MENGELWERK.   N J E U W E ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, W A A R1 N D li BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN. ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konjlen en JVeetenfchappen t betrekkelyk. Vyfde Deels, Tweede Stuk. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, Ry A. van des K R O E, en By j. y N t e M a. M D C C X C.   INHOUD VAN HET MENGELWERK^ Tot Fr aatje Letteren, Konfien en Weetenfchappen betrekkelyk, in het Vyfde Deels, Tweede Stuk. Beknopte Aanwyzing van den zin der benaaminge Broeders, enz., in de Boeken des Nieuwen-Testaments. hl. i Waarneeming, wegens het gebruik van de Ipecacuanha met Opium, ter bevordering van den Mazelen-uitilag. Dooi' * * *. M. ü. % ? Vertoog,' over den wederaangroei van eenige Declen aan de Lichaamen der Visfehen.. Door den Heer kroussonet. 8 Verflag van de vergiftige Planten en Dieren, omftreeks de Kaap de Goede Hoop. Door den Heer l. paterson. 13" Eenige Byzon derheden , Marocco en de Maroccaanen betrefFende. Door den lieer bi. chenier. ir> Leevcnsberigt van den Heere izaak iselin, DoElor in de Regten en Raadsfchryver te Ba/el. 25 Een voorzigtig en fraai Character, in dat van atticus voorbeeldlyk gefchetst. Door den Heer v. knqx. 30 Edelmoedigheid van hyder aly. q40 Het Weeuvvtje en haar Minnaar. Door den. Heer j. panders. Dichtjtukje. 4* Proeve, over Vermaak en Pyn in deezc Wereld, en onderzoek , van de- ondericheide Stekels der Wysgeeren, wegens dit Onderwerp. 4- Van de verborgen of vermomde Venüs-Ziekte. Door den Heer chrisïoph girtanner. Medegedeeld en met Aanmerkingen verrykt, door den Heer j* van der haar. 5? De "Elektriciteit met voordeel gebruikt, om kleine brokjes Yzer uit het Oog te krygen. Een Brief van den Doétor hoyveau te Saint Gems, den 6 July 17S9, aan de Sehry-. veren van het Journal de Saintogne öf d'4ngoumois. 63 V. deel.mengelw.no. 15. * 3 Lee-  . i N ii o r 13, Leevcnsberigt van tuot.ias gainsborough, een beroemd Engelsen Schilder. H Bedenkingen over de oude LandsgelMdheid van Holland. Uit heïTransch van den Heer be reynier. 70 Goldoni en Rousfeau. Door den Heer goldoni. 76 Zemiu. Een Oostersch Gezigt. 82 Schoon. Antwoord. Door den Heer j. panders. Dichtjtukje. 88 Pe Befpiegelende Wysgëer, de Comeeten befchouwehde. 89 Kort Vertoog over de Steengroeijiugen in onderfchcidc plaatzen van 's Menfchen Lichaam. Door den Héér willem lkurs, Chirurgyn Major, enz. ico Over de Lichtgeevende Planten^ uit j. ingenhousz Nonvelles Expcriences vertaald, door j. v. bJ 106 Voorftel, raakende het voortbrengen van Bloemen door Zaad , op eene geheel nieuwe wyze , der opmerkinge van de Bloemisten aangeboden. 114 Leevcnsberigt van alexander cruden, M. A. 115 De Vegtkunst der Evgelfchen , en hunne Weddingfchappca dezelve betreffende , in Ao. 1788. Volgens den lieer archenholz. M Toncelgrap. J3Z Proeve, om aan'te tooncn , hoe Vermaak en Pyn, zo in een Nstuuriyken, als in een Zedclyken, zin, tot ons geluk ftrekken, *33 Kort Vertoog over dc' Stcengroeiiingen in onderfchcidc plaatzen van 's Menfchen Lichaam. Door den Heer w, leurs. (Vervolg en Slot van bl. 106.) i41 Natuurlyke Historie van den Eider-vogel. Volgens den Heer de kuefon. Verklaaring der beduidenisfe van de twaalf Tekenen des ZoÜiaks öf Dierenricms. J53 Brief van den Abbé hervieu, aan den Heer de la mether ie, over een Electriek Lugtverfchynzel. 159 Beantwoording der Vraage , of de Ys-valeien , in Z*itzetiand , aangroci'ien , dan afneemen. Door den Heer w1ll1am coxe , M. A. !ói Aanmerkingen, de Wilden van Noord-America betreffende Door Dr, m, frankt.in, i66 B,e-=  I N II O U D, Bcr;ot wegens de Tooneel-Vertooniugen , by de Inboorlingen van America, oudtyds, en van die der luidzeeEüanden, in onze dagen. ï?1 Een hoogst veragtenswaardig Character van eenen Staatkundigen. *7a Zedelyke Bedenkingen. *74 Ophelderende Aanmerkingen, over den Inhoud en denSchryver van het Boek der Regteren; alsmede, wegens de Nuttin-heden van dit Bybelboek, en Toelichtingen omtrent ue Tydrekenkunde daar in gehouden. Door den Heer charles ciiais. Manier 0111 het Blixem-zilvcr (Argentum fulminant) te bereiden.. _ l8*> Waarneemingen, wegens de vcrdwyning van den Ring van S'aturnus'i te Viviers in Vivarais gedaan door den Heer flauvergues. V'3 Verllag van de Natuurlyke Historie der Slangen;- onlangs^ uitgegeeven door den Graaf de la cepcde. 19-!; Waarneemingen over de Albinos, of Witte Menfchen , c* twee Bonte Kinderen. Door den Heer arthaud, M. D. 199 Gefchiedenis der Trogloditen. Door den Heer de montes- QÜÏEU. 206 Ontbyt van den Hertog van alba te Rudolftad. 2.15 Gefchiedenis van den Plaatfnyder schmis te Dusfeldorp. Door Mevrouw von la roche. ai8 Zedelyke Bedenkingen. -2I De Godsdienst , de rykfte bron van genoegen voor den Mensch. 225 Waarneemingen wegens het nut van de Ipecacuanha , in kleine Giften, tegen het Zuur by Kinderen. Door * * % M. D. *ZQ Natuurlyke Historie van den Eendvogel. Volgens den Heer de buffon. 23i Verhandeling van den Heer hill , een beroemd Engelsch Natuurkenner, over den Slaap, en oorzaak van de Beweeging, der gevoelige Planten. Uit het Hoogduitsch van den Heer t. van iiahn , vertaald door den Heer d. t. oskamp, Hil. Er. 34t * ^ Ver-  1 N H O U D. Verflag der vemgtingen van de Maatfchappy, tot liet onderzoeken van de Gefchiedenis der Natuurlyke Historie, de Oudheden, de Kunften, de Weetenfchappen, en Letterkunde van A/ia, te Calcutia. Door den Voorzitter Sin \vill1am jones. o-0 Korte Leevensfchets van den Ridder j. ó. michaSlis, door hein zcjlven ontworpen. 2-~ Anecdotes van den uitmuntenden Italiaanfchen Zanger farinelli. Uit jiurney's Gen, Hifi. of Mufic. , d6z Verdeediging. Door den Heer j. panders. Dichtjiukje. 264 Proeve,over'tbeginzel-vanGezelligheid in denMensch. 265 Verflag van het Leeven en de Schriften des beroemden Geneeshecrs, william harvey. 271 Berigt van den Boom, die de Gom-dragant uitlevert. Door den Heer de la billardieré. 284 Verhandeling van den Heer hill, over den Slaap en oorzaak van de Bëweeging, der Gevoelige Planten. (Vervolg en Slot van bi. 250.) 289 Opmerking, wegens de waardy, welke toegefchreeven wordt aan de onderfcheide beginzelen van werkzaamheden in den Mensen. Door den fleer reid. 298 Leevcnsberigt van luïs de camoens , den beroemden PortDgeefchen Heldendichter. 301 Eenige leerzaame Befpiegelingen , over het vertoopen van den nimmer wederkeerenden Tyd. 306. 'Het Verband, tusfehen het Geloof, in de Godlyke Zending van Christus en dat van moses en de Propheeten, aangetoond. 213 Aanmerkingen, Waanicemingcn en Geneeswyze,'van een byzondcr foort van Kinderziekte. Door ***, M. D. 319 Berigt, hoe men cetbaare Champignon! in den Winter kan aanteelen. Door f. w. kraiuoszer. 322 Voorfpellcnde Tekens van het Weêr. Door georgb adams. Echte Gedenkfchriften van het Leeven en de MenschHe. vende verrigtingen van wylen john howard, Efq. 330 Ophelderende Aanmerkingen over de woorden Vinding en Smaak. ' 1 Be-  INHOUD. Belangryk Berigt, van de Zeden, Gewoonten en het Charafter der Spanjaarden. Door den Heer peyron. 347 Zedelyke Bedenkingen. 358 De Befpiegclende Wysgter , over de veelheid der Werelden. 36_i Middel, alhoewel eenvoudig in zyn voorkomen, egter proefondervindelyk zeer vermogend bevouden , tegen de gedugte gevolgen van den Dollenhonds-beet, of de Watervrees , op nieuw bekend gemaakt, door den Heer an- dreas julius. augustus looff , M. D. 37^ Natuurlyke Historie van den Eendvogel. Volgens den Heer de buffon. (Vervolg en Slot van hl. 2410 381 Voorfpellende Tekens van het Weêr. Door den Heer george adaMS. (Vervolg en Slot van bl. 330.) 391 Echte Gedenkfchriften van het Leeven en de Menschlieven- J de verrigtingen van wylen john iiovvaRd. {Vervolgen Slot van bl. 341.) , S96 De kloek- en welberaade Vorst. 4°S Proeve, om aan te toonen, dat het Haanengekraai, 't geen Apostel petrus hoorde, het blaazen op een Trompet was. 4°i> Waarnceming eener geneezen Staar, door de Snuifpoeders van den Heer kleber. Door den lieer a. de bye. 413 Natuurlyke Historie van den Kameel-P ar del. Door den lieer m. le vaillant. 4I(5 Brief van den Abbé hervieu , aan den lieer de la metherie , over een Noorderlicht, en de oorzaaken van dat Verfchynzel. 421 Onderhoud van den Heer william jones met Abram, over de Stad Gwender , en de Bronnen van den Nyl. 431 Opmerkenswaardige Gelykvormigheid, tusfehen de Gewoonten en Zeden der Oude Per/en, en die der Hedeudaagfche Abysfiniers. Door den Heer james bruce , Efq. 434 Iets van cicero's Gevoelens, wegens den Godsdienst en Zedekunde. Volgens den Heer gaultier de sibert. 441 Befpiegelingen over de Goedheid gods in 't algemeen, omtrent alle zyrïc Schepzelen, en die in 't byzonder, welke Hy bewyst aan zyne redenmagtige Weczens, en de groote ver-  I N il O ü D. verpligtmg van ieder Mensen-, uit dien hoofde, aan £p Ben Schepper. (Vervolg van bl. 312.) 44 - Eene Oosterfehe Anecdote. ^$ Bedenkingen over ongemaakte Aandoenlykhcid of Gevoelige heid van het Hart. Voornaame Heelkundige Gevallen , döor den Heer o. js van wï , LeStor in de Ontleed- Heel- en Vroedkunde, enz. 458 Brief van den Heer de la lande, over den Naam gegeeven aan de Planeet, door den'lieer herschell ontdekt. 46p Aanmerkingen over de Hette en Koude, de Uitwaafcming, de Jaarlykfchc Wecrsgeftcltenisfc, en den invloed des Weers op 't Menschlyk Lichaam. 475 Waarneemingen op de Spinnekoppen. Door den Heer d'isjonval. 48i Byvoegzels tot de echte Gedenkfchriftcn van het Leeven en de Menschlievende verrlgtingen van wylen joon rioward, Efq. 481 Eene Gezelfchaps-inrigting van den grooten Dr. eranklin. 400 Zedelyke Bedenkingen. 401 De driejaarige Reistocht der Schepen van Koning salomo, van Ophir na Tarfis , uit de Pasfaat-winden opgehelderd. Door den Heer j. bruce, Efq. 493 Berigt, wegens een nieuw Extract van Kina, bereid in ZuidAmerica. Door den Heer william saunders , in eéhen Brief medegedeeld aan Dr. simmons. 503 Bedenkingen, over de uitgchrektheid van 't Heel-al, en de gelteldheid derLichaamen in 't zelve. Door Dr. m. houttuyn. . 5o6 Verflag van de Opregting en de Vorderingen des Genootfchaps, ora de Ontdekkingen der binnenftc deelen van Africa voort te zetten ; behelzende een Berigt, van de tweelieeren, door hun tot het doen deezer Ontdekkingen verkooren, Mr. ledyard en Mr. lucas; en van de voornaamfte hunner Verrigtingen. 514 Berigt eencr R.cize na Mont-Rofe. Door den Hoogleeraar de saussure. 523 Kor»  I N HOU D. Korte Aanwyzing van de herkomst der Wapentekenen en i Wapenfchilden. 531 Geheimhouding eti Stilzwygenheid door voorbëejden opgehelderd. 533 Zedelyke Bedenkingen. 535 Vertoog' over de Middelen, om den Ouden-dag eerlyk ca draaglyk te maaken. 53? Brief van den beroemden tissot , aan den Schryver van de Gazette de Santé, over de Zitplaats van het zogenoemd Zydewee. Vertaald en met byvoeging van eenige Aanmerkingen , nopens de behandeling dcezer Ziekte, medegedeeld door den Heer lamberïus nolst , M. D. 543 Natuurlyke Historie van de Museaat-Eend. Volgens den Heer de buffon. 554 Berigt eener Reize na Mont-Rofe. Door den Hoogleeraar de saussure. (Vervolg van bl. 530.) 557 Opmerkenswaardige Gelykvormigheid, tusfehen de Gewoonten en Zeden der Oude Perfen, en die der hedendaagfche Abysjïniers. Door den Heer bruce , Efq. (Vervolg en Slot van bl. 441.) 561 diameter des tegenwoordig regeerenden Konings van Zweeden. 569 Aandoenlyke Lotgevallen van Mevrouw garolina montgomery. 573 Anecdote van pierre bayle. 581 Zedelyke Bedenkingen. 583 Byvoegzel. ' 584 Verhandeling over de Pligten, welke wy ons Zeiven, en onzen Naasten , verfchuldigd zyn, uit kragte van het Gebod; Gy zult uwen Naasten liefhebben, als u Zeiven. 585 Middel tegen het Podagra, uit een Brief van den Heer scudamour ; — uit j. p. blumenbach's Medicinifche Bibliotheek, overgenoomen en vertaald door den Heer jacob van der haar. 591 Befchryving van eene wyze om eene foort van Wyn te maaken , door de Tartaaren Koumifs geheeten ; met Waarneemingen over deszelfs gebruik in de Geneeskunde. Stoor den Heer jean grieve, M. D. 594 Waar-  INHOUD. Waarneeniing, aangaande de Dopluis in de Wyngaarden, Perfiken en Abrikoozen-boomen. 60 i Berigt cener Rcize na Mont-Rofe. Door den Hoogleeraar de saussure. (Vervolg van bl. 560.) 604. Verflag van de Opregting en de Vorderingen des Genootfchaps , om de Ontdekkingen der binnenfte deelen van Africa voort te zetten; behelzende een Berigt van de twee Heeren, door hun tot het doen deezer Ontdekkingen verkooren , Mr. ledyard en Mr. lucas ; en van de voornaamfte hunner verrigtingen. {Vervolg en Slot van bl. 523O 610 Aandoenlyke Lotgevallen van Mevrouw carolina montgomëry. (Vervolg en Slot van bl. 582.) 616 Verhandeling overdePligten, welke wy ons Zeiven, en onzen Naasten, verfchuldigd zyn, uit kragte van het Gebod ; Gy zult uwen Naasten liefhebben, als u Zeiven, (Vervolg en Slot van bl. 591.) 629 MEM»  MENGELWERK, TOT fraaye letteren, konsten en weetenschappen» betrekkelyk. beknopte aanwyzing van den zin der. bena- min ge BROEDERS, enz. in de boeken des nieuwen testaments (*_). Indien ghylieden in myn voort blijvet, foo zijt ghy waerlick mijne Discipelen. jesus. 'tWarmeer men opmerkzaem nagaet, of de Apostelen, ia W hunne Brieven, met de benamingen van Broeders, Heilige Broeders, Geroepenen, Geloovigen en zoortgeiyken, een zodanig onderfcheid maken, tusfehen Christenen en Christenen, als men in latere dagen, vooral na den tyd van Weigelius, Labadie, Tvon enz., heeft beginnen te doen, met de tytels van Vromen, Gods Volk, Begenadigden, en anderen van dezen aert, zal 't, zo ik agte, by onderzoek wel dra blyken, Van Neen. — My is althans nimmer, in hunne Schriften, ééne eenige plaets voorgekomen, daer Broeders en Broeders, opzigtlyk tot Christenen, alzoo onderfcheiden worden; of daer de benamingen van Geroepenen, Geloovigen, Heiligen gebruikt worden, ter onderfcheidinge van Christenen en Christenen. De Apostelen bezigen dezelven, ahyd en overal, by tegenoverftelling van Christenen en Onchristenen, als Jooden en Heidenen; om dus de genen,die in de Kerk zyn, te onderfcheiden van de genen, die buiten zyn; en nooit, zoo veel ik weet, om hen, die in de Kérk zyn, tegen elkander over te ftellen, by prajferentie van den cenen Christen boven den anderen, ■ als begenadigd of fin' (*) Wy hebben, in dit ons toegezonden Gefcnrift, hier en daer eenige i leine veranderingen geinaekt; 't welk ons deszdfs Opfteller, zo wy vertrouwen, niet ten kwade zal duiden; te jiiincler daer zyne dsnkwyze volkomen bewaerd is. V. deel. mengelw. no. i. A  4 BROEDERS, onbegenadigde — Zy geven deze Tytels aen de refbective Gemeentens en derzelver Ledematen over het geheel, in die liefderyke vooronderftelling,dat zy ,innerlykin hun hart, waerlyk zoo beftaen, als zy, by de belydenis des Christendoms,met hunnen mond betuigen. De Apostelen hielden zig in dezen aen het geen onder het bereik hunner meiischlyke kundigheden viel, dat is aen het uitwendige, én lieten het oordeel over het inwendige of de daadlyke overeenftemming van hart en mond, eerbiedig over aen Hem, die de nieren proeft. Laet ons, ter voller over- tuiginge hier van, de Apostolifche Brieven eens doorloopen, in die orde, als ze in onze Bybels geplaetst zyn. De Brief aen de Romeinen houdt, naer H. I. 7. aen de Geliefden Gods,dit gerpepene Heiligen; en Paulus bedoelt hier mede, buiten twyfel, de Christenen gemeenfcbaplyk aldaer, als fchryvende, volgens dat zelfde vers 7, aen allen die te Rome zyn : zekerlyk niet volftrekt aen alle de inwoonders dier Stad, maer alleen aen de zulken, welken aldaer belydenis deeden van, den Christelyken Godsdienst, die hy ook, in deze betrekking, Broeders noemt. I. 13. XVI: 14, 17. 'Er is niets dat eenigen den minften fchyn van aenleiding kan geven om te denken , dat de Apostel, onder deze benamingen, het oog alleen zou hebben, op de Vroomen onder hen; of bedoeïen, om alzo begenadigden te onderfcheiden van onbegenodigden; en 't is baerblyklyk, dat hy, overeenkomftig met den aert zyner bedieninge, I: 1, de Christenen, of belyders van 't Euangelie, dus onderfcheidt van Joodfche en Heidenfche Onchristenen. De volgende Brief is, naer H. I: 2. gefchreven aen de Gemeente Gods te Corinthe, en "aen allen, die den noem van onzen Heer Jezus Christus aenroepen in alle plaetfen, te weten van dat Gewest, van Achaje, verg. 2. Cor. I: 1'. De Apostel noemt die van Corinthe Geheiligden in Christus Jezus, en de overigen in geheel Achaje zulken, die des Heeren naem aenroepen. Zekerlyk had hy hier mede niet ten oogmerk, om de laetften van de eerften te onderfcheiden als een ander of minder foort van Christenen. Hy, die wel verre was van de Christenen te willen deelen, gebruikt deze omfchryvingen als gelykluidend, die in het zaeklyke ten volle met elkandeien overeenkomen. Alleenlyk zou deze latere omfchryving kunnen dienen ter ophelderinge van de eerfte; en) dus ftrekken» ora te toonen > dat de Apostel zo niet ver-  EENE ALGEMEENE BENAMING DER CHRISTENEN. $ verdaan moet worden, als bedoelde hy door de eerftert alleen zulken , die waerlyk inwendig voor God, door zynen Geest, geheiligd waren; maer dat hy onder die benamingen begreep alle de genen, die te Corinthe openlylc belydenis deeden van den Christelyken Godsdienst. ——* Hy laat het oordeel omtrent het geloof des harten over aen den Alwetenden, die alleen daer toe bevoegd is» en werpt zig, fchoon een Apostel zynde, niet, 't geert onbeftaenbaer zou zyn met de fchuldige gehoorzaemheid» aen de Godlyke Leere, Jac. III: i. IV: 12.) voor een Keurmeester in dezen op. Ook noemt hy vers 10 deze Christenen, of de Leden van die Gemeentens, zonder: onderfcheid, gemeenfchaplyk Broeders. Een Broeder genaemd te zyn is, V: 11, zoo veel als op de belydenis des geloofs voor een Christen erkend, en als zodanig een geagt binnen de Kerk te zyn, in tegenoverftelling van Onchristenen, die buiten dezelve waren, als blykc uit des Apostels eigen woorden, V: 12, 13. —— 0«« regtvaerdige en Heiligen fraen, VI: 1, tegen elkander over» niet als Vroomen en Onvroomen onder de Christenen» maar als Christenen en Onchristenen; even als Broeders en Heidenen, XII: 1,2. Integendeel zyn Heiligen eri Broeders eensluidend, ftaende tegen over de Onregtvaerdige of Ongeloovigen, VJ: 1 en 6; even als de Gemeente en de Ongeloovigen , XIV: 23. Ook zyn zekerlyk de Gemeentens der Heiligen aldaer vers 33, die der Christenen; en als Paulus XVI: 15, van 't Huis van Stephanas getuigt, dat het zig den Heiligen ten diende gefcnikr had, dan heeft hy hét oog op de Christenende gemeen fchaplyke Leden van de Gemeente der Heiligen ,■ eiï niet flegts op eenige Vroomen onder dezelven. In den tweeden Brief aen degeloovigeCorinthers, II, f: 3 , zyn de benamingen, de Gemeente Gods en alle de Heiligen) van eene gelyke betekenis , of fchoon de Gemeentens niet enkel en alleen beftonden uit ware Heiligen; wosnalven de Tytel van Heiligen in dit vers, gelyk'ook XIII: 12, het zelfde zegt, als de benaming van Christenen. Zo zyn ook de Heiligen IX: 1, wederom de Christenen, en niet maer eenige Vroomen onder dezelven. De Collecte toch, van welke Hoofdftuk VIII en IX gefproken wordt, die den naem draegt van eene bediening voor deheiligen gefchied, (volgens vers ia ingerigt ter vervulling» van het gebrek der heiligen, naer luid van Rom. XV: a6t om handreiking le dom aen de armen onder de A a dit  4 «HOEDERS, die te Jerufalem zyn, overeenkomftig met het befluit der Discipelen te Antiochie , om iets te zenden ten-dienfls der Broederen, die in Judea woonden, Hand. XI: 29, en ter welker uitdeelinge Paulus na Jerufalem reisde, dienende den Heiligen, Rom. XV: 25, om aelmoesfen te doen aen zyn Volk, Hand. XXIV: 17;) was voor de Christelyke Ledematen der behoeftige Gemeente over 't geheel: en dus flaen de benamingen van Heiligen en Broeders in dit geval, niet alleen op begenadigden, maer op allen, en byzonder de behoeftigen onder hen, die belydenis deeden van het Christelyk geloof, welken Paulus, in die byzondere betrekking, zyn Volk noemt. 's Apostels volgende Brief is, Gal, I: 2, gerigt aen de Gemeentens van Galatie, en de daer toe behoorende Christenen worden, zonder onderfcheid te maken tusfehen Leden en Leden, in 't elfde vers, Broeders geheten. Zoo ook H. UI: 15. IV: 28, 51. en elders. — Huisgenooten des Geloofs ftaen VI: 10, tegen over allen, niet als Vroomen tegen Onvroomen, in de Kerk, maer als Christenen in, tegen de Onchristenen buiten de Kerk. Paulus vermaent hier wel te doen aen allen, als menfchen, maer inzonderheid aen de Huisgenooten des Geloof>, als medebelyders der Christelyke Leere: naer 't bekende onderfcheid, 2 Petr. 1: 7, tusfehen de liefde jegens Allen, en de Broederlyke liefde , welke byzonder gaet over de Christenen, die, als Broeders, als Huisgenooten des Geloofs, eene byzondere betrekking tot elkander hebben; en welke Broederlyke liefde zig uitftrekt over die allen, zonder zig alleen tot de Vroomen onder hen te bepalen. Verg. Rom. XII: 10 en 1 Th. IV: 9, 10. In den Brief aen die te Ephefe zyn, H. I: 1. de Heiligen en de geloovigen in Christus Jefus, gelyk ook alle de Heiligen, vers 15, duidelyk de geheele Gemeente, en niet flegts eenige Vroomen in dezelve. De Apostel oogt met die benamingen op alle de Belyders der Christelyke Leere te Ephefe, welken hy, als Ledematen dezer Gemeente, H. VI: 23, in die zelfde uitgebreidheid, Broeders noemt. Even zo zyn, in het Opfchrift van den Brief aen de Philippers, H. I: 1. alle de Heiligen in Christus Jefus, alle de gemeene Ledematen der Christelyke Gemeente aldaer, wel in onderfcheiding van de Opzienders en Diakenen; maer niet met onderfcheiding der gemeenen onder elkander, als Vroomen en Onvroomen. -— Van die  EENE ALCEMEENE BENAMING DER CHRISTENEN. g die alle» denkt de Apostel, op hunne belydenis en deugdzaem gedrag, vers 3-7, het beste; en hy agt dit, naer het oordeel der liefde, regt te zyn. Hy befchryft ze dus allen als Heiligen, zonder een beilislend onderfcheid te maken, tusfehen Begenadigden en Onbeeenadigden, dat, naer zyne denkwyze, verkeerd zou zyn. Deze allen noemt hv vers 12 Broeders, 11: 12 myne Geliefden, en IV: 1 geliefde en zeer gewensehte Broeders. Ook :was Epaphroditus, II: 26, begeeng na allen, niet flegts na eenige Vroomen onder die allen. , ligen en Broeders zyn, IV: 21, 22, eensluidende benamingen: en de Heiligen, die van hei huis des Keizers zyn, aldaer gemeld, komen voor als Christen-Hovelingen aen het Hof van Nero, in tegenoverftelling van de Heidenfche Onchristenen, en niet als Begenadigden gefteld tegen over Mondbelyders. Paulus omfchryft die zelfde Perfoonen, welke hy, m den aenvang zynes Brief aen de Colosfers, H. I: 2, noemt Heilige en Geloovige Broeders in Christus, 111: 12 als uitverkoorenen Gods, heiligen en beminden, zonder eene perfoonele bepaling tot eenigen onder de Leden der Gemeente, en uit IV: 5 blykt genoegzaem, dat hy hen als zodanigen onderfcheidt, niet van eikanderen onderling, als Vroomen van Onvroomen, in de Kerk, maer cezamenlyk van Onchristenen buiten dezelve. En zo is ook de benaming der Gemeente in Nymphas huis, IV: 15, geen tytel van Vroomen, in tegenoverftelling van Onvroomen, in dat huis; maer eene benaming van Christenen, in tegenoverftelling van Ongeloovigen, 't zy uit de Jooden, 't zy uit de Heidenen. Niet minder klaer ziet men de algemeenheid van loortgelyke benamingen in de brieven van Paulus aen die van Thesfalonica, beiden, volgens derzelver opfchrftt, gezonden aen de Gemeente der Thesfalonicenfen. Ten blyke dat hy geen onderfcheid maekt, zegt hy, 1 Th. U 2, wy danken God over u allen, en die allen noemt hy voorts Broeders , geliefde Broeders ,1 Th. 1: 4 , a Th, I: 3 en elders. Hy ftelt dezelven niet tegen over elkander, ot met onderfcheiding van anderen in de Gemeente, als ware en flegts zogenaemde Broeders, maer als Christenen tegen over de Heidenen, IV: 1 en 5; tegen over de geenen die buiten zyn, en geen hope hebben, IV: ia—13. Hy doet ze, V: 16, ook allen als Broeders groeten,zonder ooderlcheid van Broeders en Broeders, als yioori A 3 , Heilige Broeders, (vergelyk Col. h 2, en Hebr. III; 10 gebruikt de Apostel, (by welken, als boven meermaels gezien is , de woorden Broeders en Heiligen , in dit opzigt, van eene gelvkluidende betekenis zyn) riet ter onderfcheidinge van Broeder» en Broeders, als Heiligen en Onheiügen, als Begenadigden en Onbegenadigden; maer als eene benaming der Christenen, in onderscheid van de Heidenen, in tegenoverftelling van de genen , die in en buiten -de Kerk zyn ; overeenkomftis met het bovenftaende. En zulks blykt hier te duidelyker, nadien hy dezelfden, die hy , vers 25 en ?6, Broe* ders geheten had, nu, vers 27, Heilige Broeders noemt. En in die eigenfte algemene betekenis komt de benamng van Broeders ook allerwegen voor in de andere Apostolilche Brieven, die niet bepaeldlyk aen zekere Gemeente gefchreven zyn: het onderfcheid van vroom en onvroom , begenadig en onbegenadigd, ligt 'er nooit in den naem van Broeder opgeflooten. Een Broeder ia, in tegenoverftelling van een Ongeloovigen, iemand die den ChristeJyken Godsdienst openlyk belydt; dit was de algemene Tsenamingd, waer mede de Christenen elkander benoemdennen Gajus twyfelde zekerlyk, op het lezen van den pnef van Jomnes niet, of de Apostel verftond door den naem van Broeders, 3 Joann. vers 3, 5 en 10, in 't algemeen Leden der Christelyke Kerke, dus genoemd Sn onderfcheiding van Joodfche of Heidenfche ongeloovigen. 0 Men kan uit dit alles, dunkt my, ten duidelykfte afleiden, dat de Apostelen de aengehaelde benamingen niet gebruiken, om zodanig een onderfcheid tusfehen Christenen en Christenen te maken, als men in later tyd heeft beginnen te doen, met den Tytel van Vroomen, Gods Volk , Begenadigden en dergelyken. Zy bezigden dezelven, als blykt, opzigtlyk tot de Ledematen der'Kerke over t geheel, ia de vooronderstelling, die zy, in 't algemeen innerlyk zodanige waren, als zy zig, by hunne .Belydenis, uiterlyk voordeeden. Op deze zelfde vooronderjlelling rust ook het gemeenfchaplyk bidden, wy en ons, in de Liturgie onzer Nederlandfche Kerke : mitsgaders de aanmerking der ge,, leerde Kanttekenaers op Rom. XIV: 15. „ Men moét „ alle de geue, die 't geloove Clvisti belyden, na. 't „ oor-  EENE ALGEMEENE BENAMING DER CHRISTENEN. f „ oordeel der liefde, houden voor zodanigen, die Van „ Christo door zynen dood verlost zyn. En 't is zo verre van daer, dat men een onbefproken Lidmaet, om dat hy niet juist naer den fmaek en de bvzondere bepalingen van zommigen denkt en ipreekt, zou mogen houden en verklaren voor een Fymd, dat de Apostel Paulus zulks, op Godlyk gezag, zeer ernftig verbiedt; zelfs ten aenzien van een Belyder, welke verdient getekend en getugtigd te worden, «gfende fl 1 h. III- i#: „ houdt hem niet als een vyant, maer vermaent „ hel als een Broeder." — 'Er moet zekerlyk naer de Kerkordening van Koning Jefus, Matth. AVUi. 15—17 al vrv wat anders om- en vooraf gaen , eer men een Belyder mag aenmerken, als een Heiden of Tollenaer. Laten wy dan tegen deze al te gemene hgtvaerdigheid ons zeiven ootmoedig wagten ; en van onze Gelootsgenooten verftandig het beste denken. En zyn er al die onszelven mogten verdenken en veroordeelen, dat wy hen wyzen op de tael van Paulus, 2 Cor. X: 7. Indien iemandt by hem Jelven betrouwt dat hy Christus, die dènke dit wederom uyt hem /elven, dat gelyckerwijs hy Christin, alfo wy oock Christi zijn. Laet ons voort lteecls het oog houden op de bemoedigende betuiging en vermaenlesfe van dien zelfden Apostel, 1 Cor. IV: 3—5: My is voor het minfte dat ick van ulieden gheoordeelt worde, ofte van een menfchelick oordeel: jae ick en oordeele oock my Jelven niet: Want ick en ben my Jelven geens dmcks bewust', doch ick en ben daerdoor niet gherechtveerdigt: maer die my oordeelt, is de Heere. Soo dan en oordeelt niets voor den tijt, tot dat de Heere Jal gekomen zijn, welcke ook m t licht Tal brengen, 'f gene in de duystermsfe verborghen is, ende openbaren de raedtflaghen der herten: ende als dan Jal ten yegelick lof hebben van Gode. WAARNEEMING WEGENS HET GEBRUIK VAN DE ÏJPECACUANHA MET OPIUM , TER BEVORDERING VAN DEN MAAZELEN-UITSLAG. Door * * * M. D. Het is algemeen bekend, dat de Maazelen zig eenige dagen door hoest aankondigen, en het is niet minder algemeen bekend, dat ditTydperk voor de Kinderen 6 A 4 met  8 waarneeming-. niet zelden zeer gevaarJyk, en van nadeeligen gevolge is. Dat deeze höest van de zieke ftoffe afhangt, en men dus moet trachten den Uitflag te bevorderen, is nodeloos aan te merken; dan zeer verfchillende zyn de wegen , welke men daartoe inllaat. De laxeermiddelen zo dikwerf toegediend, ftryden ten eenenmaal met de natuur der zaake; de verzachtende geneesmiddelen zyn onfchade- lyk , doch bevorderen eigentlyk niet den uitflag De zagte Zweetmiddelen zyn zekerlyk in de meeste ge« vallen voldoende, doch zomtyds, wanneer de ftoffe zig op de deelen van de Borst vast zet, worden 'er andere middelen vereischt, en hieromtrent is het my uit de Analogie toegefcheenen , dat de Jpecac. met Opium in kleine Giften , van veel dienst kan zyn , en de ondervinding heeft dit myne vermoeden zo fterk bevestigd, dat ik het van mynen pligt heb geoordeeld, myne Xunstgenooten by deeze tegenwoordige Epidemie daaromtrent opmerkzaam te maaken. Het fpreekt van zelve, dat de Dofis van de Ipecac, zo wel als die van het Opium, zeer gering moet zyn , en evenredig aan den ouderdom en de gefteldheid der Kinderen. vertoog, over den weder aangroei van eenige? deelen aan de lichaamen der visschen, Door den Heer broussonet, (Journal de Fhyfique.) By zekere foort van Dieren ziet men eenige Deelen, vatbaar voor beweeging, wederaangroeijen, naa dat ze vernield waren; maar deeze wedervoortbrengende kragt vertoont zich veel min zigtbaar in bezielde Weezens, wier Organifatie volkomener is dan in de zodanige, wier min zamengeftelde Organifatie, ze meer naar Pfanten doet zweemen. In een groot aantal Proefneemingen, welke men gedaan heeft, om de mogelykheid te bewyzen van het wederaangroeijen van verlcheide deelen van 't zelfde Dier, is buiten twyfel veel, waar aan men met rede mag wantrouwen. ö Misfchien is het meer dan ééns gebeurd, dat men, in de meening van een zelfde Dier in verlcheide deelen van een  VERTOOG, OVER DEN WEDERAANGROEï, ENZ. $ -een te fcheiden , niets meer deed , dan het verdeelen van eene wooning aan veelen gemeen , die zich geheel bevonden in elk gedeelte, en hunne byzondere wooning herftelden. Maar' veelvuldige waarneemingen laaten geene plaats van twyfel over, wegens de wedervoortbrenging van zekere zin- en werktuigen in Zeedieren, Aardwormen, Slekken, en een groot getal van andere foorten uit die zelfde Gedachten. Die deelen zelfs, welke wy aanmerken als wezenlyk tot het leeven behoorende, onder anderen het Hoofd, groeijen weder aan in die Dieren, naa dat men ze heeft weggenomen. Dit verfchynfel komt, in den eerden opflage, verbaazend te vooren: dewyl wy door talryke voorbeelden gewoon zyn , dat deel aan te merken als volftrekt noodzaaklyk tot het leeven der Dieren, fchoon de ondervinding ons leere, dat het in hun zo min weezenlyk noodig is, als de zodanige, die eene min volkomene Organifatie hebben. De Schildpad, wier onderfcheide deelen in derzelver maakzel min volmaaktheids vertoonen, dan dat der Dieren met warm bloed , leeft dikwyls omtrent twee maanden, naa het afhakken van den Kop. De deelen, die voorbeelden opleveren van die foort van wedervoortbrenging zyn by de meeste Dieren zagt, van eene gelykaartige zelfftandigheid, en bykans gelyk aan die van het overige des lichaams. Zy komen weder voort omtrent op dezelfde wyze, als de nagels en hoorns aangroeijen in Dieren met warm bloed; 't geen ons als zeer zeldzaam moet doen aanzien, de nieuwe formeering van deelen, beftaande uit harde en zagte zelfftandigheden, en uit veele geledingen. Deeze wedervoortbrenging, van deelen met leden , heeft men waargenomen in Dieren van twee zeer wyd verfchillende rangen. De eene, als de Krabben, hebben het beenagtig gedeelte buitenwaards, dat wil zeggen, dat hunne zagte deelen bedekt zyn met eene harde zelfftandigheid. In de andere in tegendeel,als de Haagedis en de Salmander, hebben het beenagtige gedeelte binnenwaards, en wordt het zelve van buiten door zagte deelen bedekt. 't Is bekend, dat de Krabben, welker deelen aan het Lichaam vast zyn door zeer dunne geledingen, zeer onderhevig zyn aan het verlies van eenige deelen ; maar dat zy, naa het verloop van eenige weeken, weder aangroeijen. A 5 De  J© VERTOOG, OVER DEN WEDERAANGROEï De wedervoortbrenging van de Pooten des Salamanders is door twee der beroemdfte Waarneemeren onzer Eeuwe , de Heeren bonnet en spallanzani , zeer nauwkeurig gade geflaagen. Wy zyn aan hun eene groote menigte van ontdekkingen verfchuldigd over een der keu- rigfte ftukken van de Natuurkunde. Maar de we« dervoortbrenging van deelen met geledingen is tot nog niet onderzogt in de Visfchen ; eene foort van Dieren zeer verfchillende van die, welke men reeds heeft waargenomen, en wier bloed nooit meer dan twee of drie graaden warmer is dan het Element, waarin zv leeven. * Aan veele Visfchen heb ik gedeelten van hunne onderfcheidene Zwemvinnen ontnomen. Ik heb die proeven, op verfchillende tyden, herhaald, en altoos ondervonden, dat deeze deelen allengskens zich weder herftelden. Alleen is my voorgekomen, dat dit herftel.fpoediger toeging in de jongere Visfchen, en, in eenige foorten, rasfer dan in andere. Ik nam een gedeelte weg der Zwemvinnen van eenige Goudvisfchen , en reeds op den derden dag daaraan ontdekte ik, op de afgefneeden randen, eene foort van witten rand : op den achtften dag was deeze rand zigtbaar uitgeftrekt, en het leedt niet lang, of dezelve werd een vlies, 't welk, in den beginne, flegts ééne liniebreedte had. Dit vlies was veel dikker, dan 't geen den grond van de Zwemvinnen uitmaakt; doch, naargelang *t zelve zich uitftrekte, verdunde het, en werd doorfchynend. Naa 't verloop van drie maanden, onderfcheidde ik de beginfels van beenagtige ftraalen, gefchikt om het vlies uit te fpannen. Zy bleeken eene verlenging te weezen van de beentjes aan het voetftuk. In 't eerst waren zy alleen door eene foort van flyra gevormd. Een Goudvisch fneed ik de rechter Zwemvin van de borst af. In acht maanden tyds was dit deel bykans zo groot geworden, als de flinker Zwemvin, door my geheel onverkort gelaaten. Ik herhaalde dezelfde bewerking aan de Zwemvinnen van den buik: de uitflag was altoos eveneens, 't Is waar, dat, fchoon de nieuwe Zwemvinnen zo groot waren als de tegenoverftaande , zy eenigen tyd wit en min doorfchynend dan de andere bleeven. Ik heb fchuinfche dwarsfneeden, en in allerlei rig-, tin-  VAN EENIGE DEELEN DER VISSCHEN. II tingen , gedaan op de Staart-zwemvin van verfchillende Visfchen. De afgefneeden deelen zyn beftendig, naa 't verloop van zekeren tyd, aangegroeid. De Visfchen , tot deeze bewerking genomen , verlooren het evenwigt, en hun zwemvermogen verminderde, naar maate ik de Zwemvinnen afnam, en zy konden in hun natuurlyken ftand niet komen, voor dat deeze geknotte deelen weder herfteld waren. Eenige Visfchen nam ik alle Zwemvinnen af, dezelve zo dist by 't lyf affnydende , als my mogelyk was. Deeze Dieren konden zich niet horizontaal in 't water houden. De kop hing na den grond van 't glas zy waggelden fteeds, en deeden veel moeite om in een horizontaaien ftand te komen. Hunne Zwemvinnen groeiden zeer langzaam aan. Dezelfde'affnydingen op veele Visfchen herhaald zynde, heb ik bykans'altoos dezelfde uitkomst gehad. In een Karper, wien de rand der Zwemvinnen door kleine Visfchen derwyze was afgeknaagd, dat ze fnazelagtig hingen, heb ik , naa 't verloop van eenige maanden, die tanden weder volkomen vereenigd gezien. By dit alles heb ik opgemerkt, dat de Zwemvinnen doorgaans min of meer fchielyk zich herftelden , naar maate ze min of meer nuttig waren voor den Visch. De Heer spallanzani heeft eene hier mede overeenkomende Waarneeming gedaan op de Aardwormen , by welken hy beftendig befpeurde,dat de Kop veeleer zich herftelde dan het agterlyf; even zo herftelde in de Visfchen de Zwemvin van den Staart, de nuttigfte van alle Zwemvinnen , dewyl dezelve dient om bykans alle beweegingen te maaken, veel fchielyker dan die van de borst of van den buik; en die gefchikt zyn om den Visch op dezelfde hoogte te houden, en de zydelingfche beweegingen te bevorderen , waren veeleer geheeld , dan die van den rug, in welke ik nauwlyks, zeven maanden naa ze afgefneeden te hebben, nieuwe ftraalen kon befpeuren. Het vlies, 't welk de eerfte begmzels der Zwemvinren vormt , is van onderfcheide dikte in verfchillende iborten van Visfchen. 't Zelve beftaat uit twee deelen , tusfehen welke de beentjes of ftraalen gevormd worden, zomtyds van één hard en fteekend ftuk , doch meestal van onderfcheide beenagtige ftukjes naauw aan clkan-  12 VERTOOG, OVER DEN WEBERAANGROEï elkander vereenigd , door een kraakbeenagtige zelfftaii» digheid. Zullen de Zwemvinnen weder aangroeijen, dan moet 'er iets van het beenagtige gedeelte overgelaaten weezen. Was 't zelve geheel vernietigd, geene nieuwe Zwemvinnen zouden de plaats der voorgaande bekleeden. Dit heb ik waargenomen in verfcheide Visfchen, waar van ik de Rugvinnen , met een gedeelte van den rug, hadt afgefneeden ; deeze plaats begroeide alleen met eene door» gaande naade. Schoon de Visfchen zeer bezwaarlyk deeze werktuigen kunnen ontbreeken, weeten zy die ze derven eenigermaate aan te vullen door de nog behoudene. Ik heb vry groote Visfchen verfcheide jaaren zien leeven, fchoon ze de helft huns lichaams derfden, het gedeelte naamlyk van den aars tot den Haart. Men heeft de Vleugels der Vogelen met de Zwemvinnen der Visfchen vergeleeken , en de Pennen met de ftraalen der Vinnen; doch 'er doet zich een gansch groot verfchil op tusfehen deeze beiden ten opzigte van de wyze der wedervoortbrenging. 't Is bekend dat de Vleugelpennen, afgefneeden zyhde, niet op nieuw uitgroeijen. By meest alle Visfchen zyn de beentjes van de Staartzwemvin zeer iierk en veelvuldig. Wanneer men het getal deezer beenagtige deeltjes vergelykt met die der pooten eens Salamanders, men zal ontdekken dat ze veel meer betekenen. In de daad, 'er doen zich aanmerkelyke verfchillendheden op tusfehen deeze Werktuigen, bovenal ten aanzien van de wyze waarop deeze onderfcheide harde deelen zich met elkander als leden samenvoegen. Indien het vlies, 't welk de Zwemvinnen vormt, gefcheurd wordt in dezelfde rigting als de beentjes loopen, voegen zich de twee deelen weder zamen, en dit laat eene naade agter, die allengskens vergroeit. Dikwyls treft men Vis-, i'chen aan, die veele van deeze naaden in de Zwemvinnen hebben , bovenal in die van den rug. Dit hervoortbrengend vermogen van de Zwemvinnen der Visfchen is aan dezelve allernuttigst, dewyl deeze deelen geduurig blootgefteld zyn, om gefcheurd of afgeknaagd te worden, 't zy door het wryven en ftooten tegen harde lichaamen, 't zy door de tanden der Zeedieren. Derzelver aangroei is my altoos zeer langzaam voor-  VAN EENIGE DEELEN DER VÏSSCHEN. 1% voorgekomen; doch 'er is alle reden om te gelooven, dat deeze.veel vaardiger toegaat by Visfchen in den ftaat der vryheid. Myn oogmerk met het mededeelen deezer eenvoudige waarneeming is geweest, om een geval te vermelden, 't welk my toefcheen van eenig nut in de Natuurkunde te kunnen weezen; en een nieuw bewys op te leveren van de veelvuldigheid der middelen welke de Natuur bezit, als het 'er op aankomt om Geörganifeerde Lichaamen weder te brengen tot den eerften ftaat van volkomenheid , welke tweede oorzaaken hun hadden doen verliezen. VERSLAG VAN DE VERG4FTIGE PLANTEN EN DIERE1Ï OMSTREEKS BE KAAP DE GOEDE HOOP. COntleend uit paterson's Narrative of four Journies into the Country of the Hoitentots &c.) Schoon 'er weinige Landen in de Wereld gevonden worden , waarin meer verdelgende Planten zyn dan in den oord naby de Kaap de Goede Hoop, loopt, nogthans, de Reiziger het grootlte gevaar van vergiftige Dieren ; hy kan altoos de eerfte vermyden, en niet altoos de laatfte ontdekken. Ik ken flegts vier vergiftige Planten , die veeltyds tot vernielende oogmerken gebezigd worden. De eerfte is een Bolgewas, Amarillis Defticha; het Dolmaakend Vergift geheeten , van wegen de uitwerk fels, -welke dit, gewas doorgaans te wege brengt op Dieren, gewond met wapenen daar mede vergiftigd. De ln- boorelingen bereiden dit Vergift op de volgende wyze. Zy neemen de Bollen op, omtrent den tyd dat ze beginnen bladeren uit te fchieten, fnyden ze dwars door midden , trekken 'er een dik vogt uit, 't welk zy in de zon laaten leggen tot het geheel de vastigheid van Gom bekome. In welken ftaat zy het ter beftryking hunner wapenen gebruiken. De Jaagers bedienen zich van deeze foort van Vergift, voornaamlyk tot het dooden van zodanige Dieren, als zy tot voedzel willen nuttigen, als Antelopen en dergelyk flag van viervoetige Dieren. Wanneer de Dieren, met het wapentuig hier door vergiftigd, getroffea zyn» kunnen zy, en doen het gemeenlyk, eenige my-  14 verslag mylen Ioopen; en 't gebeurt menigmaal dat zy niet eer dan den volgenden dag gevonden worden, niettegen- ftaande het Vergift tot de zenuwen, is doorgedrongen. Wanneer de Bladeren van deeze Plant jong zyn, eet het Vee dezelve greetig, fchoon dit van eenen oogenbliklyken dood gevolgd worde. De Boeren zyn daarom zeer zorgvuldig om te beletten dat de Beesten niet loopen in üreeken, welke men verdagt houdt deeze Plant voort te brengen. De tweede vergiftige Plant is eene foort van Euphorbia (*), men vindt dezelve in dat gedeelte des Lands, 't welk de Boschman bewoonen, als mede in Groot Nimiqua Land. De Gom van dezelve dient desgelyks tot het belrryken der pylen: doch algemeener gebruikt men deeze Plant om het water, werwaards de Dieren zich begeeven om te drinken , te vergiftigen; en een Vreemdeling, in dit Gewest reizende, moet zeer zorgvuldig weezen om een bron eer hy drinkt wel te onderzoeken. Deeze Plant groeit van Vyftien tot twintig voeten hoog, en fchiet veele takken uit, vol fterke doornen. De Inboorelingen fnyden zo veele van de takken af als zy noodig oordeelen tot vernieling der Dieren,welke zy ten oogmerk hebben te vergeeven. Doorgaans leiden zy het water eenige voeten van de Wel in een put, ten dien einde gegraaven; in deeze put doen zy de Euphorbia, en bedekken de Wel voor 't overige; zo dat de Dieren geen keus hebben in een land, waar het water zo fchaars is, dat men meermaals de waterbronnen op twintig mylen afftands van elkander verwyderd vindt. — 't Ëenig Dier, 't geen ik op die wyze vergiftigd zag, was een Zebra: het Beest was naauwlyks een halve myl van de plaats waar hy de doodlyke teug gedronken hadt, of het viel neder. De Inlanders verzekerden my, dat geen Dier, van dit water gedronken hebbende, den dood ontkwam, fchoon zy verklaarden dat het vleesch door het Vergift geen het minfte nadeel leed. Het derde Vergift uit het groeiend Ryk komt uit een foort van Rhus of Surnach, die alleen gevonden wordt by de C) De wyze, op welke zy dit verdervend mengzel ma sken, komt hier op neder, dat zy eerst het fap neeuien uit de Euphorbia ge* trokken, en een foort van Rups byzonder eigen aan eene andere Plant, die wel zeer veel het voorkomen heeft van een foort van Mus (Sumach), fchoon ik 'er geen in bloem kon aanttefFen.  VAN VERGIFTIGE PLANTEN EN DIEREN. 15 de Groote of de Oranje Rivier; men houdt het voor hoogst gevaarlyk. Wanneer men dit Vergift uit de Plant trekt, bedekken die 'er aan werken de oogen: dewyl de minfte druppel, het gezigt aanraakende, dit zintuig te eenemaal zou bederven. Men bedient 'er zich zomtyds van aan de pylen. De derde vergiftige Plant is de eenige, die, aan de Europifche Bewoonders van deezen Uithoek, een weezenlyken dienst doet. 't Is een klein heestergewas, dat een Noot voortbrengt, door de Hollanden Wolf- Vergift geheeten: zy gebruiken dezelve om de Hyenas te vergeeven. Het Vergift bereiden zy, door deeze Nooten te branden, gelyk men koffy brandt, en ze voorts tot poeder te ftooten : dan neemen zy Hukken vleesch of een dooden hond, dien zy met dit rtof opvullen en in 't veld fmyten. De vraatagtige Hyenas, dit lokaas vindende , flingeren het binnen, en men vindt ze doorgaans den volgenden dag dood liggen. Onder de vergiftige Slangen is de Gehoornde Slang de allervergiftigfte: dezelve is graauwagtig van kleur, en omtrent achttien duimen lang : de vry platte Kop is breed naar evenredigheid' van de dikte des Lyfs , bezet met kleine fchubben, die de Inwoonders Hoorns noemen en over de oogen heen fteeken. Deeze Slang, in de daad zo vreeslyk, wegens de doodJyke natuur van de beet, is byzonder veelvuldig in het Land der Boschman, en Nimiqua Hottentoten ,die het Vergift van dit Beest by voorkeuze boven allen ander Vergift gebruiken tot het vergiftigen hunner pylen. Waarlyk de Boschman Hettentoten, die geen Vee helv ben 't welk hun toebehoort, en alleen moeten leeven van 't geen pyl en boog hun verfchaft, fchynen door de I^atuur met dit vergift begunftigd , als het eenig verdeedigmiddel tegen hunne veelvuldige vyanden. Door den prikkel des hongers gedreeven, verlaaten zy dikwyls het Gebergte, en berooven de Hollandfche Boeren van hun Vee: en bezaten zy deeze vergiftigde wapens niet, zy zouden buiten ftaat zyn om wederftand te bieden, of de partyen, in die gevallen op hun afgezonden , te ontkomen; maar, in deezervoege gewapend, vellen zy veele Hollanders, en de gewonden brengen 'er zelden het leeven af. De gewoone wyze van dit Vergift te bereiden beftaat. hier in , dat zy de geheele Slang verpletten ea tot een Oom  x6 VERSLAG / Gom laaten worden. Eene kleine hoeveelheid van dia Gom binden zy met dunne zenuwen aan de punt van de pyl: die met twee of meer baardjes voorzien is om te beter in 't vleesch gehegt te blyven. Zomtyds vermengen zy het Vergift met een ander Vergift, en vervaardigen 'er een bereidfel van, Rot-Vergift geheeten; 't welk, naar het onderrigt my door een Landman gegeeven, zonder veel pyns iemand aan zyn einde helpt. De Vrouw van een Hollandfchen Boer, na de Kaap reizende, werd 's nagts overvallen door een bende Boschman Hottentoten , die kwamen om haar Vee te fteelen; zy kreeg een wond van een vergiftige pyl aan haar fchou* der. De werking van het Vergift was zo fchielyk, dat, eer zy de Kaap bereikte, haar borst aangeftooken en de herftelling onmogelyk was. Deeze en veele andere byzonderheden zyn my door de Landbewoonders verhaald. Ik wil voor de waarheid der verhaalen niet inftaan; doch men gelooft ze aan de Kaap in 't algemeen. Veele Hottentoten nerven ■ aan de beet van vergiftige Slangen ; doch ik heb 'er verfcheide gezien, die herftelden; fchoon zy, uit alles wat ik heb kunnen verneemen, geen ander geneesmiddel hadden dan daadlyk branden. De Kousfeband- Slang is een ander vergiftig kruipend Dier in dit Land, zeer gevaarlyk voor de Reizigers : dewyl dezelve zo zeer gelyk is in kleur met den grond , dat men het verraadlyk Beest bezwaarlyk kan ontdekken. De Kousfeband-Slang is klein , en zelden langer dan achttien duimen. Ik verbeeld my dat zy de Covra Manilla van Oost-Indien is. Men zegt dat deeze flangenfoort bykans onmiddelyk den dood veroorzaakt. Doch , dewyi alle Slangen eene groote maate van hunne vergiftige hoedanigheid verliezen, door het herhaalen van de beet, kunnen 'er tyden zyn dat het Vergift zo fterk en zo doodlyk niet is. Ik ontmoette een Landman by de warme baden niet verre van de Kaap, die door een Kousfeband - Slang in den voet gebeeten was. Eenigen tyd naa dat dit ongeluk hem overkwam, vondt hy veel baats als hy het gewondde deel nat maakte met koud water , waarin veel zouts gefmolten was. Toen ik hem zag, was hy twee jaaren lam geweest. Toen hy nog gaan kon veroorzaakte veel beweegings een zwelling in 't been, in welk geval het warme bad hem voor een tyd verligting fchonk. De Geele-Slang, die weinig van de Covra Capella of Kaaper - Slang in Indie verfchilt, wordt hier veelvuldig ge- von-  VAN VEHGIPTIGE ÏEANTEN EN DIEREN. I? vonden. Schoon allerfterkst vergiftig kan dezelve , uit hoofde van de kleur en grootte, gemaklykvermyd worden. De langte is van vier tot acht voeten. Meest ontmoet men de Geele - Slangen in Rattenholen. Naa deeze Dieren opgeëeten te hebben, die het grootlte gedeelte van haar vuedzel uitmaaken, neemen zy bezit van de holen door 'dezelve gemaakt. Dit doet het gevaarlyk worden voor Reizigers, om zich neder te leggen op eenige plaats, waar men voetfpooren van dit vernielend kruipend Gedierte aantreft (*). Uit deeze Slang haaien de Hottentoten het Vergift door den zak uit den ,bek tej fnyden, en Zenuwen 'er in ta doopen , welke zy vervolgens om de punten hunner pylen winden. ' De Blaas-Slang, die deezen naam heeft, dewyl zy zich opblaast tot een voet in den omtrek, is van een graauwe kleur, en omtrent drie en een hal ven voet lang: deeze is veel dikker dan ik 'er eenige in dit land zag; de Kop is breed en plat: de vergiftige tanden zyn omtrent een duim lang , en haakagtig aan de punt. Zeer gevaarlyk voor het Vee is de Blaas-Slang. In een myner tochten door het Land, werd een myner Paarden, terwyl hec liep te graazen, door een Blais-Slang in den bek gcbeeten, en overleefde de wonde flegts twee dagen. De Spring-Slang is een zeer gevaarlyk, doch zeer zeldzaam , Dier. Dezelve is gitzwart , met witte vlakken ; tusfehen de drie en vier voeten lang, en dik naar evenredigheid. Toen de Colonel gordon, (thans Opperbevelhebber aan de Kaap,) in tden jaare MDCCLXXVI binnen in 't land was, zag hy twee Slaaven-jongens, na- ge. (*) Eene andere byzonderheld, het byten der Slangen betreffende, te Bengalen voorgevallen, zal. zo ik my verbeelde, de aandagt der Leezeten niet geheel onwaardig weezen. Een Brigade nam den intrek in huizen, die eenigen tyd ledig geftaan hadden. Korten tyd naa dat zy dezelve betrokken , vondt men 's morgens eenige Mannen dood, en kon eerst geen röden van hun fterven uitdenken. Dan welhaast ontdekte men, dat Slangenbeeten dien fchielyken dood veroorzaakt hadden. By onderzoek vondt men veele Slangen in de holen van de flegte muiu ren ; het grootfte gedeelte werd gedood j zy kreegen den raai om een menigte van Uyen en Garlik aaa den binnenkant var» den muur te leggen, en hadden vervolgens geen last van dit Gedierte. V. DEEL. MENGEtrW. NO. U B  l8 verslag van vergiftige planten en dieren. gejaagd door een Spring-Slang, die hun fcheenin te haaien, hy fchoot dezelve door midden. De Nacht-Slang, fchooner getekend dan eenige der bovengemelde, is achttien of twintig duimen lang, en zeer dun; zwart, rood en geel maakt de kleurmengeling van dit Dier uit; 's nagts, van naby gezien, gelykt dezelve vuur. De Hottentoten noemen dezelve Killmen. Deeze zes foorten van Slangen, in de nabuurfchap van de Kaap. de Goede Hoop, heb ik alle gezien, en van de meesten eenige welbewaard overgebragt. Dan het fpyt my ten hoogften, dat ik, daar myn hoofdoogmerk was Planten te verzamelen, niet lang genoeg op eene plaats kon blyven, om zulke proeven te neemen op derzelver vergiftigen aart, als my in ftaat zouden gefteld hebben, om , volgens eigene waarneeming, een klaar verflag van derzelver uitwerkingen te geeven. 'Er zyn, twyfel ik in geenen deele, veele andere Slangen in dat Land, welke wy nog niet kennen. De Inboorelingen hebben my gefprooken van de Spog-Slang, die, naar hun berigt, haar Vergift tot op den aflland van eenige voeten kan uitfpreiden ; en dat 'er Lieden blind door geworden zyn; doch ik heb deeze nooit gezien. De zwarte, of Rots-Scorpioen, is bykans zo vergiftig als eene SJang. Een Boer woonende op de Buitenplaats de Paarl, digt by de Kaap, werd door zulk een Scorpioen in den voet geftooken, terwyl ik daar in 't land •was, en ftierf binnen weinige uuren. Doctor syde, een der Geneesheeren aan de Kaap, verhaalde my, dat 'er veelen tot hem gebragt waren door Scorpioenen gebeeten , en dat hy Olie het beste tegengift gevonden had. De Inboorelingen in Indie houden het gewondde deel zo digt mogelyk by het vuur, en doen dit een langen tyd, 't geen, volgens hunne ópgave, eene volkomene geneezing ten gevolge heeft. SENT-  EENIGE BYZOND. VAN DE MAROCCAANEN. lCf EENIGE BYZONDERHEDSN MAROCCO EN DE MAROCCAANEN BETREFFENDE. (Ontleend uit de Recherches Hijloriques fur les Mauret. £Jar M. CHEKIBR.y Het Maroccaanfche Ryk zou zich zeiven alle leevensnoodvvendigheden kunnen verfchaffen , zo uit hoofde van den overvloed en natuur der voortbrengzelen des* Lands, als van wegen de weinige natuurlyke-of kunstbehoeften der Mooren; eene rasvoldaanheid aan de Lugtftreelc' of de Opvoeding toe te fchryven. De rykdom van Marocca beftaat in de vrugtbaarheid van den grond; hetKoorn,de Vrugten, het Vee, het Zout, het'Wasch en de Gommen, zyn niet alleen genoegzaam om den Inwoonderen het noodige te verfchafïèn, maar zouden een overvloed kunnen opleveren tot een grooten handel met andere Volken. De veelvuldige vo'ortbrengzels, ter uitvoer gefchikt, zouden een onuitputbaaren fchat opleveren, was het Ryksbeftuur wel gevestigd en gerust, genooten de Onderdaanen de vrugten van hunnen arbeid, bezaten zy hunne eigendommen in zekerheid. De aanwinst van Koorn in Marocco is dikvvils zestig;voudig;eene dertigvoudige oogst houdt men voor een zeer middelmaatigen. De Mooren\ traag uit den aart, draagen weinig zorg voor hunne Veldvrugten; Orangc-Citroenboomen en andere die vrugten met dikke fchillen draagen, welker Boomen weinig oppasfens vorderen, groeien in open Velden, en 'er zyn nog grooté Plantadien , welke zy bewateren , om de voortbrengzeis te vermeerderen. Hunne Wynftokken , die uitmuntende Druiven geeven, vindt men geplant tot op drie en dertig graaden, als in onze Zuidlykfte Landfchappen van Frankryk, en behoeven in groei voor de onze niet te wyken. De Olyfboom vindt men langs de Kust; doch bovenal in het Zuidelyk gedeelte: de Boomen zyn op ryen geplant, en vormen wandelwegen, te aangenaamer, om dat de Boomen breed , rond en hoog zyn : de Inlanders draagen zorg om ze te bewateren , op dat zy de vuigt te beter-behouden. Olyfölie zoti, hier in grooten overvloed kunnen geperst worden, was de belasting beB a paald  ié ÈËNÏGE UYZONDERHEDEï* paaid eh 'gemaatigd; doch zo groot is de verandering, welke dezelve ondergaan heeft, dat men het aankweeken der Olyfboomen dermaate verwaarloosde, dat 'er naauwlyks Olie genoeg valt voor binnenlands gebruik. In de jaaren MDCCLXVIII en MDCCLXIX, werden 'er bykans veertig duizend Quintalen Olie uit Mogodor en Santa Cruz, na MarfdUe uitgevoerd, en, tién jaaren laater, kostte 'er het pond vyftien Huivers. In deezer voege ftelle» de gebreken der Regeeringe de Volken bloot aan duurte en fchaarschheid, fchoon ze in den fchoot des overvloeds gezeten zyn. In het Landfchap Duquella, ontmoet men den Boom, die de Gom Sandatac voortbrengt, als mede die de doorfchynende Gom oplevert; dan de laatstgenoemde is de vrugtbaarfte, en veffchaft beter Gom, naar gelange men meer zuidWaards komt, waar de hitte, en de daauw des nagts, misfehien die affcheiding zuiverder en overvloeger maakt. Op de Kust van Salé en Mafmora zyn Eiken Bosfchen, waar in Eikels vallen van bykans twee duimen lang; zy Itaaaken als Kaftanjes, en worden zo wel rauw als geroost geëeten : men noemt deeze vrugt Bellote , ze wordt na Cadtó gezonden , Waar de Spaanfche Jufferfchap 'er veel van houdt. Marocco brengt desgelyks een overvloed van Wasch voort; doch zints de Keizer dit voortbrengzel onder zwaarder belastingen gebragt heeft, verwaarloost het Landvolk de Byenkorven. Zout is 'er ryklyk in dit Ryk, en vordert, op zommïge plaatzen van de Kust, alleen de moeite van het te verzamelen , zonder het behulp van Zoutputten , gevormd door de uitdamping van het verfche water; 'er zyn. Putten en Meiren in 't Land, waar men het Zout in menigte vindt. De Mooren bebouwen hunne Landen alleen in evenredigheid hunner behoeften; te deezer oorzaake ligt ten minden twee derden van het Ryk onbebouwd. De Deum, of Wilde Palmboom, is hier zeer menigvuldig, en van deezen trekken de Ingezetenen, wanneer behoefte hun yver opwekt, groote voordeden; de Schaapherders, de Muilezel- en Kameel-dry vers, en de Reizigers, verzamelen de bladeren , van welke zy allerlei mandenwei* maaken , tot veelvuldig gebruik in 't groot en klein. Bseze Boom, met welke zy ook hunne ovens ftooken, brengt  VAN MAR0CC0 EN EE MAROGCAANEN, al brengt een zagte en rofynagtige vrugt voort, die in September en Oftober ryp is,; deeze vrugt heeft de gedaante van een Rofyn, bevat een korl, is zamentrekkend , en derhalven zeer gefchikt, om de uitwerkfels voor te komen van de wateragtige en verflappende Vrugten , welke dit Volk, geduurende den Zomer, op eene onmaatige wyze. nuttigt. Die Magt, welke voor alles zorg draagt, heeft deeze wilde Plant over die VVoeftvnen verfpreid, om oneindig veel behoeften , die anders een zo arm volk ten zwaardrukkenden last zouden Itrekken, te vervullen.' De Mooren, onkundig van de bronnen van welvaard, welke hunne Voorouders bezaten, geeven voor, dat er Goud- en Zilver-Mynen in het Ryk zyn, die de Keizers niet willen dat bearbeid worden , op dat hunne Underdaanen geene middelen zouden vinden, om het juk al te fchudden: 't is niet onwaarfchynlyk, dat het Gebergte Atlas nog onontdekte fchatten bezit; doch ; er is geen voldingend bewys voorhanden , dat het ooit Goud ot Zilver heeft opgeleverd. 'Er zyn Yzer-mynen in c •Zuiden bekend, doch het bewerken derzelven heeft men zo kostbaar bevonden, dat de Inwoonders bever van buiten ingevoerd Yzer gebruiken, ondanks de zwaaret belasting daar op gelteld, welke den prys verdubbelt.— Men treft Koper-mynen aan in de nabuurfchap van Santa Cruz, die, niet alleen Koper genoeg verfchaffen voor het weinige gebruik, 't welk van dit Metaal m 't Ryk gemaakt wordt, maar welke ook Koper ter uitvoer leveren, en het in veel grooter hoeveelheid zouden doen, waren de Belastingen gemaatigder. Belasting fmeed.t overal ketens, die het vlytbetoon der Menfchen wederhouden, en de welvaard der Volken kluisteren. •——• *tls eene bedroevende waarneeming, ryke en vrugtbaare Landen, onder een gunftigen hemel, onbebouwd te zien leggen, terwyl de Menfchen genoodzaakt zyn, de hinderpaalen der Natuure te overwinnen, om hun beftaan te zoeken in het gebergte van Europa.' ' De Mooren hebben geen begrip van befpiegelende v/eetenfchappen, hier in gelyken zy op de oude Araheren- de zodanigen onder hun, die leezen kunnen, (en der zulker getal is zeer klein) leezen zelden ietó anders, dan hunne Godsdienftige Boeken. De opvoeding beitaat enkel in leezen en fchryven te leeren; en dewyl het inkomen der Geleerden van deeze bekwaamheden afhangt.  fij3 . £E»IGE BVZ0NDE1U1EDEN 2yn de Priesters en de Schoolmeesters, onder hun, de eenige befchikkers over zo veel weetenfchaps. De Kinderen der Mooren worden, in de Schooien geleerd een aantal Lesfen, uit den■ Kptan.ontleend, te leezen en van buiten op te zeggen; die ,om; dê mindere kosten geschreven zyn op kleine plankjes; deeze .Lesfen , eens geleerd zynde , veronderftelt men , '^dat de Schoolier kundigheden genoeg opgedaan heeft, dnf de School té verlaaten ; te dier gelegenheid rydt hy te paard dooide Stad, gevolgd van zyne Schoolmakkers, die km ter eere zingen ; dit is voor hem een Dag van zegepraal, voor de Schoolgangers een prikkel van nayver , een ±eestdag voor den Schoolmeester, en een Dag van kosten voor de Ouders : want in alle Landen , waar men X eesten en Ommegangen heeft, wórdt by dezelve het eeten en drinken niet vergeec.cn. 't Is by.de Mooren in gebruik, elk buitengewoon voorval m rym te brengen en te bezingen : eeuigen hebben veronderfteld , dat deeze gewoonte by befchaafde .Volken was ingevoerd, uit het (laatkundig beginzel, om het volk te vermaaken en te doen lachen, als zy ander* te ernltig en denkend zouden worden; doch de gisfing is veel natuurlyker , dat het oorfpronglyk einde van zulk rymen onderrigten was, gefchikt om de gebeurtenisfen in de geheugecis te drukken eener menigte van Burgeren , 4ie geen leezen geleerd hadden. De Mooren , die Avat geleerder zyn, dan het gros, vermaaken zich met het- voorltellen der ontbinding van Raadzelen , in taamelyk goede verzen vervat; hy, die de meening raadt, moet üezelfde rymklanken gebruiken , als hy in het ïlaadzel, aantreft, als of dit een antwoord ware op de vraage. Wat hun Koophandel in 't byzonder betreft, en den tegenwQordi^en Haat, waar in deeze zich bevindt. De Omwentelingen, onder de Regeering van mum.v abdat,i-ah voorgevallen, hadden het Ryk magtig gefchokt, en de afgelegene Landlihappen eene foort van onafhangeJykheid deen kiygen. De Landvoogden hadden zich méér gezags aangemaatigd, en de Schatkist was uitgeput, door de alles, opflokkende greetighcid des Krygsmans, en de.grillige wyze, waar op die Keizer zyn Geld'verkwistte. Sim maiiometh, door jaaren en ondervinding wys geworden, eer hy den Throon beklom, zette zich em maatregelen uit te denken tot een fpoedig -herftel der  van marocco en de maroccaanen. 23 der Geldmiddelen, en net vullen van 'sLands fchatkist, en droeg zorg om de eigendunklyke Magt, eemgzms verzwakt , ftaande de onlusten der jongfte onrustige Regeeringe, in alle de landen zyner Heerfehappye, het oud gezag by te 'zetten. De onderrigting hem gegeeven, wegens den Koophandel en de Belastingen, deeden den Keizer begrypen, dat, van alle Staatkundige voordeden , Schattingen, trekkende om den Koophandel by een Volk te verleevendigen, alleen konden dienen, om de fchade te vergoeden en de inkomften te vermeerderen. De voordeden ontdaande uit Zeeroovery,eene bezigheid blootgefteld aan weezenlyke verliezen, en onzekere whiften, mogten, aan den eenen kant, de wraak der Volken opwekken, wier Leemagten dagelyks aangroeiden; terwyl, aan den anderen kant, de verwisfeling der voortbrengzelen van het KyK hem zouden verzekeren, van die overvloeiende bronnen van welvaard, die uit den Landbouw ontfpringen. Bedenkingen van deezen aart bewoogen sidi mahometh om vrede te maaken met de Hooge Magten in Europa. Naa de Vredesverdragen, aireede geflooten tusfehen Maroccoy Engeland en Holland, bevestigd te hebben, ging hy,in den aanvang zyner Regeeringe, Vredesverbonden aan, met Dememarken en Zweeden, en vervolgens met de Republiek van Venetië, Frankryk, Spanje en Portugal. In den Jaare MDCCLXXXII, trof de Keizer met den Groot Hertog van Toscane een Vrede,en de andere Mogenheden van Italië zyn in een foort van Beftand, met het Ryk van Marocco. Vóór de Regeering van sidi mahometh , hadden de Europifche Volken koopverbindtenisfen aangegaan aan de Kust van Marocco, en die met dit Ryk in geen Vredesverdrag Honden, genooten nog de veiligheid van een vryplaats. Waar is het, dat de wankelbaarheid des Staatsbeftuurs het vertrouwen der Volken eenigzins verminderde; en de weinige Scheepsveiligheid, welke de Havens van Marocco in den Winter fchonken, was een hinderpaal tegen het toeneemen van de Zeevaard. Ten dien tyde waren 'er flegts eenige weinige goede Havens op de Kust des Ryks; ze waren gevaarlyk aan te doen, door de hindernisfen van de Baaren , en de onkunde, gierigheid, of kwaadwilligheid der Lootzen. Om den Koophandel te onderfteunen, en den roem zyner Regeeringe te doen toeneemen, deedt sidi maho- *rt B 4 m£t«  ®4 eenige byzonderheden ïïeth de Stad Mogodor bouwen in 't Zuiden zvns Rvks» waar de natuur eene Haven gevormd hadt, toeganelvfc m alle jaarfaizoenen. De Keizer moedigde vreemde Kooplieden aan , om huizen in deeze nieuwe Stad te touwen , door hun te verftaan te geeven , dat de belastingen zouden verminderd worden, op de inkomende goederen. De Mooren en de 'j'ooien bouwden 'er ook huizen, om hun Heer te behaagen: en Mogodor is seregelder aangelegd , dan eenige Stad in het Maroccaanfche Kyk. . Naa dus Mogodor gefticht te hebben, waar van de buitenlandfche Handel de voornaamlle kosten droee, beval de Keizer, die fmaak in 't bouwen kreeg, hit ierfrellen der Kasteden van Laracha en Rabat, verzierde aeder deezer Steden met eenige Gebouwen, en openbaare -Markten, en vergrootte ten zelfden tyde zyn Paleis te Marocco, aan welke Stad hy eene voorkeus boven alle andere gaf. Naa dat by den omtrek van dit Paleis hadt uitgebreid, deedt hy 'er twee vleugels aan voegen, met imaak, door Metzelaars uit Europa, opgetrokken. Sidi mahometh beval, in 't jaar MDCCLXXIII, het leggen der grondflagen van de Stad Feda le, deeze werd «oen begonnen , maar is nimmer voltooid. De onderneemingen zyn geftaakt, weder opgevat, en geheel laaien dryvetj, naar dat het beloop der tydsomftandigheden medebragt, of mogelyk, om dat de inkomften des Keizers het doen van zulke kosten niet gehengden. Ook icnynen Steden- zo noodzaaklyk niet in deeze Zuidlvke tfreeken, waar het Volk gewoon is, aan een eenzaam Jandleeven, als op min zagte breedten. Het vertrouwen , 't geen de maatregelen , de Haatkundige inzigten in het perfoonlyk Charaéïer van sidi mahometh, onder vreemde Volken inboezemde, vermenigvuldigde in den beginne het te nederzetten van Kooplieden, op de kust van Marocco; zy vestigden zich te Santa Cruz, Mogodor, Saffi, Rabat, Laracha en Teluan: daar waren 'er zelfs te veel; door eigen drift belemmerden zy zich zei ven. De Keizer vermeerderde van tyd tot tyd, de Belastingen, hoopende hier door 7yne inkomften te verbeteren ; doch die verdrukkina Jiadt eene tegenoverfïelde uitwerking. De Koophandel. m deezer voege belast, floeg aan 't kwynen. De Keizer befloot, om 'er een nieuw leeven aan bv te zetten, zelve Koopman te worden; dit ftrekte tot vermeerdering van 't kwaad ; want het vermeerderde het  van marocco en de maroccaanen. S-§ het bedwang. Verpligt * hunne waaren te verkoopen , en andere goederen in te koopen, tot zulke pryzen, als het den Despoot behaagde vast te ftellen, werden de Kooplieden alleen zyne Factors , en vonden zich genoodzaakt, om te gaan van haven tot haven in zyn ryk, welke het hem behaagde aan te wyzen , als hem best fchikkende, of waaraan hy de eigendunklyke voorkeus gaf. Hier door werd de Handel geftremd. De Landbouwer en de vreemde Handelaar, geen .vrugt van zyn arbeid of vlyt trekkende , en buiten ftaat, om aan 't dwingend gezag wederftand te bieden, werden geheel moedloos; de Landen bleeven onbebouwd, de Markten verlaaten, en van de veelvuldige Handelhuizen, op de kust van Marocco, zyn 'er nauwlyks zes overgebleeven, Te Mogodor vereenigd, en gewoon aan de veranderingen des Staatsbeftuurs, moeten zy egter worftelen tegen de plaageryen, veroorzaakt door den geest van belang, en die, nu eens toe dan eens afneemende, geene zekerheid overlaaten. leevensberigt van den heere isaak iselin , Dotlot in de Regten en Raadsfchryver le Ba/el, (Ontleend uit zyne Leevensbefchryving, voor den vyfden Druk, van zyne Gefchiedenis der Menschheid.) Te Ba/el zag isaak iselin, op den zeventienden van Lentemaand des Jaars MDCCXXVIII, het eerfte leevenslicht. Zyne Ouders leefden in ruime omftandigheden. Zyn Vader was een Koopman , by diens veelvuldig van huis weezen, droeg zyne deugdzaame Moeder de zorge voor zyne Opvoeding; maar de te verregaande fchroomagtige zorgvuldigheid, met welke zy haarenZoon opkweekte , deedt hem eene hebbelyke befchroomheid krygen. De Heeren linder en birr waren de eerfte Leermeesters, die hem eenige kundigheden in de Weetenfehappen inboezemden. De wydklinkende naameri van simonetti, haller, gesner en mosheim, lokten hem na Gottingen : waar hy de Lesfen bywoonde van schmaus , boehmer en kahle , en in naauwe vriendfchapsverbintenis tradt, met den Geneesheer zimmeraian, en de Heeren jennes en tsarnek van Bsrn. B 5 Ds  fi6 LEEVENSBERICT De Hoogleeraar schmaus deedt ih hem het denkbeeld opkomen , om het openbaar Regt der Venenis.de Snrrr T lt" ?elzel £ ,brenSen' en in dea Jaare MDCCLI gaf hy er een ftuk van uit, onder den Tvtel van Tentamen Juris Publici Helvetici , dienende tot een ftelling, welke hy verdeedigde by het beklimmen van de waardigheid van Doctor in de Regten; 't vervolg is nooit gedrukt. 6 Tot die waardigheid bevorderd, deedt hy eene Reis na Frankryk. Te Parys bezogt hy druk de Koninglyke Boekery, en maakte kennis met veele Geleerden. Bw zyne wederkomst verzamelde en bereidde hy de ftoffe tot zyne Wysgeerige en Staatkundige Werken; maar, in den Jaare MDCCLIV, tot Lid van den grooten Raad gekooren zynde, moest hy deezen Letterarbeid ftaaken.— pp eene Reize na Zurich, bezogt hy bodmer , breitinger , 'gesner, hirzel en andere jonge Heeren van het eerfte vernuft,die hy tot zyne vrienden maakte. Korten tyd naa zyne t'huiskomst, gaf hy in 't licht zyne Droomen van ten Menfchen Vriend (*), De gewigtige bediening van tweeden RaadfchryVer ontnam hem bykans al den tyd tot de Letteroefeningen. De veelvuldige bezigheden aan deeze post gehegt,de bezendingen en de raadpleegingen, die hem veel fchryvens afvorderden, lieten hem weinig tydruimte over, en het algemeen nut kon hem alleen overhaalen, om heilzaame hervormingen voor zyn Vaderland aan 't licht te brengen. Deeze afzonderlyke Hukken zyn met verfcheide andere Wysgeerige en Staatkundige Verhandelingen te voorfchyn gekomen. Eindelyk vervaardigde hy zyn meest bekookt en volkomenst werk, waar aan hy, van zyne jeugd af, bezig geweest was: Be Gefchiedenis der Menschheid (f). Dit'was echter 't laatfte werk zyner penne niet, op 't zelve volgde zyn Dagboek der Menschheid. De meesten kennen genoegzaam deeze diepzinnige Schriften van een algemeene nut- (*) Detze Droomt van een Menfthen Vriend zyn, in den Taaie 1,780, met aanmerkingen voorzien, in 'sGravenhage , by /. van, Cleef uitgekomen. Wy hebben 'er een aanpryzend berigt van geeefiven, in onze eigent. Vadetl. Letteroeff. H D. 1 St. bh 263'. (f) Dit Werk is in 't Nederduitsch, te Amft. hy J. Weppelman, naar den vierden Druk vertaald, uitgegeeven, 1783. Zie onzö zeer gunftige beoordeeling, algem. Vaderl, Letteroeff. VI Dw ï St. bl. 340. 520.  VAN ISAAK ISELIN. 2? natheid, waar in de welverlichte Menfchenvriend, door de fakkel der onbefchroomde waarheid voorgelicht, altoos fpreekt. Een ftaal zyner edelaartige denkwyze, en zyner onvooringenomene Waarheids liefde,mogen wy ontleenen uit het Voorberigt zyner Droomen van een Menfchen Vriend. „ De „ betragting," fchryft hy, „ over het geluk,.'t welk het „ verband 'en de betrekking der Maatfchappye, aan den ,, Mensch kan doen geniéten, maakte, van myne jongfte „ jaaren af,het ftreelendst voorwerp,en het uitmuntendst „ gedeelte van myn vergenoegen uit;en,onder alleSchry„ vérs, waren zulke-my altoos het waardigst, by wien „ ik, over dit gewigtig Onderwerp, eene gegronde on„ derrigting krygen kón. Ik had reeds een groot ge„ deelte deezer Schryveren geleezen, en. ik geloofde, „ dat 'er, voor hunne Naavolgeren , weinig rneer over „ bleef, dan de waarheden, door hunne Voorgangeren „ ontdekt, te verzamelen, te fchikken, en op alle mo„ gelyke wyzen uit te dosfchen, ten einde dezelve , „ haar den fmaak, en naar de bevatting van alIe>foorten van Leezeren, in het aangenaamfte licht te ver„ toonen, wannneer een zeer bekwaam Man, my met eenige der voornaamfte Autheuren, onder de zogenaam„ de Franfche Oeconomisten, bekend maakte. De duister„ heid deezer Schriften wederhield my nogthans lang „ aan de daar in vervatte waarheden billyk regt te „ verleenen;. of, om beter te zeggen, die duisterheid „ verhinderde my lang, dezelve te kunnen begrypen. ,, De drift, waar mede eenige Voorftanders deezer waar* heden de Ontdekkingen hunner Leeraaren aanpree„ zen , fcheen my ook toe meer naar ydele grootfpraak te zweemen, dan naar den weezenlyken prys„ waardigen yver, welke edeldenkende geesten bezielt, „ voor de waarheden, welke kennis zy tot het waar „ Geluk van het Menschlyk Gellacht noodzaaklyk oordeelen. „ Tot myn Geluk, egter, vielen my eenige jaaren „ laater, de Ephimerides du Citoyen in handen. Ik- vond „ daar in de verhandelde deelen der Huishoudelyke „ Kennis zo klaar, zo bondig, en met het gevoel van „ myn hart zo overeenftemmende , dat ik terftond het „ bcfluit nam, de Gronden, óp welke de Schryvers der „ Ephemerides beweerden hunne Stellingen gebouwd te „ hebben, nogmaals te onderzoeken, en werd» by dit op nieuw1*  S8 x.eevensberkst „ nieuws herhaald onderzoek gewaar, dat my \ zelfde 9, wedervaaren was, wat aan alle de Tegenftreeveren'der3, zeiven fchynt wedervaaren te zynj te weéten, 'dat h> „ voorheen eenen geheel anderen zin daar aan gegeeveq a, had, dan die was, welke zy wezenlyk bevatteden. 9, Zo ras nu de wolken verdreeven 'waren , welke my. „ verhinderd hadden , de Leeringen deezer- wyze Man3, nen in derzelver waare daglicht te befchouwen, vond ik nieuwe kennis, waar ik te vooren meende flegts. herhaaling te vinden van 't geen door verfcheid» „ DuitJ'che en Engelfche Schryvers reeds voor lang ge3, zegd was; waarheden, daar ik te vooren flegts dwaaa, lifig en fpitsvindigheid meende te ontdekken ; en „ aldaar, waar ik eerst Stellingen meende te zien, die 3, voor de Vryheid en het Geluk van heï Menschlyk 9„ Geflacht zeer gevaarlyk waren, ontdekte ik, in tegen3, deel, zulke, die de Regten van het Menschdom mee» s> bevestigden dan alles wat ooit van de yverigfte verdee* digers daar van verrigt was. „De onderrigting, wegens de Zuivere Opbrenging (*), 9, die zo natuurlyk is, en die nogthans vóór den Heer 9, qi/esnai niemand ontvouwd, of ten nutte gemaakt s, heeft,fcheen my voornaamlyk de gewigtigtle ontdekking a, se zyn, welke ooit in de Huishoudelyke kennis gedaan ^j, was, en de Uitvinder was in myne oogen 't geen new» 9, ton is in die eens Wiskunllenaars. Zy fcheen my ,„ toe over alle Huishoudelyke Begrippen een licht ta s, verfpreiden, waar voor alle de duisternisfen verdwy. ^, nen moesten, door wier beneveling de Onweetenheid, 3, de Baatzugt , en de trotfche Eergierigheid aan hea a, Menschlyk Geflacht oneindige onheilen veroorzaakea. Maar boven alles verrukte my dit geheele Leerftelzel: dewyl het met eene zo klaare bondigheid de bronnen ], der Huishoudelyke Elenden ontdekt, welke zich thans op eene blykbaarfte wyze in de Meuschlyke Maat„ fchappy openbaaren; dewyl het op de overtuigendfte 3, wyze aantoont, dat,'alleen door de affchafflng van alle WHlekeurige Wetten en Inrigtingen, en flegts door da 3, herftelling der Natuurlyke Orde, de Menschlyke Maat-* ,a fchap- (*) Het Voordeel van een voortbrengenden Arbeid, na aftrek fan de daartoe aangewende onkosten , noemen de Oecmwtnifche Schryvers, Zuivere Opbrenging, Zuivere Inkomt, Zuiveis Oftsvfr ring of het Nette Provenu,  VAN ÏSAAK tSItttti Sj» i, fdhappy van die ETendeti kan bcvryd worden; ; — „ dewyl hy tot deeze herttelling de wyze onderrigting „ der Grooten des Volks, en de uitbreiding der Waar3, heid,als het werkzaamst en eenigst regtvaardig middel, „ aanpryst — en dewyl het alle gewelddaadige Maatre„ gelen in Vorften en Volken gelyklyk afkeurt. Ik vond „ eindelyk, dat hetzelve met de Zedelyke en Staatkun„ dige Grondbegrippen, welke ik voorlang omhelsd had, „ byna in alle deelen overeenftemde, en dat ik, door „ middel van 't zelve, my in ftaat gefteld vond, dwaalin9, gen, die ik voor waarheden aangenomen had, te ver„ beteren; waarheden, die ik flegts duister begreep, met „ duidlyke klaarheid te erkennen, en aan het geheela », Zamenftel myner Huishoudelyke en Staatkundige Be„ grippen, meer lichts, meer orde, meer bondigheids, by te zetten. „ Ik agtte het, derhalven, Zo ras ik met dit ftelzel „ meer bekend geworden was, een myner grootfte plig„ ten te zyn, om terftond myne Staatkundige en Zede„ lyke Begrippen, op nieuws, te toetzen; al het geene s, daar in valsch mogt zyn af te keuren, en voor my „ zei ven, als mede, zo veel in myn vermogen ftondt, voor „ anderen, ten meesten nutte aan te wenden, alles wat my myne betragtingen over ontdekkingen, welke my •» zo gegrona en merkwaardig voorkwamen , geleerd hadden. „ Myn vuurigfte wensch is alle Menfchen overtuigd j, te zien, dat de Deugd , de Regtvaardigheid , en de „ Orde hun alleen gelukkig maaken kunnen; en dat ieder bedryf, waar door zy hunne Zedelyke Volmaaktheid „ verminderen, de Regten van hun Evennaasten verkor3, ten , en iets verlangen of doen, het welk ftrydig is „ tegen de Wetten van Orde en Billykheid, of bet wellc „ de zuivere Oplevering der voortbrengende werken be„ nadeelt, niet nalaaten kan hun ongelukkig te doen „ worden." Aan den Heer iseun is de Helvetifche Sociëteit haar beftaan en aanwas verfchuldigd. Volgens zyn Plan , moest te Bafel eene dergelyk Genootfchap plaats hebben ten voordeele der Kunften en Weetenfchappen; doch de Leden, die het moesten uitmaaken, vereenigden ach met de Maatfchappyen van Bern en Zurich. Nogthans fmaakte hy het genoegen, dat hy, in den Jaare ' 6 * MDCCLXXVII,  3<3 leeve ns berigt van kaak iselin. MDCCLXXVTr, in zyn Vaderland eene Sociëteit zag vormen, die nog befhat, en in weeligen bloei is. In den Jaare MDCCLVI, tradt de Heer iselin in den Egt, en verwekte acht Kinderen; hy telde vóór zyn dood reeds tien Kleinkinderen van drie gelukkig uitgetrouwde Dogtcrs. Zyn talryk Gezin maakte zyn voornaamfte en aangenaamfte Gezelfchap uit. Voor 't overige, was de Heer isélin niet alleen aan zyn Vaderland gehegt, en brandde niet enkel van vuurige Liefde tot hetzelve, hy beminde, als een Wereldburger, alle eerlyke Menfchen, waar ook. In alle zyne verrigtingen ftraalde eene zeldzaame onbaatzugtigheid door ; weldaadigheid en edelmoedigheid waren hoofdtrekken zvns uitfteekenden Cha- raclrers. Zyne zwakke ftaat van Gezondheid kon hem op geen lang leeven doen hoopen, eene ongeneesbaare Waterzugt verhaastte zyn dood, die den vyftienden van Zomermaand des Jaars MDCCLXXXII, voorviel. een voorzigtig en fraai character , in dat vam attkus voorbeeldlyk geschetst. " ~PVelden wy onlangs onzen Leezeren de leerzaame „ jLJ bedenkingen mede van den Heer knox, over die joort van Wysheid, welke btflaat in Infchiklykheid en Wel„ duiding, zonder eenig ander beginfel dan Eigenbaat (*), „ die zelfde Schryver, zo kundig in het doorgronden van „ 't menschlyk hart, fchetst ons een voorzigtig en fraai CharaSler in dat van atticus , 't geen wy thans, als zeer „ wel by het voorige voegende, plaatzen." ■& © * Weinigen, onder de oude Romeinen, hebben het toppunt van een volmaakt Charadter zo naby beklommen als atticus. By de edelfte blyken van verheeven Wysheid en Milddaadiaheid, voegde hy eene byzondere fraaiheid van Leevenswyze. Dan onlangs heeft men zyne Nagedagtenis zoeken te bevlekken, en zich aan Faamroof fchuldjg gemaakt. De Abbé st. real zogt zyn Charaéter al het fchoone te ontneemen, door de goede trouw van Corneuus nepos, den (*) Zie J,V<*e D. bl. 455.  een voorzigtig en fraai cha.racter, enz. den Leevensbefchryver van atticus, te betwisten. Ongelukkig voor st. reau is de voornaamfte plaats, welke hy uit cicero aanvoert,om dien Gefchiedfchryvervalschheid aan te tygen, handtastlyk bedorven, en bewyst, uit den blykbaaren oorfpronglyken zin te regt gebragt, niets tot dat oogmerk , gelyk de Heer melmoth getoond heeft (*)• De Abbé onderwindt zich, nogthans, om den beminnenswaardigen atticus te vertoonen als een die zich naer den tyd fchikte, als een listig ftaatkundige, wiens Wysheid meest beftondt in een fchrander letten op zyne eige Perfooniyke veiligheid. De doorfchrandere middleton heeft over dien Vriend van cicero min gunftig gefprooken, dan men zou hebben mogen verwagten. Hy geeft te kennen, dat de Epicuristifche beginfels van atticus hem eene zelfzoekende Voorzigtigheid inboezemde, geheel onbeftaanbaar met de hartlykheid van waare Vriendfchap. Aan deeze voorzigtige, ichoon met zeer loflyke zelfsinagtneeming, fchryft "hy toe, dat'er geen één Brief van atticus werd uitgegeeven, fchoon zestien Boeken Brieven van cicero aan atticus de Naakomelingfchap bereikt hebben. Daar is , men moet het erkennen, oppervlakkig befchouwd, eene groote fchynbaarheid van onopregtheid in het gedrag van atticus. Maar de Abbé st. real heeft al te voorbaarig het gunftig getuigenis, 't welk nepos van hem geeft, verworpen, en middleton fchynt al te zeer tegen hem vooringenomen , door eene enkele plaats by seneca. ——- Waar seneca beweert, dat atticus onbekend zou gebleeven zyn, hadt cicero hem niet bekend gemaakt. Dit kon waarheid weezen , zonder iets aan zyne verdienften te onttrekken. Hoe kon hy by die Naazaat bekend worden dan te gelyk met de faam van zyn beroemden Vriend : naardemaal hy dat werkzaam deel niet nam in ftaatkundige bedryven, 't welk iemand plaats in de Gefchiedenis doet verwerven, en hy geen Lettergedenkteeken tot bewaaring zyns roems oprigtte ? Indien, derhalven, het Charaéter van cornelius nepos zyn Tydgenoot, als Gefchiedfchryver , kan opgehouden worden, zal de roem van atticus onbefchadigd blyven, wat men heden ten dage, om dien te bezwalken, moge zeggen. —-— Ter beantwoording van den laster, dat nepos een gemeen Schryver was, dien men by zyn leef- (*) Melmqth'j Esfay en Cicero's Old Agt.  32 een voorzigtig en fraai character, leeftyd weinig telde, mogen wy aanmerken, dat cicb* r.0, volgens het berigt van gellius, dien nepos onder zyne gemeenzaame Vrienden rekende. Men zegt ook dat zyne Landsgenooten van Verona hem een Standbeeld opgerigt hebben. Zyn 'er gebreken in eenige Schriften, die op zyn naam gaan, ze worden toegefchreeven aan de inflansiingen van ^smilius probus. Men erkent, dat zyn Levensverhaal van atticus zyn eigen werk is, en een proefïtuk van een fraai opftel. Cicero fpreekt hoog van hem, catullus en de beide pliniussen doen het desgelyks. Hy leefde in denzelfden tyd met atticus , en had hy eene bekende onwaarheid beweerd, de algemeenc ftem van leevende Getuigen , die zeldzaam ligtgeloovig loffpraaken aanneemen, zou hem gelogenftraft hebben. Maar, gezag ter zyde gezet, zal men zeggen, dat de onbetwiste gebeurde zaak, de nauwe verbintenis die atticus hieldt met ftrydige Partyen, met cesar en pompejus , met antonius en brutus , met cicero clodius en hortensius, ten onwederfpreekbaaren bewyze Itrekt van eene zonderlinge maatigïng of dubbelhartigheid. Doch hier uit zou ik liever het tegenovergeftelde afleiden. Zyne Vriendfchap met de grootlte Mannen van zynen tyd, welke ook hunne Staatkundige verfchillen mogten weezen , doen eer aan zyne gemaatigdheid en braafheid. Hadt hy zich in Partyfchappen gemengd, geen kunstflreek zou hem beveiligd hebben voor de haat van eenige der Partyen , en eene daarop volgende verbanning. Was hy laag, kruipend, en een draaijer geweest, allen zouden zy hem eenpaarig veragt hebben. Zy, die in alles voor het overige verfchilden, "hadden gewis zamengeftemd, om een Man ten toon te ftellen, wiens fnoodheid veragting verdiende, en wiens invloed niet groot genoeg was om infchiklykheid te regtvaardigen. De waarheid der .zaake fchynt, dat hy verheeven was boven de bekrompene inzigten van Partyfchap. Zyne algemeene Menschlievenheid was fterker dan zyne byzondere verbintenisfen, en in zyne warme deelneeming in de uitmuntenheid zyner Vrienden, zag hy de gebreken, die hunne verbittering tegen elkander veroorzaakten, over't hoofd.— Schoon hy op een afitand van de Hoofdftad verwyderd leefde, en zyn invloed, zo hy dien eenigzins had, niet verkoos te doen gelden, was nogthans zyne perfoonlyke waardigheid zo groot, dat hy, in zyne handelingen met cicero en de aanzienlykfte Mannen van zyn tyd, nooit in-  in dat van atticus voorbeeldlyk geschetst. 3g .inkomt nis een mindere. Zy fchynen, in de daad, hem bejegend te hebben met een ongemeen ontzag, en hy blykt die weezenlyke waarde bezeten te hebben, die uit waare wysheid en deugd gebooren wordt, en geen kunftenary of uiterlyk vertoon kan te wege brengen. Dat hy Vriendfchap met hun aankweekte, en hun alle goede dienden deed, welke Mensenliefde, door oordeel beftuurd, kon toebrengen, is waarheid. Maar wy weeten , dat hy de Gelukkigen alleen niet vleide. Aan de godanigen, die zyn byftand behoefden, en minst in ftaat fcheenen om hem wedervergelding te fchenken , bewees hy ze het gereedfte. Hy bëfchermde de Vrouw, en het Gezin van antonius, als deeze in de diepfte laagte gedompeld lag, en maakte Geldgefchenken over aan brutus toen deeze zich in verlegenheid en behoefte bevondt. Overgegeeven aan de Letteren, en aan alle Oefeningen die den Geest befchaaven en verheffen, werd hy aangebeden te Athene, waar hy eene veilige wykplaats vondC om den ftorm der Partyfchappe te ontwyken. Zyn ftaat te deëzer Stede was in de daad benydenswaardig. In het middelpunt van Smaak en Geleerdheid, met een Oordeel,, 't welk hem in ftaat ftelde om de beste voortbrengzels tes kiezen en te fmaaken, bemind by allen, die hem omring-v den ; aangezogt door dë Grooten , fleet hy zyn tyd te Athene, in de rust van een verfynd Epicurist. Zyn ver-, trek van daar verwekte openbaare droefenis, en de fmert» die dit oordeelkundig volk over zyn heengaan voelde» doet hem grooter eere aan dan een Zegepraal. Atticus , fchoon een Man van Smaak, van Geleerdheid, en in gewigtige betrekkingen ftaande., vondt nogthans niet beneden zich te letten op zyne Huishoudelyke belangen. Zyne fchikkingen in zyne familie waren, ia de daad, zonderling; doch zodanig als zy eenen Wysgeer voegden. Alle zyne Dienstboden konden voor hem leezen, en fchryven. Hy was,zegt nepos ,in zyn doen fraai, maar niet grootsch; mild, doch niet kwistig. Het ongemaakte fchoon van keurige netheid was eer zyne bedoeling , dan het vertoon van fchatrykheid. Een zeer onderfcheiden en lonyk deel van zyn Charac*er was zyn verregaande afkeer van bedrog. Hy fchrikte voor leugentaal; eene byzonderheid, die de befchuldiging van Dubbelhartigheid zeer onwaarfchynlyk doet worden. Dat hy zich luttel bekommerde over de ongelukken van zyn Vriend cicero, moet zo zeer niet toe- V. deed, mengjedw.no. i. C gt'_  34 een voorzigtig en fraai character, enz. gefchreeven worden aan mangel van opregtheid, dan wel aan iets blykbaar zwaks in cicero zelve. En misfchien klaagde cicero zonder genoegzaame reden: want tegenfpoed valt ligt klagtig. De Goedheid zyner gefteltenisfe vertoonde zich in de llandvastigheid zyner aankleevingen, en het genoegen , 't welk hy fchiep in Weldaadigheid te oefenen : doch blonk deeze nergens beminnelyker uit dan in zyn gedrag, als Zoon en Broeder. Zyne Moeder bereikte een negentig jaarigen ouderdom , en hy was gewoon met een byzonder genoegen te vernaaien, dat de eensgezindheid tusfehen hem en die eerwaardige Matrone door geen enkel oogenblik van verfchil was afgebrooken; hy roemde desgelyks op de beftendige liefde, tusfehen hem en zyne Zuster. Atticus ftierf hoog bejaard. Doch het is te bejammeren, dat hy, naa een lang leeven, zo volmaakt als de onbygeftaane Rede het kan brengen, zyn dood verhaastte, door het gebruik van voedzel te weigeren, om het wederkeeren van een pynlyk ongemak te vermyden.' Hy handelde beftaanbaar met de beginzelen van epicurus, die pyn voor het grootfte kwaad hield. Een ziel, gelyk de zyne, zou de eerfte geweest' zyn , om zulke dwaa« lingen te laaten vaaren, hadt hy in een laater Eeuw geleefd , en een Leerling geweest van een grooter Wysgeer dan epicurus. Zo als cornelius nepos met zyn penfeel hem afgemaald heeft; levert hy een fchoon portrait op. En kan ik geene nuttigheid vinden in die foort van nafpeuringen; welke ftrekken om een verheeven Characfer te verlaagen. Hoe meer voorbeelden van Menschlyke uitmuntenheid, hoe loflyker en voordeeliger voor de Menschlyke Natuur. Waarheid, in de daad, moet, in alle gevallen , zorgvuldig worden opgefpeurd: doch wanneer dezelve reeds blykt vastgeftrikt te weezen aan de zydo der Deugd, is die rustlooze bezigheid van geleerd onderzoek , welke de grond daar van tragt te ondermynen, niet alleen onvoegelyk; maar misdaadig. SDÏL'  EDELMOEDIGHEID VAN HYDER aly. SS edelmoedigheid van HYDliR aly. (Uit de Cenfeur Unherjel Ang\ns.~) Aan de oevers van de Tweed , die Engeland en Schotland van een fcbeidt, woonde da Heer melvil op een voorouflerlyfc Landgoed : van genoegzaams middelen voorzien, om na geen meer te haaken, en door geen eerzugt gedreeven om hooger rang te beklimmen. Zyne Egtgenoote was met hem van gelyken itaat; zy bezaten beide dezelide geestneiging, dezelfde gevoelens, denzelfden fmaak. De Heer melvil voegde, by een groeien voor. laad van kundigheden, veel goedhartigheids; de Ltódennvcje ^ buurfchap zagen hem aan als hun Vader,- by was de Scheidsman in hunne gefchillen, dewyl zy niemand kenden die er veritandiger en braaver over oordeelde. Hy had een Zoon en eene Dogter. De Jonge Juffrouw melvie. beminde haaren Broeder zo zeer als zy van hem bemind werd, zy fleeten de eerfte leevensjaaren in die onderlinge toegenegenheid, de zuiverde van alle, om dat ze de belanglooslte is. tiaar Broeder was haar Vriend, haar Medgezel, haar Leidsman in do Landwandelingen; zy was, op haare beurt, de vertrouwde van zyne kleine geheimen, zyne Raadgeeflher als hem eenige ongelegenheid overkwam, en zyne Toevlugt wanneer het hem niet naar der» zin ging. Men moet een Broeder gehad hebben als de joiïge Heer melvil', of een Zuster als de jonge Juffrouw melvil, om te kunnen begrypen , hoe groot bun onderling genoegen was in die jaaren van onfchuld. Hunne harten vonden zich in aen juisren middelftand , tusfehen Liefde en Vriendfchap; niet deelende in de onvolmaaktheden van de eene, noch in de vervoeringen van de andere. , u-j.i-. De jonge melvil toonde reeds vroeg eene geaariheid te bezitten weinig ftrookende met de ftille en bedaarde leevenswyze zyns' Vaders. De Eerzugt woelde in zyn hart, en beftreed onophoudelyk alles wat zyn Rede daar tegen inbragt. Zy zegepraalde; hy was niet langer meester om zyne verkiezing tot het Krygsmans leeven te wederftaan. Hy fmeekte zyn Vader om een Krygsbediening te koopen ; hem biddende al het overige zyner Middelen voor zyne Zuster te bewaaren. . Dit was het beginzel der jammeren des geheelen Gezins. Ve Moeder, reeds ziek, kon het denkbeeld der gevaaren, aan weike een Zoon, zo teder bemind, zich zou blootftellen, niet verdraa- ,en Zy ftierf. De Vader, door droef heul overmand, fcheen haar in t graf te zullen volgen. De jonge melvil , door dit alles op 't diepst getroftVn, kon dit tooneel met verdraaeen. Hy dagt zvne zugt tot het Krygsmaris leeven afgelegd te hebben, en betuigde een"flut van 's Vaders Ouderdom te zullen veezen.  ij8 ÉÖEXBÓEDföHEID' De Zoon eener Weduwe, die in de Nabuurfcïaap, van tyd tos tyd, op het Land haar verbiyf hieldt, was zyn Boezemvriend. De nabyheid der wooningen bad tusfehen de beide Familien eene gemeenzaame verkeering veroorzaakt. De Capitein H**** de Vriend des Broeders, werd welhaast de Minnaar van de Zuster. Hy bezat een voorkomen, een houding, een geft.-dte, en een Chaiafter, bekwaam om een hart, veel meer op zyn hoede dan dat van de jonge Juffrouw melvil, te vermeesteren. Hy ontdekte gereed, welke vorderingen hy maakte op eene fterkte, door geen kunst verdeedigd. Zy bedoelde niets dan 't geen eerlyk was, en zy oordeelde aan zyne edelmoedige gevoelens niets te moeten weigeren. Lenige maanden verliepen 'er in deeze verkeering zo vol bekoorelykheid , of liever in eene bedwelming van vergenoegen, door niets geftoord dan door de vrees, dat 'er iets mogt gebeuren, 't welk die vreugd verbitteide. Dit heilloos oogenblik kwam. Op zekeren dag in de voorkamer treedende, vondc zy haar Vader en Minnaar by een. Vertwyfeldheid , aan wanhoop grenzende, was op'tgelaad des laatstgemelden gefchilderd, en hy verftomde op 't gezigt van zyne Beminde. Mejuffrouw melvil, door dit vertoon getroffen, kon, op haare beurt, geen woord fpreeken. De Vader maakte een einde aan dit treurig ftil tooneel; zeggende; „ maria , myne Dogter, Capitein H'*** „ moet ons verlaaten " Zy verftondt niets meer, en viel in zwym. Weder tot zich zelve gebragt, vindt zy haar Minnaar aan haare zyde gezeten, die, haare hand drukkende, en haar met oogen vol liefde en tederheid aanziende, te gemoet voerde. „ Lieve „ maria , wy moeten voor eenige oogenblikken fcheiden ; dan het is om vervolgens elkander met meer genoegen weder te „ zien, en langer. Myn Koning roept my, en het Vaderland wil „ dat ik gehoorzaame. Myn Regiment heeft last gekreegen om na „ Mie te vertrekken; pligt en eer gebieden my te gehoorzaamen." Deeze woorden waren een donderflag voor de maar al te gevoelige melvil. Geheel in droefenisfe gedompeld, zag zy zich zelve aan voor de ongelukkigite aller fchepzelen. Zy poogde te fpreeken; maar de Capitein, zyne eigene kragten wantrouwende, vlood het huis uit, en behaalde op de Liefde een zegepraal, die een oogenblik vertoevens de Liefde op zyn eer en pligt zou hebben doen behaalen. Het beevend oog van Mejuffrouw melvil volgde den heengaanden Minnaar, zo lang de traanen en de afftand zulks wilden gehengen. Alle de poogingen haars ongelukkigen Vaders, om haar te vertroosten, waren nutloos; de beloften, de eeden haars Minnaars, de hoop van hem welhaast weder te zien, alles mogt niets baaten , alles verdween op de herdenking van het verlooren geluk. Zy verviel tot eene onaandoenlyke zwaarmoedigheid 5 nieuwe rampen wekten haare gevoeligheid weder op. 't Was haar Broeder, haar geliefde Broeder, die dezelve haar feerok-keiide. Meer dan ooit vervoerd door de begeerte tot den Krygs-  VAN HYDER ALTf. 8? Srvgsdieost, had hy', buiten weeten van zyne Familie, onder feï Krvsvólk der Oost-Indifehe Maatfcbappye eene plaats verzogt , en bekomen. Zyn Vader deed vergeeffche poogden op zvn verftand, zyne Zuster op zyn hart, hy bleef onwrikbaar by 't eensgenomen befluit. Hoe fterk overmeesterd, moet.de trek te» Krygsdienst weezen, daar zy, den Mensen een drift u.boezernende, om zyne Natuurgenooten te verdelgen,in hem de tederfte gevoelens der Natuure verdooven 1 De oude Heer mei.vil, tegen de keus zyns Zoons niets ver, mogende, liet ze zich welgevallen, droeg zorge om het noodige tot de reis van zyn' Zoon gereed te maaicen, en dee.l alles voor hem, wat zyne middelen gehengden. Zyn laatfte raad fcy 't affcheid liep op deezeo zin uit. . , , Mvn Zoon! gy vertrekt na het allergevaarlykst Land: de„ wyl het dat Land is, waar de Ondeugden , zo gy ze hebt, het meeste gemak vinden, en waar de Deugd, welke gy be> ' zit, het meest te ftryden heeft. Hier houdt de Wet, indien ! ev ftruike.lt, u als aan den leiband; daar hebt gy geen fteuri , dan in n zeiven. la die beillooze Gewesten, H het kwaad l reeds boven de hulpmiddelen aangegroeid, zo er hulpmidde- len komen. Hoe atiiver ook de beginzels mogen weezen van " ons Bewind aldaar, het wordt noodwendig toevertrouwd aaa , lieden die, het Vaderland verlaatende, niets ten oogmerk , hadden, dan het voldoen aan hunne baatzugt; zy zyn te onvermoeider daar mede bezig, en werken te geruster, dewyl , zy befchermd worden door een gezag, hooger dan de aan„ prikkelingen der gierigheid. O myn Zoon ! dat de Ler uv eenige Gids zy, en dat hét genoegen, om getrouw te weezen " aan de Deugd, uwe ee.fte belooning zy!. — Wagtj u van immer te gelooven, dat ftrengheid of geweld u veroorlofd zy tegen Menfchen, om dat zy van u in kleur verfchiilen. Laat " het aan de Wysgeeren over uit te pluizen, welke de, graaden " van verftand zyn , die de verfchillende Genachten van Men" fchen onderfcheiden. Wat u betreft, myn Zoon! indien het a' uwe dat'der Negeren en Miaanen overtreft, bedient 'er u. " van, om jj te doen hoogagten, door het loflyk en edelmoedig " gebruik 't geen gy 'er van maakt. Uw voornaamfte pligt " zal weezpn den Koophandel van uw Vaderland te handhaaven., " tegen den hoon der mededingeren , of tegen, de indiaanfche Volken die 'de voordeelen des Handels, niet op. den regcen " prvs weetendc te fchatten, dtnzelven zoeken te verwoesten, 'e " Is derhalven ,bm te befchermen.niet om moorden verwoesting " aan te regten , dat gy uw Vaderland gaat dienen. Uwe wev Ü tige bezoldingen moeten genoeg weezen voor uwe behoeften, en indien uw goed gedrag u tot een hooger rang verheft, zuk " gy 'in uw Vaderland wederkeeren , om een genoeglyk leeven ■ te flyten, geftreeld door de eer van het uwe toegebragt te " hebben, aan de Magt uwer Medeburgeren, in een Land,waar '* in men u zegeat, wegens uwe regtvaardigheid, en met de • Ca » v'<ï5"  53 edelmoedigheid „ voldoening van troost gegeeven te hebben, aan uwen ouden " *r ' aa" een Menfchenvriend het leeven gaf." Namvlyks.bad de oude melvil deeze aanfpraak geëindigd, of de flard vastigheid, dus Jang betoond, verliet hem. Het vertrek zyns Zoons deed hem voor alles ongevoelig worden , en zyn haiteleed verdubbelde op het gézigt van het hartzeer, 't welk zyne Dogter verteerde. Welhaast bezweek hy onder den last des ongenoegens; by ftierf, en liet de ongelukkige mama aan zichzelve ever. . Binnen kort verliet zy eene plaats , van welke zv alies, wat haar op deeze wereld dierbaar was, had zien verdwyiien, en begat zich na eene oude Tante, in eene nabuurige Stad. Wei verre, van daar eenige vcrzagüng in haar leed aan"te trefleu, vondt zy er een nieuwe bron van bitterheid geopend Jk zal geen Characterfchets van deeze Tante geeven, zy dro^g een van die Charaérers , welke men zo menigmaal afeefchilderd fteeit , en waar van de oorfpronglyke maar al te veel in de Maatfchappy zich voordoen, Ik zal alleen optekenen, dat Mejuffrouw melvil, Baa twee volie jaaren, alles wat men kan lyden van de bitsheid eencr oude ongetrouwde Dame verdraa. gen , en veele belachlyke partyen , welke zy haare Nigt wilde doen aangaan, van de hand geweezen te hebben.eindelyk tydine wit Indie kreeg. Haar Broeder was fteeds op haar bedagt, haar Mnnaar leefde alleen voor haar, en beiden, bezield met een trek om haar gelukkig te maaken , hadden zy de dapperfte daaden vo voerd, en het vooruitzigt, om fchielyk een ruim beftaan te hebben. Zy drongen haar op 't fterkfte om over te komen, en 3n hun geluk te deelen. Haar toeftand was zodanig, dat het geen by andere eene onberaadenheid en dwaasheid zou geweest zyn , by haar eene Boodzaaklykheid geworden was. Zy had eene fchuilplaats noo«iig, en kon zy een veiliger vinden, dan by eenen Broeder •jaleurs op haare eer , en by een edelmoedig Minnaar , wiens oogmerken zy zonder misdaad niet moge verdenken ? Haare Tante «einde gereed in haar vertrek toe. Zy begaf zich na Mdie fcheep, van ééne Dienstboode vergezeld. Naa een Jange en verdrietige reis, cp welke egter de heufche behandelingen des Capiteins baar de flegte haarer Tante dee«ten vergeeten, kwam zy te Madras, waar zy de verlangde beJooning der uitgeflaar.e moeilykheden vondt, een tederhartigea Broeder, en een getrouwen Minnaar. Deeze twee Jonge ffiygsheWen, door den nauwfien band van ■■vriendfchap aaneen verbonden , hadden riauwlyks het genoegen gefmaakt j de een om eene hardyk beminde Zusier aan zyn hart te drukken, de ander om eene zo lang gewenschte Minnaresfe te omhelzen , of zy kreegen last om op te trekken , in een Kifgstocht tegen htoer aly. Zy wiide noch Broeder, noch Minnaar, verlaaten , en volgde deezen na Arcot. Daar was het, dat zy den laatflen flag haars lots verwagtte. Naa een hardnekkig gevegc, werden haar Broeder en Minnaar Krygsge- van-  van hyder alt. 39 vangenen van den Indiaanfchen Overwinnaar; zy zelve werd gevat'", en na het Serail gebragt. . Hyder aly oorloogde, gelyk meer andere Helden; hy paarde vermaak met verwoesting, liefde met bloedvergieten. In eene dier oogenbiikken, waar in hy van de eene drift tot de andere overging, tradt hy in de Tent van Mejuffrouw melvil. -Het ceziet eener jonge Dogter , gebooren in eene dier Gewesten van Europa, waarde Zeden aan de ziel een fterkte van Character geeven, die, -zich buitenwaards vertoonende, aan de Schoonheid een overmeesterende houding byzet, was een nieuwe vertooning voor den Indiaanfchen Vorst. Mejuffrouw melvil zat met het hoofd voorover geboogen : haar opgeflagen fchoone oogen zwierven in 't v/ilde , en traanen, haars ondanks haar ontglipt, bevogtigden haare wangen. Hyder aly, van verwondering getroffen, fcheen haar beevende te naderen. «— » Schoone „ jonge Dogter," vroeg hy, „ welke zyn uwe rampen F waarin „ beftaat uw hartzeer?" Edelmoedige hyder," was haar antwoord, „ Myn Minnaar en myn Broeder zyn beiden uwe „ Gevangenen , oordeel over rnynen ramp...! Op 't eigen oogenblik rees hyder aly, die zich aan haare voeten gezet had, over einde, riep een zyner Officieren; zeggende: „ Ga d3lArcot, gy zult,aan de Oost-poort, tweeEngelfche „ Officieren, in de gevangenis vinden, maak hunne ketens los, „ geef hun al het noodige, en breng ze hier in myne Legerplaats." De Boode van hyder aly vondt de twee Vrienden in een kerker, zittende op den grond by eene kleine fcheur, door den ouderdom in den muur gekomen , en door welke zy het eenig daglicht ontvingen. Zy fpraken zamen over de verdwaasde keus, die hun van hunne Familie afgefcheurd, en,naa het doorftaan van zo veele gevaaren, in eene allerjammerlykfte gevangenis geworpen had , terwyl het voorwerp van beider tederheid zich in het Serail van een Indiaanfchen Vorst bevondt. Hunne hart»rj waren geheel droeffenisfe; deeze had dezelve zodanig vermeesterd, dat de Boode van hyder alt geene beweeging van vreugde, geen flikkering van hoop zelve, baarde. Zy volgden deezen, en begaven zich na de Legerplaats. Hyder aly , van hunne aankomst verwittigd, beval, dat zy in de Tent der Engelfche jonge Juffrouw zouden gebragt worden, hy verfcheen 'er zelve onmiddelyk, en, zonder hun tyd te geeven om eenigzins te bedaaren van de onverwagte gefteltenis, waar in zy zich bevonden, fprak hy: ,, Ik fchenk u „ beiden uwe V'ryheid; en aan u, fchoone Europifche Maagd, „ geef ik een Broeder en een Egtgenoot. Neem gy haar, Jon„ geling, met volkomene gerustheid; zy is nog meer deugd„ zaam dan fchoon. Weet, dat, onder de Afiatifchen, Overwin. „ naars zyn, die by de zegepraal edelmoedig kunnen weezen. „ Zy komt zo zuiver uit myne handen, als zy 'er in kwam: C 4 » maar  4« EDELMOEfileHEID VaN HfYD'ER ALï> „ maar zegt aan uwe Landgenooten, dat 'er geen roemrykeif »» dag voor hyder aly. zal weezen, dan de dag, od welke lm s, hidie van het jük der Ewopeacmen zal verlost hebben;" * ' Ik moet hier de verdere befchryving ftaaken; hoe zou ik het «ogenblik afbeelden , waarin de Erkentenis de Edelmoedigheid zogt te overtreffen , en waarin het gunstbetoon de ver- wagting zo verre te boven ging ? Verrukt over hunne wedervereenigtng, deeden die' drie gelukkigen afftand van alles» wat hun weder vaneen zou kunnen fcheiden ; de Huwelyksverééniging werd uitgefteld tot het wederkeeren in Ewoland waar zy dezelve eerlang gelukkig vierden. c h a r a c t e r. s, 1 sjoor eene dame gesc.heïst* (Uit het Enge\ich.\ Euphemia bezit een Hart, verheeven boven het bezef var» uitmuntende Begaafdheden te bezitten; zy zou beroemd weezen van wegen haar Vernuft , haare Kunde, en gemaakte; Vorderingen» was zy het niet van wegen haare Menschlieveu-. heid. Zy houdt zich dermaate by de Elendigen op, dat ze verj geeten wordt by de Geleerden, en onbekend is by Lieden van naam. Met één woord , zy is te vrede met de Goedkeuring weg te draagen, daar elke bekwaamheid, welke zy bezit baas. geregtigt tot Bewondering. - Berninnelyke euphemia l' men moet u kennen, om te gelooven, dat 'er een zo uitmuntend weezen op aarde bedaat! Araminta , gy misneemt uwe Grilligheid van Hart voor, Kieschheid van Smaak , uwe verregaande Styfzinnigheid voor Standvastigheid in beginzelen, en uwe ligtverftoorbaare Qefteltenisfe voor tedere Gevoeligheid, —r- En wat is bet, 't geen gy voelt? Niet de verlegenheid der Èlendigen niet de uitmuntendheid van waare Verdienden —— niet het wglflaagea der Uitmuntenden —~r- maar uwe eigene Aangelegenheid. Gy zegt my , niemand flaat haare Vrienden tederder gaade • waarom? Niet uit hoofde .van eenige verdienden,' welke zy bezitten; maar om dat gy haar gevoelig oprdeelt voor de uwe; als zy uwe Geestigheid pryzen, op uw wenk vliegen, uw trots dreelen, en alles tot uw gemak toebrengen. — - Spreek my niet van Aandoenlykbeid, afgefchejden van Rede Deugd en Goedwilligheid ; 't is de Zelfzoekendheid van een zwakke" Ziel, t is de Tederheid van een kwalyk geplaatst Hart. Aspasia bezit Edelmoedigheid, Eerlykheid , Waarheidsliefde, w dit alles munt zy uit. maat: derft de gefchilithgid. vs>n sje!s wel* '  SHAliACTEïSs e9cr EEK PAME GEECKETST.5 4t fcelke Lieden , van deeze hoedanigheden ontbloot, kan ver* draagen. ■—- Zy is tot gronunens toe yverig in het goede — draagt den onwaardigen geen liefde toe, noch heeft met hem eenig geduld — haare Liefdaadigheid gaat verlooren, als zy fene weldaad bewyst, en haare Regtvaardigheid fmoort in haaien yver ter hervorminge. Aspasia! die geweldigheid vaa drift behoort niet tot de Deugd! Eugenis deed nooit eene goede daad , om dat dezelve regts was: voor hem was het genoeg te voelen, dat de Natuur hem daar toe aandreef. Min Edelmoedig dan Verkwistend, mag hy veeleer gezegd worden, weg te fmyten, dan te geeven. —— Schoon het niet waarfchynlyk is , dat hy zich zou wreekeri als hy zich beledigd voelde, is hy vredelievend, meer uit eene Zorgloosheid van Aart , dan Edelheid van Geest; hy vergeet! meer dan hy zynen vyanden vergeeft. Liefhebbend, niet zo zeer uit Menschlievendheid als uit Belang, brengt hy verligting toe aan de Èlendigen, zonder deel in hun jammer te neemen. Daar hy dus goed doet, zonder een geraakt hart, en goedaartig is, zonder genegenheid, bemint gy hem niet om zyne Verdienften, maar om zyne Geaartheid. Doricourt bezie dat voorkomen, 't welk alleen in den om* megang met de beste gezelfchappen verkreegen wordt, en die foort van kundigheden, welke iemand, in zodanige gezelfchappen, byzonder aanpryzen. —— Hy fpreekt aartig over onderwerpen van fmaak; gaat by allen, behalven by de Oordeelkundige!., voor een Man van vernuft; by allen, behalven de Kunstkundigen, voor een Liefhebber; by allen, behalven de Geleerden , voor een Man van Letteren. —— Voor elk eenigzins diepziend oog Is het openbaar, dat zyne Talenten zo oppervlakkig-zyn, als zyne Ziel trots en zyn Hart baatzoekend is; dat hy beleefd en verpligtend ziet) aanftelt; doch dat hy na u luistert, niet om dat hy mv Oordeel pryst, maar uwe Bewondering t)c!mnt dat hy uwe Deugden verheft, cm uw een goed gevoelen van zyne eigene te geeven dat hy goedaartig is, om allen te bebaagen, en milddaadig , alleen om milddaadig te heeten. Doricouut! Gy zoudt wél leeven, indien gy bezorgde g.0 te zyn, als gy van u doet fpreeken, ELvuia mag eer gerangfehikt worden, onder de uitmuntende en wyze, dan onder de bemirtmelyke en volmaakte. Zy bezit meer Verftands dan Vernufts, meer Geleerdheids dan Smaaks , meer Beginfsls dan.Gevoels. en fchoon geenzins ontbloot van Tederhartigheid, zat die liever Grootheid van Ziel mogen genaamd worden. Haar leevenslot vorderde al haare fterkte, getrouwd aan een Man zonder Verftand, zonder Verdienften, zonder Zeden, heeft zy haar geheele leeven befteed, om hem vau zyne ondeugden te rugge te brengen, en deeze voor 't oog der wereld te bedekken. Terwyl andere Vrouwen wegzin- ken onder de beuzelagtige te leuiftellingen , en hoog opgeeven ya» haare alles overtreffende Aandosnlykheidklaagt ulvira , met  •<"-' CHARACTERS, DOOR EEN DAME ©ESCHETST. met het grondigst bezef van Eer, met-de keurigfte onderfcheidirsg van Regt en Onregt, verwaarloosd en beleedigd, niet over de bitterheid haars beftaans , de bedrieglykheid der aardfcbe vooruitzigten, of den rbat der menschlyke dingen. Flavia is een Weduwe van groot Vermogen, ftaat bekend voor Edelmoedig, en Goedaartig, door haare Edelmoedigheid worden haare Afhangelingen losbandig, en haare Dienstboden ilof: haare Goedaartfgheid geeft aan lu.heid en ondeugd, 't geen hadt moeten ftrekken, om verleegenen te redden, verdienften te beloonen, en vlytbetoon aan te moedigen. Priscilla, haar Zuster, is van een geheel tegenovergefteld Characler . kwaadaartig , bits , wakker, vreezende dat haare Goedheid kwalyk befteed zal worden , heeft zy tot nog niet gewaagd, die te betoonen; en dewyl het eens menfchen leeven vereischt, om de wezenlyke waarde te kennen van een behoeftig voorwerp, befpaart zy haare liefddaadigheid tot haaren laatften dag, en in haar Uiterften wil beeft zy veele Legaaten befprooken aan eenige arme oude Vrouwen, die nu reeds over de zeventig jaaren zyn. Melissa is een dier Vrouwen , die zich meer onderfcheiden, door 't geen zy niet hebben, dan door 't geen zy bezitten. Haare: weezenstrekken zyn niet ontbloot van regelmaatigheid, maar misfen beminnelykheid; haare geftalte derft 'geen evenredigheid , man.r bevalligheid ; haare ftem is niet wanluidend , maar onbevallig. Zy mag, in den uitgeftrektften zin,gezegd worden , alles geleerd te hebben ; maar deselfde laage toon, op welken haar Characler geftemd is , ftraalt door in alles wae zy doet. Haare tekenlBgennauwkeurig en net voltooid, ontbreekt het aan kragt van uitdrukking; haare vertaalingen, getrouw en niet oncierlyk, mangelt het aan geest; desgelyks haare aanmerkingen, hoe zeer (leunende op het geen zy door leezen en goed geze'fchap heeft opgedaan, aan belangrykheid. Antonio is in de daad de ligtgeloovigfte Man in de wereld, 't Is waar, als gy hein een edelmoedig bedryf, een fmertlyk ge val, of eene flegte behandeling, u overgekomen, verhaalt, hy fchynt te twyfelen; doch 'er is geene vleiery ten zynen opzigte, hoe grof en onaanneemelyk, of hy omhelst ze. Bewonder zyn Verftand, (en nooit was 'er een verwarder,) fpreek van zyne Deugden, (en niemand bezit 'er minder,) verhef zyn gedrag, (en 't is altoos ongeregeld en beftrafFenswaardig geweest,) en kunt zeker zyn, wa2r van ... van zyn Hart? iy* ■ vaa zyn Beurs ? Neen: van zyn Oor! BET  HET V/EEUWTJE EN FIAAP. MINNAAR. 4i HET WEEUWTJE EN HAAR MINNAAR. » J)at oude Weeuwtjes foms ook denken om te trouwen,' En zich daar toe bevoegd befchouwen, Om reden, die ik thans niet onderzoeken zal, Kan blyken uit dit klein geval. Celinde, ryk en hoog bejaart, Had eenen Winkel-Knegt, dien wy thans Dorcas heeten: Een frisfe jonge Knaap, dienstvallig uit den aart, Doch van 't eenvoudige ligt wat te veel bezeeten. Deez Knaap werd door zyn heufche Vrouw, Na eenig tydverloop , zeer dikwerf fterk gepreezen, Zelfs veelbeduidend fterk — fchoon hy zulks voor zyn trouw En yver dagt te weezen. Het Weeuwtje, dien verkeerden waan In haar geliefde Knegt niet kunnende gedoogen, Sprak eind'lyk, onder twee paar oogen, Hem dus eens openhartig aan. „ Uw yver Dorcas! voor myn zaaken, „ Uw wandel, uw goedaartigheid, „ Behaagt my zo, dat ik u wil gelukkig maaken; ,, Als gy daar toe ook zyt bereid. „ Gy weet volkoomen, hos de zaaken met my leggen. • „ Dat ik een Boerenplaats bezit %, Met veertig morgen Land behoef ik niet te zeggen ï „ Dat ik een Huis heb buiten dit „ En dit, zo als het is, geheel mag 't myne heeten, „ Is ook iets dat wy beiden weeten. „ Voorts ■ dat ik niemand weet nog kentf ,, Waar aan ik 't minst vermaagdfchapt ben, En om geen bloedverwant dus iets behoef te laaten, " Hebt ge, in den laatften tyd, my ook wel hooren praaten. tt ]stu daar dit dan zo is en gy „ Van my word hooggeacht, cm uw gedrag en zeeden, „ Daar vraag ik thans, of gy, met my, „ Ge«  <1<Ï rBET WEÏÜWTTE EN HAAR MINNAAR» „ Geneegen zyt ih d'Echt te treedei. ? „ Ik wensen het! en gy word als dan , „ In eens een welgezeeten Man, „ Die voor geen annoê hebt te beeven, „ Die. vry van alle werk, gelyk een Heer kunt'leeven. ,, 'k Heb wel wat Jaaren meer, doch 'k draag die met vermaak, „ 'k Ben zeeker jong van hart, en vrolyk van gedagtenj. „ My dunkt dus, 't is ter deeg uw zaak, „ En zult dit oogenblik met reen gelukkig achten. „ Te meer nog daar gy al het myn', i, Als ik te fterven kom, volkomen zult behouwen, „ Zo dat ge alleen zult meester zyn. '„ Wat zegt gy Dorcas! hebt gy lust met my te trouwen? „ Geef antwoord! ik verlang 'er na!" De Leezer zegt ligt —- dit was ja! Dan zagt! de Eenvoudige zag ook op haare jaaren, 'tGeen hem deed zwygen, en deed peinzen, als een mensck Die keur heeft, doch die 'e nog niet eens is met zyn wensen, En zich daarom niet durft verklaaren. Dat hy, wanneer zy ftierf, dan al haar goed bezat. Was iets, dat veel bekoorings had; Doch zo veel jaaren meer daar lag ook aan gelegen! Wat vreemdheid dus het wel te weegen? Hy deed het en dit lag deez' taal hem in den mond, „ Ryk wierd ik door dit Echtverbond, „ Maar hoe verfchillen wy in jaaren! » „ Wat zou men zeggen van ons paaren! „ En ging myn beste tyd niet heen. „ Gy zeide wel, dat ik, alleen, n Als gy te fterven kwam, al wat gy hebt zou erven,■ „ Maar m*~> wanneer zult gy fterven."? ? ANDERS,  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenchappen betrek k.elyk.. proeve , over vermaak. en pyn in deeze wereld , en onderzoek van de ondersc heide stelzel-s der wysgeeren j wegens dit onderwerp. Se:f-Léve eind Reafon io one End ofpire; Pain their Averfion, P-leafure their Defire: But ghedy That it's Object would devour; This tafie the Foney, and nat wound the Flower j Pleafure; or wrong, or rightly Underjlood, Our greatest Evil, or our greatest Good. Pope , Esfay on Man. t)yn én Vermaak zyri de twee groote fpringveeréri 4 * welke de Natuur gebruikt heeft om de aandagt der Ziele op te wekken, en de Zelf-liefde altoos op de wagt te houden , tot het bereiken van het groote einde, onze Zelf behoudenis. Dit Onderwérp verdient onze opmerking en het is óns orimogelvk onszclven een voegelyk denkbeeld te vormen van de Menschlyke Natuur , of de Oorfpronglyke gefteltenis des Menschdoms , zonder dit ftuk te onderzoeken. , , Indien deeze wereld (zegt de ftoute en misnoegde Wvso-eer ^ „ het werkftuk is van een Algoedeh Maaker j waarom was dan Pyn een der voorwaarden, Op welke " wy het aanweezen ontvingert? Waarom was deeze niet " van de Schepping uitgeflooten ? Stondt het niet in de " Ma of ophet doordringend gezigt van een Arend; en, fchoon wy hem zo volmaakt veronderftellcn , als het denkbeeld zyner natuure mag vereifchen, kunnen wy nogthans niet naalaaten eene betreklyke onvolmaaktheid in hem te ontdekken , ontliaande uit de vergelyking welke wy maaken tusfehen hem en hooger weezens , of zelfs tusfehen hem en mindere weezens , als wy derzelver vermogens afzonderlyk befchouwen. Maar deeze betreklyke onvolmaaktheid daar laatende, is het onmogelyk , dat . daar de Mensch gedeeltlyk uit ftoffe bedaar, uit dien hoofde deelt in de zwakheid en onvolmaaktheid , hem met alle andere Dieren gemeen. Op dit beginzel alleen zujlen wy duidlyk aantoonen, dat hy niet geheel ontheeven kon weezen van Pyn; en dat wy teffens de Wysheid en Goedheid van god moeten bewonderen, in deeze natuurlyke nadeelen te veranderen in eene foort van zegen , en een middel om ons Geluk te bevorderen. Zamengefleld, derhalven , zo als de Mensch is, uit een ftoflyk deel, moet hy dan ook niet natuurlyk onderworpen weezen aan veele toevallige ongefteldheden , in 't verloop van tyd aan een algemeen verval zyner vermogens en zintuigen , en in 't einde aan eene geheele ontfloopingP... Een geringe koorts brengt de gantfche huishouding zyner gefteltenisfe in de war; vuur verteert dezelve tot asfche ; en men kan op gcenen grond altoos, eifchen , dat dit onvolmaakt gedeelte van den Mensch, door de Natuur, geregtigd zou weezen, om bevrydte zyn ,van den indruk der uitwendige oorzaaken, of de natuur* lyke uitwerkzelen der algemeenc wetten van beweeging. Maar het verheevencr ,. het betere gedeelte van den Mensch , zyne Ziel, zult gy zeggen , is een zuivere Geest, van natuure onafhangelyk van de wetten van be« weeging, en geheel afgefcheiden van logge Stoffe. 't Is zo, in de daad , als men de Ziel afzonderlyk op zichzelve befchouwt ; maar vereenigd, gelyk zy is met hét Lichaam, 't welk zy bewoont, beftuurt en bezielt, moet zy noodzaaklyk de indrukken gevoelen op dit ftof» lyk deel gemaakt, zo die {trekken, om 't zelve te fchaaden en te ontbinden als die dienen om tot het welweezen en behoud mede te werken. Beurtlingfche Pyn en Vermaak onderrigt de Ziel van 't geen 'er in het Lichaam omgaat, en zou de Ziel, werd ze op die wyze niet aangedaan , niet kunnen zorgen voor 't behoud en de veiligheid des Lichaams. Da De  4£ proeve, De Ziel moet, overzulks, in den tegenwoordige ftaa?« cigenaartig zo wel vatbaar wezen voor Pyn als voor Vermaak. Ja blyft de Ziel op zich zelve, als een zuivere Geest aangemerkt , niet nog een gefchaapen , en by gevolde een bepaald en onvolmaakt weezen? Is dezelve, als zodanig, niet onderworpen aan? ongelegenheden ? zal dezelve niet by wylen de onaangenaame gewaarwording gevoelen van haar eigene behoeften , en haar onvermogen om voldoening te verghaffen aan elke verbeelding of begeerte daar in opwellende ? Moet een gefteldheid als deeze, welke egter natuurlyk onvermydbaar is voor een gefchaapen weezen, geen angst geen Pyn baaren ?... Of is het bewysbaiu^„ of zelfs waarfchynlyk, dat god , uit hoofde van zyue Goedheid, verpligt is de orde der dingen om te keeren, en zyne fchepzels te ontheffen van de uitwerkzelen en natuurlyke ge. volgen van derzelver Be/laan?... Hy mag dit doen; en zodanig was voor een gedeelte het gunstryk voorregt onzer eerfte Ouderen, eer zy zondigden. Ik heb gezegd voor een gedeelte, dewyl het blykt, dat dit voorregt, hoe groot wy ook veronderftellen mogen dat het geweest hebbe , geen algemeene ontheffing van alle foort van Pyn of Ongerustheid medebragt: want, fchoon onze eerfte Ouders, waren zy in den ftaat der Onfchuld verbleeven , vry ' zouden geweest zyn van Dood en Ziekte, is het nogthans zeker, dat zy in dien ftaat zelve ten minften met eene Drift of verzoeking te worftelen hadden; en dat, indien deeze niet vergezeld gegaan had met eenige worfteling en zwaarigheid, 'er geene verdienfte altoos zou geftooken hebben in de Overwinning, hadden zy die weeten te behaalen. Wat zeg ik? de naam van Overwinning is eene ongerymdheid, als men geen tusfehen beiden komenden ftryd fielt. Bevond zich eva niet in een weezenlyk moeilyken ftaat, terwyl zy de fchoonheid van de verbodene Vrugt befchouwde ? Die moeilykheid en inwendige flryd , welke haar verdienften zou gegeeven hebben , had zy dien met moed willen tegenftand bieden. was oorzaak van de Ongunst, waar in zy viel, dewyl zy voor de verzoeking bezweek, en zich aan de bekooring overgaf. Indien nu zelfs in zulk een bevoorregtcn ftaat , als wy vermeld hebben , nog eene zekere maate van Pyn overbleef ter Beproevinge•', wat moet het dan weezen'wanneer dat  over vermaak EN PYN. 49 6n voorregt verbeurd, en de Mensch overgelaaten is aan y Vnefft h:er nevens, oc groote oc kweeken en uit te 'oefenen, te midden van aaar ^?c" foydenSe Driften; dat wy «*^^ *gg moeten weezen, terwyl '»VDWk ^lik S en onrust rondsom ons heerichen , gelyk aaadiyk nei «ëval is der Menfchen in hun tegenwoordigen ftaat, - mprkr inzonderheid, wanneer wy zo veel ïecien ntDDtu Z ons verzekerd t'e houden , L het geen wy tegenwoordig lvden, ten middel dient , om onze Detigdxt KJ dat wy, in *t ehide,;durg'^^ért Tk 7\e maar één weg open om de kragt van cieeze ic delvehn"te ontleggen; In deeze is de dat god, in het fcheppen deezer wereld, geenroder pog merk gehad heeft, dan om enkel zyne, te vertoonen, en zyne Scbepzels gelukkig te maaken. Dit denkbeeld , ik beken het, heeft een inneemend voorkomen, doch het is niet juist of gegrond op een vast Szel van Rede : want op deeze veronderftelhng zou deö toelaating van het minfte Kwaad , t geen men zich l an verbeelden, eene tegenftrydigheid hebben ingeflooteri, of om d klaarder uit Ie drukken was zulks volftrekt nnmo° elvk sewcest, als aankopende tegen het eenrg oogÏÏÏT geen god bedoelde ; en dewyl hy het in zyne man hadt zyne fchepzels volkomen gelukkig te maaken, fwas zulks zyn éénig oogmerk geweest,) zonder de insSniomèt van eenige %n , al veronderftelt men dat dit eeniglyk ten middel zou gediend hebben , om dat beweerde einde te doen gebooren worden. ë Hier hi beftond de groote fterkte van baile , en de drogreden waa? mede hy eenigen tyd de geleerde wereld veel moeite veroorzaakte: „ god, (dus liep zyn l ewvsj in zichzelven oneindig volmaakt tn gelukkig " zvnde kan men niet veronderftellen, dat de. Schep. " Ving , on eenigerlei wyze, iets tot vermeerdering van s' D 3 »» z**  3° proeve, " SE® Eer k°" toebrenSen ; of dat zulks het oogmerk „ kon weezen , om aan eenig Schepzel bet beft™ m „ ehenken. Door de Schepping koiifhy , derhalven a ,, leen bedoelen zyne Goedheide openbaren, en ïckere „ maate van Geluk aan zyng Schepzelen mede te deden " vorSer?- ff'!,' * de b.choeften naS „ \oulcidcn , dat is , aan eenige meerder, aan andere " Tar Wat P3» of van eenige foort aan! „ belangt, deeze moesten uit dit zuiver ftelzel van Goed. „ heul binten geflooten blyven. W zien IZth™' dat en AW/ i„yde ^d^g 4&*fS5 " ^ l r Mamchc™ waren, overzulks,7e zo"ecr „ ««», het Menschlyk Leeven vergezellende , aan een „ Z?otW toelchreeven : mcn° moet openlvk be „ kennen, dat wy geen reden altoos kunnen geeven van „ dit droevig vcr-fchnzel, cn dus onze RedeLn „ hoog opgehemeld licht van baarujklykneid' al een „ gefchikt ,s om ons te verbysteren , en wolken van tïS „ fehng cn onzekerheid in de ziel te doen onkomen » Y Ik heb deeze bedrieglyke redenkaveling?e £eeder voorgefteld: dewyl ik, door de nietigheid en zwafheklT r van aan te toonen gelegenheid zal hebben oZ bSa£ta te kernen"nf^^f het onderie bovea te weipen Dit begmzel komt hier op neder: non \% „ weezenlykW en deeze aanbiddelyke Volm'aSeid " Eefluiten 4Visml °P a"£ ^ bePaaTinge„ én " ^eimiten, t is, derhalven. onmogefyk, dat hv onir pen „ M zou hebben kunnen vorme&n ƒ 4 w Ik iLS „ Wrf over een zyner Schepzelen aankundgt » Av?,AnE S ver0llde!«ng, dat god, in de der Wereld, geen ander oogmerk hadt, dan om zyne Gocl lietd te openbaaren en zyne Schepzelen ge/ulktSt^ ken , is eene enkel aangenomenef veranderftellhV ™n fl-pu i i.g ? beZ.,,: Van deeze veronderflclling bleef en t^hv iiieteiPo?0ginS'Cn Zy?er &Ï5| ^ ™rx -ï , 01 zwy§en 8'ebraSt morden, fterwvl men de H ei"'DETAr VïïS Va" fheCl Ear°P" »t da? geliefde veronderflclling. >t Is waar .BAIuflierf kort ia  over vermaak en pyn. S£ in keven geblecvcn , en niet gezind geweest ware , de zaak zo gereed op te geeven; wat kon hy geantwoord, of hnp het ftuk in gefchil beweezen hebben? Vader mallebranche hadt mede bahe's tegenwerpin. JTeTeezen en de kragt der veronderftellinge, waarop iMuS/rSlyk ov^Ogepl doch, zo verre van eenitl maï van baarolyklykheid°of waarfchynlykhcd 'er m e Sidekkcn, oordeelde hy de tegenwerpingen zelfs m een Wvi voor het tegenovergeflelde te kunnen veranderen: da 7s ck waarheid van den Christen Godsdienst daar mt t kunnen bewyzen. Zyn vernuftig uitgedagt plan komt hier OP neder. z^zelveu oneindig voImaaH cn gelukkig 'zvnde en de wereld met alle mogelykc fchepzelen , " wezenlvk bepaald en onvolkomen, kon 'er geeue evenre" 23 wfczen tusfehen derzelver Beflaan en gods " gfrV' Hierin ftemt hy met baile overeen; ^rwj eeh «rcvol" bebbe men uit dit beginzcl al te eiden? Dat r0DBgeenÖander oogmerk kon hebben in dezelve te Ichep„° dan enkel hun geluk ? Geenzins antwoord mallema aL/ÏÏÏ al het GW, 't welk hy hun kon fchenken , BRof wat 'z'y in lat waren te ontvangen, bl|e?ffg« " uit hoofde van der Schepzelen onvatbaarheid " 2 't geen oóMff >n zich zelve was te bevatten. " Hun Geluk was derhalven geen voorwerp , t welk zyne " .reheele aandagt verdiende; en kan het met zonder ligt" vaardigheid gezegd worden, dat dit zyn eenig oogmerk " heeft kunnen weezen. ■ 't Eenig gevolg, t geen " uit het bovengemelde beginzel kan getrokken worden, " is dat god nooit zou beflootcn hebben de Wereld te " fcheppen, indien hy het middel niet bezeten hadt, om " daar aan , in zekeren zin , eene oneindige waarde te " geeven, al zyne aandagt, al zyne /inverdienende : dit " middel was de Vlecschwording van zyn Zoon, welke eene " oneindige waarde en prys byzet aan de hulde en gehoor" zaamheid der Menfchen, wier natuur de Zoon van god " zich vernederde aan te neemen. In deeze vereemging " der Godlyke en Menschlyke Natuure, zien wy alle de " Eigenfchappen van god op het uitmuntendst ten toon " tefpreid, zyne Goedheid, Magt, Wysheid, Regtvaardig" leid en Genade. Dit, derhalven, was het eenig voor'I werp , 't geen aan 't oogmerk zyner tere kon beant" w oorden, en 't geen hy voornaamlyk in het werk der ', S cheppinge bedoelde. Dus vinden wy fp het Stelzel van D 4 »»  §2 proeve, ?, den Godsdienst zclven, de volkomene oplosfing van eene „ zwaarigheid, uitgedagt, of ten minften {trekkende, orri denzei ven het onderst boven te keeren (*)." . ^e Heer de la placette ging zo verre niet in zyne gisüngen als Vader mallebranche , maar hieldt zich al. leen bezig met den grondflag van baile's drogreden te vernietigen, en de zwakheid van diens geliefde veronderftelling bloot te leggen. Dr. king, en de beroemde leibnitz, traden ook met baile in het ftrydperk ; cn bragten twee Stelzels ter baane, om hem te wederleggen, die lynrecht tegen elkander overftaan. Dr. king ftelt als een beginzel vast; „ dat des Schep. pers oogmerk in het vormen deezer Wereld voor> „ naamlyk belfond in het betoonen en openbaaren van „ zyne Magt; dat hy, in zich zeiven oneindig volmaakt zynde , in, het denkbeeld der dingen buiten hem niets vondt, 't geen hem kon aanipooren om ze een daad„ lyk beftaan te geeven: dat zy, met betrekking tot hem, niet goeds in zich hadden ; en liet zyne verkiezing al„ leen was 't geen de voortbrenging daar ftelde: dat god „ in zichzelven oneindig goed zynde, op' den zelfden tyd 5, dat hy het beftaan der Wereld wilde , ook het goed „ van elk fchepzel wilde, zo verre zulks beftaanbaar was „ met het algemeen oogmerk, en de middelen welke hy gekoozen had in zyne Magt te betoonen : mi waren ?, deeze middelen nqodzaaklyk verbonden met een zekere reeks van natuur lyk kwaad, als Pyn , Ziekte, Dood, enz. „ ' Wie het derhalven beltaat de Godheid te bedillen \ wegens het toelaaten van deeze Kwaaien , natuurlyk 3, onaffcheideiyk van het plan , 't geen god vrylyk , als „ een volftrekt meester, verkoos, met oogmerk om zyne „ oneindige Magt te toonen, die mag met even goed regt „ hem bedillen, wegens het fcheppen van eene wereld 'in \ geheel. Wat wy zedelyk Kwaad noemen , en „ de Schuld, welke wv op den halze laaden door de fchen3, nis onzer zedelyke Pligten, dit kon, ,, zegt Dr. king" „ niet voorgekomen worden dan 'door den Mensch van „ zyne Vryheid te berooven, 't geen de geheele Wereld „ tot enkel werktuig zou gemaakt hebben , waar ia alles , 3, volgens' de Wetten der Werktuigkunde en' onwedeiv ,, ftand- (*) Mallebranche , Cmiverfatiom ChrstiemeS £f Traité ds la Wature fi? de la Gracè, '  OVER. VERMAAK en pyn. 53 • ftandlvke Beweeging gefchiedde: een Staat welke zo " S kt niet gekeurd kan worden ten betoon van gods " InS&Magti als die , waar in de Mensch yry gelaaten en bekwaam wordt om eene toekomende vergelding te ^^r^'sSdzel gebrekkig moge ™ork^Me^ de Schryver de groote en onbegryplyke oogm kenvai den Schepper tot het enkel betoon van zyne f^bx^x, fchoon gepaard met zyne Goedheid, « ^feJ^Sr menhang zyner redenkaveling juist, en fP«^:MS* lichts over dit duister onderwerp. In W«$ffi5£ over 't zedelyk Kwaad in 't byzonder, toont hy de Menscti lvke Natuur van naby befchouwd, en met een klaar verftand en uitfteekend hart beoordeeld , te hebben. " De groote zwarigheid in het onderwerp , t geen wy thans behandelen, ligt in het bepaalen van een-Natuurlek Stelzel, 't geen aan alle onze twyfclingen voldoe t,, en , uit een klaar gezigt van het algemeen Plan der Scheppmge, ons inleidt tot de verborgenheid van het zedelyk e"> ware het mogelyk, de reden te bepaalen, waarom de heftep per toeliet dat het in 't plan zynswerks 1TO«:£°M2 zullen wy de leiddraad tot die groote ontdekk na vinden. Is die ergens anders dan in den Godsdienst alleen te vinden ? Om"dit te bewyzeu behoeven wy flegts het oog te liaan op de ongenoegzaamheid en zwakheid van eiK ,lfeginzel, 'twelk de Wysbegeerte, op zich zelve gelaaten,. tót hier toe heeft kunnen uitdenken , om de. twyfelingea des aangaande weg te neemen. Dit zal ons ui nog voller Ö'fi&n 5s wy Ka^b^^^ die heden ten dage verfcheen zag , met leedweezen, de onvoldoeneadheid van alle de dus lang bygebragt: Wys«reeriae verouder•fleüingen. en ftreelde zich met dc noope, Sm 'er een te vormen , 't geen daadlyk aan onze twytelingen voldeedt, en go.us weg ten opzigtt van den Mensch ten vollen verdeedigde. . .. a, „ De Almagtige-, (zegt leibnitz) een oneindig aant^ van mosehke Werelden voor zynen geest hebbende, en % de Magt om ze alle even gcmaklykxo fcheppen, moet deeze boven alle apdere gekeurd hebben .dewyl hy de■ zelve voortbragt. Deeze daadlyk beflaaude Wereld was O King, Qrigln of Evil. ' J D 5  54 PROEVE, derhalven de meest overeenkomende met zyne elgen,, fchappen; de hem waardig/ie: met één woord, de beste „ van alle mogelyke Werelden. „ Deeze Wereld in zichzelve een groot zamenftel zyn„ de, zyn de deelen zo nauw en vast aaneen verbonden dat 'er geen enkel deeltje van kan afgenomen worden \ 9, zonder het geheel te veranderen. Deeze beste van alle mogelyke Werelden bevatte, derhalven, alle de daadlyke „ Wetten van Beweeging, de wetten van vereeniging welke „ 'er plaats heeft tusfehen de Ziel en het Lichaam , de ,, byzondere onvolmaaktheden van elk Schepzel , en de algemeene Wetten , volgens welke de Schepper zyne „ gunstbewyzen onder hun uitdeelt. „Hier uit blykt, dat god niet gehouden was om de „ Kwaaien, Natuurlyke of Zedelyke, noodwendig of toe„ vallig met dit Stelzel verbonden, te voorkomen ; [hét „ blykt in tegendeel, dat Kwaad, zo Zedelyk als Natuur„ lyk, eenigermaate in het Plan zyns Werks kwamen. ,, Niet dat wy ons hebben te verbeelden, dat god het Zedelyk Kwaad ftellig gewild of beoogd heeft ; neen ,, hy heeft het alleen toegclaaten: dewyl het, in zekeren „ zin , verknogt was met ontelbaare volmaaktheden van de „ Schepping, 't Zyn deeze volmaaktheden, die de tegen,, woordige Wereld boven alle mogelyke Werelden verheffen: en ze is de volmaaktlie niet, om dat de 7.onde 'er plaats in gevonden heeft: maar 't geen wy willen zeggen is, „ dat de volmaakt/Ie aller Werelden die is, waarin Zonde „ en Zedelyk Kwaad plaats gegreepen heeft. God heeft, derhalven, Zonde of Zedelyk Kwaad op zichzelven niet „ gewild , en gevolglyk geen zyner fchepzelen daartoe 9, voorbefchikt (*)." Dit Stelzel is door de Geleerden het Optimismtis geheeten: dewyl het zelve gebouwd is op dien grond, dat deeze Wereld de beste is van alle mogelyke Werelden. Men heeft zich eenigen tyd verbeeld, dat de Heer pope dit Stelzel omhelsd had ; een gisling voortgefprooten uit den Grondregel door dien Dichter in zyn Esfay on Men geftadig ingedampt: Whatcver is, is right. of Wat 'er is, is regt. Maar hy ontkent zulks openlyk in een Brief aan racine over dit onderwerp ; en hy verklaarde verder aan zyne Vrienden in Engeland, dat hy nooit de Schriften van leib.mtz over dit onderwerp gezien had , voor dat C) Leibnitz, Theodicee a.  over vermaak EN PYN. 55 dat dit zyn Dichtftuk afgemaakt was. Dit oordeel 't geen wy , derhalven , wegens diens gevoelens ten deeze n opzigte moeten vellen , is, dat, volgens het Plan welk de Schepper by het fcheppen der Wereld zich voorlteide, alles wat is, regt is: Een gevoelen, 't welk den toets van het ftrengst Wysgeerig cn g odgeleerd onderzoek kan doorftaan: naardemaal alles wat is, of noodzaaklyk ot toevallig, verbonden is met de vooraf bepaalde Wetten van het algemeen Zamenftel der dingen; dat is, met de algeineene Wetten van Beweeging, die van de vereenigwg, welke be ftaat tusfehen Ziel en Lichaam, en de meer byzondere Wetten van de Vryheidoï den Vryen Wil der menlchen. Lieden , niet genoegzaam in zaaken van deezen aart bedreeven, mogen op de gedagtcn vallen, dat leibnitz , door zyn Stelzel van het Optimismus, de weezenlykheid van een toekomenden en beter ftaat, naa dit Leeven, wilde lochenen.. Doch dit is eene misvatting: hy fpreekt alleen van deeze voorbygaande wereldep , welke god in zyne magt had te fcheppen: van alle die, zegt hy, was deeze de beste, de volmaaktfte; leibnitz was een Christen, en geloofde in een toekomenden altoos duurenden Staat van Onfterflykheid. 't Geen , overzulks , het Stelzel van leibnitz van dat van Dr. king onderfcheidt, is zyne veronderltelüng, dat deeze daadlyk beftaande wereld de beste is van alle Wogehke werelden, onafhangelyk zelfs van de keuze, door god van dezelve gemaakt: terwyl Dr. king veronderftelt, dat, ten opzigte van den Schepper, m het denkbeeld van eenige mogelyke wereld , welke ook, niets heeft kunnen voorkomen, 't geen dezelve aan zyne keuze aanprees; cn dat het de vrye bepaaling van den.Godlykcn wil alleen was, die aan de tegenwoordige wereld het beftaan gaf; want alle mogelyke werelden, in het denkbeeld der Scheppinge , waren noodzaaklyk bepaald en onvolmaakt, en, fchoon in vergelyking met elkander, onderfcheide graaden van volmaaktheid hebbende, waren ze alle even onverfchillig voor het opperweezen, als oneindig van 't zelve onderfcheiden, en 't geen gevolglyk meer en meer volmaakte werelden kon voortbrengen. Leibnitz fchynt, derhalven, aan het denkbeeld van gods Grootheid en Magt iets onttrokken te hebben, met, te veronderftellen, dat deeze wereld de volmaaktftc was van alle mogelyke werelden; of door 'er een trap van voortreflykheid aan toe te fchryven, betrekkelyk tot den Schep-  5? PROEVE, OVER VERMAAK EN PYN, per en diens hooge inzigten , boven eenige andere Wereld. En dus verraadt dit fchitterend Stelzel, zoo hoog opgehemeld door de Aanhangeren van leibnitz , zelfs in den eerften opflage , dat algemeen kenmerk van zwakheid, aan alle menfchelyke Stelzels eigen. Om te belluiten. De beste en indedaad éénig zekere wyze, om wysgeerig over dit ftuk te redenkavelen, fchynt deeze te zyn. Pyn en Kwaad beftaan daadlyk in de wereld , en zeker niet zonder des Scheppers kennis en toelaating; de in 't oogloopende en natuurlyke gevolgen van deeze, door de ondervinding geftaafde, waarheid zyn; vooreerst, dat het geluk des Menfchen het eenig of voornaam doelwit der Scheppinge niet was ten tweeden, dat Pyn en Kwaad niet zonder oorzaake in de wereld worden toegelaaten, en, ten derden, dat, in het bepaalde Stelzel der dingen, 't welk de groote Schepper alleen kan bevatten en ontvouwen , de Mensch- daar van niet geheel kon onthceven weexen. En heeft dit plaats gevonden in deeze Wereld, waarom ook niet in de toekomende? Wat eindig Verftand kan de grenzen bepaalen van die Hoogfle Regtvaardigheid, wier onvervreemdbaar regt het is, Straffe zo wel als Belooning uit te deelen ? Deeze heeft geen paaien : want geen der Godlyke Volmaaktheden is bepaald wederom, welk Sterveling kin de volle uitgeftrektheid bevatten van zyne verpligtingen aan de Godheid, of de maat van boosheid en fchuld, opgeflooten in de wederfpannigheid en ongehoorzaamheid der Menfchen ? Zal dan de Ongeloovige het zich aanmaatigen, een voorfchrift te geeven aan den Opper -RegterP —•— Moet hy niet veeleer zich onderwerp 'pen, en beevenP Aan  van ï?e verborgen oe vermomde venusziekte. ' 37 Aan de Heeren Schryveren en Uitgeevers van dé N. Algemeene Vaderlandfche Letteröeffeningen. Myne Heeren l rpoefi ik, voor een Jaar , het uitmuntend, origineel, i i Werk des Heeren christoph girtanner , uber die Venerifche Krankheit jgéleezen had,en ras daar op', „ uit de Couranten, zag, dat het zelve in onze taal zou „ worden overgebragt, verblydde ik my heel zeer. Dan „ het lang vertoef van dit fchoone Stuk, en het belang, „ het welk 'er, buiten onze Artzen, veelen onzer braaf„ ftc burgeren,vooral in 't 3deh00fdu.uk des 4den boeks^ „ p. 299, enz. by heeft, noopte my dit Hoofdftuk , al„ leen, te vertaaien , en U te verzoeken , om het irt „ Uw Mengelwerk eene plaats te gunnen; dit zal aan t „ verwagte Werk geen nadeel, en , zo ik , op goede „ gronden, meen, aan veele uwer Leezefen zeer veel ge- „ rustheid en genoegen doen. Ik ben en blyvc „ fteeds, Myne Heerent Uwe gereede Dienaar, j. van der haar* ?J Hertogenhosch, \ icn a.6 January, 1790. van de verborgen of vermomde venusziekte. Thans fchynen de Artzen vry algemeen van gevoelen, dat 'er geen vaste , eigenaartige rpathognomonifchey tekenen of toevallen zyn, waar aan men de Venusziekte kan kennen. In 't algemeen fchynt men te gelooven, dat deeze Ziekte eene Proteus is, die alle mogelyke gedaanten aanneemt, en zig van de eene in de andere verandert. . 'Er zyn, gelyk men zegt, naauwlyks Ziekten, die niet fomwylen"dóor 't Venerisch gift veroorzaakt worden., Ja, zo men de verzekering van fommige beroemde Artzen gelooven mag,zo blyft dit gift dikwyl* 20, 30 en meer Jaaren in het lichaam verborgen, zonder deszelfs aanweezigheid, door één éénig teken, te vertóonen , maar verfchynt dan op éénmaal, onder een gedaante,  5? van de verborgen te, welke men niet had verwagt; of vertoont zi° in 't geheel niet, maar plant zig 0p de kinderen voort en breekt, by dezelve, misfchien eerst in 't 20, a0fte fnr of ook wel laater, uit. ' 6 J > Treurig noodlot voor 't menschdom, zo deeze Uttllirtff gegrond is! . Ook zy, die het alïerkÜischt geleefd hebben, en gezond fchynen, kunnen eensklaps een heviae trap van V: Ziekte krygen, wanneer het van den Vader of Grootvader overgeërfde gift zig naar buiten vertoont —- Veele dergelyke gevallen vind men by hedendaags fche Schryvers geboekt, vooral by rosenstein, fabke agostini, sanchez en andere. ' Dan, de leere van de (zogenaamde) vermomde V- Ziekte is niet zeer oud. Baglivhjs heeft ze eerst uhVedagt Ca), en is lang na hem niet aangenomen. Astruc ipreckt er 111 't voorbygaan van, en fchVnt ze te verwerpen (b). Sints 20 Jaaren is dit leerfteltel 't eerst bvna algemeen, door de Artzen, aangenomen: de "ronden wajir op het rust, zyn echter tot hier toe nooit onder! zogt nog bewezen. Is 'er een leerftelfel, het welk verdient nauwkeurig onderzogt te worden, het is waarlyk dat van de geheime of verborgen V: Ziekte. Niet alleen heeft dit op de daadlyke Geneeskunde een grooten invloed , maar ook vooral tot gerustftelling van allen, die ooit aan eeni» Venerisch toeval heeft deel gehad: gevolglyk hangt de gerustheid van een groot deel des meusclïlyken geflaa-ts daar van volkomen af. Ts deeze leere gegrond dan kunnen zulke nooit zeker zyn, dat het fmet bv hen wezenlyk verdelgd is, en zyn dus altoos in vrees en gevaar, dat. het éénmaal elders zal uitbarften, en zig 0t> hunne kinderen voortplanten. Veele van hun zvn ook fteeds in vrees en angst: zy gelooven zelf niet dat ze ten vol en geneezen zyn. Het ligtfte toeval enkele hoofdpyn, verkoudheid, enz. maakt hun bekommerd en vormt denkbeelden , dat 'er nog een verborgen fmet' het welk niet is uitgeroeid, by hun plaats heeft. Tot volkomen gerustftelling van deeze menfchen °aa ik nu bewyzen: — dat 'er geheel geen geheime nog ver. borgen V: Ziekten zyn, en dat het V: fmet nooit lang, Ca) Opera, 1721, p. 61. (Z>) De Morbis Venereis, p. 121,  of v2rm0mde venusziekte. 59* lan*, zonder elders eenig'teken of toeval .zijner tegenwoordigheid te doen zien, in het menschlyk lichaam ver- b°Dat1'eranuZVerborgen V: Ziekten zouden zyn, bewyst men: i. Uit Waarneemingen. . 2 Uit de geneezing deezer Ziekte door Kwikmiddelen. Wat de eerfte Helling, de ervaring, betreft, zo is het niet te ontkennen, dat wy by veele geloofwaardige Schryvers bevallen vinden, waarin de gevolgen van Veneniche befmetting zig eerst na veele Jaaren zou hebben vertoond. . Dan, de vernaaien deezer gebeurtenisfen zyn zeer verdagt. Alles komt hier op 't verhaal des Lyders zelf aan, die verzekert: dat zyne tegenwoor¬ dige toevallen alleen zyn toe te fchryven aan eene voor veele Taaren verkregen Vencrifche befmetting; wyl hy lijlts dien tyd, (zo hyzegt,) zig daar aan nimmer weder heelt blootgefteld. Maar , welk een Artz kan en zal zulle eene uitfpraak vertrouwen? Wie weet en ziet met, dat een gehuwd man, van 40 of 50 Jaaren , die, wegens Vencrifche toevallen klaagt, en, eershalven, gelooft, een nieuwe befmetting, in die Jaaren, te moeten ontkennen, en ze daarom aan een voorafgaande, voor 20, 30 en meet Taaren, toefchryft; endaar door zyne eere zoekt te redden. — De volgende ftaalen en bewyzen voert no- spn'stein voor 't beftaan der vermomde V: Ziekte aan. 'Twee perfoonen, die geduurende hun leven volmaakt gezond waren geweest, wierden, in hun softe Jaar, Venerisch. Rosenstein laat zig overreeden, dat deeze befmetting aan de Minnen, die ze 30 Jaaren te vooren gezogen hadden , moest worden toegefchreven. Met regt zullen deeze Patiënten zig over de ligtgeloovigheid van hunnen Artz verwonderd hebben. Een Kind, verhaalt dezelfde rosenstein , kreeg m zyn 9de Taar den Hairworm (tined), en Zweeren om den mond, die door Kwikmiddelen genazen, en ook daarom Ve*- (*) Onze braave girtanner zegt, p. 312. Toont zig ly iemand, die van een chankcr o/'bubo geneezen is, linnen 6 maanden, geen menw teken van V: Ziekte, dan heeft Iry geenszins iet te vreezen , maar kan volkomen gerust zyn. Ik noem hier alleen chanker cn bubo, wyl, op de gewoone gonorrlma, zeldzaam de groote ziekte volgt: was het tegendeel waar, dan was 'er % Hertogenbosch vol van. 0 Vert-aaler,  5§ van de verborgen te, welke men niet had verwagt; of vertoont zig in 't geheel fiiet, maar plant zig op de kinderen voort, en breekt, by dezelve, misfchien eerst in 't 20, 3ofte Jaar, of ook wel laater, uit. Treurig noodlot voor 't menschdom, zo deeze Helling gegrond is! Ook zy , die het alïerkuischt geleefd hebben, en gezond fcbynen, kunnen eensklaps een hevige trap van V: Ziekte krygen,wanneer het van den Vader of Grootvader overgeërfde gift zig naar buiten vertoont. . Veele dergelyke gevallen vind men by hedendaag- fche Schryvers geboekt, vooral by rosenstein, fabue, agostini, sanchez en andere. Dan, d-e leere van de (zogenaamde") vermomde V: Ziekte is niet zeer oud. Baglivius heeft ze eerst uitgedagt (0), en is lang na hem niet aangenomen. Astruc fpreckt 'er in 't voorbygaan van , en fchynt ze te verwerpen (J>). Sints 20 Jaaren is dit leerfteli'el 't eerst byna algemeen, door de Artzen, aangenomen: de gronden, waar op het rust, zyn echter tot hier toe nooit onder* zogt nog bewezen. Is 'er een leerftelfel, het welk verdient nauwkeurig onderzogt te worden, het is waarlyk dat van de geheime of verborgen V: Ziekte. Niet alleen heeft dit op de daadlyke Geneeskunde een grooten invloed , maar ook vooral tot gerustftelling van allen, die ooit aan eenig Venerisch toeval heeft deel gehad: gevolglyk hangt de gerustheid van een groot deel des menschlyken geflagts daar van volkomen af. Is deeze leere gegrond, dan kunnen zulke nooit zeker zyn, dat het fmet by hen wezenlyk verdelgd is, en zyn dus altoos in vrees en gevaar, dat. het éénmaal elders zal uitbarften, en zig op hunne kinderen voortplanten. ■ Veele van hun zyn ook fteeds in vrees en angst: zy gelooven zelf niet, dat ze ten vollen geneezen zyn. Het ligtfte toeval, en¬ kele hoofdpyn , verkoudheid, enz. maakt hun bekommerd, en vormt denkbeelden , dat 'er nog een verborgen fmet, het welk niet is uitgeroeid, by hun plaats heeft. Tot volkomen gerustftelling van deeze menfchen gaa ik nu bewyzen: — dat 'er geheel geen geheime nog vertorgen V: Ziekten zyn, en dat het V: fmet nooit lang, Ca) Opera, 1721, p. 61. C&) De Morbis Fenereis, p. ir.J.  of vermomde venusziekte. 59 lan% zonder elders eenig "teken of toeval zijner tegenwoordigheid te doen zien, in het menschlyk lichaam verborgen kan zyn (*). ' ' Dat 'er nu verborgen V: Ziekten zouden zyn, bewyst men: 1. Uit Waarneemingen. 2. Uit de geneezing deezer Ziekte door Kwikmiddelen. Wat de eerlle Helling, de ervaring, betreft, zo is het niet te ontkennen , dat wy by veele geloofwaardige Schryvers gevallen vinden, waarin de gevolgen van Venerifche befmetting zig eerst na veele Jaaren zou hebben vertoond. ■ Dan, de vernaaien deezer gebeurtenisfen zyn zeer verdagt. Alles komt hier op 't verhaal des Lyders zelf aan, die verzekert: dat zyne tegenwoor¬ dige toevallen alleen zyn toe te fchryven aan eene voor veele Jaaren verkregen Vencrifche befmetting; wyl hy fints dien tyd, (zo hyzegt,) zig daar aan nimmer weder heeft blootgefleld. Maar , welk een Artz kan en zal zulk eene uitfpraak vertrouwen? Wie weet en ziet niet, dat een gehuwd man, van 40 of 50 Jaaren , die, wegens Vencrifche toevallen klaagt, en, eershalven, gelooft, een nieuwe befmetting, in die Jaaren, te moeten ontkennen, en ze daarom aan een voorafgaande, voor 20, 30 en meer Jaaren, toefchryft; endaar door zyne eere zoekt te redden. ,— De volgende Haaien en bewyzen voert ro- senstein Voor 't beflaan der vermomde V: Ziekte aan. Twee perfoonen, die geduurende hun leven volmaakt gezond waren geweest, wierden, in hun sofie Jaar, Venerisch. Rosenstèin laat zig overreeden, dat deeze befmetting aan de Minnen, die ze 30 Jaaren te vooren gezogen hadden , moest worden toegefchreven. Met regt zullen deeze Patiënten zig over de ligtgeloovigheid van hunnen Artz verwonderd hebben. Een Kind, verhaalt dezelfde rosenstèin , kreeg in zyn 9de Taar den Hairworm (tined) , en Zweeren om den mond, die door Kwikmiddelen genazen, en ook daarom Vc- (*) Onze braave girtanner zegt, p. 312. Toont zig by iemand, die van een chanker of 'bubo geneezen is, binnen 6 maanden, geen nieuw teken van V: Ziekte, dan heeft liy geenszins iet te vreezen , maar kan volkomen gerust zyn. Ik noem bier alleen chanker en bubo, wyl, op de gewoone gonorrhcea, zeldzaam de groote ziekte volgt: Was het tegendeel waar, dan was 'er 's Hertogenbosch vol van. Vertaaler.  6a van de verborgen Venerisch worden genaamd. - Maar waar van daan kwamen deeze toevallen ? van een Venerifche Baker, die dit Kind, voor 9 Jaaren, de pap had voorgekauwdi rrr— dat een kind een zeer hoofd en fprouwzweeren in èn om de mond krygt, die na Venerifche Zweeren gelyken , is niet vreemd ; nog ook dat ze na 't gebruik vart eenig Kwikmiddel geneezen. Maar daar uit te befluiten, dat een en ander V: Ziekte zy, is vrij wat voorbaarig; èn vooral om dezelve aan het fpeekfel van de kindermeid, 9 Jaarert te vooren medegedeeld, toe tè fchryvéh, ongegrond. . , Een kind, dit vertelt ook rosenstèin, was tot 111 t ielfde jaar gezond , toen het de Kinderziekte wierd ingeënt, maar aanftonds daar op vertoonde zich de V: Ziekte. Nu vraag ik elk praktifcerend Artz , of hy, wanneer hem zulk een geval voorkwam, niet in vermoeden zou komen dat het Lancet, door . welk de inenting gedaan ware, voorheen by een V: Zieken was gebruikt geworden ; of wel, dat de Ihèntings-itof van een V: Zieken zelf geno- ipen ware? Maar neen! onze rozenstein geeft 'er een geheel andere reden van: de befmetting, zegt hy, kwarfa van de moeder, die, veele jaaren, voor de geboorte des kinds, wegens Venerifche toevallen, de kwikgeneezing had ondergaan; en het fmet, op het kind, had voortgeplant. . Met dergelyke bewyzen verdee- digt men de vermomde V: Ziekte ; en , op 't gezag van zulke ligtgeloovige Mannen , neemt men dezelve maar al te greetig aan. Meer Verhaalen, hier aan volkomen ge¬ lyk , vind men by fabre en agostinï Cc) ; dan dit is J nog (*) De Heer girtanner noemt hier noch Werk noch plaats, alwaar het verhaalde van den Heer van rosenstèin voorkomt. Ik heb het in de eerfte Druk van zyn vertaald Werk , over de Kinderziekte, vrugteloos gezogt. Dan's Mans 27fte Hoofdituk, over de Venusziekte,- is vol onbeweezene Stellingen, en tevens zeer gefchikt om veele braave burgeren, die dit Werk in handen hebben, een benaauwden Geest te geeven; en onweetende Artzen te doen dwaalen. Wat moet een verftandig Man met denken als hy de gevoelens van een rozenstein , sanchez enz., met die van onzen girtanner , vergelykt ? en echter onze b,euw, ten Verlichte Eeuw, hoort noemen.' Vertaaler. (c! A. agostinï, Stranguria, quaeVenerea dicitur, mercurii aliquanio potest esje effe&ut. Venetii r>6%. 8vo. — Hy verhaalt het geval eener Nonne, die in haar 40fte laar aan Venerifche beenpynen zee*  of vermomde venusziekte. 01 ïjog alles niet, want, wanneer men eenmaal den regten weg , en des wysgeerigen vernufts, verlaat, en zig m vermoedens en onderftellmgen verheft, is het bezwaarlyk te bepaalen , waar men zal eindigen. Gemeenlyk klimt men naar 't eind des afgronds, voor welk men fchrikt, het hoofd duizelig , en de terug weg byna onmooglyk word. ^ Kan het V: fmet 30 en meer Jaaren , ongemerkt , in het lichaam verborgen blyven; kan het op de kinderen overerven, en by deeze zig eerst in het 3ofte jaar vertoonen; waarom zou het met moge- lyk zyn dat het nog veel langer vermomd of verborgen kleef; —— dat het op het eerfte geflagt niet uitbrak, maar verder voortërfde, en deszelfs uitwerking eerst aan de kindskinderen vertoonde? Sanches (de alom- beroemde sanchez) houd dit niet flegts mooglyk , maar bewyst, door zyne 60 jaarige ondervinding , dat het dagelyks gebeurt , dat deeze Ziekte tot in het zesde , ja achtflc geflagt, voortërft; en dan, onverwagt, tot fchrik van het kuischfte nageflagt, zig éénsklaps vertoont: Hy bewyst, (op zyne wyze) , — dat wy allen het V: Gift van onze Voorouderen overerven; dat wy geen oogenblik voor deeze Ziekte zeker zyn; —■ en dat wy zeer wel zouden doen ons, door de kwikkuur, gepaard met de Rüsfifche zweetbaden , (waar van hy veel werk maakt), eens vooral van deeze Medicynfche Erfzonde , te doen zuiveren (d). Het Werk, waar in hy deeze Stelling voordraagt, is, door de Koninglyke Sociëteit te Parys , gewettigd , en ook in Duitschland, met veel toejuiching, aangenomen, fchoon 'er naauwlyks één eenige bladzyde in te vinden zy, waar in niet dingen gevonden worden die tegen alle Medicynfche ervaaringen ftryden. Met zulke en foortgelyke gronden zoekt men te bewyzen, en ons te overreeden, dat 'er verborborgen V: Zieke krankheden zyn. De geneezing van de zogenaamde vermomde V: Ziekte door kwikmiddelen , bewyst mede niets. Het kwik¬ zilver is een zeer werkzaam middel , 't welk, buiten de V: Ziek- zeer veel leed; en hy leid dezelve af van befmetting, door haare minne medegedeeld. Hoe zou 't ook mogelyk zyn, dat een Nonne, op een andere wyze, de V: Ziekte zou konnea krygen ? (d) Sanchez, Obferv. fur les maladies Fénériennes. Paris 1785. 8vfc V.üeel. mengelw.no. 2. E  C2 VAN DE VERBORGEN V: Ziekte ook een menigte andere Ziekten , herftelt. — Men gebruikt dit middel, en met voordeel, by een algemeenc kramp, hondsdolheid, leverontlleeking, hardnekkige leververharding , het waterhoofd , waterzugt , afgaande koortzen, hardnekkigen persloop, verllopping der Honden, zeker foort van darm-ontfteeking, oog-ontlteeking , verouderde zinkirtgpynen , wormen, en heeft ook by kinderpokken een heilzaam gebruik. De her- ftelling deezer Ziekten , door kwikmiddelcn , bewyst dus geenzins dat ze iets Venerisch tot oorzaak hebben, ■ of ontltaan kinderpokken, watervrees, tetanus, en wormen', ook uit iet Venerisch? Aldus zyn 'er geheel gcene verborgen Vencrifche Ziekten. Deeze Ziekte heeft, zo alle andere Ziekten, haareu gezetten loop , en eigénaajrtigé teckenen en toevallen, door welke zy van een kundig Artz gekend, en onderfcheiden worden. Onder een groote menigte V: Zieken, die ik in verfcheiden Landen gezien heb , was 'er ook geen één éénige , by welke de Ziekte twylfelachtig of vermomd ware : altoos vertoonde zig hier of daar eenig teeken of toeval, welk ik, in de voorgaande Hoofdftuk- ken, befchreven heb. ■ Ook kenne ik zeer beroemde en ervaaren Artzen, d'e, even zo min als ik, toellaan, dat 'er verborgen V: Ziekten zouden zyn. Hierom kan men allen , die voorheen van eenig Venerisch toeval zyn aangedaan geweest, gerust (lellen, troosten en verzekeren , dat, zonder een nieuwe befmetting, zy , nog hunne kinderen , nooit iet te vreezen hebben; en dat andere. Ziekten , welke hun veelal konncn kwellen, in gcenen deele aan een ingebeeld verborgen V: fmet, zyn toe te fchryven. De zogenoemde vermomde V: Ziekte behoort, echter, wel onderfcheiden te worden van gemengde of te zaam- gefielde V: Ziekte ; en dergelyken zyn 'er veel. Een man, die aan fcheurbuik, afgaande koortzen, of aan de vallende Ziekte, enz. ongefteld is, kan, even zo wel als een gezonde , wanneer hy zig aan befmetting bloot fielt, worden aangedaan. In dit geval heeft hy twee Ziekten tevens, die elk haaren bepaalden loop, eigen teekenen cn toevallen, hebben , en de een van de andere niet afhankelyk zy ; en ook de eene , zonder de minite verandering in de andere, kan geneezen worden. Geen Artz heeft aldus , in één éénig geval, het regt, om op. een geheim of verborgen V: Gift, een befluit te vt>r-  of vermomde venusziekte. 6.1 vormen, wanneer 'er niet één of meer. in de voorgaande Hoofdftukken befchreven, toevallen tegenwoordig zyn, en geen plaats-gebreken zyn vooraf gegaan. In 't algemeen is het de pligt van een menschlievencl Artz, niet, zonder de grootfte noodzaaklykheid en behoedzaamheid, iemand als Venerisch te vendaaren. -~ By Vrouwen van aanzien , behoort een Artz , van menschen vvaereld-kennis, wegens de achting aan haare Sexe verfchuldigd, deeze Ziekte, hoe vast, klaar en openbaar ook , geheel niet te noemen ; maar veeleer en meer de noodige hulpmiddelen aan te wenden, zonder zig over de natuur en aart der Ziekte eenigzins uit te laaten, wyl ook dit, tot de herftelling, geenzins noodig is. —— Oe twee voldoendfte, eigenaartigfte teekenen en toevallen der V: Ziekte zyn: — Verzweringen in de keel , en nagtlyke beenpynen. de elfctriciteit met voordeel gebruikt, om kleine brokjes yzer uit het oog te krygen. Een Brief van den Doctor boyveau te Saint GeIiis, den 6 July 1-89, aan de Schryveren van het Journal de Saintogne cc d'Angoumois. myne heeren! De yver, welkeGylieden betoont, om, in uwTydfchrift, gemeen te maaken alles wat eenigzins ten nutte kan {trekken, doet my hoopen, dat Gylieden wel plaats zult willen inruimen aan eene Waarneeming , door my , omtrent zes maanden geleden, gedaan. Een Molenaar vervoegde zich by my , om een brokje yzer uit zyn oog te haaien; 't was 'er ingekomen by het billen van de fteer.cn zyns molens , het zat vlak op den Oogappel , die zich , naar maate van de helderheid des Lichts, opent of fluit. Naa denLyder voegelyk geplaatst, en de plaats , waar het vreemde lichaam ingegaan was, wel onderzogt te hebben, nam ik een Inftrument , en kon, met alle mogelyke behendigheid, 'er niet toe komen om het te verphatzen. De omftandigheid , waarin zich die Man bevondt , deed my te fterker aan: dewyl hy reeds zyn ander Oog door een dergelyk toeval verboren had. Ik verbeeldde my dat een Zeilfteen-ftnafje zou kunnen dienen om myn oogmerk te bereiken , dan ik Es Aaag-  64 OM KLEINE BROKJES YZER Haagde, in deeze tweede proeve, zo min als in de eerfte Op het oogenblik dat ik wanhoopte den Lyder hulpe te kunnen toebrengen, bedagt ik, hoogstaangedaan doos de groote fmerten, welke hy leedt, en aangemoedigd door zyn geduld om alles te beproeven , 't welk de Elcctriciteit eenigen dienst zou kunnen doen. Om hier in te flaagen, gaf ik den Lyder, op een geïfoleerde plaats gefteld, een klein ketentje in handen, aan den conductor vastgemaakt; ik liet de Electrifeeer-machine eenige Hagen omdraaijen, en naa dat hy genoeg met Electrike Hoffe doordrongen was, naderde ik met myn vinger aan het ongeftclde Oog , ik trok 'er verfcheide vonken uit, die veel traanen verwekten: een oogenblik daar naa hervatte ik myne bewerking met een gepunt yzeren ftaafje , op eenen zeer kleinen afftand van het €)og gehouden ; by de vyfde of zesde vonk zag ik de gewenschte uitwerking, en met het grootHe genoegen het brokje yzer na den binnenhoek van het < Oog fchieten: naa verloop van vier of vyf dagen was hy geheel geneezen ; niets anders gedaan hebbende dan het Oog betten met drie deelen pompwater , en een deel wondwater. Eenigen tyd daar naa kwam een dcrgelyk toeval een vriend deezes Molenaars over , ik bediende my van 't zelfde middel , met denzelfden uitflag. Een derde zogt my, omtrent twee maanden geleden, op; by deezen had het yzerbrokje het benedenfte gedeelte van den iris befchadigd , en Hak meer buitenwaards ; by de tweede of derde vonk was het verplaatst. Buiten twyfel is dit uitwerkzel voortgebragt door de verwantfehap der Electrike vloeiftolfe met de metaalen; deeze heeft het yzerbrokje doen verplaatzen , wanneer ■die vloeiftolfe zich in de algemeen e verzamelplaats zogt te verfpreiden ; of liever hebbe men zulks toe te fchryven aan de kleine beweeging, welke het Oog ondergaat by het uitlaaten der vonken , die den Oogappel noodzaaken zich zamen te trekken , en de traanen zelfs , die zich in grooten overvloed vertoonden, door de uiterfte maate van aandoenlykheid deezes zintuigs (*) , hebben kun- (*) Men kan 'er ook by voegen, dat het Oog, door zyne klootfche gedaante en plaatzing, gefchikt is om de uitvloeizels der Elec.trike ftoffe te doen werken; de minfte wryving met de hand, of 'van eenig ander lichaam, doet 'er veele Electrike ftraalen uit voortkomen; dit noemt men in 't gemeen Lichtjesj 't zyn in de daad niets  uit het oog te krygen. ^5 kunnen dienen, om een vreemd lichaam van dien aart uit re dryven , welks aanhegting geëvcnredigd moet zyn aan de kragt, die 't zelve daar in dreef. Ik blyve. niets anders dan Electrike vonken; een hevige flag op 't Oog doet ze uit alle deelen voortkomen; van hier het zeggen, flosg het vuur uit myne Oogen 1 leevensberigt van thomas gainsborough, een eeroemo engelsch schilder. (Uit het Engelsch.) Thomas gainsborough, een der beroemdfte Engelfche Schilderen deezer Eeuwe, werd, in 't jaar MDCCXXVII , te Sudbury , in Suffolk gebooren. Zyn Vader , een Lakenbereider , bezat , toen hy eerst zyn werk aanving, tamelyken overvloed van middelen ; doch deeze verminderde geweldig, door een talryk Huisgezin , en eene te ruime leevenswyze. Zyn Zoon , wiens Leevensberigt wy thans zullen mededeelen , deedt reeds vroeg eene geneigdheid tot de Schilderkunst blyken. De Bosfchen van Suffolk Ifrekten hem ter Leerfchool , en de Natuur tot Meester. In deeze boschtooneelen fleet hy zyne morgenuuren : hy fchetfte een ouden Eik , een kronkelende Beek, een drift Beesten, en Boerenhut, of eenig ander Landfchaps voorwerp , 't welk zyne aandagt trof, en zyne verbeelding gaande maakte. Van het tekenen der voorwerpen ging hy over tot het kleuren derzelven, en, naa het fchilderen van verfcheide Landfchappen tusfehen zyn tiende en twaalfde jaar , verliet hy, dertien jaaren oud zynde , Sudbury , en ging na Londen , waar hy , door byftaud van zynen Vader, de kragt van zyn vernuft, en zedig gedrag , heusch en bevallig voorkomen , veele Vrienden kreeg; als mede, door het bywoouen der Schilderfchool, zyne natuurlyke bekwaamheden grootlyks uitbreidde. Zo groot, nogthans, was zyne zedigheid enlaaggevoelendheid van zichzelven , die hem tot zyn dood bybleef, dat hy, op deezen tyd, geene verhevene denkbeelden altoos vormde van zyne" eigene Kunstbekwaamheden; maar zich veeleer aanmerkte als iemand, onder een hoop jonge KunfteE 3 naa-  6$ rEEYENSBRRIG'f naaren, die, door zich op allerlei foort van Schiïderftukken toe te leggen , in ftaat zou kunnen worden , om. in de eene of de andere Stad, behoorlyk de kost te winnen. Onze ionge Schilder trouwde, toen hy naauwlyks negentien jaaren bereikt had , cn trok na Ipswich, waar hy een huis bewoonde , 't geen zes Ponden St. huur in 't Jaar deed. Ten deezen tyde was zyn Kunstvermogen, en voor hem zeiven , en voor anderen, bedekt. Mr. thicknesse , toen Luitenant Gouverneur van Landguard Fort , fchynt de eerfte geweest te zyn die de bekwaamheid van oainsborough ontdekte. Gains- eorough , op zekeren dag een Boerenknaap ziende, die met een nedergeflagen hoed over zyn tuinmuur heen zag na eenige peeren, nam een plankje, en trof hem zo verwonderlyk wel , dat men het hout uithakte, en dit gefchilderd aangezigt zette op de tuinheining van wylen Mr. craighton, toen Drukker van het Ipswiclfs Journal. Hier trok het droevig kykend beeldtenis, (want dus zag het 'er uit,) de aandagt van Mr. thicknesse , en veelen zagen het voor een wezenlyk perfoon aan. Korten tyd daar naa , liet Mr. thicknesse den vernuftigen Knaap Landguard Fort fchilderen , zo als het zich in 't verfchiet vertoonde , met de Koninglyke Jachten 'er voorby vaarcnde , zo als toen wylen zyne Ma'efteit op eene zyner laatfte reizen na Flanovcr overftak. Toen het , zeer tot genoegen van Mr. thicknesse afgedaan was , vroeg deeze den uitfteekenden Kunftenaar hoe veel hy 'er voor zou moeten hebben ? Hy antwoordde zedig , dat , daar het een groot ftuk was , vyftien Guinjes , zo hy hoopte, niet te veel zou weezen. Mr. thicknesse verzekerde hem dat het niet te veel was; volkomen verzekerd, dat het dubbel die fom waardig was. Ongelukkig is dit fchoone ftuk verlooren geraakt , door tegen een vogtigen muur te hangen; doch de Plaat, 'er na gefneeden door^Mr. major , zal altoos tot een bewys overblyven van de bekwaamheden dier beide uitmuntende Kunftenaaren. Weinig tyds leed het, of Mr. oainsborough werd door Mr. thicknesse , en verfcheiden van diens Vrienden , overgehaald, om zyne bekwaamheid in 't Portraitfchilderen te bath te beproeven , waar Mr. thicknisse 's winters doorgaans zyn verblyf hicldt. Hier nam zyn werk dermaate toe, dat hy , vyfGuinjes voor elk Portrait neemende, fchoon hy niet veel in ftyl en kleur verbeterde,-(want te Ipswich waren zyn Pcrtraiten ftyf gcfchilderd  van thomas gainsborough. «7 en liegt gekleurd,) zich wel haast genoodzaakt vondt, den prys op acht Guinjes te verhoogen. 't Is naauwlyks nodig te zeggen hoe fchielyk hy voortging met den prys nog te vermeerderen, tot hy veertig Guinjes fteide voor iemand ten halven lyve , en honderd voor een ten voeten uit; 't is even min noodig aan te merken, dat hy, den prys verhoogende , ook zyne Kunstftukken hoe langer hoe meer volmaakte. Men bewonderde thans zyne Portraiten van wegen derzelver volmaakte gelykenis , bevallige houding, en de vastheid der kleuren. Met den Jaare MDCCLXXIV vertrok hy na Londen, en huurde een huis van drie honderd Ponden Sterling huur 'sjaars, in- Pall-mall. Zyne verdienften trokken eerlang de aandagt van zyne Majefleit. Onder de veelvuldige Portraiten , thans door hem vervaardigd , zyn die van den Koning en Mr. bates , misfehien , de twee volmaakt He ooit op doek gebragt. Dan, hoe groot zyne uitmuntendheid was inhctPortraitfchilderen , 't was noodzaaklykheid , geene verkiezing , welke hem aftrok van zyne geliefde Studie der Natuure. Indedaad, men mag met regt zeggen , dat de Natuur in alle haare aantreklykheden van fchoonheid voor hem zat', en dat zyn penceel, met eene gebreklooze getrouwheid , haare fynfte en keurigfte trekken opgaf. De grootfte Lofipraak", die Mr. gainsborough kon verwerven , is die van zyn beroemden Mededinger Sir joshua RfevNoLDS. In diens laatfte Redenvoering voorde Schilderleden in de Koninglykc Academie, fielt hy 'ty als zyn gevoelen, voor, „ dat, indien de Engtlfchen ooit „ Schildervernuften genoeg voortbragten , om den lotwaardigen Naam van de Engelfche School te verdie,, nen , de naam van oainsborough , in de Gefchie„ denis der Kunst, tot de Naakomclingfchap zou over,, gebragt worden , onder de eerfte die aanleiding gaven ,, tot dien .Naam." Van gainsborough weeten wy, voegt hy 'er nevens, ,, dat zyn drift niet was om Rykdommen te verkrygen ; maar uit te fleekeu in zyne ,, Kunst, en die Beroemdheid te erlangen die zulk een „ toeleg zeker vergezelt." ,, Dat hy deeze heer- ,, fchende Drift tot zynen dood gevoelde," vaart de Heer reynolds voort , ,, kan ik zelve getuigen. ,, Weinige dagen vóór zyn dood, fchreef hy my een ,, Brief, om my zynen dank te betuigen voor de goede ,, gevoelens die ik had van zyne bekwaamheden , en de wyze op welke ik altoos , (gelyk hem berigt was,) E 4 » van  6j leevenseerigt van hem gefprooken had , teffens zyn verlangen uit,, drukkende , om mv nog eens te zien , eer hy ftierf. „ Ik gevoel, hoe ftreelende het voor my is, dus in yer„ band te Haan met het ftervend getuigenis 't welk dee„ ze uitmuntende Schilder aan zyne Kunst gal. Doch „ ik kan niet agterhouden te belyden, dat ik nooit met eenige banden van gemeenzaamheid aan hem verbonden " wss: had 'er eenige nayver tusfehen ons plaats gegree- pen , deeze werd in dit ernftig oogenblik vergeeten , en hy keerde zich tot my als tot iemand, die met hem " het zelfde doel had , en zyn goed aandenken verdiende , door gevoelig te zvn voor zyne uitmuntendheid. Zonder " in een Verflag te treeden van 't geen tusfehen ons in dit " laatfte bezoek gebeurde , moet ik alleen zeggen , hoe het " eenen diepen indruk op roynen geest maakte, dat zyn " wederzin, om het leeven te verliezen, voornaamlyk ont5' ftondt uit den wederzin om zyne Kunst te verlasten; '' wel byzonder, gelyk hy zich uitdrukte, daar hy nu begon te zien, welke zyne gebreken waren, en die by ' zich vleide in zyne laatfte ftukken vermyd te hebben. "Deeze beroemde Schilder overlecdt, den tweeden van Oogstmaand des Jaars MDCCLXXXVIII, ten zynen huize in Pall-mall. Zyn dood werd veroorzaakt door een Wen aan den hals, die inwendig aangroeide, en zo groot werd , dat dezelve den doortocht belette. Eenige maanden o-eleden , werden deeze belemmeringen geweldiger, door eene koude , welke hy in de Wcstminflerhall gevat had , onder het bywoonen van het Onderzoek van den Heer hastings. Van dien tyd af nam de kwaal zeer toe ; doch de verfchynzels bedrogen dermaate de kundigheden van Dr. heberden en Mr. john huntbr , dat zy het ongemak voor niets meer aanzagen dan het zwellen der klieren , dat met het warmer weêr wel zou verdwynen. In dit vooruitziet ging hy na zyn Buiten by Richmond, waar hy eenige dagen bleef ; doch van waar hy , erger wordende , wederkeerde, kort daarop za°- men etter , en Mr. john hunter erkende dat het gezwel Kanker was. Mr- pott werd 'er met Dr. warren by gehaald, die in 't zelfde gevoelen ftonden ; doch het ondoenlyk vonden hem te helpen. In deezen hulploozen toeftand kwyndc de geagtc en bewonderde gainsborough , en men dagt, dat hy overleed, onkundig vati de kwaal, welke hem ten grave bragt. „ Maar de waarheid „ is, zegt Mr. thicknesse, dat hy het niet wilde wee- ten;  VAN THOMAS GAINSBOROUGH. Oc) ten: want hy had tegen zyne Zuster gibbons gezegd, " indi'en het Kanker is, dan ben ik een dood man!" Hy maakte zvn uiterften Wil, en begeerde by zyn Vriend kirby, in Kcw-church-yard begraaven te worden , met zyn naam op een Gedenkfteen. Hy ftierf in het één en zestiglfe iaar zyns Ouderdoms, betreurd door allen, die hem kenden en heeft een onfterflyken Naam naagelaaten. 't'Zou zyner Gedagteinsfe te kort gedaan weezen, indien wy by dit Getuigenis het Kunstvermogen van gainsbourough gegeeven , niet Voegden , dat hy een aandoenlyk hart bezat, en eene weldaadige Ziel , fteeds genegen om de eifchen van waare behoeften te vervullen. Koos hy, ter beoefenin°' van zyn penceel, een kind uit een boeren-ftulp, allen die zich onder dit nederig dak bevonden, deelden doorgaans in de vöordeelen, welke hy van dit Schilderft.uk trok* en eenigen hunner vonden, onder zyn dak, een seftaage toevlugt tegen gebrek. Zyne milddaadigheil bepaalde zich niet alleen tot de zodanigen; behoeftige Bloedverwanten, en ongelukkige Vrienden , waren voorwerpen aan welke hy niet kon nalaaten de hulpryke hand te bieden; en uit deeze edelmoedige geaartheid fpruit voort, dat hy, zo wy vreezen , zyn Gezin niet gelaaten heeft in die ruime ornftandigheden , welke zo veele verdienden aan 't zelve mogten belooven , en zo veele weezenlyke waarde moest veri'chalfen. Overeenkomftig met zyne verklaarde begeerte, werd zyn Jeevenloos overfchot op den negenden van Oogstmaand te Kcvi ter aarde befteld. De Heer dupont, zyn Neef, die, met veel vorderings, onder deezen uitmuntenden Schilder zyn kunstvermogen beoefend en aangekweekt heeft , had den voorgang by 't Lyk; het doodkleed werd opgehouden door Sir william chamrers, Sir joshua reynolos , Mr. west en Mr. bartolozzi, Mr. p. sandby en Mr. coates; en onder meer anderen , die hem de laatfte eere aandeeden, was Mr. sheridan , Mr. linley , Mr. john hunter, enz. enz. E 5 BE-  7J over de oude landsgesteltenissb bedenkingen over de oude landsgesteltenisse van holland. Uit het Fransch van den Heer de reynier. (Journal de Phyjlque.j De volgende Bedenkingen over de oude LandsgefteJtenisfe van Holland, door den Heer de reynier " opgefteld , ter gelegenheid dat hy in het Journal de ' phy/ique, Juin 1789, een Vertoog geleezen had , betreffende de Vraag, over het aanwinnnen en afneemen " der Landen door de Zee,fcheenen ons der Vertaalinge, ' en eene plaats in ons Mengelwerk, waardig. In t eerst „ dagten wy dezelve met eenige Aanmerkingen te verge' zeilen; doch beflooten liever ze te geeven gelyk wy ze „ vonden; om die Aanmerkingen vervolgens mede te dee' Jen of Liefhebbers van de oude Gefteltemsfe onzes ,, Lands uit te noodigen, om ons met hunne Aanmerkin„ gen op het tegenwoordig ftuk te vereeren. # # # Geduurende een vry langen tyd , welken ik my in Holland onthield , heb ik my toegelegd om de fpooren te vinden, die ons konden verzekeren van de oude Landsgelleltenisfe. 't Scheen my toe een ftuk van aangelegenheid te weezen, te bepaalen, of de Zee dien grond allengskens verhaten hebbe , dan of dezelve door de oude liewoonderen aan de Zee onttrokken is ; en eindefyk, ot de veranderingen , daar voorgevallen, veroorzaakt zyn door Binnenwateren. Om myne zaaken uit Holland geroepen , eer myne nafpeuringen voltooid waren , heb ik het ge chreevene daar over, eenen ander' gegeeven , en ontdekkingen die ik meende gedaan te hebben, geheel uit het oog verloeren. Ongetwyfeld zou ik ze voor altoos vergeeten hebben , indien het aangevoerde in het Journal de pnyjtque , voor Juny 17S9, ^yne aandagt niet getrokken , en dervvaards te rug gebragt had. De Schryver van dat Stuk pleit voor t gevoelen , t seen my altoos het meest gegronde is voorgekomen; naamfvk dat de daadelyke gefteldheid der Kusten niet zeer merkbaar veranderd is zints de oudfte Tydperken , waar v3i1  van holland. 7* vnn wy befcheiden hebben ; dat Binnenlandfche watt ren de voornaamlte veranderingen veroorzaakten; en Menfchen handen 'er eenigen voortbragten. J.aaten wy het een en ander nader overweegen. Men treft verfcheide bewysftukken aan , ten betooge , dat de Kusten van Holland niet grootlyks veranderd zyn: naardemaal men nog Ruïnen vindt, welker tyd bekend is, en andere veel oudere , op zulk een kleinen atltand van Zee gelegen , dat men ze by de laaglte Ebbe kan zien. Twee deezer gedenktekens zyn de merk waardigfle ; de eerfte is een Tooren , door het Volk aan julius caesar. toe^efchreven , en die blykt van een Romeinsch Maakzel te 'zyn, en nog onder wacer gezien wordt op de Kust van Holland, tusfehen de Dorpen Katwyk op Zee en Noordwyk op Zee. Deeze Tooren is nog zigtbaar als de Zee zeer laag loopt , en deszelfs oudheid lydt geen twyfel. Het andere gedenkftuk is min bekend, zelfs in Holland: 't beftaat in de overblyfzeis van een Tempel, op het Eiland Walcheren, een der Zecuwfche Eilanden, by de Plaatzen Domburg en Weit-kapellen; Plaatzen , bekend door de overheerlyke Dykwerken , die men tegen het geweld van den Oceaan gemaakt heeft, op eene plaats van meer dan eene myl lengte , waar het geheel aan Duin ontbreekt. Deeze Dyken (trekken zich zeer verre uit beneden het waterpas, men herftelt ze gednurig by laag water , en derzelver voornaamlte vastigheid beltaat in Stroomatten, waar mede ze bedekt zyn. 't Is aan het einde van dien Dyk , dat men deeze Ruïnen ontdekt heeft; men vindt "er Standbeelden, laag verheeven Beeldwerk met opfchriften; deeze gedenktekens worden in de Kerk te Domburg bewaard. Ik heb de Opfchriften geleezen , deeze ftrekten tot geloften om eene voorfpoedige Reize te verwerven , geene tot dankbetooning van een verworvene goede Reize. De Godin deezes Tèmpels droeg den naam van nehalenia, een Naam , den Oudheidkundigen geheel onbekend , cn die veeier pennen bezigheid verfchafte. Ik moest dit wat breeder optekenen. Men mag 'er uit befluiten , dat de Kust niet zeer merkbaar veranderd is , van de eerfte eeuwen onzer Jaartellinge : dewyl de Tooren aan jülius c^jzar toegefchreeven , en die een laater tyd aanduidt, doch 'er niet verre van verwyderd, op een kleinen afftand {laat van de tegenwoordige Kust , en dewyl de Tempel der Godinne nehalenia I zeker veel vroeger dan deeze Tooren gebouwd, op den zslfden afftand gevonden wordt. Vol-  74 over de oude landsgesteltenisse Volgens den Heer des roches (*), zyn 'er op het Eiland Goeree Ruïnen van eene Stad, die ten tyde van hadrianus beltondt, thans onder het waterpas der Zee. Deeze Ruïnen verfterken myn gevoelen: wy hebben drie Overblyfzels, op drie verfchillende plaatzen , bykans op denzelfden afftand van de Kust. Dezelve heeft, derhalven, geene zeer merkbaare veranderingen ondergaan zints den oudften tyd, waar van men gewag gemaakt vindt. En indien de Zee op de Landen afwinningen doet , en de Nederlanden en de Duinen, die dezelve omringen , dreigt, is de werking zo langzaam, dat wy over de uitwerkingen ons niet zeer hebben te ontrusten. De voornaamftë veranderingen zyn veroorzaakt door Binnenlandfche Wateren. Een laage grond , waar veele Rivieren zich ontlasten , is fteeds door water bedekt , en vormt een ontoeganglyk moeras, tot den tyd toe, dat de Volken befchaafder wordende, en kanaalen graaven om het water af te leiden , en dyken opwerpen om bet land voor nieuwe overweldigingen des waters te befchutten, en ten landbouw bekwaamer te doen worden. De Romeinen hebben ons den ftaat der Nederlanden befchreeven , ten tyde van hun eerften inval ; zy waren bedekt met Bosfchen, en ondoorganglyke Moerasfen. De Inwoonders begaven zich, by hoog water , op opgeworpen heuvelên, om'er zich met hun Vee te bergen; deeze hoogten (Terpen genaamd) beftaan nog, by de Dorpen en Vlekken, boven al in Friesland. Het water bedekte, by tyden van hoogen Vloed, het geheele Land; het week, op andere tyden, in de moerasfige Meeren, die nooit opdroogden. Het meest bekende dier Meiren , ter oorzaake van deszelfs uitgeftrektheid, droeg den naam van Flevum; aangemerkt de aangelegenheid van dit Meer, en dewyl men daar den oorforong vindt van de Zuiderzee , agt ik het der moeite waardig, de weezenlyke ligging daar van te bepaalen. De Marquis dE saint simon ftelt het Meer Flevum ter zelfde plaatze daar thans het Zuidlykfte gedeelte van de Zuiderzee gevonden wordt (■"■)• Met hem fi:emt de Schryver , wiens Vertoog my aanleiding gaf tot het opftelleii deezer Bedenkingen , overeen (§). Verfcheide omftandig- he- (*) In zyne Mem., qu'a remportê le prix a l'Academie de Bmxellee cn 1769- r , (f) Guerres des Bataves contre les Romains, Introduction. (§) Journal de Phyfioue. Juin 1789. p. 4°ö-  VAN HOLLAND'. 73 heden en waarneemingen, ter plaatze zelve gedaan, hebben my 'er andere perken aan doen toefchryven. Dat wy de berigten, ons naagelaaten , bezien , en de waarneemingen, door my gedaan, 'er mede vergelyken. Vóór de dertiende Eeuw beftondt de Zuiderzee niet, de Kusten van Holland en Friesland waren tusfehen Stavoren cn Enkhuizen zo digt by elkander, dat men over het water, tusfehen beide ilroomende , met een brug kon heenen gaan. Dit water verbreedde zich eenigzins , en vormde een moerasfige Rivier, of Kanaal, die zich by Texel in Zee ontlastte. Het Eiland Texel lag aan het Eiland Vlieland vast, en vormde met Friesland een aaueengehegte ftrook lands. Dit water kon niet wel, zonder eene zeer aanmerkelyke omwenteling , eene verandering ondergaan, en deeze onwenteling, veroorzaakt door onderaardfche vuuren , is als oogenbliklyk i geweest , wy vinden 'er de voetftappen van 111 de oude ï Kronyken (*). Op het Roode Klif, eene plaats, eenige hon1 derd fchreden van Stavoren gelegen , zag men vuurylam1 men uit de aarde opkomen , op twee onderfcheide iydrj perken, de eene in de eerfte jaaren onzer Jaartellinge, de I andere laater. Ten Zuidwesten van die plaats was een % Kasteel der Graaven van Holland ; het land, daar toe bert hoorende , (bekte zich uit omtrent tot by Enkhuizen: dit I Kasteel was een Jachthuis. In het Jaar..... werd deeze I o-rond ingezwolgen , het water bedekte de aarde , en i zints dat tydperk was die plaats de dieplte van de ZuiderI zee en is het nog daadlyk. Toen verliet het water het ï Meer Flevum , om zich in deeze nieuwgevormde kom te 1 werpen, en, zich daar buiten uitbreidende , vormde 't zelve { het Noordlykfte gedeelte van de Zuiderzee, eene aanhoujj dende ondiepte. Men vindt de fpooren dier gebeurtenisfe 1 in den naam Roode Klif zelve, welke het zints gedraagen 1 heeft, 't Zou van veel belangs zyn, dat bekwaame Na- ii tuurkundigen deeze plaats met een naauwkeurig oog bezogtcn ; ik heb ze alleen in 't voorbytrekken gezien; en altoos hebben myne bezigheden een onoverkomelyke hinderen*) Ik had een vry breed uitgewerkt Vertoog over den ouden Staat van Holland vervaardigd, en de bronnen, waar uit ik geput had, aangeweezen. By myn vertrek uit Holland, dit werk onvoltooid zynde, liet ik het in handen van iemand, die 'er geen gebruik van gemaakt heeft. Kan ik'er een Affchrift van bekomen, I dan zal ik, in 't vervolg, een berigt geeven van de bewysftukken, I . welke men kan raadpleegen,  74 • OVER. DE OUDE L&NDSGESTELTENISSE derpnal aan dit onderzoek gefield. Ik zou teffens aanraaden het Eiland Urk , ten Zuiden van 't Roode Klif gelegen, te bezoeken: alle Zeelieden, door my ondervraagd, hebben my verzekerd, dat het een Rots is; een ftuk., zo zonderling, zou van aangelegenheid weezen; en, als het geftaafd word, ons de zekerlte voetftappen van de gedagte omwenteling opleveren. Nooit heb ik aan myn verlangen, om dit Eiland te bezigtigen , kunnen voldoen ; en ik zal my grootlyks verpligt agten, indien eenig Natuurkenner dit beweerde van de Rotsagtige gefteltenis des Eilands Urk bevestigde of loochende. Zou dit Eiland een Vuurbergagtig Eiland weezen V Zouden die Vuurvlammen , die men gezien heeft, de laatfte uitbarftingen geweest zyn van een ouden Vuurberg ? Zouden de wateren de holligheden daar onder gevuld , en de inftorting des Lands, veroorzaakt hebben ? Deeze vraagen kunnen alleen door eene plaatslyke befchouwing beantwoord worden. Het Meer Fleyum beftondt niet in de geheelc uitgeftrektheid der Zuiderzee ; het befloeg llegts een zeer klein gedeelte in het Zuidelykst gedeelte; maar het ftrekt zich ten Zuiden verder uit. Ik meen de oude voetftappen van de bedding ontdekt te hebben , in een keten van duinen , die een kring vormen , welker grond een onafgebrooken bedding is van zeer flegte Turf. Deeze bedding is van twee duimen tot vier voeten, dezelve ligt op eene bedding van yzeragtig zand , en vervolgens op wit zand tot eene verbaazende diepte. Deeze Turven geeven veel zwaveldamp uit ; op de hoogfte plaatzen leveren zy drooge Turfmaakeryen uit ,* en deeze kust doorgeftooken , en met zand gemengd zynde , heeft men eenige deelen van die uitgeftrektheid lands vrugtbaar gemaakt. De keten Duinen, die het Meer Flevum fchynen omringd te hebben , ftrekt zich uit in de rigting van Hardcnvyk, Voorthuïzen, Barweveld, Eede, de Grebbe , Rhcnen, Amerongen, Doorn, Woudenberg, Soesdyk , Hilverfum en Naarden. Deeze keten is overal van dezelfde hoogte van zestig tot tachtig voeten, uitgenomen omtrent de Grebbe, waar men ze , om den grooten weg rydbaarder te maaken, een weinig verlaagd heeft, en te Gat van den Berg, tusfehen Amerongen en Zuilenftein , waar de Duinen afgebrooken zyn, ter lengte van tusfehen de honderd en tweehonderd fchreden. Deeze Keel is naby de plaats , waar de Lek zich fcheidt van den Ouden Rhyn : de Oude Rhyn loopt voort langs de zuidlyke boorden van deeze hen-  VAN HOLLAND. 75 henvel-keten, gelyk dezelve van Arnhem af gedaan heeft, cn de Lek vereenigt zich met den mond der Maaze. De tyd , waarin het Meir Fleyum beftondt, is veel vroeger dan de formeering van dc Lek, die den oorfprong verfchuldigd is aan het Kanaal, door Drusus gegraaven. In een veel vroeger Tydperk, volgde een gedeelte van het Rhynwater den tegemvoordigen koers van den Ouden Rhyn, en het ander wierp zich in het Meir Fleyum, ter plaatze van Gat yan den Berg. ' In de invallende en uitfteekende hoeken der heuvelen^ in de turfagtige natuur van die Keel, gelyk aan die van een kom, en zelfs in de fchikking der gronden, en der landen van den Rhyn tot Gat van den Berg, die alle in de rigting van die oude bedding loopen, vindt men bellisfende bewysftukken, ter begunltiging van dit gevoelen. Dit bevvys, 't geen de tegenwoordige Landsgefteltenis ons oplevert, wordt verlterkt door het getuigenis van plinius en tacitos , die verzekeren , dat het Meir Fleyum water uit den Rhyn ontving. De Ysfel, dien men zou kunnen befchouwen als een ouden mond van den Rhyn , in het Meir Fleyum , is veel jonger. Het blykt, uit het getuigenis der Gefchiedfchryveren, dat de Romeinen den Tsfel hebben doen graaven, om het Land van water te ontlasten, ten oosten van die Bergketen, die het midden van Opper-Gelderland beflaat. De andere Meiren in de Vereenigde Nederlanden hebben een veel laater oorfprong. De Dollart is ontftaan ni den i Jaare MCCLXXVI1; de weinige diepte en de modderige boorden, nu door 't water bedekt, dan bloot, duiden aan, dat de Dollart den oorfprong verfchuldigd is aan eene Overftrooming, en niet aan eene Omwenteling, als de Zuiderzee, die eene veel grooter diepte heeft. Een naauwkenrig onderzoek, door my te werk gefield, heeft my overtuigd van dit verfchil in oorfprong. Het Biesbosch is ont¬ ftaan in den Jaare MCCCCXXI: men kent in 't breede de Overürooming, waar uit het ontftondt, en de weinige diepte draagt nog getuigenis van die herkomst. De Hond en de andere Armen, die de Zecuwfche Eilanden vanéén fcheiden, zyn ook den oorfprong hunner tegenwoordige gelteldheid verfchuldigd aan eene langzaamer of fcliielyker invreeting van 't water. Uit alles, wat ik tot hier toe bybragt, meen ik te mogen befluiten. Voor eerst, dat de Kusten der Vereenig¬ de Gewesten, zints de oudfte Tydperken , waarvan de Kronyken en Gefchiedenisfen fpreeken, niet zeer merkbaar ver-  7S over. de oude l andsgesteltenis van holland. veranderd zyn. 21?» tweeden, dat de Binnenlandfche veranderingen, daar voorgevallen, voortgebragt zyn door Omwentelingen, uit uitbarllingen ontltaande, of door de langzaame uitknaaging der Binnenwateren. ■ Ten der- den, dat de Landen, fchoon meer door de wateren overdekt, in verafgelegene tydkringen, veel uitgeürekter waren : dewyl de Zeeüwfche Eilanden een geheel aaneengelegen Oord uitmaakten, aan 't Vaste land gehegt, alleen een uittocht laatende aan de wateren van de Maas en de Schelde: naardemaal de Zuiderzee en het Haarlemmermeer niet beftonden, en het Meir Flevum eene veel kleinder uitgebreidheid had : naardemaal, eindelyk, de Dollart niet beftondt, en de Kusten van Friesland zich üitftrekten tot de Eilanden, die in 't Noorden de Zuiderzee bepaalen. ■ Ten vierden, dat de Zuiderzee den eerften oorfprong ver-' fchuldigd is aan' onderaardfche Vuuren, die een gedeelte des lands deeden inllorten, wier holligheden, met water gevuld, tegenwoordig het dieplle gedeelte van de Zuiderzee uitmaaken. goldoni en rousseau. (Uit de Memoires de m. goldoni, pour fervir a VWstolre de fa vit a celle de fon Theatre (*). Tom. III. pag. 126. £fc.) Het eerfte Stuk (zegt goldoni") dat ik in 't Fransch fchreef, was de Weldaadige Knorrepot; doch ik was niet ftout genoeg, om het openlyk bekend te maaken, voor ik hetzelve aan eenige Lieden had laaten zien, die 'er de noodige verbeteringen in konden maaken. Ook maakte ik gebruik van de voorflagen welke zy my deeden. Omtrent deezen tyd was rousseau van Gerieve te Parys te rug gekomen. Elk beijverde zich om met hem te fpreeken , doch hy was voor ieder niet te fpreeken. Ik kende hem alleen door zynen roem , wenschte hem ook te zien , en vleidde my zelve met het geluk, dat ik myn ftuk door een' man zou kunnen laaten beoordeelen , die zoo bekend was met de Franfche Spraak- en Letterkunde. Wan- (*) Eene Nederduitfche Vertaaling van dit aangenaam Werk is by den Uitgeevcr deezes, a. van der kroe, op de Pers.  goldoni en rousse/ut. 77 Wanneer ik verzekerd wilde zyn van hem ontvangen te worden, behoorde ik vooral zorg te draagen om me onbeïend bv hem te komen. Ik verkoos dus, eerst aan hem te fchrvvefi- en betuigde hem, in mynen brief, het verlangen dat fkTal, omSnis met hem te maaken. Hy antwoordde my zeer beleefd: dat hy niet uitging, en dus nergens kwam; doch indien ik de moeite ^n^t^^ üraat Platrierc, in het Hotel van dien naam v er verdie pingen hoog te klimmen , dat ik hem ^n vee vermaak zoude aandoen. Ik nam zyn verzoek aan, en ging, twee dagen daar na, naar hem toe. n,~,*, iii'p'r Ik zal myn Gefprek, met den Burger v?» G«jvj>> }"« mededeelen. Deszelfs inhoud was zeker met• «er be lang ryk; en van myn Stuk werdt alleen in 't voorbygaan ge fprooken , evenwel neem ik gaarne de gelegenheid war, om van deezen geheel byzonderen Man te fpreeke, die uitmuntende bekwaamheden , maar tevens ongelooüyke vooroordeelen en zwakheden, bezat. . Ik klom, in het gemelde Hotel, vier verdiepingen hoog, klopte aan en men deed open. Ik «ontmoette een Vrouw , die noch jong, noch bevallig, noch fchoon was. Ik^ vraag de: of de Heer rousseau t'huis was? „ Hy is t huis en „ ook niet t'huis" antwoordde deeze vrouw , die ik ten hoogde voor zyne Huishoudlter aanzag; en vroeg naar myn naam. Ik noemde denzelven. „ Men verwagt u, Myn Heer' zeide zy. „ Ik zal het mynen Man zeggen, ben oogenblik daarna werd ik binnen gelaaten. Ik vond den Autheur van de hmile bezig met het lchry ven Z Muzyknooten. Ik had reeds daar var, hooren fpreeken, en kon niet nalaaten, om m my zelven daar over te morren. Hy ontving my zeer vriendelyk , ft°jd °P, en zeide , met een blad muzyk m de hand, , Zie eens, of 'er wel iemand zo goed Nooten afichryft als ik. Ik " durf wel wedden , dat 'er geen ftuk zoo fchoon en " nauwkeurig onder de Pers van daan komt, als van mj Wel aan (vervolgde hy) laat ons by 't vuur gaan. Dat ook niet ver van ons af lag. urand- Het vuur was uitgegaan : hy eischte een blok brandhout ; en Mevrouw rousseau bragt het «lv. Ik IJond T en bood Mevrouw myn ftoel aan : doen haar Man zeide : ,,houd uw gemak, myn Heer, myn Vrouw heeft "^rhïttromp-^g. Een Geleerde voor Affchryver V. deel. wengelw. no. 2. 1'  73 goldoni en zyn Vrouw voor Meid te zien fpeelen, was voor my een te vernederend Schouwfpel. Ik kon myne verwondering — en myn verdriet niet verbergen, fchoon ik niets zeide. Roüsseaü echter was veel te doorzichtig dan dat hy niet zoude merken, dat 'er iets in myne ziel omging. Hy vraagde my 'er naar, en ik zag my genoodzaakt, om hem de oorzaak van myn zwygen en ltilïe bewondering te bekennen. ,, Hoe! zeide hy, gy beklaagt my, om dat ikmy'met affchryven bezig houde? - Zoud gy denken, dat ik beter zou doen , wanneer ik boeken fchrcef, voor Menfchen die niet leezen kunnen; of kwaad&artige Journa- ,, listen de ftoffe aangaf, voor een of ander Artyk'el? ■ „ Gy dwaalt. Ik bemin de Muzyk by uitneemendheid; „ ik fchryf voortreifelyke Origineelen af: ik leef 'er van; ik heb 'er Vermaak in: en dat is my genoeg. Maar gy (voer hy voort) wat doetgy? Gy zyt naar Parys ,, gekomen, om voor de ltaliaanfche Tooneelfpeelcrs te werken. Dat zyn Luiaarts , welke uwe (tukken niet „ fmaaken. Keer weder te rug naar uw Vaderland, ik „ 4weet dat men u daar wenscht; dat men 'er u verwagt." ,, Gy hebt gelyk, Myn Heer! (viel ik hem in de rede) „ na deeze behandeling van de zyde des Italiaanfchen Schouwburg» , had ik Parys moeten verlaaten : doch ,, andere uitzichten hebben my hier gehouden. ■ Ik „ heb onlangs een Stuk in 't Fransch gefchreven " Hoe! Gy hebt een Stuk in 't Fransch gefchreven ?" viel hy vol verwondering hier op in. Wat zult gy daar toch mede uitvoeren?" ,, Ik zal het op 't Tooneel gee- ,, ven." „ Op welk een Tooneel?" ,, Op „ het Franfche Tooneel." „ Gy verwyt my, dat ik myn' tyd misbruik, en Gy zelv misbruikt uw tyd, ,, zonder het minlte voordeel." „ Myn Stuk is reeds aangenomen!" ,, Is het mogelyk? Doch ik verwonder 'er my geenszins over. De Komedianten hebben geen algemeen Menfchenvcrftand. Zy neemen aan, en wyzen van de hand, dat geen fterveling 'er wys uit kan worden. Goed, zy hebben het aangenomen, „ maar fpeelen doen zy het niet: en fpeelen ze het, dan is het zo veel te dimmer voor u." ,, Maar hoe ,, kunt gy over een ftuk oordeelen ,dat Gy niet kent?" ,, Ik ken den fmaak der Italiaanen, en den fmaak derFran,, feiten; het onderfcheid is veel te groot, en, met uw „ wel-  en rousseau. 79 , welnecmen, het is niet in uwe jaaren , dat men in eene vreemde fpraak begint te fchryven. Uwe " Aanmerkingen zyn zeer gegrond, Myn Heer! doch ik " zie de zwaarigheden geenzins voor onoverwinnclyk aan. " S heb myn werk Lieden van verftand en Kenners " medegedeeld , en zy fchynen 'er vergenoegd mede te " ™vir"_ 'Men vleit u, men bedriegt u; gy zult het " ii béklaa^en. ' Laat my uw ftuk eens zien; ik ben openH hartig; ik ben voor de vuist; en zal u de waarheid ''S wilde ik hem juist hebben, niet zo zeer om hem raad te pleegen , maar voornamenlyk, om te zien , of hy , S de voorkezing van dat ftuk, niet wat meer vertrouwen fn mv zoude fteïlen. Myn handfehrift was m handen van den Affchryver des Franfehen Schouwburg. Ik beloofde den" Heer rousseau hetzelve, zo dra üc het te rug had, t laaten zien , en myn oogmerk was waarlyk om myn woord te houden. Doch de volgende gronden hielden my, hv npdere overweeging, daar van te rug. yfis een Werk uit&gekomen onder den tytel: les ConfcsRom de J T. rousseau , CUoyen de Geneve , behelzende Ccdotcn uit zyn leeven, en door hem zelv'. gelchrcven. fn dat gefchrift verfchoont hy zich zeiven niet, en verhaalt zelfs eene menigte in 't oogloopende dingen die hem betreffen, en die hem nadeelig zouden kunnen zyn, wanneet zyn groote naam hem, in dat geval, met boven alle beDoclïei^weeïnog eene Anecdote, die hem in zyn laatfte iaaren gebeprde, en die men in geen zyner gefchiedeüisfèn vindt. Mogelyk heeft hy dezelve vergeeten; mogelvr heeft hy geen tyd gehad om haar by de overige te voelen, nadien dit Werk eerst na zynen dood is uitgekomen. Deeze Anecdote raakt my niet rechtftreeks , doch was echter de oorzaak, dat ik hem myn Weldaadige knorrepot. niRoues"eaudehad Vrienden, en veel bewonderaars in Parvt De Heer *** hoorde onder beide. Hy beminde hem,'achtte hem hoog, en beklaagde hem te gelyker tyd: want hy kende zyne droevige omftandigheden even zo naauwkeurlg, als hy zyne bekwaamheden kende. Hy bood den Gcneeffchen geleerden een zeer aartig, gemeubileerd en gefchikt verblyf, aan, digt by den Tom der Tuilerics. En , om het gevoel van'zynen vriend met op te wekken , bood hy hetzelve tot dien prys aan , dien  80 goldoni rousseau, in zyn flegt Hotel , verwoonde. De laatfte merkte het oogmerk van den grootmoedigen man , floeg het geheel en al af, en fchreeuvvde overluid: dat hy zich niet wilde laaten bedriegen. De Heer ***, ook een Wysgeer, maar tevens een Franschman, die de Welleevendheid met de Wysgeerte vereenigde , nam het weigerend antwoord niet kwalyk. Hy kende den Man , vergaf hem zyne feilen , bezogt hem als voren ; en getroostte zich de moeite , vier verdiepingen hoog te klimmen , om het vermaak zyner verkeering te genieten. Hy had van de gefchrevene Bckentcnbfe-n van jean jaques hooren fpreeken, hy wenschte dezelve te zien, en nadien hy in zyn Brieventas eenige Zedelyke Tafreelen deezer Eeuw, in den fmaak van theophrastüs en la bruyere had, zo lloeg hy zyn vriend voor, om beide hunne opflellen elkander eens voor te leezen. Rousseau nam den voorflag aan, doch alleen onder dit beding, dat de Heer *** een gewoon avondmaal, met hem in het Hotel Platierc zoude houden. Deeze Helde hem voor, dat dit beter by hem kon gefchieden. 3, Dat is hetzelfde," zei rousseau, ,, het moet by my s, gefchieden; of wy zullen niet leezen. Ten hoogde s, (voegde hy 'er by) geef ik u vryheid, om een flesch „ van uwen Wyn mede te brengen ; want in myn huis „ kryg ik zeer flegten. De toegeevende Franschman Hemt in alles toe. Maar by ongeluk is hy veel te welleevend, en te voldoende, en zend een mand met zes flesfehen besten , en zes flesfchen Mallaga Wyn. Deeze verrasfing bragt den Geneeffchen Burger in een kwaaden luim. De Franschman komt , merkt het , en vraagt naar de oorzaak. Wy „ beiden (zegt de gevoelige man,) zullen, denk ik, „ geen twaalf flesfehen Wyn alleen drinken. Ik heb één 9, fles uit den mand genomen , en dat is genoeg by een avondmaal. De overige moet gy terftond te rug fluu3, ren of niet by my eeten." De Bedreiging was niet vreeslyk, en de voorleezing der Hukken ging den gast het meest ter harte. De knecht was 'er nog, zo dat deezen bevolen werdt, den Mand weêr mede te ncemen. Rousseau was nu te vreden, en begost te leezen. Intusfchen hadden zy, met de gemelde Tooncelen, hunnen tyd verfpild. De voorleezing werdt door Mevrouw RQU&-  EN ROUSSEAU. öt rousseau afgebroken , die de tafel noodig had om dezelve te dekken. Men had zonder de tafel wel kunnen leezen , maar in hetzelfde oogenblik werdt ook het eeten opgedraagen. Een Hoen met wat Salade waren alle de gerechten. Na den maaltyd werdt het de beurt van den Heer *** om te leezen. Hy leest een Hoofdftuk , dat goed opgefteld is ,»en zeer gepreezen wordt; hy leest een tweede Hoofdftuk: in ééns ftaat rousseau op, en gaat, meteen toornig gelaat , en eene houding vol gramfchap , de kamer op en neder. De Leezer vraagt naar de oorzaak zyner gramfchap. „ Het is geenzins welleevend, (zegt hy) by braave lieden te komen, en die te beleedigen." —,, Hoe ! vraagt deeze , waar liebt gy u over te beklaa- „ gen?" ■ „ Gy hebt met geen Gek te doen, ant~ „ woord de Wysgeer, gy hebt myn Afbeeldzel daar ,, met veel te fterke kleuren, en met Satirieke trekken, ,, voorgefteld. Dat is affchuwelyk ! dat is fchandelyk!" „ Wees niet te driftig, valt hem de Franschman in de ,, rede, gy zyt myn Vriend ; ik acht u hoog; gy kent „ my. Een wreed , ergerlyk , en galzuchtig mensch, heb ik willen fchilderen op die wyze als hy in 't „ gewoone leeven dikmaals voorkomt...." ,,Ja, ja ,, vervolgt rousseau , ik weet wel dat ik by onkundi„ gen daar voor gehouden worde. Ik beklaag hen , ik „ veracht hen zelfs; doch ik kan niet toelaaten, dat een man als gy , een vriend • het zy dan een waare ,, of valfche by my komt, om my , my zeiven, „ zodanig voor te ftellen." De Heer * * * mogt verder zeggen , en doen wat hy wilde, hy kon niets op rousseau verkrygen. Zyn hoofd Hond nu geheel niet wel; zy fcheidden derhalven , ert fchreven elkander vervolgens zeer kwaadaartige Brieven (*). Ik (*) By dit verhaal van goldoni , kunnen wy nog eene byzondcre Anecdote van rousseau voegen, die hein mede in een zeer byzonder licht plaatst. Rousseau las zyn Vriend diderot, (die hem eene menigte dienften, en dikmaals tot zyn eigen nadeel gedaan had) de Heloife voor, toen dezelve nog in Manufcript was. Deeze leezing duurde drie dagen , en drie heele nachten. Toen zy gedaan hadden, wilde diderot ook iets van zyn Werk voorleezen , om daar een oordeel over te hooren. „ Kom aan, naar bed, aniivotrdde rousseau ; bet is laat: ik ga Jlaapen. F 3  82 OOLDONI ÊN ROUSSEAU. Ik was een Vriend van deezen Geleerden. Den dag n* zyn verfchil met rousseau , vond ik hem in een gezelfchap. Hy verhaalde ons, wat hem gebeurd was. Eenige van het gezelfchap lachtên 'er om , andere maakten 'er aanmerkingen op : en ik had , boven andere, daar reden toe. Rousseau was een Knorrepot; hy had dit zelfs, in den twist met zynen Vriend, erkend. 'Er ontbrak dus niet aan , dan dat hy ook vermoedde we/daadég te zyn, om my te kunnen verwyten , als of ik hem in den Perfoon des wcldaadigcn Knorrcpots ten tooneel wilde voeren. Ik droeg derhalven wel zorg , om my niet aan zyne Vermoedens en kwaaden luim bloot te Hellen , en zag hem zedert niet weer. Hy was met de grootfte bekwaamheden van de waereld geboren, dat heeft hy beweezen. Maar hy was "een Proteftant, en maakte boven dien zeer Vrygcestige Werken. Hy zag zich genoodzaakt , om Frankryk , dat hy als Zyn nieuw Vaderland befchouwde , te verlaaten. Deeze nevelfter maakte hem geemelyk. Hy hield de menfchen voor onrechtvaerdig , en verachtte hen ; maar deeze verachting kon hem nimmer tot voordeel verftrekken. Welke grootmoedige Aanbiedingen, welke befchermingen heeft hy niet afgellagen ! Zyn ftrooleger was hem waardiger geworden , dan een Paleis. Eenige ontdekten grootheid van ziel in zyne ftoutheid ; andere hielden het voor enkel Hoogmoed. Ik beflisch niet wie gelyk heeft, maar hy was te beklaagen. Deeze zyne zwakheden deeden niemand kwaad , en zyne Talenten maakten hem eerwaardig. Hy ftierf zoo als hy leefde , namenlyk als een Wysgeer; cn de Republiek der Geleerdheid moet den grootmoedigen man altoos dankbaar zyn , die zyne asch met een gedenkteken verfierde. zemin; een oostersch gezigt. Naar 't Hoogduitsch. *7emin leefde in die vroege Eeuwen der- Wereld, in die zalige tyden, toen de Menfchen zich in geen ander bedwang vonden, dan 'r geen de overeenitemming in 't geluk der Zamenleeving hun dierbaar maakt. De Fortuin had hem met geluksgoederen ryk befchonken. Het Land, waat hy leefde, was bekleed niet altoosduwrend groen en ontelbaare bloemen. Geheele Bos- fchen  zemin; een oostersch gezict. 83 fchen van Ceder- en Palrtibocmen behoorden hem toe; zyne welgevoedde kudden graasden in valeien , befprocid door de verüisfchendfte ftroomen: met één woord, hy genoot alle de vermaaken uit fchoonheid en eenvoudigheid eens Aardsvaderlyken leevens fpruitende. Gemaklyk kan men zich het geluk van zemin verbeelden: wie op aarde, die na de infpraaken des harten luistert, zou onvoldaan weezen over zulk een Lot? Maar fchoon het den jeugdigen zemin aan geen goedhartigheid , en aan geenc wel te vreden, heid ontbrak, deedt, nogthans, de drift eener ziedende jeugd hem van het pad des Regts afwyken, tot ontelbaare dwaalingen vervallen, en verwekte in hem een aantal onvervulde begeerten. In den gelukftaat, dien hy genoot,f zag hy, ten laatften, niets dan fmaaklooze eenvormigheid. Nieuwe denkbeelden, nieuwe wenfchen volgden elkander oogenbliklyk op. Ongelukkige toeHand ! Hoe goeddaadig en ryk de Natuur ook moge weezen, is zy egter te fchaars en te arm , om voldoening te fchenken aan de onredelyke begeerten der Menfchen Kinderen. Doch Wanfinaak zelve, den Mensch tot ernftig nadenken brengende , dient om hem van de elenden der anders onophoudelyk knaagende ingebeelde behoeften te geneezen. Zemin viel, op zekeren dag, afgemat door het peinzen op zyne vrugtloos uitgeftorte wenfchen, in diepen flaap. Azor , de Geest aan wiens zorge het bewind der Aarde is overgelaaten , ondernam het zemin van zyne Zelfbedriegery te verlosfen, door»inge"beelde tooneelen, hem in den Droom, of Nagtgezigt, voor te houden. In dien Droom zat zemin aan den voet eens Ceders, op den top eens hoogen bergs, van waar hy zyne wyduitgeftrekte bezittingen geheel kon overzien. Doch , in Itede van dezelve met vermaak te befchouwen, borst hy in bittere klagten uit: waar op zyne oogen ten onverwagtfte verbysterd werden door een onbefchryfbaaren helderen glans. Van den Hemel daalde een t wolk neder, heerlyk fchitterende door gouden en azuren randen; een aangenaame geur vergezelde dit verrukkend gezigt. Op de wolk vertoonde zich een Hemelsch weezen, welks goedaartig voorkomen al den fchrik, uit de fëhielyke verfchyning berkomffig, deedt verdwynen. 't Was de weldaadige azor, die, zonder zichzelvcn bekend te maaken , zemin in deezervoege, aanfprak. _ ., Zemin , welke naargeestige overleggingen verjlooren uwen Vrede ? Zeg „ het my, op dat ik dezelve wegneeme! „ Myn leeven," antwoordde zemin, ,, is voor my een on>, draaglyken last geworden;ik zie in het zelve niets dan beften» dig één en hetzelfde onveranderd tooneel. In de fchaduwen „ myner bosfehen , in de met bloemen ryk bezaaide velden, „ vind ik niets nieuws ; zy verfchaffen my dat vermaak niet, h '£ Seen zy voorheen in overvloed opleverden. Zelfs de bevalF 4 „ lig-  34 z E M 1 N' lijeden van myne fchoone'SBLiMA hebben alle haare aantrek- " iykheden veriooren. Zatheid is reeds voor lang gevolgd od 't o-enot Myn hart gevoelt eene onbclehrytbaare le- " diéheid van genoegen. 6, Gueddaadige Geest, want " vóór goeadaadig hou ik u, hervorm deeze fmaaklooze rooneeIcn in een land gelyk aan 't geen de Hemellche Geesten be" woonen , op dat ik, in de eindelooze verfcheidenheid myner " genietingen en vermaaken, eene onuitfproeklyke en nooit ver" minderende verrukking moge ondervinden." Naauwlvks hadt hy deeze woorden uitgefprooken , of hy bezweem aan de voeren van azor. De geheeleLandftreek nam een ifeuwe gedaante aan. De gehcele Natuur vertoonde in 't ronde et fchegend vermogen van deezen Hemelfclien Gezant N,mner vertoonde zich oP deeze aarde iets, 't geen haaien kon by het betoverend Gewest, waar in zemin zich thans geplaatst vondt Zemin 'uit zyne bezwyming herkomen, zag met verbaasdheid alles wat hem omringde, aan. Hy zat op een bedde van V.oletten, en de zagtfte windjes bliezen hem de aangenaam (ie geuren St duSnden van bloemen toe. Opftaande , wandelde hy door de verrukkendfte wandeldrceven , uit welker takken het ftreelendst gezang der vogelen onophoudelyk zyn oor bezig hieldt ST hy zyn oog met de gezigten , die zich aanboden, niet koh verzadigen. ~- Zemin was geheel verwondering, geheel ver ukHn"' - Op 't onverwagtst verfchynen op dit tooneel zeven Ny5nphen, bekoorlyk als de Houris van het Paradys Al e fle ichoonheden des Landfchaps verliezen haare aantrekiykheden n >t oc^van den verliefden zemin. De Nymphen loopen hem vöor uit! na uitlokkende boschjes, op eenigen atftand. Hy volgt ze door heete drilt gedreeven; hy zet ze niet lang vrugtloos na. Z0 ü Wie is nu zo gezegend als zemin ! Zeven jeugdige fchoonheden, die ieder haare byzondere bevalligheden bezaten, tokkelen hem beurtlings aan met alle de aantrekiykheden der ver- fClMSSüwlyks waren acht dagen in deezen Droom van vcrruffi gefleeten, of de uuren lleepten traager voort. Nieuwe teeeerteir heftiger dan de voorgaande , bekroopeu het hart van den nstloozen zemin! Zich uit de armen der bevallige Nymphen rukkende, vertrok hy na eene digt beichaduvvde eenzaame plaats, om 'er zyne klagten op nieuw uit te boezemen. ,, Onge¬ lukkige zemin," was zyne taal, „ wanneer zult gy bedaard" be d In vrede genieten ? Qp welk geluk kunt. gy hoopen, als " zatheid en wanlüst volgen, op 't genot der uitgeleezenfte vei" maaken ' Ik heb zeker misgetast in het voorwerp myner be" eeerten ? Ik voel dat myne verlangens zich wyder u.tftrekten " dan het fmaaken van de genietingen der zinnen. Hoe luister" foös is het du myn leeven in ledigheid en bedryfloosheid te J Myne uitzigten verbreiden. Ik voel myjQt  een oostersch gezigt. „ edeler najaagingen gevormd. Ik ben gefchikt om den laurier ,, aan de beroemdfte Helden te betwisten , en onfterflyke Ecre „ in te leggen, langs een pad den wellusteling onbekend, ik „ wil my niet langer onthouden in de geurige myrthen-bosch„ jes , noch , in een onbekenden hoek der aarde , vergceten en „ onberoemd myne dagen flyten Ach ! wilde azor my „ nog eens gunftig zyn. Tot nog heb ik in mynen boezem „ geene begeerte gekoesterd, of my zei ven, of azors goedkeuring, „ waardig. Wat zal ik meer te wenfchen hebben , als ik eens „ myne Landen zo wydftrekkend zie als myne begeerten , cn „ myne Magt gedugt voor myne Onderdaanen ? Hoe aangenaam „ zal het my weezen my zeiven te befchouwen als een Heer „ des Menschdoms, een God op Aarde , zwaayende met myn ,,' eene hand den donder der verdelginge , en zegeningen met de andere uitreikende!" Een onzigtbaare arm ligtte, ten deezen oogenblikkc, z?min op, en voerde hem met fnelle vaart door de lugt. Hy zag voor zich een wyduitge(trékt Land, vol trotfehe boschadien. Rivieren, naar Zeeën gclykende, (troomden van 't hoog gebergte neder, en verfpreidden zich in veelvuldige takken, die alle de zegeningen van Rykdom en Overvloed door het gcheeie Ryk voerden. Zemin voelde zich getroffen , door de grootte en de volkrykheld deiSteden , die uit de wydftrekkende vlakten de kruin opbeurden. Alle deeze, fprak de onzigtbaare Geest, Alle deeze, ö zemin ! zyn de uwe! Het hart van zemin juichte op 'de befchouwing van de Landen, die hy welhaast alleen zou beheerfchen. Toen azor op aarde afdaalde, vend zemin zich eensllags in 't midden eener vergaderinge van wyze Staatsmannen en Helden , die hem , eer "hy van zyne verwondering bekomen was , met eenpaarige (temmen, voor Oppervorst uitriepen. Hy zag, in één oogenblik, een geheel Volk voor zyne voeten geknield; de lugt weergalmde van vreugdegeroep cn toejuichingen. Een (terke krygsbende geleidde den nieuwen Monarch na een overheerlyk Paleis. Zyne Hovelingen cn Onderdaanen verfcheenen in ontelbaare menigte om de trappen van zynen Throon tekusfehen. Driften Kameelen, ryk belaaden , bragten hem, tot inhuldigingcns gefchenken, het beste der Landfehappen, het goud der Eilanden, en de geurigfte Speeeryen van het Oosten, in ruimen overvloed. Zemin hoorde, met het vcrrukke*idst genoegen , de Krygstrompet ftceken, en zag, met geen min welgevallen , al des pragtigen toeftef des Krygs. Hy trekt op, aan 't hoofd van een wcltoegcrust Leger, tast eenige Vorften aan, wier Landen aan de zyne grensden, cn geeft hun de ncderlaagc ; eene groote flachting aanrigtende. Het juichen der Zegepraal, he tkermen der gewonden , en het zugten der ftérvenden, is voor zyn oor een welluidend Muziek. Trots op de behaalde overwinning , haast zich de Overwinnaar om  86 z E M1 K ' j ib* vuur en te zwaard te verdelgen ; en als om een ander Volk te « en te ^ ^ meeStering? met reuzcmchreden W-W^g onvoldaan Schoon alle tot de andere. -—• lS /j^u ondcm;bragt, pynigt hem het Volken , rondsom hem, zyn te ™fD' dyde kragt van zyn denkbeeld dat ^%^^^éen Hy koesterde zelfs ótiverwmnelyken Weretdën gevormd had , op de wensch , dat de Wa» r , -od vondthy, on- dat hy ze mogt te onde*«»Bgv J Qm in alles op zyne der de milhoeneu flaaven, ^ f ^cn , die moeds genoeg wenken te vliegen, ^'I^Sbeid te doen hoeren , en tot bezaten om hem d te rug te roepen; hem de Godde PHgten vanMenschheve^lie a 0 houdende ■ heid, als het voorbeeld ^ bezigt, om goed te doen. de Godheid dr ^^iffiSe^Ssdiïtói:; aan Zemin leende het oo^ n'e^a^e™Vaarheid niet verdraagen. En Vleitaal gewoon ko hy dg oe q yan hem hoe tog zou de W^lSeJSeid der traanen, en het gedie doof is voor ^.w^fSSr— Dan de val des Helds fchreeuw van getochte on^nwa. n d dc vooidcel«vanj ly onbegrensde Staatzugt. Dit h*d ! «fvrï vegtende voor alles wat hun dierbaar was, als heldhaftig Volk, vegtxmoc d mannenmoed de hevi- Mcnfchen en als Bttrgers ,wa^ hem de overWin- ge aanvallen , cn had^eerlangJxgu* ^ , beveiligde W te behaalen. Zemin , f"°°a^ ftc °r voor de regt- maatige woede: de Oveiw nilaa .fa ^ Naa d ontdekt, m 't A-^Sjeüykhèden, vondt hy zich m 't W0rftelen van «^^^ door hooge bergen, waar de fhlte midden eener valei, oim'1 V^n^?de Hier vlydt hy zich neder ^ «el6? ï JSSStffa S^ng^nftig/lotwisfeling fo"ttennhem „ hoe zeer hebt gy u door hars- 1 Ach zemin!" verzugae ny, » r u de Droo- ? Schimmige hoope laaten ZJ zelven als een v n van Grootheid , J e ^ . ,k ' God op Aarde aan temeiKe dwaasheid u gedompeld» " poel van elenden hee t uwe eg " 1 Wreede azor! wist By™£»„. Landbewoonders, " Uftaan, my jT^Sïffea; niet voortge- " hoe vrylyk wandelt &Y >» ' ^ °* Man in hoogheid kwellen'. ?' zweept door driften d>e aUoos d ^ ^ ^ " De Rede , wat zy zich oc*mJ, u zq k, ' ' fchenken , wat de^ en tóen atuuilj ^ ^ ? Na_ leent goeddaadige hand toereikt<" Sgg?i5Ï^T*- te 1-rgeMde Staatzugt, **  een oostersch gezigt. ,zemin- een .fchoone Kapél op een digt nevens hemftaanden bloem nederftryken. Eene .wyl trok dit zyne aandagt af, en hy zag het vrolyk Infect, nu op den eenen dan op den anderen bloem, dartelend zich vermaaken. Welhaast riep hy uit. „ Ach Azor ! twee „ kecren hebt gy my myn verzoek, my zo fchadelyk, ingewilligd. „ Hoor my nu, voor de laatfte keer, daar ik u verzoek om myn „ Geluk te verzekeren. In den diep vernederden ftaat, waartoe „ ik my gebragt zie, beny ik het lot van een veragtlyk Infect. ,, Voor de elende om meester van de wereld te wezen, of de flaaf „ myner eigene driften, zou ik liever het vermaak genieten in de ,, bloemryke velden als een Kapél rond tc zwecven. Veran- „ der my in een Kapél!" — Oogenbiiklyk verandert zyn Lichaam in de gedaante van een Worm, enhy fprcidt vier fchoone vlerken uit. De Ziel van zemin ftaat verbaasd zich zo eng behuisd te vinden ; doch zyne begeerten waren nu gemaatigder , zy werden met meer gemaks vervuld , en vervoerden hem niet buiten zyn eigen kring. De nieuwe Kapél brandde van verlangen om de vlerken te beproeven, en verlaat den bloem og welke" dezelve 'c beftaan verkreegen had, vliegt op, en begeeft zich met behoedzaamheid in de hoogte, in eene dus lang onbeproefde hoofd (toffe. Met verrukking geniet de Kapél de geuren van 't ontelbaare gebloemte des velds. Doch terwyl dezelve op dartelende vlerkjes hangt, en de toelachende fchoonheden beziet, komt 'er een vogel, den Infecten vyandig, aanvliegen, en vat hem in den fnaveJ, om tot voedzel der jongen te dienen. De vrees des doods deedt zulk eejpe uitwerking op zemin , dat hy ontwaakte. Hy zag rondsom, en verheugde zich dat het. gevaar , waar aan hy zich blootgefteld waande , flegts ccn Droom was. Hy vondt zich te bedde by zyne selima, die hem nooit bevalliger voorkwam dan tegenwoordig. Zemin , deeze Droom nadenkende, ftondt verfrol d, dat hy de begeerten "dié zo menigmaalen zynen boezem prangden, daar in zo klaar'afge- fchilderd zag. Ja, riep hy uit; ïfcfc eene wel goédgunftige „ Geest, misfchien azor zelve, diemy een leerzaam Gezift Heeft „ geheven te fchenken. Zyne befchermende zorge heeft, geduu „ rende den Slaap, verrigt, 't geen waskehrte, als het Lichaam „ zo veel invloed heeft op de Ziel, niet zou hebben kunnen ge „ (chieden. Althans, ik ben ten vollen overtuigd, dat myn Jee „ ven, tot dus lange niet anders geweest is dan de Droom van „ eene Ziel, door dwaaling misleid , en in een ftaat van flaa „ verny der Driften gekluisterd. Hoe veel nieuwe, hoeveel éde„ Ier denkbeelden ryzen 'er in mynen geest op t Hoe gering: „ dunken my alle de grootheden der wereld ! Waarom ben ik „ zo langen tyd onaandoenlyk geweest voor de bedaarde kalmte „ welke ik thans geniet.! voor de verheevene uitzigten, welke od „ dit tydftip myne Ziel vervullen! ö, Eeuwig Weezen " ii j U^^ne voet(laPPen door h« licht van uwe nooit dwaa' „ lende Wysheid ! Aireede verdwynen de nevelen van dwaafing ?, die  zemin; een 00s7ersch cezigt. die uwe aanvalligheden voor myne oogen bedekten. Schoone " selima, met welk een vol genoegen keer ik tot u weder! — " Voortaan zal ik myn eigen hart overzien, als het eenig Ryk dat " ik te behecren heb. Zelfsbeftuur, niet het overmeesteren van " anderen zal myn Pligt en myn Vermaak teffens weezen; want " vdel en'harsfehfchimmig zyn alle de genietingen, behalven de "zodanige, die Godsvrugt en Deugd, Maatigheid, Vergenoegd" heid, en een dankbaar Hart, nooit feilen aan te brengen;" SCHOON ANTWOORD. Tien Prediker van Rome's leer, Een Man van goeden fmaak en zeden, Moest op een zeker Dorp het Priester-ampt bekleeden, By welks Bewooners, met uitzond'ring van myn Heer Den Predikant, noch fmaak, noch oordeel was te vinden. Dc Dortfchc Lceraar was, als hy, Kunstlievend, mensch'lyk, zagt, van laag vooroordeel vry, Zo dat zy eerlang werden Vrinden. Dan hunner beider ommegang, En vriendfehap louter zonder dwang, Liep haastig fterk in 't oog by d'cen en ander's Leden; Doch wel het meest by een'ge Lien Die zeggen 't Bygeloof te vliên, Om dat heur yver vaak meer klem heeft dan beur reden. Deez zaamgekomen fielden vast, Heur Leeraar ernftig aan te fpreeken, Om die gemeenfehap af te breeken, Als gansch onftigt'lyk, en ten vollen ongepast. Een uit den hoop dier yveraaren Wierd afgezonden — ging en dorst zyn last ontleen. Maar einde nauwelyks zyn reen, Of hoorde zig deez' taal weêrvaaren. ,, Dat ge in die Vriendfehap aanftoot vind, Moet enkel om 't verfchil van onzen Godsdienst weezen; " „ Want wien ik fpreck, myn nieuwe vrind Word om zyn heusch gedrag van ieder een geprcezen. " „ Om dat verfchil, daarom alleen, Begeert men deezen band van vriendfehap te verfchcuren ? " Neen zeker! dit zal nooit gebeuren! " Hy blyft myn Vrind: daarom ga heen, En antwoord, uit myn naam, dat ik zal voort verkeeren, " Om d ik niets, dan goed, heb van dien Man gezien; " En IIy, zo zeer als ik, fchoon wy byzonder lecren, " „ Den Meester dient, dien ik bedien. " panders.  ME NGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en wëetenschappeï* betrekkelyk. de bespiegelende wysgeer , de comeeten beschouwende. (Naar het Engelsch.) ff ast thou ne'er feen the cornet''s flaming flightt Th1 illuftrious flranger fasfmg, terror jheds On gazing nations, from his fiery train N Of lengh enormous; takes his ample round Through depts of Mther; coafts unnumbfed worlds Of more than folar glory; doublés wide Heave'n's migthy cape, and then revijhes earth From the long travel of a thoufand years. ïoung. Ten opzigte van de Comeeten , thans de voorwerpen onzer Befpiegelinge, mag de Starrekunde gezegd worden als nog in haare Kindsheid te weezen. Geene vorderingen, op zekere gronden fteunende, zyn 'er, voor de laatfte Eeuwe, in gemaakt. De Ouden wisten weinig van derzelver aart en beweegingen. Eenigen hielden ze voor heromzwervende en aan geen vasten omloop verbondene Starren ; zommigen voor enkele Schynvertooningen , gevormd , of door te rugkaatzing, of doorbreeking der Zonneftraalen; geene weezenlykc zelfftandigheid , onderfcheiden van andere Hemelfche Lichaamen, bezittende. Anderen wilden dat ze vuurige Lugtverfchynzels waren , gebooren uit de ontbrandbaare uitwaasfemingen onzes Aardkloots, die, opgevoerd in de hoogere gewesten des Dampkrings» daar ontvlamden , en bleeven branden , tot dat alle de opgeheeve vuurfloffe verteerd was. Terwyl nog anderen v en de mees ten , de Comeeten alleen aanmerkten als onheilfpellende Tekens, door god verwekt, om het Menschdom te verbaazen , en te waarfchuwen wegens de aannadering eens deerlyken onheils. De gryze homerus zingt 'er van, V. deel, mbngelw.no. 3. G t>i  PO BR BESPIEGELENDE wysgeer, De roode Staartftar, die, als boS van 't Godendom, De zwaarfte rampen fpelt, het Jloutjle volk dost leevm, De krygers 't eind voorzegt van hun doorlugtig leeven ; Foor tvisn de Zeeman fchrikt op 't ruim van d'Oceaan, Schiet heete vonken en rolt gl^iend langs haar baan. En vjrgilius Comeeten fchieten, daar zy zich by 't akelig duister Vertoonen, Jlroomen bloeds, verdooven 's Hemels luister En /pellen niets dan ramp. Doch ten allen tyde zyn 'er Wysgceren geweest, die geloofden , dat de Comeeten Planeeten waren, waar van de Beweeging geduurig en de Omloopen ftandvastig moesten zyn. Misleiden heeft men dit redelyker gevoelen ten onregte aan de oude Chaldeen toegefchreeven : want het was weezenlyk dat der Pythagoristen, en van veele anderen, als apollonius de Myndïér, hippocratiïs van Chio, jeschyles, diacones, phar0r1nus, art1midorus , en dbmocritüs, die, naar 't oordeel van cicero en seneca, de vcrnuftigfte van alle oude Wysgeeren was. 't Is seneca zelve , die op eene zo trelïelyke wyze van de Comeeten gefprooken heeft , dat hy veele laatere Starrekundigen befchaanit, en men zich daar omtrent bezwaarlyk op een Wysgeeriger wyze kan uitdrukken. Zyn "Werk voor my hebbende, kan ik my niet wederhouden , de plaats hier toe betrekkelyk af te fchryven. ,, Men'heeft," zegt seneca, ,, geloofd, dat de Comeeten geene Hemellichten waren , om dat zy de rondheid van andere Hemel-lichaamen niet hebben; maar 't is alleen het licht , 't welk zy verfpreiden , dat die verlengde gedaante te wege brengt : het lichaam der Comeeten is Tond. Ik onderftel als nog dat zy eene andere gedaante dan de Planeeten hebben, volgt daar uit dat zy van eene verfchillende natuur zyn? De natuur heeft niet alles naar édn eenig voorbeeld gemaakt , en men is onkundig van hanre uitgeftrcktheid en magt; wanneer men alles tot de gewóorre gedaante wil overbrengen , de verfcheidenheid van haare'werken verkondigt haare grootheid. Men kan den loop der Crimeeten nog niet kennen, en weeten of zv geregelde wederkomllen hebben, om dat haare verfchymngcn te zeldzaam zyn; doch haar gang is, even min als die  DE COMEETEN BESCHOUWENDEi 91 die der Planeeten, onbepaald cn zonder orde als d;e der Verhevelingen, welke door den wind bewoogen worden. Men neemt Comeeten waar, die zeer verfchillende gedaanten hebben; doch haar natuur is dezelfde, en het zyn in 't algemeen zodanige Hemellichten, die men niet gewoon is te zien j en welke van een ongelyk licht vergezeld wqrden; de Comeeten verfchynen ten allen tyde en in alle deelen des Hemels , maar vooral in het Noorden. Zy zyn, even als alle de Hemel-lichaamen, eeuwige werken der Natuur; de Blixem, de verfchietende Starren, en alle de vuuren van den Dampkring zyn voorbygaande, en verfcüynen niet dan in derzelver val: de Comeeten hebben haareu weg dien zy doorloopen , zy verwydéren zich; doch blyven haar weezen behouden. ,, Gy geeft voor, dat zy , wanneer het Planeeten waren * zich in den Zodiak zouden bevinden; en wie heeft toch de bevveeging der Hemel-lichaamen aan den Zodiak bepaald, wie kan dus der Godlyke werken paaien ftellen? Is de Hemel niet aan alle kanten vry ? Voegt het niet beter by de grootheid van 't Heelal te Hellen, dat in het zelve verfcheide Beweegingen en verfchillende Streeken zyn, dan alles tot één eenig Gewest des Hemels over te brengen ? In dit pragtig werk der Natuur zien wy eene menigte Van Starren blinken , welke den nagt verderen, en ons te kennen geeven, dat de Hemel aan alle zyden met.He» mel-lichaamen vervuld is, Waarom moeten 'er Hechts vyt zyn, dien het gegeeven is zich te beweegen , en waarom moeten alle de andere Hemel-lichaamen onbeweeglyk zyn ? — Mogelyk zal men my vraagen, waarom 'er dan flegts vyf zyn wier loop men heeft waargenomen V Ik zal antwoordeu, dat'er veele dingen zyn, welker aanweezigheid wy kennen, ronder te weeten op wat wyze zy zyn: wy hebben een geest die werkzaam is en ons belïuurt , Wy weeten niet Wat die is, noch hoe hy werkt; laaten wy ons niet verwonderen, dat men nog onkundig is wegens de wet van de beweeging der Comeeten , wier SchouWtooneel zo zeldzaam is, dat men noch het begin noch het einde weet van die Hemellichten , welke van een verbaazenden afftand nederdaalcn ; het is nog geen Vyftienhonderd jaaren geleden, toen Griekenland de Starren geteld en haar naamen gegeeven heeft; daar zyn nog veele Volken, Welke niet dan enkel het gezigt en het fchouWtooneel van den Hemel hebbeft, zonder Hechts te weetert waarom zy de Maan zien Verduisteren ; het is nog niet G 2 **f  92 DE BESPIEGELENDE wysgeer , zeer lang geleden , dat wy dit op eene zeer zekere wyze weeten. De dag zal komen, dat, door eene oefening van veele Eeuwen,, de zaaken, die thans verborgen zyn, met klaarblyklykheid zullen te voorfchyn komen. Eéne Eeuw zou weinig tyds weezen om zo veele zaaken te ontdekken , wanneer men zelfs al zynen tyd daar toe wilde befteeden , en wy verdeden de weinige oogenblikken, die ons vergund zyn met het grootlle gedeelte in het kwaade door te brengen. Men oefent zich , wanneer men geene fchouwfpelen kan bywoonen , of wanneer de wandelingen door den regen verhinderd worden ; men onthoudt de naamen der Tooneelfpeelderen , maar men vergeet die van de Philofophen. Daar zal eens een dag komen , op welken het Naageflacht zich zal verwonderen, dat zulke klaare zaaken ons ontglipt zyn. Men zal als dan bewyzen in welke Gewesten de Comeeten gaan dwaalen , waarom zy zich zo veel van de andere Hemel-lichten vervvyderen ; welk haar getal , welk haare grootheid is. _ Zy , die na ons komen , zullen nieuwe Waarheden vinden , laaten wy vergenoegd zyn met die men ontdekt heeft, en ons niet verwonderen , dat dingen, zo diep verhooien , zo traaglyk te voorfchyn gebragt worden." (*). Grootendeels heeft de Uitkomst deeze Voorzegging; van seneca, op den aart der zaake en de menschlyke natuur gegrond, bewaarheid. Ondanks de veel aanduidende gisfingen diens Wysgeers , die de Ondervinding in laater tyden bekragtigde , bleef men de dwaalende gevoelens in 't begin onzer Befpiegelinge opgenoemd, aankleeven. Het denkbeeld , dat de Comeeten gevormd wierden door de dampen der andere Hemel-lichten, het gevoelen van aristoteles , door veele laatere omhelsd, was tot de laatst voorgaande Eeuw het heerfchend gevoelen in de Schooien , en teffens oorzaak, dat de Starrekundigen , de Comeeten niet hooger dan verzamelingen van dampen aanziende , zich niet met hunne waarneemingen verwaardigden. Vóór tycho BRAné hadt men de waare gedaante van den weg der Comeeten niet nagefpoord, of berekend. Regiomontanus , ticho, kepler, cassini , maakten 'er hun werk van , hevelius deedt een grooten ftnp ter nadere ontdekkinge. De verwonderenswaardige Comeet» die, in den Jaare MDCLXXX, de Geleerden verbaasde en het O Seneca, Qjieft. Nat. Lib. VII.  DE COMEETEN BESCHOUWENDE. 9S het Volk verfchrikte , bragt de vernuftige Gedagten Van den fchrandcren bayle , de uitmuntende Verhandelingen van cassini cn jacobus bernoulli te voorfchyn, welke c-eloofden haare wederkomst te kunnen voorzeggen. Zy a-if adeeenheid tot de verhevene nafpeuringen van den. onnerflvken newton, die de Comeeten in zyn algemeen Ste zei wist te brengen. De ontdekking der AantrekknSkragt opende, als 't ware, den Wysgeeren eenen neSwen Hemel. Newton, alle de Planeeten aan de middelpuntige kragt der Zonne onderworpen ziende, dagt dal: deP Comeeten°onder het getal-dier Planeeten moesten •vm^efchreeven worden, en oordeelde dat zy m naare Beweeging rondsom de Zon dezelfde wetten moesten volgen ; overzulks konden haare Loopkringen n:et anders dan zeer uitmiddelpuntig , dat is zeer verlengd, zyn, ten einde de zeer lange verdwyning te verklaarea., Hy onderzogt, of die veronderftelling met de. waarneem ingen overeenftemde , en bevondt, den Loopkring der Cornet van den Jaare MDCLXXX naagaande dat een gedeelte van een zeer verlengde Ellips, of, dat op t zelfde uitkomt , een gedeelte van een Parabool volkomen aan al e de waarneemiiia.cn beantwoordde, wanneer men ilegts , als in de Bewcegingen der Planeeten, de inhouden ■evenredig tot de tyden veronderftelde ; zints aien tyd ftelde hy vast dat de Comeeten Planeeten waren , welke zulke geregelde Omlooptydeii hadden , en even zo oud waren als de anderen. . Thans mogt beter verlichte Dichtkunst, de ongemeene en verbaazende vertooning der Comeeten , op deeze wyze , befchryven. De Staartftar, op gods wenk verfcheenen, Jleept eer, ftaart Van vlammen agter zich, verbaast den Sterfling, baart Verwondring en ontzag, en zweeft aan 's Hemels ronden ffiet, als men zich verbeeldt, in't wilde en ongebonden, Maar in haar kegelkring, aan weg en tyd bepaald. Schoon zy, zomtyds, naby den ftand der Zmne ftraalt, Of uit ons Stelzel wykt, met flonkerende zwieren Des Scheppers heerfchappy en magt, nogthans beftieren Haar wyden ommezwaai: gerigt naar dit befluit Voert zy het hoog bevel van haaren Maaker uit. B/YKER. q o Wan-  f4 DE BESPIEGELENDE WYSGEER, Wanneer de verfchrikkingen, die het Bygeloof, uit onkunde geteeld, voorheen' by het verfchynen eener Comeet, veroorzaakte, en die nog het bygeloovig deel des Menschdoms , ten allen tyde zeergroot, bevangen, als die Hoede, gelyk het fpreekt, zich aan den Hemel vertoont, by het verlichter gedeelte verdweenen , voor het licht der Wysbegeertc; wanneer newton de Beweegings-wetten aan welke de Comeeten onderworpen waren, aangeweezen , en halley deezen arbeid zyns grooten Voorgangers tot eene hoogere maate van zekerheid en volkomenheid opgevoerd had, gaven hunne gewigtige ontdekkingen aanleiding tot nieuwe vrees. Men dtigtte namentlyk , dat een der Comeeten, die, in allerlei rigtingen, door ons Zonneflelzel heen loopen , ten eenigen tyde onze Aarde in deszelfs wandelkring mogt aantreffen , en eene ontfloopende botzing veroorzanken. Men g:ng verder , en Helde dat dergelyke ontmoetingen reeds gebeurd waren, en omwentelingen veroorzaakt hadden, waar van men de voetHappen nog vondt op verfcheide plaatzen onzes Aardkloots. Zo hieldt whiston het daar voor , dat de algemeene Zondvloed veroorzaakt was door den Staart van een Staartftar, cn dagt dat de algemeene verbranding der Aarde zou ontftaan als dezelve een deezer Lichaamen ontmoette , wanneer dezelve, van de Zon wederkeerende, de ontzettende hette aangenomen had , welke men berekent dat zy in die aannadering krygen , en door newton gefield wordt twee duizend maal heeter te zyn dan gloeiend yzer. Maupertius verbeeldde zich , dat de Staan en der Comeeten, door derzelver uitwaasfemingen met onzen Damkring te vermengen, een fchadelyken invloed konden hebben op de gezondheid van Menfchen en Dieren , en op den groei der Planten. Hy vreesde ook dat derzelver aantrekking onzen Aardkloot zou kunnen noodzaaken om van wandelkring te veranderen, en rondsom een der Comeeten, als een Satellit, te draaijen ; of ten minden dezelve blootftellen tot het ondergaan van geweldiger verwisfelingen van hette en koude , dan dezelve thans heeft. De Heer de la lande had opgemerkt, dat 'er verfcheide Comeeten waren, wier knoopen digt genoeg by den omtrek des Loopkrings van de Aarde komen , om , door de van buiten komende aantrekkingen in denzelven te kunnen zamenloopen , cn dat de Comeeten, in zulk een geval, door haare ontmoeting, merkelyke omkeering op Aarde zouden kunnen te wege bröJi-  DE COMEETEN BESCHOUWENDE. S(g ï Jre1 daar om fefn, aanleiding tot zeer ongerymdveifchrikkingen ; hy liet m het Ja» MDCCL1U dezeive ^rnirl-pn om het gemeen tot bedaaren te brengen i j. dü«JOüS boodt hem de hand om dien fchr* te verdryven , en gaf een Werkje in 't licht (r) , "ick lende om te doen zien ,. hoe bezwaarlyk het is , dat de Comeeten digt genoeg by onzen Aardkloot komen, om mnVeerino-en op denze ven. te veroorzaaken. t Aeivc dc Sf de 'beste Befchouwende Befchryving der Comeeten, tot no- uitgegeeven, en bezit de dubbele verdienften van een ni°euwcn graad van volmaaktheid by te zetten aan de sS«kunde , en van de vrees des Menschdoms te verbanen , door aan te toonen , dat wy zeer weinig of letï te vr ezen hebben van deeze vlammende Lichaamen, door onkunde en Bygeloof, met een gewaad zo vol ver- rdLlCkSee?endworden voornaamlyk onderkend door die Lidrtlïraalen waar van zy dikwyls omringd en ge volgd zyn , welke men nu eens het Hatr, dan den Baata, of de?Staart noemt, nogthans zyn 'er Comeeten ge weest zonder Hair, zonder Baard of ^XZlm!Ï%^i dieLichtsomringingen, van zo verfcheide gedaanten , een_ rins als eene byzondere hoedanigheid daar van moet aan merken; ook verfchillen de Staarten op eene zeer a nSeïkWke wyze in laugte , en die van dezelfde Comeet, ïnderfSde plaatzen gezien , hebben eene zeer vet?rPhiUendeaïteF In de Zuidelyke Landen , waar men een' zuiveren helderen Hemel heeft , worden de Staarten beter onderfcheiden, en vertoonen er zich langer ($> Dfj (*) De la lande, Reflexions fur les Comètes, 1773(f) Het is getyteld: Esfays fur les Comètes, 17 SSmDe Comeet van liet, Jaar 1688 hadt te Parys, volgens cas ?NPeen sS van 62*} en te Confiantinopole van 90° ; die van het laar 1759 verfcheen te Parys byna zonder Staart , men hadt veel moeite om een flaauWe ftreep van één of twee Graa^inVedLe"vee,te onderfcheiden terwyl de-torn ,den ,9 Apn , te Montpellier, vo'gcns den Heer de ratte, 35 iengte naar, het meest verlichte gedeelte 10' lang zynde. De Heet de la tuxTaf op het Eiland Bourbon, dien Staart veel grooter. be Staart dèr Comeet Van-t jaar ,769 fcheen van omtrent 18• G 4 y lu'b*  DE BESPIEGELENDE WYSGEER, De volmaakte gelykenis, tusfehen het Zodiakaal Licht en de Staarten der Comeeten, heeft veel al te wege gebragt, dat dit Licht als een Comeetftaart is aangemerkt, en dat men , derhalven , onder de veelvuldige aantekeningen der Comeeten , door de oude Schryvers geboekt, 'er eenige zal vinden, die in de daad niet tot de Comeeten , maar tot het Zodiakaal Licht, zullen behooren; en wel te meer, daar de Ouden de Comeeten in veele klasfen , naar ge lange van de gedaante haarer Staarten verdeelden , als in Staartkarren , Baardflarren , Zwaarden , Speeren, Lampen , Zeisfen , Balken, enz. (*), welke onderfcheide zo 'veele letteren in de lugt waren , uit welke zy meenden het toekomend lot der Waereldbewoonderen te kunnen leezen. Newton, die de Comeeten voor vaste, ftandhoudende, Lichaamen , en eene foort van Planceten hiclit , die zo veel lichts verfpreidde over dit duistere gedeelte der Starrekunde , en den weg tot verdere ontdekkingen baande, hieldt de Staarten der Comeeten , van welke seneca reeds opmerkte dat ze doorfchynende waren, zo dat men 'er de Starren door heen kon zien , voor eene oneindig dunnere en yldere zelfftandigheid dan men zich verbeelden kon , en ftelde vast, dat zy ontftonden uit den eigenlyken Dampkring van ieder Comeet. De rook en de dampen , zegt hy , kunnen zich van denzelven verwyderen , of door de perfing der Zonneftraalen , zo als kepler dagt , of veeleer door de verdunning, welke de hitte in die Dampkringen te wege brengt. Dr. hamilton is van een geheel ander gevoelen , en beweert (f), dat de ftoffe, waar uit de Staart van een Comeet beftaat , geen verlichte Damp ; maar eene zelffchynendc Zelfftandigheid is, welke in alle ftanden van de Comeet , en welke ook derzelver .Rigting of Beweeging zyn moge , 't zy na of van de Zon, van het duister halfrond affchynt , in eene rigting tegen de Zon gekeerd , een korten tyd vóór en naa derzelver digtfte aannadering aan dat Hemellicht. Hy lengte te Parys, van 400 te Marfeille, van 700 te Bologne, van 900 aan den Heer pingre , die tusfehen Teneriffe en Cadix op Zee was.. De i.a lande, Astnmmie. IV D. ifte Stuk, bl. io<5. (*) Van swïnden, Redenv. over den Dampkring der Zon, of fee Zoiiakaal Lick. In 't Algem, Magazyn, lil D- bl. 250. (t) HAMflLTON's Philofophical Esfays,  DE COMEETEN BESCHOUWENDE. 97 Hy vindt, daarenboven , in het Noorderlicht eene ftoffe die 'er zeer naar gelykt, zo in den ftand ten opzigte van de Zon en het lichaam waar uit het voortkomt , als in de natuur van de zelfftandigheid , voor zo verre die aan ons bekend is. Want het Noorderlicht is desgelyks een yle en lichtgecvende zelfftandigheid , in eene rigting bykans tegen de Zon overgefteld , voortkomende uit het duister halfrond der Aarde, ftrekkende na het zenith van den aanfchouwer of de kruin van de fchaduw des Aardryks; voornaamlyk opkomende uit het Noordlyk gedeelte van den Dampkring der Aarde , en veelvuldigst zjgtbaar wanneer de Zon de Zuidelyke tekens doorloopt , en de Aarde van den Herfst tot de Lente-evennagt nadert, langs de helft van haaren loopkring , die 't naast aan de Zon is, en eindelyk het licht der vaste Starren op geene merkbaare wyze onderfchept ; weshalven 't zelve zich , voor een aanfchouwer, op een grooten afftand van de Aarde geplaatst , en bedekt voor het licht der Zonne , als een Staart der Aarde zou vertoonen ; klein in de daad, in evenredigheid tot de Middellyn des Aardryks ; doch in rigting, ftand, doorfchynendheid en fchitterend aanzien, naar een Comeet gelykende. De Abbé mann te Brusfel heeft desgelyks , met zeer voldingende redenen, aangetoond, dat 'er eene duidelyke en vo'lkomene overeenkomst is tusfehen de Staarten van deeze groote en lichtgeevende Lichaamen , en het Noorderlicht. Waar uit hy befluit , dat ze beide een zelfde beginzel hebben , en uit dezelfde ftoffe gevormd worden. Hy houdt ze voor electrike uitvloeizeis dier Lichaamen, en beweert, dat dit uitvloeizel dikwyls een Phlogisten wordt, door de vreemde inmengzels, welke, onder hetuitvloeijen , zich daar in mengen ; 't welk reden geeft van de verfchillende kleuren en andere omftandigheden in deeze Vernevelingen. ,, Naardemaal , zegt de Heer mann , Electrike Lichaamen , wanneer zy eene genoegzaame maate van hette verkreegen hebben, geleiders worden van de Electrike ftoffen, en 'er uitvloeizels van verfchaffen naar gelange van de hoeveelheid , welke zy bevatten , is dit juist het geval met de Aarde en de Co,meeten , in derzelver Perihclia , of naasten ftand aan de Zon. De aannadering der Comeeten tot de Zon, cn de bovenmaatige trap van hette, welke zy in dit aannaderen krygen , maakt ze gefchikt om een daaraan geëvenredigd gedeelte Electrike ftoffe uit te werpen ; 't welk alle de G 5 ver-  93 DE BESPIEGELENDE WYSGEER , verfchynzels voortbrengt, welke wy waarneemen in de Staarten der Comeeten, de Noorderlichten , en de Electrike Proefneemingen. Deeze verfchynzels hebben, derhalven, dezelfde oorzaak, en een algemeen beginzel. By het wederafwyken der Comeet en derzelver verwydering van de Zon, neemt deeze zigtbaare uitvloeijing van Electrike (toffe allengskens af, tot ze ten laatfte geheel ophoudt ; en de Comeet fn (lede van een Electrike Geleider te zyn, welke dezelve was in de nabyheid der Zonne, trekt dezelve de Electrike ftoffe aan, wordt 'er, op nieuw, mede vervuld, en dus Electriek, tot dat de nadering by de Zon , en de daar door bekomene hette, de Comeet weder in een Geleider verandert. Uit de fterke werking der Electrike (toffe , en derzelver neiging om uit de Lichaamen , in welke dezelve fchuilt , te voorfchyn te komen , en zich te verfpreiden in de groote Planeet-gewesten, die *t naast aan een ledige ruimte komen , trekt de vernuftige Abbé eenige gistingen , het gebruik en einde betreffende , waar toe de Comeeten kunnen dienen in het Planeetgeftel. De Comeeten hebbe men, zyns oordeels , te houden voor wezenlyk Electrike Lichaamen , gefchikt om de Electrike ftoffe, uit de Planeeten gevloeid, te verzamelen; en wil hy , dat de' Comeeten , door derzelver nadering tot de Zon heet gemaakt, deeze Vloeiftoffe op nieuw aan de Planecten mededeelen . waar door de geftaadige omloop van deeze werkende vloeiftoffe , zo noodzaaklyk voor 't groot Geheel, onderhouden, en geftadig vernieuwd wordt; als mede , dat de werkingen der Natuure in het Planeetgeftel voortgezet worden , op eene wyze welke overeenkomt met die wy beftendig waarneemen en ondervinden, in de geduurige verwisfelingen van onzen Dampkring, waar Winden, Dampen, en Uitwaasfemingen opkomen en dryven ; en weder tot ons te rugkeeren in Regen , Sneeuw en Blixem: dan weder uitgedampt en op nieuw opgetrokken worden. Alles is overeenftemmend en aan elkander beantwoordend in de geheele natuur (*). De zedelyke bedenkingen van den Ridder steele (f) zu'len zeer gepast deeze Comeet-befpiegeling befluiten. Van een (*) Mem. fur le Feu Elementaire par M. PAbhi mann. In de Mem. de l'Academie , Imp. £f Roy. des Sciences £ƒ Belles Lettres de Bruxelles, Tom. II. p. 36. (f) Guardian. N. 103.  DE COMEETEN BESCHOUWENDE. 99 een Vuurwerk gefprooken hebbende, vaart hy in deezervoege voort. ,, Ik zie zelden iets verwonderenswaardigs , of ik zoek 'er aanmerkingen uit te trekken , die my vroomer en beter kunnen maaken. Tervvyl ik te bedde lag , overdenkende welk eene fchoone vertooning; ik gezien bad ; en veele dingen, die myn oog zo vermaakt hadden, aanmerkende als nabootzingen der Natuur, kon ik niet nalaaten by my zeiven uit te roepen: Hoe gering is de grootjle Kunst der Menfchen by de (Kerken des Allerhoegflen! Deeze bedenkingen voortzettende, merkte ik een Comeet aan als een Vuurpyl door eene Almagtige Hand afgeftooken. Het zal veelen myner Leezeren nog geheugen , dat zy 'er een zagen , in den Jaare MDCLXXX, en, indien zy geen Wiskundigen zyn, zal het hun wonderlyk voorkomen, dat zy veel fneller.voortging dan een Kanonkogel, en eenen Staart naa zich lleepte, die ruim zes en twintig millioenen gemecne mylen lang was. Hoe verbaazende komt het niet voor, als men, met de oogen des Verftands, een Lichaam zoo afgryslyk groot , door de onmeetlyke Schepping , niet zulk eene fuelheid , ziet voortfpocden, en teffens altoos blyven in de loopftreek door de Almagt daar aan voorgefchreven ! Dat het met zulk eene onbegrypelyke vaart en woeling beweegt, en teffens met zulk eene flipte naauwkeurigheid ! Van welk eene verbaazende uitgeftrektheid moet het Heelal weezen , om zulke verbaazende Lichaamen een vryen doortocht te geeven zonder de minfte verwarring! Welk eene overheerlyke vertooning moet het niet zyn voor Weezens, die dit groot tooneel der Natuure kunnen overzien, en millioenen aanfchouwcn van zulke verbaazende voorwerpen , volgens den voorgefchreeven loop door de verst afgelegene luchtgewesten zwierende! -- Misfchien zal ons Gezigt hier naamaals fcherp en helder genoeg zyn om een zo heerlyk verfchiet in 't geheel te bcfchouwen, en ons Verftand zo verlicht, dat wy de veelvuldige nuttigheden van deeze deelen der Scheppinge zullen kunnen begrypen. Ondertusfchen kunnen zy tot bekwaame voorwerpen ftrekken , om onze Verbeelding te oefenen , op dat wy, door derzelver befchouwing, verhevener denkbeelden vaii het oneindig Vermogen, en de eeuwige Wysheid van god , nederige gedagten van onszclven , en van alle geringe uitvindingen van het Menschlyk verftand » mogen krygen. Kort  100 VERTOOG OVER DE STEENGR0EIJIN6 KORT_ VERTOOG OVER DE STEENGROEIJINGEN IN 0NDERSCHEIDE PLAATZEN VAN 'SMENSCHEN LICHAAM. Door WILLEM LEURS, Chirurgyn Major by het Escadrm Gardes du Corps van Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince van orance en nassau, enz. enz. enz. Heelmeester te 'j Gravenhage, en Lid van onderfcheide Letterkundige Genoot/chappen. T~\e aanleiding geevende oorzaak, tot dit Vertoog, was een 46 jaarigeti Lyder, die, reeds van zyne vroege jeügd, eene onpynlyke harde knobbel, in het midden der 'Kuit van zyn regter-been, had omgedraagen. ■ In den beginne was dit gezwel, een geruimen tyd, byna onmerkbaar geweest; doch thans tot de grootte van een groot Hoender-Ei aangegroeid. • In het begin van den merk- baaren aanwas, waren 'er, van tyd tot tyd, onderfcheide Hulpmiddelen, zo om het te doen verdwynen , als om het tot verettering te brengen, aangewend; doch allen vrugteloos. Het weinige ongemak , dat 'er de Lyder van leed, deed Hem, fints een geruimen tyd, naar geene middelen meer uitzien. Dan, vóór ruim één Jaar befpeurde Hy eene belemmering in de buiging en uitftrekking van het been: welke eindelyk zodanig toeham, dat in het eind van het afgeloopen Jaar 1789, wanneer Hy overend ftond, Hy zyn voet niet meer plat op den grond kon neêrzetten. In dezen toeftand wierd ik door Hem raadgepleegd. Ik erkende de belemmerde uitftrekking en buiging van het been, aan de drukking, die dit hard gezwel op de Kuitfpieren maakte. En daar ik zulks voor een verhard Beursgezwel aanzag, dat, zonder het minfte gevaar, ter dezer plaatze, kon weggenomen worden, zo ftelde ik Hem het uitfnyden van het Gezwel, als het eenige Hulpmiddel, voor. Na eenigen tyd bedenkens, onderwerpt de Lyder zich aan myne voorftelling. Ik maakte eene langwerpige infnede, over de geheete nitgeftrektheid van het gezwel; haalde 'er, op de gcwoone wyze der Beursgezwellen , het harde lichaam uit; verbond en genas wyders de wond, volgens den gcwoonen regel der Heelkunde., Maar  in 'smenschen lichaam. IOI Maar hoe verwonderd was ik, by de onderzoeking van het uitgenomen gezwel, te zien, dat deszelfs geheele binnenfte zelfftandigheid, in den volftrektften zin, fleen- achtig was. Het zelve had eene langwerpige gladde eironde gedaante, waar van de onderkant, die tegen de Kuit-fpieren had aangelegen , een weinig ongelyk en plat was> , By het doorbreeken vertoonde zich deze Steen van binnen wit- en kalk-achtig. De zeldzaamheid van dit verfchynzel verleevendigde, over dit onderwerp, myne aandagt. En fchoon 'er reeds over deze ftof, door zo veele beroemde Mannen, gefchreven is, zo vleije ik my echter, dat deze myne hier over ter neêrgeftelde Aanmerkingen en Waarnecmingen, aan fommigè" Leezers van dit Maandwerk, niet geheel onaangenaam zullen zyn. Even gelyk de Natuur vermogende is, op en in verfchillende en menigvuldige plaatzen dezes Aardbols, aan , onderfcheide, zo dierlyke als levenlooze Lichaamen, fteenen en verfteemngen voort te brengen; even zo zien wy die zelfde Natuur vermogend, om dit zelfde, aan en in onderfcheide plaatzen, en op verfchillende wyzen , in des Menfchen Lichaam uit te werken. Wy zullen dit door voorbeelden betoogen; en daarna de bronnen tragten op te fpooren, van waar dergelyke uitwerkzelen der Natuur hunnen oorfprong neemen. Het behoeft, voor onze Landgenooten, geen bewys, dat 'er Steenen in de Nieren en Waterblaas gevonden worden: en dat 'er eene kalk- en fteenftofTe, in de gewrigten der Jichtigen, voorkomt: ieder byna is hier van overtuigd; en de Schryvers, die zulks hebben waargenomen, zyn menigvuldig. 'Meer ongewoon zyn die Steenen, welke in de Galblaas worden gevonden: zy, echter zyn geen vreemd verfchynzel; de ondervinding levert nog dagelyks hier voorbeelden van op. Maar geheel zeldzaam zyn de Steengroeijingen. welke men in andere en onderfcheide Lichaamsdeelen heeft waargenomen. Zo vondt, by voorbeeld, hildanus ia het Hoofd, tusfehen het dikke en dunne Hersfenvlies, een Steen: van horne heeft, in het Hersfenvlies van dënProfesfor stuard, drie aanmerklyke verfteeningen aangetoond: hollerius heeft ze in de zelfftandigheid der Hersfenen gezien: de HeerMECKEL heeft, in 1754 ? in het Dolhuis van£erlyn, een  102 vertoog over de steengroeïjing een Man van 28 Jaaren geopend, die raazende dol geltorven was, en in wiens Hersfenen een Steen, van meer dan een hall-lood zwaarte, gevonden wierd. Hildanus maakt verder gewag van een Steen, die uit het Verhemelte viel: kruger heeft mede een Steen in het verhemelte van een Man waargenomen. Zo ook verhaalt dezelfde hildanus, Steenen in de Oogleden , in de Amandelen en onder de Tong gevonden te hebben: dit laatite is ook door paré en meer anderen waargenomen. Bartholinus heeft Steenen in den Neus gevonden. Paré heeft een Steen agter uit den Hals gefueden, in wiens midden eene onverroeste gladde yzeren naaide Hak. Van der starre heeft Steenen uit eene Verzweering onder den Arm uitgehaald: zo ook vond onlangs de Chirurgyn jan loef, in een 47 jaarig gezwel, onder den Oxel van een Vrouw van 63 Jaaren, drie Steentjes; de Heer j. voegen van engelen heeft dit geval in het a4e Deel van zyn Genees- Natuur- cn Huishoudkundig Kabinet medegedeeld, Fernelios , van de voorde , denys , en meer anderen, hebben Steenen in de Long, van onderfcheide grootte , en die dikwerf door hoesten vanzelfs ontlast wierden , gevonden. Hollerius heeft twee Steenen in het Hart van eene Vrouw gevonden: hildanus heeft ze by het Hart, en tulp in een Slagader naby het hart, waargenomen. Zo ook hebben hollerius , hildanus en van de voorde Steenen in de Lever gezien. Capavaccius, hildanus, paré, en meer anderen, hebben ze in de Darmen gevonden: wy zelve hebben dit, voor eenigen tyd, in een Boer waargenomen: en nog voor weinige "dagen heb ik een Lyder bezogt, die, geduurende een geruimen tyd, in eene zwaare Ziekte, verfcheide Steenen uit de Darmen, door den ftoelgang, ontlast heeft. Van de voorde heeft in het Darmfcheil van een Meisje, dat aan het Water geftorven was, op veele plaatzen verfcheide harde Steentjes gevonden. Tolet verhaalt een Man gezien te hebben , die een Steen door de Navel ontlastte. Dat 'er een fteen, los liggende, in de holte van den Buik is gevonden, zien wij in de Hist. de TAcad. des Sciences, l'An. 17034 Hip-  in 'smerschbn lichaam. i»3 Hippocrates heeft Steenen uit de Baarmoeder zien ko- mEvERTS heeft uit de Lendenen van eene Vrouw, teMiddelburg, een Steen uitgefneden. . Hildanus , tolet en denys hebben Steenen in het Zakje gevonden: deze laatfte heeft 'er ook een, m eene verzweering aan de Bilnaad, uitgenomen. Van bortel heeft een Steen uit een Ettergezwel, binnens-beens, een hand breed boven de knie uitgenomen. Paré heeft 'er een in de Knie van een Man gevonden. Wanneer ik, in den Jaare 1788 , met het Escadron Gardes du Corps van Z. D. H. op het Loo was, vertoonde my de Heer y brinkhuys , Chirurgyn te Appeldoorn, een Steen, welke Hy eenige Jaaren te voren, uit een gezwel aan het Been van een Boer, had uitgeineden. Kruger heeft in de Zweetgaten der nmd Zandkorrels ontdekt: en bartholinus heeft een voornaam Perioon eene overvloedise zand- of fteen-ftoffe zien uitzweeten; zo dat het met handen vol van de huid wierd atgeveegd. Hoe zeldzaam alle deze Waarneemingen ook zyn mogen, zo ziet men echter uit dezelven, dat er in onderfcheide en menigvuldige plaatzen van het Lichaam fteenen gevonden zyn; en welke, in die plaatzen zelve, een op hun zelf eigenaartig beftaan , zonder mededeehng hunner Steenftof, aan omringende Lichaamsdeelen, gehad hebben. Doch dat de Steenwording niet altoos als een byzonder gebrek, afgefcheiden van de dierlyke werkingen der Lichaams'deelen, beftaan heeft, blykt uit de Waarneeming, welke ons ledran verhaalt, van een Kind , dat te Porto Mousfon met een geheel vcrfleendc Schouder gebooren wierd. , Zo ook heeft titsingh, en de Hoogleeraar nAo , de geheele linker Nier verfteend gevonden. Wvders vindt men, in AtNouveaux Memoires de l Acad. des Sciences et Belles Lettres de Berlin i?75, ^ Waarneemino-, door den Hoogleeraar walteb. medegedeeld, van eene Vrouw, die, na haar dood, in het Gasthuis geopend wierd, en in welker Buik men een verlteend Kind vondt, dat 'er reeds 22 Jaaren was in geweest. Eene dergelyke waarneeming vinden wy, door den Hoo-deeraar nebel, in de Acta-Theodoro-Palatina medegedeeld, van een Kind, dat 54 Jaaren in den Buik zyns jMoeders geweest was ; en, na den dood dezer Vrouw, er geheel verfteend wierd uitgehaald. In de Ephemerides Nature Curioforum leezen wy, dat  VERTOOG OVER DE STEENGROEIJING een Kind 17 Jaaren , een ander 27 Jaaren, en een derde 46 Jaaren , in den onderbuik der Moeder gelegen heeft. Alle drie wierden zy verhard of verlteend bevonden. Ook zyn in het lilde Deel van het Supplement au Dictionaire Encyclopcclique d'Tverdon, meer deezer voorbeelden te vinden. Deze echter zyn allen geheel zeldzaame fpeelingen der Natuur , alleen in levenlooze Lichaamen voorkomende; en welke tot eene nadere overweeging , in dit Vertoog, geene betrekking hebben. Wy zullen dierhalven onze aandagt tot die Steengroeijingen alleen bepaalen, welke in onderfcheiden en reeds aangewezen plaatzen van het levend Lichaam voorkomen. De oorzaaken der Steenvorming, in des Menfchen Lichaam , worden door beroemde, zo Oude als laatere, Schryvers, zeer verfchillend opgegeeven. Veelen onder Hun echter getuigen'er, in den volften zin, volftrekt geene reden van te weeten: en mogelyk kwamen wy het naast aan de waarheid, indien wy het voetfpoor dezer laatften volgden. Edoch , wy zullen , zo veel mogelyk , voor minder geoefenden, de aan ons meest toefchynende oorzaaken der Steenwording, zo uit de Natuur onzer Lichaams-deelen zelve, als gegrond op de hierboven medegedeelde Waarneemingen , tragten te verklaaren. Wanneer wy de Steenftof befchouwen , zo is zy over het geheel eene aardachtige Sleenzoulige hoedanigheid. Zy heeft op zich zelve geene groeiende kragt ; maar, wanneer het Steenwezen eenmaal gelegd is , zo groeit dezelve door eene geduurige omvattende en Steen aanzettende ftcffe, fomwylen tot eene verbaazende grootte, aan; men heeft ze gezien , welke de geheele holte der Blaas vulden. Deze groeijing echter is zeer ongelyk, en hangt, in haaren meerderen of minderen voortgang, meestal van derzelver oorzaaken af: zo hebben wy gezien, dat Steenen in weinige weeken, anderen in maanden, en wederom anderen in veele jaaren , tot eene zekere grootte kwamen. De Steenen zyn zo verfchillend van aart, kleur en gedaante, byna als hunne plaatzen en oorzaaken verfchillend zyn. Zy worden in het Lichaam zelve gebooren, of uitwendig aangebragt. Het komt ons voor, dat zy, op onderfcheide wyzën, N in  in 's menschen lichaam. i°S ïn het Lichaam zelve kunnen voortkomen. —— Voornaincntlyk komt hier toe in aanmerking, de aard/lofe die in hct\bload is, en de kristallizeering , door eene byzonderc mengeling van vochten , in de Nieren. Het Bloed, welker Hoofdftoffe, een gedeelte aarde of vaste /lof bevat, in een of ander deel, het zy door kneuzing , verzweering of iets anders , uitgeftort zynde , zo kunnen, ter plaatze dezer uitftorting, derzelver vloeibaare en vlugge deelen , door de warmte dier plaats , vervliegen, en door andere buisjes opgenomen worden, terwyl het aardachtig of vaste gedeelte, in die uitgeftorte plaats blyft zitten, en dus aldaar , na verloop van tyd , door de drukking der omvattende deelen, tot een vast en hard Lichaam kan gevormd worden ; het welk , na maate het meer van zyne vlugge en olieachtige deelen verliest, veelligt tot een Steenachtig wezen overgaat. —--— Dat na voorafgaande oni/leeking, kneuzing en verettering Steenen gebooren zyn, leveren de voorbeelden, van die Gevallen , waar in zy in het Hoofd , onder den Oxel, en aan het Been gevonden zyn , genoegzaame bewyzen op. Ja fommigen der beroemde Genees- en Heelkundigen willen zelfs , dat de Steenen der Nieren en Waterblaas altoos van eene voorafgaande ontdeeking en zweering der Nieren hunnen oorfprong ontleenen. Dat 'er door de VVyndeenachtige Zouten die in het bloed zyn, wanneer zy in de Nieren kristallizeeren , Steenen kunnen voortkomen , heeft reeds helmont , en veele anderen na fiem , aangetoont. —*— De Voordanders hier van, gronden zich op de Chymic, en toonen aan, dat, door mengeling van vloeibaare vochten , Steenen worden voortgebragt: de geest van Koperrood, en olie van Wynfteen , by voorbeeld , by eikanderen gevoegd, brengt , eene Steenzoutige doffe voort: zo wordt insgelyks tot eene Steenige doffe, de geest van Salpster met Antima* nie-boter; en deze eerstgenoemde met brandewyn; als ook den zuiveren Wyn en Pis-gcest ; en meer anderen. —•—■ Befchouwen wy de werking dezer vloeivochten , buiten het Lichaam, in ftaat, Steen-ftoffe voort te brengen; wy vinden geene Vryheid dit zelfde in het lichaam mogelyk > te ontkennen; te meer niet, daar'er voorbeelden by helmont , en van de voorde aangevoerd worden, dat Steenen in de Nieren en Blaas, van eene aanmerkelyke grootte, als in een oogenblik, zyn voortgebragt geworden. V. deel. men gel w. no. 3. H Doch»  id6 vertoog overceste'eNgroetjingin'simenscij.lich. _ Doch dat,- binten alle tegenfpraak , Steenen , uit eene inwendige beblykheid der vochten , voortkomen zien wy aan tfe voorbeeiden,. waar in wy deze Ziekte als ei-Byte mogen noemen, nadien fomwylen ■ gcheelc Familieii, ichoon van den anderen venvyderd, daar door worden aangetast. (Het Vervolg hier na.) over de liciitgrevende planten , uit j. ingen- housz , Nouvclks Experienccs &c. Tom. H. a Paris ijSa-. vertaald door j. v. b. VZlkïlimliCd '¥ W**$ï VloeiM op de Planten, welke gezegd worden Lichtende te zyn. Het bejlaan van zodanige Planten is twyfelachtig. MCbeeldeT "*^*& dCZCh'C onSenmde en bygeloovige Denk- Tn het Werk van den Abt bertholon over de ElectriciJ. tat der Plantgewas/en, vind men een Hoofdftuk, waarin de Scnryver verfcheide voorbeelden, door zeer geloofwaardige perfoonen bevestigd , bybrengt , van Planten welke in het duister licht geeven , en met een helderen glans blinken. Jufvrouw eltz. christ. linné , op zekeren Zomeravond met verfcheide perfoonen in een iuin van het landgoed Hammerby wandelende, zag (zegt de Heer bertholon) gelyk ook het geheel gezelfchap, een looit van weerlichten voortkomen uit de bloemen van de lndiaaniche Kers, van het foort, wiens bloemen een rood-brmne couleur hebben, en wier twee bovenfteBloemblaadjes zwarte ftreepen aan den voet hebben. Dit licht vertoonde zich verfcheide maal, en had in de maand Tuly de meeste leevcndigheid , hetzelve begon gezien te worden na het ondergaan der Zonne, en duurde tot in h« begin van den Nacht. In de maand Augustus was dit hcht minder leevendig. ■ Men kan aan de weezcï.'yk- heid van dit fchoon verfchynzel niet twyfelen (vervolgt de Heer bertholon) ; want Jufvrouw linné deed het zelve haaren Vader zien , en deeze zag het vervolgens dikmaals. / Ia  OVER DE LICHTGEEVENDE PLANTEN. I«7 In fommige Journaaien is deeze Waarneeming bekend gemaakt, en de Heer einnecs ; de Zoon, heeft nog, in het jaar 17S2, dezelve den Heer bertholon bevestigd. Volgens den Heet bertholon, is de Indiaanfche Kers de eenigfte Plant niet, welke by nacht met een eigen licht Ichyntonder anderen werpt ook de Zee-ag'aophotis, geduurende den nacht, vuur uit, de Land-aglaophotis fchynt Hechts verlicht te zyn. De Thalagsfigle (men moet Thahsfegle fchryveir) is ook volgens den Heer bertholon een Mant;, welke des nachts in het water licht geeft; nog eene andere Plant, zegt dezelfde Schryver , draagt den naam van Aardflcrrè, wegens haar fterk licht. Ik kou zekerlyk de Waarneeming van zo veele achtingwaardige ooggetuigen niet in twyfel trekken, geloofde alles naar de letter , en fchoon ik nooit zelve het verfchynzel konde waarneemen , was ik zodanig overtuigd, dat hetzelve in de daad plaats had, dat ik eenmaal^meende iets gezien te hebben , het geen daar mede eenigzints overeen kwam. ■ Een jong Botanist, in de gebergten van Hongaryen, een Plant gevonden hebbende , welker wortel, zo hy zeide , in het duister gebroken wordende , licht van zich gaf, nam in myne tegenwoordigheid die proef, en ik meende zelf het te zien. Hy gaf my, eenige dagen daar na, een mik van zulk een wortel., het welk ik in myn kamer , in de fcheemering, aan Rukken brak; nog meende ik te zien, dat de gebroken einden in de daad lichtende waren ; doch opmerkende , dat het binnenfte van dien wortel een uitneemend witte couleur had , begon ik myne oogen te wantrouwen , en te vreezen , dat deeze zuivere witheid my bedroog ; ongeduldig om te onderzoekeu wat 'er van de zaak was , maakte ik myn kamer geheel en al donker, en daadelyk verdween het wonder , ziende ik .geen den minften b'lyk van licht meer op de afgebroken Hukken, zo lang alle licht van buiten volkomen afgeflooten bleef. Schoon wel deeze misleiding des gezichts geen reden geeft, om aan het door den Heer bertholon verhaald verfcbynzël te twyfelen, als by het welk de couleur yah het voorwerp het oog niet kon bedriegen , wierd echter myne oplettenheid daar door opgewekt, cn my eenigzins myn eigen oogen doende wantrouwen , verwekte dezelve by my veel agterdogt , omtrent het geen anderen meenden gezien te hebben ; en wel des te meer , dewyl ik nimmer had kunnen waarneemen , het geen Jufvrouw H 2 LIN-  log OVER DE LICHTGEEVENDE PLANTEN. linné en haar Broeder , met opzigt tot de Indiaanfche Kers, meenden gezien te hebben. Ik heb, geduurendc verfcheide Zomers, den geheelen Kruidtuin te Weenen , zeer dikwyls, op alle uuren van den avond en van den nacht, doorloopen , om onderzoekingen van verfcbillenden aart op Planten te doen , en onder anderen heb ik de Indiaanfche Kers met alle mogelyke zorgvuldigheid onderzogt. Ik heb des avonds de potten , in welke deeze Plant bloeide , gebragt , dan eens in een plaats van den tuin , alwaar geene voorwerpen hen de Electriciteit konden ontrooven , dan eens in de llook-kasfen, in een volkomen duisternis , en ik heb tot nog toe nooit eene enkele reis de minfte blyk van licht, van Uikkering , of eenige Electrique vonk gezien, zelfs niet ten tyde van een naby zynde donderbui. Schoon ik dan zo gelukkig niet ben geweest , om my door myne eigene oogen van het beftaan van dit verfchynzel te overtuigen, wil ik echter gereedelyk gelooven, dat het fomtyds , by het overdryven van Dondcr-wolken, of van wolken , die zeer fterk met Electriciteit belaaden zyn, kan plaats hebben ; vooral wanneer de Plant op een geitel van droog hout , een weinig boven den grond verheven, geplaatst is; want in dat geval, eenigermaate vrygelteld zynde, kan het zeer wel gebeuren , dat de Plant met de pot, en de aarde , welke daar in is, zich geëlec- trizeerd bevinde. By zulk eene gefteldheid der Lucht, trek ik dikwyls vonken, vry digt by den grond, uit eene in de lucht gefpannen en geïfoleerde metaal-draad. ■ De Heer de saussure neemt met zyn Zak-Electrometer, die zeer gevoelig is , naby de aarde, de wyking der vherpit-balletjes waar, en dit werktuig geeft ook my, in dezelfde gefteldheid , zeer dikwyls duidelyke blyken van Electriciteit; het blyft my echter nog zeer twyfelachtig, of zommige Planten, en met naame de Indiaanfche Kers, de byzondere Eigenfchap hebben van Licht te geeven. — Indien het verfcbynzël, 't welk Jufvrouw linné waarnam, de voorbygaahde uitwerking van een Electrique wolk geweest is, zou men ook waarfchynlyk die vonkjes op andere Planten gezien hebben , wanneer men op dezelve gelet had; even gelyk zulks by dondcrachtig weder zomtyds op andere lighaamen wordt waargenomen, waar van het volgend geval onder anderen ten voorbeeld kan {trekken. Op zekeren tyd , wanneer ik , terwyl een indedaad verfcliriklyke Donderbui, welke verlcheide on-, ge-  OVER DE LIC HTCEEVENDE PLANTEN. IOJ «■evallen veroorzaakte, over de Stad trok, bezig was op een plat van myn Huis, 't welk boven alle de omliggende gebouwen verheeven was, Electrifche Proeven te neemen , bemerkte zekere Dame , welke votir het vcniterraam , van een Huis tegen het myne over, zat te breijen , dat op de punten van haare breinaalden vonkjes vericheenen, welke met een geiis glinfterden , terwyl de Donder van rondomme brulde ; zy vermaakte zich eenige ogenblikken met dit nieuw verfchynzel ; dan weldra bevong de vrees haar zodanig , dat zy het breiwerk van zich wierp, en van het glasraam dieper m de^kamer vlugtte : vervolgens een weinig van den ichnk herlteia zynde, zag zy, door het raam, dat ik op het plat Proeven nam, gelyk ik byna altyd ten tyde van Donderbuien deed , en zedert dien tyd houd zy zich ten vollen overreed , gelyk ook veele andere van myne gebuureni , dat ik den blixem uit den Hemel trek, en, by elke Donderbui, de nabuurfchap , zo wel als my zelve , en allen die by myne Proeven tegenwoordig zyn, in groot gevaar breng, van door den Blixem getroffen te worden. CTedtiu- rende dat ik op een ïfoleer-bank ftond , houdende een blooten Degen met een fcherpen punt naar den Donderwolk gericht, konden de omftanders bekleedde vlcsien laaden wanneer zy den knop tegen myne beenen hielden , en myn geheel lighaam fcheen ftraalen uit te geeven, wanneer men my naby kwam (a). Het zelfde dat my op het plat van myn Huis gebeurde, gelc nedt oolc fomtyds, wanneer men* op een wel vrywerkende ïfoleerbank , op de aarde , in een ruime en open plaats , ver van Boomen en gebouwen ftaat ; en 'er is geen twylel, dat dit ook fomtyds de Planten gebeurt , vooral even voor dat de Donderregen valt , dewyl de nog drooge aarde als dan vrywerkend is ; doch (ik herhaal het) dit verfchynfel behoort tot de lilectriciteit der aarde , der wolken, en van de laag des Dampkrings, welke tusichen beide is ; en is in 't geheel geen byzondere eigenfchap . van fommige Planten, met uMuiting van andere fb). ö Ik (a) De Electriciteit was, geduurende deeze Donderbui , dan. eens Pofltif, dan wederom Negatif, gelyk dit gewoonlyk plaats heeft. Co) Deeze vonkjes, of Electrique lichtjes, welke men dikwerf by Donderbuijen op fommige lighaamen ziet, zyn vart sl\c tyJ ' H 1 den  ïio over. de lichtgeevende planten. Ik zoude zeer gaarne de andere Planten, welke de Heer berthoion onder de Lichtgeevende telt, hebben onder- f°gtj' ïndien ik dezelven had kunnen vinden. •- Ik ken de Plant.niet, welke hy Aglaophotis noemt, noch ook de Ilialasfegle ; Zy worden ook in de Werken van linMeijs niet gevonden , en geen der Kruidkundigen , by weke ik er onderzoek naar deed, had immer dien naamen hooren noemen; die, welke de Heer bertholon Aaxfa Jterre noemt, is by de Kruidkundigen niet beter bekend; doch dewyl de Heer bertholon, van deeze Plant fpreekende, zegt, „Men geeft voor, dat dezelve, na de ftraa„ len der Maane ingedronken te hebben, zjch des nachts ,, opent , en als een Sterre fchynt," heb ik eenig vermoeden, dat het de Trcmclla nostac van linneus is; om dat de gemecne man van dit foort van Planten zeer veel wonderen verhaalt, alle zo kinderachtig als ongerymd en bygcloovig, en dus niet waardig, dat men 'er zich mede ophoude. —-r— In Duitschland draagt dezelve den naam van gevallen Sterre, en veel andere belaslyke naamen. Zy, die deeze Plant, na den Regen, opzoeken, om ze aan de goudzoekers te verkoopen , noemen dezelve Stemreisper of Stemfcheizer. Paracelsus noemt ze Hemelblad (cceh folium), andere Schryvers -Aardbloem, Hemelbloem ; den gezien geweest. De Ouden gaven ze de naamen van Lastor, Pollux, Helena, enz. wanneer zy dezelve op de masten der Schepen zagen. De vlam, welke by Donder-weder op liet Hoofd van den jongen julus fpeelde, was waarfchynlyk van die natuur. r * Ecce levis fummo de vertice vifus Tuli Fundere lumen apex, tactique innox'ia molli Lambere flamma comas et circum tempora pasci., Virg. Mn. II. v. 682. De Oude Schryvers van Gefchicd-verhaalen , onder anderen Livius , verhaalt, dat men een vlam op het Hoofd van Seryius lulhus toen hy nog een kind was, gezien heeft. Ovidius maakt er ook gewag van. Signa dedit genitor, turn cum caput igne corusco Contigit; inque coma flammeus arfit apex. Fm. 17 , v. 63, Dergelyke vcrfchynzelen zyn niet zeer zeldzaam. De Ouden beschouwden dezelve altyd als wonderen door de Goden voortgebragt.  OVER DE LICHTGEEVENDE .PLANTEN. *I* hlaem ; en in Oostenryk maaken '« de ^f^J» veel werk van, en gebruiken ze veel, om er het algem^g SJSSuit te trekken, of den Steen der wyzen; f^ffiSfctómmen , welker najaagingen nog by aauhoudenheid het hoofd dier lieden doet Indien myn vermoeden gegrond * pW Wgj ,ac fe«BS ft SS Sgcnoémde Plant in het tweede Deel myner M<«#>h 00 Het is byna ongelooflyk, welke ™emd f welke zy gebruiken om de |Mg g rot™* hebben veel Werks gemaakt van Planten, aan wukc /.v g?$ twaas om 'er ^aSTS, tus zegt, volgens plinius CO» dat de plant &U10C' mafrf welke in Arabiën tusfehen de ^^^^^^1^^ vprkrpofren heeft uit hoofde van derzelver allcrlehoonite cou.eui, I'fdK Senaars'er zieh d^wyls van b d, j onderaardfche Goden op te roepen - f*&*S£l lyitó nn iner Hoofd van een Beeld wast, altoos , naai cie ge dSSr van het gemeen, daadelyk de Hoofd-pyn geneest. wanneer E'te kennen want «tó^-jg^ b^ngerSSen! 5^ &c^%4fg vers, vl Maan-planten of lichtgeevende Planten verhaalen ,^bc- C) Hist. Nat. lib. XXIV, Cap. CII. G**) Hist. Nat. Cap. CVI. H 4  ÏÏ& OVER DE LICHTGEEVENDE PLANTEN. verken, in den Jaare 1784 te Weenen gedrukt, ingelast, en het waarlyk verwonderlyk inwendig famenftel in eene Afbeelding vertoond. Ik ben het met den Heer bertholon volkomen eens , dat , dewyl wy reeds verfcheide lichtgeevende en Electrique Dieren kennen , het wel der moeite waardig is , onderzoek te doen , of ook fommige Planten die eigenfchap bezitten; en ik hoop met hem , en met de Heer d'alembeut , dat men tfeetiiger tyd Planten zal ontdekken , welke even als de Sidder-aal een Electriquen fchok geeven aan den geenen , die 'er naby komt; maar ik ben nog zo overreed niet, als die Schryver fchynt te zyn, dat men tot hier toe eenige lichtende of Electrique Planten kent (d) , en dewyl de Heer ber. tho- geert te weetcn , kan dezelve vinden by gesnerus (*), die een groot aantal befehryft, van welke zich de goudmaakers bedienen om de metaalen te veranderen (**) , ichoon hy zelve alles , wat men 'er van verhaalt, voor ongerymde en belachlykc fabels houd. — Hy voegt 'er by, dat hy nooit een enkele lichtende Plant heeft kunnen vinden. C*) Conradi gesneri Medici, de raris et admirandis herbis, qua?, five quod noctu luceant, five alias ob caufas, lunari/e nominantur, et obiter de aliis etiam rebus, qua? in tenebris lucent, commentariolus.. Hafnice, anno M. DC. LXIX. (**) Disfoivunt incantationes , fugant daemones , feras omnes figurant. Spiritus per eas in ampulla includi posfunt ; adhibitis ritibus magicis feras et claufuras aperiunt Si cum fucco de caule ejus mercurium ferrefacias , in lapidem ruhentem convertctur, qui tritus argentum in aurum mulat. Q». ib.idem. (rf) In het Journal de Phyjique, voor de maand-Augustus 1788. pag. in zie ik, dat de Heer haggren de vonkjes of flauwe Weerlichtjes, welke de bloemen der Indiaanfche Kers , na het ondergaan der Zonne , volgens de Waarneemiug van Jufvrouw LiNNé, geeven, bevestigt. Hy zegt dat dezelve 't allerzichtbaarst zyn in de bloemen der goudsbloem Qcalendula officimlisj, dit licht (Zegt hy) is meer zichtbaar in de geele vuurcoieurige goudsbloemsn , maar byna niet te zien in de bleeke. In de maanden July en Augustus heeft hy dit licht waargenomen. Hy zegt het gezien te hebben op de roode Lelye , (lilium bulbife. rujti) , op de Oostindifche Angelier Qagetes patula et erecta) eti fomtyds op de geele vuurcoieurige Zonnebloem (Jisliantlnis mrnuusy Zie AT". Alg. Vod. Lelt. IV D. 2de St, bl. 6.5. Zedert ik dit las , heb ik , in het begin van de maand September 1788, by e^nen fchoonen avond, vergezeld van verfchei- 4«  over de lïchtgèevende planten. lij tholon Hechts het getuigenis van anderen, met opzicht tot de genoemde eigenfchap dier Planten, bybrengt, hel ik nog over om te denken , dat hy de Indiaanfche Kers ("een Plant , die om derzelver fchoonheid overal wordt aangekweekt) onderzoekende, ten einde met eigen oogen eenVrwonderlyk Verfchynzel te zien , 't welk anderen meenden gezien te hebben -, even zo ongelukkig als ik, geweest is , van niets byzonders gezien te hebben ; en dit komt my te waarfchynlyker voor, dewyl hy niet zegt het wonder zelve gezien te hebben , noch. aan de Kers , noch aan de Aard - fterre: fchoon de laatfte byna overal, na gevallen Regen , te vinden is : en ik worde in die gedanen te meer bevestigd, dewyl hy in't zelfde Hoofdftuk (ten blyke dat hy, als een Echt Wysgeèr, de Natuur zelve ondervraagt,) eenige Proeven, met de Dictamnus of Esfchen-kruid genomen , opgeeft (e) , en de uitkomst van dezelve met die oprechtheid en zorgvuldige nauwkeurigheid , welke in zyne werken heerscht, verhaalt : ten bewyze , dat hy, als een verlicht Wysgeer, verre verwyderd is van dat verachtelyk bedrog , waar door men fomtyds enkele Herfenfchimmen voor wezenlyke zaaken wil doen doorgaan, ten einde de bouwftoffen te doen famenhangen , welke men meent nodig te hebben , om een Systhema van eigen vinding op te richten. de goede Waarneemers, alle de bloemen onderzogt , welke wy in de Köniuglyke tuin te Parys vonden , zonder eene enkele te kunnen vinden, die eenigen blyk van weerfchyn gaf. — Ik heb vervolgens verfcheide Liefhebbers der Kruidkunde verzegt, hier omtrent nader onderzoek te doen , en niemand heeft het verfchynzel tot nog toe kunnen waarneemen , zo dat hetzelve nog onzeker btyft. O) Wanneer men met een brandend ftuk papier, of een kaars, het Esfchenkruid nadert, verneemt men een kraakende vlam. -— Ik heb myne gedagten over de oorzaak van dit fchoon verfchynzel opgegeeven, in het Eerfte Deel van myn Werk, Proeven of Planten, VOOR"  114 VOORSTEL, RAAIENDE HET VOORTBRENGEN VOORSTEL , RAAKENDE HET VOORTBRENGEN VAN BLOEMEN DOOR ZAAD , OP EENE GEH£EL NIEUWE WYZE J DER OPMERKINGE VAN DE BLOEMISTEN AANGEBODEN. (Uit het Engelsch.") 't Ts eene wel bekende waarheid, dat ontelbaare verfchei1 denheden van Kleuren , en van nieuwe Bloemen, door zaaijen voortkomen ; en men heeft gedagt dat de eigende foort met geene zekerheid kan voortgebragt worden dan door afzetten, afzuigen , en fcheuten , enz., doch ik agt dit niet genoegzaam bevestigd. Veeleer denk ik, dat het met groot voordeel en veel verbetering kan gedaan worden , door de bewerking , welke ik vervolgens zal opgeeven. Degedagte, geloof ik, is geheel nieuw, maar ik denk, de uitkomst zal 'er aan beantwoorden, en is der Proefneeminge waardig. Men weet, dat uit het Zaad van eenige Plant, die bekend ftaat van de foort te zyn , welke gereed eene verfcheidenheid in de Bloemen geeft, (want zommige hebben zelden , andere, voor zo verre men weet, daar in geene, verfcheidenheid altoos,) eenige Bloemen mogen verwagt worden , verfchillende van de oorfpronglykc Plant; van deeze mogen misfehien eenige weinige geheel nieuw zyn: doch de meeste zal men van dezelfde kleur vinden als die der Moederplant. Gelykheid van kleur is het uitwerkzcl van natuurlyke voortteeling ; Verfchcidenheden ontftaan uit het mengzel der ZaadftolTe van verfchillend gekleurde Bloemen, zich vereenigende in 't zelfde Mondje (Stigma) ; geheel nieuwe komen te voorfchyn , wanneetdie zelfde om Handigheden , doch in grooter maate, plaats vinden, of wanneer'er eenige byzonderheid plaats grypt in de Bevrugting , of misfehien moet zulks tocge? fchreevcn worden 'aan eenige onbekende hoedanigheid van den grond, enz. Dubbele Bloemen, en de zulke die vol Bloembladeren zyn , worden voortgebragt, door dien de meeste of alle de Helmflyltjcs (Statuina) in Bloembladeren veranderen; en kunnen Bloemen, met veel Hclmftyltjes voorzien , door eene zorgvuldige opkweeking , zeer fraai dubbel worden. Maar de voortbrenging van dezelfde kleuren uit Zaad alken, is , geloof ik , nieuw, cn zal, zo ik agt, kunnen  van bloemen door zaad, enz. jij nen gefchieden op de volgende wyze , met veel aanwas van de grootte , volheid , rykheid, welke niet kunnen verkreegèn worden (dan by reeds verbasterde Bloemen) faiifs de gewoone wyzen van voortzetten. Neem twee van zulke Planten, als gy, op deeze nicu, we wyze, begeert voort te kweeken, doet Uit een alle de Helmflyltjes weg , eer op de Hclmjes , (Anthera.) het Stuifmeel gevormd is , en zo ras de andere Plant de met Snuifmeel beftrooide Helmtjcs toont, zet dan de Bloemen vlak op elkander, befchut ze voor den wind, en het aannaderen van Byen en andere Infecten, ten einde dus de Bloem, wier Hclmftyltjcs afgefneeden zyn, in het Zaadhuisje de Zaadftof van deeze en van geen andere Bloem ontvange : in deezer voege zal dezelfde Plant, myns bedunkens , in alle opzigten worden voortgebragt; uitgenomen in deeze byzonderheid dat , daar enkele Bloemen uit Zaad zelden misfen fchooner en grooter te zyn dan die der Moederplant, als deeze enkel is, in dit geval de Bloemen , fchoon, ifl alle andere opzigten dezelfde als de Moederplanten, nogthans grooter, ryker en volltr zullen weczen ; waar door men dezelfde Plant met die voordeden bekomt. Eene byzonderheid, die, zo 't my toefchynt , uit eéne Voortteeling op de gemelde wyze bcwcrkltelligd, moet ontftaan. leevensberigt van alexander cruden, M. A. (Uit het Engelsch.) ,, TTan zonderlingheid , ja zekere trap van gekheid, " iV iemand regt geeven dat zyn Naam gedagt, en zyn ' Leevensgcfchiedenis te boek geflagen worde , dan zal dit rest moeten toegekend worden aan den Heer alexin" der cruden ; 'terwyl dit Leeveiisyerflag, buiten zulks, " over de Menschkunde een bykomend licht zal kunnen „ verfpreiden." Hoe 't zy, wy tvvyfelen met t zelve in ons Mengelwerk te plaatzen. tf. sjc Alexander cruden , wiens Letterarbeid hem altoos eisch zal doen hebben op de agting van alle die de Heilige Bladereu beoefenen , was de tweede Zoon van Mr. ° wil-  Il£ leevensberigt william cruden, Koopman, een der Baillies van Aberdeen , een Ampt, t welk gelyk ftaat met dat van Alderman in Engeland , hy werd in den Jaare MDCCI gebooren. Hy ontving zyne eerfte kundigheden inde Taalfchool te Aberdeen ,; waar de beroemde Veldmarfchalk keith. zyn Schoolmakker was. Vervolgens werd hv , de °ewoone Schooljaaren doorgebragt hebbende, Student in 't Marshal Lollegie Zeer ftipt de Lesfen in de Godgeleerdheid van Mr. blackwal , bygewoond hebbende, viel hy in de gcdagten dat hy tot de Kerklyke Bedie! mnga?£ £oePinS ha^t, en fchoon door eene droeve ongefteldheid van hersfenen , welke hem kort daar naa overkwam , buiten ftaat om tot eenige Kerkelyke Bediening bevorderd te worden , behieldt hy , door zyn geheele leeven heen, den indruk , dat hy door den Hemel gefchikt was om het Luangelie te verkondigen , en het Menschdom te hervormen. 't ïs onzeker aan welk een oorfprong de Gekheid, die thans in zyne woorden en werken begon door te fteeken en welke met eenige tusfchenpoozeiï hem tot het graf bybleef, moet worden toegefchreeven. Eenige dagten dat dezelve ontftondt uit de beet van een dollen hond; doch mets kan uit het beloop zyner ongefteltenisfe opgemaakt worden , t welk dit gevoelen begunftigt. Anderen fchreeven zyne Gekheid toe aan een mislukten Liefdehandel; doch het is onzeker , of deeze als een oorzaak, dan als een gevolg, moet worden aangemerkt. Eenige zeldzaame omftandigheden , welke dien Liefdehandel vergezelden, zullen het aanftippen van denzelven biliyken. 't Voorwerp zyner genegenheid was de Dogter van een Kerklyken te Aberdeen. Cruden vrydde haar met drift en aanhoudenheid ; doch de jonge Jufvrouw dagt het raadzaam zyne verzoeken af te flaan ; en daar zyne handelwyze buitenlpoong en lastig wierd , beval haar Vader, dat de deur voor cruden zou geflooten worden. Dit wette zyn drift , en zyne Vrienden vonden het noodiff hem voor eenigen tyd vast te doen zetten. In dien tusfchentyd werd de jonge Jufvrouw zwanger ; eene zwangerheid, met maar al te veel reden toegefchreeven aan eene misdaadige gemeenfehap met haaren eigen Broeder. Zy werd na 't Land gezonden , en kwam nooit weder te Aberdeen. Dat Mr. cruden deelde in den algemeenen fchrik, welke dit geval verwekte , kan men ligt nagaan. Hy noemde nooit den naam van deeze ongelukkige, dan met  van alexander cruden. 117 met het bitterst hartenleed , en het tederst mede- lyCruden , van zyne opfluiting ontflaagen , Haakte het voortzetten zyner Letteroefeningen te Aberdeen , en befloot zyn Geboorteland te verlaaten. In den Jaare MDCCXXII kwam hy te honden, en begaf zich by verfcheide Familien of jonge Lieden , die nog op de laage Schooien waren , tot de Hoogefchool voor te bereiden. In deeze bezigheid Heet hy eenige jaaren op het Eiland M\n den Jaare MDCCXXXII treffen wy hem weder te Londen aan als Corrector ten dienfte der Boekdrukkeren , en als Boekverkooper. Zyn winkel was onder de Konrnglvke Beurs. Ten deezen tyde viel 'er iets voor, 'tgeen Mr. cruden onder de aanmerklykfte voorvallen zyns leeyens rekende. Een Heer van Aberdeen, die cruden dienst wilde doen, boodt hem aan hem in te zullen leiden by een Koopman , niet verre van de Beurs woonagtig, een Bloedverwant van de bovengemelde jonge Jufvrouw. Wanneer zy, aan 't huis van deezen Koopman aanklopten , deedt de jonge Jufvrouw zelve open, die, buiten weeten van Mr. cruden, of diens Vriend, daar eene wykplaats gevonden hadt. Mr. cruden fprong te rug met de zigtbaarfte tekenen van verbaasdheid en fchrik, de hand zyns Vriends vattende riep hy verbysterd uit: Ach t zy heeft no" haare fchoone zwarte oogen ! 'tls nauwlyks noodig hier by te voegen , dat zyne hoope van gemeenzaamheid in dit huis hier mede een einde name. Hy tradt noch toen , noch immer naderhand, in dat huis, noch zogt de verkeering met den Eigenaar, die een jonger Broeder was van de jufvrouw. In 't volgend Jaar begon hy aan het byeen voegen van dat groote Werk, waar op hy lang gepeinsd hadt. AConiplete Concordance of the Uoly Scrïptures of the Old and New Testament. Indien men de verdienften van arbeid , aan dat Werk hefteed, alleen rekent, moet men bekennen dat het eenen arbeid vorderde, aan welke men geen toevoegzei .. kan bedenken, en eene volftandigheid, die geen tusfehenpoozen duldde. Mr. cruden was beftand tot zodanig eene onderneeming: want yverig werken was hem hebbelyk «■eworden, en zyne zugt voor dit Werk zette hem aan, om het plan te vormen, en geheel te volvoeren , eer hy eenige aanmoediging van buiten ontvangen hadt. - De eerfte Dr uk zag§ het licht in 't Jaar MDCCXXXVU, De Voorre-  ïl3 LEUVENS BERIGT dërt ontvouwt zyn plan en oogmerken in de uitgave. Het Boek was opgedraagen aan Koningin carolina, die den Scuryver eenige reden gegeeven hadt om eene belooning te verh.oopen als hyhct aan haar opdroeg. Doeli, weinig èa|ën vóór dat het Wérk het licht zag, ftierf de Koningin, en cruden verloor 'zyn Befcherm'fter. Zyne zaaken waren thans in de war; de tyd aan zyn Werk bedeed, bragt hem geen onmiddelyk voordeel aan, op belooning kon hy niet langer hoopen : want, dat hy die van de Koninginne hadt te gemoer gezien, bleek uit de zigtbaarfte kentekenen van dieptrelfende te leurflelling. Hy zag van den Boekhandel af, en floot zyn winkel. Zonder bezigheid , zonder Vrienden , en zonder hoope , flrekte hy weder ten prooy aan zyne verwilderde ongedeltenisfe; men vondt het noodzaaklyk hem te bezorgen in een byzonder ■ Gekkenhuis te Bethnal Green. Zo ras hy los kwam , wreekte hy zich op zyne Oppasfers, en die hem hadden doen zetten, door de uitgave van een Gefchrift, hunne behandeling afmaaiende. Hy begon ook een pleit tegen Dr. monro en anderen ; de zaak werd onderZogt m TtfcUminflcrhal, den 17 July MDCCXXX1X, en ten zynen nadeele uitgeweezen. Hier op zeide cruden: Ik vertrouwe op god ! waar op de Opperregtcr Sir william Lèè hem te gemoet voerde, ,, fit wemefte dat gy meer op Godver- trouwd hadt, en hier niet gekomen waart. Mr. cruden nam weder de toevlugt tot zyne pen, en gaf een verhaal der Regtspleeging met aanmerkingen op de huishouding in de byzondere Gekkenhuizen, 't welk hy opdroeg aan den laatstoverleden Koning. Naa deezen tyd leefde hy van Proeven voor de Drukpers naa te zien, en onder zyn opzigt zagen verfcheiden Uitgaven van Griekfche en Latynfche Cla.ficaale Schryveren, met zeer veel nauwkeurigheids uitgevoerd, het licht. In veelerlei opzigten maakte hy zich nuttig aan Boekverkoopers en Drukkers. Zyn gedrag was onopfpraaklyk; men kon altoos op hem vertrouwen , hy volvoerde zyne aangegaane verbintenisfen dipt. in deeze bezigheden 'bragt hy verfcheide Jaaren door , tot dat hei wederkeeren zyner Ongedeltenisfe zyne Vrienden noodzaakte, hem voor de derde reis in een Gekkenhuis te plaatzen. Weder' uit hetzelve ontflaagen , gat hy zyn geval in 't licht, onder den zonderlingen tytel: The Jyantun< of Alexander the Corrector. Drie deelen kwamen 'er naderhand uit, onder den zelfden tytel. 'tls niet geinaklyk ecu  van alexander cruden. 119 een denkbeeld vin dit Werk te geeven. 't Is de getrouwe te nederltelling der gedagten van een verwilderd verftand, zicbzelven ongelyk , grillig, nu eens ernftig dan eens boertend. Zyne Gekheid was van eene byzondere haar eigene foort. Wy vinden in de Schriften der Gcneesheeren niets dergelyks , en kan men 'er geen voldoende reden van geeven, volgens eenige beginzelen der Zielkunde. Zelden worden cJ,e Geneesheeren by zulke Lyders geroepen, zelden letten zy op gevallen gelyk aan dat vaii Mr. cruden ; de wereld belacht hun , of ziet ze met medelyden aan ; in zyne erglle vlaagcn bleek hy geheel gevaarloos te weezen , en het is meer dan waarfchynlyk, dat de ftrengheid, waar mede men hem in de Gekkenhuizen behandelden, buiten noodzaake, zyne Ongefteldhéid vermeerderde. Toen hy in September des Jaars MDCCLIII voor de laatfte keer gellaakt werd, onderftondt hy iets veel móeilyker dan hy tot nog ondernomen hadt. Hy poogde 'één of twee zyner Vrienden , die hem hadden doen zetten, over te haaien om 'zich in' N'cwgate te laaten gevangen brengen , tot vergoeding van de belediging hem aangedaan. Aan zyne Zuster "ftelde hy voor, 't geen hem dagt zeer z?gt te wèezen , om keuze te doen van vier. gevangenhuizen , Newgate , Reading, en Aylesbury , of Wind/ar Castle. Wanneer hy bemerkte dat zyne aanmaaningen niets vermogten, ving hy een pleit tegen haar en drie anderen aan , en begrootte de nadeelen hem toegebragc öp 10, ooo Ponden Stcrlings. Men behandelde deeze Régtszaak in February MDCCLIV, en werd dezelve ten zynen nadeele beflist. Cruden kon zich thans op niemand dan op het Gemeen beroepen ; en gaf een verhaal der Regtspleeging in 't licht , aan den Koning opgedraagen. Hy ging na St. James om het den Koning over te IIleveren; doch dit werd belet, en hy hier door verftooken «van den tytel van Schildknaap, waar op hy in deeze dagen zeer gefteld was. Zyne Krankhoofdigheid rees thans ten hoogden tóppunte. Hy noemde zichzelven alexander de corrector , en gaf voor, dat hy door den Hemel befchikt was om de Zeden der tegenwoordige Eeuwe te hervormen, en byzonder om het behoorlyk onderhouden van den Sabbath te herftelien. Om het Gemeen ten zynen voordeele I ïn te neemen , gaf hy. in druk, zekere Voorzeggingen uit, ' van uitfteekende Kerklyken en anderen, doch alle zonder naam  jao leevensberigt naam of alleen met de voorde letteren. De inhoud deezef Voorzeggingen was, „ dat Mr. cruden een tweede jo„ seph zou weezen , dat hy ten Hove een groot Man „ zou zyn , en groote dingen verrigten, ten diende van ,, het Geestlyk Israël in dit zondig Egypte." Met dusdanige Geloofsbrieven voorzien, trok hy na Oxfort en Cambridge , en vermaande de Dames en Heeren , die hy op den Sabbath op de openbaare waudelplaatzen aantrof, om na huis te gaan, en dien dag heilig te houden. Doch deeze zyn raad werd niet aangenomen gelyk hy wenschte. Op zekeren tyd ontkwam hy ter nauwer noode een dragt flaagen: dewyl hy zich op eene al te dringende wyze vervoegd had by een jonge Jufvrouw , die met een Student wandelde. Doorgaans drong hy zyn vermaan aan met eene bedreiging van 's Hemels eeuwige wraak als men na hem niet luisterde. Na Londen wedergekeerd zynde , groeide zyne Eerzugt aan. Hoogmoed bezielde hem ten allen tyde , naardemaal hy in het denkbeeld dondt, dat de Hemel hem tot een luisterryken dand in dit leeven bedemd hadt. De tyd tot verkiezing van een Parlements lid voor Londen was op handen, en Mr. cruden befloot na deeze waardigheid te daan; door tusfchenkomst van Mr. -chitty, dien by daar toe hadt overgehaald , kwam hy onder de benoemden. Mr. cruden genoot de voldoening, dat veelen de hand voor hem opdaken : doch hy verwierp de Stemmen door de andere Party gewonnen , en miste dus zyn oogmerk, 'tls naauwlyks mogelyk deeze gebeurtenis, met die ernst, welke een deftig Leevensverhaal vordert , te befchryven ; doch der optekening waardig , dat hy daadlyke beloften van onderdeuning hadt , en zich troostte met de bedenking, dat, hadt hy de handen der Burgeren niet voor zich, de harten voor hem waren. Eene zyner aankondigingen , ter deezer gelegenheid , is te zonderling om niet bewaard te worden ; dezelve kan tot een daal dienen van zyne wyze van fpreeken en fchryven , wanneer zyne krankzinnigheid ten hoogden was opgeklommen. Myne Heeren '. „ Ik heb de Sheriffs berigt gegeeven van myn nederig ■ voordel, om my aan te geeven voor een der geenen, die 'er na daan, om de Stad Londen in het Parlement te " vertegenwoordigen: men mag dit aanzien voor een zon« derlinsen ftap. Ik kan het niet ontkennen; maar ik verB} a „ trouw  van alexander cruden. *S" „ trouw, dat ik flaa onder de beftuuring van eene gunst- „ ryke Voorzienigheid, en verlang my geheel te fchikken „ naar den wil van god, den Opperbettuurder aller dingen. In het Aanhangzel op de Avanturen van alexander. " den corrector , heb ik u kennis gegeeven van eenige myner beweegredenen om na deeze Waardigheid te din,, gen, welke ik hoop dat zo zeer de goedkeuring van elk „ braaf Man zullen wegdraageu , als zy die hebben van myne eigene Confcientie. _ Indien 'er eenige rechtmaatige grond is om te noopen , „ dat het god zal behaagen om den corrector te gebrui,, keirtot een werktuig ter hervorming des Volks, en by„ zonder tot bevordering van de hervorming, vrede, en „ voorfpoed van deeze groote Stad, en om de Inwoonders „ tot een Godsdiendiser gelleltenisfe en gedrag te bewee„ gen, zal geeii braaf Man, in dit buitengewoon geval, den „ corrector zyne Hem weigeren; en de verkiezing van „ den corrector zal een middel zyn, om den weg te „ bereiden, dat hy een joseph, een nuttig en vooripoe„ dig Man, worde. „ Mogt bet god behaagen eene gelukkige wending te „ geeven aan de harten der Kiezeren , om uit de beste „ beginzelen te handelen , en de zodanigen te verkiezen, „ die getrouw zullen zyn in hun post , en zich zullen „ hevlytigen om het tydelyk en eeuwig welvaaren des „ Volks te bevorderen. „ Myne ernftigtte gebeden zend ik van tyd tot tyd op „ voor uw geluk in deeze en de toekomende Wereld, „ door jesus christus." Ik ben met allen eerbied, Myne Heeren, Uw alleronderdaanigfte en Hederigfte genegene Dienaar alexander cruden. Nortlu-Koffyhuis hy Guildhall, 25 April 1754. Omtrent deezen tyd vervoegde zich Mr. cruden by eene Jufvrouw om haar ten Huwelyk te verzoeken ; doch hy vondt reden om zich te beklaagen,'dat hy in dit oogmetk , gelyk in veele andere , niet gelukte- Te midden nogthans deezer aaneenfchakelinge van verwilderde onderneemingen, belleedde hy zyne beste uuren aan de LetterV. deel. mengelw. no. 3. I °"e" Den corrector , heb IK u Kennis gegeeven van esu;^  laa tEEVENSBERIGT oefeningen. Steeds was hy bezig om op zyne Concordantie byvoegzels te maaken , eene tweede Uitgave zag in den Jaare MDCCLXI het licht. Ten deezen tyde was hy Corrector van The Public /ldvertifer , door wylen Mr. Woodfal uitgegeeven. Altoos had hy iets onder handen, en belleedde zyn tyd met zo veel Itiptheid, dat hy alleen gezegd kon worden ledig te zyn als hy een wandeling deed. Het werk op de Drtikkery was zelden af , voor 's nagts ten één uuren, wanneer de Advertifer ter persfe ging. Cruden (liep zelden meer dan vier of vyf uuren, en 's morgens vóór zes uuren vondt men hem reeds bezig aan zyn Bybelwerk , in zyn Concordantie verbeteringen en byvoegzelen maakende, met alle mogelyke nauwkeurigheid : hier mede was hy menigmaal bezig tot den a.ond, wanneer hy na de Drukkery ging. Deeze geduurige ingefpannenheid op nutte onderwerpen, hoopte men dat eene bedaarde geregeldheid aan zynen geest zou geeven, en dit was, in zekere maate, het geval waar door hy vervolgens in een eenigzins gunftiger daglicht te voorfchyn tradt. ïn den jaare MOCCLXÏÏ , werd zekere richard potter , een Matroos , befchuldigd en veroordeeld, als de Maaker van een valsch Zeemans Testament , of althans voor iemand die beleed te weeten dat het een valsch ftuk was ; een misdryf, °t geen toen, zo wel als nu, zelden vergeeven wordt. Het bleek egter duidelyk , dat potter. een arm onkundig fchepzel was , de fpeelbal van een ander , en onkundig van den aart des misdryfs door hem gepleegd. Gelukkig voor hem, bevondt zich Mr. cruden in het Geregtshof toen die zaak behandeld werd , en hy voelde zich zo kragtig overtuigd , dat potter een rechtfchaapen voorwerp was van Koninglyke genadebetooning, dat hy befloot voor hem te fpreeken. Om, egter, meer onderrigtinge- van de zaak te bekomen , bezogt hy potter in Newgate, onderzogt hem, en bevondt dat de misdaad, hem ten laste gelegd, een misdryf van onkunde was , zonder eenig inmengzel van kwaaden toeleg. Maar niet alleen zogt Mr. cruden hem te ontheffen van- het vonnis 't geen de Wet over hem uitfprak. Hy badt met hem , hy deelde hem vermaaningen mede, leerde hem de beginzels van den Godsdienst, bragt hem de llegtheid zyns voorgaanden leevens onder 't ooge, en de haatlykheid van het misdryf waar over hy ftondt geltraft te worden ; met dén woord, hy maakte een Bekeerling van een arm fchepzel , 't geen naauwlyks ooit iets, van den Godsdienst gehóórd  van alexander cruden. i2j hoord had. Toen ving hy aan, Pardon voor hem te verwerven , en hoe onwaarfcbynlyk het was dat hy daar in zouflaagen, gelukten zyne herhaalde poogingen, en porter's Doodvonnis werd veranderd in dat van na eene Volkplanting overgevoerd te worden. Mr. cruden vergezelde zyn verzoek by den Graaf van hallifax , toen Staatsfecretaris, met een Afdruk van de tweede Uitgave zyner Concordantie, waar hy een fraaije Latynjclie Opdragt aan den Staatsfecretaris voor gefchreven hadt. De tederhartigheid , met welke Mr. cruden zyne Leerling potter bezogt, vermaande, voedde en kleedde, de bekommerdheid welke hy betoonde;'" en de onaflaatende vlyt met welken hy aanhieldt by allen, die hy dagt dat potter eenigen dienst konden doen, verdienen met goedkeuring vermeld te worden , en dat wy veele van zyne zotte grilligheden verfchoonen. Een byzonder verhaal, van alles wat ten dien opzigte gebeurde , werd dat jaar uitgegeeven onder den tytel van The Hifiory of' Richard Potter. 1 Het gelukkig llaagen , in 't hervormen van deezen ongelukkigen Gevangenen , zette Mr. cruden aan om in dien arbeid voort te gaan by andere Gevangenen in Newgale. Hy ging ze alle dagen bezoeken, gaf hun Nieuwe Testamenten, Catechismnsfen, enz. onderwees hun daar uit, en gaf kleine geldbelooningen, aan die 't meest vorderden. Zyn arbeid was , egter , vrugteloos : de Boeken werden welhaast voor geld verruild, en het geld verdronken; en cruden, dit flegt gevolg ziende, Haakte dien arbeid. ■ Eene zugt tot het bevorderen van het eeuwig welzyn zyner medefchepzelen was een heerfchende trek in zyn Character. Wonder was hy in zyn fchik, als hy een ongelukkig fchepzel verlost had uit de onkunde, of te regt gebragt van een flegten weg. Hier van hebben wy een ander voorbeeld, fchoon wy den tyd , wanneer het geval gebeurde, niet net weeten. Op een Saturdag avond uit de Kerk komende, ontmoette hy een Man, wiens gelaad de uiterfte verlegenheid, mismoedigheid, en, zo als het Mr. cruden toefcheen , wanhoop aanduidde. Hy fprak hem terftond aan, en perfle hem de belydenis af, dat de fchreiende armoede waar in zyn Gezin gedompeld was, en andere redenen , hem bewoogen hadden, om de handen aan zich zeiven te willen flaan. Mr. cruden beftrafte hem over de boosheid van dit opzet, en paarde met die beftraffing de vriendelyklte raadgevingen , voegde'er een onderltand in geld by, en belofte van byftand in 't vervolg, zo dat de Man I 2 zyn  12* LEEVENSBERIGT zyn opzet ftaakte, en wel te vrede na huis keerde. In zulke daaden fchiep Mr. cruden het hoogfte genoegen. Toen de gelchülen tusfehen Mr. wilkes en de Staatsleden het Ryk beroerden , fcbreef Mr. cruden een klein Stukje tegen Mr. wijlkes, wiens naam hy niet kon hooren noemen zonder blyken van misnoegen en onverduldigheid te betoonen. Den afkeer van wilkes liet hy zien op eene wyze die alleen in hem kon vallen , naamlyk met No. 45, waar hy dat getal, op deuren of venfters , gefchreeven vondt, uit te wisfchen. Hier toe bediende hy zich van een groote fpons , welke hy altoos in zyn zak droeg, deels tot dit einde, en deels op dat geene woorden, aanftootelyk voor goede zeden . op de deuren , fchuttingen, of venfters , in de Hoofdftad mogten te leezen blyven. Deeze bezigheid maakte zyne wandelingen in de Stad lastig. In den Jaare MDCCLXIX bezogt hy Aberdeen , zyne Geboorteplaats, en in een openbaare Vergadering deedt hy eene Voorleezing over de Hervorming; in dezelve beweerende , dat hy gebooren was om deeze Eeuw te hervormen , en Menfchen van allerlei rang tot leevensbeteri'chap te vermaanen. Niets ongevoeglyks of ongerymds was 'er in zyne raadgeeving zelve ; maar de wyze, op welke Mr. cruden te werk ging, was altoos van den weg af, en hy flaagde hier met zyne prediking niet beter dan elders. Men verhaalt veele byzonderheden van zyne verrigtingen te Aberdeen. Onder anderen hadt hy het Vierde Gebod in de gedaante van een Advertentie doen drukken, en gaf het over aan alle Perfoonen zonder onderfcheid , die hem op Zondag tegenkwamen. Aan een jong Geestlyken , die aan Mr. cruden te gemaakt, en te zeer naar de Mode toefebeen , boodt hy met zeer veel deftigheids een kleine Catechismus aan, door de Kinderen in Schotland gebruikt; getyteld : The Mother's Catechist», dedicated lo the Toung and Ignorant. Voor jonge lieden hadt hy altoos zyn zakken vol van kleine "Godgeleerde (tukjes, als cuyse's Sermons, en dergelyke, die hy met vermaak uitdeelde aan allt-i, die beloofden ze te zullen leezen. Omtrent één Jaar zich in Aberdeen onthouden hebbende, keer ie hy weder na Londen , en nam zyn intrek in Camden-ftreet Mag ton , waar hy ftierf. Op den eerllen van November MDCCLXX vondt men hem dood op^ zyne kniëa liggende, blykbaar in eene biddende gellaltc. Eenige dagen te vooren hadt hy geklaagd over benaauwdheid in de  VAN ALEXANDER CRUDEN. I25 a* u«*t doch het fcheen niet gevaarlyk. Dewyl hy ï«S tt^-ÏSfi?#M. At by het weinige, S G^SSS aan zyne Bloedverwanten , eene zekere fotn aan de Stad om <*^°gg iwh/n ten diende der armen voor te koopen; en hy üigtte nir P-pld kon alleen getrokken worden op zeueie vuui S^in'zyn üitterln wil ^f^^ ™* eene volkomene kennis van vincent s Latefns'fs-f, e_ ^Mt cruden was in zyn doorgaande gedrag beleefd en gefetaakzaatn, gereed om zyn gevoelen t "ggen , en vast in a'le zyne Godsdienlhge begrippen. Jegens de Aimeu was hy zo mild met geld' als met ^«^«i^gg fcheidde hy het een van het andere af. ^yne be angire ing in die voorwerpen moet' opregt gewe szyn •want belang kon het roerzei niet we ze. i™™Tg™Jau\y zyne'edelmoedigheid, want dikwyls PX^gJ ten eigen gebrdike overhieldt. Omtrent zuil 1788. (Uit ARCHENiioi.z Brittifche Annalen.) TJet is bekend , dat de Zondag in Engeland zeer plechtig gevierd wordt, zo dat men niet alleen allen arbeid , als ook de Muzyk, het Dansfen en Kaartfpelen in dat land, op dien dag verboden heeft , maar zelfs wordt het verkoopcn van noodzaakelyke levensmiddelen daar onder betrokken. Het is byzonder, dat, ondanks deeze geftrenge maatregelen, zedert eenige jaaren vernieuwd , en nog ftreuger zyn dan voorheen , de Kerken 'er echter niet voller, de aandacht des Volks niet grooter, de zeden niet beter , en de galgen 'er niet lediger zyn geworden. Maar alièrbyzonderst is het, dat, op even denzelfden tyd, in weiken men zich beyverde om het Volk godsdienftiger te maaken , het vechten met de vuist , of het zogenaamde Boxen , dat omtrend 30 jaaren uit de Mode geweest was , en, tot dien tyd toe, alleen tot vermaak van lieden uit de laagfte clasfe ftrekte , nu in ééns , gelyk een pestziekte ontftond en voort Doeg , zo dat de meeste Britten, van welken ouderdom, gedachte of rang zy ook waren, even als de oude Romers, de Worftelaars overal naariiepen , welke meest met bebloede koppen, en dikmaals verminkt, t'huis kwamen. De Zondag was van dit (zogenaamd) vermaak niet uitgefloten , nadien in de Koninglyke Proclamatie niets daar van gemeld werdt; en dus volgden, zelfs eene menigte zogenaamde Vroomen, de Vechters met genoegen naar. Humphries en mendosa , de twee grootfte meesters in Engeland, om niet de vuist te vechten, vochten in Louwmaand 1788, by Odiham , niet ver van Londen , met elkander ; van welk gevecht vooraf, op alle ftraaten der hoofdftad, berichten uitgedeeld werden. Mendosa, een Jood, lag zyne party cen;ge Voorwaarden voor, welke deeze, zonder eenige tegenfpraak, aannam. Zy zyn , om de gevolgen, merkwaardig. Daar een gevecht, met de vuist, meest als eene wedding moet aangezien worden, zo wordt 'er altoos eene zekere fom , als vechtprys , vooraf by bepaald. Zy was, in dit geval, 50 pond Sterlings. Volgens de aangenomen  de vechtkunst, ënz. der engelschen. 127 men regelen der Boxkunst, wordt het nedervallen voor geene fchande, en noch minder voor eene nederlaag, gehouden: daar het opgeeven van den ftryd , of een natuurlyk onvermogen om denzelven voort te zetten , de overwinning aan de tegenparty toekent Deeze beide meesters echter kwamen overeen , dat de vallende alle aanfpraak op de 50 pond Sterlings zoude verhezen. Het Kamp-Tooneel werdt op een vierkant van 24 voeten bepaald, kunnende enkel de fcheidsmannen , de Secondanten, en de Oppasfers , daar toegang op hebben. Geen gevecht tusfehen de Secondanten zou den ftryd kunnen hinderen, en het gelu. dat de aanfehouwers gaven, zou tusfehen de beide Kampvechters gedeeld worden. Het Gevecht begon , onder deeze voorwaarden, en een yerbaazenden toeloop van Volk , 'onder 't welk zich eene menigte lieden van Staat, verfcheide befchaafde Vrouwen, en zelfs Geestelyken, bevonden. De Landwegen waren, den dag te vooren, reeds met Rytuigen en Menfchen bedekt, en de Herbergen zodanig opgepropt, dat, jn het nabygelcgen Dorp Hooke , twaalf peifoonen , van voornamen huize, op een hooyzo der vernachten moesten. Een groot getal lieden moest op halfwegen te rug keeren , nadien 'er geene Paarden te bekomen waren , om hen verder te brengen. Er werden verbaazende lommen by verwed. Rïan johnson, en andere beroemde Vechters, waren Secondanten, die, geduurende den ftryd, fchoon niet uitgekleed agterde Vechters Honden , in eene vechtende houding, 's Middags om één uur beklommen , onder een luid geroep , beide partyen het Tooneel : gaven elkander de hand , een gebruik by het Boxen, te kennen geevende, dat zv vrienden waren, en met geene vyandige oogmerken daar verfcheenen. Vervofgens ontblootten zy zich tot op den gordel, en floegen , met gebalde vuisten, als Reuzen op elkander. In den beginne helde de overwinning na de zyde van den Jood mendoza; doch het gelukte humphries, na een half uur geftreden te hebben , zyn party een kunstllag onder zyn linker oor toe te brengen, waar door de ftryd befliscbt werdt. Mendoza ftorte op den grond neder , en lag in zyn bloed wentelende, en buiten adem, geheel zinneloos, zo dat hy de vraagen , welke humphries deedt, of hy niet meer vechten wilde, alleen door tekenen, met .neen, konde beantwoorden. Hy was zo afgedekt, dat hy , gelyk een half dood mensch, moest we^elleept worden : daar tegen werdt humphries als overwinnaar , op de fchouderen zyner Vrienden , in zegepraal rondgedraagen. De jooden, welken op hun geloofsgenoot gewed hadden, veiiooren', by deeze nederlaag, 50,000 pond Sterlings. Mendoza fchreef dit aan het noodlot toe, en eischte zyne party, door de openbaare nieuwspapieren, weder uit, om het gevecht te hervatten, zo dra hy herfteld zoude zyn. Deeze was er, onder zekere voorwaarden, mede te vreden , en wel, zo hy zich uitj 4 druk-  125 DE VECHTKUNST DER ENGEWCMÈN, drukte, om mendoza vermaak te doen. De Jood wilde dan zonder eenige bepaaling vechten. Het ontvangen geld werdt intufclchen broederlyk gedeeld, en bedroeg 200 pond Sterlings. Spoedig daar na 'openden deeze beide Meesters openbare Schooien in Londen, in welken het vechten met de vuist geleerd werdt. Uier leerde men geheel rcgelmaatig de kunst, om zyne party op een nette wyze de kinnebakken te verbryzelen, de oogen uit te liaan, cn de ribben te brecken. Eindelyk kwamen 'er ook mannen voor den dag , welke deezen voortgaanden lust tot vechten zeer zinryk verdcedigden, de Theorie van deeze gevaarlyke kunst in boeken befchréven , en het kenmerkende , van deeze beide fchoojen , aanweezen. Van nu aan begon men de Vechters, even als men voorheen de Wysgccren en Schilders deed , naar hunne 1'choolen te beoordeclen , in welken zy geleerd werden. Elk had een verfchillenden ftyl in zyne kunst , zo wel in het aangrypen als verdeedigen. Humphries wyze was, met uitgeftrekte armen, en de gebalde Vuisten ver van elkander, het oog van zyn party te ontmoeten; terwyl mendoza in tegendeel de gewoonte had, om zyne vuisten digt by elkander, juist over de kin te houden; alleen op eenigen afftand van dezelve, zo dat de Elboogen een weinig gekromd waren, wordende de linkerhand een Weinig voor de rechter gehouden. In deezen ftand konden de regtly'nige flagen het best humphries, en de kromlynige het best MENuóza, treffen. En zo dachten beiden ook onder het vechten te Odiham, want menooza flocg altoos in een rechte, en zyn tegenparty in een kromme, lyn. Ecide hielden hunne Voeten ver van elkander, bemoeijende humphries zich vooral, om de ftooten van zyn party af te weeren , maar mendoza om dezelve , door büiginge des lighaams , te ontwyken De wyze van afweeren, door den eerften ingevoerd , gelchiëdde met den El boog , doch die van den laatften, met het vlakke van den arm. De vcclitftyl van humphries was vast, mannclyk en vereenigd ,• die van mendoza, daar tegen, hevig en behendig, zo dat het zeer zwaar was, zyne eerfte beweegingen te wederftaan. Hield men dezelve uit, dan was de ftryd reeds half gewonnen, om dat deeze driftige Hagen ras ophielden om hard neder te komen, en den geevér zyne kragt en adem verzwakte. Humphries gaf, voor één guirrie, zes, en mlndoza. agt, lesfen, by welke de laatfte, toezienders, voor gelei, dulde. Ernftige Britten , welke deeze Sehouwfpelen gaarne zagen, pbilofopheerdeh over dit vermaak, en beweerden, dat deszelts oorfprong in het Aangenaame lag,' dat altoos vereenigd >is met de Makkelykheid om zwaarigheden te overwinnen; en dus «ene bewondering over de menfehelyke bekwaamheid voortbrengt, die de ziel van dit genoegen is. in 'deeze vcchtfcboulen verleheepen de Boxers, op een Tooneel van vier voeten hoog , zynde met yzeren leun'ngen , en zybanken, voorzien. In Hooimaand 1788, gaf humpiuues, van veele zy-  ên hunne weddingschappen. 129 zyner goede vrienden vergezeld, een bezoek aan mendoza. Hy werdt daar als een Vorst ontvangen; men ruimde hem, en zyn gezellchap, de beste plaatzen in, en bedankte hem openlyk voor de eer, welke hy der Academie bewees , door daar te komen. Humphries was maar eenige oogenblikken welleevend, en begeerde , dat de nog niet herftelde mendoza , in Wynmaand, met hem op nieuw zou" vechten. De Jood ontfchuldigde z;ch met zyn zwakken toeftand , en open wonden , welken hem buiten ftaat fielden , om den tyd tot eene nieuwe Vcchtparty te bepaalen : doch beloofde, wanneer het zyne gezondheid toeliet, binnen zes maanden te Boxen. Humfhries ftond 'er , op eene zeer onbefcluidcne wyze, op, dat mendoza den tyd zou bepaalen, hetzy ziek of gezond. Daar deeze dat echter niet doen wilde, fcheidden zy boos van elkanden Niemand van de menigte aanfehouwers mengde zich in deezen twist , in welken de Christen zich laag, maar de Jood zich edel, gedroeg. De Leerlingen zochten nu ook hunne aangeleerde kunst in Praktyk te brengen. Een van dezelve, fewst. r geheeten , had met iemand woorden gehad , het welk op eene volledige veebtparty uitliep. Fewster floeg zyn party twee ribben aan ftuk, en klopte hem zo digt af, dat hy den volgenden dag overleed. Fewster werdt daar over gedagvaard , doch daar het regelmaatige der Kunstoefening fprak , en door verfcheiden getuigen bewezen werdt, dat hy geen doodflag bedoeld had, zo kwam hy met eene boete van 20 Schellingen, of één pond Sterlings, vry, die hem de Rechters in de Old-Bailey hadden opgelegt. De zucht, om zyne bekwaamheden in 't vechten te toonen, nam zodanig toe, dat dikmaals fatzoenelyke lieden geen zwarigheid maakten, om met de heffe des volks te vechten. Men zag, op heldren dag, een Hoofdman van 's Koning lyfwacht, volgens alle de regeien der Kunst, met een Huurkoetfier Boxen, en eindelyk, blaauw geklopt en uitgelagchen, vertrekken. Óp de Markt te Covintgarden had men echter een grappiger Tooneel. Een Ezcldryver belcedigde een aanzienlyk man, en eischte hem tot vechten 'uit. Op de Vraag , tot wat prys hy kloppen wilde, gaf hy ten antwoord: dat hy geen baar geld bezat, doch zyn Ezel, en deszelfs laading, beftaa'ide in Kool, was anderhalve guinje waardig , en die wilde hy verwedden. Zyn party lag even zo veel geld neder , en de ftryd begon. Het duurde naauwlyks twintig minuuten, of' de Ezeidryver lag ter aarde. ! .-e overwinnaar verkogt daadlyk den Ezel, met deszelfs laading, en deelde het daar van komende geld aan den armen. fn Oogstmaand verloor het Vechten met de vuist veel van zyn aanzien, wanneer 'er by Brighon, ter plaatze waar de harddravery gemeenlyk gefehied , eene vechtparty gehouden w erdt. Verfcheiden lieden van rang, en daar onder de Prins van Walles, waren daar tegenwoordig, nadien de beide Kampvechters, earl en  130 de vechtkunst der. engelschen, en tyne, een Schoenmaaker en een Kleerrnaaker, ook onder de meesters hunner kunfte behoorden. Zy vochten agt en veertig irtinuuten, tot de Schoenmaker dood ter aarde viel- Hy liet eene arme Vrouw, cn vier hulpelooze kinderen na, welke de Prins van Walles naar zich nam. Dit bloedtooncel maakte zoo veel indruk op hem, dat hy traanen flortte, en verklaarde, nimmer •zulke moord fpclcn meer by te zullen woonen ; noch dezelve immer te belchermen. Een tweede doodflag, van deeze foort, gefchiedde omtrent denzelfden tyd, in Brigkhehnftone. Een der ftryders kreeg, geduurende het gevecht, ïtuiptrekkingen; doch, door het toejuichen der annlchouwers aangemoedigd, vervolgde hy den ftryd, tot hem de laatfte levenskragt ontweek, en hy dood nedérviel. De zucht tot vechten verfchafte verfcheiden byzondere TooneeIen. In Moorfieids, een groote plaats in Londen, traden in Sprokkelmaand , twee Brouwersknechten ten voorfchyn, en vochten, even als het Hoornvee, enkel met het hoofd, zonder hunne handen te gebruiken, welke kruislings over elkander geflagen waren. Zy ftïetten elkander in 't gezicht, op de borst en fchouderen, zo dat het bloed 'er by langs gudsde. Deeze beestelykc vechtparty duurde ruim een uur, in tegenwoordigheid van eenige duizenden aanfehouwers. Er was geen Theater voor opgericht ; doch de Weddinglchap bedroeg toch eene aanmerkelyke fom. De Degenvechters, welke hunne kunst, tot dien tyd, ongemerkt in Engeland oefenden , wilden nu ook deel hebben , aan de openbare opmerkzaamheid. Een groot getal van dezelve voegde zich te zamen, en hield in Sprokkelmaand zyne oefeningen, by welken veele lieden van rang, van beiderlei geflacht, tegenwoordig waren ; als ook een troep Duitfche Muzikanten van den Hertog van Tork, welke by die gelegenheid (peelde. Een jong perfoon, met naame lynck, verkreeg de prys, die in cenen uitmuntenden Degen beftond, twintig guinjes waardig. Deeze werdt hem van den Ridder d'eon, die toenmaals in Engeland was, overgegeeven. By deeze gelegenheid , dat alle gezelfchappen van ftryden en vechten herklonken , ontdekte men ook eene verzameling van Bulverhitters, welke zedert eenige jaaren , niet ver van Smitipelds, (een beestenmarkt in Londen, en mogelyk de grootfte van de waercld) gehouden wierd. Hunne te zamenkomst gefchiedde alle Zondagen om middernacht, wanneer zy te zamen dronken, en hun ontwerp voor den volgenden dag beraamden. Zy hadden bepaalde Grondbeginfelcn, vaste Wetten, als mede eene Kas, in welke elk Lid weekelyks twee fchellingen moest betaalen. Uit deeze toelage werden de Honden, Knuppels , Brandbare doffen, en andere dingen gekogt , welke zy gebruikten , om het Hoornvee wild te maaken ; ook werden zodanige Medeleden daar uit bezorgd, die in handen van 't gerecht vervielen. Tot Voorzitter van  en hunne weddingschappen. 53ï van deeze fchoone Vergadering werdt altoos een Booswigt gekozen , die de kunst van aanhitfen meesterlyk verftond , en dit ambt onafgebroken moest bekleeden. Door deeze ontdekking werdt men ook met het gehecle ftelfel deezer wanfchepfels bekend. Het Vechten met de vuist bragt het duelleren, met den Degen en het Pistool , geheel uit de mode. Evenwel bleeven verfcheiden Engelfchen nog getrouw aan hunne oude gebruiken, om zich van deeze doodelyke werktuigcu , ter beflisfing hunner twisten , te bedienen. Dit viel ook twee Officieren der Burgery van Londen in. De eene een Kaaskooper, en de andere een Koufekooper, kreegen by de monftering verfchil , en eischten elkander, tegens den volgenden dag, voor den Degen: doch beide partyen dronken dien avond zo flerk , dat zy den volgenden dag het bepaalde uur van Vechten verfliepen , waarna hunne Vrienden het gefchil, onder een Kom Punsch , in 't vriendelyke wisten te fchikken. Ecn_ geheel oorfpronglyk Duël gefchiedde in Hooymaand, van datzelfde jaar, in Ierland. Twee nabuurige Land-Edellieden, bagnel en weld , hadden verfchil. Bagnel werdt van den anderen uitgedaagd , om met Pistolen te vechten , en verfchcen. Weld vuurde. Nu was het de beurt van zyn party, doch deeze weigerde een enkelen fchoot te doen ; begaf zich naar huis , en klaagde zyne party, zo wel wegens het gezonden Cartel, als den daadelyken aanval, aan. Deeze werdt ook fchuldig bevonden, en tot een boete van 70 pond Sterlings , en één maand gevangenisfe verweezen. Intusfehen dat de Veehtpartyen zo veel aandacht verwekten, had een Iïand Edelman te Hanmel, in het Graaffchap Middlefex, den verltandigen inval, om eene Wcddingfchap in het Ploegen aan te gaan. Hy bepaalde drie pryzen voor de drie beste Ploegers, beflaande dezelve in een paar leeren Laarzen, een Hoed, en een zyden Zakdoek. Er kwamen zes boeren-knechten , netjes gekleed, en hunne Paarden zelfs met Linten verfierd. Deeze toonden hunne bekwaamheid in het Ploegen , onder het gejuich van eene menigte aanfehouwers. Dit Feest werdt mei Zang en Dans gefloten. Nooit waren de Weddingfchappen in Engeland zo memgvuldig, en zo byzonder, als ln het jaar 1788. Men verzon de nlleron- geregeiaite aenKbeefden, en evenwel had men aanltonds Lieden, die, voor geld, het denkbeeldige tot wezenlykheid deeden overgaan. Eén bewys zullen wy hier nog byvoegen. De Hertog van bedford en Lord baltymore wedden om 500 pond Sterlings, over de mogélykbeid om een mensch te vinden, die een Kat levendig zoude eeten. De Lord beweerde het, en vond wezenlyk een Kaerel, die dit voor weinig geld verrichtte. Men hoor-  132 de vechtkunst der engêlschem., enz. hoorde, by deeze gelegenheid, dat zeker Herder in Torkshke, In den jaare 1777, iets loortgelyks volbragt had. Dit Monfter verfcheen op de Jaarmarkt de Beverley. De prys , voor welke hy zich verplicht had , om een Kat levendig met Huid en Hair te eeten , was twee guinjes. Men bragt hem een groote zwarte Kater. Daadlyk pakte hy deszelfs vier pooten met de eene hand, en met de andere hield hy hem den bek toe. Nu pakte de Kanibaal dep kop met zyne tanden aan, beet dien in ftukken, -en verllond dien. Het zelve gefchiedde met de overige deelen , en wel met zulk eene onbegrypelyke gulzigheid, dat, in den tyd van een kwartier, de geheele Kater, met vel en been en ingewanden , geheel ingeflokt was. Hy bleef den geheelen dag op de Jaarmarkt , en vermaakte zich, zonder eenigen fchyn van ongefteldheid, en zonder braakmiddel, in te neemen. Een ander mensch, in het Graal'fchap Dorjet, met naame tyte, toonde dit jaar ook zyne Vraatzucht , in het byzyn van een aanzienlyk gezelfehap, dat daar op gewed hadt. Hy at, binnen het uur, honderd en drie en dertig eieren, benevens een groot ftuk fpek , en zeer veel brood. En echter klaagde hy noch van den Honger l . ó Tempora! 6 Mores! too ne elgra p. Eenigen tijd geleden, ftond een Boer ftil voor den Schouwburg te Rochefort. Hij vervoegde zich by den Uitgeever der Biljets ; zeggende : Nooit heb ik een Comedie gezien. Ik wilde 'er wel eeiis' inchmtjckers HeelkundigeMengelfchriften, uit het Hoogd. vertaald door Joh. Daams, 8 Hukken in gr. Svo. met platen. 5-12-0 NB. het 9 of laatfte ftuk, waarmede dit uitmuntend Werk geheel Compleet zal zyn, is op de Pers en zal binnen weinig tyds uitgegéven worden. . • J. Munter Natutirlyké Historie der Tanden vruj den Mensch, in 't Latyn cn Nederduitsch, met XVI extra fraaije kopere platen , in gr. 4to. 2-12-0 j. Hunter Pracficaale verhandeling over de ongemakken oer -Tanden en van het Tandvleesch, gr. 4to. o - i*ï - o Stolpertcs of de Jonge Artz, by het Zickbedde, gr. Svo. 0-15-0 Mar si l li Natuurkundige befchryving der Zeen, in groot folio, met twee- cn- vyftig kostbaars plaaten en kaarten. 8-0-0 't Zelve Werk overhecrlyk met kleuren naar 't leven afgezet. 24-0-0 J. R. Förs.ter Waarneemingen over de Aar* tot den Handel, en Scheepvaart, Land- en Veebouw, alsmede de Huishoudkunde. Handwerken cn Fabrieken, belrekkelyk. Xï. Letterkundige Anekdoten. XII. Geboort en Stcrjlysten. XIU. Weeklykfche Waarneemingen van Wind cn Weder. xiv. Openbare Verkopingen van Boekeryen en Konstvcrzamelingen. XV. Bekendmakingen en Prysopgavem van InlandJche Boeken en Gefchriften. De Prys van ieder N0. 8 Bladz. in gr. 4to. beflaande, is i\ Huiver.    MENGELWERK, tot fraaye letteren, kon9ten en weetenschappen betrekkelyk. proeve , om aan te toonen hoe vermaak en pyn, zo in een natuurlyken , als in een zedelyken , zin tot ons geluk. strekken. Self-Love and Rtafon' to one End afpire; Pain their Adverjion, Picafure their Dejire: But greedy That it's Object would devour, This tajle the Honey, and not wound the Finver; Pleafure, or wrong, or rightly underftood, Our greatest Evil, or our greatest Good. pope, Esfay on Man. 5, TP^eeze Regels van pope , door den Dichter elze„ -L^ vier. niet ongelukkig in deezer voege overgezet, „ en gevolgd, De zuivre Reden is ftandvastig, eens van zinn En door de Vriendfehap vast verknogt aan de Eigenmin, Dit paar doelt op één uit. Deez' twee Vriendinnen keeren Zich altijd van de finert! Zij willen en begeeren Alleen vermaak en vreugd. Zij haaten bei 't verdriet De greetigheld van 't een, dat niet op aarde ontziet, Zou 't voorwerp dat het krijgt, verfcheuren en verflinden, Om, ware het mogelijk, eens verzadiging te vinden, Het ander zoude, indien 't naar wenfchen mogt begaan, Het voorwerp nuttigen, doch zoekt het niet te fchaên, Het wil, gelijk de bie, met honig zich verzadigen ; Doch zonder kruidje of bloempje of blaadje te befchadigen. 't Vermaak, naar dat men 't keert, befchouwt of wel verftaat Is 't allerhoogfte goed, of't allerhoogfte kwaad. Deeze Regels van pope plaatften wy onlangs bo,, ven eene Proeve, Over Vermaak cn Pyn in deeze We- V. deel. mknoïlw.no. 4. K >>reld3  134 HOE VERMAAK EN pyh reld, en onderzoek van de Onderfcheide Stelzeh der „ Wysgeeren , wegens dit onderwerp (*). Wy herhaaletï 5, dezelve boven deeze Proeve , uit de pen deszelfden „ Schryvers gevlpeid, en ten vervolge van de voorgaan- de gefchikt.'* ' j£c 2j£ $ Blykt buiten tegenfpraak , uit het Maakzel onzer GeIteltenisfe , en den Staat van Beproeving in welken wy hier geplaatst zyn, dat Onaangenaame Gewaarwording of Pyn, niet geheel buiten deeze Wereld kon geflooten blyven. Wy zullen ons hoogst moeten verwonderen, op de befchouwing, hoe de Schepper de werking daar van geregeld., en deeze Onaangename Gewaarwordingen met de tegenovergeftelde Aandoeningen van Fermaak verbonden, ja dezelve dknstbaar gemaakt heeft tot het hervoortbrengen van Menschlyk Geluk. De opeenvolging van Pyn en Vermaak, door den Schepper in de Ziel geplaatst , is , in de daad , de zekerfte waarborge van ons geluk, zo in de Natuurlyke als in de Zedelyke orde der dingen. Deeze beantwoordt , in het eerfte geval , allerkragtdaadigst aan het oogmerk onzer Zelfsbehoudenisfe , en fchenkt teffens eene aangenaamheid aan de vermaaken en genietingen deezes leevens , welke zy anderszins zouden gemist hebben. Ten blyke van de Goedheid en Wysheid der Voorzienigheid , in beide deeze opzigten, kan het volgende dienen. Het Vermaak, 't geen wy voelen in het voldoen der natuurlyke en op gezette Honden wederkeerende aanprikkelingen van den Honger , is ons met oogmerk gefchonken, om ons uit te noodigen tot het neemen van het ons noodzaaklyk voedzel , in zulk een hoeveelheid als ter onderfteuninge dient van onze Natuur; en 't is zeer opmerkelyk, dat deeze foort van Vermaak altoos opklimt in evenredigheid van de noodzaaklykheid , waar in wy ons bevinden om voedzel te neemen , althans in gezonde geitellen ; en, in 't algemeen, gelijk de geleerde gassendi aanmerkt, heeft de Voorzienigheid, naar gelange een byzonder oogmerk der Natuure gewigtiger en noodzaaklyker is , eene hoogere maate van Vermaak gehegt aan de middelen tot voldoening. Dan, om den draad onzer redenkaveling te vervolgen, in- (*) Zie hier boven, bl. 43.  tot ons geluk strekken. 135 indien de dingen zo befchikt geweest waren j dat wy by alle gelegenheden het zelfde Vermaak voelden in het gebruik der Stoften'; zou die'aangenaame aandoening ,, m ftede van tot onze in ftandhouding te dienen , binnen kort ons beftaan zelfs vernietigen, door ons aan te prikkelen tot het neemen eens zo grooten voorraads van voedzel , als de maag bezwaarde, cn de fpysverteerende vermogens te boven ging. Wat heeft de Werkmeester der Natuure gedaan, om dit kwaad te voorkomen? Onze eigene dagelykfche ondervinding leert het ons ; hy heeft eene aandoening van Ongemak en Pyn gehegt aan het gebruik van voedzel, zo ras de voldoening van de aandoening des Vermaaks ophoudt noodzaaklyk of nuttig te weezen. _ Hier hebben wy dan een voorbeeld van de nuttigheid, en zelfs van de noodzaaklykheid van Pyn (in het tegenwoordige ftelzel der dingen) welke den Manichcen zo zeer tegen ftondt. Deezen befchouwden Pyn alleen op zichzelven , zonder te letten op de dieperliggende oogmerken des Scheppers , of de gefteltenisfe der Menschlyke Natuure , of de orde en regel onder welke dezelve op deeze wereló*"beftondt; 't geen voor elk, tot denken bekwaam, een doorflaande proeve oplevert van gods Goedheid en Wysheid. Ik moet hier byvoegeir, dat een enkel voorbeeld van deezen aart genoeg is , om ons te overtuigen, dat Pyn even noodig kan weezen in duizend andere gevallen , fchoon wy niet in baat mogen zyn om onmiddelyk het verband te doorzien, welke Pyn allerwegen heeft niet het groot oogmerk onzer Zclfibehuucleuisle. Maar hoe dient Pyn om onze Vermaaken te vergrooten , of een verheevener finaak by te zetten aan onze Genietingen. Een lang en onafgebrooken genot verandert, de Lrvaarenis zy myne getuige, in last-: om reden dat het te zeer de werktuigen des gevoels afmat , en de dierlyke geesten uitput. Van hier is het, dat Vermaak, met door Pyn afgewisfeld , zo dikwijls de Ziel kwelt , en zatheid baart. Daar is zelfs, mogen wy 't wangen vast te ftellen, in de Ziel zelfs, eene zekere zwakheid en bepaaling, die dezelve onbekwaam doet worden, om, langen tijd aaneen, zielsvermaaken en geneugten te fmaaken. Wat hier van zij, dit althans gaat zeker, dat een Mensch, .wiens Gezondheid nooit afgebrooken geweest is door Ziekte, wiens Geneugten nooit geftremd wierden door te leurK % ^  13* hoe vermaak en pyn Hellingen , de weezenlyke waarde van Vermaak of Gezondheid niet kent ; dan hoe aangenaam is de wederkeering van Gezondheid na eene kleine Qngejleltenisfe! hoe fterk zyn de genotsaanJoeningen , na dat ze door tusfehen beide komende moeilykheden en ie leurflellingen overdwarst of ons ontzegd geweest zyn! Dus geeven, in de daad , de tusfehenpoozen van Pyn eene foort van nieuwigheid aan 't Vermaak zelve , en verwekken die aangenaamc beweeging der leevensgeesten , welke elke aandoening der Ziele opwekken. Zodanig zyn de Natuurlyke voordeden , welke de Mensch trekt van de vastgeftelde opvolging van Pyn en Vermaak in de Ziel. —— Maar het Zedelyk goed, ontHaande uit deeze wyze fchikking der Menfchelijke aandoeningen , is voor ons van nog grooter aangelegenheid. De Schepper bedoelde zeker de Ziel te houden in een gelukkig Evenwigt , en de uiterften van Zelfvertrouwen en Wanhoop voor te komen. Indien deeze regeling geen plaats gegreepen had , dan moest alles Vermaak of Pyn geweest zyn ; uiterften even gevaarlyk voor de Deugd en 't Geluk der Menfchen in deezen tegenwoordigen ftaat van onvolmaaktheid en zwakheid. Waren alle onze aandoeningen vergezeld geweest van Vermaak , wy zouden ons blootgefteld gevonden hebben aan het beftendig gevaar en de verzoeking , om al ons Geluk aan onszelven toe te fchryven , en misfehien ons eene volflaagen Onafhungclykheid van den Schepper toe te- eigenen. Wy ontdekken iets dergelyks , zelfs onder de tegenwoordige bedeeling , fchoon alzins ongunftig voor dergelyke gevoelens. Welk eene medelydenswaardjge zwakheid, welk eene dwaaze roekloosheid, befpeurt men dikwyls by Menfchen, die langen tyd onafgebrooken Voorfpoed genieten, of fchielyk ten hoogen topnunte van Eer en Waardigheid worden opgeheeven? De Zoon van phiLippus van Macedonien , misfehien verre boven zyne vuurigfte wenfchen gedaagd in den aanval op het Perfifche Ryk, wilde den naam van God voeren! Wat zou het geweest zyn , indien het ligt duizelend en onbeftendig weezen , de Mensch, geene Zwaarigheid te overwinnen , geen Pyn te ondergaan hadt , indien hy dat tegenwigt van Trotsheid en Zelfvertrouwen miste? God heeft, daarom, zorg gedraagen tegen dit onheil, door  TOT ONS GELUK STREKKEN. 137 door eene beftendige en onvermydelyke afwisfeling van Vermaak en Pyn te beftemmen ; eene fchikking , welke ons noodwendig moet overtuigen, dat deeze belangryke aandoeningen, van welke al ons Geluk ofElende afhangt, ons alleen toekomen van die hand, welke ons het beftaan fchonk , in wiens magt bet ftaat dit beftaan te doen volduuren , of naar zyn welgevallen ons van alles te ontzetten. Van den anderen kant , indien alle onze aandoeningen vergezeld gegaan hadden met Pyn , dan zouden wy de hand niet gekend hebben , die ons in 't weezen bragt, wy zouden de benaamingen van Goedheid en Voorzienig' heid geloochend hebben. Wat, zeg ik, wy zouden ons in de noodzaaklykheid bevonden hebben (ik beet op de enkele gedagten) om ons Beftaan , en den Veroorzaaker van 't zelve, te vloeken. Maar in de tegenwoordige befchikking der dingen , waar in zo veele aangenaame gewaarwordingen ons ftreelen, kunnen wy niet nalaaten het Weczen , 't geen ons tot beftaan riep , lief te hebben en te zegenen ; en wy ontdekken in elk aangenaam gevoel een nieuw en veel vermogend drangmiddel om den Schepper te pryzen. In de daad , indien wy ons geene omftandigheden verbeelden van zulk cenen byzonder drukkenden aart , dat ze den Mensch van zyne Redeskragt berooven , moeten wy toeftaan . dat hy altoos genoegzaame aangenaame gewaarwordingen van 4e eene of de andere foort gevoelt, om het gewigt der jammeren, welke hem drukken, op te weecen. Niemand , geloof ik , wenschte ooit te fterven , enkel om het vermaak te genieten van uit dit leeven te fcheiden ; en niets dan veronderftelde onmogelykheid om de verloorene Gezondheid benevens de zegeningen doorgaans daar mede gepaard, weder te krygen, zou ons natuurlyker wy.'e kunnen bevredigen met het denkbeeld onzer aanftaande Ontbindinge. Ik zeg, natuurlyker wyze; want ik fpreek hier niet van bovennatuurlyke beweegredenen , voor welke de Liefde tot dit tegenwoordige Leeven met alle de toevoegzelen van Gezondheid, Ryk dom, Vryheid, enz. in de fchaal der Rede op^ewoogen, moet wyken. Maar in onze waardeering van deeze laatstgemeltie voordeden is het zeker , dat het verlies van iemands Gezondheid en Middelen, enz., (en ik zal het waagen'ér in zekeren zin ten minften by te voegen) het verlies zelfs K 3 van  £jg HOE VERMAAK EN ÏVN van zyn goeden Naam, alle verliezen zyn, ondergefchikt aan dat des Lecvcns: dewyl het Leeven althans de mogelykheid in zich behelst , om alle die verliezen weder te krygen , door een voorzigtiger , beraadener , en beter gedrag. Met welk een wederzin komt zelfs de Man, die bepaald heeft de handen aan zichzclven te flaan , tot dit uiterfte ? Welk een goed gelaad hy ook tragtte aan te neemen, 't is zeker dat de natuur fchrikt op het denkbeeld van ombrenging; en dat het enkel denkbeeld van zo wreed een redmiddel , de Ziel in een diepe zwaargeestigheid dompelt , die niet wel ontveinsd kan worden , en waar van men dikwyls de duidelykfte fpoorcn ontdekt, als het bloedig einde des Zclfsmoorders daar is. Cato zelve , wiens fchynbaar heldhaftig uiteinde zo zeer bewonderd is by de Romeinen, en nog op onze Tooneelen bewonderd wordt, kon te dier gelegenheid-niet nalaaten duidelyke blykcn te geeven van ongemaklykbeid, fchoon hy voorkomt als zyn befluit onderfchraageude met de wijsheid en de Philofophie van plaïo , en zelfs fcheen te vergasten met de vervroeging der Ondcrflykheid. De Liefde tot dit Leeven, welke geen tegenwoordig onheil geheel kan vernietigen , keerde ge daag in zyne gedagten weder , en verdoofde de fchynbaarc fchittering van zyn voorbcdagten Uitgang door gevoelens van afichrik. Dit bleek in verfcheide gevallen. Tcrwyl hy met dit oogmerk bezwangerd ging , gaf hy een zyner dienaaren, wegens eene geringe terging, een geweldigen flag in 't aangezigt. Ily verviel in woede tegen zyne Zoonen , die , door kinderliefde gedreven , het zwaard verborgen hadden ; hy dootte den Heelmeester , die zyn wond wilde verbinden , met geweld van zich weg ; niet één woord, met eene woedende wildheid, verfcheurde hy zyne eigene ingewanden , en in dit hachlyk oogenblik toonde hy teffens met hoe veel wederzins hy dit Leeven verliet , cn het Character van een wys Man , voorheen met regt hem toegefchreeven, verzaakte. In 't algemeen kan daarom het denkbeeld van Zelfmoord alleen ontdaan uit eene verwilderde Rede , die geen agt kan daan op de fchriklykheid van zulk een Misdryf'; of uit een .overmaat van Trotsheid , die zich naar de omftandighedeu niet wil fchikken, maar. in haar woede, alle de tedere gevoelens der Natuure uitdooft. Uit alles' wat wy dus verre beredeneerd hebben, blykt ten  TOT ons GELUK STREKKEN. 139 ten klaarften , dat 'er , naa alle de onheilen , welke dé kwaadaartigheid of de onderdrukking der Menfchen ons kunnen berokkenen , of die uit onze eigene zwakheid en verkeerd gedrag voortfpruiten, 'er nog zeker aanmerkelyk deel van Troost en Genot in dit leeven overblyft , voortkomende uit het algemeen voordeel van te beftaan , en de beurtelingfche wederkeeringen van Gezondheid en Vryheid, hoe gering ook' in fchyn; doch bovenal uit die «i-n-A #« nio-pinppnfh» trnnsthrnn- der Hervelinsen Hoop'. die , hoe wyci atgeiegen naare voorwerpen mogen zyn, altoos een on'middetyk en fterk werkende vertroosting aan de Ziel fchenkt. Te deezer oorzaakc hebben veele beroemde Wysgeeren beweerd , dat 'er zigtbaar eene veel grooter maate van Goed dan Kwaad in de wereld is ; eene Helling kragtig voorgedaan , en naar veeier oordeel voldongen door Dr. king en sherlock. Maar men moet tevens erkennen, dat t het Denkbeeld en de Hoop op een toekomenden Staat is , die de fchaal ten onzen voordeele doet overfiaan, en te wege brengt dat het Goed het Kwaad opweege. Indien wy ontzet konden worden van deeze Hoope , of onze verbeelding zich enkel bepaalde tot de onmiddelyke genietingen deezes leevens, dan, in de daad, zou het deel Kwaads, in deeze wereld beftaande, geoordeeld moeten worden al het goede of 't Geluk, in dezelve, te boven te gaan: doch daar is in dit regtmaatig en kragtigwerkend gevoelen een voorraad van voldoening en vermaak, die, gevoegd by de andere zegeningen , welke wy daadlyk bezitten , aan de geheele lom des Goeds, eene zigtbaare meerderheid geeft boven die des Kwaads. Doch, wat hier van ook zyn moge , wat moeten wy denken van zekere hedendaagfche Wysgeeren, die deeze Hoope willen doen voorkomen als een harsfcnfchim, cn dezelve affchilderen als een aangenaam bedrog, waar in de Menfchen zich gaarne toegeeven om hun Hoogmoed te flreelen, en, waar 't mogelyk, te vergeeten , hoe naby hun ftaat komt aan dien der Beesten? Dit zyn de gevoelens onder verfcheide andere godlooze Hellingen van den Schryver van L'h'omme Machine, doorgaans toegeëigend aan den Marquis d'aroens. — Zv komen ook, wy zeggen 't met fmerte, voor in den bekenden Brief van een Vorst in 't Noorden, aan den overleden VeLlmarfchalk keith. 'tValt K 4 b«-  H° hoe vermaak en pvn tot ons geluk strekken. bezwaarlyk te bepaalen, of zodanige gevoelens meer ons medelyden, of onze verontwaardiging, verdienen. Een ding blyft zeker , dat , terwyl wy aan den eenen kant zo veel weezenlyk Kwaad in de wereld, en de Deugd aan zo veel beproevings blootgefield zien ; en , aan den anderen kant, een denkbeeld'hebben van een Opperweezen , oneindig Goed en Regtyaardig , wy niet kunnen nalaaten te belluiten, dat ons tegenwoordig Beftaan een Staat van Koorbereiding en Beproeving is , die gevolgd zal worden van eenen anderen, waar in goedgekeurde Deugd Belooning zal wegdraagen , cn de Ondeugd een Straffe lyden, volgens de regelen van eeuwige en onveranderlyke Regtvaardigheid. Konden wy het minst waarfchynlyk vermoeden koesteren van valschheid of bedrog in dit gevoelen, dan", inde daad, zou onze toeftand waarlyk elendig en veel flegter weezen dan dien der Beesten, nu door ons~zo laag gefchat. Onze herinnering van het voorledene, ons vooruitzigt op het toekomende (bekwaamheden by de Beesten onbekend) met duizende andere aandoeningen, der Menschlykhcid byzonder eigen, waren dan een onuitputbaare bron' van Etende en Pyn; de gezegende Hoop op dm Toekomend Leeven, alleen , kan die jammeren weeren. Deeze zyn de aanmerkjngen, welke wy te maaken hadden op de natuur van Pyn, die fteeds het ftruikelblok blyft voor zwakke en twyfelzinnige Verfhmlen ; voor Menfchen die zichzelven verwarren in het onuitkomelyk vvar-gaaren van Befpiegeling , en niets anders zoeken dan alle dingen te verwarren in een eindloos rondloopenden kring van twyfeling en onzekerheid. De Wysheid , nogthans , met welke Pyn en Vermaak vermengd is; en derzelver onderlinge zamcnloop in ontelbaare gevallen , om de algemeene zaak vart Geluk en Zelfliefde te bevorderen , laat geen de minfte fchaduw van twyfel over, wegens de Goedheid van god in het tegenwoordig Stelzel der dingen; en kunnen wy uit deeze vastgeftelde opeenvolging en beurtwisfeling van Pyn en Vermaak in 's Menfchen Ziele , geen ander redelyk gevolg trekken, dan dat de Schepper, door dit middel, gewild heeft , aan zyne Redelyke Schepzelen de gelegenheid te geeven, om hun vermogen van Vrye werkzaamheid met eene zekere maate van gemaklykheid en genoegen voor onszelven uit te oefenen. kort  VERTOOG over de steengroeijingen, enz. 141 kort vertoog over de steengroeijingen in onder" scheide plaatzen van 'smenschen lichaam. Door willem leurs, Chirurgyn Major by het Escadron Gardes du Corps van Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince van orange en nassau, enz. enz. enz. Heelmeester te 'sGravcnhage, en l id yan onderfcheide Letterkundige GenootJ'chappen. (Vervolg en Slot van bladz. 106.) Meestal moeten wy de oorzaaken der Steengroeijing, als van buiten aangebragt, befchouwen. Lister merkt hierom te rcgt aan , dat wy, met onze gewoone fpys en drank , Steendceltjes genoeg in ons Lichaam brengen; doch welke by gezonde en fterke Ingewanden weder ontlast worden; maar in de Canaalen van zwakke Ingewanden, tlie deze ftoffe niet doorlaaien, of voortdryven kunnen , (taan blyven ; zich aanhoopen ; cn , door de natuurlyke flym onzer fappen , tot harde Steenklompen ' gevormd worden. Dat het gevoelen van den Heer lister niet onwaarfchynlyk is, getuigt ons de ondervinding. Zy immers , die hun meeste voedzel uit zwaare aardachtige fpyzen, en uit grove Bieren en Wynen , hebben % heeft men meest aan den Steen onderhevig gezien. • Van daar dat dezelve meer by Arme lieden dan by Ryken gevonden wordt. Van daar ook , dat, vóór ruim vyftig Jaaren, toen de grove aard-vruchten, als Erwten, Boonen , enz., en het Bier, bv den gemeenen Man, meest in gebruik was, 'er in deze Republiek zo een aanmerklyk aantal van Steen-Lyderen gevonden wierd. Ja de beroemde Steenfnyder denvs zegt, dat 'er in dien tyd, in Amflcrdam alleen , meer Lyderen van den Steen wierden gefneeden , dan men in geheel Duitschland vondt. • Een minder gebruik , derhalven , van voornoemde grove aard-achtige vrugten , en eene meerdere algemeenheid , in plaats van Bier, van Koffy en Thee drinken, heeft zeker in ons Vaderland , zo veel als op andere plaatzen , een oneindig aantal minder flachtöffers dezer wreede Ziekte gemaakt ; doch daarentegen eene andere vyandin, ik meen de alomheerfchende Zenuw-ziekte, aahK 5 n.erk-  I42 vertoog over de steengroeijingen merklyk vermeerderd; die, fchoon niet zo fmertelyk, echter geene mindere verwoesting aan de Maatfchappy toebrengt. Dat in het verminderd gebruik , vooral van Bier , en daarentegen eene vermeerderde gewoonte van Koffy en Thee te drinken , eene algemeene oorzaak , tot de vermindering der Steengroeij'ing gefield wordt , moet niet in de wezenlyke ftoffe van het Bier , noch in de Koffy en Thee op zich zeiven , maar onzes bedunkens alleen in het water , waar uit déze onderfcheide dranken worden bereid, gezogt worden. Het water , tot de brouwing van het Bier, wordt algemeen uit rivier-, of vloeiend water genomen ; het welk , door zyne onophoudelyke beweeging, altoos met zand-declen, van onderfcheiden aart, voorzien is ; daar het water , tot de Koffy en Thee gebruiklyk , meest altoos uit pomp- of regenwater-putten, waar in de Zand-deelcn gezakt zyn, gebezigd wordt. Dat het vloeijend en veel Zandftoffe medevoerend water tot de Steengroeij'ing eerder gelegenheid geeft, heeft men mede nog onlangs opgemerkt, daar men vondt, dat tegenwoordig, in deze Republiek, de Bewooners , langs den 7"sfel, nog het meest van allen aan den Steen onderhevig wierden bevonden. Zo heeft men al wyders, tot eene nadere bevestiging van dit gevoelen, opgemerkt, dat plaatzcn naby de Zee gelegen, en wier Rivieren een ondrinkbaar water bevatten, minder Steen-Lyders voortbrengen , dan die plaatzen , welker Inwooners van hun rivierwater een gewoon gebruik voor hunnen dagelykfehen drank maaken. Dat de Lucht een aanmerklyken invloed op onze dierlyke werkingen heeft , zal niemand ontkennen. Dikwerf is zy met dampen gevuld , welker uitwerking eene onmidlykc ontroering van het geheele dierlyke beftaan maaken.; en daar door verfchynzelen voortbrengt, welker aanzyn wy meer bewonderen dan begrypen kunnen. Zo heeft men opgemerkt, dat de Lucht Steen- maakende fmetftof bevatten kan ; vooral, wanneer 'er een menigte van zuure Steenachtige filtigheden mede omgevoerd worden ; gelyk zulks by vuurfpuwende Bergen, Aardbeevingen, enz. gezien is. Aanmcrkelyk is hier omtrent, het geen arventinus verhaalt, dat, namentlyk in den Jaare 1348, ten tyde ecner groote Aardbeeving , eene zodanige damp uit den grond oprees, die, als in een oogenblik, meer dan veertig Boeren ,  IN 'SMENSCHEN LICHAAM. 143 ren, in eenen omtrek, terwyl zy hunne koeijen zaten te melken, tevens met hunne koeijen, in hardfteen veranderden. Camerarius verhaalt , dat in het Land- fchap der Chylenfen in America, door zekere opgereezen damp of nevel , verfcheide Mannen en Paarden in Steen zyn veranderd geworden ; Paarden en Mannen hunne gedaante behoudende , zo als zy waren, in het oogenblik wanneer zy verfteend wierden. Ortelius , m zyne Befchryving van Rusland, befchryft ook, hoe, op voornoemde wyze , geheele kudden van Vee in Steenen zyn veranderd geworden. Wy kunnen ter dezer plaatze niet voorby, eene Aanmerking , van wylen den beroemden Middelburgfchen Geneesheer van de voorde , mede te deelen ; en die mogelyk aan eenige onzer Godgeleerde Leezers niet geheel onaangenaam zal zyn; namentlyk, dat de opgegaane aamp van Sodoma en Gomorra, wellicht een zelfde ftof heeft bevat (als de zo even genoemde') cn dat door cUzen damp , de Huisvrouw van lot , ten tyde van haar omzien, is befmet, en eensklaps verfteend geworden. ■ Dan wy keeren weder tot ons onderwerp. Is de Lucht of damp , gelyk wy uit deze voorbeelden zien, in ftaat, geheele Verfteeningen van het dierlylc Lichaam voort te brengen ; hoe veel te meer kunnen wy haar, by mindere gelegenheden, met eene dergelyke, in minder graad Steenmaakende, ftof bezwangerd , vinden: Ta denys heeft opgemerkt, dat 'er, in een byzonder vierde gedeelte van een Stad, fomwylen meer menfchen aan den Steen onderhevig worden gevonden , dan in de drie andere gedeelten voorkomen. En dit fchryft Hy, zyns oordeels, aan de meerdere Steen-fmetftof-voerende uitwazemingen van dat gedeelte boven de drie andere gedeel. ten der Stad toe. Dat , door nog eene andere van buiten aangebragte oorzaak , Steenen , vooral in de Water-blaa#, ontdaan kunnen , toont ons de bevinding. Zo heeft men gezien, dat fomwylen Naalden, Spelden en andere vreemde Lichaamen , door de keel ingedikt, tot in de Blaas zyn doorgedrongen, of wel, by anderen, door den Pisweg in de Blaas zyn ingekomen , en aldaar met eene Steenftof begroeid zyn geworden. Hildanus, tulp, paré, claudinus , en'meer anderen , leveren hier voorbeelden van op. Ook vinden wy in de Engelfche Acta Philofo- phica, van het jaar 1700, dat een dochter van20 jaaren, een  144 VERTOOG OVER DE STEENGROEIJINGEN een hairnaalde onvoorziens had doorgellikt, en welke naderhand uit de Blaas , met een Steen omgroeid , wierd uitge- fneden. ■ Een dergelyk geval leezen wy ook in het IVdc Deel der Edinbnrgfche Proeven, door den Heer brown medegedeeld; zynde een Meisje van vier Jaaren, uit welker Blaas een Steen gehaald wierd, waar in eene naaide ftak. • Wie begeerig is meer dergelyke zeldzaamheden te leezen , vooral van doorgenikte Lichaamen, zie de Verhandeling van den Heer stevin , in het llde Deel der Verhandelingen van de Koninglyke Academie der Heelkonst. ■ Hildanus en ovillart hebben Steenen in de Blaas gevonden, in welker midden een Kogel was , die veele jaaren te .vooren door eene wonde in de Blaas was ingekomen. Centmannus verhaalt, volgens rossetus , eene dergelyke Waarneeming. Uit alle de hier opgegevene oorzaaken, welke wy in ftaat hebben gezien , onderfcheide foorten van Steenen , in onderfcheide plaatzen van het Lichaam, voort te brengen, zien wy overtuigend, dat wy ons volftrektlyk niet, gelyk veeien willen , tot een eenige oorzaak kunnen bepaalen; maar dat, dan eens by den een deze, en by een ander, wederom andere, Steenmaakende oorzaaken hebben plaats gehad. Hier mede kon ik dit Vertoog eindigen; nadien de kenmerken , de gevolgen , en de verfchillende handelwyze der Geneezing van de onderfcheide foorten van Steen-ziekten, uit hoofde hunner uitgebreidheid , niet tot myn voorgenomen taak behooren : alleen zal ik , ten befluite hier van, de volgende weinige regelen , over het , zo voorheen als tegenwoordig , gevoelen , omtrent de Geneeswyze der Nier- en Blaas-fteenen , door Geneesmiddelen, voordraagen. De Geneezing der Steenziekte, door inwendige Hulpmiddelen , is aan verfcheide bedenkelykheden onderworpen : #van daar, dat, reeds van alle tyden, veelen der beroemdfte Genees- en Heelkundigen , dit als hers- fenfehimmig befebouwden. Echter hebben fommige toevallige ontdekkingen, zo van vroegere als laatere tyden, de aandagt van veèlen over dit onderwerp bezig gehouden , en men heeft in waarheid Hulpmiddelen uitgevonden , welke door Proefneemingen getoond hebben, zo niet tot de verbryzeling en uitdryving des Steens, echter tot eene verzagting derzelver fmerten en toevallen niet geheel ongefchikt te zyn. Au-  IN 'S MENSCHEL LICHAAM. 145 Augenios ftelde reeds, ten dien einde, zyn poeder uit Pis/èbedden, met Vitriool-geest befproeid, voor. • • Daarna is het zo veel gerugt maakend middel van johanroA stëphens in Engeland, in het begin dezer Eeuw, door het Engelsen Parlement, als een beproefd heilzaam middel, gekogt en bekend gemaakt: dit middel is een zamenmengzel van verfcheide Geneesmiddelen; doch waarin Zeep en Kalk het wezentlyke uitmaaken. De beroemde Engelfche Geneesheer whyth heeft het Kalhvate'r ■van Oesterfchulpen of Slakhoorns, wanneer "er Graveel in de Nieren, en Jeruzalemfè Zeep. tevens met het voornoemde Kalkwater, wanneer 'er Steen in de blaas is, voorgedekt: ook wilde Hy dit laatde middel, door inspuitingen , gebezigd hebben. De Beer beziën (Uvtn TJrft) en het Komkommerfap, worden nog dagelyks, in het Graveel en Steen, door geöeffende Genees- en Heelkundigen voorgefchreven. Het gebruik van het Garis-badwater, zegt unzer , overtreft in zyhe nuttigheid, om den Steen te verbryzelen en uit te werpen, alle tot nog toe bekende Hulpmiddelen. Buiten dezen, worden 'er ook nog op onderfcheide plaatzen Steenmiddelen, als geheimen, verkogt: eene der voornaamde, (om van de anderen niet te fpreeken) zyn de zogenaamde Pillen van den Heer van df.r horst ; die my toefchynen hoofdzaaklyk uit Zeep en Kalk van Oesterfchulpen te. beftaan: ik heb dit middel, by onderfcheide Lyders, zien gebruiken, doch geene voldoende uitflag daarvan waargenomen; een voornaam Lyder alleen, alhier ter Stede, getuigt, door voornoemde Pillen volkomen geneezen te zyn.' Doch, hoe het met alle deze middelen ook zyn moge; hoe onvoldoende zy meest allen in waare Steen-ziekte ook gevonden worden; wy zien nogthans, dat zy aan de meeste Steen-Lyderen, niet zelden, eene merkelyke verzagting hunner Kwaal aanbrengen: en uit dit oogpuut alleen befchouwd, kunnen zy niet dan nuttig zyn. Wyders vinden wy geene vryheid, om met veele onzer Oude en nog Hedendaagfche Genees- en Heelkundigen, eene volflrtkle onmogelykheid, in het verbreeken en uitdryven des Steens, door Geneesmiddelen te dellen: wy willen, dit aangaande, ons liever, by de gevoelens van den onderflyken boerhaave voegen; daar Hy zegt: ,, 'er is geene reden om te twyffelen , aan de uitvinding van „ een middel, welk zo zagt werkte, dat het de blaas „ niet  146 VERTOOG OVER DE STEENGROEIJINGEN, ENZ. ,, niet befchadigde, en echter den Steen aldaar ontbond. ,, Ik. heb zelve een fcheivocht gehad, welk de allerhard„ fte Steenen, in de hand, ontbond, zonder de hand te ,, befchadigen; en welk uit Roggen-brood gemaakt was* „ Op gelyke wyze veroorzaakt ook het Schei- ,, vocht, welk uit een Ei gedistilleerd wordt, geene pyn ,, in het oog; en ontbindt evenwel de Mirrhe, die door ,, een groot en fterk vuur niet ontbonden kan worden. „ Derhalven kan de menfchelyke vlyt, buiten twyffel, ,, ook zo eene Artzeny tegen den Steen uitvinden." 's Hage, 1790. NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN E IDE R-VOGEL. (Volgens den Heer rte buffon.) In het Noorden , het Vaderland des Eidervogels, heeft dezelve verfcheide Naamen: by de Zweeden Ad, Ada, Aed, Aeda, Eider Gudunge,- by de Deenen Edder-anden, Edderganfen, Edderfuglen, Herfugl, Aerbolte ; by de Yslanders Aedar-fugl, /idar, Edder-fugl; by de Noorwegers Edder, tn Edder-fugl'; op het Eiland Feroë, Eider, Eder-vogel en Eiderblize of Aerblict, als dezelve de witte kleur heeft aangenomen; te Bornholm Aee-boer; by de Groenlanders Merkit, Mevelch, of Mittch, en het Wyfje Arnavi&k; by de Laplanders Likka. De Franfchen noemen hem enkel b.ider of Oie a Duvet; de Engelfchen Cutbert Duck of Eddervowl; de Schotten Colca; de Duitfchers Eyder-eiïte, Eyder-gans, Eyder-vogel. LiNNiEUS weeft hem den naam van Anas Mollisfima. & 't Is deeze Vogel, welke ons het Dons, zo zagt, zo warm, zo ligt, verfchaft, bekend onder den naam van Eider-dons: hy behoort onder de Ganzen in de Noordlyke Zeeën, zelden laager afdaalende dan tot de Kusten van Schotland. De Eider-vogel is bykans zo groot als de Gans. De hoofdkleuren der Pluimadie zyn wit en zwart, en ftrydig met de fchikking der kleuren, welke men in de meeste Vogelen waarneemt, als die doorgaans de donkerde kleuren°boven en de ligtde beneden aan 't Lyf hebben, is de Ru°- van den Eider-vogel wit en de Buik zwart of zwart* ag-  NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN EIDER-VOGEL. I4f agtig bruin; de Kop, als mede de Staart en Vleugel-pen,, nen zyn van dezelfde kleur, uitgenomen de pennen digt aan 't Lyf, die wit zyn. Men ziet, by het buigen van den Hals, een groenagtige plek; het wit van de Borst heeft iets van het wynkleurige. Het Wyfje is kleinder dan het Mannetje, en de geheele Pluimadie trekt eenpaarig naar het ros- en zwartagtige, met dwarsloopende en golvende ftreepen op een donker graauwen grond. By beide de Sexen vindt men kleine pluimen, gefneeden als fluweel, die zich aan wederzyden van den Bek, bykans tot onder de Neusgaten, uitftrekken. Het Dons van den Eider-vogel is zeer hoog geagt, in Noorwegen en op Tsland; waar het valt, wordt het zeer duur verkogt (*). Dit Dons is zo veerkragtig en ligt, dat twee of drie ponden , die men zamen gedrukt in de hand kan houden, -zich kunnen uitbreiden, dat ze een Voeten-deken van een groot Bed vullen en opzetten. Het beste Dons, Leevend Dons by uitftek geheeten, is 't geen de Eider-vogel uitplukt om zyn nest te voorzien , en 't geen men uit het nest zelve haalt: want, behalven dat men fchroomt een Vogel, die zo veel nuts aanbrengt, te dooden (f), is het Dons van de gedoodde Vogelen veel flegter, dan 't geen men uit de nesten opzamelt, 't Zy zulks daar uit voortkome, dat het Dons, ten tyde van het broeden, zich in den volmaaktften ftnat bevindt, 't zy dat de Vogel met de_ daad alleen het fynfte en zagtfte Dons uitplukt, 't geen aan de Borst en den Buik zit. Men moet zorg draagen om dit Dons in de Nesten niet te zoeken en op te zamelen, dan naa dat het eenige dagen droog weêr geweest is, en niet geregend hebbe; ook moet men de Vogels niet onverhoeds uit het Nest dryven : dewyl de fchrik als dan de Vogel drek doet loozen, en (*) Hist. Naturelle de Notrwegt, par pontoppidan. Journal Etranger, Fev. 1757. (f) Pontoppidan zegt zelf, dat bet in Noorwegen verboden is de Eider-vogels te dooden , om 'er het Dons van te plukken: en dit verbod gefchiedt met te meer reden, voegt hy 'er nevens , om dat de Vedee n van den gedoodden Vogel vet, aan verrotting onderhevig, en veel zwaarder zyn, dan die het Wyfje zelve uitplukt, om 'er een bedde voor haare Jongen van te maaken Slist, Nat. als boven.  j4g NATUURLYKE HISTORIE en daar mede het Dons bevlekt wordt (*> Om het Dons, daar mede befmet, te zuiveren, fpreidt men het uit op een Zeef, aan touwen vastgemaakt, die, met een ftokie "ellaagen, al het zwaare doe uitvallen, en aan dit Dons de oorfpronglyke veêrkragt weder geeft. De Eijeren van den Eider-vogel zyn vyf ot zes CTj » donker groen van kleur, en zeer goed om te eeten (U; wanneergmen dezelve wegneemt, plukt het Wyfje zich op nieuw, om haar Nest te vervaardigen, en legt ten tweeden maale, doch een minder getal dan de eerfte keer. Berooft men voor de tweede reis het Nest van Dons, dan komt het Mannetje, daar het Wyfje niet meer Dons kan plukken, haar te hulp, en plukt zich: dit ts de rede dat het Dons in dit derde Nest veel witter is, dan in 'het eerfte; maar, om die derde inzameling te doen, moet men wasten tot dat het Wyfje de Jongen heeft uiteebroed: want, indien men dit derde broedzel wegnam, 't ^een flegts uit twee of drie Eijeren beftaat, ja zomtvds uit maar één, zou zy voor altoos die plaats verlaaten' terwyl zy, wanneer men haar het opvoeden der Jongen'toelaat, het volgende Jaar wederkomt en de Jongen mede brengt, die nieuwe Paaren uitleveren. In Noorwegen, en opTsIand, maaken de Eider-vogels een eigendom uit, waar op men zeer zorgvuldig past, en de olaatzen , waar de Eider-vogels gewoon zyn te broeden, waan bv Erfenisfe over. 'Er zyn plaatzen, waar men ö / eeni- (*) Hist. Nat. de l'Eider, par martin threne brunnich , Art. 41. m , 'tls niet vreemd," fchryfc de Heer troil, „ 'er meer te .-. vinden: ia tot tien en meer in een en hetzelfde Nest, waar in twee Wyfjes zitten, die in volmaakte eensgezindheid met Z elkander leeven." Lettres fur l'Islande, p. 131. (S) ANDERfON wil, dat men, om veel Eijeren te krygen, in het Vest, een ftok vastmaakt, ter hoogte van een voet, dat de Vogel niet ophoudt met Eijeren te leggen, voor dat ae Eijerhoop gelyk zy aan de hoogte van den ftok, en 'er op kan zitten oni te broeden; doch. indien het zo waar was, als; het onwaarfchynlyk is, dat de Yslanders zich van dit barbaarsch middel bedienden/zouden zy hun belang weinig verdaan, door eenVo„el te doen fterven, die hun zo dierbaar moet weezen: dewyl 'er by aanmerkt, dat de Vogels, door dit gevergd Lijerleggen vermoeid, doorgaans fterven. Anderson, Tom. I. p. 92.  van den EIDER-VOOEL. *4P eenige honderden van d'c Nesten vinJt: en kan men derhalven uit den grooter voor dit Dons maakt, oordeelen, hoe veels zulk ecu eigendom den Bezitter aanbrengt (*_). De Tsianders doen ook alles wat zy kunnen, om dc Eidtr-vogtls op hun grond te lokken. Wanneer zy ver neemen , aai Is zich gaan onthouden op eenige der Eilandjes , waar zy Vee weiden, doen zy het Vee en de Honden wel ras van daar na 't vaste land komen, om aan de Eider-vogelen vryheid te laaten , en ze uit te lokken om zich daar te vestigen (f). Deeze Eilanders hebben zelfs, door kunst en met veel moeite , verfcheide kleine Eilandjes gevormd; ze van een grooter Eiland affcheidende , en zo ingerigt, dat ze met lange tongen in zee uitfteekén (j). 't Is op deeze wykplaatzen der eenzaamheid en ruste , waar zich de Eider-vogels liefst onthouden , fchoon zy niet fchroomeu te nestelen digt by bewoonde plaatzen , mits men ze niet verontruste , Honden en Vee van daar verwydert. ,, Men kan zelfs," zegt de Heer horreiiow, „ gelyk ik zulks ondervonden heb , door deeze Vogelen heen en weer wandelen, terwyl zy zitten te broeden, „ hun de Eijeren afneemen, zonder dat zy zich des ge„ ftoord betoonen , en zonder dat dit verlies hun belet ,, van het Broedzel, tot de derde reis, te herhaalen (§)." Alles wat men van dit Dons inzamelt , wordt 'sjaarlyks aan de Deenfche en Hollandfche Kooplieden verkogt GO , die 't zelve te Dronthem, en in andere LSoor- vrceg- (*) Op den grond van een ander, een Eidtr-vogel-nest te berooven, wordt op Ysland, volgens de Wet, voor een Diefftal gehouden. Lettres fur flsknde, par Mr. lidblom, Paris 1781. p. 130. (t) Brunnich, Art. 48. O) Horrebow, dans l'Hifi. Gen. des Voyages. Tom. XVIII. p. ai«' Troil, als boven. (§) Hourebow, als boven. (») Een Wyfje geeft doorgaans in één broedzel een half pond Dons, 'tgeen, gezuiverd zynde, op de helft van dat gewigt komt. Het gezuiverde Dons wordt door de Tsianders op veertig Paisfins (waarvan acht en veertig een Ryksdaalder maaken) gefchat, en het ongezuiverde op zestien Poisfons. -— De Yslandfclie Compagnie verkogt, in den Jaare 1750, voor drie duizend zevenhonderd zeven en veertig Ryksdaalders aan Dons , behalven 't geen voor Regt na Glukflad gevoerd word. Troil, Lettrss fur i'Islande, p. 134. V. deel. MENGELW. n. 4. L  ï5« NATUURLYKE HISTORIE tveegfche en Tslandfche Havens gaan opkoopen. Er blyft zeer weinig , of zelfs geheel niets, van in 't land (*). In deeze guure Lugtfireek fiaat de fterkgefpoorde jaager, in zyn fchaniele hut getreeden, een Beerenvel om 't lyf, en ilaapt een genisten flaap, terwyl het zagte Eider-dons, by ons overgevoerd, in kostbaar opgecierde vertrekken, te vergeefsch de llaap uitnoodigt by den eerzugtigen Mensch, die het hoofd vol heeft van zyne ontwerpen. Wy zullen hier eenige byzonderheden, wegens den Êtdcrvogel, nevens voegen , ons verfchaft door den Heer brunnicii, in een klein Werkje, in 't Dtensch gefchreeven en in 't Hoogduitscli overgezet, 't geen wy voor ons fn 't Fransch hebben doen vertaaien. In den Broeityd ziet men de Mannetjes der Eidervogels alleen vliegen , zy zyn ongepaard. De Noorwegers geeven ze den naam van Gield-fugl of Gieldaee (f). 't Zyn Mannetjes , . dien het niet gelukt is een wyfje te bekomen , die de zwakfte geweest zyn in den kryg , gevoerd om in 't. bezit van een wyfje te geraaken , wa.ir van 't getal , in deeze Vogelibort , veel kleiner is dan dat der Mannetjes (|) : niet te min zyn ze voor deezen tot paaren bekwaam ; vanwaar het ontftaat, dat de jonge Wyfies by de oude Mannetjes het eerfte Broedzel hebben, 't geen min talryk is dan de volgende Broedzels (§). Op den Paartyd hoort men het Mannetje by aanhoudenheid fchreeuwen, ha ho, op een rauwen en eenigzins klaagenden toon: de ftem van het Wyfje is gelyk aan die van. de gemeene Eend. De eerfte bezorgdheid deezer Vogelen beftaat daar in , dat zy hun Nest tragten te plaatzen waar het befchermd is door eenige fteenen , kreupelhout, en byzonder van Geneverhout (*), Het Mannetje werkt met het Wyfje , 't laatstgemelde plukt het Dons uit, en hoopt het opeen , tot dat het rondsom het Nest een groot opgezet kusfen vorme, 't geen het Wyfje over de Eijeren haalt, wanneer het dezelve verlaat om voedzel te zoeken (^). Het Mannetje helpt haar in 't broe- (*) Hist. des Foyages, Tom. XVIII. p. ar. (f) Brunnich, Art. 30. CO Dezelfde, Art. 38. C§) Dezelfde, Art. 33. CO LmpjiEus, Fauna Suec. C*t) Brunnich, Art. 40.  VAN DEN ÉIDER-VOGEL. 15* broeden niet , het onthoudt zich alleen op fchildwagt, om het broedend Wyfie te waarfchuwen of 'er eenige vyand nadert. Op die waarfchuwing verbergt het Wyfje den kop , en , wanneer het gevaar dringende is , neemt het de vlugt, en vervoegt zich by het Mannetje , dat, zo men wil, het Wyfje ftraft, als eenig kwaad het Broedzel wedervaare. De Ravens zoeken de Eijeren, en dooden de Jongen. Hierom haast het Wyfje zich om de Jongen uit het nest te brengen, weinige uuren naa dat ze gekipt zyn; het neemt ze op den rug, en voert ze langzaam vliegende na zee. Naa dien tyd verlaat hun het Mannetje, en noch het Wyfje noch de Jongen komen geen Van allen weder aan land (*); maar veel Broedzels vereenigen zich in zee, en vormen benden van twintig of dertig Jongen met de Moeders , die dezelve geleiden , en onophoudclyk bezig zyn met in 't water te liaan, en met de flib en 't zand, uit de diepte, Zee-infecten en kleine Schulpvischjes te doen boven komen, waar mede zy de Jongen voeden, zo lang zy nog te zwak zyn om te duiken (f). Men vindt deeze Jongen in Zee, in de Maand July, ook wel in Juny, en de Groenlanden rekenen hun 'Zomertyd naar den ouderdom der jonge Eidervogclen. 't Is eerst op 't derde Jaar dat het Mannetje de ondeffcheidene en van elkander afgezonderde kleuren krygt (4), die van 't Wyfje zyn veel rasfer beflist, en over t geheel is haar groei veel fterker dan die der Mannetjes; alle zyn ze in 't eerst bedekt met een zwartagtig Dons. De Eider-vogel duikt zeer diep om Visfchen na te jaagen , en onthaalt zich aan Mosfelen en andere Schulpvisfchen j zeer greetig toonen zy zich gefield op de ingewanden der Visfchen, die de Visfchers uit hunne barken werpen (§). Deeze Vogels houden zich een geheélen Winter in zee , zelfs omftreeks Groenland, zoekende die plaatzen aan de kust , waar het minst ys is , en komen alleen 's avonds aan land ; of 'er moet een ftorm op handen zyn , waar" van hunne komst by dag aan land voor een onfeilbaar voorteken gehouden wordt Schoort (*) Willughby. (t) Brunnich, Art. 40. (4) Dezelfde, Art. 46. (§) Dezelfde, Art. 33. (*) Dezelfde, Art. 42. L ft  .352 NATUURLYKE HISTORIE Schoon de Eider-vogels reizen , en niet alleen heï eene Land verlaaten om na het andere te trekken , maar ook diep genoeg in zee fteeken, om ons te verbeelden dat ze ■vsn Groenland na America overgaan (*), kunnen ze nogthans niet onder de Trekvogelen geteld worden : dewyl zy de Bevroozene Lugtftreck niet verlaaten , om welker llrengheid te vcrdraagen hun digtgevederdheid hun in ftaat Helt, en in de daad het is , zonder de Noordfche ftreeken te verhaten, dat zy hunne omzwervingen volvoeTen; overal in zee hun voedzel vindende , waar dezelve open, cn niet met ys bedekt is: zo merkt men op, dat zy aan de Gfóenlahdfche kust komen tot de-hoogte van het Eiland Difco, cn niet hooger: dewyl de zee hooger op met ys bedekt is ff)» en fchynt bet zelfs dat deeze Vogels thans op die kusten min voorkomen dan eertyds q-); niet te min vindt men ze op Spitsbergen; want men herkent den Eidervogel, in de herg-Eend van martews ■> fchoon hy dit ontkenne (§), en het dunkt ons, dat wy den Eider-vogel op het Bering-Eiland, en op de punt der Kou' (*) Brunnich, Art. 34. Ct) Anderson, Hift. Nat. d'Isl. ■ CO De Groenlandtrs zeggen , dat zy voorheen , in zeer korten tyd , een fchuit met Eijeren van den Eider-vogel vulden , op de Eilanden omftreeks de Bal-Rivier, dat zy 'er geen voetftap op konden doen , zonder de Eijeren onder hunne voeten in ftukken te trappen ; doch die veelvuldigheid begint af te neemen , fchoon dezelve nog verbaazeild groot is. Hift. Gen. des Foyages, Tom. XIX. p. 49- ; CD De Berg-Eend is een foort van Eend, of liever van Wilde Gans , van grootte als een middelbaare Gans , de Pluimadie is onderfcheiden in verfchillende kleuren, en zeer fchoon. Het Mannetje is wit en zwart, en het Wyfje heeft pluimen van dezelfde kleur als de Fatrys. Zy vervaardigen het nest op laage plaatzen , bekleeden het met hun eigen vederen uit den buik geplukt , welke zy met Mosch vermengen ; maar zyn deZelfde vederen niet die bekend zyn onder den naam van Eiderdons. In deeze aanmerking tast martens zeker mis, dewyl alle de trekken zyner befchryvinge op deu Eider-vogel pasfen. Wy vonden in derzelver nesten , nu eens twee, dan drie of vier Eijeren, bleek groen van kleur, en een weinig grooter dan onze Eenden Eijeren: onze fcheepslieden openden ze, lieten het dofer 'er uitloopen, en reegen ze aan een draad. De fchepen, die vóór ons aan Spitsbergen gekomen waren , hadden eene menigte van , oee.  VAN DEN EIDER-VOGEL. 153 Kouriks, byden Heer steller aantreffen (*). Wat onze Noordzee betreft; de ZuHelyke ftreeken tot welke de Eidervogel afdaalt, zyn de Eilanden Kerago en Koma , by de Schotfche kust; Bornholm , Chrispian/o'è, en Golhland in Zweeden (f). deeze Vogelen gevangen. In de eerfte dagen waren ze in 't geheel niet wild of boosaartïg , maar met den tyd werden ze zo boosaartig , dat men ze niet wel kon genaaken. Op den 18 van juny doodden wy 'er een voor de eerfte reis. Recueil des Foyages de Nord. Tom. II. p. 98. (*) De Heer steller heeft in de maand July op het BeringhEiland, een achtfte foort van Gans gezien, omtrent van dezelfde grootte als de wit gevlekte. Dezelve is aan den Rug, den Hals, en den Buik, wit; de Vleugels zyn zwart; de zwarte Oogen zyn geel gerand; de Bek is rood, met een zwarte ftreep 'er rondsom, en heeft een uitwas gelyk de Gans van China, of Moscovie: deeze uitwas is kaal en geelagtig,uitgezonderd dat.dezelve, van het eene einde tot het andere, bezet is met kleine zwart.blauwagtige pluimpjes. De Inboorlingen zeggen, dat men deeze Gans vindt op het eerfte Kurilski Eiland; doch nooit op't vasteland aantreft. Hift. de Kamtfchatka par kraciieninnikow. Tom. II. p. 57? 0) Brunnich , als boven. V EU KLAARING DER BEDUIDENISSI VAN DE TWAALF TEKENEN DES ZODIAKS , OF DIERENRIEMS. (Uit het Engelsch.) Amato princeps Aries in vellere fulgens, Refpicit admirans adyerfym fnrgere Taürum, Sümmisfo vultu Geminos et fronte vocantem, Quos fequitur Cancer; Cancerum Leo: Virgo Leonem. JÉquato tuin Libra, die cum tempore noctis Attrahit ardenti fidgentem Scorpion aftro, In cu,us caudam contentum dirigit arcum Mixtus equo, volucrem tnisfunis jamque fagittam, Turn venit angufto Capricornius ftdere flexus. Post hunc inftexam diffuniit Aquarius urnam, Pifcibus asfuetas avide Jubeuntibus undas Ouos Aries tangit claudentes ultima ftgna. Manilïus, v. 263. "tVTanneer men den loop der Zonne befchryft, wordt vV deeze vertoond als een Overwinnaar, beroemd door l 3 zy-  354- VERKLAARING zyne verrichtingen, die door de grootfte hindernisfen, en de dreigendfte gevaaren, zich niet liet affchrikken, die elken vyand aantastte en vermeesterde. Doch welke waren de Gedrochten, die hem op den weg ontmoetten ? Hoedanig eene betekenis moeten wy hegten aan de harsfenfchimmige weezens , door welker midden heen de Zon ?ïch eenen weg baande? De Starrekunde alleen kan ons dit berigt geeven. Het voorwerp deezer Weetenfchap , die den oorfprong nam onder Volken in den Landbouw onledig , drekte , in de eerde plaats, om den Veld-arbeid te regelen. De vroegde Landbouwers ontdekten welhaast, dat zy een gids behoefden , en zy zogten dien aan het Uitfpanzcl. Die ontelbaare menigte van Starren , waar mede 't zelve als bezaaid is, deedt zich aan hun oog op als een verwarde ho p ; zy bragten die in orde, onderfcheidden dezelve , en fchikten ze. In den beginne werd het Hemelvcrwelfzel verdeeld in drie groote deelen ; het middelde, den Zodiak gehceten, was begreepen in de vlakte der wandelkringen , die de Zon en Starren befchryven. Deeze Riem werd bepaald door twee groote gewesten , het een ten Zuiden , het ander ten Noorden. Vervolgens bragt men de Starren tot Starrebeelden of Gedarnten, die ieder eene byzondere gedaante, en daar mede overeenkomdigen naam, verkreegen. Op deeze wyze werd het Uitfpanzel bevolkt met Menfchen , Dieren , en allerlei gedaanten. Deeze Tekens, die tot ons overgebragt zyn , en thans zo ongefchikt fchynen, waren egter geene loutere fchepzels der verbeelding ; zy betekenden den daat der Aarde in de onderfcheide Jaarfaifoenen ; zy verbpndcn , als 't ware, de Werkzaamheden des Landbouws met de Verfchynzelen des Hemels ; deeze dienden voor een Boeren-almanach , en een Sterrekundige teffens. 't Is alleen , door dezelve in dit licht te befehouwen, dat wy derzelver oorfprong kunnen opfpeuren ; en , zo ras wy bet Volk ontdekt hebben, 3t geen dezelve uitvondt, zal het ons weinig moeite kosten , een der voornaamde takken van de oude Beeldenfpraak te verdaan , en teifens het Tydperk van derzelver invoerhig te bepaalen. Misfch'en heeft geen onderwerp gelegenheid tot zo veelerltie gïsfingen gegeeven. Wy zullen hier den SchrySer Riet noemen, dje'begreep, dat.de twaajf Tekens van  van den dierenriem. 155 den Zodiak, de Twaalf Zoonen van den Aardsvader jacob wilden beduiden; niet dildaan by olaus rudbeck, die de eerde beginzels van de kennis der Sphecr by de Samojeeden en Laplanders waande te vinden. Zy die de uitvinding der Hemeltekenen aan de Grieken toekenden , hebben niet bedagt , dat dit Volk , in zekeren voege , Nieuwelingen in de Gefchiedenis der Wereld, ook Nieuwelingen in de Weetenfchap, waren; dat, fchoon de Natuur 't zelve met eene leevende en fchitterende verbceldingskragt befchonken hadt, het nogthans vastgaat , dat zy weinig uitvonden , en hunne eenigde verdiende bedondt in de ontdekkingen, lang vóór hunnen tyd gedaan, aan volgende Geflachten mede te deelen. Hoewel , derhalven, dit gevoelen, door Mannen van het hoogde aanzien omhelsd , en zelfs door newton aangenomen is, moeten wy het verwerpen. Een Schryver van de vierde Eeuw , wiens overgeblcevene Werken nog uitmuntende doffe verfchaffen, was de eerde die dit onderwerp toelichtte, 't Is waar , hy bepaalt zich tot een zeer klein getal van verklaaringen , en dat zyne denkbeelden nog veel ontwikkelens behoeven. Dit Werk tragtte de Heer pluche te volvoeren. Hy volgde het pad door macrobius aangeweezen , en poogde, op dezelfde beginzelen, het grootde gedeelte der Gedarnten te ontvouwen (*). Niet in daat zynde om ze met de Lngtgedeltenisfe van Egypte overeen te brengen , befluit hy , dat men den Zodiak uitgevonden heeft in de vlakten van Sennaar , in welke hy de geboorteplaats van ,alle Menschlyke Kundigheden delde. Maar zyn Stelzel , hoe waarfchynlyk 't zelve , in den eerden opflage, moge voorkomen, vervalt van zelve, als men 't met aandagt' onderzoekt, en wy zullen terdond aantoonen , hoe regtdreeks het aanloopt tegen de eenvoudigde kundigheden der Starrekunde. 't Is eene by alle Starrekundigen bekende £aak, dat de Nagt- (*) Macrobius ontvouwde flegts twee Tekens; de Heer pluche zogt dergelyke oorfprongen van de andere Tekens op te geeven ; „ doch hoewel deeze gelukkig en natuurlyk fchyncn» „ moet men, fchryft de Heer de la lande , evenwel bekennen, „ dat ze op geen getuigenis der Oudheid gegrond zyn, cn flegts voor eene fpeeling van den geest kunnen gehouden worden," M. lande , 'JJlmu I, D. ade Stuk. bl. 242'. L 4  156 VERKXAARINO Nagtëvenings punten veranderen (*). Dewyl nu de vaste Starren onbeweegiyk zyn , zo volgt, dat ze allengskens meer en meer van de punten der Ecbptica fchynen te verwyderen , en de Geftarnten , diensvolgens, geduurig van plaats te veranderen, Dus , by voorbeeld , was het Teken van den Ram (Aries) 't geen drie honderd acht en tachtig jaaren vóór Christus, met de Zon, by de Lcntenagtëvening in zamenftand was , nu verfcheide graaden daar van verwyderd : en de andere Tekens hebben, daar zy dezelfde betreklyke af Handen behouden , noodwendig dezelfde verandering ondergaan. Wat moeten wy nu denken van den Heer pluche en anderen , die eene waarneeming van zo veel aanbelangs over 't hoofd gezien hebben ? Om het vervallen tot'zo groot eene dwaaling te ontgaan, heeft men willen denken dat de Zodiak een laater vinding is. Maar, indien wy ons met zulk een befluit vergenoegen , zullen wy nooit het Land ontdekken , waar men den Zodiak uitvondt , noch in ftaat weezen om eene eenigzins waarfchynlyke verklaaring te geeven van de zinnebeelden daar jn voorkomende; daarenboven blyven 'er onoverkomelyke zwaarigheden over , naa dat men de onderfcheide Lugtftreeken heeft nagegaan, om zyn gevoelen te onderfchraagen. 't Is voor een Schryver van onzen tyd bewaard gebleeven , om alle die ftrydigheden te verbannen , om de (*) Deeze Verandering wordt genaamd de Vtortgang des Evenmgts , dat is van de Evennagts Tekenen of Srarren , welke voorwaards fchynen gegaan te zyn; doch zommigen noemen dit de Terugwyhinge van den Evennagt; dat is van de Evennagtspunten, welke fchynen agterwaards gegaan te weezen. Dit komt van eene kleine veranderinge van den ftand van den fpil der Aarde, ren aanzien van den fpil der Ecliptica, om welken dezelve met een kegelagtige beweeging bewoogen wordt , en alle Jaaren 50 Seconden vordert, 't welk in twee en zeventig Jaareh een geheelen graad beloopt, en in 25972 Jaaren een gèneelen omloop volbrengen zal. Deezen Omloop hebben zommigen genoemd het Platonisch Jaar. J. WATTS, Eerfte Beginzelen der Sterre- en Aard. rykskunde, bl. 16. De Ouden noemden deeze groote Periode Axe%*-"tr* zaaken, die den voorraad verfchaft van 't water, 't welk, in alle Saifoenen van de Opper- en Laager-Ys-valeien afftroomt. Wat het bewys, uit de Ondervinding ontleend, aanbeangt, is het genoegzaam voldoende aan te merken, dat, daar ik de gebeurtenisfen toeftaa , welke den voortgang van het Ys bewyzen, hier uit geenzins volgt, dat de menigte fteeds toeneemt. Want de Voorftanders van dit gevoelen (laan , terwyl zy nauwkeurig de Plaatzen optellen, door het Ys overweldigd , geen agt op die Plaatzen, welke niet min talryk zyn, van welke het Ys geweeken is. , Geduurende myn laatfte reize door de Alpen, (lelde ik dit betwiste punt my voor , als een byzonder voorwerp myner nafpeuringe. En by de Jaagers des navraag doende, als mede by andere Perfoonen , die zich veel in de Alpen onthouden , waren zy voor 't meerder gedeelte van begrip , dat de verzameling van Ys en Sneeuw, zelfs in de hoogfte Gewesten, zich geenszins in een ftaat van gedtmrige vermeerdering bevondt: doch wel , dat daar dezelve op eenige plaatzen toe-, ze op andere afnam; en dat, door elkander gerekend, die voorraad bykans dezelfde was. AANMERKINGEN , DE WILDEN VAN NOORD-AMERICA BETREFFENDE, DOOR DR. B. FRANKLIN. De Incüaanen, in Noord-America, zyn in hunne Jeugd Jaagers en Krygshelden ; in hunnen bejaarden dag , Raadslieden; want hunne geheele Regeering^ beftaat inde beraadflagingen der Wyzen; 'er is geen geweld, daar zyn geene Gevangenisfen , geene Gerechtsdienaars om tot gehoorzaamheid te dwingen, of ftraflèn aan te doen. Hierom leggen zy zich doorgaans op de Redenkunst toe; de beste Spreeker den meesten invloed in den Raad hebbende. — De Indiaanfche Vrouwen bearbeiden den grond, bereiden het voedzel, kwecken de Kinderen op, ook bewaaren zy de gefchiedenis der openbaare Bedryven, cn handreiken ze aan de Nakomelingfchap over. Deeze bezigheden van Mannen en Vrouwen houdt men voor natuuriyk en loflyk. Weinige Kunstbehoeften hebbende , fchict hun veel tyds over, om door verkeering en gefprekken kundigheden op te doen. Onze arbeidzaame wyze van leven, vergeleeken by de  AANMERKINGEN, WEGENS DE WILDEN VAN AMERICA* l6? de hunne , agten zy flaafsch en laag, en de geleerdheid, waar op wy ons zo veel laaten voorftaan, houden zy voor beuzelagtig en overtollig. . Veehnaalen in de gelegenheid zynde , om openbaarê Raadsvergaderingen te houden, hebben zy daar in geleerd goede orde en welvoegelykheid in agt te neemen. De Oudfte lieden zitten in den voorden rang, de Krygshelden in den tweeden , de Vrouwen en Kinderen in den achterften. Het werk der Vrouwen befiaat in nauwkeurig kennis te. neemen van 't geen 'er gebeurt , en dit in haar geheugen te prenten, want zy fchryven niet; alles vertellen zy aan haare Kinderen. Zy zyn de Aantekeningen van den Raad, en zy bewaaren de overleveringen der bedingen in Verdragen , een honderd jaaren gebeden gemaakt: die wy, met onze gefchreevene vergelykcnde , altoos nauwkeurig bevinden. Hy , die begeert te fpreeken, ftaat op. De overigen bewaaren een diep fiilzwygen. Als hy uitgefprooken heefi, en is gaan nederzitten, laaten zy hem vyf of zes minuuten bedenkens over, of hy ten oogmerk gehad hadt , nog iets te zeggen , of. 'er iets by te voegen, wanneer hy weder mag opftaan en het uitbrengen. Een ander in de reden te vallen , zelfs in gemeenzaams gefprekken, wordt hoogst onvoeglyk gekeurd. De befchaafdheid van deeze Wilden, in de Verkeering, gaat, in de daad, zeer verre: dewyl deeze hun niet toelaat de waarheid van 't geen in hunne tegenwoordigheid beweerd is, tegen te fpreeken , of te lochenen. Hier door 't is waar , vermyden zy gefchillen ; doch het maakt het bezwaarlyk hunne meening te weeten of te ontdekken, welk een indruk het gefprookene gemaakt heeir. De* Zen, delingen, die gepoogd hebben, hun tot het Chrhtlyk Geloove over te haaien , klaagen hierover als een der grootfte zwaarigheden , in het werk hunner Zendingen. De Indiaanm hooren , met geduld , de Waarheden van het Euangelie voor hun verklaaren , en geeven hunne gewoone tekens van toeltemming en goedkeuring; men zou denken dat zy ten vollen overtuigd waren. Doch dit is in 't geheel 't geval' niet. 't Is enkel beleefdheid. Wanneer iemand hunner in onze Steden komt , is ons Volk gereed zich rondsom hem te vervoegen , met verwondering op hem te daaren, en te belemmeren als zy verkiezen alleen te weezen ; dit houden zy voor een groote onbeleefdheid , en het uitwerkzel van gebrek aan onderwys in de regelen eener goede Opvoeding. Wy hebM 2 „ bea,  IÖS aanmerkingen ben," zeggen zy ,, zo veel nieuwsgierigheid als gy, en „ wanneer gy in onze woonplaatzen komt, wenfchen wy ook na gelegenheden om u te zien ; doch , ten dien „ einde , verfchuilen wy ons agter de haagen , waar gy 5, langs moet, en dringen ons nimmer in uw gezelfchap." Hunne wyze om in elkanders Woonftede te komen, heeft ook haare regels. Men agt het onbeleefd, voor reizende Vreemdelingen, onverhoeds in eene plaats te komen, zonder kennis van hunne aankomst te geeven. Hierom is het, dat zy , zo ras zy binnen het bereik komen, van de plaats te kunnen beroepen , ftaan blyven , en een fchrceuw geeven; daar blyvende tot zy verzogt worden in te treeden. Twee Oude Mannen verfchynen gewoonlyk buiten , om den Vreemdeling binnen te geleiden. In elk Dorp is een ledig huis , het Huis der Vreemdelingen geheeten. Hier worden zy gebragt , terwyl de twee Oude Lieden rond gaan van hut tot hut, de Inwoonders berigtende, dat 'er Vreemdelingen gekomen zyn, waarfchynlyk hongerig en vermoeid ; elk zendt van zyn voorraad wat hy te misfen heeft , en huiden om op te rusten. Wanneer de Reizigers zich ververscht hebben , brengt men hun pypen en tabak , en dan eerst begint het onderhoud roet de vraagen, wie zy zyn ? Waar zy heen moeten? Wat nieuws 'er is ? enz. Het eindigt doorgaans met dienstaanbiedingen, of de Vreemdelingen Wegwyzers noodig hebben, of eenige andere behoeften op reis, en mets wordt voor het onthaal gevraagd. Dezelfde Gastvryheid, onder hun voor een Hoofddeugd gerekend , wordt betragt door byzondere Perfoonen ; van welke conrad weiser, onze Tolk, my het volgende voorbeeld bybragr. Hy was; genaturalifeerd onder de Zes Volken, en fprak de Mohockfche Taal zeer goed. Door het Land der Indiaanen trekkende , om een boodfehap van onzen Landvoogd na den Raad te Onondaga te brengen , ging hy in de wooning van canassetego , een oude Kennis, die hem omhelsde , beesten-huiden fpreidde om op te zitten ; hem eenige gekookte boonen en vleesch om te eeten, en rum, met water gemengd, om te drinken, voorzettende. Zich wel ververscht hebbende, ontftak hy zyn pyp, en canassetego begon met hem een onderhoud , vraagende hoe hy gevaaren hadt in de menigte van jaaren, zints zy elkander gezien hadden ? Van waar hy kwam? Wat hem thans tot reizen bewoog, enz. ? Conrad beantwoordde alle deeze vraagen; en wanneer het gefprek be-  WEGENS DE WILDEN VAN AMERICA. i&9 begon te verflauwen , zeide de Indiaan, om het aan den gang te houden: „ Conrad, gy hebt lang onder de b-anken geleefd , en kent zeker hunne "gebruiken. Ik was " nu en dan te Albany , en heb waargenomen , dat zy , 'I ééns in de zeven dagen, hunne winkels fluiten, en ala' len vergaderen in een groot Gebouw. Wat doen zy " daar?" Zy komen, antwoordde cqnrad , zamen, om goede dingen te hooren , en te leeren. V» lK twvfel niet," zeide de Indiaan , „ dat zy u dit vertellen: zy hebben my 't zelfde gezegd; doch ik twyfel aan de waarheid van 't geen zy zeggen, _ en zal er u " myne redenen voor opgeeven. Onlangs ging ik na as" bany om myne Huiden te verkoopen, en andere goede■ ren in ltede te koopen. Gy weet, ik handelde door" gaans met hans hanson; doch toen bekroop my de lust '! om het by eenige andere Kooplieden te beproeven. „ Nogthans ging ik eerst na hans , en vroeg hem hoe * veef hy voor Bever wilde geeven, Hy betuigde niet meer ' dan vier Schellingen voor een pond te .kunnen bedeeden, ', maar , voegde hy 'er nevens, ik kan thans over geen l, zaaken fpreeken, het is de dag dat wy zamen vergaderen „ om goede dingen te- leeren, en ik ga na de Vergadering, „ Zo, dagt ikby my zeiven, nadien ik op deezen dag „ toch geen zaaken kan verrigten, mag ik ook eens na de „ Vergadering gaan, en ik ging met hem heen. Uaar Uoncit ,, een "Man in 't zwart, en begon tot het Volk zeer ern tig te fpreeken. Ik verdond niet wat hy zeide: doch bemerkende dat hy my en hanson fterk aankeek, yerbeeld, de ik my dat hy boos was, om dat hy my daar zag. Ik ging 'er uit, zette my by de Vergaderplaats neer, „ floeg vuur, en ontftak myn pyp, wagtende tot dat de " Vergadering zou eindigen. Ik dagt ook dat de Man iets „ van de Bever gefprooken hadt, en dagt dat deeze hec „ onderhoud in hunne Vergadering uitmaakte. „ Toen de Vergadering uitging , vervoegde ik my by ,, myn Koopman; zeggende: wel hans, ik hoop gy hebt „ beflooten my meer dan vier Schellingen voor t pond te ,reeven. _ Neen, zeide hy, ik kan zo veel niet gee- ven, en niet meer dan drie Schellingen, en zes Stuivers. „ Ik fprak met verfcheide andere Kooplieden , doch zy " zongen allen denzelfden zang , drie Schellingen en zes „ Stuivers, drie Schellingen en zes Stuivers. Uit beves„ tigde my in myn gevoelen, dat myn vermoeden gegrond was; en dat, wat zy ook voorwenden van te vergaderen " M 3 « om  X7<» AANMERKINGEN , WEGENS DE WILDEN VAN AMERICA» ,, om goede dingen te leeren , het eigenlyk oogmerk was „ het raadpleegen, hoe zy de Indiaanen in den prys van de Bever zouden bedriegen. Bedenk u , een weinig, „ conrad , en gy zult van myn gevoelen weezen. Indien zy zo dikwyls vergaderen om goede dingen te hooren, zouden zy 'er zeker wat van mede draagen. Doch zy blyven onkundig. Gy kent onze gewoone wyze van doen. Indien een Blanke , door onze landflreeken reizende, in een onzer Hutten komt, behande„ len wy allen hem , gelyk ik u behandel. Is hy nat, wy droogen hem, is hy koud, wy flooken vuur, laa,, ten hem aan fpys noch drank onibreeken , wy fpreiden 3, zagte vellen , op dat hy 'er op ruste en flaape ; en „ vraagen 'er niets voor (*), ■ Maar , wanneer ik 9, in het Huis van een Blanken te Albariy kom, om Spys s, en Drank, zy zeggen, waar is uw Geld? Heb ik het „ niet, het zeggen is, Vertrek Indiaanfche Hond! ■ „ Gy ziet , zy hebben nog niet geleerd die kleine goede „ dingen, om, in welke onderweezen te worden , wy s, geene Vergaderplaatzen behoeven, dewyl onze Moeders s, ze ons leerden toen wy Kinderen waren ; 't is , der„ halven, onmogelyk, dat hunne Verga leringen , gelyk zy 9, zeggen , aangelegd zyn tot een dergelyk oogmerk , of „ dusdanig eene uitwerking hebben ; zy dienen alleen, s, om te leeren hoe de Indiaanen omtrent den prys van den Bever te bedriegen. (*) 't Is opmerkenswaardig, dat, in alle eeuwen , en in alle landen, de Gastvrybeid eene Hoofddeugd is by de zodanigen, die de Befchaafde Volken met den naam van Barbaaren beftempelen. De Grieken roemden de Scythen deswegens ; de Saraceenen bezaten dezelve in eene hooge maate, en zy is, tot den dag van heden, de heerfchende hoofddeugd der zwervende Arabieren. Apostel paulus betuigt ook in het verhaal zyner Reixe , de fchipbreuk op het Eiland Melite vermeldende ,, De Barbaaren beweezen „ ons geene gemcenc Vricndlykheid ; want een groot vuur ont. flooken hebbende, namen zy ons allen in, om den regen di§ „ over ons kwam, en om de koude. Handel. XXVIII.' 2."  VAN DE TOONEEL-VERTOON. 1SY DE AMERICAANEN. 171 BERIGT , WEGENS DE TOONEEL-VERTOONINGEN BV DE INBOORLINGEN VAN AB1RICAV OUDTYDS , EN VAN DIE DER ZUIDZEE EILANDEN, IN ONZE DAGEN. (Ontleend uit de Storia critica de Teatri antichi e moderni, door PIETRO NAPOLI SIGNORELLI.) Drie Eeuwen geleden vondt men de Beg'nzels van het Tooneel in America, en heeft men ze , ten onzen tyde, op de Eilanden in de Zuidzee aangetroffen , fchoon ik niet kan denken, dat zy zich op eene zeer hoog klimmende oudheid kunnen beroemen. Wanneer de Spanjaarden in 't Land der Mcxicaaneti vielen , hadden deezen zekere Pantomime , Gemaskerde Dansfen , door hun Mitra geheeten. De Edelen en de Burgers danften, zongen, dronken, alles ging choorsgewyze toe. De Republikeinen van Tlascaia hadden , zo veel men kan gisfen , iets geregelders. En in 't algemeen vondt men by de halfwilde Stammen, Pantomim-vertooning van Veldflagen , Krygslisten, Zegepraalen, en Oorlogs-wreedheden,"en de Speelders '-drukten zo veel waarheids uit, waren zo vol viiurs , en ingenomen met de Perfoonadie, welke zy verbeeldden , dat de Europifche aanfehouwers daar voor fchrikten. By de Peruyiaanen, die niet geheel van fmaak in Weetenfehappen en Kunllen ontbloot waren , hadt men Dichters , onder den naam van Haravee bekend , waar van eenige Hukken overig zyn , en te Cu/co vierden zy Feesten , welke veel overeenkomst hadden, met die der oude Grieken , by hunne plegtige Volksvergaderingen. Men weet, of meent te weeten, dat eene foort van Wysgeerige Dichters , Amauti genaamd, aldaar ook Toneel-fabelen hadden uitgevonden , in welke de Prinfen en de Hoofden des Volks (peelden. . De Spanjaarden hebben, van hunne aankomst m die ongelukkige Landen af, alles verwoest; maar op de plaats, waar de Mexicaanfche Familien zich in de grootfte menigte beseeven hebben, Chiapa de los Indios, bewaart men nog veele Voorvadeiivke gebruiken. Zy vervaardigen Schildeïyen en Stoffen van Vederen, een oud Mexicaansch Handwerk , 't geen men hun nooit heeft kunnen nadoen._ Zy fpeelen veele der Spaanfchc Spelen naa ; houden SpiegelM 4 fcheeps-  371 VAN DE TÓONEELVERTOON. BY DE AMERICAANEN. fcheepseeveeten in den breeden Stroom , die voorby de js'ad vloeit. Zy vervaardigen houten Kasteden, welke zy nie gefchilderd doek bekleeden , die aangevallen en verdccdied worden; zy fchilderen, dansfen, fpeelen rnuzyk, en hebben Schouwtooneelen. De Peruviaanen neemen, op zekere dagen des Jaars , hunne oude wyze van zich te kleeden, aan, en draagen op de ftraaten de afbeeldingen van Zon en Maan om. Zomtyds vertoonen zy Schouwfpelen , cn bovenal een Treurfpel, verbeeldende den dood van hun laatflen Inca ataualpa. Deeze vertooning ontroert dermaate de gemoederen der aanicnouweren, dat zy traanen ftorten, en zomtyds tot zulk een woede overOaan, dat het wonder is hoe veele Spanjaarden 'er de flachtoffers niet van geworden zyn. De beroemde Zeeheld cook , en diens Tochtgenooten de Heeren banks en solander , zagen te Ohtea een Tooneelballet uitvoeren , niet ongelyk aan die wy zo menigmaal op onze Theaters zien. Twee benden Dansters, door de kleur hunner kleeding onderfcheiden, verbeeldden Dienstboden en Dieven. De Heer liet in de bewaarine-zvner Dienstboden een korf met vrugten gevuld; de Dieven zpgten, al dansfende , verfcheide Handen aamieemende, de korf weg te neemen; de Dienstboden verdubbelden hunne aandagt om dezelve te bewaaren, en den Dietftal te beletten, fcindelyk gingen zy flaapen by den kort, aan hunne zorge toevertrouwd. De Dieven bedienden zich van dit oogenblik, maakten 'er zich meester van, en daniten weggaande , een vrolyken dans. De Dienstboden, ontwaakt (loot het gerugt, bemerkten de dievery, en dan-, den met alle tekenen van droefheid en wanhoop. 7—— Dit alles is niet anders dan een Pantomime op het 1 ooneel, zeer gemeen in de daad ; doch 't welk eenig denkbeeld van een Theater veronderftelt, by een Volk , waar, men 't zelve aantreft. een hoogst veragtenswaardig character van eenen. staatkundigen. (Uit het Engelschd toiin, Graaf cranville , een der uitfteekcndfte Redenaaren en Staatslieden onder de laatstvoorgaandc Regeering , behooide tot die Politieken, die den Godsdienst aan den Staat ouderwet-  charactër van een staatkundigen. 1/3 pen. Het Koningryk van chrtstus te befchouwen,' als een Koningryk , algefcheiden van dat deezer Wereld , dagt hem ongerymd. In tegendeel beweerde hy , dat het Christendom met het Burgerlyk Staatsbcftuur vereenigd is, als zand met kalk, die ieder op zichzelven geen goede metzelkalk maaken. Waar hy zich verbeeldde , dat het Staatsbelang nadeel zou lyden byjiet Christendom, was hy 'er tegen, dat het geleerd zou worden. Hy hoopte daarom nooit te zien, dat onze Negers in America tot den Christlyken Godsdienst bekeerd wierden : dewyl hy dagt, dat zy dan min arbeidzaame Slaaven zouden weezen. Volgens 't zelfde beginzel , was hy tegen alle poogingen om de Americaanfche Wilden te bekeeren. Door den Christen Godsdienst te leeren, zouden zy kennis aan de Letteren krygen, en bedrevenheid in Kunftcn daar van het gevolg zynde , zouden zy te vreeslyker voor de Volkplantingen worden. — Op denzelfden trant voort redenkavelende , wenschte Lord granviixe , dat de Paus nooit Protestantsch mogt worden ; dat zou den Vischhandel groot- lyks bcnadeelen. Blyde ook was hy, dat de Geestlykheid na de Volkplantingen onkundige en zedelooze Knaapen , tot het verkondigen van den Godsdienst, zondt; dewyl zy dien invloed niet konden hebben op de Inwoonderen, welken wyzer en beter Mannen gewis zouden maaken, en die deezen invloed zouden aanwenden, om de Planters met een Geest van Onafhange- lykheid van het Moederland te vervullen. Hy verklaarde zich fterk tegen het zenden van Bisfchoppen na America. Dee zen dagt hy, zouden zich bevlytigen om de onderfcheide Secten tot ééne Geloofsbelydenis te brengen : tcrwyl de zekerheid van de afhangelykheid der Bewoonderen van dat Werelddeel , naar zyn begrip, afhing van derzelver onderlinge verdeeldheden. Desgelyks betoonde hy zich een vyand van de bevordering onzer Volkplantingen in Geleerdheid. Deeze zou , was zyn taal , de Jeugd geheel aftrekken van den Handel, vervullen met befpicgclende begrippen van Staatsbeftuur en Vryheid , en beletten, dat. de Zoons van vermogende Planters ter opvoedingc gezonden werden na Engelanti, waar zy eene liefde tot dat Ryk krecgen, en als zy oud werden te rug keeren , en zich daar nederzetten tot groote vermeerdering van onzen rykdom. Zelfs binnen 's Lands, w as hy tegen het opregten van Leesfchoolen , hy was 'er voor, dat het gemecne Volk geen leezen leerde, ten einde zy op niets anders mogten denken , dan om den Ploeg en hunne andere laage Beroepen. ZB-  174 ZEDELYKE BEDENKINGEN ZEDELYKE BEDENKINGEN. Hoe onvolkomen zyn onze kundigheden l Hoe bekrompen is des menlchen Verftand in deze beneden gewesten; zelfs dat van de verlichtften der Stervelingen. Dan hoe op¬ geklaard zal het verftand wezen der genen , die God in onver- derfelykheid liefhebben. Hier kennen wy maar ten decle. Maar , van God geliefd , zullen wy , aan de overzyde van de doods fordaan, een verlichter kennis, eene HemelIche Wysheid, ontvangen. Met die glorieryke hoope immers, worden wy gedtiurig vervrolykt, dat wy , in een toekomftig tydperk onzes beftaans, in dat tydperk, 't geen eenen aanvang neemt, als dit tydelyke is afgeloopen, dat wy dan onzen God, onzen oncindigen Maker, volkomen zullen kennen; dat is, zo volkomen zullen kennen , als bepaalde Wezens Hem kennen kunnen. — Dat wy dan God vuurig zullen beminnen , cn naar mate onze kundigheden hier in toenemen ; dat dan onze Liefde zal worden aangevuurd zo zo fterk , dat wy ons in eene ze¬ kere , in eene zegepralende, wyze , eeuwig in God verblyden zullen. Welke verbazende Wonderen ontdekken wy niet in alle GoaS werken; wanneer wy flegts de moeite nemen, om onze aandagt zodanig op dezelve" te bepalen, dat wy door de uitwendige fchors tot in derzelver birinenfte indringen ; dan Kraalt 'er eene onnafpeurelyke Wysheid van al het gefchapene af; eene diepte van Wysheid , die onze ktnnisfc te boven gaat. —> Waar vind men als dan een einde? Onze verwondering ryst al hooger en hooger , hoe meer wy de werken der natuur onderzoeken. • Wy vinden geen einde aan de onaf'mctelyke Wysheid en Almaet des Grooten Formeerders. Welk eene orde, welke eene "juiste fchikking in de deelen van 't geheel ! Welk een fchoon maakzei is ieder afzohderlyk deel, en hoe juist gefchikt, om, met anderen verbonden , een volkomen geheel uit maken ! —— Door eene onnagaanbare Wysheid word derzelver nette maat van beweging afgeperkt , en bepaald ; medegedeeld aan alle de byzondere deelen , en deeltjes , die zich als tot in het oneindige uitftrekken , en in zo eene fynheid uitloopcn, dat zy de aller- naükeurigfte waarnemingen ontfnappen. De juiste gefchikt- hcid van ieder deeltje, de gepastheid der Lighamen door dezelve gevormd. Alles, wat onze aandagt bezig houd, wekt gefta- dig onze verbazing , en houd onze verwondering geduurig gaande", 't zy Menfchen, 't zy beesten, 't zy gedierten, planten of bruiden, alle leveren zy verbazende wonderen , onbegry- i pelyke fchoonheden, op. De byzondere eigenfehappen, de nuttige einden en gebruiken waar toe ze gefchikt zyn; ■ de byzondere oogmerken, waar ze toe dienen; en de betrekkingen  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 175 gen in welke zy tot elkander ftaan, om Lighamen te vormen, en deze al te zamen, om het verbazend gewrogt van oneindige Al magt, het Geheel-al, uit te maken. ö! 'Oneindige diepte van Wysheid! Wie der Stervelingen zal dezelve doorgronden? Groot, oneindig groot, zyn Uwe Werken, ó God! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt, en de gantfche aarde is vol van Uwe Heerlykheid! Na dit Leven , in de toekomftige wereld , zal de mensch gewis eene verbazende verandering ondergaan: — dit verderfelyke zal het onverderfelyke, dit fterfelyke het onfterfclyke, aandoen. Dan, ten aanzien der wezentlyke .vermogens van den mensch , zal in zo ver geene verandering gefchieden , dat ze in aart en natuur zullen verfchillen , van 's menfchen vermogens hier op aarde; want deze zullen niet veranderd; maar vermeerderd worden , en een meerderen trap van volmaaktheid verkrygen. Het verftand, by voorbeeld, zal verlicht „worden , en hier door zal de mensch meer en meer inzien krygen in de oneindige deugden en volmaaktheden van God ; en toenemen in kennisfe tot de eindelooze volmaaktheid. Nimmer zal hem des nieuwe ftof ontbreken tot eenen ftaat van eindelooze, van euwi^e gelukzaligheden. t 6 & Wie in een Opperwezen gelooft, kan zich het'zelve niet anders voorftellen dan oneindig in alle zyne deugden en volmaaktheden. Een Wezen tog , dat boven alle Wezens verheven is, van welke alle andere wezens afhangen , en dat derhalven aan al de natuur het beftaan gefchonken heeft, kan gewis niet anders, dan oneindig zyn, niet minder dan in alle zyne volmaaktheden volkomen. De Rede leert ons , en verzekert ons aangaande Gods Natuur, terwyl de Heilige Schrift het op de allcrnadrukkelykfte wyze bevestigt , dat God is euwig, zonder eenig begin , beftaandc uit en van zich zeiven , zonder dat dit beftaan afhangt van iets buiten zich dat zyne natuur is Onftottelyk , cn bygevolg ongetermineerd , zonder eenige bcper king; Geestelyk, en niet uit bepaalde deelen zamengefteld • Almagtig, en dus van geen Wezen buiten zich afhankelyk • • Oneindig in Wysheid , en daarom Alwetend ; Alomtegenwoordig , en dus nergens uitgefloten; Volmaakt Wys , daarom niet falende in eenig ding; . Volmaakt Heilig, en dus afgescheiden van alle befmetting , hatende het kwade; Volmaakt Rechtvaardig , cn daarom ten uiterften afkeerig van alle verkeerdheden en onregt; Volmaakt Goed , en dus de volle, de onlecgbre bron van alle gelukzaligheid voor redemag- tige Wezens; de eenige Oorzaak van alles wat beftaat, waarom al het Gcfchapene ook ten eenemaal van Hem afhangelyk is Met één woord , voor eindige Verftanden onbe- grypelyk. -—- Oneindig • volkomen in alle zyne Volmaaktheden, en in zich zeiven volmaakt gelukzalig. Dat  1 76 zedelyke bedenkingen» Dat het Zedelyk Goed en Kwaad niet willekeurig zyn , en alleen zodanig zouden wezen, om dat God het zo wil; en ze geheel anders zouden kunnen zyn , indien God anders gewild hadde ; blykt uit de Natuur van God zelve. Gpde, by voorbeeld , is niets onmogelyk. Hy vermag alle dingen. —— Zulks leert de Rede, en de Heilige Schrift bevestigt het. : Da-i dit is echter zo niet te verdaan, als of de Almag- tige tegenftrydigheden konde werken. Want door zulk eene Stelling zou men God in zyne Magt te kort doen, hem tegenftrydige dingen doen uitvoeren, de orde van alles omkecren, en alles in de uitcrfle wanorde brengen. God zou in een Niet-God veranderen het geen even zo onmogelyk is, als dat een zaak op een en het zelfde oogenblik kan beftaan en niet beftaan. . Zou het, by voorbeeld, een Vermogen in God zyn, te kunnen Liegen , de Waarheid in onwaarheid te veranderen , en te haten? de deugd te verdoemen , en de ondeugd te beloonen? God kan het goede niet haten en het kwade beminnen, omdat zulks aanloopt tegen Zyne natuur zelve , en om dat Hy alleen het Hoogftc Goed is. Dus, om dat Hy zelve het Hoogde Goed is, kan God waarlyk niet anders dan het Goede verkiezen, en het Kwade verwerpen; niet uit eene onvaste Willekeur, maar uit de overeenkomst van Zyne eigen Heilige Natuur. Het Schepzel kan nimmer zynen Schepper volmaakt gelyk worden ; het Almagtig Opperwezen regelt Zyne Magt door eene ondoorgrondeiyke Wysheid, en volgens den aart der dingen. Hy werkt al wat Hy wil: maar wil niets, dan 't geen goed en redelyk is. Dus blykt klaar, dat Goed en Kwaad, natuurlyk onderfcheiden, en geenzins Willekeurig zyn. De Almagtige Schepper heeft ontwyffelbaar, in het voortbrengen van 't Geheel-al, ten oogmerke gehad, de Wezens, daarin voorkomende, zo gelukkig te maken, als met Zyne AI wyze oogmerken overeenkwam; inzonderheid grypt dit plaats omtrent Zyne redemagtige Wezens; daarvan heeft Hy 'er geen eenen ter euwigc rampzaligheid gefchapen. —— Dat niet alle menfchen gelukkig, maar zommigen ongelukkig, worden, is niet Gode, maar den mensch zeiven te wyten. De Groote Schepper, de Oneindige Formeerder van alles, kan niet anders dan het algemeen wclzyn onder het oog houden, het algemeen welzyn bedoelen de Orde der dingen bewaren, die eeuwig- duurende Orde, welke vordert dat de deelen ondergefchikt blyven aan hun geheel. En dit kan dikwils niet bereikt worden zonder eene fchynbare onvolkomenheid, zonder dat eenigen door ongeluk getroffen worden. & Cv. d. G.  MENGEL W E R K, Tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk. ophelderende aanmerkingen*, ovër den inhoud én den schryver , van het boek der regteren , als mede wegens de nuttigheden van dit bybelboek en toelichtingen omtrent dê tydrekenkunde daarin gevolgd. (Ontleend uit de Preface fur le Uwe des Juges par charles chais.} Ten Vervolge van de Ophelderende Aanmerkingen over het Regterampt by de Israüiten (*). Het Boek der Regteren bevat, eigenlyk gefprookeii, drie Deelen. ■ Voor I. Eene Inleiding tot de Ge¬ fchiedenis der doorlugtige Volkshoofden van gods Volk^ om eenig denkbeeld te geeven van dat Volk , naa den dood van josua tot othniel , den Eérften der Regte* ren (f), ■ — Ten II. De Gefchiedenis der Regteren $ welke eigenlyk het Lichaam des Werks uitmaakt (|). —ren Ten III. een Aanhangzel , gefchikt om de gedagten.is te herroepen van eenige gfewigtige voorvallen, die gemak lyk in de Inleiding konden geplaatst -worden (§), fchoon ze tot dat zelfde Tydperk behoorden q. ' Niet dan gisfender wyze, is de Schryver van het Boek der Regteren bekend. Eenigen eigenen het toe aan de Regteren zelVe, en willen, dat ieder hunner de Gefchiedenis van 't geen 'er onder zyne Regeering voorviel, zou opgetekend hebben („,„<). Anderen willen, dat esdra hee ZJta (*) Zie het voorige Deel, bl. 503. (O Hoofd/l. I. II. III. 1-8. (O Hoofdfi. III. 9 enz. XVI. CD Lightfoot geeft Opei: Tom. 1. p. 45, eenige gisfmgen öpt wegens het oogmerk van dit Aanhangzel ; doch zy hebben meer fcherpzinnighèids dan bondigheids. O Hoofdfi. XIX—-XXI. (**) Zie cler. Disf. de Script. Lil. Hifi. V. T» V. deel. mengelw.no. 5. N  278 OPHELDERENDE AANMERKINGEN zamengedeld , of in orde gebragt heeft ; maar het algemeenst heerfchend gevoelen onder de Joodcn (*) en Christenen is, dat samuel 't zelve fchreef. Om zich ten vollen overtuigd te houden, dat dit Boek het voortbrengzel is van één en dezelfde pen , fchynt het genoegzaam, het oog te vestigen op het 10 vs. , en eenige volgende van het II Hoofdftuk , waar de Schryver een denkbeeld geeft van 't geheele Boek. Daarenboven befpeurt men ten klaarden , dat de Opdeller leefde op een tyd , wanneer de Jehufiten nog meesters van Jertifalem waren (f), en, by gevolge, vóór de Regeering van david (1). Éindelyk blykt het ten vollen , dat het Gemeenebest van Israël toen geregeerd werd door eenen Koning; dewyl de Gefchicdfchryver zo dikmaals zegt, dat men op dien tyd, van welken hy fpreekt , geen Koning in Israël hadt (§) ; eene aanmerking, die in den geest,van geen Mensch kon opkomen , vóór de vestiging van de Monarchie , vóór dat zelfs de Israeliten het in den zin gekreegen hadden van den heere eenen Koning te vraagen. Van den anderen kant valt 'er geen twyfel aan , of het Boek der Regteren is vóór de Boeken van samuel gefchreeven; dan naardemaal men in dezelve uitdruklyk gewag gemaakt vindt van de Verlosfingen door verfcheide Regteren te wege gefcragt (*) , alsmede van den dood van abmimelech des Zoons gideons , gedood door Tehetz , volgens het verhaal regtere-n IX. 53 (***)• vum Men brengt hier tegen in 't midden, dat, in het a.V111 Hoofdd. vs. 30, gezegd wordt, dat de Daniten te Dan, een gefneeden Beeld oprigtten , en het diende tot den dag toe, dat het Land gevanglyk werd weggevoerd,; 't geen men verdaat van de Babylonifche Gevangenis , of die der tien Stammen (..,***), en waar uit men befluit, dat samuel de Schryver van' het Boek der Regteren niet heeft kunnen wee- (*) Dus dagten kimchi , abarbanel , en de Talmudisten in Jiava Bathra, Cap. I. Ct) Regt. I. 21. (O 2 Sam. V. 4- C§) Regt. XVII. 6. XVIII. 1. 31. XXI. 25. CO 1 Sam. XII. 9. 10. 11. (**) 2 Sam. XI. 21. C***) Zie patr1k, pyle, wells, henry. (.-***) Dit is het gevoelen van clericus, Disfert.de Script. Lil.  OVER. HET BOEK DER REGTEREN» i?9 weezen. Doch men heeft het volgende vs. flegts te leezen om overtuigd te worden , dat het Afgodsbeeld te Dan daar niet langer bleef, dan dat het Huis gods te Silo was ; zo dat het geen in 't 30 vs. van de Gevangenis gezegd wordt , öp geerie andere kan doelen, dan op die der Arke door de Philiftynen weggevoerd ; eene gebeurtenis door samuel in zyn eerfte Boek befchreeven en waar op david ongetwyfeld oogt in den LXXVII Psalm (f). Ik heb in myne Overzetting de zwaarigheid op eene andere wyze weggenomen ; deeze brengt mede, dat het Afgodsbeeld, daar vermeld, te Dan bleef, tot den dag toe , dat die Stam het Land verliet , dat is te zeggen , het grondgebied van het oude Lafs ; 't welk waarfchynlyk ten zelfden tyde gebéurde, als wanneer de Ark in de handen der Philiftynen viel (T). Wanneer men , ten aanziene van den Schryver deezes Boeks , nog veel onzekerder was dan men met de daad behoeft te zyn , zou zulks aan de Egtheid van het Boek zelve niets ontneemen. De Jooden 'hebben 't zelve beftendig voor een Godlyk Boek gehouden (§) ; en hun naarvolgende, heeft de Christelyke Kerk 't zelve beftendig aangenomen, onder 't getal der Boeken die voor Godlyk gingen (*), 'tword, op dien voet, aangehaald in de Boeken van samup.l (**) j in de Psalmen C^) ; by mattheus (*) ; in den Brief aan de Hebreen (**). Paulus onder anderen in de Redenvoering, welke hy te Antiochie hieldt tot verdeediging van den Christlyken Godsdienst grondt zich niet minder op de gevallen in het boek der regteren opgetekend (***), dan op die, welke men vermeld vindt in het Boek exodus of iri dat van josua (****). Eii C*) 1 Sam. IV. io, enz. (f) Psalm LXXVII. 61 , enz. ^ Cl) Zie chais, Gom. in h et dupin, Disfirt. Prelim. Liv. h ChaP. (§) Euseb. Hift. Eccl. Lib. IV. C. 26. fc») Euseb. als boven, en carpzov. intrad, ad Lib V T (**) 1 Sam. XII. 8. 2 Sam. XI. 21. Psalm LXVlI. 8. 9. XCVI. 5. (*) MVpth. II. 13. vefgel. met regt. XIII. 5. XVI. 17 £!L?EJ.R- XL 3* ■ C***) Mand. in. 1.6. .C****) Zie wolff, Bibl. Hebr. Tom. II. p. 76. Huet De*Evang. Prop. IV. p. 927. Natal. alex. Hift. T Itat I* Disf. 21. CARPZOVïUgj als boven. ^ D lv' N <£  ïSo OPHELDERENDE AANMERKINGEN En wie moet de voortreflykheid niet erkennen eens Boeks , welks leezen aan het Verftand en aan het Hart zo veele gewigtige onderwerpen , zo veele belangryke overdenkingen , aanbiedt? Waar ziet men op eene. merkbaarder wyze fpreekende Proeven van de Opperheerfchappy , welke god in 't Heelal voert , en van de beftendig aanhoudende befcherming, waar mede hy zyne kerk beveiligt tegen de aanvallen van Dwaaling en Ondeugd ? , Waar vindt men meer Gebeurtenisfen, die met luister ten toon fpreiden de zorge der Voorzienigheid, om het Verbond, met abraham aangegaan, geftand te doen, en van verre voor te bereiden, die aaneenfchakeling der omftandighëden , te midden van welke de Verlosfer desmenschdoms moest gebooren worden, als Verlosfer algefchilderd, door gidkon, barak, samson, jephta , wier daaden Apostel paulus vermeldt (*) , en in 't algemeen door alle Regters , die ten hunnen tyde Venosiers huns Vaderlands waren? Welk tafereel kan leerzaamer wecen dan dat-der Omwentelingen, welke de hradiien onder die verfchillende Reglers beproefden ? Hier de tugti^ende (lagen met welken god hunne Afgodery , hunne afwykingen , hunne wederfpannigheid , hunne ongehoorzaamheid en het ondankbaar vergeeten zyner zegeningen ftraff daar, in tegendeel, de uitfteekende Overwinningen, welke' hy hun fchenkt op hunne gebeden, op hunne traanen en opregt wederkeeren tot hunnen pligt. Overal ontdekt men de naauwfte verbintenis, welke natuurlyk plaats vindt, tusfehen de verknogtheid des Volks aan den Godsdienst, en hun tydelyk geluk , als mede. tusfehen h"t bederf, 't zy in beginzelen , 't zy in zeden , en t verval , ia 't verderf, eens Volks. De Staatkundige ziet 'er de waare oorzaaken der omwentelingen en onheilen diA vroe* of laat nede.rdorten op flegte en ongodsdieniW Volken , ais mede de middelen om derzelver val te voorkomen , of derzelver voorfpoed te herftellen. De Votften en Vcldheeren leeren 'er de kunst van gelukkig reeeeren en het Vaderland roemryk te verdeedigen , door zich onder de befcherming des Allerhoogften te (tellen, en door hun gedrag het Volk te leeren, om de gepaste onderdaanigheid en verfchuldigde trouwe toe te brengen. Elk, wie hy moge weezen, krygt, in groote en treilende voorwerpen onder 't ooge , de leerzaamfte proeven van (*} Hebr. XI.  over het boek der regteren» iSl het droevig mengzel, 't geen, door zomtyds, by de verhevenfte beginzelen, de fchandelykfte daaden, of, by .de fchitterendftc boedanigheden, de ontecrendfte gebreken te voegen , de Wysften aanmaant om fteeds zichzelven te wantrouwen , cn altoos toegeevende omtrent anderen te weezen , en zich nooit iemand anders ten voorbedde te neemen dan god alleen. Alles leert 'er den minst opmerkzaamen wat men leere met den Eeuwigleevenden te dienen , en het kenmerkend verfchil , 't geen 'er zich dikwyls, zelfs in dit leeven, opdoet , tusfehen die hein vreczen , en zyne geboden verfmaaden. —-— Alles bevestigt , dat de vrede , 't zy in- 't zy uitwendige, 't zy huislyke , 't zy burgerlyke , de eigenaartige vrugt is van règtvaardigheid; tcnvyl, in tegendeel, onrust, knaaging, tweedragt , wreedheid en oorlog , doorgaans ongeftttime driften vergezellen. Alles , eindelyk , wekt in dit Boek ons op, om de waare Deugd alleen aan te merken als geregtigd om god te vertrouwen; en dit geloof in god, dit vertrouwen op diens beloftenisfen aan te zien als de beginzels van de heldhaftigfte bedryven , cn de gefchiktfte , om zich van eer, heerlyldteid, en onfterilykhcid, te verzekeren. Wanneer men het Boek der Regteren alleen aanmerkte , als eene Verzameling van Gedenkreliriften , wegens de Gebeurtenisfen in 't Gemeenebest van Israël voorgevallen , geduurende eenige Eeuwen naa den dood van josda, zou men 't zelve, uit dien hoofde, voor een der dierbaarfte Overblytzclen der Oudheid moeten houden, 't Zyn Jaarboeken , wier gemis een onherftelbaar ledig vak zou openlaaten in de Gefchiedenis van gods oude Volk , en van den waaren Godsdienst. Afgefchciden van 't gewigt en het wonderbaare van de meeste gebeurtenisfen daar in voorkomende , fchakelt het geheel de Tyden aan een, toont de eerfte gevolgen van de vermeesteringen des Lands Canaan door de Hebreeuwen , den zamenloop van de wegen der Voorzienigheid , om hun daar ftaande te houden, de oudfteRegeeringsvorm hunsGemeenebests, naa dat het de twee eerfte Opperhoofden verlooren hadt , tot hetzelve Koningen verkreeg : de Staatkundige en Godsdienftigc toeftand des Volks , geduurende den ganfehen tyd , deszelfs belangen , verbintenisfen en oorlogen , zo binnenslands als met de Nabuurvolken ; deszelfs voorfpocd en tcgenheden , dienstbaarheden cn verlotingen , nederlaagen en overwinningen^, geduurende een reeks" van N 3 on-  33a. ophelderende aanmerkingen ongeveer driehonderd jaaren. Men ziet 'er een volgreeks van Helden , van groote daaden ; wonderdaadige uitkomften, en hoogstgedenkvyaardige gebeurtenisfen! gn is het van zo veel te meer aanbelangs, dezelve in een getrouw Tafereel te kunnen befchouwen , daar dezelve , voor een gedeelte, misvormd zyn in de Boeken der Heidenen, door onkunde en duizend fabelagtige verhaalen ; getuigen hiep van de jer.ubal van sanchoniaton , gefmeed uit de Gefchiedenis van gideon (*) ; de Fabel van iphigenia , door veele Oordeelkundigen gehouden voor een navolging van jephta's Gelofte (f) , de verrigtingen van hercules , welke veelen denken ontleend te zyn uit de daaden van samson (-)-). 't Is waarheid , dat 'de Tydrekening van het Boek der Regteren zeer verward is, en dat, ondanks veele poogingen en gisfingen, de Geleerden tot nog niet gedaagd zyn in de zwaarighedeu te vereffenen. 't Geen de grootfte ongelegenheid veroorzaakt, ontftaat juist uit dat geen , 't welk gefchikt fcheen om dezelve weg te neemen , te weeten uit eene plaats der Heilige Bladeren, waar in de duur van den Tusfchentyd, op welken het hier aankomt , in uitdruklyke woorden vervat fchynt. Wy leezen i kon. VI: i. Het gefchiedde nu in het drie honderdde en tachtigfte jaar , naa den uitgang der Kinderen Israels uit Egypte, in het vierde jaar van het Koningryke salomons , dat hy het Huis des heeren bouwde. Maar die zvvaarigheden verheffen zich tegen deeze Jaartelling. De eerde is het gezag van Apostel paulus , die , Handel. XIII. 17-21, de Jooden te Anliochie in deezer voege aanfpreekt : De god deezes Volks Israels heeft onze Vaderen uityerkooren , en het Volk verhoogd, als zy Vreemdelingen waren in het Land van Egypten , en heeft ze met een hoogen arm daar uit geleid, en heeft, omtrent den tyd van veertig jaaren, hunne zeden ver draagen in de Woestyne ; ende zeven Volken uitgeroeid hebbende in het Land ranaan , heeft haar door het Lot het Land derzely£n uitgedeeld, en daar naa, omtrent vierhonderd en vyf- tig (*) Hier wyst ons de Schryver tot zyne Aant. over rect. IV. %% (t) Aant. over regt. IX. 39. (i) Aant. — XVL 30. en stackhouse , Tom, I. p. I9Ö, S97-'  over het boek der regteren. 183 tig jaaren , gaf hy hun Reglers tot op samuel den Propheet , en van toen aan begeerden zy eenen Koning, enz. Deeze woorden van Apostel paulus ftaan geheel aangekant , tegen 't geen men in het Boek der Koningen leest. Want, indien men, volgens het daar gefielde, flegts 480 Jaaren te tellen hebbe , zints den Uittocht tot het vierde jaar van salomo's Regeering , hoe kunnen 'er dan 450 verftreeken zyn , zints de verdeeling des Beloofden Lands tot op samuel, 83 jaaren vóór salomo. Ten anderen weet men, dat god Regters aan Israël gaf eer'er 36 jaaren verloopen waren , zints de verdeeling van Canaan , en niet 450 jaaren daar naa j welk een ryke bron van zwaarigheden ? 'Er doet zich eene tweede op, jephta rekende in zyn tyd 300 jaaren verloopen , zedert de Bezitneeming van Qanaan tot de Dienstbaarheid onder de Ammpniten^ (*> Nu de tyd, verftreeken zedert den aanvang der Dienstbaarheid tot het vierde jaar van salomo , beloopt zeker veel meer dan 180 jaaren. De derde, eindelyk, vindt men in de Berekening zelve, de Tyden genomen zynde volgens de Letter van den Bybel. Want 'er verliepen maar 480 jaaren naa den Uittocht , tot op het vierde jaar van salomo ; dus men geeve aan de Regeering van moses . 40. aan de Regeering van josua . 17. aan de Regeering der Oudften . ai. aan de Regeering van n,i en samuel 40. aan de Regeering van saul . 40. aan de Regeering van david . 40. aan salomo 3* dan zal men het beloop krygen van . 201 jaaren. deeze 201 jaaren afgetrokken van 480 jaaren , zullen 'er flegts 279 jaaren overblyven voor de Dienstbaarheden en de Regeering der Regteren, van welken gewaagd word in 'het Boek , 't geen hun naam voert ; een aantal jaaren, 't geen natuurlyk twee derden bedraagt van die , welke de Text van dat Boek aan onze oogen biedt , volgens deeze Berekening I. Dienst- (*) Regteren , XI. 26. N 4  ï8a ophelderende aanmerkingen I. Dienstbaarheid onder den Koning van Mefopotamie, H. III. 8. . . 8. Vrede van othniel, H. III. 11. • _ 4°° II. Dienstbaarheid onder eglon , Koning van Moab, H. III. 14. . 18. Vrede van ehud , H. III. 30. . 80. Samgar, H. III. 31. • °. III. Dienstbaarheid onder jabin , Koning van Canaan, H. IV. 3.' . . 20. Vrede van barak en debora, H. V. 31- 4°° IV. Dienstbaarheid onder de Midianiten, H. VI. 1. . • • • 7. Vrede van gideon . H. VIII. 28. . 4°« Abimelech, H. IX. 12. . . 3» Tolah, H. X. 2. . . 23. Tair, H. X. 3 „ **' V. Dienstbaarheid onder de Ammomten, H. X. 8. 18. Tephta, H. XII. 7. . . 6. Ebsan, H. XII. 8. 9. 10. • . 7- Elo« , II. X. 11. • • l°- Abdon, H. XII. 14» • • 8' VI. Dienstbaarheid onder de Philiftynen , H. XIII. 1. • 4°- Samson, II. XV. 20. XVI. 31. . 20. in 't geheel 4i° jaareft. Waar uit zou volgen, dat, zints den Uittocht, tot het vierde jaar van salomo , 'er geen 480 , maar meer dan 600, zouden verloopen weezen (*). Om zich uit alle die zwaarigheden te redden , hebben de Geleerden de tocvlugt 'genomen tot verfcheide veronderftellrngen. Wy zullen 't hoofdzaaklyke daar van opgeeven. m , . ,. Voor eerst heeft men bekwaame Tydrekenkundigen gevonden , die den knoop doorhakten, en de plaats, in het rfte Boek der Koningen, voor verminkt rekenden, en dat men, in ftede van 480 jaaren, 580 moest leezen (f) , ot 1? ' ■ 6bO (*) Zie Bibk. Angl. Eedford's, Script. Chroa. B. V. p. 477- enz. (t) Zo begreepen het melch.ior cano , l. capel , crotius en ïer.izonius.  OVER HET BOEK DER REGTEREN. 185 6'So (+) , of 648 jaaren (f). Deeze Geleerden ftemmen dus geenzins overeen. En hunne gisfing wordt niet onderfteuud door eenig Handfchrift, noch door een der oude Overzettingen, die alle, gelyk de Hebrceuwfche lext, 480 ïaaren hebben. En fchynt het onmogelyk daar mede over een te brengen, de Berekeningen, welke in de Geflachtlyst van david voorkomen, zo als wy dezelve in t Boek van ruth vermeld vinden (\|-). Ten anderen. Om deeze 480 jaaren te vinden, te rekenen van den Uittocht, tot het vierde jaar van salomo, heeft de beroemde usserius de toevlugt genomen tot een Stelzel , 't geen waarlyk een aanneemelyk voorkomen heeft, fchoon het geenzins van zwarigheden ontheven is. De Dienstbaarheden , in het Boek der Regteren vermeld, plaatzende in de tusfchentyden van de eene Rust tot de andere , en {tellende, voor de eerfte Ruste, het jaar der Landverdeelinge van Canaan zelve ; zettende , by voorbeeld, 't geen wy in 't III Hoofdftuk vs. 11 leezen, het Land was in rust veertig jaaren, voor het Land begonia rust te zyn het veertig/ie jaar, te weeten van de voorgaande Rust af te rekenen. In deezer voege eindigt hy elke Dienstbaarheid met den aanvang der volgende Ruste. _ En zyne Tydrekening, op die gronden gebouwd, brengt juist bet getal voort, ''t welk men moet hebben om met de andere erkende Tvdkringen het ronde getal 480 uit te maaken. Men heeft op dit Stelzel van usserius verfcheide zaaken aan te merken als de vryheid, _ welke die Kerkvoogd zich aanmaatigt, om, in (lede van 40 jaaren, te leezen het veertigjie jaar, en dat hy geweld doet aan de uitdrukkingen, door, in meer dar, één opzigt, 'er eene betekenis aan te hegten, geheel verfchillende van die zich natuurlyk voordoet. Dan hier op heeft hy, door Schriftuurlyke voorbeelden, op eene voldoende wyze geantwoord (§). Misfehien zou het zo gemaklyk niet vallen usserius te billyken, dat hy de jaaren van Rust, cn die van Dienstbaarheid , onder 't zelfde getal begrypt, als dat, wanneer de Text zegt , dat door qtminiel het Land het veertigjie jaar rustte, naa den Vrede van josua, men vcrö ftaan (*) Serrarius. , (t) Des vignoles, Chron. Tom. I. Liv. I. §. 29. p. 172. (i) Biblioth des Sciences, Tom. VII. P. I. p. 86. (§) Usser. Annal. ad A. M. 2599. et Chronol. I. p. 63. N 5  ï8ó ophelderende aanmerkingen ftaan moet dat het Land 32 jaaren Rust genoot, naa acht jaaren Dienstbaarheids. Wat de 300 jaaren , regt. XI. 26, vermeld, aanbelangt, deeze merkt usserius aan, als een rond getal voor een onvolkomen gefield, 't welk, naar zyne berekening, niet meer dan 263 jaaren bedraagt. ■ ■ De plaats uit handel. XIII blyft dan alleen nog overig, doch men brengt die, zo 't ons toefchynt, gemaklyk genoeg met 1 kon. VI. 1. overeen. Bekwaame Oordeelkundigen klimmen met usserius tot de Geboorte van izaak op, om het juiste Tydperk te bepaalen, waar van de Apostel fpreekt. De Heilige paulus hadt vs. 17 gezegd: De god deezes Volks Israels heeft onze Vaderen uitverkooren: hy hadt dit met de daad gedaan, met izaak te doen gebooren worden , om, in ftede van ismael ,de Volksftam te weezen , die van abraham zou afdammen Vervolgens fpreekt de Apostel van de Verlosfing uit Egypte, van het verblyf in de Woestyne, van de Vermeestering van Canaan, en de verdeeling van dat Land onder de Stammen, daar op keert hy weder tot het punt, van waar hy was begonnen ; 'er by voegende, dat, wanneer 'er omtrent 450 jaaren verloopen waren (naa de Geboorte van isaak,) god Regters gaf tot op samuel, dat is te zeggen , van welke samuel de laatde was. Men kan niet lochenen, dat deeze uitlegging vernuftig is : want van izaak's Geboorte tot aan den Uittocht, telt men 405 jaaren , wanneer men by deeze 40 jaaren voegt, voor 't verblyf in de Woestyne, en 6 en een half jaar verdreeken, tot aan de verdeeling van Canaan, zal men omtrent 451 jaaren krygen, en komen tot het jaar waar in die verdeeling voltrokken werd , 't zelfde jaar, van 't welke usserius zyne geheele Tydrckening van het Boek der Regteren aanvangt. Deeze wyze , om 't geen men handel. XIII vindt, op te vatten, is te meer aanneemelyk, dewyl zulks rust op eenige Handfchriften (f). Dóch zo dezelve eenigen te gedrongen mogen voorkomen, gelyk bekwaame Uitleggers hebben geoordeeld (f) , voegen wy 'er nevens, dat 'er een Handfchrift is , waar in men , in dede van om- (*) Gen. XXI. 12. (f) Usser. Chron. Poli Syn. et carpzcv. Introd. p. 168. Bible ftngloife, (l) Perizon. JEgyptiac. C 16. p. 277. Des vignolk , Tom. h ?• 97-  over het boek der regteren. I87 tmtrent 450, leest omtrent 350 jaaren (*) , 't welk de zwaarigheid geheel doet verdwynen, naardemaal 'ervan de voltrokken verdeeling des Lands. Canaans, tot op samuel, naar de berekening van usserius, 328 of 329 jaaren verloopen zyn Cf). Om alle die zwaarigheden te ontwyken , heeft de Ridder marsham een ander Stelzel uitgedagt, 'tgeen aan veele Oordeelkundige Bybel-verklaarders veel gemakkelyker en veel aanneemelyker toefcheen. Deeze Schryver veronderitelt, dat men, ten zelfden tyde, onderfcheideRegters hadt, ten Oosten en ten Westen, ten Noorden en Zuiden der Jordaane; en dat de Oorlogen, die delsraeliten in't eene kwartier te verduuren hadden , de Stammen in de andere niet betroffen. By voorbeeld , als men leest dat liet Land in rust was veertig jaaren, naa dat ehud de Moabiten overwonnen hadt (4), verftaat marsham zulks alleen vanher. Oostlyk gedeelte, en wil, dat, 20 jaaren na de Overwinning door ehud behaald, jabin, Koning van Canaan, die te Hazor regeerde, de Israeliten in het Noordlyk gedeelte aantastte, en twintig jaaren verdrukte, tot dat de Stammen van Z-abulon en Naphtali, door barak aangevoerd, sisera den Veldoverften van jabin verflaagen hebbende, het geheele Land eene Ruste van 40 jaaren kreeg, welke eindigde met de 80 jaaren van Vrede, die het Oostlyk gedeelte beltendig genoot. Op deeze wyze kort hy den tyd op, en brengt op 480 jaaren, 1 kon. aangeduid, den geheelen tusfehen tyd, welke zich opdoet van den Uittocht, tot het vierde jaar van salomo (§)• Maar dit Stelzel, 't geen eenigen zo zeer behaagde (*), is verworpen door anderen, als de grootfle verwarring in de Tydrekening van het Boek der Regteren baarende, Men vindt de verónderdelüng te dout, en daar de uitdrukking het Land was in rust, drie maaien, volgens de bekentenis van marsham zelve, betekent dat het ganfche Land in rust was, is het eene loutere gisiing, dat hy die betekenis tot eea CO Beza, in 1. (t) Cajet. Luther etc. apud usser. Chron. I. p. 67. CO Regt. III. 29. C§) Marsham , Canon Chron. Sec, XI. p. 305-309. Ei. Lipf: Ï676. in 4to. Q) Als by voorbeeld calmet.  'l88 ophelderende aanmerkingen een enkel gedeelte bepaalt, wanneer het in zyne Rekening zo te pasfe komt. 'Men beweert tegen hem, dat de Verdrukking onder de Ammonitcn zich uitftrekte aan wederzyclen van den Jordaan Men duidt hem kwalyk, dat hy ebsan, elon en abdon tot Regters in het Oosten fielt, daar zy Regters waren over de-Stammen van Juda, Zabulori en Ephraim, in 't Westen; dat hy deeze drie Regters in Vrede laat leeven, terwyl men weet dat het Westelyk gedeelte van Canaan onderdrukt werd door de Philiftynen. Eindclyk heeft men tegen hem, dat hy samson, eli cn ebsan of elon, hun Regterampt doet waarneemen te midden van de langduurigfte verdrukking die de kinderen Israels geleden hebben (!)• Eene zvvaarigheid van minder aanbclangs dan dè voorgaande : dewyl. dezelve vooronderftelt , dat de Regters altoos Oorlogshelden , Bevryders van hun Vaderland, geweest zyn,-wier Regeering niet begon . dan met het eindigen der Dienstbaarheden, welke zy deeden ophouden: 't welk ons een zo veel te min bewi cze Stelling voorkomt, daarwy in 't algemeen de Dienstbaarheden der Israelitcn, ten tyde hunner Regteren, aanzien als eene enkele onderwerping , om aan hunne Overwinnaaren fchattingen te betaalcn , welke zy met min of meer ftrengheids invorderden (j); daarenboven wTordt, onzes agtens, wel duidelyk gezegd, dat samson de Israeliten rigtte , terwyl de Philiftynen hun verdrukten , of, gelyk onze Overzetting het heeft , in de dagen der Philiftynen (jft). De Geleerden hebben meer dan ééns de Stelzels van tjsseriüs en marsham zoeken te verecnigen , of te maatigen door verbeteringen , uit beide wat neemende; maar in dit geval, gelyk in veele andere, valt het veel gemaklyker af te breeken dan op te bouwen. Onlangs heeft een geleerd , vernuftig , en zeer fchrander Oordeelkundige, naa de onbelfaanbaarhedcn der Tydrekeningen van usserius en anderen aangeweezen te hebben , (*) Regt. IX. 7. 8. 9. (t) Des vignoles, Tom. I. p. ic8. et Bibl. des Sciences , als boven. (4.) Zie onze Aant. regt. III. 8. (§) Carpzov. Introd. ad. Lib. V. T. p. 183. Van alphen, Epist. ad dukerum, praemisfa pf.rizonti ürig. JEgypt., ook te vinden in de Miscell. Groning. Tom. II. p. 501.  over het boek der regteren. 189 ben, het gewaagd, 'er eene van zyn maakzel te geeven, waar in wy meet lichts , en min veronderfMlings, hoopten te zullen aantreffen , te weeten v Vader chart.es fran'cois houbigant (*). Deeze geleerde Geestlyke ftaat met usserius' de gewoone Leezing van 1 kon. VI. 1, toe, hy veronderftc-lt, dat men, handel. XIII 20, omtrent 350 moet leezen ; en wil, dat het getal van 300 jaaren regt. XI. 26, een rond getal is , volgens hem gefield voor 280 of 281 jaaren. Doch om de jaareiv der Regteren, in het tusfehenvak van 480 , zints den Uittocht tot het derde jaar van salomo te fchikken, geeft hy zich toe in gisfingen, die buiten twyfel niet min gewaagd en twyfelagtig zyn dan die der andere- Tydrekenaaren. By voorbeeld om zich te ontdaan van den langen tyd van 80 jaaren , die de Text geeft aan de Ruste door ehud bezorgd ff), zegt hy, dat dit een misflag is der Uitfchryveren, die, zich van eene verkortende fchryfwyze bedienende, een fout begaan, en 80, in plaats van 20 gefield hebben. Hy geeft aan samson 40 jaaren Regterampts, 20 alleen, en 20 met eli; aan eli 45, te weeten 20 met samson, en 25 met samuel; aan samuel desgelyks 45, en van dezelve 25 met eli , en 20 met saul , die, zyns oordeels, maar 20 jaaren regeerde, in {lede van 40, gelyk men in 't algemeen wil. Dan het dunkt ons, dat de bewyzen door hem , voor zyne fchikkingen opgegeeven, verre van beweezen af zyn (J,). < (*■) Vader houbigant, Priester van het Oratorie te Parys, die een Heb. Bybel, in 't jaar 1783 uitgaf, met Aantekeningen en eene Vertaaling, voorafgegaan van verfcheide voorloopige Verhandelingen, waar in veele"ftukken, tot de Uitlegkunde en de Gewyde Gefchiedenis behoorende, voorkomen. . . (t) Regt. III. 20. (O Houbigant , Bïbl. Hebr. Tom. II. in Praef. Zie ook Bibliotheque des Sciences, Tom. VII. P- 1 • manier , om het blixemzilver (Argentum fulminant) te bereiden. *\Y/y oordeelen den Scheikundigen Liefhebber geen onW dienst te zullen doen, met hem de navolgende Vertaaling uit een geagt Hoogduitsch Maandwerk mede te dee->  i?o manier. deelen ; te meer , daar de bereiding van het Blixemzilvér nog verre af is van algemeen bekend te zyn. Wy zullen ons ftiptelyk aan den letter binden , om alle misdagen, zo wel in de bereiding voor te komen, als ook de voorbehoedmiddelen duidelyk aan te kunnen wyzen. Het oorfpronkelyke is briefsgewyze, en luidt aldus. ,, Uittrekzel van een Brief mit M* den 30 O&obcr, 1788. ,, Ik moet u berigt geeven van eene nieuwe Chemi„ fche ontdekking, die ik toevallig deed, en die even zo „ vreemd , als gevaarlyk en verfchrikkelyk, in haare uit„ werking , is. Ik zal u de toevallige gelegenheid daar „ toe , de geheele manier der bereiding , en haare ver,, eischte theorie, om Handig melden , op dat gy zelve „ kunt oordeelen, of ik in myne opgaave te veel gezegd ,, hebbe of niet. De droevige en verfchrikkelyke uitwerkingen van het Buskruid zyn u bekend, en dat men door het blixem,, goud (zo het maar niet zo kostbaar was) nog meer zoude kunnen uitvoeren : doch van een blixemzilvér zult gy voorzeker nog niets gehoord hebben , en dit „ is het, echter , waar over ik my nu verder zal ver„ klaaren. Het doen van eenige Chemifche proeven, die ik on„ langs verrigtte , gaf my gelegenheid tot het vermengen a, van verfcheidene Zouten, waar by ik telTens fyn zilver bragt; en eene derzelve veroorzaakte, door eene enkele }, aanraaking van een koud lichaam, zulk een oogenblikkelyke ontbranding en geweldigen dag , dat daar door , niet alleen het vat, waar in het was , in verfcheide a, nukken geflaagen wierd, maar dat het my zelfs, zo ik , de behoorlyke voorzorg Verzuimd had , zeer gevaarlyk }, had kunnen worden. Ik zal u derhalven de geheele manier van bereiding, met alle derzelver uitwerkingen, zorgvuldig befchryven: , dewyl zy misfehien een aahmerkclyk licht over eene 9> nieuwe Chemifche Theorie zal kunnen verfpreiden; en SJ op dat gy of uwe Vrienden , zo zy eens lust mogten s, krygen, deeze proef na te maaken, vooraf onderricht s, mogten zyn, aan welke onaangenaame toevallen zy zich J5 als dan daar door zouden blootdellen, indien zy tot de „ bewerking overgingen, zonder de nauwkeurige ontbin„ ding, en onverwagte uitwerking derzelve, behoorlyk te „ kennen. Doch ter zaak. „ 5, Neem  OM HET BLIXEMZILVÉR TE BEREIDEN. IQl „ „ Neem fyn "Capelzilver , ontbind het volgens ge„ woonte in Zalpeterzuur (acidum nitri) precipiteer „ „ dit met Kalkwater , giet dan het vogt langzaam af, „ „ en plaats het nedergeplofte drie dagen lang in het „ „ daglicht (Tagsluft) , op dat het door den invloed van „ ,, het licht bezwangerd, en teffens droog worde. „ „ Vermeng dan dit drooge nederplofzel met Salmi,, ,, aczuur, (alcali volatile caufiicwri) en daar uit zal een „ „ zwart poeijer ontdaan ; giet alsdan het vloeibaare „ zagjes af , en laat het wederom langzaam in de „ lugt droögen , en hier mede is het blixemzilvér ge„ „ reed, waar van ik tegenwoordig fpreeke."" ,, Hier by heb ik nog" aan te merken , dat men tog „ vooral wel oplette , van dit blixemzilvér degts de ge„ ringde hoeveelheid, die mooglyk is, teffens te vervaar„ digen : het alsdan in glazen , maar beter , veiligheids ,, halve, in verfcheide kleine metaale doosjes drooge, de„ zelve onbewogen op haare plaats daan laat, alle moge„ lyke aanraaking van eenig vreemd lichaam zorgvuldig ,, verhoede, en, by de bereiding van het zelve, zyn ge,, zigt wel dekke en bewaare; eindelyk, dat men de ont- deeking en verpoffing, flechts met de geringde hoeveel„ heid, (een grein) beproeve, anders zoude men ligtelyk eene voor het leven gevaarlyke verpoffing kunnen ver,, oorzaaken. „ Zodanige ontdeeking en verpoffing word oogenblik„ kelyk daar door veroorzaakt , wanneer het gemelde „ blixemzilvér flechts met een vreemd koud lichaam in ,, onmiddelyke aanraaking komt , daar tot het buskruid „ noch eene beroering van het vuur, en tot het blixem„ goud eene zekere graad van verhitting vereischt word, „ indien beide 'hunne gewoone werking zullen te weeg ,, brengen. Maar hoor nu wat ik ondervonden hebbe. ,, Eén grein van dit blixemzilvér lag op een glazen fcho„ tel , toevallig viel 'er een druppel water op , en de „ ogenblikkelyke ontdeeking en flag waren zo geweldig, „ dat daar door niet alleen de glazen fchotel tot poeder, ,, en byna onbegrypelyk kleine dukjes, gedagen wierd, „ maar ook de fcherven in het hout van een tafel, waar 9, op de fchotel dond, diep ingeflagen wierden. Eenige „ ftofjes van het gemelde blixemzilvér diet ik onvermerkt s, met de hand van de tafel, en deeze verpoften niet al„ leen terftond, maar dit deeden Ook die dofjes, welke door den val den grond aanroerden. Doch wat hier by „ het  IQ» MANIER , OM HET BLIXEMZILVÉR TE BEREIDEN» het vreemds is, beftaat daar in , dat men, na.de ont, fteeking en verpoffing het Capelzilver altyd wederom vind, even zo wit, zuiver, in dezelfde hoedanigheid ',' en waarde , gelyk het vóór de eerst ondernomen ne,, derploffing geweest is. „ Nu heb ik u alles gezegd , wat men, om eene ge„ lukkige proeve met deeze hoogstgevaarlyke vermenging ,, te kflnnen maaken, noodzaakelyk weeten moet: nu nog „ flegts een enkel woord , van derzelver waarfchynelyke „ theorie.. „ „ Deeze is genoegzaam dezelfde , als by het bhxem„ goud. Het zuur \acidwrï) dat zich aan het neerge„ plofte zilver hangt en vasthegt , vermengt_ zig met de „ waterachtige deelen van het Salmiac, en uit deeze ver„ binding omftaat eene in dampen gewikkelde vloeiitotte; „ deeze heeft alle die veerkragt en vermogen van uit„ zetting, die haar eigen is, en werkt, ingevolge daar van, „ zo verfchrikkelyk, uit hoofde der geheel koud gefchiede uitdamping. . ÏT . , „ Zo even verneem ik uit Parys, van eenige Vrienden, ,, welken ik onlangs deeze proeve medegedeeld heb, dat de Heer bertholes , een bekwaam Scheikundige aldaar, " dezelfde , die ons in 't jaar 1785 de Theorie van het ' blixemgoud heeft gegeeven, nu ook deeze proef onder- neemen en volkomen afdoen wil , en ik twyfel geens!. zins , of dezelve kan nog veel verder voortgezet worden: , echter ben ik wel overtuigd, dat aan het weetgierig „ Menschdom hier mede niet een zo fchadelyk en droevig ,, gefchenk gedaan word, als weleer, door den Munmfc ' barthold swartz, met het buskruid gefchiedde: om dat het volftrekt onmogelyk is van dit blixemzilvér, op ééns, eene zo groote hoeveelheid te vervaardigen, en " het zo lang te bewaaren, dat men in ftaat zoude zyn, „ om, daar van, een voor de algemeene Menschheid na!, deelig gebruik te kunnen maaken." s' Ik ben enz. .,..t WAAR*  DE VERDWYNING VAN DEN RING VAN SATURNUS. 193 waarneemingen , wegens de vëkdwyning van den ring. van saturnös , te viv1er.s jn v1varais gedaan , door den Heer flauvergues, Lid van de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen ie Mofitpellier, enz. De Waarneeming der verdwyningen en verfchyningen van den Ring van Saturnus , welke in dit Jaar moesten voorvallen , is een der gewigtigfte : naardemaal men 'er tot nog geene volkomene van bezat, gedaan op den Zuiderknoop van den Ring. Onder de onderfcheidene Phafes, was de ongemakkelykfte oir waar te neemen de verdwyning van den Ring omtrent het laatfte van voorleden Meimaand: om dat Saturnus, nog zeer digt by de Zon, of gedompeld was in de dampen van den Gezigteinder, of belet werd, door een te fterke fchemeringe, om gezien te kunnen worden. Derhalven is ook die waarneeming te Parys en te Montpellier mislukt. Ik ben hier te Vi* viers in Viverais een weinig gelukkiger gellaagd. Gelyk men zal z:en uit de volgende Waarneemingen, gedaan met een goeden Gregoriaanfchen Telescoop , van zestien duimen. Den i Mey 1789 , nam ik Saturnus waar , van 3! uur 's morgens , tot 4, uur : de twee Ooren van den Ring vertoonden zich als twee langbeenige driehoeken , wier grondftukkèn, raakeïide aan de Planeet Saturnus, een weinig meer dan de andere zyde verlicht waren. Den 2. 3 en 4, van dezelfde Maand, kon ik, door de bewolktheid der Lugt, Saturnus niet zien. Den 5 nam ik Saturnus waar , van 3! uur 's morgens, tot 4l2 uur, die zelfde Ooren fcheenen nu niet meer dan twee kleine regte Lynen , witagtig , en zeer dun; het Westlykfte dagt my iets langer en een weinig onderfcheidener dan het Oostlykfte; deeze overblyfzels van den Ring waren zo zwak, dat ze geheel en al uit het oog verdweenen , als eenige beweeging of damp in de lugt was. Den 6, kon ik, door de bewolktlieïd, de Planeet niet zien. Eindelyk den 7, bezag ik Saturnus van %\ uur 's morgens , tot 4 uuren ; maar , hoe nauwkeurig ik keek by het doen deezer waarneeminge , kon ik volftrekt geen V. DEEL. MENGELW. NO. 5. O VOCt»  194 DE VERDWYNING VAN DEN RING VAN SATURNUS. voetfpoor van den Ring ontdekken (*). Ik geloofde alleen te z;en , dat de diameter van Saturnus , overeenkomende met het vlak van den Ring , en die waarfchynlyk de diameter is van den Equator dier Planeet, een weinig grooter was dan die van den rechtftandigen diameter, zo dat Saturnus een ell'ptifche gedaante hadt, omtrent gelyk aan die van Jupiter , met die uitzondering , dat dezelve zo plat niet was. (*) Dit is het geval der meeste Sterrekundigen geweest, zie de la lande, Astronomie, IV D. ifte St. bl. 169, enz. doch deeze Vcrdwyning fchynt toegefchreeven te moeten worden aan de gebrcklykheid der Werktuigen, waar van zy zich bedienden. Althans , ons wordt berigt, dat de Heer herschel , die zo veele andere groote ontdekkingen gedaan heeft , met zyne het gezigt beter verfterkende Werktuigen , „ door een Telescoop van tien „ voeten , den dunnen kant des Rings van Saturnus verlicht ge„ zien heeft, toen, in het verleden jaar, de platte zyde van ons „ afgekeerd was. Eene geheel nieuwe ontdekking, dewyl de „ Starrckundigen, tot dus verre, deezen Rand nog niet waargc,, nomen hadden , en daarom fteeds dien ftand van den Ring, ,, welke de dunne zyde na ons toewendde , voor 'eene Verdwy, ning van den geheelen Ring gehouden. Algem. Kunst- en Letler„ bode, IV D. bl. 65." verslag van de natuurlyke historie der slangen $ onlangs uitgegeevcn door den Graaf de la cepéde, Bewaarder van 's Konings Kabinet, en Lid van veele ■Academiën cn Genootschappen , zo in Frankryk als elders. De Heeren Gelastigden van de Academie der Weetenfchappen te Parys, verklaareri van dit Werk: „ 'tzelve is een Vervolg van 't geen de Graaf de la cepéde " voorheen over de Eijerleggende viervoetige Dieren heeft " aan het licht gegeeven. Hy handelt in 't zelve over " meer dan honderd' vyf en zestig foorten van Slangen, ' onder welke meer dan twee en twintig foorten , door " "een Schryver te. vooren befchrecven, en veele andere, " die" door de Reisbefchryvers, of de Natuurkundigen, niet dan ter loops vermeld waren." De Slangen fchynen op de ichaal der weezens te volgen op de Eijerleggende viervoetige Diereu. Zy heb* bent  VERSLAG VAN DE NATUURL. HISTORIE DER SLANGEN. 195 ben de meeste overeenkomst met de Haagedisfen, en boven al met de tweevoetige kruipende Dieren. In twee voornaame Rangen kunnen de Slangen gelchiKt worden, te weeten Leevendisibaarende, en Eijerleggende. Doch, wanneer wy het ftuk met een aandagtig oog gade ftaan , ontdekt men , dat de Leevendbaarende zeer veel verfchillen van de eigenlyk gezegde Leevendbaarende onder de viervoetige Dieren. Alle Slangen komen uit een Ey voort , even als de Eijerleggende viervoetige Dieren , de Vogels en de Visfchen. Maar by eenige foorten deezer kruipende Dieren ontfluiten zich de Eijeren in den buik der Moeder. Terwyl by de eigenlyke Leevendigbaarende viervoetige Dieren de Vrugt onmiddelyk voedzel krygt van de Moeder , door Vaten , die van de een tot de andere loopen. Bv de Eijerleggende wordt de Vrugt gevoed door de zelfftandigheid van het Ey zelve, zonder iets van de Moeder te ontkenen. Maar dit Ey biyft, of in het Lichaam des Diers , als by de Slangen , en pnt11 uit zich door de warmte des Diers zelve, of het wordt door de Moeder gelegd , en komt uit door eene uitwendige warmte , 't zy door de warmte der Zonne , als by de Schildpadden, 't zy door het broeden der Moeder, als by de Vogelen, 't zy door de warmte der lichaamen die gesten, gelyk de meeste Slangen die de Eijeren in broeiende mesthoopen, of in rottende gewasfen, leggen. —-— Hier door loopt van zelve in 't ooge, dat de Leevendigbaarende Slangen zeer veel verfchillen van de eigenlyke Leevendigbaarende Dieren: de éerstgemelde komen altoos uit een Èy voort , doch 't zelve gaat open in 't moederlyk Lichaam. Zeer lang duurt de Paaring der Slangen. Zonder dien langen duur , zou dezelve meest altoos onvrügtbaar weezen. Want deeze Dieren geen zaad-verzamelplaatzen hebbende , waar in het Zaadvogt zich onthoudt tot het door de ballen heen fchiet, zou hetzelve, in korten tyd, geene genoegzaame voorraad ter Bevrugting verfchaffen. 't Is eveneens geftcld met dc Schildpadden, en andere Eijerleggende viervoetige Dieren. Deeze zeer langduurende Paaring is by de Slangen in zeker voege gedwongen, als een gevolg van het maakzel der dubbele roannelyke Roede; deeze is voorzien met kleine achterwaards geboogene fteekels , die moeten dienen om het Wyfje vast te houden , en misfehien aan te prikkelen. Voor 't overige moet de indruk van deeze oneffenheden niet zeer fterk weezen op de O a. Teel-  196 VERSLAS VAN DE NATUURLYKE HISTORIE Teeldeelen van het Wyfje : want deeze zyn bykans aï. toos kraakbeenagtig. By het paaren üingert het Mannetje en Wyfje de zeer buigzaame Lichaamen om elkander heen , en drukken zich zo naauw zamen , dat ze maar één Lichaam met twee koppen fchynen uit te maaken. De Slangen hebben groote Longen ; hier door kunnen zy een ruimen voorraad Lugt inneemen , en hebben niet noodig zo dikwyls adem te haaien als andere Dieren. Eet Hart heeft maar ééne opening ; zy hebben omtrent zo veel Ingewanden als de viervoetige Dieren. De Slokdarm is by de Slangen zeer lang, en kan zich verbaazend ver wy deren : en zyn de Kaakbeenen door banden aaneengehegr , die zeer veel kunnen toegeeven. Dit ftelt de Slangen in ftaat , om zomtyds Dieren , veel grooter dan zy zeiven zyn , in te Hokken. De Maag der Slangen is zeer groot. Zy hebben een Lever, Galblaas, Alvkesch, en lange Darmen ; ook twee Nieren , doch die niet uitloopen'in een eigenlyk gezegde Blaas, gelyk men by de Eijerleggende viervoetige Dieren aantreft; maar ze ontlasten zich in eene algemeene verzamelplaats , gelyk by de Vogelen , waar de vaste en vloeibaare uitwerpzels zich heen begeeven : deeze verzamelplaats heeft uitwendig ook maar ééne opening. In deeze opening vindt men by de Mannetjes de deelen ter voortzetting van het Gedacht noodig , en blyven die daarin verborgen tot op den tyd der Paaring. Binnen deeze Verzamelplaats vindt men by de YVyfjes de openingen van de twee Eijerftokken, en is dit de reden waarom men by de meeste Slangen, uitgenomen in zekere omftandigheden omtrent den paartyd , zich van de Sexe niet kan verzekeren door enkel het uitwendig maakzel te befchouwen. Verbaazend veel verfchilt de Grootte der Slangen. Eenige haaien flegts weinige Duimen in de langte, andere dertig , veertig, of vyftig Voeten , men wil zelfs dat 'er nog langer gevonden worden. Deeze groote foorten zyn de Boa of de Godlyke, die Geitjes , ja zelfs wilde Stieren, inflokken ; ten dien einde breeken zy de beenderen deezer Dieren , door zich om dezelve heen te flingeren, ofte klemmen , tegen boomen of rotzen. Nog eene andere onderfcheiding valt 'er tusfehen de Slangen te maaken; te weeten, tusfehen die Vergiftig zyn, en dè Onvergiftige. De eerstgenoemde hebben twee groote Tanden , die door een fcheur als in twee deelen gefpleeten zyn. Aan het voetftuk deezer Tanden bevinden zich Blaas» jes9  der slangen. I97 jes, die een min of meer fyn vergift behelzen. Wanneer de Slang met deeze Tanden byt, trekt hy ze op, de Blaasjes worden gedrukt, en het vergift zypelt door de fpleet des Tands, en brengt den dood toe aan het gebeeten Dier. De Heer fontana heeft veele nieuwe Proeven te werk gefield omtrent het vergift der Slangen, en getoond, dat, fchoon het vergift onzer Slangen doodclyk is voor kleine Dieren, het doorgaans voor den Mensch, en andere groote Dieren, die doodlyke uitwerking niet hebbe, ten minden dan wanneer de wonden niet zeer veelvuldig zyn. Men geeft doorgaans den naam van Adderen aan deeze foort; ze zyn Leevendigbaarende. ■ De andere foort die Eijeren legt, en niet vergiftig zyn, kan men, ter onderfcheiding, Slangen noemen. _ De Slangen verfchillen van elkander in kleur, en in de fchikking der kleuren, als mede door het getal, de grootte, de gedaante, en de fchikking der fchubbcn. Dit zyn de Charactersvan welke men zich bedient om ze te rangfchikken. Linn/eus telt zes Slangen-Genachten. De Heer brujères heeft 'er een zevende bygevoegd, onder den naam van,Langaha. Een achtde Geflacht heeft de Heer hornsted befchreeven, onder den naam van Acrochorde van Java. De Heer de la cepéde geeft een Tafel op van de Slangen , om de kennis deezer Dieren gemaklyker te maaken. Deeze Tafel is verdeeld in tien kolommen. 10c eerde kolom behelst de naam der foorten. De tweede kolom vertoont het getal der groote plekken van ryen kleine fchubben , of van de fchubagtige ringen beneden aan het Lyf der Slangen, of het aantal der kreuken , welke men aan de zyden van liet Lichaam vindt. De foortèn zyn gefchikt naar het getal deezer groote plekken , ryen van kleine fchubben, en fchubagtige ringen of kreuken op zyde. Dc derde kolom behelst het getal der groote en kleine plekken, of der ryen van kleine fchubben, of fchubagtige ringen, die men onder den Staart der Slangen vindt, of het getal der zydkreuken aan dit gedeelte des Lichaams.; De vierde kolom geeft dc geheele Langte der Slangen op. De vyfde kolom dek alleen de Langte des Staarts voor. De zesde kolom leert, of de Slangen vergiftige Tanden hebben , dan niet , en welke der twee kaakenbeenderen met die gevaarlyk e wapentuigen gewapend is. De zevende kolom duidt aan, 'het ontbreeken van groote O 3 fchub-  I9S VERSLAG VAN DE NATUURLYKE HISTORIE fchubben op het bovenfte gedeelte van den Kop, of het aantal en de fchikking dier groote fchubben, als zy gevonden worden. De achtfte kolom geeft de gedaante op derRug-fchubben. De negende kolom wyst eenige opmerkenswaardige trekken in het maakzel der Slangen aan. De tiende kolom onderrigt ons wegens de kleuren der Slangen. De Characters, in deeze tien Kolommen uitgedrukt, dienen , om de onderfcheidene Slangenfoorten te doen kennen. Wy zullen, ten dot, cle byzondere Characters der acht voornaamfte Gedachten, hier by voegen. Eerste geslacht. Slangen die groote plekken onder het Lyf, en twee ryen kleine plekken onderden Staart, hebben: dit zyn de colubkt. Tweede geslacht. Slangen die groote plekken onder het Lyf en onder den Staart hebben: dit zyn de boas. Derde geslacht. Slangen, die den Buik bedekt hebben met groote plekken , en wier Staart uitloopt in een groot fchubbig ftuk, of in ftukjcs van elkander afgezonderd, beweegiyk en geluid maakende Ratelflangen, crotali. ViEitDE geslacht. Slangen , die onder het Lyf, en onder den Staart, met Schubben voorzien zyn, gelyk aan die des Rugs, anguis. Vyfde geslacht. Slangen , wier Lichaam en Staart omgeeven zyn door fchubagtige Ringen, ampiiisb^en^e. Zesde geslacht. Slangen , wier Lyf op zyde in de langte een reeks kreuken toont, c/ecilije. Zevende geslacht. Slangen , die onder 't Lyf na den Kop toe groote plekken hebben; by den Aars fchubagtige Ringen, en wier uiterfte van den Staart van onderen voorzien is met zeer kleine fchubben. langaha. Achtste geslacht. Slangen , wier Lyf en Staart voorzien* is met kleine verhevenheden, acrochordi. Ten opzigte van de Schubben, die het Lyf der Slangen bedekken, merkt de Graaf dr la c:-pède op; dat dezelve bykans alle, en in't byzonder de groote, onder aan 'tLyf, beweegbaar zyn , onafhangelyk van elkander. Zy kunnen elk deezer Schubben beweegen door een byzondere fpier, welke daar in uitloopt. Van hier wordt eik deezer bekleedzelen des lichaams , om zo te fpreeken , door zich op te heffen en weder neder te vallen , een foort van voet, die wederftand op den grond vindt , en een fteunpunt , waar door zy zich allerwegen , naar welgevallen ,  der slangen. loo¬ ien , heen kunnen wenden. Dan de Slangen beweegen zich ook door een veel fterker vermogen, zy verheffen, in een cirkelboog, een min of meer uitgeftrekt deel huns Lichaams; zy trekken de twee uiteinden van den boog die op den grond komen , zamen , en wanneer deeze byna elkander bereiken , is dit een fteunpunt om voort te komen , en het dan boogswyze verheven gedeelte wordt plat. Wanneer zy vooruit willen gaan , deunen zy op het agterfte gedeelte van den Cirkelboog , willen zy achterwaards gaan, daar en tegen op het voorde. Terwyl de Slangen deeze onderfcheidene beweegingen verrigten , fteeken zy den Kop des te meer boven den grond op , naar maate zy fterker zyn, of door fterker driften gedreeven worden. waarneemingen over de Albinos , of witte mensciien , en twee bonte kinderen. Door den Heer arthaud , M. D. en Lid van de Cercle des PMladelphes. (Journal de Phyfique.") De Heer de buffon bezat het regt om de Natuur te fchilderen, zy heeft hem te meermaalen haar penceel, haare waarheid, en bevalligheid in de uitdruking, in de handen gegeeven,; maar wy hebben de vryheid om dezelve waar te neemen, en zy zal misfehien onze nafpeuringen begunftigen; ziende dat wy ons van haare lesfen bedienen, en tot Gids gebruiken den grooten Man , die haare tolk geweest is. 't Is altoos belangryk waarneemingen op den Mensch te doen: zyne Natuurlyke Historie is nog niet volkomen; wy weeten nog de eerfte tydperken van zynen oorfprong niet, en zyn onkundig, of de Characters, die zyne Organifatie vertoonen, de uitwerkzels zyn van de Lugtftreek, of door de Schepping hem ingedrukt. Indien wy, volgens de Analogie, oordeelen, zouden wy denken, dat 'er verfcheide foorten van Menfchen beftaan. Het fchynt dat de Natuur verfcheidenheid in haare ontwerpen gebragt heeft, om overeenkomften vast te ftellen, tusfehen de Lugtftreeken , en de geörganifeerde Lichaamen. Men vraagt , of de Lugtftreek dc uitwendige Charactertrekken der Menfchen kan veranderen, en de kleur beO 4 paa-  200 WAARNEEMINGEN paaien? Wy gelooven niet dat zulks mogelyk is, fchoon wy de werking der Lugtftreeke op 's Menfchen gefteltenisfe erkennen, 't Is waarfchynlyk , dat de onderfcheide foorten van Menfchen gevormd zyn volgens de noodwendige betrekkingen tot de wederkeerige werking , welke tusfehen hun moest plaats hebben , en de Lugtftreeken, welke zy moesten bevvoonen. Wy kunnen niet gelooven , dat de Zwarte Menfchen , die de laage landen aan Zee bevvoonen, tusfehen den achttienden Graad Noorder-, en den achttienden Graad Zuider-Breedte, van dezelfde foort zyn , als die zich in 't binnenfle van Africa onthouden , waar de grond hoog en bergagtig is , waar zwaare aanhoudende regenvlaagen vallen, d*'e de Hette maatigen, de aarde en de lugt dermaate verfrisfen , dat het eene gemaatigde lugtftreek worde , waar de Menfchen , volgens de laatfte' waarneemingen , bekragtigd door ons Medelid, den Heer vataisle , bykans zo blank zyn als de Europgaanen. Gelvk men op dezelfde Plant Bloemen van verfchillende kleuren ziet, ontdekt men kleurverfcheidenheden by Menfchen van dezelfde foort. De verandering van kleur, in 't vel der Menfchen , is eorfpi'onglyk , of toevallig. Zy kan voortgebragt worden door eene wyziging gehegt in het Zaadbeginzel , of door eene ziektenagtige verandering. De Warmte , de Driften, kunnen kleurveranderingen veroorzaaken , doch dit uitwerkzel verdwynt met de oorzaak ; Ziekten brengen ze ook voort ; maar deeze zyn niet beftendig, of de Ziekte moet aanhouden , of de geJjeele Organifatie van de huid aandoen. Men weet dat «Ie Kinderen, by derzelver geboorte, de algemeene kleur aan hunne foort eigen , niet medebrengen. De Kinderen der Blanken zyn roodagtig , en de tdeur van hun vel bepaalt zich niet j dan verfcheide dagen jiaa derzelver geboorte, 't Is even zo gelegen met de $[eger,kinderen , zy hebben over 't geheele Lichaam een geelagtige verwe, niet ongelyk aan die van een afgevallen blad. men ziet, op dien tyd, geen onderfcheid tusfehen deeze en de Mulaten , dan alleen een halve zwarte kring aan *t uiteinde der Vingeren, by den wortel der nagelen, gn de zwartheid aan de teeldeelen. 't Is buiten twyfel mogelyk , dat het kleurgeevend beglnzel veranderd en gewyzigd is , in het oogenblik der Vorroïn§8» en dat die verandering beftendig is, en onuit- wisch-  OVER WITTE MENSCHEN. 2ol wischbaar ; 't is waarfchynlyk , dat dit de Albinos (*) vormt. Maar, gelyk 'er oorzaaken zyn , die het kleurgeevcnd beginzel van 't geheele Lichaam veranderen , zo worden 'er ook gevonden , die alleen plaatslyke indrukken maaken, en hier uit ontdaan de Bonte Kinderen. De Heeren de maupertius , dumas , en de buffon hebben , met grond, aangemerkt , dat de Albinos de geboorte verfchuldigd zyn , aan eene erflyke ziekte en de Schryver van de Recherches Philofophiques fur les Americains is misfehien niet zo zeer te veroordeelen , als hy zich verbeeldde , dat de Zaadverzamelplaatzen van een Africaan een Ziekteftofle in zich hadden , die op de Vrugt werkte, het Zenuwfap veranderde, en de orde der Natuur omkeerde (f). Liever houde ik de Albinos voor ver- (*) [Lionel vtafer befchryft de Albinos in de Landengte van Darien , naby het middepunt van America , ,, als klein van ge„ ftalte, zwak van geitel, en onbekwaam om eenigen arbeid uit „ te houden. Hunne kleur isdoodsch, melk-wit, niet gelykende „ na die der Blanken , in Europa, zonder eenige blos of teken van bloedrykheid. Hun vel is bedekt met een fyn hairig Dons, wit als kryt; hun Hoofdhair, Wenkbrauwen, en Oogtylen zyn „ van dezelve kleur. Hunne Oogen hebben eene zonderlinge ge„ daante , en zyn zo zwak , dat zy naauwlyks het licht der „ Zonne kunnen verdraagen ; doch zy zien klaar by Maanlicht, en zyn het kloekst en vrolykst in den avond. Wafer , De„ fcript. of Istk ap. dampier, III. p. 346." In ons werelddeel heeft men dergelyk flag van Menfchen enkel ontdekt. De Heer bourrït fpreekt van twee Albinos, door hem gezien in de Valei van Chamouni: „ zy hadden het Hoofdhair , de Wenkbrauwen, „ de Oogtylen, melk-wit, hun Vel was van dezelfde kleur; hun ,, Oogen waren als die der Witte Konynen (en dus rood) ; doch „ het Gezigt was zo zwak, dat zy naauwlyks genoeg konden „ zien , om te gaan. De donkerheid is hun gunftigst, zy gaan „ dan uit, en doen, zonder licht, hunne zaaken beter dan by „ klaaren dag, dien zy niet zonder ongemak kunnen verdraagen. „ Deeze Kinderen, voor 't overige zo veel van alle andere ver„ fchillende , antwoordden zeer juist op veele vraagen hun vcor„ gefteld; het een was tien, het ander twaalf jaaren oud." Bourrït, Defcript. des Aspects du Mout Blanc, p. 17. Cn de Nederduitfche Vertaaling diens Werks, bladz. 191. Vert.] Ct) Dit zou misfehien zo zwaar vallen te bewyzen, als de naar zwart hellende kleur, die de Heer lf. cat zegt waargenomen te hgbben in de mergagtige zelfftandigheid van de Hersfenen der NeO § ge.  202 WAARNEEMINGEN verbasterde weezens, voor weezens die eene vernedering ondergaan hebben, dan dat ik ze aanzie voor een onderfcheide foort door de Natuur gevormd; en dewyl wy de oorzaaken weeten die de Huid geheel miskleuren, mogen wy vermoeden, dat de gansch bleeke en bykans onbezielde kleur der Albinos, door een deezer oorzaaken, is voortgebragt. In den Jaare MDCCLXXVI, hebben wy te Parys de Witte Negerin gezien , door den Heer de buffon befchreeven ; behalven de witte en doodbleeke kleur, en voorts alle de trekken van eene Negerin, hadt zy eenige gebreken in de evenredigheid haarer Leden, door den Heer de buffon naauwkenrig opgemerkt. Benevens den Heer moreau de saint-méry , Schryver van het Recueil des Loix et des Confliiuüons du Saint Domingue , heb ik, in den Jaare MDCCLXXXIII, eene M'itte Negerin gezien, die dezelfde kenmerken vertoonde als de voorgemelde. Deeze Vrouwe was van eene vry kloeke gedalte, zy hadt eene Godsdienftige opvoeding ontvangen , die haar zeer tot eene dille Ieevenswyze aanleiding gaf; zy fcheen zeer zagtaartig van character, en met dat alles draalde 'er eene zekere zwakheid in haare Organifatie door. Zy werkte vaardig, en met vlyt, met de naald. Deeze Vrouw leeft nog, doch is niet meer aan de Kaap, zy was gebooren van een Neger en eene Negerin. De Heer vatable verhaalt ons , in 't Jaar MDCCLXX, te Guadeloupe, by den Marquis de bouillé , twee. Witte Negerinnen , tweelingen, gezien te hebben, tusfehen de achttien en twintig Jaaren oud. De Heer gauché, ons Medelid te Port Paix, heeft in zyn kwartier eene Witte Negerin waargenomen. De Heer le fevre deshaves, ons Medelid, heeft verfcheide Albinos in 't Zuiden gezien , en zich gezet om valfche Stellingen van veele beroemde Mannen , die over deeze verfcheidenheid in het Menschlyk Geflacht, zonder dezelve gezien te hebben, fchreeven, te wederfpreeken. De Waarneemingen, door ons aangeduid, bewyzen, dat 'cr niet alleen Albinos gevonden worden, op den afftand van tien geren; wy zyn nooit zo gelukkig geweest van die aan te treffen, zelfs wanneer wy voorwerpen ter vergelyking hadden , om de waarneeming van den Heer le cat te bevestigen.  over witte menschen. 203 tien graaden van den Equator, maar tot zestien, ja zelf tot twintig graaden (*). Onze Waarneemingen, en die van den Heer le fevre deshayes , bewyzen , dat de Witte Negers van hunne Ouders niet verfchillen dan in de kleur, dat zy dezelfde onderfcheidende kenmerken en 't zelfde maakzel hebben, dat hunne' geftalte de gewoone, en hun geiteltenis zo fterk en sefpierd niet is, als die van de foort uit welke zy voortfpruiten; doch dat de verzwakking zo verre niet gaat als men veelal wil ; dat zy zomtyds vleeschkleurig zyn, en eenigzins roode lippen hebben, dat hun hoofd bedekt is met rosfe wol, en zy wolagtige hairen op andere deelen heb- (*) [Wy hebben in eene voorgaande Aantekening van bourrit gezien , dat 'er enkele in ons Werelddeel voorkomen. Cortes vondt, voigens het Berigt van robertson , Gefchiedenis van America, II D. bl. 102. ,, eenige Perfoonen volmaakt gelykende naar de „ witte Menfchen van Darien, onder dezeldzaame en gedrogtelyke „ Dieren, door montezuma verzameld. Doch vermits de magt „ des Mexicaanfchen Kyks zich uitftrckte tot de Landfchappcn, „ grenzende aan de Landengte van Darien, waren ze, naar allen „ fchyn , van daar gekomen." Hy voegt 'er by: „ Hoe zonderling „ het voorkomen deezer Menfchen ook zyn moge, kunnen zy niet „ aangemerkt worden als eene byzondere foort uitmaakende. On„ der de Negers van Africa, zo wel als onder de Inboorelingen der „ Indifche Eilanden, brengt de Natuur zomtyds eenige enkele voort, „ die alle de onderfcheide trekken en hoedanigheden hebben van de Witten in Darien. De eerfte worden door de Portugeeftn Albi' nos, en delaatitcn door de Hollanders Kakkerlakken, geheeten. In " Darien zyn de Ouders deezer Witten van dezelfde kleur als de andere Inboorelingen des Lands; en deeze waarneeming gaat ook door omtrent het ongelykflachtig naakroost der Negeren en „ Indiaanen. Dezelfde Moeder, die eenige Kinders ter wereld „ brengt van eene kleur, niet tot het Geflacht bchoorende, be„ valt°van andere, die de eigene Landkleur,hebben. Een en het „ zelfde befluit mogen wy opmaaken ten opzigte van het Volk „ door wafer befchreeven , de Albinos en de Kakkerlakken zyn „ een verbasterd Kroost , geen afzondcrlyk Geflacht van Men„ fChen. De byzondere kleur, en de zwakheid, dje hunne ont„ aarting kentekenen, ontltaat uit eenig ongemak of gebrek in de „ Ouderen. Ten beflisfenden proeve hier van dient de waarneeming, dat noch de Witten In Darien, noch de Albinosin Africa, hun" Geflacht voortzetten : hunne Kinders zyn van kleur en „ aart als dc Inboorlingen hunner byzondere Landfchappcn." Vert.1  204. WAARNEEMINGEN hebben, dat hun Gezigt zo goed en uitgeftrekt niet is als dat der Menfchen in 't algemeen, dat de iris verfchillend gekleurd is, en de oogbol een byzondere richting en beweeging heeft; dat zy niet doof zyn , en hunne verftandlyke vermogens bykans die van de andere Negers evennaaren; dat de huid aan handen en voeten hard is, op 't aanraaken, en gerimpeld, zo in de Jeugd als in den Ouderdom; dat zy meer dan dertig jaaren leeven. Wy verlangen nog na Waarneemingen, om vast te dellen , of het waarheid is , dat de Witte Negers min bekwaam ter voortteelinge zyn dan de Zwarte? of twee Albinos Kinderen kunnen verwekken, en of zy zwarten dan andere Albinos zouden voortbrengen. De Heer de buffon is verkeerd onderrigt geweest, als hy fchryft, dat de Witte Negerinnen, by Zwarte Negers, Bonte Kinderen zouden verwekken. De Heeren vatable en le fevre d'eshayes hebben ons betuigd, dat'er Zwarten zouden voortkomen, nit dusdanig eene vermenging. Het kleurgeevend beginzel, huisvestende in de Organifche deeltjes van een Albinos, wordt, buiten twyfel , verderkt door de kragt van het kleurgeevend beginzel , 't welk geene verandering ondergaan heeft in de Organifche deeltjes , voortkomende van een Zwart ; indien het kleurgeevend beginzel van de Organifche deelt'es van een Neger verzwakt werd door de vereeniging met de miskleurde Organifche deeltjes eener Witte Ncgemnne , is het waarfchynelyk, dat die mengeling een Halfflachter, en geen Bont Kind zou veroorzaaken. waarneeming van een bont kind. In de Maand Mey des Jaars MDCCLXXXIV , hebben wy, aan de Kaap , eene Negerinnetje gezien, twintig maanden oud , een Creole van Sainte Lucie, toebehoorende aan den Heer valois , Heel- en Tandmeester. De hairen van het voorhoofd tot de kruin waren wit, en vormden een hoek, die dezelve naar een kuif deeden zweemen. Van dit hair af, tot aan 't begin der nettze, was 'er een witte dreep, twee duimen breed: in 't midden van die dreep , omtrent op 't midden van 't voorhoofd , zag men een zwarte plek , van gedaante als een dar, de Wenkbrauwen waren half wit, de Oogen zwart: een dreep, een weinig minder breed , dan die des voorhoofds , drekte zich uit van de beneden lip tot het hovende «gedeelte van de keel: voorts was de huid des aan- o-p»  OVER TWEE bonte KINDEREN. 405 ceziats , helder eenpaarig zwart, en zagt ; de weezenstrekken waren fyn , en kondigden eene tedere gedeltenis aan. De hals , het bovende gedeelte van de borst , de ru°-, de fchouders, de lendenen, de billen, waren zwart, doch de lendenen, en het dik der billen , allerzwartst. Het voorde gedeelte van de borst , en van den buik van beneden het fleutelbeen , de armen van het bovende tot het middelde gedeelte, de dyen, de beenen, waren bezet met witte en zwarte vlekken van verfcheide kleuren , de zwarte vlekken vertoonden zich meest aan de knieën; het middelde gedeelte van den voorarm en de handen waren zwart • dit vormde een foort van handfchoenen, het benedende en middelde gedeelte der fchenkelen en voeten was zwart, 't geen zich als laarsjes vertoonde; de fchaamdeelen waren zwart; het blanke , 't geen op de borst, den buik, en de dyen , heerschte, was rood , en geleek naar 't • geen 't gevolg is van eene branding , die de huid eens Negers verzeerd heeft. waarneeming van een ander bont kind. Een Halfflachter van negentien maanden , van een vry heldere kleur, behoorde denzelfden Heer toe. Op de kruin des hoofds , een weinig ter rechterzyde, was een bosch met hair ; in 't midden des voorhoofds zag men een ander wit hairbosch twee en een halve duim breed : over het midden des voorhoofds liep een. witte dreep, dezelve dondt fchuins , en helde ter (linkerzyde af , tot op de wenkbrauwen , die half wit waren. De oogen waren eroot, zwart, en wyd open. Beneden de borst tot den navel en op den bovenbuik , zag men een witte plek met zeven punten. De rechter tepel was blank , vier vlekken waren 'er op de rechterzyde van de borst ; men za«- twee °-eelagtige blanke vlekken op den bovenbuik, en°één beneden den rechter tepel ook een witte plek op de roede (*). Een blanke baud , doorzaaid met helder ceele plekken , vertoonde zich op het binnende gedeelte der armen , tot het binnende en bencdende gedeelte van den voorarm. Men zag een andere vlek van den elleboog tot het middelde binnengedeelte van den voorarm , en twee plekken aan het bovende gedeelte der beenen, met een bruinen weerfchyn. De (*) Ik heb naderhand een Neger gezien , met een natuurlyke blanke roede.  206 WAARNEEMING OVER TWEE BONTE, KINDEREN. De gedaante van dit Kind was zo fyn en fraay niet als die van het Negerinnetje, 't welk aartig was, en eer opgecierd dan ontcierd , door de vlekken met zulk eene keurige evenredigheid over het lichaam verfpreid. DE GESCHIEDENIS DER TROGLODITEN. (Naar 't Fransch van den beroemden montesquieu.) Een kleine Landftreek in Arabie werd , ten eenigen tyde , bewoond door een Volk, afdammende van die Troglodilen, waar van de Oude Gefchiedenis ons vermeldt, dat zy eer Beesten dan Menfchen geleeken; niet in derzelver uitwendige Gedaante; maar in hunne bedorvene Geaarthedcn en woeste Zeden, 't Is waar, zy gingen recht overeinde ; hunne Lichaamen waren niet met hair begroeid; ook was hun Gelaad en Stem Menschlyk, zy hadden geen Slagtanden of Staarten. Doch Ruwheid en Wreedheid Woonden in hunnen boezem, en zy betoonden zich vreemdelingen omtrent alles wat Regtvaardigheid ofMenschlykheid mag heeten. Een Vorst, van vreemde afkomst, heerschte ten eenigen tyde .over hun, en hy voelde zich geprikkeld door de Eerzugt om hunne barbaarschheid te leenigen: met dit oogmerk onderftondt hy het, hun met ftrengheid te regeeren. Zy fpanden tegen hem zamen, bragten hem ten dood, en rooiden zyn geheele Gezin uit. Hier door vonden zy zich genoodzaakt een nieuw Staatsbêftiiur op te rigten. Ontelbaar en allergeweldigst w?ren de daar op volgende verdeeldheden. In 't einde, nogthans, verkooren zy een aantal Overheids Perfoonen. Dan naauwlyks bekleedden deeze hunne Posten, of zy werden omgebragt door dit onverbeterbaar Geflacht. Regeeringloosheid was het gevolg, en men leefde daarin voort. Elk Troglodit verklaarde op 't fterkst zyn afkeer van alle Onderwerping. Elk oordeelde zich genoegzaam in ftaat, om voor zyne eigene belangen te waaken; en waarom zou hy zich eenigzins over die van anderen bekommeren ? Waarom," dus fprak de egte Troglodit, ,, waarom zal ik my kwellen ten dienfte der zodanigen, die zo weinig „ voor my zorgen als ik voor hun doe ? Neen, ik zal my „ hier over niet ontrusten. Myne zorgen zullen zich al„ leen tot my zeiven bepaalen. Ik zal myne eigene behoef- „ ten  DE GESCHIEDENIS DER. TROGLODITEN. £®7 ten en leevensnoodwendigheden my aanfchafFen, en zo " gelukkig leeven, als ik kan. Laaten myne Buuren myn " voorbeeld volgen, of, behaagt hun dit beter, dat ze „ fneeven, dat ze elendig zyn." , 't Was in den Zaaityd. Elk verklaarde: „ Ik zal zo veel Lands bearbeiden en bezaaijen als genoegzaam is om „ my het noodige op te brengen. Overvloed is noodloos, " en ik heb beflooten niets onnoodigs te doen." De grond van die kleine Landftreek verfchilde veel op onderfcheide plaatzen ; in de boven Landen was het dor en droog, in de laage Landen , vrugtbaar en vogng. De droogte was in dit Jaar fterk; en het gevolg dat de Inwooiïders der Valeiën een overvloedig Gewas hadden; terwyl de Bergbewoonders armoede en honger leden; veelen hunner kwamen om: want hunne Broeders uit de Valeien weigerden hun eenigen onderftand te verkenen. Het daarop volgend Jaar ftak niet min uit in Vogtigheid, dan het voorgaande in Droogte; de zwaare Stortregens bedierven den Oogst van de Bewoonders der Valeien ; de hooge Landen integendeel , droegen zeer veel Koorns. De Valeibewoonders vervoegden zich om Graan by de Hooglanders , het werd hun, op hunne beurt, geweigerd. Een der aanzienlykllen onder de Troglodit'en hadt eene fchoone Vrouw. Zyn Buurman werd op haar verliefd, en voerde haar weg, Zy twistten en vogten deswegen. Eindelyk werden zy te raade hun gefchil te laaten verblyven aan zeker Troglodit, die gewoon geweest was eenig gezag te voeren zo lang het Gcmeenebest beftondt. Hy weigerde volftrekt Scheidsman te weezen ; by wilde zelfs niet hooren wat de een en ander had in te brengen. —- „ Wat raakt het my," was zyne taal , ,, wiens deeze Vrouw " is ? Ik heb myn Land te bebouwen ; en geen zin om " uwe zaaken, met verwaarloozing van myne eigene, te " regt te brengen. Ik verzoek u my met.rust te laaten, " enÖuw gefchil, indien gy kunt, zelve te beflisfen." De Vrouwenroover, fterker dan zyn Party, zwoer, dat hy eer zyn Leeven zou verliezen , dan afftand doen van de Vrouw. Den Egtgenoot was nu niets overgebkeven dan vrugtloos te klaageu over het onregt van zyn Buurman , en de onvriendlykheid des Pvegters. Op zyn weg na huis ontmoette hy eene jonge Vrouw van de Waterbron komende. Hy bevondt zich thans zónder Vrouw, en hy was wonder in zyn fchik met eene gelegenheid aan te treffen om dit verlies zo fchielyk, en op eene zo aange- naa«  208 D3 GESCHIEDENIS naame wyze, geboet te zien ; en wanneer hy ze tot zich genomen hadt , vergrootte zyn genoegen niet weinig, toen hy ontdekte dat zy de Vrouw was van den eigenden Perfoon, die geweigerd hadt zyn Regter te weezen. Een ander Troglodit bezat een zeer vrugtbaar ftuk lands , 't welk hy met allen vlyt bearbeidde. Twee zyner Buuren bellooten hem daarvan te ontzetten. Diensvolgens dreeven zy hem uit zyn huis , en kwamen overeen om vereenigder hand deeze verkrecgene bezitting te gebruiken , en te verdeedigen tegen eiken aanvaller. Zy deeden dit eenige maanden; tot dat één hunner, verkiezende alleen meester te zyn, zyn Medegenoot vermoordde. Dan niet lang bezat hy deezen verraadlyk verkreegen Eigendom ; onbeftand om zich alleen tegen twee andere Tragloditen te verdeedigen, moest hy te gelyk zyne Bezittingen overgecven, en zyn Leeven afleggen. Men verhaalt van een ander uit dit Volk, die in groote behoefte zynde van kleederen , cn meest naakt , eenige wolle kogt. " De Koopman overleidde by zichzelven. ,, 't Is waar, de juiste prys van myne Wolle is zo veel, ,, dat ik 'er twee maaten koorn voor kan neemen ; doch „ ik wil 'er niet van afftappen , dan voor tweemaal zo veel, acht maaten wil ik 'er voor neemen." De Kooper kon op den eisch niet afflaan. Hy moest het Geld bemalen. ,, Nu," fprak de Verkooper, ,, ben ik in daat om „ Koorn te koopen !" Hoe, gaf de ander hem te verdaan, „Hebt gy Koorn van nooden? Ik heb eenigen „ voorraad , Gy zult misfehien over den prys eenigzins „ verwonderd daan. Gy weet, dat het , ter oorzaake van ,, den hongersnood, zeer duur is. Geef my myn Geld te ,, rugge, en gy zult 'er ééne maate Koorns voor hebben, „ en geen graankorrel meer, al ware het dat zulks u kon ,, behoeden van door gebrek te derven." 'Er ontdondt een Pestziekte onder deeze Trogloditen, en rigtte haare vernielingen aan in dit ongelukkig Land. De voortgang der Kwaaie werd geduit door de aankomst van een buitenlandsch Geneesheer, die zyne Geneesmiddelen zo kundig wist aan te wenden, dat elk, die zich tot hem vervoegde, genas. Toen de Pest geweeken was , ging hy by de geneezenen rond, ter ophaalinge van de verdiende penningen; doch hy kon 'er geene krygen van die ondanks» baaren, en moest na zyn land te rug keeren, met het knellendst hartzeer wegens de vrugtloos gedaane moeite en kosten. . 't Leed niet lang , of de Pest begon op nieuw  SER. TROGLODITEN. *°9 nieuw te woeden, en fleepte, met meer gewelds dan voorheen , eene menigte ten grave. Men fmeekt, op 't ernüigst, dien Geneesheer om weder tot hun over te komen ; duldloos waren zy in 't afwagten van dien Helper, zy zonden booden op booden om hem zyne komst te doen verhaasten. „ Gaat heen," was zyn woord , ,, elendige en ondank„ baare Snoodaarts , waar van wenschte gy gerieezen te „ worden ? Een veel verichriklyker en ysfelyker vergift „ dan 't geen uwe Lichaamen aantast , befmet uwe zelf„ zoekende en verkankerde Zielen ! Gy zyt een langer „ ondraagbaare last voor de aarde, daar Regtvaardigheid „ en Menschlyk hei d van onder U verbannen zyn. De „ Goden hebben u gedoemd tot egn fpoedig verderf. Laa- ten deezen hunne regtvaardige" Wraak volvoeren, 't Is ,, myn zaak niet daar tusfehen beiden te komen." Dan Ziekten waren niet noodig om zulk een Geflacht te verdelgen. De onder 't zelve heerfchende Onregtvaardigheid was genoegzaam om de Trogloditaz te vernielen. Twee Gedachten, nogthans, bleeven 'er over, twee Gedachten , afdammende van Voorzaaten, die onder zulk een Volk als Wonderen mogten aangezien worden! ■ van twee Mannen, die zich bevlytigden in alle werken van Meuschlievendheid , die de voorfenrifteu des Regts heilig hielden, en de bekoorlykheden der Deugd gevoelden: even zeer verwyderd van de algemeene ontaarting en boosheids: onder hunne Landgenooten heerfchende , waren zy, doof de onderlinge braafheid hunner harten , met den nauwften Vriendfchapsband vereenigd, en beklaagden met gelyken weedom het naderend verderf, 't welk de overige Troglo» ditcn zich op den halze haalden; Zy leefden te zamen op een afgeleegen, maar gelukkigen, plek grönds, die, Verwyderd van de tooneelen des onregts en der verdrukking^ door den arbeid dier deugdzaame handen bewerkt ,. hun een ruimer overvloed van het noodige en verkwikkende opleverde. Zy kenden geeii gefchil, geen twist, en poogden alleen elkander voorby te ftreeven in het betoon vari goede dienden. Hun belang was 't zelfde ; en de arbeid van den eenen kwam den anderen te ftade. Hunne dageri vloeiden evenmaatig voort. Alles was rust , alles vriend» fchap. Zy beminden hunne Vrouwen , en werden weder doof dezelve geliefd. Hun hoofdbezorgheid was hunne Kinderen Deugdliefde in te fcherpen, en hier op bevlytigden. zf zich met onafgebrooken aandagt. Steeds hielden zy hun V. DEEL; MENCELW*. NO. $i P iöÖf  tio DE GESCHIEDENIS voor oogen de elenden van het. zich in rampen dompelend Vaderland; en boezemden hun aeftadig deeze les in , dat liet belang van byzondere Perfoonen begreepen is in het belang van 't Algemeen: dat deeze belangen niet tegen elkander ftreeden „ Volksdeugd," dus luidde hun grondre„ gel, ,, Volksdeugd is algemeene Gerustheid: weest regt„ vaardig jegens anderen , en gy zult uw eigen voordeel 3) behartigen 1" De moeite, door hun aangewend, bleef niet ongezegend. De Kinderen waren zo deugdzaam als de Ouders, en kreegen eene Naakomelingfchap hun gelyk. Zy trouwden, en vermenigvuldigden. Hun Deugd, in ftede van te verzwakken , werd door den tyd fterker , en hoe meer hun getal toenam , hoe meer voorbeelden 'er opllonden , om het volgend Geflacht ter Deugd aan te fpooren. Wie is in ftaat om 't Geluk van dit Deugdzaam Volk naar eisch te befchryven ? Kon het anders dan door den Hemel begunftigd zyn? Zy, die zo veel vermaaks fchiepen om de Goden in hunne werken en gunstbetooningen te verbeelden, en dezelve fteeds met dankbaarheid en eer- biedenisfe naderden? Godsdienst werkte met de Natuur mede, om hunne Zeden te verzagten en te befchaaveu. De Natuur liet maar weinig onvoltooid over; en dat weinige voltooide de Godsdienst. Verfcheide Feesten, ter eere van de Godheden, fielden zy in. Deeze Feesten waren , van alle overdaadigheid verre afgefcheiden, genoegelyke vrolykheid heerschte op dezelve: de jeugd van beide de Sexen vermaakte zich met Dans; de Muzyk was eenvoudig en boerscb. Opgeruimde harten lieten zich kenbaar zien op 't genoeglyk gelaad. De Minnaar lonkte , de Maagd bloosde ; het hart der waarneemende Moeder fprong op door het vooruitzigt van eene gelukkige vereeniging haarer Kinderen. De Vader glimlachte, en het was niet moeielyk zyne toeftemming te verwerven. De Trogloditen bezogten de Tempels hunner Goden druk, en zonden 'er aanhoudend hunne gebeden ten Hemel; doch waar om fmeekten zy? Zy waren te gelukkig om op Rykdommen te denken. Badt iemand om overvloed , 't was niet voor zich zeiven, maar voor zyn Nabuur; zy fmeekten, dat een zieke Bloedverwant tot voorige gezondheid mogt komen; dat de eendragt onder Broederen mogt bewaard blyven; dat een Egtgenoot zyne Huisvrouwe met alle tederheid mogt beminnen, en zich op haare liefde verlaaten; en dat hunne Kinderen nooit mogten opbonden hun met agting en  DER TROGLODITEN. 2*t bezitten, om een braaf Man gelukkig te maaken. "in den avond , naa dat de Kinderen verzameld waren, en de «moeide Os van 't juk ontheeven was, ha den zy de gewoonte van by hoopen te ^j^Jg met een' fmaaklyken maahyd te: befluiten, onder denken pen Fees-- en Zedenzang aanheffende. Zy haalden, in aec ^ Zangen, dt onregtvaardigheid en Rampen op van de VudeTroslodSen ; zy roemden de opkomst van het nieuw GetchtTdeszelfs Deugd en Geiukftaat; er,. licgn de verheevenfte toonen klinken ter eere van de Oifterftyke Go den. „ Hoe heilig," zongen zy, „ is der Goden tegenwoordigheid ! Hoe gunftig zyn ze om byftand te veleene!! aan de zodanigen , die Hoe pereed om met hunne goedkeuring dezulken te ver' eeïen , die zich bezorgd aanftellen om dezelven te ver- " weïven! - Maar hoe fchriklyk is hun misnoegen 1 " Hoe onontkomelyk hunne wraak!" Zy weidden uit in den lof va/het Landleeven ; een Leeven van on- fchu d en Vrede. Zo Heeten zy hunne avonden, tot dat zy ter ruste gingen, en in den flaap wegzonken, door geene driften of zorgen ontrust of afgebrooken. Fn in de daad, niets was 'er 't geen hun zorg of kommer baarde! DNatuur was bun zo gunftig als hunne begeerte gemaatigd ; in dit gezegend Gewest was fchaarsSeid e,r der gheul even onbekend. Veelvuldig gaven zy ïefchenken ■ en hy , die zich in de gelegenheid bevondt. ?m een aïd'er è verpiigten , kon zich verzekerd houden dat n en hem een gelukkig0 Man zou.agten. Zy leefdenjs; m één Gezin; hunne Kudden liepen op eene getneene weide, en zodanig onder een , dat het elk bezwaarlyk viel zyn dgeStom te onderkennen ; en ook dit was eene zaak van zo weinig aanbeiangs , dat riauwlyks zich iemand des ont- IU\vltutr voeden voorbeelden van hunne Deugd pp te haaien? ■ Een Troglodit zeide „ Myn Vader » voorneemens morgen in zyn Land te arbeiden. Hy zal ! Sh tt leur geftlld vinden , want ik zal twee uuren 7 Pa »> viuc»  ais. DE GESCHIEDENIS „ vroeger dan hy opftaan , en wanneer hy komt om zyn ,, werk aan te vangen, zal hy het afgedaan vinden. „ Myne_ Zuster," fprak een ander, ,, fchynt my-toe, ge„ negenheid te hebben tot dien Jongeling van onze Familie. ,, Zy poogt dezelve te verbergen; doch te vergeefsch. Ik zal voor haar by myn Vader fpreeken, en hy zal het tot „ een Huwlyk brengen." Een derden werd verhaald , dat Roovers van zyn Vee geiloolen hadden. „ Het fpyt my," was zyn woord, ,, 'er ,, was een melkwitte Geit onder, die ik ten offer'voor de 3, Goden gefchikt had." „ Ik moet," hoorde men een ander zeggen, ,, ten Tempel „ opgaan, om myne dankzeggingen uit te (lonen, voor de herfteliing van mynen Broeder. Was hy geftorven, welk „ een Broeder zou ik in hem-verlooren hebben! En myn Va„ der ! Hoe zou. zyn gryze kruin deezen llag hebben kunnen verdraagen ! Hy was zeker van hartzeer met hem ten 0, grave gedaald! ,, Ik heb beflooten," betuigde een ander „ op den kant „ van myns Vaders grond eenige Boomen te planten. Het s, volk, in het Land daar naast werkende, vindt zich alle dagen blootgefteld aan de brandende hette der Zonne; a, ik bejammer het dat zy geen lommer hebben om zich in 5, denzelven te verfrisfen." In eene Vergadering der Trogloditen, fprak-een oud Man met ftrengheid over een Jongeling, dien hy verdagt hieldt van het pleegen eens misdryfs. ,, Wy kunnen," zeiden zyne jonge medemakkers, ,, ons niet verbeelden, dat hy fchuldig 3, is: maar is hy fchuldig, dat hy dan het ongeluk hebbe 9, om de laatfte van zyn Gezin te fterven." Een Troglodit hoorde, dat zyn huis beftoolen, en van .huisraad ontledigd, was door Vreemden. ,, lk moet," was zyn woord, ,, te onvrede op hun weezen om hunne onregt- vaardigheid; anders zou ik hun geluk wenfchen met tiet a, verkreegene, en dat zy het langer en met meer genoegen a, mogten gebruiken, dan ik gedaan heb." Zodanig was de Deugd,, zodanig het Geluk, der Trogloditen. Maar hun geluk konden nyd niet ontgaan van, noch hunne Deugd hun dekken voor, 't geweld van 't Volk in eenige bygelegene landftreeken , 't welk verzamelde, en, onder valfche voorwendzelen, befloot, hun van hun Vee te berooven. De Trogloditen hoorden van hun belluit, en vaardigden terftond Gezanten af, die de volgende aanfpraak deeden, „ Wa:  DER TROOLODITEN. "3 Wat hebben de Trogloditen gedaan om uwe vyandfchap nn te Wekkeft ? Hebben zy uwe Vrouwen weggenomen? Ken^ly «we Kudden weggedreven?^ HebbenJ^we , Lauden verwoest? Wy zyn met m fta^t°r\|'eetnpleS van zulke misdtyven ; wy eerbieden de Goden. Wat begeert gy meer van ons? Is het Wolle om u te kleecteni. Is het Melk om u te voeden? Of hebt gy de Vrugten des " veldf noodb° Legt uwe wapenen neder, en kom onder " ons als Vrienden. Uwe behoeften zullen gereed en ruim f 0!1S a s, v Manr indien gv poogt u zeiven vervuld worden. Maar, ïnou-u &yt> „mpe- door vvandlykheden voorraad te verfchaffen, dan zvyeeren w/rby de Onfterflyke Goden! by alles wat heilig s ; en dTeïbaar! dat wy geen koelbloedige "fto^g. len weezen van zodanige mishandelingen: wy zullen ge weld met geweld keeren ; u aanzien als een' woest en " beestagtigVolk, en u poogen te verdelgen, even als wy „ Wolven en Tygers dooden." _ . ap7p]vr Deeze aanfpraal werd met veragting bejege;ld ' d™ kon deeze Barbaaren niet beweegen, om een onbe^gen* Volk met rust te laaten; een Volk , 't geen zy aagten dat niets dan zyne onfchuld ter verdeedigmg hadt. Maar zy vonden zich deerlyk bedroogen. De Traghdtte^ ftonden gereed om hun te ontvangen , bezield met dut blaak Sdl?en heldenmoed; onverfchrokken,■ n^"^ het aantal hunner vyanden; doch verbaasd over hunne (Jnregtvaardigheid, Zy hadden hunne Vrouwen en Kin deren in't midden des Legers geplaatst Zy hadden h" y^jj fl„it nm 7\cu tot één toe te verdeedigen. INiemanu aagc Sm vlugt o veihgheïd , of voelde eenige bezorgdheid we. °Sis zvn eigen lot. Elk offerde zich op voor een ander. De Zoon l aakte om zyn bloed voor zyn Vader te dotten, g Mannen booden zich aan tot flachtoffers voor Vrouw e« Kinderen. Gaarne wilde een Broeder voor zyne Broederen L t leeven afleggen. Niemand, of hy voelde zich door den edelen Geestdrift van Vaderlandliefde gedreeven. Te derven voor een Vaderland! te fterven voor het Troglodmsch Volk! was in aller oog een roemryke en begcerlyke dood! Vk 'er een , Zyn plaats was terftond door een ander aangevuld en zyn Opvolger, wel verre van den moed te laaten zSèn , voelde zich aangevuurd met te meerder dr.fts om den dood zyns Landgenoots te wreeken. Wat kon zulk een Heldendrom wederftand bieden f Hunne barbaarfche vyanden niet Onregt was met betond te|en zulk eene Deugd. De laaghartige Roovers vlood.n. Z , p 3 UiW  414 DE GESCHIEDENIS die zich niet gefchanmd hadden onregtvaardig aan te vallen, fchaamden zich ook niet om de vlugt te neemen; zy vonden zich onbekwaam om de dapperheid der Trogloditen te wederitaau , fchoon zy ongevoelig waren voor het edel beginzel, 't welk dezelve inblies. Wanneer, naa verloop van tyd, de Trogloditen een zeer talryk Volk werden , kreegen zy het in den zin om een Koning te kiezen. Eenpaarig waren zy van oordeel , dat de Kroon opgedraagen moest worden aan iemand, die zich hoven anderen hadt doen uitmunten in het handhaaven van Regt. Zy ftemden ook overeen in de keuze des Perfoons. Een oud Man , die de grysheid op den weg der eere gevonden hadt , eerwaardig in zyn voorkomen en character, was de Man, die elk het gefchiktlte toefcheen. Doch hy hadt geweigerd de raadpleegingen by te woonen : hy zat peinzend in zyne Wooning, en overrtelpt met druk. Afgevaardigden, om hem zyne Verkiezing bekend te maaken , traden by hem in. „ Helaas 1" fprak hy, konden de ,, Trogloditen niemand hunner keuze waardiger vinden? „ {Jen ik van allen de Man, die, onder een zo regtvaar- dig en deugdzaam Volk , verdien voor den regtvaardig- den en deugdzaamften gehouden te worden? De Goden S3 verhoeden het, dat dit waarheid zou weezen! of dat ik ,, zulk een trots , en anderen beledigend, denkbeeld zou „ koesteren ! —— Maar, indien gy, beflooten hebt my de Kroon op te dringen ■ dan wil ik dezelve aan- „ vaarden ; doch die ontvangen met een hart doorgriefd „ van de fmertende gedagten , dat ik lang genoeg geleefd „ heb, om te zien', dat myne dappere Landgenooten, dat de Trogloditen , afftand doen van hunne Vryheid." Hier op bedekte een traanenvlocd zyne wangen , en by voer voort ,, Ongelukkige J die ik ben , kon ik ooit gedagt hebben deezen dag te zullen beleaven!" — Zyne dem pom, en drengheid draalde hem ten Het gezellig Inftinct fchynt te verzwakken, naar gelange het getal atneemt; de byeenfchooling zelve heeft bykans geen plaats; zv vliegen verltrooid, vlugten by nagt, en men vindt ze over dag niet dan in de biezen verfchoolen; zy houden zich niet op, dan wanneer een tegenwind hun doet blyr ven; f*) „ 't Verfchil, tusfehen die komen en vertrekken, is groot. Ik heb in Brie, geduurende zes of zeven jaaren, gelegenheid ,'! gehad om het na te gaan, mogelyk keert de helft niet weder; " ondertüsfchen blyft de talrykheid aanhouden, en alle jaaren ko„ men 'er omtrent zo veel weder." Hebert. (f-) My is," fchrvft die zelfde keurige Waarneemer, ,, dikwyls in den zin gefchóoten, om de vermenigvuldiging der Wilde " Eendvogelen, met die der Kraaijen ,te vergelyken; men zou ligt in l, verzoeking komen, om te gelooven, dat 'er van deezen meer ver, trokken, dan aankwamen, en dit om dat zy by benden vertrekken. Men doodt ze niet, zy hebben weinige vyanden, en nee" men de zekerde voorbehoedzels ter hunner behoudenisfe. De " drenkte onzer Winterfaizóenen werken niets uit op hun geftel, " 't welk de koude mint: in 't einde zou dc Aarde 'er als mede " overlaaden naken. Ondertüsfchen is derzelver menigte, hoe on" telbaar dezelve fchyne, bepaald: dit bewyst, myns oordeels, dat zy niet, gelyk men doorgaans gelooft, met een zo lang " leeven als andere Vogels begiftigd zyn, en daar zy flegts een" maal 's jaars broeden, en niet meer dan vyf Jongen voortbren" gen gelyk ik my wel verzekerd boude, kan de vermenigvul- '! diging niet verbaazend groot weezen. Wat de Wilde Eend- voleis betreft, ik veronderftcl, dat de Wilde Eend vyftien of * zestien Eyercn legt en broedt; ik breng 't getal der Jongen, " ter oorzaake van de toevallen, op de helft, en del acht Jon' gen voor elk Paar, en de vernieling, geduurende den Winter, op de helft van dit voortbrengzel, en dan kan die Vogel foort '" zich ftaande houden, zonder dat de vermenigvuldiging afbreuk • " lydt In Picardye, en overal waar Eend vogel vangeryeii zyn, " doodt men meer dan de helft ; doch zeer weinige in Brie, zeer " weinige in Bresfe, waar veele Meiren zyn. En wanneer ik het broedzel, door den anderen geflaagen, op acht Jongen de!. , (lel ik het niet te weinig. De Buizert vernielt 'er, des ben ik '„ verzekerd, veele, en dc Vos, zegt men, doet mede, daar hy alle dagen 'er wel een opfhapt,"  236 NATUURLYKE HISTORIE ven; zy fchynen dan by Paaren zich zamen te voegen, volgens het getuigenis van klein; zy haasten zich om de Noordfche Landen te bereiken, waar zy broeden en den Zomer doorbrengen. In dit Saizoen bedekken zy, om zo te fpreeken, alle de Meeren en alle de Rivieren van Siberië (*), van Lapland fjf); zy dringen nog verder in het Noorden door tot in Spitsbergen (1) en in Groenland ,, In Lap- land, ' fchryft de Heer hoegstrokm, „ fchynen dee- ze Vogels de plaats der Menfchen te willen vervullen; ,, want zo ras de Laplanders met den Voortyd na 't Ge- bergte trekken, vliegen dc benden Wilde Eendvogels na „ de Zee ten Westen; en wanneer de Laplanders, in „ den Herfst, het Gebergte verlaaten, om in de vlakte „ te woonen, hebben die Vogels de vlakte reeds ont- ruimd Veele andere Reizigers geeven 't zelfde getuigenis. ,, Ik geloof niet," zegt de Heer rbgnard, dat 'er een Land is , overvloediger voorzien vnnEendvo,, gels, dan Lapland, alle de Rivieren zyn 'er mede over- dekt; en, in de maand May, vindt men de Nesten in ,, zulk een overvloed, dat de vlakte 'er als mede ver- „ vuld ([*) Men vindt in dc vlakte van 'Mangasca by de Jenisca ontelbaare benden van Ganzen en Eendvogels van allerlei foort. Voyage en Siberië, par gmeli.^' , T II. p. 56. De Tartaaren eeten meest Melk, Visch, en Wild, bovenal Eendvogels, die by hun zeer overvloedig zyn. Aid. p, 171. (f) Ik geloof niet dat 'er een Land op de Wereld is, waar men meer Eendvogels en Zwaanen vindt, dan in Lapland. Oeuvres de regnard, Tom. I. p. JoO. CO In de Zuiderhaven op Spitsbergen zyn veele kleine Eilandjes, die geen anderen naam hebben, dan die van Vogel-Eilanden; daar is het dat men eene menigte van Eenden-eycren vindt. Hist. Gén. des Voyages, T. I. p. 270. (5) Wanneer het flegte Weer in Groenland vroeger dan gewoon]yk begint, worden dc Eendvogels in die barre ftreeken verrast»• en komen in grooten getale om. In den Winter des Jaars 1751, werden de Eilanden rondsom het Verblyf der Deenfche Zendelingen in Groenland dermaate vervuld met Wilde Eendvogelen, dat men ze met de hand greep. Crantz Hist. du Groenland, dans le Supplement a l'Hist. Gén. des Voyages, Tom. XIX. p. 185. (**) Defcription de la Lapponie Suedoife, par hoegstroem, dans PHist. Gén. des Voyages Supplement, Tom. XIX. p. 491.  VAN DEN EENDVOGEL. 237 - . VniA » Niettemin blyven 'er, in onze gemaa- ti4er Lugtfaeeken, eenige Paaren van die Vogelen over, die door zekere omftandigheden belet zyn den grooten hoon te volgen; zy nestelen in onze Moerasfen; en t is Ei uit deeze weinige overblyvers, dat men 111 ftaat Beweest is, om de byzonderheden van het paaren deezer Voaden, en de zorg, welke zy voor de Jongen draagen, in den wildeu ftaat, waar te neemen. Waneer op 't laatst van February het zagte weêr aanvangt, beginnen de Mannetjes de Wyfjes op te zoeken, In niet zelden valt 'er gefchil over, 't welk tot vegteu Immt r=n De Paartyd duurt omtrent drie weeken; het Mannetje fchynt de moeite op zich te neemen, om eene Schikte plaats tot de voortbrengzelen des minnehandels £ telken : hy wyst dezelve het Wyfje aan, die ze Goedkeurt, en 'er bezit van neemt: deeze plaats is dooi"aans een'diste hoop biezen, afgeleiden 111 't Moeras: het Wyfje fchikt deeze hoop, en vormt 'er een nest van; de hinderlyke ftukken wegneemende. Maar, fchoon de Wilde Eendvogels, even gelyk de andere Watervogels, by voorkeuze liefst digt by 't water nestelen, vindt men nogthans Nesten in vry ver afgelegen houtgewas, pi op Velden in de ftroohoopen, ja zelfs. 111 de bosfchen 111 holle b'oomen, en in oude verlaate Nesten (t>. ; Doorgaans telt men in elk Nest tien, vyftien, ja zomwvlen tot achttien Eyeren: zy zyn groen agtig wit, de dooiier is rood. Men heeft waargenomen , dat het legzei der oude Wyfjes het talrykfte is, en dat deeze ook eer beginnen dan de jongere. . , Telkens, wanneer het Wyfje de Eyeren, al is het flegts voor een korten tyd, verlaat, bedekt zy dezelve met de Veeren uit het lyf geplukt, om het Nest te verzagten: nooit gaat het vliegen; honderd fchredeti is de verfte afftand, en tot daartoe treedt het met fchroom, v 7 om- f*") De Lieden aan het Meir êArmonvilliers hebben ons verhaald dat een Mannetje zomtyds twee Wyfjes heeft, en behoudt; maar dewyl de Eendvogels, op dat Meir gevoed, zich ineen middelfiand bevinden, tusfehen den wüden en tammen ftaat, kunnen -wy deeze byzonderheid niet rekenen onder de waarneemingen, die ons de levenswyze der Eendvogelen in den zuiveren Natuurftaat -voorftellen. (t) Salerne, p. 428.  i58 NATUURLYKE HISTORIE omziende of 'er ook iets vyandlyks zich opdoet; doch wanneer het recht te broeden zit, doet de aannadering van een Mensch 't zelve de Eyeren niet verlaaten. Het Mannetje fchynt het Wyfje in het broeden niet te vervangen; alleen houdt het zich op eenen niet wyden afftand, verzelt 't zelve als het eeten gaat zoeken, en verdeedigt het tegen de vervolgingen van andere Mannetjes. Het broeden duurt dertig dagen; alle de Jongen komen op denzclfden dag uit, en 's anderen daags treedt het Wyfje uit het Nest, en roept ze te water: vreesagtig en huiverende, twyfelen zy 'er in te treeden, eenige zelfs keeren te rug; de ftoutmoedigfte egter begeeft zich naa de Moeder in 't water, en welhaast volgen de andere: eens het Nest uitgetreeden zynde, komen zy 'er niet weder in. Wanneer het Nest verre van het water afgelegen of vry hoog is, neemen het Mannetje en Wyfje (*) de Jongen in den bek, en draagen ze de een naa den ander in het water, 's Avonds roept de Moeder ze zamen, en kruipt in 't riet, waar zy haar kroost, geduurende den nagt, onder de vleugelen verwarmt. Den geheelen dag zwemmen zy in 't water ,. of loopen op 't land, waar ..Vliegen cn andere kleine Infecten het eerfte voedzel uitleveren: men ziet ze duiken, zwemmen en duizend beweegingen met de grootfte vaardigheid maaken. De Natuur, by de jonge Eendvogels, de fpieren, tot het zwemmen noodig, terftond verfterkende, fchynt eenigen tyd de formeering, of althans den aangroei, der vleugelen te verwuarloozen: deeze deelen blyven, bykans zes weeken lang, kort en onvolkomen: de jonge Eendvogel heeft reeds de helft van deszelfs grootte, is onder den buik reeds gevederd, als mede op den rug, eer de vleugelpennen beginnen uit te fchietèn; het duurt drie maanden eer zy het vliegen kunnen beproeven. In deezen ftaat draa«•en zy den naam van Halve Eendvogels; die onmagt van te vliegen geeft gelegenheid, om op de Halve Eendvogels een gemaklyke en zeer voordeelige jagt te maaken. En 't zyn waarfchynlyk de Eendvogels, nog te jon»- om te kunnen vliegen, die de Laplanders, op hunne Meiren 9 met zo veel gemaks met een ftok dood liaan (f). De- (*) Pe Heer hebf.rt fchryft dit bedryf aan 't Mannetje, deHeer lottinger 't zelve aan 't Wyfje, toe. (t) Hist. Gén. des Voyages, Tom, XV. p. 306.  VAN DEN EENDVOGEL» 239 Dezelfde foort van Wilde Eendvogels, dje onze Landftrceken, geduurende den Winter, bezoeken, en 111 den Zomer de Noordfche Gewesten van ons Waerelddeel bewoonen, vindt men in de daar aan beantwoordende Oorden der Nieuwe Wereld (*): hunne uittochten en reizen in den Herfst, en in de Lente, fchynen daar op dezelfde wvze geregeld, en in denzelfden tyd volbragt ? te worden (f). En heeft men zich geenszins te verwonderen, . dat Vogels, die het Noorden boven alles verkiezen, en zo fterk vliegen , in de Noordlyke Gewesten van het eene Vaste Land in 't andere overgaan. Maar wy mogen wel twvfelen of de Eendvogels, door de Reizigers gezien, en in groote menigte in de Zuidlyke Landen aangetroffen fV), tot de gewoone foort van onze 117ilde Eendvogels \sj » be- (*> Te Louiftane zyn de Wilde Eenden veel grooter en lekkerder dan inFrankryk, doch voor 't overige aan dezelve volkomen celvk ■ zv zyn 'er in zulk een overvloed, dat men 'er duizend voor 'één by ons telt. Le page dupratz, Hist. de la Louiftane, T. II.. p. 114. Ik heb dit Jaar van Louiftane verlcheide Vogels ontvangen, gelyk aan de fobrten van 't zelfde geflacht, die zich in Frankryk en in verfcheide deelen van Europa, bevinden; en inzonderheid een Eendvogel, geheel gelyk aan onzen Wilden Mannet'es Eendvogel: 'Er was geen verfchil in dePluimadie, alleen was dezelve wat grooter. De Inwoonders y^n Louiftane hebben zelfs zo veel gelykheids gevonden tusfehen deezen Eendvogel en die'van Europa, dat zy dezelve den Franfchen Eendvogel noemden. Eene aanmerking, ons medegedeeld door den Heer Maudit. Fer. nandes heeft, in het Meir by Mexico, dergelyke Kenden gezien. Hist. Avi. nov. Hisp. p. 45- De Eendvogels in Canada zyn gelyk aan die wy in Frankryk hebben. Nouvelle Relation de la Gasp. par p. le clerc, Paris 1691. p. 485. Cf) Op het einde van April komen de Eendvogels in grooten male in de Baay van Hudfon. Hist. Gén. des Voyages, T. XIV. b 657 Als de Zon in December eenigzins fchynt en de koude eèmaatigd is, komen 'er de Eendvogels, om 'er zich omtrent twee maanden op te houden. Voyage du Cap. robert lade. Pans 1744. T. II. p. 201. (s) Eendvogels op de Kust van Diemen op 43° Breedte. Cook Sec Voyage, T. I. p. 229. Wilde Eendvogels aan Kaap Frowart, in 'de Straat van Magellan. Wallis , Tom. II. Prem. Voyage de cook, p. 31. In de Baay van Kaap Holland in dezelfde Straat, p. 65. In grooten getale in de Haven Egmond. Byron, Tom. I. trem. Voyage de cook, p. 65. - Op Tanna zagen wy veele Wil-  •540 NATUURLYKE HISTORIE hooren, en wy gelooven, dat ze veeleer gebragt moeten worden tot foorten aan de Lugtltreeken eigen; althans wy mogen dit vermoeden, tot wy meer onderfcheidende berigten hebben van de foort van Eendvogelen, die zich in de Zuidcr Archipel onthouden. - Wy weeten, dat die, aan welke men op St. Domingo den naam van Wilde Eendvogels geeft, niet van de foort der onzen zyn (*), en volgens eenige aanduidingen, wegens de Vogelen in de verzengde Lugtftreek (f) , gelooven wy niet, dat onze Wilde Eendvogel tot daar is doorgedrongen; of mer* moest de Tamme derwaards overgevoerd hebben (§). . Voor Wilde Eendvogels. Second Voyage de cook, Tom. III. p. 184. Eene kleine Rivier overtrekkende in onzen overtocht na ütahiti, zagen wy eenige Eendvogels, zo ras wy aan het andere einde kwamen. De Heer ba^ks fchoot 'er op, 't welk een grooten fehrik onder de Indiaanen verwekte. Prem. Voyage de cook, Tom. II. p. 327. Wy doodden in de Baay Famine, in de Straat van Magellan, eene menigte Vogelen van verfchillende foorten, en daar onder Eenden. Wallis, Tom. H. du Prem. Voyage de cook, p. 64. In twee groote Meiren van versch water op Tinian, vonden wy, benevens ander Gevogelte, Eenden. Relation de Adm. anson, dans 1'H.ist. Gén. des Voyages, Tom. II. p. 173. (*) De Vogels, die men op St. Domingo den naam van Wilde Eenden geeft, verfchillen zeer veel'van de Wilde Eenden in Europa, zo in grootte, als in pluimadie, en finaak. Aant. ons medegedeeld door den Ridder lefebre dkshayes. De Wilde Eenden van Cayenne zyn dezelfde, als die men in Europa kent onder den naam van Barbaryfche Eenden. Aanm. van den Heer bajou. Cf) „ 'Er zyn in deeze Landen (op de Kust van Guiné) twee ,, foorten van Wilde Eendvogelen : zints ik hier geweest ben, zag ,, ik 'er flegts twee van de eerfte foort, zy verfchilden noch in ,, grootte, noch irt gedaante, van andere Eendvogelen; doch derzel„ ver kleur, was een zeer fchoon gioen, dc bek en pooten wa„ ren hoog rood; waren ze leevend geweest, ik zou, om de „ fchoonheid der kleuren, 'er vry veel voor hebben willen gce„ ven. Ook heb ik 'er een van de tweede foort gezien, een van ons Volk hadt dien gedood; de gedaante was gelyk „ aan die der voorgaande, doch de Bek en Pooten waren geel, „ de Pluimadie was half groen, half graauw, cn kon deeze in „ fchoonheid by de andere niet haaien." Voyage de bosman, Lettre XV. '(§) De Tamme Eenden zyn, eerst zints eenige jaaren, op dc Kust van Guiné bekend. Voyage de bosman, gefchreeven in 1705. Men bragt  van den eendvogel. 24t Voor 't overige welke de foorten zyn, die deeze Zuidlyke Gewesten bevolken, zy blyken niet onderworpen te zyn aan de reizen en uittochten, die zy, in onze Lugtftreeken , uit hoofde van derzelver verandering, onderneenien (*). bragt de Hollanders in het verblyf der Eendvogelen, (in het Paleis des Konings van Tuham op Java) zy vonden ze gelyk aan die in Holland, uitgenomen dat ze wat grooter en de meesten wit waren; de Eyeren zyn tweemaal zo groot ais onze beste Hoender-eyeren. Second Voyage des Hollandois. Hist. Gen. des Voyages, Tom. VIII. p. 137. C*) Te Tunquin bouwt men kleine huisjes voor dc Eendvogelen, ten einde zy daar in de Eyeren leggen: men fluit ze alle avonden op, en laat ze alle morgens uit.... Het getal der Wilde Eenden is ontelbaar; zy komen hier voedzel zoeken in de maanden May, Juny en july, cn als dan vliegen zy niet altoos aan Paaren ; maar, haa Octo'ber tot in Maart, ziet men groote benden by een, die het laag en' moerasfig Land bedekken. Nouveau Voyage autour du Monde, par dampier, Rouen 1715. Tom. III. p. 30. (ft Vervolg by eene nadere gelegenheid.) verhandeling van den heer hill , een beroemd engelsch natuurkenner, over den slaap en oorzaak van de beweeging der gevoelige planten. Naar het Hoogduitsch van den Heer h. j. van hahz. Vertaald door d. l. oskamp, Phil. Doet. et Med. Stud. te Utrecht. TP\e Verklaaring eener der zonderlinglfe en merkwaarJ J diglle verfchyning van het Ryk der Planten kan niet anders , dan de aandagt en verwondering eens Natuurkenners tot zig trekken; weshalven de Hoogduitfche Vertaaïer met recht betuigt, dat het genoegen, het welk hy door het leezen deezer Engelfche Verhandeling van den Heer hill , over den Slaap, cn Oorzaak van de beweeging der gevoelige Planten , gefmaakt hadde , alleen hem had aangezet, ook deeze aan zyne Landgenooten, die of de gelegenheid ontbrak de or'gineele, ol de F ran- V. deel. mengelw. no. 6. R fche  242 verhandeling over den slaap fche Vertaaling te leezen, mede te deelen; waar aan ook alzints door het groot debiet hiervan door geheel Duitschland is beantwoord geworden: het welk my heeft aangemoedigd het hoofdzaakelyke deezer Verhandeling, naar de HoogduitfcheVertaaling, onzenHollandfchenLeezeren aan te bieden. De Franfche Vertaaliug, te vinden in het Journal des Sfdvatis der Maand Augustus 1773, van pag. 206-256, is met eene Voorrede vermeerderd, voornamentlyk dat geene behelzende, wat reeds vóór den Heer hill over deezen Planien-Jlaap gezegd is, welke insgelyks in het Hoogduitsch is overgebragt, en even als de Verhandeling door deezen Vertaaler met eenige aanmerkingen verbeterd, welke ik of in den text zelf heb laaten invloeijen, of, daar zulks vereischt wierd', in fubdantie befchreeven. Wanneer de Autheur in de laatde Afdeeling over de manier, om de Proeven te maaken, handelt, befchryft hy alleen, hoe men de ftructüur der Bladeren eener Abrus, en gevoelige Plante, kan leeren kennen; daar echter de behandeling dier Bladeren, welker inwendig maakzel men nader begeert te onderzoeken, te zeer bekend is om hier weder verklaard te worden, heb ik deeze Afdeeling onvertaald gelaaten. VOORBERICHT, Het welk voor de Verhandeling van den Heer hill, in het Journal des Scavans geplaatst is. Eer wy den Leezer de Verhandeling des Engelfchen Autheurs zelve aanbieden , zullen wy dat geene, 't welk reeds te vooren over deeze materie gefchreevcn is, in 't kort opgceven. Maar weinige Schryvers hebben zig bekommerd de oorzaak van een verfchynzel te onderzoeken, het welk toch zedert langen tyd hunne verwondering had moeten opwekken. De Ridder linn/Eus , welke de Historifche Kruidkunde met een aantal nieuwe Waarneemingen verrykt heeft, heeft niet minder de eere, verfcheide wezendlyke deelen der Philofophifche Kruidkunde ontdekt te hebben; ook de Slaap der Planten is zyne opmerkzaamheid niet ontfnapt, welk ve?fchynZel hy ontdekte door een by Philofophifche onderzoekingen niet zelden voorkomend gelukkig toeval: daar hem namentlyk zeer veel ge-  EN' BEWEEGING DER GEVOELIGE PLANTEW. &4$ . gelegen lag, om de Lotus Ornithopodioides (*), die hy van zynen beroemden Vriend, den Heer van sauvages, bettorrien had, naauwkeurig waar te neemen, zo beval hy deezen, die maar twee Bloemen droeg, aan zynen Tuinman, onder voorwendzel, dat hv dezelve door den dag niet had kunnen onderzoeken; doch hoe zeer was hy verwonderd des avonds deeze Bloemen niet meer te ontdeKken; den volgenden morgen echter kwamen zy weder te voorfchyn, maar verborgen zig tegens den avond weder zodanig, dat men ze niet meer gewaar kon worden; dit zelfde gefchiedde op den derden dag, en eindelyk bemerkte onze groote Natuurvorfcher, dat drie Bladeren deeze, geduurende den nacht, zodanig infloten, dat zy voor de fcherpziendfte oogen zelfs onzichtbaar waren. Zy nu, welke weeten, met wat yver de Ridder linn^ïus gewoon was zyne Waarneemingen door te zetten , zuilen ligt raaden, dat ook de tegenwoordige niet onachtervolgd bleef. Hy begon derhalven fpoedig den Tuin van Upzal des nachts te doorwandelen, en alle Planten wierden, met het licht in de hand, op het naauwkeurigst waargenomen; hier zag hy met vreugde, dat ieder Plant door zyn oyzonderen flaap bevangen werde, en dat zy door hunnen verfchillenden ftand en houding deeze eenigermaate nabootfte, welke de verfcheidene zoorten van Dieren reeds voorlang aan deNatuurbeminnaaren getoond hadden; wanneer hy naar ryper onderzoek befloot, dat Ten Eerften, de jongere Planten deezen Slaap meer dan de oude onderhecvig waren (\). Ten Tweeden, eene afweezendheid. van Licht alleen, deeze verfchyning, welke men oneigentlyk den Slaap der Planten noemt, veroorzaakte, dat de koude van den nacne biervan niet de eenige reden was , wyl de zodanige, welke op een warme plaats bewaard wierden, deeze looit van rust, even zo als de andere, onderworpen waren. Ten Derden , dat de Bladeren, naar dat zy enkel, ot zaam^efteld , los , of onder den anderen verward waren, geduurende den nacht verfchillende gedaanten aannamen, of zig op verfcheidene wyze omboogen; en eindelyk O Caroli linn*i Species Planmum, Tom. H. Edit. 3. pag. 1091. Ct) Hier omtrent verfchilt de Heer hill met den Ridder linm^us. Aanm. des Hoogduitfchen Vertaalers. R s  «44 VERHANDELING OVER DEN SLAAP Ten Vierden , wanneer hy de richting der flaapende Bladeren , of der Bloemen die nog niet geheel open waren , onderzocht, en met die geene, die reeds geheel open waren, vergeleek ; geloofde hy , het oogmerk der Natuur door deeze beweeging der Bladeren, die men den Slaap derzelve n noemt, te ontdekken: namentlyk, dat hier door de jonge uitfpruitzels tegen de befchadiging der Lucht, der Dauw, of eene onverwagte Vorst bcvryd wierden. Wy durven vryelyk vertrouwen, dat van het midden des Zomers des jaars 1755 af te rekenen , tot op heden, de Zweedfche Kruidkenner zyne onderzoekingen fterk vermeerderd, ert zyne waarneemingen over alle Planten des Upfalfchen Tuins, en een groot deel der geenen. welke in zyne Flora Suecica zyn afgebeeld , uitgeftrekt zal hebben. In zyne uitgegèevene Verhandeling (*). echter, brengt hy deezen Slaap maar tot vier verfcheidene gezichtspunten , waar van hy de proeven alleen genomen heeft op een en vyftig foorten van Planten. Deeze verfchillende gedaanten zyn door hem in Plaaten voorgefteld, welke wy den Leezer, zo wel als de Verhandeling zelfs, die alzints verdient gcleczcn te worden, ten fterkften aanbeveelen. De Heer adanson , Medelid der Koninglyke Academie der Weetenfchappen , drukt zig hierover in deezer voege uit (f): „ N°- III. Te zamen vallende beweeging •' In zoda„ his een toefland der Lucht, welke voor den wasdom der „ Planten het voordeeligst is, namentijk, zo met een dampi„ ge en vochtige hitte, als met een bewolkten Piemel, en don„ derachtig weder, buigen zig de uit kleine Blaadjes zaam- gefielde Bladeren (Folia pinnata) van verfcheidene Plan„ ten, als by voorbeeld der Ertgewasfen , op dezelfde wyze, ,, als hunnen gemeenen Steel (|). Dit zelfde neemt men „ waar aan eene gevoelige Plant, welke eenige dagen in een Kelder bewaard is. „ Als zy fterk van de Zon befcheenen worden , richten zy „ zig weder op , en verheffen zig zodanig in de hoogte, dat ■>, zy (*) De fomno Plaiitarum 1755. Conf. Amtenitates Academ. Vol. IV. pag. 333. Vel Commentarü de rebus in Scientia Nat. et Medicina gestis, decad. prim. Suppl, 1. pag. 105. (f) Families des Plantes, a Paris 1763. i.partie, pag. 55. O) Namentlyk nederwaarts, wyl de gemeene Steel, waar aan de kleine Blaadjes zitten, zich ook nederwaarts in een halven Cirkel tögen den Ham der Plante buigt. Aanm. des HcogduitfchenVirtualeri  en beweeging der gevoelige planten. MS ■. sv een resten hoek met hunnen gemeenen Steel uitmaaken. ? Wanneer de boven/le oppervlak e van verfcheidene enkeldc Bladeren op dezelfde wyze aan de brandende Zon worden , blootgefleld,zullen zy insgelyks hol' worden, t welk hunne Z overeenkomst met de zaamgcflelde Bladeren te kennen geeft. " Dit toont de Sigesbeckia (*), dc Urenai (f) , en ande- ren. De hitte van een gloeiend yzer zal dezelfde werking V by beide voortbrengen, doch hier door word de Plant be' nadeeld; ook heb ik bemerkt, dat verfcheidene foorten der Cheropodiums ieder avond met den ondergang der ton ! hunne Bladeren optrekken , en dezelve weder des morgens 1, met derzelver opgang nederwaards buigen, als zy onmid' delyk door dezelve befcheenen worden, "> „ Zo draa de Zon is ondergegaan , pn geduurende de koelte 'der Dauw, huigen zy zig, en hangen zodanig neder- waards , dat zy een regten hoek met hunnen gemeenen li Steel uitmaaken, en met hunne onderfle oppervlakte de tc' gen hun ovcrflaandc Bladeren naderen. Dit zelfde kan ' door een konflelyken Dauw veroorzaakt worden, en dit is l, niet alleen aan de Ertgewasfen, maar ook aan de Balia,, mina Impatiens (+),«« andere waargenomen. Wy weeten niet , dat door andere Kruidkundigen, of Natuuronderzoekers , nadere Waarneemingen omtrent deezen Plantenflaap gedaan zyn. Veelen hebben dat geen, het welk reeds door den Ridder linnjeus gezegd is, wederhaald; het welk derhalven niet nodig is hier bygebragt te worden. Zeer gewichtig echter zoude het zyn, by aldien men, na de oorzaak deezesSlaapsgevonden te hebben, konde verklaaren, waarom zig eenige Bloemen alleen naar Zonnen ondergang, of geduurende den nacht, openen, 't welk meu aan de Mirabilis Jalappa (§) , óf zogenaamde Nachtfchoone der Tuinen, bemerkt. UTTTREKZEL DitR VERHANDELING VAN DEN HEF.R HILL, EEN B&ROEMD ENGELSCH NATUURKUNDIGE. De Heer hill, ten einde zyn Vriend, den Ridder linn/eus, [aan wien hy deeze Verhandeling zond] des^e (f) Caroli ümmi Species riantarum, Tom. II. Edit. 3. pa$ 1269, Cf) Idem ibidem, pag. 974. G) Et pag. 13.18. C§) Tom. I. pag. 252. :  24-6 VERHANDELING OVER DEN SLAAP klaarder van de waarheid zyner gevoelens, omtrent den Slaap. en Oorzaak van de beweeging der gevoelige Planten te overtuigen, verdeelt deeze in de elf volgende afdeelingen , welker hoofdzakelyken inhoud ik hier kortelyk zal mededeelen. Eerfte Afdeeling. Over den Slaap der Planten. Tweede Van de Structuur der Bladeren in 'f gemeen. Derde , . Waarneemingen , welke op verfchillende plaatzen omtrent den Slaap der Planten gemaakt zyn. Vierde ■■ Structuur van eene Plant der Abrus Planten. Vyfde —— Oorzaak der verandering die de Planten ondergaan, en waar aan men den naam van Slaap geeft. Zesde ■ Waarneemingen aaneen Abrus Plante. Zevende — Nadere Waarneemingen en Proeven, omtrent dezelfde Plant. Achtfte — Van de beweeging eencr gevoelige Plante. Negende Overeenkomst der gevoelige en andere Slaapende Planten. Tiende —— Structuur eener gevoelige Plante, benevens de oorzaak haarer beweeging. Elfde ■ ■ Manier, hoe de Proeven te maaken. I. Over den Slaap der Planten. Reeds voor eenigen tyd, had men bemerkt, dat de Bladeren van zommige Planten, geduurende den nacht, eene richting aannamen , die geheel verfcheiden was van die geene , welke zy des daags vertoonden. Acosta heeft deeze eigenfehap aan den 'Camarindenboom, de Abrus, en andere EgyptXche Planten, het eerst waargenomen, en men heeft naderhand dit zelfde in verfcheide Europeefche Planten ondervonden. Deeze Schryver meende, dat de Natuur zig van dit middel bediende, om de fynfte deelen der Plant als by voorbeeld den Bloefem en de Vrucht, voor de befchadigingen der onguure Lucht te bevryden; grondende hier op voornamenlyk zyn gevoelen, dat de Knop- (*) Zie iiouTTüYN, Natuurlyke Historie, Tweede Deels Tweede Stvkt &r Boomen, pag. 94.  EN EEWEEGING DER GEVOELIGE PLANTEN. =47 Knoppen van den Tamarindenboom door deszelfs Bladeren geRCAv ■ ecnte^^t deeze gedachten, offchoon hy de bo^torwSTneeminjr toeftondt. En onzen Autheur ?chyr deeze verandering eene «atuurlyke werking e weezen welke uit de gemeene eigenfchap der Lichaamen, en hunnrtegenoverftaande werkingen, ontftaat oi van den wyzen Schepper in verfchillende omftandigheden tot o-pwirhrije oogmerken gebruikt wordt. g VeSe bateif Schryvers hebben deeze Wa^eemmgen vermeerderd f*) , en men moet hun voorzeker dank be Sn dat zy de gangen der Natuur nauwkeurig zyn nagaan , en'ons hunne* ontdekkingen medegedee d hebben. Doch het is een groot verfcbd , en waar toe een weinio- meer fchranderhe ds vereischt wordt, met alleen oe Ztl enoomren omilandigheden afzonderlyk oj, te; geeven, maar°ook derzelver oorzaak Muwkeong tt^ bepaal^ T-lier mede hebben z g verlcheide vlytige Matuuronaer zoekers bezi- ïïouden , zonder nogthans daar m volkon^Te ÈSef togen.' Eenige hebben deeze eigenfchap toegefchreeven aan de werking der hitte en koud , doen hier van is men afgegaan , na dat 'er is waargenomen, dat even dit plaats vond in de kasfen , en warme verblyfplaatzen, der Planten, waar de gematigdheid der Lucht K dezelfde is. Andere hebben dit van de goede of kwaade gefteldheid der Planten zelve zoeken af te leiden, maar dit gevoelen komt onzen Autheur voor even zo naby aan de waarheid te weezen , als dat , t welk de Heer linn/eus trachtte te beweeren, namentlyk, dat dit by de jongere Planten meer plaats zoude vinden, dan by deMendzal uit de volgende Waarneemingen klaarlyk zien, dat de flaapende , en gevoelige , Planten veele overeenkomst met de andere hebben, dat hunne, offchoon verfchillende beweeginp; , nogtans van dezelfde oorzaak afhanït 7 dat ^rfclieidene flaapende byna dezelfde eigehfchappen bezitten , als de gevoelige , en eindelyk , dat - men in deeze laatfte 'er eenigen ontmoet , die hun allen eigen fchynen : 't welk de overeenkomst van heide de fh Vid Commentarii de relus in Scientia Nat. et Medicina gestïs, Vol.X. pag. 132. Nee non, Prima Decadis Suppl. im. pag. 104. •«c eodem Suppl. Decadis Secundce, pag. 646. R 4  44^ VERHANDELING OVER DEN SLAAP voorwerpen bewyst , en ons van zelfs leidt tot de ontdekking der oorzaak hunner beweeging, De Autheur gelooft de oorzaak der veranderde richting eener Atqus Plante (*) te kennen , wanneer hy dezelve naar welgevallen des middags ziet fluiten, en weder openen; als mede die der beweeging eener gevoelige Plante , als hy msgelyks dezelve kan fluiten zonder haar aan te roeren, door de oorzaak te vcrwyderen , die dezelve opgericht, en geopend houdt, uit hoofde, dat wy de oorzaak dier werkingen kennen , welke wy in ftaat zyn voort te brengen. II. Van de Structuur der Bladeren 't algemeen. Het valt niet bezwaarlyk het maakzel der Planten , en inzonderheid hunner Bladeren, te leeren kennen; hier toe behoeft men maar een goed Vergrootglas te gebruiken, waar door men hunne kleinfte vaten zelfs ontdekken kan. Zo heeft ook onze Autheur het maakzel der Bladeren nagegaan , en gevonden hebbende , dat de grootere vaten van deeze alle in den Steel te famen kwamen, beflooten , dat aan hun alleen, zo de natuurlyke richting der Bladeren , als haare verfcheidene ftellingen , moest toegefchreeven worden ; welke laatde geduurig veranderen , zo dra een uit- of inwendige oorzaak op de vaten werkt. Daar nu de Bladeren geftadig door de Lucht omringd worden , zyn zy ook derzelver verfchillende werkingen, benevens die van het Licht, der Hitte, en der Vochtigheid , onderworpen , welke de Schryver meent als de tweede oorzaak van de veranderende ftellingen der Bladeren te kunnen aangemerkt worden , waarvan de eerfte in de Structuur der vaten zelfs zoude opgeflooten weezen. III. Waar-neemingen , welke op verfchillende plaatzen omtrent de Slaapende Planten gemaakt zyn. Deeze verandering der houding is het meest aan die gevleugelde of zaamgeftelde Bladeren te bemerken, welke uit C') Pifam Indicum minus coccineum. Vid. HNNiEi , Species Plantarum , Tom. 2. edit. 3. pag, 102,5. Van deeze cn dc gevoelige Planten, (waar onder de Heer hill de Mimofa fenfitiva verftaat,) heeft de Heer van hahz een Plant en Befchryving, uit de groote Hoogduitfche (Economifche en Phyjifehc Lexicon , achter zyn Vertaaling gevoegd, wcshalven ik de Leezeren , die een nader onderzoek deezer Planten begeeren, tot dit inderdaad voortreffo, lyk Woordenboek zelf verwyze,  EN BEWEEGING DER. GEVOELIGE PLANTEN. 249 uit veele kleine blaadjes beftaan , die door een gemeenen fteel gedraagen worden QFoiia Pinnata) : wcshalven wy ons by deeze bepaalen zullen. De vier werkende weezens waar aan wy zo even gezien hebben , dat de Planten onderworpen waren , zyn door alle de wereld-declen verfpreid , zo nogthans , dat hunne werkzaamheid verfchilt naar het Chmaat , waarin zv zig bevinden. In het onze (Jiet Engelfche), welk gemaatisfd is, hebben de Planten , die gevleugelde of zaamgeftelde Bladeren hebben, de kleine Blaadjes, waar uit zy beftaan, parallel met den Horizont, en vertoonen weinig gevoeligheid. In de Oosterfche Landen , waar de hitte grooter is , richten zig deeze kleine Blaadjes met hunne fpitzen omhoog , en veranderen zig hgter. De meeste Egyptifche Planten houden zelden eene vaste richting, daar zy integendeel in de Noordelyke landen haast nimmer hunne houding veranderen, óf zig met den Horizont parallel vertoonen. . Doch niet alleen neemt men dit waar in die Plan en, welke in verfchillende Climaaten onderhouden worden, maar ook even deeze verandering zien wy de 1 hinten ondergaan, in de drooge en regenachtige Jaargetyden : onfeilbaar veranderen zig deeze Planten aan die oorden, waar de regen menigvuldig is; zy , wier Vleugleedjcs by fchoon weder een ftompen hoek naar boven maaken , maaken dezelve onderwaards by regenachtig weder. Veelen hebben dit aan de werking der hitte, anderen aan die der voatigheid toegefchreeven , tot dat men van het tegendeel van beide gevoelens is overtuigd geworden, ie vooren heeft men reeds gezien , dat de Planten , die in de warme verblyfplaatzen bewaard worden . dezelfde veranderingen ondergaan, en ik heb door verfcheide Proeven ondervonden , dat de vogtigheid geene werking op dezelve heeft. Ik heb zommige Planten tot verdrmkens toe begooten , anderen heb ik droog gelaaten, en geene verandering aan dezelve waargenomen. Hunne Bladeren hebben zig des morgens geopend , • en des avonds, geflooten, op het zelfde uur, en op dezelfde wyze. Hier uit volgt, dat twee van deeze vier weezens geen aandeel aan deeze werking hebben , en , daar de Lucht aan te veel veranderingen onderhevig is , om als de oorzaak deezer werking aangemerkt te kunnen worden, moeten wy ons by het Licht bepaalen , en ik hebbe door verfchillende Waarneemingen bevonden , dat de verandert 5 ring  «5° verhandeling over den slaap, enz. ring van de richting der Bladeren, welke wy op verfchillende tyden aan dezelve bemerken , alleen hieraan moet toegefchreeven worden. Dit is derhalven de ontdekking, die de Autheur zig vleidt gadaan te hebben, en welke hy tragt te bewyzen, op vernuft gegrond en door ondervinding bevestigd te weezen. Deeze werking, zegt hy, bevat niets buitengemeens in zig , wanneer men dezelve maar met opmerkzaamheid naargaat; en de zaak naar die gronden, welke hy te toonen heeft vastgefteld, befchouwende, zal men bevinden, dat deeze werking, van welke by thans fpreekt , noodzaakelyk eene werking des Lichts weezen moet. (Dit heeft men te veryvagten in een volgend Stukje.) verslag der verrigtingi1n van de maatsc happy ïüf het onderzoeken van de geschiedenis, der natuurlyke historie, de oudheden, de kunsten , de weetenschappen en letterkunde van asia , te calcutta. Door den Voorzitter , Sir william jones. „ T7an de Oprigting der in dit opfchrift aange,, V duidde Maatfchappye, in Louwmaand des Jaars „ MOCCLXXXIV , hebben wy verflag gegeeven, met 5, de Aanfpraak, te dier gelegenheid , door den Voorzit„ ter Sir william jones gedaan, mede te deelen. Wy „ betuigden ons voorneemen, om, van tyd tot tyd, als ,, ons Berigten deezer Maatfchappy ter hand kwamen, dezelve onzen Leezeren niet te zullen onthouden, en, zo ras mogelyk, den Vaderlanderen te dienen met den Oogst, in dit wydftrekkend veld van kundigheden verzameld (*). Thans ziet het Eerfte Deel van 't Werk „ deezer Maatfchappye het licht , onder den Tytel van „ Afiatic Refearches , or Tranfactions of the Society in/li„ tuted in Bengal, for inquiring into the Hiftory and Antiquities, the Arts, Science and Literature of Afia. In „ voldoening aan onze toezegging , zullen wy daar uit overneemen , 't geen wy denken van 't meeste aanbelang, en onzen Leezeren fmaaklykst, te zyn. Ligt be- ,> gry- (*) Zie onze Alg. Vadsrl. Lateroef. VII Deel, 2de Stuk, bh iio-iió.  VERRIGT. VAN DE MAATSCHAPPY , TE CALCUTTA. £51 jrrypen zy, dat wy ons meest al tot Uittrekzels zullen moeten bepaalen. Wv maaken een Aanvang met het een en ander op 'te geeven uit de Aanfpraak, door den Voorzitter " w. jones , by de tweede Jaarlykfche zamenkomst m Z MDCCLXXXV voorgefteld." Naa eenige aanmerkingen voorgefteld hebbende, om de uitfteekendheid van de Europifchc Begaafdheden boven de Afiatifche aan te toonen , fpreekt hy de Leden der Maatfchappye in deezer voege aan. Schoon wy ons overtuigd mogen houden van onze meerdere vorderingen in alle foorten van nuttige kundigheden moeten wy daarom het Volk van Afia niet getuel verfma'aden , uit wiens nafpeuringen der Natuure , wer- , ken van Kunst , en vindingen der Verbeelding , wy verfcheide gewigtige werken mogen ontleencn , te onzer eigene leeringe en voordcel. Indedaad , wanneer zulks he°t hoofddoelwit niet ware van onze Inftelling , dan kon 'er weinig anders uit gebooren worden, dan eene enkele voldoening der nieuwsgierigheid ; en zou ik zoo veel genoegens niet fcheppen uit het aandeel , 't geen gy my gegeeven hebt om dezelve te bevorderen. Eene nauwkeurige vergelyking te maaken, tusfehen de Werken en Bedryven van de Westerfche en Ooslerfche Wereld, zou een verbaazenden arbeid vorderen; maar wy mo°'en over 't geheel, zeggen, dat Rede en Smaak de groote voorregten zyn van Europifchc Zeden ; terwyl de Afiatifche hooger zweefden in den kring der Verbeeldinge. De Burgerlyke Gefchiedenis van hunne wyduitgeftrekte Keizerryken, en van Indie in 't byzonder, moet van groote aangelegenheid zyn voor Engeland; doch wy hebben nog een&veel grooter belang by de kennis van de vroegere wyzen op welke zy deeze onfehatbaare Landen beftuurden , van welker voorfpoed het welvaaren onzer Volken , en van ons zeiven , zo zeer afhangt. , Eene nauwkeurige Aardrykskundige Kennis niet alleen van Bengalen en Bahar • maar, om in 't oog loopende redenen, van alle de daar'aan grenzende Ryken, is ten nauwften verknogt met een verflag van derzelver veelvuldige omwentelingen; doch de Natuurlyke voortbrengzels van deeze Gewesten , byzonder wat het groeiend Ryk en dat der Delfftoffen betreft , zyn hoogst aangelegene voorwerpen voor een Handeldryvend Volk. Veel voordeels ftaat 'er te verhoopen van het aankwee- keu  &Si VRRRIGT. VAN DE MAATSCHAPPY, TE CALCUTTA. ken der Plantkunde in dit Land, byzonder met betrekking tot den Leefregel, waar door men Ziekten kan voorkomen, en de Geneeskunde, door welke men ze kan herftellen. De Oude Indiaanen fielden de Geneeskunde op zeer hoogen prys, onder de veertien Retnas, of Kostlyke Gaven, met welke zy gslooven dat hunne Goden hun gezegend hebben, tellen zy een Geleerd Geneeskundigen. ■ Van de Scheikunde kunnen onze Manufacturen zeer veel verbeterings ontvangen. De Fraaije Kunden vorderen ook onze aandagt, fchoon eenige derzelven onder de Oosterlingen nog fchynen in een kindlchen ftaat te zyn, is, nogthans, het Stelzel der Muzyk der Hindus op beter beginzelen dan ons eigen gegrond ; en al de kunde der inlandfche Opftellers van 't Muzyk vestigt zich op het groot voorwerp hunner Kunden , de natuurlyke uitdrukking van fterke Driften ; aan welke de Melody foms wordt opgeofferd ; hoewel eenige hunner Muzyktoonen zelfs het Europisch oor behaagen. Van de Dichtwerken der Arabieren en Per/iaancn mag vrylyk gezegd worden , 't geen abulfarel wegens de Mahdbhdrat verklaart „ dat, fchoon ze overvloeijen van „ buitenfpoorig groote beeltenisfen en befchryvingen, ze op de uitfteekendfte wyze innecmend zyn en leeizaam." Geen itaalcn van waare Welfpreekendheid kan men wagten te zullen aantreffen by Volken, waar de Regeeringsvorm zelfs het denkbeeld van Volks-Welfpreekendheid Uitfluit; maar de kunst van fchryven in fraaije en zagtrollende zinfneeden heeft, van de vroegfte eeuwen af, in Afia ftand gegrecpen; AeVedds, zo wel als de Koran, zynopgeftcld in afgemeeten profa, ende Opftcllen van isocrates zyn niet keuriger befchaafd dan die der beste Arabifche en Pcrfifche Schryveren. 'Er zyn veele fchoone oyerblyfzels van de Bouwkunde der Hindus en Mufelmanneh, uit welke onze Bouwkunfte«aars nieuwe denkbeelden van 't fchoone en grootfche zouden kunnen ontleenen. In de Weetenfchappen mogen de Afiatifche Volken, met de Europifche vergeleeken , gezegd worden , kinderen te zyn; Van de Regtsgelecrdheid nogthans der Hindus, en Mufelmans, kan men een onmiddelyk voordeel vcrwagtcn ; en indien eenige ftandhoudende Wetten nauwkeurig uit de Sanfcrit en het Arabisch vertolkt waren, zou men 'er een volkomen Indiaansch Wetboek uit kunnen vormen, zo dat men alle de gefchillen tusfehen de Inboorlingen , zonder Onzekerheid , zou kunnen beflisfcn. AAN  KORTE LEVENSSCHETS VAN J. D. MlCHAeLlS. 253 aan de uitgeevers van de nieuwe algemeene vaderlandsche letteroeffeningen. myne heeren ! Tk "-eloof dat U Wel Eds. onzen Nederlanderen geen on1 dfenst zullen doen, met hun de volgende Vertaaling van eene korte fchets van 't Leven van den beroemden Ridder 1. d. MicHAëLis, door hem zeiven ontworpen, te geeven. Ik heb de eer met hoogachting te zyn. myne heeren! u ^ ^ ^ c. m Utrecht, den 10 May, 1790. Ik, Toiian david michaëlis, ben den a.7 February 1717 te Halte geboren. Myn Vader christiaan benedictus MicHAëLis , geboortig van Elrich, in 't Graaffchap< Hohenflein , was daar toen te tyd Hoogleeraar in de Wysgeerte, naderhand in de Godgeleerdheid en de Oosteriche Myn eerfte onderwys in de Taaien en Weetenfchapoen krees ik van eenen byzonderen leermeester in myns Vaders huis tot Michaëlis van 't Jaar 1729 , toen ik de onenbaare School van 't Weeshuis begon te bezoeken. Ik hoorde hier reeds in de eerfte Klasfe, welke men Selecta noemt , de Wysgeerige voorleezingen van den beroemden Godgeleerden j. s. baumgarten. Met dePaasfchen van 't jaar 1733, verliet ik dit School, en kwam op de Hoogefchool van Halle. Het was jammer voor my , dat ik maar op dezelve alleen geweest ben; want daar door word de denkenswyze te eenvormig; het nadeel zou nog grooter geweest zyn , zoo ik naderhand niet naa Engeland gegaan ware. _ In het verkiezen van myne Studiën was ik niet geheel willekeurig; want hoewel myn Vader dikwyls gezegt hadt dat hy in die zaak zynen zoon nooit iets zoude voorfchryven , zoo hield hy het toch voor zeker ——- ik weet niet waarom , dat ik in de Godgeleerdheid zoude ftudeeren. Maar niemand dacht daar by aan eene omftandigheid, ik zelfs niet; naamlyk: ik was in het gevaar, dat ik, by de Godgeleerdheid, voor 't toekomende ' zoa-  254 skjrte levensschets zonder beftaan, of zonder geweeten, zoude zyn: want zoo ik eene Predikautsplaats gekregeu had , dat zeer ligt gebeuren kon, daar myne preeken reeds vroeg behaagden, en ik tot het Akademieleven juist geene byzondere neiging had, zoude ik myn Ampt , wegens eene eenigzins naauwgezetheid van myn geweeten , fpoedig hebben moeten neerleggen. In de Oosterfche Taaien was ik een toehoorer myns Vaders, maar ik _ hoorde hem ook alleen, het welk dus weer eene eenvormigheid in myne denkenswyze moest te weeg brengen. In de Godgeleerdheid was baumgarten myn Leermeester ; doch hy beviel my niet te zeer. Zyne tabellarifche en eenvormige voordracht , en het geduurige dicteeren, maakten my mismoedig; in het dogmaitfche vond ik by de bewyzen geene overtuiging , het welk juist, by meer van zyne toehoorers, het geval fchynt geweest te zyn, om dat 'er onder dezelven juist veele gevonden worden., welke naderhand , of aan de leer der Euangelifche Kerk, of aan de Christelyke leer in't gemeen, getwyffeld hebben; want in de VVysgeerte vorderde hy ftrenge bewyzen , en in de Godgeleerdheid ontbraken dezelven. Misfehien zoude het by my van dezelfde uitwerking geweest zyn, als by anderen , zoo ik niet naa Engeland gegaan was , waar myne denkenswyze omtrent de Godgeleerdheid niet veranderde. Op de Hoogefchool veranderde dezelve reeds in een ander opzigt: ik was op de School, wel zedelyk deugdzaam ; doch eigenlyk niet Godsdienftig. Ik wierd dit op de Hoogefchool , en wel angstvallig Godsdienltig. Ook ontftonden 'er by my eenige twyfelingen, die my zeer verontrustten ; niet zoo zeer over het dogmatifche , want dnar lag my minder aan gelegen , maar het waren voornaamlyk zedelyke : en daar toe was de, grond , door de my vroeg ingeprente Lutherfche leer van het Avondmaal, gelegd. Men moest daar flegts den letter volgen , en met het vernuft geen raad pleegen; moet deeze uitlegkundige regel, dacht ik, ook by zedelyke geboden van den Bybel gevolgd worden , dan zullen 'er veele overgedreevene of zeer zonderlinge dingen voor den dag komen. Maar het was niet eigenlyk de bergpredikatie , gelyk men misfehien 't eerst denken zou, waar op myne zedelyke twyfelingen vielen. Ik bleef veele Jaaren op de Hoogefchool , zonder aan eenen toekomenden levensftand te denken; in 't Jaar 1739, deed myn Vader my het voordel om te promoveren , en een  VAN J. D. MICHAËLIS. 255 een begin met doceer en te maaken. Ten dien einde: verdeediïde ik den 7 Otfofcr van 't zelfde Jaar, onder VoorS mrns Va/ers, eene Disferiatie , ^ muqmiateju»^ ZJjcalium en kort daar nain i7g,-e£o loco SebSn zy^omeenVomftfg met de gevoelens welke ik toen geleerd heb, maar naderhand ben ik van dezelve zeer afgeweeken. In het zelfde halfjaar, maakte ik ook hol•een begin om eenige Kollegien te leezen, waar mik voor eenen eerstbeginnenden eene redelyke goedkeuring wegdr rg!nMaar ikSmoest ^zelve kort daar na en reeds ïV. hpt volgende half iaar, weer afbreeken, om dat ut met de ^cËnvn't]** 1741 een reize naa Engelandponder. Sani Mvn verblvf, daar, was in 't begin maar op éei jaar ïe^ld, docThet 'wierd'naderhand nog voor een half jaar VeTotg deeze reize had ik te weinig myn plan gemaakt; ik reisde , gelyk de Duitfchers meest gewoon zyn te doen, ZToermTneb%zèddtr ^'/W , had ik den beroemden schulS Sn kennen, welke my onder alle Hollandfche Gekerden het best beviel, en ook zeer goedgunftig jegens mLWdaar myne reize naa Engeland zonder een bepaald doelwit gefehiedde, heb ik van dezelve dat nat met gehad, het welk ik daar uit trekken kon; dit voordeel had ik dat ik de Taal byna zoo goed als myne moedertaal macht g wierd, maar welke ik thans, vyftig jaaren laater, niet vlug meer kan fpreeken; myn verblyf m Londen waar veele Duitfchers zyn, was my daar toe minder behulpzaam dan SS w t k over 't algemeen zeer gunftig ontvangen wie?I Maar ik verwaarloosde daar twee dingen , het welk mv naderhand zeer leed gedaan heeft. Voor eerst maakte ï/met T wth geene perfoonlyke kennis Ten I weeden maakte wf van de daar zynde Bibliotheek zoo veel gebruik nie , a ik wel had moeten doen. Ik Het my wel van 'Trri'rgens tien, tot half twee uuren na den middag, met Hebreeuwfche Codices opfluiten; maar een toenmaalig vooroordeel , volgens het welk men de Hebreeuwfche Handfchriften voor zeer overeendemmend met malkanderen hield maakte dat .ik niet vond, wat my voor oogen lag; en ik richtte'myne vergelykingen maar, naar eene opgave welke myn Vader my zond , en meest-al Taalkundige kleinigheden betrof. In  S5Ö KORTE LEVÈNSSCHETS In September 1742, reisde ik van Londen, over Hamburg, naa myn Vaderland te rug. Te Halle begon ik nü weer myne voorleezingen te houden , gedeeltelyk over den Bybel , het Syrisch en Chaldeeuwsch, gedeeltlyk over de Staatsgefchiedenisfen, en de Latynfche Schryvers. Offchoon ik aanftonds reden had, om over de goedkeuring, welke ik daar wegdroeg, zeer te vrede te zyn, zoo beviel het my daar egter niet meer, en ik wierd over myn verblyf daar geduurig mismoediger, om dat ik geene uitzigten had, voor een Ampt, het welk zynen Meester voeden kon. Derhalven kwam de voorflag van den zaligen münchhausen , eerst om met eene kleine inkomlte , als een privaat leeraar naa Qöttingen te gaan, zeer gelegen, welke ik ook aanftonds aannam, en om Michaïlis van 't jaar 1745 werklyk dervvaards heen trok. De eerfte Jaaren van myn verblyf, aldaar, waren juist niet aangenaam, maar ik trof fpoedig, in den zaligen haller , eenen trouwhartigen vriend aan. Segner en gessner, doch welke met den eerden niet goed ftonden , waren ook myne vrienden. « In 't Jaar 1746, wierd ik buitengewoon , en in 1750, gewoon Hoogleeraar in de Wysgeerte; Hoogleeraar in de Oosterfche Taaien , zoo als veelen my genoemd hebben, ben ik nooit geweest , offchoon ik in dezelve geleeraard hebbe. In 't Jaar 1751, wierd ik, op haller's begeerte, Secretaris van de toen nieuw opgerichte Göttingfche Maatfchappy der Weetenfchappen , en men droeg my ook het ontwerpen van derzelver Wetten op , welke in het Ëerfte Deel van haare Werken gedrukt zyn. Van dien tyd af, begon ik mede naarftig aan de Göttingifchen Gelehrte anzeigen te werken , (toen hallbr Göitingen in 1753 verliet , wierd my het beftuur daar van opgèdraagen,) welke ik tot in 't Jaar 1770 voortgezet heb. In 't Jaar 1756 , deed ik afftand van mynen post als Secretaris , maar bleef egter gewoon Lid van de Maatfchappy; in ij(n wierd ik, naa gessner's dood, Beftuurer daar van, maar welk Ampt ik in 1770 nederleidde, en ook als Lid geheel de Maatfchappy verliet. De zevenjaarige Oorlog ging zeker voor my ook met veele onaangenaamheden vergezeld. Doch ik ben denzelven ook weer veele aangenaame dingen verfchuldigd , dit kwam voornaamlyk hier van daan , dat wy de beste en befchaafdfte vyanden hadden , welke op een allervriendelykften voet mat ons omgingen ; voornaamlyk wierd de Hoo-  VAN J. D. michaëlis» ^57 Hoogefchool zeer verfchoond. In 't Jaar i757 wai;enna"= de Hoogleeraaren vry van de inkwartiering ; maar toen de Stad in 1760 voor de tweede maal bezet wierd , vond dit geen plaats. . . „„„„ Ondertüsfchen wierd 'er toch , ten mynen opzigte , eene zeer voordeelige uitzondering gemaakt; want de Generaal be vaux verklaarde my in naam van den Marechal de biioglio , dat ik van alle inkwartiering geheel bevryd zoude blyven. De beroemde Arts thierhy , myn oprechdte vriend te Parys, had dit bewerkt, nadien hy aan den eerden Minister voorgedeld had, dat ik by het opdeden der Vraagen, voor het Arabisch gezelfchap van reizigers, waar mede ik toen bezig was, ongeftoord moest blyven. _ Nog een ander zeer treffend bewys vaii achting en ïnfchikkelykheid, kreeg ik van den Marquis de lostangks; hy liet my, aanftonds na zyne aankomst uit.Parys, roepen, en overhandigde my een manufcript, van t welk ny, naar hy zeide, eens gehoord had, dat ik het wenschte te hebben; met verlof, om het zoo lang te houden als ik het noodig had. Het was de Aardrykskunde van abulfeda, uit welke ik naderhand zyn Egypten uitgegeeven heb. De Marquis en ik wierden zeer vertrouwde vrienden, en, voor zo ver ik weet,-is hy de oorzaak, dat de Akademie des Infcnptions et des belles Lettres my in 1764 tot haar correspondeerend lid benoemde. Niet alleen het bevel, dat my van de inkwartiering bevrydde, mag my deeze achting of vnendlchap der Franfche Officieren verfchaft hebben , maar ook beide de Gefchriften, welke toen uitkwamen, myne Dtsjertation de l'inüuence des opinions fur le langage et dulangagefur les opinions, én de Franfche Overzetting van myne Vraagen voor het Arabisch reisgezelfchap, fchynen my daarin ook zeer voordeelig geweest te zyn. Over 't gemeen moet ik het aan de kennisfen in den zevenjaarigen oorlog toefchryven, dat myn naam tot nog toe in Frankryk is bekend gebleven. In 't Taar 1759, verkreeg het reeds gemelde Gefchrift van mv, over den invloed der Taal eens volks op zyne gevoelens, enz. den prys van de Berlynfche Akademie der Weetenfehappen. D'alembert had dit Gefchrift ook te zien gekregen, het welk aanleiding gaf, dat hy den Koning van my fprak , en ik een aanbod kreeg , om in zynen dienst te gaan. „ _ , , In 't volsende Jaar kwam myne Latynfche dogmatica^, onder den titel van Compendium theologie dogmatici, in t licht. Reeds twaalf jaaren lang had ik privatisfmt , zon- V. deel. mengelw. no. 6. S der  KORTE LEVENSSCHETS der byzonder verlof over de dogmatica geleezen. In 't begin wierd ik door de Godgeleerde Faculteit aangeklaagd, dat ik het decreium abfolutum leerde, (zy hadden, my eer kunnen befchuldigen, 'dat ik in 't geheel aan geene overnatuurlyke genade geloofde.) Ik zond myne uitvoerige dictata naa Hanovcr , en de Godgi leerden wierden beter onderricht. Maar toen ik het beftuur over de gelehrten Anzeigen had , vernieuwden zy hunne klagten. Haller, naamlyk, had by de recenfie van eene dogmatica gezegt : wanneer de Schryver niet in de Gereformeerde Kerk geboren ware, zo mogt men wel het abfolutum decreium , de eeuwigheid der helfche ftraffen , enz. niet mskunftig (het was bloote ironie) betoogd vinden. D» bedenking, welke men daar tegen had, ontftond dus: wat mskunftig betoogd is , dat is eene zekere waarheid , dus ftaat 'er in de Göttingifche anzeigen. Het abfolutum de- cretum is eene zekere waarheid. Daar my den inhoud van 't bezwaar medegedeeld wierd , antwoordde ik dus : Haller is de Recenfent; ik kon hem als Prafcs van de Maatfchappy in myne op (tellen niets verbeteren , en over 't algemeen niet, daar ik geene Cenfur had. Het zonderling gevolg daar van was , eene Refcriptie , waar in nry de Cenfur van Godgeleerde Artikels , en van zulken, welke de Rechten des Konings betreffen , opgedragen wierden. Deeze dogmatica nu gaf ik in 1760 vermeerderd en verbeterd uit , doch met weglaating van eenige dingen over den Canon van 't Oude Testament , welke toen te tyd nog aanftootelyk .zouden geweest zyn ; (zie de Duitfche dogmatica , §. 16.) In Duitschland ontmoette dit boek geene fterk e tegenkantingen , en over 't gemeen heb ik de aanmerking van éénen myner vrienden bevonden waar te zyn ; dat de Orthodoxen met my billyker gehandeld hadden , dan met veele anderen. Maar in Zweedcn wierd myne dogmatica geconfiskeerd. Hier door wierd de Ryksraad , Graaf hoepken , toen te tyd , indien ik het niet mis heb , Canfelier van Upfal, bewogen om myn Gefchrift te leezen ; hy was over die Confiskeering zeer te onvrede , en wierd myn verdeediger ; ik kon toen te tyd niet gisfen , wat deeze Confiskatie ten gevolge had. De %, 118. zou eigenlyk daar van de oorzaak geweest zyn : posfint ne fine fidè falydri, qui Euangclium fine fua tplpa ignorant? In den tyd van den zevenjaarigen oorlog , wierd de rei-  VAN J. D. MICHAëLIS. E59 reize na Arabien , op kosten des Konings van Denemarken , fredrik den V, op myn voorftel ondernomen. Ik had aan den zal: Geheimraad von beunsdorf gefchreeven • dat wy in 't byzonder van 't gelukkig Arabien nog zeer' weinig wisten , en dat 'er door de reis van een verftandigen Man derwaards , voor de Weetenfchappen , voornaamlyk voor de Aardryks-, Natuur-, en Taai-kande <*elyk ook voor de verklaaring des Bybels, veel te winnen was; of niet de Koning van Denemarken, d;e zoo veel voor de Weetenfchappen gedaan had , eenen geleerden over Tranquebar derwaards zenden kon; maar het moest geen Misfionaris zvn. Dit klein ontwerp wierd «rooter onder dc hand van bernsdorf. Het plan wierd ?oo ver uitgebreid , dat men eenen Taalkundigen , eenen Natuurkundigen, eenen Geneeskundigen, cn eenen Wiskundenaar derwaards zenden zoude; dc twee eerden moest ik voordellen , het waren de Heeren von haven en for kal° de Hofraad küstner ftelde den Wiskunftenaar niebuhr voor, welke , gelyk bekend is , de eenigfte is die in 't leven gebleven is. Volgens het eerde plan zouden zy om Afrika heen zeilen, en van Iranquebar de reis naa 't gelukkig Arabien onderneemen ; maar naderhand wierd een veel beter weg bepaald , welke ik , wegens de groote kosten, niet had durven voordellen; deeze «ring over Egypte» en de Roode Zee , wedte nog een onverwagt voordeel had, waar van dc Engellchen in 't vervolg een treffelvk gebruik gemaakt hebben. In 't Taar 1761, ftierf gessner. ■ Hy was Hoogleeraar in de Welfpreekenheid , welke post my zoo lang opgedragen wiera, tot dat dezelve door eenen anderen zoude vervuld zyn. Door den dood van gessner was liet Bibliothecariaat vacant geworden , het welk noodzaaklyk ten minden weer ad interim moest vervuld worden , en dit moest ik ook eenen tyd lang overncemen , hoewel het in >t geheel myne zaak niet ware. De zalige gessner was, na dat hollmann de Maatfchappy verlaaten had , altyd Beftuurer van dezelve geweest , en dit Ampt wierd my ook al opgedragen, het welk ik dan, tot dat ik de Maatfchappv geheel verliet, bekleed heb. In 't Jaar 1761', kreeg ik van den Koning den titel van HInia'atdTaar 1762. kreeg ik geheel onverwagt eenen brief uit Potsdam, van'cuicHARD, of qu.ntus icnios, waar in hy my, uitnaam des Konings , vroeg, of, en onder wei- uit Potsdam, van guicharu, ui ^u,.u ■ 7  200 KORTE LEVENSSCHETS ke voorwaarden ik eenen Post in de Koninglyke Pruisfifche Staaten wilde aanneemen. Maar deeze zoo vleiende aanbieding floeg ik aanftonds geheel af: dat de dankbaarheid voor al 't goede, dat ik in de HanoVerfche landen, en dat Wel zonder dat ik 'er tot nog toe ooit aanzoek om had gedaan , genoot, my verhinderde om deszelfs dienst te verlaaten. In den Zomer van 't Jaar 1766, had ik de gelegenheid om twee zeer gewigtige kennisfen te maaken. Pkjngi e en franklin kwamen te Göttingen, en wierden fchoon zy het zeker niet noodig hadden van den zaligen munchhausen, en den Heere von behr, den Hanoverfchen Staatsminister te Londen my zeer ernftig aanbevolen. Met pringle was ik reeds voorheen bekend geworden. Hy was een zeer ieverig en nauwgezet onderzoeker van den Godsdienst, roet welken ik fterke briefwisfeling gehouden heb; hy heeft ook in 't Jaar 1773, met myne bewilliging, eene gedeelte myner Brieven aan hem, te Londen laaten drukken, onder den titel van MicHAëLis Epistolce de Septuaginta hebdomadibus Danie/is ad joh. pringle, Baronetum , primo privatim tnisfai, nunc vero utriusque concenfu publice ediicc. In Duitschland heb ik dezelve in eene andere gedaante , onder' den titel van : Verfuch ueber die 70 Wóchen Daniels, reeds in 1771 drukken laaten. Met franklin had ik over tafel een zeer merkwaardig gefprek. Wy onderhielden eikanderen over den toeftand van Amerika , en ik zeide, dat ik, reeds in 1741, te Londen, de gedachte geopperd had; dat de Qolonien zich nog eens van Engeland onafhangelyk zouden maaken ; maar men had my daar mede uitgclagchen. Hy beweerde ernftig, dat dit in 't geheel niet mogelyk ware: deels, was de liefde der Colonien voor 't Moederland te groot, deels waren alle de gewigtige plaatzen der Amerikaanen aan de Engelfche Vlooten blootgefteld. Boston, by voorbeeld, kon men aanftonds 'door een bombardement verwoesten. Ik dacht toen niet, dat ik met dien man fprak, welke aan't vervullen van myn tegengefproken vermoeden zulk een groot aandeel zoude hebben. In 't Jaar 1770 , verliet ik de Maatfchappy, en kreeg den 8 September deszelfden Jaars van Hanover een refcript van myne dimisfie. Na dat ik uit de Sociëteit gegaan ben, heb ik meer tyd gehad om Schriften uit te geeven , en deeze maaken zeker van daar af mynen levensloop uit. In 't Jaar 1775, kreeg ik van den Koning van Zweeden de  van j. d. michaëlis. 2öi de Noordfter Orde. De aanleiding daar toe was , gelyk ik zeker weet, de Ryksraad Graaf van iioepken , welke geloofde, dat 'er voor het Confiskeeren van myne dogmatica eene Nationaale Satisfactie vereischt wierd, cn dit den Ivoning voorftelde. Hy fchreef my , dat de Koning de Orde voor my beftemd had, en na dat ik gemeld had , dat ik met de onmiddelyke bewilliging des Konings van Groot Brittanje, dezelve alleronderdanigst zoude aanneemen , zond de Ryksraad-Graaf schaeffer my, m naam des Konings , de Orde. Ik nam myn moedeiiyk wapen aan , om dat my geen Vaderlyk overgelaaten was , met het motto, LiiiERA veritas, het welk ik zelfs mogt kiezen. In February 1784, viel ik in eene zwaare ziekte, waar van ik niet volkomen ben herfteld geworden. Den 5 September 1788, gaf de Koning my, zonder dat ik 'er aanzoek toe gedaan had , den titel van geheime Justitieraad. v . _ . , In Maart 1789, verkoos my de Academie des Injcnptions et des belles Lettres tot haar buitenlandsch Medelid ; dit is onder alle literarifche eerbewyzingen , welke ik genoten heb , daarom de voornaamfte , om dat zy zoo zeldzaam is ; want de Akademie kan, in 't overige van Europa, maar agt buitenlandfche Medeleden verkiezen , welke de Koning dan bevestigt , het geen by my den 19 Maart gefchied is. Kort daar na, den 30 April, bewees de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchappen, te Londen, my de eere, om my tot haar Medelid te verkiezen. Zedert een paar Jaaren ben ik thans daar mede bezig, om 't geen ik in myne voorige levensjaaren byeen verzameld en ontworpen hebbe, en oordeele eenigzins waardig te zyn om bewaard te worden, nog voor mynen dood uit te geeven. De Overzetting van 't Nieuwe Testament is in February 1790 , geheel afgedrukt geworden. Met dezelve komt te Paasfcheu nog het Eerfte Deel der Aanmerkingen , het welk de Euangelisten mattheus , markus en lukas in zich bevat, in 't licht; de overige zullen ieder halfjaar volgen. Behalven dit, zal ik , als ik zoo lang leeve, nog uitgeeven. 1. ) Das Leben Davads , wie eine gewöhnliche Gefchichte bc'drheilet , ohne Philogifche and gelehrte Unterfuchïngen, 2. ) Meine Philofophifche und Christeliche Siltenlehre , wie ich fie mchrmals gelefen habe , voll/landig ausgc* arbeitet. 3. ) Mein Collegium über meine eigene Dogmatik. S 3 An'  ï6l KORTE LEVENSSCHETS VAN J. D. MICHAèLIS. Andere in myne Boeken en bladen aangetekende Aanmerkingen , kan ik niet meer by een verzamelen , maar moet dit overlaaten aan de geenen, welke na mynen dood bezitters van myne Boeken zullen worden. Nu nog iets van myn Huisgezin. fk ben tweemaal gehuwd geweest , en het tweede Huwelyk is nog in wezen. Eerst den 28 October 1^49 , met joh anna christina freder1ka schachtrup, een Koop- m-jns Dochter van Clauflahl. Zy ftierf den 24 January J759- By haar heb ik maar edncn Zoon , welke den 13 May 175+ geboren is, ciiristian friedrich michaclis, thans Hofraad en Hoogleeraar in de Geneeskunde te Marburg. De tweede maal huwde ik den 17 Augustus 1759, met LOUISE PHIL1PPINE ANTONETTR SCHR0KDER, eene Doch- ter van den Opper-Post-Commisfaris schroëder te Gbtüngen ; by baar heb ik negen kinderen gehad , van welken thans nog een Zoon gottfried philipp michaëlis, welke in de Geneeskunde ftudeert, en drie Dochters, in 't leven zyn. anecdotes van den uitmuntenden italiaanschen zanger farinelli. (Ontleend uit eurney's General Hijiory of Mufic.~) lyjen heeft dikwyls verhaald en in 't alganeen geloofd, dat phi■* lips de V, Koning van Spatie, geheel ncerflagtig van geest geworden zynde , zo dat hy weigerde zich te laaten fcheeren, onbekwaam wierd om den Raad by te woonen, of eenige Staatszaaken te verrigten, de Koningin, alle andere gewoone middelen om hem te recht te brengen , te vergeeisch beproefd hebbende, in 't einde befloot, de proef te neemen van de uitwerking der Muzyk op haaren Egtgcnoot ; die voorheen zeer gevoelig was voor de bekoorlykheden dier Kunde. Op de aankomst van farinelli , van wiens ganse!) buitengemecne gaaven (*) een berigt overgezonden was na Madrid, uit verfcheide deelen van Europa, en byzonder uit Parys, befchikte de Koningin het in dier- voe- (*5 Onder alle de uitmuntendheden van farinelli, waar door hy alle andere Zangers overtrof, ende Toehoorders verbaasde, was bovenal zyne mes/a di roce, of uitzetting van Stem ; deeze wist hy, door het natuurlyk maakzel zyner Longen, en de kunftigc befpaarihg van zyn adem, tot y.ulk eene lengte uit te rekken, dat het niet wel geloofd kon worden, zelfs door de zodanigen die hem hoorden; en die, fchoon onbekwaam om eenige kunftenaary te ontdekken, hem verdagt hielden dat hy een verborgen werktuig hadt, 't welk de toon deedt aanhouden, terwyl by doorademhaaling zyn* kragten bcrftelde.  ANECDOTE* VAN FARINELLI. 2 of hy behoort anderen te verpligten. Iedere verbintenis moet , in zekere maate , onderling weezen. En, indedaad, de omloop van goede dienden zou in eene groote maate ophouden, indien cle weg van den eenen zo wel als den anderen , niet even zeer open en vry van belemmering ware. De Ryken , willen zy de grootfte voordeden van de Maatfchappy trekken, moeten het hunne  VAN GEZELLIGHEID IN DEN MENSCH. 267 ne tot het geluk daar van bydraagen. Gaan zy, volgens andere grondregelen, te werk , meenen zy de voordeden van de Maatfchappy te plukken , zonder het goede van dezelve te bevorderen , zy zullen nimmer de waare geneugten des Gezelligen leevens fmaaken. En, in t einde, zullen zy bevinden , het minst voor zichzelven genooten te hebben , die het minst toebragten tot genot van anderen. » , A Indien, daarenboven, iemand in zichzelven treedt, fle roerzeis en beweegredenen van zyne eigene daaden naa? gaat, zal hy bevinden, dat 'er Beginzels in zyne natuure liggen , welke van geen dienst zouden weezen , was de gemeenfchap , die hy met zynen Medemensen heeft , _ afgefneeden : naardemaal beide de werkende en de emdoorzaaken buiten hem leggen, 't Is de befchouwing des Menschdoms , 't zyn de omftandigheden waar in onze Medemenfchen zich bevinden , die deeze Beginzels in werkzaamheid brengen. En, indien wy deeze werkzaamheden nagaan, zullen wy duidelyk ontdekken, dat, fchoon ze naa uw verbonden zyn met ons byzonder Geluk , derzelver eindelyk en eigenlyk voorwerp geen ander is dan het Geluk der Maatfchappye. Welk eene andere reden kunnen wy geeven van die aandrift, die wy allen, meer of min, voelen tot de Gezelligheid? Van waar die' rustlooze cn ongemaklyke te ouvredenheid , welke de Mensch ontwaar wordt als hy langen tyd van het Gezelfchap zyner Medemenfchen is uitgeflooten geweest, dan om dat, in dien éénzaamen ftaat, zyne vermogens hunne werkzaamheden niet kunnen uitoefenen, dan om dat ze, om zo te fpreeken, buiten derzelver Element zyn? Van waar die fchidyke aandoenlykheid welke wy gevoelen , zo met betrekking tot de aangenaamheden, als de verdrietlykheden welke onze Medemenfchen wedervaaren, indien hun geluk of elende voor ons eene onverfchillige zaak ware? Kunnen wy voelen, hoe zeer onze Zielen eene naar- en dofgeestigheid aanneemen , en door de-elve als bevangen worden in het gezelfchap der droefgeesfigen, en hoe die duisterheid opklaart , als zy dat gezelfchap verwisfelen , voor een , waar onfchuldige vrolykheid heerscht, en de invloed der gezellige Verbintenisfen lochenen ? Veel min kan die kragt van 't Gezellig Beginzel in twyfel getrokken worden , wanneer onze Natuurgenoot , in ongelegenheid gedompeld , de tedere aandoeningen van Ta Me-  a6S PROEVE OVER HET BEGINZEL Medelyden opwekt, gepaard met oogenbliklyk werkende en fterke poogingen te zyner hulpe en reddinge. ' Een zo wezenlyk gedeelte van onze Natuure zyn deeze Gezellige Driften , dat het den Mensch onmogelyk is den invloed daar van geheel te ontgaan ; doch willen wy getuigen weezen van derzelver fterkfte uitwerkzelen , en ze zo zien uitfchieten in de fchoone ondergefchiktheid welke beantwoordt aan alle de verfcheidenheden onzer onderlinge betrekkingen, wy moeten het oog op het Huislyk Leeven (laan. Daar zullen wy ten duidelykfte zien , dat de veelvuldigst werkende, en bykans de éénige, oorzaak van iemands genoegen en ongenoegen gelegen is, in de geneugten of ongeneugten van anderen , als mede , dat de onmiddelyke (trekking van alle zyne daaden is ingerigt , tot het welzyn en geluk van anderen. Ontleent het gevoel van Eer in 's Menfchen boezem niet al zyne kragt van den invloed , die gezellige verbintenisfen over ons hebben ? Van welk nut zou hetzelve kunnen weezen , dan by weezens voor de Gezelligheid gevormd? Wat mogen wy afleiden uit onze vrees voor fchande , en onze fterke zugt na Lof, als mede , uit de algemeenheid en uitgeftrektheid van dit beginzel , dan dat onze Natuur ons verpligt het oog op anderen gevestigd te houden , en niet onverfchillig te weezen over 't geen zy ten onzen aanzien denken , en dat onze Maaker dit daadlyk beoogd met ons deeze geestgefteltenisfe in te (torten ? Strekt het niet ten naderen blyke van het eindoogmerk deezes beginzels, dat, over 't algemeen, de middelen om zich met lof te onderfcheiden , ten minden om vaste en duurzaame agting te verwerven onder de Menfchen , beftaan in nuttig te weezen aan het Menschdom : en dus het bevorderen van algemeen Nut de kortlle en zekerfte weg is tot het verkrygen van vermaardheid? Elke edele en uitfteekende bekwaamheid onzer Natuure, is rechtftreeks van eenen gezelligen aart, of dient tot verllerking van het gezellig beginzel. Niets is openbaarder, dan dat de voorfchriften van het Geweeten het uitoefenen van Weldaadigheid ten kragtigfte aandringen , en de vermaaken van Goeddaadigheid maaken zeker het grootfte gedeelte uit van die geneugten , welke wy tot het Zedelyk Gevoel brengen. En noodwendig moeren zy zodanig weezen ; naardemaal de grondflag van alle Deugd en rechtmaatig Gedrag het Geluk der Maatfchappy is : want dan moet elke bedenking, dat wy onzen pligt gedaan hebben, de-  van gezelligheid in den mensch. 569 dezelfde weezen , met de bedenking, dat wy , 't geen in ons vermogen was , toebragten tot het nut van onze Medefcbepzelen. Waarin , eindelyk , beftaat de Godsdienstoefening zelve , dan in het uitoefenen van onze gezellige neigingen ? Welke zyn de gefteltenisfen onzer Zielen, die tot werkzaamheid opgeroepen worden , by het uitllorten van afzonderlyke of openbaare Gebeden, dan Eerbied voor waare Grootheid , dan Ootmoet, Dankbaarheid, Liefde, en Vertrouwen jegens god , als het grootfte en beste aller Weezens, hoedanigheden van eenen wonderen dienst, en uitwerking, in het Gezellig leeven. Ik mag hier byvoegen , dat niet alleen de hoogde en waardigfte beginzels van 's Menfchen gedrag , of waarlyk Gezellig zyn ^ of tot verfterking van 't Gezellig beginzel dienen ; maar dat zelfs de laagere neigingen , en mindere driften, onzer Natuure verre zyn van cmverfchillig te weezen omtrent Gezellige! Verbintenisfen , en verre van invloed daar op te hebben. Dat de vermaaken , welke wy ontvangen van de fchoone Kunften , als de Muzyk , de Dicht- en Schilderkunde, en dergelyke, flegts zeer onvolkomen gcnootcn worden buiten gezelfchap, weet ieder, die eenig genoegen fchept in dit flag van verlustigingen. Ik durf waagen te zeggen, dat 'er nauwlyks een Wellusteling gevonden wordt , die geheel gehegt is aan Tafelweelde, of hy fmaakt deeze met "meer genoegen in gezelfchap, dan alleen. Onze Neigingen en Driften ook, die de dryfveeren van alle onze daaden zyn , ftrekken uit eigen aart om buitenwaards uit te werken , en ons Geluk hangt zeer veel daar van af, dat wy met iets buiten onszelven te maaken hebben. 't Heeft den Godlyken Oorfprong van ons beftaan behaagd, om eene onderlinge verbintenis, afhaugelykheid en overeenfteroming onder alle zyne werken te bewaaren , te bepaalen, dat alle onze neigingen en verlangens, of zy tot onze in- , dan tot onze uitwendige zinnen behooren , te haarer genoegdoening , zich op iets buiten onszelven vestigen ; zodanig , dat het denkbeeld van Zelfs niet in \ allerminst noodzaaklyk is tot een ftaat van 't hoogfte genot. Wanneer mogen de Menfchen gezegd worden gelukkig te 7.yn , dan wanneer zy hunne Bekwaamheden regtmaatig te werk (tellen , in het najaagen van 't geen hun genoegen verfchaft. Ik zeg, met voordagt, eer het najaagen dan het Genot; niet om dat het genot geen gedeelte, en een zeer T 3 wee-  270 PROEVE OVER HET BEGINZEL weezenlyk gedeelte uitmaakt van ons geluka maar, dewyl de derke en aangenaame aandoeningen, welke in onzen geest ontdaan , terwyl wy na een geliefd voorwerp ftreeven, doorgaans, althans in dit leeven, meer opmerkings verdienen. Het vermaak , 't welk wy genieten op 't oogenblik dat wy het toppunt onzer wenfchen bereiken, mag treffender weezen ; maar de andere geneugten winnen het verre in duurzaamheid : en, oumiddeiyk op de voldoening van eenige onzer verlangeus , haakt de ziel oogenbliklyk na eenig nieuw voorwerp. Indien v\y nu veronderftellen, dat iemands Ziel ten vollen en beftendig is ingenomen, met de' najaaging van een ' gefchikt voorwerp , tot welks genot hy dagelyks nadert, en zyne verlangens niet zo heftig zyn , dat ze hem ongeduurigheid baaren geduurende het bejag, wat wordt 'er dan meer vereischt om hem zo gelukkig te maaken als in zyne natuur vallen zou? Hy zal niet min gelukkig weezen, dewyl het voorwerp, na 't welk hy tragt, van hem vreemd is ; noch zou het hem eenigzins gelukkiger maaken , geftaadig met het denkbeeld bezwangerd te gaan , hoe zeer het tot zyn geluk zal toebrengen. Ja , men zou kunnen toonen, dat het voor ons, over 't algemeen, ten aanziene van vveezenlyk genot, beter ware, nooit het denkbeeld te hebben van de betrekking die de nagejaagde voorwerpen tot onszelven hebben; en is dit allcrblvkbaarst ten opzigte van de verhevenfte vermaaken onzer Natuure , uit welke wy ons grootst geluk ontleenen. "Onze Weldaadigheid, by voorbeeld, fpoort ons aan, om oumiddeiyk anderen verligting toe te brengen ; en anderen te verpligten. Vermaak, in de daad, vergezelt altoos edelmoedige daaden , en volgt daar op ; maar de voldoening, welke wy in onze ziel ontvangen , wanneer wy anderen goede dienden gedaan hebben , is veel min zuiver , veel onvolkomener, wanneer wy, vooraf, dit of eenig ander by onszelven t'huiskomend genot, bedoelden. Desgelyks , hy die na Toejuiching dreeft , en braave daaden doet, alleen met oogmerk om die toejuiching te ontvangen , kan geen kennis hebben van het egt vermaak ontdaan !e uit de g' ede daad zelve, of de goedkeuring daaraan gegeeven : naardemaal hy in zyn eigen hart be5wust is, dat, indien zy , die zyne daaden pryzen , onderrigt geweest waren van de eigenlyke beweegreden daar toe , en wisten , dat hy niets anders bedoelde door zyne in 't oog zo waardige verrigtingen , dan om toejuichirg weg  van gezelligheid in den wensch. £71 weg te draagen , wel verre van hem te bewonderen en goed te keuren, hem deswegens zouden veragten. 'tls, om even dezelfde rede, baarblyklyk, dat niemand de goedkeuring van zyn eigen hare kan voelen , wegens ïenig bedryf, alleen gedaan met oogmerk om die te verdienen. De vermaaken van een goed Geweeten , of, zo als men ze zomtyds noemt, van het Zedelyk Gevoel, kunnen ;net grooter worden dan door de zodanigen , die bedendig de voorfchriften van het Geweeten volgen , en eenpaarig dat geen doen wat zy regt kennen, zonder eesig uitzigt op het vermaak, of de zelfvoldoening , welke daar uit moge /oortfpruiten. Het denkbeeld van Onszelven : dewyl het niet gefchikt is om eenige onzer neigingen te voldoen, en niets te haarer verzadiging kunnen toe brengen, kan alleen , angst, vrees en kommer, ten opzigte van ons geluk baaren , wanneer iet by aanhoudenheid voor onze gedagten zweeft. Het vooruitzigt van, en de vrees voor , elende, (die zeker de meeste onrust en jammer in dit leeven verwekt,) wordt hier door bovenmaate vergroot: en de uitwerkzelen daarvan op 't nadrukkelykst gevoeld, zo in de hoogere als laagere Lee« vensdanden. 't Is voornaamlyk eene angdige bezorgdheid omtrent onszdven, en het vertoon, 't geen wy zullen maaken in de oogen van anderen , 't welk die gemaaktheid , dat bedwang, te wege brengt, zo lastig voor den Mensch zelve, en zo belachlyk in de oogen van anderen. • Deeze aanmerking, hoe fchynbaar gering ze moge weezen, doch zo dagelyks bewaarheid , kan dienen om te tooncn dat deeze gevoelens geenzins louter befpiegclend zyn : maar daadlyk op het tooneel des leevens voorkomen. Voorwaar ze zyn, in den driktllen zin van het woord, uitoefenend, en op dezelve rusten die grondregels van gedrag, welke het groot geheim behelzen van 't menfchelyk Gehik , en die dcor geen minder gezag, dan dat der dagelykfche Ondervinding, gedaafd worden. VERSLAG VAN 't LEEVEN EN dr SCHRIFTKN des beROEMDEN üENi'.KSHËERS WILLIAM I1ARVEY. (JJk het Engelsch.') Het Onderwerp van 't volgend Leevensverfhe is, zints lang, beroemd geweest; dewyl deeze Man aan de T 4 ss G&»  J172 LEEVEN EN SCHRIFTEN ,, Geneeskundige Weetenfchap in 't algemeen , een nieuw Tydperk gegeeven heeft, door eene groote en gewigtige Ontdekking. Hy verlichtte de Wereld met de.Na,, fpeuring van eene Wet in de Dierlyke Huishouding, „ van zulk een weezeniyk aanbelang, dat zyn Naam, met „ allen regt, in den hoogden rang der Natuurkundige Wys,, geeren werdt aangefchreeven. Dezelfde dienden, welke „ newton naderhand deedt aan de Gezigt- en Starrekunde , door zyne Theorien van 't Licht en de Zwaarte,, kragt , bragc harvey der Ontleedkunde toe door de ,, waare Leer van den Omloop des P.loeds ; en door het „ naauwe verband, 't welk 'er is tusfehen deeze Weeten,, fchap en de Geneeskunde , is de beoefenende Nutheic deezer Ontdekkinge niet minder geweest dan derzelver ,, befpiegelende fchoonheid: in zo verre, dat Sir thomas „ browne, met eenigen grond, die Ontdekking boven de „ Ontdekking de Nieuwe Wereld mogt dellen. # 3^ Jfc William hauvey damde af van een aanzienlyk Geflacht in Kent. Zyn Vader, thomas harvry, hadt zeven Z">ons en twee Uogters. Vyf der Zoonen werden tot dei Koophandel opgebragt , en dreeven handel op Turkycti, waar door zy ryke inkomften verkreegen. William , .ie oudfte Zoon , die , gelukkig voor het Menschdom , zyne keuze op de Letteren liet vallen, werd op den eerften van April des Jaars MDLXXVI1I , te Falkflone in Kent geboren. Tien jaaren bereikt hebbende, zondt men hem na de Taalfchool in Canterbury ; daar een genoegzaamei grondflag van Taalgeleerdheid gelegd hebbende, vertrok hy na Gonville en Caius Collegie in Cambridge, waar hy in May MDXC1II werd aangenomen. Naa zes jaaren aan dee;e Hoogefchool gefleeten te hebben in die Letteroefeninger, die ter voorbereiding ftrekken van e. nen Geleerden, t,oog hy op reis buiten 's Lands , om zich op de Geneeskunde toe te leggen ; Frankryk en Duitschland doorgetrokken zynde , zette hy zich te Padua neder. De Hoogefchcol te dier Stede hadt, ten dien dage, den hoogden trap vin vermaardheid, wegens de Geneeskunde beklommen, weke zy voornaamlyk verfchuldigd was aan fabuicIUS ab aquapendente , Hoogleeraar in de Ontleedkunde, wiens Lesten harvey met de uiterfte nanrftigheid by woonde; gelyk ook die van minadous, in de Oefenende Geneeskunde, en van CASSERius in de Heelkunde, vlytig hoorde. Hier nam hy '  leeven en schriften deszelfs voeding noodig is , moet dit overtollige de ledig* wording der aderen voorkomen , gelyk dit blykt uit derzelver verllapping , wanneer de aorta gebonden is; integendeel wordt de yetia cava verbaazend uitgezet , wanneer men 'er een bindzel omlegt by deszelfs zamenvoeging aan het regter oor van 't Hart. Eindelyk doet hy uit het maakzel der klapvliezen der aderen duidelyk zien, dat de loop des Bloeds, door dezelven , van de takken tot de dammen moet gaan, en geenzins den tegenover geltelden weg neemen. Dit keurig Stuk van het dierlyk werktuiglyk zamendel, eerst ontdekt omtrent het begin van de Zestiende Eeuwe, door een weinig bekenden Ontleedkundigen, joanmes baptista cann/enus , en, naa eene gewaande wederlegging, wederom beweezen , en naauwkeuiiger befchreeven , door fabricius ap» aquapendente , fchyntzo rechtftreeks op te leiden tot het vastltellen van de weezenlyke Beweeging des Bloeds, dat het te verwonderen is hoe men dit gevolg niet onmiddelyk opmaakte. Nogthans wordt het over 't hoofd gezien door fabricius zelve , en maakt geen gedeelte uit van de bewyzen der zodanigen , die het naaste kwamen aan het waare Stelzel. Wy zyn, nogthans, door ïïoyle onderrigt , hoe harvey hem verzekerde , dat hy de eerde flikkering der waarheid gezien hadt by de befchonwing van deeze klapvliezen, hem door zyn Leermeester fabricius getoond: welke omdandigheid hem een eisch op meerder oorfpronglykheid geeft in diet voortzetten zyner Ontdekking, dan hy anders toe zou geregtigd fchynen. Deeze betoogende proeven, van den Omloop des Bloeds, (laaft harvey verders door bewyzen , ontleend uit de grootere waarfchynlykheid van zulk een Stelzel , en de volkomene zamenftemming van 't zelve met de onderfcheidene veifchynzels in een welgefteld en ongedeld Lichaam. Hy betlint alles met eenige zeer keurige en oorfpronglyke waarneemingen , betreffende de verfcheidenheden , in het maakzel der Harten in verfchillende Dieren, en op de onderfcheiden ouderdom. Hy gaat de redenen na; waarom by koudbloedige Dieren , en die de Longen ontbreeken, alleen ééne holligheid in het Hart gevonden wordt. Alle deeze verfcheidenheden bewyst hy dat afgeleid kunnen worden , uit een overeenftemmen met het Stelzel van den Omloop des Bloeds. Het was niet te vvagten , dat, niettegendaande de klaarheid en kragt der bewysredenen die de Leer van harvey naafden % bet Menschdom op éénmaal  VAN WILLIAM HARVEY. S83 maal de oude dwaalingen zou laaten vaaren — dwaahngen , geheiligd door 't gezag van Naamen , aan welke de Schooien, zints lang, gewoon waren eenen ingëwikkeldén eerbied toe te draagen. Maar de zwaarighedeu, door zyne tegenfta ders in 't midden gebragt, zyn lang in de veigetelnisfe begraaven. Wat de baatlyke poogingen betreft , om harvey te berooven van zyn welverdiend aandeel in de Eere, door vlytige opfpeuring van bewyzen voor eene vroegere kennis van den Omloop des Bloeds , in de duistere woorden en fpreekwyzen van Schryvers , die of geen Untleedkundigert waren , of op de tastbaarfte wyze Befpiegelende Stelzels, geheel vreemd Van 't zyne, omhelsden; zy kunnen, nu vooroordeel en nyd uitgewoed hebben, geene wederlegging ver* dienen. Harvey's ander groot Werk , over de Voortteeling, laat , daar het grootendeels bertaat uit eene opgaave van Waarneemingen , naauwlyks eene korte ontleding toe. Het Onderwerp is de natuur der Ontvangenisfe, benevens den oorfprong en aangroey, van 't nieuwe Dier te ontdekken. Hy neemt tot zyn hoofdvoorbeeld de Hen en 't Kieken, van wege de gereedheid met welke men deeze Voorwerpen kart bekomen, en zekerheid krygen omtrent den tyd der Be* vrugting en Broeding. Naa eene nauwkeurige befchryving van de deelen ter Voortteeling gefchikt, handelt hy over de vormiiig en groey van het Ey, als mede over de onderfcheide deelen waar uit het is zamengefteld. Vervolgens fchetst hy uit een dagelyks befchouwen , geduurende den tyd van 't broeden , de eerfte blyken van het Kieken, en deszelfs trapswyze aangroeying. Hy was de eerfte die deszelfs oorfprong vondt in de Haanerrce, en opmerkte dat het Punctum Saliens het Hart ware. Hy ontvouwt nauwkeurig, zo verre als het oog hem kon onderrigten , de opeenvolgende vorming van de onderfcheide deelen , en brengt daar? in verfcheide oude dwaalingen te regt. Hy beweert , dat de vorming der leevenbaarende Dieren niet verfchilt van die der Vogelen: 't welk hy bevestigt door de befchryving van 't geen hem ontmoette in het ontleeden van Hartenbeesten, op onderfcheide tydperken van derzelver zwangerheid. Het Stelzel der Voortteelinge , het welk hy uit deeze Waarneemingen afleidt, is zeer zonderling. Maar zyne Theorie , fchoon ondeifchraagd door verfcheide bovenna* tuinkundige bewyzen, moet zo verbeeldingvol voorko« men, als eenige dier Stelzelen , welke hy zoekt om verre V a ti  a8i. leeven en schriften van william harvey. te ftooten: en het fchynt vreemd, dat een Man, die 'er voor uit kwam , zo veel te houden van te redenkave en uit Proefneeming en Ondervinding , eene yeronderftell ng aannam , uit haar eigen aart geheel ongefclukt voor zulk ce bewys. Een WySgeer van minder rang moge men SuS , dat hy zyne onkunde bedekke met het fchSd van iets fchynende gisfingen; van een harvey verwagtten wy Proeven , of eene openhartige belydenis dat hv°ze niet kou bekomen. De Ontleedkundige Waarneemingen, nogthans , van harvey zvn , dewyl hy ze met veel aandagts en nauwkeurigheids nam , nog zeer hoog te fchatten, en, uitgezonderd in eenige gevallen , waar het Microscoop den On derzoeker in ftaat gefteld heeft klaarder te zien worden ze geftaafd door laaterë Schryveren. Hy bragt daarenboven verfcheide kcurlyke aanmerkingen m zyn Werk , zo Wysgeerige als die tot de Praktyk behoorden, over ftukken aan zyn hoofdvoorwerp verknogt. Een kort Stukje, berigt geeven de van ^Pntkeding van thomas parr , die in zyn honderd vyf en deitiglte jaar overleedt; en eenige Brieven aan geleerde buitcnlandtbhe Geneesheeren, getrokken uit de Papieren van Sir ge o r ge ent , zyn alle de overblyfzels van deezen grooten Man, die men heeft uitgegeeven. De Brieven werden eerst gedrukt in eene pragtige en fuwkemge uit-ave van harvey's Werken , welke het Collegie. der Geneesheeren, zeer tot haare eere, in den Jaare MDCLXVI aan de geleerde Wereld fchonk , als het beste Gedenkftuk van hun beroemden Amptgenoot en Weldoender. ïerigt van den boom , die de gom'dragant uitlevert. Door den Heer de la billardiere , D. M. (Getrokken uit de Registres de VAcademie Royale des Sciences du 16 Dec. 1789.) De Heer de la billardiere begaf zich , op 't einde des Jaars MDCCLXXXVII , te Marfeille fcheep, met oogmerk om na Klein Afie te vaaren , ten einde om aldaar de Voortbrengzelen der Natuure , en in 't byzonder die van het Groeiend Ryk, waar te neemen. Zyn oogmerk was te belangryker , vermjds die Landen, tot nog  VAN DEN BOOM , DIE DE GOM-DRAGANT UITLEVERT. 285 nog toe, door een zeer klein getal Natuurkundigen bezogt zyn en dezelve eene groote menigte van nutte Boomen en Planten voeden, welke, voor het grootfte gedeelte , zeer gemaklyk aan de Lugtftreek van Frankryk zouden gewennen , indien men ze daar kon overbrengen. De onlusten verwekt door den Oorlog der Turken , de verwoestingen die de Pest te Antiechic aanregtte , en in de meeste plaatzen door welke de Heer de la billardiere moest heen trekken , noodzaakten hem het ontworpen plan te laaten vaaren , en zyne reis na,den kant van Syrië te wenden. In de Maand Augustus , bereikte hy den Berg Libanon, en dus juist in 't Jaargetyde , dat men de Gom-Dragant of Adragant (*) vergadert. Het Heestergewas , waar uit deeze Gom vloeit , is eene foort van doornagtige Afirasalus , die ter hoogte van twee of drie voeten opgroeit. De Arabieren noemen dezelve Ktêt. De Schryver geelt 'er een zeer uitvoerige befchryving van , en ftelt, vervolgens , de byzondere kenmerken , welke dezelve onderfcheiden , in 't kort voor. Deeze zyn , by voorbeeld , de fchikking der takken , van den ham verwyderd, en met het benedenfte gedeelte bykans een rechten hoek maakende ; de bast is kaal , geclagtig , en op de oppervlakte met kleine holligheden bezet; de bladeren zyn men , de ander witte, en in kleine trosjes gefchikt. Prosper ai.pinus heeft eene byzondere foort van Gomdraagenden Ajlragalus befchreeven en afgebeeld, die van den Libanonfchtn verfchilt , door de weinigheid der bloemen van den anderen verwyderd, en hangende aan geboogene deeltjes, als ook door zyne gladde kelken, die veel kleinder zyn dan de bloemen. Uit deeze Waarneemingen blykt, dat'er verfcheide foorten van Aftragalusfen zyn, waar uit de Gom-Dragant voortkomt, en dat die van den Libanon tot nog toe onbekend geweest is by de Plantkundigen. Naa deeze ontvouwing , laat de Heer de la billardiere zich uit over de natuurkundige oorzaak, die het uitvloeijen van de Gom-Dragant te wege brengt. Deeze uitvloeijing valt voor, geduurende de grootfte hette des Zomers, en in 't' begin van den Herfst. De Arabieren noemen de Gom-Dragant, Scmme Ktéte-. Men onderfcheidt dezelve in twee foorten; de eene is blank en halfdoorfchynend , de andere rosagtig van kleur. Volgens tournefort gefchiedt de Voortbrenging van de Gom-Dragant in deezer voege: ,, Op het einde van ,, Juny, en in de volgende maanden, doet het lap dat de ,, Plant voedt, verdikt door de hette, de meeste vaatjes barden, waar in het bellooten is; het vergadert zich ,, niet alleen in het hart van de deng en takken , maar tuss, fchen de vezels die flraalswyze gefchikt zyn. Dat fap dolt draadswyze, gelyk de pypjes van de fchors leggen; „ die draadjes , door deeze pypjes loopende, komen 'er ?, uit te voorfchyn naar maate dat zy door ander fap, welk „ de wortels verfcbafien, voortgeduwd worden. Die doffe wordt hard in de lugt, en zet zich tot klonters, of lange ronde {lukken, die in malkander gekronkeld zitten s, als wormen. liet fchynt zelfs , of de zamentrekking 5, van de vezels dier Plant iets toebrengt tot dc uitdrukking van de Gem. Deeze vezels, zo dun als vlas, in de open lugt gebragt , en vertreeden door de voeten der 3, herderen en der paarden , krimpen in door de hette, en »> hel*  dië de gom-dragant uitlevert. £87 „ helpen tot de uitloopihg van het fap, dat zyne vaatjes „ verbrooken heeft door de verdikking (*)." De Heer de la billardiere merkt aan, dat de GomDragant niet vloeit op 't heetst van den dag; het gefchiedt 's nagts, en kort naa het opgaan der Zonne. Wanneer de fterkfte hette zich doet gevoelen , doet de uitzetting van de lugt, die veel grooter is digt by de aarde dan in de lugtkolom boven de zee, vry geregeld alle morgens, tusfehen acht en negen uuren , een zeewind landwaards in waaijen. Van den top des Libanons ziet men, bykans alle dagen , eenige wolken van verre aan den zeekant dryven. Deeze, door het een zagten wind voortgeduwd, bereiken, kort voor ondergaan der Zonne, het gebergte ; zy verheffen zich doorgaans' boven de benedenfte gedeelten , loopen rondsom de kanten, en komen ter hoogte waar de.Gomdraagende Ajlragalus groeit. Dit Heestergewas , geduurende den geheelen dag aan de brandende hette der Zonne blootgefteld, flurpt fchielyk de vogtigheid der wolken in; het Gomagtig fap van de Dragant , 't welk, gelyk men by bevinding weet, de eigenfehap bezit van in het water een veel grooter uitgebreidheid te krygen dan het voorheen hadt , bevogtigd door de wolken en den dauw des nagts, zwelt, wordt vloeibaarder, en dringt door de poriën van den ftam heen , daar uit voortkomende als kraaltjes , of onder de gedaante van door elkander gekronkelde wormen. De volgende Waarneeming dient tot bevestiging Nvan deezen uitleg. Wanneer de wolken gekomen zyn op de hoogte waarde laagfte Gomdraagende Aflragalusfcn groeijen, blyven ze daar niet lang: dewyl de warmte, welke op die plaatzen nog zeer fterk'is , dezelve zeer verdunt cn doet opklimmen. De benedenfte planten zyn derhalven minst bevogtigd , en deeze brengen ook eene geringere hoeveelheid, van Gom voort. De Heer de la billardiere denkt niet, dat de Wolken volftrekt noodzaaklyk zyn om de Gom te doen uitvloe'jen ; een overvloedige Dauw kan derzelver plaats vervullen. Reizigers, die zich langen tyd in Candia ophielden, verzekerden den Heer de la billardiere , dat zy het verfchynzel, door hem vermeld, ook waargenomen hadden ; en, CO Tournefort , Feyag. du Ley. Tom. I. p. 55' in de Nederd. Vcrt. I D. bl. 24. V 4  aS8 berigt van den boom, er» , in 't'begin van October, op een kleinen afftand dat Eiland voorby vaarende , ontdekte hy, 's morgens zeer vroeg , Wolken op den top der hoogfte bergen; zy verdvvecnen naa het opkomen der Zonne. Het is , derhalven , zeer waarfchynlyk , dat de vogtigheid der Wolken en van den Dauw des nagts, de Gom-Dragant zo wel in Candia, als op den Libanon, doet te voorfchyn komen. De Boeren op den Libanon weeten dit by endervinding : want zy gaan geen Gom-Dragant inzamelen , dan na dat het gebergte, geduurende den nagt , met dikke wolken omzet geweest is. Men bedient zich van de Gom-Dragant in de Geneeskunde als verzagtende; zy is voedzaam; in de Apotheeken gebruikt men ze om kleverigheid aan eenige Geneesmiddelen by te zetten; en in de keukens weet men er in de fpysbereiding ?t gebruik van. Aan de Zydeverwers en Gaasfabrikeurs dient de Gom-Dragant om glans en Hevigheid aan hun werk te geeven ; en ze komt ook den Afzetteren in bereiding van zekere kleuren te ftade. Buiten twyfel zou dezelve van een algemcener gebruik zyn, indien de hoogc prys niet te wege bragt, dat men zich van andere foortgelyke zelfftandiglieden in de plaats daar van bediende. Het zou, derhalven, nuttig weezen, in Frankryk de Plant, die dezelve voortbrengt , aan te kweeken. Zulks zou waarfchynlyk gelukken op de bergen in onze Zuidelyke Landfchappen ; welker Lugtsgefteltenis vry naby komt aan die tier plaatze , waar dezelve op den Libanon groeit. Dezelve wast in kaikagtige gronden, op de hoogte van 940 roeden en daar boven; en is een gedeelte van t Jaar met fneeuw bedekt, aan plaatzen na 't Zuidwesten. De warmte onzer Zuidelykfte Landfchappen wat minder zynde dan die op den Libanon . moest men ze aankweeken een weinig beneden de 94.0 roeden , in het afhangen der kaikagtige bergen, waaide fneeuw op 't eind van April weg is. De Gom-Dragant, door den Heer de la billardiere van zyne reize medegebragt , is in groote ftukken ; dc meeste hebben eene geele of Amber kleur; eenige ftukken zyn tamelyk blank en doorfchynende, en gelyken, in den eerden opflng, naar de beste Gom der Kcrsfenboomen en de Jrabifèhe Gom ; doch geheel niet naar de Gom-Dragam die men verkoopt. Een der eigenfehappen van de Gomhragdnt is , dat dezelve maar half doprfchynend is , zy ,3 blank aan den eenen en ros aan den anderen kant, 0 • *•*•' "f ." 'piaar  die de gom-dragant uitlevert. &?0 miar altoos een weinig donker aan beide. Men treft in de baaien Gom-Dragant , die tot handel ftrekt , eenige -roote ftukken aan , van dezelfde gedaante als die de Heer de billardiere heeft medegebragt, men zoekt dezelve uit de andere , en dit gedeelte geldt minder. De beste Gom-Dragant is blank, wit doorfchynend , in kleine ftukies, als wormen door elkander gekronkeld ; m water ontbonden , wordt dezelve een gelei ; de Gom-Dragant van den Heer de la billardiere , in eene dubbele maate gebruikt op dezelfde hoeveelheid waters , bragt alleen eene lymigheid , en geen gelei, voort; deeze Gom is , derhalven, van minder waarde dan de beste Gom-Dragant. Verklaaring van de Blaat, verbeeldende de astragalus gummifera. Frutclbens, pcliolis apice fpinofis foVialii ovalo-lanceolatis, glabris; flortbuy/es/llibus in ciUndrum dispofim, coma foliaced. . , . Fig. i. De Plant met eenige brokjes Gom. 2. Een afgezonderd Blad. o. Een Bloem met zyn Koker. 4. Een open Bloem , waar in men de Hclmftyltjes en Stampertjes ziet. 5. Een Vrugt weinig gevorderd: x dezelide open met een zaadje daar nevens z. 6. De Kelk open. 7. De negen Helmftyltjes met de Stampertjes en de Kiel. 8. Een gedeelte van den Stam met Gom bezet. verhandeling van den heer hill , een beroemd engelsgh natuurkenner, over den slaap en oorzaak van de beweeging der gevoelige planten. Naar het-Hoogduitsch van den Heer h. j. van hahz. Vertaald door d. l. oskamp, Phil. Doet. et Med. Stud. te Utrecht. (Vervolg en Slot van bladz. 250.) IV. Structuur van een Blad der Abrus Plante. De Heer hill, na van de Structuur der Bladeren in 't gemeen gehandeld te hebben, gaat thans over tot de  *9° VERHANDELING OVER DEN SLAAP befchryving van die der Abrus Piante, welke hy, als eene Egyptifche Plant zynde, waaraan deeze werking het kennelykfte is, tot deeze waarncemingen had uitgekooren. _ Het Blad deezer Plant •, vervolgt hy , beltaat uit dertien paar kleine Blaadjes of Vleugeltjes, welke, door byzondere korte en dunne Steeltjes , aan eenen gemeenen Steel verbonden zyn, die weder met den Stam der Plante vereenigd is : naamelyk uit het midden des Stams deezer Plante ontfpringt een menigte kleine vaten, welke, door zig in een kromme lyn te verlengen, den gemeenen Steel uitmaaken , en of in een oneffen Blaadje, of in een fpitfe pnnt eindigen , wederzyds echter ziet men dertien paar kleine bundeltjes van vaten, welke alle in korte Steeltjes uitloopeu. aan wiens einde zy wederom famen koomen, en zo veele Blaadjes forrneeren. Dus heeft de Autheur kortelyk het byzonder maakzel der Bladeren van de Abrus Plante befchreeven , om daar na dies te klaarder de verandering, welke de Vleugeltjes ten aanzien _ hunner richting door den verfchillenden invloed des Lichts ondergaan, te kunnen bewyzen. Het Licht (zegt hy) is eene zeer fyne, werkende, en doordringende ftoffe ; wier kleinheid van deelen maakt, dat zy door de lichaamen heendringt, en haare beweeging is zo hevig , dat zy de wonderbaarfte veranderingen in dezelven kan te weeg brengen. De verandering, welke het Licht in de houding der Bladeren veroorzaakt, is een werking der Beweeging ; doch deeze werkingen kunnen niet altoos plaats hebben, wyl de ftraalen, die dezelve voortbrengen, verdwynen, en niet altoos voor handen zyn. V. Oorzaak der Verandering, die de Planten ondergaan , en waaraan men den naam van Slaap geeft. De Heer hill, in deeze afdeeling de oorzaak van den zogenaamden Slaap der Planten zullende opgeeven, befchryft ons de oorzaak haarer beweeging, houdende deezen Slaap voor de natuurlyke richting derzelve. Doch naardien eene zoodanige houding, op den duur, den wasdom der Planten nadeelig zoude weezen, heeft daarin de wyze Schepper voorzien, door deeze gevleugelde of zaamgezette Bladeren een Structuur mede te deelen, die, aan de werking des Lichts blootgefteld , bekwaam ware deszelfs invloed aan te neemen. Men heeft te vooren gezien , dat de Steelen deezer klei-  EN EEWEE0ING DER GEVOELIGE PLAKTEN. 29I kleine Blaadjes uit een menigte vaten beftaan , welke, aan de beide uiterften , als in een bundel zamen komen. De werking des Lichts op deeze vaten is, dat het dezelven in een geftadige trilling houdt, het welk een natuurlyk gevolg is der voortduurende aanftooting , en daarop volgende verftroojing der kleine lichaamtjes, waar uit de LichtftofFe beftaat. Deeze trillingen zyn of fterker of zwakker, naar maate een fterker, of zwakker , Licht op de Planten werkt. Zeer gering echter is deeze trilling in de afgezonderde vaten , doch zy verfchilt, waar dezelve als in een bundel zamen komen ; en het is alleen van de werking des Lichts op deeze Bundels , dat de verfchillende Stelling der Bladeren afhangt; zo nogthans , dat dezelve verfchille naar de onderfcheide foort van bundels zelve. Deeze zyn , by voorbeeld, dik en (lap in de Abrus Plante, van waar komt, dat derzelver kleine Blaadjes die verfchillende Héllingen aanvoeren ; zy zyn daarentegen Hevig in den Tamarinden Boom, en in de Robinia (*) metbreede bladeren , waarom zy zich zeiven zydwaards open- en toedoen ; nog klcinder en vaster zyn zy in de Parkinfonia aculeata (f) : wcshalven ook haare ganfche beweeging beftaat in het naar boven openen , en fluiten hunner Bladertjes. De aanftooting der Lichtftraalen , en de trilling, die bier door verwekt word , is in alle deeze gevallen eenerlei ; alleen de richting der Beweeging , welke daar door in de kleine Bladertjes word te weeg gebragt , hangt af van de verfchillende richting der vaten , en een grooter beweeging , by een gelyken graad van Licht , van de Structuur der Bundeltjes aan de Bladeren der Planten; zo is dan deeze bewecginggrooter, wanneer die Bundeltjes langwerpig en los zyn; kleiner, wanneer dezelven korter en vaster zyn. VI. Waarneemingen aan een Abrus Riante. Dat in het Licht de oorzaak der bcweeging van de zaamgeflelde Bladeren te zoeken is , ziet men , zo uit derzelver opgerichte houding des daags , welke na het af- (*) Linn/ei, Species Plantarum, Tom. 2. Edit. 3. pag. 1043. (t) Et Tom. 1, pag. 5S6.  spa VERHANDELING OVER DEN SLAAP afneemen deezer allengs verdwynt , als uit de volgende ■Waarneemingen. Ik nam (zegt de Autheur) den zevenden Augustus, des avonds een Abrus Plante uit de kast, en plaatde dezelve in myn kamer, aan een hoek, waar zy door de Zon niet kon befcheenen worden; haare Bladertjes hongen perpendiculair af, en waren nederwaards gellooten; zy bleeven in deeze volkomene ruste , geduurende den ganfehen nacht , tot een half uur voor het aanbrecken des dageraads, wanneer zy zig begonnen te openen. Een quartier naar Zonnen opgang namen zy een horizontaale delling aan , en openden zig volkomen; lang voor derzelver ondergang boogen zy zig naar onderen, en met den aanvang des nachts flootcn zy zich weder. Ik verplaatde, den volgenden dag, deeze Plant in een kamer, die in 't geheel niet verlicht was; de kleine Blaadjes openden zig des morgens, zonder echter een horizontaaie houding aan te neemen , en flooten zig weder met den aanvang des nachts. Den derden dag, verplaatde ik dezelfde Plant op een venfter , regt tegen het Zuiden ; waar de Zon haar hevig befcheen ; reeds vroeg namen de Bladeren eene horitaale Helling aan; zy richtten zig tegens negen uuren in de hoogte, cn bleeven in deezen toefland tot aan den avond, wanneer zy weder van langzaamerhand hunne horizontaale Helling aannamen , en zig op nieuw llooten. Den werden dag zag men de Zon niet doorbreeken , zo dat de Blaadjes tegen den morgen wel hunne horizontaale houding tot aan den avond aannamen , doch zig niet in de hoogte verhieven. VIL Nadere Waarneemingen cn Proeven omtrent dezelfde Plante. Den vyfden dag plaatde ik deeze Plant in een minder verlichte 'kamer. Haare Bladeren boogen zig tegens negen uuren, en maakten een ftompen hoek naar beneden. Nu verzette ik dezelve op een plaats, daar het Licht fterker was, en, na verloop van een quartier, namen zy reeds een horizontaale richting aan, wanneer ik dezelve op een venHer plaatfte, het welk door de Zon befcheenen wierd , cn de Bladeren richtten zig als naar gewoonte weder in de hoogte ; doch, na dat ik de Plant weder in de voorige kamer gebracht hadde, vielen zy terftond naar onderen; zo dat zy zich, tusfehen des morgens van negen , tot des middags om  EN BEWEÊGING DER 6EV0ELIGE PLANTEN. £93 om twee, uuren, viermaal, by het zelfde weder, alleea door het verwisfelen van plaats , veranderd hadden. Den zesden dag bewaarde ik dezelve in een gemaatigd T icht en hunne Bladeren bleevcn in een horizontaale itellin- ■'doch des avonds verplaatlte ik dezelve zodanig in myn Boek'veitrek, dat de ftraalen der Zon, door de deur inïeTaaïn, vlak op dezelve vallen konden; het was desandefeu daags zeer fchoon weder, en nu begonnen de Bladeren, die Smrende den nacht geflooten gebleeven waren, zig teiftSnd te openen, en verlieten na negen ™*^J»™ horizontaale houding met zig m de hoogte te veiheffcn. Toen floot ik de deur der Boekenkamer, eni liede Elant in de duisternis, tot dat ik een uur daar na de e opende, en de Bladeren zodanig bevond, als dwelv des nachts bewoon waren zig te vertoonen ; fpoedig echtei v anLrf" cleeze ftelling zo.dra de deurgeopérid *u. en naar verloop van twintig minuten , hadden zy zig weder S'deToo|èSeveni het welk ik verfcheide maaien her- haï-ïieer' uit nu befluit onze Autheur, dat het Licht alleen de oorzaak der beweeging, en deszelfs verlcheudene graaden die hunner houding is , als mede , dat het geen w? den Slaap dér Planten noemen , de natuurlyke hou]R derzelveri is, en alleenlyk aan de afweezendheid des T ichts moet toegefchreeven worden; wyl wy dooi de ondSvinding leeren, dat de werking van een gemaatigd Licht , gelyk dat eens helderen dags, de'B aderen eene horizontaale ftelling doetaanneemen, een fterkerLtcht deze ve zodanig in de hoogte verheft, dat ze een ftompen hoek Taar boven formeeren , terwyl een zwakker Licht zulk een naar onderen veroorzaakt; en eindelyk zien wy, dat eene geheele afweezendheid van Licht hun de richting des zoSnaamden Slaaps doet aanneemen , welke wy gevolglyk naar ons goedvinden veranderen kunnen. VIII. Van de Beweging der gevoelige Planten. De voorgaande Verklaaring brengt ons natuurlyk tot een t^ede mitdekking; namentlyk, dat.de hew«gmg der ge. voelde Planten, waarvan nog geen Phdofooph tot hier toe de rein ontdekt heeft (f) , grootendeels van dezelfde oor- f*ï Deeze roem, merkt de Hoogduitfche Vertaaler aan , dat dén Autheur betwist word door den Heer georg. everh. rumfwsfu&£%«« «n mimisch Cmful K.Jmbm*, ris hy m  294 VERHANDELING OVER DEN SLAAP zaak afhangt; zo dat deszelfs vcrklaaring, welke, vóór dat men de werking des Lichts op de Bladeren kende, geheel duister was, thans zeer ligt en gcmakkelyk verdaan kan worden. Een gevoelige Plant is , buiten haare byzondere eigenfchap dat zy haare Bladeren fluiten , en weder opent, als men ze aanraakt, dezelfde veranderingen onderworpen , als de Abrus, en andere Plantenj van welke wy gefproken hebben. Deeze veranderingen ontdaan uit een werking der beweeging, welke de Bladeren en hunne Steeltjes ondergaan, en, welke zy aan het Licht verfchuldigd zyn. De eenigfte eigenfchap, derhalven, die der gevoelige alleen eigen fchynt, is, dat zy zig ook door een andere oorzaak beweegen, namentlyk door de trilling hunner deelen. IX. het Vyfde Deel zyner Herbarii Amhoinevfis , Amfi. 1740. Lib. X. cap. jg,Jub voce Herba fentiens , pag. 302. et feq: zegt ,, Hu'us B, Plantulce extenja folit^ £fc. petiolis infident geniculatis , et Jurjum „ elevatis, injlar cubitorum minorum, qua, Ji per microscopia lustra„ rentur, fine dubio comperiremus, ipforum naturalem fitum csfe deorfum fefe claudere ; uti cubitus noster id docet, brachium nempe ,, introrfum fefe claudere , et flectere oportere. Illorum extenjio folummodo efficitur per radios folares , qui Mos quajï vi elevant, donec „ aliqua re taai hac in re perturbentur , ac naturalem fequentes ,, actum deorfum fefe claudant; Mos mox languefcere , ac fefe incipere ,, claudere, quum homo, aut animal quoddam ad Mos accedat , caufay,.tur per fubtiles fibrillas , qua injlar pilorum in radice obfervantur, ,, extenfa -per terram, ac mox perfentientes terra motum ofcillatorium, „ quum quis ipfis vicinus fit, hinc communicant per fubtilem istam „ fungofam medullam radicis et caulis , qua: vim hanc pinnis foliolis . trad.it, unde fefe claudunt. Per pacatos folis radios petiolos istos, „ ac foliola exten'di, ex eo liquct , hcec nempe per noctem ad diem , tempore pluviofo vel procellofo femper claufa esje &c. matutino tempore l, Jlabilisfima est luec Plantula, quum per folis radios elevatos, refus- , citata et calefacta , quam fortisfime extenfa fit : qua re fabulofum \\ peragitur ludibrium, quum pignore certent, per hanc herbam puras 'detegi posfe virgines; quas jam pudore adficere volunt, fub me" ridiem advocant, quum homimm halitu fefe claudat, qua vero puree ' funt cenfendce matutino tempore experime\itum' hoe mfdtuant." Den Heer van iiahz echter fchynt zo we! als den Èngelfchen Autheur onbekend geweest te zyn, het gene reeds voor, en in het laar 1736, omtrent deeze Plante was waargenomen. Zie Obfervations fur la fenjitive par m. du fay ; dans L' iftoire de L'acad mie Royale'des Sciences année 1736, « 4mflerda)n ehz pierre mortier, pag. 120.  EN SEWEEGING DER. GEVOELIGE PLANTEN. £95 IX. Overeenkomst tusfehen een gevoelige en andere Slaapende Planten. De Autheur gelooft , dat ook eenige andere Planten, die ei^enfehap , offchoon in een geringen graad , met de gevoelige gemeen hebben, welke men voorheen meende hun alleen eigen te weezen. Men verzette uit den Tuin van den Heer liese , in de St. Jamesftraat , waar de Heer hill woonde , een bloei jenden Tamarinden Boom, van 5 voet hoog, op den middag , wanneer hy zyne Bladeren zodanig geflooten had als zy des nachts gewoon zyn, en men aan de gevoelige Planten waarneemt, als zy gefchud zyn; het welk de Heer. hill insgelyks met een Abrus Plante probeerde, doch welke geene verandering hier onder vertoonde, waar uit hy befloot, dat de deelen des Tamarinden Booms op dezelfde wyze gemaakt waren , als die der gevoelige Planten ; maar dat, wyl dezelve grover zyn, men ze fterker moet fchudden, ten einde zy haare houding kunnen veranderen. Het Licht geeft haare Bladeren die houding, welke haar de fchudding ontneemt, en deszelfs afweezendheid brengt dezelfde werking voort , als deeze , offchoon in minder ^Een gevoelige Plant houdt zyne Bladeren des middags horizontaal en open , de Steelen maaken een fcherpen hoek met den Stam, en de twee Bladeren, die van de eerfte voortkomen, zyn van den anderen gefcheiden. Tegen den avond beginnen de Bladeren zig te verheffen, als die der Parkinfonia , en hunne zyden naderen malkander; met het aankomen des nachts fluiten zig de Bladeren naar boven op dezelfde wyze, als de Bladeren der Abrus Plante naar onderen, de beide zyden vereenigen zig met den anderen en de Steel, die hunonderftut, verwelkt. Zodanig vertoont zig een gevoelige Plant, ieder avond , wanneer zy natuurlyk rust; het welk men nochtans door een gemaakte duisternis ook kan te weeg brengen. X. Structuur eener gevoelige Plante, met de oorzaak haar er beweeging. Aan de bafts des Steels, die met den Stam vereenigd is, ziet men een Bundel vaten, welke uit het mergachtig deel des Stams ontfpringen , en in een regte lyn tot aan het einde deezes Steels uitloopen; waar zy zig m zo veel Bundels verdeelen, als zy zaamgeftelde Bladeren van dezelfde Structuur, als der Abrus Plante, formeeren. Hier  ftp6 verhandeling over. den slaaf Hier uit befloot de Heer hill , dat de beweeging der gevoelige met die der Abrus, en andere Planten, overeenkwam, en van dezelfde oorzaak afhing, te meer, toen hy het volgende waarnam: . .. . Geduurende den nacht, maakt geene fchudding eenigen invloed op een gevoelige Plante, wyl hunne Bladeren reeds zoo geflooten zyn , als of men dezelve gefchud badde. Het Licht ontmoet de Bladeren, verwydert de Steelcn van den anderen, en richt hunnen gemeenen Steel om hoog; Deeze werking word in de Abrus Plante veroorzaakt, door de Bundels van vaten, die aan de bafis der Steeltjes zyn, en daar nu, door de zaamgeftelde Structuur deezer Plante, meer zodanige Bundels in deeze gevonden worden, moet ook natuurlyk dezelfde oorzaak grootere werkingen in de gevoelige voortbrengen, dan in de Abrus Plante. _ _ Het Licht veroorzaakt eene trillende bcweegmg in de vaten der gevoelige Planten , waar door zy zig oprichten , en openen; wanneer men nu dat Blad fchtidt, drukt men hun eene fterkere beweegiiig in, dan die door «et Licht word te weeg gebragt , zo dat deeze hierdoor geltreuid, en de trilling, door het Licht irt de vaten veroorzaakt, vernietigd word. De Bladeren fluiten, en de Steden krommen zig, wyl de werking des Lichts, die de eene open* en de andere om hoog, hield , op eenmaal vernietigd word; zo zien wy, als men zig vergenoegt dezelve met den vinder aan te roeren , dat zig alleen hunne Bladeren fluiten, daar integendeel, als men ze fterker fchudt, zig ook de Steden burgen. Als men de aarde fterk fchudt , zonder de pSn aan te roeren , ftuiten zig de Bladeren , en hunne Steden krommen zig; het welk ook door den wind word voortgebragt: waar uit volgt, dat dc uitzetting der Blaadies en de verheffing der Steeltjes, welke het Licht bewerla, alleen gefluit word, als hun dat Licht ontbreekt, of men dezelve op zodanig een wyze beweegt waar door deeze trillingen geftremd worden; welk laatfte de oorSak is van dat' Verfchynzel , 't welk aan een zodanige Site de naam van Kruidje roer my met heelt ge- %T voortplanting der beweeging van de kleine Bladeren op den Stam is geringer , dan die van den Stam op de Blaadies. De grootfte beweeging die men een Plant t eve kan is als men hunnen Stam fterk fchudt, en egter heeft deeze fchudding geen invloed op die jonge Blaadjes , welke nog niet open zyn. Een volkome dms-  en bkweeging der. gevoelige planten. £97 ternis heeft meer invloed op een gevoelige Plante , dan de fterkfte fchudding. De laatfte maakt alleen , dat zig de Bladeren fluiten en krommen , doch de Steelen blyven van den anderen verwyderd. Daarentegen is de werking eener volkome duisternis oneindig grooter ; want door deeze voegen zig de Steelen zodanig te zamen , dat zy maar één Blad fchynen uit te maaken ; een bewys , dat de uitfpannihg deezer deelen een werking des Lichts is, en dat, of men deeze door een harden flag fterk verminderen kan, de duisternis alleen in ftaat is dezelve geheel te verhinderen-, wyl ook die Planten, wier Bladeren zig, of door de duisternis, of door den ftoot, dien zy geleeden hadden, een zeer fpoedige verandering ondergaan, zo dra het Licht begint door te breeken, of men dezelven uit de duisternis neemt , waarin zy zig bevonden , als namentlyk door de trillende beweeging der Lichtdeelen , de verheffing der Bladeren zo fpoedig gefchiedt, dat men dezelve maar eenige minuuten waarneemt ; het welk echter even als de onderfcheide houding , die de Planten in verfchillende Hemelftreeken aanneemen , naar den graad des Lichts nauwkeurig gemaatigd is. Zo zyn in de Oostelyke Landftrceken de Bladeren uitgezet , niet wegens de warmte, maar dewyl het Licht daar zeer fterk is. In de Noordelyke fluiten zig de Bladeren niet, wegens de aldaar heerfchende koude, maar wyl het Licht daar zwakker is; zy fluiten zig by regenachtig weder niet wegens de vochtigheid , doch alzo het dan gemeenlyk donker is ; als zy in Egypten open blyven , is zulks niet, om dat het daar nimmer regent, maar dewyl het daar doorgaans heeter is. Ten einde zig hier van te overtuigen, behoeft men maar een Abrus of gevoelige Plante op een tegens het Zuiden gelegen vengfter te plaatzen , en zy zal, naarmaate van het' fchoone of Hechte weder , meer of minder gevoelig zyn, offchoon zy op dezelfde plaats bewaard worde. De Bladeren beginnen zig te openen , eer de Zon boven den Horizont is, wyl de Lucht alsdan helderder wordt; zy beginnen zig te fluiten , voor dat de Zon is ondergegaan; wyl, daar 't vengfter tegen 't Zuiden ftaat, de Plant zig in de fchaduw bevindt, die het gebouw veroorzaakt. De Heer hill merkte op, dat de Bladeren eener Abrus of gevoelige Plante zig by-lang regenachtig weder in de zelfde gedaante vertoonden , welke zy in een land , dat veel regen onderworpen is, gewoon zyn te behouden; zy V. deel. mengelw. no. 7. X na-  2Q8 verhandel. over den slaap , enz. der planten. namen nooit eene Horizontaale ftelling aan , flooten zig des avonds eerder, en openden zig des morgens laater dan naar gewoonte. De koude verhardt de vaten, en maakt dezelve minder bekwaam tot beweeging; dit is de reden, dat een gevoelige Plant een deel haarer gevoeligheid verliest , als zy eenige dagen uit de kast geweest is , zo dat men de Bladeren verlcheide maaien kan aanraaken, zonder dat die zig fluiten: zo dra men echter een weinig harder aan dezelve ftoot , fluiten zy zig oogenblikkelyk; een lichte trilling werkt alleen op die Blaadjes , die men fchudt , daar een fterkere de tegenovergeftelde Blaadjes, en de gantfche Plant, aandoet. Ten laatften befluit de Autheur, dat, dewyl de Structuur der Bladeren doorgaans dezelfde, en deeze werkende ftoffe altyd voorhanden is, alle Bladeren dezelfde eigenfchap bezitten , hoewel in verfchillende graaden. De waarfchynlykheid, zegt hy, van dit gevoelen , is wel, is waar, ten aanzien der eene zekerder, dan ten aanzien der andere; doch ik heb naar ryp onderzoek gevonden , dat alle Boomen en Planten denzelfden regel onderworpen zyn. opmerking wegens de waar dy , welke toegeschreven wordt aan de onderscheide beginzelen van werkzaamheden in den mensch. (Overgenomen uit reid's Esfays m the active Powers of Men.') W/Y fchryven geene Waardigheid toe aan Inftincten of VV Hebbelykheden. Zy leiden ons alleen op, om de Wysheid des Scheppers te bewonderen , in dezelve zo volmaakt te fchikken naar de Leevenswyze der onderfcheide Dieren , by welken wy dezelve aantreffen. Bykans 't zelfde-mogen wy zeggen van de Neigingen. Zy dienen eer ten gebruike dan tot cieraad. De begeerten na Kennis , Magt en Agting, ryzen hooger in onze waardeering ; en wy merken ze aan , als Waardigheid en Sieraad aan den Mensch byzettende. De bedryven daar uit voortkomende , fchoon eigenlyk gefproken niet deugdzaam , zyu manlyk en agtbaar, en hebben een regtmaatigen eisch van meerderheid boven die enkel uit Neiging ontftaan. Dit denk ik is het eenpaarig. oordeel des Menschdoms. Indien wy denzelfden maatftok van oordeelvelling gebruikten  OVER DE WERKZAAMHEID IN DEN MENSCH. 295 ten ten aanzien onzer Goeddaadigc Genegenheden, komen ze niet alleen manlyk en agtenswaardig , maar ook in eene hooge maate beniuindyk, voor. Ze zyn bem.'nnelyk , zclf> in de Dieren. Wy benr'nnen de zagtmoedighdd van het Lam , de zagtaartigheid in de Duif, en de genegenheid van een Hond voor zyn Meester. Niet dan met g&noegen kunnen wy zien , dat het vreesagtig Schaap , 't welk nooit den minften moed betoonde in 't verdeedigen van zichzelve, moedig en onverschrokken werdt tot verdeediging van het Zuiglam, en ftoutlyk aanvalt op vyanden , wier gezigt alken gewoon was het Schaap op de vlugt te dryven. Hoe genoeglyk is het, de Huishouding te zien van een Paar kleine Vogeltjes , bezig in het opkweeken van hun kroost; de Huwelyks-genegenheid en trouwe der Ouden; hunnen onvermoeiden lustigen arbeid om voedzel voor het Gezin te verzamelen ; hunne fchranderheid om het Nest te bedekken; de kunftenaaryen welke zy gebruiken, om, dikwyls met gevaar des leevens, de Roofvogels, en andere Vyanden, van hunne woonplaats te verwyderen , en de droefheid, welke zy toonen, wanneer een Jongen het nest gefloord , hun van de d!erbaare panden hunner toegenegenheid beroofd , en al de hoop op het kweeken des genachts ontnamen heeft ? Indien zagtaaftige toegenegenheid beminnelyk is in de Dieren.; zy is het niet minder by de Menfchen. Zelfs de uitwendige tekens daar van hebben eene treffende bekoorlykheid. Elk een weet, dat een Perlbon van e'ene goede Opvoeding ieder, met wien hy verkeert, behaagt. En wat is die goede Opvoeding? Indien wy het naar eisch nagaan, zullen wy bevinden dat dezelve beftaat in Gelaatstrekken, Gebaarden, en Spreekmanieren, die de natuurlyke tekens zyn van Goedaartigheid en Toegenegenheid. Hy die het zich eigen gemaakt heeft, deeze tekens naar eisch, en zonder laagheid, te gebruiken, is de welopgevoede, de befchaafde Man. Welke is die Schoonheid der Weezenstrekken, bovenal in de fchoone Sexe , die door allen bewonderd en bemind wordt ? Ik geloof dat dezelve voornaamlyk beftaat in die trekken , welke Goedaartigheid aankundigen. Ieder aanduiding van zagtheid , tederheid en goedgunftigheid , is eene fchoonheid. Terwyl , in tegendeel, elke trek, die Trotsheid , Oploopenheid , Nyd en Kwaadaartigheid tekent, eene leelykheid uitmaakt. X a Toe-  3CO OVER DE WERKZAAMHEID IN DEN MENSCH. Toegenegene Aandoeningen, derhalven, zyn beminnelyfc in Dieren. Zelfs tekens en fchaduwen daar van hoogstaantrekkelyk in ons Menfchen. In der daad, ze maaken de vreugd en de troost des Menschlyken levens uit , niet voor de braaven alleen, maar zelfs voor de ondeugenden. Buiten de Zamenleving, en de tusfchenkomst van Toegenegenheid , is de Mensch een naar , droefgeestig, en van vreugd verftooken Schcpzel. Terwyl zyne Ziel met zorgen en vrees gepraamd wordt, kan hy den balzem van een gezonden flaap niet genieten ; en wegens een beftendig dugten , voor over 't hoofd hangend gevaar, fchrikt en trilt hy op het ritzelen van een blad. Zyn Ooren ftaan open voor elk fchroombaarend gclu'd : de anders jftreelende Westewinden voeren verfchrikkingen aan. Wanneer hy in de Maatfchappy treedt, en gerustheid vindt in de goede genegenheid van Vrienden en Nabuuren , dan eerst verdwynt zyne vrecze , dan eerst komt zyn geest tot rust. Zyn Moed wordt opgewekt , zyn Verftand verlicht, en zyn Hart door vreugde uitgebreid. De Menschlyke Maatfchappy mag vergeleeken worden by een hoop Kolen, welks deelen, afzondcrlyk geplaatst, noch licht noch hette kunnen houden , te midden van de omringende Elementen ; doch, zamengevoegd, geeven zy onderling elkander licht en warmte ; de vlam ftaat 'er uit , en niet alleen brandt dezelve voort , maar verteert wat 'er zich rondsom bevindt. De veiligheid , .het geluk , en de fterkte der Menschlyke Maatfchappye, ontftaat alleen uit de wederkeerige goeddaadige Aandoeningen der Leden. •— En deeze Aandoeningen, fchoon Mie pryzenswaardig en beminlyk, zyn het niet in even groote maate. 'Er is tusfehen dezelve eene ondergefchiktheid ; en de agting, welke wy 'er aan toedraagen , beantwoordt doorgaans aan de uitgeftrektheid van derzelver voorwerp. De goede Egtgenoot , de braave Vader , de getrouwe Vriend , eeren wy als Lieden , onze liefde en genegenheid waardig. Maar de Man , in wien deeze byzondere genegenheden verzwolgen worden uit yver voor het beste zyns Lands en des Menschdoms , die in zyn omgang goeddoende is aan allen, en gelegenheden opfpeurt om nuttig te weezen in zyn Geflacht, eeren wy als meer dan een goed Man , als een Held, als een Engel. i.EE="  LEEVENSEERIGT VAN LUÏS CAMOENS. 301 leeve ns berigt van luïs de camoens , den beroemden portugeeschen heldendichter. 't Ts eene algemeene en gegronde aanmerking , dat de ■*• Leevensgefchiedenisfen der Mannen van Letteren , „ zeldzaam , zeer zeldzaam , overvloeden van vreemde „ en zonderlinge voorvallen. In deezen algemeenen Re,, gel , die in vroegere tyden meer uitzonderingen hadt ,, dan in de tegenwoordige dagen , maakt luïs de ca- moens, de beroemde, maar ongelukkige, Portugeefche „ Heldendichter, eene meer dan gemeene uitzondering. ,, Zyne Kindsheid gefleeten in de Ledigheid en Onkunde „ van het Portugeefche Hof; zyne Jeugd doorgebragt in ,, Minnehandelingen, of in Krygvoeren tegen de Mooren; „ zyne lange Reistochten in rypere Jaaren; zyne daar op ,, volgende aaneengefchakelde Rampfpoeden , en 't onge„ lukkig eindigen van zyn Leeven, geheel verwaarloosd , „ volftrekt arm, maaken zyn volgend Leevensverhaal zon,, deding, belangryk, en leerzaam."' Luïs de camoens, oorfpronglyk uit-een zeer aanzien lyk Spaansch 'Geflacht, werd in den Jaare MDXVII te Lifabon gebooren. De rampfpoeden zyns Leevens namen reeds vroeg eenen aanvang. In zyne Kindsheid verloor hy zyn Vader, een Scheepsbevelhebber, die in een fchip by Goa 't leeven liet, en telfens het grootfte gedeelte zyner Bezittingen. — Zyne Moeder anna de macedo van santarene beitelde hem ter opvoedinge op de Hoogefchool tö Coimbra. Welk een voorraad van kundigheden hy daar opdeed , toonen zyne Werken ; hy maakte zich zo gemeenzaam met de Oude Schryvecen, dat hy daar in een scaliger mogt evenaaren; maar zyn Geleerdheid ftond onder den invloed van een Smaak, gelykende dien van een milton en een pope. De Hoogefchool verwisfelde hy voor het Hof. Hy was , zo men wil , welgemaakt , hadt fterkfpreekende oogen , en een fchoone kleur. Zyne Geleerdheid, gepaard met de natuurlyke vuurigheid en vrolyke leevendigheid van zyn aart , vormde hem tot een Heer van aanzien. Hoven zyn over 't algemeen de toneelen van ftreeken en bedekte handelingen, en waren deeze, ten dien tyde, aan X 3 het  30a LEEVENSBERIGT het Portugeefche Hof zeer veelvuldig. De byzonderheden der Liefdesgevallen van camoens zyn onbekend. Alleen blykt, dat hy uitzigten boven zyn rang koesterde: want hy werd van 't Hof gebannen , en in verlcheide zyner Dichtdrukken fchryft hy dit Ongeluk aan de Liefde toe. Van 't Hof verwyderd , vervoegde hy zich by zyne Maagfchap van 's Moeders zyde te Saniarene. Hier hervatte hy zyne Letteroefeningen, en begon zyn Dichthulk over de Ontdekking van Indic. Johan de III rustte ten dien dage zich ten kryg tegen Africa toe. Camoens , een werkloos cn duister leeven moede, ging op deezen Krygstocht na Ccuta, en gaf, in verfcheide ontmoetingen, blyk van meer dan gemeene dapperheid. In een Scheepsfiryd met de Moeren, in de Straat van Gibraltar, was hy onder het enteren een der eerden , en verloor zyn rechter Oog. De woeligheid van daadlyken Krygsdienst , noch de vcrwyderingen van het Krygsleevcn , doofde zyn Geest uit. Hy zette zyn Lufiade voort, en veele zyner fraaifte Sonnetten fchreef hy in Africa , terwyl hy , naar zyn eigen woorden, in dc eene hemd de Pen, en in de andere het Zwaard hieldt. "_' De roem zyner betoonde Dapperheid hadt het Hot bereikt , en hy kreeg verlof om na Lisfabon weder te keeren. Maar, terwyl hy na een post dong, door hem in den kryg verdiend, Hortte, gelyk hy in een zyner Brieven fchryft, de kwaadaartigheid van ilegte tongen zich tegen hem uit. Schoon de bloem zyner vroege Jeugd , door het verblyt van eenige jaaren onder de fchroeiende lugtftrceke van Africa, veel verlooren hadt, en het gemis van één oog hem misvormde , baarde zyne tegenwoordigheid ongerustheid by Heeren in Familien van den eerden rang, waar by hy voorheen verkeerde. Jaloufy is de doorfteekendfte Charactertrek der Spanjaarden en Portugecfen; hunne wraakgierigheid, daar uit voortspruitende, kent geen paaien, cn camoens oordeelde de voorzigtigHe party te kiezen, met • zich uit zyn eigen Vaderland te bannen. Overeenkomltig met dit plan, begaf hy zich, in het Jaar MDLIII, fcheep na Indie; vast beflooten hebbende nooit weder te keeren. Wanneer het fchip de Taag afzeilde , riep hy met de woorden van het Graffchrift van scipio africanus u t: Ondankbaar Vaderland! gy zult myn Gebeente niet bezitten! Doch hy wist toen niet, welke rampen, in het Oosten hem befchooren, de zugt, om na zyn Vaderland weder te kcejen, in hem zouden opwekken. ^  van luïs camoens. 303 Toen camoens in Ih'die kwam, kg 'er een Vloot zeilvaardig om den Koning van Lochin op den Koning van Pwiente wraak te verfchaffen. Zonder aan land eenige rust te neemen , naa zo lang een Zeereize , voegde hy zich op deeze Oorlogsvloot , en betoonde, in het vermeesteren der Alagada Eilanden, zyn ouden moed. In t volgende Jaar vergezelde hy manuel de vasconcello op een Krygstocht na de Roode Zee. Hier zo veel voor zyn Zwaard als voor zyn Pen niet te doen vindende , bezigde hy de laatfte meest. Zyne werkzaamheid bepaalde zich niet tot de Vloot. of de Legerplaats. Hy bezogt de omliggende ongastvrye gewesten van Africa, door hem zo meesterlyk gefchiiderd in de Lufiade en in een van zyne kleine Stukjes, waar hy de afweezigheid van zyn Beminde betreurt. o 1eaGff weder£ekt:erd ■> genoot hy eene rust die hem in 'HTi' 0m' met meer vlyts dan voorheen , aan zyn Heldendicht te arbeiden. Maar deeze heldere dagen werden bewolkt, misfehien door zyne eigene onvoorzigtigbeid. Hy fchreef eenige Hekelfchriften , die veel aanftoots ver- ™™V CD Y W£rd' °P last des Ondcrkonings francisco barreto, na China gebannen. De bekwaamheden en inneemende Zeden van ca- HnnS rie?d,e? ^ \ ondanks die ongenade en ballingschap , fchielyk Vrienden vinden. Hy werd, in ftede van den overledenen benoemd tot Commisfaris op het Eöand Macao eene Portugeefche Vastigheid in de Baay van Canton. Hier zette hy zyn Lufiade voort ; en verkreeg 'er. maaareeaieVSaTg ^ t ee" wd ^ Srooten maar die aan zyne wenfchen voldeedt. —- Don con- /JivTn °E bragAnza was thans Onderkoning van Indte en camoens verlangde na Goa weder te teren en het zyn Commisfarisfchap vaaren. Met een Schip 't' geen hy ze ve bevragt hadt, ftak hy van Macao af, ^bch leedt fclupbreuk in de Golf, naby den mond van de S^/Kr*» ?P d-C kust van CIUna- Alles, wat hy verzameld hadt,'gmg in de diepte verboren; zyne Dicht ftukken , die hy m de eene hand hieldt , terwyl hy met de andere zwom maakten zyne ganfche bezittih/uitf oi> een rriiW-' Maar de donders ontvbgen 'hem op dl wTn 0p. ,de oevcrs van de Mehe" vervaardigde hy de fchoone uitbre d ne van den Psalm wis,- L /^ verbeeld worden de Lpen m^W^T^t g^n, by de Rmeren van Rab)lon ; beweenende hüline x 4 bla-  gojj. LEEVENSBERIGT ballingfchap, buiten hun Vaderland. < De Heer camoens bleef hier eenigen tyd , tot 'er zich eene fcheepsgclegenheid opdeedt, om hem na Goa te voeren. Te Goa wedergekeerd, vereerde Don constantino de uraganza , de Onderkoning, wiens hoofdcharactertrek beleefdheid was , den ongelukkigen camoens met zyne ouderfcheidende en gemcenzaame vriendfehap ; en was deeze gelukkig tot dat de Graaf redondo de Regeering aanvaarde. Zy, die voorheen dc ballingfchap van den Hekeldichter bewerkt hadden, zweegen terwyl constantino de magt in handen hadt; doch nu del den zy alle hunne kunftenaryen tegen hem te werk. Redondo, het Onderkoningfehap aanvaardende , geliet zich de Vriend van camoens te zyn; nochthans liet hy toe, dat de onfchuldige man in de gemeene gevangenis geworpen werd. Naa alle mogelyke verwylingen, om getuigen tegen hem te hooreiv, gelukte het camoens, in een openbaar Regtsgeding , alle befchuldigingen tegen hem ingebragt, wegens zyn gedrag als Commisfaris te Macao , ten vollen te wederleggen ; zyne vyanden werden met veragting en fmaad óverlaaden. Maar camoens hadt eenige Schuldei-' fchers, deezen hielden hem eenen langen tyd in de gevangenis , tot dat een Heer te Goa, zich fchaamende, dat een Man van zo veele verdienden, onder hun, dergelyk eene behandeling zou blyven lyden, hem in vryheid ftelde. Deeze hadt hy niet bekomen , of hy begaf zich weder onder de wapenen , en toog als Vrywilliger ten ftryde; Iets onder de Portugecfcn , ten dien dage , in de Indien zeer algemeen. Korten tyd daar naa werd pedro barreto tot Bevelhebber aangefteld van het Fort Sofa/a, en hy haalde, door groote beloften, onzen Dichter over, om hem derwaards te verzeilen. De Bevelhebber van een afgelegene Sterkte , in een barbaarsch Land , deelt eenigermaate in 't lot van een Balling. Dan, fchoon het eeni» oogmerk van barreto was, om , in die ongevallige post°, het genoegen der Tafelgemeenfchap van camoens te f maaken , droeg hy geenzins -zorge , om het leeven deezen Gast aangenaam te maaken. Camoens, ver¬ ontwaardigd over dus onvoegelyk eene behandeling , en een geruimen tyd geüeetcn hebbende in de onaangenaamfte afhaugelykheid van barreto , befloot na zyn Vaderland, waarvan hy te voorbaarig voor altoos affcheid genomen hadt, weder te keeren. Een Schip, na Lisfabon beftemd, kwam op de t'huis reize te Sofala, en verfcheide  VAN LUÏS CAMOENS. 305 rle Heeren, aan boord van 't zelve, wilden dat camoens hun zou verzeilen. De onedelmoedige Bevelhebber zogt dit te beletten, en bezwaarde hem ten dien einde met het betaalen van kostgeld. Doch anthony de; cabra , en hector de sylveyra betaalden de gevorderde fom, en camoens ging fcheep. Naa eene afweezighcid van zestien jaaren , keerde camoens , in den Jaare MDLXIX, te Lisfabon weder. Ongelukkig voor hem, woedde op den tyd zyner aankomfte de Pest in die Stad, en hy vondt zich drie jaaren belet zyn Werk in 't licht te geeven. Eindelyk liet hy, in't Jaar MDLXXII, zyne Lufiade drukken: by den aanvang van bet eerfte Boek , vervoegde hy zich met eene allerfchoonfte fpraakwending tot den Vorst, Koning sebastiaan. De Koning was dermaate getroffen door de verdienften van deezen Dichter, dat hy hem een Jaargeld van vierduizend Realen fchonk, onder voorwaarde dat hy ten Hove zyn verblyf zou houden. Doch dit Jaargeld werd hem ontnomen door den Cardinaal hendrjk, die de Kroon van Portugal bekwam, welke sebastiaan verloor in den Veldflag van Alcazar. De Schryver van de Lufiade werd, in de daad, geheel vcrgeeten door hendrik , onder wiens luisterlooze Regeering camoens zyn leeven in alle dc elehden der uiterfte armoede eindigde. Zommigen willen dat hy in een Armenhuis ftierf. 't Blykt, egter, dat hy geen vast en genoegzaam beftaan hadt, 't geen deeze Huizen doorgaans uitleveren. By zich hieldt hy een zwarten Knegt, die met hem oud geworden was, en langen tyd de goedgunftigheid zyns Meesters genooten hadt. Deeze dankbaare Indiaan , een inbooreling van Java, die, volgens eeniger fchryven, het leeven van zyn lieer redde, toen deeze by de fchipbreuk zyne goederen verloor, bedelde in de ftraaten van Lisfabon voor den eénigen Man in Portugal, aan wien god de bekwaamheden gefchonken hadt , lbekkende om den Geest van een ten val neigend Volk op te wakkeren. Waarlyk, in 't oog van een keurig Waarneemer, fpreidt het lot van camoens een groot licht over dat zyns Lands: beider lot is met een nauwenband aan een verbonden. De zelfde onkunde, dezelfde verbastering van Geest, die gedoogde dat camoens grootendeels beftond van de aalmoesfen door zyn ouden Knegt op de ftraaten van Lisfabon ingezameld, veroorzaakte, dat het Ryk van Portugal tot de laagfte afhangejykheid verviel, die immer een vermecsterd X 5 volk  306 LEEVENSBERIGT VAN LUÏS CAMOENS. volk onderging. Terwyl de Ryksgrooten van Portugal blind waren voor het verderf 't geen hun Ryk dreigende boven 't hoofd hing, zag camoens 't zelve met een diep grievend hartzeer , 't welk zyn einde verhaastte. In een zyner Brieven vinden wy deeze aanmerklyke woorden: ,, Ik flaa gereed den loop myns levens re eindigen : de „ Wereld zal kunnen getuigen hoe zeer ik myn Vaderland beminde. Ik ben 'er in wedergekeerd, niet alleen om „ in 't zelve, maar met hetzelve, te fterven (*). In deezen ongelukkigeu toeftand ftierf, in den Jaare MDLXXIX, in het zeven en zestigfte jaar zyns leevens, het jaar na de rampfpoedige nederlaage van sebastiaan , luïs de camoens , het uitfteekendst Vernuft , ooit door Portugal voortgebragt , die in Krygsdapperheid voor de grootfte Portugeefche Helden niet behoeft te zwigten. Op eene wyze, overcenkomftig met dien armoedigen ftaat waar in hy den Geest gaf, werd hy ter aarde herteld. C*) Eene voorfpelling, die haare vervulling bekwam : want, naa dat Koning sebastiaan in den (lag tegen de Mooren gefneuveld was, werd de bovengemelde Cardinaal hendrik tot Koning van Portugal verklaard ; doch, den Thfoon geen twee jaaren op eene onwaardige wyze bezeten hebbende, ftierf hy. Waar op philippus de 11, Koning van Spanje, die by het leeven van hendrik reeds veel moeite aangewend hadt , om, als Zoon van isabella , oudfte Dogter van Koning 'emanuel , zyn regt tot den Portugeefchen Schepter te doen gelden, eindelyk het zo verre wist te brengen, dat hy tot Koning van Portugal, en zyn Zoon tot Opvolger, verklaard werd. Onder wiens Ryksbcftuur Portugal dcrmaatc ten gronde ging , dat het geheel ten val neigde. Zie de la clede, Histoire Generale de Portugal. Tom. V. p. 381, en Tom. VII. p. 80. eenige leerzame bespiegelingen over het verloopen van den nimmer wederkekenden tyd. T}aar het onwederfprckeiyk zeker is , dat de dagen , die wy genoten hebben , de eens verloopen tyden , nooit of immermeer zullen, noch kunnen wederkeren; daar deze waarheid van een ieder geredeiyk word toegeftemd, zal het onnoodig zyn omflag te maken, van dezelve te bewyzen; veel liever wil ik dierha'ven de aandagt myner lezcren by deze ontegenzeggclyke waarheid weinige ogenblikken flil houden, en eenige nuttige overdenkingen, eenige Leerzame befpiegelingen daar over maken. Dat eens voorby is keert nooit weerom ! Het voorledcne is weg  BESPIEGELINGEN OVER HET VERLOOPEN VAN DEN TYD. 307 weg voor eeuwig weg verdwenen , oin nooit weer te. keren! Welk een gewigtig ftuk -— hoe waardig onze overdenking onze ernstigfte overweging! Is de ver¬ loopen tyd kwalyk aangelegd , welk eene gedugte verantwoording voor ieder mensch, die denzelven misbruikt heeft! —— Heeft men integendeel zyn tyd wel beftecd ; welk eene gerustheid, welk eene kalmte verwekt zulks in 't gemoed!' Hoe vele Jaren zyn van vele menfchen niet al reeds verloopen, die ze doorgebragt, die ze agter den rug hebben, en hoe weinige ogenblikken ftaan 'cr mogelyk, ja zeker voor eene groote menigte, flegts mcêr voor handen! Ziet daar, het gordyn valt, de rol in deze beneden gewesten is uitgefpeeld ; zy verdwynen van het Tooneel ; cn, wie men, daar ook op moge zien verfchynen , die eens verdwenen is, komt even zo min te rug, als de dagen wederkeren, welke wy reeds agter ons hebbeiL Hoe vele ogenblikken vervullen een Jaar van deszelfs begin tot aan het einde. Het fchynt eene onoverzienbare lengte, wanneer men het intreed. Hoe uitgeftrekt vertoont zich 's menfchen leeftyd, by de eerfte verfchyning op het Tooneel der wereld ; terwyl het, doorgebragt zynde, waarlyk niets fchynt, hoewel gerekt tot eènen hoogen Ouderdom! Men heeft gezegd van de wereld , de Levensdagen zyn ten einde , men ïtapt 'er uit, .en die verdwenen is, word naulyks meer gedagt! Dan, fta men eens ftil met zyne aandagt by de eerfte wording aller dingen. Hoe vele 'jaren ■ hoe vele millioenen van ogenblikken zyn 'er niet verilonden, zedert de eerfte morgen aanlichte, tot op dit ogenblik, waar in wy nu nog ademen. — Alle die [aren , die voorby zyn die millioenen van ogen¬ blikken , welke reeds zyn verdwenen zedert 's werelds aanbegin ; zedert de God des Lichts fprak : „ Daar zy licht," tot op heden toe , welk eene uitgerektheid van tyd ? Byna zes duizend Jaren, wat fterveling kan deze ruimte ten einde zien! — Dan alle die ogenblikken zyn bereids verdwenen , geen van dezelve komt immermeer te rug. Welk eene onmetelyke ruimte hadden onze eerfte Stam-Ouders voor zich, toen toen zy, uit de handen hunnes oneindigen Makers voortgekomen, hunne intrede in de wereld deden. —— Welk eenen leeftyd zoudun zy bereikt hebben , waren zy niet van 't regte fpoor gedwaald; . baldadig met voeten tredende de bevelen van hunnen Heer en Schepper ! Dan, ziet daar, byna zes duizend Jaren zyn 'er zedert deze gebeurtenisfen reeds verloopen, en, leefde dat eerfte paar menfchen nu heden nog , zy zouden moeten betugen ; by onze eerfte verfchyning, op dat Tooneel, konden wy de ruimte niet overzien , die wy nu al zyn doorgewandeld. En heden al het geen voorby , 't geen agter den rug is , fchynt ons nu maar flegts één ogenblik. Zo' vliegt de tyd daar henen , en laat naulyks voetftappen agter zich? Zedert ik deze gedag- ten  308 BESPIEGELINGEN ten heb beginnen ter neder te zetten Cziet daar! 6! verba. zende , maar al te weinig overdagte waarheid,) zyn 'er al weer zo vele ogenblikken weggezonken naar den grondeloozen kolk der verdwyning! Zyn deke waarheden zo onbetwistbaar , wel, wat ftaat ons menfchen dan te doen in zulke zo gewigtige omftandigheden? • Hoedanig behooren wy ons te gedragen , verzekerd , vast overreed zynde, dat de dagen, welke wy reeds geleefd hebben, die voorby zyn , nooit zullen te rug keren; terwyl wy ook aan den anderen kant weten , dat wy alle zonder onderfcheid , wie we ook zyn; hoe hoog verheven, of hoe laag in veragting neergezonken — hoe ryk of hoe armoedig hoe oud of hoe jong wy van dit Tooneel der wereld >eens zullen afftappen, ieder onzer 'er van zal afftappen, als zyn rol is uitgefpeeld, welken de een lang en de ander kort heeft? — ■ Het gordyn.zal vallen , als het gehele ftuk voldongen is , en 'er zullen als dan gene Vertooningen van' dien aart in euwigheid meer zyn? — Wat ftaat U te doen, ö mensch ! in dusdanige omftandigheden omftandigheden van zo veel gewigt? De voorzigtig- heid leert in zaken van belang oplettenheid te gebruiken. • Zy leert U, ö mensch, op Uw einde te letten, en niet te vertrouwen op het geen nog aanftaande is; want hoe kort — hoe verbazend kort is de tyd , waar over men befchikken kan -— daarenboven hoe weinige zyn dc dagen onzer Jaren. ■ De tyd, waar over wy, eigentlyk gezegd, befchikking hebben, is flegts een ogenblik! Dat ogenblik alleen is het onze « dat ogenblik , waar in wy ademen; het volgende is niet meer in onze magt. Wy hebben 'cr waarlyk gene befchikking meer over; in het volgend ogenblik kunnen wy den adem uitblazen , en wy zyn niet meer! . Verbazende waarheid ! . Kunt gy het wel gelooven , d Mensch ! dat uw beftaan op dit benedenrand zo wisfelvallig zo onzeker is? ■ hebt gy 't wel ooit zo doorgedagt, en met dien ernst, welke 'er toe gevorderd word, overwuogen? ■ hebt gy wel ooit by U zeiven bepeinsd , mogelyk is dit myn laatfte ademhaling ; want eene ademhaling gefchied 'er, welke de laatfte van uw leven niet kan zyn ? Mogelyk zegt gy : wie fterft 'er zo fchie- t jyk? Duizend en duizenden bereiken een hoogen Ou¬ derdom; en hoe treurig is het leven van hem, wiens ogen altoos op den dood ftaren! Misleid U niet , onzalige fterveling! . Wie onzer is 'er een langen leeftyd, een hoogen ouderdom beloofd ? 't Is waar, de meeste menfchen beklimmen eenen maatig hoogen levenstrap ; vele menfchen bereiken een goed aantal laren. De gemene fchikking van den alwy- zen Stichter 'aller dingen is zo, dat niet aanftonds , by de verlèhyning in de wereld, ieders levensdraad word afgcfneden. —— Het is ook de gemene weg niet, welken de Albeftierder met de kin-  OVER HET VERLOOPEN VAN DEN TYD. 309 kinderen des (tofs iilflaat, om ze alle op het onverwagtst weg te rukken. Dan fta eens een weinig (lil met uwe aandagt, belooft U niet te veel, ö Sterveling ! Herinner U voorgaande gebeurtenisfen. Zyn 'er niet nu en dan menfchen, die op het onverwagtst ftierven die zo ogenblikkelyk gezond en dood waren ? Kent gy zulke voorbeelden niet ? Mogelyk heeft dat lot wel eens een' uwer Vrienden getroffen ongetwyffèld wel eenen uwer bekenden. Ik weet gy herinnert U gevallen. van dien aart. Uw hart klopt alreeds , even ais toen men U boodfchapte : ,, Die of deze is zo, zo, op het on- ,, verwagtst geftorven ! nog zo was hy volmaakt gezond „ en nu al dood!" Zulke voorbeelden treft den mensch meer dan eens aan in zyn leeftyd , wanneer zyne dagen flegts tot eenen matigen Ouderdom gerekt worden. Wel zie daar , kan U het zelve niet treffen 't geen anderen is overgekomen ? Wie heeft U verzekerd dat het U niet zal wedervaren ; dat ook gy niet op het allerfchielykst, op het alleronverwagtst zult fterven , terwyl gy aan dood , noch euwighcid, denkt. Als de gezondheid nog bloost op uwe wangen ? —— wie heeft U de verzekering gegeven dat gy niet zo plotslings in de magere armen des doods zult vallen? ——- Gebeurt dit al niet : wie belooft U egter een lang leven ? Mogelyk nog maar weinige ogenblikken, gy Itort in eene ziekte, en, zie daar, uw Ziekbed is uw Doodbed. Gy ftaat 'er niet weer van op. Eerlang zegt men: ,, hy is geftorven." — De rouwklagers gaan om door de wyken, en boodfehappen dat gy geftorven zyt, waar toe gy nog de minde gedagte maakte; want weinig dagt gy als toen, dat uw verblyf' maar zo kort in deze benedengewesten meer zyn zou ; weinige denken 'er nu nog met U op. Duizend en duizenden zyn 'er, welke heden nog met ons leven, nog volmaakt gezond zyn, maar die, eer 'er eau (aar verftreken is, reeds in de groeve der verdervinge zullen zyn neergezonken! — Wie weet wie onzer dit-jaar zal ten einde brengen? — Velen zullen nog niet tot de helft komen. Mogelyk hebben enige duizend onzer Natuur- en Landgenooten het pas begonnen, en zy blazen den adem uit. . Velen , eer de kring nog gefloten is , fterven voor zy 't einde bereikt hebben! Wie weet hoe kort myn eigen leeftyd zal zyn , of ik een volgend Jaar met velen , die dit lezen, zal intreden. Mogelyk ook nog maar een korten tyd, of ik ben niet meer, en myner word niet meer gedagt. Ik ga den weg van alle vleesch. Ik dale neder in de graave der verteringe, en al ras is myne gedagtenis van onder de levende verdwenen ! Onze dagen vlieden haastig daar henen ; even gelyk de h'gte fchaduwen wegvlugten, wanneer de Zon zich van agter fchielyk voortdryvende wolken vertoont. Zy laten niets agter zich, alle hun»  giO BESPIEGELINGEN hunne beeltenisfcn , die ze vertoonen , verdwynen op bet alleronverwagtfte, en zy laten de minfte voetftappen niet agter. Den Wraakgieriger! word het hart doorknaagd, door een mweijdig vergif", waar door alle zyne zappen aangeftoken en bedorven zyD. De wraakgierige , dien 't fmert, als hy zyne fnoode opzetten mist, vervolgt zynen evenmensch, —— belaagt zynen natuurgenoot, lineed duizend fnoode aanfla- gen, om den onfchuldigen te verdrukken, om zynen medeburger te fchaden, waar hy kan, te benadelen. Hy woed rusteloos , om hem uit de Maatfchappy te verbannen. Dan, terwyl hy zyne gevloekte maatregels neemt, ftaat hy vaak op aen uiterften rand van het graf te waggelen: Op den uiterften rand van zyn verderf, waar in hy, neergeftort, moet verfchynen voor een Regter , wel langmoedig en verdraagzaam maar tevens regtvaardig, die de werkers der ongeregtigheid vergeldt naar de fnoodheid hunner handelingen; en den wraakzieken vervolger het gewist zyner gramfchap, op de gevoehgfte wyze, doet ontwaar worden; terwyl hy regt doet, zonder aanneming des perfoons. Hoe velen hebben myne ogen in 't verderf zien nederftorten , die nu den loon al fmaken van hunne liefdelooze bcdryven, van hunne fnoode handelwys! De Wellustige fpiit zyne dagen in dartelheid, en wandelt daar henen op den' breden weg des verderft. —— Zyne vermaken volgen de een op de andere , en zonder deze verkwynt hy in zich zeiven. Alles verveelt hem buiten wulpfche dartelheden, en zonder deze weet hy niet, hoe hy den tyd fchielyk genoeg zal doorbrengen. Hy verdartelt zyn leven , die de verleidende aanzoeken der verlokkende wellusten gehoor geeft , die luistert naar derzelver vleiende item , en verleid word door de_ bedriegelyke vertooningen harer bekoorlykheden. — Maar haastig gaan de wellustige dagen voorby, ze verdwynen even als een hgte damp van de toppen der heuvelen , wanneer die door de brandende Zonneftralen befchenen worden. *' Dan, wat uitzinnigheid vervoert U, wat beweegt U, gv wellustige, om uwe Levensdagen zo fchandelyk te verlpillen, daar gy niet, dan met een koude rilling, aan uw uiteinde denken kunt'— Is dit, o dwaas, de beftemming van een redelyk Wezen , de wulpsheid en dartelheid na te jagen en uwen leeftyd te verkorten ? De ogenblikken van weelde en ongebonden- lied zyn U ontvloden, voor gy'er aan denkt, — en daar volgen vele verdrietige dagen , — dagen van fmart, dagen van leed dao-en van pyn en jammerklagten! — De wellustige word veelal het treurenswaardig flagtofter zyner dartele vermaken , en brengt zyne dagen ten einde in verdriet, in jammer, en ellende. ——■ Dan wie weet, hoe vele dartele, wereldlingen maar weinige levensdagen meer over hebben , en ziet , zy moeten de wereld verlaten; de vermaken en wellusten vaarwel zeggen. />y ' moe-  OVER HET VERLOOPEN VAN DEN TYD. 3n moeten van de wereld fcheiden , en al derzelver volheid verlaten, voor euwig vaarwel zeggen! Wie weet hoe velen 'er op den rand van het graf, op de ui terne boord van hun euwig verderf ftaan te dartelen, onbewust wat hun zo ogenblikiyk ftaat over te komen, — onbewust dat 'er zo — zo ras een eind ftaat te komen aan hunner vermaken aan hunne losbandigheden, een eind voor euwig een eind! ö Dat gy het wist, hoe zou U het hart flaan! dat gy het wist, hoe gy hier maar weinige dagen, zoms maar eenige uuren, mogelyk maar korte ogenblikken meer zyn zult! — Gy, die thans nóg zwemt in de ongebondenfte wellusten! — dat gy het wist, hoe kort het maar duuren zal, of gy zyt een roerloos lyk, dat men van U zeggen zal: ,, daar ligt hy nu, die zig baadde in alle ongebonden,, heden;" hoe zoudt gy van angst adderen, én uwen boezem van de doodsangst kloppen. Dat men U in 't midden uwer vermaken ftuitte, op den fchöuder klopte, en zeide: „ Gy „ zult morgen fterven !" hoe zou uw boezem door eene benauwde doodvrees aangegrepen worden, in het midden uwer vermaken ! — Gewis , uw bloed ftremde U in de aderen. De wereld werd U te klein — dan zoud gy zien dat gy bedrogen waart, maar helaas! — gy zoud het veel te laat zien! En wat uw lot wezen zou, bellis ik niet, gy zoud het ondervinden ! Al wat ik tot dus ver gezegd hcbbe, zal gewis aan dezen en genen myner Natuur- aan dezen en genen myner Stad- en Landgenoten gebeuren. Het bepaald fterfuur is voor ons allen wel onzeker, en even daarom, dat het onzeker is, kan ons de dood overvallen, eer wy 'er aan denken. < Niets is ondertüsfchen zekerer, dan dat wy allen moeten fterven; doch niets is 'er voor den mensch verborgener, dan de juiste tyd wanneer. Er is nochtans eenige berekening op ons fterven te maken. Stel U den langst gerekten leeftyd Voor - - rek dien uit tot negentig , tot honderd Jaren; dan hoe weinigen valt zulk een ouderdom te beurt! — Iemand die vyftig Jaren bereikt heeft, kan de vaste berekening maken, van de grootfte helft zyns levens bereids agter den rug te hebben ; dewyl het duizend tegen een is, dat hy niet fterft voor hy nog vyftig Jaren beleeft. Maar de •Wellustige brengt zelden zyne dagen ter. helft; dus kan hy, als hy .vyf en twintig jaren geleefd heeft, wel rekenen meer dan de helft zyner levensdagen te hebben doorgebragt ; en hoe vele zyn 'er die dezen trap van jaaren niet bereiken. Wel, ziet daar! dan kan de wellustige zeker ftaat maken, als hy vyf en twintig Jaren bereikt heeft, dat hy ten allerlangften nog zo vele Jaren voor handen kan hebben : dog hoe onzeker is deze alleruitgeftrektfte rekening! Ieder Jaar, ieder maand, elke week, iedere dag, uur, ja ieder ogenblik kan de dood hem 'aanvallen , en in den afgrond des verderfs ftorten ! Daar  312 BESPIEGELINGEN OVER HET VERLOOPEN VAN EEN TYD. Daar dan deze dingen alzo zyn, vraag ik andermaal, wat ftaat U dan te doen ? 6 mensch ! Myne dierbare Natuur- en Landgenooten' wat behoort ons eerfte, ons voornaamfte, werk te zyn? Dit, dat wy van ieder ogenblik, 't geen ons vergund word, een goed, een nuttig, gebruik maken. Waarlyk, dit is eene edele bezigheid, die we niet kunnen verzuimen , dan ten koste van ons eigen geluk. Ieder ogenblik, dat verflonden word , is.dierbaar _L_ en moet by ons op een hoogen prys ftaan. Omtrent onze goede voornemens mag geen dralen plaats grypen. ISen ogenblik uitftels kan alles verydelen , om dat wy over een vo eend geen befchikking hebben. ■ Wy zyn van gene meester, dan alleen van dat, waar in wy ademen. Hy die des morgens uitftel neemt tot den avond , om zyn voornemen uit te voeren, kan zich dikwils jatnmcrlyk bedriegen. Weet gy, 6 mensch, wat de avond zal voortbrengen, wanneer gy den morgenftond ziet aanlichten? r Hoe Vaak word^p bhyde morden vervangen door eenen treur.gen avond! — Des morgens js 4 wel eens gejuig , dat 'er des avonds geween is.Zo wisfelvallig zyn alle oridermaanfche dingen. ^ wisielval- SS S ons leven , 6 mensch ! Overweegt dat by U zelvcn. — Werp uwe aandagt op uwe Natuurgcnooten. — Keer tot u zeiX — Zyt opmerkzaam. - Vergader Wysheid uit al het gebeurde. Overweeg uwe beftemming. -— Denk waar toe fy verordend zyt. 1 Van uwen goeden Maker hebt gy vermogens ontvangen; Welaan laat ze met euwig by U rusten• gy ontvong dezelve, om 'er een goed een nuttig gebruik van'te maken. — Met uwe Natuurgenooten, met uwe Steden Landgenootcn ftaat gy in de nauwfte betrekking. • verSi d"t nimmer uit hef oog: befchouw uwe verpligting ogtren anderen , uwe verpligting omtrent uwen Evenmensch Gy hebt behoeften, welke gy gaarne vervult ziet: maar uw Evenmensch heeft dezelve ook, en die maakt op uwe: hulp.. even als gv op de hunne , dezelfde aanfpraak. —- Leei dan hier uit uwe verpligting, en vorder even van U het zelfde , dat gy van nnderen e scht Maar voor alle dingen moet gy leeren uwe veSing kennen, welke gy aan uwen Maker aan uwen Onderhouder, aan uwen genadigenWeldoener, verfchuldigd zyt. — Gv moet ook de verpligting aan U zeiven leeren kennen , ten einde U in de wereld een gerust, een uitgerekt leven te mogen kunnen belooven , cn zonder ziddering aan eene Euwigheid te Ken/ on, dezelven met eenen rustige,» en blymoed.gen geest ^ëriwtrE Stof eene nadere en uitgebreidere overweging dubbel waard g is , en een te ruimen veld opent , om 'er thans SS o zal ik myne overdenkingen deswegens tot eene nadere gelég nheid uittellen, om die, zo God wil en ,k leve, &In, alreen vervolg op deze bezegelingen* voor te dagen  DE GOil-DEA&AX T I\ O Oir .   MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen betrekkelyk. het verband tusschen het geloof in de godlyke zending van christus , en dat van moses en de propheeten, aangetoond. (Uit het Engelsch.) ipu> de veronderftelde mogelykheid , dat de Gefchiev./ denisfen,- in de Schriften des Ouden Verbonds verhaald, een gen zo onwaarfchynlyk, en de Wonderwerken zo ongeloof baar voorkomen, dat de Joodfchc Wetgeever moses , huns agtens , niet meer eene Godlyke Zending hadt, dan lycurgus of zoroaster, heeft men als een' Vraagftuk in \ midden gebragt: „ of het nood„ zaaklyk is , ' dat' Lieden , met deeze begrippen ver„ vuld, Ongeloovigen moesten weezen in jesus chris- " Hoe verre het' mogelyk is het Geloof in de Godlyke Zending .van moses , en in de Godlyke Inblaazing der Prophceten, af te fcheiden van 't Geloof in 't Christendom; hoe verre het mogelyk is , voor den zelfden Perfoon , het eerlle te verwerpen , en het laatfte vast te houden? behoeft hier niet nagefpoord, noch betwist te worden ; want dat de Mensch bekwaam is tot het begaan van verbaazende onbeftaanbaarheden , en buitenfpoorigheden , zo in befpiegeling , als in gedrag , kan men gereedlyk toeftaan. Ontelbaare bewysftukken toonen zulks in eene maate, grooter dan wy, waarfchynlyk, of zelfs mogelyk, zouden agten. De vraag , naar het my toefchynt, komt hier op neder, of het eene natuurlyke en beftaanbaare zaak zy, de Godlyke Zending van christus te erkennen , en die van moseS te verwerpen ; en of het laatfte, als men 't aan den toetfteen der menschlykc bedryven ftrykt, beftaanbaar is me: het eerfte ; overeenkomftig met de beginzels op welke wy in christus gelooven; en zamenftemmende met de gevoelens en verpligtingen , welke dat Geloof medebrengt? .Het kan niet gelochend worden , door hun , die dit noodzaaklyk verband in twyfcl' trekken , dat 'er, in de Schriften, door de Christenen voor Godlyk erkend, V. deel. mencelw. no. 8. Y plaat-  314 HET VERBAND TUSSCHEN HET GELOOF plaatzen voorkomen , die uitdruklyk fpreeken van 't Geloof in de Wonderwerken des Ouden Verbonds , en in de Godlyke Zending van moses , als omhelsd door christus en de Apostelen ; en dat het Volks gevoelen aan die zyde was. 't Eenige, 't welk zy, derhalven , kunnen veronderllellen is , dat niet vereischt wierd , dat christus of zyne Apostelen eenig berigt hadden wegens de Zending van moses , meer dan hunne Landsgenooten ; en dat! zy, overzulks , natuurlyk met het Volksgevoelen inftemden. Dan laat ons de zaak van nader by bezien. Meer dan vyfhonderd Texten zyn 'er , waar in de Schryvers van het Nieuwe Testament , plaatzen van die der Schryveren des Ouden Testaments, aannaaien, en daar uit bewyzen ontleenen; en de getuigenisfen der eerden voor het Godlyk Gezag der laatften , zyn zo klaar en fterk, als men met mogelykheid kan verlangen. Laaten wy ons op deeze getuigentefen beroepen , en dan zal de vraag weezen, of ze kunnen gewraakt en verworpen worden, beftaanbaar met het Geloof in het Godlyk Gezag van die ze overleveren? beftaanbaar met de gevoelens van eerbied en onderwerping'toegekend aan hunne Characters, en wczenlyk aan hun verfchuldigd? Opmerkelyk is de ftaatlyke verklaaring , in welke Christus fpreekt van de betrekking, welke zyne eigene Zending en Ampt hadt tot moses en de Propheeten ; in dezelve drukt hy zyn eerbied voor beiden uit , en de agting voor hun , als Mannen die van gods wegen fpraken : Meent niet dat ik gekomen ben om de Wet en de Propheeten te ontbinden , ik ben niet gekomen om ze te ontbinden; maar te vervullen, of le volmaakcn , matth. V: 18. Opmerkelyk is de wyze op welke Christus zyne eigene Godlyke Zending met d:'e van moses verbonden heeft, tri een der uitvoerigfte en fterkfte gefprekken, welke hy ooit met de Jooden hieldt, wegens zyne eigene eifchen op eene Hemelfche Zending. Onderzoekt de Schriften: want in dezelve meent gy het eeuwige leeven te hebben , en die zyn het die van my getuigen. Meent niet dat ik u verklaagen zal by den Vader , die u verklaagt is moses , op welke gy gehoopt hebt; want indien gy moses geloofde , zo zoudl gy my gelooven: want hy heeft van my gefchreeven: maar zo gy zyne Schriften niet gelooft, hoe zult gy myne Woorden gelooven ? joannes V: 39. 45. 46. 47. Opmerkelyk is het getuigenis door christus , in den perfoon van  in christus en moses. 3*5 van abraham , aan moses en de Propheeten gegeeven. Zy hebben moses en de Propheeten , dat zy die hoeren; indien zy moses en de Propheeten niet hoor en, zo zullen zy ook , al ware het dat iemand uit den doode opftondt, zich niet laaten gezeggen , luk. XVI: 29. 31. • Opmerkelyk was de blykbaarheid, wegens de afhangelykheid des Christendoms van den Joodfchen Godsdienst, zo luisterryk ten toon gefpreid by de Verheerlyking op den Berg , waar zich moses en elias vertoonden met Christus fpreekende , matth. XVII: 3. Opmerkelyk was de wettiging gefchonken aan het Volksbegrip wegens de Zending vaji moses en de Propheeten , en aan het verband waar in de Christenheid daar mede ftondt , en het gefprek , 't welk christus hieldt met zyne jongeren , die naa zyne Opftanding na Emmaus gingen , wanneer hy hun te gemoet voerde, ê, Onverftandige en traage van harten om te gelooven al 'e geen de Propheeten gefprooken hebben. Moest de christus niet alle deeze dingen lyden, en alzo in zyne Heerlykheid ingaan? En begonnen hebbende van moses en de Propheeten , leide hy hun uit in alle de Schriften , 't geen van hem gefchreeven was, luk. XXIV: 25, 26, 27. ( Mogen wy , alle deeze plaatzen overweegende , niet vraagen, is dit de Taal, is dit het gedrag van iemand, die alleen zich hieldt aan het heerfchend Volksbegrip ? Is het niet veeleer de Taal en het Gedrag van iemand, die wist wat hy bevestigde , die , in verband met de verlichting, welke hy hadt wegens zyne eigene eifchen, onderrichting ontvangen hadt wegens de Zending van moses en de Propheeten , veel verder gaande dan de denkbeelden , welke zyne Landsgenooten , of zelfs de Apostelen, toen bezaten onderrigting, niet van de valschheid hunner eifchen , maar van het Godlyk Gezag op 't welk zy fpraken , en van het uitgeftrckte , afgelegene en verhevene oogmerk van 't geen zy voorde ld en? In de Brieven der Apostelen , ontmoet men eene geduurige overwyzing tot den ftaat der dingeii vóór de Prediking van het Euangelie ; van deezen wordt fteeds gefprooken als van goo herkomftig , als door god beftuurd , en als derzelver vervulling in christus bekomende. Van de Schriften des Ouden Verbonds fpreeken zy als de Woorden Gods; en als Schriften gefchikt om den Leezer wys te maaken tot zaligheid. De Jooden komen 'er in voor als een hoogst begunftigd Volk, Y 2 dat  3l6 HET VERBAND TUSSCHEN HET GELOOT dat dc Aanneeming tot kinderen , de Heerlykheid, de Verbonden, de Wetgeeving y den Dienst van -god, en de Beloftenisfen hadt. Wydcrs wordt dc Wet een Tugtmeester lot op christus geheeten ; en dezelfde god , die, in deeze laatfte dagen, tot ons gefprooken heeft door zynen Zoon, wordt gezegd, voortyds, veelmaal, en op yeeU erlei wyze tot de Vaderen gefprooken te hebben door de Propheeten; en uitdruklyk luidt dc verklaaring , dat de Prophetie oudtyds niet kwam door den wil van een mensch; maar dat de heilige Mannen Gods , door den Heiligen Geest gedreeven , ze gefprooken hebben. Zie rom. IX: 4. gal. (II: 24. heb. I: i. 2 pet. I: 21. Wanneer men deeze Getuigenisfen voor het Godlyk Gezag van moses cn de Propheeten, door christin en dc Apostelen gegeeven , overweegt, hoe onbeftaanbaar , ja, ik mag vry zeggen hoe oneerbiedig is dan niet, de waarheid van hunne eifchen , als uit gods naam fpreekende, te. erkennen, en nogthans, in dat geval, hunne getuigenisfen te verwerpen ! Indien zy hierin geen geloof verdienen, moeten zy onder eene grove en beftendige begogeling geleefd hebben; hunne redenkavelingen waren niet alleen onbehoedzaam uitgedrukt , of zonder wettige gevolgtrekkingen ; maar zy fteunden op valfche beginzelen ; zy leidden tot dwaaling , en Honden het gezag ten cfenfte van eene bedriegery, die eeuwen lang het Joodfche Volk misleid en verblind hadt; Wie fchrikt niet voor dusdanige veronderftellin- gen ! ■ En , indien moses nier meer een Godlyke Zending hadt dan lycurgus of zoroaster, indien de Prophetie voortkwam van den wil eens Menfchen , dan waren moses en de Propheeten Bedriegers en Misleiders des Volks : want het kan niet gclochend worden, dat zy niet in hun eigen Naam fpraken , maar in den Naam van god , en maakten eisch op eene Godlyke Zending. Wanneer men nu begrypt, dat de Opftanding van christus uit den dooden, op zichzelven alleen genoeg is om de waarheid zyner Leere te bewyzen , kan men dan veronderftellen , dat christus , die een Godlyke Zending hadt, die zich deswegen op zyne Wonderwerken beriep , (als byzonder in het Vyfde Hoofdftuk van IOANnf.s Euangelie,) door god , den god der Waarheid, zou toegelaaten worden, om de baarblyklykheden zyner eigene Zcndinge te verdonkeren, door de twyfelagtige eifchen van eenen anderen: ia, dat hy onderhevig bleef,  IN CHRISTUS EN MOSES. 317 bleef, aan eene Volksdwaal'ng van zo veel aanbelang» als het ongegrond geloof in de Godlyke Zending van' moses en de Propheeten zou weezen; dat hy dit op de gemoederen zyner Jongeren dieper indrukte door zyne gefprekken naa zyne Verryzenis ? of dat hy eenig gewigt voor zyne eifchen ontleende uit de verklaaringen van eenen ISedrieger , en zyne wettiging gaf aan Characters , die de wereld bedroogen hadden ? Naar gelange de uitmuntenheid van christus eigene Leer en Character derzelver eigene aanpryzing medebragten; naar gelange zyne Wonderwerken , en byzonder zyne Opftanding, in zichzelven overtuigende blyken waren van zyn Godlyk Gezag , wordt de reeds groote onwaarfchynlykheid-, dat hy zich bediend zou hebben van een heerfchend Volksbegrip, gegrond opvalschheid, en eene valschheid van de fnoodfte natuur , nog zeer vermeerderd ; en het gevaar hiervan voor de algemeene zaak der waarheid vergroot , naardemaal het Volksbegrip min noodzaaklyk was tot fteun van zyne zaak, en 't zelve, door 't gebruik daar van gemaakt, eene nieuwe en allerbyzonderfte verfterking ontving. Deeze. zelfde redenkaveling geldt ook ten opzigte van de Apostelen onzes Heeren. Men neeme hierby nog in overweegïng , dat onze Godlyke Meester vry en geftreng was in de befchuldigingen tegen de Schriftgeleerden en Pharifeen , wegens het bederven van moses Godsdienst , door het inmengen van hunne eigene Bygeloovigheden en Overleveringen ; deeze zag hy, en beftrafte hy als 'een Propheet. Kan men nu in het begrip vallen , dat , indien hy een Godlyke aandrift gevoelde , om de verdorvenheden van eenen valfchen Godsdienst te beftraffen , hy geene kennis znu gehad hebben wegens de valschheid van dien Godsdienst zelve, en een iast om die ten toon te Hellen ? Dit was, als dan, het groot'het oorfpronglyk kwaad. Dc wyze ook waar op christus en de Apostelen fpreeken van moses en de Propheeten , verfchilt zeer' veel van de taal , die men moet toeftaan dat zy zomtyds gebruiken omtrent andere onderwerpen , en die aanduidt dat zy deswegens geen byzonderen last ontvangen hadden , en zich waarfchynlyk overeenkomftig met de Volksbegrippen uitdrukten. Hun taal , in die Y 3 ge-  318 VERBAND TUSSCHEN HET GELOOF gevallen , als byzonder in die der Bezetenen of Demonifche Menfchen , betreft enkel iets bykomends , en is eene befchryving van het fchynbaar voorkomen der dingen , en raakt in geenen deele de waarheid en geloofwaardigheid van de uitgedrukte verrigting. Maar hunne getuigenisfen, wegens moses en de propheeten, maaken weezeulyke gedeelten uit van hunne gefprekken ; ja het eigenst onderwerp waar over zy handelen ; zyn van bet uiterfte gewigt ten opzigte van het bewys door hun aangevoerd. In het eerfte geval betreft de Volkstaal, door hun gebruikt , alleen de wyze of de verborgene oorzaak van eene gebeurtenis: in het laatfte geval is de geheele waarheid en de gebeurtenis zelve daar in betrokken. Ik moet hier nog byvoegen, dat , wanneer men het Godlyk Gezag van moses en de Propheeten toeftaat, en dat de Christlyke Godsdienst op den Joodfchen fteunt, zulks eer op den eerstgemelden te rugkaatst , als de groote uitkomst van alle de Godlyke Bedeelingen, in de voorgaande Eeuwen der Wereld. Uit de befchouwing van alle , als vormende één groot en weldaadig Plan, welks deelen wonder zamenftemmen om de Menschlyke Watuur tot de hoogfte volmaaktheid , waar voor dezelve vatbaar is , op te voeren , ontftaat een treffende blykbaarheid voor het Godlyk Gezag van den Joodfchen en Christlyken Godsdienst. Met één woord , een Christen , (kunnen wy ons zodanig een voordellen ?) die de Mofaifche Openbaaring verwerpt , moet begrypen dat christus in de eerfte, en de Apostelen in (ie tweede, plaatze , in eene zeer groote dwaaling verkeerden , en , dat zy , by mangel aan eene meerdere ontdekking , dan hunne Landsgenooten bezaten , de fterkfte getuigenisfen gaven aan valschheid en bedrog. Wie nu kan zulke bevattingen overeenbrengen met het Geloof in de Godlyke Zending van christus ? Hoe zeer zouden zy ftrekken tot verzwakking van zyn Gezag? Hoe zeer dien eerbied en onder• werping , welke het Geloof in hem voorfchryft, ondermynen? Myns oordeels is eene aanmerking , door priestley onlangs bygebragt ten opzigte van de Ebioniten, hier tóepasfelyk, „ Onzes Zaligmaakers erkentenis van het „ üezag des Ouden Verbonds is zo uitdruklyk , dat ik „ niet  IN christus en moses. &9 „ niet gereedlyk kan gelooven dat eenige Christenen, „ 't gezag van christus erkennende , zouden vervver„ pen, 't geen hy omhelst (*>" (*) Priestley's History of early Opinions conceming jesus chris*. Vol. III. p. 218. aanmerkingen, waarneemingen, en geneeswyze van een FiYZONDER ZOORT VAN KINDERZIEKTE. myne HEEREN ! „ "p\aar ik in myne veeljaarige practyk dikwerf onder,, vonden heb , dat de ettermaaking by zommige „ lyders in de Kinderziekte zeer bezwaarlyk gefchied, ,, en niet zelden met verfchrikkelyke toevallen vergezeld „ gaat, welke zomtyds door den dood gevolgd worden; „ en men echter, wanneer de omftandigheden van dien aart zyn, zo als ik dezelve befchryven zal, door een gering , fchoon geen nieuw middel, het een en ander kan voorkomen , zo oordeelde ik het niet ongepast, „ daar deeie Ziekte thans in zommige plaatzen van ons „ Vaderland grasfeerd , U Ed. deeze myne Aanmerkin,, gen en Waarneemingen toe te zenden , met verzoek „ dezelve een plaatsje in U Ëd. geacht Maandwerk te ,, vergunnen. Hier mede" " M. D. Juny 1790. De ondervinding leert ons, dat by zuigende, by jong» en vette, kinderen, als mede by bloedryke bejaarde perfoonen , doorgaans het grootfte aantal en teffens de met ettergevulde pokjes meest plaats vinden. De reden hier van is zeker geene andere , dan dat, in zulke voorwerpen, de ftoffe, tot de etter noodzaaklyk, in de grootfte hoeveelheid voorhanden is. Wy vinden daarentegen, dat by fchraale, magere, bejaarde perfoonen , by zoortgelyke kinderen, en by zuigelingen, die te weinig of te dun zog tot haar voedzel krygen, het tegendeel gebeurt; de rede daarvan is uit het gezegde blykbaar. Wy zien zeer dikwyls , dat de uitbotting der pokjes zeer gemakkelyk gefchied, dog dat de puistjes vlak blyven , zich niet opheffen, en na verloop van een a twee dagen, voor het grootfte gedeelte , met putjes invallen en Y 4 droog  jao OVER EEN BYZONDER ZOORT droog worden , waai- door dan de lyder in het uiterfte. gevaar van ftuipen, geweldige loopen, en andere zwaaie toevallen geraakt , en niet zelden het doodelyke llagtoffer deezer ziekte word. Men fchryft zulks , en niet zonder rede, aan gebrek der nodige Etterkoorts, toe, dog men gebruikt dan zomtyds , hoewel zeer verkeerd , om de ftof te willen verbeteren , het bederf voor te komen", en dus de toevallen weg te neemen, de Calomel, Braakwynfteen , Koortsbast of diergelyke ; daar ondertüsfchen door de Natuur geheel andere middelen aangewezen worden; te weeten dezulke, welke de etterdoffe en etterkoorts bevorderen , naamlyk voedzaam en overvloedig zog', melk, vleeschnat, vleesch, en, by eene te groote verïlapping of flaauwten, een goeden teug wyn; eene handelwyze die men by de inenting met goed gevolg gewoon is te bezigen. De verfchynzels welke deezen toeftand vooraf gaan, zyn gewoonlyk deeze , eene zeer aanmerkelyke neerflagtigheid , droefgeestigheid , veelal huilen , ook zelfs in den (hap, ruifching der ooren , roode loopende oogen, de ontlasting van wateragtig en fcherp fnot, overvloedig dog zeer dun, fpeekzel, geen of weinig dorst, maar gewoonlyk een zeer goede eetlust ; de huid is droog , en de uitwaasfeming weinig of geheel niets. Een gedeelte deezer verfchynzelen blyft na de uitbotting aanhouden, zommige zelfs, als het loopen detr neus en oogen , vermeerderen nog, de puisjes zyn klein . bleek, rood , vlak, en met een geringen of wel geheel geenen ontdoken rand voorzien, in dezelve vind men g'eeti andere dan een zeer Kleine hoeveelheid wateragtige doffe , die door de van dag tot dag vermeerderende prikkeling en geweldige jeukte , haare groote fcherpte te kennen geeft. Tot geluk des lyders neemt zomtyds de ontlasting des fpeekzels zodanig toe, dat het eene volkomene kwyiing word, waar by zig dan nog wel eens eene deike doorloop voegt: beide deeze middelen worden door de Natuur gebezigd tot uitwerping van die ftolfe, die, langs de gewoone wegen , geen uitgang had kunnen vinden ; doch deeze geneezing "behoort onder die Clasfe , welke maar zeldzaam voorkomt, en daar men geene zekere rekening op durft maaken. In de meeste gevallen , wanneer de etterkoorts weg blyft, droogen de puisjes in drie a vier dsgen geheel op. worden van tyd tot tyd zwart, en met eene  . VAN KINDERZIEKTE. 311 eene algemeene verderving der huid begint de doodelyke afloop deezer ziekte zich te openbaaren. Alle de overige toevallen, van verpoppingen, (lof verplaatzingen, byzondere ontfteekingen, verzweeringen en ditrgelyke, welke nu en dan dit zoort van Kinderziekte vergezellen , te willen befchryven , zoude my in een al te wyd veld doen treeden : ik meen genoeg gezegd te hebben, oin dit zoort van Kinderpokjes duidelyk genoeg van alle andere zoorten te kunnen onderkennen. Tot de Geneeswyze behoort , dat men in de eerde plaats op de alsdan grasfeerende Kinderziekte agt geeve , of dezelve van de gemelde zoort zy dan niet; vervolgens op het Jaarfailben, lugtsgedel, en de meest heerfchende winden ; en eindelyk, op het lichaamsgeftel des lyders en zyne té voren gehoudene leefivyze; leveren deeze alle, of het grootfte gedeelte derzelve, genoegzaame bewyzen op , dat men een algemeenen overvloed van dunne en fcherpe vochten in het lichaam des lyders veronderftellen kan; zo volgt daar uit, dat men zich voor alle ontlastende of verzwakkende middelen, als purgeer- braak- en zweetdryvende middelen dient te wagten; blaartrekkende middelen kunnen zomtyds echter nog van dienst zyn. Dat men daartegen aan den lyder, by welken men uit de voorkomende verfchynzelen de Kinderziekte verwagt, alleen goed, gezond, voedzel, vooral uit het dierenryk genomen, en wel vleesch of vleeschnat, dog by kleine gitten teffens, toediene, en hem by eene maattge beweeging in de open lugt, mits die niet al te koud , heet of fchraal zy, zo veel doenlyk door een aangenaame tydkorüng in een goed humeur tragte te houden. Kort voor, of by, de uitbotting, voege men hier nogby het gebruik van een maatig glaasje zeer goeden wyn, en , daar het hier vooral op aankomt, men laate hem daaglyks ten minften een a twee uuren van een warm bad gebruik maaken, liefst zyn geheel lichaam, zo dit niet gevoeglyk kan gefchieden, dan ten minften de beenen, terwyl men, door middel van fpongien in het warme vogt, tot het bad gebruikt wordende, natgemaakt, de ganfche oppervlakte der huid bevogtige. Tot het bad is het best vleesch, of pensnat te verkiezen, by gebrek van dien, zoete melk, of anders een afkookzel van tarwe zemelen. Men gaa met deeze handehvyze zo lange voort, tot 'er gene genoegzaame hoeveelheid etterftoffe in de puistjes geY 5 ko-  525. over een byzonder zoort van kinderziekte. komen is, wanneer men vervolgens den lyder op de gewoone manier behandelt. Het zoude my niet moeïelyk vallen het nut der voorfclireeve behandeling door een aantal eigen Waarneemingen te bevestigen; dog ik oordeel zulks niet nodig te zyn , daar de theoretifcbe waarheid voor de gelukkige uitkomst tot een genoegzaame waarborg dienen kan; alleen kan ik niet voorby gaan te melden, dat ik een en andermaal ondervonden heb, dat de Negers en Mistifen door dit zoort van Kinderziekte het meest aangetast worden, en dat het ten uiterllen moeielyk is hun op eene andere wyze de Kinderpokjes door de huid te voorfchyn te doen komen , en met de vereischte etterftoife te vervullen. bericht, hoe men eetbaare champignons in den winter kan aanteelen. , myne heeren! Tn het IVde Deel, pag. 381, van het Mengelwerk uws ■*■ Maandwerks geleezen hebbende , een Uittrekzel van eene Verhandeling van den Heer medicus — met de Aantekening van den Heere reynier over de Champignons , of Paddelloelen, — zal het misfehien voor eenige uwer Leezeren , die zich in dien tak der Natuurkunde oeffenen , niet onaangenaam zyn , ora huu mede te deelen, eene manier, hoe men ectbaare Champignons kan aanteden. Ik doe dit te meer , om dat ik verzekerd ben , dat deeze aanteeling niet zo algemeen bekend is. Ook zal 't misfehien aan eenige ftellingen, die de Heer mkdicus uit zyne Waarneemingen en Proeven getrokken heeft, eenig nader licht byzetten. Ik laate het dan aan uwe keuze , of gy zult goedvinden dit berigt te plaatzen. Waar mede de eer hebbe my te tekenen myne heeren! Uw Wel Ed. beftendige Leezer freder1k willem kramoszer. Tuinman by den Wel Ed. Gefirengen lieer h. l. wychgel , Heere van Tellens. Leilens in Groningerland, den 2 April 1790. Men  OM CHAMPION. IN DEN WINTER AAN TE TEELEN. 323 Men verzamelt, in de Zomer-maanden, een party verfche Paardemest, die noch niet verbroeid is , dezelve fprcid men alle dagen dun in de open lucht , op een plaats waar de Zonneftraalen niet te veel komen • des avonds brengt men haar telkens weer onder dak', op een drooge plaats in kleine hoopjes , zo dat ze nimmer aan t broeijen raakt. Ook moet 'er zorgvuldig op gepast worden , dat 'er geen regen of daauw op valt: met dit droogen houd men zo lang aan , tot dat dezelve been droog geworden is. Vervolgens bewaart men deeze droog gemaakte mest op een drooge plaats tot den Herfst toe, dan brengt men dezelve, wat fyn gemaakt, in een btookkas, in een houten bak daar toe vervaardigd; groot na evenredigheid der mest die men heeft. Men kan voorfchreven bak plaatzen onder de ftellagie op welke de gewasfen ftaan, vermits geen Zon daar toe vereischt word ; men doet 'er een paar vingerbreed fyne zandige aarde over heen dekken , in 't eerst met zeer maatfg vogt, tot dat de mest aan 't fchimmelen komt, waar uit eindelyk de Champignons voortkomen , zo dat men alle morgens de vlakte des baks met Champignons bedekt ziet , welke men dan telkens wegneemt om voor andere weer plaats te maaken. Als de Champignons opkomen dan moet men de aarde wat vogtiger houden. VOORSPELLENDE TEKENS VAN HET WEER. (Ontleend uit, Apion Disfertation on the Barometer and Thermo meter &c. by george adams, Mathematical Injirument-maker to his Majcfty.) ATauwlyks is 'er een onderwerp by 't welk het MenschJ dom voelt dat het meer belangs heeft , dan bv 't Weer, de gefteldheid van de Lugt, en den invloed van Wind en Regen: zuiks blykt onlochenbaar uit de enkele Waarneeming, dat dit fteeds een voornaam ftuk hunner gefprekken uitmaakt. De Reiziger zoekt zyn reis naar 't Weer te neemen , en de Landbouwer zyn arbeid daar volgens te fchikken; uit het Weer ontftaat overvloed of fchaarsheid, en Millioenen worden door 't zelve met de noodwendigheden des leevens befchonken. , Niet tegenftaande de aangelegenheid der Weerkennis is onze daadelyke kunde van de gefteltenisfe des Dampkrings  3*4 VOORSPELLENDE TEKENS krings met veel onzekerheids omgeeven, en, in verfcheide opzigten , met duisternis omwonden : dan genoeg is ons reeas bekend , om ons in daat te dellen tot het ontwyken van gevaar , en het vermyden van ongemak. L)e Befpiegelende Wysgeer befchouwt met vermaak de veranderingen in het Weer , veranderingen , die den geest bezig houden met eenige der verwonderlykfte werkingen van de Natuur, alle met eene oneindige verfcheidenheid werkende ten beste van de Wereld en haare Inwoonderen. Onder veele andere aanmerkingen , firekkende om den Hoogmoed te vernederen, en trotsheid te fnuiken, is'er misfehien geen treffender, dan de bedenking dat de fchitterendfte verrigtingen der Stervelingen zeldzaam de nutite zyn ; maar , in tegendeel, menigmaal grooter ondienst doen aan het tegenwoordige Gellacht , terwyl de fchadelyke invloed zich tot de volgende uitftrekt ; deeze nogthans worden bewonderd : terwyl de nederige arbeid der zodanigen, waar door de Weetenfchap bevorderd, en de Befchaaving , by trappen , verfpreid wordt, ten voorwerp van verfmaading ftrekt by den Slaaf der Eerzugt en den Man van Vernuft. 't Is, egter, alken door eene geduurige waarneemïng, en geduldige nafpooring van de Gedeltenis der Lugt, van de veranderingen in het gewigt des Dampskrings, van eene geregelde Historie der Winden , van den Regen , en de verwisfelingen van Hette en Koude, dat v\y ooit kunnen verwagten het verband te ontdekken van deeze verfchynzelen" in den Dampkring, welke thans ons zonder zamenhang en zonder orde voorkomen. Verrylt met dee/.e wel gedaane waarneemingen, zouden wy misfehien in ftaat weezen om den loop des Weers te volgen , de veranderingen in 't zelve te voorzeggen , met zo veel zekerheids, "als wy tegenwoordig die van de Lichaamen der Planeeten voorweeten. Indien ieder een , die voorzien is van Werktuigen tot het waarneemen des Weers gefchikt , eene dagtlykfche aantekening wilde houden, van den ftaat, en daar aan beantwoordende Verfchynzelen, des Dampkrings, en den uitflag zyner Waarneemingen aan het Gemeen mededeelen , by zou meer tot bevordering van deezen tak der Weetenfchap toebrengen , dan by zich, in den eerden opflag , zou verbeelden." Terwyl hy zich zelvci vermaakte , en alken zyne nieuwsgierigheid voldeedt zou  VAN HET WEER. 355 zou hy kennis bevorderen , en waarfchynlyk der Naako- melingfchappe voordeel bezorgen. Dat eene zich voordoende onwaarfchynlykheid, van wel te zullen flaagen , niemand van deeze onderneeming affchrikke. Hy bedenke dat de Weetenfchap met traage, en allengskens vorderende flappen voorwaards treedt ; dat derzelver voortgang afhangt van de befchaaving des Verftands, het wegweeren van - Hinderpaalen, en de poogingen van byzondere Perfoonen; dat het tegenwoordige altoos zwanger gaat van het toekomende , doch dat "het verband , tusfehen die beiden, alleen kan gevonden worden door het toebrengen van langduurige aandagt , en naarffige Waarneeming. Weerkundige Verfchynzels hangen, gelyk alle de aanhoudende beweegingen der Wereld , af van den omloop der ftoffe. In dit geval wordt dezelve volbragt door de verandering van Water in eene nieuwe gedaante, en het wederbaaren van 't zelve in de oude. Het klimt van de Aarde op in de gedaante van eene dunne, onzigtbaare, en uitgebreide damp in de Lugt , als een ontbindende Hofte , geheel ontbonden ; in deezen ftaat voor eenigen tyd opgehouden zynde , wordt het naderhand verdikt in nevel en wolken , en valt in druppen zamengevloeid neder , en keert, in die gedaante , weder tot de plaats vanwaar het kwam , om op zyn beurt weder uit te _waasfemen, en dien omloop te herhaalen. De ftaat van den Dampkring is blootgefteld aan , en wordt gewyzigd, door den invloed van de veranderingen in deszelfs digtheid of gewigt , door de veelvuldigheid der wateragtige deelen of de vogtigheid , door de helderheid of de onzigtbaarheid der wateragtige deelen door de zigtbaare verzameling van dezelve in wolken ' door derzelver nederftorting in regendruppelen, door den wind , door de werking der electriciteit, als mede van hette en koude. Geen gedeelte van de Weerkunde is 'er, by 't welke 't Menschdom meer belang heeft , dan by de voortellingen welke dezelve oplevert van de Weersveranderingen. De befpiegeling daarvan alleen houdt de aandagt gaande, door ons te bezielen met de hoope, onv, door dit middel , de kennis der Weervoorfpellingen tot eene meerdere volkomenheid te brengen. Verre het grootfte gedeelte der geenen, die Werktuigen ter Weerwaarneeminge gefchikt koopen , doen zulks niet zo  326 voorspellende tekens zo zeer om den daadlyken ftaat des Weers te ontdekken , dan wel om de Veranderingen van 't zelve te voorzien. Deeze Weetenfch*p is , nogthans, zeer onvolkomen : want het is flegts weinige jaaren geleden, dat men eenen aanvang gemaakt heeft om Waarneemingen te doen op de Veranderingen van het Weer ; en dat de voortgang in dezelve fpoedig en gelukkig geweest hebbe, kunnen wy zien uit de Werken van de luc , de saus- sure , jones, marshall, kirwan, en van swinden. Maar deeze Waarneemingen zullen by de Naakomelingfchap nog grooter waarde krygen ; want wy kunnen nauwlyks hoopen om in onzen leeftyd een genoegzaam aantal van dezelve te krygen, om 'er eene algemeene en volkomene Theorie uit op te maaken. Om dit einde te bereiken , zal het noodig weezen de Waarneemingen op eene zo groote menigte van tekenen als mogelyk is te vermenigvuldigen ; want het is alleen door derzelver zamenvoeging en overeenltemming , dat wy kunnen vcrwagten de onzekerheid weg te neemen, die onaffcheidelyk is van ieder op zich zelve. Dus is de Barometer niet altoos een zeker teken , en mag hetzelfde gezegd worden van den Thermometer, den Hygrometer , en de werking der Winden. Doch , indien zy alle zamenloopen , doet 'er zich weinig gevaar op van bedroogen te zullen worden, en zou dit gevaar nog minder w«ezen , indien wy by deeze andere tekens voegden , welke gemaklyk vallen waar te neemen , en die, door dezelver vereeniging, onze voorzegging eene grootere maat van zekerheid zouden byzetten. Geen Teken, noch eenig Waarneemend Werktuig, moet derhalven verwaarloosd worden , 't zy uit een zugt tot denkbeeldige volmaaktheid, of vreeze van onnauwkeurigheid. Dus heeft men door den Hygrometer, fchoon tot nog een zeer onvolkomen Werktuig , nogthans reeds eenige tekens uit de aanwyzingen verkreegen , en mag men"'er met reden meer verwagten. Zelfs de woorden Zeer Droog , Zeer Fogtig, Middelmaatig Droog, Middclmaatig Vogtig, hoewel van eene zeer onbepaalde betekenisfe , kunnen veel lichts over den flaat des Dampkrings verfpreiden. 't"ls noodig , dat de Waarneemer in een nauwkeurig verflag treede van de onderfcheide gefteldhedeu des Uitfpanzels en der Wolken , als de helderheid der Lugt, de Dauw , de hoogte , de gedaante , de fchikking , de kleur,  VAN HET WEER. 327 kleur, de dikheid der Wolken: dingen die men met gemak kan waarneemen, en zonder veel omflags befchryven; niets meer is 'er toe noodig, dan dat men de uitgeftrektheid onzer Weerwaarneemkundige Tafelen vergroote. Daar is een Verfchynzel, waar op men niet genoegzaam gelet heeft, naamlyk, de Golvende beweeging der Lugt, welke aan den gang gehouden wordt door de hette der Zonne. Wat de Zon , geduurende de hette van den dag van de Aarde optrekt, wordt in den Dampkring opgehouden door deszelfs hette , en de beweeging , of de uitgeftrekte golving der Lugt. Deeze beweeging is menigmaal zigtbaar voor het bloote oog ; maar, in een fterk vergrootenden Telescoop, zeer onderfcheiden merkbaar ; alle de voorwerpen vertoonen zich in eene geweldige beweeging, en de lyn van den zigtbaaren Horizon, die klaar en wel onderfcheiden behoorde te zyn , wordt bewoogen als de koornairen op het veld , of de oppervlakte van de zee in een ftorm. Zo lang deeze Beweeging aanhoudt , blyven de dampen in de Lugt hangen; maar wanneer dezelve bedaart , en de Zon ondergaat, worden zy verdikt , en vallen op de Aarde, 's nagts als Dauw neder. In den tegenwoordigen ftaat, waar in dit gedeelte der Weetenfchap zich bevindt , terwyl wy van veele Verfchynzels nog onkundig zyn, en nog minder van derzelver oorzaaken weeten , zullen wy bevinden , dat algemeene Regels dikwyls misfen ; en de byzondere Regels zullen, als men niet veel omzigtigheids gebruikt, blyken, bronnen van dwaaling te weezen. Onder de verfcheidene middelen ter Weervoorfpelling gebezigd , is de Barometer, buiten tegenfpraak, een van de beste, en in deeze zo wel als in andere opzigten, een der hoogstfchatbaare Uitvindingen , ter bevordering van de Natuurkundige Wysbegeerte. L)e gewoone ftanden van den Kwikkolom op deeze Breedte , bepaalen zich tusfehen de 28 en 31 Duimen, waar van men het Midden , of 29!, voor het punt van Veranderlyk houdt: myns oordeels zou het iets hooger moeten geplaatst worden. Naby de Pool zyn de veranderingen van den Barometer veel grooter, en tusfehen de Keerkringen zyn ze veel kleinder. Foor/peilingen van den Barometer. In 't algemeen zal, wanneer de Barometer daalt , de Lugt  gaS voorspellende tekens Lugt lïgter geworden zynde , de dampen laaten vallen-, en ons regen geeven. Maar , wanneer de Kwik ryst, dit Lugt zwaarder wordende, zal deeze de dampen ophouden, en fchoon Weer fchenken. Wanneer by vriezend Weer de Kwik daalt , mogen wy Sneeuw of Dooyweer wagten ; maar klimt dezelve in den Winter met een Noorden- of Oosten-wind, fpelt het doorgaans Vorst. Om, nogthans, eenige Waarneemingen met zekerheid uit den Hand des Barometers af te leiden , moet men agtgeeven op den voortgang van het ryzen en daalen; daalt dezelve langzaam en by trappen , dan mogen wy vcrwagten dat de Regen van eenigen duur zal weezen, klimt dezelve, in tegendeel, op de voorgemelde wyze, dan mogen wy oordeelen dat het fchoone Weer beftendig zal zyn 'indien de Barometer veel verandert, fchielyk ryst en daalt, is het Weer zeer onvast en veranderlyk. Daalt de Barometer zeer laag , 'er ftaat veel Regen te wagten. Daalt dezelve laag en fchielyk , 'er volgt doorgaans fterke Wind. Wanneer de Barometer zeer laag zakt , mag men Storm en Onweer wagten ; doch indien men een zeer laage Barometer heeft , zonder eenige opmerkenswaardige Weersverandering omtrent dien tyd by ons , dart woedt 'er , naar alle waarfchynlykheid, een Storm op eenigen afftand. Het daalen des Barometers is, nogthans, altoos geen voorbode van Regen; want het gebeurt dikwyls ter oorzaake van den Wind. Even min is het ryzen een vast Voorteken van fchoon Weer, byzonder indien de Wind uit het Noorden of uit het Oosten waait. Indien het fchoone Weer beftendig is, met een West- , lyken Wind , ftaat dc Barometer doorgaans een weinig boven' Veranderlyk , doch eenigzins beneden de 30 Duimen. In de Zomer-maanden befpeurt men zo veel veranderings niet in den Barometer als in den Winter ; de grootfte veranderingen vallen voor in de twee eerfte en de twee laatfte Maanden des Jaars ; doch allermeest in de eerfte en laatfte Maand. Èen Noord-Ooste Wind, doet by ons, in Engeland, den Barometer meesten tyd ryzen, en ftaat dezelve laagst by een Zuid-Westlyken Wind. Beig- '1  van het weer. 329 Beigthons Barometer-Régels. Indien de Barometer, terwyl het regent, blyft daalen, zal het waarfchynlyk den volgenden dag ook regenen. Wanneer de Barometer vry hoog ftaat , en gevallen is , zo dat dezelve Regen voorfpelt , en weder ryst vóór dat de Regen valt, is het een teken dat men weinig Regen zal hebben. By helder en heet Weer, wanneer de Barometer hoog ftaat en ryst , en gy dus alle mogelyke zekerheid hebt om fchoon Weer den volgenden dag te wagten, en 'er nogthans Stortregens vallen , zyn deeze waarfchynlyk de " gevolgen van Donderbuien op eenigen afftand gevallen. Indien , by fchoon Weer , wanneer de Barometer hoog blyft en klimt, dezelve op den Middag daalt, en omtrent den Avond weder ryst, mag men, op den Avond of Middag van den volgenden dag, een enkele Regenvlaag, doch vervolgens goed Weer, verwagten. Wanneer de Barometer langzaam klimt , en daar mede eenige dagen aanhoudt , heeft men grond om zich voor eenigen tyd beftendig Weer te belooven , of 'er moet verandering van Wind tusfehen beide komen , inzonderheid uit den Zuid-Westen of uit het Zuiden. Van den Barometer en Thermometer. Indien de Lugt. by vogtig Weer, heeter wordt door de werking der Zon alleen , verdwynt de vogtigheid doorgaans , en de Lugt blyft helder ; maar, indien de Barometer daalt, en de verandering in de Lugtgeftekenisfe voortkomt, uit hoofde van een Zuiden- of ZuidWesten- Wind , dan klimt de Vogtigheid of Nevel op, en vormt zich tot Wolken, en die opklimming is doorgaans een teken van Regen. Van den Barometer , Hygrometer , Wind, en den Slaat des Uitfpanzels. De Barometer hoog en beftendig ftaande , de Hygrometer een drooge Lugt aanwyzende , het Uitfpanzel zich hoog vertoonende , en de Wind Noord-Oostlyk waaijende , heeft men de zekerfte Voortekens van volduurend fchoon Weer ; terwyl een ligte en vogtige Dampkring, met een laage Lugt , en een Zuid-Weste Wind , zeker een nat failben aankundigen. V. ceel. wenoelw. mo. 8. Z Van  33° voorspellende TEKENS VAN het weer. Van den Thermometer. < By aJdien in den Winter de Koude fchielyk afneemt, fpelt zulks in 't algemeen Regen. In den Zomer, is desgelyks eene fchielyke vermeerdering van Hette een Voorbode van Regen. Van den Hygrometer en Thermometer. Het is, in de meeste gevallen , een vast teken van fchoon Weer , wanneer de loop des Hygrometers van de grootfte Vogtigheid in den Morgen, tot de grootfte Droogte in den Achtermiddag, grooter is dan doorgaans met dezelfde Lugtgefteltenisfe ; het tegenovergeftelde levert ons de zekerfte voortekens van Regen. (jt Vervolg hier had.) ECHTE GEDENKSCHRIFTEN VAN HET leeven en de MEiVSCHLIEVItNDE VERRICHTINGEN VAN wylen john howard, Esq. L. L. D. et F. R. S. CUit het Engelsch.) Y\c Ouden, een Character van meer dan gewoone -"-^ Uitfteekenheid befchryvende, waren gewoon, daar in te^ plaatzen, dien kentrek van een goed Man -n . de Kennis van zichzelven. „ De Mensch , die zichzel„ ven kent," zegt de Romcin/llie Redenaar, „weet „ dat by bedeeld is met een Godlyk beginzel ; en, „ zichzelven aanmerkende als een Tempel, waarin de „ Goden *yne Ziel geplaatst hebben , om een geheiligd „ beeld te zyn , als 't ware, van hunne Godiykheid, „ zal hy zorg draagen , dat alje zyne Gevoelens en „ daaden aan die hemelfchc Gift beantwoorden. . „ In de daad, welk eeu grooter geluk kunnen wy ons „ verbeelden dan hy geniet , die een juist denkbeeld „ heeft van .alle de zedelyke verpligtingeri ; die zich „ verheft boven allen zinnelykem lust, eii wellustig ge„ not met voeten treedt , a'ls onwaardig de verheevenheid zyner natuure ; die geen wcdcrfpoed , geen ge„ vaar_, ja geen dood zelfs., kan verfchrikken; die altoos „ yyerig en werkzaam is in dienstbetoon aan zyne „ vrienden , en met eene uitgebreide Z;el het geheele „ Menschdom aanmerkt , als door eene gemeene natuur met  LEEVEN EN MENSCHL. VERRIGT. VAN J. HOWARD. 331 „ met hem vereenigd ; met één woord , die een ongeil maakte Godsvrugt betoont, en de Goden eert? —— j, Wanneer zulk een Man , daarenboven, het gefchaa,, pene beichouwd , den aart en oorfprong der dingen ,, betragt den ftaat , waar toe zy onophoudelyk ftrekken den tyd en wyze van derzelver ont- binding overwoogen — en ontdekt heeft wat in de,, zelve fterflyk en verganglyk, wat Godlyk en eeuwig M is, wanneer hy, zo verre het in den Sterveling j, vallen kan , opgeklommen is tot de kennis van den „ grootep Opperbeftuurder aller dingen ; wanneer hy ,, zichzelven kan aanmerken als niet bepaald binnen de muuren van een enkele Stad, als niet enkel het Lid van ,, eene bepaalde Maatfchappy; maar als een Burger der wereld. Hoe waarlyk mag zo iemand , in dit uitge„ breid begrip der zaaken, ó, onfterflyke Goden ! gezegd worden , zichzelven te kennen, overeenkomftig met het voorfchrift van apollo ! Hoe klein , hoe „ veragtlyk, zullen in zyn oog weezen alle de glinfte„ rende beuzelingen, die door gemeene Zielen voor de ,, grootfte goederen gehouden worden (*)." Van Helden en Vermeesteraars , van Staatslieden en Wetgeevers, van Dichters en Wysgeeren, van de Liefheb» C*) Qui fe ipie norit, primum fentiet fe habere divinum. ïngeniumque in fe fuum, ficut fimulacrum aliquod, dedicattim putabit ; tantoque munere Dcorum femper dignum aliquid et iacict et fentiet. Nam cum animus, cognitis perceptisque virtutibus, a corporis obfequio indulgentiaque discesferit, voluptatemque, ficut Labem aliquam decoris, oppresferit; omnemque mortis dolorisque timorem effugerit, focietatemque caritatis coierit cum fuis , omnesqu*. natura coniunctos , fuos duxerit, cuitum- que Deorum et puram religionem fufceperit quid eo dici aut excogïtari potent beatius? Idemque cum caslum, ter¬ ras, maria, rerumque omnium naturam perlpcxerit, eaque unde generata, quo recurrant , quando, quomodo obitura , quid in lis mortaie et caducunr, quid divinum aeternumque fit, viderit; ipfumque ea moderantem et regentem pene prehenderit; fefeque 'non itnis circumdatum meenibus , popularem alicu'us definiti loei, fed civem totius mundi , quafi unius urbis, agnoverit: in hac il!e magnificentia rerum , atque in hoe confpectu et cognitione naturai , Dii immortales ! quam iple fe noscet, quod Apuüo prscipit Pythius! quam contemnet, quam defpicfet, quam pro nihüo putabit ea , quae vulgo ducunter amplisfima. Cicero dt Legibus. Z £  33^ LEEVEN EN MENSCTILIEVENDE VERRIGTINGEN hebbers eens byzpnderen Lands; met één woord, van al die hoogagting, tot welke groote begaafdheden, ongemeene deugden, en verbaazende vorderingen een Man kunnen verheffen, konden de verzamelingen der Leevensbefchryvingen , ten tyde van cicero , een ryken voorraad verfchaffen: maar het hoogverheeven Character eens Burgers, Patriot der Wereld , door hem befchreeven, fchynt een fchepzel van 's Redenaars eigene verbeelding : want van zulk een Character verfebaft de Hei' denfche Oudheid geen voorbeeld ; en , zints de dagen van den Hemelfchen Inlteller onzes Godsdiensts , die het Land doorging, goeddoende aan allen, zyn de voorbeelden van eene geheele en volltrekte overgave van zichzelven aan het welweezen van anderen , eene foort van zedelyke Verfchynzelen, die voor een tyd verbaasden , en dan , gelyk een Comeet , die voor eene wyl met verrukkenden glans blonk , eeuwen lang uit het gezigt verdweenen. In 't verloop van Zeventien Eeuwen wordt misfehien van niet meer dan vier groote Menfchenvrienden gewaagd , die zich aangevuurd voelden door een foort van Godlyken heldcnyver , die de akeligheden der gevangenisfen opzogten , de verblyfplaatzen der befmetting intraden , en dc verfchriklykheden der Pest braveerden (*). Wy befchouwen zodanige Characters met eerbied; wy merken ze bykans aan als weezens van eene fmogere natuur , door de nnaflaatende betooningen van goeddaadigheid, naderende tot de volmaaktheid der Engelen , en ryp wordende voor de Onfterflykheid. Maar de Menscbüevende verrigtingen van Mr. howard bepaalden zich niet, gelyk de hunne, tot een enkel Land. Hy wensch te niet alleen de e'.enden te verligten van de ongelukkigen in Engeland, en 'tnabuurig Vasteland , maar ook de heillooze vooroordeelen van Barbaarfche Volken weg te wecren , en hun te leeren , om dien grooten ramp, aan welken zy zich alle bykans blootgefteld vinden , wederftand te bieden , zo niet geheel en al uit te rooijen. Met dit inzigt ftrekte hy, naa alle de Gevan- - ge- (*) Vincent de paul , een Franschman , cn de Cardinaal borromeno , een Italiaan , in de Zestiende Eeuw ; Sir jon.v lawrence, Lord Major van Londen, en dc Bisfchop. van Marfeilles, in 1720.  VAN JOHN HOYVARD. 333 genisfen en Hospitaalen in de Britfche Heerfchappye, en zelfs onder de bevroozene lugtftreeken van "het Noorden, bezogt te hebben , zyne nafpeuringen uit tot de brandende kusten van het Oosten, waar, om met een Dichter te fpreeken, de Natuur ziek ligt, en elk koeltje den dood aanvoert. John howard , het uitfteekend onderwerp van dit ons Gefchrift, (tarnde af uit een tak van een Edel Geflacht van dien Naam , welke een zo onderfcheidend vertoon maakt onder den Brhfchen Adel (*). Hy werd gebooren omtrent her Jaar MDCCXXV, te Lover .lapton , in de Parochie van Hackney , in het Landfchap van Middlefex. Zyn Vader, Mr. john howard, hadt deel in een zeer groote Behangzel-Fabriek en Handel, onder de handtekening van howard en hamilton , in Long-lane IVest-Smithfield. Hy leefde in zeer ryke omftandigheden ; doch was van eenen zeer fpaarzaamen aart. Hy onderhieldt een zeer dipte geregeldheid in zyn huis; en aan zyne bedendige waarneeming van den Sabbath, en het houden van Familie-gebeden, was zyn Zoon misfehien die Godsdiendigheid verfchuldigd, welke zints altoos een onderfcheidende trek in zyn Charakter uitmaakte. De Vader, een Protestantsch Disfenter zynde , zondt zyn Zoon na een Taalfchool te Hertford , de Meester aldaar was de Heer worsley , die in dezelfde Godsdiendige beginzelen ftondt , een Man van groote Geleerdheid (f). Uit deeze School ging de Heer nowaro, ten behoorlyken tyde, over, na eene Academie, gefchikt om de Letteroefeningen te voltooijen van jonge Heeren, die na 't Leeraarampt onder de Protestantfche Dis/enters liaan , op deeze bevondt zich toen, tot onderwys der Letterlievende Jeugd , joiin eames , F. R. S. een der kundigfte Manben van zyn tyd. Op deeze Academie maakte hy kennis met verfcheide Per- foo- (*) De Familie-wapens van den Hertog van Norfolk cn de Graven van Suffolk , Effingham, en Carlisle, zyn geplaatst boven den Graffteen , door Mr. howard ter gedagtenisfe zyner eerde Vrouwe opgerigt, aan de Zuidzyde van Whitechapel Kerkhof , wel als zynen edelmoedigen aart, te doen blyken, door ruim vyf cn zeventig ponden St. jn te fchryven , tot den koop vaneen huis, gefchikt ten verblyve van den toenmaafgen Predikant der Protèstafitfchi pis/enters te dier plaatze. Naa den dood zyner Huisvrouwe, brak hy zyn Huishouding op , en huurde Kamers in St* Pauh Churchyard. 'Al het Huisraad , 't welk hy in zyne gehuurde Kamers niet kon plaatzen , verdeelde hy in loten voor de arme Ingezetenen te Newinglon; en dc oude hier boven ge-  VAN JOHN HOWARD. 337 gemelde Tuinman herdenkt nog , met dankbaarheid, dat hy , behalven een Guinje dien hy kreeg voor één dag werkens , voor zyn aandeel, gelyk hy het noemde, ontving een bedde met zyn toebehooren, een tafel, zes ftoelen , en een nieuwe zeisfen. De Heer howard werd, den dertienden van May MDCCLVI, tot Lid van de Koninglyke Maatfchappy verkoozen , en in dezelve , op den twintiglten dier maand toegelaaten. — In 't zelfde jaar bepaalde hy zich tot het doen eener reize, om zyn Geest op te beuren uit die neerflagtigheid , waar in hy door den dood zyner Egtgenoote geworpen was. Eene begeerte, om de ruïnen te zien van Lisfabon , gelyk deeze zich vertoonden , naa de geweldige aardbeeving des Jaars MDCCLV, bewoog hem, om een reis na Portugal de voorkeur te geeven , boven den tocht na eenig ander gedeelte des Vastenlands. Hy ging fcheep aan de Hanover-Paket na Lisfabon, fchoon de oorlog met Frankryk nu eerst verklaard was. Zy werden nagejaagd door een Franfchen Kaaper; de Paketboot zeilde uitfteekend; maar- alle de zeilen , welke zy konden , byzettende, viel de mast over boord ; zy vielen den Kaaper in handen, die hun na Brcst voerde. Te deezer gelegenheid was de Heer howard niet alleen ooggetuigen van de jammeren , aan welke de Gevangenen menigmaal waren blootgcrteld ; maar hy ondervondt ze in eigen per- foon. ,, Eer wy de Haven van Breit befeiktêh ," fchryft dc Heer howard , ,, leed ik den gcweldigden ,, dorst: dewyl ik in veertig uuren geen drup waters ,, kreeg , en nauwlyks een brok broods. In het Kasteel te Brest, lag ik zes nagten op llroo; in opmerking ,, ncemende , hoe wreed myne Landgenooten daar behandeld werden, als mede te Morlaix, waar men my „ vervolgens heen voerde; geduurende twee maanden, „ bevond ik my, op myn woord van eer, te Corbaix , en hieldt briefwisfeling met de Engelfche gevangenen te Brest, Morlaix, en Dinnan. Ik kreeg genoegzaame zekerheid , dat ze mishandeld wierden met zulk „ eene barbaarschheid, dat reeds verfcheide honderden ,, waren omgekomen; dat'er zes en dertig, op één dag, ,, te Dinnan in een kuil begraven waren. Wanneer ik, „ mede op myn woord van eer, in Engeland kwam . gaf 5, ik aan de Gelnstigdcn tot het bezorgen van de zieke ,, en gewonde Zeelieden. een omdandig verflag van 't Z 5 geen  33S LEEVEN EN MÉNSCBLIEVENDE VERR.IGTINGEN o-een ik had waargenomen; dit verflag trok hunne aan" dagt, en verwierf hun dank. Men deedt deswegens " verto'ogen aan het Franfche Hof, onze Zeelieden kree" "-en verligting; en, die zich in de drie bovengemelde " aevangenisfen bevonden, werden met de eerfte Car- " tel-fchepen na Engeland gevoerd. Misfehien " deedt , 't geen ik te dier gelegenheid leed , myn " medelyden met het ongelukkig Volk, 't geen het on" derwerp van dit Boek uitmaakt , te fterker gaande ' worden (*)." In alle de Schriften van den Heer howard , vinden wy weinig berigt zyn eigen Perfoon betreffende; en dat weinige is alleen 't geen toevallig voorkomt, als hy da groote zaak zyns arbeids vermeldt. Hy heeft ons , in de boven aangetoogene plaats niet verhaald, 't geen egter met de daad gebeurde, dat hy, in de gevangenis te Cörbdix, in gunst geraakte by den Gevangenis-bewaarder die hem, uit dien hoofde, Ichoon hy geen Officier rs' op Zyn woord van eer, toeliet in de Stad te woone'n ' Zyn voorkomen droeg zulke doorflaande blyken van'braafheid met zich, dat de Man, by wien hy zich vervoegde om in de kost te gaan, en die hem volftrekt niet kende , hem rykelyk voorzag van kleederen en geld , hem beide te Brest ontnomen; in 't einde kreeg hy verlof om na zyn Land te mogen gaan , onder belofte van in zyne gevangenis te zullen wederkeeren , indien het /J^eAc/i'Staatsbeftuur niet wilde toeftaan dat hy voor een Fransch Zeeofficier zou worden uitgewisield. Hier voor kon men geene zekerheid altoos hebben : vermids de Heer howard flegis een byzonder Perfoon was. Toen hy in Engeland kwam , wilde hy daarom de geluk wenfc hingen zyner Vrienden , wegens het herkrygen zvner Vryheid, niet aanneemen, voordat de gunftige uitflaa zvner vervoeginge by het Staatsbeftimr hem kon verzekeren , dat hy met eer in zyn geboorteland kon bl~D\t ftuk wel gehaagd zynde , en de Heer howard in eigen perfoon ondervonden hebbende , hoe het der Godlyke Voorzienigheid mcr.igmaalen behaagt het kortftondig Ivden van eeïi byzonder Perfoon , ten meesten beste van diens Medemenfchen, te doen uitloopen, volgde welhaast (*) Jccowit of the State of the Prifohs, Sect. I.  van john howard. 339 de aandrift op van zyne brandende nieuwsgierigheid, om eene reize na Itaüe te voldoen. Naa zyne wederkomst zette hy zich neder te Whattombe, naby l.ymington, in New Forest, Hampshire; aldaar een Landgoed van 7000 Ponden Sterling gekogt hebbende , van john blakf. , Esq. Hier onthieldt hy zich omtrent zeven jaaren; in 't Huwelyk getreeden met de jonge Jufvrouw harriet leeds, Dogter van ed war d leeds , Esq. van Croxton ;n Cambridgehire, en Zuster van edward leeds, zitting hebbende in de Kanfelary , en Lid van het laatfte Parlement voor Ryegate , en van jöseph leeds , Esq. van Croydon. Zy was eene zeer beminnelyke en hoogstbekwaame Vrouw, en zo zeer gefchikt naar de geaartheid van den Heer howard , als hy 'er met mogelykheid eene kon getrouwd hebben. 't Is opmerkenswaardig, dat de Heer howard , terwyl hy zich te IVhatecombe onthieldt , zich door zyne braafheid en weldaadïgheid zo bemind maakte, by lieden van allerlei rang, dat hy nooit het minfte van zyne bezittingen verloor, fchoon hy zeldzaam de voorzorg van fluiten gebruikte ; terwyl de voorgaande Bezitter van dat Landgoed, de Heer blake, ondanks alle middelen van affluiting en fchrik, zich aan geftaage rooveryen vondt blootgefteld. Mevrouw howard ftierf, in 't Jaar MDCCLXV, in 't Kraambedde van haar éénig Kind. Naa dit treurig Sterfgeval, verliet de Heer howard Whatecombe, en nam zyn verblyf in een klein Huis, op zyn Vaderlyk Erfgoed te Cardington, naby Eedford. De arme Landbewoönders, aldaar, ondervonden het voordeel zyner tegenwoordigheid. Hy moedigde hun vlytbetoon aan, bezogt hun 111 ziekte , en voorkwam hunne behoeften. De Hutten, die in 't vallen ftonden , herbouwde hy volgens een beter plan, by elk derzelven voegde hy een kleine Bloemtuin vooraan, en gaf een ftuk lands tot het teelen van aardappelen agteraan; doch hy verhoogde de huur niet (*)• Met één woord , hy reedt nauwlyks ooit uit, en (*) Samuel whtthbresd, Esq., een Bloedvenvand van den Heer howard , Lid van het Parlement voor Bedford , die een Landgoed in dit Dorp heeft, herbouwde, ten zelfden tyde, met dezelfde menschiievende inzigten veele Bocrcnwooningcn: zo dat Cardington , 't welk, eenigen tyd geleden, de verblyfplaats fcheen van armoede en elende, thans een der netfte Dorpen is in het Ryk, verwonende allerwegen het genoeglyk voor-  J4-0 LEEVEN EN MENSCHLIEVÊNDE VttRRICTTNGEN en hy deedt het dagelyks, zonder in de nabuurfchap, by zyne wederkomst, het genoegen te fmaaken van iets toegebragt te hebben tot het welvaaren of den troost zyner Medemenfcnen. Wy zyn nu gevorderd tot dat tydperk in het leeven van onzen grooten Menfchenvriend, waar in hy gezegd mag worden, zyn onvergelyklyke loopbaan van Menschliefde ingetreeden te zyn; wanneer zyne betooningen van Goeddaadigheid zich niet langer bepaalden binnen de perken van een enkel Dorp, of een enkel Land; wanneer hy zich vondt opgewekt om vreemde Landen te bezoeken , gedreeven door beweegredenen van eenen geheelen anderen aart dan het voldoen van nieuwsgierigheid. In den Jaare MUCCLXXIII werd hy benoemd tot de Bediening van Hoog Sherif, in 't Land van Bulford. Men heeft gezegd, dat hy, een Protestantsch Dis/enter zynde, en als zodanig niet verkiezende het Avondmaal te ontvangen , gelyk de Weteischt, volgens de Plegtigheden der Engelfche Kerke , door den Graaf rathuust , toen Lord Kanfelier, zich liet overhaalen tot het bekleeden van dien post, onder verzekering vanVrywaaringvan de ftraffen aan welke hy zou onderhevig worden, als men hem uit hoofde van de Test 4ct vervolgde (*> Doch dit voorkomen van welvaard en overvloed , de natuurlyke belooningen van Vlytbe-oon en Deugd. (*) De Test Act, waar over, in deeze dagen, in Engeland zo veel te doen viel, fchryft alle Officieren, Militaire, en Burgerlyke voor , den Eed te doen , en eene Verklaaring af te leggen tegen de Tranfubflantiatie, in een van 's Koning Hoven te Wcstminfter , of in de Kwartierzittingen , binnen zes maanden naa hunne toelaating': endatzy, binnen het zelfde tydperk, het Avondmaal moeten ontvangen , volgens de plegtfahedeh in de Kerk van Engeland gebru;ki)k, in eenige openbaar! Kerk, onmiddclyk naa de Godsdienstoefening cn het doen der Leerreden , dat zy van deeze verrigting "ten Hove een Cetuigfchrift inleveren, getekend door den Leeraar en den Kerkoppasfer, en zulks ook bewyzen door twee geloofwaardige getuigen. Ieder Perfoon , d'e deeze Eeden met gedaan, of het Avondmaal op de gezegde, wyze ontvangen heeft, is onbekwaam om zulk een Bediening of Post te blyven bekleeden: en indien hy daar mede voortvaart , over den beftenxien tyd, en des wettig overtuigd worde , dan vervalt hy van het regt om eenig Regtsgeding voort te zetten , cm Voogd over eenig Kind cc zyn , of Beduur-  VAN JOHN HOWARD. 347 dit is een verkeerd berigt. Gelukkig voor de Vryheden van dit Land, leeven wy niet langer in eene eeuw waar in de Koning een ontheffende magt heeft. Noch de Lord Kanfelier, noch de Koning zelve, kan ontllag verleenen van de ftraffen door de Test Jet gedreigd, hoe zeer dezelve, in byzondere gevallen, mogen werken tegen de regten der LVienschlykheid, en hoe ftrydig dezelve moge weezen tegen de verlichte begrippen deezes tyds (*). De waarheid is , dat de Heer howard begreep , dat die verlichte begrippen de heerfchende geworden waren. Hy verliet zich op de edelmoedigheid zyner Landsgenooten , en gelyk het, in alle gevallen, naderhand bleek, liet hy zich, door bezef van perfoonlyk gevaar nooit affchrikken van het voortzetten eens edelmoedig begonnen werks : en wilde hy, te deezer gelegenheid , niet weigeren eene Bediening te aanvaarden, in welke hy dagt van uitfteekend nut te zullen kunnen weezen , uit aanmerking van de fchroomlyke gevolgen waar aan hy zich blootftelde , hadt iemand hem , uit hoofde van de Test Jet, willen vervolgen. Ct Vervolg hier naa.) ftuurder van iemands goederen, om eenig Legaat of Erfmaaking te doen, eenig Ampt te bekleeden , en verbeurt hy daarenboven 500 Ponden St. ten behoeve van zynen Aanklaager. Statute 25 Ch. II. explained by Geo. II. Ch. 26. (*) Geen Acte van het Parlement kan veranderd, verbeterd, opgeheven , of ontflag daar van ontleend worden, dan op dezelfde wyze als dezelve gemaakt is , en door 't zelfde geza» des Parlements. Blackstone's Comment. B. I. Ch. 2. Secc. 6.° OPHELDERENDE AANMERKINGEN OVER DE WOORDEN VINDING EN SMAAK. (Uit het.Engelsch.) •■VfiNDiNC, ten opzigte van de Tekenkunst, zo wel als » met betrekking tot de Dichtkunst, wordt zomtyds aangezien, of althans daar over gefprooken , als eene foort van weezenlyke Iublaazing; terwyl Vinding, naar myn begrip, niets anders is dan dat vermogen , waar door wy in ftaat zyn, om, in éénen opflag, en ten zelfden tyde, voor onzen geest te roepen, en te letten op eene  34* AANMERKINGEN OVER DE WOORDEN eene verfcheidenheid van denkbeeldige voorwerpen, die te zamen in 't geheugen bewaard zyn, of door derzelver eigene natuurlyke verbintenis, of door kunst, tot dat ze ons te ftadc komen. En worden deeze in de uitoefening der fchoone Kunlten verfchillend uitgekoozen, en gefchikt door de Verbeeldingskragt , onder het geleide van ons Oordeel en van onzen Smaak. De kragt der Vinding in de Kunlten moet, derhalven , noodwendig geëvenredigd zyn naar de maate van den voorraad van aangenaame denkbeelden, welken wy hebben kunnen opleggen, en het grooter getal van verbintenisfen , die wy gemaakt hebben, als de middelen , om ze ons te binnen te brengen, en aangenaame beelden te fchilderen, of welluidende klanken zamen te voegen, om 'toog of't oor te ftreelen. 't Zou een nuttige buitenftap weezen hier uit te weiden over deeze zamenvoeging van denkbeelden, in een zedelyk licht befchouwd. Zulks zou uitwyzen hoe noodzaaklyk het is voorzigtig te weezen in het vormen onzer denkbeeldige verbintenisfen; naardemaal niet alleen ons Genoegen voor een groot gedeelte , maar ook onze Deugd , Agting , en het Geluk onzes Leevens af kan hangen van den trein, welke onze denkbeelden geneigd zyn te volgen: en boven al, daar deeze verbintenisfen ons ten gids kunnen dienen in de keuze onzer Vrienden , en van de voorwerpen onzer Najaaging. Doch ik kan my thans hier over niet uitlaaten; alleen, moet ik hier, in 't voorby gaan, iets opmerken, 't geen te (lade kan komen in 't oordeelen over de verfchillende Characters der Menfchen, om 'er zich naar te gedraagen ten opzigte hunner heerfchende beginzelen. Ik merk, ten dien npzigte , aan , dat de Geestige Man in zyne gevoelens meest beduurd, en voornaamlyk ingenomen , wordt, door die voorwerpen , wier zamenvoeging zyne woelige Verbeeldingskragt bezig houdt : de Gierigaart wordt nauwlyks fterker bebeerscht door eenige Eigenbaat, dan de Geestige Man door treffende en ongemeene verbeeldingen ; en hoe aangenaam zyne verkeering < ok moge weezen; men kan op zyn oordeel en vriendfehap in 't algemeen niet vertrouwen. 10e Grappige Man ftaat het meest onder den invloed van zodanige voorwerpen, als door tegen ftrydfgheid met elkander eenige verbintenis hebben; het belachlyke is by hem de toets van regt , van eer, van braafheid; met één  VINDING EN SMAAK. 343 één woord, van alles. De Man van Smaak wordt door het fraaije getroffen: ftemt dit met het deugdzaa- me overeen , dan is hy waarlyk beminnelyk. • De Man van juist Oordcel heeft menigmaal een ftreng en ongemaklyk voorkomen; doch zyne denkbeelden zyn met waarheid gepaard , en 'er is eene braafheid in zyn ge- drag , boven allen bedrog verheeven. De Man van Vernuft, wiens denkbeelden zamengevoegd zyn door fraaiheid, of waarheid , of tegenoverftelling , of aangenaame nieuwigheid , kan ongelyk in zyn gedrag weeze-n ; doch over 't algemeen mag men zich op hem verlaaten. En is het geenzins te verwonderen, dat de meerderheid , welke zulk een aantal van verbintenisfen van denkbeelden hem moet geeven boven de rest der Menfchen , in ruwer of geestdryvender eeuwen , hem het aanzien gaf van een Man , die deeze meerderheid van Vinding , welke hem op eene zo buitengcwoone wyze , ondcrfcheidde , verfchuldigd was aan 't onderwerp van een byzonderen Geleidgeest, of aan eene Inftorting van gaven, verre boven het gemeen verheeven. Dan deeze tyden zyn lang voorby, en nogthans heeft men, in ftede van het boven opgegeeven eenvoudig verflag, het vermogen der Vinding , waaromtrent niemand die in Zichzelven treedt, een vreemdeling kan weezen, in de Voorreden voor fresnoy's Art of Painling, gefchreven : „ Vinding is een Zanggodin, die alle de voor.,, deelen, aan haare Zusters gemeen, bezit; doch,door ,, het vuur van Apollo verwarmd zynde , hooger clan „ de overige ftreeft , met een helderder en hecrlyker „ glans pronkt." Dit is de voornaamfte plaats welke men wenscht in zulke eenvoudige bewoordingen voorgefteld te vinden, als licht op het Onderwerp verfpreiden kan. In de daad, ik moet bekennen grootelyks verbaasd te ftaan, dat een Man , als Mr. dryden, zich kon voldoen met zulk een verbloemden onzin, of denken dat deeze by zyne Leezers gangbaar zou weezen; maar dus wordt dikwyls nog de Verbeeldingskrao-t ten aanziene van dit onderwerp, onthaald, metIfchilder'ende woorden zonder eenige bepaalde betekenis; waar by toekomt, dat men, daar over geleezen hebbende, in 't einde geene vordering in kennis altoos gemaakt heeft van iets, t welk zo weinig verklaarings vordert, als men t ltuk eenvoudig en onverbloemd befchouwt. Door smaak heeft men eigenlyk te verftaan dat ver- mo-  344 aanmerkingen- over de woorden moffen der Ziele , 't welk beftaat in de onderfcheiding en 't genot van 't geen fraai of 't geen fchoon is ; in zo verre fraaiheid öf fchoonheid behooren , of tot byzondere denkbeelden en voorwerpen op zichzelven afzonderlyk befchouwd , of anders tot de fchikking en zamenvoeging eener menigte fraai- en fchoonheden. 't Is door deeze Zelfbekwaamheid, derhalven, dat wy tri ftaat zyn, om van onze denkbeelden , door de Vinding opgeroepen, de zodanige te verzamelen die zameno-evoesd kunnen worden, om voor de Verbeelding nieuwe, of fchoone, of verheevene, beelden te vormen. Mogelyk zal men aanmerken , dat het denkbeeld van Schoonheid volftrekt onbepaald is. als geheel afhangende van gewoonte en gebruik. 'Dit is alleen in zekere maate waar, en de geneugten van den Smaak der Ziele hebben , gelyk die van het gehemelte , desniettegenftaande , derzelver grond in onze algemeene aandoeningen en bevattingèn, gelyk zy door de wet der Natture beltemd zyn om zekere en bepaalde indrukken te maaken; maar de fterklte natuurlyke gevoelens, weeten wy, kunnen toegedaan, en in zeker voege veranderd, worden ; als mede , dat elk vermogen, onzer natuure ingeplant , door oefening zo wel voor verbetering vatbaar is , als blootgelteld voor .verflimmering , wanneer wy het verwaarloozen of misbruiken. Perfechern nihil est, fchryft quinctilianus , nilï ubi Nalura curd juvetur. ,, Niets is volmaakt, dan daar de Natuur door zorgvuldigheid geholpen wordt." Deeze regel, geloof ik vertoont zich nergens zigtbaarder dan in den Smaak , van welken , 't geen fraai en fchoon is , of althans in zekeren graad veronderfleld wordt zodanig te zyn , altoos ten voorwerpe ftrekte: dan nooit hebben wy gehoord, dat de Padde of Vlcedermuis ooit, van wegen derzelver fchoonheid, bewonderd zyn , of dar men de Goudvink , daar en tegen , nimmer voor lieflyk heeft uitgemaakt. Doch , zonder verder op byzonderheden ltaan te blyven ongetwyfeld zyn 'er eenige gedaanten , door den Schepper der Wereld natuurlyk gefchikt om in ons oog bevallig of onbevallig te weezen, onafhangelyk van de denkbeelden van voor- of nadeel, of gevaar, 't welk wv daar van ontvangen; gelyk 'er eenige klanken zyn, natuurlyk wel, of wanluidend, voor het oor, zo zyn onze zielen gefchikt, om uit de tegenwoordigheid van ze*  VINDING EN SMAAK» 34$ Zekere voorwerpen , genoegen of ongenoegen te fcheppen. Eenige Dieren, by voorbeeld, worden in 't algemeen voor fchoon gehouden , 't zy in gedaante" of kleur, en andere in 't algemeen leelyk gekeurd: nu 't geen algemeen is , kan met geene mogelykheid den oorfprong uit gewoonte of grilligheid ontleenen. De grootfte twyfelaar moet toeftemmen , dat eenige gedaanten met eenpaarige ftemmen fchooner dan andere gekeurd worden: 't welk noodwendig influit het beftaan van een natuurlyk beginzel in de Ziel, als een maatftok waar toe de voorwerpen kunnen gebragt worden. Men zal my wel ten goede duiden , dat ik deeze waarneeming met wyder uitbreide ; alleen nog deeze bedenking. Indien fchoonheid van gedaante zo noodzaaklyk geweest ware in de Dierlyke Wereld, als eene gepastheid en dienftige evenredigheid der deelen , dan zouden de onfraaije gedaanten van zommige fchepzelen 'er geen plaats gevonden hebben. Waren 'er geene dan fchoone gedaanten bezield geworden, dan was 'er eene gaaping in dit gedeelte der fcheppinge geweest: maar fchoon of leelyk ftaan zy alle in dezelfde betrekking tot god, en ongetwyfeld is de fchaal van fchoonheid, zo wel als die van werkzaame uitmuntenheid, in het dierlyk leeven vastgefteld , en even zeer afgemeeten door des Scheppers wysheid en goedheid, tot volmaaking des Heelals. 't Geen , ten deezen aanziene , waar is van de Dierlyke Wereld , mag met gelyk regt gezegd worden van de Onbezielde ; de gedaanten in beide zyn oneindig, en fchoonheid en leelykheid zyn in de eene zo wel als dc andere tegen elkander overgefteld , indien niet zamengevoegd. Een doeleinde van god in deeze zigtbaa» re Schepping was zeker het genoegen zyner Schepzelen , van welk genoegen het minfte kruipende Diertje, buiten twyfel , zyn deel heeft , geëvenredigd aan deszelfs vatbaarheid. En konden wy, in dit tegenwoordige leeven , gelyk wy mogelyk hier naamaals zullen kunnen , in eenen opllag het algemeen gelaad der Natuure befchouwcn, wy zouden ontdekken, dat zelfs de meest tegen elkander ftrydende deelen van deezen Aardkloot , welken wy bewoonen , als dezelve afzonderlyk en afgefcheiden befchouwd worden , alle eene rechtftreekfche ondergefchikte betrekking hebben tot de fchoonheid, de zamenftemming, en volmaaking van het V. DEEL. MKNGELW. NO, §• A* g.«  54-6 AANMERKINGEN OVER DE WOORDEN geheel. Maar , beperkt als onze tegenwoordige bekwaamheden zyn , kan het bekrompenfte gezigt ons zulk eene geregelde verfcheidenheid in de zamenftelling van alles rondsom ons ontdekken, als blykbaar gefchikt fchynt om onze aandagt te verpligten tot het voortzetten onzer kundigheden, terwyl het ons eene maate van vermaak en voldoening verfchaft, ten prikkel om 'er in voort te vaaren , en tot eene belooning voor vordering fchenkt. Op welk eene wyze Verfcheidenheid en Vermaak te zamen verbonden zyn als oorzaak en uitwerkzel, blyft een geheim; doch dit is eene ontdekte waarheid , dat verfcheidenheid , onder zekere bepaalingen, als de onmiddelyke oorzaak van 't geen wy fchoonheid noemen aangemerkt, voornaamlyk beftemd fchynt om ons tot Weetenfchap aan te fpooren. Verder mag ik hier by aanmerken , dat , was de Mensch gevormd zonder een Gevoel voor 't Fraaije en Schoone , hy zou een gebrek aan onfchuldige vermaaken ten noodzaaklyken troost des leevens , (behalven een gemis der reeds vermelde aanfpooring tot vordering in kennis ,) gevoeld hebben. En, nogthans , dit Gevoel of dien Smaak voor het Schoone te bezitten , op dezelfde onveranderlyke wyze , als onze Oevatting der Waarheid, moest, in veele gevallen, onherftelbaarc verlegenheid baaren : 't was, derhalven, om deeze reden voegelyk en dienftig voor den Mensch , in deezen tegenwoordigen ftaat, om hem onder den last en moeilykheden deezes leevens op te beuren , en derzelver gewigt ten tegenwigt te dienen, dat hy natuurlyk eene onderfcheiding bezate van de Schoonheid hem ingeplant , met een vermaak aan de bezeffing verbonden; wyslyk egter is het teifens verordend , dat wy , niettegenftaande deeze oorfpronglyke inrigting,, door gewoonte ons fchielyk kunnen bevredigen niet voorwerpen, geheel van Schoonheid ontbloot, 't zy in gedaante, kleur, of fchikking althans in zo verre bevredigen , dat de fmertverwekkende afkeer wyke. Ja , zo buigzaam is deeze bekwaamheid ,. door de gunftige fchikking der Voorzienigheid tot bevordering van ons Geluk , dat wy in 't einde de voorkeus , zelfs in 't ftuk der Schoonheid, geeven aan deeze gewoonte, en eene geneigdheid bekomen, om die voorwerpen, met welke wy genoodzaakt zyn lang om te gaan , voor de aangeSamfte te houden , fchoon ze in 't eerst onaangenaam ■ *mÈ i A «v . . .1 . ja  VINDING EN SMAAK. 347 in onze oogen waren, 't Gaat hier mede juist op dezelfde wyze als met de natuurlyke onderfcheiding van ons Gehemelte, die, een ftaat van onverfchilligheid doorgegaan hebbende, een welgevallen vindt in dingen, oorfpronglyk onaangenaam , tot walgens toe onaangenaam, In tegendeel , en dit is onze opmerkinge overwaardig, dit verdient onze dankbaarheid in de hoogfte maate , iets, 't geen wy eens, 't zy in voedzel of in ichoonheid aangenaam bevonden hebben , wordt ons nimmer, door gewoonte, volftrekt onaangenaam, zo 'er geene byzondere toevallen bykomen , of zulks ontftaat uit onvoorzigtigheid of misbruik. . 9ver,t Seheel, derhalven, mag dan de Goede Smaak, inden verbloemden zin, gezegd worden te beftaan in die bekwaamheid der Ziele, waar door wy in ftaat zyn om te onderfcheiden en te genieten wat Schoon of Uitmuntend is in Kunst of Natuur, elk op zichzelven belchouvvd ; waar door wy de Fraaiheid kunnen opmerken , welke hervoortkomt uit eene juiste fchikking der voorwerpen , die in zichzelven niet onbehaaglvk zvn. Deeze Smaak verfchaft ons eene verfynde foort van zinnelyk genot 111 de vermaaken van het Gezigt en het gehoor , verre verheven boven de groovere vermaaken der andere Zintuigen; doch onze Goede Smaak wordt best onthaald door zodanige fchilderycn , gevormd door de verbeelding der Dichteren , als ftrekken om onze ingefchaape heide tot Deugd , Regtvaardigheid , en Menichenliefde , te gelyk met onze zugt voor Schoonheid, voldoende te ftreelen. ' belangryk berigt , van de zeden , gewoonten , en het character, der spanjaarden. (Overgenomen uit des Heeren peyron's Esfays on Spain, uitgegeeven in bourgoanne's Travels.) £pcmje werd, by beurten, bewoond en overwonnen door onderfcheidene Volken, en. ontving met de ketenen der Overwinnaarcn een gedeelte van hun Character. Den heer/chenden fmaak der Spanjaarden voor zekere Schouwfpel-vertooningen; de zugt tot hoogklinkende Tytels, en een eind/ooze lyst van Naamen ; hunne Galantery en diepen eerbied voor de fchoone bexe; hunne zinnebeeldige en vergtootende wyze van fpreeken Aa a ont-  343 ZEDEN", GEWOONTEN, ENZ. ontvingen zy van de Mooren. Zy erfden de deftigheid in houding , en in gefprekken, en de jaloufy, welke hun agter- dogtig en wraakzugtig dcet worden , van de Africaanen. Van de Gothen, en hunne Voorvaderen, ontleenden zy Openhartigheid , Braafheid en Moed, Deugden aan hun eigen. De Romeinen en de Gothen, desgelyks, gaven hun de Geestdrift van Vaderlandsliefde ; de gefteldheid op het Grootte , en het Bygeloof'. Tot welk eene hoogte het Bygeloof der Romeinen opfteeg kunnen wy uit plutarchus leeren. De Bygeloovigheid der Italiaanen is in niets anders , dan in het voorwerp, veranderd, en daar, zo wel als in Spanje, is nog de aart des Bygeloofs dezelfde gebleeveri; Veelvuldige befehryvingen hebben wy van der Spanaarden Character ; doch ieder Landfchap heeft zyn byzonder Character, en fchynt 'er tusfehen dc Bewoonderen zo wel een zedelyke ais natuurlyke verdecling plaats te hebben. De Landfchappen , die voorheen bykans zo veele Koningryken waren, fchynen den geest van haat tegen elkander , in eene meerdere of mindere maate , naar gelange zy in afftand van elkander verwyderd zyn, behouden te hebben. De Cataloniers zyn de vlytigften, en wcrkzaamflen onder de Spanaarden : zy merken zichzelven aan als een onderfcheiden Volk , zyn altoos gereed ten opftand , cn hebben meer dan ééns het ontwerp gevormd, om van hun Landfchap een Gemcebest te maaken. Eenige Eeuwen geleden , is Catalonie de Kwcekfchool geweest van Kunst en Handel in Spanje: ciie aldaar een graad van volkomenheid beklommen, in geen ander gedeelte van het Koningryk te vinden. De Catalonier is ruw , gemeenzaam, jalours , cigenbaatig , maar op , cn in, 't voorkomen , vriendlyk. . De Valencier is fcherpzinnig, valsch, en zagter in t voorkomen ; voert niets weezehfyks uit; fchoon tot veele dingen bekwaam; alle de Potzemaakers en Kwakzalvers van Spanje komen uit het Koningryk Valencia. De Andalufier heeft niets van zyn eigen , dClfs zyne Taal niet, en mag met den Gasconjer vergeleeken worden , van wegen de bui'tcnfpoorigheid zvner uitdrukkingen, zyne leevendigheid en ydel pochen ; hy is onder honderd Span aarden ligt te onderkennen. Grootfpraak heeft hy fteeds in den mond , hy fchikt alles op , en vergroot het; hy biedt zyn beurs, zyn perfoon, aan u aan, juist zo lang dat hy tyd heeft om des berouw te hebben. Hy is Ieevendig, vrolyk, weinig bedryvend, gehegt aan de oude gewoonten zyns Lands, vlug , welgemaakt, een liefhebber der Vrouwen, op dansfen, vrolyke partyen , cn goeden cïer, gefield. De Castiliaan is trots, ernsthaftig in zyn voorkomen, fpreekt weinig, en fchynt in diepe gepeinzen verzonken. Zyne beleefd-  DER SPANJAARDEN. 349 leefdheid is koe!; doch zonder gemaaktheid ; hy is wantrouwend, en fchenkt zyne Viïendl'chap aan niemand, dan na zyn Character langen tyd waargenomen te hebben. Hy bezit vernuft , fterkte van geest , een bondig oordeel , en is voor de Weetenfchappen gefchikt. Stelt hy zich vrolyk aan , dit is meest altoos met voorbedagtheid. De Inwoouder van Galkia mag met den Inbooreling van Auvergne vcrgelecken worden ; hy verlaat zyrr-geboorteland, en wordt, in 't overige van Spanje, op bykans dezelfde wyze gebruikt, als lieden van dezelfde foort uit Auvergne en Limou. fin in Frankryk C). De meeste Knegts zyn Afturiers, "zy zyn getrouw , niet zeer kundig, maar nauwkeurig in het volbrengen van hun pligt. Over 't algemeen is de Spanjaard geduldig en Godsdienftig: hy denkt diep, doch befluit traag; hy is befcheiden en maatig; van ouds af is zyne haat tegen de Dronkenfchap bekend. • Strabo verhaalt ons van een Man, die zich in een vuur wierp, om dat iemand hem een Dronkaart genoemd hadt. Hy is getrouw , liefhebbend, vriendlyk. De Spanjaard is egter met zonder gebreken , en waar wordt de Mensch zonder dezelve gevonden? Dc Mensch beftaat uit Deugden en Ondeugden, en een Volk is eene verzameling van Menfchen. Wanneer, derhalven , by een Volk, de Deugden en gezellige hoedanigheden de Ondeugden, onaffcheidclyk van dc Gefteltenisle, de Lugtftreek, en het Character, kunnen opweegen, verdient dat Volk, met het hoogde regt, onze vuurigfte hoogagting. Ik kan met waarheid zeggen , dat ik — uitgezonderd eene aanmaatiging van meerderheid , welke tot hier toe min het uitwerkzel geweest is van de Lugtftreeke , dan van oorzaaken, die misfehien fchielyk zullen ophouden ; een geest van wraak, zugt, waar van men de uitwerkzels zelden ziet ; een Volks trots, die, welbeduurd, de hcilzaamfte uitwerkzels zou kunnen baaren; en eene zeer diepe onkunde, ontdaande uit gebrek aan eene opvoeding, waar van men den oorfprong te zoeken hebbe in het Geregtshof, opgerigt tot fehande van de Wysbegeerfe, en het gezonde Verftand, in de Spanjaarden niets dan Deugden gevonden heb. Hun Geduld in de. Oorlogen met Italië en Portugal verbaasde de Franjchen (f). De Spanjaarden waren geheele dagen - zonder brood, water, of bedden, en men hoorde geen het minfte gemor in hunne Legerplaatzc 'er was geen het geringde verfchynzel van Oproerigheid; men befpeurde alleszins de ftriktfte gehoorzaamheid, en bereidvaardigfte onderwerping. Altoos waren de Spanjaarden zeer aan hunnen Koning ver- knogt. (*) Als Sclioorfteenveegers, Sclioenenfchoonmaakers, enz. Cf; En in 't belc» van Gibraltar geheel Europa. Aa 3  350 zeden, gewoonten, enz. knogt. *t Was niet, dan met liet uiterfte leedweezen , dat zy philip den V een Krygslyfwagt zagen vormen. De Graaf de algüilar , een braaf Edelman , nam de vryheid den Koning deswegen te gemoet te voeren: „ Indien uwe Majefleit be„ flooten hadt op de groote Markt te Madrid te tlaapeii, zoudt „ gy u daar in volmaakte veiligheid bevonden hebben ; de „ Markt zou niet vóór negen uuren hebben aangevangen , en „ alle de Caftiliaanen waren, geduurende den nagt, uwe L}1„ wagten geweest.'' Van hunne vroegfle kindsheid af, aan Ligtgeloovigheid , en de Kerkplegtigheden gewoon , zyn ze bygeloovig , zonder het te weeten , en weezenlyk devoot. Zeils , in hunne losbandigheden , bewaaren zy het voorkomen van Devotie. De Spanjaard fchynt , te midden zyner geweldigftc Driften , zyne bedaardheid te bewaaren; en terwyl zyn hart ontftooken is, bewaart zyn gelaad de gewoone crnsrhaftigheid. De Span aard heeft die ligtzinnigheid , noch geweldige fnapagtigheid , zo gemeen in Frankryk ; noch betoont hy , in zynen ommegang, de fcherpheid en bytende hekelagtigheid van den Engelschman , en nimmer neemt hy den kruipenden , vallenen , en vleicnden toon der Italiaanen aan. Hy is deftig; zyne beleefdheid grenst aan het trotfche, doch blyft betaamlyk ; zyne betuigingen van genegenheid , fchoon niet altoos vuurig, zyn dikwyls hartlyk. Des Spanjaards Volks-hoogmoed, een vooroordeel, zeer gunftig voor het Staatsbeftuur , 't welk 'er gebruik van weet te maaken , klimt tot eenen verbaazenden graad op. 'Er is geen Spanaard, of hy houdt zyn Land voor 't voornaamfte der Wereld. Het Volk heeft ten fpreckwoord: Donde esta Madrid calle el milndo , „ waar Madrid is , laat daar de Wereld zwygcn." Een hunner Schryveren heeft een Boek uitgegecven, onder den Tytel: Solo Madrid es corte. „ Daar is geen ander Hof, dan „ dat van Madrid." Een Prediker zeide , in een Leerreden, over de Verzoeking van christus, dat de Duivel den Zaligmaaker op den top van een hoogen berg voerde , waar hy hem alle de Koningryken der Aarde ontdekte ; hy toonde hein, voegde hy 'er 'by , Frankryk, Engeland, Italië; doch, gelukkig voor den Zoon van god , Spanje was door het Fyreneefcke gebergte voor zyn gezigt verborgen. De Vaders van Huisgezinnen, weet men, dat, op 't fterven liggende, hunne Kinderen hebben geluk gewensebt wegens den zegen, dat zy in Madrid leefden, en leerden hun dat voordeel aanmerken als het grootfte goéd, 't welk zy hun konden naalaaten. Heit verblyf in de Steden, cn bovenal in de Hoofdftad, laat het Land ledig. Een Spanjaard leeft nooit uit eigen verkiezing op het Land ; hy kan 'cr geen verkiezing voor hebben, om djat Jiy niet weet wat het is; en by, die zich vcrph'gt vindt op 't Land  der spanjaarden. 351 • Land zyn verblyf te houden , weet 'er geen voordeel mede te doen. De treffende befchryvingen van de Schoonheden des Landsvan de tooneelen der Natuur, zo vol verfcheidenheden, die, te midden van de Stadvermaaken, ons met eene begeerte vervullen, om ze voor die des Landlecvens te vcrwisfelen, zyn onbekend in Spanje; men weet 'er niets van de geestdrift voor het Land , die een gessner , thomson , en sain r lambert vervulde. Zou het gebrek aan vatbaarheid in de Spanaarden, voor 't gevoel van alle Sentimenteele Schriften, niet gegrond zyn in hun wederzin van 't Landleeven ? De Lugtftreek, onder welke zy woonen, is brandend , en droogt het geheele geftel uit. Hadden de Spanjaarden meer gevoels, zy zouden het Land meer beminnen ; maar zy zyn als aan hunne Steden geketend ; in hunne Werken van Letterkunde is niets dan verbeelding; drift en galantery maaken het weezen hunner Minnehandelingen uit. - Hunne onkunde is over 't alséincen zeer groot ; de meesten hunner kennen geen onderfcheid tusfehen andere Volken , en veelen zullen ftaande houden, dat een Franschman, fchoon een Christen , geen Catholyk is. Hun leezen bepaalt zich tot Toneelfpelcn ; en hun bidden tot het herhaalen van den Roozen- krans. Ik verzoek , dat men in aanmerking neeme, dat ik hier algemeen fpreek : want in Span'e zyn veele Geleerden-, aan wier verdienften ik wenschte in ftaat te weezen regt te doen. • Der Spanjaarden Dapperheid fn den Oorlog is flegts oogenbliklyk ; en men heeft, op het bedryven van de uitfteekendfte Heldendaaden , tekens van de grootfte Lafhartigheid zien volgen. Verfcheide Krygsbendèn , die by een aanval over dag grooten moed zouden betoond hebben, beeven, en worden, geduurende een marsch by nagt, met een ydelen fchrik bevangen. Zomtyds zyn de Spanjaarden wreed in den ftryd , 't welk een gevolg is van hunne phlegmatieke gefteltenisfe: en eens verbitterd , kent hunne woede geen perken. Dikwyls heeft men in de Oorlogen met Italië opgemerkt, dat zy de gewoonte hadden om hunne Gevangenen liegt te behandelen , en zelfs te wonden, als zy ongewond hun in dc handen vielen; zy noemden dit : „ zich van den Gevangenen verzekeren." slfegurar el prifonero. Menigwerf zyn de Spanjaarden befchuldigd , dat zy hun Wraaklust te verre lieten gaan ; doch ten deezen opzigte fchynt het Volk geheel veranderd. Ik denk niet, dat de Spanjaarden die krast cn fterkte van Character, waar door zy voorheen tot groote daaden werden aangezet , en ten prooi ftonden van de gevaarlykfte driften , verlooren hebben ; rhaar opmerking , cn een rechtmaatiger denkbeeld van Eer, hebben her geweld daar van gemaatigd, en die wraak/ugtige geestgcffeltenisfe , welke Aa 4 hun  J52 ZEDEN, GEWOONTEN, ENZ. hun zelfs tot doodflag vervoerde, bepaalt zich tot de laagere rangen des Volks. De Vryplaatzen, die de Kerken yerfchatten , fchoon thans tot ééne Kerk i in iedere Stad, bepaald, zullen, langen tyd, dat zeker middel, om»zich van een vyand te ontflaan, in weezen doen blyven. De Spanjaard is over 't algemeen kort, rank, en welgemaakt, zyn kleur is olyverwig; zyn houding deftig ; hy drukt zich gcmaklyk en wel uit,- hy heeft iets bevalligs. Onder den Mantel , dien hy omflaat, en met veel handigheids behandelt, draagt hy een langen Degen , tot zelfsverdeediging. Hy is en blyft nog gefield op zyn breeden ronden Hoed , en zo ras hy zich jn een Land bevindt, waar dezelve niet verboden is, legt hy, met veel genoegen, den driepuntigen Franfclten Hoed, gelyk de Spanjaard dcnzelven noemt, ter zyde- De meest geliefde kleeding-kleur is zwart. Wanneer de Spanaard deeze aflegt cn verwisfeit voor de Militaire Kleeding , (zo heeten de Spanjaarden de Franfche Klecding) verkiest hy de helderde kleuren, en 't is niet zeldzaam, in Spanje , een gemeen Ambagtsman van vyftig jaaren , in roode of' hemelsblaauwe zyde te zien ; in deeze byzonderheid is 'er geen onderfcheiding van rang. De Spanjaard is 'er op gefield om vertoon te maaken, en verfpilt , zonder nadenken of berekenen , alles wat hy heeft aan zyn opfchik, en leeft voorts zo hy best kan. Een der pryzenswaardigfte hoedanigheden in den Spanjaard is, dat zy nooit een Bediende, die hun wel gediend heelt, laaten heen gaan; de. Zoon houdt die van zyn Vader by zyn eigene, als mede de Dienstboden die zyn Moeder hieldt, en zy alle fterven onder 't dak van hunnen Meester. Dit deeze oorzaakc is het zeer gemeen , in de huizen der Grooten, een verbaazend getal van Bedienden aan te treffen. Ik moest niet vergeeten te fpreeken van dat gedeelte des Volks, 't welk overal ons troost fehenkt, onzen geest opbeurt, en tot ons geluk grootlyks medewerkt , en geene ondeugden heeft, dan die wy 't zelve mededeclen. Niets is inneemeuder dan een jong Spanjaardinnetje, van vyfrjen jaaren, hoedanige ik 'er veele op 't land gezien heb , in dit Koningryk. Een aarigezigt, volmaakt eirond ; helder bruin hair , evenwydig verdeeld op het voorhoofd , cn alleen zamengebonden in een zyden netje; groote zwarte oogen,- een mond vol bevalligheden; een altoos zedige houding; een eenvoudige klecding, juist om het lyf gereegen , en den middel zagtlyk indrukkende ; kleine welgemaakte handen: met één woord, alles is in deeze jonge Dogtcrs bekoor]yk. Zy herinneren ons de zagtheid, de fchoonjKid, de kleeding, dc eenvoudigheid, der jonge Grtekfche Vrouwen , van wetke de Oudheid ons zulke heerlyke modellen bedt naagelaatcn. De Engelen worden, op de Spaanfche Toopeelen, altoos door jonge Dogters vertoond. t Ge-  der spanjaarden. 352 't Gelaad der Spaanfche Vrouwen is vol aandoening en lee▼endigheid. Zy roonen zich zeer voldaan, over iemand , die haar blyken van genegenheid laat zien ; zy begeeren zeer gevleid en geftreeld te worden; altoos zyn ze geestig, en maar zelden belchroomd. Zy drukken zich met veel gemaks uit, en hebben eene verleidende vaardigheid in 't fpreeken; zy zyn haastig , op haare begrippen gefield , en driftig; maar bezitten een goed hart, en luisteren na reden , zo ras men haar kan beweegen om 'er bedaard na te hooren. Zeer zyn ze op den opfehik, en byzonder op Juweelen, gefield , en bedekken, zonder wel overlegde keuze of maate, de vingers met gladde , of ^net Diamanten bezette, ringen. De armen zo wel als de ryken, gaan nooit buiten 's huis , zonder een Basquina , of een "groot zwart Mooren of Zyden Overkleed, over de andere kleederen heen geflaagen, welk Overkleed doorgaans zeer kostlyk is. Hierom doen zy de Basquina af, zo ras zy in hun eigen huis , of in dat eener Vriendinne, treeden. De Kinderziekte richt in Spanje min verwoestingen van Schoonheid aan , dan in Frankryk ; zeldzaam ziet men eene Vrouw daar door gefchonden. De Spaanfche Vrouwen hebben, over 't algemeen, zulke leevendige en fpreekende oogen , dat men ze, al derfden zy andere bevalligheden, daarom voor fchoon zou houden. 't Geen de Reizigers verhaald hebben , van de verregaande voorzorge die de Spaanfche Juffers draagen , "om haare voeten te bedekken , belpeurt men niet meer ; en eene Vrouw , die u haar voet laat zien , is niet altoos gereed , om , gelyk deeze Reizigers vertellen , u alle mogelyke gunften toe te ftaan. De lengte van haar Overkleed is min toe te fchryven aan Coquettery, dan aan Welvoegelykheid , en de vouwen , waarvan Vader labat fpreekt , in 't midden van het Overkleed, om 't «elve, naar welgevallen, langer te laaten naafleepen, zyn thans buiten gebruik. Zeldzaam geeft eene Spaanfche Vrouw u de hand, om dezelve aan te raaken en te kusfchen. Eene Engelfche- of Franfche Vrouw is met niemand, dan haare Vrienden, gemeenzaam: en deeze regels van welvoegelykheid zyn gemeen by alle Volken. Aan de Maagd maria, betoonen de Spanjaards hun mecsten Godsdienst, ter erkentenisfe van alle de gunstbewyzen aan hun betoond. De eerbied dien zy haar betoonen , cn voor de twee gefchenken, aan het Menschdom verleend , de Scapulaire of het Schoudermanteltje , en de Roozenkrans , kan nauwlyks befchrecven worden. Weinige Vrouwen gaan buiten 's huis om te wandelen, of te fpeeien , zonder Roozenkrans in de hand : en de Mannen nooit zonder een om den hals. Wanneer op hunne tooneelen de Duivel geketend wordt, gefchiedt zulks met een Roozenkrans, en hy maakt als dan een vervaarlyk getier, tot groote ftichting der toekykeren. Aa 5 Even  354 ZEDEN, GEWOONTEN, enz. Even opmerkenswaardig is der Spanaarden eerbied voorde Dooden en de Graflieden: op de laatfte ftrooijen zy bloemen, en befproeien dezelve met Wywater. Ieder drup Wy water, op het graf geplengd, leert hun Priester, bluscht een gedeelte van het Vagevuur uit. Wie zou 'er dan niet mild mede weezen, en al het water eener riviere wel willen gebruiken. De onvermoeide jonge Dogter befproeit de Grafftede van haaren Vader, en Broeder; mogt zy het nooit de Grafzerk haars Minnaars doen! Het heilig verlangen , om wél te doen aan de Zielen der afgeftorvecen, is algemeen in Spanje. Het Volk weet den dag wanneer een Ziel uit het Vagevuur komt ; dikwyls leest men op de Kerkdeuren aangeplakt : Hf>y Je faca Anima : „ deezen „ Dag is een Ziel verlost." Naa iemands dood , gefchieden 'er Zielmisfen zonder einde; hoe armoedig de Bloedverwanten het ook mogen hebben, zy moeten zich fomtyds byna van alles berooven, om de rust van de Ziel huns overleden Bloedverwants te verlosfen. De Zielmisfen die iemand bepaald heeft, dat voor hem by zyn overlyden moeten sedaan worden, gaan voor alle fchulden zyner Schuldeifcheren. Philips de V beval , by uiterften wille, alle de Priesters van de plaats , waar hy zou fterven , op den eigenden dag zyns overlydens, Mislcn voor de rust zyner Ziele te dpen ; behalven deeze, geduurende drie dagen, zo veele Misfën als mogelyk, voor bevoorregte Altaarcn ; cn , op dat hy het wel wis mogt neemen, beval hy , dat voor hem honderdduizend Misfen zouden gedaan worden , en dat het overfchot van die 'er meer geichiedden dan 'er noodig waren, om hem ten Hemel te helpen, ten baste zouden komen van die verlaateneZielen, om welker verlosfliig niemand dagt. De Spanaarden hebben hunne blinde hoogagting vcor dc Priesters, van dc Gothen ontleend. De Monniken, Priesters, en Bisfchoppen , waren onfeilbaar in de oogen van dat Volk. Zy werden de eeifge Regters in Burgerlyke , zo wel als in Kerkiykc, zaaken. De mindere Geestlyken werden by de Kerkvoogden als een hoop flaaven aangezien , cn het zelfde voorwcndzel heerscht nog heden ten dage in Spanje. De Pages , de Land- cn Hoefbewoonders, cn dc Knegts van een Bislchop, zyn Geestlyken. Zo zeer waren de Spanaarden met dc Monniken ingenomen, dat alphoisso de Krygshaftige, KèniBg Van Arragón, zyne Staaten, by uiterften wille, aan de Orde van de Ridders Tempelteren overliet. Dc Grooten des Ryks gaven geen agt op deeze vreemde befprecking ; egter verkoozen zy een Monnik tot hunnen Souverain , Don ramiro , Broeder des overleden Konings. De Tempeliers hadden dc onbelchaamdheid om de Kroon te vorderen , en omvingen , by wyze van onderlinge fchikking , de gifte van zekere Landen in jiet Koningiyk. . ■ Dc vver van dc Spanjaarden voer den Godsdienst frrc.it zich ■ J tot  der spanjaarden. §55 tot deszelfs Bedicnaarcn uit. Een Priester is een voorwerp van eerbied, de Burgerlyke Regter beeft geen magt om hem te ftraf. fen, hoe groot een misdryf hy ook moge begaan hebben. Weinig jaaren geleden, zag men in Andalufia hier van een treffend voorbeeld. Een Monnik , behoorende tot de Orde der, Barrevoeter Carmeliten , hadt eene geweldige liefdedrift opgevat voor eene jonge Jufvrouw , wier Biegtvader hy was. Hy hadt ongetwyfeld te vergeefsch gepoogd, zyne wenfchen aan haar. te ontdekken: dewyl hy, uit haar mond verftaande, dat zy zou, trouwen, en niet willende dat een ander in 't bezit zou geraaken van haar , die hy aanbadt, geheel verwilderd werd ; en, op zekeren dag , naa dat de jonge Jufvrouw by hem gebiegt, het Sacrament uit zijne handen ontvangen, en de Mis gehoord hadt, haar by de Kerkdeur opwagtte , en, niettegenftaande het gejammer van eene Moeder, en de verbaasdheid van allen, die het aanfehouwden, haar met drie dolkfteeken dood voor zyne voeten nederlag. Hy werd in de gevangenis gezet; doch de Koning, verflaan hebbende dat hy een Priester was, en hem zekeren tyd ter bekeering willende geeven, 'verwees hem om te Porto Rico als een Galeillaaf te leeven. Om een recht denkbeeld te vormen van de Zeden of Wetten eens Lands, moet een Waarneemer gebeurtenisfen verzamelen en vergelyken , als mede dc onderfcheide oordeelvellingen, in foortgelyke gevallen , onderzoeken. Een Kanunnik' van de Hoofdkerk te Seville, zeer pronks in zyne kleeding, en byzonder 'gefield op nette fehoenen , kon geen Schoenmaaker vinden , die ze hem naar den zin maakte. Wanneer een ongelukkige Schoenmaaker, by welken hy zich vervoegd hadt, naa het verlaaten van veele andere, hem een paar Schoenen t'huis bragt, die hem niet behaagden, werd de Kanunnik zo toornig, dathy, na den Schoenmaaker gaande, een fluk gereedfehap in den winkel aangreep, cn hem daar mede zo veel flagen op 't hoofd gaf, dat hy dood ter aarde viel. ( De ongelukkige Man liet eene Weduw naa, vier Dogters, en één Zoon van veertien jaaren, de oudfle van dit behoeftig Gezin, 't Zelve deedt zyn beklag by het Capittel ,• de Kanunnik werd in regtcn vervolgd , en vcrwcezen om voor één jaar niet in het Choor te komen. . De jonge Schoenmaaker, mahlyke'Jaaren bereikt hebbende, nauwlyks in ftaat om de kost te winnen , van verdriet vcrmeesterd, zat op een Procesficdag aan de deur der Hoofdkerk van Seville , als de Procesüe voorby ging. Onder de andere Kanunniken zag hy den Moordenaar zyns Vaders. Op het gezigt van dien Man , greep Kinderliefde , woede en wanhoop, hem aan, en vervoerde hem , om als raazende den Kanunnik aan te vallen, en het hart te doorbo'oren. Hy werd gevat , van de misdaad overtuigd , cn veroordeeld om leevend gevierendeeld te worden. Peter , dien wy den Wreeden noemen,  35Ö Zeden, gewoonten, enz. men, doch die de Spanjaarden, met meer reden, deft Minnaar des Regts heeten, bevondt zich toen te Seville. De zaak kwam te zyner kennisle : en, naa zich van de byzonderheden te hebben laaten onderrigten , befloot hy zelve Regter des Schoenmaakers te zyn. Het Vonnis zullende uitfpreeken , vernietigde hy, vooraf', het geftreeke Vonnis der Geestiyken ; en den Jongeling gevraagd hebbende wat zyn handwerk was, fprak hy, naa bekomen antwoord: „ Ik verbied u in één Jaar „ fchoenen te maaken." Nooit brengen de Spanjaarden licht in een kamer , zonder te zeggen, „Gezegend zy het Heilig Sacrament des Altaars!'' De byftanders antwoorden „ Voor altoos!" Hun groet is „ God bewaar u!" By het fcheiden zeggen zy, ,, Ga met God , met de Heilige Maagd!" Als zy in een Huis trceden , is het eerfte zeggen, Deo Gratias, Ave Maria. 't Gezin antwoord, Sin pecado concebeida, „ zonder zonden ont,, vangen." Dit onderwerp van zo veele hoogloopende gefchillen heeft men in Spanje tot een Compliment gemaakt. Nergens wordt van god , van Maria, en de Heiligen, zo veel gefprooken, als in dit Koningryk. De Paaschweek is de bron van duizend heifigfehennisfen, de gevolgen van Biegtbriefj'es. De Spaanfche Priesters hebben een grondregel, zo valsch als wreed; zy zeggen dat de Menfchen, door alle mogelyke middelen, moeten gewend worden om hun pligt te doen , en dat de overtuiging , vroeger of' laater, wet zal komen. Eenige weinige dagen vóór de Heilige Week bezoekt de Vicaris van elke Wyk, met een Register in de hand, zyn Volk , en tekent zorgvuldig elks naam op ;, vyftien dagen daar naa herhaalt hy dit bezoek, en allen die zich in zyn Wyk bevinden, moeten hem niet alleen ecu Biegtbriefje, maar ook een van ter Communie geweest te zyn , bezorgen. Hoe veele misbruiken ontftaan 'er niet uit deeze gedrogtlyke gewoonte ! De Heilige dagen hebben nauwlyks aangevangen, of men dryft een heiligfchendenden handel met dat geen, voor 't welk de Godsdienst ons leert den diepften eerbied te hebben. In alle Parochiekerken ziet men hechte Vrouwen communiceeren , en aan haare onboetvaardige Minnaars de ontvangene Briefjes verkoopen. Priesters, dien naam onwaardig, betaalen, met dezelfde munt, de gunften dier onkuifchen. Veelen worden , om de kosten van een Briefje te befpaaren , heiligfehenders; cn indien iemand, door zyne driften tot verkeerdheid vervoerd, Godsvrugt en welvoeglykheid genoeg behouden heeft, om tot deeze fchriklyke middelen geen toevlugt te neemen, en, op den dag dat de Priester zyn bezoeken aflegt, geen Brief e van Communiegang bezit, wordt hy het voorwerp van Kerk-, 4yke tugt ; zyn naam' wordt fchandelyk op de openbaarde plaatzen aangeplakt, en volbrengt hy , in den bepaalden tyd g  DER SPANJAARDEN. 357 het bevel niet, dan wordt hy aan den Iyve geftraft. In deezervoege wordt hy , die misfehien de Godsdienftigfte is onder zyne Broederen, 't meest gefchandvlekt, en het flachtoifer van zyne befchroomdheid en Heide tot de waarheid. Weinige Spanjaarden, weinige Vrouwen inzonderheid, worden op den arm gelaaten; doorgaans gefchiedt de aderlaating op de hand , of op den voet. Allen zyn ze zeer op het aderlaaten gefteld. 't ls niet ongewoon hun te hooren zeggen : die of deeze is onpasfeiyk geweest,- hy is viermaalen adergelaaten, en bevindt zich nu beter. De meeste Vrouwen doen zich , by wyze van voorzorg , drie of viermaalen in eene maand , aderlaaten. Ik hou my verzekerd , dat het groot aantal Blinden, in Spanje, zo zeer veroorzaakt wordt door hun veelvuldig aderlaaten als door de brandende zandgronden , die in verfcheide deelen des Ryks den grond uitmaaken. Menfchen , die men flegts zeldzaam ziet ten dage van gezondheid, blyven niet in gebreke, om u veelvuldige bezoeken te geeven , als ziekte u aan huis en kamer bepaalt. Zelden veragtloost de Spanjaard uitwendige zamenleevingspligten. Hy zal u op uwen Geboortedag komen begroeten; doch gy moet niet vervvagten , hem het overige des Jaars ten uwen huize te zullen ontvangen. De eerfte plaats in een Pofada, of Spaanfche Herberg,, is dikwyls een groote Stal , vol ezels «n muilezels , door welke gy heen moet dringen, indien gy begeert te vraagen, of 'er, om u te herbergen , plaats is. Met veel moeite komt gy in de keuken, welke beftaat uit een rond of vierkant vertrek, welks dak fpits toeloopt, en aan den top open is om den rook een vryen doorgang te laaten. Rondsom dien grooten Schoorfteen is een breede fteenen bank, die 'snachts het Huisgezin terBedftede verftrekt ; doch over dag een voeglyke plaats oplevert voor Reizigers, Voerlieden en Muilezeldryvers, die, zonder onderfcheid by den Waard en Waardin gezeten , de lugt een gedeelte des rooks ontneemen, door denzelven in te zwelgen. Het vuur, 't welk in 't middelpunt deezes jammerhartigen verblyfs brandt, beftaat meestentyds uit drooge koemest met ftroo gemengd ,• dit vuur dient ook, om voor ieder perfoon, op zyn beurt, zulk eeten te kooken, als hy zorg gedraagen heeft, mede te neemen. Al het keukengereedfehap beftaat in verfcheide groote ftoofpannen, en alles, wat gy eet, is geftoofd in zeer flegte olie. 't Is waar, men is 'er niet 1'paarzaam mede, en de overvloed , gepaard met de flegtheid , verdryft den eetlust geheel. . De hoek van de vuurplaats is doorgaans ingenomen door eenen Nieuwsverteller , tot de oogen toe gedooken in den-kap. van zyn mantel; of een blinden Muzikant, die door de neus zingt, en op zyn Guitar fpeelt, en de Kinderen der Waardiune, Jongens en Meisjes, die alleen een hemd of fchort dra»-  35 S ZEDEN , GEWOONTEN, ENZ. DER SPANJAARDEN. draagen, fchoon van een ouderdom, die voeglyk meer dekze! eischt. Wanneer gy u ververscht en gewarmd hebt , en verlangt te rust te gaan , brengt men u in een vogtig hol, een kamer geheeten, voorzien van twee Itoelen, doorgaans vry hoog, als de tafel laag, en laag, ais de tafel hoog, is; om dat alje dingen hier ftrydig zyn met alle reden en evenredigheid. Een matras , een voet korter dan dezelve behoort te weezen, wordt op den grond geworpen ; de beddclakens zyn niet veel grooter dan groote zakdoeken, en de deken, als gy 'er by geval een aantreft, reikt nauwlyks tot de zyden van dit elendig bed. Op zulk een bed van wellust moet de reiziger rusten, naa de vermoeienisfen van den dag , om 'er aangenaame droomen af te wagten, of nieuwe ontwerpen voor zyne reis te fmee- den. De flegtfte herbergen zyn nog , die opgehouden worden door de Gitanos, of Gipfies ; in een bosch zoudt gy u veiliger bevinden ; geftaadig moet gy uw goed in 't oog houden , en , niettegenftaande alle genomene voorzorge en tocverzigt, verlaat men die verblyfplaatzen zelden , met al de bagadie, welke men 'er inbragt. ZEDELYKE BEDENKINGEN. TTet is, dunkt my, eene der grootfte onwellevendheden die men plegen kan, laagheden te zeggen van iemands Vriend. Velen zyn nochtans met dat euvel belinet, dat ze iemand de gebreken zyner Vrienden onder 't oog brengen, en opnoemen. Dit vind men veel, wanneer zy met dezulken, van wie ze Ipreken , gene goede Vrienden zyn, cn uit eene zekere wangunst hen zwart pogen te maken by derzelver Vrienden. ■ Dik- wils heb ik deze omftandigheden zien gebeuren, en heb ze aan myn eigen perfoon meêr dan eens ondervonden. Dan ik heb het altoos aangemerkt, als een bewys van groote onwcllevenheid , en dikwils als een teken van een bedorven hart. Wanneer ik met verachting van myn Vriend hoor fpreken, dat tot nadeel van zyn perfoon of goeden naam ftrekt, kan ik dat, als een regtgeaart Vriend, met ftilzwygen beantwoorden ? Vat ik de pany van myn Vriend op, wat is 'er dikwils het gevolg van? twist, vyandfehap met hein , wien ik tegen ga ; terwyi myn Vriend 'er geen voordeel uit trekt, in tegendeel gevaar van nadeel loopt , wanneer het gezegde van hem wyder verfpreid word , en 'er meer menfchen kennis van krygen , gelyk dit al veeltyds het geval is, wanneer men zyne vrienden dadc- lyk verdedigd. Moetik, integendeel, ftil zitten en zwygen, Wanneer ik ten nadele van myne Vrienden hoor fpreken? Lyd dit de aait van ware Vriendfehap wei ? Ik geloof dat men,  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 3£p nien, in deze gevallen, niet te voorzigtig kan handelen. _ Men kan dikwyls zyne Vrienden grooter dienst doen met zwygen , dan met fpreken. Zomtyds kan, integendeel, het geval vorderen, dat men hunner verdediging op zich neme Het veiligst derhalven, dat men doen kan, is, wanneer men in dergelyke gevallen komt, met alle bedaardheid te overwegen- welk het nuttigst zy, te fpreken of te zwygen. Eene twede aanmerking moet ik hier nevens voegen , namentlyk, dat het niet zelden gebeurt, als onwellevende menfchen ons iets zeggen met betrekking tot onze Vrienden, wy niet zelden in hun gebreken beginnen te ontdekken , welke wy te voren nimmer gezien hadden .- of wanen gebreken in hun te vinden fchoon ze dezelve indedaad niet hebben , alleen om dat men ons wys gemaakt heeft, dat ze met dezelve bennet zyn ge- weest, of nog dadelyk behebt zyn. Zo veel nadeel kan het kwaadfpreken van menfchen te wege brengen, dat men ze Zomwylen dadelyk hatelyk maakt in de oogen hunner beste vrienden , dat men oorzaak geeft tot eene verkoeling in de vriendfehap , of wel tot eene gehele verbreking van dezelve. Hoe nadelig is dierhalven zulk eene onwellevende handel' wyze! Welk eene verfoeijelyke misdaad is dan de" kwaadfprekenheid en de agterklap niet , die menfchen van menfchen verwydert; die niet zelden dc oorzaak is dat de gebeihgfte banden van Vriendfehap gebroken worden. dat de beste vrienden in doodelyke vyanden verkeren , Ji Hoe verderfelyk is zulk eene onbefchofte onwellevendheid niet voor de gemene zamenleving! De Maatfchappy word 'er groo telyks door benadeeld, om dat ze veelal de banden van ver eeniging verfcheurt , die de vastigheden eener Maatfchappy zyn ; met welker verlcheuring de grootfte wanorde aangered de rust der zamenleving verftoord , en de Maatfchaopy met ftiftorting gedreigd wordt. * ■ Niets wint fchielyker veld, of kruipt haastiger voort, dan de Ondeugd. Het kwaad, eens post gevat hebbende, dringt zo fpoedig, en met zulk een kragt door, dat 'er geen fluiten noch tegenhouden aan is; even gelyk het water, wanneer het' door een dyk of dam gebroken , niet te bedwingen is , maar' met verdubbelde kragt, al wat in den weg ftaat, met zich fieept, of voor zyn geweld doet bukken. Zo lang de ondeugd word tegengehouden, of nog kan bedwongen worden, oefent ze geen geweld , en is bykans onvermogend maar , eens losgebroken , laat ze zich door niets bedwingen ' even gelyk de kragt van aandringende wateren , door opge' worpen dammen , word bedwongen; dog als deze doorgebro ken zyn, zich nergens door bedwingen laat; maarallerwege de beklagelykfte verwoestingen aanrigt. Dan, daar het kwaad de ondeugd, zo fchielyk veld wint, en hare befmettende krag't zo ftei  360 ZEDELYKE BEDENKINGEN. {hel voorrkruipt, zo dat de mensch wel dra door dezelve geheel vermeesterd en gedwongen word; zo ziet men het tegendeel van de deugd gebeuren. Hare kragt fchynt gering, hare werking van weinig aanbelang! „ De Deugd heeft eenen beftierder , eenen Leidsman, noodig , terwyl het kwaad, de ondeugd, zonder meester geleerd worden." Het is zeker, dat het Medelyden onder de treffendfte deug. den mag geteld worden. Ongevoeligheid is eene verag- telyke Ondeugd. Hy, die nooit getroffen word, is een mensch die gene grootmoedigheid bezit, een mensch van weinig deugd. In de Maatfchappy is de deugd van Medelyden eene zeer noodwendige , eene aller voortreffelykfte deugd , en vind duizend en duizend voorwerpen, om zich aan te oefenen. ■ In den ftaat der Natuur is ze mogelyk van minder aanbelang; ( althans, hoe zeer men dezen ftaat by velen verheffè, boven dien in eene Maatfchappy , men ontdekt daar zeer zeldzaam uitfchitterende ipooren van by de Wilden. Men vind by hen voorbeelden van treffende edelmoedigheid ; dan zulke bedryven zyn maar weinige, in vergelyking van die men onder beïchaafde natiën aantreft. De deugd van Medelyden is by dc Wilden maar zeer weinig bekend ; ze oeienen dezelve zelden of nooit: integendeel , zy plegen de ongehoordfte wreedheden tegen hunnen vyand ; wreedheden, waar van de natuur een afgryzen heeft. Zy liaan in koelen bloede eikanderen dood, en na den dood folteren ze het ontzield hghaam nog op de ontmenschfte wyze. Zy verfcheuren de Leden • en de bekkcneelen hunner vyanden zyn, by zommigen, de drinkfchalen op hunne feestmalen. Onmenichelyke wreedheden ' Zal men dan een ftaat, waar in die Ichoone deugd van Medelyden weinig gekend en nog minder uitgeoefend word verheften, boven een ftaat zo als een Maatlchappylyk leven'medebrengt, en waar in men dagelyks de bemmnelyke deugd van Medelyden, onder de leden ziet uitoefenen ? Welk eene buitenlpoorigc ongerymdheid ! Zommigen der ouden ontkenden, dat een wys mensch moest leven naar de Wetten van eene menlchelyke in ftelling. Zy meen. den dat ieder verftandig man zyn levenskoers moest mrigten, naar' ae voorfchriften en wetten der deugd, die het eenige ngt- fnoer van 's menfchen handelingen zyn moer. Zy hielden dus de^ Deugd van eenen Godlyken oorfprong.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk. de bespiegelende wysgeer' over de veelheid der werelden. CNaar het Ëngelsch.) Oh Nature! all-fufficient! overall! Enrich me with the knowledge of thy works ! Snatch me to hêaven; and fhew thy wonders there, World beyond world, in infinite extent Profufely fcatter'd o'ver the blue inmenle. thoMson. De befchouwing van ons Zonneflclzel en van de Co» meelen (*) verfchaft aan de Verbeelding het verheevenfte denkbeeld van den Schepper, en van zyne Werken ! In het middelpunt van dat Stelzel, is de Zon geplaatst , een verbaazende Vuurkloot, rondsom welke de Planeeten , de Satelliten, en de Comeeten, derzelver omloopen volbrengen met eene geregeldheid, die de Ziel moet vervullen met de verrukkendfte begrippen wegens den Godlyken Oorfprong van dit Kunstltuk. — Wie kan de grootheden en afftanden van deeze groote Lichaamen, en de fraaije zamenftemming van derzelver beweegingen, nagaan, en niet getroffen worden door de grootheid des tooneels , en de wonderen der Almagt! ■ Dan, hoe veel hooger moet onze verwondering opklimmen , als wy verneemen, dat dit heerlyk Zonnefrèbel flegts een klein gedeelte van 't Heel-al uitmaakt; en dat, indien 't zelve vernietigd wierd, het niet meer gemist zou worden voor een oog, dat de geheele Schepping kan overzien , dan een zandkorrel van den oever der Zee. De Engelfche Dichter baker mogt, met regt, zingen Wat (*) Zie onze Alg. Vaderl. Letteroef. IV Deel, 2de Stuk, bl, SSï , en hiér boven, bl. 89. V. deel. mengelw. no. 0. Bb  362 de BESPIEGELENDE WYSGEER. Wat is deeze Aardbol daar ge op boogt? een onbekende, En nauwlyks zigtb're flip, omringd door grootjeher bende Van fcJwoner Werelden, in 't uitgebreid gewest, Die reeds, eer onze Bol gevormd ware en gevest, Veel ecuwen lang 't Heelal met haaren luister cierden, En, in haar eigen kring, mn eigen Zonnen zwierden, Die mooglyk, als onze Aarde ontmaakt is en vergaan, Nog een onmeetVren tyd in ftand en duur beftaan. Om , egter, eenig denkbeeld, boe onvolkomen ook, te vormen, van de uitgeftrektheid des Heel-als, in de heerlykfte Werken der Scheppinge , moeten wy onze aandagt wenden tot het met Starren bezaaide Uitipanzel; wy moeten met onze gedagten die talryke en fehttterende kringen doorwandelen, welke over den Hemel verfpreid zyn , verre, zeer verre , buiten de grenzen van ons Planeetgefiel. 'tls, in deeze hoogere Gewesten, dat de Almagtige zich zeiven vertoont met zulke fpreekende onuitwisch- . baare kenmerken , dat ze den onverfchilligllen aanfchouwer moeten treffen, zyne Ziel met verwondering en aanbidding vervullen. Door de grootheden en afflanden der Vaste Starren te overwecgen, verdwynen alle andere bedenkingen van groot en klein, van hoog en laag, uit onze Ziel, en wy krygen zulk eene onbegrensd overzigt van de Natuur, en van de paalloosheid der Scheppinge, dat 't zelve alle onze vermogens vermeestert, en wy ons gedrongen voelen , met den Psalmist uit te roepen. „ Heere! wat is de Mensch dat gy zyns^gedenkt, en 's Menfchen Zoon , dat gy hem bezoekt?" De Vaste Starren onderfcheiden zich van de Planeeten, door eene grootere helderheid en meerderen glans, en door deeds die vertooning te zien, welke wy het flikkeren der Starren noemen. Deeze flikkering heeft waarfchynlyk de oorfprong daar uit, dat zy zo klein Ichynen, dat de tusfchenkomst van 't allergering de beletzei, en hoe veele zweeven 'er geduurig in den Dampkring, ons van derzelver gezigt berooft ; doch, dewyl dit tusfehen beiden komend'lichaam fchielyk van plaats verandert . zien wy de Star weder, en dit, in een geduunge opeenvolging gefchiedende , ontftaat daar uit de flik- l-.i-lno- *vw"'*' Doch  OVER DE VEELHEID DER WERELDEN» 3^3 Doch eene meer opmerkenswaardige byzonderheid der Vaste Starren, en van welke zy den naam ontleenen, beftaat hier in, dat zy nimmer ten opzigte van elkander van plaats veranderen , gelyk de Planèeten of Dwaal* ftarren doen: want, fchoon de omwenteling der Aarde, om haaren as , eene fchynbaare daaglykfche beweeging van het geheele Ilemelgeftel, in eene ltrydige richting, te wege brengt, zullen nogthans twee Vaste Starren, op onderfcheide tusfchentyden waargenomen , altoos bevonden worden denzell'dcn ftand ten opzigte van elkander te houden, geduurende die geheele omwenteling. Men moet zich niet verbeelden , dat de Starren geplaatst zyn aan eene holle oppervlakte, zo dat ze alle op ge lyk en afftand van ons zyn; neen, zy zyn verfpreid door het ongemeeten ruim, in zulker voege, dat 'er een zo groote afftand moet weezen tusfehen twee naast elkander zich vertoonende Starren , als 'er is tusfehen onze Zon, en die, welke'er naast zyn: zo dat een Waarncemer, geplaatst by een Vaste Star , die alleen zou aanzien voor eene weezenlyke Zon , en de overige als zo veele lichtende flippen op gclyke afftanden van hem, aan bet Uitfpanzel. De Starren, ons het naastfte, fchynen ons de grootfte, en worden daarom Starren van de eerfte grootte geheeten; en dit gaat voort tot zes onderfcheidingen, welke alle de Starren, voor het bloote oog zigibaar^ bevatten. En fchoon, by een helderen Winterfchen nagt, als de Maan beneden den Gczigteinder is, de Starren een ontelbaar heir fchynen uit te maaken, is, nogthans, wanneer men het Üitfpanzel verdeelt in Tekenen of Starrebeelden , (gelyk de Ouden gedaan hebben,) het getal, 't welk op eens door het ongewapend oog kan gezien worden, niet meer dan duizend. Zints de uitvinding der Telescoopcn , beeft men, met vollen regt, het getal der Vaste Starren als ontelbaar opgegeeven: dewyl, hoe volkomener onze Werktuigen tot waarneeming van den Hemel gefchikt worden, hoe langs hoe meer Starren men ontdekt. De Melkweg is eene aaneenfchakeling van kleine Starren, die te zamen dat gedeelte des Hemels verlichten, en 'er zulk een fchitterende witheid voor verfpreiden; en in dit gedeelte des Uitfpanzels alleen , doet de Telescoop ons zien , dat het getal der Vaste Starren onbepaalbaar groot is. Grootlcher en verhevener kan dit verfchynzel niet beBb a zon»  364 DE BESPIEGELENDE WYSGEER. zongen worden , dan de Heer p. nieuwland in zyn verrukkendenLierzang, op het Geftarnte van den Orion, Verbeelding! is u niets te hoog, Zo leer my gindfchen heldren boog, Den goddelyken Melkweg, kennen. Voer langs dat breed en glatistyk fpoor, MynJ tragen geest, op vlugge pennen, Den wyden kreits der Schepping door. Die baan, wier zagt en lieflyk licht Slechts wolkjes vormt voor 't fcherpst gezigt, Is een geftel van Sterren heemlen, Wier eindloos flaauwe tinteling Van verre fchynt door een te weenden, Zich zamen fmelt tot èénen kring. En doet de Nevelagtige Star in Orion deezen Dichter voortzingen. Hebt gy de grenspaal nu ontdekt? Weet gy, hoe ver de Schepping (irekt, t Stervling, eindig van vermogen? Zo fla nog ee\is, uit dat verfchiet, Op held Orions beeld uw oogen, En zink, verzink dan in uw niet! Orion! uw volmaakte glans Voert my om hoog van trans in trans, Ontrukt myn geest aan 't aardfche duister! Myn oog befchoüwt u uuren lang$ En telkens vindt het nieuwen luister, En nieuwe wondren voor myn zang < , Is 't waar? of faalt myn zwak gezicht, Dat ginds een kring van bleker licht Meent in ttw pragtig zwaard te ontdekken ? F en dunne vlek, wier flauwe fchyn Zich telkens poogt aan H oog f onttrekken? Wat mag dat glinstrend wolkjen zyn? D(6  OVER DE VEELHEID DER WERELDEN. 365 Dat glinstrend Wolkjen , Sterveling ! Is ook een Melkweg, in wiens kring Ontelbre Sterrenjlelzels weemlen, Den uwen ligt in glans gelyk!.. Verbeelding', daal! verlaat die heemlen, Eer myn gefcltapen geest bezwyk. De omneetlyke afftand der Vaste Starren van elkander, en van onze Aarde, is van alle overweegingen de gefchiktfte , om onze gedagten over de Werken van cao , en de uitgeftrektheid der Scheppinge , te verheften. De Star, ons de naastfte , en gevolglyk de grootfte 111 't voorkomen , is Sir'ias , of de Hondflar. Nu is de Aarde, zich rondsom de Zon beweegende, 195,000,000 Mylen nader aan deeze Star in 't eene gedeelte van haaren wandelkring, dan in het tegenover geftelde , en nogthans fchynt de grootte van deeze Star daar door niets het minfte veranderd. De beroemde huygens ging met zyne denkbeelden over dit onderwerp zo verre , dat hy geloofde , dat 'er Starren konden weezen, op zulk een onbegrypelyken afftand van onze Aarde, dat derzelver licht, fchoon men weet dat het 10,000,000 mylen in één minuut aflegt , zints de Schepping der wereld, tot ons niet gekomen is. De Vaste Starren, op zulk eèn verbaazenden afftand van de Zon ftaande , konnen met geene mogelykheid van dezelve zulk een fterk licht ontvangen , als zy fchynen te bezitten , noch zelfs eene maat van helderheid , genoegzaam om ze voor ons zigtbaar te maaken : want de Zonneftraalen zouden zo zeer verfpreid en verftrooid worden , eer zy zulke ver afgelegene voorwerpen konden bereiken, dat ze nimmer tot onze oogen konden te rug gebragt worden , om die voorwerpen door te rugkaatzing zigtbaar te doen worden. De Vaste Starren fchynen, derhalven, door eigen, en niet door ontleenden, glans, en verfchillen ten eenemaal van de Planeeten , op zichzelve donkere Lichaamen; geen ander licht hebbende, dan 't geen zy van de Zon ontkenen. . 'tls het gevoelen der verlichtfte Wysgeeren, dat elk deezer Vaste Starren een Zon is , rondsom welke Werelden rollen, op dezelfde wyze als onze Aarde, en de Planeeten rondsom onze Zon. Want men kan zich Bb 3 niet  366 DE BESPIEGELENDE WYSGEER niet verbeelden , dat de Almagtige , die altoos naar de regelen van oneindige Wysheid werkt , en niets te vergeefsch doet , zo veele heerlyke Zonnen zou gefcfiaapen , tot zo veele gewigtige einden bekwaam gemaakt, en op zulke afltanden van elkander zou geplaatst hebben , zonder teffens gefchikte voorwerpen te vormen, digt genoeg by dezelve, om begunltigd te worden door derzelver invloed. Te veronderdellen, dat ze gefchaapen zyn om enkel flaauw flikkerend licht te fehenken aan de inwoonders van onzen Aardbol , verraadt een onwaardig begrip van de Godlyke Wysheid: want veele dier Starren zyn zo verre van ons eenigen dienst te doen, dat ze , zonder het behulp van een Telescoop , niet kunnen gezien worden ; één Maan meerder zou sllcen ons 's nagts veel grooter licht fehenken. Dat wy hier den Dichter nieuwland weder hooren. Is elk dier lichten, die gy ziet, , Zelfs 't kleenfte dat uw oog ontvliedt, i Stervling! flechts voor u in weezen ? Is by 't gezicht van 't Stergewelf, Geen denkbeeld ooit in u gereezen Dan 't nietig denkbeeld van u zelv? Vermeetlel draait voor u alleen De ganfche Schepping om u heen? Js ze u alleen ten dienst gegeeven? U, die, uit nietig ftof geteeld, Het broesch genot van 't vlugtig leeven Met vlieg en mier en maade deelt l Zyt gy op de aarde zo gering; Die aarde, trotfche Sterveling Is een dier duizend duizend bollen, Die om dezelfde groote Zon In afgeperkte baanen rollen, Lick fcheppen uit dezelfde bron. Elk, elk gevoelt haar hcerfchappy. Die flreeft beflerJig op haar zy, Daas-  OVER DE VEELHEID DER WERELDEN. 367 Daar deeze uit afgelegen (Ireéken Haar eens in vyftig eeuwen groet, Of ligt, haar wyd gebied ontweeken, Sleclits eens biftraald wordt door haar gloed. Elk lichtjen, dat gy tintien ziet, Zelf 't kleinfte, dat uw oog ontvliet, ls zulk een bron van licht, omgeven Van Waerelden, die zonder tal Als flofkens door elkander zweeven, En veilig zyn voor fchok en val! Een Engelsen Dichter fpreekt den met den Volkswaan vervulden, dat de Starren flegts glinfterende punten zyn, alleen gefchikt om den nagt te verlichten, en een aangenaam vertoon by te zetten , in de volgende regelen, aan, Onnozele, waant gy nog, dat deze ontelbre trein Van Lichten, Bollen vuurs onmeetbaar groot, hoe klein Voor 't naakt gezigt, alleen in de uitgebreidheid blikkren Voor u, tot uw vermaak ? zeg dan hoe hoog zy flikkren, Hoe ver zy zyn geplaatst: toon my hum' rang daar aan; Uw fier verftand befchryve elks ruime wandelbaan. Doe hun verfcheiden fchoonte en overeenkomst merken: Gy zwygt of flamelt reeds; ftryk, ftryk uw trotfche vlerken, Geloof dat God om u die wondren reeks niet fchiep, Om u dit Zonnenheir niet op zyn hoefjlag riep. Wil uw verkeerdheid dan en dommen hoogmoed fnuiken, Word wys, Verdwaasde, leer uw kennis recht gebruiken, Weet, dat die flipjes, die gy flonkren ziet om hoog, En nauwlyks onderfcheidt door 't fcherpst befpieglend oog, Eonteinen zyn van licht, Vuurbollen, Zonneglansfen, Die de afftand dus verkleent aan 's hemels breede transfen.0 Ieder Vaste Star is dan het middelpunt van een heerlyk Zonneftelzel , rondsom 't welk werelden rollen , door dien Zonneglans verlicht. Door dit denkbeeld wordt de grootheid van god verheerlykt , en de uitgeflrektheid zyner Heerfchappye openbaar. Hy wordt B b 4 niet  56S DE BESPIEGEENDE WYSGEER. niet geëerbied op ééne Wereld, of op ééne Aarde, maar op rien duizendmaal "tien duizenden. Indien wy ons konden verheffen tot de hoogde Star, die zich aan ons oog opdoet, wy zouden daar een ander Uitfpanzel zien; andere Zonnen, die een onuitputbaaren vloed van licht opleveren ; andere Starren , die den nagt op derzelver beurt verlichten ; en andere , (misfehien veel grootfeher) Stelzels , in eenen ons zoo onbekend aantal, in het onbeperkte lugtruim verfpreid. En daar, daar eindigt de heerfchappy des grooten Albeheerfchers niet: zelfs aan dit uiterfte einde, zullen wy ons, om zo te fpreeken, flechts in de Voordeden der Scheppinge bevinden, en op grenzen van 't Koningryk des Almagtigen. 'Deeze wyze van redenkavcling kan , met meer klems , nog toegepast worden op dc Planeeten van ons eigen Zonneftelzel , en krygt kragt uit andere bedenkingen. "Want wie zal het zich onderwinden, om daande te houden, dat oneindige G"edheid, en volmaakte Wysheid, zulke verbaazende Stofklompen, ("waar van eenige onze Aarde, in grootte, verre te boven gaan) zou gevormd, in wandelkringen rondsom de Zon geplaatst, met Maanen voorzien, dc wisfelingen van Dag en Nagt, en van Jaarfaifoenen gegeeven hebben, en dit alles'alleen om een flaauw licht op onzen Aardkloot te verfpreiden ? Wie , om door een gemeenzaam voorbeeld dit ftuk op te helderen , wie in zyn Land een Windmolen gezien heeft, de werking en het gebruik daar van kent, en 'er een aantreft in ecu ander Gewest , zal niet met alle reden befluiten, dat dezelve beftemd is tot de zelfde einden ? Wanneer wy, derhalven, weeten, dat de Aarde , de Planeet, die wy bewoonen , gefchikt is ter huisvesting van verfcheide foorten van Dieren; en zien dat andere Plancctcn , op een afftand van ons , eenige grooter , andere kleinder dan onze Aarde , op vastgeftelde Tydperken rondsom de Zon bcweegen, om haare asfen wentelen, en vergezeld worden door Maanen , is het dan niet hoogst aanneemlyk, te befluiten, dat ze ten zelfden oogmerke dienen als de Aarde , onze verblvfplaats ? Fraai zingt de Heer baker , 'Sefchtuw deez' laagm grond, den Aardbol, waar ge op leeft, Waar u Gods voorzorg plaatfle, en daaglyks voedzel geeft,  OVER DE VEELHEID DER WERELDEN. 369 Is hier iet nutteloos, iet ledigs? Dat uwe oogen, Dat uw vernuft, verfterkt door 't felfte kunstvermogen, Zich veste op lugt en aarde en water; ieder uur Ja ieder oogenblik is, door 't alteelend vuur, Voor duizendfchepzels fteeds een tydftip der geboorte: Elk plekje, ver van woest, kweekt allerhande foorte Van leeven, van gewoel, van fchoonheid en cieraad, En zouden waerelden, u onbekend, dien ftaat Vm heerlyklieid en nut, geryf en dienst ontbreeken , Geen wezens, geen gediert, gelyk deeze Aardkloot kweeken? Wmt God, die zich dezelfde in all' zyn wegen toont, Wiens onbepaalde Magt op alle plaatzen wosnt, Wiens Goedheid (leeds vervult V'onmeetbaar ruim der dingen, Wwdt door geen tyd belet; laai in geen perk zich dringen : Zyn Wysheid gaf geftalte aan 't groot Natuur-gevaart, 't Geen door zyn wet beweegt, zyn ftand en trant bewaart. Wie kan zich verbeelden , dat de Almagtige Schepper, die geen Waterdrup onbevolkt gelaaten , en elk deel der Schepping met bezielde zelfftandipjieden vervuld heeft , zulke verbaazende groote Lichaamen van Ikwoonders ontbloot zou gelaaten hebben? 't Is, zeker veel redeiyker, ze aan te merken als verblyfplaatzen van verltandige Weezens; van Weezens, met bekwaamheden voorzien om hunnen Schepper te kennen, te beminnen , en te aanbidden ; veele, misfehien, in een veel verder gevorderden ftaat van zuiverheid dan de luwoonders onzer Aarde ; in 't bezit van veel hooier maate van zegening ; en geplaatst in omftandighede°n, die hun tooneelen van vreugd verfchaffen, evennaarende alles wat eene Dicbterlyke Verbeelding kan fchetzen, of de Godsdienst belooven ; en alle onder het beftmir en dc befchouwing van oneindige Wysheid en Goedheid ! Om kort te gaan , het fchynt Ijlykbaar 't oogmerk van de Godlyke Voorzienigheid te weezen, om, door deeze zigtbaare Veelheid en Verfcheidenheid van Werelden , onze Zielen boven ons Planeetgeftel te verheffen, om dat Almagtig Weezen te zoeken, van 't welk geheel dc Natuur afhangt; en bedoelde de Schepper, Bb 5 ou.  370 BE BESPIEGELENDE WYSGEER , ENZ. oneetwvfelrl , i" deeze onmeetelyke ten toonfpreiding van zvne Wysheid en Magt, dit verbaazend geheel tèn voorwerp te doen ftrekken van het onderzoek der Menfchenkinderen , en het aanwenden van hun kunstvermogen, om hier op Aarde, by trappen, van bepaalder tot onbepaalder voorwerpen , en ten laatften tot den Oneindigen, op te klimmen. Wy mogen met een Engelfchen Dichter elk opwekken, Zoek nieuwe wondren; zie om hoog de zwaare bollen, Ortelb're Starren door den ruimen Hemel rollen, Be heldre lampen, die ons flikren in 't gezigt, Zyn Zonnen, koesterende een Waereld door haar licht. Hoe talryk 't Starrenheir aan ongewapende oogen Zich opdoe; nog befchouwt de kunst door haar vermogen, Door't welgejleepen glas, millioenen meer. Ze ontdekt Den heldren Melkweg, door den Hemel uitgeflrekt En verder uitgebreid dan 't flerftyk oog kan dringen, Maar draait om elke Star, in juist gepaste kringen, Een waereld; deeze toont de ontzaglyke oppermagt Der waare Godheid, die 't Heelal heeft voortgebragt,. Wie, vraagt men ligt, wie zyn Bewoonden dier Planeeten? Wy zw ygen, wyl we op zulk een vraag geen antwoord weeten, Men leere een waarheid van het uiterfte gewigt, Men eer' den Schepper, roem zyn Grootheid, kenn' denpligp Van Jchepzels die een Jlip van 't groot Heelal bewoonen. MID-  MIDDEL, TEGEN DEN DOLLEN HONDS-BEET. 371 MIDDEL, ALHOEWEL EENVOUDIG IN ZYN VOORKOMEN, EGTER PROEFONDERVINDELYK ZEER VERMOGEND BEVONDEN, TEGEN DE GEDUCHTE GEVOLGEN VAN DEN DOLLEN HONDS-BEET , OF DE WATERVREES, OP NIEUW BEKEND GEMAAKT j door ANDREAS JULIUS AUGUSTUS LOOFF, Medicina. Doctor, te Rotterdam. WEL EDELE ZEER GELEERDE HEEREN! Heeren Schryveren der Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen! Onder de fmertelykfte omftandigheden ,, waarin de mensch kan gebragt worden, komt my zeer gepast voor , dat de gevolgen van den Dollen Honds-beet een van den eerften rang bekleeden. Want, wat kan men zig vreeslyker voorlieden , dan na, van een Hond, die de Watervrees heeft , of dol geworden is , gebeten zynde , en het gift gevat heeft, na eenigen tyd , uit een volmaakten ftaat van gezondheid , in een allerdraevigften ovcrgebragt te worden, van het ogenblik af aan, na den ontvangen beet , in de allergeduchtfte vrees en akeligfte denkbeelden fe verkeren , de Watervrees te krygen, als dan gefolterd te worden , door een onlydelyken dorst , geen vogt te kunnen doorzwelgen , ftuipen op het gezigt van het zelve te krygen , in een ftaat gebragt te worden, dat men , by tusfehenpoozen zinneloos zynde , zyn evenmensch , zyne vrienden, kwetst, en een gewisién dood ondergaan moet. Ach ! hoe fmertlyk , hoe akelig zyn deze denkbeelden. Dus neme de vryheid , uit ware menfchenliefde , en ten nutte van het algemeen , Uw Ed. deze letteren toe te zenden ; in hoope en verwagting , dat dezelve een plaats in Uw Ed. geacht Mengelwerk mogen vergund worden , waardoor op nieuws een middel , zeer eenvoudig in zyn voorkomen, dog, geduurende een reeks van lange Jaren , in Groningerland , in het Oldampt, en  gys MIDDEL) en voornamentlyk Veendam en Wildervank (*) , beproefd bevonden is , tegen de geduchte gevolgen des dollen Honds-beet , en waar van men, na behoorlyke bereiding en innemen van het zelve, de allergewenschte uitwerking, zo wel in Menfchen als Dieren, bevonden heeft; want zo wel aan Menfchen als Dieren, door dolle Honden gebeten, die dit Middel op zyn tyd, binnen de negen dagen , genomen hebben , heeft men nimmer kwade gevolgen befpeurd. Na herhaalde Proefnemingen met dit Middel , en volledige verzekering van deszelfs heilzaam vermogen, heeft myn Vader Zaliger, de Heer philippus johannes looff , in leven Medicina. Doctor, in zyne laatfte Jaren Practiferende te Groningen , na een reeks van veertien Taren, in Veendam en Wildervank, zyne Practyk geoeffend te hebben , ten nutte van het algemeen goedgevonden, om dit Middel in het Jaar 1781 bekend te maken , en daar nevens eenige aanmerkingen over de I-Ionds-dolligheid by te voegen, welke, wanneer dezelve konden in acht genomen worden , misfehien , ja zelf zeer waarfchynlyk, een van de beste voorbehoedmiddelen zoude zyn , om de Honds-dollighëjd voor te komen , zo niet uit te roeien , ten minften fterk te verminderen. Buiten myn bellek zynde, om deze aanmerkingen van den Autheun hier ter pkratze aan te halen , zal k tot de bekendmaking van de bereiding , en man er van gebruik, van het bovengemelde Middel, overgaan. Men vind het zelve, in forma van een Brief , gedateerd Groningen den 17 Augustus 1781 , onder den titel van' : Aanmerkingen over de Honds-dolheid , door ph. j. Vooff , Medicina Doctor te Groningen , aan het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinfpreuk: Scrvandis Civibus, op volgende wyze befchreven (f). Men neemt drie doirèn van Hoender Eieren , en 'drie halve Kijerfchalcn vol Boom-oly , doet het te " zamen in een'Koekenpan, op een matig vuur, roert " het genadig met een mes wel ondereen , en laat het ,, te (*\ Veendam en Wildervank zyn twee aan elkander gelegene, zeer aangename , en volkryke, Dorpen in den Oldamptc , vyf uuren gaans buiten Groningen. ft") Z;et Handelingen van het Genootfchap Scrvandis Civtbut. VU Deel, psg 554, enz. Te Amflerdam by Petrus Cenradi, 1782.  TEGEN DEN DOLLEN HONDS-BEET. 373 „ te zamen zo lang braden, dat het, door geftadig roeren, een egale masfa, als een Conferf word. Het vervult als dan een allergrootst koffy-kopje. Het gebruik hier van is aldus: ,, Die gebeten is, moet deze dofis twee agtereenvol„ gende dagen innemen , zig tevens onthoudende van; ,, alle fpys en drank, zes uuren vóór.het innemen des» „ middels , en ook zes uuren , na dat het ingenomen ,, is, en onderwyl word de wonde, negen dagen lang, twee maal daags, met een pennetje van vuuren-hout opengekrabt , en word teffens met een weinig van 5, dit middel verbonden. Maar iemand , welke met ze» ,, een Hond heeft omgegaan, hem gecarresfeerd heeft, „ en daar van gelekt is geworden, enz. , neemt tot ,, voorbehoeding het zelve middel maar éénmaal in. ■ Een Dier, van wat foort ook, dat gebeten is, neemt „ twee agtereenvolgende dagen, telkens, een dubbelde ,, dofis, vastende mede voor en na het innemen , zes „ uuren." Het zal my geenzints verwonderen, dat velen , dit lezende , geen geloof aan dit middel zullen kunnen geven, dat het zelve van zo een groot vermogen is , ora de geduchte gevolgen des dollen Honds-beet te kunnen voorkomen, en derhalven aan velen van myne geëerde Lezeren vreemd voorkomen, dat ik zo een eenvoudig Middel , als dit, alleen uit Salade-oly en doiren van Hoendereijeren beftaande , als een Middel tegen de geduchte gevolgen des dollen Honds-beet , op nieuw bekend make , daar het zelve reeds (door myn Vader) in den Jare 1781, aan het bovengemelde Geneeskundig Genootfchap medegedeeld is. Daar deze bekendmaking door myn Vader, uit ware menfchenliefde, ten nutte van het algemeen, gedaan is; en myns wetens, het zelve in weinige of geen aanmerking' genomen is, en dus met dit middel weinig of geen Proeven gedaan zyn; zo heb ik my verpligt gevonden, zulks op nieuw met het zelfde oogmerk ten nutte van het algemeen te doen, verzekerd zynde, door Proefondervinding (*) , dat, wanneer het zelve behoorlyk bereid, (*) Van jongs af aan, is dit Middel my bekend, en in myn geheugen geprent geweest , om , wanneer de gelegenheid zig hier toe aanbood, 'er gebruik van te maken. Met veel ge-  374 MIDDEL, reid , en vroeg genoeg , dat is kort na den ontvangen beet ingenomen word , van de gezegendfte uitwerking zal genoegen herinner ik my altoos, dat, in de maand May 1765, toen 18 jaren oud , van dc Wildervank na Londen een reis déedr , om myne aldaar zynde Familie een viflte te geven: dus Amfterdam moetende pasferen , en my daar eenige dagen ophoudende , op den Binnen-amitel op een voormiddag komende , voor een zeker huis aldaar een menigte menfchen zag üaan; na de reden daar van gevraagd hebbende uit nieuwsgierigheid, kreeg ik ten antwoord : ach! daar is een man in dat huis, die een Vrouw heeft met drie kinderen, wat is dat ongelukkig, die is door een dollen Hond gebeten: myn hart fprong my op van vreugde, daar vry wel verzekerd- was die man te kunnen redden; ik zeide, laat my doorgaan , ik zal die man helpen: doorgelaten zynde, kwam ik in dat huis, vond alles bedroefden fchreiende, man, vrouw, en kinderen, 't welk voorzeker een aandoenlyk Schouwfpel was; ik fchreef hun het Middel voor, als ook het gebruik, cn verzekerde hun, dat, zo zy myn raad volgden , 'er geen gevaar by was , cn de man gezond zoude blyven , dat zy God danken mogten, dat ik juist rer dezer gelegenheid hun huis moeste pasferen ; na hun nogmaals aangemaand te hebben, van het zelve gebruik tc maken, ging ik weg, met belofte, dat, wanneer ik in myne terug reize wederom Amfterdam pasfeerde, hun een bezoek zoude geven, om na des mans welftand te vernemen ; volgens myn belofte deed ik zulks , wanneer ik in 't laatst van de maand Augustus wederom te Amfterdam , dus ruim een vierendeel jaars daar na , te rug kwam: tot myn grote vreugde wierd ik van die lieden zeer vriendlyk' bedankt, dat ik die man uit dit groot gevaar gered had, vond alles zeer wel, dus nam ik, zeer voldaan over den gelukkigen uitflag van mynen raad, affcheid van hunIn boven aangehaalde aanmerkingen van myn Vader , vind men ook een Proefondervindelyk bewys van het middel, 't Komt hier op uit. Myn Broeder, thans practizerend Medicina Doctor te Groningen, wierd in. de maand Juny 1770, toen 14 Jaren oud, op èen morgen, van een fraai Engelsen windhondje, dat^wy hadden , in een zyner vingeren gebeten , by gelegenheid dat hy hem van het ecten , voor de katten gedeftineerd, verjagen wilde , zo dat de wonde vry fterk bloedde ; men hield dit dier in het tilmfte niet van dolligheid verdagt, dus wierd die wonde 'maar eenvoudig met een linnen doekje verbonden ; maar hoe onbcfchryvelyk wierd ons geheel huisgezin ontrust, wanneer den volgenden morgen ten agt uuren een man raport kwam brengen, na dat de hond twee uuren weg geWeest was, dat onze hond dol  tegen den dollen honds-beet. 375 ïal bevonden worden, zo wel in Menfchen als Dieren, welke door een dollen Hond vergiftigd zyn. Dat het bovengemelde Middel, hoe eenvoudig ook in zyn voorkomen, van die heilzame kragt kan zyn , om het gift van den dollen Honds-beet te vernietigen , zal minder wonderlyk voorkomen, wanneer wy het vermogen der olyven-oly tot onze befpiegeling nemen. Dezelve is zagt op het gevoel , maakt de lichamen waarop dezelve geappliceerd word, glad, lenig en zagt. Edog , wanneer een drup olyven-oly , op een wonde, door den (teek van een By , Wesp , of ander Infect gemaakt, aangebragt word, zal men de pyn en zwelling, daar door voortgekomen, wel haast doen bedaren , dog in het eerde begin een gevoel hebben, als of dié wonde door een gloeiend yzertje wierd toegefchroeid ; ja zelf heeft de eenvoudige olyven-oly het vermogen, om het gift van den Adder-beet zyne kragt te benemen , en dus alle de gevolgen van dezelve te voorkomen, zo als de ondervinding meermalen bevestigd heeft, en reeds lange in Engeland bekend geweest is. 't Volgende geval kan zulks bewyzen. In het Jaar 1751 of 1752, diende een man, met name oliver , welke voor een groot gedeelte zyn beftaan uit het Addervangen had , zig by het Collegium Medimm te Londen aan , om een Proeve te geven , dat de applicatie der olyven-oly alleen (vermits men altoos gemeend had, dat, om de Adder-beet te genezen, Adderoly, dat is olyven-oly , waar in een Adder dood gelopen was , volftrekt vereischt wierd) op de delen aangedaan door den beet, niet alleen de gevolgen daar van voordol moeste zyn, want dat hy verfcheiden honden had gebeten, en ook een fchaap in 't land. Kort daar na kwam de houd in huis, beet de katten , en een hoen dat voorby hem heen liep, wanneer hy in de fchuur agter ons huis was, dog beledigde geene van ons huisgezin; op dien tyd wierd hy, om verdere kwade gevolgen voor te komen , zo fchielyk mogelyk , doodge- fchooten. Myn Broeder nam 't Middel, op voorlchreven manier bereid, in, waar door dezelve, door des Heeren Goedheid , uit dit gevaar gered geworden , en zeer wel gebleven is. Eenige honden, van onzen hond gebeten , Welke het Middel gebruikt hebben, zyn van alle ongemak bevryd gebleven, en volkomen herfteld; dog het fchaap, dit middel niet toegediend zynde, is dol geworden. *  3?ö M I D D E t , voorkomen konde , maar zelfs , wanneer de gevolgen" des beets zigtbaar waren, zo een lyder door de olyvenoly alleen konde herfteld worden (*). Daar toe wierd door de Leden van de Sociëteit een dag beltemd, en aan den Addervanger, wanneer de Proeve voldeed , een premie van vyftig Ponden Sterling aangeboden. De belfemde dag daar zynde , kwam oliver , een grysaart, tusfehen de 60 en 70 Jaren oud, nevens zyne Vrouw; liet zig in tegenwoordigheid van de daar zynde Leden, door een Adder, welke hy ten dien einde medegebragt had, op den duim (teken. Het gift vattede; een weinig tyds daar na zag men den duim, den arm , en andere deelen opzwellen , zo dat men de naden der klederen moest los tornen , om dezelve uit te krygen; hy wierd kortademig, cn benauwd. De Vrouw, welke tot zyn adfiftentic medegekomen was , ging , met verlof der leden daar toe gekregen , tot de genezing van haren man over. Zy maakte een goede hoeveelheid olyven-oly warm, en fmeerde herhaalde reizen, en aanhoudend, de aangedane delen daarmede, tot zo lange de opgezwollene delen begonden te flinken, den adem ruimer , en de man beter wierd, (tusfehen beiden nam hy nu en dan een lepel vol oly in,) daar na wierd de man op een rustbank , die op hun verzoek daar toe gereed gemaakt was , gelegd ; de man kwam in een genisten flaap , met een zagte uitwazeming verzéld , en na een uur zeven a agt geflapen te hebben, wierd hy verkwikt wakker , ftond op , en na iets tot verfterking of verkwikking gebruikt te hebben , ging de Addervanger nevens zyne Vrouw, met zyn Prtcmie, zeer gezond en vergenoegd na huis. Dat de Olyven-oly het vermogen heeft om de gevolgen des Adderbeets te kunnen wegnemen, heeft myn Va- (*) In the new and Complete Dictionary of Arts and Sciences, comprehending all the Branches of ufefull knowledge. By a Society, of Gentlemen, 'Vol. IV, gedrukt te Londen 1755, vind men onder het Articul Viper of Adder, 't volgende. „ Our Viper-Catchers are faid to prevent the m'fchiefs othefwife „ following from the hite, ly robbing oit-olive warm 011 te part „ of: „ 'Onze Addervangers, zegt men, de nadelen , welke anders op „ den beet volgen, voor te komen door warme olyven-oly op „ het deel te wryven."  tegen den dollen honds-beet. 57- Vader, in de Wildervank wonende, terwyl ik zelve by myn Ouderen t'huis was, proefondervindelyk bevestigd gezien. In den Jare 1764 , in den Zomer, wierd myn Vader gehaald ten huize van eenen cornelis blink. Jongman, tusfehen de 20 en 30 Jaren oud , dezelve was in het veld geweest in de Veenen, en aldaar door een Adder gedoken , had ruim twee uuren in groote fmerte bezig geweest om t'huis te komen; de beenen waren zeer opgezwollen , de lyder was onrustig, dorftig, benauwd, koortzig en zeer pynlyk. Op myn Vaders order wierd aanftonds ' Olyven-oly warm gemaakt, en daar mede aanhoudend de opgezwollene deelen gefineerd; men zag de toevallen en zwefing, na eenigen tyd met fmeren aangehouden te hebben, verminderen, en, nu men in vertrouwen was, dat het venyn zyn kragt benomen ware , wierd de Lyder frt een warm gemaakt bed gelegd, kreeg een verkwikkelyken flaap en fterke uitwazeming; het gewenschte gevolg was, dat de Lyder, den volgenden dag, zyne bezigheden konde waarnemen , en naderhand volmaakt gezond gebleven is. Naderhand heeft myn Vader , aan verfcheidene, die na het Veld en in de Veenen moesten gaan, aangeraden om , tot een prafervatif of voorbehoedmiddel, een vlesiè oly mede te nemen , ten einde, in gevalle zy door een Adder mogten gedoken worden, hetzelve by der hand té hebben, om aanftonds geappliceerd te kunnen wordenhet welk by die genen, die van dezen raad gebruik «remaakt hebben, een goede uitwerking had. Want die gene , welke, dadelyk na den ontvangene fteek, de oly aanbragten, wierden ■ van deszelfs gevolgen bevryd , en zeiden , op de aanbrenging der olv, een brandende pyn bevoeld te hebben, dog die binnen korten tyd ophield • zo dat zy vervolgens gezond na buis gekomen zyn. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de oly tot een tegengift van alle ftekingen der venynige Dieren kan ftrekken zal de goedgunftige Leezer, met minder verwondering 'het gemelde middel tegen de geduchte gevolgen van des' dollen Honds-beet kunnen aanzien. Derhalven hoop en wensch ik, uit grond mynes harten , dat met het bovengemelde middel Proeven mo°en genomen worden , als kunnende ftrekken zo tot heil V. deel.men6elw. no. 9. Cc yaa  2?8 MIDDEL, van Menfchen als tot behoud van Dieren , die aan den eigenaar van waarde zyn. De volgende Waar¬ neeming, die my, op vriendelyk verzoek, goedgunftiglyk door den Heer j. f. van der piepen , (welke, eenige Jaren den Wel Edelen zeer Geleerden Heer j. stook. , in het voorleden najaar alhier overleden, in leven voornaam Medicina Doctor in deze Stad, en om zyn kundigheid van velen geacht , in zyne Apotheek geadüfteerd heeft) medegedeeld is , vind ik nuttig hier by te voegen: waar van de inhoud hier op uitkomt. In het begin van den Jare 1787, den 8 January, kwam de Heer van der piepen , van zyn twee honden verzeld , des voormiddags t'huis. In huis willende gaan, kwam een Meine hond de ftoep op , welke eerst den eenen hond zeer woedend beet ; ■ de ander zogt zig door de vlugt te bergen , dog wierd mede zo hevig in zyn oor gebeten , dat 'er een ftukje uitgerukt wierd; vervolgens zag de Heer van der piepen , dat het zelfde hondje een kleinen' hond van zyn Buurman beet, als ook nog een hond die voorby liep. De Heer van der piepen dit geval aan zyn Patroon verhalende, en het bekend wordende, dat 'er een dol hondje in die buurt geweest was, ook de waarheid hiervan nader bevestigd wordende, wilde de Heer stook , om alle gevaar voor te komen , die beide honden, waar van hy anders veel hield, dood laaten fchietèn ; dog hiertoe konde de Heer van der. piepen niet beftuiten ; zig herinnerende ergens gelezen te hebben van een Middel tegens de gevolgen van des dollen Honds-beet, vond het zelve in het Zevende Deel van Scrvdndis Civibus, ter plaatze bovengemeld , en haalde zyn Patroon over om met dit Middel een proef te neemen. Daarop wierden de honden, ieder afzonderlyk, aan een keten wel verzekerd vast gemaakt , en het bovengemelde Middel van Oly en Eijeren op voorfchrevene wyze toegediend; en het gevolg is hier van geweest, dat de beide honden van dolheid bevryd, en volmaakt gezond zyn gebleven. De zonderlinge uitwerking van dit Middel op die honden is geweest, dat de honden zo fterk door de huid zweetten , dat hunne hokken van binnen 'er mede heilagen wierden , en zo kleverig waren, dat men moeice hnu het zelve 'er af te boenen: de reuk of lugt die de bonden  tegen den dollen konds-beet. 379 ■den van zig gaven, was zo fterk, heeft de Heer stook my verhaald , dat zyn Wel Edele maar voor een zeer korten tyd, in het vertrek, daar dezelve waren, konde blyven ; ook hebben de honden byna al hun hairen verloren , welke egter wederom allengskens aangegroeid zyn. Hier uit, dunkt my, kan de geachte Lezer duidélyk opmerken, dat dit Middel zeer fterke vermogens heeft; daar het zelve de honden door de huid deedt zweeten» (anders niet natuurlyk. eigen aan deze dieren) , en dat zweet zo fcherp geweest is , om het hair derzelven te doen uitvallen. Dat de kleine hond , welke de honden Van den Heer van der piepen gebeten heeft, dol geweest is, ftrekt tot bewys, vermits de Buurmans hond, welke (na eenige dagen gebeten geweest te zyn) uit voorzorg opgeflpten was, tekenen van dolheid gegeven heeft, en om die reden dood gemaakt is. Dat het bovengemelde Middel, uit Oly en Eijeren * groote kragt bezit, (ja zelf wanneer de Watervrees daar is ,) dog egter niet voldoende bevonden zy, om den Ly1* der te herftellen en van den dood te bevryden ; blykt uit dc tvveè voorbeelden, door myn Vader, in zyne aanmerkingen over de Honds-dolligheid, pag. 557 en 55S, aangehaald. Alwaar de Autheur zegt , ,, Maar ofti doof „ de ondervinding althans de groote kragt van dit „ Middel aan te tonen , zal ik twee voorbeelden by,, brengen, my voor veele Jaren medegedeeld door den „ Wel Edelen zeer Geleerden Heer c. eb. muller, ,, weleer beroemd Medicus te Amfterdam. ,, Het eene was een man buiten de Zaagmolens* ,, poort, en de andere een man buiten de Raampoort; dog in verfchillende Jaren. Deze beide waren zeer „ onpasfelyk , maar zonder te weten wat hun fcheelde. „ De Vrouw zeide aan den Doctor: myn man kan niet „ drinken , het fcheelt hem in de keel, enz. ,, De Heer muller liet een bierglas met fchoon wa* „ ter brengen, en bood het den man aan, waarop de„ zelve fterke Convulfien kreeg , het welk den Heet „ muller terftond te kennen gaf, dat die man de „ Watervrees reeds had , en van een .dollen hond ge* ,, beten wasi; het welk hy ook aan de Vrouw te ver- ftaan gaf, die daarop met groote ontfteltenis ant* Cc a „ woor«  38o MIDDEL, „ wnorde ; dat is waar, doch wy wisten niet dat „ het dier dol was , het was maar een klein hondie; „ en het was gefchied voor byna zes wdten. Hierop nam de Doctor zelf de moeite , om het middel, het ,, welk hem bekend was , te bereiden , om zeker te ,, zyn van deze eerfte Proeve. Het was nu de derde dag ,, der hydroihobie of Watervrees. De man nam het in ,, zonder veel moeite , en ziet , een zeer korten tyd ,, daar na eischte hy te drinken , en dronk rykelyk meer ,, dan een pint zuiver water, uit een ruimen melkpot, „ met het grootfte gemak en betuiging van een onbe- fchryvelyke geneugte. Een halfuur daar na begon hy s, overvloedig te braken , alles zwart als geronnen „ bloed , daar na wederom drinkende , tot dat zynen ,, dorst gelescht was , en gaf, zes of zeven uren daar na , den Geest. ,', M est op dezelfde wyze (om niet te lang zyn) ,, liep het af met het tweede geval, alwaar insgelyks, ,, voort na het gebruik van het Middel , de Water,, vrees cesfeerde : maar ook die lyder begon eveneens ,, die zwarte doffe te braken , bleef aanhoudend drin- ken met gemak en vermaak ; maar ftierf niettemin den volgenden dag." Offchoon deze laatstgenoemde Lyders n:'et herfteld, en van den dood konden bevryd worden moet men na myne gedagten , zig egter zeer verwonderen , dat dit Middel zo veel uitwerking had , om hun, kort na het gebruik van het zelve, de Watervrees te beneemen, en zy dus met groot genoegen hunnen grooten dorst konden lesfchen. En is het nog niet een groote zaak, om zodanig een Lyder, die onbefchryvelyke geneugte, van te kunnen drinken , te verfchaffen? En daar dit Middel kan dienen , om den Patiënt, reeds de Watervrees hebbende, van dezelve te on haffen , dunkt my, kan men hier uit, als uit de voren aangehaalde Proeven van dir Middel, met grond van reden op de heilzame werking van het zelve vertrouwen dellen , zo dat men van het zelve, indien het, van Mensch of Dier , kort na den beet, bekoorlyk bereid, als bovengemeld is, gebruikt w >rd, onder Gods zegen de heilzaamfle uitwerking verwagten kan, en mag. Dat deze letteren tot genoegen en heilzaam nut van myn Evenmensch mogen verftrekken , is het grootfte oog-  tegen den dollen honds-beet. 381 oogmerk en begeerte van hem , die zig met eerbied noemt Wel Edele Zeer Geleerde Heeren! U Wel Edele Gehoorzame Dienaar, andr. jul. aug. looff , Med. Doet. Rotterdam , den 11 'july 1790. natuurlyke historie van den eendvogel. (Volgens den Heer de buffon.) (Vervolg en Slot van bladz. 241.) /"\veral heeft men eene Vogelfoort, zo nuttig als die ^-J van onzen Eendvogel zoeken tam te maaken , en zich toe te eigenen. ,, Er is," merkte belonius reeds op „ geen Land in Europa en va.'Afiè\ voornaamlyk dat ,, digt by't water ligt, of'er mede doorfheeden is, of ,, de Landlieden houden 'er Eendvogels (*)." IN iet alleen is deeze Vogelfoort algemeen geworden ; maar eenige andere vreemde foorten, in oorfprong even wild, hebben zich in den huislyken ftaat vermenigvuldigd , en nieuwe Rasfen van Tamme Eenden opgeleverd. Om Eendvogels met vrugt op te kweeken, en groote Driften'er van te hebben, die wel flaagen, moet men ze houden in eene plaats digt by het water , en waar breede oevers, met gras en groente begroeid, hun eene plaats aanbieden om te zwemmen , te rusten , en zich te netten, 't Is waar men ziet niet zelden de Eendvogels opgeflooten , en bykans op het drooge gehouden in den omtrek onzer Vogelpleinen ; doch die Leevenswyze is onovereenkomftig met de natuur der Eendvogelen: doorgaans ook zullen zy verzwakken en verbasteren , in deeze foort van gevangenis ; de Vederen kronkelen en gaan vast zitten; de Pooten krygen gebreken door den harden grond; de Bek wordt afgerond door het geftaadïg fchuu- (*) Gaudebat terra vomere laurato et triumphali Aratore. Cc 3  *S4 natuurlyke historie fctmuren , alles wordt bedorven om dat alles bedwongen is; en Eendvogels, op die wyze opgevoed, kunnen nooit zulk een goed Dons opleveren , of een zn iterK Kas voortbrengen als die een gedeelte hunner Vryheid gemeten, en in hun Element kunnen leeven: derhalven moet men , wanneer de natuur geen water verte hart , o or kunst water vormen . waarin de Eendvogels kunnen llobhe'ren , zwemmen , zich wasfehen en dompelen ; verngtinjren , volftrekt noodzaaklyk om hun flerkW te geeven., a zelfs tot hunne gezondheid. De Ouden , die, roet meer aandag:s dan wy, de gewigtige onderwerpen van het huishoudelyke des Landbouws, e*.ée*LMdkeveo8 bezorgden, die Romeinen, welke in de eene hand zege tekens droegen , en met de andere den ploeg beduurden (*), hebben ons, ten deezen opzigte, gelyk ten aanzien van veele andere, nuttige onderrigtingen naage- 12 Cm'uMELLA en varro geeven ons in 't breede voorfebriften , hoe een Eendenkom behoort aangelegd te worden; zy willen 'er een water hebben met grasryke en befchaduwde oevers, een klein eilandje in t midden, met byloopende kanaalen; alles op zulk.eene fchilderagtige wyze aangelegd, dat zulk een Eendenkom ten cieraad ttrekke van de fchoonfte Lustplaats. Men behoort te letten, dat het water, waa ,n men de Eenden laat zwemmen, niet bezet zy met Bloedzuigers, zy doen de jongen omkomen dooi-zich aan deilelver pooten te hegten; om deeze fchadelykéJnfecten ie verdryven, moet men in 't water Zeelt , ol andere Visfchen , die op de Bloedzuigers aazen , planten (j). Altoos, 't zy aan den oever van een loopend of van een (tilftaand water, moet men oveidelut-neste^ 7en zodanig toegedeld , dat ze de Vogels uitlokken om 'er lte tmen leggen! Het Wyfje legt om de twee da-en, en brengt tien, twaalf, ofvyft.cn üijeren voort. \ zal 'er zelfs Tot dertig en veertig leggen als men de Eijeren wegneemt, en zorg draagt om de Vogels ryklyk ïe voeden Het Wyfje is vuurig ui de liefde , en het Mannetje jaloers; het eigent zich doorgaans twee of d ne Wyfjes toe, die het geleidt, befchermt , en bévrOgU (*) Pltn. Rei Rustic. Lib VIII. c. iji (t) Objèrmiofli de m. tiburtius , extraits de Memoires de l'Jcal ie Stockholm, dans WJmnal de Plr/fique, Juin, 2 773-  VAN DEN EENDVOGEL. 385 ontbreeken bem Wyfjes van zyne foort, hy zoekt met andere te paaren (*); en liet Wyfje laat ook de omhelzingen van eene vreemde foort toe ff). De tyd van het uitkomen der Eijeren duurt langer dan vier weeken (\~); deeze tyd is dezelfde wanneer men Eenden-eijeren door eene Henne laat uitbroeden ; de Henne , door deeze koestering aan 't uitgebroede kroost gehegt , wordt voor de kleine Eendvogels eene vreemde Moeder ; doch die geen minder bezorgdheids betoont: men befpeurt dit aan de zigtbaare bekommerdheid, en de ongerustheden, wanneer de jongen, eerst aan den waterkant gekomen, na hun element haaken, en, door een natuurlyke drift gedreeven , zich daar in werpen , ondanks het verdubbeld gefchreeuw van hunne Geleidfter, die aan den oever te vergeefsch roept, vol onrustige .beweegingen , en de gebaaren maakende van eene raadlooze Moeder (§). Het eerfte voedzel, 't geen men aan de Jongen geeft, is Spelt, welhaast kan men dezelve Gerst voorwerpen; de vraatagtigheid, deezen Vogelen natuurlyk eigen , ontdekt zich als 't ware by de geboorte ; jong of volwasfen , zy zyn nooit verzadigd ; en (lokken alles in wat zy ontmoeten , en alles wat men ze voorhoudt. Zy byten de Gewasfen af, zamelen de Graankorlen op, van "-en de Infecten, en vatten kleine Vischjes op, het Lyf (*) De Heer de QUERttoëNT heeft my deeze waarneeming medegedeeld : een Eendvogel, van myn Vogelplein, zyn Wyfjes verlooren hebbende , ontvonkte in minnedrift tot de Hoenders; hy dekte 'er veele, waarvan ik ooggetuige was; die door hem gedekt waren konden de Eijeren niet kwyt raaken , en men was genoodzaakt een foort van Keizerlyke fnede te werk te dellen', om de Eijeren te krygen, die ik te broeden gaf; doch deeze bragten, 't zy by mangel van voorzorge, of door gebrek aan bevrugtiging, niets voort. (f) Ik heb twee jaaren agtereen gezien , fchryft de Heer baillon , dat een gemeene Eend paarde met een Brandgans, halfïlachtige jongen kwamen uit deeze vermenging voort. G) Het blykt, dat de CHneefen, door Kunstwarmte, zo wel Eenden- als Hoender- Eijeren uitbroeden. Francois camel berigt , Anas domeftica Ttic Luzonienfibus, cujus ova Since c»lore fovent et"'excludimt. Transact. Philojoph. No. 28.5. Art. 3. (j) Plinius, Lib. X. cap. 55- Cq 4  384 NATUURLYKE HISTORIE Lyf rechtftandig in 't water dompelende , zo dat de Staart alleen 'er uitfteeke; zy kunnen zich in dien gedwongen ftand meer dan eene halve minuut houden, door een geftaadig ftaan met de Pooten. In den tyd van zes maanden verkrygen de jongen de volle grootte, en alle hunne kleuren: het Mannetje onderfcheidt zich door een klein boschje pluimen, op den Stuit overeinde ftaande ; hy heeft daarenboven den kop ryker gekleurd met het groen van cén Esmaraud , en de Vleugels vercierd met een fchitterendcn fpiegelglans ; de witte halve halsband om den hals , het donker purper van de Borst , en de kleuren van de andere liehaamsdeelen, wonder fchoon. gefchikt en gefchakeerd, maaken de genoeg bekende fchoone Pluimadie uit. Ondertüsfchen moeten wy opmerken , dat die fchoone kleuren de volkomene leevendigheid niet hebben dan by de Mannetjes van het Wilde Geflacht ; zc zyn altoos zwakker, en min onderfcheiden in de Tamme Eendvogels , gelyk deeze ook een min fraaije en min losfe geftalte hebben; een oog, eenigzins geoefend, kan 'er niet in mistasten. Op die Vogeljagten , waar de Tamme Eenden de Wilde gaan opzoeken , en ze onder *t bereik van den fnaphaan des Jaagers brengen , is de gewoone voorwaarde , dat men aan den Vogelhouder een vastgeftelden prys betaalt voor eiken Tamme Eendvogel , die hy by mistasting fehiet ; doch het gebeurt zeldzaam dat een wel afgerigt Jaager zich daar in bedriegt, fchoon de Tamme Kenden , daar toe uitgekoozen, van 'dezelfde kleur zyn als de Wiïde: want, behalven dat de laatstgemelde altoos veel leevendiger van kleur zyn .. hebben zy ook altoos een veel gladder en digter geflootene Pluimadie , een veel dunner Hals , een veel fyner Kop, en een veel netter uitgedrukten omtrek aller deelen ; en in alle hunne beweegingen befpeurt men eene losheid, eene kragt, en leevendigheid , die het gevBfcl van Vryheid aanduidt. „ Wanneer ik," zegt de lieer hebert zeer aartig , ,, de Schildery van myn Wagthtiisje befchouw , zou ik denken dat een be„ kwaam Schilder de Wilde Eenden geföijfldeW, hadt, , en de Tamme Eenden voor 't werk van een zyner ', Leerlin^n houden." De Jongen zelfs, die men t'huis van Eijeren der Wilden laat uitbroeden , m;sfen reeds die hehUrfchitterende kleuren , en men kan in de gehalte en fraaiheid ,van gedaante een verfchil out-  VAN DEN EENDVOGEL. ontdekken; en dit verfchil in de omtrekken doet zich niet alleen op in de Pluimadie en de Geftalte , maar is nog zigtbaarder, wanneer men Wilde Eendvogels opdischt ; de maag is altoos rond ; terwyl die van een Tamme Eend een duidelyk uitfteekenden hoek maakt; en fchoon de Tamme Eendvogel veel vetter is dan de Wilde , is het vleesch van den laatften veel fynder en malfcher. De Vogelkoopers onderkennen ze gemeenlylc aan de Pooten , welker fchubben veel fynder , gelyker en glansryker zyn; aan de veel dunner vliezen, aan de veel fcherper en blinkender Nagelen , en beter uitgegroeide Pooten. Het Mannetje is, niet alleen by de eigenlyk gezegde Eendvogels, maar by alle van dit talryke Gezin , en in 't algemeen by alle Watervogelen, die een breeden Bek en gevliesde Pooten hebben, veel grooter dan het Wyfje (*). Het tegenovergcftelde vindt plaats by alle Roofvogelen ; onder deezen is het Wyfje altoos veel grooter dan het Mannetje. Eene andere algemeene aanmerking, het geheele Gezin der Eendvogelen betreffende, beftaat hierin, dat de Mannetjes met de fchoonfte kleuren praaien , daar de Wyfjes bykans alle eenvenvig, bruin . graauw, of aardkleurig zyn (f); en dit onderfcheid, zo beftendig in de Wilde foorten , blyft bewaard en uitgedrukt in de Tamme foorten , ten minften inzoverre ais de verfcheidenheden en kleurveranderingen , uit de vermenging van de Wilde en Tamme voortkomende, toelaaten. Men heeft opgemerkt, dat, onder de Benden Wilde Eendvogels, 'er. veele gevonden worden, die van de andere verfchillen, en, in de gedaante van 't Lyf, en in de kleur van Pluimadie , nader aan de Tamme komen ; ,, deeze Halfflachtige ontdaan, althans by ons," gelyk de Heer baillon fchryft , ,, van de zodanigen , die ,, onze Bewoonders digt by de Meeren alle jaaren in ,, grooten getale aankweeken , en waar van zy altoos ,, een aantal in de Meeren overlaaten: deeze wyze van Eendvogels teelen is zo eenvoudig, als byzonder mel- denswaardig. De Wyfjes worden in daar toe » ge- _(*) Belon heeft reeds deeze Waarneeming, jyat. des Oij. p.' CO Edwards merkte dit op, Aldit. au fecond Vol p. 8. Cc 5  386 NATUURLYKE HISTORIE „ gefchikte huisjes te broeden gezet; overal kan dit „ gefchieden , dewyl zy aan de Eijeren gehegt zyn; „ men geeft 'er tot vyf en twintig aan ieder; en laat „ ze ook door Kalkoenfche Hennen en Hoenders uitbroe„ den , en verdeelt onder de Eendvogels de Jongen zo 9, ras zy uitgekomen zyn. Daags na de geboorte, „ merkt elk der Inwoonderen de zyne , de een fnydt „ den eerden Nagel van de regter Poot, de andere den „ tweeden; deeze fteekt een gat in het Vlies, enz. Elk Inwoonder onthoudt zyn merk , en dit merk gaat „ van geflacht tot geflacht over , en is bekend aan de andere Inwoonders van 't zelfde Dorp. Zo ras „ de Jongen dus gemerkt zyn , voert men ze met de si Moeders na het Meer, waar zy alleen en zonder oppas„ fen opgroeijen; men draagt alleen zorg om de Roof„ vogels van daar te verwyderen; daar zyn 'er die op „ deeze wyze tusfehen de zeven en achthonderd 's jaar- „ lyks te water brengen. Op het einde van May, „ en veel laater , vereenigen zich de Inwoonders om „ de Vogels met netten te vangen ; elk kent de zynen „ uit de gegeevcne merken ; de Vogelkoopers komen „ van verre om ze op te koopen; men laat in 't Meer „ eenigen, zo om, geduurende den Winter, tot lokvogels der Wilden te dienen, als om, in den volgenden „ Voortyd, de foort voort te planten; elk gewent ze t'huis te komen , en lokt ze derwaards door Gerst ,, te ftrooijen, waar op zy zeer gefteld zyn. „ Veele deezer Vogelen vliegen weg in de regenag„ tige maanden October en November , en vermengen „ zich onder de Wilden , die in dat Jaargetyde zich ,, vertoonen ; zy paaren , en deeze vermenging levert „ Halfüachtige uit , die zo zeer aan de Geftalte als „ aan de Pluimadie te onderkennen zyn. Doorgaans „ hebben deeze Haltflachtigen den Bek veel langer, den Kop en Hals veel grooter dan de Wilden ; doch in „ eene mindere evenredigheid dan de geheel Tammen; „ meestal zyn ze veel fterker , 't welk uit het kruisfen „ der Rasfen voortkomt. „ Meermaalen heb ik geheel Witte Eendvogels in de „ Wilde benden zien overvliegen ; dit zyn misfehien „ deeze weggevlogencn. 't Is ondertüsfchen niet on„ mogelyk, dat die Vogel deeze witje kleur in 't Noor,, den krygt: doch ik twyfel des: dewyl hy reist; hy „ zou 'er wit kunnen worden , zo hy 'er altoos of een „ hm-  VAN DEN EENDVOGEL. 387 „ langen tyd bleef; maar hy vertrekt van daar, alle „ jaar. n , in 't begin van den Herfst , na zagter lugt„ ftreeken zich begeevende; naar gelange de koude toe>, neemt , ontwykt hy de oorzaak die andere doet wit ,, worden; hoe kouder Winters, hoe talryker uittoch3, ten. Wy hebben Witte Eendvogels gezien in de Jaa,, ren MDCCLXv- en MüCCLXXV; doch 't was flegts één onder duizend. 't Is mogelyk dat die kleur het uitwerkzel is van „Verbastering: gelyk by andere Vogels en Dieren: „ want ik heb veel Witte Eenden gezien , die zeer „ onvermogend waren. He Witte W yf es , veelal ge„ meener dan de Mannetjes , zyn doorgaans veel klein„ der, veel zwakker , en zomtyds minder vrugtbaar dan de andere. Ik heb 'er twee 011 vrugtbaare^ gehad, „ die zeer Wit waren , en roode oogen hadden. ' In de daad, de Eendvogels hebben, gelyk alle andere Tamme Vogels , den invloed van den huislyken ftaat ondervonden , de kleuren der Pluimadie zyn verzwakt, en zomtyls geheel uitgewischt of veranderd: men ziet 'er meer of min witte, bruine, zwarte of gemengelde; andere hebben cieraaden aangenomen , welke men by de Wilden niet vindt , hier toe behooren de Gekuifde Eenden: by een ander Geflacht, nog meer door den huislyken ftaat verbasterd , is de Bek omgekromd ; de gefteltenis is veranderd , elk draagt alle de merktekens van ontaarting ; ze zyn zwak, log, en onderhevig om eene overftaltige vetheid aan te neemen; de Jongen, zeer teder, kweekt men met moeite op. De Heer fiusch, die deeze aanmerking maakt (*) , zegt insgelyks , dat het Geflacht der Witte Eenden beftendig veel kleinder en zwakker is dan de andere Gedachten , en voegt 'er by, dat, in de vermenging der verfchillend gekleurden, de Jongen doorgaans naar het Mannetje gefyken in de kleur van den Kop, den Rug en den Staart, en dat dit zelfde verfchynzel zich opdoet in het voortbrengzel, fpruitende uit het paaren van een vreemden Eendvogel met een gemeen Wyfje. Wat het gevoelen van belon aanbelangt, wegens het onderfcheid tusfehen een groot en klein 'Ras onder de Wilde Eendvogels (f) , wy vinden O Frisch, Tom. II. p. 178. -79 (t) Belqn, Nat. des Qif. p. 160.  388 NATUURLYKE HISTORIE den 'er geen bew ys voor , en , naar allen fchyn , rust deeze aanmerking alleen op eenige verfchillendheden tusfehen oudere en jongere Vogelen. Nogthans treft men by de Wilde Eendvogels eenige louter toevallige verfcheidenheden aan ; misfehien herkomftig uit de gemeeufchap tusfehen de Wilden en Tamroen op de Meeren. De Heer. fiusch heeft waargenomen , dat de Wilden en Tam men met elkander daadlyk paaren , en de fleer hubkrt heeft opgemerkt , dat men dikwyls, in een zelfde broedzel van endvogels, bygroote Meeren opgevoed , eenige Jongen aantreft , die naar de Wilden gelyken , en woester aart hebben , op onafhangelykheid gedeld zyn, en in den naatyd met.de "Wilden wegvliegen. ,. Twee van deeze foort," fchryft de Heer baillon , ,, had ik onder myn Gevogelte op- gevoed, onder andere, van denzelfden ouderdom ; ik „ onderrigte 'er myne Bedienden van , en gaf bevel om „ ze de wieken te korten: men verzuimde dit te vol„ voeren, en op een helderen dag verdweenen zy, naa ,, twee maanden verblyf in dit kleine Vogelplein , waar in hun niets ontbrak; en vanwaar zy geen land, „ noch zelfs den Horizont, konden zien:" 't geen nu het Wilde Mannetje hier verrigt omtrent het Tamme AVyfje , kan het Tamme Mannetje desgelyks op het Wiloje Wyfje volvoeren; veronderfteld zynde dat het zomiyds toegeeft aan deszelfs najaaging: van daar die verfchilleudheden in Grootte en in Kleuren onder de Wilde Eendvogel* waargenomen. Alle Eendvogels, z> Tammen als Wilden, zyn, even als de Ganzen, onderhevig aan eene fchielyke ruiing, waar by hunne groote Pennen in weinig dagen, en zom tyds m één najft» afvallen ; en niet alleen zyn de Ganzen , en de Eend -ogels , maar o jk alle Vogels met gevliesde Pooien en plat>e B.kkeu , onderworpen aan die groote ver.m tering van Pluimadie: dezelve komt de Mannetjes over naa dep paar yd, en de Wyfjes naa het broeden , en 't nlykr dat ze veroorzaakt wordt by de eerstgemelde, gloor de fterke uitputting in het paaren, en by de laatstgenoemde, door de verzwakking, by het Eijerkggen en .broeden. ,. Dikwyls heb ik ,"' fchryft de fleer baillon, ,, in den Ruityd waargenomen, dat de Eend5, vogels eenige dagen te vooren veel beweegings maak„ ten, en groote jeukte feneenén te hebben, des volgenden daags en naderhand , zich verborgen om hunne  tan den eendvogel. ggp „ verleren te verliezen , en als neerllagtig en befcbaamd „ waren: zy fcheenen hunne zwakheid te gevoelen en „ durfden de vlerken niet uitfpreiden ; vervolgd wor„ dende , fcheenen zy het gebruik daar van vergeeten te hebben. Deeze treurtyd duurt omtrent dertig da„ gen voor de Eendvogelen , en veertig voor de Gan„ zen; de vrolykheid keert met de Vederen weder al* „ dan baaden zy zich dikwyls , en beginnen te 'vl'ie,, gen. Meermaalen heb ik 'er verlooren by gebrek van „ het tydltip , waarop zy het vliegen beproefden , te „ hebben waargenomen." Het inwendig maakzel, in den Eendvogelen de Gans heeft eenige byzonderheden: de Longepyp wordt voor ze zich in twee takken verdeelt, om in de Longen te komen, verwydt tot eene foort van beenachtig en kraakbeenig vat, 't geen eigenlyk een tweede llrottenhoofd is beneden aan de Longepyp f*) , en misfehien dient tot eene lugtverzamelplaats ten tyde als die Vogels den Kon onder 't water houden (f) , en geeft deeze buiten twViel aan de ftem die Iclietterende rauwheid, welke het geluid der Eendvogelen zo zeer kenmerkt , 't geen de Ouden door een byzonder woord uitdrukten f«S ne op Ihlzwygenheid gezette pythaooras wilde , dat men de Eendvogels verre verwyderde van de woonuWe waar zyn Wyze zich in diepe gepeinzen zou nederzetten' maar voor alle Menfchen , Wysgeeren of geen H ysgeeren die het Land beminnen, zal, 't geen'er de groote bekoo' relykheid van uitmaakt, naamlyk de beweeging het lee ven, en 't geluid der Natuure, het gezan^derVn°elen" het gefchreeuw in de V.gelperken, verwijld doo&r h'l geduung en fchetterend kwaaken der Eendvogelen het oor met kwetzen ; maar veeleer het Landverblvf vervroyker, het is de bazuin, de trompet onder de fluiten en hautbois, 't ,s de Muzyk van het Land-regiment by de Eendvogels zyn de Wyfies , gelvk in' PPn *nA«„ welbekend Geflacht ƒ de luidru'gtiglk? %l Lp^T; haar p. 469^' * VAcademk ' Tom' U' P- 48. et Memoires i70O. iH<.ti9a'LLUGHBY' Ornith0L p< 8* aldrovand. Avi. Tom. CD Ar.ntss tetrinere.. Autor Philomel.  gQO NATUURLYKE HISTORIE haar ftem is veel hooger, veel fterker , en heeft meer buhnneen dan die van het Mannetje , welke eentoonig is ■ en altoos fchor. Men heeft desgelyks opge¬ merkt, dat het Wyfje niet in den grond krabt gelyk de Hoenders; doch wel op ondiep water om de wortels los te maaken, of om Infecten en fchulpjes te vinden. By beide de Sexen heeft men twee lange Cscums in de Ingewanden waargenomen , en opgemerkt , dat de Roede van het Mannetje zich in een fpieraal-trek kromt (*)■ , ' . , , ,. , „ De Bek der Eendvogelen is , gelyk die der Zwaanen- en, van alle Ganzen- foorten , breed , dik , aan de kanten getand, van binnen voorzien met eene foort van vleeschachtig verhemelie, waar in zich een dikke tong verbergt , die aan den tip uitloopt in een hoornagtige zelfftandigheid , harder dan het overige van den Bek. Alle Eenden hebben een zeer korten Staart , de Pooten Haan zeer verre agterwaards, en zyn als in 't agterlyf gehegt Uit deeze"plaatzing der Pooten, ontftaat de bezwaarl'ykheid van gaan , en het bewaaren van 't evenwigt op den grond, van hier die waggelende flappen, en een log dom, voorkomen; terwyl men, in tegendeel, weet, hoe' zy in 't water gemaklyk en fnel beweegen, en 't hun aan geen fchranderheid van Inftinct mangelt. 't Vleesch der Eendvogelen , zegt men , is zwaar en verhittend: nogthans pet men 't veelvuldig; en elk weet dat het vleesch der Wilde Eendvogelen veel fyner is, en heter van fmaak, dan dat der Tamme. De Ouden wisten zo wel als wy, dat het een lekker beetje was: want men treft by apicius vier wyzen aan om ze te bereiden. Onze hedendaapfche apiciussen houden 't 'er nog mede , en een Schotel Eendvogels van Anüens kennen alle lekkerbekken van geheel Frankryk. 't Vet der Eendvogelen gebruikt men in uitwendige Geneesmiddelen ; men fchryft aan 't Bloedde kragt toe om vergift en zelfs dat van eeir Slang, te wedcrltaan (f). Dit bloed maakte het hoofdzaaklyke uit van t berugte r*, Op zekere tyden vertoont zich deeze Roede lang er» hangende, dit heeft de Landlieden in den waan gebragt , dat T Eendvogel, een kleine Slang ingehokt hebbende, dezelve leevend loosde. Zie over dit Volksvertelzeltje, frisch. (t) Galen. Euperist. 2, p. 143.  van den eendvogel. jpi Tegengift van mithridates (f). Men geloofde, in derdaad , dat de Eendvogels in Ponlus, zich voedende met alle de vergiftige kruiden , welke dat gewest oplevert, hun bloed de kragt moest krygen om vergiften wederftand te bieden: en merken wy hier, in 't voorbygaan, op dat de naam van Anas Ponticus, by de Ouden, geene byzondere foort aanduidt, gelyk zich eenige Naamlystmaakers verbeeld hebben ; het is dezelfde foort als eene Wilde Eendvogel, die zich aan de boorden van den Pontus Euxinus onthoudt, even als op de andere oevers. Ct) De Ouden in den waan dat de Eendvogels van den Pontus zich met vergift voedden , gaven derzelver 'bloed tegen alle vergiften , en mithridates , die zo wel een Geneesheer was als een Koning , en naar wiens naam het zo beroemd Tegengift genoemd wordt, liet het Bloed der Eendvogelen droogen en hard worden, ten einde hy 't zelve te beter kon bewaaren, ea als een Geneesmiddel ontbinden, als' hy 't wilde gebruiken. voorspellende tekens van het weer. (Ontleend uit, a fliort Disfertation on the Barometer and Thermometer &c. by george adams, Mathematical Injlrument-makir to his Majefty.) (Vervolg en /lot van bladz, 330.) Weervoorfpcllingen uit de Wolken. Tfr zyn zo veelvuldige Tekens uit welken veronder■L' (leid wordt , dat men het toekomend Weer kan voorfpellen, dat virgilius Hout genoeg was om te durven verzekeren.dat geen Regenvlaag ooit iemand fchade deedt, zonder hem naar behooren gewaarfchuwd te hebben. Onder deeze Tekenen zyn die van de Wolken ontleend veelvuldig en gewigtig : want uit de Wolken komt de Regen voort , en 't is de ftaat der Lugt, ten opzigte van het Water , 't welk de Wolken bevatten, die het nedervallen in Regendruppelen verhaast of vertraagt. De formeering en ontbinding der Wolken aan het Uitfpanzel zyn dikwyls merkbaar voor het oog, indien men ze eenigen tyd agter den anderen aandagtig waarneemtbyzonder op een Zomerfchen avond, zullen w.y zien dat ze  VOORSPELLENDE TEKENS its. by trappen afneemen, en, in 't einde, zo geheel in de lugt ontbonden worden , dat ze niet langer zigtbaar bvb. 'Deeze Ontbinding der Wolken in de Lugt , en derzelver verdwyning uit ons gezigt, mag men houden voor een fterkfpreekend Voorteken van fchoon Weer. Maar, wanneer de Wolken , integendeel , zamenloopen , in dikheid en grootte toeneemen , fpelt zulks vry zeker Regen. Indien , derhalven , het Unfpanzel, langen tyd helder en blaauw geweest zynde , bezet en bevlekt wordt met ontelbaare kleine Wolkjes , eenige gelykvormigheid hebbende met de baaren der zee, vertoonen deeze zich in 't eerst, dun, wit en vlokagtig; doch al!en°skens worden zy donker en zwart , en doorgaans gebooren omtrent ter hoogte van drie vierde van eene Tegen zwaaren Regen wordt elke Wolk dikker dan de voorgaande , en zy zyn alle in een toeneemenden ftaat • dit vertoont zich allerduidelykst by het aannaderen vau een Donderbui , wanneer kleine Hukken van Wolken toeneemen en zamenvloeijen , tot dat zy , in korten tyd, het Uitfpanzel bedekken. Wanneer de Wolken als vliezen gevormd worden, donker en dik in 't midden , en wit aan de kanten , met een helder blaauwen hemel rondsom dezelve , vallen ze doorgaans fchielijk neder in Hagel , Sneeuw of in Stort- Indien men ziet, dat de Wolken hoog in de Lugt gebooren worden , met dunne witte ftreepen, gelyk vlokken wol of paardendaarten , wyst zulks aan , dat de Damp verfpreid en verdrooid is door ftrydige Winden boven , welke Wind fchielyk beneden zal waaijen , en waarfchynlyk Regen medebrengen. i Indien de Wolken, als zy opkomen, fenynen at te wyken van zeker punt aan den Gezigteinder, mag men den Wind uit dien of een tegenovergeftelden hoek verwagten. Wanneer eene algemeene Bewolktheid het Uitfpanzel boven bedekt, en 'er kleine ftukken van Wolken , als rook, beneden dry ven, is de Regen zelden verre af, en duurt doorgaans langen tyd. , , , Geen gewisfer Teken van Regen is er , dan dat de Wolken na twee kanten dryven , en indien de laagsthangende ftil voor den Wind afloopen : twee zo iamg • firydig dryvende Wolken voorfpellen , by heet Weer, een Donderbui. ^  van het weer. 3i>3 Weervoorfpellingen uit den Dam. Indien de Dauw, naa een fchoonen Dag, overvloedig op het veld ligt, mag men een anderen fchoonen Dag verwagten; doch, wanneer, naa zulk een fchoonen Dag, zich geen Dauw op den grond vertoom, en geen Wind opblaast , is het een Teken , dat de Dampen opwaards khmmen , en dat 'er boven eene ophooping moet weezen, die fn Regen zal uitloopen. Wanneer 'er Dauw of ruig Vriezen overvloedig plaats srypt in een Saiföen, daar ze zelden voorkomen, en de Barometer la:'g ftaat , is zulks , over 't algemeen , een Teken van Regen. Weervoorfpellingen uit- het gelaat des Uitfpanzels. De kleur des Uitfpanzels is een aanduider van liet Weer: dewyl dezelve aantoont den ftaat oer Dampen, die in den Dampkring hangen. Indien de roodkleurige Dampen van den Avondftond verdreeven worden , is het Uitfpanzel 's Morgens helder. Maar, als zy in de Lugt blyven , vertoont zich de M •rgenftond rood , en Regen is doorgaans het ge vol j;. Wanneer een den Hemel bedekkende Roodheid zich verre opwaards van den Gezigteinder verfpreidt , 't zy 's Morgens,"t zy 'sAvonds, wordt zulks of door Regen of door Wind gevolgd, en dikwyls van beiden. Indien eene vuurige Roodheid zich 's Avonds tot by het Zetdth uitbreidt , zal de Wind hoog uit het Wes'ten waaijen , of Zuidwest zyn , vergezeld van Regen, en zomtyds gevolgd worden door een Stortregen. Wa neer het Uitfpanzel in een regenagtig Saifoen, na by den Gezigteinder, zich Zeegroenagtig vertoont, als het blaauw behoorde te zyn , zal de Regen aanhouden en blyven toeneemen. Indien het een donkerblauwe kleur heeft, zal het zwaar regenen. Weervoorfpellingen uit Zon, Maan en Starren. De vertooningen, die Zon, Maan en Starren madten, duiden naderende Weersveranderingen aan : dewyl de Straa'en, die van dezelve tot otis komen, door de Dampen des Dampkrings heen moeten , en den ftaat daar van te kennen geeven. De Zon vrolyk opkomende, met oranje verwige WolV. deel. 6jenoelw. no. o. D d ken  3p4 VOORSPELLENDE TEKENS ken in 't Oosten, wordt doorgaans voor een Teken van Regen geagt.- , . . .. . Wanneer 'er hoog in de Lugt eene nevelagtigheid is , en het licht der Zonne allengskens verllaauwt , en de fchiif der Zonne zich witagtig en niet bepaald vertoont, is het, in 't algemeen, een Teken van Regen. Indien de Straalen der Zonne , door de Wolken heen breekende, in de Lugt zigtbaar zyn, en zich laaten zien gelyk de hoornen van Heerlykheid , die de Schilders veelal boven het hoofd van moses plaatzen , wijst het aan, dat de Lugt met water vervuld is ; en als er andere Tekens mede zamenloopen, bewyst het dat de Regen kort aanftaaude is. • . VirgiLiüS fchryft , een Bleeke Maan Is een Teken van Regen; een roode Maan voorfpelt Wind; een witte, ' haare natuurlyke kleur , met een helderen Hemel, kundigt fchoon Weer aan. . Indien de Maan en Starren 's nagts dof beginnen te ftaan, met een nevelagtigheid in de Lugt, en een Kring rondsom de Maan, heeft men Regen te wagten. Uit is, nogthans , geen kwaad Teken , als het voorvalt op een Avond, wanneer 'er Dauw valt; maar ziet men het op eenen anderen tyd, het duidt aan, dat er eene algemeene neiging in de Lugt en Wolken is , om de Dampen los te laaten onder die gedaante , welke wy Regen n0De6Heer tones deelt ons de volgende Waarneeming mede over den Maandelykfchen Loop der Maane. Indien de Maan doorgaande regenagtig geweest is, zal het bv de volgende Maanverwisfeling opklaaren , en de Regen zal waarfchynlyk weder beginnen in weinig dagen, In aanhouden; maar, in tegendeel, indien de Maan doorgaande fchoon Weer gehad heeft , en het by de Maanverwisfeling regent, zal het fchoone Weer , waarfchynlyk op den vierden of vyfden dag der Nieuwe Maane weder aanvangen, en als voorheen aanhouden. Deezen Regel in 't oog houdende , heeft hy , naar zyn berigt, tWintig Jaaren aaneen, gehooid, zonder éénmaal het hartzeer gehad te hebben van fchade door Regen. Een Boer , die veel te hooien heeft , kan zyn werk m zo kort een tydsbeftek niet bepaalen , dat hy veel voordeels trekke van deeze Waarneeming ; maar een Heer, die alleen ten eigen gebruike laat hooijen, zal het zelden miafen zyne rekening by die Waarneeming te vinden.  van het weer.» 30- Dr. horsley tast dit gevoelen, de Maan betreffende, aan ; en fchoon derzelver invloed de aandagt der Mei> JFehea door alle eeuwen heen getrokken heeft , beweert hy, nogthans, Heilig, dat het een denkbeeld is in zich zeiven onwaarfchynlyk , ontbloot van allen grond in de Natuurkundige Theorie , en flegts weinig onderfleund door eenige fchynbaare Analogie. Doch de Doctor ontkent niet, dat de waarneemende Landman veelvuldige nuttige VoorfpelJiugen uit de Verfchynzelen der Maane zal outleenen; maar dan zegt hy, zullen het Tekens zyn ontbloot van allen uitwerkend vermogen. Zy zullen den tegenwoordigen ftand der Lugt vertoonen, als van welken zy afhangen, en niet als dien welken zy beftuuren; waa-rfchynlyke gistingen, voor twee of drie dagen, zullen zy er uit kunnen opmaaken. W'ervoor/peilingen van den Wind. Onder de oorzaaken, die het Weer aandoen, is *er geene, welker invloed bewysbaarder is dan die van den Wind; deeze, fchoon onzeker in het voorkomen, worden , gelyk alle andere Verfchynzels der Natuure , be* iluurd door bepaalde en vaste Wetten, en verdienen eene allergezetfte nafpeuring. Wanneer de Wind, zonder zich te bepaalen, alle flree* ken van het Kompas rondloopt , volgt 'er zeker Regen. Zommigen hebben ftaande gehouden, dat , indien de Wind in het omloopen den weg der Zonne van het Oosten na het Westen volgt, zulks fchoon Weer medebrengt; doch als zy een tegenovergeftelden weg van het Westen na het Oosten neemt, liegt Weer! Een gierende en huilende Wind is meest altoos een onfeilbaar teken van ■Regen. Wcervoor[peilingen van de Dieren ontleend. De zoodanigen , die een aandagtig oog flaan op de Dierlyke Schepping s zullen in de bedryven der Dieren verfcheide voortekens van Weerverandering vinden. Door dep aart hunner werkzaamheden , door de ongemaklykbeid en onrustigheid, welke zy te kennen geeven, 'door den byzonderen toon van hunne fteni; of door de voorzorgen , welke zy neemen om zich te bedekken en te bdchutten, zyn hunne aandoeningen waarfchynlyk fchef» Dd a perj  39Ö VOORSPELLENDE TEKENS VAN HET WEER. per , en hunne zintuigen gevoeliger voor de indrukken van natuurlyke oorzaaken dan de onze ; dewyl de Ziel, door haare gednütige werkzaamheid, de kragt van alle uitwendige indrukzels vermindert. échte gedenkschriften van het leeven en de menschlie vende verrichtingen van wylen john howard, Esq. L. L. D. et F. R. S. (Uit het Engelse}!.") (Vervolg en Slot van bladz. 341.) De medelydende deelneeming met , en deeds werkende aandagt op, de rampen der ongelukkige Gevangenen , eerst in den Heer howard opgewekt , door zyne eigene Gevangenis in Frankrijk, waar van wy hier boven gefprooken hebben , werkten nu in ruimer kring door de pligten aan zyn Ampt als Hoog Sherif in Bedford. Deeze bediening bragt de ongelegenheden, waar aan de Gevangenen onderhevig waren , nader onder zyn oog. Hy bevondt dat 'er zeer ,eele misbruiken ftand greepen , en dat het lyden der Gevangenen groot was. Om deeze misbruiken te weeren , en dit leed te verzagten , ging hy de voornaamde Gevangenhuizen in de nabuuxfehap bezoeken. In deeze bevondt hy , dat dezelfde misbruiken en elenden plaats greepen ; veele Gevangenen, zo Schuldenaars als zwaarder Misdaadigers, aan de Gevangeniskoortzen en Kinderziekte (nerven. Dit zette hem aan om verder afgelegene Gevangenisfen te gaan zien; en hier mede hadt hy zulke vorderingen gemaakt, dat het Huis der Gemeente het raadzaam oordeelde hem , over dit Onderwerp , te rnadpleegen. De uitflag was het vervaardigen van twee Bils het eene om voor de Gezondheid der Gevangenen zorg te draagen het ander , tot verligting der geenen die geflaakt werden, tot voorkoming, dat zy niet gevangen' bleeven, gelyk voorheen menigmaal gebeurde, om het niet beraalen hunner Gevangenisfdiulden. Door deeze Acten werd de traan van veeier oogen gewischt, en de Wetgeevende Magt kreeg den zegen der geenen die op 't punt (tonden van om te komen. —— Te deezer gelegen-  LEEVEN ENZ. VAN JOHN HOWARD. 397 genheid ontving de Heer howard de hooge eer der dankbetuiging van het Huis der Gemeente. By de algemeene Verkiezing in den Jaare MDCCLXXIV, kwam de Heer howard te Bedford op den dag der Verkiezing in aanmerking , om die Plaats in het Parlement te vertegenwoordigen, met zyn Vriend en Bloedverwant de Heer whitbread. Hunne Mededingers, Sir william wake en Mr. .^parrowe werden weder aangefteld. Er volgde eene beroeping op aan 't Huis der Gemeente, wanneer Sir william wake en Mr. whitbread als wettig verkooren verklaard werden. Schoon de Heer howard zich dus te leurgefleld vondt in het vooruitzigt , om zyn Plans tot verbetering der Gevangenisfen kragtdaadiger ten uitvoer te brengen, door zyne tegenwoordigheid in het Parlement . zette hy onvermoeid zyn groot oogmerk voort. In gevolge van een Acte van het 19de Jaar der Regeeringe van zyne tegenwoordige Majefleit , tot het oprichten van Verbeterhuizen, werden wylen Dr. fotheroill , Mr. howard en george whatley Esq. , Thefaurier van het Vondeling Hospitaal, tot opzigters daar over aangefteld. De Doctor en de Heer howard koozen tot eene plaats, om deeze Huizen te bouwen , een plek gronds , niet verre van de (lede waar de Kapel te Pentonville Islihgton onlangs gebouwd is. Mr. whatley. in tegendeel, wilde dezelve gebouwd hebben op of n«by het iUè of Dogs , regen over Greenwich. Naardemaal dit verfchil van gevoelens niet kon vereffend worden , eindigde 't zelve met den volgenden brief van Afftand , door den Heer howard gezonden aan den Graaf bathurst, Lord Prefidènt van den Geheimen Raad, in January MDCCLXXXf. , , m y l o r d ! ,, Toen Sir william blakstone my overhaalde om ,, Opzigter te weezen over de Gebouwen , beftemd tot „ Bewaarplaatzen van zekere Misdaadigers, hield ik my ,, verzekerd, dat myne Waarneemingen, over foortgelyke ,, Gedichten in vreemde Landen , my eenigermaare in ,, ftaat zouden Hellen om de behu'pzname baud te lee,, nen aan de volvoering van de Vastlfelling in het ,, 19de Jaar der Regeeringe van zyne Majefteit. Met deeze hoope , en het vooruitzigt, dat ik gepaard zou ,, worden met mynen nu overleden Vriend , Dr. fo- Dd 3 THER-  3 Mn'f/n «AixTj^»» tQtyinc, wanneer de tweede, Gallum fblam tubam esfe ait, quod nos in clcgiis noftris ita expres fi mus, Solaque qua posjit placidvn tuba rumpere noctem Sopitis, placido Jub Jove Gallus erit. Quarta énfm tuba if« «Xt^^aomia proxïma erat. Jn facris libris in «wjj ue**™*.™», UUê^ ct ™ nox dividitur. ■TJbi o-vtf ea pars est, quam antiqui luminibus accenfis, ct prima' face vocabant, quae concubium prseccdit, ultima vesperte, ficut t» f(m prima diei. Sic petrus ter ante conticinium 'chkistum négarat ; ter cnim canit Gallus in quo ct quarta Romanorum tuba tr,i a.\iK.tSwt huis van cajaphas , 't geen niet veronderllcld kan worden op een grooten afftand van den Tempel gedaan te hebben. Althans kon dit gelild dit huis veel gemaklyker bereiken dan een Haanengekraai. waarneming eener ge'neézen staar , door de • snuifpoeders VAN DfcN liEER kleber. Wel Edele zeer Geleerde Heeren , Schryvers der Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen ! Dat allen , die de Genees- en Heelkunde oefenen, de vermogens niet hebben om Genees- en Heelkundige Waarnemingen te maken, is ten vollen bekend. 'Er word. immers, eene uitgebreide kundigheid, en meer dan gemeeue ondervinding vcreischt, om het buiE e 3 ten-  WAARNEEM ING tengewoone , van het gewoone , te onderfcheiden , en te onderkennen. , , Deze hoedanigheden niet te bezitten , zyn , ons bedunkens , de voornaamlte zoo niet de eenige oorzaken, dat men dagelyks , door eene menigte Waarnemingen , die waarlyk niets zeldzaams in zich behelzen, overladen word. En aan den anderen kant , dat veele zeldzame «revallen , en de heilzaamfte ontdekkingen , voor veele practizeerende Genees- en Heelheeren , verborgen blyven; en, uit dien hoofde, hunne lyders van dat voordeel verdeken zyn , 't welk zy anderzints , ter hunner redding, van de Genees- of Heelkunde zouden kunnen erlangen. Dit alles bevestigt myne eigene ondervinding; want men moet, om deze en andere redenen, als gebrek in taal en dyl, wanneer men iets zonderlings denkt te ontdekken, zwvgen. Doch een geval, t geen my is voorgekomen, dringt my, hoe gebrekkig ook, het U Eds. mede te deelen , met verzoek , om , indien het zulks waardig is, in U Ed. alom geacht Maandwerk te plaatzen. Het geval is namelyk, Een Boerenmeid , oud circa dertig Jaren , van een tamelyk gezond lichaamsgeftel, en welke hare maandelykfchc ontlasting geregeld hadde, klaagde my, dat zy zedert agttien a negentien maanden , eerst in het linker , vervolgens iu het regter, oog, eene gezigts-veiduistering was ontwaar geworden, welke zoo lterk was toegenomen, dat het haar onmogelyk was, zelfs m een fterk licht, eenige voorwerpen behoorlyk te onderlcneiden Met alle mogelyke nauwkeurigheid haar onderzoekende, bevond ik, dat zy in beide oogen eene verduistering van het kristal , en dus eene waare gevestigde Staaif had, welke van een Zeegroene kouleur ware; doch met eenig onderfcheid, zoo, dat het kristalvogt van bet regter oog nog niet geheel verduisterd, maar dat er aan de randen, hoewel gering, eene klaarheid was, en zy, om die reden, nog eenigzints , doch met veel moeite, dag en nagt, als bv fchemering, kon onderfcheiden. Hoe weinig ik baar , wegens de herftelling van haar verlooren gezigt, konde beloovcn, liet ik evenwel haar niet hoopeloos zitten , maar gaf haar eenige troost, onder voorwaarde, dat, wilde zy op herftelling hoopen, zy niet een, twee , maar verfcheidene, weeken , van die middelen, welke ik haar zoude toedienen , moest gebruik ma-  EENER GENEEZEN STAAR. 415 maken, cn , geduurende dien gantfchen tyd, een goeden Jevensregel houden. Myne ongelukkige Lyderes, niets vuuriger verlangende , dan haar verlooren gezigt , en het licht geen het onderfcheid, van het te hebben of te misfen, tusfehen leven en dood uitmaakt) te genieten , nam deze voorwaarden gewillig , en met blydfchap aan. Myn oogmerk was, om , langs den weg van oplosfing, die, zoo als de uitmuntende d. van gesscher zegt, zeer zeldzaam is, en niet dan in beginnende Stnaren mogelyk , te beproeven. Ten welken einae ik haar de Snuifpoeders van den Heer kleber, te vinden in de Natuur, en Geneeskundige Bibliotheek , van n. teusier, I. Deel bladz. 541 , toediende. En wel eerst No, 1, en wanneer ik den 2often dag'er geen gewensc .te uitwerking van gewaar wierd , de bepaalde Poeders gebruikt zynde , ging ik over tot No. 2, vervolgens 3 , en emdeiylc No. 4, en dat met een gewenscht gevof;; want met de zevende week, begon zy eenige vcrligting te bemerken, en het vermogen van zien nam van dag tot dag toe, de randen van het kristalline vogt der beide oogen begonnen op te helderen, cn wel zoo lïerk , dat, in de dertiende week, wanneer ik haar, in prefentie van twee Chirurgyns , bezogt, niets anders dan dat in het linker oog, een klein vlakje, en geringe verduistering van het kristal, 'tgeen haaf weinig of niet hinderde, te bemer* ken was. Welk vlakje , of verduistering , indien de Lyderes, (die zich verbeeldde alreeds herfteld te weezen) nog eenigen tyd, met het gebruik der Snuifpoeder had aangehouden , denkelyk in 't geheel zoude verdwenen zyn. _ Geduurende deze gantfche behandeling, die ruim drie maanden heeft geduurd, en in welken tyd, zy drie dragma, en een fcrupel merc. dulc. rite prceparati, met, en benevens de andere 'ingrediënten, door opfhuiving gebruikt heeft; ben ik geen andere uitwerking, dan menigvuldige niezingen, en iets meer dan gewoone ontlastingen door neus en mond, gewaar geworden, welke, indien de laatfte wat fterk was, en 'er zig eenige tekenen van kwyllrïg begonnen op te doen, ik een dag of drie liet ophouden ; 'en haar intusfchen purgeermiddelen deed gebruiken. . " Om de zodanige (zegt de kundige Heer kleber) die-, zoo dra zv van kwik- of pokhout hooren fpreeken, E e 4 »iu<  4l6 waarneeming eener ceneezen staar. aanftonds hunnen evenmensch van eene fchandeïyke Ziekte verdenken, dc gelegendheid tot onverdiende lasteringen te beneemen , heb ik liefst de namen der Lvderen willen verzvvygen. En, in der waarheid, dit is o0lc ae reuen, waarom ik haar, die het onderwerp mvner waarneming is , niet by name heb uitgedrukt. E i vin de my verplicht, plegtig te verzekeren, dat ik nimmer iets Veneriaals aan haar ontdekt hebbe. Zie daar, Edele en zeer geleerde Heeren ! eene Proeve met de Snuifpoeder van den Heer kleber genomen. He redenen welke my aanfpooren , om ze aan U Ed. te zenden,, en was het mogelyk publiek temaken, zyn te vinden in de l,y my zoo hooggefchatte , Hedendaag. Jcbe oefenende Heelkunde , door den Heer d. van gesscher, myn Gids. en Vraagbaak, het 11de Deel, bladz. 360. Alwaar zyn Edele, betrekkelyk deze Snuifpoeders, oneer anderen zegt : ,. Geene der Proeven , door my tiaar mede genomen, hebben voldaan aan het oogmerk, of eenige blykbaare verandering gemaakt in den ftaat dier gebreken. Dit niettegenftaande , verdienenze de oplettenbetd van elk Heelmeester , en zoude niet gaarne zien dat ze, zonder verdere beproeving , verworpen wierden. In gebreken namelyk van zoo veel aanbeland bekragtigen ecmge weinige welbewezen góede uirilao-en op een genoegzaame wyze , de waarde van eenig &Ge' •neesmiddel.v ö Ik ben Wel Edele en zeer Geleerde Heeren ! U Ed. Dw. Dienaar a. de bye , Chirurgyn te Izc/idyke. natuurlyke historie van den kameel-pardel. C%%LvtiC rTgg LE ^ILLXNT, dans le interieur de lAfv.que ^r eCap^ Bojv^Esperance, dans les anneés MDCCLAXX tot MDCCLXXXV.) " Wan-Wy .SeIegcnhcid aantreffen om de Natuurlyke " v'm'nn T£ t0e te fóflten * en het belangryk genoeg " IZt ' düor ee!,e Redding, voorheen gebrekkig " WS i?" 'i tC verbetcre» > m wy fteeds gereed om „ er een plaats m ons Mengelwerken in te ruimen. „ Heb-  NATUURLYKE HÏSTORIE VAN DEN KAMEEL-PARDEL. 417 „ Hebben wy daar door meermaalen dank verworven „ by onze Landgenooten, wieri de Werken, in welke ,, dusdanige Befchryvingen en Afbeeldingen voorkomen „ ot niet verftaanbaar , of te omflagtig en te kostbaar „ zyn, wy zullen dien op nieuw, zo wy vertrouwen „ verdienen , door het volgende Verflag van den Kal „ meel-Par del (*) , gepaard met eene Afbeelding van „ dit hoogst zonderlinge Dier , zo als dit beide ons voorkomt in de boven aangeduide Reize van den Heere le vaillant , die ons veele nieuwe voorwer„ pen in de Natuurlyke- Historie ontdekt heeft , waar „ van wy voor hebben, by gelegenheid, gebruik te maaken. & # # Niettegenftaande men zo veel, en op zo verfchillende wyzcn van de Giraf e of den Kameel-P ar del gefprooken heeft, en ondanks de fraaije en naar de kunst opgellelde Verhandelingen over dit voorwerp der Natuurlyke Historie , heeft men tot heden nog geen bepaald en nauwkeurig denkbeeld van de gedaante van dit Dier, en weet nog veel minder van deszelfs Leevensvvyzc .Smaak, Character en Organifatie. Schonk de Hoogte ouder de Viervoetige Dieren den voorrang, de Kamesl.Pardel zou onbetwist met denzelven moeten vereerd worden. Het Mannetje , 't welk ik jn myne Verzameling bewaar , cn welks Afbeelding hier nevens gaat, haalde, wanneer ik 't zelve, naa dat het afgemaakt was, mat, zestien voeten en vier duimen van den Hoef tot aan het einde zyner Hoornen of Gewey. Ik gebruik deeze twee bewoordingen alleen om my te doen verdaan : want ze zyn beide even ongepast, vermids de Kameel-Pardel noch Gewey noch HoOrnPI, tif>f»fV> Tt-ion,. tncCr^Unn Aa UA ~ f\ i , iu«»u, Luoivutu -ut uciuc yjoLcn aan net bovenfte uitftek van den Kop , verheffen zich , rechtftaudig en evenwydig , twee deelen van het Bekkeneel , die" zonder eenige affcheiding , tot de langte van acht of pegen duimen uitfleeken , van boven rondagtig uitloopen , en gekroond zyn met rechte en lievige hairen, die (*) Cervus cornibus jïmplicisfimis, pedibus anticis longisjimis. Linn. Syst. Nat. XII. p. 92. Cameh-P'ardaly. Gmrl. Syst. Nat. XIII. Gyraffa. Belon , Obf. 118. f. p. 119. 'Trahits Bi. Julcorum mixtus. - Klein Quad. p. 22. Giraffa Italorum%ESNEnus, Quadr. p. 160. E e 5  4Ig NATUURLYKE HISTORIE die 'er verfcheide lynen boven uitfteeken. Het Wyfje is doorgaans veel laager dan het Mannetje; uit alle die ik gelegenheid vond te zien of te dooden , heb ik voor een algemeenen regel mogen opmaaken , dat de Mannetjes vyftien of zestien voeten hoog zyn , en de Wyfjes niet meer dan dertien of veertien voeten kunnen haaien. Grootlyks zou hy zich bedriegen, die, uit de opge«reevene maat, ©ver de fterkte en zwaarlyvigheid van dit Dier wilde oordeelen. Bykans zou men mogen zeggen, dat het geheel uit Hals en Beenen beftaat. In de daad, een oog , gewoon aan de diklyvige en lang geftrekte Viervoetige Dieren in Europa , ontdekt geene evenredigheid altoos tusfehen eene Hoogte van zestien voeten en eene langte van zeven voeten , zo als het Lyf is, van den Staart tot de Borst gemeeten. Eene andere wanftaltigheid , als men het daar voor moge houden, doet zich op in het onderfcheid tusfehen het voorfte en achterfte gedeelte. Het eerfte is by de Schoft van eene aanmerkelyke dikte ; maar het laatfte zo dun , en zo weinig gevuld, dat het een en ander niet fchynt tot het zelfde Dier te behooren. De Natuurkundigen en Reizigers, van den Kameel-Pardel fpreekende , ftemmen overeen , met aan de Achterpooten flegts de halve langte van de Voor-pooten te •>-eeven. Maar, hebben zy, in goeden ernst gefprooken, het Dier gezien? of, zo zy het zagen, 'tzelve met aan- flagt waargenomen? ■ Een Italiaansch Schryver, die zeker den Kameel-Pardel nimmer onder het oog hadt, heeft in een Werk, getyteld: Dcfcriptions deg/i Animali, in den Jaare MDCCLXXI te Venetië uitgegeeven , eene Afbeelding van den Kameel-Pardel geplaatst. Eene Afbeelding, zeer nauwkeurig opgemaakt uit alle voorheen in 't licht gegeevene Tekeningen; maar deeze naauwkeurigheid zelve doet die Afbeelding zo belachlyk worden, dat men dezelve, aan den kant des Italiaanfchen Schryvers , voor een vinnige doorftryking konne houden van alle de befchryvingen, die, tot nog, van dit Dier in 't licht kwamen, en tot heden herhaald wierden (*> Gi- (*) Zodanig eene Afbeelding mag men met regt rangfehikken onder de Beesten der Inbeelding , waarvoor niet weinigen langen tyd den Kameel-Pardel gehouden hebben. De Vert.  van den kameel-pardel. 419 Gillius heeft onder de Ouden (*), die ik ken, ons de nauwkeurigfte Befchryving van den Kameel-Pardel gegeeven: hy fchryft ftellig ,, de Giraffe heeft vier Pooten van dezelfde langte; maar dat deVoor-dyen zo lang „ zyn, in vergelyking van de Achter-dyen, dat de Rug „ van het Dier gelyk een Huisdak fchynt af të hangen." By aldien gillius door de Voor-dyen het Schouderbladsbeen verftaat, is zyne Waarneeming ten vollen gegrond , en ftem ik geheel met hem in. 't Zelfde kan ik niet zeggen van 't geen wy by heliodorus leezen : indien wy anders aanneemen dat hy van .den Kameel-Pardel fpreekt; wanneer hy aan den Kop van het Dier flegts de dubbele grootte geeft van den Kop eens Struisvogels , zou men moeten befluiten, dat de dingen, zedert zyn tyd, niet weinig veranderd zyn, en dat de Natuur, in dat tydsverloop, de eene of de andere foort dier Beesten , byster groote veranderingen heeft doen ondergaan. Naardemaal de Hoorns aan het Bekkeneel gehegt zyn en 'er een gedeelte van uitmaaken, gelyk ik boven reeds aanmerkte, kunnen dezelve nooit afvallen. Ze zijn geen vast en hard lichaam gelijk de Hoorns der Herten, ook niet van een zatnenfteïling die overeenkomt met de Hoorns der Runderdieren; nog veel minder beftaan ze, gelyk de Heer de buffon onderftelt, uit aan elkander gegroeid Hair. Ze zyn alleen eene kalkbeenige zelfftandigheid, vol van een onnoemlyk getal poriën, gelyk alle beenderen, over de geheele langte bedekt met kort en ruw hair, 't welk geen de minfte overeenkomst heeft met het zagte dons, 't geen men waarneemt by het vernieuwen van de Hoorns der Reebokken of Herten. De Afbeeldingen van den Kameel-Pardel, in de Werken der Heeren de buffon en vosmaer voorkomende , zyn over 't geheel gebrekkig. Men heeft de Hoorns fpitspuntig doen uitloopen, 't welk vlak tegen de waarheid ftrydt: in ftede van de Maanen niet verder dan tot de Schoft te brengen, heeft men die tot aan den wor- (*) Onder de Hedendaagfchen is, zonder tegenfpraak, de getrouwlte Afbeelding, de Plaat door Prof', allamand, gegeeven , naar eene tekening hem door den Colonel gordon bezorgd.  420 NATUURLYKE HISTORIE • wortel van den Staart verlengd (*) ; eene onwaarheid, welke, gevoegd by eene menigte andere, die veelvuldige Afbeeldingen, ten onrechte door de hoogagting der Schryveren, die ze voor egt erkennen, als waar aangenomen, ontluistert, en geheel nutteloos voor de Weetenfchap maakt. Het Mannetje zo wel als het Wyfje is gevlakt. Nogthans kan men dezelve , buiten aanmerking van de ongelykheid in Grootte, zeerwel, en zelfs op een verren afftand van elkander onderkennen. Het Mannetje heeft, op een ligt graauwen grond, groote, donkere,,en bykans zwarte vlakken: die van het Wyfje zyn, op een dcrgelyken grond, van eene geele kleur, 't geen dezelve min doet affteeken. De jonge Mannetjes hebben eerst de kleur der Moeder, maar de vlakken worden bruinder naar gelange zy ouder en grooter worden. Het voedzel deezer Viervoetige Dieren beftaat voornaamlyk uit Boombladeren; die van de Mimofa, byzonder eigen aan den Oord, waar zy zich onthouden, hebben by hun de voorkeuze. Gras maakt ondertüsfchen ook een gedeelte huns Voedzels uit, zonder dat zy , om te graazen , of te drinken , gelyk men verkcerdlyk beweerd heeft, behoeven te knielen. Dikwyls gaan zy nederleggen , zo om te herkaauwen als om te üaapen: waardoor zy veel Eelts aan het Borstbeen bekomen, en ook hunne knieën altoos zeer met foortgelyk een uitwas bezet zyn. Had de Natuur aan den Kameel-Pardel eene grimmige geaartheid toegedeeld, zou dit Dier gewisfelyk reden gehad hebben om zich des te bektaagen: dewyl het zeer geringe middelen, of ten aanval, of ter verdeediginge, bezit. Üoch 't zelve is van eene vreedzaame en vreesagtige geaartheid. Het ontvliedt het gevaar, en verwydert zich op een zo fnellen draf, dat een goed Paard werk vindt om 't zelve by te houden. Te verre gaat men, ondertüsfchen , met te zeggen, gelyk zommigen gedaan hebben, dat de Kameel-Pardel weet (*D In de Dierlyke Wereld ter befchoumnge opengezet, uit het Engelse h van den Heer watson, door c. nozeman vertaald, heeft dc Kameel-Pardel geen Maanen altoos. De Ven. Doch deeze groove misdagen raaken den Wel Ed. Heer vosmaer niet, door wien dezelven, in zyne keurlyke befchryving van dit Dier, wel fcherp in buffon berispt worden, en in zyne Afbeelding ook niet voorkomen. H.  DE K AM EEL-PA R D E L .  i  VAN din KAMEEL-PARDEL. 4ai geheel niet in ftaat is om zich te verweeren: want ik weet , met zekerheid, dat hy, door achteruit te ftaan, den Leeuw afmat, moedloos maakt en zelf verjaagt. . Nooit heb ik gezien, dat hy eenig gebruik van zyne Hoorns maakt (*). Men zou deeze, derhalven, voor nutloos kunnen aanzien, ware het geoorloofd de Wysheid en Voorzorgen in twyfel te trekken, welke ■de Natuur weet aan te wenden, en waarvan zy ons niet altoos de redenen laat begrypen. (*) Watson fchryft, in 't boven aangetoogen Werk, bl. 110, „ dat de Hoorns dit Dier onder andere dienen, om 'cr de Tak„ ken der Boomen, van welker Bladeren het meest leeft, mede „ na beneden te haaien." Eenïgzints achter overgeboogen Hoorns, hoedanige hy aan den Kameel-Pardel toefchryft, en ook in de daarby gevoegde Afbeelding gevonden worden, zouden tot dat einde kunnen dienen; doch de rèekjlanitige kunnen hier toe mnider, zoo eenigzins, ftrekken, en zou dusdanig een gebruik, 't geen bykans dagelyks moest voorkomen, het waarneemend oog van den Heer ie vaillant niet ontglipt wee«j* ~— Voorts, heeft in de Afbeelding, in watsons Dierlyke Wereld, de Kameel-Pardel een zeer korten Staart, en verfchilt in deeze byzonderheid grootlyks van dien wy aantreffen in de nevensgaande Afbeelding van den Heer le vaillant. De Ven. brief van den abbé hervieu, Priester en Hoogleeraar in de IVysbegèerte te Falaifc, aan den heer de la méthrie, over een noorderlicht, en de oorzaaken van dat verschynzel. (Journal de Phyfique, Juin. 1790.) myn heer! f\t> 't einde van September des laatstverftreekeu V' Jaars, heb ik een der fchoonfte Noorderlichten, die men ooit kan aanfehouweu , waargenomen. Deeze waarneeming heeft by my eenige bedenkingen doen gebooren worden over de oorzaak van dit fchitterend Lugtverfchynzel. Ik had op dien tyd ten oogmerke dezelve U mede te deelen ; maar de begeerte, om ze door nieuwe Waarneemingen te verfterken, heeft mv doen befluiten zulks uit te Hellen. Naa dien tyd heb ik geene gelegenheid gehad 0111 Noorderlichten waar te neemen, fchoon men my verhaalt dat ze zich verfcheide  /j.22 OVER EEN NOORDERLICHT de keeren in dien tusfchentyd vertoond hebben. Dewyl het nog lang zou kunnen aanloopen eer ik in de gelegenheid kwam om dergelyk eene Waarneeming te doen, neem ik de vryheid om U thans eene Befchryving op te geeven van het Noorderlicht, 't welk my aanleiding gaf tot die bedenkingen, en ik verzoek U dezelve , zo ze U mogten toefchynen eenige opmerking te verdienen , in uw geagt Tydfchrift te plaat- ZCDen a6 September, laatstleden, was het een zeer warme dag ,naar den tyd van 't Jaar, en hadden wy bykans veertien dagen agter den anderen fchoon weer gehad. Omtrent half negen in den avondftond, kwam ik toevallig voor een venfterraam in 't Noord-Oosten o-eplaatst, en zag, in 't Noorden, dunne en verftrooide wolken, wier randen bovenal fchitterden van een bleek licht Ik vermoedde, dat dit het beginzel kon weezen 'van een Noorderlicht, en ging naar buiten om het meer op myn gemak te befchouwen. 't Was zeer helder geen het minde wolkje , dan die wolkjes van welken ik gefbrooken heb, en in 't Noorden een groot Cirkelftuk vulden, vertoonde zich aan het uitfpanzel. De Maan was acht dagen oud. Zy naderde de middaglvn, en haar fchynzel heeft zeker den glans en fchoonheid der vertooninge, die zich welhaast aan ons oog opdeedt, zeer doen verminderen. Geduurende omtrent een vierendeel uurs, veranderden deeze Wolkjes veelmaalen van gedaante en kleur. De randen namen af in leevendigheid, en de donkere grond fchitterde van een bleek licht; zo dat de kleur van het geheele Cirkelftuk bykans eene kleur kreeg, ben ooeenblik daarnaa vertoonden zich Wolkjes gelyk aan de voorgaande, die even als deeze om zo te fpreeken verlicht werden., en door bykans onmerkbaare kleurmensingen zich verlooren. Eenflags zagen wy daarop vvf fchoone lichtkolommen, van elkander zich verwy derende. De Westlykfte ging van 't Noorden na het Vnirten- de rigting der overige was Oostwaards. Een « de Hcn?kologm &verfcheen öten zelfden tyde in 't Noord-Oosten, deszelfs rigting was van t Noorden Z't Zuiden. Ik kan derzelver verwydenng, noch ook derzelver betreklvken ftand tot elkander, niet bepaalen. De Starren, die alleen tot punten van vergelyking zouden hebben kunnen dienen, werden bykans alle door  EN DE OORZAAKEN. het Maanlicht verdoofd. Alle deeze lichtkolommen uitgenomen de Westlykfte, namen welhaast in , ondergaan der Zonne." Dit dunkt my heldert myn denkbeeld zeer gcreedlyk op. De Zon , by haare opkomst de Electrike Vloeiftolfe bykans gelykerhand van het Noorden tot het Zuiden verfpreid vindende , dryf't dezelve na 't Noorden, door de warmte welke zy in het Zuiden verwekt ; van hier gaan, eenige uuren naa den opgang der Zonne ,< vloeden van. deeze ftoffe dooi- onzen Dampkring ; cn het is daarom niet tö bevreemden, dat de Electripiteit zich als dan op 't fterkfte, of in haar... aximum, bevindt. Maar naa eenigen tui de warmte der lugt niet zo fchielyk tocnecmende , gaat cie Electriciteit: niet in dien grooten ovcryioed Noordwaards ; en 'er bjyJt. in onzen Dampkring, flegts eene hoeveelheid over' aan deszelfs warmte geëvenredigd: cn deeze (leeds toeneemende , zo lang de Zon eene zekere hoogte behoudt, moet het zwakfte, of her Minimum, der Electriciteit plaats hebben eenige uitren voor den ondergang der Zonne. Naa haaren ondergang, veroorzaakt de koelte des nagts een wederkeering na het^Zuiden. 't Is naa 't verloop van eenige uuren , dat deeze op 't fterkfte moet 'weezen : dewyl de Vuurftof tyd gehad heeft om zich te Verbreiden, en derzelver afweezen, het gebrek van het evenwigt der Electriciteit merkbaar maakende, de ftrekking der laatstgemelde na het Zuiden vermeerdert; vloeden van die ftoffe moeten overZulks ten tweedemaale door onzen Dampkring gaan ; doch in eene rigting tegen de voorgemelde ovcrgefteld. Naar gelange het evenwigt zich herftelt tusfehen het Noorden en het Zuiden, moet deeze omloop afneemen , en, bygevolge, zal zy zich liet zwakfte bevinden by het aanbrëëken des dageraads, Ff &  4ê8 over een noorderlicht , Vloeiftoffe na de Poolen dryven , waar de lugtgefteltenisfe geene aanmerkelyke verandering ondergaat in eert zo korten tusfehen tyd; en, naa het ondergaan der Zonne , wanneer de warmte afneemt , moet de Electrike vloeiftof haar evenwigt weder aanneemen, en by gevolge na het Zuiden fchietèn. De Noorderlichten zullen daarom zich alle nagten niet vertoonen. Eene menigte van omftandigheden moeten de Electrike ftofTe beletten om zich te openbaaren , in het wederkeeren na het Zuiden. Ik veronderftel, met de daad, 't geen dikwyls moet gebeuren, ter oorzaak* van de koude, die naa het ondergaan der Zonne volgt, dat, op zekeren afftand van de aarde , de lugt genoeg met dampen bezet is, om tot Geleiders aan de ülectnciteit te kunnen dienen , wanneer dezelve van het Noorden na het Zuiden gaat, even als langs een meiaalen Geleider in de gewoone proefneemingen, zonder dat men er iets zigtbaars van bemerke. Maar , indien de Electrike Vloeiftolfe , na de Zuidlyke Gewesten trekkende, opgehouden wordt in haarén loop door drooge lugt, die men weet dat idio-cleclrik is, zal zy zieh ophoopen ter plaatze van deezen hinderpaal, daar rondloopen op duizenderlei wyzen, en die menigte van wolkjes te wege brengen , wier gedaanten alle oogenblikken veranderen ; doch welker verzameling bykans beftendig eene foort van Cirkelftuk vertoont. Indien in deezen omtrek zich eenige van die ligte wolkjes bevinden, als vooren liggende, ftrekkende van 't Noorden na 't Zuiden, of zelfs na 't Oost hellende, omtrent gelyk de kolommen , die men waarneemt by de Noorderlichten , zo als zeer dikwyls gebeurt by het ondergaan der Zonne (*), zullen zy tot geleiders aan de Elec- tri- (*) De Electriciteit , die als dan na 't Zuiden trekt , zou deeze de oorzaak niet zyn van de vorming en de rigting dier Wolken , cn zou men niet kunnen zeggen , dat zy werkt op de dampen des Dampkrings, om geleiders te krygen, gelyk zy doet op ligte lichaamen , by voorbeeld , op kleine ftukjss papier , wanneer men dezelve onder een gcëlcctrifecrden geleider brengt? In het laatfte geval weet een ieder, dat de kleine (hikjes papier zich aan elkander hegten , en eene foort van keten vormen, welker eene gedeelte den geleider aanraakt, daar de Electriciteit aanneemt, en zieh door het ander uiterfte mededeelt aan een digt by leggend niet geëlectrifeerd lichaam.  EN DE OORZAAKEN- 429 trieiteit dienen , en verlicht worden even als een metaalcn draad in het donker, als dezelve eene zwaare ontlaading van de Electriciteit doorlaat ; men zal, te dier gelegenheid , de draaiende kolommen zien, aan welken de dampen der laagere gewesten eene vuurideur kunnen byzetten , gelyk zy zomtyds aan de Zon zelve doen, by het opkomen en ondergaan. Deeze Kolommen kunnen misfehien ook voortgebragt zyn door vloeden Electrike doffe in 't bovende des Dampkrings , waar de lugt te dun is om 'er eenig beletzel aan toe te brengen. Indien 'er zich geen Wolk bevindt, gefchikt om de Electrike doffe van het Noorden na het Zuiden over te voeren , kan de koude der nagtlugt de ftrekking na dien oord genoeg vermeerderen, om dezelve in ftaat te ftellen tot het te boven komen van een wederftand, welke een zeer verdunde lugt aan dezelve biedt , op eene zeer aanmerkelyke hoogte. Het zyn geen kolommen welke zy alsdan zal voortbrengen , maar golvingen en vloeden van licht , welker helderheid geëvenredigd zal zyn aan den tegenftand die zy zullen overwonnen hebben , en by gevolge ftaan in een omgekeerde reden van de dunheid der lugt , op de plaats waar zy zich vertoonen. De eerfte Wolken verteerd zynde, vormen zich andere , en brengen dezelfde uitwerkzels te wege , tot dat het evenwigt herfteld is ; zo niet de koelheid van den nagt en de Electrike fchokken, in den aanvange, de dampen niet verdikken, en geleiders vormen voor de Electrike ftoffe , die zich nog na het Zuiden moet begecven. Het valt niet zwaarder te vcrklaaren , waarom het Cirkelftuk, 't welk dc grond uitmaakt van dit verfchynzel , doorgaans in zekere hoeveelheid na het Westen trekt. Want de Zon , de Electrike ftoffe verdryvende uit de ftreeken welke zy daadlyk verwarmt , moet zy voornaamlyk Noordwaards afvfóeijen onder de middaglyn , waar de Zon is , en zelfs nog onder Westlykcr middaglynen. 't Is derhalven geen wonder, dat zy zich voornaamlyk van dien kant vertoont. Van daar "ftrekt zy zich natuurlyk na die plaatzen, waar de warmte der Zonne opgehouden heeft zich te doen voelen. De rigting der lichtkolommen moet derhalven niet recht van Ff 3 het  43© OVER EEN NOORDERLICHT, EN DE OORZAAKEN. bet Noorden na het Zuiden zyn , maar na het Oostea ftrekken, gelyk ook doorgaans gebeurt (*). Men begrypt gereedlyk, dat eene zeer groote menigte van omftandigheden de beweeging , welke ik aan de Electriciteit toefchryf, kunnen wyzigen , en bygevolge tot een zeker punt de piaatzing van het Cirkelftuk én van dc rigting der Kolommen veranderen. 'Er blyft niets over te vcrklaaren dan de ftille Noorderlichten , die beftaan in een bykans eenpaarig licht, in 't Noorden geplaatst , en een födrt van Cirkelftuk vormende. Zou men niet kunnen zeggen , dat zy desgelyks ten oorfprong hebben , de wederkeering van de Electrike ftoffe na het Zuiden , die door een lugt heen gaat tot zekere maate met dampen belaaden, doch al te min om een fteeds doorloopenden geleider te vormen: 't wil zeggen , dat bykans op elk deel des hemels geduurig die kleine uitbarftingen herhaald worden , welke ons een verlicht Cirkelftuk in 't Noorden doen zien. De Electriciteit moet niet meer merkbaar weezen het Zenith naderende, om dat de ftraalen , die bykans uit het Noorden voortkomen , als uit een middelpunt na het Zuiden fprciden , en dat zy bygevolge, naar maate zy voortgaat, zich in een grooter ruimte uitbreidt; naar evenredigheid in digtheid afneemende. Dit zyn, Myn Heer, de gisfmgen , die ik, met fchroom, aan het oordeel der Natuurkundigen onderwerp , over een der gewigtigfte en moeilykst verklaarbaare verfchynzelcn. Ik hou my daar aan : dewyl zy my de natuurlykfte toefchynen , en overeenkomen met algemeen toegeftaane beginzelen gewettigd door waarncemingen ; cn ik ben gereed om ze te laaten vaaren, als my een meer yoldoenend gevoelen onder 't oog gebragt wordt. Ik ben, enz. (*) De Vloed cn Ebbe der Electrike doffe, welke ik plaats geef,'en uit kragt van welke ey zich by aanhotidenheid van het Zuiden na het Noorden , of van het Noorden na het Zuiden„ begeeft, zouden die niets betekenen, als dezelve plaats hebben, ïn de beft mdige rigting van het Kompas na 't Noorden , in deszelfs afwyking , cn veelvuldige veranderingen' Elk weet, Welk een uitwerking hét Noorderlicht daar op veroorzaakt, zo ^irel als. andere Electrike Vcrfchynzelen, fiN-  ONDERHOUD van W. jgnes met abram, enz. ijl .onderhoud van den heer william jones , Voorzitter van de Maatfchappy, tot het onderzoeken van de Gefchiedenis, de Natuurlyke Historie, de Oudheden9 'de Kunflen , de Weetenfchappen en Letterkunde van Afia, te Calcutta, met abram, den Abysfmier, over de stad gwender en de bronnen van den nyl. (Ontleend uit de Afiatic, Refearches, of Transactions of the Society mftituted in Bengal.) "Derigt ontvangen hebbende, dat 'er zich een Inboore*J üng van Abysfmi'e in Calcutta bevondt , die het Arabisch vry vlug fprak , liet ik hem by my komen, cn onderhieldt hem met veel nauwkeurigheids over verfcheide onderwerpen , waarin hy zich zeer bedreeven betoonde : zyne antwoorden waren zo eenvoudig , zo net, en zyn geheele voorkomen was zo verre van eenig vermoeden van valschheid in te boezemen , dat ik een kort opftel vervaardigde van ons onderhoud , 't geen waarfchynlyk der Maatfchappye niet ongevallig zal weezen. Wegens Gwender , door benier langen tyd geleden als een Hoofdflad befchreeven, hadt ludolf beweerd, dat het alleen een Krygsvesting was, en gegist, dat dezelve , in weinig jaaren , geheel zou weg zyn ; doch abram fprak van die Stad als de Hoofddad van Abysfinie. Volgens zyn verflag was dezelye bykans zo groot als Mifr of Kdhera, welke Stad hy zag op zyne Bedevaard na Jerufalem: die Stad lag tusfehen twee wvde en diepe Rivieren, Caha en Ancrib geheeten , die zich beiden , op den afftand van omtrent vyftien dagen reizens, in den Nyl ontlasten ; de wanden der huizen waren van roóden fteen met riet gedekt; de ftraaten gelyk die van Calcutta; doch de wegen, langs welken de Koning ging, zeer breed; het Paleis hadt een gepleisterd dak, geleek naar een Sterkte, en ftondt in 't midden van de Stad; de Markten der Stad hadden overvloed van Moeskruiden, ook Graangewasfen , doch geen Ryst; Schapen en Geiten waren 'er in menigte; de Inwoonders zyn zeer op melk en kaas gefield; maar het Landvolk en de Soldaaten maakten geen zwaan'glieid in het bloed te drinF f 4 ken 5  432 ONDERHOUD VAN W. JONES ken , en het raauwe vleesch te ecten van een Rund, 5t geen zy in ftukken hakken , zonder zich te bekreunen of het Beest leevend is dan dood; doch dat deeze woeste wyze van eeten verre was van algemeen te weezen. Amandelen en Dadels wierden in dat Land niet gevonden; maar Druiven en Perziken worden'er ryp, en in eenige der afgelegenfte Gewesten, inzonderheid in Cdradar i maakte men veel Wyn: doch eene foort van Mede was de doorgaande Drank der Abysfiniers, waar In zy zich tot dronkenfehap toe in te buiten gingen. De laatst overledene Koning was, naar zyn verhaal, tilca maiiut (welk eerfte woord Wortel of Oorfprong betekent) en de tegenwoordige tilca jerjis. Hy befchveef de Koninglyke Krygsmagt te Gwender, als zeer groot, en beweerde, misfehien by eene ruwe gisting, dat de Vorst aldaar veertigduizend Ruiters hadt , de Troepen waren met musketten, lansfen , boog, pylen, en «abels gewapend. De Raadsvergadering beftondt uit omtrent veertig Raadsheeren , aan welken bykans de geheele uitvoerende Magt des Bewinds was toevertrouwd. Hy was eenigen tyd in dienst geweest van een Vazir, jn wiens gevolg hy toog na de Bronnen van den Ayl of Abt*}i doorgaans Alwey geheeten, omtrent acht dagreizens van Gwender: hy zag drie Bronnen; ecu derzelver ontfprong uit den grond met zulk een geweld, dat het geraas op den afftand van vyf of zes mylen kon gehoord worden. Ik vertoonde hem de Befchryving van den Nyl door gregory van Atnhara , welke ludolf in 't Ethiopisch hadt doen drukken; hy las en vertaalde het vaardig, terwyl ik zyne overzetting vergeleek met de Latynfche overzetting, en dezelve zeer naauwkeurig bevondt, Hy verzekerde , dat de Befchryving overeenkwam met alle» wat hy in Ethiopië gezien en gehoord hadt. Toen ik hem vroeg na de Taaien en den ftaat der Geleerdheid zyns Lands , antwoordde hy , dat 'er ten minften zeven of acht Taaien gefprooken wierden ; dat de fraaifte 'Paal, welke de Koning fprak, dc Amharickfch* was; dat de Etbiopifche, gelyk wel bekend was, veele Arabifche woorden bevatten, dat zy, behalven hunne Heilige Boeken, als de Prophetie van enoch, en andere, Gefchiedenisfen van Abysfinie hadden, en verfcheide andere Schriften; dat de Landstaal in Schooien geleerd werd,  wet abram , een AliYSSINIER. 435 werd , waarvan zy 'er verfcheidene in de Hoofdftad hadden. Hy gaf my te verftaan , dat geen Abysfinier twyfelde aan het beftaan van de Koninglyke gevangenis, Wahintn geheeten, gelegen op een zeer hoogen berg, in welke de Zoons en Dogters der Koningen werden opgeflooten ; maar dat de aart der zaake belette 'er eene byzondere befchryving van te krygen. „Alle deeze diagen," liet hy 'er op volgen, ,, worden, zo ik veronderftel, ver- klaard in de Schriften van YaKÜB, dien ik dertien jaaren ,, geleden in Gwender gezien heb: by was een Genees„ heer, en paste 's Konings Broeder, die ook een Vazir ,, was , in diens laatfte ziekte, op ; de Prins ftierf, nog,, thans wierd vdKÜB van den Koning bemind , en waarlyk ,, het geheele Hof en't Volk beminde hem; de Koning ont„ ving hem als een Gast in zyn Paleis , en bezorgde hem „ van alles wat hy noodig hadt; en wanneer hy uittoog, „ om de Bronnen van den Nyl, en andere zeldzaamhe,, den, te bezigtigen , (want hy was zeer weetgierig,) ,, ontving hy, door 'sKonings gunst, allen mogelyken „ byftand en gemak; hy verftondt dc Taaien, fcbreef ,, en vertaalde veele Boeken, die hy met zich voerde." 't Was my onmogelyk te tvvyfelen, inzonderheid toen hy den Perfoon van vdKun befchreef, of hy meende james bruce Esq. , die in het gewaad van een Syrisch Geneesheer reisde, en waarfchynlyk, met welberaaden overleg, een naam , inAbysfinie wel bekend, aannam; hy wordt nog op den Berg Staat in gezegend aandenken gehouden van wegen zyne fchranderheid, waar mede hy een Bron ontdekte, die het Klooster zeer noodig hadt;hy was te Jedda bekend by mi'r Mohammed hussain, een van de kundigfte Mahomethaancn in In /ie , en ik heb hem met veel lofs vermeld gevonden in een Brief van een Arabisch Koopman te Mokhd. 't Is waarfchynlyk, dat hy in Abysfinie kwam door Mufuwwa, eene Stad in 't bezit der Mufelmannen, en wederkeerde door de woestyn, van' welke greoorij in zyne Befchryving van den Nyl gewaagt. *- Wy hoopen dat de Heer bruce een Verhaal van zyne belangvolle Reis zal uitgeeven (f). o p- (*) Aan deezen wensch van den Heer jones is voldaan. Jn dit Jaar is by Robinfons in vyf Deelen, in gr. 4to, met 59 Kaarten cn Plaaten, uitgekomen, Travels to discover the Sourcs 'of the Nileinths Tears '1768, 1769, 177a, 1771, 1772, 1773 by james bruqï rfKiimard, Esq. F. R. S. de prys is 5 U cn''st Ff 5  434 GEWOONTEN EN ZEDEN DER OUDE PERSEN, opmerkenswaardige gelykvormigheid tusschen pe gewoonten en zeden der oude persen, en die der hedendaagsche abyss1niers. (Getrokken uit de Travels to discover the (utree of the Nile, in theTears 1768, 1769, 1770, 1771, 1772, 1773, by james bruce of Kinnard, Esq. F. R. S.) In Abysfinie treft men verfcheide Gebruiken aan, welke veelen tot hier toe geoordeeld hebben byzonder eigen te weezen aan die oude Volken , by welken men ze eerst waarnam; anderen, niet zo geleerd , hielden ze voor van een Abysfinifehen oorfprong. Ik zal eerst fpreeken van die den Koning en het Hot betrerlen. De Koningen van Per/ie werden, gelyk die van Abysfinie , uit één enkel Gcllacht gekooren , te weeten dat der Arfacidée , en 't was niet dan naa het uitlterven deezes Geflachts , dat zy darius verkoozen. De tytel des Konings van Abysfinie is : Koning der koningen, en zo was, volgens daniels berigt, ook die van neeuchadnezzar. "Het Regt van Eerstgeboorte geldt in Abysfinie zo fterk niet, dat de jonger Broeders van de verkiezing uitgellooten zyn ; dit was ook het geval in Men begreep in Pcrfie, dat 's Konings egte Kinderen een voorregt moesten hebben ; doch 'er zyn voorbeelden dat een Natuurlyke Zoon de voorkeus boven een Wettigen wegdroeg. Darius , fchoon een Bastaard, iverd gefteld boven isogius , den Agter-zoon van xerxes en wel door de keuze des Volks, 't Zelfde heeft altoos in Abysfinie plaats gegreepen. Een groot gedeelte hunner Koningen waren Bastaarden , 111 overfpel geteeld , andere uit Byzitten gefprooten; doch hun werd de Kroon opgedraagen door den invloed van een Party, altoos onderden naam van de Volksftem. Hoewel de Koningen van Pcrfic verfcheide Paleizen hadden, waar zy, op verfchillende tyden van het jaar, hun verblyf hielden , werd Pafagarda , de Hootdtiad hunner oude Koningen , voor de eenige plaats hunner Krooning gehouden , en in 't zelfde licht befchouweu de Abysfiniers hun Hoofdftad Am/ui. Eene andere opmerkenswaardige Plegtigheid, in welke » deer  EN DIE DER HEDENDAAGSCHE ABYSSINIERS. 435 deeze twee Volken overeenkomen , is die van Aanbidding, tot deezen dag toe onfchendbaar in Abysfinie waargenomen , zo dikwyls men in de tegenwoordigheid van den Souyerain komt. Dezelve beftaat niet alleen in Knielen; maar in eene volftaagene nederbuigin°\ Eerst gaat men op de knien leggen, dan op de handpalmen , en vervolgens kromt men het hoofd, tot dat het voorhoofd de aarde raakt; en, in gevalle men eenig antwoord te wagten heeft, blyft men in die nedergeworpen geftalte leggen, tot dat de Koning, of iemand van zynent wege , u verzoekt op te ftaan. Dit was ook 't Gebruik in Perfie. Arrian zegt , dat het eerst werd ingelteld door cyrus , en dit was juist de geftalte, waar m zy god aanbaden, in het Boek Exodus vermeld. gehoon men het weigeren deezer Plegtigheid in Abysfinie en in Perfie zou aanzien voor eene wederfpannieheid of hoon ; fchynt dezelve , egter , by beide die volken , eenige verzagting geleden te hebben ten aanziene van Vreemdelingen, die, zonder aanftoot te geeven , weigerden zich daar aan te onderwerpen. Ik herinner my een Mahomethcmn door den Prins van Meccd, Shc f "T ™Wm Jtysfinie, tweemaalen derwaai ds gezonden , die geen der beide keeren verder ging, dan zyne handen kruiswyze op zyn borst te leggen; met geene zeer diepe buiging des hoofds, en dit, zag ik , hieldt men voor niet aanftootlyk : dewyl het alles was wat hv deedt by zyn Souverain en Meester. vrZLluZ™ ' 1 n W-aar ' van een zeer merkwaardig voorbeeld oer ontflaaning van die Pligtpleeging van tet zyde, khoon voluit, aan Vreemdelingen in Per/ie Erf van FT1"/' fhmiChfer m0e" artaxerxes , Koning van Perfie fpreeken over zaaken van het uiterfte gewigt voor beide de Staaten. „ Gy zult," fprak de Perfiaunfiehe Staatsdienaar tegen conon. „ zonder eenig „ uitftel door my tot den Koning ingeleid worden; „ dan pleeg eerst raad met u zeiven, of het in de daad 3, voor u van aanbelang is met den Koning zelve te „ fpreeken dan of het voor u niet beter zou weezen , 3' ÏZ ff bTf' r geen,gy tC zc^en hebt> hier bev Lend te manken: want het is volftrekt noodzaaklyk, ?' f1 6y» 111 s Konings tegenwoordigheid gebragt zyri" ^b°l.UW aangeziSt «edervalt en hem aanbidt. In" 7,1 Sp„U onafnSe»aam of aanftootlyk is. uwe zaak ?, zal even goed en even fchielyk door my bezorgd „ wor-  4SÖ gewoonten en zeden der oude persen, „ worden." ■ Waarop conon met zeer veel verftand antwoordde : „ Wat my zalven betreft, het kan ,, voor my nooit aanftootlyk weezen eenige maate van „ mogelyke eerbiedenis voor den Perfoon des Konings „ te betoonen. Ik vrees alleen, dat dusdanig eene Be„ groeting verkeerd zal uitgelegd worden door myne ,, Medeburgers, die , zelve een Oppermagtige Staat uitmaakende , deeze onderwerping huns Afgezants zuli len aanzien als een fmaad hun aangedaan , en onbeftaanbaar met hunne Onafhangelykheid." Conon verzogt, derhalven, van vetfehoond te weezen om voor 't aangezigt des Konings gebragt te worden , en dat men de zaak door Brieven mogt afdoen ; 't welk gefchiedde. . De Koning wordt niet gezien als hy in den Raad zit. Dit gaat op de volgende wyze toe. Wanneer hy in den Raad, eertyds, iets te doen hadt, zat hy in een vertrek van het Paleis , 't welk gemeenfehap hadt met de Raadzaal door twee opflaande deuren of groote venfters, omtrent drie trappen hoog boven den grond verheven. Deeze deuren of venfters waren bezet met dwarsyzers of latten , even als een Vogelkooi, en een dun gordyn van taf hing 'er binnen: zo dat, wanneer bet binnende vertrek donker gemaakt wierd, de Koning ieder een in het buitenfte vertrek zag , zonder van iemand eezien te worden. Justinus verhaalt ons , dat de Perfoon des Konings van Perfie verborgen werd om een verhevener denkbeeld van zyne Majefteit in te boezemen; en onder deioces, Koning der Meden, werd een Wet gemaakt, dat niemand den Koning mogt aanzien: maar de beftendige oorlogen, in welke Abysfinien ingewikkeld geweest is, zints de Mahomelhaauen bezit van Adel namen, hebben deeze lastige gewoonte geheel doen affchaffen, dan alleen by byzondere openbaare gelegenheden, en by Raadplccging , wanneer dezelve nog, met de oude ftipthcid, wordt waargenomen. Wy vinden in de Gefchiedenis van Abysfinie, dat het Leger en bet Ryk dikwyls de behoudenis verfchuldigd waren aan het perfoonlyk gedrag des Konings, die zich in den ftryd waagde ; welk voordeel zy zouden hebben moeten derven , was de oude gewoonte in agt genomen. Nogthans, wanneer heden ten dage den Koning uitrydt, of t'huis zit, in eenig vertrek des Hofs, waar hy heden toelaat, heeft hy altoos het voorhoofd geheel overdekt, en een zy.  EN DIE DER HEDENDAACSCHE AISYSSINIERS. 437 zyner handen houdt hy voor zyn mond , zo dat men niets, behalVen zyne oogen, ziet; zyne voeten zyn ook altoos bedekt. Wy leezen, uit apulejus , dat dit de Gewoonte in Perfie was; dit gaf gelegenheid aan de Magi, om oropastus , den Broeder van cambyses , op den Throon te plaatzen , in ftede van merdis , die de Opvolger moest geweest zijn i dan het bedekken des aangèzigts maakte het onderfcheid onmerkbaar. 't Is een beftendig Gebruik, in Abysfinie, 's Konings deuren en venlters by de vertrekken , waarin hy het kan hooren , te bezetten, en daar, van 's morgens tot 's avonds , zo fterk als mogelyk, om Regt te fchreeuwen, op den beklaaglykften toon , in alle taaien , die zy kunnen fpreeken , ten einde zy mogen toegelaaten worden, om hunne klagten, met de veronderftelde on- gelyken, uit te boezemen. In een Land , zo flegt beftuurd als Abysfinie , en zo beftendig in oorlog ingewikkeld , mag men vrylyk denken , dat het geenzins mangelt aan lieden, die reden hebben om over daadlyke yerongelykingen en geweiden aaryen te klaagen; doch, indien het zo niet ware, is dit dermaate eene Gewoonte geworden , dat wanneer , (als in het midden van den RegentydJ weinige Lieden in de Hoofdftad kunnen komen , of in zulk flegt weer buiten 's huis ftaan , 'er nogthans een aantal flegt volk bezorgd en betaald wordt, wier eenige bezigheid beftaat in te fchreeuwen en te klaagen , als of zy daadlyk zeer verongelykt en verdrukt waren; en dit, zeggen zy, gefchiedt tot 's Konings eere , en op dat hy niet te eenzaam moge weezen in een ftil Paleis. Deeze Gewoonte was van alle de ongerymde, welke 'er plaats greepen, voor my de lastiglle en verveelendfte ; en de Koning, dit weetende, hadt, wanneer hy alleen gegaan was , niet zelden de grap , om my dit Vorstlyk vermaak aan te doen. Zomtyds, als ik in den Regentyd in myn kamer bezig was, kwamen 'er tusfehen de vier en vyf honderd Perfoonen , die eenpaarig op een en dezelfden ftond een geroep en gejammer aanhieven , als of zy op dien tyd zwaar lecden, of op 't oogenbfk om hals (tonden gebragt te_ worden; eenige riepen om regt, anderen fnikten aïs of zy den laatften adem zouden uitblaazen: deeze fchrikJyke Symphonic gefchiedde zo kunftig, dat niemand kon onderkennen of alles ontftondt uit weezenlyke ongelegen-  43S GEWOONTEN EN ZEDEN DER OUDE PERSEN, genheid. Meermaalen voelde ik rny 'er zo zeer door eetroffen, dat ik Soldaaten na buiten zoudt om een hunner binnen te brengen , denkende dat zy uit het land kwamen , om te onderzoeken wie hem mogt beleaigd hebben ; dikwyls was het een van myne eigene Dienstboden, of van andere die ik zeer wel kende , of, was het een vreemdeling, dan antwoordde hy, op de vraag, welk ongeluk hem was overgekomen , zeer bedaard , dat hv den geheelen nagt by de paarden geflaapen hadt; maar gehoord hebbende van de Soldaaten op de wagt, dat ik"my na myn vertrek begecven had , was hy met zyne makkers gekomen om gefchreeuw en gedruis te maaken aan myn deur , en my eere voor het Volk aan te doen : vreezende dat ik tot zwaargeestigheid mogt vervallen, als ik my zo alleen bevondt; dat zy hoopten ik zou een drinkpenning geeven , op dat zy met meer kragts het begonnen werk mogten voortzetten. Het geweldig misnoegen , 't welk ik daar over betoonde het men niet na zeer naauwkeung aan den Kot mg te beri-ten , waar over hy hartlyk lachte ; en dikwyls hadt hv zich niet verre van daar verfchoolen, om aanfchouwer te weezen van myne verregaande te onvredenheid. Deeze klagten, 't zy weezenlyk , t zy gemaakte hadden altyd ten flot Rete O Jean het! 't geen, fchielyk uitgeboezemd , zeer veel geleek op Prete Janm , den naam aan deezen Vorst gegeeven ; waarvan wy nimmer de afleiding begrecpen ; het betekent zo veel als : Doe *&£«?ï$$m> k& hm* by groote hoopen, uit Mannen en Vrouwen beftaande, aan de deuren van het Paleis komen roepen en Ichreeuwen, cn intaphernes wordt ook gezegd aan s Komngs deur gekomen te zyn, hevige jammerklagten uitboezemende § iS eene Raadsvergadering, .en tyde van gevaar of zwarsheid in Abysfinie gehouden , als de Koning, fchoon egenwooSig /iar "onzig^ar fej;^' Mei? zvn raadflag door een Officier Kd-Dal^e geheeteu. Wanneer hy 's Vorsten's meenitig overlevert , Haat de ; 5 Ver-adering op ; en dit zou dezelve geduurenfe den gehe kn Styd der Vergadering hebben moeten doen was de Koning in perfoon daar _ ver cheenen. Naar'gekinge van de toedragt der om danigheden is de Kon n- met de Meerderheid, of niet; mdien 'er by yerlh van gevoelens , eene Meerderheid tegen hem £  en die der hedendaagsche abyssiniers. 43$ ftraft hy menigmaalen die Meerderheid aan de andere zyde, door hun, om dat ze tegen zyn gevoelen geltemd hebben, in de gevangenis te werpen: want, fchoon het begreepen wordt, by het voortzetten der Vergadering, dat de Meerderheid zich bepaalt voor de verkieslykheid van de voorgeftelde maatregelen, doet de Koning, door zyn voorregt , de Meerderheid aan de andere zyde ophouden : en dit is, naar ik veronderdel , zo verre een inbreuk op de oorfpronglyke Ryksgedeltenisfe. 't Zelfde, heb ik verdaan, heeft in Perfie plaats. Xerxes , op 't punt ftaande om den oorlog tegen de Grie~ ken te verklaaren, deedt alle de Opperhoofden van Afie in de Raadzaal zamenkomen; en verklaarde: ,,Op dat ik „ niet_ ge-agt moge worden alleen volgens myn eigen ,, begrip te handelen , heb ik u lieden zamen geroepen. ,, Dan teffens oordeel ik het voeglyk u te verdaan te geeven , dat het uw pligt is myn wil te gehoor,, zaamen ,■ veeleer dan in eenig overleg te treeden of tegenfpraak van uwen kant te hooren." In de Kleeding cn Cieraaden der beide Koningen is ook eene verregaande overeenkomst. De Koning van Abysfinie draagt zyn Hair lang, zo deeden ook de oude Koningen van Perfie. Wy weeten dit uit suetonius en aurelius victor. In de'n oorlog met de Perfiaanen verfcheen 'er een Staartllerre , en deeze werd door de Romeinen voor een onheilfpellend Teken gehouden. Vespasianüs lachte 'er om, cn verklaarde, dat, indien die Star eenig kwaad fpelde , het voor den Koning der Perfen was ; dewyl dezelve, gelyk hy , lange hairen, droeg. De Diadem of 't Hoofdcierzel was by de Perfiaanen, even als by de Abysfiniers, een teken van Koninglyke Waardigheid, 't beftondt uit dezelfde doffe, en werd op dezelfde wyze gedraagen. De Koning van Abysfinie draagt de Diadem, als hy op weg is, ten teken van Oppermogenheid , 't welk hem tot geen last of hindernis ftrekt j gelyk een ander zwaarder cieraad zou doen, bovenal by heet weer. Deeze doek omringd zyn hoofd boven het hair, en laat de kruin geheel onbedekt, 't Is eene overtreeding van de ergfte natuur voor iemand, ten deezen'tyde , iets pp zyn hoofd te draagen , inzonderheid iets dat wit is ; uitgenomen voor de Mahomethaahen, die rnutzen draagen, en over dezelven een breeden wit-  440 GEWOONTEN EN ZEDEN DER. OUDE PERSEN, witten Tulband; en voor Priesters, die desgelyks groote Tulbanden van neteldoek gebruiken. Zodanig was ook de Diadem der Perfen , lucianus noemt dezelve een witte doek om 't voorhoofd. In de zamenfpraak tusfehen diogenus en alexander, wordt het hoofd befchreeven als omwonden met een witte doek; en favorinus , fpreekende van pomphjus , wiens been met een witten band omwonden was , zegt , het verfchilt niet, aan welk deel des Lichaams hy de Diadem draagt. Wy vinden byjusTiNUs, dat alexander , van zyn paard fpringende , by toeval lysimachus met de punt van zyn fpeer in 't voorhoofd wondde , en het bloed 'er zo fterk uitgudsde , dat het niet geftempt kon worden voor dat de Koning zyn Diadem van zyn^hoold nam en deeze om de wonde geilaagen werd : t geen men, op dien tyd, aanzag voor een teken dat lysimachus Koning zou worden, gelyk korten tyd daar na gebeurde. • . . Oudtyds zaten de Koningen van Abysfinie op een gouden Throon, zynde een breede, gemaklyke, langwerpige vierkante Zetel, gelyk een kleine Bedftede, overdekt met Perfiaanfche Carpetten , Damast en Goud-laken, eenige trappen hoog; dezelve was ryk verguld: dan de menigvuldige Staatsomwentelingen en Oorlogen hebben den ouden luister zeer doen taanen. De draagbaare Throon was een gouden Stoel, in gedaante gelyk die de Romeinen gebruikten, op de Gedenkpenningen zo veelvuldig afgebeeld. Dezelve werd in den Begemder Oorlog veranderd in een zeer fraai gemaakien, van dezelfde gedaante, met goud ingelegd. Van xerxes leest men, dat hy een Zeeeevegt aanfeimuwde, zittende op een gouden ftoel. , 't Is in Abysfinie hoogverraad op een van 's Konings Zetels te gaan zitten; en hy, die dit bertondt, zou op 'c ooaenblik in ftukken gehouwen worden, indien men niet kon bewvzen dat hy krankzinnig was. Waarfchynlyk hadt alexander in Perfie van die Wet p-ehoord, en keurde dezelve af, want, op een zeer kouden da<*, in een ftoel voor 't vuur zittende om zyne voeten te warmen, zag hy een Soldaat, naar gedagten een Ver liaan, die, door koude bevangen, zyn gevoel verlooren hadt. De Koning rees terflond op, en beval dat de Soldaat in zyn Stoel zou gezet worden. De warmte van het vuur deedt hem weldra bekomen 5 doch hy geraakte  en die der hkdendaagsche abyssiniers. 44I door fchrik, dat hy zich in 's Konings ftoel bevondt, bykans weder buiten zichzelven. Alexander voerde hem te gemoete. „ Bedenk en onderlchei hoe veel „ voordeehger myne Regeering voor de Menfchen is, „ dan die der Konin-en van Perfie. Door op myn „ Stoel te zitten, hebt gy uw leeven behouden : door „ op den hunnen te gaan zitten, zoudt gy het onver„ mydelyk verlooren hebben." In Abysfinie wordt het voor een grondwet des Lands gehouden , dat niemand van de Koninglyke Familie die eenige wanfchapenheid of lichaamsgebrek heeft' Ihroonopvolger zal weezen : ten dien "einde worden de Prinfeu, die van den Berg Wechné afgeloopen en naderhand gevat zyn , aan een hunner Leden verminkt, waar door zy zieh vervolgens van de Opvolging voor altoos yerftooken vinden. l„ Perfie nam men het¬ zelfde in agt. Procopius verhaalt ons, dat zames, de Zoonvau cabades, van den Throon werd uitgeflnoten, om dat hy blind was aan 't eene oog ; en de Wet van ilngte^iezetf iCmand e6"ig licnaamsSebrek tot Ko- (Ket Vervolg hier naa.~) iets van cicero s gevoelens wegens den godsdienst en zedekunde. Volgens den Beer gaultier de sibert. Qm de Gevoelens van cicero , wegens het Opperwe>T; zen •> ^e Godhjke Eigenfchappen , de Voor^ieni^ 5^r' ft?°cfiemt ' de Natuuf van'de Ziel e" den Staat der Menfchen na den Dood, uit zyne Schriften oó te maaken, is het noodig byzonder te lette !"het oogmerk van de onderfcheide Werken deezes Wys4 s 0.11 te onderfcheiden, of de Gevoelens, door hem fffldergefteld, weezenlyk zyne eigene zyn , of enkel aangenomen om een Wysgeerige nafpeuring'voor£te ze1 f n »n temziiira.a,ken ^ mtUra DeorUm-> hebbe liter, e L? Mn ?PgaVÉ!,van de Ste]^ls der Epicuristen en Stoicynen , in welken de gebreken van heide aangewezen worden door cotta , °die 'er nfe zvne Z:LfeVC rnS' m3arr dk d£raand"e WyageerS xVg n v.deel. mengelw. no. io. Gg 2a-  44» iets van cicero's gevoelens Zaraenfpraaken, zyne eigene Gevoelens niet moeten zoeken , als hy zegt: qui requirunt quid, quaque de re, ipfi fentiamus,, curiojius id faciunt quam necesfe est. Debegrippen deezes Wysgeers wegens de Godheid, treft men aan in bet eerlte en tweede Bock'fife Legibus , en in zyn vierde Boek de Finibus boni et majij Uit het geen cicero zegt , wegens de Wichelaary en de wyze waar op homerus de Goden invoert, is het blykbaar, dat hy té veel gezond verllands bezat om het Volks veelgodendom niet te veragten 5 doch hy fchynt zeer bezorgd geweest te zijn , om in geen vermoeden te vallen , van een toeleg om het omver te werpen. Hier van ontmoeten wy een allerfpreekendst bewys in 't flot zyner Verhandeling de Divinatione ; waar hy , naa zyn wensch om de affchaffing dier Bygeloovigheid uitgeboezemd te hebben, als gefchikt om 'smenfchen geest te verhagen, en over de zwakheid der Stervelingen een dwinglands bevel te voeren, deeze omzigtige verklaaring 'er nevens voegt , die hy der opmerkinge zyner Leezeren met allen ernst aanbeveelt , te weeten , dat hy het met het uitrooijen des Bygeloofs niet voorheeft den Godsdienst overhoop te werpen , en wil , dat een verflandig Man de Iuftellingen zyner Voorvaderen, ten aanziene van de Godsdienstplegtigheden, zal behouden. Deeze befchroomdheid is, misfehien , de reden, waarom cicero , fchoon hy zomtyds van het Opperweezen zodanige bepaalingen geeft, dat men moet denken, dat hy de éénheid daar aan toefchryft zo dikwyls hij van de Goden in 't meervoudig getal fpreekt. Cicero koesterde verheevene denkbeelden van de waardigheid der Menschlyke Natuure , en van de voortrefiykheid der Ziele , welke hy geloofde een onverdeelbaar , en daarom onfterllyk, beginzel te weezen. Zyn geloof, dat de Deugdzaamen, in een toekomenden Staat, vergolden zouden worden met een Gelukzaligheid , van welke de Boozen zouden zyn uitgeflooten , is blykbaar uit veele plaatzen ; hoewel het zeker gaat , dat hy de Volksbegrippen van den Tartarus, en de Bewoonders van denzelven, verwierp. Wat de plaatzen betreft in zyne Brieven, die men aangemerkt heeft als getuigenis draagende van zyn Ongeloof in een leeven na dit leeven , eenige deezer komen voor in zyne Brieven aan torquatus , die , gelyk cicero zelf ons berigt, een Epicurist was, en als wy in aan-  WEGENS DEN GODSDIENST EN 2TEDEKUNDE. 443 aanmerking neemen , welk een opgang die Wysgeerige Secte te Rome gemaakt hadt, zal het ons niet onwaarfchynlyk dunken, dat mescinius en anderen, by welken cicero zich in diervoege uitdrukt, dien Aanhang waren toegedaan , en dat hy alleen met hun redenkavelt op hunne eigene beginzelen , om zyn bewys voor hun te treffender te maaken., In zyn Brief aan titus tragt hy te toonen, dat zyne geliefde Stelling zo wel kon afgeleid worden uit de beginzelen, van hun , die de Onfterflykheid der Z'ele ontkenden, als uit de gevoelens der zodanigen die dezelve geloofden. Cicero's Beginzels en Voorfchriften, de Zedeleer betreffende , zyn, buiten tegenfpraak, bondig, zuiver, en verheeven. BESPIEGELINGEN OVER DE GOEDHEID GODS IN 'T ALGEMEEN, OMTRENT ALLE ZYNE SCHEPZELEN ; EN DIE IN HET BYZONDER WELKE HY BEWYST AAN ZYNE REDEMAGTIGE WEZENS; 3N OE GROOTE VERPLIGTING VAN YDER MENSCH UIT DIEN HOOFDE AAN ZYNEN SCHEPPER. (Vervolg van bladz. 312). Jk herinner jny de onlangs gedane belofte, by gelegenheid myner Befpiegelingen over onze verlopen Levensdagen , de onzekerheid van het bepaald tydftip van ons fterven , en dc weinige oogenblikken , welke ter onzer eigent! yke befcliikking zyn ; belovende toen vervolgens myne nadere overweging te zullen bepalen by 's menfchen verpligting aan zynen Oneindigen Maker , en goedgunftigen Schepper ; als mede by zynen pligt aan den Evenmensch , en eindelyk , wat hy zich zelve verfchuldigd zy. —— Drie ftukken voorwaar , welke onze nadere betragting overwaardïg zyn. Laten wy ons voor tegenwoordig tot het eerfte bepalen. God boven alles lief' te hebben; Hem te beminnen, Hem te ftellen tot het eerfte en voornaamfte Voorwerp onzer liefde, onzer hoogachting van onze eer , en van onzen dienst —- van onze verootmoediging van onze aanbidding. , Ziet daar het eerfte , en voornaamfte Gebod ■ een Gebod, dat van den eindigen Sterveling niet ftrafloos kan overtreden worden ; want wien zyn wy ónze eerfte liefde verfchuldigd, aan_ wien onze eer en aanbidding? voorwaar niet aan eenig Schepzel jj want al het Schepzel ftaat met ons in eene gel yke betrekking tot Hem , van wien wy onzen oorfprong ontvangen hebben. Maar wy zyn onze eerfte liefde, en Gg 2 ai  BESPIEGELINGEN al onzen dienst verfchuldigd aan een Wezen , dat Oneindig, Onat'hanglyk en Almagtig is aan een Wezen, waar aan wy, en alles wat ons omringt, onzen oorfprong , onze wording te danken hebben aan dat ééne Wezen , den Oorfprong, den Schepper, den Almagtigen Formeerder der Wereld . den wyzen Beltuurder aller dingen , den On- eindigen, den Onbegrypelyken. Aan Hem alleen zyn wy onze eerfte liefde en al onzen dienst verpligt te bewyzen —- aan Hem, die by's Werelds wording fprak ■ die dat maieftueus bevel traf: „ Daar zy Licht, en daar was Licht. Aan Hem, die de Zon vormde, om de aarde des daags te verlichten, te verwarmen en te koesteren ■ die de Maan formeerde, om onzen aardbol te volgen, cn den duisteren nagt met ontleende ftraien flauw te verlichten die in liet wvduiteeftrcktc Hemelruim duizend van ontzaggelyke werelden gevormd heeft. Hem zyn wy alle onze liefae , onze eerb;ed en Godsdienftige aanbidding verfchuldigd. — Aan Hem, die de Opper Majefteit is, komt alle Lietde, Eer, Aanbidding cn Dankzegging toe. Is Hy niet de Almagtige, die den Hemel heeft uirgefpannen, als een dunnen doek die 'er met zyne hand de mate af nam — en wiens alvermogende Vingeren den loop der Starren rigtten? —-— Is Hy het niet, die het aardryk vestigde op zyne grondzuilen ? die van de Wolken zynen wagen maakt, en op de vleugelen des Winds wandelt' die den Oceaan doet bruifchen, wan¬ neer zyne Stormwinden loeijen , en aan dezelven zyne palen fielt , welke niet te overfchreden zyn in euwgheid ? — ; Zouden wy ons niet verootmoedigen , voor den Almagtigen, door wien de aarde gefchud word, wanneer zyne vermogende Vingeren derzelver grondvesten doen waggelen? wiens nitlchietende Blixems, en klaterende Donders, de oozen doen zidderen.en die den vromen met vernederenden eerbied vervullen, ____ Hv toch is het , die Koningryken doet opkomen, cn te gronde gaan,- die de landen verheft door een woord fprekens, en op een enkelen wenk werelddcelen vergruist, of in den diepen afgrond doet verzinken? Hoe recht- mati» is het bevel , Hem zult gy liefhebben boven alles • Hein alleen zult gy dienen: voor zyne Majefteit zult gy allen eerbied betoonen ; want het komt Hem toe : voor Hem zult gv met ontzag en vreeze nederknielen , zyne gramfchap nimmer tergen , op dat gy niet tot ftof moogt vergruisd worden! , , , Dan is God , wegens zyne oneindige , zyne onbegrypefylce^ Grootheid, alle onze liefde, onzen eerbied, onzen dienst, aanbidding en dankzegging waardig; Hoe duur is al het roden- maglig fchepzél aan Hem verpligt, daar Hy alles beftrert doör eene ondoors-ondeijkc Wysheid J dag aan dag —  OVER DE GOEDHEID GODS. 44S ja ieder ogenblik, ontdekt men dezelve in alle zyne groote en verheven werken. Hy doet zyn Zonne opgaan , en maakt het aardryk vrugtbaar door eenen milden regen. Dagelyks waakt zyne alregerende Voorzienigheid over al het gefchapene ; zonder deze voorzorge zou de wereld wel dra in eene geheele woestheid en Bajert verkeren. De we¬ reld — het gansch Heelal , beftiert Hy langs de gelchiktlte, billykfte, en allerwysfte inrigtingen; langs eenen regel van vastgeftelde bepalingen , van Wetten , die euwig en onveranderlyk zyn , om dat ze genomen zyn met de allervolmaaktfle in- zigten. — Geen Wezen, hoe verheven hoe groot —— of hoe min aanzienlyk voor ons oog, of hoe klein en veragtelyk, dat niet beftierd word door die zelfde Wetten , of daar aan niet onderworpen zou zyn. Hoe onnagaanbaar dc verfcheidenheid der weezens ook zyn moge, welke in het Geheelal voorkomen, geen één van die, of de Almagtige beftiert dezelve alle naar hunnen aart, cn naar de wetten, welke Hy zich daaromtrent voorgefteld heeft. Allen moeten zy zich fchikken naar den wil van Hem , die hen heeft voortgebragt. — ö Onbegrypelyke Wysheid 1 Welk eene oneindige, onbevattelyke, kennis! Wie der Stervelingen kan zulk eene ruimte doorzien ? Zyne Wysheid, zo wel als zyne Almagt, is een diepe afgrond", dien wy niet peilen kunnen! — In Hem leven wy, bewegen ons, en zyn wy; — in onzen God is alles opgewonden. De Verborgenheden der toekomftige zaken zyn voor zyne alziende oogen naakt , en geopenbaard: — Hy verftaat van verre alle onze gedag- ten , de verborgenfte overleggingen onzer harten zyn Hem tot één toe bekend. Der menfchen geheimfte raadllagen zyn, lang voor ze ontworpen worden, reeds aan Hem bekend en openbaar. Nog eens — ö Aanbiddelyke Wysheid! onbevattelyke Kennisfe ! Wie der Stervelingen kan derzelver lengte , wydte en breedte overzien! Zy gaat alle onze bevatting oneindig te boven! Wie moet hier over niet ge- ftadig, met eene heilige verwondering, uitroepen : 6 Diepte der wysheid en der kennisfe Gods ; hoe ondoorgrondeiyk zyn uwe oordeelen , hoe onnafpeurelyk uwe wegen! Eere zy onzen God in de hoogfte Hemelen. — Onzen God , die wonderen doet op de aarde! —— Buigt u dan neder gy wereldbewoners! Buigt u neder in het ftof, en eerbiedigt uwen God , den Schepper en Opperbeftuurder aller dingen! Zo Almagtig zo groot is onze God onze God, die Hemel en aarde gefchapen heeft! zo onnafpeurlyk groot is Hy in Wysheid, in Wysheid , die allen Verftand te boven gaat! Dog zo groot is hy , met alleen in Almngt en Wysheid , maar ook in onbegrypelyke Goedheid! — Wel Gg 3" aan,  445 BESPIEGELINGEN aan , laat ons deze volkomenheid in God een weinig nader by de ftukken bepeinzen. Hoe luisterryk hoe heerlyk, fchittert zyne Goedheid over al het fchepzel , van zyne hand voortgebragt! — Zyne zorgdragende Goedheid gaat over alle dingen. —— Hy onderhoud, beftiert en regeert al het Schepzelen heir. Hy, de Bron van alle goed , dc oneindige Bron van Goedertierenheid , is goed , de gantfche natuur draagt 'er de fprekendfte bewyzen van. Al wat wezen ontvangen heeft, van het allerkleinfte tot het grootfte; van den Myt tot den Oly- phant; van den veragtelyken Mosch tot den hemel hoogen Ceder op den Libanon; van het geringfte, het weerT loosfte , het kleinfte vliegend infektje, tot den fleren Adelaar; i van het tederfte, en voor 't bloot oog onzigtbaar wa¬ terdiertje , tot den grootften en fchrikbarendften Walvisch. — Deze allen worden door zyne Almagtige Vingeren beftierd. — Deze allen worden door zyne milddadige Goedheid onderhouden, — van al het nodige' verzorgd , en overvloedig bezorgd. — Zo Liefderyk is onze God , dat 'er in de natuur nimmer voor het zelve gebrek is. — Des verkondigen niet alleen de Hemel en de aarde, maar ook alle derzelver Volheid, zyne Eer, zyne Heerlykheid en onbegrensde Goedheid. Alle fchep- zelen zingen zynen Lof, vermelden des Heeren Grootheid, en zyne veelvuldige Goedgunftighedcn ; zy roepen alle als met luider fiemme: ,, Gy 6 groote God ! gy onderhoud ons allen, bekleed ons met ichoonheden fchenkt ons Voedzel , en bewaart ons van geflagte tot gefiagtc." En zouden wy , zyne edelfte fchepzelen hier op aarde , zouden wy zwygen , daar zyne Voorzienigheid , over al ,het gefchapene gaande, een byzonder toeverzigt houdt over der menfehen-kinderen; over hen, die befchonken zyn, met dat kostelyk voorregt boven alles, wat wc in deze beneden-gewesten ontmoeten, ■— het onwaardeerbaar gefchenk, de Rede! Daar zyne Voorzienigheid nog allcrbyzonderst gaat, over hen , die van dat voorregt het vereischte gebruik maken. Zouden wy zwygen, die, door deze Rede geleid , de grootheid van onzen God, zyne onbeperkte Goedheid, gevoelen, met de watrnite ontwaarwordingen 'er iets van bezeffen, 'er veel van gevoelen — ge. voelen dan nimmer in derzelver uitgebreidheid nagaan kunnen ? — Moeten wy niet integendeel, door den gloejenften yver aangevuurd, den Lof van hem verkondigen, van wien wy dit vermogen ontvangen ? Zouden wy zwygen, daar Hemel en aarde, met alle derzelver Volheid getuigen van zyne Liefde, en van zyne onafmetelykc goedgunfiigheden ? — Vanwaar zullen wy beginnen — beginnen om Uwen Lof te vermelden? 6 Allerhoogfte! ö Onuitputbare Bron van Goedheid! Slaan wy onze oogen Hemel waards — daar — ja  OVER DE GOEDHEID GODS. 447 — ja daar vertoonen zich Majefleit en Heerlykheid! » Vestigen wy ons gezicht op de lage aarde, 6 de aarde is vol van uwe goedertierenheden, vol van aanbiddelyke Liefde, voor ons, uwe met Rede begaafde fchepzelen! Hier ontwaren wy eene Goedheid, die alles, — die alle onze befchryving — alle onze bevatting, te boven gaat. Alles wat wy ontmoeten, — in alles ondervinden wy, dat uwe menfchenliefde het heeft dienstbaar gemaakt aan ons heil, gefchikt om ons ook in de beneden-gewesten gelukkig te maken. Bergen en Valeien, Velden en Vlakten, Bosfehen, Weiden en Beemden Aarde en Zee, alles ftaat ons ten dienfte. De aarde levert ons, volop , van duizenderlei voedzel. De Zee verfehaft ons eenen milden overvloed. Gy, oneindige Goedheid, fchenkt ons, benevens het voedzel, alles wat wy tot ons tydlyk welwezen nodig hebben: Klederen om onze naaktheid te dekken, en ons tegen vele onheilen te befchermen ; Vuur om ons te verwarmen, en het ons tot vele nuttige einden te doen dienen ; Water om ons te reinigen, om den dorst te lesfen, en om alles groei en leven te fehenken ; en by dit alles verleent gy ons ontelbare verkwikkelykheden , om ons het leven aangenaam en gelukkig te maken. — Dan , zou uwe Goedheid alleen in deze foort van zegeningen bepaald zyn ? Neen ! zy ftrekt zich veel verder uit, wyder dan myne tong uitfpreken , dan myne pen die befchryven, kan. — Een allerdierbaarst gefchenk, dat alles te boven gaat, is het, dat wy verwaardigd worden met de kennisfe van U, 0 Vader aller Goedheid. < Gy hebt ons begiftigd met een verftandlyk vermogen , waar door we van verre eenige flauwe trekken Uwer Heerlykheid befpeuren, en eenigermate Uwe onnavolgbare Volmaaktheden bczeffen: —. terwyl gy ons tevens bedeelde met eene onderfcheidenlyke Spraak , om , hoewel ftamelende , Uwen Lof verftaanbaar te vermelden Uwen oneindigen Lof verftandiglyk te verkondigen. Met dit voorregt hebt Gy den Mensch , boven al het overig fchepzel in dit onderinaanfche, befchonken; —- een voorregt dat hem altoos behoorde te vervullen, met den warmden yver, om U, den Oneindigen, geftadig grootte maken, en te verheerlyken. Wie toch heeft onzen Geest verheven boven alles, wat op dit beneden-rond huisvest? Gy immers hebt denzelven begaafd met het vermogen van over- overweging, met de kragt van overdenking , van ver- ftandige befchouwing van alles , wat zich rondom ons bevind en van enige bevatting uwer onbegrensde volmaaktheden. —■ Aan U alleen , die alles in de Natuur gevormd hebt, die de beste orde bewaart, en van gene Uwer fchepzelen Uwe liefdehand aftrekt, dan in de dringenfte noodza- kelykheid, zyn wy dat gunftig voorregt verfchuldigd. , Zyt  448 bespiegelingen over de goedheid gods. Zyt gy het daarenboven niet, die ons rigt naar de biüykiie Wetten Wetten, die zo volmaakt inltemmen met 's men - fchen natuur en geluk! <— Ja, zyt Gy het niet Gy oneindige Rechtvaardige God, die naar Recht, en billykheid, rigt ? Zyt Gy het zelve niet, die het middel hebt uit- gcdagt, en daargcfteld, om, zonder kwetzing uwer Heiligheid zonder kwetzing uwer Rechtvaardigheid, — aan den van U ver afgeweken Zondaar, Euwige Genade, onwrikbare Goe - dertierenheden, te kunnen bewyzen ? Zyt Gy het niet, die, langs dezen weg, aan al het menschdom, aan moedwillige Overtreders Overtreders , die uwe Wetten en bevelen met baldadige voeten vertrappen, eene Euwige Genade in Jefus Christus wilt aanbieden? Wilt Gy ze hun niet dadelyk fehenken? Eene Euwige Gelukzaligheid eene on¬ berekenbare Heerlykheid , die nooit ooge gezien , nooit oore gehoord heeft, noch immer in 's menfchen hart is opgekomen? — ö Ja , zo goedertieren zyt Gy! —— Wel aan dan, Loof den Heere onze Ziele , en vergeet gene Zyner Goedertierenheden ! Loof Hem met dankzeggingen en lofzangen! — Overdenk Zyne Liefde , Zyne Wonderen , de bewyzen Zyner Goedgunftigheid , in ftille overdenkingen dag en nagt 1 — Loof den Heere onze Ziele , en vergeet gene Zyner Weldadigheden ! — Dat onze tongen Hem loven; onze lippen den veelvuldigenlofvermeiden van Hem, die ons dag aan dag overlaad met Zyne Goedertierenheden; die ons Zyne Euwige Genade in Jezus Christus fehenken wil! 6" Heere myn God! Laat my U vrezen alle de dagen mynes levens , en doet my wandelen in de paden des rechts! Schenk my, aanvan- kelyk, uwe onveranderlyke Genade in den Borg en Middelaar Jezus, die Genade, in welke hare volkomenheid ondervonden word in de gewesten der Euwigheid! C. v. d. G. een oostersche anecdote. *|7en Caravaan van Kooplieden werd in Cili'cia overvallen door Roovers , die hun van allen fchat en voorraad ontzetten, fchoon zy deeze wreeden, in den naam van God en den Propheet , baden , om hun ten minften genoeg tot leevensvoorraad over te laaten. De verftandige lockman bevondt zich onder die öngélukkigen; een der Kooplieden zeide hem, dat hy dit Volk moest aangefprooken en beter beginzels ingeboezemd hebben , misfehien hadden zy dan een gedeelte onzer Goederen _ wedergegeeven. — Lockman antwoordde : „ Men ,, wint niets bij Wijsheid te prediken voor den onwaardigen ; „ de vijl kan nimmer yzer, tot in't hart van roest doorknaagd, „ ghd maaken. Welk een invloed kan Raad hebben op een Ge„ weeten, verhard door misdrijven ? Dringt een nagel door Heen?"  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN , KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN EETREKKELYK. BEDENKINGEN OVER ONGEMAAKTE GEVOELIGHEID , OF AANDOENLYKHEID VAN HET HART. (Uit het Engelsch.) The affeBation of great Senfibility if extremely cermtion. It is hmvever as odieus, as the reality is amable. It renders a man cm. temtibles and a women ridiculous. ESSAYS MORAL AND LITERART. Die Geestgefteltenis, welke ons belang doet neemen in het lot van anderen; welke ons gefchikt maakt •om met hun te voelen, te deelen in hunne Blydfchap en Droefenisfe, is bekend onder den naam van Gevoeligheid of Aandoenlykheid; een woord, 't geen wy heden uit aller mond hooren; eene hoedanigheid, die elk zich gelaat te bezitten; in zicbzelve eene allerbeminnens- en agtenswaardigfte Zielgedeltenis; maar dikwyls misnomen en misbruikt; foms tot een dekzel van een grillige geaartheid, foms tot het voldoen van zelfzoekende oogmerken. De oorfpronglyke gefteltenis onzer natuure, ten aanziene der mengeling van zelfzoekende en gezellige neigingen, wyst in dit, even als in andere deelen onzer Gefteltenisfe, een wonderbaare Wysheid aan. Elk Mensch is, door den Schepper, de zelf bezorging byzonder aanbevolen. Hy heeft het meer in zyn vermogen zyn eigen welvaard te bevorderen, dan eenig ander perzoon zulks met mogelykheid kan doen. 't Was, overzulks, dienfiig, 't was noodzaaklyk, dat by ieder Mensch Zelfliefde het derkst en werkzaamst beginzel zou weezen. Deeze Zelfliefde zou genoegzaam geweest zyn tot 's Menfchen zelfbehoud en welzyn, hadt hy alleen op zichzelven gedaan. Maar dit is de ftaat van den Mensch in geenen deele. Hy vindt zich vermengd onder eene menigte, die dezelfde natuur met hem omdraagen. In deeze vermenging kon de Zelfliefde van V. DEEL. MENOELW. NO. II. Hh 6CH  45° BEDENKINGEN een enkel Mensch, of de oplettenheid op zyn byzonder belang , de Zelfliefde en 't belang van anderen ontmoetende, niet anders dan veelvuldig tegenwryten, en ontelbaare onheilen baaren. 't Was, overzulks, noodig, dat 'er een tegenwigt plaats greep. Dit gefchiedde met de daad, door hem die gezellige Gn goeddaadige neigingen in te boezemen, die hem, in zekere maate, als uit zich zeiven voeren, om ook in de belangen van anderen te deelen. De fterkte in deeze gezellige neigingen is, over 't algemeen, geëv^nredigd aan derzelver aangelegenheid in 't Menschlyk leeven. Van hier is die maate van Aandoenlykheid, welke ons aanzet om te weenen met de weenenden, fterker, dan die ons beweegt om ons te verblyden met de blydcn; want de ongelukkigen hebben meer onze Medegevoeligheid en hulpe noodig, dan de gelukkigen. Dan , met dit alles, was het noodig, dat in elk Mensch eene groote maate Zelfliefde overbleef, uit hoofde van derzelver belang tot bewaaring van zyn leeven en welweczen. Maar dewyl de hoeveelheid, noodig tot die einden , ligtlyk hem geheel inneemt en tot buitenfpoorigheden vervoert , wordt de volmaaktheid zyner natuure afgemeeten door het behoorelyk tegenwigt dier gezellige beginzelen, die, het geweld der Zelfliefde maatigende , den Mensch even nut voor zichzelven doen worden, als voor de zodanigen, met welke hy in eene Maatfchappy leeft. De neigingen , tegen waare Gevoeligheid overgefteld , zyn wreedheid, hardheid van hart, en vaste verknogtheid aan wereldlyke belangen , welke ieder zal toeftemmen, dat rechtdraads met het Characler van een Christen ftryden. Volgens de onderfcheidene maate van driftigheid in de aandoeningen onzer gefteltenisfe eigen, kan de Gevoeligheid, zelfs onder de Deugdzaamen, in verfchillende maaie plaats hebben. Want allen hebben van de natuur dezelfde gelukkige kieschheid en tederheid van Gevoel niet ontvangen. By eenigen fmelt het hart en wordt door zagte beweegingen aangedaan , veeleer dan bij anderen- Doch bij iedereen, die na het Character van een braaf Man dingt, moeten noodwendig menschlievende en medelydende neigingen gevonden worden. Dat geen moet in hem plaats hebben, 't welk hem in ftaat ftelt, om, in zekeren graad . met het hart van een Broeder te voelen; en zijne Aandoeningen, wanneer hy  OVER DE AANDOENLYKHEID VAN HET HART. 4gt hy anderen in geluk verheeven ziet, of in rouw verzonken , een zelfde toon doen liaan met die der gelukkigen of rampfpoedigen. Deeze deugdzaame Gevoel'gheid heeft ëeneh kragtdaadigen invloed op het wel volbrengen van alle betrekkelyke en gezellige Pligten deezes Leevens. Zonder het waarneemen derzelven , kan 'er geen geluk, geert veiligheid, in de Menschlijke Maatfchappy weezen. De Menfchen zouden hoopen Wilden worden, daag elkander plaagende.- Op de eene of de andere wyze, ltaari ons de groote Pligten des gezelligen leevens te volbrengen. 'Er moet onder het Menschdom eene wederkeerige werking en hulpbetoon plaats hebben. Dit rtemt ieder toe. —-— Maar deeze Pligten kunnen uit onderfcheide Beginzels, en op verfchillende wijzen, volbragt worden. Zomtyds neemt men ze waar, enkel uit Welvoegelykheid en agtgeeving Op ons character, zomtyds uit Vrees , fomtyds zelfs uit Zelfzoekenheid , die dé Menfchen verpligt goedgundigheid te betoonen , op dat zy dit weder van anderen mogen erlangen. In zulke gevallen, moet het uitwendige van een fraay gedrag behouden worden. Dan, een ieder zal erkennen," dat, wanneer doof dwang alleen, de Pligten van fchyhbaare Goedwilligheid worden waargenomen , men 'cr weinig Op' kan vertrouwen, en 'er flegts zeer geringe waarde aan toekennen. Anderen volbrengen deeze Daaden enkel uit èen beginzel van Pligt. Zy zyn menfchen van eene koele geaartheid , en misfehien van eèn belangzoekend character. Maar getroffen door een bezef van Godsdienst, en overtuigd , dat zy verpligt zyn goeddaadig te weezen , volvoeren zy de betrekkelyke Pligten, op eene geregelde wyze. Zodanige Menfchen handelen uit Geweeten , en volgens Beginzel. Zo verre doen zy wel , en verdienen gepreezen te worden. Zy verleenen by ftand aan hunne Vrienden , zy geeven aan de Amien , zy zyn regtvaardig omtrent allen. Maar welk een ander gelaad neemen! deeze bedryven aan , hoe veel fchooner Vertoonen zy zich , als ze voortkomen uit de Aandoenlykhcid van een gevoelig Hart? Indien iemand niet door Genegenheid bewoogen wordt, zal hy, zelfs wanneer men" veronderftelt dat hy uit beginzel van. Pligt handelt,; niét verder gaan , dan dit beginzel bepaald van hem afvordert; Hy zal het traagiyk., en' als met! wederzin,* doen.* Htf 2 ïW--  45* BEDENKINGEN Naardemaal het Regtvaardigbeid en geen Edelmoedigheid! is, welke hem aandryft, zal hy het dikwyls eene moeilyke taak rekenen , 't geen zyn Geweeten hem afvor- ' dert. Terwyl by hem, die zich door deugdzaame Gevoeligheid, opgewekt voelt, elke daad van Menschliefde en Goedwilligheid een vermaak is. Hy geeft , hy fchenkt, byftand en verligting, niet enkel omdat hy 't verpligt is, maar om dat het hem moeilyk zou vallen anders te handelen. Hier door neemt de kleinfte weldaad, welke hy bewyst, in waarde toe , dc genegenheid des geevers is op de gifte gedrukt. Dezelve duidt zyn hart aan , en de ontdekking van hartlyke genegenheid is dikwyls van meer belangs, dan't geen Milddaadigheid kan verleenen. Hoe dikwyls zal de toegenegene lach van goedkeuring den nedergeworpenen verblyden , en den verllagenen opbeuren? Hoe dikwyls zal een oogilag van tedeic declnceming, of de traan, die uit het oog als ongewillig, rolt, troost aan den ongelukkigen fehenken ? Hoor middel van deeze zamenftemming der harten, worden alle de groote Pligten, welke wy eikanderen verfchuldigd zyn , met meer voordeels volbragt, en in de uitvoering dierbaarder gemaakt. Uit waare Gevoeligheid vloeijen duizend goede dienden , fchynbaar klein in zichzelvc ; doch van groot aanbelang tot het geluk van anderen , goede dienden, welke geheel cn al der opmerkinge ontglippen van den koelen cn ongevoeligen , die, door de ruwheid hunner handelwyze, zich zeiven onaangenaam maaken , zelfs dan , wanneer zy meenen goed te doen. Indien hy , die deeze deugdzaame Gevoeligheid bezit, ryk is, of invloed heeft, verfchaft dezelve hem de middelen om zyn eigen genot ie vergrooten , door de behoeften van anderen te vcrligten , of hunne genietingen te vermeerderen. Heeft hy deeze voordeden, dan zullen alle de geluksgoederen , welke hy ziet dat verdienstlyken ten deele vallen , eenigermaate zyne eigene worden , door het deel 't geen hy neemt in het goede, dat zy genieten. Zelfs het gelaad der Natuure verfchaft aan hem eene voldoening , onbekend aan den ongevoeligen. De uitftorting van goedheid, welke hy in 't Heelal befchouwt , verwydt zyn hart, door het denkbeeld dat ontelbaareh rondsom hem met zegeningen befchonken zyn. Wanneer hy ziet , dat de arbeid der Menfchen met een gewenschten uitflag, waarfchynlyk, zullen be-  OVER. DE AANDOENLYKHEID VAN HET HART. 453 bekroond worden; en een Land door vlytbetorm in welvaard bloeijende; wanneer hy de Lente befchouwt, met alle haare fchoonheden te voorfchyn treedende, en het vervallen gelaad des aardryks vernieuwende ; of in den Herfst de velden met overvloed bclaaden, en het jaar met vrugtbaarheid bekroont , heft hy zyne dankbaare aandoeningen op tot den grooten Vader van allen, en deelt in het algemeen geluk, met gulle vreugde. Men moge hier tegenwerpen , dat die zelfde Gevoeligheid het'hart blootlte'.t, om met veeie wonden doorftoken te worden, van wegen de veelvuldige onheilen in deeze Wcteld; dat dezelve ons zo wel doet lyden door de deelneeming in eienden, als & de geneugten der vro- lykheid. Dan , men merkc hier op, dat de tedere droefgeestigheid des medelydens vergezeld gaat van een aandoening, welke zy, die dezelve voelen, niet zouden willen verruilen voor de voldoeningen der Zelfzoekenden. Wanneer het hart fterk bewoogen wordt door eenige dier medelydende aandoeningen, zelfs, wanneer het overlaaden wordt door bekommerdheid over anderen , mengelt zich een aantrekkende bekoorlykheid met die pynlyke aandoening ; 'er is vreugd te midden der fmerte. Men overweege verder, dat de fmerten , door Gevoeligheid veroorzaakt , opgewoogen worden door geneugten , uit dezelfde bron ontfpringende. Aandoenlykheid verheft, over 't algemeen, de menschlyke vermogens , cn gaat gepaard met eene fcherpheid in al onze gewaarwordingen. Maakt dezelve ons vatbaar voor zommige fmertende gevoelens, zy doet ons, ter vergelding , 'de aangenaame te leevendiger fmaaken. De zelfzoekende Man kwynt in den engen kring zyner vermaaken. Zy zyn bepaald tot het geen zyn eigen belang raakt. Hy is verpligt dezelfde genoegdoeningen te herhaaien, tot zy laf en fmaakloos worden. Maar de deugdzaam gevoelige Man beweegt zich in een ruimer kring van geluk. Zyne vermogens worden veel dikmaaler opgeloepen tot werkzaamheden , die hem verlustigen. Ontelbaare gelegenheden doen zich op , om zyn heerfchenfe neiging te voldoen , door genoegen aan anderen te fehenken."Dikwyls is het in zyne magt, langs den eeren of anderen weg , den bedroefden van harte op te leuren, en troost in het huis der èlendigen uit te ftorten. Op de tooncelen des gemeenen leevens , in de huislyke en gezellige zamenleev'mg der Menfchen, ftrekt Hh 3 die  454 BEDENKINGEN die hartlyke deelneeming hem tot genoegen en blydt fchap. bik vertoon, elke befchryving, van onfchuldig geluk , wordt door hem genooten. Elk nadruklyk betnon van Goedheid en Toegenegenheid, onderling verleend , voelt hy , fchoon niet aan hem beweezen. In een kring van Vrienden, die elkanders geluk bevorderen , is "hy zo gelukkig als de gelukkigfte. Met édn woord, hy leeft in eene andere wereld, dan de zelfzoekende Man. Hy bezit, als 't ware, een nieuw zintuig, •t geen hem in ftaat ftelt, om voorwerpen te zien, die deZelfzoeker niet kan zien. Ten zelfden tyde zyn de genietingen , welke hem ten deele vallen, niet van dien aart, dat ze, om zo te fpreeken, enkel op de oppervlakte dryven ; zy dringen door tot in het harte. Zy yerwyden , verhellen , en veredelen 't zelve. Zy voegen , by de aangenaame beweegingen der Aandoening , de ftreelenfte bewustheid van Deugdzaam gehandeld te hebben/ : Kindereu der Menfchen ! Menfchen door de Natuur gevormd,om als Broederen te leeven en te voelen! Moe lang zult gy u van elkander vervreemden door pneenigheden cn benydingen, terwyl gy in hartlyke vereeniging ecu zoo veel grooter zegen zoudt aantreffen ? Iloe lang zult gy uw geluk, zelfbehaagehdé genoegdoeningen alleen , die zuiverder en beter oorfprangeh van vreugde, die uit Toegenegenheid en het Hart voörtyjoeijen, yerfmaaden ? In deezervoege de natuur, de waarde, en de voordeden aangetoond hebbende van waare Aahdoehlykheid, gaa ik voort, om aan te wyzen eenige verkeerde opvattingen en misduidingen van deeze Gcftéltenisfe. ,' De groote Vordering? op welke de tegenwoordige dagen mogen roemen , is een gevoel van Menschlykheid. Dit is, ondanks, de nog heerfchende Zelfzoekendheid , de geliefde en onderfchcidende Deugd deezer Eeuwe. pp dc Zeden in het algemeen, en op verfcheide rangen in de Maatfchappy, heeft hetzelve een verbaazenden invloed. Het heeft den geest der VerVolginge beteugeld, en 'zeifs de verfchriklykheden des Oorlogs verzagt; de Mensch fchaamt zich thans meer , dan in vroeger eeuwen , om als een wilde met zyn Medemensen, te Kandelen!. Van hier is Aandoenlykheid een zo agtenswaardige hoedanigheid geworden , dat men menigmaal den fchyn aanneemt, daar het weezen ontbreekt. Dan zögtheid van Zeden moet voor geen waare Gevoelig^ ■ '' ' beid  OVER DE AANDOENLYKHEID VAN HET HART. 455 heid van het hart opgevat worden. Gevoeligheid dient, 't is waar, om beleefdheid in gedrag voort "te brengen; en wanneer zulk een gedrag uit weezenlyke genegenheid voortfpruit, is het zelve dierbaar en beminnenswaardig. Maar 't uitwendig voorkomen, alleen, kan in de School der Wereld geleerd worden, en dikwyls, al te dikwyls, bevindt men, dat het veel ongevoeligheid en hardheid des harten bedekt. Betuigingen van Aandoenlykheid by elk voorval, gepaard met het vertoon van verregaande tederheid , en een vloed van woorden, die, om de geliefde benaaming te bezigen , Sentimenteel geheeten mogen worden , geeven ahoos veel gronds tot wantrouwen. Zy verwekken vermoeden van een met voordagt aangenomen Character. Menigvoud legt een teder en gevoelig hart verborgen, onder fchynbaar ruwe zeden. Manlykheid en Gevoeligheid zyn zo verre van onbegaanbaar te weezen, dat de waarlyk manmoedigen voor t meerendeel edelmoedig en menschlievend zyn, terwyl de zagten en verwyfden , bezwaarlyk, immer Genegenheidsbetoonmgen doen, die op iets te daan komen. Naardemaal Aandoenlykheid eene kieschheid van Gevoel, ten aanzien van anderen, veronderftelt, loopen de zodanigen , die de fierkde Aandoenlykheid willen vertoonen, gevaar, om deeze kieschheid tot een uiterften voort te zetten. Zv zyn misfehien niet onvatbaar voor de warmte van belanglooze Vriendfehap ; maar zy zyn zo verfynd geworden in alle hunne Gewaarwordingen ; zy vormen zich zo hoogvliegende bègrippën van t geen m dc Gevoelens van anderen aan hunne eigene moet beantwoorden; zy vinden zich zo fterk getroffen doorlades wat niet overeenftemt met hun ingebeelde maatftuk van wederkeerige genegenheid, dat het onrust en ongemak baart by allen , met welken zy te doen hebben. Van hier onregtmaatige verdenkingen van hunne Vrienden ; van hier ongegronde verwytingen , en klagten over onvnendlykheid; van hier eene gereedheid van zich geweldig beledigd te vinden, door kleinigheden. Doordien zy hunne Vrienden als met een microscoopbefchouwen, wordt, het geen niet onbehaagclyk zou weezen voor een gewoon oog, aanftootlyk en wnnfta!li n°S voor den leeilmg m de Heelkunst te voorzien waren : dan het zy om meerdere bolle zwelling en grootheid der Ven* me-  460 VOOR.NAAME mediana, of om redenen dat hy by de aanwyzïng niet genoeg oplettend was , hy ftak met het lancet door laatstgemelde vat in de Slagader , juist in het tydftip dat ik my omwendde , om een achter my [taanden pot, ter ontvanging van het bloed. op te vatten. Hierin alleen belfond zyne misflag. Ondertüsfchen had ik, zonder voorafgaand onderzoek, even weinig als hy, Slagaderkwetzing, maar wel Peeskwetzing kunnen vermoeden, en om redenen der mogelykheid van't laatlte, had ik ook myne voorgemelde plaats aangewezen , en ten opzichte van het eerlte konde ik geen vermoeden hebben, om dat ik van de .Speeling der natuur, die by de uitkomst bleek , noch door 't gezicht , noch door 't gevoel , eenig voorafgaand onderzoek gedaan had ; immers was zulks ook overtollig in de vaste vooronderftelling dat de Hoofdader geopend zoude worden. — Zo dra het lancet terug gehaald was , zag ik aan het ftoots- en boogsgewys , hoog helder rood uitvlietende bloed , allerduidelykst , dat een Slagaderkwetzing gebeurd ware; en, de band los gemaakt zynde, wierd ik daar van, door geweldiger boogsgewyze draaiend Slagaderlyk bloed , volkomener verzekerd. Ik vond niet raadzaam het voorbeeld van fommige Heelkundigen , of den raad van veele Schryveren te volgen , met het bloed te laaten vloeijen , tot dat de bezwijming of flaauwwording des lyders, door een aanmerkelyk verlies , de gemakkelykfte gelegenheid ter bloedltelping verfchaÜ'en ' zoude : dewyl ik zulks zeer gevaarlyk achte, en althans voor mynen lyder , die te ziek en zwak was om veel Slagaderlyk bloed te mis- fen , niet veilig oordeelde. Hierom floot ik de gemaakte wond met den duim van myne linkerhand, na eene ontlasting van ongeveer 8 a 10 uncen bloed. Oogenbliklyk na de fluiting der wond, zag ik de Vena mediana, ter lengte van een handbreed, bepaald en zeer aanmerkelyk opzwellen; vertoonende , onder en boven myn aangelegden duim, een kloppend gezwel, dat zig "beurtlings, by ieder polsflag, door het indringend Slagaderlyk bloed, uit de ondergelegene Slagader ophefte, zonder dat ik eenige indringing van bloed in de ccllulofa befpeurde. Dit ontftond , voor eerst , door dien de drukking met myn duim niet zo derk was, dat de uitftorting van bloed uit de Slagader, fchoon niet door de huidwonde naar buiten, geheel verhinderd wierd, en ten  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 461 ten tweeden, omdat de opening der Slagader juist met die der Ader overeen ftemde, welke juiste overeenftemming te wege gebracht was, door de loodlynige fteek met het lancet,(door de Ader in de Slagader) welke niet wel in eene andere rigting konde gefchieden, om redenen dat de armen van deezen lyder, tot een zekeren hoek, onbeweeglyk om uitgeftrekt te kunnen worden, zedert zyne kindfche jaaren, gebogen ftaan. De klopping van het gezwel, die de ftrekking der Ader gevolgd had, en de toeneeming der grootte van 't zelve , hield op , zodra ik door vastere aanfluiting met den duim zulks verhinderde. Ik liet my een dik compres , met een ftuk geld in het zelve verborgen, vervaardigen, en plaatfte, het wel aanfluitende, op gemelde wondje —• hier over een langwerpiger drukdoek , langs de gantfche uitgebreidheid der Aderlyke Slagaderbreuk (of Aderfpattige Slagaderbreuk.), en hierover een gewoon windfel, by aderlaatingen gebrtiikelyk. Dit verband liet ik, door den duim eens helpers, maatig aanfluitende verzekeren, terwyl ik een zestien dik en drie vingerbreed compres langs den loop der Arteria Brachialis, van onder den oxel, tot by het vouwen des arms, door middel van een lang windfel, zodanig aanleide, dat de polsflag, by de hand, niet meer dan flaauwlyk gevoeld koude worden. Vervolgens bewond ik ook den onderarm met een ander windfel , en eindelijk de vingeren en hand, met het verband bekend onder den naam van harnashandfchoen , gantelet; alle nodige voorzorgen, door rust en ftilte, als anderzints, om myne poogingen, op 't voetfpoor van c. guatani en anderen gevolgd, niet verydeld te zien, wierden in acht genomen, en de dyder herftelde, na verloop van eenige dagen, van zyne ziekte, voor welke de Aderlaating nodig geoordeeld was en ik had het genoegen , deeze behandeling gelukkig te zien flaagen. Immers den 26 van voorgemelde maand het verband voorzigtig losmaakende, vond ik het wondje volkomen gefloten, en geene uitftorting van bloed nog uitzetting van gekwetfte Ader, of Slagader; maar de afdwaalende loop der Armflagader was duidelyk voor het gezicht , kenbaar. Onmiddelyk na een kort onderzoek wegens den ftaat des gevals , om de van fteunfel ontbloote Slagader geen gelegenheid ter uitzetting op de gekwetfte plaats ©f weder uitftorting van Slagaderlyk bloed, in het Ader- lvk  VOORNAAMS lyk vat, in gevalle de wonden nog niet gefloten mogten zyn, te geeven, leide ik gradueele compresfen, ter plaatfe der kwetzing, aan, en verzekerde dezelven met een windzel, als te vooren. Voorts bezorgde ik fteunfel, langs den loop der Armflagader, de vaten van den onderarm, en vingeren, als voorgemeld, en liet het geheele verband, (zo als ook te vooren) van tyd tot tyd, met Oxycraat bevogtigen. Nu en dan heb ik naderhand het verband vernieuwd, en hetzelve droog aangelegd, en eindelyk, op het laatfte der maand Juny, de omwil-dingen der hand en vingeren achter wege gelaaten, dewyl ik de mindere noodzaakelykheid dier zorgvuldigheid befpeurde, aan eene kleine knobbelachtige, calleufe, toefluiting der Slagaderlyke wond. Hoe gelukkig ook deeze Slagaderkwetzing geneezen wierd, zo heb ik& echter alle voorzorgen door rust en ftilte, zo wel als door eene bepaalde fteuning, door windfel en compres , op de gekwetfte plaats agtervolgd, tot dat ik de wederuitzetting der Middenader, en openberfting der Slao-aderlyke wond, buiten allen twyffel, met meer te vreezen had. Als zodanig heb ik dit geval, ten einde der geneezing den ïo july, na dat het verband, (behalven een gewoon laatwindfel, dat hy nog eenigen tyd draagen zal) acht of tien dagen weggelaaten was, met genoegen befchouwd. TWEEDE GEVALw Dat eene Coalitus , of famengroeijing van het Intcitinul rectum, welke men nu en dan by ^boorene kinderen aantreft, en;veeltyds n dan een> e da«*en na de geboorte, meestal moeijelyker en gevaaiIvker in de manier van herftelling is , dart een Coat mA*M *« "iemand, die in ^tl^glgj kundiae leerftellingen geen vreemdeling is, tegengeip10 ken fvordei, — Dat veele famengroe.pngen v n den endeldarm, zodanig ongefchikt 0te hoog en on bereikbaar zyn , en aan het kunstvermogen pa len 1el Un beeft de ondervinding dikwerf, by de ontieeainö dier^Skldgeflagtoffers , klaar aan den dag gelegd. S- E aan den anderen kant, ook, fomwylen, welberedeneerde, fehoon gevaarlyke, «tojg^gj* r^arnnd od de <*ulde Spreuk van ciïlsus: Het ts beter ^T^eZe ofgeraarfyke Kunstbewerking in H ffcfcg  HEELKUNDIGE GEVALLEN. 463 ftellen, dan de lyder aan een gewisfen dood over te geevetl) de gewenschte gevolgen hebben , en het leeven dier ongelukkigen veeltyds behouden kunnen , zullen wy door dit tweede, en het volgende derde, geval, poogen aan te toonen. Het Kind van den Heer Ct., dat geboren werd den 30 Augustus 17S8, had den 2 September nog geen Mecomum ontlast , en men had zulks reeds vrugteloos tragten te helpen ontlasten door Clisteeren toen ik geraadpleegd wierd. Ik vond den Anus wel geopend, en bragt, ter onder, zoeking van het uitwendige des regten darms , een* londe binnen dezelve, en opwaards, ten einde my van liet beletzei ter ontlasting te verzekeren , en bevond dat dit Canaal, aan de verdere doorbrenging der fonde J?r hoogte van ruim 5! duimen van den anus, tegen! ltand bood ; dog , of de zyden des endeldarms aaneengegroeid waren, dan of 'er een dwerschvliezig tusfchenicheidzel, of eenige andere verftopping , plaats had was my door het onderzoek niet mogelyk te bepaalen. Het was 111 deeze onzekerheid, en van wegens den verren afitand des hinderpaals van den anus, zekér, dat het handwerk ter opening van den darm, op de bekende wyze onmogelyk was dewyl geene gewoone troisquart, welkers Cannula of pyp , (althans de m £n ]an ft doorgaans niet boven 3 duimen is, en met den priem voorzien 3; duim , de verdopping bereiken konde, en de Pharyugotomus konde , om redenen der enne van dtnAnus, niet zonder eenig geweld ingebragt worden behalven dat dit werktuig insgelyks te kort was. Immers doorgaans zyn dezelve , (ook de myne) wanneer het verborgen mesje uitgedrukt is , niet langer dan <' duimen, en de breedte van den kooker, die het mesie beleid , 4 lynen van een duim breed. ö Na alles overwogen te hebben , had ik in myn  470 OVER DEN NAAM DER PLANEET jaars deswegen dankbetuigingen deed, in den naam. van 'allen die deeze VÏfoeienftlv'p- beoefenen, gal by nw dit merkwa rlig antwoord.: is het niet heter zyn Geld aaar toe te be/kedén, dan het uit te geeven, om 'er Menfchen yoor te doen dooden ? . ^laar de' Y^r oer Staatkundigen (langde met altoos gelukkf? in bet oprichten van gedenktekenen hunner erkentenhfe, voor de Vorften. Wanneer galil/ei, in den la.ire MDCX, de Satellitèn Jupitcr omdtki hadt, .wilde hy ze de Midicifche Starren noemen; cassini wilde, aan de Sa ellucr van Saturnus, d n naam geeven van Starren van Bourbon; 't werd niet aangenomen. Volks•vonroordeelen weiLr'dreefden van alle kanten, die Volksbevooroor.ieeh' g n verhinderden den uitflag. • Terwvl h. u.coELi. alleen met zyn erkcntelyk nart, in 't geeven van dien Naam, te raade ging, raadpleegden sn eren de Analogie, om dier Starre ten Naam toe te voegen. Alie de andere Planeeten hebbe.i Naamen in de Mythologie, geheiligde, Nu-imen van de Goden der Oudheid Hupiter en Saturnus zyn de Vaders der Goden. üe lieer poi*sin'et geloofde, dat de Naam van Cybele, (de Moeder der Ónden) best l u voegen aan de Planeet na.st aan Jttfiter eii Saturnus. —-— De Heet piiosPFtoN, beroemd Zweedsch Staf rék undige', m aanmerking neemende , dat Nepntnus een riet Zoonen van Saturnus aas, en dat men Jupiler den Broeder van Saturnus aan dc eene ïyM acftelri hadt, oordeelde, dat men zeer voëgelyfc Ntptttmis aan d'e andere zyde kon pla.itzcn , en v.-rkoos dus die Planeet Nj&UW te .noemen. De Heer böBë , vermaard Starrcfcnndtge , te Anbu heeft ï* voorkeus gegeeven aan den nsflto. van Ur«ntK , en veele Duitfchers hebben hem hierin gevolgd. Te verge f rh heb ik 'er, by hem, myne aanmèfkmgeri teaen ingehragt. Ohdertusfchen is de Naam van Uranus, dien de Heer Bööê beftendig blyft peeven aan de Planeet door den Heer ïimischiu.l ontdekt, eene ondankbaarheid omtrent hem , die dee/.e ftjHttb'fHé Ontdekking deedt, en eene beleedigin'g des K>m"n>s van Engeland \ dien grooten Voorftander tkr SrërVefcüfldej «ft us Naam boven alle andere de voorkeus moest weedraagen , indien i e Naam des Ontdek- kers niet nog meer 'onze erkemenisfe verdiende. » Daarenboven is die naam van Uranus eene onbeftaanbaarheid, zelfs in het ftelzel der Mythologie, 'tIs waar, dat  door herschell ontdekt. dat ■sanchoniaton en diodorus zeggen dat Saturnus de Zoon van Uranus was; doch men weet tegenwoordig, dat dit Zoonfchap eene enkele Allegorie is? Deeze Goden waren Kinderen des Hemels en der Aarde, dat is te zeggen van het Heelal ; zy waren de eerfte voortbrengsels ; nooit is Uranus een weezenlyk Perfoon geweest, gelyk men de eenvoudigheid gehad heeft, om te onderltellen, toen men zyn Naam aan de nieuwe Planeet gaf. Zulks heeft de Heer dupuis getoond (*). Toen de Egypti/che Priesters eene Theogonie vormden , door de Natuur tot eene Allegorie te maaken, werd de Aarde met de Vloeiftof ,die dezelve omgeeft, aangemerkt als het gedeelte des Heelals , 't welk de zaaden van alle fterflyke lichaamen in zich behelsde, en het middelpunt waar de bevrugtende werkzaamheid der Natuur begon. In de daad, de Hemel, die zich boven de Aarde uitbreidt , en m zyn wyd uitfpanzel bevat, doet het beginzel van leeven en beweeging , 't welk in de Lugt "en den Hemel werkt, op 's Aardryks fchoot nederdaalen; 't zy door milde regens neder te Horten , die de Planten voeden, en de Sappen groeikragt aan de Boomen bezorgen , 't zy door er warmte te verfpreiden, die de zaaden doet uitlpruiten, en de vrugten rypen : zonder zulks, zou de Aarde, aan eene onvrugtbaarheid en eeuwiaen nagt blootgelteld, dood geweest zyn voor de geheele Natuur, en nooit den naam van Moeder der Stervelingen en der Goden ontvangen hebben. Alle deeze betrekkingen tusfehen den Hemel en de Aarde, die de vereeniging van den eenen met de andere noodzaaklyk doen worden , ten einde de algemeene oorzaak haare werkzaamheid bekome , werden, in den Allegorifchen Ityl, door het woord Huwelyk uitgedrukt, en de Goden , ecrlte oorzaaken der Natuur, werden aangemerkt als twee Kgtgenooten , die zich vereenigden, om de geboorte te geeven aan alle andere weezens; de een was de Man, de ander de Vrouw, de een de eerde der Goden , en de ander de eerde der Godinnen, wier Huwelyk de Aarde en de Hemelen bevolkte. In dit zelfde Vertoog, toont de Heer dupuis, dat die eigende denkbeelden zich voordoen in de Stelzels der oude Wysgeeren , by de Chaldcen, de Egyptenaar;. de Per- CD Dupuis , dans un Discours lu a la rentree tublique du Cellege.Royal, i0 Nov. 1788. Ii 4  47* OVER DEN NAAM DER PLANEET Perfiaanen, de Indiaanen en de Grieken, ze werden geheiligd , als den algemeenen grondflag van alle befpiegelingen over de Natuur. De Hemel, fchryft plutakchus, fcheen aan de eerde Waarneemeren toe de daaden van eenen Vader, de Aarde de verrigtingen van eene Moeder, te volvoeren; de Hemel was de Vader, dewyl dezelve de zaaden van vrugtbaarheid in den fchoot der Aarde ftortte , door de regenvlaagen neder te zenden; dc Aarde , die ontvangende , werd vrugtbaar en bragt voort als eene Moeder. Macrobius en svnësius , Bisfchop »an Cyrenc, een groot Wysgeer, hebben dezelfde aanmerkingen gemaakt ; een langen tyd vóór hun, hadt ocilllus lucanus , Leerling van pythagoras, dezelfde zaak geleerd : 't was de oude Wysbegeerte in het Oosten, liet Geheelal , fchryft hy, is onvernielbaar, het is altoos geweest, het zal altoos zyn; het heeft geen beun gehad, en zal nooit een einde hebben; het belluit defc voortbrenging in zich, en veroorzaakt de voortbrenging ; de voortbrenging heeft plaats waar eene verplaatzing of verandering der deelen gevonden wordt, en de oorzaak , daar beft'éndigheid in de natuur is: waar uit blykbaar is, dat het aan de oorzaak der voortbrenginge toekomt te beweegen en te werken , en aan 't geen ontvangt , gemaakt en bewoogen te worden. De verdeelden des Hemels zelve fcheiden het onlydend deel der Wereld af, van dat geen welke zonder ophouden verandert; de lyn der onderfcheiding, tusfehen het Onlterllyke en Sterflyke, is de kring dien de Maan befchryft.^ Alles wat 'er boven is, is de wooning der Goden, wat 'er beneden is, het verblyf der Natuure en van tweedragt. Dewyl de Wereld onvoortbrengbaar is en onverderfbaar, is het noodzaaklyk, dat het beginzel, 't welk de voortbrenging in een ander dan zich bewerkt, en dat, 't welk ze in zichzelven bewerkt, altoos te zamen bedaan hebben: het beginzel 't welk in een ander, dan zichzelven, werkt, is boven de Maan, en, 't geen in zichzelven voortbrengt, is de ondermaanfche Wereld ; de een is altoos beweeèend de ander altoos bewoogen; de een deeds befluu- 6 A„ «.J.» u-acte UnOnnrH a/Ipf Mn wnnrd . dl» „ompnuViHnp- der Wereld behelst de werkende oorzaak ' sjo wel als de lydende oorzaak. Van dien aart zyn de eerde verdeelingen, welke de oude Wysbegeerte "io d-e Natuur gemaakt , en gedeld heeft aan 't hoofd van bykans alle oorzaaken, De My- diat  door. herschell ontdekt. 473 ihologie behelst even dezelfde tafereelen , en vertoont ze ons aan 't hoofd van de Getlachtlyst der Goden en der Helden , Kinderen der Goden : dewyl de Mythologie niets anders is, dan de oude Wysbegeerte in heilige taal befchreven, en, in haare dichterlyke allegoriën, niets anders uitdrukt, dan de fpeeling der natuurlyke oorzaaken, en de verwantfchap der werkende oorzaaken in de Natuur , tot Perfoonen gevormd. Nu deeze volmaakte gelykheid tusfehen de Leerftellingen der Wysbegeerte, en de Vercieringen der Mythologie, en de overeenftemming van de eene met de andere, met de tafereelen welke het beloop der Wereld aanbiedt, vinden wy in alle Theogoniën, of in de Wonderbaare Gefchiedenisfen , aan het hoofd van de Jaarboeken aller Volken geplaatst. Uranus en Ghe, de Hemel en de Aarde,zyn de eerfte Goden door de Dichters bezongen, als of zy de eerfte Koningen des Heelals geweest waren. Hesiodus, wiens geheele Theogonie niets anders behelst, dan de figuurlyke Historie van de Natuur en alle haare deelen , maakt van Ghe de Vrouw van Uranus, en plaatst deeze twee Egtgenooten aan 't hoofd der andere Goden , daaruit voort • gefprooten, gelyk die ook aan 't hoofd praaien van alle de zigtbaare oorzaaken in de Wereld. Apollo- dorus begint zyn lyst der Goden . in deezervoege: in den beginne was Uranus, of de Hemel , de Heer van gansch de Wereld; by zyne Vrouwe Ghe, of de Aarde , hadt hy veele Kinderen. Proc, us vangt mede aan met het Huwelyk van Hemel en Aarde. 'Berosos, of de Schryver onder dien naam bekend , noemt den Hemel het Zaad der Wereld, den Vader der groote en kleine Goden, en geeft 'er Aretras ter Vrouwe aan, deeze noemt hy dezelfde met de Aarde , aan welke de Hemel de vrugtbaarheid inftort. Dit is het zelfde denkbeeld, als waar mede virgilius de vrugtbaarheid der Aarde in den voortyd , in deeze verrukkende regden, befchryft: Turn pater omnipotens fcecundis imbribus ccther Conjugis in gremium latte ttescendit, et omnes, Magnus alit, magno commixtus corpore fcetns. GEORG. II. 325. (*) By (*) Niet ongelukkig , fchoon wat lang , verduitscht onze V-.iNnEL deeze regels: Dan daalt d'Ahnogende, de Vader vol genaden , En blydfchap, met een' plas en zegenrycliea douw, li 5 Van  474 over den naam der plan., door herschell 0ntd. By de Celten was de eerdienst des Hemels niet onderlchciden van dien der Aarde, deeze Volken beweerden, dat de een zonder de ander onvrugtbaar zou geweest zyn , cn dat het Huwelyk deezer beiden het Heelal hadt voortgebragt. De Scandinaviers erkenden, voor den eerden Koning, den Hemel, en gaven hem de Aarde ter Vrouwe. Rudbsk voegt 'er by , dat hunne Voorouders zich overtuigd hielden, hoe de Hemel, met de Aarde huwende, en zyne kragten met die zyner Egtgenoote paarende, de Dieren en de Planten hadt voortgebragt, r en dat zy 'er den eerden Koning der Scan- dinavieren van maakten. Men vindt, in de Bleken der Perfiaanen, plaatzen , in welken de Hemel de Man , en de Aarde dc Vrouw, genaamd wordt; de Indiaanen drukken dit denkbeeld uit in hunnen Godsdienst, door het zinnebeeldig teken van het werkend en lydend deel der voortbrengende Natuur; het berugte zinnebeeldig Standbeeld der Wereld, door de Bramins geheiligd, was half Man, half Vrouw. Men ziet dan, dat men allerwegen overeenfiemde, om den Hemel en de Aarde, of het werkend en lydend deel der Natuure, aan te zien, als de twee eerde weezens , .van welke alle andere voortgekomen zyn, en dat men ze in de Theogoniën als Goden geroemd hebbe ; en heeft men ze, in de ottdfte gelchiedenisfen, als Koningen en Printen, ingevoerd, het gefchiedde alleen, om dat de geheugenis der eerde denkbeelden verlooren geraakt was, en men derzelver Allegoriichen Oorfprong vergeeten hadt. Doch , daar men thans dien zin wedergevonden heeft, kan men aan Vranus geen bedann, weezenlyk onderfcheiden von 't bellaan des Hemels, toefchtyven , en den naam van Hemel niet geeven aan een der kleinfte Planeeten , welke zich aan den Hemel vertoont. — Het dunkt my, derhalven, myne Heeren, dat alle Starrekundigen zich behoorden te vereenigen , om eene Benaa* ming, zo verkeerd, zo liegt gegrond, en zo beledigend voor den Ontdekker van die Planeet, te verbannen. Van hoven, in den fclioot der Aarde, ?yne Vrouw , Km blyde Gemalin, en de allergrootst van allen, In 't groote lichaam niet een minnegloed gevallen , En zieii vermengende, teek allerhande vuichc. AAN-  AANMERKING OVER DE HETTE EN KOUDÈ. 475 AANMERKINGEN OVER DE H'? TTE EN KOUDE, DE IUTWAASEMING , DE JAAR LYh SC HE WEERSG M'ËI.TKNISSE, EN DEN INVLOED DliS WEERS OP 'l' MENSCHLYK LICHAAM. {Uit het Engel, cl:.-) Tndien de Weersveranderingen afhingen van den loop 1 des Jaars, en de Geftelteuis der Lugtftreeken bepaald wierden,door derzelver ftand ten opzichte van de Zon, dat is door derzelver breedte, dan zou men een 'geregeld Bel'chouvvend Stelzel van het Weêr kunnen vormen. Doch dit is zo verre van het geval te weezen, dat de breedte van eene Plaats niet aangemerkt konne worden als eene aanwyzing van de warmte of koude der Lugtsgefteltenisfe: want wy vinden de heetfte dagen in de kotitlfte Lugtftieeken, en het koudfte weer, ja zelfs beftendig liggende Sneeuw, in Landen, grenzende aan of onmiddelyk onder den Evennagtslyn ; zo dat wy na eenige andere oorzaaken, buiten den onmiddclyken invloed der Zonneftraaien , moeten omzien. Van de Oorfprongen der Hette. _ . Schoon' de Zon de eenigé oorzaak der hette niet zy, is derzelver tegenwoordigheid ongetwyifeld de voornaamfte oorfprong van Hette zo wel als van Licht; en derzelver afwezen ele eerfte bron van Koude. De Zon is , als 't ware, de ziel der wereld ; alles herleeft op haarè aannadering; alles verftyft op haar afwyken. Een andere oorzaak van de Hette is de Aarde. Niemand heeft ooit ongcrymd ' genoeg gedagt , 'om te onderdeden , dat de Tyien'schlyke uitwaafeming moest toegefchreeven worden aan de lugt, die zyn huid omringt: dezelve heeft een 'inwendigem oorfprong, cn wordt te wege gebragt door een hette van binnen, niet door de buitenlugt. Even zo is het met de aarde gefteld ; die, door haare warmte aan den Dampkring mede te deelen, de ftrengheid der Winterkoude maatigt: 't zy wy vcronderftellen dat deeze hette ontftaat uit een middelpuutsvuur, of dat de Aardkloot, van de Schepping af aan, bedeeld is met eene hette, genoegzaam tot alle oogmerken ,  476 AANMERKINGEN ken, aan welke dezelve moet beantwoorden, is het, nogthans, blykbaar dat die hette vern'euwd en in ftand gehouden wordt door den invloed der Znne.en dat'er altoos eene in ftilte en onmerkbaar voortgebragte hette uit de Aarde ontftaat. De naaste groote bron van hette is de verdikking der Dampen. Damp behelst in zich eene hoeveelheid van vuur; 't is dit vuur, 't welk dezelve een u tgebreiden ftaat doet aanneemen; verdikt zynde in eene vloeibaare gedaante, laat dezelve het vuur los , 't welk den omringenden Dampkring verwarmt. van hier het zoele Weer, dikwyls vóór het vallen des Regens. Van de Oorfprongen der Koude. Gelyk de Aarde een der voornaamfte oorzaaken is van Hette in den Dampkring, die dezelve omringt , zo is de afftand van de Aarde een bron van Koude; de grootfte Koude heerscht in de hoogfte gewesten des Dampkrings : want waar de wederwerking ontbreekt, veroorzaakt door eene drukking der oppervlakte, kan men flegts weinig uitwerking verwagten van de Zonneftraalen. Het wordt verder geftaafd door proeven met brandglazen , dat een heldere onbewolkte lugt geene hette van deeze ftraalen ontvangt. Van hier is, wanneer wy in een ligter lugt opklimmen, op een afftand van 's Aardryks oppervlakte , de Hette niet genoegzaam , om de Sneeuw te doen fmelten: en vinden wy de hoogfte Bergen, zelfs onder de Evennagtslyn, fteeds met Sneeuw bedekt. Eene andere veel werkende oorfprong van Koude is de U twaafeming. Dezelfde oorzaak , die de verdikking der Dampen een bron van Hette doet worden, maakt, dat de Uitwaafeming Koude voortbrengt: dewyl dezelve, in 't laatfte geval, het vuur opllurpt, 't welk het in 't eerfte uitlaat. Dit geeft, aan de deeltjes des Damps, derzelver lugtaartige gedaante. Wanneer het vuur voorkomt uit Vloeiftoffen, daar door verwarmd, neemt het den loop na boven. en fleept alto s eene dunne bedding van de Vloeiftoffe mede, in de gedaante van r'amp: dus maatigt de Uitwaafeming niet alleen de Hette door de Zonneftraalen veroorzaakt, maar is een groote bron van Koude. Van  OVER DE HETTE EN KOUDE. 477 Van de Uitwaafeming. ■ De Hoeveelheid der Uitwaafeming, in onze Lugtftreek, iS viermaal grooter van den 21 Maart tot den 21 September, dan van den 21 September, tot den 21 Maart. De Uitwaafeming is grooter in evenredigheid, als het verfchil in geiteltenisfe tusfehen de Lugt en de uitwaafemende oppervlakte . grooter is; fchoon 'er, indien de Lugt 15 graaden kouder is, dan de uitwaafemende Oppervlakte, geene Uitwaafeming plaats heeft; maar eene bewaaring van vogt uit de Lugt. De maate van Koude , veroorzaakt door Uitwaafeming, is altoos veel grooter , wanneer de Lugt warmer is dan de uitwaafemende Oppervlakte, dan die, welke voortgebragt wordt wanneer die Oppervlakte warmer is, dan de Lugt. De Uitwaafeming is veel menigvuldiger , als de Lugt min bezet is met Dampen; en wordt gevolglyk kragtdaadig bevorderd door kouder Winden, in warmer Landen waaijende. Grootlyks neemt de Uitwaafeming toe , door een droom van Lugt, of Wind, gaande over de uitwaafemende Oppervlakte niet alleen , om dat de uitwaafemende Oppervlakte daar door toeneemt; maar ook, om dat 'er onverzaade Lugt fteeds in bereik van dezelve gebragt wordt. Van hier heeft men doorgaans waargenomen , dat ftille Dagen de heetfte waren. Streeken Lands, met Boomen of groeiende Gcwasfen bezet, laaten meer Damps uit, dan dezelfde oppervlakte, met Water bedekt. Op dit beginzel is het, dat de Lugt. omftreeks een woud of boscb, koeler wordt door de Uitwaafeming der Boomen en Struiken, terwyl de Planten zelve in een gemaatigder Hette gehouden worden, en beveiligd blyven voor de fchroeiende Hette der Zonne , door den Damp die de bladeren uitgeeven. Zo vinden wy , dat de fchaduw der Boomen ons eene meerdere koelte verfchaft , en ook aangenaamer is, dan die Gebergten of Gebouwen ons verleenen. De Hette en Koude, van onderfcheidene Gewesten, worden van het eene Land in 't ander overgebragt, door middel van den Wind. Van  4?8 AANMERKINGEN Van de Jaar/yk/bhs Hette en K'öude. Binnen de 10 graaden van de Pool is zeer weinig verandering in de jaarjykfelie Hette en Koude, en zo beftaat het ook binnen de 10 graaden van de Evennagtslyn. De Lugtsgefteltenisfe, in onderfcheide Jaaren , verfchilt by de Evcnnagtslyn zeer weinig; doch meerder en meerder als de Breedten de P. ol nader komen. Nauwlyks vriest het immer, dan op zeer groote hoogten , op Breedten beneden de 35 graaden ; en nauwlyks hagelt het ooit op Breedten boven de 60 graaden. Tusfehen de Breedten van 35 en 60 graaden , op pia 'tzen digt by Zèc, dooit het doorgaans wanneer de Zonshoogte 40 graaden is , en zelden begint het te vriezen voor dat öe Zonshoogte beneden de 40 graaden daalt. De grootfte Koude , op alle Breedten in ons Halfrond , is doorgaans een halfuur vóór den opgang der Zonne ; en de grootfte Hette op alle Breedten tusfehen de 60 en 45 graaden, 's namiddags tusfehen twee en drie uuren. Het koudfte Weer heeft men meest in 't midden van January, en het warmfte, in de maand July. De Hette en Koude eener Lugtftreek hangt af van veele omftandigheden , byzonder van de ligging des Lands, deszelfs hoogte , blootgefteldhcid aan de winden , en den ftreek der Bergen welke men 'er in vindt. Alle Landen . door hooge Bergen, of uitgeftrekte Boschadien , tegen den wind befchut , zyn warmer dan die op dezelfde Breedte deeze belchutfngen derven. De nabyheid van de Zee is eene andere omftandigheid , welke op de (lette en Koude der Lugtftreek. werkt: dewyl dezelve de Hette van het Land maatigt, en den Dampkring tot eenen ftand brengt, best gefchikt voor onze Menschlyke Geitellen. In ons Halfrond zyn de Landen, die ten Zuiden van eenige Zee liggen , warmer dan die de Zee ten Zuiden hebben ; dewyl de wind, die ze zou bekoelen, in den Winter verzagt wordt door over de Zee te gaan : terwyl Landen , ten Noorden van de Zee gelegen, in den Zomer, door den Zeewind bekoeld worden. Een Noorder of Zuider Ligging aan  over de hette en koude. 479 aan Zee , _ maakt een Land warmer dan een Ooster of Wester Ligging. Eilanden hebben grooter aandeel in de Lugtsgefteltenisfe uit de Zee herkomftig , en zyn daarom" warmer dan het Vaste land. De meeste groote Eilanden hebben derzelver grootfte uitgeftrektheid van het Noorden na het Zuiden. By ons zyn de Zuidelykfte gedeelten naar evenredigheid warmer dan de Noordlykfte. Een Keten Bergen doorloopt meestal de Eilanden in de richting van derzelver langte. De grond van groote vlakten Lands heeft zyn aandeel in den invloed op de Hette en Koude : zo zullen Steenen, of Zand, rasfer verhitten en bekoelen, en in een grooter maate dan de Aarde of Tuin-grond. Groeijende Gewasfen hebben zeer veel uitwerking op het veranderen der Lugtsgefteltenisfen, en doen het Weer aan. Landen, met hout begroeid, zyn veel koeler dan die open liggen, en bebouwd zyn. ' Sir william young levert ons een merkwaardig voorbeeld op, wegens de uitwerking van Bergen, om'dampen op te houden, en regen voort te brengen: terwyl de uitwaafemingen uit de Boomen, op de oppervlakte de lugt bekoelen ; waarneemende < dat de vlakke en effen Barbados, en onze Leeward Eilanden, van droogte verfchroeien en opfplijten , terwyl het hobbel en oneffen Dominica , St. Vincent, en Tabago, by aanhouden- heid, regen genieten, en fris en groen ftaan. Men ftemt algemeen toe , dat het by tyds wegneemen van houtgewas de dampen vermindert , en gevoHvk de Regen van een Land. ö Van den Invloed des WeSrs, op 't Menschlyk lichaam. De Lugt doet 's Menfchen gefteltenis aan, door haare. zwaarte, haare vogtigheid, haare droogte, haare hette en haare koude. 'Er zyn twee kragteh , die op het Dieriyk geftei werken, en ze zyn beide even noodig om de leevens-hette en leevens - beweeging in ftand te houden. De eene kragt is die van den Dampkring van buiten op de oppervlakte des tichaams drukkende' de ander die van de Lugt binnen in zich uitzettende: .cn deeze twee behooren elkander op te weegen. Wanneer de Barometer hoog ftaat, werkt de drukking  480 AANMERKINGEN OVER DE HETTE EN KOUDE. kin0, der oppervlakte fterk op het Lichaam aan de bui" tenzyde des Lichaams, waar door de Zenuwen verfterkt worden ; de bekleedzels der vaten oefenen derzelver wederwerking op de vogten daar binnen, het bloed wordt voortgeduwd , de affcheidingen worden bevorderd, het Lichaam is geheel werkzaamheid , en de Ziel in haare veerkragt. Sterke geitellen , gehard tegen de ongemakken des Weêrs, voelen geen of weinig hinder van eenio-e Weersverandering': maar tedere geitellen , of zieklyke , zyn aandoenlyk voor drukking of ontfpanning, wanneer dc zwaarte der Lugt vermindert: de kragt van binnen heeft geen genoegzaam Tegenwigt, de wederwerking der vaste deelen op de vloeibaare is zwakker, de wanden der vaten worden uitgezet, de fpieragtige deelen opgefpannen, het Lichaam is minder werkzaam, en de vermogens zwakker, dan gewoonlyk. Als de Lugt vogtig is neemt dezelve de Leevens-hette weg veroorzaakt eene aandoening van koude en huivering op de huid , belet de doorwaafeming , verichraalt het bloed , en doet het wateragtig vogt toeneemen , alsdan ontftaan 'er koortzen, waterzugt, zeere keelen, enz. - Als de Lugt te droog is , gelyk veelal bv Noorde of Noord-Ooste winden, veroorzaakt zulks , door de fyner deelen der dierlyke vogten in de uitwaafeming weg te neemen, een dikbloedigheid , en verfcheide kwaaien , naar de verfchillende gefteltenisfen der Lichaamen. . . < • _ ,, ., Van alle liggingen is misfehien de meest gezondheid beloovende . die aan den voet van een hoogen berg, ten Zuiden ziende , met houtgewas 'er boven op, een drooge grond van zand of gruis, met een mengzel van leem een loopend water, en groene wendlanden er voor' of de Zee met een (teil en zuiver ftrand. Daar ma" de Gezondheid haaren zetel vestigen. Doch dat niemand denke, dat de wooning op zodanig eene plaats hem by de Gezondheid , met alle de voordeden daaraan verknogt, zal bewaaren, als hy de vóorzigtigheid niet heelt om voor zichzelven te zorgen. Alle de verfcheidenheden van het wisfelbeurtig Weer , alle de Saifoenen, en alle de tloofdftoffen, voeren kryg tegen den vadzigen en onmaatigen. WAAR-  waarneemingen op de spinnekoppen. 481 waarneemingen op de spinnekoppen. Door den Heer d'isjonval. (Journal de Plujfique"). De Heer d'isjonval, bekend door zeer goede Werken over de Scheid- en Natuurkunde, heeft den arbeid der Spinnekoppen met alle nauwkeurigheid naagegaan; hy bewondert de keurigheid en geregeldheid van dezelven , als mede de wyze wanrop zy de Infecten, die zy gevangen willen bewaaren , met lymerige draaden omwinden; dan hy heeft bovenal waargenomen, dat ze zeer aandoenlyk zyn voor de Electriciteit, en tot Barometers kunnen dienen. Als het flegt Weêr zal worden, werken zy in 't geheel niet; maar blyven flil in een hoek zitten. Is het Weêr veranderlyk, dan werken zy in korter bedek, inzonderheid wat de uitgeftrektheid aanbelangt van de lioofddraaden der Sp'nnevvebbe. Heeft men beftendig goed Weör te wagten, dan beginnen zy met een buitengevvoonc nyverheid hun werk, en fpannen de hoofddraaden, tot eene nieuwe webbe, op een grooten afftand uit. De Spinnekoppen onderfcheiden zeer wel den Regen, die gevolgd ftaat te worden door fchoon Wéér, en eene Vogtigheid, die nog niet merkbaar is op den Barometer; maar die ten voorbode ftrekt van volftrekt flegt W eêr. Hy houdt zich verzekerd, dat de Spinnekoppen nuttig zyn in de Paardenftallen , om de Paarden voor het plaagcn der Vliegen te beveiligen. byvoegzels tot de echte gedenkschriften van het leeven en de menschlievende verrigtingen van wylen john. howard Esq. L. L. D. F. R. S. Tn twee voorgaande Stukjes hebben wy onzen Lee' 1 zeren de Echte Gedenk/ehri/icn van het Leeven en \\ de Mcnschli&vende Verrichtingen des onvolprezen JVlenfchenvriends howard medegedeeld (*). Twee » Lyk- (*) Zie hier boven bladz. 330 en 396. V. deel. mengelw. no. ii, Kk  4S2 byvoegzels tot het leeven ,, Lykredenen zyn 'er over hem gedaan door Leeraaren ,, onder de Dis/enters, de Eerw. samuel stennet, en samuel palmer. , die met reden roem draagen op een Broeder, in wiens Character, Godvrugt, en Liefde ,, tot den Naasten, zich tot den hoogstmogelyken trap „ vercenigden. 'c Lust ons uit de Kedenvoering van ,, den laatfteu eenige trekken te ontkenen, die ons hem „ na Ier zullen leeren kennen, en 'er de Uittrekzels van twee brieven van dien lïerw. Heer by te voegen, die aan den eenen kant dienende om 't voorheen gegee,, ven Leevensberigt te bekragtigen , en een en andere misli.'lliug, daar in voorkomende, te verhelpen. De ,, Lykredenen van beide Heeren hadden denzelfden wely, gëpasten Test, handel. X. 38. Hy ging het Land „ door, goeddoende." # fff ^ Die den Heer howard best kenden, zyn zo wel verzekerd van de flerkte zyner Christelyke Beginzelen, en Ëuangelifche Uitzigten, dat zy niet in 't minst twyfelen, of hy betoonde, geduurende zyn laatfte Ziekte, en in't vooruitzigt des doods, (hoe bedroevende ook deeze omftandigheid was , als afgefcheiden van alle zyne Vrienden,) de grootfte maate van ftandvastigheid, geduld, en onderwerping aan den Godlyken Wil 5 een leevendig Geloof in de beloften van het liunngelie; een gerust betrotir wen op de Genade van god, iu den Verlosfer; verzaakende , gelyk by dikwyls uitciruklylc gedaan hadt, allen eisch op verdienden door alle de goede werken van hem verrigt; nederig zegepraalen.ie in het vooruitzigt op het Eeuwige Leeven, als eene vrye genadegave gods door jesus christus. Korten tyd voor dat hy Engeland verliet, gaf een Vriend hem zyne bekommering te kennen, by 't affcheid, dat zy elkander niet weder zouden zien, waarop hy fprak: ,, Wy zullen welhaast elkander in den „ Hemel ontmoeten!" en op de bedenking dat-hy aan de Pest in Egypte zou fterven, voegde hy 'er nevens: ,, De ,, weg ren Hemel is te Groot Cairo zo naby als te 'Loq* den" Hy die dus leefde in de Hoope der Oufterflykheid, mogep wy wel yerouderftelleh, dat by zynen uitgang eene p.nuitfpreekly.ke vreugde genoot. Zo leefde, zo ftierf, deeze uitfieekendeMenfchenvriend, ftit heerlyk Cieraad der Menschlyke Natuure en van den Christelyken QodsdijmsL Gc.yk zyn Leeven by uitftek  van j. howard. 4*3 nuttig was, zo was zyn Dood even roemryk. Hy fneefde als Martelaar in de zaak der Menschiykbeid. Terwyl duizenden hem zegenden terwyl hy leefde , zullen millioenen hem befchreien nu hy geftorven is. Een grooter verlies heeft dit Land , mag ik niet zeggen de Wereld , zelden geleden. Het moge zommigen eene vreemde fchikking der Voorzienigheid fchynen, dat zulk een Vriend zyner Medemenfchen afgefneeden wierd op een tyd , op welken hy zulke edele oogmerken bedoelde, en hy, aangemerkt de lterkte zyner gefteltenisfe op den ouderdom van vyf en zestig Jaaren , nog eenige jaaren een zegen voor zyn Vaderland hadt kunnen blyven, byzonder door het voortzetten van de Plans in zyne Schriften opengelegd. Maar zyn taak was afgedaan ; de oogmerken der Voorzienigheid met hem waren vervuld, en ongetwyfeld waren de omftandigheden van zyn dood wyslyk befcbikt door hem, die alles wel doet , en gemaklyk andere werktuigen kan verwekken, om te voltooijen wat howard begon. Zyn affnyden uit den lande der Leevenden , in een vreemd Land , hoe fmertelyk het zynen Vrienden hier moge vallen , is eene omllandigheid , misfehien wyslyk befchikt , en gelukkig beftemd ter bereiking van eenige gewigtige oogmerken in dat opkomend Koningryk, 'twelk zich vereerd vindt met ter begraafplaats te ftrekken aan zulk een Vaderlandlievend Etigelschman , en waar een geest van nayver kan ontftooken worden om zyn deugden te volgen , en zyne Plans aan te neemen, om dtn aangroeienden roem , en 't geluk van dat groote Ryk, te bevorderen. Terwyl wy , derhalven , god verheerlyken voor het geen hy door deezen zynen werkzaamen üienstknegt gedaan heeft, moeten wy ons aan zynen Wil onderwerpen , zyne Wysheid en Opperbefchikking in zyn wegneemen aanbidden. Dat wy ook het beste gebruik maaken van deeze aandoenlyke befchikking , inzonderheid door die Goeddaadigheid aan te kweeken , waardoor de overledene zich bezield voelde, en door elk in onzen kring te vetrigten wat wy kunnen , tot boeting van dit verlies. Langs deezen weg zullen wy, op de beste wyze, onzen eerbied voor zyn Character betoonen, en eere aan zyne Naagedagtenis aandoen. Dat anderen, naa zyn dood, zich zouden opgewekt voelen, om eenige zyner flans, ten algeuuenen nutte voort Kk a te  484 BYVOEGZELS TOT HET LEEVEN te zetten, geloofde hy vast. Dit maakte hem min bezorgd voor zyn eigen leeven , 't welk zyne Vrienden van zo veel aanbelangs rekenden. In het laatfte gefprek, 'twelk ik met hem had, drukte ik myne vrees voor zyne behoudene wederkomst uit, cn gaf hem mynen wensch te verdaan , dat hy zich zou laaten beweegen om in Engeland te blyven, tot het volvoeren van de edelmoedige Plans, ten welzyn van zyn Vaderland ontworpen; hy antwoordde: ,, Wanneer ik dood ben , zal een ander de zaak opvatten en doorzetten." God geeve dat zyne verwagting Vervuld worde! Doch waar is de Man te vinden met denzelfden Geest in gelyke maate als hy bezield ? Een tweeden howard kan dit land niet verwagten te zullen aanfchouwen. Dan 'er wordt ook geen, hem alleszins gelyk, vereischt. Hy heeft een grondflag gelegd, op welken het, in vergelyking gefprooken , gemaklyk valt te bouwen. Hy heeft, met ongelooliyken arbeid en kosten , den grond ontgonnen , het aardryk bereid, het zaad geftrooid; de planten op te kweeken, en de vrugten in te oogften, vordert flegts een klein gedeelte van dat vlytbetoon, van die gezindheid ten algemeenen beste. Zyn 'er geenen onder u, gy ryk met middelen gezegenden, en met ruimte van tyd befchonkenen, by welken dat gedeelte van vlytbetoon , en van die gezindheid ten algemeenen beste, gevonden wordt? Gy, • die, met de fterkfte bewoordingen, welke de taal kan opleveren , de Menschliefde van den overledenen pryst; en u onverduldig betoond hebt om een Gedenkteken te zyner Eere op te regten , van welk ongeduld gy u bezwaarlyk liet wederhoudeu, om zyne Zedigheid, terwyl hy nog in den lande der Leevenden was, niet te kwetzen (*j), is 'er niemand onder u die wenscht zyne deugden (*') Een Schryver van een Tydfehrift kundigde, in Mey des Jaars MDCCLXXXVI, een plan van Infchryving aan, om een Standbeeld ter eëré van howard op te regten. .De Infchryving nam eenen aanvang, en bedroeg, binnen weinig maanden, bovende 1500 Ponden Sterlings. Niets kon ftrydiger weeZen met de gevoc'cns van den Heer howarvs. Toen hy 'er de eerfte keer berigt Van kreeg, riep hy uit: ,, Heb ik dan geen een Vriend In Engeland s, om dit begonnen werk te fluiten." In Engeland wedergekeerd, heeft hy meer dan eens verklaard, dat hy, hadt men dit werk voortgezet, nooit in zyn Vaderland zou wedergekeerd weezen. Dan, ingevolge van een Brief door hem aan de Infchryvcrs ge- zon-  VAN J. HOWARD. 485 den te erven het groolsch gebouw door hem begonnen te voltrekken ? Wie , die bekwaamheid bezit, moet na die eer niet dingen ? En indien die Eer te groot mogt weezen voor één alleen om 'er na te ftaan, dat dezelve dan verdeeld worde. Hier is genoeg om veeier hoofden met eene Eerekroon te vercieren. Ach dat allen, in de hoogere leevensftanden, yverden, om 'er deel in te erlangen ? Indien flegts weinige Lieden van middelen en gezag eene Geestneiging bezaten , geëvenredigd aan hun vermi gen, hoe gezegend een Land zou Groot-Brittanje binnen kort worden! De Armen zouden gelukkiger, en min tot last weezen. De vlyügen zouden in ruimer omftandigheden leeven; de lediggangers en boosdoenders zou. den van hunnen kwaaden weg worden afgetrokken. Men zou de Misdaaden voorkomen, in ftede van dezelve te Itraffen. Onze Gevangenhuizen zouden eerlang geene menschlievende bezoekers behoeven ; maar dikwyls, (gelyk eenige buiten 's Lands,) meest ledig zyn; ten minften de daar in opgeflootenen zouden 'er nuttig weezen voor de Maatfchappy , en , gedaakt, niet gevaarlyk. Veelen zouden'er verbeterd uitkomen, en nuttige Leden der Maatfchappye worden. Zo zouden de Engclfchen, die grootsch op zonden, zag men geheel af van dit ontwerp. Eenige Infchryvers kreegen hun geld te rug; anderen lieten het ter befchikkinge van eenigen daar toe gelastigde Perfoonen , die, naa beftelling gemaakt te hebben over 200 Ponden Sterling , tot verügting van den nood van vyf en vyftig arme Gevangenen in de Hoofdüad , nog 750 Ponden Sterling in handen hebben, die waarfchynlyk gebruikt zullen worden tot het opregten van een Grafieken ter gedagtenisfe van dien grooten Menfchenvriend. fLaatere narigten zeggen ons; dat de Deken en het Kapittel vatï St. Paul, aan den uitdeekenden Bcfchcrmhcer der Kunlten, Mr. boydell, te kennen hebben gegeeven, dat zy zeer gereed waren om te bewilligen tot het opregten van een Gedagtenisteken van den Heer howArd. De Dekens van het Kapittel kunnen niet genoeg gepreczen worden wegens deeze vergunning, en, door de zaak aan den Heer boydell voor te draagen, hebben zy de volvoering van dit Plan verzekerd, 't Zal gewis tot eer voor Engeland ftrekken , dat het eerde Gedenkteken in ■die Hoofdkerk opgeregt wordt , ter gedagtenisfe van een der gocddaadigfle Menfchen die ooit leefde. Zie Algem. K%r.;t m 'fMterbode. V. Deel. bl. 50.] Ktc 3  4S6 byvoegzels tot het lieven op hunne vryheid doffen, vryheid genieten; ze zouden gerust op hunne bedden flaapen,by nagt en dag reizen, zonder vreeze van door hunne Landgenooten geplonderd of vermoord te zullen worden. Dat het met de zaak anders gelteld is , heeft men voor geen gering gedeelte toe te fchryven aan mangel van Genegenheid ten algemeenen beste, by Lieden van rang en vermogen. Gave god , dat het verhes van één Patriot aanleiding gave , om veele Patriotten te doen gebooren worden! De roemryke bedryven van den voortreflyken howard draalden niet om naa zyn dood bezongen en vermeld te worden. Dichters (*) en Redenaars rekenden het zich eene eer, by 's Mans leeven , zulk eene overtredende Deugd te pryzen. De Lofrede van Mr. bur&e, in 't byzonder, is al te fchoon, om ze hier niet aan te voeren: dezelve was ingerigt aan de Verkiezers van Bristol, in den Jaare MDCCLXXXI, tot verdeediging, onder andere deelen van zyn gedrag van het Parlement , van het aandeel 't welk hy genomen hadt in Lord beauchamp's Debtors BUI, 't geen Item eigenaartig aanleiding gaf,om van den Heer howard te fpreeken.,,Ik kan," luidt zyne taal, „ den naam van dien Heer niet noemen , zonder aan te ,, merken, dat zyn arbeid en fchriften veel gedaan heb,, ben, om de oogen en de harten der Menfchen te t, openen. Hy heeft geheel Europa bezogt niet om de ryklykheid der Paleizen, de ftaatlykheid der ,, Tempelen, op te neemen ; niet om naauwkeurige af„ meetingen te doen van de overblyfzels der oude Groot„ beid ; of opgave van de maatftok der tegenwoordige ICunden; niet om Gedenkpenningen op te zamelen, „ of Handfchriften te vergelyken ■ maar om zich „ te begeeven in de diepte der Kerkers; om de met kwaa. de lugt befniette Hospitaalen te bezoeken ; om de ,, womtplaatzen van kommer en fmerte te zien , de ver,, blyfplaatzen van elende, verdrukking en veragting, af te meeten ; om de vergeetenen te gedenken, de ver- „ waar- (*) Veele Verzen tot zynen lof zag men, van tyd tot tyd, in Engeland uitkomen. En zo groot was de Zedigheid van den Heere howard, dat hy, gevraagd zynde, of hy zekere Regels hem ter eere geleezen hadt ? een ontkennend antwoord gaf, met byvoeging, dat niemand hem grooter ondienst kon doen, dan met zyn Naam dus uit te bazuinen.  VAN J. HOWARD. 4g? „ waarloosden op te pasten, de verzaakten te bezoeken „ en de jammeren der Menfchen, in alle Landen, met el* „ kander te vergelyken. Zyn Plan is nieuw , zo ver„ itandig als vol van menschliefde. 't Was een reis ter „ Ontdekking, en een fcheepvaart van Liefde. Reeds „ wordt het heil van zynen arbeid meer of min gevoeld, „ in elk Land. Ik hoop, hy zal zyne eindelyke beloo„ ning vervroegen, door alle de uitwerkzels daar van in „ zyn eigen Land geheel vervuld te zien!" Wat kan toegevoegd worden aan zulk eene Loffpraak ! De naam van howard zal nooit nerven. De Item der Eeuwen zat voormaren met den lof van zodanig een Man te vermelden : want, gelyk de Zoon van sirach heeft opgemerkt, , De gedagtenis der Deugd is on„ Iterflyk : dewyl ze goedgekeurd wordt door god en „ Mentenen. legenwoordig zynde , neemen zy 'er een „ voorbeeld aan:' weggegaan zynde, verlangen zy 'erna. „ Zy draagt een kroon , en zegepraalt voor altoos : de „ overwinning bevogten hebbende , {treeft zy na onver,, welkbaare Eere." • In de Brieven , door den Eerw. palmer, aan de Uitgeeversvan the Univerfal Magazine, gefchreeven, vinden wy de volgende Itaavende en verbeterde aanmeikingen.— t Berigt , door u opgelteld van mynen overledenen uitfteekenden Vriend Mr. howard, doet u eere aan, en moet uwe Leezers voldoen, 't Ig verre het beste van alles wat ten zynen opzigte uitkwam, en voor zo y-rre als ik, uit eene lange en gemeenzaame verkeering met hem, kan oordeelen , zeer nauwkeurig. Alleen moet ik daar van uitzonderen , dat hV van Whatcombe vertrok vóór den dood van Mevrouw howard (*), die ik my zeer wel herinner, dat te Cardtngton overleed, en begraaven werd op het Kerkhof behoorende tot die Parochie. Mr. howard , eer hv 00 zyne laatfte reis ging , het waartehynlyk agtende dat hv nooit zou wederkeeren, en ten uiterften afkeerig van het opregten eens praalenden Graftekens, hadt een eenvoudige Grafzerk doen gereed maaken, met geen ander Opfchrift dan zyn Naam , en zyne hoop op de Zaligheid m jesrjs christus; welke hy beval, dat naa zyn dood op t bovengemelde Kerkhof, naast het Graf van Mevrouw howard, zou geplaatst worden. Tot e*) Vergelyk hier boven, bl. 339, Kk 4  488 byvoegzels tot het leevén Tot nadere opheldering kan dienen, dat de Heer howard , toen hy, op den Dag der Verkiezing tot Parle. inentslid te Bedford, zich daar toe aangaf (*), zuks zo wel tegen zyne eigene geneigdheid was, als tegen de verwagtinl van de meesten zyner Vnenden. Eenigen hunner vervoegden zich 's morgens by hem, en drongen er hem als 't ware toe: doch veelen der Kiezeren hadden vooraf hun ftem aan een ander gegeeven. Nogthans wordt geloofd, dat hy, was het regt toegegaan by de Gelastigden , voor wettig gekoozen zou gehouden ge- J'f'J z°vn. 2 Hy was onlangs tot de Antiminifte- Zlale Party overgegaan, van wegen de maatregelen omr]i genomen.' Ik herinner my , dat hy my «haalde hoe hv , op dit ftuk gevraagd zynde, met ^^^onfvrJSo'edigheid geantwoord hadt. 't Was, Ter voor 't gemeene welzyn gelukkig, dat hy geene 7fth\l in het Parlement kreeg: want hy zou,uit een bea nzel van gemoedlyke verpligting het: Huis met zulk g 11 ftiotheid bvgewoond hebben, dat het hem van zy" ander "aaS te rug hieldt. Hadt hy zich by de ïLwolgende Verkiezing aangediend, 'er valt geen twy*?lnf hv zou verkoozen geworden zyn. . f-rw beriot wegens Mr. howard's ontmoeting by den Z^n Keizer! ïosephus den II, is met verre van de overleden Keizer, jos ^ da£ ^ iiu^eWS ii , en ik vind my in ftaat« om S met zyne e"gene woorden op te geeven, vut een zyh n wn• dezelve is uit Amfterdam gefchreeven en neS BSd^chttiM MüCCLXXXVI. „ Tien ^daïena S * te wlnen kwam ,. verliet my de " S' De Keizer verlangde my te zien , en had ik "5e eer" van een afzonderlyk Gehoor, anderhalf uur "f'J In 't midden van ons gefprek vatte hy my »' Saaien by de hand, en bedankte my voor t " Svene beLek; en betuigde naderhand aan onzen " Gezant dat zyn Landsgenoot wel fprak voor de Ge" • dat hv geen bloempjes gebruikte , gelyk an- „ vangenen dat tg g *J' s ^ " £W™Storïnïw.ard8 was, dat hy oumiddeiyk " eene vïandering, maakte, tot verzagting van het lot \] der Gevangenen." ,? Geev5 (*) Vergelyk hier boven, bl. 397Vergelyk hier boven, bl. 4OJ-  VAN J. howard,. 489 't Geen gy gezegd hebt ter wegneeming van de harde befchuldiging des Heeren howard's , betreffende diens gedrag omtrent zyn Zoon (*), verdient den dank zyner Vrienden. Ik ben dikwyls ooggetuigen geweest van zyne Vaderlyke genegenheid , en ik zou plaatzen uit zyne Brieven kunnen bybrengen , die de fterkfte Vaderliefde uitdrukken. Een Heer fchreef my onlangs ten berigte , dat de Dogter van den Eerw. Mr. madgwick , die den jongen Heer howard onder zyne bezorging hadt, hem de volkomenfte verzekering gegeeven hadt, dat Mr. howard's gedrag, ten opzigte van zyn Zoon, terwyl deeze op de fchool haars Vaders was , alle blyken van een toegenegen Vader vertoonde. En in een Brief, zeer kort geleden, ontvangen, van de Eerw. Mr. townsbnd , die Mr. howard's Leeraar was, kryg ik berigt,dat hy, eenige jaaren geleden , een rondloopend gerugt gehoord hebbende, wegens diens ftrengheid omtrent zyn Zoon, toen nog een kind , de eerde 'gelegenheid waarnam, om dit den Heer howard te vermelden , waar op hy uit diens eigen mond zulk een verflag ontving, „ als duidelyk be„ wees , dat het verhaalde , geheel van grond ontbloot 3t en enkel toe te fchryven was aan zoo grof eene mis5, duiding van eene beuzeling , als kwaadaartigheid en 3, zugt tot faamrooving ooit kon verzinnen." Naardemaal de Heer howard zich nooit liet fchilderen, zullen uwe Leezers blyde zyn, dat Prins potemkin drie Afoeeldzels van hem, naa zynen dood, heeft laaten vervaardigen. Een fchonk hy aan de Keizerin van Rusland, een ander aan den Knegt, die hem op de laatfte reis vergezelde en 't zelve met zich gebragt heeft. Deeze heeft ook de Papieren van Mr. howard, behelzende het hoofdzaaklyke van diens laatfte Tochten, herwaards medegenomen, welke hy begeerde , dat zyn Vriend, de Eerw. Dr. price, ter drukpèrsfe zou gereed maaken. Dewyl 'er eenige twyfel gereezen is, wegens de Geboorteplaats van den Heer howard , zal het niet onvoegelyk wezen u te berigten, dat ik hem meermaalen hoorde fpreeken van het Huis door u befchreven te Clapton in Hackney , als het huis waarin hy het eerfte leevenslicht aanfchouwde. O Zie boven, bl. 406. jfSXNB  eene cezëlschaps-inrigting sens gezelschaps - inrigting van den grooten dr. franklin. Uit het Engelsch.-) Onder de veelvuldige byzonderheden van den onfterflyken Dr. franklin , vinden wy deeze zeer mededeelenswaardige opgetekend. in 't best zyns leevens rechtte hy een Ge- zelfchap op te Phlladelphia , beftaande uit Mannen van aanzien cn befchaafdheid. De voorwaarden, op welken men 'er toegang in kreeg , en de onderwerpen waar mede men zich bezig hieldt, weeken beide zeer verre af,van die in de gewoone Gezel fchappen plaats vinden. ... Wie Lid van het Gezelfchap wilde worden, moest, overeind* ftaande, mét de hand op de borst, op de vier volgende Vraagen antwoorden. 1. Hebt gy eenige byzondere wanagting tegen een der tegenwoordige Leden? Amw. Ik heb dezelve niet. _ ' 2. Verklaart gy in opregtheid, dat gy het Menschdom in t algemeen bemint, van welk eene Godsdienstbelydenis zy ook mogen weezen ? Antw. Ik bemin het zodanig. 5. Denkt gy dat iemand aan lyf, goed, of eere mag benadeeld worden , ter oorzaake van enkel belpiegelende Gevoelens, of van wegen zyn u'twendigen Eerdienst ? Antw. Neen. 4. Bemint gy de Waarheid , om der Waarheids wille, en zult gy tragten die onpartydig voor u zei ven uit te vinden , té ontvangen, en aan anderen mede te deelen? Antw. Ja. De Rebels van deeze Gezelfchaps-inrigting Hemmen volmaakt overeen met deeze Inlyving. Zy komen in de gedaante van vraagen voor, en hier op neder. Hebt gy iets ontmoet in eenig Boek , door u onlangs geleezen, 't welk opmerkenswaardig is, en voegelyk medegedeeld kan worden aan het Gezelfchap, bovenal in de Gefchied-., /.ede-, Dcht- of Natuurkunde, of in Reisbefchry vingen , werktuig vke Kuuften, of andere Weetenfchappen? Is eenig Bunrer, u bekend, deezer dagen, ongelukkig geflaagd in zyne' bezigheden; en wat hebt gy gehoord van de °°Hebt 'gy ook iets vernomen van eenig Burger, dien het wel eing, en door welke middelen? Valt u ook tegenwoordig iets in , waar door het Gezelfchap nuttig zou kunnen wcezen voor het Menschdom, voor het vaderland , voor zyne Vrienden , of zichzelven? ^ Is 'er eenig verdienftelyk Vreemdeling, zints . de laatfte Gessdfehapshouding in de Stad gekomen, van wien gy gehoord  VAN DEN GROOTEN DR. FRANKLIN- 4öI hebt ; wat hebt gy vernomen van zyn Character, van zvna verdienften; denkt gy ook dat het Gezelfchap in ftaat zy, om hem eenigen dienst te doen ? * .,. . Weet gy ook eenig verdienstlyk jong beginner van eenig Xen ?' h6t GezeIfchaP la"Ss eeniSen weg kan aanmoet Hebt gy .ook eenig gebrek ontdekt in de Wetten uws Lands waar over het voegelyk zou weezen, deWethouderfchap een! verbetering voor te liaan ? Denkt gy ook dat 'er eenige heilzaame Wet ontbreekt ? Op welk eene wyze kan het Gezelfchap, of een der Leden u byftand verleenen in uwe pryswaardige oogmerken ? Is'er eenige zwaarigheid in ftukken van Gevoelen, van Re°t oi ünregt, 't welk gy thans gaarne zoudt hooren verhandelen» ZEDELYKE BEDENKINGEN. Jjoe onderlcheiden en verfchillende word de Waereld doorgaans van den mensch befchouwd , cn gebruikt. De tedere Jeugd, de Kindsheid haakt naar alles wat zc Ziet. Crypt alles aan, wat zich voor haaropdoet, en zou vaak, voor het heilzame, hetverderfelykfte verkiezen,geen onderfcheid weten te maken , wat lehadclyk cn wat voordelig voor haar is — Daar het al het gefchapene, den mensch aflcen uitgezonderd , anders is ingedrukt zich voor het fehadelyke te wagten zou de mensch rn zyne kindsheid het vergif voor heilzame krui! den , bet verderfelyke vaak voor nuttig voedzel, kiezen i Dan , de kindsheid begeert alles wat zich aan het oö" vertoont, en walgt bykans zo dra van het zelve , als het daar van bezitting neemt -~ begeert niets dan beuzelingen, en zou een blozenden appel, ver boven een onfchatbaren diamant verkiezen. Dc Jongeling begint zich in een anderen kring te bewegen. Hy Hapt vol moed de Waereld in; veel af opgeblazen , vol waan, denkt hy , dat niets, of niemand, hem deeren kan -_ Van het kinderagtige heeft hy veel behouden. Veelal behaagt hem 't meest, dat van gene of zeer ee- ringe waarde mag gerekend worden. Al wat fchittert al wat bhnkt, ,s hem behagelyk. De geftadige vcrande ringen voldoen zeer aan zynen fmaak; cn , om dat niets by hem op den duur zyn prys kan -blyven behouden daarom de mode eTe" wezentlyk , een onöntbeerlyk, ding in zyne oogen. Velen jagen de dartele wellusten na , en vieren den losfen teugel aan alle losbandige bcgeerlykhêden. _ i iZrfSS, fl g< ?e" in de Wl,Iprdle ve™»ken der Waereld P ^c,en W\ Haafaentig over aan de verleidende bcgeerlykhc" den  4g3 ZEDELYKE BEDENKINGEN. dea Met welk een oog befchouwt men dan de Wae- reld' Als de eenigfte bron van Geluk en Zaligheid. — Doch w'dra ziet men niet, dat de Waereld ons misleid, dat men S, doofh a fehynfehoon , al te jammerlyk heeft aten bedrieoen Alle de goederen der Waereld verdwynen; de verS"'en de wellusten vlugten fchielyk voorby; en t geen fe aeterlaten, is, helaas! niets anders, dan een pynelyk naK£ — Zie daar de mensch, in de eerfte vaag van ZYnTven l vol begeerte tot de Waereld, maar veela door de- Se jammerlyk bedrogen. ■ De manbare Jaren vor- Sn Jeder eel kring, waarin de Waereld zich, ,n eene ,dere gedaante aan den mensch vertoont. r-r- Veel blytt er nog over van de vorige verkeerdheden. Dan, de Waereld krygt echter in meer dan één opzicht, eene andere gedaante. —Veel van 'Tgeen te voren behaagde, word nu als^euzdagtï verfinaad; men jaagt andere dingen na, en begmt de Wae. tS^'X^enfZ *£ff2&£Ö meer overleg geSeerd/en by velen nog als wezentlyke■ g^«; fchouwd , en volyver g nagejaagd. Uan, ait veneiue- lvke neemt gemeenlyk trapswyze af, wanneer de afgeleefde /aren gekomen zyn.y Als de gryze ouderdom den mensch £ gebruik der Waereld ontzegt, dan walgt men van dezeïe en aï eS wat ze oplevert. 'Er is niets , dat enige begeerikheid meer in zich bevat. Van alle vermaken krygt men een •Vale ■ Eer, Aanzien , Schatten en Rykdcm , ten zy ae verifaafde mensch,' door de buitenfpoorigfte he^S*^ wordt, verliezen hun vermogen. —— De begee™ ™« °f Live houd op. De gantfche Waereld word_ klein in de Sgen; en 'erPis niets me», dat eenige vertooning fchynt te Si Eerlang vervolgens vertoont zich de dood op geStf^JP^W -aar begint al "ader en nader te komen ■ en naarmate dezelve nadert, verliest de Waereld al meer en meer hare waarde; tot eindelyk de mensch, door den dood aangegrepen, de Waereld geheel uit het gezig verliest , en overgevoerd word , in de Gewesten der Eeuwigheid ! C v. D. G.  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappe» eetrekkelyk. de driejaarige reistocht der schepen van koning salomo , van ophir na tarsis , uit de passaat-winden opgehelderd. (Overgenomen uit Mr. bruce's Travels to difcover the Source of tite A'i/ff.) T7eelvuldige twyfelingen zyn 'er gereezen over de Ha» ven, Ophir geheeten, vanwaar eene groote menigte Gouds en Zilvers kwam, welke salomo noodig hadt om den Tempel te Jerufalem te bouwen. In welk gedeelte der Wereld dit Ophir lag, itemt men nog niet overeen. Vereenigd met deeze Reize na Ophir, was eene Reis na Tarfis; omtrent deeze heeft men dezelfde zwaarigheden. Een en dezelfde Vloot volbragt die Reistochten m 't zelfde tydsbeüek. Om tot eenige zekerheid te komen, waar dit Ophir was, zal het noodig weezen, te onderzoeken, wat 'er de H. Schrift van zegt, en zich haauwkeurig te houden aan de befchryvingen, aldaar aan te treffen, zonder eenigzins bot te vieren aan onze verbeelding. Voor eerst dan werd de Handel op Ophir gedreeven , van de Ela- nitifche Golf door den Indifchen Oceaan, Ten weeden, de goederen, van daar gebragt, waren Goud , Zilver en Yvoor; doch bovenal Zilver (*). Ten derden, de tyd, van het gaan en komen der Vloot, was juist drie jaaren (f), en nooit meer of minder. Indien nu salomo's Vloot uit de Elanitifche Golf na den Indifchen Oceaan zeilde, moet deeze Reis noodzaaklyk gedaan zyn met Pasfaat-winden: dewyl 'er geen andere Winden in dien Oceaan heerfchen. En st geen met zekerheid aantoont, dat dit het geval was, is de nette tyd van drie jaaren, welken de'Vloot befteedde in het gaan en komen van Ophir na Ezion-gaber. Want (*) i Kon. X. 22. keï Ct) l Kon. X. 22. 2 Kron. IX. 21. V- dbel. mengelw. no, l'i. LI  DE DRIEJAARIGE REISTOCHT het is te duidelyk, om eenig bewys te behoeven, dat, was deeze Reis afgelegd met veranderlyke Winden , de .bepaalde tyd van drie jaaren daar voor niet hadt kunnen <*efteld worden, be Vloot mogt van Ophir wedergekeerd weezen in twee, drie, vier of vyf jaaren; maar, met veranderlyke Winden, was het bepaald wederkeeren, in den tyd van drie jaaren, niet mogelyk, in welk gedeelte der Wereld Ophir ook mogt liggen. Noch Spanje, noch Peru, kon Ophir weezen : een gedeelte van deeze Reizen moest dan afgelegd weezen met veranderlyke winden , en gevolglyk de wederkomst onzeker. Het Eiland Ceilou, in Oost-Indien, kon Ophir niet zyn: de Reis derwaards wordt, 't is waar, met Pasfaat-winden gedaan: doch wy hebben getoond , dat een iaar het meeste is, *t welk hefteed kan worden op eene'Reis na de Oost-Indien: daarenboven levert Ceilon 'noch Goud, noch Zilver, uit, fchoon wel Yvoor. St. Domingo heeft noch Goud , noch Zilver, noch Yvoor. Wanneer de Tyriers Spanje ontdekten , vonden zy een overvloed van Zilver, in ruwe klompen; maar deeze bragten zy na Tyrus, door de Middellandfche Zee, en bragten ze vervolgens na de Roode Zee, over land, om 'er de goederen, uit Indie komende, te betaalen. Taffa wordt ook n et gevonden als een Haven, in een deezer Reizen, weshaïven dit gedeelte van de befchryving mist, en nooit vondt men Olyphanten in Spanje. Deeze Mynen van Ophir waren het waarfchynlyk , die, in de vroegfte tyden, het Oosten van Goud voorzagen': ingevolge hier van moest men voetftappen van groote uitgraavingen ontdekt hebben; nogthans zyn 'er, op geen der evetigemelde plaatzen , groote overblyfzels van eenige Mynen daar bevvrogt. De oude fpooren van Zilver-mynen worden in Spanje niet gevonden; en nimmer waren 'er eenige Goud-mynen. John dos santos (*), een Dominicaaner Monnik, zegt, dat op de kust van Africa, in het Koningryk van Sofa lahet Vaste Land tegen over Madagascar, Goud- en Zilvermynen zyn, in beide deeze Metaalen onbefchryflvk ryk; doch meest in Zilver. Zy draagen de zigtbaarde merktekens van, zints de oudfte tyden, bewerkt te zyn. Ze waren daadlyk geopend, en werden bewerkt, toen de Por- C*) Voyage of oos santos, uitgegeeven door le grande.  DER SCHEPEN VAN KONING SALOMO. 405 Portugeezen dat gedeélte van het Schiereiland vermeesterden, en werden waarfchynlyk opgegeèven naa de ontdekking der NieuWe Wereld, eer uit ftaatkundige dan om andere redenen. John dos santos zegt, dat hy landde te Sofaïai', in den Jaare MDLXXXVI, dat hy de groote Rivier Cuama Opzeilde, tot Teté toe, waar zyne Order, altoos begeerig om in de nabuurfchap van Goud te zyn, hét" Gunvent geplaatst hadt. Van daar toog hy, meer dan twéé honderd mylen, landwaards in, en zag oe Goud-mynen toen bewerken j in een berg, Afura geheeten f*}. Op een grooten afftand van deeze, zyn de Zilver-mynen van Chicojza; op beide de plaatzen doen zich zeer u'ierkbaare voetftappen op van oude uitgraavingen; en op beide de plaatzen zyn de Huizen der Koningen gebou \d van flyk en ftroo, terwyl 'er groote overblyl'zels zyn van groote gebouwen van fteen en kalk. 'Er is eene algemeene overlevering in dit Land, dat deeze werken behoorden aan de Koningin van Saba, en gebouwd werden ten tyde van den Koophandel op de Roode-zee, en tot denzelven :" deeze overlevering: is algemeen by alle de Cafers in dat Land. Eupolemus, een Oud Schryver, aangehaald door eusbbius (f), van David fpreekende, zegt, dat hy Schepen bouwde te Eloth, eene Stad in Arabic, en van daar Mynwerkers, of, zo als hy ze noemt, Metaal-mannen, Zöfttit na Orphi of Ophir, een Eiland in de Roode-zee. Door de Roode-zee nu verltondt hy den Indifchen Oceaan (p, én door Orphi waarfchynlyk het Eiland Mdddgdieari of Orphi \ (of Ophir) moge de naam geweest 'hebben Van het Vaste l.and, in ftede van Sofala, dat is, Sophala, waar de Mynen zyn, moge het Vaste Land van Orphi geweest hebben. De Koningen der iülandeu worden menigmaal in deeze Reis vermeld; Socotra, Madagascdr , de Commoras, én veele andere kleine Eilanden, daar omftreeks, zyn waarfchynlyk, die' in de Heilige Schrift de Eilanden gc- (*) Zie de Kaart, in de Reis van dos santos. Cf) Apud euseb. Prcep. Evangel. Vb. 9. C§) Dionysit peiueges'is ver. 38. cn Cómrneht, Euftaïi in eundem. Sirabo, Lib. XVI. p. 765. Agathemeri Geographia, Lb. il. Gap. 11, LI a  4.96 be driejaarige reistocht geheeten worden. Alles komt dan 'er eindelyk op aan om eene plaats te vinden, of Sofala, of eenige andere plaats , daar omftreeks, die Goud, Zilver en Yvoor in eene groote menigte kan uitleveren, en zigtbaare tekens draagt van oude uitgraavingen: en teffens onder zulke bepaalingen van Pasfaat-winden legt, dat 'er drie jaaren volftrekt noodig zyn om de reis te volbrengen, dat de reis geen meer tyds behoeft, en niet in minder gedaan kan worden, en dit is Ophir. Laat ons nu deeze Mynen van dos santos beproeven aan de wetten van Pasfaat-winden, die wy reeds nedergefteld hebben in de befchryving van de Reis na Indie. De Vloot of het Schip na Sofala, in Juny, van Eziongaber vertrekkende, zou door den Noorder Pasfaat-wind na Mocha loopen. Hier verandert de Pasfaat-wind niet, maar de koers van de Golf, en het geweld der Zuidweste winden, die als dan in den Indifchen Oceaan heerfchen, doet zich zelf op de Ree van Mocha voelen. Het Schip komt, derhalven, ten anker in de haven van Mocha, en hier wagt het na gemaatigd weer en een goeden wind, welke 't zelve uit de Straat van Babelmandeb voert, door de weinige mylen , waar dc wind veranderlyk is. Indien de koers nu na de Oest-Indien liep, dat is, Oost-Noord-Oost, of Noord-Oost ten Noorden, zouden zy een derken Zuidwesten wind aantreffen, die hun na eenig deel van Indie zou voeren, zo ras zy de Kaap Gardefan bereikt hadden, na welke zy beftemd waren. Maar de zaak verfchilt zeer veel, als de Vloot na Sofala beftemd is; haar koers is ten naasten by Zuidwest, en zy ontmoet by Kaap Gardefan een fterken Zuidwesten wind, die een volkomen tegenwind oplevert. Verpligt zynde in de Golf weder te keeren, misneemt zy deezen voor een Pasfaat-wind: dewyl zy Mocha niet kan bereiken, dan met den Zomer Pasfaat. wind, die dezelve niet verder voert dan tot de Straat van Babelmandcb, en haar dan met een tegenwind laat worftelen, een fterke ftroom Noordwaards en een hooggaand water. Het onderneemen van deeze reis met zeilen, in die omftandigheden, was volftrekt onmogelyk; naardemaal de Schepen alleen met een voordewind voeren: indien zy dezelve in 't geheel deeden, moest het met riemen ge-  der schepen van koning salomo. 497 gefchieden (*), en groot verlies van manfchap moest het gevolg geweest zyn van de onderfcheidene proeven. Dit is geen bloote gisfing; de Propheet ezechiel befchryft het zelve. Spreekende van de Reistochten der Tyriers, waarfchynlyk van deeze eigenfte, zegt hy: „ Uwe'Roeijers hebben u gebragt in de groote wate,, ren (den Oceaan), de Oostewind heeft u vernield in ' s, 't midden van de Zee (t)." In 't kort, de Ooste-, dat is, de Noord-Oostewind was de Pasfaat-wind, die hun na Sofala moest voeren; nogthans geen zeilen hebbende, en op een laager wal zynde, op een ruwe kust met een hooge zee, was het volftrekt onmogelyk, door riemen zich voor ondergang te beveiligen. Eindelyk, Wysbegeerte en Waarneeming, gepaard met de onvermoeide volharding der Menfchen, gevestigd op hunne eigene oogmerken en belangen, namen deeze zwaarigheden weg, en toonden de Zeelieden van de Arabifche Golf, dat deeze op zyn tyd wederkeerende Winden , die zy, in den beginne, aanzagen als onoverkomelyke hinderpaalen om op Sofala te handelen, eens te recht begreepen zynde, het middel opleverden om deeze Reis veil g en fpoedig te volbrengen. Het handclfchip, na Sofala, zeilde, gelyk ik gezegd heb, in den Zomer, uit het diepst van de Arabifche Golf, met den Noorder Pasfaat-wind. die 't zelve na Mocha voerde. Daar misten zy den Pasfaat-wind, door de verandering in de rigting van de Golf. De Zuidweste winden, welke buiten Kaap Gardefan waaiien in den Indifchen Oceaan, drongen zich rondsom de Kaap, zo dat ze gevoeld wierden op den koers na Mocha, en maakten het onveilig daar te zeilen. Maar deeze veranderden welhaast, het Weer werd gemaatigd, en het Schip lag, ik veronderftel in de maand Augustus, veilig ten anker onder Kaap Gardefan, waar de haven was, I veele jaaren laater- Vromontoriwn Aromaium geheeten. I Hier moest het Sehip blyven de geheele maand NovemI ber, dewyl, alle de' Zomermaanden, de wind, ten Zuiden .! van de Kaap , een fterke Zuid-weste wind was, die, I gelyk te vooren is aangemerkt, een vlakke tegenwind op de Reis van Sofala opleverde. Maar deeze tyd was niet verlooren: een gedeelte van de goederen, gekogt om (*) Ezechiel XXVII. £. (t) Ezechiel XXVIT. 26. LI 3 m  498 DE DRIt-JAARlGË REISTOCHT om gereed te zyn tot inlaading, was Yvoor, Wierook en y.lyrhe: en net Schip vondt zich dan op de voornaamlte markt deezer koopwaaren. Ik veronderdel, dat in November het Schip met een Noord-oosten wind wegzeilde. onder welks begunlli- ging het 1'chieiyk de reis kon volbrengen ; maar van de kusr van Mdinia ontmoette 't zelve , in 't begin yan Dec'nibcr. een ongeregelde Pasfaat-wind uit het Zuid- j westen , in onze dagen eerst opgemerkt door Dr. halley - weike de reis na allheed, en het Schip vernhgitc na de kleine haven van Mocha te gaan, naby Melimla, doch nog nader by Tarfis. welke wy hier by toeval ontmoeten, en die wy voor eene lterke bevestiging houden, dat wy voor het overige van de Reis het recht hebben. In de Jaarboeken van Abyslinic wy, dat amda ston , op die kust, in de Veertiende Eeuw, kryg voerende, 00 een lyst van de weder'pannige Moorfchc Leenpügtigen, gewaagt van het Opper* hoofd van Tarfis ais een derzei-'en, terzelfder plaatze waar wv hem nu gefield hebben. Salomo's Schip was dan verpligt, te Tarfis te blyven tot de maand April van het tweede Jaar. In May begon de Noord-oosten wind te waaijen, eo voerde 't zelve waarfchynlyk in dezelfde maaVd na Srtala. Al den tyd te Tarfis, doorgebragt, ging niet verboren: want een gedeelte van de landing moest van die* plaats gebragt worden. en waarfchynlyk kogt, befprak en liet men dezelve aldaar. Van 'May in hét tweede jaar, tot het einde van die Pasfaat-wind in October, kon het Schip niet vaaren: de wind was Noord-oo-t. Maar deeze iyd, wel verre van te leur te loopen, was noodig voor de Handelaars om hunne laading in te krygen , welke wy veronderdellen dat gereed lag. Het Schip zeilde, op de terugreize. in de maand November van het tweede Jaar. met den Zuidwesten Pasfaatwind, die 't zelve, in weinige wecken, in de Arabifcha Qotf- voerde. Maar van Mocha, naby Melinda en Tar-, fis , ontmoette het den Noord-oost-Pasfaat-wind , die het noodzaakte in die haven te gaan, en 'er het einde van dien Pasfaat-wind af te wagten ; wanneer de Zuidwest* lyke tot verlosfing kwam, in May van het derde Jaar. Met den Pasfaat-wind van May liep het na Mocha, binnen de Straat, en werd daar opgehouden door den Zoniet Pasfaat-wind van Sues, in de' Arab/fiche Golf waaijen-  der schepen van koning salomo. 499 jende. Hier lag het Schip, tot dat die Pasfaat-wind, die in den Zomer noordlyk van i'uez waait, in een Zuid-oostlyken veranderde in October of in November, en het Schip zeer gereed in de Elanitifche Golf voerde, in 't midden van 'December in het derde Jaar. Het hadt, derhalven , geen meer tyd noodig om de reis te volbrengen, en 't was niet mogelyk, dezelve in korter tyd te doen. Met één woord , het verwisfelde van Pasfaat-wind zesmaalen, 't welk zes en dertig maanden , of juist drie jaaren, beloopt, en 'er is, zo verre ik weet, geene andere zamenvoeging der Pasfaat-winden op den geheelen aardkloot, die dezelfde uitkomst oplevert. De geleerde montesquieu gistte, dat Ophir, met de daad, op de kust van Africa lag, en de gisfing van dien grooten Man verdient meer opmerkings, dan de verzekering van veele anderen. Hy is te fchrander en te verlicht, om of. aan de weezenlykheid der Reize te twyfelen , of Ophir en Tarfis in China te zoeken. Dan, niet kundig in de byzondere richting der Pasfaat-winden op de kust, waar van eudoxus eerst in 't voorbygaan fprak, en die laater waargen .men en afgeperkt zyn door Dr. halley , ftondt hy verfteld; aanmerkende dat de geheele afftand, diè een Schip, in salomo's tyd, in drie jaaren afzeilde, duizend mylen bedroeg, waar toe naauwlyks meer dan ééne maand noodig was. Hy veronderftelde daarom . dat de rede van vertraaging gezogt moest worden in de onvolmaaktheid der Schepen, en maakt daarop verfcheide vernuftig bedagte rekeningen, waar uit hy gevolgen trekt. Hy gist, dat de Schepen, door salomo gebruikt, Junkcn waren van de Roode-zee, gemaakt van Papyrus, en overtrokken met Leder (*). Plinios tekent op, dat een van deeze Junken der Roode-zee twintig dagen befteedde op eene reis, welke een Grieksch of Romeinsch Schip in zeven dagen zou hebben afgelegd (f). Strabo hadt vóór hem 't zelfde gezegd (§). Deeze 'betreklyke traagheid of fnelheid zal de zwaarig- heid (*) VEfprit des Loix, Liv. XXI. cap. 6. p. 464. (1) Punius. Lib. VI cap. 22. (S) Strabo. Lib. XV. LI 4  5«0 DE DRIEJAARIGE REISTOCHT heid niet oplosten. Want, indien deeze Junken (*_), de Schepen waren na Ophir gebruikt, op de lange reis na en uit Indie, zo zouden zy veel meer gebruikt weezen op eene korte: nu volbragten zy die binnen een jaar, 't welk alles was wat een Romeinsch of Grieksch Schip kon doen, derhalven was dit het geval niet. De Schepen, door salomo gebezigd, waren Tyrifche of Idumcefche Schepen, de beste en fnelfte zeilders van dien tyd. Wie immer de hooggaande Zee, de geweldige ifroomen, en de fterke Zuidweste Winden omftreeks de Straat van Babelmancleb gezien heeft, behoeft geen verder bewys om zich overtuigd te houden, dat geen Schip, gemaakt van Papyrus en Leder, het een uur op deeze wateren zou kunnen houden. De Junken, in de daad, waren ligte en handelbaare boots, gemaakt om de naauwe Golf tusfehen de Sabeers en Homeriten of Cushiten, te Azab op de Roode Zee over te fteeken, en uit Gelukkig Arabie voorraad over te voeren na de wosster Kust van Azab. Ik heb met een wenk te verftaan gegeeven, dat de naamen der plaatzen genoegzaam uitwyzen, het groot verlies van Manfchap, 't welk de Handelaars op Sofala overkwam, eer men kennis hadt aan de Pasfaat-winden, en het invoeren der Zeilen. Ik zal nu overweegen, hoe verre de zaak bevestigd wordt door de naamen der Plaatzen, in de taal des Lands, zo als zy dezelve behouden hebben op den tegenwoordigen dag. Daar zyn drie Mocha''!. op deeze reis vermeld, gelegen in Landen, zeer ongclyk aan elkander, en op een merklyken afftand van den anderen gelegen. Het eerfte is in Woest Arabic, ten naasten by op de Breedte van 30 Graaden, niet verre van het diepfte van de Golf van Suez. Het tweede op de Breedte van 13 Graaden, óp een kleinen afftand van de Straat van Babelmandeb. Het derde Mocha is op de Breedte van 3 Graaden Zuiderbreedte, naby Tarfis, op de Kust van Melinda. Mocha betekent, in het Ethiopisch, eene Gevangenis; en wordt byz mder gegeeven aan deeze drie plaatzen: dewyl. in ieder derzelven , een Schip gedwongen wordt zich eenige maanden op te houden , tot dat de verandering van den Pasfaat-wind 't zelve vryheid geeft om ■• ■ ' ■ Üe . (*) Ik weet daar zyn ftrydige begrippen hier over, er, do junken. kunpen verfchillende gevresst zyn,  DER. SCHEPEN VAN KONING SALOMO. $0I de reis voort te zetten. Te Mocha, naby het diepfte van de Golf van Suez, wordt een Schip, 't welk Zuidwaards op na Babelmandeb den wil heeft, den ganfchen Winter opgehouden, tot dat de Zomer Pasfaat-wind \ zelve in vryheid ftelle. Te Mocha, in Gelukkig Arabic komt het zelfde over aan een Schip, 't geen na Sue' moet, in de Zomermaanden: 't moge uit de Straat van Babelmandeb den koers na Mocha neemen, door de toevallige rigting van het opperfte des Golfs; maar in de" maand Mey noodzaakt de Noordweste wind 't zelve in Mocha binnen te loopen, en daar te blyven tot in November de Zuid-Ooste wind verlosfing fchenke. Naa" dat men Gardefan rondgezeild is, voert de Zomer Pasfaat-wind , uit het Noord-Oosten , het Schip met volle" Zeilen na Sofala, wanneer de geen vasten ftreek houdende wind het na de Kust van Melinda voert, en in de noodzaaklykheid brengt om de haven van Tarfis te zoeken, waar het zes maanden in de Mocha -aldaar blyft. Wcshalven de Benaaming met zeer veel nadruks gebruikt wordt ter aanduidinge dier Plaatzen, waar de Schepen , door dc verandering der Pasfaat-winden, onvermydelyk worden opgehouden, en de waarheid van 't geen ik gezegd heb, onderfchraagen. De laatde Kaap op de Kust van Abysfinie, eer men dc Straat in zeilt, is Kaap Defan, by de Portugeezen bekend onder den naam van Ca/>o Dafui. Dit heeft in geene taal eenige betekenis; de Abysfiniers, aan wier zyde dezelve ligt, noemen ze Kaap Defan, 't welk zo veel zegt als dc Kaap der Begraafenisfe. 't Was daar, dat waarfchynlyk de Ooste-wind de 'lyken der drenke! lingen , op de reis verongelukt, op firand dreef. Het punt van dezelfde Kust, dat uititeekt in dezelfde Golf, voor dat men te Babelmandeb komt, noemden de Romeinen, Promontorium Aromatum, en de Portweezen naderhand Capo Gardefui. Dan de naam, door Aq°Abysfiniers en de Zeelieden, aan de Golf gegeeven, is Kaap Gardefan, of de Kaap der Begraafenisfe, Nog nader aan de Straat, is eene kleine Haven in het Koningryk van Adel Me-te, dat is Dood,-geheeten, of hy is oi zy zyn Dood. Meer Westwaards in het zelfde Koningryk ligt Mount Felix, verkeerdlyk door de Portugeezen zo genaamd. De Latynen noemen denzei ven Elephas Mons, de Berg van 'den Olyphant; ea de Inboorelingen Jibbcl Feel, 't welk 't zelfde betcLl 5 kent.  goi de driejaarige reistocht kent. De Vortugeefen, die niet wisten, dat Jibbcl Ful 't zelfde was als" Elephas Mom, door den klank misleid, eaven' 'er den naam aan van Jibbel Fdix, de Gelukkige terg, een naam , op welken dezelve geen aanfpraak al- tU Ue Straat, door welke men in de Arabifche Golf komt heeten de Porwgecfen Babelmandel, 't welk Deene/narken, door het eerlyk Zwecden, door het be- „ vroozen Lapland, het ruw en boersch Finland 5» het beginzelloos Rusland, en de wyduitgeftrekte Land- » Jlreeken der zwervende Tartaaren , zyn de Vrouwen » eenpaarig vriendlyk aan my geweest als ik hongerig, » dorftig , koud , nat, of ziek was, en, tot vermeerde» ring van deeze deugd (den naam van Goeddaadigheid . » zo zeer verdienende), betoonden zy die daaden op 5. eene zo onbedwongene en gulle wyze, dat ik, dorflig » zynde , den aangenaamften drank dronk, en een (tuk >> broods, met dubbelen fmaak, at." Wegens Egypte, zondt hy hoofdzaaklyk de volgende befcheiden. ,,Een Reiziger, die , door juiste vergelyking, jj tusfehen de dingen hier en in Europa, zyn berigt zou » opgeeven; die met een ziel, niet betoverd door voor» gaande befchryvingen , al te fterk , al te ftout, al te » eerlyk om te kunnen liegen, fprak, gelyk hy dagt, » zou ongetwyfeld aangezien worden voor een zwerven,■> den Gek, en een Domkop. By voorbeeld, een En» gelschman , die Egypte nooit gezien hadt, vroeg my, 5» welk foort van Vrouwen de Egypti/che Vrouwen wa5» ren ? Indien ik my dan verbeeldde, door myn ant5' woord , zo-veel my mogelyk was, aan zyne vraag te » zullen voldoen , hem voorfloeg om te gaan zien de 0 eerfte troep Gypfies, agter een hegge in Es/ex, zo » veronderftel ik , dat hy dwaas genoeg zou weezen, »■> om my voor een gek te houden. „Wanneer wy ftil hielden by een Dorp, had ik voor „ een gewoonte, om 'er met myn Gids in te treeden; „ deeze , een Mufulman zynde , en een Afftammeling „ van mahometh, droeg een groenen tulband, en werd „ daarom met eerbiedenis bejegend; en ik was van my„ ne veiligheid verzekerd; dan, in de daad , in gewoo„ ne Turkfche kleeding , gelyk ik droeg, zou ik , zo 't „ my voorkwam , even veilig geweest zyn. Ik za°„ onder de Inwoonders geene neiging, altoos, tot onbe„ leefdheden. „ De Dorpen beftaan meest uit jammerhartige verza„ melingen van arme hutten , ruw zamengefteld , zonder „ eenigen fmaak , vol vuiligheid, luizen, vliegen, en „ on=  rj£ft VERSLAG VAN EEN GENOOTSCHAP „ ongedierte; het Volk is havenloos gekleed, de kinde« ren loopen naakt; het gemeene volk draagt niets, dan „ een hembd en een onderbroek; in huisvesting en klee» ding beide, moesten zy wyken voor alle Wilden, die „ ik immers zag. _ Op den zes- en twintigften van Augustus, werd ik „ door rozetti, den Venetiaanfchen Conful , ingeleid „ by den Aga mahommeb , den vertrouwden Staats„ dienaar van IsmaêL , den magtigflen der vier rcgee„ rende Deys. Hy gaf my zyne hand te kusfchen, en „ teffens de belofte van brieven van befcherming en „ voorfchryving door Turksch Nubia, als mede aan eeni- „ ge Opperhoofden, diep landwaards in. ■ By een „ volgend onderhoud, verhaalde hy my, dat ik op my„ ne Reis een Volk zou ontmoeten, 't welk het vermo„ gen hadt, om zich in de gedaanten van verfcheide „ Dieren te hervormen. Hy vroeg my , wat ik er van „ dagt 9 Ik oordeelde het niet raadzaam de onkunde, „ de eenvoudigheid en ligtgeloovigheid, van den Turk , „ aan den dag te leggen.' En zeide, dat het een gedeel* „ te van het Character van alle Wilde Volken tutmaak„ te dat zy groote Tovenaars waren; doch dat ik nim„ mer gehoord hadt van zo groote, als hy my de eere „ gedaan hadt, om te befchryven; dus het my zo veel „ te behoedzaamer op myne reis moest maaken; en dat „ ik zo 't mogt gebeuren dat ik ze aantrof, in myn » brief aan hem , dien ik beloofde te zullen fchry ven, „ een volkomener verflag van dit Volk zou geeven, dan „ hv tot nog ontvangen hadt. Hy vroeg my, hoe „ ik zou kunnen reizen, zonder de taal des Volks, waar „ ik kwam, te kennen? Ik antwoordde hem door Woor„ denhoeken. Ik zou hem even goed een bladzyde uit , newton's Principia hebben kunnen voorleezen. > „ Hv keerde weder tot zyne fabelagtige vertellingen. Is „ het niet zeldzaam, dat de Egyptenaars (want ik ipree„ ke van de Inboorelingen zo wel als van hem, wanneer „ ik deeze aanmerking maak,) tot nog toe, zich zo zeer „ door de toveryen laaten bedriegen ? Was dit het zelr„ de Volk, 't geen de Pyramiden bouwde? Ik kan niet ontdekken, dat de Turken een beter , denkbeeld hebben van onze verdandige bekwaamhe„ den, dan wv van de hunne vormen. Zy zeggen van „ ons , dat Wy een Folk zyn , die onze Zielen op hei „ uiterfle onzer vingeren draagen; hier door aanduiden- „ de,  #egens africa. 523 j> de , dat wy ze fteeds te werkftellen , en dienstbaar s> maaken tot allerlei einden , en met vaardigheid en ge« mak alles verrigten, wat wy doen. „ De Muzyk-Inftrumenten beftaan uit een Trommel „ en een Fluit : welke beide zeer gelyken na die Inftru„ menten in de Zuidzee, de Trommel is volmaakt ge„ lyk aan den Trommel op Otaheite, en heb ik meer overeenkomften gevonden tusfehen de Egyptenaars en » de Inwooners der Zuidzee- Eilanaen: de Fluit is van » Rie; gemaakt, en beftaat uit een kort en lang ftuk za» mengevoegd , het geluid heeft veel van de Zakpyp, ,» en is niet onbevallig. Al hun Muzyk gaat vergezeld », of wordt beflooten met handgeklap. Vreemd deedt 5> het my, dat de Vrouwen alhier met haaren mond een »> geluid maaken als dat der Kikvorfchen , en dat dit >, Kikvorfchen - muzyk altoos gellaagen werdt op Huwe5> lyksfeesten, en ik geloof by alle andere gelegenheden 5» van vrolykhoid, als 'er Vrouwen tegenwoordig zyn. ,, Ik heb de bestmogelyke nafpeuringen gedaan, zints 55 ik hier geweest ben, wegens den aart des Lands, 't 55 welk ik zal doortrekken, van Sennar, Dar/oor, Wan55 gara, Nubia, Abysfinia, van andere genoemde, en my, 5» by naame, onbekende Gewesten. Ik zou het my een 95 geluk gerekend hebben, als ik u een beter berigt hadt ■» kunnen geeven van deeze plaatzen, dan ik tot nog toe » in ftaat ben te doen. 't Zal u in Engeland zeer zon5« derling voorkomen , dat wy in Egypte zo onkundig 35 zyn van de Landen, die 's jaarlyks bezost worden ; 55 de Egyptenaars weeren zo weinig van de Aardryks55 kunde, als de Franfchcn over 't algemeen, en nogthans 55 zingen , danfen en arbeiden zy, gelyk deezen, zon'» der dat." Ct Vervolg by de naaste gelegenheid.y berigt eener reize na mont-rose. Door den Hoogleeraar de saussure. (Journal de Phyfwue.~) ,i \7nlgden onze Leezers den Hoogleeraar de saüssu„ V re, toen hy den hoogften Bergtop in Europa, „ Mont-  5*4 BERIGT EENER REIZE „ Mont - Blanc, beklom , en zyne daar gedaane „ Waarneemingen mededeelde (*) , zy zullen dien on„ vermoeiden Natuuronderzoeker gaarne met hunne gedag„ ten .vergezellen, en diens belangryke navorfchingen , aan „ een" anderen kant van het Alpifche Gebergte gedaan, n met genoegen, zo wy niet twyfelen, ontvangen. Wy » hebben 'er zoo veel nieuws en weetenswaarcügs in ge,> vonden, dat wy ons haasten om 't zelve hun onder 't „ oog te brengen. De breedvoerigheid van het Stuk zal „ ons noodzaaken , op bekwaame Afdeelingen , af te 5, breeken- & £ & INLEIDING. Mont-Rofe (Monte-Rofd) ziet heen over de Zuidkant van de bergketen der Alpen , gelyk Mont-Blanc over den Noordkant van dit beroemd Gebergte. Van Mont- Ropys top befchouwt men alle de vlakten van Piemont en Lombardyen, van Turin, van Padua, van Milaan, en zelfs veel verder dan Milaan. Deeze Berg is door geen Natuurkundigen befchreeven (f). Dezelve trok (*) Zie onze Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroeff. III De'els , 2de Stuk, bl. 115 en 219. ■ (f) De Heer bartolozzi, een geleerd Natuurkundige van Florence,door my aangetoogen in myne Voyages, Vol. II, §. 6. 853. 874. en 903, heeft my, tien jaaren geleden, gezegd, dat hy aan den voet deezes Bergs zich onthouden hadt , om denzelven wW te neemen; doch hy heeft my zyne Waarneemingen niet megedeeld, en ze zyn niet in 't licht gegeeven. De Sehryvers, die over het Alpifche Gebergte gcfchrecvcn hebben , verleenen ons van Mont- Rofa geen voldoenend berigt. Simler, altmann, walser, FAsr en de Dictionaire de la Suis. fe, noemen deezen Berg niet. Scheuchzer, 't is waar, noemt denzelven in zyne Jtinera Alpino, p. 290 en 303 ; dan, het is om te vermelden ' wat simler gezegd heeft van Mmt-Cervin, een geheel anderen Berg , gelyk het vervolg deezer Reize zal uitwyzen. Gruner, eindelyk, onderfcheidt Mont-Rofe wel van Mont-Servin, Tom. I. p. 229; doch zegt 'cr niets anders van, dan dat die Berg Valais affcheidt van Val-Seria, en dit zelfs is niet ten vollen naauwkeurig.  na mont - rose. 525 Trok derhalven myne nieuwsgierigheid ren fterkften. Naa Mont-Blanc en de ftreeken rondsom dien Berg , met zo veel opmerkings beklommen en doorfokken 're hebben, oordeelde ik het van aanbelang een Berg re bezoeken, die, naast Mont- Blanc, de hoogfte is der Alpên: De Graaf de morozzd, dien ik en myn Zoon, in den Jaare MllCCLXXVIl, het genoegen hadden te Turin te fpreeken, verfterkte my in het voorneemen . om de reis na deezen Berg te onderneeme»; hy wees my het Dorp Macugnaga aan , als digtst aan den voet geleegen , én gaf my den weg derwaards op. Hy hadt dien bereisd toen hy de Goud-mynen daar omilreeks ging bezigtigeh : en betuigde te gelooven, dat men, de Ysvak e boven Macügnagd gelegen , en waar van hy bet benedenfte gedeelte bezogt hadt, overklimmende , den top van Mont' Rofe zou kunnen beklimmen. Reis van Geneve na Domo (TÖs/ola; Overtocht van Simp Ion. Met deeze kundigheden voorzien, en door deeze hoop bezield , verliet ik, met myn Zoon, op den vyftienden van July MDCCLXXXIX, Gwve, en namen onzJnagtrust tc Laufanne. Wy hield, n ons een halven dag op in die Stad , om het Kabinet van Delfftoffen des Barons van rrlach , Opperbaljuw van Laufanne, te bez gtigen. Ik hadt het reeds eenmaal gezien; doch herzag 't zelve met nieuw genoegen; het behelst niet alleen eene fchoone verzameling der Mineraalen van Saxen en andere Landen ; maar, 't geen veel zeldzaamcr cn veel kostbaarder is , de volkomenfte verzamel ng welke beftaat van de Mineraalen in Zwitserland, en inzonderheid van gecristahïeerde Veldfpatli's Schorls, eu Tournalejuen van Saint Gothard. Den zelfden dag kwamen wy tc Vevay 's anderen daags, den zeventienden, te Marttgny. Te deezer plaatze had ik beftemd, dat maiuü. contet, cachat ie geant en saint jean de chamouni ,die ons de Muilezels , noodig tot deezen tocht , zouden leveren (*). On- (♦) Ik oordeel deeze gelegenheid te moeten aangrypen, om het gevaar te doen zien van eene foort van mode,"welke men thans begint in te voeren. Door het overdryven van nieuwe beginzelen van opvoeding, of om een vertoon van eenvoudigheid te maaken, doen Ouders, zeker wel in ftaat om dc kos- V deel. mengelw. no. 12. N n ten  5*6 BERIGT EENER REIZE Onze Werktuigen gaven bykans den last aan twee draagmuilezels. Een glazenbol, van een voet dianieter, geflooten in een welgemaakte cn gevoerde kas , een groote balans om deeze glazen bol op onderfcheidene hoogten te weegen ,een tent, gefchikt, om, gedekt, die werking op onbewoonde plaatzen te verrigten, een Spherifche Slinger, met een roede van zes voeten, en de noodige toeltel om dc langte der flingeringen af te meeten (*)» drie barometers , twee kompasfen , het benoodigde om een middaglyn te trekken, en verfcheide andere werktuigen , ter waarneeminge. Ten onzen eigen gebruike , voerden wy met ons een tweede tent, twee kleine bedr den, en kleederen, deeze dun voor de hcete lugt in de Zuidlykc Valeiën, geene zwaar tegen de koude voor het Ysgewest , op hooge bergtoppen. Wy hadden dus drie draag - muilezels , en drie gezadelde, een voor my, een voor myn Zoon, en een voor myn Lyfknegt. Onze braave Chamouniards, gewoon ons behulpzaam te weezen , en onze togtgenooten , waren ons hoogst nuttig, zo, om ons de proeven te helpen neemen , als , om onze belaadene muilezels te geleiden op de ongemaklyke cn ongebaande wegen, welke wy moesten doortrekken. Van Marttgny kwamen wy "te Sterre, en van Sier re te Viege. Wy zouden dien zelfden dag Brieg bereikt hebben, als wy geen tyd verlooren hadden in het overtrekken van den Waterval van Millgrabe . die in de Rhone ftort , niet verre van de Stad Louefche. Deeze Wa- ten te paard of op muilezels goed te betaalen, jonge lieden, van eene zwakke ge.tcltcnisfc, cn van jaaren, waar in de groei des liehaams alle overmaat van arbeid gevaarlyk maakt, de bergen van Zwitzcrland te voet doorreizen. Jk heb,op het gebergte, eenige dier flachtoffers van dit nieuwe ftelzel aangetroffen, die rhyn medelyden opwekten. Ik heb zelfs te Meezingen een jong Duitsoh Heer gezien, in"een zeer droeven ftaat, en die eenige dagen daar naa Uier!' aan eene ontfreeking cn verval van kragteti; en, onbegrypelyke tegenftrydigheid ! dezelfde Heer, die zyn nog jonger Zoon aan dit gevaar blootftelde, zoo zeker een Hond of Paard, nog niet tot jaaren gekomen zynde, geene hooggaande vermoeienis afgevergd hebben. (*) Deeze bol en flinger waren gefchikt om Proeven te doen pver de digtheid der Lugt, door myn Zoon op deeze Rc'zg gedaan, en medegedeeld in het Jouinal dt Ptyficf-te, van Febm~ arj deezes Jaars ijyo.  NA M0NT-R0SE. 527 Waterval is van die foort', als waar van ik elders gefprooken heb (*) , die flegts eenige uuren aanhouden; maar die, in dat korte tydsbeftek, met de grootfte hevigheid ftroomen,en fchriklyke verwoestingen aaurigten. Deeze hadt den weg opgedolven, den grond tot eene verbaazende diepte uitgehold, en de oevers bedekt met eene groote menigte geelagtige aarde. Alle deeze vernielingen waren voorgevallen den voorgaanden avond, en 't was, ten tyde onzes overtochts , bykans droog. Een vierendeeluurs naa denzelven overgetoogen te zyn, ziet men , zich ter rechterhand of ten zuiden afwendende , in de keten bergen die een Valei van een verbaazenden omtrek omringt, zeer hooge bergtoppen , wier kaale, en door den regen uitgegroefdc , zyden van dezelfde kleur zyn, als dc modder, door den Waterval medegevoerd: het valt gereed te bevatten, dat de wateren ,,hier verzameld, een verfchriklyken Waterval moeten veroorzaaken. In twee uuren kwamen wy van Viege te Brieg , of Brigue , de hoofdltad eener Streeke van dien naam. 't Is in deeze Stad , dat men den Berg Simpten Cf; begint op te klimmen. Ik zal eene korte befchryving geeven van deezen overtocht der Alpen, die , fchoon veel gedaan, egter nog eene befchryving ontbreekt. ^ Van Brieg komt men, in drie en een vierde uur, te Tavernettes-, een klein Vlek, 815 Roeden boven het waterpas der Zee Q)« Hier kan men eenige ververfingen nce- C*) Voyages de saussure. Vol. I. §. 485. Ct) De Duitjchers noemen deezen Berg Simpelin, de Italiaanen Simpione, de Branfchen fpreeken het Simpfon uit, en zo moet men fchryven, en niet SaintAPlomb: want 'cr is geen Heilig die Blomb heet. Cf) Ik heb alle de hoogten, welke op deeze Reize voorkomen, berekend op de wyze van den ficer tremblf.v, en vergeleden met de daar aan beantwoordende Waarneemingen, welke de Heer sennebier de goedheid gehad heeft, met veel moeite, te Geneve te doen. Ik heb, vervolgens, by elk deezer hoogten, 206 Roeden, C°f netter, 205, 8)"gevoegd, de hoogte van des Heeren sennebier's Kamer boven 't oppervlak der Zee. Weshalven men, zonder dat ik noodig zal hebben dit te herhaalen , alle de Hoogten , door my in dit Berigt vermeld, vgrftaan moet, als boven 't waterpas der Zee. N11 z  528 BFRIGT EENER REIZE neemen, eer men den t-

Naar den Simplon overgetogen te zyn, namen wy liet Middagmaal in het vermaaklyk Dorp Dovcdro , en wy {Lepen te Domo d'üsfola. Deeze laatstgemelde plaats ligt flegts drie mylen van Dovcdro af; doch wy werden overvaren door den nagt, en verdwaalden; onze muilezels hadden groote moeite om heen te komen door ,den m , ider , naagelaaten door het overftroomen eens Watervals, en wy bereikten de plaats onzer ruste niet, yo- r laat in den nagt. Domo d'Osfola , eene kleine Stad, door tweeduizend zielen bewoond, ligt niet hooger dan 157 Roeden, 36 minder dan het Meir van Geneve. Het is de Hoofdftad "van l'Olosfa , een klein bergagtig Landfchap , eertyds tot het Hertogdom Milaan behoorende, maar, zints het Verdrag van Worms , van 't Jaar MDCCXLIII, in 't bezit des Konings van Sardinië. (Het Vervolg hier na.) - (*) De kalkfleenen van een tweeden rang, of die gevormd Zyn naa de omwenteling, in gevolge van welke de Zeeën bevolkt zyn geworden met visfchen en fehulpcn, vertoonen bykans overal overbiylzels van dc rotzen, die by deeze omwenteling ftukken gebrooken zyn. 't Zyn die ovcrblyfzels, voorkomende tusfehen de beddingen van onze oorfpronglyke rotzeil, en die van ftecnen van den tweeden rang, welke de overgangen vormen, die ik veel maaien, en byzonder aan den voet van den Berg Buet. heb waargenomen. De oorfpronglyke kalkfteerien, in tegendeel, of die bel)aan hebben vóór deeze omwenteling , vertoonen geen overgang; of 't zyn overgangen van een gehee! anderen aart. Heezc onderfcheiding, welke ik voor nieuw agt, fchynt my gewigtig voor de Befchouwing des Aardkloots. KOR-  herkomst van wapentekenen en wapenschilden. 531 korte aanwyzing van de HERKOMST der wapentekenen en WAPENSCHILDEN. Cüit het Engelscky r\aar thans, in een nabuurfg Ryk, de Wapentekens en Wa^ penfchilden zyn afgefchaf't, zal het niet te onpas weezen, met een kon woord, derzelver Herkomst aan te wyzen. Wy troffen 'er een beknopt berigt van, uit het Engelsch, aan, 't welk wy onzen Leezeren hier mededeeien, Het woord Herald wordt, volgens 't gevoelen der Oudheidkundigen, zamengefteld uit Heer, in 't Duitsch een Leger betekenende , en Aid een Dienstknegt: dewyl een Herald voornaamlyk in het Leger diende. Hy droeg ook den naam van Kampvegter des Legers, als zynde de Officier, beftemd om den Oorlog té verklaaren of den Vrede uit te roepen. De Oordeelkundige!: willen, dat stentor, by homerus, de Herald der Grieken was , en dat de Romeinen aan zodanige Officieren den naam van Feciiles gaven maar het, gebruik van Wapen-kleederen, als onderfcheidende kenmerken van Eer, aan den eerften verkryger verleend, en afdaalende op diens Erfgenaamcn, denken wy niet dat uit de gewoonten der Grieken of Romeinen kan worden afgeleid. De vroegfte oorfprong van dat gebruik is te zoeken in de Zeden onzer Saxifche Voorouderen. — Wy leeren uit tacitus, in zyn Boeksken over de Zeden der Germanen, „ dat de Opperhoofden de Schilden met zeer uitgeleeze „ verwen ondericheidden." Op deeze plaats merkt CLuvERrus aan, dat deeze cieraaden in 't eerst de Dapperheid des Oorlogshelds, en naderhand zyn Adeldom, betekenden. De Schilden van gemeene Soldaaten waren met een enkele kleur beftreeken, terwyl die der heldhaftige Opperhoofden met beeldtenisfen van Dieren befchilderd waren. In vervolg van tyd gaven de oorlogzugtige Krygsoverften, aan hunne Gunltelingen, in het veld verlof, om, op hunne Schilden, een gedeelte der cieraaden te draagen, den Prins toebehoorende. Deeze cieraaden waren, nogthans, niet erflyk : zy bleeven langen tyd tot den Perfoon bepaald. In de Eeuwen der Ridderlchappe, werden Wapentekens door den Prins gegeeven, en erflyk verklaard. Het waren merktekens, van Waardigheid en Eere zamengefteld, volgens de verbeelding der Menfchen uit zekere kleuren en figuuren; en werden, door den Vorst gegeeven zynde, op de Banieren, de Schilden en de Kleederen, gedraagen. ; De Oude Ridders, inde dagen der Ridderfchappe, waren Nn 4 ge.  532 herkomst van wapentekenen gewoon, zekere Merktekens van onderfcheiding aan te neemeri (meest altoos de gimstbewyzcn hunner Zielsvoogdesfen ,5 op hunne Wapenrusting, hunne Schilden, en Helmetten: waar mede zy in de Ren- en Steekfpelen verfcheencn. Daar nu deeze Wapentekenen algemeen werden, was het niet te verwonderen, dat byzondere Wapenfchildcn door den Vorst vergund wierden met dc Ecrtytcls, die hy aan zyne Edelen, zyne dappere Legerhooiden en Gunltelingen, gat'. Spelman zegt, dat de Saxen, dc Deenen cn Normannen de Wapenfchildcn, uit de Noordlykftc deelen van Europa, in Engeland overbragteh. De Krygslieden, die.by zwermen uit deezen korf, om 't Noorden kwamen, voerden dezelfde wyze van onderfcheiding in, over geheel Europa; en fchoon de zinnebeeldige Figuurcn , in den beginne, willekeurig waren, werden zy, met het verloop van jaaren, erflyke Tekens van Adel, en de onderfcheidende Eertekens der Famifien. De Hoogleeraar beattie merkt in zyne, om veele redenen dubbel leczenswaardige, Verhandeling over de Fabelen en Romans, op, dat zy, die zrch, by uitfteékenbeid, in de Kruisvaarten ter vermeestering van 't Heilig Land gekweeten hadden, hunne verrigtingen aanduidden door eenig zinnebeeldig Teken , op hun Schild gegraveerd of getekend; en zommigen houden dit voor den Oorfprong der Wapentekenen, die, fchoon ze thans voor Geld kunnen gekogt worden, oudtyds alleen door Dapperheid te veikrygen waren. De verdeedigehde Wapenrustingtoen in gebruik, was van eene byzondere foort, en geheel verfchillende van die der Grieken en -Romeinen. De Leenbaron bedekte zyn geheele Lichaam met Staal of Koper, en de Helm was derwyzc verhaakt, dat dezelve, des noeds, het geheele aangezigt, uitgenomen de oogen, bedekte, zo dat hy niet kon onderkend worden, dan door 't geen op zyn Schild ftondt, of het Maakzel en de kleur zyner Wapenrusting. Hier door werden de Kfygsheldén, van dien tyd, dikwyls onderfcheiden. Eduard de Zwarte Prins, een naam zeer bekend in de Engelfche gefchiedenis, werd dus bygenaamd, uit hoofde van de kleur zyner Wapenrusting, welke nog in den Tower te Londen bewaard wofdf. Dan, voegt hy 'cr by, het gevoelen, dat de Tekens, die de Kruisvaarder op zyn Schild vertoonde, ten oorfprong ftrekten van dc Wapentekenen , kan alleen waarheid wcezen van zodanige Tekens, als met het Stelzel der rieden, daagfche Wapenkunde overeenkomen. Want Tekens op de Schilden zyn veel ouder, blykens het Schild van hercules, by hesiodus, dat van achiu.es, by homerus, en die der Zeven Thebaanlche Opperhoofden, by esciiylus, befchreeven. Eenigen verbeelden zich, dat zc van nog hooger Oudheid zyn , en bekend waren aan noach, abraham en jacob; als mede dat de Twaalf  EN WAPENSCHILDEN. 533 Twaalf Stammen van Israël zich onderfcheidden door byzondere Veldtekenen ('*). (*) Zie de Wysgeerige, Oordeel- en Zédekamiige Vernandelipgén, door j. BEATriu. II .Deel. bl. 49, enz. geheimhouding en stilzwygenheid, door voorseelden opgehelderd. (Uit het Engelsch.") T\c Ouden hadden een hoog gevoelen over de Geheimhouding >en de Stiizwygenheid: en met reden, dewyl de fchennis daarvan dikwyls de jammerlykfte gevolgen naa zich heept. Ulysses, Koning van Ithaca, een der Prinfen, met agaMeMmon tegen Troye in verbintenis, was zo zeer door veelvuldige ondervinding van het nut der Stiizwygenheid overtuigd, dat hy, onder de veelvuldige fchoone lesfen aan den jongen telemachus gegeeven, daar op byzonder fr.il ftaat. 't Was een vaste ltelregcl van deezen loozen Griek, dat een Man, die zyne gedagten cn oogmerken voor anderen niet wist te bedeloken, onbekwaam was, om op zyn geliefd Eiland eenig bewind te voeren. Aristoteles , gevraagd wat hy het bezwaarlykst om te ver. krygen oordeelde? antwoordde: Stiizwygenheid! Salomo keurt, gelyk ulysses, den Man, die zyne eigene Geheimen niet bewaaren kan, onwaardig om te regeereu, en verzekert, dat hy, die 't heimiyke openbaart, een Verraader, doch die het bewaart, een getrouw Vriend is. Men zou natuurlyk vervvagten, dat, in ontwerpen van aangelegenheid , wanneer de Geheimhouding noodzaaklyk is, dezelve althans in agt genomen zou worden : als, by voorbeeld, in Zamenzweeringen ; en nogthans vinden wy, dit, 't zy door haast, vergisling, of onbedagtzaamheid, geen een van tien, zonder ontdekt te worden, tot ftand komen, 't Is een goede Stelregel : Servetur ad imum qualis ab initifi. Indien men de helft der voorzigtigneid, welke men in den aanvang-gebruikt, in de volvoering behieldt, de uitflag zou zo dikwyls niet feilen. De Gefchiedenis aller Volken wyst uit, dat de Zamenfpanners, 't zy in eene goede, 't zy in eene kwaade, zaak, voor ontdekking vreezen, wanneer 'er geen grond voor is, en door iets te lang uit te (lellen, door het aan veelcn toe te vertrouwen, enz. zich een flegten uitflag berokkenen, hoe goed ook het begin moge mweest hebben: maar veronderftellende', dat 'er geen van alle clie toevalligheden gebeure, eü alles op een gunitigen voet voortgaat, heeft nogthans de eivaarenis geleerd, dat  534 geheimhouding dat eene onbedagte uitdrukking, geuit in de vervoering vaneen fchynbaar gelukken des aanllags, ten verderve ftrekt van hem,, van wiens lippen het geheim uitlekte. Wy leezen, in het Leeven van nero, dien Geesfel van Rome, van veele Zamenzweeringen tegen dien Dwingeland, en nogthans Haagde geen deezer, door gebrek aan Geheimhouding: want ik reken den Opftand onder galba voor geene Zarriénzweering, dit was een openbaar bedryf. Een onder alle die Zamenzweeringen was aangelegd door weinigen, en onder deezen bevonden zich Raadsheeren. Zy hadden de volvoering toevertrouwd aan één enkel Man, die ftout en onverlchrokken was; en de zaak met zuik eene hcimlykheid behandelde, dat alles een gunftigen uitllag aan hunnen toeieg beloofde. Dan, hun Uitvoerder, op de Markt wandelende, zag een vermeng, den hoop Volks; onder denzelven een Man , in ketenen geklonken , die, den Dwingeland beledigd hebbende, na de gevangenis geleid werd. Getroffen met medelyden op dat gezigt, volgde hy.bedagtloos.op, de gevolgen der inboezemingen van dat oogenblik, flapte na den Gevangenen toe, en fluisterde hem in 't oor: „ Zoek de ftraibefening tot morgen te verwylen: want als gy dan leeft, zal nero u nimmer ter dood ,', brengen." De Gevangene vermoedde hier op wat er gaande was, en werd te raade'om voor zyne eigene veiligheid te zorgen. Diensvolgens verzogt hy, den Keizer te mogen zien, verhaalde dien het gebeulde, en wat hy vermoedde De Ontdekker werd terflond opgezogt, gevat, en beleed, gepynigd zynde, alles. Dus bleef Nsuto voor dien tyd behouden. — Op een anderen tyd fpande piso, een aanzienlyk en opregt Man, tegen zyn Meester zamen, en hadt veeier, der voois naamften in de Stad op zyne zyde; maar een der Verbondelingen alles verhaald hebbende aan epichakis, eene Vrouwe, ontdekte deeze den toeleg aan vooiscius, een Getneensman; hoopende dien tot Medepligtigen te maaken. Hy egter oordeelde het beter, voor zich eene zekere belooning te verkryeen, dan dat Rome vry zou worden, en ontdekte aan nero 't geheele geheim. EpichA«is werd iwce keeren gepynigd; maar alle vereoeding, die zy met mogeiykhcid kon geeven, wiliende toebrengen, lochende zy alles, en, in de gevangenis opgcllooten zynde, verhing zy zich aan haar halsdoek; anderen, egter, bekennende, wat men uit haar niet hadt kunnen haaien, werden met den dood geftraf't. ■ — P-uniüs gewaagt van zekeren anaxakchus, die, gevat zynde, liever dan het geheim te ontdekken, zyn halve Tong afbeet, en den Dwingeland in 't aangezigt ("poog.. Maar, dewyl Geheimhouding in onze eigene zaak noodig is voor ons zelfbelang,, verdient dezelve zo veel lafs niet, als wel wanneer dezelve anderen betreft: en wanneer dc Stilzwy- geu-  en stilzwygenheid. 535 genheid uit geen ander beginzel voortkomt, dan dat van Trouwe en Eerlykheid , is dezelve allerlofwaardigst. De Dienstbode , die , hoe zeer gedrongen, weigert zyn Meester te verraaden, is zo beminnenswaardig als zeldzaam. Zulke Dienstboden hadt hlancus, die, t'oen de vyanden huns Meesters zog. ten te weeten te komen, waar deeze zich verborgen hadt, het moedig weigerden; liever verkiezende de zwaarfte llraffen te ondergaan: de veiligheid huias Meesters was 'er het gevolg van. De Ouden hadden zulk een diepen eerbied voor de Geheimhouding en de Stiizwygenheid, dat ze Altaaren en Tempels ter eere daar van oprigtten. Ovimus, fpreekende van de Offerande, aan de Godinne der Stiizwygenheid toegebragt, gewaagt, van een oude Praatmoer, zo fnapagtig van tong, dat zy, aan de Stiizwygenheid oiferendc, te midden van den eerdienst, dezelve niet wist te beteugelen. Zy werd niet verhoord. Zedelyke bedenkingen. p*r is niets zo verderflyk op den aardbodem, dan de vervolgzugt ; het zy dezelve ontfta uit verfchillen in den Godsdienst ; het zy dezelve haren grond hebben in Staatsbelangen. De Vervolgzugt fmeed veelal de ketenen voor de On- fchuld , en de droppen voor de Onnozelheid. Zy ver¬ bittert den mensch tegen zyne natuurgenooten ; cn dorst naar menlchenbloed. Zy ontvolkt den Staat, verderft een Gemenebest , en heeft meer menfchen in Europa verllonden, dan de pest. Philippus de 11de verloor , door de Vervolgzugt, een fchoon Land, lodewyk de XIVde,zyne beste en gegoedfte Onderdanen. Andere Landen, en wy Hollan¬ ders voornamelyk, deeden ons voordeel met des Konings dwa. lingen, en de dwaasheid van Vrankryks ongelukkige Staatkunde. Kunlten en Wetenfchappen , Koophandel en onnoemelyke Schatten, bragten de Vlugtelingcn, die wy met opene armen ontfingen , tot ons over ; wy maakten 'er goed gebruik van, e'n verrykten 'er ons Land mede; terwyl Vrankryk verarmde, en geheel wierd uitgeput. Te iaat zag de Vorst zyne dwaling, die niet te herltellen was; en de fchade, welk dat Ryk door zyne dwaze Staatkunde toen leed , was bykans onherftelbaar; het Ryk was althans in zyne inwendige gefteldheid dermate verzwakt, dat het dc geledene fchade niet, dan na veele jaren , en niet, dan door meerder infehïklykheid, is te boven gekomen. Welke fchoone voorbeelden voor an- sJere Ryken en Gemenebesten, om 'er zich aan te fpiegelen; ten  53<5 zedelyke bedenkingen. ten oinde zich te wagten voor eene Staatkunde, zo verderflyk voor een Gemenebest., Het is eene groote dwaasheid , en veelal een bewys eener lage ziele, al te veel te willen praten, en zyn geest over alles uit te laten. De voorzigtigheid vordert oplettcnheid, en de wysheid z'.et tyd, plaats eriftönden, aan. Een wys man brei- ' deit zynen mond, en bedwingt zyne tongc , wanneer hy ziet, dat fpreken zou fchade», cn het zwygen voordeel kan doen. Doch hy zwygt niet ftil, wanneer het fpreken noodzakelyk van hem gevorderd word. Een Ihapper is een last in de zamenleving , en vooral, wanneer hy houg van zichzelven denkt; in zo een.geval word hy volftrekt onverdraaglyk. ■—— Men fthuwt allerwege zulk een man, om dat zyn omgang elk een verveelt, en een zoort van geweld aandoet. Spaarzaamheid is eene groote deugd; dan , daar ze met-hare uiterftc grenzen paalt aan de Gierigheid , kan ze veelligt overllaan tot ondeugd. Dikwils is het zeer moeijelyk , de uiterftc fcheidspalen dezer twee te onderfcheiden, en hier door ziet men wel eens iets aan voor gierigheid , 't geen, in den grond belchouwd , fpaarzaamheid moet heten ; en weêr integendeel word wel eens iets voor fpaarzaamheid gehouden» dabt waarlyk gierigheid is. Het verdient zekerlyk geen- zins den naam van gierig , wanneer men heden dat geen fpaart, het welk men morgen moet gebruiken. Maar dat is Gierigheid als men voor morgen fpaart, 't geen geen uitftel lyd tot morgen; en dat men volftrekt heden moest gebruiken. De voorzigtigheid leert fpaarzaam te zyn op zyn tyd, en gebruik van iets te maken, wanneer het de nood vordert. Wat betaamt den mensch meer dan Nederigheid. Ziet hy op zichzelven, hy is nietig ftof en asfehe. Heden als een bloem, die welig cn frisch zich vertoont, als een bloem die jeugdig bloeit, maar die morgen in het ftof nedergebogen )jrrt. Slaat hy het oog op zynen Grooten Maker — welk een affland befpeurt hy tusfehen het Schepzel en den Schepper tusfehen hem en tusfehen God — eenen afftand , veel wydcr dan de Hemel is van de Aarde ! Hier op zyne aandagt vestigende, wat moet dit hem niet eene nederigheid in den boezem Horten! Wat verheft gy u dan, o Menfchen! die, als Goden, op uwe minderen , met een oog van veragting, neder Ziet; die uwen Medemensen, uit het zelfde vleesch en bloed beftaande als 'gy, met verlmading, en als kruipende fl*. ven, aanziet! C. v. d. G.  MENGELWERK, TOT PRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN BETREKKELYK. VERTOOG OVER DE BlIDDELEN , OM DEN OUDEN DAG EERLYK EN DRAAGLYK TE MAAKEN. (Uit het Engelsen.) De Grysheid is eene cierlyke Kroone; zy wordt op den weg der Geregtigheid gevonden. salomO) Spr. XVI. 31. TLTet ïs eene bedroevende bedenking, dat de Mensch , J»- * als hy ih leevensjaaren toeneemt, van natuur ontaart, en allengskens die tedere aandoenlykheid verliest, welke eene zyner uitmuntendlte hoedanigheden uitmaakt. De traan van. mcewaarigheid, fchreef jovenalis, is het eerwaardigst kenmerk van Menschlykheid. Hoe veel wezenlyke fmert zomtyds moge veroorzaakt worden door aandoenlykheid van gefteltenisfe , in 't algemeen wordt dit opgewoogen door aangenaame gewaarwordingen , die niet min weezenlyk zyn, en zorgzagtend, om dat ze de vreugd van bedagtlooze vrolykheid niet opwekken. Het leed, voor een medclydend hart, is treffend ; maar de voldoeningen van het zelve zyn niet min verheeven. Niettegenftaande alles wat men gezegd, heeft , van het geluk eener koele gefteltenisfe, zal elk, die de dmgen op den rechten prys heeft'leeren fchatten, deeze afbidden als een vloek, welke zyne natuur vernedert, 't Is het ontkennend geluk van de domfte Beesten, verweezen tot de dicpfte laagte. Wie zou wenfchen een Beotiër te wezen, als zyn geboortelot hem in shtica plaatfte ? Dan , hoe elendig de ftaat is , wanneer het hart ophoudt de vaardige aandoeningen van Liefde en Medelyden te gevoelen, wy naderen allen tot denzelven, door die wet onzer Natuure, welke ons verpligt, en, tot zekere hoogte van volmaaktheid gekomen, met eene te rug gaande fnelheid af te wyken van alles , 't welk ons het" vermogen fchonk, om te behaagen en genoegen te ontvangen. Maar, indien de Ouderdom alleen vergezeld V. DEEL. MENGELW. NO. 13. O O , ghlg  538 VÉRTOOC sin«- met het gemis van beminnelyke hoedanigheden * loifhet verlies van Aandoenlykheid, dikwyls, een geluk mogen gerekend worden voor den Ouden zelve; dewyl het hem bevrydde van het gevoel van een der grootfte aller natuurlyke en onverdiende onheilen. Doch de waarheid der zaak is , dat het gemis van al het beminnelyke zomtyds, aangevuld wordt met al wat haatlyk is: even als, in het Winterfaifoen ,het lommer der boomen en het gezang der vogelen niet alleen niet meer is , maar opgevolgd wordt door akelige dorheid , in welke deguure winden suilen , cn de ichorre wintervogels zich laaien hooren Ouderdom , fchoon ongevoelig , en als dood voor senoeglyke aandoeningen, blyft aandoenlyk voor lmerte. Deels ontftaan deeze kwaaien uit de natuur, en zyn onvcrmydelyk; deels uit een verkeerd gedrag, 't welk, door Rede en Wysbegeerte, kan verbeterd werden. Wanneer het Lichaam door dc Jaaren verzwakt, moet kwvnina of fmert daar van het noodzaaklyk gevolg weezen'. Lichaamszwakheden doen de kragt der Zielsvermogens verminderen. Ongemaklyke aandoeningen, langen tvdö aanhoudende, verbitteren een anders aangeboorene zoedaartigheid. De gemelykheid, de knorrigheid, en de ftu«heid , zo eigen aan den Ouderdom , hoe onaangenaam ook , moeten ten besten geduid , en verdienen althans niet berispt te worden als eigenwillige gebreken. ZÜ zijn dc natuurlyke gevolgen van onlust, en vloeien niet min van zelve uit een ziel vol kwelling, dan het bloed uit een doorftooken ader. Zy ftooren de rust, en vergiftigen het genoegen der verkeering: dan, men moet ze ieduldig verdraagen , zo al niet door MenschhevenTieid daar toe opgewekt,uit de overwecgmg, dat de dag niet verre af is , waar op wy dezelfde toegeevenheid zullen behoeven. En wy zullen eerlang ondervinden , hoe «mevend voor het hart de ongeduldige verwytcn zyn der zodanigen, die door de banden van Egtverbinten.sfe, door Kinderlyke of Huislyke verpligting , verbonden zyn-, om ons op te beuren, onder den last der ongemakken des Ouderdoms. ■ Maar de ondervinding toont , dat de Ouderdom niet altoos vergezeld gaat met natuurlyke zwakheid. Uorfnronslyke' fterkte van gefteltenisfe, fteeds betragte maat "heid, doen ons dikwyls in den Ouderdom groen zyn. In dit "-eval zyn de haatlyke hoedanigheden , doorgaans aan dat tydperk des Leevens toegefchreeven, onver-  OVER DÉN OUDERDOMi §39 fehoonlyk. Eene daar aan geëvenredigde verbetering behoorde het uitwerkzel te weezen van langduurige waarneeming en ervarenisfe. üe ondeugd van gierigheid , veeltyds hooge jaaren kenmerkende, is, in dezel• ve,onredelyker, dan ooit. Zy is niet min ongerymd, dan dat men een meerder voorraad van leevensmiddelen opdoet, naar gelange men nader aan 't einde der reize is. Deeze gierigheid is de bron van veele andere veragtelyke geiteldheden. Zy gewent het hart, om de elende zonder medelyden aan te zien: dewyl medelyden tot verligting noopt; en die verligting kosten baart. Hardheid van hart wordt, gelyk andere ondeugden, vermeerderd door inwilligingen , en hy , die langen tyd het geluk of ongeluk der geenen , die. met den algemeenen band der menschlykheid aan hem verbonden zyn , met een onverfchillig oog heeft aangezien, zal welhaast zich onvnendelyk aanfiellen in zyne nadere betrekkingen, wreed voor zyn Gezin en Bloedverwanten, en een plaag voor zichzelven worden. Eene andere hoedanigheid, die. welke te wege brengt dat de zodanigen , die allergefchiktst zyn om den Gryzen genoegen te bezorgen, hem vermyden , is eene onredelyke ftugheid van Zeden. Een vreemdeling voor de aandoeningen der Jeugd , en vergeetende dat hy zelve eens jong geweest hebbe, oordeelt hy over de onfchuldige vrolykhedeu van een leevendigen aart en een warm hart , naar de üriktfte voorfchriften van de flrenglte voorzigtigheid. Hy ondervindt, nogthans, dat zyn oordeel weinig geteld wordt door de zodanigen . die van alle kanten meer inneemende ftemmen hooren. Hy wordt onverduldig en grommend. Hy veroordeelt alles wat tot den tegenwoordigen tyd behoort, hy verheft de gewoonten, de vermaaken, de klederen, de zeden, den luiaak , die in zyne Jeugd in zwang gingen; en hem veel beter voorkomen, dan die van den tegenwoordigen tyd: enkel,dewyl. zyne vermogens, om 'er genot van te trekken, toen levendiger en fcherper waren: de eigende rede, waarom de tegenwoordige, in 't oog zyns Kleinzoons, onwederltaanbaare aantrekkelykhcden hebben. legen de natuurlyke kwaaien des Ouderdoms, moet men eer hulpmiddelen zoeken by den Geneesheer dan by den Zedekundigen. Maar de Wysbegeerte kan de imerten, die niet te geneezen zyn, leenigen ; bedenkingen vericbafTen, welke, als een balzem,de wonden des O o a har-  54-> vertoog harten verzagten ; ons leeren de rampen , welke rh'e'tï niet kan afwêeren , te draagen, en, door onze kragten van wederftand te verzamelen, in ftaat ftellen, om den" last te verligten. Allen zyn nogthans niet gefchikt, om de voordeden' eter Wysbegeerte te erlangen. Weinigen, behalven dc zodanigen, wier verftand aangekweekt en gevormd is, door opvoeding en oliderwys , kunnen de wyze voorschriften van een epictetus of cicero verftaan, en 'er hun voordeel mede doen. Maar de Godsdienst biedt zyne kragtdaadiger hulpe dan de Wysbegeerte van deeze of andere Schryvers kan verkenen , om het bittere van den beker des leevens te verzoeten, op'eene wyze, gefchikt naar den fmaak van elk Mensch. Godsdienst , in de daad, is uit zichzelven allergefchiktst, om de donkere wolken , welke in den avond des leevens opkomen , te verdry ven, cn zonnefchyn te doen gebooren worden. Maar voor de zodanigen , die of in 't oorfpronglyke , of in de vertaaling , gebruik kunnen maaken van cicero over den Ouderdom, zullen daaruit veel'nuts kunnen trekken. Veele Zcdekundige Verhandelingen, boe fchoon en bevallig ze ons by het doorleezen voorkomen, zyn van weinig beduidenis in het leevensgedrag , en loopen op befpiegelende verlustiging uit : maar deeze Verhandeling, oVer den Ouderdom „ fchryft regels voor, en verfchaft denkbeelden, die, ter betragting aangewend, dat tydperk des leevens waarlyk nange'naam en eerwaardig maaken. Elk Grysaart die wys en gelukkig, en gcvolglyk een voorwerp van hoogagting wenscht' te zyn,"behoort deeze Verhandeling te leezen, en te herleezen. Kan de behoeftige en ongeletterde het bykomend voordeel van Hcidenfche Wysheid niet erlangen, te huuner vertroosting mogen wv hun verzekeren , dat de Ewngclifche Wysbegeerte volkomen gefchikt is, om de kwaaien der Ziele te geneezen, dat deeze geene uitfteekende bekwaamheden, of veel tydruimte, of diep denken, vordert. Het waarneemen der Godsdienst- en Lief* tïcpligten zal de ledige uuren van hooggeklommene jaaren,'op de beste wyze , aanvullen , gepaard met die voldoening, welke altoos loflyke bezigheden vergezelt, en ftrekt," om dc gevoelens van geduld en onderwerpingin te boezemen, üen Godsdienftige fmaak zal de aangenaamfte genietingen doen gebooren worden. De woe-  OVER DEN OUDERDOM. 541 lige vermaaken der Jeugd zal men verwisfelen voor vun■rigë Godsdien ftigheid; 'er zal in ons eene vlam ontbranden , die het koude bloed des Ouderdoms verwarmt, cn ons genoegen verfchaft, in maate gelyk aan die der jeugdiger driften, zonder gevaar van derzelver misdaadige buitenfpoorigheden. Langs deezen weg, zullen wy de eerwaardigheid van den Ouden dag kunnen ophouden ; en van deeze hangt deszelfs geluk grootendeels af. 't Is deeze alleen , die de onbefchoftheid der Jeugd kan bedwingen , die maar al te dikwyls, door ligtzinnrgheid vervoerd , dien eerbied vergeet , welken de Ouden oordeelden verfchuldigd te zyn , aan de g-ryzen hairen. Befchreielyk is het, in de daad, in veele Gezinnen , de Oude lieden veragt en yërfinaad te zien, en, als van geene beduidenis meer, in een hoek verfchooven. Zodanig eene behandeling is aanftootlyk; doch kan niet gemaklyk voorgekomen worden , als 'cr geene perfoonlyke verdienften huisvesten , en geene agtbaarheid ontleend vnn meerdere wysheid, om het gemis van aantrekkelyke hoedanigheden tc vergoeden. Tederheid en genegenheid mogen geduldig en oppasfend weezen : maar wie zou niet wenfchen liever met hoogagting. bejegend te worden , dan de hulp van de hand des medelydcns te ontvangen? Ter zaake, nogthans, van fluislyk geluk, nebbe men tc bedenken, dat de gezagvoerende houding van Wysheid gemaatigd behoort te Worden door eene zagtheid van Zeden; cn men zal bevinden, dat Eerbied , met Liefde gepaard, de allervcrkicslyklte is. Dc aandoenlykheid der Jeugd in hooggeklomme jaaren te behouden, valt zwaar: dewyl Rede en Wysbegeerte weinig ■ kunnen toebrengen tot derzelver volduuring. 't Verlies daarvan is een natuurlyk gevolg van verzwakking. Onze zintuigen , onze zenuwen, verliezen met den tyd de gevoeligheid. Dan, dit kan verhaast en vertraagd worden. Maatigheid in de Jeugd, met de andere voordcelen van dat gelukkig Leevenstvdpcrk , zal de aandoenlykheid verlengen. En, onder de"veelvuldige drangredenen van vroegtydige Wysheid, is geen van de minlte,dat Wysheid in de Jeugd , doorgaans, van Geluk in den Ouderdom gevolgd wordt. Misfehien brengt niets meer toe om de aangenaame jeugdige hoedanigheden te verlengen, dan het bewaaren r<# een fmaak voor derzelver onfchuldige vermaaken. O 0 3 Me-  $43 vertoog over den ouderdom. Menigmaal worden wy oud in onze gevoelens , eer wy het iu jaaren zyn. Wy gewennen onszelven aan de treurige denkbeelden van een allengskens verval, en verzaaken, eer wy onvatbaar zyn voor bet genot, de voldoening welke wy zouden kunnen fmaaken. Vermaaklyke zo wel als imertlyke denkbeelden neemen wy door medegevoeligheid over, Hy, die de gezelfchappen der Jeugd en de vervrolykingen van dezelve bywoont, vindt zich opgeruimd , vergeet voor een tyd zyne zorgen, en dc rimpels van het voorhoofd ontfronzclen zich. De Boeken, die wy in onze Bejaardheid leezen, zullen grooten invloed hebben op onze geaartheid , zo wel, als op ons verftand en ons gedrag. Veelen leggen, door. eene kwaalyk begreepene voeglykheid daar toe aangezet, vermaaklyk onderhoudende Boeken ter zyde , en leezen geene andere, dan die ernstwekkende Verhandelingen, welke, hoe zeer ook gefchikt voor zekere tyden , nogthans, als zy, zonder afwisfeling, geleezen en herleezen worden, eer eene gevestigde droefgeestigheid, dan welgegronde Wysheid, hervoort brengen. Waarom zal de verbeeldingskragt, die overvloeiende bron van 't genoeglyke, ons niet meer vermaaken, als wy zulks het meest behoeven? Waarom zullen wy' de Werken van een noratius, virgilius en homerus ter zyde leggen, om altoos een seneca en antoninus in handen te neemen? De met oordcel uitgekoozene mengeling van Boeken , die tot de verbeelding fpreeken, met die het veti itand verlichten, zal de uitwerking van beide doen toeneemen , en, terwyl ze gezondheid ep geluk bevorderen, een aandoenlyk vermaak verfehalfcn. Horatius wenschte , dat hy zyn ouden dag niet mogt doorbrengen , zonder zyn Lier. De Muzyk is eene aangenaame gczellinne in alle Lcevensftanden ; en voor den Ouderdom zeer gefchikt. Zy veifchaft bezigheid , zonder vermoeienis, en ftreelt de zinnen, terwyl z'y heï hart roert. SRIEP  brief , over het zoogenoemde zydewee. 543 jBRIEF van den beroemden tissot aan den schry. ver van de Gazette de Santé, over de zitplaats van het zoogenoemd zydewee (*). VlIKTAALD, en met by voeging van eenige aanmerkingen, nopens de behandeling deezer ziekte, medegedeeld door lamreutus nolst, Aled. Doctor te Zwolle , cn Lid van liet Bataafsch 1 Genootfchap der Proefondervindelijke Wijt' begeerte te Botterdam. Ik heb , Wel Edel, zeer Geleerd Heer! in het 4911e No. van de Gazette de Santé, het uittrekfel , het welk gy van de laatfte Verhandeling van den Heer portal gegeeven hebt , met het zelfde vermaak geleezen , waar mede ik altoos alle de Werken van dien beroemden Geneesheer doorfhnfield heb; en zyne Waarneemingen , die ter betooginge ftrekken , dat de Ziiplaats van het Zydewee in de Long moet gefteld worden , zyn zeer gewigtig : doch gy fchynt die waarheid als nieuw te willen opdisfchen , en dit is eene foort van belediging, die gy zoodanigen Geneesheeren , die haar voor lang kenden en gevestigd hebben , aandoet : daar ik onder dit getal behoore , zult gy my wel willen toeftaan, dat ik ,in weinige woorden, de Gefchiedenis van het geen men omtrent dit gefchilftuk gedagt heeft, herinnere. C^elius aurelianus hadt reeds een Hoofdftuk (f) tot onderzoek van de Zitplaats van het Zydewee gefchikt: hy leert ons, dat euriphon ze voor hippocra- tes , evenor , praxagoras , philotimus , her0piii- Lus,in de Long gefteld had:hy plaatst het Zydewee met hippocrates in het Ribbenvlies (ff) , en dit gevoelen , welk galenus mede omhelsde, wierd , tot in het midden van de Zestiende Eeuw, algemeen. Te dier tyde kwam alexander petronius wederom tot de oude meening van euriphon, en hield Heilig ftaande, dat de Zitplaats van het Zydewee niet in het Ribbenvlies , maar in de Long, moest gefteld worden ; alle zyne leerlingen namen deeze denkwys over, en zedert deezen tyd was zy ook die van zeer veele Geneesheeren. Coiterus , eene be- fchry- O Pleuritis. (+) Acut. Morh. Lib. 2. Cap. 16. q} Eleurét, Oo 4  544 I5RIEF, OVER DE ZITPLAATS fch'ryving van een Zydewee, welk in het jaar 1563 door», gaande heerschte , geevende, fpreekt van gebreken , die hy fn de Longen waarnam, en rept zelfs geen enkel woord van bet Ribbenvlies. Zbcchius , die in 1599 fchreef, platlirts een weinig tyds daarna, cletus, UTANELPHUS , VITAGLIANl , CAGNATÖS 5 BENt' DICTUS , bevestigden deeze zelfde waarheid. En servius , die in 1648 te Rome ltierf, verklaart , dat hy meer dan driehonderd menfchen , aan het NZydewee geftorven , in het Ziekenhuis van den H. Geest geopend, en altoos de Zitplaats der Ziekte in de Long, en het Ribbenvlies weinig of geheel niet aangedaan, gevonden heelt. Het is in de Long waarin vicarus in twintig , caliardus byna in dertig, en nannus in zeer veele lyken, de Zitplaats van de bedoelde Ziekte aangetroffen hebben. Claudini deed te Boulogne dezelfde Waarneeming , en bah om© te Forli. Joubert zegt insgelyks , dat de opening der lyken hem geleerd heeft, dat de Zitplaats van het Zydewee in de Long is. Zwinger en dillemus getuigen het zelfde; en hoffmann fielt in eene Verhandeling over het Zydewee en de Longontflecking , die in 1699 het licht zag, en welke men,in de Verzameling van zyne Werken, geplaatst vind,dat het Zydewee eene ontfteèking van de Long was , en hy haalt verfcheiden Geneesheeren aan, die zulks vóór hem gefchreeven hadden ; in zyne Lcerjiellige Geneeskunde, welke dertig jaaren daar na te voorfebiju kwam , maakt hy van de Longontfteeking en het Zydewee flechts ééne Ziekte. De talryke Waarneemingen van VALSALVA, morgagm , f1scher, gesner , IIALLB.r, pasta , sauvages, lieutaud, sarcone , bevestigen deeze leer. Ik omhelsde ze in 1760, in myne Raadgceving voor de Gezondheid van den gemeenen Man, en in 1762 , gebruikte ik drie en twintig bladzyden van my'n Brief aan den Heer HiRZEL,om dit tegen de ha en ftaaude te hóuden. Ik trok myne bewyzen uit de toevallen der Ziekte, uit de natuur der deelen, uit de opepino-en der lyken door anderen, en uit die, door my zelVenin het werk gefteld. In het jaar 1771 beweerde men deeze ftelling op de Untverfiteittc Edinburg, en de Heer dove wilde het'woord Zydewee uitgeroeid hebben. In 1-78 deed de Heer grüneu - in eene Verzameling v&nJkademifchd Verhandelingen van Jeua, drie kleine overweegingen (*) van (•■•) Ctmmeitiatmts.  VAN HET ZOGENAAMDE ZYDEWEE. 5^ van den Hcogleeraar baldinber drukken , waar in dees geleerde Man, met veel orde en juistheid , heeft aangehaald alle Schryvers die, van de vroegfte oudheid af, de waare Zitplaats der Ziekte zeer wel gezien hadden; en de voortreflyke Schryver van htt Phyfician's Vade Mecum omhelst net zei de gevoelen. Ik kon een groot aantal van andere Geneesheeren, die msgeJyks dit gevoelen toegedaan zvn bybrengen, maar dat getal van aimhaalingeu zoude nutloos en verdrietig zyn. De Waarneemingen van den Heer portal zullen wederom deeze waare leer helnen aanzien yerkrygen en verfpreiden. Ik ben overtuigd dat zy, in korten tyd, die van alle Geneesheeren zal zvn en ik geloove dat men gerust kan ftellen, * * Vooreerst: dat het Ribbenvlies nooit de wezenlvke Zitplaats is van de Ziekte , die men een waar Zydewee noemt. J Ten tweeden-, dat zelfs het Ribbenvlies in deeze Ziekte zeer zeldzaam ontftooken zy — dat, indien zulks al plaats heeft , dit aan de verfpreiding van de ontfteekine der Longen te wyten zy , en dat zyne ontfteekine dl oorzaak van de pyn niet uitmaakt. 5 Ten derden: dat 'er intusfchen fomwylen een ontfteekine van het Ribbenvlies en van de Borstipieren, zonder be leed.ging van de Long, plaats heeft, welke dan de Ziekte v™ » waaraan men doorgaands den naam van het valfche Zydewee geeft; eene Ziekte, voorwaar, zeer zeldzaam ! en waarvan men in Edinburg zegt dat het een Phemx is , die in vyfhonderd jaaren eenmaal gebooren Sta my toe, myn Heer! hier te mogen by voegen. dat ik geloove, dat men zich bedroegen heeft, met U te zeggen, dat bet Geneesmiddel, bekend onder den naam van het Saamgefield C'en/erf, of de Marmelade van" tronchin, zoude bereid worden uit Honigdauw f*) en Gelet van Abrikozen, in water ontbonden. Ik twyffele of die beroemde Geneesheer ze immer op die wvs heeft doen varvaardigen; ik heb ze zeer vaak door zvn ei "n hand voorgefchreeven gezien, en was altoos faameefteld uit gelyke deelen van Honigdauw, versch gemaakte£ van Casfie (f), en Olie var, zoete Amandelen; indie? dl Olie versch is,heeft het middel een aangenaame» fmaak; 1 dit O Manna, (f) Pulpa Cas/ice. Öo 5  brief, over de zitplaats dit is het Saamgefteld Confcrf uit Casfie (a)in de Apotheken zedert twee eeuwen; in fommigeu is het faamsefteld uit Honigdauw, Casfie en Siroop van den Heemst ■ wortel (V)\ in anderen vind men, in ftede van deeze Siroop die van de bleeke Roozen (V) gefteld; de Londonfchè en Edinburgfiche Apotheken hebben 'er het mer°- van Tamarinde, (d) bygevoegd. Boerhave is, seloove ik, de eerfte geweest, die de Siroop van den Heemstwortel de plaats van de Olie heeft doen vervangen en tronchin plagt dit voorfchrift van zyn wydvermaarden Meester doorgaands te volgen; ik doe het fomwvlen met de Olie, doch meermaalen met de Siroop van den Heemstwortel, bereiden ; in eenige gevallen maake ik gebruik van de Siroop van de zoete Amandelen (e) van Zuikerei (f\, of van de vyf openende Wortelen (g). De byvoeging der Tamarinde is met ?I I°k heb"! eer met byzondere hoogachting te zyn, Wel Edel, Zeer Geleerd Heer! Uwe zeer ootmoedige en bereidvaardige Dienaar, tissot , M. E>. Laufanne, den aojie» der Wintermaand, 1789. Ik neeme deeze gelegenheid waar, om my , over de behandeling der genoemde Ziekten, het zoo genoemd ^Se namelyk, en de Longontfteeking, een weinig "V^rEc Gaarne, dat, zedert de Werken van tissot Zieken voor minkundigen'het licht hebben gezien, de vooroordeelen, omtrend het gebruik van verhittende mid- JffiS1 hèete en vooral ^^^^^Skens worden weggenomen, inzonderheid by Dorp-U» IZgynTeT jonge"%Doctoren , die toch immers weMiet fa) Eleüuanum è Cafia vel diacafia. <£) Syrupus Althece. iCO Syrupus Rofarum pallidarum. ^ Pulpa Tamarïndorum, (O Syrupus Anygddinus. (ƒ) Syrupus Cichorei. Oj) Syrupus 5 Radium aperientium.  van het zogenaamde zydewee. 543 meest gebruik van deeze boeken maaken. Doch het icbynt my toe, dat men, door foortgelyke wys van ichryven, wederom andere mishagen in de behandeling der Ziekten voortgebragt, of ten minden gevestigd, heeft Laaten de gemelde Ziekten ten voorbedde mogen ftrekken 1 Hoe veele beoeffenaars der Geneeskunde zVn 'er met, die zoo ras zy Hechts den naam van ,Zydewee en Longontfteekmg hooren noemen, of dat zy eenige wer zenlyke tekenen van dezelven by hunne Lyders ontdekken,daaalyk nergens anders dan op Aderlaatingen, Spaaniel^ Vhepleisters, verzagtende en verkoelende Salpeterachtige dranken, denken ?Indien men by herhaaling bloed afgetapt, de gezegde middelen aangewend heeft, en de Lyder fterft, waant men zich zeer wel van zynen pligt gtkweeten te hebben: men heeft geen ander denkbeeld omtreiid de geneezing deezer Ziekte, dan daar het eene pntfteeking van de Long is, zy ook niet anders, vooral m dit ede ingewand, dan door Aderlaatingen en de gewoone verkoelende Artzenyen , kan worden weggenomen • en men had inderdaad gelyk, indien de Ziekte altoos e^wezcnlyke Ontfteeking ware; doch dikwerf is ztSk. het geval niet. Men behoorde dus, myns bedunkens ZdT^Le geeVÊn °mtreilt den verlchillenden aar tL> , * ekt^' 200 Wel aIs alIe ande"> op verfchil! lende tyden van het jaar aanneemen. Men behoorde eenvouwige doch zekere, gidfen aan te wyzen, om niet altoos in het duistere te laaten omdoolen ; kortom, men moest in dergelyke, even als in alle andere Genees kundige Werken meer doen zien, welke Sen aa l : luchtsgeflcdheid en de algemeene aart, die 'er in alle ziekten op zoodanigen tyd aangetroffen wordt beeftlangs deezen weg zoude men van tyd tot tyd helpen voortplanten de leer, waardoor de naamen' van hippoc^ates, sydenham, huxham en anderen, tot het laatfte nagedacht altoos zullen worden overgebragr, en welke stoll , guant, de ple nich en meer andere der hedendaagfche Geneeskundige Schryveren , der vergetelheid waaraan zy fchier was opgeofferd, onttrokken hebben dü.w?£dh°L Zy Zlch ,iusge,yks 200 beroemd als ve dienstlyk hebben gemaakt. Wanneer tissot zegt, „ dat in het begin eener Lon*, ontfteek.nge zich lomwylen poogingen tot braaking pdpen, waardoor onkundigen bedroogen worden, en menig-  54? BRIEF, OVER DE ZITPLAATS nigmaalen een braakmiddel hebben voorgefchreeven , het geen doorilyk is («)," en „dat hy in de behandeling der Longontfteekinge niet gerept heeft van Braak-, noch van. Buikopenende middelen, naardien zy in deeze Ziekte geheel ftrvdi°- zyn Qb)," is zulks , onzes oordeels, voor minkundi4n°te onbepaald gefproken : wy gelooven, dat dit gezegde0 alleen kan toegepast worden op de behandeling eener Waare, ongemengde, Longoniiletlüng, die 'er in fommige settellen, en op veele tyden, voorzeker aangetroffen wordt; doch op andere tyden , en in andere menfchen , is dc Ziekte op'verre na zoo eenvouwig niet, maar deelt of in het zinking-, of in het gal-, of in het flymachtige, of, het seen echter ook zeldzaamer gebeurt, zy heeft byna niets van het mare ontdeekingachtige: zullen nu niet veelen, die de aangehaalde plaatfen leezen, tot het denkbeeld ger bragt worden, dat, zoo dra 'er Hechts eenige tekens van ontlteeking voorhanden zyn, alle Braakmiddelen terftond moeten afgekeurd worden? behoort dit niet mede onder de Vooroordeelen? en emdelyk, zal dit veele Lyders niet doen omkomen, die men anders m het leven zoude konnen behouden? Ik beken, dat tissot, in een ander Hoofdftuk, over de Galachtige Longontjleekingen en Zydavcën, Braakmiddelen toeftaat; maar, behalven dat hier als van eene geheel andere Ziekte, en wel van eene Rotkoorts, met verftopping in de Long, gefproken wordt, en waar door wv niets anders kunnen verdaan, dan dat men in dit geval de oorfprong der Ziekte zoo niet geheel ten minften voor zeer ver het grootfte deel, aan Gal heeft toe te fchrvven, zal men echter ook hier geen Braakmiddelen mo-en toedienen, voor dat alle ontfteeking-gelleldheid ten eeneiunaale verdreeven is; daar intusfchen de ondervinding leert dat, indien 'er galachtige onreinigheden m de Maag en Darmen zyn , de toevallen , die aan eene ontftee\r\m in de Long en Zydewee eigen zyn , of dezelve voortbrengen, of vermeerderen en verzwaaren , deeze met voor de toediening van Braakmiddelen of verminderen, of geheel verdwynen zullen. Het aantal der Waarneeminten van de beroemdfte Geneeskundigen, die tot ftaa- ving (d) Zie nssoTS en bickers Raadgeeving voor de gezondheid van den gemeenen 'Man, 4de Druk, Ao. 1780, bladz. 50. (b) i. f- PeS- 57'  VAN HET ZOGENAAMDE ZYDEWEÈ. 549 ving van dit gefielde kunnen firekken, is zoo verbaazend groot, en thans (ten minften zoo ik hoope) by alle Geneesheeren , die den naam van een regtfchapen Artz waardig zyn, zoo wel bekend, dat ik het noodloos achte ze hier ten betooge by te brengen. Het is dus zoo yslyk niet, een Braakmiddel-in Longontfteekingen te geeven, nuts deeze maar door de prikkeling eener galachtige ftoffe veroorzaakt of verflimmerd worden. In eene Bioedfpuwitig of liever Bloedhoest zyn de bloedvaten in de Long of verwyd , of reeds gebroken; ui dit geval zouden dus de Braakmiddelen vooral lchadelyk zyn, en, niettegenftaande dit, hebben de waarneemingen geleerd, dat herhaalde Aderlaatingen de Ziekte niet flechts niet verminderde , maar verergerde, en dat, integendeel, Braakmiddelen dezelve fchielyk en veilig wegnamen; en ik herinnere my nooit, dan met het grootfte vermaak, hoe ik eenmaal zeker jong Heer , die een hevigcn Bloedhoest had, en by wien zigtbaare tekens eener galftoffe m de Maag aanweezend was, doch die men niet had durven aantasten; maar-waar men integendeel, met ruime cn herhaalde Aderlaatingen en verzagtende Borstdranken, de Ziekte hadt getragt te overwinnen, dooréén toegediend Braakmiddel, en daarna met verzagtende Dranken , waarin ik de Tamarinde liet doen, het graf tot nog toe ontrukt heb. ik fchryve dit intusfchen niet, om de nuttigheid der Aderlaatingen in genoemde Ziekte te betwisten; ik wenIche hartlyk, dat men, in zeer veele gevallen, waar zv aangeweezen worden, haar fooediger en ruimer in het werk (telde dan men fomwylen wel eens ziet gebeurenmaar myn doelwit is, om tegen te gaan, dat, terwyl men bezigjs om eenige vooroordealen uit te rooijen men geen aanleiding geeft, dat 'er op nieuw andere, en niet min gevaarlyke gebooren worden, en om, ware het my mooalyk, iets toe te brengen tot de verfpreiding dier gewigtige leer, dat men, in de behandeling der Ziekten minder op derzelver naam, dan op de geaartheid, heeft acht te geeven. In een Hoofdftuk over de Longontfteekingen en Zyde. ween zal men dan, onzes oordeels, moeten leeren; Voor eerst; dat, naarmaate deeze Ziekten van eenen waaren en ongemengden ontfteekingachtigen aart zyn naar die maate ruime en fpoedig herhaalde Aderlaatingen, verzagtende, verkoelende en verdunnende Artzenyen, week- maa-  jjg0 BRIEF , OVER DE ZITPLAATS maakende Klistceren, en warme , pynftillende, niet kelende, Pappen te ftade komen. Tc« dat, wanneer de Ziekten meer uit gal- ftoffeu geboren worden, de braak-, ontbindende- en binkopenende middelen meer in aanmerking komen. 'Ten derden: dat, wanneer de genoemde Ziekten eene Zinkingachtige natuur hebben , de Aderlaatingen fpaarzaamer, en de aanlegging van Spaanfche Vliegpleisters meerder dienen in het werk gefteld te worden; en eindelyk Ten vierden: Am, naarmaate de vereenigmg der onoerfcheiden geaartheden meerder is, 'er ook meer omzichtigheids en oordeels vereischt wordt, om te belhsleii, welke der gemelde middelen behooren aangewend te worden, waarin echter de faizoenen, de, in der.}**?*%?™??* tvd, heerfchende koorts, de luchtsgefteldheid, Temperament, Ouderdom, enz. als de zekerde baaken moeten worden aangemerkt. Eene Longontfteeking en Zydewee zullen dusjjy voorbeeld in de maanden November , December, january, wanneer 'er N. N. O. winden gewaaid hebben , en fneeuw gevallen is , en de heerfchende geaartheid van alle ziekten meer of min ontfteekingachng is geweest, £eheel anders moeten behandeld wordeu , dan dat men deeze ziekten in den Zomer en het Najaar, wanneer Z. Z. W. winden gewaaid, het langduung warm,droog ot regenachtig weder is geweest, en de heerfchende koorts van eenen galachtigen aart was, zou moeten tegengaan, doch laaien de heerfchende koortfen wederom van eene andere natuur zyn, zoo dat ze in het eerfte geval gal-, en in het tweede ontstekingachtig waren, dan zal men , öiettegenftaande den Winter , aanleiding tot onttteekmg e„ de Zomer tot galziekten geeft , meer omz.gt.g- heid zoo wel met de aderlaatingen in het eerfte geval, als in het tweede, met de braakmiddelen,noodig hebben. Ik heb dus , met het grootfte genoegen ,.gezien , dat myn oude Kunstvriend, de Heer bickek , die fchrandere en vlvtige Artz! in zyne voortreflyke Aantekeningen op het Werk van den Heer pringle (*) , (die mede de tcjgant. fteeking en het Zydewee als eene Ziekte befchouwt) het voetfpoor van den Hoogleeraar stoll volgend^ (*) Verhandeling over de Lcgerziektai , I. D. bladz. 289 en 290. 233 en vérv, 240.  van het zoogenaamde zydewee. 554 een veel duidelyker onderfcheid in de behandeling dier Ziekte heeft gemaakt, dan wel in Raadgeeving voor deGezondheid van den gemeenen Man; het heeft my echter toegcfcheenen , dat hy ook hier niet duidelyk en breedvoerig genoeg heeft aangetoond , welke invloed de onderfcheiden faizoenen, heerfchende luchtsgedeldheid . en geaartheden der Koortzen , zoo wel op deeze als andere, Ziekten hebben. En gelyk nu deeze gewichtige waarheid toepasfelyk is op deeze Ziekten, tot welker geneezing zeer vaak niet anders dan de ontdeeking tegengaande Geneeswys gevorderd wordt, heeft zy haareu invloed ook op Ziekten, ter welker bedrydmge men gewoonlyk lynregt tegeuover°eftelde braakmiddelen namelyk, in zeer veele gevallen niet te onregt, hemelhoog verheft. Laat ik den Kinkhoest hier tot een ander Voorbeeld mogen bybrengen. - Laaten wy toeftaan , dat de naaste oorzaak eene prikkelende ftof , geplaatst in de kliertjes van de luchtpyp en des keelgats ■ dat die ftof eene foortlyke fmetftof, door de lucht aangebragt, zy; zal men dan, zoo ras men erkent, dat de Ziekte zich aan geen faizoen houd, maar dat zy na alle weersgety wordt waargenomen , kunnen yastitellen, dat de gefchiktfte manier om den Kinkhoest in zyn begin te ganeezen , in het gebruik van Braakmiddelen beftaat ? is dit niet veel te algemeen gefproken ? heeft men het niet voor eenen Wiskundigen regel , door de VVaarneeroingen van hippocrates af tot stoll toe gedaan , te houden, dat de Ziekten door onderfcheiden fmetftoffen voortgebragt , den aart aanneemen van de heerfchende Koorts, die'er op dien tyd als ze aanweezend zyn , plaats heeft ? de ondervinding leert, dat deeze niet altoos dezelfde is. De waarheid hiervan wordt maar al te duidelyk bevestigd in de onderlcheiden handelvvys , die Kinderpokjes, Mazelen en Roodvonk, op verfchillende tyden, in onderfcheiden Epi. domen, vereifchen; en hy, die zulks eenmaal naar waarde heeft bevroed, zal zich moeten bedroeven,dat men by aanhoudenheid , in veele Geneeskundige boeken ffi' ha, Kamfer, Vitrioolgeest, Spies glasmiddelen, enz. als foortlyke onwaardeerbaare middelen blyft uitventen, daar zy niet dan in bepaalde gevallen, en op zekere tyden, van de grootfte nuttigheid zyn: hy, die eenmaal het gewigt deezer waarheid naar waarde heeft bezeft, zal zicli moeten verwonderen, hoe dat fommige Geneesheeren blyven waa-  g£è BRIK F, OVER OE ZITPLAATS wannen , dat 'er een foortlyk inwendig middel uitgevonden of nog uit te vinden zy, het geen in de Kinderpokies op alle tyden en in alle Lpidttnien, als een onfeilbaar tegengif zou konnen dienen. Even zoo heeft de. ondervinding geleerd, dat 'er fommige Epuhmen den Kinkhoest geweest zyn, waarin, byaldien de Aderlatingen en de loutere Ontdeeking tegengaande geneeswys «iet wieiden aangewend, byna alle Lyders >n eene onherftelbaare Longteering vervielen. Indien dan de Kinkhoest ,b. v. inden winter of de lente beersebt, op tyden dat 'er eene langduunge koude plaats beeft N N. O. winden gewaaid hebben, en dat er, in alle vóórkomende ziekten , eene ontlleekingachuge geaartheid aangetroffen wordt,'zal men dan met het gebruik de Braakmiddelen niet zeer omzichtig moeten te weik -aan? is dit niet te meernoodzaakelyk, naarmaate de frnetïtof voorondcrfteld wordt te werken op het keelgat, ftrot- tenhoofd, de luchtpyp. en haare takken deelen, die het meed aan ontfteeking onderheevig zyn , en by wien eene geringe eerstbeginnende ontlteekmg, nier zelden te laat gekend! een fchielyken dood veroorzaakt? leert de onoeSding ons niet, dat dit ook in kinderen van Sten ouderdom plaats heeft, en dat wy misfehien al e fchroomachtig zyn om in deeze voorwerpen bloed te doen tappen? en eindelyk heeft dan stoll met, met het oroo fle regt, wanneer hy over de geneezing van d nShoest handelt, gezegd (*), „ dat Jy het voor overtollig rekent, eene bepaalde geneeswys voor ce fchryven daar de onderfcheiden Epidcmien, door dc SchryyeJeS te boek gefteld, zoo verfciiillende zyn, en de Ziekte £ onderfcheiden opzigten by onderfcheiden toevallen ook veheel anders moet weezen." _ - * He heeft my dus regt gegriefd, dat deeze Verhandeling benevens eenige, met deeze leer overeenftem mende kone ftellingen (t) , niet onder het oog van de Heer veirac fchynén gekomen te zyn; zoo dit hadt mogen gebeuren, zouden zy immers niet onder de laaide m Se beknopte opgave van fommige Verhandelingen en Waarneemingen, agter zyne fchoone Verhandekng onr r*> Zie Abhandlung von dem Krampf busten, geplaatst in dj Wiemifcht Beytrage von j. mohreni.eim, 2 B S 29. m (t) Zie stoll, R.M.T0.11. 2. pag. 182 {#, Fmdob.  van het zoogenaamde zydewee. 553 den Kinkhoest (*) gevoegd, zyn gefteld geworden. Méérmaaien fprak ik met mynen opregten Vriend, den vernüïtigen en oordeelkundigen pugys, om de Verhandeling van den Hoogleeraar stoll in ons magazyn te plaatfen, en dit zoude ook gefchied zyn, indien de omftandigheden , waarin het Vaderland zich toen bevond doch hiervan met meer!! Ik wil echter hierdoor aan de waardy der Verhandelinge van den, met het grootfte regt wydvermaarden , Heer veirac niets verminderd hebben: niemand toch is 'er, die zyne redeneer- en fcbryfwyze meer roemt - niemand, die meer in de gelegenheid is geweekt om zyn vernuft, oordeelkunde en fchier onbefchryflykc noestigheid telkens te bewonderen ■ niemand, die misfehien meer overtuigende blyken eener allezins edelaartige vriendfehap van hem genooten heeft, dan ik! Doch'de overtu'ging alleen van de noodzaakelykheid, om in alle Ziekten \ en inzonderheid van de zoodanigen, die doorgaande kunnen heerfchen , den, boven alle andere, hoog te waardeeren regel in derzelver behandeling voor oogen te houden, dat, namelyk, de ftvzoenen, luchtsgeftetdlieid, en de heerfchende aart van alle voorkomende ziekten, den Geneesheer moeten ontdekken, welke middelen hy tot derzelver geneezinge heeft aan te wenden, deed my beftuiten , om de bovengemelde aanmerkingen op het papier te ftellen, en indien ik ooit mogt hooren, dat zy ter onderrigtinge van iemand, die de Geneeskunst beoeffent gediend hebben, zal ik my ten hoogfte verblyden, dat geene verkeerde vrees my te rug gehouden heeft om ze het licht te doen zien. l. nolst. zwolle , den 18 van fFjmnaand, 1790. * C 3 Door het Provinciaal utrf.chtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, den 17 Juny, 1789, met de Gouden Medaille bekroond. V. deel. mengelw. no. 13. Pp NA-  554 NATUURLYKE HISTORIE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN MUSCAAT-EEND. (Volgens den Heer de buffon.) Deeze Eendvogel, doorgaans in 't Fransch Canard dTnde, Cane de Guinée , of Canard de Barbarie , in 't Engelsch Guiny Duck, Muscovy Duck, of Indian Duck, in 't Hoogduitsch Endianifcher Entrach, Turkisch Endte, in 't Italiaansch Anatre dTndia en Anatre di Lybia, en in 't Latyn Anas Indica, Anas Lybica, of Anas Mofchata, geheeten, ftaat by ons bekend onder den naam van Muscaat-Eend; een naam , daaraan gegeeven, van wegen een vry fterke Muscaatgeur, welke dezelve van ïich geeft (*). De Muscaat-Eend is veel grooter dan onze gewoone Eendvogel, en zelfs veel grooter dan eenige bekende Eend: dezelve haalt, van den punt des Beks tot het uiterfte van den Staart gemeeten, twee voeten. De geheele Pluimadie is donker-zwart, met een groenen gloed op den rug, en doorfneeden met een breeden witten band over de dekveeren der vleugelen; by de Wyfjes is, volgens aldrovandus , de Hals van vooren met eenige witte veeren gemengd. Willugiujy zegt geheel witte Wyfjes gezien te hebben (f); ondertüsfchen is het overeenkomftig met de waarheid, dat, naar 't getuigenis van lelon, het Mannetje, zo wel als 't Wyfje, zomtyds geheel wit is, of meer of min gemengd van kleur ($): deeze kleurverandering, in wit, is vry algemeen in rasfen, die Huisvogelen geworden zyn; dan het -(*) In 't Engelsch, fchrvft ray, wordt deeze Eend Muscovy Duck geheeten, niet om dat dezelve uit Muscovie herwaards overgevoerd is; maar van wegen dc Muscaatlugt, die dezelve vry fterk van zich geeft. De Indifche Eend, vermeldt ons le page du pratz, is eigen aan dit Land (Louiftane'); dezelve heeft aan beide de zyden van den kop roode plekken, fterker rood dan die van den Kalkoen: het vleesch van de jongen is zeer lekker; maar dat der ouden, inzonderheid der Mannetjes , riekt na Muscus; zy zyn zo tam als de Europifche Eenden. Hist. Nat. de la Louijiane. Tom. II. p. 114. Ct) Willughby, p. 294. Ci) Belon, Nat. des Oifeanx, p, 176.  VAN DE MUSCAAT-EEND. 555 het merkteken, 't welk de Muscaat-Eend onderfcheidt, is een groote plek kaale huid, rood en met knobbeltjes bezet, aan de wangen, zich achter de oogen uitllrekkende, en dat op den wortel van den Bek zich een rooden knobbel verheft, door belon by een kers vergeleeken; van het achterhoofd hangt, gelyk aldrovandus opmerkt, een krans veeren af, in de gedaante van een kuif, welke het Wyfje niet heeft; het Wyfje is ook wat kleinder dan het Mannetje, en mist den knobbel op den Bek. Beide zyn ze zeer lang van Pooten, hebben groote nagelen , en die van den binnenvinger gekromd: de randen van de bovenkaak zyn fterk getand , en een fcherpe gekromde nagel wapent het uiteinde. Deeze groote Eendvogel heeft een zwaare ftem, doch zo dof, dat men dezelve bezwaarlyk kan hooren, of hy moet vertoornd zyn. Scaliger bedriegt zich, wanneer hy denzelven als ftom befchryft. Hy gaat langzaam en bezwaarlyk, 't geen egter niet belet, dat hy, in den wilden ftaat, volgens het berigt van marcgrave, op de boomen rust. Het vleesch is goed, en in America zelfs hoog geagt, waar men een groot getal deezer Eendvogelen aankweekt; van daar hebben ze in Frankryk den naam van Canard d"Indie: egter weeten wy niet, vanwaar deeze Vogelfoort tot ons gekomen is : zy is in 't Noorden even vreemd als in onze Gewesten (*); en 't is alleen door eene misvatting der woorden, dat de Overzetter van albin deezen Vogel Canard de Moscovie noemt; ray heeft ter boven aangehaalde plaats , by voorraad, zich tegen zulk eene misneeming verzet. Wy weeten alleen, dat deeze groote Eendvogels voor de eerfte maal in Frankryk zich vertoonden, ten tyde van belon, die ze Canes de Guinée noemde. Alduovandus zegt, dat men ze ten zelfden tyde van Cairo in Italië bragt; het blykt uit het geen marcgrave deswegen gefchreeven heeft, dat die Vogelfoort te Bra/il zich in 't wilde onthoudt; want men kan niet nalaaten, de Muscaat-Eend te herkennen in zyn Anas fyhestris magnitudine Anferis, of Bosch-Eend van grootte als een Zwaan, even min als in de 'Tpeca-gacu van pison. Vol- (*) In pmiiis Magmtnm culta, miUibi Succice fpontanea. Fatt7w Suec. Pp a  556 NATUURLYKE HISTORIE Volgens den laatstgemelden Schryver wordt deeze groote Eendvogel even goed vet in den gevangen, als in den vryen, (laat, en is dezelve zeer aan te pryze.n van wegen deszelfs uitfteekeude vrugtbaarheid: het Wyfje legt zeer veel Eiieren, en kan bykans in alle tyden des jaars broeden. Het Mannetje is zeer fterk op 't paaren gefteld, en onderfcheidt zich, onder de vogelen van zyne foort, door de grootheid der deelen, tot de voortteeling gefchikt: alle Wyfjes ftaan hetzelve aan, en de. mindere foorten worden van 't zelve niet gewraakt; hy vermengt zich met de gemeene Eenden, hier uit komen halfflachtige voort, dié men als Onviugtbaar aanziet, misfehien alleen uit vooroordeel (*). Men fpreekt ook van het paaren deezes Eendvogels met een Gans; doch dit valt waarfchynlyk zeer zeldzaam voor fjf), terwyl de andere vermenging dagelyks werk is in de Vogelpleinen onzer Volkplantercn van Caycnne en St. Domingo (§), waar deeze groote Eendvogels in den tammen ftaat leeven , en vermenigvuldigen gelyk de andere Eenden. De Eijeren zyn geheel rond; die der jonge Wyfjes groenagtig, deeze kleur verbleekt by de volgende legzels, naar het getuigenis van willüohbv. De Muscusgeur; welk deeze Eenden uitgeeven, ontftaat, volgens bar re Re , in een geelagtig vogt, zypelende uit het klieragtig gedeelte van den Stuit (**). In den wilden ftaat nestelen zy op de vermollemde boomftronken , en de Moeder neemt de fongen, zo ras zy uit zyn, den een na den anderen m den bek en werpt ze in 't water (ff). Het is zeker, dat de Krokodillen en Kaimaus eene groote vernieling onder deeze Eenden aanrigten: want men ziet naauwlyks ooit meer dan vyf of zes jonge Museaal-Eenden by den anderen; fchoon zy (*) Hist. de l'Acad. des Sciences, Anno 1760, p. 17. Frisch getuigt het zelfde. (f) De Heer de tilly hadt aframmelingen van zulk paaren gezien , die van den Vader en de Moeder beide de tekens droegen; doch hy kon niet zeggen, of deeze halfilachtigè voortteelden. (5) Oviedo, Lib. V. cap. 9. Hist. Gen. des Voyages, Tom. XII. p. 228. C**) Trance Equinoxiale, p. 123. (tt De Wilden, die dit kunnen waarneemen, hebben dit den Heer de la bobde verzekerd.  VAN DE MUSCAAT-EEND. 557 zy een veel grooter getal eijeren leggen. Zy eetcn in de moerasfen het graan van een Gewas, Riz Sauvage geheeten: 's morgens vroeg vliegen zy uit na deeze onmeetbaare, onder 't water (taande, velden; 's avonds trekken zy weder na zee; het heetfte gedeehe van den dag brengen zy door, op digtgetopte boomen gezeten; zy zyn woest en wantrouwend; niet gemaklyk laaten zy zich naderen, en vallen zo bezwaarlyk te fchietèn als de meeste Watervogelen (*). (*") FxtraÏÏ du Journal des Voyages'de M. de i.a borde, dans Vinterieur des terres de la Guyane. Journal de Pliyjïque du Mots de Juin, 1773. BliRIGT EENER REIZE NA MONT-ROSE. Door den Hoogleeraar de saussure. (Vervolg van Bladz, 530.) Beis van Domo d'Osfola na Macugnaga. ' nr*ot op een en een halve myl beneden Domo d'Ot/ola, I volgden wy den weg van het Meir Majeur, welke ook die van Milaan is; doch daar, in dede van de 2occia over te trekken , volgden wy den rechten oever dier Riviere , om drie vierde myl verder te gaan na Pie di Muiera, een Dorp, gelcegen aan den voet des Bergs, by den ingang van Val /Inzasca, en twaalf Roeden laager dan Domo d'Osfola. Aldaar begint men om de Mynen van Macugnaga te denken , als men de Kerk van het Dorp en het Paleis van testoni ziet, gebouwd door een Capitein van dien naam, voor het goud uit die Mynen gehaald (t). Indien men geen weg tusfehen de acht en negen mylen agtereen allegt, van Pie di Muiera tot Macugnaga, vertoeft men, gelyk wy deeden, te Vanzon, op vier en drie viertje myl van Pie di Muiera. Men kan daar zyn intrek neemen by den Heer jean bapttste pazuzz"a, een Koopman, die, eigenlyk gefprooken, geen Herberg houdt; maar de Reizigers, d.e by hem vertoeven, zeer (t) Volgens de middaghoogte der Zonne, door myn Zoon genomen te Pie di Muiera, ligt dit Dorp op de Breedte vaa 4ö*. 3- 43'. PP 3  558 BERIGT EENER REIZE zeer wel, en voor een maatigen prys, onthaalt. Vanzon ligt op de hoogte van 357 Roeden. Deezen weg afleggende, ontdekt men door de tusfchenruimten de bergen van Macugnaga; doch , bovenal , drie vierde van een uur vóór men te Vanzon komt, in het Dorp van Ponte Grande, heeft men het genoegen, dat zich voor het oog opdoet Mont-Rofe, of ten minlten drie van deszelfs hoogfte toppen, en de Pic Blanc CPizzi Blanco), welke zy beklommen hebben. Min gaat de brug niet over, om te Vanzon te komen; maar men moet tot op die brug halfweg gaan, om het gezigt van dien fchoonen Berg te krygen, welke zich van daar zo heerlyk en grootsch opdoet, als Mont-Blanc van de brug van Salenche te zien. Mont-Rofe heeft zelfs het voordeel, van zich omringd te vertoonen door het fchoone groen van de naauwe en diepe valei Anzasca, waarby de witheid van de,fneeuw en het ys overheerlyk affteeiven. Wy bleeven vier uuren van Vanzon te Macugnaga, het hoogstliggend Dorp van Val Anzasca. Deezfi Valei is opmerkenswaardig , uit hoofde van derzelver fchoonheid, en durf ik zeggen, van de grootsheid des groeis: overal, uitgenomen in het hoogfte en koudfte gedeelte der Valeien, zyn de wegen befchaduwd door aangebonden geboomte, die ze geheel bedekken , gelyk oudtyds de laanen in de tuinen onzer Vaderen overdekt waren. Andere aangehoudene Boomgewasfen, door muuren onderfteund, bedekken het hangen van 't gebergte : want door dit geheele land heen kweekt men geen wyngaarden, dan dus aangebonden. Maar op de plaatzen , waar de zyden van 't gebergte, uitgegroefd door de waterftortingen, hoeken vormen , voor bevogtiging gefchikt, vindt men velden, befchaduwd door Kastanieboomen, van eene bewonderenswaardige grootte en fchoonh id., en dikwyls vormt een waterftroom een waterval , die deeze fchoon belommerde ftreeken eene nieuwe fraaiheid byzet. Boven dit alles is in deeze Valei opmerkelyk, dat dezelve, om zo te fpreeken, geene grondvlakte heeft: de twee tegenover elkander ftaande wfhellingen vereenigen zich aan derzelver voetftuk, en vormen een fcherpen hoek , waarin de Rivier Lanza ftroomt. De talryke Dorpen, die de valei bevolken, zyn bykans alle g.-bouwd op de fchuinfche afhellingen vaa  NA MONT - ROSÉ. 559 van 't gebergte, of op de kleine vlakten dier zelfde afbellingen. De ftoffe van 't gebergte zelve, op den weg dien wy hielden, tot een myl beneden Vanzon, is een geaderde rots, beftaande uit witte veld- fpath en donkere mica, gelyk die der Valei van Marttgny (*). Men ziet 'er dezelfde verfchynzels van gekronkelde aderen, aderen van witte en zuivere veld - fpath ; doch altoos verward gecristallifeerd. Men vindt 'er ook foorten van Porphyren, Steenen gemengd met zwarte fchorl en veld-fpath; doch hier is de rots zomtyds doorfneeden door laagen en aderen van groene flcatites of fpekfteenen, die men in de Valei van Marttgny niet aantreft. De ligging van de beddingen der rotzen is doorgaans rechtftandig , de rigting van derzelver vlakten loopt meestal evenwydig met die der Valeie , die van het Noord-noordoosten na het Zuid-zuidwesten ftrekt. Vanzon naderende, en boven dit Dorp, ontmoet men blokken van granit, geaderd , met groote cristallen van veld-fpath: deeze blokken fchynen van het hoogfte der bergen afgekomen; maar een myl hooger, uit het Dorp Ceppo-Morelli gaande, vindt men rotzen, in ftede van dezelfde graniten. hen myl hooger op , dan 't gemelde Dorp, naa dat men een groote dwarsliggende rots is overgetoogen, die op eene .zeldzaame wyze de Valei als affluit, komt men in de ftreek der Goud-mynen; men ziet bykans by elke fchrede , die men vordert , ter rechter- en (linkerhand der Valeie, de ingangen der mynen, en aan den oever van de Lanza de Molens, om de erts af te wasfchen. ik zal vervolgens een denkbeeld van deeze Goud-mynen geeven. Digt by de brug del Vando vonden wy een fchoon blok granit, in welks midden eene verzameling was van groote zeshoekige cristallen van zwarte fchorl, omringd door een mengzel van witten veld-fpath en zilveragtige talk Qnica). Omtrent den middag kwamen wy te Macugnaga, wy waren betoverd door de ligging van dit Dorp; dc huizen, deels van fteen , deels van hout, doch netjes en vast gebouwd, ftaan afgezonderd in velden, tusfehen bei- (*) Voyages dans les Alpes, 1047. fjfc. Pp 4  56"0 BERIGT EENER REIZE NA MONT - ROSE. beiden vertoonen zich boschfes. Deeze velden vormen eene zagthellende vlakte, welke zich uit ftrekt tot den voet dér rotzen van Mont-R>fe, die den omtrek uitmaaken van deeze bevallige ftreek. Dan wy hadden reden om weinig voldaan te zyn over de gastvryheid der Bewoonderen: niemand hunner wilde ons huisvesting verkenen; wantrouwend, weinig aan vreemdelingen gewoon, en misfehien ontzet over ons aantal, weigerden de Herbergiers zelve ons in te neemen. Wy (tonden op 'l punt om onze tenten te fpannen , en eene vlakte_ tot ons verblyf te kiezen , wanneer de Priester., wien ik myne brieven van voorfchryving vertoonde, aan verfcheide Perfoonen in de Valei, doch die tot ons ongeluk alle van huis waren, ons een aanvangelyk verblyf gaf, en aan den voornaamften Herbergier, anton mazia del i'kaio, die op een myl afftands van het Dorp woonde, een b/jef.'fchreef. Deeze haalde hem over om ons te ontvangen. Die Herberg was elf dagen lang het middelpunt, waarin wy van onze omzwervingen te rug kwamen: wy vonden 'er ons wel gehuisd, doch hadden geene andere Leevensmiddelen, dun die wy van Vanzon deeden komen (*,: want de Inwoonders van Macugnaga, en de Priester zelve, gebruiken niets dan Melkfpyze en Roggebrood , 't welk men zes maanden op een {aar in voorraad bakt, en 't geen men niet dan met een. byl aan ftukken kan krygen. (*) De Herbergier del prato heeft my verzogt, dc Reizigers , die ten oogmerk hadden na Macugnaga tc 'gaan. te verwittigen, dat zy hem vooraf zouden fehryveu, om tegen dien tyd voorraad op te doen, en alles tot hun onthaal gereed tQ maaken. (V Veryolg hier naa.) ij-'-  GEWOONTEN EN ZEDEN DER OüDE PERSEN, ENZ. 561 opmerkenswaardige oelykvormichzid tusschen DE gewoonten en zedem Of'r öuoe pkrsewj en die oer he oen d aa' sc he abyssin1ers. (Vervolg van en Slot bladz. 441.) yeklzaam werden de Koningen van Abysfinie gezien ^ door-hunne Onderdaanen.' Jusiinus zegt, dat de Perfiaanen den perfoon huns Konings verbergen om den eerbied voor zyne Majefleit te Vermeerderen.' En t was eene wet van pk iqc.es , Koning der Meden, dat het memand zou vryltaan, den Koning te zien: welke fchikking zo oud was als de tyd van semirams, van wiens Z'on NiN.as,men verhaalt, dat hy in zyn Paleis eenen hoogen_ ouderdom bereikt heeft, zonder dat men wist, hem ooit buiten 't zelve gezien te hebben Oeeze ougerymde gewoonte lag den grond tot veele misbruiken. In Perfie bragt dezelve twee Officiers voort, die den naam droegen van 's Konings O 'gen en Uoren en de gevaarlykc bediening waarnamen, ik meeu gevaarlyk voor den Onderdaan , om voor hun Souverain te zien en te hooren. Jn Ahsfiml, is een Officier s Konings Mond geheeten: want deeze van niemand gezien wordende, lpreekt hy in den derden perloon: Hoort, wat de Koning tot u zegt! de gebruiklyke aanvang van alle Koninglyke bevelen in Abysfinie, en 't geen volgt , heeft de kragt van eene Wet. In denzelfden ftyl begint josepiujs een Bevelfchrift van cyrus , Koning van Perfie „ cyrus, de Koning, zegt" - en gewaagende van het bevel van cambyses, „cambyses, de Koning zegt. Esdra fchryft: „ zo zegt cyrus Koning van Perfie"; en neruchadnezar zegt tot hotOFERNEs : Dus fpreekt de Groote Koning , en Heer „ der geheele Aarde." En was -dit waarfchynlyk de oorfProng_ der Ldrrten , toen het fchryven by de Vorften weinig 111 gebruik was , en 't zelve by de Onderdaanen weinig verdaan werd. Staatlyke Jachtpartyen waren altoos in gebruik by de Koningen van Abysfme en Perfie. In beide de Koning, ryken was het een misdryf voor een Onderdaan, het Wild te treffen , vóór dat de Koning zyn Sneer 'er 00 geworpen hadt. Deeze ongerymde gewoonte werd door PP 5 AR-  $62 gewoonten EN zeden der oude PERSEN , artaxerxes LONGiMANüs, in het eene afgefchaft, ea door yasous den grooten, in het andere, eerst met den aanvang der voorgaande eeuwe , vernietigd. De Koningen van Abysfinie zyn boven alle Wetten verheeven. Zy zyn de opperden in alle Kerklyke en Burgerlyke zaaken; het Land , en de Perfoonen hunner Onderdaanen, zyn even zeer hun eigendom; en elk Inbooreling is hun gebooren flaaf; draagt hy een hooger rang, 't is door 's Konings gift ; want zyn naaste Bloedverwanten hebben , hierin, niets vooruit. 't Zelfde greep in Perfie plaats. Aristoteles noemt de Perfifche Veldheeren en Edelen, Slaaven van den grooten Koning. Xerxes , een Lydier, pytheus beitraffende , wanneer hy een zyner Zoonen zogt te bevryden van den kryg te volgen, voerde hem te gemoet: , Gy, die myn Slaaf zyt ! en verpligt my met uwe Vrouwe en uw ganfche Gezin te volgen 1" Gobryas zeide tot cyrus : ,, Ik geef my aan u over als een Metgezel, en uw Slaaf teffens." "'Er zyn verfcheide foorten 'van Brood in Abysfinie, uit onderfcheide Graanen bereid, en die ook, in hoedanigheid , zeer veel verfchillen. De Koning van Albysfinie eet Tarwenbrood ; doch niet ^van allerlei Tarwe gebakken , maar alleen van die in het Landfchap Dem- 'bea groeit; daarom 's Konings Voedzel geheeten. De Koningen van Perfie aten ook Tarwenbrood , gelyk iierodotus zegt ; doch van eene byzondere foort, zo als wy uit strabo leeren. 't Is altoos pde gewoonte geweest der Koningen van Abysfinie, en 't is het nog, om zulk een aantal Vrouwen te neemen , als zy verkiezen : deeze zyn daarom alle geene Koninginnen ;onder haar was 'er flegts eene, die byzonder als Koningin werd aangemerkt, zy droeg de Kroon op 't hoofd, en werd Iteghe geheeten. Even zo leezen wy,dat, in Perfie, ahasueros esther. beminde , die genade in zyne oogen gevonden hadt, meer, dan de andere Dogteren , en dat hy een gouden Kroon op haar hoofd zette. Josephus berigt ons , dat, wanneer esther voor den Koning gefteld was , hy zich zeer over haar voldaan vondt , haar tot zyne Egtgenoote aannam, en, als zy in 't Paleis tradt, een Kroon op 't hoofd drukte. Of deeze Krooning der Koninginne iets van het Staatsbeftuur aan haar in Perfie opdroeg, als ih  en die der hedendaagsche abyssinier s. 563 in Abysfinie, vinden wy in de Gefchiedenis niet aangetekend. 'Er is ten Abysfinifichen Hove een Officier, serach massery geheeten , die den ganfchen nagt de wagt houdt, voor de poort des Konings; en, by het aanbreeken van den dageraad, met een Zweep ftaat, om 'de wilde beesten uit de Stad te dryven. Die zweepflag is ook voor den Koning het teken, om op te ftaan, en op zyn Regterftoel plaats te neemen. In Perfie vondt men iets, daar aan beantwoordende. Vroeg in den morgenftond, tradt een Bediende in 's Konings Kamer , met deeze woorden: „ Sta op, ö Koning! en be„ geef u ter bezorging dier zaaken , om welken te be„ zorgen Oromasdes u befchikt heeft." Nooit ziet men den Koning van Abysfinie wandelen ,of zyn voet buiten zyn Paleis op den grond zetten: wanneer hy van het paard of den muilezel , op welken hy rydt, afftygt, ftaat 'er een knegt met een voetfehabél gereed , en plaatst denzelven voor 's Konings voeten. Hy rydt in zyn voorkamer door tot voor den Throon, tot den Stoel in zyn Tent geplaatst. Athuneus vermeldt ons, dat, in Perfie, de Koning, buiten zyn Paleis, nimmer den grond betradt. Zeer dikwyls fpreekt de Koning, in Abysfinie, zelve het vonnis uit, over hoofdmisdaaden. 't Wordt voor een gunftige regtfpraake gehouden: dewyl, die van een Koning , gelyk claudianus zegt , moet zyn Piger ad pcenas, ad pramia velox. Niemand wordt door den Koning in perfoon, wegens zyne eerfte misdaad, veroordeeld, of het misdryf moet van eene verfchriklyke natuur zyn, als : Vadermoord of Heiligfehcnnis. Over 't algemeen wordt het leeven en de verdienften der gevangenen opgewoogen tegen het onmiddelyk gepleegd misdryf, zo dat , indien zyn voorgaand gedrag meer verdienften heeft voor den Staat dan hy geoordeeld wordt door zyn tegenwoordig misdryf daaraan nadeel toegebragt te hebben , het een tegen over het ander gefteld, en de befchuldigde doorgaans vrygefproken wordt , wanneer de Souverain alleen oordeelt. Herodotus pryst dit als een grondregel der Koningen van Perfie in hoofdmisdaaden, bykans met dezelfde woorden , als wy het gebruik der Koningen van Abys. finie befchreeven , en geeft 'er een voorbeeld van op. Darius hadt sandoces , een van 's Konings Regters, ver-  ^64 GEWOONTEN FN ZEDEN DPR OUDE PERSEN, veroordeeld om gekruizigd tc worden , wegens omkooping, dat is, om dat hy voor geld een valsch oordeel ^geftreeken. hadt. Reeds hing de overtrceder -aan het "kruis , wanneer de Koning , by v. ch zei ven overdenkende.hoe veel goede dienltcn deeze Man voorheen aan het Ryk gedaan hadt , eer hy dit dénig misdryf pleegde, bevel gaf tot het verkenen van vergiffenis. De Koning van Perfie werd , op alle zyne Tochten,, vergezeld door Regters. Wy vinden by herodot-us , dat, op den Tocht van cambyses , tien der voornaamfte Egyptenaaren door deeze Regters ter doodftralfe verweezen wierden, voor ieder Perfiaan door het volk 'van Nemplüs gedood. Zes Regters vergezellen altoos den Koning van Abysfinie na de Legerplaats , en voor hun worden de Rebellen in 't veld gevat, te regtgefteld, en oumiddeiyk gevonnisd. Lieden door den Koning onderfcheiden , uit gunst, of wegens eene openbaare verrigting, worden, in beide de Koningryken , begiftigd met gouden ketenen , zwaarden, en armringen. Deeze houdt'men in Abysfinie voornaamlyk als beiooningen voor Krygsoverften. Po\cet ontving,echter, van yasous den grooten. een gouden Keten. Op den dag vóór den Slag van Serbraxos kreeg ayio engeoan een zilveren breidel , een zadel bedekt met zilveren plaaten , van ras michael , cn , 's avonds naa den Veldflag, vond ik my 'vereerd met een gouden Keten van den Koning, naa myne verzoening met GUEtsRA mascal , die , om zyne dienften op dien dag gedaan, met ruime inkomften werd befchonken: het gefchenk was éen uitgebreid Landfchap, met veele rykc Dorpen , hem aangenaamer , dan een enkel Eerteken. Een Vreemdeling van Aanzien , byzonder die zo veel voorfchryvens heeft als ik had , en geen geld behoeft, of van dag tot dag door het Staatsbeftuiir moet onderhouden ' worden , ontvangt doorgaans een of meer Landgoederen,' om hem, 't geen hy behoeft uit te leveren , zonder dat hy noodig hebbe den Koning of de Staatsdienaars , over wat hem ontbreekt, aan te fpreeken. Muha yasous , Prins van Shoa , hadt een groot Koninglyk Landgoed Emfiras , hem gegeeven om hem de benoodigdheden voor zyn tafel te ■verfchafFen ; een ander in Karoote , om hem wyn te fehenken; een Landgoed in Dembea , 's Konings eigen Land, tot Tarwe; en  EN DIE DER ÏIEDENDAACSCHE AISYSSIN1ERS. 565 en een Sn Begemder, tot katoen voorde kieeding zyner dicnaaren : en meer andere. Naa dat ik in 's Konings dienst getreeden was, had ik de Landgoederen die behoorden tot dc post , welke ik bekleedde, en een Gcesh geheeten, waarin de bronnen van den Nyl ontl'pringcn; 'er Honden omtrent achttien huizen: de Koning hadt my dit op myn eigen verzoek gegeeven : want ik zou een beter hebben kunnen krygen om my van Honig te verzorgen , alzo ik nooit meer ontving dan twee groote potten , zo bitter dat ik ze niet kon gebruiken. Ik betoonde my een zagt Heer, en zogt my niet te verryken door de opbrengingen der Landgoedereu ; en dit ging te minder . dewyl ik onder my, als myn Luitenant, een Bevelhebber over de paarden had , wiens gedagten meer fpeelende op Jerufalem en het Heilige Graf, dan op eenige voordeelen , welke hy in Abysfinie kon behaalen, door op alles , wat de inkomften betrof, nauw te letten. Thucydides onderrigt ons, dat themistocles groote gaven van arïaxerxes , Koning van Perfie, ontving, als hy zich te Magncfia nederzette ; de Kiming hadt hem die Stad voor Brood , Lampfacus voor Wyn, en Myuns voor andere Leevensmiddeleu, gefchonken. Athen/eus voegt 'er twee by, te weeten: Pahefcepfis en Percope, om hem kleeding te verzorgen. Dit is nog heden ten daae juist het denkbeeld in Abysfnie , wannéér zy begrypen dat zy een Man van rang onthaalen ; want Vreemdelingen, die 'er berooid komen, en onder hun omzwerven, zonder,naam en character of middelen om tc .beftaan , gelyk de Grieken in Abysfinie , worden altoos als Bedelaars ontvangen , en als dc zodanigen laat men ze loopen,tot dat de honger hun aanzet om iets ter hand te neemen tot verzorging van de nooddruft; of zy door laage kunflenaaryen en ftreeken weeten in tc dringen tot eenige posten; maar geen eer, geen vertrouwen, verwerven zy; althans gebeurt dit-zeer zeldzaam. Wanneer in Abysfinie een gevangen ter doodftraffe verweezen is , wordt hy niet weder in de gevangenis gebragt; (dit houdt men voor wreed,) maar oumiddeiyk weggevoerd om de draf te ontvangen. Abba salama, de AcabSaat, werd door den Koning,op den morgen, dat deeze Gondar intrad , by zyne wederkomst van Tigré, veroordeeld, en onmiddelyk opgehangen, in het ge-  g66 gewoonten en zeden der oude persen, gewaad van een Priester, aan een boom by den ingang van 's Konings Paleis. Chrematior , Broeder van den Overweldiger socinios, werd denzelfden morgen geregt; zoo Ook guebra denghel , ras michaels ScllOOn- zoon en verfcheide anderen, terflond na het uitfpreeken van het doodvonnis. Uit was ook het gebruik der Perfien, gelyk wy by xenophon, en nog duidelyker by diodorus , vinden opgetekend. F en der Doodflralfen in Abysfinie is het Kruis, socinios verwees arzo , zyn Mededinger, die om byfland de toevlugt genomen hadt tot phineas , Koning van Falasha, om buiten de Legerplaats gekruizigd te worden Artaxèrxes liet haman dezelfde flialoclening aandoen, en aan 't kruis hangen tot hy den geest gaf. En polycrates van Samos werd , naar het berigt van cicero, gekruizigd op last van oraitis, Pretor van DAEenStweede Doodftraf is het leevend villen. Dat deeze barbaarfche Strafoefening nog ftand houdt in Abysfinie , hlvkt uit het lot van den ongelukkigen woosheka, in den Veldtocht des Jaars MDCCLXIX , toen ik in Abysfinie was , gevangen genomen: hy ftrekte in diervoèee ten flachtofFer aan de wraak van de fchoone ozoro esther, die, hoe goedaartig en menschhevend ook m indere opzigten, geene andere verzoening voor den dood baars Egtsgenoots begeerde. Socrates verhaalt, dat de Ketter manes, op bevel des Konings van Perfie, leevendi" gevild wierd. Volgens procopius , beval pariTRius deeze ftrafoefening bacicius aan te doen. En agathias vermeldt, dat ze nachorages trol, more Maiorum, naar de oude wijze. . «Leniging, dat 'er de dood op volgt, is een derde Doodftraffe in Abysfinie. Voornaamlyk wordt deeze den Vreemdelingen , Franken geheeten, ter zaake van den r ndsdienst aangedaan. De Catholyke Priesters , die men daar in deeze" laatfte tyden , ontdekt heelt, werden dood' gefteenigd , hunne Lichaamen liggen nog in de ftnaten vtvGondar, op de pleinen of ledige plaatzen, bedekt met de hoopen fteen , by de fteen.ging op hun «worpen. 'Ef zyn drie van deeze hoppen by de Kerk VmAbbo; allen Franciscaner Monniken bedekkende ; en behalven deeze, eene kleine Pyramide boven t Lyk W een Jongeling , die, nevens hun het lot der Steen,ging onderging, omtrent het eerfte Jaar der Regcenngc  en die der hedendaagsche abyssiniers. 56? van david den IV. Deeze Jongeling was een der vier Zoonen, door een der Franciscaaner Monniken verwekt by een Abysfinifiche Vrouwe , onder de regeering van oustas. In Perfie , indien wy op ctesias af- mogen, werd pagorasüs , op last des Konings , dood gefteenigd: dezelfde Schryver tekent aan, dat pharnacyas, een derMoordenaaren van xerxes , deeze doodItrafFe leedt. Onder de zwaare ftraffen in Abysfinie mag ook zeker geteld worden, het uitfteeken der Oogen, eene wreedheid , welke ik, geduurende myn kort verblyf in Abysfinie , maar al te dikmaal zag volvoeren. Dit Oogen uitfteeken , wordt doorgaans den Rebellen aangedaan. Naa de flagting op het ftrydveld van Fagitta, werden twaalf Opperhoofden van pagan galla gevangen genomen door ras michael; hunne oogen werden uitgegraaven, en zy vervolgens verweezen om van gebrek te fterven in een diepe valei, beneden de Stad. Verfcheiden Gevangenen van eenen anderen rang, Edellieden van Ti* gré, ondergingen 't zelfde lot. Geen hunner ftierf onder die bewerking , of ingevolge daar van, fchoon het op de ruwfte wyze verrigt wierd, met een yzeren tang. Xenophon tekent op , dat dit een der ftraffen was by cyrus in gebruik: en ammianus marcellinus verhaalt , dat sapor, Koning van Perfie, arsaces , door hem gevangen genomen, op een Kasteel floot, naa hem de oogen te hebben doeu uitgraaven. De Lyken der Misdaadigeren op de openbaare wegen, om verraad , moord en geweld , worden in Abysfinie zeldzaam bcgraaven. De ftraaten van Gondar zyn bezet met brokken van hunne overblyfzelen, deeze doen de wilde beesten by menigte in de Stad komen, zo ras het donker is : weshalven men by avond bezwaarlyk kan uitgaan. De Honden zyn gewoon ftukken menfehenvleesch op 't voorplein en in huis te fleepen , om ze met meer gerustheid op te eeten. Dit ftondt my zeer tegen; maar het werd zo dikwyls herhaald , dat ik hun in 't gerust bezit dier brokken moest laaten. Wy leeren uit quintus curtius , dat darius , bevel gegeeven hebbende, om charedamus met den dood te ftraffen; doch dat hy naderhand, 's Mans onfchuld ontdekkende , de volvoering tragtte te fluiten : maar te laat; dewyl de hals des ongelukkigen reeds was afgefneeden: dan,  568 gewoonten en zeden der OUDE persen, dan, ten teken van berouw, ftondt de Koning hem een Begraafenis toe. . Nooit regten de Abysftmers by nagt; du ftondt ook va t by de "Perfiaanen. , Niette •endaamle de Abysfinters van zo ouden tyd at, en zo nauw, mef.de Bgybtcnaaren verbonden waren, febvnen zy nimmer gebruik gemaakt te hebben van. Papier of de Pappus ; maar de gewoonte gevolgd der perfiaanen, ein óp Pergament te fchryven gelyk zy tot op deezen dag doen. In Parlliia was desgelyks , naar het onderrigt van plinius, het gebruik van Papier geheel onbekend; en fchoon men ontdekte, dat de Papy. rus in den Euphraai, naby Babyion, groeide , eene plant van welke zy Papier konden maaken , bleeven zy liever onveranderlyk bv hunne gewoonte , om hunne letters op dc ftoffe te weeven , van welke zy hunne kleederen maakten. Daarenboven bedienden zich de Perfiaanen van Perkament , om 'er de gedenkwaardige zaaken op aan te fchryven, en hebben wy waarfchynlyk hier aan dank te weeten, dat zo veele van hunne gebruiken, tot deezen daff bewaard zyn. DiopoRUS siculus , van ctes*,AS fpreekende, fchryft, dat hy alle dingen bevestigde uit de Koning yke Pergamenten zelve, die , m gevolge van zekere wet, alle in orde gefchikt waren, en naderhand aan de Grieken werden medegedeeld. Uit deeze grooe gelykvormigheid in gewoonten tusfehen de Perfiaanen en Abysfmicrs, zou ik, de gewoone wyze , om over den oorfprong der Volken te ooraeelen, volgende , vrylyk befluiten , dat de Abysfimers eene Volkplanting van de Perfiaanen waren ; doch men weet z er wel, dat dit ftelzel geen grond altoos heeft. De Gewoonten, vermeld, als alleen byzonder eigen aan Perlie waren gemeen door geheel het Oosten ; en ginjcn'verloorcn, toen deeze Landen overloopen cn yermeesterd werden door zodanige Volken, die hunne eigene barbaarfche Gewoonten invoerden. De reden , Erom ons zo veel van de Perfiaanfchc Gewoonten overgebleevcn is, hebbe men daar aan toe te kennen, dat ze befchreeven, en dus zo ligt aan verandering niet onderheevig, waren; derzelver aanbeveeling aan PergaS bralt ook toè tot de in ftand blyv.ng. De GeEdenis , die van deeze oude en belchaafde Volken «waagt heeft ons eenige overblyfzels bewaard van hunne Zeden , onèefchonden van de vernielingen des tyds  EN DIE DER HEDENDAAGSCHE ABYSSINlERS. 56O overgebleeven : terwyl Abysfinie , met niemand in oorlog , of alleen in eigen land kryg voerende , de oude Zeden behouden heeft, welke het gemeen hadt met geheel het Oosten , en die alleen in de andere Ryken verlooren. gingen door den inval van Vreemden ; een onheil, Abysfinie nooit overgekomen, zo verre de Gedenkfchriften reiken. CHARACTER DES TEGENWOORDIG REGEERENDEN KONINGS VAN ZWEEDEN. (Ontleend uit de Characters and Anecdotes of the Cotm of Sweden, dit'jaar in Engeland uitgegeeven.) (*) De tegenwoordig regeerende Koning van Zwceden wordt, in 't algemeen , gehouden voor een der beminnenswaardigfte en gemeenzaamfte Vorften van Europa. Hy bezit de verwonderlyke gaaf om aller harten in' te neemen. Zyn openbaare ommegang is vol geest, beleefdheid, en oplettenheid om ieder te voldoen: in 't byzonder fpreekt hy met de bartlykheid en eenvotdigheid van een Vriend ; hy deelt gunstbewyzen uit met eene blykbaare zelfvoldocn ina 4 en weet te weigeren zonder ongenoegen te veroorzaaken. Zyne goedertierenheid fteunt op zyne fterke groote aandoenlykheid van gefteltenisfe, welke hem tot nog Ct) njmmer toeliet den dood, of nn: fchandelyke ftralïe, iemand, hem in perfoon bekend, aan te doen. Menigmaal heeft hy gewcnscht , dat hy nimmer in de noodzaaklykheid mogt komen om zulk eene daad van geftrenghcid uit te oefenen : dewyl de herinnering daarvan hem ongelukkig zou maaken. Men mag zeggen, dat hy zyns Vaders Hart, en 't Verftand van zyne Moeder, geërfd heeft. Was hy gebooren in den burgerrang , hy zou zyn fortuin gemaakt hebben als Staatsman of als Gekcrde. Zyne kundigheid in de Gefchiedenisfen, en in de Staatkunde, is ver- O Dit Werkje zal by den Drukker deezes, J. Tntenïa, ifl het Nederduitsch vertaald, worden uitgegeeven. Ct) Men bedenke hier, dat het Werk , waar uit wy deeze Characterfchets ontleend hebben , in den aanvang deezes Jaars ïs in 't licht gegeeven. V. DEEL. MENGELW. N. IJ. Qq  character. verbaazend; zyne openbaare Aanfpraaken, op de Ryk sdasen, en bv andere gelegenheden, hebben een by zonderen klem "en fraaiheid , zulk een Spreeker waardig; de verfcheidene T-oneelfpelen , door hem onlangs voor het Zweedfche Tooneel vervaardigd, hebben een rykheiü in derzelver Zamen-ftcl, en eene zuiverheid m dc Zedeleer , die den Vorst en Wetgeevcr uitwyzen ; en mettegenflaande alle moeite door hem aangewend, om met als Opfteller bekend te worden , was bet welhaast gecu gefcaiffi meer , dat men die Tooneelftukken der penne van zyne Majefteit hadt dank te weeten. Schoon thans een erkend Schryver , heeft men nog niet opeem-tkr, dat hv ooit iets had van de jalouiy omtrent andere Schryvers. Ik breng deeze aanmerking in 't midden; dewyl het geen de Franfchen gewoon zyn jaloufie de metier te noemen, dikwyls de verheeven e zielen bekruipt. Zelfs de laatst overledene koning van Pruhfen, een der grootfte Mannen deezer Eeuwe was niet vry van dit zwak ; men weet dat hy den koning van Zlfssdm nooit beminde, en ik vermoed te mogen zesden , om geen andere reden , dan pjn dat hy ^y» Nee°f aanzag als zyu Mededinger in Vermaardheid. Maar dat hv zyn gevoeligheid zo verre zou hebben laaten gaan, dat hy', in zyne Memoires, rechtitreeklchclastertaal tegen zyn Neef uitüoeg , zou ik om de eet van fredeuik den H gaarne onmogelyk agten. Ik wee. niet door welke handen deeze Memoires gegaan zyn, doch, indien dat Artykel, waar de koning p.gjfe befchuldigd wordt met een verraad om de 0ccnjdie Vloot te verbranden , weezenlyk door de hand zyns Ooms gefchreeven is , moet het de uitvinding zyn van Sn gedenllig Hoveling, ™ ouden Monarch in een verdelend uur te vervrolyken ; want ik hooide noch in Denemarken, noch in Zweeden, iemand die li ?ets van wist, en 'er is geen rede waarom het Deenfehe Staatsdicnaarfcnap dit ten dien tyde zou verborgen gehouden hebben ; ook is 't niet mogelyk geweest zulk Sn bèdaan uit te voeren zonder Medepligt.gen in Zweeden, cn 't zou zeker niet lang een geheim g.bleevcn zyiu nooit werd Koning gustavus ftrengcr beoordeeld Annr zvnc eigene Onderdaanen. d°Ee.Sen hunner laaten nooit af alle gelegenheden aan -te gryp'en , om zyn g-enrar te wraaken, of ten kwaaden te duiden. Meest fchryven zy hem mangel aan Op- l'Cv-.t-  DES KONINGS VAN ZWEEDEN. 571 regtheid toe. Ik kan het niet op my neemen te verklaren , dat dit geheel ongegrond gezegd wordt : maar vast gaat het, dat men, onder het Volk, nimmer daar van Morde , dan naa den Ryksdag van den Jaare MDCCLXXV1I1. Veelgronds is 'er om te gelooven, dat zulks ontftondt Uit de befchikkingen toen op den Brandewyn gemaakt. Niet weinigen, uit de vertegenwoordigers van den Boerenftund \ hadden lust, cm de vryheid van het ftrandewyn-ftooken ,ten byzonderen ge.bruike, te verwerven. VerCc eide keeren hadden zy'op 't punt gedaan om gehoor by den K ning te vraagen, t'ii einde dijt v ordecl te mogen erlangen; doch eenige 'Heeren , die hunne goede d.enden beloofd hadden tot het. yerkrygeu daarvan te zullen aanwen den , en wel w sten, dat de Koning het verzoek niet zoude toeftaan, haalden hun over, om voor tegenwoordig die zaak te laaten berusten: want dat de Koning vec-Hiever uit eigen bcweeging hun dit zuu verdunnen; zulks gaven zy \oor, was het oogmerk van zyne Maiefteit. De Boeren , t'huis gekomen , ftrcclden hunne Medclandbcwoonders met de beloften hun gegeeven ; doch , wanneer deeze n et agtervolgd wierden , cn de Koning, korten tyd dav.r naa, het frooken van den Brandewyn. aan de Kroon hegtte (*) , is het niet te verwonderen', dat het Volk verftoord wierd, en luisterde na inboezemingen der zodanigen , die deezen draai bepaald aan ',s Konings wil toefchryven. — - Zints dien tyd heeft men hem fteeds van Veinzerv befchuldigd ; ook is het .mogelyk , dat zyn gedrag eenige geloofwaardigheid bygezet heeft aan Ucezc verdenkingen. Lieden, die geduurg ri)et hem verkceren , kunnen niet locbenen, dat hy zich dikwyls vreemd houdt van dingen hem ten vollen bekend, cn,by andere gelegenheden , zich fccjaaf wel onderligt te zyn van zaaken, waar'van hy nieis weet. Dan dit kan .Vüeljigt eene helbelv kheid weezen , aangewend door Staatkunde , waarin zodanige middelen 'zomtvds zo .110 idzaaklyk zyn , als het aanneemen van zekere houding onder 't fpeelen; ook behooren Vorften cn Staats'. lic- Cb Toen oude Bisfchop seremos op den R\ksdag Van den Jaare MDCCLXX11 aftcheïd van den K- n'.ng nam, I*»y«<.. de hy zyne Majefleit , dat, wilde hy de Hefcc de., gemeenen Volks behouden , hy twee zaaken onaangeroerd, moest laaten -—- den Godsdienst en den lirmdeivyk. Q-1 *  57a CHARACTER lieden niet beoordeeld te worden naar dezelfde regelen" als andere Menfchen ; hun eerfte pligt is alle andere overleggingen op te offeren aan het welzyn huns Lands Men legt den Koning van Zweden ook ten laste, dat hy ligt gedaane Belofte vergeet , 't geen zyne gunltelingen meermaalen in de noodzaaklykheid brengt om een handfchrift te vraagen, tot een waartiorg oer veivuum- ge : maar vermits ik nooit hoorde van eenig iiyzoncier geval , waar in hy zyne belofte niet gedand deed; geloof ik , dat deeze befchuldiging van geen grooter gewigt is dan verfcheide andere, door kwaadaartigheid en misnoegen uitgedagt. Onlangs heeft men hem verweeten een te groote Spaarzaamheid in kleinigheden, en eene te kleine in groote zaaken. Dit , geloof ik, is een zeer algemeene misdag by Lieden van hoogen rang: groote kosten, doorgaans in het openbaar gedaan , geeven voldoening aan hunne Trotsheid ; doch', wanneer zy kleine uitgaven doen , zien zy dezelve aan als {trekkende tot verkorting hunner middelen tot grootere. • Verder befchuldigt men deezen 'Vorst van eene groote o-cmeeiizaambeid met jonge Meeren, vectcn deezer worden trots en verwaand , "zichzelven als Lieden van Veel beduidenisfe aanziende, om dat het den Koning behaagt met hen tc boerten; en op eenen gemeenzaamen voet te behandelen. Maar men moet bekennen, dat iemand, die gezelfchap noodig heeft te zyner uftfpartnmg , naa veel arbeids , jonge Heeren, tot dat oogmerk veel gefchikter vindt, dan oude Staatslieden; en kunnen zommige jonge Heeren dit gunstbetoon huns Souverains niet ontvangen, zonder zich daarop te veel te laaten voorltaan, is"het zeker hun misdag , en zy zullen ook iiiereand dan zichzelven daar door benadcelen. Het aller opmerkenswaardigfte in 't Character van den Zweed/dien Koning is-, zyne "leevendigheid van aart, en daar uit voortvloeiende Werkzaamheid. Hy flaapt zeer wei- (*) By het vermelden van deezen opgegeeven Regel, kunnen wy niet nalaaten , de Leezers onzes Mengelwerks tc vvyzen -naar eene zeer juiste Aanmerking, daarop gemaakt, in eeiïe Aantckcnihg des keurigen Vertaalers van de Nagelaaten Werkén van FREDEftiK den II , op het Voorberigt diens Konings , W. XL VII.  des konings van zweeden. 573 weinig, en kan , met gemak , de grootfte vermoeienisfen uitharden. Hy helt, derhalven, natuurlyk over tot een bedryf'vol leeven , en de Oorlog zou zyn element zyn. Slaagt hy daarin gelukkig , dan z'al hy misfehien eene andere carel de XII zyn. Schoon waarfchynlyk met meer voorzigtigheids (*). (*) De laatfte allen bekende bedryven des Konings van Zweiden bekragtigen deezen Charactertrek ten vollen. aand0enlyke LOTGEVALLEN VAN MEVROUW CAttOUNA MONTr GOMERY. (Uit het Engelsch^) „ j£cn Verhaal van Lotgevallen zo zonderling, treffend en >, leerzaam, al was het ook geheel vercierd, zal onzen „ Leezeren, zo wy vertrouwen, behaagen. 't Zelve komt „ voor in ethrltnde, oi the Reclufe of the Lake, a Novel, by „ Mrs. charlotte smuh; Cll McVTOUW MONTGOMERY Wordt „ ingevoerd als vermeldende haare Leevensgefchiedcnis aan ., ethelinde chesterville, de Heldin dgi- Roman; op deeze „ wyze." # & # sjc Myn Vader was in Schotland gebooren, on van bet edel GeT flacht van dougi.as. Hy was een jonger Broeder uit eene jonger ftam, en trouwde zeer vroeg aan eene Dame, fchoon van goede afkomst, zo behoeftig als hy zelve. In den Jaare MDCCXLV, bevondt hy zich onder die zich by den ongeluk, kigen carel eduard vervoegden, en fneuveldc fn den ftag by Vododen, en liet my, toen omtrent twintig maanden oud°, en zyne Weduwe, die niet meer dan zeventien jaaren telde, geheel afhangelyk van de goedheid zyns Vaders, cn gedompeld in diepe droefenisfe: doch, wanneer zy haar ongelukkig Weeskind in de armen nam, het eenig gedenkteken haar over^ebJee. ven van een Man zo teder door haar bemind, greep zy moed om tegen haar noodlot op te worftelen. ' Schoon de Vrede eindelyk aan dit clendig land, 't geen Jangen tyd de zetel der verwoesting geweest was, wedergefohonken werd, vonden veele Familien zich geheel verarmd- en niemand hadt bykans meer geleden dan myn Grootvader, die, het leeven ten nauwer noode 'er af'gcbragt hebbende, 't zelve fteet in het beweencn van 't verlies van drie braave 'Zoonen, 9a 3 cn  aandoenlyke' lotgevallen en 't befchouwen van een groot gedeelte zyner Landgoederen , in de afche gelegd. Twaalf maanden duurde «Ut flegts, en hy liet, dervende, het gering overfchot zyner bezittingen aan zyn éénig overgebleven Zoon, die een talryk Huisgezin hadt. Myne Moeder zag, of verbeeldde zich te zien, dat hy gaarne ontQaagen zou weezen van het bezwaar 't geen zy met haar Kind aan dit Huishouden toebragt, en bcfloot na Engeland tc trekken, waar zy een gul onthaal verhoopte van lvtar eigen Broeder, die te Londen woonde. Zy begaf zich derwaards met mv, Op dc goedkoopst mogelyke wyze, en werdt door haaren'Broeder, die zyn Adeldom voor den Koophandel vcrwisfeld had, met vriendlykheid ontvangen; doch eene vnendlykheid van dien aart als eene ziel, bekrompen geworden door het fteeds befchouwen van fchatten, betoont aan afhange.ykc armen. Zyne Vrouw, die zeer veel tocgebragt had in het verbeteren van zvn ftaat, overreedde hem, dat zyne Zuster en Kind niet geyoegelyk in zyn Huis konden geplaatst worden. In dé nabuurfebap werden nogthans kamers voor haar gehuurd , cn zy at by haaren Broeder. Doch dc tweede maand was niet verftreeken in deeze leveriswyzê, of de lmaadlyke wyze , op welke zv van haaren Broeder behandeld werd, en de kwaadaartigcVotschhcid van zyne Vrouwe, deed hrit jitle * bitterheden inhaken van dc elenden der athangelykheid. bit den aart van een zeer aandoenlyk genei, en in een leeftyd wanneer alles gevoel is, vondt myne Moeder deezen tocltand van 'dag tot dag ondraaglyker. I och waarnecn zou zy zich wenden' Zv hadt geene kundigheid om ieis aan te vangen ; en derfde ook alle middelen daar toe noodig. Zy hadt geen kennis in Engeland, en in de wereld geen Vriend, die haatkon of wilde helpen. . , gvkatfs de eerfte onhandigheid, die eeirgcn indruk op my «laakte' was, dat myne Moeder, in drift vervoering van moeividiéid, mv aan haar hart drukte, over my weende, terwyl zy de fchim Van haaren gefncuveldcn ocuglas aanriep, om de étende van zyne Weduwe cn van zyn Weeskind gade re Raap, Tn di» vroege kindsehheid is het nogthans een flaauw overbiyt7d van eene nu cn dan wederkecrende driltvervoenng, pf treffende omftandigheid, die voetftappen in het geheugen overlaat. Ik k;n mv niets van myne vroege kindsehheid anders herinneren, tot dat het tooneel grootlyks veranderde, cn in myne kmderiyke oogen zeer veel verbeterde. 't Was Zomer, en fchoon, in dien tyd, dc Kooplieden te Londen, min dan tegenwoordig, gewoon waren om op Bu.tcnplaatzcn hun verblyf te neemen, hadt myn Oom, die zeer ryk WaS, een Buiten by Hammerfmith, werwaards hy meestal Vr>dags vn-tmk cn tot het begin der volgende week bleef. Het Wc-r was zee* heet, cn myn Moeder, die nooit mede na Bui-  VAN CAHOÏ.TNA MONTGOMERt. . 575 ten ging, maar in Londen gelaatcn werd om met de Oppaster van het Huis te ceten, verbeeldde zich, dat zy zims eenige dagen onlustig was door gebrek aan buitenlugt: ongerust door dat denkbeeld, nam zy, toen dc Familie na Hmnmerfmith gereeden was, een huurkoets, om haar na de Poort van HydePark te laaten brengen. Schoon dc Zon reeds daalde, hadt dezelve nog kragts genoeg om haar het wandelen zeer moeilyk te maaken; wa'ut zy hadt mv, op dat ik te minder zou vermoeien, op den arm genomen. ZV Zag het volk na Kenfington Gtrdens gaan :. zy floeg mede dien weg op, en een weinig bezogt gedeelte van dezelve ra, om te minder gezien te worden. Hier ging zy, door vermoeidheid en hartelced afgemat, op een bank zitten, en, my tegen den boezem drukkende, beweende zy, met een vloed yan traanen , niet zo zeer haar eigen lot dan wel het lot van het Kmd van haar overleedcn douglas , wiens naam zy menigvoud herhaalde, afgebroken door (hikken, die duizend tedere naagedagtenisfen van hem, en knellende vreeze voor my, haar aft perftcn Uit deeze mymeiïng van vrugtloozen kommer, werd zy opgewekt door de aannadering van een Heer, omtrent dertig jaaren oud, die na haar toetradt, en, met veel neuschhe.ds nogthans met niet weinig vuurs , vroeg, of haare ongelegenheid van dien aart was, dat by dezelve kon verzagten ei wegnee- Mvne Moeder, onthutst door deeze aanfpraak van een vreemd Heer' rees'op, en poogde haare ontfteltenis te bedekken, en ha re' traanen te verbergen; zy bedankte hem met een aigebrooke ftem voor zyne beleefdheid; hem verzekerende dat zy al'een vermoeid was door de hette, cn na huis meende te eaan Dan hv liet zich zo gemaklyk niet afzetter* J Ja it myne Moeder hem op 't eerfte gezigt getroffen als eene zeer fchoone jonge vrouw, hy was nog meer verrukt toen zy fprak, en hy, te "midden van de verlegenheid, waarin zy zich bevondt, zo veel ongemaakte zedigheid als natuurlyke bevallig» ttfd ontdekte, 't Was tc vergeefsch dat zy hem Imeektc haar te" verlaaten ; hem betuigende, dat zy, in een verafgelegen gedeelte va» de Stad, bv een Broeder woonde, in wiens huis zy o-en vreemd Heer kon brengen , cn dat zy zich over zyne orpasung zeer verlegen vondt. Hy wilde niet vertrekken: maar my op zyn arm neemende, droeg hy my tot buiten de tuinen en my toen aan myne Moeder overgeevende, liep i-.y beeneff, om, zo als hy zeide, een koets te krygen. Myne Moeder, die beefde, zonder te weeten waarom, over eene beleefdheid , die zy niet kon beantwoorden , ging haaren we»- in hoope van deezen Heer te ontgaan ; doch zy hadt geen honderd fchreden afgelegd, of hy was haar we.fer op zyde, en nam my andermaal op den arm, en, onder voorwendzel, Qq 4 Gat  576 Taandoenlyke lotgevallen dat by geen koets kon krygen, waar hv geweest was, (doch dat wy 'er waarfchynlyk wel een zouden ontmoeten onder het voort wandc!en,) haalde hy haar over om zo lang voort te gaan: kort daarop was 'er een koets, geen huurkoets, gelyk hy voorl gcgeéven hadt te gaan baaien; maar een op welke het wapen van douglas, cn dat van eene aanzienlyke Engelfche Familie, ftondt. „ Daar,'' zeide hy , ftilhoudende toen . dezelve opreedt, „ daar is een koets, die u cn dit lieve Engeltje aan uw huis „ zal bezorgen. Gy zult my, vertrouw ik, de eer niet weige„ ren om u te vergezellen, op dat dezelve my vervolgens aan „ myn huis mag brengen." Andermaal wendde myne Moedor alles aan, wat zy dagt dat zou kunnen dienen, om haaren nieuwen Vriend af re brengen van een bewys van oplettendheid, 't geen haar alleen in verlegenheid bragt. Hy wilde na niets hooren, en de drift zyner aanhouding bewoog haar, ondanks alle daar tegen ingebragte zwaurigheden, in zyn koets te flappen, waar zy my op haar fchoot nam, en hy ging naast haar zitten. |jy poogde toen haare zigtbaare bekommerdheid te verzetten, door een gefprek over 't dagelyks nieuws; dit deedt hy op eenen zo inneemenden en bcvalligcn trant, dat de ontfteltcnis myner Moeder allengskens bedaarde. Dc verzagtende toon van Vriendfehap, van Medelyden, welken zy in veele maanden niet gehoord hadt, vondt ingang in haar hart. Wanneer hy ongevoelig het gefprek van min aangelegene zaaken gewend hadt op haare omftandigheid, vloeiden dc traanen over haare wangen, haar hars werd vertederd , en zy beleedt deezen Vreemden Heer, dier. Zy niet langer dan één uur gekend hadt, do ongelukkige ohzckerheid van haaren toefland, de daadlyke clendc welke zy leedt, en de boezemfmerte, die haar geheel te nederdrukte als zy bedagt dat zy my niets anders kon nalaatcn dan armoede,' dienstbaarheid én mogelyk afhaugelykheid, bitterder dan die een van beide. Onder het doen deezer bekentenisle hadt zy den naam van haare Familie, en die van haaren Vader, genoemd. „ Ja," viel haare Befchermcr haar in dc reden, „ Ik hoor„ dc.tocn ik uwe allccnfpraak beluisterde, den naam van dou„ gl^s. Ik ftam 'er ook van af, myne Moeder was eene „ douc as : deezo omftandigheid , gevoegd by de hartverovcren„ dc fchoonheid van de bedroefde, wier uitboezem legen ik a£„ luisterde, maakte myne nieuwsgierigheid onwederftaanbaar; „ gevaarlyke nieuwsgierigheid I Om aan dezelve te voldoen, „ heb rk, zo ik vrees, dc rust myns leevens opgeofferd." Om niet te langwyiig te worden, deeze Heer betuigde dat hy geheel verliefd was op de jonge Weduwe: en fchoon zy V op ftondt, dat hy van zuik een wild eu harsfenfehimraig denk-  van carolina montgomery. 577 denkbeeld zou afftappen, verklaarde hy, dat hy het een of ander middel zou uitdenken om zich bekend te maaken by haar Broeder; dewyl hy onmogelyk,zonder haar te zien, kon leeven. Met moeite bewoog zy hem tc vertrekken; en, zonder myne Moeder des verlof gevraagd te hebben, was hy den volgenden dat: weder by haar, en kwam eiken dag tot dat de Familie weder van buiten gekomen was. Vervolgens wist hy het zo aan te leggen, dat hy binnen weinig dagen kennis met myn Oom maakte,'en van hem ten middagmaal genoodigd werd: terwyl noch hy noch zyne Vrouw iets in 't nr'nfte vermoedden van d» reden, waarom hy de vriendfehap ten deezen huize zo ernftig zogt, waren zy zeer in hun fehik, en 't ftreelde hun trots, dat een Heer van zo veel rangs zich aan hun zo veel liet gelegen leggen, en fteeds in zyne gefprekken betoonde, hoe veel hy op. hadt met de innerlyke waarde der zodanigen, die zich op den Handel en drukke bezigheden toeleiden. Doch de oplettenheid, welke hy aan myne Tante moest betoonen, en de weinige gelegenheden om myne Moeder te zien of met haar te fpreeken, welke by deeze wyze van bezoeken voorkwamen, vielen hem zeer moeilyk. Eindelyk, naa landen tyd met zichzelven geworfteld te hebben, bclloot hy het te waagen haar zyn weezenlyken toeftand bloot te leggen. Waarfchynlyk wist hy reeds, dat hy haar hart zo zeer ingenomen hadt, dat myne Moeder, wat ook de Eer haar mogt voorfchryven, niet beftand zou weezen om zyne voorllagen te wederftaan. Met eenige moeite gelegenheid bekomen hebbende om myne Moeder te fpreeken, verklaarde hy haar, dat hy zich verzekerd hieldt hoe zy niet onkundig kon weezen van zyne vuurigc en onwederftaanbaare Liefde, „ die ik,'' voegde hy 'er nevens, „ misfehien nooit moesr plaats gegeeven hebben; maar, helaas'. „ van het eerfte oogenblik af, dat ik u zag, was myn hart ge„ heel het uwe ! terwyl dat hart my fteeds de heillooze waar„ heid herinnerde, welke ik u rondborftig moet verklaarcn. „ Ik ben getrouwd! Ik ben niet flegt genoeg om u te bedrie„ gen; maar hoor, wat ik ter vergoelybing van myn gedrag „ heb in te brengen, eer dat gy my ter wanhoop verwyst." De verontwaardiging, met welke myne Moeder deeze verklaaring hoorde, en de poogingen haars Minnaars om die te doen bedaaren, behoef ik niet te vermelden. Eindelyk op haar verkreegen hebbende, dat zy zou luisteren na 't geen hy te zyner verfchooninge te zeggen hadt, verhaalde hy haar, dat hy, weinig meer dan twintig jaaren oud zynde, om zyne Familie genoegen te geeven, getrouwd was, aan de Erfgenaame van eene edele en ryke Familie, leelyk en mismaakt van perfoon, met eene geaartheid ongemaklyker geworden door haare ongezondheid, en dc bewustheid vaa haare veelvuldige gebreken; Qq 5 zy  57' AANDOËNLYKË LOTGEVALLEN zy was daarenboven van de alleronaangenaamftc zeden. Meer dan drie jaaren ileet hy een volftrekt rampzalig leeven, net eene Huisvrouwe, wier kwaadaartigheid alle medelyden, anders aan haare natuurlyke gebreken verfchuldigd, uitdoofde; toen kreeg zy de kinderziekte van dc iiegtfte foort; doch zy doorworftelde deeze kwaal, zo gefchikt om een leeven weg te neemen, en welks verlies een zegen voor beiden zou geweest zyn. Geweldige vlaagen van vallende ziekte bleeven haar zedert by, cn deeze, met vermeerderende hevigheid, eenige maanden aangehouden hebbende, hadden haar geheel beroofd van het weinige verftand, 't geen zy immer bezat, en eindelyk in voikomene krankzinnigheid doen vervallen, in welken ftaat zy nu, zints de laatfte zes jaaren, zonder verandering bleef. In deezen toeftand merkte hy zichzelven, fchoon de huwelyksband niet wettig kon verbrooken worden, aan, ais daadlyk ongetrouwd, en in vryheid-om zyn hart aan te bieden aan het beminuclyk voorwerp, 't welk het thans geheel bezat: hoewel de harde omftandigheid, doorhem vermeld, het voor hem onmogelyk maakte haar den rang aan te bieden, waarin hy haar anderzins zou willen plaatzen;een rang waaraan zy zo veel eers zou gedaan hebben. Ik was toen in de armen myner Moeder, hy nam my teder in de zyne, cn zeide. ,, Spreek voor my, lieve caroliina! by ,, uwe 'Moeder. Ach , vermurw dar dierbaar en onvcrbiddclyk ,, hart; zeg haar, dat zy, om uwent wil, een verbhf verlaate, „ ongefchikt voor u beiden , en de befcherming aanvaarde van „ ccii Man, die voor carolina, als voor zyn eigen Kind, zal „ zorgen". Hy ging heenen , en liet een papier agter , waarop hy al het voorgemelde gefchrcevcn hadt; betuigende dat zyn eerfte werk zou wezen my te bezorgen. 1,'ien avond keerden myn Oom cn Tante, die den gcheelen dag uitgeweest waven, weder t'huis, en het geviel dat myne Tante, die altoos ongevoelig en ruw was in haare bejegeningen , myne Moeder op eene meer dan gewoone bitze wyze behandelde. Haar Broeder, die, by toeval, of door eenige kundfehap welke hy gekreegen hadt van de bezoeken zyner Lordfehap, fprak tot haar op een fchamperen toon! verweet haar dat zy nu reeds meer dan twaalf ma inden hem tot last geweest was;met bygevoegde raadgeeving,om te onderftaan of zy niet ergens eene plaats van GezclfehapsjufTer, of Gouvcrnan. te, zou kunnen krygen," 'er koeltjes aanhegtende, dat hy, in dat geval, zorg voor my zou draagen, en my by iemand beltellen ,"tot dat ik oud genoeg ware om myn brood tc winnen. Eer en hoogagting' voor de gedagtenis haars Egtgenoots hadden in het hart van myne Moeder een twecmyd verwekt, die door deeze onmenschlyke behandeling in ééns eindigde. Aan den eenen kant overvloed # met den Man, dien zy reeds meer be-  VAN CAROWfJA MONTGOMERV. 57J>' beminde dan zy wist, en eene zekere bezorging van een Kind,< 't geen zy allervuurigst liefhad; aan den anderen kant, armoede, af hangeiykheid, en veragting, haar kind van haar af- gefcheurd , en zy zelve in een dienstbaaren ftaat. Het onderfcheid was te groot; zy ging na haare kamer, en zonder langer op het ftuk te denken, fchreef zy aan Lord pevensey: den volgenden dag verliet zy haare ongunifige en baatzugtige Bloedverwanten; zonder hun eenig berigt van haarent wege te laaten, en trok vervolgens met zyne Lordfchap na Parys. Jk kreeg eene Meid voor my, alles, wat Liefde cn Overvloed konden opleveren, fchonk hy myne Moeder, en wy woonden in een fraai huis op de oevers van de Seïns, in een luistcrvollen ftaat, die egter haar niet gelukkig kon maaken. Steeds bewust van de onvoegelykheid haarer omftandigheden , kon zy nimmer de droefgeestigheid, welke haar vermeesterde , overwinnen, fchoon zy zomtyds dagt, dat een Dogter van POüglas te bezorgen en op te voeden, gelyk zyn Lordfchap met de tederfte bezorghcid my deedt, een grooter betoon van hoogagting was voor haaren overleden Maar, dan dat zy my gelaaten hadt in den behoeftigen en afhanJcelyken ftaat, aan welke de mcdoogenlooze Gierigheid myns Ooms my zou blootgefteld hebben. De twee Zoons, welke zy by zyne Lordfchap kreeg, deelden in haare moederiykc tederheid, zonder dat deeze mywaards verminderde; en terwyl de uiterfte zorge voor hunne opvoeding gedraagen werd, zo ras zy oud genoeg waren om enderwys te ontvangen, had ik de beste Leermeesters, die men in Parys kon vinden, en met die voordeden kreeg ik vroeg kennis aan meest alle Europifclie taaien Lord pevensey, die zo veel van my hieldt, als ware ik zyne eigene Dogter geweest» en wiens genegenheid tot myne Moeder door den tyd niets in 't minfte afnam , zag myne vorderingen met het uiterfte genoegen , en ftreelde zich met het denkbeeld, dat hy my eens in eert voordceligen ftand zou plaarzen ; fchoon dc omftandigheid var» myne Moeder, (die, fchoon men haar in Frankryk met alle beleefdheid bejegende, wc' bekend ftondt de Egtgenoot van Lord pevensey niet te weezen,) voor my ook irf dat Land niet dan fiadéolig kon zyn. De wereld noemde my fchoon, en ik had eene opvoeding ontvangen, zeer verfchillende van die doorgaans aan de jonge juffrouwen in Parys gegeeven wordt. Op den dag dat ik veertien jaaren geworden was, kwam Lord pevensey by my, als ik bezig was met my aan te klecden om een bezoekje te ontvangen, 't welk te dier gelegenheid onthaald zou worden; hy wensehte my geluk met mvnen jaardag, en gat' in myne hand een Banknoot van duizend Ponden ftcrlings; zeggende: „ Neem dit aan, myne lieve caro14na ! als een gering bewys van myne genegenheid voor „ u.  5&o aandoenlyke lotgevallen „ u. Gebruik het tot uwe kleine uitgaven, en wees verzekerd dat ik niet zal nalaaten, vervolgens, voor u te zorgen, over„ eenkomftig met de opvoeding, welke gy ontvangen hebt, en „ waaraan gy zo loflyk beantwoordt." Ik ontving deeze edelmoedige gift op zulk eene wyze als my betaamde. Helaas! myn weldoender ging, eenige weeken daar naa,na Engeland, en ik zag hem nooit weer. Een zonderling voorgevoel van ons naakend lot drukte myne Moeder, en maakte haar geheel onlustig. Zy kon niet denken aan 't laatfte vaarwel van zyne Lordfchap; en hy, die leefde om haar te believen en te verpligten, Helde van tyd tot tyd zyne reis tiit, tot herhaalde brieven van de zodanigen aan welken hy dc bezorging zyner goederen hadt aanbevolen, hem drongen tot het vertrek. Zyne twee Zoons, de een tien de ander twaalf jaaren oud, waren toen op een kostfcbool in Engeland, cn hy beloofde myne Moeder, haar, by zyne wederkomst, op het gezigt van deeze haare Kinderen te zullen onthaalen; en dat"hy, zo ras de za ken, welker bezorging hem in Enge. land riepen, in orde waren, de terug reize zou aanneemen. Toe. hy weggegaan was Hortte myne Moeder in eene diepe zwaargeestigheid, en daar wy meest altoos alleen by elkander waren, fprak zy menigmaalen van de lotgevallen haars leevens, en vertelde my de byzonderheden, die ik voor u heb opgehaald. Zy vroeg my, of ik het haar kon vergecven, dat zy in een leevensftand ingewikkeld was, die, hoe ook dezelve mogt weezen in 't oog des Hemels, in dat der Wereld my aan veel verwyts zou blootftellen. Vergeefsch fineekte ik haar, dat zy uit haare gedagten wilde verbannen alle aanmerkingen, die konden ftrekken om haare gezondheid , voor ons allen zo dierbaar , tc ondermynen. Zy kwam 'er geduurig weder op, en haare tedere gefteltenis leedt zigtbaar. Naa dat Lord pevensey, c'ie gewoon geweest was eiken postdag te fchryven, omtrent zes weeken weg geweest was, kreegen wy geen brieven meer van hem. Eenige dagen lang, ftreclde myne Moeder zich met het denkbeeld, dat dit ophouden der Brieven enkel daaraan toe tc fchryven was, dat hy zich op weg bevondt, om ons door een onverwagtc t'huiskomst te verrasfen: dan haare hoop bezweek, cn maakte plaats voor de kommei lykfte vrees, een vrees die maar al te gegrond bevonden werd. Wy zaten op een morgen by elkander, wanneer een fchielyk geraas van knegts op het voorplein ons ontzette. Ik ftond cp,om te vernccmen was 'er gaans was,en, de deur openende, Stond ik vcrfteld. op het gezigt van myne twee Broeders en hun Gouverneur, die zyn best gedaan hadt, om dit fchielyk iriifuiven te beletten. De arme Jongens, my ziende, borden uit in traanen, en riepen. „ Ach carolina! myn Vaderl"Zy liepen my  VAN CAROLINA MONTGOMfcRY. hiy voorby, en wierpen zich" in de armen van hunne Moeder, die, geheel verfchrikt, geen vermogen hadt om te vraagen na 't geen zy haar fchielyk vertelden. „ Och Mama! onze Papa, ort,, ze Papa, onze waarde Papa is dood!" „ Zy hebben ons „ henvaards tot u gezonden zy hebben hem van ons „ afgenomen, en alles wat het zyne was!" De Gouverneur, die veel agting voor myn Moeder hadt, poogde dc Kinderen van haar weg te neemen ; maar zy hieldt zc in haare armen, terwyl zy, met een opllag van haar oog, dien ik nimmer zal vergeeten, en met de item der beklemdfte droefheid zelve, vroeg, wat dit alles te beduiden hadt? Die waardige Man verhaalde daarop, dat Lord pevensby op een zyner Landhuizen aangetast werd door een koorts, en daar, naa eenige dagen ziekleggens, overleeden was; dat diens Broeder, Erfgenaam van den Tytel wordende, terflond bezit genomen hadt van alle diens goederen, en last gegeeven om de twee jonge Heeren terflond na Frankryk te bezorgen, en hun den naam, dien zy tot hier toe gedraagen hadden, te ontneemen. Met veei wederzin voegde de Gouverneur 'er by, dat de tegenwoordige Lord pevensly ten oogmerk hadt, om, binnen weinig dagen, zich ten deezen huize te vervoegen, om de juweelen en andere kostbaarheden, zynen Broeder toebchoorende, tot zich te neemen. Geen traan ontrolde de oogen deezer ongelukkige Vrouw, geen zugt ontglipte haar boezem. Zy verzogt my de arme knaapjes tot bedaaren te brengen, die nog rondsom haar hingen ; li-breiende om hun Vader. Zy klaagde over zwaare pyn in 't hoofd, en verlangde na bed te gaan. Ik bleef by haar, en poogde haar aan 't f'chrcien te helpen door myne traanen, die ik onophoudelyk Hortte, maar de zwaarte en fchielykheid van den fiag overmeesterde haare geheele gefteltenisfe-; doch behieldc zy kragt van geest genoeg, om op den toeftand haarer Kinderen te denken. „ Carolina, fprak zy, terwyl ik aan haare bedfponde zat," ., Ik Zal misfehien binnen weinig uuren gebragt zyn in dien » 'Aaat van behoefte, uit welken het mogelyk beter was dat ,, ik nimmer verlost geweest ware. Doch uwe Broeders'. Voor „ hun ben ik angHig bekommerd! De handelingen van den „ tegenwoordigen Lord pevensey geeven my weinig grond,om „ te hoopen dat 'er in Engeland een uitterflen wil beftaat, welke „ hun verzekert van de ruime voorzieningen, die hun Vader „ hun toedagt. 'Er zyn in een kistje, door Mylord agterge„ laaten, verfcheidene Papieren , welke hy my zeide van aange. „ legenheid te weezen; docli ze zullen my ontnomen worden, „ zand*r het draagen van onmiddelyke voorzorge. Zend der„ hal ven om den Heer montgomery , en lever hem dat kistje i, over." Zy  SSï AANDOENLYKE LOTBEV. VAN CAROLINA MONTGOMERY. 7v onderre-tte my omtrent dien Heer verder. Ik had hem fk haalte my om haare bevelen uit te voeren. Myne boodfchap ontvangen hebbende, vloog hy na ons huis; en m ftede van 'Z Man te zien op Boedelzaaken afgerigt, gelyk >k verwagtte, fagTéen ioS Heer van omtrent zeven en twintig jaaren >n S Uniform van een der Schotfche Riemen door denKgfjJ van Frankryk in dienst gehouden, naa dat üe zaaken huns MeesIers oiSelbaar verloeren waren. Hy hadt eenigen tyd in een wvdSlè4n landfchap in bezetting geweest; doch, van yeraln wy en Lord evenseï vcrmaaglchapt, en by deezen m ZlSS%ndQ, hadthy beftendige briefwislehng met hem Suden ,\nwas %yU vertrut, wel ing omtrent zyne oogmerken 'Swr mvne Vloeder, myne Broeders, en myzelve. Ik an u d^ P rVoon van montgomeky niet bcfchryven. Staa J IOe te zeggen, dat zyne weezemtrekken hjner vyaren dan d e van zyn zoon welk hem anders zeer wel gelykt. Zyne vuurST dcê neemingen in de belangen myner Moeder; eene 3e SS welke hy ontdekte toen hy onze verlegenheid ™m en de moe te, die hy zich fteeds getroostte om alles vóór mis te dol , waren kragtige bcwcegmiddelen voor my om hem> te bewonderen en hoog te agten. Ik hield hem voor to SeaartS van alle menfehelyke weezens; in eenige weiSe dagen ovmuigde hy my, dat hy al d,e voorkeur verdiende, welke myn nog jong hart hem toekende. Ct Vervolg ter naaste gelegenheid.) ANECDOTE VAN p1erre bayle. (Uit het Fransch.) ffr ? „ dl ,,sd, Lee,,!,,-. « vond. ™,„, Do IlliltïSli »« S'd"" vernietigd Byndo, «™« * tno- doen UC lcrioonc i»Vul , ' ,,„,„,, Bntter/irm ■ £ Wysgeer betluiten zyn Vaderland te verlaaten.  anecdote van fierre batle. 583 werwaards hy haar volgde, kon dien gemeenzaamen ommegang niet lang zien, zonder ongunftig daar over te oordeelen. Men beduidde jurieu eindelyk, dat hy, die zo veel in het Boek der Openbaaringe zag, niet opmerkte wat in zyn Huis omging. Een Edelman trekt in zulk een geval den Degen, een Regtsgeleerde vangt een Pleitgeding aan , een Dichter verweert zich met een Hekelfchrifr; dan de Heer jurieu verklaarde bayle voor een Ongeloovigen, en bewerkte, dat hy ontzet Werd van het Hoogleeraarfchap in de Wysbegeerte en de Gelehicdkundc, 't welk men ten zynen behoeve hem hadt opgedraagen. zedelyke bedenkingen. ]V/[en ontmoet, in de zamenleving, maar al te veel menfchen di,* * over alles willen oordcelen, of hun de zaak bekend zy dan niet; of dezelve zich bevind binnen den kring hunner kundig, heden, ot hun begrip te boven flygc; of hun dc zaak aangaat dan niet; of zy in een zeker geval al of niet tegenwoordig geweest zyn, en de omftandigheden, die 'er meê verzeld gingen, recht weeten of niet; die in alle zulke gevallen echter hun eigen oordeel weeten te doen gelden, en eens anders gevoelen tegenfpreeken of afkeuren; zoekende zich. een regt aan te matigen, om, alleen maar, juist over een zaak te kunnen oordeelen. Dit is een lastig foort van lieden, dat zich vroeg of laat by anderen in den haat brengt. Een mensch, die zo door eigenliefde vervoerd word, dat hy altoos volftrekt bedisfen wil; en als hy zulks met geene bondige en overtuigende reden doen kan, (gelyk dat den meesten tyd gebeurt,) het zelve zoekt uit te werken, door zyn party te overfchreeuwen; (want zulke menfchen zyn doorgaans geweldige harde fohreeuwers;) zodanig een tegen'fprc-ker van Profesfic, hy mag in 't eerst by onkundige menfchen voor een Orakel gehouden worden, 't zai van geen langen duur zyn: men zal hem dra keren kennen, en als een man, die magtig verveelt, allerwege fcftuwEu. "Zulk een kan even min in de zamenleving -op den duur blyven "behagen, als iemand die, met alles wat 1iy hoort, ipot; en, 'hoe ernftig het ook zy, altyd in een 'befpor-rëlyk daglicht poogr 're ftellen; dien 't fpottcn zo eigen is, dat hy «immer een ernftig discoers voeren, - of een -ernftig gefprek vol kunne houden. Zodanig een fpotter moge veel gewelds maken, een groot gcfchreeuw houden, en een onmatig gelag laten hooren; hy moge wanen met zyn verftand te pronken, en zich verbeelden, dat ieder hém , daarom, voor een vernuft van de eerften rang zal houden: hy zal evenwel eerlang bedrogen uitkomen. Het kan niet misfen of hy verveelt weldra; men wil 'er op den duur niet  5«4 zedeltke bedenkingen. Iiiet niede verkeeren, fchuwt hem, en laat hem koeltjes dry- ven- , - Onophoudelyke tegenfprekers, die altoos willen dat'hun oordeel niet flegts gelden, maar alleen gelden zal; en 'Spotters, die hun weik maken, om nooit anders te doen dan ipotten, ftaan gevolglyk hierin met eikanderen gelyk, dat zy in de zamenleving fpoedig verveelen, en weldra van elk ge- fchuwd worden. Een ieder, die hen maar wat heeft leeren kennen, houd hen voor te lastig in de verkeering, en fchuwt hen te meer, om dat ?e, 2o wel de een als de ander, niet zelden menigvuldige aanleidinge geven, tot veele en geweldige twisten en onëenigheden. Het zyn alleen voldoende bewyzen, die op genoegzame gronden ruste-; en zulke bondige bewyzen vordert een redelyk wezen dat van dc voortrcffelykheid zyner natuur boven het redelooz'e overtuigd is, met het hoogfte regt, van hun, die poogcn te overtuigen. Door deze tog alleen, laat de verftandige ziel zieh tot de omhelzing van dezelve neigen. Buiten dat is 'er geen enkel middel om haar tot dc omhelzing ceniger ftelling te bewegen. Geweld kan dwingen, maar niet neigen. — Geweld doet bukken, maar overreed geenzins. - Geweld kan Haven maken, maar derft alle beweegreden van ovcrtui- „inK De zagte Rede beflist.en geenzins dwmglandy ot *ewéld Zulk een beftaan is natuurlyk aan eene vryden- kende 'zelfftandigheid; en haar zo eigen, als de uitgebreidheid eigen is aan alle Lighaamclyke en Stoflèlyke Wezens. byvoegzel. Tot de Bedenkingen over de Uitgejlreltheid van 't Heelal, in 1 ons Mengelwerk, bladz. 507, behoort de volgende uitoroidine en verbetering, Reg. 3 — 7- . ,,, „ n De afftand der Zonne van den Aardkloot, welke flegts ongevaar 20 millioenen mylen bedraagt, wanneer men Duitfche, of bvna 27 millioenen, wanneer men Hollandfche ot Franfche, Zec-Mvlen neemt van twintig in een graad, of 29 millioenen, volgens de la lande, in mylen van ^fentwmugmem graad als wanneer die afftaiid maar i7| miilioenen Duitfche mylen, van vyftien in een graad, zou bedraagen.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, RONDTEN EN WEETENSCÜAPrEN BETREKKELYK. VERHANDELING OVER DE PLIGTEN, WELKE WY ONS ZELVEN EN ONZEN NAASTEN VERSCHULDIGD ZYN, UIT KRAGTE VAN HET GEBOD l „ GY ZULT UWEN ., NAASTEN LIEFHEBBEN, ALS U ZELVEN." Tn onze laatst voorgaan de Verhandeling hebben wy hel! -I eerde en het grootfte Gebod, namentlyk: „ God boven al lief te hebben," ons ter befpiegeling voorgefteld, en deze ryke en tevens aangename Itoife een weinig uitvoerig overwogen (*). Thans hadden wv voor, onze aandagt te bepalen tot het tweede Gebod 6 daar aan gelyk, „ Gy zult uwen Naasten liefhebben als u zeiven," 't geen onmiddelyk ons eigen welwezen, en dat van onzen Evenmensch, met al deszelfs heilryke gevolgen betreft; welks gewigt onze ernftigfte aandagt overwaardig is. , Pe Schepper der Natuur, de Almagtige Vormer vart t Heelal, heeft, met de wysfte inzigten , alle zvne Schepzelen ingefchapen eenen zekeren trek van zelfbehoud; en hierdoor een meerderen of minderen trap van Eigenliefde ; waardoor elk wezen zyn geluk op het oog heeft, en zyn eigen heil poogt uit te werken. Óvereen- Lmiftig hier mede vordert het Gebod, „ Gy zult uwen Naasten liefhebben als u zeiven," niet fiegts de uitoefening onzer pligten jegens den Evenmensch, maar 't is te gelyk een bevel, dat onmiddelvk opzigt heeft tot ons eigen welzyn, en het uitoefenen van die Eigenliefde s welke wy ons zeiven fchuldig zyn; even als of het Gebod luidde : „ Mensch , hebt u zelvcn lief, en uwen Naasten even als u zelven." Uit hoofde van dit Gebod is ieder mensch derhalven Verpligt , in de eerfte plaats, zich zelven lief te hebben ; zich vuurig te beminnen : dat is , zyn eigen heil op alle mogelvke, redelyke, wyze te bewerken. Dit is een pligt, welken de groote Wetgever van alle zyne- O) Zie boven Uadz. 443 - 448. V. DEEL. MKNGKLW, NO. .14. Kt  5$6 VERHANDELING OVER DE PLIGTEN1 onderdanen afvordert. Het is tog waarlyk niet genoeg, gelyk de verdere overweging nader toonen zal, dezen trek van zelfsbeminnen, die geneigdheid tot zich zelven, in zich te befpeuren; 'er zyn gevallen, in welken 's menfchen Eigenliefde opgewekt en aangevuurd moet worden. Men behoort des dit Gebod te befchou¬ wen, als een gebod, dat regtftreeks zyne betrekking op ons zelven heeft; even als of de Wet beval: ,, God zult gy beminnen als bet hoogde goed boven al: maar naast God zult gy u zelven liefhebben. Gy zyt de tweede, die in aanmerking komt; deze Eigenliefde , welke gy omtrent u zelven moet oefenen, is een öiivermydelyke pligt, dien gy niet moogt verwaavloozen. Dan deze zelfde liefde zult gy ook oefenen aan uwen Naasten ; en wel in dien zelfden trap, als gy ze uitoefent omtrent u zelven." Naar luid van dit bevel is het dan onze öiivermydelyke pligt, alles aan te wenden, wat redelykerwyze ons geluk bevorderlyk is; alles, wat ons voordeel, genoegen, of heil kan aanbrengen. ——- Uit dien hoofde dan mag men de Eigenliefde billyk aanmerken als den grond, den oorfprong van alle onze werkzaamheden," van alle onze bedryven; en vooral van a'le onze zede'yke werkzaamheden, van alle onze zedelyke goede daden; — als den eerllen dryfveer, die den mensch tot werken aanzet. ■ En, in der daad, indien wy door eene ware en geene valfche Eigenliefde gedreven worden, dan zal het ook niet misfen, of onze zedelyke bedryven zullen het kenmerk dragen van deugdzaam, van Zedelyk , goed. DeOpperfte Wetgever zr.l, _en kan ook niet anders, dezelve dan met zyne goedkeuring bekroon en: terwyl de mensch inmiddels, inwendig, ontwaar word het ftreelend genoegen zyner medebewustheid dat hy weldoet, en beantwoord aan zyne beftemming, — aan dat alwys oogmerk van Hem, door wien hy is gevormd geworden. Z;e daar de eerlle dryfveer van alle onze werkzaamheden , de bron van het zedelyk goed ; de welbeftierde Eigenliefde , de grond van 's menfchen deugdzame handelingen. Het is nogthans ver Van daar, dat men dien eerften trek, die insefchapen neiging tot zich zelven, als eene deugd, eene vrugt van *s menfchen akker, zou aan -te merken hebben'. Het geen natuurlyk of den mensch is ingefchanen, kan nimmer inkomen als eene deugd; maar zulk * een  OMTRENT ONS ZELVEN ÈN ONZEN NAASTEN. £8£ een gefchenk wel aan te leggen, verdient den naam van deugd te dragen; terwyl het te misbruiken , of op verkeerde voorwerpen toe te pasfen, den mensch onteert,tegen deszelfs ware beftemming aandruischt, en te regt den naam van ondeugd waardig is. Dan, men werpt my mogelyk hieromtrent tegen, wat komt het te pas, den mensch tot Eigenliefde aan te zetten; . hem dezelve door eene uitdrukkelyke wet te gebieden; daar hem die drift is ingefchapen, en doorgaans te veel maar niette weinig werkt? Waarlyk deze/dryfveer behoeft door geen bevel in driftiger beweging gebragt te worden; want wie bemint zich zelven niet! integendeel,'t is al Eigenliefde ,Eigenbelang," waar door de meesten gedreven worden. Veeleer behoorde fnen derzelver fchadelykheid met kragt van reden tegen te gaan; dat vuur veeleer te doovenj dan hetzelve in de harten op te wekken, en nog heviger te doen ontvlammen " Het is zo, de Eigenliefde word fchandelyk misbruikt? de meeste menfchen beminnen niets, dan zich zelven; « behartigen geen ding driftiger, dan hunne eigen belangen. ■ Dan het zy verre van my, dat ik zulk eene verkeerde Eigenliefde zou poogen aan te vuuren, of de fchadelykheid, de verkeerdheid, van dezelve, niet zou erkennen, afkeuren, en integendeel de pogingen der zulken pryzen, welke dezelve met kragt van reden tegengaan. Maar de Eigenliefde is een gefchenk van het Ópperwezen, en kan dus niet anders dan in baren grond goed zyn. 't Geen zynen oorfprong heeft Van onzen M.aker, is ver af van fchadelyk, van verderfelyk, te wezen. Ai Wat ons van dien kant toekomt, is ons met de beste oogmerken en wysftè inzigten gefchonken. ——- Indien de Groote Schepper redelyke wezens had gevormd zonder Eigenliefde; ik bid u, welke fchepzels zoude de menfchen dan geweest zyn ? Wat zou hen in weikzaamheid gebragt hebben? Zy hadden den redeloozen dieren gelyk geweest; want wy hebben gezien, dat de Eigenliefde de eerfte dryfveer is, welke den mensch in beweging brengt. En waarlyk. is zy het niet, welke alle loffelyke daden uitwerkt? Men doét anderen wel, men bemint zynen Evenmensch. ——- Maar uic welk een bron fpruit dit alles voort ? Gewis' uit geene andere, dan uit die der Eigenliefde; want met aan anderen wel te doen, oefent men gewislyk de grootfte'EL, Rr % fctu>  588 VERHANDELING OVER DE PLIGTEN genliefde. « Als men regclregt tot zich zelven komt, word het veelal eene verkeerde Eigenliefde: maar flaat men integendeel dezen omweg in, om tot zich zelven te komen, dan word ze eene beminnelyke deugd, welgevallig aan God eh alle menfchen, terwyl het geluk, dat men dan voor zich zelven uitwerkt, oneindig uitgebreider is, dan als men langs den kortflen weg regelregt tot zich zelven gaat. Zo zyn 'er duizende geval¬ len , dat men zyn eigen voordeel, zyne eigen belangens opoffert aan die van zrnen Evenmensch; of dat men alles, zelfs zyn dierbaa 1 even, opoffert aan 't welzyn van het Algemeen, aan de belangens der Maatfchappy, waarvan wy Leden zyn ; terwyl , met dit al, de uitkomst leert, dat het alleen de Eigenliefde is, welke ons tot dusdanige loffelyke daden aandryft; alzo ons eigen geluk het gevolg dezer edelmoedigheid zyn moet. ,, .Maar , zegt men, als de drift van Eigenliefde toch ingefchapen is, wat komt het dan te pas, den mensch door een uhdrukkelyk gebod tot het bevorderen van zyn eigen welzyn te noopen." Dan, heeft deze drift geene beftuuring noodigV moeten onze neigingen niet geleid worden? en zyn 'er niet eene menigte gevallen , gelyk ik zeide in 't vervolg dezer Verhandeling te zullen doen blyken , waarin wel degelyk onze Eigenliefde moet opgewekt worden. Hoe roekeloos gaat de mensch veelal niet in duizend cn duizend gevallen omtrent zyn leven, zyne gezondheid,zyn tydelyk en zyn eeuwig geluk , te werk ? Wie kan 'er onkundig zyn van ontelbare omftandigheden, waarin men menfchen baldadig met hun eigen leven heeft zien fpelen; uit enkele brooddronkenheid zich aan dc oogfehy- nelyklte gevaren zien blootftellcn? En wat waagt men niet voor geld — voor eene geringe belooning ? Zyne gezondheid, die dierbare aardfche fchat, word aan zo vele gevaren blootgefteld, dat het waarlyk te verwonderen is, hoe zommige menfchen eenen enkelen dag dien kostlyken fchat kunnen blyven genieten. Hoe vele flaven der wellust verdartelen hunne gezondheid; maken zich voor den tyd ongelukkig , en voor de eeuwigheid rampzalig! Hoe noodzakclyk is het, en van hoe veel belang, zulke menfchen bv hun eigen geluk te bepalen, en het vuur van ware Eigenliefde in 'hun op te wakkeren ? Nog eens, heeft deze drift geene leiding, geene beltint-  OMTRENT ONS ZELVEN EN ONZEN NAASTEN. 589 ftuuring noodig , ten einde, zy niet uitfporig werke, ten nadeele van het algemeen , of ten nadeele van eenige byzondere perzoonen. By voorbeeld, wanneer ik, onder fchyn van 't algemeene welzyn te bedoelen , het welzyn van het zelve ondertüsfchen opoffere aan myne eigene belangen ; of, wanneer ik myn geluk bouwc op de puinhoopen van 't verderf van mynen Evenmensch. Het is eene verkeerde , eene verderfe- lyke Eigenliefde, als ik , ten koste van 't algemeen welzyn, myn eigen voordeel, eigen grootheid , geheel eigenbelang beooge. Als ik de Maatfchappy in wanorde brenge , om myne byzondere oogmerken te bereiken. Als ik mynen Naasten vervolge , bena- deele, en hem de Maatfchappye onwaardig kenne, alleen, om dat ijt , langs dien weg, my zelven fterk makc, en myn eigen geluk bevordere ? Is zulk eene Eigenliefde niet fchadelyk, niet ten uiterften verderfelyk, in alle hare gevolgen , en rampzalig in haar uiteinde ? Hierom moet het Gebod tusfehen beide komen, en de Wetgever gebieden : ,, Bemin u zelven , oefen dezen pligt uit in die oorfpronkelyke volmaaktheid , als dezelve u van my gefchonken is." Ja , heeft deze drift geene beftiering , geene leiding, geene aanvuuring noodig , en kan het niet noodzakelyk zyn , den mensch tot Eigenliefde op te wekken ; — daar men zo menigwerf ziet, dat de zondige Waereldling zyn eeuwig welzyn uit het oog verliest V Waar zal men fterker of vermogendcr drangreden vinden , dan in de Eigenliefde , om den mensch zyne verkeerdheid te doen zien, en hem zyn waar geluk te doen hoog fchatten ? om hem van zyne dwaasheden en dwalingen te rug te roepen, en hem de ware wysheid te leeren? Of inoet de Eigenliefde daar niet opgewekt worden , waar men een beftendig heil uit het oog verliest ? Of zal men zeggen , dat deze drift hier ook al te fterk werkt ? Moet men de liefde tot Zelfsbehoud niet opwekkeu , ten einde den mensch tot het betragten der deugd te bewegen, welker loon is een beftendig geluk, eene duurzame vergenoeging ? Eigenliefde is waarlyk de fterkfte dryfveer , om ons van de dwaasheden dezer waereld te rug te houden: de Mensch tog kan, fchoon hy alles verzaakte, zyne Eigenliefde nimmer verzaken, en daar door is hy op 't kragtigfte te bewegen, Eindelyk , om niet alles op te halen , gebeuren 'er Rr 3 niet  $7)0 VERHANDELING OVER DE PLIGTEN niet gevallen , waarin de uitfporigheid by den Mensch 'tot die hoogte ftygt , dat hy zich ten eenemaal vergeet , en geweldadige handen aan zich zelven flaat ? Ziet men den Mensch niet zomtyds tot die laagte zinken , dat hy , alle reden hebbende uitgefchudzich verlaagt beneden het, ruwfte vee , 't geen nog nimmer den trek van Zelfsbehoud heeft verloren. _ Ecu trek, die zelfs in eene zekere mate, min of meer, in het ryk der groeibare wezens te befpeuren is. *,,'**? de mensch alleen, die dezen trek veronagtzaamt; t is alleen noodig dien trek op te wekken in W ezens , welke boven' alle anderen , door den Grooten Formeerder aller dingen , met dc reden begaafd zyn ; waardoor zij, in voortreffelykheid, boven al het gefchapene in deze beneden gewesten , uitfehitteren ; die den luister van hunnen oneindigen Maker eenigzins kunnen bevatten en verbinden'; cn als zyne pronkftukken dienen , om zyne eer, zyne grootheid, te verkondigen Het ltrekt Waarlyk tot oneer van 't Menschdom , dat men zulke aftchuwelyke voorbeelden , onder her zelve, aantreft. '-■ Het ontcert het geflagt van Redelyke Wezens, opgewekt te moeten worden tot een drift , ten einde y.iqh voor gevallen te hoeden , waarvan al 't overig Schepzel den onoverwinnelykftcn afkeer heeft. — ■ Het onteert in der 'daad ons geflagt de Eigenheide te moeten aanvuuren, teneinde de mensch , in vertwyfeling , zyne handen niet bezoedele , met zyn eigen hioed. — Doch waar vind men fterker Wapenrusting tegen dit gevloekte kwaad, dan in de Eigenheide" en zugt tot Zelfbehoud? Mogelyk zegt men, het is even deze zelfde drift,welke den mensch als' ccn dryfyeer verftrekt , om hem tot zulk eene af- |"cbtiwelyke wandaad te bewegen. . Dan , zou dc Eigenliefde iemand immermeer kunnen aapdryven , tot zo'geweldig een ftap; om een band te verbreken, waarvan de natuur een afgryzen cn doodlyken afkeer heeft? zulks is voorwaar niet mogelyk: het is veeleer het gewrogt eener uitdooving , eener geheele uitblusfinge der t' .ede ; hier door alleen vervalt de mensch fot dit wanoopig beiluit; de Eigenliefde, zo ze niet geheel uitgedoofd ware', zou het fterkfte Wapentuig geweest zyn, öm hem tegen dit fhood beftaan , te beveiligen. En hoe gelukkig is die kragt voor 't Menschdom ! Hieï fcor zyn de gevaÜën van wrecde "clfmoord z-eer md-  omtrent ons zelven en onzen naasten. 591' zaam , de drift voor 't Zelfbehoud, de Eigenliefde, fielt den Mensch gemeenlyk als door een genoegzaam bolwerk, tegen zulke gruwelen, in veiligheid. ■ Gelukkig is deze drift zo algemeen en Iterk , dat ze met geene mogelykheid overweldigd en vernietigd kan worden , dan alleen in zulke menfchen , wier Redeligt ten eenemaal is uitgedoofd , en die niet anders zyn aan te merken , dan als u tzinnigen , als Lieden , die hun verftand verloren hebben. (liet Vervolg en Slot, by de eerfte gelegenheid.') middel tegen het podagra , uit een brief van den heer fcl'damour , Lid van het Parlement wegens de Stad Herefort; uit j. p. iilu- juenbach's Medicinifchc Bibliothek; Derde Deel, bladz. 360, overgenomen en vertaald pooi JACOB VAN DER HAAR. Vóór byna tien Jaaren , wierd ik , in den ouderdom van 46 ]aar,en, van een ligten aanval van Chiragra, aan de regtérhand, aangetast. In December van "t volgende Jaar, kreeg ik een heviger aanval in btide handen en voeten» waaraan ik tien maanden het bedde hield. Zints dien tyd kreeg ik het Podagra alle jaaren, en byna op denzelfden tyd , doch altoos met meer geweld ; zo . dat de laatfte aanval , in December 1783, vyf maanden duurde, zonder myne handen, voeten en knieën, te konnen gebruiken. Geduurende dit toeval , kreeg ik , onverwagt, een vifite van een Vriend, dien ik in Jaaren niet gezien 'had, en vreesde, dat hy, als een martelaar van 't Podagra, altoos te bedde lag. Tot myner verbaa- Zing zag ik hem aan , als zulk een frisch, gezond, fterk Man, als 'er, misfehien, weinig in Engeland zyn; én vernam tevens,dat hy, zints drie Jaaren , aldus geweest ware; — als mede , dat hy alleen by my kwam, om my zyn hulpmiddel, het welk in Zwavcha*«r beftönd, mede te deelen. Rr 4 In  592 MIDDEL TEGEN HET PODAGRA. In de voorgaande week, had ik 't genoegen, myn Vriend nogmaals tc zien. Zints vyf Jaaren, genoot hy een beftendige en volkomen gezondheid: — thans zeide hy, dat iemand zyner bekenden, die zo kreupel was geworden, dat hy, zints verfcheiden Jaaren, te huis had moeten blyven, en met een Podagrifche Knobbel, Topluis, of Kalkbuil, bezet, door een aanhoudend gebruik van Zwavtbvater, reeds in ftaat was , zonder eenige moeijelykheid, te gaan en te ryden; en dat dg Tophus thans ook zeer was verminderd. INTa dat ik, met verfcheiden Artzen,over het gebruik van dit Water geraadpleegd, en vernomen had, dat ik het , zonder het geringfte nadeel, kon gebruiken , begon ik , zonder tusfehenpoozen , daar mede in May 1784, twaalf maanden lang. ■ Geduurende deezen tyd , en by koud weêr , kreeg ik ligte aandoeningeu van* Podagra; welke my toch niet in huis hielden, nog in de gewoone bewcegingen eenigzins hinderden. Met de aankomst van het warme weêr, naam- lyk, in 't begin van Juny 1785, dagt my, het te mogen waagen , het waterdrinken voor eenige maanden op tc féuorten , zo als ik deed; maar nu , zints vier dagen, begin ik wederom; en denk daarmede , tot den aanftaahden zomer , voort tc gaan. Toen ik eerst met dit Water begon, bemerkte ik, dat het de Pis en de Uitwaasfeming bevorderde ; en nog meer den buik zagt open hield * en, na dat ik het drie of vier maanden gebruikt had , kreeg ik zulk Cen groote ontlasting onder de Öxelen, dat ik my tweemaal daags moest verfchoonen: dit duurde volkomen drie maanden. • Geduurende dien tyd bevond ik my volmaakt wel , vrolyk ; en heb, als nog, het yerg-iioegeii , het zelfde tc ondervinden. Ik moet nog zéggen, dat ik, in myn gewoone levenswy- ze, geen verandering maakte. Heden, terwyl ik my vleije, van deeze fchriklyke aandoening, geheel bevryd te zullen blyven , is myn gezondheid zo volkomen , als ooit voorheen. Zie daar alles wat ik my, wegens deeze omftandigheid. weet te herinneren. Zo gy my gelooft, uw Vriend zal , door 't gebruik van dit eenvoudig middel, even zulk een goed erlangen, ais ik althans zelf geniet. " ' " ' * ik ben. , Getekend SCUDAMOUR.  middel tegen het podagra. Middel tegen het Podagra. 593 Men doe één pond (*) zuivere Zwavel (dat is genieene geheele Zwavel) tot een fyn Poeder gemaakt, in een aarden Pot, en giete daarop vier Bourgogne bottels kookend water, (dat is genoegzaam honderd en twintig oneen:) dit laat men vier dagen, met flegts de Zwavel twee of driemaal daags om te roeren , ftaan. Ten einde des vierden dags, giet men het water af, iiet welk nu bekwaam voor het gebruik is : van dit Water drinkt men alle morgen, één uur voor 't on- byt , een half pond. Buiten het omroeren des Zwavels, behoort het vat wel toegedekt te zyn. . Onnodig is het , voor- of by het gebruik des Waters, eenig Geneesmiddel te gebruiken , of verandering in de levens wyze te maaken. Aanmerking van den Heer Major eurdett , te Cartsruhe. Buiten meer andere , is de Heer , te Berlyn nog een leevend voorbeeld van de fchoone uitwerkingvan bet bovengemelde middel. By de omftandigheid van dien Man is , als iets byzonders, merkwaardig (doch by Artzen, die in- en uitwendig Zwavel gebruiken, genoeg bekend) dat de Zwavel, of liever deszelfs Vitrioolzuur , zich door de poriën der huid zo fterk uitwaasfemde, dat de zilveren Slooten van zyne kniebanden 'er zwart door geworden waren. (*) Door een pond, vertrouw ik , dat een Burger-pond, van 16 oneen , verftaan moet worden ; en door Water, zulk Water, waar in zeep zig gemaklyk ontbindt. be,  £94 ■ EESCHRYVING VAN EENE WYZE beschryving van EENE wyze om EENE soort van WÏ.v Tt maaken, door de tartaaren KOUMISS geheeten ; met waarneemingen over deszelfs gvbruik. I^J de geneeskunde. DoOr jean grieve , M. D. F. R. S. Edimb. en Geneesheer in de Rusfifche Armée, (Getrokken uit de TranfaSt. of the Royal Soc. of Edimburg. 1788.) Het Wynagtig Vogt, door den Heer grieve befchreeven, verkrygt men door gisting van Merrie-melk; dan , fchoon 't zelve, zints veele eeuwen, by verfcheide Tartaarfche Horden in gebruik geweest is, merkt die Heer op , dat men niet dan met moeite, zelfs in Rudand, de byzondere wyze, waar op 't zelve toebereid wordt, heeft kunnen te weeten komen. Hy heeft bykans niets voldoenends, ten dien opzigte, in de Boeken gevonden. Allen, die 'er van fchryven, fchynen daar in overeen te komen, dat een Wynagtig Vogt. met Merrie-melk gemaakt, bekend onder den naam van - Koumifs, by eenige Tartaarfche Volken in gebruik is; doch geen deezer befchryft de wyze van bereiden, noch ook het huislyk of geneeskundig gebruik, daar van gemaakt. Marcus paulus, de Venctiaan, fpreekt in een Werk, zo oud als de Dertiende Eeuwe (*) , 'er van, als een Drank, gemeen by de Tartaaren; doch zegt niets van de wyze der bereidinge. , Straklenbkur vermeldt, in zyne Befchryving des Rusdfihen Ryks , eenige omftandigheden der bereidinge ff)- Doch onze Schryver merkt op, dat, indien men deeze handelwyze volgt, het werk nooit zal flaagen: want hy zegt, dat de Kalmikken de dikke zelfftandigheid, die zich op de zuurvvordende Melk zet, 'er afneemen , dezelve opeeten, terwyl zy het overfchot gebruiken tot drank, of om het te distilleeren. Dr. grieve betuigt, dat dit niet alleen ftrydt met het gebruik diens Volks, wanneer zy een fterk gegist hebbende Drank willen C*) De Region. Oriental. Lib. I. Cap. 57. Cf) Befchreibung des Rusffchen Reichs, p.310.  OM eene SOORT van wyn TE maaken. 595 len hebben; maar ook de ondervinding, v egt hy 'er nevens, bewyst, dat men geene tfolkomene gisting kan bekomen , of alle de deelen , die de Melk uitmaaken, moeten in derzelver natuurlyke evenredigheid daar in zyn. ■ Ten aanzien van gmelin , in diens Reize door Siberien (*), merkt onze Schryver aan, dat hy meer gelet heeft op de wyze, hoe de Tart aar en deezen Wyngeest pit Melk distilleeren , dan op de gisting, door welker middel men deezen Wyn verkrygt. ' Doctor grieve ftemt toe, dat de befchryving van de Koumifs, door den Heer pallas opgegeeven, in diens Reize door eenige Landfchappen des Rusfifichcu Ryks (f), Zo naauwkcurig is, als men zou kunnen verwagten van een Reiziger, die de Natuurlyke Historie in 't algemeen ten voorwerpe zyner nalpeuringe hadt; dan tekent teffens aan, dat dc beginzels, van welke de gisting afhangt, als mede de wyze van bewerking', in dit werk , Hiet genoegzaam ontvouwd worden. Naa eenige verkeerde verzekeringen, ten aanziene van dit onderwerp , opgemerkt te hebben, welke voorkomen in de Schriften van neuman q), voltelen (§) en macquer (**)•> geeft onze Schryver eene wyze op, om de Kvwr.ifis te bereiden, doorgaans in gebruik by de Tartaaren van Beschkir, en die hy zelve aannam. Die bewerking was hem medegedeeld door een Rusfisch Heer, die zich eenigen tyd onder deeze Volken onthouden hadt, om te zyner geneezinge dien drank tc gebruiken. Dezelve komt hier op neder: ,, Neemt eene zekere hoeveelheid van verfche Merrie,, melk van dén dag (ff); doet 'cr een zestiende ge,-, deelte waters by, en ftort dit mengzel in een houten 3, vat; gebruik tot gest een achtfte gedeelte Koe-melk, „ z* (*) Rsife durch Siberien, Tom. I. p. 273. (t) Phy. Reife durch einig Provintz. des Rusfisch Reichs. CO Chem. Exp. Tom. I. Part II. p. 18. ■ CD Obfcrv. de laBe humane cum afinino et ovillo comparato, p. 54. . (**) DiB. de Chem. p, 432. ■ (ff) Ik verfba niet wat dit van één dag wil zeggen; of het moet weezen, Melk, naa dat ze vier en twintig uuren gemolken geweest is. t  59^ beschryving van eene wyze ,f zo zuur als gy dezelve met mogelykheid kunt kry„ gen; doch om die gest vervolgens te maaken, zal ,, eene kleine hoeveelheid van oude Koumifs beter die» s, nen; dekt dit vat toe met een dikken doek, en zet „ het-zelve op eene maatig warme plaats: laat het daar vier en twintig uuren blyven; alsdan zal het meng„ zei zuur geworden, en op de oppervlakte een dikke ,, zelfltandigheid byeengezet, weezen; alsdan moet men „ met een ftok, van beneden gemaakt als die in een Boterkarn, dit mengzel karnen , tot dat die dikke ,, zelfftandigheid geheel vermengd zy met het dunnere „ vogt beneden in het vat. Laat het dan weder vier 3, en twintig uuren ftaan; en ftort het vervolgens over „ in een hooger en nauwer vat, gelyk aan een Boter„ karn , en men moet het blyven roeren als voorheen, tot dat het Vogt geheel van eenen aart fchynt: in ,, deezen ftaat noemt men het Koumifs; de fmaak daar„ van moet een mengzel zyn van aangenaam en zagt zuur. Telkens , wanneer men het wil gebruiken, „ moet het geroerd worden." By dit berigt der bereidinge, voegt onze Schryver eenige andere onderrignngen , door hem , ten aanzien van dit onderwerp, op zyne Reize verzameld. Een Tartaar, in 't Zuid-Oosten van Brenbourg, hadt hem gezegd, dat men, om de verwisfeling van Vaten te ontgaan, de Melk terftond in een hooger en nauwer vat kon doen, en , om de gisting te bevorderen , 'er een weinig warme Melk in gieten, of, zo het noodig is, 'er iets gisting verwekkends byvoegen. Van een anderen Tartaar hadt hy geleerd, dat men de bewerking nog meer kon verkorten, door de Melk te warmen vóór dat men 'er het gistend vogt by voegt, door het alle uuren te beweegen, of zelfs meermaalcn, zo dat de deelen zich beginnen te fcheiden, en de dikke zelfftandigheid zich aan de oppervlakte begint te verheffen. Op die wyze maakte hy, in de tegenwoordigheid des Schryvers, Koumifs, in den tyd van twaalf uuren. Doctor grieve vernam ook uit denzelfden Man, dat het onder de Tartaarm niet zeldzaam is, op één Dag in den Zomer Koumifs te bereiden, en wel door het vogt flegts twee- of dr emaalen te roeren ; doch dat, in den Winter, wanneer de fchaarschheid van Merrie-melk hun verpligt om meerder Koe-melk te neemen, meer tyds en werks vereischt Wordt. Desgelyks verftondt hy, dat de Koumifs, in wel  om eene soort van wyn te maaken. 597 gefloote vaten op eene koele plaats bewaard, drie maanden , en langer, kon gehouden worden , zonder iets van de goede hoedanigheden te verliezen. Dezelfde Tartaar berigtte hem. dat men, in ftede van zuure Melk tot de gisting te gebruiken , zich ook kon bedienen van Zuurdeeg, Kaasleb, of, 't geen nog gebruiklyker was , van een gedeelte oude Koumifs, en dat men op eenige plaatzen veel tyds uitwon , door nieuwe Melk te doen by een zeker gedeelte, dat reeds gegist hadt; door welke vermenging dezelve welhaast de wynagtige gisting kreeg. Onze Schryver kogt van dien Tartaar een dier lederen zakken, door de Kalmukken gebruikt, tot bereiding en vervoering van de Koumifs. Deeze zak was gemaakt van een ongetouwde, maar door rook zeer hard gemaakte, paardenhuid. De gedaante was kegelvormig; doch eenigzins driehoekig ; gemaakt zynde van drie ftukken, gehegt aan een rond grondftuk van dezelfde huid. De zak zag 'er vuil uit, en hadt een onaangenaame reuk. Wanneer hy de reden daarvan vroeg , kreeg hy ten antwoord, dat men 'er een overblyfzel van oude Koumifs ingelaaten hadt, om tot gisting voor nieuwe te dienen. Uit dit alles blykt , dat 'er drie dingen noodig zyn tot de Wynmaakende gisting der Melk, naamlyk : Warmte , Zuurheid , en Beweeging. Onze Schryver merkt op , dat. de Warmte noodig is tot alle gisting, en de Zuurheid misfehien niet minder ; maar dat de groote kunst, om Melk te doen gisten,in de Beweeging beftaat. Hy neemt wyders waar , dat de Natuur 'de kunst niet behoeft , om de fappen en vogten der Planten te doen gisten: de inwendige beweeging, die derzelver gisting vergezelt, is genoegzaam , om de werking te wege te brengen , die noodzaaklyk is , om voor te komen dat de deelen dier fappen niet by elkander runnen, of om ze in eene wederkeerige bewerking te houden: terwyl in de Melk, Zo ras dezelve zuur wordt, eene fcheiding der deelen plaats heeft. De Room zet zich aan de oppervlakte , terwyl het kaasagtig gedeelte , of de Wrongel, na beneden zakt, of hangen blyft in de dunne Melk. Maar dat, wanneer die deelen vereenigd zyn, en by elkander gebragt door eene beweeging, by behoorlyke tusfehenpoozen gemaakt, 'er een Wynagtig vogt uit voortkomt , over welks geneezende kragten Poctor grieve vervolgens fpreekt: Zints  gpg BBSCHRYVING VAN EENE WTZE Zints da1" hy voor de eerde keer van de Koumifi hoorde fpreeken , fchynt hy het denkbeeld gevormd te hebben van derzelver aangelegenheid , in de geneezing van zekere Ziekten. Hy oordeelde, dat eene bereidingvan Melk, die. dezelve onvatbaar maakte, om tot dremmen gebragt te worden door de vogten in de maagi terwyl dezelve teffens alle de voedende kragten behieldt, en een zeker gedeelte van een leevendigen geest van veel dienst kon vvcezen in Ziekten, waarin het Lichaam voedzel of kragt behoeft. In bet geval Van den Rusflfchen Heer , van wien by hier boven fprak , en die hem de eerde wyze om Koumifs te bereiden , mededeelde, gaf hem gelegenheid om te beproeven, hoe zeer gegrond zyn.opgevat begrip was. De Zieke bevondt zich in een toedand , die het gebruik van 'een Geneesmiddel , van dien aart als de Koumifs, duidelyk fcheen aan te wyzen, en onze Schryver raadde hem dit middel diensvolgcns aan. • De Lyder telde omtrent zes en twintig Jaaren , en zyne Ziekte ontdortdt uit eene verkeerde behandeling der Pokken ; hv hadt opeenvolgend drie Kwylkuuren ondergaan. Hy was zeer mager, zyn kleur vuilgeel, zyne oogen donden diep in 't hoofd gezonken ; hy gevoelde' geweldige pvn in de borst . gepaard met zwaar hoesten, en het uitwerpen van fluimen; zyn eetlust en fpysverteering, waren zeer gebrekkig ; hy beefde dikwyls derk : met één woord , zyn geheel uitwendig voorkomen duidden eene Teering aan, hy begon de beginzels van Simp» koortzen te 'krygen, en was zo zwak, dat hy hulp behoefde om in liet rydtuig te komen , 't welk hem na Tartaryen zou voeren. , Naa de Koumifs flegts zes weeken gedronken te hebben keerde hy weder, bevryd van alle die droeve verfchynzelen ; hy zag 'er wel uit, en zyn kleur was zodanig veranderd, dat zyne Vrienden hem in 't eerst bezwaarlyk herkenden. Korten tyd naa dat hy de Koumifs bea;on te gebruiken, die hem tot fpys en drank teffens diende, hieldt zyn afgebroken flaap op; de Zenuwtrekkingen verlieten hem,en hy werd vet; en fchoon hv een- en een halve Gallon (*) , cn zomtyds meer in één etmaal gebruikte, dronk by de Koumifs altoos met fmaak, en 'zonder aandoening van dronkenfehap. Zo lang Cf) Eén Gallm is zo veel als vier Pinten.  OM EENE SOORT VAN WYN TE MAAKEN. 59$ lang hy dezelve dronk , gingen alle lichaams-ontlastingen geregeld, dan de menigte waters, welke hy loosde, was meer dan gewoonlyk. Behalven dit voorbeeld der heilzaame uitwerkzelen van de Koumifs, geeft onze Schryver 'er nog drie andere, in 't breede, op. Het eerfte dat van eene Dame, die langen tyd gefukkeld hadt aan de gevolgen van eene Zenuwkwaaie , en daardoor zeer verzwakt geworden was : zy herkreeg haare gezondheid , naa een maand lang Koumifs gedronken te hebben, die haar in wel digt- geflouten vaten werd toegezonden. Het tweede, dat van een Jong Heer , die alle kentekens droeg van eene aanvanglyke Teering , tegen welke hy , zonder vrugt , Melkfpyzen gebruikt hadt. Hy dronk de Koumifs niet langer dan omtrent twee maanden , en dat in een weinig gunftig jaargetyde ; maar ondanks dit alles, verdweenen "alle die kwaadfpellende tekens* zyn kleur en kragten kwamen weder. In het derde geval, hadt de Lyder een Gezwel aan de flinkerzyde, gepaard met alle de verfchynzels van een beginnende Sluipkoorts. By deezen Lyder bewerkte de Koumifs eene geneezing, in den tyd van omtrent zes weeken : men hadt intusfchen zorg gedraagen , om de noodige Chirurgicaale middelen aan te wenden. 'Er zyn verfcheide andere gevallen , waarin onze Schryver de Koumifs, met een dergelyk gunftigen uitflag gebruikt heeft; doch deeze van minder aangelegenheid zynde, heeft hy het niet noodig geoordeeld, 'er een byzonder verhaal van te geeven. My onderrigt ons in 't algemeen , dat de zodanigen , die dit Vogt drinken , daar in overeenftemmen : „ dat zy, geduurende ,,'het gebruik daarvan, weinig trek hadden tot andere ,, Spyzen, dat zy 'er eene groote hoeveelheid van dron- ken , niet alleen zonder wederzin , maar zelfs met „ genoegen; dat het hunne aderen vol maakte, zonder ,, logheid te veroorzaaken , dat zy , integendeel eene ,, zonderlinge vrolykheid en lugtigheid kreegen; en zelfs „ dat zy, in gevalle van bovenmaatig drinken, geen ,, ongemak hadden van eene flegte verteering, pyn in ,, 't hoofd , of van eenige der verfchynzelen , welke „ doorgaans het overmaatig gebruik van gegist hebbende Dranken vergezellen." Hy merkt op , dat men 'er by kan voegen, dat de Tartaaren van Baskir. die, op het einde van den Winter, zeer vermaagerd zyn, zich des Zo-  ioo BE5CHRYVING VAN EENE' WYZE Zomers niet aan het drinken van de Koumifs overgeef ven, of zy worden vet en fterk (*). Uit alle deeze omftandigheden , agt onze Schryver te mogen befluiten , dat die Merrie-melk tot veelerlei Geneeskundige einden kan gebruikt worden. Hy vraagt, of men^ uit aanmerking van derzelver zagt zuur, wynagtigen geest, olie en verzagtende hoedanigheden , ze niet zou kunnen aanmerken als een verfrisfend verderfwederftand middel, als een prikkelend middel , of als zeer dienftïg tot voedzel? Deeze overvveegingen leiden hem op, om, maar met zeer veel omzigtigheids, en alleen vraagswyze , voor te ftellen , om dit middel te beproeven in hevige Ziekten, gepaard met tekenen van verzwakking, van verrotting; in gevallen van eene te groote irritabiliteit, en wanneer , by de verzweering van een wond, het lichaam gedreigd wordt met eene Sluipkoorts. Van wegen de fchaarsheid van Merrie-melk in deeze Landen, zal men waarfchynlyk nieuwsgierig weezen , om te weeten, of andere foorten van Melk voor eene dergelyke wynagtige gisting vatbaar, zyn. Het fchynt dat onze Schryver zyne nafpeuringen aan dien kant niet heeft uitgeftrekt ; maar hy geeft ons hoofdzaaklyk op, 't geen by heeft kunnen ontdekken, ten opzigte van de gewoonfte foort van Melk, de Koe-melk. De Hoogleeraar pallas zegt , in zyne reeds aangetoogene Reize (f), dat de Tartaaren, wanneer het hun aan Merrie-melk ontbreekt, een Wyn bereiden uit Koemelk; maar dat zy de voorkeus geeven aan de Koumifs, als zy dezelve kunnen bekomen, dewyl dezelve veel aaneenaamer is , en meer geests bevat ; deeze behelst by distilleering een derde gedeelte van 't geheel, terwyl de Koe-melk of Aire, gelyk zy dezelve noemen, flegts twee negenden geest, uitlevert. Onze Schryver vindt dit berigt bevestigd door bp> RETi- (*) Dr. grieve wyst ons, in eene Aantekening, na eene Befchryving van Rusland, nu nieuwlings uitgekomen : waarin de Schryver, van de Koumifs fpreekende, fchryft: „ Dezelve is by „ uitfiek voedende, en kan de plaats van allen ander voedzel „ bekleeden. De BasVniers bevinden 'et zich zeer wel by; zy „maakt hun fterk en vrolyk, cn geeft hun een goede kleur." Defcription de toutes les Nations de * Empire Rusfe, 'f om. II. p. u'8. Ct) Tom. I. p. 316.  OM eene soort VAN wyn te MAAKEN. 6oi retshonshys , die LF.PF.CHiN cn andere Academisten vergezelde op hunne Reistochten in Siberië en Tartaryc, en die, in den Jaare MDCCLXXVIII, te Straatsburg eene Verhandeling uitgaf over den brandenden Geest, dien men uit Melk kon haaien (*). Volsens de Proefneemingen van dien Heer blykt, dat de "Koe-melk kan gisten met of zonder bygevoegd gistmiddel, mits men 'er tyds genoeg toe neeme en beweegings genoeg maake; dat'men geen brandenden Geest kan voortbrengen, uit één van de deelen die de Melk uitmaaken, op zichzelve genomen; noch ook uit twee, of zy moeten in eene meerdere of mindere maate met het derde vermengd zyn; dat de Melk, alle haare beftanddeelen in de natuurlyke evenredigheid hebbende , 'er meer van uitlevert, naar gelange men dezelve beter beflooten houdt ; altoos zorg draagcnde, dat men bet glas niet in gevaar brenge van te barften. Die zelfde Schryver merkt daarenboven op, dat de Melk een veel fcherper reuk hadt vóór, dan naa, de bewerking: dat men de hoeveelheid van den Geest vermeerderde , door het gegist hebbende vogt eenigen tyd vóór de Distillatie te laaten ftilftaan; dat hy van zes Pinten Melk , gegist in een geflooten vat, en ftil nedergezet. drie Oneen kreeg ; maar van dezelfde hoeveelheid Mclks, gegist in een open vat, hadt hy naauwlijks één Once kunnen bekomen. (*) Spec. Inaug. de Spir. ard. ex loet. Bub. waakneeminc, aangaande de dop-LtJIS IN de wyngaarden, persiken- en ABRIKOOSEN-boomen. TT-en wyngaard, (taande tegen het zuidwesten, ter leng-*--' te van een muur van veertig of vyftig voeten, en zestien of twintig voeten hoog, was in eenen treurigen ftaat; waarfchynlyk door mishandeling. De winter- of herfstfnoeijing namentlyk gefchiedde veelal in Maart; en het hout kwam niet meer dan vier of vyf duimen van malkaar te liggen: dus wierd het zomerhout natuurlijk kort aan en op malkaar geplaatst: hier uit kan men nagaan , dat alles zeer arm zyn moest, en de Wyngaard gevolglyk geen goede druiven kon voortbrengen; vermits 'er te veel voedzel nodig was, om dit alles te onV. deel. mengelw. n. 14. Ss der-  É02 OVER. PEN DOP-LUIS derhouden. In 't Taai- 1780 wierd rr,y deeze Wyngaard aanbevolen ; myn' oogmerk was dien in beteren itaat te brengen , indien het mogelyk zyn mogt: niet denkende op die manier meester te zullen worden van de fchadeIyke Doplüizen ; maar beter druiven te zullen hebben. Ik fnoeide den Wijngaard in December, ter lengte, naarmaate het hout zig liet aanzien ; leide het ter wydte van ü a 16 duimen van malkaar; en voorzag hem, van onder aan den wortel, met goeden ouden vergaanen koe-mest ; het gevolg was , dat de Wyngaard dien Zomer een zeer fterk gewas maakte. Ik droeg vervolgens zorg, geen onnut hout in de Zomer-binding of fnoeijing te laaten blyven ; en die bevordering van fterke groei had ten gevolge, dat de Luizen minder waren , en de Druiven beter. Ik hield my voorts aan dezelfde^ behan'delinge ; en in bet derde jaar was het, als of'er nooit Luizen in den Wyngaard geweest waren; ook zyn ze 'er tot heden, 1790, niet weder in geweest. Eindelyk begon ik te deuken , zouden de armen niet altoos het meest te Iyden hebben? zond.1 dit in de boomen niet veelal plaats hebben ? Hierop ondernam ik eene tlcrsclyke behandeling aan den Perfik en Abricoos ; ik fheed dezelven zeer dun uit J zo dat, als het zyn koude, de takken 4 duimen van malkaar kwamen te liggen; en voorzag de wortels met goeden ouden vergaanen koemest; (dit deed ik vervolgens alle jaaren;) te gelyk zette ik de boomen zo hoog met de wortels , als 't maar ecniczins zyn kon; zoo dat ze maar even met aarde bedekt'waren, en vatten konden; draagende tevens in den Zomer , met droog weder , zorg , dat ze wel begoteu wierden. (lier op volgde een zeer fterk gewas. Ik brak in tyds de fpruiten , welke ik da?t dat onnut zyn konden, om i'.i'ie binden', 'er uit; de boom had dus geen onnodig voedzel te verfchaffen , maakte fterk hout, en de Luizen verminderden; om kort te gaan, in het derde jaar was 'er geen Luis te vinden in alle die boomen, noch in de Wyngaarden die tegen over het Zuid-westen Honden. Maar "in de hoornen , die tegen het Zuid-oosten ftonden , fchoon ze dezelfde behandeling ondergingen, kon ik den Luis geen meestér worden ; en dit had zo wel plant.- in de kasten als op het open veld voor de fchuttingen. Ik ging daarom over tot een ander middel. —'— Voor die boomen op het Zuid-oosten, namentlyk, nam ik asch, en wel hout-asch. Hoewel dit middel thans oyergenoeg bekend is, heb ik egter by vet-  IN DE WYNSAARDEN, ENZ. 603 verfcheiden lieden gezien , dat zy het zonder vrugt gebruikt hebben ; maar 2>y zouden bet kwaad wel in één jaar hebben willen overwinnen ; e"n zo dit hun niet gelukte, heb ik al veelen hooren zeggen , 'er is geen raad voor. Ik bediende 'er my van op de volgende manier, nam eeu vat, vulde het met asch en water, maakte dit tot een foort van bry , of liever eene dikke verf , waar mede ik de boomen vervolgens fineerde. Zo dra het blad van de boomen was , dat wel in de kasten het eerst plaats had, fneed ik alles los; en vervolgens het hout, dat my dagt in het aanbinden niet nodig te zyn, 'eruit; men heeft dus minder te fmeeren, wanneer het onnodig hout'er eerst word uitgefneeden ; en men kan ook, na de fmeering, zo duidelyk niet zien , wat wel het beste vrugt-hout zyn zoude, als te voren. Ik nam vervolgens een fchilders kwast, en befchilderde of befmcerde den boom en de takken met die pap , zoo dat 'er, hoe genaamd, geen plekje, hoe klein ook, overbleef; want indien men flegts iets overflaat, en één Luis vry blyft, kan men vetzekerd zyn ,• dat ze twee a drie honderd zaaden of Luizen voortbrengt. Tot het fmeeren koos ik maatig zagt weêr zonder Vorst ; men begrypt zeer gemaklyk, dat, met vriezend weêr, de knoppen of botten, door de fcherpte van de asch, en het vogt, waar mede die gemengd is, hinder zouden hebben; dan ik heb nooit aan hout, dat goed ïyp was geworden, fchade gehad, ook aan geen botten: maar wel aan dat niet ryp was geworden ; doch van onryp hout heeft men toch weinig te wsgten. Die behandeling heb ik 8 jaaren agtereen volgehouden, zonder te verzuimen, al zag ik byna geen Luis; want de kosten waren flegts één man, die vier boomen op een dag (meerde, beflaande 9 groote raainen. Het gevolg hier van is geweest , dat de Luis geen den minden hinder, hoegenaamd, deed; en ik was zo gerust, wanneer het fmeeren gedaan was, als of 'er geen Luizen plaats hadden. Hierom raad ik alle liefhebbers , welker boomen met Dop-luizen befmet-zyn , het jaarlyksch gebruiken van dit middel ten fterkfte aan; en wel, om het, by aanhoudenbeid , zo tydig in 't werk te ftellen als mooglyk is. Op 40 boomen , welken te vooren byna «iet ééne fmaakelyke Vrugt voortbragten , ben ik liier door van dit kwaad volftrekt meester geworden. Meii zal daarbenevens, by ondervinding, zien , wanneer men maar één jaar verzuimt, dat men 'er ook weder, als te vooSs 2 ren,  omtrent _veertig jaaren, hard cn barsen van uitzigt, zwaar en dik, ftaatig en koel in t voorkomen Hy bragt met zich een Engelsch Regtsgeleerden, en ITm ^Franlhm aan om hem na het Huis myner Moeder te vergezellen; waar hy, met zeer weinig pligtpleegings-haar alle de gïuweele'n cn Goederen zyns overleeden Broeders vorderde 35 E moed en kragten verzamelende, en mderfteund dom den Heer montgomery , die haar nimmer verliet, onderging zy bezoek met zekere maate van ftandvastigheicl Zy leverde èm, met een beevende hand,' een Star en een Degen metbnlantèn over, cn verlcheide andere Familie-juweelen. Zy opendetoen een Koffertje , waarin haare eigene lagen. Lord pfvensey wilde dccze ook naasten ; doch monigomeky tradt 'mtctaen beiden, zeggende dat het de haare waren, en dat hy ni*r vnu tredooren dat zy 'er afftand van deedt. "ftZou veSend wezen op te haaien, welke verdrietige tooncclen wy zagen tusfehen Lord pevensey diens Regngelce den cn den Heer montgomery ; die het noodig vondt ook RegtsSe'rdïi xot behandeling der zaaken zyner Moeder >n te roepen. Itn hadt een Uiterften Wil van den overleden Lord gevonden onder de Papieren , die zy in handen van montgomery gefteld hadt ; volgens deezen moest myne Moeder een Jaargeld hebben van achthonderd Ponden , en blcevcn zyne goederen benip- di> betaalui^ v.n tien du zend Ponden aan ieder mvner Broederen, cm twee buizend aan my. Deezen Uiterften SC1bSteLdê Broeder; en de ^j^SÜ^ Zor den weg van Regten m te flaan. De, aaU dei zaalce vorderde dat dit pleit zo wel in Engeland, als in brankryk, moest ^£STSnT^en de gezondheid myner'MoeAllengskens name , * endfchap cn aanhoudende verplrg- fende" beSiddng van'MONTGOMERv" maakte alleen haar het g£, draaselyk f dan noch zyne bezorgdheid , noch de my-  van carolina montgomery. 617 nc, kon haar hartzeer geneezen, of de wonden van een gebrooken hart beelen. Ik zal u niet ophouden met te vermelden de veelvuldige middelen ter minzaame afdoening, geduurende de eerfte maand voorgefteld door Bloedverwanten , die wisten welk een teder hart de overledene Lord pevensey mvne Moeder toegedraagen , en dat hy haar als zyne Huisvröuwe aangemerkt hadt; als mede hoe haar gedrag zo onopfpraakelyk geweest was als het kon zyn. Het gedrag van Lord pevensey , die zich in Frankryk bleef ophouden, en geduurig bezoeken gaf, ten huize, waar zyne wreedheid groot jammer verwekt hadt, kwam veelen vreemd voor. Myne Moeder vondt zich thans meest aan haare kamer bepaald 5 en montgomery hieldt voor haar de ongerustheid, welke hem vervulde, wegens 't geen hy opmerkte, verborgen: tegen my fprak hy vryer uit, cn betuigde verzekerd te weezen, dat zyne Lordlchap andere oogmerken hadt dan hy onmiddelyk durfde doen blyken. Binnen weinige dagen werd deeze gisfing volkomen bewaarheid. Ik bevond my alleen in een klein kamertje aan 't einde van 't huis, waar myn Klavecimbaal ftondt, die ik daar had laaten brengen zints de onpasfelykheid myner Moeder. Zy fliep. Montgomery , op wien myne verbeelding, een geruimen tyd geleden, met onuitfpreekelyk genoegen ftaarde , was twee dagen weggebleven ; deeze dagen waren my vervaarlvk lan"gevallen; zyne afweezigheid, de onaangenaamheid van onzen toeftand, de ziekte myner Moeder, maakte my nccrflagtig, en ik zogt eenige opbeuring in dc Muzyk. Een klein treurig ftukje , 't welk ik dikwyls voor montgomery gezongen had , fag voor my, het drukte de aandoeningen myns harten uit, ent ik verlustigde my met het te zingen, wanneer de tuindeur open. ging, en Lord pevensey met zyne gewoone ftaatlykheid in d>'t kamertje binnen tradt. Ik rees terftond op ; doch hy rfttrfl myne hand, en verzoet my , met een air van gemeenzaamheid, weder te gaan zitten. Daar op een ftoel neemende en by my zittende , zag hy my vlak in 't aangezigt ; zeggende : „ Lieve carolina ! gy zult „ niet weigeren voor my te zingen! Gy haat myniet! Gy zult „ misfehien de fchoone Middelarcsfè zyn tusfehen my en uwe „ Moeder !" Ik heb geen vermogen om gefchülen by te legden Myn Heer ! antwoordde ik zeer omfteld over zyn aankyken en houding. — „ In de daad gy hebt wel, lief fchepze! |" riep hy uit, en tragtte ruwiyk my esn kus te geeven. „ Indien gv al„ leen dezelfde vriendfehap voor my wilt hebben als uwe Moei „ der myn Broeder toedroeg , zal alles, wat hy in haar bezit „ liet, het haare blyven. Ja, ik zal u meestres maaken van my „ ne middelen , en zy zal met haaren geliefden montoomeky' „ voort kunnen leeven.'' 't Is my onmogelyk te befchryven wat ik op dat oogenblik Y. deel. mengelw.no. 14. Tt ge-  gij - AANDOENLYKE LOTGEVALLEN gevoelde. Ik weet niet wat ik zeide , in de eerfte vervoering van fchrik en toorn. Ik liep na de deur; doch vond d e vast. Ik poogde na den tuin te ontvlugten; maar hy vatte my in zyne armen. Ik fchreeuwde , ik worftelde , en poogde my los te maaken , wanneer hy my toevoegde: „ Welke airs geeft zich „ de Uogter van Mevrouw douglas ! Eene aartige ge„ maaktheid in een Meisje dat van hoerenloon is groot ge, maakt!" Ik hoorde dien onbefchoften hoon , doch, buiten ftaat om 'er op te antwoorden, kon ik niets doen dan myn fcbreeuwen verdubbelen. Het gedrogt zogt met my te redentwisten; maar, onbekwaam om te luisteren , deed ik niets anders dan myn best om hem te ontkomen, op 't oogenblik dat de kamerdeur met groot geweld werd opengebrooken , en movtgomeky ter kamer intradt. Zonder zich op te houden of na de oorzaak van myn fchreeuwen te vraagen, vloog hy na Lord pevensey, die hy in een oogenblik tegen de wand duwde. Hier volgde een tooneel zo fchriklyk, dat myn vermogen, om het ten vollen te befchryven, ontbreekt. Lord pevensey , wel verre van zyn gedrag te verfchoonen , hadt de beestagtige ftoutheid, om, ten aanhooren van montgomery , den uitgellaagen hoon tegen myne Moeder te herhaalen, en hem toe te voegen dat hy de plaatsbekleeder was van den overleden Lord. De doodsangst, waarin ik gevallen was door het .geweld van montgomery's drift, was 't eenige 't geen dienen kon om dezelve te bedwingen. Ziende my , op den grond bezwymd liggen , liet hy den Lord los om my op te regten, en weder by te brengen. Lord pevensey bediende zich van die gelegenheid om zich weg te maaken , nogthans dreigende in perlbon wraak te zullen neemen op montgomery , cn dat hy zyne poogingen zou verdubbelen om myne moeder te bederven , die hv wederom zodanig met fmaadtaal overlaadde , dat montgomery zich bezwaarlyk kon wederliouden van hem tc volgen, en oumiddeiyk herftel van eer te eifchen. Hoe febrikbaarende dit tooneel geweest mogt zyn , 't werd gevolgd door een ander, 't welk my alle bitterheid van 't zelve lou hebben doen vergeeten , waren 'er geene andere uitwerkzels uit voortgefprooten. Toen Lord pevensey was wegslaan, keerde montgomery zich weder my waards, en terwyl tl nèm bedankte, zo goed ik konde, voor den byftand my beweezen, beleedt hy met eene ontroering, omtrent aan de myne gelyk , dat hy my , van 't eerfte oogenblik af op 't welk hy my zag, bemind liadt; dat déeze (leeds aangroeiende genegenheid hem zeer omzigtig gemaakt hadt omtrent alles wat my betrof; dat hv zich zints lang overtuigd hieldt wegens de oogmerken van'Lord pevensey, en dat hy, om my magtig te worden , uitfte! by uitfte! zogt, „ dan hoe flegt ik van hem „ dagt," voegde hy 'er nevens, ik zou niet hebben kunnen u ge-  van carolina montgomery. 6lQ „ gelooven, dat zyne laage fnoodbeid zo verre zou gegaan, en „ zich zo onbedagtzaain verraaden hebben. Nu mogten wy „ alles wagten wat Geld en Rechtftreeken kunnen doen." Dit oogenblik was geen tyd van gemaaktheid of ai'terhoudenheid. Ik antwoordde, dat ik alleen vreesde voor de veiligheid van zyn Perfoon, dat de bedreigingen van Lord pevensey , ten dien opzigte , my met fchrik vervulden , en dat ik geen oogenblik rust zou hebben tot ik zyn leeven beveiligd zag, 't geen ik openhartig bekende, dat my oneindig dierbaarder was dan myn eigen. , 'tZou voor u van weinig aanbelang weezen eene befchry. ving te hooren , van montgomery's verrukkingen op het ontdekken myner gevoelens. Een tooneel, te teder om vermeld te worden, volgde, en wy wierden, in de wederzydfche betuigingen van Liefde, gefloord door eene boodfehap van myne Moeder , die wakker geworden was door het geraas beneden , en uit de dienstboden een onvoeglyk verhaal vernomen hadt van 't geen zy wegens de oorzaak wisten. Dewyl zy 'er zo veel van te weeten gekomen was, konden wy niets van het voorgevallene verbergen. Schoon montgomery , zo veel in hem was|, de haar fchandvlekkende taal van Lord pevensey verzagtte, trof zulks haar ten zeerften ; hy zag hoe grootlyks zy aangedaan was, en maakte zo ras hy kon een einde aan het onderhoud. g Wanneer hy ons verlaaten hadt, verzogt myne Moeder dat ik by haar zou komen,en fprak my in deezervoege aan: „ Caro„ lina , ik wil niet langer poogen iets voor u te verbergen. „ Ik voel myn naderend fterf-uur. Binnen weinige dagen, ben ik „ verzekerd, zal myn leven en myn lyden eindigen. Jk laat „ myne Zoonen, met eenige weinige Vrienden, over, .om den „ Uiterften Wil van eenen Vader te betwisten , tegen al wat „ geld en aanzien vermag. En gy, ö Kind ! die myne eerde „ liefde hebt, ik Iaat u met die noodlottige fchoonheid, waar „ op myn dwaas hart zich zo dikwyls verhovaardigde , over, „ om niet alleen behoeften te ontmoeten , maar ook aan de „ fnoodheid van eene waereld , waar het Character uwer Moe„ der , hoe zeer ik hoop en geloof dat het geregtvaardigd is „ in het oog des Hemels, u zal blootftellen aan de onbefchofte „ aanzoeken der fnoodaarts: waar men u zal zeggen, dat, de,, wyl de Moeder het enge pad der regtheid is misgetreeden, „ ae Dogter dat fpoor niet zal kunnen volgen Myne dwaaling „ zal men gebruiken om myne carolina in *t verderf te flee„ pen , en wanneer zy 't oog (laat op het voorbeeld haarer „ Moeder, zal zy misfehien zig laaten overhaalen, om van haare „ lesfen af te wyken." De fmerte , die deeze harde aanmerkingen' haar aandeeden, belette haar voort te vaaren. Ik was , om te fpreeken , meet dood dan leevend ; daar ik nogthans beevend hing ovei de lopha op welke zy lag , poogde ik iets te zeugen, 't geen Tt 2 haar  $2f aandoenlykë lotgevallen haar tot troost kon dienen ; met moeite ftamclde ik den naam van montgomery uit. — „ Montgomery," riep myne Moeder, zo ras zy weder kon fpreeken, „ ach! hy is de waardigfte en „ edelmocdigfte van alle Menfchen ! aan "hem heb ik , in een „ Uiterften Wil, die dit papier behelst, de zorgc over myne ,, twee Zoonen opgedraagen. Maar gy, ach carolina ! is een „ Man van zyne jaaren, een gefchikt befchermcr van eene jonge ,, Juffrouw als gy? Ik heb, daarom, in een ander gefchrift my ,, vervoegd by de Familie van uwen Vader, en dezelve ver„ zogt medelyden te hebben met myne carolina , en haar te ,, befehermen. Het gefchenk door u van mylord ontvangen op „ uwen laatften Jaardag, zal ten minften u befchutten voorde ,, behoefte die ik eenmaal ondervond. Aan de Voorzienig„ heid, aan uwe eigene goede beginzelen, en kloek verftand, „ laat ik het voor 't overige aanbevolen." Ik had geen moeds genoeg, om te zeggen dat montgomery allem wenschte om het hoogfte regt te bekomen om myn Befchermcr te worden , door myn hand ten Huwelyk te aanvaarden. Doch hem 'savonds ontmoetende, verhaalde ik hem het voorgevallene. Eene hoop , zo zamenftemmende met zyn vuurigc drift, greetig aanvaardende, verzogt hy van my de vryheid om by myne Moeder te mogen gaan, en haar de onmiddelyke voltrekking van ons Huwelyk voor te ftellen. Zy hoorde hem met dankbairheid en genoegen, cn fchoon zy wist dat hy niets bezat dan zyn post in Franjchen Dienst, en dat hy, Roomsen Cathoiyk zynde , nooit tot dien rang in Engeland zou kunnen opklimmen, welken hy anders , uit hoofde van zyne hooge Geboorte , zou mogen verwagten, twyfelde zy niet om haare toeftemming te geeven. ,, |a , myn Kind," fprak zy by het eindigen van „ dit aandoenlyk tooneel,,, in zyne Deugden zult gy uw geluk „ vinden ; in zyn eer en moed uwe befcherming. U^ onder ,, het onzigt van'zulk een Man laaiende, fterf ik gerust.'' Zy werd van dag tot dag zwakker , cn was onverduldig ons vóórhaar dood getrouwd te zien. Montgomery bezorgde, om allen fchroom en zwaarigheid weg te neemen , een Kerklyken van dc Kerk van Engeland, die ons, in haare tegenwoordigheid verbondt, en, op myne begeerte, (daar ik wenschte aan montgomkry te toonen hoe veel prys ik op zyne infchikkelykheid ftelde,) herhaalde de Priester van zyn Regiment de trouw verbintenis. Maar uitwendige plegtigheden konden niets toebrengen om ©nze harten nauwer aan eikanderen tc verbinden; en het geluk van een Huwelyk, waarin de Liefde alleen heerschte, was misfehien voor den Mensch te groot: want deeze heuchlyke dagen werden binnen kort verdonkerd door de toeneemende krankheid myner Moeder, die binnen veertien dagen zeer fterk afnam, en ftierf in dc armen van montgomery, met haar laatften adem haare twee Zoonen zyner befcherminge aanbeveelende. Haar dood, hoe lang vmyagt en vooruitgezien, dompelde my in een ftaat  VAN CAROLINA MONTGOMERY. 621 ftaat van peinzende droefgeestigheid , uit welken ik fchielyk Werd opgewekt, door te vc-rneemen, dat Lord pevensey, die Frankryk, terflond naa het voorgemelde geval ten onzen huize, verlaaten hadt, wedergekeerd was , en, op het verftaan dat montgomery daadlyk myn Man was, bcflooten hadt, met alles wat bittere haat hem kon ingeeven, het pleit voort te zetten, waardoor hy my en myne Broeders hoopte te ontzetten van dc Erfmaakirig. Dit was 't alles niet, de perlbonlyke belediging , welke hy ontvangen hadt van montgomery, kon hy, hoe zeer hy ze ook verdiende , niet verdraagen , hy daagde hem uit, montgomery aanvaardde de uitdaaging terflond. Maar, om de ftriktheid der Wetten in Frankryk tegen het tweegevcgt, in kragt, te ontwyken, bepaalden zy de plaats der zamenkomst op 't Pausfèlyk grondgebied, niet verre van Avignon. Montgomery, alleen bezorgd om dit voor my te verheden, bedagt een vöorweudze! tot het doen dier Reize ; en my zeggende, dat hy te Marfiilks eenige zaaken , zyn Leger betrefiènde , hadt te verrigten , die hem eenige dagen zouden ophouden , vertrok hy; moedig bedekkende de 1'mcrt welke hy gevoelde , by een fcheiden , naa 't weik hy my misfehien nooit weder zou aanlchouwen. De Voorzienigheid bewaarde hem egter voor my. Hy bragt zyn Party een gevaarlyke wonde toe , ch keerde behouden weder. Hy vermeldde my toen de oorzaak van zyne afweezendheid;en het geluk, 'twelk ik gevoelde over zyne behoudenis, werd vermeerderd , toen, eenige dagen laater, Lord pevensey, die, denkende dat hy aan de bekomene wonde zou fterven, door het geweeten vermaand, de regtmaatigheid erkende van dc eilchen myner Broederen en van my, zyn Zaakbezorger tc Parys gelastte alle verdere regtsvervolgingen te ftaaken. Binnen weinige maanden herftelde Lord pevensey; wy werden in 't bedt van het ons gemaakte gefteld , en myn geliefde montgomery , aan wien ik alles verfchuldigd was, bevlytigde zieh niet alleen om my gelukkig te maaken, maar zo naby mogelyk op die wyze te doen leeven als myne Moeder, was zy in leeven gebleeven , zou gedaan hebben. Tusfehen Frankryk en Engeland ontftondt een heft.'gen Oorlog, ik wilde de twee ons dierbaare jonge Heeren niet zenden na een Land waar het my bezwaart) k zuti gcvalien zyn hun te gaan zien. Maar, dewyl ik wist dat het verlangen van myne Moeder en van mynen weldoender was, dat zy opgevoed zouden worden in den Protestantfchen Godsdienst , zond ik hun met hun Gouverneur na Geneve. Naauwlyks was ik bekomen van dc droefenis , welke my dit fcheiden veroorzaakte, of een dieper linerte trof my. Het Regiment, waar in montgomery eene Compagnie hadt , kreeg bevei om na Duitschland te trekken. De omftandigheid waarin ik my bevond fcheen het dwaasheid te wezen, het in de gedagten te neemen van hem te voleien; doch ik hield my verTt 3 ze-  622 aandoenlyke lotgevallen zekefd zyn vertrek niet te zullen kunnen overleeven. Hy was voor my Vader, Broeder, Minnaar en Egtgenoot! Ik had geen ander aardsch geluk , en zonder hem was 't Heelal voor my niets. In 't eerst deed de zorg voor myne veiligheid hem al myn aanhouden alflaan; doch in 't einde moest hy toeftemmen, en ik volgde hem waar hy legerde ; en hoe fchriklyk de too. neelen waren, van welke ik dus ooggetuigen werd, vreesde ik voor niets dan voor zyn leeven ; die fchroomlyke bevatting alleen vermeesterde alles, en deedt my, om hem niet te misfen, alle gemakken, waaraan ik gewoon geweest was, derven, en, onbefchroomd, duizend gevaaren, aan welke ik alle uuren was blootgefteld, onder de oogen treeden. In een klein Dorpje aan de oevers van de Wezer, digt by de Legerplaats des Marfchalks de contades, werd myn lieve cajiel gebooren , omtrent het begin van den Veldtocht des Jaars MDCCLIX. Dan hy hadt niet boven de zes weeken myn oog, cn dat zyns Vaders, verlustigd, of die dicrbaare Vader trok uit na het llagveld van Minden. Ik kan niet befchryvcn wat ik, geduurende den flag , gevoelde Myne vermogens (ronden (lil door' dc fchriklyklfe bevattingen die het menschlyk hart kunnen teisteren; die fchroomlyke bedwelming eindigde alleen, door dc zekerheid van alles wat ik vreesde. De Engelfchen waren Overwinnaars, en de knegt, die montgomery lang gediend hadt, vondt alleen tyd om my te vermelden dat hy gefncuveld was aan 't hoofd van zyne Compagnie ; een fchot hadt. zyn arm gebrookeTi , en voorts was zyn borst met een bajonet doorftooken. De Man voegde 'er tevens by, dat hy met eenige foldaaten , die hun Capitein aanbaden, gepoogd, hadt, zyn Heer uit het Slagveld te brengen; maar dat zy afgefneeden wierden door een troep Hesrfche Ruiters, die, alles wat hun voorkwam wegdryvendc , hun genoodzaakt hadden dit beftaan te laaten vaaren. Ik geloof' dat myne aandoeningen my voor een tyd geheel begaven , geduurende de akeligheden van een nagt, te fchriklyk om te vermeiden. De Engelfchen namen bezit van het Dorp , waar ik my bevondt; doch, gelukkig voor my, dat een jong Engelsch Officier, de eerfte, die, de baldaadigheden der troepen zoekende te beletten , in het huis tradt, daar ik met myn Kind op myne armen zaL — Door vrees voor myn Kind opgewekt , fcheen ik terftond moed te ijrypen. Ik verzogt de befcherming van den jongen Officier, die, met de edelmoedige drift van een waarlyk^ dapperen, my dezelve onmiddelyk beloofde. Genoodzaakt my te verlaaten , gaf hy my een Corporaals wagt, my hun aanbeveel ende als eene Engelfche Vrouw ; dus voor myne veiligheid gezorgd hebbende, beloofde hy te zullen wederkeeren, zo ras de eerde verwarring wat bedaard was. Pe bewelming myner droefenisfe dus voor een oogenblik geweeken zynde, bedagt, ik , hoe ik , my aan boezemleed ten prooi geevende, myn  VAN CAROLINA MONTGOMERY. g2j myn Kind, van het noodig voedzel verftooken, elendie zou omkomen. Ik nam derhalven het voedzel my voorgezet maar fprak niet, noch Hortte eenige traan: ik bekommerde niy over niets wat men my zeide; by my zelven overwoog ik het plan t geen ,k vormde om my te bedienen van de edelmoedigheid des Engeljchen Officiers, en hem over te haaien om mv hulp te bieden in het opzoeken van montgomery, 'tzv lee. vend, 't zy dood. 't Was reeds laat eer hy wederkeerde' by zyne intrede, vroeg hy naauwkeurig na mynen welftand en veiligheid. Jk beaankte hem zo goed ik kon, voor de zoree om trent my aangewend; doch voegde er by, dat hy, om 'er alle waarde aan by te zetten, my nog eene andere gunst moest betoonen, en my in ftaat ftellen om llct Lyk myiis Mans, in den (lag gefneuveld , te vinden. Hy fcheen verbaasd over mynen voorflag, en vertoonde my, dat, behalven de verlchrikkende omftandigheden, zulk eene onderneeming vergezellende , zo onvoegelyk voor myne jaaren en Sexe, myne poogingen zeer waarfchynlyk vrugtloos zouden weezen. „ En behoeft gy," voegde hy "er nevens, „ Mevrouw , u zo niet te eenemaal aan harwerfchenrende „ droefheid over te geeven, hy, wiens dood gy als zeker be„ ichreit ,s mogelyk een Krygsgevangén.» -JL Deeze ftraal van mogelykhcid zou , voor een oogenblik , den nagt myner wanhoope verhcht hebben, hadden de byzonderheden, my door MONTcoMERï's Knegt vermeld, my alle hoop niet benomen. Ik veihaalde deeze omftandigheden aan den Engelfchen Officier met die naare wanhoop, die het ftorten van traanen belet Hv zag myne gemoedsgefteldheid, en befloot, edelmoedig, niet alleen myn verzoek te voldoen ; maar my zelfs te befchermen met een gedeelte van zyn volk. oeieneimen Met myn kleine Kind op myn arm, want ik weigerde even fterk 't zelve aan een ander over te geeven , als myn ontwerp te. laaten vaaren, gmg ik op deezen fchriklyken tocht uit en begaf my na een tooneel van dood en verwoesting , zo vreesJyk , dat ik u den aanftoot van de allcbildering wil befpaaren. Bleeke lyken met gaapende wonden , waarvan een hoop toten , die het leger volgen , en den oorlog nog verfchrifclvker doen worden de bebloede kleederen aftrokken ; hoopen menfchen, geflacht door hunne medemenfchen, verwekten in myne ziel zulk een afkeer, dat ik menigmaal op 't pun^ ftondt van te zullen bezwyken Maar montgomery onder hun - overgelaa ten om wolven of honden ten voedzel te ftrekken - dat beminnelyk aangezigt, die geftalte, zo dierbaar in myne ooien misvormd en geknaagd door 't roofge vogel te! Dit\ervaar!yk denkbeeld vernieuwde, van tyd tot tyd, myne nitg put e k gll 'nZZ medelyde" T IUynen «lelaartiien Geleider, ineer moede wo d.ny-neHgUnfbet00n'n,? boogen , deedt hem niet moede worden in den droeven pligt om my by te ftaan. . Tt 4 Wy  t gezigt des Officiers, gegeeven te hebben, om mv'r ^ rjoegen der droefheid te verfchanen Ik vond 'cr den Engel lchen Ofncier reeds aandagtig ftaarende op het misvormde aan gezigt., eer met een oog van twyfeling dan van wanhoop On myn inkomen trad hy terug; zeggende: „ Mevrouw, ichoon „ ik met wil, dat gy al te groote hoope opvat, die eene pyn » '3*e onzekerheid dubbel wreed maakt, kan ik dezelve niet „ geheel aïïnyden: de wonde aan 't hoofd, door het trappe„ „ van een paardenhoef waarfchynlyk veroorzaakt, Reeft mv dr» „ meeste vrees: de andere dunken my niet doodlyk- maai- Z „ Chirurgyn, die oogenbliklyk,zo ras hy kan, zal komen zal „ beter m ftaat weezen dan ik, om u te zeggen of gy L'nfge „ reden hebt om u met hoope te ftreelen." y S Eer de Chirurgyn kwam, had ik, met behulp van een Fran Jche meid, het bloed van >t aangezigt afgewist en van ,u wonden. .De denkbeelden, my alleente fin gelfhoSlj «ie vervoeringen van wanhoop, werden thans weezenlyke hol pc;  gjg AANDOENLYKE LOTGEVALLEN ' ce • een geringe polsflag was aan de Oaapen des hoofds te be. fpeuren; en zvdi hart klopte zeker, fchoon zeer flauw. Ach' verbeeld u myne onbefchryfbaare verrukking! Verbeeld u wat 'er in my omging, toen de Chirurgyn, die we haast verlcheen, verklaarde dat montgomery niet dood was. Verre, ïoethans, was deeze van te verklaaren dat hy zou bykomen. Behalven de. breuk in den arm, die zeer zwaar was, hadt hy een baonetfteek, doch niet zeer diep, in de borst; en een geweUiige wonde aan 't hoofd, hoewel de harslenpan ongekwetst eebleeven was; hy hadt zo veel bloeds verlooren, dat Sriykans onmogelyk'fcheen te veronderftellen dat by 'er het civen van zou afbrengen; zyne zwakheid was zo verregaa de dat hy geheel bezefloos bleef, alleen in 't leeven gehouden door vogt 't geen ik by lepeltjes in zynen mond bragt. De Cnh-urSn durfde niet terftond overgaan tot het noodig zetten Si den arm; vreezende, dat die fchok den zwakken geest, dte gereed fcheen alle oogenblikken te zullen uitvaaren, zou dTaaïenwykkort weezen in het verhaal, ft welk ik zie dat u «. ft k treft —- Naa 't verloop van een week, kwam «onTComeiS van den rand des grafs te rugge; hy kreeg zyne teÏÏTwSK en kende My en zyn Kind. Dewyl de HeelSë ters hem in ons gewoon verblyf niet naar eisch konden Sfen hadt myn edelmoedige Vriend hem, zo ras het zonkon' na Mmfe, thans in't bezn der t£ doen overbrengen. Met een maand was hy buiten Engeljilim, au n cbte bedde te blyven, en daar nam i:Vieïvangzynedelmocdigen Behouder voor wien hy SeÏÏ iSrfoonlyke vriendfehap gevoelde, welke d.ens verd enOen van hem vorderde. Deeze kreeg bevel om na een ander }Tldto\^Onitschland te trekken , en rtak kort daarop na£* ërri over Eer hv vertrok, boodt hy montgomery zynen g a h onV diens uitwisfeling te bezorgen; deeze hadt eenige by She d S ; dcwyT 'er twylel ontftondt of hy een Britsch S£ Wa e. Nogthans, door het onderrigt van zyn uit° a n Vriend krees: hy een voldoend getuigenis, dat hy, vel dë iZ, van sJjche Ouders, een Onderdaan des K.1 va^\ Frankryk was ■ hierop werd zyne uitwisfe mg als Konings van j maanden keerden ^^"'fder 1 IZ\. Doch montgomery kwam 'er verminkt: Wy ! a m c alleen door dc uitfteekende kunde van den EnSffn GeneeÊr voor afzetten bewaard was, kon hy ge£h ï et -ebruiken, en droeg dien altoos in een zwagtel. De heel mc\f°™' ; di , •ƒ zyner ontkoming van den dood, T^T^ verichaftlhem de op.ner- £J!ÏÏ* KonjnKS van Frankryk, die hem, nevens een |aarged, SSffi:5S?i**VW dien tyde en indeezen d^nst, iets vreemds, bezorgde. Thans  van carolina montgomery. 637 Thans was het dat ik met grond op een deel geluks meet hoopen. Montgomery aanbiddende, het gelukkig werktuig de hand der Voorzienigheid geweest zynde om hem van den dood te verosfen; gezegend met een lief Kind, 'r welk wy beiden tederlyk beminden, en voorzien van een Inkomen ire evenredigd aan onze behoeften; want mer het geen de renten van Lord pevensey opbragten, en monigomerv's laarveld konden wy op omtrent vierhonderd Ponden Sterling in 't [aar ftaat maaken. Ik fcheen niets meer te wenfchen te hebben en eenige Jaaren verliepen 'er, indedaad, in welken myn ^elufc voor geen aangroe. vatbaar fcheen. De vroege hoon van verdienften, die de veelbeloovende feugd van carfi fcheen dij alles te verzegelen: 't was de wellust zo wel als de eerzugt van zyn Vader, diens Leermeester te weezen in alle vrye Kunften, en in die des Oorlogs in 't byzonder ■ want fJt. LcgerPlfts gebooren, hadt hy als *t ware eene voorbefchtkkmg tot den Kryg. Montgomery, fchoon zelve in den Roomse), Catholyken Godsdienst opgebragt, was zo weinig bv^e- m den Potejiuntfchen Godsdienst op te brengen: en die omftandigheid alleen was oorzaak dat hy niet vroegtydig in FrZ fchen Dienst kwam. Men nam egter maatregelen om hem eene plaats te bezorgen onder de Zmtzers, wanneer eene gewei! dige en fehtel.yk opkomende ziekte hem beroofde van zyn Va ften Vriend? " ^ ^ beStCn E^noot en teder." Vergeef het my.waardfte Mejuffrouw chesterville! Schoon ik langen tyd gemeenzaam geweest ben mee den druk, fchoon 'er bykans vyf Jaaren verftreeken zyn zints deeze dróeve ge" beurtenis, dat ik deeze opborrelende traanen niet kan wed? houden. Doch, waarom zou ik u bedroeven = ft héb er alleen by tc voegen, dat, by den dood van myn Egtgenoot een goed deel van ons Inkomen ophieldt , en , hoewe ft de volduurmg daarvan, of althans een gedeelte zyns ha gelds verzocht vond ik,, dat, onder eene'nieuwe Regeering zyne verdienften ,voor nieuwere eifchen moesten wykfn 'Ër ontwonden zo veele zwaarigheden, en de uitflag fcheen nVv zo onzeker toe dat ik , naa een kostbaar aanLuden "0 Z Parys als te Verfaüles, alle hoop opgaf, én befloot n» ^ gelandte^aan, 't welk ik, niettegenfta'ande myn la™g ïft*J zen uit hetzelve nog als myn Vaderland bleef aanmerken By myne aankomst m Londen met myn Zoon, maakte ik mv bekend aan eenige myner eigene en montgomÈry's Wenden* d;e ten Hove bedieningen hadden, en zy, myne o«S' den verftaan hebbende, beloofden, dat zy on^erwy d "a een plaats voor myn Zoon in het Leger zouden omz^hia moe ft dulden dat hy in den Dienst tradt, niet alleen omda zv« gene neiging hem tot Het Krygsleeren aanzette; maa? ook omda t myn  02S aandoenlyke lotcev. van carolina montgomery. nwn Inkomen, nu tot minder dan twee honderd Ponden Ster. 5 in 'l J;iar verklcind' mv buiten fta3C ftdde hem tC °" houden, zonder eenig beroep. ToVelokt door deeze beloften, en getroffen door de onguniW tetaKBins in Frantry*, liet ik alle gedagten, om ooit derwaards weder"te keeren, Taaren;doet. vond ik daar verzoeken wa -ten lastig , deeze omftandigheden moest ik in Engeland Z nieuw ondervinden, en, naa veele maanden lastig onophouHeïvk poogeo om eene bevestiging hunner beloften te omvangen verveelde my die taak, en ging na myn Vrienden in frhotland MVne Bloedverwanten aldaar waren ten minften tal*vi - maar vcelen hunner zagen my en mynen Zoon als vreemden'aan, omtrent welken zy rekenden zich niet langer te moet ""vSKleef ik eenige maanden onder hun , en befloot toiï nw deï te zetten o? een goedkoop Landverblyf, en trof Slvk deeze wooning aan : 'er eemge kosten aan gedaan ^3e/S >k myne Hoeken cn Goederen derwaards, cn Kï ztnts met"myn Zoon geleefd; niet-s bejammerende Kikt Deugden en Bekwaamheden voor de Maatfchappy verlooren V Waarom, nogthans, zou ik hier over treuIn > _~- Hv kweekt hier zyn uitneemend verftand aan j de rWLrden van zyn Hart blyven in derzelver zuiverheid bewaard; ïn zvne Driften, uit eigen aart te vuurig en te geweldig, ontmoeien hier geene voorwerpen gefchikt om zyne Rede tc over- dWUi?n'ct weinige h geen ik zag van de hedendaagfehc Jonge He. en van Fatfoen ,°geduurende myn kort verblyf te Londen ESS-rt* ik veeleer my te verheugen, dat myn Zoon op een al^W^nteXrfenden invloed verwyderd, en hy, met al ÏS?eSL vry is van hunne ondeugden. — Verre van te moraya geest, > bevlytigt by zich te cenemaal om my gcffifS maaken doormy te overtuigen dat hy zelve gelukI t l DewVl wy beiden verfcheiden taaien verftaan, is ons 5L£ zeer uitgeftrekt, en "Boeken maaken bykans al onzen SS, S Care,, is bedreeven in de Muzyk ; en vry ver «trd n andere Weetenfchappen ; in de Tekenkunst mag R cef meeste hïeten ; door deeze hulpmiddelen kan hy, zonXr vervaling, de uuren flyten, die hy in huis moet doorbrentl ™ Twee maaien hebben wy eenige weeken by onze Vrienden in Schotland doorgebragt; doch zal ik u bekennen, dat llSfchap, zo als wy het meestal aantroffen, al een diende S mv mvn vertrek na deeze eenzaamheid wentchelyk te doen Xn dat myn hart 'er nu aan gehegt is, en uat ik na geen ÜEJ m S dan 't geen ik hier gevonden heb : in deeze aShcta wooning, fchot geevende aan de traanen, die de Sedagcnis van montgomery heilig maakt, en vervullende, foed ik kan, doch niet zo volkomen als ik zou wenfchen, myn Pligt omtrent myn dierbeminden carel! «  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCTIAPPEN , BETREKKELYK. VERHANDELING OVER DE PLIGTEN, WELKE WY ons ZELVEN EN ONZEN NAASTEN VERSCHULDIGD ZYN, UIT KRAGTE VAN HET GEBOD! ,,GY ZULT UWEN „ NAASTEN LIEFHEBBEN ALS U ZELVEN." (Vervolg en Slot van bl. 591.) Met hoe veel wysheid en vadcrlyke toegenegenheid heeft de Oneindige Vormer van 't Heelal dierhalven gezorgd, dat de drift van Eigenliefde en Zugt voor 't zelfbehoud, allen levend Schepzel ingefchapen, en byzonder1 ook den Mensch ingedrukt zy. Eene drift, welke, terwyl ze ten kragtigfte dient, om de grootfte verwarring voor te komen dat geen Schepzel zich zelven verniele, tevens in de redelyke Wezens de eerlfe dryfveer is, welke hen in beweging brengt, en ter nitoefeninge hunner vermogens aanzet. Immers zouden, als dat eerlfe beweegrad, de eigenliefde, ftil ftond, alle de overige raderen weldra werkeloos worden, en geheel buiten beweging geraken* De Mensch zou tot geen enkele treffende daad te bewegen zyn; alle vergoeding en loon was een onvermogende prikkel, om hem aan den gang en werkzaam te houden. Ett fchoon 'er gevallen zyn, waarin dat hoofdrad moet aangezet worden, zo heeft nochtans de Groote Werkmeester wel zorg gedragen, dat ze zeer zeldzaam, cn in zyn verheven plan flegts als kleine en weinigbeduidende uitzonde-, ringenvoorkomen; in vergelyking van de algemeene werkzaamheid der Eigenliefde , zo als ze gemeenlyk by het Menschdom befpeurd worden. Veilig tog mag men, in een vry uitgebreiden zin, vragen : wie heeft ooit zvn eigen vleesch-gehaat? Mogelyk is het alleen een verkeert beftuur van Eigenliefde, welke den Mensch zich zelve 1 dermate doet vergeten, dat hy tot de wreedheid van zelfmoord overflaa; wanende zich hier door te be vry den vail een kwaad, dat hem dadelyk treft, hem ondragelvk toe- V. DEEL. JMENGELW.no. 15. Vv " fcjlVM',  6.3° VERHANDELING OVER DE PLIGTEN fchynt, en waartegen hy geen beter middel voorhanden ziet, om eenen gelukkiger ftaat te verkrygen. Dusdanige verwilderde denkbeelden vervoeren den Mensch, benemen hem het waar gebruik der Rede, en doen hem zich zelven geheel vergeten. Dan, met dit alles, blyft het eene onveranderlyke, eene eeuwige, waarheid, dat ieder Mensch eene drift van Eigenliefde en zugt tot Zelfbehoud is ingefchapen; — waardoor hy zich zelven boven alles bemint, en zyn eigen behoud ten fterkfte behartigt. En dit zo zynde, hoe zou dan de Groote Wetgever gepaster en kragtiger drangreden kunnen gebruiken, om ons tot de Liefde des Naastens op te wekken, dan door te gebieden: ,, Gy zult uwen Naasten liefhebben als u Zel„ ven." De Liefde tot God is dus de allereerfte pligt, welke van den Mensch, als een redelyk Schepzel, door een uitdrukkelyk gebod des Allerlioogiten gevorderd word. Deze is de hoofdpligt en grond,waarop alle onze daden en handelingen rusten moeten;terwyl zich zelven lief te hebben, cn zynen Evenmensch te beminnen, pligten zyn die uit dezen eerften algemeenen hoofdpligt voortvloeijcn. Oris eigen voordeel, 's Menfchen zelfbehoud, vordert deze laatite volllrekt, omdat, waar deze het meest geoefend word, aldaar de gelukkigfte, de veiligftc, zamenleving is; waartegen de gantfche Maatfchappy te meer in verwarring; komt, en derzelver Leden te jammerlyker ongelukkig worden , naarmate dat dezelve in vervvaarlooziug gerake. — Neemt deze verpligting tot ons zelven, en tot de Wezens met welken wy in gemeenfehap moeten leven, weg, welk een Bajert van verwarring zal 'er weldra ontdaan! Zwygeii de wetten, dan grypen de baldadigfte ongeregeldheden plaats. Ons eigen geluk en veiligheid lyden fchipbreuk op de klippen van de ongehoordlte wreedaartigheid en moordlust. Uit welke grondbeginzelen tog zal de Mensch werken, die alle de banden der Liefde verfcheurt, welke de Leden eener geregelde Maatfchappy zamenbind! welke droevige gevolgen zal een ieder treilen van den kant deibeledigende party? De een zal op den anderen wreedaartig aanvallen, eri de minfte in kragten moet de onderdrukking van den vcrmogenlten lyden. Neemt de Liefde des Kaasten weg, en regt eene Maatfchappy op, waaruit ze geheel verbannen is; welker banden zult gy vinden om derzelver Leden zo te verbinden, dat ze kan ftaande blyven! ——. Zyn de Wetten niet gevestigd op onderlinge Lief-  OMTRENT ONS ZELVEN, KN ONZEN NAASTEN. 63T Liefde, dan zal de Maatfchappy geen oogenblik in ftand blyven. Waar immers zou men dan het geluk voor 't Algemeen, of elk Lid in 't byzonder, aantreffen ? Men zou geen voet verzetten, zonder door ongeluk bedreden te worden: angst, febrik cn vrees verzélderi weldra alle onze fchreden, en nergens zou men rust, vrede of eenig vergenoegen, aantreffen. Le Deugd wierd overal vervolgd, vertrapt en verbannen; de Ondeugd openlyk en op de baldadigfte wys gepleegd. De Eendragt verliet "alle plaatzen; Tweedragt, gekyf, moord en doodflag verving dezelve allerwegen .-overal hoorde men van roof, plundering en ontmenschte gruweldaden; Hiertegen vordert dé Liefde tot den Naasten , van alle dè' Leden eener welgeregelde Maatfchappy, alle zodanige pligten , welke dienen om elk Lid van dezelve gelukkig te maken , en dus om het algemeen welzyn te bewerken. —— De eerlfe pligt is hier Rechtvaardigheid. Zo wy onzeii Evenmensch onregt aandoen j hem verongelykeu, hem wreedaartig vervolgen, hem zyne goederen en bezittingen ontrooven, hem in zyn eer benadelen, of hem op eenigerhande wyze fchade toebrengen, dan handelen wy tegen onzen pligt; worden fchadelyke Leden voor de Maatfchappy, en Ver- ftoorders der algemeene rust en zamenleving. Of zoit hy regtvaardig handelen t, die zich op eene bedekte, op eene onbetamelyke, wyze meester maakt van eens anders goed?-—' Die zynen Evenmensch uit nyd, uit loutere wraaklust, vervolgt , en niet dulden kan dat hy vredig zyne goederen bezitte t — Zou hy regtvaardig zyn, die, door plunderzügt gedreven , zyne handen Haat aan zyns Naastens goed, om dat of te' vernielen, of te rooven ; en die dus alle Wetten, zowel Godlyke als Menschlyke, met baldadige voeten trapt? Zou hy eindelyk.... dan al genoeg uit "dit zwart register van' ongerechtigheden opgehaald.... Eene tweede Deugd, ons dooi' de Liefde tot dén Naasten' afgevorderd , is de Befcheidenheid. Men behoort zyn' Evenmensch zo te behandelen, als tneri, in deszelfs plaats zynde, redelykerwyze zou wenfchen van hem gehandeld., te Worden; r vriendelyk , gelpraakzaam en beleef £>■ te zyn; alles te doen , wat de billykheid vordert; I te zyn van trotschheid en onwellevenheid; vbór zicii het genoegen te genieten om zyns NaasrenS voorfpoed te helpen bevorderen; alles aan te wenden Wat dienen1 kan, om de rust en vrede in de Maatfchappy te wege ré brengenj ofte vcrlterken; en alle gelegenheden waar te ne§ 21 en/  $32 VERHANDELING OVER DE PLIGTEN men, om allen Menfchen, zelfs zynen Vyanden, wel te doen; goeddoende aan allen , niemand te haten ofte verongelyken; — zagtmoedig en bedaard zynde, ontvangen beledigin< en tc vergeven; voor kwaad goed te doen, en weldaden; op "welke wyze, met de edetooedigfte wedervergelding, dankbaar te erkennen; te zorgen voor de eer van zynen Evenmensch , deszelfs goeden naam en faam, deszeils goederen en bezittingen, te verdedigen; - oprechten ongeveinsd alle valschheid te haten —matig en Godzalig te leven, —met lydzaamheid zelfs verongelykingen tc verdragen, en niet al zvn hart, met alle zyne vermogens, het goede van zynen Naasten te behartigen; ■ zyn ongeluk te voorkomen, indien men 't in zyne magt heeft, cn integendeel alle poogingen in het werk te fteUen, om deszeils geluk, even als zyn eisen, te helpen bevorderen. Met één woord, alles aan te wenden voor anderen, even ofoien zyne eigen zaak voorhad, om dus den voorfpoed dier Maatfchappye, waarvan men zelf een Lid is, en in welker heil men een wezenlyt belang ftelt, op alle wyzen te helpen bevorderen. Het is, bovenal, de Christelyke-, de Etiargely-leer,welke zulk een gedrag ten hoogden van hare Belyderen afvordert. Dc Christelyke Liefde tog moet, volgens dezelve, het eerde en voornaaffifte doel van alle onze handelingen, de grond van al ons werken, van alle onze gemoedsneigingen , omtrent den Evenmensch, zyn. De bovengenoemde ondeugden ftaan ons des te vermyden, en de tegengntelde deugden ernftig te betragten; om, naar de lesvan den Apostel, „ indien 't mogelyk is, zo veel in ons is, vrede „ te houden met alle menfchen." Dan, hoe drydig is intusfchen veeier gedrag met deze Les van den Apostel; daar ze voorgeven God te vrezen en hem lief te hebben; terwyl ze ondertüsfchen hunne Broeders haten, dat onbedaanbaar is met eikanderen; nademaal de ware Liefde en Vreze Gods onmogelyk kan huisvesten in zulk een liefdeloos hart. Hoe toch zal men God beminnen, die men niet ziet, en zynen Evenmensch haten-, welke men gedrag voor oogen heeft? - Hoe moet men, hoe kan men dan over zulke Menfchen oordelen , wier ingekankerde haat hen geftadig doet woelen en woeden tegen hunnen Naasten; terwyl zy hunne boosaartigheid tot die hoogte doen klimmen, dat alle hunne daden en handelingen niets anders zyn dan woede en vervolgzugt; die een lust afbeelden, om, ware het m hunne magt, "hunnen Evenmensch tot een üagtoffer huns on-  OMTRENT ONS ZELVEN, EN ONZEN NAASTEN. 633 verzoenelyken plats, en van wraaklust te ftellen? — Wat kan men van dezulken denken, wier waridrogtige gevoelens tot die hoogte ftygen, .en, aan hunne baldadige uitfpoonghedcn , zo ver den ruimen teugel vieren, dat ze niet rusten, voor ze hunnen Evenmensch uit de zamenleving gcftooten hebben? — Het is nogthans geenzins vreemd! m onze dagen , voorbeelden van die natuur aan te treilen, Menlchen te ontmoeten, wier vervolglust die hoogte beklimt, dat ze alles uit de zamenleving verbannen zou- . den, wat niet volmaakt inftemt met hunne gevoelens, of wyze van denken. Eene vervolglust, die haren grond W. niets anders heeft, dan in heerschzugt en geweld? Zulke ven.ei-felyke grondbeginzels zyn volftrekt gefchikt, om de befde des Naasten ten eenemaal uit te dooven cn net Mart met allen wrevel te vervullen; waardoor de Mensen, van een redelyk wezen, hervormd word, in het vvreedaartigst en woedenst Dier , by 't welk geen mededogen te vinden is Tot welk een trap van boosheid Kan de Mensch hierdoor niet gebragt worden! Hy, die de Harten en Nieren beproeft, weet het, wy weten het maarten deele; Hem alleen is het bekend, en Hy alleen zal t op zynen tyd ook wreken, hy zal het eens orduilyk voor oogen ftellen , aan .alle dezulken , die aan bunne ziedende driften den ruimen teugel vieren Wat zy ook van hunne Godsvrugt moge voorwenden, hoe fchoon ook hun voorgeven, hunne daden toonen . dat ze waarlyk mets anders bedoelen, dan het nadeel van anderen, en hierdoor het-bederf der Maatfchappye uitwerken. — Dan ö Mensch , wordt 11 dit geleerd door uwen fchoonen ™?ffr' wSlken P be'yd? Doul" he£ Èuangely, gepredikt van den lieïderykften Leeraar? Door dat Euanfj' * S£en dc Harten met liefde tot den Evenmensch poogt te vervullen Wordt u in het zelve ergens ge¬ ëerd, dat gy uwe Harten met liefdeloosheid zoudt vervullen tegen uwe Natutirgcnootcn , orji" tc woeden tegen Wezens van gelyke beweging als gy zyt? Voorwaar', het is 'er ^l-Jn.T, daan'n dat ncu »'u',v,yks in het F.uangely één niet ide °P ' C gC£a de üefde tüt onzen N^steiL Indien wy, (dus luid deszelfs taal,)- indien wy.zeggen, SndXnhaP T °°d te hebbe"' cn 'm ^ duiste?nisfè: wandelen, zo liegen wy, en doen de waarheid niet Want, die zegt God tc kennen, en zyne Geboden niet bc- waait , is een Leugenaar. En al die zegt in het, lïg$ Vv 3 te  fo* fÉRHMïDELlNG OVER BE H.IOTEN n«n»/W lmt die is waarlyk in de duis- Iriï onfbêveeU etaVere» lief tc hebben, diebg «len beware; cn al die goed doet, is w^^d, kwaad doet heeft God niet gezien.-— Zo ipreciu aioumi WuinSV zo fchryft inzonderheid Apostel Joannes. 1 Hoe Sen'w? dan oordelen over duizenden onzer Natuu g noÏÏen, iie regt her tegendeel doen van £jg»£g* mct°zo veel nadruk, bevolen is, 'Jtasd Godsdienst, waarvan zy eene plegtige bg^^y gelegd; door dat l^ngely de^^Sjf Skep nngen geloov.g; te omheen ^ dat y handd cu oSfien daar zeVeSet den Mond van Vrede fpre; »xrK s r^r\>r on.  omtrent ons zelven, en onzen naasten. 635 Gewesten deden; en vordert, tot aan het oogenblik , dat wy gereed ftaan van dit tooneel der Wereld weer af te flappen ; zelfs ftrekt deze vordering van dien ouderlingen pligt zich noch verder uit; ja, tot na den Dood zelven. Maar nimmer fchittert deze deugd met meerder glans en luister, dan wanneer men elendige behoeftige voorwerpen aantreft; wier dringende nooden ons medelyden en liefde, onze ontferming, onze dadelykc hulp, afvorderen. Dan eischt onze pligt, dat wy, als ware belyders van bet Christen Geloof, van het Euangely , dadelyk met onze hulp toefchieten, zonder dralen toefchieten, om allen te onderfteunen , allen te helpen, die nood lyden, zo veel onze vermogens toelaten; zelfs onzen Vyanden onze hulp niet weigeren, wanneer zy in nood zyn; volgens de Les van onzen Liefderyken Meester: ,, Onze Vyanden zelfs „ wel te doen, hem te Zegenen , die ons Vloekt." . Want alle Menfchen hebben aanfpraak op onze Liefde , nademaal alle Menfchen onze Naasten zyn. ■ Zullen wy dan niet met Joannes zeggen, die God Lief heeft, waarlyk Lief heeft, zal zynen Broeder niet haten: maar die kwaad doet heeft God niet gezien, en die zynen Broeder haat, kan onmogelyk God liefhebben ; daar hy een overtreder van Gods Geboden is. Welaan dan Mede-Christenen , die met ons eene zelve Belydenis hebt afgelegd, v/elaan , willen wy ons dien edelen Eernaam waardig maken, laat ons dan de voetftappen van onzen liefderyken Meester drukken! Willen wy ons betoonen , ware navolgers van Christus te zyn, God lief te hebben boven alles, laat ons dan zyne Geboden ernftig betragtcn. Men beminne des , op het bevel van 't Euangely, den Naasten , met aflegging van allen Haat, Nyd en Vervolglust; dat wy Vrede trag- ten te houden met alle Menfchen , jegens allen Liefde oefenen, en zelfs onze Vyanden weldoen! —- C. v. d, G. Vv 4 z%-  (536 ZEDELYKE BEDENIUEGEM. ZEDELYKE B E DE N KIM GEN. Het is zeker en ontwyfelbaar, dat de kragt der Waarheid éénmaal moet zegevieren ; de Leugen zal gewislyk eens overwonnen worden. Dan, wie zal het bepalen, waar en wanneer zulks gefchieden zal* Het gebeurt niet zelden, dat de Waarheid, voor ons kortziend oog, zo verdonkerd word, da. ze hier in den tyd voor altoos verborgen blyft , en niet te ontdekken is, wat moeite men ook moge aanwenden. Daarom , als men zegt, de Waarheid zal éénmaal zegevieren , en men veronderftek, dat ze dat in den tyd zal doen, kan men al dikwyls zeer verkeerd uitkomen. De Waarheid blyft zomtyds in den tyd eeuwig bedekt, komt nooit aan het ligt, en zegepraalt dus nimmer over de Leugen. — Het geen men van de Waarheid zeggen kan, heeft ook plaais omtrent de Regtvaardi^hetd. —Dikwils word de grootfte Reatvaardigheid onderdrukt, en jatnmerlyk gefolterd, door de fnoodfte Onregtvaardigheid. Dan eenmaal zal deWaaibcid, éénmaal zal de Regtvaardigheid zegevieren:—r en dat zal zyn , waaneer 'er geen Leugen meer plaatze hebben zal, en geen Onrdgtvaardigheid meer geoefend worden. Zou 'er wel een Mensch in de Wereld leven, die zichzelven niet vleit, en niet in het een of het ander een zwak heeft? — Wanneer dit valt in lieden van Verftand , dan zal men doorgaans zien , dat deze zwakheden plaats hebben omtrent weinig of niets beduidende dingen. Vrees en Hoop ftaan tegen elkander over als ligt en duisternis , als zwart tegen wit. Dan, wat Mensch leeft 'er op dit beneden rond, welke niet, en van vrees en van hoop, me* nicvuldiamalen bekropen word. Eene mengeling van hoop en vrees, mag men bykans het gantfche leven van den Mensch noemen Dan, indien de Mensch door de aanlachende hoop verlost, en in zyne verwagting bedrogen word, dan word dezelve ongetwyfeld van de vrees vervangen : maar indien dit gebeurt word de Mensch ongelukkiger, dan, wannc-r hy mets pehoopt had. Kwelling is doorgaans het gevolg eener verydelde, eener te leur gefielde, Hoop. De Mensch zy dierhalyen wei OD zyne hoede, dat hy zich door geene ydele Hoop laat ver, lokken. De Hoop is altoos zeer bevallig; maar Hoop zondekgrond is ten uiterfte bedriegelyk.  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BIZON DERHEDEN, In het Tweede Stuk des Vyfden Deels. A. Aandoenlykheid of Gevoeligheid *^ van Hart, een agtenswaardige geftekenis, 44.9; hoe met Zelfliefde vereenigd, ald. r.eigingen daartegen overgefteld, 450; hoe zy werkt in de volbrenging van de Pligten des gezelligen leevens, 451 ; de onaangenaamheden worden door aangenaamheden ryklyk opgewoogen , 453 ; misduidingen van deeze gefteltenisfe, 454 ; hoe met de Godsvrugt vereenigd. 457 Aardjlerre, ( Tremella Nestoc) wat gebruik de Goudzoekers 'er van maaken. 110 Abrus, een Egyptifche Plant, ftructuur van een Blad ,289; waarneemingen aan dezelve, 291, 29* Abysfinie, (Givender de Hoofditad van) 431; kort begrip van dat Ryn, ald,; Regeering; Taaien daar gefprookes. 432 Abysjiniers (Hedendaagfche) hebben in Gewoonten en Zeden veel gelykheid met de oude Verfin, 434; dit getoond in die het Hof betreffen , ald. over de Eerbetooningen aan den Koning, 435; hoe de Koning zich zeldzaam vertoont, 436 ; luldrugtige Regtsvorderingen, 437 ; kleeding der Koningen en Cieraaden , 439; een Bediende, V Konings Mond geheeten, maakt de Bevelen bekend, 561; zyn voorregt op Vv de Jagt, s6r; boven alle Wetten verheeven, 562; eet ander Brood dan zyne Onderdaanen, en heeft, onder veele Vrouwen, ééne Koningin, ald. Hoe gewekt door een zweep* flag, 563; betreedt den grond nooit , ald. fpreekt dikwyls Vonnis over Hoofdmisdaaden uit , ali, Eerbelooningen en Giften die hy uitreikt, 564; van de Doodftraffen, 565 ; het leevend viilen en dood fteenigen, 566; het uitfteeken der oogen , 567; de Lyken der Misdaadigers zeldzaam begraaven , ald. Pergament, by hun tot fchryven in gebruik, 568; hoe groot de overeen, komst tusfehen de Abysfiniers en de oude Perfen moge weezen, hebbe men hun nogthans voor geene Afftammelingen van dat Volk te houden , ald. ; Oorfprong dier overeenkomst. ald. idderbeet (Het gift van een) door't gebruik der Olyven-olia geneezen. 375. enz. ^lba l't Ontzettend ontbyt des Hertogs van) te Rudolftad. '215 ilbinos, of Witte Menfchen. Waarneembgèn over dezelve. 199 ilpen, of het Ys in dezelve toe-danafneemt,onderzogt.i62 imarillis Defticha,een Bolgewas aan de Kaap de Goede Hoop , waarmede men de Wapenen vergiftigt. 13 imsrica, (Noord-) Aanmerkingen j over  BLADWVZER. over de Wilden aldaar, 166; zie verder Indiaanen. Antwoord. (Schoon) F.en Dicht- ftukje. 88 Anssasca. (Befchryving der Valei) Apostelen hebben in hunne Brieven , door de benaamingen van Broeders, Heilige Broeders, Geroepenen , Geloovigen , en dergelyke, de Christenen in 't algemeen verftaan. i Afia', (Wat voordeelen eene nauwkeuriger kennis van) men van de Weetenfchappen en Kunften dierVolken te wagten hebbe. 2 51 Atticus ten voorbedde van een voorzigtig en fraai Charafter gefchetst, 30; zyne Eer tegen de Abbé St. beal en aiiDDLETON gehandhaafd, 31; zynegemaatigdheid in deStaatsgefchillen , 32; zyne Vriendfehap , Geleerdheid, Huislyk Leeven en Opregtheid. 33 B. Dabelmaniel, de Straat zo genoemd , moet Babelmandeb heeten, wat die naam betekene. 502 Barometer, hoe uit denzei ven Weervoorfpellingen te ontleenen. 327 Bayle , zyne ftelling dat god alleen ten ooginerke hadt Schepzelen gelukkig te maa* ken, getoetst. 49 £edenki?igen , (Zedelyke) 174, 221, 358, 491» 535 en 636 Bergame, berigt wegens een Ryk zo genaamd. 614 Berg-Esnd befchreeven. 152 Blixemzilvér, Argentum Fülminans. Manier om 't zelve te bereiden, 189; fchroomlyke uitwerking van een enkal Grein. 191 Bloemen , (Voorftel raakende hst voortbrengen van) door Zaad , op eene geheel nieuwe wyze. 114 Boomen , (Perfik- en Abrikoozen) hoe van Dopluis te zuiveren. 601 Bornou, verflag van dit Ryk, 613; talrykheid der Kinderen des Konings. 614 Boxen, een Vegtkunst der Engelfchen , 326; voorbeeld van twee Meesters in 't zelve, 127; twee Schooien om de kunst te leeren van een byzonderen ftyl in 't vegten, 128; verfcheide zonderlinge Boxpartyen , 129; fchriklyke gevolgen daar van. 13° Broeders, in het N. T. een algemeene benaaming om Chris, tenen aan te duiden. 1 Bruce , (J.) Verflag wegens hem uit den mond van een Abys. finier. 431 Bulverhitters, een zeldzaam Genootfchap in Engeland. 130 C. Camoens (luïs de) Afkomst van deezen Poriugeefchen Heldendichter, 301*; zyne Letteroefeningen en Hofleeven, ald. van 't Hof verwyderd, 302; Krygsdienst , ald. bant zich zelven uit zyn Vaderland , ald. zyn omzwerven en verblyf in Indie, 303; zet zyn Dichtwerk voort, lydt Schipbreuk, ald. ontmoetingen te Goa, 304; keert weder na Lisfabon, 305; geeft zyne Lufiade uit, en wordt begunftigd;doch weder vergeeten en in armoede gedompeld, ald. zyn dood. 306 Cashna als een groot Ryk befchreeven. <5i3 Champignons (Hoe- men eetbaare) in den Winter kan aanteelen. 3« CM-  BLAD W Y Z E 1L l'haw&ers (Verfcheide) door eene Dame gefchetst. 40 . (iïyzonderheden die te ftaade komen in 't beoordeelen van) 342 Christus, 't Verband tusfehen 't Geloof in Hem. ea in moses en de Propheeten, 313; hoe christus zelve zich daar over uitdrukt, 314; hoe de Apostelen deswegen fpreeken, 315; zy hebben zich daarin iiiet naar de Volksbegrippen gefchikt. 317, enz. Cicero , iets wegens zynen Godsdienst en Zedekunde, 441 Comeeten, (Verkeerde begrippen der Ouden over de) 89; betere begrippen van zommigen, 90 ,■ wat seneca 'er van gevoelde , ald. laatere Ontdekkingen die dit gevoelen bevestigen , 92; verfchillende gevoelens over den Staart der Comeeten. 94; wat wy van derzelver aannadering te vreezen hebben, ald. onderfcheide gedaanten waarin zy zich vertoonen , ongelyke langte der Staarten, 95; uit welk eene ftoffe de Staarten beftaan , 96; voor Eleclriek gehouden, 97J gedagten over 't nut 't welk zy aanbrengen , 98 ; zedelyke bedenkingen uit do befchouwing der Comeeten afgeleid. 99 Conon, de Athcnienfer, houdt de eer zyns Volks op by den Perfijchen Monarch. 436 Cruden , (A.) zyne afkomst, 115; oorfprong van .zyne ongefteldheid in 't verftand , 116; hervat zyne Letteroefeningen, 117; fchryft eene Concordantie , ald. in een Gekkenhuis gezet, 118; denkt van den Hemel tot een Hervormer gefchikt te zyn, 119, zoekt tot Patlements Lid ge. koozen te worden, 120; zyn arbeidzaamheid, 122;redt e«n Gevangenen van de Doodftraffe, ald. predikt by de Gevangenen, 123; zonderlingheid, om al het aanftootlyk gefchreevene, 't geen hy ontmoette, met een fpons uit te wisfen, 124; zyn dood, ald. aanmerkingen over zyn Charafter. 125 D. T\efan (De Kaap) geheeten, door de Portugeejen verkeerd Capo Dafui genoemd, wat dit woord zegt. 501 Dieren (Hoe men Weêrvoorfpeliingen van de) ontleent. 395 Dierenriem. Zie Zodiak. Dollart, wanneer en waar uit ontftaan. 75 Dop-luis, (Waarneeming aangaande de) in de Wyngaarden , Perfiken en Abrikoozenboomen. Coi E. Jfendvogel, Naamen, 231; ho: tam gemaakt, 232; veelen in den ftaat der vryheid , 233; wanneer deeze Wilden zich in Frankryk vertoonen, ald.; voedzel, 234; van derzelver vermenigvuldiging ,235; brengenden Zomer in 't Noorden door, 236; voortteeling, 237; wyde uitgeftrektheid waarin deeze Vogels voorkomen, 239. — Van de Tamme Eendvogels , en hoe dezelve best te houden, 381; hoe door Hoenders uitgebroed , 383; een Eendvogel paart met een Hoen , gevolgen daarvan , ald.; voedzel der Jongen, ald.; pluimadie, waarin verfchillende van de Wilden , en andere onderfcheidende kenmerken, 384; halfflachtige, van waar berkomftig, 385; Witte Eenden, deszeb  BLADWYZER. zeiver oorfprong naagegaan, 386; van het ruijen der Eend' vogelen, 387; maakzel van de Longepyp ; oorzaak van 'c fchetterend geluid, 't welk zy Haan, 389; de Wyfjes luidrugtigsc, ald.; maakzel van den Be;; cn Pooten, 390; gebruik van 't Vleesch en het Vet , ald.; 't Bloed voor Tegengift gehou- den. 391 Eendvogel, (Muscaat) Naamen , 550.; Grootte en Pluimadie, aki.; van waar tot ons geko men, onbekend, 555; Leevenswyze in den tammen en wilelen' ftaat. 556 Egypte, Berigten wegens dat Ryk van den Heer ledy/iru. 521 Eider-vogel, Naamen, 146; Grootte en Pluimadie, ald.; over het Dons van deeze Vogelen geplukt, en de wyze waar op men hierin te werk gaat, 147; Voortteeling, 148; hoe een eigendom in Noorvuegen en op Tsland, ald.; handel in het Dons, 149; huishouding deezer Vogelen , 150; kan, fchoon hy reist, niet onder de eigenlyke Trek vogelen geteld worden. 152 Eigenliefde, in het Gebod om den Naaiten lief te hebben opgeflooten, 585 ; wat deeze van ons vordert, 586; hoe noodig dezelve beftuurd moet worden. 588 Eleüriciteit, met voordeel gebruikt, om kleine brokjes Yzer uit het Oog te krygen. 63 vertoont Zich fterk by esne Donderbui ,108; de Electrike Lichtjes als dan , zyn ten allen tyde waargenomen geweest, JC9; hoe door de Ouden genoemd. 110 Berigt wegens een EleflriekLugtverfchynzel, 159 Vloed en Ebbe in de Electrifche Vloeiftoffe in onze» Dampkring. 427, 430 Engelfchen, (De Vegtkunst der) en hunne Wedcüngfchappen deeze betreffende. 126 Epidemien. hoe zeer men in derzelver Geneezing op de Jaarfai. foenen te letten hebbe, 550, enz. Euphorbia, (liene foort van) aan de Kaap de Goede Hoop, ter vergiftiging van Pylen en van Wateren , aldaar gebruikt. 14 Evennagtspunten, van derzelver verandering. 155 , F. p\visiNELLi, zyne uitlteekendheid in de Zangkonst, 262; kragt zyner Zangkunst op riir' lip den V, 263; zyn gedrag omtrent een Officier, en een Kleermaaker. ald. Fezzan, berigt wegens dat Ryk. 611 Flevum, (Het Meir) oorzaak van de Zuiderzee. 72 Franklin. (Gezelfchaps-Inrigting van) 490 G. riAiNsnoROUGii, een Engelsch Schilder, diens Afkomst en vroege geneigdheid tot deKunst, 65 ; wordt bekend, 66 ; begeeft zich tot het Portrait-fchilderen, fêld., wat hy voor zyne Stukken bedong, 67; Lof hem- door reynolds gegeeven, ald.; zyn Dood, 68; zyn Chara&er. 69 Geheimhouding, door voorbeelden opgehelderd. 533 Genootfchap, ter ontdekkinge der binnenfte deelen van Africa, berigt van 't zelve. 514. Gevoeligheid. Zie Aandoenlykheid van Hart. Gezelligheid, op den aart der Menschlyke Natuur gegrond, 265; onderlinge afhanglykheid der Menfchen van eikander, 266; Aandrift tot Gezelligheid, en  BLADWYZER. en Neigingen daar toeftrekkende. 267 Giraffe. Zie Kameel-Pardel. Gods Goedheid befchouwd als een oorzaak der verpligting Voor redelyke Weezens om Hem te dienen. 443 Godsdienst (De) de rykfte bron van ^ genoegen voordenMensch. 225 Goldoni's, ontmoeting by rousse.au, 76; waarom hy hem zyn weldaadige Knorrepot niet voorlas. 79 Gom-Dragant, de Plant van welke dezelve wordt ingezameld, be. fchreeven, 285; onderfcheid tusfehen den Candifclien en Libanonjchen, ald.; wanneer da Uitvloeijing gefchiedt, 286 ; hoe hette en vogtigheid hier medewetken, 287; hoe in de Geneeskunde gebruikt, 288; uitlegaing van een Plaat de Ajlragalus Gummi/era verbeeldende. ■ 289 Gom-Sandarac, groeit in Marocco. 20 Goudmynen van Macugnaga befchreeven , 604 ; hoe dezelve bewerkt worden , 605; voordeden daaruit gehaald. 607 Gwender, de Hoofdftad van Abys. fmie. 431 H. J-Jaanengehaai, door Apostel petrus gehoord, het biaazen op een Trompet. 409 Harvey, (W.) zyne Afkomst , 272 ; zyne eerfte Letteroefe. , ningen, ald.; Bevorderingen, 273; houdt Lesfen in de Ont- ] leed en Heelkunde, ald.; draagt zyn ftelzei van den Omloop de» Bloecs voor, ald.; wordt Lyfarts van Koning jacobus dek 1, 274; geeft zyrc ftelling, wegens den Omloop des Bloeds, in Duitschland in 't licht, ald, verbetert veel misbruiken in het Hospitaal, 275; vergezelt den Koning, en wordt te Oxfort bevorderd , ald.; Dr. ENTkrygt zyne J:apieren over de Voortteeling, 276; met een Standbseld, door het Collegie van Geneesheeren, vereerd, en het Collegie door hem begiftigd, 277; tot Voorzitter benoemd, waarvan hy afftand doet, ftelc 'er een Jaarlyks Feest in , ald ; verzwakten fterft, van de befchuldiging/van Zelfmoord vrygefprooken, 278; Uiterfte Wil, ald.; zyn Character, 279;hem komt de Eer wtgens de uitvinding van den Omloop des Bloeds toe, 2S0; hoe hy dien bewyst, 281 ; zyn ftelzei d^r Voortteeling. 283 Hette. (Van den Oorfprong der) 475 (Jaarlykfcbe) 478 Bolland, (Bedenkingen over de oudeLaridsgeftdtenisfe van)7o; de Kusten zyn niet grootlyks veranderd, 71; de voornaamlte veranderingen zyn veroorzaakt door binnenlandfche Wateren. Hondsbest, (Een eenvoudig beproefd Middel tegen den Dol/«-).37i; hoe uit Doircn van Hoender Eieren en Boom-olie te bereiden. 372; hoe tegebtut» ken, 373 ; Voorbeelden van eene gelukkige uitwerking, ald ; en bl. 373 Hondfter, over derzelver afftand en grootte. i 506 üowabd , (John) , met hoe veel regts onder de grooteMenfchenvrienden te tellen, 332; zyn . Afkomst, 333 ,• Huisiyke cn Schoolfche Opvoeding, a'd. ; tot den Koophandel gefchikt, 334; zyne jeugdige goedaartigheid, 335; ftapt van den Handel af, en legt zich op d« Na-  SLADWYZER. Natuur- en Geneeskunde toe, ald.; trouwt en verheft zyne Huisvrouwe, zyn gedrag ten haaren opzigte, 336; wordt Lid der KoninglykeMaatfchappye, 337; ïeist na Lisfabon, wordt op Reis door een Franfche» Kaper Krygsgevangen te Brest, ald.; hoe daarvan verlost, 338 ; reist na Italië, 339; trouwt andermaal , en verheft zyne Vrouw,ald.; weldaadigbeid aan deLandbewoorders, oW.;wordr, fchoon een Disfemer, tot de Bediening van Hoog Shenf benoemd , onder welke voorwaarden hy dit Ampt aanvaart, 340 ; bezoekt de Gevangenhuizen in Bedfort, en brengt 'er verbeteringen in te wege, 396; ftaat af van zyn aandeel in het Han van Verbeterhuizen aan te leggen, 397! reist na Frankryk, Vlaanderen, Heiland , Duitschland en Zwitzerlord, om de Gevangenisfen op te neemen , 398 ; ook na Pruisfen enltalien, geeft'er een vetflag van, ald.; trekt met het zelfde oogmerk na Deenemarken, Ziueeaen, Rusland en Pooien, 399; zoekt de Bajtille te zien, maar vergeefsch, ald.; wat hem in zyn poogen , om de Gevangenhuizen der Inquifuie te zien, wedervoer, ald.; wat hy 'er zag, 400; wa' nV te Osnabrugge en te Luik in de Gevangenhuizen aantrof, ald.; zyne ontmoeting by Prins hendrhc van Pruisfen, by den Groot Hertog van Toscaanm, en den Keizer, 401; met hoe veel onderfcheiding te Conftantinopolen ontvangen, 402; Ontwei p om den voortgang van de Pest te (luiten, ald.; gaat de Lazaretten bezoeken, ald ; huisvest ineen Lazaret te Venei;, Acx: eeeft verflag van de La¬ zaretten, 404; onderftaat andermaal Rusland, Turkyen en het Oosten te bezoeken , ald.; Affcheid van zyne Vrienden, 405 ; fterft te Cherfon , ald.; wegens zyn ongelukkigenZoon, 406; zyne Godsdienftige begrippen , 407 ; hoe deeze be• ftendig in hem werkten, 482 ; wti^ert dat men hem een Star.dbeeld oprigte, 484; Gedagtenisteken in de Kerk van St. Paul voor hem beftemd , 485; hoe afkeerig by was van loftuitingen,486; Loffpraak van Mr. burke over hem , ald. i wat hy op zyn Grafzerk wilde gehouwen hebben, 487 ; wa£ tegen de maatregelen door de Engelfche Staatsdienaars tegen de Americaanen genomen, 488 \ Verbeterd Berigt wegens zyne ontmoeting by Keizer josefhus, ald.; wegens de behandeling van zyn Kind, 489; drie Afbeeldzels van hem door potemkin vervaardigd. ald. Iyder aly, treffend voorbeeld van diens Edelmoedigheid. 3 5 hygrometer, welk een gebruik m de Weörvoorfpellirgen. 329 J. en I. 7aarf:iifienen, hoe noodig op dezelve agt te geeven in de Geneezing van Epidemie» , 550 enz, 'ndiaanen in Noord- Ameiica, de onderfcheide bezigheden van Mannen en Vrouwen, 166; hoe zy hunne openbaare Raadsvergaderingen houden, 167; befchaafdheid in de verkeering, ald. hoe zy de Vreemdelingen in een daartoe gefchikt Huis, op de Dorpen, ontvangen, en gastvry behandelen , 168; oordeel van een Indiaan over de Vergadefïrgen der Chr:>  BLADWYZER. Christenen, wat zy 'er in lee ren. iö( Jntejlmum Reclum , Kunstbewerking om een zamengroeijing van 't zelve te geneezen. 463. 465 Jpecacuanha, met Opium, ter bevordering van den Maazelenuitflag gebruikt. 7 in kleine giften, nut tegen het Zuur by Kinderen. 230 IsiLiN, (Izaak) zyne Afkomst en vroegfte Letteroefeningen, 25 ; wordt Doctor in de Regten, 26; fchryft verlcheide Werken, ald. ftaal van zyne edelaartige denkwyze, 27; üpregter der Helvetifchs Sociëteit, 29; zyn Huwelyk, Character, en Dood. 30 K. J£-ap de Goede Hoop, Verflag van de vergiftige Planten en Dieren, welke aldaar gevonden worden. !3 Kameel. Fardel befchreeven, 417; hoogte , 418 ; groot onderfcheid tusfehen de voor- en achterpooten, ald. Beoordeelir.g der uitgegeevène Afbeeldingen ,ald ; Maakzel der Hoornen, 419; Voedzel en Geaartheid. 420 Kat (Een Ieevende_) .opgeëeten. 131 Kina, (Berigt wegens een nieuw Extract van) in Zuid-America bereid, 503; waarin het van andere verfchilt , 504; hoe ditnftig in het gebruik. 505 Kiniettn,{VerJleendt) in den Buis gevonden. 103 {Bonte) twee befebree- »en. 2C4 Kinderziekte, (Genecswyze in eene byzondere foort van) 319; hoe de Euerkonrts te verwekken ■ door voedzaame Spyze en 1 Wyn. 320,321 King , op welke gronden hy batle wederfpreekt. 52 Kinkhoest, waarop in de Geneezing dier Kwaaie te letten. 552 Koude, (Van de oorfprongen der) 4707 (Jairlykfche) 47S Koumis, een Drank der Tartaaren, verkeerd» berigten wegen? de bereiding, 594; hoe dejélve bereid wordt, 595; geneezende kragten van dien Drank, 598; algemeene uitwerking by de gebruikers „ 599 5 tot de bereiding kan ook Koe-melk, in ftede van Merrie-melk, dienen. öoo L. J^edyard, zyne vroege Tochten , 516; zyne verders moeilyks Reizen, 517; keert terug na Engeland, 518;worde Zendeling van het Genootfchap om ontdekkingen in Africa te doen , ald. reist derwaards, 519. zyn dood, 520; gunftig getuigen's van de Vrouwlyke Sexe, ald. Berigten wegens Egypte, 521; zyn onderhoud met den Aga ma- hommed, 522 Leibnitz, welk een Stelzel hy tegen bayle aanvoerde. 53 Licht, (Aanmerkingen over de fnelheid van het) 509 Lockman. Eene Oosterfchd Anecdote. ' 445 Longontjleeking , zitplaats dier kwaal, 544; over de behandeling dier ziekte , 546; altoos zyn de Braakmiddelen niet te wraaken , 547 ; hoo naar derzelver onderfcheide geaartheid te geneezen, 549; op het Jaargetyde te letten. 550 Lor,  B L A D W Y Z E R.' Lot, (De verftyving der Huisvrouwe van) door eene fchielykeVerfteening verklaard. 143 1 Lccas. Zyne Afkomst en Reizen, 519; Posten door hem bekleed, en zyne aanfteliirg tot Zendeling van het Genootfchap om ontdekkingen in Africa te doen , ald. Verflag van zyne Reistochten. 610 Lugtverfchyr.zel, (Berigt wegens een Ëleariek) 159 Luis. Zie üopluis. M. TUaazelen, derzelver uitflag door ^ het gebruik van Jpecacuanha met Opium bevorderd. 7 Macugnaga, een Dorp, befchreeven, 559; Goudmynen aldaar, 604; hoe bewerkt,605; voordeelen welke zy opleveren. 607 Mallebranche , hoe hy b^yle zoekt te wederleggen. 51 Marocco , (Vrugtbaarheid van) 19; overvloed' van Boomgewasfen aldaar, ald. boe men 'er de teelt van Olyfboomen * verwaarloost, 20 ,• de GomSandarac groeit 'er , alsmede zeer groote Eikels, 21; de Byenteelt word 'cr veronagt-zaamd , alsmede de Landbcuw , ald. 't veelvuldig gebruik welk men daar van den Wilden Palmboom maakt , ald.; wegens de Goud- . Zilvei-, Koper- en Yzermynen, ald. Onkunde der Mooun in dat Ryk, ald. waarin zy zich voornaamlyk oefenen , 22 ; tegenwoordige ftaat des Koophandels . ald. Mogodor tot een Handelplaats aangelegd, 23; de Handel flaat 'er weder aan 't kwynen. 24 Mattheüs XXVI. 34- opgehelderd. 409 Melvil, (Gefchiedenis van Juf¬ frouw) 35; hoe edelmoedig door hyder aly bejegend. 39 Aenfchzn, (Witte) Albinos, Bedenkingen over de kleurveranderingen des Menschlyken Geflachts, 199; gevoelens over den oorfprong der Albinos, en waar dezelve gevonden worden, 201; Berigten van WM' te Negerinnen , 202; over de geaartheid deezer Menfchen, 203; of zy kunnen voorttee- len? • 2C+ . (Bonte) twee befchreeven. 2°4> 2C 5 VliciiAëLïs, (Johan david) zyne Afkomst, 253; zy"2 eerfte Letteroefeningen, ald. hoe hy zwarigheden in de Godgeleerdheid vondt, 254; wordt gepromoveerd, en houdt ltsfen, 255; reist na Engeland, en door Holland, ald. zyne verrigtingen in dat Ryk , ald. verblyf te Balie , 25(55 te Go'.tingen beroepen, ald. gunftig in den zevenjaarigen Uorlog behandeld, ald. geeft eenige Werken uit, 257 5 nveeilykheden hem over zyne Godgeleerdheid overgekomen, 258; Sp zyn vooiftel de reis. na Arabie , op kosten des Konines van Deenemarken, ondernomen, 259; wordt Bibliothecaris , ad interim, en Hofraad, ald. flaat het verzoek, om een post in de Landen des Ko. nings van Pruisfen te aanvaarden, af, 260; maakt kennis met r-RiNGLE en franklin , ald. Gefprek met fraivklin over de Americar.njche Volkplantingen , ald. met ds Noordfter-orde door den Koning van Z-vceeden begiftigd, 261; wordt Geheime Juftitie-Raaa en Buitenlsndsch Medelid van de  BLADWYZER. de Academie des Injcriptions cj des belles Lettres, en Lid va; de Maatfchappy der Weeten fchappen te Londen, ald.; zyi Letterarbeid, ald.; zynoVrou wen en Kinderen. 26: Montgomery, (Aandoenlyke Lol gevallen van Mevrouw) 573 616, en2 Mont-Rofe, Berigt eener Reiz van den Heer de saussur, derwaards, 523; hoe gebrek tig de berigten daar van zyn 524 ; toerusting tot de Reis 52' Mozes (Het verband tusfehen he Geloof in) en de Propheeten en in christus, 313. Zie vei dér christus. Muscaat-Eend. Zie Eend-Vogel. N. Waa ten (Welke Pligten wy aat den) verfchuldigd zyn, ui kragte van het Gebod : G3 zult uwen Naasten liefhebber als u zelven. 585, enz. Nepos, (Cornelius) de eer van dien Schryver gehandhaafd. 31 Noorderlicht, (Befchryving van een fchoon) 422 ; voor een uitwerkzel van de ElecTiriciteit gehouden, 424; hoe dit daar mede over een te brengen. 425 O. Qlyveri-Qlie met Eier-dolren tegen den Hondsdolheid aaUgepreezen. 372 - 1 heeft het vermogen 0111 een Adderbeet de ktagt van 't Gift te ontneemen. 375 Ophir, waar gelegen, 493; hoe door Pasfaat-winden de Schepen van salomo drie jaaren tot die Reis noodig hadder?. 496 Ouderdom (Over de middelen om den) eerlyk en draaglyk te maaken. 527 V. dsel MiüQ, No, 15. 3 n P. 1 padrieflcelen , (Hoe men eetbaare) in den Winter kan 1 aanteelen. 322 • Palmboom, {Wilde) van boe veelï vuldig gebruik in Marocco. 20 -Per/en, (Oude) derzelver gelyk, vormigheid in Gewoonten en . Zeden met de Hedenda>gfcht : Aiysfiniers , 434 ; 2ie voorts : Abysfiniers. ■Philips de V, Koning van Span, je, geneezen door den Zang van farinelli. 263 ; Planeeten, waarin van de vaste t Starren onderfcheiden. 362 , Planten, (Opgegeevene voorbeel■ den van lichtgeevende) 306; twyfelingen aan de echtheid dier waarneemingen , 107 , 112; mogelykheid" dat het by Donderweer gefchiedt, 10S; doch dan is het geene eigenfchap van byzondere Planten, ic9; bygeloovige kragten aan zommige Planten door da Goudzoekers toegefchreeven. 11 z ———— (Slaap der) hoe door linn^us ontdekt, 242; zyne waarneemingen deswegen, 243; hoe adanson zich daar over uitlaat, 244; hili.'s aanmerkingen over dit ilaapen, 246; van de ftructuur der Bladeren in 't algemeen, 248; waarneemingen , welke , op verfchillende plaatzen , omtrent de flaapende Planten gemaakt zyn, ald. Oorzaak der verandering, die de Planten ondergaan, en waaraan men den naam van Slaap geeft, 290; waarneemingen, des betreffende , op de Abrus. 292 (van de beweeging der) Gevoelige) 293; overeenkomst tusfehen een Gevoelige en andere Slaapende Planten , Xx 295;  T5LADWYZER. 205 J ftruéruut eener gevoelige Plant, met de ooizaak haarer beweegine. Podagra. Zwavelwater als een hulpmiddel daartegen aangepreezen. 501 Pope heeft zyn Stelzel: Wat 'er is is regt, niet van leibnitz ontleend. 54 J'yn en Vermaak (Proeve over] in deeze Wereld, en onder zoek van de onderfcheide Stelzels der Wysgeeren ovei dit Onderwerp. 41 „ (Proeve om aai te toonen dat) zo in een Na tuurlykcn als Zedelyken zii tot ons geluk ftrekken. 13 R. Jïechteren (Het Boek der) be ftaat uit drie Deelen, 177 gisfingen over den Schryver ald. Samuel waarfchynlyk d Schryver, 178; dit Boek voc een Godlyk Boek gehoude door de Jooden en de Chrisu nen, 179; nuttigheden voor Verftand en Hart uit dit B; Lelboek te trekken, 180; h lang van dit Boek enkel a Gefchiedenis aangemerkt ,181 de Tydrekening van 't zeh Seer verward, 182; zwaari heden ten dien opzigte, al veronderfteüingen, uitgeda om ze uit den weg te ruime 1! Rhus of Sumach , (Eene foc van) aan de Kaap de Goe Hacp.ter vergiftiging gebruikt. "Rousseau , hoe hy goldo ontmoet, 77! Anecdote v dien zeldzaamen Man , v gens het beoordeelen v ten Wetk zyns Vriends. S. Saturnus, (Waarneemingen v gens de verdwyning des Ril van) J93, de-dunne lim \ den Ring verlicht gezien. 19* Schmis, (Gefchiedenis van den Plaatfnyder) 218 Schorpioen, (Üe Zwarte of Rots-) aan de Kaap de Goede Hoopy zeer vergiftig, 18; middelen tegen die beeten aangewend. ald. ScHWARZBURG , (catharina van) hoe zy den Hertog van alua fchrik aanjoeg, 2i6jbaarmoedig en weldaadig Character. 217 Simplon , welk een gezigt men 1 van dien Bergtop heeft, 528; gefteldheid van dien Berg. 529 1 Sirius. Zie Hondfter. I Slagaderbreuk , (Aderjpaitige) Geneezing daar van befchreeven. 458 ; Slang , (De Gehoornde) aan de Kaap de Goede Hoop, aller verï giftigst, 15 5 welk een ger bruik men van dat vergat a maakt. a'** , (Koufeband-) aldaar zeer 't gevaarlyk. Jf r. . rGeele-) aldaar vergiftig- ald. • (Blaas-) aldaar , hoe gels vaarlyk. JJ ; . (Spring-) doet aldaar ook: e veel kwaad. old' , (Nat>t-) befchreeven. 1$ i. 1 (Spog-) berigt van den ald. »t Slangen, in Leevendbaarende en n. Eijerleggende onderfcheiden, 14 en waarin de Leevendbaarenrt den van de Viervoetige Diede ren , ten dien opzigte , ver[4 fchillen, 195; de paartyd duurt si lang, ald. inwendige gefteldan heid, 196; verbaazend onder■e- fcheiden in grootte, ald. veran giftige en onvergiftige , ald. 79 Rangfchikking. 197 5 beweegbaarheid der Schubben: ald. re- Smack, wat men door dit Verïgs mogen te verftaan hebbe, an 343 i van welk een groot aan-  BLADWYZER. belang eei welgevormde Smaak is. 346 Spanjaarden ontleenen bun vermengd Character van de Volken die beurtlings dat Ryk beheerschten, 347; onderfcheid tusfehen de Cataloniers, de Valenciers, de Andalu fiers, de Castiliaanen, de Calliciers en de Astuxiers, 348; Algemeene Charactertrekken, 349; geduld en verknogtheid aan den Koning, ald. Volkshoogmoed, 35o; op het Stadieeven gefteld, ald. Onkunde, 351; Dapperheid en Wraakzugt, ald. Lichaamsgeftalte der Mannen, en K'eeding, 352; Befchryving der Vrouwen, ald. Kleeding derzelven , 353 ; groote eer welke men aldaar aan maria bewyst, ald. agting aan de Overledenen beweezen, en overvloed van Zielmisfen, i 354» hun verregaande hoog. agting voor Priesters en Monniken, ald. zagte ftraffen, den jj Geestlyken aangedaan, 355; vreemde wyze van Groeten, } 356; Heiligfcbennisfen, in de Paaschweek, de gevolgen van Eiegtbriefjes, ald. Aderlaaten aldaar zeer gemeen , 357 ; ilegte gefteldheid der Herbergen in dat Ryk. ald. ; Spinnekoppen kunnen tot Barome ters dienen, en hoe dan wa.tr j te neemen. ,,8! - Staar, geneezen door de Snu;f poeders van den Heer klè- ber. Staatkumigen, (Hoogstveragtenswaardig Character van een) Starren, hoe men uit dezelve Weervoorfpellingen kan op-'I maaken. nni ï (.vaste) waar door zy zich van de Pluimen onderXx 2 fcheiden, 362; derzelver menigte, afftand en grootte , 363; elk als een Zon aangemerkt. 3(55 Steengroeijingen , (Kort Vertoog over de) in onderfcheide plaatzen van het Menschlyk Lichaam, 130 ; veelvuldige voorbeelden , 101——103 ; oorzaaken van deeze Steenwording onderzogt, 104; niet onwaarfchynlyk is het gevoelen van listér, dat wy met Spys en Drank Steendeeltjes in ons Lichaam krygen, 141; Steenen minder hier te Lande by de Menfchen, naa dat men het zwaar Bier drinken voor Koffy en Thee verwisfeld heeft, ald. waarin dit gezogt moet worden, 142 ; Steenen door omgroeijing ontftaan. . I43 'teenkwaaien, inwendige hulpmiddelen daar tegen voorgedraagen. 144 tihwygenheid, door voorbeelden opgehelderd. 533 'umaeh. Zie Rhus. T. T^arfis. waar gelegen, en hoe de Schepen van Koning Salomo die plaats op derzelver R.eize aandeeden. 493 liermometer, van welk gebruik in de Weêrvoorfpellingen. 329 "ooneelgrap. 132 "oonedvertooningen, welke men oudtyds by de Inboorelingen van America ontmoette, 171; welke men in onze dagen op dc Zuidzee. Eilanden aantrof, J72. rogloditen , (Gefchiedenis der) . 206 roiïchin , over de bereiding van de Zamen gehielde Conjerf, of de Marmelade onder zyn naam bekend, 545 Tut-  B L A D W Y Z E R. Turken, voorbeeld hunner Dank- Vorst. (De kloek en welberaaden) baarheid. 402 4° 8 TW. (Eenige leerzaame aarimer- W. kingen over het verloopen TTT'apentelens enWapenfchMen, van den nimmer wederkeeren. y aanwyzing van derzeiver den) 306 herkomst. 531 U. Waterwees. Zie Dolle-Hondsbeet. JJitfpamel, (Hoe men uit het Weddingfchappen,gxoole envreemgelaad van -t) Weêr voor- de in Engeland. 126,131 (peilingen kan ontleenen. 393 Weder aangroeifmgen van deelen in Üitwaojemingen, wat deeze om- verfcheide Dieren niet ongetrent hette en koude doen. woon, 8; dezelve in de Vin477 nen der Vbfchen waargenoUranus, deeze naam onvoege. men. 10 lyk geoordeeld voor de Pla Weêr (van hoe veel aanbelangs neet, door heksckell ont- de voorkennis van het) is, dekt. 469, enz. 323; wat 'er ons, fchoon de- Ure (Dat het Eiland) een Rots zelve gebrekkig blyft, toe in is, door zommigen beweerd. 74 ftaat ftelt> 3*4! hoe men de V. waarneemingen te doen en te TS'enusziekten, (Het ftelzel van de vermenigvuldigen hebbe, 326; ' verborgen of vermomde) hoe Weêrvoorfpellingen uit den gevaarlyk, 57 j bewyzen dat Barometer, 327; va» den fa" dezelve geen plaats hebben. 58 rometer en Thermometer, den J'ertóiWi2^.EenDichtflukje.264 Hygrometer, Wind en den VermaoK en Pyn, (Proeve over) Staat des Uitfpanfels, 329; uit in deeze Wereld, en onderzoek de Wolken, 391; uit het gevan de onderfcheide Stelzels der laad des Uitfpanfels, 393; Wvsseeren over dit Onder- Zon, Maan en Sterren, ald.; weyrp. 45 van den Wind en de Dieren • (Proeve om aan ontleend. 39> te toonen hoe) zo in een Na deszelfs invloed op t tuurlyken als Zedelyken zin, Menschlyk lichaam. 479 tot ons geluk ftrekken. ^Weeuwtje (Het) en haar Mm. Verfleeningen, (Voorbeelden van naar. Een Dichtftukje. 43 wonderbaare)vangeheeleMen-breiden. (Befpiegeling van de fcben en Beesten , 142; tot veelheid der) 361J deeze weopheldering van 't geval der derfprooken. 512 Huisvrouwe vanLOTbygebragt. Werkzaamheden (Opmerking we143 gens de waardy welke toegeVindins , waarin dit vermogen fchreeven wordt aan de onderbeftfat. 34i fcheide Beginzelen van) in den Visfcheniderzelver Vinnen weg- Mensch. 29Ü eenomen zynde,grocijen weder Wind , hoe dezelve tekens aan, 10; veelvuldige Waarnee- ter Weêrvoorfpelling oplevert, hifneen daaromtrent, ald.; 011 39? derlcheide Verfcbynzelen by Wolf vergif t, eene heestergewas dien aangroei. n, 12 aan de Kaap de Goede JJoop^  BLADWYZER. (ot vergiftiging der Hyena's ge- Zon, hoe men uit dezelve Weêr* bruikt. 15 voorfpellingen kan ontleenen. Wolken, hoe men dezelve tot 303 Weêrvoorfpelling hebbe gade — (Over den Afftand der) van te ftaan. 391 onzen Aardkloot. 584. Wyngaarden, hoe van Luis te zui- Zuiderzee, door het Meir Flevun veren. 601 veroorzaakt. 73, en*. Y. Zuur (De Ipecacuanha in kleine *Y*svaleien in Zvoitzerland (Onder- Giften, nut tegen het) by Kin- *^ zoek of de) toe dan afnee. deren. 230 men, 160; het afneemen be- Zwavelwater, als hoogst heilweerd, 163; welke oorzaaken zaam tegen de Podagra aangedaar toe medewerken. 164, enz. preezen, 591; hoe te bereiZ. den. 593 'yEMiN. Eene Oosterfche Ver- Zweeden. (Character des tegentelling. 82 woordig Regeerenden Konings Zodiak of Dierenriem, wat men van) 569 daardoor te verftaan hebbe , Zydewee, (Verfchillende gevoe154 ; vreemde gistingen we- lens over de zitplaats van het gens den oorfprong der Twaalf zogenaamde) 543 ; de Long Zodiaks Tekenen, ald.; van met het Ribbevlies de waare Egyptifchen oorfpronge, 157; zitplaats van deeze Ziekte, derzelver beduidenis opgehel- 545. Zie verder Long-ontfie»j derd. ald. king. BERIGT voor den BINDER. Het Plaatje .van den Com-dragant Boom te plaatzen, tegen ovet bl. 289 De Afbeelding van den Kameel-Pardel, tegen over bl. 42a