KONINKLIJKE BIBLIOTHE- 9-K UIT DE- BIBLIOTUtEk VAN WIJLTN JOJllTEfeUORST   HET LEVEN VAN F. Li KERSTEMAN, PROFESSOR HONORAIR EN DOCTOR DER BEIDE RECHTEN. betrekkelijk tot alle de onderschee dene tijdperken, waaronder zijne wonderbaare lotgevallen, in verschillende gelegenheden, gebeurd zijn: DOOR HEM ZELVEN BESCHREVEN; EERSTE DEEL. te AMSTELDAM, bij J. B. E L W Ejs jgOCCXCIÏ»   VOORBERICHT. jVlijne levensgevallen verdienen befchreven te worden, niet alleen om de beruchte rol die ik in de wereld gefpeeld heb, maar wel voornaamlijk uit oorzaake van de ftrijdende gistingen, welken ten dien opzichte, gemaakt zijn, en die, zo ten voordeele als ten nadeele, grootendeels buiten de waarheid fpringen t hoedanig ook de gunflige of onguniïige bazuinenklanken geweest * 2  ( iv. ) mogen zijn, die aangaande mijne veel geruchtmaakende avantuüren, en verbaazende gebeurtenisfen zijn uitgeblazen geworden, "heb ik befloten om buiten den minften fchroom zo wel mijne kwaade als goede bedrijven openhartig en ongevleid te befchrijven , zonder de 'allerminfte bekommering , dat dit natuurlijk fchilderij mijner lang bewónderde wederwaardighederi,wëlken de proef van navraag zullen kunnen doorftaan , mijn fortuin in eenen hoogkliramenden ouderdom dwarsboomen zal: ondertusfchen wil ik daarom geen borg blijven voor de echtheid van de levensbijzonderheden van zodanige përfoonen, weiken betrekking tot mijne lotgevallen hebben-, en in deeze mij* na levensgeschiedenis gékenfchetsr ftaan.1 dan voor zo veel ik die zelf heb bijgewoond* of waarvan mij de waarfchijnelijkheid uit geloofwaardige berichten volkomen gebleken is — zie daar alles wat ik bij wijze van InliU ding te zeggen zoude gehad hebben,  ( v. ) Indien beweegredenen van noodzaakelijkheid, mij niet verpligtte nog oenen voorloopigen uitflap te moeten doen. Ik heb voor eerst de befchrijving mijner levensloop begonnen, met dien ouderdom waarin ik de kinderfchoenen uitgetogen had, om dat ik' begreep, dat de vertoning van de meeste kinderdaaden van weinig aanbelang voor een Leezer zijn ; ik heb mij 'vervolgends met eene bijzondere zorgvuldigheid bepaald, tot de onderfcheiding van alle die vakken van ouderdom, waarin ik mij als Klerk, Student, Reiziger , Militair Officier, Advocaat, Au theur, Profes/or, As.tralogist, en meer andere verfchillende omftandigheden bevonden heb gehad, met een uitvoe. rig en, getrouw verhaal van mijne ge denkwaardige ontmoetingen te. Parys, geduurende mijn tweemaalig verblijf aldaar, van de belegering en beflorming van Bergen op den Zoom, van de bijgewoonde veldtogt van het jaar 1743, . * 3  C vi. ) van mijne zeldzaame minnehandelingen, en opgevolgd huwelijk hier te Lande van het crimineel proces , en mijne langduurige gevangenis binnen de Stad Rotterdam; van de gelukkige opgangen van het Schrijversberoep, en van de gelegenheden waarin ik zo mijne Rechtsgeleerde , als mijne andere Mengelwerken gefchreven heb: om kort te gaan , van alle die niet onaartige omzwervingen , verfchiet van vrolijke levenstooneelen, belangrijke, en wonderbaare uitkotnften van zaaken, mij in den omloop van ongevaar eene halve eeuw, en dus federt den ouderdom; van vijftig jaaren gebeurd; eene verzameling van gefchiedverhaalen, waarvan een talrijk gedeelte bij de Tijdgenooten bekend, niet onder de verdenking kan vallen van een opgepronkte Roman te zijn, hoewel het zo voor mijne eigene reputatie, als voor de eer mijner familie te wen-r fchen ware, dat ik ze als zodanig konde voordraagen.  Ik ben geboren van Ouders die geen van éi minden'in den burgerftaat waren: zonder hovaardig op mijne afkomst te zijn, dien ik^ om hulde aan de waarheid te doen, voorlopig aantemerken dat mijn Grootvader maternel, van het oud èn doorluchtig Hais van bredbrode afftamde, en terwijl hij geene manlijke nazaaten in huwelijk verwekt hads tiit die oorzaak volftrekt begeerde dat zijne kleinzoonen den ovefbekenden naam van kersteman voor zig en hunne nakotnelin-' gen voortaan zouden blijven voeren, gelijk wij l. ueei» A  C * ) met behoud van den vaderlijken naam ook federd gedaan hebben. Het huwelijksleven van mijne Ouders werd door fommige huiskrakeelen aan beide kamen zo onaangenaam gemaakt, dat er ten laatiten eene echtfcheiding op volgde: ik weet niet wie van hun beiden gelijk of ongelijk heeft gehad, maar dit weet ik, met eene volflagene zekerheid ^ dat na den afloop van een zwaar proces, ik, nevens een ouder Zuster, en jonger Broeder onder de beftuuring van mijn moeJer geraakte 5 waartoe waarfchijnelijk de verfchillendheid van Godsdienst aanleiding gegeven zal hebben. Ik zal van mijne kinderlijke bedrijven niet gewaagen, om dat dezelven bij weldenkende verminden doorgaands weinig in aanmerking komen ; ondertusfehen verdient het als iet merkwaardigs aangeftipt te worden dat ik in den ouderdom van zes jaaren, volgends het verhaal van mijne Moeder 3 met mijne eigene doodkist gefpeeld heb, na dat ik alvoorens van eene gevaarlijke krankheid, waarin de Geneesheeren mij voor dood verklaard hadden, was herfteld geworden. Mijn Moeders Zuster trouwde vervolgends met een rijk en aanzienlijk man, die naderhand den ftoel der Regeering binnen de Stad Rotter*  ( 3 J dam bekleed heeft, toen ik ongevaaf defi 6U derdom van elf jaaren bereikte, en het was. deeze aangetrouwde Oom, die bij geluk geene kinderen geduurende zijn huwelijk verwekte * welke zig met mijne opvoeding belastte, en aan wien ik, (om zijne nagedachtenis recht te5 doen,} alles verfchuldigd bert geweest; na dat ik drie jaaren voor zijne rekening in een fransch kostfchool te Voorburg had doorgebragt, gaf hij mij op mijn veertiende jaar de keus waarin ik> wilde ftudeeren, dat is te zeggen, dat ik mij bepaalen moest om Advocaat, Predikant of Ged neesheer te worden: ik verkoos het eerfte als met mijne kleine geestvermogens en natuurlijke neigingen ftrookende, en het was in gevolge van die verkiezing dat ik door zijne beftelling als klerk op een voornaam Procureurs Comp-< toir in mijn geboorteplaats, 'j Graavcnhaage, geraakte a om er alvoorens de eerlte grondbegin* zelen van de Praclijk te ieeren, eer ik tot de Academifche ftudie werd opgeleid, terwijl ik ten zelfden tijde in de Latijnfche taal onderweeZen zoude worden. Mijn Patroon, aan wiens zorg ik aanbevolart werd, was een kundig man, en een der voornaamfte Procureurs welke destijds voor de beide Hoven vart justitie in Holland gevonden Werden, want hij had altijd 30 of 40 loopende A %  C 4 ) procesfen en zeven klerken op zijn comptoir$ ik maakte, geduurende den tijd dat ik mij aldaar bevond s door vlijt en oplettendheid zo veel opgang in de allereerfte gronden der rechtspleging, en ik wist mij behalven dat, door kleine gedienftigheden zoJanig in de gunst van mijn veritandigen befchermheer te wikkelen, dat ik binnen het verloop van twee jaaren tijds door denzelven tot de post van tweede klerk bevorderd werd — zijn zonderling charakter en niet onaartige levenswijze, verdienen, uit louter vermaak, hier kortlijk gefchetst te worden. Mijnheer van n*** was zeiert den ouderdom van ruim veertig jaaren weduwenaar gebleven ; hij had drie beminnelijke dochters, aan welken een aanmerkelijk capitaal door zijn overleden' Broeder in Engeland gemaakt was, en waarvan hij alle jaaren de inkomften trok, door behulp van welken, gepaard met de grootte winden die het Procureursfchap hem bezorgde, hij rijklijk ja zelfs overvloedig, als een fatzoenlijk man, had kunnen beftaan; maar noch het een noch bet ander van deeze jaarlijkfche geldmiddelen was op verre na toereikende om zijne prachtige en verkwistende levenswijze te kunnen goedmaaken; want behalven dat hij fteeds eene gekanverde maitres in den Haagt en nog eene andere op zijne buitenplaats bij dea  ( 5 ) Leydfchen Dam met groote onkosten onderhield , begon hij zig naderhand zo fterk in dronkenfehap te verloopen dat zijne zaakendaardoor genoegzaam in den war geraakten, en hij , ter oorzaake van dien, zijn weibeklanten Practijk grootendeels verloor: alvoorens echter zijne ©mftandigheden nog openlijk den kreeftengang gingen, had hij mij bekwaam gevonden om de vertrouweling van de geheimen zijns bedekten minnehandels te zijn , cn het was achtervolgends zulke eene gevleide voorkeur van vertrouwelijkheid, dat ik dikwijls het gezantfehap bij zijne maitresfen, zo binnen als buiten den 'Haag, moest bekleeden, om geheime brieven van hem aan hasr te beflellen, waarvan ik fomtijds geene geringe voordeden trok: hoe jong en onbedreven ik ook moge geweest zijn, begon ik nogthans al bchaagen in de verkering met de vrouwlijke fexe te fcheppen, ten minden was het bij eene van die gelegenheden dat ik voor de eerde maal in het fchool van den Mingod kwam te ftruikelen , zonder dat ik er mijn' Patroon, gelijk te denken is, kennis van gaf. Op een' tijd dat ik wederom een' minnebriefjen beftelïen moest , aan één der gekamerde Dames, door wie ik beleefd verzocht werd» haar. eenige uuren gezelfchap te houden, kwam A3  C 6 ) ■Mijnbeer van n * * * in den laaten avönd onverwachts opdaagen , om zijne beminnelijke maitres een nachtbezoek te geeven, zo-dat mij naauwlijks den tijd overbleef om mij in een kleerkast te verbergen, waarin ik waarfchijnelijk den gantfchen nacht zoude hebben moeten blijven , in gevalle de volgeestigc Dame niet ■fcbielijk een middel gevonden had om mij on* der een welverzonnen voorwendzel ongemerkt -te doen ontfnappen: ondertusfchen dat deeze onvermaaklijke ontmoeting voorgevallen was, • waardoor ik geen klein gevaar gelopen had om -van mijn gezantfchap ontzet te worden, gebeurde kort daarna een raar geval van eene andere natuur, 'c welk aanleiding gaf dat ik, nevens twee mijner confraters,. welhaast het comptoir van mijn' Patroon verlaaten moest, en waarvan de bijzonderheden zig aldus toegedragen hebken *— Eens een plaifierpartij met twee mijner medeklerken willende bijwoonen, waartoe het ons altemaal aan het benoodigd zakgeld ontbrak, beraamden wij een kluchtig hulpmiddel dat in den eerften opfiag wèl uitviel : wij voorzagen ons van een paar boeken papier, lak, " en rood krijt, mrakten daarvan meer dan honderd geflotene brieven waarin niets gefchreven A ilond, en waarop wij van buiten de adresfen san voornaame bekende perfoonen gefield, en  c 7 ) de'porten met'rood krijt gemerkt hadden,waarna wij vervolgends alle die brieven door een boodfchaplooper, onder belofte van eene goede vergelding daartoe omgekocht, deeden bet Hellen; dan, bij ongeluk de bommel uitgebroken zijnde, werden wij wegens dit bedrijf door een aanzienlijk inwooner bij onze ouders aangeklaagd , daarover na terugbetaling van de Hoor mijn waard©  C *3 X. m charlotta," zeide hij, met een zachte fcem , als beducht zijnde dat ik cntwaaken mogt ; niemand weet tot nog.toe dat gij „ een meisjen zijt ; ik zorg dat de groote toeloop der Fianfche Officieren fomtijds ,$ gelegenheid zal geeven dat onze minnehan„ del ontdekt wordt, derhalven heb ik beflo„ ten, u beiden, onder geleiden van mijnen 5, getrouwen knecht robbert, van deezen „ avond met een befloten rijtuig na Sas van „ Gent te doen vertrekken, om aldaar zo lang £ te verblijven tot dat mijne zaaken gefchikt „ zullen zijn, om ons na Parys te begeeven ; „ ondertusfchen moet ik u inzonderheid aanbe„ velen uwe fexe zorgvuldiglijk voor onzen 33 Hollander bedekt te houden, want dat dar„ tel fnaakjen is bij de jonge meisjens weinig „ te betrouwen." — dit vertrouwelijk mondge* fprek ontwikkelde mij een geheim dat mij in eene foort van verrukking bragt, en zonder te laaten blijken dat ik het beluisterd had, veinsde ik fchielijk te ontwaaken, en plaatfte mij aan de theetafel alwaar rougemont mij vervolgende van zijn genomen befluit kennis gaf: ik maakte voor de leus in den beginne eenige zwaarigheid om zijn ontwerp goedtèkeuren, doch op zijne nadrukkelijke vertoogen, welke de noodzaakelijkheid daarvan aantoonden, liet..  C H ) ik mij ten laatften overreeden, van in zijne be^ raamde fchikkingen te zullen berusten. Oogenbliklijk na onze gehoudene redewis-* feling maakten wij ons reisvaardig, en ik vertrok in gezelfchap van den gewaanden william, onder het opzicht van den vertrouwden robbert, dat een oud en grommig lijfknecht was, die 36 jaaren lang onder de familie van rougemont had gediend, en die volgends den bekomen last van zijn' meester alle onze gangen zorgvuldiglijk moest befpieden, met een rijtuig na Sas van Gent, alwaar wij des avonds laat aankwamen, en gelogeerd werden in de Toelast, het welk destijds het beste lo« gement van die onaangenaame plaats was. Ik had het geduld niet van lang te kunnen zwijgen, en dit fchijnt het bovendrijvend zwak Van de meeste jonge lieden te zijn; want den zelfden avond van onze aankomst aldaar, met haar over tafel zittende, begon ik het gefprek zo dra wij alleen waren, en robbert zig na het voorgediend deifert in de keuken be* vond — „Juffrouw william", zeide ik met een vrolijk gelaat, „ mag ik het geluk hebben „ u deeze fchoone perzik aantebieden" ? de gewaande william hierover ten uiterften verbaasd, vroeg mij met eene gemaakte misnoegdheid, of ik ftapel zot was, dat ik hem  C 15 ) voor een vrouwsperfoon verfleet: zonder latig te draalen, ontwikkelde ik haar openhartig het geheim, het welk ik dien namiddag toevallig onderfchept had: deeze onbewimpelde ontfiuiting van zaaken was van dat gevolg, dat zij mij openhartig beleed waarom de vermomming van haare fexe plaats moest hebben, naamlijk daarom dat rougemont, haar minnaar, federt een jaar wettig aan haar verloofd, voorgenomen had kort na zijne aankomst te Parys haar heimelijk te trouwen; doch dat hij, beducht zijnde voor de vervolgingen van den Raadsheer zijnen vader, welke dat huwelijk tegen den zin was, en door zijn gezach alle pogingen aanwendde om hetzelve te dwarsboomen, zij zig in de noodzaakelijkheid bevonden had, een dergelijke voorzorg te neemen: char1,0tta, voegde, na zulk eene onverbloemde verklaring , op eene bevallige wijze daar bij , dat de ontdekking van haare fexe denkelijk de gelegenheid aan de hand zoude geeven, dat wij voortaan in eene betere verftandhouding zamen zouden leeven, en beval mij uitdrukkelijk niets, aangaande dit onderfchept geheim , noch aan haar' minnaar, noch aan zijn' knecht robbert, te doen blijken, gelijk ik haar plechtig beloofde, en ook getrouwlijk nakwam.  Wij bleeven twaalf dagen lang te Sas 9aiï Gent, geJuurende welken tijd wij des namid* dags aan de gemeene tafel met Officieren van het guarnizoen fpijsden, zonder dat iemand ee* tiig achterdenken op charlotta, die fleeds in mansgewaad gekleed bleef, had opgevau lia verloop van dien ontvingen wij in den vroegen morgenflond een' brief van rougemont^ met bevel van op ftaande voet na Gent we» dertekeren, terwijl zijne zaaken aldaar afgedaan Waren: ingevolge van deeze ontbieding, Vertrokken wij met veel overhaasting derwaards, vanwaar wij voords den volgenden da^ de reis gezamentlijk na Parys voördzetteden. Bij mijne aankomst in die beroemde wereldftad werd ik door Mijnheer b eg hamere , een oude kennis van mijne familie, van de postkoets afgehaald, en na een afgehuurde kamer gebragt, die ik volgénds zijne begeerte aanltonds betrok, en alwaar ik de twee eerfle dagen ih eene diepe eenzaamheid bleef, zonder te weeten of ik mij in Frankryk dan in Turkyen bevond; gelukkig dat mijn Waard en zijne beide dochters beleefd genoeg waren Van mij deezen verdrietigen tijd door allerhande vrolijke uitfpanningen aangenaam te maa. ken, en ik moet, om aan de waarheid recht te  ( 17 ) se doen , volmondig bekennen , geduurendë mijn leven nergens zulk een vermaaklijk logement gevonden te hebben. Parys, het paradijs der vrouwen, en de zetel der fraaje kunlten en weetenfehappen, bekoort doorgaands in den eerden opflag de meeste vreemdelingen, welken zig aan de zintuiglijke vermaaken vergaapen; ik was verrukt over alle de voorwerpen van verwondering, welken zig ter befchouwinge aan mijne oogen opdeeden, behalven dat het charakter en de wellevendheid der Franfchen mij zo behaagelijk voorkwam, dat ik mij fchier niet verwaardigde de zeden mijner Landgenooten te gedenken, zonder dezelven bij die der wilde volken te vergelijken: zodanig zijn meestal de oppervlakkige denkbeelden van een jong reiziger, die geene ondervinding genoeg bezit om het goedé van het kwaade te kunnen fchiften, en die zig alleen bezig houdt met zulke uiterlijke vertooningen, welken zijne zinnen kunnen ftreelen: intusfchen befteedde ik mijnen tijd, geduurendë mijn verblijf te Parys, zo met zeldzaame procesfen door beroemde Rechtsgeleerden voor het parlement te hooren bepleiten, en de openbaare lesfen over de Rechtskunde dagelijks te gaan bijwoonen, als van tijd tot tijd pligtfchul^dige bezoeken bij rouge ment en char- }. DEEL. B  ( i« 3 lotta afteleggen, en mij vervolgends in allé de fchouwburgen , en openbaars wandelplaatfen te laaten vinden: het was bij gelegenheid van zulke eene wandeling die ik eens in de tuinen van het paleis van Luxemburg deed, dat ik den jongen Heer van massau ontmoette die in vroeger tijd een fchoolmakker van mij ge* weest was: wij hernieuwden aanftonds onzé oude vriendfchap , en verzelden elkander in allé de gezelfchappen en plaifierpartijen die wij in deeze vermaarde hoofdftad bijwoonden : het merkwaardige van onze vriendfchap beftond hier in, dat wij na onze fcheiding te Parys, elkander naderhand in verfchillende omftandigheden in óns vaderland wedergevonden hebben, gelijk op zijn' tijd uit het vervolg mijner levensgevallen zal blijken. Ik had nog geen maand te Parys geweest, toen mij in het logement daar ik mijn intrek genomen had, een zonderlinge klucht gebeurde, het welk in die volkrijke flad meermaals voorvalt, wanneer men de onvoorzichtigheid heeft om zijn kamerdeur van binnen niet te fluiten: op een namiddag dat ik bezig was in een boek te leezen, kwam een onbekend man fchielijk en met groote verbaasdheid in mijn kamer Huiven, en na met een forfe ftem gezegd te hebben: Verfchoon mijne vrijpostigheid Mijn-  ( *9 ) %eer! nam hij met een onbedenkelijke gezwind* heid mijn zilveren degen, die op een' doel lag5 en vlood zeer gezwind daarmede de trappen af, zonder dat ik tijd had om het te kunnen beletten of hem te achterhaalen; ter vergrooting van mijn ongeluk werd ik wegens dit onaangenaam geval door berger, mijn Hospis, en zijne beide dochters, nog braaf uitgelachen, onder aanrading dat ik voortaan wat meer voorzichtigheid moest gebruiken en mijn kamerdeur fluiten : ik ging den volgenden dag over die verlies mijn beklag bij rougemont doen* die de goedheid had mij een anderen zilveren degen, voor rekening van mijn' Oom, te koopen. Middelerwijl het kort verblijf dat ik aan heü huis van berger gehouden had, was ik in kennis geraakt met zekeren srittonville", die aldaar op de hoogde, dat is op de zevende verdieping woonde ; hij was een geleerd man, doch een kluchtig avanturier die zijn beroep maakte van Autheur en Dichter te zijn, en dia onaangezien zijne groote talenten tot zulk ejnen behoeftigen daat was vervallen, dat hij, even als honderden van Schrijvers te Parys, gebrek leed, zijn kamerhuur niet kon betaalen , en maar twee of driemaal in de week in een Ordinarii, voor vier duivers, zijnen maaltijd kon B a /  ( 20 ) houden : ik had medelijden met de droevige omftandigheid van een kundig man wiens ongunftig lot ik betreurde, en het was uit aanmerking daarvan dat ik hem dikwijls in mijn kamer op het middagmaal onthaalde, waar tegen hij mij verfcheidene dingen, raakende de letterkundige weetenfchappen, leerde;hetgeen mij ten zijnen opzichte bijzonder vermaakte, was dat onze Waard berger, die ten allerminften driehonderd ponden zwaar woog, alle weeken een paar honderd trappen moest opklimmen , om hem voor de betaling van de kamerhuur te gaan maanen, het welk meesttijds noch vruchtloos afliep. Op een avond dat ik mij alleen in mijn kamer bevond, en mij onledig hield met de lesfen van dien dag overtefchrijven, kwam rougemont, verzeld van ciiarlotta, mij, met veel ontfteltenis een bezoek geeven, zeggende, dat de Raadsheer zijn vader hun voorneemen om heimelijk te trouwen ontdekt hebbende , door zijnveelvermogenden invloed bij het Parlement, een bevel van gevangeneming had weeten te verkrijgen , om charlotta al haar leven in een klooster optefluiten ; en dat hij derhal ven tot voorkoming van dien, op ftaande voet befloten had, haar zo lang in mijn logement te verbergen, tot het gevaar verdwenen  ( 21 ) zoude zijn: ik was inderdaad ten uiwften verblijd dat dit toeval mij het behaagelijk gezelfchap befchikte van zulk een beminnenswaardig meisjen, voer wie ik niet alleen veel achting had opgevat, maar met welke ik mij ongemeen wel verdragen kon, federt dat haare fexe mij bekend wr.s ge worden : wij beflooten na een rijp overleg dat charlot ta, onder den naam van wil li am, voor eerst nog in't mans gewaad zoude blijven, en dat rougemont haar van tijd tot tijd bij den avond, in hoedanigheid van haar' Oom, zoude komen bezoeken, ten einde diardoor alle achterdenken 'van die zaak zo aan berger als aan zijne huisgenooten te beneemen; en om nog beter voor alle gevaarlijke vervolgingen gedekt te blijven, namen wij ge« lijke voorzorgen ten opzichte van brittonville, die ook niet beter wist of de gewaande w i l l i a m| was waarlijk een jongeling, die door zijn"1 Oom aldaar als commifaal belteld was geworden : aangezien deeze geleerde man veel betrekking tot mijne leevensgevallen heeft, gelijk men naderhand hooren zal, ben ik van voorneemen tegenwoordig alhier zijn character en voornaamfte levensbedrijven kort en zaakelij k te fchetzen , zodanig als hij dezelven aan charlotta en mij woordiijk verhaald heeft gehad, het geen van dat opmerkc  lijk gevolg geweesc is, dat zij door dit verhaal medelijden met zijn bekrompen Üaat gekregen "hebbende, zijn fchuld van kamerhuur aan berger voldeed. „ Aanmerkelijk is de levensloop van brit„ tonville wiens oud en voortreffelijk ge„ flacht verfcheidene beroemde mannen, zo in „ den tabbaard, als in den degen, onder de rej,, gering van lodëwyk den XIV. aan het Franfche Rijk hebben uitgeleverd; men kan „ zelfs zonder loftuiting zeggen , dat zijne „ voorouders weleer onder de allervoornaam„ fkn van den adelftand in Languedocq gerekend „ werden; dan, terwijl zij openlijk den Pro„ restantfchen godsdienst toegedaan bleeven , „ verviel dat aloud Hamhuis in ongenade, en „ vervolgends in een diep verval: de vader van „ brittonville ftierf in de fleur van zijn „ leven, nalatende eene behoeftige weduwe, „ en zeven kinderen, waarvan hij de jongfte „ was; hij bevond zig in den ouderdom van 18 jaaren verpligt, al zwervende, zijn fortuin te zoeken," „ Behalven eene welgemanierde opvoeding, had hij, geduurendë zijne jeugd, een tamelij„ ke voorraad van kundigheden in de weeten^ fchappen opgedaan, die al verder aange„ kweekt werd door de zorg van een' vriend  < *5 ) „ van zijn overledenen vader, welke zig te Parys „ bevond, en aan wien men de beft uuring van „ zijn perfoon, ftaandc zijn. verblijf in deeze „ beroemde doch federt vervallene werelditad opgedragen had, en het was aldaar dat de „ jonge brittonville binnen het verloop „ van 3 a 4 jaaren tijds ongemeene voordgangeu „ in de ftudie maakte, welke hem na de al„ lereerfte Eerampten in de geleerdheid had„ den kunnen doen dingen, en waartoe hij „ waarfchijnelijk ook geraakt zoude hebben, „ toen een losbandige ftap van de jeugd, ver„ oorzaakt door een ongelukkigen minnehan„ del, alle zijne ontwerpen omver wierp, en „ de zon van zijn' gelukftaat in den morgen„ ifond van zijn besten levensperk krachtdaa,, diglijk bewolkte." „ Op zekeren morgen dat brittonville N„ belust werd een kop chocolade, in het ver* „ maardekoffijhuïs van deu beruchten fde van Mylord voor haar pet foon >, verkoelen zoude. „ brittonville gehoorzaamde en ver,, trok; echter droeg hij wel zorg van ditmaal „ niet door Parys te trekken, teneinde niet het „ flagtoffer te worden van de gramfchap van „ marin, wiens dochter hij ontvoerd had, „ en dien hij wist dat uit oorzaak daarvan niet „ gemaklijk te bevredigen zoude weezen hij begaf zig regelrecht mNanies, een Franfche ,, zeehaven, alwaar hij aan boord ging van een „ zeilvaardig fchip het welk na het Eiland Mar5, tinique beftemd was: zeven jaren aldaar ver„ bleven zijnde, geduurendë welken hij de post „ van Secretaris bij een voornaam amptenaar „ op dat eiland bekleedde, het laatfte jaar van „ zijn verblijf aldaar, kwam brittonvil„ le, met een bejaarde weduwe van zestig „ jaar te trouwen, die zes maanden daarna „ ftierf, weshalven hij met een redelijk capi„ taal, waarvan hij erfgenaam geworden was, we„ der na zijn vaderland terug keerde." „Zie daar brittonville dan terug in 3, een luisterrijken ftaat, maar die vreugde duur„ de niet lang, want behalven dat hij, te Parys „ wedergekeerd zijnde , van zijn overgebleven v, capitaal een prachtig figuur floeg, met groo-  ( 3° } •5 te onkosten een gekamerde maitres onder5, hield, en door zijn losbandig gedrag zulke „ aanmerkelijke verteeringen maakte, dat zijne „ meeste goederen binnen drie jaaren tijds ge„ noegzaam gefmolten waren , zo werd hij „ door zijn' knecht, op welke hij een volkomen „ vertrouwen itelde, deerelijk beftolen, en ten „ laft'lten wegens gemaakte fchulden die onbe„ taald gebleven waren, door zijne crediteuren „ in de gevangenis van het chatelet opgeflotenj hij fchreef terftond, onder couvert van een ,, vertrouwd vriend, een' brief aan antonia, die onlangs te Parys getrouwd was, waarin hij haar zijnen deerniswaardigen toeftand be„ kend maakte, en deeze goedhartige vrouw „ redde hem andermaal uit de ongelegenheid waarin hij zig destijds bevond," ,, Sederd zijn ontilag uit dê gijzeling begon ,i brittonville zijn gedrag te verbete- ren, en van zijne uitgeitrekte geestvermo„ gens een betamelijk gebruik te maaken; hij „ ontwierp vervolgends twee voortreffelijke too« „ neelftukken voor den Franfchen Schouwburg „ die algemeen hij de Parijzenaars geroemd , „ toenmaals een onbedenkelijken opgang maak„ ten; doch voor de derdemaal een treurfpel „ ontworpen hebbende, leed hij fchipbreuk „ en verloor als Dichter eensklaps alle zijne  ( 3i ) au veiworvene achting, ondertusfchen bleef „ hij nog zes jaaren op een ordentelijke jaarwedde van twaalfhonderd livres als too„ neelfpeeler op den Franfchen Schouwburg, ,, tot dat hij naderhand ineen zwaaren woorden- üriid met een der tocneellisten geraakt, hem „ uit haastigheid met zijn' degen doorftak, en daarop terftond de vlugt na Braband „ nam." ,, Voor zo veel uit zijne fchriftlijke aantekeningen gebleken is, heeft brittonville Hechts twintig maanden te Brusfel vertoefd; „ in het begin van zijn verblijf binnen die fiad „ won hij zijn kost met bruiloftsverzen en an„ dere foorten van Dichtftukken voor een „ maatigen prijs opteftellen, doch een aanzien„ lijk en bemiddeld Regent welke zijne kun,, digheid waardeerde, nam hem aan zijn hui'3 „ om de post van Gouverneur of Leermeester „ over zijne beide zoons te bekleeden , en haar in de Latijnfche taal, de Historie, en „ Aardrijkskunde te onderwijaen , tot dat de „ voorenflaande tijd verftreeken zijnde , het „ huwelijk tusfchen den Dauphijn van Frank„ rijk en de Infante van Spanje kwam voor„ tevallen, ter gelegenheid van welke brit„ tonville zo wel als alle andere vlugtev lingen pardon verkreeg, en zig onmiddelijk  C 3* ) ;, na het zelve weder na Parys begaf f- alwaar „ hij federd geen ander middel van beft aan ge„ vonden hebbende dan het Schrijvers beroep in laater tijd nog verfcheidene niet ongees„ tige werkjens naamloos heeft uitgegeven; doch onaangezien alle zijne talenten eindelijk „ tot zulk eenen foberen ftaat verviel, als wij hem aan het huis van berger ontmoet heb„ ben: waarfchijnelijk zal men van de bedrij„ ven van deezen rampfpoedigen man nader gewaagen, daar zulks betrekkelijk tot mijne levensgevallen zal kunnen-worden gedaan." Het verrukkelijk gezelfchap van charlotta, die ik nog voor eerst den naam van wil» liam zal laaten behouden, werd merkelijk vervrolijkt door de avondbezoeken die wij regelmaatig van de beide dochters van berger genooten, en bij welke gelegenheden wij volgends een beraamd overlég onze hoofdrollen van minnaars bij dezelven meesterlijk fpeelden, terwijl het gebrek aan ondervinding in het minnefchool ons geen vooruitzicht aan de hand gaf, om te begrijpen hoe gevaarlijk de uitvinding van zulk eene zinftreelende klucht* kon afloopen: jeannette die de oudfte was op wie ik het gemunt had, en welke ik waarlijk beminde, bezat meer verftands dan haar jongfte zuster louiza, die mee meer fchoonheid pronk-  ( 33 ) pronkte, doch daar tégen van een drifugeiï éffi verliefden aart , en boven dien ongemeen ver» llaafd aan de zintuiglijke vermaaken was i brittonville die wij als onzen vriend en raadgeever aangenomen hadden, vereerde ons alle avonden met zijne bezoeken, wanneer hij door.zijne geestige vertellingen de aange* naamheid van onze tijdkorting verdubbelde % dan, toen de liefdehandel tusfchen die gewaande william en louisa ten hoogllén top geftegen was, ontftond er ongelukkig een ge* beurtenis die alles aan het huis van b e rger in rep en roer bragt; zie hier waarin eigenlijk de zaak belfond. Op een nacht dat wij allen in een gérusteh flaap gedompeld lagen, ontftond èr plotslijk-^ tegen even na middernacht, zulk eenverfchrikkelijk geraas in de ilaapkamer van william^ welke naast de mijne was , dat ik niet alleen met veel verbaasdheid ontwaakte, en vervolgends fchielijk uit mijn ledikant fprong, gewapend met een blanken degen in de eene, en met een brandende kaars in de andere hand, waarmede ik mij vaardig tot haar hulp fpoedde, maar ten zeiven tijde onzen huiswaard berger nevens brittonville en nog een Zeeofficier, aldaar gelogeerd zijnde, die insgelijks op het gerucht kwamen toe- I. deel. C  C 34 ) fehieten, ieder in het hemd met een kaars ifi de hand op de trappen ontmoette : wij hoorden verfcheidene maaien moord en brand roepen, en dit akelig geroep ontzettede ons in den eerften opflag niet weinig, doch daar op, zonder lang te draalen, binnen de kamer getreeden zijnde, zagen wij louiza plat op de vloer in een flaauwte liggen, terwijl de gewaande william op zijn bed was, en zonder een woord te kunnen fpreeken, zig als een wanhopend mensch beide de handen wrong: wij wisten niet wat wij van deeze onbegrijpelijke vertooningen denken moesten, tot dat de laatfte bij het volle gebruik van de fpraak geraakt, en de eerfte van haare bezwijming herkomen zijnde, wij uitfluiting van zaakerf verkregen, william verhaalde ons hier op dat hij zijne kamerdeur hebbende hooren omfluiten, in de verbeelding was geweest dat het dieven en moordenaars waren, die hem ©m het leven zochten te brengen, en daarom luidkeels om hulp gefchreeuwd had, maar dat louiza het ledikar.t genaderd zijnde, en bij die gelegenheid haare fexe ontdekt hebbende , van ontfteltenis in flaauwte op den grond gevallen was; de goede berger, over dit fchandelijk bedrijf van zijne dochter ten uiterften vergramd zijnde , deed haar op ftaanden  C 35 ) Voet in eert vertrek opflüiten, en naderhand na een klooster voeren , ondertusfchen dat rougemont, van die geval verwittigd , charlotta den volgenden avond met eert koets kwam af haaien, ert haar in een burgerhuis bragt, op een kamér die hij voor haar af* gehuurd had, zo dat ik van haar aangenaam gezelfchap verftoken, federt in het logement met brittonville, die over de herfchep-' ping van william niet weinig ontifeld ftand, genoegzaam alleen bleef, behalven dat mij door deeze onverwachte gebeurtenis de pas ter voordzetting van mijn' minnehandel mee jeannette glad afgefneeden werd. Ik ging van tijd tot tijd den ouden Heef dEchambre, van wien ik tot nog toe weinig heb kunnen gewagen, bezoesen gee/en; in een van dezelven gaf hij mij kennis dat mijn Oom mijne maandlijkfche vérteeringsgelden verdubbeld had , ten einde ik voortaan een ruimer ert minder bekrompen leevenswijZe te Parys zoude kunnen onderhouden : federt dien tijd floeg ik een beter figuur, kleedde mij prachtig na de ifranfche mode \ naai een jongen lijfknecht van agttien jaaren, die ik een kroonftuk van zes livres ter wéék gaf, en die, het geen merkwaardig is , mij veertien jaaren daarna, toen ik mij voor de tweede* C a  (C 36 ) maal te Parys bevond , in dezelfde hoeda-» nigheid bediend heeft: vervolgends verkeerde ik van dien tijd af met lieden van de groöte wereld, en ging dikwijls volgends de aanbieding welke de Hollandfche Gezant van hoe ij, mij meermaalen gedaan had , 'aan de tafel van zijn eerlten Secretaris het middagmaal houden. rougemont, met wien ik een fteedsduurende vriendfchap onderhield, en die nevens charlotta mijne belangens toegedaan bleef, bragt mij in kennis met verfcheidene geleerde perfoonen welke zig toenmaals te Parys bevonden , en .door midde van die begon ik fmaak in \ de letterkundige Weetenfchappen te krijgen, waarvan ik destijds de allereerfte grondbeginfelen. bekwam, en die naderhand in mijn vaderland- tot. meerder volmaaktheid geraakten , gelijk de uitgaaf van eene menigte werken in hater tijd door de drukpers wereldkundig gemaakt, r;en , waarvan ik op zijn tijd gewagen, zal., getuigenis kunnen draagen. In dien tijd maakte zeker Herbergier r a nponeau genaamd, dat een vrolijke en kluchtige fnaak was, die een half uur buiten Parys een drinkhuis opgericht had, zo onbedenkelijk veel opgangs, dat men er fomtijds  ( 37 ) meer dan twee, ja tot drieduizend perfoonen van allerleie ftaaten , en verfchillende rangen allen nademiddagen ontmoette; deeze ongewoone toevloed van menfchen welke dagelijks derwaards kwamen, om zig met de grappen van ramponeau te vermaaken, baarde eenig nadenken bij de hooge Regeering, die, in het denkbeeld dat zulk eene talrijke volksvergadering meer met andere bedekte oogmerken gefchiedde, dan om aldaar eene vermaaklijke uitfpanning te zoeken, uit voor» zorg zodanige nadrukkelijke maatregelen beraamde, gefchikt om allen oploop en fchandelijke gevolgen voortekomen, zo dat het huis van den beruchten wijnfchenker ramponeau, op hoog bevel, met een lijfwacht van honderd gewapende foldaaten , alle middagen tot des 's avondsj ten tien uuren bewaakt werd: mijn vriend massau en ik begaven ons eenmaal uit nieuwsgierigheid na deeze buitenherberg om mede aanfchouwers van zulke ee« ne zonderlinge vertoning te zijn; wij vonden •inderdaad voor dat huis eene onbegrijpelijke zamenkomst, van eene ontelbaare menigte perfoonen van beide fexen, zamengelfeld uit den adelftand en den burgerltaat, die op banken in het groen gezeten waren, doch voor het overige zagen wij niets het welk onze oplet-  C 38 ) tendheid verdienen kon ; men verhaalde dat men aan ramponeau honderd Gouden Louizen aangeboden had, indien hij zig maar een half uur op het tooneel van den Fran~ [eken Schouwburg vertooncn , en aldaar den rol van hospis in zijn gewoon gewaad fpeelen wilde; dat hij zulks gedaan hebbende, iederd al den toeloop van zijne drinkcalanten daar, door verloren had ;■ men verfpreidde toenmaals te Parys een liedjen , dat op hem gemaakt was, en het welk openbaar langs de irraaten gezonden werd, waarvan de twee laat(te regels van ieder couplet^ altijd hier op uitkwamen; rfllons chez Ramponeau, Boite du vin nouveau. In het midden van alle de behaagelijke tijdkorangen welken men te Parys overvloedig vinden kan, begon het vuur des oorlogs eerst recht te ontbranden , en daar werden bij de Franfche Kroon, zulke onzachüjke toebereidzelen gemaakt , die oogfchijnelijk te kennen gaven, dat de opvolgende veldtogt zo belangrijk als hcflisi^nde zoude weezen; want beh Ven dat de Graaf van Saxe in het ftreng-* van een wjrutr het beleg van Brusfel on-  C 39 ) dernam, maakte de Pretendent van Engeland zig gereed om met behulp van den beloofden onderltand van Frankryk en Spanje, in het aanftaande voorjaar eenen inval in een der; Britjche Rijken te doen: ik zag den Prins stuart, anders Ridder van St. Joris genoemd, dat een uitneemead welgemaakt Vorst was, voor de eerftemaal aan het huis van den Bankier oursel, bij wien ik een w|sfel ontvangen moest: hoorende dat ik een Hollander was, vroeg hij mij al fchertfende, of de Hollanders nog in het denkbeeld waren dat hij een Molenaars Zoon was? — Ik weet niet Prins, wat mijne Landgenooten van uwe Hoogheid denken, antwoordde ik onbefchroomd, maar ik heb reden om te gclooven dat zij faver zouden zien dat u perfoon zig te Romen 5 dan in Engeland bevond', hij glimplachte over dit knorrig befcheid , en de Bankier oursel wist mij naderhand te zeggen dat hij over mijn vluggen geest bekoord was geweest, hoewel ik, om recht aan de waarheid te doen , zodanig een loffpraak niet verdiend had. Op zekeren avond dat ik met mijn' vriend brittonville uit de Opera kwam, en wij te voet na ons logement keerden, werden wij aan den uithoek van een kleine fteeg, die op de flraat St. Martin uitkwam, door C 4  C 40 ) tfer kareis aangerand; wij trokken beiden on? zen degens en verdedigden ons dapper, doch terwijl ik destijds zo bedreven niet in de fchermkunst was dan toen ik Parys verliet, zouden wij zekerlijk te kort gefchoten hebben, indien de flille paardenwacht niet tijdig tot ons ontzet was komen opdaagen, waar na onze aanranders met overhaasting de vlugt namen, ■ondertusfehen ik met■■ brittonville in het eerlte wijnhuis, dooreen glas wijn, de fchrik van het hart gingen affpoelen : onderwijlen dat wij bezig waren over dit voorval met de Waardin te praaten, hoorden wij van achte. ren uit een kamer brand roepen, en in een ogenblik tijds ftönd het huis in volle vlam; deeze tweede fchrikachtige ontmoeting deed ons fchielijk van daar vertrekken, en op dat geen meerder onbehaagelijko avantuuren ons dien avond belemmeren mogten, namen wij een huurkoets, waarmede wij ons zonder verder uitftel na burger lieten brengen. • Door middel van den Secretaris van den Hollandfchen Jmbasfadeur, gefchiedde , geduurendë de drie laatlte maanden van mijn .verblijf te Parys, mijne kennismaaking en vej;keering aan het huis van Mijnheer heyne, een geboren IJol/ander, die eertijds onnoemeïljke fchaiten met het Bankierfchap pverge-.  C 41 3 wonnen had, en na een jonge Franfche vrouw, ■ in een hoogbejaarden ouderdom getrouwd te hebben, (èderd dien tijd als een rentenier was gaan leeven; deeze man was verrukt van vreugde als hij een Hollander van een ordentelijke familie te Parys aantrof, en hield genoegzaam open tafel voor. alle zijne landslieden , die hem kwamen bezoeken ; vermids hij tusfehen de dertig en veertigduizend Franfche Livres jaarlijkfche inkomlten verteeren kon , voerde hij eene prachtige ftoet, want behalven verfcheidene livereibcdienden, een' kok, ^en een kamenier voor zijne vrouw, onderhield hij koets en paarden: Mevrouw heyne welke onder het 'puik der eerfte fchoonheden kon geteld worden, en deezen haaren zestigjarigen echtgenoot ter oorzaake van zijne onmeetbaare rijkdommen aangeklampt had, ontving de vreemdelingen die van haar' frnaak waren, en haar' Gemaal kwamen zien , met dezelfde vriendlijkheid als hij, en, in gevolge van dien, werd ik ten haaren huize zeer minzaam bejegend, zo dat ik mij beroemen kon het geluk te hebben van begrepen te zijn onder het getal van die gcenen, welken aan Mevrouw heyne behaagde: ondertusfehen beftond het charakter van Mijnheer heyne in als een Epicurist te leeven, dagelijks met zijne vrienden vrolijk  C 4* 7 te zijn , en met allerhande misfelijke denkbeelden van zijne eigene uitvinding over geleerde onderwerpen, die hijzelf niet verftond, te willen pronken: ik moet bekennen dat niets mij meer vermaakt heeft, dan de boenende redcntwisten van dit gehuwd paar, over tafel bijtewoonen; waarlijk men kon zig niet bedwingen luidkeels uittefchateren , wanneer men de kluchtige redevoeringen van den ouden man met zijne Gemalinne aanhoorde, voornaamlijk wanneer hij met eene gemaakte deftigheid zijne belagchelijke herfenfchimmen voor ongehoorde wonderfpreuken, of Hever voor nieuwe ontdekkingen poogde uittevenren. Ik zal tot overtuiging van dien hier gewaagen van een koddig gefprck, dat ik, nevens meer andere Hollanders, eens onder de maaltijd bijwoonde, en dat niet onvermaaklijk in zijne foort was —• ,, Ik zeg u voor de vuist „ dit gij een zot zijt", zeide Mevrouw huvke tegen haaren man, die een nieuwe ontdekking van zijne uitvinding op het tapijt bragt: „ Geloof vrij dat ik u niet om uw „ verftand, noch om uw aanvallig postuur gea, trouwd heb , maar om de goudene fchij., ven die gij bezat, en die mij al te iferk in de oogen blonken" —' „ Ik weet het zeer s, wel, mijn lieve kind, dat gij mij om de duiten  ( 43. ) „ genomen hebt", beantwoordde hij op eenen kortswijligen toon, „ maar dat belet niet dat ik gelijk heb, als ik zeg dat de aardbol „ meer driekant dan rond is; dat de volkrijk„ heid van de maan die van de benedenwe,, reld, welke wij bewoonen, verre overtreft, „ en dat ik eergisteren nacht in de volle maan „ nog een koets met zes paarden heb zien rijden": wij vroegen hem vervolgends op hoedanig eene wijze hij zulk een merkwaardig wonder had kunnen onderfcheppen 9 — „ Met „ het zelfde vergrootglas", hernam hij niet ongeestig, „ waardoor ik befpeurde dat mij- ne Gemalinne dien nacht met den jongen „ Marquis van Nivernois op een bal danste, „ en gisteren avond in haar (kapkamer een „ heimelijk bezoek van hem kreeg." Behalven dat de vriendfchap van Mijnheer heyne mij van veel nut was, in zulke omHandigheden waarin ik fomtijds penningen te kort fchoot, wanneer hij mij altijd met zijne gewoone goedwilligheid zo veel gelds leende als mij tot mijn gebruik benodigd was, zonder andere bepaling van wedergeeving dan tot de wisfelbrief op den Bankier oursel aangekomen zoude zijn, was de gastvrijheid welke ik bij Mevrouw zijne Gemaalinne genoot, een zinftreelend vermaak, dat bijzonder met de  C 44 ) verliefde driften van mijne jeugd ftrookte; om kort te gaan, ik wist mij zo diep in de gunst van deeze overbekoorelijke Dame te wikkelen, dat ik allé morgen wanneer zij gekapt werd aan haar toilet, onder het drinken van een kop chocolade , verfchijnen moest: ondanks alle dergelijke gunstbewijzingen had , ik zulke aanmerkelijke verteeringen te Parys gemaakt , fcderd ik in de groote wereld verkeerd had, dat er mijne finantie eene geweldige fchok door onderging, en ik ongemerkt in diepe fchulden geraakt wjs. Op de aaniading van mijn getrouwen vriend brittonville beraamde wij zamen een ontwerp van herifelling, dat volmaakt wèl uitviel, en waartoe rougemont mij ook de behulpzaame hand bood: achtervolgends dit overleg fchreeven zij beiden aan mijn' Oom te Rotterdam, dat ik' in eene gevaarlijke krankheid geftort zijnde, zij alles tot mijn behoud zouden aanwenden, in gevalle de onkosten daartoe noodzaakelijk, betaald werden: zij kreegen daar op met de eerfte post een onbepaalden last van zulks naar goedvinden te kunnen doen ; eenige weeken daarna, toen ik van mijne gewaande ziekte welilaanshalve herfteld was, bezorgde brittonville mij twee rekeningen, van Geneesheer en Apothecar , voorbedachtlijk door perfoo»  C 45 } ï?en van de kunst opgemaakt, en die zamen ver over de zes honderd Franfche Livres beliepen i welken ik heet en warm na Rotterdam zond; ik bekwam na verloop van korten tijd niet alleen de voldoening van deeze rekeningen, maar daar was boven dien in den brief van mijn' oöm voor mij ingefloten, een wisielbrief van dubbelde waarde, met uitdrukkelijk bevel dat ik binnen veertien dagen tijds na Holland vertrekken moest. Ik nam affcheid van alle mijne goede vrienden, waarmede ik te Parys verkeerd had, en na vervolgends deeze aangenaame hoofdftad, na een verblijf van agt maanden, met de traanen in de oogen , verlaten te hebben , begaf ik mij voor eerst na Brosfel, alwaar ik in de Dominikanerftraat een voornaam logement ging betrekken, bij een' Waard die voordeeze kamerdienaar bij den Generaal van massau geweest was: aldaar was het dat ik op een wonderbaare wijze een' Oom aantrof, die,mija eigen vaders broeder zijnde, de Roomfche Religie toegedaan was , binnen de ftad Brusfel woonde, en wegens den voornaamen rang welke hij bij den toenmaligen Gouverneur Generaal der Oostenrykfche Nederlanden, Prins karel van lotharingen, bekleedde, in groot aanzien bij die van den burgerftaat fcheee  ( 4<5 3 te zijn: de onthaling welke hij mij vief da* gen, die ik te Brusfel verbleef, aandeed, om mij den tijd aangenaam te maaken , ging alle denkbeeld te boven; want niet alleen dat ik alle middagen met een koets werd afgehaald 3  C 54 ) dat de ledige beurzen als dan weder gevuld moeten worden ; wij bevonden ons juist in die ongelegenheid toen ik met montanus, esselink en nog drie anderen mijner medemakkers, in dit fchrale tijdsgewricht befloot, eene onderneeming van beiang te waagen, ten einde ons eens heerlijk, ten koste van een aanzienlijk inwooner van de ftad, te vergasten: op zekeren morgen toevallig in een koffijhuis ontdekt hebbende, dat er dien zelfden avond een kostbaare maaltijd aan het huis van Mijnheer cn Mevrouw van der velde, aan een talrijk gezelfchap van Heeren en Dames Mond gegeven te worden, maakten wij gebruik van die fchoone gelegenheid om met elkander te overleggen, hoedanig wij met ons Zestal ftudenten, geholpen door nog vier andere goede vrienden, deeze lekkere buit best zouden opligten, zonder dat onze aanllag mislukken kon: op het bericht dat wij bekwaamen, dat er bij een' kok een ftuk kalfsgebtaad, bij een' banketbakker twee confituurtaarten , bij een' oesterkooper driehonderd oesters, en bij een' wijnkooper een anker rhijnfche wijn befteJd waren, posteerden wij ons, twee aan twee, aan de boeken der ftraaten, langs welken wij wisten dat de draagers van het beitelde,bij het vallen van den avond pas-  C 55 ) feeren moesten; ik trof met esselink bij lo« ting de post om het ftuk gebraad aftezetten: wij zagen tegen half negen uuren door het maanlicht een dienstmeid, die met beide handen een braadpan droeg, verzeld van een koks jongen, tot ons naderen — esselink verjoeg aanftonds den jongen met zijn blanke degen, terwijl ik van mijn' kant de meid met geweld dwong om het gebraad overtegeeven, doch vermids zij een fterke moffin was, die goede knuisten had, ging dit werk niet zeer gemaklijk, want zij verdedigde zig als een heldin; om haar bang te maaken trok ik insgelijks van leer; hier door inderdaad bevreesd geworden, en geene andere uitkomst ziende, deed zij drie groote flappen voorwaards 1 Zie daar het yleesch, zeide zij, maar gij moet de faus er bij neemen: ten zelfden tijde met een ongemeene vaardigheid mij de kookheete braadpan over het hoofd werpende, waardoor niet alleen mijn nieuw gegaloneerd fcharlaken kleed bemorst en onherftelbaar bedorven werd, maar waarvan het ergfle was, dat het heete vet het welk al druipende langs mijn aangezicht op mijne handen en beenen afliep, mij zulk een ondraagelijke pijn veroorzaakte, dat ik uit vermoeidheid de vlugtende meid met den ontbloten degen naliep, tot in een bak-' D 4  C 5* >1 kers winkel, daar zij met overhaasting inïloop, terwijl ik de kling van mijn degen door een iloot die ik haar meende toetebrehgen, op de post van de voordeur aan drie Hukken verbrijfelde; ondertusfchen had esselink het gebraad van de ftraat opgeraapt, en na onze vergaderplaats aan het logement van montanus gebiagt, alwaar bereids de wijn, da oesters, en de confituurtaarten in behouden haven aangeland waren; ik begaf mij derwaards, en werd nog braaf uitgelagchen over den trek dien men mij gefpeeld had: behalven de vrolijke fpotternij die ik opkroppen moest, ging de tafelvreugd mij door de gevoelige pijn welke jk onderging toen zeer weinig ten harte,want ik was genoodzaakt om nog dien zelfden avond mijn verbrande' hairen te doen affnijden, mijn hoofd met pleisters te laaten omwinden, en vervolgends van kleederen te verwisfelen: mijn Oom dit geval door de tweede of derde hand vernomen hebbende , kon zig niet bedwingen daarover luidkeels van lagchen uittefghateren, gaf 'mij nogthans een kleine berisping over zulk een roekeloos beftaan, doch voorzag mij evenwel van de noodige penningen om een nieuw fcharlaken kleed buiten weeten van mijne Tante te laaten maaken. Sedert üat mijn minnehandel met hansje  C 57 ) afgebroken was, en ik een ander logement dat mij minder beviel , had moeten betrekken, verdroot mij het ftudentenleven waarin ik echter, geduurendë twee jaaren dat ik op de Academie verbleven was, onberoemd gefproken, zeer goede voordgangen in de Rechtsgeleerdheid gemaakt had , en dit was voornaanilijk de oorzaak waarom ik bij den opkomenden oorlog, zo als ik reeds aangemerkt heb, als cadet dienst nam, en mij na het land van Ter Goes begaf, daar deitijds het regiment van den Collonel thierry , buiten het dorp Waarden gecampeerd ftond: ik werd met opene armen in de lijfcompagnie verwelkomt, en de Colonel had de goedheid mij een kamer bij een timmermans baas van het dorp te bezorgen, en aan het opzicht van den oudifen Sergeant, dat een getrouwd man was, mijn per-; foon aantebeveelen ; ook werd ik aanftonds van een Officiersmonteering voorzien. Na de bloedige a#ie van den Sandberg daar het Regiment van thierry wonderen van dapperheid bedreven heeft, en waarin met verlies van elf Officieren, genoegzaam de helft der manfehappen van het zelve fneuvelde, bleeven wij nog zeven weeken lang, nevens vier andere regimenten voetvolk in het land D 5  ( 58 ) van Ter Goes gelegerd, zonder dat de Fran» /che krijgsmagt die in het land van Cadzand ingedrongen was, de minfte poogingen deed om ons te ontrusten, of van daar te verdrijven , waartoe de verfchijning van een Esquader Engelfche. oorhgfchepen, en een menigte welgewapende Hoilandfche Uitleggers, die rondsom de Zeeinvfche Eilanden kruisten, niet weinig toebragten om de vijandüjke oogmerken të leur te Hellen: op een middernacht dat de Opperofficieren er het minfte op verdacht waren, kregen alle de vijf regimenten die zig tusfehen de dorpen Crabbendijk en Waarden bevonden, bij patent uitdrukkelijk bevel, om zig hals over kop in den vroegen morgenffond intefcheepen op de vaartuigen, welken altoos op de kusten gereed lagen, ten einde ons daarmede te begeeven na Berge op den Zoom , vermids deeze bijna onoverwinnelijke vesting, volgends ingekomene berichten met eene aanftaande belegering gedreigd werd: ondertusfchen heb ik vergeeten op zijn plaats aantemerken, dat Prins Willem de IV, die korte weeken te vooren tot Stadhouder van de Unie verkoren was , ter vergoeding van het verlies in den flag aan den Sandberg geleden, behalven 150 recruten, twee kostbaare witte  C 59 ) vaandels aan ons Regiment, als een eereteken van derzelver betoonde kloekhanigheid , op zijne eigene kosten gefchonken had. Wij trokken door de Steenbergfche poort, onder geleide van den Collonel thierry, pas drie dagen te vooren door den Stadhouder tot Generaal Majoor amgefteld, als moedige zoonen van Mars binnen die ftad, daar wij alles in beweeging vonden , om klaar te maaken dar, noodzaak!ijk was of het geen dienen kon om den vijandlijken aanval gerust te kunnen afwachten; de fteenen uit de ftraaten werden weggenomen, de kelders en benedenhuizen met mest bedekt, om de uitwerkingen der bomben te fmooren , de batterijen met geladen gefchut, en de palisfaden van alle kanten, zo met zand* zakken, als met fafien voorzien, hoven dien bekwam het guarnifoen nog dien zelfden avond van onze aankomst een verfterking van drie regimenten Schotten, die, binnen de vesting gerukt zijnde , de bezetting met elkander gerekend tot het getal van zesduizend weerbaare manfehappen bragten, zonder daar onder te begrijpen een Corps van vijftienduizend mannen, welken onder het opperbevel van den Prins van Saxen Hilburghaufen, ter bewaring van de lienie na bij het dorp Halteren geposteerd ftond, en die niet alleen den vrijen toegang door de  ( <*o ) Steenbergfche poort na Berge op den Zoom behield, maar ook wel voornaamlijk gefchikc was om de belegerde ftad, in gevalle van noodzaakelijkheid te onderfteunen, en dezelve geduurig met verfche krijgsbenden bij verwisfeling van andere regimenten, die ftaande het beleg aldaar te zwak bevonden werden, gelijk ook met nacht -piquetten te verzorgen. Men had de verdediging van deeze ontzachlijke frontierilad,waarvan de buitenwerkendoor den wereldberoemden vestingbouwer coehoorn waren aangelegd, en de verwondering van alle bedrevene Veldheren wegdroegen, toevertrouwd aan het beleid van den ouden en afgeleefden Generaal cromstrom, een geboren Deen, die voor deeze zo door zijne kundigheden als zijnen heldenmoed in het krijgsfchool wel uitgemunt had, maar toenmaals niet minder door zijnen hoogklimmenden ouderdom, als door zijne bardhoorendbeid volftrekt ongefchikt was om het oppergebied te voeren , ter defenfie van een plaats, die als het voornaamfte bolwerk, ofliever als de fleutel van Holland en Zeeland aangemerkt werd, en aan wier behoudenis de goede uitflag van de krijgsoperatiën der Bondgenooten onwederfprekelijk afhing, waarom men hem denkelijk den Prins van Hesfen Philipsthal tot een tweeden Bevelhebber, geduurendë de  ( tfl ) feelegerirg van Berge op den Zoom had toegé* voegd. Na dat alle welberaamde toebereidzelen tot een dapperen en krijgskundigen wederftand gemaakt, en wij ongeveer zesendertig uuren tijd3 met de overige hulpbenden ter verfterking van de bezetting, binnen de ringwallen van de ftad gerukt waren, ontdekte men, ter middernacht, de voorposten van het Franfche leger, dat zig allengskens in den omtrek van de glacis der buitenwerken vertoonde; men deed oogenbliklijk honderd Dragonders, onderfteund door driehonderd man Infanterij , de Wouwepoort uitrukken , om dezelve te verjaagen; doch na eené hevige fcherrtiuueling, waarin wij 23 doodert en gekwetften bekwamen, moest het uitgetrokken piquet door de overmagt der vijanden weder binnen de vesting terug keeren: ondertus. fchen befpeurde men zodra de dag aanbrak y dat de Franfche legermagt, fterk tagtig duizend koppen, zig in drie colommen verdeelde, en naar den kant van het dorp Wouw marcheerde, alwaar zij hun hoofdquartier betrokken. De gantfche nacht verliep zonder dat men eenig verder toeftel aan de zijde der vijanden zag maaken, om de ftad van alle kanten te berennen , hoewel het hun volflrekt onmogelijk viel, deeze vesting aan den kant van de Steen-  ( 62 ) hergfche poort :e kunnen Muiten, zonder ai. voorens de Linie van communicatie, die rijklijk me: zwaar gefchut beplant, en met ge noegzaam krijgsvolk bezet was, overmeesterd te hebben; ja hoe zeer zij het geduurendë de belegering verfcheidene maaien waagden , om de Linie met tienduizend grenadiers te beitormen , werden zij telkens met bebloede koppen en aanmerkelijke, verliezen afgeflagen: ter gen het vallen van den avond ontdekte men, door middel van fommige uitgezondene veld' fpionnen, dat zij aan het maaken van hunne ver afgelegene loopgraaven, en het opwerpen van gemaskerde batcerijen, begonnen te arbeiden; doch onze heele en halve kartouwen fpee:den zo treffelijk, en zu wèl gemikt op hunne nog onvolmaakte verfchanfmgen, dat zij genoodzaakt werden bij het aanbreeken van den dag, hunnen- arbeid te ftaaken: iatusfchen duurde dit werk der beleegeraars, om zig tot de tanden toe in den grond te begraaven, tien dagen lang eer het voltooid was, en in den vroegen morgenftond, de klokke vier uuren, van den elfden dag, werden op bevel van den Veldmarfchalk , Graave van loweï*th al, welke deFranfcheheirmagt gebood, de loopgraaven met eene algemeene losbranding van al het vijandlijk kanon en hunne morde-  r 53 ) ■ + - \ ren geopend, het geen eene ijfelijke vertooning ter aanfchomvinge gaf \ want zij wierpen binnen een half uur tijds door hunne mortieren , zo yeele gloejende kogels in het middenpunt van de ftad , dat er de kerktoorn, en dertien digt bijftaande huizen door in brand geraakten, en ten eenenmaale door de viarame vernield werden. Dit zo vreeslijk als onverniaaklijk oorlog■fpel, kon mij , om de waarheid te zeggen, bij den aanvang van het beleg juist niet heel breed behaagen , zo dat ik met plaifier mijn cadetfchap tegen het ftudentenleven zoude hebben willen verwisfeien, in gevalle ik mee fatzoen uit den militairen dienst hadde kunnen ontilagen worden; maar terwijl daar geen kans toe was, moest ik mij ongevoelig aan het onbehaagelijk geklank van het donderend gefchut gewennen; inderdaad, dit gelukte , tegen alle verwachting , zo wèl, dat ik, na verloop van agt dagen tijds, op het geluid van het kanon, en van het klein geweer, geen acht meer floeg, en naderhand, als er gelegenheid kwam om eenen uitval te doen, altijd onder die geenen, was^ welken zig als vrijwilligers daartoe aanbooden, gelijk ik ook gelukkig genoeg geweest ben, om negenmaal het gevaar van dergelijke voor»  ( 64 y vallen ongekwetst te ontfnappen : ondertast fchen was de Oorzaak waardoor de lust voor de oorlogsbedrijven begon aantewakkeren, niet alleen gegrond op de betaamelijke eerzucht , om tot Officier bevorderd te worden, maar ik gevoelde, ter bereikinge van dat oogmerk, mij krachtig aangemoedigd, door de onderwijzingen van den oudften Sergeant van onze Compagnie , een kundig Onderofficier , van veele ondervinding in den krijgsdienst, eri die mij als een openhartig vriend, fteeds goede lesfen gaf, hoedanig ik mij in allerleie voorkomende gevallen moest gedraagen; inzonderheid raadpleegde ik hem f toen mert rriij, te midden van de belegering, het gebied van een Sergeantspost over twaalf foldaatert , aanbetrouwde, en in welke hoedanigheid ik dikwijls ongemaklijke wachten van 48 uuren achtereen, voorrtaamlijk aaft de Sortie de Bruinvisch, heb moeten uitftaan: onder anderen gebeurde het eens dat, daar ik met een' Corporaal en twaalf man, als Onderofficier, op den uithoek van een Ravelijn, de wacht hebbende, mijn post midden in den nacht ftil werd bekropen, door een vijandlijk Sergeant, en zes Franfche foldaaten, die ons meenden te overrompelen, doch welken ik gevangen nam, en vervolgends na de hoofdwacht zond. De  C 65 ) r tie drie laatfle maaien van de belegering vafi 'Serge op den Zoom, begonnen de koortfen en andere kwaaien, zo door de ondraagelijkë hette, als door geleedene ongemakken, zodanig onder het krijgsvolk te woeden, dat de hospitaalen vol geraakten, en den dienst daardoor bijgevolg hoe langer hoe zwaarder voor de gezonde foldaaten werd: op een' avond , afgelost zijnde van een post, die 48 uu« ren geduurd , en mij krachtig afgemat had, werd ik insgelijks door deeze betoverende ziekten aangetast, zo dat ik niet langer op mijne voeten kunnende {taan, genoodzaakt was eé« nigen tijd op mijn matras te gaan uitrusten: de jongde zoon van den Generaal thierry* die mij een blijde boodfchap bf>, kwam mij fchielijk uit den flaap wekken : Hoe kersteman! zeide hij, met een vrolijk gelaat, is Tiet tijd van flaapen als men een vaandel gekregen heeft! ik fpróng gezwind van mijn matras , omhelsde den Lieutenant van vreugde, kleedde mij aan, en begaf mij vervolgends naar den Generaal, om hem mijne pligtfehuldige dankbetuiging voor de aanftellirig te deen i na dat deeze edelmoedige en onvertfaagde krijgs* man mij als Vaandrig in zijn regiment geluk gewenscht had, befehonk hij mij boven dien met een zilveren Officiersdegen, fjerp , ea I, DEBIi» E  C 66 ■) ringkraag, zo dac de opeenfhpeling van zo veel geluk en genotene weldaaden, binnen zulk een kort tijdvak, voor ditmaal de koorts verdreef, en ik blijmoedig na mijn ouden Sergeant keerde, die verrukt fcheen over mijne bevordering. Onder de befchrijving van alle de merkwaardigheden betreffende de belegering van Berge op den Zoom, die ik of zelf bijgewoond heb, of waarvan ik ooggetuige geweest ben, zou ik door onoplettendheid haast vergeeten te ver* haaien, eene verfchrikkelijke gebeurtenis, met alle derzei ver akelige bijzonderheden, waardoor ik mij waarlijk in het allerzichtbaarfte gevaar bevond, en door zulk eene uitlaating mijne gefchiedenis niet weinig van zijn* luister beroofd hebben: zie hier hoedanig zig dat geval heeft toegedragen: na ik meermaalen met een gelukkig gevolg het gewoon nachrpiquet, iterk 80 man, onder bevel van een' Capitein, en een' fubaltern Officier, in de kafamatten, als cadet had bijgewoond, welk piquet doorgaands tegen het vallen van den avond ziine aangewezene post betrekt, en omilreek* agt uuren in den morgen, door een dagwacht van gelijke iferkte, afgelost wordt, gebeurde het dat mij, met een Capitein van het regiment van deutz, die als een bejaard en onvertfaagd  ( W ) kfijgsiiëld genoegzaam grijs onder de wapenétï geworden was, eens een dergelijk nachrpiqucc to beurt gevallen zijnde, wij bij die gelegenheid tegen 9 uuren des avonds, een bezoek irt de cafamat kregen, van den Ingenieur do bioulin, die niet minder door zijne overbekende kundigheden in den Vestingbouw, als door zijne beproefde kennis van de mijnwerken, werkelijk tot de waardigheid van Lt. Generaal in 's Lands dienst geitegen was; hij bleef na zijiie volbragte vifitatie van de Mijnen,,ruim een qaartiers in onze cafamat, en ik hoorde dat hij bij zijn aficheid den Capitein van het piquet met een zachte ilem, doch'luid genoeg om van mij gehoord te ku men worden, in de Franfche taal, het volgende zciJei >, Vaar wel Mijnheer! ik hoop dat zig alles j, ten besten zal fchikken, maar ik vrees dat „ de Fratifchen met hunne floddermijnen, ons 'it in de voorbaat zulien Zijn; en dat een gedeelte van deeze cafamatten gevaar loopt van! „ in den nacht of tegen den rhorgenftond te i-, fpringen, doch laat er niets tegen uw volk „ van blijken". De Capitein, hoe onvervaard hij anders wezen mogte, verbleeke zodanig van ontüelteiïis op dit bericht, dat de? Sergeant, die hem zijne bevelen kwam vfaagen, zulks klaarlijk bemerkte, tèr'wijf ik vafj E 2  C 68 ) fchrik geen purgatie noodig had, om de hard* lijvigheid te verdrijven; de Sergeant riep mij daarop apart,: Jonker, vroeg, hij, wat is er toch tusfchen den Ingenieur en onzen Capitein omgegaan, dat hij er zo neêrjlagtig uitziet? Ik vertelde hem wat ik gehoord had, zonder da minfte achterhouding: hij begaf zig vervolgends bij den Capitein, om met hem te overleggen wat in zulk een netelig geval, waartegen de kloekhartigheid van den besten krijgsman niet bertand is, behoorde gedaan te worden, om 8omenfchen het leven te behouden, na mij alvoorens zorgvuldig aanbevolen te hebben, van noch aan de foldiaten die met ons beneden in de cafamatten waren, noch aan den Lieutenant die met 30 man boven op de buitenwerken post gevat had, deswegens de allermintfe opening te geeven: men belloot dat het ten hoogifen noodzaakelijk was, ie-mand na zijne Excellentie, den Generail cr ons trom, aftezenden , en hem van dé grootheid vaa het gevaar te verwittigen; dan-y terwijl noch de Capitein, noch zijn Lieutenant hunne aanvertrouwde posten mogten verbaten y en de Sergeant noodwendig bij het volk van ons piquet blijven moest, werd mij bevolen een belloten briefjen bij den Generaal cron* strote brengen, waarin onze Capiteio  ( 69 ) den voorflag deed, en verlof verzocht, om op een zekeren verren affland, buiten het bereik van de floddermijn der vijanden zijnde, . . met zijne onderhebbende manfchappen post . te vatten, en echter op alles een waakzaam oog te blijven houden: ik had voorgenomen als de zaak niet wèl bij den Generaal afliep, te gaan drosfen, doch toen ik bij hem kwam, zeide zijne Excellentie, met een bars gelaat: Zeg aan den Commandant van het piquet, dat hij zijn post in de cafamat moet blijven houden; dat fpringt, dat fpringt — en zond mij met een Ordonnantie-fergeant mede derwaards, zo dat mijn oogmerk hierdoor verijdeld werd— zulk eene onaangenaame boodfchap verpletterde ganschlijk den moed zo wel van den dapperen Capitein, als van onzen braaven Sergeant , die nogthans alles voor de foldaaten verborgen hielden: toen da dag aanbrak begon men een weinig moed te fcheppen, fchoon het gevaar daarom nog niet verdweenen was, en zodra het uurwerk van den Capitein zeven uuren wees, verzocht ik de dagwacht die ons aflosfen moest, te mogen af haaien: dit verkregen hebbende, verwijderde ik mij van onze post zo ver ik kon, om buiten fchoot te blijven, doch ik keerde met de wacht te rug: afgelost zijnde was de blijdfchap uit onze aan-  C 7° ) gezichten te leezen, maar onder het weder* keeren na de ftad, naauwlijks de Sortie de Bruinyisch gepnsfeerd zijnde, hoorden wij een vervaarlijken flag, gelijkende naar dien v.m een fpringende Mijn, en wij vernamen kort daar op, dat het onze caftma: was geweest, die met de geheele wacht in de lucht gefprongen was , weshalven wij reden hadden ons ovtr zulk een wonderwerk tot ons behoud gefchikt, dubbeld te verwonderen, en ér dankbaar voor te zijn. Onderwijlen dat het beleg van Berge op den £ootn hoe langer hoe fterker door de belegeraars voordgezet werd, had de Prins van Waldek het Veldheerfchap over het Bollandfche leger nedergelegd, en was in het gebied opgevolgd door den Graaf van Swartzenburg, die? met zesendertigduizend; krijgsknechten tot ontzet van de belegerde vesting een' aanval op hez dorp Womv ondernam : wij waren van deeze onderneeming verwittigd , en ftonden ailen in de wapenen, om hem bijtefpringen; doch . zijn -aanflag mislukt zijnde , verdween daardoor op eenmaal al onze hoop, dat de Franfche Veldmarfchalk lowenthal, het beleg zoude opl-.rceken. — onaangezien deezen ongunftigen uitflag. van zaaken, zal ik hier ter loops ge.vag rasaken van eene niet onaartige  C 71 ) bijzonderheid , welke ftaande de belegering voorviel, aangezien zij tot de krijgsoperatiën, raakende de verdediging van de ltad, meer of min betrekking heeft. Men weet dat de verjaardag van wijlen den Stadhouder Prins willbm den IV, op den ecrlten September inviel; bij die gelegenheid kwam het gantfche guarniiben , tegen den avond, in de wapenen, om dit vreugdefeest met luister te helpen vieren: acbtervolgends dit voorneemen, maakten wij den geheelen nacht zulk een ontzachlijk vuur, zo met het klein geweer, als door met de mortieren, mandjcns gevuld met granaaten, fpijkers en iteenen, in de vijandüjke loopgraaven te werpen, dat er een menigte Franfche foldaaten fneuvelden en anderen gekwetst werden: lowenthal, in de verbeelding dat er een algemeene uitval van de bezetting op dit ongewoon vuur ftond te volgen, bleef insgelijks den gantfchen nacht met zijn leger in de wapens, doch tegen den morgenftond ontdekt hebbende dat zulks het oogmerk niet was geweest, en door fommige overloopers, aangaande de oorzaak van dit voorval onderricht geworden zijnde, vergenoegde hij zig met de wachten in de loopgraaven te doen aflosfen, en van E 4  C T- J Éïieuw krijgsvolk in plaats van de gefneuvelden te voorzien. Vérfehrikkelijk was de munt waarmede het vijandlijk Legerhoofd ons de voorenftaande trék betaald zettede, zo dat de bekende fpreuk; Na lijden komt verblijden, in een toepasfelijken zin, omgekeerd hier diende opgevat te worden j want na dat de belegeraars eenige dagen achter elkander bres gefchoten hadden, welke fchoon zij nog tot die volkomenheid niet geraakt was, om er eene algemeene ftorm op te kunnen waagen, als waardoor, gelijk met volle zekerheid gebleken is, geen vier mannen in front konden pasfeeren, zo ondernamen zij , onaangezien het zelve, om na een hardnekkig en bloedig beleg van negen achtereenvolgende weeken, op faturdag den 16 September , de ftad Berge op den Zoom aan vier kanten te gelijk te beftormen: het gelukte hun in een deezer aanvallen de Lunette Zeiandia, en het Ravelein Dedem te overrompelen , en na de verovering daarvan, langs den bedekten weg door de Sortie Vileneus met een paar duizend grenadiers, binnen de ftad te rukken : het was in het krieken van den morgerftond, de dag begon pas aantebreeken, toen zij onder/een vervaarlijk oorlogsgekreic  ( 73 ) en geraas regelrecht na de markt marcheerden, en alcaar met de bajonetten op de fnaphaanen verfcheenen, tot groote verwondering van hec Hollandfcht regiment van deutz, het welk als een wonderwerk, gelijk men het van achteren befchouwd heeft, jukt dien zelfden morgen heel vroegtijdig met geladen geweer op de markt gefchaard ftond, om op haar tour na de linie te trekken; want zonder dit gelukkig toeval zoude misfchien het gantfche gainifoen in de pan gehakt zijn geweest : om kort te gaan , dit heldenregiment het geen, geduurendë de belegering, wonderen bedreven had, werd door het aanfchouwen van zulke eene onbegrijpelijke vertoning, in geenen deele afgefchrikt, maar hield met eenen onverfchrokken krijgsmoed, na losbranding van hunne geweeren, de beftormers zo lang tegen 3 dat de overige bezetting, in dertien regimenten beftaande, daardoor tijd had om in de wapenen te komen: dit gefehiedde met zulk eene ongemeene vaardigheid, dat binnen tien minuten tijds al ons krijgsvolk, reeds op de been gebragt zijnde, met de vijanden ilaags waren, en de Franfihen, niettegenftaande dezelven bereids ten getalle van twintigduizend man, zo op de walen als binnen de ftad waren gerukt, met eene weêrgaêlooze onvernE 5  C 74 > faagdheid de ftraaten van voet: tot voet, bijna vijf uuren lang, betwistten : middelerwijl dat de zaaken aldus gefchapen ftanden vleide men zig algemeenlijk dat het klein legertjen van vijftienduizend combatanten, welke tot nog toe binnen de linie en den omtrek van Halteren gebleven was, tot onze huljp zoude hebben komen opdaagen; doch zodra de oude Generaal cronstrom, in het ' bevigfte van het gevecht zig met zijn draagkoets buiten de Steenbergfche poort liet brengen, verdween alle onze hoop in rook, en de foldaaten, bemerkende dat zij te leur werden gefield, begonnen den moed te laaten zakken, terwijl de vijanden den hunnen verdubbelden, om ons uit de ftad te verdrijven : men moet nogthans recht doen aan het nooitvolprezen krijgsbeleid en de zorgen van den wakkeren Prins van Hesfen Philipsthal, dié,,-te paard zittende, zig overal midden in het vuur vertoonde, en alle menschmogelijke pogingen aanwendde , om onze vechtende foldaaten aantemoedigen, wordende dit lofwaardig voorbeeld gevolgd door alle de daar tegenwoordig zijnde Generaalsperfoonen , en de meeste Stafofficieren welken als helden ftreeden: dan, ondanks alzulke bewonderde gedragingen moesten wij echter ten laatften voor de overmagt der beftormers  ( 75 ) bukken, met een zodanig- ongelukkig gevolg, dat de vesting Berge op den Zoom , na van vier tot negen uuren tegen de Franfchen geftreeden te hebben , veroverd werd, en het groötite gedeelte van de bezetting, naauwlijks nog dertienhonderd mannen fterk, door de Steenbergfche poort, na Halter en trok , terwijl het klein overfchot van tien of twaalf pelottons, waaronder ik mij bevond, door de ftraat van Onze lieve vrouw, langs de haven, en van daar door dc Waterpoort na de Wattrfchans de retraite namen , hebben le ik van mijn pelotton Hechts een' Sergeant, en vijf foldaaten overbehouden. Wij Waren nog geen half uur binnen dé Waterfchans geweest of er vertoonde zig voor de palisfaden een Franfche Colonel, welken! uit naam van den Marfchalk lo went hal de overgaaf vaö dat fort kwam opeisfehen: de Commandant van het zelve, die geen woord ' Fransch verfrpnd, en Capitein onder het regiment van holstyn gothdorf was, verzocht een uur uitftel om zig te beraaden, onder belofte dat men een' Officier met het genomen befluit na de ftad zoude zenden, als de capitulatie plaats had: inmiddels kreeg de Colonel eenige Franfche Deferteurs die op de wallen Honden in het oog, welken hij al  C 76 3 Iportende toeriep, dat zij nog vóór den avond zouden opgehangen worden; deeze bedreiging maakte hun zo verfchrikt en wanhopend, dat zij aandrongen om terftond met één der ge. reedliggende fchepen te mogen vertrekken; alle de Officieren die, na de verovering van Berge op den Zoom , met het overfchot van hun volk in dc IVaterfchans geweeken waren, verklaarden uitdrukkelijk aan den Commandant, dat zij blijven zouden, als hij het fort wilde verdedigen; maar dat zij niet krijgsgevangen begeerden te zijn, indien hij tot de capitulatie bed uiten mogt. Na dat er met overhaasting een' krijgsraad gehouden was, werd ik als de eenigfte Officier die de Franfche taal fpreeken kon, gelast, om mij op ftaanden voet met een' tamboer na Berge op den Zoom te begeeven, ten einde aan den Franfchen Veldheer den voorflag te doen , van vrij met alle krijgseer te mogen uittrekken , of anders te hooren, welk verdrag zijne Excellentie wegens de overgaaf van het fort wilde maaken: ik moest tegen wil en dank gehoorzaamen, vermits zulks 's Lands dienst betrof, maar ik kan betuigen dat ik mij nimmer in grooter gevaar bevond, dan ilaande deeze bezending ; want de nog toomelooze overwinnaars, die aan bet plunde»  r 77 ) ren waren, begfijnsdeti en bedrijgden mij vaö alle kan een op de flraaten, waar ik door pasfeeren moest, niettegenftaande mijn tambour* volgens krijgsgebruik, geduurig appèl floegï eindelijk kwam ik gelukkig bij den Graaf lowenth al, die mij, na mij een korten poos aangehoord te hebben, met een ilreng gelaat deeze weinige woorden toebeet Mijnheer t zeg aan uw" Commandant, dat hij binnen dris uuren tijds het fort op discretie moet overgeeyen, of dat ik de gant/che bezetting over den kling zal doen fprïngm; met zulk eene onaangename boodfehap in de IVaterfchans wedergekeerd zijnde, onder geleide van zsrf Fransch onderofficier, die men tot bewaring van mijn perfoon tot buiten de Had medegaf, ftak de Bevelhebber van dat fort welhaast het witte vaandel op den wal, en werd met drie Officieren en 150 foldaaten krijgsgevangen gemaakt, na dat ik nevens de andere uitgewekene Officieren, met onze onderhoorige manfehappen en negentien Franfche deferteurs, met drie gereedliggende fchepen onder zeil was gegaan: wij landden nog dien zelfden dag in het zogenaamde Prinfeland, en begaven ons den volgenden morgen gezamentlijk vandaar na den Ouden Bosch, alwaar wij vervolgends tegen deu namiddag behouden aankwamen, nier  wéïm'g verwonderd itaande bij onze aankorilJt! alda-.r, niet alleen het legertjen van den Prins va;i Saxen Hilburghauzen, dat in de linie gelegen had, maar zelfs de geheele uitgetrokken ne bezetting van Beige opdenZoom, en onder' anderen mijn regiment, in de nabuurfehap van deeze plaats aantetreff,n. Onmiddelijk na dat deeze rampfpoedige campagne in diervoege afgelopen was , ging ons regiment, of liever het mager overfchot van dien, binnen fhiel garnizoen houden, alwaar" wij geduurendë den winter het zelve ten naistenbij weder voltallig maakten: in het volgende voorjaar bevonden wij ons onder het getal van die Hollandfche regimenten , wélke beHemd waren om de aanilaande veldtogt bijtewoonen, en wij betrokken in het laatst van de maand April onze legerplaats op de Gildfche Heide, in den omtrek van Breda, terwijl de Franfchen Maastricht belegerden. Om mij door rijkheid van ftof niet voorbijteloopen, en dus alle de gebeurtcnisfen naar rangfehikking van de verfchillende tijdperken waarin zij voorgevallen zijn, naauwkeurig te befchrijven, kan ik met geen ftilzwijgen voorbijgaan, de koddige avantuuren, waartoe de werving geduurendë den voorigen winter , dat wij ons te Thiel in garnizoen be-  C 79 ) Vonden, aanleiding gegeven had; ik was, ofider het getal van die Officieren, welken tot voltalligmaaking van het regiment van den Generaal thierry benoemd waren, ter recru* teering van het zelve, na Duitschland enverfcheidene Hollandfche plaatzen afgezonden geworden: ik begon eerst, en vervolgends nog twee anderen, te Geervlied, en in Oud Beijer* land opterichten:, en bekwam eene tamelijke! toeloop van jonge recruten, om dat ons regiment door derzelver bedrevene heldendaden over ai beroemd was, en wij zwaar handgeld gaven, hoewel de Waardgelden welken destijds binnen die ftad aangeworven werden , mij krachtig in den weg waren, om mijn oogmerk op zulk een volkomen wijze te kunnen bereiken als Ik riiijn voorgefteid had, Behalven mijn Broeder die naderhand Cadet onder het regiment van Orange Nasfau werd, had ik ten diende van de werving een Sergeant, een Corporaal, ea een paar Grenadiers medegenomen; mijn Oom en Tante, verblind op het gezicht van zulk een ontzachlijke vertoning van geknevelde krijgsknechten aan hun huis te zien, en bereids vooringenomen met mijne bevordering tot het officierfchap, waardoor zij begrepen dat ik mijn' pligt in de belegering van Berge op den Zoom betracht moesï  C è© 3 hebben, verwelkomden mij zeer vriendlijk bij mijne aankomst: te Rotterdam, zodanig dat niet aileen alle mijne voormaalige misflagen als ftudent, in 't vergeetboek gefteld werden, maar jk moest twee maanden lang, dat ik aldaar op werving was, bij hun blijven logeeren; ook betaalde mijn Oom alle de onkosten die op mijne aanflelling als Vaandrig gelopen waren} voorzag mij op zijne kosten van eene nieuwe monteering, en bepaalde voortaan tot mijn onderhoud alle zes weeken eene gelijke ibmme, als ik van het Land trok, weshalven, mijne gagie daardoor verdubbeld zijnde, ik federd een beter figuur doeg dan fommige Capitei-5 nen , die door de menigte deferteurs bedor^ ven, en in den grond geboord werden; Op zekeren, avond dat ik mij nieE in het werf huis bevond, kwam een dronken matroos, verzeld van mijne Gorporaals , aan het huis van mijn' Oom, om dienst als foldaat te neemen ^ doch zo dra hij in de gang was, trok hij zijn mes, en liep daar mede onlluimig het achteffalet in: mijn Oom en Tante vloogen van fchrik de kamer uit, en vielen van de trappen, vlak op een mand met eiëren die zij kort te vooren gekregen hadden, terwijl ik met behulp van den Corpoiaal en mijnen broeder, werk had dien fnaak te beteugelen en hec fliea  ( 8r ) mes uit de hand te Haan; ik zond hém op iraande voet na het ftadhuis in arrest, daar hij 24. uuren water én brood moest eeten, en vervolgends door den Schout aan boord van het vaartuigen waar hij weggelopen was,gebragtwerd—«■ Dat de duivel den matroos, de werving, en de gantfche kraam van jou vergulde bedelaarsberoep weg/la, riep mijn Oom toornig uit; zie daar mijn beste fatijnen japon en mijn vrouws fak, als ook mijn paruik door die verbruide eieren bedorven! <— Hoor frans, vervolgde hij, al (bottende, geen werving meer aan mijn huis! de eieren zijn te duur ventjen. Terwijl ik mij nog op de werving bevond, begaf ik mij van tijd tot tijd na den Haag, om bij mijn moeder en zuster die aldaar woon» achtig waren een bezoek afteleggen, en gelijktijdig aan den Generaal thierry verflag aangaande de gelukkige gevolgen van mijne opgedragene recruteerfchap te doen; het was bij zodanige gelegenheid dat ik aangezocht werd om voor denOverften co lig non, wel-ke kort te vooren het regiment husfaren van den Colonel franchipani in dienst van den Staat gekregen had, om zo in de Franfche als Hollandfche taal een plan opteftcilen dat aan den Prins Erfftadhouder ter goedkeuring aangeboden werd, en ingevolge van wel-' L DEEL. F  c 82 >: ke daar bi] hoofdzaaklijk was voorgeflagen geworden, om zijn corps met vier eompagnien infanterie te vermeerderen: dit ontwerp vervolgends door zijne Hoogheid aan de Staaten Generaal voorgedragen, en door dezelve goedgekeurd zijnde, was ik een van de eerften die als Capitein ter oprichting van een compagnie voetvolk in aanmerking kwam, en ook daadlijk op de nominatie daartoe gefteld werd, onder beding dat ik alvoorens zesduizend guldens voor de wapengelden en monteringen van honderd foldaaten moest betaalen, waartoe mijn Oom ten verzoeke van den Overfte colignon, zig aanftonds fchriftlijk verbond, doch nademaal de op hande zijnde vrede nog dat zelfde'jaar zijn vollen beflag kreeg, waardoor men eerder bedacht fcheen tot afdanking dan tot vermeerdering van krijgsvolk, bleef deeze zaak tot mijn ongeluk federt buiten allen gevolg, hoewel men mij beloofd had mij, tei vergeldinge van dien , tot Vaandrig in het regiment Hollandfche Guardes te voet, met rang van Lieutenant te zullen aanftellen, het geen al mede vruchtloos afliep. Ondertusfchen dat ik mij, met mijne aangeworvene recruten ten beftemden tijde, na onze betrokkene legerplaats op de Gidze Heido begeven had, in de verbeelding van geen klei-  ( §3 3 tien roem wegens mijne vólbragte Werving t® Kullen behaalen, aangezien ik van alle de werfofficieren de meeste en beste jonge manfchappen bij het regiment gebragt had, ondervond ik echter, in dit opzicht buieen den waard ge* rekend te hebben, want ik geraakte met onzen Major in zulk een hevigeri woordenftrijd, over' de affcheidgeeving van een jong en welgemaakt recrut, die de vallende ziekte had, het geen met geen mogelijkheid bij de dicnstneeming té onderfcheppen is, en waarvan hij begeerde dat ik de kosten moest draagen, of een ander man in zijne plaats bezorgen, dat, toen ik mij daartoe onwillig betoonde, hij mij zonder verdere complimenten het arest m mijn tent deed aanzeggen \ ik bragt deeze zaak ter onderzoek van den Hoogen Krijgsraad, en won kost- en fchade-loos mijn proces, echter verdroot mij dat onverdiend arest geduurendë een maan* dat het opgeraapt gefehil nog onbeflist bleef, zo fterk, dat ik verfcheidene maaien in beraad ftond om mijne demisfie te verzoeken, wanneer wij de tijding bekwamen dat dé prelimï- . naire articulen tot een aanftaanden vrede re Aken getroffen, en de overgaaf van Maaflricht daarop gevolgd was: op zekeren morgen w-rd ik door den Overfte stygkr, toenmaals het oppercommando over ons regiment voerende, F a  C U ) m zijn tent ontboden, met aanzegging dat de Graaf van slibpenbach, die als Lieutenant Generaal de ruiterij gebood, en zijn hoofdquartier bij het dorp Terheide betrokken had, mijn perfoon had gevraagd, om hem behulpzaam in het fchrijven, en als Galopin of derde Adjudant te zijn, onder verklaring, iadat verzoek te bewilligen indien ik belust was. dien post te bekleeden: ik begaf mij zonder de minfte bedenking derwaards, en verbleef het overige van die veldtogt, dat federt. een plaifier-campagne werd, in de voorverhaalde hoedanigheid hij den. Graaf van slippenback, bij wienik, behalven de vrije tafel ea. logement nog een ducaat zakgeld per. week, genoot; zodat ik met deeze voordeelen,'gevoegd bij mijne dubbelde gagie als Officier-,, die ik zo van het Land als van mijn' Oom trok,:, niet alleen rijklijk maar zelfs prachtig, kon beftaan, zonder dat onder die inkomftert. gerekend ;waren de buitenkanfen welken mijmenigmaal van den Generaal pretorius toe»vielen, wanneer ik het een of het ander gefchrift voor hem opgefteld had. Het Hüilandfche leger, fterk twee-en-veei> tigduizend] koppen 't welk tot nog toe op de. Gildze heide gebleven was, wegens de menigvuldige zieken genoodzaakt zijnde van leger-  f *5 ) •plaats te verwisftlen , ging de lasftfte 'maand •van den veldtogc in de zo genoemde LangtPraai, nabij het dorp Waalwijk campeeren, -en onmiddelijk na de vredensfluiting te Aken, dat in de maand Oftober van het jaar 1748 •voorviel, brak het gantfche leger op, en fcheidde van elkander, om zig vervolgends na ■de beftemdë 'garnizoenplaatfen te begeeven , wanneer ons regiment de ftad Deventer als zodanig te beurt viel: in die plaats waren wij -eeer gezien bij de burgerij, uit oorzaake dat 'het regiment, vóór dat de oorlog opkwam , •daar zeven achteréénvolgende jaaren in bezet©pftand over de affchaffing der pachterijen, snvoege dat men reeds toeftel begon te maaken, om de huizen der pachters te plunderen, het welk ten gevolge had dat het gantfche garnifoen, beftaande in drie regimenten •voetvolk, en één regiment ruiterij in de wa■penen moest verfchijnen, onder anderen werd ik met een piquet van 36 [foldaaten afgezonden, -tot ontzet van een pachters huis, dat door het gemeene volk beftormd werd, en fchoon ik met «en hagelbui van fteenen begroet werd, had F 3  C 26 ) ik echter het geluk, na dat er een paar fchoo» ten met los kruid gedaan waren, het gefpuis met de bajonet op den fnaphaan te verjaagen, en twee van de voornaamfte belhamels gevangen te neemen. Die oplland was naauwlijks geftild, of de geest van oproer verlpreidde zig wegens gelijke oorzaaken, als te Deventer, over het ge» heele landfchap van Twent, dat onder de Pro* vincie van Overijsfel gehoorende is: wij werden met een detachement van 300 Musquettiers en 80 Ruiters derwaards gezonden, om deezen nieuwen opftand insgelijks te dempen, en men verdeelde dit getal krijgsknechten om daarmede Goor, Oortmaarsfen , Enfchede, Oldenzaal en meer andere kleine plaatfen van dit landfchap te bezetten , alwaar de muitzucht het allermeest woedde: onder bevel van den Capitein monnet, rukte ik met 80 foldaaten van thierry, met het krieken van den dag in de laatstgenoemde plaats, daar wij ten kosten van de pachters, geduurendë zes weeken, die wij te Oldenzaal verbleeven , heerlijk onthaald werden, en alles weder tot de voorige rust bragten, zonder dat wij van het hulpmiddel der krijgswapenen behoefden gebruik te maaken. ' . Q^dmusfchen. vermaakte ik mij in gezel*  ( 37 ) fcliap van mijn' vriend de Capitein monnet, ongemeen wèl , in deeze kleine plaats, daar de gastvrijheid-buitengemeen groot is, en wij dagelijks den vrijen toegang tot alle aanzienlijke bijéénkomften van die ftad verkrcegen, behalven dat de aangenaamheid van ons verbliif in deeze verrukkelijke landftreek nog verder opgeluisterd-werd, door den overvloed van allerhande eetwaaren en verfchillende foorten van gevogelte, welke destijds aldaar zo goedkoop waren dat men ons aanbood voor zestig guldens 's jaars in de kost te neemen, mits dat wij driemaal ter week gebrade hoenders moesten eeten: monnet keerde met zijn onderhebbende manfchappen op den bepaalden tijd weder ra Deventer terug, en wij bleeven onaffcheidelijke vrienden, zo lang wij zamen gediend hebben: ik zal van het charakter en de zonderlinge levensbedrijven van deezen vermaarden partijganger alhier niet gewaagen, vermits ik dezelve volledig in de historie van den Ridder de vial befchreven heb. Ik had bij mijne wederkomst te Deventer naauwlijks een kamer in een burgerhuis gehuurd, toen wij onverwacht patent bekwamen om met het regiment binnen Kampen bezetting te gaan houden, en terwijl ik tot nog toe F4  (■ 88 ) bij afwezenheid van mijn Lieutenant de vacante en nog onbegevene compagnie, waaronder ik mij als Vaandrig bevond, geeomandeerd had, was ik verpligt de eerfte drie maanden in dat garnifoen te verblijven, eer ik op mijn beurt het groot verlof bekwam, van mij na den Haag te mogen begeeven: aldaar aangekomen zijnde, begon ik op nieuw door het voeren van een prachtige levenswijze uittefpatten ^ waardoor ik op eene overtuigende wijze toonde, dat ik, om zo te fpreeken vorstlijke inkomften te verteeren had, en keizerlijke fchuL den maaken kon; want behalven dat ik een front als een oorlogfchip, ten opzichtevan mijne kostbaare kleeding floeg, en hierdoor voor het uiterlijk voorkomen beter na een Stafofficier dan na een Vaandrig geleek, had ik boven dien een paar rojale kamers in het best van den Haag gehuurd, en mij voorzien van een livrei be-?. diende, wartinus genaamd, een vernuftige jonge van 18 jaaren oud, die bijzónder met mijne denkwijze ftrookte, en door de vlugheid van zijnen géést mij uit verfcheidene ongelegenheden wist te redden: het geval deed mij ter ooren komen dat in de buurt, alwaar ik mijne kamers betrokken had, een niet minder bevallige dan bemiddelde burgerdochter woonde, die ik meermaals voorbij mijn wo.a-  C 89 ) ïiitig had zien wandelen, zonder ha^r te kennen, of de miiifte acht op haar perfoon te flaan, maar zodra had ik niet vernomen dat haar vader voor een fchatrijk man bij zijne medeburgeren te boek ftond, of ik beval nr'jn knecht maiitinus, die ik altijd van minnebriefjens voorzag, om terftond jagt op zulk een vetten vogel te maaken: hij ondernam op een avond dat zij uit de Franfche kerk kwam, haar een van dezelven in de hand te floppen, doch zij weigerde ditmaal die aanteneemen t martinus die van zesfen klaar was, liet het daarbij niet berusten, want toen hij haar dienstmaagd een gouden ducaar, op mijn' last, in de hand geftoken had, met verzoek van den brief op het ledikant van de jonge juffrouw te werpen, was de baan klaar, dat is te zeggen dat ik- verlof verkreeg om den vol» genden avond bij de beminnelijke franc fna een heimelijk bezoek te mogen doen, zo rasch haar vader was uitgegaan, waarvan martinus mij tijdig verwittigd hebbende, ik vervolgends geen oogenblik verzuimde om van zulk eene fchoone gelegenheid gebruik te maaken. In deeze kluchtige ontmoeting moet ik zekerlijk verbijsterd geweest zijn, nademaal ik haare oudiïe zuster saartje, die toenmaals F 5  c 90 ) haar minnaar ook opwachtte, bij. vergisfing voor haar perfoon nam, en in die verbeelding haar zulk eene zielroerende liefdensverklaring begon voortepreêken, dat men er. fchier traanen over geftort zoude hebben: zij vroeg mij al boertende of ik fhpel zot was, dat ik mij verliefd veinsde, zonder te weeten op wie ik het gemunt had, en ging daar op, zonder mijn antwoord aftewachten, haar zuseer roe. pen, die, in het voorfalet getreeden zijnde, mij al fpottende eene vriendlijke berisping over mijne onbezonnene minverklaring gaf, doch ik wist dien belagcheJijken misftap bij de jonge franc in a zo wèl goed te maaken, onder voorwendfel dat de grootheid der liefde mijn verfiand genoegzaam bedwelmd had , dat ik niet alleen pardon verkreeg, maar dat ik mij beroemen kon dien avond haar hart en wederliefde gewonnen te hebben: ingevolge van onze onderlinge affpraak werd er beilooten dat ik den volgenden dag haar' vader zoude gaan fpreeken, en hem met alle mogelij. ke beleefdheid verzoeken, de verkeering bij haar te willen toeftaan, terwijl.ik intusfchen bij mijn' oom te Rotterdam, op den voordgang van ons voorgenomen huwelijk zoude aandringen; dan, in het eerfte geval geraakte ik bij den vader van francina zo onbe-  C 9- $ flagen ten ijs, dat ik in dit eerde bezoek met befchaamde kaaken afwijken moest, ge. lijk uit het navolgende verhaal, raakende het mondgefprek over dit onderwerp met hem voorgevallen, en het geen ik hier tot vermaak Wil fchetfen, blijken zal. Mijnheer b * * * ontving mijn bezoek in den eerllen opflag met zo veel onverfchilligheid, dat ik al aandonds aan den goeden uitflag daarvan begon te wanhoopen: hij bekeek mij van 't hoofd tot de voeten,, met zulk eene verontwaardiging, dat. ik daaruit noodzaa* kelijk begrijpen moest, dat mijn gegaloneerd Officiers-gewaad van een fiechte reuk bij hem, was, en het dus;mijn oogmerk, ten opzichte van de bedoelde verkeering met zijne dochter francina, weinig dond te begundigen: zonder eenig misnoegen te laaten blijken wegens de kleinachting waarmede hij mij befchouwde, gaf ik hem, na dat wij gezeten waren, met veel vrijpostigheid, of liever op een' krijgsmans toon, opening van zaaken: na dat Mijnheer van b * * * mij een poos met geduld aangehoord, en de oorzaak van mijn bezoek begrepen had, begon hij zo hartlijk te lagchen dat er zijn zwaarlijvige buik van fchudde, zo dat ik, in het denkbeeld dat hij den fpot met mij dreef, mij niet bedwingen  ( 92 ) &on 'hem vrij fchamper te vraagen , of fc§ ■het zig tot fchande rekende, dat een Officier m dienst van den Staat, om zijn dochter ufekwam? -— „ Gantsch niet", antwoordde hij, al fchertiende, ,, maar ik zoude het voor een „ groote zotheid, ja voor een doliemans werk aanmerken, dat ik mijn dochter, door haar ^ aan een' Vaandrig uittehuwelijken, naderhand „ gebrek liet lijden, en haare kinderen tot „ fatzoenlijke bedelaars maakte; en ik zoude .,, liever verkiezen haar met een' ambachtsman „ te laaten trouwen, dan haar een militair Officier, die geen capitaal bezit, en flechts ■s, van zijn foldij leeven moet, tot man te .,, geeven — Mijn lieve mannetjen*, vervolgde hij, met een fpottend gekat, „ hoe wik •w gij ^ch van uw onnozel Vaandrigs tracte. * ment> dat g'j rijklijk voor uw perfoon al* „ leen benodigd hebt, een huishouden met ,,, vrouw en kinderen onderhouden? of gij „ moest op de fchijven fluiten die zij ten hu» » wehjkkrijgen mogt —-hoor", befloot Mijnheer van B * * *; „ terwijl ik weet dat uw „ Oom in Rotterdam rijk is, laat hij u eerst ,, een compagnie, of een profijtelijk amt in 6, den burgerflaat bezorgen, dan zal ik zien r> waartoe ik befluiten moet, want gij beiv> 4eu # nog jong genoeg, om een half  ( 93 > ^"douzijn jaaren met trouwen te kunnen wacjp i> ten". Met zodanig een ontroostelijk antwoord was ik verpligt onverrichter zaake heen te gaan; ondertusfchen liet ik mij door de mislukking van deezen eerften ftap niet affchrikken, zo dra ik, onaangezien het zelve, fteeds eene bedekte verkeering met de fchoone francina onderhield, het welk ons door de uitvinding van mijn' knecht martinus, die op alle fielterijen ongemeen afgericht was, gemaklijk gemaakt werd, want hij bezorgde ons ia het huis van zijne ouders een vrije kamer daar wij twee of driemaal ter week elkander heimelijk fpreeken konden: het bleef daarbij niec berusten, aangezien ik , ter bereikinge van mijn doelwit, een keer naar Kotter dam ging doen, en mijn' Oom, door het vooruitzicht van een. fchatrijk huwelijk, zo fterk wist te begochelen,, dat ik hem ten laatften overhaalde van. den Vader van francin-a in perfoon te gaan fpreeken,. en zulks was van die gelukkige uitwerking, dat Mijnheer van b * * *, op verzoek van mijn' Oom, in de voorgeftelde verkeering met zijne dochter vooreerst bewilligde y onder die uitdrukkelijke voorwaarde, dat ons voorgenomen huwelijk zo lang uitgefteld zoude blijven, tot dat ik eene compagnie in?  C 94 } fanterlj, of wel een burgerlijke bediening vatï toereikende inkomften vóór den trouwftaac be. komen zoude hebben. Hoe dit beraamde huwelijk met franciMa naderhand tweemaalen, zo in haaren vrijsterlijken Ifaat, en vervolgends als weduwe afgeraakt is , zal ik op zijn* tijd befchrijven, hoewel in het eèrffe geval de-waarfchijnelijke beweegoorzaak daarvan is geweest, de ge* meenzaame verkering met zekere Mevrouw westenberg, een uitmuntende fchoonheid', en toenmaals weduwe van een Capitein, dia in het beleg van Berge op den Zoom gefneuveld, en alwaar de eerfte kennismaking met haar voorgevallen was; deeze jonge Dame, wier opfpraaklijk gedrag in den Haag ruchtbaar werd, bemerkte dat de Officieren die met haar omgingen, zeer koel ten Hove bejegend werden, en gaf gelijktijdig aanleiding dat ik mijn fortuin verfpeelde , den verderen toegang tot francina verloor, en mij in verfcheidene onbetaalbaare fchuldea kwam te wikkelen: onderwijlen dien ik hier een kluchtige gebeurtenis aantehaalen, welke eene bijzondere betrekking op haar perfoon heeft. Ik had op een' tijd dat mijn goudbeurs nog voorzien was, behalven Mevrouw westènberg, een' Officier van mijn regiment met  < 95 ) zijn vrouw, nevens mijn' Broeder aan mijn logement op het middagmaal génodigd, en, om mijne gasten wel te onthaal en, alles door een kok doen vervaardigen, toen wij onder het desfert de grillen in het hoofd kree^en, om met twee afgehuurde rijtuigen een plaifierpartij te gaan doen: volgends de affpraak die tu:-fchen ons genomen werd , moest ik met Mevrouw westen-bero, de rol van eenPrins en Prinfes in deeze vermaaklijke togt fpeelen, terwijl de Officier en zijn vrouw, die van Adjudant en Staatsdame bekleedden , en zo wel mijn broeder als martinus de hoedanigheid van kamerdienaar en lijfknecht verbeelden zouden : wij begaven ons mee dien prachtigen ftoet na een' voornaam loge» ment, nabij de Woerpoort te Leiden, daar ik ailerleie ververfchingen liet voordienen, wac het jaargetijde opleveren kon; doch wij be» merkten oogfchijnelijk dat onze aankomst ee^ nige verlegenheid bij den waard en waardin verwekte , zonder dat wij in dat tijditip de reden daarvan, begreepen, en ik werd niet minder ongerust, toen verfcheidene ftudenten die mij nog fcheenen te kennen, op het gerucht dat er zig een gezelfchap van aanzienlijke vreemdelingen in die herberg bevond, uit nieuwsgierigheid voorbij de fchuifraamen kwa-  C 9* ) meii wandelen, ten einde de gewaande Prins en Prinfes van Stolberg te zien: om niet bekend te geraaken , befloot ik derhalven met een ftille trom te vertrekken, welk befluit wij op ftaande voet volbragten, na men ons alvoorens het verteergelach vorstlijk had doen betaalen: korte dagen daarna vernamen wij dat de Waard met zijn gancfche huisgezin dien zelfden nacht na ons vertrek, bankroet gefpeeld had, en dat eigenlijk zijne bekommering wegens onze komst aldaar, voordgefproten was uit de ongegronde verbeelding dat wij van hooger hand gezonden waren, om zijn per* foon en ingepakte goederen, uit last zijner crediteuren± te arresteren, en vervolgends na den Haag te voeren. . Het gebeurde de laatfte maanden van mijn verlof, die ik fteeds in mijn geboorteplaats bleef doorbrengen, dat mijne zaaken, zo door de kostbaare verteering met Mevrouw westen» berg, als door meer andere geldverkwistende vermaaklijkheden, zodanig den kreeften* gang begonnen te gaan, dat ik bijna geen kans zag , om mij uit zulke eene angstvallige beilom mering te redden; want behalven dat mijn Oom, ten uiterfte gebelgd over mijn lichtvaardig gedrag, volflrekt weigerde mij met het benoodigd en te kortfchietend geld voot'  C 97 ) Voortaan bijtefpringen , zo was dé fchrandefö martinus, als uitgeput' om nieuwe vindüv gen, raakende de herfteiiing van mijne kwijnende finantie, te verzinnen ; er moest evenwel raad geichaft worden, eer ik mij weder na het regiment begaf, én zie bier de vondrijke list waarvan ik mij met een weêrgaêlöos gevolg bediende, om eene aanmerkelijke fom* me gelds in handen te krijgen , en waartoe de gelegenheid zig genoegzaam als van zelva aanbood: federt mijne verkering met francina ruchtbaar geraakt was, had men overal in de Haagfche gezelfchappen verfpreid, dat ik eerstdaags met deeze bemiddelde burgerdochter Hond te trouwen, want ik had wel •zorg gedragen om aan niemand te vertellen dat ons huwelijk afgeraakt Was, weshalvcn de goede gedachte welke men van mijn toekomen* den gelukftaat in dit opzicht opgevat hai , juist tot een hulpmiddel diende om mijnen öntworpenen aanflag te onderfchraagem Ik had, kortlings geleeden, toen ik alle hoop tot een fchielijke uitkomst aangaande mijn verwarden toeftand begon optegeeven, de vriendfchap hernieuwd mét een niijner gewezene fchoolmakkers van het Franfche kos:fchool te Foorburg, die men onlangs als leer- ling bij den juwelier t home ze geplaatst I. deel» G  C 98 ) had, om in dat beroep grondig onderweezen te worden: zijn Patroon, die eerst uit Parys kwam, werkte naar den fmaak der Grooten, en, goed van vertrouwen zijnde , kreeg hij welhaast een ongemeene toeloop van kalanten, welken hem zijne juweelen op credit kwamen afkoopen: ik bevond mij onder het getal vatt die geenen welken van zijne goedwilligheid ten rechten tijde gebruik wisten te maaken,waarin ik merkelijk geholpen werd door de voorfpraak van mijn' vriend die mijn aanftaande huwelijk met de jonge juffrouw francina, ftnaaklijk bij zijn' Patroon had weeten voortedraagen, zo datMijnheer thomeze hier door geene zwaarigheid maakte om na voorgaande ontbieding, het welk ik om meer luisters aan de zaak bijtezetten, door mijn'knecht martinus voorbedachtelijk had laaten doen, op een' morgen met een doosjen, gevuld met juweelen van allerhande foort, al zingende, op mijn kamer te komen — „ Zie daar mijn braave Officier", riep hij in verrukking uit, „ zie daar kostbaarheden naar den eerften Paryfchen fmaak, die „ uwe bekoorlijke bruid, fans dome zullen char„ meeren! — befchouw met aandacht die fu„ perbe coulan! — admireer dit overheerelijk „ paar orlktten! — let met attentie op de „ fcbitterende glans van deeze fnoerpaarhn!—  t 59 J K ëh Wat dunkt u" , vroeg hij ver vól geruis* onder het maaken van twee fprongen in mijri kamer, „ van dien briljanten trouwring ? Êoé j, een Vorst "zig wel fchaamèn om zijn hrüicl „ zulk eene onfchatbaare vereering te doen" Zor-t Mijnheer thomezé, die dingen zullen te hoog in prijs loopen, viel ik hem in de rede$ en boven dien moet gij mij drie maanden, na de voltrekking van mijn huwelijk, credit geevén, eer ik u betaaienkan — „Parbleu! is het anders ^, niet"! hernam de juwelier, mij het doosjert overreikende, „koop zé altemaal mon cHsr Ami\ j, daar zijn voor zesduizend guldens aan waar,y de hier in befloeren, en ik zal u zes maasden j, lang uitftel van betaling vergunnen". Welltaanshalvën floeg ik die aanbieding bëleefdlijk van de hand, zéggende dat terwijl de kosten van zodanige prefenten voor mij té hoog zou» den lööpart, ik mij dienvolgends vergenoegen! zoude met vöor de' waarde van 2500 gulden3 aan juweelen te konpen, waarvan terftond een, Cöntracl op eén Zegel gemaakt, en dé bëtaling van dien op zes maanden bepaald werd: de juwelier was haauwlijks na de gefloten koop uit mijd kamer vertrokken, of ik liet de gekochte juweelen tiöor martinus in de bank van leening brengen, en aldaar voor 1350 guldens beleenen 9- van welke fomme ik oogënblik!!jls G ft  C ioo ) mijne gemaakte ichulden voldeed, en nog een welgeftoffecrde goudbeurs van bijna honderd ducaaten overbehield, met behulp van welken ik den derden djg na deeze welgelukte onderneeming, mij, in gezelfchap van mijn'knecht, na het garnizoen begaf, laatende aan de zorg van mijn' Oom over, om Mijnheer thomeze wegens de betaling gerust te Hellen, gelijk die fchuld dan ook naderhand, echter wel twee jaaren daar na, buiten mijn weeten, door hem voldaan geworden is. De exercitietijd te Campen afgelopen zijnde moest het regiment, op hoog bevel, zig na Zeeland begeeven, om aldaar volgends een vastgefteld gebruik agt maanden lang te verblijven: wij betrokken in die Provincie drie bijzondere garnifoenplaatfen , en na dat de verdeling daarvan bij looting gefchied was , kwam de compagnie waaronder ik mij bevond binnen de ftad Tertholen in bezetting te leggen, alwaar mijn vriend monnet als Commandant het gebied voerde: die bepaalde tijd verftreeken weezende, verzamelde ons regiment te Berge op den Zoom, en marcheerde vervolgends na Breda, in welke niet minder aangenaame dan onverbeterlijke gainizoenplaats wij beiiemd waren, om twee jaaren te moeten verblijven: ik had ruim anderhalf jaar  C ioi ) in die vermaaklijke ftad, daar ik federt lang bekend was, en veel vriendfchap van het deftige burgerfchap genoot, zonder tusfchenpozen, en zondereen verlof van zes weeken te kunnen verkrijgen, doorgebragt, wanneer in de maand maart van den jaare 175 a, alle de Vaandrigs van de infanterie in 's Lands dienst zijnde , volgends refolutie van de Staaten Generaal der veree. nigde Nederlanden, overeenkómftig het voorgeflagen plan van Mevrouwe de Prinfesfe Gouvernante, op penfioen gefteld, en boven dien alle de Nationale Regimenten van tien tot zeven compagniën gereduceerd en verminderd werden : achtervolgends deeze militaire omwenteling begaf ik mij terftond na den Haag , alwaar ik in hoedanigheid van gepenfioneerd Officier, nog een half jaar in dienst bleef, alvoorens ik mijne demisfie verzocht. Het was in den tijd dat ik als Vaandrig nog met het regiment te Breda lag, dat het allereerfte tijdperk van het fchrijversberoep bij mij een aanvang genomen heeft, het geen van te veel aanbelang is om het verhaal daaivan in de vergetenheid te begraaven; ik ontwierp aldaar, op aanzoek van twee voornaame Gene raalsperfoonen, een Projecl tot invoering van een Contra-Auditeur in de Nationale troepen van den Staat, het welk, gedrukt zijnde, aan G 3  tkn Prins Erflladhouder ter goedkeuringe werd overgeleverd; doch door het ontijdig fterfgeval van deezen Vorst bleef zulks zonder uitwerking; hierop gebeurde het, bij gelegenheid dat zeker vrouwsperfoon als grenadier onder het regiment van feltman diende, en piet een Sergeants dochter getrouwd was, dat jk vervolgends de Bredafche Heldin, of he| leven van Maria van Antwerpen befchreef, het welk , wegens de zeldzaamheid, eene onbe« denkelijke aftrek had, m mij een fraaje Huiver gelds in den zak bragt, waardoor ik mijne fchulden te Breda bctaalen kon. Geduurendë deeze zes maanden dat ik in een zee van onberaadenheid dobberde of ik in den krijgsdienst blijven , dan denzelvcn verlaaten zoude, was ik genoodzaakt, bij gebrek aan geld en door mangel van de toegelegde jaarwedde , waarvan mijn Oom federt het geval van den juwelier thomeze mij verdoken had, mijne tot nog toe gevoerde levenswijze ?n verfcheidene opzichten zodanig intekrimpen, dat ik niet alleen uit noodzaakelijkheid mijn* getrouwen knecht martinus afdankte, maar behalven dat, mijn goud horologie, zilveren degen, en beste kleederen verpanden moest; om kort te gaan mijn gantfche overgebleven equipage belfond in een jas$ kami-  r 103 ) zool , en drie hemden, waarmede ik in den Schemeravond op een afgefchoten zolderkamertjen, en in een gemeenen achterhoek van den Haag gelegen, zonder dat het iemand merkte , ftil opkroop : dit bedelaarsvertiek , verlicht door een vengfler met vier glazen, en alleenlijk van een houten bank en een tafel voorzien, geleek volmaakt na een duivenhok, daar ik mij vier weeken lang onder den naam van hendrik c om pas zorgvuldig verborgen hield: ik had mij aldaar voor drie guldens in de week, de kamerhuur daar onder begrepen, in de kost bedeed, bij een vrouw die haar beroep maakte van potten en pannen te verkoopen, en te gelijk de post van befteedder der dienstboden waarnam: deeze hospita had twee dochters waarvan de oudfte een groote bogchel op den linker fchouder, en een' Corporaal van de garde tot vrijer had: de jongde, leent je genaamd, was zachtzinnig van humeur, welgemaakt, en buitengemeen fchoon: wij geraakten zamen eens in een vriendlijk mondgefprek, dat den grond tot een kleinen liefdehandel begon te leggen, en binnen korte dagen zodanig toenam, dat zij mij ftil het kostgeld verfchoot om haar moeder te betaalen. Vrouw 5MIT, aldus was mijn hospita ge» G4  C 10+ ) fiaamd, kwam mij op een 'morgen een bezoek m mijn duivenhok geeven: „ wel Hendrik", vroeg zij, „ wat komt gij toch hier doen, „ en wat is uw beroep?" Ik zoek een* dienst als lijfknecht, gaf ik haar ten antwoord: „ zter wel hernam zij, ik zal u die haast be„ fchikken": zij ging daarop weg, en ik floeg weinig acht op haar laatfte woorden; doch tegen den avond kwam Moeder smit weder boven, belastte mij fchielijk met haar mede te gaan, zeggende dit zij haar verbeeldde een goeden dienst voor mij gevonden te hebben: ik beefde van angst, als beducht zijnde dat zij mij misfchien brengen zoude bij die mijn perfoon en de gelegenheid mijner zaaken kende, hoewel ik in dat geval beflooten had haar te ontloopen; maar bij geluk werd ik bij een Zwitfers Stafofficier gebragt, welke na een' knecht zocht, die de fcheerkunst verltond; zo dat wij onverrichter zaaken terug kwamen: ondertusfchen had ik voor den laatllen fchelling die ik overgehouden ha3 een boek papier gekocht, waarop ik in minder dan vier weeken tijds een klein werkjen, in den fmaak van een Roman vervaardigde, het welk ik door moeder smit aan een* boekverkooper zond, die er mij aanifonds 20 ducaaten voor liet aanbieden: moeder sm.it  C i°5 5 ffond verbaasd dat Hendrik compas zo veel geld winnen kon, en ik hoorde op een namiddag, dat ik op mijn kamertjen zat, dat zij, daarover met den Corporaal fpreekende, van hem tot antwoord kreeg: Waarlijk moeder, ik geloof dat onze hencrik een knaap van goeden huize is: zo dra ik dcezen kleinen onderHand bekwam, begreep ik dat het tijd begon te worden om door middel van denzelvert mijne beflommerde zaaken te redden: in dat denkbeeld voldeed ik mijn gemaakte fchuld rijklijk bij vrouw smit, betaalde aan haar dochter leentje haare uitgefchootene gelden, onder bijvoeging van een zilveren fnuifdoos, die ik voor haar kocht, en vervolgends mijne verpande goederen gelost hebbende, begaf ik mij met het overige geld na Rotterdam , daar ik mijn' Oom in een logement ontbieden liet, met oogmerk om buiten kennis van mijne Tante met hem alleen te fpreeken, en ware het mogelijk weder in zijne gunst te geraaken. Hij kwam ten beitemden tijde op de aangewezene plaats, en na mij een half uur lang braaf over den hekel gehaald, en het zwart register van mijne menigvuldige misftappen van ftuk tot Huk ordentelijk voorgehouden te hebben, befloot hij zijne redevoering ten laatG5  ( 106* ) ffen aldus „ Wel nu Sinjeur! heeft het „ vergulde bedelaarfchap nog niet lang ge* „ noeg geduurd; en zou het niet haast tijd „ worden om uwe afgebrokene ftudie opdeAcat» demie te hervatten" ? — Ik zou niets liever wenfchen dan daarvan ontflagen te zijn, en mijn geluk op eene betere wijze, metfaanceeming van een onberispelijk gedrag, in den burgerftaat te zoeken, beantwoordde ik met een bedeesd gelaat: mijn Oom fcheen voldaan met een verklaring welke ditmaal van mijn' kant oprecht gefchiedde', en die hem eenige hoop tot verbetering van mijn gedrag deed opvatten; hoe het ook zij, dit is zeker, het gevolg van ons mondgefprek bewerkte, dat ik nog dien zelfden avond met zijn koets afgehaald, en aan zijn huis gelogeerd werd; hij voorzag mij daarop van alles wat ik noodig had, en mijne toegeftemde demisfie als Vaandrig verzocht en verkregen hebbende, werd ik zes weeken daarna naar de Hooge Schoole van Utrecht gezonden om mij verder in de oefening der Rechtsgeleerdheid te bekwaamen. Door die nieuwe verwisfeling van oniftandigheid zag ik mij, om zo te fpreeken, als in een element gebragt, waartoe ik eigenaartig gehoorde, waarom men mij het recht niet  ( 107 ) heeft kunnen weigeren dat ik fedcrt mijn verblijf aldaar door vlijtig te ftudeeren mijn beperkten tijd zo wèl waargenomen heb, dat de Profesforen, onder welken ik de Collegiën in de Rechten bijwoonde, mij dikwijls, uit aanmerking van mijne gemaakte vorderingen, aanraadde om mij als Candidaat te doen infchrijven ; doch dit voorneemen, het geen misfehien gelukt zoude hebben, werd welhaast verijdeld, door het overlijden van mijn* Oom, dat omtrent twintig maanden na mijn aankomst te Utrecht voorviel. Nademaal ik aan deeze betreurenswaardige gebeurtenis niet zonder ontroering kan gedenken, te meer om dat ik door het verlies vpn 'zulk eenen grootmoedigen weldoener te midden in de renbaan van mijn toekomenden fortuinftaat plotslijk gefluit werd, zal ik, om tegenwoordig de treurige nagedachtenis optefchorten wegens de belangrijke gevolgen welke dit fmartlijk fterfgeval naderhand voor mij te weeg bragt, mij thans verledigen tot verhaaien van een vrolijker aart, en waarvan de bijzondere onderwerpen eigenlijk nog tot de rangfehikking van het laatfte tijdvak mijner ftudentfehap gehoorende zijn. Van den aanbeginne dat ik mij te Utrecht P de Academie bevonden had, en zeer zei-  C ">8 -) den van de gewoone vacantietijden gebruik maakte, om mijne ftudie aftebreeken , of mijne vrienden in den Haag en te Rotterdam te gaan bezoeken, begaf ik mij echter, tot uitfpanning van den geest, in gezelfchap van mijnen vriend montanus, die destijds aldaar ook ftudeerde, na Amflerdam: het gebeurde onder anderen ter gelegenheid van zulk een vermaak - togtjen dat ik voor de eerftemaal in vriendfchap geraakte met den. wereldvermaarden Doétor en Astrologist, johan CHrSTOPiiORus ludeman, welke vriendfchap geduurendë bijna elf jaaren hoe langer hoe meer aangekweekt zijnde geworden, van die uitwerking is geweest, dat ik van tijd tot tijd niet alleen van deezen beroemden eeuwe* ling de hoofdzaaklijke grondbeginfelen der Astrologie kwam te leeren, maar dat men voornaamlijk daaraan te danken heeft alle de Astrologifche Werken van dien grooten Wonderman, welke ik federt onder de benaming van Meester franciscus befchreven heb, en vervolgends op zijn uitdrukkelijk bevel, vóór zijn' dood mij gegeven, wereldkundig geraakt zijn, en van welke ik naderhand ieder afzonderlijk op zijn plaats zal gewaagen. Hoe, en op wat wijze ik op een midden nacht dat ik na gewoonte aan het huis van  C 109 ) Doctor ludeman zo laat verbleven- was ï volgends zijne waarfchouwing dien geheelen nachr bij'klaar maanlicht aan het dwaaien geraakt ben, zonder vóór den vroegen morgenHond mijn logement te kunnen wedervinden, zal-ik hier niet herhaalen, aangezien men zulks volledig befchreven kan vinden in de gedrukte levensgevallen van deezen kundigen Astrologist, welken ik in denjaare 1784, eerst uitgaf; ondenüsfchen zou ik aan de'grootheid zijner weetenfchap merkelijk te kort doen, indien ik twee gedenkwaardige zaaken verzweeg, die eene volftrekte betrekking zo tot zijn perfoon, als tot zijn kunst hebben; als, in de eerfte' plaats, hoedanig de voorzeggingen zijn geweest toen hij mijn eigen Horoscoop getrokken heeft, en in het laatfte opzicht een zonderlinge ontmoeting tusfchen hem en een aanzienlijk Inboreling van de ftad, welke ik aan zijn huis heb bijgewoond, en die ik verzuimd heb in één der uitgegeevene werken van ludeman te verhandelen. „ Hoor Meester franciscus"! zeide ludeman op zekeren tijd dat ik vierdagen lang . bij hem op zijn buitenplaats te Sloterdijk gelogeerd was; „ terwijl ik onleedig blijven wil, en van daag geen Astrologifche onderzoekingen . verrichten moet, heb ik beüooten uit vriend-  ichap uw Horoscoop te trekken, als gij het goedvind: ik liet mij deezen voorflag welgevallen ^ waarop hij vervolgends aan het werk ging, en in minder dan een half uur gedaan hebbende, vermaande hij mij, om met oplettendheid de navolgende planeetkundige voor. zegg'ingeri raakende mijne toekomende lotge* Valie-n te willen aanhooren ,, Gij zult ge- ,, duurende veerri^ jaaren verfcheidene wortÜ» derbaare wederwaardigheden ondergaan ;wan„ neer de gelukken en ongelukken die over ü „ befchooren zijn, zig telkens als bij Verwis„ feling zullen vervangen; onder anderen ver„ toont uw geboorteplaneet klaarblijklijk dat „ gij tweemaal op eene voord eelige wijze * „ trouwen moet, maar onder alle de ramp„ fpoedige gebeurtenisfen, welke u ter oor5, zaake van gehouden wangedrag ftaan te „ treffen, is er geen die meerder opmerking „ verdient, dan een zwaare gevangenis vari „ dertien achtereenvolgende jaaren , waaruit gij nogthans zegen praaiende zult ontflagen Wor„ den: om intusfcben met korte woorden dë „ proef op de fom te maaken, zal ik u met „ goedvinden vah mijne vrienden de planee- ten, zonder bewimpeling zeggen, Meester è, franciscüs," befloothij, „datuwegant9) fehe levensrol eene onophoudelijke of lis*  C «! ) ver ontusfchenpozelijke eb en vloed vütt „ wereldfche worflelingen zal weezen; dat gij ,, geduurendë de fleur van uwe levensdagen „ geen rijkdommen vergaderen, echter in ee- nen ongemeen hoogklimmenden ouderdom „ rijk fterven , en een grooten naam nalaaten „ zult". De zeldzaame ontmoeting welke ik volgends mijne belofte nog verhaalen moet, en mijn perfoon eigenlijk niet betrof, was van een geheel verfchillende natuur, hoewel zij daarom onder den kring der uitgeleezene Horoscooptrekkingen van dien bewonderden planeetkenner begreepen kan worden: eën ijsfelijke donderbui, verzeld van een geweldig© regenvlaag, die op een' zomerdag voorviel, noodzaakte de meeste ftraatloopers, om hier en daar fchielijk hun toevlugt in fommige openftaande winkelhuizen te neemen, wanneer ludeman, in zijn voorkamer met mij een pijp tabak zittende te rooken , onderwijlen voorbij zijn fchuifraam een deftig Heer, met veel overhaasting, zag loopen, die desgelijks na eene bekwaame fchuilplaats omkeek : de diepdenkende Astrologist deed hem door britta beyer binnen roepen, plaatfte hem aan de tafel, en fchonk hem, om hem van de ontfteltenis te bedaaren, een glas wijn: na r  ( «a > het ofiweder : bedaard was, begon men ongS' voelig over verfeheidene onverlchillige zaakeri in gefpjek te treeden, het geen het onbekende Heerfehap na een poos in gepijns gedaan te hebben, fchielijk afbrak, vraagende daarop als irt eene foort van verwondering: „ Ben ik ,, hier niet bij Doftor lüdeman?" —Hoe kunt gij daar aan twijfelen, voerde deeze hem te gemoec, daar mijn nnam aan de post van mijn deur ftaat, en het is immers de eerfïemaal niet.' Mijnheer dat gij. aan mijn huis komt? — „ Gij heb waarlijk gelijk vader lu..4> deman" hernam hij, „ voor drie of vier .„ jaaren geleden ben ik nog eens hier g<2weest, en het geheugt mij dat gij toen de .„ Horoscoop van mijn overledene vrouw „ trokt, bij welke gelegenheid gij mij ftil in „ het oor beet, dat zij aan haar longkwaal zoude fterven, en dat ik binnen twee jaa. „ ren weduwenaar zoude zijn. gelijk ook ge. „ beurd is" — Op dit bericht g'ng lüdeman eens uit de kamer, zonder dat men wist waarom, en geduurendë zijne afwezenhcid, die al vrij lang duurde, bleef ik met Mijnheer van p * * * alleen in het vertrek, wanneer onze redewisfeling bepaaldlijk gevallen zijnde op de onbegrijpelijke voorzeggingen die de Astrologist lüdeman zo dikwerf met eene  t i*3 3 'hè beproefde kundigheid gedaan had , Mijnheer van p'***uit hoofde van die overdenking 9 mij verklaarde zig belust te gevoelen om ditmaal ook zijn eigen horoscoop te doen trekken: lu d (sman, in het voorfalet wedergekeerd zijnde, werd hem zulks voorgeflagen, en op hoop van eené góede belooning, voldeed hij gewillig aan dat verzoek: hog geen twintig minuten haaien zijne Astrologifche onderzoekingen geduurd» toen hij ijlings het werk haakte* fchielijk van zijn' ftoel opftorid, en Vervolgends zijn planéetmüts op den grond Wierp, roependé tweemaal, overluid: Pak ü yan hier Mijnheer! — Ga lerflond na uw huis, want uw woonplaats 'Mat tti den brand! Wij verbeeldden ons in den eerften opflag dat de planeetbefchouwer begon te raaskallen, of dat hij Mijnheer P * * * door zijn wóest gefchreeuw bang wilde maaken, maar wanneer hij daarop even fterk bleef aandringen , begreepen wii dat het ernst moest zijn, en terwijl Mijnheer van p * * * van fchrik zonder hoed wegliep, om dé waarheid van dien te onderzoeken , hoorde wij ruim een half uur daarna dat er in het huis van een Suikerrafinadeur op de Piinfegraóh/t brand ontdaan zijnde, hetzelve voor ten gedeelte door de vlamme ver- ï. DEEL*  C 114 ) Honden was, doch dat menden verderen voordgang daarvan nog tijdig gefluit had. In een van deeze plaifiertogten mij wederom te Amfteldam bevindende, bekroop mij de lust om voor de eerftemaal het fpeelhuis van den beruchten coo de slaaf, het welk te dier tijd voor het prachtigfle van alle de ipeelhuizen der ftad gehouden werd, te gaan befchouwen: ik moet zonder achterhouding, en zonder mij met het kleed van veinzerij te bedekken , rondborstig bekennen dat ik niets behaagelijks, bekwaam om mijne zinnen te ftreelen in deeze vertoning vond, en dat, hoe zeer ik altijd een beminnaar van de vrouwlijke fexe geweest ben, mij federt mijne jongelingfchap fteeds de walg geftoken heeft gehad van zulke gerievelijke meisjens welke haare bekoorelijkheden aan de meestbiedenden te koop vei. len: ondertusfchen ftond ik verbaasd optekijken van in deeze verzamelplaats der Amfteldamfche zwierbollen den makelaar fremyn, dat een neef van mijn overleeden Oom, en een bejaarde vrijer van ruim 55 jaaren oud was, te vinden ; hij was niet minder verwonderd dan ik, van mijn perfoon aldaar zo toevallig te ontmoeten, en fcheen daar over eenigzlns 'verlegen te zijn: na dat hij mij ter loops het  C «5 ) rouwbeklag wegens het fterfgeval van mij»! Oom gedaan had, vroeg hij met zijne aangeborene vrolijkheid, onder anderen, hoe ik het als ftudent maakte, en of ik haast tot Advocaat gepromoveerd Hond :e worden? Ik gaf hem daarop te kennen, dat ik mij voor het tegenwoordige nog in de onzekerheid bevond hoedanige befchikkingen mijn Tante in het vervolg, ten opzichte van mijn perfoon, zoude gelieven te maaken: wij fcheidden van elkander onder affpraak dat ik hem den volgenden morgen een bezoek aan zijn huis zoude geeven, vermids hij voorwendde dat hij mij noodzaaklijk fpreeken moest: ik verfcheen dan op het beflemde uur, en na dat wij lang al fchertzende over het ftudentenleven gepraat hadden, zo dat hem-daaruit mijnen beknelden toeftand van geldloosheid ten volle blijken kon, haalde de makelaar fremyn een groene zijde beurs, gevuld met goudgeld, uit zijn japon: Zie hier vriend kersteman, zeide hij op een gulhartige toon, 80 ducaaten die ik u noch geef noch leen , 'maar welke gij zo lang behouden kunt, en mij niet eerder zult weder~ geeven voor dat gij als Advocaat een paar vette boeren geplukt zult hebben. Ik was zodanig verrukt van blijdfchap wegens zulk een edelmoedige weldaad, dat mij uitdrukkingen te H 2  ( "-5 ) hort fchooren om hem mijne fchuldige dankbetuiging daarvoor evenredig te kunnen doen:, met deeze gevonden fchat ogenblik! ijk na. Utrecht vertrokken zijnde, ging ik bij mijne aankomst aldaar een bezoek geeven aan mijn' vriend montanus, dien ik in een zeer mistroostig humeur aantrof, uit oorzaake dat hij door den kok en zijn' hospis,voor zestig guldens gemaand werd: zonder lang te draalen fchoot ik hem dat geld, en wij vermaakten ons vier dagen lang in een chais met twee paarden befpannen,. na Maars/en, Breukelen, Loenen, en meer andere omliggende dorpen te rijden, tot • goedmaaking van alle welke plaifierpartijen ten minnen honderd guldens van de ontvangene gift van den makelaar fremy/n fpringen moesren. De overige tijd dat ik nog op de Academie te Utrecht verbleef, gevoelde ik wel degelijk de uitwerking van de verregaande zuinigheid mijner Tante, in alle de bijzondere betrekkingen welke tot het voeren van een ordentelijke levenswijze als ftudent noodzaakelijk waren; want zij befnoeide niet alleen van alie kanten de maandlijkfche inkomtten of het gewoone zakgeld dat mijn Oom mij toegelegd, en dat ik ook geduurendë zijn leven genoten had, maar zij deed mij boven dien aanzeggen das  C "7 ) mijne promotie voor eerst nog uitgedeld zoude blijven, tot dat zij nadere fchikkingen aangaande haare huishoudelijke zaaken gemaakt had, onder bijgevoegde verklaring, dat ik inmiddels voor mijn eigen bedaan moest zorgen : zodanig een onverwachte aanzegging klonk mij als een donderdag in de ooren, en ik kan, zonder mijne toenmaalige omdandigheid door de verzonnen uitvlugten te beglimpen, onmogelijk verzwijgen dat zulks de voornaamde oorzaak is geweest waar door mijn hoofd op den hol geraakte, het geen van dat gevolg was, dat ik buiten verlof of toedemming van mijne Tante de Academie terdond verliet, en mijn verblijf voor de zes zomermaanden in het vermaaklijk dorp Maarsfen nam , alwaar ik middelerwijl het fchrijversberoep weder hervattede; want ik befchreef aldaar, behalven de levensgevallen van den Ridder de vial, die van jacob campo weyerman, en van den Graave van slippenbach, welke mij goede winden aanbragten, en onbedenkelijk veel aftrek hadden; nog een maandwerkjen de Reizende Staatsman genaamd , voor een' Boekverkooper te Utrecht, dat geen minder opgang maakte, en door middel van welke ik bij aanhoudenheid ordentelijk zoude hebben kunnen beftaan, indien mijn BoekverkooH3  C "8 ) per tot mijn ongeluk onder het afdrukken van het derde ftuk niet ware komen te overlijden. Zo dra de zomer verftreeken was , befloot ik mijn vaste woonplaats te Rotterdam te gaan neemen, en ik ging vervolgends; als commefaal inwoonen, bij een' Doctor in de Medicijnen, die nimmer door zijne kunst een patiënt vermoord had, als nooit geen kranke perfoonen bediend hebbende; ondertusfchen was Mijnheer óver schuur een hups {lag van een man, die buiten zijn beroep groote kundigheden in de taalgeleerdheid en wijsbegeerte bezat, weshalven wij zamen in eene vertrouwelijke vriendfchap leefden: hij was tot den ouderdom. van 52 jaaren ongetrouwd gebleven, om erfgenaam te worden van een hoogbejaarde Tante die hem overleefde: geduurendë 24 jaaren huisgehouden hebbende met zekere juffrouw celiüs, met welke hij wettig verloofd was , en waarbij hij een kind verwekt had, dat destijds als dienstmaagd bij hem woonde: ik zal in het vervolg meer gelegenheid hebben om het charakter van dit ondraagelijk fchepzel, dat doorgaands tweemaal daags door dronkenfchap half zinneloos fcheen, nader aftefchetzen ; terwijl ik voor het tegenwoordige behoor aantemerken dat, mijn Tante, federd mijn verblijf aldaar, te Haarlem he>  C "9 ) trouwd zijnde, v.n de voorgeftelde promotie tot het Advocaatfcba? niet meer gefproken werd, hoewel ik, onaangezien het zelve, zo veel opgang te Rotterdam met de praétijk began te maaken, dat ik, fchoon ongepromoveerd zijnde, rijklijk mijne verteeringen daardoor vinden kon , doch ten laatfte in een Rechtsgeding van aangelegenheid met eenen weêrgaêloozen voordeeligen uitflag onder de hand gewerkt hebbende, was het uit aanmerking van dien dat de welgeftelde koophandelaar die ik bediend, en welke zijn proces met de kosten gewonnen had, mij uit eigene beweegingen zonder daartoe aangezocht te zijn, 500 guldens ter leen voorfchoot, onder voorwaarde dat ik hoe eerder hoe liever mijne bedoelde promotie tot Doctor in beide de Rechten moest gaan voltrekken. Ik verzuimde geen oogenblik tijds om te voldoen aan een beding dat volmaakt met mijn oogmerk ftrookte, en ingevolge van dit beraamd ontwerp, begaf ik mij na Harderwijk, daar ik na zes weeken Candidaat geweest te zijn, en dagelijks twee uuren lang de private lesfen bijgewoond te hebben, vervolgends door den Hoogleeraar pagenstecher, dien ik tot mijn' Promotor verkozen had, als Do&or Juris gepromoveerd werd. H 4  Tot hier toe waren mijne lotgevallen van dat aanbelang niet geweest om er het vooruitzicht van een aannaderenden gelukftaat, die beflisfende was, op te kunnen bouwen; maarfedert dat ik de waardigheid van Advocaat voor de Rechtbank wettig bekleedde, geheel andere denkbeelden dan voorheen aangenomen hebbende, begon ik eerst te begrijpen hoe noodzaakelijk het was, om mij voortaan te bepaalen tot het vlijtig waarneemen van een beroep, *t welk ongerneene voordeden beloofde, als men op eene gefchikte wijze van zij. ne talenten en verkreegene kundigheden in de Rechtspleging gebruik weet te maaken: wa^ zal ik meer zeggen! mijne bedoelingen in zulk een oogpunt befchouwd, geleeken nog verder te gaan, want ik voorzag, als door een vergrootglas, dat in deeze roem verkrijgende loopbaan de deur tot een goed huwelijk misfehien ten zijnen tijde ontflooten zoude worden: beftuurd door foortgelijke overweegingen welke onwederfpreekelijk ter bevordering van mijn fortuin moesten zamenlopen, is het dienvolgends niet te verwonderen , dat ik federt mijne voltrok kene Promotie, alle mijne geestvermogens infpande om in mijn aangenomen beroep een vèrklinkenden naam buiten den kring der gemeene verïïanden te maaken,  meer om dat ik van dien tijd af, op mijn ei* gen wieken drijven moest. Om den zamenhang mijner aaneengefchakelde levensbijzonderheden te vervolgen, zal het niet ongefchikt zijn te verhaalen alle de merkwaardige ontmoetingen welke, geduurendë ruim twee jaaren dat ik als praftiferend Advocaat te Rotterdam woonachtig was, aan het huis van Doctor o v er sc h u u r, mij bejegende: juffrouw celius die zo lang zij niet dronken was krachtig de gezelfchappen beminde, werd dikwijls door een1 voornaam burgerman en zijn vrouw, gelijk ook door hunne twee bekoore. lijke dochters bezocht, en de goede overschuur was nooit beter in zijn fchik dan wanneer hij met zijn Bijzit een tegenbezoek aan deeze vertrouwde vrienden moest geeven, als verzekerd zijnde dat zij er op de avondportie treffelijk onthaald werden: een winteravond dat ik nevens onzen Doftor en juffrouw celius ten huize van deezen burgerman genodigd was geworden, zag ik voor de eerftemaal het beminnelijk jansje, zijne jongde dochter, wier verrukkelijke fchoonheid, betoverachtige hoedanigheden, en vlug verftand, op het eert fte aanfchouwen mijn hart zo geweldig overmeesterden, dat ik van dat oogenblik af fmoorMjk op haar perfoon verliefd werd, en hier-;  door in eene foort van bedwelmdheid verviel, waaruit ik fchier den gantfchen avond , wat. moeite ik ook aanwendde, niet geraaken kon, zo dat Doétor overschuur, in de verbeelding dat ik een hartbevanging gekregen had, mij al een aderlating begon aantmaden: hoe bekneld en zwaarmoedig de werking der liefde mij ook maakte, moest ik inwendig lagchen over de kwalijk geplaatfte voorzorg van deezen onbedreven Esculaap, die mij, t'huis gekomen zijnde, nog tegen wil en dank dwong om een paar lepels conferf van vlier met een kom heeten rhijnfchen wijn tot een zweetmiddel te moeten gebruiken : ondertusfchen veroorzaakten de muizenesten die mij het hoofd overlaadden , dat ik een flapeloozen nacht doorbragt; doch den volgenden morgen heel vroeg opgeftaande zijnde, fchreef ik daadlijk aan het be. vallig jansje, een wijdloopigen brief, houdende hartroerende uitdrukkingen , welke de grootheid van mijne liefde voor haar perfoon onbewimpeld afmaalden, en ik trof het geluk van haar die zelf ftil in de hand te kunnen floppen, toen zij een morgenbezoek bij juffrouw celius kwam doen; dan,alhoewel die brief onbeantwoord bleef, verklaarde ik mij mondeling vrij nadrukkelijker bij gelegenheid van een wandeling die wij met haare Ouders en  C «3 ) ons huisgezin op St. Nicolaas avond deeden, om het vermaak te hebben van de opgefchikteKoekebakkers winkels te bezichtigen, en dit mondgefprek viel zo gunftig uit, dat zij mij verlof gaf om de toeftemming van haare Ouders nopens onze voorgeftelde verkeering te mogen vraagen; ik vroeg, en bekwam na een kort beraad den verzochten toegang tot haar perfoon van haaren vader, gelijk ook naderhand de bewilliging van mijne moeder, ten einde mij door fchriftlijke trouwbelofte aan jansje te kunnen verbinden, dat onmiddelijk vol* bragt werd. In zodanige voordeelige zaaksgefchapenheid ftond het geval van mijnen liefdehandel met het beminde voorwerp , terwijl ik hoe langer hoe meer opgang in de practijk begon te maaken, zo dat ik geld genoeg won om ordentelijk en onbezorgd van mijne behaalde winften te kunnen beftaan, wanneer mij twee buitenlandfche bezendingen, het laatfte jaar van mijn verblijf te Rotterdam werden opgedraagen, welke beiden aanmerkelijke vergeldingen beloofden, en ook opgebragt hebben; de eerfte, in het voorjaar ingevallen zijnde, was een reis na Parys, en had tot oogmerk om er een zeldzaam proces van een voorbeeld*  C "4 3 looze natuur voor het Parlement aldaar te hooren bepleiten, en daar van nauwkeurige aantekeningen te houden: de laatstgenoemde bezending die ik in het najaar volbragt, was na Groningen gericht, en beftond om wegens het verfchil dat tusfchen die Provincie en Holland over de zo veel geruchtmaakende zaak van den Koopman roeiers voorgevallen was, een plan van vergelijk met de Gecommitteerden van Groningen te beraamen. Alvoorens ik mij ter voldoeninge van de opgedragene lastgeeving, voor de tweedemaal na Parys begaf, had ik mij, onaangezien het Ad' vocaatfchap te Rotterdam van tijd tot tijd derk roenatn, en mij veelvuldige bezigheden verfchafte, daande mijn verblijf aldaar niet minder op het beroep van Autheur toegelegd, want ik ontwierp de laatde wintermaanden, behalven de Historie van den Pretendent vzx\ Engeland, en levensbedrijven van den Ridder de pollion, kort na het overlijden van Doctor lüdeman, de Spiegel der Wereld, of de Geheime Waarneemingen van deezen bewonderden Astrologist, bedaande in twaalf Brieven, waarvan de eerde druk ten getale van 2200 Exemplaren binnen vier maanden tijds, niet alleen verdebiteerd werden, maar  r i*5 ) welk gefmaakt werk in laacer tijd zulk eeti onnoemlijken aftrek had, dat het nog zesmaal is herdrukt, en uitverkocht geworden. Ondanks een verloop van meer dan veertien jaaren, federd ik mij de eerdemaal te Parys bevond, fcheen ik er echter bij mijne aankomst geen onbekend vreemdeling meer te weezen, nadien mij nog alles geheugde wat ik in mijne vroege jongheid aldaar befchouwd en waargenomen had, hoewel ik in eenen rijper ouderdom van bijna 3a jaaren alles met een meerder bedaarde oplettendheid onderzocht; mijn eerde werk bedond om bij mijn ouden vriend rougemont en charlotta, die za» men lang getrouwd, en bereids verfcheidene kinderen verwekt hadden, een pligtfchuldig bezoek afteleggen : zij waren verblijd van mij andermaal in deeze hoofddad te zien, en Mavrouw rougemont noodigde mij om een gedeelte van den zomer op haar landgoed, dertig uuren van Parys gelegen, te gaan doorbrengen, maar mijn üjd was ditmaal te bepaald om van haare beleefde aanbieding gebruik te kunnen maaken: ondertusfchen fpande ik mijn uiterde vermogen aan, o» de beide Holland» fche Advocaaten, welken mij in deeze reistogc vergezelfchapt hadden, ten einde nevens een menigte buitenlandfche Rechtsgeleerden s daaf  C 1*6- ) gekomen om het beruchte geval voor het Parlement te hooren bepleiten, alle mogelijke tijdkortingen te bezorgen, geduurendë dut wij te Parys verbleven , hun gelijktijdig waarfchouwende voor de gevaarlijke ontmoetingen waaraan de vreemdelingen fomtijds door een losbandig gedrag, in dee^en vermaaklijken zetel van het Franfche Rijk, bloorgeireld zijn. Ik moet hier als bij herhaaling gewag maaken da:, toen ik op mijn aankomst te^rvj een paar geftoffeerde kamers bij een' kleermaaker van het Hof, in de wijk van St. Euftache betrokken had, ik mij daadlijk voorzag van een van die huurknechten welke door de Regeering van de ftad aangefteld worden, om de vreemdelingen te bedienen, en dat het mij daaromtrent als een zonderlinge zaak toefcheen, dat men mij in die hoedmighe-id een perfbon ter oppasfinge bezorgde, welke mij voorftond meer gezien te hebben ; hij bekeek mij ook van zijn kant met veel aandacht, en vroeg mij vervolgends of ik niet die zelfde Hollandfche Heer was, welke hij over veertien jaaren nog eens had bediend? op deeze vraag herkende ik niet zonder verwondering mijn geweezen lijfknecht louis, welke, volgends zijn verhaal, federd getrouwd zijnde, deeze ftadsbe-  ( «7 O diening waar van hij ordentelijk beftaan kon, door vobrfpraak en bewerking van een En-> gelfchen IVJilord had gekreegen: nademaal ik mij alle dagen regelmatig in de Raadzaal van het Parlement des morgens van negen, toe des namiddags ten drie uuren bevinden moest, bleef er gelijk gemaklijk nategaan is geen an« deren tijd overig, dan na het gehouden middagmaal om de avondvermaaklijkheden bijtewoonen, waartoe inzonderheid de ingevallene. vas-tenavondsverlustigingen, van welken de Pary* zenaars doorgaands ongemeen veel weiks maaken, onze oogmerken in dat opzicht kwamen te begunftigen: men zal ligt begrijpen dat de Opera, de Franfche en Italiaanfche Schouwburgen, gelijk ook de gemaskerde Bals, als onder de voornaamfte uitlpannirigen behorende, destijds niet vergeeten Werden , en het was ter gelegenheid van het laatstgenoemde divertisfement, waarbi] ik, in gezelfchap van Mijnheer en Mevrouw rougemont,'en mijne twee jonge reisgenooten,den gantfehennacht in een vermomd gewaad op verfcheidene Bals verfcheen, dat ons het navolgende aanmerkelijk geval ontmoette, het welk ik waardig oordeel hier omftandig te verhaa'en. Alle of liever de meeste deftige huizen van de voorftad St. Germain, alwaar de beste verza-  C 128" ) melplaatfen der vastenavondsvrolijkheid fcheenefl gehouden te worden, het grootfte gedeelté van de nacht afgelopen hebbende , kwamen wij ten laatften in het Hotel van den Spaanfchert Gezant, alwaar wij zulk een talrijke toeloop van gemaskerde perfoonen, in drie bijzondere danszalen, aantroffen, dat er bijna voor een aanfchouwer geene mogelijkneid was om in een van dezelven eene gefchikte zitplaats te kunnen krijgen; wij beflooten derhalven hoe eerder hoe liever vandaar te vertrekken, en met onze gereedflaande huurkoetfen, die wij op den hoek van de flraat De baak gelaten hadden, na de wooning van rougemont te keeren, toen ik met hem en zijne Gemalinne door de menigte rijtuigen aldaar vergaderd zijnde, bij vergisfing in een verkeerde koets flapte, waarvan het porder openftond, terwijl mijne twee jonge reisgenoten zig met de hunne na hun logement begaven: de koetfier in het denkbeeld van zijn eigen volk ingeladen te hebben, en zo min als wij dien misflap befpeurende, bragt ons na meer dan een half uur verfcheidene ftraaten fnel doorgereeden te hebbeH, eindelijk voor een aanzienlijk huis, daar hij ftil hield: uitflappende bemerkten wij te laat onzen misflag, gelijk ook de koetfier die terug moest rijden, om het  het achtergebleven gezelfchap te gaan afhaaS leh: ónderwijlen werden wij met vëel beleefdheid in een prachtig vertrek geleid, van allé kanten met brandende wasehkaarfen verlicht, daar wij öen uitgekipte bijéénkomst van Heeren en Dames aan fpeeltafels vonden zitten: men kortswijlde^ een poos langi over de vergisfing welke ons derwaarts gevoerd had, en na dat ons vcrvolgends allerleie verversfehingen voorgediend waren, bewoog men ons aldaar zo lang te blijven vertoeven, tot dat het verwacht wordende gezelfchap der jonge lieden zoude aangekomen zijn , ten einde ons van die zelfde huurkoets ter wederkeeringe naar het huis van rougemont te kunnen bedienen; om kort te gaan, de koets kwam, en twee Heeren met hunne vrouwen traden daarop in de zaal, alwaar zig het overige gezelfchap bevond. Onuitfpreekelijk was mijrte verbaasdheid, en niet minder die van Mevrouw rougemont, toen wij in een der twee binnen getredene Dames aanftonds louiza, de jongde dochter van mijn gewezen Hospis berger herkende : zij doeg een nijdig oog op haar, die zij voor deeze onder de benaming van william zó fterk bemind had, en wij 'vernamen van iémand van het gezelfchap,. dat zij federd vier I. DEEL. I  C 130 ) jaarerr met een rijken Fabriqueur te Parys getrouwd . was: de trotfche behandeling en de fpijtige uitdrukkingen waarvan louiza zig, niet bedwingen kon uit weerwraak gebruik te maaken , om Mevrouw rougemont te mishaagen, verhaastten ons vertrek; ik ging, haar den volgenden namiddag een bezoek geeven; zij ontving mij bovengemeen vriendlijk,, en wist mij te zeggen dat brittonville? en haar vader overleeden waren, en dat haar oudfte zuster, j.eannette, die van haar verftand ongelukkig beroofd geraakt was, nog, werkelijk in een krankzinnighuis opgelloten zat. Het wonderbaar en onvoorbeeldelijk pleitgeding waarom ik na Parys gezonden was r en waarvan men alle de zamenlopende bijzonderheden in een van mijne RechtsgeleerdeWerken volledig aangetekend kan vinden, genoegzaam ten einde gelopen zijnde, begon ik,, fehoon wat ontijdig, te bedenken dat ik tegen de wetten der vriendfchap zoude handelen, indien ik langer verzuimde om onder andere' bij mijne voormaalige vrienden Mijnheer en Mevrouw heyne, een pligtfchuldig bezoek; afteleggen, en het was ingevolge van zodanige overdenking, dat ik op een avond mij met een huurkoets derwaards liet. brengen  örrï aart deeze Dame en haar" man eene onverwachte vifitc te geeven, ter beglimpinge' van mijne onachtzaamheid voorwendende, dat ik pas twee dagen mij te Parys bevonden had: Mevrouw heyne verwelkomde mij met opene armen, en haar rouwgewaad deed oog* fchijnelijk blijden dat zij weduwe geworden was, hoewel zij mij mondling verhaalde, dat haar Gemaal nog maar korte maanden geleden in eenen hoogen ouderdom geftorven zijnde, haar tot univerfeele erfgenaame van zijne fchatrijke nalatenfchap had benoemd: het geen in deeze opmerkelijk is, bellend voornaamlijk hierin, dat Mevrouw heyne mij haar huis, de vrije tafel , en bovendien een jaarwedde van duizend Franfche Livres aanbood, in gevalle ik bij haar, zo lang zij ongetrouwd bleef, rot gezelfchap wilde inwoonen; doch ik bedankte haar voor die vriendlijke aanbieding,als andere oogmerken hebbende, en nog wettig met jansje te Rotterdam verloofd gebleven zijnde. Parys verlaatende, zodra mijne zaaken aldaar verricht en geheel afgedaan waren, vertrok ik daarop met mijne beide toegevoegde reisgenooten, met de gewoone postkoets na Rysfel, om ons vervolgends vandaar na Holland te begeeven: onderweg gebeurde ons eene ontmoeting I a  r 132. y die van te veel belang' is om onaangeroerd1 te blijven, aangemerkt ivij daardoor in zulke onaangenaame omflandigheden geraakten, die veroorzaakten dat de voordgang van onze reis 36" uuren opgefchort bleef: om tot de worteloorzaak van dit zeldzaam geval opteklimmen,. dient men vooraf te weeten dat de Franfche Kroon zig toenmaals op nieuw met Engeland in oorlog bevond, en dat geduurendë deezen zevenjaarigen oorlog, waarin de meeste Mogendheden van Europa gewikkeld waren.,, de Republiek van Holland de neutraliteit aangenomen had: men wantrouwde in dit tijdsgewricht de meeste reizende vreemdelingen, vermits men volzekere berichten gekregen had dat er verfcheidene vijandlijke fpionnen op weg waren, om de krijgstoerustingendie in Frankryk gemaakt werden, heimelijk te befpieden: in dat denkbeeld werden zulkevreemde perfoonen tegen welken men eenig achterdenken opvatte*]©, nauwkeurig onderzocht, en dit bragt waarfchijnelijk ten wegedat wij bij onze aankomst te Rysfel, altemaalrin ons logement gearresteerd, en met een gewapende wacht van krijgsvolk na het Raadhuis' gevoerd werden : ik had mij uit voorzorg van een paspoort van den Hollandfchen> Ambasfadeur berkenrode, voor mijn,  t *33 ) iperfoon , en mijne bijhebbei: de reisgena*» ten voorzien, doch die kon mee beletten dat "wij driemaal achter elkander fcherplijk ondervraagd werden : na dat deeze onderzoekingen afgelopen, en wij onfchuldig bevonden -waren, volgde ten laatften onze onrflaging dre wij kost- en fchade-loos verkreegen, hoewél twee buitenlandfche Heeren van ons reisgezelfchap, op welken fterke verdenking viel van flaatsverfpieders te weezen , aldaar in hechtenis, tot nader bevel van het Franfche Hof moesten verblijven, zo dat wij alleen onze reis over Gent, en Antwerpen , naar Holland vervolgden. Men kan gemaklijk begrijpen dat onmiddelijk na mijne wederkomst te Rotterdam, mija eerfte werk was om jansje en haare ouder» te gaan bezoeken, en ik ftond niet weinig veriteld van te verneemen, dat haar oudfte zuster, ftaande mijne afwezendheid, de bruid geworden zijnde , na haar voltrokken huwelijk eerstdaags met haar'' man naar de ftad Nymegen in Gelderland ftond te vertrekken: het was mij echter niet heel aangenaam te ondervinden dat mijn practijk als Advocaat, federt de Paryfche bezending, merkelijk verlopen fcheen , zo dat ik al berouw gevoelde van -sKij uklandig begeeven te hebben: met dit alles I 3  C 134 ) is deeze verflauwing in mijne beroepzaaken de aandrijvende oorzaak geweest,, welke mij tot het befluit deed overhellen, om de voorgeflagene commisfie naar Groningen aanteneemen, waartoe voorzeker het lokaas ter behaalinge van groote vergeldingen a wel de voornaamfte drijfveder was: achtervolgends een plan van vergelijk tusfchen de Provinciën van Holland en Groningen, dat ik met behulp van een Ha3gsch Praftifijn ontworpen had, en waatop wij ontboden waren , begaven wij ons zamen na de Hoofdplaats van Stad en Lande, alwaar wij bij onze aankomst, hoe zeer de Hollanders destijds aldaar in geen goeden reuk waren, nogthans zeer minzaam ontvangen werden : ondertusfchen dat men ter bijlegginge van de gereezene verfchillen, onophoudelijk werk* zaam bleef , en het gefloten verdrag eerst na verloop van 27 dagen zijn vollen beflag verkreeg, wanneer de betwistwordende zaak voor 50 percent, waarvan volgends beding de betaling bij termijnen gefchieden moest, ten behoeve van de Hollandfche Crediteuren werd afgemaakt, geraakte ik door middel van Mijnheer mendez, een omgevallen Portugeefche Jood, die een doorfleepen verftand bezat, toevallig in kennis met de alomberuchte vrouwenbeminnaar sichte&man, gewezen pi-  r .35 j -recteur Generaal van Bengalen, toenmaals met zijne familie verblijf houdende in de Wilder-yank, in de nabuurfchap van Groningen gelegen, alwaar hij op zijn prachtig buitengoed een vorstlijke floet onderhield, en dagelijks •voor allerhande vreemdelingen, die hem aldaar kwamen bezoeken , behalven vrij logement , toegang tot zijn tafel gaf: hij bewoog mij om menige dagen op zijn Landgoed te verbüjven, terwijl hij mij wegens verfcheidene nog onbeslist hangende procesfen fpreeken moest, hoewel zijn voornaamfte oogmerk eigenlijk daarin beftond om met mij te -raadpleegen, hoedanig men de losmaaking zoude kunnen verkrijgen van vier tonnen gouds, welke ten beboeve van zijne beide kinderen op de weeskamer te Amfleldam vastftonden, en almede, geduurendë het verfchil tusfchen de beide Provinciën, als eigendommen, behoorende aan ingezetenen van Groningen, door de fchuldeifchers van Holland in beflag genomen waren : .na mij met alle zijne beflommerende zaaken be- last -te hebben, die naderhand ook naar zijn genoegen afgedaan werden, kon ik met welvoegelijkheid aan zulk een vette kalant, die mij ■binnen korten tijd meer dan een half duizend guldens falaris in den zak joeg, niet weigeren om hem tien dagen in dat aangenaam buitenl 4  C W ) leven gezelfchap te houden, na het welke Mijnheer sichterman mij m perfoon Da Groningen verzei de , bij welke gelegenheid hij de goedheid had mij zijn kostbaar en overheerlijk gebouw, dat na een klein Koninglijk paleis geleek, en op de osfenmarkt ftond, van binnen te doen befchouwen. Een zeldzaame gebeurtenis die ftaande miin verblijf aan het huis van mendez voorviel en waarlijk van gewigrige gevolgen had kunnen zijn , levert mij tegenwoordig ft0f tot een boertend verhaal, het welk denkelijk aan den leezer noch onaangenaam, noch onverfchiihg zal voorkomen, aangezien er de vrouwlijke heldenmoed van Mevrouw mendez op eene doorftraalende wijze in uitgeblonken heeft: wiï werden eenmaal in gezelfchap verzocht bij eenOfficier en zijn vrouw, met welke zij in eene vertrouwelijke vriendfchap leefde, en wij verbleeven aldaar, na de avondportie genoten te hebben tot middernacht: de dienstmaagd van m.ndez die alleen t'huis gebleven was, en gelijk het naderhand bleek wat laat op de ftoep met haar' vrijer gepraat had, fliep 0p een achterkamertjen in een afgelegen hoek van het huis, terwijl onze beide flaapvertrekken naast elkaêr zijnde, flechts door een dunnen muur afgefcheiden waren, zo dat men gemaki  C -37 } lijk verftaan kon wat er in het naastgelegen vertrek gefproken werd: hoewel wij ons daadïijk ter rust begaven, bleef ik nog een geruimen tijd wakker liggen , en na verloop van een half uur , hoorde ik duidelijk dat Mevrouw mendez, haar' man gewekt hebbende, tegen hem zeide, dat zij meende iemand op den zolder te hooren loopen: ik luisterde op mijn beurt, wanneer het mij toefcheen als of er boven mijn ledikant met zachte flappen op de kouzen gelopen werd, maar in de verbeelding dat het katten of rotten waren, floeg ik in den eerften daar weinig acht op: om kort te gaan het gerucht begon, na een' ftilfland van weinige min ut en, zodanig te vermeerderen, dat wij elkander toeriepen dat er onraad op den zolder moest zijn, en in dat begrip fprongen wij alle drie uit ons bed: Mijnheer mendez ontflak al beevende twee kaarfen, die op de tafel ftonden, onderwijl dat zijn vrouw de aschketel met het ingerekende vuur uit de keuken ging haaien, en ik van mijn kant, na fchielijk mijn' broek en kamizool aangetrokken te hebben , mij met een blanken degen wapende: Mevrouw mendez was de eerfte welke, onaangezien onze afrading, met een onverfchrokken moed en met haar aschketel voorzien de trappen opklom, 15  C -38 ) terwijl wij haar' man met de brandende kaars bezwaarelijk konden overhaalen om ons voortelichten; want met traage fchreden tot de om dertrap genaderd zijnde, bleef hij daar ftil ftaan, zeggende met een zachte ftem, dat wij ons leven in de waagfchaal ftelden, indien er yeele gaauwdieven boven op den zolder waren; in het midden van die onberaadenheid rukte ik hem een van de kaarfen uit de hand, en aldus met een ontbloten degen de trappen opklimmende, kwamen wij op den zolder waarvan wij alle hoeken doorfuuffelden, zonder iet te befpeuren dat naar eenig onraad geleek; doch ten laatften, wanneer wij op het punt ftonden van heentegaan , viel het oog van Mevrouw mendez toevallig op een grooee waschmand, die het onderfte boven lag; zij fchopte de mand omver, en toen zagen wij met veel verbazing een karei op zijne beide knieën daar onder verborgen liggen: ik zettedehemoogenbliklijk mijn' degen op de borst, onder bedreiging van hem terftond te zullen doorfteeken, in gevalle hij niet bekende of er meer dieven in huis geilopen waren: „ Houd ,, op Mijnheer", riep Mevrouw mendez, „ het is onze buurman de fchoenlapper, die ne„ gen levendige kinderen heeft"} zo dra haar man dit hoorde kwam hij met een verroesten  hartsvanger na boven loopen, om den gevangen dief daarmede den kop te doorkloven , doch toen deeze hem om lijfsgenade fmeekte, liet hij zig gezeggen, en wij bewilligden vervolgends daarin, dat hij met ons na beneden zoude gaan, na alvorens zijne zakken onderzocht te hebben, om te zien of hij ook moordgeweer bij zig droeg. In de voorkamer gekomen zijnde, ondervroegen wij hem fcherplijk over de oorzaak van zijn misdrijf; de arme man i beleed ons openhartig dat hij met zijn fchoenlappen voor zijn vrouw en negen kinderen niet meer de kost kunnende winnen, tot dien gevaarlijken ftap befloten had, met oogmerk om maar een gering ftukjen goed te fteelen, en daar voor brood, waarvan zijn huishouden in geen drie dagen voorzien was geweest, te gaan koopen; verhaalende al verder dat hij zig behendig van de gelegenheid had weeten te bedienen om heimelijk in huis te fluipen, terwijl de dienstmaagd in den donkeren avond een druk mondgefprek met een onbekend manspetfoon op de floep hield, en dat hij de voordeur opetigevonden hebbende, den zolder opgeklommen was, zonder het minfte kwaad voorneemen om iemand te beledigen of gewelddaadig te overvallen, nadien hij zig  geheel ongewapend bevond: wij namen met deeze geloofwaardige verklaring niet alleen volkomen genoegen, onder belofte van zijne misdaad zelfs voor de dienstmaagd, die nog te iaapen lag, te zullen verzwijgen, maar het fraaifte van de historie was, dat men hem een fchotel met gebak, die nog op de tafel ftond, en den voorigen morgen van het ontbijt was •overgebleven, liet opfmullen, om zijn uitgehongerde maag te ftiüen, behalven dat wijhem ieder met een ftuk geld befchonken, en daarop in den vroegen morgenftond, onaangeklaagd, na zijn huis lieten gaan, niet zonder voorgaande nadrukkelijke vermaaning, van zig voortaan omzichtig te wachten om dergelijke misdaadige bedrijven meer te begaan: ondertusfehen dat bij Mevrouw mendez goedgevonden werd om nog dien zelfden dag haar dienstmaagd, die uit onvoorzichtigheid aanleiding tot dit geval gegeven had, onder een verzonnen voorwendzel van opgevat misnoegen, haar dienst optezeggen, en daadlijk te doen vertrekken. Niettegenftaande mijne opgedragene Iastgeeving raakende de bewuste zaak van Groningen, aldaar met een gelukkig gevolg volbragt was, begaf ik mij andermaal na de Wilderverik, eer ik na Bolland vertrok, om affcheid  ( 141 ) Vïn Mijnheer en Mevrouw sichtermanV gelijk ook van zijne beminnelijke dochter te neemen; zijn Edelheid bewoog mij tegen wil en dank om nog drie dagen in zijn verrukkelijk zomerverblijf te logeeren: ik was ten deezen tijde nog geheel onkundig aangaande de bedekte gevoelens van de jonge Juffrouw sichterman, ten opzichte van mijn perfoon, fchoon ik geduurendë mijn verblijf irs de Wildenank altijd gemeenzaam met haar hadde omgegaan, en ook buitengemeen vriendlijk door haar bejegend werd; maar Mevrouw mendez, die haare vertrouweling was, en mij naderhand met haar' man een bezoek te Bommel kwam geeven, wist mij te zeggen, dat indien ik destijds bres op het hart van deeze jonge dame gefchoten had, ik waarfchijnelijk veel velds zoude gewonnen hebben, doch ik was te befchroomd om zulk eene wisfelvallige onderneming te waagen, en boven die» nog al te verzot op jansje, om zodanig; een haatelijke trouwloosheid ten haaren opzichte re begaan. Sedert mijne laatfte afwezendheid waren verfcheidene aanmerkelijke veranderingen te Rotterdam voorgevallen, die mijn perfoon betrof* fen;want behalven dat Doftor overscbtjub  C 14* 3 inmiddels aan de gevolgen van een beroerte fchielijk overleden was, en bij mijne aankomst in die ftad nog onbegraven lag, werd mij door een aanzienlijk perfoon voorgeflagen, om te Middelburg in Zeeland als Advocaat te komen praftifeeren , en gelijktijdig aldaar als Lector private lesfen in de Rechtsgeleerdheid te geeven: deeze aanbieding hoe voordeelig ook, afgeflagen hebbende, geraakte ik vervolgends in kennis met zekeren Boekverkooper, kanneman, te ZaltBommel, voor wien ik naderhand de Historie van de Hertoginne van Pompadour, en de levensgevallen van den Graave van Totlelen fchreef, zijnde met betrekking tot het eerstgemelde werkjen opmerkelijk, dat terftond na de uitgaaf genoegzaam alle de onverkochte exemplaaren, op last van den Franfchen Gezant, tegen den vollen prijs opgekocht werden: de kennismaaking met dien Boekverkooper had onder anderen ten gevolge, dat ik op zijn aanhoudend verzoek overging tot het befluit om in het volgende voorjaar een plaifier-reisjen na Zalt Bommel te doen, wanneer ik eene week bij mijn' vriend gelogeerd was, en mij middelerwijl door een? Regent van die ftad, den voorflag werd gedaan, om aldaar te komen woonen, en de jeugd  C *43 > Zo de Historie, als de Aardrijkskunde, én d® Franfche taal te. onderwij-rn; een voorilag dien ik zonder bedenken aannam. Mijne goede vrienden te Rotterdam waren zeer verwonderd over het befluit dat ik genomen had om de praclijk als Advocaat, in een voornaame koopftad, te verwisfelen tegen een post van weinig aanbelang, die in één der kleine fleden van Gelderland geen vooruitzicht tot een beter fortuin beloofde; te meer daar ik in vroeger tijd vrij voordeeliger aanbiedingen van de hand gewezen had; ja, hec geen nog verder ging, jansje en haare Ouders fcheenen niet minder misnoegd dan verontwaardigd over de partij welke ik in dit opzicht verkozen had, en het fcheelde geen duimbreed of onze Verkeering zoude daardoor afgeraakt hebben, doch ik deed haar begrij. pen dat deeze ftap misfchien den grondflag tot mijne verdere bevordering zoude leggen, en mijn perfoon langs dien weg tot een hooger beroep, het zij van Le&or of'Prof'esfor, op andere plaatfen in aanmerking kon komen: om jansje te vreden te ilellen beloofde ik, haar, in de zomer-vacantietijden, te Rotterdam, of anders bij haar getrouwde Zuster te Nymegen? te zullen komen bezoeken , gelijk ik desaangaande, volgends onze genomene affpraak, nim»  C 144 5 mer in gebreken bleef: ondertusfchen had mijd vriend kanneman^ bij mijne aankomst ré Zak Bommel, een ordentelijke kamer gehuurd ,■ en mij voor een maatigen prijs in de kost be. zorgd, bij een' Grutter, daar ik zestien maan* den gewoond heb, tot dat ik vervolgends aldaar kwam te trouwen. Ik begon in de maand Mai van den jaare 1761 aldaar mijne lesfen te geeven, en ik had geen reden om mij te beklaagen over den goeden opgang van mijn avondcollegie, geduurendë de wintermaanden, als van een tamelijk aantal deftige leerlingen .voorzien zijnde ^ invoege dat ik. van die behaalde voordeden, onderfchraagd door de winften van het Schrijversberoep, waarin ik fteeds bleef volharden, en dat ik in mijne uitfpanningsuuren waarnam, onbekrompen leeven konde; ook moet ik voor de vuist bekennen dat ik nimmer aangenaamer of geruster levensdagen gefleeten heb dan in deezen afgezonderden gelukflaat, waartoen niet weinig geholpen heefc de vriendlijke behandeling van mijn' Hospis van arkel, en zijn vrouw , die zeer gefchikte en gedienfiige lieden waren, bij welken 'ik mij als commefaal volmaakt wèl bevond: zo dra de groote vacantie ingevallen was, begaf ik mij na 2Vymegen alwaar ik wist, jansje en haar vader te  ( 145 ) - tè zullen vinden, en na drie weeken in die ftad doorgebragt te hebben, fcheiddenwij,onder affpraak dat de voltrekking van ons voorgenomen huwelijk het volgende jaar zijnen voordgang zoude hebben. Het was met een zonderling vermaak dat ik bij mijne aankomst te Bommel aan het huis van den Boekverkooper kanneman mijn ouden vriend van massau ontmoette, die federd aldaar met de Dochter van den Richter gores getrouwd was, en zig hierdoor in eene welgeftelde omffandigheid bevond, het welk gelegenheid gaf dat wij onze voorige vriendfchap hernieuwden, en doorgaands alle weekeu met elkander in gezelfchap waren: ik had nog geen halfjaar bij van ark el gewoond, of ik kreeg bericht van het bezoek dat twee goede vrienden van Rotterdam mij eerstdaags ftonden te geeven ; waarop mijn Hospita, op den bepaalden dag van hunne aankomst alle noodige toebereidzelen maakte, om hen wèl te ontvangen, terwijl ik dien zelfden morgen een wandeling ging doen na de Kluit, een herberg ongevaar een klein half uur buiten de ftad gelegen, om te zien of de Rotterdamfche beunfchipper aankwam; doch na een paar uuren aldaar vruchtloos vertoefd te hebben , keerde ik met langzaame fchreden I. DEEL. K  C i4« ) weder ftadwaards, alwaar ik bij het intreeden van de poort niet alleen alles in beweeging vond, maar met veel verwondering de brandklok hoorde kleppen; dan, nog met grooter verbaasdheid en ontfteltenis vernam ik , dat het achtergebouw van van ark el, in volle vlam ilond : in het midden van dit ongeluk befpeurde ik met veel genoegen dat door de zorgvuldigheid van mijne Leerlingen alle mijne boeken en papieren behouden waren gebleven , terwijl onder deeze verfehrikkelijke verwarringen, dat de brand nog niet volkomen uitgebluscht was, mijne beide Rotterdamfche vrienden kwamen opdaagen , waardoor ik mij in de noodzaakelijkheid- bevond van met hun naar het dorp Aalst te gaan , aangezien mijnkamer, door den brand onbruikbaar geworden zijnde, eerst moest herfteld worden; Binnen zes weeken dat alles door herbouwing. in mijn logement tot zijnen voorigen ftaat geraakt was, hervattede ik, met nog meerder opgang dan voor deezen, mijn collegie van onderwijzing dat door dit ongelukkig toevaï zo lang had moeten afgebroken worden; zodanige gunftige uitflag federt de aanvaarding, van dit mijn nieuw beroep verhinderde mij, echter niet dat ik mij in de navolgende zomervacantie, andermaal naar Nymegen begaf;.  ( H7 ) ten einde op de voltrekking van het huwelijk met jansje nog aantedringen; doch ik kreeg van haar' vader tot befcheid dat ik mij getroosten moest nog twee jaaren daarmede te wachten: dit langwijlig uitftei dat mij begon te verdrieten, mishaagde mij óp zulk eené wijze, dat ik ditmaal zeer Onvoldaan mijn affcheid van hem nam: het geen öndertusfchen wel hét meeste de bewerkende Oorzaak was* waardoor de plechtige trouwbelofte, drie jaaren geleeden met zijne Dochter aangegaan, naderhand kwam verbroken te worden, was het overlijden van een' burger Capitein der iïad Bommel, bekend voor een welgegoed ingezeten, die een zijner nichten, welke lange jaaren zijn huishouden had waargenomen, bij testament tot zijne eenige erfgenaame had benoemd , uitgezonderd fommige legaaten die zij aan zijn overige familie moest uitkeereri, eri het was op aanrading van kannëman, en zijn vrouw. welken federt lang een fteedsduu- v rende vriendfchap met deeze jonge dochter onderhielden, dat ik befiöot een kans bij juffrouw van der linden te gaan waagen, onaangezienzij toenmaals reeds doöreen menigte Pretendenten ten huwelijk aangezocht werd. Alvoorens tot dit befluit óvertegaan fchreef ik voor het laatst nog een' brief aaa den vaK a  C 148 ) der van jansje, te Rotterdam, waarbij ik hem vriendlijk verzocht om hec huwelijk mes zijne dochter binnen zes maanden tijds zonder langer uitftei te willen gedoogen, onder verklaring dat bij weigering van dien ik van alle mijne gemaakte verbintenisfen afzag , nademaal ik nu volgends alle waarfchijnelijkheid, de gelegenheid meende gevonden te hebben, om op eene voordeelige wijze te kunnen trouwen ; hierop een onbeflist en weigerachtig antwoord, met terugzending van de fchriftlijke trouwbelofte bekomen hebbende, was die. zaak daarmede eens vooral glad afgedaan. Ik liet onmiddelijk na de voorverhaalde uitfluiting die ik van Rotterdam bekwam, mee meer nadruks mijne gedachten gaan om juffrouw van der linden ten huwelijk te verkrijgen, te meer vermits ik haar overleedenen vader, eertijds Procureur en Auditeur Militair te Zalt Bommel geweest, zijnde, voorheen gekend, en verfcheidene maaien in den Haag gezien en, gefproken had;, om kort te gaan, door de goede dienfte en veelvermogende voorfpraak van mijn' vriend kanneman, en zijn vrouw, kwam ik in den jaare 1762. na eene voorgaande verkeering van tien maanden mes haar te trouwen, een geluk da: mij door foramige wangunftige benijders misgund werd,,  C H9 ) gelijk ik vervolgends, ten blijke daar van, een ftaakjen zal verbaalen. Zekeren Gommis van het Admiraliteits Col» ïegie te Rotterdam, die een Bommeler van geboorte was, met wicn ik nooit had omgegaan, en die misfchien mijn perfoon ook nimmer o-ezien had, vernomen hebbende dat ik met een jonge dochter van zijne geboorteplaats eerlang ftond te trouwen, beving de lust om zonder ander oogmerk dan kwaad tusfchen onzen vergevorderden liefdehandel te ftoken , een naamloozen brief aan de moeder van mijn vrouw te fchrijven, waarin hij mijn gedtag in zo een haatelijk daglicht ftelde, en met zulke zwarte •kleuren affchilderde, alsof ik, een befaamd lichtmis zijnde, geheel onwaardig was over een fatfoenlijke burgerdochter verkeering te maaken; dan, terwijl ik ftaande mijne verkering aan het beminde voorwerp mijn ganfche levensloop openhartig, doch naar waarheid, verhaald had, bleef zijne boosaartige toeleg daardoor buiten dc bedoelde uitwerking; mijn vrouw ontdekte mij die zaak eerst na dat wij zamen een paar maanden getrouwd waren, en ik onderfchepte naderhand, door middel van een' Boekverkooper, aan wien de zot zijn geheim vertrouwd had, dat niemand anders dan de gemelde Commis de fchrijver van deezen naamloozen brief' was K3  C 150 ) geweest: het gebeurde een geruimen tijd daarna dat hij, te Botnmd gekomen zijnde, zis met mij en veele andere perfoonen op eetf morgen in het koffijhuis bevond, wanneer ik mij van die gelegenheid bediende, om hem, wegens zijne betoonde laagheid van charaéter ,n dat opzicht, zo wakker doorteftrijken, dat hij met befcbasin.de kaaken het koffijhuis uitliep, zonder dat deeze fnoode bloodaart, de uitvoering van mijne gedaane bedreigingen durfde afwachten. Zie daar mij dan eindelijk getrouwd! een meuw tijdperk van mijn leven, voorwaar aanmerkelijk genoeg om er met een bedaard oordeel rijpe overwegingen over te maaken: ik bebouwde in den eerften opflag den trouwftaat als iet dat noodzaakelijk den doodfteek aan n"jn voorgaand zwerven moest geeven en - dus als een gefehikt middel om het gordijn te fchmven voor alle de fpoorlooze daaden welken ik tot den ouderdom van vier-en-dertiV jaaren ontusfchenpozelijk bedreeven had en mijne voornaamfte overdenkingen bepaalden zi* inzonderheid tot de herfchepping van een levensgedrag, dat ik als een getrouwd man voortaan opvolgen moest; ik begreep vervolgends, dat na zulke veelvuldige fukkelingen en omzwervingen beproefd, en eene braave vrouw  met middelen ten huwelijk verkregen te hebben, het in deeze overgelukkige verwisfeling van flaat hoog tijd werd, om door eene geregelde levenswijze mij tot een nuttig werktuig in de burgerlijke maatfchappij te maaken, hoewel de ondervinding mij op eene overtuigende wijze heeft doeh zien, dat de beste voorneemens der ftervelingen wankelbaar zijn, en door onvoorziene toevallen dikwijls te leur gefield kunnen worden. De Leótörplaats te ft Hertogenbosch inmiddels opengevallen zijnde , werd mij dezelve onder aanneemehjke voorwaarden aangeboden; doch, ten gevalle van mijn vrouw, die niet te beweegen was om haar geboorteftad te veriaaten, moest ik voor dien aangeboden post bedanken: ondertusfchen bleef ik het eerfte trouwjaar volharden in mijn Collegie te Bommel vlijrig waarteneemen, en ik ontwierp aldaar vervolgends, behalven de Boere Studeerkamer, het Nieuw Oefenfchool der Notarisfen, de Academie der Jonge Prabïïzijns, en het Rechtsgeleerd Woordenboek, waarvan ik nader gewaagen zal: de achting en vermaardheid welke mijne rechtskundige werken bij het geleerd publiek verworven, was van dien gelukkigen uitilag dat ik na ruim anderhalf jaar getrouwd geweest te zijn, tot Profesfor K 4  C 152 ) honorair en Lettor Juris door den Magnaat der fctad Heusden beroepen en aangefteld werd juist in eenen rijd dat mijn huisvrouw kort te vooren, voor de eerftemaal, van een'zoon bevallen was. Na dit beroep, onder zekere bepalingen te hebben aangenomen, aanvaardde ik deeze luisterrijke^ waardigheid, met eene redevoering, die ik m de maand September van het Jaar Ï764, in de franfche kerk te Heusden openbaar uitfprak, onder een grooten toevloed van hoorders van alle nabuurige fteden denvaards gelokt: mettegenftaande het zelve, verbleef ik daarom bij aanhoudendheid te Bommel woonen, nademaal, gelijk ik zo even gezegd heb m.jn vrouw niet belluiten kon, van woonplaats te veranderen ; hoewel dit hoog beroep mij yerphgtte federt met het geeven van Lfen m «ie laatstgenoemde ftad, te moeten uitfehei* den. Daar ontftond in het volgende jaar j76> eene merkelijke gisting en verdeeldheid tusfchen de regering en de gilden te Zalt- Bommel ter oorzaake van de aanftelling van eene open' gevallene Regentsplaats binnen die ftad £e duurende de minderjaarigheid van den Erfftad houder waarvan het recht van weérskanten hevig betwist werd; ik had mij in die zaak  C 153 ) ten voordeele van dm jongen Advocaat laurens cox, die een jaar lang mijn leerling was geweest, zodanig gewikkeld, en in het midden van deeze hooggaande partijfchap, in de Boert Studeerkamer zulke vinnige penftreeken gegeven, dat ik bij het meerder getal van de Magiftraatsperfoonen, daardoor den haat op den hals haalde: dan, aangezien het burgerfchap, of liever de gilden, fchoon de onderliggende partij zijnde, op den Landdag te Zutphen over de tegenkantingen van de Stadsregering zegepraalden, met dat gevolg, dat de bovengenoemde Advocaat cox, tot Regent van Bommel aangefteld, en vervolgends met allerleie openbaare vreugdetekenen, door de Burgerij aldaar ingehaald werd, bleef ik federt tegen allen bedreigden overlast gedekt: niet lang daarna bekwam ik een' brief van Mevrouw rougemont, uit Parys, waarbij zij mij kennis gaf van het fterfgeval van haaren man, met bijgevoegd verzoek om eene aanmerkelijke fomme gelds, die haar overleden man een geruimen tijd van jaaren geleden, aan een' Hollander van aanzienlijke geboorte, te Parys opgefchoten had, voor haar te willen invorderen; en na in deeze opgedragene lastgeeving geflaagd te zijn, eenige maanden op haar vermaaklijk landgoed te komen doorbrenK5  C *54 ) gen: met de eerfle post beantwoordde ik haaren brief, onder verzekering dat ik zonder verzuim mijn werk van haare zaak zoude maaken, maar dat ik, federt omtrent drie jaaren te Bommel getrouwd zijnde, het mij volftrekt ondoenlijk viel, om aan haar laatfle verzoek te kunnen voldoen, hoedanige gegronde verfchooning zij haar liet welgevallen , vermits mijn huwelijk tot nog toe aan die Dame onbekend gebleven was. Ik onderfchepte welhaast de toenmaalige ge. legenheid en woonplaats van den fchuldenaar, welke van mijn overledenen vriend rougemont, drieduizend guldens ter leen opgenomen had; hij bekleedde destijds een voornaam, krijgsamt in Hollandfchen dienst, en had fafert zijne aanftelling tot de waardigheid van Generaal Major, zijn vast verblijf in Am Haag genomen: ik begaf mij ter voordzettinge van deeze zaak eens derwaards, doch terwijl hij die gemrakte fchuld, onaangezien zijn daar van gepasfeerd handfchrifr, ftout bleef ontkennen , was ik genoodzaakt, hem wegens de voldoening daarvan voer den Hoogen Krijgsraad te roepen, eer ik de betaling verkrijgen kon: zo dra m:j het volle capitaal met de verfchenen intresten en de daar op gelopen zijnde onkosten, waarvan ik njkhjk mijn falaris bekwam  ( i55 ) ter hand gefield waren, bezorgde ik aan Mevrouw kougemont baar geld, door raiddel van een* wisfelbrief, welke den bankier molière op een zijner Correspondenten te Parys trok: ondertusfchen dat ik na afdoening van dit gewonnen rechtsgeding, nog eenige dagen in den Haag verblijven moest, viel er betrekkelijk tot mijn perfoon zulk eene zonderlinge gebeurtenis voor, waarvan het verhaal overwaardig is om in mijne gedenkfchriften geplaatst te worden. Men had mij overgehaald om op een fraa-! jen zomerdag in gezelfchap van verfcheidene goede vrienden een wandeling na het dorp Sckvelingen te doen, alwaar wij, na ons een poos op het Itrand verlustigd te hebben, een glas wijn in een herberg gingen drinken: het vertrek in 't welke wij ons bevonden was zo opgepropt van volk, door de menigte wandelaars wegens het aangenaame 'weêr derwaards gelokt, dat wij met ons gezelfchap, beftaande in zes perfoonen, bezwaarelijk zitplaatzen konden krijgen: onder anderen bemerkte ik dat twee Heeren, die vlak over ons gezeten waren , en aan hun gewaad vreemdelingen geleeken te zijn, mij eenen geruimen tijd met ongemeene oplettendheid bezagen, het geen mij te meer verwonderde, vermits ik mij niet her-  innererr kon, een van deeze beide perfoonen immer gezien of gekend te hebben: na dat die onbegrijpelijke vertoning, geduurendë welke zij van tijd tot tijd met een lïuurs gelaat vreezelijke blikken van misnoegdheid op mij wierpen, wat al te lang naar mijn' zin geduurd had, (laakten zij ten laatften hun gefprek binnensmonds dat ik niet verftaan kon — Ziedaar, zeide de oudile van hun, die aan zijn-fpraak een Brabander fcheen te zijn, zie daarjuist den knaap dien wij zoeken: gelijktijdig met zijn vinger op mij wijzende — Ja, ja, dat is waarlijk dezelfde guit die ons onlangs bedrogen heeft, en dien wij nu in de knip hebben! riep de andere zo overluid dat het door de kamer klonk: ik kon mij niet bedwingen, terwijl ik mij onfchuldig* gevoelde, om over deeze koddige uitdrukking eeris te glimplagchen; maar een van mijne tegenwoordig zijnde vrienden, die zo bedaard niet was als ik, verloor op het aanhooren van die hoonende taal al zijn geduld — Hoe Heer en! vroeg hij hun, vrij fcherp, zijt gij dronken of gek, van .een fatzoenlijk man op zulk eene fihandelijke wijze in een- openbaar gezelfchap ten toon te (lellen? — Ja-vel menig fatzoenlijk man voortij r;",aan, wik gij zeggen, viel de Brabander hem al fpotten.de in de rede; of  ( 157 ) is u onbekend dat die dei/geniet nog geen vier tveeken geleeden mij voor- twaalfhonderd patacons aan gekochte goederen, waarmede hij gevlugt is , op eene bedriegelijke wijze opgeligt heeft gehad? alle mijne; aanwezende vriendea aan welken deeze nadere verklaring begon te mishaagen , fprongen fchielijk van hunne ftoelen op, zeggende, dat zulks gelogen was; dat hij mij denkehjk voor een ander welgelijkend perfoon aanzag; dat zij mij jaaren lang gekend hadden; dat ik tegenwoordig de waar» digheid van Profcsfor te , Heusden bekleedde, en dat ik te Bommel getrouwd en aldaar woonachtig was: dit alles, hoe onwederfpreekelijk hierdoor mijn onfchuld bewezen werd, kon echter geen geloof, bij hen verdienen , wanï de Brabander beriep zig, tot meer bewijs van de zaak, op zijn' vriend, dit een logementhouder te Brusfel was, en ueeze hield volmondig ftaande, dat ik dezelfde bedrieger was, welke drie weeken bij hem. onder den naam van walman had t-'huis gelegen, en zonder de verteering te betaalen ftil was weggegaan: op die laatfle logen, waraan fommigen der toehoorders, welken zig in de kamer bevonden, albereids geloof begonnen te flaan, gevoelde ik mijn bloed aan het gisten te raaken, en zonder het gevaarte overdenken waar*  e 158 ) San ik mij buiten noodzaakelijkheid bloot* ftelde > trok ik uit verwoedheid mijn' degen , waarmede ik hün, bedreigde op ftaande voet te zullen doorfteeken , indien zij biet terftond hunne verzonnen logens herriepen; doch ik werd door de tusfchenkomst van mijne bijhebbende vrienden zëer fchielijk in mijn vóorneemen geftuit, terwijl de Waard, op het gerucht toegefchoten , insgelijks verklaarde mij federt lang gekend te hebben, eri dat bij derhalven zeer wel wist dat ik niet walman maar kersteman genaamd was: op Zulke overeénftemmende verklaringen lieten zij zig overreedert* verzochten mij verfchooning wegens hunne betoonde onbedachtzaamheid, zeggende dat ik als twee druppels water' na walman geleek, en onthaalde ons ver volgends ten hunnen koste op zes bottels rhijrtfehen wijn om de twist aftedrinken, Beloften maaken fchüld, zegt het fpreek* Woord; het geheugt mij hier vöoren beloofd te hebben nadef van fommige mijner Rechtsgeleerde en Mengelwerken te zullen gewaagen, en ik vinde het niet onnoodzaakelijk om door eene oplosfende verklaring ten dien opzichte mij thans van deeze verpligting te kwijten: Wat de Boere Studeerkamer dm betreft, waarmede ik in het jaar 1763 een' aanvang maakte,  ( w ) iö eenen gantsch nieuwen fmaak, of lieve* tot hiertoe onbekende trant van eigen uitvinding, en vervolgends van drie tot driemaanden bij aparte ftukjens uitgaf, hetzelve beftond meest al uit echte gebeurtenisfen, welke hier te lande voorgevallen waren, en mij van alle kanten door naamlooze brieven toegezonden werden, uitgezonderd zodanige merk- . waardige tijdgevallen die ik zelf ontdekt of bijgewoond had: ik fcherite za wel de cha. rafters als de berispelijke bedrijven van veele beruchte Landgenooten, die ik onder toepasfelijke zinfpreuken al boenende verhandelde s en met levendige kleuren affchilderde ; .waardoor dit vrolijk tijdfchrift fmaaklijk en aanprijzelijk gemaakt zijnde , hoe langer' hoe meer aftrek kreeg: ondertusfchen verwekte de algemeene gispingen welken in dat fatiricq werkjen vervat zijn, mij meer vijanden dan vrienden, hoewel het ^an den anderen kant ook zijne vermogende befchermers vond y het geen waarfchijnelijk de oorzaak was waarom hec niet verboden werd, behalven alleen te Utrecht? alwaar de Boekverkoopers, op last van de Regering, aangezegd werd het Zelve aldaar niet verder te verkoopen,""denkelijk op de klagten van twee voornaame Burgers, wier kluchtige «harakters en bedrevene zotheden, daarin naar  zij meenden op eene fpotachtige wijze doorgeftreeken waren; doch dit was juist het aanprikkelend middel waardoor dit behaagelijk werk nog vrij fterker aftrek binnen die ftad verkreeg, zo dat het vertier van de Boere Studeerkamer, of Rariteitkraam der Zotten en Zottinnen , onbelemmerd voordging , binnen korte jaaren zevenmaal herdrukt , en geheel uitverkocht is geworden. Mijne drie aangeroerde Rechtsgeleerde Werken, waren van vrij meer aanbelang dan het laatstgemelde, die ik Hechts tot tijdverdrijf gefchreven had: men begreep, wel is waar, dat er een menigte Rechtskundige traftaaten over de Theorie of befpiegelende kennis uitgekomen waren, maar dat zulken welken over de pracfijk handelen, veel te onvolledig bevonden werden om tot een bekwaame handleiding Jter onderwijzinge van Le erlingen te kunnen dienen, en dat het derhalven nog ontbrak aan zo eene bevatbaare leerfchetst, gefchikt om de allereerfte grondbeginzelen der bewerkende Rechtspleeging voor Aankomelingen meer gemaklijk te maaken; reden waarom verfcheidene kundige Rechtsgeleerden zig beklaagden dat tot nog toe niemand onder onze tijdgenoten de pen had opgevat, om, ten gebruike van jonge Advocaaten, die eerst van de Academie kwa-  kwamen, en nog geen denkbeeld van de Practijk hadden, gelijk ook tot behulp van zodanige Klerken, welken zig töt de waarneming Van het Procureurs Ampt wilden bekwaamen, een voorfchrift van dien aart te ontwerpen: om aan dit algemeen verlangen te voldoen, befloot ik mijne geringe krachten 3 op de ondervinding gegrond zijnde, ih dit opzicht te willen beproeven, en tén einde in deeze göwie.tige onderneeming geen fchipbréuk te lijden, volgde ik het vöetfpoor dat de kundige Notaris arent lybrechts, in de beïchrijving van zijn tradtaat over de Notariaale Pradtijk, gehouden had; weshalven ik mijne Academie dér Jongs Pra&izijns, als de.eeriteling van alle mijne Rechtsgeleerde Werken, in vraagen eri antwoorden, ontwierp, en ten diende van leerlingen met een menigte Voorfchriften van gebruikelijke inftrümenten, tot de Judicieele praftijk behorende, voorzag, en dk werk vervolgends aan den geleerden beminnaar van deeze loflijke wetenfchap, wijlen Mr. johan anthony van kinshot, in zijn leven Raad in de Vfoedfchap der ftad Delft opdroeg. De uitgaaf van dit bovenftaande proefwerk,, behelzende een zamenftel over de fundamenteele oefening van de Praclijk in de behan* I. deel. L  ( 16» ) deling van allerleie foorten van rechtszaaken ^ had zo een gelukkigen uitflag en onbedenke* lijke groote aftrek, dat ik daardoor aangemoedigd werd om twee jaaren daarna, op het fterk a-ndringen van verfcheidene bedrevene practifijns een volledig Woordenboek over dat zelfde onderwerp in de Hollandfche taal. te befchrijven, het welk in het begin van het jaar 1768 voor de eerftemaal uitkwam, en. de algemeene goedkeuring van verre de meeste rechtsoefenaaren zodanig wegdroeg , dat mij meer dan eens is verweeten geworden, dat ik een Ezelsbrug- had gelegd om onkundige perfoonen in deeze uitgeftrekte wetenfchap, zonder veel kosten of arbeidzaamheid geleerd te maaken, gelijk dé uitkomst van dien, door het tweemaal herdrukken van dit uitgebreid werk,, waarvan de eerfie uitgaaf met een talrijke menigte aanzienlijke Intekenaaren pronkt,, nader» hand ten volle betoogd heeft gehad. Men zal deezen kleinen uitflap gelieven te verfchoonen uit aanmerking van het overgelukkig, gevolg eener onderneming die naar mijne verbeelding in den eerften opflag, mijne begrensde kundigheden fcheenen te boven te zullen gaan, en waarvan ik, ten opzichte van de aandrijvende beweegredenen, de noodige opheldering geeven moest; dan, om van de infchik-  C ïö~3 ) kelijkheïd mijner lezeren geen misbruik te maaken, zal ik het ditmaal daarbij laaten berusten, en ornricdelijk overgaan tot het verhandelen van vrolijker onderwerpen, die hemelsbreed daarvan verfchillen , ic'ioon ik daarom niet verzwiigen kan, dat zo wel de B)tren Studeerkamer, als de Pfereldfpiegel van ludeman, al vrij wat onaangenaamheden, en kluchtige ontmoetingen, niet alleen in postwagens en trekfchuiten, maar voornaamlijk in logementen, en gezelfchappen alwaar ik mij onbekend bevond, hebben opgeleverd gehad, gelijk ik op zijn' tijd verhaalen zal. Alhoewel de levensmanier in de kleine rieden van de Provincie van Gelderland niets aantrekkelijks hebbe voor iemand die , in bevolkte plaatfen van Holland geboren, gewoon is, in de groote wereld te verkeeren, kon ik mij echter federt dat ik te Bommel getrouwd was, zonder mijne zintuiglijke neigingen geweld aantedoen, zeer gemaklijk tot de landgebruiken aldaar gewennen; want behalven dat ik nooit een vriend geweest was vandatonftuimig gewoel waarin de meeste onzer tijdgenoten van den hoogen fmaak doorgaands behaagen fcheppen, zo heb ik altijd begreepen dat de verkiezing van een klein getal vertrouwde en weidenkende vrienden, die best met onze geaartheid L 2  c m > ilrooken, de meeste aangenaamheden in de burgerlijke zamenleving kunnen bijzetten, ea dit was de oorzaak waarom ik mij in den dagelijkfchen omgang tot onderhouding der vriendfchap met den Ritmeester van massau, den wijnkoper schull, en eem'ge andere weinige perfoonen bepaalde; intusfchen ging ik regelmaatig alle jaaren, omftreeks het midden, van den zomertijd, een bezoek van ee> nige dagen geeven aan mijn ouden vriend montanus, die, voor de tweedemaal te Lekkerkerk getrouwd zijnde, in dat vermaaklijk dorp woonachtig gebleven was: op zekeren tijd dat ik, volgends jaarlijkfche gewoonte, het zomerverblijf bij hem kwam houden , werd hij door een' deurwaarder van wegen den Procureur Generaal, in perfoon>; voor den Hove van Holland gedagvaard, ter oorzaake vaneen crimineel geval,, waarin hij, zig onbedacht gewikkeld had ,. en het welk ontdaan was uit de voorgewende onwettige .beroeping van een' Predikant te Lekkerkerk■., waarover bereids twee valfche getuigen met een opembaare geesfeling gellraft waren, en- zekere ouden a a r d e, die voor de roervink van dit berokkend fpel gehouden werd, op de gevangenpoort in hechtenis . zat: hij verzocht mij hem te verzeilen, en wij namen in de Mar*  6S ) fchonken zijnde a ónder het geeven van eea. „ openbaar Collegie kwam inlluiven , den. 53 Profesfjr voor een botmuil fchold, en hem „ vervolgends met den blanken degen bedreig-. „ de aantevallen, waarover hij door den Se„ naat gevonnisd; werd om een maand lang in, », de ftudentenkamer opgefloten te zitten, en „ na het betaalen van eene t zekere geldboete 2, den gehoonden Hoogleeraar verlchoning te „ vraagen : onder anderen floeg :hij in den „ vroegen morgen ftond , dat het-nog don„ ker was, met.behulp yan tien zijner mede„ makkers alle de buitenglazen van de huizen 3 H die zo op het Rapenburg als op de Breê„ftraat.fam,. aan ftukken; ontweldigde de „ zogenoemde Stoepjem , welken op het ge„ nicht kwamen toefchieten, hunne wapenen, „ en, wierpen dezelven in het water: daar-. „- mede nog geen genoegen neemende, bega3> ven zij zig al wandelende na een nabuurig ?, dorp, ruim, een uur van de: ftad gelegen , „ drongen met geweld in de kerk, en luidden de J(lü.^» waardoor alle de boeren op de been „ geraakt zijnde, hun met hooivorken en ftok_„ ken. vandaar dreeven. . , „ Het laatfte half jaar van zijn ftudenten„ leven dat er toebereidzelen gemaakt wer,2 den om hem tot Proponent te doen aan-  C 169 ) neemen, waartoe de Profesfooren onder welken „ hij geftudeerd had, hem volkomen bekwaam oordeelden te zijn, kwam momtanus in „ den vacantietijd , volgends gewoonte, zijn' „ vader te 'Lekkerkerk bezoeken: eene altege„ meenzaame verkeering met de dochter van den „ Koster aldaar, gemaakt hebbende, geraakte ,, zij van hem bevrucht, en terwijl hij op „ uitdrukkelijk bevel van zijn' vader haar trou„ wen moest., was hij verpligt om, gelijk men „ zegt, den mantel op den tuin te hangen; bij deeze zijne eerfte vrouw verwekte hij „ twee dochters 7 die naderhand beiden geftorr „ ven zijn: hierop weduwenaar geworden en „ zijn vader almede overleden zijnde, beüoot ,, montanus voortaan te Rotterdam -te gaan •„ woonen , alwaar hij geduurendë een paar „ jaaren zig in zulk een foberen ilaat behel,, pen moest, dat hij om, te beftaan brieven „ voor een halven fchelling fehrèef, voor al„ le de geenen die hem daarvan werk gaven; „ ondertusfchen bewerkte de baldaadigbeid „ waarvan bij. ten opzichte yan Mevrouw „ bloten burg en zijne verdere bloedvrien; „ den gebruik maakte, om haar tot het af„ geeven van een groote fomme gelds te dwin„ gen, dat hij, ten verzoeke en op koste van zijne familie, voor een paar jaaren in het L 5  C 170 3 n verbeterhuis te Rotterdam, het Padua ge„ naamd , opgefloten werd , doch eer die». 9» «jd verftreeken was, met nog" drie andere „ jonge Heeren welke zig in dat verbeterhuis 5, bevonden, uitgebroken en ontvlugt zijnde, „ ging mont anus, na lang hier en daar geij zworven te hebben, in het rechthuis te Lek. „ kerkerk woonen , en trouwde kort daar na voor ,, de tweedemaal met de dochter van zijn' huis„ waard, welk meisjen pas agttien jaaren oud 9» was, en met welke hij a$ jaaren lang ge„ lukkige levensdagen gefleeten heeft, totdat ,, hij , den hoogen ouderdom van bijna 78 U jaaren bereikt hebbende, in het jaar 1785 „ aan een uitteerende ziekte flierf, nalaatende ,, uit dit tweede huwelijk, een' zoon en eene ^ dochter, welke van een gefchikt gedrag en „ bevallige manieren zijn, terwijl zijne over„ geblevene weduwe fteeds in het Dorp-recht„ huis van Lekkerkerk woonachtig bleef, en „ naar men beweert de onfchatbaare manufcrip„ ten die haar overleden man in zijn* levens„ tijd over de taalgeleerdheid en'fommige ze„ dekundige onderwerpen gefchreven heeft ge„ had , nog onder haar berustende zoude s, hebben". Aangezien ik te Heusden geene vaste woonplaats hads vermits ik, ondanks mijne aanflej-  C 171 ) ling tot Profesfor en Lettor aldaar, te Zalt Bommel was verbleven, en ook genoegzaam geene inkomften van deeze waardigheden trok, die toereikende waren om de onkosten van de heen- en weder-reizen goedcemaaken, bedankte ik de eerstgenoemde ftad voor de waarneeming deezer beide posten, met behoud van den eertijtel daaraan verknocht, en federt die bedanking verledigde ik mij alleen tot de behandeling van de hollandfche Rechtsgedingen, Behalven Gormchcm , Leerdam en meerandere omliggende plaatzen, alwaar ik de voorvallende procesfen doorgaands als Advocaat bediende, en welke praétijk zodanig toenam, dat ik naderhand genoodzaakt werd , om mij van een afgehuurde kamer in de laatstgenoemde ftad te voorzien, was ik menigmaal verpligt, ter voordzettinge van mijn beroep, mij na Amfieldam te begeeven, daar ik niet zelden door drukke bezigheden twee of drie maanden achter elkander verblijven moest; gewoonlijk begaf ik mij bij diergelijke gelegenheden over Utrecht, als de naaste weg zijnde , na die vermaarde koopftad, wanneer ik mij eens in den boekwinkel van mijn' vriend ten bosch bevond, en aldaar toevallig een zeker grootfpreekendcn Dorp-predikant aantrof, die het, zonder mij te kennen, krachtig op den fchrij-  ver van da Boeren StudeerkamexCgeMon had : eer oorzaake van eene ontmoeting onlangs m een trekfehuit voorgevallen, en die met alle zijne omftandigheden uitvoerig in . dat . werk befchreven ftond, waarin hij meende dat zijn perfoon en.charakter op eene befpottelijke wijze afgefchetsc. waren gevonden: de Boekverkooper, bij dat geval in de trekfehuit tegenwoordig .geweest zijnde ,, gaf mij een' wenk, Waar door ik aanftonds begreep dat hij de man moest zijn die het bedoélde voorwerp van mijne fcherpe gisping geweest was: na ik lang genoeg dy fcheidwoorden van deezen verwaanden mantcldraagcr geduldigaangéhoord, en ,.n.og pnbekend blijvende, het recht der drukpers tegen zijne opvliegende gevoelens .verdedigd had, begon mij ten laatlien zijne onbefchofte fchimptatl zodanig te verdrieten, dat ik mij in de noodzaakclijkheid gebragt zag, om mij voor den fchrijver van de Botte Studeerkamer te verklaaren, het geen dermaate zijne grarat fchap ontftak, dat hij al morrende den Boekwinkel uitliep , onder bedreiging van mij daarover te zullen aanklaagen: .ik bekreunde mij zeer weinig aan eene dreigtaal die, gelijk ik destijds wel,voorzag, ook .federt zonder uitwerking gebleven is, en vervolgde gerust mijr ïtö reis na Amfteldam: ondejtasfehen kan men,  C m 1 tot nadere opheldering van zaaken, alle' de bijzonderheden, raakende dit berucht voorval in de trekfehuit ^.wijdlopig verhaald vinden in het tweede deel van dat fterk getrokken werkjen-, onder de zinfpreuk: 't zijn altemaal geen koks die lange mes/en draagen. Geen minder raare ontmoeting bejegende mij naderhand te Jmfieldam, in een' tijd dat ik mij verfcheidene dagen aldaar in een voornaam logement ophouden moest, om er den uitflag aftewachten van een zaak van groot aanbelang, waarover ik met fommige Prscttzijns, ter bijlegginge vandien, in onderhandeling was getreden; wanneer ik, zo wel des middags als des avonds, aan de gemeene tafel in gezelfchap van verfcheidene pasfagiers fpeisde : bij één van die avondmaaltijden waarin wij ten getale van veertien perfoonen, onder welken zig vier Amjieldamfche Heeren bevonden s recht lustig waren, kwam y in het midden van onze vrolijke gefprekken, de Boeren Studeerkamer op het tapijt, zonder dat ik bij iemand van de aanwezende tafelvrienden als fchrsjver van dat werk bekend ftond; om die reden befloot ik de ftilzwijgendheid te onderhouden, en mij vooreerst in het gefprek over dai onderwerp niet intewikkelen, tot er een weddingfehap van drie goudene rijders tusfehen twee  C 174 ) peffbonen van het gezelfchap gemaakt werd, wie eigenlijk de Autheur van dat werkjen was, en hoe zeer verfcheidene perfoojjen, waaronder ik ook begrepen was, als zodanig opgenoemd werden, zoude deeze weddingfchap waarfchijnelijk onbeflist gebleven zijn, indien ik de beide Heeren niet aangeraaden hadde, zig ,:ot uitfluiring van zaaken naar den Boekhandelaar baalde te begeeven: zij volgden mijn' raad , gingen terftond na zijn huis, en bewogen hem om in ons gezelfchap te ko* men: zo dra hij mij zag, en de onderlinge begroeting tusfchen ons gedaan waren, noemde hij mij verfcheidene maaien bij mijn' naam, en verklaarde mij voor den fbhrijver van de. Botten Stiideerkamet, als toen het recht van Copij daarvan gekocht hebbende, te kennen: de weddingfchap daardoor beflist zijnde, werd mij vervolgends door de perfoon die dezelve gewonnen had, den volgenden morgen de drie gouden rijders heimelijk aangeboden, onder voorwaarde dat ik twee merkwaardige geval» len, onlangs binnen de ftad Amfteldam gebeurd, daarin moest plaatzen, gelijk ik in dit opzicht ook naderhand mijn woord gehouden heb. Onder alle de kraambevailingen welken mijn vrouw geduurendë den trouwftaat te beurt wa-  f 175 > jen gevallen en waarvan de kinderen geltofven zijn, beviel zij in het midden van het jaar 1767, wederom van een' zoon, die, nevens zijnen oudflen Broeder, nog werkelijk in het leven zijn: in dat zelfde jaar. ging ik, in den zomertijd, zo als ik meermaals gewoon was te doen, een bezcekbij Profesfor de gorter, te Wyk bij Duwflede , afleggen ; hij was met een mijner Nichten uit Noordholland getrouwd; had voor deeze zeven jaaren lang de gewigtige post van Lijfarts bij de laatst overledene Keizerinne van Rusland, met vee! foems bekleed, en door dien weg een aanmerkelijk kapitaal verzameld: ik bleef hem verfcheidene dagen op zijne prachtige en aangenaame lustplaats gezelfchap houden , wanneer hij, flaande mijn verblijf aldaar, brieven uit Petersburg ontving, waarvan hij mij den inhoud met een blij gelaat mededeelde, zeggende onder anderen dat de Vorllin van het Rusfifche Rifkt beflooten hebbende een Nieuw Wetboek voor haare onderdanen te doen vervaardigen, zig derhalven nu een fchoone geh' en*heid voor mij aanbood, om, als Profesfor in de Rechten, na Rusland te gaan, en met de gewoone jaarwedde van tienduizend Roebeb daartoe ftaande, bevoordeeld te worden; hi] voegde tot meerder verzekering daar bij , dac  r i?6 ) hij zig fterk maakte van door middel vaü zif» ne invloedhebbende vrienden ten Hove, deeze hooge en voordeelige waardigheid voor mij te zullen kunnen verkrijgen; dan, aangemerkt ik toenmaals niet befluiten kon om zeven jaaren met achterlaating van vrouw en kinderen, üitlandig te blijven, was ik dienvolgens genoodzaakt een' voorflag aftewijzen, dien. is, ongetrouwd zijnde, gretig zoude hebben aangenomen. Het was in den tïjd dat ik mij te Leerdam bevond, alwaar ik op de raadgeeving van den Predikant jan c la assen een kamer bij den Chirurgijn van ryssel afgehuurd had, dat er een menigte gefchriften voor en tegen de belizarius van den beroemden marmontbl wereldkundig geraakten, waartoe de bekende Rotterdamfche Profesfor hofstede, die dat werk naar zijn' fnaak al vrij fcherp en onbefchaamd beoordeeld had, de aanleidende oorzaak gaf: wij ontwierpen zamen een plan van een zonderlingen aart,' dienende om de twistende partijen te bevredigen, of liever het geruchtmaakende gefchil op een vriendelijke wijze bijteleggen, tusfchen zulke eene menigte heetgebakerde Letterhelden, die uit een verkeerde eerzucht eikanderen geen voetbreed wilden wijken ; volgends deeze gemaakte ' fchets  C *77 5 fchets befchreef de Predicant cLAasSen een vrolijk werkjen, dat tot tijtel voerde, het fk%é Vaandel, of het Congres óver de belizarius, terwijl ik bet zelve met een opdragt aan beide de Heef en marmontel en hofstede voorzag: dé buitengewoone invloed welke dé voJzaaklijke inhoud van dat geestrijk werkjen b j de twistende partijen vond* gelijk ook de onbedenkelijke aftrek die hét door' den behaagelijken ftijl van den fehrijver hier' te lande maakte , was inderdaad zó aanmerkelijk, dat tot algemeene verwondering, federt den Uitgaaf van dien, deeze letteroorlog daardoor glad afgedaan was, zo dat men van dé gefchriften voor en tegen den belizarius? fchier niet meer hoorde fpreeken. Ik ontving in het midden van de Winter^ te Bommel zijnde, een' brief géfchreven doof den aanzienlijk en bemiddeld burger van Utrecht, die ik niet wist voor deezen gekend te hebben, houdende het verzoek dat ik mij zonder tijdverzuim derwaards Zoude begeeven, óm met mij te raadpleegen ever eén proces raakende een ervenis die hem te Amfleldam te beurt gevallen was: hoe ongunftig het weer ook ware^ alzo de wegen tusfehen Bommel en Utrecht door de dik gevallen fneeuw genoegzaan onbruikbaar geworden warén om met rijtuigen I. DEEL. M  ( 178 ) te kunnen pasfeeren, voldeed ik echter met de uiterfte volvaardigheid aan zijn verzoek, en begaf mij den volgenden morgen te voet derwaards, alwaar ik bij het vallen van den avond zo vermoeid aankwam, dat ik aanltonds mijn gewoon logement in de Zwaan buiten de Tolfteegpoort betrok, en aldaar bij mijne aankomst mijn onbekenden meester liet ontbieden , die aan zijn' kant ook geen tijd liet verlooren gaan om zig na dat logement te vervoegen: na een raadpleging van ruim twee uuren, met hem over zijne zaak gehouden te hebben, overhandigde hij mij alle de papieren die tot zijn proces betrekkelijk waren , en daarmede vertrok ik den volgenden dag met de postwagen na Amfteldam, dewijl de rrekfchuiten tusfchen de beide (leden door de de (Irenge vorst toenmaals (lil lagen: ik was nauwlijks op de postwagen geklommen of een bejaarde Matroone die vlak over mij zat, en uit nieuwsgierigheid alle de tegenwoordig zijnde pasfagiers zo wegens hunne naamen, als ten opzichte van het oogmerk van hunne reis nauwkeurig ondervroeg, begon ten laatften het gefprek tegen mij optevatten, en zie hier de kluchtige ondervraagingen welken zij mij ontusfchenpozelijk deed, gelijk het befcheid dat ik haar telkens op haare lastige vraagen gaf — Is Mijnheer  C 179 ) zijn naam niet kersteman? —- ja juffrouw _ Item, is Mijnheer niet te Bommel getrouwd? — Ja Juffrouw — Item, li Mijnheer de fchrijver niet van de Boere Studeerkamer? _ Neen Juffrouw —Item, heeft M\]u* heer de twaalf Brieven van lüdeman niet gé' fchreven ? — Neen Juffrouw —Item, heeft Mijnheer niet voor deezen te Rotterdam gewoond, en aldaar verkeering over een jonge Juffrouw van mijne kennis gemaakt? Ik verloor op deeze laatfte vraag al mijn geduld, eri om haaf te beletten van mij meerder dergelijke zotte ondervraagingen te doen, viel ik haar plotzelijk in de reden — Hoor Jufrouw, zeide ik, met een barfe item, ik heb met al die items niet van doen, bemoei u niet met mijne zaaken, en ik beloof u dat ik mij aan de uweri niet zal laaten gelegen liggen t waar op zij bot ftilzweeg, Amjleldam, gelijk alle andere gróote ftederi Van Europa, leveren dagelijks nieuwe ontmoetingen en verwonderenswaardige gebeurtenisfen uit: het overige van den wintertijd bragt ik in deeze handeldrijvende ftad door,zo ter oorzaake van het voorverhaalde proces waarmede ik mij te Utrecht belast had , en het geen vervolgends door een geflooten verdrag ten voordeele van mijn' mettf* M a  C ï8° ; ter uit de wereld werd geholpen, als met betrekking tot de voordzetting van meer andere rechtszaaken die ik als Advocaat bediende , wanneer ik gewoonlijk alle avonden tot diep in den nacht mij in de gezelfchappen van cc ne menigte goede vrienden vermaakte, en verlokt door de groote geldaanwinningen van mijn beroep, mij drie maanden lang. zodanig te buiten ging, dat de behaalde winften op verre na niet toereikende waren om mijne gedaane verteeringen te kunnen goedmaaken., zo dat ik mij om uit die beflomreering te geraaken, tot de noodzaakelijkheid gebragt zag, om een gedeelte van het toevertrouwd capitaal dat mij voor mijn' meester te Utrecht, ter waarde van twintig duizend guldens, bij het getroffen accoord in handen gefield was, te moeten, gebruiken: om deeze misftap te be. glimpen, vertraagde ik zo lang het mij mogelijk viel r of andere aanneemelijke voorwendzelen eenigzins door den beugel konden, hem kennis te geeven dat zijn zaak te Amfteldam afgedaan was: ondertusfehen beffond eigenlijk de kunst om een bekwaam middel uïttevinden , ten einde die bekommerlijke breuk ongemerkt te herfiellen, en terwijl het genoeg bekend is dat het in deeze vermaarde koopflad niet ontbreekt aan een talrijke menigte  ( iSi ) van zwendelaaren, die zig tot bederf van ongelukkige perfoonen op eene onwettige wijze zoeken te verrijken , nam ik, met overleg van eeri-e tafelvrienden welke zig in de zelfde fchraale omftandigheden bevonden, mijn toevlugt tot een van de voornaamfte zwendelhandeiaars: het verdient in dit geval een zonderlinge opmerking dat mijn toenmaals nog gevestigd credit te Amfieldam, de bewerkende oorzaak is geweest waardoor onze onderhandeling volmaakt wèl gelukte , dat is te zeggen dat ik onder afgeeving van eenen geaccepteerden wisfel van mijne handtekening, ter waarde van zesduizend guldens, voor zes maanden een contract met den zwendelaar aanging, volgends 't welke bedongen werd dat hij aanflonds twee derde parten aan goederen, en het overige ia contant geld moest leveren: zo dra de verdeeling van het een en ander tusfchen ons gemaakt was, waar van ieder de betaling op den bepaalden tijd moest opbrengen, voor het aandeel dat hij genooten had , bevonden wij, bij flot van rekening, ten opzichte der gekochte,goederen, waarvan mij een derdepart te beurt gevallen was, ten minfte voor de helft bedrogen te zijn; onaangezien dit alles zag ik mij door dat hulpmiddel volkomen in flaat gebragt, om mijn: meester te Uli echt de lang vertraagde uitkeering var^ zijM 3  C 182 ) m ontvangené gelden te kunnen doen, waarvoor hij mij tot een blijk van zijne weltevredenheid behalven het verdiend falaris met een vereering van tien gouden rijders befchonk, en door middel van welke onderftand mijne verloopefie zaaken eene gunflïge omkeering ver* kreegen, te meer toen ik, de gelegenheid gevonden hebbende, om bij den beruchten zwendelaar a d r i a n u s b e m m e , te Utrecht, mijne opgekochte goederen voor vijfhonderd guldens te verkoopen, deeze eerlijke man die naderhand wegens zijne gepleegde woekerzucht het treurtooneel der booswichten beklommen heeft gehad, mij boven dien tegen den maatigen intrest van drie percent 'smaands, zeventienhonderd guldens voor een half jaar tijds ter leen fchoor, waarvan ik vervolgends op zijn' tijd den AmfieHavfchen zwendelaar, de gemaakte fchüJJ voor zo veel mijn aandeel betrof vol. der \ t en dus nog redelijk voorzien van geld weder i:a Zalt Bommel terug keerde, zonder aan mijn huisvrouw, die met de ingebeelde voordeden LijVonder in haar fchik was, van de voorgevallene geldopneeming ,zo te Am* fieldam, als te Utrecht iet te doen blijken. Ik heb mij dikwijls moeten verwonderen hoe het mogelijk is dat een mensen, begaafd met een redelijk oordeel, en dien van alle kanten  c 183 ) het fortuin als toelacht, zo ver van het fpoor der gezonde reden dwaalcn kan, om met verzaaking van zijn zelfbelang een verkeerden weg inteflaan : mijne voorledene wederwaardigheden hadden, gelijk men door het verbaal van dien bemerkt zal hebben, in een onafgebroken fchakel van gelukken en ongelukken beftaan, waarvan de laatfte meestal door mijn eigen fchuld veroorzaakt waren : waar van daan, vraag ik', komen tog diergelijke verbijsteringen waardoor wij ons menigmnalen zulke onaangenaame lotgevallen moedwillig op den hals haaien? indien men de worteloorzaaken van zodanige vrijwillige verftandberoving met de bedaardheid van een' Wijsgeer onderzoeken , en rijpelijk overweegen wilde, zal men buiten alle tegenfpraak bevinden, dat naast de ontevredenheid wegens onzen tegenwoordigen gelukftaat, de kwalijk geplaatfte glorie om een hooger aanzien, of liever een beter fortuinbeklimming in de wereld te verkrijgen , doorgaands onze zinnen met herfenfchimmige denkbeelden van een ingebeeld geluk benevelt, op zulk eene wijze dat men zijn wezenlijk geluk niet gevoelt, en genoegzaam geneel uit het oog verliest: aan foortgelijke vergrijpingen heb ik mij in de worfteiende tijdperken van mijn leven bovengemeen fchuldig geM 4  C 184 ) maakt, en ik kan, zonder de zaaken te ver* bloemen, alle mijne opgevolgde rampfpoeden daar aan onbefchroomd toefchrijven, want de waare vergenoeging befhat, zo als een geleerd Schrijver zeer wèl heeft opgemerkt, flechts in het denkbeeld van het te zijn, ondertusfchen brengt de voorgaande overweeging der ménschlijke wispelturigheid, ter verbeteringe van een Onzekeren gelukfiaat, die heel zeldzaam verkieegen wordt, hier in gedachten het vertaalde rijmversjen van den Latijnfchen Dichter HORATIUS: Niemand roepe van zijn levenslot te luié, Voor dat een zark zijn graffteê jluit. Onder dê vrolijke avanturen welken in deeze. bladen nog verhandeld flaan te worden, dien ik inzonderheid te befchrijven, een der allerverrnaaküjkfle ontmoetingen die mij federt de: bediening van het Advccaatfchap bejegend zijn,' en waarvan de omllai: engheden hoofdzaakliik hierin- bellond: een zei ere onbekende zots-, kap die, zo als naderhand bleek, van de bolwurm. geplaagd , werd , had bij mijne afwezenheid te Bommel vcrflheidene maaien aan mijn huis na mij komen vraagen , zeggende dat hij mij fpreeken moest over een zwaar pro^  ö 185 ) ces dat hij genoodzaakt was voor den Hove va n Holland aantevangen, wegens agttien tonntn gouds, die. hij zo van den Prins van Oran> ge, als van andere voortreffelijke Amptenaaxm deugdlijk intevorderen had, en dat hij zes uuren ver was komen loopen, om mij mondling te verzoeken van hem in deeze gewig-; tige zaak als Advocaat te bedienen; ik floeg, om de waarheid te zeggen, op de voorlopige boodfchap die.er mij van gedaan werd, zeer weinig acht,, te meer vermits ik geduurendë twee of drie maanden niets verder van deezen groodfpraakigen fnaak vernam; doch op een tijd dat ik mij ter, verrichting van eenige zaaken na Gorinchem en Leerdam begeeven moest, ontmoette ik in de eerstgemelde ftad aan mijn logement bij de Waterpoort, daar ik gewoon was mijn nachtverblijf te houden, op eene toevallige wijze dien kluchtigen pleitzoeker, zonder hem te kennen, of van hem gekend te zijn: ondertusfchen had de Waard mij zo rasch niet bij mijn' naam genoemd, of hij vloog mij van blijdfchap om den hals, en zonder mij tijd van fpreeken te geven, riep hij overluid, en als in éénen adem: Welkom Advocaat! ik heb lang na u gezocht -— wij moeten pleiten dat het kraakt, want het is een proces daar de wereld van beeven zal — Hoor Advocaat! M 5  C 186 } vervolgde hij, als wij de zaak met de kosten gewonnen zullen hellen, en de i* tonnen gouds tn behouden haven beland xijjt, zal ik u jen halve ton daar yan pre/ent- doen, om daar yoor eene heerlijkheid te hopen, en bo. ven dien beloof ik op mijn woord van eer,yan «Mn vette bediening te zullen be/chikken, in »« Graaffchap Nasfau Dietsz, dat de Prins bezit, en mij rechtvaardig toekomt: hij gebood vervolgends, aan den hospis zes flesfchen wijn tegelijk op tafel te brengen, om op het gelukken van zijn proces eens een helderen teug te drinken. Ik kon: uit alle de voorverhaalde omftandigheden geraaklijk begrijpen met wat flag van man ik opgefcheept was; doch om mij ten zijnen koste te vermaaken, befloot ik hem zijn rol naar welgevallen te laaten uitfpeelen, waartoe voorzeker niet weinig geholpen heeft de aanporring van den blijgeestigen Hospis, vleeshouwer, bekend onder den naam van jan baptist van comp limentenburg , die mij Uil in het oor beet dat men zulk eenen vetten vogel niet moest; laaten ontflippen, maar zo kaal plukken als mogelijk was: in. gevolge van dit beraamd overleg, beloofde ik goudene bergen aan mijnen pleitzuchtigen meester, indien hij maar eenige voldoende be:  ( i87 ; wijzen konde verwonen, waar uit de wettigheid van zijn voorgewende fchuldvordeting bleek : hij haalde daarop zijn brievecas uit zijn' zak en vertoonde mij inderdaad een gedrukte obligatie van twaalfduizend guldens ten laste van-het Graaffchap Nasfau Diets, welke zijn Grootvader tagtig jaaren geleden ter gelegenheid van een geldbeleening op dat Graaffchap gefchoten had: hoewel dit veel van 18 tonnen gouds verfchilde , welke hij zig volftrekt verbeeldde dat hem toekwam, raadde ik hem zig tot dat einde na- den Haag te begeeven, en voorzag hem van een' brief van aanbeveling aan een' voornaam Procureur van mijn kennis aldaar, die zijne zaak met de uiterfte voorzichtigheid onderzocht hebbende, vervolgends wist uittewerken, dat hij naderhand nog drieduizend guldens van het gefchooten geld zijner voorouderen verkreeg; ondercusfchen fcheen hij zodanig voldaan wer gens mijne raadgeving, dat hij mij aanltonds uit eigene beweging vijtig guldens in voorraad van Krijn falaris ter hand ftelde, en bovendien de gemaakte verteeringen in het logement, die al vrij hoog geloopen waren, zonder de minfte beknibbeling voldeed, het geen den logementhouder met mij flof gaf om de  C 188 ) zotheid van deezen roekelozen pleiter te be fegchen* , Ik heb dat geval- noodzaaklijk moeten óp. haaien, om met gefchikthéid te kunnen befchrijven eerie andere gebeurtenis welke kort daarna aan het huis van den logementhouder vleeshouwer voorviel, eri eene Bijzondere betrekking tot mijn perfoon had: op een' rijd dat ik aldaar volgends gewoonte wederom verfcheidene-dagen, achter elkander gelogeerd was, had ik ter voldoeninge van de gemaakte verteering een asfignatie van gelijke waarde op den Boekverkooper van rooye, te Rotlef dam, getrokken, die mij wegens verdiend fchrijfloon van de brieven van lüdeman, nog honderd guldens, fchuldig was, doch welke°asfignatie door zijn opgevolgde infolventie onbetaald ibleef: vleeshouwer, die verzuimd had mij daarvan op zijn' tijd te verwittigen, bediende zig eens van de gelegenheid dat ik mij te Gorinchem bevond, en juist gelogeerd was bij een' Waard in zijn buurt, voor "welken ik destijds een proces tegen een militair Officier bij den Hoogen Krijgsraad gewonnen bad, om mij wegens de betaling) van dien fchuld door een' gerechtsbode te doen arresteeren ; men kan wel denken dat ik niet  C 189 ) verwaarloosde van zijn gepleegden misflag aan-; gaande de onbetaald gebleven zijnde asfignatie gebruik te maaken , ten einde hem te verpligten van op ftaande voet het arrest kosten fchade-loos aftedoen, het geen vervolgends op zulk eene gemaklijke wijze verricht werd, dat ik met kwijtfchelding van de voorgaande verfchuldigde verteering vrij geraakte: onder-, tusfchen liet ik het daarbij niet berusten,want terwijl hij kort te vooren volgends verhaal aan mij gedaan, door eene onbekende Dame voor een aanmerkelijke fomme gelds aan kostbaare juweelen, 'die hij van zijn overleedenen meester den gevangen Generaal la rocque, bij wien hij als kamerdienaar te Loeveftein gediend had , was beftoolen geworden , bei fchreef ik in de Boere Studeerkamtr, dit vermaaklijk geval, waartoe hij zelf aanleiding gegeven had, met zulke eigenaartige trekken, dat hij federd als koffijhuismeester de welgetroffene benaming van jan baptist van com- PLiMENTENBUaG bij zijne kalanten behield. Ik werd nog dat zelfde jaar in een voornaame ftad ontboden om, nevens drie andere Advocaaten, met opzicht tot een doodftraflijlce misdaad geraadpleegd te worden, ten voordeele yan een gevangen perfoon, die zijn huisvrouw  op eene moordaadige wijze omgebragt had, doch aangezien er geen middel tot zijn behoud kon uitgedacht worden moesten wij het opgeeven, ik maakte gebruik van den korten tijd dien mij nog overbleef alvoorens na Bommel wedertekeeren, om eene zekere Dame die ik voorheen in een proces van huwelijksfcheiding tegen haar' man bediend had, op haar buitenplaats, in den omtrek van de ftad gelegen, een bezoek te gaan geeven: bij mijne aankomst vond ik haar druk bezig met eenige zakken geld te tellen, die op de tafel lagen, en dat de vruchten waren van een' prijs van vijftienduizend guldens, dien zij onlangs uit de Generaliteits Loterij getrokken had, waarmede ik haar, na voorgaande begroeting\ geluk wenschte: zij fcheen ongemeen verblijd over mijne komst en bewoog mij op zulk eene minzaame wijze eenige dagen op haar aangenaam buitengoed doortebrengen, dat ik zonder de paaien van welvoeglijkheid te overfchreiden, haar zulks onmogelijk weigeren kon: op zekeren avond dat wij over tafel zaten viel onder anderen ons gefprek over de noodlottigheden van haar twee huwelijken, welken beiden wonderlijk uitgevallen waren, gelijk ook over de vermaaklijke kluchten die wij eertijds zamen hadden aangevangen: dee-  C 191 } ze redewisfeling die bijna to: middernacht geduurd had, werd afgebroken door het voorftel dat zij mij deed om haar Horoscoop te trekken, en jhoe weinig werks ik toenmaals van de Astrologifche wetenfehap ook maakte, voldeed ik echter oogenblikiijk aan haar verlangen, zeggende dat zij volgends mijne onderscheppingen binnen korte dagen met haar ge« fepareerden man verzoenen, en voortaan een gelukkig leven met hem {lijten zoude; zij merkte dit als een onmogelijke zaak aan, en verweet mij al fpottende dat ik een waarzegger op fchillen was: maar den volgenden morgen flonden wij verbaasd te kijken, van haar* man te paard te zien aankomen, en na zig aan haare voeten geworpen te hebben, zulk een hartroerend berouw wegens zijn voormaalig gedrag ten haaren opzichte betoonde, dat ik, onaangezien alle haare tegenfporrelingen, voor hem inde bres fprong: om kort te gaan , het verfchil tusfehen dit paar gehuwde werd bijgelegd, en ik genoot het vermaak van nog vier dagen lang ooggetuigen van de hernieuwing hunner huwelijksliefde te zijn, na verloop van welke die dame bij het affcheidneemen mij een aanmerkelijk gefchenk aan geld, nevens een goud horologie voor het trekken van haare Horoscoop heimelijk in de hand  flopte , men zal mogelijk vraagen Wié was deeze onbekende Dame? welnu, ik wil haar* naam niet langer verzwijgen; het was Mevrouw westenberg, wier eerfte man, de Capitein, in het beleg van Bergen op den Zoom te fneuvelen kwam, en welke ftaande ons verblijf in den Haag in een plaifierreisjen na Leiden, de grappige rol van Prinfës van s t o lBi'.r3 fpeelde; zij bekwam, na eenige jaaren in een verbeterhuis te Delft, door bewerking van haaren familie opgefloten te zijn geweest, eene fijke ervenisvan eene Tante, en kwam naderhand voor de tweedemaal te trouwen met den man van welken ik hier vooren gefproken heb, zo dat in dit geval ten vollen bewaarheid werd de overbekende fpreuk: Bergen m dalen ontmoeten elkander nooit, maar men* fchen altijd. Daar was een andere pot voor mij te vuur, toen ik van de buitenplaats van~Mevrouw westenberg weder te Bommel gekeerd was; mijn vrouw verhaalde mij dat geduurendë mijn afwezenheid de zwendelaar adrianus bem> me, driemaal van Utrecht overgekomen was, om de betaling van zijne gefchootene zeventienhonderd guldens te vraagen, en dar, fchoon zij haar met de voldoening van dien belast hadde, onder beding dat hij nog een maand uit-  :C 193 ) uitftei van betaling geeven móest,' hij dë laatftemaal^zo oploopend en kwaadaartig van humeur werd dat hij allerieie haatelijke fcheldwoorden tegen mij had uitgebraakt; ook vernam ik onder de hand dat hij mij in een zekere herberg van de ftad , ten bijweezen van verfcheidene perfoonen , voor een' bedrieger had te boek gefield: in het voorneemen om hem die part wel degelijk betaald te zetten, wachtte ik zijn vierde komst gerust af; hij kwam vervölgends weinige dagen daarna aan mijn huis, verzeld door een zijner goede vrienden die hij voorbedachtlijk als getuige medegenomen had; ik gaf hem met korte woorden te kennen dat zijn geld gereed was, maar dat ik eerst eert andere appel met hem fchellen moest, wegens de hoonende uitdrukkingen waarvan hij zig in de herberg tegen mij bediend had, en terwijl zij toen beiden half befchonken waren, begonnen zij mij op nieuw wakker uittefehelden, waarop ik aanftonds hunne beide perfoonen en hun medegebragt rijtuig door een Stads bode deed arresteeren, en op gronden van goede verklaringen, die ik inmiddels ingewonnen had, vervolgends een proces in cas van iojurie tegen hun aanving, het geen van dat gevolg was, dat meer dan de helft van de fchuldvordeI. deel. N  c 194 y ring door de oplopende proceskosten in de pan bleef hangen. Ondertusfchen kon ik federd dit voorval met den zwendelaar bemme klaarblijkelijk befpeuren, dat mijn goeden naam daardoor bij het deftige burgerfchap van de ftad Bommel merkelijk gedaald was: men begon mij zeifs te verdenken dat ik deezen gantfchen handel opzettelijk bekuipt had, om den zwendelaar in het net te lokken, en dus door middel van zodanig beraamd bedrog, mij ten zijnen koste te bevoordeelen; dit ging zelfs zo ver dac toen ik eenige jaaren daarna te Rotterdam gevangen geraakte, de bedriegelijke woekeraar zig' openlijk beroemde, dat dit ongeluk, ten zijnen opzichte, loon na werk was,-..ja wat meer is, zig van die gelegenheid bediende 0111 eene verklaring tot mijne bezwaarnis aftegeeven., welke hij vervolgends door zijn' Procureur MAuruTsz, die hem te Zalt Bommel bediend had, aan den Hoofdofficier der Stad Rotterdam zond: onaangezien zulke fterke po° gingen om mijn perfoon bij de rechters zwart te maaken, (Tchoon het maar muizen zonder ftaarten waren,) verdween de nadeefige verdenking die men daarover tot mijn bezwaar had opgevat, heel fchielijk,. door de opgevolgde gevangenneeming van adiuanus bemmb  C 195 ) die wegens zijne veelvuldige gepleegde bedriegerijen, zo als ik elders aangemerkt heb, het fchavot te Utrecht beklom, en tot eene vierjaarige gevangenis in het tuchthuis aldaar verWezen werd , vanwaar hij door behulp van een' daar toe orngekochten huisknecht nadering ï ontvlugtte, en met zijn gewonnen of liever geftolen kapitaal na Kleef ging woonen. Alle deeze voorverhaalde zwarigheden gelukkig te boven gekomen zijnde, waardoor ik zo wel mijne bedekte als openbaare vijanden trotfeeren kon, had ik voor mijne toeneemende pradtijk te Amfteldam, vermits mij de vertering in de logementen te kostbaar viel , een kamer in een burgerhuis gehuurd: middelerwij! het verblijf aldaar was ik dikwijls verpiigt om mij na de gijzeling order het raadhuis te moeten begeeven, ten einde met verfcheidene perfoonen, die er zig bevonden, en ter oorzaakc v.n gemaakte fchulden opgefloten waren, over de befchikking van hunne zaaken te fpreeken; wanneer ik op een morgen met eene onuitfpreekelijke verwondering den jongen Advocaat gockinga, geboortig van Groningen, die vóór zijne promotie bijna een jaar mijn leerling te Bommel was gé • weest, in een der gijzelkameren aantrof: hij bevond zig destijds in zulk eenen nooddruftigen toe- N 2  C 196 > ftand, dat ik, bewogen met zijne beklaagelïjke omftandigheid, hem niet alleen van levensonderhoud en geld voorzag, maar daadlijk het befluit nam om hem uit de gijzeling te helpen, waartoe ik, nevens den Advocaat munniks, zulke krachtige hulpmiddelen in het werk ftelde, dat hij binnen drie weeken tijds ontflagen werd: gockinga mij een gedeelte van den winter behulpzaam in het waarnemen van mijne Amfieldamjche Pra&ijk geween zijnde, vertrok vervolgends in het voorjaar als Onderkoopman na Batavia, zonder dat ik iedert aangaande zijn perfocn eenige tijding, hoe genaamd, vernomen heb. Gewoon een vast wintergezelfchap te Am» fieldam, regelmaatig, alle avonden, bijtewonen, zo lang de pligten van mijn beroep mijn verblij f in die ftad noodzaakeiijk maakten , werd, daar er bij gelegenheid van den invallenden verjaardag van een der aanwezende perfoonen , tot middernacht een iterk glas wijn gedronken werd, onder meer andere divertisfante redenwisfelingen, het onderwerp raakende de huwelijksmakelaardij op het tapijt gebragt, waaruit de vraag ontftond, of een Rechtsgeleerde de post van Makelaar in dit geval wettig be* kleeden mogt? na dat ik, onderfchraagd mee twee andere Advocaaten die daar tegenwoox;  C l9? ) êig waren, zulks door verfcheidene voorbeelden , en bijzonder door een Gewijsde van den Hogen Raad, volgends de aantekening van den wereldberoemden Prefident van b ij ikke rshoek, op eene overtuigende wijze aangetoond, en bewezen had, werd mij door een lid van ons gezelfchap voorgeflagen , of ik mij met die foort van Makelaarfchap ten dienfte van zijn oudflen zoon belasten wilde, om een jonge Dame, op wier rijkdommen hij niet minder dan op haare fchoonheid bekoord was, ten huwelijk te zien verkrijgen: ondertusfchen dat ik deeze voorftellmg onder belooning van vijftig gouden rijders aannam, als de zaak gelukte, werd ik na gedaane onderzoeking van meer dan éénen kant onderricht, dat de Vader van die bevallige Dame zo onbedenkelijk geldgierig en tegelijk zo ongenaakbaar was, om met hem over foortgelijke zaaken te handelen, dat hij niet alleen de uitkeering van eenig huwelijksgoed aan zijne dochter volftrekt weigerde, maar boven dien alle haare pretendenten, hoe voordeelig ook hunne omftandigheid ware, heel fchielijk affcheepte, en zijn huis verbood." Zodra ik alle die zwaarigheden onderfchept had, begreep ik, dat er eenen buitengewoonen weg moest ingeflagen worden, om N 3  C *S>8 ) deezm geldgierigen vrek aan den angel te doen bijten: met zodanig welberaamd overleg begaf ik mij op een morgen na het Franfche koffijhuis , daar ik wist dat men hem vóór beurstijd alle dagen vinden kon, en hem onder voorwendzel van over zaaken van koophandel te willen fpreeken, in een apart vertrek geroepen hebbende , begon ik met een fmaaklijk verhaal te doen wegens eene ongemeen voordeelige huwelijkpartij -die zig voor zijn dochter opdeed, als hij haar wilde laaten trouwen met een perfoon die zo veel fchatten bezat, dat hij geen huwelijksgoed met een voorwerp her weik hem behaagde fcheen te verlangen, ja dat hij zelfs zonder zijne zaaken daardoor te verkorten , of het minfte nadeel aan zijne ftaatvoering toetebrengen, een paar tonnen gouds voor zijne toekomende bruid als een Douarium vcorbefchikt had: in den beginne toen ik van een huwelijk ten opzichte van zijne dochter repte, vertoonde zig aan het voorhoofd van ceezen geldbeminnenden koophandelaar eenige rimpels van onvergenoegdheid, maar zo rasch ik van de beloofde bruidsgift van twee tonnen gouds Iprak, was de baan vooreerst in zo ver klaar, dat de vrek een vriendlijker gelaat begon aanteneemen -—, „ Hoor Mijnheer", zeide bij,  ( 199 3 „ kom van deezen avond aan mijn huis, ik heb een ilesch wijn voor u ten beste, als „ wij op. die wijze onder goede verzekering 9, de zaak van het voorgeftelde huwelijk ééns „ geraaken zullen f' ik verzuimde niet om mij op den beftemden tijd aldaar te laaten vinden, wanneer hij mij terfiond na den naam .vroeg van de perfoon die zijne dochter op zulke aanneemelijke voorwaarden ten huwelijk begeerde ? „ Zacht Mijnheer, zo fchielijk niet", viel ik hem in de rede; „ gij moet mij eerst „ een fchriftlijke . toeftemming van uwe hand „ geeven dat zó dra er borg voor de huwelijks„ gift gefield zal zijn, gij in de voorgeflage,, ne echtverbintenis van uwe dochter bewilligen „ zult, en dan zal ik u haar pretendent noe„ men'' — Kostelijk Advocaat! riep hij, mij van biijdfchap de hand geevende, als er borg gefield wordt heb ik niets te zeggen , en ik zal u een gouden rijder voor u moeite pre' zent doen als de zaak gelukt is; wij verkregen zonder veel waters vuil te maaken binnen korte dagen, voor een maatige vergelding, de gevorderde borgtocht, als genoegzaam in de gantfche ftad bekend zijnde, dat de jonge Da. me, na het overlijden van haaren vader , univerfeele erfgenaame van zijne onmeetbaare fchatten moest weezen, zo dat doormiddel van zulk N 4  C 200 } eene weluicgevoerde kunstgreep, de voltrekking van het bedoelde huwelijk zijn vollen beflag kreeg, en mijn meester, die ik in dit geval als Makelaar bediend had, na verloop van zes weeken ujds met het beminde voorwerp te trouwen kwam, zonder dat er van weerskanten eenige penningen uitgefchoten werden: ik moest op zijn aanhoudend Verzoek de bruiloft bijwoonen, hoewel ik naderhand nog veel werks had om de bedongene vijftig rijders van hem te bekomen, terwijl hij in het begrip was gevallen dat hij die beloning eerst na het overlijden van zijn'fchoonvader uitkeeren moest. Men kan verzekerd zijn dat het mijn oogmerk niet is, noch in alle mijne uitgegevene werken is geweest, om de toegevenheid van mijne leezers door langgefponnene verhaalen op de pijnbank te ftellen; ik heb er niets tegen dat een romanfebrijver zulks doet omdat het best'met zijne belangens ftrookt, maar iemand die zijne eigene levensgevallen befchrijft, behoort zo wel de kortheid als de waarheid, zijnde de twee noodzaakelijke en onaffcheidelijke hoofdzuilen van eene opgepronkte gefchiedenis, te betrachten: het is een bekende zaak dat de tegenwoordige Erfftadhouder Prins willem de V, in het laatst van den Jaare 1767 met eene Prinfes van Pruisfeti te trouwen  kwam, en dat, gelijk bij zodanige heuchelijke gelegenheden doorgaands gebruikelijk is, niet alleen .in alle de lieden en dorpen van de zeven Provinciën, maar bijzonder in de vorstlijke refidentie-plaats van 'f Graavenhaage, daarover ongemeene vreugdebedrijven zijn vertoond geworden: ik bevond mij op dien tijd juist toevallig in den Haag, om met verfcheidene voornaame Rechtsgeleerden een fchriftlijk advis, in een geval van groot aanbelang, te helpen ontwerpen, wanneer ik van die voorvak lende gebeurtenis gebruik maakte, om op een' avond de overheerelijke illuminatiën en het kostbaar vuurwerk, nevens een grooten toevloed van aanfchouwers, te gaan bezien: het ongunftig weer of liever de zwaare regenvlagen welke in de maand oftober van dat jaar voorvielen , benam als in één oogenblik tijds voor het gezicht de verrukkelijke vertooning van de geheele illuminatie, voor zo veel de gebouwen betrof die van buiten verlicht waren, en het geen wel het meeste te bejammeren was, bluste eensklaps duizende van brandende lampions uit, die op den Vijverberg geplaatst Honden, waardoor de talrijke menigte van wandelaars verpligt werd, hier en daar in de huizen en herbergen eene fchuilplaats te zoeken, ten einde voor den aanhoudenden regen gedekt N 5  f S02 ") te Wijven: onder dat getal was ik, nevens twee goede vrienden, die mij in de afgebrokene wandeling vergezelfchapt hadden, al mede begrepen, en oni niet langer de bemorfte ftraaten te doorkruifen , begaven wij ons na bet eerfte wijnhuis dat wij op onzen weg ontmoetten , alwaar wij genoegzaam alle de vertrekken zó bezet vonden, dat wij genood, zaakt waren ons voor eerst in het voorhuis te moeten behelpen, alvoorens wij bekwaame zitplaatfen in een der bovenkamers konden verkrijgen. Een burger Juffrouw, zo het mij voorkwam omtrent zes-en-dertig jaar oud, die zig met haar zuster en nog twee Heeren in het zelfde vertrek daar wij gebragt werden ,. gezeten waren , begroette mij zo vriendlijk dat het geleek als of ik bij haar bekend was ; doch met hoeveel oplettenheid ik haar op mijne beurt aanfchouwde, kon ik mij in den eerften opflag onmogelijk haar perfoon of haaren naam te bmnen brengen; waarfchijnelijk begreep zij den maalftroom waarin ik mij destijds ten haaren opzichte bevond, en om mij fchielijk uit deeze onzekerheid te helpen, gaf zij mij een' wenk om de tafel te naderen, waaraan zij met haar bijhebbend gezelfchap geplaatst was,vraagende mij vervolgends in de Franfche taal,  ( 203 ) :of ik francina niet meer kon, waar over iik, 15 jaaren geleden, als Officier verkeerd Ihad? ik herkende bezwaarelijk haar perfoon, ivoor mijne eerfte minnaresfe, met wier vader, : gelijk ik hier vooren volledig befchreven heb, ik eertijds zulk eene potzierlijke ontmoeting, : bij den aanvang van onze verkeering geheugde :gehad te hebben; want behalven dat francina federt zulk een merkelijk verloop van itijd, door haare toegenomene zwaarlijvigheid j genoegzaam als onkenbaar fcheen, kwam zij : mij toenmaals nog vrij bekoorelijker voor, dan : zij in haare jeugd geleken had: ik beging (ik weet niet meer door welk een gril,) de onvoorzichtigheid, of liever, uit louter vermaak, 1 de dwaasheid, van mij als ongetrouwd opte1 doen, en beloofde haar den volgenden dag een bezoek aan haar huis te zullen geeven, na dat zij mij alvoorens verhaald had van federd ruim twee jaaren weduwe gebleven te zijn; ik hield mij n woord, begaf mij tegen den avond der waards, en werd bij mijne aankomst zo ongemeen minzaam door Juffrouw francina verwelkomd, dat ik er over verbaasd ftond; om kort te gaan, wij vernieuwden niet alleen onze oude kennis, maar ik moest op haare volftrekte begeerte des avonds aldaar eeten, en tot middernacht in haar gezelfchap blijven: ondertusfchen ge-  voelde ik mij niet weinig bekneld toen er al heel fpoedig van de voltrekking van ons huwelijk Jgefproken werd, en vervolgends het aangaan van een fchriftlijke trouwbelofte tusfchen ons op het tapijt kwam, want mij eenmaal voor ongetrouwd verklaard hebbende , dorst ik, uit vrees van haar te mishaagen, mijn voorig gezegde niet weder herroepen: francina dwong mij, half van blijdfchap, een welvoorziene goudbeurs tegen wil en dank aanteneemen, bood mij nog tweeduizend guldens aan, als ik geld te kort fchoot, en vereerde mij bóven dien een zilveren tabaksdoos op trouw; om haar te paajen, beloofde ik van mijnen kant den volgenden morgen twee zegels te zullen koopen, om daarop de wederzij dfche trouwbelofte te fchrijven, doch ik ftelde deeze zaak zo veele dagen achter elkander uit, dat zij wegens deeze geduurige vertraaging erg begon optevatten , en welhaast in het denkbeeld geraakt zijnde, dat er een angel in het gras verborgen lag, daarop, buiten mijne kennis, een' brief aan den Broeder van haar overledenen man, te Heusden , fchreef, ten einde aangaande mijn perfoon nader uitfluiting te bekomen; zij ontving met den eerften post ïot antwoord, dat wel is waar, ik in het jaar $764., aldaar tot Profesfor was aangefteld go-.  C «os ) worden, maar dat ik al verfcheidene jaaren te Zalt-Bommel getrouwd was: vervoerd doos fpijt van op zulke eene wijze in gevaar geweest te zijn om bedrogen te zullen worden, werd zij overmeesterd door haare driften» en liet mij op ftaande voet aan haar huis ontbieden; dan, terwijl ik niet beter wist of de zaaken tusfchen ons Honden nog even fraai als voordeezen, want ik was onkundig van de part die zij mij gefpeeld had, begaf ik mij in een vrolijke luim, en in gezelfchap van mijn' broeder, terftond na haar huis; maar helaas! wac ftond ik verplet, toen ik hoorde dat de bommel uitgebroken was 'r de verwoedheid blonk uit de oogenvan francina, en zij beval mij op een gebiedenden toon al het toevertrouwde geld en goed het welk ik tot nog toe getrouwlijk bewaard had, oogenbliklijk weder aan haar ter hand te ftellen: ik voldeed zonder de minfte zwarigheid aan dit onvriendlük bevel, en mijn broeder haar verder toe bedaaren gebragt hebbende, deed haar begrijpen dat de zorgvuldige bewaaring van dienfehat, p-elijk ook mijne fteedsduurende vertragingen om de fchriftlijke trouwbelofte opteftelkn, en de zegels daartoe op haar verzoek intekoo» pen, fpreekende.bewijzen tot mijne verontichuldiging waren, dat ik haar niet had zoe-  C 206 y ken te bedriegen, en hiermede liep' dit onvermaaklijk geval nog bij geluk zonder flimmer gevolgen af,' zo dat het onder den dekmantel van eene onfchuldige grap dóórging. Meer of min befchaamd over het gebeurde geval met francina, waarin mijn gehouden gedrag, hoe zeer het voor een klucht aangemerkt wierd, niét zuiver vrij te pleiten was, kon ik ditmaal geen langer behaagen in mijne geboorteplaats icbeppen, weshalven ik met veel overhaasting vandaar vertrok, na alvocrens mijn geweezen • knecht nx a r t i n u s , die inmiddels in den Haag met een burger dochter getrouwd was, zorgvuldig aanbevolen te hebben, om mij eens te fchrijven ofMceze. zaak veel geruchts ter benadeeling van mijn perfoon gemaakt had: ondertusfchen keerde ik over Rotterdam en Dordrecht na Zalt-Bommel terug, als in welke beide eerstgenoemde fteden ik nog verfcheidene onderhandelingen, rakende de pracïijk", noodzaakelijk verrichten moest, en dit verpligtte mij om vervolgends eenige dagen te blijven ten huize van mijnen langjbekenden en edelmoedigen vriend, van der werf, te Dordrecht, welke toenmaals als logementhouder in het Zwijnshoofd aldaar woonde , doch naderhand ais Castelein de Stads Doelen beitrokken heeft: genoodzaakt om alle  C a0? ) aicrgen uittegaan, ten einde met fommige Praétizijns over een nog onbeflist Pvechtsgeding de-raadplegingen bijtewoonen, liep mij, op zekeren morgen, dat ik beducht was van te iaat te-zullen komen, een bedelaar geduurig in één weg, en zo kort op mijn lijf, dat ik- hern met de rotting afkeeren -moest — Ik ben een arm man Mijnheer, die om een aal' moes verzoeke, zeide hij — „ Die zal ik u j, geeven, maar gij moet mij niet ophouden, „ wast ik heb van daag zaaken van meer aan^, 'belang te doen", gif ik hem ten antwoord— Wel ik denk dat ik u over zaaken van nog grooter aangelegenheid ts fpreeken heb, hernam de bedelaar, die mij vervolgends beloofde te zullen opwachten, om mij nadere verklaaring van dat onbegrijpelijk geheim te doen: ik was voor de voorbijgangers verlegen om met deezen knaap een langer mondgefprek te houden , derhalven verliet ik hem fchielijk, zonder hem verder te woord te willen ftaan. Onmiddelijk na dat de onderhandeling met de Praclizijns, in onze gehoudene zamenkomst, afgelopen was, 'meende ik weder naar mijn logement te keeren, wanneer ik door dien zelfden bedelaar, op den hoek van een ftraat, andermaal aangefproken werd: ik kon mij niet bedwingen om mijne onvergenoegdheid daar-  ( 208 ) over op eene zichtbaare wijze te doen blijken} doch zo dra hij mij een befloten briefjen tér hand gefield had, met verzoek van hetzelve op mijn gemak eens te willen naleezen j en daarop heel gezwind uit mijn oog verdween, bedaarde ik welhaast van het befluit om hem wakker, wegens zijne altevergaande vrijpostigheid , doorteftrijken; en begaf mij vervolgends in een nabijgelegen koffijhuis, terwijl ik, gedreven door nieuwsgierigheid, de ontwikkeling van dit bedenkelijk voorval zonder verdere opfchorting begeerde te weeten: zie hier het geen zaaklijk in dat verzegelde briefjen vermeld ftond, mijnheer kersteman! Êr bevind zig tegenwoordig iemand in de herberg de Engel, op deelhuis door de gantfche ftad te boek ftond, waarom het door alle fatzoenlijke perfoonen zo inborelingen als reizigers, gefchuwd werd: onaangezien zulke eene trouwhartige waarfchouwing, befloot ik daarvan eens de proef te gaan neemen 7 terwijl ik mij niet verbeelden kon dat ik met een kwaad opzet aldaar ontboden was, gelijk bij de ondervinding ook geblecken is: dan, nademaal de beftelder van den brief mij eenig nadenken gaf, en ik bovendien niet wist naar welke perfoon ik in die herberg moest vraagen, nam ik het befluit om vooreerst, onbekend, aldaar een halve flesChwijn te gaan drinken : ik had naauwlijks tien minuten tijds daarmede in de gemeene haart bezig geweest, of ik hoordé de ftem van een_ mansperfoon aan de trappen, die de waardin zachtlijk toeriep— Hat is nu de Advocaat kersteman, laat hij maar boven konten! en na dat zij die boodfchap mij gedaan had, maakte ik vervolgende geene zwarigheid om mij na het aangeweezert I4 deel* O  ( aio ) bovenvertrek te begeeven: met geene mindere verwondering dan genoegen ontmoette ik aldaar den zoon van een bekend koopman te Rotterdam, dien ik geduurendë mijne inwooning binnen dezelve ftad gemeenzaam gekend had : volgends het verhaal dat mij aanftond3 aangaande hunne zaaken gedaan werd, was deeze jongeling met het beminde voorwerp dat hij mij vertoonde, op een nacht heimelijk doorgegaan , vermits de ouders aan die jonge Dame , welke onder de welgeftelde inwooners van den deftigen burgerftand geteld werden, en in hun voorgenomen huwelijk niet wilden Hemmen, zig tegen den voordgang daarvan verklaard hadden, zo dat zij, na te zamen het hazenpad gekozen te hebben , om beter verborgen te blijven, in de herberg op den Rietlij k waren komen logeeren: na dat zij mij om raad gevraagd hadden, hoedanig zij tot bereik van het voorgemelde oogmerk hunne zaaken best moesten fchikken, beftond het geen ik hun daaromtrent aanbeval, onder anderen daarin, dat zij om het gevaar van opligting te ontwijken , zig voor eerst na Kleef zouden begeeven, en aldaar haar bedoeld huwelijk laaten voltrekken, onder belofte dat ik ondertusfchen bij hunne wederzijdfche ouders zoude poogen te bewerken, dat de zaak tot  ( 211 ) algemeen genoegen gefchikt werd: het liep echter! meer dan vier maanden aan, alvoorens ik aile de hinderpalen raakende dit trouwgeval te boven kwam, om dat de rijke ouders van de bruid in den beginne volflrekt niet wilden befiuiten hunne toeftemming daaraan te geeven; doch ten laatflen, na veèle vruchtlooze reizen wegens die zaak na Rotterdam gedaan te hebben, gelukte mijne onderneming in dat opzicht zo volmaakt wèl, dat, de weggelopene Gelieven daarop uit Kleef ontboden zijnde» de voltrekking van hun bereids gefloten huwelijk hier te Lande bij hernieuwing gefchiedde: in weerwil van deezen gunftigen uitflag mijner onderhandeling, kon ik noch van mijne gedaane verfchotten, noch van het verdiend falaris eenige voldoening bekomen , wat pogingen ik daartoe aanwendde, zo dat ik mij genoodzaakt zag mijne wettige fchuldvordering naderhand in handen van een' Solliciteur te moeten overgeeven, die mij eenige jaaren daarna, toen ik te Rotterdam onder het Raadhuis gevangen zat, dat geld ook bezorgd heeft gehad. Men dient zig te laaten welgevallen dat ik hiervan hattpriien verander: behah/en dat zulke eene onophoudelijke aaneenfchakeling van weetenswaardige gebeurtenisfen en niet onvermaak- O 2  C 212 3 Jijke avsntuuren , welken mij tot hiertoe te beurt gevallen waren, genoeg doen zien, das ik geen ledige of bedrijvelooze aanfchouwer op 'swerelds fchouwtooneel gebleven ben, zo kunnen nogthans alle mijne voorverhaalde belangrijke ontmoetingen, welken fchier alleen tot de eerfte tijdvakken van mijne lotgevallen behooren, noch in zeldzaamheid noch wegens de opmerkelijke gevolgen die zij, ten aanzien van mijn perfoon, gehad hebben, op verre na, volgends mijne verbeelding, niet opwee» gen tegen dat gedeelte van mijne gedenkwaardige levensloop, dat nog te verhandelen ftaat: wel aan goedgunftige en vermaakzoekende lezer f maak u dan gereed.-om zodanige ongehoorde en waarlijk gebeurde gefchiedverhaalen, in het vervolg van dit werk, te zullen aantref en, waarbij de Oosterfihe. Vertellingen, hoe opgepronkt en hoe bewierookt, echter niet anders dan een bloot kinderfpel zullen fchijnen. Het is zeker dat de wetten der vriendfchap tusfchen weldenkende perfoonen van een' onbedenkelijk vermogen zijn, en dat, hoe voordeelig ook de wereldlijke tijdsomftandigheden uitvallen, de waare en oprechte vriendfchap on. wankelbaar blijft, zig nooit beter dan in den uiterften nood of verlegenheid doet kennen, en doorgaands voor geene andere beweegoor-  C =13 3 zaak wijkt, dan voor dc liefde onder perfoonen van de beide fexe, dat een vrij fterker hartstocht is; onder zodanig oogpunt was het dat mijn vriend van massau, en ik, de verpligtingen befchouwden welken tusfchen twee vertrouwde vrienden altijd behoorden plaats te hebben, en ingevolge van dien, gebeurde het dat hij bij mijne wederkeering te Bommel, als door hoogdringende gelegenheid geperst zijnde, mij een noodzaaklijk bezoek kwam geeven, ten einde gezamentlijk te raadpleegen over een voorkomend geval dat zig ter bervordcringe van zijnen gelukftaat toenmaals opdeed: men had hem op last van den Biron van borssele, die destijds de eerfte Edele van de Provincie van Zeeland, en zijn bloedverwant was, fchriftlijk kennis gegeven, van eene aanzienlijke bediening die in een der Zeeirjofche Steden opengevallen was , en waarvan de verkrijgbaarheid alleen afhing van de veelvermogende aanbeveeling van den bovengenoemden Premier JSoble, welke eenen onbepaalden invloed ten Hove bezat, zo dat hem, om dit oogmerk te bereiken, uitdrukkelijk gelast werd, een uitvoerig request, bekleed met zulke drangredenen, die zijne follicitatie aanneemelijk konden maaken, voor den Prins Erfftadhouder door een kundige hand te doen opflellen, en vervol03  C 214 J gends zig in perfoon na V Graaverihaagen te begeeven, ten einde aldaar door den Baron van borssele aan den Stadhouder geprefenteerd te worden: ik maakte terftond een wèl uitgewerkt request, nevens meer andere daartoe behoorende gefchrifcen, voor hem in gereedheid, en verzelde hem op zijn verzoek na den Haag, aiwaar hij meende zijn hoogen Befchermheer te zuilen vinden, en daar ik hem misfchien van nog meer nut zoude kunnen weezen tot het opftellen van alzulke inftrumenten welke bevonden zouden worden tot zijne zaak betrekkelijk te weezen: wij vernamen op onze aankomst aldaar dat de Baron zijn bloedverwant, door een onverwachte krankheid övervalien zijnde, te Middelburg had moeten verblijven: op dit bericht, dat ons niet weinig in verlegenheid bragt, begaven wij ons zonder de minfte uitftei, na de.Hoofdftad van Zeeland,alwaar wij deezen groothartigen Staatsbewindsman genoegzaam zieltogende vonden , echter nog in zo verre bij het gebruik van zijn verftand, om zijn ongelukkigen neef van massau met een korten brief van voorfchrijving aan den Prins Erfftadhouder te voor. zien: onaangezien het zelve, mislukte de voorverhaalde follicitatie, rakende het bedoelde amt in Zeeland, 'Aoox het opgevolgde flerfgeval  C 215 ) van den Baron van borssele, hoewel mijn vriend van massau in plaats van dien, tot de waardigheid van Ritmeester, zonder een compagnie te verkrijgen, werd aangefteld. De zaaken aldus te Middelburg afgelopen zijnde, verbleef ik, na het vertrek van mijn' vriend, nog verfcheidene dagen op het aanhoudend verzoek van eene nichte , die met een' Procureur van die ftad getrouwd was, aldaar vertoeven; ik geraakte door middel van haaren man, die mij in alle gezelfchappen bragt, welhaast in kennis met fommige voornaame amtenaren, welken den eerften rang onder het burgerfchap bekleedden, het geen vervolgends den grondilag kwam te leggen tot de aanneemelijke aanbieding die mij van wegen een regeerend Burgemeester gedaan werd,oranaamlijk hetLeftorfchap, kort te vooren opengevallen door het overlijden van den Profesfor reitsz, op een fortabel traclement, binnen de ftad Middelburg waarteneemen : zodanig een voorftag beviel mij zo wèl, dat ik tijd van beraad nam, om mij deswegen nader te verklarren, en op de aanrading van mijne Neef en Nicht, befloot, daarover een' brief aan mijne huisvrouw te fchrijven, ten einde haar te polfen of zij, zonder haare neiging geweld aantedoen, kon befiuiten om van zulke eene voordeelige aan* O4  C V$ j bieding gebruik te maaken, haar huishouden te Bommel optebreeken, en in Zeeland te komen woonen; doch terwijl ik met de eerde post tot antwoord kreeg, dat zij in het geheel geen behagen in de ongezonde luchtflreek van dat geweest had , moest ik voor die aangeboden post bedanken, en, onder vrindlijke affcheid-. neming van mijne familie, onverrichter zaake uit Middelburg vertrekken. Inmiddels dat ik met nadruk mijne gedachten liet gaan hoe ik best uit Zalt-Bommel zoude geraaken, nadien mij deeze klapachtige en kwaadfprekende plaats, daar de wangunst zijn' zetel gevestigd heeft , federt het geval met den beruchten zwendelaar adrianus b e mm e , zo fierk begon te mishaagen, dat ik er geen drie dagen verbleven zoüde hebben ,wahneer ik nog ongetrouwd geweest ware, te meer, aangezien de burgerman aldaar door fommige hoogvliegende Regenten meer onderdrukt dan, gelijk in andere fleden, de hand boven het hoofd gehouden word; ik ben niet beducht om het ter loops te zeggen, dat deeze ongevleide aanmerking mij fchadelijk kan zijn, uit oorzaak dat ik hierdoor geen braave Burgervaderen bedoel, of hunnen goeden naara zoek te bezwalken; trouwens, die de fchoe« 868 pasfen, kunnen ze aantrekken.  ( 2T? ) Groote zwaarigheden ontmoette ik om dit mijn voorgefteld oogmerk in dat opzicht te bereiken, want er verliep nog bijna wel anderhalf jaar, eer ik met vrijwillige goedkeuring van mijne huisvrouw, mijne vaste woonplaats te Amjieldam kwam te neemen, onder affpraak dat zij haar huishouden opbreeken, en mij met onze beide kinderen volgen zoude, zo rasch zij de verzekering bekwam, dat ik aldaar van mijn PractMjk als Advocaat ordentelijk beftaan kon: ondertusfchen dat« dit tijdperk met groote fchreden begint te naderen, behoor ik eerst gewag te maaken van tweederleie aanmerkenswaardige gebeurtenisfen, mij alvoorens bejegend , en die van zulk 4 eene voorbeeldlooze natuur waren, dat het inderdaad zeer ongefchikt, of liever buiten de paaien van eene echte levensbefchrijving gefprongen zoude zijn, indien dezelve in de vergetelheid opzetlijk bedolven werden: men zal onmiddelijk gaan zien waarin het eerfte deezer twee zonderlinge gevallen hoofdzaaklijk beftond. Ik was cp een' zomerdag eens na Vianen gegaan, om er op voorgaande ontbieding van den Castelein, in het logement de Roos, een proces over het koopen van een huis, tegen een welgeftelden Jood, aldaar, te bedienen, O 5  C 218 ) waarom ik een paar nachten bij deezen logementhouder tot uitvoeringe van zijne zaak als vriend verblijven moest; wij hadden den eerften avond van mijne aankomst met den Procureur hammius, in een apart vertrek een comparitie, ten einde onderling te beraamen hoedanig die twistzaak in de rechtbank zoude behooren behandeld te worden, wanneer wij, geheel onverwachts, in onze raadpleging geftoord werden , door de overrompeling van drie Pasfagiers, die kers vers van Utrecht aankwamen, om in dat logement hun nachtverblijf te houden: na de ailereerfte begroeting tusfchen ons en deeze aankomende reizigers gefchied waren, herkende ik een van dezelven voor iemand met wien ik mij voordeeze veelmaalen te Amjieldam in gezelfchap bevonden had, en dus, van .weerskanten verblijd wegens die aangenaame ontmoeting , bleeven wij als gemeenzaame tafelvrienden tot middernacht den tijd met vrolijke gefprekken doorbrengen, geduurendë het welk wij niet vergaten om onze gevulde wijnglazen ledig te maaken, het geen ten laatften zo ver liep, dat wij allen, zo wèl als onze Castekin, volgends het bekende fpreekwoord, wel degelijk over de huizen geraakten: maar wat gebeurde vervolgends in die verwarde bijéénkomst ? zo dra ons verftand in de  C ) flesch gedaald was, kreegen twee van het drietal aangekomene pasfagiers, welken het meest door de dampen van den wijn bevangen waren, een hooggaand verfchil, wegens de verkering over zekere Amfteldamfche burgerdochter, waarvan zij elkander als medevrijers den voorrang betwistten, wij deeden ons best om dit krakeel, dat met een' woordenftrijd, gepaard van fcheldwoorden, zijn begin genomen had, zo veel ons doenlijk ware tusfchen die verwoede mededingers bijteleggen, maar alles was ten dien opzichte vruchtloos, zij wierpen elkander de tafelborden, de wijnflesfchen, ja zelfs de brandende tabakspijpen en de ffoelen na het hoofd, zo dat wij werk hadden om ons lijf te bergen; om kort te gaan, toen zij ♦ hunnen wrevelmoed met alzulke gewelddaadigheid niet meer wisten te koelen, geraakten ten laatften de degens uit de fchede, waardoor de jongfte van deeze beide kampvechters en doodlijke wonde in de linker borst werd toegebragt: goede raad was hier duur, . doch aangemerkt wij door de aanfchouwing * van dit treurig toeval heel fchielijk nuchteren geraakt waren, werd er met gemeen overleg tusfchen ons befloten, dat men de gekwetfle perfoon , door een vertrouwd heelmeester zou laaten verbinden, en op een achterkamer zo lang  C 220 ) zorgvuldig verbergen , tot dat de dader van dit misdrijf ontvlugt, en ergens in verzekering gebragt zoude weezen, terwijl ik met den Procureur hammius, nevens mijnen Amfleldamfchen vriend, ons zo vroegtijdig als de gelegenheid toeliet , na de ouders van den gewonden jongman begeeven moesten om gezamentlijk met hun te overleggen, hoe men deeze netelige zaak verder bedekt houden, en zodanig 'befchikken zouden , dat hun zoon zonder levensgevaar op eene gemaklijke wijze na Amfleldam overgevoerd werd. I Achtervolgends zulke welgenomene maatregelen volbragten wij onze opgedragene lastgeving bij de ouders van den gekwetften jongman , met die voorzichtige voorzorgen , welken tot vermijding van hartbevangende fchrikken noodzaakelijk vereiseht woiden: men zal gemaklijk \ kunnen begrijpen dat een teerhartige vader en moeder op het aanhooren van dit verfchrikkelijk geval, zo verflagen geraakten, dat zij uit wanhoop als onbeweegelijk bleeven, en tot geen vast befluiten te overreeden waren ; doch na dat de eerffe ontfteltenis door een be-daarde overweeging genoegzaam verdweenen was, werd er met gemeen overleg goedgevonden dat men de jonge juffrouw, welke de onfchuldige oorzaak van dit bloedflortende be-  C —1 } drijf, en federd lang aan hunnen zoon wettig verloofd was geweest, aldaar ten huize, ontbieden zoude; dan, terwijl, door overhaasting, een kruier uit de buurt, die rijklijk van de Schiedamfche nectar bevochtigd was, met deeze boodfchap bdajt werd, bragt hij in plaats van de ontbodene burgerdochter, een beruchte hoerewaardin mede, die, zonder een woord te fpreeken, mijn Amjleldamfchcn vriend in het gezicht vloog, zeggende vervolgends, na dat wij haar met geweld van zijn lijf afgefcheurd hadden, dat zij door zijn bedrijf onlangs driehonderd guldens tot een geldboete aan den Hoofdofficier had moeten betaalcn : intusfehen dat wij deeze boosaartige h&erewaardin met goede woorden affcheepten , verzochten de ouders van den ongelukkigen zoon , dat wij ons na zijn aanfiaande bruid wilden vervoegen , om haar van dit beklaagclijk geval kennis te geeven, en Wij kweeten ons van dien last zodanig als het behoorde: zodra alles, belangende dit geval, tot onderling genoegen afgelopen, de gewonde jongman van Vianen overgevoerd, en na verloop van eenige weeken volkomen herfteld was, werd ik daarover, op zekeren morgen, bij den Hoofdofficier sweertz, ontboden, die, aangaande het voorgevallene tweegevecht te Vianen, nader verklaring van mij  ( 222 ) begeerde; dan, vermits ik mij daarvan verfchoonde, en volfirekt bleef weigeren om getuigenis der waarheid te geeven, onder voorwendzel dat ik de ontvlugte perfoon als Advocaat bediende, werd mij, onaangezien de vertrouwelijke vriendfchap waarmede de bovengenoemde Hoofdofficier mij vereerde, de pleitbank te Amjleldam voor zes maanden ontzegd. Niet minder kluchtig als onaangenaam was de belagchelijke ontmoeting welke eenmaal in de Stads Doelen te Gouda, met betrekking tot mijn perfoon, voorviel, en die ik mij, hoe zeer de verdenking tot mijnen nadeele ware, niet gefchaamd heb in verfcheidene gezelfchappen tot vermaak te vernaaien; maar alvoorens dien ik optekümmen tot de oorzaak welke aanleiding daartoe gaf, en klaarblijklijk betoonde dat men fomrijds buiten zijn eigen medewerking zig in onbehaagelijke gevallen gewikkeld vinden kan: toen ik, bij mijne aankomst in die ftad, een flaapkamer in den Doelen befproken, en vervolgends den Castelein, bij wien ik lange jaaren bekend was geweest, verwittigd had dat ik dien avond in een gezelfchap zoude moeten doorbrengen, en dat, vermits het wel tot middernacht konde aanloopen eer ik t'huis kwam, hij mij derhalven  C a23 ) niet op den avondmaaltijd behoefde te wachten : het bleek bij de gevolgen, dat ik niet misgeraaden had, want de klok floeg één uur toen ik aan den Doelen aanfchelde, en terwijl de knecht en de meid van dat logement die op hun beurt moesten waaken, bij ongeluk in een diepen flaap gevallen waren, was ik verpligt, onamgezien mijne herhaalde trekking aan de fchel, ten minffen een half uur lang in de open lucht te moeten blijven ftaan, eer de voordeur ontfloten werd, doch zulks was nog het ergfle van deeze onvermaakelijkfte klucht niet, aangezien de halfilapende dienstmaagd mij al grommende inliet, en mij met een klein eindjen kaars in een kamer bragt, alwaar twee ledikanten geplaatst waren, zeggende in het heengaan, met een glimplach, tot mij: Zie daar uw leaikant Mijnheer , flaap wel! na dat zij vertrokken was ontkleedde ik mij zo fpoedig als ik kon, zonder te bemerken dat de kaars uitging, en nadien ik toenmaals een halve knip weg had, als een ilerk glas wijn gedronken hebbende, geraakte ik in dit mijn vertrek een poos lang aan het dooien, eer ik wegens de donkerheid een van de beide ledikan i ten vinden kon: ter vergrootinge van dit ongeval gebeurde het, dat ik juist een verkeerde flaapplaats verkoos, en niet beter weetende  ( m ) dan dat ik mij alleen in de kamer bevond, iprong ik op het ledikant, voorneemens zijnde eens helder te gaan uitfhapen; doch het bleek bij de ondervinding dat ik al weder in dit opzicht buiten den waard gerekend had, want naauwlijks had ik mij toegedekt, of ik gevoelde naast m'jne zijde eene ongewoone beweeging, het geen mij te meer verwonderde, om dat dit ledikant zo verbaasd breed was, dat er wel drie menfchen op konden flaapen,, zonder elkander hinderlijk te zijn : ik was, gelijk ik zo aanüonds aangemerkt heb, redelijk bedoven r'huis gekomen, zo dat ik zonder veele complimenten, overal begon te voelen en te tasten,waar door ik ten laatilen een paar verlepte bofflen in de hand kreeg, door welke vrijpostige aantasting een oud wijf, die, onwetende, bij mij laga fchielijk uit haar eerfte flaap ontwaakt zijnde, mij daarop met veel verwoedheid aanviel, en na mij bij de hairen gegrepen te hebben, zo ongenadig met haar tien genagelde vingers over het gantfche aangezicht beknibbelde , dat het bloed mij van alle kanten over da wangen rolde, en ik, uit beangstheid, denkende dat ik waarlijk met een helfehen geest te doen had, moord en brand begon te fchreeuwen: ondertusfehen bleef het daar bij niet berusten; want toen ik door de ge-  ( 225 3 gevoelige pijn op mijn beurt boosaartig gew'óf ' den was, begon ik moed te fcheppen, éri met het oude wijf zodanig té woriïelen, dat wij beurtlings dan ééns onder dan eens boveri geraakten, bij welke worffcelpartij dat kwaadaartig monfierdier mij in den neus beet; doch ik bleef haar niet fchuldig, nadien ik haar in dit nachtgevecht een paar weêrgalooze bJaauwe oogen floeg : de logementhouder, zijn Vrouw, alie zijne bedienden, nevens verfcheidene pasfagiers die in den Doelen gelogeerd waren, kwamen op het gerucht met branden* de kaarfen toefchieten, in de verbeelding dat er onraad was; het oude wijf fpróng daarop in haar hemd, en dus bijna half naakt, al vloekende uit het ledikant, en bedreigde mij mèc de vuist, dat zij mij nog béter vari de taafc zoude doen proeven: onderwijle konde de aariwezende perfoonen zig niet bedwingen óvêr' deeze grappige vertoöning in een hartlijk gelach uittefchateren, het geen mij destijds téri üiterften mishaagde, temeer om dat ik mij in de noodzaakelijkheid bevond, ter geneezirige' van mijn bekrabbeld aangezicht, aldaar, geduurendë drie dagen, tegen wil en dank, te moe* ten verblijven. Men beleefde in het jaar, toen deeze' aanmerkelijke en vrolijke ontmoeting voor /iel f L BE KL. P  ( ii6 j eene geheel andere fraatkundige wereld, ter bevordering van de algemeene volksbelangen, dan in het tegenwoordig tijdsgewricht, waarin ik mijn leven befchrijf; wel is waar dat er toenmaals gelijk doorgaands kort na gefloten vredeonderhandelingen gebeurt, door fommige onrustige geesten van nieuwe krijgstoerustingen zo te land aJs ter zee gefproken werd, en die volgends hun voorgeeven in de Vorstlijke Staatscabinetcen heimelijk beraamd, eenen bloedigen oorlog vooripelden, maar met dit alles bleef het bij deeze ongegronde geruchten van eigene uitvinding berusten, zonder dat er de burgerlijke Maatichappij in alle de onderfcheidene Landfchappen van dit werelddeel door gekweld, den koophandel en zeevaart ter oorzaake van dien verkort, en de goede harmonie door een verfcheurende kanker van tweedragr, tusfchen Landgenooten van volkrijke Gewesten, door gebroken werd, terwijl in de tijdsgelegenheid waarin men zig werkelijk bevindt, het Staatkundig wezen genoegzaam overal eene geheel andere omkeering fchijnt verkregen te hebben , zodanig dat men onbefchroomd zeggen, en met geftaafde voorbeelden aantoonen kan, dat Europa, zonder altacs in oorlog te zijn, vol onrust en twcefpalt is, door onophoudelijke volksberoeringen aan een  c m ) Uitterende ziekte kwijnt, en het openbaar véf* trouwen in alle de takken van de menschüjke zamcnleving, voorheen plaats gehad hebben .ie $ ten eenenmaale den bodem inflaat, het geert onwederfprekelijk, buiten eene merkelijke verbetering, tot welke de goede verftandhouding onder het burgerfchap, met aflegging van alle partijfchappen , den eerften grondflag dient te leggen, niet dan verdrietige rampen na zig kan fleepen: hoe het daarmede ook getegert moge zijn, dit is ondertusfchen paal vast, dat wij federt de geflotene vrede van Aken geruste dagen gefleten, en overheerelijke vruchten van die olijfkranien geplukt hebben, toÊ dat de onlusten in Amerika uitgebarften zijn-* de, de onafhangelijkheid der Amerikanen tos een vrije Staatsbeftuuring daarop kwam te volgen, waardoor wij naderhand in een bedervelijken oorlog met Engeland gewikkeld Wer* den, zonder dat wij -het wisten. Niet ongaarne zoude ik deeze tusfchertvaf* lende overdenking, die misfchien op losfe fchroeven fteunt, uit mijne levensbefchrijving gelaten hebben, want behalven dat foorgelijke onderwerpen, weinig ftrooken, met ge* fchiedverhaalen, die van een verfchillende natuur zijn, zo ben ik nooit een beminnaar vari ftaatszaaken geweest , indien een zeer belang- P 2  < 228 ) rijke redenwisfeling over de ftaatsgefleldheid van Europa, ter dier tijd voorgevallen, in de roef van een trekfehuit in welke ik mij bevond, mij niet aangeprikkeld hadde om dezelve zo veel mijn geheugen in. een hoogklimmenden ouderdom toelaat, alhier getrouwlijk en bijna woordlijk te boekfiaaven , en zulks met zo veel te meer volvaardigheid, nademaal daarin geen fchijn of fchaduw van eene haacelijke partijfchap uitblinkt. Drie voornaame Koophandelaars van de ftad Rotterdam, hadden, om haar vrijheid te hebben, de roef van de Goudfche dagfehuit, des morgens ten elf uuren, van daar op Amfteldam vaarende, tot hun bijzonder gebruik afgehuurd, en terwijl ik hierdoor verpligt was mij met een plaats in de fchuit te moeten behelpen , werd mij door een van deeze drie pasfagiers., uit aanmerking, zo hij voorwendde, dat zijn Vader een vertrouwd vriend van mijn overledenen Oom was geweest, beleefdlijk verzocht bij hun in de roef te flappen: ik maakte zonder veel tegenfporling mij die vriendlijke aanbieding te nut, aangezien ik mij voorgefteld had, geduurendë de langwijh'ge overvaart, welke doorgaands op tien uuren aanloopt, eenige procesfhikken van eenCrimineele zaak, waarin ik eerstdaags pleiten moest, op mijn  ( 220 ) gemak nateleezen: inmiddels het gefprek tusfchen twee Heeren van het gezelfchap onvoorbedachtlijk gevallen zijnde op een onderwerp van de uiterfie aangelegenheid, welk mijne oplettendheid na zig trok, zag ik welhaast van mijn genomen befluit af, ten einde aandachtig te kunnen luisteren na eene ftaatkundige redewisfeling, die, om de waarheid te zeggen, zo wel mijne verwondering als goedkeuring wegdroeg „ Men behoort," begon de oudile deezer beide redenaars, „ de Sraatsbe„ langen der onderfcheidene volken van Eu,, ropa, eerst in het algemeen, en vervol„ gends die van ons Vaderland, onzijdig en „ geheel belangloos te befchouwen , alvoo„ rens men een recht denkbeeld vormen kan, ,, aangaande den tegenwoordigen en toekornen,, den gelukiïaat of rampfpoeden der eeuwe„ lingen, die, zonder onvoorziene gebeurtenis„ fen, volftrekt waarfchijnelijk voorkomen: het „ is naar mijn begrip onbetwistelijk,*' (vervolgde hij) „ dat onze ftaatsbeftuuring, onder„ fchraagd door het Stadhouderlijk bewind, de „ beste is die men uitdenken kan, maar dit „ belet daarom niet dat zij werkelijk aan fom„ mige, ja zelfs aan menigvuldige zwarighe» „ den, buiten eene tijdige en noodzaaklijke „ herftelling, onderworpen blijft; want behalP 3  C 230 ) „ ven dat, om zonder pluimflrijkerij te fpree„ ken, onze Land- en Zee-magt van haare al„ lereerfle ontzachlijke grootheid merkelijk gedaald, en tot zodanig een verval geraakt a, is, dat wij niet meer als voorheen het evenwigt in Europa in beide opzichten door „ kracht van wapenen kunnen bijzetten, zo betoont de ongelukkige ondervinding masr ,. al te klaar, dat onze vaderlandfche koophan,, del en zeevaart, hoe langer hoe meer door buitenlandfche Mogendheden ondermeind ,5 worden; wij hebben dubbelde reden van bcducht te zijn dat in gevalle wij in dit ftuk „ niet wat meerder waakzaam op onze ratio„ r-aale belangen worden, de gevolgen in laa„ ter tijd denkelijk Haan aantetoonen, dat de „ wangunst van handeldrijvende volken ons „ doodlijke breuken in de negotie , welke „ eigenlijk de grondzuil van ons Land is, zul„ len toebrengen, die het openbaar credit ver„ oorzaaken, en de bronnen van aanfpoelende „ rijkdommen in dit gelukkig Gerneenebest „ toeftoppen zullen" — „ Ik wil dit alles niet „ ontkennen:" viel zijn vriend hem in de rede , ,, hoewel de oppervlakkige beweegoor„ zaak, raakende het zichtbaar verval van on„ zen koophandel, fomtijds aanmerkelijk ver„ groot wordt, maar het geen waaróver ik  C 231 ) „ meest bezorgd ben, heeft eene zaak van „ nog meer aangelegenheid ten voorvverpe, ver„ mids er genoegzaam alle de handeldrijven„ de takken hier te Lande min of meer van „ afhangen, naamlijk de oogfchijnelijke ver„ mindering van Oost- en West-indifchen han„ del, die zonder welberaamde voorzorgen van „ de Hooge Overigheid, geheel en al te gron,, de moet gaan, waar uit dan niet alleen de „ volkomen ondergang van 's Lands goudmij„ nen ftaat geboren te worden , maar boven „ dien door het bedrijf van andere zeevaren„ de volken, de Oost- en tVest-Indifche voord„ brengzelen van elders zullen worden gehaald, „ en langs dien weg onze buitenlandfche ver„ zendingen, ter benadeelinge van de algemee„ ne welvaart onzer ingezetenen, in vervolg „ van tijd, op eene ongeneezelijke wijze belemmerd, of liever ten eenenmaale geftremd „ zullen worden." „ Dat zal zig genoeg fchikken," beantwoordde, de eerfte redenaar; „ want zodra de handel van onze Oost-Indifche Maatfchappij door de verkeerde beftuuring van de Amtecaaren daar te Lande geheel uitgemergeld, en tot die laagte gebragt zal zijn dat men dezelve als volflrekt redloos begint te befchouwen, zullen *s Lands Hooge Magten rasch zulke bekwaame hulpmidP 4  C *3* ) delen uitdenken, om het vervallen credit van de Compagnie door toereikende geldbeleenin, gen krachtdaadig te onderfchraagen, om redenen dat de Republiek een zonderling belang hpeft, dat onze wingewesten aldaar, welken meii voorzeker als de zenuw van den Scaat hefchouwen kan, niet verboren gaan, en dus niet in handen geraaken van zulke vreemde Mogend, heden die bijna twee eeuwen hng jaloers over onze oppermagt in de Oost-Indien zijn geweest: Engeland, bij voorbeeld, ziet met nijdige oogen aan, de rijke ladingen welke onze Retourvlooten jaarlijks medebrengen, en dat wij, door middel van die medegebragte producten een uitgeftrekte koophandel, door genoegzaam gantsch Europa drijven, terwijl Frankrijk niets beter zoude wenfchen dan zig van een ■fluk en brok van de vruchtbaare kruidgewasfen welke deeze oorden overvloedig opleveren meester te ma-ken; en wie weet niet wat Rusland in den zin heeft, zo dat, befloot de kundige man,, bijaldien er in b/t onderftelde geval van wegen de hooge Regeering geen tijdige zorgen ter behoudenis van onze OostIndifibe bezittingen gedragen wordt, de meeste HoJlandfche en Zeeuwfche koopfleden, wegens het nadeel dat dezelve door het gemis van het verder deezer kostbaare voortbrengfekn zouden  f 533 3 komen te ondergaan, welhaast in Visfchersdorpen zullen veranderen :" tot hiertoe had hun reisgenoot op wiens aanbieding ik mij in de afgehuurde roef geplaatst zag, de ftilzwijgendheid onderhouden, doch ten laatften het woord opvattende , vroeg hij aan zijne beide vrienden die hunne redewi.-feling over het verhandelde onderwerp fcheenen geftaakt te hebben: Wat dunken de Heertn van de al~ gemeen0 Staatszaaken die alleen tot het Europisch werelddeel betrekkelijk zijn? zijne twee reisgenooten waren eenfiemmig van begrip, dat van wat kant men de werkelijke ftaatsgefteldheid ook mogt komen te befchouwen, volgends/alle regelen van waarfchijnelijkheid uit de Amerika* fche onlusten, een nieuwen oorlog tusfchen En. geland en Frankrijk zoude geboren worden; dat vervolgends de laatsgenoemde kroon de bedoelde onafhangelijkheid der Amerikanen door kracht van wapenen vermoedelijk frond te begunftigen, en dat het niet onmogelijk was dat, zo wanneer de Hollanders ter uitbreidinge van hunnen koophandel in die gewesten, onderneemen mogten, de vrijbeidbeminnende inwooners van Amerika heimelijk of openbaar re onderfleunen, door toezending van krijgsgeweer, ammunitie, of met meer andere dingen die onder dep verboden flyikhandel begrepen zijn, P 5  ( 234 ) zig al mede in zulk eenen verdervelijken en onnoodzaakelijken oorlog vroeg of last zoude kunnen ingewikkeld vinden, waarvan zij naderhand misfchien reden zouden hebben om de fchadelijke gevolgen te betreuren, gelijk inderdaad de uitkomst van zaaken in vervolg van tijd dit alles op eene proefondervindelijke wijze geleerd heeft gehad. Alle zodanige flaatkundige bedenkingen had ik met veel vermaak aangehoord, en waren mij zo wonder wel bevallen, dat wij te Amfieldam aankwamen eer ik het bemerkte, en na een vriendelijk affcheid van mijne drie niet minder verftandige dan beleefde reisgenooten genomen te hebben, begaf ik mij daarop ftad waards, zonder te verzuimen om deeze aangehoorde redevoering terflond op het papier te brengen, fchoon ik er tot nog geen gebruik in het befchrijven van mijne werken van gemaakt hebbe ; dön, aangemerkt het langwijlig verhaal daarvan, mij wat van het fpoor mijner eigene levensgevallen afgeleid heeft, zal ik den -afgebroken draad van dezelven gaan hervatten. Overeenkomfiig de affpraak die ik met overleg en volkomen genoegen van mijne huisvrouw, gelijk ik elders aangeftipt heb, voorheen genomen had, om, ter voordzetting van mijn beroep, als Advocaat mijn vaste woon-  C =35 ) ■ plaats binnen de ftad Amjieldam te gaan houden, inmiddels dat mijn huishouden nog vooreerst te Zak-Bommel verblijven, en niet eerder volgen zoude, voor dat ik mijn oogmerk in dit opzicht bereikt had, maakte ik daartoe alle de fchikkingen die noodzaakelijk waren, zo door een paar geftoffeerde kamers aldaar aftehuuren, als mij in een burgerhuis in de kost te beitellen, terwijl het fchrijversberoep, dat ik vlijtig waarnam niet toeliet om aan de gemeene tafel in een ordinaris het middagmaal te gaan houden: dit alles aldus befchikt hebbende, ging ikalvoorens nog een klein fpringreisjen naar Bommel doen, ten einde mijne boeken en verdere goederen vandaar aftehaalen, en het was bij die gelegenheid dat ik een nacht te Culenburg verbleef, in een onbekend logement , alwaar ik den Castelein bij mijn aankomst nog niet gezien had: zodra hij van zijn dienstmaagd vernam dat er een vreemd pasfagier op een zijner bovenkamers was komen logeeren, klom hij na boven, om mij te begroeten, maar wat ftond ik wonderlijk optekijken! van in de perfoon van deezen Waard mijn geweczen lijfknecht mart in us te kennen; hij viel mij van blijdfehap om den hals, en verhaalde mij vervolgends dar hij door middel van een ervenis, die hem van zijn vrouws  C ?p ) kant kortlings te beurt gevallen was, dat logement met al den opftand voor vierduizendguldens gekocht had: het gelust mij den leezer ditmaal te vergasten op het vrolijk verhaal van een merkwaardig voorval, dat mij toenmaals aan het huis van m ar tinus ontmoette, en het geen nog bij geluk wel afliep. Het was op een zaturdagavond dat ik te Culenlurg aankwam, in het voorneemen van des zondags vroegtijdig na Bommel te vertrekken ; doch aangezien ik met martiNUs wat laat op gebleven was, veranderde ik van befluit, en hij bewoog mij om tot maandag ochtend aan zijn huis te verblijven, zonder dat ik de minfle vet teering behoefde te maaken: onderwijl dat ik bezig was met hem op mijn kamer te ontbijten, kwam zijn vrouw hem roepen, zeggende dat er een vreemd jong Heer zo even aangekomen was, die hem verlangde te fpreeken; hij begaf zig daar op na de gemeene kamer, alwaar zig doorgaands de gaande en komende man, zo burgers als reizigers, lieten vinden: ondertusfchen dat hij meer dan een uur lang afwezig bleef, bediende ik mij van die tusfchentijd om eenige procesilukken op mijn gemak natezien, wanneer een vervaarlijk gerucht mij van deeze noodzaakelijke bezigheid eensklaps aftrok,, en  ( *37 ^ nademaal de gefchreiklanken hoe langer hoe meer toenamen, befloot ik eens na beneden te gaan, ten einde met zekerheid te ontdekken wat er omging: ik bevond de algemeene verwarring zo groot te zijn, dat er in den eerften opfiag geen mogelijkheid was om aangaande dis zonderling kluchtfpel iets te kunnen onderfcheppen: behalven de eerfte vertoning welke mij in het oog fprong, van een wanhopend man, die geheel bebloed door het vertrek wandelde, bepaalde zig mijne befchouwing het allermeest op den gewaanden jongen Heer, die zig, fchoon in mansgewaad gekleed, voor een vrouwsperfoon verklaard hebbende, bij aanhoudenheid de vrouw van martinus fmeekte, om zonder uitftei een vroedvrouw te ontbieden, terwijl zij gevoelde dat haar kraambevalling nabij was: mijn vriend de Castelein riep mij in een' hoek van de kamer een oogenblik apart, vraagende hoe hij zig in dit geval gedraagen moest, na mij alvoorens onderricht te hebben dat deeze bezwangerde juffrouw die van een Ordentelijke afkomst fcheen te zijn, haar Minnaar twee fieèken met een knipmesjen zonder dat hij of zijn vrouw zulks bemerkte, toegebragt had: ik raadde hem vervolgens om dit onaangenaam voorval zo ter vermijding van alle opfpraak, als om zulks bui-;  ** 533 ) ten handen van den Drosfaard re houden, Zofgvuldig te bedekken, en met dat oogmerk niet alleen de jonge Juffrouw welke daadlijk geholpen moest worden op een ledikant in een afzonderlijke kamer te verbergen, maar bovendien! haar wanhopigen Minnaar, zodra hij wat tot bedaren geraakt zoude zijn, terftond uit zijn huis te doen vertrekken: na dat zodanige aam» geraadene fchikkingen door hem opgevolgd waren, beviel de jonge Dame in den namiddag van een welgefchapen zoon, en tegen het vallen van den avond, kwam een Gerechtsbode, uit last van den Drosfaard, onderzoek na dit geval doen; doch martinus ichcepte hem af, met te zeggen dat zij volgends haar verhaal een getrouwde vrouw was, die zig van Braband op 'reis begeven hebbende, haar' man te Groningen ging opzoeken , en inmiddels buiten verwachting aan zijn huis door een ontijde kraambevaliing overrompeld geworden was: de Drosfaard liet zig door dit voorwendzei niet blinddoeken, zo dat ik op aanzoek van de verloste Dame, gelijk ook op den flerken aandrang van martinus en zijn vrouw, bewoögen werd om die zaak zo goed als ik kon voor een kleine geldboete aftemaaken: dit gelukte mij volkomen naar genoegen , want na een korte voorafipraak werd  ( *39 ) het verdrag ten dien opzichte voor 25 dueaaten getroffen, en er waren, na dit gefchied was, geen drie uuren verloopen, of wij zagen een koets met vier paarden befpaunen aankomen, waarin de ouders van die jonge Dame gezeeten waren, welken, ten hoogften voldaan over onze aangewende zorgen, nietallcen martinüs, maar ook mij, rijklijk daarvoor voldeeden, en hunne dochter onmiddelijk na haare herftelling vandaar afhaalde, terwijl de Drosfaard, dit gehoord hebbende, van boosaartigheid fiampvoette, dat hij het verdrag voor zulkeenen kleinen prijs afgemaakt had; ondertusfehen vernamen wij naderhand dat haar bebloede Minnaar door bewerking van den veelvermogenden invloed van den Staatsminister, haaren vader in zorgvuldige bewaring gehouden werd. Ik ging! ik kwam! ik verbleef! . . . waar zo fchielijk na toe? zal men misfehien vraagen; zo regelrecht van Zalt-Bommel na Amfteldam, alwaar ik mij federd mijn aankomst «iet ophield met vliegen tc vangen; behalven dat de volkrijkheid van deeze handeldrijvende ftad voor derzelver ingezetenen, weiken den koophandel verftaan, of die zig met de borst op de kun■ ftea én wetenfehappen toeleggen, een ruimer beftaan van geldwinning aanbrengt, dan fn fommige kleine cn onbevolkte ftedeo, alwaar dé  goedkoopheid der levensmiddelen zonder hef behaalen van toereikende winden, de inwooners niet zelden tot een uitteerende armoede doe: vervallen, of ten minden, zonder hoop van verbetering, in den kring van een zeer fchraale levenswijze inden burgerilaat beflooten houdt, zo had mij bovendien federd bijna twintig jaaren dat ik mij van tijd tot. tijd te Amfleldam had bevonden , die wereldberoemde ftad zo ten opzichte van haare aangenaame burgerlijke levensmanier, als wegens de verrukkelijke gastvrijheid die men aldaar ontmoet, boven alle plaatzen van de zeven Provintiën bij uitzondering bevallen: in een tijd dat ik volgends mijne verbeelding mij vleien kon hierin het lang gewenscht oogmerk bereikt te hebben, hoe zeer ik daarom mij fomtijds nog wat bekneld gevoelde van mijne huisvrouw en kinderen afgefcheiden te zijn, bevlijtigde ik mij onophoudelijk om als Rechtsgeleerde, Autheur, en als Astrologist, tot welk laatstgemelde beroep de bloote naam van Meester franciscus, ter aanbevelinge voldaan kon, rijklijk mijn onderhoud te winnen, gelijk het in den zamenloop van mijne gefchiedenis, door verfcheidene opvolgende gevallen, niet onduister daat betoogd te worden. Een bejaarde Dame, woonachtig in de nabuur-  C 24i ) buurfchap van Amfleldam, welke ik voorbeen in verfcheidene procesfen als Advocaat bediend had, en die met drommels geweld van haar' man gefcheiden wilde zijn, alfchoon haar ongemakiijk humeur doorgaands de meeste aanleiding tot de huiskrakeelen gaf, verzocht mij eens op een nademiddag dat ik haar in een goede luim aantrof, om haare Horoscoop te willen trekken; ik verontfchuldigde mij haar in dit opzicht ten dienst te liaan, als niet zonder reden beducht zijnde, dat ik haar gunst welligt verliezen kon , zo wanneer ik door onaangenaamevoorzeggingen, die met de waarheid ftrookten, mij haar ongenoegen op den hals haalde; doch zij bleef eerst door vriendlijkheid, en daarna op een bedreigende toon zo fterk op haar verzoek aantedringen, dat er geen mogelijkheid was, zonder eene geheele verbreeking van onze vriendfchap, mij daar van te kunnen ontflaan: toen ik mijn werk verricht had, begreep ik volmaakt dat de Astrologifche ontdekkingen niet te breed na haar' fmaak zouden weezen, en daarom befloot ik de zaak voorzichtig te behandelen Mevrouw heeft thans een' knecht, daar zij meer werk van maakt dan van haar' man! zeide ik met neêrgeftagene oogen — Kom, kom, dat komt hier niet te pas! beantwoordde zij driftig — Me* h DEEL. Q  < 242 ) vrouw heeft onlangs een zeker kapitaal aan iemand van haar familie, buiten weeten van haar man, gefchooten! volhardde ik te fpreeken — Dat is iets dat u niet raakt Mijnheer! voerde zij mij gramllorig te gemoet —. vervolgends begon ik haar alle de onderfchepte voorzeggingen, rakende de getrokkene Horoscoop , van ftuk tot ftuk, bedaard voorteleezen, maar zo dra ik tot die merkwaardige ontdekking kwam, dat zij het proces tegen haaren\ man zoude verliezen, vloog zij fchielijk van haar' ftoel op, rukte met een onbedenkelijke verwoedheid het papier uit mijn handen, fcheurde het aan kleine brokken die zij mij in het aangezicht wierp, en beval mij op ftaande voet haar huis te ontruimen: naderhand vernomen hebbende dat dit boosaartig fchepzei zig van een ander Advocaat in het aangevangen Rechtsgeding tegen haar' man bediend had, zond ik haar de rekening van mijn verdiend falaris, doch zij liet mij weeten dat zij geen betaling wilde doen voor dat de zaak afgeloopen zoude zijn; ik moest derhalven zo lang geduld hebben: eindelijk het proces tot haar nadeel uitgevallen zijnde,, gelijk ik wel voorzien had, liet zij mij aan baar huis ontbieden, en na mij op een vriendlijke wijze verfchooning gevraagd te hebben wegens de  C 243 ) «nheufche behandeling ter gelegenheid van de Horoskooptrekking voorgevallen, betaalde zij meer dan mijne rekening bedroeg, onder plechtige belofte van nimmer in alle haare voorkomende procesfen een' ander Advocaat te zullen gebruiken dan mijn perfoon; ook had ik het genoegen van te zien dat zij federd meer handelbaar in de vrouwlijke pligten ten aanzien van haare :i man geworden was. Men behoeft zig niet te verwonderen dat diergelijke ontmoetingen meer gebeuren aan iemand die zijn werk maakt van planeeikundige voorzeggingen te doen, want behalven dat de Astrologie een rijke bron is, die onbedenkelijk meer zeldzaamc ontmoetingen oplevert dan de bediening van het Advocaatfchap, waarin men zig amptshalven alleen toelegt om de •zaaken van zijne meesters getrouwlijk te behandelen , zonder dat hunne charakters , of lotgevallen daardoor kenbaar worden, zo fpreekt het van zelf dat de Planeetbefchouwingen zulke eene ongemakiijke wetenfehap is, dat tegen een paar honderd- uitmuntende. Rechtsgeleerden., fomtijds maar drie vermaarde Astrologisten, geduurendë het beloop van een gantfche eeuw gevonden worden: onderrusfehen neemt deeze bedenking niet weg dat de Rechtsgeleerdheid, zo ten opzichte van haare voortref-  C )' felijkheid als noodzaakelijkheid, verre boven de Astrologie te waardeeren is : om van deeze aanmerking afteiTappen, zal ik mij gaan verledigen tot het verhaal van alzulke gedenkwaardige gebeurtenisfen, die het tooneel van mijne levensloop zullen kunnen opluisteren. Mijn hospita, alwaar ik mij als commefaal bevond, en die op haare manier een geleerde vrouw willende zijn, haar' man wonderlijk naar haar pijpen wist te doen danfen, kwam op een vroegen morgen, dat ik nog te bed lag, mij een bezoek in mijn kamer geevenj ik was, om de waarheid te zeggen, niet bijster in mijn fchik met het morgenbezoek van een vrouw, die den naam had van na den fmaak der galante wereld te zijn, en deeze overdenking maakte mij in den eerften opflag zo gemelijk van humeur, dat ik hierdoor genoegzaam te kennen gaf hoe weinig ik belust was om haar te woord te ftaan: dit niet ongeestig vrouwtjen, zonder haar aan mijne on« vergenoegdheid te bekreunen, ging naast mijn ledikant op een' ftoel zitten, zeggende dat zij mij over een zaak van de uiterfte aangelegenheid te fpreeken had, en dat, terwijl ik binnen de ftad Amfleldam als Advocaat practifeerde, ik haar denkelijk van een ongemeen behulp tot het gelukken van haar oogmerk zoude kunne»  C £45 ; weezen : op zodanige verklaaring verdween groocendeels mijne onweltevreedenheid, temeer toen zij mij, onaangezien mijne volftxekte weigering, een toegelakt papiertjen, waarin zes gouden ducaaten befloten waren, ter hand ftelde; ik vroeg haar daarop wat zij van mij begeerde? — „ Hoor Advocaat"! zeide zij, „ ik „ heb voorleeden week met mijn' man aan het „ huis van een' Notaris, hier in de buurt, een testament gepasfeerd, waarbij wij elkander „ over en weder tot erfgenaam benoemd heb,„ ben, dat is te zeggen, dat de langstlevende „ van ons beiden in het volle bezit van onze „ nagelaatene goederen blijven moet; maar „ vermits ik misnoegd ben dat ik geen kin„ deren bij zulk een Jan Hen van een' man „ krijg, en hem boven dien niet bevoordeelen „ wil, zo heb ik, op aanraading van een' Sol„ liciteur, eergisteren avond voor een anderen „ Notaris alleen een testament gepasfeerd , „ waar bij ik mijn' man voor de eene helft „ en mijn zuster voor de andere helft tot erf„ genaam van mijn goed, zonder dat hij het 9, weet, heb aangefteld, zo dat dit uilskuiken, „ na mijn' dood, fraai gefopt zal weezen; „ maar het geen de deur toefluit, is, dat ik „ een kleine koperen doofpot, gevuld met zil„ veren ducatous en drie guldens Hukken, ia Q I  ( 246 ) den grond verborgen heb , die volgends mijn „ begeerte aan mijn zusters kinderen bij mijn ,, overlijden ten deel moet vallen: nu is de vraag", befloot zij, „ of dit laatfte testa» „ ment kan beilaan of niet'? Ik beantwoordde deeze vraag met te zeggen, dat, fchoon zulks bij de wetten niet uitdrukkelijk verboden ware, zij echter daarmede betoonde ten opzichte van haar' man bedriegelijk te willen handelen, terwijl zij hem op eene onwettige wijze wilde vcrlfeeken van die voordeden, welken de langstlevende van hun toekwam, en die zij elkander bij den eerften uiterften wil over en weder gemaakt hadden: zij fcheen wegens deeze mij • ne openhartige verklaaring niet al te voldaan te zijn, doch zonder iet van haare onweltevredenheid te laaten blijken, beval zij mij de geheimhouding van de zaak: maar wat gebeurt er vervolgends? de man, korte weeken daar sa krank en bedlegerig geraakt zijnde, verdroot de flechte oppasfmg, of liever de koelzinnige behandeling van zijne vrouw, zo fterk, dat hij op zijn ziekbed berouw gevoelde van zijne nooddruftige familie om haarent wille verkort te hebben, weshaiven hij zig niet ongenegen betoonde om zijn gemaakt testament in zo verre te herroepen, dat zijn vrouw voor de eene helft, en zijne twee broeders voor de andere  C *47 O helft uk het aandeel van zijne nalatenfchap tot zijne erfgenaamen werden aangefteld: ik bediende mij van die gunftige gelegenheid om hem zulks aanteraaden, en ingevolge ons overleg , bezorgde ik op een avond, dat zijn Vrouw van huis was, een' Notaris, die het testament met alle mogelijke vaardigheid aldus heimelijk pasfeerde, terwijl men geduurendë het zelve de dienstmaagd voorbedachtlijk om een boodfchap uitgezonden had: vier dagen daarna kwam de man te overlijden, en zijn bedriegelijk vrouwtjen ftond niet weinig op haar' neus te kijken, dat haar gefmeed bedrog met gelijke munt op de voorverhaalde wijze was betaald gezet; voornaamlijk toen men haar uit het testament van haaren overledenen man onder anderen voorlas, dat alle geheim verftokene gelden, of goederen, waar die ook gevonden werden, tot den gemeenen boedel behorende wa ren, en de benoemde erfgenaamen in gelijke porden moesten volgen: hierop werd door de broeders van haar' man nauwkeurige huiszoeking gedaan, en de verborgen fchat, die in de koperen doofpot befloten was, welhaast in de kelder gevonden; zij hield mij, gelijk ik klaar bemerken kon, verdacht van haar deeze trek gefpeeld te hebben, doch ik bekreunde mij Q4-  ( MS ) weinig aan haare onvergenoedheid, en betrok federd twee andere kamers in dezelfde buurt. In de gewoone vacantietijden begaf ik mij doorgaands na Zalt-Bommel om mijn vrouw aldaar te gaan bezoeken; maar wanneer het buiten de vacantie was, vermaakte ik mij fomtijds met des zaturdags en zondags hier of daar in de nabuurfchap van de ftad, het buitenleven te gaan zoeken, inzonderheid als ik door het aangenaam jaargetijde daartoe uitgelokt werd; ook gebeurde het menigmaal dat ik met het zelfde oogmerk twee of drie zomerdagen achter elkander te Haarlem of te Utrecht bleef doorbrengen , wel te verflaan als de zaaken, raakende mijn beroep, daardoor niet verwaarloosd werden: eens te Haarlem, in den Hout, gelogeerd zijnde, hoorde ik den eerden avond van mijne komst, in het naastgelegen vertrek, zulk een gejuich van vrolijkheid, dat mij de flaaplust geheel en al benomen werd; ik vroeg den Castelein na de oorzaak van deeze onbegrijpelijke vreugde ? hij antwoordde dat het een gezelfchap Amfleldammers was, welke op de nabruiloft van een jong getrouwd paar verzocht waren; ik kan gemaklijk begrijpen Mijnheer, zeide hij, dat gij door het gedruis van die vrolijke baazen, en van het geklank der  C 249 ) fpeelinftrumenten , die zig rasch over het desfert ftaan te doen hooren , een faaploozen nacht zult hebben, en daarom-, als gij een kennis onder een van de bruiloftsgasten had, zoude ik u met plaizier willen aandienen: ik bedankte hem voor zijne vriendlijke aanbieding, doch intusfehen dat wij nog bezig wa« ren met elkander daarover te fpreeken, werd de Castelein binnen geroepen, en kwam na verloop van een paar minuten weder in mijn kamer: „ Advocaat!" riep hij, met een vernoegd gelaat, „ daar bevinden zig in dat ge„ zelfchap wel drie goede vrienden die u ken„ nen, en die, zo wel als het jong getrouw- de paar, verlangen dat gij binnen komt!"— Ik liet mij niet lang nodigen om te verfchijnen: zo dra ik in de bruiloftszaal getreeden was, werd ik tusfchen mijne bekende vrienden aan de tafel geplaatst, en ik moest vervolgends , of ik hoog of laag fprong, aanftonds tot gelukwenfching van onzen pas getrouwden gastheer, een bocaal rijnfehen wijn van een halve flesch drinken. Het meerendeel van de nacht door de aanwezende tafelvrienden met danfen en zingen doorgebragt zijnde, ging men vervolgends aan de koffijtafel zitten eer men tot een algemeene wandeling in den Hout beiloot; daar werQ5  C 250 } den, gelijk bij dergelijke gelegenheden doorgaands gebruikelijk is, allerhande vermaaklijke tijdkortingen, tot uitfpanning, door de jonge Dames, welken zig aldaar bevonden, op het tapijt gebragt; onder meer anderen verlustigende zaaken waartoe men het meest fcheen overtehellen, werd er van vader lüdeman, en zijne onbegrijpelijke horoskooptrekkingen gefproken — „ Zie daar," zeide een van mij ■ ne tegenwoordig zijnde vrienden, „ Meester „ franciscus, dat een tweede lude„ man, en geduurendë zijn levenstijd een ,, vertrouwling van hem geweest is:" onmidlijk op deeze verklaring werd ik van alle kanten door de bruiloftsgasten aangedrongen, om eens een proef van mijne bekwaamheid in de voorzegkunst te geeven, waartoe de Horoscoop van een der zusters van de jonggetrouwde jvrouw, het allereerst in aanmerking kwam : na ik mij onder verfcheidene aanneemelijke voorwendzelen, -daarvan had getracht te verfchoonen, bevond ik dat mijne uitvlugten ten dien opzichte fiechts vruchtlooze pogingen waren; ik was derhal ven genoodzaakt, om, zonder verdere tegenkantingen, handen aan het werk te flaart; en aan her algemeen verzoek met een vrolijke kunstbewerking voldaan hebbende, verklaarde ik, zonderde minfte-ver-  C, 25* J fcloeming,' aan- de jonge Juffrouw bella, dat zij tegenwoordig een' Pretendent had die wettig verloofd was aan eene fchatrijke weduwe, met welke hij binnen korten tijd zig in het huwelijk ftond te begeeven, zonder dat ik wist dat deeze trouwlooze minnaar van die jonge Dame, zig in ons gezelfchap bevond: bella1 verbleekte op het aanhooren van zulke eene Astrologifche uitfpraak, terwijl haar Pretendent Zonder de minfte ongerustheid daarover te doen blijken, mij op zijn* beurt verzocht, zijn Horoscoop te willen trekken , zeggende dat hij met het uiterffe vermaak een gouden rijder verfpillen wilde, indien ik hem zijne voorledene gebeurtenisfen en toekomende lotgevallen naar waarheid zeggen kon: het eerfte verlangen viel niet ongemaklijk te doen, voor iemand die federd lang zijn perfoon gekend had; dan, nademaal hij en zijne voorgaande levensbedrijven mij ten eenenmaale onbekend waren, moest ik het noodzaaklijk door de kunstgeheimen van de Astrologie onderfcheppen — Mijnheer! zeide ik, gij hebt in vroeger tijd uw vaders geldkas zo fterk aangefproken, dat hij toen verpligt is geweest u, ter oorzaaken van dien, twee jaaren in een verbeterhuis optefluiten; vervolgends hebt gij verfcheidene  C 25a ; maanden uitlandig geweest, wanneer gij door eene gevaarlijke ontmoeting met de vrouw va» een' tooneelfpeeler, bij geluk de doodftraf ontfnapt zijt; tegenwoordig maakt gij niet alleen verkering over eene jonge Dame, die volkomen uw hart bezit, maar ook tenzelfden tijde, over een bemiddelde weduwe, van een onlangs overleden rentenier, met welke laatfte gij binnen drie maanden tijds getrouwd zult weezen: ondertusfchcn blijkt het uit alle planeetkundige ontdekkingen volklaar, dat gij een Geneesheer van uw beroep moet zijn, en dat gij gevaar loopt van vóór den ouderdom van 38 jaaren, uw eigen leven te zullen verkorten , wegens een geval van overfpel, waarover men u voor den rechter aanklaagen zal: men begon zulke eene rondborftige voorzegging toenmaals zodanig in den wind te {laan ,• dat er al kortswijlende overheen geflapt werd; doch na onderzoek van zaaken geraakte zijne verkeering met bella geheel af, en ik vernam naderhand uit den mond van deeze jonge Dame, die mij geduurendë mijne gevangenis te Rotterdam verfcheidene maaien kwam bezoeken, dat alle de voorverhaalde voorzeggingen ten opzichte van haaren bedriegelijken minnaar, na dat hij eerst met de rijke weduwe getrouwd was geweest, vol-  ( 253 ) komen bewaarheid waren geworden, op zulk eene wijze dat hij zijn leven door het gebruik van vergif verkort had. Wat maakt die koperflagers baas, aan wiens huis ik thans mijn leven befchrijf, een vervaarlijk geraas met zijn hamer! zijn karretjen fchijnt op een zandpad te loopen, als bij met voordeel op zijn aambeeld kloppen mag: door de weerklank van dit verbruid kopermuziek, zou mij haast ontfchooten zijn, een der aangenaamite avantuuren die ik beleefd heb en hier verhaaien moet: ik kwam op zekeren avond, ten agt uuren, uit het franfche koffijhuis, door de Kaïyerftraat gaan, van voornemen zijnde om alvoorens ik mij naar huis begaf, nog eerst een* vriend te gaan bezoeken, che federd eenige dagen onpasfelijk geworden was: een vrouwsperfoon , die na een dienstmaagd geleek» en vlak over het koffijhuis voor de trapdeur van een bovenhuis ftond, hield mij tegen, vraagende of ik niet de Advocaat was? zonder mijn' naam te noemen, waar op ik juist geen acht geflagen had: na haar vraag met ja beantwoord te hebben, verzocht zij mij na boven te gaan, zeggende, dat haar Heer en Juffrouw mij wenschten te fpreeken : zonder eenige verdere woordenfpraak met de dienstmaagd te maaken, klom ik de trappen op 5  •fchoon ik mij niet kon herinneren, aldaar iemand van mijne kennis te hebben woonen, mee wie ik'eenige zaaken had uitftaan: op de kamer gekomen zijnde, vertoonde zig het allereerst een oud man, met twee brillen op den jieus, die, na mij met een kaars in de hand van het hoofd tot de voeten fe' erpüjk bekeeken te hebben, vroeg, wie ik was? dié vraag verwonderde mij zodanig dat ik, in het denkbeeld dat men de fpot met mij dreef, uit misnoegdheid, een poos in beraad ftond om mij fchielijk vandaar wegtepakken ; xlodx, nadien hij mijne doordraaiende verwondering voor bevreesdheid opnam, vroeg hij mij andermaal of ik niet de Advocaat was, die dagelijks in het franfche koffijhuis kwam, en die z'g, om zijne dochter te bedriegen, bij een valfche trouwsbelofte, onder een verkeerden naam, voor een zogenaamde Franfchen Baron had opgéfteld? ik beantwoordde dit laatfte, met neen, en noemde vcrvoJgends mijn' naam — Tut, tut! dat is waar aapenkool! riep een dikke Mama, die aan de tafel zit, ik zal aanftonds mijn dochter binnen roepen, om u yan de waarheid te overtuigen:, hierop ..verfcheen uit het naast gelegen vertrek een jonge Juffrouw van een bngemeene fchoonheid, die, na mij ■ met veel oplettendheid befchouwd te hebben, verklaart  ( 255 ) de mijn perfoon niet te kennen: haare ouders, verlegen over hunnen begaanen misdag, maakten daarover allerhande verfchooning, behandelden mij daarop met de uiterde vriendlijkheid, en verzochten mij op eene beleefde wijze, om met haar de avondportie bijtewoonen , onder betuiging dat terwijl deeze gelukkige vergrijping oorzaak tot onze onverwachte kennismaaking gegeven had, zij zeer verblijd zouden zijn, in gevalle ik haar als Advocaat in de zaak, tegen den gewaanden Baron, wilde bedienen : zij vertoonden mij twee handfchriften van deezen gelukzoeker, waaruit bleek dat hij, onder voorwendsel van haar Dochter te zullen trouwen, die goedhartige lieden voor meer dan tweeduizend guldens, zo aan geleend geld als gekochte goederen, had opgezet: ik belastte mij met die opgedragene zaak, onder biigevoegde verzekering van Mijnheer den Baron, wegens deeze gemaakte fchuld, in de geizeling te zullen doen plakken, indien zij de kosten daarvan draagen wilden: zij namen hiermede genoegen, doch nademral die listige vogel met de noorder zon na elders verhuist was, moesten zij haar dit aanmerkelijk verlies getroosten. In het midden van het jaar 1770, ontdonden eenige onlusten raakende de zaaken van  C' 256 ) den koophandel, tusfchen den Keurvorst van de Paltz en de Staaten Generaal, die eene volflagene vredebreuk tusfchen deeze beide Mogendheden te kennen gaven; de opgenoemde Keurvorst had het voornaamlijk gemunt op de fteden Rotterdam en Dordrecht, welke ten opzichte van de invoering der koopmanfchappen in zijne Staaten, door drukkende belastingen , merkelijk bezwaard, en ter oorzaake van dien in hunne vrije fcheepvaart langs den Rhijnflroom krachtdaadig belemmerd werden, terwijl de ftad Amjleldam, voor zo veel haare fcheepsladingen betrof, van de betaling van 2odanige buitengewoone , zo inkomende als uitgaande belastingen, op Keurvorstlijk be/el, bij uitzondering verfchoond bleef: de aanvang van dit geruchtmaakend verfchil, 't welk nog bij geluk in zijne geboorte gefmoord werd, gaf aanleiding tot zulke fterke verdeeldheid en opgevolgde bewegingen, dat men van weêrskanten reeds krijgstoerustingen begon te maaken, en vervolgends veroorzaakte dat er op hoogen last van de Overheid deezer Landen, door bedrevene Rechtsgeleerden, onderzocht kwam te worden, of de bijzondere betrekkingen welke de Hollandfche koopfteden met elkander hebben, een dergelijke uitzondering, van wegen eene buitenlandfche Mogendheid, al of niet ge-  C 257 ; gedoogde: wij waren aangaande dit gewigtig onderzoek eenpaarig van begrip,dat terwijl de Keurvorst van de Paltz door de weigering van de fteden Rotterdam en Dordrecht, om de nieuw opgelegde tolgelden van de invoerende goederen te betaalen, huh handel en fcheepvaart in zijne Landen volftrekt verboden had, de ftad Amfleldam mitsdien voor het algemeene welzijn der inborelingen, onvermijdelijk gehouden was, om, zonder zig met deeze flaatkundige uitzondering te bevoordeelen, die ftremming van koophandel en fcheepvaart langs den Rhijn, als een gëmeene belanghebbende zaak, zig te moeten aantrekken, en derhalven ftaande het verfchil geenë goederen hoegenaamd na de Keurvorstlijke Staaten aftezenden, het geen van dat gevolg was, dat onder de invloedvindende bemiddeling van een ontzachlijk vorst,"dit opmerkelijk geval tot wederzijds genoegen beflist werd, en mij geduurendë de beraadllagingen, waartos ik mede, ex profesfo, gebruikt was geworden, nog al redelijk voordeel aanbragt. Sedert dat ik meer of min als Schrijver van de Boere Studeerkamer bekend begon te raaken, vielen daarover, van tijd tot tijd, verfcheidene zeldzaame ontmoetingen voor, welken overwaardig zijn befcbreven te worden, aangezien zij eigenlijk begrepen zijn onder I. DEEL. R  / r a5a > dat tijdperkfchap mijner levensbijzonderheden , waarin ik mij destijds te Amfteldam bevond: zekere garrison, door zijne buitenfporige verkwistingen , van een welgefteld Koopman, waarvoor hij eertijds te boek ftond, tot een' avanturier of liever tot een'geldzoeker van den nieuwen: fmaak geraakt zijnde, nam zijn toevlugt tot de zwendelarij,. en geen kans ziende om een' wisfelbrief, van vijftienhonderd guldens , die op hem getrokken was, op den vervaldag te betaalen, floot ten dien opzichte een contraéb met den beruchten- zwendelaar van webzei,, waarvan ik voorheen verbloemd gefproken heb, voor de dubbelde waarde van dien, onder beding dat hij dien wisfelbrief op zijn' tijd betaalen, en drie maanden, na de voldoening van het gefloten contraft, wachten moest; dan, aangemerkt garrison inmiddels door een menigte fchuldeifchers aangevallen werd, en dus in gebreken bleef den zwendelaar van wen-zel zijn bedongen drieduizend guldens op den beftemden tijd te betaalen, werd hij wegens die fchuld in de burger geizeling gezet: de vrouw van garrison, onderfteund door haare familie, befloot met gemeen overleg, een proces over dit woekerachtig contract tegen den voorgemelden zwendelaar te waagen, en terwijl ik altijd een  C *59 ) vriend van haar' man was geweest, mij in die zaak als Advocaat te gebruiken: dit proces, na voor het Collegie van Schepenen bepleit te zijn, werd door van wenzel met de kosten verlooren, en garrison vervolgends naS#rinaame vertrokken zijnde, werd ik, door zijnen Oom aangezocht, om hem in een zaak van meer belang te bedienen, bij welke gelegenheid ik mij, op een avond aan zijn huis ontboden geworden zijnde, in de verbeelding dat hij mij over zijn proces fpreeken moest, terlfond derwaards begaf, doch aldaar zo onvrienilijk onthaald werd, dat ik er in den eerften opflag de oorzaak niet van kon begrijpen; ra : dat deeze koophandelaar mij, zonder een' ftoel aantebieden, met een ftuurs gelaat ondervraagd had, of ik de Schrijver van de Boere Studeerkamer was? vroeg ik op mijn beurt of ik verpligt was hem daarvan rekenfehap te geeven? „ Ja wel degelijk," beantwoordde hij,'„want in dit eerrovend werk hebt gij mijn eigen „ zuster met zodanige zwarte en haatelijke „ kleuren afgefchilderd, dat er eene echtfehei- ding met haar' man op gevolgd is, en der„ halven heb ik zulk een vijandfehap tegen u ,, opgevat, dat gij niet alleen mij voortaan „ als Advocaat niet meer zult bedienen, maar „ dat ik boven dien u in alle voorkomende R 2  C *6o y «, gevallen daar het mogelijk is door mijn geld „ of vrienden dwarsboomen zal": op deeze verklaring begon ik dir geval al fpottende te behandelen, zeggende,* dat het mij geheel onverfehillig was of ik zotten bediende of niet, en dat hij aan zijn zuster uit. mijn' naam vrijmoedig zeggen mogt, dat indien zij iets tot lasten van den Autheür van de Boere Studeerkamer intebrengen wist, zij mij daar over ten allen tijde, wanneer het haar gelustte, kon aanfpreeken; hiermede liep voor ditmaal deeze ontmoeting zonder verder gevolg af, maar toen ik wegens mijne overgeleverde rekening van verdiend falaris, met den ouden garrison, in verfchil geraakte, werd het geval van den leêsen Broekenmaker, dat zijne zuster betrof, hoe langer hoe meer ruchtbaar, ea door: dien weg bekwam ik op eene gemaklijke wijze het geen ik als Advocaat verdiend had, zonder van zijne aangebodene vriendfchap naderhand gebruik te hebben willen maaken. Men heeft niet veel ondervinding noodig om te begrijpen, hoe gevaarlijk de verlokzelen tot de verleiding zijn, wanneer men zig in het geval bevindt van dagelijks te moeten verkeeren met zodanige perfoonen, welken de vroli jkheid en de wereldfche : vermaaken be,-  C 0S1 ) minnen: mijn beroep verpligtte mij menigmaal foortgelijke gezelfchappen bijtewoonen, waarin fomtijds de losbandigheid op eene meesterlijke wijze zijn rol fpeeldé, en men dient bij diergelijke voorvallen altijd zorgvuldig op zijn hoede te zijn, ten einde tegen de klippen dér ongebondèndheid geen fchipbreuk te lijden ,voornaamlijk als men nog in de fleur van zijn levenstijd, is, waarin hét vuur-der ongeregelde hartstogten ligt ontvonkt aalles wat ik tot nog toe, geduurendë mijne inwöonirig te Amfleldam, bedreven had, was ten opzichte'van mijn zede-lijk gedrag- wel geheel onberispelijk geweest, •maar zodra het lokaas der v'érleidinge onder een uiterlijken fchijn van bekoorelijkheid, mij overiwonnen had, geraakte de molen door den 'vang, en'het hinkende paard, dat doorgaands de naloper van allerleie Ongebondene veralaaklijkheden is , kwam welhaast achter na: ik zoude merkelijk te kort deen aan die opréchtheid waarmede ik tot hiertoe mijne levensdaaden befchreven heb, indien ik, door het blanketzel van eigenliefde, opzettelijk fommigé gévallen verzweeg, diebnwederfpreekelijk 'zullen aantoonen, hoe gemaklijk iemand in de allergelukkigfte omflandigheid, of,'om mij beter üittedrukken, in het midden der voorfpoe4en van het fpoor der reden verdwaalen kan, R 3  C «ft ) met dat beklaagelijk gevolg, dat hij daardoorzijne zelfbelangen glad uit het oog verliest: zekere zwierbol die zig frank lijn liet noemen, kwam mij op een morgen in mijn ka« roer bezoeken, terwijl ik bezig was mij met overhaasting aantekleeden, als denkende mij zp rasch mogelijk na het ftadnuis te begeeven, ten einde aldaar een zeldzaame zaak , door twee Haagfche Advocaaten, te hooren bepleiten; doch f ü ank lijn, die (leeds op het bijwoonen van zijne plaifierpartiien bedacht was, wist mij door alle bedenkelijke aanzoekingen pvertehaalen, om met hem mede te gaan, na dat hij, onder voorwendzel van met een aanzienlijk gezelfchap Heeren en Dames het middagmaal te Buikfloot te zullen houden, mij alvoorens de tanden waterachtig gemaakt had; doch in plaats van ons derwaards te begeeven, bragt hij mij in een prachtig gemeubileerde kamer, op de eerfte verdieping van een bovenhuis, alwaar wij drie zijner goede vrienden en vijf bekoorelijke; juffers vonden: in de verbeelding, dat deeze perfoonen tot het gezelfchap behoorden, 't welk met ons dien middag te Buikfioot de maaltijd moest houden, zon. der dat ik in het eerfte half uur daar iets van hoorde reppen, vroeg ik ten laatflen aan franklijn, met wat fchuit wij zouden ver-  C 253 ) gekken-? „ Wij hebben geen fchuit van ,„ doen," antwoordde een van die jonge dames, „ want wij kunnen hier na alle havens „ zonder fchepen of fchuicen vaaren!" benieuwd hoe dit bezoek afloopen zou, in eene plaats daar ik geheel onbekend was, wachtte ik twee uuren lang met veel gedulds de uitkomst van die zaak af, doch ziende dat er niets gefproken werd, het welk na een plaifierreisjen geleek, maakte ik vervolgends toeHel om mijn affcheid van het gezelfchap te neemen, toen ik door franklijn en zijne drie vrienden in dat voornemen belet werd, als welke mij dwongen daar te moeten blijven, onder verzekering van ons dien dag wèl te zullen di verteeren. Toen de klok twee uuren geflagen had, begaven wij ons altemaal na een ander, doch niet minder prachtig, vertrek/alwaar men een kostbaren maaltijd voor tien perfoonen opgedischt had; de tafelvreugd regeerde tot laat in den namiddag, wanneer de fpeelkaarten op de baan kwamen , en ten gevalle van het jufferfchap een orabre-partij aan drie tafels om hoog geld gefpeeld werd , waarbij ik ten minften een paar ducaaten verloor; om kort te gaan, na dat wij den geheelen avond tot laat in den nacht wakker vrolijk geweest en allerieie ioorten van R 4  ( -WS4 ) wijnen gedronken hadden, verdween allengs, kens de] eene Heer met eene Dame voor, en de andere na, ongemerkt uit het vertrek , zo datik met eene jongejuffrouw die goed Fransen fprak, alleen in.die kamer bleef zitten: zij vroeg mij, na een poos mijn uitftralendë verwonde-, ring daar over afgewacht .te hebben, of ik mij ook genegen gevoelde om met haar na boven na haar flaapvertrek te gaan, om aldaar een uurejen vermaaklijk tijdverdrijf te zoeken? ik weigerde zulks volffrekt, onder verklaring dat ik een getrouwd man was; hier. op trok zij de kamerfchel, èneen zwaarlijvig mansperfoon van een vervaarlijk uitzicht, verfcheen aogenbliklijk in de kamer ; zij beval hem terftond mijn rekening optemaken, waar door mijne verwondering nog. merkelijk toenam — Mijn'leer is voor het gastmaal, den wijn, en voor de eer weike de Dames hem aangedaan hebben, net zeven ducaaten■ fchuldig, zeide die zwaarlijvige vent, ter zeiver tijd met een grooten üok die hij onder zijn. arm droeg op de tafel flaande : op dit veldteken begreep, ik rasch dat alle tegenfporlingenhier vruchtloos zouden weezen , betaalde vervolgends zonder het minfte ongenoegen te doen blijken de gevorderde verteering , en vcrwenschte wel honderdmaal frank lijn, welke mij deezen part gefpeeld  C ^5 > had, hoewel ik naderhand gelegenheid vond om in een geval waarin hem het vaderfchap van een onecht kind opgedrongen werd, en dat ik bij verdrag voor hem afmaakte, mijne verloorene negen ducaaten rijklijk betaald te krijgen. Alles zou zig misfehien te Amfleldam wonder wel gefchikt hebben , voor zo veel de voordeelige gevolgen van mijn uitgeftrekte prac-r tijk betrof, want ik begon inderdaad veel opgang als Advocaat binnen die ftad te maaken, zo dra men mij voor den Schrijver van de Academie der Jonge Prablizijns, en bijzonder van het Rechtsgeleerd Woordenboek aldaar begon te kennen: ondertusfchen was het grootendeels aan mijn eigen bedrijf • toeteichrijven, dat ik in deeze veelbeloovende loopbaan van mijn fortuin geiluit werd; geen wonder waarlijk! want behalven dat ik door de dagelijkfche bijwooning van allerhande vrolijke gezelfchappen hoé langer hoe meer fmaak in dé geldverkwistende vermaaken kreeg , wr^rdoor ik mij welhaast met cntelbaare fchulden overlaaden zag., zo bewerkte de verwaarlozing van mijne zaaken, dat ik op nieuwe uitvindingen van herftelling noodzaakelijk bedacht moest zijn , en langs dien weg mijn toevlugt tot • zodanige hulpmiddelen nam, welke niet weinig R5  C. =65 ) het tijdftip van mijne aannaderende ongevallen verhaastten: onder de oorzaken die daartoe voornaamlijk aanleiding gaven, was inzonderheid begreepen de verkeerde nap waarbij ik befloot mij onder een genootfcha» van zwendelaars te begeeven, oni, gelijk de meeste avanturiers doorgaands gewoon zijn te doen, mijne verloopene zaaken door geldopneeminge opr pervlakkig te verbeteren: de dwaasheid die ik daaromtrent beging, is niet verwohderlijk in een ftad van koophandel daar verre de meeste Windnegotie, op die manier, tot bederf vaneen menigte ; huisgezinnen, gedreeven word; hier bij kwam nog dat ik met fommige perfoonen -die door hun opfpraaklijk gedrag zig bij het deftige burgerfchap verdacht gemaakt hadden , als medepligtige van hunne fpoorlooze levensmanier vriendfchap onderhield; alle zodanige drangredenen bewoogen mij om door gepaste maatregelen het gevaar te ontwijken, waarmede ik van alle kanten door mijne fchuldeifchers bedreigd werd, zo dat ik mij vervolgends tot de noodzaakelijkheid gebragt zag om met een ftil. Ie. trom., en zelfs buiten Weten van mijne huisvrouw , uit Amfteldam te verhuizen en "na Utrecht te gaan, hoewel ik daarom mijne afgehuurde kamers in de eerstgenoemde ftad voor de leus bleef aanhouden, tot zo lang mijne beflommer-  'de zaaken aldaar, door het geneesmiddel van klinkende goden, eene betere gedaante zouden aangenomen hebben. Nimmer heb ik geduurendë mijne levensdagen zo verbaasd fchielijk de waarheid van het bekende fpreekwoord ondervonden, dat er nooit een ongeluk gebeurt zonder met een onverwacht geluk verzeld te gaan, en ik heb mij dikwijls bij nadere overdenking billijk moeten verwonderen, dat er, de zonderlinge qntmoeting met den Boekverkooper el we, die na mijnontilag uit de gevangenis voorviel, en waar^ van ik op zijn tijd handelen zal, medegerekend, maar twee zodanige tijdperken van onbegrijpelijke verbetering in mijn gantfehe levensloop, zo gelukkig als onvoorziens, voorgevallen zijn; want behalven dat ik mij nog geen drie dagen te Utrecht bevonden had, of ik werd door den voornaamften Bewindsman van de Monopolisten, aldaar , tot hunnen Advocaat op een jaarlijks inkomen van*tduizend guldens, buiten de voorvallende Emolumenten, die aanmerlriijk waren, aangefteld, zo betrok ik door zijne aanbeveling bij een tabaksverkoper een paar weêrgalooze fraaje vertrekken, waar van mij in den eerften opflag bet aangenaam gezicht en de verknochte gemakken aanftonds in het oog fprongen, en alwaar den Monopolist zorg droeg dat mij al-  x m ) h dagenvdór een matige prijs dooreen' kók het middagmaal gebragt -werd: ondertusfchen behoor ik dienaangaande nog aantemerkeny dat hoe zeer er niets-profijtelijker noch -vermaaklijker voor Pra&izijns uitgevonden kan woeden-dan Pachters te bedienen-, zulks nop-thans aan veefcheiden- zwaarigheden onderworpen fchijnt; eensdeels vermits men daardoor in een- kwaade reuk bij het burgerfchap geraakt, of liever van de behandeling hunner rechtshangende zaake geduurendë dat men de Pachters bedient, uitgefloten blijft, en ten anderen ter oorzaake dat men fomtijds gevaar loopt om zig een wakker pak flagen van de.boeren op den hals te zullen haaien, wanneer men de Monopolisten in de eene of andere expeditie van aanhaling, of in'de afvordering van geld. boeten over betrapten fluikhandel verzeilen moet: het geheugt mij daarvan een niet minder onfmaaklijk dan belagchenswaardig avantuurtjen bijgewoond te hebben, waarvan het verhaal hier niet overtollig zal zijn: in een der lentedagen met twee Pachters na het Rinfeveen, dat nog op het grondgebied van het Sticht van Utrecht ligt, gereeden zijnde, om met een aldaar woonachtig zijnde ingezeten , die wegens bedreven fmokkelarij door de Landsbedienden achterhaald geworden was  C ^9 3 die zaak in het vriendlijke aftemaaken, kon-* den wij onaahgezien alle mogelijke toegevendheid, en na dat er veel woordenftrijd over gevallen was, geen verdrag met hem fluiten, terwijl hij onwillig bleef om de gevorderde geldboete die zeer dragelijk gefield werd te betaalen: de beide Pachters hier over ten uiterften onvoldaan, bedreigden hem niet alleen met een proces, maar zo dra hij te Utrecht kwam, zijn perfoon te zullen doen arresteren: op deeze bedreiging kwamen welhaast tien of twaalf boeren , gewapend met knuppels en hooivorken, op de been, die ons op een gevoelige wijze uit de kamer dreven, en wi| ontfprongen nog gelukkig deeze onvermaaklijke ftokkendans door fchielijk op het gereedflaande rijtuig te flappen, bij welke gelegenheid de eene Pachter zijne (rotting, de andere zijne lange paruik, en ik mijn hoed in de loop moest laaten, fchoonwij alle die verboren goederen bij de dagvaarding, welke wij daarover aan hem lieten doen, rijklijk vergoed kreegen; behalven dat de fmokkelaar wegens deeze geweldpleeging tot eene drièdubbelde geldboete verwezen werd ,waarvan ik mijn aandeel trok, volgends hetbeding.dat ik met de Pachters gemaakt had. Meer gedenkwaardig, of ten minnen niet minder opmerkelijk dan het laatst voorgaande  c m ) geval was de wonderbaarè gebeurtenis die korte weeken na mijn aankomst te Utrecht voorviel, aan het huis alwaar ik mijne kamers betrokken had, en waarvan ik niet vergeten moet als betrekkelijk tot mijne historie zijnde, hier ter plaatze te gewaagen: ik heb bereids voorlopig met korte woorden aangeftipt, dat ik binnen die ftad bij een tabaksverkoper gelogeerd was: om zijn charakter wèl te kennen, dient men alvoorens te weeten, dat hij voor deezen een koetzier van zijn beroep geweest zijnde, in den ouderdom van 52 jaaren te trouwen kwam met een kamenier van een Dame, bij welke hij gediend had, en die, ten allerminften twintig jaaren jonger zijnde dan hij, er gantsch niet onbevallig uitzag: men wist mij te zeggen dat deeze tabaksverkoper door zijne zuinigheid of liever fchraapzucht, een paar duizend guldens geduurendë zijnen dienstbaaren ftaat overwonnen had, waarmede zijne negotie begonnen was; doch met de jonge kamenier getrouwd zijnde, bleek het welhaast, door de gevolgen van dit huwelijk, waarfchijnelijk uit noodzakelijkheid of door belang gefloten , en "t welk alle kanten droevig uitviel, dat het in alle opzichten een van de ongelukkigfte was die men bedenken kan; want behalven dat de man, van een ondragelijk humeur zijnde onbefchrij-  vefijk jalours fcheen, en fteeds al grommende door het huis liep om dat zijne zaaken hoe langer hoe meer achteruit gingen, waardoor hij zijn aangebragt kapitaal genoegzaam verfmolten zag , zo was zijn vrouwtjen daar tegen altijd blijgeestig en dartel, doch echter niet minder misnoegd dat zij geen kinderen kreeg; alle voorverhaalde beweegoorzaaken bewerkten door een zamenloop van verfcheidene andere foorten van rampfpoeden, dat de huishoudelijke twisten tusfchen het getrouwde paar , gelijk te denken is, van tijd tot tijd, erger werden, en ten laatften tot die hoogte fteegen, dat de knorrende tabaksverkoper op een vroegen morgen, zonder zijn vrouw iets te zeggen, met een berooid hoofd het huis uitliep, en tegen zijne gewoonte, dien nacht, en vervolgends nog twaalf dagen lang uitbleef: men vernam onder de hand dat hij zijn' broeder te Woubruggen den eerften dag was gaan bezoeken, maar niemand wist waar hij federd geftoven of gevlogen was, en om uit deeze onzekerheid te geraaken liet ik, op verzoek van zijn huisvrouw, ter ontdekking van dien, een advertentie in de courant plaatzen; om kort te gaan, na verloop van den dertienden dag werd zijn lijk uit het water opgevischt, en tot onze aller verbazing half vergaan t'huis gebragt; het bleek volgens 't be-  richt van den ftads Geneesheer die het lijk gefchouwd had, gelijk in diergelijke gevallen gebruikelijk is, dat hij zig zeiven moedwillig had verdronken, hoewel op groote voorfpraak nog bij den Hoofdofficier bewerkt werd, dat hij een openbaare en eerlijke begravenis ver* kreeg, terwijl zijn overgeblevene weduwe, onaangezien haare verloopen zaaken, door mijne bemiddeling, bij de Pachters aan welke haar man wegens impost 400 guldens fchuldig was geweest, de tabakswinkel bleef aanhouden. Ondertusfchen neb ik dit geval voorbedachtlijk aangéhaald, uit oorzaake van de nadeelige verdenking die men tegen mijn perfoon had opgevat, toen ik, na het overlijden van den tabaksverkoper, mijne twee gehuurde kamers aldaar bleef aanhouden, en federt dit tijdilip mij bij zijne weduwe in de kost belteldde; men verfpreidde openlijk zo te Utrecht als elders, dat wij zamen zo gemeenzaam als man en vrouw leefden, en dat ik haar op mijne kosten onderhield, terwijl zij onmogelijk uit de winften van haaren tabakswinkel kon beftaan, aangezien verfcheidene zamenlopende omftandighedende zaak waarfchijnelijk, of lie ver deeze ongegronde verdenkingen meer geloofbaar maakten; als voor eerst dat ik borg voor de verfchuldigde impostgelden voor haar bij de Pachters  ( m 3 térs gebleven was; ten tweeden dat ik eenmaal met die vrouw na Amfteldam gereisd zijnde, om haar uit eene beflommerde familiezaak te redden, zekere Stadsbode van Zalt-Bommel, welke zig destijds aldaar bevond, mij met haar onder den arm had zien wandelen, het geen hij getrouwlijk aan mijne huisvrouw overbragt, en ten derden dat wel de meeste klem aan die lastertaal gaf, dat deeze weduwe, fchoon nimmer kinderen gehad hebbende , bevonden werd op het overlijden van haar verdronken man ruim twee maanden zwanger geweest te zijn, en dat het voldragen kind waarvan zij vervolgends op zijn' tijd kwam te bevallen, zo men voorwendde volmaakt, ja als twee druppelen water, naar mij geleek; hier bij kwam nog als een vierde oorzaak van waarfchijnelijkheid om het verfpreide gerucht nog meer velds te doen winnen, dat wij, als beide vrolijk van geest zijnde, zamen, onbedwongen leefden, zonder daaromtrent eenige menfchenvrees te hebben, of iemand te ontzien: ik ben altijd een van die gelukkige wereldlingen geweest welke mij nimmer aan het zwadder der vuile kwaadfpreekendheid van laage zielen bekreund heb gehad, wanneer ik volkomen overtuigd was, dat de gevolgen der waarheid, mijn onfchuld naderhand klaarblijklijk moesten aantoonen, L DEEL. S  C 2?4 > hoewel ik daarom niet ontkennen wil, dat ik menigmaal mij door het aangenaam gezelfchap met dit aanvallig weeuwtjen in eene foort van verzoeking bevonden heb, voornaamlijk als ik bij de pachters, gelijk dikwijls gebeurde, een halve roes gedronken had, en dat ik meer dan ééns op de fprong heb geftaan eene zwakheid: naar de mode van de galante wereld, met zulk een beminnelijk voorwerp, (welks git zwarte oogen van eene betoverachtige kracht waren,): te begaan. Terwijl'dit mijn eerfte logement, in een burgerhuis te Utrecht, tegenwoordig het onderwerp is dat ik bezig ben te verhandelen, kan ik daarvan zo gemaklijk niet affcheiden , zonder alvoorens nog een raare klucht optefchotelen die wij zamen bedreven hebben, en dat meer of min den naam van eene bedriegelijke uitvinding kon wegdraagen : op een' avond dac ik mij, met mijne vrolijke hospita, alleen in mijn kamer bevond, beklaagde zij zig onder meer andere drukkende noodlottigheden van het wis« pelturig fortuin, inzonderheid over de fchraale winften die er van de verkochte tabak en fnuif, ter oorzaake van de zwaare imposten, overfchoten: ik nam daarop zonder een woord tefpreeken twee turven uit een bak, die naast mijn zitplaats ftond, verzocht haar met eene  ftèmmige tronie een rajp en een fnuifzeef te gaan haaien; dit gefchied zijnde raspte ik ongevaar een pond gewigt van die turven af, en het zelve vervolgends door de zeef gehaald hebbende, liet ik haar die onder een pond gemalen rappé mengen; dit, zonder de minfte zwarigheid uitverkocht geworden zijnde, werd zij daarop zodanig verlekkerd, en herhaalde volgends de voorgaande proef, dit kunst- en viieg-werk, zo veelvuldigmaal, dat zulks haar, doch voor een korten tijd, een redelijke goede geldaanwinning aanbragt; dan, aangezien de fnuivers hunne neuzen door deeze nieuwe uitgevondene turffabriek reet eene foort van zwarte verw befchilderd werden,waardoor zij veel naar Grenadiers fnorren geleeken , veroorzaakten dit klein bedrog zo veele klagten en onbedenkelijke opfchudding onder den gemeenen burger, dat zij welhaast verpligt werd haar' winkel optebreeken : zij ging naderhand als kamenir in den Haag dienen, en hertrouwde vervolgends aldaar met een bejaarden weduwenaar die de post van Staatenbode bekleedde, waardoor zij, behalven een voordeelig huwelijk gedaan te hebben, nog boven dien de verzekering bekwam, van na het overlijden van haaren man , het gewoone weduwetracfemenc S i  C ) van tweehonderd guldens 's jaars te zullen ge* nieten. Zodanig eene omwenteling van huishoudelijke zaaken bewoog mij, onmiddelijk na haar vertrek, een paar andere kamers bij een' rentenier te Utrecht voor eerst te gaan betrekken; doch ik bemerk dat het hoog tijd wordt om tot de befehrijving van gebeurtenisfen van meerder aangelegenheid te moeten overgaan, gelijk ik mij niet ongenegen gevoel van mij daadlijk daartoe te willen verledigen. Men weet dat een Advokaat die het Monopolie bedient, zig veeltijds in de noodzaakelijkheid bevindt om, ten opzichte van zulke zaa. ken, welke met crimineele gevolgen verzeld gaan, met een' Hoofdofficier, die daarbij een zonderling belang heeft, tot het neemen van bekwaame maatregelen in onderhandeling dient te treeden * ten einde tot fchadevergoeding der pachters zo veel mogelijk zamentewerken: het gebeurde dat ik mij met zodanig oogmerk eens op een morgen bij den Grave van nassau* la lecq bevond, om met hem te raadpleegen hoedanig men zig in het geval van een gevangen zittende fmokkelaar gedragen moest;zodra dit mondgefprek afgelopen, en met gemeen overleg dienaangaande een befluit gene-  C 277 ) ■men was, vroeg hij mij al fchertzende, na den aitflag van de ontmoeting welke mij drie jaane kortswijlige redewisfeling zo over de vrijerij als over de aangenaamheid van het huwelijk geraakt zijnde, ontdekten elkander dat zij op denzelfden dagen uur, ieder een'Pretendent gekregen hadden, doch het geen verwonderlijk voorkwam, die volgends de befchrijving, welke zij van weêerskaneen daarvan gaven , wel dezelfde perfoon geleeken te zijn; om uit deezen maalftroom van onzekerheid te geraa* ken , gingen zij voor de klucht zamen een weddingfchap aan, dat die geene van haar beiden , welke naar bevinding van zaaken de fraaifte of welgemaaktfte minnaar te beurt gevallen zoude zijn, de kosten van een klein gastmaal , betraande in gebak, wijn, en meer andere foorten van verfnaperingen zoude draagen, en om haar oogmerk te doen -gelukken, beftemden zij den volgenden zondag,wanneer zij wisten dat hunne Ouders uit de ftad gingen, om haare beide Pretendenten aan her huis van Juffrouw floka, daar ik toen t'huis lag, te ontbieden, en aldaar het voorgeftelde gastmaal te houden: dit kluchtig ontwerp, onder goedkeuring van mijn hospita en haaren man, .zijn vollen beflag gekreegen hebbende, verfchenen eerst de beide juffers, en vervolgends een der ontbodene minnaars, die niets  ( s86 ) van de aanftaande komst van den anderen ver» wacht wordende Pretendent wist, maar hoe verbaasd Honden zij optekijken, toen zij bij zijne intreeding in de kamer, meenden dezelfde perfoon te befchouwen, die zig als minnaar aan haar beiden had verklaard! het fcheelde niet veel of het beitelde gastmaal zoude vruchtloos afgelopen zijn; want de beide vertorende Dames begonnen bereids den jongen Heer wakker uittefchelden, zeggende,onder anderen, dat hij een bedrieger was, die een paar ordentelijke burger dochters zocht te misleiden, terwijl hij, verftomd van verwondering, over zulk een onbegrijpelijk onthaal, geheel fpraakloos bleef: inmiddels dat deeze verwarde vertoning in de kamer gebeurde, werd er fterk aan de huisdeur gefcheld; mijn hospita, die van alles verwittigd was, kwam fchielijk met een kaars in de hand toeloopen, om de'voordeur te ontfluiten, maar zo dra zij een' Heer, met eert rooden mantel omhangen, zag binnentreeden, liet zij de kaars uit de hauden vallen, en viel van fchrik op den grond neder, zo dat de nieuwe aankomende gast, hierdoor ten uiterfren verbaasd, en niet weetende waar hij zig in het donker bergen zoude, om hulp begon te roepen: wij kwamen op dit gerucht altemaal toe. fchieten, bij welke gelegenheid onze verwon-  dering nog vrij fterkcr vermeerderde, wan* neer de beide jonge Dames, die de bewuste weddingfchap hadden aangelegd, op het aanfchouwen van deezen tweeden minnaar, al mede in bezwijming vielen, terwijl de beide Pretendenten elkander de hand van vriendfchap gaven, en hunne fchouderen optrokken: men moest waarlijk al de doordringendheeid van een' avanturier bezitten, om de oorzaak van dit kluchtfpel in den eerften opflag, met eene volftagene zekerheid te kunnen onderfcheppen; te meer toen ik nevens mijn' hospis, die bij geluk nog bij zijn verftand bleef, met oplettendheid de beide Minnaars bekeeken hebbende, in de verbeelding viel, dat deeze ontmoeting een toverwerk was, aangezien er geen het minfte onderfcheid, noch in hunne wezenstrekken, noch in hun postuur, noch in hunne fpraak te vinden was; maar welhaast ontwikkelde zig dit voor ons ondoorgrondelijk geheim, na dat de beide jonge Dames en mijne hospita , door behulp van aangebragte reukwateren, van haare vrouwlijke fhauwtens herkomen waren: men ontdekte naamlijk , na eene korte redenwisfeling, dat de beide welgelijkende Minnaars tweelingen waren, die vervolgends ook naderhand met hunne beminde voorwerpen kwamen te trouwen, wel te verfijn  C 288 ) na dat ieder van hun, zig nog dien zelfden avond verklaard had, op welke van deeze twee jonge Dames zijne hartgevoelende liefde zig bepaalde. Ik begon in dien tijd op mijne manier ook kasteelen in de lucht te bouwen, gelijk doorgaands de gewoonte is van zodanige geestrijke fortuinzoekers, welken uit beweegredenen vannoodzaakelijkheid, dikwijls verpligt zijn hunne toevlugt tot diergelijke behendige hulpmiddelen te moeten neemen; aldus heeft bij voorbeeld de zo vermaarde avanturier van der heij, die door middel zijner vernuftige uitvindingen en prachtvoerenden ftaat, van bedienaar der gemeene-lands collecte, binnen de ftad Rotterdam, eerst tot bewindvoerend Directeur van verfcheidene Weduwenbeurzen te Amjieldam, en vervolgends, door het geld der Deelneemeren, tot de waardigheid van Hofraad van den Koning van Pruifen geraakte, aanmerkelijke fchatten in handen gekregen, waarmede hij, in gezelfchap van eene zekere Hoogduïtfche Graavin , zig zonder trompettengeklank , heimelijk na elders begaf, waardoor alle de kapitaalen der inleggeren genoegzaam verloren gingen, of liever in eene ongenaakbaare zinkput vielen: alfchoon nu mijne oogmerken grootlijks van de zijnen verfchilden, ten  (. 289 ) ten- minlfen op zulk een voorbedachtlijk bedrog niet gebouwd waren , begreep ik nogthans zo wel als hij, dat de aangeborene talenten van een' wereldling, bedreven in kunften en weten fchappen, of die zig door zijn natuurlijk verftand doet bewonderen, niet voldaan kunnen, om een glansrijk fortuin te maaken, zolang de tijdgenooten zig aan de uiterlijke vertoningen van pracht en luister blijven vergaapen , en dat ik mitsdien behoorde bedacht te zijn om door eene uitblinkende ftaatvoering, waarmede ik bevond dat de meeste kleine verftanden te begochelen waren , het rechte doelwit moest befehieten, om in een koophandeldrijvende ftad gelijk Amjleldam, alwaar de weelde en de hoogvliegende levensmanier op den troon zit, voor een perfoon van aanzien, credit, en vermogen verfleeten te worden: met dat inzicht fchaamde ik mij niet tot het gelukken van het plan dat ik bij voorraad in zijne geraamte gebragt had, verfcheidene kundige zwendelaars, en wel bij voorkeur de meermaals aangehaalde van wenzel te raadpleegen, die genoegzaam altemaal van oordeel waren, dat ik, om voor een voornaam Advocaat te boek te ftaan, niet langer op afgehuurde kamen moest blijven woonen, l. deel. T  C £90 ) maar, na een aanzienlijk huis in eender beste oorden der ftad gehuurd te hebben, het zelve van kostbaare meubelen moes: voorzien, en boven dien, om door zodanige klatergouden vertoning nog meer in aanmerking te geraaken, behalven een paar dienstmaagden, een' lijfknecht houden moest; een dergelijke niet ongeestige en welgevondene raadgeving viel gemaklijk aantehooren, doch met een ledige beurs ongemaklijk te volbrengen, wanneer het vondrijk genootfchap der raadplegende zwendelaars, als de beste Geneesheeren voor foortgelijke kwaaien zijnde, welhaast oekwaame proefftukvan hunne onuitputtelijke vindingen wisten uittedenken, om alle deeze gemaakte zwarigheden te boven te komen: er werd dan vervolgends in een langduurige Raadsvergadering onder deeze roemruchtige en behulpzaame geldfchietera ten dien opzichte eenparig befloten dat ik, hoe eerder hoe liever, na een deftige wooning, gelegen op een der voornaame ftads grachten zou omzien; dat men mij om te beginnen een paar duizend guldens tegen één percent 's maands zoude voorfchieten, ten einde daarvoor de meest noodzaaklijke meubelen aantekoopen, onder beding dat ik dit gefchooten capitaal, geduurendë de twee eerfte jaaren, niet behoefde  C 291 > afteleggen, wanneer ik zorgvuldig op de bë* taling van de bedongene intrest paste, en dat, in één woord, alles wèl overwogen zijnde, het niet ongeradelijk voorkwam , dat ik mijn gantfehe huisgezin van Zalt-Bommel herwaards liet ontbieden , zo dra ik klaarblijkelijk befpeurde dat ik langs dien weg meer opgang in de Praótijk .als Advocaat begon te maaken. Ingevolge zulk een welberaamd belluit, dat echter op geene andere vooruitzichten van zekerheid berustte, dan op de voordeelige gedachten die de zwendelaars daarvan hadden opgevat, en waartoe mijne eigene dwaaze verbeelding misfchien niet weinig geholpen heeft, om mij in de ftrikken te doen vallen, welken zij voor mij gefpannen hadden, huurde ik, zonder verdere bedenking, een huis op de Pritf fegracht, voor zeshonderd guldens 's jaars 5 voorzag mij van fommige kostbaare , doch meest uitblinkende huiscieraadjen, en terwijl ik bij flot van rekening bevond dat het gefchooten capitaal op verre na niet toereikende was, om de reeds aangewende onkosten goedtemaaken , zo nam ik andermaal nog twaalf» honderd guldens, tegen den bepaalden intrest, van mijne goedwillige zwendelkasfiers op; ondertusfchen dat ik mij zo ongelukkig koesterT a  ( 292 ) de met een herfenfchim van eenen toekomenden gelukftaat, die waarlijk, gelijk de gevolgen naderhand deeden blijken, op niets anders uitliep dan om mij buiten noodzaakelijkheid in ontelbaare fehulden te wikkelen, viel er een gebeurtenis van een andere natuur voor, welk dit hoogdenkend doch nog onvolvoerd ontwerp, ten eenenmaale in duigen wierp. Er werd op een nacht, tot driemaal toe, fterk aan het huis gefcheld, daar ik destijds gelogeerd was; maar, Juffrouw flora,, en haar man, in een diepe flaap gedompeld zijnde, werd er geen toeflel gemaakt om de huisdeur op zulk een ongelegen tijd te ontfluiten : ik zat nog in mijn fkapkamer eenige procesftukken natezien, wanneer ik door het geraas van deeze ontijdige belkianken, daarin verhinderd geworden zijnde, uit nieuwsgierigheid mij. in mijn japon na de voordeur bergaf, om te vraagen wie deeze lastige nachtbezoekers waren ? men riep van buiten 'dat ik maar open zoude doen, want dat men den Advocaat noodzaakelijk fpreeken moest, over eene zaak van aangelegenheid, waarbij veel winst te behaalen viel: hoe ongefchikt de tijd mij ook voorkwame om iemand in mijn beroep met raadgeving te bedienen, kon ik wel  ( 293 ) denken dat zulks over een geval van het uiterfte aanbelang moest weezen, en in dat begrip begaf ik mij terftond na het vertrek van mijn' hospis, om hem te wekken, en den iieutel aftevraagen, waarmede ik vervolgends de huisdeur ontfloot. Wie denkt men dat binnentrad? zoude het misfchien geen. Gedeputeerden van den zwendelhandel geweest zijn, die berouw gevoelende van hun gefchoten capitaal op zulke losfe fchroeven in de waagfchaal gefteld te hebben, mij in het midden van de nacht kwamen waarfchouwen, dat ik hun ogenbliklij k zekerheid voor hunne geleende penningen moest nellen, of dat ik anders gevaar liep van in de geizeling te zullen geraaken? dit was juist zo kwalijk niet geraaden, maar het was eigenlijk de oorzaak van het nachtbezoek niet: om tot ontwikkeling van zaaken te komen, dient men te weeten dat drie zwendelaars, vergezelfchapt van een' jong heer, dien ik niet kon, en naar den eerilen fmaak gekleed was, op mijn kamer gekomen zijnde, mij zo nadrukkelijk verzochten van op ftaande voet de horoscoop van deezen onbekenden perfoon te willen trekken, dat ik, om reden van welvoegelijkheil, dat verzoek niet afilaan kon: ik oriderfchepte T 3  C 294 ) vervolgends onder de horoscooptrekking wel rasch dat de gewaande jongeling een vrouwsperfoon in mansgewaad was, die, na haare ouders heimelijk ontlopen te zijn, en na hun van een capitaal van ten minften vijf-en-twintigduizend guldens, zo aan geld als juweelen, beroofd te hebben , voorgenomen had den navolgenden morgen met het openiluiten van de poort zig na Luik te begeeven, waar hun haar minnaar, om buiten gevaar van vervolging te zijn, vooruitgereisd was: zo dra ik kennis van zodanige Astrologifche ontdekkingen aan mijne nachtbezoekers gegeven had, bekenden zij niet alleen openhartig dat ik in dit opzicht den bal niet misgeflagen had, maar bewogen mij boven dien, onder toezegging van eene groote vergelding, dat ik de jonge Juffrouw in haare ontvlugting tot S Hertogenbosch verzeilen zoude, terwijl de zwendelaar van wenzel , haar verder vandaar over Maastricht na Luik, met een befleld rijtuig, volgends affpraak, moest geleiden : ondertusfchen dat alles aangaande deeze gevaarlijke onderneeming met eenen gelukkigen uitflag afgelopen was, begaf ik mij na affcheid van de jonge Dame te 's Hertogenbosch genomen te hebben, voor eenige dagen na Zalt*Bommel, ten einde aldaar  ( 295 ) ie gevolgen van deeze volvoerde en wèlgeIukte zaak aftevvachten, doch men berichtte mij met de eerfte post, dat dit geval als eene foort van fchaaking aangemerkt zjinde, te /fmfteldam zo veel gerucht begon te maaken, dat ik voorzichtig zoude handelen mij zo lang afwezig te houden, tot dat alles beflist en afgedaan was: het bleef daar bij niet berusten, want behalven dat ik hierdoor in mijn beroep als Advocaat om zo te fpreken in een bemorfte faam gevallen fcheen, werd ik in de noodzaakelijkheid gebragt, om wegens dit toeval mij uit de beflommering met de Amfieldamfche zwendelaaren , zo goed als ik kon, te redden: bij geluk kwam ik nog zonder fchade van het afgehuurde huis op de Prinfegracht af, maar op mijne aangekochte meubelen moest ik negenhonderd guldens verliezen , die mijn huisvrouw naderhand , buiten mijnweeten, voldaan heeft, behalven nog zeshonderd guldens verlopene intresten, van het verfchoten capitaal , die men , bij vergrooting, van mij vorderde, doch die ik wel zorg droeg dat aan den woekeraar van wenzel, als geheel buiten den haak, niet betaald werden. Ik was ter oorzaake van de voorverhaalde T 4  ( 296 ) ontmoeting gedwongen, om, genoegzaam'den gamfchen wintertijd, te Bommel te moeten verblijven, doch in het navolgende voorjaar gelegenheid, gevonden hebbende, om, gelijk mij van verfcheidene kanten aangeboden werd, eene niet minder aanzienlijke dan profijtlijke bediening binnen de ftad Schoonhoven te zullen bekomen, verzuimde ik geen' tijd om mij derwaards te begeeven, doch ik kan plechtig betuigen , dat ik nimmer, geduurendë mijn' troüwftaat, zulk eene hartroerende aandoening bij de affcheidneming van mijne huisvrouw, ais destijds gevoelde , gelijk dit ook de laatftemsal is dat ik haar gezien en gefproken heb; ik kwam vervolgends te Schoonhoven, daar de braave en verftandïge Burgemeester van solingen, met wien ik lange jaaren vriendfchap onderhouden had, en onder anderen ook de edelmoedigeVroedfchap van dersluijs, die mijne belangen bijzonder toegedaan fcheen, alle mogelijke pogingen aanwendden om mij -niet alleen als Profesfor, maar als een Lid van de Regeering binnen die ftad te doen aanftellen: ik was tegen mijne verwachting verpligt een week lang mij te Schoonhoven te onthouden, aangemerkt ik ondertusfchen den uitflag van mijne onderfteunde follicitatie al. daar  C £97 ) daar moest afwachten , wanneer, na eene zonderlinge enaanmerkenswaardige droom van waarfchouwing gehad te hebben, daarop tot algemeene verwondering eene niet minder onbegrijpelijke dan zeldzaame gebeurtenis, die ik vrij onder de voornaamfte van mijne lotgevallen tellen kan, kwam te volgen. Sedert verfcheidene jaaren, dat ik te Schoonhoven verkeerd had, was ik doorgaands gewoon geweest, bij den Kastelein tiggelwan, in het ftads koffij-en wijn-huis aldaar, te logeren : de laatfte nacht dat ik aan zijn huis iliep, droomde ikv tegen den morgenftond, dat ik mij in eene akelige ge vangenjs bevond, alwaar ik door mijn overleden oom, mijn gewezen weldoener (van wien ik zo menigmaal gefproken heb,) bezocht werd; ik verbeeldde mij, al droomende, dat hij was gekomen om mij uit die angstvallige plaats te verlosfen , waarom ik voor hem op mijne knieën viel, demoedig fmeekende, dat hij mij door zijne voorfpraak toch uit de gevangenis wilde helpen —— Waar toe zou .dat dienen? vroeg mijn oom? want gij zult, ten lang' Jlen genomen, binnen vier - en -twintig uuren tijds weder gevangen zitten / ik ontwaakte daarop van fchrik, echter zeer verblijd zijnde da£ L deel. V  C 29§ ) het maar een droom was geweest: na mij veri volgends aangekleed te hebben, verhaalde ik, onder het ontbijt , aan Juffrouw tiggelm an3 en haar dochter , deeze wonderlijke droom, die van begrip waren dat het een voor. teken tot mijn geluk was; vooreerst om dat men de droomen, ten aanzien van haare gevolgen, altijd verkeerd moest uitleggen, en ten anderen vermids het iet goeds voorfpelde, 'als men van dooie menfchen droomde: wij waren nog bezig aan de koffij tafel daarover te praaten , toen de Hoofd-Balliuw braat in de kamer trad, en na de eerfte begroeting Verzocht, mij in een apart vertrek te mogen fpreeken: zo dra wij in de gemeene koffijkamer gekomen waren, vond ik daar een Gerechtsbode klaar flaan , die verklaarde mijn perfoon te arresteeren, zonder dat de Hoofdfchout braat mij toenmaals eenige opening van zaaken gaf; hij had nogthans de beleefdheid van mij in perfoon na het Raadhuis te geleiden, aldaar de burger - geizelkamer tot mijn gevangenis aantewijzen, en 'mij geduurendë drie dagen, dat ik nog te Schoonhoven verbleef, niet alleen van beddegoed maar zelfs van overheerelijke wijnen en fpijzen, van zijne eigen tafel, te voorzien: den derden dag werd ik van  daar , door den Onderfchout van driel met een rijtuig afgehaald, na Rotterdam gevoerd , en er bij mijne aankomst in de crimineele gevangenis opgeiloten: het verder beloop van deeze alomberuchte zaak, met het belangrijk proces, en mijne langduurige gevangenis, daarop gevolgd, zal ik in mijn tweede Deel volledig verhandelen. einpe van het eerste deel.   H E T LEVEN VAN F. L> KERS TE MAN, PROFESSOR HONORAIR EN DOCTOR DER BEIDE RECHTEN. BEKEND ONDER DEN NAAM VAN MEESTER FRA NC1SCUS. TWEEDE DEEL. Te AMSTEL D AM, bij J. B. EL W E, M D C C X C I I.   G root zal voorzeker de verwondering gë-= weest zijn over mijne gevangeneming, waar van ik in het befluit van het Eerfte Deel voor* loopig gewag gemaakt heb, nademaal de oorzaak welke daartoe aanleiding gegeven had tot nog toe onbekend gebleven is; maar behalven dat ik deeze voorgewende oorzaak voorbedachtlijk verzwegen heb, uit aanmerking dat mij dezelve toenmaals zo onbekend wa3 als tegenwoordig aan den Leezer, zo heb ik het volledig verhaal van fommige wetenswaardige ontmoetingen, die bij gelegenheid II. DEEL. A  C « ) van mijne afhaaling van Schoonhoven na Rotterdam, voorvielen, tor de befchrijving van dit tweede Deel willen befpaaren, ten einde mijne Lezers zo lang, uit redenen van noodzaakelijkheid, in zodanige welgegronde verwondering te laaten blijven. Het geheugt mij kortlijk aangefript te hebben, dat ik door den Rotterdamfchen Onderfchout van driel, met een rijtuig van het Raadhuis afgehaald werd; dit gefchiedde oeder zulk eenen onbedenkelijken toevloed van aanfchouwers, waarvan de meeste mijne belangen zo iterk toegedaan waren, dat ik onbefchroomd, en zonder aan de waarheid te kort te doen, kan verklaaren, dat niets mij gemaklijker zoude gevallen hebben, dan gewelddaidig uit de handen van de Justitie te geraken, in gevalle ik zulks begeerd' hadde: wij werden zelfs door een talrijke menigte van hetzamengevloeide. volk tot buiten de ftadspoort, alwaar wij een oogenblik moesien ftil houden, gevolgd , wanneer mij andermaal door eenige omftanders gevraagd werd, of er ook gevaar bij de zaak was ? na dat ik hun verzekerd had dat er geen kwaade gevolgen voor mijn perfoon te duchten waren, liep deeze ontmoeting zonder verdere beweeging nog redelijk vriendlijk, ter» minften ODgeftoord, af, te meer toen zij klaar  C 3 ) bemerkten dat ik vrij en onbedwongen naast den Onderfchout zat: vervolgends te Tolk&r. fluis aangekomen zijnde, alwaar wij eenigen tijd bleven pleisteren, en inmiddels een glas wijn dronken, maakte onze aankomst aldaar veel gerucht onder de boeren, die mij federc lange jaaren als Advocaat gekend hadden j en niet heel gemaklijk of zachtzinnig van humeur vallen , zo dat ik nevens den Schout veel werks had om hen tot bedaafen té brengen: om kort te gaan ; wij geraakten ten laatften aan de herberg van de tweede fchuur, gelegen ten halVen weg tusfchen Gouda en Rotterdam, alwaar wij meer dan twintig rijtuigen, opgepropt van Heeren en Dames aantroffen, welken uit eene bloote nieuwsgierigheid om mij te zien, zig derwaards begeeven hadden, en met welke wij bijna een paar uuren lang in allerhande vrolijke gefprekken bleeven doorbrengen, tot dat men mij eindelijk vandaar na het Raadhuis der laatstgenoemde ftad overbragt. Ziedaar mij dan gevangen, in een tijd dat ik 45 jaaren oud was$ want ik had juist deezen ouderdom bereikt, op denzelfden dag dat ik voor de eerftemaal verhoord werd: ik werd den eerften avond opgefloten in een donker en gantsch onvermaaklijk vertrek, dat veel na een onderaardfche fpelonk geleek, en van geen A J2  ( 4 ) andere meubelen Voorzien was. dan van twee kribben, bekleed met ftro-matrasfen, een hou ten bank, en een flaauw brandende aarden lampjen , door middel van 't welke ik aldaar een hoog bejaard man van ten minden 75 jaaren zag zitten, die mij vroeg wat ik daar kwam doen? — Ik kom u gezelfchap houden vader, beantwoordde ik hem: gij had beter gedaan van gezelfchap in een'' wijnhuis te gaan zoeken, hernam hij al fpottende: ondertusfchen gaf de befchouwing van de akelige plaat3 alwaar ik mij bevond, de ijzeren deuren, en het gerammel' van de flooten en grendels, mij flof tot allerleie ernflige overdenkingen, zo dat ik genoegzaam den geheelen nacht flaaploos bleef zijn dat nu de vruchten, (overwoog ik bij mij zeiven ) van mijne langduurige omzwervingen, van mijne voordgangen in fommige letterkundige weetenfchappen, van dien grooten naam, dien ik als Advocaat en Autheur verworven heb, in één woord, van die luisterrijke waardigheid waartoe ik in de Rechtsgeleerdheid genegen ben? — wel is waar, mijn gantfche levensloop- is niet anders geweest dan eene geduurige of liever onophoudelijke ebbe en vloed van aaneengefchakelde gelukken en ongelukken: ik behoor mij derhalven niet te laaten verblooden door fora-  ( 5 ) uiige uitwendige vertooningen , die in den eerften opflag wel wat angstvallig fchijnen, maar doorgaands niets om het lijf hebben, wanneer men zig onfchuldig bevind, of bij voorraad in het denkbeeld is van het te zijn; en daarom befloot ik, na alles rijplijk gewikt en gewogen te hebben, van in het tegenwoordig geval, hoe zwaar de befchuldigingen ook mogten weezen, niet te zullen afwijken van die bedaardheid van geest, noch van die kloekhartigheid van ziel, waarvan ik in menigerleie gevaarlijke tijdsgelegenheden weleer doorflaande blijken gegeeven , en die mij nimmer in alle mijne ongunftige wederwaardigheden verlaaten hadden. Den aanvolgenden morgen werd dit onaangenaam fchouwtooneel met de eerfte verhooring geopend, waarin de Prefident Schepen molewater, die bij onpasfelijkheid van den Hoofdofficier cordelois, zijn post bekleedde , mij, volgends gebruik, ondervroeg aangaande mijn' naam , ouderdom, geboorteplaats, beroep , en religie : zo dra deeze gewoone ondervraagingen afgelopen waaren, vertoonde men mij een zogenoemden valfchen wisfelbrief, getrokken, door de firma van elzevier en rocquette, te Rotterdam, die men beweerde van mijn maakzel te zijn; doch A 3  C 6 ) ik ontkende zulks volfbekt, zeggende dat ik daaraan geen kennis had: de Onderfchout van driel, als bij die verhooring tegenwoordig zijnde, en daar op het woord opvattende, zeide vervolgends, al fchertfende, dat het fchrift veel naar mijn hand geleek — Wel Mijnheer, beantwoordde ik op den zelfden toon, daar doet zig een merkelijk onderfcheid. op, tusfchen iet dat wezenlijk is, of als zodanig gelijkt', gij zoudt hij voorbeeld na een deugeniet of een lichtmis kunnen gelijken, en ondertusfchcn een braaf eerlijk man, {zo als ik ver trouw,~) kunnen weezen: men begon in de Rechtbank eens over die tegenwerping te meesmuilen, en hiermede bleef het voor ditmaal bij dat eerfte verhoor berusten. Om tot de worteloorzaak opteklimmen ,welke eene bijzondere betrekking heeft, tot het geval waarvan ik hier boven gefproken heb, en waarover ik eigenlijk voor de eerftemaal was verhoord geworden , dient men noodzaakelijk te weeten, dat ten tijde wanneer ik nog te Zalt-Bommel woonachtig was, aldaar op een avond in een gezelfchap, daar ik mij tegenwoordig bevond, toevallig het gefprek viel over ce Utrechtfche Loterij , waarvan de Loten zo min in de lieden van Gelderland als in die van Holland vrij ver-  C 7 ) kocht magten worden, en het was uit aanmerking van dien , dat wij vervolgends beflooten om onder tien of twaalf goede vrienden een zeker getal Loten van Utr-echt te ontbieden, op den voet als de Correspondenten van de gequalificeerde Collecteurs in qq buitenlieden gewoon zijn dezelven te krijgen, naamlijk onder voorwaarde van één clasfe credit, zo dat, volgends gebruik, de betaa* ling van de heele kooploten der eerfte clasfe, doorgaands bij de verwisfeling van de tweede clasfe, na aftrek van de daarop vallende prij> zen, eerst gefchiedt: ingevolge van dit beraamd ontwerp tusfchen deeze Maatfchappij Loteriiminnaars, werd de beftelling daarvan aan mij opgedragen, en ik verzuimde geen oogenblik om, ter voldoeninge van dien, een' brief aan den Collecteur van brak el, te Utrecht, te fchrijven, dien ik hem met onze reizende Stadsbode toezond; dan, onaangezien hij in dit geval geen wanbetaaling te duchten had, en de Bode hem bovendien mondlijk verklaarde, dat ik als een gegoed Inwooner van Bommel, aldaar met een bemiddelde burgerdochter getrouwd was, zo weigerde hij echter zig deezen voorflag te laaten welgevallen, en fchreef mij tot antwoord, niet gewoon te zijn aan particuliere perfoonen Loten te verkoopen of afA 4  ; M ) tezenden, dan onder contante betaling: wij fchreven daarop met het voorendaande oogmerk, aan den overieden Collecteur willem mulder, die, zonder de minde bedenking daaromtrent te maaken 3 ons aandonds de ontboden Loten , onder de gevraagde voorwaarden , met den Bode van Bommel toezond: het gebeurde vervolgends twee of drie jaaren daarna, dat ze-ker onbekend perfoon, zig noemen de vander laan, zig ten huize van den Collecteur van brakel vervoegd hebbende, om in de laatde clasfe van de Utrechtfche Loterij, een groote partij heele en gedeelten van Loten te koopen. hij aan dien zo genoemden van der laan, welke hij, volgends zijn eigen voorgeeven, nimmer gezien of gekend had, onder afgeeving van een geaccepteerden wisfelbrief, ten laatden van elzevier en r o q u k tv te, te Rotterdam, niet alleen de gevraagde Loten, maar bovendien nog een aanmerkelijke fomma gelds,zamen meer dan duizend guldens bedragende , zonder de minde zwarigheid, goedwillig overhandigde; dan, terwijl naderhand, bij onderzoek, bevonden werd, de afgegeeven wisfelbrief valsch te zijn, en de perfoon van van der laan nergens bekend pf te ontdekken was, zo viel de Collectear yan brakel, daardoor in het verkeerd  ' 9 ) denkbeeld dat ik de perfoon moest zijn, dia hem dee.^e Hechte part gefpeeld had, en in dat begrip werd ik aangaande deeze zaak crimineel aangeklaagd; maar behalven dat de ongegrondheid van zulk eene zwakke verdenking aanftonds bij den Rechter in het oog liep, vermits iemand ftapelzot moest zijn,' om, na dat hij eerst aan een welbekend en gegoed Burger van een nabuurige ftad , op voorgaande verklaaring van een' Bode , van dezelfde plaats, het verzochte credit had geweigerd, naderhand aan dezelfde perfoon, die hij nooit gezien had, onder een verbloemden naam, op zijne eerfte vertooning, zulk een capitaal op een losfe voet voortefchieten , zo gaapte het als een oven, dat ik, die federt lange jaaren als Advocaat en Profesfor binnen de ftad Utrecht, bij mijnen rechten naam bekend ftond, het zoude hebben durven waagen, om, ter bedervinge van mijnen gantfchen welvaart, en buiten vooruitzicht van crimineele gevolgen, dergelijken ftap van falfiteit, en onder eenen aangenomenen verbloemden naam, te begaan. Hoewel het verhaal rakende het tegenwoordig tijdperk mijner levensgevallen waarfchijnelijk aan het meerder getal van mijne Lezers wat verdrietig en droog zal voorkomen, kan A5  ( lo ) ik nogthans zodanige belangrijke gebeurtenisfen welke de voornaamlle pronkftukken van mijne gedenkfchriften mtmaaken , met geen welgevoegelijkheid overflaan; ik zal daarom vervolgen aantemerken, dat er tusfchen den ao maart van het jaar 1773, wanneer de eerfte verhooring voorviel, tot den 19 augustus van het zelfde jaar, toen ik in een ordi. naris proces werd ontvangen, nog twaalf andere verhooringen voorgevallen zijn, waarvan ik in foramigen van dezelve een fcherpe ondervraging van drie , vier, tot zeven uuren achter eikanderen onderging, en bij dergelijke gelegenheden tegen een menigte Getuigen die mij bezwaarden, en wier verklaringen door den Hoofdofficier cordelois, met dat oogmerk ingewonnen waren, geconfronteerd werd, als wanneer, gelijk in crimineele Rechtspleeging doorgaands gebruikelijk is, aan zulke bezwaarende getuigen den eed in mijne tegenwoordigheid moest worden afgenomen: onder anderen gebeurde het in een der verhooringen, waarin de confrontatien van getuigen plaats had, dat een zekere Dame, die ik niet geheugde ai mijn levenstijd gezien of gekeni te hebben, haar afgegeeven verklaring ten voordeele van den Hoofdofficier zullende bezweeren, vóór het afleggen van den eed in  C n ) de Raadkamer voor de volle Rechtbank van Schepenen, in een flaauwte viel; men bragt haar een' floel, en bediende zig van een behulpzaam reukwater, om haar van die bedenkelijke bezwijming te doen herkomen, terwijl ik van dit kortilondig tijdftip gebruik maakte, om een woord tot Schepenen te fpreeken: Zie daar Rechters, zeide ik, de voorboden yan eeii" eed die niet veel goeds belooft? na dat nog verfcheidene verdachte wisfei brie ven en andere foorten van handfchriften, die ik meest allen ontkende tot mijnen laste ingebragt wa» ren, en de verhooringen vijfmaanden lang ge' duurd hadden, werd ik ver volgends in een ordinaris proces ontvangen , en daarop terflond in de burgergeizeling geplaatst, alwaar ik de vrije toegang van alle mijne Bloedvrienden, en bijzonder van de Praétizijns verkreeg, die ik verkozen had om mijn zaak te verdedigen. Het begon nu hoog tijd te worden, om op mijne zelfverweering bedacht te zijn, en de handen aan het werk te flaan, in een geval dat ik niet alleen met eene al te groote onverfchilligheid behandeld, maar zelfs tot hier toe als een louter kinderfpel befchouwd had; het eerfte hulpmiddel waarvan ik destijds gebruik maakte, betond inzonderheid hier in, dat ik voor eerst den Advocaat hartog, een kun-  ( 12 ) dig en voorzichtig man, met wien ik federt lange jaaren eene onverbrekelijke vriendfchap onderhouden had, bij mij in de gevangenis ontbood, met verzoek dat hij zig met de verdediging van mijn proces wilde belasten,het geen hij goedwillig aannam, en naderhand ook met veel roems volbragt, terwijl ik ten zelfden tijde den Procureur van der me ij, niet minder beroemd door zijne bekende ondervinding en bedrevenheid in de Rechtzaaken,verzocht om mij tegen den Hoofdofficier te willen bedienen: ondertusfchen dat deeze alleerfte poogingen met eenen volmaakten goeden uitflag gelukt waren, raadpleegden wij vervolgends van hoedanige bekwaame maatregelen wij ons in de tegenwoordige omftandigheid behoorden te bedienen, en na verfcheidene zamenkomften aangaande die onderwerp gehouden te hebben, waren wij eenparig van begrip, dat men, zonder zig in de aanklagten van den Hoofdofficier voor eerst in te laaten, beginnen moest, met de exceptie van incompetentie, of, om het in de moedertaal uit te drukken, de onbevoegdheid van de rechtbank te Rotterdam, ten opzichte van mijn perfoon, voortewerpen, en waarlijk dit had zijn grond, want behalven dat ik, te Bommel woonachtig zijnde, te Schoonhoven gearresteerd werd, zo bleek het daar ik  [( 13 ) te Rotterdam, alwaar ik geen misdaad begaan had, noch daar .op betrapt was geworden, gevangen gehouden werd; doch om alle bedenkelijkheid daar over wegteneemen , beflooten wij, voorzichtigheidshalve, dienaangaande het fchrifcelijk Advijs van drie onpartijdige Rechtsgeleerden, nopende dit gewigtig befluit, alvoorens intewinnen. Dit drietal Advifeuren beftond in de meer dan eerag ander beroemde Advocaaten van hamel, van ol D e n b a r n b ve ld genaamd, witte tullingh, en nog een ander onbekend Rechtsgeleerde van een beproefde ondervinding, welken, bij wijze van een zeer volledige misfive advifeerden , gelijk zij dit hun uitgebra>t Advijs met eene menigte beflisfende Wetten ftaafden, dat ik wel degelijk erv met veel gegrondheid de exceptie van onbevoegdheid, raakende het rechtsgebied van de Rot' terdamfche Rechters, ten aanzien van mijn perfoon , kon voorwerpen: achtervolgends dit eenftemming gevoelen werd die exceptie door den jongflen Advifeur, zijnde de Advocaat tullingh, tegenwoordig Fiscaal van Braband, met eene ongemeene welfpreekendheid bepleit: wij verlooren echter deeze voorgeworpene exceptie, zo als wij zeer wel voorzien hadden, om dat het van zelf fpreekt, dat een  ( H J Rechtbank die tegen iemand ten onréchte eëti Decreet van gevangenneming heeft verleend , niet gaarne door zijn eigen vonnis zijnen bedrevenen misdag, ten dien opzichte4 openbaar ten toon gefield ziet: hoe zeer, uit redenen van noodzaakelijkheid, van dat vonnis aan den Hove van Holland geappelleerd werd , zo moest dit hooger beroep blijven fleeken, uit aanmerking dat Mevrouw bogerd, mijne Tante, volflrekt weigerde, mij met de benodigde penningen, ter voordzetting van het proces te onderfleunen, onder uitdrukkelijke verklaring, dat zij mijn perfoon als een verrot lid van de familie affneed, en dus befloot ik, met gemeen overleg van den Advocaat H a rtog, en den Procureur van dermeij om regelrecht tot de verdediging van de principaale zaak overtegaan. Ik had waarlijk geen berouw van de voorgeworpene exceptie, op zulke eene wijze verloren te hebben, en bij Schepenen van Rotterdam gebleven te zijn, want behalven dat zö wel de crimineele als de burgerlijke zaaken in dit, (zonder vergrootende loffpraak) roem verdienende Collegie van Justitie, met de uiterffe oplettendheid en nauwkeurigheid behandeld worden , zo werd mij onder de voorzitting van den nooit volprezen Prefident Sche-  C 15 ) pen, Mr. tjalk van tb ijlingen- een man die bij zijne onbegrijpelijke kundigheden alle de noodzaakelijke eigenfchappen van het Rechtersampt volmaakt bezat, de weg van defenfie- gemaklijk gemaakt, en ik heb mij uit pligtfchuldige gevoelens van dankbaarheid, naderhand hartlij 1c verblijd, dat de weêrgaêlooze verdienfien van zulk een puik-verftand van ons vaderland, met de aanzienlijke waardigheden van Raad in de vroedfchap. Bewindhebber van de Oost-Indifche Compagnie, en Raad Fiscaal van het Collegie ter Admiraliteit te Rotterdam, vervolgends zijn bekroond geworden. Om de befchrijving van alle de omflandigheden belangende dit zo veel geruchts gemaakt hebbende proces, zo veel mogelijk te bekorten , zal ik mij alleen bepaalen om als in vervolg van dien te verhaa'en, dat mijne zaak irt het laatst van de maand December van het jaar 1774 , en bij gevolg na ruim een-en-twintig maanden lang gevangen geweest te zijn, door den Advocaat hartog, geduurendë vier dagen achter elkander, en onder eenen onbefchrijvelijken toevloed van aanhoorders, die van alle kanten, wegens de zeldzaamheid van het geval, derwaards uitgelokt waren, bepleit werdalle de Praclizijns, daarbij tegenwoordig zijnde , hebben zonder partijdigheid openhartig  ftioeten bekennen, dat er, zo van Wégen da Advocaaten van den Hoofdofficier, als van de mijnen , alles bijgebragt werd wat de kunst der Rechtsgeleerde weetenfchap in dergelijke gelegenheid kon opleveren , waarom ik het der moeite waardig acht fommige gedenkwaardige bezonderheden die Pro en Contra aangehaald werden, hier door eene nader verklaring, optehelderen. Men beweerde onder anderen aan de zijde Van den Hoofdofficier, bij de pleidooje van eisch, dat ik het ontvangen geld van een geprotesteerden wisfelbrief, onmiddelijk na het protest wederbetaald of terug gegeven had, om dat ik wist dezelve gefabriceerd te hebben of valsch te zijn, en de gevaarlijke gevolgen daarvan door zodanige volvaardige betaaling had willen voorkomen; hier tegen werd aan onzen kant, op het gezach van welbekleede Rechtsgronden flaandegehouden, dat alfchoon iemand een wisfelbrief endosfeert, dien hij wist of ten minden prefumeerdevalsch te zijn, zonder den maaker of fchrijver van de valfche handtekening van dien te weezen, niet gezegd kan worden een blijkbaare en bij de wetten verboden falfiteit te hebben begaan, zo dra hij na het gedaan Protest de genoten penningen, met de daarop gevallene onkosten aan- ftonds  C 17 ) ftonds en zonder de minfte uitftei voldoet; om reden dat in een zaak waarbij niemand verkort wordt , onmogelijk eenig bedrog, list, of falfiteit onderfield kan worden begaan te zijn: boven en behalven alzulke voornaame aanhalingen die van weêrskanten tot mijn lasteu op het tapijt gebragt, en door den Ad. vocaat hartog, even volgeestig wederlegd werden ^ kwamen nog fommige andere dingen raakende den zwendelhandel al pleitende in aanmerking, doch welke, als van minder belang zijnde, ik onaangeroerd voorbij zal gaan. Men zal zig moeten laaten welgevallen, dat ik, zonder de paaien van eene welgefchikte levensbefchrijving te overfchrijden, voor een poos den draad afbreeke^ van het verhaal rakende het verder beloop van dit zo veel geruehts gemaakt hebbende proces, terwijl ik mij in de noodzaakelijkheid bevind, van eene aanmerkenswaardige ontmoeting te moeten gewaagen, welke geduurendë de laatfte agc maanden van mijne gevangenis onder het Raadhuis te Rotterdam voorviel, en het geen destijds zo ongeloof baar voorkwam, dat men eerst in het denkbeeld viel dat ik van mijn verftand beroofd was, en vervolgends in het begrip ge* raakte, dat ik order den dekmantel van krank- II. deel. B  C 18 y zinnigheid bedoelde', om van de gevolgenvan dit crimineel proces op eene gemaklijke K wijze ontflagen te worden , hoe wel deeze beide ongegronde verdenkingen na voorgaand onderzoek van zaaken welhaast in rook verdweenen: alvoorens tot ontwikkeling van zulke een ongehoorde en bijna voorbeeldelooze gebeurtenis toetetreeden, behoor ik voor eerst den leezer te waarfchouwen, dat hij de navolgende driederleie onderfcheidene zaaken in overweeging gelieve te neemen, eer hij een onpartijdig oordeel over dit oplettenswaardig geval veile: naamlijk in de eerjle plaats, dat ik ninn mer niet het zwak van bijgeloof bezet ben geweest, ten tweeden dat ik toenmaals, alsivaneen vrolijk of blijgeestig humeur zijnde, nog zeer onbezorgd in den gevangenifaat leefde , en ten derden dat ik, zo als naderhand gebleken is, wat al te fterk vooringenomen was met den onzekeren uitflag van mijn proces, om mij van eenige beplimpïngen , hoe genaamd, in dat tijdfrip te hebben willen bedienen , welken misfchien den loop daarvan hadden kunnen itrem» men. Sedert den tijd dat ik in een ordinaris proces ontvangen, en in een der geizelkamers overgebragt was , had ik vervolgends kennis gemaakt met zekeren deutz, een ordentelijk  jongman , van de ftad Rotterdam, en een wijnkoopersknecht van zijn beroep, welke wegens voorgewenden fluikhandel aangeklaagd ge. worden zijnde , mee den Hoofdofficier daarover in proces was geraakt, en juist destijds naast mijn vertrek in de andere geizelkamer zat, zonder dat wij elkander konden zien; wij verlieten doorgaands halve nachten met allerhande vrolijke vertellingen, of ook fomtijds met zulke redenwisfelingen die tot onze toenmalige omftandigheden betrekkelijk waren, behalven dat ik, om onledig te blijven, uit tijdverdrijf verkoos de meeste winteravonden ert nachten, met fchrijven of leezen van boeken, naar mijnen fmaak, doortebrengen: het gebeurde eenmaal dat mijn vriend deutz, mij het leven der Hollandfche zeehelden geleend hebbende, om op mijn gemak uitteleezen, ik zo veel behaagen in deeze leevensbefchrijving en inzonderheid in de gevallen en daden van den beruchten zeerover compaan fchepte, dat ik befloot dien geheelen nacht te zullen opblijven , ten einde aan mijnen weetlust te voldoen : in gevolge van dit beiluit was de ftadshuis klok bereids middernacht ' geflagen, zonder dat ik zulks gehoord had, wanneer ik in het midden van mijn leesvermaak plotfelijk geftoord werd door een zachte ftem, die mij, B a  bij mijnen naam riep; trouwens dit gebeurde heel dikwijls in den laaten avond, en nog meer in de voornachten, wanneer de een of andere goede vriend, na zijn huis gaande, mij voor het gefloten vengfter kwam aanfpreeken, of uit vriendfchap het voorgevallene nieuws van de ftad kwam verhaalen: in dat denkbeeld mijn boek op de tafel nedergelegd hebbende, begaf ik mij. na het voorfte gedeelte van mijne ongemeen ruime gevangenkamer, om te hooren wie tog deeze lastige nachtbezoeker mogt zijn; doch daar mijne herhaalde vraagen geen antwoord kreegen,ging ik half boos weder terug, na den achterhoek van de geizelkamer, welken ik gewoon was al fchertfende mijn ftudeerkamer te noemen; dan, ongevaar een half quartier uurs daar na, werd ik met een veel harder ftem andermaal bij mijn'naam geroepen, waarop ik de kaars in mijn hand nam, en met een groote drift na het vengfter liep ,. vragende heel misnoegd of men de fpot met mij dreef? doch, terwijl zulks wederom onbeantwoord bleef, vroeg ik vervolgends aan mijn' vriend deutz, of er iemand aan zijn vengfter geweest ware? hij antwoordde, tot nog toe niemand vernomen te hebben, zo dat ik hier door niet uit den droom geraakt zijnde, met geen minder verwondering dan onvergenoegd-  C ti ) beid ten tweedenmaale na mijn achterfalet keerde, met het oogmerk om het overige van de siacht met leezen te zullen doorbrengen, zonder mij verder aan eenig geroep te bekreunen: ondertusfchen hoorde ik de klok één uur flaan, toen ik voor de derdemaal met zodanig een vervaarlijke en ontzachlijk harde Item bij mijn' naam geroepen werd, dat ik van verbaasdheid het boek uit mijne handen liet vallen; doch nademaal, ongeacht deeze kleine fchrikbevanging, mij op dien tijd geene ontmoeting, hoe akelig ook, verbloden kon, vloog ik met een blakende gramfchap, na alvoorens twee kaarfen ontftoken te hebben, tot de galderij waarop het vengfter van de ftraat uitkwam , vraa* gende aldaar al vloekende, of men mij den gantfchen nacht de rol van een zot zocht te doen fpeelen? maar hoe onuitfpreekelijk mijne verwondering in dit geval moet geweest zijn, zal men gemakhjk begrijpen wanneer ik zeg dat mij als met een zachte item in de ooren geblazen werd: Ik ben de duivel die u komt bezoeken! hoe weinig geloof ik in den eerften opflag aan dit oorengeblaas floeg, en hoe onbevreesd ik mij bij zulk eene angstvallige gelegenheid gedragen heb, blijkt onder anderen daaraan, dat ik mijn vriend deutz, aanftonds al fpot$ende toeriep : Ik heb van deezen nacht MijnB 3  ( 22 ) heer den duivel tot gezelfchap gekreegen, magelijk dat zijne gantfche familie volgen zal! Wij begonnen daarop te zamen hartlijk te lagchen, en terwijl ik zo min als hij de ontknoping van dit wonderbaar voorval begreep, verbeeldde ik mij dat zulks een harfenfchim was, niet waardig om'er een oogenblik langer over te denken. Onaangezien zulke eene betoonde onverfchilligheid ten opzichte van eene onbegrijpelijke ontmoeting, waardoor ik voorzeker met een oogfchijnelijk gevaar bedreigd werd, bleef het echter 't overige van de nacht daar bij niet berusten , want behalven dat het ongewoon gedruis hoe langer hoe meer in; mijn gevangekamer begon te vermeerderen, zo hoorde ik vervolgends met een klaare item, gepaard met een onnatuurlijke uitfchaatering van gelach, genoegzaam alle mijne voorgaande loc gevallen en bedrevene misftappen zo nauwkeurig vertellen, dat mijne tot nog toe geblekene onvervaardheid daardoor welhaast verdween, te meer om dat verfcheidene gebeurtenisfen welke mij door langheid van tijd uit het geheugen gefchoten waren, hierdoor aanflonds weder te binnen kwamen, zo dat op onfeilbaare gronden, ligt te befluiten viel, dat geen mensch dezelve wist, of met eenige mo  C *3 ) gelijkheid verhalen kon; intusfchen liep dit allereerste verfchrikkelijk bezoek in den morgenftond, wanneer ik niets meer vernam, nog gelukkig af, zonder dat ik zeggen kan, geduurendë'al dien tijd iets zichtbaars ontdekt of befpeurd te hebben, dat na een fpookgeval geleek, gelijk voorbarige perfoonen het naderhand daarvoor hebben willen doen doorgaan: na dat ik een paar uuren geilapen had, en bij mijne ontwaking deeze voorgevallene ontmoeting eens wat nader begon te o ver weegen , befchouwde ik zulks als een loutere verbeelding, of liever ais eene foort van droom, waar. van geen wezenlijkheid beftond, en in dat begrip nam ik mijne geWoone vrolijkheid weder aan: hoe zeer nu zodanige kwalijk geplaatfte kloekhartigheid mij wel voor een poos gerust ftelde, vielen nogthans de gevolgen van die zaak vlak tegen mijne verwachting uit, dat is te zeggen, dat ik federt den aanvang van de voorverhaalde wonderbaare en onaangenaame ontmoeting, niet alleen onophoudelijk alle nachten, maar wat meer is, geheele dagen door de aanvechtingen van den duivel op eene onzichtbaare wijze geplaagd werd, waardoor ik ten laatften tot zulk eene bedwelmdheid van verftand geraakte, dat mij in het algemeene denkbeeld, dat ik krankzinnig geB 4  C *4 ) worden was, op last van den Rechter, een perfoon uit het ftads werkhuis tot gezelfchap en bewaaking toegevoegd werd. Ik kan met geen ftilzwijgen voorbijgaan, eene aanmerkenswaardige bijzonderheid welke tot dit geloofwaardig en oprecht verhaal eene bovengemeene betrekking heeft, naamlijk dat ik in het midden van mijn losbandig en ongodsdienitig gedrag wel altijd aan een Opperwezen , maar nimmer aan een duivel noch hel geloof geflagen had, ,welk wezen ik, in navolging van fommige zogenaamde ilejke verftanden, of liever dwaaze vrijgeesten, voor een kinderfprookjen hield, en dat mij in het eerfte nachtbezoek van den plaaggeest verfcheidene maaien met verftaanbaare woorden toegeroepen werd, dat hij van hooger hand gezonden was om mij daaraan te doen gejooven. Zo lang de perfoon die men tot gezelfchap bij mij in de geizelkamer geplaatst had aldaar verbleef, fcheen het dat ik voortaan van alle ondraagelijke kwellingen zoude, ontflagen blijven ; want geduurendë al dien tijd vernam ik niets dat mij ontrusten kon, weshalven. ik, het geen verwonderlijk voorkomen zal, dikwijls daardoor in de onzekerheid, of om mij beter uittedrukken, in eene foort van twijfel moedigheid ^gebragt werd, of al het gebeurde ten  dien opzichte geene inbeelding ware, welke door verftandberoving veroorzaakt kon zijn; ondertusfchen werd -ik rasch uit dien maalftroom getrokken, door een nieuw voorval, dat niet alleen mij, maar zelfs de gevangenbewaarder en zijn' knecht ten uiterllen verbaasde; want toen christiaan, zijnde de perfoon die men mij tot gezelfchap toegevoegd had, na drie dagen bij mij geweest te zijn, op een nacht zo luidkeels begon te lagchen, dat ik er van ontwaakte, en, in de verbeelding dat hij droomde, hem willende wakker maaken , zag ik dat hij al lagchende uit zijn bedftede fprong, en plat op den grond ging nederzitten: ik vroeg hem na de oorzaak van zijne ongewoone blijdfchap ? vermits hij doorgaands niet alleen zig in een zwaarmoedig humeur, en vol gepeinfen bevond, maar bovendien zodanig fomber gelaat had , zijne wezenstrekken zelden tot lagchen gefchikt waren , en terwijl ik geen ander antwoord van hem kreeg, dan dat hij zig niet bedwingen kon van lagchen , om dat het zo plaifirig regende , hoewel het toen helder weêr was, meende ik in den eerften opilag, dat hij deeze kluchtige vertooning verzonnen had om mij vervaard te maaken , zo dat ik , in dat begrip opgeftaan zijnde, vervolgends voorfloeg zaraen een B 5  C 96 ) pijp tabak te rooken, doch nademaal er geen middel was om hem tot bedaaren te krijgen, en ik geen kans jzagj hem door treurige verhaaien van zijn onbegrijpelijken lachlust aftetrekken, moest ik geduldig de komst afwach, ten van dén knecht die ons tegen den morgenilond het ontbijt bragt: inmiddels was christiaan, door zijn fterk en onophoudelijk lagchen, in eene foort van ftuiptrekking vervallen, waardoor op last van den Cipier aanftonds een' Geneesheer gehaaid werd, die hem door het gebruiken van een flaapmiddei tot bedaaren bragt: ik vroeg c h r i s t i a a n , zo dra hij herfteld was, wat de beweegende oorzaak van zijn onnatuurlijk gelach was geweest ? „ Mijn lieve vriend", zeide hij, „ ik weet er geene andere reden van te geeven , dan „ dat ik nu met u in één begrip ben, dat hier „ de duivel regeert"! met deeze verklaaring voldaan zijnde, werd christiaan, na ver- * loop van vier weeken. tijds, op vrije voeren gefield, en dus bleef ik federt zijn vertrek alleen in de geizelkamer zitten. Indien ik geduurendë al mijn levenstijd in mijne verwachting bedrogen ben geweest, zo Was het onwederipreekelijk in dit tegenwoordig geval, als waarin ik mij voorftelde voortaan van alle; bovennatuurlijke overlast, of,  C 27 ) prn beter te zeggen, van duivelfche nachtplaa? gen bevrijd te zullen blijven, maar de ondervinding deed mij den zelfden avond dat christiaan vertrokken was- op eene overtuigende wijze zien, dat deeze allerverfchrikkelijkfte gebeurtenis nog niet ten hoogften top geklommen was: ik beken ter goeder trouwe, dat ik geheel onbekwaam ben om door mijn pea dit akelig fchilderij van angstvalligheid met levendige kleuren te kunnen afmaaien, te meer aangezien mij door onoplettendheid, en door verloop van tijd, verfcheidene merkwaardige pmifandigheden uit het geheugen ontfchoten zijn: ondertusfchen kan ik met eene volftrekte zekerheid zeggen, dat deeze nijpende nachtkwellingen ten laatften zo hoog liepen, dat de Rechter, uit goedwilligheid, goedvond, mij te verplaatzen, na hij mij alvocrens zulks in tegenwoordigheid van mijne Praclizijns, die daartoe voorbedachtlijk ontboden waren, aangeraden had ; het geen eigenlijk aanleiding tot die verplaatzing gaf, moet ik inzonderheid toefchrijven aan het geval van een zeker voornamen iïalmeester, te Rotterdam , die zig zeiven de ftrot afgefneden had, waardoor de Hoofdofficier, met eenige Schepenen , - in het midden van den nacht op het Raadhuis vergaderd zijnde , de Onderfchout  e 28 y van driel bij die gelegenheid van buiten door de vengifers ontdekte, dat er in mijn vertrek een ongemeen geraas voorviel, en daarop nevens den braaven Cipier sluijter, terftond onderzoek gedaan hebbende, bevonden zij dat tafel en ftoelen omver geworpen waren, en dat ik in een' hoek van mijn gevangenkamer op mijne knieën te bidden lag, zo dat zij niet verzuimden daarvan terftond aan de vergaderde Rechters kennis te geeven: om , kort te gaan de voorverhaalde nachtplaagen, na agt maanden en drie dagen lang geduurd te hebben, verdwenen op den dag dat ik mijn vonnis kreeg, doch het geen mij nog overig blijft daaromtrent aantemerken, heiraat onder anderen hierin, dat de beruchte ka at mossel, die meer dan tien jaaren daarna in het zelve vertrek gevangen zat, over eene dergelijke ontmoeting die zij voor eene fpookvertooning aanmerkte, geklaagd heeft gehad: zonde waarheid of onwaarheid daarvan te kunnen beilisfen, uit aanmerking dat ik mij nimmer, zo als ik wel gewenscht had , in de gelegenheid bevonden heb, haar daar over te onder vraagen, zal ik mij niet alleen geduurendë mijne overige levensdagen, maar zelfs onbefchroomd op mijn doodbedde kunnen verklaaren, dat mij een dergelijke vopr de meeste tijdgenooten on«  C 29 ) geloofbtrare ontmoeting, in de gevangenis té Rotterdam gebeurd is. Elf weeken waren verloopen na dat mijns proces bepleit was, toen ik op een namiddag door een verzegeld briefjen van mijne Praétizijns verwittigd werd 5 dat zij den zelfden morgen, nevens de Praclizijns van den Hoofdof* ficier, in de Raadkamer van Schepenen ontboden zijnde * hun aldaar was aangezegd , dat mijne zaak door een gewijsde van den Rechter volkomen beflist was, en dat mijn vonnia eigenlijk hierin beftond, om geduurendë den tijd van dertig jaaren in het ftads werkhuis ge* vangen te blijven, en vervolgends na verloop van dien voor al mijn leven gebannen te zijn, uit de Provincie van Holland en Weslyriesland, wordende aan den Hoofdofficier zijne verdere eisch ontzegd, doch dat Schepenen alvoorens de uitfpraak van dat vonnis te laaten doen, goedgevonden hadden om zo wel den Hoofdofficier, als mij drie dagen tijd te vergunnen, ten einde ons alle beiden gelegenheid te geeven van ons te kunnen beraaden, of wij van die condemnatie aan den Hove van Holland wilden appelleren, dan niet; men zal gemaklijk kannen begrijpen, dat ik dien bepaalden * tijd niet verloren liet gaan oro met mijne  C 30 ') Pratfizijns rijplijk te raadpleegen , hoedanig wij ons ten opzichte van dit geflagen vonnis behoorden te gedragen , en na alles wat ten aanzien van het Pro en Contra in aanmerking kwam, met veel bedaardheid gewikt en gewogen te hebben, befloten wij om deeze tweederleie aanneemlijke beweegredenen bij dat vonnis, zonder hoogerberoep, te zullen blijven berusten, als vooreerst dat ik onvermogend was, om de kosten van zulk een zwaar proces, hetwelk ten minften een paar duizend guldens beloopén kon, zonder de geweigerde onderfleuning van mijne rijke Tante bogard, te kunnen draagen, en wel voornaamlijk, dat ik waarfchijnelijk nog drie, vier, of misfchien langer jaaren, op de voorpoorte van den Hove gevangen zoude moeten blijven, eer mijn zaak in cas van appel, zo voor het Hof als voor den Hoogen Raad van Holland, uitgewezen zoude zijn: weshalven achtervolgends dit ons genomen befluit, en terwijl de Hoofdofficier verklaard had, met het gewijsde van den Rechter te Rotterdam genoegen te neemen, de uitfpraak van het bovengemelde • vonnis op dingsdag den 7 Maart, van het jaar 1775, in de Raadkamer van Schepenen gefchiedde, dat is te zeggen, na dat ik ftaande  C 31 ) Let proces, weinige dagen minder dan twee jaaren onder het Raadhuis aldaar gevangen gehouden was. Het was bij die gelegenheid dat de edelmoedige Prefrdent Schepen van te ijling en, onmiddelijk na de uitipraak van het vonnis, geen minder hartroerende dan vertroostende aanfpraak aan mij deed, welke ik, zonder de minfte ontfieltenis, met korte woorden, en een klaare ftem aanftonds beantwoordde: het was vervolgends door zijne bewerking dat ik, met eenparig goedvinden van het Collegie van Schepenen, des avonds, zo dra het duister werd, door den Onderfchout vink, zonder van eenige .Gerechtsdienaaren verzeld te zijn, na het werkhuis werd overgebragt, alwaar ik de Regenten van het zelve huis op mijne aankomst vergaderd vond. Zeker Oudvader noemt niet oneigenaartig de gevangenis het graf der levendigen; en waarlijk geen wonder, want ik befchouwde mijn perfoon door een dertigjaarige afzondering uit de maatfchappij, zo goed als levendig dood; wel is waar dat mij de gevangenftaat door mijn langduurig verblijf onder het Raadhuis niet zo ondraagelijk of verfchrikkelijk voorkwam, als aan zulke perfoonen welke nimmer opgeiloten zijn geweest, vermits het zulke een fraajigheid is dat  ( 3* ) men daaraan ongevoelig gewennen" moet* maar ik kan daarom niet ontkennen, dat ik mijn hart door een inwendig verdriet als verfcheurd gevoelde, wanneer ik bégon te bedenken dat ik misfchien voor altijd van het gezelfchap van vrouw en kinderen ftond beroofd te blijven, en voortaan vaar wel aan allerhande foorten van wereldfche vermaaken en zoete tijdkortingen moest zeggen; ondertusfchen hoe beneepen ik bij mijne aankomst in het gevangenhuis ook geweest moge zijn, zo verborg ik zo veel mij mogelijk viel mijn treurig gelaat, onder eene blijgeestige vertooning, waardoor verfcheiden aanfchouwers die zig verbeeldden dat ik mij als een wsnhoopig mensch zoude gedragen hebben, in hunne menig bedrogen werden; zelfs kon ik mij niet bedwingen te glimlagchen, toen koenraad, de oudfte knecht van het werkhuis, mijn gevangekamer ontfloten hebbende, tot mij zeide — Ga daar zo lang in kersteman, gij zult dat bagatel yan tijd fchielijk en gemakkelijk overbrengen! — Ik bekeek hem een poos met verwondering 3 als niet begrijpende wat hij daar mede bedoelde — Gij hebt gelijk koenraad, gaf ik vlug ten antwoord, ik zoude zulk een beuzeling van dertig jaren geyangenis weinig tellen, als ik wist dat ik mbthusalems ouderdom bereiken  C 33 D kon; waar op ver volgends zo wel alle mijne medegevangenen die in dit vertrek zaten, als de knecht welke mij die wellekomgroet gedaan had, zo hartelijk begonnen te lagchen, dat hun de lever fchudde. Ik moet tot roem van de Regenten of zogenoemde Buitenvaders van dit gevangenhuis, ilog voorloopig aanhaalen , dat zodra zij mij in hunne vergadering de orden en wetten van hec huis mondling aangezegd hadden, zij mij niet alleen alle mogelijke gemak toebragten , welke men in diergelijke ongelukkige omftandigheid verlangen kan, maar bovendien eene bijzondere zorg droegen, dat ik bij de beste en orden• telijkfte gevangenen geplaatst werd; ja wat meer is, bij oogluiking gedoogden dat ik een nachtkaars branden mogt, hoe zeer zulks tegen de gewoonte van zodanig gevangenhuis aanliep : het bleef bij alle deeze weldaadigheden niet berusten , aangezien de goedwillige Regentesfen mij een goed bed , en een nieuwe flaapbank befchikten, die mij op den dag tot een fchrijftafel diende, zo dat door die vriendlijk en edelmoedig onthaal, ik geen oorzaak had mij wegens de hardigheid van mijne gevangenfehap te kunnen beklaagen ; temeer , wanneer mij door den Binnenvader kennis gegeeven werd, dat een gezelfchap , zamen- II. DEEL. C <  f 34 ) gefield uit Rottetdamfche Pra&izijns en voor-* naame Koophandelaaren , mij een jaarlijkfchefomme gelds tot verkwikking haddeu toegelegd: inmiddels bekeek ik met veel oplettenheid den eerften avond , de gevangenkamer waarin ik mij bevond, en ik kon, na zulk eene kluchtige befchouwicg, dezelve niet beter vergelijken dan bij een Uitdragers winkel, daar men oude vodden verkoopt; doch dit belettede niet dat ik den eerften nacht, toen ik mij van de lastige kwellingen van den boozen geest ontflagen zag > zo gerust fiiep als of ik mij, met een toereikende goudbeurs, in het voornaamfte logement van de ftad Amfteldam bevonden had. Na ik vervolgends wat meer gewoon aan de treurige vertooningen van deeze fchrikverwekkende gevangeplaats geworden, en bijgevolg ook wat meer gemeenzaam met de bewooners van dezelve geraakt was, ging ik eens op mijn gemak alle mijne mede-gevangenen welken destijds aldaar zeer talrijk waren,, bezoeken: fommigen van hun die voor de doorfleepenfte misdaadigers te boek Honden, met de uiterfte nauwkeurigheid ondervraagende nopens den aart en natuur der misdrijven, die oorzaak tot hunne beklaageüjke omftandigheid gegeven hadden, en waarvan zij al of geen be. kentenis aan den Rechter gedaan hadden, want  C 35 ) federt het eerfte oogenblik van mijne komst in het werkhuis te Rotterdam, had ik bij mij zeiven heimelijk beilooten, eene .onfeilbaare wiskunst uittevinden, raakende de ontdekking van de fchuld, en onfchuld in het onderzoeken der crimineele misdaaden, voor zo veel dezelve bij de derde of zevende verhooring te. onderfcheppen vielen : dit plan dat mij, na onbedenkelijke zwarigheden daarin ontmoet te hebben, ten laatlïen wonder wél gelukt is, heb ik korte jaaren na mijn cntflag ter uitvoer gebragt, in het befchrijvenvan zeker werk, voerende ten tijtel:.rechts geleerd kweekschool* of fleutel van de crimineele fractijk, hetwelk in den jaare . 1788, bij den Boekverkooper el we, te Jmfteldam, in twee Deel en uitgegeeven is : ik zal van zodanige merkwaardige ontdekkingen die ik van tijd tot tijd, geduurendë mijne elfjaarige gevangenis gedaan heb, nader gewaagen, terwijl jk voor het tegenwoordige mij tot de befchrijving van onderwerpen van een verfehillende natuur verledigen moet. Behalven een zo genoemden Poolfchen Baron, die kort na mij ,in het werkhuis kwam , en dien ik tot gezelfchap kreeg, was ik bijzonder in mijn fchik van geplaatst te zijn bij een verftandig Franschman van hooge af konjst, d& C 2  c s&* >: zig portelet liet noemen, en die, overtuigd van valfche munt, niet geflagen maar gegoten te hebben, echter uit oorzaake van dien , door den Hove van Holland gecondemneerd werd om gehangen te worden , doch door den Erfftadhouder, bij gelegenheid van de geboorte van eene Erfprinfes, van de doodiiraf gepardonneerd zijnde geworden , vervolgends voor al zijn leven aldaar gevangen blijven moest:, ik was zodanig bekoord over het vernuft, en de doordringendheid of liever vlugheid van geest, welke in deezen ongelukkigen man op eene doorftralende wijze uitblonk , dat ik niet alleen eene onverbreekelijke vriendfchap met hem aanging , maar bovendien een zonderling vermaak fchepte, om hem in fommige noodzaakelijke wetenfchappen, die best met zijne neiging en denkwijze ftrookten, te onderwijzen: het gelust mij thans om alhier de niet minder gedenkwaardige dan belangrijke lotgevallen van mijn' vriend portelet getrouwlijk te befchrijven, zodanig als hij mij dezelven onder vier oogen woordlijk verhaald heeft gehad. „ jan martinus portelet, anders, „ naar zijnen familienaam, d'hauteutl ge„ noemd,wasafkomftig van deftige en aanzienlij„ ke voorouders, welken volgends geloofwaardig „ ge berichten, de eerfte waardigheden in het  < 37 ) - Franfche Rijk, voor deezen, bekleed hebs, ben gehad; men zegt dat zijn Grootvader in in zijnen tijd Raadsheer van een der Parle,. menten van Frankryk is geweest, en dat zijn vader Intendant was van een ftad niet „ ver van Parys gelegen: om kort te gaan, „ portelet werd op het landgoed van zijne „ ouders geboren, en verkreeg, als de oudrte zoon van zijn gedacht, eene voortreffelijke „ opvoeding, wordende, geduurendë zijne jeugd, „ door bekwaame leermeesters in de eerfte „ grondbeginzelen van allerleie noodzaakelijke weetenfchappen onderwezen; doch hij trof #, het ongeluk van zijne moeder vroegtijdig te „ verliezen, en, ter vergrootingevan dien, dat zijn vader met eene jonge vrouw te her., trouwen kwam, die, korten tijd daarna, al ,, mede overleden zijnde , twee zoonen en ?, eene dochter naliet,welken, als nog heel jong p, zijnde, onder de beftuuring geraakten van „ eene kwaadaartige ftiefmoeder, met wie „ zij zig geen van allen verdragen konden, zo dat por te let, zijn hoofd door haare „ Hechte behandeling omloopende, in den ou,, derdom van zeventien jaaren, zijn ouders „ huis ftil verliet, en vervolgends als foldaat „ dienst nam, onder een Fransch Regiment, „ dat toenmaals te Rysfel in bezetting lag: bij C 3  C 3? ) „ zijne aankomst in dat vermaaklijk guarnizoen., „ bad hij het genoegen van te zien, dat de ,, Majoor van zijn Regiment, die een vertrouwd „ vriend van zijn overleden vader was geweest, „ b.etn alle mogelijke vriendfchap bewees, en „ onder meer andere gewigtige dienflen, wel„ haast wist uittewerken, dat zijn ftiefmoeder ,, hem een toereikende fomme gelds moest „ overzenden , waardoor hij in ftaat geraak„ te van een Officiers monteering te kunnen „ draagen, zonder verpligt te zijn ais foldaac „ dienst te doen, hoewel hij, overeenkomfiig „ de befchikking bij. testament gemaakt, na „ het overige van zijn vaderlijk erfgoed zo „ lang moest wachten tot dat zijn ftiefmoeder „ hertrouwd of overleden zoude zijn, of dat, ,, buiten deeze voorwaarde, zijn jonger broeder „ en zuster meerderjarig geworden waren-'. „ Behalven deeze zamenloop van geluk* „ ken, waardoor portelet in het krijgsle„ ven een pronkrijke vertooning kon maaken, „ was het fortuin hem van een anderen „ kant niet minder gunftig, bijzonder in zulk „ eene behaagelijke ontmoeting, waarin de lief„ de de voornaame hoofdrol lpeelde : ze„ kere rijke Dame, niet minder verilingerd op „ de welgemaaktheid van zijn perfoon, dan op „ zijn vlug verftand, wikkelde zig met hem  ( 39 ) „ in een' minnehandel, die hem ten uiterften voor* deelig was; want behalven dat zij hem van „ een paar goede kamers, naast haare wooning, „ op haare kosten voorzag, vergunde zij hem „ de vrije tafel aan haar huis, en befchikte „ hem boven dit alles zo veel zakgeld als hij nodig had, om, even als een Officier, zijn „ fatfoen in de coffijhuizen en verdere gezel„ fchappen daar hij dagelijks verkeerde te kun„ nen ophouden: dan, aangemerkt er geen ge„ luk op de wereld volmaakt of beflendig „ is, ten minften niet altijd duuren kan, zo „ gebeurde het, na dat deeze minnehandel bij„ na twee jaaren lang had aangeloopen, dat het „ Regiment waaronder portelet zig be„ vond, onverwachts patent bekwam, om van y, Rysfel na Duinkerken te marcheeren, waar,., door hij tot de noodzaakelijkheid gebragt „ werd, om zulk eenen profijtelijken liefdeband „ del te moeten afbreeken, hoe zeer hem, „ volgends zijne eigene verklaaring, door het „ beminnend voorwerp zodanige voordeelige „ aanbiedingen gedaan werden, onder beding „ dat hij den krijgsdienst terftond verlaaten „ zoude, dat hij zig naderhand, fchoon te laat, „ beklaagd heeft gehad, van die ongemeen „ gunftige voorflagen destijds niet te hebbea?? aangenomen'7» C 4  C 4° ) ,, Zo dra het Regiment zijri nieuwe guar„ nizoensplaats betrokken had, en de exerci. „ tietijd te Duinkerken afgelopen was , ver„ kreeg portelet, op zijn verzoek, een ver„ lof voor zes maanden, om zig na Parys te „ begeeven, ten einde zijne ftiefmoeder en ver„ dere bloedvrienden , die hij in geen drie jaa„ ren gezien had, eens te gaan bezoeken; „ ondertusfchen was zulks het eenigfte oog„ merk niet, waarom hij te Parys gekomen „ was; want,behalven dat zijn broeder,geheel „ onvoldaan over de ftrenge behandeling van „ hunne ftiefmoeder, bij verfcheidene brieven „ zijn verlangen te kennen gegeven had om ,, hem na Duinkerken te willen volgen, be- doelde portelet, die, gelijk de mees„ re krijgslieden, altijd geld benoodigd had, „ om een verdrag van afkoop wegens zi;n „ vaderlijk' erfgoed, dat hem nog toekwam, „ te bewerken, en terwijl zijn ftiefmoeder zig „ daartoe niet ongenegen betoonde , werd „ vervolgends de koop geflooten voor vijf„ honderd kroonftukken , 'of viftienhonderd „ Franfche guldens, die zij vooreerst aan hem „ zoude uitkeeren, onder uitdrukkelijke voor„ waarde dat hij zo wel als zijn broeder en „ zuster, nog tweemaal zo veel, na haar over. „ lijden, uit haare nalatenfchap zoude genie-  C ft ) „ ten: met deezen aanmerkelijken ontjerftand 3, van gereede penningen geholpen, voerde i, portelet een prachtigen ftaat geduurendë „ den tijd dat hij te Parys verbleef; want na „ zig aldaar van een kostbaar goud horologie, „ en een gegaloneerd kleed voorzien te heb„ ben , maakte hij zulke ongemeene geldver3, kwistingen met de Paryfche Dames van den galanten fmaak, dat zijn goudbeurs meer dan drie vierde parten gefmolten was, toen hij met zijnen broeder te Duinkerken aankwam; „ dan, offchoon hij om deeze breuk fpoedig „ te herftellen, zig eerst nog na Rysfel be« „ geeven had, om bij zijne geweezene min- naresfe aldaar een bezoek van noodzaake„ lijkheid afteleggen, vond hij de deur van „ toegang tot haar gefloten t terwijl zij inmid- dels getrouwd was". Alle dergelijke onaangenaame, wederwaar- digheden, deeden waarfchijnelijk bij por., telet de gedachten opwellen om van het „ Regiment te deferteren, en zijn fortuin ver„ volgends in Holland te gaan zoeken; maar dit gevaarlijk befluit, hetwelk aan veele zwaa„ righeden onderworpen was, viel gemaklij- ker te noemen dan te volvoeren, uit aan„ merkinge niet alleen dat hem het benoo- digd reisgeld daartoe ontbrak, maar wel inC 5  C 4? ) ,, zonderheid vermids aan den postmeester x.u ,, Duinkerken uitdrukkelijk verboden was, ee« „ nige postchais of paarden , aan een mi„ litair perfoon van het garnizoen, zonder ver„ tooning van een fchriftlijk paspoort, ondeiv „ tekend door den commandeerenden Officier „ van het Regiment, te laaten volgen: om „ nu deeze beide hinderpaalen met een goed „ gevolg en zonder gevaar te boven te ko„ men, bedacht de vondrijke portelet „ twee kunstgreepen , die tot het gelukken „ van zijn oogmerk volmaakt wèl uitvielen:, „ want om in het gebrek van geld te voorzien , „ begaf hij zig na zijn' Majoor, die aan alle „ Officieren, onder voorgaande pandgeeving, tot. „ een zwaaren intrest geld fchoot, en nade„ maal portelet hem aanbood, zijn goud. „ horologie voor tien louizen te willen be^ „ leenen, vroeg de Majoor, alvoorens hem dat „ geld te geeven, waartoe hij zulks benoo. digd had? — Ik ben yan voorneemen morr ,, gen vroeg met Tiet opfluiten der ftads poor- ten te gaan deferteeren, en daarom heb ik „reisgeld van doen, gaf portelet al fchertfende ten antwoord — Ik kan wel. „ begrijpen, hernam de Majoor, met een vro„ lijk gelaat, dat zulks maar louter gekfche„ ren is, want iemand die zoekt te defertee^.  C 43 ) s, ren zal het mij niet eerst komen zeggen, 3, of hij moest van zijn verft and beroofd zijn; „ de tweede zwaarigheid, die tot bereik van „ zijn genomen befluit nog overig bleef te „ overwinnen, kwam hij met meer gemaks te, „ boven, nademaal hij door middel van zijn* „ broeder, die geen militair perfoon was, een „ postchais op zijn' naam liet beftellen , om des „ morgens, bij het openen van de poort, over „ Brugge na Sluis in Vlaanderen te rijden: „ portelet bediende zig van die gelegen„ heid om, als een burger gekleed, op den „ naam van zijn' broeder, met het beitelde rij.„ tuig te vertrekken, terwijl deeze, volgends. ,, affpraak, hem met de gewoone postwagen „ na Sluis in Vlaanderen volgen zoude: de „ Postmeester door deezen list bedrogen, liet „ hem /zonder verder onderzoek, gerustlijk af„ rijden, en op die wijze kwam portelet „ in behouden haven aan, onaangezien hij, op „ last van zija' Majoor, die op zijn woord ,, van eer gezworen had hem wegens dit „ bedrog met den kogel te zullen ftraffen, door „ vier ruiters vervolgd werd: den volgenden dag na zijne aankomst te Sluis, uit het fchuif-. „ raam van zijn logement liggende, zag hij zijn'; ,, broeder met de postwagen aankomen, waar-  C 44 J j» na zij zigmet den eerften afvaarenden beurtfchip,» per over Dordrecht na Amfteldam begaven". „ Het was aldaar dat zij, na een kort ver„ blijf, eerst recht het gebrek aan geld be?, gonnen te gevoelen, zo dat hier wel dege„ lijk een goed hulpmiddel te pas kwam , s, weshalven portelet, uit aanmerking van „ dien, genoodzaakt was van zijn vernuft en „ fchrandere uitvindingen gebruik te moeten maaken: hij verklaarde mij openhartig dat „ het bij zulk eene hoogdringende gelegen„ heid was geweest, dat hij voor de eerfte3, maa! zijne gedachten had laaten gaan , op „ de compofitie en zamenfmelting van ver„ fcheidene metalen, die hij, door middel van „ proefondervindelijke onderzoekingen genoeg9, zaam tot volmaaktheid gebragt had, zo dat hij '» 's Lands muntfpeciën ongemerkt had kunnen „ namaaken, op zulke eene wij^e dat hij verfchei„ dene jaaren , te Amfteldam, een menigte guldens, zeeuwfche rijksdaalders, en driegul„ densftukken gegoten hebbende, op een ftem„ pel die hij daartoe vervaardigd had . niet „ alleen van deezen gevaarlijken handel rijklijk „ en onbezorgd kon beftaan , maar zelfs van de behaalde winften , op dat kunstgeheim gew vallen , de weduwe van een Engehch Otfï,  ( 45 ) „ eter , bij wie hij twee kinderen verwekt „ had, onbekrompen had kunnen onderhou„ den: ondanks dat was portelet on„ voorzichtig genoeg geweest om die kunst „ te leeren aan zijn' broeder, die voor een ligt„ mis bekend ftond: na deeze, op de daad be- trapt zijnde , te Amfteldam in hechtenis „ werd genomen , wegens gemelde misdaad] „ vervolgends bij vonnis van Schepenen met „ een geesfeling, brandmerk, en een confine„ ment van 25 jaaren in het tuchthuis ge„ ftraft was geworden , ontvlugtte portelet, „ oogenbliklijk na de gevangenneeming van „ zijnen broeder, uit Holland, en begaf zig „ na Manheim , alwaar hij zo lang zijn ver„ blijf hield, tot dat hem door volzekere tij„ dingen bericht werd, dat zijn broeder de „ doodftraf gelukkig ontfnapt was". „ Het was in deeze tijdsgelegenheid bij,, zonder opmerkelijk, dat, onderwijle por„ te let zig te Manheim bevond, hij op een middag dat hij in zijn logement aan de ge„ meene tafel fpeisde, door een' koopman die „ uit Holland kwam, hoorde verhaalen, hoe „ er kortelings geleden te Amfteldam twee „ valfche munters , gebroeders zijnde, ontdekt „ waren, waarvan de eene broeder in hech„ tenis was genomen, en eerlang binnen die  ( 4* ) ftad zijn ftraf ftond te ontvangen, terwijl „ de andere op de vlugt was, zonder dat men hem tot nog toe had kunnen achterhaalen; „ hij heeft zig naderhand menigmaal beklaagd, „ van deeze bedekte waarfchouwing toenmaals geen" gebruik gemaakt te hebben, door uit Holland, alwaar hij het gevaar zo gelukkig „ ontfprongen was, voor altijd gebleeven te ,T zijn: ondertusfchen bleek het door de ge- volgen hoe weinig de fchrandere porte„ let dat vermogen op zijnen geest bezat, „ om de beide onwederftaanlijke hartstochten, „ naamlijk de kracht der liefde en die van het „ bloed, te kunnen bedwingen; want aan den eenen kant geperst om zijne minnaares met zij- ne twee jonge kinderen heimelijk te gaan „ zien , viel het hem, uit hoofde van zij„ ne groothartige denkwijze volftrekt onmo„ gelijk, om de belangen van een ongelukkigen „ broeder zo fchielijk te kunnen verlaaten ^ „ te meer, nademaal hij begreep de bewer„ kende oorzaak van zijn ongeluk te zijn ge- weest". „ Het waren zodanige overdenkingen wel„ ken hem deeden befluiten om, zonder ver„ der beraad , na Holland te keeren: hij „ begaf zig voor eerst na den Haag , om al„ daar den ukflag van zijn broeders zaak te  i 47 ) ,, Wijven afwachten, wanneer hij, nog fijk« „ lijk van valfche rijksdaalders voorzien zijn„ de, op een zomerdag ondernam een wan„ deling na het aangenaam dorp Scheyeningen „ te doen, verzeld van een fraai krulhond„ jen , waarvan hij veel werks maakte: het „ gebeurde bij die gelegenheid dat hij voorbij „ een zekeren galanterijwinkel ging, alwaar hij „ een paar ellen zijden lint kocht, en bij on„ geluk een van de valfche rijksdaalders uit „ zijn' zak haal de, waar van de koop vrouw? zonder „ het bedrog te bemerken, hem ander goed „ geld in de plaats terug gaf, na een zonderlinge „ oplettendheid op zijn' hond geflagen te heb„ ben: portelet vervolgde hierop zijn voor„ genomen wandeling na Schevenïngen zeer ge„ rust, echter, ontdekte de koopvrouw kort na „ zijn vertrek het bedrog van den valfchen „ rijksdaalder , die zij vervolgends aan den „ Drost ter hand ftelde, en daar bij zulk „ eene welgelijkende affchildering van de per„ foon en den hond maakte, dat men zig „ daaromtrent onmogelijk vergisfen kon: por„ te let, dien in het wederkeeren na den „ Haag de flaap beving, begaf zig op de dui„ nen, om aldaar van zijne vermoeidheid een „ poos te gaan uitrusten, doch door het ge„ raas van een menigte roofvogels die fon-  ( 48 > „ dom zijn hoofd vloogen, in zijn flaap ver3, hinderd geworden zijnde, vervolgde hij zij„ nen weg, en was naauwlijks de gevangen„ poort gepasfeerd, om over het buitenhof na „ zijn logement te gaan, of een gerechtsdie„ naar'greep hem bij de mouw, zeggende, „ dat er iemand was die hem noodzaakelijk „ fpreeken moest, doch zodra hij binnen dé gevangenpoort getreden was, werd hij in een „ fpionkamer opgefloten, daar men hem meer „ dan een half uur alleen liet, van welken „ tijd hij zig bediende, om al de valfche „ rijksdaalders die hij bij zig droeg , uit „ zijn broekzak te haaien, in een papier te „ pakken, en vervolgends onder een daar ftaan„ de porceleinkast zorgvuldig te verbergen: „ dit ongemerkt befpied zijnde geworden , „ werd de koopvrouw ontboden, die met den „ Drost in de kamer trad, en het voorverhaal„ de geval, raakende den valfchen Rijksdaalder ftaande.hield, waarop men portelet „ in een gevangenkamer opfloot, en hij werd „ nog dien zelfden avond door den Fiscaal en „ twee Raadsheeren van het Hof ondervraagd". „ Hoe wel portelet, zo in de eerfte als in verfcheidene opvolgende verhooringen , bij de ontkentenis bleef volharden, werd „ hij nogthans welhaast van de aangeklaagde „ mis-  f 49 ) ,, misdaad overtuigd, niet alleen door de weg» „ geflopte valfche rijksdaalders die in de fpion„ kamer gevonden, en juist gerold waren in „ een papier het welk voor een groot gedeel„ te met zijn eigen hand befchreeven was, „ maar wel voornaamlijk door een kistjen,op„ gevuld met allerhande foorten van valfche „ muntfpeciën van zijn maakzel, die hem door „ den Fiscaal, in tegenwoordigheid van de „ Raadsheeren van het Hof, vertoond werden, „ zo dat portelet, bemerkende dat hem „ geen uitvlugten meer te (lade konden ko* „ men, vervolgends tot eene volledige beken* „ tenis overging, onder het nadrukkelijk ver„ zoek dat men hem, ter zaake van zijne ge„ pleegde misdrijven, niet zwaarder zoude „ ftraffen, dan men zijnen broeder te Amftel* „ dam, over een foortgelijke misdaad, gedaan „ had: op dit laatfte voorftel werd hem door „ een der Raadsheeren ten antwoord gege„ ven: dat de ftad Amfleldam, gelijk alle de „ overige Rechtbanken van Holland, de zaa„ ken van Justitie tot hun Rechtsgebied be„ hoor en dê, na haar welgevallen konde be„ fchikken, maar dat mijne Heeren van den Hove, zonder de vonnisfen van andere Rechters tot een voorbeeld te neemen, gewoon „ waren daarin zodanig te handelen als met II. deïl. D  ( 5» 5 „ dó wetten bejlaanbaar was! om kort te gaany „na dat portelet, op zijne voorbaande „ bekentenis als een valfche munter bij fen„ tentie van het Hof verwezen was, om met „ den koorde geftraft te worden, werd hij ee„ nige dagen in de treurkamer geplaatst, en* „ hem aldaar de doodliraf aangezegd". Onder de Predikanten welken hem in de „ treurkamer tot zijne vertroosting, en om „ hem tot den dood voortebereiden, kwamen bezoeken,, bevond zig ook de Franfche Hof„ prediker roijkr, een waar menfchenvriend, „ en een oprecht- edelmoedig man, die zijne „ gedachtenis door ontelbaare weldaaden ge„ noegzaam als onftervelijk bij de nakome„ lingfchap heeft gemaakt: na langen tijd met „ den ter dood gevonnisde misdaadiger over „ onderwerpen raakende zijne beklaagelijke „ omftandigheid gefproken te hebben, wist a, hij behendig de ontdekking zo van zijne „ geboorteplaats , als aangaande zijn' famille„ naam uit hem te trekken, het geen tot nog „ toe zelfs voor den Rechter geheim geble„ ven was, waardoor de Hofpredikant roijer, „ na eene korte bedenking, zig begon te herinneren, voor deezen den overledenen vader van portelet gemeenzaam gekend te „ hebben, en getroffen, door een telg uit hee  ( ) I aanzienlijk geflacht van d'hauteuIL, tot zulk eene beklaagenswaardigen ftaat gebragt „ te zien, beloofde hij hem alle menschmo, „ gelijke poogingen zonder verzuim te zullen , „ aanwenden , om zijn leven te behouden' \ in gevolge van deeze belofte, kwam den „ volgenden morgen de Advocaat van „ swinderen in de treurkamer, om, na „ opgeving van zaaken, die hij van foute„let vorderde, een request ten zijnen voor„ deele aan den Prins Erfftadhouder opte„ ftellen, het geen van die gelukkige uitwer*. „ king was, dat hij op de veelvermogende voor„ fpraak van den Hofprediker roijer, tet s» gelegenheid van de kraambevalling van Me„ vrouw de Prinfesfe van Orange , pardon „ voor het leven verkreeg, mits dat hij ge„ duurende zijn leven in een verzekerde be„ waarplaats gevangen moest blijven, waar op „ portelet, vervolgends, na 't werkhuis „ te Rotterdam werd overgebragt" „ Meer dan elf jaaren lang heeft hij in „ die gevangenis verfleeten, waarvan ik on„ der anderen zeven jaaren aldaar in zijn ge„ zelfchap heb doorgebragf, na verloop van „ zulk een langduurigen tijd werd zijn broe* „ der, die een gelijk getal van jaaren geconfi„ neerd was geweest, uit het tuchthuis te D a  C 5* O Amfteldam ontflagen, bij welke gelegenjji heid hij, te Rotterdam gekomen zijnde, om „ affcheid van hem te neemen, alvoorens hij „ na Prankryk vertrok, onder dat voorwend„ zei middel vond, den ongelukkigen por„ te let, zijnen nog gevangen broeder, hei,, melijk van fommige breekinftrumenten te „ voorzien , door behulp van welken, na onein„ dige gevaaren ontworfteld te zijn, het ein,, delijk aan mijnen kloekhartigen lotgenoot ge-i „ Jukte, op den 3 April van het jaar 1782, ;, met nog vier andere gevangenen uittebree„ ken, en in vrijheid te geraaken: ik had ,, mede van de partij kunnen zijn, doch ter„ wijl ik mij vleide binnen korten tijd mijn' „ ontflag te zullen bekomen , floeg ik het „ aanbod dat mij daarvan gedaan werd, van „ de hand; ondertasfchen heb ik naderhand ,, door geloofwaardige tijdingen vernomen dat portelet, na aldus gelukkig ontvlugt te „ zijn, zig na Parys begeven hebbende, op ,, zijn aankomst aldaar zijn ftiefmoeder over„ leden gevonden had, en na, nevens zijn* ,, broeder, zijn' vaderlijk erfdeel ontvangen te „ hebben, zij zamen, volgends het algemeen „ gerucht, van Nantes na Amerika waren fcheep gegaan". Ik, heb tot nog toe onder alle de voortref*  ( 53 ) \Felijke en meest beroemde Schrijvers van onze geleerde eeuw, geen één gevonden die het niet minder ongemaklijk dan zeldzaam onderwerp van de waare vrijheidberoving, uitvoerig behandeld heeft gehad , waar voor men in eencn volftrekten zin den gevangenftaat houden kan; waarlijk geen wonder 1 want bete dat verre het meerder getal van hun gelukkig genoeg geweest zijn, van zig nimmer in het geval te bevinden, om er bij eigene ondervinding over te kunnen fchrijven, heb ik bij verfcheidene gelegenheden heel duidelijk opgemerkt, dat men, over het algemeen genomen, de gevangenis in zulk een haatelijk en verkeerd daglicht befchouwt, waardoormen 7> vervolgends onbekwaam maakt, om een onderwerp van dat aanbelang in zijn gewricht te vatten, of onpartijdig te kunnen beoordeelen: ondertusfehen verdient de uitzondering welke men daaromtrent maaken moet , eene bovengemeene oplettendheid, als zijnde het eene onwederfpreekelijke waarheid, dat er geen flimmer of betreurenswaardiger omftandigheid kan uitgedacct worden , dan een altoosduurende gevangenis , waardoor iemand zig voor al zijn leven buiten de menschlijke maatfehappij gefloten ziet, gelijk onder anderen aan portelet, van swieten, en eenige D 3  C 54 J andere perfoonen te beurt gevallen is ; maar behoudens deeze gegronde uitzondering ben 1 van begrip dat de gevangeflaat , die voor een bepaalden tijd van jaaren gefchiedt, en dus niet buiten hoop .van de verlorene vrijheid te zullen wederkrijgen, niet alleen zo wel zijne aangenaamheid als onaangenaamheid heeft, maar bovendien voor weldenkende verluwden wel degelijk van nut is, en fomtijds zodanige onbegrijpelijke voordeeJige gebeurtenissen opleveren kan, welken men door een ongebonden gedrag te vergeefsch in den ftaat der vrijheid zoude willen zoeken ; behalven dat het denkbeeld raakende het voorrecht van vrij langs de ftraaten te mogen gaan, waarvan alle gevangene perfoonen uitgefloten, doch waarmede zij zo krachtig vooringenomen zijn, volgends mijne gedachten niet kan opweegen, tegen fommige fterkere bedenkingen, welke bij bedaarde wereldlingen noodzaakelijk invloed behooren te vinden, en die ik hier als een bcfpiegelende overweging, met eenige daar toe betrekkelijke voorbeelden, aan haaien zal. Hoe dikwijls gebeurt het niet dat burgers van de wereld, hoe zeer van een onberispelijk gedrag zijnde, zig in hunnen levenstijd, of liever in den ftaat der vrijheid, buiten hua^ nen fchuld in ongelukkige wederwaardigheden  ( 55 ) bevinden, waarvan zij waarfchijnelijk bevrijd souden gebleven zijn , indien zij geduurendë c'eeze ongunftige tijdperken van haar leven, in de gevangenis opgeüoten waren geweest! bij voorbeeld een volks opitand in het vaderland voorgevallen, waarin iemand, fchoonvan eene gefchUue levenswijze zig ongevoelig zoude kunnen ingewikkeld vinden, heeft in vroeger tijd misfehien duizende gelukkige huishoudens bedorven , en glad in den grond geboord, terwijl hij geen een gevangen perfoon met eenige mogelijkheid kan befchadigen , men moet daarom niet begrijpen dat ik de welverdiende gevangenftaat, veroorzaakt door bedrevene misdaden, als een bekwaam hulpmiddel aanprijzen wil, om fommige lotgevallen die nog niet gebeurd zijn, te voorkomen: mijn oogmerk in het handelen over deeze itolfe, is ei« genlijk om te doen zien, dat, hoe jammerlijk het lot van een gevangen mensch, in het algemeen, ook befchouwd dient te worden, er nogthans verfcheidene oorzaaken kunnen zamenloopen, waardoor zij minder ondraagelijk fchijnt, zo dra men tot zijne vertroosting begrijpt, dat zulks een noodzaakelijk behoedmiddel tegen erger ongeluk is geweest: aldus zoude een menigte worstelaars van het fortuin welken door armoede en meer anJere onvoorD4  C 56* J ziene rampen aan het tokkelen of liever toe verval van zaaken in den burgenffaat, buiten bun fchuld, geraakt zijn, fbmwnien verblijd weezen van een bepaalden tijd gevangen re mogen blijven : indiervoegen zoude iemand die Zig in tijden van oorlog, zo te water als te land, meen oogfchijnelijk gevaar bevindt, misfchien met minder in zijn fchik weezen, als hij het dreigend gevaar, door middel van een kortduurende gevangenis, ontduiken kon: om kort te gaan, iemand van een gezond verhand zal met kunnen betwisten, dat de gevangenftaat het allerbeste geneesmiddel tegen de lastige kwellingen der fchuldeifchers is, zo lang men Zig in zodanige bewaarplaatfen bevindt. De goedwilligheid van het vijftal der Huisregenten, de voorfpraak en onderfteuning van fommige edelmoedige vrienden, doch voornaamlijk de befcherming van de Regeering der ftad Rotterdam, maakte mij deeze langwijlige gevangenis hoe langer hoe meer draagelijk, zodanig dat door middel van dezelve op eene gemaklijke wijze bewerkt werd, de vergun, ning om na voorgaande onderzoek, en onder zekere bepaalingen, voor de drukpers te mogen fchrijven, het geen mij naderhand van een onbedenkelijk voordeel geweest is, en welke aanf enaame bezigheid vervolgends niet minder g«-  C 5? ) diend heeft, om den onoverkomelijker! tijd van mijn confinement te bekorten: ondertusfchen werd in de mcand feptember van het jaar 1776, en dus ongevaar anderhalf jaar na dat ik gevonnisd was, op aanrading van mijne Praftizijns, en meer andere tvelmeenende perfoonen, door mijne huisvrouw, een request aan den Prins Erftfadhouder geprefenteerd, houdende het verzoek van ontflag uit de gevangenis, onder die uitdrukkelijke voorwaarde dat ik mij eenige jaaren, naar goedvinding van zijne Hoogheid, en met bepaaling van den Rechter, het zij na een der Oost-, of West-kusten uitlandig zoude moeten begeeven: dan, hoe zeer deeze Vorst niet ongenegen fcheen, om, ten gevalle van mijne ongelukkige vrouw en kinderen, in dat verzocht ontflag, onder de voorverhaalde bepaaling, met eene ongemeene groothartigheid te bewilligen, werd echter, na dat dit Request alvoorens ter bericht aan den Hoofdofficier der ftad Rotterdam overgezonden, en daarop het Advis van den Hove van Holland ingenomen was, bij den Heere Erfftadhouder verklaard, dat in het verzoek bij dezelve requeste gedaan, voor als nog niet konde worden getreeden. Het fpreekwoord dat er geen ongeluk zonder geluk is! heb ik in verfcheidene opzichten, D S  C 53 ) en onder anderen in dit geval bewaarheid gevonden; want onaangezien deeze gedaane pooging ter verkrijginge van mijn ontflag uit de gevangenis, mislukt ware, zo werd zulk een ongunfligen uitflag van zaaken naderhand rijklijk verzacht, door den aanmerkelijken afflag van gevangentijd, die ik alle jaaren bekwam: -onaangezien het zelve, was dit toeval waarfchijnehjk de bewerkende oorzaak dat' mijne huisvrouw federt, uit droefgeestigheid, in een uitteerende ziekte verviel, waaraan zij in het jaar 1778 kwam te fterven. Geduurendë de drie eerfte jaaren van mijne gevangenis bezorgde het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, waarvan verfcheidene voornaame Leden mijne belangen toegedaan waren, mij bij aanhoudendheid, zo veel werk met de pen, dat zij de benoodigdheden van mijne bedroefde omftandigheid in dien tijd merkelijk onderfchraagden: vervolgends ontwierp ik, na verzochte en verkregene toelating van de,Regeering, eenTreurfpel in vijf bedrijven, in dicht* maat, onder de benaaming van so li pater enperzalina, of de üitgebluschte echttoorts door bloedhaat, hetwelk ongedrukt gebleven is, en nog werkelijk berust onder een' Boekverkooper te Zwol, die mij geld op de  C 59 ) copij gefchoten had: behalven eenige vertaalde werken, vervaardigde ik aldaar op onderfcheidene tijden voor de drukpers, fommige compofMewerken , zo van eigen vinding als die mij befteld werden, en die allen gedrukt en uitgekomen zijn, waarvan onder anderen wel de voornaarnfte waren , de Leeyensbefchrijving van den Astrologht lüdeman, de Historie van scipio, of de Bereisde Kat, en het geen het meeste in aanmerking kwam, zeker ftaatkcndig traftaatjen, voerende ten tijtel r 'slands pacificator, dat ik in de laatite dagen van mijne gevangenis, toen de onlusten en tweedragt zig in het vaderland begonnen te openbaaren, ter bemiddelinge van de twistende partijen befchreef, en onmiddelijk na mijn' ontflag onder mijn' naam als Autheur uitgaf, met een zodanig gevolg dat het de goedkeuring van alle weldenkende verftanden wegdroeg. Ongeacht het fchilderij der gevangenis dat niet zonder oorzaaken met zwarte kleuren afgefchetst wordt, doorgaands treurige vertooningen verbeeldt, of ten minften verbeelden moet, heb ik in verfcheidene gelegenheden, geduurendë mijn verblijf in het werkhuis te Rotterdam, ondervonden gehad, dat er fomtijds zulke kluchtige en vermaaldijke avantu-  C 60 ) ren, bijzonder op kermistijden, voorvallen, waai aan het minfte aantal onzer tijdgenooten die zig fteeds in de vrijheid bevonden hebben, en mitsdien gewoon zijn het lot van opgeflotene perfoonen oppervlakkig te befchouwen, misfchien geen geloof zullen flaan: het is een bekende zaak dat onder alle de jaarmarkten welke in Holland, op onderfcheidene doch bepaalde tijden plaats hebben, de Rotterdamjche Kermis wel als de voornaamfte van die kan gerekend worden, uit aanmerking van dengrooten toevloed van vreemdelingen, die van alle kanten derwaards komen om de kermisvreugd bijtewoonen, en het is vervolgends aan de meeste mijner landgenooten niet minder be. kend, dat ter gelegenheid van zodanige jaarfeesten, het werkhuis aldaar geduurendë een week lang zonder onderfcheid , zo voor inborelingen als voor buitenlanders, onder betaaling van een kleinen prijs, openflaat, hoedanige vergunde toegang denkelijk meest gefchiedt tot verkwikking van zulke gevangen perfoonen, welke zwaar werken moeten, ten einde door middel van mildaadige kermisgiften hun ongelukkig lot te verzachten, en gelijktijdig in hunne behoeftigheden als een ongedwongene weldaad te voorzien: hoe zeer ik niet gewoon was mij onverfchillig aan alle de  C 61 O nieuwsgierige kermisgasten openbaar te verwonen , waartoe ook niemand gedwongen kan worden , zo dat ik maar alleen aanzienlijke perfoonen en fommigen van den deftigen burgerftaat, die mij kwamen bezoeken, voor een oogenblik te fpraak ftond, was de toeloop van de beide fexen veroorzaakt door nieuwsgierigheid om mij te zien, zo verbaasd groot, dat men het eerfte kermisjaar ver over de agttienduizend perfoonen met dat oogmerk in het werkhuis heeft zien verfchijnen: ondertusfchen moet ik hier als eene bijzonderheid die opmerking verdient, kortlijk aanteftippen, dat ik misfchien de allereerfte gevangene in 't werkhuis der ftad Rotterdam ben geweest, die met een gelukkig gevolg gebruik heeft weeten te maaken, van de niet onaartige en algemeen ge* fmaakte uitvinding, om bij kermistijden bo« ven de post van mijn gevangenkamer eene in» fcriptie in rijmklank openlijk ten toon te hangen , gefchikt naar mijne toenmalige omftandigheid, waarin ik mij bevond, en het geen mij door uitdeeling van eenige honderde affchriften aan fatzoenlijke bezoekers, een aanmerklijk voordeel aanbragt: het geheugt mij niet meer of zulks in het derde, dan in het vierde jaar van mijne gevangenis voorgevallen  is, dat ik verkoos het navolgende zbibelend versje in dichtmaat uittehangen j De Wijsbegeerte was soè'Tius ten troost * Toen hij zigzag beroofd van goed en wettig kroost, Door ostrogot, die hem in kiuis'tren hield gefloten, Zo ftrijdig met het huis waaruit hij was gefproten: Ik volg dien grooten man, met onverfchrokken moed, 'K verlaat mij op den tijd die alleen wondren doet. Ik kan, zonder aan de waarheid te kort te doen, met eene voiflagene zekerheid verklaaren, dat van alle de verfchillende infcriptiën, waarvan ik-mij, gelijk ik hier vooren aange» merkt heb, op kermistijden bediende , geen een zo algemeen beviel, en zo fterk getrokken werd, dan deeze , - terwijl bijna twaalfhonderd affchriften, welken mijn vriend portelet, in gereedheid gebragt had, daarvan afgehaald werden, het geen ons, behalven een onbekrompene winterverteering, een goede fomme gelds deed overhouden : inmiddels was de zonderlinge ontmoeting waartoe dit versjen aanleiding gaf, van zulk een kluchtigen en zeldzaamen aart, dat ik dezelve toe vermaak befchrijven moet: Zeker windmaaker, na den eerften fmaak gekleed, bemerkt hebbende op wien ik het gemunt had, vroeg mij  C «3.) met een ondraagelijke trotschheid, waarom & zo wel als BoëTius geen zorggedragen had, om mijn voornaame familie geen fchande aantedoen? ik vroeg, hem op mijn beurt, of hij mijn biechtvader was?",, Neen", zeide hij, „ maar ik zoude liever nerven, dan door mijn „ flecht gedrag zulk een vlek in mijn geflacht te veroorzaaken": ik verzocht hem daarop zijn doopnaam en geboortetijd te mogen weeten, en na dat hij, al boenende, mij dezelve opgegeven had, trok ik vervolgends in minder dan een half uur tijds zijn horoscoop, en terwijl hij onderwijlen op de voorplaats was blijven wandelen, riep ik hem bij zijn' naam; Mijnheer, zeide ik in tegenwoordigheid van portel,kt, en den Poolfchen Baron, gij zult u , na allé waarfchijnelijkheid, binnen zes weeken tijds in dezelfde omftandigheid bevinden, waarin gij mij thans ziet: hij begon mij op die verklaaring wakker te befpotten, en vertrok, na mij tegen wil en dank een gouden rijder in de hand geflopt te hebben, doch wij hadden het genoegen van ongevaar een maand daarna, deezen trotfchen zedenmeester tot gezelfchap bij ons in de gevangenis te krijgen.j Soortgelijke kluchten heb ik meermaals op kermistijden aldaar bijgewoond: het gebeurde  C 64 ) eens bij een diergelijke gelegenheid dat, om de oppasfers te verblinden, welken gelast zijn zorgvuldig optepasfen, dat er niets onordentelijks of tegen de wetten van het huis gefchiede, men mij, onder voorwendzel van een fnuifjen nantebieden, een grooten fpinsbekken doos overhandigde, waarin ik twee horlogieveeren en een briefjen zonder handtekening van naam, befloten vond: ik was ten uiterlfen verlegen met dit onverwacht prefent, en portelet die naast mij ftond, fchielijk het briefjen gelezen hebbende, gaf mij in korte woorden te verftaan, wat er de zaaklijke inhoud van was; het zelve behelsde onder anderen dac ik van deeze gereedfchappen een nuttig gebruik moest zien te maaken, om uit de gevangenis te komen ; dat er vier weeken daar na, op een vroegen morgen, waar van men den juisten dag en uur bepaald had, buiten de Oostpoort, een chais met twee fnelloopende paarden, klaar zoude ftaan, om mijne ontvlugting te begunftigen, en dat mij vervolgends op dien beftcmden tijd een beurs met 80 ducaa.en, vóór het afrijden, door een onbekend perfoon zoude worden ter hand gefield , ten einde door behulp van dien, de reis na Braband, en verder na Parys te kunnen voordzetten: ik bediende mij van de wei- ni-  C «5 ï Vilge óogenblikken die mij overbleven, om in haast achter 'een gewóón kermis infcriptie, die ik altijd klaar had, en in het bijzijn van de Óppasfers in dé fnuifdoós floot, te fchrijven, dat ik de edelmoedige vrienden voor hunne groothartige aanbieding in dat opzicht bedankte , terwijl ik, om wettige redenen , van de aangëboderie hulp, ter verkrijginge mijner vrijheid, geen gebruik konde maaken: ha deeze önienandeling gelukkig en zonder gevaar afgeloopen was, verzócht portelet, om de beide hurlogieveeren; die hij meende hem in zijn kraam te pas te zullen komen, voor zig te mogen behouden, doch hij gaf ze nader» hand buiten mijn wëeten aan een vernuftig En■gelschman, welk in dat huis gevangen zat, eri die er een nuttig gebruik tot zijné ontkomingé van gemaakt beeft gehad. Op een ander jaar kwam in het midden van* de kerm is week , vóór negen uuren des morgens, een bejaarde Dame, gevolgd vim een' lijfknecht, Voor mijn gevangenvertrek, die beleefd verzocht mij een woord te mogen fpreeken, voorgeevende een zaak van het uiterfte aanbelang aan mij te moeten ontdekken: ik zat toen in mijn japon achter een gordijn een pijp tabak te rooken, als ongewoon zijnde mij zo vroegtijdig aan mijne góede vrienden dié II. DL KL- E  ( 66 y mij kwamen bezoeken te vertoonen, zo dat ik in den beginne veel zwaarigheid maakte om ongekleed voor die onbekende Dame te verïchijnen; doch portelet, en de Poolfche Baron drongen daarop zo fierk aan, dat ik mij ten laatiien het verlangen van deeze welgemanierde Mevrouw liet welgevallen, en derhalven zonder verdere tegenfporreling in mijn ja. pon. voorkwam: na mij een poos lang met oplettendheid bekeeken te hebben, vroeg de verfhndige Dame, met eene bevallige vriendlijkheid in de Franfche taal, of ik in mijn jeugd niet te Parys geweest was?, ik antwoordde haar dat ik mij tweemaal m die volkrijke wereldrad bevonden had — „Wel nu", hernam zij , ' „ terwijl ik vernomen heb dat gij de „ Advocaat kersteman zijt, die het onge„ luk heeft van zijne beste leevensdagen in „ zulk eene akelige gevangenis te moeten ver„ flijten, zo is . het echter met veel blijdfchap „ dat ik gelast ben u in zulk eene bedroefde „ omftandigheid een vertroostende boodfchap „ te brengen:" het was niet zonder eene onuitfprekelijke verwondering dat ik nader verklaring van zaaken verzocht, als wanneer zij mij vervolgends verhaalde, door Mevrouw roogem on t; mijne vertrouwde vriendin, die mijn ongeil vernomen had, vriendlfjk befast te zijn.  om mij ean kleinen wisfelbrief, ter waarde van 30 hollandfche Ducaaten , getrokken op een Koopman te Rotterdam, te moeten overhandigen : zo dra die menschlievende Dame vertrokken was, raadpleegde ik met portelet hoe ik mij best in dit geval behoorde te gcdraagcn, vermits ik geen kans zag om dat geld bui.en kennis van Regenten, of den Binnenvader, te kunnen ontvangen, doch wij wisten het middel uittevinden om onder eene goede belooning, den derden huisknecht, die kers vers uit zijn moffe'and aangekomen was, overtehaalen om mij ongemerkt dat geld te befchikken. Het was omtrent dien tijd dat het fterfgeval van mijn huisvrouw voorviel, waarvan ik hier voor ter loops gefproken he>: deeze treffende fhg viel mij ondragelijker dan een dertigjaarige gevangenis: ik begon te bedenken, zo dra ik mij aan droefgeestige vlaagen overgaf, hoe federd de laatlle maal dat ik mijn affcheid van haar genomen had, toen ik van Zalt-Bommei na Schoonhoven vertrok, nu ruim vijf en een half jaar verlopen waren, dat ik haar weder had gezien, en, het geen mij het allergevoeligfte aangaande dit fmertlijk verlies deed treU-i ren, zo dikwijls als zulks mij in de gedachten kwam, was inzonderheid, dat het mij niet had E s  C 68 ) mogen gebeuren mijn laatfte affeheid van dee-, ze waarlijk deugdzaame vrouw te hebben kunnen neemen: niet minder bezorgd was ik over de opvoeding en het lot van mijne beide kinderen., welken destijds nog heel jong waren, hoe wel zulks door welberaamde fchikkingen, buiten alle verwachting, ten hunnen opzichte zeer voordeelig afliep: het was bovendien op* merkelijk, hoe van het ogenblik dat ik de tijding van mijn vrouws dood kreeg, de vrijheid mij voortaan onverfchillig toefcheen, zo dat eene altoosduurende gevangenis mijn verdriet in deeze tijdsgelegenheid niet had kunnen vergroten: ondertusfchen wierden van alle kanten menschlievend«ï poogingen aangewend, om mijne bedroefde omftandigheid door allerleie aangenomene tijdkortingen, zo veel mogelijk te verzachten, doch onaangezien hetzelve, bleef ik meer dan zes weeken lang geheel ontroost baar wegens dit grievend geval, zonder vatbaar voor de reden te zijn, en ik moet er tegenwoordig niet meer aan denken, ten einde deeze wonde niet weder op nieuw opentekrabben. Niet alleen dat de veelgeruchtmakende gevangenfchap van mijn perfoon alle jaaren een onbedenkelijke menigte van kermisvolk in het werkhuis lokte, gelijk ik elders aangemerkt  < 69 ) heb, zo werd die toeloop krachtig vermeerderd federd de komst van den Poolfchen Baron, van wien ik meermaals geiproken heb, en niet minder door de gevangeneeming van zekere alom beruchte avanturesfe, welke ten zelfden tijde aldaar voor agt jaaren geplaatst was geworden, en die wegens haare listige en doortrapte bedrijven bij uitneemendheid de algemeene nieuwsgierigheid aangewakkerd had; zij liet zich mar ia kantz noemen, fchoon zij meest bekend was onder den naam van de Bedrieglijke Jufrouw, zo als het opfchrift behelsde dat zij op haar borst droeg, toen zij een half uur lang openbaar te pronk ftond: ik wil den leezer niet van het vermaak berooven, van de merkwaardige levensrollen van deeze beide perfoonen alhier beknopt gefohetst te zien, en derhal ven zal ik mij vervolgends gaan verledigen om zodanige wetens-, ■waardige pronkgevallen, voor zo veel ik met mogelijkheid heb kunnen nafpooren, naauwkeurig te befchrijven. „ Wat den Poolfchen Baron betreft, men heeft „ reden van te gelooven dat zo wel zijn va„ der als hij zelf onder de wilde Tartaren ge„ boren en opgevoed waren, en dat de eer, fte een opperhoofd van de Tartaarfche Stroo, pers is geweest, die. de Karavane welke E 3  C 70 ) „ jaarlijks van Turkyen over Perfiên te land „ na Rusland reizen, gewoon was aantevallen, „ en als hij geen Herken tegenfrand van ge„ wapend krijgsvolk ontmoette, zo veel hij » kon te plunderen: het was bij een dierge. „ hjke mislukte fchermutzeling dat deeze be„ faatnde doch heldhaftige rover door de Turk* „ fche krijgsbende gevangen genomen werd , „ en na zijne vrijheid, op voorfpraak van een „ zeker buitenlandsch Gezant aldaar, verkregen „ te hebben, zig vervolgends als Officier in „ Poolfchen dienst begaf, doch ten laatften in „ een' veldflag gefneuveld zijnde, werd zijn „ zoon die toen naauwlijks den ouderdom van „ t;en jaaren bereikte , door bewerking van „ een Zweedfche Gravinne, na Stokholm ge. M zonden, en aldaar niet als gevangene maar ,» als een kostganger bewaard, tot dat bij op „ zijn zeventiende jaar in de Lutherfche Reli„ gie gedoopt geworden zijnde, onder het „ hooge Peterfchap van den Koning van Zwee. den den naam van gustaap koning be„ kwam: men vergunde hem zo dra hij agt„ tien jaar oud was de vrijheid van eene bui„ teriandfche reize te mogen doen, en vol„ gends zijn voorgeven werd hem gelijktijdig „ daartoe eene ordentelijke fomme gelds van wegen den Koning in handen gefield, dan,  ( 7« } '„ terwijl die nog maar half befchaafde jonge, ling geene andere dan de Tartaarfche, Pool„fche, en Zweed/che taaien fprak, kon hij zig in andere Landen bezwaarlijk doen verdaan, „ aangemerkt hij geen woord Fransch., „of „ Hoogduitsch fpreeken kon , en zulks . was „ waarfchijnelijk de oorzaak waarom een voor„ naam Staatsdienaar te Wennen, aan wien men, „ door brieven van voorfchrijving, zijn per„ foon aanbevolen had, hem, bij zijne aan„ komst aldaar, in de Hoogduitfche taal, in „ de fchermkunst en in verfcheidene andere „ wectenfchappen, op zijne kosten, deed on,, derwij?en". „ gusïaaf die op aanraading van fornmi* ,1 ge fpotvogels den naam en tijtel yan Baron „ ravidskij aangenomen had, vertrok uit „ Weenen na aldaar een verblijf van zes maanden „ gehouden te hebben, en begaf zig vervolgends na Warjchoaw, de hoofdftad van Poolen, al„ waar hij met verfcheidene edellieden in kennis geraakte , die, zijn overledenen vader , voorheen gemeenzaam gekend hadden, en die, in het denkbeeld dat hij wezenlijk aan „ het Graaflijk Muis van ravidskij vermaag, fchapt was, aangezien hij de Poolfche taal \, zo volmaakt als een inboreling fprak, hem „ een aanmerkelijken onderftand, zo aan con'E 4  3, raot geld als Jn wisfelbrieven , ter voord>, zetting zijner verdere reistogten bezorgde • „ geholpen door zulke eene krachtige onderfteuning befloot gustaaf, of liever de „gewaande Baron ravidsktj, onder het » voordeel van dien, zig na Berlijn te begee» ven ' aiwaar fiij gelukkig genoeg was om „ twee overheerelijke appartementen te betrek„ ken, in net Paleis, behoorende aan de Doch. " te*T" SefneuvelcJen Veldmaarfchalk van „ s\- « welke, in navolging van meer ande„ re perfoonen van hooge geboorte, aldaar ge„ woon zijn aan deftige en rijke vreemdelin„ gen, zonder daar door eenige laagheid te begaan, voor een hoogen prijs te verhuu„ ren: meer dan ééns heeft gustaaf aan „ portelet en mij verhaald, dat hij ïn dit » geval door zijne geringe ondervinding een „ gelukkige kans, tot bereiking van zijn fortuin, „ als met de voet gefchopt heeft gehad, na' „ demaal deeze niet onbevallige Dame, op de welgemaaktheid van zijn perfoon verliefd ge,, worden zijnde, hem zulke ongemeene voor,, deelige voorfiagen tot een huwelijk gedaan „ had, die hij uit befchroomdheid, en om aan zijnen reislust te voldoen moedwillig verst zufmd had aanteneemen". t* De zogenoemde Poolfche Baron vervol- '  ( ?3 ) jjj genos in Holland beland zijnde, om.er een U fortuin te zoeken, dat hij door zjne onbedreevenheid onmogelijk vinden kon, in een ,} land alwaar men alle vreemdelingen,ontbloot „.van rijkdom, bekwaamheid, en aangebore„ ne geestvermogens, doorgaands wantrouwt, ,, floeg geduurendë zijn verblijf in den Haag, met het overfchot van zijn geld een front „ als een oorlogfchip, en maakte onder den „naam van Baron ravidskij, door zijne „ buitenfpoorige verteeringen en kostbaare klee„ ding, welhaast zo veele onbetaalbaare fchul„ den dat zijn uitgeputte goudbeurs te kort „ fchoot, om die allen te kunnen voldoen, „ waarom hij zig tot de noodzaakelijkheid „ gebragt zag, van in zulke dringende gele„ genheid zijn toevlugt, tot de niet minder ,, fchrander dan hedriegelijke. uitvinding van „ een winstzoekenden Jood. te moeten neemen; „ die Jood , welke een doorfleepen bedrieger „ van zijn beroep was, wist. een geldzuchti» „ gen woekeraar overtehaalen, om aan ous„ taaf een paar duizend Guldens, voor drie „ maanden, tegen den intrest van tien pera, cent "s maands, voortefchieten, mits dat hij „ onder den naam van Baron ravidskij, , daarvan een Notariale Obligatie pasfeer, de ,. en terwijl gustaaf de HollandE.5  ( n ) fche taal toenmaals nóg niet magtig w;s ,■ „ maakte hij geen de minfte zwaarigheid om »» a,5es te ondertekenen wat men Van hem be,i geerde: de Baron en de Jood die verkre„ gen buit zamen gedeeld hebbende, zo ver,, liep de bepaalde tijd van drie maanden, zon„ der dat de gepasseerde obligatie voldaan „ werd, dan, aangemerkt'de woekeraar, die „ het geld gefchoten had , ten opzichte van „ zijne onvermogende fchuldenaaren niet ge„ maklijk in den flaap te wiegen viel, zo ge„ beurde het dat gustaaf, om zijne be„ drijgingen te ontwijken, heel fchielijk be„ floot over Rotterdam na Antwerpen te ver„ trekken, doch onmiddelijk op zijne aan„ komst inde eerstgenoemde ftad, ter oorzaa„ ke; van die gemaakte fchuld, in de geize„ ling geplakt, en naderhand zo wel als de „ Jood, wegens het gepleegde bedrog, door „ den Hoofdofficier der ftad Rotterdam, in een „ crimineel proces betrokken werd, met dit „ gevolg dat na den Baron te pronk geftaan, „ en de Jood fïreng gegeesfeld was, zij beiden „ vervolgends tot een confinement van tien „ jaaren in het werkhuis verweezen werden: „ volgends het algemeen gerucht zoude de Ba,} ron, na zijn ontflag uit het werkhuis een  C 75 ) ,, Officiersplaats in Franfchen dkmt gekocht „ hebben, daar na met het Regiment, waar„ onder hij zig bevond, na America vertrok„ "ken, en aldaar in een bloedig gevecht te, ,, gen de Engelfche troupen gefneuveld zijn. Om nu tot het verhaal van de zonderlinge ievensbedrijven van de welbekende avanturesfe maria kantz overtegaan , die onwederfprekelijk meer zeldïaame en vermaaküjke gevallen bevatten, en daarom ook vrij meer opmerking verdienen, dan die van den Poolfchen Baron , welke ik hier kordijk befchreeven heb, zal ik aan vanglij k dienen opteklimmen tot de zamenloopende oorzaaken die de eerfte aanleiding tot haare gevangenneeming , en daarop gevolgde lïraf gegeven heeft gehad. „maria kantz betoonde federr haar vrijV „ terfchap een doorfleepen en listig vrouwsper„ foon te zijn, die, gelijk naderhand gebleken „ is, haar fortuin doorallerhande flinkflhe wegen „ zocht: men verhaalt dat zij in de ftad Ant* „ werpen geboren is, en, nog heel jong zijn„ de, ftil van haare ouders wegliep: zonder ,, voor de waarheid daarvan borg te willen blijven, is het echter zeker dat deeze Be~ „ driegelijke Juffrouw, in den ouderdom van ,, it5 of 17 jaaren als dienstmaagd kwam t* „ woonen bij een fmid te Rotterdam, die een  C 70 ) »< ^er)ige dochter van haare jaaren had , ha „ wier vriendfchap zij zig binnen korten tijd 3, zo ver wist te dringen, dat zij ten eenen„ maale haar vertrouwen won: de overeen„ komst van beider humeuren, die fïeeds toe „ de vrolijkheid overhelden, bewerkte dat zij „ zamen, buiten weeten van den fmids baas, ,, allerleie kluchten bedreven , die tot haar „ wederzijds vermaak gefchikt W3ren: het ge„ beurde vervolgends dat maria kaniz, „ van zodanigen vertrouwelijken omgang ge„ bruik maakende, als waardoor zij het fpoor ^ tot haar voorgenomen bedrog gebaand zag, „ daar op befloot des fmids dochter een ge* m voeiige trek te fpeelen; want, op een' avond „ voorbedachtlijk een boodfehap gedaan heb„ bende, terwijl de fmid haar' meester af wee* „ zig was, omhelsde zij, met eene verrukke„ lijke blijdfehap, haare vriendinne, zeggende x j, gelegenheid gevonden te hebben, om bij „ een voornaame Dame als kamenier geplaatst „ te worden, indien zij haar daar toe de be„ hulpzaame hand wilde bieden: de andere, ix ongemeen in haar fchik van haare vrien„ din eenigen dienst te kunnen bewijzen R „ vroeg wat er eigenlijk tot het gelukken van „ laar doelwit ontbrak? maria kantz VQr„ kiaarde op deeze vraag, dat indien de fmids.  t 77 ï '„ doehrer haar voor een paar uuren haare be*"„ te kleederen wilde leenen , zij reden had „ te gelooven haar oogmerk, raakende hec „ kamenierfchap , te zullen bereiken , aan„ gezien zij zig in een ordentelijk gewaad „ voor de -bewuste Dam;, als zijnde een „ Burgemeesters vrouw, vertoonen moest : „ het goedhartig meisjen, dat bij gebrek van Sj ondervinding nog onbedreven in de vrouw„ lijke kunstgrepen was, hierdoor in het net 5, -lokt zijnde, befchikte haar niet alleen haa5, zondagskleederen, maar leende bovendien ,, oen zilveren beugeltas, met het een en an„ der zilverwerk en geld daarin, ten einde zij „ daarmede op een fatzoenlijke wijze voor „ de Burgemeesters vrouw kon verfchijnen i „ onder beding dat zij zorg moest draagen, „ van wedergekeerd en ontkleed te zijn , eer „ haar vader t'huis kwam: ondanks deeze aan„ genomene voorwaarde, welke zij vergat na. „ tekomen, bleef de Bedriegelijke Jufrouw fe- dert onzichtbaar, en begaf zig den volgen„ den morgen heel vroeg met de zilveren beu„ geltas en alle de geleende kleederen na „ Braband, zonder dat men geduurendë twee „ of drie jaaren iets aangaande haat perfoon „ vernam".- „ maria kantz, na hier en daar gezwor-  C ?8 ) » ven te hebben, waagde het om, na zulk „een merkelijk verloop van tijd, waardoor «, volgends haare verbeelding, alles vergeten „ en vergeeven was, zig andermaal na Rafter„ dam te begeeven, wanneer zij een meester„ nuk van Matige uitvinding aldaar bedreef „ welke de grenspalen van het doorfleepen avan' „ tunerfchap ver te boven ging; 0m dit over„ waardig geval, (indien bedriegelijke onderne» mmgen met den naam van overwaardig be„ ilempeld kunnen worden,) uit geloofverdie„ nende vernaaien te befchrijven, behoor ik « eerst, tot een noodzaakelijke verklaaring van :„ zaaken, voorloopig te gewaagen, dat maria kantz, ontdekt hebbende hoe Doétor „ leempoel, te Rotterdam, behalven een „ zuster, nog verfcheidene perfoonen van zijne familie te Antwerpen had woonen, was „ het vervolgends op grond van die ontdekking „ dat zij ondernam zig onbefchroomd bij hem „ te laaten aandienen , onder het welbedacht „ voorwendzel van door zijne zuster te Ant„ werpen gerecommandeerd te zijn , ten einde „ hij de goedheid zoude hebben haar een or „ dentelijk logement te willen bezorgen om" „ dat haar kostbaare koophandel aan geen ge„ vaar, m een onbekende ftad, onderworpen „ zoude zijn: Doftor leempoe!. antwoord-  JC 79 -) de met zijne gewoone vriendlijkheid , dat „ hij haar geen beter logement wist aantebie„ den dan zijn eigen huis, en dat, terwijl zij betrekking tot zijne Lmille fcheen te heb„ ben, zij van die aanbieding, .:aar haar wcl„ gevallen en zo lang zij gced-'ond. gebrui; kot*de maaken, onder v t. .-t^rb g var haar. it , aanmerking daarvan, ai:e mj0cl:> h .Jp., er „ b^vordvringe' van Iraren koopk. dei ge* „ duurende haar verblijf te Rotterdam, te zul„ len toebrengen". „Men zal ligtlijk begrijpen :\ o::"'gelukzo-kfier geen ogenblik ju berai \ fto d om een* „ voorilag aanteneemen , \vt 1 e ^êrgaêloos „ met haare bedriegelijke oogmerken ftrookte; ( want behalven dat zij voor geen verteering te z-jrgen had, en als een Dame opgepast werd, ' zo wist zij met eene ongemeene vaardigheid „ van geest, haar deeze bij uitflek voordeeli„ ge gelegenheid, ter bevorderinge van haa„ re belangen, te nutte te maaken, met dat ge„ volg, dat de doortrapte maria kantz „ zig van den naam van Doclor leempoel 51 bediende , om bij verfcheidene kooplieden te Rotterdam voor eene aanmerkelijke fomme gelds op credit te koopen, en het gekochte aan het huis van den bovengemel„ den Geneesheer te laaten bezorgen, zo dat  ( 8o ) ü, de meesten van hun, daardoor ih het denK„ beeld gevallen zijnde dat de Bedriegelijki 3» Juffrouw aan de perfoon van deezen welge„ ftelden en bekenden ftadgenoot vermaagfchapt »» was> geen de minlte zwaarighëid maakten „ om de gekochte goederen op zes wèelten 3» uitftei van betaaling te laaten Vólgen: het s, gebeurde , onderwijle zij zig dé aange. 3t kochte koopwaaren voor de helft verlies i, kwijt gemaakt had , óm door dat mid33 del contant geld in handen te krijgen, dat ,i Doctor leeMpoel de fleütel verlooren had „ van een fchoorfteenkasjen waarin fommige „ nobdzaakelijkè dingen tot zijn gebruik ge„ floten waren, weshalven hij zijn'fmid oritbood 3, om het flot daarvan te doen openfteeken; de „ fmid, die juist op den middag géén van zij33 ne knechts bij de hand had, kwam in per„ foön, om dat Werk te verrichten, wanneer „ hij, na maria ka ntz een geruime poos met „ veel aandacht befchoüvvd té hebben, en te* „ opzichte van haar perfoon eenigen tijd in de onzekerheid gebleven te Zijn, haar ten laat„ ften aan het lidteken van baar oog herkende j, voor zijne gewezene Dienstmaagd, welke hem i, bedrogén had: dp zodanige belangrijke ont„ dekking verzocht hij vervolgends Doétor „ leem poel eens alleen te mogen fpreeken, „ vraa"  ( 81 ) '9i vraagehde of hij die Dame kèndë: dè Dóe* tor antwoordde dat deeze braave koopvrouw j „ door zijné familie te Antwerpen aart hent ,j gerecommandeerd geworden zijnde, zij fe,, derd vijf Weeken aan zijn hüis gelogeérd was; waar op de fmid hem verhaalde dal „ dit ondeugend vrouwsperfoon, ongevaar drie „ jaaren geleden, bij hem als dienstmaagd ge„ woond had , en met de beste kleedentt „ gelijk ook met de zilveren beugeltas van „ zijne dochter was doorgegaan: de verftan,, dige Geneesheer 9 hierover ten uiterflen „ verbaasd, raadde hem in dit geval voorzienj, tig te zijn, zeggende, dat hij zig aan den „ goeden naam van deeze Juffrouw gelegen ,\ zoude laaten liggen, indien zijne befchuldi* „ ging aangaande haar perfoon kwalijk uitviel; „ doch terwijl de fmid onverzettelijk bij Zijn „ woord bleef volharden, befloot hij die zaak ,j in zijne tegenwoordigheid te onderzoeken; „ en na dat de fmids dochter daarbij geroe?J was, viel maria kantz door zulke eene ,j fterke overtuiging welhaast door de ben , „ waarop Doftor leempoel haar vriendlijk verzocht terftond zijn buis te ruimen, onder voorgaande belofte dat noch hij noch „ de fmid, die daarmede genoegen nam,teï II. deel. F  C 8* ): „ zaake van dit gepleegde misdrijf, haar zou» de aanklaagen". „ De volgeestige Avanturesfe, hoe zeer ver,, fchrikt, door een ontmoeting die zij niet „ voorzien had, bedacht zig niet lang om het 0 huis van Doftor leempoel fchielijk te „ verlaaten, en terwijl zij destijds niet alleen „ in een prachtig gewaad gekleed, maar bo„ vendien rijklijk van geld voorzien was , „ begaf zij zig nog dien zelfden avond na het ,, Zwymhoofd, eea der voornaamfte logemen„ ten der ftad Rotterdam, vérzeid van een „ zeker vrouwsperfoon van haare kennis, die „ voor haar kamenier doorging: men maakte „ geene zwaarigheid aldaar een Dame te lo„ geeren wier uithangbord oppervlakkig de „ deftigheid vertoonde, en nademaal zij zorg „ droeg van alle dagen haare gemaakte verteering „ te betaalen, geduurendë drie weeken die „ zij in dat logement verbleef, had men geen „ de minfte nadeelige verdenking ten opzichte „ van haar perfoon opgevat: inmiddels had „ de Hoofdofficier cordelois, wel rasch „ het bedrog dat zij aan den fmid, aan Doc„ tor leempoel, en vervolgends aan ver„ fcheidene Kooplieden wegens gekochte goe„ deren gepleegd had, ontdekt, waarom hij be-  \ 83 d „ floot haar op een avond met zijn eigen „ koets, in gezelfchap van zijn' Ooderfchout, „ van het Zwymhoofd aftehaalen, en onder het Raadhuis in befloten gevangenis over„ tebrengen: dit aldus gefchied zijnde, werd 3, maria kAntz, na voorgaande verhoorin,, gen, gevonnisd, om met het opfchrift van Bedriegelijke Jufrouw op het fchavot te „ pronk ?e traan; agt jaaren lang in het werk„ huis gevangen te moeten zitten, om er met „ haar handen de kost te winnen, en daar na „ voor al haar leven gebannen te blijven". „ Na verloop van vier jaaren uit haare ge„ vangenis te Rotterdam ontflagen zijnde ,wa„ ren haare opgevolgde avanturen, voor zoveel „ de zeldzaamheid betreft, niet minder merk„ waardig, dan de voorverhaalde gebeurtenis„ fen : men verhaalt , gelijk op nauwkeurig „ onderzoek uit geloofwaardige berichten ge„ bleken is, dat maria kantz als kame„ nier bij een getrouwde Dame te Utrecht „ gewoond hebbende, het eerfte jaar, federt haar ontflag uit het werkhuis te Rotterdam, „ zig zeer ordentelijk gedragen heeft gehad s „ maar dat zij naderhand op nieuw aan het „ zwerven geraakt zijnde , vervolgends ven„ fcheidene kwaade flappen beging, waarvan onder meer anderen de navolgende voorF »  C 84 ) „ beelden wel inzonderheid in aanmerking ko« » men : vooreerst haar listig bedrijf dat zij „ gepleegd heeft in den tijd dat zij de wijk ,, na de Meierije van 's Hertogenbosch geno„ men had; zij nam haar intrek in een her« berg te Tilburg, daar zij twee of drie doehters, zo vrolijk van aartals zij, aantrof, door „ middel van welke in kennis geraakt zijnde met de beide dochters van zekeren metzelaars„ baas, te 's Hertogenbosch, werd zij door „ dezelven genodigd een paar weeken in de „ ftad aan het huis van haare ouders te ko„ men doorbrengen : maria k a n t z ver„ zuimde niet zulk een behaagelijken voorflag „ aanteneemen, en zig van een buitenkanen „ te bedienen, dat misfchien haare oogmer„ ken tot een nieuw bedrog in het een of „ ander opzicht begunftigen kon: in dat denk„ beeld befloot zij, geduurendë haar verblijf „ aldaar, om ook eens op haar beurt haare " beide vriendinnen ten haaren koste op een „ plafierpartij te onthaalen; tot dat einde liet « zij een rijtuig met twee paarden infpannen, „ waarmede zij, in gezelfchap van die twee „ burgerdochters, na Uden reed, en in het „ beste, of liever het deftigfte logement, dat * M f.e/,aats te vinden is,, een kostbaaren „ maaitijd deed vervaardigen: er werd twee  ( 85 > dagen lang,dat zij daar verbleven, op haar „ bevel allerleie keurelijke fpijzen, als ook verfchillende foorten van fruiten die het jaar„ getijde opleverde, rijklijk opgedischt, en het „ ontbrak aan geen fmaak lijke wijnen om „ de vrolijkheid van dit drietal jonge Dames tot eene buitengewoone hoogte te doen ftij„ gen; maar toen het verteerd gelag moest „ betaald worden, kwam het hinkende paard „ achteraan; dat is te zeggen, dat zij, geen „ kans ziende om de rekening, die agttien gul„ dens en eenige Huivers bedroeg, te kun„ nen voldoen, nogthans, hoe zeer zij zig „ nimmer in dat logement bevonden had, en „ bijgevolg aldaar geheel onbekend was, met „ haare gewoone onbefchaamdheid de vrouw van den huize verzocht, daarmede tot den „ volgenden dag geduld te willen neemen, „ als wanneer zij dat geld door een' Heer van „ haare kennis, die te Uden woonde, en haar „ in het terug rijden na den Bosch verzelde, „ zoude overzenden; zo dat de goedhartige , Waardin, die beide de metzelaars dochters kende, geene zwaarigheid maakte, in dat verzoek te bewilligen; doch zo wel de ge„ maakte verteering in het logement te Uden, ,, als de onkosten van net afgehuurde rijtuig „ zijn tot nog toe onbetaald gebleeven, onF 3  C 86 ; „ aangezien de metzelaars baas verfcheidene ,» maaien voor het aandeel der verteering, „ voor zo veel zijne twee dochters betreft, „ aangemaand is geworden , en terwijl hij „ weigeren bleef die fchuld te voldoen, ver„ oorzaakre-zuiks ongemeen veel opfpraak in ,, de ftad, het geen hem weinig eer toebragt, „ te meer toen men ontdekte dat maria „ kantz een flecht en bedriegelijk vrouws„ perfoon was, waarmede zijne dochters zig „ opgehouden, en op die wijze haaren goe„ den naam in de waagfchaal gefteld hadden". Het verhaal van het bovenftaande geval doet mij gedenken aan een foortgelijke kluchtige ontmoeting, die kort te vooren in het zelfde logement, te Uden, voorgevallen was, doch ten opzichte van derzelver grappige gevolgen van een vermaaklijker natuur, en van onbedenke, lijk meer nafleep fchijnt te weezen, en die, fchoon geene betrekking tot mijne Leevensbefchrijving hebbende , ik echter overwaardig oordeel als een bij-geval alhier te boekftaaven. „ Zekere Graaf van g * * * wiens Graaf„ fcöap van dien naam in de nabuurfchap van „ Gelderland gelegen was, kwam op een' mor~, gen, bij zijne wederkeering van een Bra?  C 87 ) „ bandfche reis, in het voorgemelde logement , te Uden, om er het ontbijt te neemen, en liet met dat oogmerk zijn rijtuig aldaar uit„ fpannen; men bragt hem op zijn bevel een „ fchotel met bisfchuit, rookvleesch, boter, „ fuiker, en theewater, dewijl hij verkoos zijn „ eigen thee die hij bij zig droeg, te gebrui„ ken: ondertusfchen dat hij ongeveer een paar , uuren tijds in deeze voornaame uitfpanning wat uitgerust , en niets overgelaten had „ dan de boter, vroeg hij na het verteerd ge„ lag: men gaf hem te kennen dat zijne gant- fche Graaflijke verteering flechts zeven en „ een halve ftuiver beliep-, hierover betoon„ de hij zig ten uiterften onvergenoegd, en " wierp met een ftuurs gelaat een zeSIhilf op " de tafel , zeggende dat zulks rijklijk kon volflaan voor het geen hij genoten had : \ de Waardin, een vrouw zijnde die wel klein [\ van perfoon maar groot van verftand was, ], weigerde de aangeboden zesthalf aantenee" men, en belastte vervolgends een van haare " zoonen om fchielijk twee dorpelingen te gaan " haaien, welken, amptshalven, bevoegd zijn bij voorvallende gelegenheden arrest op een " perfoon te kunnen doen, ten einde Mijnheer den Graaf van o * * * voor de nog ontbreekende twee Huivers van het gelag te F 4  C 88 ) arresteeren, terwijl hij, hier van niets wee. ,» tende, onderwijlen zijn voerman beval het „ rijtuig terftond intefpannen, na alvoorens. „ deezen wakker beknord te hebben, dat hij „ hem m zulk een Hechte herberg gebragt " JJd,aarmede "iet ver£e«<*gd3 had hij „ inmiddels de onbefchaamdheid van zig over n de behandeling van de casteleinesfe van dat logement bij den Dorpfchout of zogenoem?, den Richterbode te gaan beklaagen; deeze „ beloofde hem 2ig zo fpQedig mogelijk der« ™ds te zu,len begeeven; doch aangezien hij een kreupel man was, verliep er meer „ dan een uur' tijds eer hij aldaar verfch»en« dan* «ngeraerkt het infpannen van hei rij?, tuig zeer langzaam toeging, ging de Graaf ?, zo lang daar inzitten, at uit tijdverdrijf een wge kerfen , waarvan hij de fteenen uit H fpijt in het voorhuis wierp, wanneer onder „ dit bedrijf twee perfoonen, voorzien vanfnap. „ hanen, zig voor. het portier vertoonden, en * hem hec ariesc aan^gde, zo dat hij, daar„ over verbaasd, bijna een uur lang aldus in het rijtuig te pronk bleef zitten; maar ten p laatflen een Ducaat uit zijn goudbeurs trok „ om daarvan zo wel de twee geweigerde * Üui':cts' verteering, als de opgeloopene on. „ kosten te betaalen; doch op het oogenblik'  ( 89 J „ dat hij meende afterijden, kwam de Dorp* „ fchout, aan wien hij zig beklaagd had, en „ die ook eerst voldaan moest worden; doch „ op deeze vraag onverduldig wordende, ge „ bood hij zijn' voerman de zweep over de „ paarden te leggen, en vertrok, na door dit „ laag gedrag de algemeene beipotting ver„ diend te hebben, uit het Dorp, niet zonder gevaar van de Richterboden door het fchielijk afrijden nog kreupelder te maaken „ dan hij toenmaals was". „ Boven meer andere trekken van bedrog „ waardoo| de doorileepenheid van m a„biakantz op eene doordraaiende wijze ' „ gebleken is, zo heeft echter haar fchran„ der vernuft, of liever haare geestrijke vin„ dingskracht, bij uitneemendheid uitgeblonken „ in het navolgende geval, dat aan haar be„ drijf toegefchreeven wordt, en in den tijd dat zij zig nog te Amfteldam bevond , „ gebeurd moet zijn: men verhaalt dat zij „ het ontwerp zou gemaakt hebben, om een a, voornaam Koopman binnen die ftad voor „ eenige duizende Guldens opteligten , met „ oogmerk om, gelijk het fpreekwoord zegt, „ door een wanhoopige onderneeming een . „ gouden of een ijzeren ketting te behaalen; v dan, terwijl de kunst eigenlijk belfond in F 5  C 90 ) „ zonder gevaarlijke gevolgen dit meesterftuk ., van bedrog op eene gemaklijke wijze be. ,, kroond te zien , bediende zij zig van eene „ uitvinding die misfchien eenig in zijne foort „ is: zij ging eerst na een voornaam Apothe„ car, te kennen geevende, dat een zeker jong„ man , wiens ouders haare goede vrienden wa, ,, ren, het zedert eenige tijd ongelukkig in „ het hoofd geflagen was, en dat zijne zin„ nelooze vlagen meest uit geldgierigheid ver„ oorzaakt werden, zo dat hij geduurig van „ betaalen fprak, dat zijn ouders over de ver„ drijving van deeze kwaal met fommige Ge„ neesheeren geraadpleegd hebbende, dezelve „ van oordeel waren en iïerk aangeraden ,, hadden, dat zij hunnen zoon na het gebrui„ ken van eenige medicamenten moesten laa„ ten klisteren; doch, aangemerkt hij ondanks „ alle aangewende poogingen daartoe niet over„ tehaalen was, en men hem niet volllreke „ tot de klistering wilde dwingen, derhal ven ,, na een rijp beraad goedgevonden was om „ hem tot dat einde, onder het een of ander „ voorwendzel, aan het huis van een bedree,, ven Apothecar te lokken , weshalven zij „ verzocht dat hij zulks verrichten wilde, onder „ verzekering van daarvoor rijklijk beloond „ te zullen worden. De Apothecar door  ( 91 ) „ die belofte gewonnen, maakte geene zwa?, righeid in dat verzoek te bewilligen , zeg„ gende, dat hij drie winkelknechts had dat „ fterke knaapen waren, die deezen zinneloo„ zen Jongeling, tegen zijn wil en dank, tot „ het ondergaan van de klistering wel zouden „ weeten te noodzaaken, en daar werd ver„ volgends tusfchen hun beiden de affpraak „ gemaakt, dat, om meerder waarfchijnelijk„ heid aan de zaak bijtezetten, zei hem Oom, „ en hij haar Nicht noemen zoude: dit al-. „ dus met een weêrgaólooze vlugheid van „ geest bewerkt hebbende , begaf maria „ kantz zig daarop aanflonds na den Koop„ man die zij voorgenomen had te bedriegen, en „ kocht bij denzelven voor de waarde van vier„ duizend en tweehonderd guldens aan Juwee„ len, welke zij verzocht in een doosjen te pak„ ken, en een zijner bedienden met haar na het „ huis van haar' Oom, dien zij bij den naam „ noemde, mede te geeven , om aldaar het geld voor de gekochte goederen te ontvan„ gen: de Koopman geen de minfte achterden„ ken van zulk een listig bedrog opvattende, „ belastte zijn Neef, een Jongman van agttien „ jaaren, om met deeze bedriegzoekende Dame na het huis van haar' Oom, die hem  C 92 ) „ voor een welgefteld burger bekend was, me„ de te gaan, en behandigde haar in dat goed „ vertrouwen het doosjen met juweelen: zodra „ zij bij den Apothecar gekomen waren, „ werd de Jongman in een vertrek gebragt, „ terwijl maria kantz, volgends affpraak „ fchielijk haar affcheid van haar gewaanden „ Oom nam; doch toen door haar lang uitf% blijven de Jongman verdrietig begon te wor„ den, en mistrouwen over deezen handel „ fcheen optevatten, vroeg hij wie hem de „ geleverde Juweelen betaalen moest ? de „ Apothecar, in de verbeelding dat zulks een „ zinlooze vlaag was, antwoordde al fpot,, tende, dat het woord Betaalen zijne harfe„ nen op den hol deed loopen, en dat hij „ daarom geklisteerd moest worden, maar op 5, de nadere verklaaring van den Jongeling wie „ zijn Patroon en Oom was, werd hij, aan„ gaande het bedrijf van de ontvlugte Dame, „ zodanig verligt, dat hij opflaande voet van „ befluit veranderde, en haar met zijne drie „ winkelknechten buiten de Utrechtfche poort „ ging opzoeken, alwaar zij op het punt Hond „ van in de trekfehuit te Happen : zij ontnamen „ haar terflond het doosjen met Juweelen, zonder haar verder over die zaak te vervol-  C 93 J i, gen, en voor dit maal kwam maria ., kantz wegens de gepleegde misdaad met de bloote fchrik ftrafloos vrij." „ Om de afgebrooken Historie van ma„ ria kantz te befluiten, behooren, met ,, betrekking tot haar perfoon, nog de vol„ gende gedenkwaardige bijzonderheden aan„ gehaald te worden , naamlijk dat zij een „ beruchte rol te Amfteldam gefpeeld heeft ,, gehad, die hoofdzaaklijk hierop uitloopt, „ dat zij na verfcheidene bedriegerijen aldaar „ gepleegd te hebben, onder anderen een zee„ keren logementhouder in het wapen van El' „ berveïd voor meer dan driehonderd guldens ,, heeft opgetigt gehad, onder voorwendzel dat „ zij eene aanmerkelijke fomme gelds van de „ weeskamer in die Had te ontvangen had, „ gelijk zij ook inderdaad, om aan deezen be„ driegelijken handel meer geloofs bij te zetƒ, ten, verfcheiden maaien op de weeskamer „' verfcheen, en naderhand zig van dat zelfde „ voorwendzel bediende om een huis te Ley„ den te huuren, en vaneen' turffchipper an,, derhalf honderd tonnen turf te koopen; , d jch op de ontdekking van dit bedrog werd „ noch het een noch-het ander aan haar ge„ leverd: vervolgends kwam zij te Alkmaar „ als dienstmaagd te woonen , en aldaar te  C 94 ) * "ouwen met zekeren de haan, een mi„ litair perfoon, die voor deeze als foldaat of ruiter gediend heeft gehad; en, voor zoveel „ men uit geloofwaardige verhaalen heeft kun„ nen onderfcheppen, zoude maria kantz „ federt haar huwelijk tot een armoedigen „ ftaat vervallen zijn, zonder dat men heeft „ kunnen ontdekken wat haar al verder weder,, varen , of alwaar zij federt dien tijd ge- bleeven is". Ik had, onberoemd gefproken , het geluk dat genoegzaam alle de gevangenen die zig in mijn tijd in het werkhuis bevonden, een onbepaald vertrouwen in mij ftelden, waartoe de vriendlijke gemeenzaamheid met welke ik met hun omging, waarfchijnelijk veel toebragt, te meer toen zij zagen, dat ik mij niet fchaamde om des zondags openbaar in de kerk te antwoorden, ter gelegenheid van de Godsdienstoeffeningdie aldaar regelmatig gehouden wordt, en waardoor ik niet alleen het algemeen genoegen der toehoorderen, maar bijzonder de goedkeuring van de Regenten van dat huis wegdroeg; het was dan zulk eene gewonne vertrouwelijkheid die denkelijk de oorzaak aan de hand gaf, waardoor ik fommige geheime zaaken onderfcheppen kon, welke mij buiten dat volfirekt onmogelijk zouden geweest zijn,  ( 95 > op gronden van zekerheid te ontdekken : ik liet het dierhalven niet berusten om de Leevensbeörijven van fornmige beruchte gevangenen, die ik hier vooren befchreeven heb, in mijn gedenkboek aantetekenen, maar mijne oplettendheid ging voornaamlijk daar heen, om te onderzoeken, hoe en op wat wijze de bekentenis of ontkentenis, en de daarop gevolgde vonnisten van den Rechter, ten opzichte van de gepleegde mifdaaden, plaats konden gehad hebben. De eerfte merkwaardige ontdekking die ik daaromtrent kwam te doen, was het geval van een' Jood, die, fchoon hij nauwlijks den ouderdom van 19 jaaren bereikte, echter een bedreven zakkerolder van zijn beroep was, ik ondervroeg hem aangaande verfcheidene omftandigheden die zijn zaak betroffen, en hij verhaalde mij daarop openhartig, dat hij door de paalgeesfeling welke binnens kamers gefchiedt, gedwongen was geworden, om zestien gevallen van zakkerolderij , die hij waarlijk bedreven had, te moeten bekennen, doch dat men hem een zeventiende geval van gelijke foort had willen opdringen, dat nimmer door hem begaan was, maar dat hij almede na een kort beraad, uit vrees voor de paalgeesfeling vrijwillig bekend had, terwijl bij begreep  r 96 ) dat een misdrijf van zijn beroep die hij meet of minder gepleegd had, zijn ftraf noch verligten noch verzwaaren kon: dan, aangezien de doorzichtige Rechters welhaast begreepen, dat achter zodanige vrijwillige bekentenis iets fchuilen moest, het welk hun onbekend was, beflooten zij, uit voorzichtigheid de perfoon te Ontbieden , van welke de Jood befchuldigd werd zijn goud zakh'orologie gerold te hebben; doch nadien deeze man verklaarde nimmer een goud horologie gedragen te hebben,en dier« halven niet kwijt geraakt te kunnen zijn , werd de Jood, bij een nadere verhooring, gevraagd ,'»waarom hij een misdaad beleed die hij niet bedreven had? hij antwoordde zonder de minfte bedenking, dat het uit vrees voor de paal was, zo dat de Rechter, hierdoor in onzekerheid geraakt zijnde, of zijne voorige bekentenisfen niet op denzelfden grond deunden, hem dienaangaande andermaal begon te ondervraagen;dan, terwijl hij, tot zijn ongeluk, in dit opzicht bij zijn ftuk volharden bleef, werd hij vervolgends tot een geesfeling en in een gevangenis van zes jaaren in het werkhuis verweezen. Hoe zeer ik de voorzichtigheid van den Rechter daarom prijzen moet, heb ik nogkhans, als Rechtsgeleerde, door eene rijpe over- wee-  C 97 ) wéeging begreepen gehad, dat öp die ma* nier geen onfeilbaare wiskunst van fchuld of vnfchuld in de ondervraagingen ten aanzien van twijfelachtige en bedenkelijke misdaaden kon ontdekt worden, ter, als tot wegneeming van het gevaar waaraan een gevangen doch onfchuldig perfoon ia diergelijke gevallen bloot ftaat, alle onzekerheid weg nam: ik behoef niet te zeggen dat ik de zwaarigheden welken zig in de verhooringen, raakende het onderzoek van buitengewoone crimineele Procesfen doorgaands opdoen , grootendeels weggenomen heb irt het Rechtsgeleerd Kweekfchool, vermids ik daarvan voorloopig in dit tweede Deel van mijne Levensbefchrijving gehandeld hebbende $ die taak voor afgedaan houde, maar het geen ik al verder aangaande dit belangrijke onderwerp aanmerken moet, beftaat onder anderen hierin, dat ik, hoe langer hoe meer de noodzaaklijkheid begon te begrijpen, van zodanige wiskunst ter ontdekkinge van de fchuld of on* fchuld van een' misdadiger, of die onder die benaaming aangeklaagd, in hechtenis gefteld, en vervolgends ondervraagd wordt, toen vier zo-1 genaamde fleutelmatikers welke gewoon waren II. DEEL. G  ( S>8 ) door nagemaakte fleutels in de huizen te komen , .waarvan de bewooners afweezig waren, en al de goederen die zij vonden daar uittefteelen, in 't laatst van het jaar 1777, in het werkhuis kwamen, en mij verhaalden eene volledige bekentenis van hunne misdrijven te hebben gedaan, doch het geen mij ten dien opzichte verwonderde, was dat er bij den Reehor lang geraadpleegd werd, of den Jood meijer een van deeze vier fleutelmaakers, de dooddraf al of niet moest ondergaan, en daarover goedvonden het fchriftlijk advijs van fommige kundige Advocaten van het Hof intewinnen, die na mijn begrip zeer wet verklaarden dat hij niet meer of minder fchuldig zijnde, dan zijne drie andere medemakkers, derhalven geen zwaarder draf dan zij behoorden te ondergaan : hieruit moest noodzaakiijk opgemaakt worden, of dat de Jood mei jer zwaarder misdaaden dan de drie overige medepligtigen bedreven had, of dat er ten opzichte van de verhooringen in dit geval geen wiskunst waargenomen was, gelijk dit laatde volklaar gebleken is, terwijl hij volgends fententie dezelfde lijfdraf onderging als de andere drie fleutelmaakers, uitgezonderd dat hij eenige meerdere jaaren confinement kreeg. Ik zal hier tot vermaak een klucht befchrij-  C 99 ) ven die geduurendë mijne gevangenis voorviel * en eene afzonderlijke betrekking tot mijn leevensloop heeft: het gebeurde in de laatfte jaaren van mijn verblijf in het werkhuis, dat zig op een kermistijd de hospis en zijn vrouw uit een herberg te Driebergen, voor mijn vertrek kwamen, die zonder mij te zien mij voor alles wat lelijk was uitfcholden, zeggende dat ik in de Boere Studeerkamer hun geheeïen nering in den grond geboord had: ik liet op flaande voet een paar Oppasfers roepen, om hun het huis uittezetten, volgends het voorrecht dat een gevangen aldaar heeft, wanneer hij met fcheldwoorden aangerand wordt, zonder daartoe oorzaak te geeven: om den Leezer uit den droom te helpen, wat eigenlijk aanleiding tot zulk eene onaangenaame ontmoeting gaf, behoor ik noodzaaklijk te vernaaien dat ik lange jaaren vóór mijne gevangenis, eenmaal met de postwagen van Rhenen na Utrecht gereisd zijnde, in gezelfchap van een' Advocaat ter eerstgenoemde ftad, den zoon van den Burgemeester as van wijk te Utrecht, en twee ftudenten die aldaar ftudeerden, wij genoodzaakt waren, op de voorftelling van onzen voerman, het middagmaal te houden in een herberg te Driebergen, alwaar de Prins uithing, doch daar men ons geenê andere fpijzen G s  voordiende dan vijf fpekpannekoeken van zulk een afgrijzelijke dikte, dat onaangezien-wij groote honger hadden, zamen niet meer dan drie van dezelve konden gebruiken; hier op een flesch rooden wijn gevraagd hebbende, bevonden wij dat die niet drinkbaar was, als zijnde zo zuur als azijn: gemelijk over dit flecht onthaal vroegen wij na het gelag, en de Waardin wist ons met haar ftuurs gelaat te zeggen, dat wij net tien guldens verteerd hadden : mijne vier reisgenooten weigerden volftrekt zulk een ongehoorde verteering voor vijf fpekpannekoeken en een flesch onbruikbaaren wijn te willen betaalen, doch ik gaf hun een wenk dat zij zwijgen moesten en mij met die zaak laaten begaan — Moederlief! zeide ik tot de onvriendlijke Hospita, gij hebt naar mijne gedachten u vast misrekend, want daar komt u meer gelds toe: „Gij hebt gelijkmijn goede Heer"; antwoordde zij, „want ik heb drie ftuivers ver„ geeten voor een kan bier die uw voerman gedronken heeft:" ik betaalde haar daar op de volle rekening, onder belofte aan mijne misnoegde reisgenooten, dat ik haar die part betaald zoude zetten, gelijk ik naderhand in de Boere Studeerkamer, door eene opgepronkte befchrijving, met zulk een goed gevolg wist te volbrengen, dat federt dien tijd de geheele  neering van die heiberg den bodem werd ingeflagen, en toen ik twee jaaren daar na in de andere herberg te Driebergen op een nacht te logeeren kwam, en aldaar over dit geval gefproken werd , wist de Castelein van dat logement mij te vertellen, dat het vervallen der neering van hunne nabuur waardoor hij opgang gemaakt had, veroorzaakt was door een gedrukt paskwil dat vijf Heeren ter oorzake van een buitenfpoorig gelach wereldkundig gemaakt hadden. In het midden van het jaar 1780, na dat ik mij ruim vijf jaaren in het werkhuis bevonden had, verloor ik mijne moeder, naeenen hoogen ouderdom bereikt te hebben, en door haar overlijden kreeg ik een nieuwen flag die mij alle vertroosting benam, zo dat ik federt dit tweede verlies de gevangenis hoe langer hoe meer als een onverfchillige zaak begon aantemerken: in dat zelfde jaar kreeg ik vervolgends twee onverwachte bezoeken op kermistijd, welke op éénen dag en dus bijna gelijktijdig voorvielen: de eerfte van dat deed de weduwe bij wie ik voor deezen te Utrecht op kamers woonde,' toen haar man hem uit wanhoop, (zo men meende,) verdronken had, en de andere ontving ik van het beminnelijk G 3  ( ipa } jansje, waar over ik drie jaaren lang verkeerd had, en die federt met een bedienden van de Oost-Indifche Compagnie te Delft getrouwd was; zij bragten mij beiden in overvloed van verfnaperingen, en ik beloofde zo wel de een als de andere van haar te zullen komen bezoeken, zo dra ik uit mijne gevangenis ontflagen zoude zijn, gelijk ik niet vergat om zes jaaren daar na, ten opzichte van haar beiden, getrouwlijk te volbrengen. Ik heb vergeeten op zijne plaats te gewagen van twee aanmerkelijke gebeurtenisfen welke al mede geduurendë den tijd van mijne gevangenfehap te Rotterdam kwamen voortevalïen; het eerfte beftond in eenen hoogen watervloed , of liever een gevreesde dijkbreuk, veroorzaakt door ftormen van westlijke winden, waardoor de Huis te Delfshaven gevaar liep van doortebreeken, het geen toenmaals de gantfche ftad Rotterdam in opfchudding bragt, zo dat men al toeftel begon te maaken, om alle de gevangenen van het werkhuis na elders te verplaatzen; doch dit gevaar liep nog zonder ongelukkige gevolgen af: het andere voorval was niet minder zeldzaam, terwijl er op een nacht brand in het ftads Raadhuis ontftond, bij welke algemeen? verwarring  ( io3 ) men echter zorg droeg om de gevangenen die aldaar in hechtenis zaten, en nog niet gevonnisd waren in het werkhuis overtebrengen, tot zo lang het gevaar verdweenen was: omftreeks deeze tijd gebeurde het ook dat een Franschman^geboomgvmFalencienne, en cretu genaamd, die een confinement van vijftien jaaren in het werkhuis gekreegen had , zig zeiven, uit mistroostigheid, met een fcheermes de ilrot affneed, als zijnde in de verbeelding geraakt, dat hij nog de doodftraf ondergaan moest, hoe zeer men hem op eene overtuigende wijze poogde te doen begrijpen, dat als iemand ééns gevonnisd of geifraft is , hij niet andermaal over de zelfde misdaad veroordeeld kon worden; ik heb van verfcheidene geloof, waardige perfoonen hooren verhaalen, dat deeze cretu zulk een beroemd kunftenaar in het graveeren was , dat hij op zijn gemak alle dagen een ducaat als knecht winnen kon de, en dat zijne rijke familie te Vakncienne gaarne tien duizend guldens zoude opgeofferd hebben, als zij hem van de openbaare ftraf die hij ondergaan heeft, had kunnen bevrijden. Het jaar 178a, als waar in de uitbraak van portelet gefchiedde, en waar van ik beG 4  < io4 ) reids vol]edig gehandeld heb, was voorzeker met alleen her aller onaangenaamfte, maar boven dien hec treurigfte tijdperk van mijne gevangenfchap, want behalven dat ik door dit tpeval het aangenaam gezelfchap van een' vriend verloor, 0p wien ik een volkomen vertrouwen kon (tellen, zoo verdroot het mij dat ft dat jaar geen' afflag van tijd kreeg, het geen doorgaands gebruikelijk is, wanneer iemand aldaar eene diergelijke onderneeming ontdekt hebbende, daarvan aan de Opperhoofden van het werkhuis geen behoorlijken kennis geeft, weshalven de overdenking dat mij destijds van dertig jaaren confinement nog veertien overbleeven, zodanig balqorig maakte dat het mij fpeet van zulk eene welgelukte gelegenheid ter bekoming mijner vrijheid toenmaals geen gebruik gemaakt te hebben; ondertusfehen na dien den Rechter tot mijn geluk welhaast in het denkbeeld vieL dat ik in dat opzicht volgends de Wetten der vriendfchap gehandeld had, bekwam ik het aanvolgende jaar een dubbelden afflag van mijn gevangentijd, waar bij tot meerder vertroosting wij nog dat zelfde jaar een nieuwen Binnevader, spieringshoejc genaamd, in het werkhuis kreegen, waarlijk een man. aan wien ik het recht moet doe»  C -os 3 van te verklaaren, dat hij door zijne zachtzinnige en menschlievende handelwijze het beklaagelijk lot der gevangenen merkelijk wist te verzachten, en hunne ongelukkige omftandigheden door zijne aangeborene vriendelijkheid dragelijk te maken , of liever ongevoelig te doen vergeeten , waartoe de groothartige denkwijze van de Binnenmoeder, een vrouw van eene weêrgaêloze opvoeding en oordeel, niet weinig toegebragt heeft, om zulk een bahaagehjken gelukftaat in den verdrietigen kerker te vergrooten. Zonder mij aan eene fnoode ondankbaarheid ichuldig te maaken, kan ik onmogelijk verzwijgen de ongemeene toegeevelijkheid,krachtige befcherming, en edelmoedigen bijitand welke het nooit volprezen vijftal Regenten, of zogenoemde Buitenvaders, van het werkhuis, ten opzichte van mijn Perfoon, geduurendë mijne elfjaarige gevangenis aldaar , met eene onbefchrijvelijke wilvaardigheid getoond hebben gehad, het geen zelfs tot mijne verwondering zo verre ging, dat zij niet alleen uit hunne eigen beurzen aanmerkelijke onderftanden aan mij gedaan hebben, maar behalven dat, nog te weeg bragten dat mij van aanzienlijke Perfoonen die den Kerkdienst bijwoonden, geen geG5  ( io5 ) ringe weldaaden werden toegevoegd; een dergelijke lofwaardige getuigenis ben ik noodzaa* kelijkverpligt te moeten geeven, aan de weldenkende Menfchenvriend thomson, een waarlijk Godvruchtig man. onder wiens onderwijzing ik negen jaaren lang in de kerk openbaar geantwoord heb , en wiens liefderijke onderfleuningen ten aanzien van mijn perfoon onbegrensd waren, in voegen dat alle deeze verrukkelijkegunstbewijzingen, gepaard met de vriendelijke behandeling van den voormelden Binnevader spuringsh oek, mij inzonderheid de drie laatffe jaaren van mijn verblijf in het werkhuis zo aangenaam maakten 3 dat ik genoegzaam niet meer wist of ik nog gevangen was: ondertusfchen kreeg ik, (taande dien laatften tijd van mijn kerkerfchap anderhalf jaar lang tot gezelfchap zekeren mansfeld, een jongeling van ordentelijke burger afkomst, geboortig uit den Haag, wiens Vader aldaar een voornaam Meester Zwaardveger was, en waarmede ik mij zeer wel verdragen kon. Alvorens van de befchrijving van mijne lang. duurige gevangenis aftefcheiden, en tot het verhaal rakende de wetenswaardige bijzonderheden van mijn opgevolgd ontflag overtegaan, dien ik eerst nog aantehaalen, eene niet on-  C i°7 O aartige trek waarvan ik mij in het allerlaatfte jaar van mijn confinement bediende, om, ter bewerkinge van mijne vrijheid een' Brief van aanbelang, buiten kennis van Regenten en van den Binnevader, uit het huis te krijgen: om tot de oorzaak van dit geval op te klimmen, behoor ik niet te verbergen, dat ik in dit laatfte jaar van mijne afzondering uit de Burgerlijke Maatfchappij geene drukke bezigheid hebbende, vervolgends met veel nadruk mijne gedachten liet gaan, en na een rijp overleg befloot een wettige Hap tot mijne vrijheid te waagen, en zie hier het middel waarvan ik gebruik maakte. Op een vroegen morgenliond ontwaakt zijnde, toen alle de gevangenen nog in een diepen flaap gedompeld lagen, ontwierp ik een hartroerenden brief aan den grootdenkenden en edelhartigen Vroedfchap van te ijlingen, onder wiens prefidium ik, ruim tien jaaren geleden, gevonnisd geworden was, met onderdanig verzoek, dat hij, uit aanmerking van mijne langduurige gevangenis, door zijne veelvermogende voorfpraak bij de Regeering, mijn ontflag geliefde te bewerken; doch aangezien de derde huisknecht, die mij in verfcheidene gevallen ten dienst had geftaan, federt eenige  C 108 ) maanden overleden was, wist ik geen middel te bedenken om deezen brief in handen van hooggemelden Vroedfchap te doen geraaken: een toevallig geluk begunftigde nogthans mijn oogmei k, in dit opzicht, toen de Bailluw van. Schieland, zijnde destijds de Vroedfchap de groot, in het werkhuis kwam, en mij om een exemplaar van het Leven van den Astrologist lüdeman, dat ik kort te vooren befchreven had, gevraagd hebbende, ik mij van die. gelegenheid bediende , om hem in de Franfche taal te verzoeken, of hij de goedheid geliefde te hebben zig met de bezorging van den brief voor zijnen vriend, de Vroedfchap van teijltncen, dien ik in het boek geflopt had, te willen belasten: hij flak daarop- het boek, in tegenwoordigheid van den Binnevader, in zijn' rokzak, zeggende dat hij dien in eigen handen bezorgen zoude, mits dat hij dien zeiven alvoorens moest leezen, het geen vervolgends van die gelukkige uitwerking was , dat ik door de fterke aanbeveeling van den grootmoedigen en alom beminden Burgervader van te ijlingen, aan den toenmaligen Prefident de loches, op den 19 April van het jaar 1786, met algemeene goedkeuring, en zelfs op verdere voor-  ( ï°9 ) fpraak van de Regenten van het werkhuis, uit mijne gevangenis ontflagen werd. Zie daar dan een gedenkwaardige gebeurtenis die ik met recht onder, de voornaamfle van mijne Lee vensloop tellen kan, en die mij op nieuw eene rijke ftof tot gepaste overdenkingen gaf: geen wonder waarlijk!, ik befchouwde de wederverkrijging mijner vrijheid welke ik bekwam, na dertien jaaren lang buiten de menschlijke maatfchappij gefloten geweest te zijn, als een van die wonderwerken van het goeddoend Opperwezen , die de ftervelingen niet voorzien kunnen, maar zo wel met eene diepe eerbied, als met een zielsgevoelende aandoening bewonderen moeten: ik overwoog vervolgends hoe ik bij den aanvang van mijn dertigjaarig confinement , toen koenraad mij in de gevangekamer bragt, deeze akelige verblijfplaats als mijn toekomend graf aanmerkte , in de verbeelding geraakt zijnde dat mij in den ouderdom van 47 jaaren, welke ik toenmaals beklom , geen de minfte hoop meer overig bleef om de verloorene vrijheid vroeg of laat te zullen wederkrijgen, door hoedanige bedenking het mij toefcheen dat ik uk den levendigen dood verrezen was, wanneer ik den Hoofdofficier van Rotterdam, met eene  ( «O ) ontzachlijke Item, deëze verrukkelijke woorden in de Regentenkamer van het werkhuis hoorde Uitgalmen — kersteman, Gij zijt ontflagen! - Onder tusfchen bleef het bij alle de voorenftaande overweegingen niet berusten, want ik begreep klaarlijk, dat ik door mijn verkregen ontflag nu weder op het fchouwtooneel van de wereld verfchijnen moest, en misfchien, uit hoofde van mijne aangeborene zwakheden , gevaar zoude loopen van door nieuwe vergrijpingen evengelijke dwaaze rollen als voorheen op de zelve te fpeelen, die mij nog in een grooter jammerpoel van ongelukken zouden kunnen ftorten, en derhalven dat het ten uiterften noodzaakelijk was, om, voor het laatst, het onwrikbaar befluit te neemen , van voortaan mijn gedrag te zullen verbeteren, na zo veele rampen en ongunftige wederwaardigheden, die ik door mijn eigen fchuld mij zeiven op den hals geladen had, uitgedaan te hebben; gelukkig, inderdaad , die zulke goede befluiten neemen, maar nog vrij ongelukkiger die ze vergeeten te volbrengen. Op het oogenblik dat ik ontflagen werd, fchroomde ik niet twee wettige verzoeken aan den Rechter te doen, welke mij ook op  ( III ) ftaande voet goedwillig werden toegedaan: in de eerde-plaats naamlijk, om nog vier dagen in het werkhuis te mogen verblijven, teneinde een redevoering van affcheid in de kerk aldaar openbaar te mogen uitfpreeken* en in de tweede plaats dat mij vergund mogt worden , om vervolgends, na dien bepaalden tijd, mij nog twee weeken ter verrichtinge van- eenige famillezaaken in de Provincie van Holland te mogen onthouden: alle mijne gewezene medegevangenen verwonderden zig ten hoogden over het eerstgemelde verzoek, als waar door ik mij, buiten noodzaakelijkheid, nog vier dagen van het genot der aangenaame vrijheid kwam te beroven; doch ik deed welhaast hunne kwalijkgeplaatde verwondering verdwijnen, door hen voortewerpen, de overbekende fpreuk — Ieder moet weeten waar hem de fchoen wringt. Sommige Huisregenten hadden de beleefdheid , van zo dra de Hoofdofficier en Schepenen vertrokken waren, mij nog den zelfden avond van mijn ontflag, in hunne vergaderingkamer te ontbieden, en mij aldaar met een glas wijn geluk te wenfchen, wegens mijne bekomene vrijheid; het was in dat kort mondgefprek dat vervolgends beraamd werd, de  ( «2 ) wijze hoedanig ik den aanvolgenden zondag ifi de kerk van het werkhuis mijne Aanfpraak of Redevoering van affcheid zoude doen, gelijk ook de voorzorgen welken dienaangaande plaats behoorden te hebben , ten einde alle verwarringen bij zodanige ongewoone gelegenheid zorgvuldig te vermijden : achtervolgends dit overleg werden op dien tijd geenige kerkbriefjens door Regenten verleend, dan aan zulke Perfoonen die onder de clas'fe van het deftige Burgerfehap behoorden, terwijl ik mij aan den anderen kant bevlijtigde , om binnen de bepaalde drie dagen, welken mij nog overig bleeven , de voorgeitelde Redevoering met eene bijzondere oplettendheid te vervaardigen , hoewel ik dikwijls deeze noodzaakelijke bezigheid afgebroken zag, en fchier onophoudelijk daarin belemmerd werd, door de bezoeken van eene menigte trouwhartige vrienden, welken mij over deeze heuchelijke verandering van zaaken hunne gelukwenfchingen kwamen doen, en van wie , gelijk ook van de Regenten, ik zulke aanzienlijke gefchenken in geld en kleederen bekwam, die alle denkbeelden van oprechte en welmeenende blijken van liefdaadigheden te boven gingen. Het  t "3 ) Hét was dan op zondag den 23 April i?85| Öat ik in de kerk, die opgepropt van toehoorders van de beide fexen was > mijne Rè> deyoering , na eerst de cathigizatie afgehandeld te hebben, openbaar uitfprak; zie hiér dezelves REDEVOERING VAN AFSCHEID, 'Openbaar uitgefproken in de Kerk van 's Heè^ ren Werkhuis der ftad rotterdAm, ter gelegenheid van mijn ontjlag uit eene elf jaar tge gevangenis aldaar, óp Zondag den 23 April 1786. V /J^te daar dan mijne allerlaatfie Cathegifatie $ na eene ruim elfjaarige gevangenis, aan dee* 4, ze plaatfe, onder de Godlijke genade en eë^ p nen verrukkelijkenbijftand, met een volmaakt ,, genoegen afgehandeld — tegenwoordig roept a mij de tijd om mij openbaar te kwijten vari $ één' pligt waartoe mijn bekomen ontflag, deg' II. DEEL.  C 114 O „ zer dagen van de Ed. Achtb. Heeren Schepenen alhier gunftig verkregen, noodzaakelijk „ de gelegenheid aan de hand geeven moest: een pligt voorwaar gegrond op de Christelij„ ke en Zedelijke deugden van dankbaare en „ weldenkende menfchen, waarin ik hoop al„ thands niet te kort te zullen fchieten, hoe „ zeer ik niet zonder reden beducht ben dat het „ mij in dit opzicht aan welgepaste uitdrukkin„ gen ontbreeken zal." ,, Het zal dan best ftrooken met de rege„ len der welvoegelijkheid , gelijk ook niet „ minder met de rangfchikking welke in der„ gelijke gevallen doorgaands waargenomen ,, worden , dat ik in de eerfte plaats mijne „ Aanfpraak richtte tot Mijne Heeren den „ hoofdofficier, en schepënen deezer Stad, het zij dezelven zig alhier tegen„ woordig, of abfent mogten bevinden, en „ wel bijzonder tot zodanige Leden van dat „ respectabel Collegie van Justitie, die mijne „ Rechters zijn geweest, ten einde hun mij„ ne ootmoedige dankbaarheid, en eeuwigdu„ rende verpligting te betuigen, daarvoor, dat „ zij mij, na meer dan dertien jaaren van mijne „ vrijheid beroofd , of liever gedurende al „ dien tijd in het graf der levendigen bedol„ ven geweest t» zijn, gunftig uit de ver-  $ drietigë banden dor gevangenisfë hebben ge1» „ lieven te omflaan, op zulk een wijze van !hierdoor weder een Lid van de mensen5, lijke MaaiCchappij te zullen worden — ik „ voeg Mijne Heeren! bij deeze niet minder „ nederige dan verfchuidigde dankbetuigingf„ de hartgrondige toewenfehing, dat het ak , ,, beituu'-end Opperwezen over uwe dierbaa: „ re perfoonen, familiën, en regeering de keur „ zijner zegeningen tot in lengte van dagen , moge uitdorten, en dat Uiieder nakroost tot I „ in het laatfte geflacht erfgenaamen van uwe |.;„ deugden zullen blij - en — dat de HemelreL geerder bij aanhoudendheid in alle uweraads[fj vergaderingen Ulieden moge beflraalen met , „ dien G:est van wijsheid, gemaatigdheid, en !rechtvaardigheid , welken zo noodzaakelijk .,, tot inflandhouding van de algemeene vei* iligheid van den burgerdaat is; op dat aan ,den eenen kant de boosheid en de misdaa,, den naar verdienden gedraft, maar aan den „ anderen kant de onderdrukking Verplet, eö vergruisd wordende, de oafchuld in de „ rechtbank den zegepraal behaalen moge, zo .„ dat door uwe noeste zorgen als burgerva, „ ders de traanen der weduwen en weezen j,, mogen worden afgedroogd, en de nog ,„ fpraaklooze zuigeling aan dè borden zijner H 9  ( 11* 3 moeder zig moge verblijden over de on„ kreuk haare rechtvaardigheid van de Goden „ der Aarde — ja ik wensch eindelijk nog, „ Mijne Heeren! dat onze Vaderlandfche Jaar„ boeken eeuwen lang getuigenis zullen draa„ gen, hoe zeer Gij in deeze glibberige tijds-, „ omftandigheden onophoudelijk gewaakt hebt, „ om de muitzucht te beteugelen , de ver„ fcheurende tweedragt onder het burger,, fchap tegentegaan, en de lieflijke eendragt „ en goede harmonie onder uwe Stadgenoo„ ten als van ouds te doen herleeven.' „ Naast de aflegging van zulke eene noodp zaakelijke pligtpleging aan mijne Rech„ ters ,. vorderen de wetten der betamelijk„ heid, zo wel als de infpraak van het hart, „ dat ik mij, in de tweede plaatfe, tot U Mijn ne Heeren regenten, en Mejuffrouwen ,, regentessen wende, om aan dezelve „ in het openbaar mijne pligtfchuldige dank„ verklaringen afteleggen, vooralle die menig„ vuldige en gaêdelooze weldaaden, onder uwe „ zachtmoedige en menschlievende huisbeftuu„ ring aan deeze plaatfe, ilaande den tijd ee,, ner elfjaarige kerkerfchap, genoten — edel„ moedige weldaaden voorwaar, welken voor „ een welgeplaatfte ziel, die er al de onwaar„ deerbaarheid van gevoeld he«fc gehad, ge»  ( n? ) J, noegzaam als onuitfpreekelijk zijn, en waar* „ van de gedachtenis mij nimmer uit het geheugen ontfchieten zal, al werd (het geen „ niet waarfchijnelijk is,) mijn hoogtdimmen„ de ouderdom mer de jaartallen verdubbeld — „ onder alle de bijzondere betrekkingen wel„ ke het departement van Ulieder huisrege* „ ring als Regenten, en Regentesfen, met op« „ zicht tot de gezamentlijke hier opgeflotene „ gevangenen, heeft, en die in fommige ge„ legen heden zwaarder ter bekleding vallen, „ dan men zig oppervlakkig daarvan verbeel„ den kan, gevoel ik mij gedrongen, om zon* „ der pluimftrijkerij, of zonder grootfpraakige „ loftrompetten over uwe Christelijke han„ delwijze uitteblaazen, hulde aan de onge„ blankette waarheid te moeten doen, en het „ is achtervolgends zulke eene noodzaakelijke „ pligtbetrachting, dat ik, zonder uwe beken„ de denkwijze te kwetzen, in tegenwoordig„ heid van deeze talrijke fchaare volks, vol„ mondig verklaaren zal, dat gij, Mijne Hee* ren! mij niet alleen den beklaagenswaardigen „ gevangenftaat in het algemeen hebt draage„ lijk gemaakt, door mij uit loutere compas„ fie van den zwaardrukkenden doch voor mij „ onmogelijk te volbrengene last van het ge. „ woone huiswerk goedwillig te verfchoonea, H 3  M maar ra"] ook in het bijzonder op alle beden» „ kelijke wijze aangefpoord , of liever range- nioedigd hebt gehad, tot de leerzsame gods* „ dienstoeffening als Catichifant, welke in den I, weckiijkfchen kerkdienst alhier plaats heeft, en waarin ik federt zo een merkelijk ver„ loop van tijd alle die zoete vertroostingen „ bij aanhoudendheid kwam te vinden, waar,, door genoegzaam mijne verlorene vrijheid, „ hoe onfchatbaar ook, als in het vergeetboek ,, geraakte : ja, dat nog verder gaat, en waar„ om zoude ik het uit ondankbaarheid ver„ zwijgen? dat fommige ondnr het vijftal van u Mijne Heeren Regenten ! door bedekte en a, ftüle liefdegaven mijnen nooddruftigen en ,4 bekommerlijken toeifand, in verfcheidene opv zichsen en dringende omftandigheden , grond„ hartig onderfcbraagd hebben gehad." „ Gedoogt dan roemwaardige Regenten, en „I Regentes/en van dit huis, dat het aanden„ ken wegens de opéénilapeling van zo vee3, le aan mij bewezene weldaadigheden, waar? 3, van ik alle de grootheid ondervonden heb, en mijn hart nog als over Helpt is, behal. „ ven de novdzaakelijke dankgevoelens die ik s. niet dan met een ltamelende tong uitfpree»; „ ken kan, mij tegenwoordig bepaale tot deen ze nk. minder belangrijke ck-o, welmetnen-  C »9 ) „ de zegenwenfchen — dat onder het Godlijk „ welbehagen uwe dierbaare levensdagen met ,, de genieting van eene volkomene vergenoe„ ging, en ophoudelijke welvaarendheid mo„ ge worden uitgerekt, tot in eenen grijzen „ ouderdom, op dat aan den eenen kant de ongelukkige tuchtelingen zig over uwe weêr,, gaêlooze en nooitvolprezene vertroostende „ huisbefluuring mogen verblijden, en Gijlieden 3, aan den anderen kant de vruchten moogt fmaa„ ken van alzulke christelijke en menschlie„ vende handelwijzen, waarvan gij geduuren„ de uw bewonderd en proefkundig bewind„ fchap aan deeze plaatfe, zo veele doorftraa„ lende bewijzen gegeven hebt — dat verder „ alle uwe onderneemingen in wereldfche zaa„ ken met gelukkige uitilagen mogen worden „ bekroond, dat allevuwe nazaaten of afko„ melingen, tot in het allerlaatfle gelid, na„ volgers van uwe glorieufe voetftappen zijn„ de, desgelijks nuttige werktuigen in den Burgerftaat zullen worden, en op die wijs " de [nagedachtenis van uwe naamen doen „ herleeven — Om kort te gaan , dat Gijlie„ den, zat van dagen, door eene noodzaake„ lijke plaatsverwisfeling deeze beneden we„ reld verlaatende, en hemel waards gevoerd, , onder het engelenklank, met eene zielaanH 4  C i2<5 5 doenende vreugde zult kunnen uitroepen 5 }, Zie daar Heere mij, en de Kinderen dip, 93 Gij mij gegeven hebt." „ In de derde plaats is het voornaamlijk « met een levendig genoegen dat ik mij „ van zulk eene pligtvordering van dank„ baarheid voor de laatftemaal aan deeze ge-, „ vangenplaatfe kwijten moet , ten opzichte 3, van U beiden , Heeren Krankbezoekeren ! welke zig althans hier tegenwoordig bevin„ den, en aan wie door de lofwaardige „ zorgen der ltads. Overheid aanbevolen is, v zo veel mogelijk voor het behoud van de „ onftervelijke zielen deezer talrijke fchaar? „ van tuchtelingen te waaken —,— zedert „ negen jaaren, Mijne Heerenl dat Gijlieden „ mij door uwe niet minder Godvruchtige, „ dan indrukvindende onderwijzingen, het lief. »* lijk geklank van het dierbaar Euangelium „ hebt doen hooren, de zaligmaakende kracht „ van het middelaarfchap , ik wil zeggen de grootheid der verdienflen. van onzen Beinland, of Zahgmaake.r je zus Christus, a, die voor zulke groote zondaaren als, wij gex> vangenen nog werkelijk zijn, of voordeezen, u altemaal waren , al mede geflorven is, „ glansrijk hebt ontwikkeld gehad, maar getfi lijkrijdig met yee^ nadruk of liever mei; ie?.  ( 1*1 ) ?, vendige kleuren hebt afgefchetst, en zorg-,, vuldig gewaarfchouwd tegen de verfchrikkelijke gevolgen van den eeuwigen ftaat der rampzaligheid, welke ons na dit leven „ te wachten ftonden, indien wij tegen alle „ trouwhartige vermaningen en opwekkingen „ in onze zonden bleeven volharden, en bij„ gevolg onbekeerd deeze wereld kwamen te „ verlaaten — federt dien tijd, ik moet het u „ openlijk verklaren, begon ik fmaak in de „ betrachting van den geestlijken heilweg, in „ de aanhoring van de Canaans taal te krij„ gen; ja wat meer is, de bijwoning van de ,, weeklijkfche Godsdienstoeffening maakte mijn „ eenigst genoegen, en alle mijne vertroostingen in het midden van deeze langdurige ge„ vangenfchap uit, zo dat ik mij bevlijtigde „ om, volgends mijne begrensde geestvermo,, gens, als Catichifant zodanige noodzaakelijke „ kundigheden optedoen, en daarin ook van „ tijd tot tijd kleine vorderingen kwam te „ maaken, die ik vertrouw dat mij voortaan „ tot een regel van mijn gedrag, ten hoogs, ften nuttig zullen zijn." „ Volhard, Mijne Heerenl met denzelfden „ ijver en waakzaamheid, waarvan Gij tot „ nog toe zulke doorflaande bewijzen gege„ ven hebt, de onderfcheidene beroepspljgten * H5  C ) „ verknocht aan uwe zwaarwigtige bediening on« » rfer den Godlijken bijftand getrouwlijk aan dee„ ze gevangeplaatze te vervullen; fchroomt niet „ de zonden fcherplijk te beftraffen, ongeacht ,, de aandruifchingen van fommige hardnekki„ ge menfchen, welken gewoon zijn den Gods„ dienst te befpotten; doet hun het aanmerke- lijk onderfcheid tusfchen het gedonder van „ de Wet, en het verkwikkend reukwerk van „ den aangebodenen genadeitaat kennen; ver„ troost weldenkende gevangenen, die, door een oprecht berouw getroffen, waarlijk in „ hunne bedroefde omftandigheid vertroostinm gen benodigd hebben, op dat zulke onder „ hen in wie de eerfte zaaden der wederge„ boorte, door een alvermogende kracht, ver„ der wortelen zouden kunnen fchieten, den „ weg der gelukzaligheid niet al te hooploos „ moge worden gemaakt: hoe ongelukkig en „ vruchtloos uwe beider weimeenende pogin- gen, ter bereikinge van dat heilzaam oog„ merk, tot nog toe ook alhier uitgevallen „ mogen weezen, zo wanhoopt daarom niet, „ dat het Ulieden nog eenmaal onder de God„ lijke genade en medewerking zal gelukken, j, om ten zijnen tijde deezen of geenen groo„ ten zondaar of zondaresfe uit de ftrikken „ des Satans te ontwarren, en tot het Hemelrijk  ( jas ; „ van Koning jezus, als een eereprijs van „ uwen arbeid, ovenebrengen, waartoe ik hart„ liik wensch dat de invloeden van Gods al„ bewerkenden Geesc U beiden meer en meer „ met de nodige gaven van bekwaammaakinge beftraalen moge." „ Ondertusfchen bedank ik u hartgrondig „ Mijne Heeren ! voor de leerzaame onderwijs, zingen geduurendë de veeljaarige Catichifatiën „ zo in de grondbeginzelen ais in de uitgebreid „ de Leerftellingen van den zuiveren Gods„ dienst aan mij gedaan ; waarvan het aan„ denken fteeds in mijn geheugen gegraveerd „ zal blijven; want hoewel mij niet onbekend is, dat ik in den ftaat der vrijheid aan de „ kwellingen van eenen nieuwen vijand, en „ des voor de aanlokzelen van veele nieuwe „ zonden en dwalingen blootgefteld zal ftaan, hoop ik, onder bewaring van hooger hand, „ echter van mijne godsdienftige denkbeelden „ nimmer aftewijken." (*) (*) Ik moet hier als ter loops aanmerken, dat fchooa het waar zij, dat ik federt mijn ontflag door tegenfpoeden, ziekte, en onvermogen fomtijds verfcheidene onvrijwillige misftappen en dwaalingen bedreven hebbe, ik daarom nimmer van mijne godsdienftige gevoelens ben afgeweeken, gelijk te voorbarig verfpreid is geworden, door zulke perfoonen, die behaagen fcheppen  ( i*4 J „ Gedoogt, Mijne Heeren I dat ik bij mangel h van beter dankoffer mijne ftille doch vuu- rige gebeden hemelwaards opzende, ten ein,, de van den Alzegenaw over uwe beide per„ foonen en familiën alle geestlijke en tijd„ lijke zegeningen aftefmeeken ; onder toe. „ wenfching dat Gij tot eenen grijzen ouder„ dom, met uwe huisvrouwen, en kinderen, „ of die in verdere graaden van bloedver„ wantfchap betrekking tot Ulieden hebben, „ gelukkige en vergenoegde levensdagen, be„ vrijd van allerleie drukkende ongemakken, „ en wereldfche rampfpoeden, ontusfshenpo„ zelijk flijten moogt ; maar inzonderheid dat ,, de onafgebrokene waarneeming van Ulieder „ bediening in dit tuchthuis, van eene bevin„ delijke heilvrucht ten welzijn der gevange„ nen in het algemeen voortaan zal wor„ den: en eindelijk dat wanneer Gij, zat van „ dagen, deezer wereld, volgends het lot der „ ftervelingen, zult moeten ontruimen, Gij hier „ namaals de kroone der Rechtvaardigen moogt „ wegdraagen, en bij plaatsverwisfeling over„ gebragt worden in dat verrukkelijk Paleis „ der gezaligde zielen, daar ik wenfche dat in mijn gedrag zwarttemaaken , en in een haatelijfe daglicht te nellen.  C -*5 ) „ Gij beiden als eerfte flonkerftarren aan hét „ uitfpanzel des Hemels eeuwig zuit uitblin„ ken." „ Onbedenkelijke of liever ontelbaare ver„ pligtingen zijn onwederfpreekelijk de aan„ fporende beweegoorzaken waarom ik in de vierde plaats behoore toetetreden ter afleg„ ginge mimer pligtfcbuldige erkentenis aan U, christelijke en weldadige Binnenvader en „ Moeaer ! want deeze benamingen verdient „ Gij beiden, ongevleid en. zonder vergroten„ de loftuitingen gefproken , met een dub„ beid recht —— indien ik alks moest op„ haaien, wat er van uwe bewonderde en „ weêrgaêlooze huisbeftuuring federt vier jaren „ tijds te zeggen viel, zoude ik waarfchijne„ lijk Uiieder aangeborene zedigheid kwetzen, „ en mij zeiven daardoor van pluimilrijkerij verdacht maaken, daarom zal ik er groten„ deels van zwijgen; dan dit kan, en moet ik „ er zo onbefchroorad als volmondig van ver„ klaaren, dat Gij de algemeene hoogachting „ en liefde der gezamentiijke gevangenen niet „ alleen wegdraagt, maar boven dien hier be„ fchouwd wordt als werktuigen in des Hee„ ren hand om hun ongelukkig lot, zo veel „ het beftaan kan , te verzachten — ik heb „ geduurendë mijne elfjaarige gevangenis alhier  ( 13* ) S gelegenheid géhad bij ondervinding opte* ., merke», hoe zwaar de bekleding van uwe », posten is, door zo veele hemelbreed ver„ fcbillende humeuren, en perfoonen van on„ derfchcidene charaéters en denkenswijzen, te „ regeeren , het zij door de moedwilligen te „ beteugelen, het zij door de oude, kranke, „ afgefloofde of weldenkende gevangenen in „ verfcheidene knellende omftandigheden de „ behulpzaame hand te bieden; en ik zoude „ de ondankbaarfte aller fchepzelen zijn, wan„ neer ik opzettelijk verzweeg hoe roemrijkGijlie„ den U alrijd van deeze pligten gekweeten „ hebt gehad; ja ik heb mij dikwijls moeten „ verwonderen , dat uwe twee geliefde en „ waarlijk beminnelijke huwelijkspanden, in ee„ nen tederen ouderdom, albereids zo veele „ doordraaiende kenmerken van de christelijk „ ke zachtmoedigheid en liefdadigheid hunner „ ouderen vertoonen." „ Wat mij betreft, groothartige menfchen„ vrienden! vergenoegt U dat ik ter deezer „ gelegenheid, U beiden plechtig en openbaar „ bedanke , voor alle goedheden , zorgen , „ oplettendheden, en weldaaden aan mij be* „ wezen, onder het diepst gevoel van dezelven; „ en terwijl ik mij volftrekt onmagtig bevin„ de van zulks na waarde, als flechts door ze.  C I27 ) „ genvvenfchen, te kunnen vergelden, zal ik „ de rechte vergelding voor alle deeze edel„ moedige vriendfchapsblijken moeten over„ laaten aan dat alziende en goedertieren Op„ perwezen, dat gewoon is op zijn tijd het „ goede te belonen: gelooft nogthans vrij, „ dat uwe betoonde weldadigheden ten mij„ nen opzichte, (mogelijk voor uw gezegend „ nakroost) op renten gelegd zijn ! Intus„ fchen wensen ik uit den grond van mijn „ hart, dat Gij beiden, Onder het welbehagen „ van de Voorzienigheid, deeze gewigtige pos„ ten nog lange jaaren in eene volmaakte wel„ varendheid, tot heul, troost en vreugde van „ de geenen welken, in deeze gevangeplaatze, ,, onder uwe beftuuringe ftaan, zult blijven „ bekleeden! dat vervolgends alle uwe tegen„ woordige en toekomende huwelijkstelgen in „ de voetftappen uwer Christelijke, en Zedelijke deugden mogen opwasfen, en ne-. „ vens uw liefdadig Bloedverwantfchap van „ weerskanten, als gunstgenooten des Heeren, „ allerhande tijdlijke zegeningen en voorfpoe„ den op deeze wereld zullen genieten, en „ dat Gjlieden allen te zamen, bij verlaating „ van dit tranendal, de beftendige en eeuwig3, duurende woonplaats der Hemelingen of za„ lige Geesten zult beërven."  C 128 ) ,9 Ai verder kan ik zonder eene fnoddé ori=" „ dankbaarheid te begaan , mij niet omtrekr » ken om u allen, Suppoosten vm die huis, het »' zij gij Dienstknechten of wel Dienstmaagd „ den alhier zijc, ulieden desgelijks vriendlijk », te bedanken voor de behulpzaamheid en „ zorg.-uldige dienften in onderfcheidene voor,, vallen aan mij als gevangene beweezen; bij* „ zonder gij, eerfte Huisknecht, met wien wij „ het meeste moesten omgaan; verblijd dat „ uwe blanke onfchuld ten vollen gezegen„ praald heeft over den laster van ongegron„ de verdenkingen, die men onlangs tegen uwe „ beproefde getrouwheid opgevat had, en die „ als in rook verdweenen zijn, kan ik niet „ genoeg roemen de ordentelijke, zachtzinni„ ge, en onzijdige handelwijze ten opzichte „ van alzulke gevangenen, welken, voor zo „ veel hunnen arbeid betreft, tot uwe bewind„ voering als plaatsknecht behooren; van u „ allen, Suppoosten ! zonder onderfcheid, neem „ ik affcheid, onder toewenfehing van eene „ langduurige gezondheid, vergenoegdheid, en „ bekwaamheid in het volbrengen van de plig* „ ten van uw beroep, bevrijding van gevaa„ ren, verbetering van een wereldlijken for„ tuinfiaat, gefebikt naar uwe omitandighe„ den, en altoosdurende gelukzaligheid na dit „ leven." „ Gé-  „ Gelooft niet, mijne gewezene Medegê* 5, vangenen ! tot welken ik federt zuik een „ aanmerkelijk verloop van jaaren als een lot„ genoot de allergrootfte betrekkingen gehad 3, heb, dat ik, fchoon ik ontflagen van het tuchtelingfchap , in deeze laatfle oogen* „ blikken vergeten zal, een plechtig affcheid van ulieden te neemen: ik weet ja ik ben „ ten vollen overtuigd, dat geen van u allen ,» met wangunftige oogen zullen aanzien, het „ geluk dat mij, op voorfpraak yan Heeren „ Regenten , na zulk een lange opfluiting, „ is te beurt gevallen; maar met dit alles bef, vinden zig fommige onder ulieden die be* kommerd en onverduldig over hunnen ove„ rigen gevangentijd, de wederbekoming van ,, hunne vrijheid op eenen nog verren afftand „ befchouwen, en daarom betreuren van te- geawoordig geen deelgenooten van dat ge* „ luk te kunnen zijn — wat zwaarigheid! de „ tijd en het geduld ontwikkelen doorgaands „ allerleie wereldfche zaaken: voldoet onder„ tusfchen maar aan uwe piigten , vermijd „ zorgvuldig om eenig deel in misdaadige ka„ baaien te neemen, of door muitzucht of „ dwingelandij eenige ftrafwaardige inbreuken „ in de wetten van dit huis der tuchtelingen ï, te doen, en maakt u verder door een II, OfiEL. ï  < -3o ) r n goéd en onberispelijk gedrag aangenaam bij „ uwe Opperhoofden , als zijnde die alles, „ gelijk gijlieden naderhand ondervinden zult, „ de best gebaande weg om den gevangenftaat „ te bekorten, en de verkrijging van de zo „ onwaardeerbaare vrijheid meer gemaklijk te „ maaken : om uw kerkerfchap dragelijk te ,, doen zijn, zo leeft onder elkander als on„ gelukkige lotgenooten eendragtig, en in een goede harmonie — gebeurt het dat gij er„ gens in gedrukt wordt, dat men iets boven „ uwe krachten van u vergt, of dat u eenig „ ongelijk van een uwer medegevangenen ge„ fchiedt, zie daar dit vijftal grootmoedige „ Regenten, en deezen braaven binnenvader, ,, welke altijd volvaardig zijn om recht te „ doen, als gij wettige redenen van klagten hebt — wel aan dan mijne geweezene ge* „ zamentlijke medegevangenen, zo mannen als „ vrouwen ! ik wensch dat ulieder kluisters „ ook eerlang gebroken zullen worden, en in „ het bijzonder dat gij mijne medecatechifan„ ten met lust en zonder menfehenvrees ge„ trouwlijk in de weeklijkfche Godsdienstoe„ fening volharden zult, als waarin gij de al„ lerbeste brönnen van vertroostingen vinden kunt; ik heb mij nimmer gerchaamd om voor het behoud van den kerkdienst in de  C 13» ) l, bres te fprïngen als het noodzaakeiijk was, „ zo als ik onberoemd verklaren kan: volgt „ daar in mijn voetfpoor, en zult, behal- ven eene geruste confcientie, de goedkeu3, ring van uwe Befchermbeeren daardoor weg- dragen, als gij het zonder oogmerken van eigenbelang doet." „ Eindelijk zal het mij geoorloofd zijn, om „ als een vrij man ook een woord tot U 3, hier tegenwoordig zijnde Toehoorderen te „ fpreken, of fchoon dit anders zo lang men „ nog gevangen blijft, in ongebruik is: eens„ deels om de zodanigen onder Ulieden wel„ ke mij meermalen in deeze gevangenplaatj, ze met hunne bezoeken hebben gelieven te vereeren, mijne verpligting te betuigen voor „ de aanmerkelijke onderilanden bij verfchei. „ dene gelegenheden aan mij gedaan, en ten 5, anderen om U door mijn voorbeeld te ver- toonen, waar voor een mensch, hoe hoog „ van afkomst, en verheven van charakter „ ook, niet al blootgefteld is, als hij ongods„ dienftig leeft, en van het pad der deugd afdwaalt: afkomftig uit den deftigen bur?, gerftaat, heb ik, wel is waar eene befchaaf„ de opvoeding in mijne jeugd genooten, ik „ ben vervolgends tot de hoogife waardigheid in de Rechtsgeleerde Wetenfchap geftegenj I 0.  t! 13* ) ja zelfs heeft iemand, die mij door aan„ huwelijking zeer na belfond, binnen deeze „ ftad den ftoel der Regering lange jaaren bekleed gehad, maar wat baaten alle deeze ,, voordeden, wanneer men door een losban„ dig gedrag zig de Maatfchappij onwaardig „ maakt! — in alle de afzonderlijke betrek,, kingen waarin Gijlieden u moogt bevinden, ,, het zij als getrouwde mannen en vrouwen, £, ouders, of kinderen, verzoek ik dat Gij u „ aan mijn perfoon, die nu den kerker te verlaten ftaat, gelieft te fpiegelen; want men ,, fpiegelt zig zacht, zo lang men zig in een 5, anders ongelukken fpiegelen mag; waarom #, ik wenfche dat Gij allen van dergelijke on„ gevallen bevrijd zult blijven; dan terwijl ik „ gevoel dat mijn gemoed te fterk van aandoeningen overkropt wordt, befluit ik die ,, laatfte vaarwel, met den albevattenden heil„ wcnsch van den Apostel paulus:" De god des vredes zelf, heilige u geheel en al, ende uw oprechte Geest, ende Lighaam, ende Ziele worde onberispelijk bewaard tot in de toekomjïe onzes Heeren jezus christus.  ( 133 ) Onbefchrijvelijk groot 'was de zamenvloed der toehoorderen die in de kerk gekomen waren, om de volbragte aanfpraak bij te woonen, zo dat ik met veel genoegen zag, dat zulks de verbeelding die ik daarvan had opgevat ver overtrof; ondertusfchen gelukte het mij de Redevoering met eene betaamelijke vrijpostigheid van Geest, en met zodanige gladde tongval uittefpreeken, welke aan de meesten aldaar tegenwoordig zijnde perfoonen niet onbehaagelijk voorkwam; doch het was inzonderheid met eene ónuitfpreekelijke verheuging, toen ik op het laatst van mijne Affcheidrede zichtbaar begon te befpeuren , dat fommigen hartroerende bewoordingen een iterken indruk op de meeste gevangenen gemaakt hadden, en oogfchijnelijke aandoeningen bij hen verwekten; om kort te gaan, ik zoude mij van geen vergrootende loffpraak bedienen als ik zeg, dat mijne uitgefprokene Redevoering de algemeene goedkeuring (fchoon onverdiend; weg gedragen heeft: ik zoude vervolgends merkelijk te kort doen aan de beweezene edelmoedigheid van het meerdergetal der medelijdende Toehoorderen, welken daardoor hun genoegen te kennen gaven, en waar onder zig verfcheidene van hun bevonden die mij affchriften van deeze afgelopen Aanfpraak verzochten, indienïkverzweeg I 3  C 134 ) dat zij mij door hunne ongemeene milddadigheid op dien gelukkigen dag een halve rijkdom be» zorgden. Na dat ik mondlij k affcheid van alle de gevangenen had genomen, en nu als een vrij perfoon zijnde, toebereidzelen tot mijn vertrek begon te maaken, had de Binnenvader spieringshoek, de goedheid mij in zijn kamer te roepen, en aldaar op eene niet minder vriendlijke dan gulhartige wijze op een glas wijn, en allerhande ververfchingen treffelijk te onthaalen, tot dat mijn Broeder mij des avonds ten negen uuren uit het Werkhuis kwam afhaalen en vervolgends na zijn wooning bragt, alwaar ik op mijn aankomst met veel blijdfchap mijn jongften Zoon onverwachts aantrof: wij bleeven een groot gedeelte van de nacht met praaten doorbrengen,waar toe waarfchijnelijk de vreugde die wij gevoelden over het geluk dat ik beleefde,van mij in mjin hoor gen ouderdom in den ftaat der vrijheid weder herfteld te zien, bet meeste aanleiding gaf: ik bleef nog vier dagen lang mij te Rotterdam ophouden, om mijne goede vrienden in die ftad te gaan bezoeken, en het laatfte vaarwel te zeggen, na verloop van welken tijd ik mij na mijne Zuster te Voorburg begaf, waar heen ik met een rijtuig van een der Regenten gebragt werd.  C -35 ) Met opene armen werd ik ontvangen door eene Zuster die ik in geen vijftien jaaren tijds gezien had, en van mijn komst verwittigd was, wij omhelsden elkander met die hrrtlijke genegenheid welke tusfchen Broeders en Zusters plaats behoort te hebben, gelijk ik ongevleid verklaaren kan, dat wij elkander zedert onze vroege jeugd teêrhartig bemind hebben gehad; mijn Broeder en zijn Vrouw die te Rotterdam woonden, kwamen in gezelfchap van mijn jongften Zoon ons den aanvolgenden zondag te Foorburg een bezoek geeven, en volmaakten de onderlinge vreugde die de algemeene vriendfchap in de familie deed herleven: intusfchen ging ik een wandeling na Delft en den Haag doen, om mijne goede vrienden aldaar te gaan begroeten, en het was in de eerstgenoemde plaats dat ik aan mijne gewezen minnaresfe jansje, en haar man , volgens belofte een bezoek gaf: zij deeden mij belooven dat alvorens na Zwol te vertrekken, gelijk mijn voorneemen was, ik een paar dagen aan hun huis zou komen logeren ; men zal mogelijk verwonderd zijn dat ik tot hier toe nog niets gerept hebt, van het befluit om mij na Zwol te begeeven, maar ik heb vergeeten op zijn plaats te verhaalen, tot een dergelijk befluit ter gelegendheid van mijn onr. I 4  C l%6 ) flag uit de gevangenis, met overleg, voorkennis en op den raad van fommige veelvermogende Befchermbeeren genomen was , ten einde het rappel van mijn bannisfement, het welk men midlerwijl zoude zien te verkrijgen, , en waar aan albereids onder de hand gewerkt werd, in die ftad aftewachten. In den Haag komende, had ik in een ze-~ ker koffijhuis een raare ontmoeting die mij bijzonder vermaakte, en waarvan ik daarom het verhaal aan den vermaakzoekenden Lezer niet onttrekken wil; de koffijhuismeester welk ik federt eenen geruimen tijd van jaaren gekend had, fcheen mij niet meer te kennen, doch terwijl ik zo vroeg in de koffijkamer kwam dat er nog geen volk was, geraakte ik ongevoelig met hem in een gemeenzaam mondgefprek, bij welke gelegenheid ik het geval, nakende mijn proces, en langduurige gevangenis te Rotterdam op het tapijt bragt: die goede vriend js mij niet onbekend zeide hij, zo min als de meeste zijner gevallen, want hij heeft dage« lijks aan mijn huis. verkeerd; maar ik beklaag zijn lot om dat ik weet dat hij zijne leevensdagen in zulk eene akelige verblijfplaats zal moeten verflijten: hier op begon ik, zonder mij te ontdekken, van mijn verkregen ontflag te fpreeken, en naderaaal ik bemerkte dat hij daar  ( -3? ) aan geen geloof floeg, als zeggende dat zulks volftrekt onmogelijk was, werd ik vervolgens tot de noodzaaklijkheid gebragt om mij te moeten ontdekken , waar over de goedhartige koffij huismeester zo verbaasd ftond, en zulk eenen onuitfpreekelijken blijdfchap betoonde, dat hij mij tegen wil en dank genoegzaam dwong met hem het middagmaal te moeten houden, niettegenftaande ik mij gaarne van de gulhartige blijken zijner vriendfchap op die tijd verfchoond had gezien. Het aangenaam faizoen deed mij befluiten om de bepaalde dagen die mij nog overig bleeven bij mijne Zuster te Foorburg, onder gednurige verwisfelinge van vermaaklijke tijdverdrijven te blijven doorbrengen, te meer aangezien zij in een zoort van verdiietige eenzaamheid leefde, zedert dat haare drie Dochters getrouwd waren, en haar zoon, een jongeling van goede verwachting, die reeds de eerfte fporten van de fortuinladder beklommen had, onlangs in de West-Indien overleeden was; om aan mijne belofte te voldoen, begaf ik mij vervolgens na de goede vrienden te Delft, alwaar ik mij een paar dagen onthield en zeer wèl onthaald werd, geduurendë welken tijd jansje en ik dikwijls al kortswijlende ophaalde het geen er ten opzichte van onzen lief15  C 138 ) dehandel te Rotterdam voorheen voorgevallen was: na van hun een vriendlijk affcheid te hebben genomen, vertrok ik regelrecht van daar na Amfleldam, alwaar ik bij mijn aankomst in het midden van de toenmalige onlusten welke het Vaderland beroerden, van alle kanten aangezocht werd om voor de Boekverkopers te ichrijven, doch het geen ik na rijpe overweeging affloeg, en zonder mij lang te Amfleldam op te houden, aldaar in het beurtfchip na Zwol infcheepte. Bij geluk ontmoette ik in dar beurtfchip een oud vriend die ik voor deezen, toen ik mij als Officier nog in den krijgsdienst bevond, te Breda zeer gemeenzaam gekend had, en het was voornaamlijk op zijne aanbeveeling dat ik bij mijn aankomst te Zwol mijn intrek nam in een der beste logementen van die ftad, buiten de Camperpoort geleegen, en alwaar men doorgaands een ongemeenen toevloed van aan« zienlijke reizigers aantreft ; alhoewel de ftad Zwol door zijne aangenaame wandelplaatzen die verrukkelijk ter befchouwing zijn , met veej recht vooreen vermaakeJijke landftreek verfleeten word , en onaangezien destijds aldaar de Vrolijkheid regeerde wegens de oprichting van agi vrij-compagnien burgers die aiie weken tot vermaak van een menigte aanfchouvvers me£  C J39 ) lpeeltuig optrokken, en hunne wapenoefening tamelijk wèl verrichtten , kon ik echter geen groot behaagen fcheppen in een ftad daar een geboren Hollander met zijn pen, kunst, of weetenfchap zelden zijn beftaan vinden kan, en het was uit oorzaak van dien dat ik befloot om er geen tabernakelen te bouwen: ondertusfchen bejegende mij aldaar twee avantuuren die ik vervolgends alhier befchrijven zal. In het logement dat ik betrokken had woonde ter dier tijd, behalven twee knechts, drie dienstmaagden waarvan er een, gelijk men zegt, van zesfen klaar was, en verfcheiden uuren des nachts in de flaapkamers van jonge heeren heimelijk doorbragt: de Waardin een trots en boosaartig vrouwsperfoon zijnde, die er in den ouderdom van 36 jaaren nog zeer wel uitzag, maar onbedenkelijk jaloers, wel misfchien om dat zij zelve, gelijk ik naderhand ontdekte, de minvermaaken vrij fterk beminnende, wantrouwen ten dien opzichte opgevat had, fcheen ten uiterften waakzaam om de gangen van haar dienstmaagd l rj s j e te befpieden: het gebeurde op een nacht dat ik in gezelfchap van fommige vreemdelingen wat laat over tafel gezeeten hebbende na mijn flaapvertrek keerde, alwaar ik tot mijne verwondering lijsje op mijn ledikant vond liggen, en toen ik  haar vröeg wat zij daar kwam doen? kreeg ik ten antwoord, om u een paar uuren gezelfchap te houden! ik beval haar op fiaande voet uit mijn kamer te gaan, zeggende dat ik met diergelijke malligheden niet zeer in mijn fchik was, en dat zij beter zoude gehandeld hebben, zulk eene klucht met een jong Heer dan met een bejaard man te beginnen: ondertusfchen dat ik bezig was daar over te fpreeken, en ' lijsje nog op het ledikant lag, kwam mijn Hospita met een vergramd gelaat mijn kamer inftuiven, joeg de meid weg, na haar eenige foufletten gegeeven te hebben, haalde mij wakker over den hekel, en bedreigde rcij vervolgens dit geval aan haar' man te zullen bekend maaken, zeggende onder anderen dat het fchatide was dat zulk een bedaagd man, die het uithangbord van bedaardheid vertoonde, zig met zo een jonge kleuter van een meid in onkuisheid te buiten ging. Ik bekreunde mij zeer weinig aan haare bedreigingen, niet alleen vermits ik mij in dit geval onfchuldig bevond, maar om dat ik wist dat haar ongemaklijk en ondraagelijk humeur dikwijls oorzaak gaf tot huiskrakeelen met haar' man, welke de bra^e Castelein zo lang opkroppen moest tot dat het hem verdroot, er hij genoodzaakt werd zijn kwaadaartig vrouwtjen met de bullepees af.  ( I4i ) terosfen; ik befpeurde klaar dat de jaloerfche Waardin mij federt die tijd ftuurs behandelde, en dit voorval met zwarte kleuren bij haar'man afgefchilderd had, fchoon hij als een verftandig man zijnde, niet dan al fpoctende zorntijds over deeze zaak fprak: inmiddels geviel het dat ik geduurendë mijn verblijf aldaar in het midden van den zomertijd door de fterke zonneftraalen verhinderd geworden zijnde op mijn kamer te kunnen fchrijven,mijmetdac oogmerk na een ander vertrek begaf, 't welk ik wist ledig te zijn, dat ik bij het intreeden verbaasd ftond, mijn bedilzuchtige Hospita met een welbekend perfoon in eene onbefchaamde houding op het ledikant te vinden liggen; zonder iets te laaten blijken, floop ik ftil de ka-; mer uit na de deur achter mij toegehaald te hebben. Ik zat dien zelfden avond zonder volgens mijne gewoonten in het avond gezelfchap verfcheenen te zijn, alleen op mijn kamer, bezig zijnde, om over eenige ftaatkundige zaaken Astrologifche onderzoekingen te maaken,wanneer mijn onvriendelijke Hospita mij een be« zoek in mijn kamer kwam geeven; zij viel mij met betraande oogen om den hals en drukte mij in haar armen; ach mijn lieve Advoeaat, zeide zij, ik hoop niet dat gij mij beklap-  C 14* ) pen zult — wees gerust antwoordde ik, want ik ben veel te edelmoedig om zulk een hagen Hap te begaan, offchoon gij dat rijkelijk verdiend had, voor de flechte part die gij mij gefpeeld hebt — Hoor, ik moet u de waarheid zeggen,hernam zij,ik beminde u heimelijk, als bekoord over uw verftand zijnde, en daarom Was ik nijdig dat gij den voorrang aan lijsje gaaft,toen ik haar in uw kamer op het ledikant betrapte: ik ben geheel onfchuldig aan dat geval geweest, zeide ik vervolgends, maar hoe groot beminnaar ik in mijnen jongen tijd van de vrouwlijke fexe ook geweest moge zijn, heb ik mij nimmer met getrouwde vrouwen opgehouden» en derhalven zoude het een dwaaze daad weezen, indien ik mij in eenen hoogen ouderdom aan zulk een misdrijf fchuldig maakte: zij vertrok daar op met eenige fchaamte na dat ik haar alvoorens onder eeden had moeten belooven, van het ontdekte geval voor haaren man zorgvuldig te zullen verzwijgen, en ik betuig dat in gevalle zij nog geleefd had, ik in mijne levensbefchrijving daarvan geen de minfte gewag zoude gemaakt hebben. Wat het tweede avantuur betreft, het geen eigentlijk tot den Kastelein ven het logement zeiven betrekking heeft, en waarvan ik voorloopig gefproken heb, was met vrij meerder  ( 143 ) onaangenaame gevolgen verzeld: na dat ik aldaar ruim drie maandenlang gelogeerd was gewekt, en alle weeken mijne verteering die doorgaands heel hoog liep voldaan had, fchoot ik echter bij flot van rekening nog honderd twintig guldens te kort, waarom ik befloot buiten weeten van den Kastelein na mijn zuster te Voorburg te gaan, ten einde van haar voor een korten tijd dat geld te leenen, terwijl ik inmiddels mijne beide koffers zo lang tot verzekering van den Kastelein aldaar liet blijven: om dit oogmerk zo veel mogelijk voor hem te bedekken,ging ik op een namiddag, onder voorwendzel van een wandeling te gaan doen, buiten een andere poort van de ftad in een herberg logeren, en begaf mij den volgenden morgen heel vroeg na Hasfelf, alwaar ik wist dat de beurtman op Amfleldam afvaaren moesthet was omftreeks half tien uuren dat ik in de ftad aankwam, en dus ten minften wel een paar uuren te vroeg, zo dat ik verpligt was zo lang in een herberg te vertoeven tot het beurtfchip zeilvaardig was: midlerwijl dat ik aldaar onder het rooken van een pijp tabak, en het gebruik van een glas morgendrank de courant las, bemerkte ik duidelijk dat een onbekend heer die ik echter meende in mijn logement te Zwol gezien te hebben, mij met  ( 144 ) veel oplettendheid bekeek, en zonder eeri woord te fpreeken fchielijk een chais met twee paarden deed infpannen,en daarop uit de kamer verdween zonder dat ik hier over het minfte achterdenken opvattede; na meer dan drie volflagen uuren te Hasfelt verbleven te zijn, vermits tot mjn ongeluk de reis door een zeker toeval bijna een uur vertraagd was geworden» gingen wij vervolgens met eenen ongemeen voordeeligen wind onder zeil, zo dat de fchip. per ftaat maakte nog dien zelfden avond te Am* fieldam aan te komen: ik bevond mij alleen in de cajuir,die zo ruim, prachtig, en gemakkelijk was dat zij geen duimbreed voor de Lemmer beurtfchepen behoefde te wijken, wanneer wij in minder dan een quartier uur tijds op de hoogte van de Zwartefluis geraakt zijnde, dat een uur gaans van Hasfelt gelegen is, de fchipper mij «toeriep dat ik gezelfchap ftond te krijgen van twee pasfagiers die met een boot aankwamen; maar hoe groot was mijne verbaazing toen zij in de cajuit getreeden zijnde, ik aanftonds deeze beide pasfagiers de eene van hun voor den Castelein van Zwol, en de andere voor de perfoon die mij in de herberg te Hasfelt zo nauwkeurig bekeeken had herkende; de eerfte verzocht mij wat onvriendlijk met hem in de boot te ftap. pen  pen waar toe ik mij gewillig betoonde, ëiï na dat wij nog een paar uuren in de Zwarte* fiuis onder hec drinken van eenige flesfchen wijn gebleeven waren, keerden wij gezamentlijk roet zijn rijtmg na Zwol terug: aldaar verklaarde ik hem openhartig de oorzaak, waarom ik tot een diergelijke ftap beflooten had, en die bra^ ve logementhouder betuigde met dezelfde open* hartigheid dat hij niet alleen genoegen nam* als ik een briefjen van mijn hand voor de fchuld gaf, en mijne beide koffers met de fleutels tot de voldoening van dezelve onder hem liet be* rusten, maar boven dien een paar Ducatert reisgeld tot mijn'- dienst had : dit laatfte floeg ik van de hand, als zulks niet benoodigd hebbende, doch het voorverhaalde verdrag werd door bemiddeling van zijn vrouw, dié zedert ih mijne belangen getreeden was, tusfchen ons op een vriendlijke wijze getroffen, weshalven ik van daar met het eerfte beurtfchip na Am* fleldam vertrok , en te Voorburg aankwam, wordende aldaar door mijne zuster met eene ongemeene bhjdfc'ap ontvangen, zodanig dat zij mij overhaalde om het overige van den zomertijd bij haar door te brengen, waartoe ik destijds gemaklijk befluiten kon , aangezien ik door hoog gezach toenmaals van het ban* nisfement bevrijd was* II. DEEL, K  Men weet dat het vermaaklijk Dorp Foor' burg in de nabuurfchap van den Haag en Delft gelegen is, en dat nabij die plaatzen zulke verrukkelijke wandelwegen gevonden worden die een voetganger bekooren, waarom ik mij tot uitfpanning veeltijds derwaards begaf, als wanneer ik doorgaands eeroge dagen bij de goede vrienden zo te Delft als in den Haag bleef doorbrengen; onder anderen ging ik in het midden van de herfst een fpeelreisjen na Rotterdam doen, met oogmerk om mijn broeder en zijn vrouw een bezoek te geeven, gelijk ook aan verfcheiden vertrouwde vrienden in die ftad , waar onder inzonderheid vader spieringhoek niet vergeeten werd: ik vertrok vervolgens van daar na Zalt'Bommel, alwaar ik zedert mijn ontflag uit de gevangenis nog niet geweest was, en daar ik onmiddelijk in het binnentreeden van de ftads poort mijn oudften zoon aantrof: geduurendë mijn verblijf te Bommel, alwaar ik mij maar korte dagen ophield, ging ik fommige perfoonen van mijne kennis bezoeken, die ik in lange jaaren noch gezien noch gefproken had, en onderanderen mijn braave dienstmaagd aaetje me ijdam, welke meer dan dertig jaaren zo bij mijn vrouw als onder haare familie gediend had, en zedert met een Lootgietersbaas was  C 147 ) komen te trouwen; zij en haar man onthaaldëfl mij minzaam, en ik moet haar het recht doen van te verklaaren dat zij in verfcheiden opzichten het behoud van mijn huishouden is ge* weest, en met veel hartelijkheid het tweedg moederfchap over mijne beide kinderen zedert het overlijden van mijne huisvrouw bekleed heeft gehad: ondertusfchen gevoelde ik een fterke aandoening toen ik voor de eerfte maal het huis pasfeerde, daar ik twaalf jaaren met mijn vrouw gewoond had, en haar de laatfte affcheidskusch had gegeeven, zonder haar immer wedergezien te hebben. Bij mijn vertrek van Bommel, ftond ik geen oogenblik in beraad waar heen ik mij begeven moest, alvoorens na mijne zuster te Voorburg te keeren; ik heb in het Eerfte Deel van deezeuiiij* ne Levensgefchiedenis meermaalen daar het te pas kwam , met leevendige kleuren afgefchilderd gehad, de groote betrekkingen van vriendfchap welke zedert bij na zesendertig jaaren tusfchen mijn overleden vriend montanus, en mij, onder verfchillende tijdperken plaats gehad hebben , en het was uit hoofde van zodaanige overdenking, dat ik befloot van deeze gelegenheid gebruik te maaken om na Lekkerkerk te gaan, ren einde aldaar zijne weduwe ,> zoon, en dochter eens te gaan bezoeken, ter»  C 148 ) wijl het genoegzaam in mijn weg was, en. ik niet van mij verkrijgen kon dien pligc te verzuimen: ik 4verd door die teerhartige vrouw en haare beide kinderen met zo veel genegen* heid ontvangen, als of ik tot haar maagfchap behoorde, zo dat zij mij niet alleen geduurendë drie dagen dat ik te Lekkerkerk verbleef, kost-en fchade-loosaan haar huis logeerde , maar zo dra zij befpeurde dat ik toenmaals niet te breed bij kas was, mij boven dien op eene edelmoedige wijze met eene aanmerkelijke fomme gelds uit die verlegenheid hielp, waar na wij vervolgends met betraande oogen van malkanderen affcheid namen , zo dat ik door zulke eene grootmoedige behandeling getroffen, reden had om de gedachtenis van mijnen overleden vriend montanus in waarde te houden. Aangezien mijn voorneemen was om over Gouda en Rotterdam weder na Foorburg te keeren, viel onder weg een ontmoeting voor, die zo verwonderingswaardig als voordeelig was, zo dat ik zonder de zaaken te vergroo ten, volmondig zeggen kan in deeze kleine reistocht buitengewoon gelukkig te zijn geweest: ik kwam aan de zogenoemde tweede Schuur, een herberg ter halverweg tusfchen de iteden Rotterdam en Gouda gelegen , terwijl  C H9 ) ik,vermoeid van mijn wandeling zijnde, aldaar een der postwagens die er doorgaands hun pleisterplaats houden meende aftewachten : daar komende behoefde ik mij aan den Castelein niet bekend te maaken, vermits het hem nog geheugde dat ik bij het leven van zijnen vader met denOnderfchout van driel aan zijn huis gepleisterd had, toen ik van Schoonhoven werd afgehaald: wij fpraken te zamen een poos al fchertzende over die onvermaaklijke gebeurtenis, wanneer wij een deftig Heer met zijn vrouw in de kamer zagen treeden, hij groette mij zeer beleefd, en gaf mij de hand, zeggende vervolgens met een blijpeestig gelaat: Wel hoe! Meester franciscus! heb ik het geluk u hier te vinden! Ik ben waarlijk verblijd over deeze onverwachte ontmoeting , want ik moet u over een zaak van aangelegenheid eens een woord apart fpreeken. Nademaal ik die goeden vriend als een geboren Hagenaar zijnde, zedert een geruimen tijd van jaaren gekend had, betoonde ik mij aanflonds vol vaardig om aan zijn verlangen te voldoen, en daarop begaven wij ons na een ander vertrek, terwijl zijn vrouw intusfchen in de gemeene kamer bleef om er een kop koffij re gebruiken: hij verzocht mij nadrukkelijk van zonder uitftei zijn Horoscoop te willen trekken, tot re« K 3  C 150 ) den van zijn verzoek geevende dat hij zig werkelijk in eene beflommerde zaak gewikkeld vond, doch ik poogde mij daarvan te verfchoonen onder voorwendzel dat ik zulks zo fchielijk niet doen kon, aangemerkt tot alle Astrologifche onderzoekingen , die met bedaardheid gefchieden, een zekeren bekwaamen tijd noodig is; ondertusfchen drong hij zo lïerk daar op aan, en wist mij onder beloften van een goede vergelding welhaast overtehaalen orn hem in dit opzicht ten dienst te Haan, zo dat ïk zonder lang te draalen aan het werk ging, en vervolgends binnen tien minuten tijds planeetkundig ontdekte dat hij bankroet fpeelde, althans vlugtende was, door zijne crediteuren vervolgd werd, en dat het waarichijnelijkgeen paar uuren zoude aanloopen of hij zoude in de knip zijn , bijaldien hij geen goede voorzorgen nam; wij beflooten na deeze ontdekking van zaaken, den Castelein, dat een vertrouwd man was, binnen te roepen, en hem met korte woorden kennis van dat geval gegeven hebbende, bood deeze goedwillige Waard den eerlijken bankroetier een heimelijke fchuilplaats in zijn huis aan, om er hem en zijn vrouw, zo lang het noodig was, te verbergen, te meer toen hij vernam dat die vlugteiingen. een koffertjen te? waarde van meer dan  ( i5i ) twintig duizend guldens, zo aan geld als ande« re kostbaarheden, met zig genomen hadden : inmiddels werd de voerman met het ledig rijtuig weggezonden na alvoorens een goed gefchenk voor de beloofde ftilzwijgendheid in de hand geflopt te zijn: naauwlijks waren de voorverhaalde maatregelen werkftellig gemaakt, of er vertoonden zig drie perfoonen in die herberg, welke den gevlugten bankroetier op het fpoor volgden, en die na fcherpe ondervraagingen aangaande zijn perfoon gedaan te hebben, en daaromtrent niets na hunnen zin kunnende ontdekken , terflond van daar vertrokken en hunne reis na Gouda vervolgden: men bediende zig oogenbliklijk van dit gunftig tijdflip om den bankroetier en zijn vrouw met een ander rijtuig over Utrecht na Wanen te brengen, na dat hij den Castelein voor zijne getrouwe dienften rijklijk betaald, en mij voor het trekken van de Horoscoop met drie Gouden rijders befchonken had. De meeste wintermaanden mijn verblijf te .foorburg gehouden hebbende, uit aanmerking dat ik gekweld was met een zwaare borstkwaal die mij fteeds bij gebleeven is, en in welk ongelukkig toeval mijne weldaadige zuster, volgends haar aangeborene goedheid mij haaren bijftand niet kwam te onttrekken, ging ik, zo K4  C 152 > dra deeze onpasfelijkheid wat verdweenen was, tegen het voorjaar, uit louter vermaak, of liever met het oogmerk om door verande, ring van voorwerpen mijn zwaarmoedigen geest zo veel mogelijk optebeuren, eerst na Schie* en vervolgends in den Briel eenige dagen bij fommige boezemvrienden doorbrengen, en het was bij die gelegenheid dat mij in de laatstgenoemde ftad het fchrijven van de Briel.. fshe Courant op eene vasie jaarwedde aangeboden werd j doch terwijl aangaande deeze zaak nog veel vertraaging tusfchen beiden kwam, en dat ik behalven zodanige opfchorting ook \an mijn' kant tijd van heraad gevraagd had, zo bleef de voormelde onderhandeling, hoe aanneemelijk ook, geheel buiten uitwerking, ter oorzaake dat ik naderhand te Amflerdam beter na mijnen zin1 te recht geraakte, gelijk ik zo aanftonds wijdlopig verhaalen zal: onderwijlen dat ik nog in de onzekerheid dobberde waarheen ik mij begeeven moest, ora een vaste, woonplaats te zoeken daar ik voortaan onder behulp van het Schrijversberoep een toereikend en beftendig middel van beftaan vinden kon, gebeurde mij nu en dan eenige kluchtige ontmoetingen die niet ongefchikt zijn alhier befchreeven te worden, fe <&g ffl dat ik mij oog te Vwbwg ber.  ( 153 ') vond, werd ik op aanbeveeling van een zekere veel vermogende Dame in den Haag ontboden, om voor een voornaam Amptenaar eenige gefchriften van aangelegenheid opteftellen, en nademaal ik mij in de noodzakelijkheid gebragt zag om tot dat einde aldaar tien of twaalf dagen te verblijven, nam ik mijn intrek des avonds in een Burgerlogement, daar ik voor deezen nooit geweest was, en bij gevolg zeer wèl wist geheel onbekend te zijn: aldaar lag destijds een Commefaal t'huis die door zijne uitfpoorige wijsheid ftapel zot geworden was: wij zaten op een avond zamen te fpijzen zonder dat ik tot nog toe de minfte argwaan van zijne gekke kuuren had opgevat — „Weet gij wel Heertjen!" zeide hij, mij met eene foort van minachting befchouwende, „ dat- gij van daag zo veel als een hoogen ,, prijs uit de loterij getrokken hebt?" Ik bekeek hem met veel opmerking, vraagende met eene doordraaiende nieuwsgierigheid na de oorzaak van zulk eene blijde tijding waarvan mij nog niets bekend was ~- „ Om dat gij thans „ het geluk hebt met eenen man te fpreeken „ die uw fortuin bewerken kan", beantwoordde hij even koel: hoe zeer mijne verwondering wegens die onbegrijpelijke taal nog meer; toenam , beval ik mij onder een diepe bui* K5  C 154 ) ging in zijne gunst — „ Hoor mannetjen," hernam hij vervolgends, „ ik ben de eerfte „ die federt de dood van den wereldberoem„ den arch 1 medes het geheim uitgevonden „ heeft, om zonder gefchut kruid of loot een „ vijandlijk leger met voordeel te bevechten: „ de groote Sultan van het Turkfche Rijk, „ ftaande mijn verblijf te Conftantinopokn dee„ ze overheerlijke uitvinding vernomen heb„ bende , zoude mij gaarne tot Bacha van „ drie Paardenftaarten hebben willen aanftellen, als ik hem die kunst had willen leeren; ik „ liet het," vervolgde hij met een ftemmig gelaat, „ bij deeze eerfte proef van mijne kunst,, vindingen niet berusten; want zonder mij zel„ ven te prijzen, kan ik onbefchroomd zeg. „ gen, dat ik van de wieg af alle geleerde „ weet mfchappen kundig ben geweest, en daar„ om was ik wel zo voorzichtig, dat toen ik ,, mij laatst te Petersburg bevond, het nieu„ we poeder van Symphatie van mijn maak„ zei, waardoor een vrouw oogenbliklijk alle „ mansperfoonen op haar kan doen verlieven, „ niet aan de Keizerinne van Rusland te ver„ toonen; maar het geen de kroon boven a!„ les fpant, beftaat eigenlijk daar in, dat ik „ op driekoningen dag uit een oesterfchelp „ goud en juweelen weet te haaien, wel te  C *55 3 „ verftaan als ik te middernacht zeventig kaar,, opftéék, en re geiijk brander, laat, zod.it „ uit nibich .n de reden is geweest, waarom de groote Koning f re herik van Pruisfen „ van mijne onnavolgbaare kundigheden heb„ bende hooren gewaagen, mij tot de waar„ digheid van Hofraad wilde verheffen, als , ik befluiten kon om wèl voorzien van een „ voorraad van zodanige oesterfchelpen te Ber„ lin te komen woonen — Alle deeze won„ derbaare geheimen befloot hij zal ik u met „ plaifier leeren, terwijl ik uit uwe Phifiono. „ mie duidelijk bemerk dat gij nog maar een „ -weetniet in de verborgene kuniten en wee„ tenfchappen zijt, onier beding dat gij be„ looven moet, mij geduurendë mijn leevens„ tijd als Secretaris te zullen bedienen:" ik bedankte hem zeer feestlijk voor zijne gulhartige aanbieding, zeggende dat mijn verftand Veel te klein en te bekrompen was, om zulke groote wonderdaaden te kunnen uitvoeren , waar op hij zeer misnoegd uit de kamer vertrok , na alvoorens beide de kaarfen die op de tafel (tonden uitgeblazen te hebben, zo dat ik om niet in een donker vertrek te blijven ? genoodzaakt was den Castelein binnen te roepen, die mij vervolgends verhaalde, dat deeze wonderlijke man, door zig al te fterk aan de  C 156* ) ftudie overtegeeven, fomtijds tot zulke zinlooze vlagen verviel, en dat dergelijke koddige gevallen aan zijn huis meer gebeurd waren. Het zoude mij niet ongemaklijk vallen van meer andere " foortgelijke kluchtige avanturen gewag te maaken, indien ik mij niet bepaald had van in deeze mijne levensbefchrijving alleen de hoofdzaaklijke gebeurtenisfen van mijn leevensloop te boeken , waarom ik zonder den leezer van dat vermaak te willen berooven, mij vergenoegen zal aantemerken, dat ik, beflooten hebbende voortaan te Amfleldam te gaan woonen, vervolgends bij mijne aankomst aldaar een' Boekverkooper ging opzoeken, die mij federt lang door brieven verzocht had over het befchrijven van een werk mij mondling te mogen fpreeken, dan, nademaal hij federt verhuist zijnde, mij de plaats van zijne wooning onbekend was, kwam ik toevallig in den winkei van den Boekverkooper e t, w b , ten einde daaromtrent onderrichting te vraagen, en die na mij in dit opzicht behoorelijke aanwijzing te hebben gedaan, onder anderen alpraatende vroeg of ik ook eenige betrekking tot den Boekhandel had? ik maakte geen zwaarigheid te verklaaren dat ik een Autheur van mijn beroep was., die federt lange jaaren voor de drukpers gewerkt, en de twaalf brieven van den Ast.ro,-*.  ( 157 } logist lüdeman, die zo veel opgang maakten-, befchreeven had: hij ftond verbaasd over deeze ontdekking, zeggende dat hij in den tijd van mijn gevangenis voorbedachtlijk een reis na Rotterdam gedaan hadt, met het oogmerk om mij wegens het. ontwerpen van een dergelijk werk te fpreeken, doch dat zijn voorneemen in dit opzicht mislukt was, vermits hij geen' toegang tot mijn perfoon verkrijgen kon; op - deeze verklaaring geraakte wij welhaast in zodanige vertrouwelijke onderhandeling dat hij mij verzocht het middagmaal bij hem te houden, en bij welke gelegenheid wij aanftond3 een verdrag flooten tot de befchrijving van de Triumphzaal van lüdeman, die naderhand gedrukt is , en waarop hij mij terftond twee Ducaten in voorraad betaalde. Volgends de aflpraak die wij onderling ge, nomen hadden, begaf ik mij met de trekfehuit, nog dien zelfden dag, na Voorburg, als van gedachten zijnde het bovengenoemde werk ten huize van mijne zuster afEefchrijven, dan aangezien ik door verfcheidene zamenloopende oorzaaken daaromtrent veele zwarigheden ontmoette, veranderde ik van befluit, met dat gevolg dat ik na verloop van vier dagen, die ik meerers deels in den Haag doorbragt, daar op vervolgends andermaal na Amfleldam vertrok;  ( 158 ; ondertusfchen bevond ik mij diesrijds zeerfcbraa! voorzien van geld, gelijk mij meer gebeurd was, waarom ik befloot ter befpaaringe van onnoodige kosten tot Leiden te wandelen, en van daar met de trekfehuit op Haarlem te vaaren: ik ging in een' hoek van de fchuit zitten, terwijl in den anderen hoek vlak over mij geplaatst was een Rotterdammer van mijn kennis , die mi; onder de wederzijdfche begroeting bij mijn' naam noemde; een ordentelijke jonge dochter die naast mij zat, vroeg op het hooren van mijn' naam met een zachte Mem , of ik de Advocaat kers te man was, die, te Bommel getrouwd geweest zijn» de, naderhand zo veele jaaren te Rotterdam gevangen gezeten had? zulks met ja beantwoord hebbende, hoewel mij deeze vraag, om de waarheid te zeggen, geen minder verwondering dan verlegenheid verwekte, befpeurde ik dat zij daar op eenige traanen begon te ftorten, waarvan ik haar na de oorzaak vroeg —- „ Is het niet ongelukkig", hernam zij, „ dat een vader zijn eigen kind niet meer „ kent? want ik ben uw dochter!" — mijn dochter! dat is onmogelijk riep ik geheel ont- fteld uit! „Ja zekerlijk uwe dochter," herhaalde zij; vervolgends mij nader verklaaring van de zaak gedaan hebbende, begreep  C 159 ) ik fchielijk dat zij het ongelukkig liefdepand was van den minnehandel welke ik eertijds met haar moeder te Leiden had gehouden, en waarvan ik in het eerfte Deel mijner levensgevallen volledig gehandeld heb: op onze aankomst te Haarlem begaven wij ons een paar uuren in een herberg, alwaar zij mij verhaalde dat zij federt weinige jaaren geleden, te Leiden redelijk voorcieelig getrouwd was, en bereids twee kinderen had; wij namen een hartroerend affcheid van elkander, onder belofte dat ik haar bij de eerfte gelegenheid een bezoek zoude komen geeven, gelijk ik niet lang daarna ook gedaan heb. Eene andere zeldzaame ontmoeting die veel betrekking tot het voorverhaalde geval heeft, en mij bijna uit het geheugen gefchooten was, zal ik hier vervolgends befchrijven, hoewel zij eigenlijk, onder een vroeger tijdperk van mijn leven gebeurd zijnde, in het eerfte deel had behooren geplaatst te worden: daar kwam in den tijd dat ik nog bij mijn vrouw te Zalt-Bommei woonde, juist op het middaguur, een van die reizende ftudenten uit Duitschland aan mijn huis, welke doorgaands gewoon zijn een reispenning bij de inwooners hier te lande te komen bedelen, en terwijl ik altijd veel belang gefield heb om diergelijke perfoonen nauwkeurig te  ( l6o ) öndervraagen, alvoorens hun een gefchenk te geeven, om dat mij meermaalen gebleeken is, dat zij door hun zwerverfchap fomtijds meer of min kundigheden van fomrnige weetenfchappen bezitten, die mij naderhand van onbedenkelijk veel nut zijn geweest; verzocht ik, ingevolge van dit gebruik, hem op het middagmaal, waartoe ik geen groot werk had om hem overtehaalen, doch eer wij ons aan tafel begaven, rookten wij famen een pijp tabak, en ik fchonk hem een glas morgendrank dat hij heel fmaaklijk in éénen teug uitdronk, vraagende of ik van die kostlijke neéhr nog een goede proviiie voorhanden had? ik fchonk hem daar op het tweede, derde en vierde glas, dat hij met dezelfde vaardigheid meesteilijk wist te blaazen: ondertusfchen dat mijn goede ftudent door middel van het gebruik van deeze vier glazen fpraakwater de tong wat begon lostegaan, geraakten wij vervolgends in een zeer merkwaardig gefprek, betrekkelijk zodanige geleerde weetenfchappen, waarop hij volgends zijn voorgeeven zig geduurendë negen jaaren ]ang met de borst hadt toegelegd; onder meer andere zaaken van aangelegenheid, welke mij niet onverfchillig voorkwamen, verhaalde hij dat behalven de Wijsbegeerte ook inzonderheid de Astrologie zijne hoofdftudie uitmaakte, en dat  ( fói ) dat hij zonder op zijné geleerdheid té póf>* chen of ten dien opzfchte door -verwaand heicl verblind te zijn, zig onbefchroomd beroemen kon in dié weerenfchap tot nog tóe zijn' mees* ter niet gevonden té hebben; dit was aan geen dooveh gezegd, 'zo'd;.t ik befloot, rft wij gegeeten hadden, de proef te neemen of hij waarlijk zulk een groote baas irt de voórZegkunde was, dan hij voorwendde, en het was met dat oogmerk dat ik hem al verder verzocht mijn Horoscoop te willen trekken, zeggende dat ik hem met pla;fier een ducaat tot een gefchenk zoude geeven, indien hij mij daaromtrent na de kunst voldeed; en dat, om hem den weg daartoe gerriaklijk te miaken, hij dien nacht aan mijn huis verblijven kort, welke aanbieding hij zonder veel complimenten aangenomen hébbende , vervolgends terftond aan het werk ging J om dit geval dac ik hier heb moeten annhaaien, zo veel mogelijk te bekorten, zal het genoeg zijn te zeggen, dat zijne Astrologifche ontdekkingen met opzicht tot de langduurige gevangenis die ik nog ondérgaan moest, volmaaktlijk overeeriftemden met de voorzeggingen van mijn overleden vriend lüdeman, voorheen aangaande deeze belangrijke gebeurtenis gedaan , maat" dat hij er nog, tot mijne verwondering, bij* II. deel. L  voegde, dat ik in mijn jongen tijd nog ongetrouwd zijnde, en dus buiten het huwelijk hier of daar bij een bemind voorwerp een dochter verwekt moest hebben, die ik na verloop van een menigte jaaren in een trekfehuit, of op een postwagen ontmoeten zoude, doch niet eerder voor dat zij getrouwd was, gelijk overeenkomftig de befchrijving van het bovenftaande geval, dan ook naar de letter bewaarheid geworden is, weshalven ik mij nimmer beklaagd heb over de gastvrijheid aan deezen geestlijken ftudent verleend, als van wien ik nog verfcheidene zaaken kwam te leeren. „ Ik ben verpligt," zeide de ftudent zo dra onze zaaken afgehandeld waren, „ u na zo „ veele genooten weldaaden mijne voornaame „ lotgevallen te moeten vertellen , want ik „ heb , geduurendë mijne omzwervingen, al „ een wonderlijke rol in de wereld gefpeeld:" deeze] openhartige verklaaring maakte mij zo nieuwsgierig dat ik daar door bewoogen werd den hal ven nacht met hem te blijven opzitten, te meer om dat mijn vrouw een zonderling behaagen fcheen te fcheppen in zijne avantuuren aantehooren, en zie hier hoedanig hij zijn kluchtig verhaal begon — „ Ik verloor „ mijn vader en moeder op éénen dag; wan-  C -6"3 > ,9 neer ik pas drie jaaren ftudent was gé,. weest, en mijne overleedene ouders meer „ fchulden dan geld nagelaaten hebbende, „ werd hunne boedel gefloopt, zo dat mijn „ zuster en ik genoodzaakt waren ieder mee ,, vier Ducaaten, waarin het zuiver overfchot „ van onze ervenis beftond, genoegen te moe„ ten neemen: wat zwaarigheid! wij begree- pen dat men het fortuin niet dwingen kan, „ zo dat mijn zuster, zig als kamenier ging verhuuren bij een fchatrijke Dame, wier Gemaal voor eenen eerften liefhebber van ,, de vrouwlijke fexe bekend ftond, terwijl de „ nood mij dwong om mij van een' ftudent in „ een lijfknecht te herfcheppen: gelukkig dat ,, de Dame bij wie mijne zuster het kame« nierfchap bekleedde, fchielijk aan eene be„ roerte kwam te fterven, en dat zij vervol„ gends door dit toeval de huishoudfter, of, ,, om het beter uittedrukken, de maitres van haar verliefden meester werd, waardoor ik zulke krachtige onderfteuningen kreeg, „ dat ik het ftudentfehap met meer luister ,, dan te vooren kon hervatten: mijn zuster „ en Ir-ar bejaarde minnaar, het geen op„ merkelijk is, op éénen dag ook overleeden zijnde, werd mij na een zwaar proces, over ?, de nalaatenfchap Hechts, vijtienhonderd Du« L a  C 104 ) ,, caaten voor mijne erfportie van den Rech„ ter toegeweezen." „ Met behulp van dit geld verbeeldde ik „ mij zo rijk als een Koning te zijn, en in „ dat denkbeeld befloot ik aan mijn' reislust „ den vollen teugel te vieren: ik begaf mij „ na Romen, Spanje, Engeland, Frankrijk, „ en gantsch Duitschland, alwaar ik een goede voorraad van geleerdheid verzamelde, tot dat ik, bij gebrek aan geld, wederom in de noodzaakelijkheid gebragt werd om „ op nieuw als ftudent het bedelaars beroep „ te moeten aanvaarden, zo dat ik, geene uit„ komst ziende, tegen wil en dank gedwon„ gen werd foldaat te worden; vervolgends „ met een weduwe die drie kinderen had te „ trouwen, die mij voor honderd daalders van „ den dienst afkocht: mijn vrouw en haare drie ,, kinderen door een feilen brand die in mijn huis „ ontftond, verflonden zijnde, onderwijlen dat ,1 ik in een herberg met de kaart zat te fpeelen , „ moest ik mij andermaal tot het bedelaarsberoep „ begeeven, en het is op die wijze dat ik „ bij u aangeland ben" Na dit getrouw verhaal van zijne leevensloop gedaan te hebben, bekroop mij de lust om op mijn beurt zijn Horoscoop te trekken, wanneer ik ontdekte dat hij eerlang aan het Hof van een  ( *?5 1 gekroond Vorst een aanmerkelijk fortuin ftond te maaken: ik befpeurde dat hij weinig geloof aan mijne Astrologifche voorzeggingen floeg, doch er waren rog geen drie volle jaaren verlopen of ik bekwam een' brief uit Warfchouw, waar bij ik de tijding kreeg dat hij in dienst van den Koning van Polen tot een aanzienlijke waardigheid geraakt w«s, en dat het hem tot een zonderling vermaak zoude verftrekken, in gevalle hij mij in zijnen tegenwoordigen ftaat van grootheid van een wezenlijk nur konde zijn, voor de vriendfchap die ik hem beweezen had. Ik heb bereids befchreeven op wat wijze ik bij den Boekverkooper el we als Autheur in kennis geraakt was, maar ik kan zonder mij aan eene fnoode ondankbaarheid fchuldig te maaken, onmogelijk verzwijgen de edelmoe dige blijken van vriendfchap, welke hij mij onmiddelijk bij mijne wederkomst te Amfleldam, in verfcheidene opzichten bewees, onaangezien hij mijn perfoon voorheen nimmer gezien of gekend had ; want behalven dat hij mij aanftonds bij fatzoenlijke Burgerlieden die zijne goede vrienden waren, een ordentelijke kamer bezorgde, en mij aldaar in de kost befteedde, zo bleef hij borg voor het kostgeld, voorzag mij bovendien overvloedig van L 3  < 16-6- > geld en betaalde mijne fchuld van honderdtwintig guldens aan den Castelein daar ik te Zwol gelogeerd was geweest, en die vervolgends daarop mijne beide coffers, welke zo. lang aldaar gebleeven waren, aan hem overzond, zo dat hij mij ten minitel een halfduizend guldens voorgefchooten, of liever geleend had, eer er nog een blad copij van het aangenomen werk aan hem geleverd was geworden: het was ten huize van den Diamantzetter froom, dat ik bdteld werd, een man van een gefchikt gedrag, die ongemeene kundigheden bezat, en veel overleg en doorzicht m zijne zaaken betoonde te hebben; zijn vrouw was een bekwaame huis boudfter, en zijne dochter, die naderhand met een' fchilder kwam te trouwen, een beminnelijk meisjen welke van geen minder verhand dan fchoonheid bedeeld was, om kort te gaan, ik werd aldaar zo vriendlijk onthaald als of ik tot de familie behoorde , waarom ik, als commefaal, geduurendë bijna twee jaaren lang, bij deeze braave heden verbleevcn ben. Ik zal geen zwaarigheid maaken, alhier onbefchroomd te bekennen, dat het dit merkwaardig tijdperk van mijne wisfelvallige leevensrol is geweest, waardoor ik als van verwondering weggefleept werd over den onbegrijpelijk  C 167 ) ken gelukftaat die mij] op zulk eene onverwachte wijze te beurt viel, in eenen tijd dat de beflommering van mijne zaaken tot die hoogte geklommen was dat zij mij genoegzaam reddeloos toefcheenen, zo dat zodanige overweeging mij dïescijds tot verrukkelijke be! fpiegelingen over het wispeltuurig noodlot der i wereldlingen uitlokte; ik had wel is waar, | in alle mijne voorige wederwaardigheden oogI fchijnlijk een verwisfeling van gelukken en ongelukken ondervonden, welke zig beurtlings vervangden, maar mij nimmer zo fehielijkuit eene hoogdringende verlegenheid geholpen gezien , dan in dat geval gebeurd was: de wonderlijke ontmoeting met den Boekverkooper elwe, juist voorgevallen in een tijd dat ik geen kans meer zag om een middel van beftaan te vinden , waardoor ik uit de toenmaalige verwarring geraaken kon, deed mij zulks aanmerken als een van die gedenkwaardige gebeurtenisfen waarin ik de hand der Voorzienigheid tot mijn behoud op een doorftraalende wijze ontdekte, en deeze welgegronde bedenking gaf vervolgends oorzaak dat k tot mij zeiven zeide: Gij hebt lang genoeg gedwaald, boud op yan meer verkeerde en dwaaze pappen te begaan; betracht voortaan de pligten van een, eerlijk man , want er wordt u tegent.4  ( 168 } *<^% «a' weg gebaand, om in uwe hooge levensdagen beftendig gelukkig te kunnen blijven. J Ik was zo in mijn fchik met de gunftige omkeering van mijne zaaken dat ik niet aiifen mijne gewone vrolijkheid van geest, die door geledene tegenfpoeden wat uitge'oluscht ^was , federd dien tijd ongevoelig wederbekwam, maar boven dien mij ais een .tweede v,y th agor as verbeeldde in een nieuw fchepfel herfchept te zijn, j in het begin van zulke eene gelukkige omftandigheid, waarin ik mij nog geen drie weeken bevonden had,Werd mij door mijne zuster een' brief toegezonden, die zij van de Couramierdrukkew uit den Briel omyangen had, en waarbij deeze mij kennis gaven van, met gemeen overleg, goedgevonden te hebben, om mij op zulk een jaarlijks traftement als wij onderling afgebroken waren, tot Schrijver van hun Courant aanteftel'. ien; dan, terwijl die aanbieding in deeze tijdsgelegenheid veel te laat kwam, vermits ik mij van degeflootene onderhandeling met den Boekyerkooper el we, als mijn weldoener zijnde niet kende onttrekken, ibeg ik die aangebo-' den post beleefdlijk van de hand. De Spiegel der Wereld, of de twaalf brie.ven van den Jstrologist lüdeman, bevat-  C 169 ) tende zijne geheime Waarneemingen die ik dertig jaaren te vooren befchreeven had, en waarin zulke aanmerkenswaardige voorzeggingen ten opzichte van fommige toekomende ftaatsgebeurtenisfen gevonden werden, welken het begrip der gemeene verftanden ver te boven fprongen, maakte in het jaar 1784- toen de algemeene volksberoeringen hier te Lande veld begonnen te winnen, zo veel opgang, dat dit werk hier door binnen korten tijd verfcheidene maaien herdrukt moest worden, te meer wanneer in dat zelfde jaar de echte levensbefchrijving van Doétor lüdeman, door mij in de gevangenis ontworpen zijnde, ver. volgends uitkwam; het was van deeze algemeene goedkeuring en bovendrijvenden fmaak dat ik mij net van past wist te bedienen om de nadere geheime ontdekkingen van deezen wereldberoemden Astrologist, die tot nog toe onbekend gebleeven waren, onpartijdig te befchrijven , zo in AtTriumph Zaal, als in de Goudmijn en het Kroonwerk van dien grootenWonderman; welkewerken in de jaaren 1787 en 1788 met den druk wereldkundig geraakten: ondertusfchen behoor ik tot nader verklaaring van zaaken alhier optemerken dat wij alle mogelijke behoedmiddelen namen , om ten dien opzichte, in geene ongelegenheid te vervallen,. L 5  C 170 3 Ik weet zeer wel, en het is geen zaak die verwondering bij doorfleepene verminden verwekken kan, dat men verfcheidene gisfingen, het zij met of zonder gegronde oorzaaken, gemaakt heeft gehad, zo over de twaalf brieven van lüdeman, als aangaande de overige werken welken op zijnen naam vervolgends uitgekomen zijn,- ik moet lagchen, en waarom zoude ik niet lagchen? als ik overdenk wat ik ten dien opzichte al beleefd heb—. want bij fommige bedilzuchtige geesten, die gewoon zijn alles te berispen, viel de verdenking dat terwijl Meester franciscus de Schrijver van alle de uitgekomene werken van den Astrologist lüdeman was, zij noodzaakelijk verdicht moesten Weezen, daar men van een anderen kant, en wel bij het meerdergetal der Leezers, alle dezelven voor een half Evangelium hield — maar wat doet 'het eigenlijk tot de zaak, wie deeze fterk getrokkene werken gefchreeven of opgefteld heeft, voor zo ver door de ondervinding gebleeken is, gelijk de gevolgen naderhand klaarblijkelijk hebben doen zien, dat de Astrologifche voorzeggingen rakende de toekomende gebeurtenisfen meest al wèlgerroffen zijn geweest, en op, den bepaalden tijd genoegzaam altemaal zijn vervuld geworden? behalven dat het volftaan  ( m > kon dat zodanige vrolijke en belangrijke ontdekkingen van Vader lüdeman, aan den fmaak van onze Landgenoten voldaan, of om beter te zeggen,' hunne goedkeuring weggel dragen hebben: ik wil daarom als de maaker i of de opfleller van alle deeze voorzegkundige gefchriften, voor de volftrekte echtheid van i dien niet in de bres fpringen, noch de geI loof waardigheid daarvan bepleiten , want ik i maak geen zwaarigheid , openhartig, en ter I goeder trouwe te verklaaren, dat, hoe groot i een vertrouweling ik ook eertijds van den overle, denen Doftor lüdeman ben geweest, ikjuisc i niet alles uit zijnen mond opgefchreeven heb gehad, maar dat mij een merdgte gevallen van aangelegenheid, en onder anderen meer dan zeventig Horoscoopen, door eenige perfoonen, die hem voorheen gekend , of wonderlijke ontmoetingen met hem gehad hebben, zijn ter hand gefield geworden; ja wat meer is, dat ik er veelen niet minder gedenkwaardige dan vermaaklijke gefchiedverhaaien van mijn eigen kraam, welken te pas kwamen, en ter opluisteringe van zijne wonderfpreuken dienden, heb bijgevoegd; ondertusfchen zal ik, zonder mij" verder te bekreunen , zo aan de wanfchikkelijke als aan de flrijdige begrippen, die bij de beoordelaars van ludeman's werken  C 1?* ) plaats hebben gehad, hier een kluchtige redenwisfeling aanftippen , welke in een gezelfchap, alwaar ik tegenwoordig was, mee betrekking tot dit onderwerp voorviel. Ik bevond mij weinige jaaren geleden in een zeker voornaam dorp, gelegen in de na. buurfchap van Amfleldam, daar ik door een goed vriend federt lang verzocht was geworden, om het paaschfeest bij hem te komen doorbrengen: geduurendë den tijd dat ik al. daar verbleef, kreeg hij het bezoek van verfcheidene perfoonen, zo uit Amfleldam, als uit meer andere plaatfen welke door het aangenaam jaargetijde uitgelokt 'werden, zo dat wij eens ten getalle van veertien mannen en vrouwen behalven onzen Gastheer, over het middagmaal zaten, bij welke gelegenheid het gefprek met opzicht tot de werken van den zogenoemden Toverdoctor lüdeman gevallen zijnde, onder andere de mogelijkheid of onmogelijkheid daarvan op het tapijt werd gebragt: een bejaarde Dame, die naast mij geplaatst was , beweerde volmondig dat de uitkomst had doen zien dat het meesterftukken van de kunst waren, en dat zij reden had om te gelooven dat Meester franciscus die alle de geheimen van deezen vermaarden Astrolo. gist befchreeven had, nog in leeven moest  ( *73 ) Zijn; een jong Heer, die vlak tegen haar overzat, en een van die foort van windmaakers fcheen te zijn, welke voor een geleerd man willen verfieetèn werden, gaf daarop al fpoctende ten antwoord, dat zij van haar verftmd beroofd moest weezen, om zulke verhevene gedachten van de kwakzalvers wetenfehap van den welbekenden bedrieger lüdeman te maaken : deeze ongefchikte taal verontwaardigde het gantfche gezelfchap, en. terwijl ik inzonderheid mij in het geval gebragt zag om de gefchondene eer van mijn' vriend lüdeman te moeten ophouden, kon ik mij niet bedwingen hem vrij driftig te vraagen, of hij niet wist dat de zotten doorgaands gewoon waren van allerhande zaaken die het bereik van hun begrensd verftand te boven gingen, te ontkennen of niet te willen gelooven? hij zoude mij waarfchijnelijk een onbefchoft antwoord gegeven hebben, aangezien hij bij de aanweezende perfoonen bekend ftond, voor een jongman die geen fchrander oordeel, of befchaafde* opvoeding bezat, wanneer onze Gastheer het woord opnam , zeggende dat de ontdekte kunstgeheimen van Vader lüdeman fchoon maar een loutere liefhebberij zijnde, van te veel aanbelang waren, om er den fpoc mede te drijven, en dat men in plaats var*  C 174 ) zulke beruchte puik verftan den naar hunne dood te belasteren, hunne gedachtenis in waarde behoorde te houden: hoe zeer deeze edelaartige wijze van denken het gezelfchap beviele, was een deftig en weldenkend man, die tot nog toe de ftilzwijgendheid onderhouden had, van gevoelen, dat men in de beoordeeling over de werken van den Astrologist lüdeman, dit aanmerkelijk onderfcheid moest maaken, naamlijk of hij die zelf in zijn leven ontworpen had, dan of Meester franciscus daar. van waarlijk de Schrijver was geweest; want in het laatfle geval, zeide hij, ben ik van begrip dat een vlugge geest, die door de meesterftukken van zijn pen bewonderd wordt, het publiek veel aangenaame vertellingen van gebeurtenisfen kan opfchotelen welke nimmer voorgevallen zijn - gij flaat den bal elendig mis, mijn goede vriend, begon daar op een dikke papa, die een halve roes weghad, met een fchelle ftem uitteroepen, want die Meester franciscus, waarvan in de werken van lüdeman gefproken wordt, is nooit in de wereld geweest, en ik zoude wel honderd Ducaaten durven wedden, dat zulks een bloote uitvinding van een fchraapzuchtigen Boekverkooper is, om zodanige vermaaklijke prulfchriften aan den man te helpen: wel nu ik hou-  C i75 ) de u de aangeboden weddingfchap', viel onze Gastheer hem plotslijk in de reden, en om \té betoonen dat ik die gewonnen heb, zie daar Meester franciscus welke hier tegenwoordig is, en alle de uitgekomene werken van Doftor lüdeman gefchreeven heeft: het gantfche gezelfchap , en bijzonder de jonge windmaaker, welke deezen Astrologist voor een bedrieger uitgefcholden had, ftondt ver[ lTomd over deeze ontdekking, terwijl de dikke papa niet alleen vrijwillig bekende de weddingfchap verlooren te hebben, maar vervolgends, ten blijke van dien, een briefjen ter waarde van honderd Ducaaten op zijn' Casfier aan den Gastheer overhandigde, waarvan mij, zonder dat het iemand van het gezelfchap 'c bemerkte, aanftonds tien Ducaaten ftil in de hand geftopt werd. Het is zeker dat de voorzeggingen die ludeman in zijne Astrologifche werken van fommige groote en zeldzaame gebeurtenisfen gedaan heeft gehad, meerendeels zo volmaakt wél zijn uitgevallen, dat zij inderdaad de denkbeelden van onze Landgenooten genoegzaam in alle opzichten te boven hebben gegaan; maar hoe onbegrijpelijk, hoe onfeilbaar zelfs, zijne geopenbaarde kunstgebeimen ook fchijnen mogen , zo is het gten minder onwederfprcekelij-  C 1/6 ) ke waarheid, dat hij in verfcheidene Planeet* kundige ontdekkingen van aangelegenheid, en wel bijzonder ten aanzien van de Horoscoop* trekking den bal elendig mis geflagen heeft, waarom ik de Astrologie, hoe zeer op wis* kunflige grondregelen gebouwd, fteeds als een wetenfchap van loutere liefhebberij heb befchouwd gehad, waaraan men geen onbepaald geloof moest flaan: alle de bewonderaars van zijn kunst, die bezitters van zijne werken zijn, zullen zekerlijk opgemerkt hebben, dat hij zo wel in de Spiegelder Wereld,als in èeTriumph* Zaal het tegenwoordig Schrikkeljaar 1794, waar in de uitgaaf van mijn Levensbefchrijving ftaat te gefchieden, bij uitzondering voor een wonderjaar heeft afgefchilderd, geduurendë het beloop van welke ongehoorde dingen gebeuren moeten, en onder meer andere voorzeggingen van gewigt uitdrukkelijk voorfpeld, dat er in hetzelve jaar een nieuw koningrijk zoude worden opgericht: ik heb na gisfing meer dan dertig mondgefprekken met lüdeman over dit onderwerp gehouden, wanneer hij met zijne gewoone openhartigheid rondborftig verklaarde, dat er in het wonderjaar 1792. volgends zijne Astrologifche bevindingen zulk een bloedige oorlog in Europa moest ontdaan , welke de gantfche omkeering van fom-  fotnmige Rijken en veele Landfchappen na tig zoude fleepen, en dat een ontvluj;t doch on* vertfaagd Vorst, die ten tijde van deeze zijne voorzegging nog geboren moest worden, de oprechter van dat nieuw koningrijk waarfehijnelijk zoude weezen, maar dat hem tot nog toe onbekend gebleven was, of die gebeurtenis in de Noordelijke dan Zuidelijke Landdreeken van Europa voorvallen moest: ondertus* fchen heb ik in alle mijne planeetkundige befchouwingen voor zo veel de kunstbewerking betreft, ireen fchijn of fchadu>ve aan den Zodiak daar v..n kunnen ontdekken , misfehien dat ik gedwaal i hcobe, en deeze misdag veroorzaakt is gewordea om dat ik niet als hij mijne onderzoekingen aangaande deeze belangrijke gebeurtenisfe op driekoningen nacht gedaan heb: ondanks zulk eene kleine vergrijping die gemaklijk onder kunst^enooten intefchikken is, zal men mij wel het recht willen doen van te gelooven, dat mijne Astrolo^ifche ontdekkingen raakende het wonderjaar 1792, ten minden zo ver gegaan zijn, van onbefchroomd te kunnen verzekeren, dat er geduurendë hetzelve fchrikkeljaar iet meer gebeuren zal dan men zig oppervlakkig verbeeldt, en iet min Ier dan men volgends hec algemeen verlangen verwacht. II. DEEL. M  C 178 ) Het geheugt mij toen ik mij voor de eerftemaal in de hoofdftad van het Franfche Rijk bevond, destijds van mijn vertrouwden vriend brittonville te hebben hooren verhaa. len, dat hij in zijn jongen tijd een vermaard Astrologist te Parijs gekend had, die niet alleen van begrip was geweest, maar met zodanige bekleede redenen van wetenfchap welke zijne overbekende kundigheden in de Astrologie verluisterden, openbaar ftaande hield, dat in de zeven laatfte jaaren van deeze eeuw, zulke verbaazende wonderen voorvallen zouden, die federt den ondergang van de Rr> meinfche Monarchie niet gebeurd waren: ik vroeg hem waarin toch deeze wonderen zouden beilaan, en op hoedanige gronden van zekerheid zulk eene aanmerkenswaardige voorzegging berustte? brittonville wist mij te zeggen dat, wat de eerfte vraag betrof, het volgends de ontdekkingen van den planeetbefchouwer hoofdzaakelijk op de navolgende wonderbaare gebeurtenisfen moest uitloopen - als voor eerst in eenen zevenjaarigen oorlog tusfchen zeven voornaame Mogendheden van Europa, geduurendë welke langduurige krijgstogten meer dan twaalfmaal honderdduizend oorlogsrechten door het gefchut of het zwaard zouden omkomen , en boven dien twee ge-  ( #9 ? kroonde Vorften bij die gelegenheid vim defi troon gebonsd worden; in de tweede plaats de lang verwachte verdelging der Mahomedatien, of liever den ondergang van het Turk" fche Rijk , en laatstlijk de bekeering der Jeo* den en de herbouwing van de oude ftad Jeruzalem: ondertusfchen,verhaalde brittonville al verder, had deeze Astrologist geene andere redenen van zijne voorzegging weeten te geeven, dan dat er in verftheidene oorderi van de Christenheid fchriktooneelen van birtneniandfche onlusten en volksopftanden op handen waren , welken noodzaakelijk de boyerlftaande drie opmerkelijke gebeurtenisfen voof* af moesten gaan; na verloop van eenige jaaren, dat ik aan lüdeman kennis kreeg ? deed ik hem verflag van het geen ik ten dietl opzichte, te Parijs zijnde, onderfchept had* hij werd belust om zonder uitftei deeze drie merkwaardige zaaken op zijn manier planeétkundig te onderzoeken , en zulks ver* richt hebbende , verklaarde hij mij op een" avond dat ik mij aan zijn huis bevond, zonder de minfte bewimpeling, dat er zo wel iet van zodanige Astrologifche ontdekkingen aari den Hemeltrans bleek, maar dat de juiste tijdperken daarvan, met geene mogelijkheid te be* paaien waren; vervoigends daar bijvoegende» M a  C 180 ) dat hij na zijne bevindingen reden had om te geiooven, dat al zulke groote wonderen misfchien wel vijf-en-twimigj jaaren kater zouden voorvallen, het geen de tijd en de ondervinding best beflisfen kon. Ik heb lang genoeg gehandeld van de werken van lüdeman, gelijk ook van de gevallen welken volgends mijn begrip daartoe eene zonderlinge betrekking hebben, om er van te kunnen affcheiden, zo dat het niet ongefchikt zal zijn, alvoorens breedvoerig van mijne rechtsgeleerde werken te gewaagen, het verhaal van zulke Leevensbedrijven te hervatten, die mijn perfoon in het bijzonder raaken; want alhoewel ik door eenen toeneemenden ouderdom en daar op gevolgde ligchaamsk waaien mij tegenwoordig onder de befchrijvino#an mijn Leevensloop genoegzaam afgemat gevoel, zo heb ik echter federd mijn ontflag uit de gevangenis nog al vrij wat kluchtige en verdrietige ontmoetingen gehad, die niet behooren overgeflagen te worden — Het was in de maand September 1787, toen ik, bij den Juwelier froom gelogeerd was, dat de groote omwenteling hier te Lande voorviel, en dat de Pruisfifche legermagt zig voor de muuren van Amfleldam vertoonde, waar door die vermaarde koopiïad eenige dagen achter ei-  kanderen om zo te fpreeken als berend werd: ik ben niet van gedachten om van alle de omHandigheden welke daarbij plaats hebben gehad, eene volledige befchrijving te geeven, maar ik zal mij vergenoegen van alleen fommige raare avanturen aantehaalen, welken ik ter gelegenheid van dit niet minder voorbeeldloos dan gedenkwaardig voorval heb bijgewoond. Men verfpreidde het gerucht, toen er een trompetter van de P'ruisfeh, die geblind was, in de ttad verfcheen, dat indien de overgaaf van dezelve niet binnen den tijd van drie dagen gefchiedde, Amfleldam zoude gebombardeerd worden; dit ongegrond gerucht veroorzaakte inderdaad een algemeene verflagenheid onder de Inwooners van deeze Hollandfche wereldflad, zo dat verfcheidene van hun welken daar aan wat te voorbarig geloof iloegen, al toeftel begonnen te maaken om hunne breekbaare goederen, zo fchielijk mogelijk, intepakken: onder anderen maakte die verfchrikkelijke tijding zulk eenen diepen indruk op de vrouw van den Juwelier froom, dat zij half uit ongerustheid, en misfchien gedeeltelijk uit droefgeestigheid zo fterk begon te huilen als een kind, doch zo dra ik al kortswijlende gezegd had, dat wij uit voorzorg de kamerdeuren de M 3  < 18« ) venflen moesten fluiten op dat de bombei ons geen kwaad zonden doen, begon de Roede vrouw, haar man en dochter, daarover ZO hartiijk te lagchen, dat de opgevatte fchrik hier door vervlogen zijnde, rerftond in vrolijk, heid veranderde: ondortusfchen werd korte dagen daar na de leidfcbe Poort, volgends een gefloten verdrag, door een detachement van Pruisfifche foldaaten bezet, het geen andermaal een nieuwe vertooning gaf, die veel opfchudding onder fommige onrustige gemoederen baarde; Juffrouw froom en haar Dochter, begaven zig daarop uit nieuwsgierigheid na de Leidfche Straat, om nevens duizende van aan. fchouwers, die zig aldaar bevonden, ooggetuigen van zo een zeldzaam geval te zijn,0 en kwamen met veel ontfleltenis te rug, terwijl froom en ik, bezig zijnde met fchrijven, verfcheidene Jooden met bebloede koppen door de ftraat zagen loopen Laat ons maar voordfchnjven zeide ik tot hem, xvant de werken van lüdeman hebben geen gemeenfchap Piet de mrukking yan gewapend krijgsvolk Ik kreeg destijds een gril in het hoofd die ik hier terloops vertellen moet, om dat zij belagchemswaardig is; want ik beging in mijnen ouuen dag de zotheid om op een bevallig meisJen van vier-eq-twintig jaaren, dat een orden*  C ï83 ) telijke burgerdochter was, fmoorelijk verliefd te worden: meer bekoord door haar veriland dan door haare uitblinkende fchoonheid, waagde ik op een' tijd, dat haare ouders afweezig waren, onder een les die ik haar in de Franfche taal gaf, dubbelzinnig mijne gevoelens ten dien opzichte aan haar te verklaaren, onder den dekmantel dat de liefde bij perfoonen van allerleie jaaren , zelfs bij grijsaarts fomtijds plaats konde hebben, doch zij wist door een verftandige tegenwerping mijne kwalijk geplaatfte verliefdheid zo wel te beteugelen, dat ik befehaamd over deeze fpoorloze zwakheid werd, zo dat zij mij welhaast van deeze malle kuuren genas, fchoon daarom de oprechte vriendfchap even als te vooren tusfchen ons beiden bleef beilaan - ben ik niet een volmaakte zot, zeide ik bij mij zeiven , dat ik een bejaard man zijnde, zulk eene dwaaze ftap begin, daar ik eer op mijn doodkist behoorde te denken! en waarlijk deeze korte overweeging was genoeg om de overwinning te ' behaalen op een hartstogt die anders niet gemaklijk te bedwingen valt: eene andere ontmoeting, die van vrij meer aanbelang was, gebeurde in een tijd dat ik, bezig zijnde voor den Boekverkooper el we, het Rechtsgeleerd Kweekfchool of de Sleutel van de Crimineele M 4  ( i84 ) Pra&ijk te befchrijven, het welk bij intekening gedrukt werd; op een morgen dat ik met beide de Juffrouwen froom in mijn karoer zat te praaten, werd er bij herhaaling tweemaal aan de huisdeur gefcheld, wanneer een lijfknecht mij een toegezegelden brief van de Heeren hoope behandigde, in welken ik een briefjen ter waarde van twintig Ducaaten op hunne Casfiers beflooten vond, die zij mijals een gefchenk tot aanmoediging van den uitgaaf van het bovengenoemde werk, zonder mijn perfoon te kennen, toegelegd hadden: ik was verftomd over zodanige grootmoedige handelwijze, die te gelijk een onwederfpreekelijke blijk uitleverde, welke fterke voorftanders van kunften en weetenfchappen deeze beide pijlaren van deAmfteldamfihe Beurs, zig betoonden te zijn, en ik verzuimde niet om de Heeren HOQPE, wegens deeze genooten weldaad, die ik nimmer uit het geheugen verliezen zal, in perfoon mijne dankbetuiging, volgends mijn pligt te gaan doen, het geen van dat gevolg was, dat ik, mij naderhand eens in verlegenheid bevindende, op 'nieuw door deeze groothartige weldoeners geholpen werd. Aangezien de Academie der Jonge PraÜi. *iim> in vroeger tjjd zo veel opgang gemaakt Md, dat er bi/na drieduizend exemplaren van  * C 185 y verkocht waren, zo beflootïk daarop, als een vervolg van dien, de HoUandJcbe Pleitzaal te befchrijven; doch dit Rechtsgeleerd werk vol» deed op verre ra niet aan de verwachting, die ik zo wel als mijn Boekverkoper daarvan had opgevat; en nademaal hetzelve veele nuttige zaaken behelsde, die in de Academie der Jonge Pra&izijns overgeflagen waren, en van een ongemeen behulp voor aankomelingen konden zijn, te meer vermits in dit werk gevonden werd, eene uitvoerige verhandeling van Notulen welke in alle foorten van Rechtsgedingen ter rolle gefield worden, en waarin eigenlijk de werktuigelijke deelen, of liever de ziel van de Praétijk beflaat, kon ik geen andere oorzaak raak ende de geringe aftrek van dit werk vinden, dan dat een tijdvak van vijf-en-twintig jaaren, die tusfchen de uitgaaf van het eerfle en laatstgenoemde werk verloopen waren, de lust tot aanwakkering der beoefenende Rechtsgeleerdheid aanmerkelijk verflapt had: het was onder het befchrijven van dit werk, dat ik een brief ontving van mijn oudften zoon, dien ik in geen twee jaaren gezien of gefproken had, waar bij hij mij kennis gaf te Bommel de gelegenheid gevonden te hebben van een voordeeiig huwelijk te kunnen doen, doch dat zig daaromtrent eenige zwaarigheden opM 5  C «8* ) deeden, waar over hij verlangde met mij te raadpleegen: ik ontbood hem diarop terftond na Amfleldam, en na dat wij zamen ten opzichte van deeze zaak alle noodzaakelijke maatregelen beraamd hadden, kwam hij vervolgends met zijn aanftaande bruid welhaast weder herwaards, en ik deed hun zo fchielijk trouwen als mogelijk was, ten einde te beletten dat een ander meisjen te Zalt-Bommtl', die aanfpraak op zijn perfoon fcheen te willen maaken, de voordgang van de huwelijksgeboden niet zoude kunnen fluiten: dit met een gelukkig gevolg volbragt hebbende, werd de bruiloft aan het huis van den Juwelier froom, met veel vrolijkheid gehouden, waarbij alle mijne gaede vrienden en vooral die geenen welken mij in dat geval ongemeen behulpzaam geweest waren , zig tegenwoordig bevonden. Na den uittogt van de Pruisfifche troepen, welken geduurendë eenige maanden zo te Amfleldam als in de nabuurfchap van die ftad gebleeven waren, had ik ftaande mijn verblijf aan het huis van den meergemelden Juwelier froom, mij eens op een morgen heel vroeg ,buiten de Leidjche Poort begeeven, om aldaar al wandelende een frisfche lucht tefcheppen, gelijk mijne gewoonte in het midden van den  C 1*7 ) zomer dikwijls geweest is, waar toe het verrukkelijk vogelengezmg mij voornaamlijk uitlokte : zo dra ik mijn wandeling volbragt had, en de hitte van de zon zig begon te doen gevoelen, bekroop mij de lust om in een herberg op de buitencingel, alwaar men koffij fchenkt, wat te gaan uitrusten; ik ftond verbaasd bij het intreeden van de kamer, aldaar zo vroeg een bejaarde en welgekleede Dame van een deftig gelaat, die een goud horologie droeg, te ontmoeten, bezig zijnde een kop kofBj te drinken: zonder iet van mijne verwondering te doen blijken, plaatlte ik mij aan dezelfde tafel, na haar beleefd gegroet te hebben: wij geraakten vervoigends zamen langzaamerhand in een gefprek over den aangenaamen morgenftond , de bekoorelijkheid der groene boomen , en meer andere oogftreelende voorwerpen van landgezichten, die wij met een zonderling vermaak aanfchouwden, wanneer ik onder dat gefprek verfcheidene maaien bemerkte, dat deeze volgeestige Dame, van tijd tot tijd eenige traanen ftortte, het welk zij door haar' zakdoek zorgvuldig voor/ mij poogde te verbergen: de oorzaak waaruit haare droefgeestigheid fproot, mij nog onbekend zijnde , gevoelde ik mij gedrongen ten laatften te vraagen of zij zig ook onpas-  C 188 ) felijk bevond —- ,, Neen Mijnheer, daar „ fchorc meer aan dan onpasfelijkheia", gaf zij met een 'klaagende ftem ten antwoord - Hoor Mevrouw, zeide ik tot haar, ik begeer uwe geheimen niet te weeten, maar bijaldien ik bekwaam ben u door goede raadgeving te kunnen vertroosten, biede ik u mijnen dienst aan, waarvan gij zonder fchroom gebruik kunt maaken: deeze aanbieding beviel haar zo wèl, dat zij mij al verder vroeg wat beroep ik bekleedde; en na haar gezegd te hebben dat ik een Rechtsgeleerde" was, fcheen zij op die verklaaring een vrolijker humeur aanteneemen, zeggende met een blij gelaat: Wel dat komt net van pas Mijnheer! want ik heb goeden raad nodig! hier op begon deeze welgemanierde en bedroefde vrouw mij een volledig verhaal te doen niet alleen van haare voornaamfte lotgevallen , maar bijzonder van de oorzaak welke destijds haare tegenwoordigheid te Amfleldam noodzaakelijk maakte, en zie hier getrouwlijk gefchetst het geen zij mij toenmaals mondling verhaalde, gelijk ook het wonderlijk geval dat, met betrekking tot mijn perfoon, daar op gevolgd is. „ Ik zal op mijn afkomst niet pogchen," begon zij aanvangelijk haar verhaal, „ het zal „ genoeg zijn als ik u zeg dat mijne familie  ( i«9 * „ in verfcheidene ileden van Holland de ftoel „ der Regeering bekleed hebben gehad, en „ dat mijn vader die aldaar een Amptenaar „ is geweest, geen kosten gefpaard heeft, om „ mij, als zijne eenigfte dochter, een opvoe„ ding overeenkoraftig zijnen ilaat te geeven: ik verloor mijn moeder toen ik pas veer„ tien jaaren oud was; mijn vader hertrouw„ de fchielijk, en mijne ftiefmoeder plaagde „ mij zodanig dat, om haare ondraagelijke be„ handeling te ontwijken, ik tot het onwelvoegelijk befluit kwam, van in den ouder, dom van zestien jaaren het haazepad te kie„ zen, met een jong Officier, die ik beminde, en van wien ik bemind werd: op de ' verklaring die hij mij alvoorens gedaan had, „ dat wij ons voorgenomen huwelijk te Kleef zouden voltrekken , begaven wij ons der„ waards, maar mijn vader wist door zijn eigen gezach, en geholpen door den invloed „ van een menigte vermogende vrienden, heel „ rasch uitte werken, dat onze oogmerken te „ leür gefield werden, zo dat ik na op een „ nacht te Kleef uit mijn bed geligt te zijn, „ vandaar na Holland overgevoerd, en vervol_ gends onder bewaring van mijne ftrenge „ ftiefmoeder werd gefteld: haare onophoude„ iijke kwellingen verdubbelden, gelijk te den.  C 190 ) i, ken is, het verdriet dat ik gevoelde over „ de gedwongen fcheiding van een' minnaar, „ die geduurendë ons verblijf te Kleef niets i, van mij gevergd had , dat de paaien van „ eerbaarheid overfchreidde; doch het was „ juist deeze zo zeldzaame nauwgezetheid wel* „ ke mijn ongeluk bewerkte; want men „ dwong mij, om kort te gaan, om, na ver,, loop van tien maanden dat ik op een kamer „ in mijn vaders huis opgefloten was geweest, „ tegen mijn' zin te moeten trouwen , met „ een weduwenaar van ongevaar vijftig jaa„ ren, die rijklijk van zijne inkomften kon be. „ ftaan; in deezen trouwftaat, welke nog al re„ delijk wèl uitviel, fchoon door het overlij„ den van mijn' man niet langer dan tien jaa„ ren geduurd hebbende, werd ik moeder van twee dochters, waarvan de oudfte, nader„ hand zeer voordeelig getrouwd zijnde, ter „ gelegenheid van haar eerfte kraambevalling „ kwam te fterven, terwijl de jongfte die nog „ geen agttien jaaren oud is, en waarover gij „ mij traanen hebt zien ftorten, bij de inruk„ king der Pruisfifche troepen met een' Onder,, officier of Sergeant heimelijk voordging, na „ mij van meer dan zesduizend guldens zo ,, aan gereed geld als andere kostbaarheden „ beroofd te hebben: ik vernam dat zij met  ( ipl ) „ haar' minnaar te Wezel geraakt zijnde, na „ dat alles verteerd was, door hem verhaten „ was geworden , en dat zij daarop uit ge„ brek van geld zig alhier, te Amfleldam, in „ een ftil bordeel huis begeven had, waaruit „ ik beflooten heb haar door den Hoogen arm ,, te doen haaien." Zo dra zij mij de voorenftaande korte en zaaklijke affchetzing van haare voorledene lotgevallen gedaan had, waardoor ik gemaklijk de oorzaak begrijpen kon, waarom deeze bedrukte vrouw te Amfleldam gekomen was, liet zij het bij dit bloot verhaal van zaaken niet berusten; want behalven dat wij meer dan een uur zamen verfleeten , om met eikander te overleggen van hoedanige bekwaame hulpmiddelen wij ons moesten bedienen, om haare losbandige dochter zonder opipraak uit de gevaarlijke en ichandelijke verblijfplaats alwaar zij zig toen werkelijk bevond, heimelijk te ligten, zo begreepen wij dat bet niet geraadlijk was om langer in die herberg te verblijven: achtervólgends deeze langduurige raadpleeging met gemeene goedkeuring tusfchen ons beflooten zijnde, dat om haar perfoon in de ftad bedekt te houden, zij haar intrek in een burger huis bij een van mijne kennisfen zoude neemen; zo lang tot de baan klaar was,  C *9* ) terwijl ik om in deezen bedekten handel niet befpied te worden, in mijn logement bij den Juwelier froom zoude voorwenden, eenige dagen wegens familie - zaaken na Foorburg te moeten gaan, en geduurendë dien tijd voor haare rekening bij de week ergens een kamer zoude huuren, zo dat onze genomene maatregelen met een gelukkig gevolg afgeloopen waren, gelijk ik dan met dat oogmerk een kamer bij een Franfche Juffrouw op den achterburgwal betrok: ondertusfchen dat ik werkzaam was om deeze geestrijke Dame haar doelwit ten opzichte van haar dochter te doen bereiken, en, door middel van drie bedreven verfpieders aan welke tot dat einde ieder een Ducaat daags werd toegelegd, te ontdekken in wat ftil bordeelhuis de laatfte zig eigenlijk ophield, geraakten wij hoe langer hoe meer in zulke vertrouwelijke mondgesprekken, die veel na eene gemeenzaame verkeering geleeken, en ook binnen korte dagen zo veel velds wonnen 3 dat (wij van weerskanten het befluit namen, om met elkaêr een huwelijk re zulleh aangaan, zo rasch de bewuste onderneeming zijn vollen be* flag gekregen zoude hebben; in deeze verbeelding werd mij van wege die beminnelijke en verftandige Dame, waaraan ik zekerlijk een goed portuur zoude gedaan hebben, ingeval-  C *93 ) valle de zaak gelukt ware, een goede fornme ge-icU ter hand gefield , met uitdrukkeüjken last om daarvoor onderwijlen de trouwbrieven van kennisgeeving te laaten drukken, gelijk ik vervolgends dan ook naderhand, tot verwondering van fommige perfoonen, welke niets van deezen geheimen handel begreepen, op haar bevel, door mijn'Boekverkooper heb laaten doeri; en fchoon ik mij fchaamde, om Wegens de onvoorziene mislukking van die zaak trompetten te blaazen, heb ik mij dikwijls vermaakt, over de flxijdige gistingen welke ten dien opzichte gemaakt werden. Ik ben niet van voorneemen om aangaande de verdere omftandigheden van dit verwonderingswaardig geval eene wijdloopige befchrijving te maaken, en daarom zal ik, ter bekordnge van dien, Hechts aanmerken, dat ik, na de uuerfte omzichtigheid gebruikt te heb« ben, alle zwaarigheden, raakende de voorver» haalde zaak te boven kwam , om den fchuilhoek van de ontvlugte dochter van mijn aanftaande bruid te onderfcheppen, zodanig dat zij niet alleen door mijne bewerking en die van een ander bedreven Pracfifijn uit het bordeelhuis gehaald, maar vervolgends, op begeerte van haar moeder, wegens haar Hecht gedrag voor den tijd van twee jaaren in een II. DEEL. N  ( 194 ) verbeterhuis geplaatst werd, alwaar zij ra een kort verblijf aan eene kwijnende ziekte geftor» ven is: dit toeval kon echter niet beletten dat ik Mevrouw haar moeder dagelijks ging bezoeken, met oogmerk om de voltrekking van ons beflooten huwelijk tot ftand te brengen: maar zie daar hoe wonderlijk het beloop der wereldfche gebeurtenisfen veeltijds is! want toen ik haar op een' morgen, volgends gewoonte een bezoek kwam geeven, om de laatfte hand aan het werk te flaan , wist niemand mij te zeggen waar deeze overbekende edelmoedige vrouw gebleeven was, zo dat ik ondanks alle aangewende poogingen om haar verblijfplaats uittevinden, in geene mindere onzekerheid dan ongerustheid ten deezen opzichte verbleef: het fraaifte van dit wonderbaar avantuur beftond hier in, dat ik dikwijls over het drukken van de huwelijksbrieven befpot werd, nademaal men in het denkbeeld gevallen was dat zulks volftrekt een klucht van mijne uitvinding moest geweest zijn, doch ik bekreunde mij zeer weinig aan die malle verbeelding, als wèl weetende dat mij de onkosten daar van rijklijk voldaan waren. Indien ik geduurendë mijn gantfchen levenstijd in mijne verwachting bedrogen ben ge-  C 195 ) ivorderi , is het voorzeker in dit geval gëWeest, het welk door alle de zamenloopendé omftandigheden, volgends mijne gedachte onfeilbaar gelukt moest hebben, niet alleen wegens de goedwillige aanbiedingen welke déea ze groothartige en bemiddelde Dame mij uil eigene beweeging gedaan had, maar wel bn> zonder om dat uit de Horoscooptrekking van mijn overleden vriend lüdeman, ten aanzien van mijn perfoon gebleeken was, dat ik tweemaal zou ie moeten trouwen, hetgeen ik mij verbreidde in dit tijdperk van mijn les Ven te zullen gefchieden ■ en in de derde plaats, vermids deeze aatsme.kelijke zaak met Zulk ee^ ne zorgvuldige geheimhouding aan beide ksinte behandeld was geworden, dat er geen lierVcling iet van geweeten had, en bijgevo'g door niemand met mogelijkheid gedwarsboomd was. Sedert de'mislukking van zulk eene fchodhe kans, om door middel van het huwelijk fc del ijk rijk te worden, nam ik het onverbreekèlijk befluit van ondanks alle de befchik* kihgen der planeeten, vour altijd vaarwel anti den trouw ftaat te zeggen, als begrijpende het voor een' man van mijne hooge jaaren een grodte dwaasheid te zijn, de rust van het klein overfchot zijner levensdagen te gaan opoffif* N *  ( 196" ) ren, aan het wisfelvallig lot des huwelijks* waarin het juist altijd geene roozen fneeuwt, gelijk een talrijke menigte van beklaagelijke gevallen die dagelijks in deeze foort van maatfchappij gebeuren , wel degelijk aantoonen; want alhoewel de huwelijkeflaat als eerlijk en fomtijds als noodzaakelijk beichouwd wordt, zo kan die noodzaakelijkheid op verre na niet opweegen tegen de rampfpoedige wederwaardigheden die men veelal daar in ontmoet, behalven dat men het als eene ongerijmde ftruikelitap behoort aantemerken, dat een man boven de vijftig jaaren, en eene vrouw boven de veertig jaaren, alleen uit de beweegoorzaak om hunne dierlijke lusten te voldoen, gaat trouwen: ik heb voorheen toen ik, nog Officier was, een zeker perfoon gekend die een geflagen vijand van het huwelijk fcheen te zijn, en echter binnen den tijd van twintig j'aaren zeven vrouwen getrouwd heeft gehad, alleen om langs dien weg fpoedig rijk te worden, en daar van een prachtigen ftaat te kunnen voeren; doch men heeft mij naderhand verhaald, fchoon ik geen borg voor de waarheid van de zaak wil blijven, dat hij zig zeiven uit wanhoop opgehangen heeft, om dat zijn laatfte vrouw, die er wat al te bekoorelijk uitzag, de hoer met den dansmeester van zijne  ( 197 ) kinderen fpeelde, zo dat de verkreegen rijkdommen van deezen trouwzieken geldzoeker, hem weinig fchijnen gebaat te hebben: in ,tegenftelling van dien geheugt het mij dat een fatzoenlijk jongman in mijn geboorteplaats 's Graavenhaagen, zig zo fterk tot den trouwftaat genegen gevoelde, dat hij befloot tegen wil en dank van zijne ouders zig in het hu* welijk te zullen verbinden, al ware het zelfs met een tooneelfpeester, waarop hij toenmaals onbedenkelijk verzot fcheen; doch negen hirwelijkspartijen hem mislukt zijnde, werd hij daarover zo mismoedig, dat hij, uit oorzaak van dien, ten Iaatften tot zinneloosheid verviel , zo dat men genoodzaakt was hem in een dolhuis optefluiten. Na van den Juwelier froom afgeraakt te zijn, en een ander logement binnen de ftad Amfleldam betrokken te hebben, ontwierp ik vervolgends al verder voor den Boekverkooper el we, behalven hei Rechtsgeleerd Kweek' fchool, en de Hollandfche Pleitzaal, waarvan ik op zijne plaats uitvoerig heb gehandeld , de volgende Rechtskundige traéhaten , als de Disputeerkamer der Solliciteuren, het Formulierboek der Pra&izijns, bevattende uitgewerkte Inftrumenten , ongemeen nuttig voor Procureurs ten platten LanN 3  C 19* ) de is, de Rechtsgeleerds Catechismus rncesï gefchikt ten dienfte van Procureurs klerken; een Verhandsling over de Voogdijfchappen tot gebruik van den Burgerftaat, een werkjen handelende over de Notarieele Pradtijk, voerende tot tijtel de Preceptor der Notaris/en, en de Advocaat pro en contra, dat zulke uitgekipte en zeldzaame Questiën behelst, en van zodanige belangrijke inhoud is, dat men hetzelve zonder grootfpraak als eenig in zijne foort voor de beminnaaren van de Rechtsgeleerdheid aanprijzelijk kan maaken; alle welke bovengenoemde werken waarvan maar weinigen tot nog toe gedrukt zijn, op zijn' tijd ftaan in het licht gegeven te worden: ondertusfehen heb ik beflooten om bijaldien mij daartoe nog eenen genoegzaamen levenstijd overfchicten mogt, voor het laatst, ten befluite van die foort van werken, re fchrijven, een zeker beredeneerd Traftaatjen over de Theorie en de Practijk, dat eerst na mijn overlijden, onder den tijtel van de gantfche Rechtsgeleerdheid inêéngefmolten, ftaat uitgegeven te worden, en alles bevatten zal wat immer belangende deeze uirgeftrekte en ftofrijke weetenfehap gefchreeven is. Onder het ontwerpen van fommige deezer Rechtsgeleerde werken, vergat ik niet van iniusfehen mijn 4strc,.logisch f^oep vlijtig waar  C i99 ) te neemen, en ik begon federt dat ik van den Juwelier froom verhuist was. en miin intrek aan het huis van den Koetzier schiller genomen had , mij met een weêrgaêloos goed gevolg op de Horoscooptrekkingen toeteleggen, waarvan ik onder anderen eenige niet onaattige ontmoetingen zal vernaaien — Het gebeurde op een avond dat een jongman, die aan een burger dochter verloofd was, bij mij kwam, verzoekende dat ik heel fchielijk, en wel binnen den tijd yan een half uur, zijne Horoscoop zoude trekken, onder aanbieding dat hij mij daar voor ééns zo veel dan de gewoone prijs was, betaalen wilde; dan, terwijl ik het destijds zeer druk met het fchrijven van een werk had, gaf ik hem koeltjes ten antwoord, dat mij zulks volftrekt ondoenlijk viel, te meer om dat er langer tijd tot de uitwerking van een fchriftlijkehoroscoop behoorde; doch hij drong zo fterk op zijn verzoek aan, zeggende dat er haast bij de zaak was, dat toen hij mij een fplinternieuwen Ducaat in de hand Hopte, ik mij gemaklijk daartoe liet overhaalen: na uit de volbragte Horoscooptrekking middagklaar gebleeken was, dat hij een jonge Dochter, die bij ongeluk in het water gevallen was gered had, en die binnen korte dagen zijn bruid ftond te worden, fchoon zij een ander pretenN 4  ( SCO ) éent veel genegenheid toedroeg, ging hij heel voldaan weg: ondertusfchen liet zig anderhalf uur na zijn vertrek een jong meisjes bij mij aandienen, die mij verzocht te Tpreeken; ik werd zo gemelijk over dit ontijdig bezoek, dat jk haar deed aanzeggen, van den volgenden morgen te moeten wederkomen \ dan op de nadrukkelijke voortellingen van mijne Hospita, dat er redenen van noodzaakelijkheid waren, waarom de zaak geen uitftei kon lijden, en dat ik daarvoor rijklijk beloond zoude worden, befloot ik met dezelfde toegeevendheid als ik zo aanflonds aan den voormelden jongman betoond had, haar te woord te ftaan: ik ontdekte in minder dan tien minuten tijds, bij het trekken van haare Horoscoop, dat zij, dezelfde perfoon zjinde die in het water gevallen was, eerlang de bruid ftond te worden, met den jongeling wiens horoscoop ik even te vooren getrokken had, maar ik voegde daar bij dat haare huwelijksgebooden door een ander pretendent, aan wien zij alvoorens wettig verloofd was geweest, zouden gefluit worden,en dat haar voorgenomen huwelijk daarom geen voordgang zoude hebben, gelijk vervolgends ook gebeurd is: een ander opmerkelijk geval dat niet lang na 't verhaalde voorviel, dien ïk_ hier noodzaakelijk aanteftippen De k#"  ( 201 ) menier van een rijke ongetrouwde Dame, die nier. ver bulten de ftad Amfleldam woonde» bragt mij een beflooten briefjen van haare Meestere, fe, houdende haare doopnaamen, gelijk ook den tijd van haare geboorte, met verzoek om haar Horoscoop te trekken, en dezelve verzegeld aan haar kamenier te geeven, waarvoor zij gelast was mij drie guldens te moeten behandigen: aan dit verlangen vervolgends voldaan hebbende, was ik dit geval genoegzaam vergeeten, doch omtrent een maand daar na, werd mij door een' lijfknecht een dergelijk gezegeld briefjen ter hand gefteld, die voorwendde dat zijn Mevrouw op de Keizersgracht woonachtig was: zonder de minfte verdenking optevatten dat dit van dezelfde Dame kwam, waarvoor ik de voorverhaalde Horoscoop getrokken had, ging ik terftond aan het werk, inmiddels dat de knecht nog eenige boodfchappen moest doen; maar terwijl ik onder de Horoscooptrekking dit geheim klaarlijk ontdekte, en daardoor in het denkbeeld geraakte dat deeze Dame mij een part zocht te fpeelen, of ten minften de zekerheid van mijne gedaane voorzeggingen op den toets had willen ftellen, veranderde ik daadlijk van befluit; want in plaats van een uitgewerkte Horoscoop klaar te maaken, fchreef ik haar in N5  ( 202 ) een toegezegelden brief, dat het geen gebruik was onder de Astrologisten, om tweemaal de lotgevallen van één perfoon planeetkundig te onderzoeken; dat zij haar getrokken Horoscoop die ik haar gezonden had maar behoefde natezien, en dat er niets meer raakende de toekomende gebeurtenisfen van te zeggen viel; waarmede ik den lijfknecht afTcheepte, na hij mij op nieuw drie guldens betaald had: geen drie weeken waren na die laatfte ontmoeting verloopen , of ik kreeg het bezoek van een bejaarde burger vrouw, dat eene goede iloof geleek, en wonder wèl op de kunst van veinzerij afgericht fcheen : na dat zij driemaal haar compliment door diepe kniebuigingen gedaan had, overhandigde zij mij een ongezegeld briefjen, waarin alleen de naam en de geboortetijd gefchreeven ftond van de perfoon wier Horoscoop zij begeerde te doen trekken, en die zij voorgaf haar nicht te zijn, ten zelfden tijde een Ducaat op de tafel werpende^ die ik fchielijk in mijn' zak ftak, en mij daarop volvaardig in haare tegenwoordigheid tot de Horoscooptrekking begaf, zonder al wederom eenig achterdenken van deeze herhaalde trek optevaiten , doch toen ik zulks onder de bewerking onderfchept had, wierp ik mijn pen weg, zeggeide aan die burger vrouwa  C 203 ) dat bijaldien de Dame van welke zij afgezonden was, goedvinden mogt, mijne Astrologifthe wetenfchappen voor de vierdemaal op de proef te Hellen, zij mij een gouden rijder betaalen moest, weike onverwachte boodfchap haar eerst fcheen te verftommen, doch naderhand zodanig vergramde, dat zij veel geraas en getier over de verlooren ducaat begon te maaken, waarom ik haar met een ftreng gelaat beval zig op ftaande voet wegtepakken, onder bedreiging dat ik haar anders in een Baviaan herfcheppen zoude; de beangfte vrouw vloog van febrik met veel overhaasting uit mijn kamer, en buitelde van eenige trappen af, zonder dat ik bij vervolg van tijd iet meer aangaande haar perfoon, of van de listige Dame, van wie zij afgezonden was geworden, verm men.heb; hoewel de ruchtbaarheid van dit voorval gelegenheid gegeven heeft, dat ik federt meer toeloops alsAstrologist verkreeg,en de Horiscooptrekkingen daar door onbedenkelijk toenamen. In den zomertijd van dat jaar, dat is te zeg* gen kort voor dat ik mijn jiieuw logement, aan het huis van den Koetzier betrokken had, ging ik mijn oudften zoon, die federt zijn huwelijk in Noordholland was gaan woonen, onderwijlen een bezoek geeven, en na eenige  C 204 ) dagen bij hem verbleeven te zijn, vervolgends een plaifierreisjen van zes weeken öoor verfcheidene fteden van het Noorderquartier en Zuidholland, tot uitfpanning van mijn afgewerkten geest, doen, wanneer ik toevallig in de Rijp mijn Neef boonakker ontmoette, dien ik, voor zo veel mij geheugde, nimmer gezien noch gekend had, fchoon ik in mijn jeugd met zijn' vader een gemeenzamen omgang onderhield; hij onthaalde mij met die gulhartige vriendfchap welke niet alleen de oprechte gavoelens van het hart ongeveinsd doen uitblinken, maar bovendien alle lastige gemaaktheid uit de zamenleving verbant: ik ontdekte bij gelegendheid van de redewisfelingen die destijds tusfchen ons voorvielen, dat deeze verftandigen man, fchoon niet geftudeerd hebbende, geen minder geestvermogens dan een rijke voorraad van kundigheden, ten opzichte van fommige weetenfchappen bezat; hij vertoonde mij onder andere een verrukkelijk proefiluk van zijn eigen maikzel dat hij tot zijn bijzonder vermaak ontworpen had, en dat ik ongevleid en zonder pluimltrijkerij betuigen moet, een meesterftuk van de pen te zijn. Onder de fteden in Noordholland alwaar ik eenige dagen doorbragt, waren voornaamlijk begreepen Alkmaar, Hoorn en Purmerend, ia  C 205 ) welke drie genoemde plaatfen mij geduurendë mijn verblijf nog eenige zonderlinge avantuuren bejegenden; onder anderen (om gevallen van minder aanbelang overteflaan,) gebeurde hec in de laacsgemelde ftid dat ik op hec ver. maaklijk en fraai Buitengoed van den Makelaar keyzer, die te gelijk aldaar Boekverkooper is, nevens meer andere perfoonen op een pijp verzocht zijnde geworden, zig in dat gezelfchap een deftig burgerman bevond, die mij op de eerfte begroeting fcheen te kennen, fchoon hij bij mijne aankomst er niets van het blijken: wij geraakten bij geval in een langduurig gefprek over alle de uitgekomene werken van Doftor lüdeman, als wanneer hij met een glimplach te kennen gaf voor deeze de perfoon van Meester franciscus* zeer wèl gekend, hem in de gevangenis te Rotterdam gezien, en verfcheide zijner wonderbaare lotgevallen, die hem ontmoet waren, geweeten te hebben: ik begreep welhaast uit deeze verbloemde verklaaring, dat ik mij niet langer voor het aanweezende gezelfchap bedekken kon, en derhalven befloot ik onbewimpeld te zeggen dat ik die Meester franciscus was, die hij bedoelde, waar over eene algemeene verwondering ontftond welke de vrolijkheid van het gezelfchap merkelijk deed toeneemen^  C 2öö •) ondertusfchen heb ik, toenmaals tzPtirmerchd zijnde, voor iemand aldaar een horoscoop getrokken, waardoor ik onbedenkelijk veel lichts verkreeg aangaande de voormelde perfoon, die mij in dit gezelfchap voor Meester franciscus kenbaar had gemaakt, doch het geen ik als een geheim in de graftombe der ftilzwijgendheidbegraavenzal: ik behoef daarom niette verzwijgen eene andere verwonderlijke ontmoe> ting weike in mijne kleine reistogt n&deZuidhollandfche fteden voorviel; want op een tijd dat ik mij door redenen van noodzaakelijkheid een nacht te Woerden moest blijven ophouden, werd ik aldaar op de ftraat door een zogenoemden Invalide van het Guarnifoen aangeklampt, die mij met eene ongemeene blijdfchap de hand kuschte: Mijn lieve Vaandrig l kend gij mij niet meer? vroeg hij in eene foort van vervoering, waarvan ik zo fchielijk de oOrzaak niet begreep, en zo dra hij bemerkte dat ik ten opzichte van zijn perfoon een poos in onzekerheid bleef, hernam hij ver. volgends met geen minder drift dan te vooren—« Ik ben een van die vijf foldaaten van het regiment van thierrij, die op den dag dat Bergen op den Zoom door de Franfchen ftormenderhand ingenomen werd, yan u pelotton overbleef, en die naderhand uw oppasfer gewor-  ( 20? ) den is! hoe zeer zijn bereikte ouderdom hem merkelijk van gelaat veranderd had, herkende ik hem daar op aanftonds voor jan van spankeren, die mij, voor dat ik martinus tot lijfknecht kreeg, als oppasfer bediend had: hij was in het vuur een van de kloekhartigfte foldaaten die ik immer gezien heb, maar te gelijk een volmaakte lichtmis wanneer hij zig in de Guarnifoenplaatzen bevond, zo dat hij, wegens zijn losbandig gedrag, dikwijls in de provoost zat, of door de fpitsroede moest loopen: ik fchonk hem, uit aanmerking van zijne getrouwe dienden, als destijds rijklijk van reisgeld voorzien zijnde, een goeden drinkpenning waarover hij ten uiterften voldaan was. ïn het midden van het jaar 1789, toen ik dit vermaaklijk fpeelreisjen ondernam, was ik vier dagen in den Doelen te Delft gelogeerd, bij gelegenheidvan den kermistijd, wanneer zig doorgaands aldaar een menigte aanzienlijke vreemdelingen bevinden j ik beken dat ik geduurendë mijn leevenstijd nooit beter in irïïjn fchik ben geweest, dan tóen ik het geluk had van in datvoornaame logement een geleerd man aantetreffen, met wien ik mij over het middagmaal in een redewisfeling van aangelegenheid kwam te wikkelen: wij begonnen ons gefprek  ( 208 ) over een onderwerp van veel aanbelang, ea dat als in den fmaak van fommige diepdenkende wereldlingen vallende, waarfchijnelijk niet ongefchikt zal zijn in mijne levensbefchrijving re boekftaaven: men zegt algemeenlijk dat de dood zijn oorzaak heeft, zeide deeze geleerde man aanvanglijk, het is zeker dat er geenfpreekwoord beter gegrond is dan even dit zelfde; maar het komt er eigenlijk op aan om op eene wijs" gerige of liever wiskunlfige manier te onderzoeken hoe veele oorzaaken aanleiding tot de tijdlijke dood doorgaands kunnen geeven, dat is te zeggen hoedanige verdeeling daaromtrent behoort te worden gemaakt: ik ben van ge* dachte vervolgde hij, dat er niet meer dan driederleie oorzaaken uittedenken zijn , waarom alle flervelingen het leven moeten verlaaten-, als vooreerst een natuurlijke oorzaak , ten tweeden een eigenbewerkende oorzaak, en ten derden een toevallige oorzaak, die zonder onze fchuld gefchiedt: het is een bekende zaak dat men doorgaands voor de natuurlijke oorzaak van den dood gewoon is te houden, als jemand bij voorbeeld door hoogen ouderdom, krankheid, of aan quetfuren komt te fterven, terwijl de eigen bewerkende oorzaak van den dood van een geheel verfchillenden aart is, en in een volitrekten zin bepaald moet worden, als  ( 3 Sis èerl mensch töt dit wanhoópig befluit gé' raakt om zijn leven te verkorten, Het zij doof zig zeiven de ftrot aftefnijden, te verhangen'$ met een pistool doodtefchieten, of met hét fraai te doorfteekert, gelijk daarvan een menigte ongelukkige voorbeelden voorhanden zijriS ondertusfchen kan men de toevallige oorzaak die buiten onze fchuld gefchiedt, geenzins onder de beide voorgaande Oorzaaken begrijpen * naderrtial zij noch natuurlijk, noch door éigene bewerking veroorzaakt wordt: neem eèris dat iemand doör fchipbreuk te lijden verdrinkt, door een' brand zijn leven verliest, of als krijgt man in een" veldflag door de wapenen fneuVelt, zo fpreekt het van zelf, dat zodanig eerdood, menschlijker wijze gefproken, niet af hangt hoch van Natuurlijke, noch van niosdtfilligë en bewerkende oorzaaken, maar alleen vevaoTzaakt wordt, döor toevallen die wij met geen1 mogelijkheid voorzienveel minder afweercf! kunnen. Oogenbliklijk na dat hij uitgefproken, eri met veel recht de loftuitingen van de aan-* weezende perfoonen die zig in het gezelfchap bevonden, Weggedragen had, nam ik op rnijrs beurt het woord : ik heb niets in te b ren gé i Mijnheer , tegen uwe welgegronde b'edefikirH gen over dit onderwerp, zeide ik vervoh-g'n'Js? lis DEEL. O  ( aio ) rot hem, maar ik heb twee vraagen te doen, welken naar mijn begrip ten. dien opzichte wel verdienen in aanmerking te komen, als vooreerst waarom iemand die de tweede oorzaak welke gij veronderitelt, uit wanhoop bereids werkheilig heeft gemaakt, doch in de uitvoering van dien geftremd is geworden, naderhand, door raiddel van de eerfte of laatfte oorzaak, komt te fier ven? maar de tweede vraag, die van meer belang is, beftaat voornaamlijk hier in , of men op gronden van zekerheid volgends het fyahema van den bedreeven Astrologie lüdeman, een van deeze drie opgenoemde oorzaaken van te vooren zoude kunnen bepaalen, of om beter te fpreeken, op eene Astrologifche wijze kunnen voorzeggen, welke onder dezelve iemands dood veroorzaak en zal 9 Dat zijn twee wonderlijke vraagen, hernam hij al fchertfende, want ik kan uwe eerfte vraag niet beter beantwoorden, dan met het fpreekwoord zelf, naamlijk, om dat de dood altijd een oorzaak hebben moet, het zij zodanige oorzaak natuurlijk is, of voordgefproten mogt weezen uit ons eigen bedrijf, of wel door fommige ongelukken die toevallig ei des geheel buiten onze fchuld gefchieden: maar wat de tweede vraag betreft, ben ik onder verbetering yan gevoelen dat niemand ender alle de As-  ( 2Ii ) trologisterii noch van deezen hochvart de vö~ rige eeuwen, hoe vermaard zij ook in hjnnd kunstgeheimen geweest mogen zijn, door het vooi uitzicht van hunne wetcnfchap met eeniga mogelijkheid de Natuurlijke oorzaak van den dood op Volzekere gronden van te voorea heefc kunnen bepaalen of voorzeggen, eii dat vervolgends, voor zo veel men de béidi twee andere oorzaaken flechts als bloote on« gelukken befchouwt, welke niet natuurlijk zijnj de Astrologie daarvan fchier geene andere ofit« dekkingen bij voorraad aan de hand kan geeven, dan zij doorgaands gewoon is te doen^ Van allerhande foorten van mensehlijke lotgevallen die nog gebeuren moeten, en veeltijds op onfeilbaare gistingen uitloopen* Aangezien dit laatfte gevoelen niet na mijn* fmark was, hoe geestrijk en gegrond het oppervlakkig ook geleeke, vermits de voorzeg* kunde die even als alle andere kunllen en we* tenfchappen op va^te grondregelen gebouwd i3, daardoor glad den bodem werd ingedagen, zo namen wij den Volgenden avond de proef aan zeven perfoonen, ert onder anderen aart zijn' knecht, wiens Horjscoop ik trok, en heï was ten opzichte van deeze laatlfe dat ik rond uit verklaarde, dat hij geen natuurlijken dood derven zoude, doch dat ik de buitengewoon O 3  C ai* ) oorzaak van zijn' dood niet bepaalen kon de 5 zestien maanden daarna bekwam ik een' brief door deezen geleerden man geichreeven in de Franfche taal, uk Hamburg, waarbij hij aan de eene kant mij geluk wenschte, dat ik het geval raakende de bewuste voorzegging ten opzichte van zijn' knecht zo wel geraaden had, terwijl hij pas drie dagen geleeden bij ongeluk boven van een huis dood gevallen wos, maar dat het hem aan den anderen kant krachtig fpeet dat hij door deeze toevallige oorzaak zulk een getrouwen dienaar, als meer dan vijftien jaaren bij hem gediend hebbende, had moeten verliezen. Behalven een. rijpe ouderdom van vijftig of zestig jaaren, is de ondervinding die men door noodlottige of liever rampfpoedige wederwaardigheden verkrijgt, veel al de beste leermeesteres om een manier van denken ter verbetering van verwaarloosde zeden aanteneemen, waartoe iemand door de ongeregelde driften van zijn jeugd, of door zijn ongebonden gedrag voordeezen geheel onbekwaam h geweest; wel is waar dat er bij fommige bejaarde perfoonen niet zeiden zulke zwakheden plaats hebben, welke de vergnjpingen van de losbandige jongheid verre te boven gaan, maar over hec algemeen genomen kan zulks niet op-  weegen tegen een fielregel die naar mijne gedachte met betrekking tot weldenkende verfianden, in de onderlielde gevallen als paal vast behoort befchouwd te worden, en ik bevind mij in de noodzaakëlijkheid om mij van deeze voorloopige aanmerking te moeten bedienen, ten einde dezelve tot een' grondflag van gevoltrekking te leggen van fommige gebeurtenisfen die ik vervolgends alhier befchrijven zal. Ik kwam in den Haag, eer ik mijn zuster te Foorburg ging bezoeken, alwair ik juist op het oogenblik van mijne aankomst in een logement vijf of zes goede vrienden, met welke ik voorheen lange jaaren verkeerd had, aantrof —Wel hoe Advocaat! gij zijt mors dood geweest, en weder leevendig geworden! riep een van hun met een gelaat van verwondering — Ik heb hoor en vcrhaalen, zeide een ander, dat gij te Amfleldam met een toneelfpeclfter eenige tijd geleden getrouwd waart! — Dat is gelogen, fchreeuwde een bejaard Heer vin mijn kennis, met zulk eene vervaarlijke ftem dar het door de gantrche kamer klonk, want zie daar, ik heb al lang geweeten dat onze oude vriend kersteman weder op nieuw in de gevangsnis geraakt, en nu pas los gekomen is ! ——Praatjes voor de vaak, viel een zeker Pra&ifijn O 3  C 214 ) de laatfte perfoon in de reden; het is immers geen geheim dat mijn goede confrater, die zig federt zijn ontflag uit het werkhuis te Rotterdam, door eene menigte zeldzaame avantuuren N/na zo berucht gemaakt heeft als de Prins van albanien, volgens het algemeen gerucht een voortreffelijk Ampt te Amfleldam, op Voor fpraak yan twee vet mogende Befchermhee. ren, welke de voornaamfleKoophandelaaren van die ftad zijn, onlangs aldaar gekregen heeft gehadl — Ik weet het beter, en ik moet zeggen dat gij altemaal betoont zotten te zijn, door zo voorbarig aan dergelijke malle uitflrooizeis geloof te flaan, fprak een vrolijke bol al fpottende, want zie hier den Advokaat kers. t r m a n in ons gezelfchap tegenwoordig, en ik wil er mijn goud horologie onder verwedden, dat hij zelf bekennen zal dat hij in het voorleden jaar, 1788, voor een gedeelte erfgenaam van eene oude en fchatrijke Dame is geweest, waar. door hij voortaan niet alleen onbezorgd kan keven, maar wat meer is , althans koets en paarden rijdt, en eene prachtige buiteplaats te rVIaarfen gekocht heeft! —- Nu moet ik zeggen, zeide hier op een verftandig man mee veel zachtzinnigheid, dat de overbekende fpreuk ten ïpzichte van alle meifchen waarachtig is, al ]gopt ds logen nog zo fnel, de waarheid ach-  ( 2i5 ) rerhaak ze wel! Want men heeft mij kortelings geleden, in een coffijhuis verhaald, dat de Profesfor kfbsteman voor Zieketrooster na de Oost-Indiën gevaaren was, waarvan nu het tegendeel blijkt. . Alle deeze kluchtige gisfingen raakende de gelegenheid van mijn perfoon mee geen minder verwondering dan geduld aangehoord hebbende, zonder dat ik inmiddels een enkel woord gefproken had, bedankte ik ten laatften onder een diepe begroeting het gantfche gezelfchap, voor de vonnisfen die zij op zulk eene verfchillende manier over mijn perfoon hadden gelieven te vellen, zeggende onder anderen dat van alle die verdichte wederwaardigheden welke zij over mij befchooren hadden, het erfgoed van de fchatrijke Dame, benevens de buitenplaats met de koets en paarden, mij wel het meeste bevallen zouden hebben, over welke uitdrukking een uitfehatering van lagchen ontftond, waarop ik mij vervolgends aan de tafel plaatfte om op eenpaarig verzoek een glas wijn met hun te drinken: de redewisfeling naderhand op onderwerpen van een verfchillende natuur gevallen zijnde, werd (ik weet niet meer hoe het kwam) het eerfte Deel van de Triumph - Zaal, waarin een van de zeven hoofdpunten, de affchaffing van de Pijnbank O4  < 2ltf ) hier te Lande, voorzegd was geworden, ge, duurcnde een paar uuren op het tapijt gebragt j men vroeg mij pf deeze werjschiijke gebeurtenis waarlijk doop de Astrologifc.be Jtunstgeheimen yan den wereldberoemden ludew% was ontdekt geworden ? en zulks met ja beantwoord hebbende, Prees men bovenmaatig dat ik tn ^Rechtsgeleerd IVoorden-Boek, zonder fchrpom vpor de zaak uitgekomen was, zo dat ik, na aldaar met bekleede redenen en aangehaalde voorbeelden de gevaarlijkheid en qjjpood^aakelijkbeid van dat doemwaardig werktuig, door dwingelanden ingevoerd, aangetoond te hebben, zo iierk cp de affcbaftjog van de Pijnbank had aapgedrongen; het bleef bij dee. ze bloote aanmerking pjet berusten, want genoegzaam het geheele gezelfchap berispte het Jcag gedrag van den Notaris Mr. wulem i-ucas kramp, ten dien opzichte gehouden, als die in den tijd dat ik nog te Rotterdam gevangen zat, uit piuimflrijkerij, voor de Rechters de noodzaakflijkheid van de in ftahdhouding der Pijnbank had durven aanprijzen, maar door dit bedrijf gjg zcivcn veel verent-' waardiging en nrnpoeging op den hals had gehaald , met dat natuurlijk gevolg , dat zijne uitgcgevene werken, hier door onbedenkelijkft ei yan hunne waarde verboren fybben ~  ( si? ) Bet .is verwonderlijk , zeide mijn vriend de Praclifijn, die zig in ons gezelfchap bevond, wat zeg ikl het is onbegrijpelijk daar bijna de gantfche Christenheid dat vervloekt dwang-* middel afgefchaft heeft, daar men ten vollen overtuigd is, door een menigte van voorbeelden , hoe veele ongelukkige menfchen de ftagtojfers yan de pijnbank hier en elders geworden zijn, daar in doodjlrajlijke misdaaden de. vrijwillige bekentenis noodzaakelijk vcreischt wtrrdt, alvoorens men een' misdaadiger, hos fehuldig qok, en hoe fterk door bewijzen overwonnen, ter dood veroordelen kan; ja wat meer is, dat onder zulk eene zachtmoedigs Regeering, waaronder wij het geluk hebben te keven, en die in het ftuk van de Justitie (leeds betoont waakzaam te zijn, tot nog toe zodanig eene noodzaakelijke affchajjï:>g geen plaats gevonden heeft gehad; te meer daar zulks met betrekking van eene zaak van minder aanbelang naamlijk ten opzichte van de confiscatie der goederen van ter dood veroordeside misdaadiger s , in Holland en Zeeland, voormaals gefchied ff\ — Wees maar gerust, voerde ik hem te gemoet, eer zeven jaaren verhopen zullen zijn, zal de voorzegging yan luoeman, raakende de affohajfing yan de pijnbank, vervuld wor< den. O 5  C 218 ) Handelende van dit merkwaardig mondgefprek , welke in het voorverhaalde aangenaam gezelfchap over de affchaffin^ der pijnbank voorgevallen was, doet mij die ontmoeting gedenken aan een overheerelijk geval, dat mij onlangs door een geloofwaardig perfoon medegedeeld werd , en op eene doordraaiende wijze betoogt hec misbruik dat er fomtijds van de tortuur, ten opzichte van onfchuldig ge. vangenen, gemaakt kan worden: het is een bekende zaak dat ongevaar 24 of 25 jaaren ge. leeden, veel van de zogenoemde Bokkerijders geiproken werd, die in het land van Luik met geheele ploegen in hechtenis genomen, op de Pijnbank gebragt, en vervolgends of gehangen, of verbrand werden, fchoon het noch uit hunne bekentenisfen, noch door overtuigende bewijzen gebleeken ware, dat zij de misdaaden van diefftal, huisbraak, moord en toverij, waarover fommigen van hun aangeklaagd wa' ren , gepleegd hadden : zeker Drosfaard van een boere dorp, behoorende onder het Luiksch gebied, die den naam van Hollander voerde had verfcheidene van deeze gewaande Bokkl rijders, toenmaals op losfe verdenkingen van gepleegde misdrijven in de gevangenis geworpen, daarna door de Pijnbank zodanig afgemarteld, dat de onvrijwillige bekentenis met  C 2J9 ) geweld daardoor afgedwongen werd, en hij'had die arme rnenfchen,fchuldig of onfchuldig, door beuls handen om het leven doen brengen : ondertusfchen gebeurde het eens dat de Drost Hollander, zig lelijk vergreep aan een' molenaar, die een fchatrijk man van zestig jaaren oud was, en die hij als een Eokkerijder aangeklaagd , én als zodanig in den Kerker had doen werpen, doch terwijl die braave en vermogende man, na driemaal de Pijnbank zonder gedaane bekentenis uitgedaan te hebben, zijn zaak in proces trok, en zijn onfchuld ten genoegen van den Rechter deed blijken, werd hij niet alleen wegens deeze valfche aanklagte vrij verklaard , maar de Drost Hollander bovendien in de betaaling van alle de opgeloopene onkosten van het proces ver weezen, waardoor hij toteenen behoeftigen of liever armoedigen daat kwam te geraken: het ware te wenlchen dit gedenkwaardig voorbeeld bij alle Rechtbanken hier te Lande, ten aanzien van perfoonen onfchuldig gepijnigd, en bij vonnis van den Rechter vrijgefproken zijnde , op die voet nagevolgd werd, hoewel het met de llrengheid der wetten nog beter zoude drooken, dat de Officieren van de Crimineele Justitie, ter zaake van alzutee gruwelijke vergrijpingen, waar door iemands eer en leven in de waagfchaal  gefield worde, daadlijk van hunne Ampcen ontzet kwamen te worden. Alle poogingen die ik aanwendde geduurendë den tijd dat ik in den Haag verbleef, om de bewuste Dame met welke kort geleeden, volgends de befchrijving daarvan gedaan , de zeldzaame ontmoeting in de buiten-herberg te Amfleldam voorgevallen was, en met wie ik destijds op het punt van trouwen ftond , toen ik door haare fchielijke verdwijning te gelijk al mijne opgevatte hoop, dienaangaande, ver-, dweenen zag, op het fpoor te krijgen, waren ten eenenmaale vruchtloos, alleenlijk wist een van haare gewezene vriendinnen, die ik toevallig in een burgerhuis aantrof, mij te zeggen, uit den mond van een perfoon die haar wèl kende, vernomen te hebben, dat deeze half mijmerende Dame ergens in de Baronnie van Breda zeer fubiet overleden was, ten huize van een achter-nicht die zij alvorens tot univcrfeeleErfgenaame van haare nalatenfchap had benoemd : zodanig eene onaangenaame tijding verdroot mij zo flerk, dat ik opflaande voet mijn geboorteplaats verliet, en ver volgends een kort bezoek bij mijn zuster nethercott te Voorburg ging afleggen, zonder haar iet van dit geval te doen blijken: ik vertrok vandaar op een vroegen morgen over Leiden, en Utrecht,  ( D2I ) na hei vermaak lijk Dorp V Grayeldtid, alwaar ik om beter uitwazeming aan de ir.'gefpanaen* heid van mijn afgefloofden geest te geeven, verfcheidene dagen van het aangenaam zomcrfaifoen doorbragc, en terwijl hec eenzaam buitenleven tog best bekwaam is, om vermakelijke befpiegelingen over zedenkundige onderwerpen ce kunnen maaken, verzuimde ik niet van in alle mijne morgen- en avond wandelingen mij tot zulke overdenkingen te bepaalen, die met eene zestigjaarige ondervinding van wereldfche wisfelvalligheden kon Itrooken, en waarvan ik hier terloops eenige kleine fchetfen Opleveren zak Op een vroegen morgenflond dat mij de flaap verliet, was ik uitgegaan om een wandeling te doen, ten einde de bekoorelijkheid van het landleven in oogenfchijn te neemen: ik befchouwde met veel oplettendheid en blijgeestige verwondering de groene velden, welke door . den dauw befprengd , als met eeri zilverkleed overdekt fcheenen; de bloemen des velds welke door de fchakering van een menigte oogltreelende kleuren een aangenaame vertooning voor het gezicht maakten, terwijl de bloefemen der hoornen zo wel als verfcheide opichietende aardvruchten de alwijze voorzorgen van den goeden Schepper te kennen  ( £&2 ) gaven — die overheerelijk fchilderij dat mij in de aanfehouwing verrukte, deed mij aanflondg gedenken aan die groene lentejeugd der ftervelingen, waar bij hec voegelijk vergeleeken kon worden, en waarin alles aanlokkelijk voorkomt zie daar , overwoog ik , die gelukkige dagen van onzen leevensrijd waar op wij door* gaands gewoon zijn weinig acht te flaan, ert die even als deeze bloemen des velds haasclijk, vergaan! wij geiaaken vervolgends tot een rijper ouderdom, gelijk alle die boomvruchten en aardgewasfen welke zig hier ter befchouwinge vertconcn; maar met wat al zorgen, met wat al bekommeringen gaat dit twee* de tijdperk van ons leven niet al verzeld? wij wroeten onophoudelijk om rijk te worden, om Ampten te verkrijgen, of om een prachtigen ftaat in de wereld te voeren; wij trouwen, verwekken kinderen, en leeven zo onverfchülig als of wij altijd leeven moesten, tot dat wij bij geluk den grijzen ouderdom beklommen hebbende, flerven zonder te weeten dat wij geleefd hebben. — In het midden van deeze overdenkingen welken mij in een foort van vervoering gebragt hadden, bevond ik mij ten laatflen vlak voor het huis van een' boer, die, pas ontwaakt ziinde, al gaspende voor zijn deur ftond — Wel Reerfchapl vroeg hij op  C £-3 ) een vrolijken toon, waar kom jij zo vroeg yan daen? ik geloof bij den hond zijn ziel dat je van deuzen nacht aan het krotten geweest bent, want je ziet er zo lodderig uit: kom binnen, /leek een pijp aan, en drink een kop cofij, dat zal u nuchteren maaken, want ik wil wel eens met je praaten over alle die tieremarellen van de Patrizotten die me verm bruid geplaagd hebben, toen ik zeide dat onze geprinire Stadhouder een brave kaerel was! Hoe ingefpannen van gedachte ik mij destijds door de voorverhaalde overweegingen ook bevond, kon ik mij echter niet bedwingen over deeze koddige uitdrukkingen van den boer ongemerkt te glimplagchen, en terwijl ik in die kluchtige ontmoeting een zonderling vermaak fchepte, befloot ik mij zijn gulhartig verzoek te laaten welgevallen: zo dra ik in zijn boeren voorfalet getreeden was, en een korte pijp tabak opgeitoken had, nam hij andermaal het woord op, zeggende vervolgends: ga met je gat op deuze bank zitten Mannetje] jij gelijkt een raere fnaek van een vent te zijn! wat is je bedrijf> Ik ben een tandmeester van mijn beroep, gaf ik hem heel ftemmig ten antwoord .— Jan ftrammel dat komt goedl begon hij luidkeels te fchreeuwen, want mijn wijf haft door de tandpijn bijna alle haare  C 3 jfeto 8» tanden uit ef bek doen hadleii, doof een fchrikkelijke miester fchrukkefijn van de Patri zo eten , zonder dat het haar geholpen heeft! Hier op wekte hij zijn vrouwf zeggende dat hij een bol van een kwakzalver gevonden had* die al was zij dood haar op iiaandevoet van de tandpijn, kon geneezen i ds vrouw fprong' op die tijding het bed uit, en bekeek mij van het hoofd tot de voeten, vraagende tordriemaal , of ik ook een prinsman van een kwakzalver was? zonder mij hier op te verklaaren beloofde ik haar tandpijn door middel van de poeder der fymphatid, die ik bij mij droeg, terflond te zullen wegneemen, en zulks oogen'bükkelijk verricht hebbende, gaf de boef mij een halve Ducaton , zo dat ik na aldaar eerst coffij gedronken te hebben, daar mede van dit lastig gezelfchap ontflagen geraakte. Soortgelijke avantuuren welke dikwijls voorvallen met het oogmerk om zig te vermaaken, hebben meermaalen ottvermaaklijke ge-1 volgen gehad i aldus heb ik beleefd dat een zekere fpotvogel, die zig in een herberg daar hij logeerde, voor de klucht als een Scherprechter uitgaf, deerelijk met ftokflagen begroef Werd, toen men bemerkte dat hij die-uitvinding verzonnen had om vrees aan een' bankroetier aantejaagen, die aldaar in flilte zijne febuü*  c **$ ) fchüilplaats genomen had , erl het was derhs!" ven uk aanmerking van dien. dat ik beilooc nog denzelfden dag van 'f Graaveland te vertrekken , en mij vervolgends weder naar Am* jleldanx te begeeven, alwaar ik den gantfchen winter verbleef, tot dat ik in het aanvolgende vooijaar, met overleg van mijne goede vrien* den, in JSloordholland ging woonen. Verandering van plaats maakt verandering van zeden; dit ondervond ik oogfchijnlijk fe* dert dat ik nu aldaar woonachtig was , hoa wel mijne bezigheden van dezelfde natuur waren als te Amfleldam, dat is te zeggen dat ik het Autheurfchap vlijtig waarnam , met het befchrijven van verfcheidene Rechts» geleerde werken, waarvan ik hier vooren vol* ledig gehandeld heb: de perfoon aan wiens huis ik mijn intrek genomen had, was, gelijk het fpreekwoord luidt, een man van twaalf ambachten en dertien ongdukken : om zijn character, met zeer weinige woorden, naar het leven te fchetzen, zal ik Hechts korclijk aanmerken, dat hij, nog ongetrouwd zijnde, na eenige jaaren in zijne geboorteplaats, Rot* ter dam, op een Procureurs Comptoir als klerk k gefchreven te hebben, waardoor h'j eene oppervlakkige kennis van de Praftijk verkreegen had, II. DEEL» P  ( 22Ö > vervolgends in die zelfde hoedanigheid kwam te geraaken bij zekeren Secretaris op een Noordlollandsch dorp, een man die een weêrgaélooze kundigheid zo in de Rechtsgeleerdheid, als in andere geleerde Weetenfchappen, en bijzonder in de Dichtkunde, bezat: hec was bij deezen grooten Meester dat hij groote zaaken had kunnen leeren, indien hij niet al te waanwijs geweest ware; doch op de dienstmaagd welke destijds aldaar woonde, verliefd geworden zijnde, en haar, bezwangerd hebbende, was hij genoodzaakt haar tegen wil en dank van zijne familie, te moeten trouwen: ondertusfehen geraakte hij in volflagen onmin met zijnen Meester, hec welk de bewerkende oorzaak van zijne afdanking als klerk was. Niet lang na deeze gebeurtenis, kwam ik bij hem in te woonen, wanneer ik begreep, dat om hem zijn oogmerk te doen bereiken, ten einde hij volgends zijn verlangen als Procureur voor een der vierfchaaren aldaar zoude worden aangefteld, een geheel anderen weg moest worden ingeilagen, aangezien zulks zonder de medewerking van zijn gewezen Heer niet gemaklijk gefchieden ken, waarom ik door mijne bemiddeling wist te bewerken , dat de vriendfchap tuslchen hen beiden herlleld werd, met dat gevolg dat hij door den veelvermo-  C ) genden invloed van den Secretaris , als Procureur werd aangefteld, doch mee zulk eenen ongelukkigen uitllag, dar hij in hec bedienen van zijn eerfte proces fchipbreuk leed, om redenen die ik niec befchrijven wil: wac zijn huisvrouw betreft, ik moet haar het recht doen, van te bekennen dat zij een goede huishoudfter en een waarlijk eerbaare vrouw is, die veel verftands bezit, fchoon 't echter waar zij, dat eenige huwelijksomftandigheden, haar eene gemelijkheid hadden doen aanneemen, die in 't gezellige leven niet dan hinderlijk kan weezen, hoezeer, om de oorzaaken waaruit zij dikwijls oniftaat, zeer verfchoonelijk • want het is tog waar dat de omftandigheden zeer veel invloed op ons (gedrag hebben: om kort te gaan, het was dan ten huize van deezen Procureur, dat ik het geluk genooten heb veertien maanden lang als commefaal te woonen , na verloop van welken tijd hij; die mijne werken uit mijn' mond opfchrijven moest , eene geheel andere kostwinning bij de hand nam. Waarom zou ik het characler, de zeden, en de landsgebruiken der Noordhollanderen niet mogen kenfehetzen ? waarom zou ik de levens« manier of de gangen van deeze mijne Land- P 2  ( 228 ) genooten, die ik nauwkeurig befpied, en om zo te fpreeken uic loutere liefhebberij van flap tot Hap nagegaan heb, niet mogen befchrijven? - Wil men eens weeten wat llag van Vaderlanders deezen zijn? wel aan ik zal het onbefchroomd ontdekken, om dat ik mij noch aan de lasterzucht, noch aan de pluimftrijkerij fchuldig maaken wil : over het algemeen genomen kan men hen dus befchrijven : zij zijn zodanige perfoonen die voor het uiterlijke een vertooning maaken, van het geen zij niet zijn, maar aan den anderen kant zulke inwendige hoedanigheden bezitten, waardoor zij niet verbeelden het geen zij wezentli jk zijn; want federt dat de pracht en de weelde op verfcheidene plaatfen onder hun doorgedrongen is, zijn hunne oude of liever Va* derlandfche goede zeden verbasterd geraakt, en het zijn alleen de zogenaamde Mennhten, andeis gezegd Mennomten , welke heel talrijk onder hen gevonden worden, waaraan men zonder de minfte vergrootende loffpraak getuigen kan, dat zij waarlijk een menschlievend deugdzaam een groothartig volk zijn, en dat ik, behoudens mijne zwakke godsdienftige gevoelens , waarin ik hoop te blijven volharden, mij in een hoogklimmenden ou-  C ^9 } derdora beklaagen moet niet onder hen te be* hooren. Terwijl ik mij nog onder hen bevond, en, gelijk ik elders aangemerkt heb, verfcheidene foorten van Rechtsgeleerde werken ontwierp, befchreef ik op aanzoek van mijnen Procureur, voor een ander Boekverkooper, zeker vrolijk en fatiriek werkjen, onder den tijtel van de Reizende Dansmeester, dat redelijk veel aftrek had, en de goedkeu, ring van perfoonen van dien fmaak wegdroeg: ondertusfchen verliepen de zaaken van den meergemelden Procureur federt de laatde ze» maanden dat ik aan zijn huis verbleef, of liever federt het tijdftip dat hij van beroep ver» anderd was, zo fterk, dat mijne gewoone winden, van het fchrijvers beroep, daardoor desgelijks den kreeftengang gingen, om reden dat er genoegzaam niets meer gefchre* ven werd, het geen toereikende was om mijne verteeringen goedtemaaken, te meer om dat hij, mij van den Boekverkooper el we afgetroond hebbende , door zijn bedrijf eene foort van onvriendfchap met deezén mijnen braaven weldoener bewerkt had^, die mij in fommige opzichten fchadelijk is geweest, zo dat ik bierdoor meer of min in fchulden ge* P3  C *3° ) raakt zijnde, genoodzaakt was, na bekwaame hulpmiddelen van herfieliing omtezien: behalven de voorenftaande oorzaak, was er nog eene andere, waarom ik befloot mijn woonplaats hoe eer hoe liever te verlaaten, naamlijk dat ik mij voor zeven guldens kostgeld per week, zo fober behelpen moest, dat zulks onmogelijk door den beugel kon, en een bedelaars gastmaal' mij fomtijds vrij beter geleken zoude hebben. Het gebeurde vervolgends dat de Procureur, fchoon goedaartig van humeur , en. niet geldgierig, met overleg of misfchien op aanraading van andere vrienden,.ondernam, mijne klederen op een' nacht terwijl' ik lag te ilaapen uit mijn kamer te haaien, en heimelijk weg te fluiten , uit voorzorg dat ik met de noorderzon vertrekken zoude : ik liet dit zonder een woord te fpreeken ongemerkt pas-feeren , en daarover met de een en ander geraadpleegd hebbende, werd er tusfchen ons beraamd, dat ik ten zijnen tijde van het recht van wedervergelding j/ebruik zoude maaken: de gelegenheid fcheen daartoe ongemeen gunftig te zijn, wanneer de Boekverkooper voor wien ik de Reizende Dansmeester gefchreven had, bij afrekening, een iomme geids aan den Procureur, in mindering van mijn opgelopen kost-  C 231 ; geld kwam betaalen, en daarop nog den zelfden namiddag met hem na Amfleldam ver* trok, onderwijlen dat zijne huisvrouw des avonds een bezoek bij een van haare vriendin* nen ging afleggen: ik bediende mij van deeze weinige oogenblikken van haare afweezenheid om na mijne verborgene klederen te zoeken , en na dezelve niet gevonden te hebben, trok ik terflond zijn oude afgefleeten jas over mijn japon aan, voorzag mij van een paar turfdigte fchoenen, en door behulp van zijn wan. delrotcingien, dat ik op de reis medenam, marcheerde ik zo regelrecht na de wooning van eene vertrouwde vrouw van mijne kennis, die op mijn verzoek een uitdraagfter liet ontbieden, aan welke ik mijn japon voor vier guldens verkocht, en na zij mij aldaar op een' ftoel nachtverblijf vergund had, voldeed ik haar rijklijk, begaf mij na het krieken van den morgenftond te voet na Oostzaanen, van waar ik vervolgends met een fchip behouden te Amfleldam aanlandde. Aldaar begon ik eerst adem te fcheppen, zijnde onuitfpreekelijk verblijd van, na dien dans zo gelukkig ontfnapt te zijn, de torens van deeze alrijd vrijheid beminnende ftad wedertezien, dat ik op het oogenblik van mijne aankomst, van het fchip in drie fprongen P4  in een openfïaande kelder flapte, om er een frisfche teug morgendrank te gaan gebruiken, ten einde de fchrik van het hart. te fpoelen, waarna ik mij vervolgends regelrecht na het huis van den Koetzier schiller begaf, die nevens zijne huisvrouw mij met vet 1 vriendelijkheid ontving; doch terwijl deeze Lieden, bij wie ik voorheen zeven maanden gewoond had, op het punt van te verhuizen Honden, kon ik er niet langer dan eenige weinige dagen verblijven, ik geloof dat ik den Leezer geen wonderfpreuk vertellen zal, ais ik hem op mijn woord van eer, (waarop hij echter niet te veel vertrouwen moet,) gulhartig verzeker, dat ik toenmaals zo breed van geld voorzien was als een pad van veêren: hoewel het de eerftemaal niet was dat ik mij in dergelijken bekrompenen toefland bevond, werd mijne verlegenheid ten deezen opzichte aanmerkelijk vergroot, door dat ik niet gemaklijk aan het fchrijven van Werken kon geraaken; want behalven dat federt het verdwijnen van fommige weigeftelde Landgenoten het Autheurfchap, zo wel als de algemeene Boekhandel, zelfs in het ontwerpen van goede boeken , een onbegtijpelijke fchok ondergaan hed, en bovendien de verkoeling van vriend. Jchap met den Boekverkooper el we, die  C 233 ) federt de eerfte kennismaking met hem, de grondlegger van mijn be'.laan in . dat beroep was geweest, aan het zelve geen minder krachtige hinderpaal toehragt , vielen er destijds door middel van de Horoscooptrekkingen geen de minde voordeelen te behaalen, weshalven ik befloot, als daar toe door de nood gedrongen zijnde, mij voor eerst, zonder mij langer te Amfleldam optehouden, na verfcheidene andere nabuurige fteden te begeeven, met het oogmerk om te beproeven of ik hier -of daar op aanneemelijke voorwaarden ten aanzien van het Schrijversberoep mijn doelwit befchieten konde; dan, nademaal het mij aan 'het benoodigd reisgeld ontbrak, en ik geen kans zag om zulks op eene. eerlijke wijze te krijgen, vermits mijn fchraale kieeding in dien tijd het uithangbord van een' Ridder van de droevige figuur vertoonde, waagde ik het echter om na het Franfche Coffijhuis, daar ik bekend was, te gaan, alwaar is door een niet min zonderlinge dan onverwachte ontmoeting geholpen werd, gelijk ik onmiddelijk zal gaan befchrijven. Misfchien had ik, op zijn best genomen, een paar fcheiüngen in mijn' zak , welken ik tot de vertering die ik zo in het Coffijhuis P 5  C m ') als in tnijn Ordinaris op dien dag doen moest, voorbefchikt had, zo dat ik waarfchijnelijk zonder logement en ontbloot van geld gebleeven zoude zijn, ware er niet in het genoemde Coffijhuis, onder het leezen van de Couranten, bezig zijnde een pijp tabak te rooken, een jong Heer naast mij komen zitten, die toevallig gehoord hebbende dat ik een Advocaat van beroep was, vervolgends zig in een gefprek met mij begon te wikkelen; na dat hij mij opening van zijne zaaken gegeven had, welke eigenlijk uitliepen om voor hem veniam ata. tis bij de Hooge Overigheid te verkrijgen, riep hij daar op, na wegens de gewoone onkosten te zamen een verdrag geflooten te hebben, zijn' broeder den Makelaar, die zig in het Coffijhuis tegenwoordig bevond , en welke mij terftond, op rekening zo van mijn falaris, als van de noodige verfchotten, onder behoorelijke Quitantie , vier-en-vijftig guldens betaalde: met behulp van deeze penningen zag ik mij vooreerst gered, en fchoon ik wezenlijk voorgenomen hadde deeze zaak te volbrengen , zo dat ik bereids het Request daar toe opgefteld, en aan een' Procureur in den Haag overgezonden had , werd ik naderhand in de onmogelijkheid gebragt van zulks  ( 235 ) te kunnen bewerkflelligen , ter oorzaaké van de zwaare en onvoorziene onkosten die daarop liepen, en van mij gevorderd werden. ■ Ais men geld heeft is men overal welkom, bij alle menfehen wèl gezien, men leeft zonder zorg; de voorledene rarhpfpoeden vergeet men rasch, en over de toekomende lotgevallen bekreunt men zig dan weinig: geen wonder! het geld is volgends het ipreekwoord, de ziel van de negotie: waarlijk de ondervinding heelt mem [mat! een zien dat bet geld fcheimen tot cclij'-ie perfoonaadjen in den bargcrftaat , en fchuldige misdaadi?;ers zo blanken zuiver ais een zwaan kan maaken; het geld heeft eene doordringende kracht om de Staatsgeheimen der Vörstlijke Cabinetten te onderfcheppen, om de kuisheid van eeibaare vrouwen te doen wankelenom van botmuilen geleerde mannen te maaken, en om, het geen doorgaands gebeurt, huweliiksvcrbinrenisfen zonder genegenheid, te doen fluiten; om de zedelijks deugden te beün^en, cn de menschiijke ondeugden aanprijzelijk te maaken, cf lieve» in een bekcorelijk gewafed te doem voorkomen: wat zai ik meer êtëgj^KT! r>ifi>r,and aan .welke' het vermogen en de onbegrijpelijke invloed van dat albewerkende metaal bekend is, zal durven ontkenen dat de overheerlijke gulden  ( *36 ) fpreuk: geld dat flom is, maakt recht dat krom is, niet gegrond of waarachtig zoude zijn. Ik heb ten tijde dat ik mij voor de tweedemaal toParijs bevond, een volgeestig man , die een aanzienlijke waardigheid bekleedde, hooren zeggen, dat hij kans zag om door behulp van het geld den besten Staatsminister, ja zelfs de Maitres van een gekroond Vorst, omtekoopen, met dat gevolg dat er voorbedachtlijk een' veldilag door verloren zoude worden , gelijk zodanig voorbeeld aan Me. vrouw de Hertoginne van pompadour, onder de Regeering van den Franfchen Koning l ode wijk den xv, bij gelegenheid van de bataille van Creveld, zichtbaarlijk gebleeken is. Ik heb mij van deezen korten uitflap noodzaakelijk moeten bedienen, niet zo zeer om dat het mij aan ftof ontbreekt, maar bijzonder om daardoor klaarblijkelijk aantetoonen, dat Meester franciscus, de kracht van het geld al te wèl kende, om er bij alle voorkomende gelegenheden geen gepast gebruik van te maaken: in die verbeelding, hoe verwaand dit ook moge zijn , begaf ik mij al wandelende na een vertrouwd vriend, die zijn woonplaats zes uuren van Amfleldam had, om met hem te raadpleegen hoedanig ik hec best aanleggen zoude, om voortaan het Schrij-  C > versberoep als mijne gewoone kostwinning zijnde, wederom met een gelukkig gevolg te kunnen aanvaarden: deeze welmeenende vriend raadde mij dat ik trachten moest de vriendfchap van den Boekverkooper hl we, die altijd betoond had mijn Patroon te zijn , zo fpoedig mogelijk te herwinnen: achtervolgends dien raad te Amfleldam wedergekeerd zijnde , trof ik het ongeluk dat hij uit de ftad was. Ik ben niet beducht dat men mij achterhaaien zal van iets betrekkelijk tot mijne eigene levensgevallen moedwillig verzweegen , of bedekt gehouden te hebben; het is nogthans niet onmogelijk dat ik deeze of geene gebeurtenisfen die mij door langheid van tijd misfchien ui: het geheugen gefchocen zijn, geheel overgeflagen, of door overhaasting vergeeten heb op zijn plaats aantetekerien, en bijgevolg onder dat tijdperk waar het behoor» de te befchrijven, gelijk onder andere, raakende het verhaal van het navolgende geval, gefchied is: ik bevond mij bij gelegenheid van een der binnenlandfche reistogten die ik veeltijds in den zomertijd, tot uitfpanning, gewoon was te doen, in het zo vermaak lijk als volkrijk Dorp Oosterhout, een paar uuren van Breda gelegen, om er mijnen ouden vriend  C 238 ) brakman te gaan bezoeken, die door een opftapeling van tegenfpoeden gefolterd , in zijn tweede huwelijk, van Notaris, Castelein van een nieuw opgericht logement geworden was : wij waren federt onze jongelingfehap een menigte van jaaren zamen goede vrienden geweest, en die onverbreekelijke vriendfchap was merkelijk toegenomen, toen wij beiden op eene toevallige wijze te Rot' terdam in de gevangenis geraakten: ik was twaalf dagen lang, zonder de minile verteeïing te maaken, aan zijn huis gelogeerd, geduurendë welken tijd hij en zijne goedhartige huisvrouw alles infpanden om mijn verblijf bij hen aangenaam te maaken : Juffrouw brakman, bekend voor eene deugdzaame vrouw, en van het Roomfche Geloof zijnde, bezat hec zwak van ligtgeloovigheid zo fterk, dat er gantsch Ousterhout van gewaagde, en het geen zelfs zo ver ging dat de Pastoor van het Dorp, als waarlijk een man van een febrander oordeel zijnde, zig tot de noodzaakeiijkheid gebiagt zag, haar een en ander-maal over deeze malle kuuren ilreng te moeten berispen: ondertusfehen dat ik nog niets van zodanige kluchtige zotheid wist, gebeurde het vervolgends op een nacht dat ik , met haar* man, wat laat uit en gezelfchap komende,  C 239 ) wij door deeze bijgeloovige vrouw mee geen minder verbaasdheid dan ontfteltenis ontvangen werden: wij vroegen daar op na de oorzaak van haare oogfchijnelijke bevreesdheid 5 en kreegen ten antwoord, dat zij ter middernacht door het fleutelgat van de kelderkamer vier fpooken had zien danfen —• Wel nu, zeide brakman, die zo wel als ik een halve roes weg had, en buiten dat altijd van een vrolijk humeur was, als dat zo is zullen wij de eer hebben ons met de vier Heeren van het fpook-collegie het overige van den nacht te diverteer en: ik was, om de waarheid te zeggen, weinig belust om van die danspartij te zijn, en had zo wel als zijn vrouw, wier charaéter mij destijds nog onbekend was, de zwakheid van aan het verhaal van dit fpookgeval op dien tijd geloof te ilaan: zo dra wij op de kelderkamer getreeden waren, zagen wij niets dat na fpooken geleek, maar van tijd tot tijd hoorden wij in den fchoorfteen een zeker ongewoon geritfei, het welk mijn vriend brakman en mij meer of min fchrik aanjoeg: wij beflooten daarop den fchoorfteen te doorzoeken: brakman bediende zig van een ladder om daarin te klimmen, terwijl zijn vrouw en ik twee kaarfen ontftaken om hem voortelichten: hij was nauwlijks op de helft van de  ( 24q } ladder geklommen, of een karei, flccTits in êêfl blauw hemd en verfleeten broek gekleed, viel door den fchoorfleen bezijden mijn' vriend op den grond neder: wij waren alremaal zo ontiteld over die onverwacht verfchijnfel, dat wij een poos lang fpraakloos bkeven; doch toen dit gewaand fpook al knielende verzocht, en zeer nadrukkelijk bad, dat wij hem toch uic het huis zouden laaten, zeggende dat hij die crimineele gevangene was, welke, ter oorzaake van aangeklaagden moord en huisbraak, dertien maanden in hechtenis gezeten had, en door den muur, die aan den hoek van den fchoorfleen uitkwam, bij geluk uitgebroken was, geraakten wij een weinig tot bedaaren \ te meer om dat dit geval aan brakman en zijn vrouw bekend was: wij befchonken hem zonder veel morgenfpraak te maaken met een. goeden reispenning, wenschten hem veel geluks, en lieten hem vervolgends vóór het aanbreeken van den dag weggaan : de Pastoor van Oosterhout, dit gevai, dat ruchtbaar werd, gehoord hebbende, zeide in mijne tegenwoordigheid aan Juffrouw brakman, dat alfchoon er fomtijds in de wereld verfchrikkelijke zaaken kunnen voorvallen, die wezenlijk gebeurd zijn, zij daarom niet alles uit een verkeerd denkbeeld of te groote ligrgeloovigheid voor  C *Ü 5 vböf fpbokgëvallen moest opneefrien, gelrjk nu in deeze wonderbaare ontmoeting bij de ondervinding gebleeken was. Onder meer andere aanmerkenswaardige bijzonderheden behoorenie tot den fchakel van mijne aanééngevlóchtene levensgevallen, welke aan mijne oplettendheid ontfnapt zijn, en waarvan ik zöndef een flap van ongetróuwheid te begaan, door een Opzettelijk ftilzwijgert deeze mijne gedenkfchriften niet béroöven kan, verdienen de önderftaahde verwonderlijke gebeurtenisfen, fchoon in vroeger tijdvakken van mijn levert voorgevallen zijnde, nog volledig*béfchreeven te worden. Men Weet dat de ftarn van fommige willigeboorhen , wanneer zij heel Oud zijn,* doorgaands" hol worden, zo dat hét mij geheugt onder die foort van boomen, eenigeil gezien te hebben waarin een kind van tien of twaalf jaaren zig gernaklijk verbergen kende: mén heeft mij zelfs voor een onbè^ twistbaare waarheid verhaald, dat ten tijde van den laatfien oorlog waarin wij, volgends het Traóïaat met bet Huis van Oostenrijk, tegen de Franfche kroon gewikkeld werden , een fpion van het vijandlijk legef zig in den ukgeholdert ftarn van een afgfijfelijkeri dikken Willigeboom had wëetèn té verbergen , fne* een zodanig gelukkig gevolg, dat hij zonder' ïl. DIS Et,. Q  ( -*4» ) ontdekt te worden, op een vroegen morgen de gantfche legermagt der Bondgenooten voorbij zijn fehuüplaats zag pasfeeren , hunne talrijkheid van Regiment en Gefchut, en ander krijgstuig zo volmaakt befpiedde, dat hij wegens die uitvinding door den Graave van saxe, welke toenmaals als Opperveldheer het Franfche leger gebood, met een gefchenk van tien duizend kroonen beloond v/erd —hoe het daarmede ook gelegen moge geweest zijn zal ik niet onderzoeken, maar ik breng dit geval alleen te pas met het oogmerk om de geloofwaardigheid van een gedenkwaardige ontmoeting die ik hier befchrijven zal, daar door meer aanneemeiijk te maaken. Het gebeurde toen ik nog Vaandrig was, dat ik op een haten avond in gezelfchap van twee andere Officieren van het Regiment van thiiirrij, bij het fluiten van de poort, uit Breda vertrok,, en na het leger dat op de Gildfcke Heide geposteerd flond terug keerde: wij gingen onder het voordeel van de heldere maanefchijn. al zingende over den weg; doch omtrent een half uur ver van de ftad Breda gewandeld zijnde, hoorden wij een eifelijk gekerm dat hoe langer hoe meer toenam , naar maate wij onzen wtg vervolgden: in de verbeelding dar er onraad was, trokken wij onze degens waar-  ( 243 ) mede wij flapvoets en al luisterende voortgingen , tot dat wij eindelijk ontdekten dat hec naar geluid uit één dikken wüligeboom kwam,; Wij ftonden op het midden van den weg eeri geruime poos in beraad wat wij in dit geval doen moesten; dan, na een fchielijk overleg beflooten wij met onze blanke degens in de hand! den boom te naderen, waaruit zig bij aanhoudenheid het aandoenlijk gekerm liet hooren, daar moge dan van komen wat er wilde; een jong vrouwsperfoon in het wit gekleed, welke in den uitgeholden boom verfchoolert lag, en die wij in den eerften opflag voor' een fpook aanzagen, verfchrikt door onze ontbloote degens, bad om lijfsgenade, verzoekende in de Franfche taal; met een fmeekende ftem, dat wij haar noch haar eerstgeboren kind toch het leeven niet wilden beneemen — Weeéï genist zeide ik tot haar, wij zijn geer, tnoor denaars, maar krijgsofficieren van eer né moed, die uw leeven ten koste van het onze sullen befchermen als gij of uw kind aangerand wordt! de Luitenant sablonierk, dat een' verftandig en dapper Officier was, d?e door zijnen rijperen ouderdom meerder bedaardheid en ondervinding bezat dan wij, vroeg haaf Vervolgends wie zij was, èn door wélk toeval zij met zulk een jong fchaap van een kind  (f 244 ) in dien boom kwam ? — Ik zal bet u verrellen Heeren, gaf zij droefgeesrig ten antwoord, maar breng mij eerst op een veilige plaats met mijn lieve kind: wij hielpen haar terftond uit den boom, sablonïere droeg het kind op zijn armen, terwijl de Vaanderig alberthoma en ik haar onder den arm geleidden, doch fteeds onze blanke degens, uii voorzorg voor alle aanvallen, in de hand houdende: na meer dan een uur met langzame fchreeden voordgewandeld zijnde, bragten wij haar in de tent van den! Luitenant sablonïere, alwaar zij, na het gebruiken van eenige voorgediende ververfchingen,haar opmerkelijk verhaal onder een vloed van traanftorting aldus begon: „ Ik fchaam mij, Heeren! u te moeten zeg„ gen, dat ik noch mijn vader noch mijn 3, moeder gekend heb, om dat de eerfte de „ laatfte, uit et ne haastigheid, die uk minnenijd ,- voordgefproten was, met een pistool het „ leven benam, toen ik nog geen twee jaa„ ren oud was: mijn moeders broeder nam „ mij federt dit beklaagelijk ongeval onder ,, zijne beftuuring, en het was bij deezen wel„ denkenden en. goedhartigen oom dat ik eea ,, opvoeding verkreeg, die op eene volmaak„ te wijze met zijne christelijke en zedelijke „ deugden firookte, tot dat ik, den ouder-  C H5 ) dom van agttïen jaaren bereikt hebbende, „ vervolgends met zijn volkomen genoegen, ,, en zonder de minfte dwang;, door hem in het Witte vrouweklooster te Antwerpen, daar ik geboren ben, befleld werd, om er na ,, verloop van het proefjaar den geestelij ken ftaat ,, te aanvaarden, of om beter te zegge" 2Vj» „ te worden : alles fchikte zig daartoe ge„ duurende zeven maanden lang wonder wèl, „ zo dat het kloosterleven mij zo ongemeen „ beviel, dat ik mij beklaagde de pracht en -wereldfche vermaaken niet eerder verhaten „ te hebben." — Hier begon de bekoorelijke regina haar verhaal, onder een nieuwe traanftorting , voor een korte poos aftebreeken ; —• „ Gelukkige dagen waarin ik nog on„ fchuldig was!" nep zij met zulk een hartstochtelijke vervoering uit , dat dit ons altemaal ontzettede: ,> Gelukkige dagen waarin ik, „ in den ftaat der onnozelheid3 nog onder de „ kuijche en godvruchige kloosterlingen leef„ del — Dagen die yeryloogen zijn, en die ik befehreien moet" Wij gaven haar een reukwater, om haar van een ontroering te herftellen die ons, fchoon jong en dartel zijnde, boven gemeen getroffen had: regina door middel Q 3  |?an dien wat tot] bedaaren geraakt zijnde hervattede het afgebroken verhaal van haare merkwaardige lotgevallen op deeze wijze: —. „ In den tegenwoordigen oorlog die er tusfchen 3, Oostenrijk en het Buis van Bourbon plaats „ heelt, en waarin gij Heeren zekerlijk zult 73 weeten dat de Hollanders met hunne hulp„ troepen de Keizerinne maria theresia ,, bijgefprongen zijn, werden alle verfterkte „ lieden van Vlaanderen, en geheel Braband, „ door de Franfche krijgsmagt binnen weinige maanden tijds veroverd, en het was bij de ,, verovering van de ftad en het Kasteel van „ Antwerpen, dat mijn Oom, verzeld van een ,, Fransch Officier die bij hem gelogeerd was, „ in de zevende maand van mijn proefjaar voor de fpreekkamer van het vrouwen-klooster, al,, waar ik mij bevond, op een namiddag een „ bezoek kwam geeven, wanneer de fympa- tie der liefde op eene wonderbare wijze „ oogenbliklijk aan weêr*kante tot mijn on5, geluk haar uitwerking deed , zo dat de ,, Kapitein la chaise, volgends hetgeen hij naderhand verklaard heeft, op het eerfte aan- fqhcuwen van mijn perfoon zo iterk door ,, mijne kleine bevalligheden overwonnen werd, ?, dat hij beftoot alles te zullen waagen om  ( 247 3 'f, mij tot zijn vrouw te krijgen, terwijl ik „ aan den anderen kant federt dien tijd een walg „ van het kloosterleven kreeg." „ la chaise die het talent van welfpree„ kendheid in den hoogften graad bezat, wist „ mijn' Oom zo wèi te bepraaten dat zij wel,, haast zamen dat eerfte kloosterbezoek her„ vatteden, wanneer hij middel vond mij on„ der voorwendzel van een fnuifjen uit zijn doos *„ aantebieden , ongemerkt een klein briefjen ,, in de hand te floppen , waarin flechts deeze weinige woorden gefchreeven ftonden — ., Bekoorelijke Engel\ ik bemin u hartelijk, ,. verlaat het klooster, en zie van u voor nee,, men om een Non te worden hoe eer hoe bey fer aj- gij zijt veel te beminnelijk om u , zelve vrijwillig opte fluiten, en voor al uw levenstijd uit de wereld te bannen: maak „ liever een eerlijk man gelukkig, die zig door - het huwelijk aan uwe bevallige perfoon ver* „ binden wil; ik ben Kapitein in Franfchen „ dienst, en bezit inkom[ten genoeg om u alt een Dame van rang te kunnen onderkou^cut m- Ik had nauwlijks deeze zijne fchrif„ telijke liefdensverklaaring geleezen. of ik • viel door een verrukking van blijdfchap in , een foort van bezwijming, welke eene onpasfelijkheid van tien dagen lang ten gevolQ4  C 248 ) #< SP had, waar op de ^ff-, ongerust ov,ec mijnen zwakken toeftand, mijn'Oom liet ont-, bieden, die geen oogenbhk verzuimde pm ft zonder van la chaise vergeld te zijn^ ,? een bezoek te komen geeven; ik gaf hem ,, openhartig mijn weêrzin tegen het kloosv ferl-eyen te kennen, en verzocht hem na- drukieliik mij daarvan te wijlen ontflaan, „ waar toe hij zig in den begipne niet hee| volvanrdig betoonde: ondertusfcben wist la , chaise mijn verzoek ten den opzichte met zodanige overtuigende drangredenen te onv derfchraagen, dat mijn al te inschikkelijke v Oom ten laatfte (maar helaas tot mijn „ ongelukl) befloot cm mij na het afge?, loopen proefjaar uit het klooster te haa< len " 3, Als de liefde tusfchen twee voorwerpen ^ die elkander getrouwelijk beminnen ten „ boogden top gefleegen is, Vak het niet ?a ongemakkelijk aan een' minnaar om een jon„ ge dochter tot het bedrijven van eene zwak„ heid overtehaalen , die zij naderhand met ?, bittere traanen betreuren moer; om kort te ,, gaan Beeren! het hoogile woord moet er „ pit ük beging het zwak, van aan den, on taarten' n verleider la chaise, onderbezwooren troun bej°fte de Jaatfle gunst toetedaan, en het  ( 249 ) 5> gevoig van deeze onverfchoonbaare misftap ,„ was, dat ik bevrucht geraakte van het kind, „ dat gij hier ziet, en waarvan ik korte wea, ken geleien bevallen ben: mijn Oom. fcheen s, wanhoopig over zulk een fchandelijk misdrijf, waardoor zijn goede naam en de „ mijne zo openbaar voor het oog van alle „ de Antwerpenaar en gefchonden kwam te wor„ den, en hij beval mij met een itraf gelaat den Kapitein la chaise, die inmiddels „ door den Oostenri/kfchen Generaal had„ dik krijgsgevangen gemaakt was , en zig „ werkelijk te Breda bevond, te gaan op> „ zoeken . ten einde hem tot het volbren„ gen van zijne bezwooren beloften te noodzaaken: dit kind was toen pas zeven wee„ ken oud, wanneer ik daar mede te Breda, ,, aankwam, alwaar ik vervolgends mijnen tro.uw„ loozen minnaar in het logement de Prins „ Cardinaal gevonden hebbende, niet weinig verplet ilond, dat hij in plaats van ons voor,, genomen huwelijk te willen voltrekken, mij „ ter vermijding van alle opfpraak aanraadde „ het kind in een floot te verdrinken, of „ op een groot vuur te verbranden; ik ont> „ rukte hem het jonge fchaap dat op zijn fchoot „ zat — Schurk! zeide ik, fchoon gij de wetfJ ie/i der Natuur zoekt te verkrachten, zuU Q5 "  C 25® ) In gif uhter uw oogmerk niet hereiken , om „ mij op het fchavot te heipen! — Wel nu , „ hernam hij, leg hec dan op den weg te von„ deling! w Dat zal ik doen, beantwoordde ik „ vol fpijt, ter zeiver tijd met mijn kind uit „ de kamer vertrekkende. Ik bemerkte dat hij «, mij met langzaame fchreden van verre voig„ de, doch ik omfnapte zijne vervolging, „ waarvoor ik beducht werd : zo dra is de „ ftids poort uitgaan was , en na anderhalf „ uur lang gegaan te hebben, zonder te wee* „ ten waar ik mij begeeven zoude, verfchool ik „ mij met mijn kind in dien uitgeholden boom, „ daar gij Heeren mij zo aanftonds gevonden „ hebt, met voorneemen om er mijn droevig „ leven te eindigen:" en hier mede befloot regina haar opmerkelijk verhaal. Wij gaven den volgenden morgen kennis van dft geval aan den Kolonel s t ij g e r , die ons ReJment gebood, en deeze edelmoedige Stafofficier daarvan vervolgends teriïond verflag aar. den Hollaiidjchen Generaal pretorius gedaan lubbende, werd de fchoone regina op bevel van den laatstgenoemden Veldheer, met een koets afgehaald, na Breda gevoerd, terwijl haar Oom uit Antwerpen ontboden, en den Kpiiem la chaise aivoorens het huis arrest aangezegd werd; het waren deeze  C *5ï ) voorzichtige maatregelen waardoor de voltrekking van het huwelijk tusfchen la chaise en regina binnen weinige dagen bewerkt werd; alle de Officieren van ons Regiment werden op de bruiloft genodigd, doch ik had bij toeval juist dien dag de Frontwacht, zo dat ik er niet tegenwoordig kon zijn, maar men zond mij een fmaakelijke appeltaart en twee gebraade hoenders, waarmede ik genoegen nanL Ik zal, ten befluite van de overgeflagen gevallen die ik in het Eerfte Deel van mijne leverfbedrijven, bij mangel van geheugen, ot>be * fchreeven gelaaten heb, nog kort en zaaklijk gaan verhaalen, een pronkftuk van een niet pnvermaaklijke ontmoeting, die ik te Parijs had, ten tijde dat ik mij aldaar voor de tweedemaal bevond: men weet dat het character der Parijfenaaren over het algemeen genoomen, doorgaands beflaat in buitenfpoorig vro. lijk te ■ zijn, veel wind te maaken, na geduurïge verandering van vermaaken of tijdkortingen te trachten, en vervolgends allerhande kinderachtige nieuwigheden met de zelfde fchranderheid als de aapen optevolgen, waarom zij niet oneigenaartig den naam draagen van les Badauds de Paris! anders in eene oneigentlijke zin gezegd, de Parijfche gapers - een  C 25a ) jong Hollandscb Advocaat, ferrand geï naamd, die mij toegevoegd was om het beruchte Proces waar over wij destijds na Parijs gezonden werden, en waarvan ik voormaals gewag gemaakt heb, voor het Parlement te hooren bepleiten, op een' namiddag uitgegaan zijnde zonder dat ik het wist, was bij toeval op de ftraat verdoold geraakt, gelijk gemakiijk in zulk eene groote en volkrijke ftad gebeuren kan; het was waarlijk onnozel van hem gehandeld, dat hij zig van geen huurkoets, welke overal op de hoeken van de ftraaten klaar ftaan, bediend had, doch volgends zijn zeggen was hem de naam van de ftraat en van 't logement ontfchooten, zo dat hij bij het vallen van den avond zig tot de noodzaakelijkheid gebragt zag, om in het eerfte logement dat open ftond, en waarvan Parijs overvloedig voorzien is, intefluipen; doch bij ongeluk in een huis beland zijnde daar men een groot getal valfche fpeelders, en ook niet zelden galante Dames, waarvan de Advocaat ferrand geen klein liefhebber was, aantreft, werd hij, ha al zijn geld als mede zijn goud horologie verfpeeld, en voor een gedeelte bij die gerieveiijke venuskinderen aldaar verteerd te hebben , genoegzaam van alle zijne klederen fceioofd, en tegen het krieken van den mor-  C 253 3 genftoud in zijn kamizool weggejaagdo'ndertusfchen dat ik ongerust over zijn ongewoon lang uitblijven geworden zijnde, het befluit nam van hem te gaan opzoeken, begeevende mij met een huurkoets, in gezelfchap van mijn getrouwen knecht louis, na fommige wijken van de ftad, doch zulks was, gelijk men zegt, ipijkers op laag water gezocht. Wij hadden de huurkoets voor zes Franfche kroonftukken aangenomen, onder beding dat de koetzier ons den geheeien nacht tot het aanbreeken van den dag rijden, en voor alle de logementen alwaar ik goedvond binnen te Happen, wachten moest; na dat wij meer dan vier uuren lang hier en daar door Parijs gereeden hadden, en in.meer dan twintig huizen daar wij wisten dat de vreemdelingen zig ophielden, geweest waren, om onderzoek na ferrand te doen, - liepen onze poogingen ten dien opzichte, zo als ik wel voordien had, geheel vruchtloos af: ik beval daar op den huurkoetzier zo dra de klok vier uuren floeg na mijn logement te rijden, doch de ftraat Dauphiné pasfeerende, zagen wij aldaar een toeloop van een talrijke fchaare volks, die een man gekleed in eenkammizool,en blootshoofds zijnde, van alle kanten omringden, waarvan fommige hem voor een gaauwdief, anderen voor  éèri Iosgèbrooke gevangene, en een derde voöf een krankzinnig mensch verfleeten; ik flapte met loüis uit de koets, en hem met veef moeite genaderd zijnde, herkenden wij hem aanftonds voor den Advocaat ferrand, en toen de omflanders hoorden dat hij een fatzoenlijk Heer was, welke dien nacht ineen flecht huis van alles beroofd was geworden, deinsden zij fchielijk af, terwijl de Commisfaris of de Onderfchout van de wijk, die inmiddels met zijne Gerechtsdienaars toegefchooten was om zijn perfoon gevangen te neemen, de goedheid hadt ons tot het logement dat wij betrokken hadden te verzeilen, zo dat ferrand1 ' deezen gevaarlijken dans met verlies van zijn geld, goud horologie, klederen, en twintig Franfche kroonllukken aan opgeloopen onkosten voor den Onderfchout, nog gelukkig onc fprong. Om de afgebroken draad van de befchrij. ving mijner levensbedrijven , behoorende tot het tegenwoordige tijdperk wederom aaneenteknoopen, zal ik, alvoorens dit tweede Deel van mijne Gedënhfchriften te befluiten, no°fommige raare zaaken en kluchtige fprongen van mijn uitvinding gaan opfchotelen , welke in de oppervlakkige befchouwing denkelijk voor verdichte avantuuren gehouden zullen  ( 2^5 ) Worden, maar die nogthans de proef van navraag volkomen kunnen uitftaan, als bekleed zijnde met de getuigenis van een menigte geloofwaardige perfoonen die zig nog werkJijk te Amfleldam bevinden: ik was (want ik moet zo wel het kwaade als het goede zeggen,) federt ik van den Procureur greeve, en vervolgends van den koetzier schiller afc geraakt was, door mijn eigen bedrijf aan het fukkelen geraakt, zo dat, onaangezien ik van ■ al mijn kunst en vliegwerk gebruik maakte, om doormiddel van mijne beide zamengekno opte beroepen van Autheur en Astrologist op eene ordentelijke manier mijn beftaan te vinden, zulks overal vruchtloos afliep, het geen voornaamiijk veroorzaakt werd, door de ver* breeking der vriendfchap met den Boekverkooper e l w e, welke vriendfchap toenmaals nog niet herfteld was: onder alle deeze beflommering van zaaken, wanneer ik nog zeven of agt guldens had overbehouden van het geld dat mij in het Franfche Coffijhuis ter hand gefleld was, en waardoor het mij niet ongemaklijk viel een Herberg in zulk eene groote Koopftad te kunnen vinden, bekroop mij echter de lust om eens uit nieuwsgierigheid een nacht te gaan loa;eeren in de zogenaamde Baierd of Bedelaars Doelen, die naast het Gaschuis geiegen  t 23öf 3 is, en alwaar onvermogende vreemdelingen* volgends de inftelling van dat Gefticht, het recht hebben om zonder de minfte kosten drie nachten achter eikanderen huisvesting te krijgen en gefpijsd te worden, mits alle morgen vóór zeven uuren weg gaande. Ik had waarlijk geen berouw van deeze onderneeming werk* ftellig gemaakt te hebben, want behalven dac ik aldaar een overheerlijk gebed van een der Huisbedienden aanhoorde, dat meer dan een half uur duurde, en mij in een verrukkelijke verwondering bragt, zo werden wij bij een groot vuur geplaatst en overvloedig van goede fpijzen voorzien; men had zelfs de goedheid om dat ik een ftaartparuik op het hoofd had en een rotting droeg . waardoor men in hen denkbeeld viel dat ik van een goede afkomst moest zijn, mij een apart flaapvertrek, van een redelijk goed bed voorzien, aantewijzen; om kort te gaan ik zoude in den ftaat der onvermogenheid graag een half jaar lang in dat huis* hebben willen verblijven, als ik maar een pijp tabak had mogen rooken, het geen aldaar volftrekt verboden is; Ik had zo veel wonderen Van het Franfche Pad hooren verhaalen, dat ik in een tijd wanneer mijn goudbeurs zo fchraal als mijn kleeding was, befloot om daar ook eens te gaart  ( **? ) ■iosreëren , want ik moest tog tegen wil eh dank alles beproeven wat menschmogelijk was, om fommige geheime dingen te onderfcheppen, welke tót nog toe verhoolcn gebleeven waren: in gevolge van dit befluit gelukte hèt mij op een avond dat ik het Franfche Pad overkruistte, huisvesting te vinden in de aanzienlijke Herberg daar de Oranje Boom uithangt, en alwaar alle de Pasfagiers Koopman genoemd worden; doch toen ik deeze Heeren Kooplieden met veel oplettendheid van het hoofd tot de voeten befchouwde , waren het meest bedelaars die lamme armen en beenen, of andere verzonnen kwaaien hadden, en die des avonds van hun gebedelde duiten een heerlijken maaltijd hielden, zo dat ik de eer genoot van met veertien deezer bedelaars* kooplieden kalfsgebraad met citroenen, en vervolgends gebraden oesters te eeten, waarna een danspartij,door hetfpeeltuig van drie muzikanten vervrolijkt, volgde: ondertusfchen had ik veel werk om dit aanzienlijk gezelfchap van kooplieden tot bedaaren te brengen , als zig ten hoogften beklaagende ovèr het Placaat van- de Staaten van Holland, waarbij de bedelaars en landloopers bevoolen werden die Provincie binnen korten tijd te moeten verlaaten, hét geen zij voorgaven een zaak van de uiterfle aange- II. DEEL. Pv  *5§ ) tegenheid te zijn, terwijl de Republiek van Holland zonder bedelaars of landloopers, naar hunne verbeelding, onmogelijk kon beftaan: ik gaf hun gelijk, zeggende dat de Staaten van Holland rasch van befluit zouden veranderen, als de Heeren kooplieden - bedelaars maar goed vonden een jaar lang wegteblijven: zij waren bijzonder in hun fchik met deeze raadgeeving : ik fliep dien nacht op een ftromatras zonder dekens of lakens, en vertrok na zeventien en een halve ftuiver voor de ver-, teering betaald te hebben. D aar was wat anders te koop toen ik door verflimmering van mijne borstkwaal, en meer andere zamenloopende ongemakken, die ik niet noodzaakelijk vinde hier te befchrijven, geheel en al onpasfelijk werd, zo dat ik zonder vast logement, en met zeven koperen duiten in mijn' zak, niet wist waarheen ik mij begeeven moest ; ik maak geen zwaarigheid openhartig, en zonder de minfte verbloeming te verklaaren, dat ik geduurendë al mijn levenstijd mij in geen grooter verlegenheid bevonden heb dan toenmaals, ja ik moet den Hemel danken dat ik in dit verfchrikkelijk of liever benaauwd tijdperk, voor de uitvoering van wanhoopende befluiten, die ik ter verkorting van mijn leven genomen had, bewaard gebleeven  C *59 ) ben: om dit verbaal te bekorten, zal het voiliaan met weinige woorden te zeggen, dat de albewerkende Voorzienigheid zulk eene zonderlinge uitkomst van zaaken gaf, die na een wonderwerk geleek , en waarop .ik in mijne ongelukkige omftandigheid het minfte bedacht was. Men had mij al over langen tijd verteld , eer ik denken kon tot zulk eenen behoeftigen ftaat te zullen vervallen, dat men zig, voor een zeker bepaalden tijd in het nieuwgebouwde Werkhuis, ftaande bij het Weesperplein binnen deeze ftad , vrijwillig begeeven kon ; zo dra mij zulks gelukkig in het geheugen fchoot, begaf ik mij derwaards, niet zonder aandoening wegens deezen vernederenden ftap te gevoelen, en liet mij vervo'gends op een donderdag namiddag voor de volle vergadering van Regenten van hetzelve huis aandienen : na ,dat deeze vriendlijke Heeren mijn verzoek met veel gedulds aangehoord, dat ik naamlijk de Advocaat kersteman was, en alles rijplijk overwoogen hadden,ontraadden zij mij het voorneemen dat ik uit noodzaaklijkheid genomen had , om een vrijwillig bewooner van het Werkhuis te worden; tot reden van hunne welgegronde afraading geevende, dat vooreerst mijn hoogkiimR t  t' s6o ) btcnde ouderdom niet gefchikt was om huis» werk te doen, ten tweeden dat het fchandelijk voor een' man van mijne bekleede waardigheden zoude zijn, om met bedelaars en ander gemeen volk, die zig aldaar bevonden, te moeten verkeerenj en ten derden dat de conftitutie van het werkhuis niet toeliet dat ik het Schrijversberoep, waarop ik voornaamlijk aandrong, geduurendë mijn verblijf in deeze vrijwillige gevangeplaats kon waarneemen, weshalven ik ditmaal ongetroost vertrekken moest. Wat gebeurde daarop vervolgends? de nood en de bedroefde ftaat tot welke ik mij gebragt zag, drong mij om na een laatfte hulpmiddel omtezien; ik nam mijn toevlugt tot de overbekende edelmoedigheid van den braaven en weidenkenden Önderfchout papegaaij, een man die bij den luister van zijne roemverdienende waakzaamheid in het waarneemen van zijne zwaarwigtige bediening, alle de Christelijke gevoelens van behulpzaamheid voor onfchuldige of ongelukkige perfoonen voegt, ja die, zo als ik, vrijmoedig, zonder mij van het blanketzel van loftuitingen te bedienen durf zeggen, zo door zijne wakkerheid als door zijne gebleeken kundigheden in het bekleeden van het Onderfchoutsfchap der volkrijke ftad Amfleldam, bij verfcheide gevaar-  C 2f5l ) lijke gelegenheden, betoond heefc gehad een wonder van zijnen tijd te weezen: ik ging hem des morgens heel vroegtijdig bezoeken, v/anneer hij de beleefdheid had mij in een aparte fpreekkamer te brengen , en na ik hem aldaar alles verhaald, en een oprechte biecht van zaaken gedaan had, verklaarde ik mij zeiven vrijwillig gevangen te geeven, als liever verkiezende opgeflooten te zijn , dan een oneerlijken of misdadigen flap te begaan, waar door ik mij nog ongelukkiger zoude maaken dan ik werkelijk was. — Schout papegaaij hoorde mijne redenen met veel bedaardheid aan , en volkomen onderricht van mijne langduurige gevangenis te Rotterdam, vertroostte hij mij met te zeggen, dat hij alles bij den Heer Hoofdofficier bakker zoude aanwenden, ter bereikinge van mijn oogmerk om voor eenigen tijd in het werkhuis te geraaken, waar na wij vervolgends zamen affpraak namen dat ik tegen drie uuren des namiddags weder aan zijn huis zoude komen: hierop flopte hij mij een ftuk gelds in de hand, dat mij waarlijk tot verkwikking destijds gediend heeft gehad, want ik fchaam mij niet te bekennen, dat ik in geen zes-en-dertig uuren gegeeten of ge? dronken had; wat zwaarigheid! men moet zig «aar het wisfelvallig beloop der wereldfche za?,= R I  ken fchikken zo goed nis men kan, want niemand kan het fortuin dwingen. Om weder tot de zaak te komen : ik begaf mij ter bepaalder tijd weder na het huis van den Schout pa peg aait, van wien ik met veel blijdfchap vernam dat hij de baan klaar gemaakt had, zo dat ik daarop aanHonds na het werkhuis gegaan zijnde, aldaar in de ziekekamer werd gebragc, na alvoorens volgends gebruik welke in dat huis fchijnt plaats te hebben, in het'bad geweest te zijn, waar door ik zodanigafgemat werd, dat men door mijne zwakheid genoodzaakt was mij terftond op een bed. te leggen; na verloop van ruim zeven weeken, door het gebruiken van goede Geneesmiddelen, genoegzaam tot voorige gezondheid herftelrï zijnde , gaf ik daarvan bij een' brief kennis aan den groothartigen Hoofdofficier bakker, waarbij ik mijn ontflag verzócht, die ik ook aanflonds bekwam. Ik ben niet van voorneemen om alhier eene wijdloopige befcfrijVing van dit groot gevaarte of prachtig gebouw te geeven, dat eigenlijk tot een gedwongen werkplaats verftrekc voor bedelaars en ledigloopers, maar alwaar andere behoeftige menfehen vrijwillig mogen komen, en vaor drie of zes maanden en zelfs Voor langer tijd heibergzarmheid, al werkende.  kunnen vinden : ondanks het zelve dien ik kortlijk aanteftippen , dat alles in dit draagelijk gevangenhuis, door de beftuuring van de Regenten en de Binnevaders met een verwonderlijke goede orde toegaat, zo dst men op de ziekenkamer volmaakt wèl opgepast wordt, en ik betuigen moet nimmer imaakiijker de gemeene doch gezonde fpijzen gegeeten te hebben dan daar: ontflagen zijnde wandelde ik in diepe overdenkingen aangaande mijn toekomend noodlot met een zonderling vermaak door de Plantagie, begaf mij eerst na den Boekverkooper el we, met wien ik de oude vriendfchap hernieuwde, zo dat hij beloofde mij binnen korten tijd werk te zullen bezorgen; daar na ging ik na mijn oudflen Zoon die, federt hij uit Noordholland vertrokken was, te Amfleldam was komen woonen, en aldaar dien nacht op een' ftoel verbleeven zijnde, huurde ik vervolgends den volgenden dag een kamer bij een .Koperfla^ers Baas, bij wien ik door een nader verdrag, behalven de inwooning , in de kost geraakte, en aan wiens huis ik deeze levensbefchrijving afgewerkt heb; ik wil hier van geen pluimftrijkerij noch kwalijk geplaatfle loftuiting gebruik maaken, maar dit moet ik, om recht aan de waarheid te doen, niet vergeeten te zeggen dat 9» 4  C 264 ) deeze braave, en weldenkende Man, zonder mi| te kennen, of immer gezien te hebbe ., mijt m een naare omftandigheid in zijn huis nam, en gered heeft gehad, zelfs zodanig dat hij, niets van mijn' Zoon weetende, bij een ander edelmoedig vriend voor mij bewerkte dat ik een japon kreeg, en de Horoscooptrekkingen van tijd tot tijd met een weêrgaêloos gevolg, op zijne aanbeveling toenamen: ondercus/chen befluit ik hier deeze mijne gedenkwaardige levensgevallen met den Leezer te verzekeren, dat indien het Opperwezen mij nog eenige jaaren het leven fpaart, het geen menschlijker wijze gefproken niet waarfchijnelijk is, om dat ik in een hoogklimmenden ouderdom van vier-en-zestig jaaren zwak begin te worden, na mijn overlijden mijne verdere wederwaardigheden door den Boekverkoper elwe, of zijne rechtverkrijgenden zullen worden uitge' geeven, om-daar uit de kosten van mijne begravenis te vinden. Het komt mij na dit alles niet ongepast noch ongeraden, voor de volgende bladzijden, bij wijze van Aqnhangzel aan deeze mijne Levensbefchrijving, te vullen, met de daarin ververvatte ftukjens. '■■  AANHANGSEL AANSPRAAK VAN DANKZEGGING, EN ZEGEN WENSCHEN, DOOR M IJ Uitgefproken in 's Heeren werkhuis te Rotterdam, den 12 Januarij 1783. . VOORAFSPRAAK. A,lvorens voordcegaan met de verdere verklaring der gewoone Catechifatie, zal ik, in«i gevolge de verzochte en verkregene vergunning van onze Eerwaardige en veel Geachte Heeren Regenten, mij kwijten van dien Jaarpligt, welke de gevoelens van dankbaarheid R 5  ( &66 ) voor de Godvruchtige en Leerzaame onderwijzingen, door u, en uwen getrouwen Amptgenoot, aan ons , geduurendë het afgelopen Jaar gedaan , noodzaakelijk en pligtfchuldig maakt — eene vergunning waardoor ik mij in de eerfte plaats aangeipoord gevoel, om u, refpedtable Heeren Regenten, mijne nederige verpligcing, en diepfchuldige erkentenis te batuigen, terwijl het niet minder uwe nooit volprezen zorgen, ter bevordering en aanmoediging van den Godsdienst in het algemeen, als uwe Edelmoedige pogingen ten welzijn der gevangenen in het bijzonder, op eene doorftralende wijze^ aan den dag legt . onder hartgrondige toewenfching, dat de Godlijke alzegenaar uwe dierbaare perfoonen als voorftanders van waare Godvrucht , en als gezegende inftrumenten van den burgerftaat no^ lange in het land der levendigen moge fpaaren" ten einde wij, (voor den tijd dat wij hier zijn), ons mogen verblijden, in het genot van uwe zo gelukkige en beleidkundige Regeeringe , als goedgunflige beftuuringe ter deezer plaatze; maar inzonderheid ook daarom, op dat uw, geliefd nakroost, hierdoor in de gelegenheid gefield, om erfgenaamen van uwe christelijke en zedelijke deugden te worden, derzei ver naamen, perfooneele hoedanighedenen roe.n-  C 267 ) rijke gedachtenisfe in de laatfte eeuwen mo» gen herleven. AANSPRAAK. 1) Onder alle de ftatige pligtpïegingen wel. ke de aloudheid federt de allervroegste eeuwen tot ons heeft overgebragt, en die men in onze dagen befteirpek met den naam van burgerlijke beleefdheid! zijn voorzeker geen van de minden, die zogenoemde heilwenfehen die men gewoon is elkardcr b:j den aanvang van een vernieuwd jaartijdperk te doen: hoe lofwaardig de eerlle inifeliing van dit aloud gebruik ook geweest moge zijnin een* tijd, dat er waarfchijnelijk wat meerder oprechtheid en openhartigheid onder de menschlijke maatfchappij, en wat minder verbastering van goede zeden onder het Christendom plaats had , dan tegenwoordig; zo hebben oplettende verftanden federt lange opgemerkt, en de bevinding heeft hunne denkbeelden hierin onwraakbaar gemaakt, dat verre de meeste van foort* gelijke jaarwenfehen doorgaands meer gefebieden of uit gewoonte, of uit belang, of uit pluimftrijkerij, dan uit een welmeenend grondbeginfel van Christenpligten, waaraan de ongeveinsde en belanglooze gevoelens van het  hart behooren deel te hebben;„zo dat ment zonder vermetelheid of vergroting dit befkie opmaaken kan, dat voor een groot gedeelte die jaarpligten onnut, en om zo te fpreeken, bloote woordklanken zonder betekenisfen ge* worden zijn. 2) Vrij roemwaardiger, zinrijker, en on« geveinsder, waren die foort van heilwenfchen, die oudtijds de wijsfte der Volken van Griekenland elkander bij diergelijke jaartijdperken plagten te doen; en die hoofdzaaklijk hierin beftonden — Gedenkt aan de twee merkwaardige dagen des menschlijke levens! willende hiermede te kennen geeven den dag van hun* ne geboorte, en dien van hunnen dood. 3) Merkwaardig is voorzeker in de eerfte plaats, den dag van onze geboorte, terwijl hij ons het genot van het leven fchenkt, en het natuurlijk ligchaam niet alleen vereenigt met een' geest, die voor de eeuwigheid gefchapen is; maar hij plaatst ons voor de eerftemaal in het midden van eene aardfche lusthof, daar wij onophoudelijke zegeningen en weldadigl heden ontvangen, van een goedrijk Schepper, die uit krachté van zijne Godlij ke deugden en volmaaktheden, de hoogfte goedheid zelve is. 4) Hoe gedenkwaardig dien dag ook zijn snoge! hoe kort of 'lang ons leven ook mogè  C a*9 5 Snaren! ja hoe verflaafd onze harten ook aan de zo fchoon-fchijnende bekoorlijkheden van een vergankelijke wereld moge gehecht weezen! — dat leven is eindig, en gaat voorbij als een fchaduwe, of als een bloem des velds; en de ondervinding leert, dat hec ons brengt tot den laatften dag, waarin wij , de tol aan de Natuur moeten betaalen, en waarvan niemand verfchoond blijft, die dus ruim zo merkwaardig is, dan de eerfte; een dag, inderdaad, die onze ziel weder van het ligchaam fcheidt, die voor altijd het lot van eene eeuwige ge• lukzaligheid of rampzaligheid beflist! om kort te gaan, tot dien vreeslijken dag des doods. Welke bij veelen niet oneigenaartig, een Koning der yerfchrikkinge wordt genaamd. 5) Dan, maakte weleer de Heidenen die niet anders dan het bloote redenlichc hadden, deeze beide merkwaardige dagen tot een onderwerp van hunne overdenkingen; hoe veel te meer behoren wij Christenen, die met het licht der Openbaringe beftraald zijn, ons te bevlijtigen ,om een derden dag, van meer gewigts, te beleeven, die het middenpunt van deeze beiden uitmaakt; dat is te zeggen van dien heerlijken wonderdag,welke de geestlijken mensch, (aan wien ze alleen gegund wordt,) gewoon is voor de aller merkwaar digfte van zijn gant-  C 270 ) fche levensperk te houden — ik meen den dag der wedergeboorte of bekeringe. 6) Te recht praalt zij met die benaming,1 aangemerkt het een dag is, die den mensch herfchept, een nieuw, dat is het geestlijk Ieven inblaast, en hem in een punt des tijds tot een' burger van Zion maakt; een dag voor.; waar, die hem, in navolging van den verlichten Apostel der Heidenen, in volle nadruk kan doen zeggen: het oude is voorbijgegaan ziet het is al nieuw geworden ! in één woord, zulkeene onvergelijkelijke triumphante dag, welke het hart van den herboren mensch van de wereld ontbindt, zijn ziel tot de beflemde verhuizing bekwaam maakt, hem met blijdfchap tot een beter en volmaakter leven doet loopen , en bijgevolg dien zogencemden Koning der verfchrikking, of den dag des doods, onbefchroomd, en met eene geestlijke heldenmoed, onder de oogen doet zien. 7) 't Is waar, dat de inftralingen van Gods geest, gepaard met de kracht van zijn heilig woord , de allerbeste werkmeesters zijn , om ons tot deezen grooten heildag te doen geraaken; maar in een land alwaar het zuiver licht desEvangeliums, (god zij geloofd!) nog op den kandelaar brandt, en daar eene zorgvuldige OverheiJ, waakzaam op de betrach-  C 2?* ) ting van den openbaaren, en bij zonderen Godsdienst is; in het "midden van zulk een gezegend Vaderland, alwaar burgerlijke en Godsdienftige vrijheid tot nog toe haaren zetel hebben, ontbreekt het aan geene gepaste middelen om iemand ten minften het naaste fpoor tot dien volmaakten gelukftaataantewijzen; 't is daar toe, dat zo veele zielzuchtingen van getrouwe heilgezanten hemelwaards worden opgezonden — 't is- daar toe, dat een menigte wakkere Leeraaren, van den kanzei, de zaligmakende kennis ontwikkelen •*>*> 't is daar toe, dat onze tempelen en fchoolen gedurig daveren van het geklank der Godvruchtige onderwijzingen; ja 't is eigenlijk daar toe, dat gij M ...» en uw waardige, en bij ons altijd geliefde Amptgenoot, aan deeze gevangeplaatze gezonden wordt, om zo veel doenlijk voor het behoud van onze onftervelijke zielen te zorgen. ^Voortreffelijk kweet Gij u beiden in het afgelopen jaar van deezen zwaaren last; Gij trokt het momaangezicht van huichelarij en pharifeeuwfche kunstgreepen af, om ons vrijmoedig en ongeblankec den vloekwaardigen ftaat te vertoonen ,waarin wij federt het verbroken werkverbond door de erf- en daadlijke zonden bij uitnemendheid gevallen wa-  ( *?2 '5 ren; dan, Gij weest ons aan den anderen kant, onder voorwaarde van bcouw, boetvaardigheid, en bekeering, den eenigen weg des heils, en der zaligheid aan, die alleen te vinden is in de verdienden van een verheerlijkt Middelaar, die borge van een beter verbond geworden was; een verbond, verzegeld door het dierbaar bloed van één zaligmakenden messias, welke, dooi zijn kruisdood, de blikfemftraalen van Staat,, en de donderflagen van de wet, in hunne verdoemende kracht, had uitgebluscht. 9) Volhard met uwen godvruchtigen Amptgenoot iïeeds in deeze uwe ieverige en heilzoekende pogingen, ten behoud van onze zielen ,voordtevaaren, opdat wij onder deGodlijke genade eens dien gewenschten wonderdag, die voor den geestlijken mensch de allermerkwaardigere zijns levenstijds is, mogen beleeven! leer ons daar toe, volgends het voorfchrift van gods woord, wat gebruik wij behooren te maaken, van het fcjbild des Geloofs, van den helm der zaligheid, en van het zwaard des Geestes, ten einde wij, met die Geestlijke wapenen ftrijdende, uit de ilaaffche dienstbaarheid des fatans mogen verlost, en tot het Rijk van Koning jezus, worden overgebragt. 10.) Hes  ( 273 ) i©) Het is onder de allerplechtigfle, onder de welmeenendfte, en oprechtlte dankbetuiging, voor de leerzaame eh vertroostende onderwijzingen , welke Gij, en uw achtenswaardige Amptgenoot, ons in het voorleden Jaar met zo veel hartlijkheid als Christelijke liefde, in de gronden ivan onzen gezuiverden Godsdienst hebt gedaan, dat de gezamentlijke Catechifanten u beiden toewenfcheu , de inflorting van den Geest der wijsheid, en zachtmoedigheid, gepaard met aanhoudendheid van ligchaamlijke en geestlijke krachten , ter volvoeringe van de pligten uwer bedieningen in het algemeen, en van de heilzaame onderwijzitjgen aan deeze plaatze in 't bijzonder; met dat gevolg, dat het ulieden als getrouwe arbeiders voor het Rijk van Christus, onder den zegen des Almagtigen nog eens mogen gelukken, een andere manasse, of lijdia in het kerkerfchap te verwekken —- De god aller genade, zegene verder uwe beide perfoonen ; en derzelve waarde huisvrouwen met gezondheid, vergenoeging, en tijdlijk welvaren; hij fchenke ulieden, en haar, het geluk van de grijze huwelijkskroon —- Hij laate uwe huwelijkstelgen, of de jeugd welke aan uwe zorgen en onderwijs zijn toevertrouwd, opwasfen, als cierlijke olijfplanten, gegroeid in IJ. deel. S  C m ) de vette beemden van het geestlijk Zion —hij begenadige ulieden inzonderheid, met dien vrede des gemoeds, weike de voorlmaak der Hemelfche gelukzaligheid hier op aarde is; en wanneer gijlieden den raad Gods zult hebben uitgediend, neeme Hij u beiden op in het paleis zijner woninge, om daar, beglansd met de kroone der gerechtigheid, te blijven in het gezelfchap van de zalige Hemelingen, en volmaakte Troongeesten , en met hun tegenieten die onuitfprekelijke vreugde, van de heilige Morgenfterren , ter verheerlijkinge van uwen Drieëenigen Bondgod, onophoudelijk en als met een driedubbeld engelengeklank te hooren uitgalmen: Heilig! Heilig! Heilig} is de Heere der Heierfchaarenl  AANSPRAAK VAN DANKZEGGING, EN ZEGEN WENSCHEN, DOOR M IJ Uitgefproken in 's Heeren werkhuis te Rotterdam, den 25 Januarij 1784. VOORAFSPRAAK. V oor en al eer men toetreede tot de zo vertroostelijke als onwaardeerbaare verrichting der gewoone Godsdienstoefening, gevoel ik mij* genoopt, Mijnheer l onder begunftiging van verzochte en verkregen bewilliging van onze hooggeachte Heeren Regenten, zo voor mij zeiven, als uit naam van de gezamentlijke Catichifanten, mij thans wederom te moeten kwijS 2  C «7* ) ten , van den gebruikelijken jaarpligt voor de Godvruchtige, lcerzaame, en heilrijke onderwijzingen geduurendë het afgelopen jaar door u, en uwen algemeen geliefden Amprgenoot aan ons gedaan; waarom pligtfchuldige dankbaarheid deeze ilap aan onze zijde niet mini der wettig, dan noodzaakelijk maakt. Dan, bevorens, ik mij tot het afleggen van zodanig eene noodzaakelijke pligtpleging verledigen kan,vorderen onwederfpreekelijk de fcntimenten van verfchuldigde eerbied, niet minder dan de regelen der welvoegelijkheid, om u Hoogwaardige Heeren Regenten, al? respectable Bewindsmannen van dit huis, in de eerfte plaats onze diepfchuldige en hartgron» dige dankzeggingen te doen, voor eene vergunning ten dien opzichte aan ons verleend, pn die de bewijzen der zielzorgen en Chrislijke pogingen, welke Gijlieden ten behoud onzer onflervelijke Geesten in deeze gevangeplaatze, onder het beleid eener zorgvuldige en waakzaameOverheid, aanwendt, zo roemwaardig en als beglansd met een hooger lof dan de onze, middagklaar doet uitfchitteren .— vergunt ons daar bij, hooglofüjke Heeren! om, met die ongeveinsde en welmeenende hartsgevoelens, welke de oprechtheid der menschlijke daaden den grootilen luister bijzetten, over  C 277 ) tJlieder dierbaare Perfoonen, en réspeófive Fa* millen, mitsgaders over die taak van derzei vér zwaarwigtige regeering; die de beftuuring van dit huis betreft, de keur der zegeningen toetewenfchen, van die Godlijke alzegenaaren opperde Majefteit, door wiens onbegrensde Almagt Hemelen en Aarde beftaan , en voor wiens alziende öogen niets bedekt blijft: dat derhalven de zieltreffende en heilrijke zegenfpraken huiden voor agt dagen * door een der Krankbezoekeren gedaan, in ruime rnaate over uwe gerefpecteerde Perfoonen bevestigd worden: dat ingevolge van dien, de Geest der wijsheid, en christelijke zachtmoedigheid, ge-, paard met onderlinge harmonie, eendragt, en voorzichtigheid, alle uwe raadflagen mogen Verzeilen, op ccne wijze en met dat gevolg, dat Gij bij aanhoudendheid handhavenende de achtbaarheid van het regentfehap, als edelaartige en braave Huisvaderen aan den eenen kant door een rechtmaatig gezich de fchrik der boosdoendereh, kwaadwilligen eh dwingelanden blijven, maar aan den anderen kant de heulj de fcheral, en de toevlugt dér gevangenen in alle drukkende ongelegenheden zijn mag; en uw bewind onder deGodlijke genade moge üitlöopen, om de traanen der ongelukkigen afcedrogen, en de noodlijdenden onder uwe w> S 3  C 278 ) derlijke befruuringcn krachtdadig te befchutten, en recht te doen. Gedoogt, hooggeachte Heeren Regenten! dat wij, bij deeze algemeene zegeningen, van den Hemelregeerder mogen affmeeken , de continuatie van uwe ligchaamlijken welftand en tijdelijke voorfpoed; dat gij met Mejuffrouwen uwe Huisvrouwen, onze veel geachte Regentesfen, de grijze huwelijkskroonen moogt beleven; dat Uiieder geliefde Nakroost pronkjuweelen van uwe roemrijke naamen en gedach» tenis, tot in de laatiie Nakomelingfchap mogen blijvenj om kort te gaan, dat Uiieder hooggefchatte Perfoonen, nevens onze geliefde Binnevader, en Huismoeder, welke door hunne Christelijke handelingen, zachtzinnigheid, en noeste zorgen, de algemeene liefde en verwondering der tuchtelingen wegdraagen, en daardoor grootendeels komen te heelen de breuke die wij door de aftreding van twee oude en getrouwe Suppoosten, (genoegzaam grijs geworden onder de langduurige zwaare last der huisbedieninge,) ftaan te ondergaan , en wier verlies daarom bij alle weldenkende ge* vangenen ten uiteilfe betreurd wordt; dat, zeg ik , Uiieder dierbaare Perfoonen ten nutte van den burgerlhat in 't algemeen, en tot het beftuur van dit huis in 't bijzonder, moge zijn  C *79 5 en blijve voorwerpen van de Godlijké aan» dacht en protectie. Hier toe gedraag ik mij, zo ten opzichtó van het vijftal van U, respectable Heeren Regenten, en die tot dezelve behoren, als ten aarzien van onze geliefde Binnevader en Huis* moeder, met dei zeiver tedere huwelijkstelgen, tot de zo nadrukkei.jke als vokrachtige heilwensch van den Apost< I v a u lu s, die alles bevat, ]a meer inuuit dan ftamdende tong wonfchen kan - De God des vrede: zelve hei. lige u geheel en al, ende ww geheel oprechts Geest, ende Ziele, ende Lignaam worde onberispelijk bewaard tot in de toekom/ie onzes Heeren Jezus Christus. AANSPRAAK» i) Hadden wij bij den aanvang van het afgelopen jaar gelegenheid te gewaagen van de twee merkwaardige dagen des menschlijke Ie* yens, in de indachtigmaking van welke fommige aloude volken van Griekenland, weleer hunne jaarwenfehen deeden beftaan: thans» bii de intreding van zulk een vernieuwd tijdperk dat wii o derdaGodlijke genade wederom bekeven.komt mij —or dat er onder een volk van het gezuiverd Christendom geene beters S 4  ( a8o ) of oprechter heilwenfchen bedacht kunnen worden, dan die van den waaren vrede des Gemoeds waarvan de verrukkelijkheid alle denkbeelden van eindige verftanden te boven gaat; welke het Heidendom, als van het licht der openbaring verftoken zijnde, nimmer gekend, en waarvan misfchien verre de meeste wereldlingen maar eene flaauwe, of geene de minfte bevinding kan hebben. 2) Als ik fpreek van vrede des Gemoeds wil ik daarmede niet te kennen geeven, die valfche vrede des Gemoeds welke men gewoon is in een populaire of gemeene volksfpraak, vergenoeging te noemen, en die iemand in een' Haat van voorfpoed ten opzichte van wereldfche zaaken, voor eenen korten tijd gevoelen kan; wat al bittere kwellingen, ongerustheden, en zorgen, fbortgelijke uitwendige vrede des Gemoeds doorgaands onderworpen is zodanig dat ze meest altijd de ontworteling' ten gevolge heeft, bewijst de ondervinding maar al te veelvuldigmaal, waarom deeze valfche vrede des Gemoeds niet oneigenaartig vergeleken wordt bij die opgepronkte en geblankette toneelfpeelfters, welken, onder begunftiging van het kaarslicht, van verre eene fraaje vertoning maaken, maar die, ontdaan van deeze opcierfelen, wanltallig en walgelijk voor hes  ( »8i } öog lchijnen, wanneer men haare verlepte bevalligheden en gerimpelde aangezichten op den klaaren dag aanfchouwt. 3) Neen, de waare vrede des Gemoeds is van een geheel anderen aart, en verwerpt de bedekzelen der fchande; want even gelijk de waarheid geen opfchik noch blanketzel nodig heeft, en zig daarin juist van de logengewaaden onderfcheidt, zo onderfcheidt de waarevreede des Gemoeds , zig daarin van de valfche, dat ze in alle de bijzondere tijdperken des menschlijken levens pronkt, met. de zuivere kenmerken van een ffandvastig Gemoed, en van eene vreedzaame confcientie, en zo wel geduldig in tegenfpoed, als dankbaar in voorfpoed, altijd in beide gevallen met zig draagt, die gerustheid van Geest, welke alle beroeringen die zouden kunnen opwellen, het zij door gramfchap, haat, ongenoegen, blijdfchap, of wat dies meer zij, door behulp van een hooger invloed uit het midden van haar verbant, en terftond de woeste en onituimige hartstochten die haaren zielftreelenden gelukllaat zoeken te dwarsboomen, met eene weêrgaêloze rijpe bedaardheid in bedwang houdt. 4) Het is daarom dat de verrukkelijkheid van den waaren vrede des Gemoeds zo uitmuntend groot is, dat ik ze met geen mogelijk. S 5  C 28a ) heid kan uirdrukken en hoe zou ik dat kunnen doen, terwijl geen eindig fchepzel daartoe bekwaam is? maar dit kan ik 'er onbefchroomdlijk van zeggen, (en ik iaat het verder over ter beoordeelinge van dezulken,welken haare verrukkelijkheid door eige ondervinding kennen, *) dat ze, bij vergelijking gefpro ken, de Hemel in de ziel, en de voor fmaak der Eeuwige gelukzaligheid hier op aarde is; behalven dat, zonder grootfpraak , deeze foort van onbegrijpelijke verrukkelijkheid welke den mensch in zeker opzicht bijna in den ifaat der Engelen brengt , zo krachtig en diep in het hart geworteld is, dat geen nijdige Satan, nog geen menscMijke magt, hoe groot die ook moge zijn, eenigzins bekwaam is, dezelve immer, zelfs in de allerzorgelijkfte wederwaardigheden des levens te ondermijnen , uitteroejen, of te verdelgen. 5) Men zal ondanks dit alles niet lang verwonderd blijven dat deeze verrukkelijkheid, aangaande den waaren vrede des Gemoeds, zulk een onwaardeerbaar kleinnood is, dat ze voor de kern der Godlijke zegeningen hier op aarde behoort te worden aangemerkt, zo dra men er de worteloorzaak van begrijpt— Ik vertrouw Mijnheer dat de pligten aan uw Godsdie"(tig beroep verknocht, u federt lang die oorzaak  van den waaren vrede des Gemoeds hebben doen kennen: maar waarom zou ik fchroómen van ze hier openbaar kenbaar te maaken! • Ik zeg dan dat haar allereerfie bronader is, de vrede met God, waarvan de heerlijke gevolgen zijn de uitftorting van den Geest der wedergeboorte, welke aan de ziel die zoete kalmte fchenkt, waardoor de wroegingen van een befchaldigd en ontwaakt geweeten daadlijk verdwijnen, en vervolgends in het hart van zo een gelukkig fterveling wortelt dat verrukkelijk gevoel, het geen wij gewoon zijfl, naar de vatbaarheid van onze eindige verftanden, waare vrede des' Gemoeds te noemen. 6) Dan, terwijl voorzeker hec genot van dien zeer raar onder het menschdom is, en veele, bijzonder zulke groote zondaaren als wij zijn, zig de bezitting van dat kostelijk goed,'t welk de voornaamfte paerl van Gods volk is, door onze eige fchuld onwaardig hebben gemaakt, en derhalven jammerlijk moeten misfen, ten minilen zo lang tot dat wij met een gekwetfte Majeileit door een verheerlijkten Christus verzoend zijnde, eerst vrede met God, en, als een gevolg van dien , den waaren vrede des Gemoeds deelachtig worden. 7) Hier toe is onbetwistelijk in een gevangeplaatst als deeze, het allergefchiktite hulp-  ( ; middel en de beste heillpoor die, welke de Godsdienst aan de hand geeft; en tot die over. heerlijke geneesbron was het dat gij, Mijnheer, en uw getrouwe Amptgenoot ons wederom in 't voorleden jaar als met de hand geleid hebt, toen gijlieden in de hier gewoone wekelijkfche Godsdienstoefeningen ons zo hartelijk als nadrukkelijk onder het oog hebt gebragt, den weg langs welken wij uit de magt des Satans verlost, en met God verzoend kunnen worden: daar toe drong gijlieden als Godvrezende en rechtgeaarte Zielsverzorgeren krachtig, doch met geen minder zoetvloejendheid van invloed vindende Kanaans taal aan, dat wij van onze zonden en ongerechtigheden zouden aftrappen, en tot eene waarachtige bekeringé alvorens dienden overtegaan, ten einde recht tot de verdienften en de voorfpraak van een zaligmakenden Jezus, en alzo vrede met God te verkrijgen. 8) De gezamentlijke Cathichifanren, getroffen door de onophoudelijke zorgen waarmede gij Mijnheer, en uw zo Godvruchtige, als bij ons beminde Amptgenoot, ten behoud onzer onftervelijke zielen waaken, en het geestrijk vuur welke gijlieden fteeds doet doorftraalen, om ons den waaren weg der zaligheid door de verklaaring en zinrijke toepasfing van?  C 285 ) de alvermogende Godfpraake aantewijzen, be* danken ulieden beiden met hart en mond voor alle deeze geestlij ke artzenijen ter genezinge van onze betreurenswaardige zielskwaalen voor* gefield: wenfchende dat de God aller genade u beiden bij voordgang daar toe alzulke geestlijke en ligchaamlijke krachten, gaaven en vermogens zal gelieven te fchenken, welke uiieder bediening hier ter plaatze hoe langer hoe meer van vrucht en zegen kunnen doen zijn — Dat zelfde Almagtig Opperwezen, neeme u beiden, uwe huisgezinnen, en alles wat eene lijnrechte betrekking tot uwe perfoonen heeft, in zijne heilige befcherming; beveilige ulieden van krankheid en andere drukkende ongevallen die het ondermaanfche onderworpen is: bekroone alle uwe tijdelijke ondernemingen met gelukkige uitflagen ; verblijde ulieden al verder in het genot van dien waaren vrede des Gemoeds, dewelke de beste waarborg van den vrede met God is: en wanneer gijlieden, der dagen zat, en overzulks in eenen grijzen ouderdom, reikhalzen zult, om als een loon op uw werk de kroone der gerechtigheid wegtedraagen, voere Hij ulieden beiden al juichende hemel waards , in de verblijfplaats der Gelukzaligen, om daar, te midden onder het  ( 286 •) Engelengeklank, en het blij gefchal der ge. zaligde zielen, vervolgends eeuwiglijk uwen Drieëenigen Bondgod te looven , en te verheerlijken. Bij EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL,  Bij den Uitgeever deezes is mede te bekomen : F. L. Kersteman, Rechtsgeleerd Kweekfchool, 2 deelen. • • • " . Hoilandfche Pleitzaal. . . . 2:10 Academie der jonge P^aftizijns. 3:12. Secretane der Hol'.andfche Voogdijen. 1:10 Prasceptor der J .ngf NJiari'fcn. 1:16 m Cartchi>mus, inet de Aa -.mmkir gen. ï: ï» Oeffsi fchool der Notarisfen.. ï: 5 « P.-oceszieke Burger. . . » li S Leven van Wahlman , 2 deelen. . • _ "•'lo Gefchiedenis van Celide, 2 deelen methetPomait. 1:16 Elifabeth en Ca:olina, a deelen. . . 1:6 Zenneval, Tafreel des Menfchen Levsns, 2 deelen. 1:10 Historie van Emelia Monique, 2 deelen. 1:16 Beedelende Edelman. . - . 1" 5 Levensgevallen van den Graaf van F***. 3 '-l* Duizend en een Dag Tartaailche Gefchiedenis. fen , 2 deelen met pi. . . «16 Wieland, Agatbon en Diogenes, 5 deelen met pi. 7: 5 Leven van Jofepn den 2aen, met het Portrait. 1:16 Feytb, Julia, met pl. . . • 2:4 —— Mengelwerk met p!. . . s: 4 Soldaat van Fortuin, 2 deelen met pi. . 1 '• '6 Fielding, Historie van Jofeph Andjiesfen, 2 deelen mes pl. . - • • 1:10 —— Leven van Jonathan wild. . . I.: 5 Het lijden van den Jongen Wetiher, p!. 1:13 Wenheik. . . • Mar-nontel. Inca6, 2 deelen. . • 2: 8 De Witte Cephalide. . . - 1: 5 Otffer.fchool der Vrouwen, 2 deelen. . . I:i5 Beurs der Vrouwen, met pl. . • '«H Voltaire, Prinfes van Babijlon. . . -:14 Gesner, Tempel van 't Gevoel. • . Gevallen vauCyrus, 2 deelen. . . 1:16 De ongelukkige Amfterdammer. . • . De olijke Boer of het.klugtig levea van Daitsl Bartelz. . . . • De Man in zijn uiterfte Natuurkracbcert. »: 16 Bosfu, Reizen door America, 2deelen, met pl. 1:16 Leven van Mevrouw d'Eon: . . -: 14 De laatfteHeloil'a, 2dtelen, metp!. . . u $  Leven van den Utrechifchen Frederik. . . ,:ig Levensgevallen van den H er Curieux. . . De Grootmoediee en Heldhaftige ümaïoon of Gtvsllen van Therefii. . . ,:jg De Zwesdfche Rchinfon, met pl. . . IJ-S De Silcfilche 2 deelen tsüt pl. . . 1 :if> Gefchicd^ms van een Neger. . , 8 Wagenssr Sieraden van Amfterdam met de kaart. 1: 8 Gedenkboek van Amllerdsra, met pl, . . i; g Seis aan Nederlands Zeehelden, mer agt Portraiteü. 1:16 Lüdeman. Tnumpb - Zaai handelend? over de Astrologifche Voorzeggingen, 3 deelen. . 3:12 > Kroonwerk of Laatfte Eeuivbazuin van Astrologifche Voorzeggingen. . . 2:18 —— Goudmijn van Astrologifche Voorzeggingen. 1:10 ■ Nagelafen Brieveta». . , , 2:8 A?las der 17 Provinciën, met afgezette kaarten .h.e.b. 3:15 « van geheel Duitschland , met afgezette kaarten, h. e. b. , . .4:15 Vondel Palamedes, mei pl. : . . 1 • 5 - in quarto, mee p!. . , . 3: - Toi eel des Menfchen levens, met pl. , 1:16 Altaar Geheimenis. . . 1:16 ■ Hsidinne brieven. . . . 1:16 - Virgilius in Profa. . . , 3:10 (Leven van} met het Portrait. . . -:i8 Hondius, over de Optica en Perfptftiven. . 1-16 Klaarbout, Mofes aloude Scbaduwleer , met 6 fraaje plaatei. van S. Fokke, in 4to. . 4: . Struijk, Inleiding tot de Algem. Geographie en r Sterrekunde, niet plaaten; in 410. . 4**5 —— Vervolg van de Befchrijvirsg der Staartsterren, met plaaten, in 410. . . 3:15 ■ Uitrekenen der Kanfen, in 410. . 2: De Auz der Moeders. . , ~:io" SchefFer, over de Ziektens der Schaapen. . -in Parrefon, Natuurkundige Aanmerkingen over de voordteeling der Dieren en Gewasf:n. . . :ig Clutium, over de Huishouding der Beië". . . ;'i2 Wiersma, Schatkamer der Kooplieden; met een Aanhangzel door L. van Oliefen. . 18 P. Sacerac, Beginfeien der Franfche Spraak. . /• d Vlaming, Arkadia van Sannezarius, met plaaten. 1:1$ C. Bruyn, Bybelfche MengelpcèV.y, me; plaaten en het Portrait van den Schrijver. 2sio —— Het Leven van den Apostel Paulus. % : 4