgelukken. In den aanleg van een verraad, en te midden eener ver^ fcheidenheid van omftandigheden, waar Zwakheden gevleid en Driften ingewilligd wordèn . terwyl, tenzelfden tydei zich Deugden vertooaei) , en Pligten betr.igt worden zal het  g9 OVER. DE ZEDËLYKE UITWERKZELEN het eene gedeelte, der Leezeren het vermaak genieten van de eerfte op te merken; en zy, die dit onderwys minst behoeven , zullen de lesfen van de laatfte aanneemen. ■Wanneer Marcus fterft voor zyn Vaderland, zullen de Dames in de Loges zyn dood alleen aanmerken als het middel, om.de hinderpaal des Huwelyks , van zyn Broeder Porlius met Lucia, uit den weg te ruimen. Zo wel in het Treurfpel als in een Roman , die zomtyds eene foort van Treurfpel is , moet de Schryver menigmaal , om zwakke Characters te regtvaardigeu , flegte verheffen , of althans een betoverend voorkomen en inneemende hoedanigheden byzetten. Lovclace 'krygt een Character, 't geen de meeste jonge Juffrouwen bewonderen : buiten zulks was dc verleiding van eene Clarisfc niet te verdeedigen. Lothario, fchoon verre beneden hem, is eenigzins in dienzelfden vorm gegooten, om het misdryf van Calïsta te verminderen. De Gefehiedenis zou anders geene waarfchynlykheid hebben toegeflaan; doch, naar gelange de kunst des Dichters of Romanfchryvers , beter flaagt , om die waarfchynlykheid aan zyn ftuk by te zetten , vermeerdert hy het zedebedervend uitwerkzel, waar over wy klaagen. Gelyk de tusfchenvallende gebeurtenisfen , overeenkomftig met het Character en de omftandigheden van de fpreekende Perfoonadien gevormd moeten worden , zo is het pok gelegen met de gevoelens, welke zy voordraagen: ze zyn daar mede overeenkomftig ; doch niet met de wetten der Deugd, of de lesfen van Voorzigtigheid. Om 'er dit eigenaartige aan by te zetten, moeten het menigmaal verdeedigingen van Ondeugd en Bedrog weezen , of iets belachlyks 'tegen Deugd en Eerlykheid behelzen, 't Is niet genoeg , tot verdeediging hier van aan te merken , dat, indien de Perfoon , die dusdanige gevoelens uit., in den loop van 't Spel, of op 't einde , geftraft wordt, zulks genoegzaame vergoeding fchenkt: want, indien dusdanige gevoelens , ten tyde des voordraagens , wel overlegd en met nadruk voorgefteld zyn , zullen .zy eene kragtige uitwerking op het hart baaren , en indrukken naalaaten , welke door de flrafuitdeeleude Dichterlyke Regtvaardigheid bezwaarlyk zullen uitgewischt worden. In deeze Dichterlyke ftrafuitdeelende Regtvaardigheid Itel ik, in de daad , zo veel niet als eenige Schryvers gedaan hebben. Ik hel over tot het gevoelen van een myner Voorgangeren, dat wy veelal ons meer opgewekt voelen  van het treurspel. Si. Ien om de Deugd te beminnen en de Ondeugd te haaten, wanneer de Deugd ongelukkig is , en de Ondeugd gelukkig, dan ieder belooning naar verdienden ontvangt. Maar ik ïchryf meer toe aan treffende tusfchenkomende Voorvallen , aan de gevoelens , welke het geheele Stuk door heerfchen , dan aan den algemeenen indruk der ontknöo- ping. De Heer d'alembert zegt, dat in eenig foort van Tooneelfpel, 't welk den Dichter meer vryheids laat dan"het Treurfpel, uit de Gefehiedenis ontleend, in een Opera, by voorbeeld, de Schryver niet ligt verlchooning moet vinden, als hy de Ondeugd ongeftraft laat heen gaan. ,, Ik herinner my," vervolgt hy, ,, eene Opera in „ fchrift gezien te hebben, getyteld : Atreus, waar dat ,, Monfter omkomt door een Donderdag-, uitroepende, „ met eene woeste voldoening: ,, Tonnez, Dieux impuisfansi „ Frappez; je fi/ls yengé] „ Dit zou een der beste ontknoopingen weezen , welke met mogelykheid bedagt zou kunnen worden." ■ • Wat de uitwerking op het Tooneel betreft , ftem ik ten vollen in d'alembert's gevoelen; doch wat het Zedelyke aanbelangt, kan ik hem niet byvallen. De regels , door hem aangehaald, fchitterend , fterk en ftout , zouden by de Toehoorders overblyven , niet om zich de ftraffe des misdryfs te herinneren , maar om het vermaak der wraake te bezeffen. Doch het is niet alleen uit de Gebreken of Onvolmaakt: heden der Treurfpel-characters, dat wy te vreezen hebben voor 't gevaar , om ons gemeenzaam te maaken met de aannadering des Kwaads , of den groei der Dwaaling te bevorderen. Derzelver Deugden zelfs, dugt ik, zyn menigmaal gevaarlyk om de beginzels te vormen, of de naavolging der Leezeren uit te lokken. Hunne Deugden zyn zo zeer die nuttige en daadlyk werkende Deugden niet des burgerlyken leevens , als de fchitterende en helfchynende hoedanigheden, welke de toejuiching trekken, of de ydelzinnigheid der bedagtloozen ftreelen. Het uiterfte , de geestdrift zelfs van eene loftyke genegenheid , neemt van. «le nuttigheid voor anderen weg, en ontaart in eene blinde en roeklooze botvieringe des bedryvers. In het grootde gedeelte onzer hedendaagfche Treurfpelen zyn deeze de hoedanigheden der Perfoonen, in welke het Gemeen het meeste behaagen fchepr. Hoe gemeenzaam het TrcurIV. deel. mengelw.no. %. F fpe.|  8fi OVER DE ZEDELYKE UITWERKZELEN fpel ook met Ongelukken zyn moge , zyn Iydende Braaf. h°id, Voorzigtigheid , om rampen te vermyden, ot Moed, om dezelve re verduuren , geen Tremfpel-Deugden ; het is grootsch , zich iii droefheid toe te geeven , traanen , zonder bedwang van rede , te Horten , ot te fterven om te leurfteliingeif, welke VVysheid zou hebben kunnen voorkomen. 'Er is een tydperk in 't leeven der meeste jonge Lieden, en wel der beminnenswaardiglle, waarin dit alle* hunne gefoofsbëlydeiiis van Uitfteekendheid, lidelmoedigi beid en'Heldendeugd , uitmaakt, eene gclooisbclyde- ins-, ontleend uit de Romans en de Treurfpelen. In de aanmerkingen, welke ik dus verre over de Zedelvl-e Uitwerkzelen van het TrtürtpeJ gemaakt heb , ben ik mogelyk verdergegaan, dan de voorzigtigheid den Schryver van een Weekblad aanraadt , die zich van de goeds gunst des Gemeens wil verzekeren. zodanigen, wier dagelykfche geliefde leezing van Romans of 'J reurfpelen te keer a^aan wordt door myne bëdènkihgen , zullen mis. fchten vraagen, of ik alle R.omans cn alle Treurfpelen wü verbannen ? of welke foort van beide cie Schrilten ik ter leezinge veroorloove, en aan welk flag van Leezers ik het ter hand neemen dier Werken toëvei trouwe ? — Den zodanigen wil ik , in 't algemeen , antwoorden , dat, indien ik gexags genoeg bezate , om de lyst dier beida foorten vari Boeken op tc korten, door die bepaahrfg nocli goede zeden, noch fmaak, iöfs zouden te lyden hebben, ïk heb de grootfte gevaaren, waar aan het leezen van veele de Leezers Uootitelt, aangeweezen. Verre is het, egter , dat ik ongevoelig ben voor de waardy, en misfehien ben ik al te gevoelig voor de kraat dier voortbrengzelen van Verbsêlding of Vernuft. Ook ben ik zo zeer niet verkleef.: aan de gevoelens, door my beweerd, dat ik ontkenne de nuttigheden, de edele nuttigheden welke zodanige voortbrengzels kunnen te wege brengen , te midden van de gevaaren, aan welke zy hunne Leezers blootftellen. Het ryk van verheeven Deugd, van grootfthe Gevoelens, waarin zy ons overvoeren, kan zeer veel kragts oefenen, om de koude en gevoellööze gefteltenis van veelen tc veranderen ; bet hart des Onverfchilligen en des Baatzugtigen kan, door de verciermg va* elende en de welfpreekendhcid van 't gevoel, verwarmd en uitgebreid worden. In de tegenwoordige liemv, en onder zekeren rang van Menfchen , zyn Onverlchilhgherd en Baauaekendheid eene foort van Deugden ge vorder, e»  VAN HET TREURSPEL. S3 de gewoonte heeft zomtyds de Jeugd geleerd, zich te verheffen op hoedanigheden, aan dezelve zo oneigen. Voor Lieden, van deezen hardvogtigen ftempel kunnen Romans en Treurfpelen van dienst zyn; geheel onwaardig en verbasterd moeten zy weezen, die door deeze verfchikkingen niet opgewekt worden , en op die tederheden niet fmelten. Als een Vermaak en Uitfpanning kan een welgefchreeven en weluitgevoerd Treurfpel niet betwist worden, 't Is een fchadeloozer befteeden van den tyd j dan dat men denzelven verkwiste in beuzelagtige tydfpiliing, of misbruike , met laat in den nagt te fpeelen. Doch 'er is eene zeker foort van gemoedsgefteltenis, gemeen aan de Jeugd, en ook van den beininnelykften aart, teder, warm,'en vol verbeelding , voor welke de wandeldreeven van Verheelding, en Geestdryvery, van Romaneske Liefde, of overgedreeven Hartenleed, of altoos beevende Aaudoenlykheid, zeer onveilig zyn. By Lieden, van deezen ftempel, moet het vermaak, 't geen bet Treurfpel verfchafc, fchaars genomen , en met oordeel gekoozen worden. In zodanige boezems moet de gevoeligheid en aandoenlykheid dikwyls te nedergezet , of althans wel beftuurd worden : dezelve aan te moedigen , door voorbaarige of onnattiurlyke middelen, is zeker fchsdelyk. Zy hebben veel overeenkomsts met eenige weelderige Landen, die tot eene meer dan gepaste vrugtbaarheid kunnen gemest worden, tot zy niets dan-Onkruid voortbrengen ; Onkruid , te meer te beiam! meren , dewyl het , naar de eigene uitdrukking van' een Romanlchryver, „groeit in den grond, uit welken de ,, Deugd zou zyn voortgefprooten." HET AANBELANG VAN EEN BELEEFD VOORKOMEN. {Uit het Engelsch.) JJAménité dans le discours, eet te a'mable expresfion cPun cosur qui cherche a punter aux autres; ces qualités, bien loin d'etre étrangeres a la yéritable vertu, en font une des dépendances & le plus bel ornement, NECKER. Tndien wy , met pen groot Schryver , den grondregel + toeftemmen, „ dat de Mensch het groote voorwerp is F a » op  HET AANBELANG , op welks kennis de Mensch zich moet uitleggen," zal het niet alleen behaagelyk, maar leerzaam weezen, te onderzoeken, in hoe verre uitwendige hoedanigheden en beeaafdheden (trekken om het Character van een Mensch te verfraaijen en op te eieren, en in hoe verre zy dienen om *t zelve te vormen. ,>/ . ;. Niemand, vermoed ik, zal twyfelen te verklaaren , dat Deimd het waare kenmerk is van een Zedelyk Gedrag; en tellens is het zeker , dat niemand het zal waagen te lochenen , dat Uiterlyk Voorkomen en Gedrag hun invloed hebben, om ons in kennis te brengen by, en de agting te verwerven van die ons befchouwen. In de daad, van waar komt hec , dat eene zekere fcbikkmg van weezenstrekken, en eene voeglyke deftigheid in onze denkbeelden, genaard gaan met zekere zedelyke hoedanigheden? Of wy door een zeker inilinct , of door Ondervinding geleerd worden , deeze verbintenis te vormen , en , nis t ware, iemands Zielsgeftelicuisfe uit zyne Houding te ,eezen, valt niet ligt op te losfen; doch de zaak is zeker. In de betragtin* van elke Deugd, en m de volvoering van alles wat ons als Menfchen voegt, wordt zekere byknmende bevalligheid gevonden , om ons eisch te geeven op uitmuntendheid in dït of dat byzonder oedryt. De pi. Sant kan pplysten ontbreeken , fchoon de inwendige waarde dezelfde zy ; en dezelfde daad met eene verfchillende maate van luister verrigt worden. Geen verlbuidig Mensen zal zich te vrede houden met iets wel te doen; doch hy zal elke daad op de beste, en hem moge.yk voeglvklte wyze zoeken te verrigten. Een ander moge dezelfde daad doen, die daad ontbreekt, egter, die houd.ng en fchoonheid , welke ze van andere onderfcheidt , even als het onnavolglyk Licht, 't geen titjaan gezegd worat over zyne Schi'ldcrftukken verfpreid te hebben. Eene voeelvke Houding en Voorkomen geeven waardigheid , en nusfen niet ons aan te beveelcn. Agting wordt door dezelfde middelen bewaard en vermeerderd als men dezelve verkrygt. Hy, die volhardt, om Lof te begeeren en te verfcrygeu, zal dien zeker vinden . Re,m, vercierd door goede Zeden, en opgeluisterd door Welleevendheid,zal dien ongctwyfekl bezorgen. Geleerdhem en diepdenkende Wysbegeerte verwonen z.ch met groo er luister , als zy vergezeld gaan van de bevalligheden da ^ebtó^e inagtneeming der Voorfchriften eener  van e&n eeleefd voorkomen. goede Opvoeding is zd noodzaaklyk , om innerlyke Ver^ dienften en Kennis aan te pryzen, als de hand eens Kunftenaars , om de ruwe voortbrengzels der Natuure te po* lysten. Wanneer een Mensch wenscht te behaagen , moet hy zich niet vergenoegen met een ontkennende Verdiende. Indien hy na Beroemdheid dingt, en tragt uit te muntei^ is het noodig dat hy zich zo wel op een heusch en bevallig voorkomen toelegge , als op de bondige gedeelten* der Geleerdheid. Slegts weinigen vertoonen zich in de Geleerde en Befchaat'le Wereld met even veel voordeel ; nogthans is dé grootfte Geleerdheid en Befchaafdheid van Zeden niet ona beltaanbaar , fchoon zelden in denzelfden Perfoon gevonden : by elkander komende, dienen ze tot onderlinge opluistering. Eens Menfchen Voorkomen valt onder dö oor3 deelvelling van allen , die hem zien ; en een klein getal zit als Kegters over zyne Geleerdheid. Een ftug Voorkomen, en eene onbevalligheid in beweeging en gebaaren, (trekken ten betoon van gebrek aan Opvoeding , veelal met den naam van Lompheid , of Boersheid, beftempeld. Wie geen agt flaat, om zyne Houding wel te regelen , zal zich altoos belemmerd vinden , eii buiten (laat om met eene onbedwongenheid te handelen! men zal zyn Gezelfchap niet zoeken, en dus ook over zyn afweezen zich niet bedroeven. Elke Itap drukt iets groots uit. Dat Wy ons wagten, ortl dit uitwendige als beuzelagtige verfraaijingen aan te zien. Homerus roemt merion , van wegen zyne bevallige boti* ding en vlugheid , waar door hy boven de overige Grieken en Trojaanen uitftak. Schoon onze innerlyke Waarde niet vermeerdert door onze oplettendheid op de verfraaijende voordeden der Opvoedingc, ontvangt dezelve, nogthans, daar van een byko* mend cieraad. Zulk een gelukkig gedrag voegt nieuwe bekoorelykheden by onze verkreegen bekwaamheden, en verzagt die gaven van Natuur en Kunst, welke anderzins eens onbevallige hardheid zouden hebben. Zonder deeze zou Dapperheid in Woestheid, Geleerdheid in Sehoolvosfery, veranderen. De waare kunst der Opvoedinge beftaat, derhalven, in Ziel en Lichaam te gader te befchaaven; eri$ indien het mogelyk is , te wege te brengen , dat onzë Houding met onze Gedagten zamenltemt, en een ongedwongen Voorkoman hebbe.  16 GPVOEDINGS LESSEN. OPVOEDIKGS-LESSEN, I. /"\üders moeten fteeds , van de allertederfte jaaren hunner V Kïhderefi af aan , het Character en den naumrlyken imborst van dezelve leeren'kennen; 'er zich by aanhoudendheid cp toelegden, om tot deeze kennis te komen, ert zich benaarfiigen4 om de eerfte beginzelen van het kwaad, 't geen zy in dezelve befpeuren , tegen te gaan en uitteroeijen • ten einde deeze kwaade neigingen geene diepe wortelen mogen fchieten, tot derzelver eeuwig verderf. Ouders , welke lagclien om het kwaad , 't geen hunne kinderen bcdryven , en derzelver zondige uitdrukkingen en daaden met vreugde en verwondering aanzien . als ujtwerkzels van een vlug verftand , prenten het kwaad meer en meer in het hart der kinderen; waar dcor het cen gewoonte , ja , cen tweede natuur wordt ; welke naderhand , niet dah zeer zelden', ert dan nog wel met veel moeite, kan ten goede gebogen worden. Van dergelyke verzuimen zullen dusdanige nalatige Ouders voor den ' Regterflocl . van den ontzt'.glyken cn al wetenden God eens rckenlchap moeten geeven. II. Om de hardnekkigheid en hoofdigheid in de kinderen te dempen, behoorden de'Ouders, al van de wieg af aan-, te beginnen , om hen tegen te gaan, eer ze nog weetcn kunnen, waarom dit gelehicdt'. En wanneer de eerfte vonken van oordcel in hen beginnen te lichten , behoorde hen ook gezegd te Worden, waarom men ze tegen fpreekt; namentiyk, om dat de reidcp zich tegens hunne driften kant ; op dat ze dus by tvds gewoon worden hunnen wil aan de reden te onderwerpen. Zoo nicn uit niet doet, vak de genezing van deeze ziekte vry wat moeïielyker in de volwasfencn , die door veel aanpryzens en kwaade opvoeding daar in verhard zyn III. Ouders kunnen hunne kinderen niet te dikwyls vermannen , noch te fterk inprenten, om zich toch naauwkeurig voor het byweonen van kwaadj gezelfchappen en fósfe jonge -lieden te wagten : want niets, niets, is 'er, waar door de jeugd meer tot het bed'ryven van ongeregeldheden verleid wordt, dan door zondige voorbeelden van ligte, onhandige cn ongodsdienftige mcdgezeilen. Kwade' zamenfprekingen bederven meest altoos, 't zy vroeg of laat , de goede zeden : zoo heeft de droevige endervinding dikwyls geleerd, dat een Jongeling , (en dit is ook toepasfelyk op eene jonge Dochter,) die eerst een afkeer hadt van het begaan van zonden , vervolgens dezelve heeft aangezien met onvcrfchilligheid ; daar na die met vermaak bygewoond en mede bcdreeven . en eindeiyk tot dezelfde uitgietinge van boosheid is vervallen, als zyne andere goddelooze mcdgezeilen. Dus  OPVOEDINCS-L-SSËiV. 87 Dus doende vertoornt men den heiligen God , d"e rein is in zyn rigten en regtvaardig in zyn oordeelen; en ondervindt men zyne wnakoeftenende geregt'gbeid ; waar door cen ongebonden jongeling veeltyds aan zich zeiven overgclaaten , en aan de verLardinge van zyn boos hsrr evergcgeeven wordt, rot dat hy, Jpoorloos voortrennende op den weg'der zonden , hier namaals in een eeuwig verderf nederflort; welk oordcel hy vooral te wagten heeft, dan, wanneer hy tegens de getrouwe vermaaningen van zyne Ouders aandruist, of ten minften dezelve niet in agt neemt, om zig daar na te gedraagen; dewy! de uaaragtige God, die niet liegen kan, bedreigd heeft, dat de geene, die, dikwyls beltraft zyndc, niettemin den nek verhnrt, 'fchielyk zal verbrooken worden, zoo dat 'er geen genezinge aan zal zyn. de edelmoedigs wraakneem1ng. Eene Italiaanfclie Vertettiv.g. Tn de Stad Milaan woonden twee jonge Heeren van Rang, martino en lelio , door den band der nauwfte Vriendfchap ■aan elkander verbonden. Zy hadden op dezelfde (looge School den loop hunner Letteroefeningen volbragt, De Vriendfchap , daar aangegaan, bleef voortduüren, en hieldt ftand op dien tyd, dat zy beiden verliefd werden. - Lelio was bekoord door de bevalligheden ecner jonge Juffrouw , hem in Rang en Middelen gelyk; doch 'er deeden, uit hoofde van zommige Familie omfrandigheden , zich eenige hinderpaalen op tegen de voltrekking hunner EgtverbintenisVe; de Gelieven waren genoodzaakt hunne onderlinge Liefdedri t te verbergen , en elkander te zien op eene wyze , voor hunne Bloedverwanten verhooien. Martino's Liefdedrift rot zyne fchoone was van eenen min ernftigen aart. Hy hadt zyn oog lanen vallen óp eene jonge Juffrouw, door de ïvatuur wel mild met Schoonheid; doch door de Fortuin febaars met Middelen befchonken. Men kon zich niet wel verbeelden, dat de Ouders van martino hunne toe•ftemming tot dit Huwclyk zouden geeven, en 't kwam zeer in twyfel , Of hy die nauwe Verbintenis ernftig zor/t. Zyne gehegtheid aan kosina hadt meer van de bcdagtlooze losheid eener wulpfchc Minne, dan van het bepaald'oogmerk der deugdzaame Liefde : ten minften fchcen hy daaromtrent zyn hart niet geraadpleegd te hebben met die nauwgezetheid , welke eene zaak van dat aanbelang vordert. Nogrhans vondt hy zich met zyn Vriend lei.io in 't zelfde geval, dat hy zyne bezoeken geheim moest afleggen, ter oorzaake vsn rosina's Bloedverwan. F 4 lea,  SS de edelmoedige wraakneeminö. ten , die hem belemmerende vraagen, ten opzigte van zyne bedocligcn, zouden hebben kunnen voordellen. Onze twee Vrienden hadden, in vertrouwen, hunne Liefdehandelingen aan eikander ontdekt. Onvermydelyke bezigheden vorderden . dat lelio eenigen tyd uit de Stad trok. Niet dan met de dtfidelykile tekenen van bekommernrslè , deelde hy de weete zyner Reize mede aan zyne lauretta. Zelfs hadt hy de vertroostingen noodig , welke hy haar zogt te fenenken. , Zyn Vriend , martino ," zeide hy, „zou heimelyk komen, om ' haar zyne Brieven mede te deelen» en zorg draagen om haa" re antwoorden af te haaien." Lauretta, kundig van de wederzydlche Vriendfchap der Heeren , agtte zich gelukkig door deeze verzekering. „ Twee genoegens," fprak zy, „ zal ik in uw afzyn fmaaken : uwe Brieven te leezen , en te fpreeken , met MARTINO." Lelio, zyne Zielsvoogdesfe verlaaten hebbende, haastte zich na martino , dien verzoekende , dat hy zich zou willen belasten met de gemelde Briefwisfeling, tüslehen hem en lauretta; hem voor den eenigen Perlbon houdende , wien hy eene zaak, van zo veel aanbelangs voor zyn geluk , kon toevertrouwen. Hy beval haar aan zyn toevoorzigt, als bet dierbaarst voorwerp, 't geen hy op de wereld be/at, zeggende, want hy was vutrrig verliefd, en de liefde boezemt eigenaartig herderlyke denkbeelden in, „ dat zyne lauretta gelyk was aan een geliefd Schaap, 't welk hy gèlaaten hadt onder de herderftaf der Vriendfchap, en dat hy hem tot haar Hoeder maakte." Zodanige Herders zyn zomtyds Wolven. Doch om de gebeurtenis niet vooruit te loopen. Martino was ruim en ryklyk in toezeggingen. Lelio ving de Reis aan. ' Mariino vertroostte zich met het denkbeeld, dat de verkeering met lauretta , wanneer hy een Brief voor haar ontving, hem eenigzins het gemis van zyn Vriend zou vergoeden. Een Tarief voor haar krygende, vervoegde hy zich terftond by haar. Hy kon den Brief niet overleveren, zonder haar te fpreeken; hy kon haar niet fpreeken , zonder haar te bewonderen ; hy zag dat ze fchoon was; hy ontdekte dat ze verftands-begaafdheden bezat; hy ondcrhieldt haar met vermaak ; hy verliet haar met hartzeer. Twee dagen daar naa kwam hy weder, om haar Brief af te haaien. Thans duurde het onderhoud langer , cn MUiitNü vondt lauretta nog -beminnelyker, dan de eerfte keer. Onder het masker , om voor zyn Vriend van Liefde te "fpreeken . begreep, hy eenige Liefdeverklaaringen voor zichzelven te mogen doen; hy wilde geheel de plaats -:yns Vriends bekleeden. Dit in de daad was de Vriendfchap te verre gebragt. Misfchien hadt hy, in de pooging om zich by lauretta aangenaam te maaken, geen oogmerk om zyn Vriend van haar te berooven; maar alleen om haar aan zich te verbinden tot diens wederkomfis,  I)B EDELMOEDIGE WRAAKNEEMINÖ. %9 fie. „ Tk zal, (fprak hy by zichzelven , alleen het teder gevoel „ van Liefde in laur. tta's boezem leevendig houden, 't Is ,, dienst doen aan myn Vriend; en indien ik, by zyne t huis. „ komst, hem weder geeve, wat hy myner zorge toevertrouwd „ heeft, zal ik hem, als hy 'er onkundig van blyft, geen onregt gedaan hebben," Met deeze fraaije redeneering Helde hy zyn Geweeten gerust.' 't zelve moet niet zeer kiescb, of ichroomvallig, geweest zyn'. Hy volhardde met zyne bezoeken; en by het herhaald overleve' ren van wederzydfche Brieven , deedt hy eindelyk den ftouten flap eener ftaatlyke Liefdeverklaaring. Maar martino, dus alle denkbeelden van Eer en Trouw afgelegd hebbende, vondt lauretta zo deugdzaam als fchoon. Zy antwoordde hem, op een toon, en met eene houding, zo vol verontwaardiging, dat m\rtino , die nauwlyks tyd vondt om zyne Liefdeverkiaaring te ui. ten, het niet durfde waagen dezelve te herhaalen , Overdekt van fchaamte, en het fchandelyke zyns gedrags inziende, verzogt hy labretta, op het ernftigfte, de veVmetelheid, waar aan hy zich hadt fchuldig gemaakt, te vergeeven, cn dat zy het voorgevallene geheim zou houden. Zy kon, fprak hy, 'er niet van reppen by lelio, zonder bem in de grootfte ongelegenheid te doen vervallen , en hun beiden aan het dreigendst gevaar bloot tc ftetlen. Dit laatfte hadt veel gewigts by lauretta, die beloofde het gebeurde te zullen vergceten , en voor haaren Minnaar te bedekken. Doch zy verboodt hem , haar ooit weder te zien , indien by het immer mogt beflaan dusdanige oneerlyke gedagten te koesteren. Martino betuigde , dat zvn eerbied voor haare Deugd geheel zyne misdaadige liefdevlam hadt uitgebluscht; hy wierp zich neder voor haare voeten, en verhief haar gedrag' 't welk by misfehien in zyn hart vloekte, en , wanneer hy , door de vernederend (te betuigingen dagt geboet te hebben voor zvn misdryf, nam hy zyn affcheid. Eenige dagen daar naa keerde hy weder, met een Brief van lelio; doch hieldt zich nu binnen de paaien van ontzag, die gehoonde Deugd hem geleerd hadt in agt te neemen. Lelio keerde, in 't einde, te Milaan weder. Martino hadt de komst zyns Vriend; niet vernomen, of hy haastte zich om hem te omhelzen. De onverduldige Minnaar, kan men zich ligt verbeelden, marde geen oogenblik, om te verneemen na zyne dierbaare lauretta. Zyn Vriend antwoordde , dat ze zo fchoon was ais immer, en dat haare gefprekken fteeds geloopen hadden over haaren beminden lelio Nogthans vree>de hy, dat lauretta , ondanks haare belofte van het tegendeel. het gebeurde aan lelio zou ontdekken, en dagt het raadzaamst haar'hier in te voorkomen. Hy verhaalde daarop aan lelio, dat hy, de °-etrouwheid zyner Beminde op den toets willende zetten,' het gewaagd hadt, haar eene geveinsde Liefdeverklaaring te doen ; doch  tjO DE EDELMOEDIGE WRAAKNEEMlNG. doch dat hy, met een wonderlyk genoegen, bevonden hadt, dat lai RE'ita's hart een voorbeeld was van Getrouwheid en Tederheid, dat haare Deugd haare Schoonheid evenaarde. Die vertrouwlyke handel, hoe fchoon ook gekleurd, en met weik een lofvernis overdekr, fmaakie niet zeer aan lelio; en fchoon hy in ftaat geweest ware om het fpreeken deswegen te ■yvedethouden, zoucen, egter, zyn gelaat en houding de gevoelens van zyn hart verraaden hébben. Hoewel de aanfiag zo zeer' tot eer van lacrltta was afgeioopen , beefde hy op 't hooren des vcrllags. Dusdanige gevaaren zyn ontzettend, zelfs naa dat ze vooiby zyn ; en zulk eene belyden's moest eenen Minnaar zeer verdag; voorkomen. Lelio antwoordde, dat hy veel meer moeite op zich genomen hadt, dan de Vriendfchap van hem vorderde ; dat hy hem geenzins hadt afgevergd zyne Beminde op den toets te zenen; dat hem ziilk eene onbetaamelyke nieuwsgierigheid niet voegde. „ Gy zyt," vervolgde hy, „ niet ge- flaagd , en dit vertelt gy my in vertrouwen! Veronderftel dat lauretta bevv.lligd hadt, zoudt gy . . . Ach, myn Vnena\ viel martino hem in de rede , kunt gy veronderflktien Ik veronderftel niets,' fprak lelio, „ maar , om -openhartig " met u te fpreeken , ik zie niet, welk een voordeel gy met mogclykheid van zuik eene beproeving zoude hebben kunnen * trekken. Ik twyfelde nooit aan de opregtheid van haar Hart; " en al de verandering, welke zulk eene proeve kon voortbien- gen, was haar voor altoos te verliezen!" " Hoe meer lelio het geval naadagt. hoe hem het misdryf van mar't ino blykbaarcr voorkwam; cn hy kon des niet langer twyfelen, toen hy, de eerfte keer, lauretta fpreekenrie, van baar bet rechte beicfieid kreeg. Zints dat tvdftip onthieldt hy zich , van over dat onderwerp met martino tc fpreeken : doch hy zwoer by zichzelven, dat by het zou Wreeken. Me: ongeduld ra eene daar toe gunltige gelegenheid wagtcnae, duurde bet niet lang, of dezelve boodt zich aan. De Leczer herinnert zich buiten twyfel, dat martino desgefyks eene Beminde hadt. Maar ligtzinniger in zyne liefde dan lelio, fcheen by geen anderen toeleg tc hebben , in .het winnen van haar hart, dan eenige oogenblikken aangenaaine verkeering met haar te Gyten. Rosi" a , die niet alleen fchoon, doch ook deugdzaam was, en gevormd, om zo wel de Agting ais de Liefde van een verftandig Man weg te draagen , en niettegenftaande de ongelykheid van Middelen en Leevensftand , was al te zeer gefebikr, om het weezenlyk geluk van martivo te bevorderen , dan dat zy enkel hem ten tydverdryf zou (trekken. Ten opzigte van lel 10 zal de Leezer misfebien gisfen , dat by rosina ten oogmerk hadt te verleiden, om zich op martino te wreeken, op dezelfde wyze, als hy hem beledigd?; doch in gcencn deeles niets.  de edelmoedige wraakneeming." niets was verder van de gedagten van lelio verwydcr'd: zulks zal hlyken uit de maatregelen , die hy nam , om martino te" ftraffen; hy wilde eene daad van Regtvaardigheid doen, ten zelfden tyde, dat hy zich het genoegen der Wraakneernjng bezorgde. Naardemaal hy zints geheel gezweegen hadt van het voórgevallene met martino, koesterde de laatstgemelde geen argw.ian, en voer voort, als eertyds , met zyne hartsgeheimen aan uüo mede te deelen. Ingevolge hier van, was lelio kundig van den tyd en plaats der zameiikomfte zyns Vnentis , by rc-sln-a. . Op zekeren avond, dat hy wist dat zy byeen waren, vervoegde hy zich in allcryl by haare Naastbeftaandcn, ontdekte hun dien Minnehandel, met raadgeeving, om de Gelieven tc verrasfen , en den -jongen Heer, des noods met geweld, te verpiigten, om de fchennis, dc Familie aangedaan, te boeten. Zy volgden onverwyld zyn raad; gewapend trokken zy na de plaats" der zamenkomfle, en gaven m.iR'mo de keuze, van l luvvelyk, of van Duod. Hoe verfchriklyk het Hitwelyk was in dc oogon van. m artï.vo, de Dood hadt by hem eene nog (chriklyker gedaante. Hy liet niets onbeproefd, om de keus der twee voerge'fteldc uiterften te ontwyken : want weinig dagen geleden, hadt hy het befluit genomen, om rosina voorllagen te doen van eenen ge. heel anderen aart dan de Deugd voorlchreef; cn de beminnelyke Maagd liep gevaar , om door losbandigheid opgeofferd te worden aan alle de fmerten van te leurgèfteldc Liefde. De Bloedverwanten van roshva toonden zich onverzetreiyk , cn dwongen den wederftrecvenden Minnaar zyne roeftemming af. Een Notaris , by de hand zynde , tradt deeze iti , Helde het Huwelyksverdrag op , en 't werd met tekening bck.agtigd. De Naastbeftaanden Van rosina , die op 't punt geftaan hadden van m'ariflSg te begaan, overlaadden nu martino met vriendfehapsbetooningen j hy vertrok, geheel verward van gedagten, en getrouwd. Onder het na huis gaan ontmoette hy lel-o , die hem vroeg, van waar hy kwam. Martino verhaalde hem , dat by, zyns ondanks, zich genoodzaakt gevonden hadt rosina tc trojwen. Lllio antwoordde , met de uiterfte bedaardheid : ,, Ik weet „ het, omhels my. Ik ben het die u heb doen trouwen!"—— M-\rtino ftondt verftomd van verbaasdheid , toen lelio hem verhaalde, welke flappen hy genomen hadt, om het zo verre te brengen. „ 't Was niet meer dan regt," voegde lelio met cen glimplach 'er nevens, „ dan dat ik voldoen zou aan de voor„ fchriften van Dankbaarheid. LTw geluk en dat van rosina be„ hoorde my zeker even dierbaar te weezen als her myne en „ l.uretta's, nog zeer onlangs, aan u was: maar ik ben de ,, gelukkigfte van beiden. Gy hebt alleen belet, dat ik eeriig „ kwaad vermoeden van myn l iurbita's hart koesterde; doch v ik heb u vcor altoos in 't bezit van uwe rosina geltcld." Li-  §2 BE EDELMOEDIGE WRAAKNEEMIS». Lelio hadt nu een ruim veld, om in beftraffmgen cn verwyten uit te weiden ; doch hy hadt zyn plan van Wraakneeming volvoerd , en bezat te veel edelmoedigheids om verder te gaan. Hy merkte op, dat het martino niet ontbrak aan goede beginzels , fchoon hy ze in de ligtzinnigheid der jeugdige iaaren hadt laaten flaapen; en hy dagt, dat eene Vrouw, bedeeld met de bekoorelykheden en uitmuntende zielshoedanigheden van rosin*, dezelve in werkzaamheid zou kunnen brengen. Hy bragt, daarom, zyn Vriend de onvoegelykheid van zyn voorgaand gedrag onder 't ooge; hy fprak in 't breede over 't geluk, van zulk een hart te bezitten als dat van rosina : en geregtigd te zyn op alle dankbaarheid en liefde van 't zelve, in ftede van de verwytende denkbeelden, die zyne ziel zouden verfcheurd hebben, op de bedenking van haar verlaaten of bcdroogen te hebben ; ten flot betuigende: „ Het pad tot Geluk (laat u nu open, en 't zal uw „ fchuld zyn, indien gy met zulk eene Leevensgezellinne, als „ rosina , 't zelve niet betreedt." Dit gefprek was niet nutteloos gefpild by marttno; hy erkende niet alleen de regtmaatigheid, maar de hooggaande edelmoedigheid derWraake, door zynen Vriend genomen; hy verwonderde zich over den wederzin, door hem betoond, om rosina te trouwen, daar de onafgebrooken tederheid, met welke zy hem bejegende, haar in zyn oog Van dag tot dag bekooreiykcr deedt worden. Ook beleedt hy aan lblio , dat de verrukkingen van deugdzaame Liefde alle de vermaaken, van bedagtlooze losbandigheid en wufte Min, verre overtroffen. Wat lelio betreft, de Bewerker van zo veel heils, het gelukte hem, eenige maanden laater, de Famielie-hindernisfen, welke dus lang zyn Huwelyk met lauretia in den weg geftaan hadden, opgeruimd te zien. Hunne Egtverbintenis verwylde niet lan°-. Rosina en lauretta deelden in de Vriendfchap hunner Egtgenooten (eene Vriendfchap , thans op beginzelen en genegenheid gegrondvest,) en genootcn het genoegen, dat zy, veele jaaren daar naa , opgehaald wierden als volmaakte voorbeelden in hun Land , van Huwelyks-Trouw en HuwelyksGeluk.  BERICHT iner voordelige aflevering van het voor alle kristenen ten hoogsten belangryk werk, GENAAMD: De KRISTELYKE GODSDIENST BETOOGD DOOR DE OPSTANDING i va n JESUS K fi I S T U Sj Ter overtuiging van de Deisten en andere Ongelovigen, HOM FR 01° ZDITTOHrt In zyn Leven Leer aar in de Wiskonst in het Hospital van Kristus le Londen. Twede Druk 458 Bladz. in gr- 8vo. behalven de Voorrede van den Wel Eerw. Heer P. Nteuwland» Alsmede der Tweede Druk van de verhandeling over de ONSTOFLYKHEÏD der ZIELE, Waar by tevens gehandeld word van GODS-NATUUR EN HET GEHEEL AL Door denzelfden Schryver, Dienende tot een Aanhangzel op het eerfte Werk. groot, behalven het Voorwerk, 108 Blad2. in gr. 8vo. beiden uit het Fransch vertaald. Te HAARLEM Bï A. LOOSJES, x 7 8 9.   ( 3 > - t,nP VPp\ aan bclana 'de waarheid van JeVa"s Opdandiqg voor' de' Godlykheid zyner Iere ndu voorde waarheid van den getae ea Krisrélvken Godsdienst' zy, moet door elk ten kharften befpeurd worden, die het onaflcheidlyk verband naar gaat, welk de ene met de andere wfDeze arote gebeurtenis de voornamegrondSag zynde! Saar oP het gehele Gebouw van onze? Allerheiligften Godsdienst rust, is het geenzins te verwonderen, dat men, aan de ene zyde, ™ on»clove of twyfelary huisvestte, zyn uitcrfte best deed, om ware hel mogelyk, dezen grond£ te ondeimynen ofwelgehee en al om verre te werpen, en, aan den anderen kant, onder geoefende belyders van het Euangelie, met minvverhie pogingen aanwendde, om deszelfs vast-, heid en onwankelbaarheid meer en meer aan t Kt te brengen, of wel deze Hoofdwaarheid van wSfffiBtrfk* met onderfcheidene foorten van onweerlegbare bewyzen te ftaven Onder dc bekwaamde en meestberoemde verdedigers der Kristelvke Openbaring, heeft de Heer Dttton zig bvzond'erlyk doen kennen door zyn meesterlyk betoog der waarheid van Christus opftandmg, als 7vn.de op ene geheel onderfcheidene wyze van allé verdeoVfchriften dezer Gebeurtenis, en naar de ftrikftc°resel8 der Wiskunde ingerigt, gelyk hetzelve ook in verfcheidene Talen is overgezet. De Eerfte Druk der Nederduitfche Vertaling van dit Werk, door den Heer van O stade* in den iare ïïïk- reeds in 't licht gegeven, geheel uitverkogt zynde, oordeelde men het dienftig en nuttig om in den jare 1779-een Tweede Druk, daar van opteleggen: Men leverde by dezelve,, ene aehele nieuwe Vertaling, aan welke niemand, den voorrang boven de Oude, zo in ftyl als taal,, ^twisten zal De Wel Eerw. Heer P. Nieuzu* land, Leeraar der Hervormde Gemeente, in s Hage, verrvkte deze nieuwe vertaling en uitgave met ene aanpryzende Voorrede, gelyk ze ook met A 3 ks*"*  C 4 ) kerkelyke Approbatie der Eerw. Clasfis van 'slia. ge in 't licht kwam. De Verhanaeling over de Onflofelykheid der Ziele, enz. Ichoon door den Schryver aster het oörfprongelyk Werk gevoegd, gelyk ook de Heer vanOstoae, by zyne Overzetting'dit fpoor volgde, vvierd egter by de Uitgevers van den Niei7wen Druk begrepen, daar de onderwerpen van enen onderlcheijen aart waren, en ook bv dezelve, verfchillende beftryders van den Godsdienst te keer gegaan wierden, meer gevoeglvk, in een afzonderlyk ftukje te kunnen worden uitgegeven om tot een aanhangzel van het vorig Werk te dienen: 20 als dan ook gemelde Verhandeling reeds in den jare 1720, naar de Vertaling van den Engelfcben Predikant te Middelburg C o ft neuüsCoornop haar zelve het licht zag. De Nieuwe Druk van het jaar 1780, egter, yoegde by ene nieuwe en meer zuivre en vloeiiender overzetting een naatiwkeung Bericht van het Leven en de Schriften des beroemden Scihryvers, gevolgd naar het Hoogduitsch van den Hr. G Hr. Goetten. Van het een en ander dezer zo nuttige Schriften, nog enige Exemplaren voor handen zvnde, ïs de tegenwoordige bezitter derzei ven te rade geworden, ten einde de verbreiding van dezelven, onder zyne Kristelyke Landgenoten des te meer te bevorderen, en ook langs dien weg iets te helpen toebrengen, om den invloed der telkens vernieuwde aanvallen van Ongelove en Iwyffelary, te (luiten, om dezelven gedurende dit jaar, indien het getal der Voorhanden zyndc Exemplaaren zulx toelaat, voor den verminderden prys van / 1 ; 16; o de beide ftukken, m plaats van / 3:0:0 20 als de eerst gcltelde Prys was, afteleveren. Om des te beter over den aart en inngting, zo wel als de waardv en het belang dezer Schriften te kunnen oordelen, voegt men hier by ene korte Opgave des Inhoud* yp oeiden. - IN-  INHOUD der HOOFDSTUKKEN, Van het BETOOG der WAARHEID van CHRISTUS OPSTANDING. EERSTE DEEL. Van de Noodzaakelykheid van dit Onderzoek. I. De Waarheid van den ChristelykenGedsrlienst, H. Bewys deszehen uit kristvs Opftandil'g \) m TV*'? «ffl&M Hoofdft. II. III. ilf. Noodzaakelykheid van dit Onderzoek. Hoofdft. iv r j rs . lv- tot XXVI. iv. Gevaar der Deïsten. Hoofdft. XX VII tot XXXIX. TWEEDE DEEL. Van de Gronden deezer Betooging. I. Bepaaling van het vereischt Bewys. Hoofd I ' ÏH **rPlf^ndJLecht van dit Betoys. Hoofdft'.W' ' i ' TV- fewys kan men wederflaan. Hoofdli UI IV. Misdaad deezer IFederftand. //oofdfl. IV VI B*lfS van dit Bewys. fIJfjftm y vi r at' ,UUrt ^rf^hke Blykbaarheid. Hoofd(l.VI VII. Nut ikheid der zedelyke Blykbaarheid Hoo fd. VIII. Dwaasheid der Tw rfelleer. MofStvm. Y r„ JT RaafS^vingen. HoofdH. IX. wed Bewys kan met vahch zyn. Hoofdfl. X A 3 DErI  C <5 ) DERDE DEEL. De Betooging van Kristus Opstanding. I. feloof van dit Derde Deel II Getuigenis/en der Vyanden. f%ffff\\' III. Echtheid des Nieuwen Testaments. go/MAlI. IV. Onderzoek der Getuigen. „t/dff V V. DU Getuigenis if volleedig. Uootffi.V VI. De Ontdekking was gemakkclyk. Hoofdft VI. V~H. Overtuigdheid der Joodcr,. %00W-j,\ï VIM. De Vervoering, was on. pgplfu «ggj^gIX. Onscrwdbcid van bet ü^uoof. Hoofdft. IX. XI. Gcfchicdftuk b e t o o g d ^1. , XÏ1L ftvgfe* mending-. Hoofdft. XIII. INHOUD van de VERHANDELINGEN over de ONSTOFFELYKHEID der ZIELE, enz. ï. De Déisten, die zich hebben jngezuikke/d om . 'het toekomend Leven te ontkennen, zyn gedwongen, om hun ftelfel "»fen", "knoopet zich te verbeelden, dat de Ziel %/cïyk is, en dat de Stofe bekwaam ,s om te denken. iv^iA, ' IL Schoon dc Déisten dit gevoelen met grooten ophef uitbrommen, zo gelooven zy ffW' ter zelfs niet. En dit van hen te zegaen is een uitwerkfel van de achting, die \vy voor hunne fchranderheid hebben. III. Algemeen ontwerp,om :3' derzocken: vorens *'fr^H*%'&. waar onder men dezelve tracht te ver^  ( 7 ) toonen, om derzelver geheim beet er te verbergen. IV. Word door verfcheide Voor/lellen betoogd, dal de Denking niet kan het gewrogt zyn van de bekende Eigenfchappen aer Stofe. V. Het is een jammerlyk voorwendfel der Stof- gezinden, dat zy in dit ftuk hunne toe'vlugt neemen lot de Verborgen Hoedanigheden ; naamelyk tot de Onbekende Eigenfchappen der Stofte. VI. Het is tnsgelyks onbegryplyk, dat die gewaande zaysgeeren zig wenden tot Gods - Almagt, waar door Hy aan de Stofe het Vermogen van Denken kan mededeelerr. VII. Hier uil, dat de Stofe gcenzins .bekwaam is tot Denken eti Overleggen, volgen veele gezuigtige plukken. En byzonder % dat dan dc Beesten geene bloote Konstwerktuigen zyn. VIII. De Beesten moeten derhalven eene Onftoflic*lyke ziel hebben. IX. De Reden, die de Onftoffelykheid van onze^ ziel bewyzen, bezvyzen ook, dat dezelve niet pierft met het Lighaam. X. Dit Bewys dient ook kraglig legen de ge¬ nen, die ft ellen, dat de Ziel na den dood in eenen ftaat van ftaapen is, tot op de Algetneene Opftanding. I. Bewys, genomen uit de Openbaaring. . XI. De gezonde Wysbegeerle komt alzoo weinig als het Euangelie met het gevoelen van den Zielenftaap over een. XII. Die den flaap en . Werkeloosheid der Zielen na den Dood voor [laan , gronden zich zonder rede op de Bezzuymigen , Beroerdheden, enz. XIII. Uit dit Betoogde, dat ,er Ver ft andelyke Wezens in de zuaereld zyn,en dat de Stofte niet kan denken, volgt verder,dat God, of het Opperfte Verftandelyk Wezen mei is  C 8 ) tl het heel at,, 0/ de groote wsereld5 gelyk ac Spinozisten fteilcn. XIV. Het groot bewys der Spinozisten, dat ""er jleehts ééne Zelfflandigheid zyn kan, indien_ ''er eene 'Oneindige Zelfflandigheid is, is een zuiver bcdriegelyke Sluitreden, en enkele blindheid XV. Eene Oneindige Zelfflandigheid moet noodzaakelyk Overal-tegenwoordig zyn, en met alle dingen Medebeftaan. Dat is; Daar moet eene Voorzienigheid zyn , die al wat gebeuren zal befliert, en over alles wat gebeurt gebied- XVI. Het Zedelyk Kwaad neemt de Waarheid der Godlyke Befliering niet weg: nademaal de fchepfels, die le gelyk vry, en beperkt zyn, konnen afwyken van Gods eeuwig voornecmen: terwyl het Oneindig wezen daar van nooit afwykt. XVII. De Valfche Denkbeelden, die van de Vry¬ heid, en van de Noodzaakelykheid gemaakt worden, zyn de oorzaak van alle de belemmering, en duisternisfen in dee* ze flof. XVIII. De Waereld moet gefchaapen zyn met eene Vrywillige Noodzaakelykheid, en niet mef eene natuurlyke Noodzaaklykheid. XIX. Alle deeze Redenen verplichten ons tot het allerdiepst Ontzach, tot de allcrtedcrfle Liefde, en tot den allerbrandendflen Tvtr voor het aanbiddelyk Opperweezeiu  BERICHT van INT EEKEN ING, opeen V.OLLEEDIG REGISTER VAN DEN B IJ B E L. Te Amflerdam in de Boekwinkel van JO HANNES WE SS ING, Willemsz. in de IFarmoesflraat, op den hoek van de Papenbrug/leeg. D at Registers van eene groote nuttigheid zijn, behoeft geen uitvoerig betoog. Hoe fterk toch is doorgaans het verlangen naar dezelven, wanneer een uitvoerig werk, geheel voltooid, het licht ziet ? daar het door dezelven, op veelerlei wijze, bruikbaarer word. Is dit zoo van ordinaire Werken , wat zal men dan zeggen moeten van een Register des Bijbels ? van dat gewichtig Boek, in het welke men eene verzaaraeling vind van de aangeleegendfte zaaken , bij welker kennis het Menschdom zoo veel belang heeft, wanneer een minnaar van Bijbelwaarheden , door middel van Zulk een wel uitgewerkt Register, in ftaat gefteld word, óm in den Bijbel op te zoeken en na te flaan", zoodanige zaaken, fpreekwijzen enz. waar toe zijne weetgraagte zich beA . paaki ?  ( * ) paald; - en om, door vergelijkingc van Schrift met Schrift, te beeter den zin te leeren verftaan van dit onontbeerlijk Boek der Goddelijke Openbaaringen ? Men heeft een zaakelijk Bijbels-Woorden-Boek van eenen uitmuntenden Godgeleerden onder ons. ■ ■ Dan, wegens de uitvoerige behandeling van Bijbelzaaken, die in dat uitmuntend Werk, in eene'Alphabethifche orde, worden opgegeeven, kan dat Boek, dat reeds eenige deelen beflaat, niet gemaklijk, als een eigenlijk Register, dienen, om het gene men in den Bijbel na wil zien, fchielijk onder het oog te brengen , en alle de Bijbelplaatzen aan te wijzen, in welke deeze en geene Perfoonen, zaaken , fpreekwijzen enz. voorkomen, welke men in den Bijbel op wil zoeken. Hoe dikwils gebeurd het niet, aan Liefhebbers en Onderzoekers van Bijbelwaarhcden, dat hun een zekere Perfoon, of zaak, of fpreekwijs, welke in den Bijbel voorkomt, in de gedachten fpeelt? maar, hoe men ook denkt en pijnst, men kan de Bijbelplaats zich bij geene mogelijkheid herinneren, het kost hun yeel moeite en tijd om de begeerde Bijbelplaats te vinden, cn men is dikwils genoodzaakt, na veele vruchtelooze poogingen, aangewend te hebben, het verder zoeken in het geheel te ftaaken ; wij behoeven, niet te zeggen hoe dikwils dit zelfs geoeffenden Godgeleerden, met veele anderen,overkomt, en hoe verdrietig dit aan zulken valt, welke, onvoldaan, in ver? leegenheid blijven. Wel is waar, daar zijn Concordantiën , bijzonderst van den beroemden A. Trommius, waar in alle woorden, zoo veel als 'er, zelfs tot het kleiniie toe, in den Bijbel voorkomen jn eene Alphabethifche orde wor-  ( 3 ) worden opgegeeven. Dit Werk zeker, is van eene uitmuntende waarde: — maar hij, die dit Werk kent, weet: Voor eerst, dat hetzelve van eenen verbaazenden omflag is, die evenwel niet te groot is volgens het bijzonder doel, dat zich die naauwkeurige opfteller van eene volkomene Nedcrlandfche Concordantie des Bijbels had voorgefteld. —- Ten anderen: men vind wel alle de woorden, zoo eigen naamen vaü perfoonen en plaatfen, als andere naamwoorden, in dat , Werk opgegeeven, met aanwijzinge van den textj maar naardien de Bijbel-text, bijna geheel, telkens op ieder woord is opgegeeven, zoo is dan ook, door de o-eduurige bijna geheele opgaaf van den text, bij elk voorkoomcnd woord, het Werk zoo uitgedekl, dat het zelve drie zwaare Boekdeelen in Folio beilaat, waar door het zelve, voor het gebruik van een Register, zeer ongemaklijk is. Ten derden, in de Concordantie van Trommius vind men b. v. op het woord aangezicht, wel alle Bijbelplaatzen opgegeeven waar in dit woord in den Bijbel voorkomt, het welke zeeker zeer veele maaien gefehied: maar men vind 'er (volgens het bijzonder doel van Trommius) de bijzondere fpreekwijzen van het aangezicht, als "het aangezicht aanneemen, — doen lichten — opheffen enz. — niet bij een gezaamcld cn in orde gefchikt, met aanwijzinge der plaatzen, waar in deeze bijzondere fpreekwijzen voorkomen: zoo dat iemand, welke die fpreekwijzen op onderfcheiden plaatzcn in den Bijbel op wil zoeken, zelve eerst alle de opgegeeven plaatzen waar in het woord aangezicht voorkomt, na moet leezen, om daar uit die fpreekwijzen bij een te zaamelen;het welke,bij de menigte dier pkatzen,veei tijd en moeite kest.  '( 4 > Uit dien hoofde moet het, voof een weetgraagen •nderzoeker van Bijbelwaarheden en Bijbelzin, bengrijk zijn, wanneer men hem zoodaanig een Register van den Bijbel bezorge, het welke hem, in zijne nazoekingen van den Bijbel,allezins bruikbaarer zij; — en hier toe meenen wij thans in ftaat gefield te zijn, door den arbeid van eenen onzer Nederlandfche Godgeleerden (*), die daar toe ook reeds van voornaame Godgeleerden en Mannen van naam, met wien men heeft raadgepleegd, meer dan eens de fterkfte aanmoediging ontvangen heeft, als oordeelende deeze, dat door de uitgaaf van zulk een bruikbaarer Register van den Bijbel, aan onderfcheidene foorten van Bijbelbeoeffenaars, geenen onaangenaamen dienst gefchieden zou. Dit Werk, hoe omflagtig en moeilijk ter bearbeiding, kwam den Uitgeever echter zo nuttig als noodzaaklijk voor. Dan, dewijl dit Werk niet dan met groote. kosten ter persfe kan gelegd worden; zoo men het met dc verèichte netheid cn naukeurigheid zal uitvoeren, ter bevordering van de nuttigheid cn gemak waar van hier voor broeder is gehandeld; daar, zeggen wij, dit niet zonder groote kosten kan worden uitgevoerd, dacht het den Uitgeever, met overleg van den Eerw. Schrijver, voorzichtig, om het zelve bij wijze van Inteekening aan tc bieden , waar van wij de Conditiën vervolgens zullen melden. Doch, vooraf zal het dienftig zijn, om te beter over den aart en uitvoering deezes Werks te oordeelen, een en ander kleine proeve mede te deelen. Aa- r*) De Wel Eerw. Heer W. Cuivalleraü, Predikant tuReeuwijk,  ( 5 ) Aaron. De Eerfte Hoogepriestcr onder Israël, was de Broeder van Mofes. Exod. 4: 14. — deZoon van Amram.£^.6: ip. —— nam zich Elifeba, de Dochter van Aminadab, terVrouwe. Exod. 6: 22. -.., . zijne Zoonen waren Nadab, Abihu, Eleafar en Itbamar. Exod 6: 22. Zie ook Num. a6: -60. 1 Chrow. 6: 3, 50. — word met Mofes tot Pharao gezonden. Exod. 6: 25. Zie ook Krp. 5: r. 24: 1. — enz. —» word van God aanMosES tot zynen Propheet of Uitlegger toegevoegd. Exod. 4:14. 7:1. mmmmm verricht verfcheidene Wonderen met zynen Staf in Egypten. Ex.-/: 9.-20. 8: 5.- 17. —— doet eene aanfpraak aan de vergadering der Ifraëliten, toen zy wegens gebrek aan brood, murmureerden. Ex 16:6. -10. — onderfteund met Hun de handen van Moses op den Berg. Exod. 17: 12. .—■ Zie ook van hem gewaagd, in verfcheidene Pfalraeö. Pf. 77:11, Gij leidet uw Volk, door de hand van Mofes en Aaron. — 99: 6. Mofes en Aaron waren onder zijne Priesters, en Samuël enz. _— de naam Aaron word ook aangehaald in het N. T. Zie f.uk. 1: 5. Hand 7:40. Hebr. 5: 4. 7: II. en9: 4.— enz. Abarim. Een lange keten van Bergen , waar toe ook, onder anderen, Nebo behoorde; zijnde Pisga de uiterfte top van Neho, in de Woestijne van Moab, in de Stam van Ruben. Num. 21: 11. 27:12. 33:44, 47, 48, Dcut. 32:49. — enz. A Adder. ï. ^fibi. Eenmaal. 2. n^Sbï ook vert. Haft1 ' * liscus, Slange. 3- jni3 vijfmaal. 4' TjI^ÖÜ ook vert.B«• "« • filiscus. Dezelve word, wegens derzelver arglistigheid, om door haar vergif te befchaadigen , als een zinnebeeld gebruikt van iets fchadelijks, of wel van den Duivel, of van Meiv fchen , welke , door hunne leer of zeden, anderen, op eene bedekte wijze bederven. Deut. 32. 33. Haar wijn is — wreed, adderen vergift. Job 20: 14. Galle der adderen zal in het hinnenlte van hem zijn. vs. 16. Pf. 58: 5. Zij zijn als een doove Adder. — 91: 13. Op 'den Leetuv en Adder zult — enz. Aengesicht. uD*33- ook verr. * T aenfehijn. aengepcht, aenfien , het boven fte , gebaer, gedaente , gelaet, gezichte, geftalte, geftaltenis , holligheid* komen : het opene, perfoon, ftiede, fpitze, tegenwoordig' heid. toorn , het vlakke , vooifti' deel. voorfte zyde. Dit woord word gebruikt. I. Van God en geeft te kennen, of zijne tegenwoordigheid, of zijne gunst en liefde of zijne gramfchap. Cen. 33: 10. Als had ik Gods aengefichte aengezien. Ex.^t. 11. 33:14, 15, 20, 23. \Sam. 13: 12. 1 Kon. 13: 6. 2 Kon. 13: 4. 2 Chron. 33: 12. Job 1: 11. Zoo hij ü niet inmv aengefichte zal zegenen. Kap. 2: 5- 3 PA  C e ) P/C it: 7. Zijn aengeficht aenfchouwt den opregten. — 16: ii. — enz. Zie veele andere plaatzen, daar men leest. 1. Van het aangesichte Gids. Pf. 51: 13. Verwerp mij niet van uw aengeficht. — 68: 2. enz. 2. Voor het aENGGSICIITE (Gods"), Gen. 3: 8. üoe verbergde zich Adan voor het aengefichte des Heeren. — 6:11, enz. II. v (Woord aengesicht word opveele plaatzen ook gebruikt VU'* mensciien. Gen. 4: 5. Kain zijn aengefichte verviel. . 31: 5. enz. i. Fan het aengesighte (der mi nfc te\ ) Gen. 23: 3. Daarna ftond Abra ham op van het aengefichte des dooden. ■ 16: 6 enz. d. Voor het aengesiciite (der tnènfch 1.) Gen. 24: 7. Zaï -/ijnen Engel zenden voor uw aengefichte. III. Spreekwijzen van het aengefichte. 1. aengesicht af.nnf.emf.n — kennen , opnee.uf.n. betee. kent, iemands perfbon aanneemen ten riadeele van het recht, — of iemand ver~ hooren en gunfiig zijn. v tn God. — Joh 13: 8. Zult gij zijn aengezic^te aenneemen. vs. 10. van menfchen. — Gen. 19: at. Ik heb uw aengezichte opgenomen — Lev. 19:15. — enz. 2. Ae.\gezichte aenzien , aanschouwen, beteekent , iemand kennen , iemands gunst en vriendfchap gènitl ten , of iemand in zyr vriend' fchip opnoemen. Pf. 17: 15. Ik zal uw aenge- zicht in gerechtigheid aan- fchouvven. Job 33: 26. em. 3. Aengezicht, afwkeren, afwenden , afwyzen , omwenden, beteek. iemand zyn gunst i ttrekken. 2 Chton. 30: 9. 4. Aengezicht doen t ichten. beteek. iemand gunfiig zyn. Num. 6: 25. De lieer doe zyn aengezicht over u lich. ten. —- enz. 5. Aengezicht opheffen. betek. Vrymoldightid en fr/ydfehap , en niet opheffen ftchaamte en droefheid. Etta 9: 6. enz. 6. Aengezicht verbergen. betek. van God aan ie- nu.nd zyn gunst onttrekken, geen hulp hewyzen, — en van Menfchen beteek. het vrees, benanwiheid, eerbied ook afkeer. Dcut. 31: 17. enz. 7 Aengezicht richten, stellen , zetten, beteek. iets vast voorneemer., op iemand too'~%ig zyn. ook wel genee. gen zyn : en van Menfchen geeft het zomtyds te kennen, uit Gods naam zyne oordee' len aar.konuigcn. —— Lev. ie: 3. — enz. 8. Aengezicht zoeken, bet. gunst — zoeken, — 2 SafK. als t. —- enz. Aengezicht. i. TrfOfoncov. ook vert. aenfchyn , gezichte , pe> foon. — Matth 6: 16. enz. 2. o't^/?. ook vert. aenzien. —» Joh. 111 44. —— enz. Het  ( 7 ) Het oogmerk van den Uitgeever is, om het zelveJ indien 'er Hechts een getal Inteekenaaren zich opdoen, als eenigzints ftrekken kan ter goedmaking van de onkosten die tot dit Werk vereischt worden, zoo dra mogelijk, agter den anderen, de uitgaave te bevoorderen, en'mogelijk nog dit Jaar het Eerfte Deel te leveren, zullende het geheele Werk in Z'es Deelen in groot Octavo, compleet zijn. De Uitgeever, zo min als de Eerw. Schrijver, genegen zijnde, om, door veelvuldige grootfpraak, dit Werk den gebruikeren aan te prijzen nog op te heren; vergenoegen zich met te zeggen: dat de Eerw. Schrijver alle mogelijke vlijt en naauwkeurigheid zal betrachten; en de Uitgeever door een zuivere, nette druk op fraai Papier, het genoegen der Intekenaaren hoo; pen weg te. draagen. . De Voorwaarden waar op dit Werk aangeboodetf wordt ter Inteekening, zijn eenvoudig deeze : 1. Dat hetzelve met dc Letter en Formaat als dei voorgeftelde proeve zal gedrukt worden, en op zijn meest Zes Deelen van een ordinaire dikte zal beflaan. 2. Dat voor de Inteekenaaren op twee Stuivers het vel, of 16 bladzijde, zal uitkoomen,en meerder niet, en zoo het getal der Inteekenaaren door de gunftige recommandatiën van hen,die 'er belang in ftellen, dat dit Werk niet agter wegen blijft, zeer groot mogt worden, zal men de Inteekenaaren in de prijs faciüteeren en het zog goedkoop leveren als. doenlijk is. 3. Een  C 8 ) 3. Een naaukeurige lijst der refpektive Inteekenaaren zal men gratis bij dit Werk voegen. 4. Men zal mogelijk geheel geene, of ten minften een zeer klein getal boven de Inteekening drukken, doch dezelve zullen niet te bekomen zijn, dan tot eene merkelijk verhoogde prijs. 5. Om wederzijds een nuttig gebruik te maken van de Inteekening, verzoekt de Uitgeever, dat een ieder bij zijn gewoonen Boekverkoper opgaavc doe van deszelfs Naam en kwaliteit, met bijvoeging van ééne Gulden; welke echter bij de afleevering van het laatfte deel terug zal gegeeven of gekort worden; daarentegen zullen de Inteekcnaars het voorrecht hebben, dat zo 'er na dc uitgave van het Eerfte Deel, nog andere Inteekenaaren kvvaamen , gelijk wel denkelijk is, alzo het Werk veel uitgebreider is dan men in deze proeve heeft kunnen toonen, waar in men zicli heeft moeten bekorten, dezelve een vierde verhooging zullen moeten betaalen, cn geene tweede Naamlijst zal geplaatst De intekening kan gefehieden van heeden tot den laatften April 1789, re Amjhrdam bij bovengemelden , als mede te 'Arnhem9 Nijmeegen, Harderwijk, Zutphen Dordrecht, Gorcum, Delft, 's Hage, Rotterdam, Schil dam, Haarlem , Leyden , Gouda, Alkmaar, Enkhuizeit, Medenblik , Hoorn , Middelburg , Vlhfingen, Goes, Zierikzee, Utrecht, Leeuwaarden, Franeker, Harlingen, Deventer, Zwol, Kampen, Groningen, bij de voornaamfle Boekhandelaaren, en voorts in alle Steden en plaatzen van geheel Nederland .waar Boekwinkel* MU^uua worden, alwaar ook dit Bericht gratis te bekoomen is,  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, 11etrek.kelyk. wysgeerige beschouwingen van de taal en den styl". Door den Heer b.egis rey de cazillac. I. over de onderscheide hoedanigheden der verschillende taaljcn. Elk Volk heeft zyne byzondcre Geestwending , zyne byzondere Aandoening, zyne byzondere Geaarfheid, zvn byzonder Character, betrekkelyk tot de Lugtftreek , tot de Vooroordeelen, die by 't zelve heerfchen, en invloed hebben op de Taal, welke het fpreekt. bik Volk heeft desgelyks zyne wyze van uitdrukken en gevoelen. Ieder Taal heeft haare goede hoedanigheden en gebreken, in eene meerdere of mindere maate; ieder Taal heeit haare byzondere keurigheid en klem, gefchikt om zekere gedagten, zamenvoeging van gevoelens, cn indér.tmeltiogeii van denkbeelden, uit te drukken, welke een andere zo «roed niet uitdrukt; doch die, op haare beurt, andere voorwerpen beter zou fchilderen. Ieder Taril heeft haare byzondere rykheid of fchaarschheid. De eene Taal drukt in weinig woorden , en met kragt van fpreekwyzen , uit, 't welke een andere niet veel omhaals van woorden, eh dan nog flauw, te kennen geeft; de eene Taal drukt zeer wel met natuurlyke en gefchikte woorden uit, 't welk een ander niet kan doen dan door vergelykingen en leenfpreuken. In de eene Taal 'zyn uitdrukkingen aanftootely£, die in eene andere niet hinderen. Men treft by homerus veele zaaken , veele gelykenisfen aan , die _ den Franfchen grootlyks ergeren. Eene zekere uitdrukking, die. klemmend en bevallig teffens is in eene Taal, zal zwak, en zelfs belacbelyk weezen in eene andere. Ieder Taal heeft haare byzondere Redenkunst, en is op zekere Figuuren meer gefield dan eene andere. De Figuuren IV. oeel.mengelw.no. 3. G niets  94 WYSGEERISE BESCHOUWINGEN niets anders zynde dan wyzen van denken en gevoelen van zamenvoegen van denkbeelden, enz. kan ieder Taal haare byzondere Figuuren hebben, die. aan alle niet eemeen zynde, op de lyst der Redenkunst-fchryveren niet gevonden worden. Een denkbeeld in den grond der zaake her zelfde, wordt in ondërfcheide Taaien verfchillend uitgedrukt , niet alleen uit hoofde van de verfchillende geaartheid cn het Character der Volken; maar ook van wegen de natuur van ieder Taal zelve, en de middelen aan dezelve eigen, om de gedagten uit te drukken. De ondërfcheide Taaien misfen dikwerf aan elkander beantwoordende uitdrukkingen, om dezelfde zaaken te betekenen; en de aan elkander beantwoordende uitdrukkingen, welke zy fchynen te hebben , drukken zelden dezelf. de gedagten met nauwkeurigheid uit: 'er is meest altoos een denkbeeld meer of min in opgeflooten; 'er zyn meest altoos eenige verfchillendheden in de zamcnvocïn°- en in de fchikking. D Indien ieder, hoofd voor hoofd, onder cen en het zelfde \ olk, dezelfde denkbeelden niet liegt aan dezelfde Be woordingen in zyne Mocdertaale , hoe zal dan iemand die eene vreemde Taal fpreekt, zich kunnen vleiien, dat hy aan dezelfde Bewoordingen dezelfde denkbeelden licrgpen geftadig. Deeze heeft Vuur zonder Oordeel ; een mder Oordeel zonder Vuur. . ' De Wils- en Gemoedsneigingen ondergaan desgelyks «rootc veranderingen. Men heeft 'er, die iiatuurlyk met zichzelven ingenomen, trots, altoos als Meesters fpreekenanderen zagt, leerzaam, en onderdaamg. Maar konden'wy het dekzel van het hart der Mentenen afligten welk eene menigte van verfchillende Characters zou z cb aan ons oog opdoen! Welk eene kieschheid, welk eene gïdoenlykheid1 zouden wy by deezen; welk eene lompheid en ongevoeligheid by anderen aantreffen We ke verfchillende°neigingen , driften , en gevoelens! en hoe ondërfcheide deeze wederom in trap , wyzigmg, en ver bintenis ! De hoedanigheden van den Geest , van eten Wil, van het Hart, vereenigen zich op duizend ondërfcheide wyzen, om zo veele byzondere en op zichzelven ftaande Perfoonen te vormen. «„ „„i- De Opvoeding werkt hier bykans met zo veel kragts als de Natuur: zy vormt ons op nieuw, verandert, verwoest of volmaakt het werk van die eerfte Moeder ; alle onze vermogens krygen door haar eene byzondere _gefteltenisfe, eene byzondere wending. Zie daar een nieuwen en zeer vrugtbaaren oorlprong van nieuwe L.iarac- t£Elk, hoofd voor hoofd, dezelfde denkbeelden niet hebbende van dezelfde voorwerpen, moet zich elk daar over verfchillend uitdrukken. 'Er zyn andere voorwerpen waar over in 't algemeen allen even eens denken , maar elk heeft een oneindig aantal bykomende denkbeelden. G 3 •U1C-  9? WYSGEERIGE EESCHOUW. VAN DE TAAL ÊN DEN STYL. Diezelfde Gronddenkbeelden , vatbaar zynde voor veele verlchillende uitdrukkingen , drukt elk ze op zyne wyze uit. ha daar allen, gelyk wy reeds opmerkten, dezelfde denkbeelden met hegten aan dezelfde woorden, aan dezelfde wyzen van uitdrukken, heeft de Schryver en de Leezer niet altoos dezelfde denkbeelden , dezelfde gevoelens. Daarenboven het zelfde werk kan by verfchillende Leezers ondërfcheide denkbeelden verwekken, en op eene gansch verlchillende wyze aandoen. b ieder Redenaar zal zich, gevolglyk, vehchijlend over 't zelfde onderwerp uitdrukken ; ieder Toehoorder , ieder Lee^er ondërfcheide indrukken ontvangen. iVlet dén woord, elk denkt , wil en gevoelt , overeenkomftig met zyne geaartheid, zyne opvoeding , zyn verliand , zyn byzonder Character; en elk fpreekt, drukt zich uit, gelyk hy denkt, wil en gevoelt. Wie eene leevendige verbeeldingskragt en een opgeklaard verftand bezit, drukt zich geheel anders int, dan wiens verbeeldingskragt hem niet aanvuurt, wiens verftand verre van opgeklaard is. Een vrolyk Mensch is altoos lustig. Een droefgeestige doet zich kennen aan de deftigheid van zyn Styl. Een goed, menschlievend'teder en medelydend Character zal een zagten en beweeglyKen toon aanneemeii; een trotsch uit de hoogte fpreekeneen wreed een ruwen Styl voeren. De verheeven en grootiche Styl is de eigenaartige uitdrukking van een grooten en edelmoedigen Geest. Daar zyn 'er, wien'de grootheid van ziel en verheevenheid van denken zo natuuiivk eigen is, dat zy aan alles , wat zy aanroeren , een trek van die grootheid mededeelen; zy verfraaijen en verbenen de getneenfte voorwerpen. Elk heeft, derhalven, zyn Styl van Character, een perfoonlyken en hem byzonder eigenen ötyl ; en deeze Stylen veranderen jn 't oneindige. Wv ontdekken, in dien overvloed van verfcheidenheid, bovenal, den ryken, wel verhouden, vloeienden, weiluidenden zagten cederen, bloemryken, fchitterenden, klaaren, ineengedrongen ,, kragtigen, emftigèn, fpreukagcigen, laeonifcheo , en afgeurooken Styl; als mede den dorren harden , ruwen , platten , duisteren , ingewikkelden , on^elvken, kotiden, knmpenden, en boertenden Styl. De Styl, met betrekking tot de Stoffe befchouwd , is verheven , hartroerend of eenvoudig: de laatstgemelde biedt ons niets byzonder belangryks aan ; over de anderen zullen wy vervolgens handelen. (V Vervolg by de eerfle gelegenheid,') WAAR»  I1EILZAAME UITWERKING VAN HET SAL ABSINTHII ENZ. 99 WAARNEEMING WEGEN! DE ^^„^^ VAN HET SAL ABSINTHII MET DE GfNTI*SA» ™ EENE LAN0DUÜRIGE VERSTOPPING VAN DEN ONDERBUIK. Doof * * * M. D. •Tjet is overbekend, dat in de meeste ve^oppnigen des Xl Onderbuiks een Zuur aanweezig is, t *M ais zie Fe ftoffe , door deszelfs prikkeling , ongeregfWe «andoe nVen in bet Syftema Gastricum veroorzaakt. net zy nu S S tegennatuurlyk Zuur oorzaak of gevog der Ve ftoppina zy, Hiervan daan is het, dat de yerllandi- geSesueeren , in de behandelinge van *&Mgf^ft lakken, 'er zo fterk op aandringen, om ^oor de gelen K fte middelen dit Zuur te onder te brengen en donder vinding heeft deeze haiidelwyze zeer dikwyls met den bes ten uifflag bekroond. — Dan , daar het tevens,. zo uit ze middelen op eene , met de omftandigheden best ovei eenfomende, wyze, met elkander te vereenige^ J"^Jg door de ondervinding geleerddaartoe zeer gepast zyn : Sal AbJmtMt ar. iv, IW. Muf.pulvem N. xJi£i. Van dee ze Poeijers heb ik in het opgegeeven gev*™"f™ eens de heilzaamfte uitwerking gezien. Zy bevorderen zeer langzaam den Stoelgang en de Waterloozóg, e i neeoea daardoor de verftoppingen weg. Het fpreekt van zelve Hit her vermvden van al e verüappende en zuure dranken, tn ie^v yïg gebruik maaken Van ligchaamsbeweeging, daarby niet uk het oog moet verboren worden. G 4 NA«  100 NATUURLYKE HISTORIE MATUURLYKE HISTORIE VAN DEN NODDI. (Volgens den Heer de buffon.) "TV Mensen, zo fier op zyne Hecrfchappy , die hy in ■y de daal meesterlyk uitoefent op den grond, die? hl bewoont, is nauwlyks bekend in een ander groot «deelt? Van bet wyduitgeftrekteRyk der Natuure; hy vindt in de vïPvïrïï^' «él uèrkerdan hy , en ninderpaalen. Wereld w!^ ,1' daV^le Kuust: deeze Barrières der Wereld, weike hy heek durven aantasten, zyn klippen X™^nZf ft0"thei.d **P noot; waar slje dè Wementeo, tegen hem ,n zaménzwèering, tot zyn verderf zamenfr?nnen; waar de Natuur , met één woord , S de heerfchappy wil voeren over een gebied , 't geen men naar vrugtloos tragt te ontweldigen : hier vertoont de fch f ? mter f Seü Vl"£^ dan als een Heer! lcneu indien hy de Bewoonoers verdooit, indien 'er zeJrs eenige m zyne netten vallen , of reet zyn harpoen doorftooken, de Uachtollers worden van eene hand, weï 5Üi fY mu rk,eniïe" ». typ verre hu grootfte gedeelte bedekt en befchermd in de diepte , en welhaast dryft de Koude, de Winden, en dc Stormen, deeze lastige vyanden en verwoesters van, de oppervlakte der wateren , en zy kunnen flegts voor een oogenblik de rust en vryheid der Levvoonderen van die vergeleegene wereldoorden ftoo- Irt de daad, de Dieren, welke de Natuur met middelen en bekwaamheden, veel zwakker in het voorkomen, veel «erker dan ons gemaakt heeft tegen de haaren en onweeren gelyk de meeste Watervogelen, kennen ons niet; zy baten toe dat wy zc naderen ; zy Jaaten zich varren met eene gerustheid , welke wy domheid noemen ; döch die ten duldeJvkften toont, hoe de Mensch voor hun een nieuw, vreemd, onbekend wéezen is; en teffens ten blyke ftr,ekt van de volkomene en ongeftoorde Vryheid, welke dit Geflacht geniet, verre verwyderd van den Meester, ™?yn,C LmLagt doet Sevoelen aan alles, wat hem omringt! Wy hebben reeds verfcheide voorbeelden gezien, en wy zullen er nog meer ontmoeten van die fchvnbaare zwakt heid, ot liever, van die volflaagene gerustheid, welke een hoofdtrek uitmaakt in de Vogelen der groote Zeeën. De . Nod,  VAN DEN NODDI. loi Noddi, van welken wy thans moeten handelen, heeft men de Gekke Mosch (Pas/er flultus) geheeten ; eene benaaming, zeer oneigen: dewyl de Noddi niets minder is dan een Mosch , en gelykt naar een groote Zee-Zwaluw , of een kleine Meeuw, en hy, met de daad, eene middelloon: oplevert tusfehen deeze twee foorten van Vogelen : want hy heeft de Pooten van een Meeuw , en een Bek gelyk aan dien der Zee-Zwaluwen ; zyne geheele Piuimadie is donker bruin, uitgenomen een witte plek, in de gedaante van een Kalot , boven op den Kop ; in grootte verfchilt hy niet veel van de groote Zee-Zwaluw. Wy behouden den naam van Noddi (*_), door de Engelfche Zeereizigers 'er doorgaans aan gegeeven , als uitdrukkende de Domheid, of dwaaze gerustheid, met welke deeze Vogel zich zet op de Masten en Raas der Schepen, ja zelfs op de hand der Matroozen, als zy die hem toereiken. ,, Zy gaan," fchryft de Heer de la borde, ,, in grooten getale , met de Gekken en Fregat-vogelen, op de Vischvangst ; ik heb niet gezien dat zy , gelyk „ de Meeuwen , op 't water rusten; doch 's nagts komen zy rondsom de Schepen , om op dezelve rust te nee„ men, en de Scheepslieden vatten ze met de hand." Deeze Vogelfoort fchynt, volgens 't getuigenis van catesby en poon, met verre buiten de Keerkringen zich uit te ftrekken; meer dan honderd raylen van 't Land verwyderd, treft men ze, volgens catesby , aan; doch ze zyn zeer talryk in de oorden, waar zy zich onthouden. „ Te Cayenne," fchryft de Heer de la korde, ,, ziet men honderd NoddPs voor dén Gek, of Fregat-vogel; zy ,, bedekken bovenal de Rots Grand-connelable, van waar „ zy rondsom de Schepen komen vliegen ; wanneer men ,, een^ftuk Gefchuts lost, vliegen zy op, en vormen door derzelver menigte een dikke wolk." Catesby heeft ze desgelyks in groote menigte zien visfehen , te gader vlie. gen , fteeds op 'l oppervlak des waters neder'ftrykende, om kleine Vischjes op te vangen, die by groote fchoolen door fterke winden worden voortgedreeven. Deeze Visfchery fchynen de Nodd'is met veel vermaak te verrigten, althans, indien men zulks mag afneemen uit de verfcheidenheid van 't geluid, 'c welk zy Haan, en 't groot geraas , (*) De Indiaanen te Guyane noemen den Noddi Thouarott; fie Othaheiters geevea 'er den naam aan van Oiyo. GS  103 natuurlyke historie van den noddi. raas, 't geen zy maaken, op den afftand van eenige mylen hoorbaar. Dit alles , voegt catesby 'er nevens, heeft geen plaats , dan op den tyd dat zy nesten maaken en broeden , 't geen op een kaale Rots gefchiedt; dit werk verrigt zynde, zwemt ieder Noddi hctn,en zwermt alleen om in den wyden Oceaan (f). (t) Catesby, CaroL, Tom. I. p. 88, aanmerkingen over de nutueid van het invoeren van vreemde planten. (Getrokken uit eene Redenvoering , ftir PUtilité de la Transplantation, den 10 Juny 1788, door cen lieer durande, te Dyon, gehouden , by het openen der Lesfen over de Plantkunde.) Daar zyn gelukkige Landftreeken , in welke de Natuur vermaak fchynt gefchept te hebben , om ze op te eieren met alle Planten , noodig tot het Leeven en de Gezondheid der Inwoonderen ; nogthans is 'er geen of dezelve kan nog verrykt worden met voortbrengzelen van andere Gewasfen; en de Plantkunde , in zo veele andere opzigten nuttig, is zulks inzonderheid door het overbrengen van vreemde Gewasfen. Deeze waarheid behoeft eer herinnerd dan beweezen te worden , dewyl zy zich opdoet, zo ras wy letten op 't geen ons omringt. De Tarwe , welke een genoegzaam voedzel oplevert voor de Inwoouders van dit Landfchap, is in onze Lugtftreek niet oorfpronglyk. 't Zy dezelve, gelyk diodorus heeft voorgewend., eerst van Sicilië, 't zy ze uit een anderen oord kwame, zeker is het, dat wy alle de yoordeelen, welke wy van deeze Verplanting trekken, niet kunnen uitdrukken. De Wynftok , die geen gering gedeelte van den Rykdom deezes Ryks 'uitmaakt , is eene vreemde Plant , uitAfiè in Europa gekomen. De Phcniciers brasten de Wyngaarden op de meeste Eilanden, en verbreidden ze op 't Vaste Land ; uit Griekenland kwamen zy in Italië. De Gaulen, den Wyn gaftnaakt hebbende; vonden geen ftnaak meer in den drank van Boscheikels toebeieiJ. De oude Vol-  nutheid van het invoeren van vreemde planten. IO3 Volken trokken de Alpen over, zetten zich, naa behaalde overwinningen, aan de andere zyde van de Po neder, om 'er Wynltokken te kweeken. Zy vonden de kunst om den Wyn in welgefloote houten vaten te bewaaren : vervolgens plantte men in Bourgogne en Champagne den Wynftok. De Moeskruiden , die een zo weezenlyk gedeelte van ons voedzel uitmaaken, zyn uit de Levant herkomftig: 't zyn Afiatifche Planten , die thans in de Moestuinen der Europeaanen groeijen. Het Vlas , waar van men het Linnen vervaardigt , zo noodzaaklyk voor de zinddykheid cn de gezondheid , is van Perfijchen oorfprong ; van daar werd het in Egypte gevoerd. Pïtiiagoras bragt het uit dit laatstgemelde Land : want vóór dien Wysgeer kenden de Grieken 'er het gebruik niet van. — Indien men by dit gebruik voege de nuttigheid van 't Papier , uit Linnen-lompen vervaardigd, zo gereed als goedkoop, zullen wy de Overvoering der Vlasplanten dubbel danken. De meeste der Vrugten , die tot Tafelwellust dienen, en ons in ftaat (tellen om verfrischt de Zomerhette te wederftaan, zyn wy aan vreemde Lugtftreeken verfchuldigd. Dus werden, by voorbeeld, de eerlte Kersfen-Planten aangebragt door lucullus , by diens wederkomst van dien gedenkwaardigen Tocht, op welken de vermeestering der Staaten van mithrioates volgde, 't Was te Ceraplwnte, de Hoofdftad van Ponlus, waar hy dien Room vondt: die zich vervolgens in onze Gewesten zo zeer vermenigvuldigd heeft. Die Planten zelfs, welke onze Bloemflukken vercieren, en zommigen een zo groot vermaak fchenken, dat zy aan de opkweeking en bezorging dier Gewasfen al hun zorg en tyd te koste leggen , fchoon de nutheid zich bepaalt tot het ftreelen der oogen ; die Planten , zeg ik , of althans derzelver grootfte gedeelte, zyn geen Inboorelingen onzer Lugtftreeken. 't Was onder de Regeering van mahometh den IV, in den Jaare 16US , dat de Kanunkel voor de eerlte keer in de Tuinen van Conftantinopolen bloeide. In deezer voege dient de Overvoering der Planten om ons te voeden , te kleeden. te verfrisfen , en onze Lusthoven op te eieren. De Plantkunde , die reeds zo veel voordeels fchenkt , door ons kennis te verfchaffen van de Plaiiicn onzer eigene Lugtftreeke, wordt nog voordeeliger, door  104 NUTHEID VAN HET INVOEREN VAN VREEMDE PLANTEN. door ons vreemde Gewasfen te doen kennen. Want, uit de bygebragte , elk in 't oog fpringende, voorbeelden, mogen wy veilig opmaaken, dat 'er geen twyfel valt aan het beftaan van verfcheide andere Planten , nog niet overgevoerd , die by ons wel zouden aarten , en met groot voordeel kunnen gekweekt worden. aanmerkingen over de beschryving van den vergifboom , in het maleitsch genoemd JPoJioon Upas, die, volgens het verhael van n. p. foersch (*), op het eiland java te vinden zoude zyn. Medegedeeld door lambertus nolst , M. D. en Lid van het Bataeffche Genootfchap der Proef-onderyindelyke Wysbegeerle te Rotterdam. wel-edelp. heeren ! Tjfoe weinig bcrigtcn , uit afgelegen oorden , vack te H betrouwen zyn - en hoe noodig het inzonderheid voor alle Namurkenneren zy - z;ch niet te verlaten op het berigt van onbekende Gefchiedfchryveren , maer integendeel alle vlyt aen te wenden , om belangryke zaeken , die hun worden medegedeeld . meer naeuwkeuxig te onderzoeken, zal, zoo ik my niet grovelyk bedriegc, uit het volgende verhael ten vollen blyken. Onlangs in gefprek zynde met den Wel-Ed. Heer jan matthys van rhyn , (met wiens vriendfchap ik my vereerd vindc,) over de gevaerlyke vergiften , die men hier en elders aentreft , gaf ik myne verwondering te kennen , dat de Boom op Java , van welks vergiftige eigenfchappen ik zoo veele verwonderlyke uitwerkingen, in&de Maendlyks uitkomende Letteroefeningen, gcleezen had, reeds niet voorlang' was uitgerooid. My op de egtlieid' van het verhael , op de acngehaclde plaets , verlatende , beweerde ik , dat het gif , 't welk uit deezen Boom ontlast wierd , voorzeeker een der meest heftige moest zyn, het welk 'er tot heden toe bekend is. Doch (*) Zie Algtm. Vaderl. Leiter oef. Vide Deel, Mcügelw., bl. 286 enz.  AENMERlUfGÉN OVER DEN VERGIFBOOtt , ENZ. IOj Doch met ffeen geringe verbazing werd ik ontwaer, dat al het tfeen°men in dat verhael , nopens het aenwcezen eri de eVenfchappen van deezen Boom aentreft, volftrekt bedrie°-erv en leugentael is; en dewyl ik gezien had, dat men het zelve voor zeer egt hield , en het hierom in een ander zeer geagt Werk (f) overgenomen had, begreep ik het myn pligt te zyn , den gemelden Heer te verzoeken, my de vryheid te willen geeven, van den inhoud onzer gefprekken, benevens de bewyzen, omtrent de valschheid van het berigt, die zyn lid. toen de goedheid had van my te laten zien, aen UWEd. te zenden, om lan°-s dien wes myne Landgenooten hieromtrent nader te onderrigten; het geen dan ook door mynen vriend gunftiglyk werd toegeftaen. Vooraf reekene ik het noodig te melden , dat de genoemde Heer van rhyn ruim 23 jaercn , en wel zedert bet iaer 1763 tot 1786 , op Java gewoond heeft , dat zyn 'Ed. 13 jaeren Opperhoofd in de Mattarm , aen het Hof vaii den Sultan , en ruim 3 jaeren tweede Refident aen het Hof des Keizers , te Souracarta , geweest is; dat hy aldaer de beste gelegenheid heeft gehad van alles het geen Hechts cenigermate aenincrklyk was , te onderzoeken; en dat 'er ook niets van dien aert is geweest, of het is door zyn Ed. gezien. Hier by komt, dat de volgende Aenmcrkingen haeren oorfprong meerendeels vcrfchuldigd zyn aen een berigt, op verzoek van de Heeren Directeuren van het Bataviaesch Genootfchap, door dc Ed. Heeren Opperhoofden, palm en van uhyn , aen den Heer Gouverneur van Java gefuppediteerd ; doch welk berigt aen den Wel-Ed. Heer, Mr. jacob cornelis mattheus radermacher, als eerften Directeur van het Bataviaefche Genootfchap, door den Heer Gouverneur gegeeven zynde, in ons Land niet is bekend geworden'; daer de Heer radermacher, op zyne Réis herwaerts, op eene zeer noodlottige wyze is omgekomen. # Eer ik van dat berigt m dit geval gebruik maeke, ftact my te melden, hoe my, uit eene getrouwe Copie eener egte Atteftatie , van den Opper-Chirurgyn f. a. bonneken , te Samarang, ontegenzeggelyk gebleeken is, dat ft) Zie chomel , Algemeen Weordenboek , VHIde Deel, bl. 6oi enz.  ïoö aen merkingen over den vergifboom, dat opgemelde foersch in 't jaer 1774 niet tc Batavia geweest is, dat hy in de jaeren 1775 en 1776 wel, ouder den genoemden Heer , derde Meester geweest is ; mitsgaders dat hy, na verloop van eenige jaeren, wel als Opper-Chirurgyn een reisje naer Java gedaen heeft, doch nooit aen een-der Vorften-hoven aldae'r geweest is ; en dat hy daerna tot de Engelfchen is ovcrgeloopen. Wyders is het, voor een ieder, die eenige kennis heeft van de Indifche inrigtingen, niet minder baerblyklyk zeker, dat hy valschlyk voorgeeft, een pas verkreegen te hebben , van den Heer Gouverneur-Generael p. a. van der parra; waer door hy verlof gekreegen zou hebben om door het Land te reizen , en dus. gelegenheid gehad hebben, om dien Wonderboom te bezigtigen. Dit vooraf aengemerkt hebbende , zal ik nu voorts bepaelder doen zien, dat hy deezen Boom in zyne hersfens gefmecd heeft; nadien 't eene volftrekte onwaerheid is, dat 'er zulk een vergiftige Boom op Java te vinden zou zyn. Zie hier het bewys. De Wel-Ed. Heer palm heeft deswegens onderzoek gedaen , en aen den Keizer van Java cen Brief gezonden, van den volgenden inhoud: Aen zyne Majefteit den Keizer i'acco eoeana , den derden, dien toegewenscht wordt alle zeegen, voorfpoed en vergenoegen op deeze Aerde. ,, Door den Wei-Edel Geftrengen Groot Achtbaren Heer Gouverneur en Directeur deezer Kuste my toegezonden zynde een Schriftuur, door zeeker Opper-Chirurgyn ontworpen , die daer by voorwend dat 'er in "het Keizerryk van uwe Majefteit zekere vergiftige Boom zoude zyn , en doorgaends genaemd worden de Boom Upas. Dat dit vergif niet anders gehaeld wierd, om kritfen of pieken daermede te vergiftigen, dan door menfchen , die reeds door uwe Majefteit ter dood veroordeeld waren ; en door dit te wagen dan het leeven behielden, zoo zy wederkeerden met het vergif, doch meestal door het zelve ftierven. — Dat hy Oppermeester in den jaere 1776 , of naer de Javafche reekening in den jaere 1703, een Juftitie, binnen uwe Maiefteits Cadaton, had bygewoond van dertien Zeiiers of By-  pohoon upas genoemd. iq? Bvwyven van uwe Hoogheid, die door vlymen of kritfen, door dit vergif aengeftreeken, ieder aen een pael gebonden zynde, in den tyd van twéé minuten had zien om het leeven brengen: zoo nceme ik dan de vryheid, my J>y uwe Hoogheid te adresfeeren , met vriendlyk verzoek , my ook fchriftlyk op dit humbel Adres met uwe Majefteits antwoord te willen vereeren ; ten einde te ontwaeren , in hoe verre dit voorgeeven van den Oppermeester foersch met de waerheid inftemt ; of dat het fomwylen ten eenemaele verdigtzels zyn, als mede of 'er zoo een Boom Üpas in dit gantfche Land Java te vinden zy. Als dit door uwe Majefteit bekrachtigd wordt, zal alle twyffeling van de geleerde waereld kunnen weggenomen worden; en uwe Majefteit zal my hierdoor zonderling verpligten." (Onderftond) Slot myner Penne. Gefchreeven binnen de Vesting dc Vastenburg , deezen 12 November 1785. (Was geteekend) w. a. falm. Het antwoord , met 's Keizers Zeegel voorzien , op den bovenitaenden Brief, was dus: Javaenfche Brief, gefchreeven dooiden soesoehoenangh, aen zynen Vriend, het Heer Opperhoofdpalm. „ Na dat, uit Broeders Misfieve, toegezonden door den Wei-Edel Achtbaren Heer Gouverneur, verftaen hebbe , zoude in mynen Lande , zoo als de Oppermeester voorgeeft, een Boom, genoemt Upas, weezen; het geen my niet alleen ten heele malen onbekend is, maer zelfs ook nooit het minfte daer van gehoord hebbe ; en ik weet ook niets van de benoemde Oppermeester ; want by wat Opperhoofd zoude die geweest zyn?" (Onderftond) Gefchreeven op Dïngsdag den 12 van 't Ligt Soera in 't jaer Be. 1712. of den 15 November 1785. (Lager ftond) Getranslateerd door my (was geteekend) J N. J S. EMHARDT. (Nog lager) Accordeert, (was geteekend) w. a. palm. Dit  Io8 aenmerkingen over. den vergifboom 5 Dit nu zoude reeds genoeg zyn om te bewyzen, dat al het. verhaelde omtrent den gemelden Boom eene loutere opeenftapeling van de grootfte onwaerheden is ; doch men zoude zoo verre konnen gaeh van tegen te werpen , dat de Keizer misfehien wel reedenen kan gehad liebben , (deels om het voordeel , 't welk de Boom , volgens foersch , Hem zoude aenbrengen; deels om de geftrenge wys, waermede hy zyne Bywyven behandelt, niet aen den dag te leggen ,) om het aenwezen van de Pohoou Upas te ontkennen ; en het zal hierom noodig zyn, om verfcheiden gezegden, in het meergemelde verhael voorkomende , door de volgende verdere Acnmerkingen te logenftraffem i°. ,, De Bolton Upas zoude dan grocijen op ja va, omtrent 27 Duitfche myleu van batavia , veertien van sour ac hart a, 's Keizers Zetel, en tusfehen elc iü en so van fiukjoe, de tegenwoordige vcrblyfplacls des Sullans van java." Het verdient hier opmerking , dat de Schryver zeer weinig onderweczeu is geweest in de Maleitfcht tael ; (het geen naderhand ook nog duidelyker zal blyken ,) en dat hy den iuistcn nacm der gemelde plaetfen niet heeft weeten te melden. Want, volgens des kundigen, moet hier niet ftaen Bohon , maer Pohoon • niet Soura. Charta, maer Souracarta < niet Fiukjoe, maer Djoc- jocarta enz. Doch het geen meerder aendagt vordert, is, dat de hepaeling van den afftand , op welken de Boom te vinden zy, geheel mank gaet. ■ De zcekerfte berigten fog, deswegens genomen , bewyzen , dat de Sultan omtrent 14 uuren nader by Batavia dan de Keizer woont; en dat de gewoone Marfchen , door dc bovenlanden van Batavia naer Djocjocarta , of Sultans verblyf , op 120 uuren ; en naer Souracarta, of 's Keizers woonplacts, op 134 uuren gereekend worden. • 20. ,, Het vergif uit den Upas zoude zeer duur zyn, cn den Keizer veel gelds opbrengen.'''' Dus moet de Keizer, volgens dit gezegde, alléén het voordeel van den Boom genieten : doch hierdoor toont de Schryver, dat hy niet weet, hoe de Landen der Javafche Vorften door de Compagnie zo verdeeld zyn geworden, dat ieder Vorst van elk ftuk Land de geregtlyke helft bezit ; cn dus zou de Sultan hierin mede moeten  pohoon upas genoemd; ïoq ten deelen. Ook zyn de inkomften derjavafche Vorften wel toereikend, maer niet groot, ontftaende alleen uit de Verpagte Tollen aen de Chlneezen^tw de inkomften der Landeryem (Het Vervolg by de eerfte gelegenheid.) aanmerkingen over het character en de werk* zaamheden der Inwoonderen van opper-silesie; als mede over de ligging van dat gewest* Hoor den Heer c. F. e. hammard , gewcezcn Luitenant de Genie , en Opziender der Bruggen en Wegen van den Koning van Pruisfen , gemaakt in den Jaare MDCCLXXXII'. Van alle Staaten des overleden Konings van Pruis/en $ fchynt dat gedeelte van Silefie , 't welk tusfehert den Oder en Fooien gelegen is s het minst gedeeld te heb-1 ben in het licht, 't geen die beroemde Vorst niet alleen over zyne Onderdaanen , maar over geheel het Mensch-* dom, heeft zoeken te verfpreiden. Men zou Verkeerd doen, met zulks aan een gebrek in het Staatsbeftuur toé te fchryven: om de oorzaak te ontdekken , moeten wy hooier opklimmen. liet Volk, in dit gedeelte van Silefie, is eert tak van de Slavoniers of Sarmaten , die outltyds woonden by dS bronnen van den Weixel en den Oder. Langen tyd onderworpen aan eigen Prinfen, kleine Dwingelanden , die 't zelve met een yzeren fchepter beheerschten, ging het vervolgens bcurtlings over onder de Heerfchappy , nut eens der Bohemeren , dan eens der Poolen, De Edelen hebben hunne vryheden behouden onder de magt van 't Huis van Oostenryk , en wanneer frederik de II, Koning van Pruisfen, 'er bezit van nam, was het een beding, dat die voorregten moesten bewaard blyven. 'f Valt zeer bezwaarlyk, Opvoeding en Godsdienst by hun in te Voeren , om het lot der Onderdaanen te verzagten : veele hindcrpaalen komen hier tegen op, onder anderen de Slaaverny, die, fchoon verzagt door de gunst Van den Oppervorst, en de billykheid der Staaten, niet geheel kan weggenomen worden , zonder den Adel te bederven ; dien de handen , voor denzelven werkende , ontneemende. Daarenboven zou de affchaffing der Slaavcvnye eensflags den breidel ontneemen aan lie- IV, deel. mengelw. no. 3. H deH  110 CHARACTER EN WERKZAAMHEDEN den van eenen onbeteugelden aart , en hun doen vervallen tot Ledigheid en Dronkenfchap , hunne heerfchende Ondeugden. Hunne Opftand, in denJaarc MDCCLXXXI in de Vrye Hecrlykheid v.m PUsfe , tocbehoorendY aan den Prins van anhal't CoëtheN , (trekt 'er ten bewyze van. _ Aile de kosten cn moeite vnn dien Prins , en de Gravinne van stolberg vvermgeiiode , diens Egtgencote, om beter zorgc voor hunne Opvoeding, voor nun ne Gezondheid, Beltaau , en Hnislyk geluk," te draaien hebben by hun geene de minite erkentenis te wege^e'. bragt. Zy zagen de verpligting , om hunne Kinderen °na School tc zenden , aan als cen last , hun opgelegd, in ftede vnn de gedwongene Dienstdagen, welke men 'verminderd hadt; en zy 'ontlloegen 'er zich van , onder voorwendzel, dat zy hunne Kinderen in hun huiswerk noodig hadden: een voorweudzel, 't welk zicbzelvc wederipreekt, wanneer men by de hutten dier arme Boeren komt, cn ziet dat zy in ledigheid en onmaatigheid de dagen der weck, hun voor hunzelven tot arbeiden gekuiten, doorbrengen. Voor 't overige, zelfs vcronderfteld dat ze met arbeid overlaaden waren, zouden vyf en twintig Zondagvoormiddagen , géduurende zes of zeven jaaren, genoeg weezen, om hun eenige beginzels van gedrag in te boezemen. De ganfche Adel, niet zo ryk, en misfehien zo edelmoedig niet zynde als de Prins van anhalt plesse , zou het gebrek aan een Fonds , om de Meesters uit te betaalen , zich tegen de oprtgting der Schooien fchynen aan tc kanten ; dan die hinderpaal was gemaklyk uit den weg te ruimen , door cen gedeelte van de goederen der Jefuilen daar toe te befiemmen;' daarenboven zou het niet wel aan een Fonds ten dien einde kunnen ontbreeken , in ecu Ryk , waar eene goede beheering der geldmiddelen zo veel oplegt, indien de behoefte der Ouderen foms niet toeliet, hunne Kinderen te kleeden , zo dar zy winters eenen langen weg lpopen, om ter Schóole te gaan, zou de liefdaadigheid dit te gemoet kunnen komenr ook zouden dc Meesters, op zekere dagen, in de (treek, hun toegefchikt, aan de hulzen kunnen rond gaan. Byaldicn dc Godsdienst, in Opper-Sikfie, in de Landtaale verrigt wierd , zou dezelve als eene foort van Zedelyk Onderwys kunnen aangemerkt worden ; maar geheel Opper-Sile/ie Qaihofyk zynde, hoort men 'alleen Latyn in de Kerken , en zeldzaam hoort men 'er een verftaan-  DER 1NWG0NDEREN VAN ÖPPER-SlLESIE; 1*1 'ftaanbaare Redenvoering. De overleden Koning, die ten ftrondüegel hadt , niemand omtrent zyn Godsdienst te ontrusten, liet den Priefteren de zorg, hun aanbevolen, over. Ongelukkig vonden zy het veel gemaklyker Ommeningen te doen, en Beelden te kleeden, dan zich op het verkrygen van kundigheden uit te leggen , anderen te onderwyzen en te Itigtcn. Men ziet te Glatz een wonderdoend Beeld van maria , als een Koningin ge- ^Fie'n "-edeelte der Gcestelykheid ftaat onder vreemde Bisfchoppen, byzonder onder dien van Cracow, die reeds werks n-enoeg in Poolen vindt. Het zou , dunkt my, o-een lakenswaardig bedryf Van den wereldlyken arm weezen, dat dezelve alle Priefters noodzaakte , om by alle Godsdienstoefeningen een Onderwys van een bepaalde uitgeftrektheid te voegen , onder bedreiging, dat zy' hunne Pastory by 't verzuim zouden verliezen: ee« uigen tot voorbeelden gefield, zouden de overigen af> f° Schoon Opper-Silefie by Neder- Silefie, wat de vrugt* baarheid van den grond betreft, niet in aanmerking komt, wórdt het, nogthans, vlytig genoeg bebouwd. De ondervinding heeft geleerd , in hoe verre men zich hectt moeten verwyderen van de beginzelen des Landbouws, die ten regel in Neder-Silefie dienen. De Vreemdeling o-en kunnen niet nalaaten op te merken , het vreemd voorkomen der golven , gevormd door de vooren , die niets opbrengen , doch het water verzamelen , t welk ia damp verdwynt, of in gegraave gragten loopt om t zelve te ontvangen. Deeze handelwyze is niet eigendunkelyk; de aart van den grond vordert dezelve. Onder cen voet of twee der teelaarde is een vaste bedding, welke het overtollig water belet door te zygen , wanneer de grond genoeg verzadigd is. Zo als zy het aankomen verzamelt zich het water : in de opening der vo°orcn, als in kanaalen; en wanneer het Jaar al te vog-> tio- is, bederft of bevriest een gedeelte van het zaad, daar in gezaaid. Indien de grond aangelegd werd op eene wyze, dat dezelve overal eene gelyke oppervlakte zonder diepten aanboodt , zou het zaad een gedeelte van de hoogte der aarde, die 't zelve bedekt, mislen; het water zou zich over alles uitftrekken , en de overftrooming een algemeen misgewas veroorzaaken. Over 't algemeen mag men zeggen , dat de Landen Ha 1»  JIa CHARACTER. EN WERKZAAMHEDEN ïrnSKSS^' viervoudiSe vrugten voortbrengen: eene vrugtbaarheid genoegzaam otn de Ingezetenen te voeden en een voordeehgen Handel buitenslands te dryven De Brandevvynllookeryen , die het verderf des Volks zvn en een gedeelte van de inkomften des Adels uitin ake? nee" men te veel weg. Het Stooken derGraanen is langen tvd ? ,de ha«df" de/ Jooden geweest , die, door dit middel al den rykdom des- Lands aan zich trokken. Naauwlyl s hadt een Boer zyn Land bezaaid, of de Oogs wis by ïS*SS%iï©een veI van dea Throon deeze De Graaf collonna heeft in de wyduitgertrekte I ™d fcnappen zyns belluurs ondérnoorig f de Lndewynftot hcryen verbooden. Hy hoopt, dat de vermindering zyner inkomften , welke onmiddelyk daar „it ontltaat , hcXld zal worden door het gebruik van Bier, waar aan deBoe- ,iZIu on,gevoel»g gewennen, als mede het gebruik 't welk hy zal maaken van de ligging zyner Landgoederen met verre van den Oder, en door andere S£ ' Erigen? S bÊdenkt' te" VOürdedc z^ Onder! De wyze van zich te voeden , heeft zo veel invloeds op den zedelyken ftaat, dat men van dezelve zich konne bed.enen , -om te oordeelen over de maat van aankweekmg der verstandsvermogens by een Velt. Ro^ezemel en gezoute Kool maaken een goed deel der Spyzf uit der Sütfien , in de nabuurfchap van Poolen. De onzindelvk hetd hunner Wooningen , de morsfigheid hunner' Klederen en een algemeene havenloosheid, veroorzaaken de kwaal bekend onder den naam van de Pllea Polonlea" 0f ue Pooljche- HatrWegt. * UI Het gebruik der Aardappelen is zo algemeen niet als een zo gezond voedsel verdient. De geweeze Staatsdienaar sciilabmndorf , de aanteelt der Aardappelen , m\\ Geweld hebbende willen invoeren , is fleer gedaasd &e„ heeft de halftarrigheid des Volks ,' £ hét^val houden der vooroordeelen , met kunnen overwinnen. Gewoon o ï van Roggezemelen en Kool te leeven, gaven zy de AardWe len aan de Zwynen , welke zy'anders eenigen tyd X her flachten voeden gelyk zy zichzelven voeden. Het houden van Vee neemt by den Adel toe, en neemt zo veel by het Volk af, welks Paarden en Hoornvee hit zelfde teken van verwaarloozing als derzelver Meesters draa-  der. inwoonderen van opper-silesie. 113 draagen. De Paarden kunnen niet groeijen, doordien zy ze te jong gebruiken, 't Ontbreekt hun niet aan Weidlanden, maar aan Hooi. . Het Landsbettuur, met de verbetering des Lands bezig, verzogt, in 't Jaar MDCCLXXX, aan de Staaten een tafel van de Landen , gefchikt om ontgonnen te worden. Ingevolge hier van, heeft men Volkplantingen in de Landen van Arthlandc gezonden , waar men hun plaatzen aanwees, die de minfte kosten ter bearbeiding vereischten, en de fpoedigfte voortbrengzels beloofden. Dus bleeven 'er nog veele laage en moerasfige Landen ter verdeelinge over. "Men zou ze gefchikt kunnen maaken tot Paardenftoeteryen , naar 't voorbeeld van den Prins van anhalt plesse, die 'er fchoone heeft "te Pohlnieh-Weichfel. Van alle de Volkplantingen , op den flinker oever van den Oder, zyn 'er geene zo bloeiend als de twee, door den Prins van anhalt plesse , op zyne kosten , aangelegd in Oud en Nieuw Anhalh Geheele Poolfche Dorpen, aangelokt door de vryheid van Godsdienst , en andere voordeden , in Opper-Silefie beloofd , kwamen derwaards met hunne Handwerken , onder de befcherming van een Koning , wiens woord heilig was , en in de armen des Prinfen van anhalt plesse, die milddaadig in hunne dringendfte behoeften voorzag , en hun vlyt beloonde. Het denkbeeld, om de Volkplantingen te bevolken met oude Krygslieden, is altoos niet gelukt: dewyl doorgaans de behoefte van den Staat de Krygslieden in dienst doet blyven tot zulk een ouderdom, waarin zy alleen gefchikt zyn tot het genieten van een rust , die het onregtmaatig zou weezen hun te ber.yden. In het uiterfte van Opper-Silefie, aan Poolen grenzende, zyn Poelen, waar van men zich op eene voorbeeldige wyze bedient. Zy maaken het voornaamfte gedeelte van de inkomften der Edelen uit, in de Vrye Heerlykheid van Plesfe. Naa dat de Visch 'er twee of drie jaaren in huisgehouden heeft , droogt men die Poelen op; de grond, dien tyd onder't water braak gelegen hebbende, beeft eene buitengewoone vrugtbaarheid bekomen. De nabyheid van den IVeixcl, welke aan de Heerlykheid van Plesfe paalt, en bevaarbaar is , digt by het Dorp Zaberfchek , maakt den uitvoer der Waaren, na Cracow en Warfchow, gemaklyk. Naast de Poel van Opplen is die van Beronner de voornaarufte des Lands. H 3 De  ÏÏ4 character en werkzaamheden De voornaamfte Handel van Opper-Silefie is in Hout , waar van, ondanks de hoeveelheid in de"Smelceryen ver* ftookt , 'er altoos een groote overvloed zou weezen, indien het mogelyk ware de Ingezetenen over te haaien, om van Steen te bouwen , en'Kooien te branden; maar men gebruikt 'er zo veel llouts op allerlei wyzen, dat de vermindering allermerkbaarst is. liet Landsbeltuur houdt liet, oudenusfchen , voor een regel, dat het fpaaren van 't Hout het beste voor de Bosfchen is: en heeft het bouwen op de oude wyze verbonden. De Kouinglyke Bosfchen , onder het opzigt van don Heer nit wfcOEE , zyn in den besten ftaat, eu daar op volgen die van den Prins van anhalt plesse, en van den Graaf collonna. Het Yzer, de Kooien, en het Lood, nieuwliugs ont» dekt naby Beuthen en Tarnamtz , zyn de Delffioffen in Opper-Silefie, Bykans alle de Bergen van de Heerlykheid Plesfe hebben in zich een onuitputbaaren fchat van Kooien , in den fchoot des aardryks verbórgen. Daar is niemand, behalven de Prins, die dezelve in zyne Stookeryen gebruikt. Zyne proeven , om 'er zich van te bedieneh tot het fmelten van Yzer, zyn niet gedaagd, ter oorzaak* van de Zwavel , die zich met het Yzer vermengt. De Kooien van emanuel seegen komen in zwaarte en hardheid naby aan die van Newcastle. 't Ware te wenfehen, dat ze , van de fchadelyke Zwavel ontflaagen , van algemeener gebruik wierden. De Prins zou1 als dan waarfchynlyk meer aangemoedigd worden, om zè te doen voeren na den mond van den Weixel, en de Kusten van de Baltifche Zee , om in ftede van de Engelfche gebrand te worden. Men brandt fteeds Kooien in de Steen- en Kalkovens enz. van Opper-Silefie. In de Heerlykheid Beuthen is een Yzer-myn , zonder mengzel van welker.Yzer al het Yzer, 't geen van elders komt , de noodige maat van fmeedbaarheid niet krygr. Ten Westen van de Stad Beuthen heeft men, eenige jaaren geleden , de Lood-mynen , meer dan eene Eeuw onbewerkt gelaaten , weder beginnen te bearbeiden. Aan Opper-Silefie ontbreekt niets dan Zout, 't welk men nog nergens heeft kunnen ontdekken. De Zout-mynen van den Keizer te WMitscka voorzien geheel Op>per-Si« lefie. De Koning koopt het Zout, en verdeelt het aan zyne Onderdaanen. Deeze Monopolie brengt zeer veel op aan de beide Monarchen ; Poolen en Silefie hangen in die opzjgt zeer veel af van het Oosienrykfche Hof, gelyk de mees-  DER. ÏNWOONDEREN VAN OPPER-SILESIE. «5 meeste Pruisfifche Onderdaanen van dat van Brandenburg, welks regtvaardigheid en liefde tot de Onderdaanen egter niet toelaaten , dat de prys eener zo onontbeerbaare behoefte te hoog ftygc. Nogthans is dezelve hoog genoeg, om den Sluikhaudel uit te lokken: die denzelven dryven, zvn de Bergbewoonders van Tefchen, bekend onder den naam van Coralns. Zy verzamelen zich op de grenzen, om eene foort van gewapende Caravane te vormen , die van vyftig tot honderd Wagens, met Zout belaaden, geleidt befchermd dooi- twee of drie duizend Man , daar toe b'ehoorende. Wanneer zy in de Pruisfifche Staaten gekomen zyn , behandelen zy allen , die zich tegen hun verzetten, wreedlyk; 'er zyn voorbeelden, dat zy geheele Escadrous verdaagen hebben. Onder de Munufactuuren van Opper-Silefie, bekleedt de Lakenfabriek te Plesfe den eerden rang , en op dezelve vole Spaarzaamheid is eene min fchitterende dan nutte Deugd. *-* Dezelve brengt geene zeer verheevene denkbeelden mede, 't zy men dezelve uitoefene , 't zy nien 'er over redenkavele. De eenige verdiende in dit geval is eenvoudige en gezonde iflzigtcn te hebben. Volgens de bepaaling der Gierigaarts, beftaat de Spaarzaam- heid  BEDENKINGEN OVEK DE SPAARZAAMHEID. I3f keid in zo min mogelyk uit te geeven; doch by den verftandteen en wyzen is de Spaarzaamheid de kunst, om het meeste voordeel te trekken van de kosten, die men kan en moet doen. De Spaarzaamheid, wel begreepert , is gelegen in bovenal riet aan Trotsheid, maar aan Welvoegelykheid het oor te leenen Trotsheid zoekt de hoogere Rangen te overtreffen; Wefveeglykheid doet ons vermyden uit onzen Rang te gaan, 't zy door ons boven denzelven te verhellen , 't zy door beneden denzelven te daalen. Wie Spaarzaam wil weezen, en het met weet te zyn, wykt 'er weinig min verre van af, dan die het geheel niet is. De afwyking ontftsat voornaamlyk uit het onvermogen , om aan fleeds opkomende verbeeldingen wederftand te bieden. Onze verbeeldingen zyn altoos min beperkt dan de middelen , om aan dezelve voldoening te verfchafien. Men moet, derhalven. •weeten te kiezen, over zyn genegenheden te redenkavelen, de een aan de andere te onderfchikken , en dikwyls die genietin. gen, welke ons het fterkst aanlokken, te wuderitaan. Wie de kunst derft van zich op zyn tyd iets te ontzeggen , zal nooit orde in zyne zaaken hebben ; ja , ik durf 'er by voegen , zal nimmer genieten. In alle foorten van Uitgave mig men niet om net overtollige denken, dan naa het ntodige bezorgd te hebben. Wie zou niet lachen', als hy iemand Schilderyen, Tekeningen , Zeldzaamheden , en Kunstftukken , zag koopen , terwyl hy zyn Huis en Landgoed liet vervallen. _ Zeer te beklaagen zyn allen de zodanigen , die door trotsheid , of zelfs door Involgbaarheid , zich verpligt agten , hun Huis met kostbaarder Huisraad te voorzien dan hunne middelen toelaaten. Gedrongen om berouw te hebben van hunne uitgaven , op het oogenblik dat zy dezelve doen, kunnen zy 'er het genot niet van hebben , 't welk anderen ten deele valt; zy voelen, te midden van hun uiterlyke overdaad, inwendig gebrek , 't welk hun veroordeelt. Hoe veel gelukkiger is de goede Huisvader, die, door de zeden der Voorouderen te volgen, de Middelen, van dezelve naagelaaten, bewaart, in een Huis , waar Eenvoudigheid , Orde , en Overvloed heerscht: waar de Bedienden wel gekleed zyn, en de ionge Kinderen de gezondheid zelve verwonen : die in de Huiscieraaden de voeglykheid boven de grootsheid (lelt, en het gemak boven de mode; en die, in £yn oud Zilverwerk, dikwerf aan zyne Gasten een maaltyd, die eer overvloedig dan uitgezogt is, opdischt. Montesquieu (want ik zoek de eenvoudigheid myns onderwerps op te luisteren , door den naam diens grooten Mans,) heeft opgemerkt , dit hy , die al zyn Inkomen verteert , zich bederft. • De reden hier voor zyn allerblykbaarst. Hy vervalt in 't onvermogen, om tegen onvoorziene toevallen iets op  133 BEDENKINGEN op te leggen. —— De (leeds toeneemende vermeerdering van' den Prys der noodwendige Leevensmiddelen, veroorzaakt door het geduurig (leeds vermeerderen der Geldfpecicn , maakt hem van jaar tot jaar, met hetzelfde inkomen, armer; eene beden king, hoogst noodig voor allen, die van een bepaalden Stuiver leeven. Wie zyne Verteering beneden zvn Inkomen houdt, geeft zichzelven de middelen om milddaadjg te weezen en hy belpaart, in de uitgaven van zyn Htiisl,ouden , een on* rust , zo moeilyk voor eene edele Ziel , als ondraagelyk voor onze Dienstboden. Hy moet veronderflellcn , dat'er'wat te loor loope , cn dit vvceten te draagen. Wie zyne Huisvrouw' en zyne Dienstboden al te nauw gade flaat, zal door beiden dubbel bedroegen worden. In dc Beroepen, waarin men zyne Middelen vermeerdert als in den Koophandel , laat de voorzigtigheid niet toe, dat een goed Huisvader veel verteert boven het inkomen , 't geen hv naar alle waarfchynlykheid , van zyne Middelen kan trekken! Dc Koophandel is blootgefteld aan omwentelingen. Niets is dtoeviger, niets vernederender, dan te kort te fchieten, en met betaalen te moeten ophouden ; dan te beginnen met overdaad , en te eindigen met fchaarsheid; dan zyne Kin .i eren in Weelde op te voeden , en hun geen Huv/elyksgoed te kunnen geeven De Spaarzaamheid, die niets fchynt te vorderen dan gezond Verftand cn Voorzigtigheid , kan zo zeer de Deugd van edele Zielen worden , als de Gierigheid de Ondeugd van laage Zielen is. 't Is de Spaarzaamheid, die, onze behoeften beperkende , ons Maatigheid leert , 'en beter dan R}kdommcn bevrydt voor de at'hanglykheid van anderen. Gierige Menfchen , wier Boedel in cen verwarden ftaat is, zyn in ftaat om alles te' doen, en alles te ondergaan, hun geweeteh te verraaden, zo ten opzigte van Lands als van Burgerlyke zaaken. Onder hun vindt men Grofipeelcters , Gunstbejaagers , die zich over°eeven om voldoening te fchenken aan de driften der Grooten. Lieden, hals over hoofd in fchulden gedompeld,zyn altoos onder de heffe der Volken geweest, en de voorden om 't zelve aan te ftooken. De Kunftenaars, en in 't algemeen Lieden, met uitfteekende Gaven voorzien , houdt men voor de zodanigen, die niets van de Spaarzaamheid verftaan. Die koelzinnige bedaardheid , welke zich nederzet by kleinigheden , en 'er altoos op blyft ftaaroogen, kan niet woonen in die kloeke koppen, in diergeesten, vol vuurs. Te deezer oorzaake ziet men de zodanigen nu ryk, dan arm; medelydend en edelmoedig, als zy geld hebben, en door de behoeften hunner Vrienden wel diep in 't hare getroffen; zy berekenen met eene wreede koelheid hunne eigene behoeften , voor het toekomende, niet. Zeer wyd verfchillen zy van die Ryken , wier berekeningen nooit plaats voor medelyden met hunne Natuurgenooten open laaten. Deeze groote ' gces.  over de spaarzaamheid. 139 -eesten gelyken niet weinig na eene foort van Menfchen die K een goed hart hebben, cn aan welken het geld niets kost nocin het winnen, noch in het uitgeeven. Oude üsSen behoorden zy te bedenken , dat de .spaarzaamheid hl m dde is om zich in den Manlykcn Ouderdom Onafhanglvkheid, en. in den Ouderdom, rust te bezorgen. Twee zaakVn.van onfchatbaare waardye , en na welke zy allen moeten leeven die van eerlyke afkomst, maar met bepaalde nnddelen1 voerzien , zich door eerlyken arbeid een aangenaam leeven poogen te verfchaffen. yoorjaerszang. •Pve vruchtbre droppels van cen malfchen Lenteregen ^Ontfluiten 's aerdryks fchoot, die wachtte op zulk een' zegen, Om graen en planten, aen zyn koestring toevertrouwd, Teomwiklen, nr- de vorst haer' zetel elders bouwt. Het fap, dat tn .-gelyk in boom en heester vloeide, Zo lang de ftrenge kou' het in zyne aders boeide, Loont thans, met fneller vaert, door duizend buizen heen, È„ ondervind de kragt van 't vuur dat het belcheen. De boom heeft reeds zyn blad en bloesfemknop ontllooten, En fpreid, aen alle. kant, zyn' fiereiyke loeten fee ruime weiden zyn in 't licflyk groen-gekleed. De vlvt en zorg, die aen den bloemhof is befteed, Zien haer' liefhebbers op het rykelykst beloonen , baer zy een' regenboog van kleuren thans verwonen , Die hen, wie met gevoel dees wondren gadcllien, Terwvl hun reuk verkwikt, doen m verrukking itaen. De blvde voglenzang laet zich alom weer hooren, En flreelt op 't aengenaemst dei wandlaers luistrende ooren. De.gouden zon pïaéft met een grootcr ma.-dteit, naer zv een' fterker gloed op beemd en akkers fpreid. Het eanfche fchepllcn heir, als uit den dood verrcezeir, Kruipt, wemelt, rent en vliegt met een herboren wezen. De' mensch gevoelt ook fasch den invloed van dat vuur, En word doortinteld van die ftooving der natuur. Het duf vertrek, dat hem zo lang hield opgeflooten, Verlaet hy, 't lagchend veld kan zyn genekt yergrooten. Hv weid 't nieuwsgierig oog verrukt aen allen kant. Dat pas verzadigd word door loof. en bloem, cn plant. Od den betcraesden top eens heuvels neergezeten, Ziet hy het dartiend vee de jonge fpruiten eeten. Hv vind genoeeen in den kunfteloozen toon Der melkmeidT die, veriierd door een natuurlyk fchoon,  14° VOORJAERSZANG. ' In 't kwikfte van haer jeugd, en kloek en rap van leden. De zwangere uiers leegt, om ftadwaerd heen te treeden. Zachtaerte fchaepjes flappen blaetend hem voorby; De lammers hupplen hunne moeders op de zy'. De herdersknaep , gekneld door zielsverdriet noch 7orgen, Treed achteloos hen na, wenscht gul hem goeden morgen. De bergen in 't verfchiet, de kronkelende Aroom, De fchcepjes, zeilende langs zynen groenen zoom, Verwekken in zyn' geest de zoetlle mymeringen, En doen voor hem een bron van zuivre vreugd ontfpringen. Gy, die in 't'ruim genot van aerdfche goedren deelt, En als, door wanlust, u het rtadsgewoel verveelt, By 't lieve Lenteweer n ier 't land u kunt begeeven, Om daer den Zomer in het eèlst vermaek te leeven; Hoe groot is uw geluk in dat gezegend oord,' Waer reine wellust woont, geen kalmte word gefloord, Door nyd en tweedragt, die 't verblyf der drokke' fteden Ondraeglyk maeken, daer geen rust vaek word geleeden. De frisfche lucht geeft u gezondheid, bloei en kragt. Spanfeerend door het veld, kunt gy de weidfche pracht Van al Gods wondren, in die zalige landouwen. Met een befpieglend oog genoegelyk befchouwen. Als gy benagen in de wysbegeerte fchépt, Dan word uw weetlusc nog te meerder opgewekt; Dan kan het onderzoek u duizend zaeken ieeren, Die u den Maeker in zyn' fchepfelen doen eeren. Het ftille boekvertrek, waer op geen Aoorenis U van het denken trekt, en alles zwygend is, Schenkt u, by poozen, een verwisfelcnd genoegen; Terwyl de vleiery en eerzucht driftig zwoegen. Om , loosfelyk vermomd , haer zelfbelang slleen Bcvorderlyk te zyn door heur' gedienftighcên. Aenminnig land! wie zou naer uw verblyf niet haeken, Om, met een vol genot, de waere rust te fmaeken! Die! voor een' tyd, uw' grond, zo vreedzaem, heeft betreên r Vind geen bekooring in de luisterrykfte fteên. L. STOPP£NDAAL P. Z.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, " betrekkelyk. bespiegelingen over de lente* Thans wyde ik mvne beïpiegelïngen aan de vërrükkëlykfte , de aantrekkelykfte der failbenen. Aan u, lachend Taarfaifoen, aan u, jeugdige Lente, bloemdragende Voortyd, aan u wyde ik thans myne overdenkingen I Gy , die met uwe blyde aankomst alles vervro- ïvkt -gy lchenkt wederom een nieuw leven aan de geheele' Natuur , die nog zo onlangs , zo kort geleden, mpt een treurig doodkleed omhangen ,-vau alle hare 1'choonheden ontdaan, van al haren luister beroofd was ; maar nu, uit den dood herboren, de verrukkelijkfte aari- lokkelykheden ten toone fpreid. Nog pas lag alles als in een doodflaap. Dan nu ontwaakt alles, nu herleeft weer alles. De Lente ftrooit allerwege nieuwe aanvalligheden , en luistert de Natuur op met de bevallige fchoonheid. Maar misleid my myn gezigt niet f is het wel mogelyk, dat 'er zo eene verbazende verandering in zulk ecn~korten omtrek van tyd kan plaats Ervpeu t — Vergis ik my anders 1 — Is dit het zelfde aardryk' wel ? - Het zelfde aardryk, dat nog maar pas zig in de kwynendfte gedaante zoo treurig vertoonde ? waar op noch gras, noch kruid, te ontdekken was, —waarop geen enkel bloemtje gevonden wierd, of iets dat het hart h n ftreelen, of den boezem verkwikken! Het gansch aardryk was met een treurig doodkleed omhangen; al 't Veld bedekt met dik opeen gepakte Sneeuw, —— de Bosfchen ftonden loof-en bladerloos ; het Geboomte,van den kwmkeleerenden wildzang verlaten, ftak zyne takken als zee veele naakte armen uit , en door den fcherpfnydenden Noordenwind gegeefeld, verhefte het alom een treurig geluid, als klagende aan elk zyn leed, het jammer en den nood , 't geen het door den feilen Winter'lyden moest; . iiet breidde zyne bladerlooze takken uit, en fcheéiï om hulp te fmceken. • Dan, al 't aardryk is veranderd. ■ 't. Geheelal fchynt te herleven 1 —— t>r IV. deel.mengelw.no. 4. K. te?  14» BESPIEGELINGEN bedrieg ik my waarlyk ? Is het een nieuwe hemel — en eene nieuwe aarde? Is het mogelyk! Zou het die zelfde lugt zyn — nog zo onlangs ondragelyk, door hare barre koude >- nu zo mals en verkwikkciyk, onlangs voor mensch en vee onlydelyk, — nu zo zagt en aangenaam ! Die nog maar pas geleden de wateren bevloerde tot een gangbaar pad, en de zee, waar mcu de fchepen ziet heen en weêr dobberen, tut eenen weg, dien de voetganger bewandelde! Die de bruifchende zeegolven bedwong onder eenen harden yskorst! Werwaards ik myn gezigt nu heen wende, lacht my alles vriendelyk aan. ■ Verbazende verandering! — Waarlyk, de vertooning fchynt me thans te bedriegen. Ik fchyn eene geheel andere waereld te aanfchouwen, dan die ik nog maar pas aanfchouwd heb. ■ Dan ik bedrieg my nogtans niet. Het is nog die zelfde lugt, die zelfde hemel , die zelfde natuur , van onze vaderen reeds befchouwd, bykans zesduizend zonnekringen geleden; door de hand des Almagtigen gevormd, en tot op dit oogenblik beftendig in hand gehouden. • Ver- bazende waarheid! Ontzet 'er u over, gy ganfche aarde! . Door één Wezen is het geheeliil gevormd, en tot nog toe ftaande gehouden! ~ Gy, o eindelooze Schepper! Gy zyt die groote Werkmeester, de oorfprong van Tt Gefchapen Al. ™ Gy hebt de Lente en den Zomer, den Herfst en den YVinter verordend; en deze orde moet ftand houden tot aan het einde der wentelende, der nederrollende Eeuwen. Onbezefuare grootheid! — Oneindige wysheid! — Onuitputtelyke goedheid! — Wie kan met eene koele onverlchilligheid uwe werken — uwe onbegrensde grootheid bepeinzen! — bepeinzen, zonder door eene dankbare erkentenis en verwondering doordrongen te worden! Wie moet niet, by eene ftille overdenking, uitroepen: „ Hoe groot zyn uwe werken, 6 God! Gy hebt ze alle met wysheid gemaakt; de aarde is vol van uwe heerlykheid!" Hier van doordrongen , fia ik in verbaasdheid opgetogen , en moet uitroepen : O myn God ! wie kan hee or begrensde uwer Magt, de diepte uwer Wysheid en bet onnafporelyke uwer Goedheid doorgronden! Wat moet ik in U meer bewonderen, uwe Magt, Wysheid of Goedheid! Al wat ik vermag, is uit te roepen, — ftamelend uit te roepen: Onze God is waarlyk groot! — de Heere is oneindig! — w Welk een uitgebreid tooneel de-  OVER. DE LUNTEi H3 dezer grootheid doet zich voor ieder peinzende ziel op, in alle zijne werken! Hoe luisterryk vertoont zich dit 111 den Hemel boven, en op Aarde beneden! Allerwegen . ziet men, zelfs van ieder ftofdeeltje, hoe klein het ook zy, een draal van 's Scheppers grootheid affchitteren: — en bovenal verfprcid zy een hellen glans, wanneer de toelagchencie Lente met alle haare aanminnigheden ten voorfchyn treed. En zo levert die fchoone, tot ons nu wederkeerende, ons thans de verrukkendfte tooneelen op. — In 't prilfte groen getooid vervrolykt ze 't Heelal, be^ zielt mensch en vee met een nieuw leven; — het gelaat des aardryks is veranderd, - geheel vernieuwd. - Aan alle de velden en bosfchen, boomen en kruiden ; aart mensch en vee ; den vogelen in de lugt, den vischjes in de ltroomen en 't gedierte des velds; — aan alles word een nieuw en vrolyk leven gefchonken. Het veld is rondom met luister getooid, nu de geurige roos met de blanke lelie ontluikt , en veelerlei gebloemte, gefchakeerd door het jeugdige groen , eene verrukkende vertooning verfchaft. —— Bosfchen, beemden, waranden en ftroomen , 't juigt alles, op de blyde aankomst der Leute. Duizend en duizend ftemmen verheffen haren lof in veld en wouden. Tuin en velden eri bosfchen verfpreiden liefelyke geuren, als die van violet en jasmyn; klapwiekend vliegt de doffer zyn duifje, het geile moschje zyne filpende wederhelft na; « de kieviet, al wapperende en fcherende door de lugt, roept tot zyne gade; en 't fchigtig konyntje huppelt vrolyk langs duinen en waranden. Nu word de dag verlengd , en de lange, de pikdonkere nagt verkort. Er blaast en ruischt nu een zagt Zuiderkoeltje , in plaats van bulderende Noordewinden. De zoele Westewindjes fpelen op de hobbelende golfjes, en ademen de friste geuren van kruid en bloemtjes aan. De Vischjes dartelen in de zelfde vloeden, welke nog onlangs , door dé felle koude geftremd, tot eenen vasten weg verftrekten voor de jeugd, die, als met ftale vleugelen , bykans foei* Ier dan de wind, 'er langs en over vlogen. Hoe laehÉ ons al het Lente-groen toe ? Alles lokt en trekt ons landwaards, om, de Stad verlatende, aldaar die fchoonhedett te aanfchouwen, en 't landgenoegen te fmaken. — Hief word het gezigt onthaald op de fraaifte mengeling van Meuren ; men ademt 'er niet dan een liefelyken eri balzemryken geur, en 't gehoor word 'er geftreeld met eÉri on, Ka êP  144 BESPIEGELINGEN afgebroken veldmuzyk. Welk een fchat, . welk een ryken fchat verleent ons het milde aardryk, nu bevochtigd door lauwe , door zagtc en malle regendropjes , uit zynen vrugtbaren fchoot ! De weiden zyn vol jeugdig en voedzaam gras; doormengd met eene tallooze menigte van licfelyke bloemtjes. Hier verheft zich de geele Boterbloem, die aan onze verfche Lcntcbotcr eene goudgeele kleur, en de fmakeiykfte geuren mededeelt; daar fteekt de purperkleurige Bru- nejla het hoofd op,en de welriekende witte Geitebaard, de Koningin der weiden, verheft zich ver hoven 't gras uit. - Hier vertonen zich dc geurige blauwe en bonte Fiooltjes , het fterktïckcnd Waillroo , het fpigtig Riet, dc blauwe en geele Waterlis, de welriekende Kalmus, dc buigzame, de puntige cn fcherpftekende Waterbiezen. Daar ontdekken wy de laagftammige Veld- cypres , de kruipende Chamandcrlyn, de purper gebloemde. Anagallis, het hoogftammig, het maagverfterkend En- gelkruid, dc borstverzagtende Heemst, ■ het zilverblinkend Ganzeryk , dc geurige Walrouw, het genezend cn heilzaam Balzemkruid, de verwarmende Kamille , het welriekend Nagelkruid , ■ met dui¬ zend en duizend andere heilzame Kruiden meer. —. hier brengt het aardryk voort malfe Klaver, jeugdig Gras cn 't golvend Koorn tot voedzaam onderhoud van Mensch en Vee. —■—■ Daar omhangt het de bosfchen en digtc wouden met een nieuw bladerryk Lentekleed; of fiert 't geboomte, by zyne cerstontloken bladers, met gefpikkelde veelkleurige bloemen , die ons eerlang een ïmakelyk oofd belooveu : cn 't fchaterend pluimgediert, onder 't digtc loof verfcholen, heft onophoudclyk Lentedeuntjes aan; — een verrukkelyk gezang: welks aangename Veldtoontjes tellens het oor ftreelen , cn 't hart verkwikken. Wat is de Lente aanminnig! Den noesten Landman ziet men 't glimpend kouter door den erflyken akker dryven. —, Bouman zaait, plant, verzet cn fnocit af, dryft bet loeijend Vee ten muften ftal uit vcldwaards , terwyl het vast voortdartelt door het jeugdig voedzaam gras, dat de uijers opfpant met eenen mifden voorraad van Melk en Room , waar van het bevallig Melkmeisje dezelve ontlast , keerende met volgclaaden emmers weêr Stadwaards. De eenvouwige Herders leiden de kudde langs wyde vlakten , en dezelve word vergast op jeug-  OVER DE LENTE. *4Jl tÊü£* en ftrooit den rym als asfche, Gy werpt uw vs hene i abTkken; wie zon voor uwe koude be aar, yS h!"Dq11 Gy zend uw woord , en doet ze fine ten blTdan aU .Hemmen U looven S — « alle knieën Sh eerbiedig voor U nederbuigen 0 Allerhoogfle! the Seen ftrengen winter, in de liefelyke Lente de geheele Natuur weêr doet herleven, om Mensch en Vee een ver- Kkkend voedzel te fchenken ! Dat dan a le on- iZ uitroepen: „ Onze Heere is groot en van veel kragt, fynvSd Heeft geer.einde en zyne den duuren tot in de Eeuwigheid. ■ ja oe aa.ae is vol van uwe goedertierenheid!-- en alles wagt oPU, da S het fpyze geeft ten zynen tyd ; - geert Gy uwe fehepzelen deïelve,zy vergaderen ze;doet Gy uwe hand open, zv worden met goed"verzadigd ; verbergt Gy uw aange7?ete zv worden verfchrikt; neemt Gy hunnen adem weg, Sftèr/en, en keeren weder tot hun ftof ; zend Gy uwen «est uit, zo worden zy gefchapen , en Gy vernieuwt het g , ,1, Aird.vks ' Zo veel alans van Maiefteit Cl 'er .afvanïe Gods Werken in'de Natuur , die hy op eene verwonderlyke wyze vermenigvuldigt, ~enwaarin van de minde tor de meeste, van de getuigde tot de verbazendfte toe , de vinger der Almagt te belpeuren is.— Hi -r 0' t'ekt zich , in eene nauwkeurige urtvöermg en wondciWelvk jtiisté gefchiktheid, eene diepte van onaSBrSdelyke Wysheid , een onwaardeerbare fchat vnn goedheid, die, in elkjaarfaifoer,,aan het menschdom eene  14» BESPIEGELINGEN OVER DE LENTE. reeks van gunstbewyzen fchenkt. Gunstbewvzen welke wy nimmer hoog genoeg waardecren, noch roemen kunnen! _ Hy fchenkt ons dezelve inzonderheid alsbv vernieuwing, wanneer de aanlagchende Lenie de eanfcbe natuur verlevendigt , en bereid om die vrugten voorttebrengen, waar mede ons de Algoede Vader in de vozende bailoenen begiftigen wil. Aangename overdenkingen f Verrukkende befpie- gelmgen ! Hoe moesten onze harten thans niet blaken van de levendigfte gevoelens van dankbaarheid , welke ieder redenmagtig Wezen verfchuldigd is aan zynen Maker aan zynen getrouwen Onderhouder en Verzorger - voor zo veele onverdiende goedheden, waar mede h'v ons dag aan dag begiftigt. Ach ! mogt de overweging hiervan my altoos byblyven! Dat het voortaan myne geüefdfte bezigheid ware, te overdenken, hoe goed is de Schepper van t Heelal voor my, voor alle zyne Schepzelen ! , 1 Hoe goed is onze getrouwe Verzorger, dat hy alle de tyden des laars doet dienen tot ons onderhoud , tot onze verkwikking, om ons in deze beneden-gewesten te doen leiden een vergenoegd , een gelukkig leven ! Mogt dan myn boezem ook altoos gloeijen van erkentenis en dankbaarheid voor deze gefchenken l gefchenken van eene onfchatbare waarde! —• C. V. D. C, WAARNEEM ING WEGENS DE NUTTIGHEID VAN HET DROPPEL13AD , IN EENE STOMHEID EN DOOFHEID. (*) T\it toeval was het gevolg eener Beroerte, veroorzaakt ^ door de fchielyke geneezing eener verouderde verzweerinp aan de Dye. Na dat men, ter geneezing deezer Beroerte de gewoone middelen vruchteloos had in het werk ge' fteld , deed men twee en dertig Bloedzuigers aan het hoofd aanleggen , welke dan ook terftond den Lvder voor zo verre herftelden , dat 'er eene Spraakloosheid en Doofheid te rug blèeven. De Lydcr konde de ton» zeer wel beweegen , had zyn finaals zeer wel, maar konde geen geluid voortbrengen. Na- zeer veele mid- d§- (*) Gazette de Sant;.  NUTTIGHEID VAN HET DROPPELBAD , ENZ. I4> delen vruchteloos aangewend te hebben, viel, men op de gedachten, het Droppelbad te beproeven; ten dien einde nam men eene ontbinding van Amoniac Zout en Staal. Men liet daar van droppels, van eene aanmerkelyke hoogte, op den kruin des hoofds vallen. By het nedervallen van den eerften droppel gevoelde de Lydcr eene beeving door het geheele ligchaam, by den vyf dan droppel wierd hy zeer bleek , en by den .zesden viel hy zonder kennis ter aarde : naa verloop van een half uur kwam hy weder tot zig zeiven,-fchcen zeer zwak, en viel daarop in eeneu zagten flaap, met fterke zweetiug. Men herhaalde aan den derden dag dezelfde proef , en men be- fpeurde dezelfde verfchynzelen. De Lyder viel in eenen diepen flaap, en het zweet liep hem droppclswyze van het geheele ligchaam. By het ontwaaken had hy zyn fpraaic en het gehoor weder gekreegen. Ze- dert dit oogenblik bevindt zig de Lyder zeer wel. NATUURLYKE HISTORIE DER KLUITEN, (Volgens den Heer de buffon.) De Kluit draagt in 't Latyn den naam van Avocella. recurvirostra , in 't Italiaansch dien van Avocetta, ook van Beccotorto en Beccorella ; de Hoogduitfchers noemen hem Frembdsr IFasfervogcl, Schabel, en Krambfchabel, de Engelfchen Scooper, de Zweeden Skiaerflaecka, de Deenen Klydc, Lan-fugl, Forkert, en de Turken Zeluk of Keluk. De Vogels met gcvlicsde Pooten hebben bykans alle korte Pooten, de Kluit, integendeel, zeer lange; en deeze onevenredigheid, die byna alleen genoegzaam voldoende zou weezen, om deezen Vogel van andere met gevüesde Pooten te onderfcheiden, gaat vergezeld van een kenmerk, door de. zonderlingheid , nog veel treffender; de omgekeerde kromte van zyn Bek , bovenwaards geboogen als de boog van een Cirkel , welks middenpunt boven den Kop is; deeze Bek is van eene zagte zelfflandigheid, cn aan de punt byna als Leder (*) ; dezelve is dun, zwak 3 (*) Fere corractum, ■ apce inembranaceum. linnjevs. K 5  IjO NATUURLYKE HISTORIE zwak, horizontaal plat, onbekwaam tot eenige verdeediging, of tot het te werkftellen van eenige pooging. Dit is een dier dwaalingen, of, zo men liever wil, een dier Proeven der Natuure, buiten welke zy niet heeft kunnen gaan, -.zonder baar eigen werk te vernietigen : want veronderfteld zynde , dat die Bek ééne graad kromte meer hadt, dan zou de Kluit geen fpyze hebben kunnen vatten of neemen, en het Werktuig, hem gegeeven om leevensonderhoud te zoeken, zou alleen ten hinderpaal gediend en hem een onvermydclyken dood berokkend hebben. Men mag, derhalven , den Bek van deezen Vogel aanmerken, als het uiterfte der Modellen , welke de Natuur heeft kunnen maaken, of, ten minften, bevvaaren ; en is dezelve telfens , en om dezelfde rede , het verst verwyderd van het ontwerp, 't geen zich vertoont in de Bekken van alle andere Vogelen. 't Valt zelfs zwaar om te begrypen , hoe deeze Vogel zich vocdzel verfchaft met een Werktuig, ongefchikt om te pikken of te vatten, maar alleen bekwaam om in zagte modder te zoeken, 't Is ook uit dien hoofde, dat de Kluit zich bepaalt om de Vischkuit , op 't fchuim der baaren dryvende, in te zwelgen; deeze fchynt zyn voornaamfte vocdzel uit te maaken ; 't kan ook zyn dat hy Wormen eet : want men vindt doorgaans in de ingewanden eene lymerigc ftoffe, vet op't aanraaken; van eene kleur , trekkende na Oranjegeel, in welke men de Vischkuit en de overblyfzels van Water-Infecten ontdekt: deeze lymcrige ftoffe is in de maag altoos vermengd met kleine fteentjes en crystallcn (f) ; zomtyds is 'er in de ingewanden ccne graauwe of groene aardagtige ftoffe, die het bezinkzel fchynt, welke zoete wateren op den grond hebben. De Kluit onthoudt zich aan de monden der Rivieren en Stroomen, deeze de voorkeus gcevende boven andere plaatzen aan Zee. Deeze Vogel, een weinig grooter dan de Kiviet, heeft Pooten, zes duimen hoog, een langen Hals, en een ronden Kop; de Pluimadie is fneeuwwit, bovenal voor aan 't lyf en wordt op den rug met zwart doorfneeden; de Staart is wit , de Bek zwart, de Pooten zyn blaauw. Men ziet den Kluit, door de langte zyner Pooten becunftigd, loopen op een diepte van vyf en zes duimen * wa- (t) Wulughby zegt 'er niets anders in gevonden te hebben.  DER KLUITEN. waters* op dieper water gaat hy zwemmen, en toont zich in alle zyne bewecgingen leevendig, vlug en woelig: weinio- tyds verblyft hy op dezelfde plaatzen; op de Kusten van Picardie, in April en November, vourby trekkende verlaat hv dezelve dikwyls daags naa dc aankomst; zo dat'de Vogelvangers veel moeite hebben om 'cr eenige te vangen, of te dooden; nog zcldzaamer zyn ze dieper Landwaards in dan op de Kust. Ondertuslchen zegode Heer salerne, dat hy vry verre de Loire op Kluiten o-ezien heeft, en verzekert, dat deeze Vogels in grooten letale voorkomen op de Kusten van Ncder-Poitou , en daar nestelen, en de Boeren de Eyeren by duizenden opzamelen, om te eeten (§). Het blykt uit den koers, dien de Kluiten in hun voorbytrekken houden , dat zy niet hét aannaderen van den Winter zich na 't Zuiden begeeven, en in den Voortyd in 't Noorden weder komen: want men vindt ze in Deenemarken, in Zweden, op den Zuidhoek van het Eiland Oëland,en op de Oostkust van Grootl>rittanje;^ev komen ook geheele vlugten op de Westkust van dat Eiland, die aldaar één of twee maanden blvven, eu vertrekken zo ras de Koude eenigzins begint te klemmen: Pruis/en trekken zy enkel door; zelden ziet men ze in Zwitzerland, . en niet dikmaaler in Italië, volgens aldrovandus. ■ Eenige Jaagers hebben verzekerd , dat het gefchreeuw deezer Vogelen uitgedrukt wordt door de klanken crex, crex-, maar deeze zwakke aanduiding is niet genoegzaam om daar op te veronderftellen, dat de Vogel, door aristoteles Crex geheeten, dezelfde zou weezen met den Kluit: want de Crex, zegt die Wysgeer, voert kryg teeen de IFielewaal en Merel; nu gaat het vast , dat_ dc Kluit met deeze twee Boschbewoonende Vogelen niets te fchaffen hebbe; daarenboven is dit gefchreeuw, crex, crex, 't geluid van andere Vogelen, die zich op 't Land onthouden. . , ^ , By dc meeste Kluiten ziet men de ftuit bemorscht; de veeren fchynen door fchuuren zeer afgefleeten : waarfchynlyk veegen deeze Vogels den Bek aan de veeren af, of bergen denzelven daar in by 't flaapen ; de gedaante van den Bek komt niet min hinderlyk voor om dien te bergen , als zy rusten , dan om 'er zich waakende van (§) Salerne» Omhhol, p. Zóo,  IS* «ATÜlTRLm HISTORIE DER KLUITEN. te bedienen, althans wanneer de Kluit niet op de wvze der Duiven flaapt, met den Kop op de borst geboogen. iJe lieer de baillon, die ons deeze byzonderhcden heeft medegedeeld, houdt zich verzekerd, dat de Kluit in de jeugd graauw is: hy grondt zyn gevoelen daar op, dat men by het doortrekken , in de maand November 'er veele ziet , wier uiterfte einde van de veeren , op de fchoit en aan den ftuit, die kleur hebben; nu zvn 't die veeren , en dc dekveeren der vleugelen , die het levery der jeugd langst draagen; de vuile kleur der groote veeren van de vleugelen , en de blecke kleur der pooten , die by de volwasfenen fchoon blaauw zyn , laaten i^  I56 AENMERKINGEN OVER DEN VERGIFBOOM Het Werktuig, waer door deeze Vrouwen ter dood gtf* bragt worden, gelykt ook in geenen deele naer een Lancet. Zeer bekend is het, dat men her zelve een Erin noemt, zynde doorgaens 12 é 14 duimen lang, en van eene flangswyze gedaente 5 het is zeer fcherp, en wordt veelal vervaardigd uit het zogenoemde Pamor, fee-» ne weeke foort van Yzer, ) komende van BUton, Johor, Palembang, en meer plaetl'en van den ovcrwal van Java, terwyl daertoe ook gebruikt, daermede vermengd en famengefmecd wordt het oude Yzer, komende uit wrakken van Scheepen en andere gefioopte Vacituigen, Deszelfs handvat wordt doorgaens van zeer ghd bruinachtig of 'zwart Ebbenhout gemaekt , en dit ia op eene cierlyke wys uitgefneeden. De wys nu, wacrop men kritst is deeze: het fcherpc einde wordt omwonden met katoen, of de Vorst geeft ook wel een teken met een weinig kalk , die altoos by de hand is, op de plaets die de diepte van de ftcek bepaelt, en die tot in het hart dient door te dringen ; want de fteek moet toegebragt worden in de flinker borst, twee vingeren breed onder de teepel. Doch dit nu en dan (het zy zulks met of zonder opzet mag gefchieden,) wel eens mislukkende, worftelt de lyder nog miren lang met den dood, ja zelfs zyn 'er wel voorbeelden van lieden , die door deeze bewerking niet geftorvcn zyn; zoo dat niet het Vergif, (waermede, volgens het gevoelen van fommigen , de kritfen zouden beftreeken worden , het geen zy Warangan noemen, en welk men met het Ls moenfap op dc krits zoude wryven, doch het geen door anderen ontkend wordt,) maer wel de juist geda'ehe Heek, de eenige oorzaek van den fpocdigen dood is. Maer het verdient bovenal opmerking, dat op Samarang de Maleyers, even als andere vreemde Natiën, op de wys der Christenen, worden ter dood gebragt. Men heeft aldaer een tweederlei Regtbank, namelyk, den Raed van Juftitie en den Landraed. Voor den eerften worden de Maleyers verhoord; en voor den laetften, waerin de Gouverneur van Java voorzit, en die wyders uit agt andere Leden, zynde Regenten- aen de Stranden , beftaet, worden dc Javaenen als inboorlingen gevonnisd, naer de wys,die by deeze plaets heeft;terwyl de ftraffen veelerlei zyn, naermacte van de misdaeden; doch het kritfen is 'er het meest in gebruik. Hoe is het dus mooglyk, dat foersch op Samarang zeven Maleyers zoude hebben zien kritfen? —- liifum teneatis Amictl! f*. Ot»  pohoon upas genoemd. 157 o° Om de gevaerlykheid en gewelddadigheid van het vJrsïftke van den Pohoon Upas nog een weinig verder te kunnen uitbreiden , moest dezelve niet Hechts zyne kracht oefenen , 10 of 12. Engelfche mylen m het rond, mier ook.aen alle kanten zoodaenig omringd zyn door hoo. Te berden en digte bosfchen , dat afe-labberkoeltjens juist %eelende door derzelver onderfcheiden openingen, voliens het oordeel van foersch, in flaet waren, om, door de verfpreiding van het gif, veel toe te brengen aen de ongezondheid van het Eiland Java." , ., . Indien men echter naeuwkeung onderzoek wil doen, 7-\\ ieder kunnen vernecmen , dat Java noch zoo ongezond is, noch dat men immer iets nadeeligs van de vergiftige uitwafemingen van den Pohoon Upas aldaer ondervonden heeft. Dat men de Soldyboeken op die plaets riednleeo-e, over de weinige menlchen die er jaerlyks fterven,°en den hoogen ouderdom, die 'er de Europeen bereiken.^ ^ ,^ ^ ^ dat de vermeerdering dtr ongezondheid van Java door den Pohoon Upas het eenio-e\waed zoude zyn, 't welk die te wege bragt: „ honderden Inboorlingen van dat Eiland, zoo wel als Europeanen moeten 'er jaerlyks op eene verraderlyke wys , in- cn uitwendig, door vermoord worden. ■ Elk man van aen*ten moet een dolk of ander wapen, met het vergif beladen hebben. ■ De Maleyers moeten in oorlogsty- den ch bronnen door de Gom van den Upas vergiftigen, en door deeze verraderlyke handelwys zouden de Europeanen zeer veel in den laetfien oorlog geleeden hebben" Intusfchen kunnen wederom de Sterfboeken, op Java o-ehouden, ten vollen bewyzen. dat het getal van Euroïeërs , die aldaer jaerlyks fterven , niet zeer groot is. £ , Men kent byna geen voorbeelden van Europeen, die op Java, langs den openbaren weg , om het leven cebra»t zyn ; en 'er heerscht eene zeer vertrouwde en Seméenzaeme ommegang tusfehen de Javaenen en Europeer s, zonder dat de laetfte dc eerfte wantrouwen. Het is een grove misflag , dat ieder man van aenzien een dolk of ander wapen, met dit Vergif beladen , heeft; nlle de Javaenen , van den Vorst tot den genngften arbeider hebben een krits, die door niets anders aengezet wordt, dan die van de eerfte Hovelingen; en, zoo ik wel onderrigt ben , gefchiedt zulks door het reeds gemelde Warangan. Voor het overige is het onderfcheid IV. beel.mengelw.no. 4. L der  15^ AENMERKINGEN OVER DEN VERGIFBOOM der kritfen meestal in derzelver maekfel van lengte, breedte en handgreepen, geleegen, en men heeft 'er nooit van het^ Vergil van den Pohoon Upas hooren fpreeken. En wat het vergiftigen der bronnen,in den laetften JavajchenOovlog, betreft; de gefehiedenis van den laetften is zeer naeuwkeürig en omftandig befchreeven , door den Heer nicolaes hartinoh , gevveezen Gouverneur van Java • doch by meld niets van het geen de Europeërs zoo fterk in dien tyd zouden geleeden hebben : en waerom zoude dit in een dergeiyk juist gefchiedverhael niet gedaen zyn2 ii°. Dan, daer het eenigermate vreemd kunde voorkomen , dat men van een Boom, met zulke wonderbare en vreesiyke eigenichappen voorzien, tot nog geen voldoend berigt gekreegen had , moest men melden: „ dat Java over het algemeen voor een zoo ongezond Eiland gehouden wierd, dat vermogende Reizigers 'er niet lang totven: -dat de meeste Reizigers naer dit waereld eicel flechts gae'n om hun handdbelang voort te zetten, niet om de Natuurlyke Historie te beoeffejien, en de Weetenfchappen te bevorderen : - en eindeiyk, dat anderen alleen poogen hun geldbehoeften voldoening te verfchajfen.'" ö Geen plaets is 'er intusfehen in de Oost-Indien, die door de Europeërs zoo vaek van buiten- als binnenwaerds be. reisd wordt als Java, zelfs tot in en aen de uiterfte s van ? ^ den voortyd, doorgaans een. « b daadlvk voortAPPelen, by het bloge^^^^ "e Land- KiS SSg-ÖW <*». of tafw voorns van dit kwaad, wil de Heer sollet, dat men zien van mg u 5  j66 BEN MIDDEL. raad bediene, die 't zelve zal weeren, en, by de meerdere vrugtbaarheid der Boomen , den grond tellens verbeteren. Hy pryst ten dien einde aan, dat men, als de gevleugelde Infecten beginnen te vliegen, eenige hoopen maakt van oude mest , nat ftroo , vulnis en allerlei ontuig, deeze aan alle kanten van den Boomgaard, cn eenige daar binnen, legt, dezelve naar den hoek, waar uit de wind waait, aanfteeke, op dat de rook den geheelcn Boomgaard doortrekke, en hier mede eenige weeken aanhoudc. De kosten, daar toe noodig , zullen niets te beduiden hebben, althans in vergelyking van de voordeden , daar uit te wagtcn. Dit Middel zal het vliegend Infect niet alleen beletten de iehadelyke Eitjes te leggen ; maar zelfs om tot die plaats te naderen , of zich eenigen tyd in zulk een gehaatte lugt te onthouden. Zulks zal de Bloezems bewaaren voor die vernielingen ; de hette en asch der fmookende hoopen zullen de vrugtbaarheid van den grond bevorderen , den groei der Boomen voortzetten, en dezelve, mogelyk beter dan eenig ander Middel, voor de omkorfüng met Mos bewaaren. middel om de insecten op de vrugtboomen te dooden. (Mem. d''Agriculture.) De Heer de tosse, bevonden hebbende, dat Terpentynolie, gcllreekcn op Beesten, met Ongedierte bezet, dit Ongedierte doodde, zonder het Dier te befchadigen , beproefde dit zelfde Middel op verfcheide foorten van Boomluizen en andere Infecten, welke alle ftierven , zonder den Boom tc benadeelen. Hy mengde Tcrpentynolic met fync aarde , zo dat dezelve daar van wel doortrokken was; hy goot 'er water by, roerde 't zelve, tot dat dit mengzel eene genoegzaame maate van 'vloeibaarheid verkreeg. In 't zelve doopte hy dc takken van Vrugtboomen, vol van Infecten, deeze fücrven alle, als mede de Eitjes, zonder dat de tak, dc bladeren, of de vrugten, eenige fchade leden. Het overblyfzel van dit mengzel kan door fpuiten weggenomen of gelaaten Worden, tot dat de eerfte regenvlaag het afwasfe. KEN-  KENSCHETZENDE TREKKEN VAN DEN GRAAF DE BUFFON.IÖ? kenschetzende trekken van den graaf de buffon. fOmlcend uit de Eloge de M. de buffon , par M. le Marquis de c0ndorcet.) T^orten tyd naa het' uttdoovcn des grooten li^ts in " K mJryk , hebben wy, zo fpoedig ons mo&Jk " in ons" Mengelwerk(*>, aan een Man gedagt,van " wiens WeXe? volgende Eeuwen zullen fpreeken, en " ~n ^eevensfchets gcgccvcn van den Graaf d - buffon, " f dp J Heer G * * * * * '* \ Advocaat des ParlementS, V hr°°de hoope T ?m eerlang iets breedvocrigers tc zy" „.^oerfpnisfp te mogen plaatzen: wy treilen daar " Z, W^Schappen , over hem , ten aanhooren van " 1 SsSvken1Kring, en met de grootfte toejuiching, nugefprooïïn " doodden Secretaris , de Marquis de " CDcTzReCoSnbaare Eerbetooningen der Academie aan dc Sed?gtcnis haarer Leden, zyn geen enkele Lof" Tuitineenmaar GefchUdkundige Loffpraaken, vn wcl" T S^rUSSae der Overledenen en hunner Werken " nie! nUeen gto fofd maar noodzaaklyk is. In eene " Satfchappye, aan dc Weetenfchappen geheiligd, die " zfeh uSeeft geene VeronderftelUng-, geene algemeene " lefcho wing, dan welke gegrond is op waarneeming, " ervaaS en berekening, aan te neemen, kan het den " Redenaar niet vryftaan , door zyne Loffpraaken , t " geen lV voor Dwaaling houdt te verheffen, of zelfs " door ongetrouwe ftilzwygcnhcid te verdonkeren : en " zvn de Dwaalingen zo veel te gevaarlyker. ais hy die " dSelve voorgefteld heeft , meer in bekwaamheid en " ïrmwrdhddBtfteekt, Men moet' ovcrzul ck " ni t verwagten , dat de Marquis de condorcet het O Nieuwe Algem. V.derl. Lctteroef. III D. II St. bl. 2ZO.  JÓS KENSCHETZENDE TREKKEN „ beroemden Wysgeer; doch zyne aanmerkingen deswe„ gen heeft hy veel eer aangeduid dan ontwikkeld ■ maar „ hy geelt zich met welgevallen toe , om door fraaiie „ en. juiste ontvouwingen, door aanmerkingen, zo bon-. „ dig als vernuftig, en door gepaste loffpraaken, te doen ,, bezeffen, alles wat het Vernuft van isuffon groots en „ oorfpronglyks bezat , al het fchoone en verrukkende „ van diens Styl, en al den invloed, welken zyne groote „ Werken, vercierd door eene zo zonderlinge bekWaam,, heid m het ichryven, gehad hebben op den Smaak en „ den voortgang der Wysbegeerte. V D^ Vf1',1^' condorcet vleit zich zeker niet met „ het denkbeeld, dat hy allen, die deeze Lofreden lee„ zen , tot zyne begrippen zal overhaalen : dit is on„ mogelyk. Eenige Geleerden , van een ftrenger aart „ zullen hem misfehien te flap en te tocgcevend keuren' „ ten opzigte van de Dwaalingen diens grooten Mans ■ „ anderen, tot geestdryvens toe met hem ingenomen, hem ,, al te koel vinden, in het vermelden der Schoonheden „ m diens Werken aan te treffen. Wy willen ons tot „ geen Regters in dit gefchil opwerpen; doch , indien „ in de Lofreden, op buffon , de berisping altoos o-e_ „ maatigd is, door den eerbied, aan zulk een Man ver,, fchuldigd; indien geen zyner verdienften overgeflaan-en „ of ontveinsd wordt; indien de Loffpraake altoos dien „ toon van opregtheid heeft , welke het gevoel van 't geen 'fchoon en waar is kenmerkt ; indien , met „ één woord , blykc , dat de Graaf de buffon „ een der eerfte Vernuften geweest is , die ooit zvn „ Eeuw, zyn Volk , dc Wysbegeerte en Fraai e Lette„ ren, ten roem cn cicraad geftrekt heeft, dan gelooven „ wy , dat niemand regt hebbe om den Lofredenaar te „ verwyten , dat hy niet genoeg gedaan heeft. , „ Wy zullen uit zyne Lofreden die Trekken ontkenen „ welke ons 't gefchiktst fchynen , om de Geestgeftel„ tenis, het Vernuft, cn dc Werken, van dien onfterf„ lyken Wysgeer, te doen kennen, die, gevoegd by de „ boven aangeduidde Leevemfchets, een goed geheel zul„ len uitleveren." Georgf.s louis le clerc , Graave de buffon, aanblyvende Thefauricr van de Academie der Weetenfchappen, enz., zag te Montbard, op den zevenden van Herfstmaand ,  van den graaf de buffon. I69 maand, des Jaars MDCCVII, het eerfte leevenslicht, en ftamde af van benjamin le clerc de buffon , Raadsheer in het Parlement van Bourgogne , en Mevrouwe marlin. , - , . , Alles fcheen hem te roepen tot het Overheids Ampt; zvne Geboorte wees hem, als 't ware, zyne plaats aan, en met allen uitzigt op bevordering, zou hy zich in die loopbaan hebben kunnen begeeven. Dan , hy lag zich geheel op de Weetenfchappen toe ; en is het eenigst voorbeeld in de Academie der Weetenfchappen niet van zodanig eene opoffering; doch 't geen de opoffering des Graaven de buffon zonderling maakt, is, dat hy, in den beginne, zich tot geene Weetcnfchap in 't byzonder getrokken voelde , door eene veelvermogende neiging, welke den geest dwingt, om zich met één voorwerp bezi°- te houden, en den wil de magt ontneemt, om zich daar aan te onttrekken. Maar alles wat zyne Denkbeelden verhief, alles wat zyn Verftand uitbreidde, hadt voor hem iets verrukkends. In den aanvange fcheen hy zich "eheel te zullen toeleggen op de Wiskunde , zints den tyd van newton aangezien als den grondflag en fleutcf der Natuurkunde; de Wiskunde was eenigermaate in Frankryk een Wcetenfchap der Mode geworden , een voordcel, 't geen dezelve deels daar aan te danken hadt, dat de Heer de- maupertuis , de Geleerde toen in de groote wereld meest bekend, een Wiskunftenaar was. Doch waren Wiskundige nafpeuringen voor eenigen tyd de "eliefdfte bezigheden voor den Heer de buffon, zy dienden bovenal om zich zeiven te beftudeeren, zyne kranten te beproeven , en zyne geestneiging te leeren kennen. Welhaast gevoelde hy, dat de Natuur hem tot andere bezigheden riep , en hy floeg een nieuwen weg op , dien de algemeene heerfchende Smaak hem weder aanwees. De Graaf de buffon werd, in den Jaare MDCCXXXIX, tot Opzigter van 's Konings Tuin benoemd. De pligten, welke deeze post van hem afvorderde , bepaalden voor altoos zyn fmaak, tot nog.onder verfcheide Weetenfchappen verdeeld : en , zonder een derzelven te laaten vaaren , bleef hy ze alleen in zo verre beoefenen , als zy betrekking hadden op de Natuurlyke Historie. Verpligt, om die wyduitgeftrekte Weetenfchap te beoefenen , en de verbaazende groote Werken te doorloopen , in welke men de Waarneemingen van alle Landen r en  170 kenschetsende trekken en alle Eeuwen verzameld heeft, vondt zyne Verbeelding het weldraa noodig te fchilderen , 't geen anderen befchreeven hadden: zyn hoofd, gewoui aan het maaken van samenvoegingen, bemerkte de noodzaaklykheid, om 't geen de Waarneemers hem by brokken , en zonder eenig verband, opleverden, byeen te fchikken. Hy durfde het grootsch ontwerp beraamen , om alle die Hukken te verzamelen, 'er algemeene uitkomftcn uit op te maaken; die eene Befehouwing opleverden der Natuure , van welke de Waarneemingen alleen de Gefehiedenis behelzen ; om belangrykheid en leeven by te zetten aan de Historie der Dieren , met een wysgecrig tafereel over de leevenswyze en zeden toe te voegen aan befchryvmgcn , opgecierd met alle de kleuren, welke de kunst van fchryven daar aan. kan byzettcn ; om eene Weetenfchap, tot nog binnen (den kring der Natuurkundigen bepaald, uit te breiden tot alle Wysgceren en alle Menfchen, die cenigzins hunne zielsvermogens beoefend hebben. Tien jaaren befteedde hy in het verzamelen der bouwftoffen voor zyn Werk, in het vormen van zamenvoegihgen , in het nafpeuren van de gewysden der ondervindiuge, géduurende welken tyd hy zich ook beoefende in dc "kunst van fchryven. Deeze verftrecken zynde, verbaasde zyn eerfte Deel, over de Natuurlyke Historie, Europa. Wanneer de Heer de buffon zyne Theorie der Aarde uitgaf', maakten onze kundigheden flegts een gering gedeelte uit van die wy naderhand verkreegen hebben, en nog zo onvolkomen zyn. Men mogt < derhalven , het denkbeeld , van toen eene algemeene Theorie des Aard- .1 kloots op tc geeven, voor veel gewaagd rekenen: dewyl het zulks nog zou zyn. Maar de Heer de buffom kende den Mensch te wel, om niet te bevroeden, dat eene Weetenfchap , welke geene dan byzondere gevallen aanbiedt, of algemeene uitkömileh voorhoudt, alleen onder de gedaante van enkele gisfmgen , zeer weinig de geesten over 't algemeen kan treffen, al te zwak zynde, om den last der twyfeling te draagen. Hy wist, dat descartes de Menfchen niet tot de Wysbegeerte gebragt hadt , dan door de ftoutheid van een Stelzel te vormen: dat hy ze niet onttrokken hadt aan her juk des CTeza°-s , en aan hunne onverfchilligheid voor de waarheid", dan door zich meester te maaken van hunne verheel-  van den graaf de buffon. 171 beelding , hunne traagheid te gemoet te komen, en dat zy, in -t einde, van bandèn ontflaagen, met greetigheid na kennis vervuld , van zelve den rechten weg koozen. . Hy hadt, eindelyk, uit de gefehiedenis der Wee¬ tenfchappen geleerd , dat de Tydperken van derzelver «■rootfte vorderingen bykans altoos die van beroemde Stelzels geweest waren: dewyl die Stelzels tellens de werkzaamheid der Tegenftanderén en Verdeedigeren uitlokken; alle de onderwerpen worden als dan onderworpen aan een geftreng onderzoek , en daar men zich zo bezwaarlyk de Proeven van Party aanneemt , vermenigvuldigen de Proefneemingen van zelve. De tegenwerpingen van eenige Oordeelkundigen , opgemaakt uit nieuwe Waarneemingen, of gegrond op oude bekende ondervindingen , den Heer de buffon ontfnapt, noodzaakten hem eenige ftukken in zyne Theorie der Aarde op te geeven. ■ Maar in zyne Tydperken der Natuure, een Werk , gefchikt om reden te geeven van zyne nieuwe inzigten, om zyne beginzels te maatio-en of te verdeedigen, fchynt hy de ftoutheid te verdubbelen , naar maate van de verliezen, aan zyn Stelzel toeo-cbragt; 't zelve met meer kragts te verdeedigen, wanneer men gedagt hadt hem op 't punt gebragt te hebben om het te laaten vaaren; de grootsheid zyner Denkbeelden, de majefteit van zyn Styl, en het gewigt van zyn Naam, ovcrftcllende tegen het gezag der Geleerden, tegen hem vereenigd, en zelfs tegen bewysftukken cn berekeningen. Op de' Theorie der Aarde volgde de Natuurlyke Historie van den Mensch, die daar het gebied ontvangen of zich aangemaatigd heeft. ! De Waarneemingen van haller en spalanzani'fchynen het Stelzel der Zintuiglyke Deeltjes , waar op de buffon zyne Theorie van den Mensch gegrond heeft , in de beginzelen aan te tasten en om ver te werpen. Doch wanneer de buffon, van de banden deezes Stelzels ontflaagen, alleen de Schilder, de Gefchiedfchryver, de Wysgeer is, met welk een belangneeming volgen wy dan zyne flappen niet , als hy de geheele wereld over den Mensch befchouwt , overal in den aart dezelfde , allengskens gevormd door de geduurige ■ werking der Lugtllreeke, van den Grond, der 'Hebbelykheden en Vooroordeelen ; in kleur en gelaat even zo veranderende als in fmaak en denkwyze: kragt, vlugheid en fchoonheid verkrygende of verliezende, even als  172 KENSCHETZENDE TREKKEN als in verftand, aandoenlykheid en deugd, toe- of afnee* mende! Met welk een genoegen volgt men in zyn Werk j de gefehiedenis, zo van de Vorderingen als Agteruitgan- j gen des Menfchen; men doorziet de wetten dier belten- l dige overeenkomst, tusfehen dc natuurlyke veranderingen der Zinnen of der Zintuigen , en die voorvallen in het Verftand of in de Driften ; men leert het werktuiglyke I kennen van onze Zinnen, derzelver overeenkomlten met onze Gewaarwordingen of Denkbeelden, de Dwaalingen, I waar aan zy ons bloot dellen, de wyze, op welke wy i leeren zien , voelen en verftaan, en hoe cen Kind, wiens zwakke en onbepaald ziende oogen in 't eerst nauwlyks eene verwarring van kleuren ontdekken, door hebbelyk- ] beid en opmerking in ftaat wordt, om, met eenen opllag van het oog, dc fchildery van een wyduitgeftrekten Ge- ,j zigteinder over tc zien , en vervolgens zelfs Beelden te fcheppen ent zamen te voegen ! Welk eene keurigheid , j eindelyk , ontdekken wy in zyne befchryvingen van de ] leevendigfte -onzer vermaaken, en van dc tederfte onzer aandoeningen, van die verborgenheden der Natuur , en der Schaamte, aan welke dc majefteit van zyn Styl, en 1 de ernst zyner aanmerkingen, eene voeglykheid en eene foort van wysgeerige waardigheid byzetten, die den Verftandigen zelfs toclaaten 'er het oog op te flaan, en ze te befchouwen zonder bloozen! Mislchien is de bekwaamheid, om anderen zyn Geest- j drift in te ftortcn , niet min dan het doen van ontdek- I kingen, noodig, om het Menschlyk Geflacht te volmaa- -j ken : misfehien is deeze niet min zeldzaam , en vordert dezelve niet min die groote hoedanigheden van geest, welke onze bewondering afperfen. Wy ftaan die bewon- ] dering toe aan de beroemde Redenvoeringen , welke de . Oudheid ons heeft naagelaaten , wier uitwerking ilegts één enkelen dag duurde; en kunnen wy dezelve dan wei-, ] geren aan hun , wier wydverfpreide Werken oneindig herhaalde keeren, en veel duurzaamer, zulks op de Menfchen te wege brengen ? Wy ftaan die toe aan den Re- ] denaar, wiens hartverrukkenete Welfpreekenheid eene ge- ] heele vergadering vermeestert, en een edelmoedig of heilzaam befluit inboezemt ; kunnen wy die dan ontzeggen \ aan een Man. wiens Werken eene wending gemaakt'hebben op den geest der Menfchen, hun aangezet tot eene ! allernuttigfte beoefening, en eene omwenteling te wege brag-  van den graaf de buffon. 173 bragten, welke een Tydperk in de Gefehiedenis der Weetenfchappen oplevert ? Indien, derhalven, de Roem de Nuttigheid tot m'aatftok moet hebben, zullen, zo lang de Menfchen aan de enkele Rede niet gehoorzaamen, zo lang het niet alleen noodig zal weezen waarheden te ontdekken , maar hun te dwingen om ze te erkennen, en de begeerte om nieuwe Op te zoeken, in te boezemen, Lieden, begaafd met de bekwaamheden, om de waarheid te verfprciden , of de zugt tot ontdekkingen op te wakkeren, op dezelfde hoogte met de Uitvinders moeten geplaatst worden: dewyl bulten hun de Uitvinders niet zouden beftaan hebben , of moeten zien, dat hunne Ontdekkingen nutloos bleeven of in een hoek verfchoovcn. Wanneer zelfs eene kwaalyk begreepene naavolging van den Heer de buffon, in de Boeken over de Natuurlyke Historie, den fmaak van wilde Stelzels en ydcle woordenpraal hadt overgebragt, zou dit kwaad niets zyn in vergelyking van al het goede, 't welk deeze Weetenfchap aan zynen arbeid verfchuldigd is. Men zou ver- keerdlyk aan den Heer de buffon wyten die wilde denkbeelden, verborgen onder winderige uitdrukkingen, 'die weinig zamenhangende beelden , die zwellendheid van ftyl, welke zo veele hedendaagfehe fchriften ontcieren, even gelyk men ten onregte housseau verantwoordclyk zou willen maaken voor die valfche aandoenlykhcid, die gewoonte, om zich koelbloedig in 't vuur te zetten en alles te vergrooten , als mede de dwaasheid, om buiten noodzaake van zichzelven te fpreeken, welk alles eene foort van gewoonte en bykans eene verdienfte geworden is. ■ Deeze voorbygaande dwaalingen, in den fmaak "van een Volk, wyken ligt voor dc heerfchappy der Rede en van het Voorbeeld: de vervoerende Geestdrift,'die ons aanzet om zelfs de gebreken in groote Mannen te bewonderen , fchenkt aan die averegtfche naavolgingen flegts een kortftondig beftaan: in 't einde blyft 'er niets over, dan 't geen waarlyk fchoon is. Gelyk corneille en boussuet zeer veel hebben toegebragt, om aan dc Franjbhe taal, de een meer kragts,cn de ander meer verheevenheids, te geeven, zo deedt buffon dezelve meer grootsheid krygen , terwyl rousseau die Taal een (fouter, en meer door drift gevóerden,'toon deedt fpreeken. De Styl van den Heer de 'buffon vertoont zich niet altoos in dezelfde maate van volmaaktheid; doch In alle IV. deel. mengelw.no. 4. M ftuk-  174 kenschetzende trekken ftukken , daartoe gefchikt, is die netheid, die zuiverheid, zonder welke men, als eene Taal eens gevormd is, geene duurzaamc vermaardheid kan verwerven. Indien het eene enkele reize vryftaat , daaromtrent agtloos te weezen, 't is alleen in louter onderrigtende ontvouwingen, waar de overgeblcévcne gebreken aan de fchoonheid geen nadeel doen, en misleiden dienen om de fchitterende fchilderyen, daar op volgende, te meer te doen afltccken. 't Was door een langduurigen arbeid, dat hy aan zyn Styl die maatc van volmaaktheid byzette, en hy hieldt aan, met denzelven tc verbeteren , tot hy alle ovcrblyfzels van arbeid weggewerkt hadt. • Weinig Menfchen zyn zo arbeidzaam geweest als de Graaf ds bukfon: of hebben hun arbeid zo naiihouder.d en zo geregeld voortgezet. By fcheen eer over zyne denkbeelden gezag te voeren, dan zich door dezelve te laaten wejiflecpen. Van natuure begaafd rnct een zeer gezond en fterk geitel, was hy getrouw aan het bcginzel om alle zyne bekwaamheden te gebruiken, tot dat de afmatting hem onderrigtte , dat het misbruik zou beginnen; hier door vondt 'hy zyn Geest altoos gereed om den taak, daar aan opgelegd," af te werken. Op 't Land arbeidde hy 't meeste en liefst: zyn Kabinet ftondt. aan 't einde van cen grooten Tuin, op den top van een berg. In dit cenzaame verblyf bragt hy geheele morgens nu met fchryven door, dan met wandelen in de Jaanen des Hofs, tot welken allen ingang als' dan ftreng verbooden was ; alleen in. de oogcnblikken van ontfpanning noodig; te midden van een lang aan een voortgezetten arbeid, niets rondsom zich hebbende, dan de Natuur, was het de befch uwing derzelvc, die. zyne zinnen vervrolykte, cn zagtlyk wcderbiv.gt op dc denkbeelden, welker voortzetting hy door vcimucidheid hadt moeten ftaaken. Geplaatst in eene Eeuw, waar in 's Menfchen Geest, zich beweegende, alle ketens los gemaakt en 'er eenige gebrooken heeft; waar in men alle gevoelens ouderzogt, alle dwaalingen beltrecdc-n, alle oude gebruiken ter toetze gebragt heeft; waar in alle Geesten na de Vryheid eene onverwagte vlugt genomen hebben, fcheen buffon in die algemeene beweeging niet tc deelen. — Deeze ftilzwygenheid kan vreemd voorkomen in cen Wysgeer, wiens Werken uitwyzcn, dat hy den Mensch in allerlei betrekkingen befchoüwd hadt, en tefiens aan kun- ai-  VAN DEN GRAAF DE BUFFON. 575 ■digen een manlyke en vaste denkwyze, wel verre vervreemd van die neiging tot twyfelen en onzekerheid , welke tot, oriverfchilligheid vervoert. Maar tnisfchien heeft hy geloofd, dat'het beste middel, om dwaalingen in de Bovennatuur- cn Zedekunde tegen te gaan, behoudt , in het vermenigvuldigen der waarheden in de 'waarneemingen der Natuurlyke Weetenfchappen , dat men . in ftede van den onkundigen en halftarrigen Mensch te beftryden, hem eene begeerte, om onderwys te verkrygen , moet inboezemen ; het was , zyns oordeels , veel nutter, volgende Geflachten tegen de dwaaling te wapenen , door de Geesten te gewennen om zich al ware het zelfs met onverfchillige waarheden tc voorzien , dan om reeds diep gewortelde vooroordeelen, met de eigenliefde en 't belang" der Voorftanderen gepaard, aan te vallen en te beftryden. De Natuur heeft elk zyne gave gefchonken , en de Wysheid beftaat in zyn gedrag daar volgens te regelen. Deeze is gevormd om te beftryden, geene om tc onderwyzen, deeze om de geesten te verbeteren en te leeurgen , geene om ze te onder te brengen en te doen gchoorzaamen. Weinig Geleerden hebben eenen zo algemeenen Roem verworven, als buffon; en hy hadt het geluk, dien fteeds te zien toenecmen : naar gelange andere genietingen voor hem verminderden, werden die der Eigenliefde hem te noodzaaklyker. De Vorften, de buitenlandfche Prinfen, die Frankryk bezogten, lieten niet na, hulde te komen bewyzen aan dén Heer de boffon. De Alleen» heerfcheresfe aller Rusfen verleende hem de onderfcheidendlte kentekens haarer hoogagting cn gunfte, hem alles toezendende wat in de Landen haarer wyduitgeftrekte Heerfchappye 't meest zyne nieuwsgierigheid kon voldoen ; haar welbedagte keuze draalde door in het uitzoeken van zodanige zeldzaamheden, als tot bewyzen zyner gevoelens konden drekken. In de verkeering duldde de Heer de buffon, zonder zich moeilyk te maaken, middelmaatige verdanden; of liever, hy hieldt zich onledig met zyne eigene denkbeelden , cn bemerkte die laagere geesten niet. Over 't algemeen gaf hy de voorkeus aan Lieden, die hem afleiding en uitfpanning konden verfchaffen, zonder hem tegen te fpreeken , en de verveelende moeite te geeven, om hunne tegenwerpingen te voorkomen, of dezelve te beantwoorden. - EenVoudig in zyn huislyk leeven, be- M 2 toon-t  376 KENSCHETZENDE TREKKEN toonde hy in 't zelve eene onbedwongen gemaklykheid. Uit fmaak het pragtige beminnende, en alles wat een voorkomen yan grootsheid medebragt, hadt hy die edele welleevenheid behouden, en die uitwendige eerbetooningen voor Rang en Aanzien, welke in zyne jeugd de algemeen heertellende toon waren onder Lieden van de groote Wereld, waar van eene zugt tot de Vryheid en Gelykheid , althans in het voorkomen , ons misfchien maar al te veel beroofd heeft. Mevrouw de st. belin hadt hy in denjaare MDCCLII getrouwd; haare Geboorte , uitwendige Bevalligheid en Deugden vergoedden in zyn oog het gebrek aan Geldmiddelen. De jaaren hadden den Heer de buffon een gedeelte van de bekoorelykhcden zyns jeugdigen leeftyds doen derven; maar hy hadt cen voordeelige geftalte, een fchoone houding, cn een gelaat, 't welk zagt en tenens groots was, behouden. De ingenomenheid met zyne bekwaamheden deedt in 't oog van Mevrouw de buffon de ongelykhcid van jaaren verdwynen: en, in dat tydperk des lecvens, waar in het geluk zich fchynt te bepaalen om door vriendfchap en 't herdenken van een ftreclender weggevlugt vermaak, dat gemis aan te vullen, wist hy een tedere , ftandvastige genegenheid , zonder fchaduw van gebrek, in te boezemen: nuoit was dieper hoogagting met rechtfehaapener tederheid gepaard. Dcezc gevoelens draalden door in 't oog, in de houding, in de gefprekkeu van Mevrouw de buffon , zy hadden haar hart ingenomen. Ieder nieuw Werk van haaren ligtgenoot, elke nieuwe eerkroon, dqur hem behaald, ftrekte haar tot een bron van de zuiverde geneugten, zonder eenig inmengzel 'van trotsheid, welke in haar zou hebben kunnen ontdaan op het denkbeeld , van in dc Eer en den Naam van buffon te deelen. Gelukkig in het enkel genoegen van te beminnen , cn tc bewonderen, 't geen zy beminde, was haare ziel onvatbaar voor allen trots. De Heer de buffon heeft by haar maar een Zoon naagelaa-' ten, de tegenwoordige Graaf de buffon, Ma oor in 't Regiment van Angoumois, die met eer, cn in eene andc-. re loopbaane, eenen Naam draagt , die , zo Ltng de Weetenfchappen, dc Fraajc Letteren cn de Wysbegeerte leeven, geëerd zal weezen. Langen tyd was dc fleer de buffon bevryd voor de ongemakken en verzwakkingen, die dc Ouderdom mede bréngt j hy behicldt cn Lichaams- en Zielsvermogens bei■ ' de  VAN DEN GRAAF DE SUFFON. 1?7 de in volle kragt, en 't fcheen, of het fterkfte Tydperk onzes leevens, ten zynen opzigte, de gcwoone perken oveShreedde. Eene fmertlyke kwaaie ftoorde dit genoegen en verhaastte zyn einde. Hy ïeedt dezelve met geduld, en hadt moeds genoeg om 'er zich aan te onttrekken, door eene afwending in vermenigvuldigde Letterbezigheden te zoeken; doch wilde nooit (temmen in eene gevaarlykc Kunstbewerking, om 'er van verlost te worden (*\ Hy behieldt, bykans tot zyne jong¬ de leevensoogenblikken , het vermogen . om zich met ernst op zyne Werken en het waarnecmen van zyn Post toe'te leggen, de volkomenc vryheid van zyn Geest en alle kragt zyner Rede: en, flegts eenige weinige dagen hieldt hv op dc beroemde Man te weczen, wiens Werken en Vernuft, zints veertig jaaren, Europa bezig hielden. mZie de Aanmerkingen over de Kwal en den Dood van den Graaf de buffon , in het III Deels II Stuk onzer iV. Algem. Vaderl. Letteroef. bl. 390. proeve over de vrees van zonderling te schynen. (Naar 'f Engelsch van den Heer vicesimus knox, M. A.) XX7einigcn onder het Menschdom zyn bekwaam, en misfehien W is een nog klcinder aantal géneegen , om dc moeite te neemen, dat zy beftendig een Stelzel van Beginzelen volgen, ceheel van hunne eigene keuze. Zy verdeden zich in groote hoopen, die, gelyk de Kudde, geleid door den Belhamel, ingewikkeld in de voetftappen treeden van den eenen of anderen lich onderfcheidenden Leidsman. In deezer voege wordt de moeite van zyn oordeel, in alie voorkomende gevallen, te gebruiken , gerecdlvk vermyd. De weg wordt betreeden en breed, en elk weet waar te loopen , enkel door de voetftappen zsns Voorganger; waar tc neemen Maar, indien de gekoozc Leidsman een fiegte of verftandlooze Gids is , moeten de Naavolgers onvermydelyk ten kwaade afdwaalen. Nn valt het doorgaans ongelukkig zodanig uit, dat de leidslieden, die den mees cn kans ftaan, om de grootfte p-rty tot zich te trekken, waarfphynlyk de meestwaardigc hoedanigheden zullen ontbreeken. Want wat is het, 't geen vc-ornaamlvk "s Volks Kennisneemlng trekt? Trotsheid en Onbefchaamdheid. Maar deeze hoedanigheden brengen baarblyklyte M 3 ge-  Ï7.Ö OVER DE VREES gefteltenisfen mede , geheel onbeftaanbaar met uitfleckcnde en beflèpdige Deugd; fchoon altoos opgepronkt met veel vevtoons. jijaakende, oppervlakkige en bediiegfyke cieraadën. Hier uit ontftaat , dat dc hcerfchende Modes "v..n denken, en leeven, welke Modes in de wisfelingen der tnenscblyke zaaken ook dien naam aanneemen, zelden den toets des onderzr.êks kunnen Üitftaan , zonder tc ontdekken dat ze beuzclagtfg cn misdaadig zyn. Want wie was dc greote Wcgeever , die ze invoerde ? Zeker ryk Heer , of eene Dame van aanzien , als Hout , maar niet als uitmuntend, bekend; trots, verwaand, beerscl.zögtfjf, fchoon noch door aangeboore bekwaan heden, noch door opvoeding , gcregtigd om anderen wetten voor te fchryven : en tot dat bewind verheeven , door een zamenloop van gunfiige omftandigheden , met hunne eigene zich alles aanmaatigende Indringing. Eens ten throon verheeven , zyn hunne Vocrfchriften Willekeurig cn onwederlbanbaar. üp het gezag van hunnen voorgang is 'er geene Mismaaktheid, welke het voorkomen van Schoonheid niet aanneemt , geene Ondeugd , of dezelve ver toont zich met al het vertrouwen, t welk natuurhk der Deugd toekomt, doch die dc kiescl.heid der Deugd maar al te gereed is om tc verbergen. De Onderdaanen van deeze zich zeiven opwerpende Dwinglanden zyn waarlyk Slaavea . fchoon vry willige Siaaven : maar, dcWyl alle Slaaverny, hoe genaamd, hinder] k is aan 's Menfchen geluk cn verbetering , zal ik het waagen 't een en ander aan te voeren , 't geen du Onderworpenen kan aanzetten ten t.pfiand, om hun onwaardeerbaar Geboorteregt, hunne Kati.urJyke Vryheid. tc herkrygen. Een voorbeeld ter Naavolging tc kiezen , is cen der beste middelen, welke men ter hand kan neemen. om gemaklyt eenige Uitneemcnheid te verkrygen. Een lecvgnd voorbeeld tcont niet alleen wat 'er gedaan moet Worden , maar hoe men het behoort te doen. De Naavolging mag nogthans niet flaafsch weezen. Eene flaaffche Naavolging is zodanig eene', die aan de voorfchriftcn van den Meester volgt, zonder.het tc waagen om dc rede daar van te onderzoeken. Te flaaffche NaavoJger loopt rond , in denzelfden kring als het Moolerpaard , welks oogen geblind zyn, op dat het niet afgetrokken wordt door tusfei enkomende \oorwcrpcn , om af te wyken van den verdrictigen kring, op een pad van eigen verkiezing. 't Zal niet oneigen weezen , hier , by voorraad, Op te mer-, ken, dat elk Mensch, hoofd voor hoofd , zyne eigene natuurlyke Regtcn en Eigendommen heeft, die, van welk eene foort zy mogen weezcil, hem zo dierbaar zyn als die van een ander aan dien anderen. Zyn eigen Geluk f betrokken in zyne keuZe van Beginzelen en Gedrag. By deeze keuze moet hy ftaan, of vallen. Dat,  VAN ZONDERLING TE SCHYNEN. I?9 Dat, derhalven. in deeze gewigtige keuze, hêt gevoel van dit aanbelang hem opleide , om de regten van een Mensch te handhaaven. ■ Deeze regten zullen hem regtvaardigen in te doen en 'te denken, zo verre de wetten van die Gemeenfchap, welker befcberming hv zoekt, kunnen geheugen , volgens de opgaave van zyn eigen oordeel. Hy zal' regtmaatig handelen, als t!y het vermydt eenig Stelzel van Beginzelen te omhelzen , of eenio- Voorbeeld van Gedrag te volgen , 't welk zyn oordeel niet "verklaard heeft aanlcidelyk te weezen tot zyn Geluk , en beftaanbaar met zvne Pligten . beftaanbaar met die Phg- ten, welke hy verfchuldigd is aan zyn god, aan zyn Naasten, aan Zichzelven , en aan de Maatfchappy Schoon de kleine kring, met welke hy perlbor.lyk \erbonden is, anders moge denken en handelen , en zelfs zyne Zonderlingheid veragte en belache , dat hv egter volharde. Zyn Pligt , zyne Vryheid, zyn Gewesten, eo zyn Geluk, moeten by elk, die denkt, alle andere bedenkingen ten vollen op weegen. Uit gebrek aap moed handelen de Menfchen ruim zo dikwyls verkeerd , als u;t mangel aan Kunde en Voorzigtigheid. Durf w«s wezen, was het zeggen van een der Ouden; doch om dit te doen, zil het eerst noodzaaklyk zyn Zonderling te weezen. Maar in deeze, gelyk in alle andere Deugden, moet geen ftap gedaan worden buiten de gulden middelmaat. De Zonderlingheid, welke ik aanpns, ftaat op even grooten afftand van Grommigheid en Menfclienhaatery ,en van belachlyke Ouderwetsheid, als van eene onmanly .e en fchadelyke Inwilliging aan de zodanigen , die geen Regt, op rede gegrond, bezitten, om de plaats van Voorgangers te bekleeden. Indien de önmaatige Vrees, om Zonderling te zyn, nadeelig js voor Gezondheid, Middelen, Vrede der Ziele, en verftandig Genot, als misfehien , by eene verdere overweeging zal blyken, zal ik iets toebrengen, tot bevordering van Geluk , door zo Zonderling te weezen, dat ik Zonderlingheid durf aanraaden. Onder de veelvuldigen , die hun Lichaamsgeftel verzwakken, door vrocgtydige bUitènl'poorighcdcn en overdaadigheden, wordt een groot getal tot ongeregeldheid aangezet, door andere beweegredenen dan die van Drift. Een Jongeling, eerst ingeleid in 'Tgezelfchap zyner tydgenooten , heeft eene natuurlyke en loftyke begeerte, om zich in hunne gunst in te dringen. Indien zy zich in denWyn, of in eenige andere onmaatigheid. verloopen . denkt hy even eens te moeten doen , want hy kan niet verdraagen Zonderling tc weezen: en heeft, daarenboven, onder zyne Regelen van Voorzigtigheid aangenomen, dat hy moet doen gelyk anderen , wat deezen ook verkiezen te doen. En wie, 'in de daad , zou durven ongehoorzaam weezen aan hec voor'fchrift, t welk ons beveelt, wanneer men te Rome is, te doen gelyk men te Rome doet ? Op deeze wyze wint men de  *30 OVER DE VREES gunst zyner Tydgenoor.cn; nnar onze Gezondheid, gefchikt om te duuren, en die met een miatig leeven geduurd zou hebben, tot de ouderdom de natuurlyke verzwakking anbragt , wordt zeer benadeeld of geheel verwoest. Ik vermaan , overzulks - alle Jongelingen . de befchuldiging van Zonderling te zyn niet zo zeer te vreezen, dat zy het verlies in de waagfchaal Hellen van dat geen , 't welk zelden geheel kan Herkreegeh worden , en zonder't welke geen gunst,geen toejuiching,geen Volksbehaagon , aan 't leeven de natuurlyke aangenaamheden kan fchenken. , Ten aanzicne van het nadeel, geleegen in 't verlies van Middelen , en de ophooping van Schulden', dit is een dagelyks uitwerksel van den Schroom om Zonderling te weezen! Menfchen , die zien iti den maalfiroom der Mode ingewikkeld vinden , kunnen , hoe zeer hunne Middelen afneemen , niet te rugge. Zy moeten doen als huns gelyken , in het houden van hun Tafel , in hunne Kleeding , en het bywoonen van Openbaare Vermaaken 't Is noodzaaklek , volgens hunne denkbeelden, en zy erkennen fiilzwygend, dat die verpligting veel grooter is dan die der Zedelyke Pligten. Want wie zou her kunnen dulden , tot het Onmsdisch Volk te behooren , en zich te vernederen tot een kring, welken niemand kent, of die alleen bekend is, wegens de eenvoudige hoedanigheden van Braafheid en Welvoeglykheid? Men viert zich zeiven bot , en ilaat tot buif.enfpoorigb.eden over , niet geheel en al , om het Vermaak, 't welk dezelve aanbrengen, maar dikwyls uit een affchrik van Zonderling te weezen. 't Ware te wenicben, dat affchrik van Bankroet te gaan, van eene Gevangenis, van een Pistool, fle ts half dien invloed hadt. Wanneer men Gezondheid en Middelen verkwist , krenkt men ook dien Vrede der Ziele , zonder welke alle uitwendige voovdeelen niets meer betcckenen dan Muzyk, Schilderfinkken • Lekkerny cn Reukwerken, voor lieden, die hun zinnen misfen' Dan eens gefield , dat Gezondheid en Middelen geen last leden, zal . nogth ms, de Vrees van Zonderlint; te weezen aanleiding geeven tot Naakatigheden en Bedryvendie ten eenigen dage een Geweeten , 't welk niet geheel gevoelloos is, zullen ontrusten. Godsdienst cn Pligt fchryven veele dingen voor, die, in de School der Mode, geheel onverftaanbaare wartaal zyn. Wan neer Gezondheid , Middelen en Vrede der Ziele, verlooren zyn, mag men met regt zeggen, dat 'er geen bewyzen behoeven , om aan te toonen, dat allen Genot ophoudt. Maar gefield , dat men 't zelve niet te eenemaal moet vaarwel zeggen, en dat 'er p'aats over blyft voor eenige maat van Geluk, dan nog zal dat weinige grootlyks verminderd worden door eene al te fchroomagti^e vreeze van af te wyken van de wil- . le-  van zonderling te schynen. l8l •lekeurige voorfchriften eener grillige Mode. De fmaak, de verkjez'mgeo en neigingen van anderen, kunnen ons met behaagen als de&keuze onzer natuurlyke gevoelens, geregeld door ons eigen oordeel. Zy mogen, 't is waar, aangenomen en zelfs geliefd worden : maar een aangenomen Kind verwekt zelden die tedere aandoeningen, welke een eigen in ons doet ontdaan. , Over't geheel kan ik niet nalaaten te denken, dat, hoe zeer Trotsheid zich zelve moge verheffen, en de Motie het air aanneemen van alles overfchynende Wysheid in haare keuze , het Zonderling dwaas, ongerymd en Ihood is , iets naa te laaten, 't welk blykbaar drekt om iemand Zonderling Geleerd, Zonderling Goed, en Zonderling Gelukkig, te maaken. de mislukte omkoop1ng. (Uit het Engelsen.') T7eni°en tyd, naa de komst van georgk den II, op denThroon ^ des Uwibrittavnifchan Ryks , vondt het Staatsdienaarfchap zich zo zeer in 't naauw , over de verkiezing van een Schotfchev Pair , dat de Heer ro*ert walpole zelve na Sehatland toog , om Stemmen te werven. Onder de Pairs , by welken hy zich vervoegde,was ook Lord r. . . b. . . y, by Wien hy het middagmaal hieldt. Naa het eeten voerde walpole hem te gemoet: „ Mylord! ik ben hier gekomen met het bepaald oog- merk, om u .te verzoeken, dat ,Gy niet in gebreke blyft om ' na Edenburg te gaan , en U over tc haaien, om by de aan, ftaande Verkiezing te Remmen. Ik zal dien dap_ van uwen kant als een gunstbewys aanmerken , en vermits de weg deürwaards niet van de gemaklykfte is , zo Raa my toe, dat ' ik U aanpryzc om de Kaart in te zien , die gy onder myn „ Glas zult vinden." Ik zal zeker gaan , antwoordde Lord r . . . b . . . y, gy kunt 'er ftaat op maaken. — De Staatsdienaar , over dit antwoord wel te vrede , vertrok , en Mylord vondt onder zyn Gias een Banknoot van ioco Ponden Sterlings. , , . Lord r . . . b . . . y ging, ingevolge van zyne belofte, naEdtnlurg; maar gaf zyne Stem tegen den Uinger na het i-airfchap.door den Staatsdienaar bedoeld, en van hem begunltigd ; en een Pair , tegen den zin van het Staatsdienaarfchap , werd verköörën. Ais Lord r . . . b . . . x eenigen tyd daar naa te Londen kwam , ging hy den Heer walpole zien , die hem met veel droefheids vroeg: hoe het bykwame dat hy tegen, hem gefiemd hadt? 'er by voegende, dat hy vreesde dat 'er eemge fout in de Kaart mogt geweest zyn. »■ iD ge^j^  'Ï8a de mislukte omkooping. „ déele," gaf Lord r . . . b . . . y hem te houden , ., de „ Kaart was op eene genoegzaam groote Schaal getekend , en ,, zeer duidelyk; ik begaf my, volgens uwe begeerte, na Eden„ bitrgi maar dewyl Gy verzuimd had om my den Kaam op „ te geeven van den Dineer na het Pairfchap , dien ik moest „ fiemmen, heb ik naar myn Geweeten geftemd." zedelyke bedenkingen. TJet is ontwyfelbasr 's menfchen pligt, alle de gezellige deugden, welke men onderling elkandcren vcrfchuldigd is, tot den hoogst mogelyken t ap van volmaaktheid aan te kweeken; ten einde zyn eigen geluk, cn dat der Maatfchappy, waar van men een medelid is, uit te breiden. Het b^tragten dier pligtcn geeft toch aan ieder mensch zulk cen ftreelcnd vermaak en"genoegen, dat we, buiten dat, geen waar geluk kunnen linaken. Anderen wel te doen werkt' wederkeerig op ons met genoegen; terwyl het in den boezem de grootfte wroeging moet baren, zynen evenmensch nadeel toe tc brengen Welk mensch zal niet in zyn binnenfle de flreclendlle aandoening ontwaar worden, als hy in alle zyne handelingen, zyn ganfehen Levensloop door, met de groo'fte zorgvuldigheid zich heeft :oegelegd, eene orgeveinsde goedwilligheid jegens anderen , tot den hoogst mogelyken trap van volmaaktheid, aan te kweeken? Al wie dus handelt, voert zyn gemoed tot iets hoger op, dan deze beneden gewesten kunnen opleveren; heger, veel edeler en heerlyker, dan het ondermaanfcho fehenke/i kan ; cn omdoet zich ailengs van de aankleving der tegenwoordige misdaden ; ten minften weet hy derzelver vcrderfelyk vermogen in zich te verminderen. — - Het gewigf der zuivere en onvermengde blydlchap, die natuurlyk uit dusdanig een gedrag voortvloeit, is zeker zeer groot, en maakt her wezenljkst en volmaaktfte deel van ons waar geluk uit. Als men zich overgeeft aan de wereldfche begeerlykhedcB, dan word men dra gekluisterd in onbreckbre banden van dienstbaarheid , aan banden van de kruipendftc Uaverny. De begeerte naar het wereldfche , die al te groote begeerte moet men weten te matigen: -- de groote begeerte , of verbeelding, om. trent het buitengemeen geluk , dat men veelal verkeerd waant uit dezelve te zullen trekken , moet verlaagd , en uit het hart gebannen worden , wil men niet tc laat jammerlyk bedrogen uitkomen. Dc levenswyze van den mensch is, in waarheid, eene loutere gewoonte. — Geeft men zich over aan het gemak; men word weldra lui en vadzig. Gewend men zich aan arbeid, men is niet wel te vrede, of men moet geftadige bezig. he-  Z'.DtLYKE BEDENKINGEN. I83 heden hebben. Ondergaat men veel moeijelykheden, veel onrust, veel harde ontmoetingen; men moet zich verwonderen, hoe de mensch de kragten heeft, om ze te kunnen doorrtaan. Gewent men zich aan vermaaken, men rust niet voor men ze heeft gevonden. Men is 'er zo dra niet van ontflaagen, of men zoekt ze weéï op, en loopt ze weer zo fterk na ö als' men ze voor eenigen tyd tragtte te ontvlieden Geeft men zich over aan dc dartele wellustigheden der waej-Jd. de mensch heeft geen vermaak ten zy in de woningen van wellust',- buiten deze verveelt hy zich. buiten" deze is alles hem een last. Gewent men zich aan de eenzaamheid , het minfte gewoel is vervelend en lastig. De mensch- hoe zeer een gezellig fchepzel, kan zich der zamenlcving zó zeer onttrekken, dat hem het byzyn van anderen een geweldige last word, dat hem alle gczelfchap hatelyk is. — Het heeft dikwyls voor ons zeer vele moeite in, dien kring te verlaten, binnen welken wy ons eenen tyd lang bewogen hebben. ■ Hoe vele moeijelykheden , hoe vele bezwaren, welk eenen last men binnen, denzelven ook ontdekken moge, veelal zal het bezwardyk vallen, dien te verlaten, om zich in eenen anderen te gaan bewegen. Is men aan een woelagtig, onrustig leven gewoon; de rust zal zulk eenen doen kwynen; ze zal hem een verdrietig, een pynelyk leven coen leiden. Ongemakken en krankheden, te voren nooit gekend, zullen hem aanvallen, en ten laat- ften in het graf Hepen. De wakkere zeeman , aan het dobberen der golven gewoon, gewoon duizend en duizend gevaren met eene onverfchrokken dapperheid te tarten, veragt een ftil, een gerust leven; of. gedwongen zynde, dat te moe- ten lyden, verveelt hy overal zich zelven; vindt nergens genoegen, en in zvn gerust leven kan hy op geene wyze w,or zichzelven ruste vinden. Zo veel werkt de gewoonte op den' mensch, en, als de ondervinding het niet onwraakbaar maakte door geftadige voorbeelden , zou men het niet dan met moeite kunnen gclooven. Met niets in de waereld' word 'er zonderfnger omgewrongen , dan met het geluk. Elk mensch ftast 'er na , zodra hy maar flegts eenige bevatting van zaken begint te krygen : dierhalven kan men rekenen, dat het geluk het eenig doel is van onze bejagingen. Dan het _ is zeker, dat elk niet op den regten weg is om het op te hooren Dat 'er iets zy, 't geen inderdaad den naam van geluk waardig is, zal niemand in twyfel trekken, even zo min, als dat de mensch voor geluk gefenapen is, en het geluk wederom voor den mensch gefchikt. De menfchen zouden geheel tot werkeloosheid vervallen,wierden zy niet aangevuurd, om zichzelven gelukkig te maken. Het komt 'er nu maar op aan, wat geluk zy ; of het flegts in de verbeelding befta;  184 ZEDELYKE BEDENKINGEN. zo neen, waar het clan ingelegen zy, en waar in het geluk in deze ondermaanfche gewesten befta- Indien men het geluk als iets betrekkelyks befchouwt, dan zullen 'er waarlyk, naar ■ veeier oordeel, zeer weinige menfchen ongelrkkig maar fchier alle in eenen zekeren zin gelukkig zyn: dan anderen zullen mogelyk met het zelfde regt, ftaande houden, dat'er in eenen zekeren zin, even zo weinig wnare gelukkigen zyn. Al wie zich vergelykt by eenen die ongelukkiger is, dan hy zelve, word gelukkig: maar wie zich vergelykt by eenen, welke gelukkiger is, die word weldra ongelukkig In den ftreng- ften zin der Godgeleerden is 'er op aarde geen waar, geen we-zentlyk geluk; om dat al het ondermaanfche, aan geftadige veranderingen onderworpen, geene beftendigbeid in zich bevat. —Het waar geluk word maar eerst aangetroffen in de hemelfche gewesten, aan de andere zyde van het graf gelegen. In eenen wygeerigen zin is het geluk gelegen in eenen ftaat van onver- anderlyke, van duurzame blydfchap: een ftaat, die nooit door leed of droefheid vervangen word. ■■ Naardien, nu in deze gewesten der onftandvastigheid het allerbeftendigfte onbefiendig, en aan geftadige veranderingen onderhevig is, zal 's menfchen waar geluk bier op aarde nimmer van eene lange duurzaamheid zyn kunnen; ten zy men het befchouwe voortvloeijende uit de betragting van waare deugd; in welke omftandigheden het geluk den mensch niet verlaten kan; fchoon hy ook van alle kanten door ongelukken word omgeven, en alle rampen en wederwaardigheden op hem aanvallen. Zyn geluk heeft als dan eenen vasten fteun, en zal niet wankelen; de mensch zal niet bezwyken, het ga hoe het wil; zyn tydelyk geluk zal alleen maar afgewisfeld worden met een geluk daar geene ongevallen meer op aandruifchen; maar dat ftoorioos eeuwig zal duuren.  BERICHT VAN INTEKENING, OP EEN NIEUWE KUNSTPLAAT, Ten titel hebbende DE AANGENAME VERRASSING Naar V Schilder^ van DANLOU, gegraveerd door P. H. JONXIS. Opgedragen Aan de Edele. Heeren Regenten der Fundatie te UTRECHT. I Voet 7 duim hoog, i voet 4 duim breed. J~Jet onderwerp "verbeeld een zeer bevallig JongMeysje, in een luchtig deshabillé met loshair, en open boezem, zittende in een Canapé, houdende in de eene hand een Brief van haar Minnaar, die zy met genoegen leest, en in de andere, die uytgeftrekt op de Canapé rust, desfelfs portrait terwyl hy de kamer van agter ft.il inkomende, met genoegen haare goedkeuring befpeurt. Zynde het verttek ^yyders cierlyk en prachtig geftoffeerd. A De  C*) Dë E. Heeren Regenten, door derzei ven zorgen op. iettenheyd voor derzelver kweekelingen den Kunstgraveerder dezer Plaat, ook in flaat gefield hebbende, om in een vyfjarig verblyf te Parys zyne Kunstvermogens zodanig ivyttebreyden en voorttezetten, dat hy daar door reeds de eer verworven heeft zyne voorige Kunstplaat, in den voorleden Jare met de Goude Medaille des Öecónomifche Taks bekroond te zien, vleid zich wederom met de goedkeurende aanmoediging van 't Publicq, by de uitgave van deze zyne derde Kunstplaat, waardoor hy een nieuwe prikkel tot verdere volmaaking in zyne Kunst hoopt te erlangen, ioo wel als ter beantwoording asm de loflyke pogingen en oogmerken der bovengemelde Heeren Regenten van de zoo nuttige Stichting der Fundatie van Renswoude te Utrecht. Van de twee eerfte Kuntsplaten getyteld: Les Feftales & Vetius & VAmour; zyn ook nog eenige Afdrukken te bekomen a ƒ 2 - lo - : en Proefdrukken a ƒ 3 - % De Intekening en Uitgave zal gefchieden te Amsterdam by Mens en Smit, Haarlem Bobn, Leyden Pionkoop en Erve de Does, s'Hage van Cleef en J. P. Wynands, Delft J. de Groot, Rotterdam D. Fis, Dordrecht Blusfé, Schiedam Poolman, Middelburg IV. Abrahams , s' Hertogenbosch Palier, Hoorn Breebaard, Alkmaar Vermande; Enkhuysen, Franks, Utrecht P. H. Jonxis, de aflevering zal met Juny gefchieden en de Heereri Intekenaars kunnen verzekerd zyn de beste Exemplaaren te zullen ontfangen der Prys der Intekening \* f ï-1- de Proefdrukken ƒ 7 - t -  ALGEMEENE INLEIDING OUDE TESTAMENT door JOHAN GODFRIED E IC HO RN, Professor te Je na. Uit het Hoogduitsch vertaald en met Aanmerkingen verrykt door YSBRAND van HAMELSVELD, Doctor en Professor in de H. Godgeleerdheid te Utrecht. Tweede Uitgave. Verrykt met de Ophelderingen en Verbeteringen, door den Schryver by den laatften Hoogduitfchen Druk gevoegd. 4 Zwaare Boekdeelen in groot 8°. eene oneindige moeite verknocht zij aan een regtmatig begrip van de eerwaardigfte Hukken der Oudheid, wel ke door Gods goede Voorzienigheid tot onze dagen zijn overgekomen, is aan een ieder, die flechts van ter zijde deze Heilige Boeken met een opmerkzaam oog heeft gade geflagen, en nog veel meer aan ieder Godgeleerden, die aan derzelver onderzoek een voornaam gedeelte van zijnen letter-arbeid heeft toegewijd, te overbekend, dan dat zulks nog verder zoude behoeven te worden aangeweezen. De verre afftand der tijden, waar in de eerwaardige Schrijvers des Ouden Testament» hunne (tukken hebben opgefteld; de taal, in welke zij fchrceven, en die, zo als alle andere taaien, ligtelijk aan verandering en verbastering is blootgefteld; de zeden en volks - gewoonten, die ten hunnen tijde plaats hadden, en die altijd eenen verbaazenden invloed hebben op de algemeene denkwijze; de mindere of meerdere verlichting van het Volk, onder welk zij de gefchiedenisfen opteekenden; de verwandfehap van zodanig Volk met andere nabuurige Natieën ; deszelfs verfcbillende lotgevallen in de onderfcheidene tijdperken, waar in de fchrijvers deelden; cn eindelijk de menigvuldige overzettingen hunner Boeken in andere taaien; dit alles brengt natuurlijk zo veel duisterheid te weeg in derzelver uitlegging, dat niet dan een oordeelkundig oog in ftaat is, door deze nevelen heen te zien, en ten minsten aldaar eenig licht ontdekt, waar de zwakke van gezicht enkel duisternis vóór zich ziet. Onze Nederlandfche uitleggers, 't is waar, hebben, benevens de Engelfchen en Duiifchers, den onkundigen in deze taak zeer aiminerklijk voorgelicht. Door menigvuldige gisfm- geH  (i) gen hebben zij den tekst gelukkig herfteld, waar de fanjenhaiig noodwendig eene andere lezing vorderde, dan die tot nog toe was aangenomen; moeilijke gezegden en fpreekwijzen hebben zij uit den aard der vermaagfehapte taaien, uit de gewoonten en zeden der Volken opgehelderd; zij hebben de gefteldheid der onderfcheidene Handfchriften door alle eeuwen gefchiedkurtdig aangeweez^n ; ja zelfs de gronden opgegeven van het verfchil der overzettingen des O. T.; dan, welke erkentenis men Hun voorallen dezen geleerden arbeid verfchuldigd zij, tot nog toe kan men veilig beweeren, dat geen Hunner den voornaamften voorraad, tot een goed verftand der Oude Heilige Schriften nodig, verzameld, en alzo in een ordenlijk beftek hebbe voorgedragen: dit fchijnt alleen bewaard geweest te zijn voor den Duitfchen Hoogleeraar Eichorn, wiens verdiensten in dit uitgeftrekte vak niet genoegzaam kunnen gefchac worden. Hij is het, die, bij ieder Boek, den Schrijver en deszelfs Karakter naauwkeurig naargefpoord, de echtheid behoorlijk getoetst, en al wat tot zodanig Boek betreklijk is, te gelijk met deszelfs inhoud en gefehiedenis, met'alle mogelijke oplettendheid heeft nagegaan en opgeteekend, nadat Hij vooraf dc algemeene oordeelkundige Hulpmiddelen had aan de hand gegeven, die, als vaste Regels, ter uitlegging konden dienen. Zulk een uitgebreid ontwerp, welk overal met eene verbaazende geleerdheid is uitgevoerd, werd in Duitschland-met die graagte ontvangen, welke deszelfs verdiensten evenaart. Menige Jour naaien, en boven al de Schrijvers der Algemeene Duitfche Bibliotheek hebben het zelve aangepreezen, als een ftuk, welk voor ieder weetgierigen onderzoeker, en dus zo veel te meer voor ieder Godgeleerden, onontbeerlijk is; als een werk, welk, met het voortreflijk Boek van den Grooten M i c h a ëlis, betreffende de Inleiding tot het Nieuwe Testament, vergeleeken, boven het zelve de voorkeur verdient; waarom ook het zelve door alle Hoogleeraaren der Duitfehe Hocge Schooien , als een Au&or Clasftcus, wordt gebezigd , en hun , die zich op de Studiën der gewijdde fcliriften toeleggen, in handen gegeven. En, daar eene naauwkeurige overzetting met^ veelerlete geleerde aanteekeningen , door den oordcelkundigen_ van H a m e l s v e i, d , ook onzen, Landgenoten de gelegenheid verfchaft, p'm zich van dezen geleerden arbeid van den Heer Ei c ti o k n te bedienen , twijfelen wij geenszins, of dezelve zal ook hier te Lande met die algemeene achting ontvangen en aangenomen worden, als de inwendige waarde van het gantfche ftuk te regt kan gezegd worden te verdienen. 1 De Boekverkoopers G.T.van Paddenburg, en Zoon, te Utrecht en M. Schalekamp, te Amfterdam, waren eigenaars van den overigen voorraad van dezen druk geworden, wanneer dezelve hier te te Lande nog naauwlijks bekend was; terwijl ondertusfehen eene geheel nieuwe aanmerkiijk verbèl - ■ terde  ('3) terde en vermeerderde druk van dit werk in Duitschland in lier licht kwam. Dit deed hen bedagt zijn , om zo veel mogelijk aait de reeds gedrukte Nederduitfche vertaaling dezelfde volmaaktheid te "even , waartoe zij naar hunnen wensqh zijn in (laat gefield geworden door de onvermoeide arbeidzaamheid van den Heer van Hamels veld, die zich den in de daad moeilijken arbeid getroost heeft, van alle de vermeerderingen en verbeteringen van de nieuwe uitgave, welke door het ganfche werk verfoeid zijn, en welke ruim 26 Bladen druks beflaan zullen, met de ftïptfte haauwkeurigheid uittetrekken. Dok is het hen gelukt, dezelven, voor het grootfte gedeelte, ieder op hunne eigene plaats intelasfen, 't welk bij het gebruik van het Boek niet weinig gemak en genoegen zal verfchaffen; zullende zodanige vermeerderingen en verbeteringen, welKe deze ïnlasfmg minder gevoeglijk toelieten, allen bij elkander gedrukt, cn bij het vierde deel, of de Registers op het geheele werk, gevoegd worden. . . . - De prijs van de vorige uitgave van dit werk was ƒ 10-16 -: hierbij gerekend de vermeerderingen en verbeteringen op fo-4-: zo Fmoest hetzelve voor ƒ 13-: yerkogt worden; dan, daar een matige koop van de eerfte uitgave hen in ftaat ftelt, om te kunnen medewerken tot vervulling van den wensch van zo veele voornaame Godgeleerden, dat dit Boek ook hier te Lande meer algemeen in handen mogt komen van ieder beminnaar van Bijbelkunde, hebben zij belloten,het zelve aan t Publiek aantebieden voor den buitengewoon laagen prijs van f7-io-: op de volgende voorwaarden. 1 Bij de Aflevering van het eerfte deel, 't welk in de Maand Maij zal gereed zijn, zal betaald worden . ƒ2- 10-: 2 Bij die van het tweede deel, dat men in de Maand Juli] zal in order gebragt hebben,Imede . . . f 2-10-: 3 Bij die van het derde deel, 't welk in September aanftaande zal worden uitgegeven mede. . . . ƒ 2-10-: 4 Het 4de deel, zullende die vermeerderingen en verbeteringen op de drie deelen bevatten, welke niet gevoegelijk op hunne plaatfen konden worden ingelast, benevens drie uitvoerige Registers over het geheele werk,zat inde Maand November daaraanvolgende, of zo veel vroeger, als men daar mede zal kunnen gereed komen , aan de Koopers der drie eerr fte deelen o m niet worden afgeleverd. , De Uitgevers zijn inde billijke verwagting, dat iederBeoeffenaar, ieder Beminnaar van eene grondige Bijbelkennis zich van deze gemaklijke gelegenheid zal bedienen, om bezitter te worden van het uitftekendft werk, dat ooit in dit vak het licht heeft gezien; zij verzoeken de liefhebbers, zich tijdig daar toe aantemelden , om de aflevering, bij de uitgave van ieder deel, behoorlijk naar de opgave te kunnen doen. ~Een uitvoeriger bericht van dit werk, waar in de Tnkoud van het geheele werk is gemeld, is in alle Biebvtnkels om n,iet te bekomen.  De Drukkers dezes geven thans mede uit, een geheel nieuw Tijdfchrift getij teld: BYDRAGEN TOT HET Menschelyk geluk, Gefchreven door een Gezelfchap van Mensciienvrienbcn. D'e fchriftelijke en mondelinge goedkeuring en aanmoedfng, benevens de opftellen, wamnede verfcheiden geleerde en Vi het vak der fïaaije Letteren beroemde mannen, dit Tijdfchrift reeds vereerd hebben , zo wel als het genoegen waarmede het bij het edelfte gedeelte van het leezend Publiek ontvangen word, gevoegd bij den' aanmerkelijken voorraad Van gewigtige (lukken, die reeds voorhanden zijn, ftrekken tot zo veeïé waarborgen , dat hetzelve geregeld agtervolgd zal worden. De Inhoud van dit werk is verdeeld in de Volgende vijf Hoofdverdeelingen : Mensciiïunde, Opvoeding, Huislijk geluk, Maatschappelijke welvaart, Mengelwerk. De fchrijvers nodigen alle Geleerden en Menfchenvrienden tot medewerking aan hun gewichtig oogmerk aldus uit: ,, Gij allen , wie Gij ook zijn moogt, Regenten , Hoogleeraaren, Predikers van het Euangelie, Regtsgeleerden , Geneeskundigen, en Wijsgeeren; — Gij allen, aan welken de opvoeding der jeugd van beide Sexen vertrouwd is, Ouders, Opzieners én Onderwijzers; — Gij allen, die den Staat door uwen Koophandel, Fabrieken, Necringen en Handteeringen zo aanmerklijk onderfteunt; — in één woord, Gij allen, die Ingezetenen zijt onzer Republiek; Gij allen, die eenig belang ftelt in den waaren welvaart van uw Vaderland; Gij allen, wier harten voor menfchenliefde geftemd zijn — vereert onzen arbeid mei een gunftig oog; — velt een gematigd oordeel over onze uitvoering, welker onvolmaaktheid wij zeiven leevendig bezeffen — deelt ons, indien het uwe kundigheden en omftandigheden zullen toelaten, uwe opmerkingen mede, welke kunde en ondervinding U, in één der opgenoemde vakken , reeds hebben opgeleverd, of nog verder mogten aan de hand geven!" Van dit Tijdfchrift dat in gr. '8°. op fraaij papier en meteen' bevallige Letter gedrukt is, zien reeds 4 Stukjes het licht; hetzelve word geregeld op de helft van ieder Maand met eer» (hikje vervolgd. De prijs van ieder Jiwkje is iz ft*  MENGELWERK, tot fraaye letteren, bonsten en weetenschappen, 11etrekkelyk. wysgeerige beschouwingen van de taal en den styl. Door den Heer recis rey de cazillac. {Vervolg van bladz. 98.) III. over den verheeven styl* De Verheeven Styl is de wyze om Voorwerpen , die deeze hoedanigheid hebben , wél uit te drukken , uit te drukken door woorden en fpreekwyzen , derzelver fchoonheid en grootheid waardig. Doch zyn 'er geen Taaien uit eigen aart deftig, grootsch, voor 't verheevene gefchikt , als , by voorbeeld , de Griekfclie en de Franfche Taaien? Zyn 'er geene natuurlyk zagte , gevormd voor het tedere en aandoenlyke ? Zou dit het character niet weezen van de Latynfche, cn bovenal van haare Zustertaal, de Italiaanfche ? /At hier eenige gevolgen , welke men uit onze eerfte verondcrftelling zou kunnen afleiden. Virgilius, tasso, horatius , cicero, de Latynfche en Italiaanfche Gefchiedfchryvers , zouden veel moeite vinden, om 20 verheeven te zyn als homerus , pindarus , demoSthenes , en de Griekfche Gefchiedboekers. De Franfche Schryvers moeten veel verheevener zyn, of voorkomen, dan de Italiaanfche. Eene goede Franfche Vertaaling van homerus zou het verheevene beter bewaaren, dan eene Latynfche of Italiaanfche , anders even goed gemaakt. Eene goede Griekfche "Overzetting, was dezelve mogelyk, van virgilius, van. tasso , en zelfs eene goede Franfche Vertaaling , zouden 'er iets verheeveners aan byzetten. Men mag bykans hetzelfde zeggen van eene natuurlyk zagte en aandoenlyke Taal; deeze deelt haar aart mede aan alles wat dezelve uitdrukt. IV. deel.mengelw.no. 5. N Me»  l86" WYSGEERIGE BESCHOUWINGEN Men verwarre het waarlyk verheevene , het waarlyk wonderbaare, niet met het enkel zcldzaame, of betrekkelyk verwonderlykc; het eerfte is waarlyk groot, waarlyk zeldzaam, en het rechtmaatig voorwerp van bewondering, het tweede zulks alleen met betrekking tot ons oordeel en onze vooropgevatte begrippen. De Mensch, het Schouwtooneel der Natuure, en de Godheid, leveren ons drie foorten, cn drie onderfcheidene trappen. Eene verrukkende Schoonheid, eene verbaazende Lichaamsfterkte, kunnen zomtyds ftoffe aan den verheeven Styl verfchaffen, doch de waare grootheid en nitmiuitenheid van den Mensch vertoonen zich veel beter in de hoedanigheden der Ziele. Wy bewonderen, bovenal, de groote uitgeftrektheid van 't Vernuft , de doordringenheid van Verftand , de vlugheid van Geest, de juistheid der Redenkaveling, de edele Fierheid, de Edelmoedigheid , den Moed , ' de Onverfchrokkenheid , de Vriendfchap , de Goedaartigheid , het Medelyden , de Dankbaarheid, en, met één woord, alle fterke pryzenswaardige Hartstogten, of ten minften Hartstogten die te verfchoonen zyn, van wegen derzelver voorwerp, de omltandighedcn en gelegenheden, welke die doen gebooren worden. Alle voorwerpen , met derzelver oorzaaken , uitwerkzelen , gevolgen en omftandigheden, kunnen ryke ftoffe verfchaffen voor den Verheeven Styl. De Mensch ontdekt in zichzelven waar over hy zich moet verwonderen ; hy vindt in zich iet grootsch, uitmuntends en verheevens , wanneer hy, niet laag kruipende , zyne uitfteckenheid cn waardigheid in opmerking neemt. Hoe zeer bemin, hoe hooglyk bewonder ik de vervolgde Deugd, die te midden van de vervolging pal ftaat 1 En ik kan niet naalaatcn , met verrukking dien Wyzen te befchouwen , die met een bedaard en onbeneveld oog de verwoesting van alles, wat hem omringt, aanziet. Onder den rang der voorwerpen , die gecnen dan een valfchen luister hebben, tel ik den Roem , als dezelve langs geen eerlyken weg verkrecgen is, de Eer, de Waardigheden , en zelfs de Vorstlyke Grootheid, als 'er Ondeugd mede gemengd is. Ik beweer niet, dat de Roem , de Majefteit, en de Koninglyke Magt, nooit iet anders dan het valsch fchitterende bezitten: zy zyn het beeld, nf lievsr de fchaduw, van die zelfde Eigenfchappen in de Godheid. Een groot Koning, een Koning, die regtvaardig en goed is, een Koning, die zichzelven aanmerkt als, ' den  VAN DE TAAL EN DEN STYL. IS? den eerden Verdeediger, den eerften Krygsheld, van zyrl Vaderland, een dier Koningen, waar van de,; Gefehiedenis maar al te fchaars voorbeelden oplevert, is een waarlyk groot en verheeven voorwerp ; doch hy moet zyne voornaamfte verdiende, zyne voornaamfte grootheid, van zichzelven ontkenen. Zyn Rang moet hem alleen de bekwaamheid fchenken, om, 't geen hem eigen is, meer te doen uitkomen. Even als de Zon , moet hy alle voorwerpen , die hem omringen ," verlichten en doen fchitteren, en van dezelve geen luister, dan by wederkaatzing, ontvangen. Ondertusfchen moet men erkennen , dat 'er meer verdienften, roem, en weezenlyke grootheid, gelegen is in het weigeren, dan in het aanneemen der Vorstlyke Waardigheid. Verftandige diocletianus , hoe veel Iteekt gy in myn oog boven caesar, uit! De Mensch vindt zich door 't Schouwtooneel der Natuure omringd. Alles is fchoon, alles is groot in de Natuur; daar is niets laags, dan onze wyze van dezelve te befchouwen, en haare wonderen na te fpeuren. Het Infect , 't welk ons het allerveragtlykst voorkomt , heeft iets, om ons in verwondering weg te rukken , zo ras wy 't zelve van nader by befchouwen. Uwe bewondering, uwe verrukking, zullen nooit ophouden, indien gy den kring aller weezens doorloopt , en alle de fchoonheden der Natuure opmerkt: overal zult gy de doorfteekendfte trekken vinden van eene onbegrensde Magt en oneindig Verftand. Zekere voorwerpen in de Natuur , die misfehien de wonderbaarfte niet zyn, hebben het voorregt gekreegen, om ons boven andere te treffen: onze uitdrukking moet, buiten twyfel, zich fchikken -naar het hooge denkbeeld, "t welk wy 'er van gevormd hebben , en de gevoelens, welke zy in ons verwekken. Van dien aart zyn Donder, Blixem , Aardbeevingen , Vuurbraakende Bergen , Comeeten , Noorderlichten, Byzonnen, Regenboogen, Stormen. Maar wie kan den Luister der Godheid beoogen ? Wie waardig het Opperst Weezen denken en fpreeken ? Wie is in ftaat om ons de Godlyke Eigenfchappen af tc maaien ? Wie kan zyne Almagt, derzelver werking, 'en wondere daaden, befchryven ? God fprak daar zy licht ',. e;i daar was licht'. Schoon deeze uitdrukking ons verrukt, hoe zwak is zy egter. en hoe weinig gecvenredigd aan dc grootheid des werks! Alles , wat het 'Opperwèezen Na be-  WYSCEERÏGË SESCHOUtVlNGÊN betreft , is een onuitputbaare bron van Grootheid e» Schoonheid. Ik verwonder my des niet, dat milton zo verheeven is , hoe onwaardig eene rol hy de Godheid zomtyds laat fpcelen. Kan men zulke groote voorwerpen befchouwen , zonder de diepgaandfte verwondering , en zonder dat die verwondering cn de grootheid , welke dezelve veroorzaakt, altoos beneden onze zwakke uitdrukkingen blyven ? De Goden des Heidendom» waren flegts ingebeelde Weezens, die alleen eene ontleende Verhecvcnheid hadden : maar de Godlyke Eigenfchappen , de meer dan menschlyke vermogens, welke men in dezelve veronderftelde, zyn vatbaar voor de fchitterendlte gedagten en de verheevenfie uitdrukkingen. De Diclncrs hebben ze in den fchoonften dag gezet. Men moet zelfs erkennen, dat de Heidmfehe Godgeleerdheid, hoe valsch, hoe ongerymd dezelve moge weezen, iets verlustigends in zich hebbe. Het Heelal vertoont zich in dezelve onder de fchitterendfle en vrolykfte gedaante ; alles is bewoond, tot de fchriklykfte eenzaamheid toe: alles ademt 'er, alles leeft, alles fpreekt, alles is in werking , alles heeft byzondere oorzaaken, verftandige , fpreekende , door drift bezielde oorzaaken, en die ons gevolglyk deel doen neemen. , 'Er zyn ook voorwerpen, uit zichzelven niet wonderbaar; doch welke men tot het Verheeven kan opvoeren, door ze te vereenigeu met die verheeven zyn. Het groote, het fchoone, fpreiden den glans wyd en zyd uit, en fchenken luister aan alle omftaande voorwerpen. Van hier is het, dat een oneindig getal Voorwerpen en Denkbeelden , die , op zichzelven of elders geplaatst , niets ongemeens zouden hebben, aan de zyde van het fchoone flikkeren; van hier is het, dat zekere bedry ven en zekere driften, in byzondere omftandigheden , met verheevene voorwerpen verbonden, 'er het character van aanneemen, en het geheel, dus zamengefteld, met denzelfden luister fchittert. Zodanig zyn de Voorwerpen, welke men tot het Opperweezen t'huis brengt , die men verheft en belangryk maakt, door ze in verband te brengen met de Almagt en de oneindige Wysheid. Het Verheevene verwekt in ons de leevendigfte Bewondering , Geestdrift, en zomtyds Verrukking. Het Verheevene voert den geest omhoog, boezemt verlangens in, met vreugde vermengd, en eene edele fierheid. Die fchoone  VAN DE TAAL EN DEN STVL. • ïS$ ne gedagten, die grootfche gevoelens , die beweegingen der Ziele, zo natuurlyk eigen op 't gezigt van bet Verheevene , toonen middagklaar , dat dezelve gefcbaapen is voor groote zaaken, dat zy zich jammerlyk vergeet, als zy laag kruipt. . 't Is een vreemd en fchandelyk misbruik van t Verheevene, als men 't zelve bezigt, om de alexanders, de caesars , en alle die verdelgers des Menschdoms, wier dwaaze Eerzugt het Krygsgeluk begunihgdc, op te hemelen , en de helklinkcndlte loffprarfk te gebruiken , tot het vermelden van hunne overwinningen , zegepraalen en menfehenflachten. Welk eene buitenipoonghcid, Wreedaarts , die den naam van Mensch zich onwaardig "■emaakt hebben , te bewonderen , te bezingen , en tot den rang van Goden te verheffen 1 De Werken van homerus deeden den Zoon van philippus het hoofd draaiien Gesar , de bewonderaar van alexandeii , poogde hem te volden. En hoe veel ongelukkige naavolgers hebben in laateren tyde, die Geesfels des Menschdoms gehad ' In deezer voege heeft dat meesterftuk des MenschIvken Vernufts, de Wade, ons een menigte van rampen oeteeld ; een der fcherpfte fpoorflagen tot dolzinnigheid bevende. Doch kan men niet hooger opklimmen ? Heeft achilles hercules , hercules bacchus , niet ten voorbedde gehad , en bacchus buiten twyfel weder eenen anderen , wiens dolle buitenfpoorigheid bewonderd en gepreczen ws.s? De Woorden niets anders zynde dan de uitdrukkingen onzer Denkbeelden, hangt de winderige , de valsch verheevene , de verwarde Styl zo veel van onze Denkbeelden als van onze Woorden a£ Al te vergezogte Gedagten , buitenfpoorig verheeven, en met daar aan overeenkomfr.i«-e bewoordingen uitgedrukt, veroorzaaken den windenden Styl. Verheevene Gedagten , ernftig toegepast op een gering voorwerp, of een voorwerp , 't welk dezelve niet verdient, kwetzen, daar de evenredigheid ontbreekt het gezond Verftand, en brengen het valsch Verheevene voort. Valfche, wonderlyke , grillige, weinig bondige Gedagten , die geenen dan een valfchen glans hebben leveren eene andere foort van opgezwollen btyl. Fen "root getal duistere denkbeelden, kwaalyk gelchikt, zonder verband , bekleed met hoogklinkende woorden , welken ^een klaaren en bepaalden zin hebben ; of wel denkbeelden. die, door eene menigte van zwellende woorN s den,  $00 • WYSGEERIGE BESCHOUWINGEN den, maar zeer weinig gedagten uitdrukken, verwekken 't geen men Wartaal noemt. Indien 'er eenige Stoffe is, die uit zichzelven verheeven zyn moet, is het buiten tcgenfpraak het Heldendicht, het Onderwerp , en de Held van 't zelve; de grootfte Dichters fchynen hier omtrent misgetast te hebben. By voorbeeld, wat verhecvens is 'er in den Toorn van een Jongeling, wien men zyne Beminde ontnomen heeft? Ziet daar, ondertusfehen , het gewigtig onderwerp der Wade. Ik zie in den Godvrugtigen ene as , van virgilius , niets anders dan een Prins, altoos in traanen , of in gebeden, die ondertusfehen niet aflaat onregtvaardig, fchclmagtig, en wreed , te weezen. Niemand is 'cr , of hy bemint en beklaagt den ongelukkigen turnus , den vyand van den Held, Strydt het niet tegen allen Regt, dat een gelukzoekend Prins hem van 't voorwerp zyner Liefde en van 't Leeven berooft? Daarenboven, het oogmerk van zo veele onregtvaardigheden cn misdryven is, om 'er nog grpoter te pleegen , om het Ryk te grondvesten van die Ronvers , die zo menigmaal de wereld in rep en roere Relden , en verwoestten. —— Welk een Held biedt ons tasso aan , ik zeg niet in 't oog des Ongeloofs , maar van een verftandig Christen , kundig van de bcAveegredenen , de wanordes , en de gevolgen der Kruistochten, met één'woord , kundig in dc gchccle Gefehiedenis dier buitenfpoorigheden ? Milton heeft , buiten twy- fel het verheevenfte Onderwerp gekoozen; doch is 'er iets' onwaardiger, iets belachlyker, dan aan de Godheid menschlyke zwakheden toe te fchryven , god , die met eene enkele gedagtc alles kan vernietigen , met zyne Schepzelen in twist te brengen , en met de Duivelen tot zo verre in kryg, dat de overwinning in tvvyfel fchynt te hangen? Welk een ongerymd en wanfchiklyk mengzel van Verdichtzelen en Verborgenheden! Liever wil ik camoefs in de Indien volgen, en my, vol verrukking en genoegen, onder nieuwe Lugtftreeken «l-.a'tzen. Maar ik bemin bovenal de naagedagtenis van den besten der Vorften, van dien grooten Koning, die de Overwinnaar cn de Vader .zyner Onderdaanen geweest is De groote Prinfen, de goede Wctgcevers, zy, die aTOote ommcwentelingen in de Weetenfchappen hebben te weeë o-cbragt , een descartes , een newton , een tfibniïz, met één woord, de Weldoenders vanher. kw ' Mensch-.  VAN DE TAAL EN DEN STYL. 19* Menschdom zyn de Helden, die verdienen bezongen te W°t Is een zeer valsch vooroordeel, zich te verbeelden, dat men geen groote en fchoone Dichtftukkcn kan maaken, dan onder dezelfde gedaante: dat men altoos moet venen, dood liaan, de zeeën doorkruisfen, ter helle nederdaalen ; dit alles was goed- in een eenig Dichtff.uk. De naavolging vermindert de verdienften van virgilius niet weinig , en nog meer die der geenen , welken wederom de voetftappen diens Dichters drukten. Ik ftaa verbaasd, dat men geen wederzin gekreegen heeft', van fteeds bykans dezelfde zaaken te zien vertoonen. De Natuurlyke Historie verfchaft ons een oneindig aantal aan^enaame en verheevene Onderwerpen. Doch geen gefchikter voorwerp voor het Heldendicht kan zich aanbieden , dan de ontdekking der Nieuwe Wereld : welk onderwerp is fchitterender , fchooncr , ryker , en gefchikter om alle foorten van cieraaden tc ontvangen: welk onderwerp een homerus en een virgilius waardiger ? (Het Vervolg by de eerfte gelegenheid.} waarneeming wegens het nut van den spiritus salis ammoniaci causticus , uitwendig aangebragt , in eene incontinentia ur1n/e. Hoor * * * M. D. De oorzaaken van dit gebrek zyn zeer verfchillende, en zomwylen ongeneeslyk. Eene der gewoone oorzaaken is, of eene te"groote, of eene verminderde prikkelbaarheid der Blaas en derzelver Sluitfpieren. In het eerfte geval heeft men verfcheiden hulpmiddelen , die ook meestal, met het beste gevolg, wanneer het ongemak niet te lang geduurd heeft , in het werk gefield worden. Het laatfte plaats hebbende , laat zig minder gemakkelyk geneezen , en ik heb in meer dan één geval vruchteloos die middelen toegediend , die men tot het inwendig gebruik heeft aangeraaden. Ook is het my altoos voorgekomen , dat dc prikkelende middelen , inwendig toegediend , te veel verzagt , te veel veranderd worden, voor dat zy tot de Blaas komen , en dus niet N 4 meer  WAARNEEMING , ENZ. meer in ftaat. zyn, de ongevoeligheid der Blaas, en het onvermogen van derzelver Stuitfpieren te kunnen verbeteren. . Om deeze reden is het my voorgekomen, dat uitwendige middelen , in dit plaatslyk ongemak , meer zouden kunnen afdoen , en ik ben onlangs door de ondervinding in dit myn vermoeden gefterkt geworden, by een Jongeling , die , zerdert een geruimen tyd , aan dit gebrek, uit de laatstgenoemde oorzaake voortkomende, gelaboreerd had. Na verfcheiden inweiidise middelen vruchteloos toegediend te hebben , gaf ik hem de &p. Sal. Aimnoniaci Causticus, met verzoek , om daar mede 3 a 4 maal 's daags het Perinaum , en de regio os/is pubis, te wasfehen: hiermede heeft de Lyder nu eeni°-e weeken aangehouden , en de beterfchap daarvan is zo aanmerkelyk, dat hy byna geheel herfteld is - Mogelyk zullen andere foortgelyke middelen, op deeze wyze gebruikt , van gelyke of nog betere uitwerking zyn. natuürlyke historie van den flamingo, of de piienicojpterus, (Volgens den Heer de buffon.) E^e Flamingo ftaat by de Grieken bekend onder" den " naam van »«»>«•*?{£«*, by dc Latynen heet hy Phcenicopterus; by de Spanjaarden , en op de Eilanden van Kaap Verd , is zyn naam Flamenco, by de Portugeezen Flamingo; op Cayenne, volgens barrkre , Tokoko; thans in Frankryk Flammant , doch voortyds , volgens duhamel , becharu ; in de Madagascarfche taal, volgens flaccourt, Sambe. By de Grieken , dat geestig en ligt getroffen Volk, fchilderden bykans alle woorden het voorwerp , 't geen dezelve ^ aanduidden , of kenmerkten de zaak , leverden de beeldtenis, of eene verkorte befchryving op, van elk denkbeeldig of daadlyk beftaand weezen. De naam Phenicopterus, of de Vogel met een purpervcrwigcu of vlamkleurigen vleugel, dient tot een voorbeeld van deeze gevoelde overcenkomften, die de bevalligheid en kragt der taal van de vernuftige Grieken uitmaaken: overcenkomften , welke wy zo zeldzaam aantreffen in onze hedendpgfche Taaien, hebben de Overzettingen der Grondtaal niet;  natitürl. hïst. van »et< flamingo. 193 ^Iden misvormd. De Oudfte Franfche Vogclbefchry" SSnStS door Flambant of : allcngs- ^S Ulnmand cn van eene wi«r- oï.vhmkkw CO maaKte ™Iee7 vó3 van en ftelde zelfs overcenkom- ften tusfehen deezen Vogel en de Inwoonders dier Landen !L" deSe nooit verfcheen (f). Beter hadt men gedaan mS den veelbetekenenden G?iekfchen Naam te houden , of- met PLiNios, apicius, juvenalis , suetonius er enkeT U uitgang met ons Taaleigen ftrookende aan te SeDe2eze Vuurideuv der Vleugelen is het eenig oogtreffeiS character niet, 't welk deeze Vogel vertoont; zyn Bek LV van eene zeer zeldzaame gedaante, plat en op t midden aan het onderftc gedeelte fterk omgeboogen dik. Z vnn beneden uitgegroeid; de Pooten zyn zeer hoog, de Hals is ang en dim; zyn Lyf is veel hooger geplaatst fchoon veel kleinder, dan dat van een Oijevaar en maakt dus d Fianüngo cen figuur, die men vreemd fchoon zou kunnen noemen, en heeft dezelve eene alleronderfcheldendfte gSaaSe onder de groote Vogelen, die de oevers der nis^TXTdat willughby, fpreekende van deeze -roote Vogelen 'met halfgepalmde Pooten, die den boo de? wateren bewoonen, zonder té zwemmen, of zich m ¥ water te dompelen, dezelve foorten noemt, die OP «ch vpIvc ftaan een byzonder en weinig talryk Gellacnt uit lèvSeSwamdfW«^ fchynt bovenal den overgang 're mSei Lfehen het groote Gedacht der StrandloopcVcn en het niet min groote der Zwemvogelen, op welke SstgcmSden hy gelyla, door de halfgevliesde Pooten, r*ï Alle de veeren zyn Incarnaat J als hy tegen over de zon vlfegt. fchynt hy geheel in 't vuur te ftaan. Dummm, Hisz. ^P^wSSgi^ deezen bgttrieglyken Naam fpreekende, verklaarde, niet te geiooven, dat men dien Vogel ooit m *W ^ S Slén heeft, en het 'er dus wel verre af is, dat zy zich t vSTren onthouden. Gesner is het, die (0« Jv.h. Lib. Tin veele verkeerde redenkavelingen deswegen te berde breng.,, vindende in de grootte deezer Vogelen een overeenkomst met de geftalte der Vlaamingcn , voorts op dien valfchen grond ondlrftellende. dat ^ meesten, die men ziet, uit manuren gebragt worden. ^  194 NATUURLYKE HISTORIE welker vlies zich uitftrekt, tusfehen dc vingeren, van het eene tot het andere einde , en in 't midden, door eene dubbele geleding, intrekt. Alle de Vingers zyn zeer kort, en van buiten tc zien zeer klein; zodanig is ook het Lyf, ten opzigee van de langte der Pooten en van den Hals. Scaligkr vergelykt den Flamingo by den Reiger, gesner by den Oijèvaar, in aanmerking neemende , gelyk ook willughby, de buitengewoone langte van den dunnen Hals. Wanneer de Flamingo den vollen groei heeft, weegt hy, volgens catesby, niet zwaarder dan een Wilde Eendvogel, en heeft egter de hoogte van vyf voeten (*). Deeze groote vcrlchillenriheden in de geftalte, door de Schryvers opgegeeven, hingen af van den ouderdom, en even zo is het gelegen met de verfcheidene befchryvingen der Pluimadie. Deeze is over 't algemeen zagt, zydcagtig en of doormengd met min of meer fterk of min of meer uitgebreid rood; de groote Vleugelpennen zyn beftendig zwart, en 't zijn dc groote en kleine dekveeren, zo inwendige als uitwendige, die dat fchoone vuurrood hebben, waardoor de Grieken getroffen aan deezen Vogel den naam van Phenicopteros gaven. De kleur ftrekt zich uit en fchakeert zich by trappen van den Vleugel tot de Rug en den Stuit, over de Borst en eindelyk over den Hals , waarvan de Pluimadie boven aan niets meer is dan een fluweelagtig dons; het bovenfte van den Kop van vederen ontbloot, een zeer dunne Hals, met een grooten Bek, geeven aan deezen Vogel een geheel zonderling voorkomen; zyn hoofdfehedcl fchynt opgebceven , en zyn Keel voor aan' verbreed j om het onderfte gedeelte van den Bek, zeer breed aan dit gïondftuk , tc ontvangen. De twee Kaakebeenen vormen een rond en regt kanaal tót het midden van derzelver langte; wanneer het bovenfte zich censflags met eene fterke kromte ombuigt, en van bolrond plat wordt; de onderkaak krimpt zich naar evenredigheid , behoudend fteeds de gedaante van een breede goot of gieter; cn het bovenkaakbeen voegt zich door eene andere "kleine kromte aan het einde over het uiterfte van het onderkaakbeen; de randen van beide zyn van binnen voorzien met zwarte fcherpe tandjes, wier punten agterwaards ftaan. Doctor grew, die deezen Bek zeer nauwkeurig befchrceven heeft, (*) Hist. Nat. of Carolin, Tom. I. p, 73.  VAN DEN FLAMINGO, OF DE PHENÏCOPTERIJS. %9S heeft fpreekt daarenboven van een naade van bin¬ nen door 't geheele bovenfte gedeelte heenloopende en in 't midden verdeelende; de Bek is zwart van het uiterfte einde af tot de plaats der kromming, en van daar tot den wortel wit in een doodcn Vogel; doch waarfchynlyk aan kleur-verfcheidenheid onderhevig m de. xeevendcn: mardemaal gesner van helder rood, aldrovandus van bruin, willughby van blaauwagtig , en sma van geel foreekt. Aan een kleinen ronden Kop, fchryft dutertre zit cen grooten Bek vier duimen lang , half rood , half 'zwart en gekromd in de gedaante van een lepel. De Hen-en van de Academie der Weelcnfchafpen, die deezen Vogel befchreevcn hebben , onder den naam van Becharu, zeggen dat de Bek bleek rood is, dat 'er een groote Tong in zit met vleeschagtigc knobbeltjes aan de kanten, agferwaards gekeerd, welke de holte of den leSel van den' Onderkaak vervult Cf). Wormius befchryft mede dien zeldzaamen Bek. en aldkovandus. merkt op , boe zeer de Natuur in het vormen van denzelven gelpeeld heeft Ray fpreekt van de vreemde gedaante; maar me-, mand' hunner heeft dien Bek, nauwkeurig genoeg onderzóat om een ftuk tebeflisfen, 't welk wy wenschten te kunnen ophelderen , naamlyk om te weeten of in dien zonderlingen Bek, gelyk veele Vogelbefchryvers willen , het bovenfte gedeelte alleen beweegbaar is, terwyl het ondcrlte vast is en onbevveeglyk blyve C§)- Plinius fchynt den Flamingo onder de Qijcvaaren tc tellen en seha houdt zich verkeerdlyk verzekerd, dat dezelve by de Ouden onder de Ibis gerangfehikt wierd. De Flamingo behoort tot geen dier beide Getlachten; met alleen maakt hy eene foort op zichzelven; maar ook een onderfcheiden Genacht. Voor 't overige, wanneer dc Ouden Soorten, die elkander naby komen, byeen voegen, o'cfchiedt zulks niet met dc bekrompenc denkbeelden , noch volgens de Schoolfche Rangfchikkingen onzer Naamlystmaakeren: 't is alleen, dat zy, de Natuur-gadeflaande^ïn^gc- (*) Muf. Reg. Soc. p. 67. ' lirih (t) Anciens Mémoires de VAcademie des beier fes, lom. A>.> Part. Iif p« 43* • (ï) Deeze verzekering vindt men in het Fragment van Menippe, waar uit rondelet het herhaald heeft. WoRMtps, cardan en charleton geeven voor, 't zelve bewaaitieid gezien; te hebben.  Ï95 ' NATUURLYKE HISTORIE volge van v eenige overeenkomften derzelfde bekwaamheden en eigenfchappen, zekere foorten verzamelen, cn, om zo te fpreeken, een groep maaken van Vogelen, in de wyze van leeven overeenkomende. Men mag zich met rede verwonderen, dat men by aristoteles den naam van den Phenicupteros niet aantreft, fchoon deeze, ten zelfden tyde, door aristophanes vermeld wordt, die denzelven voegt in eene bende Moerasyogelen (a«*iw*W): doch hy was zeldzaam in Griekenland, en misfehien daar vreemd. Heliodorus zegt uitdruklyk, dat dc Phenicopteros een Nyl-vogel is (*): de oude Scholiast over juvenalis fchryft, dat hy veelvuldig is in Africa (f). Ondertusfehen blykt het niet, dat deeze Vogels zich altoos in de heetfte Lugtftreeken onthouden: want men ziet 'er eenige in Italië, en veel meer in Spanje (§), en 'er zyn weinig jaaren, of men ontdekt 'er eenigen op dc Kusten van Languedoc en van Provence, inzonderheid omftreeks Montpellier en Martigues (**); als mede in de Moerasfen by Arles (ff); wcshalvcn ik my verwonder, dat belon, een zo wel onderrigt Waarneemer, verkfaart, dat men 'et geene in Frankryk ziet, dan die van elders worden aangebragt (§$). Zou deeze Vogel eerst zyne uittochten tot Italië uitgeftrekt hebben, waar dezelve in vroegeren tyde niet gezien werd, en vervolgens tot op de Kusten van Frankryk? De Flamingo is, gelyk wy zien, een bewoonder van de Zuidlyke Landen, en men vindt ze, in de Oude Wereld, van de Kusten van de Middellandfche zee tot den Zuidlykften Uithoek van Africa (-14); zy komen, in grooten getale, voor op dc Eilanden van Kaap Verd, volgens het getuigenis van mandësló, die de kloekheid der lyfsgeftalte vergroot, door die by een Z-waan te vergclyken (***). Dampier trof eenige Nesten diar Vogelen aan op (*) Ethiopië, Lib. VI. (f) Satyr. XI. vs. 139. (5) Belon, Nat. des Oifeaux, p. 199. (**) Lister , Annot. in Apicium, Lib. V. Cap. 7. Ray, Synopf. p. 117- (tt) Peir. Vita, Lib. II, (jj) Belon , Nat. des Oifeaux. (|+) Koxbe, Defcript. du Cap de Bonne-Esperance, Tom. II. p. 172. (***) Voyage de mandeslo, p. 688.  VAN DEN FLAMINGO, OF DÉ PHtNICOPTERUS. ÏQ7 op het Eiland .WC*). Menigvuldig zyn ze in de Westlyke Landfchappen van Africa, te Angola, Congo, en Biasfo , waar de bygeloovige eerbied der Negeren voor die Vogel» niet duldt, dat men ze het minfte leed doet. Zy laaten ze "ernst in 't geboomte, in hunne huizen, zonder dat het gefchreeuw , welk op den afftand van een vierde eens Myls gehoord kan worden, hun hindert. De Franfchcn, te dier plaatze 'er eenige gedood hebbende , waren genoodzaakt dezelve onder de ruigte te verbergen, uit vreeze , dat de Negers, dit bemerkende , den dood van eenen , by hun zo zeer geëerbieden , Vogel zouden wreeken (t). De Flamingo is ook zeer gemeen in de Saldona Baay, en in alle Oorden, digt by de Kaap der Goede Hoope, waar zy den dag op de Kust doorbrengen , en 's nagts zich verbergen onder de hoog opgefchooten Gewasfen , die op eenige daar omftreekfche gronden groeijen (§). Voor het overige is de Flamingo zeker een reizende Vogel, doch die geene andere dan warme en gemaatigde Lugtftreeken bezoekt , en in de Noordlyke geheel niet komt. 't Is waar, men ziet hem, in zekere Saifoenen, op verfcheide plaatzen , zonder dat men net weete van waar hy komt; maar nooit heeft men hem na de Noordlyke Gewesten zien trekken ; indien 'er zich eenige enkele Flamingos in de binnen Landfchappen van Frankryk vertoonen, fchynen zy door een windvlaag derwaards heen gedreeven. De Heer salerne tekent als iets zonderlings op, dat men 'er een aan de Loire gedood heeft (|). 't Is in de warme Lugtftreeken, dat hy zyne omzwervingen bepaalt ; doch zy ftrekken zich uit van het eene vaste Land tot het andere : want de Flamingo behoort tot het klein getal van Vogelen , gemeen aan de Zuidlyke Gewesten der beide Werelddeelen (**), (Het Vervolg by de naaste gelegenheid.') BRIEF (*") Hist. Gen. des Voyages, Tom, XII. p. 229. Ct) Relation de Bruc. Hist. Gen. des Voyag.es, Tom. II. p. 590. C§) Hist. Gen. des Vtyages, Tom. II. p. 46. en Tom. V. p. 2or. (4.) Salerne, p. 362. (**J Men ziet op het Eiland Maurice (Isle de Franee) Vogelen , die men Reuzen noemt, dewyl de Kop omtrent zes voeten hoog is. Zy ftaan zeer hoog op de Pooten, hebben een zeer langen Hals ,• het Lyf is niet grooter dan dat van een Gans; zy houden zich op in moerasfige plaatzen; de Honden verrasfen ze menigmaal: dewyl zy veel tyds noodig hebben om zich van den grond  198 brief over de voorterencing ' brief over de voortbrenging van den borax, van den Heer william blaze , Esq. (Uit de Philojophical Transactions, Vol. LXXVII.) myn heer, Myne Reis na de Noordlykftc Gebergten van Hindostan, in 't gezelfchap van den Vizier, gaf my gelegenheid, om ecnigermaate myne nieuwsgierigheid te voldoen , omtrent een ftuk, waaromtrent gy zo gaarn eenige onderrigting wenschte te ontvangen, de Voortbrenging en Bewerking van den Borax. De Plaats, welke zyne Excellentie bezogt, wordt Betonde gehectcn, en is een klein Vorftendom, by den aanvang van het Noordlyk Gebergte , waar 't zelve uit de Vlakten van Hindostan opryst, cn ligt omtrent twee honderd mylcn Noord-Oostwaards van Lucknow. In de Stad is dc voornaamfte Marktplaats , waar de Goederen van het Gebergte voor die van de Vlakte verruild worden. Dc Ra ja, of Prins des Lands , heeft zyne bezittingen in 't Gebergte als cen onafhanglyk Vorst ; doch voor die in de Vlakte is hy Lcenpligtig , cn moet den Vizier fchatting betaalcn. Hy nam , derhalven , deeze gelegenheid waar, om in Perfoon hulde tc bewyzen aan zynen Leenheer. Géduurende zyn verblyf ten Hove , kon ik vcrfchcidc nafpeuringen doen by zyn Volk, cn byzonder by zyn Dey/an, of Staatsdienaar, die verfcheide Inwoondcrs by zich hadt van dc plaats , waar de Borax gemaakt wordt. Dcezc Zoutagtige Zclfftandigheid , in de taal des Lands Swagah gehectcn, word uit de Bergen van Tibbet in Hindostan gebragt. Dc plaats , waar het voorkomt, is in het Koningryk van Jumlate , van Betoytle omtrent dertig dagen reizcns Noorolwaards gelegen. Jumlate is het grootfte grond op te beuren. Wy zagen 'er , op zekeren dag , een te Rodrigue , wy vatten hem met de hand ; hy was zeer vet; 't is de éénige dien wy gezien hebben , 't welk my doet gelooven, dat hy door zekeren wind , welken hy niet kon wederftaan, derwaards gedreeven was. Hy fmaakte zeer goed. Voyages de Prang. Leguat. Amfi. 17*8. Tom. II, p. 72.  VAN DEN BORAX. 199 fte van de Koningryken in dat gedeelte van de Tibbetfche Berden , en wordt aangemerkt als eene meerderheid over; alle°de andere te bezitten. De plaats , waar de Borax voortgebragt wordt, bcfchryft men als een fmalle Valei, omringd door befnecuwde Bero-en , in welke een Meer is , omtrent zes mylen in den omtrek groot; het water van dit Meer is beftendig heet, zo dat men 'er de hand geenen tyd lang in kan houden. De grond, rondsom de oevers van het Meer, is geheel dor, geen grasfcheutje zelfs komt 'er tc voorfchyn. De grond is met Zoutagtige Stoffe in zulk een overvloed vervuld , dat, naa het vallen van regen of fneeuw, dezelve in witte vlokken op de oppervlakte zamenftolt , gelyk de Natron in Hindostan. Op de oevers van dit Meer wordt, in den Wintertyd, wanneer het vallen van de fneeuw begint , de grond verdeeld in kleine ontvangplaatzen , gevormd door hoogten , van omtrent zes duimen , op te werpen: wanneer deeze met fneeuw gevuld zyn, wordt het heete water uit het Meer daar over uitgeftort , 't welk met het gefmolte fneeuwwater in de ontvangplaatzen blyft, om gedceltlyk door de aarde ingetrokken, en gedeeltlyk door de zon uitgedampt, te worden: daar op blyft 'er op den grond een koek , zomtyds een halve duim dik, van ruwen Èorax, over, die men 'er uitneemt, en ten gebruike bc'waard. In den Winter alleen kan de Borax gemaakt worden: dewyl het vallen der fneeuw daar toe cen noodzaaklyk vcreischte is , als mede om dat de Zoutagtige opwerpzels, in dat faifoen, het fterkst zyn. Wanneer men ééus Borax op eene plek, op de boven befchreeve wyze/gemaakt heeft, kan men dezelve aldaar niet weder vervaardigen op die zelfde plaats , voor dat de fneeuw drie of vier maaien daar op gevallen en ontdooid is: als wanneer de Zoutagtige opwerpzels weder verfchynen , en die tot de bewerking weder bekwaam wordt. De Borax 'wordt, in den bovengemelden ruwen ftaat, op Geiten , van Berg tot Berg , overgevoerd , en gaat door verfcheide handen , eer die de Vlakten bereikt, 't welk de bezwaarlykheid , om echte berigten te krygen, wegens de oorfpronglyke bewerking , vermeerdert. Wanneer de Borax van 't Gebergte afgebragt is , wordt dezelve gezuiverd van de aardagtige en groove onzuiverheden, door kooken en cryftallifeeren. Ik kon geene antwoorden bekomen op eenige vraagen, de  20O BRIEF OVER DE VOORTBRENGING de hoedanigheid van het Water, en de Mineraale voortbrengzels des Gronds , betreffende. Alles, wat zy konden zeggen van het Water , beftondt hier in , dat het zeer heet was , vry troebel, en , als 't ware , fmeerig , dat het op veele plaatzen kookte, en een zeer leelyken reuk hadt ; cn dat dc Grond alleen opmerkenswaardig was, uit hoofde van de Zoutagtige opwerpzels , boven vermeld. Het Land , egter , brengt grooten voorraad voort van Yzer, Koper en Zwavel. Naa dat de Borax gezuiverd is, brengt men dien hier te Betowie te koop. Veelen der Inwoondcrcn hebben my verzekerd, dat al dc Borax in tndtc alleen van dc bovengemelde plaats komt. Ik vrees, Gy zult denken, dat dit, ten besten genomen , cen zeer onvoldoend cn onwysgeerig berigt is van deeze zaak; doch wat kan men doen, wanneer men alleen berigt kan krygen uit den mond van zwervende Bergbewoonderen ? Want dc plaats is ontocganglyk, zelfs voor de Hindostannereti, cn is nooit door eenigen hunner ,bezogt, dan door enkele omdoolcndc Faquicrs, die 'er zomtyds kwamen , of om boete te doen , of de Tempels , op het Gebergte, te bezoeken. De Winterkoude wordt gezegd zo ftreng te zyn , dat alles bevriest, cn dat men "alleen het leeven kan behouden , door zich digt met Bont, cn andere warme Stoffe, tc dekken, ln den Zomer is de Hette ondraaglyk, door de wederkaatzing van de zyden der Bergen, die fteil zyn, en digt aan elkander liggen, en weinig of geen vlakken grond tusfehen beiden overlaaten» Ik heb dit berigt niet overlaaden met eenige bedenkin-. gen, of gistingen , van myn eigen. Ik heb u enkel een verhaal gegeeven van 't geen ik ontleende, uit den mond der geenen, die my de onderrigtingen mededeelden: deeze U toezendende, kunt Gy 'er cen gebruik van maaken 't geen U behaagt. Ik zal befluiten met eenige weinige aanmerkingen, de geloofwaardigheid van het berigt betreffende. Voor eerst, dat de Borax weezenlyk gebragt is van het Tibbetfche Gebergte, is zeker: dewyl ik zelve menigmaal gelegenheid gehad heb, om groote partyen tc zien afbrengen', en gekogt heb van de Tartaarfche Bergbewoondcrs, die ze ter markt bragten. Ten tweeden , heb ik nooit gehoord, dat de Borax uit eenig ander oord in dit Land komt. En, ten derden, indien dezelve gemaakt word op de Kust van Cormandel, gelyk zommige Schryvers willen ,  VAN DEN BORAX. sa len , twyfel ik niet, of men zou ten vollen onderzoek gedaan hebben, op de wyze , hoe dezelve vervaardigd wordt, en dit lang voor deezen tyd der wereld medegedeeld. NATUURKUNDIGE PROEVE OVER DE CIRCULATIE DER VOCHTEN, IN BOL» EN BOOMGEWASSEN. DOOR PI ETER VAN AKEN, A. L. M. & Phil. Doctor. In onze voorgaande proeve hebben we aangemerkt, dat 'er iu het ryk der groeijing veele duisterheden over* blyven , die tot een voorwerp ter verdere navorfehing voor den natuur-onderzoeker kunnen dienen, en dit heeft wel inzonderheid plaats omtrent de circulatie der vochten, in alle bol- en boomgewasfen. Wy kunnen ons wel niet belooven, eenig byzonder licht aan het begrip van dit natuurlyk geftel, door deze onze proeven, te zullen geven: het zal echter nuttig, en, zoo ik hoop, niet onaangenaam zyn, deels de daar in voor handen zynde duisterheden aan te wyz'en, deels de reeds bekende en . aangenorae ftelzels, door proeven en waarnemingen , die ónder onze zintuigen vallen, te ftaven. ■ Het is bekend, en by mannen van naam en ervarenis als eene zekere waarheid aangenomen, dat 'er in de natuurlyke ontledinge der bol - en boomgewasfen een ontelbaar getal van vaatjes $ van utriculi, v'cficula, en ftbra te vinden is; die tot bereiding en bevatbaarheid der voedende lappen gefchikt zyn; doch wier byzondere einden en nuttigheid, waar toe en waarom zy in zekere deelen der gewasfen geplaatst zyn , ten eenenmaale onbekend zyn: te meer daar ze zo onder elkander geftrengeld liggen, dat,om den doortocht der vochten, volgens ons begrip, te bepalen , 'er nog andere kleine vaatjes zich bevinden moeten, die onder het bereik van het oog , offchoon met het beste vergroot-glas gewapend, niet vallen kunnen. Het is waarfchynelyk, dat de manier van groeijing, in alle de deelen der plantgcwasfen, niet op . eene en dezelfde wyze toegaat. Het bastje, dat tot befcherming van den bast dient , heelt zyne byzon- IV. DEEL. MEN6ELW. NO. 5. O de-  £8» NATUURKUNDIGE PROEVE ricre vafttjes, die alleenlyk ter voeding van het zelve fchyncn te verfïfekken; fommige zyn van eene kegelachtige gedaante, met eene dunne en fpitfe opening aan den buiten-rand voorzien , om de buiten-vochten in te flurpeu; andere, die horizontaal geplaatst zyn, zyn kleine lichaarirfjès , die , met cen zeer vergrootend vergrootglas befchouwt, eene ophoopinge uitmaken van oneindigmaal kleine blaasjes; geene andere vaatjes doen zich daar op, gelykcrvvys in den ham, en het binnenfte gedeelte van den bast, die dienen kunnen, om de vochten op en nederwaarts te doen circulceren. De bast heeft wederom eene andere foort van vaatjes, welke meerendeels in eene horizontale orde liggen, uitgenomen die, welke zich het allerdichtfte aan het hout bevinden, of in dat gedeelte van den bast, het welk gemeenlyk liber genaamd word, die, van eene langwerpige gedaante zynde, ter circulatie der lappen van het toppunt des booms tot aan den wortel, dien we zo onmiddelyk befchryven zullen, dienftig zyn. — De wortels hebben wederom byzondere vaatjes, die, om ze te voeden, het allergeichiktst zyn: het meditullium des wortels beftaat uit langwerpige vaatjes, die niet wiskunstig recht, maar een weinig bogtachtig zyn; van welke de meeste horizontaal geplaatst zyn. Hier fchynt derhalven eene circulatie na beneden plaats te hebben, ter byzondere voeding des wortels, die mogelyk zyne correspondentie heeft met den Bederwaardfchen ommeloop in den ham aan het boveneinde; dewyl de Wortels foortgelyke takjes onder den grond maken , als de boom aan het bovcn-einde in de lucht doet. Want, wanneer 'er cen worteltje uit den hoofd-wortel voortkomt, doorboort de binnenfte en buitenftc zclfftandigheid , als 't ware, den buitenften bast des wortels ; en , wanneer het door denzelven gaat, neemt het dc zelfflandigheid van den bast aan, even als of het een tulp-bolletje ivas; en dus word ieder worteltje den hoofd-wortel zeer gelyk. — 'Er heeft derhalven , in alle de deelen der plantgewasfcn ,nict eene cn dezelfde circulatie der vochten plaats; cn het maakzel eens booms kan onder ons begrip niet vallen, als cen werktuig, overal met dezelfde kanaalen voorzien ; die dc vochten na boven, en van boven na beneden, in alle deszelfs dëê* len brengen: men kan ook niet heilig verzekeren, dat ze alle op zich zelve werken; fommige vaatjes liggen zoo nabuurig by elkander, dat het meer dan waarfchy- ne-  OVER DE CIRCULATIE DER VOCHTEN , ENZ. 20$ hclyk is , dat ze hunne voedende lappen, zoo niet in zyn geheel, ten min 11e voor een zeker gedeelte, ter voeding'van het gemeene lichaam mededeelen. De manier echter, boe dit "toegaat, is tot noch voor de kundigfte natuur-onderzoekers verholen; overmits 'er geene genoegzame proeven voorhanden zyn, die duidelyk kunnen aan* tooncn, hoe deze doortocht gefebiede. Deze ne« velen van duisternis en mocielykhe'dcn dart daar latende, die vlytige natüür-oirderzöekers eene ruime hof ter verdere navoric'hing opleveren , zullen wy ons met de inwendige Circulatie der vochten van beneden na boven , en van boven na beneden , in den ftam der boomen bepalen ; en aantoonen, dat ze in alle' bol- en boomgewasfen wezenlyk 'te vinden is. —— In alle houten hammen is eeti drieërlei foort van vaten: de kleinftc vertooncn zich als -fibra of vezeltjes ; hunne gedaante is langwerpig, op de manier van een cylinderi zy loöpcn van den wortel tot aan het uiteinde der takjes i daarenboven zyn 'er andere cylindrifche vaten, die 'ruimer zyn, cn zich op dezelfde manier bevinden ; en eih* dclyk is 'er nog cen zeer ruim foort , utricalaria va/a, Vliesachtige Vaatjeë z door marc. malpioii.'S trachea genaamd* -—— Het is wel waarfchynelyk, en het Itrookt in allen dccle met onze natuur-kennis, dat de binnenfte utriculare vaatjes in den !hm, door een kronkelachtig bandje omwonden, om de uitzetting te kunnen ver'duu ■■ wen door de lucht-bolletjcs, zich in dezelve bevindende, wanneer ze door de warmte groter worden, eene perfing tegens de andere cylindrifche vaatjes van het tweede foort maken; en dus door hunne veêrkracht eene fchommeling veroorzaken, waar door de zich daar in bevindende vochten na boven kunricn gevoerd worden, en duS plaats maken voor andere , die van beneden komen. Het is ook wel waarfchynelyk, dat deze werking dus door den geheelen boom plaats heeft; nadien men doorgaans ziet, dat de boomen hunne bladeren het allereerst aan dé beneden-zyde, en het laatst aan dc boVen-zydc , krygen* *t Is ook wel waarfchynelyk, dat de cylindrifche vaatje"! van het eerfte foort, die veel dunner zyn , dan de andere , dienen om de overblyvende vochten na beneden te ontlasten, en dus dat 'er eene circulatie der vochten van boven na beneden, en van beneden na boven | in alle boomen plaats heeft; doch echter fchynt dit niet boven het waarfchynelyke te gaan? Het is eene zaak, die wel O ü hec  404 NATUURKUNDIGE PROEVE het best met onze theorie overeenkomt; dan of ze met de wezenlyke waarheid ftrookt , blyft in het onzekere, zoo lang men niet ten volle overtuigd is, dat deze drieërlei foort van vaatjes, door eene behendige cn onafgebroken leiding, den gchcelen boom van deszelfs wortel tot het toppunt vergezellen. ■ Wy hebben daarenboven aangemerkt, dat 'er in den ham der boomen zeer ruime cn enge cylindrifche vaatjes zich bevinden; het is zeer waarfchynelyk, dat de voedende fappen door de ruime na boven klimmen,om dat 'er veele vereischt worden , om de bladereu, bloemen, vruchten en takken te doen groeijen; ten minfte meer, dan 'er nodig is, om den wortel te befproeijen en tc voeden- Voor deze theorie is wel geen wiskundig bewys ; doch dezelve word echter uit de ondervinding cn waarnemingen, met eenigen grond, afgeleid. Want, by aldien men cen hammetje of tak van cen boom verkeerd in den grond fteekt, met den wortel na boven, zal het wel groeijen, maar op verre na zoo tierig niet, dan, wanneer het op eene natuurlyke wyze daar in geplant is, wanneer de wortel zyne gewoone plaats in den grond heeft. Door de kleiner vaatjes zullen als dan dc fappen van den wortel tot de takken gebragt worden; door, de 'grote zullen zy van de takken tot den wortel wcdcrkecrcn; dewyl de loop der vochten in den ftam buiten allen twyfel den zelfden gang gaat, of hy met dc takken in den grond geplant zy, met den wortel na boven, of op de gewone wyze met den wortel na beneden. Minder voedfel zal 'er dan door deze vaatjes , als anderzins door het andere foort van groter, kunnen opklimmen; waarom dusdanig cen hammetje of boom, by aldien het eenigen tyd blyft groeijen, echter, niet, ten minfte zeldzaam lang, zal ftand houden, overmits de geheele circulatie der vochten word omgekeerd. ■ De gemcene gedachten der wysgeeren over dc circulatie der vochten, nederwaards, word noch daarenboven door ^het volgende bevestigd : Wanneer een boom op zekere plaats rferft, dan zal men ondervinden, dat de bedorve fappen door de gewoone vaatjes nederwaards vloeiden, en den grond, waar in hy ftaat, ten eenenmaal helmetten; zoo dat, wanneer men daar niet op bedacht is, om de bedorve aarde weg te neemen, en een nieuwen boom in deszelfs plaats brengt, die gezonde boom daar nimmermeer zal groeijen ; ten blykc, dat deze langwerpige dunne vaatjes als zoo veele buisjes zyn, die de vochten  OVER. DE CIRCULATIE DER VOCHTEN, ENZ. 20$ ten des booms nederwaards in de aarde ontlasten. ■ Gelykerwys dit nu by de ondervinding in de (lammen plaats heeft, zoo ook is die zelfde neiging in dc takjes zichtbaar. Wanneer een afgefneden takje in den grond geftöken word, dan komen 'ér gemeenclyk geene wortels aan dat deel, het welk den grond doorboort; maar aan. het bastje , het welk het allerdichtfte is aan de oppervlakte der aarde, befpeurt men eenige bultjes aan de zyden, welke door een fplcetje gevolgd worden; veroorzakende een wondje , het welk , door dc opkrimping van het bastje, door een zeker boordfel omvangen word. Dit wondje maakt voor het houtachtige merg, en de 'fiBrte of vezeltjes , den uitgang gémakkelyk ; met deze vezeltjes kómen 'er tc gelyk utriculi of vliesachtige rokjes voor den dag, die altoos de.vezeltjes vergezellen; en dus zal het door de circulatie nederwaards tot pen boomtje voort- groeijen. Uit het froeijen der boomen kan men het zelfde bewys ontlecncn; want, wanneer men cen takje met eene fchuinfche fnede affnyd , zal men ondervinden, dat 'er aan de zyde, alwaar de fnedc het allérfpitfte toeloopt, by den wortel, of aan het uiteinde van het takje, altoos een ander zal voortkomen, loodlynig met de fchuinte der fnedc. Byaldicn het daarentegen overdwars word afgefneden , loodlynig op zyn as , dan zal 'er aan beide dc zyden een fpruïtje groeijen. De reden is in de circulatie der vochten nederwaards gémakkelyk te vinden. Het hout is aan het hoogftc einde der fnede, van wegens de fchuinte, zeer feêr; alwaar gevolgelyk dc vezelen veel fchielykcr en fchërper door de tucht worden uitgedroogd dan in cenig ander; derhalven verftoppen aldaar de vaatjes fpoediger, en veroorzaken aan die zyde eenen groter toevoer van vochten nederwaards , dan in de andere, welke hare ontlasting krygen, door een bot of takje aan die zelfde zyde te maken; welke toevoer in 't geval van eene overdwarfche of horizontale fnede gelykmatig is, en. gevolgelyk aan beide de zyden een bot of takje moet opleveren. Uit deze waarnemingen blykt dan duidelyk de zekerheid der aangenome gedachten der wysgeeren , over de circulatie der vochten nederwaards in de boomgewasfen. Dezelve heeft insgelyks plaats in de bolgewasfen: want, byaldien men een byacinth of tulpbol op den rand van een hol glas, met water gevuld, plaatst, komen 'er aan dc bencden-zyde van den'bol zeer lange wortels voor den O 3 dag,  3.o6 NATUURKUNDIGE PROEVE dag, die dagelyks door het water in het glas na beneden loopen, en door hunne geftadige aangroeijing het vaatje, of fchoon redélyk groot, vervullen. De circulatie is der-r halven hier gelykmatig mei die der boomgewasfen; en in het algemeen gefproken , kan ze op alle aardgewnsfen worden toegepast : ten minfte (om onze aandacht enkel op een gemeen grasfeheutje te laten vallen,) men kan daar uit zeer gémakkelyk begrypen , waarom liet zoo fpoedig over de aarde voortkruipt, en aan alle zyden zoo veele wortels daar in fchiet. Om echter dit des te beter te bevorderen , moet men in acht nemen , dat men dat gedeelte der aarde , het welk het grasfeheutje beflaat, nat Houde , en geftadig met water bcvochtigc. De bast word dan geftadig dunner , cn dus komen 'er vezeltjes uit het midden van het fteeltje voor den dag , die zich £an de aarde hechten; en, onder het maken van wortels, daalen ze daar in neder, terwyl ze middelerwyl na boven bladeren of grasfeheutjes fchieten; en dus gaat het voort in fbortgelyke aardgewasfen , gelykmatig aan de eerfte. —-— Het maakfel echter van alle bolgcwasfen is niet één en het zelfde; maar naar verfchillende foorten zeer verfeheiden. Want , om ons hier tot een witten leliebol te bepalen : van het onderlle gedeefte van dit foort van bollen hangen in den herfst gemeenelyk eenige bladeren af, of gekorve aanhangfels, loodkleurig, die als dan met het voortgebragte fap vermageren en verfterven ; naderhand volgen 'er andere ryen van bladeren op ; deze zyn aan de buitenzyde bultachtig, na de binnenzydc een weinig holachtig, zoo dat ze elkander kunnen bclluiten, en eenen ronden bol uitmaken; zy nemen haren oorfprong yan den wortelachtigen tronk , uit welks voctfteun de loodkleurige wortels voortkomen, die gewoon zyn de zylingfche worteltjes voor te brengen, welke hier cn daar als met witte hairtjes doorzaaid zyn. Van den wortelachtigen midden-cylinder nemen dc bladeren , tusfehen verfcheide vlakken , haren oorfprong , en tusfehen deze wederom nieuwe wortels : in het bovenfte gedeelte van dezen cylinder komen bladeren voor tien dag , die na-? derhand den heel omvangen; welke binnen den knop, die door veele bladertjes is omwonden , den bloem bedekt, en ter groeijing koestert ; zoo dat dit maakfel zeer verfchillcnd zy vati dat der andere bolgewasfcn ; cn echter aal 'er eene gelykmatige en eenparige werking in de na%\\i\ï en den ommeloop der fappen moeten plaats hebben, Wy  OVER DE CIRCULATIE DER VOCHTEN, ENZ. £07 Wv befluiten dan, dat de bol- en boomgewasfen kunstftukken zyn, die langs verfchillende richtingen van voedende fappen door vaatjes , wier doortocht , wat het hoofdzakelyke aanbelangt, voor het meerder gedeelte onbekend zyn, die verlchillende gedaanten uitmaken, die we zoo verrukkend bewonderen ; richtingen , zoo wonderbaar, dat, hoe dieper men in dit kabinet der natuure indringt , en hoe veel groter vorderingen men maakt , in het zelve te ontwikkelen , hoe groter blyken van eene Alwyze voorzorg zich duidelyk daar in vertoonen. EENIGE naarigten van de nog voortgezet WORdende reis rondsom de wereld , onder. HET bevelhebberschap der. heeren de la peyroüse en de langle; met de fregatten la boussole en l'astrolabe. T7an de Reis deezer, op last des Konings van Frank. " V ryk, uitgevaarene Heeren, om ontdekkingen, van dien aart als Capitein cook , te doen , hebben wy 011„ zen Leezeren eenige Naarigten opgegeeven ; wy moe,, ten ze thans vervolgen (*>" Op den derden van January MDCCLXXXVII wierpen zy de ankers uit te Macao. Zy verlieten dit Eiland op den zesden van February, en kwamen den acht en twintigften tc Cativa, in Manilla-Bza.y, waar zy eenigen voorraad, tot den verderen Scheepstocht, innamen. Op den negenden April heven den zy van Manilla af, en Formo~ fa ten Oosten voorby gezeild zynde, zetten zy den koers tusfehen de Eilanden Japan en Corea door, de Oostlyke deelen van welk Eiland zy bezogtcn , cn tot de hoogte van 520 opzeilden , door cen naauw kanaal , aan de Europifche Zeelieden onbekend , gevormd aan de eene zyde door de kusten van Oost-7artaryen , en aan de andere zyde door twee groote Eilanden : in eenige gedeelten derzelven decden zy de noodige waarneemingen. Het Noordeinde van dit Kanaal bezet vindende met droogten en zandbanken, die het doorvaaren ondoenlyk maakten, keerden zy weder Zuidwaards. De nafpeuringen voortzet- (*) Zie Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef. lil D. II St. bl. 226. O 4  tOÜ BENIGE NAARIGTEN zettende , ontdekten zy op 46' breedte een Straat, die hun geleidde tot de Zee, ten Westen van de Kurile Eilanden , waar zy een doortocht vonden , en na de Haven van Avatska zeilden , aan den Zuidkant van het Schiereiland Kamtfchatka , waar zy den zesden van September het anker wierpen. Vyf maanden zeilens in een onbekende Zee, te midden van dikke nevelen, die fteeds opkwamen , moet zeer verdrietig en gcvaarlyk geweest zyn; doch zal zulks onbetaalbaaren dienst doen, om een allerbelangrykst ftuk der Aardrykskunde op te helderen: het zal ons eene volkomcne kennis verfchaffen van een zeer groote uitgeftrektheid Lands, aan welks beftaan men twyfelde : en deeze ontdekkingen zullen cen nieuw licht verfpreiden over die de Kus f en reeds gedaan hebben , In dat Noordlyk gedeelte des Aardkloöts. De Bewoonders der Eilanden, door deeze Reizigers bezogt , hadden geen het minfte denkbeeld van Europeaanen, of eenige andere Volken, van het groote Vaste Land. Zy waren zeer beleefd en gastvry : doch hun grond levert geene voortbrengzels op , ecnigzins gefchikt om de kielen der Koopvaardyfehepen derwaards te lokken. De Officiers en het Scheepsvolk van de la Bousjble en VAstrolabe bevonden zich op den dertigften van September MDCCLXXXVÏI volmaakt gezond , en , fchoon deeze twee Fregatten twee jaaren op Zee geweest zyn, is 'er geen de minfte zweem van Scorbut aan boord van een dcrzelven. De Heeren de la peyrouse cn de lanole , wier behendige en vaderlyke zorgc voor de gezondheid hunner Tochtgenooten , dus lange gezegend geweest is , zal, gelukt aller braaven wenseh , met dien zelfden gelukkigen uitfiag bekroond worden , en zy tot op het einde hunner Reize bevryd blyven van die Kwaaien, welke als bykomende gevaaren op langduurige Zeetochten moeten befchouwd worden. Naa eenigen voorraad te Avatska ingenomen te hebben, waren zy van oogmerk , den vyftiendcn van October, weder, in Zee te ftéeken , om in het Zuidlyk Halfrond de iiafpeuvingen voort te zetten. De Tydingen van den Graaf de la pp.yrouse, uit welke het bovenftaande verflag ontleend is , werden den 17 van October MDCCLXXXVIH tc Verfailles gebragt door den Heer de lesleps , Vice-Conful tc Cronftad, Tolk in dc Rusfifche Taal, aan boord van 'ï Schip des Graafs»  VAN EEN REIS RONDSOM DE WÉRELD. 20^ Graafs. De reis van dien Heer is waardig, met een kort woord vermeld te worden. De Graaf de la peyrouse zondt hem, op den 30 September, MDCCLXXXVII. om de Dagboeken der Reize en Kaarten na Frankryk over te brengen, en leverde deeze Papieren over in de Haven van Avatska, of St; Peter é? Paul, gelegen op den zuidlyken uithoek van het Schiereiland Kamtfchatka. Het Schip, 't welk de Rusftfche Regeering 's jaarlyks van Okotskoi na Avatska zendt, 't laatfte jaar niet gekomen zynde, befloot de Heer de lesleps den oever van de Oskotskoi, of Pengina-Zee, langs te gaan, om in 't groote vaste land van Afia te komen.- maar het hegte weer en dc aanhoudende ftormen noodzaakten hem, tot den 27ften January des volgenden Jaars, op het Schiereiland te blyven. Op dien tyd kon hy eerst zyn Reis, langs de kust van Kamtfchatka, vervorderen. Gekomen aan de Landengte, welke dat Land aan het vasteland hegt, volgde hy de Oost-kust van de Pengina- Zee; hy trok door Jugiga, en bereikte, naa het afleggen eener allergevaarlykfte Reize, op den vyfden May, Okotskoi. Dit gedeelte zyner reize deedt hy in Sleeden, getrokken door Kamtfchatkafche Honden, of door Rendieren, naar gelange de gewoonte van reizen der Landftreeken , welke hy doortrok, medebragt. De overftrooming van vreeslyke watervloeden, veroorzaakt door het fmelten van het Ys, hieldt hem tot den 30 van Juny te Okotskoi op. Zo ras de Lena bevaarbaar was , ging hy fchecp, en voer tot Juskoutski, waar hij met het begin van Augustus aankwam. Van daar vertrok hy den 11 dier Maand. Hy trok door Tomsk, Tobohki, Catcrineburg, hifan, Nynei Novogrod, Moscow , Titer en Novogorod Velikoi, alle de wyde Rivieren van Siberië overvaarende. Deeze reis deedt hy op een Rusfisch rydtuig, Kibilk gehectcn, en bereikte Petersburg op den 21 September. Den 26 dier Maand verliet hy die Hoofdftad, naa de Boodfchappen van den Graaf de segur, Gezant des Konings van Frankryk,ten Rusfifcben Ilove, ontvangen te hebben. Een gezond geitel, werkzaamheid en yver, helden den Heer de lesleps in ftaat, om vermoeienisfen cn gevaaren, onaffcheidelyk van eene Reize van 4000 Mylen, door een ongebaand cn fchaars bewoond land, door te ftaan. O t KORT  2IO LOTGEVALLEN EN REÏZE KORT VERHAAL DER LOTGEVALLEN EN ZONDERLINGE REIZE VAN (d) HIPPOLVT STEPANOFF, UIT DESZELFS BALLINGSCHAP IN KAMSCHATKA NAAR MACAO , EN VAN DAAR NAAR BATAVIA; GETROKKEN UIT EEN (Jf) OMSTANDIG BERICHT VAN HEM ZELVEN , EIGENHANDIG IN DE RUSSISCHE TAAL OpGESTELD, EN, NAAR HET ORIGINEEL, VERTOLKT. Medegedeeld door JACOB CA SPAR METZLAR, Lid van de Hollandfche en Zeeuwfche Maatfchappyen; yelëer Predikant te Batavia, nu te Beufichem. Deeze Hippolyt Stcpanoff'was, volgens zyn verhaal, een Rusftsch Edelman: in dat uitgeftrekte ryk bezat by veele landgoederen: in zyne jeugd diende hy onder de Ismailoiïchc Lyf-guarde der Keizerin, doch verzogt, by de revolutie en ontthrooning van Keizer Peter III, in 't jaar 1762, zyn-ontflag; zijnde Capitein der Guardes, met rang van Lt. Colonel, by de Armée. Toen was hy voornemens, zyh leven, in de nabuurfchap zyner (c) goederen, in ftiite, te verllyten; maar de thans regeerende Keizerin, tot liet opftellen van een nieuw Wetboek, twee Gedeputeerden, uit ieder Provintie harer Staaten, naar het Hof ontbiedende, wierd hy, uit de provintie Muscow, daartoe verkoren, en vertrok naar rd) Deeze man is, in July» 1772. te Batavia, overleeden. (b) In dat omftandig bericht komen veel politiecque aanmerkingen, met betrekking tot Rusland, voor, en ook eenige verfchillen, die H. Stepanoff, op reis, gehad heeft met een zyner togtgenoten, die zich, naar zyne gedachten, valfchelylc uitgaf voor een Hongaarsch Edelman ; en die, aan H. Stcpanoff, op Macao , veel kwaads zou berokkend hebben: het een en ander heb ik hier uitgelaten, om dat ik my, voornamentlyk, by zyne reis uit Kamjcliatka, naar Mac.to, en Batavia, wilde bepalen. (c) Naar zyn eigen verhaal bezat hy, in de provincie ftfwf, cow, het dorp Ivalon: in de Perfckenfche provincie het dorp Inkolskoy: in de Refaanfche provincie het dorp Bat- Jéy, en in de Pefchengorski/d.e provincie het dorp Chlebow.  VAN HIPPOLYT STEPANOFF. £11 naar Petersburg. Twee maanden had hy de vergadering , met die Commisfie belast, bygewoond, wanneer hy, met zeker aanzienelyk mede-lid, een hevig gefchil kreeg, dat zyne gevangenneming, en ballingfchap naar Kamfchatka, ten gevolge had. Na een reis van tien maanden kwam hy, met nog vier andere ballingen, in October, 1770, te Borgeretzkoy, eene kleine Plaats in Cd) Kamfchatka, aan: .— agt maanden bragt hy daar , volgens zyn verhaal, elendig door; wanneer hy, met eenigen zyner lotgenoten, het hout befluit nam, om, met een klein vaartuig, de Chincefehe Kust, over de zee-engte van Barfcherewsky, en, vervolgens, eene Europeefche haven, op te zoeken. Men zou, met een klein tweemast vaartuig, dat, op de Aluzkifche Kust, gebruikt wierd, om Bevers te vangen, by de eerfte goede gelegenheid, zo ftil mogelyk, naar het eiland Guam, het grootfte der Ladrones, den Spaanfchen toebehorende , wegvluchten. In 't voorjaar, toen het opperhoofd aldaar zyne gevangenen, meer dan ooit, plaagde, verzamelde Stepanof de geenen, die mede wilde vluchten, ten getale van twee en dertig, byéén; daar men befloot, zulke der inwoners, die hun gevaarlyk voorkwamen, te vatten. Dit was te gemakkelyker te doen, om dat de Plaats niet verfterkt, flegts met drie ft ukken canon, en een Commando van zes Militairen, voorzien, was. Den a? April, 1771, wierd dit uitgevoerd; men maakte zich van de Keizerlyke geldkas, en allen voorraad, meester, en ontwapende Inwoners en Soldaten; hierop gingen de Vluchtelingen, te land, naar Tfchekaska, (e) veertig werften van Borgeretzkoy, daar hun vaartuig lag. —• Hier kwamen zy, den 1 Mai, aan; hakten het (/) ys, rondom het vaartuig, los, en, na het, tot de reis, gereed 00 De befchryving van de gefteldheid cn Inwoners dier Plaats, 't geen wy elders, overvloedig genoeg, gemeld vinden, heb ik, ook hier, uitgelaten. (f) 't Is bekend, hoe veel een werst is: Stepaioff fteh hier 6| werilen op één Duitfche myl. (ƒ) Schoon het ys, by Kamfchatka, reeds vroeger, en zelfs, in het begin van April, door den herken ftroom, word weggedreven , kon echter de plaats, daar 't vaartuig lag, daar van zoo fpoedig niet bevryd worden; om dat de zon, door een zwaar en hoog gebergte, belet word, daar haare rechte kracht, vóór de maand Juny, te doen.  SIS LOTGEVALLEN EN REIZE reed gemaakt te hebben, noemden zy het den heiligen Peter: ■ in elf dagen waren zy gereed en (telden een opperhoofd over hun aan: hun gezelfchap beftond nu in 8 Ongelukldgen. 32 Vrye Menfchen, door hun, tot de reis, overgehaald. •> Nog 1 Koopman. 1 Stuurman. 9 Matroozen. 1 Cancellist. 1 Schryver. 7 Kamfchatdalen. 1 Kurylisch. 1 Van de Aleuktifche eilanden. 2 Rushfche. Jongens. 4 Getrouwde Vrouwen. 2 Dienstmeiden van den Stuurman Tfchurin. Zamcn 70 Perzoonen. Den 12 Mai haken zy, onder het losfen van het canon, in zee; helden de cours N.W. om van den wal te raken; voorts, om contrarie-wind, en mistig weer, N. en naderhand W. Na twee dagen zagen zy één der Kitrylifche eilanden; lieten dit, aan de regte hand, liggen; raakten, na drie dagen, door dikke mist, en harden wind, in gevaar van fchipbrcuk; befioten toen ten anker te gaan ; zetten een kleine boot uit, van walvisch-vel gemaakt, cn, door de Kamfchatkafche Inwoners , Bidfru genaamd. Zy zonden , daarmede , eenig volk naar den wal, om verkend te raken, en een haven op tc zoeken; men ontdekte eene baay , peilde, aan den mond, 3 vademen waters, en bleef aldaar geankerd, van 18 Mai tot 12 Juny. Toen maakten zy zich, verder, reisvaardig , bakten brood, droogden befchuit, enz. helden de cours, by eenen aanhoudenden Westen-wind, Z. Z.W. tot 4 July; hebbende, tusfehen beiden. ftilte, en herken droom, vooral van den 40' tot den 48' N. Puxedte. — Nu bevonden zy zich, naar gisfing, tusfehen de Ladrones en de Morianskyfche eilanden. Hier was de voorraad , byna , op , behalven wat meel, en hinkend water, in lek vaatwerk; —1 het volk be-  van hïppolyt stepanoff. 213 begon te morren; zy veranderden daarop van cours, om het vaste Land van China, of Japan, op te zoeken; op die ftreek zeilden ze, met een goeden wind, twee dagen, kreegen toen een hevigen horm uit den Z. O. Men bergde 's avonds alle zeilen, behalven de Fok, die, één uur daarna , uit zyn lyken waaide ; —- dus moesten zy het Vaartuig , op Gods genade , laten dryven : de lugt wierd zeer donker; het regende geweldig; dc horm nam hand over hand toe ; de baaren liepen hemel-hoog , cn dreigden hun tefmooren : — het Vaartuig wierd lek; —— de lading cn ballast raakten gaande : — op den derden dag waaide de Vleugel weg , dat door 't Volk voor een kwaad teken gehouden wierd; doch Gods goedheid redde hun uit dit groot gevaar. Den vierden dag begon het Weêr te bedaaren, en daags daar aan bevonden zy zich, met eene heldere lucht, op de Noorder breedte van $3?-'. Kort hierop zagen zy Land, dachten 't was "Nangazaky Qr) ; befloten zich voor Hollanders uit te geven; haken een groenen Vlag (//) op ; kwamen 's avonds, op 40 vademen, by den wal ten anker; zagen veele vuuren branden. 's Anderendaags vroeg ging stepanoff , met den Majoor wimbla , en nog 8 man, met de fchuit naar den wal, om eene Baay, en versch water, tc zoeken; doch zy konden niet landen, wordende, door de fterke branding, op den wal gezet. Zy kregen toen de eerlte Japanners te zien, die hun, in menigte , omringden; en, naar hun voorgeven , voor Hollanders (i) hielden; hun, door tekenen, beduidende, om, langs het Eiland, Noórdwaards te gaan. ■ Wat gemeenzamer wordende , bezagen de Japanners hunne wapenen , kleeding , enz. Zy wierden met eeni- (sr) Waar aan het Eiland Decima, met eene brug , vast ligt, daar de Bedienden der Nederl. O. ï. C. hun verblyf hebben. (h) Ik begryp niet, hoe een groene Vlag tot een teken kon dienen, dat zy Hollanders waren. (2) 't Is bekend , dat, na de vefdryving der Portugeezen uit Japan , de Hollanders alleen, van alle Christen-Mogendheden, daar op vaaren en handelen mogen; doch flegts onder den naam van Hollanders, en niet onder den naam van Christenen; waar van de japanners zulk eenen afkeer hebben, dat zelf geene boeken, dïe over den Christen-Godsdienst handelen, daar, op zwaare ftraf, mogen, aan den wal gebragt worden.  £14 lotgevallen en reize eenige Zyde, Hembden , en Lyfbanden , befehonken ; doch het getal te groot wordende, ging stepanoff naar boord, laatcndc 6 man aan den wal. — Zy wierdens voor hun Vaartuig, door dc Japanners met water en ryst voorzien, ligttcn hierna het anker, cn huurden langs dc Eilanden , Noordwaards , om eene bekwame plaats tot landing te vinden. Tegen den avond kwam hun eene menigte kleine Vaartuigen te gemoet , die hun eene Haven toonden, waarin zy , om de ftihe , door de Japanners, den 10 July, wierden binnen getrokken. • Hier bragtcn hun de Japanners voeder , ryst en water, en bewaakten hun Vaartuig met vier Booten, waarom zy ook gewapende wacht hielden. - Den 11 July wilde stepanoff met zyn Opperhoofd naar den wal gaan , maar verfcheide Japanfche Booten kwamen , en Verzogten, door vriendclyke gebaarden, dit niet te doen, om dat dit hun het hoofd zou kosten; waarom de Rusfcn weêr naar boord roeiden , en hunne watervaten gereed maakten. Uen 12 bragten hun de Japanners water , flegts voor één dag , en weigerden meer te brengen. Hierop zonden de Rusfen gewapend Volk met de vaten naar den wal; dit beletten de Japanners, en bragten toen weêr water voor twee dagen. Nu genoegzaam van water en ryst voorzien , ging de Heilige Peter weder onder zeil; hield de Cours Z. Z. W. Na 7 dagen zagen zy onbekend Land, gingen naar den wTal, vonden een Baay, ankerden, cn bleven daar tot 1 Aug. Dit was het Eiland Usmasky, liggende op 28' Noorder breedte. Zich hier met befchuit cn water voorzien hebbende, vervolgden zy hunne Cours, en zagen na 10 dagen, op dc Noordcr breedte van 24', Land, dat zy voor For•moja hielden; eerst, den derden dag daar na , konden zy het , wegens dc groote ftihe , naderen , en ankerden toen op 40 vademen. Hun Volk, met de Schuit naar den wal gezonden, verhaalde, dat de Ingezetenen op hun gefchoten hadden; waarom zy fpoedig van hier vertrokken, cn Z. W. langs het Eiland zeilden. ■ Door tegenwind cn herken ftroom N. W. gedreven , kwamen zy aan den uithoek van een Eiland, naderden het zelve tot op een kleinen afftand ; en zagen toen eenige Inwoners , in twee kleine Vaartuigen , naar hun toekomen , die hun eene Baay toonden, daar zy in liepen, cn water haalden. ■ Doch toen zy 's anderen daags weder om water zonden, wierden drie hunner, in cen  van hippolyt stepanoff. ÜIJ cen Riviertje zich willende baden, door eene groote menigte Inwoners overvallen, en ter neder gezabeld. - Hierop trok stepanoff, met 33 zyner Reisgenoten, wel gewapend, naar den wal, om dien moord te wreeken:—naar gisting wel 3 a 4000 Inwoners trokken, op 'sLands wyze gewapend, hun te gemoet; de Rusfcn verdeelden zich, moedig,in drie hopen,rukten op den vyand aan, fchooten veelen ter neder , dreeven ze op de vlucht , vervolgden ze, en verbrandden wel 1000 van hunne Huizen, of Hutjes. Na deeze zegepraal kwamen zy weder aan boord , en vertrokken den 20 Aug. Zy wilden toen de heven naar Manilha wenden ; doch door tegenwind waren zy o-enoodzaakt de Cours Noordwaards te hellen: den volgenden dag huurden zy Westwaards, en na 6 dagen za- °en zy 't vaste Land. • Langs de Kust zeilende, kwamen zy eerst te Tfchin-China, eene Clhneefche plaats, daar zy 5 dagen vertoefden, water haalden , zich van een Loots voorzagen , en toen hun Reis vervolgden tot aa September; wanneer zy behouden, zonder édnen dooden, behalven de drie , die omgebragt waren , en met flegts twee Zieken, te Macao aankwamen. Hier wierd het Vaartuig voor 1200 Spaanfche Matten (li) verkogt. ïntusfehen kwam de Heer stepanoff ongelukkig, door zeker toeval, te Macao weêr in arrest; hoopte naar Lisfabon gezonden te worden, om zyne onfchuld daar openlyk te bewyzen ; doch hy wierd , eenigen tyd daar na , hit zyn arrest ontflagen; kreeg, van den Gouverneur te Macao , een Getuigfchrift, aangaande zyn gedrag, en. te o-èlyk vryheid, om naar Batavia te vertrekken , daar hy arm aankwam, en, gelyk gezegd is, overleeden is. (k) Gewoonlyk is de cours van een Spaanfche Mat, op Batari'i, 66 Hollandfche Stuivers. serigt wf.gens den dichter salomon gessner, en zyne werken. Door den Heer de mayer. (Mercure de Francei) Staa my toe , myn Heer , om u een Berigt te geeven van gessner, *t geen ik te vergeefs uit handen van eenigen onzer Dichteren gewagt had , en 't welk te geeven  416 eerigt yen hun eer dan my fcheen toe te komen. Ik breek, derhalven, dat ftilzwygen af, cn dit zo veel te liever, dewyl ik, van hem tot u fpreekende, my durf verzekeren, aan uwe Lcezeren eenige bclangryke bladzyden aan te bieden. Salomon gessner werd in den Jaare MDCCXXX gebooren. Ten dien tyde genoot de Dichtkunst, in Duitschland, die agting niet, met welke men dezelve in Frankryk en Engeland vereerde. De Dichters in Duitschland waren bykans allen flegts loontrekkende Grappcmaakers, gefchikt om den Duitfchen Adel te vermaaken. Men was ook in het.denkbeeld, dat de Dichtkunst met de deftigheid van den Godsdienst niet hrooktc , en dat een verftandig Man geene Verzen kon leezen. De Leermeester van gessner was vervuld met die vooringenomenheden, zo gefchikt om de zaaclen van Vernuft te verhikken. Een Dichtftuk, hue ernftig cn higtend ook, kwam den jeugdigen Kwcekeling op traancn te ftaan, en hy betaalde het genoegen , van Verzen gcleezen te hebben, zeer duur. Eene opvoeding, dermaate ftrydig met, en zo zeer aanloopendc tegen den fmaak cn neiging van den jongen gessner, hadt ongelukkig een al tc Herken invloed op zyn Character. lly wilde liever zich op geene Letteroefeningen toeleggen,dan op die hem tegen de borst ftiettcu. Vandaar die werkloosheid, zelfs luiheid , welke hem beheerschte. Hy moest den leeftyd afwagten , die hem ontfloeg van den leidband eens onkundigen Leermeesters. Eene voorkomende gelegenheid moest by hem eene reeds hebbclyk geworden logheid verbannen; Allen, die gessner, in zyne eerhc jeugd, gekend hebben, waren verre van tc denken, dat hy cens die Man zou worden. Vrugtloos zogt men hem Grieksch cn Latyn te doen leeren. „Gy weet," fchreef hy aan zyn Vriend fuessi , „ dat myne roeping 3, nooit kan weezen om een bekwaam Man te worden: „ van daar, dat ik, m myne jeugd, geheel zonder Eerzugt was. Ik kladde veel óp 't papier; maar zonder oogmerk of toeleg. Ik moest, derhalven , noodwendig agter aan blyven, en , door een natuurlyk gevolg, „ verlooren myne bekwaamheden veel." Het blykt , derhalven , dat gessner niet alleen tegen eene verkeerde Opvoeding, maar ook tegen zyne Traagheid, te hryden hadt. Reeds was hy tot cen vry gevorderden ouderdom opgeklommen, toehhy zyne eerfte Proeven uitgaf. De Herderszangen , in Duitschland tot nog al-  wegens den dichter s. gessner. 21? alleen bekend door Vertaalingen van vreemde Dicbteren , vondt 'er voorlïanders, en verwierf de voorkeus boven alle andere foorten van Dichtftukken. In deeze denkbeeldige Wereld baande gessner zich een weg; by gelo'fdc° dat men hem dank zou weetcn, als hy de zagte aandoeningen van het onfchuldig Hcrderlyk leeven zong, en dc tedere gevoelens der Liefde en Goedwilligheid. Die toeles was het uitwerkzel van een onverwagt opkomenden havver. Een fch'iclyke omwenteling hadt de Vuitfchers een zugt voor de Dichtkunst ingeboezemd. In het Zuidelyk gedeelte lieten haller en bodmer zich met roem hooren, in het Noordlyk gedeelte genooten kleist cn klopstock eene algemeene hoogagtmg. _ 'Er is geen land zo aangenaam als het gelukkig Zwil~ Ztrtandi geen Land kan de troostrykc Fabelen der Gouden Ecuwe beter cen daadlyk beftaan geeven, geen Land o-etrouwcr de Herderlyke Zeden Vertoornen , en. nergens ftrekken Deugden cn Bekwaamheden, om den Mensch gewisfer tot zuiver geluk en onvermengde hoogagting te bren°'en. De Romaneske tooncclen, die de liggingen van Zurich en Rapperfchwil, vol verfcheidenhcids, vormen , hadden de Duiifchc Zangers gelokt na de lachende oevers van de SU en Limmat. Men zag hun in de boschjes, en op de heuveltjes , die het Meir omringen , bloemen verzamelen , welker frisheid en kleur de zodanige evenaarden, die dc Ouden in de Velden van Griekenland cn. Rome gevonden hadden. Zurich was het aangenomen Vaderland geworden der Duitfche Zanggodinnen, en de Parnas, waar klopstock, kleist, wieland, en veele anderen, hunne onfterflyke inblaazingen ontvingen. Men hoopte de Gouden Eeuw der Duitfche Dichtkunde te zien herbooren worden , die fchoone Eeuw , geheiligd door de Minne-zingers. ,«.,., Gessner liet aan kleist het Land over, en het iclnlderen van de onbezielde natuur, in den fmaak van sannazar en de groot ; hy fchilderde eenvoudiger dan wieland , en overtrof klopstock in de kunst van te roeren, tot in de minhe trekken. Gelyk de Aarde den Hérnel toelacht, by het aanbreeken des Dagcraads , evenzo fchynt ze ons toe te lachen onder het ryke en bezielende peflfeei van gessner. Dy fteeg ten hoogden toppunt van den Duitfchen Pindus op, in een tyd, dat de Hoogduitfche Taal die rykheid en welgevormdheid niet bezat als tegenwoordig. Hy was een Zwitzer , en fchreef in IV. deel.mengelw.no. 5. P zyn  t»8. BERIGT zyn Vaderland i, waar men de Hoogduilfche Taal verbastert; en men bewonderde de zuiverheid en vloeibaarheid van zyn Taal en Styl. Wanneer wy de Tooneclftukken, uit zyne pen gevloeid, nagaan, vindt men 'er belangrykc Vindingen, vprftandig getroffen Characters , cn nieuwe fchikkingen , in. Zyii Styl is die der Bevalligheden ; geen trek tc veel , reen trek tc min. Zyne Zanggodin gcivkt naar dc zedige Maagd, van welke HÖkATïVS fpreekt. Eene VesUialfche Maagd zou kunnen luisteren na de Liefde, zo als gessner dezelve fchiep. Zyne Boschgoden vcifcbrikkcn" >e jonge Schoonheden niet. Heeft hy foms de geesti'he d van stf.itNe en de la fontaine , zy Haat nooit °ovcr tot losbandigheden. Dc kiefche Smaak vindt geen open;1 om aan te vullen, geen wending van gedagten , om ;e verbeteren , geen vernuftiger keus van uitdrukkingen , om. in plaats te Hellen. Over 't a'gemecn houdt men het Herdersdicht voorzeer eenzelvig cn bepaald: maar de Werken van g.essnEr kezende , ontdekt men , dat deeze Dichtfoort zich uïcbreidt , cn in veelerlei vormen kan gegooten worden. Panhuis is een herderlyke Roman ; die in keurigheid eii kragt niet wykt voor de kleine Roman van L&gm, en dezelve verre overtreft in verfcheidenheid yan "beelden en beiangryke omftandigbeden. Erastus en Evamler zyn oudcrwyzende en trefFende Dichtftukken , door dc h'rydigheid, welke 'er in heerscht , tusfehen de Natuur en dc Wereld. De eerfte Schipper verecnist de za«the Wysbegeerte met het fehittcrendfte eener' Tovervcrtciling. Onder het penfeel van gessner verwekken de fchriklykhe tafereelen veel eer een kwynen'de droefheid dan vrees en ontzetting. Deeze is de" indruk , welke zyne tafereelen van den Zondvloed en den Dood van Abel naalaatcn. Het laatfte Dichthuk is een Heldendicht , 't welk, op eene treffende wyze , het ontzaglyk grootfche van den Godsdienst met de Herderlyke "eenvoudigheid vereenigt. Hoe veele bevallige Beelden ontmoet men niet in zyne Herder- cn Minnezangen ? „ Deeze voortbreng. „ zeis," zegt hy, ,, zyn de vrugten van eenige der „ ftreelendfte uuren, door my gefleeten. Zomtyds mogt „ het my gebeuren, my aan 't gewoel der Stad te ont,, trekken , en een verblyf te vinden in de eenzaamc vels, den. Daar wischte het tooneel van de fchoonheden „ del  WEGENS DEN DICHTER S. GESSNER. H9 der Natuure uit myne ziel alle de afkeerigheden, alle *' dc ongunftige denkbeelden , wefke ik derwaards had " mede pebragt. Overgevoerd in het gezigt dier altoos " verwoiiderlyk fchoone voorwerpen , doordrongen van " duizend aangenaame aandoeningen, was ik zo geluk* H kjg als cen Herder in de Gulden Eeuw , cn veel ry" ker dan cen Koning." » Men ziet, dat hy fchilderde 't geen hy gevoeld, nadt, en dat zyne Ziel met zyn Verftand te zamen werktf. Van daar , dat hv zo weinig fchreef , cn dat hy zyne Werken liet byzonder kenmerk indrukte, 't welk men te veri&efsch ondernomen heeft na te volgen. Dc beroemde ramler heeft ze in Verzen overgebragt ; maar die overbrenging zelve wyst uit, dat gessner , zejfs m ondicht, dè grootfte hoogte in weUuidenheid bereikt hadt, en van die zoetvloeienheid, meest gefchikt voor het Herdersdicht. Diderot is eenigzins gelukkiger gehaagd, W de Zcdelyke Vertellingen cn Gezangen van okssnsr in 't Ffomch over te zétten ; doch men vindt 'er dat beminnelyk fterke , die gloeiende kleur , dat bckoorelykc, niet in ais in het oorfpronglyke, en 't geen veroorzaakt wordt door de keurigheid van een onnavolgbaarc hand. Hv hadt, gelyk gessner, de Natuur moeten verftaan, dezelve, gelyk hy, van naby zien , die weetcn waar te neemen , zo als de Duitfchen het weeten te doen , met genoegen cn zonder afwending , om dezelve te Icluldcren als gessner, zonder van het modél af te wyken. _ De Vvïtjchpn winnen het altoos van de Franjchcn in het Herdersdicht, en in Dichterlyke befchryvingen. Zy vinden in hunne Steden een minder aantal van dje \ crmaaken , die in de Franfche zo veelvuldig zyn. cn treffende- zy hebben meer van de Landlchapslchoonheden, van zo veel aanbelangs voor het Dicbtcrlyk penfcel. Het Verblyf op het Land bekleedt by hun de plaats van Opera's ën Schouwburgen: zy yeryeelen z ch in de Schouwburgen der Steden , die in dc daad het bclchaaale en verrukkende der Franfche misfeu. Zy fteüen meer belangs. dan wy in alles wat hun voor den geest brengt , die fchoone cn eenvoudige latuur, welke zy zo dikwyls en zo van naby zien. . , , , Misfchien kunnen wy hier, in t voorbygaan , reden vinden van de voorkeus, door de Duitfchen aan de hngelfcheu, boven de Franfchcn, gegecven. Het valt hun veel Tcmaklyker naar de laatstgemelden te gelyken. Een - ö . . - p 2 h>fi*  BERIGT ronde hoed, laarzen, een rok met knoopen, cen eenpaa- rig eenvoudig voorkomen, maaken, zeer goedkoop, alle de kosten van gelykvormigheid uit ; maar de bevalligheden , dc airs, de leevcnd:g!icid der Franfchen naa te volgen , vordert veel moeite. Men ziet 'er van af, wegens de bczwaarlykheid om 'er in te flaagen , en krygt cen afkeer van een modél, 't welk men niet kan volgen. Dus is de eigenliefde der Duit/chefs wel ras voldaan over de Engel/bfien; maar wordt door de Franfchen te zeer beledigd, cn hebbe men dit voor een der hoofdoorzaaken te houden, die deeze twee Volken in veele opzigten van een fcheiden. üe Franfchen moeten , op hunne beurt, het Herdersdicht aan de Duitfchen afffaan , «elyk de Duiifchers de meer fchitterende Dichtfoortcn ann% Franfchen moeten laaten. In ftede van de Herdersdichten door onze Franfche Vertaalingen te verfraaijen, berooven wy ze van de daar aan eigene natuurlyke bevalligheden. Men behoeft (legts haller en wieland in de beide Taaien tc leezen , om te bemerken hoe zeer zy in 't Fransch afvallen. Gessner is mogelyk dc eenige , die het minst mogelykc by de overzetting' vcrlooren heeft. Ken geluk,'t welk hy heeft dank te weeten aan die uitfteekendc zuiverheid van Smaak, van welke hy doordrongen was , cn , om zo tc fpreeken , in het eene land de yoortbrengzels van het andere cigenaartig maakt. Gessn".r heelt dc Natuur zo getrouw afgéfchetst , dat zyne Vcrtaalers zich zomtyds in de onmogelykhcid bevonden om ze op eene andere wyze tc fchildercn, en zy hebben dezelve in hunne Werken overgebragt, zo lan* zy zich te vrede hielden met gessner letterlyk tc vertaaien. 't Is die getrouwe naavolging, welke hem , naa hem tot Dichter gevormd te hebben , ten Schilder fchicp. Hy hadt eerst van zyne Tafereelen zo veele Gezangen gemaakt, en vervolgens maakte hy van zyne Gezangen zo veele Tafereelen. Hy fchilderde bevallig het Land 't «een hy zo bevallig befchreeyen hadt. Hy geeft in zyne Brieven , over het Lau.i, een verflag van dé middelen, welke hem hebben doen flaagen in eene kunst van welke hy op zyn vier en dertigfte jaar de eerfte beginzels niet kende : dan hy ontveinst niet , welk cen baat hy «eb ad hebbe van zyne Dichterlyke oefeningen. „ De Dicht„ kunst," fchryft hy, „ is dé egte Zuster van de Schil» v derkunst. De Schilder moet niet verzuimen de Werw b?n der beste pichtcren te kezen $ zy verryken zy*  WEGENS den DICHTER S. GESSNER. £»2l »e Vcrbeeldlngskragt met de fchoonfte Tafereelen." Docïi prees hy den Schilder de Dichtwerken aan, hy wilde 'er de Muzyk en alle de fraaije Kunfr.cn byvoegen. 't Is niet zonder doelwit , dat de Grieken van de Zanggodinnen éehe Familie gemaakt hebben. De wyze en de werktuigen mogen verfchillen; het Schoone te treffen ïS het algemeen oogmerk der Dichteren en der Kunftenaaren: dit denkbeeldig Schoon vertoonde zich onophoudelyk aan het oog en dc verbeelding van gessner. Wanneer wy voorts dien Dichter en Schilder , als Mensch , befchouwen , worden wy getroffen door zynö Deugden en Begaafdheden , en overtuigd , dat mets den Smaak voor het Goede meer aankweekt dan het Gevoel frjm.net Schoone. Als Vriend, als Egtgenoot, r.ls Vader als Regent, als Burger, hy vertoont zich altoos in het bevalligst licht. — Gelukkig in zyn huislyk leeven bezat hy haar , aan welke hy reeds zyn Roman Daphnis hadt opgedraagen , die hem de zagtfte fchilderinaen hadt ingeboezemd , en hem fchreef: „ Hoe kunt kv de eerfte dagen van het Voorjaar in de Stad bly" Ven? Hebt gy het verzaakt de velden te zien groe" nen cn de boomen dc bloezems te zien ontwikkelen? " Kom by ons op 't Land , gy zult 'er het Voorjaar, o-v zult 'er my vinden. Mejuffrouw N . . . . heeft " my gezegd, dat gy een Werk, Daphnis getyteld, gc" fchreeven hebt; en ondertusfehen laat gy my des on" kundig. Gy hebt egter gemerkt , dat uw laatfte Ge" zang my zeer behaagde: ik zing het alle dagen. Kom, " zonder in gebreke te blyven , op overmorgen; ik zal " u 's avonds onder den Lommer afwagten; maar breng " uw Daphnis mede ; zonder deezen zyt gy nooit " van myn dagen myn Vriend." ■ „ Zie daar, antwoordde gessner, „ Daphnis, zie hem gedrukt. Aan wien zou ik dit Werk liever opdraagen dan aan u; " naardemaai uwe goedkeuring voor my de dierbaarhe " van alle is: cn dewyl, indien in myn Werk de Liefde natuurlyk getroffen is, ik zulks alleen aan u verfchul" di"-d ben? Wanneer ik aan Philis dagt , dagt ik om " u " en ik was zelve Daphnis. Het gelukkig denkbeeld " voor myn hart , om deezen kleinen Roman te fchry- " ven! Overmorgen, welk een genoegen ! ■ overmorgen zal ik onder den Lommer zitten. • '! Ik zal den Voortyd, ik zal u zien!" Op een anderen tyd fchreef hy: „ Ik begeer geene ' P 3 »>  0$ berigt ,, andere beloonïng voor myne Zangen, ik ding na geeft anderen roem , dan dat ik , aan inrc zyde" gezeten, ,, uwe fchoone oefgen op dc myne gevestigd zie, terwyl gy , raet cen lieven glimplach , my uwe goedkeuring ,, aaukundigt." Zyne Egtgenoote bezat , by eene zcldzaame Schoonheid , de zagtfte Zeden cn het verpügtcndfte Character. Hy hadt in haar eene zorgvulrige befchermfter zyner agtinge gevonden; haar fmaak was kiesch, en haar oordeel verlicht. Gelukkig, daarenboven, in zyne Kinderen; ién derzelven gaf hem hoope , dat hy ten eenigen tyde een beroemd Schilder zou worden. Allen , die de Werken van of.ssner. geleezen hebben, zal het niet mocüyk vallen te gclooven, dat hy, in zyn Huisgezin gezeten, ver-< gekeken moge worden met racine, die, met zyne Kindereu vmlyk zynde , eene. uitnoodigtng ten Ilove af- lioeg, orri e:n Karper met hun te ecten. G:;ssnkr hadt dezelfde tederhartigheid , dezelfde goedaartigheid. tfit den aart was hy. zwaargcestig, maar zyn gelaat ontfroiifté zich , op 't zien lpcelen zyner Kinderen. Hy bragt in 't gezdfehap die goede braafheid mede , welke 2o zv'dzaam ea agtenswaardig is. Als hy met zyne goede Vrienden aan tafel zat , gaf hy zich toe in die onfbhaklige boert, welke de gelegenheid mede bragt. Zyn Spraak'was leevend cn vuurig; maar hy moest de zodanigen, met weiken by hl gefprek tradt, kennen, en van hun houden. Zyne agterhoudenheid , omtrent Vreemdelingen , geleek m ar vreesagtiglieid , cn zyne zedigheid zette hem ech ftyf voorkomen by. Zie hier , op welk eene wyze ik van hem , 'tri myne Reize door Zwitzcrfafld, geipro.ikcn heb: ., 0: verliet Ztirirh niet, zonder ,, een bezoek afgelegd te hebben by den Heer gessner. „ Ik heb hem cen allereenvoudigst Man gevonden. Gy „ ktnjt niet gsloovcn , '.'.'eik een gevoel van agting bet Verftand inboezemt, als het bekleed is met Zedigheid. ,, Hoe veelëh zeggen u : M ben de Dichter ! fk'4 De ,, lieer géssnéR doet niets voor , zyne vermaardheid ,, coet hem opzoeken. Hy behoeft , gelyk veele ande,, ren, niet te zeggen: 6 heilige Vermaardheidl mag ik ü bidden, /preek een weinig van my." Eene der örifehatbaare voordeden van de GcmeenebestRegcerin'gen is, dat dezelve op Zeden en Bekwaamheden prys hellen. Het Verftand en de Braafheid komen 'er zon.dir' kunftciiaary tot Waardigheden. Gessner fleet de helft  wegens den'dichter s. gessner. 22$ helft zyner dagen in de eerfte Staatsbedieningen. In den Taare MDCCLXV werd hy tot den Grooten Raad , in eten Taare MDCCLXVII tot den Kleinen Raad geroepen. In den jaare MDCCLXVill kreeg hy de Bailjuwadie vart Ehrlibach, die van de vier Gardes in MDCCLXXVI. Het Watermeestcrfchap werd hem opgedraagen in 't Jaar MDCCLXXXf, en hy, in den Jaare MDCCLXXXVII, voor nog zes jaaren , in die waardigheid verzogt aan té blyven. . ' Hy vervulde alle dc posten, waarin by geplaatst werd, met de uiterfte nauwkeurigheid; hy onttrok 'er zich niet aan, wat 'er ook mogt voorkomen. ,, Ik kan," fchreef f hy my, „ u niet bezoeken, ik ga na den Raad." Het uur riep hem: dat heilig uur floeg voor hem niet te vergeefsch» Buiten den Raad vondt hy vcelc gelegenheden, om zich voorzigtig , cn zonder des vertoon te maaken, van zynen pligt te kwytén. Zyn hart was vervuld met liefde voor het Gcmeênebest. "Hy nam vuurig deel iit het geluk en den roem zyner Medeburgeren, en moedigde allen , die ter cere van hun Land konden medewerken , aan. De jonge fiscihïr is dc laatfte geweest, aan wien gessner, weinig tyds voor zynen dood, bewyzen van yver, befcherahng en hoogagting, gegeeven heeft. • De Keizerin van Rusland , de onfterflykc catiiarina de II , heeft aan gessner een kenteken van hoogagting gegeeven , door hem cen Gouden Gedenkpenning tc tónen* ken. Alle Vreemdelingen, van welk een Rang, en welk Volk, zy ook mogreli'w'eezeri., Prinfen, Staatsdienaars, Dichters, Geleerden, Rus/en, Engelfchen, Franfchen , JJüïtfchêrs, Italiaanen, gaven hem , zonder ophouden, andere niet min ftreelende blyken van agtin'g. Men oordeelde de reis na Zwitserland flegts ten halve gedaan te hebben, indien men gessner niet gezien, zyne Werken of zyn Portrait zich niet eigen gemaakt hadt, welke gedenktekens men zorgvuldig bewaarde. Men ging hem opzoeken tot in zyn eenzaam Landverblvf - „ waar hy zó „" gelukkig was als een Herder in dc Gulden Eeuw, eit ,, zo ryk als een Koning." De ffaaiie Letteren , zyn Vaderland, en Europa, heb*ben hem verlooren op den tweeden van Lentemaand , des Jaars MDCCLXXXVIII , wanneer hy aan eene Beroerte ftierf. Zylie Medeburgers zullen niet in gebreke ïilyveu , om aan de Naakomelingfchap eene Leevensgefchiedenis te fchenken van eenen hooggefchstten Diéhiter; P 4 ik  224 BERIGT ik heb flegts eenige algemeene trekken kunnen opgee* ven. Genoeg heb ik hun gessner gekend, om hem hoog te agten , te beminnen en te betreuren ; doch al te weinig, om my te verbeelden dat dit Berigt genoegzaam zy. Het Geboortelot hadt ons op te grooten afftand van elkander geplaatst; wy konden flegts van verre kennis houden. Ik heb den Dichter en Schilder der Natuur geprezen , met die waarheid en eenvoudigheid , welke my dagt dat hem best voegde: dat anderen hem bezingen , die zicli by zyn Vaderland , cn de Zanggodinnen , zo verdienstlyk gemaakt heeft. Ik kom in bekooring, om met een zyner Landgenooten uit te roepen: Hcu cecidit; cecinit qui primi funcra fratris, Quis, rogo, Gesfiieri funcra mafla canet ? (*) Maar ik verneem, datLykzangen niet alleen den Dichter beweenden; doch dat men hem een Gedenkteken zal ppregten. Dit Gedenkteken, geplaatst op een der fchoonIte plaatzen der wereld, zal tot een verfchiet-gezigt (trekken op een openbaaren wandelweg , cn zien na de twee Rivieren , de SU cn de Limmat. Men verwagte hier geen heerïyk Praalgraf, beftaande uit grootfche pyramiden en lange Obelisken, die den Reiziger zo koud laaten als liet Marmer, waar uit ze gehouwen zyn. Niets van die trotfche weelde ziet men in Zwitzerland. De gedagtenisfen der Overwinningen van murat , van morgatten , van koestels, van sempach, die de kluisters van Zwitzerland verbraken , die van willem tell en wenkelried , dc eerlte Vcrlosfers , zyn bewaard, met eene geen vertoon maakende nederigheid. Een Steen, meteen tydaanwyzend öpfchrift, drukken dikwyls de aangelegenfte gebeurtenisfen uit by deeze Zoonen der Vryheid. Het Gedenkteken voor gessner zal weinig kosten; doch het o-ezigt daar van, in dc ziel des voorby trekkenden Reizigers , eene zagte droefenis wekken, overeenftemmende met de gevoelens, die de Werken diens Dichters inboezemen. Opregte traanen zullen dit eenvoudig en fchilderagtig Gedenkteken vcreeren ; een Gedenkteken , 't welk ondertusfehen zo duurzaam zal zyn als dc Schriften van gessner , en de Werken van den beroemden Kunftenaar, die de Inwoonders van Zurich uit Frankryk heb» (*) Vader braünstein, van Luctrn.  WEGENS DEN DICHTER S. GESSNER. mg hebben ontboden, om hunne Eerbetooningen te vereeuwigen. Holdon, die zo veel vlyts betoond heeft, om ons de trekken van voltaire uit te drukken, wiens beitel aan America Washington, en aan Parys la fayette fchonk; Hy is het, die in een vernuftig zinnebeeld zal uitdrukken wie gessner geweest is. Dc Faam , welke nooit rust , cn wier uitdeelende handen hier en daar Kroonen en Lauwcrkransfen zich laat ontvallen , zal' aan de ftille boorden van de Limmat het Grafteken van güssner ontdekken , zich ophouden , ncderdaalen , cn een haarer i Kransten 'er om vlegten. Deeze zinfpeeliug, waarvan het denkbeeld geheel dichterlyk is, geeft getrouw de ge, dagten op van allen, aan welken de gedagtenis van gessi ner dierbaar is: Ik zou willen , en misfehien is die i wensch reeds daadlyk vervuld; ik zou willen , dat het ; opfchrift aanduidde , hoe zeer de Zanggodinnen zorge :. hadden moeten draagen voor een Dichter, die alleen voor \ haar geleefd hadt. Indien ik met deeze taak belast was, I zou ik deeze Dogters des Hemels vraagen, en dus aan\ fpreeken: TVestrum er at, 6 Mufce, proper anti obfejlere morti, Duraque divino pleetere fata fino. Vos dectilt vitam lorigum producere in ceyum Valf qui vestros auK.it honore choros; V Et tu Phsbó pater, vacuam depone pharetrmn Frange arcum, imbelli projice tela tnanu. Si necjiteant hecc arma tuos defendere Vates, Projice tela manu, jam nihil isla valcnt Abjice & herbarum fuccos, limphasque falubres Et medlcos cantus, fs nihil ista juvant. Maar deeze lofiyke taak is reeds volbragt : reeds heeft I men cfen Dichter, die niet meer is, geroemd op dc cenYoudigfte, doch treffendfte v,-yzc. Men vindt in de Zwlti ztrfchc Gezangen die fchikkingen , welke ons den trant der Ouden herinneren. Ik zal hier alleen de vcrtaaling geeven van de kortfte en hartroerendfte Herderskout, in welke zyne Landgenooten hunne droefheid uitdrukken (f). DE ft) De Infchryying , tot het Gedenkteken van gpssnpr , is alleen door Inwoonders van Zurich gefchied; zy hebben geene Vreemdelingen willen toelaaten 'er op in te tekenen. Zy ver- di«-  ?t6 BERIGT de dood van gessner. Philon. Lieve lyda ! keer weder, leg uwe veelkleurige Linten af; ontfnocr uwe hairvlcgtcn; maak een krans van Cypresfen; de Zanger van ons Land leeft niet meer; «aa wecnen met uwe Gezellinnen; en wanneer de Maan ziek van achteren het Pynboomcnbosch zal verheffen, zult gy met haar komen in de beemd, digt by 't woud. Zo fprak philon tot lyda. De bekoorelyke jonge Dogter ftondt fpraakloos , traanen lekten uit haar blaauwe^oogen, langs haare bleek befiorve wangen; zy keerde weder, om het droevig nieuws haar Gezellinnen aan te kondigen. . • De geheele ftrcek was , op dén oogenbhk, m droefheid gedompeld. De Item der jeugdige Herderen liet zich niet meer hooren ; de ruispyp zweeg ; en men hoorde , by tusfehenpoozen , niets dan het blaeten van een afgedwaald Schaap. Gezeten aan den oever eener Riviere, die het Bosch in twee deelen fcheidt , viogten de Herders , onder een droevig ftilzwygen , Lykkrausfen van Cypresfen. De dag was ftil ; nog ftillei' de avond ; de Maan, als opgewekt door deeze ftaatlyke ftihe, rees vroegtydig. Met lyda kwamen in de Beemd, met een langzaamen tred lan°\s l.aaueii van oude Eikenboomen, de Herders en Herderinnen. De Vogeltjes zweegen; zy durfden niet vlie°'en. Het Boomloof hing onbeweegelyk. De Beek vergat het ruifchen. Die droefheid was heilig voor alle weezens. Philon. Zyt gy daar? Ta, luidde het antwoord. Philon. Volgt my in orde. Wy zullen-deeze Steenen mede neemen , dezelve brengen onder de oude Eiken , met mosch bedekt, en 'er een Altaar van vervaardigen. A1_ dienen desweaen lof. Buiten twyfel zal het Fonds groot genoes: weezen," om den Kunftenaar in Itaat te Hellen , om een Meesterftuk voor den dag te brengen, zonder door de laagheid van den prys belemmerd tc worden. Men heeft Marmer ver. knozen Ik geloof, dat men dc aanbieding van den Heer noudon om het van Brons te maaken, hadt behooren aan te neemen' Het zou de kosten zeer verminderd hebben.  WEGENS DEN DICHTER S. GESSNER. 22/ Allen volgden zy , zonder onder den weg één woord te fpreeken, en binnen kort was het Altaar gebouwd. Philon. Plaatst gy uwe Cypresfekransfen op 't Altaar , en dat wy ze ieder op onze wyze heiligen, aan de gedaatenis van gessner. Ik offer den myncn aan den lieflyken Zanger onzer ftreeken. Ik wyd den mynen, fprak cleon, aan den Vriend van geestige vrolykheid. Ik heilig den mynen, zei egle, aan den vcrftandigen en gevoetigen gessner. Ik fchenk deezen, vervolgde theis, aan den menschlievenden Regent , aan den Volklievenden Burger , aan den getrouwen Vriend, aan den tcderen Vader, aan den besten Egtgenoot, Lyda tradt op lraare beurt toe , met de woorden : ifc heilig myn Cypreskrans aan den üeugdzaamflen Snikkende bedekte zy haar aangezigt , nat van traanen , met heure hairen, en hoog voor 't Altaar neder. Allen volgden haar: men zweeg. Eene ligte Aardbeeving deedt zich door den gantfehen Oord voelen, en gaf getuigenis van het aandeel, 't welk de geheele Natuur nam in het verlies van haar geliefden Zanger. De Herderftoet keerde in, dezelfde orde weder. Elk ging in zyn eigen Hut weenen ; elk keerde, in het verwyderend heenen gaan , de natbetraande oogen na het nederig Grafteken , geheiligd door altoosduurende rouwe. Deeze Herderszang, die, in zyne treffende eenvoudigheid, de oude Zangen navolgt, waar van Ae. Grieken ons voorbeelden gegeeven hebben, doch die maar al te fchaars zyn nagevolgd, twyfel ik niet, of zal met vertederde harten geleezen worden , door allen , wien 't aan geen gevoel ontbreekt (§). (§) Salomon gessner was de Zoon van den Heer jran cpijrad gessner , Raadsheer in den grooten Raad , overleden in den Jaare 1775-, en van Mevrouw eytheh hirtzel, Dogter van salomon hirtzel, geiïorven in den Jaare 1766. In 't laar 1761 was hy in 't Huwclyk getreeden met juniTfi heidegger , Bogter van den Heer henri heidegger , Raadsheer en OppergLineensman, en Mevrouw suzanna muller. Hy heeft vyf Kinderen gehad, drie Dogtcrs cn twee Zoons. Eéne Uógter en twee Zoons overleeven hem. De oudfte zyner Zoonen bevindt zich thans te Rome , waar hy zich in de Schilderfchool der Itaiiaanfche Meesteren oefent. DE  «28 DE AMPTVERKRYGINC. DE AMPTVERKRYGING. Eene Franfche Anecdote. Een Heer, door groote verdienften , (dat is te zeggen, door de kunst om te behaagen , door duizend bekoorende kleinigheden, in allerlei der wereld aangenaame beuzelingen,) tot een aanzienlyken Post opgeklommen, matte een jaar lang de verwagring af van een jong Heer, wien hy een Ampt hadt toegezegd. Op cen gunftigen dag gelukte het den Amptvcrzoeker , hem cen Vertoogfchrift te doen leezen, 't geen hy zo wel geheld vondt, dat hy na den Schryver vroeg. Ik ben de Opfteller, antwoordde de jonge Heer nederig; en ik heb liet in Verzen gebragt , om het u daar in anti te bieden , ingeyalle gy ' het liever in Dicht dan Ondicht hoorde. . ,, Laat ,, het my zien ," fprak de Heer, en naa het geleezen te hebben, vervolgde hy: £ 6, daar is geest en ver- „ beeldingskragt in die Verzen , ik wenschte dat ik ze ,, gemaakt had! < ■ Myn Heer! hervatte de Jongeling , ik heb het op Muzyk gefield. Dat moet ,, fraai weezen," kreeg hy ten antwoord, „ ik moet het ,, zien." Ik heb meer gedaan, myn Heer, geef my een Viool, ik zal het fpeelen. De voorfiag word aangenomen , het Vcrtoogfchrift gcfpccld. — Dit is het niet al, voer de jonge Heer voort, indien gy de moeite wilt neemen om te fpeelen , want ik weet gy zyt cen groot Muzykant, ik zal het danfen. Dit dagt den Mecenas zo aartig , dat hy het Stuk fpeeldc , terwyl de ander danste. —«—i ,, Ach!" riep de Heer daar op uit, ,, gy ,, zyt cen éénig Mensch in uw foort;" hy omhelst hem, en verklaart, ,, ik maak u tot myn Secretaris, morgen kunt gy in uw post komen; ik geef u daarenboven de „ cerfte plaats in myn Kommyskamer." .... De jonge Heer , die Verzen maaken , op Muzyk hellen, Vioolfpeelen, cn Dansten verhond ; maar niets van de zaak, welke men hem aanvertrouwde, kreeg zyne bevordering, • Zo gaat het in de wereld.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetènschappen , betrkkkelyk. wysgeerige beschouwingen van de taal en den styl. Door den Heer regis rey de cazillac; {Vervolg van bladz- 1910 IV. over den aandoenlyken styl; Den Verheeven Styl mag men den Godlyken, den Aatt^ doenlyken, of Hartroercnden Styl, den Menschlyken Styl , den Styl van 't Gevoel , heeten. Alle voorwerpen zyn gefchikt om 'er deel in te neemen , geen 1S 'er of het ftrekt om eenig Gevoel in ons te doen gebooren worden; het komt 'er alleen op aan, dat men ze befchouwt van dien kant, welke ons raakt, en dc hoedani°heden , tot onze Gevoelens betrekking hebbendei wel &affchildert , en zamenvoegt met zinnelyke voorwerpen. Homerus, virgilius, tasso , fenelon, rousseau, marmontel, en veele anderen, verfchaffen ons fchoone voorbeelden van den Aandoenlyken Styh Dé Verheeven Styl is altoos Hartroerend; maar de Aandoenlyke niet altoos Verheeven. De Hartroerende Styl is , daarenboven , een Styl vart 't Character. 'Er zyn Menfchen, -die niets kunnen zeggen dan op een toon , waar in de Drift fpreekt. Wordt men door een bovendryvende Drift beheerscht, men ziet alles door de middenftofre dier Drift ; zy geeft den toon aan alles wat men zegt , en ftraalt door in onze wyze van denken , in onze wyze van uitdrukken. Een zagt* teder en edelmoedig Character behandelt alles met die ftreelende zagtvoerigheid, altoos klinkt dc fnaar der goedhartigheid. Tibullos; de Schryver van den Telcmachus; IV.deel.mengelw.no. 6é q Ma*  &3<3 WYSCEERIGK BESCHOUWINGEN Madame des houlieres ; racjné , doen zich hier aan onzen geest op. Het altoos Verheevène is vermoeiend , fmaakt na het winderige , en houdt als dan op natuurlyk te weezen. Het verdriet my by aanhoudenheid in de hoogte te zweeven ; het valt my vcrvcelend , (leeds den geest tot verwondering toe ingefpannen te hebben; ik bemin een Schryver,Mie van tyd tot tyd my van die ingefpannenheid verlost, die-my opruimt, die my vermaakt , en zagte gevoelens inboezemt. De Aandoenlyke Styl moet de doorgaande toon weezen van het Heldendicht, van het Treurfpel , van den Lierzang. Van deezen moet dezelve nu en dan zich tot het Verheevène verhellen , en welhaast tot het Aandoenlyke wederkecren, zónder ooit laager te vallen. Niemand heeft die twee Stylen beter weeten zamen te voegen dan homer.cs. In het Hartroerende moet alles uit het Gevoel voortkomen, of ten minden fchyncn voort tc komen, cn verwyderd zyn van alle gemaaktheid; niets is aanftootlyker, dan wanneer het kunftjge des Vernufts al te zeer doorfteekt; dat dit zich verberge, onder den mantel van het Natuurlyke , van het Hartstogtlyke. Nooit meer Vernufts dan waar het minst blykt, en door een verwonderlyke kunstgreep alles Natuur wordt. Homerus vervoert mv zo fchieiyk, of vermaakt my zo aangenaam, dat hy my geen tyd geeft om eenigen toeleg te ontdekken, of zelfs te vermoeden: de Natuur alleen doet zich met alle haare bekoorelykheden voelen. Virgilius, fchoon ryk, grootsch, en befchaafder, baart by my diezelfde begogclingen niet; al zyn Vernuft, al zyn Kunst,'ligt bloot, de gemaklykheid, om zulks te bemerken, breekt het genoegen af,"en vermindert het zelve. Ovidiüs laat , in hede van natuurlyk, teder en kiesch te weezen, dikwyls te veel Geleerdheids en Kunst blyken. Horatius , boileau , voiture , en meer anderen , hebben ook niet veel van dat molk atque facctüm , 't welk ons doordringt , verteedert en zo zeer behaagt. Varius, door virgilius en horatius zo hoog geagt , moet cen groot Dichter geweest zyn: jammer dat 'wyzyne Schriften derven. In een geheel Dichtftuk moet het gezond Verhand en Gevoel elkander volgen , elkander onderfchraagen. De Smaak, dat vermogen , om het goede, het fchoone, het verheevène , van een Werk te zien en te gevoelen , en die moet voorzitten, by elk opltel, is zyne geboorte ver- fchül-  van de taal en den sty1-.» 93* ïchuldied aan 't gezond Verftand en gevoelig Hart. 't Éen zonder *t ander brengt geene andere dan koele , laffe kwynende en verveelende Stukken voort, t Cevoel 'alleen baart niets dan wanfchepzels } zo ras t gezond Verftand ontbreekt , wordt de Geest deerlyk ge- f hokt Maar, zegt men mogelyk, wat betekent het of een Werk het gezond Verhand floot , als het fleo-ts behaagt ? Het betekent zeer veel , zeer veel voor de eer van den Schryver, en voor de eer der Leezeren Is het, in alle üichtftukkcn, een wel zeer groot en weezenlyk gebrek , als dezelve het gezond Verhand beledigen , 't is teffens eene groote fchande voor den Mensch, als by het Verftand en den Smaak derft, en t oeen niets min dan fchoon is, als fchoon verheft en bewondert. Ongelukkig die grillige en gedrogtlyke Werken, waar in men een ftrydig mengzel vindt van heraclitus en 'democritos ! Ongelukkig die Werken , welke tegen de Rebels van het gezond Verftand zondigen! Hoe fchitterend°zy anderzins zyn mogen, die glans is mets meer dan een voorbyfclhetend Weerlicht; het weezenlyk Schoone zal alleen , door alle Eeuwen heen, met luister ver- rCHeTverlieevene en Hartroerende vereenigd , beftuurd door het gezond Verftand, verrukken ons op het leezen van een Dichtftuk, zy vervullen ons met een geestdrift; de leevendigheid, de zonderlingheid, de verfcheidenheid der "-evoclens en gedagten, in ons overgebragt door fterke en welluidende\iitdrukkingen, vervoeren onzen geest, en roeren denzelven op eene onwederftandlyke wyze: wy ftellen ons , zonder het te bemerken , in de plaats , en deelen in't belang van elk befchreeven perfoon; wv ontvangen agtereenvolgend een oneindig getal van verichiliende indrukken, zo veel te gevoeliger, naar gelange zy nieuwer en ongewooner zyn, en gemaakt worden opzmtuigeu , nooit voorheen in dier voege geroerd. Deeze nieuwheid van indruk werkt zo fterk op onze gevoeligheid dat de leezing van het fchoonfte Dichtftuk, verfchei'de keeren herhaald , ons het zelfde genoegen niet 1CDc'kNatuur, dc Waarheid en de Deugd, alle naakt, hebben fchoons en fraais genoeg, om, zonder opichik, te behaagen; maar wie vindt zich in ftaat, om ze geheel naakt te fchilderen en te vertoonen? Men zou dezelve als dan in al haar glans , in al haar grootsheid , doen Q 2 vei"  «3^ wysgeerige beschouwingen verfchynen , voorzien met oneindig veel bevalligheden , veel fchitterender dan de Rede en Dichtkunst 'er aan weeten by te zetten, 't Is, derhalven, eene jammerlyke begogeling, zich te verbeelden, dat men ze geheel naakt vertoont, als men ze zich op een zeer eenvoudigen trant, laag, plat, en van allen cieraad ontbloot, voorftelt. Is dit niet veeleer ciie Si hoonheden bemorsten , en verhagen ? Is dit niet veeleer die Vorftinnen, dat ik my dus uitdrukke, met lappen omhangen? De Dichtkunst is zeer bekwarun om de fombere Voorwerpen der Wysbegeerte te verfraaijefi, te doen fchitteren en te vervrolyken. Lucrkti >s , de Schryver van den'anti-l,jcreti: s , Vader eoscowik , en verfcheide andere Wysgeerige Dichters , hebben zulks met eenen gunftigen uitflag beftaan: dóch al te fchroomagtig, of al te zeer vooringen rnien , hebben zy, zo het my toèfchynt, aan de Wysgeerige Onderwerpen alle cieraaden en bekoorelykheden , voor welke zy vatbaar waren, niet bygezet. Men moet nooit, onder eenig voorvvendzel, de deftigheid , de ernsthaftigheid , en verheevenheid der Wysbegeerte uit het oog verliezen. Ik bewonder, met genoegen in de Wysgeerige Schriften van cicero , zyne doordringenheid , zyne fchranderheid , zyne geleerdheid , de fchoonheid en juistheid zyner aanmerkingen ; doch zyn Styl komt my te eenvoudig, te gemeenzaam, voor. H Maar hoedanig het ook met dit toeneemen .der koleur in de Plumadic gelegen zy , de Vleugels krygen die koleur eerst: het rood der Vleugelen overtreft altoos het rood der andere deelen: van de Vleugelen gaat die koleur over op den Stuit, vervolgens op den Rug, de Borst, en ftrekt zich op den Hals uit. By eenige enkelen treft men kleine verfcheidenheden aan in de koleurfchakeermgen , die uit het verfchil der lugtftreeke fchyncn tc ontdaan: zo hebben wy, by voorbeeld, het rood veel derker in die vm Senegal, ert meer na het Oranje trekkende, gevonden, dan in die van Cayenne : een onderfcheid in de daad, te klein om 'er twee foorten van te maaken, gelyk earreue gedaan ^He/voedzel deezer Vogelen is in alle Landen bykans het zelfde. Zy eeten Schulpvisfen, Vischkuit, en Water-Infecten : zy zoeken dien leeftogt in den modder; den Bek, en een gedeelte van den Kop, daar in fteekende. Zy ïigten ten zelfden tyde, en gedaadig, de Pooten op en'neèr , om den prooi met den modder in den Bek te brengen , die, getand zynde, denzelven behoudt. Dit is ze«t catesby , een klein rond zaad , als Gierst, t welk zy uit den fiyk opzamelen, en het meerendeel huns voedzels uitmaakt ; doch dit vermeende zaad is waarfchynlyk niets anders dan Eyeren van Vliegen , zo veelvutdig in de natte dreeken van America , als ze kunnen weezen in laage Landen van het Noorden, waar de Heer waupertuis betuigt, geheele Meiren , gansch en al overdekt , gezien te hebben met Inlecten-Eyeren , ,die naar gierst- (*) Philofoph. Transact. No. 350. (t) De laet, p. 5?3- Ljbat, Tom. VIII. p. 291. (5) Hifl. Nat. of Carolina, Tom. I. p. 73» Hift. des Anfülts, (J.) Ba.rRF.RB, ■ Ornitlwl. Specim. Nov.  »40 NATUURLYKE HISTORIE gierstkorrels geleken (*). Waarfchynlyk vinden de Flamingos op de Eilanden van America, dit voedzei in overvloed; doch op de kusten van Europa, eeten zy Viscb: en de tandjes, met welken hun bek gewapend is, zyn ook zeer gefchikt om dien glibberigen prooy vast te hou en. De Flamingos fchynen aan den Zeeoever gchegt; ziet men ze op de Rivieren als aan de lihone, 't is nooit verre van den mond:zy onthouden zich het behendigst op laage zeekusten en zout waterige moerashge vlakten: ook heeft men opgemerkt, dat, wanneer men ze wil houden, 'er zout in het drinkwater moet gedaan worden (f). Altoos zyn deeze Vogels in benden by een, en om te visfchen fchikken zy zich op een ry, 't welk van verre het vertoon maakt als of men in gelederen gefchaarde Soldaaten zag: deeze fmaak om zich op cen ry te fchaaren blyft hun by als zy ergens rusten (§ : zy zetten fchildwagtcn uit, cn houden eene foort van wagt, volgende daar in het Inftinct van alle Vogelen , die in benden leeven: wanneer zy, om te visfchen, den kop in 't water geftooken hebben, haat 'er een met den kop omhoog geftooken (**): ontdekt hy eenigen onraad , dan heft hy een gefchreeuw op, 't welk zich zeer verre doet hooren, en gelykt naar den klank van een trompet, (ff) op (*) Voyage en Lapponie poiir la Mefnre de la Terre. Tom. III. des Oeuvres de Maupenuis, p. Ii6. (t; De laet Dejcript. thd. Occid. Lib. II Cap. II. Labat en chari.er.oix, zeggen 't zelfde. (§) Hist. Gen. des Voyages Tom. II. p 354. en Tom XII. p. 229 (**; Zy zyn altoos op de wagt tegen hunne Vyanden om niet verrast te worden ; men wil dat 'er eenigen op fcbildwagt (laan, terwyl de overigen hun levensonderhoud zoeken; met dit alles zegt men dat ze het kruid op een verren afftand ruiken, zo dat het bezwaarlyk valle ze naby te komen. Onze oude liwaaniers bedienden zich, om ze re dooden , van een list, gelyk aan die de inwooners van Florida gebruiken om de Herten te naderen ; zy bedekten zich met een Osfer.huid.en kwamen van onder den wind op, en najerden, zonder dat de Flami.igos, gewoon Osfen in de weide te zien, fchrikten, en dat zy ze op hun gemak dood fchooten, Wist,, de Saint Ihmingue par ciiarlevoix, Tom. f. p. 30. hist. Kat. et Mor le des Antilies . p. 151. (tt) Deeze Vogels hebben eene zo fterke ftem,dat niemand ze  VAN DEN FLAMINGO, OP DE PHfiNlCOPTERUS. *4t op dit geluid begeeft zich de ganfche bende op de vlugt, en neemt in die vlugt eene orde waar, gelyk aan die der Kraanvogelen. Doch wanneer men ze verrast, maakt de fèhrik hun als roerloos en dom, zo dat de jaager tyd heeft "in ze alle tot één toe te dooden. Dit is bet getui°-enis van dutertre. Op die wyze kan men de anders ftrydige berigten der Reizigcren over een brengen : eeni°en hunner bet'chryven de Flamingos als wantrouwende Vogels , die zich niet ligt laaten naderen (*) , terwyl anderen ze afbeelden als dom , log , verbysterd , en die , zich de een na den ander laaten vangen (f). Het vleesch van den Flamingo is eene zeer gezogte fpyze. Catesby vergelykt hot in lekkerheid by dat van een Patrys. Dampier zegt dat het, hoewel, mager,zeer wel ftnaakt. Dutertre vondt het voortreffelyk , fchoon een weinig grondig van fmaak, en de meeste Reizigers fpreeken 'er van op den zelfden trant. De Heer de peirese is bykans de eenige die het kwaad keurt: maar by het verfchil 't welk de Lugtftreek daar aan kan toebrengen moet men voegen, de vermagering deezer Vogelen, die de Franfche kusten niet bereiken dan naa afgemat te zyn door een lange vlugt. De Ouden hebben 'er van gefprooken als van een allerfmaaklykst wild (§). Philostratus telt de Flamingos onder de keurlykheden der Feestmaaltyden. (*) Juvenalis , den Romeinen hunne alze hoort, of hy gelooft trompetten te hooren. Altoos zyn ze in benden by een, en terwyl zy den kop onder geftooken hebben in 't water (lobberende, gelyk de Zwaanen, om 'er voedzei te vinden, ftaat 'er altoos een wagt rechtover einde met den kop zo hoog mogelyk uitgeftrekt, overal onrustig omziende; befpeurt hy iets, hy laat zich hooren, alles geraekt in opfchudding, de wagtvogel vliegt eerst op, en alle de andere volgen, Hisi. JVit des Antilles- (*) Rochefort, Hist. des Antilies. Relation de robbertz. Hist. Gen des Voyages., Tom II p. 364 (f: Klein noemt den Flamingo, Stolida Avis Catesby, befchryft hem als dom, Hisi jffaU of Carolin, Tom. I. p. 73. . ij) Caligola, dwaas genoeg geworden, om te waanen, dat hy een God was, hadt den Flamingo en den Pauw verkooren tot Offer», die men zyner Godheid moest flachten, en 's avonds voor den dag, op welken hy vermoord werd, hadt hy, gelyk suEiONics optekent in eene Offerande zich befprengd met bef bloed van een Pheflicopterus. Q Vita Apolkn. Lib. VIH-  a^2 NATUURLYKE HISTORIE alles verflindende taielweelde verwytende, zegt dat men op hunne tafels dc zcldzaamc vogels uit Scylhtc zag , en den hecrlykcn Phenicopterus. Apicius geeft de wyze op hoe ze toegemaakt moeten worden (*) , en was de Man, zo uitfteekend in lekkerbekagtigheid, die de tong van den Phenicopterus voor 't lekkerst beetje hieldt. (f) Eenige onzer Reizigeren fpreeken ook, *t zy in navolging der Ouden, 't zy uit eigen bevinding, van de uitfteekende lekkerheid der Flamingo tongen. De Huid deezcr Vogelen, met cen fchoon dons voorZien, dient tot dezelfde gebruiken als die der Zwaanen. Ligt valt het de Flamingos te temmen, 't zy ze jong uit het nest genomen (§) , of, reeds groot, in (frikken , of anderzins, gevangen worden: want fchoon zy zeer wild zyn in den haat der natuur, wordt de Flamingo, gevangen zynde, ras onderdaanig , en fchynt zelf eene maate van «■enegenheid tot zyne Bezitters'aan te neemen: in de daad hy is meer woest dan fier; en de zelfde vrees, welke hem doet vlugten, brengt hem tot onderwerping als hy gevangen is. Dc Indiaanen hebben volkomen tamgemaakte Flamingos. De Heer dc peirese hadt 'er zeer ge- mcen- (*) De Ohf. et Cond. Lib. VI. Cap. VII. ft) Lampridius telt, onder de overdaadigheden van heliogab\lus, dat hv op zyn tafel fchotels deedt brengen, opgevuld met Flaminno Tongen. Suetomüs tekent op, dat vitellils, de. lekkernyen uit alfa de deelen der wereld verzamelende, onder deeze ook de Tongen van den Phenicopterus niet vergat. ■ Martialis, den Romeinen hunne verdervende tafel weelde verwytende, ligt den Flamingo de volgende regels in den mond. Dat mini penna rubens nomen; fed lingtia gulofis Noftra fapit: qufd fi garrula lingua foret? m ]k wenschte zeer, fchryft labat, jonge Flamingos te ■ hebben om ze tam op te voeden, want dit kan men doen: bv den Bevelhebber van Maniniaue, heb ik 'er zeer makke " ,/ezien. In minder dan vier of vyf dagen kwamen de " foneen, die wy gekreegen hadden, uit onze hand eeten; on" dertusfehen hield ik ze altoos zeer aan den band ik be' trouwde ze niet veel; want een los geraakt zym.e liep als een Hans weg, en myn Hond kon hem nauwlyks ag"™* l\ len." Nouveau Voyogn aux JJles d'Amerique, lom. VUL p. "(*) !>9Een wilde Flamingo verfcheen in een moeras niet ver-  VAN DEN FLAMINGO, OF DE PHENICOPTERUS. 245 meenzaamen gezien, en geeft ons veele byzondei-heden op van derzelver huislyk leeven (*). Zy eeten, zegt hy, meer by nagt dan by dag, en maaken het brood, 't welk men hun geeft, in 't water nat; zy zyn zeer aandoenlyk voor de koude en naderen het vuur van zo digtby, dat zy de Pooten branden: wanneer iets aan cen hunner Pooten hapert, huppelen zy op den anderen, en bedienen zich van den Bek, dien op den grond brengende, als van een kruk; zy haapen weinig en rusten dan op één Poot, den anderen onder den buik optrekkende; nog- „ re van ons huis, wy dreeven 'er een tamme Flamingo, die „ onder 't Gevogelte op ons voorplein liep, heen, en de Neger - jongen, die ze oppaste, bragt de eetcnsbak, op eenigen af- ftand van het moeras , cn verborg^zich ; de tamme Fmmingo „ toefde niet met by de eetensbak te komen, noch de wilde „ omdeezen te volgen; de laatfte wilde mede eeten , de éer„ fte hem verdryven, hier uit ontftondt een gevegt, in zulker voege dat de Negerjongen, die doodftil op den grond gele,, gen hadt, den wilden Flamingo by de Pooten trok, en agrer ,, over haalde. Een dier Vogelen, bykans op dezelfde „ wyze gevangen, heeft vyftien jaaren by ons ander Gevogelte „ geleefd . wel te vrede met zyne Makkers, die hy ftreelde met „ zyn bek over 't \)ï ftrykende. Hy at bet zelfde graan , mits ,, het met wat wSter gemengd was: voor 't overige kon hy •,, niet eeten, dan met den Bek op zyde te keeren om voedzei te neemen; hy flobberde in 't water gelyk de Eendvogels; hy kende zyn Oppasfers zowel, dat hy, honger hebbende, na „ dezelve toekwam, en met den Bek aan de kleederen vast „ hieldt. Menigmaal ftondt hy tot halfweg de pooten in 't wa„ ter, zeer weinig van plaats veranderende, en ook, van tyd „ tot tyd, met den kop onder water, om de kleine vischjes, „ waar aan hy de voorkeus gaf van andere fpys, te betrappen; „ zomtyds liep hy door 't water, met half uitgefpreide vletf„ gels: zwemmen hadt hy geen zin in, maar baaden, in cen weinig waters, was een zigtbaare wellust: als hy viel kon „ hy zich niet dan zeer bezwaarlyk weder op de been helpen, „ dus ging hy, om te flaapen, nooit op den buik leggen; aü leen trok hy dan een Poot op, en rustte op den anderen, „ doeg den Hals op den Rug, den kop onder 't einde van cen „ vleugel verbergende, altoos aan de zyde tegen over den op,, getrokken Poot." Lcttre de m. pommies, Commandant de Mïlice au quariier de Nipes, a Saint Domingue, communiqué par M. le Chevalin- lefebvre deshayes. (*) De laet, Deler, Ind. Qtcid. Lib. I. Cap. II. Peiresr firn. Lib, III.  »44 natuurlyke historie van den flamingo.' nogthans heeft 't veel moeite in, om ze in onze Lugtlireek op te kweeken. Dan fchoon zy leerzaamheids genoeg bezitten om zich naar den gevangen ftaat te voegen, ftrydt die ftaat zeer tegen hunne natuur; langen tyd kunnen zy het in denzelven niet uitharden , zy kwynen veel eer dan leeven, zy zoeken ook niet voort te teelen; nooit heeft een Flamingo in den gevangen ftaat jongen voortgebragt (*). (*) Barrere. eenige byzonderheden tot de natuurlyke historié van den olyphant behoorende. (Overgenomen uit Ayeen Akbery , or The Inflitutions of the Emperor akber. Uit het 'Oorfpronglyk Perfiaansch overgezet, door francis gladwin. In de befchryving der Vorstlykc hallen van den Keizer , vinden wy verfcheide byzonderheden , den OlyH phant betreffende. Dit Dier, een Inbooreling van #/'«■< M dostan zynde, en, getemd door de Hindostanners, veel gebruikt wordende, moet hun zeker beter be'l kend "weezen dan den Europeaanen, en mogen wy, H op cen eigen berigt, en van een daar te Lande, beter afgaan, dan op die ons door Reizigercn gegee" ven. Veel is 'er in het Berigt van abul fazel , over " dit Dier, 't Avelk overeenkomt met de overal bekenH de hoedanigheden, aan den Olyphant toegefchreeveiL „ Wy zullen deeze niet overnecmen; maar alleen uit l, die Befchryving zodanige Byzonderheden aanftippen, als de gevoelens der Europifche Dierbefchryveren wederfpreeken, of iets behelzen, 't geen wy ons niet „ herinneren by hedendaagfche Schryveren geleezen te 4, hebben." De Prys van een Olyphant is van iooo tot 100,000 Rupeien; die van 5000, en 10,000 zyn niet ongemeen. 'Er zyn vier hoofdfoorten van Olyphanten. Dehder is die , welke welgemaakt van gehalte , opgerigt van kop , en breed van borst is, die groote oogen, en een langen Haart heeft, met twee hoogten aan het voorhoofd, naar sroote paarlen gelykend-e. Deeze uitwasfen worden, in de taal der Hindoos, Guj Manick geheeten, en aan dezelve  Byzonderheden wegens den olyphanTi Ve veele hoedanigheden toegefchreven. Een an¬ dere foort, Mund genoemd, heeft een zwarte huid, geele oogen , deeze is hout, en ontembaar* —-— Een der» de foort , Murg gehceten , heeft een witter huid , met vlekken , de oogèn zyn een mengzel van rood , geel4 zwart , en wit. De vierde foort , bekend ondef den naam van Mifk, heeft een kleinen Kop, en laat zich o-emakïVk temmen ; de kleur is een mengzel van wit en zwart, wolkagtig door elkander. Uit de vermenging deezer vier hoofdh.orten komen anderen » die verfchillende naamen en eigenfchappen hebben. Voorheen oordeelde men het ongeraaderi, tamme UtVf phanten te laaten voortreden; doch Zyn Majefteit heett dien fehroom verbannen (*).. Het Wyfje draagt achttien Maanjaaren (f). Doorgaans brengt het één Jong , zomtyds twee Jongen , te eenef drast , ter wereld. Het Jïmg zuigt tot het Vyfde jaar , wanneer het kruiden gaat eeten. In dien ouderdom wordt het Bal, op de tien jaaren Powt, op de twintig :;ek en op de dertig Kelbeh, geheeten. By elk deezer tydpetken óndergaat het Dier eenige verandering, cn is op de zestik jaaren volwasfen. Het natuurlyk leeven der Olyphanten is , gelyk dat der Menfchen , honderd en twintig jaaren (§). (*) Buffon zegt uitdruklyk, dat de Olyphanten in den tarrW men ftaat niet voortteelen. (t) Buffon ftclt twee jaaren Voor den tyd der dragt. (O Buffon fchryft dat de Olyphant twee honderd jaaren leeft u Volgens de vergelykende opgave, hier gedaan, moeten de Hindoos langer leeven dail de Europeaanen* iV.DËra.llSNGÈLW. Nd. 9'i R AAS*  S46" INVLOED DER STORTREGENS aanmerkingen over DEN INVLOED der STOKTREGEiSS , HY donderbuyen, op DEN groei DER planten. Door den Heer ingenhousz. (Ontleend uit eenen Brieve van den Heer incenhousz , aan den Heer moluor, waarin hy den Invloed van de Electriciteit des Dampkfings, op den Groei der Planten, ontkent, en Proeven van het tegendeel bybrcngt. Journal de Pltyjique, Mai 1788.) Daar de zlnts langen tyd met de Kunst-Electriciteit genomené Proeven de meeste Natuurkundigen in 't begrip gebragt hebben, dat de Electriciteit van den Dampkring een der voornaamlte Werktuigen is, van welke zich de Natuur bedient, om de Planten tc doen groeijen, heeft men welhaast voor dat gevoelen geene geringe verttérking meenen te vinden , door de Waarneeming, dat de Regcuvlaagen, by Donderbuycn üitgegooten , altoos zeer vol Electrickc ftoffe zynde , de geheele groei- jende Natuur als op nieuw bezielden. ■ Aan het verfchynzcl valt geen twyfcl; maar wel zou men in twyfci mogen trekken , of deeze Regenvlaagfin dezelfde uitwerking niet zouden te wege brengen , indien ze niet Eiekuiek waren. By het aannaderen der Onweerswolken , meest altoos voorgegaan door droog en helder Weer, wordt de Lugt zeer Vlectriek ; men ontdekt dit zelfs zeer digt by de Aarde, De eerfte druppels, die ncucrvalleu, vermeerderen dien Haat van Electriciteit, welker kragt vervolgens ïeëvenredigd is aan den overvloed van Regen en Blixem. Wanneer de Blixemen ophouden vermindert de Electriciteit; en indien de Regen langen tyd duurt, is het eindelyk geheel met Blixemen gedaan; cn dc Geleiders , in tic Lugt opgeregt, en op zich zeiven (taande, geeven als dan weinig of geheel geene tekenen van Electriciteit. Dc rede Van de verdwyning dcezes verfchynzcls is geen ander , dan , dewyl de geheele Dampkring ëindclyk , door de ingedronken vogtigheid, cen doorlaatend Lichaam geworden is,'t welk, een vryen doortogt aan het vuur der Electriciteit openende, het evenwigt herftelt tusfehen de hoeveelheid dier ftoffe in de Wolken, en op Aarde. Men zal bezwaarlyk gelooVen, dat de Regen, by den aanvang eener Onweersbuye , alleen die leevenwekken.de kragt hebbe,  by DONDERBUïEN , ENZ; «47 be» Het dunkt my zeer waarfchyulyk , dat de Regenvlaagen zo vrugtbaarmaakend zyn , wanneer alle Electriciteit der Lugt heeft opgehouden $ als wanneer dezelve' in de volfte fterkte is : want de Regenvlaagen , door geeii Blixem vergezeld , verkwikken de Aarde even zeer als die dc Onweerswolken uitftorten i en derzelver uitwerking doet zich niet min zigtbaar op, wanneer eert drooge tyd de eerstgemelde Regenvlaagen voorgaat; Men zal my hier kunnen tegenwerpen , dat alle Ree-en, die naa lan'gduurige droogte valt, Electriek is. Ik item het toe ; doch het is niet min waar, dat de Planten , naa een droogen tyd , begooten wordende , zich omtrent even als door den Regen verfrist vinden* Doert de Regenvlaagen meer dienst dan de begieters door kunst* Waar van ik nog niet ten vollen overtuigd ben , zulks zou daar aan kunnen toegefchreven worden, dat de ReJ genvlaagen de Planten gelyklyker aan alle deelen bevog-a tie-en, het langer agter den anderen doen, dieper en ge* lyker in den grond indringen. Indien de Electriciteit, door de Regenvlaagen medegevoerd, zo noodzaaklyk was tot bevordering van den groei der Planten , zouden de Planten in de Broeikasfen vee! traager groeijen , en in dezelve groot nadeel lydeneri men Zou in dezelve geeri Perliken , en andere Vrugten, Van eenen zo lekkeren fmaak kunnen tcclen, als ons dé Gewasfen in de Broeikasfen gezet opleveren < naardemaal dezelve nooit een drup geëlectifeerd water ontvangen.In Egypte regent het zeer zeldzaam ; de overftroomihg van den Nyl maakt 'er , zonder de minfte Electriciteit* den grond zeer vrugtbaar* De Dampkring is doorgaans meer Electriek, by helder Weer, in den Winter dan iri den Zomer; De Hoogleeraar de saussure heeft dit zeer wel opgemerkt (*). Indien de Natuur de Electriciteit Verordend hadt ± tot bevordering van den groei der Planten, zou dezelve die kragt, zo 't my voorkomt, in deil Zomer fterkst gemaakt hebben. Wanneer het behendig eenige dagett fneeuwt , op een tyd van harde Vorst, blyft de Sneeuw dikwyls zeer Electriek, al dien tyd lang, terwyl het meerendecl der Regenvlaagen, in den Zomer, binnen weinig uuren ophouden Electriek te weezen (f). In- (*) Poyages dans les Alpes, Tom. III. p. 312. (+) Reeds gevallen Sneeuw behoudt menigmaal zeer lange» iyd de Electrieke kragt, naa dat alle Sneeuwwolken weg zyn. Ra Mee*  *48 INVLOED DER STORTREGENS Indien de Electriciteit diende om den groei der Gewas* fen te verhaasten , zouden de Planten fterkst groeien op dien tyd als de Electriciteit het kragtigst is : ondertusfehen "heeft het tegendeel plaats : want dc Electriciteit van een heldere Lugt „ vermeerdert van den Morgen„ hond af alkngskens , en bereikt bykans doorgaans voor den Middag de grootfte hoogte , deeze bereikt ,, hebbende, fchynt ze af te neemen, tot dat ze by het „ vallen van den Daauw weder toeneemt," volgens de aanmerking van den Hoogleeraar de salissure (*) , die daar mede aanduidt, dat die grootfte hoogte omtrent den Middag doorgaans befpeurd werd. liet is , egter , omtrent den Middag, dat dc Planten den minften voortgang in. den groei maaken. Zomtyds fchynen ze zelfs omtrent dien tyd af tc neemen. Ik heb van den Heer gardini deeze 'vVaarneeming ontleend , cn dezelve zo waar als ge- Meer dan twintig jaarcn geleden, te Londen, by wylen den Heer cantox zynde. heb ik gezien, dat de Sneeuw, verfeheidc dagen geleden, gevallen, door den wind van het dak afgewaaid, tegen cen Conductor, op zyn Huis, aankwam, cn zo 1'terk dectrifeerdt, dat de klokjes, gefchikt om de Electriciteit aan te kondigen-, bengelden. Ily verhaalde my, dit veifchynzel meer dan eens waargenomen te hebben. De Regen verliest , op het eigen oogénblik dat dezelve op den grond neder kemt, voor altoos zyne Elcetrieke kragt. (*' Veyages dons lés Aipës■', Tom. III. p. 300. Ccduurende de Zomers van de Jaaren 17,85, 1786, 1787. heb ik my met nafpeuringen op de 'Electriciteit des Dampkrings zeer veel bezig gehouden ; maar de veranderingen en ongeregeldheden , door tny in de liugtsgeftel enisfe , ten, dien opzicte , waargenomen, hebben my belet een algemeenen regel vast te ftcllen. De Heer r> saussuke , wiens keurigheid in her Waarnccmen allen te over bekend is , 1 cei't even min zich daar over frellig durven uitdrukken zie bl 305 . Staande de drie gemelde Zomers, heb ik bykans dagelyks opgetekend , welke vorderingen de Planten dag en n.gt maakten van zes to zes, en dikwyls van vier tot vier, uuren: menigmaal ook van twee tot tv.ee uuren. Doorgaans nam ik twintig Planten , vèrfchjlTend geplaatst , in dier voege waar. Het getal der Waarneemingen is zo veelvuldig geworden , dat het my eene oneindige moeite zou kosten , ze alle met elkander te vergelyken', en er beginzels uit af te leiden , gegrond genoeg om ze in 'r licht te geeven. Het ontbreekt my tot nog aan moed , om die verdrietige nafpeuring aan te vangen.  BY DONDERBUYEN, ENZ. 249 gewigtig bevonden. Zelfs heb ik gezien , dat die ftilftand, of agtcmitgang van den groei op den Middag plaats hadt , wanneer losfe dryvende Wolken op myn toeftel veel Electriciteit in de Lugt aanweezen. Mislchien zullen de Voordanders van de Electriciteit, als den groei der Planten bevorderende , het niet ééns weezen , ten opzigte van den weg, dien dc Electriciteit der Lugt neemt by een Omwccrsbuy, om in de Planten te komen. Mogelyk zullen zy zeggen , dat die Vloeiftoffe , de Aarde naderende , volgens haaren aart, de beste Geleiders volgt, welke zy onder den weg aantreft; dat een overvloedige Regen, binnen kort, de "Bladeren, en de geheele Oppervlakte der Planten , met eene laag van vogtigheid bedekt, even als een natte doek daar om heen geflaagén : dat door deeze laag van water het vuur der Electriciteit een min belemmerenden doorgang vindt dan de zelfllandigheid der Planten , cn derzelver Wortelen daar aan, verfchaffen. Volgens eene redenkaveling, welke my geheel eentlemmig fchynt met dc bekende wetten, door "deeze wonderbaare Vloeiftoffe gevolgd, dunkt het my zeer waarfchynlyk, dat, by helder Weer, wanneer de Oppervlakte der zeer uitgedroogde Aarde geen Geleider is , de Planten het voordeel van den doortogt der Elcetrieke ftoffe in derzelver zelfflandigheid kunnen ontvangen , en geenzins ten tyde van fterke Regenvlaagen : en dat de Electricke Vloeiftoffe, door de Sneeuw in den Winter op de Boomen gebragt, wanneer dc groei ftil ftaat, niet in 't Aardryk kan komen dan door derzelver zelfflandigheid: terwyf die Vloeiftoffe, met den fteo-en over de Boomen veripreid, in een taifoen, wanneetze in vollen groei noodig zouden hebben daar van door/ drongen te worden , niets meer doet dan heenglippen over' het bekleedzel van water , 't welk op dien tyd de geheele Oppervlakte der Planten bedekt. Volgens dit beginzel gelooft men , (en de ondervinding heeft 'er haar -zegel aan gehangen,) dat een Mensch, wiens Kleederen door nat zyn, minder geyaars loopt om door een Blixemftraal dood geflaagén te worden, dan iemand met drooge Kleederen. De Heer fuanklin zegt, dat de ontlaading van een Vies , met Electrieke ftoffe gelaaden , in ftaat om een drooge Rat te dooden , een vogtige het leeven niet zou beneemen; tot dit laatfte is een fterker Elcetrieke kragt noodig. R 3 wke- I  %$Q KEURIGE NARIGTEüf weetens waardige en keurige narigte^ van DE cjrcassiers , een der zeven vqlken , die de landen , tusschen de zwarte en de caspische zee, be woonen» (Ontleend uit een Werk, getyteld: Memoir of a Map of the Countries comprehended bet-ween the Black fea and the Caspian, "H/ilh an Account of the Caucojan Natio?is.~) De Cireasfiers zyn verdeeld in drie Rangen, > de Printen, — de Edelen, daar Usdcns geheeten, cn dé Vasfalen , of het Volk. • Een zeker aantal Volks is toegekend aan elke Prinslyke Familie. Groot Cabarda wordt dus verdeeld in drie gelyke deelen , tusfehen de drie Familien van giambulak , moisauost en atasiiuk, In ieder deezer wordt dc oudfte aangemerkt als het Hoofd der Familie, en als Rcgtcr, Befchermer en Vader van alle de Vasfalen, daar toe behoorende, Geen Prins kan een Landbezitter weezen ; hy heeft geen anderen eigendom dan zyne Wapens, zyne Paarden, zyne Slaaven , en de Schatting , welke hy nabuurige Volken kan afknevelen. De Perfoon deezes Opperhoofds niet alleen , maar van elk Prins , is heilig ; en dit zonderling voorregt {trekt zich zelfs uit tot de Prinfen yan de Crim. Dit egter is de eenige onderfchciding aan de Geboorte gehegt , als dezelve niet gepaard gaat met perfoonlyke verdienften. De grootfte Eer , welke een Prins kan inleggen , beftaat daar in , dat hy de eerde des Volks is, die op den vyand losgaat. De tegenwoordige bezitter van dat voorregt wordt gezegd het zelve verkreegen te hebben door eene daad van verregaande roekloosheid; hy pndernam het , met drie Medemakkers, door de kolom der Rus/en heen te breeken , cn 't gelukte hem ; zyne Mcdegenooten verlooren het leeven in deeze fchitterende, doch vrugtlooze, onderneeming. De Prinfen kunnen, in tyd van Vrede , van de Edelen , of zelf van het Volk, nauwlyks onderfcheiden worden; zy gebruiken 't zelfde Voedzei, dezelfde Kleeding, en hunne Huizen zyn een greinig beter. De Edelen, of Usdens, worden door de Prinfen uit den laageren rang gekoozen. Zy zyn Officiers van den Prins, gn "Uitvoerders der Wetten, en' worden op de algemeene Volks,  VAN DE CIRCASSIERS. *5*- tyds, noe yi ö 0 te oefenen> iKSenSo^an c.n hunner Vasfalen zich toe tellenen doch de Vasfal heeft, ten zeilden tyde het rest, om, wanneer hy zich bezwaard agt, zich oude- een andet- Prins te vervoegen: ingevolge van di voorïit zvnde Prinfen genoodzaakt de genegenheid hunne* Vallen te winnen; van deezer gereedheid, om hun in het veld te volgenhangt al hun hoop op grootheid en ry&lykrnSt!adaf de Citers ooit eenige gefchrevene Weten gehad hebben; zy worden geregeerd door PPne al-emeene Wet, of liever door eene verzameling van 3S:^SS£^'Bj groote g^»^^Kdg 1 oio Vnlk zimen^eroepen; de oudue ciei Finnen uucc of die^V?rgüSi:i dcifvoirilag, over denzelven. wordt eerst gehandeld onder dc Usdcns, en vervolgens ondei de Af'evSrdi-dcn des Volks, die bejaarde Lieden zyn, en ^ eiSe verkoozen , en dikwyls meer invloeds op het Vont beritten dan de Prins zelve. Wordt de voorflag nTelsd dan is het een Volksbefluit , bekragtigd door S^lVaügSÏEed des ganfehen Volks. Deeze plegtigheUPSedt, doorgaans % een plek gronds byzonder i tril "pfrhikt nabv de verblyfplaats van den Prins. %Te vinlt men weïig Handwegen De ïo^ ininnpr nvlen is het een g yzerwerk, t geen zy iXè^vervaatdiS Zy maaken eenige fyne Lakens, en itVUt™ot Mantels, \ welk zeer ligt en fterk is, hier Cvclt noo het weiken in Leder, en het vermeren van Z Païdentui-en Hunne gemaliede Rokken, die zeer ? i ?1 komen uit Perjie, en hunne Vuurwapenen vtLSha. De Landbouw der Circasficn brengt nauwvan Aw^"f' nrt jls zv tot eigen onderhoud behoeven. £aZp°en e Paa°5en maïken de\oofdartykels huns Hanoels vüt Inzonderheid de laatfte , welke zy tot hooge ÏSrïï verkoopen : dan desniettegenftaande zou de baPry ^c^miX zeer ten hunnen nadeele overflaan, werd S^lS^TdS de Slaavcn , welke zy op hun * Z, «Jwhten maaken. De kunst, om deeze Krygs-  KEURIGE NABIGTEN lykst vereischte in een Circasfisch Prins , en liet groote voorwerp van eene langduurige en moeilyke opvoeding. Als 'er een Prins gebooren is , wordt een Usdcn , of zomtyds een Prins van eene andere Familie, door den Vader tot diens Leermeester verkuoüteft. Het Kind, den ouderdom van één jaar bereikt hebbende , wordt ten zelfden tyde eenig Speelgoed en Wapens voorgehouden; indien het de laatfte de voorkeus geeft, wordt dit kinderlyk bedryf in de Familie met veel vreugdbet'.ons vereerd. Op het zevende (of, zo anderen willen , op het twaalfde) ' jaar verwisfeit de jonge Prins het Huis zyns Vaders voor dat zyns Leermeesters. Dcezc onderwyst hem in Paardryden, Wapenhandel, fteelett, en het bedekken van het geftoolene. Het woord Dief is by de Circas/iers de grootfte ftnaadnaam, dewyl het de ontdekking van het geftoolene influit. Met den tyd wordt hy aangevoerd om grooter en gevaarlyker roovevyen te pleegen , en keert niet tot zyns Vaders Huis weder, voor dat hy veronderfteld wordt in list en behendigheid volleerd te zyn, en genoegzaame fterkte des lichaams bekomen te hebben. De Leermeester wordt voor zyne moeite beloond , door negen tiende deelen te trekken van den buit, die zyn Kweekeling maakte , géduurende den tyd dat hy onder zyn opzigt is. Men "zegt, dat deeze wyze van opvoeden ingevoerd is om de verkeerde uitwerkzels van Vadcrlyke toe* geevenheid te voorkomen, en dat dezelve om die eigenlte reden ftand houdt. Deeze gewoonte is , geloof ik , byzonder eigen aan de (ircasfiers ; doch het oogmerk der opvoeding is het zelfde onder alle de Bewoonders van het gebergte Caucafus, die, in 't algemeen, van roof leeven ! te welker oorzaake de berigten van hunne woesten wreedheid zeer vergroot fchynen. Onder Volken , die zich in den hoogden trap befc'haafd agten , zyn menigvoud Oorlogen gevoerd , met geen ander oogmerk, dan om te rooven, en zodanige Oorlogen hebben geenzins verhinderd, den tytel van Menschlykheid aan die Volken toe te voegen. Om op de klagten der Reizigercn te antwoorden , zouden dc Prinfen van deeze kleine Stammen mogen zeggen , da: de geheimhouding hunner fchuil- en vvykplaatzen voor hun van de hoogfte aangelegenheid is; dat zy met alle Vorften een gemeen regt hebben om vcrfpiedérs en vyanden tc ftralfen; dat zodanige Kooplieden als door hun Land reizen, zonder hun verlof, te berooym, of tot Slaavcn te maaken, niet wreeder is dan den Sluik»  VAN DE ClRCASSIERS. *53 Sluikhandelaar ter doodftraffc, of tot de galei, te ver* wyzen; en daar zy met eene belanglooze gastvryheid en vriendfchap de zodanigen ontvangen, die hunne befcherming verzoeken , mogen zy, op hun beurt , uitvaaren tegen dc gewettigde afvraagingen van Tollen aan de Eu~ ropifche Tolhuizen. De Opvoeding van een Kind maakt den Onderwyzer een foort van aangenomen Vader. Naardemaal dit cen zeer wraakzugtig Volk is , tragt iemand , die een Prins gedood heeft, op alle mogelyke wyzen, een Kind van dezelfde Familie te fteelen, om 't zelve op te voeden. De volvoering hier van is het eenig zekere middel om verzoening te bewerken. Eenige Reizigers verhaaien , dat een Vasfal zomtyds den Zoon van zyn Prins ftéelt en opvoedt, en hier door den weg infiaat om tot den Adelftand verheeven te worden. Het ftuk, waarin zy allen overeenkomen, is de noodzaaklykheid, dat het Kind, op een afftand van den Vader verwyderd, opgevoed worde. Moeders voeden de Dogters op. Zy leeren borduuren, haare eigene Kleederen, cn die haarer aanftaande Egtgenooten , maaken. De Dogters der Slaaven ontvangen dezelfde opvoeding, en worden, naar gclange van derzelver fchoonhcid , verkogt , van twintig tot honderd Ponden Sterl., en zomtyds veel hooger. Deeze zyn doorgaans Georgifchö Meisjes. Kort naa de geboorte van eene Dogter 'wordt een breede Lederen Riem om den middel vastgenaaid, en blyft daar tot dezelve barst, wanneer men 'er een tweede in plaats (lelt. Door het hcrhaalen van deeze pranging worden de middels deezer Meisjes by uitftck dun; doch de fchouders naar evenredigheid breed: een gebrek, 't welk uit het oog wykt door de fchoonhcid der borst. In den Huwelyksnagt wordt de Riem door den Bruidegom met een dolk (tukken gefneeden, eene gewoonte, die wel eens droeve gevolgen baart. De Bruidegom betaalt voor zyne Bruid een Huwelyksgefchenk , Kalym gchceten , betraande in eene Wapenrusting, of een gemaliedcn Kolder; doch hy mag haar niet zien, of met haar gemeenfehap hebben, dan op de heimlykfte wyze. Deeze wederhouding duurt het geheele leeven lang. Een Circasjicr zal zomtyds een Vreemdeling toeftaan zyne Vrouw te zien; doch hy moet hem niet vergezellen. De Vader geeft , op den Huwelyksdag, aan de Bruid een gefchenk; doch bewaart het grootfte gedeelte van 't geen hy haar heeft toegedagt , R 5 tot  «54 KEURIGE NARIGTEN tot de geboorte van haar eerfte Kind. Te deezer gelegenheid legt zv by hem een bezoek af, ontvangt het overfchot der Bruidsgave , en wordt door hem als eene Matroone gekleed; de voornaamfte onderfcheiding van die kleeding beftaat in een Sluier. — Tot deezen tyd toe verfchilt de kleeding der Vrouwen weinig van die der Mannen, uitgenomen dat de Mantel langer cn meest altoos wit is, een kleur, nooit door de Mannen gedraagen. De Kap is in 't algemeen rood of roozenkleur. Vóór het Huwelyk ziet de Jeugd, van beiderlei Sexe, elkander vrylyk by de kleine vrolykhcden, die op Feestdagen plaats hebben. Eer de dans begint toonen de Jongelingen hunne vlug- cn behendigheid in eene verfcheidenheid van krygsverrigtingen; de vlugfle en behendigfte hebben het voorregt, om de fchoonlte Meisjes tot fpeel- gezellinnen uit te kiezen. . Hunne Muzyk-Inftru- menten beftaan in een lange Fluit, met flegts drie gaten, in eene foort van Mandoline, en een Tambourin, Hunne Dansfen zyn in den Afintijchen trant , met weinig vrolykheid en uitdrukking; dc pasfen fchynen moeilyk; doch derven bevalligheid. De Circasfifchc Vrouwen deelen over 't algemeen in het Character des Volks ; zy zyn trots op den moed haarer Egtgenooten , cn verwyten dezelve op eene fcherpe wyze, als zy te kort gefchooten zyn. Zy houden de Wapenrusting glad , en draagen 'er alle zorge voor. De Weduwen trekken zich het hair uit , cn mismaaken het aangezigt door krabben , tot betoon van haaren rouw. De Mannen hadden oudtyds dezelfde gewoonte; maar gedraagen zich thans bedaarder by 't verlies hunner Vrouwen en Bloedverwanten. De Wooning van een Circasfier beftaat uit twee Hutten; dewyl de Man en Vrouw veronderfteld worden niet zamen te woonen. Een deezer Hutten is voor den Man en het ontvangen van Vreemdelingen gefchikt, de andere voor de Vrouw en het overige Gezin: het Plein, 't welk dezelve van elkander fcheidt, is met flaaken omzet. By de maaltyden vergadert het geheele Gezin , zo dat hier", even als onder de Tartaaren, elk Dorp op een zeker aantal Ketels gerekend wordt. Hun voedzei is zeer eenvoudig , beltaande in een weinig vleesch en gierst , en eene foort van bier, van gierst gebrouwen. Men befchuldigt de Circasjicrs van veelvuldige Meineedigheden en Bondbreuken ; doch men zegt, dat zulks GIJ-  VAN DE CIRCASSIERS. &5S onder hun eene nieuwe ondeugd is. Welke ook de oorfpronglyke Godsdienst deezes Volks moge geweest hebben , zy zyn beurtlings tot het Christendom, of het Mahomethaanendom, bekeerd geweest, en hebben thans onder zich geen Godsdienst altoos. Zonder fchroom verbreeken zy lieden, op den Bybci of den Koran gedaan ; doch 'er zyn zekere hedzweeringen afgelegd op eenige Plaatzen, niet verre van de Ruïnen , (die men voor o verblyf zeis der Christen Kerken houdt,) op welker naakoming men kan vertrouwen. Hun moed , hoe groot dezelve ook moge weezen , is nogthans niet bèftand tegen verfchrikkingen , uit den Godsdienst ontleend. Gelyk alle Barbaarfche Volken, gelooven zy, dat alles, wat toevallig mag genaamd worden, onder den invloed ftaat van zekere Plegtigheden. In een hag met de Kus/en werd een Circasfisch Prins dood gefchaoten. Een Kqfak van Kislar, kundig in de gebruiken der Circasjiers , vloog terftond na het lichaam des gevelden , opende 't zelve , haalde 'er het hart uit , en waschte het, na een Rivier loopende , af; wierp het op eenigen afftand van zich , in de richting van den Stroomonder al dit bedryf de fchriklykfte vloeken uitende. Hy hieldt zich overtuigd, hier door de overwinning voor de Ras/en verzekerd te hebben. Eene Offer¬ ande , door het Volk van Tchetchen gedaan , fchynt nog bet overeenkomftig met het algemeen Bygeloof. Op den dag, naa een bloedigen veldflag, in welken zy gelukkig geweest waren , bragten zy een Rusfisch Gevangene na het Slagveld , waar zy deezen het leeven benamen , als een Slachtoffer aan de Geesten' hunner gefneuvelde Landsgenooten , en een Zoenoffer aan den Hemel , voor het bloed, op den voorgaanden dag geftort. 't Is geenzins vreemd, dat de vryheid van hun Staats» beftuur , de krygshaftige geest hunner Vrouwen , hun gewoonlyke onthouding en gemeenzaamheid met gevaar, de Circasjiers tot zeer gedugte vyanden van de in kryg onopgewiegde Georgiers maaken : maar hun vernuft in den Oorlog doet hun zelfs gedugt worden voor geregelde Krygsbenden. In een hunner gevegten tegen de Rusfcn kwamen zy te velde, voor zich uitvoerende een be» weegbaar bolwerk, tegen 't welk het gefchut niets vermogt. Zy hadden tusfehen dc wielen van hunne karren eene foort van verfchanshng gevormd , uit wol en andere zagte ftoffe beftaande, bekleed met huiden. Deeze werk-  KEURIGE NARIGTEN VAN DE CIRCASSIERS. werktuigen, beweeglyk zynde, booden bykans geen wederftand aan de kogels , die 'er indrongen , en in zitten bleeven , zonder eenig leed te doen. Naa een langduurig gevegt , in 't welk de Rus/en veel manfchap verlooren, door het welgeregeld vuur der Circasfeers, vielen zy op deeze kunftige verfterking aan met gevelde bajonetten, en dwongen de 1 ircasfiers te rug te wyken. De Circa\fters hebben geen Letteifchrift , hun byzonder eigen: de zodanigen onder hun, die zich in gefchrifte begeeren uit tc drukken , moeten zich van Arabilche Letteren bedienen. het verheeven character van leopold , den tegi nwoordigen groot-hertog van ' toscane ; met een berigt van de 1ïurgerlyk.e inrigtjngen in dat hertogdom. DoOr den Heer dupaty. / Florence. myn heer, Ongetwyfcld, myn Vriend, is de fchoonfte Kunstzaal ter wereld te Florence; doch ik zal u thans niet be« zi" houden met een berigt van Schilderyen, Beelden, en andere Kunstwerken. Ik heb leopóld en di;ns Volk o-ezien. Leopold bemint zyne Onderdaanen , cn heeft alle onnoodige Belastingen afgéichaft , en meest al zyn Krygsvolk afgedankt, flegts een klein getal overhoudende "om tot een model te dienen. Hy heeft de Vestingwerken van Pifa , die zeer kostlyk vielen te onderhouden, doen afbreeken, fteenen weggefmeeten, die de Menfchen opaten. Hy bcvondt dat zyn Hof hem verb mg voor zyn Volk; zo dat hy, eigenlyk gefprooken , niet langer een Hof hebbe. Hy heeft Handwerken opgericht * en overal, op zyne kosten , wegen aangelegd. Hy heeft Hospitaalen in Toscane gedicht , die in de daad de Paleizen des Groot-Hertogs mogen heeten. Ik heb ze bezogt, ze alle zeer geregeld , net, zindelyk, en welopgepast gevonden. De oude Kranken zag ik .met zo veel tederheids behandeld, als of zy (pgepast wierden door hunne Kinderen: de zieke Kinderen als of zy handreiking van hunne Moeders ontvingen. Zonder traanen te horten kon ik die weel-  het verheeven .character van leopold. weelde van Medelyden cn Mensenliefde niet aanfehouwen. Op 'de Irio-jfrigert 'van deeze Hospitaalen hebben zy leopóld den naam gegeeven van Vader der Armen; - de Hospitaalen alleen geregtigèn hem tot dien tytel. Deeze zyn Gedenkftukken , welke geen Opfchnften behoeven Dikwyls komt de Groot-Hertog de Armen en Ziekenbezoeken; hy houdt de hand aan de eens gemaakte '"oede inrigtingen" ; hy gevoelt niet alleen de aandoeningen der Menschlykheid; maar draagt een rechtfehaapen menfehenhart in zynen boezem. Hy treedt nooit in deeze verb'yfplaatzen van druk, zonder traanen van hartlyke vreuo'd te doen Horten , en verlaat ze nimmer , zonder duizend innerlykfce zegenwerifchèn te hooren van dankbaare tonden. Het fchynt als of de dankbetuigingen eener oelukkige Maatfchappy, de lofzangen, en de uitboezemin'gén van genoegen , een Hospitaal doen wedergalmen. Ieder cen kan den Groot-Hertog voorgefteld worden, hv behoeft geen Adeldom van vier honderd jaaren te kunnen aanwyzen , of af te hammen van de zodanigen , die de Kroon aan dc Voorouderen van leopold betwistten Zyn Paleis haat, als een Tempel, open voor alle zvne Onderdaanen , zonder onderfcheid. Drie dagen in de week zyn alken meer byzonder gefchikt voor zeker foort van Menfchen; deeze zyn geen Grooten, geen Ryken, geen Schilders, geen Muzykanten, geen Poëeten, maar Ongel ukkigen. 'Handel en Vlytbetoon zyn m andere Landen, even gelyk de Landeigendom, het deel van een klein aantal: in de'Landen, aan leopold onderhoorig, mag iemand wat hy kan doen vrylyk doen , bezit iemand bekwaamheid , hy is zeker van cen goed beroep , hier is maar één uitfluitend voorregt,1 Verhand. Deeze Prins heeft het jaar met een aantal Werkdagen vermeerderd, die hy het 'Bygeloof ontnam , om ze aan den Landbouw , aan de Kunftcn, en dc Zedebefchaaving toe te wyden. Thans is leopold bezig aan eene algemeene verbetering der Wetten. Hv heeft nieuw licht gefchept uit het leezen eeniger Franfche Werken; en hy haakt na de gelegenheid om 'er alzins gebruik van te maaken . in de Wetten van Florence. Hy is begonnen met de Burgerlyke Wetten eenvoudiger, en de Lylïtraflyke zagter, te maaken. In de tien laatfte jaaren heeft geen bloed het fchavot in Toscane bevlekt. In de gevangenisfen derft men de vryheid alleen ; de Groot-Hertog doet in dezelve  258 HET VERHEEVEN CHARACTER ve regtvaardigheid en menschlykheid woonen. 't Verzagten der Wetten heeft de openbaarc Zeden gelcenigd. Haatlyke misdryven zyn zeldzaam geworden , zints het niet aandoen van doodftraffen. De gevangenisfen in Toscane waren eens drie maanden agtereen ledig. De Groot-Hertog heeft twee bewonderenswaardige Wetten op de Gcldvcrteering ingevoerd, zyne goedkeuring van netheid en eenvoudigheid , en zyn eigen voorbeeld. Wanneer de Zon over de Landen zyns Gebieds opgaat i is hy reeds op , om dezelve te beftuurea. 's Morgens ten zes uuren heeft hy reeds veeier traancn van hunne oogen afgewischt. Zyn Sccretarisfen van Staat zyn alleen zyne Klerken. De Adel klaagt dat hy denzelven niet genoeg onderfchcidt; de Priesters klaagen dat hy hun niet genoeg ontziet; de Monniken dat hy hun niet genoeg verrykt; cn de Staatsbedienden dat hy al te ftipt op hun gedrag let. In zyne heerfchappy oordeelt de Magihraat , dient de Officier , houdt de Prelaat zich in zyn kring, cn doet dc Staatsdienaar zyn pligt, ■ de rede is klaar, ——— de Vorst regeert. Zyne Kinderen worden in geen Paleis , maar in een Huis, opgebragt; zyn plan is hen tot Menfchen te vormen , en niet tot Prinfen , die zyn ze door geboorte. De opvoeding, aan dezelve gegeeven , verfchaft veele lesfen van daadïyk onderwys , en maakt hun fteeds gevoelig voor die ongelukken cn rampen des Mcnfchclykcn leevens, die , uit hoofde van hun hand in de wereld , dikwyls verre uit het oog der Prinfen gehouden worden.' Dagelyks ontmoeten zy voorwerpen, die hunne harten kunnen openen voor Medelyden cn Wcldaadigkeid. Ik zag in hunne handen de Werken van den beroemden locke. ,, Ik ken," zeide de Groot-Hertog op zekeren dag tegen my, ,, flegts twee foorten van Menfchen in myn Gebied, 3, Goeden en Kwaaden." De Koning en dc Koningin van Napels worden te Florence gewagt, en men is bezig met te" overleggen, welke Feestonthaalen deezen zullen gegeeven worden. Zommigen helden den Groot-Hertog voor , cen ligte en kortftondige fchatting op te leggen , om de kosten goed te maaken. ,, Neen," fprak hy, ik zal het niet gedoo,, gen, myne Egtgenoote bezit meer dan drie miliioenen „ aan Juwcelcn f" De Groot-Hertog is gelukkig : om dat zyn Volk gelukkig is, en hy in god gelooft. Hoe zuiver en ftrcelend moet  VAN LEOPOLDó *59 rnoct het genoegen van deezen Vorst weezen , wanneer hy alle avonden, eer hy zich ter ruste begeeft, aan zyne Onderdaanen denkende, in ftaat is om het Opperweezen rekenfehap te geeven van het geluk van een Mühoen Zielen, waar aan hy den verftreeken dag gearbeid heeft! Wat moet zulk een Vorst niet voelen, die zo veel vertrouwen op zyn god ftelt! Een zeggen van deezen hedendaagfehen titus moet ik niet vergeeten op te tekenen. Een Hoveling merkte ten eenigen tyde aan, hoe 't jammer was dat 's Groot-Hcrtogs Heerfchappy niet wvduitgeftrekter ware. „ Ach 1" riep hy uit, ,, de „ Landen myner Hecrfchappye zyn nog uitgeftrekt ge„ noeg , om' eenige ongelukkige Weezens te bevatten! Pi/a. Toen ik u gisteren uit Florence fchreef, over den GrootHerto"- van Toscane, vertoonde ik u eenige Straalen van de Zon , ik zal u thans eenige Vlekken doen opmerken; vlekken, ten minften , die hem worden toegefchreeven; vlekken , dien de nyd meent ontdekt te hebben ; doch alleen door zulke flegte glazen kykende, als die vlekken zelve veroorzaakten. Men heeft den Groot-Hertog ten laste gelegd: „ Dat, zints het invoeren van eene volkomene Vryheid , voor Handel en Vlytbetoon, dc Kunftenaars zonder brood zyn. Dat, zints het verbod , om de Schuldenaars in henenis te zetten , de Geldbehoeftigen het niet meer te ken kunnen krygen. > Dat hy de Bedelaars befchermt. Veimm my u mede te deelen een gefprek, *t welk ik, omtrent deeze drie Onderwerpen , hield , met een des zeer wel onderrigt Man. Ik heb , gaf ik hem te verftaan, het Hospitaal te Pi/a bezogt; nooit zag ik Hospitaalen , waar In de Menschlykheid min te klaagen hadt over Paleizen. Het Opfchrift , boven den Ingang , is geene vleitaal. De Voorzorg van leopold , Vader der Armen. Providenïia leopoldi, pathis paupsrum. Ik heb de waarheid daar van met myn eigene oogen gezien. 't Mogt nog wel beter weezen, antwoordde de Perfoon, met wen ik fprak. Deeze Hospitaalen hebben ten minften een voorregt, dat zy wel gelugt worden; de lugt is van de grootfte aangelegenheid voor de gezondheid, en een kragtig hulpmiddel in ziekte. Gy hebt uwe Hospitaalen gezien , gy reist niet als het gros der £ttU  &6q lïET VERHEEVEN C li AR AC TER. Engelfchen; van de honderd zyn 'er geen twee, die kun* -digheden zoeken op te doen. Eene 'menigte van myleit te land of te water af te leggen , Punch en Thee in de Herbergen te drinken , flegt van elk Volk te fpreeken, en foeftendig op Engeland te doffen , is alles wat het gros der Engelfchai op reis doet; het Bock, dat hun de Postroete aanwyst , is het eenig Boek , 't geen zy tc hunner onderrigting raadplcegen. Maar , ik bid u , myn Heer , welke zyn dc gevolgen geweest van de onbeperkte Vryheid in den Koophandel? • gevolgen, gaf hy my tc verhaan , zyn zo heilzaam geweest, dat ik niemand zou raaderr het te onderwinden , om het bepaalend ftelzel weder in te voeren, zo hy door het Volk niet' wilde dood gefteenigd worden. Ik heb alles geleezcn wat in uw Land gefchreeven is, voor en tegen deeze Vryheid. De ondervinding heeft het gefchil, ten voordcelc van dezelve, beflist. Ëcr die Vryheid was vastgefteld, hadt men twee Qegte jaaren in Toscane, de Staat was verpligt voor honderd" duizend Kroonen aan Koorn tc koo'pem; 'er waren geduurige ophanden , en voelde het prangende van broodgebrek maar al te zeer. Zints dc Vryheid des Handels zvn 'er drie nog fchraaler jaaren geweest; men behoefde van Staatswege geen Koorn te koopen, en die in fchulden tc fteeken; 'er reezen geen oproeren, en Toscane werd ruim en ryklyk voorzien. Ik ha vast in het denkbeeld , dat dc Vryheid des Handels , zal ze heilzaam weezen , geheel onbeperkt moet zyn : als men den loop der rivieren ver* hindert, zullen 'er altoos hier bedervende ftilftaande plaatzen, en daar overftroomingen, weezen. De Vryheid des Koophandels heeft den Landbouw en het Vlytbetoon in 't algemeen op eene verwonderenswaardige wyze aangemoedigd ; de Landman is ryk , en de Kunftenaar heeft overvloed. In de eerfee jaaren deezer proefneeminf hadt men met verfchcide zwaa'righeden tc worftelen; doch dit is het geval in alle nieuwe onderneemingen. Wanneer de Vryheid eerst alleen leert gaan, ftruikelt dezelve menigmaal; doch elke flruikeling is eene les; opftaande en weder voortgaande , krygt zy kragten. Ongetwy- feld, zeide ik, zyn alle'Wetten , die iets , dan 't geen beledigend is, verbieden, drukkende Wetten. Ik vroeg vervolgens, of de Groot-Hertog zich bevlytigde om de Bedelaars uit zvne Staaten te 'weeren : dewyl Bedelaary een der grootfte misdryven is iu de hedendaag-  VAN LEOPOLD» abt daagfche Maatfchappyen. Bedelaary is de fchandvlek de9 Menschdoms. Het Laiidsbcftuur tragt zulks te doen, fprak myn Berigtgecver; doch het kan niet fchielyk gefchieden. Bedelaary wordt begunftigd door Godsdiehftige vooroordeelen, en byzondere belangen. De Bedelaars worden hier gebruikt om te ontdekken wat 'er in de Kerken omgaat; hoe veel kaarsfen 'er branden by den avonddienst; welk een Priester den dienst verrigt ; daarenboven gebruikt men de Bedelaars om veele kleine boodfehappen voor eeil prysje te doen. Bedwong een Wet de Bedelaary , het Bygéloof zou 'er zich tegen aankanten, en zulks voor godloosheid uitfehreeuwen ; en Gierigheid wegens Ovcrheerfching klaagen. De Bedelaary heeft ovcrzulks fterker en dieper wortels in Toscane dan elders gefchooten ; zy fpreiden zich uit onder de Altaaren , en hegten 'er vast. Is het dan waar , was myne verdere vraage , dat het verhinderen aan de Schuldeifchers , om hunne Schuldenaars gevangen te zetten , te wege gebragt heeft , dat men min gelds aan de des behoevenden opfchoot, en dat deezen, in tyd van nood, min redmiddelen vinden? Zodanig eën uitwerkzel vreesde men , gaf hy my te kennen; doch de uitkomst heeft dcezc vrees verbannen. De aanfpraak op iemands perfoonlyke vryheid haalde nooit iemand over om geld op te fchictcn ; die zekerheid was altoos noodloos of lastig. De Wet geeft den Schuldeifcheren regt om iemands Goederen aan te tasten. Elk behoeftig Mensch kan Geld krygen , op zyne braafheid af; die deeze derft , zal het nooit vinden; doch dit is een voordeel; het is onmogelyk braafheid te noodzaaklyk te maaken. Voldaan over deeze verftandige , fchoon eenvoudige, antwoorden, vroeg ik , of de Pynbank en de Doodftraf- fen in Toscane waren afgefchaft? Zy zyn afge- fchaft, niet by eene Wet, maar volgens Order. Men wagt op de fpreekende blyken der Ondervinding, om 'er eene VVet van te maaken. In de daad , de Ondervinding alleen ontdekt elk verborgen heil, en elk bedekt onheil. Alle heilzaame Wetgeeving moet, even als alle redelyke Wysbegeerte, op proefondervinding rusten. Het onderhoud liep vervolgens over het voorregt der Vryplaatzen, in Toscane afgefchaft, en te Rome in (land gehouden; over de misbruiken cn fchandc van die Inrigting ; over de onmogelykheid, dat de Kerklyke Staat wet IV. oeel. mengelw. no. 6. S ge-  aoa het verheeven character geregeerd kon worden ; over een Bulle , volgens welks alle de zodanigen in den ban gedaan worden , die uit de Landen, aan den Pauslyken Stoel onderhoorig, zekere Goederen in Toscane invoeren. Een Boer , zeide de Perfoon, met wien ik fprak, gaf nog onlangs niet onaar- 1 tig tc verftaan, „ dat deeze Ban hem geen kwaad deedt: dewyl dezelve alleen zyn Ezel kon treffen, die de verboden waar droeg, cn deeze hadt gelukkig een harden rug". Wy fpraken desgelyks van de overeenkomst tusfehen alle de ondërfcheide Staaten van Italië, uitgenomen Genua en Toscane, wegens het uitleveren der Misdaadigeren, en handelden over yerfcheide andere onderwerpen, net Huishoudelyke der Staatkunde betreffende. Met wien hield ik dit gefprek ? Wien helde ik deeze tegenwerpingen voor ? Wie was het die dezelve deezerwyze oplostte? Een Schryver? Een Magihraatsperfoon? Een byzonder Burger? 't Was de Groot-Hertog zelve, die my een uur gehoor verleende, die my toeftondt hem te vraagen, en myne zwaarigheden , op 't geen hy voordroeg, in te brengen; 't was de Groot-Hertog, die altoos zeide: ,, Zy hebben dit gedaan, het Gou- 3, vernement heeft raadzaam geoordeeld zo tc doen," die nimmer van zichzelven fprak. 't Was de GrootHertog , die deeze wyze van redenkavelen, deeze eenvoudigheid, deeze infehiklykhcid, bezit. 't Was de Groot-Hertog , die alle myne Pligtpleegingen weigerde te ontvangen , dezelve vermyddc. ■ 't Was dc GrootHertog, die met my fprak een uur lang in zyn Kabinet, waar een enkele tafel zyn Bureau is , eenige geverfde planken hem ten Schryftafel dienen, en éen Kaars op een tinnen Kandelaar hem toelicht. . Hy heeft geene andere weelde dan het geluk zyns Volks. Die Groot- Hertog regeert alleen over Toscane ( Uit'het gehoor, by hem komende, werd ik toegelaaten by de drie oudlten zyner Kinderen; de oudfte is zestien paren» De Graaf manfredni , hun Gouverneur , en waardig die post te bekleeden, bragt my in hun Kamer : want hun verblyf (ik heb het reeds gezegd, doch het verdient herhaald te worden,) hun verblyf is cen Kamer , en hun Paleis een Huis. Ik vond den oudhen bezig met leezen in montesqoieu, over de Grootheid en den Val der Romeinen. . -' Uwe Hoogheid is bezig in de Gefehiedenis ? Ja, myn Heer, het is myne hoofdftudie, met locke's Proeve over  van leopold. 203 't Menschlyk Verftand. Uwe Hoogheid leest locke ! 't zal zeei- nuttig voor u weezen , in uw Kabinet het Menschlyk Verhand grondig te hebben leeren kennen, als gy, ten eenigen tyde, geroepen wordt om dc gemoederen der Menfchen te beftuuren. Maar , vergun my u aan te raaden, om by het leezen van locke te voegen, _ Dc Kunst van Denken, en dc Redeneerkunst, van den' Abbd de condillac. Wy wceten dat 'er die Werken zyn, en zullen ze leezen. Wy fpraken, vervolgens , over locke en condillac ; over de voordeden van Bovennatuurkundige nafpeuringen , die alleen ter waarheid opleiden : over het ftelzel van de zamenvoeging der denkbeelden, zo vrugtbaar in gewigtige waarheden, 't geen condillac voorgeeft uitgevonden te hebben ; doch geheel by locke gevonden wordt. Het vermaakte my, en het deedt my gevoelig aan, een jong Prins bezig te vinden met de Menschlyke Natuur tc beftudeeren, ten einde de kunst te leeren om Menfchen gelukkig tc maaken. Dccze Prins zal in haat worden om zelve, te regeeren: want hy zal weeten hoe hy bekwaam zal weezen om gehoorzaamd te worden. Deezen morgen te Pi/a in de Kruidtuin wandelende, ontmoette ik cen Kind , 't welk Les in de Plantkunde ontving, 't Was een Zoontje van den Groot-Hertog. Genoeglyk is het, dc Kinderen van Vorften gemeenzaam met de Natuur te vinden. Wy moeten thans den Groot-Hertog te Pi/a laaten, en zullen hem te Livorno weder aantreffen : want hy is in alle deelen zyns Hertogdoms te vinden, dit weet elk. Dit is zyne Staatkunde. I» 2 «VER  SÖ4 SCHOONHEID EN KLEEDING OVER DE SCHOONHEID EX Ki.EEDING DER DAMES TE ROME, Ht-'DEN TEN DAGE Door deil Heer DUPATY. Cchoonheid is zo zeldzaam tc Rome als overal elders. De Na_ tuur is hier, in het vormen der Vrouwen , dikmaals gebrekkig in die verrukkende vereefiigirig van Kleur en Gedaante, welke bet oog der Mannen verlangt , als het de zagtere Sexe befchouwt. Zeldzaam klimt de Natuur h:er tot Schoonheid op , dan in de omtrekken van 't Gelaad en de Hand. Zy geeft cen ruwe fchets van de gedaante , dezelve zeldzaam voltooiende : de Boezem en de Voet misièn hier het meeste. Dan, de Natuur bekleedt elke foort van bloem, in alle Landen des Aardbodems, niet met gelyke fraaiheid. Men zegt, nogthans, dat de Natuur dit verzuim, ten opzigte der Rom \njdie Vrou ven, vergoed heeft, door eene uitfteekende volmaaktheid aan derzelver Schouderen by tc zetten : doch ik ben , in de daad , van oordeel . dat , indien do Schouders der Romeinfche V rouwen fcho'ófier voorkomen dan die van andere, het daar aan toe te fchryven is, dat ze meerder gezien worden ; misfehien doet de vet- en welgedaanheid , die zich vry vroeg vertoont, niet weinig tot de Verfraaijing. Wat h:er van ook weezen moge , de Natuur kan het Voorhoofd , de Oogen . den Neus, den Mond, de Kin, de Ooren, en den Hals , niet gelukkiger en welftandiger plaatzen dan in de Romeinlche Vrouwen ; zy kan met geene mogelykheid zuiverder, zatter of netter vorm gebruiken i alle ondcrlcheidc dee'cn zyn uitgewerkt , en het geheel is volmaakt. Hoe ver tukkend is het Gelaat! Een mengzel van Roozen en Leliën. Welk een Vleescbkleur! Men zou denken dat de Schoone fteeds bloosde Een 'fbhoon Romeinsrh Vrouwenhoofd laat nooit na te verrukken , en, alles zameffgenomen, het hart te treilen; de Schoonheden vallen by den eerfteu opflag in 't ooge , en de minfte herinnering ftelt ze terftond ten vollen weder voor den geest. Maar , gelyk alle üitfteekenheden in deeze wereld door regeuoverftaande gebreken worden opgewoogen , zo heeft de Romeinjche Vrouw die, uit de hand der Natuure, die verbaazende en verrukking wekkende Schoonhefd ontving, van haar die Bevalligheid niet gekreegen , welke bekoort en liefde inboezemt. Indien zy deeze nimmerfeilende Aantrekkelykheden bezit, die van eene welgemaakte Vrouw flegts céne Schoonheid vormt , ontbreekt zy die vlugtfge Bevalligheden , die van één beminnelyk Perfoon 'er twintig maaken. Gy kunt dat Gelaad gen geheelen dag vergeel'seh befchouwen , die fraaije Gogen heb.  DER. DAMES TE ROME. 265 hebben maar éénen opflag, die bevallige Mond bepaalt zich tot één lach ; de onveranderlyke Wenkbrauw ontdekt geen vreugd of fmert ; en worden die volmaakte Weezenstrekken niet zagtlyk, als het golvend water, bewoogen, door de anders ongeziene werking van een teder gevoel , of een kiesch denkbeeld. Het verdient onze opmerking, dat het voor eene Vrouw, die een ligt aandoenlyk Hart bezit, bezwaarlyk valt volkomen Schoon te weezen. Die Aandoenlykheid wanfehikt door haare beweegingen de evenredigheden des Gelaats; maar dan fchenkt zy voor Schoonheid Weezenstrekken, die Ziel aanduiden. Niets is te Rome zeldzaamer dan een Aangezïgt te zien , 't welk roert of belang doet neemen; of waar op de Ziel (preekt. Maar welke beminnelyke Handen! Fraaije Handen, in de daad , behooren tot eene Schoonheid , en hoe zeldzaam zyn dezelve! . By de Romewjdie Vrouwen verdwynt dc Schoonheid zeer fchielyk , en als op éénmaal. Te Rome is de Schoonheid een Roos, zonder eerst een Knop te weezen. Eene jorge Pogter is daar op baar vyfriende jaar in den volden bloei der Schoonheid : en dewyl zy dezelve door geene oefening aankweekt, en door flaap verdooft, krygen haare trekken welhaast eene overmaat van vetheid, en alles wordt onevenredig. Maar het is aan deeze eigende traagheid , die binnen zo korten tyd al de keurigheid van haare Gelaatstrekken wegneemt, dat zy de fchoone Schouders, welke zy met zo veel grootsheid vertoont, te danken hebbe. ',' _ 'Er is nog eene bykomende rede voor dit fpoedig verdwynen der Schoonheid by de Romdnjche Jufferfchap : zv zitten altoos op°eflooten, en kwynen in de fchaduw. De Knop der Schoonheid heeft, gelyk andere Bloemen, den zonnefchyn noodig. Een enkel woord moet ik nog reppen van de Stem der Rotheinfche Vrouwen : want de Stem is een zeer weezenlyk gedeelte der Sexe. De Stem der Romernfih Vrouwen is, gelyk de trekken van haar Gelaad, teder, maar heeft geen Ziel : by wylen drukt dezelve de vlaagen van drift uit; doch nauwlyks ooit op den regten toon. Laat, om kort te gaan , eene Rofdétnjche Vrouw voor u zingen, haar Stem zal niet uit haar Hart voortkomen, noch in het uwe doordringen Nogthans zyn 'er uitzonderingen onder de Romeinfehi Paines, op alles, wat ik dus verre daar over gefchreeven heb. Ik ken 'er ten minften drie, Theresa, rosalinda, en palmira * * * * Zy hebben , 't is waar , door ten Huize van haaren Vader veel met Vreemdelingen te verkeeren , de Coquettery , eigen aan haare Sexe , fteeds in leeven en werkzaamheid 'gehouden. ThEaESA is armida in 't klein ; palv.ira zou èmisia geleeS 3 ken  266 schoonheid en kleeding der dames te rome. ken hebben in de dagen van eminia ; rosalinda heeft iets van 't geen behaa'gelyk is, in eene Vrouw, de wyde wereld over; elke beweeging van haar Oogleden , en van" haar Lippen , is bevalligheid. Deeze drie Zusters bezitten veele volmaaktheden. Zy danfen keurig , met veel uitdrukking! Maar ik.heb genoeg gezegd over de Schoonheid der Romdnjche Jufferfchap ,• de zagte bladen van een bloem moeten zagt"lyk aangeraakt, en de geuren fpaarzaam ingeademd worden. De Romdnjche Vrouwen, gelyk ook de Genuefche en de Italiaanjdic in 't algemeen , leeven nog in den ftaat der grootfte onkunde, in een kunst, zo uitgeftrekt en gewigtig als die der Kleeding; in de kunst, om Cieraad aan de Kleeding toe te voegen, die tc fchikken naar deGeftalte, het Gelaad, de Kleur, de Jaaren, en ondërfcheide Uuren van den dag; in de kunst, om by graaden op te klimmen , allengskens af te neemen , of zich van het ftrydige te bedienen; in de kunst, met één woord, welke zo veel oefenings vordert, en zo kostbaar valt. om eene Vrouw te kleeden naar den fmaak der Ydelzïnnigheid, Coquettery en Mode. Maar ik bemerk, dat dusdanig eene befchuldiging, welke zo rechtftreeks ftrekt om de agting der iiomeinjche Jufferfchap te krenken, in Frankryk, en bovenal te Parys, bewyzen vordert. In weinig woorden zal ik aan deezen eisch voldoen. Zal ik het melden ? Zal het geloof vinden ? Alle de Dames te Rome, niemand, zelfs de bekoorelyke rosalinda niet, uitgezonderd, ja, alle de Dames te Rome draagen Paruiken. Haare Goquettery doet deeze offerande aan de Luiheid. Gewoon alle dagen , naa den eeten , tot 's avonds ten zes uuren , te gaan leggen , om een tweeden nagt in 't midden van den dag te maaken, hebben zy het al te lastig gevonden, het gebouw des Hoofdcieraads tweemaal op één en denzelfden dag te laaten ophaalen , en daarom gereedlyk bcflooten het hair der fchaare ten prooy te geeven. De Romeinfdie Dames hebben de gewoonte, om , als zy in ftaatlic en geheel opgekleed verfchynen, zich wit te blankeaen. Maar, wenscht eene Italiaanfche Dame een Lelie te zyn, een Franfche Dame begeert een Roos te weezen. Hoe! heeft dc Natuur ze niet tot Vrouwen gevormd? Zy moeten Gaas, Bloemen , en gepruikte Hoofden hebben! Nogrhans heeft de Natuur haar Hair gegeeven. Rood blanketzel ! Natuur heeft haar de blos der Zedigheid gefchonken. Wit Smeerzel! Natuur heeft haar met Tederheid bedeeld. Deeze gemaaktheid in Kleeding en Opfchik , deeze ondankbaarheid der Vrouwen aan de Natuur, is zeer oud. Propurtius verweet zulks, omtrent twee duizend jaaren geleeden , aan cynthia. voor-  v00r8eeldelyke braafheid. 267 voorbeeldlyke braafheid, onder de wilden aangetroffen.' (Uit het Engelscli.') De Ostiacken, een Volk in dat gedeelte van Siberië, 't welk aan 't Land der Samejeden grenst, draagen den algemeenen naam, aan de Inboorelingen dier ftïeeken gegeeven, —~ den naam van wilden. Deeze Wilden fteekén, nogthans, uit door onbedorvenheid van Zeden. Dievery en Ontrouw zyn by bun geheel onbekend; alle Verbindtenisfen, welke zy aangaan, komen zy op 't heiligst naa ,• hun woord is hun zegel. Twee voorbeelden, hunner Braafheid en zonderlinge Trouwe, kunnen hier van ten bewyze ftrekken. Een Zvkedsch Officier verhaalt de volgende ontmoeting. Ik reisde van Cransnojarsk, aan de Rivier Jenifa, alleen vergezeld door een Zweedfchen Knegt", van omtrent vyftien jaaren oud. Verlaaten van den Rüsjifchen Gids, my door een Bevelhebber gegeeven, moest ik met dien jongen Knaap alleen deeze uitjgeftrekte Landftreeken, van geene anderen dan Heidenen bewoond, doorzwerven. Ik hield myn verblyf in hunne Hutten , en zy verleenden my allen byfiand en verfris.'ing, hun mogelyk. De kleine voorraad van Pelteryen , welken ik by my had , bleef in cen open Tent, bewoond door een talryk Gezin, en by myn vertrek miste ik niets. Sterker fpreekens is het geval van een Rusfisch Koopman, die van Tóbaiski na B'orifim reisde , cn zyn nagtverblyf nam in een Hut der QStmcken. Den dag naa zyn vertrek verloor hy, op eenigen afftand van dit nagtverblyf. cen beurs met honderd Roebels. De Zoon van den Man , die hem op de gast vry Üe, wyze ontvangen hadt, op zekeren dag van de Jagt te rug komende , ging voorby de plaats, waar de beurs geftrooid was, en by zag dezelve, zonder ze op te neemen, Hy verhaalde zyn Vader, dat hy onder den weg na huis een beurs met geld gezien, en dezelve op de plaats, waar hy ze vondt, gelaaten hadt; deeze zondt hem terftond derwaards te rugge, met bevel, om de beurs met aarde te overdekken , en door eenige boomtakken voor de voorbygangeren onzigtbaar te maaken , op dat de eigenaar zyn eigendom ter zelfder plaats mogt wedervinden, indien hy eens te rug kwam, om 'er na te zoeken. Drie maan den bleef Ede beurs op die plaats liggen. Dezelfde Rusjifche Koopman nam, by zyn terugkomst van Borifow zyn intrek weder by denzelfden vriendlyken üstiacker, en gaf hem berigt van het ongeluk , hem daags naa zyn vertrek overgekomen , het verliezen zyner beurze: .,Ach," zeide de Ostiacker, „ hebt gy „ een beurs verlooren! Stel u gerust, myn Zoon zal u bren- ti gen  268 voorbeeldelyke braafheid. „ gen ter plaatze , waar dezelve ligt, en gy kunt zelve die „ opiaipen."' —— De Koopman ging, vergezeld van den Jongeling , en vondt die op de eigenfte pteats , waar hy ze geflrooid had. de patriotsche chineescme keizer yao. Eene Chineejche Anecdotc. Het Geluk des Volks was niet alleen het hoofdvoorwerp, 't geen de goede Keizer yao , géduurende zyne eigene Regeering, bedoelde. Hy droeg zorge, om deszelfs gelukftaat, naa zynen dood, te doen ftand houden, door het Ryksbeftuur aan een Deugdzaamen Opvolger over te laaten. „ lk moet,'' ■was zyn taal tot zyne Hovelingen, „ myn éénigen Zoon van de Throonop vol ging uitfluiten; onder een fchoon Voorkomen " bedekt hy de fnoodne Zielsgebreken ; en de banden des ■ Bloeds kunnen nimmer zo heilig zyn als die Liefde, welke den Vorst aan zyne Onderdaanen verbindt." Hy liet xun, een Landman, voor den Dcugdzaamften in China bekend, ten Hove ontbieden; en ftelde deezen aan tot Landvoogd over een Gcwe^ , ter beproevinge zyner bekwaamheden. Deeze proeve aan de welgegronde verwagting beantwoordende , gaf hy xun zyne Doüter ter Vrouwe, en nam hem aan tot Mederyksbeftuurder. Eene reeks van jaaren regeerden zy te gadcr gelukkig; en, naa den dood van yao, bleef xun het Chineefche Ryk met denzelfden roem beheerlchen, teffens de Vader en Heilbezorger van Miliioenen Onderdaanen , die in hem de naagedagtenis van den Vaderlandlievenden yao zegenden.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen 4 betrekkelyk. inhoud der veuhandelinge van den heer j. Ai de luc , ingeleverd ter beantwoording van de vraage, door de hollandsche maatschappye te haarlem voorgespeld: Wat moet men denken van de trapswyze Opklimminge » welke veele, zo oude als hedendaagfche Wysgeeren, hebben gejleld plaats te hebben, tusfehen de Natuurlyk» Weezens , en tot welk eene zekerheid kunnen wy geraalten omtrent het daadlyke beftaan van die Opklimminge , ''en van de Orde, welke de Natuur daar in volgt ? Deeze belangryke Vraag, door de Maatfchappy, in den Taare1"MDCCLXXXI , voor de eerfte reize, Z opgegeeven, werd, ten geftelden tyde, niet voldoen-' " de beantwoord ; waarom zy andermaal Werd voorge!' fteld, met byvoeginge , dat de Maatfchappy op deeze V Vraaeé °eene Ovematuurkundige Verhandelirigen verlandde; maar Antwoorden, uit de Natuurlyke Ilutorie V ontleend , alleen in aanmerking zou neemen. Eene Verhandeling, als Antwoord, op dezelve ingekomen, " onder de Zinfpreuk : Ardua dum metuunt, amittunt ?' vera viaï , lucretius , Lib. I. vs. 660, werd doof !' de o-roote Vergadering geoordeeld, niet naar den prys '' te kunnen dingen; -— maar , dewyl dezelve , nogthans, verfcheide zeer goede zaaken behelsde, befloot V men tevens, om aan den Schryver, ten bewyze van !' a°tin«-, aan te bicden dc Zilveren Medaille, indien hy o-oedvondt zynen Naam te melden, en toe te ftemmeuj !' dat dezelve niet als Antwoord, maar als Verhandeling^ ' in de Werken der Muatfchappye gedrukt Wierde. - " De Heer j. a; de luc zich hierop als Schryver daar V van verklaard, en in het voorgezegde toegeftemd heb" bende , vinden wy die Verhandeling in het laats tui t" ^ekomen XXVfte Deel, van de Verhandelingen dier \l Maatfchappy e, geplaatst j doch alleen in 't Fransch 9 IV. deel.mengelw.no. 7. T « om  */0 inhoud der verhandelinge ' om dat zy , gelyk de Heeren Uitgeevers zeggen, by „ de Vertaaling te veel zou verliezen. In de "daad , de „ Vertaaling zou zeer moeilyk vallen; doch nu derft de „ hedcrdmtjehe Leczer van dc Werken der Hollandfche „ Maatfchappye alles. Zo ras wy het Deel ontvingen lazen wy dit Stuk met veel voldoening , en bellooten 'er een Uittrekzel van in ons Mengelwerk te vervaar,, digen; andere bezigheden verhinderden ons, daaraan „ terhond de hand te haan ; doch misfehien ten voor,, decle onzer Leezeren : want inmiddels kwam ons in „ handen The Appendix of the Seveuty-niuth / olume of ,, the \ 'onthly Review : waar in wv eene Opgave van ,, den Inhoud aantroffen , met de békende bekwaamheid „ der Schryveren van dat geagt Maandwerk vervaardigd. „ Zy haan in een ander gevoelen , dan de Beftuurders t, der Hactrlemfche Maatfchappye , omtrent de waardye deczes Vertoogs. Zy zeggen : Indien deeze Ferhanti deling geen Antwoord , ja , indien dezelve geen zeer it nauwkeurig en bejlisjend Antwoord op de l raag is , „ weeten wy niet wat de Maatfchappy een Antwoord kan „ noemen. De Befluurders zeggen nu, dat zy een Ant~ , woord verlangden, ontleend uit de Natuurlyke Historie, „ en geeven te kennen, dat zy dit verwierpen , om dat „ het Ovcmatuurkunelig wat. Maar deeze bepaalïng is „ niet uitgedrukt in de bewoordingen, met welke de Vraag t, werd voor gefield: daarenboven heeft de Heer de lic „ duidelyk beweezen, dat het een Overnatuurkundig Voor„ flel is, en, lenigs eenen anderen weg, niet nauwkeurig kan beantwaord worden. - . Wy laaten dit verfchil „ der Oordeelvellingen onbeflist , cn bedienen ons °'aar„ nc van het keurig Uittrekzel, 't welk op deezen zin loopt. & $ ' ^f- & -gf. $. De Vraag, zo als dezelve hier wordt voorgefteld, zegt de Heer de luc , is aan den Wysgeer ingerigt. De Natuurkundige rangfehikt de Natuurlyke Weezens , gelyk zy door den Mensch worden waargenomen, en van hem moet den Wysgeer zyne eerhe Lesfen ontvangen. Zonder daadlyke bewysftukken kan 'er geen Wysbegeerte zyn. Maar deeze daadlyke bewysftukken onder algemeene hoofden te brengen, grondbeginzels vast tc ftellen tot het onderzoek der byzondere Befpiegelingen, vooruit te zien, welke aanftaande verbetering wy van dc kundigheden sa©-  VAN DEN HEER DE.LUC. 2ft mo°en verwagten , loopt buiten het bellek van den enkelen Natuurkundigen; dit is de taak van den Wysgeer. De Vraag, zo als dezelve hier voorkomt, heeft geene betrekking tot kleine naipeuringen , noch tot daadlyke bewysftukken, noch tot Stelzels van Natuurkunde; maar alleen rot het Stelzel van eenige Wysgeeren, die, alleen afo-etrokke denkbeelden van de Weezens vormende , het nóodzaaklvk of fraay vonden , dat ze met elkander verbonden waren, door eene onmerkbaars Opklimming, Natuurlyk feheidt zich de Vraag in twee deelen, die onderfcheiden behandeld worden ; dan de Heer de lug keert dc orde, in welke zy ftaan, om, en onderzoekt, in 't eerfte gedeelte zyner Verhandelinge, of 'er zodanig eene Opklimming daadlyk kontje opgemaakt worden uit de reeds gedaane Waarnecmingen ;■ en ot wy, door het voortzetten dier Waarneemingen, mogen verwagten, met zekerheid, het werklyk beftaan dier Opkhmminge te ont* Verdeeling der Natuurlyke Lichaamen in drie Ry^ ken is een der eerfte denkbeelden dat zich aanbiedt; doch deeze , Welke wy eenvoudig en gemaklyk agten, gaat gepaard met onzekerheid , ontftaande uit dc bezwaarfykheid , om nauwkeurig de lyn te bepaalen, welke ieder deezcr drie Ryken van de andere onderfcheidt. indien wv onkundig zyn van het werktuiglyke der Natuure, in de vorming van eenige dier Weezens , welke eene nauwe betrekking tot elkander hebben , waar op zullen wy onze bepaaling gronden , dat geen lyn van grensfcheiduig tusfehen dezelve kan getrokken worden ? Indien wy wceten dat , ingevolge van nauwkeuriger Waarnecmingen t de Delfftofkundige en Plantkundige in ftaat gefteld zyn, om elk zyne eifchen op te maaken, ten aanziene van verfcheide dier Weezens , welke tot deeze onzekerheid het hunne toebragten, wat'rede kunnen wy dan hebben, om het beftaan van zulk eene grensfeheiding te outicenncn{ En naardemaal een grooter mastte van kunde , m veele aevallen , deeze zwaarigheden heeft weggenomen , die deswegen blyken uit onze onkunde herkomftig te wee» zen waarom zullen wy dan beweeren , dat cen nog grooter maate van kennis , zo dezelve verkrygbaar is , onsmet in ftaat zal ftellen,om de juiste grensperken van elk deezcr drie Ryken der Natuur te bepaalen? : De o-rcnsfcheiding , welke het Dicrlyk van het Groei-* iend Ryk onderfcheidt, fchynt alkronzekerst. Eg!©»  472- INHOUD DER VERHANDELINGE Planten geeven meer tekens van Leeven dan zekere Weezens , die men voor Dieren houdt. Maar, is het niet mogelyk , dat deeze , in welke men zulke tekens van Leeven ontdekt, in de daad Dieren, en die min bezield fchynen, met de daad Planten zyn ? Deeze Vraag alleen vernietigt éénsfiags de veronderftelde aaneenfehakeling van een keten van Weezens: want cen Stelzel, 't welk geen andere deun heeft dan onze onkunde , heeft geen fteun in 't geheel. Dc vermenging der kenmerktekencn, onder verfcheide foorten van het zelfde Ryk , heeft men ook aangevoerd tot ouderfchraaging van die Opklimming. 'Er zyn Menfchen , zeggen zommigen, die in hun verftandclyk en zedelyk Character minder fchynen dan de Dieren. Dan moeten wy hier uit befluiten, dat 'er zulk eene onmerkbaarc Opklimming plaats hebbe van den Mensch tot het' Dier, dat tusfehen deeze twee geen juiste fcheidlyn kan getrokken worden? Maar , in dit geval , zal men niet voorwenden , dat het Menschlyk Geflacht vergclceken moet worden met eenig Geflacht onder de Dieren : het meeste, 't geen men 'er uit kan afleiden, is de gelykvormigheid van eenige byzondere Weezens onder dezelve met elkander: en zelfs deeze is ten hoogften bedrieglyk: dewyl ze enkel lleunt op inwendig voorkomen. Laaten wy veronderftellen, dat cenig toeval een Mensch van zyn Geheugen berooft, en tot een haat van weezenloosheid brengt. Hebben wy kennis van de oorzaak deezcr veranderinge? Weeten wy, of dat geen , 't welk in andere Menfchen ten beginzel ftrekt van Oordeel en Geheugen , in deezen Man vernietigd is, dan of dit enkel de verandering is van eenig uitwendig deel, 't welk hem buiten haat helt om deeze vermogens te gebruiken , fchoon zy nog behaan ? Indien nu deeze vermogens in hem nog behaan , fchoon in een haat van werkloosheid gebragt ; indien zy behaan in een gebooren Weetniet, fchoon bedekt door eenig gebrek in het zintuiglyk geitel , kan 'er geene weezenlyke gelykvormigheid weezen tusfehen deeze enkelden des Mensc'hlyken Geflachts , en de volmaakthe onder de Dieren: naardemaal geen deezer laatstgcmelden ooit die bekwaamheden hadt , welke de Mensch in een gezonden haat ten toon fpreidt. Toevallige omftandigheden mogen het Voorkomen van den Mensch veranderen; doch kunnen zyne Natuur niet veranderen; cn het is de daadlyke natuur der Weezens , welke in over*  van den heer de luc. 273 overweeging moets genomen worden , om eene welgegronde bepaaling te maaken, wegens den Rang, dien zy in 't Heelal bekleeden. Men dringt verder aan, dat 'er eene groote maate van verwarring befpeurd wordt onder de Soorten , in 't algemeen befchouwd. De Delfftofkundige , de Plantkundige, de Dierkundige, vindt het niet min bezwaarlyk , zyne Ryken in Onderdeden te fchikken , dan om derzelver Grenzen aan te wyzen. De minfte aandagt op deeze Weetenfchappen toont ons de ongenoegzaamheid van alle onze Stelzels, ten aanzienc van de verdeeling der Weezens van ieder Ryk . nauwkeurig in Rangen gefchikt. Maar deeze Stelzels zyn eene pooging der Kunst , om het gebrek van ons geheugen, en de eng beperkte grenzen onzer bekwaamheden, te gemoet te lemen. Rechtfchaape Weetenfchap moet uit de bcfehouwing der voorwerpen zelve ontleend worden. Dc Wysgeerige Natuurkenner, die zich niet te vrede zal houden met eene bloote Naamlyst , zal eindelyk zyne aandagt op de Soorten bepaalen. Weezens , in 'welke alle blykbaare kenmerktekenen gelyk z-yn , zal hy tot dezelfde foort brengen; van dc zodanige , waarin hy eenige nieuwe kenmerken ontdekt, in hoe gering eene maate dezelve zich ook laaten zien, vormt hy nieuwe Soorten, derzelver aantal fchrikt hem niet af: vermids hy weet, dat hy, alleen langs deezen weg , juiste denkbeelden van de Natuur konne verkrygen : door deeze handelingen te volgen , zal hy het gebrek van onderfcheiding , in dit bewys veronderfteld, vermyden: dc oorzaak daar van moet niet gezngt worden in de natuur der voorwerpen , maar in onze onoplcttenheid , om een genoegzaam getal van ondërfcheide Soorten te maaken , onder welke men ze tc fchikken hebbe. Uit deeze beginzelen befluit de Heer de luc , met veel oordeels, dat cen onmerkbaare Opklimming van Weezens, door de bewyzen van agter en, niet beweezen is, en niet beweezen kan worden: dewyl alle Waarneemingen , naar gelange van derzelver nauwkeurigheid, ftrekken om onderfcheidingen vast te ftellen en tc bepaalen: maar het onderfcheid van kenmerken, op 't welke deeze onderfcheidingen gegrond zyn , moeten bemerkbaar weezen om ontdekt te worden; en waar men zulke onderfcheidingen niet kan ontdekken , hebben wy reden T 3 om  »f4 inhoud der verhandelinge om vast te dellen, dat 'er geen Opklimming, maar Eenpaarighetd, plaats heeft, In het tweede Deel deezer Verhandelinge onderzoekt de Schryver de Vraag zelve, cn gaat naa, of 'er Bewyzen van vooren aangevoerd kunnen worden , om de veronderftclling eener onmerkbaare Opklimming» van Weezens te llaaven. Hy merkt op , dat de Atheïsten een Wysgeerig antwoord onwaardig zyn: dewyl hun Stelzel, mag het den naam van Stelzel draagen, niet gegrond is op Wysgeerige beginzelen. Hy neemt, derhalven, het Theismus aan , ten grondflag'e zyner redenecringe. Dit gromlbegïnzei maakt op éénmaal 'dien Voortgang, welke eene onmerkbaare Opklimming veronderftelt: want, welk eene volmaaktheid wy eenig gefchaapen Weezen toefchryven , de afftand tusfehen den schepper cn het Schepzel blyft altoos oneindig. Uit deezen hoofde zyn wy genoodzaakt het denkbeeld eener onmerkbaare Opklimming» aan te merken , als alleen betrekkclyk tot gefchaapene Weezens: dan by dezelve doet,zich een zeer merkbaar onderfcheid op tusfehen eenige , die met gevoel begaafd , en andere, die ongevoelig zyn. Tegen deeze verdeeling kan geen bewys van aglcren aangevoerd worden : dewyl dezelve op Waarneeming gegrond is ; noch kan het van vooren beweerd worden , dat god geen Weezens kon fcheppen zonder Gevoeligheid, of dat Gevoelloosheid onbegaanbaar is met Beftaan. Is het dan mogelyk te begrypen, dat deeze twee Rangen met den anderen verknogt zyn, zonder eene afbreeking van Voortgang? Gevoeligheid en Gevoelloosheid zyn rechtftreeks ftrydige hoedanigheden, die, derhalven, elkander noodwendig uitfluiten: het verfchil tusfehen twee Weezens, met Gevoel begaafd, het ecu in de hoogst , het ander in dc minst mogelyke maate , is niets in vergelyking met het verfchil tusfehen dit laatfte en een Gevoelloos Weezen. Een verfchil in trap is altoos eindig ; maar cen verfchil in natuure oneindig, In den Rang van Gevoellooze Weezens onderfebciden wy het Groeijend Ryk van het Ryk der Delfstoffen; en tusfehen deeze doet 'er zich eene zeer in 't oog loopende afbreeking der Voortgang of Verbintenisfe op. Een Plant is cen bewerktuigd Weezen, "t welk zyne foort voortzet. Elk Weezen, derhalven , van deezen Rang wordt van één of twee gclykfoortige Weezens voortgebragt 5 Jjgt i§ jn '? eerst klein , en groeit bewerktuigd op tot eene  VAN DEN HEER DE LUC. £7S eene meerdere grootte. . Een Delfftof is cen Weezen , voortgebragt door eenige Natuurlyke oorzaak, zeer verfchillend van het M'eezen zelve , en kan , óverzulks, zyne eigene ibort niet voortbrengen. Indien deeze Bepaalingen van het Groeijend Ryk en van dat der Delfftofferi mist zyn , is het verfchil tusfehen dezelve volftrekt. Een Weezen is gefchikt ter voortbrenging van zyne foort, of niet. Het daadlyk behaan deezcr onderfcheidinge hangt niet af van onze onbekwaamheid , om dezelve "in alle gevallen toe te pasfen : want indien wy eenige Gevoellooze Weezens konden ontdekken, die, zonder geheel en al tot cen van ■ beiden deeze Ryken te behooren, de onderfcheidendc kenmerken van bei en hadt, ('t geen de Heer de llc onmogelyk agt,) zouden wy alleen een nieuw Ryk ontdekken, zo onderfcheidén van de voorige als deeze van elkander : want men kan niet baweeren , dat eenige gemeen zynde eigenfchappen deezen voorgewenden Voortgang kunnen te wege brengen; als 'er , ten zelfden tyde, andere geheel ondërfcheide eigenfchappen plaats vinden. De Heer de lcc vaart voort, met aan te toonen , dat, in ieder Ryk, dc ondërfcheide Soorten met dc daad van elkander onderfcheidén zyn , en merkt op, dat derzelver verfchil blykbaar wordt, indien wy ieder Soort bepaalen door derzelver onderfcheidendc kenmerken. Indien de Schepper het goedgedagt hadt , dat de Weezens door eene onmerkbaare Opklimming zouden vorderen, zou dit onder de Soorten merkbaar zyn : eenige weinige verbasterde op zichzelve ftaande Weezens kunnen nooit beftemd zyn om die fchakels te vormen, door welke men wil dat de ondërfcheide Soorten zamenhangen. Waren deeze fchakels noodzaaldyk , zy zouden behendig weezen; dan behendigheid vindt men alleen in de Soorten. Doch, indien wy eens toehemden, dat, gelyk het oneindig getal van evcnwydige affnydingen, uit welke men veronderftelt dat een Pyramide beftaat, de oppervlakte, by onmerkbaare onderfcheidingen , doet aangroeien, zo ook de Weezens , by eene onbemerkbaare Opklimming, boven elkander opklimmen ; dan vraagt onze Wysgeer, waar toe heeft die Opklimming betrekking, en in welke opzigten worden de Weezens hier met elkander vergelceken'f Dit moet verklaard worden , eer men een denkbeeld kan hegten aan het denkbeeld van Opklimming; want geene verbintenis van medebctrekkclyke gronden kan b T 4 plaats  §70 ïnhoud der verhandelinge plaats grypen tusfehen ongelykflachtige hoedanigheden \ en eene afgetrokkene Opklimming onder de Weezens is onbegrypelyk. Maar de Heer de ltjc merkt, wyders, op, dat niets onbepaalder kan zyn dan het woord weezen , zo als het door eenige Wysgeeren gebruikt wordt, inzonderheid als zy handelen over de Orde der Weezens in 't Heelal; en 't is verre van zeker, dat zy, van eene Opklimming der Weezens fpreekende, zamenftemmen in het denkbeeld, 't geen zy beoogen uit te drukken. De verdeeling der Weezens in twee Rangen, van Stof. lyke en Geestlyke Zelfftaudigheden, levert een onwederleglyke tegenwerping op, tegen de veronderstelling eener onmerkbaare Opklimminge, als welke met geene mogelykbeid ftand kan grypen tusfehen dingen , weezenlyk onderfcheidén , .als Stoife en Geest. De Heer de ll'C redenkavelt in 't breede tegen de Wei van Verknogtheid , door den grooten leibmtz veronderfleld; doch welke hy , zeer verre van derzelver algemeenheid te erkennen , alleen toepasfelyk agt op de verdeelingen van tyd en plaats , en op de beweeging , als tot deeze betrekkelyk. Ter beantwoording, die denken dat zyn gevoelen ftrydig is met de Harmonie des Heelals, merkt de fleer de luc op, dat ons denkbeeld van die Harmonie, of Zamenftemming , niet uit ingebeelde Werelden , maar uit de Natuur, moet ontleend worden. Indien wy deeze raadpleegen, zullen wy bevinden, dat die Harmonie beltaat, niet in eene onmerkbaare Opklimming der Weezens, noch in eene volftrektc verknogtheid der oorzaaken van derzelver ondërfcheide opeen volgende haaten ; maar in de fchikking van ieder ding , op'zulk eene wyze , dat het ongetwyfeld het geluk der gevoelige Weezens , in den hoogstmogelyken graad , voortbrengt , op eene wyze , overcenkomftig met den eigen Rang van ieder Soort. De uitkomst van alle deeze Waarneemingen en Bewyzen is; dat 'er een eerste oorzaak van alles beftaat, dat het Heelal, door die eene eerste oorzaak voortgebragt , zamengefteld is uit Ondërfcheide Weeze?js , die verdeeld kunnen worden in twee groote Rangen, Gevoelige en Ongevoelige, die betrekking tot elkander hebben, als de middelen tot het einde; dat de Zamenftemming van het Geheel te wege gebragt wordt, noch door Vei> knogthcid , noch door eene onmerkbaare Opklimming , maar'  van den HEER de luc 277 ,„„, merkbaare afftanden van plaats en bedryvT en doorlefvolftrekt verfchil tusfehen de ondërfcheide Soorten van Weezens. aap nfeming wegens het nuttig gebruik VAN DE floREs Sal. AMDnLcI martij, DE chlorosis. Door * * * M. u. j±,n ae dcsll. s mnseraaden , zyn hchaams-ode- deezer ^'A^^to middelen ; pil),gJ ^ffitfc^M^ niet recht de eerfte °Sfs verdiener Dan, daar meestal, in deeze Ziekte, een'uure'jym in ^SSSfc' vtdunSKidïlen voegt, men ^S^V4r de^eezh, —lot 31?l2^of-i^l«^^ en ik heb ook altoos ^sf^^rS' crcvallen, zulke heilzaame uitwerS^SnZ:erdItetbgergebruik daarvan myne Kunstgenooten durve aanraaden. nR HFRSCHEL'S BERIGT DER ONTDEKKINGE VAN P TWEE SATELLITEN , WENTELENDE RONDSOM DE PLANEET URANUS (. > (Uit de Philofophical Transactions, Vol. LXXVII.) T^e wyde afftand van de Planeet Uranus en de tegenD Woordige ftand in een gedeelte van den Zoèak welk bezaaid is met eene menigte kleine Starren , heeft 4t zeer bezvvaarlyk gemaakt te bepaalen, ofdeezej^ (*) Deeze ontdekking hebben wy hierboven , bl. 61 enz., des voorgaanden Deels , reeds aangekondigd; doch oordeelden iir breedlr Verflag vertaalens en plaatzens waardig. T §  «73 BERIGT DER. ONTDEKKlNCE S is ge\ynir^r tn SatUrnm ' van SatelI*en vergezeld is. in het doen van proeven , ten deezen unVbST dikwyls groote Telescopen na deezè ihn^^lZ^h* Kc t HJlf""^ * meerdere en op weinig van deszelfs Diameters afftands eenSè zeer zwak hcht geevende Starren , vvelke? nlaatze, fk zeer zorgvuldig optekende. P'aatzen ik Wanneer de Planeet den volgenden dag weder aan den - mi,, i Y" ,ne Starren » en miste 'er twee. Was r£Z U"/g gewe?St van de misleidingen, welke in de ÏSL in één ot meer Satelliten by de laatst ont dekte Planeet aangekondigd hebben ; doch k moest mv deswegen buiten twyfel ftellen L De miX nevd- agtigheid anders onmerkbaar, kan dikwyls Se sSren verdonkeren; en ik oordeelde, derhalven dat nieS dan eene reeks van Waarneemingen my moes vo doen ' in eene zaak van die aangelegenheid. voldoen, Ten dien einde tekende ik alle de kleine Starren nn naby de Planeet Uranus, 0p den ,4, ™JT£ Z\ inC2 ?/e-,Hr?7r-Hf-rHEL heeft decze Schikking opgegeeven vn de Phlofophcal Transactims, Vol. LXXW. p. 499,  VAN TWEE SATELLITEN. 2?9 '«ft aie SatclHt op den **n Fe^ KftS/t S uuïn in "n morgen, van nng zag dc die Sa elht et ot y ^^^^ door ^ ^^bS-TffiB^Td»» lo°pk"ing te.befchryT;,e g Terwvl ik voorhaamlyk op dc beweeging van deeze WuiHetto vergat ik geenzins een andere kleine Star iSn 'die ik mv vry wel verzekerd hield dat menaa tc gaan, di.z * ^ d ik , in den nagt van f fJeffmmS ' twee kleine Starren waarnam , die £ }d den ft-Ata twee andere miste tien 17UCU w waargenomen: maar, ol dit toegeicinee- rtog , in liet verloop van negen na, >W« 'X SeZ1oSgenbhk >t jj^^^tS VVaarneemingen.voWt^^^^SstSlï bykTns op f^HWnSJ™S^edagt te zullen vinden. Ik dmScPook ' dit'de naast veronderftelde Satellit met bfden ftaSd was , waarin ik dezelve op den ?den gelau- en had en kon nu zeer duidelyk ontwaaren, dat der ze v Tn'haaren loopkring, zints dien dag was voortge- „ L dpypifde rigthig met de andere Satellit , doen S^ fneuef loop Hier uit is blykbaar , dat dezelve in met incllcr loop. «* - - d »t ^tfta^Vde lMtst Skte, ofliever de laatst met zekerheid waargenome-  SSo BERIGT DER ONTDEKKINGE ne: want ik twyfel niet, of ik zag ze beide, voor deneerfte keer, op denzelfden dag, denn Januaiy i7li Ik vestigde nu al myne aandagt op de Eerfte Satellit en had gelegenheid , om dezelve omtrent drie naren eö een kwartier waar te neemen. géduurende welken tyd zo verre ik kon oordcelen dezelve haaren loop voortzette De tusfehen tyd , door het wolkig lugtgehel veroorzaakt was al te kort om de beweeging^genofgzaam na te faan^ zo dat ik myn beflisfend oordeel tot den loden opfchort' te ; en om myne theorie van deeze twee Satelliten op" de proef te brengen , ontwierp ik een fchets op 't panier om voorshands derzelver hand, ten opzigte van de P ' neet, aan te wyzen, als mede de Parallel der Declinatie" • De lang verwette avond kwam, en, niettegenftaandé donker weer my dreigde te leur te hellen, klaarde de lugt m t einde op. De Hemel vertoonde nu het oor! lpronglyke van myne gemaakte tekening, daar de Planeet Üranm_verfcheen met twee Satelliten, in denzclfden hand als ik dezelve ontworpen had. ik beken dat dee¬ ze vertooning my verrukte , dewyl de kleine Planeeten van den tweeden rang , eene waardigheid aan de voedzei is genoegzaam om hun een langen tyd te voeden. De Bewoonders van Zaara trekken uit de Dadels daarenboven eene foort van Honig, zeer zoet en zuikeragtig van fmaak. Om dien te verkrygen, kiezen zy Dadels uit wier vleesch het zagtfte is, met dezelve vuiler*  DER. DADELBOOMEN. a§5 zy een groot vat, aan den bodem doorboord, zy drukken ze door een gewigt , van acht of tien ponden , er op te zetten. Het vl'oeibaarfte gedeelte , 't welk door dit gat loopt, noemen zy Dadelhonig. De Steenen zelfs , fchoon van eene zeer harde zellitandigheid , worden niet weggeworpen. Men geeft ze aan de Kameelen te eeten , als mede aan de Schaapen , naa dezelve fyn gemaalen, of in 't water geweekt te hebben. Gelyk andere opgekweekte Boomen, geeven de Dadelboomen eene groote verfcheidenheid van -Vrugten , zo in o-edaante, grodtte, en hoedanigheid, als in koleur zelve. Men telt ten minften twintig ondërfcheide foorten. De Dadelboomen zyn onderhevig aan het fteeken van worm, en bederven zeer fchielyk in vogtige en regenagtige ty- deUit alles, wat wy hier ter nedergefteld hebben, blykt, dat 'er in de geheele natuur misfehien geen Boom gevonden wordt, welke tot zo dierbaare en zo veelvuldige gebruiken (trekt als de Dadelboom. GESCHIED- EN AARDRYKSKUNDIGE AANMERKINGEN OP HET VERHAAL VAN PLINIUS , WEGENg DEN OORSPRONG EN DE OUDHEID der INDIAANEN , EN DE AARDRYKSBESCHRYVING HONNF.R LANDEN ; MET NASPEURINGEN OVER de VOORNAAMSTE OMwentelingen in indie; door den Heer de guignes , voorgeleezen 'in eene der Openbaare Zittingen van de Academie des dnferiptions et Belles Lettres. Pliniüs , die van de Indiaanen op eene zeer korte wyze fpreekt, duidt een groot aantal aan van Volken, en verfchcide Ryken , welken , ten zynen tyde, beftonden; 't valt zeer bezwaarlyk, derzelver ligging en grensfcheidingen te bepaalen. Ik heb geoordeeld, dat het tafereel, 't geen hy ons aanbiedt van dit groote Land, onze aandagt waardig was , en dat nieuwe ophelderingen , gevoegd by dc berigten , door hem gegeeven, eenig licht zouden kunnen verfpreiden over dc oude Gefchiedenenis der Indiaanen, ons zo weinig bekend. Ik hel my voor te onderzoeken, voor eerst , wat hy zegt , wegens den Oorfprong deezer Volken. — IV. DEEL. MENGELW. NO. 7. V Ten  a"6 van den oorspong en oudheid Ten tweeden, van derzelver Oudheid. Ten derden-, van de Aardryksbefchryylng hunner Landen; en ten pierden , zal ik dit befiuiteii met een fchets van de voornaamfte Omwentelingen in de Indien, zints den tyd van alkxander, tot dien onzer eerfte Reizigeren: doch ik deel hier niets meer mede dan den hoofdinhoud van het Vertoog , 't welk tot een Toevoegzei moet dienen aan de nafpeuringen , van my gedaan , over den Godsdienst der Indiitanen. I. Plinius doet de Indiaanen afftammen van bacchus en h-rcules , die voor dc eerfte Koningen des Lands gingen , en naderhand de voornaamfte Godheden geworden zyn. Maar, wanneer men zyn verhaal naagaat, als mede dat van andere oude Scbryveren, ontdekt men, dat deeze twee Perfoonadien geene andere kunnen geweest zyn dan brahma en vischnou , oude Koningen vra Indie , vervolgens in die Landen aangebeden. Het zyn dc Grit ken, die, alles tot hunne denkbeelden overbrengende , deeze misvatting veroorzaakt hebben, en men heeft in geenen deele te gelooven , dat een bacchus en een hekcui.es, Grieken, de Volkplantingen uit Griekenland en Indie overvoerden. Brahma en vischnou , Wetgeevers der Indiaanen , waren oorfpronglyk uit de Noordlykfte gedeelten van Indie , digtst aan Perfie en Bactriane gelegen; dit is de rede, dat de Landen , in 't Noorden van Indie , veeleer dan die in 't Zuiden befchaafd geworden zyn. II. Pumi s rekent van bacchus tot op alexander hon 'erd en drie en vyftig Koningen, die zes duizend vier honderd en twee jaaren geregeerd hebben. Het blykt, dat die Schryver kennis hadt van de Overleveringen der Indiaanen. Volgens die Volken is bacchus , of liever brahma , uiet alleen hun eerhe Koning , maar ook de Schepper des Menschlyken Geflachts. Zy ftellen het Tydperk, waar in hy leefde , op een ongelooflyk aantal van jaaren ; maar in deeze berekeningen , van de Indiaanfche Mythologie, zyn de jaaren van drie honderd en zestig :aaren , die maar voor één gerekend worden. De Indiaanen hebben ook lange Tydperken gevormd , en geeven voor , dat duizend Mahayougam, die twaalf duizend goden-jaaren uitmaaken, een Tydsomwenteling zyn, welke zy Manou noemen ; zy gelooven , dat wy veertien van die Tydsomwentelingen moeten hebben, en dat 'er zes reeds verloopen Zyn. Zie daar de zes duizend  DER INDIAANEN. 7end iaaren , van welken plinius fpreekt ; maar deeze Jaaren vormen een zo verbaazend getal van Eeuwen, dat men der^elyk eene berekening niet konne toelaaten. \ o o-ens ditöStelzel is, naa eene eerlte Schepping des Heelals alles verwoest, brahma Hiep , en by zyn nntwaaken fchiep hy eene nieuwe Wereld ; zes zyn 'er reeds verdelgd en wy bevinden ons op de zevende, die vier honderd, en twee jaaren geftaan heeft. Van daar zyn de zes duizend jaaren by plinius zes duizend Mahayoagam, ot zes Manou. De vier honderd en twee jaaren, welke hy meerder telt tot op alexander , leveren mislchien het tvdperk op , waar toe men moet opklimmen , om den oorfprong te bepaalen van de Staatkunde en de Beichaaving der'Noordlyke Indiaanen. Over 't algemeen kan men niets dan gisfmgen voorftellen, wegens 't geen Indie betreft, vóór de Regeering van darius. Herodotos zegt , dat het de twmtigfte Satrapie of Wingewest van het Ryk diens Vorften uitmaakte, en hem eene fchatting betaalde; maar hy {preekt hier niet van dit geheele wyduitgeftrekt Land : dewyl darius scylax uitzondt , om den Indus te ontdekken, en hv alleen meester was van de oorden , naast aan die Rivier liggende. De meer Zuidelyke Gewesten hebben kunnen b'ezogt worden door handeldryvende Volken, die zich ter Zee derwaards begaven; doch waarfchynlyk waren deeze Zeelieden onkundig van de uitgestrektheid en de verbintenis der Kusten met de Noordlyke Landftreeken, even gelyk wy zomtyds niet gewecten hebben, ot zekere Kusten , door ons ontdekt , eenige verbintenis hadden met andere, veel verder afgelegen. III. Naa dat alexander het Ryk van darius verdelgd hadt, zette die Vermee^teraar, zyn voordeel doende met de kundigheden , door de Per/en opgedaan, den Oorlogin de Indien voort; doch hy onderwierp aan zich niet veel meer dan de Perfen bezaten, 't waren de $elucies begeeft. Daar woonden, als in eene vryplaats, verwyderd van de Landen , in welke de groote omwentelingen voorvielen die westlyker Volken troffen , verfcheide Volken , meer of mm befchaafd , die vier zeer magtige Ryken vormden en van welken wy geene kennis draagen. Het eerfte' van 't welk plinius fpreekt, kon 70,000 Voetknegten' 1000 Ruiters , en 700 Olyphanten ; het tweede 50,000 Knegten, 3000 Ruiters , en 500 Olyphanten ; het derde 100,000 Voetknegten, 20000 Ruiters , en 1000 Olyphanten ; het vierde , en magtigfte , 600,000 Voetknegten 30,000 Ruiters en 9000 Olyphanten , ten kryg toerusten ; zyn ilooiditad was Palïbothra , eene Stad aan den Ganges gelegen , eene Rivier , als toen weinig bekend. . —- Het Kiland Ceylon heeft men langen tyd aangemerkt als het einde der Wereld aan die zyde" en het verhaal der eerfte Griek[che Zeelieden , die ter'Zee na den mond van den Ganges voeren, werd in 't eerst voor fabelagtig gehouden. Men voer vervolgens Oostlyker opdoch gaf voor, dat de Goden niet wilden, dat men verder kwam dan het Land Sin*, of der Chineezen, onder voorwendzcl , dat de Zee daar te ongeftuimig was en daar vondt de Zecvaard der Ouden haar eindpaal. IV. Ik zal ,my hier niet ophouden by de vermeesteringen van osiris in Indie, zy behooren tot de Mythologie, t verhaal der vermeesteringen van semiramis en si-  DER. INDIAANEN. sesostris is al te weinig ontwikkeld, en fchynt vergroot. jneM'tlers cn Per/en hebben alleen eenige Landltreeken, nibv den Indus, aan zich onderworpen; Alih.XAjs.DER is riet veel verder gegaan ; maar diens Opvolger* hebben let tot den Ganges toe voortgezet. '1 oen hebben de Crieken in Ractrianie zich meester gemaakt van eenige t -inden langs den Indus. Deeze doortocht, en die vesririn» der Grieken in itafc, moeten aangemerkt worden als den eerften der Vreemdelingen ons bekend; deeze wft veel moeten toebrengen om de Weetenfchappen dei Grieken by de Indiaanen in te voeren , by welken wy K veele voetftappen van aantreffen, De twee Ryken, "aar van plinius fpreekt, heftenden ten zelfden tyde in %1%'then, het Ryk, door de Grieken m Bactrianie onfrist, verwoest hebbende, deeden een inval in Indie en&dron°en door bykans tot Öuzarate zy Verdreeyen.de Crieken en onderwierpen de Indiaanfche Vorften. hr % gtond om te denken, dat de £q£*o, ra voege* Feuwen, dergelyke invallen gedaan hebben; maai het STeek ons'aan vernaaien deswegen. Van eene anderen kant blykt het uit ptolomeus, dat eenige Gw&fi* die verïër het Zuiden optrokken, aldaar kleine Vorften, Sommen vormden, en 't is hoog waarfchynlyk, dat veele Sdenen , om alle die Vreemdelingen te ontwyken zich nog verder weg begaven , dat is te zeggen na de nlaats waar Bisnagar ligt, waar zy een tnagtig Ryk P Ucnen onder het geleide van salavagena, die in PlïSwSSS ™ CHRISTUS }**fd% Dce£ ïUekenrig , welke ' overeen hemt met den tyd van de C Scythen- in Indie , is een beroemd J ydperk by ™ Indiaanen, en fchynt de vernieuwing van hunne Magt '-b,.waren in de zesdfb emv , van der Christenen Tydrekening , nog hetjMr-™ AUe A^z! Scythen namen de Wetten . en ^ncTdsSist Ades L nds aan , en werden , om zo te foreeken tataZn: eenigen, nogthaus behielden hunnPe oud eevenswyze: dewyl men in die Noordlyke T, md-  tOi ' VAN DEN OORSPRONG EN OUDHEID fchappen nog veelen hunner Afftammelingen vindt , die Nomaden zyn. Wy kennen nog een derden Inval van Vreemdelingen in Indie , te weeten , die der Arabifche , Syrifche en Perfifche Mufulmannen. Naa de Landen , tusfehen den Oxus en de Saxartes, te ondergebragt, en Sam-arcande, ingenomen te hebben , kwamen die Volken in Indie , iloegen zich eerst neder in Mouitan , waar zy verfcheide Koningryken grondvestten , beftuurd door Prinfen , uit drabic en Syrië herkomftig, vervolgens drongen zy door na het Zuiden, de Westkust langs. By deeze eerfte Mufulmannen vervoegden zich anderen van Turkfchen oorfpronge, de Ghazneriden, die groote vermeesteringen in Indie deeden , zy werden verflaagen door de Ghouriden , die voorgaven Afftammelingen van de oude Perfifche Koningen te weezen. Zy overweldigden de Landen, tusfehen den Indus en den Ganges gelegen , en drongen door in het Zuiden , tot aan Canara, en breidden hunne overwinningen zo verre uit, dat het wyduitgeftrekte Ryk van Balhara , langs die Westkust liggende , en 't welk ten tyde van plinius en ttolomeus beftondt, aan hun onderworpen wierd: dieper landwaards in moesten ook veele Landltreeken bukken. Zy droegen den naam van patanes, en hebben langen tyd Koningen gegeeven aan een groot gedeelte van Indie. Het Zuidelyker gedeelte van Malabar vondt zich min aan alle deeze invallen blootgefteld; maar het is waarfchynlyk , dat veele Indiaanen derwaards de vlugt namen , en 'er omwentelingen te wege bragten. Daar heerschten de samorins , en men weet niet of deezen afdamden van den ouden Koning pandion , van wien plinius gewaagt, dan of zich een nieuwe Stam in die Landltreeken vestigde , omtrent het Jaar DCCCXXV, een Jaar, 't welk nog by de Malabaaren een Tydmerk oplevert. Een deezer Prinfen, die de Leer van juaiiometh omhelsd hadt, toog na Mecca, en verdeelde zyne Staaten onder zyne Bloedverwanten en Vrienden, 't geen ter oorzaake ftrekt van de menige Souverainen , waar mede Malabar is opgevuld. Wat de Landen langs den Ganges aanbelangt , wy weeten niet hoe, en op welk een tyd, de Koningryken, die 'er oudtyds beftonden, verdelgd zyn. De patanes, die hunne vermeesteringen tot die Rivier uitftrekten , hebben 'er veel aan toegebragt. Volgens eenige Schry- ve-»  der indiaanen. £93 veren maakte zich een Turk meester van Bengale, en bragt het Land van Bimagar te onder; doch , naa zyn dood verhieven zich verfcheide Landvoogden, door hem aangefteld , tot Koningen , 't welke veele Koningryken veroorzaakte. ■ • Men ziet uit dit verflag , dat de ryke voortbrtngzels van Indie, ten allen tyde, een verbaazend aantal Vreemdelingen na dit Land gelokt , als mede dat de oude Inwoondcrs , veele Eeuwen geleden , het Oppergebied aldaar verlooren hebben. Deeze geduurige Omwentelingen noodzaakten veele Inboorelingen Zuid- en Oostwaards te vlmnen, en van daar na de Eilanden in Indie, waar zy hunne Wetten en Godsdienst overbragten. De Maraten zyn de Afftammelingeu der oude Ingezetenen , m het Land gebleeven', en die, van tyd tot tyd , in vericheide oorden , het juk des Vreemden afgefchud , en zich gevestigd hebben. De Terfen , de Grieken , de Scythen , de Arabieren, de Turken, zyn opeenvolgende Meesters in Indie geweest; doch daar van beroofd- geworden door de Izztcre Scythe-n, die 'er, onder 't geleide van tamerlan, inkwamen. Deeze Vorst maakte, intusfcheu , flegts kortftondige vermeesteringen tusfehen den Indus cn de Ganges ; hy deedt een ontzettend groot aantal der Inwoonderen omkomen, en verfloeg eene menigte van Ghebres , of oude Perfen , die zints lang m het Noordlyk gedeelte woonden. De Afftammelingen yan ïa- merlan drongen vervolgens in Indie , en vestigden er zich op vasten voet: zy zyn het die wy Groet Mogolen noemen , en aldaar nog heden ten dage heerfchen. In deezervoege heeft Scythie verfcheide keeren groote Omwentelingen in deeze Landen veroorzaakt, gelyk ook zo veele andere, in China, Per/ie, Klein Afie, als mede in Europa, by den val des Romeinfchen llyks. Weshalvcn men konne zeggen , dat de Afftammelingen der Scythen de meesters zyn van het grootfte gedeelte der Wereld. By deeze Invallen , te Lande gedaan , moeten wy de zodanige voegen , die van den Zeekant kwamen: want het blykt , dat Indie langen tyd voor de Ouden geweest is , 't geen America naderhand voor ons werd : en , fchoon de Gefehiedenis ons geen verflag deswegen oplevere , kunnen wy niet twyfden , of veele Vreemdelingen, die door de Roode Zee daar kwamen, hebben zich in Indie neder gezet , bovenal , wanneer men in aanmerking neemt dat de Egyptenaars en Pheniciers groote Zeetoch' v 5 ' tea  494 van den oorsprong en oudheid der indiaanen. ten ondernamen , als mede dat de Grieken en Romeinen op de Havens van Indie voeren. 't Is diezelfde greetige begeerte na de voortbrengzels deezes Lands , welke ons, op eene nog veel grooter afftand van daar verwyderd, dervvaards gevoerd heeft. Ten tyde der Kruistochten hadden de Franken , jalours over den Koophandel , dien de Mufulmannen aldaar drceven ten oogmerk, om zich aan de Roode Zee neder te Haan ' om vervolgens in Indie door te dringen; doch de Mufulmannen waren in Egypte te magtig. 't Is de ontdekking vari de Kaap de Goede Hoop, aan welke wy de vernieling van den Koophandel der Mufulmannen in Indie , en de vestiging van den onzen, te danken hebben. Deeze gebeurtenis alleen heeft meer gedaan dan alle de Legers der Kruisvaarderen. Die laatfte inval der Vreemdelingen in Indie is allen te bekend, om 'er op ftil te ftaan. Zie daar in weinig woorden de groote Omwentelingen, aan welke Indie blootgefteld geweest is, naa den tyd van alexander. Het Tafereel, 't geen ik 'er van maalde , kan niet dan zeer onvolkomen weezen. De Gefehiedenis heeft ons naauwlyks de naamen doen kennen van veele Ryken , welker lot wy geheel niet weeten. —• Zeer zou het te wenfehen 'zyn, dat Reizigers , bedreeven in de Taal der Indiaanen , de daar opgeftelde Verhaaien verzamelden , en ons een juist berigt gaven van die ondërfcheide Ryken , van de Vorften , die 'er ge, heerscht , en de groote Ryksomwentelingen , welke 'er plaats gehad hebben. De Gefehiedenis der Indiaanen, die verbonden is aaii die van zo veele Volken, zou dienen , om een licht te verfpreiden over die van alle Volken, die dit Land bezogten , of het vermeesterden. Dergelyke berigten zouden onze kundigheden uitbreiden, die wy misfehien binnen te naauwe perken befluiten; ons alleen bezig houdende met Volken , die flegts een klein gedeelte van onzen Aardbol behaan. brief  TOESTAND DER KUNSTEN EN WETENSCH. TE PETERSB. 29j brief ■ van een reiziger door rusland , behelzende een-verslag van den toestand der kunsten en weetenschappen , en van de kabinetten te petersburg. (Uit Hijlorifches Portefeulle.) T>e Staat der Weetenfchappen in Rusland is niets min\-S der dan bloeiende , en kan , in de tegenwoordige omftandigheden, niet anders weezen. 'Er zyn Grooten, die dezelve met eenen gelukkigen uitflag kweeken; maar die ze by den Throon befchermen zyn niet meer. 't Is aan de orlows , die verfcheide Geleerden, deels Inboorelingeh, deels Vreemden , in verfcheide gedeelten van het Ruififche Ryk zonden , dat wy de fchoone berigten van veele dier Landfchappen te danken hebben. Naa den dood van Prins orlow , en de verwydering van twee anderen , heeft dit gunstbetoon opgehouden; en de tegenwoordige Reis na de Rivier Lcna is eer het uitwerkzel van geval dan van ryp overleg ; dezelve is bevolen op 't verzoek van den Hoogleeraar pallas , die voor 't overige geen invloeds genoeg heeft , om het welhaagen dier ondernceminge te verzekeren. Onder lieden van den Middelhand houdt men zich met geen Weetenfchappen op, en nog minder onder die van een laager Rang. In Rusland vindt men geen Kweekfchoolen in de Steden of op het Land. De zodanigen, die zich een eenigzins geleerde Opvoeding willen bezorgen , moeten ten dien einde in de openbaare of byzondere Kostfchoolen gaan. Men houdt voor openbaare Kostfchoolen, de Schooien der Cadets , het School der edele Dames, en misfehien eenige andere dergelyke inrïgtingen. De byzondere Kostfchoolen zyn de Kloosters, waar in men Jongelingen onderwyst , om 'er Monniken en Priesters van te vormen , als mede de Huizen van eenige Franfche en Roogdidtfche Meesters , die zich uitgegeeven hebben als bekwaame lieden , om de jeugd te onderwyzen. Het kost te veel gelds in die Huizen, om 'er lieden van een middelmaatig inkomen te plaatzen , daarenboven is het onderwys zo uitmuntend niet als men opgeeft. Men vindt zich , derhalven , doorgaans in de noodzaaklykheid , om eenige Roubels te gecven aan een af-  &Q6 toestand der kunsten en wetensch. enz. afgedankt Soldaat, om de Kinderen te onderwyzen, dat is te zeggen, om ze een weinig leezen, en zo veel fchryven als zy noodig hebben , te leeren. Dit is de rede , dat men geen Christen volk aantreft, 't welk zo weinig van de beginzelen van den Godsdienst weet als de Rusfcn, en waar men zelfs zo weinig lieden vindt die leezen en fchryven geleerd hebben. Zints korten tyd heeft men 'er Staatsfchoolen willen invoeren ; en was dit, in de fchaarsheid van Meesters , de beste wyze, doch wanneer men ook dc Schooien der Tioogduitfche Kerken aan die Schoolwyze wilde onderwerpen , rees daar uit ongelegenheid. Zy hadden dus lang het regt gehad om byzondere Schooien, voor de Kinderen hunner Kerkgemeenfchap, te houden, daar over het opzigt te hebben, Meesters aan te Hellen , en te bezoldigen, en zyn daar van beroofd, by gelegenheid van eenige moeilykheden, tusfehen de Meesters ontftaan. Om zich van befcherming te verzekeren , namen zy uit zich zelvcn tocvlugt tot de Opzienders van het Schoolweezen , en verzogten Staatsfchoolen te mogen worden ; zulks tocgeftaan zynde , heeft het zelve die Schooien onder opzigt genomen , wilde het onderzoek in dezelve doen , en heeft allen , die weigerden zich daar aan te onderwerpen , van het voorregt , om School te mogen houden, beroofd. De Hoofden der Kerke hebben te vergeefsch deswegen Vcrzoekfchriften ingeleverd: de berooving hadt voortgang. Op deeze wyze is de School van Catharina in IVajilioflrof opgefchort, om dat, de weggetoogenc Meesters hunne Wedde behouden hebbende , ser geen Fonds is om anderen aan te hellen. Ik ben tegenwoordig geweest by de laatfte Vergadering der Hoogduitfchc School van Catharina. Men deedt. eerst onderzoek na de vorderingen der Kinderen, in 't leezen, fchryven, rekenen , in de Gefchied- cn Aardrykskunde , in den Godsdienst en Zedckunde. Vervolgens deedt de Leeraar groot, in de hoedanigheid van Voorzitter der Schoole, eene Aanfpraak , waarin hy zyn leedweezen betuigde over dc hooping van eene School, die zo gelukkig hadt medegewerkt, om aan Petersburg cen groot aantal braave Burgers te verfchatfen. Voorts vatten de Meesters het woord op, namen affcheid van hunne Leerlingen ,• één hunner bedankte, uit aller naam, de Meesters voor hunnen betoonden yver en zorge, in hun onderwys gedraagen. En hier mede werd dc School geflooten. De  te petersburg. 297 De Academie der Weetenfchappen te Petersburg is, in het Rusfifche Ryk, de aangelegenfte Stichting tot derzelver bevordering". Zy telt onder haere Leden verfcheide Geleerden van den eerhen Rang , cn geeft alle jaaren Verhandelingen uit, zeer veel toebrengende tot uitbreiding van het licht der Weetenfchappen. De oude Prins rosamossky is 'er Voorzitter van. Schoon hy 'er .zich geheel niet mede bemoeit, de Vergaderingen niet bywoont, noch zelfs zich verhag laat geeven van het verhandelde, heeft hy van het Voorzitterfcbap geen afftand willen doen. Dc Prinfes dashkow, de Beftuurftcr der Academie, is, integendeel, geheel aandagt en werkzaamheid. Zy verfcheen ten Hove als Gravinne van woronzow , onder de Regeering van elisabeth , en trouwde den Prins dashkow, die in Krygsdienst was. Zy heeft veel deels kunnen hebben in de Ryk somwenteling van den Jaare rVlDCCLXII, door haaren invloed op de Regimenten LyfwaCTten , die dezelve bewerkte, 't Is daarom , dat de Keizerin haar tot Staatdame verhief, en met de Orde van Catharina befchonk. Eenige onaangenaamheden ten Hove hebben haar bewoogen zich eenige jaaren van 't zelve te verwyderen , in welken tyd zy veele vreemde Landen bezogt, en langen tyd in Engeland bleef. By haare wederkomst benoemde catharina haar tot Beftuurfter der Academie. Zy deelt in de agting en het vertrouwen van catharina , en laat niet naa grooten invloed ten Hove té hebben, zo door zich zelve , als door haare Boeders en talryke Familie. De Prinfes dashkow, van Natuure met een kloek Vernuft begaafd, heeft het zelve verherkt en uitgebreid , door de verkeering aan 't Plof van Petersburg, door haare reizen by vreemde Hoven , en de ondërfcheide lotgevallen , haar bejegend. Zy fpreekt zeer goed Fransen, ook Hoogduitsch , fchoon het laatfte met meer moeite. By een fpraakzaamen en gullen aart heeft zy die natuurlyke befchaafdheid verkreegen, welke niemand eigen wordt dan in 't midden der groote Wereld, en op Reis. Vrylyk oordeelende, en met zo veel fchranderheid als leevendio'heid, over alles wat in Rusland omgaat, verkiest zy, nogthans, van 't Hof verwyderd te leeven, en verfchynt 'er°niet dan op groote Hofdagen. Haare bezigheid beftaat in verfcheide lofwaardige verrigtingen. Nu eens verlustigt zy zich met het bouwen van een Lusthuis met een Tuin, in deu Engelfchen trant, aangelegd  398 toestand der kunsten en weetensch. enz. legd met eene eenvoudigheid en houding, 't welk te Pc tersburg tot een voorbeeld van goeden fmaak kan ftrekken • dan eens zet zy zich tot het houden van Briefwisfelina met Grooten en Geleerden , die zy op haare Reis hn venal m Engeland, heeft leeren kennen, dat Land 'w-mr op zy meer dan eenig ander gefteld fchynt; dan 'weder kweekt zy zelve de Weetenfchappen aan, van welke zy eene verlichte Befchermfter is. De goede dienften, wel- oSfterflyk! § ^ ' maaken haaren Naam De Kusfifche Academie, in welke zy Voorzitfter is ou gerigt om de Rmfifche Taal en Gefehiedenis te bevorderen , beeft haare Oprigting aan haar dank te weetcn 't geheele plan is 't haare. Zy heeft van de Keizerin'een genoegzaam Fonds voor deeze Academie verworven en een Verblyfplaats in den Tuin van den Baron ash , thans de nieuwe Kruidtuin, waar de Academie haare Vergaderingen houdt, en de Hoogleeraar lejechïn woont , als Secretaris van die Academie. De Academie der Weetenfchappen heeft ook een °roo te verphgtmgen aan dc Prinfes dashkow. Zy heefA-oor dezelve een nieuwe Kruid- of Planttuin bezorgd die in ligging en uitgeftrektheid de oude wyd en verre overtreft De nieuwe heeft toebehoord aan den Baron ash van wien de Keizerin , op verzoek der Priiifesfe dashkow dezelve gekogt heeft , om ze te verecren aan de Acadl mie der Weetenfchappen, Deeze Tuin is tot nog niet veel meer dan cen Moestuin; in 't jongst verloopen voorjaar heelt men eerst begonnen, om 'er Oranjehuizen en Stookkasten te bouwen , als mede Wooningen voor de Tuinlieden. Zy heeft de Keizerin ook bewoogeh, om aan de Academie der Weetenfchappen, 's jaarlyks , 20,000 Roebels toe te ftaan, tot het bouwen van een nieuw Academiehuis • haare Voorgangers in 't Beftuur hebben dit zelfde genoo^ ten, zonder dat het werk verre gevorderd is. Zy draaft 'er thans zorge voor , en 'er loopt geen week voorbv of zy bezigtigt het geheele werk. Eindelyk heeft zy de Keizerin overgehaald , om het Kabinet Delfltoffen van den Vice-Prehdent der Mynwerken , narthof, tc koopen , ten einde het aan de Academie te fchenken. Het is nog niet geheel in orde gefchikt , weshalvcn cen Reiziger over de waarde niet konne oordeelen. De Prinfes heeft zelve veel toegebragt, 0m de Verzamelingder  te petersburg. *99 der Academie te verryken , door het fchenkcn van veele Stukken, in haar bezit. Bovenal beftuurt de Prinfes dashkow, met veel nauwkeurigheid en getrouwheid, het befteeden van het Fonds der Academie, 't welk zich in een zeer hegten haat bevondt, door de verwaarloozing, indien niet door de ongetrouwheid, van den voorgaanden Beftuurder demaschisew. Hy hadt zich veele Boeken , voor de Academie gekogt , toegeëigend , andere Boeken en Prentwerken, van geene waarde, gekogt ; en dewyl hy geen rekening deedt, was de Academie 30,000 Roubels fchuldig geworden. Dc Prinfes het Beftuur in handen gekreegen hebbende, ontving van de Keizerin bevel , om de agtergehoudene Boeken en Prentwerken te doen wedergeeven: onder dezelve vondt men de fchoone verzameling van Tekeningen, op de Verkooping van fothergill gekogt, als mede om de fchadelyke en fehandelyke Boeken te verbranden. Niet alleen zyn , door haare goede wyze van huishouden , de fchulden' betaald ; maar in plaats van fchulden een kapitaal van 30,000 Roubels in de Bank gebragt , welker jaarlykfche Renten dienen om de Eerbelooningen te betaalen aan vier Rusfifche Geleerden , die openbaar Lesfen geeven , over de Natuurlyke Historie, de Chymie , de Wiskunde , en de Natuurkunde. Men kan nauwlyks gelooven, hoe veel moeite het inhadt om Perfooncn tc vinden, die het houden dier openbaare Lesfen op zich wilden neemen. Bevelen waren 'er noodig, om bun daar toe te dwingen. Deezen zagen dit werk als te moeilyk aan; geenen oordeelden het beneden hunne waardigheid. Het is , nogthans , het gemaldykst en zekerst middel, om den voortgang van nutte kundigheden te verfpreiden; indien de Hoogleeraars welgekoozen worden, en zy hun post, naar eisch, waarneemen. De Piinfcs Beftuurfter dashkow heeft zo veel agting voor de Weetenfchappen en de Academie, tot derzelver aankweeking {trekkende , dat zy geen der Leden , die haar moet fpreeken , ooit laat wagten. Op alles antwoordt zy nauwkeurig, met eene wonderbaare klaarheid, en men kan volftrekt op haar woord haat maaken. Zy heeft geen zin in de luidrugtige vermaaken van het Hof, zy verwerpt de veinzery der Hovelingen; men weet hoe en wat zy over elk onderwerp denkt. Zy is voor geen wederfpraak , zelf van den kant der Academie , bevryd gebleeven; partyfehap, nyd, en' eigenliefde , beheerfchen al  30O toestand der kunsten en weetensch. enz. al te zeer de gemoederen der Geleerden ; en de Prinfes kan 'er geen één begunftigen , zonder de jaloufy van tien anderen gaande te maaken. Om zich niet bloot te (tellen aan het onaangenaame der kleine oneenigheden, woont zy de Vergaderingen der Academie niet meer by. Pallas heeft haar met drift tegengefprooken. Toen de Keizer en de Koning van Zweden te Peiersburg waren hebben zy die geleerde Prinfesfe hunne byzondere hoo»agting betuigd. Zints dien tyd heeft de Keizerin niet'opgehouden meer en meer agts op haar te (laan , en de byzonderfte blyken van haare genegenheid te 'geeven. Thans wordt het Portrait van de Prinfes dashkow té Petersburg gegraveerd. Het getal der binnenlandfche Academisten is niet bepaald. Zints het vertrek van ferber zyn 'er niet meer dan zestien , zo Rusfin als Duitfchen ; zy hebben elk duizend Roubels tot een jaarwedde; eenigen daarenboven vry wooning, en veel brandhouts. By de Stigting der Academie was die wedde genoegzaam, om vreemde Geleerden na Rusland te lokken; doch , de duurte en de verteering, welke men in Petersburg moet maaken, brengen te wege, dat veele Geleerden, dit Jaargeld te klein vindende, de roeping na Petersburg van'de 'hand geweezen hebben ; en dat dc Academisten tot andere middelen de toevlugt namen, om 't zelve te vermeerderen, 't zy door de Cadets in verfcheide Weetenfchappen te onderwyzen , 't zy door zich te verbinden tot de opvoeding van den Adel cn vermogende Jongelingen , of het Secretariaat van eenige byzondere Stigting op zich te neemen. Hier door verdubbelen zy hun inkomen; doch worden afgetrokken van de voorwerpen , tot welke zy nis Leden der Academie zich hoofdzaaklyk moesten bepaalen. De pligt der binnenlandfche Academie-Leden beftaat , in zich tweemaalen ter week in de Vergaderzaal der Academie te laaten vinden, en te handelen over de Weetenfchappen , en wat tot de huisbyke fchikking der Academie behoort ; doch zy verzuimen menigmaal daar te komen, onder voorwendzel , dat 'er niet te doen valt. Zy zyn ieder, hoofd voor hoofd, gehouden twee Stukken in te leveren, waardig om in de Verhandelingen der Academie geplaatst te worden. Het ftaat den Vreemden niet vry de weeklykfehe Vergaderingen by te woonen. Het getal der gewoone buitenlanifche Leden is op tien be.  TÉ PETERSBURGa §01 bepaald geweest ; niet te min zyn 'er flegts vyf ; ieder ontvangt een Jaargeld van cco Roebels , hier voor op zich neemende 's jaarlyks twee Stukken aan de Academie toe te fchikken , die verdienen gedrukt te worden. 'Er is een groot aantal Leden Honorair: daarom neemt men ze niet meer aan, vóór dat 'cr veelen zullen geftorven zyn. Ik heb het geluk gehad , om bykans alle Duitfchers i die tot de Academie behoorden, te kennen. Hunne verdienden zyn te wereldkundig, om door my opgehaald te worden. Ik had wel gewenscht, myn Vriend ferber daar te ontmoeten ; doch , uit hoofde van deeze en geene onaangenaamheden, heeft hy zyn ontflag verzogt cn bekomen , en Petersburg verlaaten. De Lugthrcck beviel hem niet, zyne gezondheid nam af, en hy trok zich kleinigheden te zeer aan. Ondertusfehen befchermde dc Prinfes dashkow hem op eene byzondere wyze : zy hadt hem der Keizcrinne voórgefteld, en van den Hertog van Courland voor hem eene gifte van 1800 Dukaaten verworven; daarenboven was hy beter gehuisvest , en trok grooter wedde dan anderen. Van de Rusfifche Academisten heb ik *er geene gekend dan lepechin , die veel eers met zyne reizen ingelegd , cn zyn intrek heeft in de Nieuwe Kruidtuin. De Academie der Weetenfchappen is alleen een Gezelfchap van Geleerden. Veelen hadden gewenscht , dat de Leden gehouden zouden geweest zyn, om openbaare Lesfen in 't Ruifisch te geeven ; doch de nutloosheid dier Lesfen' hielden veelen voor beweezen, zonder des de proeve te neemen. Een gedeelte der Leden is niet aan 't Les geeven gewoon, en zou het niet met genoegen gedaan hebben. De Smaak der Weetenfchappen heerscht nog niet genoeg tc Petersburg , waar zo veele gelegenheden tot uitfpanningen voorkomen. De Nieuwsgierigheid mogt in den aanvange eenige Toehoorders getrokken hebben, doch»welhaast hadden de GehoorZaaien ledig gehaan. De Inkomften van de Academie der Weetenfchappen behaan in 53,000 Roubels , 's jaarlyks , van wegen 't Ryk daar aan vergund, en in 20,000 Roubels, welke zy trekt van de Almanakken , Rusfifche, Eoogduitfche , en andere Nieuwspapieren. Deeze inkomften, wel te raade gehouden , kunnen niet alleen ltrekken om de gewoone behoeften te voldoen; maar 'er fchjet jaarlyks óver. IV. deel. mengelw. no. 7. X Da  302 TOESTAND DER KUNSTEN EN WETENS. TE PETERSBURG. De Academie bezit twee groote Gebouwen , naast elkander , in fVaftllostrofrecht tegen over het Winter-paleis. Men is bezig een derde , nog grooter , daaromtrent te bouwen. De Boekery , de Verzamelingen van verfcheidenerlei aart, zyn in 't voorfte Gebouw geplaatst, in het agterfte de Werktuigen, tot het doen van Natuurkundige Proeven , de Vergaderzaal , de Drukkery, en Boekverkoopery. Boven het eerstgemelde deezer Gebouwen , verheft zich een ronde Toren , die tot een Obfervatorium dient ; hier vindt men Telescopen en andere Werktuigen, tot de Starrekunde behoorende. {Het Vervolg e?i Slot by de naaste gelegenheid.) over de publique uitgaven en schulden der engelsche natie. Uit gebii. fried., aug. wendeborn , Prediker te Londen, der zujland des Staats, der Religiën, der Gelehrfamheit, und der Kunst , in Grosbrittannien , gegen das ende des achtzehten Jahr hunderts. Berlin by C. Spence, 1785. {"'een Land in Europa is met zo fterke belastingen en uitgaven ^ van allerleie foort bezwaard als Engeland , zelfs zodanig, dat 'er voor het licht, dat door het venfter zich in de vertrekken verfpreidt, en het welk zekerlyk te Londen in den Winter zeer flauw is, mede moet betaald worden.- en daar, zedert eenige jaren, de geest van uitvinding der Financiers reeds uitgeput is en ftil gedaan heeft, is men genoodzaakt geweest, de oude belastingen voor een gedeelte te verdubbelen, ja zommige wc! drie dubbeld, en zelfs nog menigvuldiger, te verhogen; fchoon de uitkomst geleerd heeft, dat die goudmynen niet altyd naar evenredigheid dubbelde of driedubbelde fchattingen hebben opgegeven. Men kan de belastingen , die de Engelfche Natie moet opbrengen, tot drie foorten bepalen. Toe de eerfte foort behoren de Staatsbelastingen, tot de tweede de Provinciale, en tot de derde die aan de Episcopale of Bisfchoplyke Kerk toekomen. De Graaf stairs en Dr. pricb zyn, tot hier toe, als de voornaamfte berekenaars der Staatsfchulden aangezien; doch ik ben op eene zeer toevallige wyze, aan een bronwel gekomen, die duidelyker, echter en nauwkeuriger is , dan het geen men in de Schriften der bovengemelde Mannen vindt, zo dat men 'et  OVER DE PUBL. UITGAVEN EN SCHULDEN DER ENG» NATIE. 30$ 'er volkomen op vertrouwen kan , 't geen blyken zal uit het volgende bericht. Te weten: In 't jaar 1782 verkoos het Lagerhuis uit deszelfs midden eenige bekwame Mannen, om, als een byzonder Committée, den toeftand der Financien des Koningryks te onderzoeken, en daar van aan het gansch Parlement een volkomen bericht te geven. Dezelven hadden, als Leden van het Parlement, onbepaalden toegang tot alle Departementen van den Staat , en alle de Beampten van dezelven waren verplicht , hen uit de Rekenboeken en Schriften , die daar gehouden wierden , de nauwkeurigfle, cn door ondertekening behoorlyk geflaafde, uittrekzels te bezorgen. Het refultat, of de uitkomst van het onderzoek van deze aangeflelde Commisfie , wierdt , op bevel van het Lagerhuis , door den Parlements Drukker , enkel tot gebruik der Leden van het Parlement, benevens de ingeleverde uittrekzels uit de Rekeningsboeken , onder den volgenden titel, gedrukt: Report of the Commülée, appointed t» enquire totoand ftate the amount, of the feverai fums raifed by annuities , to-Vards the fupply granted to IrisMcijejly, between the fijth day of April 1782, with the annual interest payable thereupon, togethet vindt men den gehelen toeftand van het Financiële van Engeland klaar opengelegd : alle belastingen , die in deze EeuW opgelegd zyn, benevens het beloop derzelver, het geen tot nu toe, mynes wetens, niet gedaan was. worden daar in opgegeven. De Nationale fchulden, met derzelver Interesten, tot jn het jaar 1782, zyn daar in op het nauwkeurigfle berekend, en 'er zyn menigvuldige tafelen van uitrekeningen , die tc 2amen negen en twintig aanhangzels uitmaken , en alles wat van dergelyken aart meer is, bygevoegd. Óm nu de inkomften en uitgaven van den Staat behoorlyk te beoordelen , moet men derzelver toeftand onderfcheidén, zo als dezelve voor dezen zo pas geè'indigden oorlog (1783) was, en zo als die nu is. Deze beide toeftanden kan ik best in het volgend Tafereel voorftellen. Vóór den gemelden oorlog waren de inkomften als volgt. Pond. Sterk Het jaarlyksch beloop van de gewoone Taxen was 8,257, 590 De jaarlykfche Land-Tax was . . 1,500, ocö De jaarlykfche belasting op het Mout . . 750,000 Inkomen van de jaarlykfche Staats-Lotery . . 150,000 Som 10,607,5-90 X a Ds  304 OVER DE PUBLIQUE UITGAVEN EN SCHULDEN De uitgave was als volgt. Pond. Sterl. De Civiel-Lyst, of inkomen des Konings . . 900, 000 Tot onderhoud van den Staat, of gewone Staatsonkosten , in vredestyd . . . 3,800,000 Interesten der gefundeerde (*) of gezette Nationale Schulden . . . 4,411,820 Interest-Coupons., of Briefjes van ongefundeerde of ongezette . . . 250,000 Byvoegingen , als de gewone belastingen niet toereikende zyn .... 500,000 Som 9,861,826 Dus blyft hier een overfchot van inkomst van 795,764 Na dezen oorlog waren de inkomften als volgt. Pond. Sterl. Het jaarlyks beloop der oude Taxen, die tot het jaar 1776 opgelegd zyn , gedurende den oorlog . . . . . 8,032,05-3 Het iaarlyksch beloop der nieuwe belastingen, van ■ 't jaar i 776 tot het jaar 1782 opgelegd, is 2,944,67? Beloop van de Land- en Motit-Taxen, waar van de eerde , zedert 1776, van drie tot op vier Schellingen is gebragt .... 2,750,000 Jaarlykfche aanwas in het Zinking Fonds, zedert dat dc Interesten der Negotiatie van 18 Miliioenen van 4 op 3 ten honderd zyn gereduceerd • . . . . 180,, cos Inkomst der jaarlykfche Lotery . . . 150,000 Som 14*056,731 De uitgave was als volgt. Pond. Sterk De Civiele Lyst, of inkomst van den Koning 900,000 Gewoone Staatsonkosten in vredestyd . 3, 8co ,ooo Interest dec gefundeerde Schulden . . 7,481,311 Interest-der ongefundeerde , . . 631,000 Als de belastingen te kort komen . . 500,000 Som 13.312.311 Dus blyft hier een overfchot van inkomften van 744,420 Dit (*) In 't vervolg zal 'er reden yan die beunnjing gegeven worden.  £>er encelsche natie. SOS Dit jaarlyksch overfchot moet, volgens de Acten van het Parlement , daar over gemaakt, cen geheiligd Fonds blyven, dat nooit anders moet aangeroerd worden , dan om de Nationale Schuld daar mede te vernietigen, en daar van daan heeft deze fchat, welke uit de overfchietende inkomften ingezameld wordt, den naam van Sinkihg Fond gekregen, te weten , om de Nationale Schuld te doen vcrdwynen, tnSin% the National debts; doch men is welhaast van de oorfpronkelyke beftemming van dezelve afgeweken. In 't begin wierden 'cr Miliioenen uit geborgd, die 'cr dan uit de naaste Geïdligti'ngen van het Parlement weder ingebragt wierden; vervolgens bewilligde het Parlement Miliioenen uit dit Fonds te nemen, ja gaf zelfs, op het laatst, toen die ledig was, verlof aan den Minister, om op 't Crediet van dit Fonds geld op te nemen. Eindelyk heeft men het tot een neven - onderpand of by-zekerheid voor de Schuldeifchers van den Staat gefteld, en wanneer de opgelegde Taxen de uitgerekende (ommen niet voortbragten, 'er het deficit uitgehaald. Dikwyls zyn 'er wel , in vredestyden , eenige Miliioenen Schulden uit afgedaan, maar het heeft in den grond weinig tc beduiden. Uit de voorgemelde berekening der inkomften van den Staat kan men nu opmaken , hoe hoog de Som , die jaarlyks in het Zinking Fonds vloeit, beloopt. Ik herinner* my, dat Lord north in«eene Redevoering, door hem in Parlement (*) gehouden , by het aankondigen der jaarlykfche inkomften van den Staat, en het beloop der nieuwe Taxen, mtlding maakte, dat hy de Sommen , die , zedert 1760 tot 1780 , in het Zinking Fonds waren ingekomen , berekend hadt , en dat 'er in dat tydvak, na allen aftrek, het een jaar door het ander genomen, iets minder dan cen Miliioen 's jaars was ingevloeid. De Graaf stairs (t) Helt de jaarlykfche inkomst van dit Fonds op 900,000 Pond, Sterl., en het kan in vorige tyden, by goede jaren, wel omtrent zo veel belopen hebben. Het zoude zeer gelukkig voor Engeland zyn , indien 'er eiken jaar nog een overfchotje bleef, al was dat nog zo gering; want, zo lang dit plaats heeft, kan de Natie niet Bankbreukig worden : nochthans geeft het verminderen van het opbrengen der Taxen , by menig braven Engclschman, veel bekommering, dat het tydflip niet ver af is, waar in de uitgaven van den Staat boven de inkomflcn zullen fteigcren , en men kan ligt raden , wat daar dan de gevolgen vin zullen zyn. Ondertusfehen moet ik hier nog herinneren, dat, fchoon in de Koninglyke Trefaurie, en in de Exchequer, Rekenboeken gehouden worden, waar in de Sommen, die de Tax- ('1 Den 7 Miart 1781. Cf) Slale of the public diets 0c. by Earl of STAIRS. Thirti ediiion, Londo.i 1783. P. 9. X 3  $06 OVBR »E POBLIQUB UITGAVEN EN SCHULDEN Taxen opbrengen, en de inkomften, die de Staat heeft, aangetekend worden , echter die inkomften nooit openlyk bekend gemaakt, ja zelfs niet eens 's jaars voor het Parlement opengelegd worden. Wanneer het nogtbans geëischt wordt, zoals het door de bovengemelde Commisfie gefebiedde , zo moeten alle de Rekeningen , zonder uitzondering , te berde komen; doch dit gebeurt allerzeldzaamst. Tot de tweede Clasfe, of Provinciale uitgaven, die de Natie jaarlyks moet opbrengen, rekene ik de Armen - Taxen, de Tollen aan de Slagbomen op de Heren - wegen (tumpikes), wyders 't geen tot onderhoud van Bruggen. Tuchthuizen, Gasthuizen , onderhouden van Vaarten, die tot de Binnenlandfche Scheepvaart dienen , enz. gebruikt wordt. Deze belastingen , welke met de Staatsinkomften niets gemeen hebben, en door de tnwoonders der byzondere Steden en Provinciën, onder elkander, en onder het gezag van het Parlement, opgebragt worden , belopen omtrent vier- cn een halve Millioen. De jaarlykfche uitgaven (derde Clasfe) aan de Geestelykbeid der heerlchende of Bisfchoplyke Kerk, de Kerfpel-of Parochie-Taxen , cn de Tienden , worden op drie Miliioenen gerekend. Wanneer men nu de uitgaven van den Staat, volgens de bovengemelde berekening , op 14 Miliioenen ftelt , en de Provinciale en Kerkelyke belastingen 'er by rekent, dan blykt het, dat de Engelfche Natie jaarlyks over de twee en twintig Miliioenen op moet brengen. Dit is verbazend fterk, als men eens bedenkt, dat de inkomften van menig Koningryk in Europa niet boven de twee Miliioenen Pond. Sterl. gaan : eene Somme , die in Engeland jaarlyks , tot onderhoud der Armen en hoogst nooddruftige menfchen , verzameld wordt, en zelfs niet al tyd toereikende is. Men kan gémakkelyk begrypen , dat men tot de jaarlykfche uitgave byna al het geld, dit in het Koningryk is, nodig heeft, en dat ten minften de helft van dat geld alle twaalf maanden door de Koninglyke Schatkist gaat. In mynen tyd is 'er veel in Engeland over geredentwist, hoe groot de Som van gereed geld aldaar is. Dr. price ft?lt die Som maar op vyftien Ivlillioenen, doch hy heeft klaarblvkelyk ongelyk, zo als ik terftond al bewyzen. 'Te weten : in de jaren 1773, 1774 en 1776, was 'er door het Parlement een bevel gegeven dat al het gemunte Goud, dat te ligt was, in de Munt zou gebragt Worden, om 'er nieuw en gangbaar geld van te maken (*). Nu f») Vermits ber niet tnogelyk was, al het gemunte Goud in eens op de beftemde plaats te brengén, en het Koningryk voor een gekeren tyd van ulhet C.oudseld te beroven, 20 is al liet geen te ligt was in drie Onderfcheidén CUsfen verdeeld, en het eene deel voor, het ander na, in de voprgcmUde jaren, daar heen gebragt,  DER ENGELSCHE NATIE. 3°7 Nu kwamen 'er in die drie jaren , zaamgenomen niet nnnder i,n 17 <éV Ponden Sterl. in {*■). Wanneer ik nu Helle, dan 17,503, 593 (vermits hier even als in de 2K Svaeh Ct)" op V; pioenen fchaV, zo zal de C 1. Jm van eeréed gele1, dat in Grootbrittanien en Ierland gehele Som van^ &ereeu ^ ier en twint;g Miliioenen in den omloop ,s 20 omtr.nt op v,e ^ > ^ ^ k°-Tn v?or vvfuK Soencn Banknoten, of Bankceeltjes, rfe^S7Xel£ uitgegeven, in de circulatie zyn, f om, ven ander geld in Wisfclbrieven cn Obligatien , zo wel behalven ander geia 1 . n waar van >er we voor denaardgv n vier hontod Miliioenen in het Koningryk omInnT Ik kin niet afzyn, hier in 't voorbygaan aan te merken, iThet te berde brei gen van het ligte geld my tot een g.sfing ïhrït heeft , om de betrekkelyke rykdommen van de drie I^ nfnlrvken te bepalen. Schotland zondt >n 't jaar 177* ESftt ^Und^ - *£^*g»*S ^eri^dan^ dan **g& ry Alle de utgaven, daar ik tevoren melding van gemaakt heb S'S^Use Koning gaf, in den beginneijger Regen g GS "cMafe JSSÏ zïg genSSkt derzelver Schulden te beiezo dldevorige Vkomften des Konings thans by de utobkltei der Natie gevoegd zyn geworden, en de Ko- 0 vnn deze te ligt bevond»)^*£*5^*j^™ éè^^^^^r^ 1 iwce Millibenen ,,iet noo t een Rechtspleging op I ybuin fdie «m « wordt,) voorby, of daar bevmden zig onde de fflisdad■ ers «ut ^ ^ worden, valfche Munters, voornamelyk wat Z ve r ■cn w i X 4  3oS over de publique uitgaven en schulden ning zich daaruit een Som van 800,000 Ponden Ster/, voorbehouden heeft, welke hem, in plaats van zsne vorige inkomftenbetaald wordt. Doch vermits, zedert die gemaakte verandenng de Koning weder omtrent alle zes of zeven iaren voor een halve Miïlioen aan Schulden maakt, die de Natie toch moet betalen zyn hem zedert eenige jaren, in plaats van , 800,000 Pond. Sterl , 900,000 voor de Civiele Lyst (dus word s Konings vertering genaamd) bewilligd; doch die zyn thans mede al met toereikende , en 'er zyn in dit jaar wederom 500,000 Pond. Sterl. , tot betaling van 's Konings SdSdcn , van het Parlement gevorderd. Jaarlyks worden voor het Lager! huis van het Parlement dc Rekeningen voorgelegd van de nodige kosten van den Staat voor het volgende jaar, welke in vredestyden ten hoogden vier Miliioenen beloopcn Na aftrek van deze Som me, als mede van de Interesten der Nationale Schulden, cn de Civiele Lyst des Konings, valt het restant der jaarlykfche inkomften in het Sinking Fonds , waar van ik te vo ren gefprokenheb; en hier moet ik nog eens herhalen, dat het nette beloop der Taxen , en andere inkomften van den Staat nog aan het Parlement , en nog veel minder aan het Publio! jaarlyks opengelegd wordt. De Nationale Schulden zyn tweeërlei, of dezulken die met de Nationale of opentlyke Fondfen verenigd zyn, of zodaniee diq daar niet toe behoren. De eerfte worden founded debu de tweede unjoundcd, genaamd. Ik zal van de eer/Ie, die men hier gemenclyk Stocks .noemt, eerst fpreken, en 'er, zo veel mv mogelyk is , een duidelyk begrip van tragten te geven De ei genlykc gelchapenheid van dit Fonds is zelfs aan veele Engel fchen onbekend, en gevolgelyk nog meer aan Uitlanders, fchoon menig Duitse* Journalist, die, om een ftukje brood, het z-lfde boek in verfcheide Dagfchriften reeënfeert, zich laat voorftaan als of hy alle deze zaken als kleinigheden van geen belan? aanziet, enz. 0 0 Toen, na de Revolutie, de eerfte grond tot de Nationale Schulden gelegd wierdt , nam de Regering , voornamelyk in den beginne van deze Eeuw, van zekere ryke Genoodfchappcn als daar waren de Oostindifche Compagnie , de Zuidzee , en' de Bank, de nodige (Jeldfommen op ; -dus leenden deze Handel genoodfchappcn , tot welken de Bank mede oorfpvonkelyk be hoort , aan de Regering verfchetden Miliioenen, en trokken daar de Interesten van uit de Schattingen der Natie, en daar van daan zyn 'er ook drieërlei foortcn van Actiën of Stocks te weeten : Bank , Zuidzee en Oostindifche . of op de Oost' De bezitters der Oost-Actiën ontfangen hunne Interest op de daar toe bepaalde dagen in het Oostindifche Huis, in leiden hall/lreet: die van de Zuidzee Compagnie in het Zuidzee Huis Ifl dq Threadneedlefireet, en die van de Bank in de Bank, by de* Beurs  DER ENGELSCHE NA TIK. 3°9 Beurs; en wanneer 'er Actiën door derzelver eigenaars aan anderen verkogt of verhandeld worden , zo gefchiedt het affchryven en overdragen der vcrfchillende Stocks, door middel vande overdragtsboeken , die in elke van die drie plaatzen berusten; doch in de Bank worden die handelingen het fterkst gedreven , vermits de Interesten van alle de nieuwgemaakte Schulden door de Regering daar heen gezonden en betaald , en derzelver overdragtsboeken daar insgelyks gehouden worden, waar voor de Bank, voor hare moeite en onkosten , een zekere vergoeding geniet (*j , en daar van daan komt mede de gewonelyke uitdrukking , „ hy heeft zyn geld in de Bank." Toen de Regering eerst geld begon op te nemen, gaf zy wel vyf, ja zes, ten honderd Interest, en behield daar by het recht aan zich, om de geborgde gelden, wanneer zy het mogten goeddunken, af te lósfen; doch den geldfchietcrs ftond het niet vry het geld naar. welgevallen op te zeggen, maar de eigenaars konden hun aandeel, of zo veel als zy verkozen, aan anderen overlaten, en op déze wyze wierden die Stocks^ een foort van Waar, waar mede koop en verkoop gedreven wierd, en waar van de prys ftygt of daalt, naarmate de zekerheid derzelver, door het crediet van de Regering, die als borg voor de betaling dezer Intresfen aangezien wordt, 't zy dan op goede gronden, het zy door allerleie konstgrepen cn fchclmeryeri, van kopers en verkopers, cn byzonder door daar toe gebruikt wordende makelaars, bevestigd of verdagt gemaakt wordt. Het plan van deze Fondfen is geen Engelfche uitvinding, maar is zyn oorfprong aan Italië verfchuldigd; want, toen de ftaat van Florence, omtrent in de helft van de veertiende Eeuw, een honderd en twintig duizend ducaten fchuldig was, en dezelven niet kon betalen, veranderde de Regering die gehele Som In een algemeen fonds, en verdeelde dezelve in Actiën, die verkoopbaar waren . en hier mede ging het als met de li ngelfche Fondfen; zy daalden naar gerade der omflandighcdcn (t Men heeft in der waarheid de Engelfche Fondlen al overlang a's blote Annuïteiten of Lyfrenten aangezien, cn de Koophandel , die met dezelven gedreven wordt, kan het best met cen voorbeeld opgehelderd worden. ^ f*) Uit ''e voorgemelde berichten, die den Comrmsfatisren van liet Parlement voorgelegd zyn, zie ik dat de Rank voor de moeite van de nieuwe geld-leningen, van Het Jaar 1776 tot het jaar 1781, aan te nemer, en te berekenen, "van de Regeering niet minder dan 4 ]V. deel. mengelw. no. 7. Y tigS  31* ^ERKËERINGS REGELS. tigs loopt, nooit af, door ontydige boert. De ftroom tvordt afaewend, en kan niet ligt weder binnen de oevers gebragt worden Spreekt nimmer fluisterende, of benedenftems, tot die naast a Zit. Zulks verraadt eene ilegte opvoeding, en is, in zeker 00 zigt, een onregt : het Gezelfchaps-onderhoud is, gelyk iemand wel heeft opgemerkt, cen algemeene eigendom. Gaat in uwe aanmerkingen over Afweezigen nooit verder, dan als of zy zich tegenwoordig bevonden: „ Ik heb my voorgefteld zegt de Bisfchop beveridge ergens, „ nooit van iemands Deug„ den in zyn aangezigt, en nooit van iemands Gebreken, in zyn „ afweezen, te fpreeken!" Een gulden Regel; het waarneemen van denzelven zou, met eenen flag, Vleijery en Naamfchennis, van de aarde ve/bannen. Op de Verkeering hebben zomtyds Omftandigbeden, die, in den eerflen opflagë, beuzelingen fchynen, oenen aanmerkelyken invloed. Lenigen, die volftrJu zwygen terwyl zy zitten, worden gefpraakzaam als zy over einde ftaan: anderen, die, in een beflooten vertrek zulten, komen tot zichzelven, en worden aangenaam, voor anderen, als zy in dc open lugt komen;een tuin, twee of driemaal omgeloopen , verandert hun van mymerende zwaarhoofden inlugtige gezelfchaps-vrienden. Zomtyds fchynt'er in groote Gezelfchappen, een joverkragt te fpeelen, welke den V heelen kring doet zwygen; niets kan 'cr gedaan, niets kan 'er gezegd .worden, eerde Speeltafel de betovering doet verdwynen en de daar door bevangene Heeren en Dames, uit dien lastigen ftaat, verlost. Een Tafel, ortverfchfllig welk eene, mag aangemerkt worden als een middelpunt van vereeniging, en is ten allen tyde inde Verkeering,van grooten dienst. In eene Sociëteit alleen om eikanderen met Gefprekken te onderhouden, ingerigt, heeft men, naa veelvuldige proeven, het invoeren van ten minften één tafel, noodig gevonden. Men wil, dat, in deeze Sociëteit, wan neer het gezelfchap tc groot is, om een algemeenen onderhoud toe te laaten, de gewoonte ftand grypt, dat ieder Heer, by zyv ne intrede, eene Dame kiest , om mede te praaten, gelyk op een Bal, eene om mede te danfen: en, als het onderling Gefprek is afgeloopen , tot eene andere zich vervoegt, 't Zy dit waarheid zy, dan niet, zeker is het dat de Heer of Dame, die zulk eene wyze van Gefprekvoeren uitgedagt, zich verdiensrlyk,; gemaakt heeft, door 't genoegen der Verkeering te vergrooten. (*) Ddzeive draaft den naam van de Bluc-floMng Society. Ze beftaat deels uit Geleerde Dames: Mcviouw montauue en Misf. more . enz. zvn \r LLdcu van. ' 3  BERIGT nopens de UITGAAVE van HET GROOT JSATUURLTK TOVERBOEK, Behelzende DE VERBAAZENDSTE GEHEIMEN VAN NATUUR EN KONST, En DE BESCHR.YVING DER WONDERBAAR* LYKE KUNSTSTUKKEN, W&LKE DAARDOOR KUNNEN WORDEN UITGEVOERD. Met een aap tal koopere 1Haaten. Ti HARL1NGEN, By V- van der PLAATS, MDCCLXXXIX,  a BERIGT van- een Door de menigvuldige nieuwe ontdekkingen in verfchillende deelen der Proefondervindelyke Wvsbereert» vooral in de kennisfe der Lucht, Electriciteit,en Magneet' is ook de uitgebreidheid dier vermaakelyke emiuttKe Weetenfchap , welke de Natuurlyke Toverkonst genoemd wordt, op eene verbaazende wyze vermeerderd; felvkeen jeae^ zeer overtuigend zal kunnen zien, welk! de hier over in t Nederduitsch geichreevene, doch door de nieuwe Buiten andfche ontdekkingen geheel onvolkomen gewordene , Werken gelieft te vergeiyken met Le Dictionaire des Merveiltes de la Nature, Dccremps, Le Testament de Jeronw Sharp, Wieg ebs und Hallens Magie en meer andere uitgeleezen e Stukken. De gaaping in dit Vak heeft den Boekverkooper .V. van der Plaats reeds voor lang bewoogen , aan de vervulung van het zelve te denken, gelyk uit herhaalde Adverientien in de Couranten aan een ieder bekend kan-zyn. Doch om hieromtrent alle misvattingen en or.noodige onderneemingen zyner kunstgenooten voor te komen, heeft hy de eere ten overvloede te Adverteeren, dat hv reeds voor eenige jaaren een voornaam liefhebber der Wiskundige Weetenfchappen tot het by een verzamelen der fraaiffe Stukken ener Weetenichap uit gemelde en veele andere Werken heeft begroet. Hy is hier niet alleen in geflaao'd maar de yoorzeide Geleerde is ook door de correspondentie' met den Heer Dccremps voorlang magtig geworden de uit: legging van verlchillende verbaazende konstlïukken , wier uitlegging tot nier toe was geheim gebleeven. Zodat thans niet alleen de geheele Magie Blanchc van Decrempshier by inhet licht zal verfchynen, benevens het Testament van Jerome Sharp; maar ook alles, wat in die Werken was achtergehouden. De geheele Copy is volkomen in gereedheid , en de menigvuldige Tekeningen der Figuuren zyn reeds vervaardigd. •? Om den Liefhebberen een proe&te geeven van den aart des Werks , laaten wy hier den inhoud van eenige der Ivunstbeicnryvingen volgen. Vooraf  NIEUW TOVERBOEK. 3 \r ooraf te zeggen wat Kaart iemand kiezen zal. Eene kaart laaten trekken, die men wii , dezelfde laaten doorfchieten met dc overige door een der Toekykers , en haar echter naderhand, doen vinden , midden in 't Spel of boven op , naar maate de Toezienriers het begeeren. Vrywillig eene kaart te doen kiezen , en na 't Spel in vier hoopjes verdeeld te hebben , dezelve onfeilbaar . in dat hoopje te doen vinden , 't welk 't Gezelfchap zal begeeren. Iemands gedagten voor uit te zien, door eene uitgekoozene kaart in voorraad op die plaats van 't Spel te ftellen, op welke de kiezer dezelve een oogenblik laatcr noodwendig moet verkiezen. Kaarten te doen trekken door yerfcbillende Perfooncn , dezelve wel door te fchudden , toonen dat zy noch boven noch beneden aan 't Spel zyn, en ze door eene gaauwheid voor den dag te brengen. Eene kaart doen uittrekken, dezelve met de overige te mengen, en na getoond te hebben , dat dezelve noch boven noch beneden aan 't Spel is , haar alleen in dc linkerhand te doen blyven , terwyl men de andere door een llag met de rechterhand doet nedervallen. De vier Koningen van een Spel kaarten in de midden van 't zelve te brengen, na dat men ze van eikanderen had gefcheiden. Te toonen, hoe onvoorzichtig het is , met iemand, dien men niet kent, om geld, a la Trwmpbe te fpeelen» Een gelyk bewys ten opzicht van 't Brelan fpeelen te geeven , door zich zeiven Brelan met Koningen te maaken. Eene uitgedagte'kaart te raaden, _ zonder dat die uit het Spel wordt genoomen. Vooraf te raaclen, welke kaart iemand vrywillig uit vier gegeevene zal kiezen. • Een geheel hoopje kaarten, 't geen iemand kiezen zal , voor af te raaden. Vier verfchillende Perfoonen van 't Gezelfchap , ieder eene kaart te doen kiezen, dezelve te noemen, zonder dat gy die hebt gezien , en dan te maaken dat eene dier kaarten zich beurtelings in ieder der andere ver- wisfcle. * a iemands  4 BERIGT var ees Iemands gedagten orudekken door een oud, doch thans merkelyk verbeterd middel. Een Harten Heer te veranderen in Schoppen Aas , of van een Schoppen Aas eenHarten Heer te maaken! ' iL J°* Z<*er mid«ei> om «He weddingfehap met de kaart tc winnen, door dezelve uit het midden van 't TnlZCleen mCS V00J den daS te haaien , terwyl de 't Spel Sf ' dar dezclve de benedenfte van Te maaken dat eene kaart door iemand gekoozen , en ■ f°°r een anderen onder 't Spel gemengd, de eerfte zal zvn , weike door cen derden vrywillig zal worden yeikoozen ; dezelve te veranderen in eene andere kaart S-^T^V'1? ean vierdcn> e» «an een oogenblik aa-rna de eerfte kaart wederom te doen verfchynen. ie doen gelooven, dat men iets met eene verwonrienngswaardige behendigheid verricht, fchoon men, tot aat geen, t welk men doet, geene handigheid van te docn1S ' CU 2 llktS d°et' Van 'C §een men fchyrit Eene kaart te verbranden en dezelve wederom uit haare asch doen herbooren worden. Vier kaarten, waar van eene", zo 't Gezelfchap meent, hen bekend is, zodanig in een vierkant te Jeeeen dat iemand na de legging der in fchyn bekende taart zullende raaden, altoos mis heeft, lvvee kaarten te leggen onder de handen van byzon- dere Perloonen , en dezelve aldaar te verwisfelen. Jien kaart in zyn zak te toveren. Te raaden welke zoort van kaarten iemand heeft aangeraakt. Schoppen aas en harten aas in harten drie te veranderen. Door een fynen doek heenen eene kaart te vinden , die iemand gekoozen heeft. De verlooren en herwonnen eriTenis. Eene kaart in een ei te .toveren. De gevolgen eener ongegronde fchrik , benevens de oorfprong der meeste verhaalen aangaande de Nachtfpooken. Valfche Maagdeburgfche proeve , op twee manieren. 1 wee middelen om mesfen te eeten. Kortbondige gefehiedenis van een Steenvreeter. Middel  NIEUW TOVERBOEK. 5 Middel om een dubbelen knoop los te maaken , zonder daar aan te raaken ; een ftuk geld door een tafel te laaten gaan &c. Het middel om een Poëet te worden. Het nabootzen van de ftemmen der Vogels &c. De groote Sultan. Eene gemaakte Zakdoek tc verfchcuren cn wederom te heelen. De konftige Vogel, die op bevel van 't Gezelfchap begint te zingen. De danzenrie kaart. Eene kaart aan den muur te fpykeren, door middel van een Pistoolfchoot. Eene kaart te verbranden , en dezelve in een Horologic wederom tc vertoenen. Een ftuk geld in een doosje te doen en het daar uit te doen, zonder 'er aan te raaken. Een gefchrift in een Snufdoos te fteeken, en 't zelve , zonder 't aan te raaken , daar uit genoomen zynde , in eene Waschkaars tc doen vinden. Drie pennemesfen in een bierglas te doen, en'er een naar welgevallen uit te doen fpringen. Het danzend ey. Een Vogel te doen ftervcn , cn denzelven weder op te wekken. Het fpringend en danzend hoofd, 't geen in een glas door zyne beweegingen de voorgeftelde vraagen beantwoordt. Het losmaaken der ringen die aan een dubbelen band zyn gereegen. Hoe een geblinddoekte de kaart kan raaden. De Sympathetifche lamp. De kleine Jaager. 11et balletje geworpen in het huisje met drie deuren, en door een der deurtjes, naar welgevallen, uitkomende. Tbeophrastus, Paracelfus, of de konst om een duif te dooden , door haare fchaduwe met een degen te doorfteeken. Een Tover Bouquet te maaken , 't geen op bevel verdwynt. Een ring in een pistool tc doen en denzelven vervolgens te doen vindeu, in de bek van een Tortelduif, * 3 die  6 BERIGT VAN EEN die in een kistje zit, 't welk men cen oogcnblik vroeger met alleen ledig bevonden, maar zelfs had verzegeld. De koffer, die van zeiven, als men 't beveelt, open gaat. ' r Een uitgekopzene kaart uit het Spel in de lucht tc doen viicgen op cen.begeerd oogenblik. Een Zak-.homologie in cen vyzel aan ftukken te ftooten en weder te heelen. De Water-wichelaar. Verfcheide oude en nieuwe Konstftukken, getrokken uit een werk 't geen noch niet is gedrukt. Een gévaarlyk gelanden Hes of Battery zonder flag of nadeel te ontlaaden cn door zyn lichaam te doen gaan. De lucht in een vertrek electriek te maaken. Aan de vlam van cen Kaarslicht de richting der electrieke ftoffe te zien. De gulden Regen van Jupiter. De SoJo Danzer. Uit iemands klederen of deelen zyns lichaams vonken te trekken. De Elcetrieke Battery. De Electrieke Spin, Ecu glas vol warer met vuur te laaden. De kunftige Krampvisch, Het Elcetrieke Noorderlicht. Een kaarslicht door middel der Electrieke fbotaan te freeken. De figuuren op bevroozen Venfterglazen na te bootzen. Dc lichtende Fles. Het vuurig Rad of de Engelfche Wedloopers. Door middel van den Phofphorus van Canton in 't donker eene lichtende Fles te maaken. Een glazen Pyp door den Electiiekcn fchokte doen ih ftuk- ken -fpringen. Eene kunftige nabootzing in 't klein der wyze, op welke de Blixem in een Schip flaat. Een kleine Toren even eens aan ftukken te doen fpringen^ als of zulks door 't Blixemvuur gefchiédde. Door gemeen koud water een Kaarslicht aan te ftecken. Dc Electrieke Lamp. Dc Elcetrieke Lichtkring om het hoofd. Een lichtende Adem. Een uitgeblaazen Kaars door middel der Electriciteit wederom aan te ftceken. £ca  NIEUW TOVERBOEK. 7 Een Waterhoos na te maaken. De Blixemende Schyf. De vertooning van 't Centraalvuur. . Hèt groot Gefcbut der Electriciteit, of de Electrieke / Artillcry. De Electrieke Mortier en Bombe, Om het b'oed van den Heiligen Januanus na te maaken. Het Elementaalglas , of de zamenvoeging van vier ver- fchillende ftöffen in een glas, die zich met met elkande- ren veauengen laaten. Een tchrift of tekening te maaken, welke door eene eyer- fcb.il heenen trekt. . Vevfchillcnde zoortcn van Nachthchters of Pbospbon te vcnoönen. Een licht geevende Pomade te maaken. Een lichtend Amalgama te vervaardigen. Het lichtgeevend Water. Eene uitgebluschte kaars aan de punt van een mes Weder aan te ftceken. , . .. fc Twee Beeldjes te maaken, wier een eene kaars zal uitblus* fchen en de andere dezelve wederom aanfteeken. Om lichtende Gefchriften te maaken. Den Vuurdraager of Hombergiaanfchen Pyrophorus te maaken. Uit Water Vuur te voorfchyn te brengen. Ongemeen fterke opbruifching. ' Een geheel Vertrek zonder nadeel in brand te Iteeken. Eene Koper- of Zilver - munt zonder eenig vuur in de open lucht te fmelten. Phosphorifche proef met Vitrioololie. . Kleine kaarsfen in Glas te maaken, die van zelven in brand Een metaal te maaken, 't welk onder de vyl vuur vat. Bereiding van het Dondergoud. De Blixëm der Toneelfpeeleis. Een Voetzoeker zonder vuur aan te Iteeken. De Magifche Dooden lamp. De kleine brandende Berg of Konst - Volkaan. , De verandering der roode Roozen kleuren in eene witte ot groene verf. , , Hoe men alle kleuren van bloemen kan doen verwandelen, of de Planten Proteus. Een woud van Dennenboomen in een glas na te bootzen. * ^ Palm*  J BERIGT VAN EEN Paliflgenëiie om een bloem uit zyn asch weder tc doen her» booren worden. Verfchil lende mameren om door konst Ys voort te brengen De bereiding van den Vitriolifchen Aether. De takfchieting der Metaalen. Mineraale Chameleon. Chemisch Raadzel. De Thermofphorus. Eene uit zich zeiven niet brandbaare Aarde door middel eener niet ontvlambaare vloeiftoffe zonder Vuur tot gloeijing en ontfteeking te brengen. Een ftuk Geld in een Nootendop tc fmelteu. Een flagpoeder te vervaardigen. Een Phofphorus te maaken , welke niet alleen de eigenfchappen van den Bologneefchen fteen bezit, maar ook zyn licht mee allerleie verwen kan vertoonen. Twee wgten die te zamengegooten zynde in brand vliegen. Uit yzer en eene onbrandbaare vloeiftoffe vuur te doen gebooren worden. Sympathetifche Inkten. Sympai hetifche Inkten van de eerfte klasfe? Het Bock der Waarzeggers, Het Toverkistje. De betoverde Bloemenkrans. Een gefchrift met blaauwe letteren gefchreeven naar welgevallen rood of groen te doen worden. Een gefchrift te maaken, *t geen , eerst onzichtbaar zynde , met fneeuwwitte letteren te voorfchyn komt, als het pa? pier in een zeker vogt wordt gedoopt. Sympathetifche Inkt der tweede klasfe. Het Gefchrift in de Zak. Sympathetifche Inkt van de derde klasfe. Het Magifche Strooizand. Sympathetifche Inkten van de vierde klasfe.f Wonderbaare Talisman, die eene vraag beantwoordt, welke door iemand op een ftuk papier wordt gefchreeven. De Toverkroes. Een woord , dat door iemand uit verfcheidene is uitgekoozen, in een woord dat een ander gekoozen heeft, te verwisfelen. Twee of drie verfchillende woorden , die door iemaml gekoozen worden, in een woord te veranderen, 't geen door een ander is gekoozen. De  NIEUW TOVERBOEK. 9 De betoverde Brief. Sympathetifche Inkten der vyfde klasfe. Sympathetifche Inkt der zesde klasfe. Het onbegrypelyk Gefchrift. Eene plaat, welke de winter vertoont, in eene af beelding . van het voorjaar te verwisfelen. Een gefchrift te fchryven, 't geen met een watertje overftrooken zynde, geheel verdwynt, en daar voor in de plaats een geheel ander gefchrift doet te vobrfchyn komen. Op een zwart papier een verborgen gefchrift zichtbaar te doen worden. Met bier , water, of azynof eengelykzoortig helder vogt, en met eene geheel nieuwe pen, echter volkomen zwart te fchryven. Uit twee volkomen heldere wateren door eene enkele te zaraen'rieting in een oogenblik beste Inkt te maaken. Eene duurzaame zwarte Inkt te maaken. Middel om de al te verbleekte gefchriften weder leesbaar te maaken. Roode, geele, groene en blaauwe Inkten te maaken. Midden in een vogt , dat in een glas beflooten is, een gefchrift te voorfebyn te brengen. Een byzonder toebereid papier, door middel van hetwelk men op eene onzichtbaare wyze kan fchryven. Een gefchrift, zo het fchynt, te verbranden en toch wederom te voorfchyn te doen komen. Een antwoord op bevel in een fpiegel te vertoonen. " Het zogenoemde Chemisch wonderwerk, hier in beftaande , om uit twee vloeilfoöen , door enkele vermenging, een vast lichaam te doen gebooren worden. Hoe men Keifteenen in water zal faielten. Diamanten door de kragt des vuurs te doen vervliegen. 'Eene gemeene glasfloffe, met behouding haarer oude gedaante, in Porcelein te veranderen. Uit oude Galonnen &c., het Goud en Zilver te fcheiden, zonder die ftoffen te verbranden. Verfcheidene goudverwige metaalen te bereiden. Zilververwige mstaalen te bereiden. '■Bereiding van het zogenoemde Mofaisch goud. Bereiding der Carmyn. Bereiding der Florentynfche Lak. Eene andere, uitmuntende zeer goedkoope Lak te bereiden. • 5 Eene  io BERIGT vab iek Eene geringere zoort van eene roode Lak te bereiden. Door middel van een tinnen bord iemand een geheim berigt te geeven. Eene goedkoope groene verfflof te maaken. De bereiding en aart van het Berlynsch blaauw; Uit de Wouwe eene blaauwe naar Indigo gelykende verf te maaken. Goudvernis om te gebruiken op Koper, Uit Regenwater Azyn te maaken. Om uit Melk Azyn te bereiden. Water zeer gezwind in Ys te veranderen. Eene witte Roos rood te maaken. Zamenftelling van een Buspoeder, 'fwelk veel kragtiger is dan 'r. gewoone, en verder draagt. Een blaauwen Azyn te maaken. ïs'ieuwe manier, om in 't midden des Zomers Ys te maaken. Een Ring aan de asfche van een draad te laaten hangen. Een kragiige Lym om gebrooken Glazen of Porceleine Vaten mede te zameu te zetten. Eene blaauwe Zegellak te vervaardigen. Vogelnesten, eyeren en anaere dingen meer, in fchynte doen verlteenen. Hoe men zeer gefcbiktelyk Penningen zal afgieten. Schoone Zilverkleurige inkt. De Lichten na te bootzen, die Kosters en Doodgravers ■dikwyls tot hunne groote fchrik op Kerkhoven en Graven verneemen. Hout midden in het water tot een kool te verbranden. Hoe men in de fchaduw, of op eene andere plaats, die door de Zon niet wordt befcheenen, echter door de Zonneftraalen brand zal kunnen verwekken. Eene vuurige Fontein te maaken. Cinnaber zonder vuur te maaken. Uit Barnfleenolie gezwiudeiyk een naar Muscus ruikende Hars te maaken. Eene manier om hitte en een luïdruftige vlam te maaken, zonder daar Vuur toe te gebruiken. Een vloeibaare Pyrophorus te maaken. Door Water brand te verwekken. Lorioths koristgreep, om de gecrajoueerdc tekeningen voor de'lucht tc bewaaren. Een geele vertttoffe uit Indigo. Door den vogtjgen, weg zonder Vuur Zwavel te maaken. Iets,  NIEUW TOVFRB OEK, II Utc 't geen met gewoone Inkt gefchreeven is, binnen viei uuren tyd zuiver en leesbaar af te drukken. Ttir een leedigen Beker, waar in mets is, in een anderen in welken ook niets fchynt te zyn, zonder er iets by te doen, het niets in den tweeden beker over te gieten, zonder dat iemand iets gewaar wordt, en zulk toch uit de byzondere uïtwerkzels geblykt. Gémakkelyk middel, om aan het Vuur een fchoonen glans te treeven. , , . , Sympathetifche Inkt met een metaalachtigen glans, Blaauwe Sympathetifche Inkt. Hoe zomwylen een onverwagte zwaare brand ontftaat. Goud in water te ontbinden. ^oofT^vemtngtn van twee vloeiftoffen eene luidruftige ontbinding te wege te brengen. Chemisch Wedcrglas. Overeenftemmende Hygrometer. Eene witte Yzeraarde te voorfchyn te brengén. Door konst Spath voort te brengen. Metaal van eene byzondere vastheid. : De tegenwoordigheid van Braakwynfteen in eene vloeiftoffe te ontdekken. Bereiding der Gedephlogifticeerde lucht. Een ongemeen helder licht te voorfchyn tebrengen, twek door steen ooz kan worden verdraagen. Met behulp van een ftukje aangeftooken Schwam een Raaien Veer in brand te fteeken. . Met behulp der Gedephlogifticeerde luent de hardnckkigde. lichaamen inkorten tyd te doenTmeken. Door de Gedephlogifticeerde lucht een fterken llag te HoTmïn'brandbaare lucht uit de Plantgewasfenopdewyze van een Lampvuur tot Deftillatien zal gebruiken. Wvn^eest en Water in brandbaare lucht te veranderen. Salpeterzuur in Gedephlogifticeerde lucht te verwisielen. TTit Lucht Water te doen gebooren worden. Het uïten der vette Oliën en van andere gelykaoortige dingen in het donker. ' Een Chemisch middel om brand te blusfchen. Door verrotting bedorvene lucht te verbeteren. Nieuwe Pyr ometer met welken men een zeer grooten graad van hitte kan maaken. Achards  14 BERIGT VANEEN AmLr^lil:s ma,lier 0M k,eine uit ETang:dLSChiIdermf> ^ d°0rhet Zon]i^ "iet wordt Verfchillende Lak Vernisfen. Vette Kopal Vernis. Het Koper op dc Chineefche manier te bronzeeren Uit Citroenfap een droog gecryftallizeerd 7r\^ i Doorkonst gemaakt Zunrifgzout. °W tC ****** Yzer in Steen te bevestigen. ^Ï1" HarS ee"e bIaa»^ verf te doen gebooren Chemifche verlustigingen met kleuren,om uit verfchillende Eelrdenl!W VOgC d°°r Va" Iucht ™d- * doen Witte Zyde, door middel van een helder vogt ge°l te venvan Eene fchoone nog weinig bekende blaauWe WmiïZt DteverSen!n ?eed5ge S?odko™™ Wolk Klein Aeroftatisch Wonderwerk. Doodelyke Mephytifehe dampen fpoedtg te verbeteren Bereiding der Pastel oF Crajon voor Potlooden. Het Banditcu Schietpoeder of zodanig een Buskruid \geeu weinig waaien echter dood', ^skram , maaken.0"1 ^ V°°r hCt Schkt&™* onkwetsbaar te De vier verborgene Kleinodiën. Wanneer iemand een zeker getal penningen varboratm houdt, te raaden , hoe veel 'er zyn. 2 borgen De Rekenkundige Spreeuw. Het konstn.uk met den Ring; om, Wanneer iemand van t gezelfchap een ring heeft genomen, te ze-en Se " Wdke ha"d' vi-ger/of lidX De. Toverlter. S™tgZmen ? f " h^edagtheeft,zonder Wanneer twee Dobbeloenen op eene tafel zyn geworpen dc oogen van beide te raaden, zonder die e zien ' De jaloerfchc Gehuwden. ' Byzoa.  N I EU W TOVERBOEK. 13 Byzondere manier van optelling. De Put. Het Appelkorfje. De Kom met twaalf Pypen. De onvolgbaare Schilpad. Het onbetaalbaar Paard. Het onbetaalbaar Landgoed. Wonderlyke grootheid der vermenigvuldiging. Verfchillende manier van gedagte getallen te raaden. De wonderlyke eigenfchap der verplaatzing van verfcheidene getallen en perfoonen. De fchrandere menger van Wynen. De Beurs met Louis d' or. Van drie onbekende kaarten die geene te iaaden, welke ieder der drie perfoonen gekoozen heeft. Drie kaarten aan drie perfoonen zynde aangebooden te raaden , welke ieder genoomen heeft. Verfchillende kaarten aan even veel verfcheidene perfoonen vertoond zynde, om daar eene van in zyn geheugen te prenten , te raaden, welke die kaarten geweest zyn. Verfchillende kaarten in drie regels gelegd zynde, te raaden, welke iemand gedagt heeft. Te raaden, hoe veel oogen een kaart heeft, die door iemand uit een fpel kaarten is getrokken. Te raaden, het getal der oogen van twee kaarten, die uit een vol foei zyn getrokken. Het getal der oogen van drie kaarten te raaden, die naar welgevallen zyn uitgetrokken. Te raaden, welke penning iemand uit zestien penningen heeft gekoozen. Uit een Vat, 't geen acht pinten vogt bevat, de helft in cen Vat van vier pinten, door middel van eendejdeVat, dat drie pinten houdt, over te gieten. Een Bottel met twaalf pinten Wyu in gelyke deelen te deelen door maaten die zeven en vyf pinten houden. Een en twintig Tonnen met Wyn, waar van zeven vol, zeven half vol en de overige ledig zyn, zodanig tusfehen drie perfoonen te verdeden, dat ieder even veel Tonnen en even veel Wyn bekomt. Byzondere Ouderdoms rekening. De onvoltooide Put. De rekenkundige Snyder» De fchrandere Kok. j De  14 BERIGT VAN EEN De Uurwyzers. De verdeeling der Buit. De Beurs met Ducaaten. JDe Voetgangers. De Metzelaars. De Deferteur. De Knecht met het Kleed. Aanmerkenswaardige bekendmaaking van een voornaam Goochelaar, bevattende eene proef van de verfch'llende tatckeu der Kwaklalvery. Iemand kan zich op verfchillende wyzen laaten binden en zich konftig losmaaken, zonder iets te breeken en zonder daar toe die mic.delcn te gebruiken , welke 'cr noodzaakelvk toe ichyncn. Twee verfchillende wyzen om zich de duimen te doen binden , en op een oogenblik wederom los te zyn. Verandering van Glas in papier. Verfchillende middelen om, zo het fchynt, geld uit eene beurs te neemen zonder die te openen. Oude manier om een pennemesje uit cen beker te doeti fpringen. Verfchillende middelen om een Medehelper te verbergen, en te doen gelooven, dat 'er geen kan zyn, fchoon men van een of meerder helpers gebruik maakt. Byzondere tegenwerping. Nieuwe manier om het mes uit den beker te doen fpringen. Het konsrje der drie penneniesjes, kan door zo veele middelen worden uitgevoerd, dat men die tot .in het oneindige zoude kunnen vermenigvuldigen. Gelyk hier inet negen voorbeelden wordt bevestigd. Waarneemingen op de Microscopifche diertjes. Wonderwerk gebeurd op de kust van Afrika by eene half woeste Natie. Drie beelden van ongemecne grootte verfchynen in de lucht , daalen op liet Aardryk neder en verdwynen we« der op 't bevel van een Wilden. Eerfte zoort van eene gewaande eeuwigduurende be* weeging. Andere fchvnbaare eeuwigduurende beweeging. Sympathetifche Wyzers. De fchrandere Vlieg en het wys Paard. De geleerde Hond. Waterloopkundig werktuig om den omloop des bloeds uit te drukken uit de Slagaderen in de aderend De  NIEUW TOVERBOEK. 15 De fpreekende Pop. De werktuigkundige Tuimelaar. Byzondere Gebeurtenis. Ontmoeting met een Gezelfchap van Speelers. De fchelmagtige Koetzier. Byzondere ftreek van het Piket Spel, grootelyks verbeterd en byna onbegrypelyk gemaakt. Het bekende Konstft.uk der drie kleinodiën , eenvoudiger en wonderbaarlyker gemaakt. De Londonfche Waarzegger. De fchrandere Zwaan. Nieuwe proeven over het Evenwigt. Hoe men zwaare gewigten op de borst- zal draagen en zelfs aan ftukken zal laaten liaan. Een duiveltje in een glas met water op Commando te doen danzen. Drie wonderlyke Tovcrgetallen, Een woedende Zee te doen bedaaren. Uit koude ftoffen zonder hitte brand te verwekken.Een Schip om mede door de lucht te vaaren. Geheime briefwisfcling. Het wonderlyk' Wynvar. ,,0,1 Het werktuigkundig beeld, dat zo volmaakt op tót Schaakbord fpeelt, als ooit wordt vertoond. De wandelende Kogel. De Sympathetifche lamp. De Vogel die zelve het fpit draait, om zich gaar te braaden. ■Iemand het hembd uit te nekken. Het Toveifnoer. Eene Hen op commando te doen fi.il leggen. Letters en zelfs woorden op een papier te fchryven, die als het papier verbrand is, op de hand van den Schryver zichtbaar zullen uitkomen. Uit een Vat drie verfchillende vogt en afzondcrlyk , 01 ook gemengd, zo als toen het hebben wil, te doen vloeien. Water in Brar.dewvn te veranderen. In een verzegeld briefje vooraf tc fchryven, welke oogen iemand met twee DobbelReenen zal gooien. • : Een klein lichaampje op commando op het water te aoen zwemmen zonder daar toe een Zeilfteen te gebruiken Een Ei van het midden van een boul door een (lag in' cen glas met water te toveren, zonder dat het breekt. _ b Geheime  i6 BERIGT van een TOVERBOEK. Geheime manier van Schryven. Een ketel aan een mes, dat op tafel legt, te hangen. Wonderlyk ingewikkelde Tover-ringen los te maaken. De handen van twee perfoonen met doorgeftooken koorden wel vast te bindenf en echter die beide zonder fnyden of ontknoopen van eikanderen los te maaken. Het listig ontdekt diefflal door tovery, doch zonder hulp van kwaade geesten; Een beeld te maaken dat by Zonnen opgang fluit. Het betoverde Kruis Door konst op eene gemakkelyke en niet kostbaare wyze marmeren beelden te maaken Een beeld te maaken, dat verfcheidene airtjes op de fluit fpeelt, volgens de vinding van Vaucanfon. Te maaken dat iemand een glas vol water niet uit zyne plaats kan krygen zonder ftorten. Eene fles waar uit het water weg loopt als men 'er de kurk aftrekt. Een Vogel in een rhortier te ftooten en weder leevende te maaken. Het water dat in eene welgeflootene fles is in Wyn te veranderen, zonder die fles te openen. Een perfoon, die in eene kamer opgeflooten zit, alles te laaten zien, dat een ander , die daar buiten is, begeert. Door middel van een ftok, die van binnen niet hol is, eene geheime briefwisfeling te houden. Hen Cachet te maaken dat half rood en half zwart is. De bereiding der valfche paerlen. Een Haan een of twee hoornen op den kop te laaten groeien. Met een ledig glas eene aanmerkelyke zwaarte op te ligten. Een ring uit een fchotel met water te haaien, zonderde vingers nat te maaken, •Onzichtbaar fchrift op glas. Een fles met bier, die aan den muur hangt, met een ftok aan ftukken te liaan ,zodanig, dat het bier aan den muur blyve hangen. Staal te maaken , zo deugdzaam, als dat van Damascus. En eene menigte andere Kunstvertooningen, -welke by gebrek van plaats bier niet geveeglyk kunnen weraen . opgenoemd.  BERIGT Wegens eene ongemeene VOORDËELIGE AFLEVERING van het alom geacht Werk* getyteld! ALGEMEENE BIBLIOTHEEK, Vervattende Naauwkeurige ea Onpartydig© , B E R I G T E N Van de voornaamfte Werkeft, in de geleerde Waereld alom van tyd tot tyd uitkomende. Vyf Boekdeeien, in groot Voor den zoo merkelyk verminderden prys va» ƒ 4 : 18 in plaats van ƒ 16:4; zo als 't zelve by de Uitgaave is gefteld geweest. Te AMSTERDAM, Êy de Wed. JAN t> 6 L Ü ****** verftxaat, by de St. Ltacla St«*  B E R I G T. D at ieder redelyk mensch verplicht is, de vermogens , waarmede de gunftige natuur hem zo rykélyk begaafd heeft, door eene zorgvuldige aankweeking te befchaaven, is eene waarheid, die niemand ligt in twyfel zal trekken. TJe gefchiktfte middelen ter bereiking van dit edel doelwit zyn, buiten tegenfpraak,het leezen en beoefenen niet alleen van de uitmuntende gefchriften der Oude Wysgeeren, Hiftoriefchryvers, Redenaars en Dichters, maar ook van de voornaamfte Werken, die, zedert de herilelling der fraai je Letteren en Wetenfchappen, in het beïchaafde Europa, door de béroemdfte Vernuften, van tyd tot tyd, zyn uitgegeeven. Dan daar elk geen tyd, gelegenheid noch Vermogen heeft, om zich deeze werken eigen te maaken, kan men geen genoeg dank betuigen aan die geleerde Mannen, welke zich verledigen, om van tyd tot tyd, aan het weetgierig publiek oordeelkundige en onzydige berigten medetedeelen van de voornaamfte werken , die in verfchillende takken van wetenfchappen zyn uitgekomen, maar ons ook daarenboven zodanige bondige uittrekfels van verfcheiden Uefchriften geeven , dat men het boek genoegzaam misfen, en echter een juist denkbeeld verkrygen kan van het hoofdzaakelyke daarin vervat , 't welk alles nog des te meer aanpryzing verdient, wanneer zodanige berigten in een zuiveren ftyl en net gekuischte taal zyn voorgedragen. Van zulk een' aart was eertyds de Bibliotheque Unïverfelle van den beroemden j. li> cj.erq, een wérk , dat nog hedendaags by liefhebbeis van Waare geleerdheid en goeden fmaak in achting gehouden wordt ; en van den zelfden ftempel is de Algemeene Bibliotheek, die wy hieraanbieden , in den jaare 1777. door verfcheiden aanzienlyke en geleerde Mannen, uit zuivere zucht voor de  hevorderins van wezenlyke kundigheden,zonder uitzicht van eigenbelang, begonnen, tot den 55 voongezet,doch na dien tyd,met uit Sevan eeni|e vermindering van debiet maar ?l een wegens beflommering van toeneemende bezghedïfderSchryvers^^^min zeer traaye en uitvoerige berigten za aantrctten van de voornaamfte werken, die in talie, ZwitierTand Endand, Duitschland, Frankryk en alleandere Deèfen dèr belchaafde waereld, binnen een tvdperk van negen jaaren, te weetenvan .777- tot «86 zyn uitglkomen, zo wel als van de beste werken! die ons eigen Vaderland toen heeft op. Sverd, cn diein deeze Bibliotheek, zo^vryKSf als befcheiden, worden ter toetfegebragt. Van dien aart zyn onder anderen (om van veelen flegts eenigen optenoemen.) In het vak der godgeleerdheid. Bisfchon r, loWTH over Je/aia;*. ken Nico t het Oude Testament in het Hebr. met verfcheide Leezingen; Bisfchop z. PWRCW* Jjl' Evangelisten* n. schutte, over ae Zeventig Sel van Daniels Dr. J. priestley , Overeenifemmino- der IV. Evangelisten s. chandlvr, ■Sr de'Brieven aan % Galatiers Epbezersen Tbeflalonifiers\ farmer, over de Demonijche Bezetenen, Dr. y s. seMLER, Uitbreiding van den Zeeden Brief aan de Corinthiers ; a. h. niemeï er, Cbar ader kunde van den By bel; j f. w. ÏbÏSsalem, over de voornaamfte Waarheden lan den Godsdienst ^michablis,tot bet N. Teil.: stinstra, Oude Voorjpelhngens In het vak der wysbegeerte. . GrondbegitilelsderAlgemeeneWetgeevingsK.mnvtt vtesens de oorzaaken van den Welvaart der Volken; cs.steinbart,Samenfclderzuivere Wy oegeer-te - cr as, Prysverhandeling van t StolpiaanfCb Lesaats perrenot, Bedenkingen over de beoefening der Rechtsgeleerdheid; riedel en v an AI.phkn» Theorie der Schoone Kunjten enUttcn-  4 BERIGT: Mappen 3 hu me, Savenfp-aakcn wegens den Natuurleken Godsdienst- iun« n..,* ten Melfchenvriena< Ww yr!" hre£ vak der natuur- en genees- je u n de. *™E^H0USZ' Z™™" °P Plantgewasfen ge nomen, buffon, Tydperken der Natuur' V L- ïian delingen van 't bataafsch C p- nootschap Ar Proefondervmdelyke IFysbegeerte, te Rotterdam,- brouwer, bo«ch, me nGer en andere over de Epidemi/che Zinkingkoorts van t taar ,782; ingenhoüsz, ^ g,etephlogijliceerde Liicbt 3 k. guattani, row Heelkundig Mengelftofen-, d. van gesscher', Hedendaags febe Oefenende Heelkunde s bar nevels g?mees kundige Eleünciteu; verhandiunge* van 't provinciaal genootschap y Verblaauw,xt\^rechxby A van Pa tot een Gedenkteken van de dienden , welke deeze beroemde Geleerde aan de Academie en het Menschdom Slaan heeft. De geleerde Wereld heeft weinig zulke | e Lichten gehad: en ondertusfehen heeft men op t ?elve te Petersburg geen agt geflaagén , voor dat de koS van Frankryk &m wilde bclooiren, voor t geen hy tot "verbetering van den Scheepsbouw gedaan hadt. Het zelfde Gebouw is de Bewaarplaats der Natuurkundige Werktuigen, Globen, Lugtpompcn, Elcctruccrmachines ; het Werktuig van den Hoog eeraar frankênSK uitgedagt, om de vyf Vocaalen uit te fpreeken, en vin de groote°Globc van Gbmrp. Mier is ^Drukkery en de Boekwinkel der Academie. Op de Drukkery drukt men Almanakken, Couranten, de Werken van de Leden der Academie, de Verhandelingen , die na de Eerpryzen gedongen hebben ; in den Boekwinkel worden ze verlost Men verhandelt 'er geene andere Werken. De Prinfes daseow heeft den prys van de Gcdenkfchriften der Academie zeer verminderd , om het vertier te bevorderen: de duurte bragt te wege, dat, vóór deeze verlaaaino- van den'prys, 'er zeer weinig verkogt werden. b Övereenkomftig met de eerlte inrigting van peter, den grooten, liet men, voor niet, dagelyks de Verzamelingen zien , aan die het begeerden ; men boodt hun zelfs eene en andere veiverfching aan, om, door dit middel , de kundigheden en weetenfchappen , naar het oogmerk van den Monarch, te verfpreiden. Zints langen tyd beeft men ze niet, dan op eenige dagen m t jaar, vertoond; die in de Nieuwspapieren worden aangelengd, en geene anderen dan fatzoenlyke luiden worden toege- ^De Kruidtuin ligt mede in TVafilioftrof, fchoon wyd •enoeg van de Academie af. Dezelve is klem , vogtig, Aa a koua'  33§ TOESTAND DER KUNSTEN EN WEETENSCH. ENZ. koud, en by gevolge ongefchikt tot het oogmerk in eene Luchtftreek uit eigen aart al te koud cn te vogti". De Planten verbasteren daar, of derven. Ook fchynen dc Ópziender en de Tuinlieden, op bun post, met geciicii eenoe*zaamcn yver te roer te liaan: want de mestbedden dienen om Ananaslcn Salade, verlcheide foorten van Moeskruiden, tot kooien en Raapen toe, voort te brengen. 'Er is bykans niets meer over van de groote menigte Planten uit Stbcnc , en andere Oorden des Ryks, derwaards gebragt; men heeft die aan zichzelven overgelaaten. De Saxtfraga Grasftfolm met zyne groote en fterké wortelen groeit er onder 't Onkruid. De Heete- cn Trekkasfcn zyn klem , en niet geëvenredigd aan de ftrengheid der Lugtftreek en de langduurigheid des Winters ; men behoeft zich . des niet te verwonderen , dat men byna geen zeldzaame Planten aantreft. De Tuin van den Baron ash, door de Keizerin aan de Academie gefchonken is groot, beter gelegen, hooger en drooger: men brenn dezelve m orde. De Hooglecraar lepechin is beroepen , om dezelve in orde te brengen. Niet verre van de Kruidtuin , is de Werkplaats der Chymie , onder 't opzigt van den Hooglecraar georgi, cn den Heer sujef , die beiden by de Academie woonen. Deeze is klein, doch licht, en wel aangelegd. Ondertusfehen moet de ligging die Werkplaats vogtig , en bygevolge koud , en in den winter nauwlyks bruikbaar maaken. Als Stigtingcn, ingerigt ten voordeele der Weetenfchappen , hebbe men te tellen de onderfcheidene Cadetitn-CorpJen , in welke jonge lieden opgetrokken worden tot byzondere Beroepen gefchikt. Ze zyn in Rmland noodzaakelyker dan elders; dewyl het in dat Ryk, gelyk wy reeds gezien hebben, aan openbaare Opvoedingsplaatzen ontbreekt ; en de byzondere Opvoeding zeer veel gelds kost. 'Er zyn vier Cadetten - Coipjen , een tot den Land- • dienst, een tot de Artillery, cen tot den Zeedienst, een tot de Mynwerken; ze zyn alle van elkander onderfcheidén, en hebben, gelyk hun byzonder oogmerk, ook ieder eene byzondere fchikking. De Land-Cadets , ten getale van 600 , onthouden zich in TVafiliostrof', in een groot Gebouw, tegen over dc Hoogduit/the Kerk van St. Catliarma. De inkomften van dit Corps beliepen niet meer dan 167,000 Roebels: dewyl deeze te kort kwamen, heeft  TE PETERSBURG. 339 heeft de thans regcerende Keizerin ze op aoo, coo Roe- ^DaCadetf der /Irtillery hebben hun verblyf, voorzien van een aartigen tuin , in een hoek van dc Stad. Derzelver getal is in 't geheel 450 , en van deezen zyn 'er Edelen, en 100 uit den Burgerftand, allen onder het opzigt van een Generaal der Artillery , van een Opziender, die het oog op het onderwys houdt, en van verfcheide Meesters. Op gewoonc dagen gaan zc eenvoudie in 't graauw gekleed. Hun Uniform , beftaande tt "od met blaauw en wit uitgemonfterd, draagen zy alleen op Zondag , en by zekere openbaare gelegenheden. Zy /den 'er wel uit , U fchynen eene goede Krygsmans opvoeding te ontvangen. Den vyfentwmtigften van Zomermaand , trekken zy te veld , cn blyven eenige weeken n -een daar toe gefchikte Legerplaats , welken tyd U vrolyk flyten , in verrigtingen, eigen aan hun Beroep. ^D, Zee-Cadets woonen te Kroonflad. Maar Rusland^ no- geene Zeemogcnheid. De Zeedienst , Welke geene Aanmoediging vindt , wordt nog minder geagt dan aanSS Men wil dat de Cadets flegt ondervonden, Sn nog ÏÏegter onderweczen worden. Men leen hun leezen fchryven , en vervolgens leeren zy van buiten eene Rushhe Overzetting van f.uclides , waarvan zy de Betoogingen ophaalen , zonder ze te verftaan: en ziedaar 'bDrcTdc?sddefMynwcrkeu hebben hun verblyf in Waniiosftrof, by de Neva. De Major renowanz heelt ' r to Z n over. Zy maaken omtrent een 100 tal uit 40 Ser worden geheel op kosten des Ryks onderhouden , dc overigen moeten hun kostgeld , t geen 's iaarlyks 102 Roebels beloopt , betaalen. Dit Opvoei&& is 't minfte begiftigd. By den aanvang det SfiS , ih den Taare MDCCLXXIl. , moest het zich ffipèn met 3000 Roebels 'sjaars i doch het «vervolgens op 15000 Roebels gebragt. Men ontvangt er Kn> deïen ïan dc vyf tot deöVyftien jaaren; zy erlangen eene Opvoeding , gefchikt naar hunne beftemming , die zeer Sti" is uit hoofde van de veelvuldige Mynen m het tuit Ryk. De Cadets leeren de Rusfifche, Hoogdui fehe i en 'Franfche Taal niet alleen leezen , maar ook StveS ' Zy beoefenen de Wis- , Natuur-, en ScI cidkunde, en, boven al, de Delfllofkunde 1.1 alle d* M^izon&S^m. Zy'hebben eene kleine Boekery ; Aa 3 ai"  34° toestand der kunsten en weetensch. enz. alleen dc Koeken , tot dc Mynen betrekkelyk, behelzende i eene Verzameling van binnenlandfche Dclfïloffen : een klem Stookhuis om Proeven te doen ; eenige Wis- en Natuurkundige: Werktuigen ; een zaal met modéllen, die rie_ onderlcheidc graavingen in de Mynen , en de Werktuigen van welken men zich bedient , wier gebruik zy moeten kennen , afbeelden. Onder anderen is 'er een modél van de Myn, de Slangenburg geheeten, die f vcel ryk« myuftoiFe heeft opgeleverd, raet alle de doorgangen , cn gebouwen ; de Major renowanz heeft er eene kaart van doen gvaveeren. Agter het Woonhuis wordt een kunst-Myn aangelegd , beftaande uit eeu doorgraafden Berg met zyn kamers, toegangen, aderen , cn ondërfcheide beddingen. De Major renowanz is een zeer kundig Officier en VZïl 1 7Mfrne5men van zyn Beroep. Een\f« van g.boorte heeft hy veele jaaren doorgebragt op de tiiTl^L^T"^ tC ^burS, van da&ar heeft iiy zich na koppenhagen, en eindclyk na PefersMre be- M™ / y/,ich "ederzette- Hy heeft de mècste Mynen van Rusland bczogt, en verfcheide jaaren hefteed om er ne gofteltcnisre, cn de voortbrcngzels, van te leeren kennen. Ondertusfehen is hy bezig met 'er eene befchryving van te vervaardigen , vercierd met Plaaten: hy begint met de Myn van Kolivan. De Cadets der Mvnen hebben hunne Drukkery , voornaamlyk bezig mQt het drukken der Leerboeken. ö Petersburg heeft ook zyn Aca demie der Kunfien , ia een fchoon langwerpig vierkant Gebouw , mede in W Mofiroj gelegen , digt by de Ncva, Het Gebouw van Pinnen is een langwerpig ronde zaal , in 't midden ftaat een hercules van brons, rustende op zyn knots. Deefh4'rS%Zaa ^eeft7mrUitgangen, boven eik derzelv^ fta.t een Rusfueh Opfchnft, flaande op de vier Kunften, föd^?,rna^ yk Wreekt.; tc weeten, de Schilder Beeldhouw- Bouwkunde , en h.et Onderwys. Het fris itlt ËiJt zi"''dykhcid dcr Jongelingen, hier opgeKWeekt, doet hun Meesters eere aan. Alle jaaren wordt dc Academie open gefield , acht dagen lang, onmiddelyk naa den Heiligen dag van St; Petrus en Paulus ; als dan kan een ieder, de Schilderftnkken , in veele kamers ongl" hangen, gaan bczigtigen. Een deezer Stukken verbeelde de tegenwoordig heerfchende keizerin , in de gedaante m Wm,H* dc Kimftcn aanmoedigende ; de die  TE PETERSBURG. s41 die 1 zelve fcbildcrie, daagde gelukkig. DfjTcHUerile tmbeelden van de K«. aggg^ Groot - Hcrtoginne , "eel;en,dovlh \ cn kem 1 ?!Ponven van Kweckcliugen der Academie. De g SiSS SS. 'er nog jaWcrlyker «.« ™ de Vorstlyke Familie niet uitgezonderd. Ik heb er „een ^ÏkS bevat Standbeelden , men taft'ei S ïro^S-teefWndbecld W „Jc Si**'ijS wórif 'er toegelaaten om de verKunften maakt. AlWWOWt = Vreemdelingen. *Dcez'maSS /V bet mccrendecl der kan 'cr weinig m„*%J&*%S%^, "™<" voor «mm^^^t^J^»^». - om dc fmaak voor de Kortten te wem„ veele K^TS^ & gaande, vinden Se£' SoodiaaStt ie?P waar toe z, o,; «tem ""f eS* bvzondere ^«"**, S H> , »» ?*^^W& SS% Orde?. t^r' ^^15^ «,ke ,u, de A n. 4  34- TOESTAND DER KUNSTEN EN WEETENSCH. ENZ. Reizen door Rusland, met veel kunde en fmaak verzameld. Toen by te Petersburg kwam, gaf hy zich geheel aan de Weetenfchappen cn zyne Verzamelingen over , leefde afgezonderd, en fcheen, door eene zuinige leevenswijze, eenig Geld te willen verzamelen , om 'er vervolgens in zyn Vaderland van te gaan leeven ; dan tegenwoordig fchynt hy, aan Petersburg verbonden door de banden van erkentenis, en het ruim beftaan zyner Familie, het denkbeeld , om Rusland tc verlaaten, geheel ter zyde gefteld te hebben; hy verfchynt op alle gezelfchappen, en deelt in alle de vermaakpartyen, welke deeze Hoofdftad zo overvloedig oplevert. Zeldzaam vindt men hem t'huïs , nu verhindert het een dan het ander hem om zyne gewoonc verpligtende heuschheid te betoonen , en zyn Kabinet aan dc Liefhebbers te laaten zien. Het is wel bewaard , en volkomen in orde. Men ziet 'er eene verbaazende menigte van Gedroogde Planten, door hem op zyne Reize na Holland en elders opgezameld , of van andere Reizigers gekreegen. Het gedeelte, tot de Dclfftoffen behoorende , is bovenal opmerkenswaardig. Meest komen ze uit de Mynen vafl Siberië en Rusland: ook uit Hongarycn en andere Landen , die de vriendlyke handen van de Heeren born en ferber hem fchonken. Het Goud-mineraal van Rusland is zonderling ; het zuivert zichzelve ongemerkt , zo dat 'er niets dan enkel Quartz overblyft, ligt en vol poriën, die zich op nieuw aanvult in de yzermynen, met zwarten en harden fteen, en een Marcafit oplevert, waar uit men Goud haalt; De Zilver-mynen zyn zeer fchoon , inzonderheid die het zonder mengzel opleveren, en met een wit, als fneeuwvlokken, den fteen bedekken. De Koper-mynen zyn desgelyks fraay. Men vindt in deeze Verzameling noch Tin , noch Cobalt, noch Kwikzilver. In Rusland heeft men geen Tin in 't geheel, en weinig fpoor van Cobalt en Kwikzilver aangetroffen. Men heeft oude Tartaar/the Munten gevonden, welker oppervlakte als met een zilveren hoorntje overdekt was , dit liet 'er zich ligt van affcheiden , fchoon het binnenfte alle de gewoone hoedanigheden van Zilver behieldt. ■ De Verzameling der Infecten is zeer talryk. Meest alle behooren zc tot ondërfcheide Landfchappen des Rusfifehen Ryks ; 'er zyn weinig vreemde. Schulpen ontbreeken 'er geheel. De Keizerin heeft dit Kabinet gekogt voor 30,000 Roebels, om het in ce Hermitagie te plaatzen, ten einde het  TE PETÊRSBÜEC. 34Ü het in de Opvoeding van de Kinderen des Groot-Hertoga "■ene Middelerwyl bewaart de Heer pallas die fchat van Zeldzaamheden nog ten zynen huize, waar hy vrvheid heeft denzelven te bewaaren , zo lang. hy die ftukken noodig heeft tot het vervolgen en voltooyen zyner Werken. *t& jammer, dat eene Verzameling, zo wel Onderhouden, na 't Hof moet vervoerd worden. De Mi„èrïalen kunnen 'er in ftand blyven; doch de Infecten zullen welhaast bederven , op eene plaats , waar men geene dan groote Heeren vindt, om ze op te pasten. h 2. Het Kabinet van de Prinfes daskow moet niet vcrgeeten worden, 't Zelve beftaat uit Dclfftoffen , Schulpen, en andere Voortbrengzels der Natuure, zo.binnenïls buitenlandfche. Men treft 'er zeldzaamheden aa„. De Delfftoifen uit Engeland, en byzonder de ondërfcheide foorten van gekleurde Spaths uit Derby shtre, zyn door de Prinfes zelve* verzameld, op haare Reis na O^hr* tanje. Het blaauw wordt rood , over. t vuur. Het meerendeel der ftukken is nog met in orde , cn veel ftaat nog gepakt. Wanneer de Major renowanz , en de Hooglecraar georgi dit Kabinet m orde gefchikt zullen hebben , zal het een der voornaamfte m Petersburg wee- "Ï! De Hof-Raadsheer boeher , Beftuurder in het Cadetten-School der Artilleristen, heeft een Kabinet^meest van Infecten: De Reis , welke hy daarom heeft laaten 'docif, l'angs de Wolga , bezorgde hem eenj ryken Oogst. My ftondt hy heuschlyk toe , ten mynen gebruike eene befchryving van de nieuwe foortcn te-maakè Ik vond 'er de kleine Kapelletjes , die ter] modél gediend hebben , van de zeer welge ykende afbeeldingen van den Heer d'esper; doch de kleur der Infecten is veel veranderd, zedert hy dezelve affchilderde. 4. Wanneer men het Kabinet van den Heer pallas o-ezien heeft, biedt dat van Doctor guthrie niets aan, \ welk de niéuwsgierigheid treft. Deeze Doctor is een Schot, hy woont in het Huis der Land-Cadetten, welken hy tot Geneesheer dient. Hy is bezig met eene Verhandeling over de Ziekten aan dc Lugtgefteltemsfe van Petersburg eigen. In &e Engelfche Transacüons, is eena Verhandeling van hem voorhanden , over den tegens den Scorbüt ingètigtén Leefregel der Rus/en, deeze is ook, in 't Fransch vertaald, uitgegeeven. «. Het Kabinet Delffloffen, van den Raadsheer voelkAa 5 wERa  pif* TOESTAND DER KUNSTEN EN WEETENSCH. TE PETERSB. ner , is zeer beroemd. Ik heb het niet kunnen zien ■ dewyl het opgepakt ITondt, om overgebragt te worden na het Iiweeklchool der Cadetten tot de Mynwcrken in 't welk hy Opzigter der rangen geworden is. ' 6. Eindelyk het Kabinet des^Graaven sprogenow is ryk cn fchoon, het behelst voornaamlyk Binnenlandfche Mineraalen; en eene Verzameling van Schilderyen en Prenten, de aandagt van Kenners waardig. .uittrekzels uit het edict des groot hertogs van toscane, tot hervorming van be lyfstraflxke wetten, in de landen zyner. 11eerschappye. ,, Cchetftcn wy onlangs het verheeven en bCminnelyk „ ^ Character van leopold , Groot-Hertog van Tos,, canc, tellens eenige keurige waarneemingen opgecven- de, door dien fchrandere'n en menschlievenden Vorst, „ ten opzigte van eenige Burgcrlyke Inrigtingen , volgens at? de opgave van den Heer dupaty , die met hem, des„ wegens , in een leerzaam onderhoud tradt (*) ; wy „ kunnen zyn Edict , tot Hervorming der Lyffiraflyke ,, Wetten, uit honderd negentien Artykelen bcltaande, „ doorleezen hebbende, niet nalaaten, by de Inleiding tot „ dezelve, 'er cen cn ander uit te kippen , dat ons dc n dcnkwyze van dien Groot-Hertog , over deeze gewig- tige ftukken, ontdekt." Inleiding. . Zints onze komst op den Throon van Toscane , hebben wy het Onderzoek en de Hervorming der Lyffiraflyke Wetten, als cen onzer hoofdpligtcn aangezien; cn welhaast ontdekkende , dat dezelve te ftreng waren , als gegrond op regelen , plaats gfypendé by dè ongelukkige .«lus des Romcinfchcn llyks, "of géduurende de onlusten van Regeringloosheid J en , in 't byzonder, dat ze geenzins itrookten met den zagten en eclelmoedigen aart onzer Onderdaanen; maakten wy een aanvang'door de ftréngheid dier Wetten te maatigen , met onze Gercgts- 'ho- (?) Zie hier boven bi. 256.  VAN DE LYFSTRAFLYKE WETTEN IN TOSCANE. 54 5 boven desaangaande te gelasten, en by byzondere Edicï eSW^ *f te ^haffen, als mede verfcheide PvnidUKen en Lyfftraffen, die onmaatig cn aan de OverttSSSrSiWéhvèd]^^^ ^i Helden het verl van nieuwe Reglementen, tot het hervoiimm dfc We ten dienende , uit, tot dat wy, door éerirfnttg onderzoek en genomene proeve, ons hier toe in ftaa, be- V°Me"'de grootfte voldoening voor onze Vaderlykc Gevoelens hebben wy eindclyk bevonden, dat de Verzagtmg vSfstraffen, gepaard met de zorgvuldigfte oplettenheid om M sdriven voor te komen , als mede een groote fpoed KfaWoeS Regtsvordering, en, vergezeld van de. Tckerheid eener onvcrwyldc Strafoefeninge over weezenfvk Misdaadigen , n ftéde van het aantal der overtrcedingen te vermeei^eren , dat der kléindere zeer-jggj, derd en die van eene boozer natuure zeer «MtthgSt heeft. Wy zyn , daarom , tot het beflmt gekomen, om d Herïorunng der LyfMyke Wetten rnc^ hn"er uit te ftellen ; en de Doodftraf volftrekt af te Sffen , & dezelve, in het ftraifen der Schuldigen nit b antwoordt aan het einde der Maatfchappye de Pvnbank geheel te verbieden, als mede dc VerbeurtvelklaaS van de Goederen der Misdaadi geren; ftrekkende deeze faattte Straf in 't algemeen tot bederf hunner onfchuldige Familiën, die geen deel altoos hadden in de hegaanc overtreedingen. Wy hebben uit het Mralvvetboek uitgeflooten eene menigte van Misdaadeii , zeer ongepast ffdVn Sam van Gekwetfte Majefteit beftempeld, door uito-ezogte wreedheid in barbaarfehe tyden uitgevonden , en Straffen verordend, geëvenredigd aan de onderlcneidcne foorten van Overtreedingen. Ingevolge hier van gecven wy , in de volheid onzer Oppermagt, ue volgende bevelen. De Affchajjing van de Pynbank. Wv bevestigen , door ons hoog Gezag, cn door een byzonder Befluit , de Affchaffing van dc Pynbank; dat dezelve in zulk een onbruik blyvc , als wy zints lang, in de Geregtshoven deezes Groot-IIertogdoms, door uwe goedkeuring hebben aangemoedigd. Wy ftaan Rccnc foort van Pyniging toe , in eenig geval , of tot eenig einde als dezelve vqortyds, in lyfttrallyke zaaken , gcbruislyk was. Bet  34-Ö HERVORMING VAN DE LYFSTRAFL. WETTE* Het niet verfchynen eens Ingedaagden niet aan te zien als een Bekent enU van Misdryf. Wy vernietigen het gebruik, 't welk tot dus lang een gedeelte onzer Wetten heeft uitgemaakt, waar volgens, indien de Bcfchuldigde niet verfchynt, of zich verfchuilt, of de Landen onzer Heerfchappye verlaat, hy gehouden wordt de Misdaad , hem ten laste gelegd , beleeden te hebben : naardemaal wy zien , hoe onregtvaardig en verkecrd zodanig een gebruik is ; dewyl de vrees voor een Regterlyk onderzoek , of voor gevangen gezet te worden, zelfs de Onfchuldigcn kan wederhouden om te verfchynen , of hem aanzetten om de vlugt te neemen. Wy beveelen , dat , in het toekomende , wanneer een Beichulchgde , in gevolge van drie gedaane Indaagingen, niet verlehynt, zulks alleen zal aangezien worjen als eene enkele aanduiding , om gevoegd te worden by de andere bewyzen, die hem fchuldig doen voorkomen; en dat de Regter , in het vellen van het Vonnis, van de afweczenheid des Befchuldigden, geen ander gebruik zal maaken, dan, als eene aanduiding , die desgelyks zou kunnen plaats hebben omtrent een befchuldigden op de Dagvaarding verfchcencn ; en dat de Regtsvordering, tegen den Afweezigeii, op den zelfden voet zal voortgaan, en dezelfde bewyzen zal vorderen, als of hy in perfoon tegenwoordig ware. Tegen de Vcrbcurtverklaaring van Goederen in Lyfflrajlyke Misdaaden. Wy hebben desgelyks opgemerkt de fchreeuweude onregtvaardighcid van de Verbeurtverklaaring der Goederen, die in dc Lyfftraflyke Wetten zo menigmaal plaats vindt, niet alleen ten opzigte van alle Misdryven, welke zy, door eene valfche uitbreiding, getragt hebben onder die van Hoogverraad te rangfehikken; maar ook dikwyls in gevallen van overtreedingen tegen de Belastingen of Sluikery. Wy keureu af een ftelzcl, misfehien eer ingevoerd , met oogmerk, om 's Lands fchatkist te verryken , dan om het algemeen welzyn te bevorderen. Terwyl de Perfoon des Overtreeders alleen zich tegen de,Wet vergreepen en aan ftraffe blootgefteld heeft, en voor zyn Misdryf moet boeten. Aan zyne Goederen kan men' met geen regt ds hand flaan, dan in zo verre zulks kan (trekken tot vergoeding der fchade die hy den beledigden aandeedt, of zich bepaalt tot Geldboeten , in  in toscane. 347 in gevallen , die geen Lyfftraf vorderen. Alle verdere Verbeurtverklaaring van Goederen , in de meeste gevallen alleeï gevoeld door de onfchuldige Faimhe , of de Erfgenaamen der Overtreeders, houden vvyvoor weezenlyk geST en eene onregtvaardige aanmatiging des Regters van de goederen en bezittingen , die anderen toekomen. I— Ingevolge van welke overweegingen , en als een toevoegzei tot onze Bevelen , gegeeven den 10 October ï78o, en den 24 Maart 1781, by welke de Wetten ten onzWte van de Verbeurtverklaaring, zeer veel befnoeid zvn belasten wy tegenwoordig, dat de VerbeurtverklaaS%an Go"leren volfaekt, en in alle gevallen van de lïst der Straffen worden uitgefchrapt , en nooit te werk gSeid in eenige onzer Gerigtshoven , hoe fchnklyk ook de Misdaad moge weezen. Sehuldeloosfielling van beledigde■ Perfoonen, en die ten onregte gefiraft zyn. ' Gelvk het een der voornaamfte Pligten des LandbeftuuS is Misdaaden voor te komen, dezelve, gepleegd S, in Reg en te vervolgen, en te ftratfen zo is het S minweezenlyke pligt, niet alleen de zodanigen, die Be geleden hebben door de misdryven van anderen fchadeloos te ftellen; maar ook de zulken, die, door de bvzondere omftandigheden huns gevals , of den ongelukken z^ van voorvallen, blykenWcgg fteld gevonden te hebben aan cemg Lyfftralfelyk Rcgtsgedinf zonder dat zulks kan toe gefchreeven werden aan femanls misflag of kwaadaartigheid, vergoeding e bczor See hit Wan, ti&t. t. v. 363- % IV. DEEL, MENOfciW, No. 8. 3 "  OVER DE PUBLIQUE UITGAVEN EN SCHULDEN Bigen begrepen wordt zal ik tragten die zaak, zoo veel rtr* mogelyk >s, te omwikkelen. Ik zal het plan of bcflek, dat ,™-VG m> vo,or de behoeften van 't jaar r73 , twaalf Milhocnen by een te krygen, voor my nemen en d n zal zig de zaak het best in ten gefprék tusfehen den Minister der Eftancien en den Geldschieter of Crediteur, laten voïï£ lei7^ Ee,Ecrllc Z:1! dan N' cn de tweede W. heten °0mU nS gel", YnSjftoT™' 20>c™ Po"d- • ge- W. Ja, en wat wilt gy my daar voor zekerheid voorgeven» N. Voor elke honderd ponden, die gy wilt lenen l J7k L uw naam m de FondfeP aanfchryven, %s vólgt! t weten Ponden 3 pCt. en 25 Ponden 4 pCt. Van de ccrL S p?« teren het honderd 58 W gereedheid, dus kun gy feie uwe sScrL" P%rrdusT^?%;'erkCpCn; de 4 P^elmetfwaren gistcicn op 70, dus kunt gy voor uwe 25 ponden 17 nonden r^ent,zo nest gy, indien gy weder wit verkopen icm. nond cn 10 fchcil gereed geld voor uwe geleende hffird^nden ik net Parlement tei bekrachtiging zal voorleggen, en waar mede gy wegens de betaling der Renten van uw ge eè?d geld een toereikende zekerheid zult bekomen b ë tóch " o?kÓst4'e4nz^rnnneme!yk' M>',ord' doch daar moet Snc tóe'fom"b"? ** « kIeil* Zoeti^d voor N. Wel aan! ik zal U dan nog, voor ieder duizend Ponden die gy mfchryft, v,er Loterybriefjes, uit de Lotery die van"t jaar trekt, laten geworden, mids gy my voor hc/flnkbcmlï 10 Ponden en jo Schellingen, waar op gy binnen we nise dagen, ten minden 2 pond, op iéder, zuk kunnen w nnen en dus hebt gy oP iedcr honderd Pond, die gy my leent, vooi een zoetigheid nog een ten honderd: Zyt gy nu te vreden» W. Volkomen, Mylord, en zo gy in 't volgende har wpd„r geld mogt nodig hebben, verzoek! zeeéSS^my fi? t.g te zyn; want ik vind my als Patriot verplkhtf cn Stalt in zyne benodigdheden by te (laan. En nu gaat de Woekeraar met de d.epfle buigingen uit het huis van den Minister derï£ Dat"ï eno,°lf ZiChf£,!ven Vervcl^,ls ^ze alleenFpraak „ Dat is nog al eene tamelyk goede handel die ik daar L " ™ # VVefreneen ^Staï&ÏSdïS „ is waailyk niet te verachten: doch ik moet deze winst no? " Beide m>'"« Vrienden C. en f hebben mf „ beloofd alles te doen wat zy kunnen, om de tond^dS A^fce^^ 54, «PC de volgende bcekenin,  DER ENGELSCHE NATIE. IS3 i wrdichté tvdingen te doen ftygeren. Dus zal ik in plaat* W vï de M Prys van'gisteren; voor 58 en 70 ten rn.nfteri *' lo en 71 kryrenkunnen; de Loterybriefjes ryzen zekerlyk " wel "ot 14 ponden tegen de trekking; dus zal dc ui plaats " vin , Pond4 en 10 Schell. wei een Bonus (*) of voordeel vart * o pond krygen: dat is zeker de moeite waard Doch daar !' komt mi'Vriend Gr. wat of hy te zeggen heeft? *' Gr Gv Set 'er zo genoegelyk uit, Heer W. mag ik U ook , Jt de eafè of anderbaangename gebeurtenis geluk wenfche.1? W In der daad Heer Gr. ik ben van daag boven veele an„ W; „inSi^eweesti want de Minister heeft van my inde S^^&ntaïIS^o pond. aangenomen, en ik ben ver, SI dat ik, eer driemaandenten einde zyn, daar wel 1800 P°G?nAcLuSondeZrd'Ponden! dan hebt gy waarlyk geen on ^InhTSmTit my 5 Ponden en 10 Schcll. ten hoflj Ari'i^ïWhS. i« den Wisfelgang, (CA«*e nog S ^fïSfe^wi^^ zulle, naar ,,,fwa?rf 1 nSSblid niet ryzen, en als gy 7 ten honderd wint* hebt ey naa? myne gedagten geen rede van klagen W Wel nu, als het nog maar 7 ten honderd is* 1he ztfceriyk niet tef verachten, en ik zal toch binnen korten tyd i4cci *Gh Ik 5mecnden; dat gy my, als een oud goed Vriend, er, dié bPt Juk nic"hcb van by den Minister der Financien aanbevetngTe Lbbaif een gedeelte van uwe Som zoudt overlaten, ,«S rJt Aezm Teenliandel, wanneer ? de Banb tekeIllï tCat°LS heeft nhgegeven, wannier alles, te mm genomen , verkorf woidtj immoonti Kb §  354 OVER DE PUBLIQUE UITGAVEN' F.N SCHULDEN en ik zal U 7 ten honderd geven, zo gy my 10,000 Ponder» wilt afliaan. W. Gy vergt my wat veel, Heer Gr., evenwel, terwyl wy oude kcnnislcn zyn, zat ik zo nauw niet zien. (« potte) „ Ik ,, vertrouwe zelfs de Fondfen niet veel, cn dc Staatsfchulden ,, zyn reeds zo hoog geftygerd/' (Overluid) Gy kunt dan 10,000 Ponden krygen, indien gy my die Som met 7 ten honderd binnen 14 dagen bezorgt. Gr. /eer zeker kunt gy U daar op verlaten. W. Welaan dan, wanneer gy morgen ochtend het ontbyt by mv komt gebruiken, zullen wy die zaak tot ftand brengen. 'Gr. Ik zal U zekerlyk komen opwachten. Vervolgens houdt Gr. met zich zelven deze alleenfpraak: „ Ik ben echter gelukkig geweest, niet tegenftaande ik met myq „ aanbod te bat by den Minister kwam: lk had de 7 ten hon„ derd zekerlyk liever zelf genomen, ö n dat ik ze aan W.zou „ afgeftaan hebben , die tc ch evenwel ryk genoeg is, daar zyn ,, Vader de arme Indiaanen in Bengale mede heeft helpen uitplun„ deren. Ondertusfehen is toch twee ten honderd beter can niets, „en de Fondfen en Loterybriefjes zullen zekerlyk r)zen: ik ,, zal die 7 ten honderd wel tot 9,brengen, enten minften 200 „ Ponden met myne ic,oco winnen. Jk zal ze zekerlyk, zo „ fcbiclyk mogelyk, wederverkopen, want ik'vertrouw de Fond,, fen niet veel, en de bankbreuk der Natie kan, aangezien de ,, grootheid der Schulden, niet ver af zyn. Doch wie zie ik daar aankomen? het is myn Vriend Shallow head (Dom-oor,) „ die onlangs het geluk gehad heeft, dat cen ryk Meisje op ,, hem verliefd is geworden, en hem getrouwd heeft: ik zal „ zien, of hy mjne Som met twee ten honderd wii st weder af „ wil nemen?" Heer S!i. hoe verheugc ik my, dat ik U van daag voor de eerfte keer na uw huwlyk ontmoet, en U_ myn vergenoegen, over het geluk, dat L) ontmoet is, mag betuigen. Sb.. Ik ben U zeer verplicht, Heer Gr., voor het deel, dat gy wel in myn geluk wilt neemen. Ondertusfehen, om L1 de waarheid te zeggen, indien myne tegenwoordige Vrouw my niet genomen had; zou het de jonge Misf. Forwards gedaan hebben, die zal een fchat van 30,000 Ponden bezitten, en ze is 'er moeilyk over. dat ik haar ontgaan ben; want het is U genoeg bekend, dat fchoone Mans diergelyke Meisjes ligt betoveren; ook weet gy wel, doch ik mag niet roemen, en ik zal U gaarn in vertrouwen bekennen, dat myn Vrouw zeer veel geld doorbrengt. Gr. Wel nu, dan moet gy uw best doen, om met uw huwJyksgoed geld te winnen. Sh. Dat is goed, maar hoe zal ik dat aanvangen? Cr. Indien gy een Vriend aan 't Hof hadt, zo kont gy gemak- ke-  DER. ENGELSCHE NATIE.' 5SS felyk een duizend pond winnen, als de Minister; U w cen Z°Gf Z Minister hf* "?? a,,S ve deeld doch ik zoude Ü nog ,0,0:0 Ponden tonner, ove:Hn^ die Ik zelfs door een Vriend hebbekomen. Zonder twyfel zullen de Fondfer,. daar wy goede narichten te gemoet *en en de Vrede wel fchielyk zal gefloten zyn, immen kort we! twee oF drie ten honderd ryzen. en eer acht dagen ten einde zyi , kunt 5 eenige honderd Ponden ryker zyn: ik zoude d.e Son ïlift wel voor my houden, doch een onverwagt voorval, w ar door Smorgl 7COO Pond moet betalen, dwngt my myn voo deel uit de handen te laten glippen, .k heb er «sits 7-tennon» dprd onseld voor betaa d , en met een percent Winst zal ik net Vweder^over doen, en'dan kunt gy 'er mogelyk 10 percent ™ SK Gy Tyt' zeer verplichtend! maar wanneer zullen wy dezen K°G? »émidU£?indien het uwe gelegenheid toelaat. Nu hem'lt KsTen honderd, op hoop van 10 ten honderd n ken en dus 200 Pond te winnen; doch daar komen nadel™e tydingen cn de Fondfen dalen, zo dat de laatje Koper ve legen wordende, mét aanmerkelyk verlies weder verkoop : en di is het wezenlyke beloop van nieuwe leningen, waarvan ik 'er menig een ken. die dit tot zyn leedwezen zoude konnen bevestigen Ondertusfehen kan men daar klaarlyk uit be peme dat de ust tot fpelen of liever tot dobbelen de wezenlyke oorzaak is waarom 'er zo veelen opkomen zo haast als de M.nrter Eèd I en wil, dat ieder cen voor zich zelfs een goede Markt denkt te bedingen, en dat de laatfte eindelyk met fcha, de moet verkopen, en het gelag voor andere 1 betalen, nadien het opjagen der percenten niet tot in het oneindige kan voort- gaDusC*ziet men dan daar uit, dat de gereedheid om geld op te fchieten geen bewys is van het crediet van de Regering ma r van de winzucht en lust tot dobbelen, die de Natie m 't !lacmeen, en ieder byzonder perfoon, die den Minister zyn geld aanbiedt, beheerscht. Hier uit begrypt men verder, waarom veele meer duizenden Ponden opfchieten willen, en ook veelmalen alzo by den Minister by aanbeveling aangenomen worden, als zy Hoe «waVkeMt het is aan deze dwaasheid een einde re maken kan Jè?Jt het voorbeefd van de laatfte Geldlening van 1783 zien: De S,np « ™M doch de Bank wilde die op dién voet «net dis-ontee- «n waar door dfe Scrip van 8{ tot é\ daalde; de Fnndfen daalden nur gerade, en alW xUe voor 8i gekogt rrfden, verloren terftond vier perCu » ■ B b 3  |SÖ OVER DE TOBLIQÜE UITGAVEN EN SCHULDEN honderden Ponden in de wereld hebben,- want, indien zy zo ge» lokkig zyn , van voor 5000 Pond in te fchryven, zo verkopen zy, eer dat de eerlte termyn van betaling daar is , deze hunne lom aan anderen, die daar wederom op hopen te winnen , en ileke 1, zonder de minfte moeiteof zonder een fchelling uit te fchietcn, 5 ten honderd, of 250 Pond in de zak. Eike dwaas» die uit de twede. of derde hand koopt , hoopt tc winnen , en men vindt in Engeland zeer veele gekken , die , zo als in de Acpetyd te Parys, zich verdrongen om hun gereed geld tegen Aefien op de Misiilippi te verwisfclen, en aan wie een verftandig man , ziende dat elk zich om 't zeerst bevlytigde, om de ecrfie te zyn , om zyn geld kwyt te raken , toeriep: ,, Zyt „ toch niet verlegen, Heeren, dat gy uw geld in handen zult houden, men zal 'cr u wel van ontlasten" Ook moet men zich verder niet verwonderen, dat, behalven de jaarlykfche inkomften van den Staat, die wel van 12 tot 14 Miliioenen belopen, nog voor de benodigdens van dat zelvda jaar van 12 tot 16 Miliioenen by elkander gebracht worden; want het geen hst eene vierendceljaars in de Koninglyke Schatkist komt , gaat 'er het volgende vierendeel jaar weder uit, en de betaling der Gcldopfchietingen gefchied in 10 Termynen, zo dat het geld, als het water in een zeef gegoten wordt, pn daar onder (laan 'er, die het weder opvangen , en het 'er pog negenmalen ap dezelvde wyze inwerpen. Reeds over lang, befchouwt men de fondfen als zaken, daar men geen vertrouwen op mag hebben, en die genen, die daar van inkopen , doen het meest allen , zo ze wys genoeg zyn, met eene bewustheid van het gevaar dat ze kennen lopen; maar ook te gelyk met de hoop, dat ze 'er zich, vóór dat zulk een ongeluk gebeurt , weder zullen konnen uitredden : dat nu zo veele ingezetenen, als mede vreemden, hun geld in deze fond' fen beleggen, is daar van de oorzaak eensdeels het vertrouwen, I dat men zo maar geredelyk op de Engelfche rykdommen vestigt, anderdeels de grote gemakkclykheid, die men heeft, om, op de betaalsdagen , die zo als ik boven gezegd heb , in den Almanak aangetekend ftaan, of zelf te gaan, of een gevolmachtigden te zenden, om zvne verfchenen interesten te ontfaugen, liet geen zig toch by particulieren, al is 'er nog zo veel zekerheid door de Geldfchietcrs, zo regelmatig niet laat behandelen, pn die lieden, die wat achterlyk in het betalen van hunne renten ayn, vinden altyd redenen of voorwendsels van dat uitftcl,'t geen zekerlyk in de publique fondfen geen plaats heeft; kunnende men jn de bank op het oogenblik te recht komen, zonder vrees vnn afgewezen of geweigerd te worden. Deze gemakkclykheid en zekerheid, dat men niet te rug gezonden zal worden, zullen dan zo lang duuren , als de belastingen zo veel opbrengen, dat de. ^aarlykfe renten konnen betaald worden, en de Regering alle half j*» 1  DEK. EKGELSCHE NATIE. 357 f9FAfi wfrbatve Miliioenen in de Bank kan bezorgen, om de eiEX c editeü en te voldoen. Doch zo dra de belastingen S? veel nieoSullen brengen Ct) , en de koophandel en het c?ecllet vèrm nderen, moeten de Fondfen noodzakelyk ten jonKa" komt ondertusfehen het noodlottig tydftip , dat het ïol-reci Êebouw van't Crediet in den brand vliegt, en 'er geen redder^ meer aan is, zal zulks over het algemeen meer voor- als nie aanbrengen; want gefield, dat het land, over t algemeen S nomen Soo'schuldlfchers heeft, zyn 'er,zekerlyk we !-ooo van in het Ryk zelf, die allen meest als lediggaugeis van hunne Interesten leven ; nu is dit getal tegen loof u Muliocnen inwoonders . als men Ierland mede rekent, zeer gcïï en de Koophandel en Landbouw zullen daarom evenwel hunnen gang gaan, wanneer 17000 leeglopers, d,e meest al op SS^vKtarbeidzaanme gedeelte der Natie leeft Cf t), door het Ken van het te zeer uitgezette Zeepbelletje van het crediet, nuS medeleden van de" maatfchappy worden, en werken moeen, wülen zy niet van honger derven Cttt): en de vryheid S dnar zekerlyk veel by winnen, want, dewyl die lieden dooi de Regring opentlyk onderhouden worden , en dezelve S un ne Godheid eeren , zyn zy noodzakelyk met hare maatfeielën te Weden , zonder zich om de vrjheid oer Natie , oL om he werkzaamfle gedeelte van dezelve , al wordt die nog zo èedrukt , veel te bekommeren. Ondertusfehen zouden alle die Miliioenen interesten, die door zware belastingen moeten nZrlnltworden , en het volk zo zeer drukken , alsdan met niege?no8di, zyn en alles zou beter koop worden: Manufacturen Fabrieken , en Landbouw, zouden 'er beter door varen, wanneer de arbeidzame en naarftige Werkman* van elk Pond Sn? dat hy voor het onderhoud van zich zelfs en z.ui h Sein wint, maar een derde in de belastingen moest opbrengen , daar hy 'er nu ten vollen twee derden van inbrokt. (f) De belastingen brengen jairlyks minder op, zo als men,uit het geca jk over de Taxen nog zeggen zal, kan befpeuren. Ctt> Celui qui matige clans PctfiveU, ce qütl na pas gagni ,1e Ju - et un Rentier, que Vctat paye pour ne run faire , ne dipre gmrc , i mès %m , Mgfnd, qui luaudepens des pasfa,s rouseau tm* T 11 *. 74-: boe veele waarheid is 'er in deze gedachte! J V-Ufo ^aar is 110g eene andere wvze, om de Natie vethgting te geven, zonde.- hare (tot nu loe) kostgangers ie laten honger lyden : " wc.cn, dat men dc fondfen in bloote lyfrenten veranderde, ten Iyve vnn zodanigen, uier namen reeds in de bankboeken Batekend ftaan zonder dat ze weder Konnen verkogf worden; elk fte.fgeval brengt alsdan den ftan verhgtmg te, en, binnen twintig jaren , zyn de tegenwoordige Nationale fchulden vemiedad: en deze zaak heeft, in myne oogen, even inm onbiüyks , als dc at fenaffine der kloosters, wanneer men derzelver bewoonders niet een matijs jaarlykle lyftogt laat uicfterveii, zonder hunne celletjes weder of nieuw te vuilen. Bb 4  S.)-S OVER DE PÜBMQUE UITGAVEN EN SCHULDEN Dan zoude Engeland gelukkiger tyden beleven , en daar zotr zich een n.euvv tydperk in hare gefehiedenis opdoen! die zyne Lente, Zomer,en Najaar hebben zou; tot dat einde yk na ver loop der eeuwen, wanneer de nakomelingen SS\&\m hunne voorvaderen zouden vernieuwen, heiwerk vveder n 12 bankbreuk eindigde, cn een harde Winter alle de Edf^ f?U,deifche^ van *P Staat, de ïruchten^ ^efgenl" lyk den werkzamen toekomen, verteerden: daar gebeurt toch Bie s nieuws onder de Zon, en de veranderlyke tyd brengt veeï dingen weder m het oude fpoor, en verandert den toeEd der h' Z°r 3 S ^ om?atnd''g"eden der byzondere menfchen Men heeft reeds verfcheiden voorflagen geopperd om zich van aat onverdragelyke pak der NaUale fchuldèn t- t doen , doch zonder eenig goed gevolg : want het ve mhade en van een of twee Miliioenen van die fchuld 's jaa s, in v edens tyden en het weder opnemen van ia Mil ioenen in een jaar van oorlog, heeft, naar evenredigheid, even zo weinig te bedd den, als een hand vol zands van een zand-duin fnemen om d.e te verkleinen, terwyl de eerfte wind de bes e. vaïi de naast gelegene duinen , 'er weder een wolk van zand m to "oert Ëertyds was ik van gedagte, dat, door een wys overIea die wK H°g Z°Uden kunnen vernietiSd worden , doch 'thans Joude ik het voor eene volflage onmogelvkheid : ook fchynt '? het Engelfche Ministerie nooit rechten "ernst geweest te "vn d,t uit te werken ; en het was ben onmogelvk die ve fchrSe" lyke forome gelds , die de oorlogen gekost hebben! door belw tingen te doen opbrengen , zo dat zy zfg gelukkig achtten om , daar ze de Hoofdfommen ter leen opnamen de enkdê renten door belastingen aan te konnen Ichaffen en hten hét dus onbekreund aan de Nakomelingrcbap over, om die Hoofd fommen af te betalen , of een bankbreuk te niaken deze" wyze nu zyn die fchulden zodanig gerezen , en de Mmism« hebben zich enkelyk daar op toegelegd , om bronVeüen ó de betaling der renten op te delven , en nieuweToeganeen tot 's Volks beurten uit te vinden •. doch die wellen zyn fl Slvfc opgedroogd , cn men hoort de fchaarsheid reeds van verre u?£ roepen : ne plus ultra. Ook zyn de Taxen byna tot in het oa" eindige vermeerderd, en als'er eens eene opgefcgdis dan denkt men 'er nimmer weder aan om die weg te Vemen Deze Taxen worden onderfcheidén in zodanigen , die S» voor du uren en in zodanigen , die alle jaren door eéné Acte van het P ,rlement weder vernieuwd en bevestigd n oe en wor den , zullen zy niet ophouden : tot deze Jaatften beho en de Land- en Mm- razen j die genen , die altvd du uren, zyn de Tollen, de Aceynlen, de gezegelde Papieren, als mede dieoD Venfters, Ry tuigen, en op zodanige lieden gelegd*zyn**fe2 «t klein verkopen, en eene ontelbare menigte anceren "  BIR ENGELSCHE NATIE. Uit het bericht van het bovengemelde Committée, waar op 3k my reeds zo dikwils , als op iets daar men her meest op vertrouwen kan , beroepen heb , zie ik , dat de oude Taxen voor den Oorlog, of voor het jaar 1776, meer opgebracht hebben, dan zedert den Oorlog, en dat zy, het een jaar door het ander gerekend, 225,537 Ponden Sterling minder dan te voren mbben aangefchaft. Dit zeivde bericht legt mede de nauwJceurigfte berekening open , van het beloop der Taxen , welke zedert den Oorlog zyn opgelegd, en die zekerlyk aan de verwagting niet bemtwoord hebben. Alltsn die van het jaar 1776 hadden in January 1782 , en dus in zes jaaren , een overrekeping van 111,492 Ponden Sterling; doch alle de overigen hebben vast niet opgebracht, het geen ze moesten, om de Interesten der fchulden te betalen , daar ze voor opgelegd waren, cn, volgens het bericht van het Committée, zyn zy, in January 1782, te faam genomen , twee Miliioenen , zesmaal honderd en vyf duizend , acht honderd en drie Ponden Sterling te kort gekomen ; indien dit nu zo voortgaat, hoe lang zal dyn de Natie renten konnen betalen? Omtrent de Taxen in 't algemeen , moet ik zeggen, dat ze Zeer ongelyk opgelegd zyn, want de Ryken betalen naar evenredigheid te weinig, en de Armen te veel: en dc belastingen op de noodwendigheden des levens zyn zekerlyk te drukkende, daar die op de weelde veel te gering zyn ; hier van zyn dc oorzaken niet moeielyk om na te gaan; te weten de Parlementsleden zyn meest vermogende lieden , en zy zyn net die de belastingen opleggen: zo 'er al eens hier of daar een rechtfehapen beminnaar van zyn land in het Parlement zitten moge, die heeft maar ééne ftem. Men werpt ook de Regering tegen , dat zy, pm der Taxen wille , cn daar uit fpruitende groter inkomen , de weelde , en byzondeilyk het gebruik van fterke dranken, meer begunftigt, dan tegengaat. Een brave Engelschman heeft onlangs fïaande gehouden (*), dat de Regering de goede Zeden van het vo|k aan de vermeerdering van 's Lands inkomften opoffert, Wanneer 'cr nu een of ander Tax opgelegd wordt , die het volk tot een last ftrekt , merkt men wel in den beginne eenige onvergenoegdheid; doch zo dra dezelve eens aan de gang is, fchynt niemand 'er zig meer om te bekreunen. mk* Men kan met zekerheid zeggen , dat geen volk meer over de Vryheid fpreekt en fchryft, en daar grootfcher«op is, dan bet Engelfche volk; doch dat, terzelver tyd, geen volk den ontzagge- ly- (*) ft is welf *»««•», tint dufipatiim and rfet, are winked at ly govcru?rnen't, 'and the marais of the peoplt) facrlficd to the increafe of the tevenue. S. OBSïllVATIONS ON TH'! PRÉSENT STAT» OF TWL PAliQCllIAL ANO VA« SRANT VüuR. 1.0..dun, 1773- 5b 5  g53 OVER DE PUBLIQUE UITÓAVEN EW SCjtfULDEN lyken last hunner Taxen met meer gedult draagt, dan het zelve: niet dat het dien last niet gevoelt, maar het onderwerpt zig aaa dezelve: daarom was het vry byzonder, wanneer men, in het begin van den Amerikaanfchen oorlog , die , op het laatst met de onafhankelykheid der eertyds gewezene Colonien , geëindigd is, de Engelfchen , voornamelyk, die wat verre vari Londen woonen , hoorde zeggen , de Amerikanen moeten becorlogd en onderwerpelyk gemaakt worden, vermits zy niet, zo wel als wy , Taxen betalen , en ons dat grote fchuldenpak willen helpen verligten ,• dus erkenden zy den zwaren last, waar onder zy zugtten , en niet te min , wilden zy , dat de Amerikanen zo wel met belastingen, als de Engelfchen, zouden gedrukt worden; om dit nu te bewerken, liet men zich geduldig nieuwe Taxen opleggen , om de Interesten van meer dan honderd Miliioenen nieuwe fchulden , welke die vruchteloze en ongelukkige oorlog gekost heeft, te betalen. Indien 'er wat minder bloedzuigers onder de Natie , en de Ampten onder de Regering niet zo opgeftapeld waren , en zo veel niet opbragten , en 'er wat minder Loon- of Kosttrekkers gerekend wierden ; zouden de omftandigheden nog al fchielyk veranderen. Doch dit zyn de algemene klachten der rechtgeaarte Engelfchen (*) , dat 'er omtrent drie Miliioenen uitgegeven wordt aan Staatsbcampten, en Jaarwedden, en dat die genen die het meeste trekken, 'er niets voor doen; vermits zy zelf of te traag of te onbekwaam daar toe zyn, en daarom hunne Ampten door landeren, die daar bekwaam toe zyn, voor eene geringe belooning laten waarnemen. Nu moet ik hier nog byvoegen, dat, vermits de Taxen of belastingen zo menigvuldig zyn , 'er ook eene verbazende menigte van lieden nodig is tot derzelver inzameling, 'er gevolgelyk ook grote fommen tot onderhoud van deze lieden moeten befteed worden. Om deze onkosten te bcfparen en den last der fchattingen voor het algemeen eenigzins dragelyker te maken , hebben weimenenden voovgefJagen om alle die Taxen in eene algemene Tax te verwislelen , of ten minften de zo veelvuldige Taxen tot weinigcr aantal te brengen. Hier by zouden de geringe het minde lyden , als vermogen en ftand daar behoorlyk toe geraadpleegd wierden , en het zoude zekerlyk een groot aantal tol- en accynsbedienden , als mede r&mebetaalders uithalen ; doch deze welmenende voorflag heeft geen ingang gevonden: en de geringfte lieden betalen het groot- fto (*) Thefe are the perfors, wht dn the tuflnifs fur trifling Salarics, ivhi'e the princïpals nevtr think 'f tl , and indeed , are cummonly incapable of it. S. AN ESSAY flF THE CAUSF.S OF THE PRESENT HIGH PRISES OF PKOVISIONS, AS CONNF.CTEO WITH LUXliRÏ, COrAvüKC* , ÏXLAS AS O KAriü.NAS.  bkr engelsche ïta.tie, 361 fïo deel der belastingen, ja zelfs trekt de Regering hare Taxen uit de Armpenningen . door de Accynfen of andere belastingen, die op de noodwendigheden van het leven gelegd zyn. Gok kon de Regering die inzamelaars niet misfen , vermits zy dezelven als hare afhangelingen, tot het Hemmen by de verkiezingen . pleeg te gebruiken. Echter is thans aan deze lieden, zo als ik te voren gemeld heb, door een Acte van het Parlement, het recht om by het verkiezen der Parlementsleden , hunne Stemmen te geven, benomen: men weet ondertusfehen vry zeT ker , dat 'er voorheen door de Ministers belastingen zyn opgelegd geweest, van welken men te voren wist, datze zo veel niet op zouden brengen, als dc inzameling daar van moest kosten; maar dc zaak was, dat de Minister zyn Party, by de verkiezingen der Parlementsleden , door zodanige beampten of inzamelaars moest vermerken, en het aantal zyner vrienden vermeerderen. Zo duur komt der Engelfche Natie haar zo zeer geroemde Vryheid .te liaan. bedenkingen over het vroegtydiq trouwen, door Dr. b. fbanklin , in een Brief aan een Vriend. Uit het Engelsch, Mïn heer'. tf~Jy verzoekt myne onpartydige gedagten te weeten over het Vroegtydig trouwen , om dus de veelvuldige tegenwerpingen tegen uw Huwlyk , door veele kortzigtigen gemaakt, te beantwoorden. Gy zult u wel herinneren, dat, toen gy my te dier gelegenheid raadpleegde, ik de Jongheid van weder-, zyden voor geene zwaarigheid hield. In de daad, als ik de Egtverbintenisfen, die onder myne op-, merking vielen, naagaa , hel ik te meer over om te denken, dat de vroegtydig aangegaane den grootficn kans tot geluk hebben. De Geaart- en Hcbbelykheden der jong Getrouwden zyn jiog zo ftyf en onbuigzaam niet geworden, als wanneer men verder in jaaren gevorderd is : zy fchikken zich gemaklyker naar elkander, en dit weeft veele oorzaaken van wederzin. Bezit de Jeugd eene mindere maate van die voorzigtigheid , welke noodig is tot het beftuur eens Huisgezins, de Ouders of de bcjaarder Vrienden der Getrouwden zyn doorgaans by de hand , om met hunnen raad tc dienen , en ryklyk dit gebrek aan te vul- Doo?  3&i BEDENKINGEN Door een vroegtydig Huwelyk wordt de Jeugd eerder ge» vormd tot een geregeld en nuttig leevensgedrag , en mislchien worden daar door eenige van die toevallen of verbintenisfen, die de gedeltenis of de agting van beiden krenken , voorgekomen. Byzondere om Handigheden van byzondere Perfoonen kunnen het zomtyds voorzgtig maaken het trecden in den Huwelyken ftaat eenigen tyd te verwylen ; maar, over 't algemeen, wanneer de Natuur onze Lichaamen, ten Huwelyk gefchikt, gevormd heeft, mag men vermoeden, dat zy het niet te vergeefsch deed, en niet wraakt die neiging op te volgen. Laate Huwclyken gaan verder vergezeld van deeze ongelegenheid , dat zy den zelfden kans niet geeven aan de Ouderen om hunne kinderen opgevoed en volwasfen te zien. Laat verwekte Kinderen, zegt het Spaanfche fpreekwoord , zyn vroege Weezen. Een droevig vooruitzigt voor allen , die zich in dat geval bevinden • By ons, in America, trouwen zy doorgaans in 's Lecvensdageraad; onze Kinderen zyn dus opgevoed en in de wereld gevestigd op den Leevensmiddag ; en dit werk afgedaan hebbende, hebben wy een Leevensnaamiddag of Avond, dien wy voor ons zei ven befteeden , gelyk uw Vriend thans doet. Door deeze vroegtydige Huwclyken zyn wy met meer Kinderen gezegend ;' en. volgens het gebruik by ons , op dc Natuur gegrond . dat ieder Moeder haare eigene Kinderen zoogt , blyven 'er meer in leeven. Van hier de (chielyke bevolking , welke geen wedergade heeft in Europa! Kortom, ik ben blyde, dat gy getrouwd zyt, en wensch 'er u op 't hartïykst geluk mede. Gy vindt u nu op den weg om eeh nuttig Burger te worden , en gy zyt den onnatuurlyken Raat, van altoos ongehuwd te leeven, ontkomen. Een ftaat die het lot werd van veelen, welken denzelven nimmer beoogden; doch die, de verwisfeling van hun Leevensftand te lang uitgefteld hebbende, ten laatflen bevinden dat het te laat is daar aan te denken, en dus alle de dagen huns lecvens dooi brengen in een ftaat , welke 's menfchen waarde grootlyks vermindert. Een oud Boek is geen band waard, en wat denkt gy van een halve of geheel verroeste fchaar ? Kan men 'er iets mede fpyden — 't is op zyn best een Potfcliraaper. Ik verzoek U myne groctc cn beste wenfehen aan uwe Bruid mede re deelen. Ik ben oud cn traag, anders zou ik dit in perfoon kunnen afleggen. Thans zal ik my kortlyk bedienen vau het, voorregt eens ouden Mans om zyne jongere Vrienden raad tc gejvcn. Behandel uwe Vrouw altoos met agting: dit zal U niet alleen haare hoogagting, maar ook die van allen, welken zulks waarncemen, bezorgen. Bedien U nooit van eene verfmaadende uitdrukking ten haaren opzigtc, zelfs, niet boertender wyze; want verimaadingen, uit boert, veranderen ligt, naa veelvuldig  ©ver het vroegtydig trouwen. 3^3 <3lg herbaaien, in eenen fmertenden ernst. Wees yverig in uw Beroep, en gy zult 'er in bedreeven worden. Wees naarihg en zuinig, en Rykdom zal uw deel weezen. Leef fobcr en maatig, cn gy zult gezond zyn. Gedraag U over 't algemeen deugdzaam, en gy zult gelukkig weezen; althans gy zult, door zodanig een gedrag, den grootften kans ftaan van die zegenryke gevolgen te genieten. God, bid ik, zegene U beiden; ik blyf uw hartlyk genegeno Vriend, E. FRANKUN. een droom. , VJog bezig met de befchouwing der Deugd, cn 't geluk dat zy haeren beminnaeren mildelyk toedeelt, fchikte ik my ter rust; dc zoete flacp bekroop my wel haest, en voerde myne denkbeelden, (fchoon droomende) in een open veld: daer, terwyl 't azuuren Hemelwelf, door eene menigte van flonkerende fterren, zig luisterryk vertoonde, voorts eene deftige ftilheid heerschte. Hier eenzaem voorttrecdende ontdekte ik eerlang een zwacr geboomte, 't welk ik voorts naderde; dan ik vond my gefluit door eene beek van een fnelftroomend klaer water. My by het zelve houdende, ging ik langs cen bloemryken oever, van welken zig een welriekende geur verfprciddc; tntusfehen hoorde ik een alleraengenaemst cn zagtvloejcnd geluid, dat van de hoogte fcheen te komen. Ik zette het regelregt aen op de plaets, van waer het voortkwam, wanneer ik, eensklaps, eene fteilte zag, die my toefcheen een berg te weezen; denzelven naderende, zag ik , by 't fiacuwe licht der fterren, een helder bronwater van die fteilte afvloeien. Ik vond my gedrongen deszelfs top, fchoon vry hoog, te beklimmen, cn ontdekte aldaer de bron dier fnelvlietende beeke, en de oorzaek van dat ftreelende geluid; ziende cn hoorende het vloeibaer Element, met een bekoorlyk geruisch, naer de laegte vallen. Van deeze verhevenheid zag ik, by 't flaauw aanbreekende daglicht, in 't midtlen van dat geboomte, een cieriyk gebouw, 't welk de oude deftigheid fcheen te verbeelden. En, by het opkomen der Zonne, vertoonde het zich aen my ais eene Lustplaets, die door beminnaers der eenzaemheid bewoond wierd. Zulks deed my niet langer op deeze hoogte vertoeven; ik ylde fpoedig naer beneden, volgende den loop des waters. Op den vlakken grond, aen den boord des Vliets, gekomen zynde, zag ik, dat dezelve zeer ondiep was, en met de voeten koude doorwaed worden; ik bedagt my niet lang, maer baedde 'cr door, en drong vervolgens door 't digte Bosch. Toen ontdekte ik eene klei-  364 DROOMi kleine Vlakte, cn regt voor my eene Poort; by dezelve ftond' eene in 't wit gckicedc Maegdj die my met haere hand fcheen toe tc wenken, om tot haer te. naderen. Met verwondering hier over aengedaen, naderde ik haer Schoorvoetende; zy had een zeer fchoon cn zedig gclaet; aen haere regte zyde hing een gouden toom, en op haeren boezem ftond met gulde letteren, REDEhier op wees zy met de hand, terwyl ze my zeer vricndelyk aenzag. Zy opende ftiizwygende terftond de poort, cn wees my, door de beweeging haerer minnelyke oogen, een zeer effen voetpad , dat naer cen ftatig gebouw heen liep, zynde dit het zelfde dat ik van den berg gezien had. Zy leidde my met de hand door de Poort, cn floot die agter my toe; blyvende zelve aen dc buitenzyde. Dus alleen zynde 1 volgde ik het aengeWeezen fpoor, tot aen den ingang van het Palcis: ik bemerkte, dat het niet gcflootcn was, maer door cenc geopende deur cen vryen toegang verleende; cen zekere fchrpom wedcrhield my egter van 'er in te treeden , cn deed my ftil flacn. Op dat ogenblik kwam 'er, uit dit Palcis, eene allerbekoorlykfte Ichoonheid, die de Natuur alles gegeeven hadde, wat 'er tot een bevallig lighaem vereischt Word, Zy was met een dun, wit floers bedekt; op dat kleed ftond voor haere borst geborduurd) DEUGD, met Letteren, die my als 't licht der Zon in de oogen (chitterden; haere bruine lokken hingen golvend tot op haere ièhouJcren; haer voor* hoofd, 't Wit albast gelyk, pronkte met twee bruinehairboogen, en twee flonkerlichten, die de flikkering der fterren feheenèft te cvcnacrcn, vorderden haer aengezigt; uit haeren mond vloeiden deeze minzaeme woorden: Volg viy. Ik volgde haer, door eene lugtigc gallery, tot in eene ruime Zael, die'op cen zeer fraaijen Tuin een fchoon uïtzigt had. Hier zag ik ook andere fehoonheden, dog evenwel in een minderen trap dan myne gelcidftcr; zv fcheenen aen haer onderhoorig te weezen; ook noemde zy eenigen van dezelven by haere naemen, cn gat' my te kennen wie Zy waren, namentiyk Liefdé, Vreede, Waedeid, Regt, Vriendfchap, Vryheid, cn neg verfcheide anderen, op welker aengezigten de wysheid, en onfbhuldige vreugd, beurt om beurt, uitblonkeni Dit zyn, fprak myne gelcidftcr, de Gezellinnen der Deugd. Hier op* bragt ze my in eene andere Zael, al waer ze my drie kwynende fchynfchoonheden vertoonde, welken aen handen cn voeten geboeid weren. Zy noemde dezelven Weelde, Overdeed cn Wellust: dit zyn, zeide zy, de geenen die de Deugd door haere wapenen over.. Wonnen heeft. Van daer geleide zy my in cenc derde cn zeer lugtigc Zael, in welke een Tafel, met de keUrigfte geregten van Vrugten cn Wynen voorzien, gereed ftond; waerin ik tc gelyk ecu geur van Welriekende fpeceryen gewacr wierd, en een verheven Muzyk myn gehoor ftreelde. Zy gebood my aen te zitten. Met al liet bevallige haerer fchoonhei'd zag zy my op het vriend» iykflf  EEN DROOM. $63 lykfTe aen, en zeide, met eene bevallige flein: Smaek deeze vrügten, en proef deze wyneri, zo gy fmaek in de Deugd hebt; 't zyn lntre Vrugten. Hier door tot in de ziel getroffen, cn verrukt door verwondering, wilde ik voor baer op myne knieën vallen; dog op 't eigenfte oogenblik wierden de fluweele banden des llaeps ontzwagteld, en ik ontwaekte. Toen was alles verdvveenen; want het was een Droom. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Dc ecnvouwige Natuur is het minst verdorven; hoe nader men aan dezelve komt, des te volmaakter ftaat geniet men. ■ Bezit men minder van die dingen, welke eene dartele wellust Voortteelen; men loopt ook minder gevaar van aangevallen te Worden door de gevreesde gevolgen, welke uit een losbandig leven voortvlocijcn. Men bezit meer gezonde dagen, dan de wellustige en dartele Waereldling uuren; en word men al eens door Ziekten en ongemakken aangegrepen, de natuur, die bezorgde cn goedhartige Moeder, zal al veelmalen veiliger helpen, dan de wydvermaarde Esculapen, die de Lyders meer naar de kunst leeren fterven, dan naar eenen goeden regel gezond en lang te leven. ' Het Geld is de fpil waar op alles draait, of anders het HoofdRad, waar door alle de mindere raderen in beweging gebragt worden. Het Geld is het doel, waar naar de pogingen van alle menfchen zich uitftrekken, het geen niets in zich zeiven bezit, maar alles bezorgt wat men noodig heeft. Al wat in het oog fchittert is gewoon veel cn verbazenden invloed te maken, op de harten en de gemoederen der menfchen. , Het geen zich laag en nederig vertoont, word overliet hoofd gezien, en maakt geenen indruk op den gemecnen man, die zich aan het uiterlyke, aan groote vertooningen, vergaapt. Hier van daan dat het Gemeen zich aan de Grooten der aarde, de meeste Aanzicnelykcn, cn die zich in de wereld met veel luister en pragt vertoonen; hier van daan, zeg ik, dat het Gemeen zich doorgaans aan dezulken vergaapt; wanende, dat men niet gelukkig kan zyn, of men moet tot die hoogte, tot dat aanzien, verheven worden. Het word, en dit alleen is 'cr de oorzaak van, misleid, door den uitwendigen luister, welke hun in de oogen fchittert, en het gezigt verblind. —— Het blinkend Goud, de pragtige Klederen, Koetzen, Paarden, Buiten-plaatzen en een Stoet Lievery-bcdienden, hebben zulk een onweêrftaanbaar vermogen op den grootften hoop onder het Gemeen, dat ze tegen derzelver geweld niet beftand zyn. Hier in tegen valt een nederig gewaad, een éénvouwig kleed niet eens onder de aandagt; en  g ö$ ZEDELYKE BBÖSNKINCE^. en 't word van niemand hunner, als der opmerking ten eenemaaf. onwaardig» gade geflagen. Dan. daar het Gemeen zich vaak laat misleiden, word het in dit geval ook niet weinig bedrogen: want den meesten tyd word 'er gecne geringe kwelling cn hartzeer, met al die pragt cn luister bedekt; terwyl het waar gerioe* «•en bclloten word in cen éénvouwig Kleed; en de nederigheid wezentlyk geluk aanbrengt. — • . Het is eene zeer gelukkige noodzakelykhcid, die den wyzen verpligt wel te doen: — want al Wie zich hier door rekent vari zvne vryheid beroofd te worden, die geeft doorllaande bewyzen , dat het hem aan wysheid cn een goed hart ontbreekt-. Men brengt den mensch onder geen juk van flayerny, wanneer men heul brengt onder cenc zedelyke noodzakelykhcid, onder cencn onvermydelyken pligt, om het goede te doen cn het kwade na te laten. Indien dit een Juk zy, dan is het geen Juk van dienstbaarheid ; deszelfs banden zyn geene banden van Slavcrny. — Maat men haalt zich cen Juk van dienstbaarheid op den hals, en laat Zich in flaaffche banden knellen, als men zich ontrukt aan den. band van vcrpligting; wanneer men in alle zyne bedryven willekeurig wil handelen; en als men zich, uit eene bedorven redenering omtrent de Vryheid, ketens voor den hals 1'mced, die wel dra lastig, ja ten cencmaal ondragelyk zullen worden. — Het is" eene heilzame wet voor den Staat, zeer voordcelig voor eene Maatfchappy aan alle Gezindheden, niet verderfelyk voor den Staat, volkomen vryheid te verïeenen, om God op hunne wv ze te dienen. Het Juk van gewetensdwang is ondragelyk, cn wórd doorgaans met geweld verbroken. — Indien Zedelyk goed cn kwaad alleen willekeurig waren, en met cp zekere en onwrikbare gronden rustten, dan waren 'er ook geene eeuwige waarheden, en alle gronden van zekerheid vervielen. Het geen gisteren, als eene onwrikbare waarheid, vast en zeker was,"kan heden niet valsch zyn; — en het geen gisteren Zedelyk kwaad was, kan heden geen Zedelyk goed zyn, en zal het ook' in Eeuwigheid niet worden. Indien het Zedelyk Goed cft Kwaad alleen toevalligheden waren, en het Opperwezen allee» door'het lot daar toe gekomen was, om onbepaald het een Goed , en het ander Kwaad, re noemen, dan hing alles aan een onzeker Mislchien. Wat heden Regtvaardig is, was misfehien morgen de grootfte onregtvaardigheid. Wat heden regt is, zou mis- fchitn morgen het grootfte onregt zyn. -— Wat men heden billyk "noemt, is misfehien morgen dc grootfte onbillykheid.— Wat heden den hoogften lof verdient, is misfehien morgen de grootfte veragting Waardig — Wat heden word geprezen, moet mtsfchien morgen cd 'het hoogst gelaakt cn afgekeurd worden. Alles is dan vol- ftrekt onzeker- 'er zyn geene gronden van eenig vertrouwen, en daar is niets waaraan men een eenige zaak zedelyk toetzen kan. C. V. D.  KORTE INHOUD VAN HET DERDE STUK des VERVOLGS op *. ffrjGENJARS AMSTERDAM. Bevattende de Gefchiedenisfen der Stad, van het laatfte gedeelte des jaars ,748 tot aan het begin van l£>9, Als Request van de Gecommitteerden aan Zyne Hoogheid Eeni■1 Sten den Prins in den nagï. De Prins geeft gehoor aan £ Gecommitteerden. Bekendmaaking «ic naam van Zyne loogJeid. Opfchudding in verfcheiden Wyken , wegens het af-en Eftellén van Officieren. Notificatie van Gecommttteerden. ^drag der Burgers in verfcheidene Wyken. Naamlooze Pub , cl. Voorftel in de Doele gedaan. Verzoek aan den Pnnle In woord daar op. Eenige Leeraars hebben gehoor. De Pnn wordt op het Stadhuis onthaald. Zitting van den Krygsraad Vy£ Kome len verkooren. Verandering in het College van Sch pc nen enz. Vergadering van Scheepstimmerlieden. Zyne Hooghetd "den openbaarenGodsdienst te hebben bygewoond, beretdtztg tot zy„ vertrek. Neemt affcheid van de Regeering. En van de Burger Gecommitteerden. Aanfptaak van Gimnich Door den Prins b| a 7vne Hoogheid vertrekt. Publicatie van den Stad;X ■ »n „vee Schenen, «rift, « * #■ n »'„ i„ de ReLring. N»ml,St van de verandering ,n den v J N.aX L G.co.nnte.de». A.nfp.a* In wT:: »p * zc "°osiel  8 BERIGT. Gilden verzogt, Refolutie vaiï den Krygsraad. Voferval in Wyk 13. Request van VIII Artikelen. Waarlchouwing daar tegeu.Aanhoudenheid van Schotichrifien 1749. Lykftaatfie van den Lt. Admiraal H Grave. Beweegiag voor "t huis van een Doopsgezind Leeraard Plakaat tegen Conyentikeien. De Schouwburg geopendReprefentanten van zyne Hoogheid aangefteld» Vergadering in het Oranjetuintje. Wordt geftoord. Request van Scheepstimmerlieden. Dispofitic van zyne Hoogheid op dit Request. 1750. Ordonnantie tot het invorderen der Imposten van Wynen, enz. by Admodiatie. Request daar tegen. Request van anderen, aan Hun Ed. Groot Agtbaaren. Ernftige Waarfchuwing tegen het mishandelen van de Bedienden der Kollecte. Deductie der Amfterdamfche Kooplieden , tot vastftelling der Gouden Speciën. Gcrrit Hooft Gerritsz. en G. Kuiften van Moefen worden Directeurs van de Sociëteit van Suriname. 1751. Verfchil met Zeeland, over het regt op de Kolonie Esfequebo. P. van de Poll wordt Baljuw van Amftelland. Ordonnaintie voor de Wynkoopers in Holland. Eed, van hun ge vorderd. Die geweigerd wordt. Nader Plakaat', Publicatie alhier gedaaa, ter weeringe van alle zamenrottingen. Eenigen doen alhier den Eed. De Rotterdammers volharden by de weigering, Ve> geeffcha Kommisfie naar 's Gravenhage. Sterk Plakaat der Staaten. Waarop meest" allen den Eed doen. Zeker Vraagboekje wordt verbooden. Deputatie van Amfterdamfche Kooplieden, aan zyne Hoogheid. Zyne Hoogheid wordt ziek en fterft. P. Burman doet eece Lyk - Oratie op J. P. d' Orville. De Vroedfchap, Krygsraad en Kerkenraad neemen den rouw aan over den Prins. De Schouwburg geflooten. Kummisfic van de Kooplieden naar den Haage, om H. K. II. den rouw te beklaagen. 1752. Een Sluis over de Heeregragt ftort in. Stads Schooien opgerigt en eene jaarlykfche KoIIekte daar voor vastgeftekf Reglement der Stads Schooien. Lotery ten behoeve van Urk en Emmeloojd. 1753. De Koilegien ter Admiraliteit geeven hun Advis, over de verbetering van den Koophandel1. Generaal Post. Comptoir gebouwd. 1754. Kenfchetze van D. Raap. Zyu docd. Opfchudding by zyne begraaving. Wyze van Begr^ vinge»  BERIGT. Jf vfoge. Verbod tegen naamlooze Gefchriften. Executie aan twee van dezelven gedaan. Ingang van de Lutlierfche Oude Kerk verbreed. Ook die van het Gasthuis. Verbetering aan het Oude Zyds Huiszitten Huis, 't Oud Mannen Huis verbouwd. 'tFontaine Hofje geftigt. De Franfche Schouwburg in brand. Conventie tusfehen de Stad en Nieuwer ■ Amftel, wegens de Limietfcheiding. Zinnelooze daad van een Bakkersknegc. 1755. Uuitengewoone Waterberoering. i?<[6. Aardbeeving. Gedenk, penning daar op. 3757. Befluit .van H. IJ. Mog. tot het verbad der uitvoer van Graanen. Verrigting der Kooplieden ten dien ppzigte. Aanmerkingen der Amfterdamfche Kooplieden. Reg£ yan Exuemet Londen enz., vernietigd. 1758- Gefchilte Haarlem, over de Nominatie der Regeeringe. Aantekening van Amfterdam. Nadere Aantekening vam Amflerdam, op de Refolutie van den negentienden November. Verf oogen der Kooplieden, tegen de plonderingen der Engelfchen. Request van- de Kooplieden te Arafleidam, die by de Scheepvaart in 't algemeen belang uadden, Request van de Kooplieden te Amflerdam, deelgenouten van dei* Handel op de Wett - Indien. Verzoek der Kooplieden van Amfierdam, aan Hunne Ed. Groot Mogenden. De Gouvernante dringt: op da vermeerdering der Landmagt. Advis van Amfterdam» betreffende de Vermeerderinge der Troepen. Bewindhebbers van de West-Indifche Compagnie klaagen mede over de Roovöryen der ^Engelfchen in Amerika. De Engelfche - Ambasfadeur dntyottwi de cedeuen, waarom de NedcrlandfcheSchepen worden opgebragt Lyst der opgebragte Schepen, eii van de daardoor veroorzaakte fchaden. J)e Gouvernante Uyft Convooi weigeren. Eenige Kooplieden worden in 's Hageontboodrn. Brief van d«nHeere Hop, wegens den Raat der Ouderhandelingen over de Klagten , nopens den belemmer, den Koophandel. Aanfpraak der Kooplieden, in hun vierde gehoor by de Vrouwe Gouvernante. Rropofitie van Haare Kcjiinklyke Hoogheid in de Vergadering der Staaten Generaal, na dat de KoopHeden by Hdógstdezelve gehoor hadden gehad. Brief van de Staaten ■Generaal, ten geleide van de vernieuwde Propcflue HaarerKo♦ a nink-  f B E R ï G T. ninklyke Hoogheid. Request der Kooplieden aan de Heerea Burgemeesteren der Stad Amfterdam. Request der Kooplieden van Amfterdam aan Huu Ed. Groot Mogenden. Onderhandelingen met den Ridder Yorke. Memorie vau den Engelfchen Afgezant, by de eerfte Onderhandelingen, wegens de gepleegde Rooveryen enz,, overgegeeven. Het fpringen van eene Kruidmaakery. 1759. Dood van de Vrouwe Gouvernante. • Niet ondienftig oordeelden de Uitgeevers cHt het Publyk onder 't oog te brengen. Zy voegen 'er nevens, dat de Gefchiedenisfen zullen vervolgd worden tot op de Omwenteling, in den jaare 1787 voorgevallen; dat "om het Werk te meer luister by te zetten, een goed aantal Plaaten in gereedheid is; en dat dus, zo wel ïn dit opzigt, als ten aanzien van eene naanwkeurige Befchryvinge der Gebouwen, Schooien, Schutteryen, Gilden en Regeering, zo ver daarin eenige verandering gebeurd is zedert het tydperk van jan wagenaar, alle mogelyke zorge zal gedraagen worden, om dit Werk te doen voorkomen, als niet onwaardig om te dienen tot een Vervolg op dat van dien grooten Histortefchryver, en , als zodanig, eene geagte plaats te bekleeden in onze Neder* landfche Boekeryen. De prys van dit Derde Stuk is In gfoot Octavo . . • ƒ 1-10-:: Op ordinair Folio formaat . . ƒ 1-16-: — groot • « / £" 4': p best Fransch Schryfpapier «, ƒ 3-J®~5 Te AMSTERDAM en IIARLING EN, By P. CONRADI en V. van dek PLAATS. Als 'itktti&i der uimegeevene Stukken van de Befchryving dei Stad door ]an Wagenwr.  MENGELWERK, TOT fraaye letteren, konsten en wëetensch appen uetrekkelyk. uitlegregels , in de ver KL aaring VAN SALOMo'S ' spreuken-BOüK, noodig in 't OOG te houden. Door thomas hukt, d. d. F. r. & a. s. S. lloogleeraar in de Hebreeuw/die en Arabifche Taaien te Oxfort. ■ W/anneer wy, eenigen tyd geleden, ons Mengelwerk W verrykten met de keurlyke en zo veel lichtsver- fpreidende Vertaaling van den Hoogleeraar t. hont, „ over het anders onvoegelyk luidende zeggen van sa„ lomo Spr. VII: 22, 23 (*), merkten wy aan , eri be„ loofden den Uitlegregel, door dien Heer hier ingeroe9, pen , om het eene halve Vers tot verklaaring van de ,[ andere helft te gebruiken , elders door hem beweezen in de Verklaaring van het Spret/kenboek zeer te ftaade te 11 komen, breédfpraakiger te zullen mededeelent wy vol„ brengen hier deeze Belofte : en dewyl zyne ophelde- ring van deezen Uitlegregel gepaard gaat van , en in verband ftaat met, eenige andere Aanmerkingen ovet ,1 het regt verftand der Spreuken des Wysften Konings, „ zullen \vy onzen Leezeren geen ondienst doen niet ,', meer dan onze Belofte te vervullen, en deeze daar aaft toe te voegen. Welverlichte Schriftuurkennis te be- vorderen is deels onze taak , en zullen wy voortaan „ ons hier op meer en meer bevlytigen; niet twyfelende, „ of wy tellen, onder onze Begunftigers, geen gering aantal» „ met gepasten Eerbied voor de Schriften der Openbaa„ ringe vervuld, wien het een genoegen verfchaft, ovet „ dezelve, op eene verilandige wyze, onderhouden te worden". On« (*) Zie Nieuwe Algtm. Vadert. Letteneff. lilde D. 2de St. bl. 547* IV. DEEL. MEKGELW.NO. 9. CC  3°* UITLEGREGELS Onder alle dc Boeken der Heilige Schrift zyn 'er weinige , zo 'cr éénig onder voorkomt , die tegenwoordig meer duisters hebben, dan het Sprettkenboek van salomo. Dit Boek vordert , derhalven , de grootfte aandagt van allen dc zodanigen , die over deeze duisterheden eenig licht kunnen verfpreiden; 't zy door algemeene Waarneemingen over de byzondere natuur van' zulk eene Verzameling , of door Aanmerkingen eenig byzonder gedeelte betreffende. _ Gegrond is de ftelling der Oordeelkundigcn , dat 'cr, in 't algemeen, geen beter weg is om tot de waare meening eens Schryvers door te dringen, dan door den Schryver met zichzehèn te vergelyken Deeze grondregel rust op eene verondcrftclling , dat ieder Schryver zyne eigene wyze _ van uitdrukken heeft , en dat hy altoos overeen-' komftig daar mede handelt; het eerfte is , over 't algemeen , waar, van elk Schryver, cn 't laatfte van elk goed Schryver. De ftyl der Menfchen verfchilt bykans zo veel als hun Gelaat. Gelyk 'cr in 't laatfte zekere trekken zyn , die den Perfoon vormen , en van alle andere onderfcheidén , zo zyn 'cr in den eerften, zekere wyzen van denken , en wendingen der uitdrukkingen, welke den Schryver ontdekken , en de Pen , uit welke zy gevloeid zyn , aamvyzen. Wie zich, derhalven , nederzet, met oogmerk om een Boek ton nutte van zich zeiven te leezen , of het zelve met vrugt voor anderen te ontvouwen , moet bovenal zorg draagen om tot den Geest des Schryvers door te dringen ; zich zyne Schryfwyze eigen te maaken ; zyne Bewoordingen te verftaan ; zyne Gevoelens te weegen; en daar door ten laatften zich geheel en al gemeenzaam met dien Schryver te maaken. Het uitwerkzel van die gemeenzaamheid met uwen Schryver zal geen ander weezen , dan dat hy zich vrylyk aan dien Beoefenaar zal ontdekken , zyn Ziel , om zo te fpreeken, voor hem open leggen , en niet toelaaten, dat gy heen gaat belast met eenige zwaarigheid , op welker oplosfing uwe lange Vriendfchap met hem u regt geeft. Deeze Leeswyze heeft men altoos van uitfteekenden dienst bevonden, tot het verftaan van Ongewyde Schryveren , en zal dezelve van gelyke vrugt weezen tot het regt verftand der 'Gcwyden. Zy ook zyn , zeker, de bes-  VAN SALOMO'S SPREUKENBOEK. 3Ö9 beste Verklaarders van zich zeiven, en zullen, ongetwyfeld best verftaan worden door de zodanigen , die ze zorgvuldigst met eikanderen /rargelyken. ,ZY bebben, even als de Ongewyde Schryvers , hunne byzondere en onderfcheidene wyze van uitdrukken : door hier op naar eisch te letten, en zo , in dien zin, geesilyke dingen met eeeuhke ie vergelyken , zal de nauwkeurige Schriftuurverklaarder zulk eene gemeenzaame kennis met hem verkrv^en als hem in ftaat ftelt om derzelver meenmg by meest alle gelegenheden te ontdekken ; en gereedlyk de zwaarigheden in duistere Plaatzen op te losfen , door in min duistere en min ingewikkelde Plaatzen dergelyke zegswyzen aan te treffen. Gelyk dit waarheid is omtrent den geheelen Bvbel, in 't algeméén, zo is het byzonder waar omtrent het Sprettkenboek van salomo. Deeze Spreuken, voor het meerder gedeelte , uit losfe en van elkander niet afhangende zinuitingen beftaande, kunnen tot derzelver regt begrip, dat behulp niet ontvangen van den Zamenhang , welke , in andere gedeelten der Schriftuure , zo veel diensts doet. GevoMyk kan men het Spreukcnboek niet leezen , op dezelfdc"wyze , als andere Boeken van den Bybcl. Dit Boek vordert eene byzondere wyze van beoefening , en wel zulk eene, als , naar eisch gade geflaagén , ter leiddraad zal dienen , om ons tc geleiden tot het regt verftaan der duisterfte Gezegden, cn te brengen tot de Kennis der Spreuken , en de Verklaaring derzdven. Indien de Spreuken dat voordeel ter ophelderinge int den Zamenhang misfen , 't welk de meer aaneengehegte gedeelten der Schriftuure hebben ; zy kunnen het daar buiten «ellen. Ieder deezer Spreuken, wel verdeeld, en wel overwoogen, behelst eene verklaaring van zichzelven : en de duinerfte Spreuk zelve zal, in een waar gezigtpunt geplaatst, door eigen glans zich klaar voordoen. Ten duidelvker verftande van het hier te ncdergeftelde, moeten wy doen opmerken, dat meest alle die oude kortbondige Gezegden , (gelyk de meeste Spreuken in het Oosten , tot deezen dag toe, als fpreekwoorden gebruikt worde-n) zich in twee Deelen, of Verzen, lebenden, Hemitlich by 4e Grieken geheeten; welke, om de Afdeeling te beter in 't ooge te doen loopen , in grabe s Uitgave van het Alcxandrynfdie Handfchrift der LXX , onder elkander geplaatst zyn; elk met een groote Letter aanvangende. Deeze twee Deelen zyn doorgaans aan elkander Ces ver~  57° UITLE GREGELS verbonden met het Hebreeuw/die Vau ; 't welk in onze Engelfche [en zo ook in onze Nederduitfche] Vertaalin°overgezet wordt door En of Maar, naar gelange de aart der Sprëuke vorderde. Indien het onderwerp van beide de gedeelten het zelfde is , wordt het vertaald door En, en duidt aan , de Zamenftemming tusfehen beide de Leden ; indien het onderwerp verJchUt , vertaalt men het door Maar; de Onovereenkomftigheid aanwyzende. In het eene geval dient de laatfte Helft, by wyze van Herhaaling en Bevestiging , om de eerfte te bekragtigen ; in het andere om hetzelfde door Tegenoverftelling uit te werken. Onder veele andere voorbeelden van de eerfte foort, kunnen de volgende Verzen van het III Hoofdftuk ten voorbedde dienen, 13. Welgelukzalig is de Mensch die Wysheid vindt; En de Mensch die Verftandigheid voortbrengt. 14. Want haare Koophandel is beter dan de Koophan¬ del van Zilycr, En haare inkomften dan het uitgegraaven Goud. 15. Zy is kostlyker dan Robynen; En al wat u lusten mag is met haar niet te vergelyken. 16. Langheid van dagen is in haare rec;terhand; En (*) in haare flinkerhand Rykdom en Eere. 17- (*) In deeze volheerlyke befchryving zou het tredendffe vers van alle het ió , als niet tot myn oogmerk dienende, hebben moeten agterblyven ; was'er geen voldoend gezaggeweest om het woord En by het tweede gedeelte te voegen, 't zelve is in de EnêttfcheVertaaling met een onderlcheidè Letter ingevoegd, [in onze Nederduitfche Overzetting geheel weg gelaatèn.] Toch, fchoon dit koppelwoordje, in de voorgaande en volgende verzen voorkomende, hier in onzen gedrukte!. Hebreeuw/eken Text niet gevonden wordt, heeft my, egter, myn vriend ki£\nicott berigt, dat dit Koppelwoordje in den Grondtext behoort, en ten minften in tien Handfchriften gevonden wordt. En dat de Schryvers van deeze Handfchriften hier niet zsmengefïemd hebben om 'er een Letter in te voegen , b'ykt daar uit , dat die Letter hier is uitgedrukt in alle de oude Overzettingen en ook in de Chaldeeuvtfehe Paraphrafis. Dit zeker is trecne \crbetering. van veel aanbelangs , wat den zin betreft. Dan her kan niet mlaaten genoegen te geeven in den Grondtext , dat eeen te vinden, 't weik ieder Leezer van fmaak bemerkt dat hier noodzaaklyk is. Ik meld dit met te grooter genoegen, om te doen zien  VAN SALOMO'S SPREUKBOEK. S71 17. Haare wegen zyn wegen der Licflykheid; En alle haare paden Vrede. Van de laatfte foort zyn de volgende verzen uit den aanvang des X Hoofddeels. I. Een Wys Zoon verblydt den Vader; Maar een Zotte Zoon is zyner Moeder droeiheid. a. Schatten der Godloosheid doen geen nut. Maar de Geregtigheid redt van den dood. 3. De heer laat de Ziele der Regtvaardigen niet hon¬ geren ; Maar de Have der Godloozen floot hy weg. 4. Die met een bedriegelyke hand werkt , wordt arm; Maar de hand des vlytigen maakt ryk. 6. Zegeningen zyn op het hoofd der Regtvaardigen; Maar het Geweld bedekt den mond der Godloozen. 7. De gedagtenis des Regtvaardigen zal tot zegeninge zyn; Maar de naam der Godloozen zal verrotten. Th beide deeze gevallen , dat is, 't zy het eene Halve vers dient tot bekragtiging van het ander, ot zulks doet bv wvze van tegenovcrftelling, verklaaren zy zich onderling' en, indien wy het eene verftaan, gelyk doorgaans, vaft'het dikwyls niet moeilyk den zin van het anucre te vatten Naardemaal dit bykans de onveranderlykc bchrytwvze is in deeze Spreuken, zo volgt, dat, wanneer eene Overzetting daar van afwykt, dat is, wanneer de_ Halve verzen in diervoes?:e vertaald worden dat ze met 111 verband met elkander' ftaan , wv alle reden hebben , om of de Egthetd van zulk eene^)verzctling , of dc zuiverheid van den tegenwoordig aange%omen Grondtext, te verdenken. De Hoogeerwaardige en zeer Geleerde Bisfchop van Oxfort heeft in zyne Lectures on the Sacred Hebrew Poetry, eene en andere bedenking, die tot ftaaving dient van het «•een wy beweerden. '„ Dc Hebreeuwfche Dichtkunst, ze°t hy onder andere, „ heeft zekere byzondere en haar eigene fchikking der gezegden ; zynde in diervqege V gefchikt, dat de volkomen zin in derzelver gedeelten bykans gelyk verdeeld wordt, en die Leden , zamenge" nomen, geheele verzen uitmaaken. Zodanig, dat de *' ,, Dicht¬ ten wat voordeel de geleerde wereld zal kunnen trekken uit Kennicoït's vergelyking der Hebreeuwjche Handjcurijteii. Cc 3  37* UITLEGREGELS Dichtftukken zich als van zelve in meestal gelyke Pe„ rioden fcheidén , en die Perioden zelve zich in verzen ,, verdeelen. De > iebrceuwfche Dichters drukken menig„ maal 't zelfde uit met ondërfcheide bewoordingen , of „ vervatten ondërfcheide zaaken in dezelfde woordfehik- king: wanneer gelyke tot gelyke gebragt , en ftrydige „ tegen elkander over gelteld worden. „ Een Vers wordt by dc Hebreeuwen T-DVS geheeten, „ dat is, een korte bondige reden, afgemeetcn door ze5, kere fnydingen : deeze is dc èiganlykè bcnaaming van „ Verzen en Lcttergreepen. Een Vers draagt , uit „.hoofde van het gezegde en den zin, den naam van », " , 't geen ik voor de bcnaaming van den Dich terlyken ftyl houde. De meeste Uitleggers noemen het ,, een Parabel; een woord deels niet ongefchikt, doch 't s, welk geenzins de geheele meening van het Hebreeuw- fche woord uitdrukt , als ?t welk , wanneer wy de », kragt en 't gebruik nafpeuren , te kennen geeft eene »» Kortfpreuklge, Figuurlyke cn Verheevène wyze van zeg•', gen. Men hieldt het altoos voor den hoogften lof „ van Weetenfchap en Geleerdheid, bedreeven te zyn in de Gezegden der Verftandigen , de Parabelen of „ Spreuken , en dc Mnigmata of Raadzelen der Ouden, ,, te verdaan. Welke beide benaamingen even zeer twee „ foorten van Dichtftukken fchynen aan te duiden: .die, „ fchoon ze , in zeker opzigt, zeer veel van den ande„ ren verfchillen , nogthans met elkander iets gemeens hadden. Dc eene foort noem ik de Onderwyzende, voor9, fchriften behelzende in fraaijc en fcherpzinnig uitge* 9, dagte Verzen begreepen , en do« Gelykeuisfen \ of tast* s, baar , of meer verborgen , dikwyls opgehelderd; van dee9, zen ftempel waren de en At Adagia der Wyzen; 9, de andere foort was met de daad Dichterlyke of'opge- 9, cierd met alle de kleuren van cen verheven ftyl. «> Beide waren zy doorgaans kort en vceltyds duister; «, beide beftonden zy altoos uit afgemecte gezegden: 9> om welke reden'zy het Dichterlyke en Onderwyzende, 39 of Sprènkige , met dezelfde benaaming fchynen uitge9» drukt te hebben. ,, De zodanigen, die, door Verftand, Voorzigtigheid, 9, en eene langduurige Ervaarenis boven anderen uitfta,, ken, ontdekten, ten nutte van anderen, de hoofdfom ,, hunner Weetenfchap , als 't ware in 't kort by een «» gebragt , door zekere Grondregelen of Voorfchriften, s, die  van salomo's spreukenboek. 573 „die «c — w.» e, ü£ omhaal van woorden , maar rpchtltieelvS tot ae za$K " kwamen! en aapfpoorden om wel te denken en wel te Kwamui, f v d ne tc gl.00,e ge- " tïhefd'dfgemide^ der toehoorderen niet wendjg " zouden maaken , maar veeleer dezelve int en tot zich " lokken , moesten zy van een aangeiiaamen trant zich " ! e • hierom begreepen zy hunne Gezegden in r' wSl^rSige, en op de maat vloeiende Spreu" EÏV-iSStol ^béélden en gclykemsfen fchitterende door kragt van woorden cn zaaken. By li dV SeSe VXn vondt dit oudtyds plaats , en 't is bv de Hebreeuwen altoos in gebruik gcblcevcn. Zy ; noemden deeze foort van Gezegdens ; ■ zo om * dat ze dikwyls uit eigenlyke Spreuken be tonden , als ' om dat ze altoos zekere kragt en gezag bezaten en " eenigermaate over de gemoederen der Toehoorderen " S E Van deeze Onderwyzencie foort van " Dkl tve^en zyn veele Gedenkftukken der Hebreeuwfehe ",»S overgcbleeven en onder deeze bcklecden , de spreuken van salomo de eerlte plaats. nader berigt, raak en de de roode myrhe , als een hulpmiddel voor de hondsdollighe1d. {Een Uittrekzel uit een Brief over dit onderwerp.') Uit het onlangs medegedeelde , nopens een zeker Recept tegen de dolle Honds-beet, vernomen hebbende, dat men gaarne wenschte het Kruid, het welk t hoofdmiddel van dat Recept is, nader te kennen (*), zc.vind ik mv, in beantwoordinge aan 't menschhevend oogmerk der gemcenmaakinge van datVoorfchrift, genoopt, om myne waarneeming deswegens te me den ; _ dewyl k , op goede gronden, meen kennis aan dit Kruid te hebben. g In cfe jaaren i755 en 1756 , terwyl ik als Ta mnan* kne-t in den Vorftelyken Tuin te Busweilcr in den Elakeidde, heb ik opgemerkt, dat de Ingezetenen^ (*) Zie JV. Alg. Vad. Letteroef. UI. D. bl. 256 259. C c 4  374 NADER BERIGT den S4 Juny , zynde St. Jam-dag , by menigte in het Veld gingen , om dit Kruid , het welk ik thans bedoel, te zoeken. Zy noemden het St. Jam- kruid, en hegtten 'er hunne bygeloovigè denkbeelden, betreffende 'St. Jan, tuin: doch dit daar laatende, heeft men, voor tegenwoordig, hier omtrent alleen aan te merken, dat het'als dan gereed te vinden ware ; nadien het zig , om en aan dien tyd , juist met zyne roode bloempjes vertoont. . Men verzamelt aldaar dit Kruid, droogt liet, wryft het tot een fyn poeder, en gebruikt het, by gelegenheid, als een middel tegen de dolle Honds-beet, zo wel voor menfchen als voor beesten. Allen, die ik 'er over gefproken heb, getuigden eenpaarig, dat het proef houdt; en een kundig Apotheker aldaar verzekerde my, dat het een best middel tegen dit ongeval was: maar, voegde hy 'er by, men gebruikt het veelal met nog andere inmengzelen; doch het gemeene Volk bedient zig allecnlyk van dit Kruid; het welk zy, tot cen fyn poeder gewrecven, met iets, [waarfchynlyk een of ander vogt] inneemen : een beest geeven zy het, in een ballet e van zuurdeeg; maar, of ze dien zuurdeeg gebruiken, als een ingrediënt, of flegts als Cen middel, om het poeder het beest te beter te kunnen ingecven , is my niet bekend. Langs deezen weg heb ik dit Kruid, al voor jaaren, leeren kennen, Wat deszelfs rechten naam betreft , deeze is , myns oordeels, Roode Myrhe, zo als die ook in 't Recept opgegeeven wordt. ■ Bat het tot het geflacht der Myrhe behoort, ontdekt men gerecdlyk, als men nagaat, dat het langs den grond kruipt, gelyk onze gewpone Myrhe', en dat de bladen, bloemfteeltjes, meteen klcen onderfcheid , volkomen gelyk zyn aan die van de gemeene Myrhe. Men noemt deeze Plant Roode Myrhe, zo ik agt, om ze dus te onderfcheidén , niet alleen van onze gemeene Myrhe, maar ook van eene andere foort, wier bladen, bloemen, wel in de uiterlyke gedaante aan die van -^") —-— voor° de Weetenfchappen zeer bevorderlyk weezen , als men eene naauwere betrekking hadt tot dit zonderling Volk . zints zo langen tyd onderweezen en beichaatd, en wanneer veele Reizigers het voorbeeld van den Heer britzing volgden. leevensschets van den dichter salomon gessner. (Uit het Engelsch.~) Schoon wy niet lang geleden, in ons Mengelwerk , geplaatst hebben cen Berigt, wegens den Dichter sa" lomon gessner, cn diens Werken, door den Heer de " mayer (*) , kunnen wy niet nalaaten een ander Lee" vensberigt van dien beroemden Man , ra 't Engelsch " aantreffende, 't zelve mede plaats te gunnen, als ver" fcheide byzonderheden behelzende , in t voorgaande " niet aangeroerd. De Opftellcr heeft dat van den Heer '!! de mayer gehad en gebruikt ; wy zullen in de Aanhaalingen om deeze .Leevenfchets te bekorten, op het !! door ons vertaalde wyzen." ' Salomon gessner , wiens uitfteckende Dichtftukken den Duitfchen Letterfchat zo ongemeen verrykt hebben, werd in 't Taar MDCCXXX te Zurich, m Zwitzerland, lebooren. Hy was de Zoon van den Heer jean conSao gessner, een Boekhandelaar te dier Stede, en Lid Jan den Groten Raad, in den Jaare MDCCLV overle' den , en tot Moeder hadt hy isther ™el , Dogte* van salomon hirtzel , in den Jaare MDCCLXVI ge- ft°Zints lang heeft het Geflacht van gessner, in dc Ge- (*) Zie hier boven, bl. 215. (t) Noticefur la Perfome & fur les Oeuvres de Salomon Gesfner, par M. ue mayer, bier boven , bl. 229. AavX.  396 leevensschets leerde Wereld uitgeblonken. Conrad GESSner , een beroemd Wysgeer en Arts, bloeide te Zurich, in de zestiende Eeuw. Zyne beroemdheid,als Natuurkenner, verfchafte hem Brieven van Adeldom, en een Wapen, van Keizer ferdinand-,- en zyne Natuurlyke Historie, door de Schryvers van den tegenwoordigen tyd , inzonderheid buffon en goldsmith , met lof aangehaald , deedt hem den eernaam van den duitsciien plinius verwerven (*>. Een ander uitfteekend Geneesheer , die den naam vaii grssner voerde , was, eenige weinige jaaren geleeden Voorzitter op de Philofophifche Sociëteit, te Zurich. De vermaarde haller heeft dc kunde en bekwaamheden deezes Mans geroemd. Hy was de Oom van salomon gessner, van wien wy thans moeten handelen (f). Ten aanzien van de Opvoeding onzes Dichters, doet 'er zich eenig verfchil op in de "berigten, wegens hem gegeeven. Dc Heer de mayer fchryft, dat, ten tyde der Geboorte van gessner , de Dichtkunst in Duitschland geheel verwaarloosd lag, dat hy van het leezen van Dichters , anders in zyn fmaak vallende , te rug gehouden wierd door een onkundigen Leermeester , die de eerfte vonken van dc zugt tot fraaye Letteren in hem uitbluschte, hem tot eene bykans hebbelyke logheid deedt vervallen, zo dat men te vergeefsch poogde hem Griehch en Latyn te doen leeren (|). Dan, volgens t berigt door schmidt gegeeven, komt 'er zoo veel niet ten laste der geenen, aan welken gessner's Opvoeding was toevertrouwd. „ In zyne vroegere „ jaaren," fchryft deeze, „ gaf gessner geene blyken altoos van dat vernuft, waar door hy naderhand zoo zeer „ uitfehitterde. Bodmer , de Maaker van een Gewyd ,, Zangftuk, getyteld Noach , vondt zich bedroogen in „ het fchatten der vermogens, die ten eenigen dage zyn „ eigene zouden overtreffen. By de zorge van dien be„ kwaamen Hoogleeraar , hadt gessner's Vaders zyn ,, Zoon (*) Het wapen, door den Keizer aan hem verleend, beftondt uit vier kwartieren , cn drukten deeze de Onderwerpen uit, in zyne Natuurlyke Historie verhandeld, i. Een Arend , 2. cen Leeuw, 3- een Dblphvn, 4. cen Baziliscus. Hv ftierf aan de Pest, in 't Jaar 1565. Mem. du p. niceron. (t) Schmidts Biographie. O) De mayer, hier boven, bl. 216.  van den dichter s. gessner. 397 Zoon ter opvoedinge befteedt, en, naa het verloop van " eenigen tyd, zondt deezen den Jongeling te rug, met " verzekering, dat al diens Leering zich zou bepaalen tdt " fchryven en rekenen. Dit vonnis , hoe hard het ook " moge voorkomen , fcheen geregtvaardigd te worden " door de Onleerzaamheid van den jongen gessner. De " Vader, verre van afgefchnkt tc zyn , door deeze ongun" ftige verklaaring, bcftelde zyn Zoon onder het opzigt vaneen Bloedverwant, een Geestlyken in de nabuurlchap " van Zurich, Deeze waardige Geestlyke fchynt " allereerst het verborgen vernuft in zyn Kweekelmg ont" dekt te hebben. Dikwyls wandelde hy met hem in t " Land , en liet de gefprekken ongemerkt gaan over de hun omringende fchoonheden der Natuure ; in deezer " voege verwekte hy in 't jeugdig hart een zugt tot " Landfchaps befchouwing. Hy haalde plaatzen uit Dichters aan , om de wandelingen te veraangenaamen , " en de onderwerpen hunner gefprekken belangryker " en leevendiger te maaken. Gessner's nieuwsgieng" hcid werd dus opgewekt ; hy wilde niet langer ver,, waarloozen kennis tc verkrygen van de taaien , op dat hy in 't oorfpronglyke de Schryvers zou kunnen f leezen, van welke hy zich zo veel voldoenings beloofde. Dit ftelde hem vervolgens in ftaat om met virgilius 11 zich te verlustigen in diens Landfchaps-befchryvmgcn , en fmaak te vinden in de herderlyke eenvoudigheid van theocritüs. Uit deeze omftandigheid moeten wy mo" gelyk afleiden gessner's gezette liefhebbery tot Her- d£rsZtin°'£n«" "öe jaaren bereikt hebbende, in welke het noodig was keuze van een beroep te doen, gaf hy de voorkeure aan den Handel zyns Vaders, die, in de daad , eene foort van Familie-handel geworden was. Van vyf huizen in Zurich, die den Boekhandel dryven, (met welke het Boekdrukken "epaard gaat ,) behoorden 'er twee aan de gessners; een aan twee Broeders van dien naam , en een waar in onze gessner deel hadt , dreef den handel onder de handtekening van orell , gessner en fuseli. Dit huis hadt zeer veel te doen , (tak uit in wydftrekkenden handel, in oordeelkundige keuze van Werken, in keurlykheid van letterdruk, en fchoonheid van drukcieraaden (*). Gess- (*^ De Gottifche gedaante der Duitfche Letteren heeft men v J Zints  298 LEE venssc METS Gessner's bezigheid in den Boekhandel belette hem niet in het aankweeken zyns Vernufts. Hy gaf zich met volle vryheid over aan zyne geliefde geestneiging ; en zyne Dcclgenooten in den handel hadden te veel v'erftands om te klaagen over den tyd, dien hy in 't fchryven bcReeddc. In den Jaare MDCCL1I deedt hy een reis door Duitschland, niet zo zeer met oogmerk om den Boekhandel uit te breiden, als om dc Schryvers, die hun land cere aandeeden, te zien cn te leeren kennen. Te Bcrlyn werd hy , door glein cn w.,is , ingeleid in cen Letterlievend Genootfchap , waar elk Lid , op zyn beurt , ecu linkje van eigen opitel voorlas. Berigt ontvangen hebbende , dat men van hem desgelyks een ftukje zou wagten, fcheen gessner begeerig, dat dc verdienften van' zvn eerfte werk aan hun onpartydig oordeel zou aangebooden worden. Zo ras de andere Leden met leezen gedaan hadden , ftak gessner de hand beevendc in zyn zak , om het gcfchrecvcnc tc zoeken ; doch het ontbrak hem aan moed, om het voor te leezen. Hoe charactertekenende is dit wantrouwen , 't welk dikwyls de grootfte Vernuften vergezelt! Het Stukje, toen vervaardigd, was getytcld: de Nacht, in dichtcrlyk onrym, bv gaf het, naa zyn wederkomst te Zurich , in 't Jaar MDCCLIV uit. 'Er zyn thans drie onderfcheidene Overzettingen van in 't Fransch : ,,'tls," fchryft de Heer hUber , dc Franfche Overzetter zyner Werken, ,, een van die oorfpronglyke voortbrengzels,■ „ van welke men, onder de hedendaagfehen , geen voorbeeld vindt, 't Is een verbeeldingvol tafereel, waarin " men trekken ziet van het boertige cn geestige." De Schryver zelve getuigt 'er van in een Brief aan den Heer hu- zints lang onbevallig voor bet oog gekeurd, en geoordeeld dat ze eenigermaate ten hinderpaal ftrekte, om die taal by andere Volken ingang te doen vinden. Gessner poogde deeze zwaarigheid weg te neemen, hy drukte zyn eigen Werken, en die van andere Duhfclie Schryveren, met "een Romeinfche Letter. Indien ooit de Duitfche Letterkunde ontflaagen wordt van dc bóeijen der barbaarfche Lettervorm, zal dezelve dit grootelyks hebben dank te weeten aan orell, gessner en fuseli , die cen voorbeeld gaven om Duitfche Werken tc drukken met cen Letter, door de rest van Europa reeds lang aangenomen. Deeze hervorming' in het drukken bepaalt zich echter nog tot Zwitserland, zo kragtig is dc invloed van het ongerymde, als gewoonte cn hebbelykbeid tot fteuflzel dienen,  van den dichter s. gessner. 399 iiuber : Ik heb altoos myn kleine Stukje de Nacht, „ met een partydig oog, aangezien, 'tls , indien gy wilt, ,, een Carlcalure, vervaardigd in cen uur van gekheid , „of bedwelming, 't Heeft" in Duitschland eenigen opgang gemaakt. Ik heb het nu zorgvuldig overgezien, eenfge" gekke dingen 'er uitgedaan , en andere even „ gek 'er ingevoegd. Gy zult inzonderheid opmerken, ,, dat ik in deeze kleine vertelling , by wyze van Epi,, focle , den dichterlyken oorfprong van den natuurlyken „ Phosphorus, den Glimworm , heb ingevoerd (*) :" Het wclgclukkcn deezer eerfte Proeve , en het voorbeeld van wieland bemoedigde de fchroomagtige Zanggodin van onzen jongen Boekhandelaar , en hy gaf bykans ten zelfden tyde uit een herderlyke Roman, Daphnis getyteld, en een Vervolg van de bekende gefehiedenis van Inklc en Tarico (f). Van deeze aandoenlyke Vertelling, die oorfpronglyk in den Spectator te voorfchyn kwam , hadt gellert een dichterlyke Vertaaling in het Hoogdal tsch uitgegeeven. Bodmer hadt een Vertelling over 't zelfde onderwerp voltooid, en een plan gevormd om dezelve voort te zetten, waar in hy ten oogmerk hadt, om, verontwaardigd op het denkbeeld van de Onfchuld aan de Gierigheid opgeofferd en fnoodheid ongeftraft te zien, de Gefehiedenis een (lot te geeven , beftaanbaar met regelen van ftrikte dichterlyke Regtvaardigheid. Onze Dichter volgde het plan van bodmf.r in zyn Dichtftuk Inklc en Tariko. Dit, inded&fd, is enkel een tweede Deel, waar in hy het Beróuw van Inklc, en de gelukkig» Verlosfing van Tarico, befchryft. Hy vangt in deezervoege aan. ,, Beziel my, ,, ó Zartggodin, terwyl ik het vervolg zing der GefcMe- defiis van Inkle en Tariko. De Leezer zou ten p^ooy ,, van hartzeer blyven, indien hy de ongelukkige Maagd niet verlost zag uit haaren jammerllaat. Zyn boezem ,, zou verfcheurd Worden door de moeilykfte aandocnin„ gen, als hy ten minften niet eenige tekens van berouw in Inkle , en eenige overblyfzels van menschlykheid ,, zag. Deeze trekken zyn nooit zo geheel uit het men,, fchelyk hart uitgewischt , dat ze het wederkeeren tot ,, dc Deugd verhinderen ; pf die heilzaame Vrees buiten „ fluiten , welke de afftammeling is van Berouw. Het zaaden CJwix de Posjies Alkmmules, Töm. I. p. 127. (t) Hamburger Gelehrte Deutschland, fortgefetst von j. c MEVïÉL, IV. deel. mengelw. no. 9. Ee  40a leevensschets „ zaadbeginzel van goedheid in zyn boezem ingeplant, " kan opfchieten door het onkruid heenen , zich m- ,! wikkelen, en bloeijen." Zodanig is het mensch- Hevend Oogmerk van gessner; een oogmerk , dat fyn hart eere aandoet. „ 't Is nogthans," fchryft de Heer „ hobeh, eene bedroevende aanmerking voor de eer der Menfchelyke Natuure, dat de Oorfpronglyke Geichie„ denis, in" den Spectator geplaatst , gegrond is op eene gebeurde zaak, terwyl het tweede beet, van den Heer ' gëssnsr , uiers meer is dan een dichterlyk Vcrdicnt- zel " Dit Dichtftuk werd in 't Fransch vertaald door de Heer rivier e, cn geplaatst iir huber's Verzameling van Duitfche Dichtflukken. Dan, niet tegen ft aande de toejuiching," waar mede het in Duitschland en Frankryk ontvangen werd, wilde gessner , ougetwyteld uit hoogagting voor zyn geweezen Leermeester, t zelve met nlaatzen in de Verzameling van diens Werken, welke naderhand onder zyn eigen opzigt het licht ^geiy Zvn Daphnis verfcheen m den Jaare MDCCDV , een Taar voor bet Vervolg van Inkle cn Tarico; doch alleen met de eerfte letters Van zyn Naam. Uit twee Brieven , voor dit Dichtftuk geplaatst, blykt dat het gefchreeven is onder dc Ingceving der Liefde van Philjts., in wier bezi lw naderhand zo veel aardfche zaligheid vondt (-)■ _ Dit Dichtftuk is eene Herderlyke Roman , die voor weinige van deeze foort in keurigheid en eenvoudigheid behoeft te wvken», en, in verfcheidenheid van beelden en belangryke omftandigheden, de meeste overtreffen; t werd algemeen bewonderd, en in 't Engclseh , Fransch en Neaerduitscb overgezet. . L«*ti«; Op de Daphnis volgden zyn Idylen, en eenige andere Heiderlyke Dichtftukjes; waar hy theocritus, v^gilius^ ovidius ten voorbedde genomen hcett. Deeze Idylen Zn vol van tedere gevoelens, fchoone natuurlyke beelden, en zediykc leeringen van algemeen belang voor 't Menschdom. Hy fchreef ze in eenige der gelujkigfte OOgenbhkkeniZvn« leevens , op het land , het Stads gewoel ontwaken?" De Landtooneelen,welke zich aanboden waren Sefchiktst om hem die treilende Landfchapsfchilderyen ^ilSLT^an^gessner werden niet alleen bewonderd (*) Zie deeze Brieven hier boven, bl. 221. (+) Zie hier boven, bl. 217» 218  van den dichter s. gessner. 4.OI door zyne Landgenooten; de beste Keurmeesters in Frankryk en Engeland vereerden ze met de uitfteekendfte goedkeuring. In den Jaare MDCCLXI zondt de Heer iiuber de overzetting van dezelven aan den beroemden j. j. rousseau, toen lydende aan de fmertehdfte toevallen van graveel, op zyn verblyf te Montmorenci, by Parys. ,, Ik „ leed," antwoordde de Schryver van de Elotfa , „ de „ felfte pyn toen ik uwen Brief en uwe Idylen ontving. ., Den Brief geleezen hebbende, opende ik het Boek als , 't ware wcrktuiglyk, volkomen verzekerd dat ik het weder digt zou doen; doch ik was bedroogen in die meening; , ik floot het niet voor dat ik het geheel uitgeleezen had, „ en zette het by my neder om het andermaal te leezen. Ik „ bemerk dat uw Vriend gessner cen man naar myn hart „ is: hier uit mogen wy over diens Vertaaler oordeelen, „ door wien ik alleen kennis aan hem gekreegen heb._ In „ deeze laatfte zes jaaren heb ik, in deeze afzondering, ,, meer geleefd dan al het overige mynes leevens. Gy hebt my een verlangen ingeboezemd om de naastkomen„ de Lente te beleeven, op dat ik wandelingen mag doen „ met uwe lieve Herders cn Herderinnen, om de aange„ naamheden van ongeftoorde rust met hun te genieten , „ en weder die landverblyven te befchouwen, welke niet „ behoeven te wyken voor die, door gessner en u zo ,, treffend gefchilderd. Dr. iilair zegt, ,. van alle hedendaagfehen is de Heer ,, gessner, een Dichter in '/mtzerland, de gelukkigfte „ geweest in zyne Herderdichten. Hy heeft in zyne Idy,, len, gelyk hy ze noemt, veele nieuwe denkbeelden in„ gevoerd; zyne Landfchapsfchildery is dikwyls treffend , „ en zynè befchryvingén zyn volleeven, Hy fchetst ons ,, het Herdersleevcn met alle mogelyke verhaaijingen; „ doch zonder tot het buitenfpoorige over te flaan. De „ grootfte verdienften van deezen Dichter beftaan hier in, „ dat hy voor 't hart fchryft, en dc onderwerpen van zy,, ne Idylen verrykt heeft met voorvallen, die de tederfte „ gevoelens doen opwellen. Tooneelen van Huislyk Ge,, luk worden 'er fchoon in afgemaald. De onderlinge ge,, negenheid van Egtgenooten, van Ouders en Kinderen, „ vaïi Broeders en ^Zusters, zo wel als van Minnaars en „ Minnaresfen , vindt men op eene hartroerende wyze „ voorgedragen. Dewyl ik de taal niet verftaa in welke „ gessner fchreef, kan ik niet regt oordeelen, over het „ dichterlyke van zyn Styl; maar wat de onderwerpen, Ee a ' , »> 611  402 LEE vens SCHETS en het uitvoeren van zyn Herderszangen aanbelangt, " dunkt my alle hedendaagfche te overtreffen (*). De Eerw. Mr. coXe heeft zyn oordeel van gessner in deezervoege opgegeeven. „ Ik gaf deezen morgen [3 Aug. 1776] een bezoek aan den beroemden gessner , Schry' ver van Jen Dood van Abel, en van verfcheide Idijlcn , " die, van wegen derzelver keurigheid cn eenvoudigheid, !! met' allen regt hooggefchat worden. Zy zyn vol van , die kiefche trekken eener gevoelige ziele, welke tekens draagen van een hart verwarmd door de edelfte gevoe*' lens* Liefde wordt 'er in afgebeeld met de zuiverfte " kleuren van onfchuld , deugd , en goeddaad-igheid. Zvne Onderwerpen bepaalen zich niet tot die tedere drift alleen ; Ouderliefde , Kinder-ecrbied , dankbaar" beid, menschlievenheid , met édil woord, elke Zede" «iijr.t word 'er, op de bcvalligfte cn aandoeniykfte wy " ze in afgefchetst. 'Zyne Schriften zyn buitenslands « verfpreid, in alle taaien overgezet, en zullen door de " volgende Eeuwen bewonderd worden , zo lang men ! eenigen fmaak behoudt voor herderlyke eenvoudigheid ?! of oorfpronglyke opftellen" (f). Gessner's beroemd Dichtftuk, de Dood van Abel, kwam eerst uit in het Jaar MDCCLVHI. Dit is ecu Heidesdicht in Vvf Boeken, 't welk op eene aandocnelyke wyze eene foort vap Godsdienftige Grootsheid met dc eenvoudigheid van het Herdersleven vereenigt. 't Is oninogelyk voor een jeugdig gemoed , door de verleidingen der wereld niet befmet, dit Werk tc leezen , zonder vervuld tc worden met eene brandende Godsvrugt cn vuurige liefde tot de Deugd. Dan, niet tegenftaaude de veelvuldige fchoonheden daar in aan te treffen, heeft de Uitgee. ver van een Godgeleerd Dagfchrift te Leipzich , dit Dichtwerk gegispt op eefic wyze , te walchelyk om het onzen Leezeren onder 't oog te brengen. De meest betekenende tegenwerping is mislchien de.vryheid , welke dc Schrwer genomen heeft omtrent de Gewyde Gekbiedenis : 'by voorbeeld , dat hy den dood van Abel verbeeldt als bet uitwerkzel eener fchielyke drift m tam ontftooken, daar dezelve, integendeel, blykt voorbedagt Fenleeo-d te zyn. Men moet echter bekennen , dat de grootfte voortreflykheid in dit Dichtftuk beftaat 111 Hcr- (*•) Dr. blair Lectures en the Belles Lettres. Cf) Mr. coxe's Sketches .of Zwitserland.  van den DICHTER s. gessner. 4°3 derlyhe Toneelen : want, wat het Heldendicht aanbelangt, dan moet het verre wyken voor milton, van wiens verheeven Dichtftuk het eene flauwe naarvolging is. Men heeft Franfche , Engelfche, Neder duitfche, Deenjche en Italiaanfche Overzettingen van dit Werk. Vervolgens gaf gessner uit, den Rerften Schepper, een Dichtftuk , in drie Boeken, waar in men de bekoorlykfte Wysbegeerte, met de fchilderagtigfte fchoonheden yan een betöoverd Land verceuigd, aantreft. Hy ondcrftondt het ook Herderlyke Tooneclflukken te vervaardigen, waar in men doorgaans oordeelt dat hy zo gelukkig niet flaagdc als in zyne Land-dichtflukken. De Heer de mayer velt 'er een gunftiger oordeel over (*). ■ Deeze Tooneclftukjes zyn door Tooncelgezelfchappen te Leipzich en IVeenen met genoegen gefpccld. 't Is te bejammeren, dat gessner, naa zyne Herderszangen , niet meer als Dichter te voorfchyn trad. Zyn laatst uitgegeeven Werk, van eene plaatslyke natuur zynde, is min bekend dan zyne andere werken. t Is een Vertoo"- voor de Zwilfcherfche Maatfcli^fpy, omtrent den Taare MDCCLXIII te Sclmvznach in het Canton Bern ppgerigt. Het onderwerp der Inftcllmg was, om aan de Burgers der Dertien Cantons eene Staatkundige en Zedelyke Gefehiedenis van hun Land voor oogen tc Hellen, zints den tyd van derzelver Bondgenootfchaplyke verbintenis, by welke zy hunne vryheden kreegen. Om deeze Vaderlandlievende "oogmerken te bereiken , moesten dc Leden der Maatfchappye Mannen van Geleerdheid zo wel als Burgers weezen; gessner oordeelde men beide deeze hoedanigheden te bezitten. De Oprigting deezer Maatfchappy ging vergezeld van eene zeer zonderlinge en treurige omftandigheid. De Heer ealtiiasar , Lid des E.aads van Lucernc , die het denkbeeld van het oprigten der Maatfchappye eerst geopperd hadt, ontving 's avonds de tyding, dat hy tot Voorzitter benoemd was, en iberf den volgenden morgen. In dien tusfehen tyd egter ftelde hy een Vertoog op , getyteld : De laatfte Wenfchen van een Zwitfchers Patriot. Dit Vertoog werd , in de eerfte Vergadering der Maatfchappye, gelcezen , gelyk de Uitcr- (*) Zie hier boven bl. 218. Dc Heer r>r. mayer heeft de gefch kthed van Zwitzirland , om Dichters van Herderszangen te vormen, ald. en op de voorgaande bladzyde, treilend befchreeven. Ee 3  404 leevensschet5 fte wil van?, een Vader in tegenwoordigheid des gezïns. De aandoenlykheid van gessner werd gaande op het hooren van dit Vertoog. „ De wenfchen van een fter,, vend Patriot," riep hy uit, zullen voldaan worden, „ door de voordeelen , welke uit deeze Inrigting zullen ,, fpruiteh. De Bondgenooten zullen niet langer Vreem,, delingen omtrent elkander zyn; want trouwe en voor,, oordeel zullen wyken, en niets zal vervolgens ons be„ weegen om te vergeeten , dat wy allen in een gemeen geluk deelen ; en de duur van 't zelve moet afbangen van den duur onzer Vriendfchap, Hoe kragtiger en uitgebreider dit gevoel wordt, hoe volklonkener ons ,, Geluk zul weezen , beide algemeen en byzonder Ge,, luk. Wy zullen in verlegenheden elkander byftaan als ,, braave Broeders. Wat fchoon en heilzaam is in de ,, Maatfchappy, zal in zegeninge nederdaalen gelyk de ,, ftraalen der Zomerzonnc over onze bergen en' valeijen ,, fchynen." Het ontbrak niet aan Lieden , die meer "den Dichter dan dc Academist in deeze Aanfpraak vonden , inzonderheid oordeelden zy dc laatfte uitdrukking heter geplaatst in een Idyle dan in cen Aanfpraak; maar zy, die de warme uitboezemingen van Gevoel den voorrang geeven boven koele uitdrukkingen van afgemeetcn Oordeelkunde , ontdekten met genoegen de Gevoeligheid eens Mans van Vernuft; eene Gevoeligheid die in alle dc Schriften van gessner fpreekt. De Dichtkunde was de eenige Kunst niet in welke gessner ten top van uitimmtenheid opftccg. In zyne vroege jeugd hadt hy eenige weinige lesfen in de Tekenkunst gehad, en nu xn dan het penfeel gehanteerd , zonder eenig oogmerk om ooit cen Kuflftenitar te worden. De Verzameling van heidegger , zyn Schoonvader . beftaande uit eenige der beste Stukken van de Vlaqmfche Schilderfehool, wekte eerst zyne aandagt op. Van cen Liefhebber werd hy een Kunftenaar. Zyn eerfte proeven in het tekenenwaren eenige Vignetten en Tytclplaaten voor Boeken, die in zyn Winkel uitkwamen. Allengskcns nam hy hooger vlugt. In 't Jaar MDCCLXV gaf hy tien Landfchappen uit door hem geëtst en gegraveerd. Zints zyne eerfte proeven in het graveeren , zette hy zyn oogmerk voort om de cieraaden tot de uitgaven van zyne eigene en van anderer Werken te vervaardigen. Eene heerlyke uitgave van zyne Idylen en Vertelzels, met Plaaten , door hem zelve getekend cn gegraveerd , zag in het jaar MDCCLXXIII, liet licht; en een andere,nog prag-  van den dichter s. gessner. 4°5 pragtiger uitgehaald, kwam, ïn't Jaar MDCCLXXVII-, te voorfchyn. Twee . Landfchappen Liela verfchecnen in't Jaar MDCCLXXXI, en-nog tien gaf hy 'er uit in 't volgend Jaar (*)• , , . „ . » De Heer fuseli, een uitmuntend Schilder uit Zurtcli, en Vader van den beroemden Kunltenaar , die thans zo zeer'uitfleekt in het vervaardigen der Gaandery mei ftukken uit shakespeare (f) , heeft in,de; Voorreden van zvne Gefchiedkimdige Proeven over de Mulders, Plaatlny ders , Bouwkunde/laars en Beeldhouwers , die Zwiizerlttul eere hebben aangedaan, gewaagd op eene zeer aanpryzende wyze van gessner , toen nog leeven de , fchoon zyn Vriend , en Drukker zyns Werks. De Voorreden van fuseli behelst cen verflag van vier oer beate Tekeningen onzes Dichters , en een Brief van gessner over de Landfchapsfchilderyen , welke hy , in. January MDCCLXX, aan 'fuseli fchreef. Hier in geeft hy berigt van de wyze. op welke hy , bykans zonder het te weeten , een Kunftenaar wierd. „ Zyne natuurlyke losheid , fchryft de Heer fuseli , verdient te meer be" wonderingc , uit aanmerking, dat hy , m zyne eerfte ' poogingen, noch groote modéllen, noch beweegredenen " van nayver , hadt. De Kunst noodigdc hem als t „ ware , en hy nam de uitnoodigmg aan (J> Heer coxe merkt op , dat gessnek's Verhandeling over de Landfchapsfchilderyen „de kicschheid van zyn fmaak en de vlugge wending zyns Vernufts vertoont: terwyl zy" ne voortbrengzels in beide de foorten de verwantlchap ", dier twee Kun (ten toonen , als mede dat de bevattingen van den Dichter cn den Schilder gelykaartig zyn. ' è___ Ik geef," vervolgt coxe, „ dc voorkeure. aan , gessner's ongekleurde Tekeningen boven zyne Schil' deryen: want , hoewel de denkbeelden m beide even ., fchoon en verheeven zyn , is zyn coloriet verre bene- ' den zyn tekening." Bv deeze opmerkingen mogen wy nog voegen, op 't gezag eens Kunltenaars, die ge-s- (*) Neue Bibliothek der Schonen Wisjenjchaften. Algemeir.t Deutfche Bibliothk. , ' . Ct) Verfcheide uitmuntende Stukken zyn van de h-nd,4CTS Kunstfchildcrs , als No. X. XIX. XXIX eni XXX V. Z.e over deeze Kunstzaal Atgem. Kunst en Letterbode. II. U. bl. 105. (§; Pueslin's, Gefchichtc der besten Kunjller m Schweiz. Et 4  {06 LEEVENSSCHETS VAN S. OEsSNER. NER zeer wel kende , dat die Heer in Landfchappen byzonder uitmuntte ; hy deed eene pooging om een Portraiten Historie-Schilder te worden; doch Haagde in geen van beide gelukkig» Hy verftondt tc weinig van de Menscklykc Gedaante ; de Afbeeldingen van Landfchappen en andere voorwerpen zyn volmaakt ; doch zy waren alle ontleend uit Antiquen , waar van hy een groote verzameling hadt. Zyn Character, als Echtgenoot, Vader en Burger, hebben wy by eene voorige gelegenheid vermeld (*): by de blyken van agting, door Buitenlanderen hem betoond, moeten wy nog voegen , dat, toen zyne Werken in Frankryk eerst bekend werden door de Vertaalingen van Huber , dc Hertogin de Chartres, (thans Hertogin van Qrlcani) hem eene post in het Regiment Zwitfcherfclie Gardes te Parys aanboodt, 't geen hy affloeg. Terwyl de Kunst bezig is met het Gedenkteken ter eere van gessner op te regten (f) , hebben twee Heeren de Natuur zelve te baat genomen. Naamlyk twee Zm'tzers, de Heeren zwicki en bucler, door de Alpen trekkende , kwamen in de bevallige Valei van Seerut'.l, zy beklommen een hooge Rots , en graveerden 'er het Volgende Opfchrift: Dc natuur heeft gewild, dat gessner een gedenkteken zou hebben. Zy boezemde dit Z. en 3 in , en deeze rots ontvangt den naam van gessner (§). O Zie bier boven, bl. 222. (t) Aid. 225. CD Eifprit de Journ. Juin, 1789. p. 2JO. BESPIEGELINGEN OVER DE ONBESTENDIGHEID VAN HET MENSCHLYKE LEVEN , EN HET AFSCHLWELYKE DER OORLOGSWOEDE, T\t Wereld gaat haastig voorfey; alle derzelver heerlykheid vcrdwynt , en de mensch , op dezelve geplaatst, is ais eene bioeme des Velds, die ras verwelkt. Hoe weinige zyn onze levensdagen! — eene korte fchakél» cen 1'chakcl van op eikanderen volgende oogenbiikken, die, voor by zynde , niets beduiden, maken flegts 'smenfchenLceftyd, ja den JangitenLeeftyd in de-  SSSFIEGELINCEW. 40? deze henedcft gewesten uit. Onze Jaren fchynen zo kort , en vooral de voorbyzynde, dat zy alle, bycen gerekend, met anders dan eene ligt voorbymcliende fchaduwe gelyk zyn. Ahe de voorby zynde [aren Pehynen een oogenbhk te wezen; cen oozehbiik, dar bykans zo fchiclyk voorby is als liet begonnen was. * en hoe velen flappen zo dra weer dc wereld u,t, als'zy daar zyn ingekomen; even gelyk een reiziger, dic.fpoedig voortrazende, eene plaats op zyne reize zo dra verlaat, als -:y daar is ingekomen. Zodanig is de gedaante der wereld, en zo kort, zo onftandvastig, zyn onze levensdagen. Zy gaan met de gedaante der wereld voorby — cn onzer werd niet meer gedagt na eene korte reeks van Jaren. Dat Lot, ê Stervelingen, dat Lor is ons allen befchoren, en wel zo , dat WT ESene de minfte zekerheid hebben , op eenig aanftaand , op eenig? toekomend oogcnblik. Wy kunnen ons niets belo- en van het toekomende. —,— Het oogenblik, waar mwy verkeren , waar in wy nog ademen, is ilegts de tyd , waar over wy befchikken kunnen ; alle de overige zyn onzeker; —— een ligt bcdrieglyk mogelyk , cen onzeker mislchien. Hoe zal men dan zyn vertrouwen vestigen , op iets dat zo ligt misleiden , zo ligt bedriegen, kan? Zal men dan op een zandgrond fteunen? Hoe ! zal men zyne rekenmg maken op iets toekomftigs , en alle zyne averjgggioge» bcpa cn bv iets. •waar van men geene de allergenngfte vertrouwc lyke zekerheid h'-bbcn kan? En nochtans is dit het gedrag, het doorgaand gedra;, van de meeste menfchen. De meeste van Adams kroost leven "als of zy waanden eene beftendige woning op dit benedenrond te hebben. Zy ftelicn zich aan, als had deze algemene waarheid , „ ons leven is kort van duur, cn eene hgtc fchaduwe gelyk » wel plaats omtrent alle WdWW^en, ^ gezonderd alleen met opzicht op zichzelven. Zy gedragen aen eveneens , als of hun woning vast gevestigd , en hun vcrb.yi, in deze gewesten van onbeftendighcid,eeuwigdurend,eeuwjg onveranderivk zou zvn. Dm\vic belooft ons zelfs een lang leven • J wie belooft ons zelf, dat wy 'er het volgend oogenblik nog zyn zullen; cn wy niet, terwyl wy dit overden- den laatften ademfnik geven! Wie moet niet verbaasd ftaan , als hy in overweging neemt , hocwy waanyk altoos wandelen op den uiterllen rand van het Grai, cn ooor ue minde ftruikcling in het zelve piotsling moeten neerftorten; want wv voeren de dood ftof, waar wy gaan of ftaan, - waar v.y verkeren , altoos behendig met ons: - wi* moet dan met verbaasd ftaan , dat vele hun Jevcnnog zo lang rekten; ■ Hoe ontroert ons cen haastig , en onverwagt Stongeval. • r Het hart klopt (ais - en dc leden beven , als men ons boodfchapt: „ daar is een welbekende van ons zo fchielyk , ZO plots„ ling, geftorven; — daar kadees of die onverwagt vaneen  4o 8 BESPIEGELINGEN. dood overvallen; zo op het oogenblik nog wel , en nu een lyk!" Omftandigheden die ons ontroeren , die ons verbazen! en nochtans moet men zich verwonderen , dat ze zo zeldzaam voorvajlen. -— Dusdanige gebeurtenisfen, —- zulke gevallen, werken eenige weinige ogenblikken met kragt op ons gemoed: , Wy gevoelen voor dien tyd het gewigt dezer waarheid op ons werken: ■ maar helaas! het is van cen korten duur. Weldra zyn wy vergeten, op welke wankelbare zuilen het gebouw van ons leven rust. Zyn wy gezond, van een fterk en vast geftel, dan menen wy dat we /voor niets bedugt behoeven tc zyn, dat wy niets hebben te vrezen. — Edoch dc gezondfte, de ftcrkfte, mensch word dikwils op het alleronverwagtlle weggerukt; terwyl hy, die een kwynend, die een zukkelend, leven icid, nog Jaren lang blyft leven, na dat deze reeds in de groeve des verderfs is neergezonken, en aan de Verrotting overgegeven. Zo ziet men vaak een vast gewortel- den Eik üoor een Orcaan fchielyk neergeflagen, terwyl het buigzaam riet het geweld van deszelfs woede heeft doorgeftaan. De bioeijende Jeugd vestigt vaak te veel vertrouwen op eene Jeugdige frisheid;" niet denkende aan eene haastige verbry- zeling, fielt zy den dood op een verren afftand. Dan , hoe dikwils ziet men de Jeugdigfte bloemen het eerst verwelken; — door een onv erwagt onweer neêrgellagen, liggen zy in het veragtclyk flyk, zonder fchoonhcid, zonder luister. — Dc tederfte, de frischftc en ftei kfte Jeugd ftort dikwyls op het onverwagtfte in de groeve des verderfs, terwyl de bevende Ouderdom nog [aren aan malkaridëren derzelver treurige grafzerk bewandelt. — Zo onzeker zyn onze levensdagen, zo önbeftendig, zo onvast, is ons verblyf in deze beneden gewesten. Voegt by dit alles, dat wy flegts maar één leven te verliezen hebben dat wy maar éénmaal natuurlyk kunnen ftenen. — Want, gelyk wy maar éénmaal in de wereld flappen, zo treden wy 'er maar éénmaal weder uit. Gelyk 'er maar één weg is, om in het leven te verfchyncn , zo is 'cr maar één die zich tot de vallei- des doods uitflrekt , en 'er is geen één die 'er van te rug leid. ■ Dat dietbaarfte hier op aarde, het leven, kunnen wy maar éénmaal verliezen; cn, het verloren hebbende, is 'er geen middel om dat verlies tc herftellen , ot' te vergoeden. —— Wie zou intusfehen , ais hy de daden cn handelingen der menfchen gadeffaat, en ziet, hoe los en onverfchillig velen te werk gaan, daar uit niet gereedlyk befluiten, dat ieder ftervcling duizend en duizend levens voor zich zelvcn tc verliezen hadde? Wel bedagtzamc menfchen fchatten het dierbaarfte, dat zy kennen , zekerlyk op de hoogfte waarde: dan, ten aanzien van het leven , 't welk oneindig dierbaarder is dan allede fehatten der aarde, gaat men vee;al met eéne onvergéeflyke onbedagtzaamheid, met eene onverfchooniyke flordigheid, te werk. —— Geene ge-  BESPIEGELINGEN. 4°9 -wiren zvn 'er Uit te denken , waar aan de mensch zich niet durf bloot geven , die hy niet durft tarten , wanneer hy door eer of winzugt gedreven word. En hoe onverantwoord! ykfpefen maar al te dikwerf Staatszugtige Monarcnen met het dierbare leven hunner Onderdanen ; daar zy honderd duizenden van menfchen tegens elkandcrcn in 't harnas voeren. De flaaffche zoldaat gehoorzaamt zonder tcgenmorren de bevelen van zynen Monarch. Hier is het tegenfpreken eene doodichuld; y en in weinige uuren ligt het llagveld bezaaid met duizenden van lyken. De frisebfte, de fchoorifte, manfchap.in de vaag des levensligt, of gcfncuvcld, of deerlyk verminkt. --— Akelig fchouwfrei' Allerwege ziet men de trcungfte tonelen van jammeren aangeregt; ~-~ tonelen van moord en verwoesting, gefchikt om 't menschdom op den ganlcheni aardbol te verdeden fK — Wie fiddert niet op de enke'C Seda8te!, " Hier Haren gekneusde bekkenelen , vertrapte en vergruisde leden • , daar duizend en duizend flagtoffers van het doodlyk jood! Hier liggen de digt opeengepakte verflagenen; • daarlaat cen gekerm op van de verminkte en half dooden; Een gejammer naar den Hemel om hulp in de allerhulploosfle omftandigheden ; of een gefmeek , dat de dood zich hunner ontferme, om ze uit het geweld der denden te verlosfen! • Dooden op dooden, en gewonden ojp gewonden, liggen hier op elkanderen gcftapcld! Ziet daar de ysfelykfte fchouwplaats der razendfte woede! —— en nochtans zyn deze doorgaans de plaatzen , alwaar de roem der Helden gevestigd woro, alwaar zy eenen onfterfelyken naam verwerven: de plaat- aen alwaar de Monarchen den naam van Groot verkrygen -—— en hoe bloediger dezelve zyn, des te hooger ftygt de roem dier Ho'den Moet Gy dan , 6 Vorften der aarde ! moet Gy dan uwen roem uwe Grootheid zoeken in het plengen van menfchenbloed ? Of zet het vernielen van menfchen, het wrede Aagten zyner natuurgenoten, iemand Majefteit en Luister by? kan ware riorie gevestigd worden op de puinhopen van verwoeste Steden en Landen? Kan de ware cerc gelegen zyn in zo vele onfchuldige flagtoffers aan uwe heersch- en glonezugt op te offeren' móet men zynen naam op zulk eene deerniswaar. diee wvzb onfterflyk maken, en, om den naam van Groot te verwerven" zich met zo veel menfchenbloed bezoedelen? —— Zo verwierf' een Alexander den naam van Groot, een Ctefar aien —- van (••=) Rome verloor 300,000 burgers , hy den Oorlog, tusfehen Cafar en PomUvs. Cafar heeft 1,192,000- en P„mpejus 2,183,000 nicnlchen in .Xio^doL omkomen; ert in de tyde,, van Cafar, Pfopeta* en SM, ftllus heeft tiet Ouil.'S 5 artBiocnJn menfchen veruonden. welk eens ysiyke verwoest ngl  410 JESPIGEMNGEN. van onverwinnelyk, «—ten koste van zo vele duizende ongelukkige llagtollèrs; ten koste van de gruwelykfte wreed- iiecien, van de treurigfte verwoestingen. Langs zulke bloedige wegen hebben zy eenen onfterfelyken naam en roem verworven'; welke nog fchittert in de oogen veler Vorften; die , verblind door valfche gloryzugt, zich dezulken tot voorbeelden van navolging Hellen. —— Maar ziddert Overften ! die langs zulk eenen weg uwe grootheid zoekt _— tot zulk eenen duuren prys uwe glorie koopt! — Die, uit icdelc zugt naar roem, zo vaak het wel zyn, het geluk, uwer ingezetenen, uit het oog verliest, uw ganfche land in de waagfchaal fteit, cn 't geheel opoffert aan uw* heersehzugt. Eens zal 'er cen tyd komen, dat alle die jam- merlyke llagtoffers tegen U zullen getuigen; dan, wanneer uwe Grootheid niet meer zal gedagt worden, maar Gy met hun zult gelyk ftaan; wanneer de naam van Monarch u niet meer zal onderfcheidén ; maar Gy mogelyk minder zult zyn dan de ver- achtfte bedelaar uit uw aardsch Koningryk. Dan zult Gy waarlyk moeten, fidderen, op het gezigt, op de verfchyning, van alle die verllagcnen, gewonden en verpletterden, die gy op zo menig flagveld hebt zien verflagen liggen cn die Gy aan uw<3 heersen- aan uwe gloriezugt opofferde! — Gy zuit dan waarlyk fidderen moeten, wanneer zy met U in het gcrigtc treden, cn dc minfte van die zal tegen U getuigen! Wanneer Gy in dat gerigtc zult verfchyncn, waarin geen aanzien des perfoons meer plaats grypt cn waar uw Lot voor ecuwig zal beilist worden! . Hoe moeten dusdanige menfchen (want dc grootfte aardfebe Monarchen zyn maar menfchen, fchepzels van gelyke beweging als ik) hoe moeten de dusdanigen te moede zyn, welker zommigen honderd duizend menfchen aan hunne heersehzugt hebben opgeofferd ! — hoe beangst cn vertwyfcld moeten zy op hun rampza-^ lig fterfbed worden neergedrukt! —— welk cen vertwyfcid gezicht zullen zy niet werpen op dat naderend lydft.'p, waar op zy dien gedugten ftap van den tyd in de Eeuwigheid doen moeten! , dat bellisfend tydftip, waarin God, dc Oppcr-R'gtcr, zyn gedugtc Vonnis over alle fchepzelen, cn dus ook over hen, zal uitfpreken en zy de regtvaardige cn eeuwige veigclding op hunne werken ontvangen zuilen! Welk cenc verfchrikking zal dan hunne vertwylelde harten aangrypen, cn welk cenc wanhopige fiddcring zal als dan den benauwden, den doocllyk heangften, boezem prangen! —-— „ Zo vele menfchen (dus dunkt my „ moet dan de angstvallige overdenking van het hart zyn) zo ,, vele duizenden hebben, door myne verderfelyke heersehzugt, in dc bloedige oorlogs-tonelen , die ik gedurende myne regering „ heb aangerigt, het leven moeten derven. — Duizend en dui„ zend gekwetflen en verminkten zyn door my jammerlyk ongeluk* „ kig geworden , daar ik ze tot nuttige Icdpn der maatfchappy „ had kunnen maken. ——— Van myne eigen ingezetenen ben ik ,, ver-  BESPIEGELINGEK. 4TI «vervloekt, om dat hen, door my, zo menigmaal het bloedig 'Oorlogslot getroffen beeft. lk was dool voor het gejam" me dei«lendigen, wanneer myne baldadige krygsbenden Stc"cn cfSivèrfomén. — Nu komt dit alles op om tegen my tc getuigen! Welk een gezigt! Daar na- " dien ze reeds , die met my zullen ftaan in het gengtc! —• " Ikt zie .? 6 God ,nwaar berg ik my in deze uiterfte bc- " HoTSwdykls1 nieVdeze Oorlogswoede? Zyn dc natuurlyke jammeren niet menigvuldig genoeg, om op den mensch aal te va len s Heeft het Zedelyk kwaad geen natuurlyk verden genoeg Stouwen, om ons leven te beftryden , en ons verblyt n £2 bcnèd'n-gJwesten kort te maken? Moet de mensch „ol te'cn den inensch in 't harnas, —- moet hy tegen zyn M„ woeden , en de ongehoordfte Wreedheden plegen E zvmdSNatuurgenoten? — Moet hy alle vcrderlelyke W tn ulr Inkon het moördadigfte werktuig tegen zich ^r^Xtt*^ lehyncn te fineden , om zyn gan. £ttgeflagt van den gehelen aardbodem uit té rocjen? - wiAoe anders zulk Oorlogstuig ? Is't niét om Mcnfchcrt ^."1 S'cdcn en Landen te verwoesten, om het aardryk S^Wo^^S « veranderen! - Het menfehelyk v >i-fta,ul wt Sefa vaak uit in dc kunst van Wreedaartigheid; — JTKvïfeS natuurgenoten te Aagten; — in de kunst vni ve dScn cn verwoesten; in de kunst van jammeren enelenrV'! ^u-m'-k-tón' — Waar toe fog lchérpt de Krygsman zyn fe rtand nv.iar''tce anders dan om het zyn party af tc winnen in S SSbVengen en fiagteh van menfchen; . in Landen te ïerwSen, en 's werelds jamneren te vermenigvuldigen ? — IVs cte Oorlogsvlam aaöWeeden is, wie is dan beltand tegen deHlTis'heïfeven van den mensch niet kort genoeg van duur, A Lr noo- niet genoeg aangevallen van alle kanten door G" WZt rtriS&tt* S Wm * bekten? - Moet het ^^^^dofSt^^f Oorlog , dat zo vele mlifchèn Aagt; zvelc n*"****1 »\ de vaag van hun menicnen uagr , utd ,edell dcr Maat. ^T^taüS^?— VVatSdolhcid gaat U da* aan, S Lensehdom ! om zo wreed tegen uw eigen geflagt te zin " vc dienen zulken den eernaam van redclyk , die zo ML J i, h- X-'on als krygslieden tcgens elkandcrcn? —- Hoe Stnrige^tóden lfi% niet dagelyks voorhanden, welke ^ kortheid, dc onzekerheid, van 's menfchen leven lercft? £ „óeto s gaat men zich uitputten , om inftrumenten te W«arS »en einde eikanderen te vernielen. —- ö Onvergeefc^We Seid?-— Omringen niet duizend en duizend ongeva £,i «l! kwaden ons van agteren en van voren, — vanille  412 BESPIEGELINGEN. kanten en van rondsomme ? wy worden gedurig van de¬ zelve omfingeld, en bezet, — terwyl "elk kwaad gereed is, om ons aan te vallen. Kan niet cenc enkele buitentred, ' ■ eene voor 't oog niets beduidende omftandigheid , de gedugtfte gevolgen na zich liepen? Dekleinfte, de nauwlyks merkbaar- lïe, béuzelingenkunnen dikwils den dood ten gevolge hebben- — den dood die altoos op ons loert, en de geringfte omftandigheid aangrypt, om ons in zyn geweld te krygen. Wat roemt Gy dan op uwe voorregten, ö mensch! boven het redeloos vee, dat Gy zo ver beneden U fchat? bezit gy voorregten boven het zelve , gy bezit ook wreedheden, welke die van het allerwoestst gedierte ver overtreffen. Uwe woede is ontembaar tegen al wat leeft — ontembaar tegen uw eigen geflagt? . Wat 1'chepzcl, dat gy nier in koelen gemocde het leven benemen durft. Velen verderft gy', louter uit vermaak Vele voor uw dagelyks onderhoud. Velen worden aan uwe lusten opgeoflerd, om uwe kiefche tongen, op eene lekkere bete , te vergasten! Ontembaar woed Gy tegen uwe eigen natuurgenoten, die gy onder fchynbaar regt aanvalt en dood. Strafloos maakt Gy u meester van hunne bezittingen; Strafloos vernield gy hunne have en goederen; - Strafloos verwoest gy Steden en Landen; Strafloos vergiet gy menfchenbloed! Waar vind men een gedierte óp aarde, zo wreed, dat het den mensch in wreedheid cvenare ! Reist vry dc vier werelddelen door, cn nergens zult gy een foort aantreffen, zo wreed als de mensch! — O jammerlyk elcndig fchepzel! Zyt Gy daarom van uwen groten Maker met zo vele andere voorregten befchonken, om 'er des te fchandelyker misbruik van te maken ? c. v. d. e. EDüARD EN MARIA. Eene Aandoenlyke en Lcerzaame Gefehiedenis. (Uit het Engelsch') myn heer! Tylyn Vader hadt twee Kinderen , eene Dogter en my. Bezorgd voor onze bevordering in de wereld, begreep hy, verkeerd , dat de eerfte pligt, op de Ouderen rustende, beftondt, in hunnen Kinderen eene Opvoeding van den hoogftcn rang tc geeven. Overeenkomftig met dit begrip, zondt hy ons op de aanzienlykfte Schooien , welke hy met mogelykheid kon vinden , en wy ontvingen op dezelve eene Opvoeding, welke ons bekwaam gemaakt zou hebben , om in dc hoogfte Ieevcnskringen , met glans, te verfchynen. Toen  eduard en maria. 4^ . Toen ik uit het School kwam , ontdekte myn Vader, die een Lakenkooper was, zyn oogmerk, om my^itf.^J^^f brengen/en fchikte my tot zyn opvolger ; doch myne Groothardgheidjn my opgekweekt, fchrikte op dit denkbeed Ik voelde 'er my ichrikfyk door getroffen, en verliet myns Vaders tegenwoordigheid/met blykbaare tekenen van toorn en misnoegen. Thans ontdekte hy zyne dwaasheiden hadt berouw, my eene Opvoeding gegeeven te hebben , door welke ik beginzels had ingezongen, zo ftrydig met een leevensftand , dien ik beneden myn character aanzag. Maar berouw bleek vrugtloos. Alle zyne beloften en bedreigingen niets uitdoende, zondt hy my na de Oost-Indien, en verkreeg voor my , door de aanpryzing; van eenigen zyner Vrienden, een Schryversplaats. Armoede lcheen my verkieslyk boven myn Vaderlyk Beroep. Volvroiyk vertrok ik als Schryver, en, eindelyk, werd ik,-by opvolging, Opperkoopman , cn in die post kwamen de rykdommen my als t ware 10Een°fchat verzameld hebbende, keerde ik na myn Vaderland te rasse, na vyf- en twintig jaaren verblyfs in de Oost-Indien. MynTerfte zoeken , by myne wederkomst, was , gelyk ieder ligt kan denken, na myn Vader, en Zuster , (want myne Moeder was reeds, toen wy kleine Kinderen waren , overleeden ,) doch ik vernam dat myn Vader, eenigen tyd geleeden, van hartzeer geftorven was ; en hoe zeer ftond ik verftcld, toen men my verhaalde, dat myne Zuster dit hartzeer veroorzaakt hadt, door zich aan een ongebonden leeven over te geeven! le ver- geefsch deed ik myn best , om langs allerlei wegen berigt te krygen van myne arme mama. Doch alle poogingen waren vrugtloos : en haar lot zou mislchien, tot deezen dag toe , my onbekend gebleeven zyn , hadt een zeker toeval my haar niet doen °nOpCkzekèren nagt, uit cen vrolyk gezelfchap komende, waar men lustig gedronken hadt, was ik , nevens anderen, een weinig befchonken ; iemand, die ons verweet, dat wy zo laat m den nagt de buurt in onrust bragten, mishandeld hebbende, weiden wy in de wagt opgebragt. Welhaast hoorde ^tó^^r vm eene Vrouw , in een naastgelegen vertrek. Ik was nog vatbaar voor Medelyden, en, fchoon door den wyn bevangen , waven mvne aandoeningen nog teder. • Ik voelde my opgewekt, o mna dentoeftand van het jammerend Mensch te verneemen. 't Is , zeide my de Oppasfer van de wagt, een Hoer, wier deerlyke toeftand my bewoog, haar m te neemen. Myne Vrouw , voegde hy 'er nevens, is thans by haar, en doet wat ^ kan, om haar in 't leeven te houden; doch ik vrees dat het niets zal beduiden. Ik verzogt hem, ten ernft.gften, om my by die ongelukkige te brengen, eer zy ftierf. Hy ftond zulks toe — Maar hoe onbefchryflyk hartroerend waren myne aandoeningen .  414 EDUARD E.V MARIA. toen ik, in dit z'eltoogcnd Voorwerp Van medelyden in elende, myne ongelukkige en lang verlooren maria weder vond. Op 't diepst gétroffen door dit beroerend gezigt, viel ik buiten my zdven , in dc armen van den Oppasfer 't Was te veel voor menschlyke aandoenlykheid, zulk eene vertooning te verdraagen. Toen ik weder bekwam, hadt de clendige dc armen om myn hals ee'h.igjn; in alle dc vervoeringen van fmert cn wanhoop, op de kïaageildftcn toon ititboezemendc: „Zie my aan eduard I u „ Zie my aan Zegen my met uw - Vergiffenis, eer ik fterf! . Ach ! myn Broeder ! myn eduard ! vergeef zegen uwe MARIA 1" Dit waren haare laatfte woorden, cn ik had naauwiyks tyd om tot haar tc zeggen Ik vergeef 'f u! of zy blies, in myne armen , den laat!ten leevensadem uit. Toen ik ec-nigzins_ bekomen was van de fchrik!ykheden , welke my omringden, liet rk het Lyk op een bed leggen , cn naauwlyks kenden ifiyne Vrienden my van haw aftrekken. Jk bleet' eenigen tyd in een ftaat van bedwelming; daar op beklaagde ik my, dat Zy niet in ftaat geweest was, om my cen verhaal van den oorfprong haarer der.den tc geeven, op dat ik my <»p haaren Verleider zou kunnen wreeken. Dc Vrouw van den Oppasfer ftuittc my in deeze klagten , door my te berigten ; dat mvne Zuster haar, Weinig oogblikken vóór myn intrede in 't vertrek, den oorfprong van alle haare rampen, ontdekt hadt. Dezelve ontftonden, naar 'i gegeevene berigt, uit dc wotoicenendc, doch verkeerde, begrippen van haaren Vader. Eene Opvoeding, welkelry haar hadt doen geeven, verre boven den burgeriyken"ftand , waarin zy g.boorcn was, vervulde fteeds haaren geest'met verkeerde denkbeelden van Grootheid; dit zette haar eerst aan, om gemeenzaam te'\erkeeren niet eene Dame van cen veel hooger rang, weikc, reeds op dc School, haare Boezemvriendin was. Een hart, gelyk 't haare, vergiftigd door het boos vergift Hoogmoed, cn zo vatbaar voor de tederfte gemoedsdrift, kon niet lang wederftand bieden aan dc verleidende ftreeken zo listig tc wcrkgefteld, om haare Eer te rooven. Zy belloot alles, met te zeggen : „ Goede Vrouw ! „ ik werd het flaehtoffcr van myne eigene Trotsheid, waar van „ myn Vader, onfchuldig, den grondllag gelegd hadt!" Zo c'ndigde in cen Wagthuis het eJendig beftaan eener Vrouwe , oorfprong! yk goed en deugdzaam, die wel opgevoed , een nuttig cn agtenswaardig Lid der Maatfchappye, eene tedere Huisvrouw, cn lieve Moeder, zou hebben kunnen worden; doch w.'cr Hait, door cenc verkeerde Opvoeding bedorven, zo veel jammers eh Zulk een elendig einde, haar op den hals haalde. N A B E R I G T. Pc zogenaamde Zedige Verdediging, enz. van Philapthroprs v.v.v.r, lubbert wy wel omvangen; doch vinden dezelve te onzedig en te erómgntig fefuirevén, óm êï gebruik van te kunnen maaken. Hoe vlcieudd en vêrpligtende de daar nevensgaande Brief ook zij.  PROGRAMMA MA ATS C HAPPY dek. NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE te L E Y D E N. Voor het Jaar 1789. r»^.^—— ml U1 De Maatfchappy [der Nederlandiche Letterkunde te Leyden, heefc in haare Jaarlijkfche Vergadering, gej houden op den 30^ van Zomermaand dezes Jaars 178P tot Leden verkozen den Eerwaardigen Heere Pieter weiland, Remenflrantsch Predikant t e Rotterdam, en den Wel Edelen Heere dirk brkelen j, Koopman, mede tc Rotter dm, Wyders heefc zy de2e Vrage opgegeven ora beant- • I woord te worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 175(1. „ Welk voordeel is er voor onze Poëay te „ trekken uit de beöeffening der Ooster„ fche Dichtftukken,byzonderlijk die, wel-. „ ke in de ge wyde Bladexen voorkomen"? A . De  C * ) De volgende Vrage, in de laatst voorgaande Jawi lijkfche Vergadering opgegeven , moet beantwoord I worden voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1790., „ Welke is de oorfprong van de Collegien der „ Vrosdfchappen in de Hollandfche Steden, „ en op welk eene wyze hebben zy der„ zeiver tegenwoordige conftitutie vetkre„ gen? de Maatfchappy verlangt alleen een „ Historiesch bericht a en geene ftaatkund> ge bedenkingen. Voor den eersten van Wijnmaand dezes Jaars verwacht de Maatfchappy de ftukken op het onderwerp, in den Jaare 1787 opgegeven, namelijk-; „ De beste en volledigste opgave van Vader„ dcrlandfche en by andere Volken niet ge„ bruikt wordende fpreekwoorden, met der? „ zeiver Historie of Oudheidkundige Verj, klaring. Eindelijk, daar de Vrage ,j Welken invloed heeft de thans heerfchende „ fmaak voor de Buiteni*ndfche Po&ifche „ Schuif  C 3 ) i, Schriften , en andere Werken van ver* nuft, op onze Dichtkunst? met dit Jaar is afgelopen , en er geene ftukken ter beantwoording zijn ingekomen, heefc de Maatfchappy befloten , dezelve op nieuw voor te ftellen , om mede beantwoord te worden voord encersten van Wijn» maand des Jaars 1791, Het ftaat een ieder vry, ook den Leden der Maatfchappye, om naar den Prijs te dingen, alleenlijk worden de Gecommitteerden ter be-oordeelinge der ingekomene Verhandelingen , van die Vryheid uitgefloten. Aan den geenen, wieqs Verhandeling de beste en aan het oogmerk der Maatfchappye voldoende zal ge* kgurd worden ? biedt de Maatfchappy eenen Gouden Penning aan, ter waarde van Honderd en Vyftig Gul» den. De Verhandelingen moeten zijn in de Nederduitfche of Latijnfche Talen , met eene duidelyke hand van ie mand, die geen Lid der Maatfchappye is, afgefchreven, Iedere Verhandeling moet met eene Zinspreuk getekend, befloten worden in een verzegelden cm-  ( 4 ) omflag, welke den titul en de Zinfpreuk der Verhandeling ten opfchrift heefc. Hier by moet gevoegd wordert een verzegeld Brief* jen, in het welk de naam, waardigheid en woonplaat* van den Schryver, en boven op het welk de Zinipreuk der Verhandeling gefchreven is. Het een en ander moet in een buiten omflag , ten tyde hier boven bepaald , vracht vry bezorgd zijn in handen van den tegenwoordigen Secretaris der Maatfchappye, Mr, jan de kruyff, of den Brieffchry* ver Mr. j. a. clionett, beiden woonende te Ley den. Voor het overige zijn de Wetten , volgens welke de Maatfchappy naar een Prijs laat fchryven , te vinden in het tweede Deel van de Werken der Maat* fthappye.  M ENG E L W E R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen ' 11etrekkelyk. ontledende beschouwing van de hartstochten der menschen. Door den Eerw- tiiomas balguy , D. D. Aartsdiaken van IVineester. In de Befchouwing van de Hartstochten der Menfchen, zullen verfchillende Schryvers , indien zy naauwlcttend' agt"-ccven op 't geen in hun eigene Ziel omgaat , ongetwyfeld overeenftemmen. Zo groot is de eenvormigheid onzer natuure, dat bykans dezelfde waarneemingen in den geest van alle denkende Menfchen opkomen. Ik zal, daarom , niet fchroomen tc herhaalen 't geen van anderen gezegd is , of zelfs my vau hunne uitdrukkingen te bedienen; wanneer zy tot myn oogmerk kunnen (bekken. Voorafgaande Aanmerkingen. i. De Verbeelding van vermaak behaagt , de Verbeelding van fmert mishaagt. en de middelen om ze tc verkrygen , voorwerpen van Begeerte worden. \ ten vierden. Wanneer wy op eemgerlei wyze fmert gewaar worden uit het vermaak van anderen , en vermaak; Uit hun leed fcheppen, zullen hunne Genietingen en middelen om 'er toe te geraaken , voorwerpen van At- k.ccr zvn 3 Ten vyfden. Behalven eene verfcheidenheid van ondereefchikte Begeerten , begreepen onder deeze .hoofden , verwekt het algemeen denkbeeld van geluk , t zy liet zelfzoekend of gezellig zy, een hooger voorwerp van Begeerte , onderfcheidén van elk byzonder genoegen, en omgekeerd ; en zyn 'er ook gevallen waarin het een onderfcheidén voorwerp van Afkeer kan vormen. Maar de Hartstochten , verwekt door algemeene oorzaaken , zyn doordans zwakker dan die byzondere voorwerpen be- d°DeHartstochten,dus verre befchreeven , ontftaart uit het a if* 'dun tv «A£7« e» «et tegéhOvergenn7PV^aadkeUnng ^ ' misfchien voortkomende uit onze Vervroeging om het goed of kwaad, 't geen doorgaans int zulk een bedryf zal ontftaan , en medegevoelig deel neemende met de zodanigen die veronderftefd wor- den het een te genieten of bet ander tc lyden. t Valt bezwaarlyk te begrypen hoe 't voeelvk is dat -aen het weezenlyk beitnui/'dier Gevoelens* ooit betwist p ' zvn. 1 » waar niet ingefchaapen : want geen Gevoelens zyn ingefchaapen: maar ze zyn veronderftel ik Gemeen aan 't geheele Menschdom. >|r is leèn Vok °ZTr AardbPde™ ' welks woorden ontbreekt om deeze Gewaarwordingen uit te drukken ; misfehien beflondt er nimmer een Mensch geheel en al ontbloot van allen bezef van Regt en Onregt. Het Gevoel, hierboven omfchreeven, is van alle andere onderfcheidén; niet alleen door onze inwendige bewust? Ichddelvk^H,,?! Ót V°,gCnde Kefmcrkcn d«n onl icheidelyk. Het hangt met af van den uildag der mensch- zvwPeïïfnngeH;, Tlr enkd T het °^merk * S ZJZ Het hrCft Seenc byzóndert betrekking op ' maar geeft veeleer cen voorrang aan anderen , en niuureMhnPwLn°f 'yk tegenwe/Pe» dat rffc dc beginzels in onze natuuic bewezen kunnen worden goed te zvn. Ze zyn zo wanneer ze niet misbruikt, dat is kwalyk toegepast worde , of ShK,* n"Knr ^"f Ze z-v" 20' aIs zy^un eigen t behouden , en met aanloopen tegen meer uitgebreide of gewit- tger beginzelen. In een van beide deeze gevallen , vSert een goed beginzel van naam en natuur, en is hét niet langer 5 regugd tot onze hoogagting en opmerking b ^'  VAN DE HARTSTOCHTEN. 423 cn flaat bovenal het oog op 't algemeen geluk. Het gaat beftendig gepaard met een ander Gevoel, 't geen bykans als een gedeelte daar van mag aangemerkt worden ; het Gevoel van verdienften en wanverdienftcn. Wie den Man dien wy goedkeuren, beloont, of den Man, die wy kwaad keuren, ftraft, wordt zelfs uit dien hoofde een voorwerp van goedkeuring. Men merke nogthans op , dat het Zedelyk Gevoel, zo wel als eenig ander , niet alleen kan voortgebragt worden door zyne eigene byzondere oorzaak, maar ook door Medegevoeligheid; en hier door fchynt het, met de daad, eerst in eiken menschlyken boezem ontftaan. Eer wy van dit onderwerp afftappen , is het voeglyk aan te merken , dat dit Gevoel, of die Bekwaamheid, doorgaans, niet onder de Hartstochten geteld word. Ja, integendeel, neemt het niet zelden den naam van Rede aan. De Taal is willekeurig, en daarom veranderlyk. Ik kan alleen zeggen , dat deeze Zcdclyke Gewaarwordingen, even zeer als eenig andere, wyzingen zyn vau Vermaak of Smcrt , fchoon misfehien min geweldig dan de overige; Indien de woorden Gevoel en Hartstocht u niet aanftaan gebruik een ander, dat het zelfde Denkbeeld wil uitdrukken, en even zeer ter zaake dient; te kennen gecvende, dat wy in goeddoende of fchadende Daaden behaagen of mishaagen fcheppen ; dat deeze gewaarwordingen ons opleiden , om de Daaders, als zy met toeleg of uit verkiezing handelen, met welgevallen of misnoegen te aanfehouwen ; en dat , eindclyk , deeze Daaders of goed of kwaad gekeurd worden , naar maate zy uit goede of kwaade beginzelen werken; dit zyn dc Weezenfykë hoofdzaak en , welke wy bedoelen. Korte Herhaaling. 1. Eenige Hartstochten hebben hun opzigt onverfchillig tot goed en kwaad van allerlei aart, en alle de ondërfcheide voorwerpen , in ftaat om een van beide voort te brengen of te voorkomen. Van dien aart zyn onze Begeerten en Afkeerigheden, onze Hoop en Vrees, onze Vreugd en Droefenis. a. Andere Hartstochten betreffen alleen verflandlyke oorzaaken van Vermaak of Smert. Hier toe behooren Agting, en Wanagting; Goedwilligheid en Kwaadwilligheid, 't Gevoel van Eer en Schaamte , 't Gevoel van Zedelyk Goed en Kwaad. 3. Alle deeze Hartstochten fteunen op dit beginzel, dat Ff 5 het  424 beschouwing van de hartstochten. het denkbeeld van vermaak behaagt, en dat fmert mishaagt. Zy worden uit deeze bron afgeleid langs verfcheide wegen, door Vervroeging, Vergelyking en Medegevoeligheid. 4. Deeze waarneemingen zyn toepasfelyk niet alleen op andere Hartstochten; maar op de Zedelyke Bekwaamheid zelve , welke aangemerkt mag worden als eene byzondere foort van goed- of kwaadkeuring, bepaald tot de befluiten van den Wil. waarneeming wegens het nut der assa foetida , in de trommelzucht (Tympanilcs). Door * * * M. D. Menigvuldig zyn de oorzaaken , welke deeze Ziekte kunnen voortbrengen, cn het is zeker, dat naa maate van dieu ook de Geneeswyze zeer onderfcheidén is. ■ Niet zelden ontftaat deeze Ziekte uk eene verüopping der fynere vaten, gepaard met eene verflapping deidarmen. In dit geval, wanneer de verftopping nog niet te fterk is toegenoomen, wanneer nog geene Waterzucht daar mede gepaard gaat heb ik meer dan eens van het aan¬ houdend cn fterk gebruik der Asfa Foelida zeer hcilzaame uitwerking gezien. Onlangs wierd ik by eene Vrouw geroepen , die aan eene dergelyke fpanning van den onderbuik reeds eenige weeken gefukkeld had. Haare Maandftonden waren zeer geregeld den ftoelgang eenigzins traag, en den Eetlust merkclyk verminderd. — Zagte Laxcermiddels hadden de opzetting vermeerderd. — Ik gaf haar cen Windbreekend en Zuurverbetcrend drankje , dog zonder vcrligting. Hier op gaf ik haar de Asfa Foclida, waar van zy alle 2 uur 6 grein gebruikte. Na verloop van eenige dagen , befpeurde zy zeer merkelyke verligting de fpanning wierd minder, en de loozing van winden gemakkelykcr, zo tlat, na verloop van nog geen drie weeken , zy my zeide, dat zy geen ongemak meer gevoelde. NA'  f, van aken, natuurkundigs troeve. 445 natuurkundige proeve over de circulatie der vochten in de plantgf.wassen j Door pieter van aken, A. L. M. Phil. Doctor, Emeritus Predikant der Remonftranten te Leydcn. \V7y hebben, agtervolgens ons oogmerk, om , zonder W eenige aanroering van zaken , die eigentlyk tot de Botanie behoren , eene oppervlakkige phyiïfche ontleding der voornaamfte deelen der Plant-gewasfen. te geven , ui een en ander Stukje, het maakiël der fibrce, veficute, en utriculi in de wortels , zoo wel als in den ftam en de takken , doorloopen ; ook dat der bladeren overwogen 5 en 'er hier en daar eenige aanmerkingen , die ons toeleheneu van nut te kunnen zyn, bygevoegd. Vervolgens hebben we ons tot den ftam , als het hoofdwerktmg van alle de andere byzondere deelen des booms , bepaald , en de circulatie der vochten, ter grocijinge noodzakelyk, nagefpoord (*). Om dit onderzoek nu, m zyne loort, volledig te maken, fchynt het niet ongevoegelyk te zyn , ten laatften nog te onderzoeken, in hoe verre de gelykloortige vaatjes, die we toonden, dat .in den ftam, en binnenbast of ïiber, van alle boomgewasfen te vinden zyn, om de circulatie tc bevorderen , elkander dienftig zyn ; en of ze ook, het plant-gcwas in wezen blyvcnde , onverminderd den aanwas des booms, van den ander kunnen worden afgezonderd? Men kan het-als eene zekere waarheid aannemen, dat de zylingfche vaatjes van het hout des ftams van den binnenbast hun vocdzel verkrygen; dewyl m het hout of den ftam des booms cirkels gezien worden , die den ander , als 't ware , gelykmiddelpuntig zyn. Teder Jaar groeit 'er dusdanig een cirkel, die van den binnenbast gemaakt word ; welks vaatjes en utriculi , grooter wordende, van den bast afwyken; en, hangende aan den ftam , maken ze een nieuw gedeelte van denzelven int. Wanneer de bast van boomen van dusdanig een maakfet beledigd word , zal de boom doorgaans fterven ; of, by aldien hy in het leven blyft, zal het hout in verwon derjykö botten uitgroeijen, en een ontygen bast, uit vaten , op '(*) Zie N. Als?. Vaderl. Leltenef. III D. Mengehv. bl. 303- 392. en IV D. bl. 20:.  426 p. van aken eene zonderlinge wys gedraaid , en ingetrokken , verkrygen; waarop hy eenigen tyd zal kwynen, en de groeijing eerlang in 't geheel ten eenemaal ophouden. Dit heeft in zommigc boomen plaats : doch 'er zyn echter anderen, die geheel andere verfchynzelen opleveren. In fommige ziet men blykbaar, dat de binnenbast genoegzaam in ftaat is, om zekere boomen, zonder de zylingfche vaatjes van het hout des ftams, te kunnen voeden: en in anderen weder ontdekt men , dat de groeijing, zonder denzelven , haar volle beflag , buiten krenking van het gewas , kan erlangen. Het eerfte kan men duidelyk in Oude Willige boomen waarnemen : dikwyls zyn ze zeer hol, indiervoegen dat 'er maar een dikke bast overblyft, die nochtans het houten hoofd des booms zeer wel voed; zoo dat'er eene menigte van jeugdige takken voor den dag kome. Dit bracht den Heer neaume tot het denkbeeld, dat de bast byna al het voedzei des booms opleverde. Miraldus , door eigen waarneemingen gefterkt, bevestigde deeze zyne meening. By ongeluk was 'er een takje, het welk in een boom was ingeënt, van den knoest afgefcheurd; echter zo, dat het aan een klein gedeelte van den bast aan den boom bleef hangen; naderhand groeide het, en 't vereenigde zich met het hout , in zoo verre , dat het bladeren en vruchten voortbracht, als of het onaangeroerd gebleven ware: uitwerkzelen , die niet dan van den bast konden voortkomen. Andere foorten van Plantgewasfen zyn 'er,-die den bast, om in wezen te blyven, niet nodig hebben. Parantius verzekert ons, dat de Olm-boom, van den ftam tot op de kleinfte takjes van zijn bast ten eenemaal beroofd, groeiende kan blyven; ten dien einde heeft hij dit in vier Olm-boomen beproefd, en tekent aan, datzy, binnen den tyd van vier of vyf Jaren, bladeren en vruchten hebben voortgebracht. Dc Caneel-boom fielt dit ook buiten alle twyfel; dewyl de fpeceryen, die we in groten overvloed van denzelven bekomen, uit den bast van dit foort van boomen haren oorfprong hebben. De Plaan of Ahorn; cn Kurk-boomen leggen hunne basten, even gelyk de (langen hare vellen, ook af; en doen dan wederom eenen nieuwen aan , die onder den Ouden , naar mate deze aan den buitenkant vermagert, geftadig aangroeit. Deze bygebrachte waarnemingen toonen dan duidelyk aan, dat het maakzel in alle boomen niet op dezelfde wys moet zyn; en dat gevolgelyk de gefteltenis van fommige niet  NATUURKUNDIGE PROEVE. 427 niet wel tot eenen algemeenen regel gebracht kan worden. De bast is zekerlyk in alle boomen by den aanvang hoogst nodig , om de circulatie , ter voeding noodzakelyk , te bevorderen; maar ot" de ftam vervolgens dit einde zonder den bast kan bereiken , zal zekerlyk veelal afhangen van het maakzel der deelen, het welk in verfchillende boomen verfchillende moet zyn. In fommige zal 'er ongetwyfeld eene meerdere of mindere ftevigheid c\tx fibrtt, utriculi, vcftculai en andere vaatjes gevonden worden; om de betrekking tot den ander, ter formeering van het hout, meer of min noodzaaklyk te maken : waarom men, in het algemeen gefprokcn , om in die zaak iets zekers te (lellen , deze drie navolgende gevallen geyoegelyk zou kunnen in acht nemen. i°. By aldien de bast in fommige boomen de tederfte vaatjes bekleed , die in hunne middel-zelfftandigheid veel fterker vaten hebben , zoo dat ze geen ander bekleedzel behoeven, gelyk als in de Ahorn- en Kurk-boomen; dan zullen deze boomen niet fterven , fchoon de bast befchadigd, of 'er van afgetrokken worde. a°. In den bast zyn wel vaten , die den geheelen boom voeden; maar, by aldien 'er een aanzienelyke voorraad van foortgelyke vaten in de wezentlyke zelfftandigheid des booms zy , en die van den wortel tot in deszelfs uiterfte top-punt loopen, zoo kunnen zy het gemis tan den bast vervullen. 30. Het kan ook gebeuren, dat alles, het welk de bast in fommige boomen verricht, zoo noodzakelyk niet is in anderen. 'Er. zyn evenwel eenige Botanophyli geweest , die den bast, tot eene volkomen circulatie der fappen in de boomen , niet hoogst nodig geoordeeld hebben ; bewerende dat zy , of fchoon zy van den bast beroofd wierden, zeer wel kunnen tieren. Doch, behalven dat zy in dén der gevallen , zoo even gemeld , geweest kunnen zyn, loopen hunne waarneemingen maar tot een zeer gering getal van boomen ; en ze kunnen gevolgelyk niet wel tot alle overgebracht worden. Men geeft waarnemingen op in pruimen- peeren- en kerfen-boomen , die , na dat de buiten- en binnen-bast van den kroon tot den wortel afgehaald was , naderhand wederom eenen nieuwen bast gekregen hebben; maar op dat ze niet zouden uitgaan, voegen ze 'er deze waarfchuwing, als wel in acht te nemen, by: i°. Dat  4S5 P' Van aken i". Dat de tyd van den Zomer-Zonne ftilftand moét worden waargenomen , om dat de tappen der boomen dun veeivuldlger en dunner vloeien : men heeft ook op de gelegenheid des hofs te letten; en ten dien einde word 'er afgevorderd, dat ze op de middags-Zon geplaatst zyn. . Dat de bast niet gedeeltelyk , maar overal aan alle de zyden van den ltam afgehaald worde. 3°. Dat het uitwazemende vocht aan alle zyden wel moet verzameld worden , alwaar het overloopt , om de dröoge plekken daar mede te beftryken. 4°» Dat deze boomen in den lommer moeten (taan; op dat de hitte der Zon de uitvloeiende fappen niet al te fchielyk verfpreide, of verhindere dat het uit vaatjes vloeie: om die reden wil men, dat de geheele ltam, door (taande rieten matten, en omwonde linnen doeken, bedekt worde; om dus tevens voor de winden te zorgen , zoo dat ze niet vryeiyk op dezelven vallen kunnen. 5". En eindelyk , dat men zorgvuldig op alles moet letten , het welk den nieuwen en versch aangegroeidert zachten bast eenigzins zou kunnen befchadigen. Edoch , of fchoon dit met alle die voorbchoedzelcit zoo uitkomc, men kan evenwel uit eenige zulke byzondere proeven zeer bczwaarlyk algemene befluiten opmaken. Aannemelyker komen ons tot nog de bovcnaangevoerde gedachten voor , die we de vryheid genomen hebben, uit de bygebrachte waarnemingen op te maken ; inzonderheid wanneer men de gevallen, die We hebben aan geflipt, 'er by.voege. De circulatie der vochten dan , in derzelver verfchillende betrekkingen ter groeijinge noodzakelyk, oppervlakkig befchouwd hebbende , zullen wy 'er, in de manierö van een Schèlium', nu nog eenige aanmerkingen byvoegen* i°. Op dat een boom fleurig groeie, fchynt het nodig, de circulatie der vochten niet te ftremmen ; ten minfte niet tc beletten, dat zy door den ftam en de takken haar volle beflag niet kan verkrygen. Deze aanmerking (leunt op eigen ondervinding. Ik heb een boom van eene fedelyke grootte , die weelig , zonder vruchten voort te brengen , groeide , van alle zyne takken beroofd; en op de ftompen van fommigen eenige enten gezet: dezelve is , ha het geftadig afplukken der botten , die uit den ftam * en ftompen der takken in menigte voortkwamen , om de enten door veelvuldiger toevoer van voedzei des te beter te doen groeien . eindelyk , na verloop van een Jaar of drie , volftrekt geftorven. aG. De  natuurkundige proëve. 429 , s9. De oculatien in de Perfik- en Abricoos-boomen leeven ten klaarfte, dat de voedende fappen in den bast zeer wel bereid worden ; en beter in een Jeugdigen , dan in een Ouden boom; de boom erlangt hier door in alle zyne deelen, als 't ware, eene nieuwe vruchtbaarheid; dewyl het voedend fap door dezen nieuwen bast na beneden vloeit, en van daar wederom tot andere takken opklimt, dat hem vruchtbaar maakt: hetwelk, naar de aantekeningvan den Heer renaumius , in den Ouden Olyf-boom by uitftek plaats heeft. 3°. Verftopte vaatjes, die de circulatie ftremmen, zyn in de groeijing de allcreerlte oorzaak der takken. In dit geval beginnen ze meer te zwellen, van wegens het voedzei, het welk geftadig, zonder doortocht te kunnen vinden , derwaards vloeit; waar door ze, van de andere vaten des mergs vcrwyderd wordende, na buiten uitpuilen, alwaar de minfte tegcnftand is; ze maken dus een foort van zakje uit, in 't welke veele voedende fappen verzameld worden, die de eerfte bron eener mergachtige Zelf* Handigheid zyn. En dewyl het hout en het merg eeti gelyk maakfel hebben, zo brengen de fibra, die buitenwaards geweken waren, even als in den ftam, het hout en het merg ter formeering van de takken voort. 4°. De circulatie, door verftopte vaatjes geftremd, is ook de allercerftc oorfpronk der Quasten. Eigenlyk ontftaau ze uit dc fibra. en veficuhz, die den tak uitmaken; en ze hebben dit byzondere, dat ze reeds in hunne eerfte opkomst zich veel harder dan de ftam vertöonen. De reden daar van is niet ver te zoeken; want de tak word, daar hy' in den ftam hangt, van alle zyden geftadig door de houtachtige fibm, als door cen fluit-Tpier, gedrukt: hoe de ftam derhalven meerder groeit, des te meerook de tak; en uit dien hoofde moeten ook de tweedcrlei oorzaken des te fterker wer':en. De tak poogt buitenwaards te gróeieii, cn de ftam drukt'den tak insgelyks derwaards; gevolglyk moeten alle de fibra aldaar tot eene yzerachtige hardigheid te famen gepakt worden. 'Er vormt zich derhalven cen zeer harde klomp, die geene holle vaten heeft, Waardoor de zylingfebe vaten, geftadig'aangroeiende, van het me» ditullium afgezonderd worden: dus ontftaan 'er fomtyds zeer harde Quasten, die van zelve uit het hout vallen j even als of ze op zich zelve losfe lichamen geweest warent Met het bybrengen dezer aanmerkingen meenen we aan ons voorgeftelde - plan voldaan te hebben : alleenlyk zou men  43° P. VAN AKEN men mogen denken 'er nog overig te zyn , dat we ook iets nopens het maakzel der bloem- of vrucht-knoppen zeggen. Edoch , dewyl 'er zoo veele doorwrochte en verheven verhandelingen der Botanici over dit onderwerp in het licht zyn, en ons oogmerk is de zaak alleen Phyfisch oppervlakkig te behandelen , zullen we ons vergenoegen met flechts aan te merken , dat men de bloemknoppen, doorgaans gelykfoortig zynde , wanneer ze als volmaakt befchouwd worden , gemeenelyk in deeze vier deelen verdeelt. i°. In de Calyx, Kelk of knop. 2°. In de petala , de bloembladen , die de Coralla of Bloemkrans uitmaken. 3°. In de jlamina, de helmftyltjes. 4°. En eindelyk in het pistillum of het flampertje. Alle deze deelen ontvangen hunnen oorfpronk uit het fteeltje of den (tronk der bloem ; en trekken daar uit het nodige voedzei ; het welk aan het voetftcuntje dik en lymachtig , door de warmte der Zon gekleinst, en, wel bereid zynde, van daar tot de andere deelen ter voedinge wordt overgebracht. Zo dra de cajyx, die gemeen- lyk van een dikker cn harder weefzel is , om de tedere deeltjes der bloem voor de uitwendige ongevalligheden der lucht te beveiligen , geopend word , verfchaffen de petala, harde lichaampjes zynde , die , van binnen hol, uit twee op elkander liggende vliesjes beftaan, door middel van zeer kleine pori of buisjes, die riekende vochten, welke in dc rozen , leliën , hyacinten en angelieren dermate behagen. De Stamina en het pistillum , die uit het voetje der bloem hervoort komen , beftaan gewoonlyk uit iangwerpige vaatjes van een harde zelfltandigheid, en zyn voorzien van een Capitulum , in verfchillende bloemen van eene onderfcheidenlyke gedaante; opgevuld met een vruchtbaarmakend (tof-poeder van cen verfchillende kleur in onderfcheidén plantgewasfen. In fommige bloemen, als in de Melianthus, is het helder, doorfchynend als cristallyn; in anderen, by voorbeeld, in de Balfaminen en het Bilfetn-kruid , is het een wit ftofpoeder; ook vind men het hemels-blauw , gelyk in het vlas ; of van een purper-kleur in fommige tulpen, en ook wel van eene vlcesch-kleur in andere plantgewasfen ; voor het meerder gedeelte is het echter met eene wat flauwer of fterker geele kleur geverwd. Wat de hoedanigheid dezer ftofpoeders aanbelangt; fommige van dezelven zyn zeer  NATUURKUNDIGE PROEVE. 43r teder; andere hebben eene grotere hardigheid. Zy bevatten in zich veel meer olie, dan eenig ander deel der bloem: waarom die der leliën, by voorbeeld, wanneer ze op het papier geworpen worden, het vet maken, even als of het met olie beftreken ware. Zy geven ook eenen zeer fterken reuk vau zich. Het grootfte gedeelte dezer ttotpoeders zwemt in fpeccryachtige plant-gewasfen, in wczeh tlyke olie , of in een zeker foort van terpentynachtig vocht ; andere fchynen met drogen harst belmeerd , en andere met een zeker foort van fchimmel bedekt te zyn. Zy worden in het water niet ontbonden; ook niet in olyfof terpentyn-olie, noch in Alcohol, offchoon warm gemaakt. Men kan 'er wel een tinctuur uit haaien; maar de "-edaantc der (lof-poeders blyft dezelfde. Ze zyn voor het pistillum gefchikt; om de eiertjes, van ons Zaden genaamd, daar in vruchtbaar te maken. Hier nu no°- over de Sexe der plantgewasfen uit te weiden, zou inderdaad overtollig zyn ; dewyl dit door veele Geleerder met eene verwonderlyke. vlyt, ten nauwkeurigfte verricht is : genoeg zy het, ter ftavinge van ons gezegde , met een kort woord te melden , hoe men ons , op weke°Tonde berichten , eenparig verzekert , dat de Dadelboom nooit rype en fmakelyke vruchten zal voortbrengen ten zy 'er twee boomen van eene verlctullende bexc naast den ander geplaatst zyn. Dit alles geeft ons dan genoegzame blyken op van de Alwyzc voorzorg, en Goedgunftige onderhouding van den Menschlievenden en nooit volprezen Schepper: tot welke eerbiedige erkentenis, gelyk wy, ten beflmtc, nog kortelyk hebben aan te merken , alle zodanige beichonW.ingen fteeds behooren te (trekken! Infolam algue unicam D. T. O. M. gloriam! VERSLAG VAN DE ACADEMIËN BY DE TURKEN. (Overgenomen uit de Litterctture Turchesca van dit ° Abba GlAMBISTA TODERINl). Deelden wy, eenigen tyd geleden, een Verflag mede van de Boekdrukkunst by de Turken, door den Abt ]\ TODERiNi gegeeven in zyn keurlyk Werk over de Leu "ïV. DEEL. MENGELW. NO. 10. Gg „ ter~  43* VERSLAG VAN DE ACADEMIËN „ Letterkunde der Turken (*) , wy zullen onzen Leezeren geenen ondienst doen, of eenigen ondank behaalen, met ,, de Opgave van dien Italiaanfchen onvermoeiden Ge- „ leerden, die, als Leermeester van den Zoon des Vcnetiaanfchen Afgezants, eenige jaaren (van Oct. 1781 tot ,, May 1786) te Conftantinopole fleet, van de Academiën by de Turken." Schoon de Academiën, onder de Turken, nimmer de beroemdheid gekreegen hebben van de Arabifche of Perfefcbe , zyn ze niet min talryk ; zy worden beftuurd door wyze wetten, hebben kundige Hoogleeraars , ryke inkomften , en kunnen, in ondërfcheide Collegien , een groot getal Studenten voeden en huisvesten. Zy fpreiden een rykheid en grootheid ten toon , die misfehien alle Europifehe Volken overtreft. Vóór de bemagtigïng van Conflantinopole , gaven de Ottomannifche Vorften blyk van hunne edelmoedigheid, door, te midden van het gekletter der wapenen , en de woestheid der oorlogen , verfcheiden Academiën ter bevordering van de Letteren en den Godsdienst , op een grootsch plan in te richten. In deeze Schooien zyn de Groote Mannen , in elk deel van 't Kerklyk of Staatsbewind , opgekweekt. Sultan orcan, van Ottomannifche Linie, gaf het eerfte voorbeeld. In het 736 (e Jaar der Mahomethaanjche Jaartelling, beantwoordende aan het 1335'^ Jaar der Chrhtlyke , ftigtte hy tc Bürjfa , (ten dien tyde de Hoofdftad des Ryks ,) een Moske, en een Academie, met eene waarlyk vorstlyke grootsheid opgehaald. De Academie werd beroemd door het aankweeken der Vryc Kunften. Zeer bek waarde Hoogleeraars trokken een groot aantal Leerlingen uit de verst afgelegene deelen van Perfee en Arabie ; zo dat die Volken, voor de uitmuntendften onder de Menfchen in ftuk van Geleerdheid gehouden, 't zich niet fchaamden onderwys te haaien in deeze Ottomannifche School. Bajazet , dc eerfte van dien naam in de Ottomannifche Familie, befteedde de fchatten, van dc Christenen afgeperst by het Verdrag met stoissiund, om eene Academie te Bur/a en Adrianople op te rigten. De Turken vernaaien , dat deeze Sultan 's Jaarlyks eenig openbaar School ftigtte. • Amuraïh de II bouwde , in elke Stad door hem vermcesterd , een Moske , een Imaret of Herberg voor de Pelgrims , cen Khan (*) Zie de N. Algem. Vad. Letu III. D. 2de St. bl. 194.  by de turken. 433 Khan voor de Kooplieden en Reizigers, en een Medres/b of Liefdc-fchool om de eerfte beginzelen der Geleerdheid te ondenvyzen. . ' Zo ras de Overwinnaar mahometii de 11 net {jnekjcna Ryk overweldigd hadt, vestigde hy zyne aandagt op het bevorderen der Geleerdheid , en het befchaaven van de Zeden zyns Volks. Hy opende eene luisterryke Academie te Saint Sophia , voorzien met veele kamers voor de Studenten , en ryklyk voorzien van 't geen tot hun en der Hoogleeraarcn onderhoud noodig was. Naderhand bouwde by een tweede op een nog kostbaarder en uitgeftrekter plan. 't Is de doorgaande gewoonte der Ottomannen, om een Gebouw, tot eenig Godscncnftig of liefddaadis oogmerk {trekkende, by hunne Vorstlyke Moskes te voVcn , en veelal Leerfchoolen voor de jeugd. Mahometh vernielde dc Kerk der Heilige Apostelen, gebouwd door' justiniaan, om 'cr cen Moske te plaatzen; naast dezelve bouwde hy eene Academie, een groot ftecneu gevaarte met veele vertrekken. 'Er zyn zestien Colleliën en even zo veel Hoogleeraars, behalven drie, wier byzondere post het is den Corah tc vcrklaaren. De Studenten zyn omtrent driehonderd , en een bykans gelyk o-etal geniet het onderwys, zonder iets tc betaalen. De eerlten worden, in onderfcheiding van die Beiirsjludenten, als lieden van hooger rang, Soptas geheeten. Batazet de II rigtte, in 't 911 le Jaar van de Hegtra t te Confiantinopóte een welbegiftigdc Academie op. In dezelve vindt men drie Hooglecraars ; honderd en twintig Studenten worden 'er op kosten van de Academie onderhouden. ■ Selim de I, een Vorst van geleerdheid en een Dichter , bouwde een Koninglyke Moske in het o 1 efte Taar van de Hegira, waar aan hy eene Academie toe» voegde , met eene gave tot onderhoud van omtrent negentig Studenten en dier Leermecsteren. By deeze moeten wy voegen de Academie van soliman den 1, gebouwd ter gedagtenis van een zeer beminden Zoon; en eene andere van den Jaare 954 naast eene heerlyke Moske, welke hy naar zyn eigen naam Solimania noemde, - —De Academie, toegewyd aan de gedagtemsfe van de Sultane mihru-mah ,, Dogter van soliman den grooten, gebouwd in den jaare 98®. De Academie van kilig- ali bacha , zo geheeten naar een lurk/chen Admiraal van dien naam. . . , Sultan AcmviET de I, die, te mjdden van de bezighe--  434 verslag van de academiën den des Krygs en Kunftenaryen der Staatkunde , eene groote geneigdheid betoonde tot Vorstlyke praal, en het bouwen van aanzienlyke Gehuchten, bouwde, in 't begin der zeventiende Eeuwe, in de Hippodromus een Tempel , ten oogmerk hebbende om den luister van SaintSophia te doen taanen. Om denzelven meer cieraads by te zetten, wilde hy 'er zes Minarcts, in de gedaante van Toorens, by voegen : maar, dewyl dit eene byzonderheid was , aan "de Moske te Mecca byzonder eigen , kantte zich de Mufti hier tegen aan (*). De Vorst was wys genoeg om deeze tegenverklaaring te laaten gelden , en egter zyn oogmerk te volvoeren ; hy liet een zevende Minaret by de Moske van den Propheet bouwen. By dit Gebouw is cenc Academie. Sultan mahamüd , cen plan vormende om een Moske in den nieuwften hedendaagfehen ftyl tc bouwen , liet verfcheide plans en modellen uit Italië , Frankryk cn Engeland komen. Maar het plan , 't welk hy daaruit opmaakte, aan de 'Furkfche Geestlykheid vertoond zynde, merkte deeze aan dat het eer cen Christen Tempeldan een 'Furkfche Moske geleek; zy raadden hem'cr eene mecvMahomeiaanfche gedaante aan te geeven, ten einde hy het volk niet mogt verbitteren , en tot opftand verwekken. Verpligt zich deels aan dit voorftel tc onderwerpen , maakte hy een mengzel van de twee Stylen der Bouwkunde; voegende dc fraayheid van dc ILuropifcht by de grootsheid der Ottomannifche. Osman de III, het Gebouw voltooid hebbende, kreeg van de Mufti vryheid om het den naam vinQsmahia te geeven, en, als het niet aan gode gewydwerd, aan te merken als zyn eigendom. De Academie heeft drie Collegien , en drie Hoosleeraars •> behalven de Uitleggers van den Coran en de (*) De Abt toderini is van oordeel, dat het Turlfche Ryksbeftuur niet als volftrekt Dèspotiek kan worden aangemerkt , als zynde met eene foort van Godsregeering zodanig vermengd, dat deeze een fcragtig bedwang is voor den Vorst. Stemmen de bevelen en fchikkingen des Sultans, die zich by Eede aan de Wet van mahometh onderworpen heeft, niet overeen met het voorfchrift dier Godsrey geering, heeft de Mufti de magt om tusfehen beiden tc trecden ; en, naa drie vrugtlooze aanmaaningen, in den naam des Volks cn der Wet gegeeven , wordt hy_ afgezet, gevangen genomen, of ter dood gebragt. Wil dan een Sultan den Dwingland fpeelen, zo muct hy zorg draagen om het met den Mufti ééns te weezen.  by de turken. 435 (Te Muderis, die in de Rekenkunst onderwys geeft (*). Het getal der Studenten is van honderd vyftig tot honderd zeventig. In het 1178^ Jaar van de Hegtra (by ons 1764) richtte mustapha de III eene Univerfiteit tc Laleli op, in dezelve zyn verfcheide Collegien, vyf Hoogleeraars, en omtrent honderd dertig Studenten. De Academie van Sultana valide werd gebouwd door abdullhamid , in \\ctTurkfehe Jaar 1194 (by ons 1780). Dezelve draagt deezen naam naar de Moeder van mahomet den IV. De voornaamfte Hoogleeraar in de Wis- en Starrekunde, in dc Regten welervaaren, en kundig in veele Fraaije Weetenfchappen, is een zeer beleefd en omganglyk Man. Het getal der Studenten beloopt omtrent honderd en tachtig. Zy hebben alle ondërfcheide Kamers , eeten ééns in de vier en twintig uuren, en zyn ongetrouwd: deeze febikkingen dienen om het hoofd helder, en het hart bedaard te houden. Dat de Turken in de Zeevaardkundc voor andere Volken van Europa moeten wyken, is eene by allen bekende zaak. Vader boscovich verhaalt, dat hy, op eenige Tochten met Turkfche Schepen gedaan, hun de ongelooflyklte misdagen in den Zcebouw zag begaan; 't welk jaarlyks een verlies van verfcheide honderden Schepen in de Zwarte Zcc•veroorzaakte. Dit was in 't jaar 1772. Gasi assam, Opper-Admiraal , opende , in het volgende jaar, eene Academie voor de Zeevaart, onder het opzigt van Sultan mustapha den III, bygeftaan door den Heer de tott ; dezelve werd Muhendis Khane, of de Kamer der Wiskunde , geheeten. De eerfte Hoogleeraar was seid-hassan choja, een Algeryn , welgeoefend in Zcczaakcn. Ily verftondt niet alleen de Arabifche en de Ottomannifche Taal, maar ook het Engclsch, Italiaansch en Fransch; was welbedreeven in de beste Schryvers over de Zeevaart, en in het gebruik der werktuigen van de Stuurmanskunst. ■ • In (*) Dc Turken zyn uitmuntende Rekenaars, en zo vaardig in het o.pmaaken van Rekeningen , dat onze bedrcevenften in die Kunst des verbaasd ftaan. Hunne Rekenwyze ïs kort cn eenvoudig. In zeer weinige minuten doen zy, op een klein fuikje papier, meer af, dan wy in twee uuren op viermaal zo veel papier zouden verrigtcn. De Heer toderini wenscht , dat eenige hunner Rekenboeken, die deeze vaardige Rekeningen leeren, ifi de Europifche Taaien werden overgezet. Gg S  43Ó VERSLAG van de academiën by de turken» In den Jaare 1784, werd 'er eene andere Academie ingefteld tot Proefondervindelyke Zeevaart , door den Groot Vizier hamid chaub pacha , geholpen door twee Franfche Ingenieurs. Het oppertoeverzigt werd toevertrouwd aan ibrahim effendi, een Turk, uitfteekende in Geleerdheid , zo wel als in heufche Zeden. Niet tegenftaande riAMiD chalib, in 't volgend jaar, werd afgezet, en een allerdroevigst uiteinde hadt , bleef de Academie in itand. uittrekzel van eene reis rondsom de wereld, in dé jaaren MDCCLXXXV. MDCCLXXXVI. MDCCLXXXVÜ en MDCCLXXXVIU , gedaan door de Capiteins portlock en djxon. 9, "T\e Reis rondsom de Wereld, van welke wy hier een -L' Uittrekzel menedcelen , is niet ergcnlyk tot het doen van Ontdekkingen, maar uit Koopbelang, onder- ,, nomen. Het koopen van Pelteryen aan dc Noord WestKust van America, en het verkoopen daar van in Clii. na , hoodt uitlokkende voordeden aan voor allen, die „ de berigten desaangaande , in de laatfte Reize van den ,, grooten Landontdekker cook , geleezen hadden. De Heer etciies, een Koopman in Londen, haalde eenige zyner Vrienden over, tot deelneeming in bet plan van zulk een Handel; zy zonden twee Schepen op dien Tocht uit, naa vóóraf vryheid van de Zuidzee Compag. nie verworven , en een Order van de Oost- Indifche Compagnie gekregen te hebben , aan derzelver Supercargos te Canton, om de Schepen met Thee, voor llekening der Oost - Indifche Compagnie, te bevragten. Wat deeze" Reizigers ontmoette, kan tot opheldering en be- „ vestiging dienen van 't geen de laatfte ontdekkingen ,, van cook , en diens Tochtgenooten, ons medegedeeld ,, hebben." Portlock en dixon , de Capiteins, die de twee Schepen the King George en Qj/eeu Charlotte voerden , door den Heer etches uitgerust, hadden beiden de laatfte Reis vaa  uittrekzel VAN eene reis , rondsom de wereld. 437 van Capitein co©k mede gedaan, en waren dus Leerlingen en waardige Naavolgers van dien beroemden Zeeman. Zy verlieten Gravefend in Augustus MDCCLXXXV. zeilden te Port smout h in om Voorraad, en te Guemfey om Wyn en Herken Drank. De noodwendigheden aan boord hebbende, zetten zy hunne Reis voort. Madera en. de Canarifche Eilanden voorby gezeild hebbende , ankerden zy in Porto Praya Baay, op het Eiland van St. Jago, op den 24 van October. In dit gedeelte hunner reize niets byzonder optekenensvvaardig ontmoetende, of wy moesten als zodanig willen aanmerken , dat zy, in de Baay van Biscayen , een Vat Wyn opvischteh met uitfteekenden Claret, 't geen zo lang in Zee gezworven hadt, dat het met Schelp-wratten begroeid was. Op den 29 Odtober verlieten zy St. Jago, en kwamen in January MDCCLXXXVI aan de Fcdklandfche Eilanden-, waar zy versch water innamen. Kaap Hom omgezeild zynde op de Zuider Breedte van 6o\°, ankerden zy in de Karakakooa Baay te Owhyee, een van de Sandwich Eilanden , op den 26 May. Zy zwierven tusfehen deeze. Eilanden, zich van Hout en Water voorziende, en het Volk, onder 'twelk de Scorbut zich hadt beginnen te vertoonen , ververfchende. Den 13 van Jtmv, zetten zy hunne Reis voort, en bereikten den 19 van July Cooks Rivier, op de West-Kust van America. Aan deeze Kust vonden zy een gezelfchap van Rusfifche Kooplieden ; doch weinig Huiden, fchoon zy 'er eenige kogten ; dan , 't welk eene voor deeze Reizigers gewigtige omftandigheid was, zy bekwamen een grooten voorraad van uitmuntenden Zalm- Ook ontdekten zy in de Haven, waar de Rusfcn zich hadden ncdergeflaagen, een Kool-ader, waarom zy die Haven de Coal Harbour noemden. Dezelve ligt tusfehen Kaap Elizabelh en Punt Bede. Aan Cooks Rivier in geene aaumerkelyke hoeveelheid, vindende, 'r geen zy zogten, verlieten zy dezelve op den ï2 van Augustus , met oogmerk , om na Prins Williams Sound te ftevenen; doch welke zy niet konden bereiken. Zy (tuurden daarom , langs de kust, zuidwaards aan , in hoope van de eene of andere Haven, door Capitein cook. befchreven, aan te doen; doch waren zo gelukkig niet dat zy dezelve vonden, of konden inkomen. Derhalven verlieten zy de kust van America op den 29 September; zich toen bevindende op de hoogte van NootGg 4 ka  43s UITTREKZEL VAN EENE REIS •ka Sound, en keerden weder na de Sandwich Eilanden v welken zy den 15 van November aandeeden. In deeze Eilanden bleeven zy tot den 15 Maart MDCCLXXXVil, waar zy,in grooten overvloed, goed in foort, en voor een redelyken prys, Eetwaaren , Water en Hout bekwamen; doch het fchynt, dat de Eilanders, op 't laatst van den tyd hun moede wierden, en van hunne kusten zogten te verwyderen, door allen verderen handel met hun, althans wat Eetwaren betrof, te ontwyken. 't Is niet volkomen zeker dat dit hun beweegreden was : op dien tyd kan 'er fchaarsheid onder de Eilanders zelve geweest zyn; doch dit blykt uit het Reisverhaal niet. Op den 23 April, haalden zy land omtrent Prins Williams Sound; den 23 ankerden zy in een vry diepe Baay aan het Zuid - oost-einde van Montague Eiland. Hier bleeven zy tot den 1 van May, toen zy het anker ligtten, en de Straat verder opwerkten. Welhaast verltonden zy uit de Inwoonders, dat 'er andere buropeaanen zich in dien oord bevonden; deeze waren Capitein mears en diens Scheepsvolk, vau P,engalcn gekomen met een Snaauw, de Nootka geheeten. Capitein mears hadt overwinterd in de Baay door Capitein cook Snug Corner £ay geheeten, waar hy toen in een zeer f egten ftaat lag. Het Schip zat nog vast in 't ys ; veelen van zyne Officiers en Matroozen waren dien winter geftorven , en de rest zo zeer verzwakt geweest door de Scorbut , dat Capitein iuears, op zekeren tyd, de eenige Man was, cie op 't dek kon wandelen. Welhaast bevonden zy, dat Capitein mf.ars hun weinig vooruitzigt, om veel Pelteryen te dier plaatze op te doen , hadt overgelaaten. Zy werden derhalven te raade dat Capitein portlock alleen in Prins Williams Sound zou blyven, en zyn groote Boot, wel voorzien, uitzenden, om te zien wat zy in cooks Rivier konden opdoen, en dat Capitein djxon langs de kust Zuidwaards zou opvaaren, om te beproeven wat hy kon vinden in zulke Rivieren cn Krceken, als hy wist in te komen; en zy bepaalden dat de beide Schepen in den Herfst, te Nootka Sound, elkander zouden vinden. In gevolge deezcr belhiiten , verliet Capitein dixon Prins Williams Sound op den 14 May, en ankerde op den 23 in een Baay, op de Noorder Breedte van ffc>°. 32' en 140'' Wester Lengte , welke hy Port Alulgravc noemde. Deeze plaats verfchafre hem Zee-otter-Marmot- en Bever- vellen. 1 Zy verlieten,op den 4 Juny, Poft Mulgravc, en  RONDSOM DE WERELD. 439 en zeilden den 12 dier maand de Baay in , ontdekt door Capitein cook , een weinig ten Oosten van Motent Edgecombe, welke zy zeer ruim en gemaklyk vonden. Dezelve ligt,' volgens berigt van Capitein dixon , op de Breedte van 57°. 3' Noorder Breedte, en 136". 36' Wester Lengte , hy noemde dezelve Nortfolk Sound. Hier deeden zy een groote inkoop van Pelteryen, en voeren den 23 Juny van daar. Denzelfden dag zeilden zy een anderen inham in, welke een heerlyke Haven aanboodt, op de Noorder Breedte van 56". 35' en 1350 VVester Lengte. Capjtein dixon noemde dezelve Eert Banks, ter eere van Sir joseph banks, doch zy vonden 'er noch Pelteryen, noch Inwoonders. Capitein cook heeft opgemerkt, dat dit gedeelte van de kust zeer gebrooken is, en, op den afftand van twee of drie mylen, Baaijen en Havens oplevert. Den 1 van July genaderd zynde tot dat gedeelte van de Kust , 't welk Capitein cook niet hadt kunnen onderzoeken, door een Storm die hem overviel, onmiddelyk naa dat hy Nootka verlaaten hadt; zy ontmoetten het Noord]yk einde van een groote groep Eilanden, beftaande, gelyk de Kaart in 't Reisverhaal uitwyst, uit één vry groot en verfcheide kleindere kilandeu , door Capitein dixon Queen Charlotte Tslands geheeten. Hier troffen zy een overvloed aan, van 't geen de hoofdbedoeling der Reize uitmaakte. Wanneer zy de Bewoonders der Qjieen Charlotte Eilanden alle hunne Pelteryen afgekogt hadden , ftevenden zy na Nootka Sound. Op den 8 van Augustus , niet verre van den ingang zynde, zagen zy twee Schepen, die op hun aanhielden, en bleeken twee andere Schepen te zyn, toebehoorende aan denzclfden Heer, die de King George en de Queen Charlotte hadt uitgerust. De Bevelhebbers deezer Schepen verhaalden Capitein dixon, dat zy bykans eene Maand te Nootka geweest waren , zonder daar iets van belang op te doen , dewyl zy daar een Schip van Oostende vonden , den Keizcrlyken Arend geheeten , gevoerd door Kapitein berkluy, die al de Huiden, welke de Inwoonders by zyne komst bezaten, hadt opgekogt. Zy vonden ook in die Baay een Heer, key genaamd , die, meer dan een jaar geleden, daar gelaaten was, om de taal des Lands te leeren , derwaards gebragt door twee Schepen , te Bombay uitgerust. Capitein dixon verliet op den 9 Augustus ne Arneripaan/che Kust , en kwam, voor de derde keer, bv de G g 5 Sand-  44Q UITTR.EKZEL VAN EENE REIS Sandwich Eilanden, op den 5 September. Hier deeden zy een grooten voorraad van Hout, Water, Zwynen, en andere leevensvoorraad op, den 18 dier zeifde Maand na China koers zettende, welk Gewest zy, naa een allervermaaklykfte en voorfpoedigfte reize, op den 8 van No- veuiber bereikten. • Eenigen tyd vertoefd hebbende, verkogtenzy hunne Pelteryen met groote winst, fchoon dezelve niet geheel aan hunne vooropgevatte verwagting voldcedt; dewyl 'er, op dien tyd, vsele Pelteryen, uit verfcheiden oorden , ter markt kwamen. Wanneer zy, aan boord der beide Schepen, Thee van de Oost-Indifche Compagnie ingenomen hadden, vingen zy, op den 9 van February MDCCLXXXVIII, de terugreize na Engeland aan, cn volbragten dezelve in September. In het Reisverhaal , waar van wy dus verre het beloop opgegeeven hebben, in een reeks Brieven, opgefteld door iemand aan boord van Capitein dixon, die dezelve in 't licht gegeeven heeft, vinden wy weinige ftukken, de Natuurlyke Historie betreiïende , welke niet reeds bekend zyn; en flegts weinige berigten wegens de Zeden en Gswoonten der bezogte Plaatzen , dan die voorkomen in de laatfte Reize v&n Capitein cook , waarvan wy, in voorgaande Deelen onzes Mcngelwcrks, breeder Uittrekzels gegeeven hebben (*). Om niet tot herhaalingen te vervallen, zullen wy bier alleen byvoegen een Berigt van de Eilanden, welke Capitein dixon zelve befchreeven , en daar door den voorraad onzer Aardrykskunde vermeerderd heeft. Deeze Eilanden , aan welke hy den naam gaf van (hieen Charlotte Hands, liggen tusfehen de 51". 42' en 540. 24' Noorder Breedte, en tusfehen de 130°. en 133». 30' Wester Lengte. 't Getal der Inwoonderen, 't welk wy op dezelve zagen , géduurende onze geheele Handelreize was omtrent 850, en , indien wy veronderftellen dat een gelyk getal door ons ongezien aan ftrand bleef, zal het geheele getal 1700 beloopen , 't geen ik denk dat het uiterite is van het getal der Inwoonderen deezer Eilanden, Vrouwen en Kinderen medegerekend. De groote overvloed van Pelteryen, welken wy daar aantroffen, wees genoegzaam uit, dat deeze Volken nooit eenige gèmeehfehap gehad hadden met eenig befchaafd Volk, en ik twyfel geen oogenblik, of wy mo- (*) Zie onze Algem. Vaderl.Letteroeff. VI. VII en Nieuwe Akem. Vadorl. Lat. 1. II. en III Deel, 2de Stuk.  rondsom de wereld. 441 mogen ons met allen regt de eere aanmaatigen, dat wy deeze Eilanden voegen by de Aardrykskunde van dit gedeelte der Kust. De Cieraaden, welke wy by hun aantroffen, waren zeer weinig , en het is waarlchynlyk , dat hunne Mesfen en Speeren veeleer in den Oorlog vermeestcrd , dan door Handel verkreegen, waren; dewyl ze by de ondërfcheide Stammen zo zeer verfchilden: dan, wat hier van ook zyn moge, zy kwamen, ongetwyfeld, veel nader aan den ftaat van beestlyke woestheid, dan eenige Indiaanen, door ons op de Kust ontmoet. De Vrouwen fplyten de Onderlip op dezelfde wyze als., die van Norfolk Sound', doch met dit onderfcheid, dat het houten cieraad daar in geftooken , hier door de geheele Sexe gedraagen wordt, daar zulks te Norfolk Sound bepaald is, tot Vrouwen van hoogen rang. In 't algemeen zyn de Indiaanen zeer jalours, ten opzigte van hunne Vrouwen, en willen daarom zelden toelaaten, dat ze by ons aan boord kwamen; doch dat was niet altoos het geval by deeze Wilden , veelen ftonden zulks niet alleen aan hunne Vrouwen toe, maar zetten ze aan om zich op onze Schepen te begeeven , als ons Volk ze daar toe uitnoodigde; maar wy bevonden welhaast, dat zy tot deeze bezoeken niet aangedreven wierden door den prikkel van wellust; maar enkel om te rooven: zy waren de greetigfte Dieven, welken wy immer zagen , fteelende alles, zonder onderfcheid , wat zy onder haar bereik konden krygen, en zulks met eene behendigheid, die tot geen oneer zou geftrekt hebben aan een Kweekeling in de Steelkunst, op de Jusiitia Hulk overgevoerd. INiettegenftaande het doorgaand gedrag deezer Vrouwen, zagen wy by haar een voorbeeld van aandoenlykheid en tederheid, 't welk ons geheel verbaasde j en misfehien zich niet altoos voordoet by de Sexe, in befchaafde Landen. • 't Was op den 24 van July, dat de Inwoonders ons een bezoek kwamen geeven , voornaamlyk uit nieuwsgierigheid: een Opperhoofd en diens Vrouw toonden zich begeerig , om ons Schip te zien. Capitein duxon wilde hun in dat geval believen , en , denkende dat een volkomen gezigt van het Schip hier een ryke ftoffe van gefprek in 't vervolg zou verfchaffen , liet ze aan boord komen. Zy hadden een klein Kind by zich, op 't welk zy zeer gefield fcheenen; 't zelve aan de lieden in de Canoe niet toevertrouwende, kwam het Opperhoofd zelve over, laa-  442 uittrekzel van eene reis laatende het dierbaar pand , onder de bezorging van zyne Vrouw. Toen hy eerst op 't dek tradt, beving hem vrees; hy begon te zingen, en maakte veele onderwerping-aan' duidende gebaaren , met oogmerk zeker, om ons een gunftig denkbeeld van hem in te boezemen. Allengskens bedaarde hy, en liet zich beweegen om beneden in 't Schip te gaan : daar eenigen tyd geweest zvnde, kwam hy weder op 't dek, en, zyne nieuwsgierigheid met het bezigtigen veeier dingen voldaan hebbende, ftapte hy zeer wel vergenoegd in zyn Canoe over. Zyne Vrouw, het Kind eene moederlyke kus gegeeven hebbende, klom zonder eenige blyk van twyfel over, en op het dek ftaande, gaf zy ons te kennen alleen gekomen te zyn om het Schip te bezien,en poogde, door de grootHe zedigheid in den opflag haarer oogen te toonen, ongeftoord daar toe ons verlof te verzoeken. Zy was naar 's Lands wyze netjes gekleed, haar onderkleedms van dun leder gemaakt, zat digt op 't lyf, cn reikte van den hals tot halfweg de dye; haar opperkleed, of mantel, was vau dikker leder, en hing los, alleen met lederen riemen vastgemaakt. Alles,wat haare aandagt trof, bezigtigd hebbende , deedt Capitein dixon haar een gefchenk van twee ürengen Koraalen, tot een cieraad voor ieder oor, en van verfcheide Knoopen; dit behaagde haar grootlyks, en zy betuigde haaren dank, op de voor haar best mogelyke wyze. Dan, naauwlyks was zy in de Canoe wedergekeerd, of een aantal Vrouwen fchoolden om haar heen, met veel heftigheids haar aanfpreekende: zeer waarfchynlyk verweeten zy haar ontrouw aan haaren Egtgenoot: want oogenbliklyk daarop drukte zy, met den vuurigften ernst, het Kind tegen haare borst, en ftortte een vloed van traanen : het duurde eene geruime wyle, eer de ftreelingen van haar Man, en de verdcediging haarer vrienden haar tot dc voorige bedaardheid konden wederbrengen. Eindelyk was de eensgezindheid in de Canoe herfteld. Toen hieldt het Opperhoofd zyn Kind zo hoog op als hy kon, en tragtte ons te beduiden, dat het hem even dierbaar was als zyne Vrouw; te flens te verftaan geeveude dat, fchoon hy geen Gefchenk ontvangen hadt, hy nogthans hoopte dat wy deezen kleinen zouden gedenken. Hier op liet Capitein dixon het Kind een paar feboentjes geeven , 't geen het Opperhoofd wonder behaagde; ook liet hy eenige Knoopen onder de Vrouwen in de Canoe tut-  rondsom de wereld. 443 uitdeden, en zy voeren van boord , zeer voldaan over deeze Gefchenken. Capitein dixon heeft 'er eene Kaart van de NoordWestkust van America bygevoegd, als men deeze vergelykt met de Kaart van die zelfde Kust, en van de NoordOostkust van Afia , door de Capiteins cook en clerke gegeeven, zal men eene volkomene kennis krygen van dat gedeelte der Americaanfche Kust, 't welk Capitein cook niet kon aandoen bf opgeeven. Capitein dixon heeft ons verfcheide goede Havens op die Kust , voorheen onbekend, ontdekt. • In zyn zeilen langs dezelve, heeft hy eene bekwaamheid ter ontdekkinge, en eene ftoutheid in 't volvoeren van zyn plan, betoond, welke nader komt aan die van onzen onlterflykeu cook , dan iemand van diens Tochtgenooten heeft doen blyken. Niet meer dan regt laaten wy den Eigenaaren deezer twee Schepen wedervaaren, als wy hier optekenen, dat, niettegenftaande de Koophandel het voorwerp was der Reize, geldwinnen hunne aandagt niet te eenemaal innam. Met eene' onbekrompene ryklykheid , niet altoos by de Kooplieden aan te treffen , hadden zy alle mogelyke voorzorgen gedraagen , om de beste Leevensmiddelen van allei foort te koopen , en by de Artykelen doorgaans aan Koopvaardyfchepen medegegeeven, voegden zy een ruimen voorraad van middelen tegen de Scorbut, en van alles, wat ter behoudenisfe van de gezondheid der Schepelingen kon ftrekken ; eene byzonderheid, welke wy met genoegen, hun ter eere, optekenen, en om anderen aan te zetten , ter navolginge van een zo menschlievend en edelmoedig gedrag. Het ftrekt ons , in de daad, tot geene geringe voldoening , dat wy den tyd beleeven, waar in wy zien dat een Koopvaardyfchip eene reis kan doen van meer dan drie jaaren, met het verlies van flegts één Perfoon van de drie- en dertig , 't welk het geval was aan boord van de Ojieen Charlotte ; en verdient dit te meer onze opmerking op eene Reize, waar zo weinig van de noodzaaklykheden en verkwikkingen des leevens konden bekomen worden, op de Plaatzen welke zy aandeeden. een  444 een voorbeeld van de welspreekenheid een voorbeeld van de welspreekenheid der. indiaanen, nevens eenige aanmerkingen over hun verstandlyk vermogen. Uit het Engelsch. TT\e Heer jefferson , een lieer van zeer groote uitjLJ fteekenheid in America, zo in Staat- als Letterkunde , heeft opgemerkt , dat wy , om het Vernuft en dc vcrftandlyke Vermogens der Indiaanen op den rechten prys te fchattcn , veele ftukken misfen, cn 'cr veel moet toegefchreeven worden aan dc omftandigheden , in welke zy zich bevinden , als die hun roepen om enkel een gedeelte hunner bekwaamheden ten toon te fpreiden. L)it in 't oog gehouden zynde , zullen wy ontdekken dat de Americaanfchc Indiaanen, zo ten opzigte van de Ziel als van het Lichaam, gevormd zyn in den zelfden vorm als de Homo Sapiens turopaus. De beginzels hunner Maatfchappye, allen dwang verbiedende, worden zy tot Pligt cn Ondcrnceming alleen aangezet door perfoonlyken invloed cn overreeding. Van hier zyn Welfpreekenheid in den Raad , Dapperheid en Behendigheid in 't Veld , by hun (tukken van de uiterfte aangelegenheid. Om deeze te verkrygen zyn alle hunne poogingen ingerigt. Van hunnen Moed en Bekwaamheid in den Oorlog hebben wy maar al tc veel proeven gezien: dewyl zy dezelve tegen ons te werk (telden. Van hunne bekwaamheid in dc kunst van welzeggen, hebben wy minder voorbeelden ; naardemaal zy dezelve voornaamlyk in hunne eigene Raadsvergaderingen doen blyken. Eenige nogthans zyn'er voorhanden, die zeer uitmunten. Misfehien _ zeggen wy niet tc veel, als wy beweeren dat de Redevoeringen van DEMosTitENUs en cicero, ja van grooter Redenaaren, indien Europa dezelve ooit opleverde, geene plaats opleveren , die de Aanfpraak overtreft van logan , een Opperhoofd onder de Miugns , ingerigt aan Lord dunmore , toen Bevelhebber van Virginic. De Gefehiedenis, die aanleiding gaf tot deeze Aanfpraak, is de volgende, en dc cgthcid van beiden lydt geen den minften twyfel. In den Voortyd des Jaars MDCCLXXIV, was 'er roof en moord gepleegd aan cen Imvoonder der grenzen van Virginic, door twee Indiaanen van den Sha-  der. indiaanen. 445 wan,ec Stam. De naby woonende Blanken zogten , volgens hunne gewoonte , deeze mishandeling ten ffrengften te wreeken. Colonel cresap , een Man tot zyne fchande bekend wegens de veelvuldige moorden gepleegd aan dit te zeer mishandeld Volk, verzamelde eenige manfchap , en ging na de Rivier Kanhaway om wraak te neemen. • Ongelukkig kwam 'cr cen Canoe met Vrouw en Kinderen, cn flegts één Man, van den anderen kant, ongewapend, als geen vyandlyken aanval van de Blanken vermoedende. Cresap met de zynen verfchool zich aan den oever der Riviere , en koozen, op het oogenblik dat de Canoe het ftrand bereikte, elk hun man, cn op 't eigen oogenblik werden zy alle door een kogel doodlyk getroffen'. De gefneuvelden maakten het Gezin uit van logan, die zints lang voor cen Vriend der Blanken bekend ftondt, en hun veele blyken van goeddaadigheid beweezen had. Deeze onverdiende mishandeling wekte zyne wraakzugt, en hy ftak uit in den Oorlog te dier gelegenheid gereezen. In den Herfst deszelfden Jaars viel een beflisfenden Slag voor, aan den mond van de Rivier Kanhaway, tusfehen de vercenigdc Magten van de Shawanees, Mingoy eö Delawaiers, en een bende Virginifchc Krygslieden. De Indiaanen , de uederlaage bekomen hebbende, fmeekten om den Vrede. Logan egter verwaardigde zich niet om onder de Vredeverzoekers zich te vertoonen ; maar , ten einde men de opregtheid van het Vredesverdrag niet in twyfel zou trekken of wantrouwen, dewyl een zoo uitmuntend Opperhoofd zich aan de Onderhandelingen onttrok, zondt hy een Boodc met de volgende Aanfpraak aan Lord dunmore. „ Ik daag eiken Blanken uit, om. te zeggen, ofhy im„ nier logans hut hongerig intradt , zonder die verza,, digd te verlaaten; of hy 'er ooit naakt den voet zet„ te, zonder gekleed 'cr uit te treeden. Géduurende ,, den laatlten, langen, en bloedigeh oorlog, bleef logan ,, bedryfloos in zyne hut, cn betoonde zich een Voor,, ftander des Vredes. Zo groot was myne Genegenheid „ voor de Blanken, dat myne Landsgcnooten, als zy my „ voorbygingen , met den vinger aanweczen; zeggende: ,, logan is een Vriend der Blanken] Ik had nooit „ een ander oogmerk dan om met u in vrede en vriend- ,, fchap te leeven. Maar de beledigingen van éérten! „ Colonel cresap vermoordde, in de laatstverloo- „ pen Lente, in koelen bloede, ongetergd, alle de Bloed„ verwanten van logan; hy fpaarde myne Vrouwen „ noch  44Ó een voorbeeld vam de welspreekenheid noch myne Kinderen ! Geen druppel vnn myn bloed " üroomt door de aderen van eenig leevend fchepzel. -—" Dit porde my ter wraake. Ik heb gczogt die tc vol" docir ik heb 'cr veelen gedood; en ten vollen myne " wraak genoegen gegeeven. Wat myn Land be- " treft verheug ik my wegens de ftraalcn des Vredes , ge" reed'om over 't zelve op te gaan ; doch wat my be- trel't ik heb te hoopen noch te vreezen. Logan " voelde nooit vrees hy zal zich niet omkeeren om " zyn Leeven te behouden. Wie is 'er die logan zou " bcweenen? Niet één." By dit voorval, 't geen zeker ten voordeele van het Character der Amcricaanfche Indiaanen fpreekt, zullen wv eenige aanmerkingen van Dr. benjamin franklin voegen, die tot nadere opheldering van hunne geaartheid kunnen dienen. De Mannen onder de Indiaanen zyn in hunne jeugd Jaagers cn Krygslieden; in den Ouderdom Raadslieden: want hun geheele Staatsbeftuur beftaat m den raad der Wyzen. Te deezer oorzaake leggen zy zich doorgaans op de welfpreekenheid toe, de meest bedreevene in de kunst van welzeggen heeft den meesten 'invloed De Incliaanfche Vrouwen bebouwen den Grond, maaken het eeten gereed, voeden de Kinderen op , bewaaren de heugenis der openbaare voorvallen, en reiken ze der Naakomeliugfchappe over. Deeze bezigheden van Mannen en Vrouwen worden natuurlyk en lolïyk geagt. Weinige kunstbehoeften hebbende , ichiet hun vee tyds over om door gefprekken het verftand op te lchranderen Onze werkzaamc Leevenswyze, in vergclykenis met de himne; noemen zy flaafsch en laag; en dc Geleerdheid op welke wy ons 70 veel laaten voorftaan, zien zy aan nis bcuzelagtig cn nutloos. Veelvuldige gelegenheden zich voordoende om openbaare Raadsvergaderingen te houden, hebben zy m het beIcid derzelven zeer veel geregeldheids en vöeglykheids ingevoerd. De Grvzaarts zitten vooraan de Krygslieden fn den tweeden rang, de Vrouwen en Kinderen m den Sterften. De bezigheid der Vrouwen beftaat m nauwkeurig 1 te neemen wat^'er omgaat, en 't zelve in haar geheugen te prenten, (want zy fchryven met) en het den Kinderen mede te deelen. Dc Vrouwen zyn de Gedenkboe. ken dc Raads , en zy bewaaren, by overleevermg, de vnstftc "lintenen Verbintenisfen , honderd jaarcn geleden gemaaa, welke wy, dezelve met onze gefehreevene ftu -  DER INDIAANEN. 447 ktn vergelykende altoos naauwkeurig vinden. Hy, die begeert te fpreeken, Haat op. Dc weinige zwygen volftrekt. Als hy gedaan heeft en weder nederzit, geeven zy hem vyf of zes minuuten tyd om te bedenken of hy ook iets , van 't geen. hy bedoeld had voor te draagen, mogt vergeeten, of 'ér iets by te voegen hebben; in welk geval hy weder mag opftaan,en het gebrekkige aanvullen. Een ander, al is het flegts in gemeenzaame gefprekken, in de reden te vallen, keuren zy hoogst onwelvoegelyk. Deeze Wilden brengen de beleefdheid in den ommegang tot verregaande uiterften: dewyl dezelve hun niet toelaat dc waarheid van 't geen in hunne tegenwoordigheid beweerd is , tegen te fpreeken , of te lochenen. Hier door verrriyden zy, 'tis waar, het twistredenen; doch het wordt teffens bezwaarlyk hun gevoelen te kennen, of te weeten welk een indruk zeker voorftel op hun gemoed gemaakt hebbe. De Zendelingen, die hunne poogingen aanwenden, om deeze Indiaanen tot het Christendom te bekeeren, klaagen allen hier over, als een der grootfte bezwaaren in het werk hunner zendinge. De Indiaanen hooren met het uiterfle geduld de Waarheden van het Euangelie voor hun openleggen, zy geeven hunne gewoone tekens van toeftemming en goedkeuring; maar dit fluit in geenen deele overtuiging in; 't is enkele beleefdheid en pligtpleeging. Wanneer iemand der Wilden in onze Steden komt, is ons Volk gereed om zich rondsom dien Vreemdeling te fchaaren , hem aan te kyken , en te verhinderen als hy verlangt alleen te zyp : dit houden zy voor eene groote onbefchaafdheid , en voor het uitwerkzel van gebrek aan opvoeding. „ Wy hebben," zeggen zy" zo veel nieuws„ gierigheid als gy, en als gy in onze Steden komt, ver„ langen wy u te zien , maar om dit te doen verbergen „ wy ons agter boschjes , waar gy voorby moet gaan, ,, en dringen ons nimmer in uw gszelfchap in." EEN FRAGMENT. — EENE LES VOOR DE VADRRS. (Naar het Fransch.") TTTc!, myn Vriend! gy zyt nu Vader"! welk een geluk ^ wagt u! Maar van welke gevaaren vindt gy u omringd ! Ik moet u een geval myns lecvens verhaalen, 't geen ik IV. DEEL. MENGELW. NO. 10. H li nOOÏt  448 EENE LES VOOR DE VADERS. nooit zal /vergeeten, en u van dienst kan weezen.' Ik zal het niet opfchikken , myn oogmerk is geenzins uwe verbeelding te ftreeleri, noch zelfs uw hart tc- treffen , maar u te leeren, en uw Vadcrlyke tederheid te ondcrrigtcn. Ik ftam af van cen aanzienlykc cn ryke Familie. Geen oplet-, tenhcid verzuimde , geen kosten fpaarde men in myne Opvoeding. Vyf- en twintig jaaren bereikt hebbende, trouwde.ik aan een der bcminnclykfte van de Sexe. Onze genegenheden waren wederkecrig, ons geluk was uitgeleezen, al tc uitgeleezen in dc daad, cm lang tc duuren. Tien jaarcn naa onze Egtverbbitcnis.-" fe, verloor ik deeze uitmuntende Vrouw, die my een Zoon en eene Dogter naliet , nog tc jong om hun onbuetbaare fchade te voelen, 'ik vertrouwde deeze Kinderen aan een Kamerdienaar, die my opgepast had, van myne jongelingfchap af. Deeze Man klaagde fteeds over myne Kinderen, en daar hy een grooten invloed op my gekreegen , en een blind geloof in alle zyne verzekeringen verworven had , kunt gy ligt oordeelen over myne verlegenheid. Een oud Medcftudent bezogt my op myn Landgoed , cn liet het oog vallen op 't gedrag myner Kinderen, en dat myns Kamerdienaars. Te vergeefsch getragt hebbende om myn vertrouwen op den laatstgenoemden aan 't wankelen te brengen , overreedde hy my nogthans.dat ik, in de Opvoeding myncr Kinderen , een verkeerd plan hadt aangenomen. Ik volgde zyn raad , en zondt myne Dogter na ecu Klooster, cn myn Zoon na een Krygs-Kostfchool. Hy hadt daarenboven de goedheid om my te verzekeren, dat hy het oog op hunne vorderingen zou geflaagen houden. Deeze l'chikking fcheen zeer naar den zin myns Kamerdienaars-, die, door de uithuizigheid myncr Kinderen, veel ruimte van tyd kreeg. Myn Vriend fchreef my menigniaal over myne Kindéren, en zyne Brieven waren zeer voldoende. Ik deelde den inhoud mede aan myn Kamerdienaar; doch zc fehcenen. hem geen vermaak te geeven, en ik merkte op, dat hy met veel meer voldoening fprak over cen myner Neeven, en byzonder over diens .Kinderen , die hem fteeds ftoffe gaven, cm 'er met lof van te fpreeken. Naa een afweezigheid van twee jaarcn, verzogtcn myne Kinderen verlof, om my een bezoek te geeven , cn een ge dagen by my te vérblyven. Ik ftemdc het toe : myn Vriend , die zo gul het tocvoorzist over hun op zich genomen hadt, vergezelde ze. Ik vond ze, beiden in Lichaamsvermogehs en ZiêJsbekwaamheden, zeer gevorderd. Myne vreugd was die eens Welmeenendën Vaders ; hunne Kinderlyke licfkoozingcn maakten my hoogst gelukkig ; zy ueeden in myne herdenking hcrlccvcn die dagen van aardfche gelukzaligheid, niet hunne Moeder gefleeteri. Ik ftortte traa-  EENE, LES VOOR DE VADERS. 449 traanen van Vadeflyke tederheid, die zy afwischten, terwyl ik,, op die blyken van Kinderlyke deelneeming, nieuwe Hortte. Geen reden tot wantrouwen omtrent iemand in den huize nebbende, liet ik menigmaal mvn fleutel fteeken in myn Bureau; in deeze had ik , in tegenwoordigheid van myne Kinderen en den Kamerdienaar, twee zakken gelds gelegd, twaalf honderd l.tvru bedraagende. Eenige dagen daar, na Geld noodig hebbende, vond ik , tot myne groote verbaasdheid, flegts een der zakken. Mvn Kamerdienaar, die ik daar over onderhield, lcheen my met hapering daar op te antwoorden. Het bleek, dat hy vreesde my te zullen mishaagen , met de daad aan den dag te brengen. Wanneer ik in 't einde fterk aandrong cm opening te geeven, berigtte hy my, uit zyn kamervenfter gezien te hebben, dat myne Kinderen die zak met geld op het voorplein begraaven hadden , en hy wees my de plaats aan. Veele omftandigheden voegde hy 'er 'by, welke zyn berigt maar al te zeer bevestigde. Hy beklaagde zich, dat een fmaak voor eene verkwistende leevenswyze fin welken myne Kinderen waren opgebragt, ten oorfprong ftrekte van dit fchendig misdryf. Welk cen pjwging voor een Vader, zyne Kinderen als lcliuldig aan zulk een gru wel ftuk aan tc zien! Myne houding gaf de aandoeningen myncr Zicie te kennen. Ik poogde ze te verbergen, toen myne Kinderen, naar gewoonte,, my 's morgens kwamen groeten. Zy bemerkten myne verlegenheid cn ontroering; zy beefden ais zy my antwoorden zouden op de vraag : hoe zy eenige Louis d'Crs door my, aan hun gegeeven, befteed hadden. Verbaasd hoorde ik uit hun ftamelcnd vcrllag, dat zy 'cr geen een van hadeen uitgereevcn, cn voegde hun, met dczellde ontroering, toe dat zy dan zeker hun fpilzugt zouden geboet hebben, met eenig ander geld, 't geen zy bezaten. Zy bloosden: zy konden alleen door hunne traanen antwoorden. Ik zond ze van my, tefféns verkl aaiende dat zy zich gereed moesten maaken, om den volgenden dag te vertrekken. Myn Vriend, verbaasd over dit fchielyk bevel van vertrekken aan myne Kinderen , en nog meer over myn ftilzwygcn op zyn vraagen, vertrooste my met al den ersnt die Vriendfchap kan inboezemen ; doch ontdekkende, dat ik geen antwoord altoos gat op alle zyne verzoeken en vriendlyken aandrang , verzogt hy 's anderen daags met myne Kinderen te gelyk te mogen vertrekken. Ik bewilligde hier in gereedlyk. Eer zy vertrokken, hadt myn Kamerdienaar my gebragt op de plaats waar de zak met geld begraaven lag, ik nam dezelve weg, floot ze op , en ging na myn kamer, ten prooy gelaaten aan de hartgrievendfte overdenkingen. Onuitfpreekclyk ontroerd liep ik myn. 'kamer op en neder. Ik hoorde iemand op het plein, en uitziende, zag ik mvne Kinderen, loopende na de plaats waar het Geld begraaven gelegen had ^Ik ging na een vcrtr*e^  450 EENE LES VOOR DE VADERS. »t welk ik hunne beweegingen beter kon gadeflaan. Hoe groeide myne fmert aan, toen ik zag, dat zy op dien plek gronds de aarde omwroetten , om de fchat te vinden. Ik fchelde terftond om myn Kamerdienaar, en zeide tot hem, met de ftem der verfchrikking: „ Gy hebt my niet misleid; myne Kinderen zyn daar ,, bezig met op te zoeken , 't geen zy geftoolen hebben. Kyk! 'kyk!" De Man, niets in 't minfte onthutst, antwoordde my met het bedaardst gelaat: „ Ik heb u nooit een Leugen verteld\" Ik beval hem het vertrek myner Kinderen te verhaasten, en hun tc zeggen, dat ik hun niet meer wilde zien. Als myne Kinderen heen gegaan waren, kwam myn Kamerdienaar , met een zeer neerflagtige houding, in myn kamer. Ik vroeg hem na de oorzaak, en hy antwoordde , dat 't geen hem 't meest van allen getroffen en allergevoeligst aangedaan had, over het toekomend lot myner Kinderen, daar in beftondt, dat zy myn bevel, om zo haastig, zonder my te zien, te vertrekken, ontfangen hadden met eene koele onverfehilligheid, en zo ook dit Vaderlyk huis verlaaten hadden. Haastig, vol driits , fchreef ik myn Vriend, dat hy zorg zou draagen, dat myne Kinderen niet uitgingen, zonder myn volftrekt bevel, en ik verminderde hun zakgeld niet weinig; doch ik ontdektte myn hartsgeheim aan myn Vriend niet. Myne Kinderen fchreeven my van tyd tot tyd; doch ik liet hunne Brieven onbeantwoord. Myne meeste verkcering beftondt in die met mynen Neef, ten wiens voordcele myn Kamerdienaar my zo zeer hadt ingenomen. Ik werd grootlyks op hem gefield, cn kon zyn ommegang niet 'misfen. Door wraak, die bykans tot woede overfloeg, gedrceven, maakte ik op myne zaaken zodanig eene fchikking , dat ik aan myn Kinderen niets zou nafaaten, dan waar toe zy, volgens de Wet, gcregtigd waren, en befprak het overige myner Bezittingen aan de Kinderen van myn Neef. Doch eene zeer onverwagte gebeurtenis veranderde welhaast deeze Erfmaaking. Myne Kamerdienaar werd ziek, en zo gevaarlyk, dat men het noodig vondt, hem de laatfte Kcrkgercgten toe te dienen. Overtuigd van zyne verknogtheid aan myn Perfoon, beklaagde ik het verlies, 't geen my door het derven 'van een zo getrouwen Knegt over 't hoofd hing. Naa het ontvangen der Kerkgeregtigheden, verzogt hy my alleen te mogen fpreeken. — 6, Myn Vriend! hoe zal ik u de aandoeningen belchryven , welke ik gevoelde, als ik hem hoorde uitroepen: dat hy myne verontwaardiging in de hoogfte maate verdiende ; dat hy een Snoodaart was , voor wien geene vergiffenis overbleef ! Met één woord, hy onderrigtte my, dat myne Kinderen niet fchuldig ftonden.'aan deDicvery, welke hy hunmadt ten laste gelegd; dat hy zelve de zak geld verborgen, en, om my zyne gedaane befchuldiging te meer te doen gelooven, de Kinderen overgehaald hadt, om na di  BENE LES VOOR DE VADERS. 45! de plaats, Waar 't geld begraaven geweest was, te gaan ; hun wysmaakende, dat zij 'er iets, 't geen hun zeer aanftond, zouden vinden. Hy voegde 'er by, dat eenige naamlooze Brieven, welke ik ontvangen had over het flegte gedrag van myn Zoon, gefchreeven waren door een zyner Vrienden ; en verzogt dat een laade mogt geopend worden , in welke ik zyn geheele briefwisfeling met dien Vriend zou vinden. Naar deeze bekentenis verzogt hy mij vergiffenis over zyne misdaad, en nog eenige woorden fpreekende, gaf* hy den geest. Hoe wydvcrfchillend was myn toeftand , toen de eerfte indrukken dier ontdekkingen voorby waren ! fk verlangde myne Kinderen weder te zien, hun te omhelzen, hun myne ligtgeloovigheid te bekennen. Ik fchreef mynen Vriend, en verzogt hem by my te komen met myn Zoon en Dogter ; beloovcnde als dan myn geheele hart voor hem te zullen open leggen. ■■ Terwyl ik met reikhalzend verlangen op hunne komfte wagtte, maakte ik duizend aanmerkingen op het groot gevaar van cen blind en onbepaald vertrouwen, op onze Dienstboden, te ftellen. Ik had myne Kinderen als fchuldig veroordeeld, zy waren geheel onfchuldig. Welk een bron van kwelling en naberouw, voor een gevoelig hart 1 Ware ik vóór dien Snoodaart geftorven, aan welk eene hoogstgaande Onregtvaardigheid zou ik my, ten opzigte van myne Kinderen, fchuldig gemaakt hebben ? En dit uit geene andere oorzaake, dan, om dat ik alle noodige nafpeuringen niet gedaan had, die my regt konden geeven, om hun fchuldig te verklaaren. Ik zal het niet onderneemen te befchryven wat ik voelde, op het wederzien myner Kinderen ! Met welk een verrukkend vermaak omhelsde ik die zo verongetykte Panden ! In hun en in myn Vriend , vind ik thans al myne aardfche gelukzaligheid : en hoop die, binnen kort, te vermeerderen door een Schoonzoon cn Sehoondogter aan dien kring toe te voegen. Ik zal hun, gelyk ik u doe, myne dwaalingen, en daar uit gereezene boezemfmerten , verhaalen. Ik zal hun door myn voorbeeld leeren , ten einde zy wyzer zyn mogen , dan ik was, en, ingevolge hier van, ook eenpaarigcr gelukkig. ZEDELYKE BEDENKINGEN. VXJ at wy ook bedoelen, of op het oog mogen hebben, ons eerfte en voornaamfte doel, en alle onze bedryven, behoort dit te wezen, dat men eikanderen zoekt voor uit te ftreven in goed te doen. Elk moet daar in de eerfte, de voornaamfte, tragten te wezen. — Zonder anderen te benyden moet men yverig zyn om de eerfte te worden. — De'grootfte lieraad, welke een mensch Hh 3 kan  452 ZEDELYKE BEDENKINGEN. kan bezitten, is in deugden uit tc munten, cn wel in zulken, die der Maatlchappy voordeel aanbrengen; — gemeenfchappeiyke deugden, welker weerkcrigc werking dc fteun is van cen Gemenebest. Een Nydigaard is als eene Grondelooze put, die nimmer gevuld kan worden. Zyn hart is cen hol , dat alles verzwelgen kan. — Zyn tong is als die van eenen vergiftigen adder, welke cen ieder, die hem naby komt, doodlyk wond. — Zyne woorden zyn vergiftige pylon , afgelcboten op zynen Evenmensen ; al, wien zy raken, ontvangt 'er onherftelbare wonden door. Zyne rust, en zyn voornaamst geluk, is alleen gelegen in de moejelykheden cn tegenfpoeden van zynen Naasten ; en gaat het anderen wel, dan heelt hy kwelling en verdriet. Zyne ziel word gemest niet afgunst, haat, kwaadaanighcid, afkeer en boosheid. — Nimmer is zyn boezem vervuld met die gloejende Lieide van welwillenheid cn goedertierenheid , waa-r door men uit alle zyne kragten aan anderen ';:oekt wel te doen; cn het geluk van zynen evenmensch poogt te bevorderen; — integendeel, zyn boezem is vol van yeragting , die de beste daden in een hateiyk ligt zoekt te doen voorkernen. Te onvreden op zynen Maker, verwekken alle deszelfs werken in hem ongenoegen, kwelling cn verdriet. — Niets werkt de Algoedheid, dat niet door hem berispt word; alles misJhai gt hem ; cn hy fchynt razend, dat de Alregcrcnde Voorzienigheid zich niet in alles aileenig lchikt naar zyn wil en bedorven neigingen. Valt deze Ondeugd in dc Grooten der aarde, in Vorften en Regeerders, dan worden zy dc bloeddorftigftc Ticrannen, dc wrecófte Dwingelanden. — Zy worden Rovers en Moor- ders , Vcrwoesters van Landen cn Volken. Valt zy in de laagfte clasfe der menfchen, zy worden dieven cn ftruikrovers, dien gemeen!)k Galg cn Rad ten deel valt. liet heeft juist zulk eene grote moeite niet in , om voor iemand, of voor eenige zaak, een verweerfchril't op tc hellen, fchoon de perzoon of zaak, welke men verdedigt, in dc daad liegt zy. Men kan groot ongelyk hebben, cn nogtans de zaken zo weten tc bewimpelen, dat men het Gemeen misleide. Om niet misleid tc worden, dient men van aile de omftandigheden, welke een Perzoon of Zaak vergezellen, juist en wc! onderrigt te Zyn, tot dc allcrgcringfte toe; want hoe veel hangt 'cr niet af' van dat geen, 't welk eene gebeurde zaak vergezelt? Ik kan, om eenige zaak, of om iemand te verdedigen, waarheden voordragen , die , buiten hare omftandigheden belchouwd , lofwaardig" zyn. Maar diezelfde zaak zal ach geheel anders, en in een zeer ongunftig licht vertoonen, wanneer zy, naar waarheid, met hare bykomende omftandigheden voorgedragen word; cn 't za-1 dan duidelyk blyken, dat ze waarlyk kwaad is. — Met waarheden tc verzwygen, kan ik waarheden verhalen, die den fehoonften fchyn van zuiverheid vsrtoonen; en die echter, in ver-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 453 verband met andere waarheden befchouwd, door my opzétte'yk niet aangeroerd, ontegenzeglyk van al de waereld tc laken zyii. Hoe vele kwade zaken worden 'er niet verdedigd, cn hoe vele kwade verdedigers z;et men niet vaak by het gemeen op deze wyze zegevieren; terwyl zy, welke het regt aan hunne zyde hebben, verdrukt worden, en fmaadheden lyden. Men most dikwils verbaasd ftaan, hoe onbefchaamd men het kwaad vaak verdedigen durft; cn verlegen zyn, om te bepalen, wie onze verontwaardiging meer verdient, hy, die het kwaad pleegt, of hy, die den kwaaddoender ftyft, en zyne gepleegde euveldaden verdedigt. Hoe wisfclvallig zyn niet alle ondermaanfche dingen! — Het aardryk is een toneel, eene vertoonplaats, waar op dagelyks geftadig duizend onderfcheidén, en verfchillende, rollen gefpeeld worden. Nu verfchynt 'cr een, aan wien een rol is uitge¬ deeld , welke hem de fchoonftc vertoning voor de aanfehouwers doet maken; eene vertoning , die hem in luister doet uitblinken, en, by al de wereld, achting en aanzien verwekt. Dan, z:e daar, het gordyn valt; en alles verdwynt eensklaps uit het ge- zigt. Na weinige oogenblikken verfchynt die zelfde perzoon weêr op het toneel: _ maar Hemel! welk een verbazend verfchil ! Is het dezelfde perzoon wel, die flus nog zo levend uitblonk , die zo fchitterde in luister , en by de gehele wereld zo geacht was? Gewis het is dezelfde;hy, die zo kort nog geleden, de verwondering van allen was, is nu, op dit ogenblik, in verachting, en het voorwerp aller vcrl'mading. ■ Wederom anderen verlchynen van allen luister ontbloot, of halen door een verkeerd gedrag zich den haat, en de verfmading, van elk ecu op den hals. Dan 'cr doet zich zomtyds wel dra eene andere vertoning op ; onverwagt verièhynen zy in vollen luister, en hun word van al de wereld lof.en eer toegezwaid. Zo wisfelziek is de wereld, cn zo vcrandcrlyk zyn de tonelen , die in dezelve gei peeld worden. Niet zeldzaam ziet men zich thans geacht en bemind van die genen, Welke ons kort te voren veracht cn verfinaad hebben; en men kan, integendeel, in korten tyd , wederom de verachting cn verontwaardiging worden van zulke , die ons kort geleden met de grootfte eer en achting bejegenden. Zommigen verlchynen op het Toneel, en worden om zekere inzigten gehaat; terwyl anderen om dezelfde reden geacht worden ; zonder dat eenig wangedrag, of verdienften, by dc eene zo wel als by de andere party, in aanmerking genomen worden. Zulke verkeerdheden, zulke dwaasheden ,'der menfchen hebben myne oogen menigvuidigmaal aanfehouwd ,■ cn dagelyks heb ik de voorwerpen voor myn gez'gt, die nu in de blakendfte achting zyn, en daft weêr een ieders verfmading-Wórden. Zo ftaat men ten doei aan den wispeltuurigen aart der menfchen , die alle voorgaande verdienften doorgaans ras vergeten. — Zo  454 ZBDELYKE BEDENKINGEN. Zo hebben myne oogen voorheen toegejuichten, met vergui- zinge, ten grave zien dalen; en wederom anderen met de hoogde eer naar 't graf zien dragen, die kortgeleden de voorwerpen aller verachting geweest waren. Alle zulke ydcle dwaasheden hebben myne oogen herhaalde keren aanfehouwd. Wie is dc gelukkige Man op aarde ? Wat mensch verdient in den volHen nadruk dezen naam, in dit ondermaanfche Gewest? Hy, die een vergenoegd gemoed bezit; die zich onderwerpt aan de Godlyke Voorzienigheid; die tegenfpoed geduldig, en voorfpoed zonder opgeblazenheid, kan verdragen. Dan, hy is in den volften nadruk gelukkig , die met de glorieryke hope zyn hart vervuld voelt in de vrolyke verwagting , dat hy eerlang, na dat de tyd zyner beproeving is afgelopen , in een binnen kort aanliaand tydperk zynes beltaans , zynen God volkomen zal kennen , vuurig beminnen , en zich zeiven eindeloos, op eene volkome , zekere cn zegepralende wyze, zonder eenige Itooring, in de gewesten der Gelukzaligheid in Hem verblyden. Het is allernoodzaaklykst, en in de zamenleving zeer heilzaam, dat wy altoos in ernffige overweging houden , hoe wy , als redelyke wezens, en nog veel meer als verlichte Kristenen, onder eene drieërlei zoórt van verpligting liggen; namentlyk jegens onzen Maker , jegens onzen Evenmcnsch , en jegens ons zeiven; waar omtrent ons byzondere pligteu uit te oefenen zyn. Indien wy deze pligtcn altyd onder het oog houden , van welker kennis geen Kristen behoort onkundig te wezen , dan zullen wy den eernaam waardig zyn , die wy van onzen Grooten Meester ontlenen ; en wy zullen te gelyk brave Burgers zyn ; Beminnaars van Godsdienst, Vaderland en Vryheid. Wy behooren altoos onder het oog te houden, dat ons eenmaal van al wat wij doen, al wat wy bedryven, al wat wy nalaten, al wat wy verzuimen, van alles, tot het allerminfte toe, rekenfehap afgevorderd zal worden; en wel door een Wezen, dat wy niet misleiden , niet bedriegen, kunnen; een Wezen, voor wiens oogen niets verborgen is; dat zelfs onze diepfle gedagten doorgrond. C. V. D. G.  Br J: » b JONG te Amfterdam; e» L: J: BURGVLIET te Rotterdam, Is Gedrukt en te bekomen; CATECHISMUS dek MUZYK, door J: Verfclmere Reynman, J: U: D: Een Werk, dat reeds zederd deszelfs Korte Uitgave van de grootue Muzykkenneren overvloediger Lof heeft weggedragen: Een Werk genoegzaem het eeniglle in zyu zoort, bevattende een zamenfki van Kundigheden , die men veeltyds in een aental Boeken, over dezen taek gefchreven, te vergeefsch zal trachten te vinden Het geeft op de bevalligfle en leerzaemlie wyze in Vragen en Antwoorden, tusfehen eeu' Meel'er en zynen Leerling, een voldoend onderricht in de Edele Muzykkunft, welk Onderwys van de eerde grondbeginzelen tot het toppunt dezer Uitmuntende Kunft voortgaat, zoo dat men door eigen onderzoek , of medehulp van een Kundig Meefler , volgends dezen Jeydraed in een veel korter tyd, dan gewoon!vk , van de kennis der Eerjlé Regelen, tot het Zelf Componeren kan vorderen, waer van zich reeds ettelyke voorbeelden, zedert dit Werk het licht heeft gezien, hebben opgedaen. Het zelve is afgedeelt in 41 Leffen, welker inhoud voor het Werk zelf breedvoerig geplaetli is 5 ja tot nadere opheldering en beter verftand in het onderricht, zyn 'er een aantal van 38 zeer fraaye uitgevoerde Muzyk' platen in dit Werk gevoegd, op dat men door voorbeelden het onderwys des te beter za! kunnen begrypen; het zelve behelft dus een volledig onderricht, op de ailer beV3tbaer(le wyze voorgeftelt van alles wat tot deze fraaye Kunft behoord, en is ook alom te bekomen a ƒ 3 - 12-0 Een Werk over dezelfde Stofe handelende, en op het welk al het voorgemeldde met even zoo veel recht kan toegepaft worden: het welk ook even als het voorgaende, eene wezendlyke loffelyke waerdye jn zich bevat, doch't welk den verder gevorderden en inkünde eenigermaten meerder toegenomenen Leerling vooronderftelt, is eenige Jaaren voorwaerds uitgegeven by den laetften der twee gemelde Boekband»* lartnï onder den Tytel van de MUZYK-  D E MUZYK - O ND ER W YZER, Of, Volledig Onderwys in de gronden der Muzykkunde; ine, ide, en 3de ftukje. Deze Stukjes vervatten in 14 Vertogen, een Leerryk en kedeneetend Onderwys ten d enfte van alle ware en wezendlyke naervo'fchers deen, tot God. tot Jelui Chritliis en tot zyne Medemenfchen, Door den Eerwaerden Heer JOHN. M A S O N, Schryver van het Uitmuntende Werk, onder den Tytel van de ZELFKENNIS. Mede in getalen te bekomen by boven gemetden Boekverkooper, tot Rotteidam.  BERICHT van EEN IN DEEZE DAGEN VOORAL Zjtf NUTTIG EN BELANGRYK WERK TEN TITüL VOERENDE OORLOGS TOONEEL VAN EUROPA. Zynde eene Befchryvinge van de Oorlogen van den jaare 1739 tot op het tekenen der Vrede in 't Jaar 1748. BEVATTENDE Alle de Vyandlykheden, Schermutzelingen, Veldflagen en Zee-Gevechten, die tusfehen de Troepen, Légers en Vlooten der Mogendheden van EUROPA, «2oo in het zelve als in andere Gewesten Zyn voorgevallen, met derzelver Oorzaaken en Gevolgen, ZO IN DEN BYZONDEREN OORLOG TUSSC H E N ENGELAND en SPANGIEN, TUSSCHEN RUSLAND en ZWEDEN, ALS IN DEN A LGEMEENEN OORLOG I N DUITSCHLAND én ITALIEN. BENEVENS ALLES TOT DE KEIZERLYKE ▼ £ R KIEZINGEN, BETREKKING HEBBENDE EN VERDER DEOORLOGSBEDRYVEN IN DE NEDERLANDEN. dlles na ordre van Tyd en Zaaken behandeld, met Authentiqut Stukken bevestigd, en opgehelderd door verfcheide Afbeeldingen van Belegeringen, Land- en Zee-Geveehen &c. TWEE DEELEN Beflaande, behalven 't Voorwerk en Register, ruim 900 Bladz. in gr. 8vo. , a ƒ 3 — 12 — : Tt bekaamea by de Boekverkoopers achter dit Bericht gemeldt.  C * ) tïoe uitvoerig de Tytel van het werk, dat wyby dit Bericht aankondigen, ook zy, hy drukt nog op verre na alles niet uit wat in 't zelve vervat is. De Gefehiedenis van dien Oorlog die hier befchreven wordt, is zo ryk aan menigvuldige gewigtige Voorvallen, Ontwerpen, Onderhandelingen enz. enz., dat het zeer bezwaarlyk zoude zyn daar van, in dit bericht, veel min op eea Tytel eenigzints naauwkeurig verflag te geven. Trouwens die zich de toeftand van Europa in dien tijd, de zo zeer uit elkander loopende belangens der voornaamfte Mogendheden, en het aandeel dat onze Republiek in die gebeurtenisfen hadt, herinnert, zal ligt bezeilen, dat zulk een werk, ten allen tyden , maar voor al in de tegenwoordige omftandigheden, inzonderheid voor onze Landgenooten, van 't hoogftc aanbelang zy. Staatkundigen vinden hier eene verzameling van Oorfpronkelyke Stukken die men elders te vergeefsch zouden zoeken , als mede de gewigtigfte Staatsgeheimen , Onderhandelingen , Tractaaten enz. Krygskundigen kunnen zich hier verlustigen door de nauwkeurigfte Berichten, Befchry vingen en Afbeeldingen van de menigvuldige Zee- en Veldflaagen, Belegeringen enz. enz. door de bekwaamde Officiers van Europa beftierd , terwyl een ieder, in welken kring hy ook geplaatst zy, hier zyne weetlust kan voldoen aangaande de gewigtige gebeurtenisfen, zo met 'thuis van Oostenryk, als andere Vorsten van Europa voorgevallen, de gevolgen die dezelve hadden tea ©pzichte van Frankryk, Engeland, en voornaamelyk ons  : ( 5 ) êtis Land, alwaar zulks aanleiding gaf tot de gewigrigp veranderingen in 1747 en 1748 hier voorgevallen. Dan het zal best zyn, op dat ieder den aart eq inhoud des werks beter kenne, hier te laten volge» den INHOUD der HOOFDSTUKKEN, I. deel. I. Toeftand der zaken in Europa. Conventie vaa Spangien en Engeland. Wederfydfe Oorlogs verklaring van beide die Kroonen. II. Dood van den Roomfchen Keizer. Gefchillen over de Pragmatique Sanófie. III. Inval des Konings van Pruisfeu in Silenen e» verovering van het zelve. IV. Vertraging der Keizerlyke Verkiezinge door de twist over den Boheemfchen Keurfiem. V. Oorlogs bedryven der Spaanfche en Engelfche Zeemachten. VI. Bedryven der Oostenrykfe en Pruisfifche Armeen in Silefien. Inhuldiging des Konings van Pruisfen tot Hertog van het zelve. VII. Krooning der Koninginne van Hongaryen en Hulde van Oppet-Oostenryk aan den Keurvorst van Beijeren. VIII. Opfchorting der Bohcemfche Keurffem; den Keurvorst van Beijeren tot Roomsen Koning verkoren. IX. Prjetenfien des Konings van Polen op de Oostenrykfe Erflanden. X» Inval der Geallieerde Troepen in Bohemen. De Keurvorst van Beijeren tot Koning van dat Ryk gehuldigd. XI. Be-  I f I Xf. Bewegingen in Italien door de Spaanfche» Sicifiaanfche en Sardinifche Troepen. XII. Voorfpoed der Wapenen van de Koninginne van Hongaryen in Beijeren en Veroveiing van dat Keurvorstendom. XIII. . Bewegingen aan de Hoven derZee-Mogenthe- den ten voordeele van het Oostenrykfe Huis. XIV. Zee Actiën tusfehen de Franfche en Engelfche Vlooten. ■ XV. Intreding en Krooning van den Roomsch Keizer te Frankfort, en deszelfs omftandigheden. XVI. Voorfpoed der Oostenrykfe Wapenen in Moravien. Bataille by Czaflaw. Vrede met den Koning van Pruisfen gefloten. XVII. Voordeden door de Troepen der Koninginne in Bohemen en Beijeren behaald , tot op het Beleg van Praag. XVIII. Oorlogs bedryven der Sardinifche Oostenrykfche en Spaanfche Troepen in Italien. XIX. Optocht der Franfchen tot Ontzet van Praag, Belegering, ln(1 uiting en Overgave van die Stad, aan de Troepen der Koninginne. XX. Bewegingen in 't Noorden en aan de Hoven der Zee Mogentheden, om hetOostenrykfche Huis te onderfleunen. XXI. Bedryven der i?ranlche en Beijerfche Legers in Beijeren en geheele Ver©vering van het zelve door de Oostenrykers. XXII. Actie tusfehen de Oostenrykfe en Spaanfche Armeen byCampo Santo, en deszelfs gevolgen. XXIII. Optocht der Pragmatique Armee. Veldflag by Dettingen. Krygsverrichtingen der Oostenrykers aan den Rhyn. XXIV. De Onlusten in 't Noorden door de Vrede tusfehen Rusland en Sweden geëindigd. XXV. Verrigtingen der Engelfche Oorlog-Schepen . in den Oceaan en de Middelandfche Zee, Slag in de Golf vanLiöns. II. VZEh  C 5 ) II. D E E Er. I. Onderneeming van Frankryk ten voordele vso den Pretendent verydeld Oorlogsverklaring van die Kroon aan Engeland en van Engeland aan dezelve. II. Oorlogs Verklaaring van Vrankryk aan de Koninginne van Hongaryen , en van haar Majefteit daar tegen- Inval van dien Koning in de Oostenrykfe Nederlanden. III. Overtogt van zyne Doorluchtige Hoogheid Prins Karei over den Rhyn, en deszelfs gevolgen in de Nederlanden. IV. Oorlogs-Bedryven der Spaanfche,Franfche en Napolitaanfche Troepen tegen de Sardinifche en Oostenrykfe in Italien. V. Gefchillen over de Diftature der Hongarifche Memorien. Unie van Francfort. Inval der Pruisfen in Silenen. Verovering van Fryburg. VI. Dood van Keizer Karei den VII. Voordeden der Oostenrykers in Beijeren tot op het fluiten der Vrede met deszelfs Keurvorst. VII. Oorlogs-Bedryven in Silefien. Slag by Friedberg. Vyandlyk Manifest van Pruisfen tegen Saxen. VIII. Opening der Veldtocht in de Nederlanden en einde van dezelve. Slag by Fonterioy. Verovering van Doornik, Gend, Oostende en andere Steden. IX. Oorlogs Verklaring van Genua aan den Koning van Sardinien. Progresfen der SpaanschFransch-Napolitaanfehe Armé in Italien. X. Kaperyen ter Zee, Vyandlykheden in de Oost¬ en West-Indien. Veroveringvan Kaap Breton. XI. Bevryding der Keizerlyke Verkieziiige van uitheemsch geweld. Den Groot Hertog van Toscanen tot Roomsen Keizer verkoren. XII. Oorlogs Bedryven en gelukkige Succesfen der Wapenen van zyne Pruisfifche Majefteit in .vSilefien en Saxen, tot op het fluiten der * Vre-  ( 6 ) Vrede met het Hof van Weenen en Dregden. XIII. Landing van den Pretendent in Schotland* deszelfs Progresfen, zyn Nederlaag by Culloden en geheele Demping der Rebellie. XIV. Verdere Progresfen der Franfche Armé in de Nederlanden. Verovering van de geheele Barrière van den Staat. Veldflag by Luik. Vredens Congres te Breda begonnen en afgebroken. XV. Succesfen der Oostenrykfe en' Sardinifche Wapenen in Italien door verfcheide gelukkige Veldflagen. Ongelukkige Toeftand der Republick Genua en Capitulatie van dezelve. XVI. Voordeden der Engelfchen op de Spanjaarden en Franfchen ter Zee behaald, ^ictorie van den Admiraal Anfon op de Franlche Vloot by Kaap Finifterre. XVII. Inval der Oostenrykcrs in Provence. Opftand tegen dezelven in Genua en Ontruiming van die Stad door dezelven. Weder Belegering van die Stad en verdere Oorlogs Bedryven in Italien. XVIII. Inval der Franfchen in Staats Vlaanderen, en Verdere Onderneemingen tegen de Frontieren van den Staat. Verkiezinge van zyne Doorluchtige Hoogheid den Prince van Orange tot Stadhouder en deszelfs gevolgen. Beleg en Verovering der Steden Bergen op Zoom en Maaftricht. XIX. Oorlogs Bedrvven van de Schepen en Kapers der Oorlogende Natiën in de Indien en op de Kusten van Europa. XX. Vredens-Congres te Aken geopend. De Prajliminairen getekend. Het Tradaat der Algemeene Vrede gefloten. LYST  C 7 ) LYST der. PL A..A TEN, ifte d e e h. Overrompeling van Praag. Veldflag by Dettingert. Zeeflag tusfehen de Spaanfchen en Franfche, en het Engelsen Esquader. sde deel, Vernieuwing van den Eed aan de Koninginne van Hongaryen. Overtocht van Prins Karei over den Rhyn. Belegering van Fryburg. van Doornik. Aftie by Luyk tusfehen de Geallieerden en Franfche Armeen. Belegering van Bergen op den Zoom. Afbeelding van 't Vuurwerk in 's Hage. •Wy zullen 'er alleen nog byvoegen dat dit Werk beflooten wordt door een allezints uitvoerig en nauw keurig Register van de Zaaken en Perfoonen in der ze i deelen vermeldt. Om nu ieder onzer Landgenooten gelegenheid te geven, zich van zulk een nuttig Werk te kunnen voorzien, zyn de tegenwoordige Bezitters, voorneemens, om het selve tot het einde deezes jaars 1789,  C 8 ) 1789, indien de weinige voorhanden Exemplaaren 20 lang ftrekken, voor den geringen prys van ƒ 3 - ia -: (nadien tyd niet minder als ƒ 7 - : . : zo 'er al buiten verwachting mochten overig blyven.) afteleveren, en zyn dezelve te bekomen by de onderftaande Boekveikoopers alwaar dit Bericht Gratis wordt uitgegeven. alkmaar , Hartemink. amsterdam , V. d. Bufgh en Zoon, Ten Brink, Conradi , van Hulst, v. d. Kroe en v. Vliet. arnhem, Troost. 's bosch , Palier. brielle , Verkell. delft, de Groot cn Poelman. Dordrecht , Blusfe en van Braam. goes , Huisman. gouda, v. d. KlosenVerhlaauw. Groningen , Huifingh, Groenewold, Spoormaker en Doekema. haerlem , Loosjes. 's hage , Thierry en Menfingh, Klis en Wynands. hoorn, Vermande. leeuwaarden, Cahais. leyden, Honhoop. middelburg , Gillis/en en Keel. nymegen, van Goor. Rotterdam, Arrenberg, Bothal, Holftein, D, Vis en Camel. Schiedam, Poolman. utrecht , A. v. Padden» burg, Wilden J. Visch, vlissingen, Corbelyn. zaandam , Quackelftein* zutphen, EJdieh  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetensghapten betrkkkelyk. bedenkingen over die soort van wysheid, welke , bestaat in 1nschikkelykheid en welduiding , zonder eenig ander beginzel dan eigenbaat. (Naar 't Engelsch van den Heer v. knok, M. A.) 'E?r is eene laage en kruipende foort van Wysheid , (ik jLj kan'er geen beter bynaamen aan toevoegen,) welke de tegenwoordige tyden kenmerkt, en beftaat in een toegeevenheid omtrent de neigingen , en eene toeftemming in de gevoelens, der geenen met welken wy verkeeren, hoe ftrydig ze ook mogen weezen met onze eigene , of met dfe naar welke wy ons fchikten, en goedkeurden in 't laatfte gezelfchap , 't geen wy verlieten. Dit listig en omzigtig gedrag wordt vereerd met den naam van waare Welfeevenheid, Gezond Verftand, cn Wereldkennis, of, om het kunstwoord der Mode te bezigen, het vatten van den Ton des gezelfchaps geheeten. Befchouwen wy dezelve van naby , dan blykt het ras hoe zulks ontftaat uit befchroomdheid , en een tc verregaand beoogen van eigenbaat , dat het geheel onbegaanbaar is met de beginzelen van eerlykheid. ,, Een befchei,, den Man," fchryft de fchrandere en gispende col,, lier, ,, zal zorg draagen om zyn leven niet in moei,, lykhcden in te wikkelen ; hy zal zich niet blootftellen ,, aan laster , of zyn Gcwcetcn te fterk doen worden voor zyn belang: by verzet zich nooit tegen eene heer„ fchende misvatting , noch kant zich aan tegen eenig kwaad, 't welk de menigte en de magt op zyne zyde 5, heeft. Hy tragt altoos'lulletjes te onderkruipen , of ,, vervoegt zich by de driften; hy ftreelt den hoogmoed, ,, en bedient zich van het zwak der zodanigen, die magt „ of invloed bezitten, en poogt zyn Fortuin te maaken, „ door de dwaasheid zyner medemenfehen." Ik durf, egter, bewceren , dat de Man, die deeze leefregels volgt , hoe aangenaam zyn voorkomen , hoe zagt IV.deel.mengelw.no.il. Ü *vl-  BEDENKINGEN zyn tong, hoe goedheid ademende zyne betuigingen mo der den tytel van Lieden van Fat/oen , van de rest des Menschdoms afgefcheiden hebben. Onder deeze ydelzinnige voorfchryvers van uitwendig gedrag, moet gy leeren den toon aan te neemen van ieder, met wien gy verkeert, uitgenomen, dit fpreekt van zelve , van het laag Gemeen. By den ernlligen, moet gy ernftig weezen, by den vrolyken, vrolyk, by de ondeugenden, ondeugend, by de goeden en geleerden , zo goed en geleerd als gy kunt; maar, indien gy geene genoegzaame vorderingen gemaakt hebt in de veinskunst , om die hooge maat van infchiklykheid te bctoonen , is het veiligst deeze Lieden van Fatfoen te vermyden; want zy zullen u onaangenaame waarheden zeggen , en u op de lompfte wyze behandelen. Deeze onbeftendigheid en dubbelhartigheid der Groote Wereld nu'ge iemand tot een waardig lid van dezelve maaken, 'er  OVER. DE INSCHIKLYKHEID, ENZ. 45? 'er is een Boek van eenig gezag, 't welk de Wereld, in dien .zin des woords, met den Duivel in eene en dezelfde orde rangfchikt. De overomzigtige wyze lieden, van deeze dagen , zyn 'er zeer op gefield, om zich in 't gezelfchap van Braaven in te dringen; wanneer zy, door eenige denkbeelden op te werpen, of ingewikkelde vraagftukken voor te ftellen , alle hunne gevoelens tragten uit te vorfchen , zonder eenigzins te uiten wat zy zelve gevoelen. Ik heb eenigen van deeze Heeren gekend, die, aan den eenen kant, zo agterhoudend en geheimzinnig , en , aan den anderen kant, zo vraagziek waren, dat ik ze voor Verfpiedcrs zou gehouden hebben , ware het niet, dat ik ontdekt had , dat hun verftand zo ondiep als hun hart laag was. Indien gy, naa u by haar ontdekt te hebben, hun gevoelen vraagt, zy antwoorden, met de daad, niet te weeten wat te zeggen ; zy hebben zich omtrent dat ftuk nog niet bepaald : deezen vinden zy, dat 'er dus , geenen dat 'cr zo, over denken. Wat hun betreft, zy geeven te kennen, dat, fchoon zy in 't eerst zeer twvfelden , nogthans uwe bewysredenen hun bykans in uwe" begrippen hebben overgehaald ; wat 'er ook van zyn moge , gy hebt ten vollen beweezen dat de rede aan uwe zyde is; of zo niet, gy hebt ten minften veel vernufts en bekwaamheids laaten blyken, in zo veel te zeggen voor eene zaak, welke van dien kant niet kan verdeedigd worden. Als zy, in deezervoege, u hebben uitgehoord, over het onderwerp, waar over zy uwe gedagten wilden weeten , wenden zy het onderhoud op algemeene en beuzelagtige zaaken. Zy gclaaten zich wonder veel van Ópregtheid te houden. Altoos zyn ze gereed om veel toe te geeven aan de zwakheden der menschlyke natuur , uitgenomen wanneer een mededinger , of een gehaat voorwerp, beledigd moet worden : en dan , fchoon het hun geaartheid niet mede brenge, den berisper te fpeelen , fchoon men weet, dat zy zoo veel vergoelyken als zy kunnen, zullen zv nogthans, in dit byzonder geval, 6 influisteren , wat zy niet overluid durven zeggen, en u niet geheel durven openbaaren; zy geeven tc verftaan, dat het gerugt, hoewel te fchriklyk om ftrikt waar te weezen , egter minder is dan de zaak zelve : indien gy wist wat zy weeten , het zou grootlyks ergeren ; doch zy willen u alles , wat zy van de zaak vernomen hebben , niet ontdekken. Hier wit mogen wy befluiteh , gelyk in de daad dikwyls het li * ge-  458 BEDENKINGEN gcvnl is, dat flegtheid van hart zich vereenigt met hunne laagheid van ziel. Zy zyn tot gemaaktheid toe goedaartig , wanneer zy hunne zelfzoekende inzigten daar door kunnen bevorderen ; doch onverbeeldlyk kwaadaartig, wanneer zulks kan gefchieden door aan deeze haatlykc Zielsgelteltenisfe hot te vieren , of wanneer zy zich in de gelegenheid bevinden , om aan hun haat en nyd voldoening tc verfchaffen. Indien infehiklykhcid en toegecvenheid , omzigtigheid en opregthcid, herkomftig zyn uit tederheid van aart, cn zagtheid van geitel tenisfe , gelyk zomtyds het geval is, zyn het bcminnelyke en zeker verfchoonelyke hoedanigheden; doch, komen ze voort uit kunftenaary, dan verdienen zy aller veragting. Lieden, die dezelve bezitten, zyn menigmaal dc ilagtoifers van hun eigen bedrog, terwyl zy zich verbeelden andere daar door tc zullen misleiden. Want verregaande kunftenaary verraad altoos zichzelven, cn veelen , die opcnlyk geen kennis neemen van den bedrieger, belaehen hcimclyk dc. zc niets uitwerkende fchalkheid. Lieden van eenen listigcn aart zyn , gelyk men met veel grond heeft opgemerkt , gereed om zich laage denkbeelden te vormen van de zodanigen , met welke zy verkeeren , en veronderltellcn ligt, dat zy als dc poppen in een poppcnfpcl bewoogen kunnen worden , door de yzerdraaden agter het gordyn. Maar dc poppen zyn menigmaal ongezcggelyk, cn de aanfehouwers, die men door eene flegt uitgevallen proeve van bedrog heeft zoeken te misleiden, betooncn hun ongenoegen. Winst en voordeel bedoelende oogmerken zyn doorgaans de beweegredenen , die den inneemenden Bedrieger tot die laage onderwerpingen vernederen. Doch zelden zal men den waarlyk agtbaaren Man aantreffen, in hem, die zich door kunst en voordeel bedoelende oogmerken laat beheerfchen. Inhnaligheid is eene zo greetige drift, dat dezelve zich niet alleen bepaalt tot dc eigenlyke voorwerpen van dezelve , maar bykans alles in haaren draaykolk inzwelgt. De Mensch, 't is waar, is natuurlyk en eigenaartig, in zekere maate, genegen om voor zichzelven tc werken; doch eene goede Opvoeding, gepaard met een wclgeftcld hart, verbetert dc uitfpoorigheden van zclfzoekenheid , en Itclt ons in ftaat om genoegen te vinden in vc'ele verrigtingen , die het heil der Maatfchappye bewerken. Maar, als iemand alles in zichzelven als in een middelpunt doet zamenloopen , en een zo enge ziel omdraagt ,  ©VER DE I.NSCHIKLYKHEID , ENZ. 459 draagt, die geen goed, dan winst, kent, brengt zulks zyne eigene ftraffe mede , daar hy, door eene vrywillige veroordeeling van zichzelven, vervvyft in eene llaalsch, vreesagtig , en angstvallig beftaan. - Weshalven de veragtlyke Characters, die ik dus verre befebreeven heb, in.de daad vyanden Van zichzelven zyn, zelfs dan, wanneer zy 'er zich geheel aan overgegecven hebben. 'Er zyn anderen , die de laaghartigheid van alleszins te bewilligen , en flaafsch toe te 'ftemmen , begaan , uit eene zugt om zagt cn gemaklyk , zonder de ftoorenisfen van wederfpraak cn tegenkanting , door de wereld heen te geleiden. Deeze zugt , hoe beminlyk en loflyk zy ook moge voorkomen , kan ongetwyfcld aanleiding geeven tot eene verregaande en onmanlyke Infchiklykheid. Elk mensch is verpligt den vrede te zoeken , dit beveelt de Godsdienst , dit eischt het Eigenbelang, het belang van zyne Familie,, van zyn Vaderland. Maar men kan deeze niet verzekeren door kruipende onderwerpingen. Eene zekere maat van moedbetoon is zo noodzaaklyk om rust te bewaaren , als eene vrcedzaame geneigdheid. Inwendige vrede is oneindig hooger te fchatten dan uitwendige ; doch hy, die altoos fchroomt voor zyne gevoelens uit te komen , en zich in dc ftrikken vau bedrog en dubbelhartigheid laat vangen , zal , te midden van zyne vrees en kunftenaaryen, voelen, dat zyne ziel gefchokt word door beweegenisicn , die verre zyn van den naam van bedaard .te mogen draagen. Voegt hierby , dat de moedlooze flaafshcid van een laaghartig , doch naar dc Mode gevormden, Tydkav'elaar, dikwyls zich befpotlyk aanftelt, en de welverdiende vcragting zich op den halze laadt. In de daad , elk veritandig Mensch vormt zich denkbeelden van alle voorwerpen , welke hem ontmoeten, en elk eerlyk MeYisch durft 'er voor uit komen , als 'er geene blykbaare en eerlyke rede is, tot derzelver bedekking. Indien iemand Deugdzaame , Godsdienftige , en Vaderlandlievende beginzels gevormd heeft, doet hy on'gelyk aan alle deeze 'betrekkingen , aan welke hy gehouden is te beantwoorden, als hy fchroomt, om, by voeglyke gelegenheden , opcnlyk voor zyne inwendige gevoelens 'uit te komen. Voorwaar , het is zyn pBjit zo te handelen: want het is deels de zaak der deugd, vertrouwen aan dc dcugdzaamen in tc boezemen , door opcnlyk zich tc verklaarèn, dat men onder hun getal wenscht geteld te worden. Ii 3 Maar  a6o bedenkingen Maar die Wysheid, welke beftaat in eene Staatkundige infchiklykheid, zonder agt te flaan op de verouderde begrippen vau dc zedelyke voeglykheid of onvocglykheid der dingen , vertoont zich niet min in het Beampte dan in het Burgerlyke leeven. 't Is niet altoos de eerlyke en opregtc Man, wiens hart zo open is als zyn voorkomen, die waardig gekeurd wordt aanmerklyke posten en hooge ampten te bckleeden. 't Is te meermaalcn het gevernist character, 'twelk, terwyl het de beste betuigingen doet, zich bekwaam toont nm mede te werken in alle de laa°-e kunftenaryen , die dikwyls , volgens het bekrompen' ftelzel der wdreidlyke Staatkunde , Staatkundig noodzaaklyk zyn. In Staatsbedieningen zal hy , die zich niet laaghartig kan onderwerpen, om zich Daan den tyd te fchikken, dikwyls niet in ltaat zyn , om zichzelven of zyn Vaderland wenst te doen. Omtrent het neemen van maatregelen , die , by Voorbeeld , den Godsdienst betreffen, beweert men, dat niet zo zeer in aanmerking komt, wat, ftrikt gefprooken, zedelyk goed of zedelyk kwaad is ; dan wel wat men tydig moet oordeelen , cn het heerfchend zedeftclzel kan dulden. Nu moet de Paapery ontzien worden , dewyl ons een inval dreigt, cn de Papisten, cen talryk en vermogend lichaam uitmaaken, in ltaat om ons veel dienst te doen als Vrienden, of tc benadeclcn als Vyanden; dan weder moet met de Paapery , door Tegenfehriften, door ftrafdreigendc wetten, te keer gaan. Nu moet men de Christenheid door Zendelingen voortplanten, waar men eenige Landontdekking gedaan heeft ; dan weder laat men de Eilanden in den Zuider Oceeaan herhaalde keeren bezoeken, zonder dat dc wereldlyke of gcestelyke Heeren dén woord zeggen om iets ter hand tc neemen tot de bekeerinï der arme Omheiters en Ulietcn. Nu beheerfchen de Geelsfiyken het Ryk, dan weder hebben zy geen het minfte aandeel in het bewind. De tydsomltandigheden geheugen niet dat dc Kcrklykcn 'er zich inmengen , en dan zullen de Geestlyke Lords geduldig zitten aanhooren de hoonende taal van een onbefchoften Pair des Ryks , of wetten zien vastftellen, die den Proteftantfchen Godsdienst, of den algemcenen toeftand der Zeden des Volks, benadcelcn; zy zullen dit hooren en zien met eene ftilzwygenheid, als of zy nog zwygcnde Leerlingen waren van PvniAGORAs, en geen Mannen . gelast om de zaak van jesus chrkstus , en de Wetten huus Lands, voor te ftaan. Zy houden zig te vre-  OVER DE INSCHIKLYKHEID, EN"Z. 461 vrede met de gemaatigdheid te behartigen : doch 'er zyn omftandigheden, waar in die zogenaamde gemaatigdheid, laagheid en verraad wordt. Zy dringen aan, dat de tyden geen Kerklyk Gezagbetoon dulden. Maar wie zyn ze, die de tyden maaken zo als dezelve zyn ? Zy zeiven , wier verregaande fchroomagtigheid en laage Staatkunde veelen doen twyfelen, of die yver niet geheel ontbreekt, welke de eigenaartige afftammeling is van oprcgte deelneeming in de zaak. indien Staatkunde alleen het gedrag der Geestlykhcid regelt, zullen de Leeken veelligt in het denkbeeld vallen , dat het heerlyk Stelzel des vastgeftelden Godsdiensts geheel gegrond is op die Staatkunde, welke zy zien dat gevolgd wordt, in 't zelve (taande te houden. Ik twyf'el niet in 't minfte , of het Wereldlyk en het Geestlyk deel des Ryksbeftuurs zou beter bloeijen, indien men ten fteun daarvan dat gedrag hieldt , 't welk in 't oog van al de wereld bleek gegrond te weezen op waarheid en eerlykheid , dan wanneer men die laage kunftenaaryen , en naar den tyd gevormde infchiklykheden, gebruikt, welke noodwendig (trekken, om de zodanigen, die beftuurd worden, de Bestuurders te doen veragten, en zich aan derzelver gezag te onttrekken. Dat Wettig gezag openlyk verklaare wat regt is , afgemeeten naar de groote en eeuwige regelmaat van Waarheid en Regtvaardigheid , en laat" dan Wettige Magt de volbrenging daar van aandringen. Als dan zouden de tyden gevormd worden , naar de in hoog bewind geftclde Perfoonen , en als dan zouden deeze, door eene droeve verkeerdheid , niet gevormd zyn na de zedeloosheid der tyden. waarneemingen, van geneezingen met de kwik, in byzondere kenmerkende z1ektens. Door willem leurs , Chirurgyn Major by het Esquadron Gardes du Corps van Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Plecre Prince. van 0range en nassau enz. enz. enz. — Heelmeester te 's Gravenhage , en Lid van ondërfcheide Letterkundige Genoodfehappen. J\e Ziekte wel gekend, is half geneezen , was reeds de Spreuk van den Grooten hippocrates : en de ondervinding bevestigt deze waarheid. _ li 4 De  WAARNEEMINGEN , De Waarneemingen , die ik het genoegen heb, ditmaal aan het Publiek mede te deelen , zullen dit nader doen ■zien ; en tevens de onvcrmydlyke noodzaaklykheid aan■toonen , dat , en Genees- en Heelkundigen , willen zy .waarlyk den lydendétt Mensch nuttig zyn, hunne Geneeswyze, alleen op de waarachtige kennis der Ziekte zelve, ..moeten grondvesten. - Het behoeft geen bewys , welk cen voortreflyk middel 'de Kwik in veele, doch, by uit fielt, in Venerifche Ziek- ■tens is. Dan het is ook genoeg bekend , welke ongelukkige gevolgen , het misbruik daar van , kan na zich Oecpen. Dat, in de hand van cen ervaaren en kundig Genees- en Heelmeester, eene heilzaame Artzeny is , wordt niet zelden in de hand van eenen onweeten- den, een Vergift! Het is myn oogmerk niet dit te ■bctoogen : alleen zal ik doen zien, hoe de Kwik, in ondërfcheide cn byzondere gevallen , die door anderen niet •gekend, of niet veel behandeld zyn geworden, een voortreflyk Geneesmiddel geweest is. Een Kledermaaker had fints een geruimen tyd pyn in beiden zyne armen gevoeld , welke zich vooral aan het gewricht van het fchouderblad bepaalde , en veclmaalen 20 hevig ware , dat zy hem zyn werk belette : langzaam vermeerderden de aanvallen daar van, en deeden hem eindelyk zyn werk geheel ftaakeri; verlamde de rechterarm, "en maakte hem, door geduurige pynen en afmattingen, bedlegerig. ■ Intusfchen kreeg ook zyne Huisvrouw dezelfde toevallen; doch bepaalden zich by haar meer tot dc onderfte Ledemaaten , die geheel ftyf cn bcweegloos wierden , zo dat ook zy genoodzaakt wierd het bed te houden. In het begin cn voortgang dezer Ziekte, waren hun, door hunnen gewoonen Doctor en Chirurgyn , onderfcheidén Genees- en flcclmiddelcn toegediend; dan, in weerwil van dezen, verheften hunne fmertcn, en zy wierden dagelyks ellendiger. In dezen toeftand wierd myne hulp verzogt. Ik befchouwde deze ellendelingen , die ieder in 't bloeijen huns levens waren, met aandoening: noch de een, noch dc ander , konde eikanderen eenige hulp toebrengen. . Ik deed hun ondërfcheide vraagen; en daar uit bleek'my, (fchoon zy zulks ontkenden) dat eene voorafgaande Venerifche ongefteldhcid de eenige oorzaak vau deze hunne toevallen was. - — Ik gaf hunten dien einde, dagelyks eene gewoone e/o/is van de PilluU Hofmcinni, (beftaande uit de Merc Stdd. Qorr.  VAN GENEÊZINGEN MET DE KWIK. 463 \-Cerr. et Mie. Panis) te gebruiken ; waar by tevens eene zagtvoedende leefregel in acht genomen wierd. Door dit eenvoudige middel alleen , had ik het genoejgen , dat de Vrouw , nog binnen een maand , te voet gaande, my aan myne wooning , voor myne Geneezing, -kwam bedanken: en, eenige dagen daarna, ook dit voet- -fpoor van haar Man gevolgd wierd. Echter vond ik raadzaam, dat zy, nog eenigen tyd, de voornoemde Pillen biceven voortgebruiken, door welke Pillen, en de daar by verzeld gaande voorzorgen , zy volkomen zyn geneezen geworden. Een "Jufvrouw, in de Provintic van Gelderland woonende, had , federt een geruimen tyd, eene lastige en pynlyke Keelontfteeking ; waar voor zy, en ia die Provintie , •en in verfcheide Hollandfche Steden , te vergcefsch naar hulp had uitgezien. Eindelyk komt zy ook 111 's Hage, en vervoegt zich by my. • Na een naauwkeurig, zo plaatslyk als vraagend onderzoek , erkende ik deze Keelontfteeking, als de gevolgen eener Venerifche befmetting. i De discretie voor haar perfoon, en de tegenwoordigheid van anderen, deed my byhaar, op eene of andere bewustheid hier van , niet aandringen : ik vergenoegde my alleen met de ontdekking , die ik, zo uit haare antwoorden , als uit het gebrek zelve, had gedaan. ■ Ik liet haar de keel gorgelen, met het bekende Kwikwater van den beroemden Duitfchen Heel-Artz j. j. plenck, beftaande uit de Merc. Subl. Corr, Gum. Ar ah. et Aq. Comm.; doch waar by ik een oncc Roozenhonig liet mengen. Inwendig liet ik haar dagelyks een dofs van de meergemelde Pillen van hofman gebruiken. • Slegts agt dagen bleef zy in 's Hage ; en keerde merkelyk gebeterd , en dus vergenoegde! , naar Gelderland terug. Ik had haar een voorraad , en tevens een Voorfchrift, van beide de Hulpmiddelen medegegeeven ; en ■ontving, na verloop van eenige weeken, het bericht, dat zy volkomen van haar Keelontfteeking geneezen was. Een Sergeant van de Hollandfche Gardes te voet had fints twee jaaren, met eene kwynende Ziekte geworfteld. Zyne krachten vervielen; cn eindelyk moest hy , door zwakheid , zynen dienst ftaaken. Aan den hals hadden ,zich harde en pynelyke knobbels gezet ; die nu opengebroken waren, en eene fcherpc Hinkende etter II óf uitwierpen : zyne becnen wierden zuchtig cn dik ; en op den rug vertoonde zich een beursachtig gezwel, ter grootte li 5 van  tfy WAARNEEMINGEN, van eenen mans vuist. In dezen toeftand was hy reeds negen maanden te huis geweest; wordende , in weerwil van de Hulpmiddelen, die door zyn Geneesheer wierden toegediend, dagelyks erger; en wel zo, dat men nu alle hoop van herltelling verlooren gaf. 1 In dezen kommerlyken toeftand , kwam deszelfs Huisvrouw myne hulp verzoeken. Ik onderzogt den Lyder zeer naauwkeurig , zo in de tegenwoordige , als in dé voorafgegaane-, verfchynzelen: en vroeg hem wyders, of hy voor of in zyn Huwelyk ooit door het Fenus-fmes was aangedaan geweest ? deze vraag was hem nooit ge- ^}aan> _I Zyn antwoord was : neen; maar wel dat hy Voor' eenige Jaarcn by een medgezel geflaapen had , die zeer hevig befmet was. Dit een en ander was my genoeg , om ook hier het gebruik van de Kwik te be- ^OjWe open zweer, liet ik dierhalven het Ung. Bafilic. toet de Mcrc. Prtzcip. Rubr. vermengd, aanleggen; het gezwel dekte ik met de Empl. ran. C. Merc. ; en den Lyder zeiven liet ik de meergenoemde Pillen gebruiken. Dan het fcheen dat zyne maag deze Pillen niet kon verdraaien ; want, zo dikwerf hy dezelve innam, gevoelde hy 'benaauwdiiedeu en walging', en wierp ze, door eene opvolgende braaking, weder uit. —— In dit geval nam ik myne toevlucht tot de Pillen, uit dc bereide Kwik van den beroemden Nederlandfchen Heelmeester van wy ; (uit de Merc. Subl. Corr. ad uft. beftaande,) en zag tot myn genoegen , dat deze , zonder eenigen hinder in de maag te veroorzaaken, binnen bleeven. Verbaazend was, na eenige dagen , de uitwerking van dit alles : de Zweeren aan den Hals waren veel minder pynlyk, en gaven eene gezonde etter ; het Gezwel op den Rug wierd kleinder ; en de Lyder voelde zich , over het geheel, meer opgeruimd. ■ De overtuigende goede uitwer- kin°- hier van deed hem, in alles , aan myne voorlchntten zeer oplettend zyn. En dit had het gevolg , dat deze ï yder, nog binnen de zes weeken, tot verwondering van allen die hem in zyne ziekte gezien hadden , geneezen was; en als voorheen zyne militaire dienften verrichtte. Een Dienstmeid gevoelde, federt eenigen tyd, eendiepzittende pyn, in het midden van haar rechter fcheenbeen, waarna zich hetzelve uitzette, en cenc harde pynlyke knobbel voortbragt. De pynen wierden lteeds hevi¬ ger , en men klaagde zulks aan den Geneesheer van het * huis.  VAN GENEEZINGEN MET DE KWIK. huis. Deze fchreef eenige Pynftillcnde middelen voor , en liet, om het been zelve, eene verzachtende pap aanleggen. Doch dit een en ander hielp niet. Mcii verzogt, eindelyk , door voorftelling van dien Geneesheer , myne hulp. Wy onderzogten toen het gebrek te zamen met alle oplettendheid; en ik deed myn Vriend opmerken (fchoon de Meid zulks ontkende,) dat dit beenachtig Gezwel my toefcheen eene Venerifche oorzaak te hebben; en de Lyderes dus niet , dan door de Kwik , zoude te geneezen zyn. Zyn Ed. liet zich overtuigen; en fchreef, op myn verzoek, de PUL Hsfm. voor, dewyl het Gezwel zelve met de Empl. ran. C. Merc. gedekt wierd. — De pynen bedaarden in de eerlte agt dagen niets ;• dit deed my cenigzins wanhoopen ; doch wy veranderden de Pillen ; en lieten haar de Kwikpillen , volgens de bereiding van den Heere vlenck, gebruiken. De ondervinding heeft my , met anderen!, geleerd, dat by fommigen de Merc. Sub/. Corr. die uitwerking niet heeft', die zy fomwylen by anderen voortbrengt r en zo was het ook hier. <- Na het gebruik van dit laatfte Voorfchrift, wierd zy, hand over hand , beter, en is eindelyk geneezen. Een Kind van twee jaaren had, byna van de geboorte af, gefukkeld, met ongemakken aan de oogen: na welke ■ het_ eene. handje buitengewoon dik wierd , op derzelver rugje openbrak, en eene geduurige dunne etter ontlastte. Van dezen tyd af waren de oogen beter geworden, evenwel hadden zy nog eene meer dan gewoone zwakheid overig gehouden • Men had reeds aan 't handje verfcheide middelen vruchtloos beproefd. — Eindelyk verklaarde de Heelmeester , die voor hetzelve zyne hulp gevraagd was , dit gebrek als een zoogenaamde Beenëeter 'iypina ventofa'), en dus, na zyn gedachten, ongeneeslyk. De Ouders , zich op de uitfpraak van dezen Heclmeester alleen niet vertrouwende , kwamen met dit hun ] kind naar 's Hage, en myn advies inncemeu. In den eerften' opflag was het my moeilyk te bepaalen, voor welke ongefteldheid van vochten ik dit Gebrek moest aanzien, üene Kropzeerige fcherpte, zo dikwerf de plaag der kinderen ; dan zouden de klieren, op onderfcheidene \ plaatzen , meer zyn aangedaan ; en ook deze zoude die * verwoesting, die nu aan 't handje plaats had, niet rriaa| ken: eene zicklyke ontaarting van eenigen anderen aart, % daar voor waren de tekens niet fprsekend genoeg : 'er bleef  i66 _ , WAARNEEMINGEN 5 blecfcü erhalven niets over, hoe duister dit in het tegenswoordig geval ook toefcheen , dan het aanwezen van eenig Venus-gift, als de oorzaak, te erkennen. Niemand myner Lcczeren verwondere zich , dat ik, by een, kind van twee Jaaren , bet aanzyn van eenig Venus-gift vooronderftellc: ieder Genees- cn Heelkundige weet genoegzaam , dat aan deeze.onfchuldigc wichtjes , niet zelden, of door hunne Ouders, of door befmctte Minnens, het. gift dezer verwoestende ziekte wordt medegedeeld. Op deze gelegde^ vooronderltelling, richtte ik. myne geneezing. Ik fchreef eene zeer ftrenge leefregel voor; meest \\ïx.bifdiuit, brood ewmdkfpyzm beftaande:' vervolgens liet ik, van twintig greinen Zoele Kwik, met eene genoegzaame hoeveelheid witte Zuiker gemengd, dertig poedertjes maaken ; van welke nét ieder avond één gebruikte: de open zweer, op den . rug van 't bandje, liet ik met plukzel, in tinet. Mirrli. et S/jir. mastich. gedoopt, beleggen. Ik verkoos d t laatlte middel, om dat ik , int de fponVachtige zwelling van de Zweer, eene ontaarting van een of meer beendert'cs der voorhand vermoedde. De geneezing met dit kind ging langzaam voort; echter berichtte men my, van tyd tot tyd, deszelfs beterfchap i en, na verloop van eenige maanden, de volkomen Geneezing van dezen zogenaamden Bccnëeter. . Genoeg: men vergunne my by deze Waarnee¬ mingen, nog deze aanmerking: Het is geenszins hetjiut der Kwik, dat ik, in de hier medegedeelde Waarnecmingen , heb trachten te bevestigen ; zulks ware , daar het nut dezer Mynftof, in de Venerifche Ziektcns , zo algemeen bekend is , overtollig geweest: ook niet de vreeinheid der gevallen zelve; deze toch zyn, in de beoeffenende Genees- en Heelkunde, geene vreemde verfchynzelen : maar , ik heb , door deze Waarneemingen , willen doen zien , hoe vcrkeerdelyk en ongelukkig men , by mangel van doorzicht en vcreischte kunde, in het behandelen van veele Ziektens, die eenigzins buiten den gf woonen loop zyn , te werk gaat. — De Perfoonen, in de hier aangeltipte gevallen , waren, vóór my, reeds allen door anderen behandeld; en, zo het I fcheen , hunne waare Ziekte door niemand hunner in acht genomen. Wat moest 'er dus van eene bebande- I ling, ftrydig met den aart eener zo verwoestende Ziekte , worden V Het denkbeeld alleen van zo veele ongelukkige,  VAN GENEEZlNGEN MÉT DË KWIK. 46? gen, die niet zelden, langs dien weg , het flachtoffer der onkunde worden, doet dc menschheid beevcn! Het is in de Heelkunde geen buitengewoon verfchynzel , dat men fommige gebreken , aan alle aangewende hulpmiddelen , tegen ftand ziet bieden , en alleen na het gebruik van de Kwik ziet verbeteren en geneezen ; maar het is als dan ook zeker , dat deze gebreken een heimelyk Vennsgift ten grondflag hebben, wiens te onderbrenging door de 'Kwik alleen kan bereikt worden. Myn hooggeschatte Vriend, de beroemde Rotterdamiche Genees- en Heelmeester g. ten iiaaff , deelde onlangs , in eene Oog-ontfieeking , die alle middelen had tegengeftaan , en eindelyk door zyn Ed. met de toediening der Kwik geneezen wierd , hier van een treffend bewys mede. Mogten dierhalven dan ook deeze Waarneemingen, voor fommigen , aan wien dc behandeling der Zicktens is toevertrouwd , in foortgelyke gevallen , tot een voetipoor verftrekken ; cn langs dien weg aan eenige Ellendelingen nuttig zyn! Dit, en?niéts anders, is het oogmerk der mededeeling daar van. De welvaart van den lydenden Mensch, op alle mogelyke wyzen, te betrachten , moet voor ieder Genees- en Heelkundigen, eene wet zyn! 's Hage, September 1789. natuurlyke historie van de gans. ([Volgens den Heer de buffon.) De Gans heet in 't oud Grieksch z*», in 't hédendaagsch x' " , in 't Latyn Anfer, in 't Arabisch Onze of Kaki, in 't Italiaansch O ca of Papara, in 't Hoogduitsch G anfer, in't Fransch Oic, in 't Zwitfchers Gansf, in 't Spaansch Ganfo, of Pato, in 't Engelsch Gofe, in 't Zwcedsch Goas, in 't Deensch Gaas. in 't Poolsch Ges • de Negers op de Goudkust noemen haar Apatta. In elk Geflacht hebben de eerfte foorten al onze loffpraake weggedraagen , en aan de volgende foorten niets overgelaaten dan "de minagting, uit de vergelyking ontleend. De Gans bevindt zich , met betrekking tot de Zwaan ,  468 NATUURLYKE HISTORIE Zwaan, in 't zelfde geval als de Ezel, ten opzigte van het Paard; beiden worden ze niet op den juisten prys gefchat; de eerfte graad van minderheid fchynt eene waare vernedering: ten zelfden tyde ons het denkbeeld van iets volkomencrs voornellende, biedt eene tweede foort, in ftede van haare weezenlyke hoedanigheden, alleen de agteruitzettende tegenoverftellingen met de eerfte aan. Wanneer wy, derhalven, voor cen oogenblik, het voortrcflyk beeld van de Zwaan vergecten, zullen wy bevinden dat de Gans, onder het Huisgevogelte, geen veragtlyken rang bekleedt; haare lyvigheid, rechtop gaan, deftige tred, nette en glansryke pluimadie, gezellige aart, vatbaar voor eene fterke verkleefdheid en langduurige erkentenisfe, en eindelyk haare waakzaamheid, door welke zy zich van zeer vroege tyden af beroemd gemaakt heeft, loopt alles zamen, om ons de Gans voor te ftellen als een der belangrykftc en zelfs nutfte onder de Huisvogelcn: want, behalven de goede hoedanigheid van haar vleesch en vet, van welk laatfte geen Vogel overvloediger dan zy voorzien is, verfchaft ons de Gans die zagte Veeren, op welke de gemaklykheid zo gaarne rust, en ook de Pennen, het werktuig om onze gedagten uit te drukken, en waar mede wy thans den lof van dien Vogel befchryven. Met weinig kosten kan men de Gans voeden, en het oppasfen kost niet veel moeite; zy fchikt zich naar de algemeene leevenswyze van het Gevogelte, en laat zich met het zelve in een Vogelplein opfluiten: fchoon die leevenswyze en dit bedwang bovenal weinig met den aart der Ganzen ftrookt: want het is noodig, zal de Gans wel tieren , cn zal men 'er geheele troepen van hebben , dat zy woonen digt by't water, en aan oevers, voorzien met ruime boorden en grasvelden , waar deeze Vogels kunnen weiden, en zich in vryheid verlustigen. Men weert de Ganzen uit de Grasvelden, dewyl haar drek de göcde kruiden door de fcherpte verzengt, en zy dezelve tot den grond toe met den bek affcheeren; om dezelfde rede, verbant men ze van de landen waar groen Koorn ftaat, en laat ze alleen op de Koornakkers naa den oogst. . Schoon de Ganzen gras, en de meeste vcldgewasfeh, ' kunnen eeten, zoeken zy by voorkeuze klaaver en falade, eene lekkerny voor de Jongen, en moet men bilzemkruid, dollekervel, en barndenetcls hun onthouden, 't geen althans den jongen.Ganzen veel kwaad doet. : De Huislyke ftaat van de Gans is jonger en min volkome-  f an de gans. 469 «lener dan die der Hoenderen: de Hoenders leggen altyd meest in den Zomer, minder in den Winter; doch de Ganzen leggen 's Winters geheel niet, en 't is, doorgaans, eerst met het begin van Maart, dat zy een aanvang daar mede maaken; ondertusfehen zullen de best gevoedfte reeds in February eijeren geeven, daar de flegtst opgepasten wel tot April wagten; de witte, de graauwe, de geelagtige en de zwarte volgen deezen regel, fchoon de witte de kieschfte fchynen, en de meeste moeite in het oppasfen kosten. Geen maakt een nest op onze Vogelpleinen; doch tragt het ey onder het zamengehaali ftroo of ruigte te verbergen; doorgaans leggen zy om den anderen dag , en altoos ter zelfder plaatze. Als men de Eyeren wegneemt, leggen zy voor de tweede en derde reize , en zelfs in heete landen herhaalen zy het tot vier keeren. 't Is buiten twyfel, uit hoofde van deeze opeenvolgende Broedzels, dat salerne zegt, dat zy met eijeren leggen eerst in Juny ophouden (*) ; maar, indien men voortvaart met het wegneemen der eijeren, doet de Gans zich geweld aan om 'er meer te leggen, en put zich uit, en fterft: want het aantal der eijeren voor een broedzel, bovenal voor de eerfte, is groot, elk ten minften van zeven en doorgaans van tien, twaalf of vyftien eri zelf zestien eijeren, volgens plinius (f). Dit kan waarheid zyn in Italië; maar in de binnenfte Landfchappen van Frankryk, als in Bourgonje en Champagne, heeft men opgemerkt, dat de talrykfte Legzels twaalf waren. Aristoteles heeft aangetekend (1), dat de jonge Ganzen, gelyk de Hennen, voor dat zy gemeenfehap met het Mannetje gehad hebben, onvrugtbaare eijeren leggen; dit gaat omtrent de Vogelen ha 't algemeen door, Maar, indien de huislyke ftaat der Ganzen veel laater is dan die der Hoenderen, dezelve fchynt veel ouder dan die der Eenden, wier oorfpronglyke trekken minder veranderd zyn, zo dat 'er een veel in 't oog loopender verfchil zich opdoet tusfehen de Wilde en 'Tamme Gans, dan tusfehen de Eenden. De Tamme Gans is veel grooter daii de Wilde, zy is in alle evenredigheden des lichaams kloeker, doch zwakker; de vleugels zyn min fterk, minfteevi"alles is in zyn pluimadie van kleur veranderd, zy houdt niets, of bykans niets, van den oorfpronglyken ftaat over, (*) Hist. des Ois, p. 407. (t) Plin. Lib. X. Cap. 55. (,+) Ajustot. Lib, VI. Cap. 12.  470 NATUURLYKE HISTORIE en fchynt zelfs de aangenaamheden van de oude vi'yhcid verlooren te hebben, althans zy zoekt die niet, even als de Eenden, weder te krygen; de llaaverny heeft by haar alles te zeer verzwakt, zy heeft geen kragts genoeg omin de vlugt de Wilden te kunnen vergezellen of volgen, die ook fier, op haar meerder vermogen, de tamme fchynen te vcragten , cn niet te kennen CO- Zal een tamme Ganzendrift wel flaagen, en door eene vaardige voortteeling vermeerderen, dan moet, naar 't voorfcïirift van columella, het getal der Wyfjes driemaal zo groot zyn als dat der Mannetjes; aldrovandus ftaat zes Wyfjes aan elk Mannetje toe ; het doorgaande webruik in Frankryk is 'er twaalf, ja zelfs twintig, aan elk: Mannetje te geeven. De eerfte minncpleegingen deezcr Vogelen gefchieden in 't water; zy gaan 'er uit om zich te vermengen , en blyven langen tyd aan elkander, nauwer vereenigd dan de meeste andere Vogelen, by welke de vereeniging van het Mannetje en Wyfje niet veel meer is dan eene enkele drukking , terwyl die by de Ganzen gefchiedt door infteeking; liet Mannetje is deimaate van het noodige werktuig daar toe voorzien , dat de Ouden deezen Vogel aan den Tuingod hebben toegewyd. Voor 't overige laat het Mannetje, het minvermaak genooten hebbende, aan het Wyfje al het werk der broedinge over, en fchoon zy beftendig broedt en zo aanhoudend, dat zy eeten en drinken vergeet, wanneer men het zeer naby het nest plaatst, raaden egter de kundigfte Ganzen-hoeders, om een Hen het werk van Moeder by de ion«-e Ganzen te doen waarneemen , ten einde het getal der^broedzels te vermeerderen, en van de Gans een tweede , of zelfs een derde, lcgzel te verkrygen: men laat haar het laatfte: gemaklyk zit zy op tien of twaalf eijeren, terwyl een Hen niet meer dan vyf tevens kan broeden: 't zou der moeite wel waardig weezen tc beproeven, of het Wyfje van een Gans zo veel wyzer is dan de Hen, dat av weigert andere eijeren dan de haare uit te broeden. J Dcr- C*S Men heeft my onderrigt, fchryft de Heer baillon , van veele Iaagers,.die 'sjaarlyks veel wilde Ganzen fchieten, dat geen hunner Tamme Ganzen onder de Wilde gezien of zelfs halfslachtige gedood heeft. Ontkomen Tamme Ganzen zomtyds de plaats haars op.ieflootcn verblyfs, zy geraaken niet in vryheid: zy vervoegen zich" in een ander oort by andere Tamme Ganzen, en verwisiêlen flegts van meester.  van de gans. 1 Dertig dagen broedens verloopen _ 'er , even gelyk by de meeste groote Vogelen , eer dc jongen uitkomen; by zeer heet weer, gelyk plinius optekent, gebeurt het op den vyf en twintigiten dag. -Terwyl een Gans te broeden zit, geeft men haar graan in een, en water in een ander, vat, op een kleinen afftand van de eijeren, welke zy niet verlaat, dan om een weinig voedzei te nuttigen; men heeft opgemerkt, dat de Gans geen twee dagen agtereen legt, dat 'er meer dan vier en twintig uuren tusfehen beide verloopen ; ook verfchilt het uitkomen van het eene ey by het andere, zomtyds twee of drie dagen. Wanfchepzels zyn misfehien menigvuldiger by de Ganzen dan by andere Huis vogelen. Aldrovandus heeft twee van deeze gedrogten doen afbeelden , het een heeft twee Lyven en één Kop, het ander, vier Pooten en één Lyf. De overmaat van Vetheid , welke de Gans gereedlyk aanneemt, en welke men haar zoekt te geeven, moet in de geftcltenis veranderingen baaren , die op de voortteeling invloed kunnen hebben : over 't algemeen , zyn zeer vette Dieren niet zeer vrugtbaar; het overmaatig vet verandert de hoedanigheid van het zaadvogt, en zelfs die van het bloed: een zeer vette Gans, die men den kop afineed , gaf alleen een wit vogt op , en geopend zynde , vond men 'er geen droppel rood bloed in (*). De Lever, inzonderheid, "groeit in deeze gemeste Ganzen fterk aan ; dikmaals is dezelve veel grooter dan alle de andere ingewanden , zamengenomen : deeze vette Levers , zo zeer gezogt by onze Lekkerbekken, fmaakten reeds den Ro* meinfche Jpiciusfcn. Plinius haalt het op als een gewigti°' vraagftuk , te mogen weeten , aan wien men het uitdenken dier Lekkery had dank te we'eten , en geeft 'er de eer van aan een Romeinfchen Burgemeester of Ridder (f). Zy voeden de Ganzen met vygen, om het vleesch te lekkerder te doen worden , cn hadden reeds bevonden dat zy fchielyker vet wierden als zy in een naauwe en donkere plaats opgelloten zaten : doch het was voor onze» meer dan barbaarfche, Tafelweelde befpaard, de pooten deezer Dieren vast te fpykeren, de oogen uit te iteeken, of digt te binden, koekjes ter keele in te dringen, en ze het drinken te onthouden , ten einde ze in haar vet als te (*) Plinius, Lib. X. Cap. 22. (f) Collettion Mathematique part. Etrang. Tom. IV. p. 146". IV. deel. mengelw. no. ii. Kk  47ï NATUURLYKE HISTORIE te verflikken (*). Doorgaans, en dit is veel menschlyker , vergenoegt men zich met de Ganzen ter mestinge eene maand op te fluiten , en ryklyk haver te geeven: men kent het oogenblik, waar in men kan ophouden met ze Iterk te voeren, en wanneer zy vet genoeg zyn , aan een zeer zigtbaar teken; zy hebben als dan onder elke vleugel een zeer doorfchynend vet-knobeltje ; voor het overige heeft men opgemerkt, dat Ganzen, aan den waterkant opgekweekt, minst van kosten, vroegtydiger leggen , en gemaklyker dan andere, vet gemest worden. De Ouden hebben het Ganzen-vet, in veele gevallen, als een fmeerzel en geneesmiddel aangepreezen. Het vleesch der Ganzen is op zichzelve niet zeer gezond, als volgens de uitfpraak van galenus zwaar en moeilyk om te verteeren. Zulks belette egter niet, dat een Gans, by de oude Franfchen, een hoofdfchotel op groote Gastmaalen uitleverde, en 't is eerst, naa dat men de Kalkoenen uit America in Europa overgevoerd heeft , dat de Gans, zo in onze Menagerien, als in onze Keukens, de tweede plaats bekleedt. 't Kostbaarst, 't geen ons de Gans verfchaft, zyn de Veeren ; meer dan éénmaal 's jaars worden ze geplukt; zo ras de jonge Ganzen ilerk genoeg , en in volle vederen zyn , en de llagpenncu der vleugelen zich over den ftaart kruisfen , 't welk veelal voorvalt , als zy zeven weeken of twee maanden oud zyn , plukt men ze aan den buik , onder de vleugelen , en aan den hals ; dus worden ze, op 't einde van May, of in het begin van Juny, van de eerlte vederen beroofd ; vervolgens vyf of zes weeken laater, en dus in de maand July, neemt men ze voor de tweede keer weg , en herhaalt zulks voor de derde reis , in 't begin van September. Al dien tyd zyn de Ganzen zeer mager , het uitfpruiten en aangroeijen der nieuwe vederen neemt het groottle gedeelte des voedzels weg ; doch , wanneer men vroegtyds in den Herfst, of zelfs op 't einde van den Zomer , de vederen onverhinderd laat uitgroeijen , geraaken zy ras in 't vleesch , en worden vet , zo dat zy in 't midden van den Winter zeer goed zyn om ter tafel te verlchynen. Men plukt b roeOO j. b. porta , deeze wreedheid nog verder voortzettende, durfde het fchriklyk vobrfchrift geeven van cen Gans leevende te braaderi, die van lid tot lid op te èeten, terwyl het hart nog klopte. Zie aldrovandus, Tom. III. p. 133.  VAN DE GANS. 473 broedende Wyfjes niet , dan eene maand of vyf wceken naa dat zy gebroed hebben ; maar men kan de Wyfjes, die niet broeden , en de Mannetes, twee of drie maaien 's jaars , voor 't grootfte gedeelte van vederen ontblooten. In koude landltreeken is het Dons, 't geen zy opleveren, beter en fynder. De prys, die de Romeinen gaven voor het Dons uit Duitschland , was meer dan eens oorzaak, dat de Romeinfchc Soldaaten verzuimden de posten in dat gewest te bewaaren, zo dat zy by geheele benden op de Ganzejacht gingen (*_). In de Tamme Zwaanen heeft men waargenomen , dat de groote Vleugelpennen , om zo te fpreeken, alle te gelyk, en dikwyls'in één nagt, afvielen. Zy fchynen als dan befchaamd en vreesachtig ; zy vluchten als iemand haar nadert; veertien dagen zyn genoegzaam voor het uitgroeijen van nieuwe pennen , als dan houden zy niet op van vliegen, om deeze nieuwe pennen te beproeven. Schoon de gang van de Gans langzaam is , en zy bezwaarlyk en waggelend voortloopen , dryft men ze nogthans , weinig wegs op een dag afleggende, by benden, verre heen. Plinius fchryft, dat men, ten zynen tyde, uit het diepst van Gaule, de Ganzen te Rome bragt, en dat, op deeze lange tochten, de vermoeidften zich vooraan voegen, om door de geheele bende onderfteund en als voortgeftuwd te worden (f). Nog digter in een gedrongen , om den ,nagt door te brengen , wekt het minfte gerugt deeze Vogels op, en zy beginnen alle te fchreeuwen: zy flaan ook een fterk geluid , als zy eeten krygen , terwyl een Hond zwygt wanneer men hem een brok voorwerpt; 't welk columei la deedt zeggen , dat de Ganzen de beste en zekerfte bewaarders zyn van een Landhoeve (§). Vigetius twyfelt niet, om ze voor de waakzaamfte wag* ters te houden , in een belegerde Stad (**). 't Is elk bekend, dat zy in 't Capitool den Romeinen waarfchuwden voor den beoogden aanval der Gaulen , en dat ter behoud van Rome ftrekte : hierom werd 'er jaarlyks een fomme gelds tot het onderhouden der Ganzen bepaald , ter- (*) Plinius , Lib. X. Cap. 22. Cf) Plinius , Lib. X. Cap. 59. (j) Muan. Lib. XII. Cap. 33. Columel. R. Ruflic. Lib. Cap, 13. Ovidius, de hut van Philemon en Bautis befchryvende, Zegt Unirus Anfer erat minima cuflodia villce. {**) De re Milit. Lib. IV. Cap. 26. Kk s  '474 NATUURLYKE HISTORIE terwyl de Honden, op zekeren dag', op eene openbaare plaats gcgeesfeld wierden, ter ftraffe van hun ltilzwygen, in een zo hachlyk tyd flip (*). 't Gewoon gefchreeuw der Ganzen is een zeer fterk geluid , gelykende naar de klank van een trompet , zy laaten het dikwyls hooren , en het klinkt zeer verre; doch zy hebben andere kortere toonen , die zy menigmaal herhaalen : wanneer men ze aanvalt of verfchrikt, geeven zy met uitgeftooken hals en gaapenden bek een geblaas , 't welk niet ongelyk is aan het fchuiffelen van een Slang. De Latynen hebben hun best gedaan , om dit geluid door de nabootzende woorden , ftrepit , graitiat, & flridet uit te drukken, 't Zy het waakzaamheid of vreezc zy, de Gans herhaalt, alle oogenblikken , haar zwaar geroep : dikwyls antwoordt dc geheele bende door eene algemeene wederroep; en van alle Huisyogelen is 'er geen fchreeuwender en ltiidrugtigcr. Deeze uitfteekende gereedheid, om zich te laaten hooren, heeft de Ouden bewoogen om den naam van Gans tc geeven aan onbefchofte Spreekers, die fteeds het hoogfte woord wilden voeren, aan llegte Schryvers , en laaghartige Overbrengers ; en geeft zyn onbevallige tred , en lomp voorkomen , nog gelegenheid, om lieden, van een door vetheid waggelenden gang, vette Ganzen te noemen : maar de tekens Van gevoel en verftand , welke wy in dc Ganzen ontdekken, den moed met welken zy de jongen befchermen, en zichzelven tegen Roofvogelen verdeedigen, en zekere trekken van verknogtheid en erkentenisfe , die zeer zonderling zyn, door de Ouden opgehaald, en door laatere bekragtigd, toonen, dat de veragting deezes Vogels geheel ongegrond is. Zints den tyd van columella, onderfcheidde men de tamme Ganzen in twee foorten, de witte als de vroegfte, en de graauwe als de laatfte tam gemaakte ; zynde de laatstgemelde, volgens varro, zo vrttgtbaar niet als de eerstgenoemde ; zy willen beiden, dat de Ganzenhoeders alleen de witte zouden kiezen , als zynde de grootfte, waar in belon met hun overeenftcmt (f). Ondertusfehen fchreef gessner , omtrent dien zelfden tyd , dat snen in Duitschland geloofde reden te hebben om aan de graau- (*.) Plinius , Lib..X. Cap. 22. (t) Varro de re Ruftica, Lib. VIII. Cap. 13. Belon , Nat. "jidist. des Oifeaux.  van de gans. 475 ■graauwé Ganzen de.voorkeur te geeven , als de fterkfte, zonder min vrugtbaar te zyn, 't geen alororandus ten opzigte van Italië bevestigt. Het fchynt dus, als of het oudfte tamme Geflacht allengskens verzwakt is : en ,- in de daad , het blykt niet, dat de graauwe Ganzen thans voor de witte moeten wyken , 't zy in grootte , 't zy in vrugtbaarheid. Aristoteles , van de twee Geflachten onder de Ganzen fpreekende, als een dat veel grooter , en een ander dat veel klcinder is, welks laatfte uit Inftinct by benden leeft , fchynt door deeze laatften de IVilde Ganzen te verftaan, en plinius handelt van dezelve afzonderlyk, onder den naam van Ferus Anfer (*). (*) Aristoteles, Lib. VIII. Cap. 15. Punius , Hijl. Nat. Lib. X. Cap. 22. (Het Vervolg by de eerfte gelegenheid.^) waarneemingen, over het behoeden der boomen voor de deerlyke uitwerkzels der vorst. Door p. gio battista de st. martin. (Giornale Encyclopedico di Vicenza.) TV7anncer ntt water bevriest, beflaat het een grooter W ruimte dan het deed in den ftaat van vloeibaarheid. Maar deeze uitwerking moet men niet algemeen maaken, of gelooven , dat ze omtrent alle Vloei floffen doorgaat. Veele olie - en yetagtige ftolTen, uit Planten gehaald, zyn, in het bevriezen, niet blootgefleld aan die vermeerdering. Ik heb zelfs waargenomen , dat verfcheide foorten van Oliën, in den bevroozen ftaat, een weinig minder plaats befloegen. Alle Boomen , bovenal die in den Winter 't blad laaten vallen, bevatten , in den Zomer, eene groote hoeveelheid 'Waters , 't welk zy intrekken in de opflurpende vaten van derzelver bladeren en tedere takjes. De beroemde iiales heeft , door naauwkcurig genomene Proeven, bevonden, dat, alle andere dingen gelyk gefield zynde, een Boom met bladeren , tusfehen de twintig en dertig maaien meer Water opflurpt , dan een ander van gelyke Kk 3 groot-  4?5 WAARNEEMINGEN grootte, doch van bladeren ontbloot. De bladeren leveren , derhalven , de hoofdreden op, waarom de Planten zeer veel wateragtig vogt bevatten. Indien , overzulks , een Boom niet zyne bladeren op ééu dag twintig of dertig Oneen waters gebruikt , zou cen Boom , zonder bladeren , maar één Once noodig hebben. In deezer voege is de omloop twintig of dertig maal minder en traager in den eenen Boom, dan in den anderen. In de daad, Dr. grew heeft ontdekt, dat de hoeveelheid des Vogts van eene Plant, zo veel minder is als haar beweeging traager , en dat de fappen te traager doordringen, naar gelange zy dikker en lymeriger worden: even gelyk dit plaats heeft in den omloop der vogten, in 't 'lichaam der Dieren. Van hier is het , dat in de plaatzen der Planten , waar de affcheiding gefchied, van eene lymerige ftoffe , die ftoffe niet dan traaglyk daar komt, en naa veel omloops. Veele anderen, naa Hales, hebben ook opgemerkt, dat de Boomen, wier bladeren altoos groen blyven, veel minder vogts influrpen cn üitWaasfemen , dan anderen. Derzelver fappen hebben een traager loop , en zyn van een zeer lyrneiïgen aart; deeze Boomen bevriezen in den Winter niet, of, indien zulks gebeure , vermeerdert de vogt in dezelve niet in uitgebreidheid; zy fterven te dier oorzaake niet , of ten minften , zy wederftaan de Vorst met meer kragts , dan dc andere weezens in het Plantenryk. Maar de Boomen, die onderworpen zyn aan het beurtlings verliezen en weder voortbrengen der bladeren, hebben zeer veel Waters in zich, wanneer zy in vollen blad ftaan , of zelfs , na dat zy 't blad kortlings verlooren hebben. Indien de Vorst de Boomen in deezen wateragtigen ftaat verrrast , eer het Vogt , door eene voeglyke uitwaasfeming , veranderd is in eene olieagtige en taaijer zelfftandighcid , bevriest het water, vermeerdert in uitgebreidheid, de vaten zwellen, fcheuren, en de Boom fterft op dezelfde wyze , als cen Dier , welks al te zeer opgevulde vaten niet langer wederftand kunnen bieden , aan de vloeiftof, die tegen dc wanden aandringt, 't Is te deezer oorzaake. dat de planten, die door de kragt van derzelver maakzel meer weerftand kunnen bieden , aan de aanvallen der Koude, onvermydelyk omkomen, indien de Vorst ze verrast, op een tyd dat zc opgevuld zyn met Water , of eenflags overvalt, wanneer de vogten in beweeging zyn. De Koude des Jaars MDCCIX rigtte zulk  OVER. HET BEHOEDEN DER BOOMEN. 477 zulk eene deerlyke verwoesting in de Planten aan , om dat dezelve , in den beginne, zeer gemaatigd geweest was, op éénmaal zeer fel werd, en daarenboven met de vogtigheid der Sneeuw vergezeld ging. In o-evolge van deeze onbetwistbaare waarheden , komt het ons voor , dat het zekerfte en gereedfte middel om de Boomen voor de heillooze uitwerkzelen van de Vorst te bewaaren, beftaat in 't geen de Natuur zelve ons aanwyst, en alleen door de Kunst wat moet geholpen worden. Ik wil zeggen , dat men de Planten , die men wil bewaaren, eenigen tyd, vóór dat ze natuurlyk afvallen, van de Bladeren moet berooven. Alsdan zal derzelver Vogt min overvloedig, traager in den omloop, en dikker worden, bezwaarlyker bevriezen , of, bevriezende , in uitgebreidheid niet toeneemen. De Heer stroe- mer heeft des eene Proeve genomen; hy beroofde eenige tedere takjes van een Boom , vóór den gewoonen tyd van bladeren. De uitflag was , dat deeze van bladeren ontbloote takjes eene ftrenge koude doorftonden , terwyl de onberoofd gelaatene «die ftierven. Dc Heer laurenzb herinnert ons, dat in Engeland meest al Boomen, die het blad laaten vallen, in den Winter des Jaars MÜCCIX omkwamen, uitgenomen de Moerbezieboomen: dewyl de bladeren van deeze , vóór den gewoonen tyd, waren afgeplukt , om een tweede broedzel van Zydwormen te voeden. Noodig is het allen , die zich van dit heilzaam middel willen bedienen, te waarfchuwen, om een Boom niet pp éénmaal van bladeren te ontblooten, maar in drie of vier keeren , den tyd van eenige weeken tusfehen de eene en andere bewerking laatende verloopen. Nogthans in agt neemende , dat alle de Bladeren moeten afgeplukt zyn, vóór den tyd dat ze van zelve zouden afvallen : want plukt men ze op éénmaal af, dan loopt de Plant het grootfte gevaar , om, door een fchielyke ftremming van den omloop, aan een langzaamen, doch onvermydelyken, dood blootgefleld worden. aanmerkingen over de winden, en derzelver. uitwerkingsn in den dampkring. (Uit het Engelsen.) \I7anneer de Dampkring dezelfde zwaarte heeft, over W eene groote ftreek van de oppervlakte der Aarde, is Kk 4 het  4"*8 AANMERKINGEN het ftil; maar, indien dit evemvigt wordt weggenomen, ontftaat daar uit een ftroom van Lugt of Wind, fterker of zwakker , naar evenredigheid van dc verandering in den ftaat des Dampkrings voorgevallen. Er zyn verfcheide oorzaaken, die deeze veranderingen in het evemvigt des Dampskrings voortbrengen , als wanneer de verdunning of verdikking in het eene gedeelte grooter is dan in het andere, wanneer 'er dampen uit zee of van 't land opklimmen, ook wanneer 'er eene ongelyke maate van Electrieke ftoffe plaats heeft , enz* De Zee- en Land-winden, in heete Lugtftreeken zyn zeer veelvuldig , en fchynen de middelen aan te wyzen, om de oorzaaken van de veranderingen in het evenwigt van den Dampkring, naar de cenvoudigfte beginzelen, op te fpeuren. De Zeewind begint, in heete Lugtftreeken, omtrent negen uuren in den morgenftoud op te waaijen , dezetve neemt allengskens toe in fterkte, tot den middag , en neemt dan trapswyze af, tot den avond, wanneer 'er ftilte volgt. De Landwind neemt kort na deeze ftilte een aanvang, en duurt tot middernagt, wanneer dezelve by trappen vermindert tot 'smorgens , en dan heeft men weder ftilte. Het wederkceren van den Zeewind, in den morgen, ftond , wordt door de inwoonderen verwellekomt met den naam van den Doctor ; dewyl dezelve de zwaarc mor<*cnlugt wegnëetnt, en het ademhaaleiï gemaklykcr maakt. De beweeging aan de lugt, medegedeeld door den Zeewind, neemt den hceten Dampkring weg, die de lighaamen der Inwoonderen omringt, vermeerdert de uitwaasfeming, verkoelt, en bevordert dc gezondheid. De kleine hoeveelheid van vuur of hitte, vermengd met het zeewater, door de ftraalen der Zonnc in den morgenftond, verzwakt de zamenhegting der deelen van het'water, zo dat die aan de oppervlakte gercedlyk loslaaten , en aan de lugtdeeltjes blyven hangen. De lugt,in deezervoege door dc Zcnneftraalen verwarmd , eene hoeveelheid van Electrikaal vuur in zich hebbende, zal eene grootere hoeveelheid van waterdcclen draagen , in een onzigtbaaren ftaat , dan koude lugt kan doen : en dus belaaden met dampen, uit de Zee opgereezen, wordt zy zwaarder dan voorheen , en daar mede drukkende op de higt over 't land , veroorzaakt zulks den Zeewind , die toeneemt in fterkte, naar gelange van de hoeveelheid der waterdampen, daar m opgenomen.  OVÊR. DE WINDEN. 479 • Wanneer met den avond de Zon na 't Westen helt, wordt de lugt over de Zee, daar de Zonneftraalen fchuinfcher vallen , kouder; minder water van de oppervlakte der Zee wordt 'er opgenomen; 'er ontftaat een evenwigt in de lugt , op Zee en over 't Land , 't welk de avond- ftilte veroorzaakt. De Aarde, géduurende den dag, zeer verhit zynde, door de Zonneftraalen, moet de lugt daar boven zeer aanmerkelyk verdund worden ; en daar de opklimming der dampen uit de Zee allengskcns afneemt , zal de verdunde lugt over het Land , belaaden met de dampen , géduurende den dag opgeheeven , met den avond op de nu ligtere lugt over de Zee aandringen, en zo den Landwind baaren, die aanhoud llerkcr te blaazen , tot dat de Aarde , omtrent den morgen ftond verkoeld , het evenwigt of de ftilte weder herftelt. Waar Bergen of hooge Landen digt aan de Zeekust zyn, kunnen de Zeeen Land-winden geen plaats hebben , zodanige Landen ftoppen den Lugtftroom van dc Zee; en dc Lugt. over 't Land verdikt zynde, door dc hooger en koeler lugt, zal menigmaal den Landwind veroorzaaken. De Wind , naast deeze Land- en Zeewinden in eenvoudigheid van uitleg , maar dezelve in uitgebreidheid verre overtreffende , is de Pasfaatwind; in myne voorftellen desaangaande zal ik den grooten Nafpeurder der Natuure , in alle haare werkingen , Dr. franklin , my ten gids neemen (*). Hy merkt op, dat, daar de Aarde in vier en twintig uuren om haaren as omdraait, de deelen aan de Evennagtslyn , omtrent vyftien mylen in één minuut , moeten voortgaan. Op de Noordcr en Zuidcr Breedten vermindert deeze beweeging allengskens , en houd by de Poolen op. Indien 'er eene algemeene kalmte was over den geheelen Aardkloot, deeze moest ontftaan, door dien de Lugt in elk deel zich even fncl bewoog, als de Aarde en Zee, welke dezelve omringt. Wanneer een Mensch, op de Breedte van veertig Graaden , (waar de Oppervlakte der Aarde twaalf mylen in één minuut beweegt) opgenomen en onmiddelyk by de Evennagtslyn nedergezet werd , zonder dc beweeging welke by had te veranderen, zou hy tuimelen cn Westwaards overvallen: en werd hy van de Evennagtslyn opgenomen , en , met de beweeging daar ontvangen , geplaatst op de Breedte van veertig 'Graaden, hy zou Oostvvaards vallen. Dit zelf« f*) Franklin, Philofophkal Letttrs, p. 196, enz. Kk 5  480 aanmerkingen zelfde zou plaats grypen in een kolom van lugt , od die wyze verplaatst. r De Lugt , tusfehen de Evennagtslyn en tusfehen de Keerkringen, fteeds verhit en verdund wordende door de, Zonneftraalen, wordt de plaats daar van aangevuld door Lugt van de Noorder en Zuider Breedten , die , aankomende , zich deelen , waar de Aarde minder beweegin^s heeft, cn niet fchielyk de fnellcr beweeging krygende van de Aarde onder de Evennagtslyn , doet een Óostewind ontftaan, Wcstwaards blaazende, de Aarde van het Westen na het Oosten bewecgende, en onder de Lugt heen gaande. Dus fchynen wy , als wy by ltil weêr ryden tegenwind te hebben , en als wy voor den wind afryden, doch fnellcr, fchynen wy nog tegenwind te houden. Dr. halley geeft eene andere reden op van den Pasiaatwind. De Zon , zegt hy , dagelyks den Oceaan befchynende , verdunt de Lugt tusfehen de Keerkringen, en de min verdunde Lugt , op de Noorder en Zuider Breedten, zwaarder zynde, moet een beweeging krygen na de meer verdunde deelen, om een evenwigt te wege te brengen , en de tegenwoordigheid der Zonne fteeds Wcstwaards gaande, heefc de geheele Lugtftroom dezelfde ftrckkmg. Dus wordt een algemeene Óostewind gevormd, die, drukkende op de Lugt van een wyden Oceaan , de deelen na elkander dringt , en zo in beweeging houd tot het wederkeeren der Zonne, waar door zo veel van de beweeging, als 'er verboren was, wedergegeeven wordt: 't geen de Óostewind beftendig maakt. Het bovengemelde is de natuurlyke loop van den Pasfaatwind, wanneer andere oorzaaken dien loop niet flremmcn. De hoogte van dc Andcs in Zuid-America fluiten dien loop , zo dat men den Pasfaatwind niet ontmoet by den Westelyken oever deezer Bergen. De Wind, tegen dit gebergte aangedrcevcn , is bekladen met dampen uit de Zee opgeheeven , vervuld met Electriek vuur. De Bergen, koud zynde, neemen de hette weg door de Zonneftraalen medegedeeld. Hier door dringen de deelen der Lugt digt in elkander, en op 't gebergte aan. Indien de Lugt niet zeer belaaden was met watcragtige dampen zouden die dampen , aan de zyde van 't gebergte , in dauw nedervallen, en bronnen vormen; doch overvloedig daar mede vervuld, wordt het Electriek vuur van de Wolken in de lugt weggenomen , cn verdwynt onder het fchitteren der Weerlichten, en het kraaken der Donderflagen. De  OVER DE WINDEN. 451 De waterdeelen loopen terftond zamen, door mangel aan dat vuur, en vallen in zwaare ftortregens neder Van hier de aanhoudende Regen- Donder- en Blixembuijen , aan de Oostzyde van de Andes, die, Noord- en Zuidwaards loopende, en zeer hoog zynde, alle dampen of wolken onderfcheppen, welke uit den Atlahtifchen Oceaan, door den Pasfaat- Wind 'er tegen aangevoerd worden; waar door zy al hun water uitftorten, 't welk de groote Rivieren , Amazone, La Plate, en Oronoca, doet gebooren worden, die het water weder na zee afvoeren, naa een land van groote uitgeftrektheid vrugtbaar gemaakt te hebben. De Pasfaatwind, die over de toppunt van de Andes heen gewaaid is, beroofd zynde van zyn dampen en Electrikaal vuur, moet veel ligter zyn dan de lugt boven de Zee, ten Westen van de Andes. De laatfte, derderhalven, belaaden met de dampen, en het Electriek vuur van den Sullen Oceaan , moet op de Westzyde van de Andes aanvallen, met allen geweld, en zulke fchriklykc ftormcn veroorzaaken, als Capitein cheap met zyne Tochtgenooten troffen. Dr. halley merkt op , dat , indien een Land, digt aan zee, vlak, zandig cn laag is, gelyk de Woeftynen van Afrika veronderfteld worden te zyn, de hette, door de Zonneftraalen veroorzaakt, en door het zand, als vast gehouden, ongelooftyk groot is, voor de zodanigen, die dezelve niet gevoeld hebben. De Lugt, hier door ten hooglten verdund geworden zynde, is het noodzaaklyk dat de kouder en zwaarder Lugt, boven de Zee derwaards loope, om het evenwigt te herftcllen. Dit oordeel ik, fchryft hy, de rede'te zyn, waarom, naby de kust- van Guiné, de Wind altoos landswaards in waait, Westlyk blaazende, in rigting ecnigzins verfchillende naar de gedaante van 't Land. De Lugt, boven de Zee, met wateragtige dampen belaaden, en vol van Electrikaal vuur, waar van de Lugt boven 't Land flegts weinig heeft, moet men, op die kust, veel Onweer en Regen ontmoeten. Uit deeze zelfde oorzaak gebeurt het, dat, in een gedeelte van den Oceaan, beftendige kalmtcn heerfchen ; want in dit gedeelte. by zommigen Rarus geheeten, liggende tusfehen de Westlyke Winden, op 't land aanwaai jende , en den Oostlyken Pasfaatwind , houdt de Lugt, (het gewigt van den bovenhangenden Dampkring verminderd zyrïde,"door de beltcndig itrydcudc Winden, die aldaar waaijen,) de veelvuldige dampen, uit zee ont- van-  45t AANMERKINGEN vangen, met op, maar laat ze in ftortregens nedervnllen. In de itreeken van den Oceaan, tusfehen de Verander-» lyke Winden, en waar de Pafaatwind begint, ontmoet men veele Stormen, met Donderweer. In die ftreek woonde ik een zwaaren ftorm by. Op een feboonen dag, met een gemaatigde koelte zeilende,, hoorden wv s middags aan tafel zittende, twee (lagen, eelvkende na twee Kanon - fchoöten. Wy (tonden des verfteld: dewyl wy . korts te vooren, op dek geweest zynde, geen Schip m t gezigt hadden. De Capitein liep terftond op t dek, en verhaalde ons, by zyn wederkomst, dat wv in groot gevaar geweest waren; dewyl, volgens berigt des Stuuraians, de twee Hagen, Donderflagen geweest waren. Naa het eeten op 't dek gaande, zagen wv een zwarte wolk na t land toe, waar in geftadig blixemen ipeeken. Drie: loortcn konden wy 'er in onderfcheidén: naamlyk die fclnelyk blikken , welke men gewoonlvk ziet, andere die zigezaagende langs de wolk liepen, en eene derde ioort, die een vuurbal geleeken, tot het water nederdaalende. — De W olk bereikte ons in den avond, fchoon de wind, voor dat de wolk opkwam, den loop van de wolk te onswaards niet betumftigde; dezelve gin»vergezeld van een Storm uit den Noorden, die welhaast de golven hoog deed gaan. De Zee fcheen in vuur te ftaan , t welk menigmaal in Storm gebeurt, inzonderheid op plaatzen, waar veel visch in zee is. De Lu°t was dermaate vervuld met Electriek vuur, dat het geduuri"aan de mast flikkerde; de zee brak geftadig op het dek& en het Schip fcheen geheel in vuur' te ftaan ; en leverde zulks een allcrontzaglykst vertoon op. Omtrent één uur _s morgeus, vermeldde de Capitein ons, dat hy op een fchielyk bedaaren van den Storm hoopte: want dat het vuur aan de mast zo fterk niet flikkerde, als het gedaan hadt. De Blixem cn Donder hielden daar naa fchielyk op; maar de Storm hieldt eenige dagen aan. Dr. franklin geeft, van de Veranderlyke Winden, 't volgend berigt. De verdunde Lugt tusfehen de keerkringen moet, eer dezelve hoog klimme, de grootfte beweeging gekreegen hebben, welke de Omwenteling der Aarde 'er aan kan byzettcn. In de hoogere lugtgewesten behoudt dezelve zekere maat van die beweeging; en nederdaalende tot hooger Breedten ten Noorden, en ten Zuiden, waar de beweeging des Aardkloots minder is, zal de Lugtftroom, als een Westlyke Wind, zich voordoen, noch-  OVER DE WINDEN. 483 Möchthans {trekkende na de deelen van de Ecvennagts lyn , om de ruimten, veroorzaakt door de Lugt in de laagere ftreeken Zuidwaards vloeijende, aan te vullen. Volgens dit beginzel, verkrygt men eene foort van Pasfaatwind , of geregelde koers van Winden ten Noorden en'ten Zuiden van de Keerkringen, waar dezelve niet geftuit worden , door tusfchenliggende Landen. Dus is, in den wyd uitgeftrekten Oceaan, na de Zuidpool, de Wind bykans beftendig Zuid-West, gelyk de Zeelieden dien doorgaans vinden, als zy, Kaap Hom omzeilende, na de Zuid-zee gaan. De Noordlykfte gedeelten , van den Atlantifche Oceaan zyn dermaate met Land doorfneeden, dat men 'er den Noordwesten - Wind niet zo algemeen ontmoet, als den Zuidwesten by de Zuidpool. Daar nogthans de Westlyke Winden, verreweg, de veclvuldigfte zyn , in alle deelen van den Atlantifchen Oceaan, mogen wy derzelver oorfprong daar uit afleiden. Op de Bank"vau i\ewfound-land, en langs de Noordlyke gedeelten van den Atlantifche Oceaan , helt de Wind, doorgaans , na 't Noord-Westen, en de grootere golven in de Baay van Biscaijen houden meest al die rigting. De Zon verhit de Lugt onzes Dampkrings, meest, naby de oppervlakte der Aarde: want daar beeft men, behalven de nedervallende, ook de tcruggekaatftc , ftraalen. Daarenboven de Aarde, zelve verwarmd zynde, deelt die hette aan de nabyzynde Lugt mede ; de Lugt, derhalven , is'in de hoogere gewesten, waar de Zonneftraalen alleen rechtftreeks dóórgaan', in vergelyking kouder dan de Lugt naby 's Aardryks oppervlakte. Van hier de koude op de toppen der Bergen; van hier de Hagel in den Zomer. De koude Lugt, van boven nederdaalcnde , verdikt , als dezelve, door de laagere warme Lugt, vol wateragtige dampen heen gaat; deeze maakt ze zigtbaar, en vormt een wolk, zomtyds dik en donker, en van eene groote uitgeftrektheid. Dc koude rand of oppervlakte der wolk verdikt de dampen daar omftreeks, en deeze, zich daar mede vereenigende, neemt de wolk toe. De wolk daalt met het toeneemend gewigt na de Aarde, wordt digter, door een geltaage toevoeging van water, en ontlast zich, met een Noorden Wind,"in hevige ftortregens. Vanhier de Noordwestlyke Stormen cn Rukwinden in Noord-America. Kleine zwarte wolken, in heete Gewesten, zich aan een anderen helderen hemel vertoonende , voorfpellen ftorm, en waarfchuwen den Zeeman,om zeil,te minderen. Wan-  4»4 AANMERKINGEN Wanneer, op byzondere plaatzen te Land, eene groote hette heerscht, (als zy eenige dagen door de Zon befeheenen zyn, terwyl wolken andere plaatzen bedekten,) wordt de beneden Lugt verdunt, en ryst op; de kouder Lugt van boven daalt neder; de Wolken in die Lugt komen van alle zyden, vereenigen zich boven de heete plaatzen, eenige geelectrifeerd zynde, en andere niet, volgt daar uit Onweer en Regen. Van hier Donderbuijen na hette, en koel weer na Donderbuien; de wolken en 't water komen uit een hooger, en daarom koeler, Lugt. Wolken, gevormd uit dampen van versch water, van groeiende planten, van natte aarde, enz., laaten fpoediger en gemaklyker het water los: dewyl 'er flegts weinig Electrikaal vuur in is , om de deeltjes van elkander afgezonderd te houden : weshalven het grootfte gedeelte van het water, uit de Aarde opgetrokken , weder in Dauw of Regen op de Aarde nedervalt; te deezer oorzaake zyn Landwinden , na Zee waaijende, droog. Wolken, gevormd uit dampen van de Zee, eene groote hoeveelheid van Electrikaal vuur in zich hebbende, houden het water zeer vast; heffen het hoog, en, door den wind voortgeduwd, kunnen zy, uit het midden des Oceaans, tot verre over 't vaste land komen. Schoon nu een Land vlak is , en geen bergen heeft om de Electrikaale Wolken te onderfcheppen, is 'er nogthans gelegenheid, om die wolken door het water te doen ontlasten: want, indien een Electrikaale wolk , uit Zee komende , in de lugt, een Wolk, boven 't Land gevormd, ontmoet, en die dus niet zeer geëlectrifeerd is, zal de eerlte haar vuur in de laatfte ontlasten, en hier door zullen beide de Wolken fchielyk 't water daar in opgeflooten uitgeeven. De fchok, aan de Lugt gegeeven, veroorzaakt "dat het water, niet alleen uit deeze, maar ook uit de naby dryvende Wolken nederftort. De Dampen, uit de Zee opgeheeven, evenmaatig met Electrikaal vuur vervuld zynde, heeft men op Zee, verre van Land , maar weinig Donder; van hier hooren de Zeelieden, den Atlamifchen Oceaan bevaarende, weinig Donder, voor dat zy digt by 't Land naderen. Op de Eilanden, verre van het Vasteland verwyderd, heeft men weinig Donders. Zwïvelagtige en ontvlambaare dampen, uit den grond opklimmende , worden ligt door den Blixem aangedooken. Iets hier mede overeenkomftigs, vinden wy in de waarnee-  OVER DE WINDEN. 4§J neeming, door den Heer volney gedaan, op zyne Reize in Egypte en Syrië. ,, In Landen als Africa," fchryft hy, ,, die, meesten tyds, meer door de Zon verhit wor„ den, dan de Zee daar door verwarmd is, befpeurt men „ een geftadigen Lugtftroom van de Zee, na 't Land. „ Waar de dampen een vlak en effen land aantreffen, zul9, len zy 'er over heen glijen : dewyl het land , gelyker9, hand verwarmd zynde, 'er niets is om de dampen te verdikken. Van hier voeren de Noordlyke Winden de „ dampen, uit de Micldelandfche ï,ee, na Abysfmie, waar de koude ze verdikt, en ze (hekken tot hoofdoorzaaken „ van de overftrooming des Nyls in Egypten. De be, trekkelyke ligging van Zee en Land is oorzaak van ,) de ondërfcheide hoedanigheden van den zelfden Wind, „ welke Regen in het eene, en Droogte in het andere, Gewest aanbrengt." Zeeën, Meeren, en groote Waterplasfen, door de Winden beroerd , veranderen beftendig van oppervlakte. De koude oppervlakte, in den Winter, wordt door het rollen der golven nederwaards, en in een warmer, opwaards gevoerd. In den Zomer wordt de warmer Lugt met de koudere vermengd. Van hier de meer gelyke warmte van het Zeewater, en van de Lugt, boven 't zelve. Van hier ook zyn, in den Winter , de Winden uit Zee warm, fchoon fnydend , en de Landwinden koud. Terwyl des Zomers het tegendeel plaats grypt. Dit beginzel bekragtigt, 't geen de Heer franklin voor lang heeft waargenomen, dat, aan de Westzyde van America, de Winter zagter zal bevonden worden, dan op dezelfde Breedte van de Oostzyde , gelyk Capitein cook zulks op zyn laatfte Tocht ondervond , en het is een bekende waarheid , dat de Winters zagter vallen aan de Westzyde van Europa, d.n op 't vaste Land van Afta, op dezelfde Breedte. Zeer warme Zeelucht , fchoon eene groote hoeveelheid vogts in zich hebbende, zal wolkig worden door de vermenging met kouder Lugt , en een nevelagtige Lugt zal helder worden , door eene meerdere warmte. Dus verdryft de Zon een morgennevel als zy dezelve befehynt, en de Wolken groeijen aan op een dag dat de Zon doorfchynt. De Lugt heeft in vogtig weer, fchoon niet wolkig, eene foort van revelagtigheid, welke te wege brengt, dat de voorwerpen, op een afftand , zich dof en niet onderfcheidén vertoonen. Deeze nevelagtigheid wordt veroorzaakt,  486 aanmerkingen zaakt, door de menigte vogts in de Lugt verfpreid. Wanneer, door het opblaazen van een koelen wind , dit vogt in wolken verdikt wordt , of in regen nedervalt , wordt de Lugt zuiverder en helderder. Hierom vertoonen zich, naa zwaaren Regen , verafgelegene voorwerpen, onderfcheidén en fcherp. Dit vertoon zal bevorderd worden, als eenige oorzaak het Electriek vuur wegneemt , 't welk zich met de vogtigheid vereenigd heeft. De Lugt boven de Zee warmer, en daarom ligter zynde in den Winter, dan de Lugt over bevroozen Land, kan zulks oorzaak weezen van een Wind, van het bevroozen Land waaijende; de warme ligte Zeclugt opklimmende , drukt zich de zwaarder Landlugt in derzelver ftede. Van hier de veelvuldige Noordewinden in den Winter. Maar de algeaieenfte oorzaak van de Noord Oostlyke Windengeduurende_ de Lente, en een gedeelte van den Zomer, fchynt toegefchreeven te moeten worden, aan het fmelten van de fneeuw op 't Vaste land, volgens de waarneeming van Lord bacon. De warmte, welke fteeds plaats heeft, géduurende den Dooy, heft niet alleen veel van 't gefmolte Sneeuw in dampen op; maar de dampen, welke uit de Aarde opklimmen , worden mede eene kragtig werkende oorzaak van onze Noord-Ooste- Winden, die, volgens de aanmerking van Lord bacon, meer of min veelvuldig zyn, naar maate van den duur en de ftrengheid des Winters, op 't vaste land. Dat warme dampen als dan uit den grond opryzen, blykt uit het fchielyk losgaan van het ys van den bodem der rivieren, als het door dooit. Het ys, dus losgelaaten, ryst, en, dooreen grooter toeloop van water, gaat het Hukken gebrooken heen, met groot geraas. In diepe rivieren zinkt het ys zo diep, dat het ftukken breeken zo zeer niet gehoord wordt. Dat de Sneeuw desgelyks ontbonden wordt , door een warme Damp uit den grond komende , blykt uit de hoeveelheid Waters , die, ftaande den Dooy, van onder de Sneeuw wegvloeit. Dit wordt wyders bevestigd, door de Sneeuw, die, géduurende den Dooy, niet gefmolten zynde, naderhand niet gereedlyk fmelt door de hitte der Zonne, zelfs by warm weer. Iets hier mede overeenkomftigs heeft plütarchus waargenomen , in zyn Leeven van sertorius; waar hy een Volk befchryft, 't geen in het bergagtig gedeelte van Spanje, in bosfchen en holen, woont, en niet gemaklyk te naderen vieL ., De Noor„ de - Windfchryft hy „ heerscht meest in deezen oord,  over de winden, 487 „ oord , en wordt voortgebragt door het fmelten van de „ Sneeuw op 't gebergte in den Zomer. De wind koelt 's morgens zagtelyk op , deeze verfrischt Mensch en „ Vee; en als de Zon hooger klimt, ontftaat 'er een fter,, ker Noordewind." 't Is reeds opgemerkt , dat de Winden, veelvuldig uit Zee komende , ontdaan uit de dampen van de Zee, dan waarfcbynlyk ryzen 'er ook dampen op, uit den grond onder de Zee. Dus fchynen de dampen overvloedig zich te verheffen uit de Banken van Ncwfouudland, naar uitwyzen van de beftendige nevelagtigheid der Lugt boven dezelve. De warmte van deeze dampen lokt, naar allen fchyn, de Kabeljaauw aan, om deeze .Banken tot de geliefdfte verblyfplaatzen te kiezen. Eene dergelyke nevelagtigheid ontmoeten de Zeelieden ook dikwyls eer zy het Kanaal inzeilen. Overeenkomltig met dit denkbeeld, heeft de Heer bohun , in zyne Historie van de Winden , verhaald , dat men in Coruwal zekere voortekens van Storm heeft , in de modderagtigheid van 't water , en de dampen , welke in de Mynen opklimmen , eer men boven den grond nog eenig teken befpeurt. Lord bacon heeft waargenomen, dat de Zee en wyde Meiren , zomtyds, zeer ongeftuimig worden, fchoon geen wind, om zulks voort te brengen , waaije: dit wordt, zyns oordeels, veroorzaakt door warme dampen, uit den grond, onder het water, opwellende. By zulke gelegenheden fchryft hy, wordt eene foort van murmelend geluid gehoord , en het raazen van de Zee wordt op grooter afftand, dan gewoonlyk, vernomen. Ook ziet men zomtyds bellen op 't water, by ftilte. De Abbé raynal heeft een befchryving van de Stormen in de West-Indien gegeeven , welke hier plaats verdient. „ De ,, dag , die in de verzengde Lugtllreek doorgaans helder ,, en klaar is , wordt fchielyk in een algemeenen donke,, ren nagt veranderd ; de lugt is dik, de zon rood , en „ nogthans blyft het ftil. Onder den grond , en in ver,, gaderplaatzen van water, hoort men. een dof geluid, ,, gelyk aan dat van opgeflooten winden; de Zee geeft een ,, onaangenaame reuk , en wordt , fchoon 't nog ftil is, „ fchielyk beroerd. De Wind veranderc in een oogen„ blik , en blaast geweldig op , gepaard met Donder, ,, Blixem , Regen , en zomtyds Aardbeeving , en altoos „ met de akeligfte gevolgen , welke de Wind kan voortbrengen. De boomen worden met den wonel uit den IV.DEEL.MErsCKLW.NO.il. LI gfOIld  488 aanmerkingen over de winden. „ grond gerukt , en de fterkfte Gebouwen veranderen ia puinboopen." Tusfehen de Keerkringen , verandert de hoogte van de Kwik in den Barometer zeldzaam ; deeze regelmaatigheid fchynt voort te kottien , uit de geregelde opklimming der dampen, veroorzaakt door eene fteeds eenpaarig werkende oorzaak, de dagelykfche uitwerking van de hette der Zonne. De veranderlykheid van de beweeging in den Barometer, op de Noorder en Zuider Breedten, fchynt af te hangen van de verfcheidenheid der oorzaaken van de verdunning of verdikking der Lugt, ingevolge van de ongeregelde opklimming der dampen , uit de Aarde en uit het Water. Tot nog zyn 'er geen beginzels vastgefteld, volgens welgenomene Waarneemingen, om deeze uitwerkzels te bepaalen. In 't algemeen n ag men aanmerken , dat de Kwik zelden , zo immer , zo oeltendig blyfe ftaan , als dezelve laag, dan wanneer dezelve hoog, is. i NADER BERIGT WEGENS een BRIEF van DEN heer BRITZING (TITSINGH) , AAN DEN HEER de GUIGNES, gedagtekend Hfiügly in May {Maart) 1788 ; betreffende EENIGE BYZONDERIIiCDEN van DE CHINEEZEN en JAPANNEREN. Aan de Heeren Schryvers der Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Lette^r-Öeffeningen. myne heerenï r~\nlangs in N°- 9. des Vierden Deels van uw geacht V / Maandwerk geleezen hebbende , eene Vertaaling van een Uittrekzel, uit een Franfchen Brief, in het Journal des Se avans gedrukt, door myn Broeder Mr- isaac titsingh, (en niet britzino , zo als daarin by vergisfmg üaat), aan den Marquis de guignes te Parys gefchreven, waar uit moet worden opgemaakt, dat een, door Hem vervaardigde , tydrekenkundige tafel, van de eerfte tyden der Chineefche Gefehiedenis , aan my gezonden was , ten einde die der Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem aan te bieden, om door Haar uitgegeeven te worden, en Uw Edos zekerlyk daar door aanleiding gekregen hebbende,  nader eerigt we gr ns een brief, enz. , <)8jj ■de, om in uw gunfiig Voorbericht, aan 't hoofd "van die Vettaaling geplaatst, met betrekking tot denzelven, en tot andere, der, in dat uittrekzel, vermelde Stukken, te betuigen, niet te durven twylfelen, of die Maatfchappy zoude , zo ze in het daadlyk bezit van deeze ontdekkingen was , de Geleerde Wereld , door eene fpoedige plaatzing in haare Verhandelingen, verplichten; kan ik niet nalaaten Uw Ed», zo wegens het daar van reeds ontvangene, als wegens het een en ander, daaromtrent in het Uittrekzel voorkomende; inzonderheid van de reden waarom die Tydrekening niet aan de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem aangeboden is, kortelyk, eenige opheldering te geeven, met verzoek, om daar van, zulks nuttig oordeelende , in een volgend N°* gebruik te uiaakui. Al het geen van die Stukken , tot heden toef, in myn bezit is, beftaat in eene Verhandeling; ten opfchrift hebbende: Bedenkingen over de Tydrekening der Chineezen, volgens hei gevoelen der Japanner en, benevens eenige aanmerkingen omtrent den oorfprong der Japanneren zeiven; en in een Tydreken- en Historickundige Tafel van de .Chineefche en Japanfehe Gefchiedenisfen , overeengebragt met onze Jaartelling, waarvan de Chineefche aanvang neemt met het Jaar 841 , en de Japanfehe , met het Jaar 660, vóór de geboorte van Christus ; onder den tytel van, Eene geregelde Jaartelling van de opvolging der Chinee. felie en Japanfehe Vorften, tot het Jaar 1784. By den Brief, door myn Broeder, in A°' 1786, aan den Heer de guignes gefchreven , waarvan in het Uittrekzel ook gefproken word , welke voornamentlyk ftrekte , om zvne gegronde twylfelingen , aangaande de voorgewende Oudheid der Chineezen aan den dag te leggen, voegde hy een affchrift van die Verhandeling, waarin , onder anderen , ten klaarden word aangetoond , dat de Japanners alie de Chineefche Schryvers , zelf die , welke door de algemeene verbranding aer boeken in China , 213 Jaaren vóór christus, voor verloren gehouden worden, in handen hebben , dat ze die volmaakt wel verftaan , en dat men in Japan dezelfde zwaarigheden, over de Oudheid der Chineezen, maakt, als zommige Chineefche Schryvers zei» ven doen {f). De (*) Ter opheldering hiervan dient, dat de Chineefche Taal LI 2 als-  4po NADER. BERIGT WEGENS EEN BRIEF De door en door geleerde en onvermoeide Beoeffenaar van deezen tak van Letterkunde , ten hoogften voldaan over het nieuw, en nog onbekend, foort van wapenen, dat Hem daar door in handen gegeeven wierd , om de groote menigte aanhangers van dar, zo ongerymd, gevoelen, die Hy alléén zedert lang, Ichoon met weinig vrucht, beftrceden had , te keer te gaan , zond hier op , te gelyk met eenige van zyne werken over China , een allerverplichtendst antwoord, waar in Hy ten fterkften aandringt, op liet onderhouden van eene letterkundige Briefwisfeling, en kennis geeft , dat de Brief, en naderhand ook de , in 't Fransch vertolkte , Verhandeling aan de Koninglyke Academie der Opfchriften en fraaije Letteren (LAcademie Royale des Infcriptions et Belles-Lettres') , voorgeleezen zynde, met haare volkome goedkeuring vereerd waren, en dat de Brief, op haare begeerte, in het Journal des Scavans zou gedrukt worden. terwyl men, met het in 't licht geeven van de Verhandeling, weêrhouden wierd, door de overweeging, dat die een vervolg moest hebben, en dat men 'er den Schryver alléén de eer van behoorde te laaten, in hoope' e'chter , dat Hy , zo dra het geheele Werk in order zoude zyn, vryheid zou geeven, om dat ook in de Franfche taal gemeen te maaken. De Brief nu, die myn Broeder , ten wederantwoord op deezen, aan den Heèr de gdignes afvaardigde, gedagtekend, Hougly in Beugalen 12 Maart (en niet May) 17S8 , uit welken het, in 't begin gemeld, Uittrekzel genomen is, en verzeld was van een affchrift van de Tydrekening, behelsde ook nog een bericht van eene der redenen, waarom beide die Stukken , zo als alle de anderen , in onze taal moesten gedrukt worden. Dewyl niets daar van in hetzelve gezegd wordt, zal ik de vryheid neemen, zulks hier, vertaald, by te voegen. „ Nademaal dezelven, te weeten de Bedenkingen, enz., ook aan het hoofd van de Tydrekening moeten ge„ plaatst worden, en ik voorneemens ben, na daar op te „ hebben laaten volgen , al het geen myne andere bezig- „ he- altoos aan het Hof, en by alle Perlbonen van eenig aanzien en geleerdheid, gefproken word, en aldaar in zulk eene achting is, daf het Lieden , bevoegd na eenige waardigheid te dingen , tot fchande gerekend word , daar in onbedreven te zyn ; ook worden alle hunne béroemdfte Werken in die taal gefehreven.  VAN DEN HEER J. TITSINCH. 491 heden my zullen toelaaten in gereedheid te brengen, „ het Werk aan eenigen myner Japanfehe Vrienden op te ,, draagen , niet alleen in erkentenisfe voor de yver en ,, genegenheid , waar mede ze my in myne navorfchingen ,, zyn te hulp gekomen, en voor alle de beleefdheden, „ waar mede ze my by aanhoudenheid vereeren, maar ook om hun te toonen, dat ik niets verhaal, 't welk niet „ op hunne eige berichten en gefehiedenis gegrond is, my „ daarin met alle naauwgezetheid trachtende te fchikken na hunne geliefkoosde Les van Confucius (*), vleije ik „ my, dat deeze nafpooringen ter zelfder tyd zullen dienen „ ter hunner onderrichting, en om zich meer en meer be,, kwaam te maaken in de kennis van myne moedertaal, „ door de Overzettingen met het oorfpronkelyke te ver,, gelyken ff) , als door de daar in voorkomende berichten „ van al het geen wy, belangende de Chineezen,in Europa „ door de Misfionarisfen hebben kunnen te weeten krygen, ,, enz. enz." Ter beter bereiking van welk oogmerk, dan ook nog in zynen brief aan my, over dat onderwerp , gemeld word , dat de Chineefche characters in zelvervoege , als in het hnndfehrift, in den Letterdruk moeten worden ingevoegd (|), met verzoek, om zo zich daartegen zwaarigheden van aanbelang mogten opdoen, het Werk dan tot nader order onder my te houden , en intusfehen na de beste middelen, om die uit den weg te ruimen, om te zien. Daar nu byna op ieder regel van deeze twee Stukken, die ir.8 bladzyden in groot folio bedraagen, waarvan het Schrift, inzonderheid dat der Tafelen, de grootte der gevorderde drukletters heeft, om dus, door in den Letterdruk het (*) Te weeten : dat men eene zaak, van welke men overtuigd is, als waarheid mag opgeeven; doch omtrent het geen men nier zeker weet, zyne onkunde moet bekennen , en het trachten na te (peuren (t) Onder de Geleerden in Japan , vind men veelen , die de Hollandfche Taal fpreeken , en leezen ; waarin ze door onze Tolken, die alle geboren Japanners zyn, onderweezen werden. Q.) In de Bedenkingen, enz., word nog cen andere reden gegeeven , waarom het Werk niet wel zonder de Chineefche Characters kan gedrukt worden ; hier in belfaande : dewyl , in de Hollandfche fpéiling der zelïïlandige naamwoorden, de Japanfehe uitfpraak, die merkelyk van de Chineefche verfchilt, gevolgd zynde, zulks anders, voor de, in deeze laatfte taal, ervarenen, zeer veel moeite zou veroorzaaken. LI 3  4.92 NftDÉR BERIGT WËGEN5 EEN BRIEF het zelfde getal van regelen op ieder bladzyde te plaatzen, zeer veel moeite en verwarring voor te komen , eene menigte Chineefche Characters , van zeer verfchillende grootte en figuur, gevonden worden, die te zamen een verbaazend aantal uitmaaken; zynde vau meest alle de Eigennaamen vau Perfoonen, en van alle zaaken van eenig gewigt, de Chineefche benaamingen 'er agter gevoegd; en daar die meestendeels , uit veele, meer of min fyne , lange en korte ftreepjes of fchrapjes, en andere tekenen , zyn te zamen gefteld, welke, volgens het deswege in het 8*e Deel der jilgemeene Hcdcndacigfche Historie om Handig vermelde , zeer naauw luisteren, is 't gémakkelyk na te gaan, dat het fnyden van dusdanige figuuren, voor iemand, die niet de minde kennis van de Chineefche taal heeft , (dat zekerlyk van geenen Letterfnyder in gansch Europa te verwagten is; eene allermoeijelykde zaak zoude zyn. Echter had ik niet gedagt , dat de zwaarigheden , omtrent al het geen tot eene cierlyke en nanuwkeurige uitgaave van zodanig een Werk gevorderd word , zo groot en menigvuldig zouden geweest zyn , als my , na daar over het verlicht oordeel van des kundigen te hebben ingenomen , gebleken is , waar door ik dan ook ganfcbelyk weerhouden ben, dienaangaande, by de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem , eenig aanzoek te doen. Intusfchen heb ik het genoegen , by deeze gelegenheid, nog te kunnen melden , dat twee aanzienlyke , en door hunne geleerdheid zeer beroemde, Heeren, binnen deeze Provincie, een , van welken in de Chineefche taal volkomen! kundig, cn een groot Voordander is van alles, dat tot die Natie eenige betrekking heeft, reeds meer dan één plan hebben uitgedagt en opgegeeven, om het meergemelde Werk, op eene, met de gewoone wyze van boekdrukken verfchillende, manier, fchoon met geen minder luister en naauwkeurigheid, in 't licht te brengen, welke clan ook aan den Schryver gezonden zyn, om zyne gedagten en toedemming daar op te verneemen ; en dat 'er alle reden is, ingevolge vau de gundige gevoelens, welke deeze Heeren van dat Werk voeden , om te vertrouwen , dat zy, wanneer, op de eene of andere wyze, tot de uitgéave befloten word, daarvan het toezigt op zich zullen neemen. Het bovendaande, tot myn oogmerk in deezen , tegenwoordig genoegzaam zynde , te meer , daar waarfchynlyk in 't vervolg "eene omdaudige en juiste ontvouwing van vee-  van den heer j. titsingh. 493 veele, hier toe behoorende, weetenswaardige dingen, door een kundiger pen , gegeeven zal worden , heb ik de eer my verder met alle achting te noemen. myne heeren ! Uw Ed»s Ootmoedige Dienaar Amfelclam, Jan titsingh. 16 October, 1789. P. S. Behalven eenige andere onnaauwkeurigheden van weinig belang , in het Fransch Uittreksel voorkomende , zyn 'er nog twee , die te veel in 't oog loopen , waarom verzoeke de goed beid te hebben , die in de Vertaaling te corrigeeren. Beide Haan in dezelve op pag. 393 , de eerlte op regel 19; alwaar, inde plaats van 'Japanfehe, moet liaan Chineefche, Priesters en de tweede, op regel 28 , alwaar het woord nog, tusfehen de woorden om eens, moet worden ingevoegd. BEDENKINGEN VAN DEN HEER SAMCEL JOHNSON, L. L. D. OVER. DE GERINGE VORDERINGEN IN KENNIS, WELKEN DE MENSCHEN, NAA HET BEREIKEN VAN ZEKEREN OUDERDOM, MAAKEN. (Ontleend uit de Letters to and form saMüel johnson, L. L. D.) T7*en aanftaand Tydperk van twaalf jaaren, 't geen men zich in 't best zyns Leevens voorftèlt, cn als een ruim vak bcfchouwt, zal door de meesten eenpaarig en zagtvocrig doorgebragt worden, met weinig bezefs van vordering in kundigheden, en luttel bedenkens op den afgelegdcn weg. Die opeenhooping van Kennisfe, welke men zich belooft van zulk eenen aart te zullen weezen, dat men, naa dat Tydsverloop, op het tegenwoordige tydflip zal nederzien, met eene meerderheid, niet ongclyk aan die, met weike dc Manlyke jaarcn op dc dagen der Kindschheid nederzien', zal mislchien nooit ondernomen worden, of nimmer gelukken: cn' dc ondervinding ons leeren 't geen zy reëels za vcelc Miliioenen geleerd heelt, dat Vyf-cn-veertig en Drie-cn-dertig jaarcn, in dit opzigt, weinig verfchillen. Gelyk het Lichaam, naa zeker tydperk in de hoogte niet groeit en zeer weinig in fterkte toeneemt, zo is 'er ook zeker tydperk', fchoon 't zelve door uitwendige oorzaaken aan meerder wisfelvallighedcn onderhevig is, wanneer de Ziel doorgaans een punt bereikt, op 't welk zy blyft ftaan en zeer weinig vorderingen maakt in kragt van denken, oordeelen en redenkavelen. Het Lichaam kan nieuwe wyzen van bewcegen aanneemen, nieuwe beLl 4 hen-  A9X BEDENKINGEN hendigheden in werktuiglyke verrigtingen krygen; doch de oorfpronglyke fterkte neemt niet toe; dc Ziel moge een grooter voorraad van Taalgeleerdheid, van nieuwe Weetenfchappen, opdoen, maar de kragt van denken blyft bykans dezelfde; en indien haar geene geheel nieuwe Onderwerpen voorkomen, brengt zy veelal Gedagten van dezelfde kragt cn uitgebreidheid voort op wydcr Leevensafftanden , even gelyk een Boom, die, als 'er geen vreemd vrugthout op geënt wordt, van jaar tot jaar, vrugten van dezelfde gedaante, en fmaak, en geur, voortbrengt. Door Vevftandsvermogen of Denkenskragt verftaa ik de maate van doordringenheid, vvelkc de Ziel bezit om een verkoozen Onderwerp te befchouwen, met alles wat daar toe behoort, en 'er van afhangt. Dit vermogen, zeer verfchillend by onderfcheidén Perfoonen, fchynt deels eene Gaave der Natuure, deels de vrugt van Ondervinding. Wanneer de kragten der Natuure zich ter grootfte uitgebreidheid uitgelpannen hebben, kunnen ze niet verder. Een Heester kan nooit cen Boom worden. En het is geenzins onredelyk te veronderftellen, dat die Zielsvermogens, eer wy de helft des leevens bereiken, in derzelver voile kragt zyn. Niets Blyft 'er dan over, dan het te werk ftellcn dier Vermogens en de Ondervinding;, cn deeze voeren mede weinig uit. Men zegt, en met rede, de Ondervinding is de beste Leermeesteresfe, en vcrondcrftclt, dat de Ondervinding met de verlanging des leevens toeneemt. Doch 's Menfchen leeven, van naderby befchouwd, toont ons, dat de Tyd veelal voorby loopt, zonder ons eenig voorwerp aan te bieden, 't weik onze Kundigheden op eene mèrklyke wyze kan uitbreiden, of ons oordeel iiypen. Wanneer wy jong zyn, leeren wy veel: dewyl wy van alles onkundig zyn: wy neemen ieder ding waar, om dat alles nieuw is. Dan, naa het verloop van zekere jaarcn,zyn dc voorvallen desdagclykfchen leevens uitgeput, de eene dag loopt gelyk dc andere voorby, in dezelfde eentoonigheid van verrigtingen: wy moeten doen 't geen wy mem'gmaalen gedaan hebben , cn bekreunen ons des weinig, om dat wy niet verlangen het veel beter tc doen; wy hooren, 't geen wy reeds te vooren gehoord hebben; cn 't geen het herhaalcn ons met geen grooter zekerheid kan doen weeten. Hy, die vroegtydig veel geleerd heeft, maakt misfehien zelden, ten aanzien van Leeven of Zeden, veel vorderings in Kennis : niet alleen om dat in dit vak hoe meer men weet, 'cr des te min te leeren valt; maar om dat eene Ziel, vervuld met denkbeelden en beginzelen, in zich zelve keert tot eigen onderhoud, en bezig is met de begrippen, die in verwarring zouden loopen, in orde te Ichikken, en die op 't punt ftondeh, om weg te (luïpen, te herroepen. Handel wyzen , door welke men de verkreegene Wysheid moge bewaaren; doch dezelve zeker niet vermeerderen. De Koopïfian, die é2rst bezig was met geld tc winnen, houdt op ryker te worden van dien tyd af dar hy zich aüeen nederzet, om het geWonnene te tellen. Men-  OVER DE VORDERINGEN IN KENNIS. Menfchen, die Huisgezinnen en een Beroep hebben, vinden daarin bezigheid van weinig bezwaar, doch van veel gewigts; hun werk; vordert veeleer beftendigen arbeid, dan fchranderheid van befpiegeling, de aandagt deeds bezig houdende met denkbeelden , al te grof voor verfyning, en al te zeer verbonden, tot diepe nafpeuring. Het pad is reeds gebaand , men heeft het betreeden fpoor flegts te volgen. Dagelykfche Bezigheid brengt niet meer tot Wysheid toe, dan het dagelyks les geeven tot de kundigheden ■van den Leermeester. En hoe veele Leevcnsftanden zyn niet van 'dien aart, dat het waarneemen des Beroeps het grootfte gedeelte van den tyd vordert. Daarenboven liggen de meeste Menfchen zich niet toe op Zelfsverbetering. Begrippen, eenmaal door onderwys aangenomen, of langs eenigen anderen weg verkreegen, worden zeldzaam ten toetze gebragt; ééns veronderfteld zynde, dat ze regtmaatig zyn, houdt men ze nimmer voor dwaalend. Van deeze berusting in ééns aangenomene gevoelens zyn gecnen geheel vry; tusfehen vrees van onzekerheid, en wederzin van arbeid, blyft ieder bykans in de hoogte waar hy zich bevindt, terwyl by nog klimmende vorderingen zou kunnen maaken: en zy, die op hun drie,en dertigfte jaar verftaudig zyn, zullen op hun vyf en vcertigfte weinig wyzer weezen. s - "■ '."7*, , "mm^mmt GEDAGTEN OVER HET HAATLYKR DER ONREGTMATIGE BEHANDELINGEN VAN DEN EVENMENSCH. Trok onlangs het affchuwelyke der Oorlogswoede (*) , het gedrag van oorlogzugtige Vorften, ónze aandagt tot zig; niet minder opmerkenswaardig komt ons , in een foortgelyk gezigtspunt, voor het haatlyke gedrag veler Menfchen , in een 1 ageren kring geplaatst, die, zo ver hunne vermogens reiken, niet ongelyk zyn aan zulke Vorften ; daar ze , door hunne onregtmatige behandelingen van den Evenmensch , 'er op uit zyn , om de Maatfchappy te verwoesten , en het onheil te berokkenen van de zodanigen, die met hun in dezelfde Maatfchappy leven. ' In ftede van het geluk der Leden hunner Maatfchappye te bevorderen , en het welwezen van den Naasten te bewerken, fmeden maar al te velen uit hun , in het verborgen , tegens eikander de Ihoodfte aanflagen; aanflagen, die het licht niet zien rnogèn ; aanflagen, zo al niet, om zynen evenmensch het leven te benemen , ten minften om hem te bederven , en op allerlete wyzen te benadelen; aanflagen, die gefchikt zyn, om, op de puinhopen van zyns naastens verderf, zyne eigen grootheid te bouwen, om verfoeijelyke inzigten en oogmerken te bereiken , CD Zie bove-, bl. 406. LI 5  49°" - GEDAGTEN. ken, door eikanderen te benadelen, te vervolgen, te verjagen,, en den gehelen ondergang tc bewerken; aanflagen , die dec banden der Maatfchappye verbreken , cn de onderlinge rust ver-Horen! .— Is dit, 6 mensch, uwe beftemming, om zo met uwe. mcceichepzcien te handelen , met welke gy zamen leeft; is dat! het einde, het doe!, uwes Scheppers ? —- De Maatfchappy vordert, dat men elkanders geluk altoos zal behartigen; en het zelve? nimmer uit het ecg verliezen • maar is dat beantwoorden aam uwe beftemming , rusteloos bez:g te zyn , om eikanderen onge-. ■lukkig te maken; alles aan te wenden wat daar toe dienen kan;; en 'er , zonder agt te geven op regt cn onregt, alleen op uit te • zyn , om zyn (nood opzet, zyn verdeifelyk oogmerk , te be- reiken? Is dat een beftaan waardig aan redelyke Wezens?' voegt dit aan verlichte Christenen! Verpligten ons niet dc onderlinge betrekkingen , welke wy als gemene leden eener geregelde Maatfchappy op eikanderen hebben , verpligten die ons niet ten fterkften , om elkanders voordeel te behartigen ? i Zyn wy niet verpligt, die banden van verbintenis nauwer1 toe te halen, en alies toe te brengen, wat tot heil van eik Lid, tot bloei, rust en welvaart der Maatfchappy, ftrekken kan? Hiertoe roepen ons onze tydelyke belangen; en 't is onze onvermydelyke pligt alles tegen" te gaan , wat hier aan hinderlyk zou kunnen zyn, a's daar is, oproer, muitcry, cn zoortgelyke wanordens, die de hechtfte zuilen der Maatfchappy ondermynen, en doen waggelen: want, waar de wetten vertrapt worden, waar men geen regt of gcregtighcid handhaaft, daar werkt men ten verderve van het algemeen , ten ondergang van den burgerHaat , ter omkering der Maatfchappy. —- Zyn wy dus , als menfchen, gehouden, elkanders voordcel en belangen te behartigen , hoe veel te meer zyn wy 'cr toe verpligt, als Christenen, als verlichte Christenen , die dc Vioctftappcn van onzen Licfdcryken Meester behoren te drukken! Dan is dit het beftaan der meeste Stervelingen, van het grootfte deel der Christenen ? — Zeer ver van daar Het tegendeel is maar al te waarachtig. Haat, nyd, vervolging, en elkander te benadelen, is veelal cen heerfchend kwaad, een algemeen bederf. Maar weet gy niet, ö mensch! dat, terwyl gy uw lhode opzetten fmeed terwyl gy uwe natuurgenoten benadeelt, cn vervolgt, de dood u op alle uwe wegen verz'elt, u ook overal vervolgt, cn op 't eigcnfle ogenblik, mislchien, agter u ftaat, om u op het onverwagtst tc befprjngen; en u in eenen gapenden afgrond, op wiens uitenten rand gy reeds ftaat te waggelen , plotsling voor etiwig nèer re,ftortcn ? — En wcikc treurige gcvoigcn zal zulk een ysfelyke val niet na zich liepen ? Eene rusteloze, eene cuwige, nooit afgebroken, wroeging zult gy ondervinden. 'Een woun, die nimmer fterft, zal u op het felst ver- i  GEDAGTEK. 49? vervolgen, en rusteloos uwen geprangden boezem knagen I ■ De naarfte jammerklagten zult gy aanheffen, terwyl velen, door u gehaat, en fel vervolgd , euwige Vreugde - liederen, ter eere van den Oneindigcn, die op den Throon zit, zullen aanheffen. Hoe haatlvk is zulk een wangedrag, bovenal in Christenen , die tot één Ligfiaam tc zaam verecnigd zyn, en het voorbeeld van hunnen Zagtmoedigften Meester behoren na te volgen 1 Wy allen belyden éénen God, cn Jefus Christus, dien Hy gezonden heelt. , Belyden wy nu dien God, dan moeten wy Hem ook dienen, en eerbiedigen. Maar zullen wyGod dienen, en zvne Wetten met baldadige voeten treden? ■ Zullen wy God dienen, cn zyne geboden veragten; niet luisteren mar de ftemmc , die ons gedurig toeroept : „ Hebt malkanderen lief?" —— Zullen wy God dienen , die een God van orde is, cn in dc Maatfchappy de grootfte wanorders aanrigten-? < Zullen wy God dienen, en dc algemene rust verhoren , ons van de banden der geheiligde Wetten ontftaan; — menfehelykc en Godiyke Wetten vertreden - baldadig vertreden? „ Of, kan hy God lief- „ hebben, die zynen broeder haat?" die deszelfs welzyn op alle mogelykc wyzen dwarsboomt? •— Geheel iets anders vordert de Regtvaardigheid, zelfs naar de Wet der natuur. Deze leert ons, dat wy, fchepzels van dezelfde natuur zynde, onze medeleden alles goéds zullen toevoegen, cn alle kwaad van hun pogen af' te weren. Zo fpreekt de Natuurwet in onzer aller harte; zo fpreken Recht cn Gerechtigheid; -— dan nog nadrtikkclyker Gods heilig Woord, de Wetten van het Zaligend Euangcly. Het zelve leert ons uitdrukkelyk: „ een „ ander niet tc doen , 't geen wy niet gaarn begeren zelve ge„ daan te worden." —■ „ Wy moeten, naar dat onderwys, den medemcusch niet flegts liefhebben met die zelfde Liefde, als we ons zclvcn beminnen;" dan, dat hooger klimt, onze L:ei'- dcryke Meester beveelt ons zelfs: „ Onze Vyanden Lief' te heb- „ ben - Goed te doen, die ons kwalyk gehandeld hebben . cn te Zegenen, die ons Vloeken." Zulk eene dure verpligring word ons allen, die den naam van |efus, cn het Euangely des Vredes belyden, opgelegd; onder die Verpligring zyn alle Christenen, zonder onderfcheid, gebragt. „ Die den naam van Jefus belyd, fta af van alle ongeregtigheden." En geen wonder, onze grote Meester heeft ons liet fprekendfte ■voorbeeld tenvolging nagelaten. Jefus , onze grote Mees¬ ter , was onze Lteftferyke Heiland, en blyft die tot in de Euwigbeid. Alle zyne Lesfen, dc ganfehc inhoud van het Euan¬ gely, ademen niet anders dan loutere Liefde; — en Hy predikte, in zyne omwandeling hier op aarde, eene Leer, -welke Hy . zelve beleefde, die Hy met zyne daden en handelingen bevestigde. • Hy leidc den 'memch gene lasten op , die lly, even als de Joden," zelve weigerde te dragen; het tegendeel is waarachtig. I'! Nie-  498 GEDAGTEN. Nfemant kon Hem overtuigen van zonde. ■■ Loutere Goedheid was de Here. - — Het land doorgaande, deed hy niets, dan goed : — waar Hy zyne treden zette, was Goedheid en Liefdadigheid. Een toevlugt van kranke , een hulpe in benauwdheid, cn cen redder zelfs uit den dood, betoonde zich de Here Jefus. Kreupelen deed Hy wandelen , blinden fehonk Hy' het gezicht, doven deed Hy horen, Hommen fpreken, hongerigen fpyzigde Hy, en die van boze Geesten bezeten waren, verloste Hy uit derzelver ketenen. Zullen zy dan den naam van Christenen waardig wezen , die regt het tegendeel zyn wat Jelus was, die regt het tegendeel doen, als Jefus hundeede, . die de Wetten en Geboden van het Euangely veragten? Zullen zy den naam van Christenen -waardig zyn , die den groten , den zagtmoedigen Meester niet na wandelen ? ■ Roept Hy ons nog niet gedurig , in zyn Euangely , toe : „ Leert van my , dat ik Zagt- „ moedig ben." Of zullen zy den naam van Christenen verdienen , die clkandcrcn haten cn vervolgen? —■— Jefus fpreekt de Zagtmoedigen Zalig, en zegt, dat zy het Koningryke Gods beërven zullen: terwyl zy, die ongeregtigheid gedaan hebben , in den vurigen oven geworpen zullen worden , alwaar weninge zal zyn, cn knersfinge der tanden. Wanneer ook Gods regtvaardigc wrake en toorn zal komen op hen , die hunne broeders vervolgd, cn het bloed der Profeten vergoten hebben. Het regtvaardig bloed dier vervolgden en gedoden zal tegen hen getuigen, op dien grootften cn gedugtften aller dagen, wanneer Jefus in majefteit zal verlchynen , op welken Hy ai het menschdom dagvaarden zal voor zynen. regterftoel; wanneer zy , die in de Graven zyn, zullen opftaan; en met de nog levende verfchynen voor zyne Vierfchaar, om van alle hunne bedryven, van alies wat zy gedaan hebben, rekenfehap afteleggen; wanneer Hy met vlammendcn vure wrake zal oefenen over de genen , die het'Euangely van Christus ongehoorzaam geweest zyn; die, in bange vertwyfclmg, als dan te vergeefsch zuiien roepen : ,, Bergen valt op ons , heuvelen bedekt „ ons, van voor het aangezigte Gods." Wie , dit nagaande, bezeft niet, dat zy den naam van Christenen geheel onwaardig zyn : Het gedrag van cen waar Christen ïs juist het tegengeflelde. Hy bemint den naasten, cn poogt alSe nadelen van dezelven af te keren; ten einde de zamcnleving aangenaam te maken, cn de Maatfchappy te doen blocijen. — Zy , d'e aan atlen wel doen, die ieder mensch befchouwen als hunnen natuurgenoot, en langs dien weg ook aanfpraak kunnen maken op eens anders hufp en byfland , zulke kennen hunne beflemming; door hen word de Maatfchappy bevestigd, en derZelver bloei bevorderd. Hunne harten gioe'jcn van goedwilligheid , liefdadigheid en goedheid. Toegenegenheid, zugt cn pogingen, om het heil van 't menschdom te bevorderen, is hun hoofd-  GEDAGTEN. 499 Jioofdbedoelde. Nimmer verheugen zy zich meer, dan in den algemenen welvaard der Maatfchappy ;'in den voorlpoed, het geluk hunner Natuurgenoten. Zy haasten Zich, om, ter on- derfteuning der Ellendigen, toe te fchieten. Zagtmoedig, en medelydend, verkwikken zy, zonder aanzien des perioons, alle behoeftigen Zy zyn de toevlugt der ongelukkigen , de troost der bedroefden, en de uithelpers van die genen, welken m benauwdheid zyn. Kwaad met kwaad vergelden zy niet, veel mmdcr kwaad voor goed ; zelfs doen zy goed den genen , die hen vyandig zyn : en tragten, door vriendlykheid, , aller harten te winnen. Ze zvn zagtmoedig omtrent de genen die dwalen en verkeerd handelen • en bovenal medelydend omtrent de zulken, welke met fmarte'n , angften en ongevallen, te worftelen hebben. — Hunne hulp verligt het gewigt der ongelukken; hunne vnendelykheid bevordert den vrede en eensgezindheid. Zy weren allen wrevel, haat, toorn , verbittering, gramfchap, vervolging en wraakgierigheid Dus handelende, leven zy naar de wyze be- ftemming , waar toe ze van hunnen Groten Maker verordend zyn, en beantwoorden met dankbaarheid aan hunne verpligring. Ach 1 dat wy allen zo gezind waren! Alle twist en tweedragt wierd wel dra uit de zamenleving verbannen. Alle haat en nyd, die verderfelyke pesten der Maatfchappy, zouden een einde nemen. —— Men zou, gelyk thans nog maar al te dikwerf gefchied , de Menschlievendhcid geen dwaasheid, en het gevoelige medelyden geen fchandelykc lafheid, heten! We zouden, als minzame broeders, zamen in vrede, rust en eensgezindheid , leven. — Hier toe behoorde het bezef van de kortltondigheid en wisfelvalligheid onzes levens elk onzer te nopen. Bedagt een ieder dit regt ernftig, wel dra zou hy zyn uitzinnig woelen (laken, dc vrede,eensgezindheid en rust, boven alles behartigen! Dagt cen ieder by zichzelven: „ Ach! wie ben ik, die zo vele ontwerpen fmede ; — die zo vele uitzigten hebbe- in zo vele woeling en onrust deel neme ; — myne ' natuurgenoten vervolge , cn hun verderf helpe bewerken! Mogelyk, wie weet het, nog maar weinige ogenblikken, en de dood komt my verrasfen! — Mogelyk , wie weet het, terwyl ik deze fnode opzetten fmede tegen mynen Evenmensen, Hort ik op het onverwagtst in de groeve des verderfs , en moet verfchynen voor een regtvaardig Rechter, die naar waarheid oordeelt , en regtmatige draf zal oefenen over al het onregt door my bedreven, over al het kwaad dat ik in de Maatfchappy gepleegd en mynen broederen heb aangedaan !" Dagt elk rnerisch by zich zeiven: „ Word ik al niet fchielyk opgeroepen, wat is tog myn leven anders, dan eenige op eikanderen volgende ogenblikken die haastig voortlhellen, en niets zyn, by eene eindeloze Euwigheid. - - - Laat ik lang leven, hoe fchielyk zal nochtans die tyd daar zyn, dat ik dit toneel zal ' moe.  500 GEDAGTEN. moeten verlaten. Laat ik cen lhngwylig krank- cn flerfbèd Lebben, al haast zal die tyd tog geboren zyn, dat ik magteloos daar zal nederliggen cn, nederiiggende, met dc dood worde en , die my 'eindelyk te derk zal wezen: waar tegen Vrienden cn Bekenden, die rondsemme dc vecge bedlponde ftaan, my miet kunnen Lefchermcn , die flegts afwagten, dat ik den laatden adem uitblaze! Dat ik daar magteloos zal nederliggen; ter- Wyl myn bange boezem door duizend doodsangften dermate zal geprangd worden ; dat ik niet zal weten waar my tc bergen , dat de mocdcloosllc vert wyf el in gen my het klamme doodzweet uitpeilen!" Ach! mogt ieder mensch deze gedagten by zich zei ven voeden, dat elk, 't zy hoog, of laag, ryk of arm ,' fleer of Knegt, Vorst of Bedelaar, eens in het tydftip zal komen, dat hy dien ontzaggclyken ftap van den tyd in de Euwigheid, welke zulke gewigtige gevolgen zal hebben, zal doen ! Hoe wcnsehlyk ware het, dat wy dit verftand'g niogten ga'dellaan; cn ons daar toe alvorens bereiden , door tc wandelen op de paden des rechts, cn den Here tc vrezen , alle de dagen onzes levens ! Mogt de Liefde al ie onze gangen bellieren» cn dc Rechtvaardigheid ons by de hand leiden! —1— Mogtcn wy allen, als eensgezinde Broeders, onder eikandcren leven, de rust en vrede beminnen , den bloei der Maatfchappy bevorderen , cn onseenparig bcvlytigen, om nuttige Leden der Zamenleving fc zyn f Mogtcn wy allen, eindelyk, zo onder elkander pogen televen, dat onze harten- zelfs juichen konden in dé Godlyke oordelen , cn onze vcrwagting ware, eens overgevoerd te Zullen worden in de woningen der Euwige Gelukzaligheid ! c.'v. D. G. GEDACHTEN BY DEN MORGENSTOND, IN DEN ZOMER. O ntwaakt, ontwaakt uit uwe fluimeringen , gy gevederde zan ^ gers, begroet den morgendond met uwe bekoor!yke, met uwe fchélkünkende, toonen, heit cen danklied aan ter eere van Hem, die u het vermogen inftortede, om, door uwen liefiyken zang, den geest vau verheevencr weezens te betoveren, ter eere van Hem, die u, by het aanbrcekeud morgenrood , tot uwen fchuldigen pligt roept, om dc herleevende natuur tc vervrolyken. Hoe fchoon Ver, toont zig in de Oosterkimmen de glans des dageraads, nog fchooner door dc zachtjes voortgolvendc wolkjes , die met purper cn goud omzoomd fchynen'. door zynen verrukkendeu luister zoo wel als heiizaamen invloed op alles, 't we.lk leeven ontvangen heeft, wekt dezelve onzen eerbied op voor dat onhegrypeiyk Opperwee; zen, 't welk deezen aardkloot in zulk cen verband met de gulde Zon en de overige hemelbollen piaatfte, en derzelver eens bepaalde loopkringen en dagelykfchc omwentelingen zoo behendig doet voortduwen , dat de afwisfelingen van dag cn nacht eikandcren beurtelings blyven vervangen. Welk  BEDACHTEN BY DEN MORGENSTOND, IN DEN ZOMER. SOI ' Welk eene bevallige fchoonheid heeft dat flaau licht, 't welk den aanbreekcnden dageraad op zilveren wieken aanvoert ! maar hoe glansryk moet die"fchitterende vuurbol zelve zyn , waar van dit licht de voorbode , de in den dampkring te rug gekaatfte weerglans, is! Met welk eenen heerlykheid- vollen luister begint de gulde zon zig aan onzen gezicht-einder te vertoonen, cn haar bcweldadigend licht over. de hoogftc toppen der gebouwen en bosfchen te ver-, (breiden! Met een gevoel der warmfte aandoeningen, befchouwc ik uw levenwekkend licht, 6 altydbrandendc dagtoorts, daar uwe verlichtende, uwe allcskocsterendc en verwarmende, draaien myne ziel een nieuw leeven inltorten! De fluimcrendc natuur verlangde reeds na uwen weldaadigen invloed, miliioenen van Schepzelen verheugen zig, wanneer zy door uw opdagend licht uitgenodigd worden, om zig in uwen purperen gloed wederom tc bakeren, wanneer zy door uwe levenwekkende Kraaien omfchecnen worden. Hoe verrukkend fchoon vertoont zig het tapyt der aarde by het aanbrcekend licht der alles vervroiykende morgenzon , de paarliieh■rige daauwdruppelcn , door welke de ver-flapte plantgewasfen verkwikt worden, kaatfen eenen zilverkoleurigcn weerglans te rug, nu zy door.de ryzende Zon beftraatd worden , terwyl de verkwikte gewasfen hunne malfche en zapryke hoofdjes, met vernieuwde kragten en tefTens met vernieuwden luister, om hoog heffen. De gulde Koornaircn, door den daauw bevogcigd zynde, buigen haare hoofden datjglyk na den grond , en lceveren vdor den Natuurbefchouwer zoo wel een verrukkend fchoon gezigt op, als zy het vooruitzigt op eenen ryken oogst van den arbcidzaamen landman ftreeïen. Het fchommelend loot' der rykgelaadcne vrugtboomen treft ons oog door haar bevallig groen, waar agter de ■vrolyk-zingende poschbewoonders zig verfehuilcn, terwyl de te rug gekaatfte glans der morgenzon, de door den daauw bevogtigde boomvrugten, daar by glinderende doet affteeken. De fraai ;gefchakcerde bloemen ontlluiten haare kelkjes, welke •zy, géduurende haare fluimeringen in den lomberen nacht, geflo. ten hadden, nu zy, door het vervrolykend licht des dags, wederom beftraald worden ; het oog - betoverend fchoon van derzelver Verfchillende koleuren rukt ons zoo wel in verwondering weg, .als derzelver balfemgeurigc reuk onzen geest verkwikt. Het door de groene beemden heen dartelende wollig Vee toont .z'g Verbiyd over den opdagenden morgendond, welken de huppelende runderkudden, door een fchorder geluid , verwelkomen. De wakkere Landman, uit den flaap opgereezen zynde, verlaat 'zynen nedrigen Stulp, cn treedt moedig en vergenoegd in het veld, om zynen fastigen arbeid te beginnen, terwyl het vrolykzingend 'Melkmeisje zig gereed maakt om de volle uijeren der Koeijen, welke , met ongeduld, al locijende haare komde te gemoet Zien , in haare glinderende emmers, te ontlasten. Ver-  502 gedachten by den morgenstond, in den zomer. Verfpreidt nu de gulde morgenftond den weldadigften invloed over alle levendige en bezielde Weezens in het Plant- en Dieren-ryk , hoe zoude ik dan, by de befpiegeling daar van, myn harte kunnen toefluiten voor die zagte en verkwikkende aandoeningen, welke, uit de ftille overweeging van den opgaanden dageraad , geboren worden!! Neen ! de onbepaalde wysheid, en peillooze goedheid van het Goddelyk Alvermogen, waar door jk , die tc- vooren als cen onding (liep, uit den grondeloozen bajert van onbeftaanlykheid te voorfchyn getrokken ben, zal altoos door my bewonderd worden. Gy zyt het tog , ö Vader aller Schepzelen, die den ondoordringbaaren fluijer, waar achter ik als een ongefchapen weezen in de duisternisic verborgen lag , opgerold, en my door uw levenwekkend Alvermogen op het doorlugtig fchouwtoneel der natuur geplaatst hebt, om, in den omvang van Uwe alles-verzorgende goedheid, de beweldadigende uitwerkzelen uwer verlichtende gunüe te (maaken ; het licht, door welks glansryken luister gy omhuld zyt, verfpreidt eenen zachtcn weerglans óver mynen geest, en verwekt in denzelven de vcrkwikkclyfcfte aandoeningen, welke uit de hoofdfontein aller Zaligheden opftygen, waar uit gelukkiger geesten geheele ftroomen des heils mogen indrinken. Welke Zaligheden fmaakt myne ziel thans, nu de herlcevende natuur in den opdagenden morgenftond, haar met een vervrolykend gelaat toelacht, nu zy, door deszelfs bekoorlyke fchoonhcid getroffen, en met eerbied voor dien getrouwen Al verzorger, wiens werkzaam oog fteeds op alle zyne Schepzelen geflagen is , op nieuw vervuld word. Liefderyke Vader ! hebt gy my thans uit eenen gcvoclloozcn ftaat , waarin ik door de zuster des doods gedompeld was, wedergebragt in eenen gevoefvolleö en herleevendén toeftand, ik zal U mynen Weldoener dan voortaan in deczen mprgenftónd der Eeuwigheid, roemen en danken, ik zal overcenkomftig dc eedele vermogens, met welke ik als een redelyk Schepzcl voorzien zynde, my boven zoo veele rangen van onvolmaakter wezens, verheffen mag, U den Allcrvolmaaktften een loflied toezingen, dit leeven zal voor my de morgenftond van dien nimmerèindigenden dag uitmaaken, op welken verheevener Weezens altoos, door den fchitterenden gloed dier Zon, welke nimmer taant of ondergaat, beftraald zullen worden, van dien dag, den welken nooit een fomberc nacht zal vervangen , om haare vaale wieken over het fchouwtoneel der Eeuwigheid uit te fpreideri, van dien dag, op welken een altoosvervrolykend licht van geluk verhevener geesten zal te rug houden, om na deszelfs avondftond te verlangen, van dien dag, op welken hunne vermogens nimmer zullen worden verzwakt of uitgeput, zoo dat zy de rust tot ven'rislching niet nodig zullen hebben. Mimtertsga, e. van der schaaf. ijAug.1780. V- D- M-  CON SPECTUS OPERUM NONNULLORUM, THEOLOGI CLARISSIMI, HERMANNI VENEMA, Q U M GISÖ. TIMON a PADDENBURG, & FILIUS, Êibiïopoïat fraje&ini, Immimto pretio omnibus cultioris eruditionis atquefanint'tt facrarum fcripturarum exegefeos ftudiofis er cultoribus oferunt. I. Herman Ni Venema, Dijfertationes ad vaticinia Dame* lis Ëmblematica Cap. II. VII. & VIII. Et Commentarius ad Dan-. XI: 4—45. & XII: 1—3. Editio fecunda correflior de bijna de helft minder daa keczelve bij de uitgaave gekost heeft.  Onder de kenmerken der inenschlijke natuur, in onderfcheiding van die der dieren , telt de groote cicf.ro, de wijsbegeerte;de drift om waarheid teleeren,en debettwaamheid om die ulttevinden; „een bewijs deezer drift is," zegt hij, „ dat wij, zo dra wij het noodwendige bezitten en le„ digen tijd hebben , begeerig zKn om iets te hooreu, te zien, te weeten, van 't geen aangenaam voor ons is; dat „ wij de kennis van geheime of-verhevene zaaken , als een „ deel der menschlijke gelukzaljlgheid befchouwen: een ge„ volg daar van is , dat alles wat waar , oprecht en goed is , meer infleint met de natuur der menfchen dan het te- gended." E,.-n andere hoofdtrek der menschheid is, dat hij alleen begrip heeft van liet welftandige ,• zelfs in de uitwendige ge> daante der dingen , wordt geen ander dier geroerd door fchoonheid , aangenaamheid of evenredigheid der onderlinge deelen ja, deezen zijn twee charaktei iDerende trek¬ ken van den mersch; de kent-is van verhevene zeiaken ver. ftrekt hem tot aardfche gelukzaligheid, en , hij wordt geroerd door fchoonheid of evenredigheid van onderlinge deelen ; geen wonder derhaiven dat de Natuurkunde iets is waarop het gantfche menschdom verliefd is, waarna het ijverig haakt , en in de beoefening van welke het zig telkens verliest, geroerd door het ontdekken en befchouwen van eene fchoonheid, eene evenredigheid vau onderlinge'deelen , die eene onafgebrokene bewondering 'doen geboren worden. „ De mensch , het hoofd van a!!e fchepzelen l" zegt de Heer houttuyn, „is de befenouwing der Natuur als „ aangeboren v" hier vindt zijn geest eeu ruim veld om in de w cadet en van 't heelal uitteweiden , en zijne ziel eene onui.putbaare bronader om den Schepper ie Verneerelijken; beiden ie doen is htra hoogst aangenaam, en hij befchouwt het als een deel zijner aardfehe gtluuzaliaheid; want beiden ontftaat uit het kennen v<;n verhevene zaaken : de Natuur brengt geene anderen voord , z:j ken geene anderen voordbrengen , omdat alle haare voorcfbrengfelen gewrochten zijn van den Almaerigen - — en wis is desasngaande meer overtuigd dan hij, „die ïig met een kundig oog, dat „ met de noodigs werktuigen geuapend is, op de befebou. „ wing der fchepzelen toelegt .' hoe Haat deeze niet telkens „ verbaasd , daar doét dat de kleiniïe fchepzeltjes , die de t, gemeene man veracht, vertreedt, en zijner, opmerking onj, waardig oordeelt,de kunftigfte werkftukken van menfchen „ handen , verre te boven gaan ! hij vindt een zamenweef- zei welks fijnte zig , boe naauwkcuriger befctiouwd, hoe fraa.  ( 3 3 it fraajer vertoont; eene ftoffe dis in luifter, in kleuren efl „ in aartighoid geen weêrgaê heeft ; een lichaamc.fteflal 't welk door dö vlugheid fijner be*eegingen onnavolgbaar j, is ; om kort te gaan, hij o;)rdv?dt dat de kleine wereld, „ in haare klamheid , meer wonderen bevat , dan de groo- tj te" ™ duor zulk eeue verbaasdheid weggevoerd 9 boezemde zejpét, dichter van onzen tijd de volgende veifea uit, na eene beichoowing met net microscoop: ,K zag plantjes als een fiofje, en hoorntjes kalf zo kleen^ ik dacht, dit is gewh het /cleenst gewrocht — maar neenl eene ar-dre poging deed n.ij duidelijk befeffen, dat nergens de eindpaal van het ki ene is aantetrejfen'. elk bluadje , fijn gejpierd, riep, dacht me,,, O menssh! erken ,, dat ik nog grooter blijk van Gods verwegen benV 'k zag bergjes als een zandje, en heuvelt.es als /tipjes ,\ met plantjes op hun zwoortje j en beestjes op hun tipjes: elk heuveltje riep uit: „Zie hier den Opperbeerï ,, befchouw mij jlerveling! en buig u hovend neêrd' elk daaltje gefchakeerd met netgevormde kruidjes, vertoonde op ieder blaadje een tal van juifle i uitjes, 'k zonk in verrukking weg, en was mij zeiven niet; ik dacht, wat is hij blind, die hier geene almagt ziett Behalven dat alles wat ons omringt, ons als aanfpoort orB de Natuur natevorfchen, en derhalven om gelukkig te worden , vinden wij in de bouworde van ons geitel, daartoe eenen naderen -aandrang, welke door onzen beroemden fcnrij', ver, den Haer hoüttbïh dus wordt opttegeeven: ,, 'Ja [ „ beeilen nuttigen de knudin , aard- en boom- vriiatteri 3 [ „ welken het milde airdnjk hun vpördbrengr\i doch zii h;f„ fen het hoofd naauwüjks op, om 'Jen hemel te aanfchou* „ wen , die de vruchtbaarheid aan de Aarde medsdeelt; zij ; „ kennen den fchepper niet die hun gëftfbapen heeft, nocfi de almagiige goedheid dit hun onderhoudt: wij,wien,het * tregeeven is de wijsheid van het Opperwezen te bsmef. ken,zouden wij nalaatig zijn hetzelve te vei heerelijke'i?-~ ,, men kan, wel is waar, niet zeggen, dat de majefteit van ,, God door onze eerbiediging wordt vergroot; maar dit „ is zeker dat onz<ï pligt daardoor niet vermindert , 0rn „ alles aantewenden, 't geen ons eerbied voor Hem kan in„ boezemen; en wat is dienftiger daartoe, dan een ngauv. „ keurig onderzoek dsr fchepzele-, ut welken de eeuwiga „ kracht en godiijkheid van 't Opperwazen , van d» groiufl „ legging der werdd aan , zo , heilige Schriftuur ons „ leert, wordt gekend eii doorzieu?" A a Hier  ( 4 ? Hier bij moet ongetwijfeld gevoegd worden de nuttigheid, welke het onderzoek der fchepzelen aan de zarnenleeving toebrengr: wat een licht heeft niet de ontleding van leeven» dige dieren verfpreid over 'c geftel en de werking der iaen uit-wendige deelen van 't nien^Jilijke lichpain , waardoor het geneezen van kwaaien, en hëelen van wonden, als anderszins, gemsklijker en zekerder geworden is ! met welk eene febat van geneesmiddelen heeft de kruidkunde ons nh t verrijkt ! hoe groot is niet het gebruik der aarde , fteenen, metaalen en and-re mijnftoffen ! ja welk een dienst trekken niet de kur.flen en handwerken , uit alle de drie Rijken der Natuur! Geen wonder derhalven dat al van ouls de béroemdfte mannen zig toegelegd hebben, om de Natuurlijke Hijlorie, met al hun vermogen te bevorderc-n , en dat zij tot op den hnidigen da^ toe daarin veele navolgers gehad hebben, waarvan eene verbazend groote menigte van boeken het gevolg is; eene menigte zo groot dat het gezicht daarvan , den begeerigtn onderzoeker doet huiveren om dezelven te doorblade» ren ; behalven dar men alreeds tot een hooien trap van ervarenheid in de Natuurlijke Hijlorie geftee^en moet wae« zen, om in veele van deeze werken het waare van het valfene te kunnen onderfcheidén , het fabelachtige te kennen , het onnaauwkeurige te kunnen aanvullen , en derhalven in alles het rechte pad te blijven betreeden. Welk een groote verpügung heeft men deihalven niet aan den lieer, houttuyn, die zijne hndgenooten een zaraenitelzel der Natuurlijke Hijlorie gefchonken heeft , het welk zij^zpnder eenigen fchroom van te dwaalen kunnen volgen, en waarin zij al het goede, dat in zo vee!e honderden van boekt» en gefchfifteii verfpreid is, bij elkander gebragt vinden; een zamenftelzel waardoor de febrijver zig eene eeuwige eer verworven heeft , en waaiop Nederland zal rosmen , zo lang ais deszelfs bodem door menfchen betreeden zal worden. Dit werk, aan 't hoofd van dit bericht breeder gemeld , vervat in z e v en-b n-DiiitTi g zwaare ioekdehbn, en opgehelderd met een ovetheereltjK (ie! van tweehon! derd zes-en-necentig ïuatek, allen kunftig in 't koper gegraveerd, wordt den Uelhebberen bij dee&en, voor zo ver het gering getal v»n Hecht* vijf tic compleete ex e mpl a a Rt: N, en eenige we mge enkeide deelen drek;, door de Uitgevers deezes aangeboden, tegen de prijzen hier. jsa te melden. Alvooiens zullen wij deeze fchat van geleerdheid en kun. dig.  ( 5 ) êigheden nog een weiniü nader bekend maaken, op dat geea liefhebber verzmme , de tegenwoordige gelegenheid,om dezelve te kunnen bezirten, aantegnjpen. ' Het geheele werk is verdeeld in drie afdeklinoen: de eerfte Afdeeling bevat het rijk der dieren, in agt. tien boekueelen, waarin honderd drie - en-veei tig Piaaten z-jn : De tweede Afdeeling bevat het rijk eer planten , veertien boekdelen, met honderd en vijf Piaaten, en De derde Afdeeling het rijk der mineraalen, in vijf boekdoelen, verfierd met agt - en ■ veertig Piaaten. Üra den Liefhebberen een algemeen denkbeeld te geeven, van de behandeling bij den roemwaardigen fchrijver vërkoozen , zuilen wij hier inlasfchen het geen hij desaangaande zelf zegt, in de weldoorwrochte voorrede , voor het eerfte Deel j hier in bellaande: De befchrijving van den mensch is in dit (luk, uit hoofde van algemeene nuttigheid en ,, aanbelang, zeer uitvoerig behandeld : eerst heb ik zijne ,, kenmerken volgends den Heer linnsus opgegeeven, „ waardoor hii , ten opzichte van zijne iichaamsgeftalte, van de andere dieren onderfcheidén is ; voords befehrijf ik de wanftalligheden die men or,der de menfchen ontmoet-; ,, de verandering welke de mensch van zijne-geboorre Sf „ tot aan de vohvaffenheid ondergaat; en de verfcheidenhe„ den die er voorkomen in den aart en levensmanier der ,, menfchen op den geheelen aardbodem,volgends den Heer ,, de buffon; daarop heb ik eene beknopte ontleedkun. ,, dige befchrijving van ons lichaam laaten volgen , en in,,• zomLiheid de nieu.ve denkbeelden ten opzichte van de „ voordteeling j eindelijk heb ik onderzocht welke nuttig„ heid rren van fommige lichaansdeelen of uitwerpfelen ,( hebben kan , in de Geneeskunde en tot andere gebruiken ,, der zarnenleeving. -., Op dergelijke manier ga ik te werk met de befchrijviti. gen der dieren , enz. ik heb de geflachtnaamen van den Heere linnjeus verdubcht en in den text gebragt, ,, voegende daar nevens de Latijnfche Bijnaamen , die hij aan iedere, foort geeft, op den kant der bladzijden , en „ onder de bladzijden ftel ik de naamen, met welken zij bij „ de Autheuren bekend ftaan en te vinden zijn, volgends de „ aanhatling van LiNHfiüs : fomtijds voeg ik er in den „ text ook de geflachtnaamen bij, die door de Heeren bris. son cn iti.EiH ar.n deeze dieren gegeeven zijn , of loor- ,,-ten en vetfeheidenheden , die door linn^eus niet be. „ fchreeveu waren, en doorgaands gebruik ik tot ophelde. A 3 „ ring,  C $ ) „ ring, de werken van deeze en andere voornanme Autheiï. », ren, vooral wat de Afbeeldingen betrefr: de I.chaausge» „ fta'te , aart , levensmanier en eigenfchappen der dieren, s, worden in alle bijzonderhedens zo veel mogeiijk, uic ca berichten der hedendaaefche milten , en andere geloof,, waardige fcnrijvers aangeweezet:; waar achter ik dan veeial , eer.e ontleedkundige btfchrijving , volgends het oordeel ,, van ervarene manden , velgen laat, beftaitende ieder Hoofd» ,, ftuk telkens , met het nut dat men van de befchrevene „ dieren trekken ka,.." ■ Zie dair eene wijze van behandeling die alles belooft wat men zou kunnen verw-Ch» ten, ja meer! eene wijze van behandeling die het werk van eene volftrekt aleemeeue nuttigheid doet zijn , en hen tot eene volkomene BilHotheek der Natuur , tneene Schatkamer der Geleerdheid maast. Het eerfto ftuk houdt in, na eene zaaklijke Voorrede, reeds gemeld, eene Inleiding, bevattende de befctionwing der dieren in 't algemeen, hunne eiuei f:bappcn en verdceling , zo volgends de ouden als hedendaagfehen, en fblt de onderfcheidende kenmerken der byzondere Oasf n of AfdeeliiiJsu der Dieren, volgends den beroemden libnbijs, voor: van de ecrfle Clasfe der zooeer.de Dieren worden hierin , die van den etrflen rang, te weetcti, behalven den mensch, de Japen, Spookdieren, Vledermuizen; en 'ie van den tweeden rang, gelijk de Olijphant, Zeekoe, Ma>;aci,de Lui'aart's, Mieren, eeters,en het Scnubdier, gemeenlijk üe Chineefche duivel gekaamd , befchreeven. .In de gemelde inleiding worden de fchoor.fte onderwerpen met de volkomenfte zekerheid verhandeld, go dat er verlcheidem: clasfen van menfchen zijn, welken reeds bij dit eerfte gedeelte van dit weêrgadeloos werk belang heliben: het verfchiift.fk van zo veel gewigts, en dat de aandacht van zo veele groote mannen van tijd tot tijd bezig gehouden heeft, de vrmg i aamlijk, of de dieren eer.e redelijke zielhebben , wordt hfei door een beilitfend antwoord aige.e!.ian, en alle de verlchillende gevoelens daaromtrent, van de woegfte wijsgeeren af ïijn hier zodanig beknopt en knnftig bijéén gehragt, dat V.. ., d;t werk bezittende, niet uodi'. heeft eeneenig fchrijv^r flwirover nateflaan daarna wordt onderzocht of de ge» ftaite van den mensch ftarjer zij dan die der dieren, bij welke rekenheld het groote in het Dierenrijk, maar vooral hei kleixtjZhdqüg voorgefteld wordt, dat hy een gevoelig hart, me: dan eene levendig* aanbidding, en uitboezepiing van f -f en pr.js het gevolg kan wefen vervolgend!; wo;d: het wonderüaaie in de dieren op de aangenaam fte  C 7 ) i?e en treffeiidfte wijze opgegeeven; hunne zorg voor de jongen; hunne bekwaamheden; de fijnheid hunner zintuigen; hunne listen en behendigheden; hunr.e zorgen; en na dat de fchrijver op eene krachtige wijze aangetoond heeft hoe hec kleinfte dier in de hand van den Almagtigen een werk'uigjs, om de ondankbaarheid der menfchen te (haffen, verhandelt hij met even veel aangenaamheids, en op de uitlokkendlfe wijze de nuttigheid van de dieren voor den mensch, voor. naamlijk in de geneeskunde. Hier op volgt eene doorwrochte verhandeling over de eigenfchappen der dieren in 't algemeen; derzelver voornaamfte verfchil met de planten , het cierlijk leven, deszelfs naaste oorzaak, de aandoenlijkheid óef lichaamsdeelen, en onderfcheiding derzelve van de gevoeligheid; overéénkomst van de gtoejing der dieren met die der gewasfen, hun verfchil ten Opzichte van de vochten, hun zout, hun zuur, hun venijn, en veele andere eigenfchappen meer, allen de aandacht van ieder mensch over waardig. De eerfte Afdeeling wordt voords geopend met den mensch, een voorwerp dat de Heer houttuYN, gelijk wij boven reeds gezien hebben , zeer breedvoerig verhandelt: alle de verfcheidene foorten van menfchen welken p het bewoonde aardklootsgedeelte gevonden worde.i, verfchijnen hier in eene web geordende rei ten toneele, en worden zodanig chirakterifticq befchreeven, dat zij zo onderfcheidenlijk te kennen zijn, als of men een geruimen tijd in hun bijzijn doorgebragt Bad. Wat de opvoeding vermag bewijsr de Heer houttuYN door verfcheidene voorbeelden van wilde menfchen, zodanigen er ei,kolden geweest zijn: „ De allerberuchttle en zekerde hifto„ rie," zegt hij , „ is van een jongeling die na een fchaap gtf. „ leek, in Ierland: deeze was, nog zeer jong zijnde, van zij„ ne ouders afgeraakt, en tot ziin zestiende jaar on.i-r de „ wilde fchaapen opgebragi. welker aart niet alleen, maar „ zelfs de uitwendige gedaante, hij zodanig aangenomen had, dat hij weinig naar een mensch geleek: hij was vltij; ter „ been, woest van gelaat, droog van huid, en hard van vleesch, met een plat nedergedrukt voorhoofd en uitpuilend achterhoofd: hij bleette als een fchaap en wilde in 't eersc ,, geen andere fpijzen dan gras en hooi nutiigeo : tulpius, „ die deezen jongeling te Amfteldam gszieu heeft, oefctiujfc dit omftandig, enz." Van de wanschapenheid en wandaltigheid der menfchen fpreebende, leert hij ons reuzen en dwergen kennen 4 ook mentenen die met voordacht wanfehapen gemaakt worden; de hottenA_4 tot-  C * ) tor rut', bij voorbeeld, onder welken alle man? perfoonen maar één bal hebben; hii doet 01 s, bil die gelegenheid begrijpen, dat de vrouwlijke Stxe, in fommige Landen van ons werelddeel, door den middel (lijf re knellen, naar ligchaam een mismaakte geftslte geeft.- andere na'iën op den aardbodem, doen zulks door de jonge kinderen het hoofd zamen tedrukken , waardoor her puniig na bov. n uitpuilt bij de Chiruezen, en p\ai van vooren wordt bij de inborelingen van Kutiada. Onder zijné opgaaf van ne buiiengewoone dikte waartoe het merschiijke lichaam kan u.tzetr n, ontmoeten wij een' Engclschman . (die ook-, ten voeien uit, in piaai vertoond wordt,) van 29 jaaren oud, die 609 ponden wooÉ; en meer andere even zonderlinge voorwerpen. Het vi_rfchil(iuK wegens de inbeelding der zwargere vrouwen wordt nu opzettelijk breedvoerig verhandeld, en door veele met geniipfth iften geltaafde voorbeelden voldongen ; waardoor dit gedeelte des wciks onwaardeerbaar is voor alle vrouwen die belang Hellen in haaren welvaart, en dien van h rare kinderen ; liet ons bedek het toe, wij zouden den leezer een voorbeeld opdisfchen v:iu twee met het onderüe van den rug aan elkander gr.groeide zusters, en die beiden tot volwasfenlieid gekomen zijn; de moeder van dat fche^fel had in de eerfte rcaa"den of liever weeken van baarez -vangerheid, met veel oplettendheid de prating van honden hefeh uvd, en hoe de * Óen aan der. ander vasr bleef met de koppen eeniger maate na elkander toe , waarop ha re ge 'achten dikwijls fpeelden : in 't ktaamen kwam eerst het lichaam van de eene, Helena genaamd, tor de navel toe uit. en i.a vtr)oQp van diie uuren Werden haare voeten gnboi en met het daaiaan gehechteligchaam Van haar zuster, die men Judith genaamd heef: de eerde wa« v. ai langer en rech.ier, de andere korter en eer, weinig fcheef van üjf; en , fchoon zij beneeden ..e lenden, ruglir,gs zaniengegroi id waren vond men ze nogthans met de aangezichten en ligchaamen h lf zijdelings, naar elkander gekeerd, Zo oat zü hekwaan Ink li ten, als o. k met een z.chie tred voor er'achter.waaids loopen konden:zi hadden één gemeen fondament tutfchtn de ipchier dije van Htlena en de flinker di'e ean 'judith g.plaatsi; zij hadde ook ééne vrouwlijkheid mslcten de vier been en, zo dat mm, als ZijrecM over eird ftonden, ni< is daarvan korde zien: ten opïichte van de uuloozing is 't aanmerkelnk , da, de eene afgaan willende''e andere daartoe ook p:fng gevoelde, n aar tot de wateih ozing kwam de prikkeluu ui elk eene op eeren veifcnihcnden tiid., zo datals de e n veaterin moesr, ée aiidste dikwijls wegerde op de pot tc gaan, waauut toen  C 9 ) zij jong waren, fchoon zij anders elkasdef altoos tederlijk beminden en omhelsden, dikwijls gefch-il, tot liaan en vechten toe, onder haar is ontdaan, en het gebeurde wel dat de eena de andere opiigtte, en met geweld bragt daar zij wilde, of door wordelen dwong om haare begeerte te voldoen. Op't zesde jaar van haaren ouderdom*, kreeg Judith eene lammigheid van.de flinker zijde; waarvan zij wel herdelde, doch niettemin.haar geheele leven zwakker, traager en dommelijker bleef, zijnde Hekna altijd vlugger, leerzaamer en fraajer van geflalte geweest: naar het verfchil der ligchaamen werd ook een groot verfchil in beiden , zo in gezondheid als in ziekte, ten opzichte van de werkingen, die tot herleven, de zintuigen en voeding dienen , waargenomen : en fchoon zij op esn zelfden tijd de kinderpokjes en mazelen gehad hebben, waren de overige ligchaamskwaalen haar niet gemeen; terwijl Judith de duipen kreeg had Heiena daar geene aandoening ' noch verzwakking van: Heiena wederom kreeg pijn in de zijde, Judith had eene goedaartige koorts; de eene kreeg de hoest, verkoudheid, het colijk, terwijl de andere geiond bleef; hierom werd ook ieder naar haaren verfcbülenden toeftand met verfchillende geneesmiddelen behandeld: doch de aderlaating deed men altoos in de gezondfte, en kloekfte van gedel. In 't zestiende jaar des ouderdoms van deeze zusrers kwa» men de Honden voor den dag, die zij daarna, haar geheele Ie. ven, doch niet om gelijken ti;d, even derk, of op de zelfde manier gehad hebben: fomwijten had een van beiden meer ongemaks daarvan dan de andere; doch Judith was meer aan llutpen onderhevig en had dikwijls benaauwdheden en borsckwaalen: in het twee-en-twintigde jaar van haaren ouderdom^ February 1723,) kreeg Judith zwaare ftuipen, en bleet naderhand in eene (laapziekte, wanneer zij veertien da. gen daarna dierf; géduurende die dagen kreeg Heiena een Jtoortsje, en haar kwamen dikwijls flaauwten over, die haar eindelijk zo verzwakten; dat zij, fchoon met volkomene kennis en fpraak, fcbielijk begon te zieltoogen; tot dat zij beiden na eene korte worfteling met de dood, als op één oogenblik den geest gaven. Inderdaad een verdommend voorbeeld van de wonderbaars kracht der inbeelding van vrouwen op de vrucht in haar lie« «haam, en derhalven tevens een voorbeeld ter befchaamine van die geenen, welken met die iflbeetdingskracht fpotten en. •*ig verachtelijk maaken , door baldaadiëlijk hunne vrouwen daar aan blootteftellen. ' A 5 T.ot  C io ) Tot de naiuurliike hiftorie van den mensch overgaande; maakt onze geleerde fchtijver een begin met de geboorte, en neemt de moeders, vroedvrouwen, bakers en minnemoeders nu met nadruk ter fehoole, vooral wegens de behandeling vau het jonggeboren kind ; de voorftanderesfen van het ftijf bakenen krijg, n hier een degelijke les: „gelukkig," zegt de 1'crvrijver, „.Ismen het kind niet zo llijf heeft gekneld, datdeadem- haaling er door belet wordt, en men de voorzichtigheid ge« „ had heeft, om het op zijde-te leggen, ten einde het vocht „ dat het kind uit den mond moet loozen , van zelf daaruit ,, kan loopen; want het krijgt zo. veel ruimte niet dat het zijn „ hoofd kan omdraajen, om zig dit kwijt te maaken:" - ■ „ in het bakeren van de jonge kinderen kan men niet „ vermijden, dezelven zodanig te knellen, dat het hun zeer „ doet: de poogingen die zij in 't werk fteilen om zig daar« van te verlosfen,' z;jn meer in ftaat om het zamenftel van „ hun lichaam te bederven, dan de kwaade plaatzingen, „ waarin zij zig zeiven zouden kunnen brengen, wanneer zij los en vrij gelaaten worden t de osr.zwacrueling van het „ kind kan ver^eleeken worden bij de keurslijven, die men „ de meisjes in haare jongheid draagen laat : zulk eene foort „ van harnas, zulk een ongetnaklijk fr.uk gewaads, dat men ,, uitgedacht heeft om het lichaam te onderfteunen, en te be„ hoeden voor wanftaltigheid.veroorzaaktintegendeel dikwijls groote ongemakken." Dus voortgaande prijst de geleerde fchriiver de moederlijke oppasfing als best aan; betoogt de fchsdelijkheid van het fterk wiegen; geeft de oorzaak van het fcheelzien op ; handelt in 'c breede over 't zog en de Minnen, geeft middelen aan de hand als,de kinderen niet zuigen kunnen; bepaalt den tijd wanneer de kinderen vaster voedzei moeten hebben, handelt over 't uitkomen der tanden, en geeft de hulpmiddelen tegen de 'pijnlijkheid daarvan aan de hand; indien een fterke hitte in het mondje , met eenige zwelling in het tandvleesch befpeurd wordt, moet men een Geneesheer haaien, zegt hij, op dat deeze do. ontfteekicg doe bedaaren : fomtijds wordt daartoe eene aderlaating vereischt: „ Men wrijft het tandvleesch met een vinger, „ die met honing en boter, onderééngemengd, beftreeken is, „ of fineert het met eenige andere verzachtende dingen om „ 't ?e!ve week te maaken: de hersfenen van een haas zijn ten ',, dien einde , bij fommige vrouwtjes in veel achting : indien „. het tandvleesch bij uitftek rood en ontftoken is, wordt het „ fap van Nachtfchade en Maluwebladeren tot ftilling van d» piin aangepreezen:" in fommige gevallen is 't noodig het tsudvlsesch deortefnijden , -en het zelve vervolgends naarftig met  C ii ) Met fijroop van violen of rozenhoning te beftrijken: het verzuim van deeze doorfnijding, heefc alleen, naar oogenfchijn, veele kinderen, zelfs van verfcheidene maanden oud, om hais geholpen. Deeza weinige trekken zijn, onzes oordeels genoegzaam overtuigend, om voottefrellen dat dit uitmuntende IKerk t offchoon de Natuurlijke Hiftorie bevattende, van eene onbepaalde nuttigheid is; althans ten deezen opzichte verdiende het in de handen van alle moeders te weezen.; en wat zouden wij hier nog niet kunnen bijvoegen! met hoe groot eene graagte zoude men in dit bericht niet leezen 't geen onze geleerde fchrijver zegt van de kleur van het hair, vooral van het zo aanftootliike roode! van het geboren worden met een helm, van het lispen en ftamelen der kinderen, van de middelen daar tegen; maar vooral van het fcerven. der kinderen, en de oorzaaken daarvan, als mede die van de breuken, een zaait ' waarbij alle Nederlanders zo vesl beling hebben ; voeg hi rbij eene uitvoerige befchrijving over de voordteeling, (den gehuw den hooglijk aanteprijzen,) en eene ontleedkundige befchrijving van het menschiijk lichaam , welke voorden Artzen Wondheeler volftrekt onontbeerelijk is. Ons beftek laat niet toe ons langer bij het eerfte ftuk deezes uitvoerden Werks optehouden, waarom wij hetzelve, fchoon onwillig, aan een zijde leggen, om de overige ftukken te doorloopen, en we! met veei rasfcber fchreden, ten einde in de plaats van een bericht geen geheel boekdeel zaffienteftellen.. Het I. DEEL, II. STUK, Bevat de zoogende dieren van den derden, vierden en vijf. den rang, volgends de onderfcheiding, der tanden, en des de meeste verfcheurende dieren, gelijk de Robben of Zei: ■ Honden, Zee-Kalven, enz. de Honden, waaronder de Wolven, Vos(en en jakhalfen; de Katten, waaronder de Leeuwen. Tijgers, Luipaarden, Lafen en dergelijken begreepen Zijn; als ook de Fretten, waaronder de Sivet- en Oer et-Katten; de Wezels, tot welke de Otters , Veelvraat, Marters, Bomj'cms, de F>et en het Sabeldier zijn betrokken: voorts de heeren, waaronder de Dasfen en Halfvosfen ; de Zwijnen of Varkens, waaronder het Muskus-Zwijn en Babijrmsfa begreepen zijn: de Armadillen , Egels , Mollen, Spitsmuizen, Philanders of Buidelratten ; de Rlunocerosfen, Steekelvarkens, Haazen, Konijnen, Bev-ers, Muizen, Rotten, Marmeldieren tn inkherens. A é Ia  C 12 ) In dit ftuk vinden de liefhebbers van de jagt, alles wat ïij te vergeefsch hij' anderen zouden zoeken , en voiftrekt met zouden verkrijgen , dan na jaaren lang ondervinding nen vindt er zelfs de Nederlandfche Jagtordennantiën in, en eene breede lijst van lesfen om de honden op de jagt aftenchten ; terwijl tevens de opzienders der diergaarden of houders van vee, hier een Handboek ontmoeten , waarin' zii de middelen kunnen nailaan , om met zekerheid roem en voordeel te bejaagen : intusfcben is het voor den Natuuronder»oeker even onwaardeerlijk als alle de overige ftukken van dit doorwrochte werk ; 't bevat op zig zelf een fchat van geleerdheid , waarneemingen , doordachte aanmerkingen en dierbaare lesfen : de zonderlinge huishouding der d eren maakt het groetfte getal der veele (lukken van die werk zelfs' tot aangenaame leesboeken , en het waare te wenfehen dat zij, met dat oogmerk, in i-ders handen gevonden werden' boe veel kan een mensch nier van de dieren leeren 1 - '. gaarne gaven wij hier tot een Haaltje, een kort verflag van de huishouding der Konijnen , van de gehoorzaamheid der kinderen In die huishouding, en van de uitmuntendheid van het vaderlijk gezach ; maar om dat die dieren in ons Land nog al bekend zijn, zullen wij ons een oogenblik bij de Beve,s ophouden, en verbaalen wat onze geleerde fchrijver va-a hunne bouwkunst zegt- „ Ve Bever," dus luiden zijne woorden letterlijk , „ is „ tot zijn winterverblijf een woning benoodigd , dat hij „ voor oe koude beveiligd, en tevens van voedzei niet at' „ leen, maar ook altijd van water voorzien zij: om die re„ den maakt hij-den aanleg aan den ftc-ikn oever van een „ rivier daar de bodem ftjbberig is, gelijk aan den uitloop „ van _ beek en : eene plaats uitgekozen hebbende, gaat bij in bosfehagièn , met zijn gezelfchap aan 't vellen van " t°°™r\t0t 1,un/ebrnik , waarvan zij de ftaramen tnet „ bunne fcherpe tanden afknaagen, tor dat de boom om ver „ valt; doende dit altijd mei voorzichtigheid om door den „ val niet verpletterd te worden, en fpringende daarom als „ de boom om ver valt, weg ; terwijl zi, dit niettemin zo „ gezwind verrichten, dat een populier van een vierden deel „ el dik , binnen een quartier uurs ter neder legt ; dikwijls # Sebc,urt het ,dat de toom door andere boomen verhinderd „ wordt te vallen , en als dan trachten de bevers ook die „ boomen te vellen , of de takken daaraf te bijten zo ver », zij reiken kui nen, maar indien ze geftoord worden of w niet tot hun oogmerk komen . zo dat de boom midd'elerw wijl droog wordr, laaten zij hem dus half geveld liggen ,» fcoedantg een teen er in de bosfchen dikwijls vindt. ' „ Waa-  ( 13 ) „ Wanneer esn boom gr-veïd is, mo.et hij klein gemaakt ,, worden, om hem naar de woonplaats te Runnen brengep; ten dien einde knaau.ven zij hem in Hukken van vijf vieren» „ deel el lang, of, zo de boom zeer dik is, bijten zij er „ kon? (lukken af, 't welk zij met hunne lange_ fterke tan- den, zodanig doen kunnen , als of die ftukken er met een „ bijl' waren afgekloofd: fomwfüen laaten zij dit hout de ri. vier afdrijven, tot aan hur.ne woonplaats ,• fomwijlen fl-e„ pen zij het langs da aarde voord, waartos de eene Bever „ op den rug gaat leggen , met de pooten uirgetrekt, de an» ,, deren ftapelen hem vol hout, en dan wordt hij bij de tan* „ den en pooten voordgetrokken,- men wil dat het mannetje „ zijn wijfje op die wijze als een (lede gebruikt,en, warneer „ er veele Bevers in eene woning zijn, zouden zij de oude ,, wijven daartoe bezigen, 't welk men daaruit befluit, om „ dat die altijd hsirioos op de rug gevonden worden." ,, Eer de Bevers tot den aanleg van hunne wooning tree- , den, misken zij een dam, gebruikende daartoe dikwijls een ,, boom, die dwars in debogt van een rivier is gedreeven , of „ brengen er zeiven een, op eene bekwaame plaats, daar zij „ andere ftukken houts, in het water,fchuin tegen op zetten, en die vervolgens met modder en (lijk toedekken, leggende, „.dan weder hout daarop, zo dat het esn dijk wordt, vaa vier of vijf ellen dik, die volkomen waterdigtis, en altijd „ duurt: een weinig boven of binnen dien dam, alwaar de bodera van de rivier eerst diep is uitgegraaven , wordt een andere dam of dijk in 't ronde gemaakt , waar binnen zij de „ grondvesten leggen van hun gebouw, dat uit paaien beftaat „ die zij digt tegen elkander in den grond weeteu te zetten , „ beftrijkende en vullende de tusfchenruimten rflfet een meng» „ zei uit klei en drooge bladeren, ten welken einde hunne platte breede ftaan hen tot troffel dient: het beftaat uit ver„ fcheidene verdiepingen, waarvan de eene doorgaands onder „ water, detweede met het water gelijk , en de derde geheel „ droog is ,zijnde van boven met een gewelf uit ftukken houts ,, beftaande , die op dergelijke manier beltroeken zijn over„ dekt: alles is zo gelijk en kundig gefabriceerd, dat men „ dikwijls, van deeze woningen , wanneer zij tegen den oever ,, aanleggen , niets ontdekken kan." ,, De Bevers ," dus vervolgr de fchrijver de hiftorie van deege zonderlinge dieren , ,, de Bevers woonen er in op de vof- gende wijs. Het mannetje en wijfie heeft ééne legerfteê, daar zij, met het ligchaam boven water, op een droog bed van Riet of Biesgras liggen, terwijl de (taart hangt in eer» „ waterlbotje , daar altijd eenige brokken houts in drijven A 7 „ moe»  ( 14 ) „ moeten, waarvan zij de fchors «-eten, liefst van de Pbpu- lier of Lijsterbe/.iën-booin. Als er eenige verandering tromt.. - hoogte van het water, zo dat het hun ontbreekt of , ove .11 dijk heenloopt, weeten zij het intelaaten of afte„■ dam men , en maaken dus, dat zij nimmer gebrek hebben, „ aan dit voor hen allernoodigst element: ten dien einde maa- ken zij nog andere dammen en dijken, daar boven en be,, nedan in de rivier, die dikwijls derzelvsr bedde zodanig „ verftoppen, dat het nevensliggende laage land altemaal ,, onderloopt, waardoor het houtgewas verrot of in den win- ter doodvriest." —■ De fchrijver verzekert dat zulke ■wooningen zo lievig gebouwd zijn , dat verfcheidene man-, lui een dergelijke bevershut in eenige dagen niet vernielen, kunnen. Het 1. deei.s, III. stuk. Behelst de dieren van den zaden , zevenden en agtflen rang. Eerftelijk bijgevolge het vee of da herkaauwende dieren, van welken, na de algemeene beschrijving hunner bijzonderheden , in de eerfte plaats voorkomt het geflacht der Kemelen, tot welken de Drommedarisjen en V Schaap van Chili dat de Vigonia Wol geeft, behoore»; dan bet Muskusdier , vervolgends het geflacht dsr Herten, waartoe de Kemel-pardel, Eland, het Rendier, en vcrfcheidenen van dien aart t'huU gebragt zijn : men vindt cr eene oniftandige befchnjvins: van de levensmanier, en het gebruik der rendieren in Lapland, welke befchiljving z.'kerliik aller aandacht verdient : ?.ie hier tot eene proeve een gedeelte daaivan : „Do franfche Academisten," zegt onze «deerde fehiijver, " hebben, toen zij zig, iu de jaaren 1736 en 1737 in Lap'- land br vonden , om, op order van den Koning van Frar.k" rijk, de langte van een' graad in den middagcirkel aldaar " te meeten , zig van het (ledetuig der Laplanderen , rot " lunne reistogten, benoorden Torr.ea bediend. Men maakt, " ten dien einde, zegt de Heer maupeStuis, het ren*' dier vast aan eene foomvan fchuitje , Pqlka genaamd, " van vooren fclierp toeioopende , om de fneeuw te fplij" ten, en-een mensch, half zittende half liggende, iu deeze " foort van rijtuig , kan er den grootilen fpoed mede rnaa" ken, behoudens dat hij niet bevreesd zij -, alle oogenbhk*' ken, omtetuimelen of begraaven te worden in de fneeuw: *' in 't algemeen is het poftuur in de Pulka's zo ongemak» *l üjk , dat men na eeni.;e uuren rijdens, het lichaam als ge*' radbraakt zig veibeeldt: zie hier hoe men zig van de ren" dieren, in Lapland, tot de reistogten gemeenlijk bedient.' " .. In 't begin van den wiuier worden, met ukken vanüen- " „ ne-  ( 15 ) „ neboomen, de wegen naar de volkrijkfre plaatfen afgeba» „ kend: naauwlijks is de eerde fneaUw tot .een hol fpoor ge. worden , of de wind vervult dit fpoor niet nieuwe fneeuw, en deeze wordt wederom plat gereeden; verfcheidene herhaalir.gen maaken dus het fpoor, het geen, wanneer de „ wind óf fneeuwjagt hetzelve vervuld heeft, niet te onder„ fcheiden is , tot een foort van dijkje van plat getreedea fneeuw, daar men flechts een weinig, ter rechter of ter ,, (linkerhand van afwijkende, in een afgrond van losfe fneeuw „ nedertuimelt; al de voorzichtigheid beftaat derhalven om het „ fpoor wel te houden, dat doorgaands in 't midden is uiigeVJ hold door eene groeve,, welke er van de voorafgegaane fle„ de in is gemaakt; maar in het diepst van een bos, op plaat* „ fen die weinig bezocht worden, heeft men zulke wegen „ niet ; de Fik- en Lap- landers kunnen elkander daar niet vinden, dan door middel van eenige merktekenen, aan de „ boomen gemaakt: de rendieren zakken fomtijds tot aan de ooren in de fneeuw, en indien men op zodanige plaatfen „ door een dikke fneeuwjagt overvallen wierd, die daar zoda„ nigis, dat men geen twee fchreden van zfg af kan zien, zo „ zou men onmogelijk den weg kunnen vvedervinden, en on„ ftiibaat moeten ifervèn, zo men geene tenten bij zig had, o p j/rt te befchutten voor qe fneeuw. „ „■ Toen wij te rug kwntnen van Ke'ngh gelegen aan de .,, oevers van een arm cnd wegens de ijzerovens, die men daar vindt; zo kwa„ „ men ons, (zegt de Heer Miüfücït'is,) op de rivier , „ verfcheidene Caravaanen in 't gemoet van Laplanders, j,, „ die na Pello de hu'den, en visch bragten, tvelken zij ,, op de markten van het bovenfte Lapland geruild, haddea ,, met de kooplieden van Tortiea: deeze Caravaanen be„ „ ftaan uit lange kettingen van Pulka's: het rendier dat de ,, voorde flede trekt Wordt, geleid door e :n Laplander te , ,, voet; aan die flede is het tweede rendier vast, en dus „ tot dertig en vee'rrig achteréén, loopsnde alrernaal ftijfin 5, ,, 't fpoor, dat voor de vborfta flede in de fneeuw gebaand „ is, en door de vol.rar.de al dieper en dieper gemaakt wordt: ,, wanneer de rendieren moede geworden zijn, en de Lap,, landers zig eene plaats uitgekozen hebben om zig te le„ „ giren, rr.ajken ?ij een grooten kring van alle de rendie. „ ren voor de (leden gelpannen, aan welksn het mos wordt )S „ uitgedeeld: ieder Laplander gaat in de fneeuw liggen , , „ Midden op de rivier, rondom een vuur dat zij daar aan. , „ Iteeken, terwijl de vrouwlui en kinderen visch gaan haa« ,, len uit de iledj; ook llaaa'zij fomtijds op bet ijs eene ',},,> foort  C ié > „ „ foort van hinten op, beftaande uit gtoove kleeden, die „ „ zij om dokken hangen, welke overeind gezet zijn, zo„ ,, danig dat zij als eene foort van mik zaamtn loopen: men ,, ,, laat het bovenfte open voor den uitgang van de rook, „ „ en binnen deeze hutten, die een allerkommerlijklte wo„ „ ning uiruaaaken , met de armoedigheid van deeze natie ,, overéénkomftig,gaan zij Ijggen op uiigefpreide rendieren of beerenveilen, een pijp te roken; leevende zo verge- ,, noegd, naar den uiterlijken fcliijn, als een Koning in „ „ zijn paleis." " De levensmanier der Laplanders wordt dus befchreeven: „ Zij kennen de jfgt niet; zij zijn 't geheele jaar door vlug, „ en fterk; ik heb met verwondering, onder hun, bestevaêrs „ van over de zeventig jaaren, hunnen hiel, zonder eenige „ vermoejenis in hunnen nek zien leggen, even als de jonge „ kinderen fomtijds kunnen doen: zij verduuren de allcrhard„ fte koude, moetende in de bosfchen zwerven met hunne '„ troepen rendieren, niet alleen overdag, maar geheele.nach„ ten in het midden van den winter; want deeze beesten kost men niet in (lallen tn eeun dien tijd niet dan mos: om zig „ voorde koude te befchutten, hebben zij broeken aan, dia ,, hun tot op de hielen hangen, enzeerdunne fchoenen , alles ge„ maakt van de huid der rendieren , wasrvan het hair na buiten is gekeerd:zij vullen hunne fchoenen,zo wel als hunne wanten,met ,, zeer fijn gefneeden boei, dar hunne handen en voeten warm ,, houdt: ij- ken geen vreesachtiger volk J zij trillen op f, het minfte geraas, en valien in flaauwte als vrouwtjes: een „ donderflag doet hun van fchrik bijna verflijven. als wanneer ,s zij gewoonlijk onder de Berkeboomen hunne veifchuiling zoe„ ken, gelijk Keizer TiiiERius onder een Laurier-Kroon; van „ deezen boom krijgen zij ook de voornaanüte middelen, „ waarvan zij zig bedienen in hjftne ziekten." Verder wordt in dit ftuk gehandeld over 't gedacht der geiten» bevattende, behalven de gewoone bolikm, en dien van Augora, da.r het zogenaamde kemelshair van komt, ook den Steenbok en Gems benevens veifcheidene Bezoar - bokken: in den laarften rang der zoogende dieren komen de JValvis•fchen voor; bij wtlke gelegenheid gefproktn wordt van da WaivischvangsL onzer Natie, en van alles wat daartoe behoort; wij behoeven derhalven hier niet meer bij te dóen, óm te doen zien, dat dit gedeelte des waks met dt anderen oin den voorrang ftrijdt. Het  f 17 y Het I deels, IV STUK. Maakt een begin der befchrijvinge van de Dieren der tweede Clctsft af de Vogels , en derzelver eigenlchappen in 't algemeen , alsook, na de rangfchikking te hebben voorgefteld , befcluijft hetzelve die van den eerften rang, naamlijk de Roofvogels. Het 1 DStLS, V. STUK. Na de befchrijving van de Eigenlch.ippen der Zwemmende o£ Water- Vogelen in het algemeen, wordt hier eerst gefproken va» |*t Geflacht der Eenden, Waar onder ook de Zwaanen en Ganzen begreepen zijn, enz. Het I deus, VI stuk De Dieren van beilerlei leven, AmpHbia, ook wel Tweeflagtïgen gen. amd , bevattende', ftelt Jezelveu in drie Rangen van lopende , kruipende , en zwemmende, voor.— Even doorwrocht wordt de befchrijving der visfchen afgehandeld, In het I duels, VII siuk: En I dee's, VllIsTUK Als een vijfden rang zijn hier bij gevoegd, de onregelmaatig gekieuwde Visfchen, In het 1 nE».Ls, IX stuk Begint de befchrijving der lnfeilen , bij fommigen ook we! g«*or' vene diertje? genoemd. Het artijkel van de fcrnldvleogelige infeften wordt voordgezet in het 1 dliELS, X SlUHi En het I deels, XI stuk Bevat eene even uitvoerige bttfchrjving der Tnfpften van de™ j derden rang, die men Donsuleu^li e, Vlinders oi'Capellen noemf Het! ' eels XII s t u k Y' Begint met de algemeene d'-feliouwing der peesvteugelige Injette» die den vierden Rang uifmaakën De ongevleugelde worlen belclireven in Het I Die es, XtH stuk Het i ük.els , XIV stuk Vangt de befchrijving aan. van de zesde Klasfe der Dieren • die men wormen getijreld vindt. Tot de eigentlijke Wormen die I jn den eerflen Rnn% vat rkómen , en van veelerleie loort zijn, behool ren ook de Bhedz;tgrs en z'ke e (lijmde Vischwormen , Ruigbehken fceOHMna. Tot de Slakken, die den tweeden Rang uitmaaken, vinden wij, behalven dé Aard (lakken, een menigte van Slak-gelijkende of liever Weeklijvige Diereu (Mollufca) van zonderlinge ge| daante, die i„ de Zee hoisve.ten , r'hnis gebragt. Derzelver naam lis veel.l v..n de s,emak zal ontkennen, die meermaals een uitvoerig werk tot ziju vermaak of lering ter hand genomen heeft. Zie daar Leezers u een beknopt verflag geeven van den inbond en behandeling der eerfte Afdeeling van dit gadeloze wetk. Op dezelfde wijze is 't geleegen met de tweede Afdeeling, of het kijk r. er tlantïn , het welk onze fchrijver zegt, niet zonder /chroom ingetreden te zijn.- „ waarlijk" zegt hij,,, als men over „ de menigte en verfcbeiJenheid der dieren zig ontzet, zo moet men beeven in 't befchouv,en van die der Plantgewasfen, wiet onderfcheidiogeu veel moejelijker zijn" ,, het rijk der „ planten bevat bijna viecnaal zo veel gelluchten als dat derdieien: het getal der foorteti, door fommigen op dertigduizend be„ groot, zal ten minften tienduizend zijn : welk eene doolhof „ mag men zeggen van verwarringe! welke oceaan! wie is niet be- fchroomd om daarin van land te deken?" dit gedeelte des werks bevat eene verzameling van waarneemingen «n kundigheden het gemelde rijk betreffende, die meestal nieuw, en niet alleen voor den Natuuronderzoekenden wijsgeer, maar ook en vooral voor den kruidkundigen, den hovenier, den bloemist, den boomkweeker, en niet minder voor den artz en kruidmenger on«ntbeerelijk zijn. Het II deels, I stuk. Geeft, na eene uitvoerige voorrede, eene fchets van de eigenfchappen der Pla-tfgevas'/fn in't algemeen, zo van derzelver groeijing, a's van 't gee»de vruchtmnaking en onderfcheiding der manlijke en vronwlijke l'exen betreft, welke , als ook de wonderbaarelijke bevrachting, in plaat duidelijk voor oogen gefield wordt; verbazend  C 19 ) zend is het geen wij daaromtrentleezen: „ geen krachtiger bewijs, ™f de beroemde fchrijver, „ kan men voor de bevruchting heb- ben dan de tee.iog dei Bastaarrplantm : indien het moogltjK " zTi 'door middel van het ftuifmeel der eene plant , aan den ftem" „el van eene andere plant geappliceerd, deeze laatften zaaden " ie doen voordbreueen, uit welken planten voordkomen, die als " een middenfoort tusfehen beide uitmaaken, dan kanmemand " twijfelen, of zulks moet op dergelijke wijs gelchied zijn, als in " de voordteeliug der muiiezelen wereldkundig is: tot deeze kun" ftSee bevruchting worden alle de meelknopjes van een bloem, 1 eer zij hun ftuifmeel verfpreid hebben , afgemeten, eri dan beferenet met den ftempel van deeze met het rijpe ftuifmeel van " eene andere bloei.: van overlang is bekend dut fommige tulpen, " dikwijls van éénkleurig bont worden, en fomtijds haar voorige " kleur weder aannemen: de hyacinthen veranderen lomtijds ook " van kleur. en dit wordt bedenkelijk aan het overbrengen van "het ftuifmeel, uit de eene iu de andere blo-m, door vliegen, " toegefch'even : dikwijls neemt men in de kool , wanneer ver" Ichulende foorten nabij elkander voerdgekomen zijn, uit het " zaad, aanmerkelijke veranderingen en verbasteringen waar. Vooids werdt in die inleiding gelproken van de lotgevallen def kruidkunde , en de verlchillende zamenftelzelen, na alvorens de leefto, ze kasten en kisten ; ons lijwaat en de meelie .gereed„ fchappen, wat zou de werktuigkunde uitvoeren zonder liet behulp van Houtwerk ik zwijg nog vart minder noodige kun„ ften gelijk de muzijk , waar van 't gehoor zo v«el ver„, maaks geniet, terwijl de fchiiderkunst het gezicht niet minder ftreelt, dan de aangenaame groente der velden, boomgaarden », en tuinen , met eene groote verfcheidendheid van kleuren der m bloemen geftoffeerd , die eene verkwikkende geur verfpreiden • oneindige (toffe voor den fmaak, leveren ook de plantgewasfen* „ door haare wortelen kruiden en vruchten; en welk eene menig* „ te van vogelen en infecten , die in de huishouding der Natuur „ zekerlijk hunne nuttigheid hebben, vindt niet op de boomen huisvesting, kleeding, en de nooddruft des levens? dus „ blijkt dat het rijk der planten eigenlijk den aardkloot bewoon- baar maakt." Het Ih deels, IT. stuk Vangt met een nieuw berigt aan, nopens de behandeling van het werk, en vervolgends, de eigenfchappen der Boomen in 't algemeen voorgedragen hebbende, treedt tot derzelver beichrijvina in Gedachten , naar de orde van het rtelzel der Sexen: zo dat in dit .Stuk de Boomen, wier Bloemen tweeflagtig zijn, dat is de beiderlei Teeldcelen bezitten, die van twee tot twintig Meeldraad les hebben , acbteivolgelijk worden voorgedragen. ' Heeft on-e geleerde fchi ij ver zijnen Lezer tot nu duizende maaien verbaasd doen (taan , ever de zonderlinge voordbiengfels der Natuur, in dit f.edee.te zijns garteloozen weiks, ontmoet hij daartoe nog vee) meer gelegenheden; daar hij, wat de boomen betieft de rijke Natuur in haar groot leert kennen. befrhrijft hijboomen, welken zeventien mannen, elkander de hand geevende naauwliiks omarmen konden , zo dat die bij de dertig voeien dik moeten geweest zi-n; als me^e van een boom welke de dikte had van tafttitf voeten, en in Wieos holligheid M ut i a n u s , at en diep met eenei) -twint'g perfoonen; en van een boom, waarvan de Chineerche Mtpru gewaagt, wiens ftam tagtig mannen naauwlijks omvatien Itoideu: meer. bewonderenswoordige bijzonderheden, geeft de Heer h o u x t u y n oj , wegens de hoo;;te van fommige boomen. ~- , , , hèt j' deels , il! stu k Verhandelt de overige Boomen, zo wier Bloemen, ook tweeflagttg , tot de Vee manningen , Tweemagtigen , Kukel, Dubbel- of Veelbroederigen behooren , als wier Bloemen, Mauwrjvio-, Eentiuizig, Tweehmzig of Veelwijvig zijn: die benaamingen°worden m eene korie inhoud zeer duidelijk verklaard, als ook in kondig gefneecien Piaaten aangeweezen : op het eind vindt men een Ne- , derauufct.e>.> hlauwijzer, en een Register der Geliagten. Om nog éénftaaltje bijtebrengen, hoede Heer houttutn de befchnjying der hoornen behandelt, zullen wij hier overneemen het Seen hij van de lV,ue Berk, zegt. Na de kenmerken daarvan opgegeven , en over deszelfs groei gefchreeven te hebben , zegt • hij,  ( tl ) bij, » zekere natie van Tartaaren , heeft, a!s het onweêrt, em „ groote fchrik voor eea Berkeboom , waanende dat de donder 3, daartegen aanfluit , als hebbende het Opperwezen vermaak ia, op denzelven te bonzen. De Laplanders neemen integendeel, zo Linnceus aanmerkt, in zulk weêr hunne toevlugt tot deeze boo„ men, als of die hun daarvoor befchutten zouden: de oorzaak van „ het een en ander zal waarfchijrielijk daarin te zoeken zijn, dat „ men in veele Landltreeken van het Noorden , weinig andere boo,, men heeft , en dit laatfte is ook wel de reden , van hit me„ nigvtildige gebruik dat er, indie gewesten, van gemaakt wordt.'" „ De Berken , dus vervolgt onze Schrijver , zijn in de Ge,, neeskonde vermaard, wegens het vocht dat uit hunne gekwetst» „ ftamrr.en of takken fijpelt. Tegen 't eind van den Winter,., „ naamlijk, beginnen zij, even als de Wijngaard , wanneer dia „ te laat gefnoeid wordt, te traanen, en dan loopt 'er fomtijds „ uit éénen afgefneeden tak wel agt of tien ponden vocht op écnen „ dag: de herders maaken hier van gebruik tot dorstiesfching , ,, wanneer zij zig in de bosfchen bevinden: dit vocht is, wanneer het bij Zomer uit een gat dat 'n den ftam geboord is , getapt „ wordt, laf en fmaakloos als klaar water, of walgelijk: doch het „ geen in 't voorjaar mt de takktn komt is zuurachtig, en wordt ,, van veelen gehouden voor een ontwijfelbaar middel , ge„ bruikt tegen den fteen of het graveel: helmontius verzekert, dat „ voomaame lieden in Dtatschlanti, het zelve in fiesfchen bewaa- ren tegen de maand maij, drinkende dan dagelijks een glas daar- van, ten zelfden einde: men prijst het bovendien, tot zuivering ,, van zweeren in den' mond , ais ook tegen 't fcheurbeuk en da „ teering aan ,enz. " Hier wordt bijgevoegd het uitgebreid ge- biuik dat men 'er in Lapland van maakt, als mede in Zweeden, in Rusland, Siberië», enz. Laat dit genoeg zijn tot een kort verflag van zo breedvoerig een werk; wij zouden er meer van hebben kunnen zeggen, echter zouden wij altoos nog te weinig gezegd hebben, om het werk in zijn geheel te doen kennen , want dan moest niets overgeflagen , en een volkomen copij van hetzelve gegeeven worden : om echter het geheele werk doorgeloopen'te hebben, zullen wij bij al het voorgaande, het volgende nog bijvoegen: fn het II d e e l s , IV. s tU k. Worden de Heefiers befchreeven. Het 11 deels, V. stuk. Behelst veele Afbeeldingen, van nifuwe Kaapfche en Oost-hidifche Plantgewasfen , door den Schrijver ten naauwkeuriglte met het microscoop onderzocht. Het II deels VI. stuk. Eindigt het beloop van 't ftelzel der Sexen , (en opzichte van deeze Clafen der Plantgewasfen: op het einde van dit Stuk heeft men wederom een uitvoerigen Nederduitfchen Bladwijzer, en Register der Geflachten. Het II. deels, VIT. stuk. Begint de befchrijving der Krmden,vi\\\ de Bomen en de heester*»,fgazonderd in eene vierdeC/cj/e der Natuuuriijke Methode : eerst Hmen daaiin de Eenmanningen voor: dat is, die maar één Meeldraadje hebben in elke Bloem , gelijk verfcheide Oostindifche Kruidin, Planten ; dan de Tweemaningen , Driernannigen , Vier- en vijftirannieën ; waar onder de zogenaamde ruwbladige, en veele andere Kruiden, behooren. Het  ( sa ) Het II deels, VIII. stuk Behelst van de Vijfmannigen, dat is rr.e.t vijf Meeldraadiffs} nog de Kroontjes-Kruiden, wier Bloemen ais Zonnefcliermen zijn » van welken een zeldzaam gfapansch en. Kaapsch in Plaat gebragt , voorkomen : deeze en nog andere maaken een groot deel Van dit Stuk uit: dan volgen de Zes, Zeven, Agt, Negen, Tien en Twaalf'rm.nnige Kruiden ; verlcheide nieuwe §fapanfche Oostindifche, zijn hier, behalve'de Kaapl'che, ïaaauwkeurig onderzogt en afgebeeld : ook vindt mem er "t onderfcheid van de Khabarfcerplanten, die voor de echte gehouden worden in plaat vertoond. Het II deels, IX stuk Stelt op gelijke manier de kruiden voor , die ten minften twintig en uie geen die meer dan twintig meeldraadjes hebben. In het II dols, X sniK, Wordt de btfchriiving der kruiden voordgezet. Het It deels, XI stuk Vervolgt de famenteelige Kruiden, waar onder de Zonnebloemen, Goudsbloemen , Violen, en gaat dan over tot de Manwilvigen, eeJbjk het Kalfsuoet, enz " 6 Het II. deels, XII stuk. 't Welk de Planten, een Bolachtigen Wortel hebbende, die ia cen bijzondere Afdeeling gebragt zijn , onder den naam van Bo;.SLAK-teN ten uitvoerigfte befchrijft, geeft een omftandig verhaal Tïtn dc voorheen plaats gehad hebbei.de en nog in zwang gaands . lief heboerijen der Bloemisten, omtrent de Tulpen, Hi/actnt/irn en •andere dergelijke Tuinbloemen ; fpreekt van de Leliën , Narcisf-n , en vertoont verlcheide nieuwe, nooit te vooren in Afbeelding gebraste, bij den Schrijver uit Kaaplche Bollen geteelde Planten, in Plaat. Het II. deels, XIII. stuk. Handelt over de Grasplanten: men begrijpt Jigtelijk dat hier onder de veelerlei foorteu v*n Graanen of Koorn, de Rijst, Spaanfche ïanv, en de biesachüge planten behooren : Met her tl; de els, XIV*. stuk. I oopt de befchrijving der Plantgewasfen ten einde : dit ftuk is tazonderhm , met zeer fchoone afmeldingen van uitheenifche \ arens, en meer dergelijke Huirplanten, alsook, op het eind , met een Wjvoegzel "," >' 't Zet wier, met een Bladwijzer dei Geheimtchte of ichuitteelige planten, en weder met een Register der ge- ' ilach'en voorliep. Wat eindelijk de derde Afdeeling of het Rijk der MimrarJea betreft- Het i fte s t v k. ' Gaat, ntt eene aanmerkelijke voorrede, en omftandige-befchrijving van de elgenfckappen der Minervalen of Dtljjlofen in 't algemeen befchouwd, zpo ren oj>zife van h-aren Óoirfprong , waat omtrent vau 'He des Aarokloots en de Omwenteling in deszelfs Oppervlakte, gtlproken woult, in de In i eidisc over lot de onderf'cheiüiog der Mineraalen , ten oprijt van haare zitplaats, meest in de Gebergten, deswegen Erts-Bergen genaamd, en vervolgt met de GefebiedUunde det {Mineralogie , haar opkomst en de verfcheide manieren, vau ouds tot heden gebruikt, in de Verdeeling der DelflïoiTen. Het £erfte Hootdftuk oppert eea algemeene Schets  ( »3 ) Schets vnn de Verfteeningen of Petrif ohm, of wel verfteenda Zaaken genaamd : het Tweede belchryit de Verlteemngen van Zocgende Dieren of zogenaamde Zo!i,itti*n, waar onder van de Olyphants- Beenderen, die, 't zy echt of onecht , hier eu daar in 't 'Aardry* gevonden zvn : het Dürde de van Voge|en, frmtholt. ten , het Vierde die van tweeftagtige Dieren. Amptabi.lith,* • het Vvfde die van Visfchen, Lchthuoliten het Zesde van Infekren , EHttmoMm* het Zevende van Wormen, Heiidee;s zeer zeldzaame ftukken , uit des Scnryvers uitmuntende Verzamelin:;, ten n»a,uwkenrjgften afgebeeld. Het 1)1. DfCLS, II stuk. De Delfftoffen vervolgende , befchryft de verfteeningen van Plantgewasfen. Hier op volgen de Steenen die iu t Dierlijk Ligchaam en in de Mensch , in Planten, en in malitander , als Kern. fteenen groeien, tot welken de Adelaar- of Klappe,fteenen ünb.00. ren ; de Puimfteenen; de Stakftieten- of Drupfteenen ; de f uffteenen , Topkt genaamd ; de Okers- of Metaalhoudende Aarden ; de Zanden , Kleijen , Kryen of Kalkachtige eu eindelijk de eigentlijke of Stuif-Aarde, die men oott wel Plant-Aarde noemt, tevens de Turf- en Veen - Aarden bevattende. Op 't end is dit s t u K weder met een uitvoerigen Nederduitfchen Bladwijzer, van alle die Zaaken , tot de Delf sloffen heliooreude, welke in 't voorgaande belchreeven zijn, voorzien De twaalf Konstplaaten , daar in gebragt, vertoonen zeer ongemeene en fraaje Naturahen, die den Inhoud grootelijks ophelderen. Het Hl "ejb.l-s, III. stu k. Vervat de befcbnjviug der stbew sw, eerftehjs de *rdacfc tige, gelijk de Lenen, ook wel Schilfers genaamd; dan de AalUair/ige, tot welken de Marmers, Gifpen, Spaathen behooren; vervolgens de Kleijig* , waar oneer, behalve de Keijeu en \ uurfteenen. de Ópaalèn, Onijxen, Chalcedoon, Achaaten en JwoUtfen , benevens al'e de zogenaamde Honrnfteenen. In de Vijlde zijnde Krifllgiiin* Steenen, onder welken de Diamant de vlag voert, begreepen ; wier Krijfialmaafcing ten duidelijkfteum Plaat vertoond is. Eindelijk weiden in dit stuk de famengeftelde Steenen, welke men Rotsjleenen noemt, tot welken de Porfier, Graniet en anderen, zelfs de Zandfttenen behooren, belchreeven. Al' les is door tien Kousivi.iaten opgehelderd eii weder in een Bladwijzer op 't end aamr,e .veezen. Het' 111. d «bi. s, IV. stok. Vangt de befchrijving der mijnstoffen aan, die de Derde Klasfe van dit Rijk der Natuui uitmaaken , en vertoont ijl de eerfte plaats de Krijftal •■ Figuuren der Zouten, die op alle de Mj]nftoffen ook toepasfelijk zijn ; fpreekende voorts van de Krijflatmaaltint, zoo in 't algemeen. als in 't bijzonder; van 't Sabeter. Kalkzout, Borax, Pekel of Keuken-Zout, de Aluin, Vitnoolen en middel(lagtige Zomen, als tot den Eerrten Rang behoorende: vervolgens van de Zwavelige Ligchaamen , waar toe , behalven de Pijrieten en Aarriharften , eD .mdere Bitumineuze Stoften, ook de Amber , Barnlleen en zelfs het Rotuktuid zijn t'huis gebrtgt: eindelijk van de Metaal-Ertfm ia 't algemeen, en, na het v >or-  f 24 ) ftellen der Rangfchikking, van de Halfmetaalen'm de eerfte placrjsj gelijk de Cinnabers, Petlood, Spiesglas, Spiauter, Bismuth , Kobalt, en zelfs de Platina ot het Witte (ioud. Het lil. DEELS, V. stuk, Befchrijft de zes volmaakte Metaalen, Tin, Lood, Yzer, Koper, Zilver en Goud-, zó" ten opzigt van de pluaifen wa. r, a'ls de gefteldheid waar in menze op onzen Aardkloot aantreft, de manier op welke zij gegraven, en hoe derxelverEnfen .jeztuveid worden ; als ook welke verfchijnzelen zij door Schcirlktuidig onderzoek uitleveren ; het voor- en nadeel dat zij door inwendig* gebruik of tot allerleije nuttige Handwerken in de Samenleving toebrengen : ook in welke achiing zij van ouds tot heden zijn geweest, enz. Bit stuk is, zo wel als 't voorgaande, met zeven P-aaten uitgezogie Voorwerpen van des Schrijvers Verzameling aflchetzende, die ter zaake en tot opheldering dienen, en bovendien met een JSiederduitfchen Bladwijzer , als ook met een Uitketmfehe R qistir van de Latijnfêhe en andere benaamingen van het l?ijk der Miueraalen, voorzien. Hier mede befluit de waardige Schiijver zijneopgenomene taak, en wij ons bericht van hetzelve. De nog -roorhanden zijnde vijftig romuleere r-xemplaaren , allen , gelijk in 't hoofd van dit bericht gemeld is , van ee,rfte Plaatdrukken voorzien, wordenden Liel hebberen aangeboden tegen dén prijs van ƒ 105: — zijnde b'jna de helft mhirter dan dit ruin-, werk bij rie uiigave gekost heeft 1 de gt ene welke aparte deelen ontbreeken , kunnen dezelve voor de navolgende prijzen bekomen»: als , het 2de Deel, beftaande in 14 hukken , vernVd met «45 platen , voor den geringer! prijs van ƒ ■t: — zijnde ruim de helft irii'df-r d.iu bv de uitgave Het derde Deei befta'-n-le in 5 {Likken , WHaiin jX Fl teil , vooi den prijs van f 16 : —• - zijnde Insgelijks ruim de helf mn.rier als hetzelve bij de uitgave g< kost heelt e I e-zers die nog iparte ftukken, moeten ontbreeken , Kunnen dezelve voor de onderftaande prijzen bekoomen. I DKitL 2 STUK* J 2 - 6 II. O «tL J STU K, ƒ 2-15 ZZZZ ^ - - I - ^ l-\*s ZZZZT. \\ ' j '1 DEFLISTUK /3 — II o«ii 1 iTU«. f 2■ 10 j 5 — 4 — 2 fci.jM De Afleevering zal gefchieden , van Primo Sept. tot Ultimo Nov, Dit Bericht is alom in de Boekwinkels gratis te bekomen.  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen betrekkelyk. ophelderende aanmerkingen over het regterampt by de israeliten. (Ontleend uit de Pref ace fur le Livre des Juges, par ciiarles CHAis.1 T^e Naam van Regtcren , reeds voorheen toegeëigend aan eenige ondergefchikte Overheid-periboneri in de handbaavtng des Regts (*) , werd in een zo bepaalden zin niet gebruikt ten opzigte van de Regtcren, naar welken het Boek iii den Bybel den tytel vm^Regteren draagt, als behelzende de Gelchiedenis der Hoofden van gods Volk, zints den dood van Jof'ua, tot omtrent den tyd, wanneer de Israeliten eenen Koning begeerden. Men gaf1 hun dien naam niet enkel, als aan Volksbeftuurders tot die waardigheid verheven, om de goede orde en tugt te bewaaren , om regt te fpreeken, en verfchillen te'beflisfen (fj; noch ook, gelyk eenige Geleerden gedagt hebben , als Veldheeren aan den Staat gefchonken, om zieh aan 't hoofd der Legermagt te ftellen, deeze in buitengewoone tyden aan te voeren, ten einde den verboren Roem te herwinnen , en de Vryheid weder te geeven (§). Schoon men vry algemeen het gevoelen van grotius onderfchryft, die de Rcgters van Israël vergelykt, met dé Dictators te Rome, of met de Bevelhcbbcren, die men iri Gaule, in Germante, en Bretagne vondt, eer de Romeinen aldaar eene andere Regeeringsvorm ingevoerd hadden fchynt het ons toe , dat de Rcgters , voor hun leeven , in hun Perfoon , de eerfte waardigheden van hel Gé* C) Jos. VH. 30-34- XXIII. 2. XXIV. i. O) Selden doet ze, in naavolging van bartenoras en jARCHr.voorkomen als Prinfen van het groot Sanhedrin, de Synedr. Lib. II» C. 4. 5. 6. ($) Josephus Hift. Lib. VI. c. 6. (**) Zo dagt goodwii". Carpsovius Intrad, ad Lib. Hifi. V. Ti cap, to. {. a, Stackhol'se Hift. of the Bible. Tom. L p. 577» IV. deel. mencelw. ing. j.3. M lil  ^04 aanmerkingen over het regter-ampt Gemeencbest vereenigdcn, cn dat de uitoefening van de Oppefmagt by hun huisvestte. God , dc Geever der Wetten , cn de Infteller van de Regeeringsvorrn by de Hebreeuw», hadt, hun Koning blyvende, het heilig pand der Volks Vryheid toevertrouwd aan de Vergadering van Israël, en byzonder aan den Raad der Overften , en Oudften van alle de Stammen. Maar ten einde de ver Handige Befluiten , in deeze Raadsvergaderingen genomen , ten behoorelykeri tyde , uitgevoerd, de Wetten in kragt gehandhaafd , en de Magt van den Staat, met de daad tot het verzekeren der Onafhangclykheid , en het bezorgen van den Voorfpoed , "'zou aangewend worden, vond' god goed, deeze zorge toe te vcrf iiiwen aan dén enkelen , die als 't ware zyn Ondcr-konjng of Plaatsbekleder was , in het beftuur van het Geme Miebest (*). , Even gelyk, in volgende tyden, Lacedemome zyne Koningen , Athene zyne Archonten , Rome zyn Burgemeesters, Carthago zvn Sufetes ff) had , zo had het Gemeenebest in Israël zyne Sophclim of Regters, en deeze laatfte Beflisfers van den Vrede en den Oorlog Honden met de eerfte gelyk (§). 'tZyn de Eertytels niet die uitfpraak doen over de hoogheid cn majefteit der Bediening-u. De Burgemeesters ie Rome waren in geen opzigt i lts minder daii de Koningen tc Laccdemonic. By de He* breeuwen, was Regter tri Koning bykan» hetzelfde. Dit }s het denkbeeld van cen der Geleerdftc Schryveren, ond>r allen die zich op het doordenken van dit onderwerp h bben uitgelegd, „ Dc Tytel van Koning," fchryft hy, betekende by de Israelitcn niet meer, dan een Land" voogd of Opperhoofd , zodanig was moses cn Josua, " zódanig waren de Regters, die na hun opftonden "'tls waar dat, in laateren tyde vau het Israëlitisch Gemeencbest, de Koninglykc Waardigheid, in eenige opyinten verfchildc van de Regterlyke, fchocn veel minder dan men doorgaans denkt (ft). Maar , indien wy tot mo- (*) LowMAN of the Civil Gouvernement •ƒ the Hebr. cap. X. ^' o/livips. Lib. XXX. c. 7. XXVII. 38. (t) Lowman, als boven, p. 178. (**> Bf.rtram, de Rep. Hebr. p 104. Of) Zie 1 Sam. *Ht £, 6. 1 Kon. Hl 9. a Kok. XV. 5-  SY Dlï ISRAELITEN. moses opklimmen , die Koning in pjcharutt (*) genoemd word , zullen wy gereedlyk bcgrypen , dat dc Tytel, in den grond der zaak'e, niets meer zegt, dan dat hy Regter in hrael was ; en by gevolge , dat dc Regter van hrael, by deszelfs eerfte inftellingc, de Koning diens Volks, of, om nauwkeuriger te fpreeken, de Plaatsbekleeder van god 'zelve was (f) , die zich, op eene byzondere Wyze , het Oppergebied had voorbehouden , te midden van een Volk , welks god hy zich verwaardigd had by uitftek te weezen. . Onder deeze Godsregeering was mosës de ziel van alle dc Raadsvergaderingen des Gemcenebests, de eerfte Overheid by de Hebreeuwen, de Regter in hunne gefchillen , dc Oppergebieder hunner Legcrrnagten. Hy hield de Wetten van den Staat in volle kragt ; hy zette de vermogens in werking. En, daar hy in dit alles nooit mogt afwvkcn van de bevelen des allerhoogstf.n , wiens Wil hy, in veele gevallen, uitdruklyk moest raadpleegeii den Uriin en Thummin, eer hy zich bepaalde hoe te handelen, ziet men, dat zyn gezag alleen een ondergefchikt Seza"- was; dat, welk cen naam men ook aan zyne Waardigheid geeve, cn welk eene uitgeftrektheid men aan zyné Magt toekeime, het Bewind over Israël altoos eene Theocratie of Godsregeering bleef (§). Men weet. welk antwoord woses ontving, toen hy op) \ einde zyns leevens den heep.e bad, om hem in de Regeering van den Burgerftaat, en den Godsdienst, een Medehelper toe te voegen. De heere zeide tot moses. Neem lot u josua, den Zoon van non, een Man, in wel* ken de Geest is , en legt uwe hand op hem , en fielt hem voor het aangezigte eleazarS , des Priesters, eri voor het aangezigle der ganifdie Vergaderinge, en geeft hem bevel voor haare oogen, en legt op hem van uwe heerlykheid, op dat ze hooren, te weeten de gantfehe Vergadering der Kinderen liraels. En hy zal voor het aangezigte eleazars dei Priesters /laan , die voor hem raadvraageti zal, naar de wyze van Urim, voor 't aangezigle des Heeren; naar zynen mond zullen zy uitgaan, en naar zynen mond zullen zy iniaan hy , en alle de Kinderen Israels met hem, en d& •' ' « * gdnt*. (*) Deut. XXXIII. gL (f) Conringr'S , de Repl. Heb. p. 249, 250. vv„m « C|) Patrïck en spencer, over Deut. XVII. 15' aaaIII- tfy M in s  5c6 aanmerkingen over het regter-ampt gautfche Vergaderinge (*). Uit deeze woorden blykt, aan den eenen kant, dat de Waardigheid van Beliuurder des Volks van god , niet Erflyk , en , aan den anderen kant , dat dezelve niets minder dan volflrckt opper magt ig was. Deeze Waardigheid was niet Erflyk. Mosks verzogt van den heere dat hem iemand zou worden toegevoegd. Zonder hier toe een byzonder Voorwerp voor te flaan, zonder eenigen Hap te doen, om iemand uit zynen Huize by zich tc krygen , zo komt alles , wat hy den Heere vraagt, hier op neder. Dat de iieere de god der Geesten van allen l 'leesch , eenen Man [lelde over die Vergadering: , dia voor haar aangezigte uitging, en voor Laar aangezigte inging , die haar uitleidde , en haar inleide; Op dat de Vergadering des hekken niet ware als Schapen , die geen herder hadden (f) , dat wil zeggen , een Hoofd, bekwaam om dc Istaeïiten, in den Burgerftaat én Kerk, in Vrede cn Oorlog tc geleiden, met zoo veel getrouwheids cn zorge , als een goed lierder over zyne kruide kan draagen, een Mensch, die, voorzien van de gaven des Godlyken Geest 5, den noodigen Moed, Wysheid cn Godsdienliigheid bezat, om een goed Béftuurder des Volks te weezen. God verhoort deeze beede , en geeft moses tot Medehelper en Opvolger, josua , zoon van nuk, uit den Stamnie van ephraim, cn die op gcenerlei wyze den ouden Leidsman Israels beftond. In deezer voege blecvcn de hooge Waardigheid , met welke móses bekleed was, als mede zyne Ampten en de Voorregten, niet langer dan hy leefde, in zyne Familie; zo ras hy overleed, gingen zy over in handen geheel vreemd van zyn Huis. Dan , was die Waardigheid niet Erflyk , dezelve was ook geenzins vol (trekt Oppermagtig of onbepaald. Alle zaaken van aangelegenheid werden voor den Hoogen Raad des Volks gebragt , bekend onder den naam van Vergadering , of dc Vergadering van Israël; cn vervolgens moest men de Godfpraak des Heeren raadpleegen, over 't geen beflooten was. Van hier de grondregel der Rabbyuen , dat liet aan niemand in 't byzonder toe- kwam , de Godfpraak te raadpleegen , maar alleen ,, aan den Koning en het Hoofd van het Sanhedrin , of 3, aan zodanig iemand , die last had om het te doen in ,, den C) Num. XXVII. 18. 2t. (1) Num. XXVII. 16, vf.  by de israeliten. 507 J5 den naam des Gemeenebests, en als deszelfs Afgevaardigde (*)." In ftede dat moses zelve onmiddelyk de Godfpraak raadvroeg , moesten alle zyne Opvolgers , josua niet uitgezonderd, zieh ten dien einde bedienen van den Hoogepriester. Wel verre , derhalven . vau eigendunklyk te kunnen handelen',, was hunne Magt aan de eene zyde ondergefchikt aan den Hoogen Raad des Gemeenebests , en aan de andere zyde aan de heilige belluuringen der Godfpraate , zonder welker goedkeuring de Befluiten des Raads niet wettig konden worden uitgevoerd. De Hoogepriester bekleedde zich met den Urim en Tlïumt min f de bcfchikkende Regter van de Befluiten der Vergaderinge vroeg door den mond des Opperpriesters, of men het beflootene zou doen, dan niet. Eene verltaanbaare ftemme (f) , die zich uit het Heilige liet hooren, beantwoordde de Vraag , en de Regter of Afgevaardigde des Raads, die dit antwoord hoorde, moest daar volgens zyn gedrag inrigten. Zo lang het Volk in deezervoege de bevelen van zyn god ontving , zo lang het daar aan gehoorzaamde , bekroonde de geiükkigfte üitflag alle onderneemingen , en was dit de roem , zo van hei; Bewind yan' moses als van jqsua (§). Wanneer deeze laatstgemelde, naa den dood van moses, volkomen bezit nam van zyne Waardigheid , onderwierp zich het geheele Volk aan hem op dien voet, en 'er werd ftaatlyk beflooten , dat een ieder, die ongehoorzaam zou weezen aan zyne bevelen , geftraft zou worden , als iemand aan gekwetfte Majefteit fchuldig. Wy zullen , betuigen de Stammen aan hun nieuw Opperhoofd , al wat gy ons geboden hebt, doen, en alomme waar gy ons zenden zult, zullen wy gaan. Gelyk wy in alles naar moses hebben gehoord, alzoo zullen wy na u hooren, al leen lyk dat de Heere uw god met u zy, gelyk hy met moses geweest is. Alle Man , die uwen monde wederfpannig zyn zal en uwe woorden niet hooren in alles wat gy hun gebieden zult, die zed gedood worden (**). In deezcr voege zwoeren de fsraelitcn aan josua eene volltrekte Gehoorzaamheid; doch in de veronderftelling, dat de Eeuwige met hem zou weezen gelyk hy met moses geweest was, cn dat de Bevelen, welke hyhun gaf, Bevelen van god waren. Zie (") Sri den de Synedr. Lib. III. cap. 12. §, 4. (t) Lowman , als boven. (§) Josua V. 16-18. (**) Josua I. 16, e* Mm 3  508 aanmerkingen over het regter-ampt Zie hier, in weinig woorden , welke oorfpronglyk de Magt was van het Hoofd der Uractitcn, in Oorlog en in Vrede. Den Oorlog verklaarde hy m den naam des Volks en hy nam, als Opperlegerhoofd, het bevel der Krvgsmagt op zich. In Vrede, en ten opzichte van het Staatkundig en Burgerlyk Beftuur, riep hy-de Ver gaderink van Israël zamen , hy zat als eerfte Raadsheer eri Masïftraat&perfoón voor, in alle Raadsvergaderingen , hy droeg de Zaaken voor, voerde de Befluiten uit, en beüiste zonder dat men zich op een hooger Regtbank kon beroepen de Gefchiücn aan hem voorgedraagen : maar ra dit alles, wv herbaaien het, deed hy niets dan in hoedanigheid van'Plaatsbeklecder van dien jehova , welken het Volk erkende voor zyn Oppervorst , cn aanbad als den ééncn waaren god. Ats verdeediger van den Godsdienst diens grooten gods, als Wreeker der misdryven cn ongeregeldheden, bovenal van deAigodery, welker beginzels hy moest wceren , of den voortgang daar van ftuitcn, ftonden de Wetten van den Burgerftaat en de Kerk, onmiddelyk , onder zyne befchérm.ing ; doch zyne Magt fterkte zich niet uit om nieuwe Wetten te maaken , noch om het Volk nieuwe Lasten op te leggen , noch om m eewigtlgfi gevallen iets te doen , eer de heere zyn welbehaagen had bekend gemaakt (*). Het valt gcmaklyk te be&ypéh , hoe deeze eerfte en oorfpronglyke Inngtmg van dei Hebreeuwen Staatsbeftuur , wyslyk, beftemd en gefchikt was tot Heil des Volks. Ten zelfden tyde, dat W liPaeiÜeH, in den Perfoon van hun Regter, een punt Van vereeniging hadden , zo voor hunne Krygsmagt als voor hunne Raadpieégïngen , vonden zy m hun allen noodig gezag ,' 't zy om paal cn perk te ftellen aan de mededingingen cn jaloufyen, 't zy om. de ccrzugtige aanflagen te beteugelen, zo van de magtigfle Stammen, als van den metsten invloed hebbende Ovcrften en Priesters, Te vergeefse!, zouden de Grooten van den Staat, alleen met hun eigen byzonder belang te raade gaande , ten nadeele hunnes gelyken , cn tot bederf van het algemeen Vvelwcezen , het ondernomen hebben , zich boven hun, ran o- te verheffen , o-a hun minderen te verdrukken , en huns gelykón te vernederen; wat vermogten zy tegen den V/il van een Opperhoofd , Meester in 't Leger en^de (*, LoWman, p. 18Ó. Calmf.t, Pref.furies Juges. Stacic hq^Sf, Hijl. of ilit Mie» Tom. I. Lib. V. c. 2. p. 577-  by de israeliten. Raadzaal beiden ? Welke waarfchynlykheid deed 'er zich op , dat de Stammen eene verbintenis tegen hem zouden aangaan , althans, indien hy derzelver Vryheid niet belaagde, of zich geene Magt en Gezag aanmaatigde grooter dan hem toekwam ? En hier aan zelfs, aan dit misbruik van Magt en Gezag den Regter in Israël toevertrouwd , had de Wysheid van god alle voegelyke paaien gezet. Eerst was hy verpligt den Raad der Vergadcringe en des Volks in te neemen , vervolgens gehouden de Godfpraak te raadpleegen over 't geen vastgefteld was; en het regt niet hebbende, om de Wetten te veranderen, af tc fchaflen, of te vermenigvuldigen , had de Regter , en men merke dit wel op , tot Byzitters in den Raad , de zodanigen, die onder hem in 't Leger bevel voerden , en dit Leger beftond alleen uit diezelfde Burgers , die deel hadden in de Vergadering van gods Volk. Men kende toen die wervingen der "Officieren , dier loontrekkende Krygsknegten van onzen tyd, niet; en wanneer men zich de zodanige zou hebben kunnen aanfehaffen , had het Opperle^erhoofd der Hebreeuwen geen Fonds van Geldmiddelen te° zyner befchikkinge, om ze door betaaling aan zynen dienst te verbinden. Aan den eenen kant, kon hy geene andere Belasting den Israellteu opleggen , dan welke zy betaalden in de handen van de Bedienaarcn des Godsdiensts , en de Staat had geene andere Inkomften dan deeze. Aan den anderen kant was het , uit hoofde van de Wetten op de Landeryen gemaakt, die het deel Lands , welke ieder Familie mogt bezitten , bepaalde , niet wel mogelyk, dat byzondere Perfoonen zich verrykten in een Land , waar men daarenboven geen Handel met Vreemdelingen dreef, en het neemen van Woeker zo ftreng v«rbddeil was (*). Op deeze wyze vond dc open- Vry::cid ; - h verzekerd, niet alleen door de balans van Magt toevertrouwd in dc handen van alle Orders in den Staat; maar ook, door het onvermogen der Eerzugt, 6111 zich te hc\vee;:en en onderfteunende hulpmiddelen te vuuku. Van hier 'heeft men ook opgemerkt , dat , ondanks dc vcranrlcringeir, welke, zints den tyd van josua, dc oorfpronglyke inrigting van Israels Gemeenebest on-1 derjv.a:/ beert", de omwentelingen in 't zelve voorgevallen . niets ie rckciieu zyn in vergelyking met die andere Staa-? f*) LeWMAN , ata hoven, p. 186-190. Nouv. Biblioth., ou 2I-'i. Litter. Tom. X. Scpr. 1741. M m 4  #10 aanmerkingen over het regter-ampt Staaten beroerden , en dat de duur van 't zelve die van alle de bekende Gemeenebesten en Koningryken overtrof (*). Maar nauwlyks bad josua zyn roemryken leevensloop geëindigd , of de hraeliten vergaten hunne Pligten , en verwaarloosden hun Geluk, Ongetrouw genoeg aan hunne verbintenisfen, en vyanden van hun eigene belangen, om zich nauw te vereenigen met de Cananitcn , die zy hadden moeten uitrooijen of tc onderbrengen , trouwden zy de Dogters diens 'Volks , fchiktcn zich na de hecrfchende Afgodery , en namen hunne Zeden aan (f). God , dewegens misnoegd , onttrok hun zyne befchermende hand. In (lede van hun onafgebrooken te doen leeven onder zodanige Opperhoofden als moses'en iosua geweest waren , gaf hy hun flegts Regters by gelegenheid, in buitengewoone omftandigheden, als zy, onderdrukt door hunne vyanden , zich volftrekt in een hulploozen ftaat bevonden, cn, naar den mensch gefprooken, op den rand des volftrekten ondergangs. Zomtyds zelfs gaven zy zich Opperhoofden zonder eenige keuze , of merkbaare beftemming van gods wege (§). En men kan van den eenen en anderen niet zeggen, dat zy allen 't zelfde gezag hadden , of dat zy allen tot het Rcgterampt met dezelfde oogmerken verheeven waren. Van de Vyftien of Zestien Regters, welke men telt, waren 'cr eenigen, als, othniel, ehud, samgar, barak, debora, gideon, jephtha, siimson, tot Bevrydcrs gezonden, die de boeijen verbraken , in welke de hraeliten, hunne Nabuuren fchatting fchuldig geworden, zugtten (**); bekleed met eene Godlyke magt, behaalden zy bellislende overwinningen , cn bewrogtcn vyonderdaadige vcrlosfingen. Anderen, als tolaii, ebzan, elon, AliDON , eli , samuel, meer beftemd om het Regt te handhaaven, en den dienst, van den waaren god te herftellen, hebben zich niet beroemd gemaakt onder de Helden , die in 't firvden en aan de fpitze des Legers uitblonken. Eenige waren Regters Over alle de Stammen, terwyl het grootfte gedeelte hun gezag bepaald vonden, tot die enkele Stammen, welke zy uit dienstbaarheid verlosten. Dus, by voorbeeld, voerde ba- (*) Nouv. Biblioth. als boven. Lowman, als boven, Cap. 13 p. 133, enz. (t) Josua XXIV, 31, R5G-?. Ii. 10. (§) Kegt. XL C**} Regt. II, 18, 19.  BY DE ISRAELITEN. 511 ïarak , misfehien, alleen bevel over de Stammen van Z,a- bulon en Napthali (*> 5 gideon, waarfchynlyk over die Stammen, als mede Manasfe en As/er (f) ; jephtha, over die van Gad en Manasfe (§). Maar, gelyk wy aangemerkt hebben, twyfelen wy niet, of hun Waardigheid was voor hun leeven, en te welker gelegenheid ook tot het Regterampt verheven, bleeven zy het Gemeenebest dienen tot het einde hunner dagen , waakende over de openbaare rust, en de gefchillen bellisfende (**). Voor het overige leefden zy zonder pragt. Zy hadden geen lyfwagt, geen gevolg , geen toeltel, geen inkomften , of voordeden aan hunne waardigheid verbonden. Staken zy eenigzins in het Land hunner inwooninge uit, gelyk wy zien, dat jaïr en ardon met veel luisters te voorfchyn traden (ff ), wy hebben reden om te gelooven dat zy dit deeden uit hunne eigene goederen, op de wyze van andere Grooten diens Volks (§§). Wel verre , derhalven , van te zeggen , gelyk eenige Geleerden gedaan hebben ; dat de Regters Lieden van eenen geheel anderen rang waren dan moses en josua (*) , gelooven wy, dat zy, wat het weezenlyke hunner Ambtsbedieningen aanbelangt, met hun gelyk (tonden. Dit is ook na genoeg het denkbeeld van josephus. ,, Geduu„ rende de Regeering van moses," fchryft hy, ,, cn vau josua, diens Opvolger cn Veldheer des Legers , was de Regeeringsvorm Ariftocratisch ; maar, na den dood van josua, had geen Perfoon eenige Oppermagt ; achttien ,, jaaren fieeten zy in Regeeringloosheid. Men keerde vervolgens weder tot de eerfte Regeeringsvorm, en gaf ,, het Oppergezag, onder den naam van Regter, aan hem, wiens moed en bekwaamheid, in den Oorlog, hen die ,, eere meest waardig maakte ; de Koningen zyn op die ,, Regters gevolgd (f)." 't Is waar, men floeg geen agt op de Geboorte en de Familie in de verkiezing der Regteren. 't Is waar dat men by (*) Regt. JV. 10. (f) Regt. VI. 35. (§) Regt. XI. 20. XII. 1. (**) Regt. X. 25. XII. 7. 1 Sam. VII. 15. (tt) R gt, X. 4. XII. 14. (§§) Regt. V. ro. Zie d. calmet. Stackhouse, Theol. P. III. c. 5. §. 3. Lowman , als boven, p. 188. (*) Mr. des vignol. , Chron. ik Wijl. Sainte , Tom. I. p. 7. 27. (|) Josephus, Hijl, L. VI. c 6. Mm 5  512 aanmerkingen over het regter-ampt by hunne verkiezing, of by hunne inhuldiging, geene dier Plegtigheden zag , welke vervolgens by die der Koningen plaats greepen; dat geen der Regiereu, abimelech uitgenomen , den hoogklinkenden Tytel van Monarch of Heerfeher aannam (*), en dat gldeon, wanneer men hem denzelven wilde opdraagen , dien met verontwaardiging verwierp; dewyl aan niemand, dan aan gode toekwam, dien Tytel aan den zodanigen te fchenken , dien hy aan 't hoofd des Gemeenebests plaatfte (f). Nog eens, wy zullen, de zaak in den grond onderzoekende, bevinden, dat de Regters de plaats van moses en josua bekleedden , in 't geen allergewigtigst was , dat 'zy een Qppermagt bezaten gelyk aan die der Koningen , "fchoon doorgaans min uitgeltrekt, cn altoos onder de Godsregeering; cen Godsregeering , meer merkbaar géduurende al den tyd dier Regieren , dan vervolgens , fchoon dezelve altoos bleef voortduuren (§). 't Was niet terftond naa den dood van josua , dat god Regters gaf aan de Israeliten. Zy hadden welhaast de beloften, aan dien Veldheer gedaan, vergeeten, ais mede de heilige verbintenisfen met hem aangegaan , om de wapenen niet neder te leggen , voor dat zy de Cananiteti geheel te onder gebragt hadden. Terwyl '4y , aan den eenen kant, op hun eenige voordeelen behaalden, vonden zy, aan den anderen kant, hun affchrikkenden wederftand. Zich te vrede houdende met fchatting te bctaalen, fcheenen zy het oogmerk om die Volken te verdelgen , of te onderwerpen , geheel uit het oog te verliezen ; 't geen deeze mismoedigheid vermeerderde was , dat het Gemeencbest geen Algemeen Opperhoofd had. Elke Stam werd geregeerd door zyne Oudlien. Men vergaderde tc Silo., en raadpleegde daar den heere; dan, naar allen aanzien, was dit veeleer cen Anarchie of Regeeringloosheid, dan een geregeld Staatsbeftuur (**) , de Stammen hadden god niet verzogt hun een Opvolger voor josua te geeven. Van hier de ongeregeldheden , die allengskens de overhand kreegen. Men liet niet alleen de Cananiten geruste bezitters van de plaatzen , waar in zy zich verfterkt hadden, maar ging Iiuwelyken met hun aan, volgde hun Afgodendienst en Zedeloosheid (ff); en terwyl (*) Leurs, Oiigines Ihlretz, etc. Vol. i. B. 4. c. 4. p. 39. (t) Regt. VIII. 23. (§) O e . t. XVÜ. 15. (**i Regt.'I. r. (U) Regt. II. JII. 5, 6, 7.  BY DE ISRAELITEN. 5r3 zv zonder Revier of Koning , ieder zich vcroorlofde wat feoed was in zyne oogen , icheurden de Stammen van een, op zulk eene wyze, dat 'er een bykans werd'algelnccclcïi Zo veele misdryven haalden hun Dienstbaarheden en Verdrukkingen op den halze, waar door ze , van tyd tot tvd geftrafi werden. Twintig of één en twintig jaaren, naa'den dood van josua , vielen de Asfyriers op hun aan C-h Acht jaaren kromden zich de hraeliten onder hun fiik , en het was niet voor het negen en twintigfte of dertigfte jaar , naa den uitgang des Opvolgers van ivioses , dat god , bewoogen door hunne traanen , hun een Vcrlosfer verwekte, in othniel , uit den Stam Juda , de eerlte Regter des Volks (§). Onder de dienstbaarheid der Moabiten vervallen , verloste ehüd , de Epliraimith, hun uit dezelve (**)• Vervolgens zien wy samgar hun tegen de Pliiliftynen verdeedigen (§§). Debora die uit Èphraim was , met barak , uit Napthah herkomftig , bevrydden ze van de verdrukking jabins , Koning der Cananiten , cn de gedenkwaardige overwinning welke zy behaalden op sisera , Veldheer van de Krygsmagt diens Konings, levert de ftoffe op tot het Gezangdoor deeze Heldinue, te dier gelegenheid , aangeheven (*). De Midianiten , eenigen tyd daar naa, een gedeelte der Stammen aan zich onderworpen hebbende, was cl* deon , uit den Stam van Manasfe gefprooten, het werktuig van god, om hun te verdryven, en Vrede aan. den Lande tc «reeven (f). Abimelech, diens Zoon, had de wreedheid om zyne Broeders te vermoorden, en de ftoutheid om de Vorftcnkroon te aanvaarden ; hy regeerde drie jaaren te Sichem. Steeds in oorlog met zyne Medeburgeren, tot het oogenblik dat hy voor Thebetz, 'tgeen hy belegerde, 't leeven verloor i?ti). Wy zien, naa abimelech , thola uit Isfafchar (**>; jaïr, een Gi/eaditer', uit den Stam Manasfe (ff), en jephtiia, uit den zeilden Stam , in het Landsbcftuur der tlebreeuwen elkattderen opvolgen. Deeze laatstgemelde behaalde op de Ammoniten een zegepraal , die hem in de noodzaaklykheid bragt tot het ftorten van traanen van wegen de I Ge" C*t) Regt. XVII. 6. XXI. 25. Ct) Regt. III. 8. CD Regt. III 3. (**) Regt. 111. n. iö- (W) Regt. HL 31- C') Regt. IV. en V. Ct) Regt. VI, CD Reüt- ix- C*) Regt' Xi l'> 3' Ctt) Regt. X. 3. 5-  5T4 AANMERKINGEN OVER HET REGTER-AMPT, ENZ. Gelofte door hem gedaan : naa welken tyd hy reeds no«' de onaangenaamheid bevond , om de Ephraimiten , die hem gehoond hadden , te ftraffen (*). Eezan , van Bethlehem in Juda, bekleedde de plaats van jephtha ft). Vervolgens kwam elon de Zabuloniter, abdon de Ephraimith ("§), samson uit Dan, wiens geheele Gefehiedenis, zyn Dood daar onder begreepen, vervuld is. Gebeurtenisfen , zo zeldzaam als heilloos voor de Philistyncn (**). Schoon men eu en samuel op de lyst der Begieren van Israël plaatst, eindigt de Gefchiedbocker de Daaden der Regtercn te melden , met het wonderbaar verhaal van de wyze , op welke simson met zich eene menigte van Vyanden begroef onder de puinhoopen van het huis, waarin zy Feest hielden (ff). Het daar by gevoegde is niets meer dan een kort verhaal van drie gebeurtenisfen , naar alle waarfchynlykheid voorgevallen in den tyd , verloopen tusfehen den dood van josua, en het Regterfchap van othniel. De eerfte is de Gefehiedenis van dc wyze , waar op een Man van het gebergte 'Ephrahn , micha geheeten , de Afgodery in zyn huis durfde invoeren De tweede, het ver¬ flag hoe de Daniten zich te Lèh, aan het Noordlyk einde van Canaan vestigden (,*). En eindelyk, de byzonderheden van den Oorlog, die alle Stammen genoodzaakt waren tc voeren tegen Benjamin , die het fchriklyk wanbedryf tegen de Vrouw van cen Levit , in een Stad tot het grondgebied van dien Stam behoorende, niet wilden ftraffen (f). (*) Regt. XI. 30--40. XII. 17. (f) Regt. XII. 8, 0, 10. C§) Regt. XII. 13-15. O*) Regt. XIII. XIV. XV. XVI. Ctt) Eene agtereenvolgende Gefehiedenis van alle deeze Regtercn , abimelech uitgezonderd , geeft ons melchior leidekker „ de Republ. Hebr. Lib. VII. Cap. 2, §. 5. (SS) Regt. XVII. (*) Regt. XVIII. Cf) Regt. XIX. XX. XXI. waarneeming van een geheele ontaarting der vesica urinaria. wel edele heeren ! T^eeze nevensgaande Waarneeming van een geheele ontJ-/ aarting der Veftca Urimria , aan de goedheid van myn  waarneemino. SIS myn Vriend, den kundigen Handarts muller, verfchuldigd zynde , heb ik gedagt , dat dezelve in uw geagt Maandwerk geen onnutte plaats zoude bekleeden , waarom ik dezelve .UEd. roezende. Men vind, by de Geneeskundige Schryvers, zommige voorbeelden yan gezwellen , verhardingen, en verdikkingen der bekleedielen van de blaas, welke men in de Commtnt. Lïpf., en in de Ristori» Amiomicb-medica van lieutaud en elders , verzameld kan vinden; dog weinige zyn my bekend , daar de ontaarting zo byzonder was. Dit voorbeeld is getrokken uit het Journaal van den eerften Chirurgyn van 's Lands Schip van Oorloge, de Befchermer; ik deefe het ten nutte van het algemeen woordelyk mede, en ben, met waare agting, Wel Edele Heeren! U Ed. Dvv. Dienaar, en vlytigc Leezer, joh. robol, Med. Dtc~i. Amfterdam, <5 Oft. 17S9. Raport der behandeling van den Patiënt J. van der Meer, Opperzeylemaker , aan boord van 's Lands Fregat van Oorlog Bellona , om reden zyner indispojitie op 's Lands Schip van Oorlog, de Befchermer, overgeplaatst. Den 2 Juny 1789 , kwam dezelve aan boord, na dat daags te vooren de eerlte Chirurgyn by my aan boord geweest was, dewelke my verklaarde, dat de lyder reeds negen jaaren aan dit ongemak gelaboreerd had , en twee jaarcn onder behandeling der Doctoren tc Rotterdam geweest was ; maar dat tot heden alles vrugteloos was aangewend. üe Lyder onder myn behandeling zynde, onderzogt ik zyn kwaal, waar van hy my het volgende verflag deed. Hy had zwaare pyn op de Vcfica Urinaria , vergezeld met heevige perfingen in het wateren , en na het zelve geloosd te hebben, volgden 'er een menigte Hukken vet, en zomwylen vleeschagtige deelen. Zyn Pols was flaauw maar geregeld, zyn ontlasting natuurlyk, zyn tong fchoon; ik bevond ook dat zyn onderlyf gefpanuen en opgezet was ; dog konde in het minfte geen inflammatie gewaar worden. Na het water nauwkeurig bezien te hebben, be-  j!Ö WAARNEEMING» bevond ik 'er geen fteenagtigheid in. Dc Catheter was onmogelyk te appliceeren, het welk. ook voornoemde Doctor verklaarde , want hy had 'er nooit zyn oogmerk mede bereikt , en ik moet bekennen (tot-myn leedweezen) geen begrip van des lydcrs ongemak te hebben kunnen maaken ; voorn. Doctor had hem den Cortex Peru* vianus laaten gebruiken , met dc Öpiata (*) , het welk ik tot den 5 Juny continueerde ; dog bevond ook geen beterlchap; ik ordonneerde hem toen het volgende: p Rad. Althéa Unc. jV. Cögj in S. q. aq._ Coll. Libr. ii, adde Sal, Nitri dr'ix. Oxymell. Simpl. unc. jj. M. Voor algemeenen drank , en om den anderen dag opii Crudi gr}., en liet hem dagelyks vier Enemata £mollientia appliceeren , en het geheele ondcrlyf fmecren met de 01. Laitrinum, tweemaal daags, en continueerde daar mede tot den 20 Juny , wanneer dc lyder over fterker pyn op dc blaas klaagde , welke ik ook buitengewoon hard en opgezet vond; ook was de lyder zeer verzwakt, en loosde zyn water met veel moeite , en met meerder ftukken vet. Ik liet hem gebruiken: B- Gert. Pcruv. unc. ij. Rad. Alth. unc. j$. Coq$ in S. q. aq. Coll. Libr. ii, adde Sal. nitri dri . Oxymell. Simpl. unc. ij-. Sp. Vitriol. dulc. gtt. LX. M Alle twee uuren twee oneen. Continueerde met de lavementen , en liet hem een Emoll. Cataplasma over het geheele ondcrlyf appliceeren, en gat hem hst opium crudum om den derden dag; 'er eenige baat by vindende , liet ik daar mede aanhouden tot den 8 July, wanneer de lyder , doodelyk zwak, de pols intermitteerende, 111 volkomen kennis overleed. ... „. „ , Aa Na het overlyden nieuwsgierig zynde aan wat kwaal de Patiënt gelaboreerd had, verzogt ik den Capitem om denzelven te mogen openen, het welk my toegedaan wierd J na het openen bevond ik de intestina , m haar nat»UTl]fc (*\ Dc beroemde tralies had geen verwagting vnn het Opium in dc Ziektcns der Blaas, ja verwierp dezelve als onnut. W  WAARNEEMING. 517 ken ftaat, maar de blaas was nog zodanig opgezet, dat zy de grootte had van een manshoofd; dezelve geopend hebbende, bevond haar geheel opgevuld te zyn met vleefchige, vliefigè, en vetagtige deelen, zo dat de lyder onmogelyk zonder heevige fmerten water kon de loozen. Op den grond van de blaas , vond ik een fteen, ovaal van geftalte , en drie en een half lood zwaar; de membranen van dc Vefica hadden de dikte van twee duimen, als mede de linker Nier, welke drie duimen in zyn omtrek grooter was. Ik'heb nog den Steen, cn een ftuk van de Blaas, onder myne bewaaring. Aan boord van 'sLands Schip van Oorloge, dc Befchermer, den 51 July 1789. (was geteekend) F. RUEISCH. NATUURLYKE HISTORIE VAN DE GANS. (Volgens den Heer de buffon.) (Vervolg en Slot van bladz. 475.) TPVe Ganzen zyn verdeeld in twee groote Gedachten, JlJ welks eene , zints langen tyd aan den huislyken ftaat gewoon , aan onze wooningen gchegt , daar voortgeplant en bezorgd is, terwyl het andere, veel talrykcrc, ons ontkomen, vry en wild blyft; want men ziet, tusfehen de Tamme cn Wilde Ganzen, gcenc verfcheidenheden , dan die noodwendig moeten voortkomen van de Slaverny onder den Mensch aan den eenen , en van de Vryheid der Natuure aan den anderen, kant. De Wille Gans is mager, en van veel vlugger maakzel dan de Tamme, 't geen men ook waarneemt onder verfcheide andere tamme Vogelgeilachten, ten opzigte van den wilden Stam, als, by voorbeeld, dc Tamme en. Wilde Duiven. De Wilde Gans heeft een donker graauwen rug , een witten buik, en, 't geheele lyf over, gewolkt met een rosagtig wit, 't geen net einde van elke veder boort. By de Tamme Gans, verandert deeze rosagtige kleur, en het neemt kleurfchakeeringcn van bruin of wit aan; en is dezelve by het witte Geflacht geheel verdweenen-; eenige draagen een pluim op den kop , maar deeze veranderingen  ; anderen, in veel «rooter getal, nestelen in Groot Poolen en LithauVen ff); eene veel grooter menigte vestigt zich hooger Noordwaards op (1) , en zonder zich tc onthouden op de kusten van Tsland (§) cn van Schotland, ot zelis langs de kust van Noorwegen (**) , gaan deeze Vogels in ö groo- (*) Belon en schwenckfelb. (f) Hijl. Nat. Polon. p. 270. (t) Aldrovandus , Tom. III. p. 155- m D° Wüdc Ganzen komen alleen in den Voortyd op Tsland. Men weet niet of deeze Vogels daar broeden; man twyfelt er wel zeer aan : dewyl zv 'er zich niet onthouden, en hunne reis na 't Noorden voortzetten : 't is daar eigenlyk gefprooken een Trekvogel. Rdation auihntique de Islande, tirée des Memoires clt M. HorreboW. Journal Etranger, Avril 1758- f**) In Noorwegen zyn twee foorten van Wilde Ganzen : de Grammen brengen den Zomer door in Nortland De Koorwegers selooven, dat ze des Winters in Frankryk zyn. Men weet et niet waar deeze Vogels broeden; nogthans heeft men opgemerkt, dat  van DE GANS. $2$ groote benden tot aan Spitsbergen (*) , Groen/and (+) en Hudjonds - Baay, waar hun vet en drek den armen Inwoonderen te ftade komt (L). 'Er zyn desgelyks ontelbaare Ganzen op de Meiren en Rivieren van'Lapland (§) zo wel als in de vlakten van Mangasca, langs de Jenisca (**) in verfcheide andere gedeelten van Siberië, tot aan Kamtfchatka, waar zy in de maand May aankomen , en in November, naa gebroed tc hebben , vertrekken. Dc Heer sti ller, de Ganzen voorby het Eiland Bering hebbende zien trekken, vliegende in den Herfst, Oost- en in 't Voorjaar Westwaards (ff) ,vermoedde , dat ze uit America in Kamtfchatka kwamen; vaster gaat het dat het grootfte gedeelte deezer Vogelen , van het NoordOost van Afie zich begeeven na Zuidelyker ftreeken, als Perfie (jj) , Indie (§§) en Japan, waar men den overtocht ze vermenigvuldigen op de kust van Riefilde, in Noorwegen. Hijl. Nat. de Norwegen , par pontoppidan. (*) Men vindt een groote Golf (ten Noordwesten van het Eiland Baezen , tusfehen Spitsbergen en Groenland) en midden in dezelve een Eiland, vol Ganzen en Ganzennesten. Heemskerk en barendsz. twyfelden niet, of deeze Ganzen waren dezelfde, als ,in grooten getale, alle jaaren in de Nederlanden kwamen , bovenal op Wieringen in de Zuiderzee, in Noordholland en Friesland, zonder dat men tot nog toé had geweeten, waar zy broeden. Recueil des Voyages de la Compagnie des Indes. Amjlerdam 1702. Tom. I. P-' 35- (t) De Wilde Graauwe Ganzen komen, met den aanvang des Zomers, in Groenland, om 'er eijeren te leggen, en de Jongen op te voeden, 't Js waarlchynlyk dat ze van naastbygelegène kusten van America komen , en 's Winters derwaards wederkeereu. Crantz, dans 1'HiJl. Gen. des Voyages, Tom. XIX. p. 43. CO Hifi. Gen. des Voyages, p. 657. Ellis , Voyage a la Baie d'Hudfon, Tom. II. p. 50. Voyage du Capitaine robert lade , Paris 1744. Tom. I. p. 358. Olaus magnus , Hijl. Sept. Lib. XIX. Cap. 7. Ellis, Tom. II. p. 171. (§) Voyage en Lappenie, dans les Oeuvres de regnard, Tom. I. p. 180. C O Gmelin, Voyage en Siberië, Tom. I. p. 218. (tl) Hijl. Gen. des Voyages, Tom. XIX. p. 272. (40 Voyage de chardiiv , Amft. 1711. C§D Voyage de mandeslo, Suite d'olearius , Tom. II. p. 234. Dampier, Nouveau Voyage autour ds Monde, Tom. 111. p. 30. Nn 4  5^6 NATUURLYKE HISTOiUE tocht der Ganzen , even als in Europa, waarneemt: men verzekert zelfs, dat de veiligheid, welke men op Japan aan deeze Vogelen fchenkt, hun de natuurlyke wantrouwigheid doet vérgeetén (*). Een bewys , 't welk den Overtocht der Ganzen van America in Afic fchynt te onderfchraagen , is, dat dezelfde foort van Wilde Gans, die men in Europa en AJic ziet, zich ook vertoont te Louifianc ff) , te Canada ff) , Jn Nieuw Spanje (§) , en op de Westkust van NoordAmerica. Wy wceten niet of die zelfde foort zich even Zeer bevindt in de geheele uitgeftrektheid van Zuid-America: alleen weetcn wy , dat het Geflacht der Tamme Ganzen, uit Europa na Brafd overgevoerd, gezegd wordt een lekkerder vleesch gekreegen te hebben (**), terwyl in tegendeel dat Geflacht verbasterd is op St. Domingo, waar dc Ridder lefebvre desiiayes verfcheide waarneemingen gedaan heeft op den aart deezer Vogelen in den huislyken ftaat, cn byzonder op de vreugdetekenen, die het Mannetje betoont by de opvoeding der Jongen (ff). Dc Ridden desiiayes heeft ons desgelyks (*) Men onderfcheidt op Japan twee foorten van Wilde Ganï/m, die zich nooit met elkander vermengen: de eene is wit als fneeuw, met zeer zwarte tippen aan 't eind der Vleugelen; de andere aschgraauw: alle zyn ze zo gemeenzaam, dat ze gereedlyk het nadertreeden toelaatcn. Schoon zy veel nadeels op de bouwlanden doen, is het op doodstraffe verbooden dezelve te dooden, om het regt der geenen die zulks gekogt hebben, te handhaavcn. De Boeren moeten hunne Landen met netten afzetten , om de vernielingen deezer Vogelen te voorkomen. KjEMBFER, Tom. 1. p. 112. (t) Le page du pratz, Tom. II. p. 114, (|) HJl. Gen. des Voyages, Tom. XV. p. 227. De Huronnen noemen de Wille Gans Rhonqne. Voyage au pays des Hurons, par Je p. sagard theodat, Reccllet. Paris 1632. (§) Fernanues, Hijl. Av. Hisp. p. 34. Cap. XCVIII. Zie ook cÉmelli carreri , Tom. VI. p. 212. (**) HJi. Gen. des Voyages, Tom. XIV. p. 305. ftt) Schoon de Gans zich driemaalen 's jaars laat plukken, is deeze Vogelfoort, in een lugtftrcek , waar de gezondheid de gemaklykheid zelfs verbiedt op dons te flaapen, cn ('ris Jtroo vordert, zo dierbaar niet, iris elders; het Vleesch is op St, Domingo zo goed niet , als in Frankryk j nooit is het ver,  VAN DE GANS. 5^7 lyks onderligt, dat men op St. Domingo een Trek-Gans ' ziet, die, even als de Europifche, wat kleinder is, dan de Tamme. Dit fchynt aan te wyzen, dat de reizende Ganzen zich zeer diep in de Zuidelyke Gewesten van de Nieuwe Wereld begeeven, even als op 't vaste land in de Oude-, waar zy tot den verzengden Wereldriem zyn doorgedrongen (*), ja zelfs dien geheel fchynen doorgevloogcn : want men vindt ze te Senegal (p) , tc Cotigo (+) , ja, aan de Kaap de Goede Hoop (§), eu misfehien tot het vaste land in 't Zuiden: in de daad, wy merken die Ganzen, welke de Reizigers ontmoet hebben, in de Straat van Magellan , in Terre de Teu (**) en in Nieuw Hol- altoos draadig; de Kalkoen wint het in alle opzigten. Zo veel my voorftaat, hebben de Vogel befchryvers niet gewaagd van de zonderlinge vreugdeblyken, welke het Mannetje, of de Gent, betoont als het de Jongen de eerde keer ziet eeten: dit Dier betuigt zyn genoegen, door den kop vol ernsthaftigheid' op te ftceken , en met de pooten te trappelen, als of hy danfte. Deeze vreugdetekens zyn niet dubbelzinnig of twyfela'gtig: dewyl zy alleen by die omftandigheid gezien , cn bykans telkens herhaald worden, zo dikwyls dc Jongen, in den eerften tyd, eeten krygen. De Gent laat zyn' eigen eeten ftaan, om zich aan dccze vreugdvervocring over te geeven ; die dans duurt zomtyds vry lang; wordt hy 'er in gehoord, hy hervat den dans weder met nog meer vuurs. M. Le Chevallier lekebvre deshayes. C*) Alle Lugtftreeken , fchryft my de Heer baillon, voegen aan de Gans, even als aan den Eendvogel; zy trekken door de koudfte Gewesten, en vertoonen zich onder de Verzengde Lugtftreek. Veele heb ik 'er gezien op St. Domingo, daar komende met den aanvang van den Regentyd; zy fchynen geene merkbaars verandering te ondergaan, in zo tegenovergeftelde Lugtftreeken. (t) Voyages de lemaire , aux Isles de Canaries , Paris 1695. p. 117. Cl) Mandeslo, Stuft d'olearius. (■§> In 't Land by de Saldana Baay, zyn veel Ganzen, Voyage autour-du Monde, par gemei.li carreri. Paris 1719. Tom. 1. p. 1 449. De Gehalte der Ganzen , die men aan dc Kaap de Goede Hoop aantreft , is gelyk die der Tamme Ganzen in Europa: wat de kleur betreft, is 'er tusfehen dezelve geen ander onderfcheid, dan dat zy op den rug een donkere ftreep hebben , met groen gemengeld. Kolbe, Deferiptioh du Cap. Tom. 111. p. 144. (**) Quiroga, dans F Hift. Gen. des Voyages, Tom. XIV. p. 92. N» 5 Col-  528 natuurlyke historie van de gans. Holland, enz. (*) aan , als zeer zweemende op onze Ganzen : dewyl zy 'er geen anderen naam aan gegeeven hebben. Nogthans zyn 'er, behalven de Gemeene Ganzen, in dc Landen, verfcheide andere foorten. &&t8i.m d'Hawkes, Tom. II. p. 31, <55. Second voyage de cook, Tom. iv. p. 20. 43. De Ganzen, de Eendvogels, de Py IJl aart en en andere Vogels, waren inde Haven van Egmond, (op 51% Zuider Breedte, in zulk eene groote menigte, dat ons Scheepsvolk moede werd dezelve te eeten; *t was niet zeldzaam dat een Boot 'er zestig cn meer Ganzen aanbragt, zonder dat men een Ichot gedaan had ; men gebruikte alleen Iteenen , om ze dood te fmyten. Voyage de Commodore byron , Tom. 1. de la Col. lettion d'hawkeswürth , p. 65. f*J Onder de Watervogels., fop Kieuw Holland, in 't Zuider halfrond,) telt men Ganzen. Voyage de cook, Tom. IV. p. 63 Capitein cook deedt op Kieuw Zeeland een gefchenk van Tamme Ganzen, in hoope, dat zy daar zouden vermenigvuldigen. Cook, öecond Voyage, Tom. IV. p. 190. brief van den heer prevost-dacier , Lid van den Grooten Raad te Gencye , over de yzeren brug van coalbrookdale. CJournal de Phyfique.") myne heeren ! T~\e Valei van Coalbrookdale is gelegen in ShropsUre, ten Oosten van Wales. Dezelve is niet groot , en word bevogtigd door de Rivier de Severn. In die Valei vind menteen der voornaamfte Yzerwerken van Engeland. Men kan 'er komen, den weg neemende over Shrewsbury, ook Sallop geheeten , de Hoofdftad van Shropshire , of over Ludlow, de oude verblyfplaats der Prinfen van Wales, wier Kasteel 'er nog ltaat. Naa het overklimmen van eenige bergen , ontdekt men eensilags eene zonderlinge Valei, uit welke nagt en dag vuur en rook opgaat ; 't geen een tafereel oplevert, geniaklyker zich te verbeelden , dan te befchryven. Niets zou akeliger weezen, dan dit verblyf, als het niet tellens eene ichildery van vlytbetoon opleverde , en bygevolge van eene zeer welbewoonbaare plaats. Dc groei der Planten is 'er zwak en fchraal, gelyk in alle Landen waar men Myn-  BRIEF , OVER DE YZEREN BRUG VAN COALBROOKDALE. 5*9 Mvnwerken vind. Het kruid heeft dat fchoone groen S 't welk men in Engeland bewondert , en eetnger. mnare eene Volkswcllust is geworden, waar aan de LandSSSÏ , om de grasperken hunner vlakten en tuinen tt lomaaken, veel opofferen. Boomen treft men 'er weink aan ze lyn klein, en bykans bladerloos. De grond X oy elke^voerltap'Yzer. en Kooladeren , en de fombere oSLinsen der gegraavene Mynen, om er deeze veelvvaardl; Delfftoften uit te haaien. De Vogels, die anders de Lïndbewoondcrs door een ftreelend g^ang vervrobyken vlieden deezen droeven rAmS^0^?^fr^{^ geestblte ftilte zou in de geheele Valei heertenen , ind en dezelve niet werd afgebrooken, door het geraas der Smeederven, der Vuurwerktuigen, en Smeltovens. Wehaast word deeze eerfte ongunft.ge indruk verbannen , door het belangryk tooneel van eene fchoone en. tal. rvke Bevolking, en de Vlytbctoonuigen, om de ftoffeni, welke de Natuur hier de Kunften aanbied te bewerken. Allerwegen ziet men huizen die kleine gehuchten vormen vervuld met Werklieden, groote Yzerklompen, en Koolbrokken, verbaazende Smeltovens, Smeederyen, altoos in werkzaamheid, yzeren karren belaaden met ftukken van t zelfde Metaal, en eindelyk, de beroemde peret* Brug die de beide oevers van de Setem vereenigt ; een Lrevaarte, volftrekt éénig in zyne foort. .,., ,:„ ,». Aan het einde van die Tzeren Brug, is de Herberg van Coalbrookdale, boven welke de grond tot eene groote hoogte opryst. Boven op den hoogden top heeft men een aamgen Tempel gebouwd , in den ouden fmaak , t welk een zeer fchoon seziat oplevert. De Natuur fchynt, te deezer plaatze, alles verzameld te hebben, wat men tot het bewerken van Yzer kan verlangen. De Yzèrmynen en de Koolmynen liggen menigmaal naast elkander / zomtyds loopen de beddingen beurtelings door elkander; de Kalkfteen, daar in, grooten overvloed, komt heerlyk te pasfe ; bet naby gelegene gebergte vertehaft Hout ; een Stroom die zich in de Rivier ontlast , dient, om de Hamers en de Raderwerken te doen gaan; en eindelyk , bevordert de Rivier , die met verfcheide kanaa en gemeentehap heeft, den uitvoer van deeze wycuutgeftrekte Fabriek. , , Te Coalbrookdale is de Kooi zo overvloedig , dat een Ton, 2200 pond weegende , eenige jaaren geleden, niet meer dan twee fchellingen cn zes ftuivers kostte, 't geen op omo trent  530 BRIEF OVER DE YZEREN BRUG trent drie Fraufche ftuivers de honderd pond komt, thans host die zelfde hoeveelheid, vier fchellingen. De Natuur heeft, buiten twyfel, veel gedaan; maar hoe veel heeft de Kunst 'er by gevoegd! Men kan niet nalaaten zich te verwonderen over de rykheid hunner vindingen. Hier ziet inen alle de uitwerking der Vuurtnachines, tot volkomenheid gebragt , door de Heeren watt en bolton ; door middel van dezelve trekt men zo veel voordeels van de Kragt der Dampen, dat men'er mede verrigt, 't welk geen andere wcrktuiglyke kragt zou kunnen uitvoeren. De voornaamfte volkomenheid, door die beroemde YVerktuigkunftenaaren aan de Vuurmachine toegevoegd, beftaat hier in, dat zy zich van de werking der Stoom bedienen, om de zuiger te doen daalen , die voorheen niet üaalde dan énkel door 't gewigt des Dampkriugs ; daar de kragt der Dampen geen andere grenzen kent , dan die des wederllands van de cylinders, in welken dezelve is opgeflooten. Een deezer Vuurmachines dient, om het water van den bovengemelden Stroom, tot honderd voeten hoogte , te doen klimmen , 't zelve word verzameld in een poel , op een kleinen afftand van zyn val : een onderaardsch kanaal brengt hetzelve, langs eene zagt afloopende fchuinte, onmiddelyk onder de Vuurmachine , die het water opheffende , door dit middel , den Stroom vermeerdert , en om zo te fpreeken , naar welgevallen doet zwellen; naar dat de raderen , welke daar door moeten bewoogen worden, het vereifchen, De cylinder van deeze Vunrmachine is zes en zestig duimen over 't kruis: wy hebben 'er een gezien van acht voeten , gefchikt tot een blaasbalk der Smeederyen. Op een kleinen afftand van dit gebouw , is een groote Smeltoven, die in den jaare MDCCLXXXV1I, zints tien jaaren, zonder ophouden, brandde; 't welk eene opmerkenswaardige byzonderheid is : dewyl de Smeltovens zelden zo lang aaneen branden. Tweemaal daags doet men het gefmolten Metaal op een bedding van zand loopen, waar het den afgebaakenden weg volgt , en het groote ftuk Yzers vormt, Cueitfe in 't Fransch geheeten , 't welk de werklieden , eer het geheel koud is T in de kleindere ftukken verdeelen , welke wy by ons Saumom noemen. De groote Blaasbalken, die dit vuur gaande houden, maaken een geraas , waar van onze zwaarfte Smeederyen ons geen denkbeeld kunnen geeven ; zy worden beftuurd door één enkel Man, naar gclange het vuur fterker of flapper moeë  VAN C0ALER00KDALE. 53t moet branden. In deeze Smeltoven heerscbt eene verflikkende Hitte, die de gewoonte voorde werklieden draaglyk maakt, op een afftand, tot welken het voor anderen onmogelvk is te naderen ; maar de hitte van dat fterk brandend vuur is fchadelyk , zo voor de oogen als voor de borst der Arbtüderen ; meest alle hebben zy een zwakke en fchorre ftenv, en een kwynend uitzigt. Vau daar gaat men na de Smeederyen, waar deeze gefmolte ftoffe voor de tweede keer bearbeid word. In deeze bewerking brengt men het Yzer niet tot fmelten , maar maakt het alleen week ; vervolgens komt het onder de Hamers , die in beweeging gebragt worden door denzelrden waterftroom, als die de Blaasbalken in de Smeltovens doet gaan. Hier door wordt het Yzer eigenlyk Kneedbaar, en gefchikt om 'er allerlei Yzerwerk van te maaken. Wy berekenden, dat 'er te Coalbrookdale dagelyks omtrent duizend quintalen Yzers gefmolten wierden. Het Yzer is in deezen oord zo gemeen , dat men het, om zo te fpreeken, in alles gebruikt; men maakt 'er, van' de groote cylinders der Vuurmachines af, tot de kleinfte Keukengereedfchappen , het een en ander van; als, Karren met derzelver wielen , Yzercn kisten in eens gegooten , en zelfs Wagenfpooren. Dewyl de weg zandagtig is, heeft men, om de zwaare lasten . -welken 'er langs moeten gevoerd worden, te gemaklyker te vervoeren, de wegen tusfehen tien en twaalf mylen in den omtrek, voorzien' van vier Yzeren Wagenfpooren; twee gefchikt om van Coalbrookdale af te ryden, twee om 'er na toe te komen ; zo dat de Karren elkander alle oogenblikken, zonder eenig'cn hinder, voorby ryden. Alle zyn ze naar 't zelfde modél gemaakt, en de afftand der wielen juist even groot als de Yzeren Wagenfpooren , op welke zy dus pasfen, en met eene wondere gemaklykheid voortrollen. De kos¬ ten, welke dusdanig een toeltel, ter gemakiyuer vervoenuge, moet bedraagen hebben , kan ons eenigzins over de rykheid dier Mynen doen oordeelen. Maar niets kan 'er ons een grootfeher denkbeeld van -   VERSLAG VAN DE BOEKERYEN TE CONSTANTINOPOLE. 533 „ ongemaklyk toegang in het Serail te krygen , en nog „ bezwaarlyker de Boekery te zien , die in het binnen,, fte gedeelte des Gebouws is. De Turken, uit den „ aart wantrouwend, bygeloovig , en vol vooroordeelen, „ gelooven, dat een enkele oogllag van een Ongelooyigen „ in die Handfchriften , dit Palladium , van t welk de „ veiligheid des Ottomannifclien Ryks afhangt , in gevaar „ zou brengen en, voegt hy 'er by, indien ik de „ ondërfcheide Berigten van die Boekery wilde opgeeven, „ zelfs der zodanigen , die geagt worden de beste be„ fcheiden 'er van te hebben , ik zou alleen een Roman „ leveren, zamengefteld uit tegenftrydigheden entabelen. Abbé sevin, die, in den jaare 1728, na Conflantmopole vertrok , met oogmerk om Handfchriften voor de Boekery des Konings van" Frankryk te verzamelen, kreeg berigt, dat Sultan amurat alle de Griekfche Handfchriften verbrand had. Guer, in tegendeel, verzekert, dat in de Boekery van het Serail gevonden worden honderd en twintig Boeken , uit de Verzameling van constantyn den grooten, van het grootfte Folio formaat, gefchreeven met gouden letteren, inzonderheid die de Boeken des Ouden en Nieuwen Testaments bevatten. Dit is gansch ongeloofwaardig. Waarfchynlyker is 't geen door anderen beweerd word, dat men in deeze Verzameling eenige der Handfchriften vind uit de Boekery der Paleologi. Lascaris verzekert ons, in de Keizerlyke Boekery te Conflantinopole , de Werken van diodorus siculus volkomen gezien te hebben. Mahometh de II was een Voorftander der Letteren, en 't is niet waarfchynlyk, dat hy oude Schriften, van eemgerlei aart, vernield hebbe. In den jaare 1772, werd te Leipzich een Sei?» va-rep*», of Verklaaring van denBybel, uitgegeeven, getrokken uit de Werken der Griekfche Vaderen , uit een Handfchrift in 't Serail. En „ om allen twyfel deswegens weg te neemen," zegt de Heer toderini, ,,heb „ ik uit den mond van een geleerden Turk, die tien jaaren „ Oppasfer in het Serail geweest was, dat 'er daad lyk in „ die Boekery een groot aantal Griekfche en Latynfche Boeken gevonden word , maar alle agter 't flot." Deeze Turk fprak ook van een Bybel in de Sorianfche Taal, van een Arahifchen Pcntateuchus, de Psalmen , en de Euangelien in Cufifche Letteren (*). Men vertelde , dat eenige dee- (*) De Cufifche Letteren moeten niet verward worden met de  534 verslag van de boekeryen zer Handfchriften uit Jcrufialem gekomen waren. - - Nogthans vinden wy, injde Lyst der Boekery van het Se* rail, welke de Heer toderini naderhand kreeg , en met eene Italiaanfche Vertaaling in 't Turksch, aan 't einde van dit Boekdeel gedrukt is , geen Griekfche noch Latynfche Handfchriften. Misfehien had de Oppasfer, die fteelswyze dc Boekenlyst moest opmaaken, geen toegang tot de zeldzaamlle Boeken. De Lyst beftaat uit omtrent twee honderd Boeken over den Coran; omtrent zo veel over de Regtsgeleerdheid ; één honderd of daar omtrent over de Wysbegeerte; eenige weinige over de Geneeskunde; meer over de Gefehiedenis, en een groot aantal Zedckundige Werken. 2. De tweede Boekery is die van Sultan mahometh den 11; naa de aardbeeving des Jaars 1774 herfteld door Sultan mustapha. Boven den ingang deezcr Boekery leest men, in 't Arabisch, dit Opfchrift. "Dr oeffening der weetenschappen is een godlyk eevel voor ieder wüsulwan. In de?ze Boekery telde toderini 1625 Boekdee!en_, alle Arabifche , Perfifche, of Turkfche. Onder deeze is cen Coran in Cufifche Letteren. 3. De Bdekery van St-. Sophia werd aangelegd door Sultan Soliman den grooten. 'Er zyn 1527 Boeken. Men vind 'er een zeldzaamen Coran, gefchreeven met Osmar.ifihe Letteren. 4. üe Boekery van soliman den I bevat omtrent 2000 Boeken. De Boeken zyn hier horizontaal geplaatst. 5. Mf.hemeth kiuwpruli, eerfte Vifier van mahamed den IV, lag een Bibliotheek aan, die de Heer toderini niet zag. 6. De Boekery , Validé geheeten , naar den naam van eene Sultane, die de Moeder was van mahometh den IV, van soliman den II, en achmet den II, zyn omtrent 150 Boeken, waar onder een Coran in Folio, gefchreeven op Katoen papier, met Cufifche Letteren. 7. Shkid-ali-bashaw, die, in den Jaare 1715, de Vencliaanen verwon, (iigtte, omtrent het begin deezer Eeuwe, eene Boekery; toderini heeft dezelve niet bezien. 8. De Coufche of Egyptïfche. Men veronderftelt dat ze uitgevonden zyn door marar , de Zoon van mora , die korten tyd voor den Propheet bloeide. Zy ontleenen den naam van dc Stad Cufa, waar ze by de Geieerden in gebruik waren. Zy bieeven in zwang, tot het einde der derde Eeuw van dc Ilegira , toen de Arabifche Letteren de Cufifche verbanden.  te constantinopolb. ( Jji , 8. De Boekery van ibrahim basiiaw werd in het Jaar 1719 aangelegd ; doch is thans geen openbaare Boekery meer. 9. De Boekery van atif èffendi testardar , ih deü Jaare 1731 aangelegd, bevat omtrent twee duizend Boeken, Onder deezen zag toderini een Arabifchcn Pentateuchus, gefchreven in het 800 jaar van de Hegira. (1397O Doch liet aanzienlykst Werk in deeze Boekverzameling is de Chiasf-uzunum (Sir william jones noemt het Gaschf-ak Dhonun) van haci calfa; of een Bibliotheek van alle de Oosterfche Schryveren Arabifche, Perftaanfche en Turkfche i van het Jaar 1000 van deAbgira (1591.), tot het einde van de Zeventiende Eeuw. Het getal der Schry veren, in dit Werk aangehaald, beloopt omtrent achttien duizend zeven honderd. De Heer toderini vernam te Conftantinopole, dat arbagi-rashi-hagi-ibrahim-aaga dit Werk tot op onzen tyd had vervolgd ; welk vervolg ten eenigen tyde zich mede in deeze Boekery bevond; doch toen de Heer toderini het zogt, vermeldde hem de Oppasfer, dat de Erfgenaamen van arbagi het weggenomen hadden. 10. Tot de Boekery van Sultan bajazet den II kon de Heer toderini geen toegang krygen. 11. In de Boekery van Sultan-osman den III, telde de Heer toderini op de lyst, duizend, zes honderd, drie en negentig Boeken. Drie van deeze waren een Arabifche Pentaleüchus , de Psalmen, en de E'uangclien in 't Arabisch. Hy zag 'er ook een Arabisch Psalmboek te Aleppó^ in 't Jaar 1706 gedrukt , en twee zeer fchoone Corans in Cufifche Letteren. 12. De Boekery van ragiiib-bashaw (gefticht 1672) beftaat uit 1173 Boekdeelen. 13. De tegenwoordige Keizer Sultan abdulhamed, een groot Beminnaar der Weetenfchappen, en Bemoediger van Geleerden, heeft desgelyks eene openbaare Boekery aangelegd , in welke men reeds veele heerlyke Werken vind. 't Getal der Boeken, 't geen de Heer toderini in dezelve zag, was 1604. Hy vond 'er een Arabifchcn Pentateuchus, en Psalmboek. Voornaimlyk werd zyn aandagt getrokken door een reeks van zestien Corans , onder welke een Copy was, in de Letteren van Omar , een ander in die van Osman, en een derde in die van AU. s tV. deel.mengelw.no. iii öo se*  536 bf.riot, wegens 't LAND EN DE ZEDEN berigt, wegens 't land en de zeden der kaffers een wild volk in africa. (Ontleend uit a Narrative of four Journeys into the Country of the Hottentots, and Caffaria, in the Jears MDCCLXXVII, MDCCLXXVIII, and MDCCLXXIX, by Lieutenant william paterson.) „ "Ry de Aardryksbefchryvers is dus lang meest altoos ■D het Land der Hottenlotten en der Kafferen, als één en hetzelfde Land aangemerkt, daar dat der Kafferen, „ een Gewest, geheel onderfcheidén van dat der Hotten„ totten uitmaakt, en meer dan duizend Engelfche Mylen „ üost-Noord-Oost-waards van de Kaap de Goede Hoop „ aflegt. De Heer paterson is de eerde Europeaan, „ die immer dit Land bezogt ; en zyn Berigt , t geen „ wy hier mededeelen, zo van de Inwoonders, als byzon„ der van de Gastvryheid des Konings , moet genoegen ,, verfchaffen aan de zodanigen onzer Leezeren, die gaarne „ het leeven der onbefchaafde Volken van eene gunitige „ zyde befchouwen. %■ 9 De Heer paterson, aan de Visch-Rtvïèr, niet verre van het Land der Kafferen gekomen zynde , vangt zyn Verhaal, dat Gewest betreffende, in deezervoege aan. Geene mogelykheid ziende, om met onze wagen door het digte houtgewas heen te komen, werden wy te raade, dat Mr. van renan by dezelve zou blyven , terwyl Mr. kock met my Oostwaards optrok, na het Land der Kafferen; onderligt, dat wy in twee of drie dagen t zelve zouden kunnen bereiken. De meeste der Boomgewasfen in deeze deelen waren my onbekend , uitgenomen de Eupiiorbla Anticpuorum , Erythrina Corallodcndron , en de Gardenia Stcllata. Wv namen met ons een Hottenlot, die de taal der Kafferen geheel meester was. Door het kreupelhout, langs den oever van de Visch-Rivier heen trekkende, hadden wv met veele moeilykheden te woritelen, tot wy gelukkig een Olyphants-fpoor aantroffen waar in wy tot den avond voortgingen. ■ Toer, (laken wy de Rij vèr over, en kwamen op een wyde vlakte waar wy eene Groote ve fcheidenheid aantroffen, van de ichoonfte, akoo,  DF.R KAFFERS. 557 *roene Boomen, welke ik immer aanfchouwde , en verfcheide Bol-gewasfen, als, de Jrifes en Crinums, veele deezer vond ik in bloem. Byzonder werd myne aandagt vetrokken door eene foort van deeze Plant , met helder roode bloemen ; in fchoonheid en fraayheid alle , die ik ooit gezien hadde , overtreffende. In den avond namen wy onze rust onder een groote Mimofa , en fielden den eeheelen nagt een vuur brandende. Naa deeze wvduitgeftrekte vlakte doorgetrokken te hcb« ben, kwamen wy in een Bosch,, omtrent acht mylen breed. Op veele plaatzen ftonden de Boomen niet digt; in deeze openingen ontdekten wy tahyke troepen van Buffels , die geen de minlte fchuwheid betoonden; één deezer wondden wy. Kort daar op zagen wy een drift Olyphanten , omtrent ten getale van tachtig deeze gingen zo digt by ons heen , dat wy de lengte en dikte der tanden konden onderfcheidén. Het Bosch verlaatende, beklommen wy een treilen Berg, van welken wy Zuidwaards een gezigt hadden van den Indifchen Oceaan , en Noordwaards, een heuvelig Land, bedekt met boomen, en altoos groene Heesters \ zich omtrent dertig mylen uitftrekkende." 't Gezigt werd bepaald door een reeks Bergen , het Bamboo-gebergte geheeten , naar eene foort van Bamboo, daar groeiende. Ten Oosten deed zich een fchoon landgezigt op , vercierd met eene groote verfcheidenheid van "Planten. Het Land is hier zeer overvloedig met water doorfneeden , en levert heerlyk weidland op, voor 't vee. Tegen het vallen van den Avond , zagen wy een vuur, omtrent tien mylen ten Oosten van ons , in het afhangen van een groenen heuvel. Onze Tolk onderrigtte ons, dat het een Dorp der Kafferen was. By het ondergaan der Zonne ontdekten wy een Dorp veel nader by ons, en verfcheide kudden vee. 's Avonds ten acht uuren ontmoetten wy drie Kaffers , die zeer verlteld ftonden als zy ons zagen : dewyl wy zeker de eerlte Europeaanen waren, die hunne oogen immer aanfehouwden. Zy keerden ylings te rugge , en bragten het geheele Dorp , eer wy 't zelve bereikten, in rep en roer. Maar, by onze aankomst, ontvingen zy ons vriendlyk , bragten ons Melk , en booden ons een vetten Buffel aan, overeenkom (tig met hunne gastvrye gewoonte. Dit Dorp beftond uit omtrent vyftig Huizen , "gelegen aan den oever van eene vermaaklyke Rivier. in de taal der Kafferen geheeten, Mugu Ranic, 't behoorde aan hun Opperhoofd. Het getal der Inwoonderen zal  53§ BERIOT , WEGENS 'T LAND EN DE ZEDEN omftreeks drie honderd beloopen hebben , allen waren zy dienstbaar aan, of Krygsknegten van, hun Opperhoofd, die desgelyks de Eigenaar was van de talryke kudden vee. Dit Volk leeft van de melk hunner Koeijen, en van Wild, zynde het niet geoorloofd een Beest der kudden te dooden. De Mannen melken de Koeijen , de Vrouwen draagen zorg voor de Tuinen en Koernlanden. Wy werden vergezeld door al die Volle, van het eene Dorp na het ander , tot wy eene plaats bereikten , meer byzonder toebehoorende aan den Perfoon , dien zy hun Opperhoofd of Koning noemen. Zyne wooning lag aan eene aangenaame Rivier , Becha-Cutn of Melk-Rivier geheeten. In de daad , alle hunne Huizen waren aan de oevers vau Rivieren of Meiren gebouwd ; doch naby dezelve vond men geen Tuinen of Koorn-velden. Het Opperhoofd . had omtrent honderd Koeijen , die hem en zyn Huisgezin melk verfchaften. Zyn Gezin belfond uit twee en twintig Dienaars, die hem, werwaards hy ging, vergezelden. By onze aankomst fcheen hy zeer lchuw , en hield zich, omtrent een uur lang, op een grooten af (land, wanneer eene menigte Kaffers hem te gemoet gingen , en hem na zyn Huis vergezelden. Kort daar op zond hy ons een zyner Dienaaren , om ons ten zynen verblyve te noodigen. Het eerfle ,„ 't welk ik hem aanbood, waren eenige koraalen, welke hy gunfiig aannam. Ik bood hem desgelyks van onzen Tabak aan; doch hy fcheen den zynen, die veel ligter was , beter te keuren. Welhaast deed hy my een hoop vette Buffels tot een Tegengefchenk aanbieden; maar ik weigerde dat Gefchenk te aanvaarden; dit fcheen hem grootlyks te belcedigen, en hy herhaalde menigmaal, „ wat denkt gy van ons Land ?" Naa een weinig woordwisfelings aanvaarde ik één Buffel , die wy onmiddelyk dood fchooten. Dit verbaasde alle de Toekykers, die bykans tot zes honderd perfoonen waren aangegroeid; weinigen hunner hadden ooit een Snaphaan gezien, of den flag van 't buskruid gehoord. Wy deeden een gedeelte van den,Buffel braaden, en het vleesch dagt my beter dan het vleesch by de Kaap. De rest van het Beest deelde ik aan den Koning en zyne Dienaaren uit. Hy fcheen nog misnoegd dat ik niet meer wilde aanneemen. Ik vroeg hem om eenige van hunne Mandjes, welke hy my gaf, als mede om twee van hunne Lansen of Hasfagais, welke zy met veel overlegs vervaardigen : maar her maakzel der Mandjes, het werk hun.  BER, KAFFERS. 539 hunner Vrouwen, is veel aartiger. Deeze worden gövlogten van een grasplant, en zo digt gewerkt , dat ze waterdigt zyn. Khouta , het Opperhoofd , verzogt my eenige dagen by hem te blyven: wy /temden niet in dit verzoek; doch lieten ons verhaalen om 'er te overnagten. Tn den naamiddag doorzwierf ik de digt by liggende bosfchen, om Planten op te fpeuren , en 's avonds kwam ik by mynen Reisgenoot, die te Becha Cum gebleeven was. Om de hette van het weer, verkoozen wy liever onder het geboomte te flaa» pen, dan in een der hutten. Ik merkte, géduurende den nagt, op, dat twee wagts de posten der deuren van het Opperhoofd bewaakten , zy werden bykans om de twee uuren afgelost. 's Anderen daags ftelde ik voor verder Oostwaards op te trekken , aangelokt door de verrukkende fchoonheid des Lands, en de verfcheidenheid van onbekende Planten daarin voorkomende ; doch vond, dat een weinig ten Oosten van ons eene Rivier was , door de Inwoonderen Kys Comma geheeten. Wy beflooten langs denzelfden weg weder re keeren als wy gekomen waren. Eene groote foort van Palmboom, meer clan twintig voeten hoog, groeit hier in overvloed, en word Van de Kaffers, zo wel als by de Hottentottcn, tot brood gebruikt. Zy neemen de pit van deeze Plant, en laaten dezelve, eene genoegzaame hoeveelheid verzameld hebbende, eenige dagen leggen, tot dat dezelve een weinig zuur wordt, en bakken het daar op in een oven. Desgelyks bakken zy brood van hun eigen Koorn, van dezelfde foort als het Koorn van Guine. Maar dit Koorn wor.1 meest gebruikt om eene foort van Punch te maaken , by eenige Kaffers Pombie geheeten, die fterk is, en fchielyk dronkenfchap verwekt. Veel diensts hebben zy van eene Plant, die de Inboorlingen Plantains noemen , welke van zelve groeit, aan de oevers der Rivieren en in de Bosfchen. De fchellen zyn driehoekig , en van grootte omtrent als een Komkommer. Ik vond geen derzelven in bloem; maar veele met vrugt; het zaad heeft byna de grootte van een Ert. Ik geloof dat dit dezelfde Plant is door Dr. tunberg Helaco* nia Caffaria geheeten. I De Mannen onder de Kaffers zyn van vyf voeten tien dui'men , tot zes voeten hoog, en wel gemaakt; doorgaans Vtoonen zy grooten moed in het aanvallen van Leeuwen pf andere Koofdieren. Dit Volk is thans in twee deelen yerdeeld. Na het Noorden ftaat een gedeelte van 't zelve O o 3 on-  54© BERIGT, WEGENS 'T LAND EN DE ZEDEN onder 't bevel van eenen chatha bea ot tamèushie , die deeze heerfchappy gekreegen heefc van zyne Moeder, eene ^JmmiStA^Moaen, taWbüshw. genaamd. I Deezè Man was de Zoon van een Opperhoofd pharoa ge- ; toetendie , omtrent drie jaaren geleden, ftiert , en twee Ken naliet, cha cha bea, en dis.rika, die zich het j S gezï aanmaatigde: dewyl zyne Moeder van KafferWe afkomst was. Dit verwekte een twist tusfehen de beide Broeders, in deezen ftryd werd cha cha bea, met een aantal zyner Aanhangeren, uit zyne Landpaalen verdreeven Het ongelukkig Opperhoofd zwierf omtrent honderd Mvl'en ten Noorden van khoma's gebied , waar hy zich tm onthoud, en eene verbintenis heeft aangegaan met de Bovhman Hottentottcn. De kleur der Kafferen is git zwart , hunne tanden zyn wit als yvoor, hunne oogen groot. De Kleeding der I beide Sexen is bykans dezelfde, bettaande geheel en al uit Khuiden , zo buigzaam als laken. De Mannen draagen (taarten van verfcheide Dieren , rondsom de dyen ge- } flingerd, ftukken koper in 't hair, en breede yvooren nn- f cen om de armen; tot cieraad bedienen zy zich ook van , Leeuwenhair en Vederen op 't hoofd , en veele andere vreemde pronkeryen. — Omtrent negen jaarcn bereikt hebbende , ondergaan zy de befnydems , en draagen vervokens een lederen kooker , die het uiterfte van de roede bedekt en met een lederen riem om den middel hangt. Dit bek'leedzel is doorgaans opgecierd met koraalen en koperen ringen , welke zy van de Hottentottcn koopen voor . 'Tabak en Dacha. Zy zyn zeer geleld op Honden, die zv voor Vee inruilen , tot zo verre laaten zy zich in zu»t voor deeze Dieren vervoeren , dat wanneer een Hond hun zeer aanftaat, zy 'er twee Buffels voor geeven. Hun geheele bedryf over dag is jaagen , visfchen o danfen Zy zyn zeer afgerigt op het werpen van hunne lansfen, en in oorlogstyd bedienen zy zich van fchilden, t gemaakt van Osfenhuiden. De Vrouwen onderhouden de Tuinen en Koornlanden. Zv teelen verfcheide Gewasfen , daar te lande met oorfprondyk, als Tabak, Watermeloenen, een klein foort van Witteboonen, en Hennip, geenidee|er vond ik.111 t wilde De Vrouwen maaken de gezegde Mandjes, en de Matten OP welke zy flaapen. De Mannen hebben veel op met hun Vee zv fnyden de hoorens op zulk eene wyze, dat ze m fcaat zyn om 'er eene gedaante naar welgevallen aan te gee-  DER. KAFFERS, 541 geeven, en leeren de Beesten op een fluitje af te komen. Wanneer zy hun Vee te huis begeeren, gaan zy op eenigen afftand van hun huis, blaazen op dit fluitje , van been of vvoor gemaakt; 't geluid kan zeer verre gehoord wornen, en zonder moeite verzamelen zy dus hun Vee , waar en wanneer 't hun lust. De grond is zo vrugtbaar, dat alle Gewasfen, gezaaid of geplant, 'er zeer weeldng groeijen. Groot is de veranderlykheid der Lugtgefteltenisfe; doch ik had geen Thermometer by my, om de graaden van Hette waar te neemen. Zeldzaam regent het aldaar, dan alleen in den Zomer, wanneer de regen vergezeld gaat van Donder en Blixem. Het Land is nogthans ryklyk voorzien van water, niet alleen van 't hooge Land in 't Noorden, van waar, 't geheele jaar door, veel waters afitroomt; maar in de bosfchen vind men veele bronnen, die keurlyk water opleveren Uit het geen ik, by myn kort verblyf in dit Land der Kaf eren, waarnam, hel ik over om te gelooven, dat het alle andere bekende deelen van Africa overtreft. In de Bosfchen groeit eene verfcheidenheid van Boomen ; eenise zyn zeer groot : deeze Bosfchen worden bewoond door Olvphanten, Buffels, enz. Ik zag'er ook eene menigte van fchoone Vogelenen Kapellen; doch de Vogels waren zo fchuw , dat ik 'er Hechts twee heb kunnen magtig worden.^ wederkeeren na onze Wagen , werden wy vergezeld door het Opperhoofd , en omtrent zes honderd lyner Soldaaten ; zy begeleidden ons egter maar een ftuk weg, en namen daar affcheid. gierigheid en eerzugt. Door frederik den II, Koning van Pruisfen. Dc Gierisaart is voornaamelyk zyn eigen Vyand; doch de Eerzuake, de Vyand van het Menschaom. Hy Kreeft ftrafloos ter Ondeugd , en zyne Deugden zelfs ontaartcn m Gebreken. De Gierigaart en de Eerzugt.ge zyn beiden even Zelfzoekend ; maar, terwyl de een alleen een Hut verwoest , keert de ander misfehien cen geheel Ryk het onderst boven. Gierigheid en eerzugt deeden te zamen een Reis dooi de Wereld, om te beproeven.hoe het Menschdom bereid was haai beiden te ontvangen. Helden, Burgers, Priesters, cn Heeren, begaven zich terftond onder haar ftandaard , en ontvingen met genoegen O o 4 en  S42 gierigheid en eerzugt. cn verrukking de aangebodene gunstbetooningen. Voorttrekken, de, kwamen zy in een afgelegen hoek lands, waar zy toevallig haar intrek namen in de hut van eenen, eenvoudigen Schaapherder, wiens geheele bezitting belfond in zyne kudde, en die zich over niets, dan den dagelykfehen nooddruft, bekommerde. Schoon laag van afkomst , waren zyne aangeboorene natuurlyke begaafdheden groot. Zyn, Verftand was opgeklaard , zyn Hart gevoelig , en hy bezat een eerlyke trek tot Vryheid en Rust. Hy leefde hier, met zyne geliefde Sylvana, zyne Kudde, en zyn Hut, onbekend, en onkundig van eene Wereld, die hem alleen in bedrog en valschheid kon onderwyzen. De twee Reisgenooten zagen den "Herder niet, of zy voelden zich getroffen over zyn geluk. „ Hoe onverdraaglyk is het,J' riep eerzugt uit, „ die genoegens tc befchouwen, in welker „ voortbrenging wy geen deel hebben. Zullen wy, die hier „ beneden aangebeden worden , koelzinnigc aanfchoüwfters wee,] zen van een Man , die in dcczervoege onze Gunften vcr„ fmaad , dewyl hy nog geene kennis heeft van derzelver ge„ neugtcn ? Neen ! Dat wy liever beproeven, hem af te brengen ,, van zyn verftandig bejag van ruste, en hem leeren onze Magt „ te eerbiedigen." Dit gezegd hebbende, namen zy beide, om, aich te beter te vermommen, dc klecding van Herders aan , en \oerden den Schaapherder deeze taal tc gemoet. „ Eerzaame Vee,, man," fprak dc eürzugt , „ hoe veel medelyden heb ik met „ uwe arme eenvoudigheid, zulke Talenten begraaven tc zien in v cen afgelegen, hoek, zou zelfs het mededoogen der Goden gaan- de maaken. Verlaat, verlaat, bid ik u, cenc eenzaamheid, „ alleen voor onkunde en domheid gefchikt -—- hier te leeven,' „' is alleen leeven orn tc ftervcn, zonder Roem tc ftervcn. . „ Gy bezit Deugden, deeze moeten te voorfchyn treeden , en op 5S die wyze, als gy, tot nog gehouden hebt, der Wereld niet ont,, nokken worden, 'tGeluk roept, de Eer noodigt u. Ik beloof u .„ cen allervvenschlykst flaagen ; het ftaat aan uwe keuze een „ Schryver, een Staatsdienaar, of' een Veldheer te worden. Wees' „ verzekerd, dat gy, in elke hoedanigheid, door u yerkooren, ,, Agting, Rykdom, cn Onftcrflykheid zult vinden." Op eene zo ongewoone uitnoodiging, fcheen de Herder buiten ftaat*, om zich te bepaalen. Hv hing eenigen tyd in twyfel tusfehen Eerzugt cn Vergenoegdheid , rot in het einde de eerfte overwoog , en hy ecnigermaate eene Bekeerling wierd. Gierigheid trad nu toe om hem geheel te bepaalen , cn genegen om hem cen volkomen Slaaf van beiden te manken , fprak'hem in deezcr voege aan. „ Ja , eenvoudig Man, wees overtuigd van uwe onkunde, leer van my waarin weezenlyk Geluk beftaat. ,', Gy leeft in behoefte , en gy m'snocmt uw arnjoede rnaatig-, V *** f][oe! zal cen Man, gelyk gy, gefchapen tot de gewlg^ u tigfio bekngen , het dierbaar kv\ en fiyten , ir> enkel op uwa " ■ ' 3>  ciericheid en eerzugt. 543 ,, Egtgenoote te ftaaroogen, in op uw ruispyp te Ipeelen, in uw ?, Vee te hoeden , en te lcheeren ; terwyl de rest des Mensch,, doms, met overvloed gezegend, alle uuren in verrukking flyt, ,, en daar toe de kunst te baat neemt? Zult gy verblyven in een Hut, die, op het geblaas des winds, in den winter, fchudt? „ Helaas! weinig 'weet gy van de vermaaken , die de Grooten „ omringen, en welke Paleizen zy bewoonen , hoe elke uitgang „ uit dezelve een zegenpraalende optocht fchynt, hoe elk woord, ,, 't geen zy fpreeken , met toejuiching wordt te rug gekaatst. ,. Wat is het menschlyk leeven , zonder middelen , anders dan ,, elende ? Wat fchenkt Deugd anders dan een kwynende vol,. doening ? Geld , Geld , is het groot beweegrad der Wereld, ,. zonder het zelve is het leeven fmaakloos , zonder 't zelve zyn ,, de bekwaamheden veragtlyk." De ongelukkige Herder vond zich niet langer bekwaam om zulke dringende overtuigingen te wederftaan. Zyne Vrouw, zyne Kudde, verbande hy eensklaps uit zyne gedagten, of zy werden veragtelyk in zyne oogen. Het eenvoudig Landverblyf kwam hem voor, de verveeling zelve tc weezen. Eerzugt vervulde zyn boezem te eenemaal. Te vergeefsch wendde de getrouwe Dcclgenoote van alle zyne zorgen en geneugten haare poogingen aan, om hem op 't Land te doen verblyven ; te vergeefsch ftelde zy hem de ontelbaare gevaaren voor , welke hy als in den mond Pep; niets kon dienen om een jeugdig Hart, op Ecre gefield, en waarin de driften tot de verregaandfte uiterften werkten, te rugge te houden. Maar, in 't eerst onzeker wat weg in te flaan, viel, by toeval , zyne keuze op de Dichtkunst, en hy maakte eenen aanvang met dc Wereld eenige verbaazende blyken van zyn Vernuft te toonen. Terftond kreeg hy 'toegang onder de Lieden van. fmaak, cn hy gaf lesfen aan de zodanigen, die na openbaare toejuiching dongen. De Oordeelvellingen, doorhem uitgegeeven, dienden , om te toonen dat zommigen geen Dichters gebooren waren , en tot verdecdiging van zyn eigen fchryven. Maar het Hekelfchrift tastte hem welhaast aan , met alle fcherp- en bitterheid. Hy vond in ieder Kunstgenoot een mededinger , cn in ieder mededinger iemand gereed, om alles, wat hy fchreef, op den laagst mogelyken prys te vernederen. Binnen kort vond hy het, derhalven, geraaden, dc Zanggodinnen te veria aten, die cen bed van roozen beloofden, maar'er een van doornen fpreidden. Hy trok vervolgens, a's Krygsman , tc velde. Hy was de vóorfte in het wreeken van den hoon zynen Lande aangedaan, in zyn Vorst op den Throon tc handhaaven; de eerfte in het bravecren van alle gevaaren, en het beklimmen van elke bres; meteen weinig meergeluks, cn het gemis van eenige Leden, zou onze Herder cesar zeive geëvenaard hebben; doch wel dra begon de nyd do lauwrieren , met zo veel mocjte gewonnen, hem van *t Qo 5 hoofd  GIERIGHEID EN EERZUGT.. hoofd te rukken. Zyne overwinningen werden niet roegefchree- ven aan zyne meerdere Krygsbedreevenhcid ; maar aan de onkunde zyner vyanden ; zyne Vaderlandliefde oordeelde men uit Gierigheid herkomftig, en zyne Dapperheid zag men aan, als het gevolg van domme Ongevoeligheid. Een anderen weg iloeg de Herder in, en koos het Kabinet voor bet Veld. Daar, in een Staatsdienaar herfchaapen , fchreef hv Verdragen af, verbeterde Verbonden, hief' Belastingen, kogt, verko-n, en verloor zyn eigen rust om den Vrede aan Europa te bezorgen ■ met den yver van.een Staatsman, nam hy ook diens gebreken aan, hy werd vreesagtig, agterdogtig, en Kreng. Dronken van' magt, vastgehegt aan cen ontworpen ftelzel, raadpleegde hy niemand , en volgde alleen zyn eigen goeddunken. Hy is niet langer de eenvoudige Schaapherder, wiens gedagten alle eerlyk waren , cn die niet anders fprak dan hy dagt: hy leerde nu alben zeggen , wat hy nooit dagt uit te voeren. Zyne Gebreken mishaagden zommigen , zyne weinig overgebleevene Deugden ftonden een veel grooter aantal tegen: in 't einde, egter, mislukte zvn Stelzel, en alle zyne Ontwerpen verdweenen m rook: wat niet wol uitviel werd aan omkooping of onkunde toegefchreevea- het Volk vat den haat tegen hem op, en ontkomt hy, ter nauwer nood, het deerlyk lot, van tot eenen ichandelyken dood verwcezen te worden. . Naa deeze proeven, ondervond hy de dwaasheid van geluisterd hebben na de ftem der gierigheid , en de inboezemingen der efrzugt: hv vlood tc rug na zyn langverzaakte Hut, trok het Heiders'kleed weder aan,en Heet,in de armen van zyne getrouwe S%lvaw, het overige zyns leevens , in onlchuld cn vrede. de verkeerd begreepene edelmoedigheid. Naar 't Engels ch gevolgd. 1 tsi'ppus is een Man, wiens grootheid van Ziel geheel de We*^ reld bewondert. Zyne Edelmoedigheid gaat zo verre, dat ov de zodanigen, die zyne hulpe behoeven, voorkomt, en hun hehoedLvoor.de verlegenheid, en de vernedering welke het vraaeen van hulpbetoon vergezellen Hy verpligt met min door dc rvkivkbeid zyner giften , dan door dc onuitfpreeklyke bevalligheid met welke hy dezelve uitreikt. Zomtyds zelfs betoont hy zvne'goedgunftigheid aan Vreemden, ja, men weet voorbeelden, dat hy goede dienften ge-daan heeft aan Lieden, die zyne ver. klaarde Vyanüert waren. Ai de Wereld ftemt overeen, om de Edelmoedigheid van lysippus te pryzen. Een enkel ioort van Menfchen 'beklaagt zich over zyn gedrag. Hy betaalt zyne Schulden niet. iia  de verkeerd begrebfene edelmoedigheid. 545 Het valt geenzins moeilyk eene handel wyze, die, in den eerften opflage , zo tegenftrydig fchynt, te verklaaren. 'Er is iet Groots in Edelmoedig te weezen; en 't is flegts Regtvaardigheid zynen Schuldeifchercn te voldoen. De Edelmoedigheid is het deel van cenc Ziel, boven het Gemeen verheeven; dezelve heeft xcts van 't °een wy in Helden bewonderen, en met eene foort van Geestvervoering pryzen. Dc Regtvaardigheid , integendeel , is eene enkele werktuigiyke Deugd, ten hoogftcn genomen goed voor een Koopman , en een pligt voor allen , die de Beurs be- tieMe"'zyne Schulden te bctaalcn, doet cen Mensch niets meer dan zyne Pligt, en is zulks eene daad, welke geene vermaardheid hoe genaamd , fchenkt. Indien lysippus aan zyne Schuldeifcheren voldeed, wie zou 'er van fpreeken, wie hem roemen? , Dc Edelmoedigheid is eene Deugd van een' geheel anderen ftempel. Zy verheft zich boven loutere Pligtsbetragting, en van dien top , tot welken zy zich verheeven heeft, trekt zy de aandagt der Stervelingen, en vordert hunne loffpraaken af. 4 in deezervoege, redenkavelen de Menfchen veelal over Regtvaardi'meid en Edelmoedigheid. De eerfte wordt veragt, fchoon eene Deugd weezenlyk tot welzyn der Maatfchappye ftrekkende; de andere vereeren wy met onze hoogagting, hoewel dezelve dikwyls niets anders is', dan de heftigheid van een driftig Character, veeleer door Grootheid, dan door Rede, gedreeven. Lysippus hoort, dat zyn Bankier van hem eene Schuld van vyf. de Dukaaten vordert, cn dat een zyner Vrienden , in ongeluk ceftort, hem om dezelfde fom vraagt; hy geeftj de Dukaaten, zonder te twyfelen, aan den laatstgemelden : om dat deeze, als een Gunst, verzoekt, 't geen de ander, als een Schuld, eischt. De Menfchen verftaan het Woord Regtvaardigheid, doorgaans, verkeerd- men begrypt, over 't algemeen, dat ze alleen beftaat in het volbrengen dier Piigten , tot welke de Wetten der Maatfchappye ons kunnen verbinden. Dit is , ik beken het, zomtyds de betekenis van dat Woord, en, in dien z'n, moeten wy Regtvaardigheid van Billykheid onderfcheidén; doch 'er is eene veel algemeencr Regtvaardigheid, en welke wy kunnen aanmerken, als alle Deugden in zich bevattende. ; Men kan de Regtvaardigheid bepaalen , als beftaande in die Deu^d , welke ons verpligt, aan elk het zyne tc geeven. Het Woord,in die uitgeïïrekte betekenis opgevat, behelst de betragtmg van alle Deugden ons voorgefchreeven door de Rede, cn op welke de Maatfchappy, van onzent wege, aanfpraak heeft. Onze Pligt omtrent het Eeuwig Opperweezen, omtrent ons zeiven, en tot onzen Naasten, wordt volkomen vervuld, als wy elk geeven wat hem toekomt; in deezervoege is dc Regtvaardigheid, eigenlyk gefprooken , de éémge^Deugd, en uit deeze ontleenen ahe de andere haaren oorfprong. *  54ó CE VERKEERD BEGREEPENfi De Openhartigheid , de Dapperheid, de Liefde, de Edelmoedigheid , zyn op zichzelven geene Deugden ; en wanneer zy den naam van Deugden verdienen, zyn zy dien verfchuldigd aan de Regtvaardigheid, die ze doet werken , en beftuurt. Zonder die Leidsvrouwe, kun Openhartigheid tot Onbcfchoftheid, Dapperheid tot Dolheid, Liefde tot Onvoorzigtigheid , cn Edelmoedigheid tot eene verkeerd bcgrecpene Verkwisting, overfïaan. Eene bclanglooze daad, door geene Regtvaardigheid geregeld is, ten hoogften genomen, onvcrfchillig in zichzclve, en veraart niet zelden in cen misdryf. Dc Uitgaven, waartoe ons de Zaïnenlecvmg noodzaakt , als Gefchenken, Feesten, Maa 1 tyden, en andere vrolykheid aanbrengende bedryven, zyn louter ohverfchiilige verrigtingen , wanneer ze gepaard kunnen gaan met beter befteedde Weldaadigheden ; maar ze worden misdaadig, wanneer zc ons dermaatc uitputten , dat ze ons de middelen benoemen, om eene nutter befchikking over onze tydlyke bezittingen té maaken. De waare Edelmoedigheid is, derhalven, een Pligt, welken wy zo onvermydelyk noodwendig moeten vervullen als dc Pligtën, ons door de Wet bevolen, een Regel , ons vöorgefchreeven door dc Rede, die de Opperfte Wet moet zyn, voor elk rcdelvk weezen; doch deeze Edelmoedigheid beftaat geenzins in het Opvolgen van elke de minfte aandoening van Medelyden , in blinde Driften tot ons Geleide te neemen, en onze Geldmiddelen , door giften op een enkel oogenblik beweezen, zodanig te benauwen, dat wy voor 't vervolg buiten ftaat zyn eenig liefdewerk tc doen. Doorgaans maalt men den Gierigaart af, als een Mensch zonder Eer, of zonder Menschlykheid, die alleen leeft om fcharten op cen te ftapelcn , en aan zyne Geldzugt alle andere Gelukzaligheid opoffert. Men vertoont hem als cen dwaas, die, te midden van den overvloed , alle vermaaken verbant , cn van ingebeelde behoeften zich wezenlykc behoeften maakt. Ondertuslchen gelyken zeer weinigen naar dat overgedrecven fterk geichilderd Character, en misfehien beftaat 'er nergens cen Mensch , in wien men alle deeze trekken vereenigd vindt. Maar dikwyls hoorden wy een grootfehen fpflzieken Lcdigganger, met den haatlyfcen naam van Gierigaart, den Man beftempelcn, die alles wel te raade hieldt, en vlytig op zyne zaaken paste, den Man, die, door Spaarzaamheid en Arbeid , zich boven zyns gelyken verhief, cn zyn aandeel van vlytbctoon tocbragt, in den fchoot der Maatfchappye. Wat ook onkundigen en twistzieken mogen oordeelen; de Maatfchappy zou zeer gelukkig weezen, als zy een grooter aantal van die zogenaamde harpagons hadt; over 't algemeen worden de zodanigen, in 't einde, bevonden, dc weezenlyke Weldewnders der Maatfchappye tc weezen. Wanneer wy zaaken te • doca  edelmoedigheid. 547 doen hebben met een Gierigaart, lyden wy zelden fehade; maar dikwyls beloopen wy nadeel by den Verkwister. Een Fransch Priester, godinot geheeten, was langen tyd bekehd onder den naam van Grippefbu, (wy zouden het Duitendief kunnen overzetten) iiy weigerde den armen , wier armoede eenigen rwylel leedt , te gemoet tc komen. Uitgeftrckte Wyngaardbergen , welke hy bezat, en van welke hy allen mogelyk voordeel trok , fchonken hem verbaazend groote inkomften. De Inwoonders van Reims, zyne Medeburgers , verfoeiden hem; cn het Volk, 't geen zelden Gierigaarts bemint, toonde hem allerwegen dé tekens van de verregaandfte minagting; hy bleef nogthans, op zyne gewoone eenvoudige wyze leeven, cn nam altoos eene verregaande 1'paarzaamheid in agt. Zints lang hadt hy waaryenomen het gebrek, 't welk de Stads Armen hadden , bovenal aan water, 't welk het Volk voor een zeer hoogen prys moest koopèni hierom beftemde hy, tot het maaken van ccne Waterleiding, de geheele fom, om welke bycen tc haaien , hy zo veele jaaren gearbeid hadt, en deed daar door den Armen cen veel groöter 'cn weezenlyker dienst, dan, byaidicn hy zyn inkomen hefteed hadt in dagelykfche giften (*). Onder lieden die hun leeven in afzondering , en meest bv de boeken, geheeten hebben, treffen wy, menigmaalcn, die kwa'vk geplaatfte Deugden , over welke ik klaag, aan : wy zien hun vol drifts ingenomen voor 't geen men verkeerd fchitterende Deugden noemt, terwyl zy geheel de gewoone vergeeten Daar is cen veel ophefsmaakende Wysbegeerte, welk deeze toegevoegde en ondergëfchikte pligtcn verre verheft boven de onvermydeiyke noodzaaklykheid. Een Mensch, die zich geen denkbeeld van het Menschdom gevormd heeft, dan 't geeiihy uit de Boeken ontleende, treedt doorgaans ter wereld in,'met een hart, gc- O) De Heer gómwot, van welken hier geTprcolen wordt, wis Ka nunmk vanibcc Capittel re Reins , zyne Geboorteltad. 11; heb,,merkt cen Fransch Schryver op dit voorbeeld aan, nooit gehoord, dat de Heer godinot, by het Volk in zulk eene diepe vcragtin" was. Wat ik 'er thee zekerheid van weet, is, dut men, te Reims, Zyné Naagedagteilis in ze"? 11111 ge houdt. Hy heeft meer dan 500,000 I ivres Opgeofferd aan verfehekiê Werken van algemeen nut, als, Waterleidingen, Verbeteringen van Wan Uelphatzcn, eu oprigcmgen van Armenfchoolen. 't IS niet overeenkomife KW de waarheid, dat by alle zyne middelen bcflcmde tot Stadswaterlei duigen. Die kosten bedroegen niet meer dan honderd duizend Livr« maar, het werk by zyn leeven niet kunnende voltooid worden , liet d^ Heer godinot bet overige zyner middelen naa, om het voort tc zetten Wil men deeze agtenswaard.ge Burger, die zich 7.0 verdienftelyk voor zyn Vaderland gemaakt heeft, nader kennen, dan moet men de Lofrede W zen over hem gedaan door zyn Vriend cn Landsgenoot, den Heer de pouit ' Schryver vian/het uitfteékend Werkje, getyteld ; Theorie des fènli' mcnsagreaUes. Van '1 zelve beeft juffrouw lekker ons, in den laaie/- ö' «ene fraaye Vertaaluig gefchonken. j"»*.»-i7noj  5^8 DE VERKEERD BEGREEPENE EDELMOEDIGHEID. «révbeli», medclydend met alle de voorgewende jammeren, welke Ich aan zyn oog opdoen, en 't is, uit dien hooide, dat hy, door verkeerd bcftecdde rykelyke Liefdegaven, zichzelven dompelt in een ftaat van behoefte, waar uit hy anderen meende te redden. Ik eindig deeze bedenkingen, met een raad, door cen verltandiêMan, aan een Jongeling gegeeven, die zyn vermogen uitputte, met die gewaande Armen te begiftigen. „'t Is mogelyk, fprak hv dat de Perfoon, aan welke gy uwe giften uitreikt, geen èerivk Man is; en ik" weet dat gy cen eerlyk Man zyt. Gy " zi-t'derhalven, dat gy , door uwe Edelmoedigheid, een braai " Mensch berooft, om 't zelve te geeven aan iemand, die zeer wel " een Schurk kan weezen, cn terwyl gy onregtvaardig zyt door ]] eene twyfelagtige Deugd te beloonen , word gy het duobei, " door u zeiven te beroovcn!" KENSCHETS VAN EEN WYS EN GELUKKIG MAN. (Uit het Fransch.') Een Wys en Gelukkig Man is altoos even bedaard in Vooren Tegenfpocd, een Vreemdeling ten opzigte van fehroomvalHee Vreest eu ongesxdnde Hoope; hy geniet, door een gemaatild gebruik zyner'Bekwaamheden , alle de Zegeningen der Natuure^ hv vcrihiaad niets wat de Rede hem vergunt, en onthoud zich 'zonder zich geweld aan te doen, van alles wat zy wraakt; hv leert zyne Driften kennen , om dezelve te regelen, cn offert zyn Smaak aan zyne Beginzelen op; hy bedwingt de opwellingen van Vernuft, indien zy tot verwildering zouden uitloopcn. In dc Maatfchappy betoont hy zich de Vriend des Menschdoms, altoos gereed , om de zaak 'des afweezigen te bepleiten , om de reten der zwakken te verdeedigen, cn zedige verdienften in den da? te haaien. Onverfchillig, omtrent alle aangenomenc Stelzels, heeft hy geen ander doel dan Waarheid; nooit neemt hy zonder onderzoek eenig gevoelen aan ; nooit velt hy een oordeel zonder de zaak wel gewikt en gewoogen te hebben. Bedagtzaamheid ftrekt ten grondllage zyns gedrags , en om Berouw te myden, laat hy niets op het Geval aankomen , waar over hy met Voor- zio-ti-heid kan befchikken. Niemand kan toegecvender zyn örntrent zyne Medcmenfchcn, die hy zonder hoope op belooning ten dienftë ftaat; ja hy doet meer, hy ligt verpligtingen op den Man , die hem zoekt te beledigen , en ftraft zyne vyanden door weldaaden. — Haat vind geenen toegang tot zyn hart, deeze is h"t deel der Kinderen en laage Zielen, deeze ftrekt ten blyke van Onvermogen , en de boezem der geenen , die den invloed van dien Dwingeland toelaat, behoeft geene andere ftraffe. De Vvu-  KENSCHETS VAN EEN WYS EN GELUKKIG MAN. 549 Wilde vertrapt een Infect, en denkt 'er niet meer aan; de Wysgeer zet het ter zyde, en laat het leeven. De Wyze en Gelukkige Man kent noch Staat- noch Gcldzugt, Wat betekenen by hem de belachlyke belangftellingen in Rang, of de kinderlyke grootheid op Eertytelcn ? Kon hy toornig worden , 't zou zyn tegen den Domkop, die de waarde van cen Mensch afmeet naar zyne Bezittingen of Eeramptcn ; doch niets H magtig zyne Zielsbcdaardheid te ftooren. De pylen van Vcrfmaading fnorren over zyn hoofd, zonder hem tc wonden; hy treedr naast den Trotsaart, en merkt hem niet op: hy leeft te midden van de verderf berokkenende kunftenaaryen, en wordt in dien draaykolk niet ingezwolgen ; hy ziet de Hovelingen kruipen om gunstbcjag, terwyl dc daadlyke Gunftciingen boven op het tuimelend rad zitten. Hy ontleent, uit alles, ftoffe om zich tc vermaaken , en vermydt wat hem fmert zou kunnen baaren. Hy ontmoet geene Mededingers op zynen weg: dewyl hy na niets dingt. Overal zyn de Menfchen zyne Vrienden : vermids hy niets van hunne hand vraagt. Wat zou hy wenfehen ? Rykdom of Eere ? Hy oordeelt de reis deezes leevens te kort, om zich met alle die zorgen tc belaaden, cn wandelt door de Maatfchappy heen als cen Pelgrim met zyn ft'af, gereed om tc vertrekken. Genoeg van de Wereld hebbende, vindt hy zyn rust m de Eenzaamheid. Daar omringd van zyne Boeken, verkeert hy met de beroemde Dooden, van alle Eeuwen. Wat gezelichap kan het hunne evenaaren ? Hoe weinig beduidend komen hem de Menfchen voor; als hv hun gezelfchap voor dat der uitgeleezene Vernuften in zyn Boekvertrek verwisfeit! Met welk eene decrenis hoort hy de boerteryen der gewaande Gecstigen, de Gefprekken waarin de dwaasheid den boventoon heeft, of de begogelde Zeüsh'efde , het hoogfte woord voert! Zyne verkeering met de Zanggodinnen, Cveroorlof my deeze uitdrukking,) beveiligen hem voor de verleidingen der Liefde; doch hy opent zyn hart voor dc bekoorelyk- heden der Vriendfchap. - Vriendfchap, dc balzem des levens, Vriendfchap die de tyd verftrekt, die het ongeluk zuivert, die boven onheil en drift verheeven is. Wat al vindt hy niet in de vertroostingen van een Vriend ? De Liefde verkoelt; Wellust heeft zyn bepaald tydperk; Rykdom maakt zich vleugelen; Roem verdonkert ;cn, als de jaaren klimmen, verlaat men ons gezelfchap; wy worden, ongevoelig, vreemdelingen in de Wereld; de Maatfchappy voelt ons verlies niet; Jeugd en Bevalligheid hebben iets algemeen aantreklyks: tot ons zèlven, of liever tot onze ruïnen, bepaald, der eenzaamheid moede, met droefgeestigheid by wylen overftelpt, zoeken wy eene fchuilplaats, om de verdrietlykheden des Ouderdoms te ontwyken , en vinden deeze in de Vriendfchap. Wy mengelen onze laatfte traanen met de meewaarig vloeijende der Vriendfchap, aan wier rederheid wy het overlaaten, om roozen op ons Graf te ftrooijen. J9E  S50 DÊ VERWORVEN LETTERROEM VAN FüNT£NELJLE. de verworven letterroem van fontenelle. T"Ne dood van groote Mannen maakt een einde aan de jaloufy, * welke zy leevende verwekt hebben ,• en veelen gonooren nimmer ('e belooning hunner Verdienften, géduurende hun leeven; de Ondervinding hangt haar zegel doorgaans aan het zeggen van propert.l's, At mihi vivo detraxerit invida turba, Poft obitum duplici foenore reddet honos.' Omnia post obitum fingit majora vetus ; Majus ab exequiis nomen in ora venit.' Dat is, Maar de eer, die my de nyd misgund heeft in myn leeven i Wcrcit my , mei dubble winst, gefchonken naa myn dood. De nazaat geeft ons lof, maalt alles als verheven. Als 'f lichaam rust in 't graf, dan word de roem vergroot. Feeze regel lyd egter uitzondering , en misfehien vertoonde deeze zich nooit volleren langduurigcr dan in PoNTtNELLE, wiens óverwcégénde verdienften zyne vyanden dccden zwygen, cn hem buiten het bereik der onregtvaardigheid plaatftcn. Met dit alles betuigde hy zelve menigmaaien , dat hy niet veilig was, vóór dat hy reeds zestig jaarcn bereikt had. Op welken tyd hy vyftien jaaren Secretaris van de Academie der Weetenfchappen geweest was, in 't genot van een gevestigde agting. Boileau cn racinu, zyne s;ezwoorc Vyandenwaren toen overleden; de Dichter rousseau, zyn Lasteraar, was uit het Ryk gebannen; en de Dichter roi , een ander mishandelend Hekel ichry ver, en zyn geflagcn vyand, was in veragting geraakt: weshalven tontenelle , die een honderdjaarigcii ouderdom bereikte, meer dan veertig jaaren leevens genot had van zyn verworven Letterroem.  Door den Boekhandelaar P. J. UYLENBROEK, te Arnfreldara^ Word géduurende dit jaar 1789 aangeboden voor VERMINDERDE Pryzenf D E V R O L T K E ZANGGODINNEN, O F MENGELWERK VAN VERNUFT. —— Ridiculum acri Fortius ac mtlius magnas pkrumque fecat res. TWEE DEELEN, SAMEN 622 BLADZYDEN. In groot Twaalvo Formaat, voorfi -16- :In plaats van f 3.12-: ing. —— Octavo , —~fi. f.: /"4-10.: » 1 ' ppScbryfp. fz. ... /s-ia-: De  % Bericht van i>. j, uyi.enbr.oek. De Onderwerpen dezer Verzamelinge zyn: MENGELDIG TEN, De flegte Tyd. Likkebroer. Aan Jan .... verzoekrchrift fian N. N. Dankdigt aan denzelven. Aan den Heer Jordanus yan . . . Lykzang op het fchielyk overlyden van een Kat. Op de Afbeeldingen van de Twaalf Roomfche Keizeren. Huwelykszang ter Bruilofte van een ongelyk paar, door Momus uirgefproken. Overvloed is de oorzaak van alle onze Dwaasheden. Het ongebonden leven der Jongelingfchap. Hans de Zweizer. Voordeden van den Tegenfpoed. De valfche Eer. Hekeldigc tegen de Geldzugt. Een Fabel. De Vrouwen. Aan Klaryn. Aan de getrouwde Mannen. Hekelfchrift op Amfterdam. Bruiloftsdigt. Overdenkingen in Eenzaamheid. Het ongelyk Fortuin. Aan Nederlands pifferlchap. Befchryving van Holland, zo als het was in l67^. Uir het Fransch va« den Heer Favillon. Toepasfing op den Tegenwoordigen Tyd. PUNT * en SNEL - Dl GTE N, Raad aan den Hekeldigter. Graffchiift op een' twyfrelcnd' Filofoof. Naarftige Kerkgangfter. Haat tegen den Vyand. Graffchrift voor Oido. Jan Ttyntjcs. Goede raad verbeterd. Een Heer in zyne Koets. Van den nood een deugd. Geestig antwoord vaij eenen Knegt. Onderlinge Wensen. Op het Graf van eenen Spanjaard. Moffen vprveelen zomtyds. Wel te onthouden Naam. Twee? derlci Gebrek. De Fyne. Heveling. Befchaamde Schildery. Ezel pp 't Raadhuis. Dapperheid. Getrouwe Vriendfchap. Bedilzugr. Vernietigde kwestie. De Zotten vol gefnaps. De Zeeheld. Graffchrift op dftn windrigen Digter S. . . De oude Jongeling. Alexander. De Almanak. Bewys van Kuischheid. Verzoek van Jan aan de Fortuin. De Min voedt dwaasheid. Op Fontiaan. Verantwoordingvoor de Fortuin. Verwaarloozing van het hoosrite jjoed. De Tyd nier kort. De bouwende Grysaart. Graffchrift op eenen Goddeloozen. De bevorderde Lakei. De Doctoren. Twist over den vryen Wil. Ge!d?.ugt. Aan Klarinde. Vergoeding van Bacchus. Aan Doris. Op zekeren 1'rofesfor. De oude Woekeraar. Aan Azotus. Op Hermes Op Marilla. Op Fopilia. De milde Koenlaad. Op Nomentanus. Aan de Godgeleerden. Op Griet. Aan den hoogdravenden Digter Triboniaan. Op Lucretia. Driemanfchap. Op Livinus. Op Chrisrina. Op Martyn. Op Verranus. Op Quintus en Oms. Op Flaviaan. Op de Faam. Op Davus, aan Casfiaan. Aan Floriaan. Op Edestus. De Prediker. Op zekeren Amilerdammer. Vrek cn Kwistgoed. Op M.irianus. Doniinus H . , . Op Dallus. Aan Rykaart. Op Polla. Op Bibp. Op Thrafo. Aan den Vaandrig O . . , . Milde Beloover en kariger Gever. Aan Ruffus. Navolgers van Anaxagoras. Lokkebrood. Op Ligurinus. Op eenen brief van eene bedrieglyke fchoonheid. Toonvcrandering. *t Sleepers Paard tot zyn Meester. Op . een' Jigtigen Edelman. Troost aan denzelven. Het Huwelyk. Op Mopfus. "De Koopzieke  Bericht van p. j. uylenbroee. 3 Jonker, 't Hof van den Prins i ... Aan den dikken v . . . . De Ryke Vryster, en geldeiooze Jonker. Krisrelyke Raad. De, mensch. Op Jan Lekkerbek. Op den ouden Pontiaan. Op denzelftfen. Op de Hövaardy. De Zeeroover aan den grooten Alexander. Op den Advokaat Festus. De hongerige Erfgenaam. Op Flaviaan. Gierige Gerrit. Aan Egtgenooten. Op eene ongeftadige Schoone. Op Procillus* rdele Wenfchen. Van Warnar. Cato en Gnatho. De Pagter. Op Rufus. De PrsdeStinateur. De bedaagde Vryster. Op een' berispelyk' Krygsman Prometheus. Op den Preeker rretillus. Op Heraclitus en Democritus. Op net Goud. Op Pontilianus. Carttllus van zyne Vrouwe. Op Moranus. De Rvkeman. De Mode. Op zekeren Droomer. Tegen het Tover-Verbond. Op zekeren Vrek. Op de Leerlingen vau Esculapius. Van Almo. Van Lnbyn en Rufyn. Op Lucullus. Aan zekeren Icarigen Huisvader. Op zekeren meyneedigen , door Zyne hanote^ kCning overtuigd. Op Flaviaan. Op Linus. Op Mancinus. Op den zelfden. Op Lollia. Onbefcheiden befcheid, en ongezonde gezondheid. De Fynbaard. Aan de Edele en Schoone 'j doch Ê«ld=' looze, Delia. Het Vagevuur. De Knorrepot. Sterke Klaas. Zelfkennis. Aan een' Hebzuatigen. Op Bibo. De Huichelaar. Aart zekeren Schrvver. Op MarinelluS. Van Linus, aan Festus Gnatlic* en Momus. Op Lupus. Op GauruS. Op Hirpinus. Aan een ongeloovigen. Op Hein Duivel. Op Mattliys. Van Jan. De Grav^n" maker en Doctor. Kind in huis. Aan een' Woekeraar. Een Uil voor eene Hofftede gefpykerd. Ligte Ttyn. Lompe Flip. Aan Klaas Key. Matthvs en Joost. Huwelyk. De Nyd. Alles heelt zyn reden. De dronken Juwelier. Een , die cesfie gedaan had, ipreekt* Jan trouwt eene Vrouw, die geld heeft. Gebrek van het noodige. Op een' Domkop. Koen en zyn Vader. Gerekt verlangen. Jan en Michiel. De naar Pallas gelykende Huisvrouw. Arme hoovaaidy. Erkende hatelykheid der ketterye. Op Ryk. Een Barbier Waard geworden. Joost de Rederyker. De onbenyde Nydigaart. Aan Katryn. De Reiziger. Op Quelliuus , een' beroemd' Beeldhouwer. Aan zeker' Bankroetier, die op zyn Goud - en Zilverwerk roemde. Aan Klaar. Gevolgen van het Spel. Op Griet. Flip de Kuiper. fJeel met Ktyn getrouwd. Klaas de Bootsgezel.- Op Roel , een verlopen Monnik. Gehouden eeden. Spreekende Ezels. Lelyke Joost. De Paardendokter. De Standvastige. Gedigr met Tabalc beloond. De Advokaat, fpreekende ingevoerd. Jan de Bertdeniaker. De Boer fpreekt. De Franfche Kramer. De Klapperman. De Kleermaker. De Kuiper. Aan een' Woekeraar. Kwakzalver. De Stoelenmaker. Trompetter. Een Borftel. De ftervende Dronkaard. Het Koetsryden. De Narreflcde. Zwaatweegend Zilver. Deneerling. Yzer. De vyand van jokkerny. Geloofwaardige NeeU t Kar» verkeeren. Een Graffchrift. Met het hoofd is niet te lpelen. Men moet voor een' Gek wyken. Veelheid van Advokaaten. Het Vrouwmensen. De verkeerde weg. Onzigtbaare Hoornen, oe zeu. befchuldiging. Mooi Neeltje. Luiden van eene n-eermg. De voorzigtige Dolleman. Hartelyke vergiffenis. Verkeerde Geneezing; Sterke verzekerintr. De gcltrafre Luiheid. De Westfalinger Eoer. Geduldige Jan» Advokaaten hebben den voorrang van de Doe. toren. Droomen is bedrog. Goede Raad. Verlegen Boeren. Geduld is het beste Geneesmiddel. Heusch verzoek. OnryP4 Fl!lenSchrandere Fop. Ooizaaken van een' genoeglvken ouderdom. Teuais weltevreden. Aan rie lief hebbers van ltoeien. Noodige voor* s zorg;  4 Bericht van p. j. uilenbroek. zorg. Niet al tyd t'fiuis best. 't Zoldaate leven. Groote Nedrï"he.d. De Nathals. Onbevoegde Getuige. Gepaste Straf. Leer om leer. Verleende Vergiffenis. De pogchende bedreiging. Het edel Paard. De zieke Boer. De Werver. Vroeg opftaan. De^deugdzaame Dogter. Flaauwe liefde. Mislukte hoop Welmeenende Raad. Vrees voor het jawoord. Afgeflagen Verwantfchap. De Brillenmaker. Nadeel van het Dolhuis. De Nieuwsgierige Boer. De voorrang. De heffte man. Oorzaak van zweeren. Regeerziurt. Gefeild van aanbelang. Verkwisting Voorzorg Te laat gettouwd. De gefpaarde Pillen. Goedkoop derven. Nieuws. Storm te Land. \Vedfpel. Last van een«vyaiid. Geen ellende voor den tvd Verkeerde mildheid. Het uitgclturven Gezin. De opgehelderde pogchery. Goede Raad. De Weduwnaar. Verandering ïln beroep Misvatting omtrent een wapen. Verzuim van Kerkgaan ontllhuldigcf. Vernoegde Bedelaar De Leugenaar. De Paardenkooper. Bedelaar» rekening... De Pronkende Gek. De halve Gek. lonkers. Kleed en Man. Ouden Mans liefde. Regtspleeging. Op" de Boekenkamer van epnen Ongeleetden. Ter Bruilofte van eenei Edelman met een ryke Burgerdogter. Jan en Tryn. Van eenen Logenaar. Een Spreekwoord. Geluk boven Wensch. Voorzigtige ongeleerdheid. Voorzig. heirf. Op Jan. Jan getrouwd. Verkeerde opvatting. Onderfcheid van goed. Sterke, liefde. Gebreken. Gierigaards Graffchrift Tryns hand boven. Twee Testamenten. Andets. Confultatie. De Advo» kaat van kwaade zaaken. De Digter. Twyffelagüg berigt. Herfstoogst. De Kreupele. Pleitende Klaas. Hoerenjagers. Dubbelzinnis Gezegde. Voorilag, Hart tegen hart. Val op val. Te oude knegt.. Gegronde Wetering. Gepast antwoord. Redelyke wensch. Go"êmanlchap Het trouwziek meisje. Graffchrift. Verkeeid Gewysde ïdele belofte. De wakkere man. AanNcel. Kwaade "opvoeding' Misverftaiia. Sclnelyke mildheid. Aan een1 gierigen Rvkaafr. Mcei dan reden. Nieuwe Jaar. Onfchuld. Vernoegde [,'„. Spo»di4 geboorte. De Tafellievende Priester. Gewoonfe. Dc Pleiier De Christen. De verongel)ktc. voermans Latvn. De gevryde. Allerlei gedierte. Aan zekeren Auteur. De fnedige Bedelaar. Hoetlenkramer Vraagende Waarzeggers. Ongelyk huwelvk. Neel en haar Bruidegom. Ligte. zwaarigheid. Vryagie. Gvsbert in de kett " Jong fchoon boven. Gezegende Jan. De Meester knegt. edlr ding heeft zyn plaats Hard tegen hard. Lastig zwygen Gemaaktheul Hoogdmtfche P. Ontmenschte woede. De Vrouw Meester De Latinist. Jan. De vertellers. De liefderykc. Tvs. Onnut gewigt. Jan onderngt. De Praiceptor Diik * * *. Dc 'twistzieke Zoon. Verwaand Jantje. Dronken Tryn. Aan de Poëeten. Lm liroer Ouderfcheid tusfehen Wys en Geleerd. ïdele moeite. Gelyk Huwelyk. Op waanwyzen Thomas. Klaas Kompaan. Denken «at yoor doen Goed en kwaad. Genezing der Miltziekte. initiële wensch Goed Arms. Aan Tys K,imp.b Blaauwe oogen GtaWge Flip. Openhartige biegr. Slegte Muziek. Vuil wascht geen'vuil. Aan Jan. Luye Klaas. Valfche regel. Regtvnardige gioet. Amfterdam ontroert. Van Pieter. Van Tlunis. Losle Alatthvs. Aan Kees Lmaatts verantwoording. Van een' Prediker. Aan Dirk. VanTrvn. 7 V,e'J^ ,Kyk- ,°e HafreI"a' <=" Zeeuw. Van Dirk. lasper en jan. Verded.ging der Advokaaten. Aan een" onbedagt' Jo. gman. Gierige Klaas. Aan een Vleier. Van jan. Fyne Gys Mrk enilan il?kl?\ LlCf ï t0t kindskinderen. Wraak van Pier Kromvoet". tekkei eten. Aan zekeren Iwtcit. üetaaüug Yan een' Speelman. jagtige;  Bericht van p. j. uylenbroek. $ Jagtige Katryn. Vryheid. Pleitzugt. Aan den Jood * » *.die op de Piek van Teneriffe was geweest, Wiskonftige Klaas. Waarom gaat Jan ter Kerk. Huwelyks gebrek. Groeiende liefde. Zedelyke vermaaning aan een' Gierigaart. Van Joost. Verliefde Klaas. Aan Jonker * ♦ *. Voorzigtige Dirk. Comedien. Aan een liefhebber van pragt. Misrekening. Aan Rcinier den Snapper. Pieters Wysheid. Nederige Hoogmoed. Donjinus * # » ». jan # • ^art jan den Brillenmaaker. Vriendelyke Wensch. Op W. van Y * * *. Mildheid in het groeten. Op zekeren Geleerden. Op j.in Oom. Pp 't verfpillen van den Tyd. jan met zyn degen. Hans * * * aan zyn Vriend. Praaten en doen. Voorzig.ige Aalmoes. Gelyke kai:s. Op een Gastmaal. Op zekeren Advokaat. Korist om lang te leven. Zedelyke vermaaning. Gedigten van Dirk. De onpartydige Regter. De zedige Autheur." Ongewoone kost. Beter benyd dan beklaagd. Meester boven Meester. Dubbelzinnig antwootd. FJoor. Klaar aait Jan Van Jan den dobbelaar. Nydige Klaas. Aan Klaas Cornutus. Aan Jan • * *. Hein aan zyn Wyf. Nydige Kryn. Klaas de wyze. Op zeker pronkertje. Dirk aan Taalgeleerden. Aan jan. Betaalde Nieuwsgierigheid. Van Klaas. Aan fïits. Hermans Rouw. Adriaan aan zynen Zoon. Aan Jan. Opregte verklaaring. Goed befcheid. Schyn zonder zyn. Huig overdaad. Rykdom baart zorg. Amfterdamfche Thys. Algemeene lesi Algemeene misfbg. (Jroote ver, meerdering van wysheid. Van Joost. Voorwaarde, jean de Sergeant. Aan Dirk Snap. Kompliment. van Tryn. Van Antony. Van Dirks dogter. Eed van Joost. De Uitleggers, van Dirk. Eensgezindheid. Kryns Adel. j.ms verftand. Aan een' prediker. Aan Jasper praaicr. Zedelyke Nieuwsjaars wensch. Op het lang prediken. Van Dirk. Vergelyking. Nutteloosheid van eigen Jof. Vrugtelooze groet. De roem vaneen Geneesheer. Weigering van Aalmoes. Dcondankbaarheid verdedigd. Aan Klaas. De ttoost van Joost domoor. Aan* rading van bet Huwelyk. op zeker algemeen zeggen, Spaarzugt. voorzigtigheid aangepreezen. Willem Styfkop. Dirk aan Klaas. Westfaaliche domheid. Kees onverftand. Jigtiga Klaas. Dommelige Hans. Jigtige Neel, Les aan cen Barbier. Aan dirk. Misfbg van Griet. Aan eenen vallenen Speler. Onverftand verfchoond. Strydige vrees. Huis domoor, op zekeren Profesfor. op flegte gedigten. Dankbaare Joost, voorzigtige ledigheid. Yver van Jan. van dirk en zyn geblanket wyf". Ou 't ftervcn van een ouder' Broeder, op Jan Uil. Op de afbeelding van een* irommen. Welfpreekendheid. Mans hand boven. Zwakheid van gezigt. ongeftadigheid der vrouwen. Klapagtige Neel. vooizigtig Testament. Nooit ieder van pas. Goed berigt. Welberaden Huwelyk. onbezorgde Waarzegger. Geblankette Tryn. Wedcrzydfche vergiffenis. Afgebroken taal. Aan Jeroen. Aan ryken dirk. Verleden Tryn. Nieuws*, De geruste Schuldenaar. Aan eene Pruilfter. Klaas vol fchulden. Engelfche Nel. Aan Bruidegom Antoni. Pedanten. Weerflag. De laatfte druk. Hermans voorzorg. Uitzondering. Zusen zoo. De baden. Dingtaal van Jan de G9IC. De verkragte. Van Klaas. Anna's vonnis. De Spotter betaald. Jok voot jok. op zeker oud Procureur. By het ovetlyden van een ouden vrek. Slimme Tryn. Een booze vrouw , een nutte plaag. Diogenes Ware leugens. Avarus. Barbiers Winkel. Dronkemans verdediging. De bezwangerde Bedevaarder. Geweigerde lóf. Gegronde weigering."Geloofwaardige verzekering. De Staatkundige Koning. De burenplager. De Hoveling. Graffchrift op eene Egtgenoote. Miltiades Aan de ouders van eene huwbare dogter. 1'ekryg. onherftelbaat verlies, op de hooge Kapfels. Het zuiverend huis. Raad 01a lang te ieven. Bedreiging van Nero beantwoord. Flip. * i 1  6 Bericht van p. j. uylenbroek. FABELEN en VERTELZELS, De Actrice. De Alchimist. Kenmerk van Liefde. Ongevergde Raad. De Zangmeester. De Anagrammatist. Het Testament. Don Tedro en zyn Broeder Jan. De fchrandere Wildeman. De doorfleepe'i Waarzegger. Loflpraak van Jan Schraaper. De twee Vrekkeni De ongelukkige Vriend. De Historie van een Blindgeborenen. Schoonheid, een nieis beduidend woord. De Kwakzalver op zyn'prys gefchat. De deugd in de Kraam. Een woord op zyn Tyd. Afbeelding van een zwervenden Komediant. Franfche beleefdheid. De befchaamde Kwakzalver. De jonge Weduw , en fnedige Priester. Geftrafte Logenaar. De lelyke Raadsheer. De Kleeding a 1' Amafone. Geftrafte voorbaarigheid. De fnapachtige Gaauwdieven. Spiegel voor de dryvers der weerloosheid. De Biegt. Aaron Levi. Krispyn Zoetelaar. Nicole. De Monnik. Toets van gevaar op Zee. Belofte in nood. De beantwoorde zwaanghcid. De gelyke Broeders. Geftrafte Amilerdammer. Blinde verwaandheid. Haagfche Michiel. Xord B . . . aan den Kardinaal Wolfey. Zeemans Wonderen. De bygcloovige Vrouw, en fnaakfche Doctor. De domme Westfalinger. Te vroeg getrouwd. Degens, gepast voor Geneesheeren. Cartouche. De voorzigtige Afgezant. De bedroefde Vrouw. Diogenes. De voorzigtige Vrouw. Betaalde fpotterny. Snedig antwoord. Een lout«e beuzeling brengt groote zaaken voort. Het juiste berigt. De baden De tweede Alexander. Woordfpeeling. Schadelykheid eener gehoudene belofte. Pope's beantwoording van eene fpotterny. Whiston. De onnozele dievery.. Getrouwe raad. De verzoening. De vernoegde Egtgenooten. De korte dagen. De vergoede verongelyking. Kwaakers pleidooi. De befcheidene Vrouw. Het fiegte weer. De Phiiïonomiekenners. De Fortugeefche Jood. Oorzaak van de Engelfche fchoónheid. De beloonde kunst. De fnaakfche Advokaat. Afgedwongene liefdeverklaaring. Een Ambasfadeur van Louis ttttDe minnebrief. De vcrftandige Wysgeer. Proefneeming. De Advokaat G . . . dc Staatzugtige. 't Huwelyk der Zon. Verzoek van de Maan aan Jupiter. Een hongenig Trokuieur, in de gedaante van gelegtigheid. De gezonde ouderdom. Ligte Neel. De gedaagde. De voorbarige biegt. Verkeerde Oordeelvelling, «e kleine keuken. Het befliste geding. De goede Staatkunde. Apollo en Daphne. De Kikkers. De Nagtegaal. Zamcnfpraak tusfehen een Wandelaar en een Tortel. De vleyers. Verantwoording van Aristoteles. Raad om fmaakelyk te eten. ne Lente; Lofdigt aan Olympia. De vleyery beantwoord. Vriendelyk verwyt. De wyze gelukzoeker. ne Hollandfche Franschman beantwoord. Klugtig huwelyk. De Gaskonjer. De edelmoedige Burger. De edelmoedige Generaal * * * Hendrik de Vierde , by het doen van eene Profesforaale .gratie. De Ambasfadeur G * * *. L * * * XV. Jaap de Molenaar. Karakter der Nederlanderen. De Antichambre. ■ De fmeekbrief. De trouw der Vrouwen. Bevordering zonder verdienften. ne onverbeterlyke. De boetvaardige kranke. Sterke fpotterny. Spotterny van Augustus beantwoord. De Hertog van Milaan. Boilean verdedigd, oe Boer, en de listige Advokaat. ue huwelykshater weerlegd. Gewillige Ballingfchap van Diogehes. De vriend der ■waarheid. Koning Filippus van Macedonië berispt. Alexander en  Bericht van p. j. uylenbroek. 7 Diotrenes. De deugdzaame Mevrouw. Misnoegen , door weldaadeij gefluit. Wysgeerige Staatkunde. De fchynheilige Kwezel. Les aan de Vorften. De Krygsluiden. Het lor. Het Graffchrift. De trouwlooze Hoveling. De Vogelaar en Nagtegaal, De Muis en de Tortelduif. Schadelykheid van den Wyn. De uitdaging. Het Testament. De Gierigaart zonder voorbeeld. De Winter op den Helikon. De gelukkige uitkomst. Het Paard en de Voerman. De Vos. De Olm - en Eikenboom. De vlieg. De Komediehaatfter. TJlysfes. De Vos en de Kraan. De Paauw. De Leeuw en de Muis. De Krekel en de Mier. De Muilezel. De Eenden en de. Zwaan. De laster: V.erftomd. De Beek. De Boer en de Afgod. De Vos en de Katten. De Vos en de Byen. De doopfeel. De Vosfen - wraak. Charlotte veelpraat. De Vos en de Kat. Het Tweegevegt. 't Ongeluk van jonge Prinfen. ]anfje, over *t verlies van zyn Moeders Proces. Zugt tot vryheid. Huis - Catcchizatie. Stoffel * * Overzeefche Jan. 't Ontdekt geheim. Begroeting van eenen Koning. GEZANGEN, Vechtzang. Avondftond. De dronkenfchap. Vredezang. De Likfcehtoerszang. De Eer. Op een Vrek. De waanwyze. Ongelyke Broeders. Goeden moet men goed laaten. Schyn bedriegt. Hoogmoed komt voor den Val. Karakter van A De vergenoegdheid. Bruiloftslied van Anüntas. Bruiloftszang. Vaarwel aan de Meisjes. Liefde om 't Geld. Zang na het fmooken van een pypje. Verliefde Hans. Nut van den Wyn. Hoogagting der oudheid voor den Wyn. Her geluk. Boerenlied. Bedrog en waarheid. Het werk van een oogenblik. Eigenbaat. Verandering van Zang. Aan eene Schoone. Uitgezogt gezelfchap. Verfcheidenheid yan dwaasheden. SPREUKEN en ZEDELESSEN, Ten getale van Honderd en Zeventig, zo vanexnftigen als boertigen inhoud. Noch  Noch is by P. J. UYLENBROEK gedrukt of te bekomen : N. S. van Winter, en L. W. van Metken, Tooneel- poëzy, 2de deel , *to, . . , ƒ 4 • • • • La yertu pbut guide, Aan de Britten, ^to. - - : 4 : . j. Lutkeman, Poëzy, + to. . r - - 3 : . . . ii' Huidecoper, Gedichten, 4to. " . - 4 : ló : . ï„- van Steenwyk, Gedichtenen andere Gefchrif- ten, 4to. • • - t ■ - 2 : e t - ■ - - Leven van S. Feitama, tto. met het pourtr . . . - • : 10 : • j. Nomsz, Willem de Eerfte, +to. met twee pourt, - j 1 • : . i_ i_t Mengelwerken , +to. . - 3 : - : - F. de Haas, Gedichten, $to. . ; - 2 : - : » Xykzangen op L. Pater, +to. . ; • - : 10 :lykdichten op B. de Bosch, 410. met het pourtr. - 1 : - /1 len ftel Kunstprinten tot de Tooneelpoëzy van S. Feitama, 4to , 17 ftuks, door Euys en Vinkeles. -10 : 10 ; Kleine Dichterlyke Handfchriften, z fchakeerin- gen , gr. svo. . . - 2 : 10 V. Bilderdyk, De Dood van Edipus, gr. svo. . 1 : •; 1 Edipu», Koning van Athene t en Brief, gr. Svo. , «' • 1, £ 41 • • beukalion en Pyrrha, gr. svo. ~ - • ij . . -—_———.___ Vertoogen van Salomo , gr. svo. ; - - . is . - _________ Elius, gr. 8YO. . . -1:5:- . Bloemtjes» gr. svo. , • 2 : 4 ;• . .'. Mijn verlustiging, gr. svo. ,' - 2 .* • : . 1 — Bijvoegtel, gr. svo. - - ;i« 1 . 1 Tyrteus Krijgszangen, gr. svo. . -.<•}$:• - Lazarus Opwekking, gr. 8vo. . - - : 10 : • o. C. ï. HofFham, Theorie der Nederduitfche Poezyf gr. svo. . . . » I : IS fï -____,-—. Hekelfchriften, gr. 8v o, . - - : 11 : . 1 Slaapdichten, gr, svo. . -• . 11 . . 1 1 f 1 11 Al ftond 'er de Galg op! gr. svo. ... 1; . . ■ 1 De Broek , gr. 8vo. . . w. Imme , oe Dankbaare, gr. svo. . . - 1 . 10 , - ■ , Martin, gr. svo. met pourtr. - 1 . 15 . . P. Le Clercq, Huwelyksmintaferee!, gr. svo. met pl. - i . g . - iFortman, Dichtliev. Mengelingen, enz. gr. svo. - 1 . 5 . • ykzangen op di. Deiman, gr. svo. . L. W. van Winter, nee van Merken, Germanicus, poëme, uvo, . . . onderwyzing in den Godsdienst, gr. 8T0. . - - . ij . - De Kosmopoliet of Waereldburger. 2 deelen. 8vo. - 8 . - . - G. Adams , Gronden det Srarrekunde , gr. svo. met pl. - 2 . 10 , . 3. Nomsz, Mohammed, 2 deelen. svo. meteen pourtr. • j . 14 .. ■ .1 . Aanteekeningen op alle zyne Toneelftuk- ken, kl. S'vo. . . . - 1 . j . . ■ 1. Vertelfels, 3 ftukken, kl. svo. . 1 , is . . _____. Abdallah , kl. svo. . . - - . 6 . - ■ Triomf der Teekenkunst, kl. 8VO. ... 4 . . , Belcheiden Aanmerkingen, kl. svo. . . - - 6 . . - verhandeling over Het Weeskind van China , kl. 3vo. . . . . . • 4 . . . Loste vaerzen. |. G. Doornik , Lerensfchets ran Fedro de wieede , - kl. sto, « 1 , •'• t 4 ) •  M M M I C M T van TETLER'S GODGE LEERD GENOOTSCHAP. Teyler*s Godgeleerd Genootfchap heeft, in deszelfs laatfte Byeenkomst, goedgevonden j het volgende Voorftel op te geeven: A ** Heeft  ( 2 ) „ Heeft Christus in zyne prediking, „ hebben de Euangelisten en Apostelen „ in hunne Schriften zich zomtyds naar „ de toen heerfchende Volksbegrippen „gefchikt? Zo ja, in welke gevallen „ en hoe verre? En hoe zeer kan dit „ denkbeeld, wel begreepen, dienen ter „ verklaaringe der Schriften des Nieu- •wen Verbonds? De Prys, aan het best-gekeurde Antwoord op deeze Vraag toegelegd, is eene Gouden Medaille, ter waarde van Vierhonderd Hollandfche Guldens, buiten den Stempel. Die naar deezen Prys willen dingen, moeten hunne Antwoorden addresfeeren: Aan het FundatieHuys van wylen den Heer PIETER TEYLER van derHULST, by het Sleepers-Hoofd te Haarlem; voor den Eerlïen December 1790. om beoordeeld te kunnen worden voor den Agtften April i?9I. De  ( 3 ) De Antwoorden moeten in goed Leesbaar Neder duits ch, Latyn, Fransch, of Engelsch, gefchreeven zyn, verzegeld met een Cachet, en alleen ondertekend met eene Spreuk, waar by een insgelyks gecacbetteerd Briefje; dezelfde Spreuk ten Opfchrifte hebbende, en van binnen des Schryvers Naam en Adres bevattende. Voorts houdt zich het Genootfchap aan de Voorwaarden van. deszelfs Bericht, in de Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroefeningen, in de Boekzaal, in de Gazet teLitteraire, en in het Monthly Reviezv te vinden; gelyk ook in een afzonderlyk Blad, in het Najaar van 1778 by de Boekverkoopers Enschedé en van Wal Ré te bekomen.  te haarlem, By ENSCHEDÉ en van WALRE, MDCCLXXXIX.  AFLEVERING VAN EEN NIEUWE NATUUR-, GESCHIED-^ E N HANDEL'KUNDIGE ZAK- en REIS ATLAS- BEHELZENDE EENE BEKNOPTE BESCHRIJVING Van de Gronden der Astronomij; de aart, eigenfchappen en beweegteg der Hemeilche Ligchaaaieii, Zon, Maan en S'enen. Van bet geheele Aardrijk, en df'zelfs Gewesten, Rijken, Steden en Rivieren. Vnn Europa, en deszaffs bijzondere Rijken en Staaten', hunne Ligging, Grootheid, Lat>ds*> gefteltenisfe en Ptodudten. Het Karakter der b'y.onifre Nttjien, hunnen Koophar>del, ManufaEtuuren, Maaten ea Geivigten, IVisfei en Munten, Gffchie'ienisfen , Godsdienst, Ziekeer f'ff£M>)'2,? , Geleerdheid , Uitvindingen, enz. g. BrENDErV BR A N D. Sj Ex rmr.ator van alle Stads Maaien en Gewigten, en tvijnróeijér te Amfterdam. 'Xid vau de MaatIchappij der Neder lavdfchc Letterkunde te Z,o?„e»} van het Zeeuwfche Genootfchap der Wetenfchappen te Flisft?igen: enz. Wet 50 Geographifcbe Knarren ejj Onderricht om dezelv» wel ie gebruiken. 3-,, , , ■ —a— Te AMSTELDAM, Bij NIC TH. GRAVIÜ |, /« «jfe Gruveftraat, £/ƒ ófe Nieuwe &trfa t 1- 8 9.  Deeze Atlas is in XXXII HoofSJlukkèn afgedeeld, inhoudende als het I. Hoofdstuk. Van de Grondbeginfelen eier Sterrekunde. Btichr. van den As. De Poolen. Zenith. Nadir. Windftreeken. Cirkel. Equator.Meridiaan Coluien. Horifon. Tropici en Poolkringen. II. Hoofdstuk. Van de vaste Sterren. Befchr. van de Sterren beelden. Grootheid, de XII Hemeltekenen.Dierenriem. Noorder- en Zu'derbeelden.Getal der .Sterren. III. Hoofdstuk. Vaneenige bijzondere Sterverga di ringen. ikfchr. van den Melkweg , de Kaapfche Wolken, en Nevelfterren. IV. Hoofdstuk. Over de Planeetcn. fiefcbr. van de Planeet Veims, Merkurius, Ju piter en Saturnus. Uranus, Naamen. Teekens en Grootheid der Planee ten. Hunne afftand van de Zon en Beweeging. Uit middelpuntigheid en fchuinsheid hunner kringen. Omwenteling en toeftand. V. Hoofdstuk. Over de Bijplaneeten. Jupiters T rawanten, Saturnis Maanen, en Saturnis Ring. VI. Hoofdstuk. Van de Komeeten. Hunne beweging.Loopkringen , en Omlooptijden. VII. Hoofdstuk. Van de Nieuwe en veranderlijke Stei i en VIII. Hoofdstuk. Vande Maan. Haare afwisfeling. Beweeging. Eclipfen. Afftand. Grootheid en Gedaante. IX. Hoofdstuk. Van de Zon. HaareAfftand en Beweeging ütraalen, Vlekken en Verduisteringen. X. Hoofdstuk. Van de bijzondere Zonneftclfels. Het Stelfel van FtolomeusenCopemikus. Van Ticho de l'rahe , en het Hedendaagfche XI. Hoofdstuk. Over de Aarde. Haare Gedaante. Grootte en Verdeeling. Zonx. Climaten en Aardklootsbeweeging. XII. Hoofdstuk Van de verdeelint; des Aardkloots. Uitdrukkingen van het Land. Van het Water. XIII. Hoofdstuk. BeJ'chr. van Europa. Ligging en Grootheid. Vrugtbaarheid Karakter en Godsdienst. Verdeeiing.Tafel van deRijken, Ste-  INHOUD der HOOFDSTUKKEN. Steden, Rivieren enz in Europa. In Duitschland. Regeeringswijzen. XIV. Hoofdstuk Befchr. van Afui Vrugtbaarheid. Volkskarakter en Godsdienften. Verdeeling en Ta fel der Rijken, Steden, Rivieien, Bergen enz. voornaame Gewesten. XV. Hoofdstuk. Befchr. van Africa. Vrugtbaarheid. Volkskarakter, Godsdiensten Geleerdheid Regeering, Rijken en Steden, enz. XV [."Hoofdstuk. Befchr. van America. Lands vrugtbaarheid en Volkskarakter. Godsdienst, Regeeringsvorm, Verdeeling, Gewesten, Steden, Rivieren enz. XVII Hoofdstuk. Be fchrijving van Portugal. Naamsoorfprong. Liggingen Grootheid.Grem zen. Landsgeftelteniscn Rivieren Verdeeling des Lands, en Befchrijving der Provintien. Lands producten. Koophandel cn Manufactuuren.Maa ten en Gewigten. Wis fel. Van de Inwooners, Regeering en Godsdienst. Bijzonderheden, j Gefchiedenisfen. Uitvin dingen en Ontdekkingen. Voornaame Man¬ nen en Portugeefche Vorften. Wapen en Buitenlandfche Bezittingen. CVIIl. Hoofdstuk. Befchrijving van Spanjen.^ Naamsoorfprong. Liggingen Grootheid. Grenzen. Landsgelteldheid. Rivieren , en Verdeeling. Befchrijving der bijzondere Provintien. Landproducten. Koophandel en Manufacruuren. Maaten en Gewigten. Wisfel en Munten. Volkskarakter. Regeering en Godsdienst. Bijzonderheden.Gefchiedenisfen. Uitvindingen en Ontdekkingen, Voornaame Mannen, en Vorften. Ridderördens en Buiten landfche Bezittin- Sei1- , .. XIX. Hoofdstuk. Bejchrtjving van Frankrijk. Naamsoorfprong. Liggingen Grootheid, Grenzen. Landsgefteltenisfe. Rivieren en Verdeeling. Befchrijving der Provintien. Landproducten. Koophandel en Manufacturen. Maaten en Gewigten. Wisfel en Munten. Volkskarakter. Regeerina; en Godsdienst. Bijzonderheden. Gefchiedenisfe. Uitvindingen en Ontdekkingen. Voornaame ManA a nen.  INHOUD der HOOFDSTUKKEN. ne'i. Lijst der Koningen. Wapen. Ridderör'dens en Buitenlandfche Bezittingen. XX. HooFD. in de jeugd , door verfche'ide oorzaaken kan verzwakt, of door inwendige ongefteldheid bedorven, worden : ook ontftaat het gebrek niet in het zelfde of in onderfcheidene Perfoonen op denzelfden ouderdom, of in rienzelfden Perfoon op verfchillende leeftyden ; by eenigen is het gebrek natuurlyk, by anderen verkreegen. Uit welke oorzaaken dit Ooggebrek voortfpruit , eene nauwlettende in agtneeming van de volgende Regelen zal ieder in ftaat ftellen om voor zich zeiven te oordeelen, of hun Gezigt onderfteund of bewaard kan worden door 't gebruik van Brillen. 1. Wanneer wy ons genoodzaakt vinden kleine voorwerpen", op een grooten afftand van het oog te brengen, om ze onderfcheidén te zien. . , 2. Indien wy bemerken dat het noodig is meer Lichts te hebben dan voorheen ; als , by voorbeeld , wanneer men een kaars houd, tusfehen het voorwerp en het Oog. 3. Als wy een naby gelegen Voorwerp aandagtig gade flaan het zelve verward word, en met eene foort van nevel' om geeven fchynt. _ 4. Wanneer de Letters van een Boek in elkander loo* pen',en daar door zich dubbel,of drie dubbel, vertoonen. 5. 'Wanneer de Oogen dennaate vermoeid worden door een'weinig aandagtig ziens, en wy ons verpligt vinden ze van tyd tot tyd te fluiten en gemak te bezorgen , door ze «p onderfcheidén voorwerpen te vestigen, r Qq 3 Wan-  57* REGELS Wanneer alle deeze omftandigheden zamenloopen , of een derzelven afzonderlyk plaats vind , zal het noodig weezen by ftand in Brillen te zoeken , die als dan gemak aan de Oogen zullen bezorgen , en eenigermaate dienen om het platter worden te voorkomen: terwyl dezelve, als men 'er niet in tyds by is , zeer zal toeneemen , en de Oogen eene verzwakking krygen , door de poogingen, welke zy moeten aanwenden. Wy zyn nu gevorderd tot het beantwoorden van eene gewigtige vraage : naamlyk , in hoe verre Brillen befchermers des Gezigts kunnen geheeten worden? 't Is openbaar dat ze alleen als zodanig kunnen aangepreezen worden aan de zulken , wier Oogen beginnen te verzwakken ; en het zou even ongerymd weezen, Menfchen,»die geen van de" voorgemelde ongelteldheden in hun Gezigt ontwaar worden , het gebruik der Brillen aan te raaden, als dat men een Man , wel ter been, het gebruik van krukken aanprees , om zyne beenen te fpaaren. Doch zy, die deeze ongefteldheden ontwaar worden, behooren terftond Brillen te neemen, welke, door hun in ftaat te ftellen om de voorwerpen van nader by te zien, en door de vereeniging des Lichts op de Retina gemaklyker te maaken , het Gezigt onderfteunen en bewaaren. Wanneer het Oog merkbaar platter wordt, is alle uitftel gevnarlyk; in hoe langer zy, die de noodzaaklykheid van behulp gevoelen , het gebruik der Brillen uitftellen, hoe meer zy bet gebrek der Oogen vergrooten. Al te veelen zyn 'er , die met brillen verwylen , tot dat zy ten laatften Brillen noodig hebben van 10 of 12 duimen branpunt, in (lede van 36 of 40 duimen, die hun anders zouden gediend hebben: zy verkiezen dus een daadlyk kwaad om een ingebeeld te myden. Mr. thomin haalt verfcheide bedroevenswaardige voorbeelden van dien aart op, in 't byzonder een van eene Jufvrouw, die,door valfche fchaamte, het draagen van een Bril zo lang bad uitgefteld, dat het onmogelyk was.haar te helpen dan met een Bril, gefchikt voor Oogen die van de Cataract geligt waren. Veelvuldig zyn de voorbeelden der zodanigen , die door Brillen van een lang brandpunt te gebruiken , op het eerst bemerken van Verreziendheid, hunne oogen wederbragten tot den nafuurlyken ftand; zo dat zy zich in ftaat bevonden om hunne Brillen weder, voor eenige jaaren, weg te leggen. Deeze overweegingen wyzen duidelyk de voordeden uit , welke verkreegen kunnen worden door eene welbe- raa-  TOT BEHOUDENIS DES GEZIGTS. .573 raadene keuze van Brillen, als men dezelve eerst gaat draa. ren en het aanbelang van zulk eene keuze : naardemaal de Oogen zich zullen tragten te gewennen aan een ongeoast brandpunt , en dus tot een ftaat van hoogen ouderdom in een" veel vroeger tydperk dan zou gebeurd zyn, hadden zy met oordeel te werk gegaan. 'Er-zyn weinige Gezigtknudigen, of zy hebben voorbeelden gezien van de zoodan gen , die , door hun Oogen te gewennen aan een tó ko^ of te zeer vergrootende glazen, het eder zintuig des Gezigts zo zeer benadeelden , dat zy in " vervolg geen dienst van Brillen konden hebben. Zulks u mpnicrmial het geval van Lieden , die hunne Brillen koopen C Omloopt en Kraaniers, Menfchen geheel onkundi" van de Gezigtkunde, of het maakze der Oogen. Men bedenke, derhalven, wel, dat het Vergrooten der Glazen bet Buk niet is , 't welk het meest m aanmerking komt in 'de keuze van Brillen , maar derzelver overeenkoSst met ons Gezigt ; zy moeten ons in Baat ftellen om onderfcheidén en met gemak te zien op dier. afftand op welken wy gewoon waren te leezen of te werken..eer wy een Bril behoefden; of, met andere woorden, de Gla™n moeten in diervoege de fchikking der Lichtftraalen, by derzelver ingang in ons Oog, veranderen , dat ze een onderfcheidén gezigt der voorwerpen , op een voeglyken afftand opleveren. Een ftuk van de hoogde aangelegenheid , dewyl het, in 'dit opzigt, de Bejaarden bykans geIvk fielt met Tonge lieden, en bekwaam maakt, om Boeken, gewoon van druk, met gemak te leezen, op een leeven tyd, wanneer zy, zonder dat behulp, bezwaarlyk de eene letter van de ander zouden hebben kunnen onder- fCNatrngelange de Oogen platter worden , moet men boller geflecpene Glazen gebruiken: doch altoos moet men op zyne hoede weezen om niet te ver te gaan ; want vergrooten zy te fterk, zy matten de Oogen af. Het zekerfte kenmerk dat de Brillen te oud zyn voor den daadlyken ftaat van ons Gezigt, is, dat wy genoodzaakt zyn de Voorwerpen , na welke wy zien , nader aan het Oog te brno-en dan op den gewoonen afftand , op welken men onderfcheidén ziet. Alle Glazen, die ons, aan den eenen of anderen kant verre doen afwyken van de grenzen, waar op wy onderfcheidén zien, mogen aangemerkt worden als ongefchikt en nadeelig voor het Gezigt. De zodanigen, die zorgvuldig zyn in het letten op, en O q 4 nec  374 REGELS TOT BEHOUDENIS DES GEZIGTS. het volgen van de trapswyze behoefte hunner Oogen, kun-. nen hun Gezigt tot zeer hoogen Ouderdom behouden, en zelfs dan in ltaat weezen om" de aangenaamheden en voordeden, daar uit fpruitende, te genieten. Verhaast, derhalven, dëeze veranderingen niet, op dat gy niet te ras de behulpzelen der Kunst uitput , en buiten ftaat zyt om Brillen te vinden, die genoegzaam vergrooten. Nog een voorbehoedzel moet ik by dit alles voegen: gebruikt niemands Bril dan uw eigene: want Brillen op te vatten en te gebruiken, verfchillende van die gy gewoon zyt, heeft dezelfde llegte uitwerking, als dat men "in eene Brille-winkel een aantal van Brillen beproeft; deeze verfcheidenheid mat het Gezigt af, en maakt het ongedekt: alle ongeregeldheid fchaadt, en veel van de behoudenis des Gezigts hangt af van eene eenpaarigheid, ten aanziene van 't zelve in agt te neemen, zo ten opzigte van de Brillen, als de graaden van Licht. Veelen zyn 'er, die de uitwerking van Kaarslicht zo verfchillend vinden van het helder Daglicht, dat zy genoodzaakt zyn 's avonds een Bril te gebruiken, fchoon zy het 'er by dag zeer wel zonder kunnen ftellen. Deezen zullen, als het Oog platter geworden is, zich zeer goed bevinden by den raad, om twee Brillen te neemen, een om by dag te gebruiken, en een ander, wat meer vergrootende, by avond. Door dit middel zal bykans dezelfde hoeveelheid van Licht, den eenen en anderen tyd , werken op de Retina : dus zullen de Oogen min vermoeid worden en langer derzelver kragt behouden. (Het Vervolg hier naa.) JSKRIGT WEGENS DEN BEROEMDEN KUNSTOEFENAAR, DEN HEER CHRETIEN GUILLAUME ERNEST DIETRICY, VERMAARD HOFSCHILDER TE DRESDEN. Ons medegedeeld Door den Wel Ed. Heere c. ploos van amstel, j. corns- Men pryst zeer algemeen, en op goeden grond, bovenal den Dichteren en Schilderen aan , dat zy zich zu{-  BERIGT NOPENS DEN HOFSCHILDER CHR. DIETRICY. 575 zullen toeleggen, op eene naarllige beoefening, zoo van het uitneemende in 't antique, als van de moderne Meesterllukken; ten einde hier door het waare Schoone recht gevoelig te leeren kennen, en door die kunde ter navolginge genoopt te worden, om zig, door die navolging, den weg te baanen, ter betere vorderingen in deeze hunme edele oefening. Daar nu dit laatfte einde hier mede beoogd wordt, is 't, by de minfte opmerkzaamheid, terftond blykbaar, dat zodanig een aanpryzen der navolginge niet gefchikt is, om de beoefenaars der Dicht- en Schilderkunde flegts flaaffche volgers van hunne Voorgangers te maaken; maar, in tegendeel, om , dus doende, hunne Genie op te wakkeren, en hunne Verbeeldingskragt zo te verlevendigen, dat ze, by voortgang, onder bet navolgen, daadlyk Origineelen worden. Uit dat gezigtspunt befchouwde ook de oordeelkundige jkronimo de bosch dit onderwerp, als hy deeze beoefening en navolging, met betrekking tot het Dichtkundige, in eene daartoe gefchikte Verhandeling, ten fterkfte aandrong. Zulks gaf hem wel byzonder aanleiding om op te merken, dat zy, die deeze navolging afkeuren , even daar door toonen, dat zy in 't geheel geen denkbeeld hebben van de waare navolging, in de Dichtkunde , 't welk men ook op die in het Schilderkundige mag overbrengen; over welker voortreflykheid by zig, ter dier gelegenheid, onder anderen aldus uitdrukt. — ,, De waare navolging verfchilt ,, zeer veel van het copiëeren en uitfehryven; het laatfte ,, is een teeken van eenen laagen en armoedigen, het „ eerfte van eenen verhevenen en ryken geest: de waare ,, navolging weet altyd haar onderwerp zodaanig op te ,, fieren en te verfraaijen met dat fchoon, 't welk men ,, by anderen gevonden heeft, dat, wanneer men het ,, oorfprongkelyke met het nagevolgde vergelykt, men in ,, twyfel ftaat, waaraan men den voorrang geeven zal; ,, 't zyn fchoone zusters, welker begaafdheden, hoewel ,, onderfcheidén, zo voortreflyk zyn , dat men niet weet ,, wie men van die fchoone zusters de fchoonfte noemen ,, zal." (*) Een uitfteekend voorbeeld van zulk eene (*) Indien men lust heeft dit onderwerp, dar wel eene gezetre overweeging verdient, na re gaan, zoo leeze men de opgenoemde Verhandeling, te vinden in het rweede Stuk der Verhandelingen van teyler's tweede Genottfchap, inzonderheid het vierde en vyfde Hoofddeel. Als mede het zevental van Akademifche ReQq 5 den.  576 berigt eene treflyke navolging, in liet Schilderkundige, is, boven veele anderen, geweest, de Heer dietricy, wiens dood alle Kunstkenners met my betreuren. Zyn edel penceel vestigde meermaals myne gedagten op de groote voordeden, die zodanig eene oordeelkundige navolging der Meesterftukkcn van beroemde Schilderen aan de hand" geeft, en noopt my thans, ter aanfpooringe voor anderen om zyn voorbeeld na te ftreeveji, tot het mededeelen van eenig nader berigt,nopens deezen mynen dierbaaren Vriend, (*) de hoogagting van alle zyne Kunstgenooten overwaardig. Dc Heer dietricy, in zyn leeven Hoffchilder te Dresd&, gebooren te Weymar den .jollen October 1712, was een Leerling van wylen den lieer alexander thiele , Hoffchilder'tc Drente, en is overlecden den 23ften April 1774. Men mag, zonder grootfpraak, van hem \vel zeggen, dat hy nimmer zyn wedergade heeft in het kundige navolgen van dc uitmuntendlte Meesters in de Schilderkunde.' Zyne Stukken fcheenen geen Copyen van de voornaamfte Schilders te zyn : hy wist zig den geest dier groote Mannen zoo eigen te maaken, en zyne ordonnantiën indiervocge zamen te ftellen, dat alles het voorkomen hadde, als of ze de eigen compofitien waren, van die geenen, welken hy beoogde uit tc beelden. Hier toe bezat hy het vermogen , om zyn eigen hand volftrekt te verzaaken ; cn aan zyn penceel een zwaai te geeven, die de vertooning van 't fpoor der beweeginge van de hand naliet, in den trek op het paneel, even als of het gehouden ware van den geenen, dien hy zig voorfteldc, Da te volgen. Dan hierby bepaalde zig dietricy niet, als wel bewust, dat 'er, tot cenc volmaakte navolging, veel meer vereischt wordt. Hy gevoelde niet alleen den blooten omtrek der gedaante, waar in de Schilders hunne beelden plaatzen; maar hy gevoelde te gelyk ook derzelver fmaak van verkiezing in de ordonnantie, van groeping en werking, door licht'cn donker, en de verfcheidenheid in het co'loriet; weetende hy bet eene en het andere zig volkomen eigen te maaken. Ik heb, onder anderen, His- to- ienvoermgen over de Studie tot de Schilderkunst, door josua reinhold, byzonderlyk de twee laatfte Redenvoeringen. (*) Met wien ik, veele Jaaren, eene gemeénzaarhe BriefwisleJüng, to#de Kunst bctrcklyk, onderhouden hebbe,  nopens den hofschilder chr. dietricy. 577 torie - ftukken van hem gezien, en in de manier van rembrand, cn in die van rübbens; het welk een ongemeen kunstvermogen aanduidt; daar beide deeze groote Mannen, gelyk ieder Kunstkenner weet, op zoo verfchil* lend eene manier, gelukkig Haagden in het treffen der Natuure. Het verbaazende van rembrand, door het fterkfte licht tegen het donker te plaatzen, nam dietricy in zyne gebootfeerde wyze van pcnccelftreekcn zeer juist in agt. —•.— En niet minder keurig behield hy het Treffende van koleuren en licht, van dc helderheid in de fchaduwen, en de ftoutheid in de toetfe van rubbens, by eene vlakke fchildcry. ■ In beiderleic . opzigten was zyne kunstryke hand even natuurlyk ongedwongen werkzaam, tot verwondering der Kunstkenners; dien de uitvoering dermaate voldeed, dat het ware, als of ze de Stukken, door die uitmuntende Meesters zeiven vervaardigd, voor zig hadden. Berchem's veegagtig penceel, meer opmetkelyk door de manier, dan door eene naauwkcurige navolging der natuur, wist hy op het bedricglykst na te bootzen. De manier van p. potter , van a. van de velde , en zoo ook die van k. du jardin, idie het edele met het waare vcreeuigde, was hem, in, de verfchillende opzigten, zo eigen, dat men naauwlyks koude gelooven, dat zyne navolgingen geen oorfpronglyke Stukken waren van die Meesters, welken zy voorttelden. Men heeft my Zee-Stukken van zyne hand laaten zien , welken ik alleen door de nieuwheid van het Doek moest onderkennen , om ze niet voor Stukken van j. ruisdaal, w. van de velde of l. bakhuizen te houden. En , dat myne verwondering nog vermeerderde, was, dat hy, by de imitatie, geene origin&ele Stukken van alle deeze gemelde Meesters onder zyne oogen had; hebbende zig zuiver geheel verlaaten, op zyn geheugenis van dc befchouwing hunner Stukken: dat hem weinig moeite kostte, wanneer hy met deezen of geenen Meester fterk ingenonomen was. Doch van alle zyne favorieten was uembrand de mcestbeminde; bet welk ten gevolge had, dat hy ook in deszelfs fchihlerwyze bovenal Haagde. Naast deezen kwam a. van ostade , wiens manier insgelyks zyn kunstvermogen, op eene aanmerkelyke wyze,bezielde. (*J Van daar zyn "er, onder de voortbrengzels van (*) Even dit is ook opgemerkt door den Heer roeland van eyn-  57* berigt van zyii eigen geest en hand, verfcheiden Stukken, die men waarlyk voor origineelen van de hand van a. van ostadk zou houden; zo dat men alleszins reden hebbe, om zyne imitatie der maniere van deezen Meester te bewonderen. J. o. wille heeft een Leerman, naar eene der beste Schilderyen van uietkicy , in den fmaak van van ostaoe , gegraveerd: de bewerking is uitmuntend; doch het ware te wenfeben, dat de Heer wille wat minder koperagtig of glimmend geweest was, en het Stuk in zyne natuurlyke pcnceelftreeken gevolgd had. Hierin is hy niet zo gelukkig gellaagd, als de beroemde plaatfnyder suydf.rhoeff, in zyne portraiten naar f. hals, die zelfs de penceelftreeken van den Schilder uitbeeldde. Eindelyk ftaat my van 's Mans Printwerk, of zyn eigen geëtst Werkje,, nog met een kort woord te melden, dat hy zyne Etsnaalde daar in mede op verfchillende wyzen gebezigd hebbe. Nu eens volgt hy den ftouten fmaak der Italiaanen , gelyk salvator rosa , genoels , poussin ; dan weder houdt hy zig aan dien onzer Nederlanderen , als waterloo , RiiYSDAAL, rogman , enz. Op een rechtaartigen trant treedt hy meermaals in 't fpoor van potter, dujardin, van DE velde, berchem en VAN it verdingen. Rembrand was hem, als boven gemeld is, by uitftek eigen : kundig imiteerde by de manier van both , teniers, brouwer, van ostade, reeds opgenoemd, en meer andere Nederlandfche Boeren-gezelfchapfchilders; van wier fmaak hy doordrongen was, en welker behandeling van het penceel hem geheel en al bezielde. Elk een, die de oorfpronglyke Printjes van den kunstryken dietricy met een waar kunstoog befchouwt, zal my in dit alles gereedlyk toevallen, en overtuigelyk erkennen, dat ik my, wegens zyne bekoo- ren- eyn'DEN, Kunstfchildcr te Thiel, in zyne Verhandeling over den Hollandfchen fmaak in de Teken- en Schilderkunst, geplaatst in het Vyfde Stuk der Verhandelingen van teyler's tweede Genootfchap; waarin hy zig bl. 54. over diktricy aldus uitlaar. „ Dietricv kan men den Duitfchen Teniers noemen. Hy „ volgt Ostade, Rembrand en andere Meesters, met veel goed- „ keuring, in hunne onderfcheidén manieren na. Zyne oor- „ fpronkelyke zo historie- als Iandfchaps voorftellingen zyn met „ veel oordeel en inzigt in de voornaamfte deelen der kunst ver„ vaardigd. Zyne geetfte Piaaten zyn meest in den fmaak van „ Rembrand, en by de liefhebbers zeer in agting."  NOPENS DEN HOFSCHILDER CHR. DIETRICY. 579 rende verdienften, niet te fterk uitgedrukt hebbe. Den Leerman , dien wille , naar zyne fchildery in 't groot, zoo glad gefneeden heeft, waar van wy alvoorens gewag gemaakt hebben , heeft hy in dit Werkje, in 't klein, ftout geëtst; en dat gelukkig, op eene ruime, vrye-, toch egter volmaakte , wyze, in den trant van van ostade uitgevoerd. • Als men zyn Boeren Schaarflyper regt onder 't oog heeft, wordt men, zoo men niet wist dat het van zyne hand is, als gedrongen, om het voor een Printje van van ostade aan te zien; en nogthans is het geen Copy, maar eene overkunftige imitatie in de manier van dien grooten Meester. Wanneer men dit zyn Printwerk vergelykt, zelfs met de bestuitgevoerde Copyen van bekwaame Plaatfnyders, ontdekt men ten duidelykfte het groote onderfcheid, dat 'cr doorftraalt tusfehen imï- teeren en copieeren. > Navolgen by imitatie is zeker volftrekt geheel iets anders , dan het bloote copieeren : het eerfte brengt ons het treffende uitwerkzel der Vryheid onder 't oog; en 't laatfte geeft ons zigtbaar de flaaverny der hand te kennen. Ik zal hier mede dit beknopt Bergt, dat geen vleiende ioffpraak, maar flegts een naar waarheid eenvoudig berigt van 's Mans verdienften behelst, befluiten: bet welk ik, uit ongeveinsde hoogagting, vcrfchuldigd was, op te ftellen , ter nagedagtenisfe van mynen dierbaaren Vriend dietricy, my door den dood, helaas, te vroeg ontrukt! WEETENSWAARDIGE EN KEURIGE NARIGTEN VAN GEÓttGIA EN DE GEORGIERS, EEN DER ZEVEN VOLKEN, DIE DE LANDEN TUSSCHEN DE ZWARTE EN DE CASPISCHE ZEE BE WOONEN. (Ontleend uit een Werk, getyteld: Mtmoir of a Map of the Countries, comprehended between the Black Jea and the Caspian; witk an Account of the Caucafan Nations.~) eorgia, door de Perfiaanen Gurguftan, en door de *-Jr Turken Gurtshi, geheeten , bevat in zich , oud Iberia, Colchis, en misfehien een gedeelte van A/bania; dewyl het Landfchap Caket, in de oude Georgifche taal^ gezegd word den naam van Albon gedraagen te hebben. De Inwoonders zyn Christenen van de Griekfche Kerkgemeenfehap t en fchynen den naam, welken zy tegenwoordig  58a weetenswaardigs narigten dig draagen, te ontleenen, van hunne verkleefdheid aan st. GEORGtus , de Béfchermheilig. deezer Landen. Georgia is verdeeld in negen Landfchappen. Vyf deezer zyn onderworpen aan heraclius (*), en maaken dat gedeelte uit, 't welk doorgaans het Koningryk van Georgia genaamd wordt. Vier behooren tot dè Heerfchappy van david , cn vormen het Koningryk of Vorftendom van Imeretia, Dit geheele Land is zo by uitftek fchoon, dat eenige verbeeldingvolle Reizigers zich verbeeld hebben, dat zy hier den oorfpronglyken Hof vau Eden gevonden hadden. De Bergen zyn bedekt met bosfchen van Eik-, Berken-, Kastanje- en Nooteboomen, omringd met VVyngaarden, die geheel in 't wilde groeijen, doch cen overvloed van Druiven voortbrengen. Van deeze maakt men zo veel Wyns, als men ten jaarlykfchen gcbruike noodig heeft: de overige laat men aan cie VVyngaarden verrotten, Katoen groeit 'er van zelve, zo wel als de fynfte Europi* fchc vTUgtboomen. Ryst, Gierst, Hennip, Vlas, wordt bykans zonder moeite in de vlakten geteeld. De Valeien verfchaffen de fchoonlte Weidjandénj die het oog aanfchouwen kan. De Rivieren zyn vol Visch. De Bergen 'hebben overvloed van Metaalen. De Lugtsgefteltcnis is 'er alleraangenaamst. De Natuur fchynt deeze begunftigde Oord met alle voortbrengzelen gezegend te hebben , die tor geluk der Inwoonderen kunnen llrekken. Van den anderen kant zyn de Rivieren in Georgia, veroorzaakt door de waterllroomen , van het Gebergte afdaalende, in alle Jaargetyden, of te fnel van loop, of te ondiep ter geregelde vaart. De Zwarte Zee , over welke Handel en Befchaafdheid in dit Gewest uit Europa zou hebben kunnen ingevoerd worden, is tot zeer onlangs in het uitfluitend bezit der Turken geweest: de Handel te Land, in Georgia, wordt grootlyks belemmerd door het hooge Gebergte van Caucafus: en die hinderpaal nog vermeerderd door de zwermen van roof- en plunderzieke Volken , die dit Gebergte bewoonen. In de Vyftiende Eeuw werden de Georgiers, deels door de (*) Een berigt van deezen Vorst heraclius geeft de Heer coxe in zyne Travels, Vol. II. p. 173 enz.; waar uit her ontleend en vertaald te vinden is, in coxe's Bcfchouwing ran de Maatfchappy en, Zeden in Poolen, &e. Vilde Deel. bl. 143, enz. onlangs by den Uitgeever deezes, j. yntema, in 't licht gekomen.  wegens georgia en de georgiers. 5«i de Turken, deels door de Perfiaanen, te onder en in flaaverny gebragt. Zints dat tydperk hebben de veelvuldige en voordeelig afgeloopene poogingen der Georgiers, oai hunne Vryheid te herkrygen, by herhaaling verwoesting over hun Land gebragt. Abbas de groote wordt gezegd, in één krygstocht niet minder dan tachtig duizend iFamilien weggevoerd te hebben. De fchrikbaarendlte gruwelen en wreedheden zyn, met den aanvang deezer Eeuwc, op nieuw aan de ongelukkige Inwoonderen van dit anders ryk gezegend Gewest gepleegd, door den mededoogenloozen nadir ; doch deeze waren geringe onheilen, in vergelyking met die ontftonden uit de inwendige verdeeldheden der groote 'Baronnen. Dit talryk lichaam van Mannen, -bedryfloos, trots en wreed, bezat een onbeperkte magt over het Leeven en de Eigendommen hunner Vasfalen, geen andere bezigheid dan die der wapenen hebbende , en geen hoop om grooter te worden, dan door het plunderen hunner Mededingeren, leefde in beftendigen kryg: en daar zy met verlchillenden uitllag Itreeden, en de Boeren der Overwonnenen fteeds weggevoerd en verkogt werden aan de Turken , of Perfiaanen, verminderde by eiken Krygstocht het getal der Ingezetenen. In het einde noodigden zy de nabuurige Bergbcwoonders uit, door de hoop op roof, om deel te neemen in hunne oneenigheden; deeze gevaat* lyke Bondgenooteu, kennis van het Land krygende, en aanfehouwers wordende van de zwakheid der Inwoonderen , voltooiden welhaast de verwoesting. Eenige weinige elendigen , half naakt, half leevend , en tot" wanhoop gedreeven door de van alle genot ontblootte knevelaaryen 'hunner Laudheercn , waren fchaars vcrlfrooid in de fchoonfte Landltreeken van Georgia. . De Omwentelingen in Perfie, en de zwakheid der Turken, hebben, 't is waar, de Prinfen des Lands in ftaat gefield om hunne Onafhangelykheid te herkrygen; maar de geringheid hunner inkomften heeft hun, tot dus lang, verhinderd om de dwinglandy der Edelen te fnuiken, en den drukkender* last der Landlieden te verligten. De Hoofdltad van Georgia, en de Verblyfplaats vau Prins heraclius, is Tifflis, door de Inboorelingen TiblisCabar, of Wanne Stad, geheeten, ter oorzaake van de warme Baden in de nabuurfchap. Deeze Stad werd, uitwyzens een oud opfchrift in het Kasteel, in den Jaare MLXS1 gegrondvest door zekeren Prins lievang. Schoon de  53a WEKTEN swaardigi narïgten de omtrek van Tifflis niet meer dan twee Engelfche Mylerl haalt', woonen 'er twintigduizend Zielen ; meer dan de helft zyn Armeniërs, de overige meest Ceorgiers, vermengd met eenige Tartaaren. 'Er zyn twintig Armenifehe, vyftien Griekfche Kerken, en drie Meticheds. De Straaten zyn zelden meer dan zeven voeten breed, en eenige zo fmal, dat ze naauwlyks een man te paard doorlaaten, men kan overzulks hier geene zindelykheid verwagten. De Huizen hebben platte daken, op welke de Vrouwen, by fchoon weèr , nu en dan wandelen: ze zyn net gebouwd, de wanden met hout befchooten, en de vloeren met carpetten bedekt. Te Tifflis is eene Gietery, waar in Kanonnen, Mortieren, en Kogels gegooten worden , doch deeze alle zyn zo groot niet als de Turkfche. Het Buskruid, 't welk men hier maakt, is uitmuntend. De Armeniërs hebben desgelyks herwaards overgebragt, alle de Handwerken hunner Landsgenooten in Perfie; de bloeiendffe Fabriek is die van gedrukt Lynwaad. In Tifflis is ook een Geldmunt, doch, behalven't geld, daar vervaardigd, gaat 'er veel Goud- cn Zilvergeld, uit Perfie en Turkyen ingevoerd voor Honig, Boter, Vee en Linnen. Men begroot het getal der Onderdaanen van Vorst iiERACLios op omtrent zestig duizend Huisgezinnen: doch deeze bcgrooting is, ondanks den tegenwoordigen verwoesten ftaat des Lands, waarfchynlyk te gering. De Boeren , behoorende tot de Koningin en die van den Patriarch, betaalen geene Schatting aan den Vorst, en worden derhalven niet opgetekend gevonden op de Schattinglysten. Verfcheide dergelyke ontheffingen zyn door den Vorst verleend aan zyne Schoonzoonen en Gunftelingen. Daarenboven , dewyl de Schatting, van de Boeren gebeeven , geene belasting is die by 't hoofd maar volgens de Haardfteden geheeven word , brengen de In* woonders van een Dorp niet zelden den Huisraad van verfcheide Hutten in dén , en vernielen het overfchot, 't welk zy zeer gereed weder krygen. 't Is , daarom , waarfchynlyk, dit de Bevolking van Georgia weinig minder is dan drie honderd vyfti1* duizend zielen. Het Staatsbeftuur in Georgia is oppermagtig, doch de Vorst zou, buiten de hulp der Rusfifche Krygsbenden, dikwyls buiten ltaat weezen om zyne befluiten ten uitvoer te brengen. De Lyfftralfen zyn aanftootclyk wreed; gelukkig vallen zy zeldzaam voor , dewyl de Overtreeders door-  WEGÉNS GEORGIA EN DE GEORGIERS. 583 doorgaans gereede gelegenheid vinden , om ze in een 11abuurig Gewest te ontgaan : en naardemaal de Vorst zyne rekening beter vindt by het verbeurtverklaaren van de goederen der Misdaadigeren, dan by hun te ftraffen. Pvegt uitwyzende Geregten "worden als een voorregt van den Adel aangemerkt; en hebben plaats wanneer de zaak zeer ingewikkeld is , of wanneer de magt en invloed der partyen elkander zo zeer opweegen , dat geen derzelven eene Bellisfing van het Hof ten zynen vóordeele kan verwerven. Dit Geregt word het Oordeel van god geheeten. De Klecding der Georgiers gelykt zeer naar die der Cofokten ; doch Lieden van Rang gaan veeltyds even als de Perliaanen gekleed. Veeltyds verwen zy hair, baard, en nagels , rood. De Georgrfclïe Vrouwen gebruiken dezelfde kleur , om hunne handpalmen te befmeeren. Op b;are hoofden draagen zy een muts of hairband, van onder welke haar zwart hair op het voorhoofd nederhangt, van agteren is bet in verfcheide vlegten gebonden. De wenkbrauwen maaken zy zwart, in zulker voege, dat deZelve één boog maaken; haar aangezigt is juist met rood en wit gemengeld. Haar opperkleed valt tot den middel toe open , zo dat zy de borst met haare handen moeten bedekken , als zy dezelve aan 't oög willen onttrekken. Haare houding en voorkomen is zeer wellustig. Meestal in Kloosters opgevoed, kunnen zy alle leezen en fchryven; bekwaamheden , zeer zeldzaam onder de Mannen , zelfs van den hnogften rang. De jolige Dogters worden , zo fchielyk mogelyk , uitgébuwlykt , dikwyls flegts drie of vier jrtaren bereikt hebbende. Op ftraat gaan de Vrouwen van eenig aanzien altoos met een (luier , en dan is het onwelleevend voor eenig Man haar aan te fpreeken. Men houd het desgelyks voor eene onbeleefdheid , in de verkeering , na de Vrouwen van iemand des gezelfchaps te vraagen. Dit nogthans zyn geen oude Landsgebruiken, maar gevolgen van de gewelddaadigheden, hun door de Perfiaanen , onder Shach nadir, aangedaan. Van dronkenfchap, bygeloof; wreedheid, luiheid, gierigheid , en hloohartigheid ,• worden de Georgiers door de Reizigers befchuldigd. Ondeugden , die allerwegen ge* meen 'zyn aan Slaaven en Dwingelanden , maar geenzins byzonder eigen aan de Inwoonderen deezes Lands. De Afftammelingen der Volkplantingen , door Shach abbas weggevoerd,, en geplaacst te Pcria, naby Ispahan, en in Mafapde'rtït,. hebben bun Character veranderd met de IV. OEEL. MENGLW. NO. 13. llt Ue«  5H WEETENSWAARDÏGE NARICTEH Regeeringsvorm onder welke zy gebragt zyn, en de Georgifche Krygsbenden, in Perfie gebruikt, tegen de Affghans, onderfcheidén zich voordeeiig , door derzelver leerzaamheid, krygstugt, en tnoed. De andere Inwoonders van Georgia zyn Tartaaren, Osfi, en Armeniërs, in de Georgifiche taal Semaki geheeten. Deeze laatstgemeldcn worden door geheel Georgia verfpreid gevonden , zomtyds met de Inboorelingen des Lands vermengd , zomtyds in Dorpen op zich zeiven woonende. Onderling fpreeken zy hunne eigeue taal; doch allen verftaan en fpreeken de Georgifiche. Hun Godsdienst is deels Armenisch , deels Roomse h Catholyk. Zy zyn onder de Inwoonderen de meest verdruktften ; doch munten echter uit door dien aangebooren yver, welke allerwege ten kenmerk van dit Volk ftrekt. Behalven deezen, vind men in Georgia een groot aantal Jooden, in de Laudtaale Uria geheeten. iienigen onthouden zich in Dorpen, geheel uit Jooden beftaande, anderen leeven gemengd onder de Georgifiche, Armenifiche, en Tar. taarfiche Ingezetenen; doch nimmer onder de Osfi. Zy betaalen eene kleine fchatting boven die der Inboorlingen. De Hoofdftad van Imeretia, en de zetel van Prins david , is Curtais. De overblyfzels van de Hoofdkerk fchynen uit te wyzen , dat Curtais voorheen een groote Stad was, maar thans verdient dezelve nauwlyks den naam van een Dorp. Salomon , Vader van den tegenwoordi- gen Vorst (*), beval zeer wyslyk het wegneemen van de wallen, en van het kasteel; aanmerkende, dat het gebergte Caucafius de eenige Vestingen ware in ftaat om verdedigd te worden door een ongeoefende Krygsmagt van zes duizend man, onvoorzien van Gefchut. De Inwoonders van Imeretia worden op omtrent twintig duizend Familien gefchat, ze zyn niet verzameld in Steden of Dorpen , maar over 't land verfpreid in kleine Gehugten. Onder hun is een minder mengzel van Vreemdelingen , en zy zien 'er bevalliger uit dan de Georgiers; ook zyn ze ftoutmoediger en yveriger. 'sJaarlyks zenden zy veel Wyns na de digtbygelegene gedeelten in Georgia, in lederen zakken , op paarden ; doch zy hebben geen Handwerken, leven arm en elendig , wreedlyk onderdrukt door de knevelaaryen hunner Laudsheeren. De (*) Zie over deezen Salomon, coxe Travels als boven, Vol. 11. p. 174, en de gemelde Befch. ér Maatfchappy en Zeden, Vit D. bl. 14».  WEGENS GEORGIA EN DE CEORGlERS. 58.5 De gewoone inkömflen van hncretia komen, gelyk dje van Georgia , uit eene Belasting der Boeren in Wyn, Graanen , en Vee , en van een Schatting der nabuurige Vorften. Ouder de buitengewoone bronnen van inkomen, hebben de Verbeurtverklaaringen een groot aandeel: maar^ dewyl dit alles verre te kort 1'chiet tot onderhoud van den Vorst, reist hy doorgaans van huis tot huis, leevende ten koste zyner Vasfalen ; nooit van inwooning veranderende , voor dat hy alles wat eetbaar is verteerd heeft. Men kan hier uit gereedlyk opmaaken , dat het Hof van bnerctia geenzins in luisterykheid uitmunt , noch dat 's Prinfen tafel zeer ryklyk voorzien is. Zyn gewoon eeten beftaat uit eene fpyze , G'om geheeten , eene foort van Gierst gemaalen en tot een pap gekookt , in een ftuk gebraaden Vleesch , en wat geperfte Caveaar ; alle deeze fpyzert eet hy met de Vingeren ; Vorken en Lepels, kent men in Imerctia niet. Over tafel zittende , is hy menigmaal bezig met het afdoen van Regtszaaken , welke hy beflist naar willekeur; in de Landen zyner Heerfchappyê is 'er geen Wet , dan zyn Wil (*). Zyne- nieuwe bevelen worden den Volke aangekondigd op Vrydag ; by hun de Marktdag, wanneer een Koeper dezelve bekendmaakt; deeze klimt op een boom , en fpreekt die van 's Vorften welbehaagen uit. De Imcretiers zyn van deii Griekfclien Godsdienst. Hun CatholicaS of Patriarch , is doorgaans van Koningryken Bloede , en kan zeldzaam leezen of fchryven; de mindere Geestlykheid is niet beter onderweezen. Hunne Kerken zyn jammerhartige Gebouwen , eu kunnen bezwaarlyk vari gemeene Hutten ohderfchèiden worden, dan door een papieren Kruis boven de grootfte deur , en eènige Schilderyen van de Maagd maria , en de Heiligen. (*) In Imeretia, en Mingrelii, zo wel als in alle andere gedeelten van Georgia, zyn de Regterlyke Kampvegten in gebruik,; doch deeze bepaalen zich tot de Edelen. Zomtyds bedient meii zich van het Water-oordeel ; doch in Burgerlyke zaaken hebben de Mingreliers een zeer redelyk foort van Regtsoefening in de plaats der gemeene. Geregrshoven ingevoerd. Elke Party verkiest een Regter , en de twee Regters verkiezen één Spreeker. Aan hem geeft de Klaager zyne eilchen te kennen, en gaat dan heen. De Spreeker roept dan om den Befchuldigden aan wien hy de eifchen zynes Aanklaagers voorftelt, en diens antwoord ontvangt. Wanneer de twee Partyen niets meer in te brengen hebben, doen beide Regters uitfpraak. Rr % alc  586 albertina. albertina. Een Vertelzel. Naar 'p Hoogduüscli. Albertina,,.zeide de Kamerheer, Graaf O—, tegen zyne Dog"* ter, als hy op eenen namiddag van 't Hof kwam. Ik denk dat uw hart nog vry is. Of heb ik mis ? Myn waarde Vader , antwoordde de bloozende Maagd van zeventien jaaren, Ik Ik verftaa uwe vraag niet. Ik' heb reden om u deeze Vraag tc deen , myne dierbaare! kom by my zitten Ik heb reden om u deeze vraag te doen, zo Wel als voor myn gchcclc gedrag ten uwen opzigte. Gy weet albertina , dat gy het ongeluk hebt om dc ccnigc Erfgenaam rc weezen van een Vader, die ten Hove cen dér grootfte Mannen is, en een Gunfteling van zyn Vorst. Ongeluk! myn Vader? ■ Ik fiou het daar voor, daar is cenc omftandigheid ten minften, waar in de Dogter van cen Amptloos Perfoon gelukkiger kan zyn, dan gy: veronderftel voor een oogenblik, dat gy ooit verpligt zoud weezen om te trouwen , zonder uw hart te durven raadpleegen ? Een veel beduidende oögflag was al .het antwoord , 't geen albertina gaf. Zy liet voorts ftilzwygende het hoofd hangen, en pinkte de bladeren af van cen lioos , welke zy in haare hand had. Myn Waarde ! vervolgde de Graaf, ik voorzag dar dit den ;ecnen of anderen dag uw lot zou weezen , en her Was daar. om myn pligt, ten minften zorg re draagen, dat gy niet verpligt 'zoud zyn eenen Minnaar op te offeren. Uwe uitmuntende Moeder ftierf, toen gy flegts acht jaaren oud waart. He verwyderde n terftond van 't Hof, cn vertrouwde dc zorg over uwe Opvoeding toe, aan eene Vriendinnc, in welke ik een volkomen vertrouwen kon ftellen , cn liet u na cen myner Landgoederen trekken. Ik hoop, gy hebt 'geene kennis gemaakt met cen van onze Sexe, welke uwe gehoorzaamheid moeüyk zou doen worden. Hebt gy wel albertina ? Zeg het my in opregtheid! Myn Vader ! Ik heb geene kennis met iemand gemaakt. Ik... Ik... ken niemand. is het waar albertina ? Volkomen waar, myn Heer! Zo veel te beter, 't Geen u binnen kort te doen zal ftaan) zal u daarom te gemaklyker vallen Wat zal my binnen kort tc doen ftaan ? herhaalde albertina eer  k l b e rt in a. 5»7 eer haar Vader ten vollen had uitgeiprooken , en zy zag met haare fchoone blaauwe oogen hem reelitltrecks in 't aangezigt. . Gy bemerkt , myne Waarde , dat, wanneer ik u weder ten Hove deed komen, zulks niet zonder oogmerk gefchieddc. ■ Heden zal ik den ecriten Staatsdienaar by u inleiden , een Man van heeriyke talenten en deugden , die in biaakendftc hoogagtin; ftaat by den Koning, en by my; voor deezen zyt gy gefchikt. Ben ik?... zeide. albertina, met een gelaad 'tweik genoegen aanduidde , en zy iloeg de oogen nederwaards , als bewust dat zy te fchielyk gelprooken had. De Koning zelve, vervolgde dc Kamerheer, was de eerlte die over deeze Egtverbintenis dagt, hy ontdekte zyn gevoelen aan den Staatsdienaar, die met my over dit onderwerp handelde, en ik heb hein myne roeftemming gegeeven. Dit Huwelyk is-van "Toote aangelegenheid voor onze Familie; 't zal voltrokken worden onder,'t onmiddelyk opzigt, en in de daad, op bevel, van zysie Majefteit. Binnen eene maand , albertina, zult gy uw naam moeten veranderen. Albertina zweeg, zy kon geen woord uitbrengen: nooit .had zy den Staatsdienaar gezien, nooit gevoeld wat Liefde was. Gedrongen door het Vadcrlyk gezag , die haare onnr,ddcl}ke toeÜcmrning afvorderde, beloofde zy te zullen gehoorzaamen. Dienzelfdeu avond kwam dc Staatsdienaar , een wanlchaapen Man, meteen glazen oog , en de cenc fchouder hooger dan de andere; albertina trad de kamer in , cn bezweek bykani. Zy was verpligt eenige oogcnblikkcn heen te gaan om zich te hcrftcllcn. Geenzins was dit te verwonderen in eene jonge Dogter, die zich nauwlyks vier weeken .in de groote wereld bevond, en haare toefteinming moest geeven-tot eene verbintenis, van welke zy geen denkbeeld had. De Staatsdienaar nam haar gedrag niet kwalyk, .liy, lchreef het toe aan Maagdlyke fchaamtc. Zy keerde weder. De 'Staatsdienaar , bemoedigd door dc hoope van den Vader gegeeven, vatte haare beevende hand, en vroeg of zy in 't voorgcllaagcne Huwelyk ftemde. Ja, zeide albertina , terwyl een vskoude gril haar over 't lyf ging. Onmiddclvk trad zy ter ■ kamer uit, en geene redenen konden haar beweezen om weder to keeren. '. " 's Anderen daags viel zy haaren Vader te voet, fmeckende om ontflag van .de gedaane belofte. Moet ik, voerde hy haar tc gcmoete, myn ,g#zag. gebruiken , albertina ! cn verliet haar , dit zeggende, met een gelaad, gloeiende van toorn. Albertina oiidcrwierp zich aan haar lot. De Kamerheer cn de Staatsdienaar waren beiden even min. op het itaatlyke en omllagtigc gcfrold. Zy kwamen derhalven overeen , dat by de Huwlyksplegtigheid niemand zou tegenwoordig weezen, dan de Vorst, cn twee Getuigen van wederzyden. — Dc p'e 'dglieid verrigt zynde , ftond albertina met haaren EgtRr 3 ge-  5»» ALBERTINA. genoot aan een venfterraam; zy verzogt hem een Brief te leezen» welken zy hem in de handen gaf, en de kamer uitging. De Brief was van den volgenden inhoud: ,, Myn heer ! „ Ik heb myn Vader gehoorzaamd , en ik ben uwe Vrouw. „ Wees verzekerd, dat het Regr, 't welk gy over my bekomen ,, hebt , altoos heilig en onfehendbaar zal weezen; maar telfens ,, verzoek ik u op liet allerernftigfte by myn Vader te bewerken, ,, dat ik terftond mag wederkecren tot myn voorig eenzaam lee„ ven, met de Dame, die by de Plcgtigheid tegenwoordig was. „ Uwe weigering zal myn leed grootiyks vermeerderen , terwyl ,, uw- toeftemming de hoogagting, welke ik voor uwe Deugden heb, zeer veel zal doen toeneemen." De Staatsdienaar ftond verfteld , en bedagt zich eenige oogen.blikken. Hy ging na albhktina's Vader , toonde deezen den Brief, en ftelde met eene gadelooze grootmoedigheid zyne tusfchenfpraak voor albertina re werk ; den Kamerdienaar verzekerende , dat hunne Vriendfchap niets het minfte zou lyden by deeze fcheiding. Dc Vader was in den beginne woedend. In 't einde erkende by , dat albertina in het geeven van haare toeftemming verrast was , en ftemde roe in de fcheiding; zy bcflooten het verrigtre geheim tc houden , tot dat de tyd eenige verandering in de gevoelens van zvne Dogter zou te wege brengen. Dc weinige weeken, die albertina in de luidrugtigcr uitfpanningen der Stad geflecten hadt, hadden haar fmaak voor de ftillc genoegens des Landleevens niet bedorven. Eene aangenaame Vriendin, eenige weinige Boeken, bekoorelyke wandelwegen, met de Vrouwlyke bezigheden , waar in zy by uitftek bedreeven was, maakte al haar tydverdryf uit. Haare geliefdst bezoek , by heet weer, -was cen Zomerhuisje, uitkomende aan den muur des Hofs; de ramen zagen na 'r Westen. Op zekeren avond zat zy in 't zelve voor een open raam tc borduuren. Zy hoorde het trappelen van een paard, en uitziende om den groet te ontvangen van deezen of geenen Landman , van 't veld komende ; doch hoe zeer ftand zy verfteld , als cen Officier (de eerfte dien zy ooit omtrent deeze Landhoeve gezien had,) haar groette. Zvn paard was zó balftuürig, dat zy vooreenig ongeluk vreesde. Zy volgde hem met haare oogen, zo verre Zy kon, en voelde in 't einde een wensch by haar opkomen, dat zy hem langer mogt gezien hebben. Zy zat neder by haar werk; door den' fchrik van het balftuürig paard, was zy zo ontfteld, dat zy haare naald niet naar genoegen kon beftuuren. Zy lag haar werk neder, cn wandelde in den Hof. Zy bemerkte dat het duister was, cn haar zak-uurwerk floeg drie kwarrier over negen uuren. Zy haastte zich na haare 'Vriendin, Mejui'vrouw T- , die gewoon was vroeg na bed te gaan.  ALBERTINA. ' 5%$ raan van wegen de zwakheid haars gezgts, waarom zy ook de ibhoonfte Zomerdagen in een donker gemaakte kamer doorbragt. Albertiw\ wenschte haar goeden nagt, en ging naar haar ogen kamer De twee volgende dagen regende het bykans onophoudelyk, en het fpeet albertina ten hoogften, dat zy geen wandelingen kon doen. • ' , , Den derden dag was het weder fchoon, dit nogthans nam da verdrietelykheid van den morgen voor aibertina niet weg. Zy had menigmaal gezegd , „ dat niemand buiten my het gevogelte te eeten geeve: zulks zou my van myn grootst vermaak beroo" ven" En nogthans zou het arm Gevogelte, door haar zo zeer bemind geheel vergeeten geworden zyn , had een oude Dienstboode, ondanks het ftreng verbod, hetzelve geen eeten gebragt In den naamiddag begaf zy zich na het Zomerhuisje, en nam een boek mede, 't geen zy, op 't eerfte inzien, zeer naar haar fmaak vond. Zy las een of twee bladzyden; het vervee de haar Zy lag het neder, en ging na het venfter. Het uitztgt ftrekte verre ; doch niets was 'er 't geen haare aandagt trok. Zy ging na beneden, en had nauwlyks de poort, die na buiten ging, bereikt, of zy hoorde een paard naderen. Zy Ipoedde zich na _t venfter , en fchreeuwde het bykans uit, toen zy het balftuürig paard met den Officier wederzag. ,■••,«„ Vergeefsch wilde albertina weg gaan ; haare knien beerden. De Officier groette , en zy maakte eene zo vreemde buiging rot cen wedergroet , dat haar neusdoek uir het venfterraam op den weg viel °De Officier, in een bevallig Uniform gedoseht, fteeg terftond af, raapte den zakdoek op , bond- zyn paard aan ae poort vast, en trad den hof in. Albertina haasrte zich om hem te ontmoeten , en te bedanken ; doch deed zulks met zo veel bedremmeldheids, dat zy nauwlyks wist wat zy fprak. Hy verzogt den Hof te mogen zien. Albertina ftond het toe, en ontdekte, onder het fpreeken, dat hy de Baron T— was, en Capitein onder dc Gardes , dat hy een Landgoed m de nabuurfchap gekogt had , en 'er eenigen ryd zou blyven, om de noodige veranderingen te maaken. De Hof behaagde hem Hy noemde denzelven betooverend; hoewel hy meer na de fchoone oogen van alrertina keek, dan na de Landtooneelen rondsom hem. Heenen gaande, verzogt hy albertina en haar Vriendin weder te mogen bezoeken. Zy gaven hier toe verlof. Albertina vatte haar boek weder op, las een regel of twee, en wierp het weg. Zy ging uit het Zomerhuis , wandelde, kwetfte nu haar vinger aan de Roozén-boomen, en trapte dan op cen bloembedde; zette zich nu in 't eene, dan in t andere prieel neder, en vervoegde zich eindelyk by haar Vriendin. Haar eezelfchap behaagde haar niet. Zy ging vroeg te bedde. 'sAnderen daags gaf de Capitein , als haar meuwe Buurman, haar een bezoek. Haare Vriendin ontving hem met. allen betoon Rr 4 vm  59° A l b e r t i n a. \'an beleefdheid. Albertina was wat agterhoudendcr. 'Er was iets edels in de gedaante en houding van den jongen Officier, waar door hy op het eerfte voorkomen elk innam. Als hy bée- ncn gegaan was fprak Mejufvrouw T • gurtftlg van hem. Albertina oordeelde het gisteren te vroeg, en heden "te laat, om over hem te praaten. Mejufvrouw T was 'er altoos op gefield om iemand in haare denkbeelden over te brengen. De koele Wyze waarop albertina haare loffpraak over den Capitein ontving, zette haar aan, den tóf hem gegeeven, met meer woorden, te verdeedigen. Albertina liet zich eene aanmerking ontvallen, die alle verdere vcrdeedigïng overtollig maakte , en zy kwamen in- 't einde overeen, dat zy beiden den Capitein voor een bevallig Man verklaarden. Het gefirek over den nieuwen Nabuur duurde ten ininllcn twee uuren, en albertina vond haare Vriendin draaglyker dan gisteren. Alb rtika Heet vervolgens alle haare naamiddagen, zelfs wanneer het regende , in het 'L< mei-huisje. Zy had of cen boek rc leezen , 't welk zy best kon doen in ftilte , of een nieuw kleed te maaken, 't Welk nicm:.nd mogt zien eer zy het droeg. Toevallig reed de Baron op zeker uur van den dag 'er fteeds voorby. Zyn paard was ;.et langer ontembaar : want het ftond mei mgmaal cen geruimen tyd onder het venfter, cn gaf den Berydcr gelegenheid, om ongeftoord met albertina te fpreeken. Het nieuwe kleed was in 't einde af, cn aangetrokken. Het bock was zo goed als gelcezen. Albertina vond den tyd by niiftek verveelend. Zy zag vcldwaards uit : doch Mensch cn Beest fcheen zamengefpannen te hebben om dien oord deezen haaffiiddag te myden. Niemand te voet of tc paard vertoonde zich. Zy riep ren laatften haar kleine Italiaanfche Jagthond , ging na buiten, en flocg den eerflen weg , die haar y.oor.kwam , in. My>^rende trad zy voort, cn wandelde langzaam, tot zy uit de mymering gewekt werd door het geluid van haar hond , die cen haas nazette. Een jaager kwam uit het kreupelhout, en-volgde den hond. Een welgemaakt Heer, in 't groen gekleed , hield hem tegen , vatte den hond , nam dien in z_\n arm , trad na albertina toe , en lag den overtreeder Van liet Jagtregt aan haar voeten neder. Albertina fchrikte, toen zy den Capitein in Jaagersgewaad zag ; en toen zy hoorde, dat zy op zyn grond gewandeld had , was zy nauwlyks by zicbzélye. Moest, dagt zy , het niet voorkomen , aks of ik hem opzegt, om dat hy, op 't gewoone uur, nier voorby kwam ruien? Nicttcgenftaandc dit, was haar Geweeten onfehuldig: maar liet hart en 't geweten ftryden zomtyds met elkander. Des Capiteins Kncgt was hem gevolgd met zyn paard,'-,}- beval dit t'huis te brengen, en verzogr. ai.b:-mina, die fteeds kleur op kleur kreeg, ria baar huis te mogen vergezellen langs een aangenaamer -j>ad. Hy wenschte zich geluk over deeze on\erw..0tc ontmoeting:  A L.B E R t I N A. S9I ting: en dat hy dien dag beflooten had te jaagen; hy zeide zo veele verpligtcnde dingen , dat albertina vergat waar zy was, en de Capitein verdwaalde. Welhaast, kwamen zy weder op 't pad; dan, misfehien dagt hy het niet hoodzaaklyk den kortften weg te gaan, daar hy den vermaaklykfien verkoos. De Zon was onder, en zy'bevonden zich nog eenige honderd fchreden yah albertina's buitenverbiyf. By de poort kuschte hy albertina's hand , wenschre haar goeden nagt ? en betuigde nogmaals zyn genoegen over deeze ontmoeting. Een oogenblik daar naa, bevonden zy zich weder by elkander. Zy waren ongemerkt geraakt in cen digt boschje. Zy zetten zich neder, albertina durfde haar oogen niet opflaan; de Baron ftond op, cn wierp zich voor haare voeten neder'. Albertina , fprak hy, haare niet weder- ftrecvende' hand drukkende, albertina , kunt gy my beminnen ? ; Welk een vuur ftraalde zyne oogen uit ! Hoe bevallig was zyne houding! In zyne L'niform ryk gekleed, vertoonde zich de Capitein pragtig; in het eenvoudig groen was hy beminnelyk. — Kunt gy my beminnen alrertina! herhaalde hy vol verrukking, en drukte haar in zvne armen. Ferdinand! — zeide zy, met cenc onbefchryfbaare bevalligheid , terwyl een kuseh op haar wang haar blos vermeerderde. Zy was den naam van f^rdina *d te weeten gekomen uit een verhaal door hem gedaan , van een voorval in zyne jeugd , en waarfchynlyk had zy dien haar onveriehilligen Naam , by zich zelve, menigmaal in 'ftilte herhaald. Albertina Hiep den volgenden nagt den flaap der Verliefden. Met den dageraad ontwaakte zy. De morgenftond was fchoon. Haar dagt, dat 'cr dien dag iets nieuws was in 't gezang der Vogelen. Haar kamer viel haar te klein ; zy ging ftilletjes dc trappen af, en haasrte zich na den Hof. Zy naderde den boom waar zy gisteren den naam van ffriunand zo hartroerend had uitgeboczemd. Een kille fchrik beving haar, toen zy naby den boom kwam. Zy keerde zich om , met oogmerk pin in 't prieeltje tc gaan zitten, cn trad fchielyk te rug. Zy zag ferdl\'A?»d, met half gellooten oogen, zamengevouwen handen, in diepe mymering als weggezonken ; z'ttendc in het prieeltje, leunende tegen een Kamperfoeiy, welks bloemen over zyn glad voorhoofd en gloeiende kaaken hingen. Hy ontwaakt; opent de oogen, en werpt zich oogenbliklyk voor haare voeten neder. . Vergeef het my, albertina, vergeef het my; zints gisteren ben ik buiten my zelve» geweest. Zy ftrekte haare hand uit om hem op te rigtcn; een kusch, op 'die hand gedrukt, ontzette haar van 't vermogen om tc vlugten, Zy was gedrongen te blyven , cn deed het eindelyk met volkoïnene bewilliging van haar hart. Lang voor het aanbreeken van den rfag, fprak ferdinand , haar met ecu arm omvattende , heb ik in het land rond gezworven. Rrs Cm-  £08 ALBERTINA. Onverwagt vond ik my by de deur van uw Hof, deeze ftond los , en ik ben hier. Zints dir oogenblik zal deeze Boom ferdinand's-2?(wm heeten; Iaat ik 'er bezit van neemen albertina. Ferdinamd, zeide zy, ik hou u voor een Man van Eer, en ftond hem toe haar in 't prieel te Jeiden. Zy zaten by elkander neder. alber'rr\'a was onbewust van de verleidende aanvalligheid haarer kleeding. Hoe beminnelyk, hoe bevallig was haar gedaante in het losfe nagrgewaad ! Hoe betoverend het zwellen van haar maagdeiyken boezem, gedekt met een zedig doek! Hoe inneemend de blos haarer kaaken en de zagt kwynende oogen; terwyl de bruine hairlok in ongedwonge krullen over haar nek zwierde! Ferdinand, door eene foort van onwederftaan- baare verrukking gedreven, nam haar in zyne armen, en poogde zyne vuurig roode lippen op de haare te drukken. Zy rukte zich oogenb 'klyk los, en een ernftige oogflag, in welken de ontzaglyke ernsthaftigheid der Deugd zich met de vervoeringen van de niterfte rederheid paarde, beduidde den driftigen ferdinand, dat albertina moest oph «den hem agting toe te draagen , als hy ophield zedig te zyn. Vergeef' my albertina , was het woord van ferdinand , uwe betooverende bevaü'gheden, allerlieffteBekoorfter, hebben my, voor een oogenblik, doen vergeeten, den eerbied aan maagdelyke kieschheïd verfchuldigd. Maar ik wil het uitftellen deezen kusch te geeven , tot ik een antwoord van uw Vader kan ontvangen, en ik zal hem deezen eigen dag fchryven. Aan myn Vader fchryven... ferdinand... Om 's Hemels wil beftaa dit niet. Waarom niet? Helaas! daar is céne omftandigheid, maar het is een geheim! Een geheim! Ja , een geheim, 't geen niemand weet dan twee of drie vertro'uwdc Vrienden. En 't welk my niet vergund is te weeten albertina ? fa , fprak zy , een oogenblik gepoosd hebbende, Gy zult het weeten Gy moet het weeten ferdinand ! , — Ik ben getrouwd ! Getrouwd albertina ! Getrouwd Zy verhaalde hem dc omftandigheden van haare Egtverbinrenisfe, en de rede van haare afgezonderde Leevenswyze; zy bedekte nets dan den naam van haaren Egtgenoot. Wel , albertina, fprak hy, naa eene lange poos zwygens, zoud gy my kunnen beminnen als gy in vryheid waart? Eeri onwillige zugt , haar ontglipt, twee fchoone oogen vol traanen , na den grond geflaagén, maakten het fpreeken onnoodig. Gy zult dan aaribiddelyk fchepzcl! Ik zal my op dc Wet. ten beroepen, een Huwelyk, in dusdanige omftandigheden aange-. gjans  ALBERTINA, 593 gaan, kan niet verbindend weezen. Zyn de Regters onregtvaar'dig, dan zal ik my op den Koning beroepen; by kent my, hy zal de goedheid hebben om my te hooren , en wy , wy zullen gelukkig zyn. De Koning! ó Hemel! Hy zal u nooit in dit geval hooren. Myn Egtgenoot is zyn Gunfteling. Gunfteling! Welkeen Gunfteling? Zyn Naam, albertiva! Zv noemde dien. De Baron ftond als door den blixem getroffen. Hy zweeg een oogenblik , vatte zyn hoed op, viel op zyne kniën voor haar neder, en drukte haare hand met zyne lippen. Deezen naamiddag, fprak hy, zal ik wedcrkceren, en hy vlood van haar weg. Albertina bleef zitten , met een neergeboogen hoofd , en de oogen op den grond gevestigd. Een diep gehaalde zugt gaf verligting aan haar hart. Zy overwoog by zichzelvc, of zy deeze geheime verkeering zou aanhouden. Zy gevoelde haare zwakheid , en befloot voortaan nooit dan in iemands byzyn met den Baron te fpreeken. Intusfchen bedagt zy, dat hy , door drift vervoerd , den onvoorzigtigen ftap zou doen om den Koning te gaan fpreeken. Zy wilde hem daarom nog ééns opwagtcn, om hem te doen zweeren dat hy liet Geheim niet zou ontdekken; cn dan hem voor alroos Vaarwel re zeggen. Hy kwam ten bepaalden tyd , bood haar cen gefchreeven papier aan , hing een Portrait om haaren hals, drukte een gloeienden kusch op haare lippen; en vaarwel zeggende, fprong hy op zyn paard , en reed ylings weg. Verwonderd ever dit vreemd gedrag, vatte zy het papier op , beefde by het openen , cn las het volgende. „ Ik was dertien oud, en uw Egtgenoot twintig; hy was Of„ fieier by de Gardes. Onze Ouders waren zeer gemeenzaame „ kennisfen. Dc fchoone geftalte van uwen Egtgenoot onder„ feheidde hem van alle de andere Officieren, en het vuur zyner „ oogen ontging de aandagt niet van myne Zusters. Men had „ my mvn boog ontnomen , om dat ik 'er kwaad mede gedaan „ had; "doch ik maakte een andere tc krygen. Op een naarrrid„ dag was ik alleen t'huis, en fchoot na een Vogel op het voor„ plein; de pyl vloog door een venfter na de floep; uw Egtge„ noot trad dien juist dat oogenblik op, en een ftuk van dege,, brooke ruit vloog hem in 't oog. Ik liep na hem toe, en viel „ voor zyne voeten neder. Onftei u niet ferdinand ! was alles „ wat hy fprak. Hy bedagt een vertelling wegens het ongeluk, „ waarin ik niet vermeld wierd. En na veel pyns uirgeftaan te „•hebben, om zyn gezigt weder te krygen, verloor hy zyn oog, ,, en kroeg ontllag van den krygsdienst, om in een ander Beroep der Maatfchappye nuttig te worden; hy ging na de Academie, ,, en leefde 'er zeer afgezonderd. Nagt en dag bragt hy bykans in LetterociTeningen door, en deed een voorraad van kundighe- „ den,  £94 albertina. „ den op, dien weinigen bezitten; maar onophoudelyk letterblok■„ ken, cn daar by geduurig in ééne gellalte te zitten, beeft die .„ iraayhcid van zyn gcftalte, voorheen zo zeer bewonderd, rnis- „ vormd. Onbewust dat hy uw Man was, had ik my by- „ kans, zonder toeleg, fchuldig gemaakt; maar, op 't oogenblik ,, albertina , dat Gy my den naam uws Egtgenoots noemde, „ wprd het voorwerp myner vuurigfte Liefde dc Zuster van m\ n ,, Mart. En ik bezweer u by alles wat groot en edel is, met gec„ ne afkeerigheid een Man re behandelen, die alleen behoeft be„ kend te weezen om bemind te worden. Indien gy alle de edele „ en uitftcekende hoedanigheden van zyn hart kende, welke my „ bekend zyn, gy zoud u gedwongen voelen, hem te beminnen. ,, — Dit Portrait van hem gemaakt, eenigen tyd voor het oivc„ lukkig toeval, heb ik altoos als een omvaardeerbaare fchat be„ waard. Laat het hangen op den boezem van zyne beminnelyke „ Vrouw. Beziet het menigmaal, en erken, dat Natuur, aan'het „ Oorfpronglyke, haare gunften in de hoogfte maat betoond heeft. „ - - Poog ten minften hem te leeren kennen, en gy zuit bciy„ den, dat cen Man llegts één (Jog kan hebben, en misvormd „ van Lichaam zyn, en, nogthans, dc beminnelykfle van alle Map.. „ nen weezen. Deeze Verklaaring, albertina , komt van ,, iemand die om u\v Staat met den Monarch zou geftreeden heb„ ben; maar die de grootfte gelukzaligheid op aarde zou van de „ hand wyzen , als hy dezelve ten koste van zyne Eer moest ,, verkrygen.". Albertina zat bcwecgloos. Zy wenschte zuik cen grootheid van Character re bevatten; zy zugtte, en een diepe zugt gaf lugt aan haar beklemd hart. Zy floeg een beevend oog op het Portrait, zo als het om haar hals hing, en Hond verbaasd" , over de groote , volle cn vriendlykc oogen , even als iemand onrftelt op het Zien van een geest. Een verfcheidenheid van flrydige driften nam bezit van haare ziel. Zy wist niet waar zy was, ;-noch wat 'cr gebeurd was; war rc doen, of re laaten ; zy kon Ihaare gedagten op geen bepaald voorwerp vestigen, cn zomtyds vroeg zy zich zelve, of zy waarlyk wakker was. Op deeze wyze zat zy cen half uur , bekwam een weinig tot zich zeiven, zag weder in den brief, en las dien met wat meer aandagts dan te vooren. De Baron kwam haar nu voor ais cen weezen van hooger rang, als eene foort van Godheid. Zv kon niet naiaaten zich over hem te bewonderen ; doch met wien zy niet durfde wenichen vexéénigd tc worden. Eerbied kreeg de overhand, en overw.mm; Liefde week.' iw»W* gng uit .den Hof, beval dat zy niet geftoord'zou woiven , en • ïioot haare kamerdeur, 't Was avond eer zy uit haare nrymer?Hg. ontwaakte. Zy bevond zich in denzelfdtn lloel, waar op zy z cii had nedergeworpen, toen zy in haar kamer zar, cn kon nauwiyks zegden wat liet onderwerp van haare gedagten ge-  ALBERTINA. 593 geweest was. Zy was zeer vermoeid , en viel in flaap. ■ . Toen zy 'smorgens de oogen opende, was het eerfte voorwerp, 'r geen haar onder de oogen kwam, de Beeldtenis van haaren Egtgenoot, die op ■haaren boezem hing, en zy den voorgaanden dag vergeeten had af te neemen. Sehielyk wendde zy haar oogen af', fioeg ze voor een wyl op den vloer neder, en wendde dezelve ongevoelig na het Portrait. Zy beefde op't aanfehouwen, en ontdekte dat het een fchoon manlyk weezen verbeeldde. Zy rees op, nam het van haar hals, erf plaarfte het by haare Juweelen. 'sNaamiddags vatte zy des Barons brief weder óp; zy herlas dien, wandelde den Hof verfcheide keeren op cn neder ,• cn ging op nieuw in haar kamer, nam het Portrait uit haar Juweclkofter< bezag het, en borg het weer. Haar eetlust was weg , zy nam geen verkwikking, en bleef niet lang op dezelfde plaats. Liefde vetQdween allcngskens uit haar hart ; doch zy fchcidde 'eriVan als van een dierbaar Vriend, dien men door een onvcrbiddelyk noodlot gedwongen moet verlaaten. Wy roepen hem by'herhaaiing te rug, drukken hem aan ons hart, houden hem vast; maar zyn ten laatften gedwongen hem te laaten gaan, en onze oogen volgen hem met een bloedend hart. Binnen weinige dagen werd albertina bedaarder. Zy droeg den Brief des Capiteins in haaren boezem; alleen om zich tegen het wedervallcn tot de L'efde te hemwaards te behoeden. Zy kon denzelven van woord tot woord van buiten ,-doch'cr even in te-zien had op haar een kragtiger uitwerking. Zy ging na dc Juwcclkoffer, ftond 'cr eenigen tyd bclluitcloos by, ten laatften opende zy dezelve, en nam 'er haars Mans Portrait utei Nederzettende-befebouwde zy het Porrrait met dezelfde aandagt, waar mede wy de Afbeelding van een Kennis bezien, om over de gelykvormigheid rc oordeelen. Het gezigt hiervan was al te aandoenlyk, haar hart klopte,' zy loosde zugt by zugt, en eindelyk vloeiden de traanen , die lang in hka'fe obgen geltaan hadden, langs haare ka.iken neder. - • ■' - • „ Helaas ! fprak zy op 'een beklaagendcn toon , arme Graaf, „ zulk een oog tc verliezen, cn dat op zulk eene wyze !" ; Van dit tydftip af', veranderde de wederzin, dien zy tegen haaren Egtgenoot had opgevat, in het tederfte medelyden. Zy hield haare weenendc oogen op de Afbeelding gevestigd , cn voer voort. ,, En u," vervolgde zy, „geen toornig woord laa- „ ten ontvallen tegen hem die'er u van beroofde!" Zy haalde des Capiteins Brief uit haaren boezem, las denzelven nog eens, ftond op en plaatfte denzelven by haare Juweelen; het Portrait van haare Egtgenoot om haaien hals hangende. Vervolgens droeg- zy 't zelve dag en nagt. Zomtyds , wanneer zy dagt op de groot-* moedige goedheid, waar mede de afgebeelde Man gehandeld had, bragt zy het Portrait aan haaren mond , cn kuschte 't zelve met eene verrukking, die uit het hart voortkwam.  50 ALBERTINA, Toen de Herfst ten einde begon te loopen, kwam de Kamerheer zyne Dogter eenige dagen bezoeken. Hy vroeg Mejufvrouw' T— of.albertina volhardde in haare afkeerigheid van den Graaf. Zy berigtte hem , dat 'er zich geen hoop van verandering ten diens voordeele opdeed. Dc Kamerheer haalde zyne fchouders op, en liet, zo lang hy by zyne Dogter was, zich geen woord van den Staatsdienaar ontvallen. In den naamiddag, dat hy ge^ reed ftond te vertrekken , ftelde hy haar op eene vrolyke wyze voor, of zy den Graaf met haar gezelfchap zou willen vereeren. Ik kan , betuigde zy , de Vrouw van den Staatsdienaar niet weezen, maar indien hy my , als Vriendin, in zyn huis wil ontvangen, ben ik gereed om u te vergezellen. De Vader zag zyne Oogter met hooggaande verwondering aan „• omhelsde haar, en bleef twee dagen langer dan hy zich bad voorgefteld ; haar toen na 't huis van den Staatsdienaar mede neejnende. Binnen weinige dagen werd het Huwelyk opcnlyk bekend. De Staatsdienaar bejegende haar in gezelfchap, als Zyne Egtgenoote, en leefde, alleen zynde, met haar als een Broeder. Allengskens, egter, werden de bekoorelykheden. van de Zuster gevaarlyker voor de rust van den Broeder. Haare inneemende zedigheid, haar goedaartig gedrag jegens allen, die haar omringden; haare oplettenheid, om eiken wensch van haar Egtgenoot voor te komen ; haare geregeldheid, finaak, en algemeene goedaartigheid, hervormde fchielyk den fchynbaarcn Egtgenoot in een weezenlyken Minnaar. Als Egtgenoot egter zweeg hy, cn nog meer als Minnaar. In den Graaf vondt albertina een Man, bemind door Lieden van allerlei rang; die een begunftigd Staatsdienaar was , cn nogthans Vrienden hadt; die, fchoon hy de rechten van een Egtgenoot kon eifchen, zich nogthans met eene verkeering als Bruid vergenoegde , die haar oppaste zonder haar te bewaaken, en op het tederst bejegende zonder lastig te vallen. Zy begon hem te beklaagen dat hy zonder Vrouw was die hem beminde. Zy gewende aan zyn glazen oog, en de misvormdheid zyns Lichaams; in 't kort zy werd op hem verliefd. Albertina, haare Liefde niet genoeg beantwoord oordeelende door 't gedrag des Graafs ren haaren opzigte, viel in gedagten, dat hy haar veragtte; ook oordeelde zy zyne veragting- verdiend te hebben. Zy werd op de eenzaamheid gefteld, en zag den Graaf alleen op die tyden, wanneer zy zyne tegenwoordigheid niet kon vermyden. De Graaf ontrust zich hier over, en lette op haar nauwer dan hy ooir gedaan had. Op zekeren dag, ontdekte hy.dat zy een Portrait,'t geen om haaren hals gehangen had, en gevallen was, zogt tc verbergen. Ik bemin albertina , fprak de Graaf by zigzelven, doch zy fchynt ongelukkig! Jk bemin haar, en moet tragtcu haar gelukkig te maaken. ———. Den volgenden morgen trad hy in haare ka-  ALBE R.T1NA. 597 kamer; eene vryheid welke hy te vooren nimmer genomen had; zy zat voor haar toilet. Hy verzogt dat de kamenier zou heengaan, en kuschte zo ras zy alleen waren albertina's hand. Deswegen ftondt zy dermaate verfteld , dat zy nauwlyks wist wat zy deed. Eindelyk nam zy een ftoel, en de Graaf' ging by haar zitten. • Myn waarde albertina, ving hy aan, gy zyt verheft, en uw hart is al te edel en te opregt, om een zorg die 't zelve bezwaard, te bedekken voor een Vriend , die uw hartsgeheim doorziet. Dit te mogen weeten is het oogmerk van myn bezoek. Zeg my, myne Gravinne, bemint gy den Man wiens Portrait gy draagt? Ja, fprak albertina, met een flaauwc ftem, en floeg de oogen neder. Wel, zeide hy, ik kan het niet langer verdraagen, dat gy meest ïn eenzaamheid een kwynend leeven flyt: 't is voor my eene zaak, van 't uiterfte aanbelang dat gy gelukkig zyt. Van dit oogenblik af zyt gy vry. Ik zal my terftond by uwen Vader vervoegen, en dan by den Koning gaan, en op morgen zal het verlof onzer fcheidinge getekend zyn. Ontvang dit bewys van de zuiverfte genegenheid; 't is de opoffering van alles wat my dierbaar is. Vaarwel albertina! Denk zomtyds, als gy u in de armen bevindt van uwen geluk* kigen Minnaar, om een Vriend, die u altoos zal hoogagten. Hy ftondt op om heen te gaan, wanneer albertina hem omhelsde; uitroepende, Myn heer! Myn Man! ik zal u nooit verlaaten, zie hier het Portrait! Hy bezag; het, en wierp zich voor haar neder. Zy verhaalde hem al het gebeurde, en ik laat aan mynen Leezer om het gevolg op te maaken. Alleen moet ik 'er nog dit weinige byvoegen, dat de Koning, de eerfte keer dat hy den Capitein zag, hem openlyk omhelsde, en op de volle parade zei' de; „ Colonel gy zyt een dooreerlyk Man!" zedelyke bedenkingen. De waereld gaat voorby met alle derzelver heerlykheid. Rykdom, eer, aanzien, pragr, vermogen, verftand, wetenfchappen, en alles wat men op _ de waereld voortreffelyk fchat, «n genieten kan, dit alles gaat voorby; niets daarvan, of het is in de waereld eene voorbygaande fchaduwe. Het is, om dat wy menfchen, in deze beneden gewesten, gene blyvende ftad hebben; en daarom is ook al het ondermaanfche aan oneindige toe- en wisfèlvalligheden onderhevig. —— Even gelyk 'er een tyd voor ons is, om geboren te worden, zo is 'er ook een tyd om te fterven. Gelyk 'er een tyd is, om aan te komen, zo is *er ook weêr een tyd om te vertrekken. 'Er is een tyd van bezitten, en wederom een tyd, pm alles te verliezen. . Even als  59" ZEDEfcYKE 8EDENKINGEX'. als 'cr aan aHe dingen een bcg'n is, komt 'cr ook aan alles eeneinde. — Hier ziet men iets op nieuw ven'éhynen, dat na eene korte vertooning wcèr verdwynt. — Hier lagchen ons de dingen dezer waereld aan, daar doen ze door hare' droevige vertoning weêr her hart krimpen. ü Hier is vrolykheid cn gejifcn; doch 'cr volgt eene verbazende verandering van tobneel; alles verkeert in rouw, in Irnarte en treurigheid. _ Dan de deugd is cen ftandvastig, een onverander!} k goed ; de deugd blyft ecuwig, e:r verlaat den menscii nier," fchoon hem ook alles moge verlaten. Zelfs verlaat ze ftèrnj in den dood nier. Welk cen fchat! welk cen onwaardeerbaar goed! De deugd beftaat in die grootmoedigheid, iu die ware groot/the verhevenheid der ziele, waar door ze zich ver .verheft boven deze regënWoöniige zinnclyke waereld, cn derzelver fchielyk voorbyr gaand genot. Zy beftaat in die ftandvastïgc, dje onverzet- relyke aankleving-van het goede; en cen zorgvuldig 'vlieden van hét kwade; onder eene zekere en levendige overtuiging vau een leven na dit leven. Al wat men onderneemt, alles waar over men zyn oordeel ter befflsfing vellen zal, moet alvoorens in dc fchaal van één zuiver oordeel gewogen worden. Het is niet flegts een bewys van ligtVaardigheid, maar men verraad ook zyne eigen zwakheid , als men , onbedagt, onbezonnen , cn onberaden , zaken onderneemt, of ligtva'ardig een oordcel velt: Alle zulke menfchen maken zjclj of bclagchclyk, of wikkelen zich in omftandigheden, of moeiten, waar uit zy zich niet, of bezwaarlyk, weten tc redden: Indien dit nu gefchied in zaken, welke hun ilcgrs in perfoon betreffen, zonder groot nadeel van anderen, dan lyd 'cr niemand veel nadeels by, dan zy alleen. Dan, heeft het plaats by ztrfké menfchen, die op het algemeene wclzyn veel invloed hebben , welke treurige gevolgen kan het dan niet na z'ch Hepen. Dan loopt ecu Gemenebest cen oogiehynelyk gevaar.: om dar onbcoordeelde befluiten, ontydig genomen-, niet'zelden agtervolgd worden, door de nadeligfte uitkomften, welke men niet voorzien heeft, uit gebrek van genoegzame oplettenheid. Alle menfchen behoorden wel op te merken, dat zy onder drie gewigtige zoorten van verpügtingen liggen. De eene leidt ons tot die pligten, welke wy onzen grooten formeerder en genadigen weldoener, vcrfchuldigd zyn. De tweede raakt ons zalven onmiddelyk, cn vordert die pligten, welke tot onzen byzondcren ftaat als menfchen, cn verlichte Christenen, behoort, —— De derde eindelyk is betrekkelyk tot dien .openbaren ftand , waarin de Voorzienigheid, ons geplaatst heeft, en. raakt dus ons gedrag, jegens onzen evenmensch..  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCH APPEN HETREKKELYK. PROEVE, OVER DE KRAGT VAN ZEDELYK ONDERWYS» (Uit het Engelsch van den Heer vicecimus knox, M. A.) Het fchynt eene toegeftaane waarheid onder lieden van de Wereld, gelyk men ze noemt, dat, fchoon Boeken, tot Zedeleerend Onderwys gefchikt , eenig vermaak mogen verfchaffen aan Jonge Lieden, of de zodanigen, die op Boeken gefteld zyn , even als een Liefhebber van Schilderyen of Penningen. op deeze voorwerpen van zyn heerfchenden fmaak , die Boeken weinig wezenlyk nut in het daadlyk leeven aanbrengen. Zy bewéeren , dat een klein getal beoefende Grondregels , ontleend uit de verkeering met de Wereld , veel meer diensts dóen, dan al de Wysheid van den Zedekundigen Wysgeer. 't Is zeer zeker, dat Wereldkennis , van welke men zö hoog opgeeft , ons die foort van Wysheid zal leeren, Welke ons Belang bevordert , en ons Verbintenisfen bezorgt ; doch ik moet , desniettegenftaande , beweeren , dat deeze op zichzelve , en niet bedwongen door zedelyke beginzelen , eene veragtlyke foort van Wysheid is: want zy blyft altoos onbeftaanbaar met de opregtheid van een braaf Hart. Zy boezemt eene onderwerping in aart veele laagheden , en vormt van het leeven eene aanecn1'chakeling van bedriegeryen. En indedaad , wel verrë van zulk eene Wysheid hooger te fchatten dan die wy «it de Boeken haaien , hou ik dezelve voor eene aangeleerde en daarom te wraakbaarder foort van fchurkery. De Zedekunde , uic de Boeken ontleend , is derhalven noodig om aan die ondergefebikte Wysheid waardye by te zetten. Deeze breid onze inzigten uit , en leert ons onze Belangen nier hooger te fchatten dan ons Gewéeteri en onze Onafhangelykheid. Zy ftelt ons in ftaat, om, by de hoedanigheden van een inneemend voorkomen , de' agtbaare te voegen vart manlyken ernst en opregtheid. Hy , die ten leeven intreed met eene Ziel van Zedelyke XV. DEEL. MfSNGfiLW» NO. 14» Ss h%$*  6QO PROEVE OVER. DE KRAST Leering ontbloot , kan , fchoon hy misfehien gelukkig flaage, nooit dit geluk verdienen, nooit op eene waardige wyze , genieten. Maar hy , die ten tooneele der wereld optreed met Zedelyke Grondbeginzelen, wel diep in 't hart gedrukt, zal , fchoon eene'bedriegende en bedroogene Wereld hem verfmaade , in zyn Hart een bron van vreugd vinden ,. welke de Wereld met al haar rykdom en eere hem niet kan verfchaffen. Dan 'er is eene andere zwaarigheid tegen de kragt van 't Zedelyk Onderwys uit Boeken gehaald. Men legt den Zedefchryver ten laste, dat hy te veel vordert, dat hy regels voorfchryft, en denkbeelden van voortreflykheid opwekt, welke door Schepzels., als wy Menfchen , niet kunnen gevolgd , of bereikt worden. De Zedefchryver is , met al zyne voorgeevende kennis van het menschlyk hart, zegt men, geheel onkundig van 't zelve, en ontleent alle zyne begrippen, des betreffende, van nog niet gevallene weezens. Om zodanig eene Wysheid te verkrygen als met de daad nut aanbrengt , moeten wy , naar deezer Lieden oordeel , onze Boeken digt doen , waar in ons Schil deryen worden voorgehouden , van welke men geen oorfpronglyke vind in dit ondermaanfche. De Kerk , de Hoogefchool , en andere Leerplaatzen , verfchaffen ons louter denkbeeldige begrippen. Wil men weezenlyke hebben , men wyst ons , zo niet met uitgedrukte woorden, althans zydelings, tot het Bordeel, de Speeltafel, en overal waar voorbeelden van Gierigheid , Bedrog, en Wellust worden aangetroffen. In deeze Schooien, voegt men 'er nevens , word de Mensch befchreeven , zo als hy met de daad beftaat ; en deeze zoekt en vind het verftandig deel des Menschdoms, die Wysheid, door de dwaazen' te vergeefsch gezogt in de Kerk en in de Boeken. 't Is waar , de Boeken vertoonen de dingen beter dan ze zyn ; doch het is even waar, dat zy, zulks doende, doen wat zy behooren. Dit is derzelver lof , geenszins derzelver fchande. Zy poogen de menschlyke natuur te verheffen , en flaagen in dit oogmerk: want, hoe fnood de Wereld zyn moge , zal men de uiterften van Boosheid vinden onder de zodanigen , die niet leezen , niet onder de zodanigen, die onderweezen werden in de Leerftellingen der Zedelyke Wysgeeren; en, wat verhecvens in de Wereld ooit voorkomt , het word voortgebragt door  VAN ZEDËLYK ONDERWYS. OCt door Lieden , wier Zielen door Zedelyk Onderwys zyn opgekweekt. Indien de Zedekundige de dingen enkel zo moest befchryven, als zy waarlyk zyn; indien hy alleen zodanige voorfchriften moest geeven , als ftrekken om het jeugdig gemoed te leeren hoe te bedriegen , en de ondeugden, van welke de zamenleeving overvloeit, te pleegen , dan zou algemeene Zedeverbastering en verderf zeker aangroeijen tot eene bykans onbegrypbaare hoogte. Snood is de Mensch , zonder den by ftand van 't Zedelyk geleide; fnood , ja zelfs helsch , zou de ftaat der Maatfchappye weezen , wanneer de Boeken fteeds ftrekten , om den weg tot Zedeverderf te baanen, en den Mensch daar toe aan te fpooren. Wy kunnen ons naauwlyks verbeelden, welk eene gedaante de wereld zou aanneemen , indien men het gebruik van goede Boeken weerde : dewyl wy nimmer iets dergelyks by bevinding kunnen hebben in deeze tyden, waar in bykans geen Mensch tot jaaren van onderfcheid komt , zonder eenig onderwys te ontvangen, 't zy by mensch, 't zy by gefchrifte; eerst uit de Boeken ontleend. Lieden van de Wereld, heb ik hooren aanmerken, dat zy de Schriften van addison niet konden goedkeuren: naardemaal hy, zo zy zeggen , zyn best doet , om den Mensch zo te maaken , als zy nimmer kan weezen: Dan, ondanks deeze aanmerking, durf ik bcweeren , dat ons Land meer goeds ontvangen heeft uit deeze Schriften van addison , dan van de daadlyke verrigtingen van eenig Mensch , hoe hoog van ftaat , hoe fterk van invloed. De Spectators zyn door 't geheele Ryk geleezen, en veel van de Geleerdheid en goede Hoedanigheden, welke zich , naa dezelver uitgave, onder ons vertoonde , hebbe men daar aan dank te weeten. Geen Boeken zyn algemeener in handen ; men vind ze by Lieden van den hoogften en van den laagften rang ; en dat de Britfche Natie niet gedaald is tot eene laagte zo diep als derzelver Nabuuren, moet grootendeels toegefebreeven worden aan cen Bock van Zedelyk Onderwys , zo algemeen beoefend; een Boek. waar in de dingen misfehien beter dan ze zyn worden afgefchilderd, en 't geen de waardigheid der Menschlykc Natuure, op eene edele wyze, handhaaft. 't Ontftaat uit bet verkeerd begrip , dat 'er zeer weinig voordeels ten voordeele van de beftuuring onzes Gedrags te haaien is uit Zedelyke Leerboeken, dat onze gedrukte. Ss 2 Leer-  6ö£ PROEVE OVER DE KRAGT Leerredenen , die een fchat van de beste Zedekunde behelzen , op de beste wyze aangedrongen , meestal verwaarloosd liggen. Ze worden door jonge Godgeleerden gekogt om 'er zich van te bedienen ; doch in de binnekaruers weinig gclcczen. Te deezer oorzaake zou veelligt iemand in 't vermoeden vallen , dat dc meeste Menfchen onopregt zyn , en dat 'er een ftilzwygende affpraak tusfehen hun beftond, om te bedriegen en om bedroogen te worden. Want veelen onder hun, die een Leerreden, van den Prcdikftoel hun voorgehouden , met aandagt hooren en toejuichen, zouden zich fchaamen, als zy in hun kamer werden aangetroffen met een Predikatieboek in de hand. Indien zy waarlyk geloofden in de zaaken , die tot onderwerpen der Leerredenen ftrekken , zyn deeze van zo belangryk eene natuure , dat zy zich genoopt moesten vinden om ze met onverzaadlyke greetigheid te kezen : maar 't zelfde ongelukkig denkbeeld blyft heerfchen , dat, fchoon een Zedelcerende Leerreden moge dienen , om de Toehoorders op geene ongevallige wyze bezig te houden , dezelve geen kragts genoeg heeft om invloed te hebben op het leevensgedrag. Men houd het Kerfcgaan , het hooren van Leerredenen , voor een foort vau gewoonte, waar aan een goed foort van Lieden zich mag houden uit vvelvoeglykheid , en dan tot hun voorig bedryf wederkeeren, onveranderd, onverbeterd. Het eind , 't welk ik in 't byzonder met de dus verre voorgeftelde aanmerkingen bedoel, is, niet alleen om aandagt op de Zedelyk onderwyzende Boeken en Redenvoeringen aan te pryzen; maar ook, indien het mogelyk ware, eene verandering te wege te brengen , in het voorwerp van die aandagt. Ik wenschte, naamlyk , dat de Leezers een Boek opnamen, met een begeerte , om Zedelyk Onderwys uit het zelve te haaien , en niet alleen het vermaak van leezen te genieten. Elk onzer, hoe groot zyne vorderingen ook zyn mogen, loopt gevaar van verzwakking in zyne beginzelen , indien ze niet by aanhoudenheid vernieuwd , en door Zedelyke aanmaaning verfterkt worden. Gelukkig voor ons, is 'er een overvloed van Zedelee- rende Boeken en Gefchriften. — Gelukkig voor ons, ftaan de Phiatzen , waar Zedelyk onderwys op de ftaatlykfte en plegtigfte wyze gegeeven wordt, "dagelyks open. Maar, helaas 1 hoe weinigen koopen een Zedeleerend Boek, en leezen het met een opregt verlangen om 'er be-  van zedelyk. onderwys. 603 betere Menfchen door te worden; en hoe veelen' hooren den Leeraar alleen om hunner nieuwsgierigheid voldoening te verfchaffen, en een uur op geene ongevallige wyze te flyten ! Slegt, zeer flegt, indedaad, moet een Boek sefchreven , en een Leerreden opgefteld zyn, waar uit een Mensch , als hy 'er op gefteld is, geen wenk ontvangt, die, ernftig in agt genomen, hem tot Leevcnsbeterfchap zou opleiden. Doch ons gebrek aan nederigheid, en ons denkbeeld, dat Onderwerpen, welke onze wereldlyke belangen en vermaaken betreffen, de eenige Onderwerpen zyn , de aandagt en opmerking eens verftandigen Mans" waardig , door alles , wat de kundigften en besten verzameld hebben, tot ons Geleide , vrugtloos worden. Welke zyn de Boeken, meest gezogt, meest met aandagt en toepasfing geleezen , door Lieden in hooge Bedieningen gefteld , of in Wereldlyke bedryven onledig? De zodanige ongetwyfeld , welke ftrekken kunnen , om hun voor te lichten in de ondërfcheide werkzaamheden aan hun ftaat en beroep verknogt; nietige en geringe voorwerpen, indedaad, in vergelyking met de verhevenheid van Zedelyke en Godsdienltige voorwerpen. Nogthans zyn zy gereed om alle andere aan te merken als beuzelagtige wartaal , waar mede zy zich mogen bezig houden, die niets anders te verrigten hebben; maar de kennisneeming van een Man van verftand, van een Man naar de Wereld, niet verdienen. Uit zodanig eene denkwyze, welke maar al te zeer de overhand heeft, ontftaat bekrompenheid en laagheid van ziel en onkunde, de vrugtbaare moeders van alle Ondeugden, die den pleegcr elendig kunnen maaken, en hoogst fchadelyk zyn voor de Maatfchappye. Wel Edele Heeren, de Schryvers van de Vadcrlandfchc Letteroefeningen ! Tot tweewerf toe in ulieder mengelwf.uk, iets over de Roode Myrhe oïMuur, als een Hulpmiddel voorde Hondsdolligheid, geleezen hebbende, maar beide na myne gedachten niet voldingende genoeg, om daaruit het beoogde nut te kunnen trekken, alzo noch de regte naam der Plant, zo al ze by de Kruidkundigen bekend is", is opgegeeven , noch de bereidingc en het gebruik van dit hulp* Ss 3 mid-  604 BERIGT WEGENS DE ROODE MUUR. middel, volledig genoeg is befchreeven ; zo neem ik de vryheid, iets over het een en ander hier by te voegen, met verzoek , om , zo het zelve meer aan het oogmerk voldoende mogte geoordeeld worden, een plaatsje in ulieder Mengelwerk tc vergunnen. Ik tekene my met waare hoogachtiuge Wel Edele Heeren! U Ed. onderdanige Dienaar , Q. L. G. VAN FRIDAGII. Op den huize Ruiterborgh, den 13 October, 1789. EGT BERICHT WEGENS DE ROODE MUUR EN DE BEREIDINGE DAARVAN TOT EEN HULPMIDDEL VOOR DE HÖNDSDOLLIGHEID , NEVENS DE WYZE HOE HET ZELVE VOOR MENSCHEN EN BEESTEN TE GEBRUIKEN. Het Kruid by 't gemeen Roode Myrhe of Roode Muur genaamd, is by de oude Kruidkundigen onder den naam van Anagallis mij. Ph'oetiiceo flore, (Mannetjes Guichelheil, met een hoogroode bloem) bekend (*). Üe Bloem beftaat uit cen blaadje, 't welk van figuur is als een rad, met verfcheide verdeelingen ingefneeden , het Styltje dat uit' de Bloemkelk voortkomt, ftaat in het midden der Bloem als een Spilletje , en verandert in eene rondagtige Vrucht , welr (*) [Men noemt het by de hederida'agfche Kruidkundigen, 'Aria. gallis Arvenfis, om dat het veel op de Akkerlanden groeit; waar van vérfcheidenheden zyn , met paarschachtige, vlecschkleurige of bleekroodc, en met blaauwe Bloemen, (zie de gorter, Flor. VII. Belgii Provintiarum,) cn het is in 't Nederduitsch bekend onder den naam van Basterd- Muur of Hoenderheete , om dat het in gedaante zo veel overeenkomst heeft met de gewoone of TuinMuur (Al/ine,) waar van het door den naam van Guichel- Heil, als eene Toverkragt tot Geneezing bezittende, onderfcheidén wordt: des men zig moet verwonderen, dat men ten opzigt van dit Kruid , in dc kruidboeken , (hoewel niet onder den zo dubbelzinnïgen naam van Myrhe,) zo zeer bekend, eenige duisterheid heeft kunnen vinden. De Franfche naam is Meuren, waar yafl onze naam, Muur, waarfchynlyk, afkomftig is.]  TEGEN DE HOKDSDOtUCHEID. 6oJ welke, wanneer ze ryp is, zich van boven naar beneden in twee deelen opent, die, op elkander leggende, veel hoekige Zaadjes in zich befluiten : zo als hetzelve door den Heer mieler , in zyn Groot en Algemeen Kruidkundig Hoveniers en Bloemisten Woordenboek, op het woord Anagallis , te regt word befchreeven. Het yetfehilt in gedaante weinig van de Alfine minor multicaulis, of gemeene Muur, met witte Bloemen, in Duitschland doorgaans vitte Myrhe genaamd , die zo veelvuldig als Onkruid in onze Tuinen en elders groeit, en een lekker Aas is, zo voor de Hoenders, als ander Gevogelte. De bladeren van onze Plant zyn eenigzins rondagtiger en breeder, en van een donkerder groene koleur: zy behoort tot de eenjaarige Planten, en bloeit meestal om St. Jan. Zy groeit in veele Tuinen op zandige gronden, inzonderheid tusfehen de geele Wortelen, en op nieuw omgefcheurde Landen. De beste tyd, om dit Kruid te verzamelen , is zo dra het zelve bloeit, als wanneer het uitgetrokken, en in de zon gedroogd moet worden ; kunnende hetzelve dan jaaren lang op een drooge plaats , zonder iets van zyne kragt te verliezen, bewaard worden. Het Hulpmiddel tegens de Hondsdolligheid (Rabies Canind) word op dc volgende wyze daarvan vervaardigd: Men neemt een handvol van het bovengemelde Kruid, hetzelve moet, kort gefneeden, en in een fchoone aartje pot, daar nooit vettigheid in geweest is , gedaan , vervolgens een mengelen oud bier daar op gegooten, en tot op de helft verkookt worden; moetende de pot digt geflooten gehouden worden , om alle uitwaasfeming te beletten \ de Drank gaar zynde , moet 'er Veneetfe Driakel, ter grootte van een kleine Notemuscaat (*) in gedaan, en, wel omgeroerd zynde , door een melkzeef gegooten worden. De plaats, daar een mensch gebecten is . moet met een eiken fpaantje opgekrabt, en weer aan het bloeden gemaakt , en dan de wond, met deezen drank , fchoon uitgewasfehen worden. Een volwasfen Man moet op eenmaal, nugteren, een oort of half mengelen van deezen drank, wel omgefchud , drin- (*) [Die veelheid is wat klein en onbepaald ; men mag wel een vierde Loods of' een Drachme Theriaak daar in doen , als van welke dc uitwerking veel zal afhangen.] Ss 4  6oö OVERDE ROODE MUUR, TEGEN DE HONDSDOLLICHEID, drinken ; best is het op eenmaal , maar zulks niet wel kunnende gefchieden, dan in tweemaal kort op elkander • de drank mgenoomen hebbende , moet hy eenigen tyd te bed blyven; zich als dan van fchoon linnen voorzien, en de lakens . waarop hy geleegen heeft , voor anderen verWisfelen; hy moet drie uuren , na 't inncemen, vasten. en zich dien dag van Melk of andere Lepelfpyze onthouden; eens mneemen, kan volflaan ; doch twee dagen astereen , is beter. a b ' Een Vrouwsperfoon neemt wat minder. Een Kind, na dat het oud is. Voor een zuigend kind , kan de moeder het wel een rpaal te meer neemen, zo men hetzelve geen lepelvol of twee kan m krygen. Hy, die by iemand geflaapen heeft, die van een dollen hond was geheeten , moet fchoon linnen aantrekken, en pok deezen drank eens inneemen. De Patiënten moeten zich eenige weeken onthouden van Spek, Look, Erwten , en Vogels die op het water zwemmen. Zo een Mensch reeds aan 't raazen is, moet eens zo veel van dit Kruid op een mengelen bier gedaan , en eens. zo veel Femctfe Dnakcl, de drank gaar zynde, daar in geroerd worden, cn hy, drie of vier morgen agtereen, de voorlchreven drank drinken. Dit Hulpmiddel is niet alleen dienftig voor den Mensch, maar word ook, met goed fucces, voor het Vee gebruikt! Een Paard moet op eens een half mengelen hebben. hen volwasfen koebeest, twintig iepels vol Een jong Beest, wat minder. een'scÊpf " ?gt lepds vo15 ^sgelyks. Een Hond, vyf of zes lepel'; vol. Men kan hun deezen drank best ingeeven, door middel van een hoorn. Die den Beesten deeze drank ingeeven, trekken dikke, leederen handfehoenen aan, en binden een doek voor neus' en mond,, om zich voor den adem te beveiligen: na 't volbragte werk , moeten de handfehoenen verbrand , of diep m den grond begraven worden. Men moet dc Italien of plaatfen, daar de beesten gedaan hebben uitmesten, en de mest ondergraven of'bouwen, en dè kribben, voerbakken, planken, Italrepels, enz. met heet water ter deeg afboenen, de beesten telkens versch Stroo geeven, en de Legplaatzen zo zuiver houden, als moge.  NATUURL. HIST. VAN DE ROTGANS EN RÏNCELGANS. 6oJ» natuurlyke historie van de rotgans , en ringel gans. (Volgens den Heer de buffon.) De Rotgans, in 't Latyn Bcrnicla., in 't Italiaansch Cefon, in 't Engelsch Brent- goofe geheeten. wordt in 't Fransch Cane de Mer of travant genoemd. Deeze. laatfte benaaming wil, volgens gesner niets anders zeggen, dan Graauw Eend. De kleur van de Rotgans is, met de daad , een graauw of zwartagtig bruin , zich bykans eenpaarig over de geheele Pluimadie uitftrekkende; doch , in houding en gedaante , komt deeze Vogel de Gans veel nader, dan den bndvogel. Hy draagt den Kop hoog, en heelt,in alle evenredigheden, de geftalte van een Gans op een kleinder fchaal ; zynde ook min dik van Lyf, en vlugger: de Bek is niet breed, en vry kort, de Kop klein, en de Hals lang en dun; deeze twee deelen , als mede het bovenfte van de Borst , zyn donker bruin, uitgenomen een zeer f malle witte band, die om den Hals een halven Halsband maakt. Een kenmerk , waar op belon het denkbeeld grondt , dat men by aristophanes een naam aantreft, op deezen Vogel toepasfelyk (*). Alle de Vleugels, als mede de Staart en deszelfs Dekpennen, zyn ook donker bruin ,maar de Zydveeren, en alle onder den Staart, zyn wit. De Pluimadie des Lyfs is ascho-raauw op den rug, aan de zyden cn onder de vleugelen ; doch geffppeld graauw onder den buik , waar de meeste pennen met wit geboord zyn. : De Iris van het Oog is donkergeel ; de Pooten , als ook dc Vliezen , die de Vingers vereenigen , zyn zwart ; deeze kleur heeft ook de Bek, in welken men zeer groote neusgaten vindt, die 'er een gat in maaken. Langen tyd heeft men de Rotgans vermengd met de Ringelgans, en , van deeze twee Vogelen, flegts ééne foort gemaakt. Willoghby erkent, dat by de Ringel- en Rotgans voorheen gehouden hadt voor Mannetje cn Wyfje (f), doch (*) Belon, Nat. des Oifeaux , p. 166. (t) He Heer frisch , reden geeveridé van den naam van Boomgans, dien hy op de Rotgans, toepast-, zegt, dat deeze naam hervoortkomc u;t de gewoonte deezes Vogels , om zyn nest op dt § s 5 *0°-  «o3 natuurlyke historie doch, naderhand, ontdekte hy, aan verfcheide kenmerken , dat deeze Vogels weezenlykheid twee ondërfcheide foorten uitmaakten (*). Belon, die de Rotgans befchryft onder den naam van Cane de mer a collier, duidt elders de Ringelgans aan onder den naam van Crayant (f), en de Bewoondersonzer Franfche Zeekusten begaan denzelfden m sllag. De groote gelykvormigheid, zo in de Pluimadie als in de Geftalte, tusfehen deeze beide Vogelen, heeft 'er aanleidingtoe gegeeven : desniettegenftaande is de Pluimadie van de Ringelgans volftrekt zwart, en in de Rotgans veeleer donker bruin, dan zwart. Behalven dit onderfcheid onthoud zich de Rotgans op de Kusten, in gemaatigde lugtftreeken, terwyl de Ringelgans zich alleen op Noordlyker kusten laat zien: 't welk genoegzaam is om ons te doen gelooven , dat ze, indedaad, twee van elkander onderfcheidén foorten zyn. Het gefchreeuw van de Rotgans is een dof en heesch geluid, wy hebben het menigmaal gehoord, en zouden het kunnen uitdrukken door ouan, ouan; dikwyl flaat hy dit geluid (f); ook maakt de Rotgans, wanneer ze vervolgd of genaderd wordt, een geblaas, gelyk aan dat der Ganzen. De Rotgans kan in den gevangen ftaat leeven: een Heer, in de nabuurfchap van den Heer de querhocnt, heeft 'er twee jaaren een gehad; in 't eerfte voorjaar was die Vogel omtrent den broedtyd zeer ziek, in het tweede ftierf hy, een Ey gelegd hebbende; verfcheide maanden heb ik 'er een gehouden; zyn voedzei beftondt in graan, zemel of geweekt brood. Steeds betoonde deeze ^Rotgans een vreesagtigen en wilden aart,en weigerde alle gemeenzaamheid ; by ander ;watergevogeltc opgellooten , hieldt hy zich Boomen te maaken: waar voor geene waarfchynlykheid altoos is; veeleer hebbe men te gelooven ,- dat deeze naam ontleend is, ▼an de Bernache of Ringelgans, die , gelyk wy naderhand zullen zien, ter oorzaake van het vertelzeltje, dat dezelve uit verrot hout hervoortkomt, deezen naam gekreege-n heeft. (*) Willughby, Ornithologie, p. 274. (t) Belon, p. if36. 188. O) Deeze Vogel maakt veel geraas , en laat, bykans zonder ophouden, een foort van gegrom hooren ; van hier wordt het Woord Bournacher op 't land gebruikt, om Grompotten aan tc -luiden.  VAN DE ROTGANS EN RINGELGANS. 6°9 dreef. Men merktc f£%*?£X£&ï* («M van medegedeeld. Plcardie , ^'g^SSi C$2 MDCCXrbVykans niet be! " kend de Noorde wind voerde 'er toen een groote me" • , ' „ . l ^c was 'er mede bedekt, alle de moe- 'r Hnrt en decden groote fchade met de giaanen , uie , ie" dcr"df fneeuw bedekt w«n , op te eeter, Zy " $32? ff ^JSSS^^f^ ,, die piaag m wucu konden zy ze nvpi-o-piMten had, vernielden. , „ overgeiaaieu lldU> rT „v VPrrci-,Cenen zv weder, de Sn naa het verblvf van weinige dagen. " Naa dien tyd heeft men de ,,'^en, wanneyer de Noorde wind twaalf 0,^gbendij gen aanhield. ^ S^de^ltót " St" beydeïtTyndT, ble^enPze meest aan den zee" £nt anderen Se de rivieren opgezwommeu waren of " Sb aan de oevers verfpreid hadden, op eenigen afftand l viTzTeS, vonden zich door »SdSS: (wy geeven ;r J--»; ter önderfcheiding van Ko^öw , »".bXn'S, gels by ons in 't algemeen onder den laatften naatu  óio natuurlyke historie kcnda zyn,) beet in 't Fransch Bernache, in 't Engelsen Bernacle of Scotch - goofe, in 't Schotsch Claih ,Clakgufe Claikgces, in 't Hoogduitsch Baumgans , in 't Noorweegsch Rantgans, in 't Yslandsch Helfingen , in 't Deensch Raygaas, in 't Poolsch Ges 0f Raczka drzetvna geheeten. Op de Orcadifche Eilanden noemt men haar Rodgans, cn op Hitland Rodgees. Onder de valfche wonderen , welke de onkunde, altoos ligtgeloovig, zints langen tyd, in (lede van de waare en indedaad verwonderlyke werken der Natuure o-epiaatst heeft, is misfehien een der ongerymdfte, en ondertusfehen een der berugtfte, de vermeende voortbrenging der Ringganzen in zekere Schulp , bekend onder den naam van Concha Anatifera of Ganzen - baarende Schulp , ook Ganzen-mos/cl geheeten; of dat zy voortkomen van zekere Boomen op de kusten van Schotland en dc Orkcidifche Eilanden , en zelfs uit het verrot hout van oude Schepen. Eenige Schryvers hebben vermeld, dat zekere Vamen * welker gedaante reeds by voorraad de beginzels van eert Gevogelte vertoonden, in zee gevallen, daar in Vogelen veranderden. Munster (*), saxo grammaticus (f), verzekeren zulks: Fulgosios zegt zelfs, dat de Boomen, die deeze Vrugten draagen, naar Wilgeboomen gelyken, en dat, aan 't einde van derzelver takken, kleine opgezette ballen komen , het vrugtbeginzel behelzende van een Eend, die aan den bekenden tak hangt, en wanneer hetzelve ryp en gevormd is, in zee valt, en weg vliegt (j). Vincent de beauvais wil ze liever aan den ftam hangen, en aan den bast, waaruit zy voedzei zuigen, tot dat ze, groot geworden, en geheel met vederen overdekt, zich daar van los maaken. L'esl/eus (§), majolus (**) , oderic (ff) , torque- mada (§§), chavasseur (§ , deBisfchop olaus (***), (_*") Geographie Univerfelle, Lib. II. (f) Comment. in I Lib. arist. de plan ris. (4.) Lib. I. Cap. 6. (§) Chron. Scot. f**) Diere canicular. tract. Ctt) Voyage en Tartarie du rhaMüsio. Hexameron 2de journée. C5§§) Catalogue de la gloire du Monde, Part. XII. Confid. 57. Rerum Sept. Lib. XIX. Cap. 6. 7.  van de ROTGANS EN RINGELGANS. 6ll ert een geleerd Cardinaal (*), getuigen allen van deeze zeldzaame voortbrenging, en 't js om ons deeze te binnen te brengen, dat die Vogel, in de Noordlche Taaien, den naam draagt van Boomgans ; en wordt 'op een der Orcadifche Eilanden, waar die wondere voortbrenging gefchiedt, Pomonia geheeten. Dit zo zeer belachlyk denkbeeld is nog met wonderbaar o-enoe<* verzonnen voor een cambden (f), boetius (1) en turnebe (§): want, volgens hun gevoelen, vormen zich in oude masten , en andere brokken van verongelukte en in 't water verrotte , fchepen , eerst kleine Champignons , of groote wormen, die allengskens poddevederen,en vervolgens pluimen,krygende, hunne gedaantverwisfeling voltrekken , met in een vogel te veranderen (**> PlEKRE danisi (ff) , dentatus (44) , WOR- mius , duchesne (*) , zyn de Voortzetters van dit on°erymd wonder , waar van rondelet , ondanks zvn kunde en goed verftand, overtuigd fcheen. Eindelyk , by cardanus (**) , gyrai/dus (ff) , en maier , die een opzettelyke Verhandeüng gefchreeven heeft over deezen Vogel, zonder Vader en zonder Moeder (ttD ■> zvn bet §eeIi Vrugten, geen Wormen, maar Schul- C*) Jacobus aconensis. (f) Defcription des Isles Britaniques. (J.) In zyne Hifioke d'Escosfe. (§) By gesnf-r. (**) Een deftig Doctor, by aldrovandus , verzekerde hem met een eed, dat hy de kleine Ringganzen gezien en getast had , toen ze nog niet gevormd waren , en zo als dezelve uit het verrot riout vielen. (ft) Defcription de I'Europe, Art. VMande. (J4) Apud alex. ab alex. Genial. Dier. or. 4. ($§) Daar hy l'Epitome des Chroniques d'Escosfe, aanhaalt. (*) Hifi. cFAngleterre. r (**') De Variet. Rer. Lib. VII. C. 3. (ft) Traité de P Origine des Macreufes. Cap. 37. (ttt) Tractatus de voiucri arborea, absque patre et matre, in hu fulïs Orcadum , forma anferculorum proveniente. Aut. mich. ma1er0. 'Archiatre, Comité Imperiali £ƒ<;. Francofurti, 1629. in 120.  6l£ natuurlyke historie Schulpen, d:e deeze Vogels baaren; en, 't geen nog vreemder klinkt, dan het Wonder zelve, is, dat maikr honderd van deeze Ganzen-baarende Mosfelen geopend heeft, en het hem nooit miste , in allen het vrugtbegmzel te zien van een geheel gevormden Vogel (*). Zie hier, buiten tegenfpraak , een aantal'van dwaalingen , en zelfs harsfenfchimmen , wegens den oorfprong der lUngganzen : maar, dewvl deeze verdichtzels veel naams verkreegen hebben , cn door veele Schryvers geloofd zyn (f) , oordeelden wy dezelve te moeten opnaaien , om te toonen tot welk een hoogte een dwaaling in kundigheden kan opgevoerd worden , en hoe zeer de bekooring van het wonderbaare de geesten kan betoovcren. 't Ontbrak onder onze oude Natuurkundigen niet aan verfcheidene, die deeze vertelzeltjes verwierpen (4). Belon, altoos oordeelkundig en verflandig, fpotte 'er mede (§). clusiüs (**), deus1ngius (ff), aleertus grand, ge- loofden 'er niets aan. Bartholini's hield (taande , dat de gewaande Ganzenbaarcndc-Schulpen niets anders in zich (*) Voor bet overige heeft de Graaf maier zyne Verhandeling opgevuld met zo veele otigerymd- en kinderachtigheden, dat men , om zyne getuigenis kragtloos te maaken , niets anders te doen heeft, dan by tc brengen, 't geen hy zelve zegt: hy bcwyst dc mogelykheid der wonderbaare wording van d§ Ringganzen, door het beftaan der Weervolven en Toverhexen: hy leid dezelve af uit den invloed der Starren, en indien zyne eenvoudigheid zo doorfreekend groot niet ware , men zou hem van eene groote oneerbiedigheid kunnen befchuldigen, in het Vf Hoofdituk door hem dus getytcld: Quod finis proprius hujus volucris generati. onis fit, ut referat cluplici natura , vegetabiliJ et animali, ChriJlum Deum et Hominem , qui quoque fine patre et matre, ut illa, exijlit. Cf) Zie , behalven de reeds aangehaalde Schryvers, cralnDorge, Traité de l'Origine des Macrtufes, 1680. Deusingii Fasciculus Disfert. felectarum , inter quas una de anferibus Scotitis, 1664. E usdem Disfert. de Mandragorae pomis, p. 38. 1659. fo. ernst kering, Disfert. deonu avis Brittannir.ee, 1665. Robinson, Obfervations on the Macreufe and the Scot Bernacle. Phil. TranJ'act. Vol. XV. No. 172. p. io<6. Relation concerning Eernacles, by ra. r9bert moray, Phil. Transact. No. 137. Art. 2. Cf) Belon in het Hoofdftuk over de Cravant. (§) Exot. auctuar. p. 368. Cf*) In Tract. de Anferibus Scot.  van be rotgans en ringelgans. 613 zkh beflooten dan een Schulpvisch van eene byzondere foort (*). En uit de befchryvingen door wormius (t), lobel f1), en andere van die Ganzenbaarende Schulpen o-egecven, als mede uit de afbeeldingen, die aldrovandlts en gesner daar van opleveren (hoe gebrekkig ze ook zyn mogen) valt ligt op te maaken , hoe de Schulpen, aan onze kusten van Bretagne, bekend onder den naam van Pousfe-pieds, door derzelver gehegtheid aan een algemeenen Ham, en door cen foort van ruige fpneten, welke zy aan het einde uitfleeken , aan een zeer voonngenomene verbeeldingskragt konden voorkomen, vrugtbeo-inzels te zyn van Vogelen aan takken gehegt, en er van afhangende; doch die zeker even min, als op onze Kusten , in de Noordlyke Zeeën , Vogels voortbrag» ten (§). Zo verhaalt /eneas sylviüs , dat hy, zich m Schotland bevindende, 'er fterk op aandrong, om gebragt tc worden ter plaatze, waar de wonderbaare voortoren«in* wyze om fraaije Kamers te lugten , zonder eenig zin. baar vertoon van mismaaktheid, ~- gefchikt om Schilderyen , Prenten , Hinscieraaden , en fraaije Kamers te bewaaren voor de fchadelyke uitwerkzelen van ftilllaande lugt, damp van kaarsfen, enz. IV. De wvzen om Kantooren, Werkwinkels, waarin veel Volks werkt, en veele kaarsfen en lampen branden, als mede om Hosnitaakn, Gevangenhuizen, Stallen, enz., verfche lugt te verfchaffen. V. Een Wysgeerig onderzoek omtrent het maakzel van Broeikasfen , gefchikt tot het kweeken van vreemde Gewasfen. VI. Eene befchryving van andere middelen, ftrekkende om de gezondheid der Men- Jchen , en het genoegen des leevens. te bevorderen - - Het Handfchrift en de Tekeningen berusten tegenwoordig in de handen van een Heer te Croydon. ° Nu en dan was de Heer whitehurst onderhecvig aan kleine vlaagen van Jicht. In November des Taars MDCCLXXXVII, had hy een meer geregclden aanval. Op den vyfden December, daar aan volgende, kreeg hv, zich onvoorzichtig aan eene koude blootgeflcld hebbende' een fchielyk toeval van dit ongemak in de maag. Deeze kwaal werd eerlang erger, en byzonder daar dezelve vergezeld gtng van een hardnekkige verpopping in de Ingewanden; hier by kwamen verzweeringen , zich waarfchvnyk uitbreidende door het geheel het tot voeding dienend kanaal. Zyne ziekte was langduurig cn fmertèlyk, Dr. david pitcairn, Dr. AUSTtN, Dr. willan , en Mr. champney , bezogten hem geftadig, eu hunne poogingen bezorgden hem, emdclyk, eenige vcrligting in dc frnertelyke toevallen. Omtrent hetmidden vanJanuarydesJaarsMDCCLXXXVIII ging by by een Vriend te Ckelfea zyn intrek neemen, oin te beproeven, ot dc verandering van Lugt hem zou baaien ; men fprak toen van cen keer na Bath, indien zvne kraeten zo verre mogten herftellen , dat hy de vcrWiemsfe der reize kon uitftaan. Na een weck vcrblvfs tc Cheljca , de verwagte baat niet erlangende , en ontrust door bet eenigzms wederkecren van de verfcbynzelen zyner kwaaie , begeerde hy na zyn eigen Huis weder te keeren. Hier gekomen, begonnen zyne kragten fterk af te neemen , door Koortzen , die beftendig alle nagten wederkwamen; hy werd een geraamte gelyk. Gevoelende dat zyne Ontbinding naby was, wagtte hy dezelve in met  VAN JOHN WHITEHURST. 635 met eene volkomene onderwerping , en eindigde, op den achttienden van February, in het vyf cn zeventigfte Jaar zyns ouderdoms, zyn werkzaam en nuttig leeven. Zyn dood wierd niet alleen beklaagd door zyn groot aantal Vrienden , maar ook door ieder Liefhebber van Weetenfchap en Deugd. Men begroef zyn overfchot op St. Andrews Kerkhof , in Grafs-tnndane , waar zyne Vrouwe in den Jaare MDCCLXXXIV was bygezet. Hy liet twee jonger Broeders naa, james, een Klok- en Horologiemaaker te Congleton , en gforge , die van zyne middelen te Rcpton in Dcrbyshire ftil leefde. Aan zyn Neef tohn, zoon van james , die hem in zyn Werk te Derbey opvolgde, had hy het grootfte gedeelte zyner bezittinge, en een klein goed te Congleton, 't welk, zints de Vermeestering, in 't bezit der Familie geweest was, befprooken. Hoe zeer ook de Heer WHiTtHURST agting verdiende,van wegen zyne bedreevenheid in de Werktuigkunde, en andere deelen der Natuurkunde. op welke hy zich byzonder bevlytigde , was hy nog veel agtensvvaardiger by zyne Vrienden en Bekenden , uit hoofde van zyne Zedelyke Hoedanigheden. Om niets te zeggen van de Opregtheid en Stiptheid in alle zyne handelingen, betrekking hebbende op' zyn bedryf', hadden weinige Menfchen een Weldaadiger Hart dan hy, of, deeden het, zulk een hart bezittende, met meer oordeels , tot de beste einden werken. Hy was, in den uitgebreidften zin dier benaaminge, een Menfchen* vriend. In alles wat ftrekt ten nutte van het Menschdom, was hy altoos , eu bovenal in drukkende ongelegenheden, volyverig bezig; oordeelcnde, dat niets Menschlyks ooit van een Mensch vreemd moest zyn. Schoon zeer wel bekend by veelen der Grooten , om wier gunst te bejaagen men vleijery in 't algemeen voor den gereedften wég gehouden heeft , moet men te zyner eere aanmerken , dat hy nimmer tot die laage wyze van Gunstbejag zich vernederde. Vleijery hield hy voor de laagfte Ondeugd van eene laage' Ziel. Niet alleen had hy een gezetten afkeer van Vleijery, maar ook van alle andere afwyking van de Waarheid , en mag hy in allen deele een getrouw Dienaar van dezelve genaamd worden. Dagelyks was hy meer of min bezig om de Waarheid na te fpeuren , en, in den geheclen loop van een lang en bovenmaate nuttig leeven , blonk de Waarheid in zyne daaden uit. Vv 3 AAN-  6^6 AANMERKINGEN OVER DE ZEDEN , ENZ. aanmerkingen over de zeden en gewoonten dek inwoonderen van napels. Door den Heer öüpaty» De Lugtsgefteltenis heeft te Napcis een volkomen overmeesterenden invloed ; de Zon hoerscht 'er onbeperkt, cn veroorzaakt eene algemeene Verflappin* in alle betrekkingen cn leevensomfiandigheden, zo burserlvke ftaatkundige, als natuurlyke. Niets kan en word hier sedaan, dan 't geen met zekere bepaalde fpanning der zenuwen kan gefchieden; de kragten zyn even za bepaald, als dat eenigcr ftem niet hooger dan het octaaf kan klimmen. Godsdienst is te Napels louter Bygcloof; doch anders heeft men 't, ten dien opzigte, hier zeer gemaklyk Te zeggen , dat gy Godsdienst bezit is denzelven te hebben. Een vierde gedeelte des Volks vergenoeot zich met ter Misfe te gaan. Zeldzaam knielen zy inöde Kerken ; en gaan 'er meest, als ze verlicht worden als men 'er Muzyk of Operas heeft, 't Staat elk vr'v te fpreeken van, en uit tc -vaaren tegen, den Godsdienst tegen den Catholykcn Godsdienst zelfs. De Godsdienst gaat niet verder dan Bygcloof, klimt nimmer tot Geestdryvery op; want Geestdryvery is eene daad van Kranbetoon. Men mag zeggen, dat de Fakkel van den Godsdienst hier flikkert, maar niet brandt. In de Sexe, fchynt ieder handel te dryven. Vaders Moeders, Echtgenootcn , Broeders, Monniken , allen doen zy 'er openlyken handel in. De Inwoonders van Napels bedriegen elkander zeer behendig; doch altoos jokkende, 't Geheele leeven onder de Napolltaanen is een fpel, om te toonen wie de meeste kunst en behendigheid bezit ; elders vegtcn de lieden, om te bepaalen wie de fterkfte is. Zy erkennen hi^~ openlyk, dat zy iemand bedroogen hebben, en pochet 'er op , gelyk in andere Landen de Speeldcrs op hun winnen ftolfcn. Zulks ftrekt grootlyks tot vertraagino- van alle verrigtingen: zy letten met omzigtige naatiwkeuri^beid op alle flappen van hun naasten, éven als de Schaakfpeelers op elke beweeging der ftukken. Weinig wordt 'er overzulks uitgevoerd. Beloften zyn enkele klanken • niets is verbindend dan Schrift, eu ieder Schrift behelst  DER NAPOLITAANEN. helst in zich ftoffe tot cen pleitgeding. In pleiten vinden zy fmaak: dit houden zy voor eene foort van fpel; zy gaan na de pleitzaal tot tydvcrdryf, en om te fnappen. Geen zedelykheid is 'er in hunne denkbeelden , noch zeifin hunne gevoelens. Braafheid fchynt, by de Napolitaancn, een opwelling des verftands ; Openhartigheid eene ieevendighcid van gefteltenisfe ; anders is Verftand by hun eene bekwaamheid om te bedriegen ; Deugden hebben 'cr geen beftaan , en de Ondeugden (lammen af van de Lugtgcfteltenisfe. Hunne Aandoenlykheid is geheel werktuiglyk. Op 't gezigt van een Vermoorden cn van den Moordenaar, gevoelen zy eerst medelyden met den eerften ; doch gaat fchielyk tot den laatften over. Wraak merkt men hier aan , als een Recht der Natuure ; en is de eenige drift, waar aan zy kennis hebben. Traagheid fluit Gierigheid buiten; 'Liefde is niets meer dan eene behoefte ; eene Vrouw enkel een ftuk Huisraads , en een Minnaar de eerfte die 'cr voor betaalt. Zy beminnen hunne Kinderen niet , dan wanneer zy nog klein zyn, en dan gaat die liefde ver. Ontugt verwekt in de geheele uitgeftrektheid des Ryks niet meer dan- één duizend Vondelingen. Getrouwde Mannen, die geen Kinderen hebben kunnen verwekken , koopen niet zelden Vondelingen in het Vondeling Hospitaal. In 't eerst fpeelen zy 'er mede, vervolgens worden zy Slaaven, en eindelyk hunne Erfgenaamen. Kinderliefde is enkel eene hebbelykheid; Vriendfchap niets meer dan de hoop op voordacl; en Dankbaarheid een bloote naam. 't Weinige , 't geen men hier werkt , is om voorts werkloos te weezen. Niets te doen maakt de gelukzaligheid der Napolita&nen uit. De Koffyhuizen, de Winkels , de Openbaare plaatzen , zyn, van den morgen tot den middag , vol van allerlei foorten van Volk, Monniken, Abbés en Ol'licieren , die zitten te geeuwen over de Nieuwspapieren , of zitten uit te kyken na de voorbygangers. Onbekwaam, om eenige gewaarwordingen , door eigen overdenking, op te wekken, hebben zy de opwakkering der van buiten aankomende voorwerpen noodig. Men moet hun doen voelen, om opmerking te wege te brengen. Op den middag gaan zy eeten. By zeer weinigen wordt Vv 4 ei-  638 AANMERKINGEN OVER DE ZEDEN, ENZ. eigenlyk de tafel gedekt. Naa dat de Trotsheid de deuren geflooten heeft,eeten zy een ftuk broods in een hoek. Naa het eeten, gaan zy bykans geheel naakt leggen: een uur voor den avond ftaan zy op , kleeden zich aan, en gaan na 't Koffyhuis, of in een koets ryden. Dit is de ftond, dat een zwerm van Voetknegten te voorfchyn komt, en de Stad vervult, 't Is het beroep van vyftien duizend voor de rytuigen te loopen, en van nog vyftien duizend meer, om 'er agter te gaan. Zy ryden na de Mole, de Kiaia , of langs de kust van Brefiüca; nooit buiten Napels , noch te voet. Geen Heer zou in den avond, wandelende , op ftraat durven verfchynen: dit zou een onafwischbaare fchande weezen. Zy blyven in de Opera , of in de Herberg, of aan de Speeltafels, tot vyf uuren in den morgenftond. Nooit ontdekt men op hun gelaad tekens van Vrolykheid, Vermaak of Vergenoegen, en, om de waarheid te zeggen, wordt men 'er ook niet veel Onrusts in gewaar. Hun hoogfte goed is , gelyk ik gezegd heb, over dag niets te doen, en 's nagts te leeven. 's Avonds bedaart de koorts der hette , en dit is genoeg voor hun beftaan. Weinigen wecten hier wat het is de fchoonheden der Natuur te genieten, die hier wonder verrukkelyk is : zy hebben geen aandoening. De Natuur heeft geen Minnaars. Het geheele Volk is voldaan met 't genot 't welk dezelve fchenkt. De meestcn werken alleen zo veel noodzaaklyk is , om niet van honger te fterven. Deeze Liede n worden Lazzaroni geheeten. Deeze Lazzaroni maaken geen byzonderen rang van Menfchen uit : 'er zyn Lazzaroni in elk bedryf: 't is een naam, enkel gegeven aan alle Lediggangers. Indien zy minder dan anderen werken, 't is, om dat zy minder tot hun leevensonderhoud behoeven te werken, 't Is by hun geen ondeugd, maar maatigheid. Wanneer een Laz~ zaron eenige weinige uuren gearbeid, en genoeg gewonnen heeft om eenige dagen van te beftaan, neemt hy rust, wandelt: hy leeft. De Vrouwen te Napels zyn zeer leelyk. Vrouwlyke Schoonheid is een bloem , die een vogtige lugt en gemaatigde warmte vordert. Alle die gelukkige trekken , welke de Natuur uitgekoozen heeft, om waare Schoonheid te vormen , verdwynen hier fchielyk, daar zy tef- fens  DER NAPOLITAANEN. 639 fens aangetast worden door de lugtsgefteltenis, de zeden des lands, en de opvoeding. Deeze zelfde invloeden , nogthans , die de Vrouwen van Schoonheid berooven , fchynen dezelve aan de Mannen by te zetten: in de daad, de Mannen zien 'er, over 't algemeen, wel uit. Te Napels zyn , als men de Muzyk uitzondert , de fchoone Kunften niet meer bekend. Op de Stem flaat men allermeest agt; niets, of men offert het 'er aan op. De Natuur, de Wetten , verfcheide Bullen van den Paus , hebben te vergeefsch den Mensch tragten te wederhouden , van door eene Kunstbewerking de Mans Stem tot de E in Alt op te voeren: maar die klank wordt zo wel betaald ! Wie het daar toe kan brengen geniet zo veel eers ! Napels heeft nog groote Mannen, 't zyn Castrati. De Handwerktuiglyke Kunften zyn hier nog in haare kindsheid. Men mist de gemeenfte werktuigen, die thans overal en elders in Europa gevonden worden. Men heeft een geheele weck noodig om iets te vervaardigen ,'t geen men in Frankryk in écu uur zou doen. Koophandel, Krygsdicnst, de meeste Kunften. ook de Landbouw, is in handen van Vreemdelingen. Nu zints onlangs beginnen de Inboorelingen 'er deel in te neemen. Thans rusten zy het eerfte Schip uit, 't welk immer ondernam rechtftreeks eene Laading Zuiker en Indigo uit onze Havens te haaien. De Capitein van dat Schip zal een tweede colujubus voor Napels zyn. Dit Jaar heeft men de eerfte Napelfehe Gazette gezien. Maar hoe is het mogelyk voor cen kleinen Staat te beftaan, overlaaden met Inwoonders, ontelbaarc Bedelaars, Knegten en Geestlyken, meer dan twintigduizend Soldaaten , een drom Edelen , en een Leger Regtsgeleerden ? De Lugtftreek, de Zee, en de Grond , losfen dit Vraagftuk op. De Lugtftreek vermindert alle hunne behoeften. De Zee verfchaft hun allerwegen allerlei foorten van Visch. De Grond levert vier Oogften op; de aarde, of liever de asch , even om te ipitten is genoeg. Deeze asfche is vrugtbaar aan den voet van den Vefuvius , en zou nog vrugtbaarder weezen , indien de Landbouw, naar eisch, de hand uitftrekte. Hier toe moest het Staatsbeftuur medewerken; doch is 'er geheel niet naar gefchikt. Verre van de Verwyfdheid der Napolltaanen tegen te gaan , begunftigt het dezelve. De Lugtftreek hier te lande lokt den Mensch fterk aan , ja, dringt  64O AANMERKINGEN OVER DE ZEDEN, ENZ. •dringt hem, als 't ware, tot luiheid; doch niet met zulk een geweld , of zedelyke en ftaatkundigc invloed zou bet kunnen te hoven komen. Men zou in de Wetgeeving middelen kunnen vinden, om meer veerkragts aan de Ir*» vrooiadcren hy te zetten. Door de Opvoeding en Baden zou dit doenlyk weezen , even als in oud Rome: dan snen vindt te Napels geen dén openbaar Bad. Niet vreemd is het te Napels Talenten aan tc treffen , de Lugtih-eek , zo wel als dc Ligging zyn gunfiig aan *t Vernuft- Deeze Zee, die Grond, die Zon, een gunffio'c oogwenk van augustus, en het leezen van homeelus, bragten de Encas voort. Maar thans kunnen, van dV honderd Perfoonen, 'er naauwlyks twee leczen. Geheele ftreeken , waarin geen Schoolmeester woont. De weinige Letteroefening, welke aangekweekt wordt onder «en klein getal , bepaalt zich tot eenige Overzettingen van Franfche Schryvers. De Franfchen verfchaffen tewoordig de Klcedcrdragt aan dc Italiaanfche Dames, en cte Verstandsbegrippen aan de Heeren. Alle onze vermaarde en groote Schryvers zyn 'er bekend en vertaald. Ik vond 'cr het beroemd Werk van neckkr in hoogagting, elk die zich dc moeite gaf van denken , fprak 'er ftaag van. Dc Heer nccker wordt bier aangezien, gelyk hy by de NitekomeKhgfchap zal weezen, voor den Grondvester der Prwineiaale Vergaderingen in Frankryk / Te Napels is Parys het beftendig onderwerp der gefprekken. De Franfchen zyn de Grieken. en de Engelfchen de Romeinen , deezer"dagend Afftand , verbeelding, en boven al dc natuurlyke onbestendigheid van het menschlyk hart , geeven ons groote voordeden. Doch wat ik hier omtrent gezegd'heb bepaalt zich tot een kleinen A™V ecn enkel woord van het Gemeene Volk. Armoede «raakt te Napels geen Bedelaars, geen Soldaaten, en weinig Vondelingen, 't Is hier zeer gemaklyk te keven, althans als men te vrede is met het weinige, 't welk de Natuur behoeft. Armoede beftaat hier weinig roove- rven, weinig moorden. — Kleine Diefftallcn houdt men eer voor eene behendigheid dan voor Dievery. Ziet men jets van dien aart, 'er wordt om gelachen , en niets gedaan om het voor te komen. Wraak alleen vergiet menfchenbloed. Ontugt is meer het uitwerkzel van Ledigheid dan van Wellust. Groot is het getal der flegte Vrouwen; doch zy hebben niets , 't welk haar onder' fcheidt;  DER NAPOLITAANEN. ÖAt fcheidt; zy gaan onder de andere van de Sexe vermengd door. ■ Ontugt, gaat te Napels met minder misdaaden en onheilen vergezeld, dan in eenige andere Stad, met minder dan te Parys; de rede hier van is, dat men 'er het pleegen van Ontugt tot geen Beroep of Kunst gemaakt heeft. Te Napels heeft men niets verfynd, niets tot volkomenheid gebragt. Deugden en Ondeugden zyn met andere dingen in een ruwen ftaat, en komen te voorfchyn gelyk het hart ze opgeeft. Napels zoekt ais nog de oogen van Europa, of van de Naakomclingfchap , niet tot zich te trekken. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Qnder dc voorregten , welke wy hebben boven de dieren, ïs het uitmuntendftc dc rede, en het ware gevoel dat wy van ons geluk hebben. Indien het vee een vooruitzigt had, op een aaftlïaarfd geluk of ongeluk, cn het kon uit dc gevolgen redeneeren , dan zou het zynen bejammerenswaardigen ftaat onophoudètyk betreuren , en zeer ongelukkig zyn ; maar nu het, by gevolgtrekkmge, over zynen ftaat niet kan redeneeren, heeft het geen bezcf van zyn ongeluk , voor dat het zelve hem werkelvk overkomt. Dan wy menfchen verheffen ons boven de dieren , met ons een wezenlyk geluk te bewerken, door een recht gebruik te maken van onze redelyke vermogens. De Groote Schepper der Waereld fprak al korrna dat Hy den eerften mensch gefchapen had: „ Het is niet goed dat de mensch „ alleen zy." Voorwaar een doorflaarldst bewys, dat de Schepper den mensch voor de Maatfchappy gefchapen heeft Toen was her al niet goed, dat de mensch alleen ware, fchoon 'cr nog. geene gebreken, en maar weinige nooden plaats hadden Dan, m 't vervolg van tyd, is het Leven in Maatfchappycn den mensch volftrekt onontbeerlyk geworden. Onze onmagt alleen is genoeg , om de noodzaaklykhcid voor de Maatfchappy aan te duiden. Wy kunnen de hulp onzer medemenfeheh niet derven vooral niet by de eerfte intrede in de Waereld: dan zou men de hulp van anderen dervende, wcèr bykans zo fchielyk uit dé* Waereld vertrekken, a!s men daar in kwarri. —■ Hier onder vind men , hoe volftrekt onontbeerlyk de Maatfchappy is En als dc mensch verder opwast, gevoelt hy ook wel dra, by de belchouwmg zyner rampen, nooden, zwakheden en elenden, hoe heucheiyk een leven in gemeenfchap met anderen voor hem ZjTi terwyl een eenzaam Leven niet anders is, dan eene aan-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. aaiidénfchakeling van verdrieten. De mensch is derhalve voor dc Maatfchappv gebooren. De Natuurkunde is eene der edel fic, voor den mensch nuttigfie, en fchoonftc van alle Wetenfchappen. —•— Ze is eene bron, die nimmer uitgeput kan worden. Ze is een boek, waar uit men zo veel gewigtige byzonderheden kan leeren, dat hy , die 'er maar een weinig in gelezen heeft, als hy dat werk begint, van verwondering moet opgetogen en verbaasd ftaan. 'Er js nog daarenboven geene grooter nuttigheid in eenige andere Wetenfehap te vinden, dan in deze: nadien ze hare beoefenaren regelregt opleid tot God ; de eerfte oorzaak van alles, wat de Natuurkunde ter befchouwinge aanbied. _ Een Oneindig Opperwezen ontdekt zich by iederen opflag , die we in deze Wctenfchap doen,; cn zc is als met een onverbreeklyken fchakel vastgemaakt aan die Openbaring, welke onmiddelyk van God is afgedaald. Het Verftand cn de Wetenfchappen worden op alle Plaatzen, by alle Natiën , cn door alle Volken, die maar ecnigzins befchaafd zyn, bewonderd. ■ Zy zyn een wczenlyk vermaak onder redelyk denkende Wezens. Overal, waar Verftand cn Wetenfchappen ontbreken, aldaar heerscht eene flaperige vadsigheid ; cn de Maatfchappy vervalt in cenc verdrietelyke kwyning. Hoe ver dir ook moge gaan, de deugd is nog hooger tcwaar- deeren. Verftand en Wetenfchappen mogen verwondering baren; ons leven veel aangenaamheden byzetten ; en onder de Maatfchappy cenc vermakelyke verkeering te wege brengen, , ^dc Deugd heeft, boven dat alles, nog iets voortreffelyks. Zy heeft nog iets , boven de Wetenfchappen en het Verftand, vooruit.. 1— De Deugd alleen maakt den mensch beminnclyk, bc- minnehk in 't oog van zynen Schepper, en beminnclyk by zynen naasten. Hoe fchitrerend men tog moge uitblinken ih Kundigheden ; hoe hoog een trap ons verftand ook moge bereikt hebbe , men zal , zo men de Deugd ontbeert, eene onoverwinnclyke waigelykhcid hebben in de oogen van God , cn die der menfchen. Dc Deugd heeft dit boven alles voor uit; dat zy zulk eene beminnclyke gedaante vertoont, zelfs voor 't «oog der Ondeugd, dat zc ook van hare haters niet veragt, kunne worden.  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen betrekkelyk. regels tot behoudenis des gezigts , en wegens het gebruik van brillen en vergrootglazen. (Overgenomen uit een Esfay on Vifion by george adams , Ma. thematical Inftrumentnnker to kis Majesty.) (Vervolg en Slot van bladz. 574,) van de het gezigt bepaalende brillen. De natuurlyke begeerte van lieden , die handel dryven om hunne bezigheden te vermeerderen , en zich, meer en meer, bekend te maaken, heeft, in veele gevallen , ter oorzaake geftrekt van veranderingen en uitvindingen, nadeelig voor Weetenfchap en fchadelyk voor 't Gemeen, 't Is eene begeerte, aan welke allen die handel doen , uit hoofde van hunne Lcvensomftandigheid , zyn blootgefteld , en waarvan men mag vermoeden dat niemand vry is. Aan deeze begeerte mogen wy, met regt, toefchryven , de uitvinding van de het gezigt bepaalende Brillen. En , daar het zeldzaam aan voorwendzels ontbreekt , als het 'er op aan komt, ofn, 't geen belang aanneemt, te regtvaardigen , poogde de Uitvinder , door fchoonfchynende redenen, de aandagt der zodanigen te trekken, die zich, door de enkele nieuwigheid , niet lieten inneemen. ■ Maar bet goed begrip der Wereld , 't -welk altoos , op den duur , de waarde van ieder Uitvinding op den rechten prys fchat , laat thans die oog beperkende Brillen in de welverdiende vergetelnisfe. Zy worden door weinigen gedraagen , en dan nog alleen van de zodanigen , die» door langduurige gewoonte, hunne oogen aan deeze fchadelyke fchaduwen gewend hebben. Ónder de redenen door den Uitvinder aangevoerd, Helt hy de grootfte kragt hier in, dat, even als wy, in Telescopen en Microscopen, genoodzaakt zyn door voegelyke openingen , de buitenftraalen, welke ftrekken om het IV. deel. wengelw. no. 15. Xx beela  644 REGELS beeld verward te doen worden , af te fnyden , ook op dezelfde wyze , de hoeveelheid van Licht in de Brillen moet bepaald worden. Men heeft hier op geantwoord , dat de gevallen geenzins gelykfoortig waren, en, dat indien ze het waren , de bygebragte reden tegen het gebruik dier Brillen zou ftryden : want daar alle lenfen eene opening dulden geëvenredigd aan de lengte van derzelver brandpunten, zou een lens van vyf duimen brandpunt , welke een der kortfte is in 't algemeen gebruik, een veel wyder opening kunnen veelen dan de diameter van eenig Brillen-oog ; doch zeker had men geen bepaalende openingen _ noodig voor glazen digt geplaatst by 't oog , welks pupilla door de natuur gevormd is om zich naar eiken graad van Licht te fchikken; en wy moeten, in alle gevallen, de oogen , zo veel mogelyk, laaten in derzelver eigene werking en eenpaarige wyze van zien. Aangemerkt als een fchaduw of bedekzel, zyn de breede hoorne randen op de glazen geplaatst , onvolkomen en fchadelyk, en teffens lastig in 't gebruik: want, indien een regel die men zal leezen lang is , moet het hoofd in_ eene geftadige beweeging weezen , om de woorden te zien, die bedekt worden door den donkeren rand. By deeze, en meer andere redenen, welke men zou kunnen aanvoeren , voegen wy de bewyzen , ontleend uit waarnceming en ondervinding: door deeze ben ik ten vollen overtuigd , dat ze fchadelyk zyn voor dc Oogen , en dat zy, die 'er zich van bedienen, doorgaans Glazen gebruiken van een korter brandpunt, dan zy die de gewoone foort van Brillen gebruiken. Indien, van wegen de zwakheid des Gezigts, eene befchaduwing noodzaaklyk is , laat het dan zodanig eene weezen , als aangeduid wordt door de natuur. Deeze leert ons dat de zodanigen , wier Oogen diep ftaan, het klaarfte en fterklte Gezigt hebben ; en dat, wanneer wy het Licht al te fterk vinden , wy onze Oogleden nederdrukken, of, zo dit niet genoegzaam is, de hand boven onze Oogen houden; dit toont ons, dat de beste gedaante eener befchaduwinge , vast gemaakt wordt aan het voorhoofd , en twee of drie duimen van 't zelve moet uitfteeken. 't Zal niet ongepast weezen , te deezer plaatze , met een woord of twee te reppen , van de Kaarsfchermpjes, Ik ben duidelyk van begrip, dat alle donkere fchaduwen en fchermpjes het Oog benadeelen , zoo wel uit hoofde van  tot behoudenis des gezigts. 645 van Zeer ongeregelde wederkaatzingen des Lichts van derzelver gefchüderde binnenzyde , als van wegen de ftrydigheid welke het Oog ontmoet , wanneer het zich van het wedergekaatfte Licht afwendt, dat is, van het uiterfte van helderheid tot het meer donkere of geheel duistere. In plaats van deeze zou ik aanraaden , een kegelagtige fcherm van wit papier , middelmaatig van dikte : deeze zal een fterk beftendig Licht op het Boek enz. doen vallen, het Oog befchutten tegen de fchitterende helderheid en glans van het Kaarslicht , en de kamer niet te zeer verdonkeren. In 't voorbygaan nog een woord we¬ gens de Lampen van argand ; het helder witte Licht, daar door veroorzaakt, moet ongetwyfeld het Gezigt benadeelen : 'er zyn gevallen , waar in die Lampen met voordeel kunnen gebruikt worden ; doch dan moet het zyn als derzelver Licht gemaatigd is vóór het in 't Oog valle. over brillen met gekleurde glazen. 't Moge bezwaarlyker vallen te beflisfen over de verdienften van Brillen met Gekleurde Gleizen, dan overzie waar van wy zo even gefprooken hebben, nogthans is 'er grond om te denken, dat ze eer ondienst dan dienst doen aan de Oogen, en dat de be.einzelen, op welke men veronderfteld heeft dat ze voordeelig voor 't Gezigt zouden weezen , zwak en bedrieglvk zyn. Groene Glazen heeft men aangepreezen om twee redenen. Voor eerst, om dat men in 't algemeen erkent, dat groen een der aangenaamfte kleuren is, welke wy zien, en bevonden wordt het Gezigt te verfterken , te onderfteu- nen en te bewaaren. Ten tweeden heeft men ver- onderfteld, dat zy den indruk der Lichtftraalen op de Retina verzwakken, cn daarom wclgefchikt zyn voor Menfchen met zwakke en tedere Oogen. Op dc eerst bygebragte reden zal het genoegzaam weezen te antwoorden, dat, fchoon de groene kleur genoeglyk is om op te zien, die genoeglykheid niet blytt ftand houden om 'er door te zien: want alle voorwerpen, bekeeken door Groene Glazen, vertoonen zich vuil geel*, gemengd met donker groen; ze zyn, egter, niet alleen onbehaagelyk, maar 'er gaan omftandigheden met het gebruik derzelven gepaard, die het hoog waarfchynlyk doen worden, dat ze het Oog benadeelen, en geenzins ftrekken Xx % om  646 REGELS om de werking der Lichtftraalen op het Oog te verminderen ; eene werking daar aan doorgaans toegeëigend. Wanneer men eene korte po is na de Zon gezien heeft, en de Oogen fluit, zal mer., naa het fluiten der Oogen , het beeld der Zonne blyven zien; maar de helderheid zal allengskens verminderen, allcngskens min fterke en leevende kleuren aanneemende , eerst rood , vervolgens geel dan groen , voorts blaauw , en eindelyk violet. ' Deeze kleuren nu worden tccgcfchreevcn aan de geweldige werking verwekt op de Retina, door de Lichtftraalen ; de wederwerking cn fchuddingen veroorzaaken de o-ewaarwörding van kleur , de fterkfte van dien zyn roo^l , de zwakkere geel, enz. Iets zeer overeenkomftig hier mede komt de meesten over , als zy in 't eerst 'Brillen met groene glazen draagen: want, wanneer zy dezelve afneemen , vinden zy doorgaans de voorwerpen roodagtig; een klaar en genoegzaam bewys, dat ze niet gunfiig zyn voor 't Oog. Verder, als men deeze Brillen niet geftadig draagt, zal de ftrydighcid tusfehen de voorwerpen daar door, en zonder dezelve gezien , • nadeelig zyn in de uitwerkzelen , als ftrydig met die eenpaarigheid welke wy reeds aangemerkt hebben , dat zo noodig is tot bewaaring des Gezigts. Doch 'er is een nog grooter ongemak ; bet Oog gewent, door een beltendig gebruik, 'cr zo zeer aan, dat het met Brillen van cenc andere kleur niet gemaklyk kan zien : wanneer het Oog plattfcr wordt , moet het boller Glazen hebben; doch als de bolheid toeneemt, worden de groene Glazen donkerder , cn dus min voor 't Gezigt gefchikt ; den minften by ftand bewyzende als de Oogen dien meest behoeven. VAN DE LEESGLAZEN. Hoewel de uitwerkzels van 't verloop des tyds te ondervinden het zeker en onvermydelyk lot is van allen die een merkelyk aantal jaarcn bereiken, en deeze door geene rykdommen kunnen afgekogt, noch door wysheid voorkomen worden, is nogthans de zwakheid van 't menschlyk hart zo groot , en zyn de partydigheden der Zelfliefde zo fterk , dat wy allen voor onszelven en voor anderen de aannaderingen des Ouderdoms tragten te verbergen j niemand heeft zin het voorkomen te hebben van iemand,  TOT BEHOUDENIS DES GEZIGTS. 6.\7 iemand, die zich haast na dien eindpaal, van welken nieman te rug komt. . , Deeze neigingen geeven gelegenheid tot verfcheide kunftenaaryen , waar door ieder voor zich en anderen tragt te verbergen , 't welk door geene kunftenaary zich laat vermommen , en voor elk , behalven voor den Mensch zelve openbaar is; doch deeze poogingen ftrekken memgwerf ' om de kwaaien, welke zy mcenen te verbergen, te verhaasten. Gezigtkundigcn hebben dagelyks de waarheid deezer waarneeming by ervaarenisfe , eu zy worden in geen geval volkomener bekragtigd , dan door dc voorkeuze door veelen gegeeven aan Lecsglazen (onder welke voorvvendzcls zy dit ook mogen tragten te bedekken), enkel om dat zy denken, dat het verval van hun Gezigt, en het klimmen hunner Jaaren , min zigtbaar zyn, wanneer zv Leesglazen in fiede van Brillen gebruiken. 't Is blvkbaar, dat de Asfen der Oogen in geen geval gedwongen moeten worden; maar in vryheid gelaatcn om de Sting te volgen welke zy van de Ooglpieren ontvangen • doch dit is het geval niet wanneer men een Leesglas gebruikt': want dc Oogen, poogende daar door te zien, worden zeer gedwongen , en , binnen korten tyd , zeei vermoeid Behalven dit is 'er eene andere tegenwerping tegen het gebruik der Leesglazen , ontftaande uit de onbehendigheid van de hand en de beweeging des hootds, welke eene geftadige beweeging der Leesglazen veroor, zaakt • want het Oog trast zich te fchikken naar elke verandering, en dit tedere Zintuig wordt daar door in geduürige onrust gehouden. — By deeze ongelegenheden mo-en wy voegen den verblindenden glans en ongeregelde wederkaatzing van de oppervlakte van het glas , die de Oogen dermaatc verzwakken, dat zy, die zich aan Leesglazen acweiinen, in korten tyd, zich genoodzaakt vinden die voor een Bril te verwisfelen, en veel ouder Bullen te neemen, dan zy anderzins zouden, gedaan hebben. H er by mogen wy voegen, dat de Brillen de voorkeur verdienen, niet alleen als overeenkomlhger met de natuuE en de werking van het Oog , maar ook als gemaklyke . De tusfehenruimte, tusfehen het aangezigt: en het vooiwerp , wordt open 'en vry gejaaten, en de Br.1 ong^e kt bcwoogen door de natuurlyke beweeging van l et hoofd. De Belazen vertoonen ook de voorwerpen k aarder en onderfcheidener dan een dikker Lens ; die Glazen zyn dunner en juist voor elk Oog geplaatst. Xx 3 Bh"  648 REGELS TOT BEHOUDENIS DES GEZIGTS. REGEL OM AAN EEN GEGEEVEN OOG MET EEN DAAR AAN VOEGENDE BRIL TE VOORZIEN ; OF OM EEN GEGEEVEN OOG IN STAAT TE STELLEN, OM OP EEN ZEKEREN AFSTAND ONDERSCHEIDEN TE ZIEN. Schryvers over de Gezigtkunde hebben, ten dien einde, een Resre! opgegeeven, die, fchoon goed in de Theorie, in de Praktyk, aan verlcheide uitzonderingen onderhevig is : inzonderheid , dewyl men door 'er zich ftipt aan tc houden , doorgaans Glazen zou kiezen die te fterk vergrooten : maar , vermids , niettegenftaande dit gebrek de vereischten daar in gevorderd , nuttige onderrigting kunnen geeven aan den Gezigtkundigen, om den zodanigen, die op 'tland leeven, van gepaste Glazen te voorzien, zullen wy dien Regel hier plaats geeven. .Om een bolle Lens te vinden \ gefchikt voor een verreziend Oog, vermenigvuldige men den afftand op welken hy Verlangt met de Bril te zien, en verdeele de uitkomst door het verfchil tusfehen de twee gemelde afftanden; het overfchot is het vereischte brandpunt. Zy die , Brillen gebruikende , op een afftand van de Stad woonen , en denken dat de Brillen , welke zy hebben niet voegen voor hun Gezigt, kunnen berigt ontvangen of zy beter bediend kunnen worden, dan niet, door aan een kundig Gezigtkenner het brandpunt te zenden van de Glazen 111 hunne Brillen, en den afftand op welken zV met dezelve klem gedrukt fchrift kunnen leezen. _ Om het Brandpunt van een bolle Lens of Brilglas tc vinden, door middel van de Zon; plaats de Lens in diervoege, dat de as na de Zon gekeerd zy, houd 'er dan een papier agter, het brandend punt, of waar bet beeld der Zonne t klemfte en de fchyf het onderfcheidenst is, is het brandpunt van die Lens, en de afftand van het punt tot de Lens de begeerde afftand. Op eene andere wyze, maak een papier vast op de wand van een kamer, vlak over een venfter, en vcrwydcr de Lens van 't zelve, tot dat de beelden der verst afgelegene voorwerpen buiten deur onderfcheidén zyn , als dan is de afftand tusfehen de Lens en het Papier de vereischte Brandpujits lengte: de beelden zullen helderder zyn hoe minder lichts men in het vertrek laatc, uitgezonderd't geen rechtftreeks over de Lens is. D eze wyzen om het Brandpunt te vinden zyn naauwv keurig genoeg voor gewoone Brillen en Lecsglazen; doch Wet voor Lenfen van een iang Brandpunt, BLAD-.  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In de Tweede Stukken des Derden en Vierden Deels. (III ep IV dienen ter aanduiding van het lilde en IVde Deel.) ^Aanmerkingen, (Zedelyke) HL Aarde, dat dezelve veel duizend jaarcn ouder is, dan de H. Schrift opgeeft, kan uit het langzaam vrugtbaar worden Ae/Lavas niet beweezen worden, IH- ,. ' 6,4 . berigt van die Planeet, IV. 555 ; onze Aarde een Maan voor de Maan, IV. 558 Aaron, (Charactertrekken van) " III. 53 ; van eene andere Geestgefteltenis dan moses, en hem nydig. aUl Addison (Vergclyking van) en voltaire op hun Sterl bedde. III. 93 . . Nut van zyne Zede- fchriften, IV. ooi Albertina', een Vertelzel, IV 58< Alpen, (Verflag van een Reis n; en het verblyf van eenige da gen en nagten op de) IV. 23 gevaar der Reize, 24; plaat ter waarneemingc, 25 ; vei fchriklyk onweer op die hoog te, 27; een fchoone nagt al daar, 30; terugreize. alt America (Noord-) (Hoe men vei voordeels kan doen , met . i het zeilen uit Europa na) de Stroom van de Golf van B, barna waar te neemen, III. ii America (Waarom de Wilden in) woester zyn dan de Bedouinen in Syrië, III. 189 ; zie ook Americaanfche Indiaanen. Amptverkryging , (Vreemde) IV. 228 Anhinga, deeze Vogel fchynt den overgang tot het kruipend gedierte uit tc maaken, III. 4741 Geftalte en Pluimadie, ald. waar hy voorkotne. 47 5 Anker (Hoe cen) te vervaardigen waar van men zich in volle, Zee, waar geen ankergrond is, kan bedienen,. III. 177 Ankertouwen (Hoe men door de Kluizen te veranderen het brceken der) zou kunnen voorkomen, Hf. 128 Arabieren, wat hun tot een zwervend en herdersch Leeven aanzet, III. 68; aart hunner ; Woestynen, 69; zyn geen t vreemdelingen omtrent den Eigendom. I9I ; Ariosto , zyn afkomst, IV- 121; s zyn Huwelyk, 122; Lctteroe- - feningen, ald. geeft zich aan - de Dichtkunst over, 123; - Dichtwerken, 124,- Staatsbe!. diening, 125; ontwykt het >1 Hofleeven, 126; wordt Landn voogd, 127 ; fchryft Tooneeln fpclen, 128; begeeft zich tot 1- een ftil leeven, 130; zyne 4 ziekte en dood, ald. zyn Chax 4 r;lc"  bladwyzer. racrcr, 131, 132; van zyne verliefdheden, 134; of hy getrouwd is geweest. 135 Ascenfion (Het Eiland) gezogt en niet gevonden; het beftaat niet, men heeft het verward met het Eiland Trinité, lil. 228 Asja Fretida, nut in de' Trommelzügr; Tympanites, IV. 424 Augustus de I , Koning van Poolen, trek van diens Billvkheid, III. 54Ö B. Jfaden, (Koude) derzelver nut in de zogenaamde Emelfche Ziekte, III. Jl69 bast der Boomen , voor eenigen hoognoodig,andere kunnen denzelven m'sfcn, IV. 426 B Bsume, of de Grot des DemoifeU lesSaint Bauzüe, by Ganges , Bi in de Cevennes, bcfehreeven Ilr- 273- 319 Bedenkingen, (Zedelyke) III. 47, £t 94- 142. 160. 204. 284. 416' 590. IV. 182. 365. 451. 641. JSMouinen, (Arabifche) een zwervend Voik in Syrië, UI. 66hoe verfpreid een Volk, Naams' \ oorfprong, 67; zy beroemen 1 zich de zuiverde Arabifche — Stammen te weezen, ald. heb- ' ben hunne oude Eenvoudig- Be~ beid eu Onafhangelykheid be- i waard , 68 ,• wat hun tot het Bis zwervend en herderiyk leeven t, aanzet, ald. leeven niet overal \ op dezelfde wyze , 70; ge- h ftalte der geenen, die in 't t diepst der Woestynen hun ver- Blo. blyf houden, 73; Lyfsgeftalte ii deezes Volks. Schaarfche Lee- I vcnswyze, 134; verregaande Spysomhouding, 135- zyn in hi Stammen verdeeld, ald. van Blau de Krygen, tusfehen dezelve 31 goycJM, 136: Wraak, of we- gt dcrvergelding en Bloedwreeker onder hun, ald. hoe hunne Kampen gefchikt zyn ,a7Oorlogen met de Turken, ald. Regeeringsvorm by dc Stammen, j 38; aart van hun Staatsbeftuur 18,,-; Opper-Shaiks, van welk cen aanzien, 186 • zyne leevenswyze, 187; Armoede der Bedouinen, ald! Kunften en Koophandel , j 188 • Vertellingen, onder hun in zwang, ald. waarom zy dezelfde woestheid niet hebben, als de Wilden in America, ii>9; hoe vry zy over den Godsdienst en dien van mahometh denken. ig2 103 ikefdheid, van hoe veel aanbelangs, IV. g, :ntlev, (Dc Gefehiedenis van elize) of de Vrouwlyke Dankbaarheid , IV. 9 vriezing der Ledemaaten , hoe deeze gefchiedt, NL S5- kcn. merken der Bevriezinge, 56 • gevolgen, 575 voorbeboedin?en, 58; hoe bcvroozene Leiemaaten of Lichaamen moeten nenandeld worden. ald. —:— der Boomen, hoe te 'Oorkomcn, IV. 47■mging by de Dieren , hoe leze vc toegaat, U\. 4Sg muth-kalk QMagisterium Bismu. ") heeft een KrampltilJend ermogen, II l. 429; cn Qmc eilzaame uitwerking in Stuip, •ckk-ngen. * V(Veele Geleerden hebben 1 de) ongemakken gekreegen, - (U aarncemmgvan eenege«Je Ontaartiug der) IV. 51 4 eren, derzelvèï maakzel, II/. >3 J Wejk cen dienst zy aan d n oei derPlantefl toebrengen. 3 94 Biixem,  BLAD W YZER. Blixem, (Verflag van een opklimmenden) III. 297 Bloedeeten, (Over de Ongeoorlofdheid van liet) III. 375 Bloemen, (Berigt wegens Licht van zich geevende) IV. 6.5 Bloezems, hoe derzelver bederf te voorkomen, IV. 165 Boekdrukkunst by de Turken, verflag deswegen, III. 194 Boomen, hoe voor de Vorst te hoeden, IV. 475 Borax, waar dezelve voorkomt, en hoe ze wordt voortgebragt, IV. 198 Braaktvynjleen, dienftig in de Kinkhoest, III. 296 Brandmiddelen, nut in verfcheide langduurigc Ziekten, III. 380 Brillen (Kentekens waar aan wy kunnen ontdekken, wanneer wy) moeten gebruikeu, IV. 571; welke regels men te volgen hebbe in de keuze der Brillen, 572,- zomtyds raadzaam twee Brillen, een by Dag en een by Avond, tc gebruiken. 574 Gezigt bepaalende Brillen, 643; met gekleurde Glazen, 645; van dc Lcesglazen, 646; regels voor gepaste Brillen. 648 Brug (Yzeren) te Coalbrookdale befchrecven, IV. 531 Buffon , zyne Geboorte en jeugdige Studiën, III. 311; reist na Italië, 312; krygt fmaak in de Natuurlyke Historie, ald. trekt na Engeland, ald. wordt, een ryk Man, ald. onvermoeide arbeid, 313; wyze van Letteroefening, ald. hoe hy zyne Werken befchaafde, 315; Leevenswyze, 316; Dood, 317; Grafteken, door zyn Zoon opgcrigt, 318; aanmerkingen over zyne Kwaal cn Dood. 390 (Nader berigt van) Ge- X boortc en vroegfte Letteroefeningen , IV. 168 ; wordt Opzigtcr van 's Konings Kruidtuin, 169; verflag van zyne Werken, 170; van zyn Styl, 173; arbeidzaamheid, 17*4; verworven Roem, 175; Verkecring, ald. Huwelyk en huislyk leeven, 176; zyn Dood, faliforma, gefteldheid van deeze Landtong, III. 229 Caraïben, of het Maakzel van hun Hoofd een Kunstmaakzel is, onderzogt, IV. 616; ontkend en beweerd, dat het geheel Natuurlyk is, 617; welk. een kunstbewerking men wil dat zy gebruiken, 618; Befchryving van het Hoofd eens Caraïben , 619 ; Oorfprong deezcr dwaaling. 620 Catharina, (St.) verflag van dit Eiland, III. 228 Champignons. Zie Paddefloelen. Chineefen, hunne Oudfte Boeken zyn in de handen der Japanners, IV. 489 Chorea Sant Viti, door 't gebruik van Camphergeneezen, IV. 235 Christus, (Gedagten by de üpftanding van) III. 139 Cicero , (Charactertrekken van) als Redenaar en Staatsman befchouwd, IV. 117 Circasjiers, in drie Rangen verdeeld, III. 250; Regeeringsvorm , 251; Handwerken, ald. Opvoeding, 2.52; Huwelykcn, 253; Wooningen, ald. Trouwloosheid en Ongodsdienftigheid, 255 ; Bygeloovighcid en Oorlogsbekwaamheid, ald. hebben geen Letterfchrift, hun byzonder eigen. 256 Coalbrookdale , Ligging van dia Valei, IV. 528; hoe naar ert akelig, 529; vol Yzerwcrken, x 5 SV.  BLA D WYZE R. en daar door verleevendigd, ald. veelheid van alles wat tot de Yzerwerken vereischt wordt, cn inzonderheid van Kool.aM. Vuurmachines aldaar tot de hoogftc volkomenheid gebragt, 530; Smeltovens, ald. Smederyen, 531; veelheid van Yzer doet 'er alles, zelfs wagenlbooren, van Yzer maaken, ald. zeldzaame Yzeren Brug belchreeven. 531. 532 Comeet , (Bedenkingen over de terugkomst van den) die in 't jaar 1661 gezien is, en in dit jaar 1789 of het volgende wederom verwagt wordt , IV. 14; wat 'cr vereischt wordt om zich te verzekeren , dat men, alsdan een Comeet ziende, dezelfde ziet. 15. 16 Cofijlantinopole, Boekeryen aldaar, Wi 532 Cornelia by 't Lyk van lucin- dor, III. 617 Cyphisa, cen Character, III. 282 D. J~\adelboomen (Waarnecmingen over het kwecken en het veelvuldig huislyk gebruik der) in Barbarye, IV. 281 Dampen, (Proeve over 't opklimmen der) III. 300 Dampkring (Proeven over het Vogt, door verfcheide Zelffiandigheden uit den) opgeflurpt, IV. 61 Dankbaarheid , (Proeve over de) IV. 1 Dashkow, Berigt van deeze Prinfes, Befiuurfter van de Academie der Weetenfchappen tc Petersburg, IV. 207; wat zy ten voorcieclc der Weetenfchappen dcct, 298,- enz. heeft veel Benyders , 300; Bergt . van haar kabinet. 343 Dichtkunst, wat dezelve Van Ondicht onderfcheidt, III. 238 " (Aanmerkingen over de Hebreeuwfche') IV. 371 Dieren (Hoe het Inftinct by de) werkt, III. 476; zyn geen loutere Werktuigen. 480 Dietricy, (C. G. E.' Hoffchilder te Dresden, Berigt van zyn Leeven, IV. 574; onverbccldIyk ver gevorderd in dc kunst van navolgen , 576 , Prentwerken , door hem vervaardigd. 578 Dingeley's voorflag om cen Plaats, tot het ontvangen der berouwhebbende Vrouwen van een flegt leeven,op te richten, bcwerkftelligd. Uitflag deezer Onderneeming, UI. 37 Dojia, een Poeder by de Japanners in gebruik , zeldzaame kragten daar aan tocgefchreeven, IV. 394 Droom, over dc Rede en Deugd, IV. 363 Droppelbad (Waarneeming wegens dc nuttigheid van het) in eene Stomheid en Dooiheid, IV. 148 Drufen , berigt wegens den Godsdienst van dit Volk, cen gedeelte van het Gebergte Libanon en Antilibanon bcwoonende, III. 537; hun Catechismus. 539 Duizeling, (Eene aanhoudende) uit eene bedorven Spysverreering herkomftig, door zagt verfterkende middelen geneezen, III. 213 E. jpdelmoedigheid (De verkeerd bcareepe)gekcnlchetst, IV. 544 Eduard cu maria , eene aandoenlyke en leerzaame Gefehiedenis, IV- 412 Elec-  B L A D W Y ZE R. Elektriciteit (Een fchynbaar doode door de) ten leeven herfteld, III. ,,343 _ . (Over de) by Stortregens en Donderbuijen, op den Groei der Planten, IV. 246 -—- blyft lang in de Sneeuw, IV. 247 vertoont zich fterk in een Storm op Zee, IV. 482 ,—. (Zonderlinge Uitwerkzelen van fterke Schokken der) door franklin cn ingen- , housz ondervonden , IV. 562; fterke Schokken , omtrent Krankzinnigen aangeraaden, 563- 567 Elixirium Vitrioli Mynfichti, nut in Maagpynen , III. 556 Engeland, (Belastingen in) veelvuldig en zwaar, IV. 302; Inkomften en Uitgaven van dat Ryk, vóór den Oorlog in 1783 geëindigd, 303; Gefteldheid van het Sinking Fonds, cn hoe men 'er mede omgaat, 305; hoe zelden 'er rekening van gedaan wordt, ald. over dc fom van het gangbaar Geld in Engeland, 306; veelheid der valfche Munters , 307; van de kosten van 's Konings Verteering, en hoe dezelve van tyd tot tyd hooger loopt, ald. men heeft 'er tweeërlei Nationaale Schulden, 308; Berigt van de Founded Debts, ald. van der. handel in de Allien of Fondfen, 309; Schelmeryen daar in gepleegd, 310; hoe het Ryk een Bankroet dreigt, 311; verflag van de Uufounded Debts, 312; Nationaale Schuld in '1 jaar 1783 , 313 ; voortgang ' van deeze groote Nationaale Schuld, 315 ; hoe het gefchaa X pen ftaat, dat deeze de Natie over't hoofd zal groeijen, 351; hoe men by het openen van nieuwe Geldleeningen handelt, ald. hoe weinig vertrouwen 'er op de Fondfen te ftellen is, 356; wat de gelukkige gevolgen zullen weezen van een Ryks bankbreuk , 357 ; Middelen voorgeflaagen, om het Ryk van Schulden te ontlasten, 358 ; over de Taxen en derzelver vermeerdering. 359 Erfgenaam, (De Ongelukkige) III. 497 F. Tfahhm, (Komermyn te) in r Zweden befchreeven, IV. 622 Flamingo, naamen deezes Vogels, IV. 192 ; van deszelfs kleur en de gedaante van den Bek, 193 ; valsch begrip uit het verkeerd verftaan des Naams gebooren , dat dccze Vogel uit Vlaanderen zou oorfpronglyk wezen , wederfprooken, ald. Grootte cn Pluimadie, 194; maakt eene foort op zichzelve uit, 195; waar dezelve voorkomt, 196. 237; zonderling maakzel der Nesten, 2 3 8 ; Kleurveranderingen der Pluimadiën, 239; Voedzei, ald. Leevenswyze en Geaarthcid, 240 ; of zy een finaaklyk voedzei opleveren , dan niet, 241 ; kunnen tam gemaakt worden. 242 Flenel, op 't lyf te draagen, hoe heilzaam voor dc gezondheid, IV. 64 Flores Sal. Amoniac. mart'ales in de Chlorofis nuttig bevonden, IV. 277 Foersch , (N. P.) welk Man : deeze berïgrgccver van den Ja■ panfehen Vergif boom geweest, ; 3 en  BLAD W YZER. cn hoe hy zich aan een groot bedrog fchuldig gemaakt hebbe, IV. 105 Fontenelle , zyn verworven Letterroem, IV. 550 Franklin , (Adres van aan den Generaal Washington , by het tekenen der nieuwe Conftitutie , III. 131 Fregat - vogel, Naamcn , III. 114; fterke cn verre vlugt , ald. Vischvangst , 215; waar zy gevonden worden , ald. Stoutmoedigheid , 216 ,■ Geftaltc , ald. Leevenswyze, 217; Pluimadie. 218 G. Clans, Naamcn van deezenVogel, IV. 467 ; met de Zwaan vergeleken, ald. Voedzei, 468 ; . van derzelver Eijcrlcggen, 469; onderfcheid tusfehen de Tamme en Wilde Ganzen, ald. Voortteeling, 470; hoe zc tot Lekkerny vet gemest worden ,471; van het plukken der Veeren , 472; van de Ganzcndriften, 473 ; van derzelver Waakzaamheid , ald. over 't geluid, 't welk zy liaan, 474; verfcheidenheden. ald. « onderfcheid tusfehen de Tamme en Wilde , IV. 517; eenige zyn Zomers Wild, en 's Winters Tam, 518 ; wanneer de Wilde zich in Frankryk vertoonen , 519; dc 'lamme betooncn < p zekeren tyd zugt tot den .Reistocht, 520; hoe de Wade vliegen, 521; hoe dc groote Benden zich verdeeIcnald. mocilykheid der Ganzejagt, 523 ; hoe wyd ze verfpreid zyn. 524 Gedagten, over het haatlyke der onregunaatige behandeling van onzen Evenmensch, IV. 495 1 Gedagten, by den Morgenftond in den Zomer, IV. 500 Geheugen, (Zonderlinge uitwerking van fchrik op 't) III. 429 Gehoor, 't zelve hebben de Visfchen en de Kruipende Dieren, III. 487 Gekken, Gefteltenis der Vogelen zo geheeten, III. 171 ; "derzelver verregaande Domheid, 172; waaruit deeze ontftaat, ald. vyandlyklieden tusfehen deeze en de Fregatvogels, 173; Gedaante, 174; van de Gekken in ons Werelddeel, Jan van Gent geheeten. 175 Geneesheer (De vraag, of het best is één) dan meer tclfcns te gebruiken? beantwoord, UI. 383; in welke gevallen één de voorkeus te geeven, ald. wanneer raadzaam 'cr meer te neemen. 386 Gen.IX. 3. 6; opgehelderd, IIÏ.375 Georgiers, welk Land Geoigia is, cn waar gelegen , IV. 579 ; verdeel ing en fchoonhcid deezes Lands, 580; Lotgevallen dcczes Volks, 581; de Hoofdftad Tifflits, dc verblyfplaats van Prins heracliujs , belchreeven, ald. 't getal zyner Onderdaanen, 582 ; Staatsbcftuur, ald. Klceding der Mannen en Vrouwen, 583; Gcaanhcid, ald. ondërfcheide Ingezetenen, 584; verlchillende Godsdienstbelydenisfen. ald. lefchiedenis, (Over den Styl in eene) cn het fchryven van dezelve, IV 232 jefciiiedkunde, hoe gefchikt om de gevoelens vnn Deugd te verfterken , door veele treffende voorbeelden opgehelderd , UI- 331 1 «■•■ (Strekking der) om ons  BLADWYZER. ons het oog te doen vesten op de Godlyke Voorzienigheid, door veele voorbeelden opgehelderd, IV. 49 C Gessner (Salomon^) wordt gebooren . toen de Dichtkunst in in Duitschland geene agting hadt, IV. 216 ; hadt met eene verkeerde Opvoeding en ook met zyne Traagheid te ftryden , ald. legt zich op Herderszangen toe, 217,- gefchikt- ( hcid van Zwitzerland , tot het ( vormen van zulk eene Dichter, 217; zyn Styl en Dichtvermogen ," 218 ; voordcel der Duitfchers boven de Franfchen in het Herderdicht, 219; munt in Schilderen, zo wel als in Dichikunst,uit,22o; als Mensch befchouwd, 221; als Egtgenoot en Vader, 222; Staatsbedieningen , door hem met lof bekleed, 223 ; hoe zeer door Buitenlanders geacht, ald. zyn dood , ald. Gedenkteken, voor hem beftemd, 224; Herderskout op zyn dood, 226; zyn Afkomst en zyne Afftammelingen. 227 zyn Afkomst , IV. 395; Geleerde Mannen, die zyn geflacht opleverde, ald. Hoe weinig hy in eerfte jeugd beloofde, 396; Hoe zyne bekwaamheden ontlooken, 397; Neemt deel in den Boekhandel, ald. Reist, word als Dichter bekend, 398; geeft verfcheiden Werken in 't licht, 400 ; Wat 'er rousseau , 13lair en coxe over oordeelen, 401; zyn Dichtftuk, de dood van Abel, verfcheiden beoordeeld , 402 ; Zyn vertoog voor de Zw/tzerfche geleerde Maatfchappij, 403; Hoe hy een Schilder en Tekenaar werd, 404; Een hooge Rots, in de Alpen, naar zyn naam genoemd. 406 ezigt (Voorzorgen om het) te bewaaren, IV. 568 ; middelen om het te verbeteren , 569; Tinctuur tot verfterking der Oogen, 570; wanneer het onderfteund en bewaard kan worden door 't gebruik van Brillen. 571 rierigheid cn Eerzugt, IV. 541 tipfies worden in alle W'erelddcelcn, uitgenomen America , gevonden, 111. 357 ; in Europa vindt men ze in Engeland en Spane, ald. in Franhyk, Italië, Duitschland, Zwitzerland en de Nederlanden, 3.58; talryk in Hungaryen, enz. 359; eenige hebben vaste woonplaatzen, anderen leiden een zwervend leeven, 360; Leevenswyze der laatstgemelden, 361; hoe de eerstgenoemden leeven, 406 ; van hunne Huwclyken, 407; Doopplegtighcid, 408 ; Opvoeding der Kinderen, 409; Gezondheid, 411; Rouwbcdryven, 412; verregaande bedagtloosheid by Strafoefeningen , ald. zy fchikken zich naar den openbaaren Godsdienst der Landen, waar zy zich bevinden , 456 ; hebben cigenlyk . geen Godsdienst, 457; aanmerkingen over hunne Taal, 458 ; hebben geen eigen Schrift, 460; van hun Muzyk. ald. godsdienst (Dc Veragter van den) krygt eene welverdiende ftraffc, III. 142 (Nieuwe zeer verdraag- zaame) in Arabie,[\[. 193 (Gedagten over den heilzaamen en troostryken invloed van den) III. 251 Gods.  BLAD W YZER. Godsdienst: (Gedagten over verfcheide hinderpaalen , den voortgang van den) belemmerende, III. 463 Groeiinge der Planten en Boomen (Welke werktuigen de) in derzelver ondërfcheide deelen veroorzaaken , III. 304 5 Warmte, een der voornaamfte vereischten tot den Groei. 306 Grof (Dc) des Demoijelles a Saint Banzile, by Ganges, in dc Cevennes befchrecven , III. 273. 319 Grovestins , (Dagverhaal van cen Tocht door Champagne cn Lotharingen , door den Luitenant Generaal) in het jaar 1712 gedaan, III. 398. 445 H. TJ aller, uitgeftrekthcid en gcgrondheid zyner Kundigheden, IV. 67; groote Schryfarbeid, 68; zyne voornaamfte Geneeskundige Werken , ald. zyne groote beleczenheid, 69; onophoudelykc arbeidzaamheid, 70; wat hem hielp cn aanfpoorde, 71; Vrolykheid en Uitfpanning. 72 Handel. XV. 28. 29 ; toegelicht, III. 377 Hanway,, (Jonas) Vervolg zyner Leevensbcfchryving van bl. 597 des voorigen Deels. Uy zet zich te Londen neder, III. 33; geeft zyn Reizen uit, 34; verzet zich tegen de Naturalisatie der Jooden in Engeland, ald. werkt mede tot het beftraaten cn verlichten van Westminjler, 35; brengt de Marine Society tot ftand , ald. wordt Beftuurder van het VondelingHospitaal , 36 ; verbetering , door hem in 'r beduur tc wege gebragt, ald. bevorderr het oprigtcn van eene Plaats, fot het ontvangen van berouwhebbende Vrouwen van een liegt lecven, 37; dc uitflag deezer Inrigting, ald. fchryft tegen de Fooitjes of Steekpenningen. Grappig geval, hem deswegen ontmoet, 38; bezoekt de Befteedelinghuizcn, 39; bewerkt cenc Acte, door dc Armen genoemd : de Acte, om de Kinderen in 't leeven te houden, 40; neemt deel in alle Menschlicvcnde Plans, 74; wordt Commisfaris9, om Leevensmiddelen aan dc Vloot tc bezorgen, ald. hoe hy zyne Kamers opciert, 75; bevordert verfcheide nutte inftellingen, ald. en 76; ziekte cn dood, 77; Geftalte, ald. Kleeding, 78; ftrikte Eetregel, ald. werkzaame Aarr, 79; hoe op naauwkeurïgheid gefteld, ald. Schryftrant, 80; Geaartbeid, ald. Graffchrift voor zichzelven vervaardigd, 82; Godsdienftigheid. ald. Hartstochten (Ontledende Befchouwing van de) der Menfchen, door balguy , IV. 415; van Agting en Wanagting , 418; Liefde en Haat, ald. van Goedwilligheid cn Kwaadwilligheid, 420; over het gevoel van Eer, 421 ; van het Zedelyk gevoel. 422 Hcrfstdraaden , of het Vliegend Spinrag in de Lugt, aanmerkingen daar over, III. 520 Hette (Waarnceming van de ongemecne) in 't jaar 1788, cn vnn de Koude in January 1789, IV. ' 58 Hippockates heeft over dc Overbevrugting niet gefchreeven , llf. 110 Honds-  BLAD W YZER. Hojidsdolligheid, middel, daartegen, , voorgefchreeven : beftaande in Roode Myrhe, of Roode Muur, III. 256 ; zie verder Roode Myrhe. Hoofd (Het) der eerstgebooren Kinderen zo vormbaar niet als men in 't algemeen wil, IV. 617. 618 Huwelyksleeven, (Regels tot een gelukkig) IH- 325; 't vroegtydige aangepreezen, IV. 361 Hyacinth, byzonderheden van deezen Bloem, IV. 159; gefteldheid van den Bol, 160; groeir en bloeit in 't water, den Bol omgekeerd zynde, ald. aanmerkingen over dit Verfchynzel, 161; de wortels zyn geen opzuigende pompen, 162; waarom zy in Frankryk zo goed niet bloeijen als in Holland. 163 I. en I. rtaar, (Gedachten by de vcrJ wisfeling van het) UI- 1 Jaloersheid, (De) afgefchetst, UI. 413 Jan van Gent, (Nat. Hist. van een Vogel) geheeten, III. 175; Naamcn , Grootte en Geftaltc , ald. Geaarrheid deezer Vogelen. 176 Japanners, bezittel dc oudtïe Schriften der Chineefen; wat zy van de Oudheid der Chineefen denken, IV. 89; by hun is de Chineefche Taal , de Hoftaal, en worden de voornaamfte Werken daar in gefchreven, 489; veele Geleerden leezen en fpreeken de Hollandfche Taal. 491 Java , niet ongezond door een Vergifboom, IV. 157 Ibrahim, hoe hy de Drukkonst in Turkyen doorzette, UI 195; wat het voortzetten verhinderde. 19Ó ferbo, ondërfcheide naamen aan dit Viervoetig Egyptisch Diertje gegeeven, III. 125 ,• verwarring der Natuurbefchryvers over dit Diertje, 126; Geftalte, 127; fchynt een overgang van de Viervoetige Dieren tot de Vogelen, ald. Grootte, 128; zonderlingheid van de Voor-en Agterpooten, 129; 't zelfde Dier, met de Alagtaga van gmelin , 130; verfchil tusfehen de Mannetjes en Wyfjes. ald. Voorttceling, 131 ; waar de Jerbos zich onthouden, ald. verkeerdlyk Berg-rat of Berg-muis genoemd, en is de Schaf au der Schriftuure niet, 132; Leevenswyze en Geaartheid. 133 Immerentia, getal der Inwoonderen, IV. 584; Leevenswyze, ald. gefteldheid van 't Hof, 585 ; Regtsoefening en Godsdienst, "-ld. Inbeelding der Moeder, kan op de Vrugt niet werken , III. 112 Indiaanen , onderzoek wat pliNips zegt wegens den Oorfprong deezer Volkeren, IV. 285; van derzelver Oudheid, 286; van de Aardryksbefchryving hunner Landen , 287 ; fchets van de voornaamfte Omwentelingen in de Indigh, zints den tyd van alexander, tot dien onzer eerfte Rcizigeren,29o . Americaanfche , wat men over hunne Verftandsvermogens te oordeelen hebbe, IV. 444; voorbeeld van hunne Welfpreekenheid, 445; hunne Geaartheid nader ontleed, 446; hoe zy hunne Raadsvergaderingen houden , ald. verregaande Bevreesdheid maakt hunne Bekeering moeilyk, 447. In.  B L A D W Y Z E R. Indiaanen, heoschheid aan den Heer de la condamine betoond , IV. ■ 621 Indostanners Vraagcn , hun Godsdienst betredende, beantwoord, III. 440 ; of de vier heilige Boeken Vedas gehceren , eenig verhaal behelzen van Wonderwerken , gewrogt ten bewyze van de Godlyke Zending der Schryveren , of van den Perfoon, die de Leer, daar in begreepen, eersr leeraarde? 442; of 'er eenige Gefehiedenis is van de Schryvers deezcr Boeken , en van de omftandigheden , waar in zy gefchreeven zyn , 443 ; of 'er eene gefchrecvene Gefehiedenis is van de Indostanneren, die het Tydperk , waar in deeze Boeken gefchreeven zvn, zamenhegt met het Tydperk, waar in dc Tartaaren dit Ryk ' vermeesterden ? ald. of de Taal waar in die Boeken gefchreeven zyn , verfchilt van die men in Indostan fpreekt ? ald. of de Godsdienst in dc vier Vedas geleerd, verfchilt van dc Volksbygeloovigheden, en of de Geleerden zich naar dezelve fchikken. 444 . Jnfchikb/kkeid, zonder eenig ander beginzel dan Eigenbaat , afgefchetst, IV. 455 Infecten op de Vrugtboomen, hoe te dooden , IV. 166 1 Inftinct,CWegens het onderfcheid 't geen men tusfehen Rede en) ftelt, III. 476; over de zuivere Inftincten by Menfchen en Dieren, 477; van de Inftincten, die zich naar byzondere omftandigheden voegen , I 478 5 van de Inftincten die door opmerking cn ondervin¬ ding, verbeterd kunnen wor^ den. 47 q hoe het in ondërfcheide Vogelgedachten werkt, IV. 11 Iob XjX. 25. 26. Nieuwe Vertaaling vau deeze plaats , dezelve ziet niet op een toekomenden Staat, IIf. 503 fooden, op 't punt om in Engeland' genaturalifeerd te worden , III. 35 Tpecacuanha met Opium, in hardnekkige Diarrheen gebruikr » III. 508 ■ ■ heeft een Krampftillend Vermogen, IV. 57 met Opium nuttig in een langduurigè Maagkramp, IV. 324 nuttig in kleine Giften, tegen de Waterzugt en Maagpynen, IV. 559 Jupiter, verflag van die Planeer, IV. 556 K. fóajfers, (Reize na het Land der) IV. 536; aankomst in een Dorp, 537; bezoek van verfcheide Dorpen , eu by den Koning onthaald, 538; Geftalte der Mannen, 539 , Kleur. 540 Kameel, gefchiktheid van dit Lier voor de Arabifche Woestyncn , en welke voordeden de Arabieren 'cr van trekken, III. 72 'keerkringvogels, derzelver Naamcn, III. 16; waar zy zich onthouden; ald. verroonen zich zomryds zeer diep in Zee ,17; Leevenswyze, Grootteen Pluimadie , ald. veifcheidenhedcn, 18 [ennicoït, (Benjamin) zyn Afkomst en eerde Letteroefeningen, III. 435; verwerft door zy-  BLAD W YZER. zyne Gedichten zich eene Academifche Opvoeding, 436; bcvlytigt zi,ch byzonder in de Hebrequwfche Taal , ald. in Geleerden en Staatkundigen twist ingewikkeld, 437; bevorderd, 438 ; legt zich toe op het vergelyken van de Hebreeuwfche Handfchriften des Bybels, 439; door Infchryvingen in zyn Geleerden Arbeid onderfteund, ald. geeft dit groote Werk uit, 440; zyn Dood, ald. Kennis, (Bedenkingen ftrekkende om te toonen dat onze) op zekeren Lcevcnstyd, óp zyn • hoogst is , en niet meer toeneemt, IV. 493 Kinkhoest , tegen dezelve het Lichen Islandicus, met vrugt gebruikt , III. 122 . (Braakwynfteen met voor¬ deel tegen de) gebruikt , III. 29Ó Kluiten, Naamen deezer Vogelen , IV. 149 ; zonderling maakzel van den Bek, dd Voedzei, 150; waar zy ziel onthouden, 151; Pluimadie 15: Kluizen der Schepen , hoe bete voor de Ankertouwen te maa ken, III. 12! Kompas, hoe men by gebrek vai 'r zelve, zich van eene Naah kan bedienen , III. 23 Koopermyn te Fahlun, in Zwec den , belchreeven , IV. 62 ftoudeV'iWat, net *s door) bc vangen te worden , III. 62 wat men ter gencezinge e voorkominge doen moet, ah (Waarneemingen van c ongemcene) in January 17 Cr iv.. 5 m (hoe bevordérlyic het voi IV; deel.mengelw. NO. i $. de Gezondheid is , zich by tusfehenpoozen aan de) bloot tc ftellen, IV. 626 Kuurden, een Syrisch Volk , hoe daar gekomen ,111 31 ; Regeeringsvorm , 32 ; Leevenswyze en Godsdienst, ald. hun Taal. 33 Krits , hoedanig by de Javaanen, en hoe ter doodftrafte gebruikt, IV. 156, 157 Kwasten, hoe ze in 't Hout komen , IV. " 429 Kwik, (Waarneemingen van geneezingen met dc) in byzondere kenmerkende Ziekten, IV. 461 L. La/fis, van zeer onderfcheidén aart, en daar door verfchillende in den tyd, noodig om gr« eibaar te worden, III. 64; wcshalvcn daar uit geene Tegenwerpingen tegen den Ouderdom dóór moses aan de Aarde toegefchrcc'ven , kan ontleend worden. 65 Leeven, (Berpicgclingcn over de Onbeftendigheid van hc£ . Menschlyk) IV. 4°6 Lente, (Bcfpicgelingen over de) • IV. Hl . Leopold , Tegenwoordige Groot; hertog van Toscadue. Nuttige en 1 Licfdaadige Inrigtingen van dee1 zen Vorst, IV. 256; moedigt 1 Vlytbetoon en Handel aan, . 2,57, is bezig met het verbe- 2 teren der Wetten , ald. zyn - Suiarsbeïlier, 2.53 ; Opvoeding ; zyner Kinderen, ald. en 262; a wat men hun ten laste legt, 259; l. hoe hy dc vryheid des Hane dels verdecdigt, 260; wat hy Óver de Bcdelaryen in Tosiaa8 ne dagt, 261,; hoe'hy de Pyn>r bank en Doodftraflën heeft af. Y y ge-  b l :a d w y z verkiezing te werk ging,511» hoe lang de Israëliten zonder Regters waren , 513 ; Hootdverrigtingen der byzondere Regteren. Ringelgans , van de Rotgans ond rlóheiden, IV. 607; Naamen, 610 ; bclachlyke grollen van de herkomst deezer Vogelen, door veele Geleerden aangenomen , ald. door anderen ontkend ,612; Gedaante en Pluimadie. Risbeck , (Gaspard) Afkomst. IV 32; tot de Regtsgeleerdheid gefchikt; maar valt op 1 3  BL- A'DWYZER. ftukken van Genie , ald. wordt Lid van den Aanhang der Uitfteekende Vernuften, 33; vervalt in behoefte, ald. geeft eenige Werken uit, 34; vervalt tot Zwaargeestigheid en gemeen Gezelfchap. 35 Romans, van dezelve is veel misbruik gemaakt , III. 98; goede Romans moeten tot Vermaak en Uitlpanning, doch tevens om 'cr Nut en Voordeel uit te trekken, geleezen worden, 99, 101; Zedelyke Romans hebben een Verftand oplchranderend en Deugd bevorderend nut, 102; moeten met Aandagt geleezen worden, 103 ; men behoort naauwkeurig op de Characters te letten, 105; als mede het Zedelyk oogmerk na te gaan, 107; men hébbe 'er Wereldkennis uit op te doen , ald. en 'er gelegenheid uit te ontleenen, om zelve verder te denken. J09 ■'1 hoe de Driften 'er zomtyds, tegen het oogmerk des Schryvers , ten kwaade ingevoerd worden , IV. 76. 80 Rome, (Over de Schoonheid eri Kleeding der Dames heden ten dage) IV. 264 Rotgans, Naamcn, Geftalte , Pluimadie, IV. 607; waarin van de Ringelgans onderfcheidén, ald. welk Geluid deeze Vogel flaat, 608; kunnen in een getemden ftaat leeven, ald. wan ■ neer zy zich in Frankryk eerst ^ in menigte vertoond hebben. 609 ; waar zy eigentlyk voor- S, tteelen,6i3; waar zy'voorkomen : op (Vieringen zo veelvuldig niet als voortyds. 614 Rusland, kwynende flaat der — Kunften en Weetenfchappen aldaar, IV. 295,- toeftand der Schooien , ald. derzelver verval , 296 ; hoe het gefteld is met de Academie der Weetenfchappen te Petersburg, onder het Beftuur van de Prinfes dashkow, 297; wat zy ter bevordering der Weetenfchappen en Kunften doet, 297-300Binnenlandfche Leden der Academie, te weinig bezoldigd, om zich met vlyt op de Academic-zaaken alleen toe te leggen, 300; Buitenlandfchc Leden , ald. het houden van openbaare Lesfen gaat niet door, 301; Inkomften der Academie, ald. Gebouwen tot de Academie behoorende , 302; van de Boekery der Academie, 335van het Kabinet der Natuur'lyke Historie, ald. der Zeldzaamheden , 336 ; Beeldtenis van Czaar peter den I, ald. eulers Borstbeeld, 337; verzameling van Werktuigen , Boekdrukkery en Boekwinkel, ■ald. verflag van den Kruidtuin, en deszelfs flegten ftaat, ald. berigt van de vier Cadetten- Corpfen, een tot den Landdienst, een tot de Artillery, een tot den Zeedienst, en een tot de Myn werken, 338; berigt van de Academie 'der Kunften te Petersburg, 340; van de byzondere Kabinetten aldaar. 34, aintfort , (Gefehiedenis Vsn den Heer) III. 4Ï tl Abfinthii met de Gentiana, dienftig fa een langduurfge verftopping van den Onderbuik, IV. 99 - Ammoniac, (De Spiritus Caus-  BLADWYZER. ticus van) met nut aangebragtin een Incontinentia Urine, IV. i g i Saturnus, verflag van die Planeet, IV. 456 Schaf au, in de H. Schrift vermeld , welk een Dier, III. 132 Scheenbeevs-bederving, (Van eene uitgeftrekte) IV. 8 Schepen , (Aanmerkingen over 't zeilen der) III. 123 ; hoe veel wederftand de lugt biedt,met een zijden wind, i24;voorftel om de zeilen indiervoege in te rigten, dat die wederftand vermindert, 125; hoe zy Lekken bekomen, die derzelver verlies veroorzaaken , 134; Behoedmiddel daar tegen voorgeflagen , 135 ;'t Omverzeilen ontftaat meest uit de hooge Tuigadie; dcezc niet altoos tot fnelzeilen dienftig , 137; het maakzel der Schepen kan 'er ook aanleiding toe geeven ; hoe voor te komen, ald. hoe de Inwoonders van deEilanden, in den Stillen Oceaan, hunne Pros voor omvallen behoeden ,138; Proeve genomen, om twee Schepen aan een gehegt, te doen bouwen , 139 ; Afleiders van den Blixem op de Schepen, aangepreezen , 140; hoe best het overzeilen by nagt te voorkomen , ald. over de Roeifchepcn van vreemde Volken. die de onze overtreffen, 141: middelen om de Schepen, zonder Zeilen en Riemen, te doer voortgaan, 142; over het be fmeeren der Schepen van on deren, met Vet, 145; over d middelen, om de Schepen ii volle Zee, zo veel mogelyi op eene plaats te houden, c ten minften de ongunftige be wecgingen, door Winden ert Baaren aan dezelve gegeeven, te vertraagen , 177 ; hoe de Huidplanken beter en fterker zouden kunnen geplaatst worden. 230 Schoonheden, (Les voorde) III. 283. Schrift, (H.) vloeit over van Zinnebeelden en verbloemde Sprcekwyzen ; hoe men zich, in de verklaaring van dezelve, te gedraagen hebbe, III. 287 Schrik , zonderlinge uitwerking van dezelve, op 't Geheugen, III. 429 Shakespeare, waarom niet, tegenftaande zyne groote gebreken, bewonderd, III. 199 Silefie, (Opper-) Character der Inwoonderen, IV. 109; Vrugtbaarheid van den Grond , ui; Verbeteringen daar aangewend , 113; Handel en Voortbrengzels , 114 ; Manufacturen. 115 Sneeuw , (Hoeveelheid van) van 1 Dec. 1788, tot 14 Jan. 1789, gevallen , IV. 60 -— behoudt lang de Electrieke kragt, IV. 247 Spaarzaamheid, (Bedenkingen over de) IV. 136 Spinrag, ('t Vliegend) door welke Infecten waarfchynlyk vervaardigd , III. 520 Spreuken III. 16 ; hoe te leezen, IV. 370; VII. 22. 23 ; anders vertaald en verklaard, III. 547 en 591 Spreukenboqk van salomo, Uitleg- - regels van 't zelve, IV. 368 ; - hoe men het te leezen hebbe, 2 369 ; hoe de eene helft van l een Spreuk meenigmaal tot opt heldering van de andere helft f dient, ald. Ophelderende Voor- - beelden. 37° ï'y 4 Staat-  BLADWYZER. Staatkunde (Wat) is, en in wélk. een verband dezelve ftaat. met de Zedekunde, III. 117; algemeene beginzels der Zedekunde, op de Staatkunde toege. past, 118; hoe zeer men zich , misleidt met Staatsftreeken , 119, wat de Staatkunde, cenftemmig met de Zedekunde, van den Staatsman afvordert, 121, 122; vanwaar het bylcojne dat deeze waarheid niet algemeen is aangenomen ; 163 ; wanneer de Pligten van Staatsman cn Burger elkander ontmoeten, 165 ■ Bron, waar uit een Staatsman uitgebreide kundigheden moet putten, 166; welke denkbeelden men thans vormt van de Venvantfebap tusfehen Staat- cn Zedekunde ; 167 ; hoe een Staatsman zich ' te gedraagen hebbe. 168 Stepanoff , (Hippolyt i na Kamt- ' fihatka gebannen , IV. 210; Vlugt met twee- cn dertig Médegenooten, .211 ; Rampfpoedige Reize tot dc j.apanfche Kust; 213 ; hoe zy daar ontvangen werden , ald. Vcgten op een onbekend Eiland, 214; komt te Macao, 215 ,• Sterft op Batavia. ald. '1 Stront]aager, Naamcn deezes Vogels, IH. 431 ; hoe hy Visch vangt, ald. Leevenswyze, 432 ; Gedacht cn Pluimadie, 433 ; de Langflaarlige belchreeven. ald. Stroom van het Kanaal van Bahama, van welk een vermogen, 182; waar uit dezelve geboo- 1 ren wordt, ald. hoe het waarnccmen van deezen Stroom in het ze:len uit Europa na NoordAmerica te pasfc komt. 184 2 Stroomen op Zee, hoe te onderkennen, III. 181 Styl, (Aanmerkingen over den) IV. 96; over den verheeven, 185; over den aandoenlyken, 229 ; over den Styl in Gefchiedenisfen. 232 ïyrie, groote Omwentelingen, welke dit Ryk ondergaan heeft, III. 24; Volksmcngzel daar uit hcrkomltig, en derzelver Hoofdiborten , 26; geaartheid, kleur en geftalte der Inwoonderen , 27 ; 't Arabisch is 'er de algemeene Taal, 28 ; van dc 7arcomannen, 29; van de Keurden, 31; van de Arabifche Bedouinen, 66. Zie verder op deeze byzondere Volken. T. ''Taaien, (Over de ondërfcheide hoedanigheden der verfchillende) IV. 93 f asso , (Zamenfpraak tusfehen) cn voltaire , UI. 244 riTSiNGH , Ontdekkingen door hem gedaan , ten opz'gte van de Chineejen en Japanners, IV. 390 ; nader berigt van deeze Ontdekkingen, 488; waarom dezelve tot nog toe, aan de Hollandfche Maatfchappy der WeetenIchappen te Haarlem , niet is aangeboden. 489 ooneellufhebberyen buiten den Schouwburg, onder byzondere Perfoonen : hoe deeze ligt veld wint, en tot zekeren trap onfchadelyk is , III. 155 ; tot weike verkeerdheden, en welk Zedcbedcrf, zc aanleiding kunnen geeven. 157 'opal-osman levert een treffend voorbeeld op van Dankbaarheid en Edelmoedigheid , UI. 247 'reurfpel, (Onderzoek over de Zede:yke Uitwerkzelen van het) IV. 73 i wanneer het op eene ver-  BLADWYZER. verkeerde wyze de Driften roert, 74 ; de aangeprcezcne Deugden hebben de bedoelde uitwerking niet. 81 Trouwen , ('t Vroegtydig) aangepreezen, IV. 361 Turcomannen, hoe in Syrië gekomen, III. 20; hunne Leevenswyze, 30; Geaartheid. ald. Turken, (Wegens de Boekdrukkeryen by de) III. 194 ; hoe dezelve in verval geraakten, 195 ,' weder eenigzins opgebeurd. 196 —-1 van hunne denkbeelden wegens de Vonrbefchikking tot het' Noodlot, III. 494 - (Van de Academiën by de) van tyd tot tyd opgerigt, IV. • 432 ■ derzelver Regeering niet volftrekt Despotiek ; maar vermengd met eene foort van Gods regeering , IV. 434 . vaardig in 't Rekenen , IV. 436 . . Boekeryen in de Hoofd- ftad opgeteld^ IV. 532 J Jpas, een Vergif boom op Java, zo geheeten , wordt 'er niet gevonden, IV. 104; wederlegging van de daaromtrent verhaalde byzonderheden. 153 Uranus, de ontdekking van twee Satelliten , by deeze nieuwe Planeet, III. 63 ; broeder verflag deswegen, IV. 277 . wanneer, en door wien ontdekt, IV. 557 V. TTf aders, (Les voor de) een " Fragment, IV. 447 Venus, verflag van die Planeet, IV. 554 Vergif boom, Pohoon Upas geheeten , wordt op Java niet ge¬ vonden , IV. 104 ; wederlegging van de daaromtrent verhaalde Byzonderheden. 153 7erkeerings - Regels , IV. 316 'Vernuften, (Aanhang der Uitfteekende) in Duitschland, IV. 33 Verftandsvermogens, hoe zeer in de eerfte Leevensjaaren toeneemende , komen tot zekere hoogte , waer op zy blyven, IV. 493; oorzaaken hier van, 494 Vogten, (Hoeonderfcheidén) eene hoeveelheid van verfchillende Zelfftandigheden uit den Dampkring opflurpen, IV. 62 Volks-regt , 't zelve laat gebooren , III. 164 Voltaire, (Vcrgelyking van) en addison op hun Sterf bedde, m. 93 Zamenfpraak tusfehen tasso en) III. 244 Voorjaarszang, III. 139 Vrede , (Bedenkingen over de voordcelen van den) III. 419 Vrykooping , betekenis van dit woord in de H. Schrift, III. W. 292 JfTT'aterfnyder, zeldzaam maak- ' zcl van diens Bek, IV. 13; Grootte , Gedaante cn Woonplaats van deezen Vogel. ald. Weer - waarneemingen , wat 'er al vereischt wordt, tot het wel doen derzclvcn, IH. 148 Weldaadigheid, (Proeve over de) III. 207 Wereldkennis, hoe gevaarlyk in de groote Wereld op te doen,IV. 600 West - Indien, (Berigt van de hevige Stormen dikwils in de) IV. 487 Whitehurst, wanneer, en waar geboren, IV. 628 ; heerfchende neiging tot de Werktuigkunde , 629: wordtKlokkemaaker, ald. Yker  BLADWYZER. Yker der', Geldgewigten te Londen , 630 ; geeft een Onderzoek uit over den Oorfpronglyken Staat eu Vorming deiAarde, ald. wordt Lid van de Koninglyke Sociëteit , 631 ; meet den tyd af, om onveranderlykc Maaten van Langte, Vatbaarheid en Gewigt te krygen, 631 ; geeft andere Werken in 't Licht, 633; Ziekte en Dood, 634; zyn Character. 635 Winden, (Oorfprong der) in 't algemeen , IV. 477 ; onderfcheid der Zee- en Landwinden, 47 8 ; Pasfaatwinden, waar door ■ veroorzaakt, 479 ; oorfprong der veranderlyke Winden. 482 Winterzang, III. 587 jfnestynen, QJrabifche') befchreeven , ïir. 68; fchaarsheid van ,« Water, 70 ; zoute aart der Planten. 71 Wraakneeming, (Dc Edelmoedige) IV. 87 Wynftok, in groei met den Peereboom vergeleeken, III. 308 Y. Yao , (De Patriottifche Chineefche Keizer) IV. 268 Ys, (Drie foorten van) dat zich op de oppervlakte vormt het SM of SichUis, en't GrmidYs, III. 559; getuigenisfen , het beftaan van het Grond-Ysbevestigende, 560; Proeven , genomen om het beftaan te bevestigen, 566; bykomende getuigenisfen. 569 s— (Dikte van het) den 14 Jan. 1789, IV. 61 z. Redekunde fWat) is, in welk ^ een verband dezelve ftaat met de Staatkunde, III. 117; de Algemeene Beginzels daar vau op de Staatkunde toegepast, 118; wat de Zedekunde in zamcnftemmingmetde Staatkunde van den Staatsman vordert, 120. 121 ; hoe het bykome dat dit verband zich zo laat en zo gebrekkig opdoet, 163; welke denkbeelden men thans vormt van de Verwantfchap tusfehen Zede. en Staatkunde. * 16 j Zee, (Stroomen op) hoe te onderkennen, III. 181 ZeetocJiten (Welke voorzorgen men te draagen hebbe, als men zich gereed maakt om lange) te doen, III. 233 Zeevaard, (Algemeene bedenkingen over de) III. 236 Ziekte, (Engelfche) Racliytis, 't nut der Koude Baden in dezelve, III. 169 Zinnebeelden der H. Schrift zeer veelvuldig, en hoe men in derzelver verklaaring te handelen hebbe, III. 287 ; de Leerftellïngen des Christendom zyn niet op Zinnebeelden gegrond. 293 Zonderlingheid ( Aanmerkï ngen over de vrees van tot) te vervallen, IV. 177 Zwaan, Naamen deezes Vogels, iy. 324; als Koning der Watervogelen befchreeven , 325 ; Geftalte, ald. Houding, 326; Vryheidsmin, 327; hoe oudtyds bet cieraad der Hoven en Gragten , ald. Snelheid in 't Zwemmen , 328 ; Stoutmoedigheid , ald. bereiken een hoogen Ouderdom, 329 ; Voortteeling , ald. Gefteldheid der Jongen , 330; waar zy zich onthouden, 331; wanneer de Wilde Zwaanen in Frankryk komen, 376; hoe verre dit Vogel-  BLADWYZER. seflachte verfpreid is, 377 ; verfchillendheden tusfehen de Tamme en Wilde Zwaanen ,378; of de Zwaan de grootfte Watervogel is, 379 J over den Bek', ald. van derzelver Dons, 380; over't Geluid, 't welk zy Haan, ald. van den Zwaanenzang. 381 BERIGT voor den BINDER. Het Plaatje van de Tzeren Brug te plaatzen, tegen over bl. s&