249 F tG   -A )p DE VOORRECHTEN VAN HET CHRISTENDOM, DE MIDDELEN, TER ZYNER OPRICHTING GEBEEZIGD, OVERWAARDIG. IN EENS VERHANDELING, DOOR A. DEKEN. In 'sGRAFENHAGE, BylSAACvAN CLEEF, $IJ) CCLXXXVIj,   AAN MYNÈ CE tlÈ f i)E VRIENDIN, È. ÊEKKÈRj Wed. A. IVOLFP. 6 (fjjry, die, daar hetp/igt, Gewesten, Godsdienst geld,' Ü met Gezach , Belang, noch Mode ooit hebt beraaden i Die uw bewyzen voor de waarheid weegt, nooit telt, Die God alièdri erkent, voor Richter van uw' daaden : Gy , die het Christendom, 'i welk gy oprecht belydt; ifici van uwe Oudren , als by Erf nis, hèbt ■verkregen; Maar als een vrucht geniet van onvermoeïden vlyt, Van eigen onderzoek, en 's Allerhoogfien zeegèn: Gy, die kei Dy gelóóf, met haaren zwarten fiöet, Dooi' Schyndeugd, Dweepery en Bloeddorst voorgetreeiïh) In dit uw Vaderland,' daar 't gruuwzaam hebb' gew9e4, Hebt opgezógt, ontdekt, ten toon gefield t befiréeden. i % Gyi  iv TOE-EIGENING. Gy, die het Ongeloof, hoe trotsck op haarc kracht, Hoe ftout op looze list, hoe moeilyk te doorgronden, Hoe zich yerfchuilende in het holst der donkrc nagt, Hue met de duisternis , als met een kleed, omwonden; Tot haarefchddt enfehande, het Mensdom hebt vertoond, Haar valsheid hebt ontdekt, haar ontrouw hebt bewezen. Doen zien , hoe IVysgeertc in de Schriften word gehoond, Door 'l waanwys Ongeloof als IVysgeerte aangepreezen : Gy, die uw oordeel, uw vermijt, uw geest, uw tyd, Ja al de gaayen, van uw Schepper ooit ontvangen, Jan 't reed'lyk Christendom gehetl hebt toegewyd, Zyne eer verdeedigd, in uw Staatelyke Zangen ; Gy, met my reeds voor lang door Vrienafchapsbandveré r {eend, oGy, mynLotgenaote , eenreeks van vlugge jaaren , , Die my den toegang lot uw hart jlecds hebt verleend, E;i d,e ik deelen deed in al myn wedervaarenr'i Gy, mynvertrouwdjle, gy , myn waardig/ie Vriendin, Met wie ik dikwj Is ,. door uw waarheidsliefde outjhoken , Viiu d' Euangelie-Leer, en van den rechten zin Der duist re plaatzen in het Heilwoord, heb gefprooken : Gy, die zo Jikwyls, niet den doolenden begaan, .Jan my hebt voor geile ld, hoe troos/rjk, en hoe veilig ' De G -,ds-dienst.... maar,Vricndii.<,gaat dit deWacreldaan, Neen, 't geen ons ffaani verbind, is voor haar vul te heilig. D&  TOE-EI GEN IN G. y DeWaereld! heeft dieftceds deVriendfchap met-belaagd! Gepoogd, zo veel zy kon, dien vriendfehapsbandte fcheuren, Dan , wat zy onderftond, God lof! ze is nooit gcjlaagd, 'tGeen zy voorfpelde,en wenscht,cnpoogt, zal nooit gebeuren. Gy, toegejuicht dior elk , die leest., die recdlykdenkt , Gy , die uw' Werken hoort geroemd in vreemde Rvken , Daar uookcT Engelsckman, hoe trots,zyne achtingfchenkt, Daar 't Franfche en Duitfche Ryk hun eerbied u doen blyken, Gy, groote Frouw, zelf groot in 't oog der, helfche Nyd! Zy leest uw Werk , om daar iets laakbaars in te zoeken, Maar moet, als Bileam, vol opgekropte fpyt, Uzeegnen,fchoon haetr moiidzo gaarne u wensciu te vloeken, Zy doopt haar pen in gal, aan dit bcdryf gewoon, Durft op uw Schrij'ten , zelf op uw Karakter ,■ fniaalen ; Zy kan niet— huurt een fchurk,die zich voorfchandlyk loon, Tot zulk een werk verbind, 't geen fchurken hem betaalen. Gy , groote Vrouw , wel ligt te groot voor 't Vaderland i Ver boven uwe Sexe, en onzen Tyd verheeven: Zo weinig overtuigd van uw beproefd yerjl&fid, Dat gy, op 't geen gy fchryft, tl nooit hebt Airs gegcevcn. Gy, die den mensch als mensen uwe achting waardig kenti Verdienfien eert, waar gy verdienden weet te vinden. My in het oef hen van myn geest hebt opgebeurd; My aanzette , om iets groots, iets nuttigs te ondervinden. * 3 Gy,  p T.OE-EIGENI^G. Gy, die de Hartvriendin des zuïvren Godsdienst zyt, 't Verbasterd Christendom befchouwt vol diep ontfermen , Gy moet myn Werkje , aan zyn verbetring tocgewyd, Door uwen invloed onderfleunen en befchermen. 2n aan't gezond verf andvan eekke k heeft voldaan, %al ieder, die wél denkt, dit 's my genoeg, behuagen. Jntusfchen firekt het tot voldoening voor myn geest, Dat niets in ftaatzs, ooit die vriendfehap te verbreken; Pat niemand ooit in uwe oj'myne Schriften leest, Of"hy vindt bekkers naam, gevoegdby dien van deken. $. D E k e Ni lOMMERttTSTi in de VOOR-  VOORBERICHT. J^ie leest 'er thans Theologie ! is eene Vraag, die men, fchier daaglyks, hoort Men fchynt 'er méde te kennen te geeven, dat onze Eeuw veel te verlicht is, om zich met zulke oude, afgezaagde, eenvoudige en laffe Onderwerpen, als de Godgeleerdheid aanbiedt, bezig te houden. Deeze Vraag wordt echter door zeer verfchillende Lieden gedaan, en koomt by allen niet uit een zelfde bedorven hart voort. Daar zyn 'er, die, door 't geen zy in deeze Vraage Theologie noemen, niet verftaan de waare ChristelyJ^e, maar de valfche Schoolfche Godgeleerdheid. Voorlang, namenlyk, vond men reeds Eerlyke, Waarheid - Lievende en Denkende Christenen, die, vervuld met den wensch, om het Christen^ dom tot zyne eerlte eenvoudigheid en zuiverheid te brengen, het zelve poog* 4 den  vin VOORBERICHT. den. te ontheffen van alle die Menfcheke byvoegfels, geheel vreemd van, geheel ftrydig met de Christefyke Leere, die dezelve zo lange ontluisterd hadden, en, warsch van al die konftige Uitvindingen en fyngefponnene Sysftemata's, niets dan Geloof en Deugd, Genade en Zaligheid leerden. De Gefprckken, Redenvoeringen en Gefchriften, van deeze Lieden, hebben veel toegebragt tot die verlichting in het Godsdienftige , waarop onze Eeuw zich , met recht, beroemen mag, en veroorzaakt-, dat men heden ten dage op de Predikftoelen, en in Godgeleerde Schriften, meer , woorden van waarheid en van gezond verJtand aantreft, waardig aan Bedienaars en Voorftanders van eenen RedeLyken Godsdienst > dan voorheen ; en men daaglyks een Geb mw van Leerftelfels ziet beftormen en ondermynen, 't vve^k niet i gegrond is op het fondament, gelegd door de Apostelen , waar van Jezus Christus de uiterfte Hoekfteen is. Wanneer  VOORBERICHT. IX neer nu zulke, waarlyk verlichte, Christenen zien, dat 'er nog een groot ge• tal Lieden gevonden worden, wier zedelyke fmaak zo bedorven is , dat zy zich nog ftichten en vermaaken kunnen met het leezen van, met dit oudeSchoolftof dik beitooyene, Boeken, die over onnutte, dorre, befpiegelende Leerftcllingen handelen ; Leerllellingcn, die den Mensch noch wyzer, noch beter maaken, en alleen ftrekken tot twistinge en ydeleeere; is het niet vreemd, dat zy met bewondering vraagen: JVie leest 'er thans Theologie! Wie kan nu nog fmaak vinden in de winderige Gefchriften der opgeblaazene Godgeleerden van de vroegere Eeuwen! Dan, daar men hedendaagsch wys geworden is, zelf tot dwaasheid toe., en de groote geleerdheid de Menfchen tot razerny gebragt heeft j daar men niet alleen al het Onkruid der Mcnfchelykc Uitvindingen, maar ook de goede Tarwe der zuivere Euangelifche Leer-Be** 5" grip-  x VOORBERICHT. grippen, met eene zorgelooze en woeste hand, heeft uitgeroeid; daar men niet alleen het hout ? het hooi en de ftoppe}en, op het fondament, door Christus en zyne Apostelen gebouwd, verbrand $ maar ook het Zilver, het Goud endeEdeleGeileentens; ja zelve niet fchroomt, het fundament behendig te ondermynen pf openbaar te beltonnen; nu men de verdraagzaamheid in den Godsdienst tot onverfchilligheid toe dryft, en, onder fchyn van het Christendom te hervormen , Christus geheel onnut maakt ; houdt men zich vreemd , is men geftoord, vindt men het belachlyk, dat 'er nog Menfchen gevonden worden, die verklaaren, met nut, met vermaak, met imaak, in den Bybel, of eenig Boek, 't welk over de Leer- en Zeden - Kunde van den Christelyken Godsdienst handelt, te kunnen leezen; en vraagt, met eene waanwyze bewondering: Wk leest >er thans nog Theologie !! ! Nog een ander foort van Menfchen, ge-  VOORBERICHT. $ geleerd, dat het Euangelrum zo klaar en eenvoudig is, dat de geringde Ambagtsman, met een weinig oplettendheid, daar pit fpoedig leeren kan, wat hem, om te gelooven en te bekeven, ter Zaligheid noodig is, denken, dat het dus.ook onnut is? het zelve veel te beftudeeren. —<■ Zy vinden 'er niets nieuws, niets raars in; niets, waar op zy hunnen geest kunnen peffenen. Zy kennen het van buiten ; weeten alles, wat 'er in geleerd wordt; dus vinden zy het overtollig, pnnutte arbeid, en ydele vertooning , ziel} met de herhaalde leezing van hetzelve te bemoeijen. Daar is ook al zo lang, zo veel, en door zo veelen over gefchreeven, dat zy niet begrypen kunnen, wat 'er meer over gedacht en gezegd zou kunnen worden. Zy kezen daarom liever andere Werken, die nieuw , voor den tegenwoordigen tyd gefchikt, en in den fmaak zyn ; waar by wat te denken valt, die hen nieuwe denkbeelden verfchafFen 5 nieuwe kundig-  xii VOORBERICHT. digheden mededeelen, hunnen geest uitfpannen en vermaaken, der Maatfchappye nuttig en voordeelig zyn. Deeze Lieden kunnen niet begrypen, wat men toch wint, wat vermaak men toch heeft in het leezen, overweegen, uitleggen en toepasfen van Schriften, die reeds duizendmaal geleezen, overwoogen , uitgelegd en toegepast zyn; en van welken men beweert, dat zy klaar en voor de eenvoudiglten verftaanbaar zyn: wie toch, vraagen zy, met de uiterfte bewondering , wie toch leest, in eene Eeuw, waarin zulk eene meenigte goede Boeken, over zo veele en onderfcheidene Onderwerpen , met fmaak, gefchreeven zyn, Wie leest nu toch nog Theologie ! Ongelooflyk groot is het getal der laatstgenoemden, en ongelooflyk groot het nadeel, het welk het Christendom door hun lydt. Myn oogmerk is niet, dit, in deeze Voorreden, breedvoerig te  VOORBERICHT. XIII te bewyzen. Ik zal 'er alleen dit van zeggen, dat men aan de zorgelooze redeneering van deeze Lieden toetefchryven nebbe, dat het dierbaar Euangelium byna niet geleezen wordt, dan in die jaaren , waarin men het nooit leezen moest, om dat men het dan nooit verftaat; niet geleezen wordt, zo men dit leezen noemen mag, dan van Kinderen, om dat de gewoonte nog wil, dat men zyne belydenis leert, en men oordeelt, dat dit best gefchieden kan in die jaaren, waarin men te weinig kind is, om zich met kinderfpel te vermaaken , en nog niet oud en gefchikt genoeg, om deel te neemen in de openbaare Vermaaken en Gezelfchappen, en dus den minlten tyd voor de Waereld en deszelfs genietingen verliest. Wat vrucht nu zulk leezen en zulke Belydenisfen doen, leert de dagelykfche ondervinding. Wat my betreft, ik ben zeer ver af van te gelooven, dat men den Bybel alles moet doen beteekenen, wat hetfpee- lend  xiv VOORBERICHT. lend en dartel vernuft meent, dat dezelve beteekenen kan. Ik zie zeer ongaarne, dat het vernuft,' het allervroomfte vernuft zelf ^ zich bemoeit met het uitleggen en toepasfèn der Heilige Schriftuure: En echter geloove ik, dat 'er over de Heilige Schriften, altoos iets nieuws , iets waars / iets' gewichtigs i kan gezegd Worden; en ik durve den jCchranderiteh Deïst, vrymoedig, uitdaagen, my aantetoonen, dat 'er over eenig Menfchelyk Schrift, van hoe hooge waardye ook, op' zich zelf befchouwd zynde,: door vérltandige Lieden, door waare Wysgéeren,' oöif zo veel nieuws, ■ waars en belahgryks gedacht, gezegd en gefchreeven iszo veele Eeuwen achter een, nog wordt, en nog kart worden;' dan over het, in onze dagenzo onverfchiilig, zo zorgeloos behandeld, ja zo' veracht Euangeliutrf. Deeze overtuiging , én de gevoelige fmarte over de algemeene kleinacht ingder Christelyke Léere, benevens alle zulke  VOORBERICHT. xv' &è Schriften , die over deh Christelykéri Godsdienst handelen (niet de vrees, dat het Ongeloof over het Christendom zal zegepraalen ; dit zal God verhoeden!) hebben my gêdrongên, opzettelyk, tenbehoeve van het Christendom te fchryven, en eene vari die zwaarigheden weg fe neemen, die my de ondervinding geleerd heeft, dat het meest op zwakke Christen harten vermocht. Menigvuldigmaalen tóch heb ik, z'ugfende, hooren zeggen, inzonderheid in den tegenwoordigen tyd, en de menigvuldige onlusten en beroeringen van ons Vaderland. „ Ware het dan, om zulke Christe9, tien, als onze tyd' en ons Vaderland 9i uitlevert, te vormen * de moeite waar„ dig, zo veel omflags te maaken, zo # veel te laat en gebeuren als 'er, ter' foort- plan tin ge van het Christendom, ge„ maakt en gebeurd is? Moest, om zulk ?j een Volk te verwekken, als de tegen* wooïeÜge Bewooners van deChristen- n Wae-  xvi VOORBERICHT. „ Wacreld, enbyzonder ook van ons Va„ derland, zich verwonen, zo veele won„ deren verfpüd , zo veel onfchuldig „ bloed vergoten worden? Wordendee„ ze zwarigheden, reeds zo dikwyls door „ de Tegenitreevers van onzen Gods„ d:enst gemaakt, door de dagelykfche „ ondervinding geen kracht bygezet ? — „ Moet ons Geloove dus niet wankelen ? Zo nu deeze zwakgeloovigen, deeze nadenkende Christenen, die toch, over het geheei genoomen, de meeste eerlykheid van hart en tederheid van geweeten bezitten, door myne Verhandeling, voornamenlyk gefchikt om deeze zwaarigheid opteherten, voor het Christendom behouden blyven ; zal ik het my blymoedig getroosten, wanneer dewaanwyze, zorgelooze en losbandige Verfmaader van onzen Godsdienst, de weinigeLeezers van dit kleine Werkje, op eene verachtelyke, wyze, en met een fpottenden toon, toevoegt: Wie leest 'er thans nog Theologie ! D E  V.A.N . II E T r, - CHRISTENDÓMj DE MIDDELEN, TER ZYNER OPRICHTING GEBEEZIGD,' OVERWAARD! G. anr.ëer mén het Karakter van het Christendom, zedert' deszelfs Oprichting tot op heden, in aüe deszelfs berrekkingen en verplichtingen ; vérgely'kt met dat der Bëlyders van deri Joodfcheri of Natuurlyken Godsdienst,-doet de verbaazende gelykheid , welke tusfchèh" deeze' Karakters gevonden wordt, natuur! yk deeze' vrraag in het nadenkend hart opkorr/ërfc „ Zyn de Voorrechten van hetChrhtendorri de verbaazende en öntzachlyke Middelen , ter 'j, zyner Oprichting gebeezigd , wel waardig? I, Wat doch heeft de Christen boven den eerbiek }} di-  a DE VOORRECHTEN VAN „ digen Belyder en Beleever van den Joodfchen „ of Natuurlyken Godsdienst, vooruit?" Deeze Vraage is van gewicht: zy werd ons door het Ongeloof te dikwyls tegengeworpen, om 'er geen acht op te flaan. Is de Christe- lyke Godsdienst van geen meerder kracht op onze Zedelykheid en Geluk, dan eenige andere Godsdienst, dan is hy overtollig; dan zyn alle de Middelen, om den zei ven intevoeren, ydel; en de Godheid, in het veröorzaaken en fchenken van deeze Middelen, niet te verdeedigen; dan is het Geloof in Christus onnnt; dan zyn alle deszelfs Verkondigers, alle de Martelaaren voor het zelve, Dweepers en Zotten geweest. Dezugt, om myne eenvoudige Mede-Christenen, die, fchoon zo min als ik, gevat op afgetrokkene, diepzinnige en ingewikkelde Redeneeringen , echter kezen en denken, voor kwellende en knellende twyfelingen, omtrent eenen Godsdienst, wiens troostgronden zy zo zeer byzonder behoeven, te bewaaren, zee my aan om de gemelde Vraag, zo onpartydig, naauwkeurig en duidelyk als my mooglyk zyn zal, te beantwoorden. Eerst zal ik de Middelen, welken door God gebeezigd zyn, jer Oprichting van het Christendom, m derzelver gewicht en kracht* voortellen , en doen zien, dat dezelven inderdaad me-  HÉT CirSis TïSDO lï. § menigvuldig en ontzettend, groot en veel beloövend zyn. Dan zal ik onderzoeken, of hef Voordeel,- 'f, welk de Christelyke Godsdienst de Waereld heeft aangebragt, deeze Middelen waardig is. Tot de Middelen, welken ter Oprichting vari het Christendom gebeezigd zyn, breng ik de volgende : Voor eerst. De Voorzeggingen. Ten tweede. De Wondere Geboorte des Inflellers van onzen Godsdienst. Ten derde. De Wonderen, by en na zy- ne Geboorte, ten zynen behoeve, door as Almacht gewrocht. Ten vierde. De Wonderen, door Hem zelve, in zyne Omwandeling op Aarde, verricht. Ten wfde. Zyneh Dood, benevens allé de Wonderwerken , na denzelye voorgevallen , by zonder zyne Opwekking en Hemelvaart. En eindelyk ten zesde. Alle de Wonderen, door zyne Apostelen en de eerfte Verkondigers zyner Leere verricht, na het ontvangen van den Heiligen Geest, op den Pinxterdag, Van alle deeze Middelen móet ik iéts zeggen. A % Wa t  4 de voorrechten van Wat de Voorzeggingen betreft, hier komt in aanmerking: Voor Eerst. Den tyd, waarin de Meifiat voorfpeld is. Ten Tweede. De toenecmende duidelykheid deezer Voorfpclling , naar de nadering van het tydjïip, waar op dezelve jlond vervuld te worden. En dan. Den Inhoud der Voorfpelling zelve. Wy zullen ons niet inlaaten met het onderzoek van betwiste Propheticn, maar ons alleen vergenoegen met dezulken, die niet, of ten minfte maar zelden, en door weinigen betwist zyn, als zynde deeze tot ons tegenwoordig oogmerk voldoende. Reeds zeer vroeg behaagde het Gode, zich op eene buitengewoone wyze te openbaaren aan eenen Man, wiens gefchiktheid hy kende, om een Zedeïyke Held te worden, in het ryk der Waarheid en Deugd. Deeze Man wierd geroepen uit het midden van dea dienst der Afgoden 3 \vaar van zyn hart zich', hoogstwaarfchynlyk, vrvgehouden had, ineen voor hem vreemd Land. Zyne gehoorzaamheid, aan —zyn vertrouwen op God4>  HET CHRISTENDOM. 5 God , wierd op veele en zeer gewichtige proeven gefteld, en in die allen werd hy getrouw bevonden; hier voor ontving hy eene belooning, zyner getrouwheid dubbel waardig; hy wierd getroost met de belofte van eene ontallyke Na* komelingfchap, onder welke ééne zoude gevonden worden, die de Heiland der Natiën zoude zyn. — In hem, in den geloovigen Abraham , van wien wy thans fpreeken, zouden alle Volkeren gezegend worden, en deeze Belofte, die onbetwistbaar op den Mesfias ziet, wierd aan hem en zyne Zoonen, Ifaac en Jacob, met eene, geduurig toeneemende, fterkere verzeekering herhaald. Het Kroost van zynen Klein - Zoon, Ja* cob, door Mofes, uit de Egiptifehe Slaaverny verlost, en tot een byzonder Volk van God geworden , ontving een duidelyker inzien, in deeze heilryke Belofte, aan hunne Vaderen gedaan; het wierd, door hunnen Leidsman Mofes, bekend gemaakt, dat God het eenen Propheet verwekken zoude, .uit deszelfs Broederen, ge*lyk Mofes, die het verplicht zoude zyn te hooren. —# David, Israël» tweede Koning, geheiligd door den regenfpoed, kon al zyn lyden vergeeten, ch zich in .dankbaaren vreugd verliezen, wanneer hy door zyn Jehovah, by herhaaling, ver-. A 3 ze«*  J DE VOORRECHTEN VAN zeekcrd wierd, dat Israëls Verlosfcr, de Heiland yan alle Volkeren, uit zyn Huis zoude gebooren worden} en deeze heuchelyke verwachting ftorte hy in het hart van alle zyne Onderdaanen. Jezaïas zag den Verlosfer der Waereld meerde? van naby, en veel duidelyker, in den Geest, en andere Propheeten fpreeken van Hem , als kort aanftaande, en op eene meer aanduidende vvyze. Dus is de Infteller van onzen Godsdienst reeds: yeele Eeuwen voor zyne intreede in deeze Waereld voorzegd, en dus is Hy, geduurig, al duidelyker aangeweezen; —— 'c geen wy , in de tweede plaats, met een enkel woord zullen aantponen. Wie, die oplettend leest, vindt Jezus, onzen Hervormer en Zaligmaaker, by voorbeeld, niet veel duidelyker in alle zyne verrichtingen ,' in het oogmerk en einde van zyne Goddelyke zending aangeweezen door Jezaïas, dan door de Belofte aan Abraham en iVldfes gedaan? en wederom nog veel klaarder en naauwkeuriger in de Voorzeggingen van de Engelen, aan Maria en de Betblemitifche Herders, dan in die van Jezaïas? Dit zal nog klaarder blyken, wanneer wy, in de derde plaats, Den-Inhoud der Voorzeggingen zelve overwogen zullen hebben. De  HÉT CHRISTENDOM. 7 De Geloovige Aards - Vaderen hadden alleen deeze algemeene Belofte, dat, uit hun geilacht, een Perfoon zoude voorkoomen, die een Zegen voor alle Volkeren zyn zoude: waar'in My den Volkeren eigenlyk tot Heil zou gedyen, daar van hadden zy zelve maar een zeer duister begrip ; of zo dit al, min of meer, duidelyk by hen was , hadden zy toch geen Goddelyken last, om zich, hieromtrent, aan hunne Tydgenooten duidelyker te verklaaren. David had van het heil, *t geen deMesfi&s zoude aanbrengen, reeds uitgebreider begrippen, doch echter, naar myn inzien, nog zeer onzuivere en te Aardschgezinde. Zyne vooruitzichten fcheenen zich voornaamenlyk te bepaalen by een Aardsch Koning, die op zyne, Davids Troon, zitten, alle Volkeren aan het Joodfche Volk onderwerpen, en de Heidenen , met eenen yzeren ftaf, regeeren zoude. De Zedelykheid fcheen, by hem, alleen in zo verre in aanmerking te komen, als zyn Godvruchtig hart begreep, dat de dienst van den eenen waaren God volftrekt noodzaaklyk was, om eenRyk, waar van die God voor den OpperRegeerder erkend werd, te doen bloeijen en beftendig zyn. 't Is waar, wy vinden eenige treffende plaatfen in de Pfalmen, die op de Vernedering, het Lyden, den Dood, de Opftanding en Hemelvaart van Christus, kunnen toegepast A 4 wor-  8 DE. VOORRECHT EN VAN worden: doch waar over,het echter de Uitleggers nier eens zyn. Daar en böven, al wierd in deeze plaatfen, op Christus gezien, dan toch fchynt' het einde van dit alles,, in Dayidsbegrip, nog niets anders geweest te zyn, dan eene zege-: praal over. alle , uitwendige, Vyanden van den Vorst der Jonden, eene herltelling van hetjoodfcha Ryk, den bloei en luister van het zelve, eene huide van alle andere Koningen en Volkeren aan deezen grooten Koning der Jooden, en eene vol drek te heerfchappy van Hem over alle Ryken, zonder eenig bepaald denkbeeld van ee-. ne Geestelykc rege.ering over de harten derMenfchqn. . ' n .: .,-,,■„>.,...>r, v: De Voorzeggingen van Jezaïas zyn reeds meer. in den geest van het Euangelium; de vernederde en gedweeë geest van veelen zyner ïydgenootea kon zulke vervvagtingen ook beeter draagen. ~j Hy zag 's Waerelds Verlosfer, in den geest, en fchilderdc Hem den Jooden reeds af, j in zyne. wpnderbaare Geboorte', onbefmet en weldaadig. Leeven, in zyne fmartelyke en heilaanbrengende. Dood, in alle zyne Verrichtingen, en in de eindens, waartoe die allen ib-ekken zouden. En, Daniël fchynt 'er zo ver af te zy,n, van eenen Mesfias te. verwagten , die den luister van het uitwendig e.n Aardfche. Koningryk der Jooden, he.ftellen zoude, dat hy de geheeie en ouherftcl-  HET CHRISTENDOM. 9 baare verwoesting van den Joodfchen Burgerftaat, Stad en Tempel, volgens eene aan Hem gedaane Openbaaring eens Hemelfchen Afgezants, van het Goddeiyke Raadsbefluit, voorzegt, met de allerduidelykfte en fterkfte bewoordingen. Andere Propheeten voorfpelden nog andere byzondcrheden, welken voor de geboorte, in het ieeven, onder het lyden, by en na het fter\;en van den Veriosfer zonden voorvallen , en Hem byzonder kenmerken; die te algemeen bekend zyn,-om ze byzonder optetellen. Ziet daar, myne Vrienden! met zo veel wysheid, met zo veel goedheid, heeft de Vader der Weezêns zorge gedraagen , dat zyne zwakke Schepfelen den moed, ter hunner behoudenis, niet zouden opgeeven, en door wanhoop hunne Herltelling, voor zyne Almacht zelve, niet zouden onmoogiyk maaken. Zo vroeg, heeft Hy reeds, aan zo veele. Mannen, en op zo veele onderfcheidene tyden,eene buitengewoone fterkte aan het oog hunner ziel gefchonken ,' waar door zy in ftaat waren door eene reeks van volgende , donkre, Eeuwen heen te zien, wat God doen zoude, ter zyner tyd. Zo veelen van zyne, getrouwde'Dienaaren heeft Hy, tot heil van ons gedacht, aan de hoosheid gewaagd. Welke verwagtingen moest het Volk der jooden niet van eenen Heiland hebben, die hen zo vroeg,,zo. by. A 5 her-  DE VOORRECHTEN VAM herhaaling, zo ftaatig, zo plechtig, door de beftemming der Goddelyke Voorzienigheid, voor* -f- z. fpeld was? Daar iedere Voorzegging, naar hun inzien, der Godheid een Wonder, en byna elke Voorfpelling eene van haare getrouwde Dienstknechten, zo al niet het dierbaar Leeven, ten minde veelen van deszelfs aangenaamde genietingen kostede. Maar wat gebeurt er verder? De Jooden raakten aan Voorzeggingen gewoon, en zy verlooren hunne kracht; men verachte de Prophetien en doodde de Propheeten; de Zienders hielden op, en de Godfpraaken zweegen, eenen geruimen tyd. Gods uitverkooren Volk zugte onder het droevig , doch welverdiend, gemis eener byzondere Goddelyke invloed, Eenllagts verfcheen God blinkende, in zynen dienst vaardigen Afgezant. — Een Godvruchtig Priester, bezig met offeren, ziet zich met eene Hemelfche Openbaaring verwaardigd. Een Engel kondigt hem aan, dat zyne Godvruchtige Huisvrouwe, in haaren ouden dag, de Moeder zal worden van Hem, die de Ryen der Propheeten, van de Mofaïfche Bedeeling, zoude duiten, en de voorzegde, groote, Wegbereider van Israëls Veriosfer zyn zoude, om wien Hy, met heilbegeerigen ernst, zo dikwyls ge- + ff beeden had. De vroome Priester twyfelt; intusfchen was het tyddip naby, waarin de hoofdver- eisch-  HET CHRISTENDOM. II fischte van alle Godbehaagelyken Dienst, ineen waar Geloof in , en levendig betrouwen op God» bellaan zoude. Het Ongeloof des, 't geen nu de eenige bron der rampzaligheid zoude worden > moest Vaderlyk geftraft; de Priester wierd ftom: dan deeze ftraffe had, als alle Goddelyke (IrafFet?, eene weldaadige bedoeling; zy zoude met een een teekcn der waarheid van 's Engels Voorzegging in zich vervatten, en .opgeheeven worden zodra de vervulling daar was. Dit alles gebeurde. Zeer rasch onderfcheidde zich deeze Wonder-Zoon van Elifabeth, als den Afgezant van God, als den grooten Wegbereider van denMesfias, als zyn Engel, die voor zyn aangezicht© heenen ging, door zyne krachtige Boet -Predik king, door zyne ftrenge Zeedenleer en door zyr nen naauwgezetten wandel. Zeer rasch betoon* de hy zich de grootfte der Propheeten te zyn, tot op Christus, door de duidelyke1 aanwyzing van Israëls Veriosfer. Het Koningryk van God, leerde hy, was naby gekoomen ; die na hem koomen zoude, was voor hem geworden en was meerder dan hy. Ja, zo diep was deeze groote Propheet, deeze Voorlooper van den Mesfias, reeds in den geest van den Christelyken Godsdienst ingedrongen, dat hy blyken gaf deszelfs gewichtigen en voornaamen inhoud, Genade van Gods, en Bekeering van 's Menfchen zy- de,  ÏS DE VOORRECHTEN VAN de, te kennen. Ziet het Lam Gods, dm de zonden derWaereld wegneemt; bekeert u, want het Koningryke Gods is 'naby gekoomen; brengt dan vruchten voort der Bekeeringe waardig, is de Lecre van Johannes den Dooper. Bus verfcheen Hy in den geest en kracht van Elia, om te bekeerc:i de harten der Vaderen tot de Kin, deren, en de Ongehoorzaamen tot de voorzichtigheid der Rechtvaardigen, om den Heer en te bereiden een toegerust Volk. En die alles koste hem, gelyk veelen zyner Voorgangeren, de vryheid en het dierbaar leeven. Zo veel heeft de Schepper der Waereld, zo veel heeft Israëls Bond - God gedaan, zo vroeg, zo by herhaaling, op zulk eene zonderlinge wyze, zo, als by trappen, en, aan het tydftipdervervulling, zo allcrduidelykst, de Verwachting zyns Volks, op eene'groote Zaligheid, die allen den Volkren weezen zoude, opgewekt. Zo veel onrechtvaerdigheid, 'zo veel wreedheid heeft Hy, in de Boosheid gedoogd en gedraagen; zo veel verdriet, hoon, fmart en lyden over de Onfchuid gehengd, om dé hoope epee-. nealgemeene Vcrlosfing, Verlichting en Gelukzaligheid aantekweeken. Indien hen de groodte Wysheid te kennen geeft, veele en groote zaaken door weinige en geringe middelen te veroorzaaken; indien deeze Wysheid ia alle Gods i ft Wer,  HÉT CHRISTENDOM* f$ Werken doordraait ; wat moet men dan niet wel van zo veele en zulke verbaazend groote Middelen, door de Eeuwige Wysheid zelve noodig geoordeeld, om denChristelykenGodsdienst aanneemlyk te maakem, verwachten? Dan de opgenoemde'Middelen, in de Voorzegging van' 'sWaerelds Veriosfer opgeflootenj zyn deeenigde, zyn op verre na de voornaamlte niet, welken, door de Godheid, gebeezigd zyn ter invoering van het. Christendom. De Wondere Gehorte van deszelfs Injleller moet,- < In de Tweede plaats, Onzen aandacht beezig honden. n-»T { , : , ' •.: urr Eene Godvruchtige Maagd, door dillen ooimoed , vatbaar voor 's Hoogdens dierbaarde Zegeningen, zit, in haare aandachtvoedende eenzaamheid, hoogstwaarfchynlyk , de wegen der Goddelyke Voorzienigheid, in haar eenenGodvruchtigen Echtgenoot te befchikken, met diepe bewondering , te aanbidden. Een Goddelyke Boode verfchynt haar, en vindt haar geheel ontvangbaar voor Goddelyke Genade. By zyne mtreède, in haare nederige Wooning, vloeiden reeds Genade en Waarheid van zyne lippen. Hv verzeekert haar, met de innecmende vriendslykheid van  *4 DE VOORRECHTEN VAN van eenen Engel, dat zy geen reden om te vreëzen heefr. Hy kondigt haar de onbezef baare' eere aan, waar toe zy verwaardigd zoude worden. Zy zoude een Zoone baaren, die de Zoorie des Allerhoogfte zoude genaamd worden, die op den T^roón van zyn Vader David zitten , over het Huis van Jacob, in der Eeuwigheid, Koning zou zyn, en wiens Koningryk geen einde zoude hebben; dat dit Heil haar niet langs den Natuurlyken weg Zou toekomen, maar geheel het werk der Almacht zyn: waarom ook haar Vrucht, als het onmiddelyk gewrocht.des Eeuwigen Scheppers zynde, geheel vlekkeloos zou verfchyncn, en het Heilige., 't welk uit haar gebooren zoude worden, Gods Zoon zyn, op eene wyze, als zulks nog nooit aan de Kinderen" des4töfs te beurte viel. De Gezegendfte onder alJe Vrouwen, de Godvruchtige Maria, naar flegts .verzogt te hebben eene zwaarighcid, die een vrucht van haar teder gewccten , en geenzins van mistrouwen in God was, uit den weg te neemen, ziet haar wensch vervuld. Zy zwygt, aan den kant des twyfels, en aanbid, aan die des vertrouwens. Het oogenblik der Vervulling is daar; de Heilige Geest was over Maria gekoomen; de Kracht des Allerhoogften had haar overfchaaduuwd; zy brengt het Heilig Kind te Bethle- hem,'  HET CHRISTENDOM. ï£ fiem, de Stad van David,- ter waereld. Wat zullen wy, van deeze Geboorte, zeggen? Van den lieer e is dit gefchied, en het is wonderlik in onze. oogen ! Eene Maagd word zwanger en baart een Zoone ! Dit is bet werk van den Eeuwigen ! Wat kunnen wy minder van deezen Zoone des AUerhoogften verwachten, dan dat Hy zyn .Volk zalig zal maaken van hunne zonden? Laat ons nu In de Derde plaats, , De Wonderen befchouwen, welken, by en na Zyne Geboorte, ten zynen behoeve, door de Almacht gewrocht zyn, als zo veele Middelen, ter grondvesting van den Christelyken Godsdienst, door de Godheid gebeezigd. Naauw ziet de nederige Maria het heil der Waereld, met eene verdommende blydfchap,als haarenZoon, in de Kribbe liggen, of een Bewooner van een veel verhevener Gewest als onze Aarde, vliegt, op den wenk der Godheid, alle, de onder Hem zich bevindende, Waerelden door, en ftrykt neder op BethlchemsVelden. Eenvoudige Herders, die hunne Kudden bewaafcen, zien huivrend opwaards en ontroeren. —■ De Engel ziet, met eene medelydende en blyde ontroering, ons zwak Genacht, en gevoelt eene tot hiertoe, aan Hem onbekende, betrekking toe  16 DÈ VOORRECHTEN VAN tot de Kinderen der Sterfiykheid: 't Geluk, hëÊ welk ons te beurt gevallen is, is een rein toeVoegfel tot zyne Gelukzaligheid; Freest, zegt Hyj met eene deelneemende vreugde , vreest wiet; ziet ik verkondige u groote blydfchap, die allen den Volkeren wezen zal, namentlyk, dat u heden gehoor en is Christus de Heere^ in de Stad van David, en dit zal u het teken zy/i, gy zult het Kindeken vinden in doeken gewonden , en liggende in de Kribbe*. Naauw fluit deeze Boode des Vreedes zyne zegenende lippen-i of de ganfebe Schepping juicht j of'er is blydfchap in 'alle dfe Waerelden Gods. Eene ganfche meenigte van Hemelfche Lecgerfchaaren verlaaten hunne gelukzalige Wooningen, geheel doordrongen en överloopende van den Lof des Eeuwigen Wezens, zyne nederdaalénde goedheid omtrent ons broos Geflacht van Straffchuldigen, wenfchen ons geluk, als hunne Broeders, met het welbehaagen 't welk God in ons genoomen heeft, met den Vroede die In onze harten zal uitgeftof t worden, met ons He-rnelsch-Burgerfcnap, met onze aanneeming tot hunne Maatfchappy. Zy vaaren weder op naar hunne Zalige Gewesten, en achten de belangen der Menschheid niet te laag voor Onderwerpen van hunne deelneemende gefprekken, met hunne Zalige Mede-Broederen. —— 's-Waerelds Heiland; ge-'  HET CHRISTENDOM, if gebooren onder de Weth; wordt, na df-szelfs Voorfchrift, ten agtften dage, Befneeden, en door zyne Godvruchtige Moeder * na de dagen haarer reiniging, te Jeruzalem,- in den Tempel, Jehovah toegewyd. Een eerwaardige Grysaard, die den last der jaaren, met eene Mille blydfchap # tortste, opgebeurd door eene inwendige verzekering, dat hy den dood niet fmaaken zoude, voor hy Christus, den Heere, zoude gezien hebben, ziet Hem, in den Tempel, en in Hem Gods aangebragte zaligheid, de Vertroostingen Israëls, en toont een diep inzien te hebben iri het einde van Mesfias komst in de Waereld. Hy toch fpreekt van Hem zo wel ah een Licht tot verlichtinge der Heidenen, dan als de Heerlykheid van zyn Volk Israëli Hierop fmeekt Hy,\ met eene bedaarde losheid van al het Aardfche ,< om zyne ontbinding, als hier niets meer te wénfchen hebbende; dan {laat nog een medelydend oog op de Moeder des Heere, wier treurig lót Hy leenfpreukig voorfpeldt, gaat eindelyk, op' den wenk zyns Vaders, wel voldaan en volkoomen re vreedej van het toneel deezer Waereld. Eene bedaagde Weduwe , eerwaardig door haare jaaren, en ftille Godsvrucht, wyd haare laatfte oogenblikken en laarfle krachten, met eenen voorbeeldigen yver, nog aan haaren Ver'-' bonds - God toe, en wordt, nog voor haar verft £chei-  ïè de voorhechten van fcheiden uit deeze Waereld, beloond, met de gevoelige bewustheid, dat Maria's Zoon, de Mesfias der Volkeren, de Verwachting van Jeruzalem was. Een klein getal wysheidüevende Oosterlingen , heilbegeerig naar verlichting en deugd, zien, dooreen aan hun verleend Goddelyk teeken, dat den Jooden een Koning gcbooren is, van wien hunne Wysbegeerte nieuw licht, hunne Menfchenliefde, ook voor hun, vcrlosfing en heil verwachtende was. Eene edele nieuwsgierigheid maakt hen fpoedig reisvaardig: eene Ster wyst hen de nederige Wooning van Israëls Vorst, Hun geloof wordt niet aan % wankelen gebragt door den, in ft oog der Waereld, onaanzienelyken (laat, waarin zy Hem aantreffen, Zy bieden Hem ootmoedig hulde, en offeren Hem de beste Voorbrengfels van hun Land. De Godheid toont aan hen hunne zorge voor dit, door hun aangebeden Kind: door hen eenen weg te wyzen, waar door zy dè navraaging van den bloeddorftigen Herodes, naaï deezen nieuwgeboofen Koning der Jooden , ontweeken. Zy keeren naar hun Land , met ds blyde boodfehap, dat op Israëls Vorst, het voorwerp hunner aanbiddingook de Heidenen hoopen kunnen. De braave en goedhartige Jozeph was, door een Hernelsch-Gezichte, omtrent de onbevlektheid  _HÈT CHRISTENDOM. 10 •beid zyner Bruid gerust gefield ; terwyf eer.C tweede verfchyning, aan dcnzelfde Lieveling des Hemels, zyn Wonder -Zoon , door de vlu,:t, het leeven fpaart; dochten h ste van hctleeven eener menigte onnoozele Kinderen, en van al het aardsch genoegen van zeer veele Bethiekmitifebe Moeders. Ziet daar, myne Leezers, zo veele Wonderen hebben de Geboorte des Infrellèrs van denChristelylcen Godsdienst vergezeld: Geheel aan ons onbekende Waereiden, Wezens, oneindig boven ons vei heven, ftonden den Stichter van onzen Godsdienst, reeds by zyne' ^Intrede onder de Kinderen der Sterflykherd, ten dienlte; Engelen en Aardsch-Engelen, weezen aan Jooden en Heidenen den Veriosfer der Waereld aan, in het Eerstgebooren Kind van de nederige Maria. De Geest der Prophetie fprak, in de harten dér heilbegeerigen, en wenkte hen naar Bethlehem, naar Jeruzalem , naar'den Tempel, en, met de vervulling hunner liefdewenfchen , naar het ftille Graf. Welk een verheeven einde moesten zulke groote, zulke vérbaazehde Middelen hebben.'' Daar de eeuwige Wysheid zelve die Middelen beraamd had! Welke verwachtingen, zalige verwachtingen, moest men van dat Kind niet voeden , by wiens verfchyning in het vleeseh, de B 2r ge-  S.O DE VOORRECHTEN VAN geheele weldaadige Schepping, en deszelfs weldaadige Schepper, werkzaam was! Kan men uit deezen geduchten, Goddelyken, roedel iets minder verwachten, dan 'er voorfpeld was; dat, namcntlyk , dit Kind groot zoude Zyn, een Propheet, ja Zoon des Allerhoogden genaamd worden, dat het groote blydfchap over alle Volkeren brengen zoude, dat het de Zaligmaaker der Waereld zoude zyn, dat hec Vreede op Aarde zoude brengen, en het Welbehaagen Gods, in het Menfchelyk geflacht, verzeekeren zoude. Tot hiertoe fpraken wy echter nog maar van de vroege, en menigvuldige herhaalde, Voorzeggingen , aangaande den Grondlegger van het Christendom, en van de Wonderen, die zyne Geboorte en Kindsheid verzelden. In Hemzelvc, zagen wy nog niets dan een zwak, teder en hulpeloos Kind, volmaakt gelyk aan allen, die van Vrouwen gebooren zyn. Daar was nog geen gedaante, noch heerlykheid aan Hem , om Hem, boven anderen, te begeefen; en van zy. ne opvoeding had men eerder de dille Vroomheid van een Burger, die, in zyne eenvoudigheid, naar 't voorfehrift der' Goddelyke Wetten leeft, dan de Wysbegeerte van een Hervormer der Natie, en het vernuft eens Uitvinders van eenen nieuwen Godsdienst, te verwachter?. Wy  HET CHRISTENDOM» 2i Wy moeten Hem zelve nu zien, als krachtig in woorden en in werken; en dit leidt ons tot onze Vierde Afdeeling: Waarin wy de Wonderen, door Hem zelve, in zyne Omwandeling op Aarde , verricht, zullen nagaan; als behoorende dczelven wel desgelyk onder die geduchte Middelen, welken door God gebeezigd zyn, om den Christdyken Godsdienst te vestigen. Maar even is de Zoon van Maria der vroege Kindsheid ontwasfchen, nog pas een Jongeling, maar twaalf jaaren oud, of Hy verfterkt, in zy* ne Tydgenooten, door zyne eigene uitmuntendheid, alle de opgenoemde, groote, en verbaazende verrichtingen. In die tedere jaaren is Hy reeds los genoeg van alles, wat geene betrekking had op het groote oogmerk zyner Zending in de Waereld, om de naauwlie betrekkingen, waarin Hy ftondt, opteölferen aan het werk zy* ner Bediening. Nog maar twaalf jaaren oud zynde, betoont Hy zich reeds meer den Zoon van God, dan van Maria te zyn; toen reeds itond Hy, in het midden der Joodfche Leeraarer), vervulde hen met eene beevende verwondering, deed hen verdommen door zyne voor hun ongewoone VraaSen en bondige Antwoorden. Zo B 3 wiesch  22, DE VOORRECHTEN VAN wiesch Hy op in genade by God en by de Menfchen; zo wierd Hy,' in hec School der Godheid, toegerust tot zyne gewichtige Ampcen; terwyi zyn Wegbereider Hem eenen vryen toe» gang opende, in de harten der Menfchen. 1 Nu is Hy tot zynen Mannclyken ouderdom gckoomen; zyn Lichaam heeft zyne volkoome11c groei en vastheid, alle de vermoogens van zyncn geest hunne irerkte en volkoomenheid. Hy is dertig jaar, en treedt, met eene heldere Rede, door geen één vooroordeel verblind, met een zuiver veruand, door geen ééne dwaaling bénceveld, met onverzwakte vermoogens, door geen éénen drift gefchokt, met eenen volmaakt zuiveren wil, door geen ééne verzoeking gezwaait, met eenen onbevlekten geest, door geen enkele fmet bezoeteld, geheel doordrongen van het gewicht zyner Bediening, met al den moed van een ecrlyk Man, met al de bereidwilligheid van eenen gehoorzaamen Zoon, des wysten en besten Vaders, met al hst vertrouwen van eenen byzondere GunfteHng des Hemels, met al de' blaakende liefde eens warmen Menfchen-Vriends, de voor Hem nu groote Waereld in. De trekken vati zyn gelaat, de gang zynes voets, het vuur zyner oogen teekenen deeze grootmoedige taal de? harten : Ziet, '.k koome om uwen wille te doen, 9 God,  HET CHRISTENDOM, 23 God; in de Rolle des Boeks is van my gefchreayen, uwen wille doe ik gaarne ! Dan, Hy wil zich als Menscb, als Jood vcrtoonen, eer Hy zich, als Propheec, als Mesfias openbaart. Zyne eerde Hulde bewyst Hy aan de betaamelykheid. Hy liet zich Doopen door Hem, die noodig fcheen te hebben door Hem gedoopt te worden. Het betaamt my, fpraklïy, alle. gerechtig* heid te vervullen. God fprak, uit zyne hoogwaardige Heerlykheid, en verklaarde Hem voor zyn geliefden Zoone, in wien Hy een welbehaagen had , en wien men voortaan hooren moest. Deeze Zoon ontving zulk een toevoegiel van Wysheid en Macht, als geen Propheet immer ontvangen had. fly ontving den Geest zonder maat en; dezelve daalde op Hem neder, zo als een Duive nederdaalt, en Hy wierd met den Heiligen Geest gezalfd, boven zyne Medegenoot en. Nu was Hy Alwys, in Gods Wys» heid, en Almachtig, in Gods Macht; de Vol' heid der Godheid woonde nu in Ilem, lichaamlyk. God openbaarde zich nu, in het Vlcesch; die Hem nu zag, zag den Vader; het waren nu niet meer zyne W?rken,. die Hy verrichtede, maar de Werken van Hem, door wien Hy gezonden was. Geen wonderdes, dat, op zyn bevel, het B 4 wa-  »JJ, DE VOORRECHTEN VAN *uater in vervrolykende wyn veranderde. Geen wonder, dat, op zyn wenk , de ontltooken Lugc bedaarde, de bulderende Winden zweegen, de hollende Baaren effen en glad wierden. Geen wonder, dat vyf BrQoden en twéé Viskens, door zynen zeegenenden invloed, duizenden verzaadigden, en eenen genoegzaamen voorraad voor duizenden overlieten. Geen wonder, dat, op het aanraaken van zyn Kleed, eene kracht van Hem uitging, om ingewortelde Ziektens en ver* ouderde Kwaaien te doen wyken. Geen wonder, dat het vertrouwen in Hem, den Dooven het gehoor, den Blinden' het gezicht, den Kreupelen den gang, weder gaf. Geen wonder? dat de ontflaakte Geest, op bevel van Hem, in wien de Schepper der Waerelden werkte , in het lichaam, ?t welk hy reeds verlaaten had, wederkeerde. Geen wonder, dat alle die ontzettende Werken , die Jezus verrichtede, en die wy, om dat zy alle Menfchelyke vermoogens te boven gaan, Wonderen noemen, weldaadige Werken , Heilaanbrengende Wonderen waren. Ja, Christenen , 't is nu byna agttien Eeuwen geleeden, dat hier op deeze onze Waereld, op deeze ongeziene (tip, welke wy bewoonen, poddclyke Wysheid, Goddelyke Almacht % Goddelyke Godheid, heeft rond gezworven,  HET CHRISTENDOM. 1$ in den Perfoon van Hem, naar wiens naam wy genoemd zyn, die het Land doorging, goeddoende, en dien Godsdienst inltelde, dien wy nu bclyden. Wat moet des, dit is hier weder de gepaste Vraage , wat moet des die Godsdienst der Waereld al heils hebben aange* bragt! Spant nu alle uwe krachten in, verzaarnelt al uwen aandacht, en brengt dezelven tot één punt. Valt peder in het ftof, en aanbid den Eeuwigen; want Hy heeft nog oneindig meer gedaan, om de Leer van zynen grootften Afgezant te bevestigen, en op onwankelbaare gron-> den te doen rusten. Wy moeten, in de Vyfde plaats, Jezus Dood, benevens alle de Wonderwerken na denzelven voorgevallen, byzonder zyne Opwekking en Hemelvaard, befchouwen. Zulk een uitmuntend Mensch, als de Mcnfche Jezus Christus, was er nooit op onzen Bol verfcheenen. Zyne Wysheid maakte alle de wysheid der torn leevende Wyzen tot dwaasheid. Zyn Verftand ving de Schranderen in hunne arglistigheid. 'Zyne Heiligheid maakte alle de naauwgezetheden der ftrenge Pharifeeuwen tot loutre huichelary. Zyne weldaadige B 5 Om-  26 DE VOORRECHTEN VAN Omgang verwierf Hem de toegenegenheid van alle eenvoudige gevoelige harten. Dan deeze geneegenheid des Volks maakte Hem , wel rasch, een voorwerp der nyd van trotfche Overften, van heerschzuchtige en fchynheilige Geestelyken. Deeze nyd groeide, in hunne verharde gemoederen, tot de hoogte van ingekankerde haat, en dolle woede. Men zogt Hem van kant te maaken. Zoude Hy, die wist, wat in den geest des Menfchen was, dit niet geweeten hebben? Zoude Hy, in wien de wysheid des Vaders woonde, dit niet voorzien hebben? Ja! Hy wist het, Hy voorzag het, Hy voorfpelde het zelf! Zou Hy dan, in wien de Almacht werkte, dit niet hebben kunnen verhoeden? . Niets was gemakkelyker voor deeze wonderdoende Almacht. Maar niets was ook onmoogejy, ker voor deeze wonderdoende Goedheid; niets was onmoogelyker voor die diepe onderworpenheid aan Gode, die deezen Drinkbeker niet wilde laaten voorby gaan, om dat de Vader wilde, dat Hy dien, tot den laatften wrangen druppel toe, zoude uitdrinken. Wat zou er van onzen ganfehen dierbaaren Godsdienst geworden zyn, indien deszelfs Infleller deszelfs tegenllanders verflonden had ? Zou Hy dan een vrucht van redelyke overtuiging, of van geweldige opdringiug geweest zyn ? Geen Godsdienst, die door ge-  HEI CHRISTENDOM. geweld zegepraalt, kan van Goddclyken oorfprong zyn. Had Jezus zyne Vindon verdelgd, wie zoude ons dan de mooglykheid beweczen hebben, van de zwaarfte plichten, inde zwaar» fte beproevingen, in €e moeijelykfte omilandigheden te kunnen betrachten? Wie zoude ons lydzaamheid, uitgebreide vergeeflykheid, liefde tot deVyanden, onderwerping aan Gode, in alles vertrouwen op den Onzichtbaaren, zelf in dep Dood, geleerd hebben? Zo als ons zulks door Hem geleerd is, die, als Hy gefcholden wierd, niet weder fchold, als Hy leed,'niet dreigde, maar het overgaf aan dien, die rechtvaardiglyk oordeelt; door Hem, die voor zyne Moorders om vergeeving bad, gehoorzaam was toe den dood, ja, tot den dood des kruisfes; in den dood nóg op God hoopte, en zynen Geest, met vertrouwen en al weldoende, zynen Hemelfchen Vader aanbeval. God gehengde, en Gods-Zoon onderwierp zich doezen dood. Hy, die anderen verlost had, gebruikte zyne macht niet, om zich zelve te verlosfen. Hy verzegelde de waarheid van zyn Godcelyk Gezandfchap, door deezen zynen dood, ter bevestiging zyner Leere, ondergaan. Was nu alles verlooren ? Neen, kortziende Sterveling! Nu, nu juist, was alles behouden! Nu kon God eerst krachtelyk bewyzen, dat deeze Je-  fiS BE VOORRECHTEN VAN Jezus zyn Zoon was, door Hem uit den doode optetvekken. Nu kon God eerst krachtelyk, aan ons, verzeekeren, dat die Jezus onze Veriosfer was; door, aan deezen dood, de vergiffenis onzer zonden vast te hechten. Nu kon God ons eerst krachtelyk verzeekeren, dat die Jezus onze Koning was, door Hem te verheffen tot een Hoofd boven allen, en, als een aan Hem waardig Zoon, Hem het Recht en de Macht te fchenken, om allen, die Hem navolgen , niet alleen optewekken, ten uiterften dage, maar ook te brengen, daar Hy is. Nu kon God Hem eerst tot een Uitdeeler maaken van dien wonder* doenden Geest, die naderhand, zo ontzettend, in de Apostelen en eerfte Verkondigers van zynen Godsdienst wrocht. Toen konden alle die verbaazende Wonderen gefchieden, die Jezus dood verzelden, en na denzelven gebeurden.—. Toen toonde de Godheid, welk een prys Hy ilclde op dc Leer, door Jezus verkondigd; daar Hy, om het Geloof in Hem niet te doen wankelen, maar hetzelve te verfterken en voortteplanten, by en na zyn dood, nog de zichtbaarik getuigenisfen van de Waarheid zyner Godde* lykè zending gaf. Terwyl de lydende Heiland, meteen weergaloos geduld, degrievendftefmaad en ysfelykile pyn doorworfteld had , verbergt de zon haar glans, en er wordt, op den vollen mid-  HET CHRISTENDOM. é$ middag, een donkre nagt verfpreid over het ge- heele Joodfche Land. — ' De lydende On- fchuld geeft den geest. Jehoróh verklaart4 op eene ontzagverwekkende wyze, dat de Schaduw- Dienst geëindigd, de Wet der Plechtigheden afgefchaft was; vermids Zyn Zoon, die het einde der Wet was, zyn werk volbracht had. — Het Voorhangfel van den Tempel fcheurt aan tweên, van boven tot beneden;- waaruit bleek, dat dit Gods vinger was. De Aarde beefde; dè Steenrotfchen fcheurden ; de Graaven openen zieh; de reeds voorlang rustende Heiligen voelen hutfne ontflaakte geesten weder met Lichaamen omkleed, wandelen door Jeruzalem, en verbaazen veeïen van deszelfs Inwooners, door hunne verfchyning. Een Helderts Hoofdman1, en eenigen, die, met Hem", den aan 't kruis geftorvene Jezus bewaarden, min vefftokt dan het hardnekkig Joodendom, erkennen, met e'enert beevenden ootmoed , dat de geftorvene Jezus een Zoon der Goden is, De Heiland wordt by den Ryken in zyn graf getild , en rust zalig in het graf. Dit graf wordt, door de bleeke vrees, die haare Item in 't fchüldig hart, waarin de overtuiging zo lang, en met zo veel kracht on> derdrukt was, nog eens verheft, met eenen zwaaren Steen verzeegeld, en door een fterken Wacht bewaakt. De nimmer lluimerende Voorzie-  30 DE VOORRECHTEN VAN «enigheid waakt, hy dit zelfde graf, met meerder vrucht, tot nutter eindens. 't Gemarteld lichaam van Maren Liefling ondergaat geen verderving. Naauw klmn dc, ±m }fl ^ en kondigt den derden dag derBegraaffenisfe van onzen Veriosfer aan, of de geheel onbeimettcn en altoos in het goede werkzaame Geest, van den grootften Martelaar voor waarheid en'deugd, keert weder in zyn gemarteld lichaam. God verwekt zyn heilig Kind, Jezus. Dceze Haat, zegcpraalond, uit het graf, na dat het door twéé gimllerende Hemelbooden ontzegeld was De zwaare Heen is afgewenteld, en Jezus treed , met zagtmpedige Majesteit, tusfchen de zidderende Wachters door, wandelt naar Galilea, en verbeid aldaar Zyne zwakgeloovige Jongeren, om troost en blydfchap in hunne harten uitteftorten. Zyn wonderdaadig vermoogen had lly niet afgeleidt, maar gaf hier van nog meenig verbaazend blyk, in die veertig dagen, waar in Hy,met zyne Lievelingen, tof hun ondenvys mnm, met hen .verkeerde. Eindelyk, klimt Hy den' Olyfbcrg op, geeft zyne Apostelen zyn laatffc bevel, zyn laatlte affcheidsgroct, zyn laarlten, allen heil bevattende, zegen. Hier mede beezig, voert Hem de Almacht om hoog. Een wolk Hak hen, die zyn vaarwel betreuren, in hun vermoeijend ftaaren naar hunnen trouwden Vriend.  HET CHRISTENDOM. 31 Vriend. Twee Hemelgeesten ontmoeten Hem , in zynen gloriryken opvaard, ftryken Hem, met eene nederigen eerbied, voorby, en berichten de bedroefde Schaar der Geloovigen, dat Hun Meester reeds aangeland is ter plaatze zyner Heerlykheid, in de hoogfte Hemelen; dat zy geen reden van droefheid of vreeze hebben, vermids Hy nu zyne beloften zoude vervullen * en hen dien Trooster, dien Geest der waarheid 3 zenden, om welken hun te doen ontvangen, Hy deeze Aarde verlaatcn had, en zy zich naar Jeruzalem keeren moesten. Ziet daar, Christenen! De Steen, die door de Bouwlieden verworpen was, tot een Hoëfd des Hoeks geworden / Zulke ontzettende, zulke onwederfpreekclyke bewyzen heeft de Schepper des Geheelals gegeven van de waarheid en het gewicht der Leere van zynen Gezalfden Zoon. Zo onregenzeggelyk heeft Hy beweezen, dat deezé Zoon de zyne, by uitneemendheid, was; vermids Hy Hem nit den doode heeft opgewekt, en geplaatst aan zyne Rechterhand; en deeze Zoon heeft zich Zulk een fmaadelyken, fmertelyken en gewisfen dood getroost, op dat wy het allerkrachtigst bewys voor de waarheid zyner Leere, uit zyneOpftanding ontleend, niet ontbeeren zouden. Van welk eene noodzaakelykheid moet dan we-  3*. DE VOORRECHTEN VAN wederom Jezus Godsdienst, van welk een gewieht de door Hem aangebrachte zaligheid zyn! Nog houd de Goddelyke zorge' niet op; noch kat Hy de uitkomst der zaake niet, alleen, over aan den Menfchelyken wil, aan de Menfchelyke poogingen, aan de Menfchelyke Natuurkrachten. De verheerlykte Zaligmaaker wordt nu met een onbelemmerd lichaam omkleed, in onbelemmerende omftandigheden geplaatst, van alle moedbeneemende tegenkantingen out hoeven , de vryë Uitdeeler der Goederen van Gods Wysheid en Almacht. En hier van moet alles, wat zich binnen Jeruzalem kan vergaderen, getuige zyn. Dit brengt ons tot onze Zesde of laatfte Aanmerking, Over de Middelen, door God gebeezigd, oni het Christendom voortteplanteh en te bevestigen : naamentlyk tot De Wonderen , door de Apostelen en eer[le Verkondigers van het EuangéUutn verricht, sia het ontvangen van den Heiligen Geest, op den Pinxterdagi De dag des Pinxterfeests was vervuld, 's Heilands Apostelen en andere Geloovigen waren allen eendrachtelyk, in den Tempel, te Jeruzalem.  HET CHRISTENDOM. 33 ïem by, een. Onverwacht koomt 'er, uit den Hemel, een vcrbaa'zend gedruis, gelyk aan dat vaii eenen geweldig gedreevenen wind, en vervulde het geheele Pluis, daar zy zaten. Oogenblikkelyk voelen zy zich aangedaan met kracht uit der hoogte. Gods Geest, de Heilige Geest, rust op hen, in de uitwendige gedaante van, vuurige tongen, en zy fpreeken eene taal; dié door alle de onderscheidene, daar zynde, Natiën verftaan wordr. Geen minder verandering viel 'er in hun binnenfte voor: zy wierden veranderd in den geest van hun gemoed; hen wierd alles indachtig gemaakt, wat Christus hun gezegd had: alles geleerd, wat zy, in hunne verkeering met Hem, nog niet draagen kondert, er» daarom nog voor hen verborgen wierd. Vari. alle hunne vooröordeelen, omtrent een Aardsch. Koningryk van den Mesfias, wierden zy, eeni ïlags, geneezen. Geen enkele wensch, om dè eerfte te zyn in dat Koningryk; beroerde hunnen geest. Jezus , hunnen Meester , te doeri heerfchen, 111 de harten der Menfchen, was hunne eenigfte gloriezugt; Christus, en dien gekruist, al hun roem: Gods vrymoedige Geest bnderfteunde hen, en zy waren bereid, om (niet voor hunne, diepingéwortelde, vooröordeelen; gelyk men, doorgaans, doch zeer ten onrechte; meent 4 Want dan moeiten zy geleerd hebberi; fe 'd'iz  34 DE VOORRECHTEN VAN dat Jezus riü een Aardsch Koningryk zoude oprichten, de Jooden uit de magt der Romeinen vërlosfcn, en in Juister, en hcerfchappy, boven alle Volkeren verheffen zouden, want dit waren eigenlyk hunne vooröordeelen, dit was zelf hun Godsdienst, nog voor dat zy , door den Heiligen Geest, in hunne harten verlicht, en in hunne neigingen omgezet waren,) maar om , met verzaaking van alle die voordeden , en vooröordeelen, met verlochening van hunne zo zeer geliefkoosde gevoelens, juist voor het tegendeel te lyden, gelyk zy het tegendeel Predikten. Zy leerden , door deezen Geest verlicht, verzaaking van alle Goddeloosheid en Waerd.ifche begeerlykheden , een maatig, rechtvaardig en Godzalig leeven in deeze tegenwoordige Waereld, onder verwachting van de zalige verfchyning van Jezus Christus, niet aan deeze zyde van het graf, niet op deeze waereld, maar ineen ver verfchiet, onder fmaad en fchande,. kruis en lyden, naar het wentelen van nog veele eeuwen, in eene duistere voor hun nog duistere Eeuwigheid. Van zulk eene Leer, zo rechtllreeks aanloopende tegen hunne' verouderde vooröordeelen , tegen de fterkfte neigingen hunner natuur, tegen de algemcene denkwyze, tegen htm Aardsch geluk , van zulk eene Leer, wierden zy blymoedige JJclydcrs en juichende Mai telaaren, Be-  II E T CHRISTENDO M. 35 Bedenkt dit, en vergunt my deeze uitwyding, 'om het gewicht der zaake ! Bedenkt dit, gy Verachters 'van onzèn dicrbaaren Godsdienst ! In alle andere Martelaareni, zelf Marcelaarcn om den Godsdienst, konden, hardnekkigheid en glorizuchr, in hun verborgene, en aan hun zelf onbekende krachten, oproepen-. Hier , in de Apostelen, werkte alleen, de kragt der waarheid, en deeze kragt onderdrukte, ja vernietigde zelve, in hen, die anders Zo ilerk helpende fpringveeren tot moed; grootheid van ziel, en ontzettende bedryven, hardnekkigheid en gloriezucht. De Apostelen 'toonden, dat zy moed genoeg bezaten, om hunne feigene denkbeelden, hoe zeer zy Ook met déizelven waren ingenöomen, los te laaten , 'eii voor nieuwe-, aan hun geheel vreemde, zo dra zy derzelver waarheid zagen, te fterven: Dan God deed, na de Verheerlyking' varl Christus, niet alleen Wonderen in— maar ook ■door de Aposteleri en eerde Verkondigers vari den Christelyken Godsdienst, en veele Wonderen, ten hunnen gevalle. Kwaaien; Ziektens fcn Rampen weeken zo fpoedig, op hun bevel i als zy geweeken waren, op het bevel van hunnen Goddelyken Meester. De rampzaliglië èri öngcheesfelykfte waren hier van niet uttgéfloc= ten. Krankzinnigheid , ilazerny, Vallende Ziekte 2 tensj  DE VOORRECHTEN VAN tcns, Dolheid j (alle Duivelen, in de denkbeelden der Jooden, ) wierden door hen uitgedreven ; op Slangen en Schorpioenen konden zy treeden, zonder befchaadigd te wordeft, en dé Dood zelf moest, op hunne begeerte, zyn prooi te rug geeven. Dit wondordaadig vermoogea Werkte zo lang, in de Verkondigers van het Euangeh'um, als nodig was, om het Christendom die ftcrkte en vastheid te geeven, dat het zich zelf, door middelen van redeneering, Gefchied.verhaalen, en OnZichtbaare onderlreuning van Gods waakzaame Voerzienigbejd , kon ftaanciö houden. Ziet daar, myne dierbaare Modcgeloovigen in den Christelyken Godsdienst! Ziet daar, zo veele Eeuwen heeft het Weezen der Weezens zich met ons, zyne minst zedclyke Schepfelen, bemoeid , op eene zeer zonderlinge wyze bemoeid; zo diep heeft de Schepper der Wacrelden zich, als het ware. tot ons vernederd! —« door onder ons, een Mensch te laaten gebooren worden, aan wien Hy, Menfchelyker wys gefprooken, zich zo verre heef: medegedeeld j als Hy, de Eeuwige Geest, zich aan Menfchen mededeelen kan. Dus heeft lïy ons van Hem zoveel laaten begrypen, als, door Menfchen j van Hem begreepen kan worden! En dat alles, ©m dat wy eene Lier zouden aanncemen, die  het christendom.. 3? 'Hy, door deezeh Afgezant, heeft laaten verkondigen j en dit alles, om den Christelyken Godsdienst onder het gedacht van A4apj voorts teplanten en te bevestigen, Hoe hoog moet dan onze roeping —welk een heilig Volk moeten wy niet zyn, vermids wy zulk' een uitverkooren Geflachte , zulk een d»m> verkregen Volk zyn! Hoe toereikend koomen ons de overwoogene, gewichtige middelen niet voor, om onze uitzichten tot die hoogte te verheffen, waar toe ons de Ghristelyke Openbaaring opvoert, als Hy het in or.ze magt fteft, om volmaakt te zyn, gelyk onze Hemelfche Va-: der volmaakt is , en der Goddelyke Natuur© deelachtig te worden. Maar nu koomt de groote Vraage 5 Zyn de Voorrechten van het Christendom ah le de overwoogene, verhaazcnde en ontzachlyke Middelen, ter zyner oprichting gebeezigd, wel waardig? Wat doch heeft de Christen, boven den eerbiedigen Belyder en Beleever van den Jood-* fchen of Natuur ly ken Godsdienst, voor Uit? Dit zullen wy zien; door, In de eerste plaats: De noodzaak-, lyk.heid deezer Middelen , tot derzelver  3;8' B.E voorrechten van bedoelde eindens, uit de Gcfchiedenis der Menschheïd, en dus van voren, aantetooncn. Ten tweede: Van achteren , uit de. gev.ilgen , die de Christelyke Godsdienst op der flJenfchen zedelykheid en geluk ge~ had heeft. En eindelyk ten derde: Uit eene zeer gewichtige byzonderhëid, die den Christelyken Godsdienst caraclerifeert. De eeuwige Wysheid, beflooten hebbende Millioenen Schcp'.èlen in haare gelukzaligheid te doen doelen, fchiep, door den wenk van haaren Almagtigen wil, Wacreldcn; vervulde die. met Schepfelen, en deelde aan dezelven oneindig onderfcheidene, en fteeds opklimmende vatbaarheden tot geluk mede. Deeze Waerelden, fchoon , in vergelyking. met eikanderen belirhouwd, zeer veiichillend, maakten te Tarnen, een volmaakt geheel, haaren Schepper waardig, iiit. De volkoomenfte van dezelven is die, waar. de Godheid zelve de uitmuntendfTe blyken van haare, tegenwoordigheid vertoont. . Het volmaaktst gefchapene Weezen in deeze volmaaktfte Waereld is Hy, die ons omfchreven wordt, aks het affchyn?el van Gods Heerlykheid, en het uitgedrukte Beeld zyner Zeiniaidigheid, als het be-  HET CHRISTENDOM. 39 begin der Scheppingen van God, en de Eerstgeboorene aller Creatuuren. In het weldaadig Plan der Godheid, om Waerelden te vormen, en geluk naar buiten te vcrfpreidcn, was ook onze Waereld bcgreepen, die, met opzicht op haare Bewooners , en met betrekking tot het groot Geheel', de beste was, die door de voimaakrite Wysheid kon uitgedagt worden, om zo veel geluk te verfpreiden, als 'er voorwerpen voor geluk en vatbaarheden tot geluk, in die voorwerpen, mooglyk waren. Deeze Waereld, hoe volmaakt op zich zelve, en met betrekking tot het einde, waar toe zy gefchikt was, moest echter, ais ordergefchikt aan andere Waerelden, en in vergélyking met dezelven, zeer veele onvolmaaktheden bezitten; onvolmaaktheden, die zelf door volmaakte Wysheid en AlrhagÉ niet konden opgeheeven worden, zonder eene Waereld minder in het groote Al te p!aa:fen, vermids zy, van deeze onvolmaaktheden gezuiverd , niet meer die Waereld zoude zyn, die zy nu is, maar met eene, aan wien zy, in volkomenheid, het naaste koomt, zoude famenvloeijen; doch dan zou 'er een ganfche fchaakel uit den grooten keeten des geheels; gemist worden, de 1'choone orde zou gebrooken alles zou wanorde, en de geheele Schepping gebrekkig zyn. C 4 fa  '4°, J>E- VOORRECHTEN VAN- In het Goddclyk Plan der Schepping, ware!? alle moogdyke Weezens onder alle mooge- Jyke Weezens, was ook de Mensch begreepen. In hei Goddeiyk Pian der Schepping, waren alle moogelyke Waerelden; onder alle moo- gclyke Waerelden, was ook onze Waereld ver-, vat;. en deeze onze Wacreid is volmaakt voor den Mensch gefchikt, de Mensch volmaakt voor deeze Waereld bereekend. Verre is het 'er van daan, dat dit gevoelen onze Waereld zoude veilaagen, of den Mensch vernederen; neen: de veiheevenfle Planeet erkent zyne onvolmaaktheid buiten den fiip., dien wy bewoonen, en de Aards-Engel beiydc, in diepen ootmoed, voor zynen Schepper, dat hy, zonder den Mensch, niet volkoomen zyn zoude. Waarin beftaat nu eigedyk de onvolkoomenheid van onze Waereld;, in vergelyking met andere Waerelden; van den Mensch, met andere redelyke Weezens'? Dit zullen wy, voor zo verre zulks tot ons tegenwoordig oogmerk dienftig is, onderzoeken. Hoe gering onze kennis ook zyn mooge van de natuur dier andere Waerelden, en van derzelver redelyke Bewooneren, hoe weinig ons van, derzeivcr. eigeulyken toeiland. bekend is j kunnen wy echter, vry zeker, veronderitelien, $at, in de andere bewoonde.Plaueeten, minder ranir  HET CHRISTENDOM-. 4J rampen-, minder elende, minder aanleidingen en verlokfelen tot zedelyk kwaad , gevonden v worden; dat zy , die op dezelven geplaatst zyn-, zo zy al niet geheel onftofïelyk zyn, echter zeer veel dunner, fyner en zuiverer Lichaamen omdraagen, dan wy ontvangen hebben: datzy, zo al niet geheel onhartstochtelyk, echter bedaarder en zuiverer driften bezitten dan wy; dathunr - ne Rede oneindig klaarer, hun verdand hellerder, hun zedelyke kragt llerker is, dan onze R de, dan ons ver!tand, dan onze kragt; dat > ' zf, voorde uitoefening hunner plichten, in ongelyk veel gunftiger omdandigheden geplaatst zyn dan wy; dat zy minder tegendand biedende kragten ontmoeten en zelve meerder wederdandbiedende kragten bezitten , dan ons in onzen proeflkat gegeeven wierden; dat zy dus minder eigenlyk deugdzaam, dan wel zedelyk goed zyn; daar onze grootfte voortreffelykheid, hier op Aarde, in het uitöeffenen der deugd, tervoorber,eidinge tot zedelyke goedheid, bedaar. De Mensch toch, de nietige Bewooner van deeze Beneden - Waereld, is gedeeltelyk doflyk, gedeeltlyk Geestlyk, begaafd met Rede en Driften , zeer vatbaar vóór en omringd van het zinr.clyke. Hy is vry. Hy moest vry zyn, of hy was geen redclyk Weezen, geen Mensch; en deeze vryheid is voor hem, in den daat waarC 5, %  4Ü BE VOORRECHTEN VArï in hy zich bevind, en met betrekking tot zyne overige uitrusting, eengeduchtgefchenk derGodhcid, omdat zyne vry heid zodaanig bepaald is, als zy, om als Mensch vry te zyn, wcezen moet.— Want, indien het Geestelyke zo fterk op des Menfchen geest werkte, als het Zinnelyke; wanneer zyne Rede zo vroeg ryp was als zyne Driften; indien de kragt der Rede volmaakt gelyk ilond aan de kragt der Driften; zou hy niet vry ïzyn. Hy zou niet kiezen kunnen; de Evennaar zoude naar geen kant overhellen, maar feil Itean. Maakte het Geestelyke fterker indruk cp zyn hart, dan het Zinnelyke ; was zyne Rede eerder ryp dan zyne Driften; was de kragt, aan de zyde der ëerfte, ftérkèr dan aan die der laatfte, dan had hy geen keur meer. Dat vermoogen, 't welk, buiten zyn toedoen, dien indruk op zyn hart maakte, niet Hy, zou dan de Kiezer zyn. Die hand, welke aan zyne Rede die vroegere rypheid, voor zyne Driften die fterkte aan de eerlte boven de laatfte, gegeevcn had, riet de Mensch zelve, was dan de bedryver van" het beste. In beide geuallen was dus des Menfchen vryheid, en dus de Mensch zelve, vernietigd (*J. Om- (*) Ter voorkooming vian allen mlsverftand, merk ik hier liet volgende aan : Men moet het denkbeeld, viyr  HET CHRISTENDOM. 4$ Om den Mensch nu zo veel vryheid te fchenken, als tot de Natuur van een Zedelyk Weezen, 't welk aanfpraaklyk voor zyne daaden,, en een voorwerp van belooning en ftraffen zyn kan , behoort en noodzaaklyk is , moest een, derde geval plaats hebben , dit namenlyk : zyne volkomenheid, als Mensch, beftaat in zeer onvolkoomen te zyn , met betrekking op andere Re- irywerkend , in God , niet verwarren met het denkbeeld, vrywerkeni, in den Mmsth. Dit ware zo veel als eene corfpror.g-lyke eigenfehap gelyk fiellen met eene meegedeelde eigenfehap. God is oorfprongelyk vry. Om dat Hy, oorfprongelyk, volmaakt Wys is, moet Hy altyd het beste zien : om dat Hy oorfpongelyk Almagtig is, kan Hy altyd het beste volgen. Zyne vryheid ontmoet geei.e be'etzels. Nu : zulk eene oorfprongelyke, volmaakte vryheid kan even min medegedeeld worden, als volmaakte Wysheid en Almagt, waar inde grond van deeze volmaakte vryheid gevonden wordt. •— God moet het beste zien, of Hy is geen God. —— De Mensch moet het beste zoeken , opfpooren, en met moeite, door vergelykingfh , ja, meest al, door menigvuldige te leurftellingen, vinden, of hy was geen Mensch ; en hy is genoeg , als Mensch , vry , zo hy maar In de moogelykheid blyft, om het beste , hoe veel moeite en vlyt hem zulks ook kosce, te kunnen vinden. — Ik verbeelde my, dat, wanneer men deeze onderfcheiding meer had in acht genoomen, men zich den weg tot veele en gewichtige zwaarigheden zoude- afgefheeden hebben.  4* ©E VOORRECHTEN VAN Redelyke en Zedelyke Weezens, in een weinig minder dan de Engelen gemaakt te zyn. Het Zinnelyke moet fterker op hem werken, dan hec Geestelyke; zyne Driften moeten eerder haare rypheid bekoomen , dan zyne Rede ; de eerde moeten reeds in haare voile kragt zyn, ja zelf reeds bedorven kunnen zyn, eer de Iaatfte zich ontwikkelen. De Mensch moest aüeen door zoeken, dwaalen en afzwerven, den besten weg vinden kunnen; en, dien gevonden hebbende, denzelven met agteruirgaan , terugkeeren , firuikelen , vallen , opftaan , met zondigen , bc^ rouw hebben, weder zondigen, en boete doen, bewandelen; en door dit jaagen , kampen, worflelcn en flryden, zich zelve tot die volkomenheid trachten te brengen , welkers aanleg zeer diep in zyn weezen verborgen ligt, doch waartoe echter by hem een aanleg gevonden wordt. Wat nu zou een redelyk verltandig Weezen, 't welk cenig doorzicht bezat, van zulk een zo ten uitterfte zwak en gebjbkkig Schepzel als den Mensch, in eene Waereld geplaatst, waarin alle zyne Natuurgenooten even boos en even gebrekkig zyn , in eene Waereld, waarin hy, aan den kant der verleiding, zo veel te vreezen, aan dc zyde der aanmoediging tot het beste, zo weinig te verwachten heeft; wat zoude een denkend Schepfèl toch van zulk een Weezen ver- waciV.^ '  HET CHRISTENDOM. 4.£ wachten? Wat anders dan dat het, hoogstwaarfchyniyk, dwaalen en vallen zal; en wat moet de Schepper van den Mensch, die zyn Maakfel zo volkomen kent, het juist getal en de nette kragt van alle de verzoekingen, die het omringen , weet, die het bekend is dat wy leeme Hutten bewoonen, en onzen grondflag in het ftof is ; wat moet de Schepper van den Mensch noodzaakelyk voorzien ? Dit: dat de Mensch , niet alleen hoogstwaarfchynlyk, mi\i\T zeer zeeker, dwaalen en vallen zal. Daar nu iedere dwaaling noodwendig de Rede in ons verduisteren moet, en ieder val de Zedelyke kragt verzwakt, zo wierd de Rede met eene Nagtaakelige duisterheid , de Zedelyke Mensch met eene volftrekte onmagt ten goede gedreigd; en wat moest het einde van dit alles voor den Mensch zyn? Hy zoude, of de fmartelyke gewaarwordingen der gevolgen van zyne , zo bezwaarlyk te vermyden zynde, blindheden, dwaasheden en gebreken, rot in het oneindige .hebben moeten ontwaaren, of uit den keeten der Wcezcns moeten uitgedelgd worden. De Almag t voorzag dit, moest dit voorzien. De Algoedheid kon niet dulden, dat ons broos geflacht, 't welk zo broos, en dus ook zo gebrekkig motst zyn, daar het dienstbaar gemaakt was aan de volmaaktheid van het Geheel, de ramp-  40 DE VOORRECHTEN 'vAN zalige Martelaars van haar noodlot worden zoüde. De Eeuwige Wysheid trad tasfehea beide, en fteide een middel daar, waar door onze Waereld, met deszelfs brooze Bewooncrs, in wee^ zen, en aan de volmaaktheid van het Geheet dienstbaar blyven zouden; de gaaping die 'er^ zonder dit, in den rei der Zedelyke Weezens veroorzaakt zoude worden, blyven aanvullen, cn echter alle de radeeligc en voor ons zo rampzalige gevolgen onzer broosheid , en daar uit voortvloeijende dwaasheden , niet alleen verhoed worden, maar waar door wy zelfs, hoewel met langzaame fchreeden, ter beitemder tyd, tot de bevoegdheid zouden koomen, tot het genot dier zaligheden, welken door Weezens van uitmuntender Gewesten genooten worden, en waar toe wy, noch door aanleg onzer Natuur, noch door onze Standplaats, gefchikt fcheenen. De Algoedheid wilde, dat ook de Mensch tot kennisfe der Waarheid zoude koomen, en dus behouden worden. De Alwysheid fchikte hier toe een geheel nieuw, een veel hcldcrer licht, dan dat der Rede, "twelk, door ons verduisterd en bc< dorven, niet meer in Haat was, ons voor dwaalen te behoeden. De verhevenfte Bewooner van de verhevenftë Planeet, wiens ftand door de Almagt gebezigd was, oin Waerelden, om ook onae Waereld rë fehep-»  HET CHRISTENDOM» 4j* fcheppen, om Zedelyke Weezens , om ook Menfchen ce formeeren,die dus de onvolkomenheid van onzen Bol, en de zwakheid zyner Bewooners zeer wel kende, bood zich gewillig aan, om op den ibp, dien wy bewoonen, rond te zwerven, onze zwakke Natuur aanteneemen, en, in deeze Matuur, naauwkeurig aftemeeten, welk eene maate van licht en kragt wy, by het Ijchc onzer Rede en de fterkte onzer Natuur* kragten, zouden benoodigd zyn, om het einde onzer Schepping te kunnen bereiken, om ons met dit Hemelsch licht en deeze Zedelyke fterkte uitterusten, op dat wy, zwakke Stcrffelingen, in ftaat zouden zyn, den wil der Godheid hierop Aarde te volgen, gelyk zy door de Bewooners der Hemelen volbragt wordt. Dit groote werk zoude Hy verrichten, wanneer onze Waereld in het booze zou liggen, en de Bewooners van dezelve Lyfëigenen zouden zyn van hunne fnoode, begeerlykheden, wanneer ons Gedacht verbysterd zoude zyn in het verftand, dood in zonde, en verlamd in de veerkragt hunner Zedelyke vermoogens ten goede. Maar wat was nu anders te verwagten, dan dat deeze groote Hervormer van ons Gedacht veel tegenftand zoude ontmoeten ; dat het bedorvende gedeelte van het Menschdom Hem, die ter hunner verlichting en «eriösfing verfcheen». niet  48 DE VOORRECHTEN VAN niet zou aanneemen ; dat het door de Irrenghefd zyner Leer verfchrikt, Hem zoude haaten: door den glans zyner deugden beftraft," Mem zou verVolgen; en door den invloed, welke zyn geheel vlekkelooze en zegenende wandel op het minstbedorven gedeelte der Menfchen had, verbitterd; Hem aan hunne wraak en woede zoude opofferen. „ Ja, met fmaad en febande , van deeze £ Aarde verdelgen ? " Dit alles lag bloot voor het oog der Aiweetenheid; dit alles fchcen dus don raad des Eeuwigen te zuilen befchaamen, en de weldaadige oogmerken der Algoedheid te zullen verydclcn. Dan, de Godheid zoude ook uit deeze duisterheid licht fcheppen. Zy zou den Uitvoerer van haar weldaadig plan beloonen met eene vergelding, welke de dierbaarite zyn moest voor de ziel van den grootilen Menfchen - Vriend : zy zou de vergeeving der zonden, de bérlïëlllng in haare gunst, en de eindelyke zaligheid van het gehcele Menfchelyk gedacht vaste hechten aan den dood van deszelfs verlichter, hervormer en veriosfer. Hy zou de Heer worden van hen, wier Wctgeevcr, de Zaligmaaker van hen , wier Hervormer Hy vrywillig géworden wasi Dé Middenmuur des Affcheidfels tusfehen de Bewoners van verhevener Planeeten, zo wel als tusfehen de'Jooden en Heidenen, zou verbrookeri eri  HET CHRISTENDOM. 4S> cn wy, geringe Aard - Bewooners, zouden Mede-Burgers der Heiligen en Huisgenooten van God worden. Iedere Bewooher van eiken Planeet zou ons, op het voorbeeld van den Eerstgeboorne van God, die zich niet fchaamde onzen Broeder genaamd te worden, de hand van Broederfchap weimeenend eh liefdenryk toereiken. Het Weezen der Weezens zou hier over zyn Welbehaagen betuigen. De Befchikker van al dit heil zou de Koning der Volkren, dit alles uit Gode — Hy zelve alles in allen zyn» • Dit waren de gedachten der Godheid, in dat' voor ons zo ontzettend j tydpunt, waarin haare Almacht Waerelden vormde; maar deeze gedachten Gods konden niet in der Menfchen ge4 dachten vallen; hooger, dan de Hemelen zyri boven de Aarde, waren deeze gedachten Gods' boven der Menfchen gedachten verheeven. In dit plan* konden dè Engelen, hoé begeerig zy 'er ook naar waren, niet inzien. Dit was die Verborgenheid , die voor alle Eeuwen verborgen was, en'nu geopenbaard is. Deeze Verborgenheid kon de Mensch oök niet op eenmaal ont* v'angén; hy moest 'er toe voorbereid en ontvangbaar voor gemaakt worden; hy moest, vooraf, de noodzaaklykheid van iets diergeiyks gevoelen ^ 'ér naar uitzien,- hét niet kunnen vinden, zich Erover ontrusten , en 'er als naar een ontönbeerD lyk/  ég d'ê Voorrechten va ft lyk, fchoon onbekend, goed naar uitzien, verlangen en heigen. Het ganfche Schepfel moest $ als met opgefleekenen hoofde , verwachten ds Openbaaring van de Kinderen Gods; het moest 'hoopen vrygemaakt te worden van de dienstbaarheid der Ferderfenisfe, tot de vryheid der Heerlykheid van Gods Kinderen. Het moest zyne beftemming tot deugd en gelukzaligheid, in zich zelve, zeer duidelyk ontwaaren; de onmooglykheid, om zich uit die diepe laagheid, waarin het gezonken was, tot die hoogte optebeuren, met kwelling en fmart ondervinden. Het moest verkegen en twyffelmoedig worden,; onder de fmartelyke bewustheid van den vervallen en kwynenden toeftand, waarin zich zyn inwendige Mensch bevond * en zich dan geheel» met al zyn vertrouwen, aan zynen Maaker vasthechten. Dit nu is juist de Gefchiedenis der Mensch' heid; zo heeft het zich, in waarheid, met ons Geflacht toegedraagen. Onze Stam - Vader, fchoon omringd van allé, voor Hem begeerlyke dingen, welker ruim genot zyn Schepper hem goedgunftig toeftond» vond, in zyne nog onverwrikte kracht, geen middel van tegenftand, ter overwinning van ééne enkele lust, zo dra dezelve door de vleijende sanfpraak van zyne geliefde Huisvrouwe kracht èati  HET CHRISTENDOM ontving. Zyn Kroost zag zich wel dra , met minder fterkte, door meerdere verzoekingen omringd. Iedere zonde had zedelyke zwakheid teri gevolge; ieder Zondaar bragt zedelyke verleiding mede. Nog in 'sWaerelds Kindsheid, had het zedelyk kwaad reeds zulk eene geweldige overmacht over het zedelyk goed bekoomen, dat 'er zedelyke kracht tot herftél zoude ontbrooken hebben, indien de Schepper zelve de kracht van het zedelyk kwaad niet gebrooken had, door een Waereld vól Boosdoènders in een Zondvloed te verfmooren, waar door de zaaden der deugd in agc èerbiedigers der Godheid nog overbiecven, voor het gevaar van verflikken bevryd bleevcn ; eri hoope gaven op een beter Nagedacht. Dan j hoe fpoedig moest een Hemelsch vuur twee groote Steeden tot puin en asfche verdelgen, vermids zy geen tien Rechtvaardigen konden uitleeveren , om tot eeri tegenwicht te kunnen dienen aan de alles overheerfchende macht der Boosheid! Het Menfchelyk hart verharde zich tegen de flraffen zelve , en de Schepper der Waereld zoude eeuwiglyk hebben moeten twisten met de Kinderen des ftofs, zo Hy geduurig opkoomehde en aangroeijende zedenloosheid door ilraffen had willen beteugelen. De Vader vaiï óns zwak Geflacht betuigde plechtig , dat dit Jrlerri niec van 't harte mogt , vermids Hy de D s broos-  5* JDE VOORRECHTEN VAN broosheid zyner Sehepfelen zo wel kende. Hy gebruikte desj ter voorkooming van eene algemeene verbastering, een ander, een genadiger middel, openbaarde zich op eene buitenge woone wyze aan eenen Man, dien Hy bekwaam kende om, ten minde voor cenigen tyd, den derken droom der Boosheid in zynen loop te duiten , nam zyne {Nakomelingen onder zyn meer onmiddelyk opzicht, om ten minde den grondflag van allen waaren Godsdienst , het eenïge middel tegen het aanwasfchend geweld der ondeugd , het geloof in Hem, als den eenen waaren God, den Schepper en Regeerder van het Heelal, nog onder zyne redelyke Sehepfelen te bewaaren; tervvyl Hy de overige Kinderen der Menfchen alleen door zyn verborgene hand vast hield, en, buiten hun eigen kennis, voor een onherdeibaar verval behoede. Dus wierd 'er, m de geheele bewoonde Waereld , een vonk van zedelykheid, en onder het uitverkooren Volk, een beginfel van Godsdienst onderhouden; een vonkje hoe gering, een beginfel hoe klein, waar van alles afhing, zonder welke alles moest veflooren gaan, en waar door nog eens, ter zyner tyd, alles kon te recht koomen; wanneer het, door meerder hette aangevuurd, door meerder kracht onderdeund, trapsgewyze onze Waereld eene beetere gedaante zou doen verkrygen, tri ons  HET CHRISTENDOM, ons Gedacht eene waarde by zetten, *t welk bet tot de gemeenfchap met andere uitmuntender Waerelden niet geheel ongefchikt zoude laaten» Het gekrookte Riet niet te verbreeken, het rooiende Vlaswickje niet uitteblusfchen, maar het veeleer te onderfteunen en voedfel te verfchaffen, was de geduurige zorg der Voorzienigheid, van Adam tot op Christus. Hoe diep de Mensch ook verviel, fchoon de zedelyke Mensch, voor 'toog van den doorzichtigflenVroomen, die zich had weeten onbefmet te houden, ja voor 't oog van alle Engelen Gods , reeds geftorvcn was; God zorgde voor het eerfte ongeziene beginfel van zyn zedelyk Ieeven, voor het onzichtbaar kiemptje van den nieuwen Mensch; want dit moest blyven, zou 'er Christus naderhand een geftalre in krygen, zo dat het nog eens naar zyn , Beeld zou kunnen herfchaapen worden in waare Gerechtigheid en Heiligheid. De verdere befchouwing van de Gefchiedenis der Mcnschheid, zal ons doen zien, dat het waarlyk met den Mensch tot zulk een yslyk uiterfte, met betrekking tot -zyne zedelykheid, gekoomen is, zo dat het met Hem volftrekt verboren zoude geweest zyn, indien God zelve zynen onher^telbaaren val niet krachtdaadig verhoed had- De geduurige natuurlyke rampzalige gevolgen van een uitfpoorig en zedenloos gedrag moes-. D 3 ten  g4 DE VOORRECHTEN VAN ien noodwendig, in de harten van hen, waarïr? het denkbeeld der Godheid geheel verloorcn was, eene verwilderende angst, eene woeste wanhoop, verwekken, die zich door een opeenvolgend genot der luidruchtigfte vermaaken niet lieten verftrooijen. Deeze wanhoop fchilderde in het verwilderd brein ysfèlyke Godheden , alleen te verzoenen door wreede offerhanden; de inwendig gefolterde Misdaadige liet zyn onnozel Kroost door 'c vuur gaan, om den Afgod Moloch te bevredigen, die al zyne ftraföeffenende macht alleen in hunne krankzinnige verbeelding bezat, leder verzoen middel, 'c welk zy uitdachten, was een kenmerk van hunne verbastering; iedere offerhande eene nieuwe misdaad ; iedere zogenaamde Godsdienstigheid verraadde het teisterend gevoel van hunne clende, en van hunne onmacht om zich te redden. Het niet .minder zondig, fchoon meer begenadigd Volk, onder het meer byzonder bellier van zynen Schepper leevende, was by denatuurlyke gevolgen zyner euvcldaaden, ook nog aan, vry flrenge kastydingen onderworpen. Deeze, wel verre van het te verbeeteren, maakten het. wreevelig; het wierd verbitterd tegen zyn Kc* ning en Richter; het wierd zyn opzicht moede, zocht zich zyner heerfchappye te onttrekken , ftond op tegen zynen Verbonds-God, viel van Hem,  HET CHRISTENDOM. 5'T Hem af; ja, trachte zich op Hem te wreeken, door zich met zyjjfe Vyanden te verbinden, de • Afgoden der H^foenen te eeren, en om den God der Goden te tergen, zyne eere aan anderen te geeven. Ziet daar, de zedelyke ziekte op zyn hoogst, de Menfchen vyanden Gods, onmachtig, om zyne hand te ontgaan, en zyn hand niet kunnende draagen; nooit aan Hem kunnende denken, dan met angst en fiddering, en het aandenken aan Hem nergens kunnende ontwyken, aan den uiterrte eindpaal, op den weg des verderfs gekoomen; geen enkele treede te kunnen voortzetten , zonder in het onherftelbaar verderf neder te Horten, en zich volflrekt onmachtig bevinden? de, om éénen ftap te-rug te gaan ! De Mensch ftond fr.il, "moest hier ftil flaan; alle poogingen, om zich tegen God te verzetten, waren vruchteloos geweest. Het Schept fel moest het , willig of onwillig , opgeeven voor zynen Schepper. Onmacht brak de woe-? de, en deeza uitgeraasd hebbende, verloor zich |n eene naare, dille, doodfche weemoedigheid; de ftorm der hartstochten was. gaan leggen , en de uitgeputte driften weigerden zelf den Zondaar , in het bedryven van ongerechtigheden» hunnen dienst. — De Mensch koomt toe ftaan; de trotfche, die zich verbeeld had, bes  5*5 Dl? VOORRECHTEN VAN van zyn Maaker te winnen, voelt zich tot die engte gebracht van te moeten erkennen , dat hy geen macht meer bezit, om den wil van God, geen maght, om den wil pok van zich zelve te doen. De hoogmoed laat los; de Mensch belydt, dat hy zonder God verlooren is, Zyn verzwakt geheugen, nu niet meer door de ydeiheden verilrooid, erinnert hem , nog Icheemerachtig, de dagen van ouds. Flaauw Haan hein nog eenige betuigingen der Godheid van haare barmhartigheden voor. Zonder haare langmoedig* heidbezefc hy, zoude hy niet meer beftaan. • Zou 'er nog genade voor hem zyn? Hy wenschf te rnoogen hoopen. . Gevoel van> dwaaling, elende en onmacht drukken dus het nadenkendfte gedeelte der Naden; de fchranderfte onder de Heidenen zugten na; — de Godsdienftigfle onder de Joodeu imecken om verlichting, verlosfing, uitkoomst en herfiel. Ziet daar het tydpunt der begeerte naar heil, en dit tydpunt was juist gefchikt, om het tydpunt der voorzegging te zyn, betreffende? eene algemeene verlichting en hervorming. Om dezelve te ontvangen, was nog geene de minfte gefchiktheid; daar toe was nog eene groo te voorbereiding noodig. Doch was men van, allen grond, om dezelve te verwachten, verfteeken gcbleeyen, dan zou de wanhoop den laat: ' uen  HET CHRISTENDOM. rten dag aan de zedelykbeid gegeeven hebben; dan zou hec gekrookte Rier verbrooken , het róokende Vlaswiekje uitgebluschc zyn ; dan was dat zedelyke beginfel des nieuwen leevens, zonder hec welke de Almacht zelve niet herfcheppen kan, verdorven ; dan zou de Christelyke ppenbaaring geheel onnut geweest zyn. De hoop op herdel moest derhaüven leevendig gehouden, de moed moest aangekweekt worden ; die hoop moesc voedfel aan de afgedeetepc krachten ter verbetering fchenken; die hoop moest poogingen ten goede opwekken ; die hoop moest die poogingen onderdeunen; dit vermeerderen der zedelyke krachten, door dit poogen yerder vprderkt, en door oeffenjng vermeerderd, moest het Menschdom langzaamerhand gefchikt maaken tot die Hervorming, welke het, in de volheid des tyds, verwagtte. Deeze hoop wierd hen gefchonken; deeze hoop wierd in de Kinderen der Menfchen gevoed ;, deeze hoop wierd in hen leevendig gehouden ; deeze hoop wierd in hen hoe langer hoe derker gemaakt, door de vroege herhaalde en geduurig duidelyker wordende Voorzeggingen. Deeze hoop was de olie des leevens voor den kwynenden zedelyken Mensch; deeze hoop riep luiigzaamer hand ? de weggeweekene zedelyke D 5 krach-  58 DE VOORRECHTEN VAN krachten te rug, en bereidde den Geest, om dat geneezend, groeizaam en verflerkend voedfel te ontvangen, en te kunnen verdraagen, 't welk hy noodig had, om op te wasfehen tot eenen volkoomen Man, naar maate der gaaven, die hem, uit de volheid van den beloofden Mes£as, zouden gefchonken worden. God, die zo wel een God der Heidenen als der Jooden was, wilde ook den eerften niet geheel dit zedelyk leeven onderhoudend middel onthouden. Zyne Voorzienigheid verwekte in het verborgene, onder hen eenige Mannen , die hunnen Schepper zogten , of zy Hem ook te eeniger tyd tasten en vinden mochten, vermids Hy toch ook niet verre van een iegelyk hunner was, maar ook zy allen in Hem leefden, bewoogen en waren. Naarmaaten zy de kennis van den eenen waaren God nader kwamen, ontltond Ook in hen een vry dnidelyk voorgevoel , van eens meerder licht en zedelyke kracht te zullen ontvangen; en veelen van hen gaven niet alleen hunnen wensch, maar ook hunne hoope te kennen op eene Boven-Natuurlyke ontdekking van een hooger Weezen, eene verlosfinge uit hunnen ftaat van onkunde en rampzaligheid , en eene vervulling van hunne fcheemerende vooruitzichten in eenen beteren Haat. En ziet daar, de nuttigheida de noodzaaklyk-  HÉT CHRISTENDOM. heid en het groot gewicht der vroege, herhaalde en plechtige Voorzeggingen van 's Vcrlosfers komst in deeze Waereld, als middelen gebezigd, om den Christelyken Godsdienst voortteplanten en te bevestigen, uit de Gefchiedenis der Mensch' heid, en dus van vooren beweezen. Daar nu de wonderbaare Geboorte van deezen Veriosfer, al het wonderdaadige by, en na dezelve gebeurd, zyn onbefmet Leeven, zyn onfchuidige Dood, alle de wonderen, door Hem en zyne Volgeren verricht, alle de Wonderen, door God ten zynen behoeven, en ten behoeven van zyne Apostelen gedaan, het zelfde einde als de Voorzeggingen bedoelden ; de hoop naamentlyk, op verlichting, verlosfing en herftel te veriterken, en het Menschdom door alle mooglyke bewyzen te verzeekeren, dat het God waarlyk ernst was, hetzelve met zich te verzoenen, het te zoeken en zalig te raaaken; zo blykt het duidelyk, zo fpreekt het van zelve, dat de. laatstgemelde middelen, even nuttig, evennoodzaaklyk, even gewichtig waren, dan de Vookzeggingen, en door dezelfde redenen zich verdeedigd moogen achten. Laat ons nu onderzoeken , of het nut , de noodzaaklykheid en het gewicht der middelen, welken God gebruikt heefc ter opreebcing van bet Christendom, ook van achteren, en uit de.  0O DE VOORRECHTEN VAN de gevolgen kan beweezen worden. ——— De Vraag: Is het voordeel, *ƒ welk de Christen Godsdienst op der Menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft, de overwoogene middelen wei vaardig? zullen wy nu beantwoorden, door De gevolgen te befehouwen, welken de Christelyke Godsdienst met 'er daad op der; Menfchen zedelykheid en geluk gehad heeft. , Indien den Mensch, zo zwak, zo broes, zq ïampzalig, zo zugcende onder gevoel, van fehuld, en elende, en van onmacht om zich zelve te redden , als wy gezien hebben, dat hy geworden is, en die de verlosiing in Israël was verwachtende , eens gevraagd was: wat voor heil hy wel door deq Mesiias, aan hem voorzegd, zoude verlangen, zou hy in zyne bedaardfle en nadenkendfle oogenblikken , waarfchynlyk , hec volgende geantwoord hebben : Myn toeftand is zo reddeloos; daar wordt zo verbaazend veel verëischt , zal alles te „ recht koomen, dat ik eene volkoomene her„ Helling, zelf van eene oneindige en almach„ tigeGoedheid, niet zou durven hoopen; daan ik echter zo lang, door God zo langmoedig „ gedraagen ben; daar ik nog zo veele zegenin- M gen  EET C H R I S T E ft D O ivf. 6z i, gen van Hem geniet; daar Hy zich zo zeer aan my laat geleegen liggen; daar Hy my door zulke herhaalde heuchelyke beloften ; s, van nog eens gelukkig te zullen worden , heeft opgebeurd ; daar Hy het Menfchelyk Geflacht zulke herhaalde menigvuldige Voor„ zeggïngen van een Heiliianbrenger, op zulk s, eene fiaatïge wyzè; hèeft laaten doen; daar durve ik eenigerfnaate rnynen wensch uitzet» ,5 ten naar de üïtgellrektheid myner behoefte, en zyne onmeetelyke goedheid; temeer, daar „ Hy, van deezen Heiliianbrenger, zulke groote en voor den Mensch belangryké zaaken heeft laaten afkondigen.1' „ Ik zoude verlangen, ernflig verlangen, ósz ,5 alle myne gemaakte fchulden wierden uitgej, delgd , dat ik van derzelver ondraagelyken 5-, last ontflaagen wierd „ en dus zonder Confcien- 3, de der Zonden, Zonder flaaffche vreeze, voor j, rnynen Maaker wandelen kon. Ik wet^schte „ nog wel eens by ondervinding té weeten, wat jj heil myne eerlte Ouderen, in hunnen ftaar van onfchuld, ondervonden hebben: dan, daar & ik toch een ten uïterfte zwak Schep'fel ben; daar ik, door eigen fchuld, myne zwakheid zo zeer vermeerderd hebbe; daar ik, van het zinnelyke omringd leeve , en dit zinnelyke 4, zulk eeneri verbaazerd Herken indruk op my „ maakt}  6% D É VOORRECHTEN VAN „ maakt; daar ik aan rnynen wil zelfs eene by» „ na onverzetbre richting ten kwaade gegeeven „ heb; daar alle myne vermoogens ten goede, ,, door eenen verkeerden aanleg, zo ontzachlyk „ veel geleeden hebben, en zo ontkrachc zyn; 5, dat zy my weigeren te dienen in dat werk, „ waartoe zy my eigentlyk van dienst moesten 5, zyn ; daar ik myne driften , ontvangen om myne traagheid in het uitüeffenen mynerplich3, ten tegenfrand te bieden, zelve heb omge53 fmeed tot wapenen der ongerechtigheid; daar S5 de verleidingen my van alle kanten omringen; „ daar zie ik wel, dat het niet lang zal duuren ] „ of ik zal my weder even fchuldig, ëri dus' j, even elendig bevinden ! Want heeft myne re3, den, toert dezelve, hoe zwak ook, nog zuis, ver en genoegzaam was, het tegen myne drifj? ten niet kunnen uithouden; hebben myne ze- delyke krachten, toen zy nog onverwrikt; nog niet misbruikt waren , niet beftand ge-" 3, weest tegen dwaaze begcerlykheden en zinne3, lyke verloluéls; hoe zal dan nu die zeifde re- den, door zo veel dwaalingen verblind, door „ zo veele vooröordeelen verbysterd, zo bedor„ ven en verdonkerd, my behoeden voor dwaa„ len ; hoe de menigvuldige vonden van het 3 5, meer looze dan fchrandere vernuft, uiige» 3; dacht om bedekfelen der fchande te vinden;  HET CHRISTENDOM. 63 ontduiken ! daar ik met een, wel flaauw, doch echter genoegzaam en zuiver licht, op ■„ zo veele by wegen geraakt ben; hoe zal ik, nu dit licht zelve een dwaallicht voor my ge,3 worden is, beftendig kunnen voortgaan op j, den rechten weg! Hoe toch zullen myne ze- delyke krachten , die byna den naam van , s, krachten niet meer verdienen, vermids zy al- len verminkt en ontzenuwd zyn, zich nu ver- zetten , met vrucht verzetten kunnen tegen ,3 zo veele' uit- en inwendige Vyanden,' die ik ,5 zo zeer in de hand gewerkt heb, wier getal 3, en krachten i door my zelf, zo zeer verme» „ nigvuldigd zyn, en met wien ik zo lang heb zaamengefpannen! Ik moet des als iets volj, flxekt onöntbeerlyks wenfchen, dat myne re„ den wederom tot haare voorige zuiverheid ge- 2, bragt mooge worden, en zulk een van buiten 5, aankomend toevoegfel van helderheid en lterk- 3, te ontvangen mag; dat ik niet weder zo veel „ gevaar mag loopen van dwaalen , maar my,- indien ik op het zelve wil afgaan, behendig 3, op den rechten weg der deugd mag geleid zien? Ik zoude wel wenfchen, dat myne, zo ,3 jammerlyk geknakte, zo uitgeputte vermoofc gens ten goede , weder tot haaren voorigeri 3, ftaat van gezondheid en fterkte herfteld vvier*3 den, en zulk eenen, krachtdaadigen, Hemel- „ fchen'  ïi E VOORRECHTEN VAN fchén önderftand ontvingen ,* dat my de ukj, oeffening myner plichten niet al té bezwaarlyk ,,• viel, en de kans, om beftendig een Gunlle„ ling van mynen Schepper te blyven, niet al te 35 hachlyk bleef!" „ Ondertusfcheft weet ik, dat ik Mensch berr, 5, dat ik aanfpaakelyk moet blyven voor myn eigen gedrag, dat ik des myne vryheid moet ,3 behouden. Ik weet, dat ik zinnelyk blyf, 5, van verzoekingen en gevaaren omringd moet „ leevcn , zal myn leeven den naam van een ,3 ftryd, zullen myne daad.cn den naam van deug,, den verdienen, zal ik beloon- en ftrafbaar kun„ nen zyn; en derhalven durve ik myv met al ,, dit nieuwe Jicht, met alle die genoegzaams* ,5 uitrusting tot deugd en Godzaligheid, nog 3, geen geheel onberispelyk leeven belooven. 53 Ik zal, in weerwil van dat grootere lichtin „ weerwil van die meerdere vermoogens, en 35 met allen dien Goddelyken byftand,' nieuwe 3, fchufde'n maaken; fchulden, die my noodwen5, dig zwaarcr drukken zullen, alzo ik 'er mins, der verfchoonirg vpor zal kunnen vinden, en j5 dezelven, tegen beter inzien en meerder kracht „om dezelven te vermyden , begaan hebbe;53 fchulden, die noodwendig grievender fmarten ,5' moeten agterlaaten, daar het eigenlyke fchul,j den zyn tegen Goddelyke goedheid, en ont- „ fer-  HET CHRISTENDOM. 65 ■j, fermende té gemoetkoomfendé Genade. ——'• Moge de Mesfias iny nu ook nog de verzeekering geeven, dat 'er voor deeze fchulden, hoé fmartelyk dan ook de Voorwaardeds weezeri moogen , nog vergeeving zoude te bekoo- i5 men zyn!" „ Ondertusfcheri kan ik niet Ontveinzen, dar. „ een geheel onfchuldig leeven, eene volkoohiene voldaanheid over zieh zeiven, eene be- ■„ wustheid van aan zynen Schepper te behaagen, en door Hem goedgekeurd te worden »■ „ eene zeer Zalige toeftand moet zyn; dat dé verkeering met Menfchen, welken zieh inderi „ zelfden gelukkigen ftaat bevinden , eene zali- „ ge eenftemmigheid en Broederlyke omgang met hen , het met hun fpreeken over Gods Werken en Wegen, een duidelyker inzien iri dezelven, eene onbelemmerder uitöeffening van alles, wat braaf, nuttig, loflyk, edel is,- 55 een allerwenfchélyksc lot moet zyn * en deezé Aarde tot een veel gelukkiger verblyf, gelyk aan dat, 't welk onze eerde Ouders, in deii tyd hunner onfchuld, bewoonden , maakeri zoude. Het is toch moeijelyk te dorsten naar volmaaktheid j en zich altoos zo ver van dien j, ftaat verwyderd te zien! het, ten goede geneigd, gemoed wordt dikwyls door ftillewee- „ moedigheid bsftreeden, door de treurige onE der-  S6 de Voorrechten van1 dervinding, dat het met zyne bestevoornee*-* ,, mens, met zyne vuurigfte poogingen, niet ,, verder vordert op den weg der Rechtmaatig3? heid, dat het zo meenigmaalen in zyne goede 3, verwachtingen omtrent zyne eigen vorderinge 3, wordt te leur gefield, dat het naauwlyks zich bemoedigd vindt door het heuchelyk gezicht, 3, welk een goeden (treek wegs het nu evenwel ,3 gevorderd is op den weg der deugd, of het ,3 ziet zich eensflags, door eene onverwagte opge-» koomene orkaan van woedende driften, op dien zelfden weg zo ver te rug gevoerd, dat het, 3, met eene treurige moedeloosheid, nederzies op al die menigvuldige zuureflappen, die hef 5, vruchteloos gedaan heeft. Dan, ik weet, dat ,, ik my dit zal moeten getroosten, zo lang ik,, met zulk een broos en ftoffelyk Lichaam om- ' ,3 kleed ben,- zo lang ik in eene onvolmaakte j-, en verleidende Waereld omzwerve , zo lang 5, ik zo zeer, als nu, voor den indruk der zin„ nen bloot ligge." ,, Ik, elendig Menfche, wie zal my verlos» „ fen uit het lichaam deezes doods! Wie zal m$ 5, voeren in een vaste Stad ! " Indien men nu eens kon aantoonen, dat aai* alle deeze wenfchen door den Christelyken Gods-» dienst voldaan was, zou men dan nog kunnen, Hog durven vraagen , of alle die verbaazeadf fiftfcfc  HET C H RISTEND O M , 6j Middelen , door God gebeezigd om denzelven voorfcteplanten en te bevestigen, derzelver einde wel waardig waren % Deeze wenfchen fluiten niets minder in zich, dan de volmaaking van der Menfchen zedelykheid en geluk. Hy, die deë2e wenfchen vervuld ziet, en dan nog méént, dat het einde aan de Middelen niet beantwoordt, moet geheel onvatbaar zyn voör het edele eti fchoone van zedelyke volkoómenheid en zedelyke Gelukzaligheid; die moet geheel vergrofd, geheel dierelyk geworden zyn, en reeds vooriang afftand gedaan hebben van zyn recht op dé Menfchelyke Natuure. Dan, eeuwig lóf zy Gode! Wy zyn ten vollen in flaat gefield, om te bewyzen, dat God, ïn Christus, oneindig meer gedaan heeft, dari allé deeze wenfchen vervuld; dat Hy meer gedaan heeft, dan-eénig Mensch bidden of wenfchen, ja eenig Engel denken kon; en dat God dus, door het daar Hellen van zulke ontzachelyke Middelen, als wy befehöuwd hebben, geen ■ééne verwachting heefc opgewekt, waar aan Hy ■niet, meer dan ten vollen, voldaan heeft. Dit nu zal, uit het vervolg, duidelyk blykeri. Christen Leezers! ként gy uwe voorrechten; 4m weet gy zceker, dat, op uw geloof in JëE 2 zus  68 DE VOORRECHTEN VAN Zus van Nazareth, u eene algemeene vergiffenis van alle uwe zonden, die gy ooit of ooit, in wat ftaat, ftand of jaaren, tegen welk eene maate van licht en kracht van overtuiging, en tegen welke betrekkingen begaan hebt, hoe zwaar dezelven ook zyn mogen, gefchonken is; dan weet gy zeker, datjezus, wien gy belydt, u devolkoomenfte verzeekering van deeze, zo alle bevatting te bovengaande, barmhartigheid Gods gegeeven heeft, door deeze Leere van uitgebreide en algemeene Genade, met zyn Bloed te verzeegeïen. Dan weet gy zeker, dat Gods Heilig ongenoegen tegen uwe ongerechtigheid, een tegenwicht gevonden heeft, in dat volkoomen welbehaagen, 't welk Hy nam in de volmaakte gehoorzaamheid van zynen Zoon , tot den Dood, ja tot den Dood des Kruisfes. Dan weet gy zeker, dat God , ten uwen behoeve, deeze volmaakte gehoorzaamheid beloond heeft. door deezen gehoorzaamen Zoon u ten Zaligmaaker van alle uwe zonden te fchcnken. Eene algemeener vergiffenis kond gy niet wen* fchen. Wat wilt gy meer dan alles? Zulk een krachtige verzeekering van . zulk eene vol- koomene gerustftelling omtrent zulk eene algemeene vergerflykheid, als gy in en door Chris- -tus ontvangen hebt, kost gy nier uitdenken. 1 Dezelve ging, na dat gy alle de middelen, door God  HET CHRISTENDOM. 6$ God gebezigd, om den Christelyken Godsdienst onder u voortteplanten , aandachtig overwoogen had, nog alle uwe verwachtingen verre te boa» ven. Christenen, zo gy u immer verledigd hebt, om u door uwen Hemelfchcn Leermeester te laaten onderwyzen; zo gy u ooit zo veel tyd yergunde, om zyne Volks Leerrede te hooren, te leezen, te overdenken; zo gy geen Vreemdelingen zyt in 'c zedekundig gedeelte der Brieyen van zyne Apostelen; dan moet gy verbaasd Haan over — en getroffen zyn door de wysheid en fchoonheid van deeze voor u bereekende zedenkunde, bereekend voor uw begrip, bereekend voor uwe krachten, bereekend voor uwe ftandplaats, bereekend voor uw geluk; dan kunt gy niet nalaaten, uwen Hemelfchen Leermceser, in den uitgebreidften zin, het licht der Waereld te noemen ; dan moet gy, op eene edele wyze, grootsch zyn op de hoogte, waar toeHy uwe natuure heeft weeten te verheffen, uwe eigene waarde, met blyde aandoeningen, gevoelen, en verzet liaan over de heldere draaien van licht, welken zich in uwe zielen hadden fchuil gehouden, en door Hem hervoortgebracht over de zedelyke krachten, die in uw Weezen verborgen waren, en door Hem opgeroepen •zyn, E 3 Zoud  7<3 DE VOORRECHTEN VAN, Zoud gy, op dit licht afgaande, dwaalen kunnen ! daar het zich zo duidelyk kenmerkt, als afkoomende van den Vader der Lichten, en naar Hem toeleidende; daar het u niet alleen op den algemeenen weg der betrachtingen voorlicht , maar zelfs zyne ftraalen verfpreidt op alle de verafgeleegene donkere kronkelpaaden van Uw hart, en dus even genoegzaam is ter geleide uwer overleggingen , gedachten , oogmerken en roerfels uwer bedryven, als uiterlyke daaden. Ziet daar dan uwen wensch vervuld ! uwe Rede herlïeld! Ziet daar u weder geplaatst in den ftaat der rechtheid, Ja, ziet daar de oogen van uw verftand verlicht, om alle die gewichtige voorwerpen, welken u de Rede aanbied, in hunnen waaren aart en natuur, en van naby te befchouwen? Dan, gy hebt niet alleen vernieuwd zedelyk licht, maar ook vernieuwde zedelyke vermoogens, door den Christelyken Godsdienst, ontvangen. Door de uitdclging van alle uwe zonden zyt gy ontheeven van dien ysfelyken zwaaren last, die uwe zedelyke krachten zo lang belemmerd, te ondergehouden en onderdrukt had. Door de beloften van een hooger byfland, in het uitöerfenen uwer plichten, zyt gy opgewekt en aangemoedigd, om de in u diep verhoolene Natuurkrachten , door dit nieuw Hemclsch licht "jntdekt, met den grootftcn vlyt en yvcr, ter, dcugdSj-  TH ET CHRISTENDOM. fl deugdbetrachting, te beproeven, Doordeninvloed van Gods indachtigmaakenden Geest, ziet gy uwe natuurlyke verftrooidheid voorgekoomen. Door den invloed van Gods medewerkenden Geest, voelt gy uwe natuurkrachten opgeheeven, verfterkt en onderfteund; zo dat gy nu fterk kunt zyn in den Heere, en in de fterkte zyner macht. — Door den invloed van Gods vertroostenden Geest, voelt gy u gewaapend tegen alle, werkzaamheid uitdoovende, kleinmoedigheid, en opgebeurd in alle rampen, tegenfpoeden , ziektens , verongelykingen der Menfchen, en haat der Waereld, zo dat gy zelf roemen kunt in de verdrukkingen. Door den Christelyken Godsdienst verlicht, kunt, ja (zo gy uwe oogen niet willens fluit,) moet gy het beste zien, zo dra gy het beste ziet, kunt gy niet nalaaten het te kiezen, het te willen. Wat Zoude u dan beletten kunnen, het te volgen4? -* Wat anders dan vermoogen, dan hier toe, ter verkryging van genoegzaame vermoogens, van den Algenoegzaamen te begeeren, en zy zullen u gegeeven worden. Dus kunt gy nu uw eigen Zaligheid werken met vreezen en beeven; dat is met de uiterlle naauwkeurigheid en naauwge» zetheid, want het is God, die het willen en hei werken in u werken wil, naar zyne goedgun* ftigheid* E 4  ?%, DE VOORRECHTEN VAN Zoud gy nu, na de ernitige overweeging van al de middelen, door God gebruikt, ter voorbereiding van den Christelyken Godsdienst, meer hebben kunnen verwachten? Ja, zoud ey zelf wel, uit alle deeze middelen, tot een lot, zo voordeelig voor u, als u, in Christus, te beurt gevallen is, hebben durven hefluiten ? Dan, uwe Voorrechten zyn noggrooter, nog uitgebreider Uwe overige wenfchen zyn ook, meer dan overvloedig, bevreedigd ; aan alle uwe behoeftens is ten vollen voldaan. Gy zyt Mensch gebleer ven, gy zyt als Mensch beweldaadigd; gy hebt dus uwe vryheid behouden. En waarlyk, eene weldaad, u een koste uwer vryheid gefchonken, zou voor. u, geen weidaad zyn, vermids zy uw Weezen zou vernietigen. Als een vrywer- kend Weezen, is het u dus nog mooglyk, is het zelf zeer waarfchynlyk, dat gy niet geheel vry van nieuwe overtreedingen blyven zult, dat uw leeven niet altyd gelykvormig zyn zal aan die zuivere, Itrikce en verheevene zedekimde, waar toe gy geroepen zyt. De boosheid kan echter nier weder zo algemeen worden, de Mensch niet ligt zo diep vervallen , als wy hem fcefchouwd hebben, onder min gunflige omftandigheden, vervallen te zyn. Maar een Waereld yan volmaakte Heiligen zal de onze nooit zyn; I3f HÈ 2eif nimmer een geheel vlekkeloos Mensch, on-.  HET CHRISTENDOM. *?f flpleevércn. Dit fchynt moed beneemend; dan het is maar fchyn. Waar toe, denkt men, zulk eene zuivere Zedenleer, die men toch nooit zuiver volbrengen kan, en die dus niets dan onrust en kwellingen des geweetens kan te weege brengen? Neen, Christenen! de Chriscelyke Godsdienst bedoelt uwen troost , uwe blydfchap j geenzins uw kwelling, uw verdriet. Deeze uitmuntende Zedenleer werd u voorgefchreeven , op dat gy naar de volmaaktheid ftreeven zoud, op dat gy nooit rusten , altyd waaken, altyd werken zoud; op dat gy niet zoud achten, dat gy het aireede gegreepen had, waar toe gy ook van Jezus Christus gegreepen zyt; maar op dat gy zoud jaagen naar den prys der roepinge van God, die van boven is. De Christelyke Godsdienst is u gegeeven, op dat gy niet zondigen zoud; dat is, niet eerder zoud ophouden met waaken en dryden, tot gy alle zonden overwonnen hebt, en dus uw geheel leeven dóór; maar niet om u, over ieder mitsgegaane flap, angstvallig te kwellen. Neen: daar voor heeft de Goddelyke Goedheid , in Christus, gezorgd, door dien Jezus, aan zyne rechterhand, tot eenen voorfpraak, by Hem, voor u, te plaatfen, en op deeze Voorfpraak, zyne goedwilligheid, ter vergeeving van alle uwe gebreeken , duide|vk te bevestigen. Gebreeken, die wy uit zwak^  SE VOORRECHTEN VAN heid , overyling , en by verrasfching begaat}," zullen nu niet meer ten onzen nadeelen gedacht worden; alleen op deeze allernoodzaakelykiïe en allergenadigire voorwaarde', dat wy over dezelve een alleroprechtst en allerhartelykst berouw bewonen; geen angstvallig, maar recht kinderlyk berouw; een berouw, 't welk, en in waardye, cn in zalige gewaarwordingen , het naast koomt aaneen geheel onfchuldig leeven. Zal nu elk, die by ondervinding weet, hoe welgelukzalig d© Menfche is, wien God de overtreedingen bedekt en de zonden vergeeft, niet moeten toe? flaan, dat de Alierhoogfte, in Christus, meer gedaan heeft, dan Hy, in de Voorzeggingen, beloofde, en door de verbaazende middelen, ter voorbereiding tot den Christelyken Godsdienst 4 deed verwachten ? Dan, ik merkte zo even aan, dat de waardige en zalige aandoeningen van het Christelyk berouw, het naaste kwamen aan die van eene volmaakte onzondigheid. — De fhrat van volkoomene onfchuld blyft dus nog altyd , voor den volmaaktbaarcn Mensch, een recht begeer-! lykgoed, en hoe meer hy dcezen ftaat nadert, des te meer moet de verbeelding zich verlustigen in de befchouwing der reine geneugtens van een geheel onfchuldig leeven. Hoé vreemder hem de zonde wordt, hoe lastiger zy hem moeten val-  HET CHRISTENDOM. {en; hoe zuiverder zyn zedelyke fmaak voor het waarachtige fchoone geworden is, des te grooter moer zyn verlangen zyn naar deszelfs volle genot. Hy ziet echter duidelyk, dat zyne, ftcedg toeneemende, verhpevene en geduurig zich wyder uitfrrekkende wenfchen naar volkoomene rechtfchaapenheid hier niet kunnen vervuld worden. Hy voelt in zich eer/ zaadje van volmaakt-; heid, 't welk hier wel kan wortel fchieten, uitbotten, ontwikkelen, groeijen en opwasfchcn; maar, om tot zyne volkoomene rypheid te geraaken, noodig heeft, in eene gefchikter plaats, dan waarin het gezaaid is, overgeplant te worden. Hy erkent, dat God machtig is dit te kun nen doen; hy zoude het, daar hy reeds zo veel ontvangen heeft, van Gods Vaderlyke goedheid durven verwachten. Maar hy is onzeeker , of dit beflooten is, in het wcldaadig Plan, door zyne wysheid gevormd. Ook uit deeze, voor hem zo gewichtige onzekerheid, wordt hy, geheel en al, door de Christelyke Openbaaring gered. Deeze verzeekert hem, dat derzelver In-fteller alle zyne Belyders en Navolgers eens aan Gode, zynen Vader, zal voorltellen, als eene Gemeente , die vlek noch rimpel heeft, noch iets diergelyks, maar heilig en ftraffeloos, dat deeze Gemeente Hem, hunnen Heer, eens zonder zonden zal zien tot zaligheid , dat der Cruiste-  7° DE VOORRECHTEN VAK tenen geheele oprechte geesien , zielen en lighaamen , onberispelyk , bewaard zullen worden tot de toekom [te van hunnen Heer en Zaligmaaker ; dat in dit hun grof, Stoffelyk en Aardsch Lichaam, eenfyn, GeestelykenHemelsch Lichaam ligt opgeflooten; dat het eerde wel gezaaid is in onëere, maar dat het twééde, als het eerfte vcrftorvcn en afgevallen is, zal opgewekt worden in heeriykheid; dat de Christenen, met dit verheerlykt Lichaam , in eene andere volmaaktere Waereld zullen geplaatst worden, in eene nieuwe W aereld, waarin gerechtigheid woonen zal, en niets in zal koomen, 't welke onrein is, dat zy daar ecuwig veilig zullen zyn voor die uit- en inwendige verleidingen, voor die verzoekingen van binnen en van buiten, die hunne fchreeden, op den weg der deugd, hier zo wankelend, en de uitoefening van alle hunne plich» ten zo bezwaarlyk maakten , en dus, na het hunne in alle oprechtheid en "naar hun vermoogen, toegebracht te hebben , tot de volmaaktheid van het groot geheel, ook declen zullen in het zalige van die volmaaktheid, en dat wel by geduurige toeneeming en geduurige opklimming, tot in der Eeuwen Eeuwigheid. Waar is nu de Sterveling, ja waar is de AardsEngel, zo fterk van geest, dat Hy zich aile de middelen, door den Eeuwigen gebruikt, om den  HET CHRISTENDOM. 77 Christelyken Godsdienst op onze Aarde voortteplamen en ingang te doen vinden, zich te gelyk , in al hun gewicht, kan voor den Geest brengen; dat Hy hier verfchyne, en ons zegge, of het laatfte uiterfte einde, van alle deeze middelen, ooit door eenig oor gehoord, door eenig oog gezien is, of het in het hart van eenig Mensch is opgekoomen; ja zelf, de verbeelding, de vlugge verbeelding van eenigen Hemel- fchen Geest, heeft werkzaam gehouden ! ■ En dat wy, zo hoogbegenadigde Christenen , erkennen, en tegen het ongeloof, manmoedig, ftaande houden, dat, indien 'er nog meerder, nog grooter, nog gewichtiger middelen, ter voortplanting van onzen Godsdienst, mooglyk of dienftig geweest waren, zy het bedoelde heerelyke einde dubbel waardig zouden geweest zyn. Onze Godsdienst heeft aan alle de behoeften van den Mensch van den afgevallen Mensch voldaan; de Rechtvaardige niet alleen, maar de frtoodfte verhardlle Zondaar, kan niet meer wenfchen ; de Mensch kan niet meer ontvangen ; de Algenoegzaame Almacht kan aan den Mensch niet meer fchenken. „ Dan, (zal men mooglyk zeggen,) in al* „ les, wat gy zo voordeelig hebt weeten voorn teneHen, en met zo veele redenen hebr. trachJs ten te onderfteunen, moet toch iéts haaperen, » iets  DE VOORRECHTEN VAN ü iets niet richtig zyn , 't welk gy, of zelf niefc ü ziet j, of looslyk voor u zelve en voor ons zoekt „ te verbergen ; vermids toch al dit fraaije, door ,3 de dagelykfche ondervinding , tegengefproo- ken wordt. Waar zyn toch die braave, die vroome, die uitmuntende Menfchen, in het jj ganfche Christendom, te vinden ? Wy hooren 5, wel veel zwetfen van een uitverkooren Volk, 3, van een verkreegen Volk, 'c geen een zeer ,, heilig Volk zou moeten zyn; maar dit heilig I, Volk vinden wy nergens, fchoon wy 'er ook ,3 als Diogenes naar Menfchen, met Lantaar,6 nen, naar zoeken. Is het dan ook wysheid * 5, zo veele middelen te verfpillen, zo veele braa5, ve onfchuldige Menfchen opteöfferen, ter be3, reiking van een einde , 'c welk men vooraf ,, weet, dat nooit bereikt zal worden, en geen ander gevolg zal hebben , dan de fchuld eri 35 elende van hen, om wien deeze middelen ge,5 beezigd wierden, te vergrooten?" Dan zy , die deeze tegenwerping maaken," fchynenons (trouwens, dit is hunne beftendige gewoonte ) van het onderwerp, waar over wy handelen, behendig aftewillen brengen, en ons iri een ander, waar over wy niet handelen, niet •minder loos te willen inwikkelen. . Wy zyn thans niet bezig met de gewichtige tVfaage: of —< en hoe — Gods voorweeten- fehap'  HÉT CHRISTENDOM. ft} fchap mee's Menfchen vryheid is overeen tebren* gen? maar, of de vrye Mensch, in Christus, en door zynen Godsdienst, niet alles ontvangen heefti wat hy zelve zoude wenfchen, om tot zedelyke volkoomenheid en tot zedelyk geluk te r geraaken? en of 'er, ter bereiking van deezé eindens, door God te veel toeftels gemaakt is, of kon gemaakt worden? En tegen ons antwoord op deeze Vraage is de voorgemelde tegenwerpping van geen kracht altoos, en zelf zeer te onpasfe bygebracht. Dan , wat wilt gy, myne Vrienden? Wilt gy der Menfchen vryheid vernietigen? Der Menfchen vryheid! daar gy zd moedig op zyt! daar gy zo zeer op pocht, met de welke gy zo veel uitvoert, of meent te kun* nen uitvoeren? Immers neen! Nu, de Mensch blyve dan vry. Maar moet hy dan de Goddelyke Genade niet Zo wel kunnen verfmaaden, dan aanneemen? Moet hy zo wel geene Goddelyke hulpmiddelen kunnen misbruiken , als gebruiken?1 Of ziet gy kans, om dwang, Bovennatuurlyke iniïorting, onwederftaanbaare inwerking van heiligheid, beter met 's Menfchen vryheid overeen te brengen, dan Goddelyke voor* weetenfehap ? Hoe ! Christenen, die foortgely* ke begrippen in hunGodsdienftigLeeritelfel heb* ben ingevlochten, zyn immers om deeze begrippen, (inderdaad ongerymd en onfchriftuurlyk, ? ■ . v naar'  80 DE VOORRECHTEN VAN naa- ons inzien,) de beflendige voorwerpen vari uw fchertsfend en dikwyls beleedigend vernuft ï Zyt gy dan altoos ongelyk aan u zeiven? Dan, is het inderdaad wel zo flecht met het Christendom geleegen , als door u zo Hout be* weerd wordt? Kent gy de Christenen genoeg * om zo beflisfchend te oordeelen? Wy zyn aan uwe beflisfchende uitfpraaken reeds zo gewoon, dat zy by ons alle vertrouwen verlooren hebben» Welke Menfchen noemt gy Christenen? Zulken, die van het Christendom zo weinig weeten als gy; die voor hun voorgewend Geloof zo veel reedenen weeten by te brengen, als gy voor uw voorgewend Ongeloof; die zich nooit bemoeid hebben met het onderzoek van één eenig bewys voor of tegen het Christendom; die op loutre klanken aangenoomen, op loutre klanken gedoopt zyn; die geen een Leerfluk van den Christelyken Godsdienst zouden kunnen verdeedigenj riet eens weeten, wat hy leert; geen denkbeeld hebben van een Christelyken Zedenplieht; ja * die verleegen Maan, wanneer men hen maar een enkel eenvoudigHistoriesch Bericht uithetNieuwe Testament vraagt ? En zyn onze Kerken niet opgevuld met zulke domme, en voor alle gewichtige Waarheid geheel onverfchillige Beuzelaars? Worden dezelve niet, voornaamentlyk* gevonden onder onze Ryke, zogenaamde Fat- foern  SET CHRISTENDOM. 8Ï foendelyke Families? Wordt zelf eene volflrekte Onkunde van alle Godsdienstige waarheid niet Voor een punt van fatfoen, onder de Lieden van de groote Waereld gehouden? Wordt zyn Godsdienst, den Christelyken Godsdienst, te kennen , en zyn Waereld te kennen, niet gehouden voor twee zulke tegenflxydige zaaken, dat de kennis van den eenen de kennis van de andere uitfluit? Is ondêr hun, het leezen in den Bybel niet eene der kenmerken van eene gemeene OpVoeding, eh eene veel zekerer kenmerk, dan de onbetamelykfle manieren en de flordiglte daaden ; Ên zou nier zelf èen Meisje, wier Sexe geheel Voor dén zagten Godsdienst van Jezus bereekend is, maanden Tang een voorwerp van fpot Voor haare geestige en fentimenteele Vriendinnen zyn, indien het bleek, dat zy *, na haare Schooljaaren, nog in de Heilige Schriften geleezen had ? Wordt iets door haar geleezen, iridieii Zy leezen künneri, dan Schriften , door uwe Voorftanders opgefteld, volmaakt gefchïkt, om haar hart te bederven, en haar geluk voor altoos te verwoesten ? Kunt gy nü vergen, dat de ChristelykeGodsdienst zyn werking doen zal op Menfchen, dié niets van dén zêlven kennen, niets van den zelveh willen kennen? Zult gy de krachteloosheid het onnutte van de Kina tegen Koortfen bewy- •K, zeil,  Sa ' DE VOORRECHTEN VAN zen, do'V de menigvuldige voorbeelden, die er voor hinden zyn, dat de Kina in de Koortfen geen nut gedaan heeft aan Lieden, die dezelve weigerden te gebruiken? Zoudgy wel zo onrechtVaerdig z\n, van liaande te houden, dat alle die Schriften, waar door uw Voltaire de verdraagzaamheid heeft zoeken te verdeedigen en te be« Vorderen, laf en van alle gronden van overtuiging en overreeding ontbloot waren , om dac Mannen, die dezelven nooit wilden overweegen, inzien of leezen, hunnen vervolgzieken geest behouden hebben ? Waarom dan de Leer van onzen Jezus als onvoldoende ter bevordering van Deugd en Geluk uitgekreeten, op geenen anderen grond, dan dat zy, die dezelve nooit onderzochten $ zich noeïc met dezelve wilden bezig houden, niet deugdzaamer en gelukkiger zyn, dan zy, die deeze Leer voor de vuist verwerpen ? Maar verflaat gy door Christenen, die edele zielen, welken de waarheid van den Christelyken Godsdienst met allen yver, naauwkeurigheid en waarheids-liefde onderzochten, die uit volkoomenovertuiging het Christendom omhelsden, die in ftaat zyn, om te allen uure, des gevergd, rekenfehap te geeven van de hoope, die in hun is ? dan durve ik, vrijmoedig, beweeren, dat zy, in Deugd en Geluk, alle (zelfde beste) Na- m-  jH E T CHRISTENDOM. 8g turalisten , en alle Belydcrs van eenen anderen Godsdienst, verre overtreffen. Dit zou de ganfche Waereld in hec oog vallen, indien zy niet; door andere Menfchen , verfpreid leefden, maar. eenRyk, Gemenebest, Stad, of Genoodfchap; op zich zelve , uitmaakten. En dit kan, dit moet nu eik opmerkzaame zien, in elk Huisgezin, 't welk alleen een getal van znlke Christenen uitmaakt. Het is in de Natuur der zaake zelve onmooglyk, dat hy, die een Christen uit overtuiging is,, het zo ver in het kwaade zoude kunnen bren.gen, als een Ongeloovige; gelyk hy het, aan den anderen kant; volftrekt noodzaaklyk , indé uitöeiïening der Deugd, veel verder moet brengen, dan de braaffte Belyder van den Natuurlyken, of eenigen anderen Godsdienst; fchoon, buiten verfchil van Godsdienst, alles volmaakt gelyk ftaat. De waarheid hier van is zo zeker op den aart der dingen gegrond, als het natuurlyk en zeker is, dat hy, die vast gelooft, zich den dood aan eenige verbodene fpyze te zullen eeten, zich gemakkelyker en ftandvastiger vari die fpyze wachten zal, dan hy, die met dit verbod den fpot dryfe, en in het geheel niets'vari de bedreiging gelooft; fchoon de natuurlykè, trek tot die fpyze in beiden even fterk eri voljtnaakt gelyk is. Dit is even zo zeker op de naF 2 ■ iM  84 ÜE VOORRECHTEN VAN tuur der dingen gegrond, als dat hy, die vast overtuigd is, dat het gebruik van de aan hem verordonneerde Mcdi'eynen, hem van zyne ziekte .geneezen en tot voorige gezondheid heriielleri zal, die Medicynen gewilliger, vaardiger en getrouwer gebruiken zal, dan hy, die deezen raad Veracht, en alleen ais een middel beproeft, het welk noch baaten, noch fchaaden kan; genoömen, dat, en de begeerte tot herftel, en de afkeer van het Geneesmiddel , in beiden eveti fterk is. Maar laaten wy, uit toegeevendheid vóór ü$ niet lahger redenecren; laaten wy de ondervinding, dew'yl gy dit verkiest, alleenlyk raadpleegen. Leert deeze niét, dat'er, met den Geest Van het Eiiangefium, ook een geest van meerder befchaafdheid , welvoegelykheid, menschJykheid, gezélligheid èn vriendelykheid over dé Waereld Verfpreid is? Zyn de tegenwoordige Oorlogen niet minder wreed, de behandelingen der overwinnaars omtrend de overwonnenen bif> lyker, rechtvaerdiger , zagter, menfchelykêr ? Wordt het recht der Volkeren niet heiliger géhouden? Heerscht 'er, over het algeriieen gënöomen. niet meerder vertrouwen en geneegenheid tusfehën Volkeren en Volkeren? Is'er geeft groóter veiligheid in de Maatfchappyen, geen meerder befcheidenheid, beleefdheid; vriende- lyk-  HET CHRISTENDOM, 85 lykheid en openhartigheid in de Gezelfchappen? Is de vèrkeering niet aangenaamer, gulhartiger en nuttiger dan vóór Christus? Bloeijen niet de Kunsten en Weetenfchappen? Zyn de uitfpanningen niet minder woest? Zyn zelf de Vermaaken yan het Graauw, van.de heffe des Volks, niet minder uitfpoorig, niet minder wreed? Gelykt dus de Christen - Waereld niet meer naar een Waereld van God, een Woonplaats van redelyke Sehepfelen, dan vóór de komst van 'sWae,relds Hervormer, dan andere gedeeltens van onze Aarde, waar het Licht des Christendoms nog lïiet is doorgedrongen ? ., fa maar, mooglyk is dit flegts een natuur„ lyk gevolg van de meerderjaarighcid derWae,„ reld. Zy moest, door ondervinding en.oeffe-, ning, noodwendig befchaafder, wyzëf, ver5, lichter en dus beter worden." —— Maar de. Gefchïedenis der Menschheid, heeft ons geleerd, dat zy, door de verwaarloozing .baarer vermoogens, en door eene hebbelykheid in het kwaade, veel eer dommer, ruuwer, bedprvener en Hechter wierd ; en t|e ondervinding leert ons nog, dat zy, op zulke pjaatfen, alwaar men gcene kennis heeft, aan den Christelyken Godsdienst,, of van den zeiven zeer yaifche en Hem geheel onwaardige begrippen vormt, nog even onkundig, bygeloovig, ruuw en barbaarseh is F 3,  86 DE VOORRECHTEN VAN als te vooren .\ „ Maar misfchicn heeft dc Chris„ ten - Waereld haare vorderingen in Kennis en Deugd te danken aan de Schriften dier He?„ denfche Wysgeeren, die zo fchoon over dr „ Deugd gefchreeven hebben, dat men nood;J wendig op dezelve verlieven moest," -— Wy ontkennen liet nut niet, 't welk zy gedaan heb* ben, en nog kunnen doen. Dan, hunne Zedenkunde kan onmoogelyk haaien by die van Christus'; zy is nimmer door Goddelyk gezach gëftaaft, nimmer door zulke krachtige drangredenen onderfretind, als de Zedenleer van onzen GoJdelykcn Meester; en de mecsten onder cms, die de waardigheid hunnerNatuurc eereaandoen, door hun verheeven caracter, hebben nimmer ééne derter van een Heidennen Wysgeer geleezen. „ Dan, zou ook een louter toeval oorzaak „ van 'alle deeze gewichtige veranderingen cn „verbeeteringen in de Christen-Waereld zyn?"' Wy kunnen bégrypén, dar deeze bedenking rti' u.kah-opkoömen! Want waarom zou een- olrnd geval niet zo wel'eene Waercll tot Orde cn Deugd kunnen hervormen, dan eene Waereld' van Orde en Deugd feneppen? Deeeneonge-' ryir.dlieid is flégts zo goed als de andere. Doch wy'merken, dat veelen uwer een veel 'gemakkc.lyker weg inflaan om u té redden', en onbe- fchaamd  HET CHRISTENDOM» fel: aam d genoeg zyn, om deeze ieder in H oogloopende llervorn ing der Waereld door Christus ftoue te loochenen. Volgens hunne verzeekering. is de Waereld nog even dom, boos, woest en barbaarsch, als in deszelfs nieuwfte Tydperk, en de Christen - Waereld is wel de onkundigfie en flechtfte. De Christen-Oorlogen zynr volgens hunne opgaaf, nog even onmenfehelyk, ja nog veel wreeder, dan die der voorige tyden, en andere Volkeren. Zy behandelen elkanders Krygsgevangenen veel woester en harder, dan in de Gefcbiedenis van de trotfche en Wöëstté Vorsten getuigd wordt. De Wetten der Christenen kunnen, in voortreflykheid , en in gegrondheid op waare Menfchen - kunde, niet haaien by de Wetten der Spartaanen en Chineezen. Confueius was oneindig wyzer en beter; dan Christus, en by de meest Afgodifche Volkeren wordt minder Bygeioof en dwaasheid gevonden, dan by de Belyders van den Christelyken Godsdienst. Ondcrtusfchen begrypt men zelf wel, dat zulke onbefchaamde loogens niet gemakkelyk ingang kunnen, vinden by Menfchen, die niet zo wel hunne zintuigen als hun gezond verfïand verboren hebben. Men zag desdat men om zulke, ieder in.'toog loopende, ongerymdheden ingang te doen vinden , berichten moest verzinnen van zo ver afgeleegcne PlaatF 4 feu,,  88 DE VOORRECHTEN, VAN fen, daar zy door de minfïen onderzocht konden worden. Van daar die verzonnen en fraai opgcfmukre Vernaaien, die wy van de rechtvaardigheid , trouw, goedaardigheid, menschlievendheid , edelmoedigheid, ja van alle Deugden, die men maar uitdenken kan , der Chineezen, der Wilden, der Bosch - Bewooners, ja zelf der Dier-Menfchen ontvangt , en die zulke ryke ftolfen aan onze fyngevoeiige Schryvers, voor hunne lichaam en bartbedervende fentimenteeie Romans verfchafc. Van daar die zotte Sprookjes, die, wanneer zy door Christenen verteld wierden, beneden de eer zouden-gereekend worden, van dezelve onder de Oudwyffche Fabelen eene plaats te vergunnen. Van daar dat voordeel doen van der Menfchen trek tot het vreemde, het wonderbaare, waarmede men de Christenen zo dikwyls en zo onrechtvaardig beticht, Wat kan toch vreemder, ongcrymder, ja doller bedacht worden, dan een Mensch, die, in een letterlyken zin, niet alleen als het Veulen eenes Woud-Ezels gebooren, maar ook opgevoed is, die in Bosfchen, Wildernisfen, in Hooien en Spelonken omzwerft, van zyn pyl en boog leeft, naauwlyks het vermoogen der fpraak bezit, door weinig zinnelyke voorwerpen omringd., weinig denkbeelden door de zinnen kan verkrygen, nie: vergelyken kan, om dat hy niets Vw"'~" ' "'" 'v* ' '"te'  HET CHRISTENDOM. 8c *e, vergelyken vind, weinig behoeften heeft, en dus zyn verftand niet leert fcherpen, om dezelven te vervullen, die dus noch door infpanning, noch door redenkaveling, noch door ondervinding, noch door onderwys, zyne natuurelyke vermoogens kan ontwikkelen; wat kan uitzinniger bedacht worden, dan zulk een Mepsch, by wien men. niet dan fkiau.we trekken der Menschheid ontdekken kan , by de eerftc ontmoeting van een befchaafd redelyk Schepfel, die, door Schipbreuk geftrand, by hem troost zoekt, redenen te doen voortbrengen, die eenen Newton, eenen Leibnirz., eenen Lecke, eer zouden gedaan hebben, en, naar eene Zeedekunde zienhanr delen, waar ovec Socrates zich zou moogen beT roemen, indien hy 'er. de Ukviuder van geweest ware. — En zulke onbefchaamde Verdichtfels worden ons echter, met zo veel ernst, met zo veel welfpreekendheid , overreedings - kracht, aandoening, ja met zo veel traanen, en wel traanen van een Menfchen - Vriend., verhaald., dat wy den Vrydenkeren den lof niet betwisten kunnen, dat zy het in de kunst, om met der Menfchen hartstochten te fpeelen, onze bekwaamde Dweepers hebben afgewonnen, fchoon het ons, in hun, onvergeeflyk voorkoomt, dat zy hunne Kinderen niet ter School heitellen in de BosfGhen en Wildernisfen, by de Indiaanen, by de F. 5 Groen-  $3 DE VOORRECHTEN VAN 'Groenlanders, of andere, nog minder befchaaf'de, en daarom juist nog fchrandere/Volkeren, 'om hen als rcchtfchaapen Wysgeeren en waare Menfchen-Vrienden, weder in hunne armen te ontvangen. Behoorden de Apostelen des Ongeloofs, die toonen zulk een blaakende zucht tot bekeeren te hebben, als immer door het Bygeloof wierd voorgegeeven, uit deeze Wysgeerige Bosch - Bewooneren geen Wysgeeren tot ons af» tezenden, om de Christenen tot den ouden, nog veel ouder dan den Aardsch-Vaderlyken Godsdienst, den Godsdienst der ruuwe ontluikendeNatuur te brengen, gelyk de Christenen hun, Vlyt betoonen, om, door hunne Zendelingen, de Wilden tot hun geloof te brengen ? Wy verkiezen des, om uit de ondervinding bewyzen te ontleenen voor de meerdere rechtfchaapenheid van den uaaren Christen, dan van hem, die den Christelyken Godsdienst loochent, niet zo ver van huis te dwaalen, noch voorbeelden by te brengen, die, om hunnen verbaazende afftand van hun, die zy zouden moeten overtuigen, niet onderzocht kunnen worden; Wy doch zyn 'er, niet minder dan onze party, opgebeld, om onze eigene oogen te gebruiken; de Item desGezags verbystert ons niet. Wy woonen in het midden van Christenen en Onchristenen; laat ons het caracter van beide partyen, on-  'HET CHRISTENDOM. Pt onpartydig, met elkander vergelyken, en dan zien, welke party de zuiverfte zeeden, Kct beste hart bezit, en het nuttigde voor de Maatfchappy is. Veronderftel twee Menfchen , die beide in één God , Schepper en Onderhouder van het Heelal, en in eene algemeene Voorzienigheid gelooven. Wanneer nu deeze twee Me Ichen hun geloof getrouw baleeven , (laan zy eikanderen in zedelyke waarde gelyk ; ieder van hen heeft één talent ontvangen, en met het zelve één gewonnen; hetzelfde Zaad is in den zelfden Akker geftrooit, heeft denzelfden invloed van zonnefchyn en regen ontvangen, dezelfde groeibelettende en groei • bevorderende toevallen ondervonden * dus moeten zy ook dezelfde foort en getal van vruchten draagen. — Maar nu wordt hun beide nog een talent, of meerder aangebooden; hen wordt verzeekerd, dat dit van onüitfpreekelyke waarde is. Dan, de eene is volkomen voldaan met het geen hy heeft. /Vaartoe zoude hem, dus'denkt hy, dit talent toch dienen? Hy kent God, hy'leeft als een gefchikt en nuttig Burger, doet zo veel goed als hy kan, is het vermaak van den kring, in welke hy zich bevind, helpt meenig verleegen Huisgezin uit bekommering en elende, kweekt nutte Kunften en Weetenfchappen aan, 'noch zyne Huisvrouwe, noch  DE VOORRECHTEN VAN jioch zyne Kinderen, noch zyne Bloedverwanten, noch zyne Vrienden, noch zyne Onderhorigen hebben reden zich van hem te heklaagen; bemoeit de Godheid zich met zyne bedryven., dan moetenze haare goedkeuring ontvangen, en heeft zy der Deugd eenige byzondere belooning toegedacht, dan kan ze hem ook niet ontgaan; is 'er aan de andere zyde van hec graf wat goeds te wagten, hy zal 'er zyn deel van ontvangen,, 'tzy hy hier op hoopt of niet, fchoon hy in het denkbeeld van vernietiging geen meerder aker ligheid ontwaart, dan in dat van eene vaste flaap , en hy zich niet bewust is, voor zyn beftaan een enkel onaangenaam oogenblik gehad te hebben. Waartoe ook zou hem meerder licht, in het Geestelyke dienen? Op. zyn best zou het overtollig, zo al niet vruchtbaar zyn in zulke overdreevene Deugden, die aan niemand, dan aan de Dweepery, zouden behaagen. Hy oordeelt des zyn tyd veel beter aan andere Weetenfchappen te kunnen belleeden, waarin de Maatfchappy meer voordeel, en hy zelve meer vermaak heeft, Hy bemoeit zich des niet met den Aan-, bieder van dit nieuwe talent, even zo min als met het aangeboodene. „ 'cKan zyn, (zegt ,, hy,) dat de Aanbieder een welmeenend braaf „ Man zy; 't kan zyn, dat hy wel denkt, en ,, wel leeft; 't kan zyn, dat hy veele nutte Les-.  HET CHRISTENDOM. ijj fen geeven kan. Maar dat God hem zou gezonden hebben, om de Menfchen te leeren, ,, 't geen de Natuur hen al lang geleerd heeft, „ ehiets belooven, hetwelk zy, na duizendé ,, sifgeloopene Eeuwen, wanneer zy reeds dui,, zendmaal duizende veranderingen zullen ondergaart hebben, eerst zullen genieten, verdient geen geloof altoos. Indien men alle de Voor,, geevers van welmeenende Geestdryvèrs wil„ den onderzoeken, had men eindeloos werk, j, zonder eenige vrucht, dan die, van te zien, ,, dat men bedroogeri wierd." Maar de andere, dië uit de kennis, die hy reeds bezit, de volle waarde van den Mensch gevoelt; die recht leevendig bezefc, tot welk èene hóogte de Menfchelyke natuure kan opgebeurd worden; die, üit zyne {leeds aangroeijende begeertens, naar licht en deugd, naar kennis en volmaaktheid, befluit, dat'er vermoogens in zynen Geest opgeflooten zyn, die, wanneer zy eens door den vinger der AJmacht aangeraakt wierden, zich zouden oplosfen in zulke verwonderlyk fterke zedelyke krachten, dat zy den Mensch bekwaam zouden maaken tot bedryven, welke de fchranderfte Sterfveling voor den Mensch onmooglyk had gekeurd; die fpringveéderen in zich onwaart, die eens los gegaan zynde, hem over zyn eige zedelyk vermöogen zouden  g\ DE VOORRECHTEN VAN den doen verbaasd (ban,- dat zyn vertrouwen op den Almachrigen zou kunnen opgewonden worden , tot zulk eene hoogte, dat hy bergen van zwaarigheden , in de uitöeSêning der verbeeverfite deugden , deugden , weiken den kring der dagelyks geöeflende deugdzaame bedryven verre zouden overichrceden, mee gemak zoude kun* nen verzetten. Deeze verlangt, ziet uit, reikhalst naar meerder onderwys in alles, wat hem waardiger, zuiverer envolkomener denkbeelden van God, vari zyn welbehagenden wil, en van zynbefiuic, omtrent hem kan geeven. Geen moeite is hem te veel; geen arbeid te moeijelyk. Hy weet, dat by ook met de dwaaling zyn voordeel kan doen, dat veele mislukte proeven hem dikwyls tot de kennis gebracht hebben van het geen hy niet zocht; doch, gevonden hebbende, hem dierbaar was. Hy kent zich zelve; hy is overtuigd, dat zyne kennis meerder zekerheid zou kunnen ontvangen, dat zyne deugd uit edeler bronnen zou kunnen voortvlocijen, tot edeler bedoelingen leiden, grooter en uitgebreider zou kunnen zyn, en dus nader, in natuur, aan de Goddelyke Heiligheid koomen; dat zyne hoop Jeevendiger zou kunnen zyn, en op vaster gronden deunen; dat zulk een zuiverer cn meer volkoomene deugd, noodzaakciyk, Ook zyne geneugtens zui-  HET CHRISTENDOM. 95 zuiverer en edeler moest maaken, en meer van die Gelukzaligheden doen genieten, die door God, het volmaakt Heilig Weezen, gefmaakt worden. Wanneer hy derhalven hoort van eehe Goddelyke Openbaaring, die'door Goddelyke kracht, als van Hem afkomftig, bevestigd is, waarin hy in zyne, hem langer hoe klaarder gewordene, vermoedens, dat zyn Schepper ook de Befluurer zyner Lotgevallen is, bevestigd wordt, waarin hem verzeekerd wordt, dat hy waarlyk in betrekking ftaat met —- en in aanmerking koomt by zyn Maaker; dat de goedheid van zyn hart en Wandel niet onverfchillig wordt aangezien .door de Godheid; dat zyn geluk niet bepaald is binnen den engen kring van dit onzeekre en raschvoorbygaande Leeven \ dat alle zyne gisfingen, over voortduuring, toeneeming in volkoomenheid, onlterflykheid en wat daar mede verbonden zy, waarlyk in het God- delyk belluit gegrond, en zyne begeertens daar na onfeilbaare wyzingen van dit befluit zyns Scheppers zyn, wanneer hy van eene Openbaaring hoort, waarin God den Mensch alles, wat ten leeven, ter God — en Gelukzaligheid nodig "is, gefchonken heeft; ontbrandt zyn yver om te onderzoeken, of dit inderdaad zcms; hy geeft zich geene rust, voor dat hy van de echt- of onechtheid deezer Openbaaring ten vollen overtuigd  jjcj DE VOORRECHTEN VAN tuigd is. Hoe oneindig verre is hier reeds dè 'Onderzoeker der waarheid, boven den Verfmaader van dit onderzoek, in zedelyke waarde verheeven! De eerde bezit warme waarheids - liefde, yver, werkzaamheid, waare, edele grootheid van ziel; vormt zich veel bevattende Plannen, heeft verre en bélangryke uitzichten; hy bezit, mag ik my eens Zo uitdrukken, een alles groots, en alles goeds beloovende Ambitie: Hy zal , hy moet verbaazende flappen op den weg der waarheid doen, fchoon hy fomwyl Reuzenftappen op den Weg der dwaaling zet. Hy moet, als de .wyze Koopman in het Euangelium, de echte onwaardeerbaare pacrel der waarheid vinden, fchoon hy ook duizende van valfche^ die hy voor echte had gehouden, heeft wegge- fmeecen. ■ En wat is de ander ? Wat anders, dan een traage, vatzige , luije Dienstknecht, die een laagen kruipenden geest bezit, op eene verachtelyke wyze te vreede, met zyne Geestelyke bezittingen, nu hy zo veel heeft, dat hy voor de knellende nood eener nypende armoede bewaard is, en zich niet bekommert, om zich zelve eenige zedelyke uitfpanningen en vermaaken te bezorgen, of anderen, hierin, van nut te zyn; op eene laage wyze trotsch op de ydele toejuiching van het zedelyk Graauw, zonder een énkel greintje waare eerzucht te bezitten; maar  HET CHRISTENDOM. 9? maar op eene koele wyze onverfehillig voor de ■achting der Verftandigen en Braaven , in eene droomende gerustheid voortleevende; zich wys en gelukkig genoeg rekenende, nu hy weet, dac 'er een God is, die alles gefchaapen heeft; en de Menfchen laat woelen en wemelen, en zich zelf zo gelukkig maaken, als zy kunnen, zonder zich met hen te bemoeijen; dat hy bewust is van zich zelf niemand kwaad te doen, en zo veel geluk verfpreid, als zyne neiging hem doet gevoelen, dat hy, om op zyne wys gelukkig te Zyn, noodig heeft; even gelyk die logge weinig beloovende Kinderen, die maat fchielyk hun les uitrabbelen, om met alle drift aan het fpeelen te gaan, fchoon zy zien, dat hunne Speelmakkers geduurig al meer en meer wat nieuws trachten te leeren; zynde het hen genoeg, geen draf te vreezen te hebben, zonder eenige nay ver te gevoelen , op het zien, dat anderen meer weeten dan zy, en met Eerenpryzen beloond worden. Maar, zal men mooglyk tegenwerpen: „ gif „ handelt partydig; gy waart verplicht in uwe beide voorbeelden, gelyke waarheidliefde, ge?, lyke lust en vlyt in het nafpooreii der echtheid „ van den Christelyken Godsdienst te verönder„ ftellen, terwyl dit waarheidlievend en yverig „ onderzoek by den eene overtuiging, by den „ ander twyfel of ontkenning, en ongeloof ten Q H ge-  DE VOORRECHTEN VAN 33 gevolge moest gehad hebben; dit is zeer mo33 gelyk, en in dit geval, bleeven zy eikanderen 53 in Zedelyke waarde volkoomen gelyk." Hierop antwoorde ik, dat ik geen den minnen voldoenden grond tot zulk eene verönderitelling kan vinden, fchoon ik de mooglykheid, in een enkel geval, omtrent een enkel Perfoon, niet geneigd ben te ontkennen. De kundigfle Ontkenners van eene Voorzienigheid, zo als de Christenen erkennen, dat over hen waakt, van de betrekkingen, waarin het Schepfel omtrent zynen Schepper ftaat, van de waardye der deugd by God, en van 's Menfchen toekoomende verwachtingen; ja zelf de redelykfte Deïsten, welken het Goddelyk bellier over zyne Sehepfelen, zyn welbehaagen in de deugd, en zyne geneigdheid om dezelve hier en hier namaals te bcloonen, betuigen te erkennen, maar zich voor vyanden van de Christelyke Openbaaring verklaaren, toonen duidelyk, dat zucht naar waarheid hunne hoofdneiging, in hun onderzoek naar de waarheid en Goddelykheid van het Euangelium , niet geweest zy. Zy verraaden allen, of eenen hairkloovigen, Sofistifchen, dwarsdryvenden geest, of hoogmoed, of wellust, of wrok, of overdreevene en beleedigcnde fpotzucht, of ten minfteiets, dat niet richtig is. Men betrapt hen op zo veele ontrouwheden, op zo veele verlee-  ïi E T CHRISTENDOM. 99 genheden» op zo veele listen, om zich zelve uit die verlegenheden te redden, op zo veele val- ! fche aanhaalingen, en uit hun verband gerukte redenen, of zulk eene meenigte van draaijeryen, idat de Christelyke liefde zelve hun geene echte en hartelyke waarheidliefde durft toefchryven. — ;I)an, om alles roetegeeven, wat ik kan, zal ik voor een oogenblik, eefis toeftaan, dat myne voorgeftelde voorbeelden tot hier toe eikanderen volmaakt gelyk ftaan; echter alleen op deeze €ene billyke voorwaarde , dat zulk een, veronderftelde, eerlyke en waarheidlievende Loochenaar van de waarheid der Christelyke Openbaaring, de grootfle achting en liefde aankweekt voorden Infteller van onzen Godsdienst, en dat hy zyne Zedekunde, over het geheel, voortreffelyk vindt en bewondert; dat hy Jezus kent en eerbiedigt, als hy Van Rotisfeau gekend en geëerbiedigd is. En wat volgt dan hier uit? Dit: J dat, by aldien zyn Zedelyke wandel al gelyk is i aan den wandel van den verlichcen en oprechten i Christen, zulks alleen een gevolg kan zyn van dat duidelyk inzicht, in de waare Natuur en uitgebreidheid der Deugd, 't welk hy alleen aan i Christus en zyne Zedenleer te dankehebbe, en van een heimelyk gevoel der waarheden, van de gewichtige drangredenen ter deugd, in hun hart, 't welk geduurig met hun vernuft overhoop ligt. G 2 Pan,  I0O DE VOORRECHTEN VAN Dan, ik ben nog, voor my zelve, ten vollen K overtuigd, dat de oorzaak, waarom zy, die de tri waarheid zelf met vlyt en yver onderzocht heb- i) ben, zonder dezehe te vinden, altoos in hun s: hartfehuilt, fchoon zy het zelf, mooglyk, niet li wee ten. et Wanneer wy zelf eene Zedekunde voor ons G uitdenken, dan gaan wy altyd te raade mee onze k neigingen , met onzen fmaak , met onze wen- k: fchen : onze begrippen vormen 'er zich onmerk- ke baar naar; wy weeten altoos iets te geeven en fc: te neemen; hier zyn wy wat te (breng, daar wat gei te infchikkelyk ; moeijelyke deugden plaatfen » Wy onder de onmogelyke, en het onmogelyke, jv begrypen wy, dat God niet van ons vergen wil, h noch kan; voor ons getnakkelyke deugden, die ge, mot onze neigingen, geaardheden en wenfchen iet ftrooken, brengen wy tot eene overdreevene Ü hoogte, en verkrygen dus een nel fel van plich- 'é ren, dat 'er voor een oppervlakkig Befchou-■ rp; wer niet ongevallig uitziet, vry wat vertooning; net maakt, en, door de voordeelige plaatfing der: wi fehiuerendite en meest in 't oog loopende deug- ■ »j den, het zwakke en onvolkoomene van dit itel-> ig, fel geheel in de fchahiw laat. u Een van God zelve herkomflig Zedekundig: I flelfel kat zich zo niet vouwen en plooijen? laati h, ikh zo niet, mar onze zinlykheden, buigen. —■ ■ k Hier:  II ET CHRISTENDOM. IOI . Hier kan men niet van den eenen plicht wat aftrekken, by den andren wat toevoegen. Hier zyn alle de plichten van een gelyk gezag; die ; aan de overtreeding van één fchuldig is, heeftze : allen overtreeden; om dat, door het overtreeiden van eene, gekende, Goddelyke wet, het (Goddelyk gezag zo wel gefchonden wordt, als i door de overtreeding van alle de Goddelyke weti ten. Hoe wy deeze Voorfchriftcn ook fchik1 ken, in wat rang wy dezelve ook plaatfen, zy ! liaan overal in een gelyk licht. Wy kunnen 'er i geen eene ontwyken ; noch, door de eene te overdryven, ons van de andere ontflaan. Dus zyn 'er, in het tafereel onzer plichten, eigenlyk, hoogtens noch dieptens, licht noch fchaduw; .geen punt, dat alle onze aandacht trekt, en al het andere doet voorby zien; het is volkoomen wlak, het eene wordt door het andere niet overfgheenen. Dit maakt het wel min behaaglyk ivoor het oog, maar het kevert ons ook een r menigvuldiger getal van waardige Voorwerpen, (waar tusfchen wy niet kiezen kunnen, maar die l wy verplicht zyn alle uittedrukken, om eenpaarrig, en in alles, naar het Goddelyk oordcel, goed . te zyn. Daar - en - boven is 'er in het tafercel der' Zeepden, het welk men door Christus afgeteekend ï vindt, nog iets byzonders uitmuntend boven het G 3 ta-  10Z DE VOORRECHTEN VAN tafereel van den Natuurlyken Godsdienst; iets," dat zich alleen van fyne Kenners laat ontdekken. Het tafereel der Zeeden van den Natunrlyken Godsdienst moet wel algemeener behaagen, vermids de meeste Menfchen door het uitwendige verlokt worden, om dat de minfte Menfchen recht zien kunnen, wat eigenlyk fchoon is; zy bewonderen de verfcheidenheid, de fchoone koleuren der bekleedfels, waai meede hunne Beelden in hec tafereel behangen zyn , de fraaije verwe, het fchoone uitwendige der Beelden zelf: hadden zy een zuiver fcherp keurig zielsoog, zy zouden ontdekken , dat aan hunne bewonderde Beelden het voornaamfle ontbrak; dat het eigenlyk tekenachtige 'er niet in gevonden wierd; dat zy niets zeiden, niets uitdrukten, geen caracter, ten minfte geen hun byzonder eigen caracïer hadden. In het tafereel van de Christelyke Zedekunde tekent ieder Beeld fterk, en is volkoomen caracteristiek. Men kan zien, dat het uitwendige een getrouwe afbeelding van het inwendige is. Men ziet, in ieder trek, eene echte zuivere zielswerkzaamheid. Dit veroorzaakt, dat, fchoon de voorfchriften, die men uit den Natuurlyken Godsdienst afleidt, uitwendig zo veel gelykheid fchynen te hebben met die var. den Christelyken Godsdienst, zy, in innerlyke waarde, zo verbaazend veel verfchelen; zo dat  HET CH RISTE NDO M. I03 dat de eerfte, voor het oog eens fyncn kenners, by den laatften in geen aanmerking koomt. (lk heb met voordacht gezegd: Voorfchriften, die de Menfchen uit den Natuurlyken Godsdienst afleiden. Want de Zedekunde van den Natuurlyken Godsdienst is inderdaad dezelfde, als die van den Christelyken Godsdienst. Wanneer men juist dachc en juist fprak , zou men nooit eene vergelyking tusfchen deeze beide Godsdiensten maaken, maaralleen tusfchen eene Zedekunde, die door de Menfchen, en eene Zedekunde, die door Christus uit den Natuurlyken Godsdienst afgeleid is.) Nu, het zelfde zeer gewichtig onderfcheid, 't welk 'er in beide deeze Zedekunden is, is 'er ook juist in de caracters van hen, die zich door dezelve laaten beflieren; hoe onmerkbaar dit ook wederom weezen mooge voor enkele oppervlakkige Befchouwers. Beide zyn zy goede Mannen , tederhartige Vaders , onderdaanige gehoorzaame Kinderen, eerlyke Kooplieden, yverige Ambagtslieden , zachtmoedige Meesters , getrouwe Dienstboden; beiden leeven zy'maatig, deftig en ingetoogen, vrie:idelyk, infchikkelyk en mededeelzaam; beiden denken zy aan, en fpreeken zy van God, met eerbied; beiden zyn zy in ziekte en rampfpoed geduldig; beiden zyn zy nuttig aan de Maatfchappy, en in hunnen G 4 by-  J04 DE VOORRECHTEN VAN byzonderen kring. Maar hoe flaat het met hun* ne begin fels, mee de bronnen, waaruit—' met de oogmerken, waar mede *»» met de eindens, waar toe — met de wyze, waar op — zy wer* ken, en mee hunnen doorgaanden ftandvastigen, wandel ? Hier over kan weder geen oppervlakkig Befehouwer oordeelen, en hier van hangc echter de ganfche zedelyke waarde van den Mensch af. Ik weet het: een goede Boom kan geen kwaade, een kwaade Boom geen goede vruchten voortbrengen; aan de vrucht wordt, de Boom gekend. Dan, wat vindt men weinig keurige Kenners van Vruchten ? De meesten zien vruchten aan eenen Boom; zy zyn groot, fchoon van kleur; zy bekooren hen, zy plukken, zy eeten, zy fmaaken hen goed, en zy berinnen 'er uit, dat de Boom goed is. Dan hun fmaak is ver van kiesch, gelyk aan die der Kinderen, en van de heffe des Volks, welken alles, ruuw, raauw, onryp, waterachtig, grof, aangeflooken , met fmaak naar binnen üingeren,. en verzeekeren, dat iets lekker is, waar van hy, wiens fmaak onbedorven en zuiver is, uit afkeer van grilt en te rug deinst. Hun oordeel over den zedelyken Boom is des zo valsch, als hun zedelyke fmaak. Zy kunnen geen kostbaare, fy« ne, zeldzaame vruchten onderfcheiden van ligt te bekooroene, groove, fteeniichtige en laffe.—>  HET CHRISTENDOM. IO£ Zy zyn dus even als de Kinderen in 't Natuurly^ ke licht te voldoen; en eene Zedekunde, door de bedorven Rede van Aardsgezinde Menfchen, uit den Godsdienst der Natuur afgeleid, is by hun ten minfte zo fchoon, en zeeker gemakkelyker te bekoomen, dan de uitmuntende Voor-» fchrifcen des Euangeliums, Zy, die zich toegelegd hebben op eene grondige kennis van het Menfchelyk hart; zy, die de juiste waarde van eene zedelyke daad kunnen bereekenen; zy alleen zyn in flaat en bevoegd, om uit de vrucht van den Boom te oordeelen; want zy alleen zyn rechte fyne Kenners : en zy zullen eenpaarig getuigen, dat de Deïst, met het voorbeeldig betrachten van alle Burgerlyke, Gezellige en Huisfelyke Plichten, toch eeuwig een Vreemdeling blyfc in de gemoedclyke beöeffeningen der tedere en reine Godsvrucht. Kent hy dezaligeftonden desHuisfelyken geluks, van met zyne lieve Vrouw en dierbaar Kroost, in het aan God geheiligd Bidvertrek, hunne fchulden zondrouwig voor den Vader der Weezens te belyden, en weg te fmelten in die zagte traanen , welke Huuwlyks - Kinder- en Deugdliefde, by zulke treffende gelegenheden, doen florten? Kent de Deïst die roerende oogenblikken, waarin de getroffe ziel, geheel vervuld met de Goddelyke goedheid, over den geheelen G 5 Aard-  306 DE VOORRECHTEN VAN •Aardbodem verfpreid, en doordrongen van het wyze en goede van zyne Voorzienigheid, mee de verwonderlyke en liefdevolle wegen , waar langs hy en de zynen geleid zyn , zich in hartelyke en vuurige dankzeggingen ontlast? Kent de Deïst die zielswellust, welke gefmaakt wordt in die gulle, hartelyke en vrye Huisfelyke gefprekken, over de allergewichtigfte en belangrykfte onderwerpen, over het vallen en opflaan op den weg der deugd, over de verborgene afdwaalingen, over de heimelyke ontrouwheden, over 's Menfchen geduchte beflemming , over het fcheiden van lieve Bloedverwanten en dierbaare Vrienden , over Dood en Eeuwigheid? Kent de Deïst dat zacht vertroostende van het ernftig, vertrouwend, biddend aanbeveelen der belangens van de ganfche Schepping, van het opkoomende Gedacht, van zyne waarde Huisgenooten, aan het onfeilbaar geleide des Vaders van allen? Kent de Deïst het moeijelyke, ja maar, ook het onüitfpreeklyk zalig zelfvoldoende, van eene zegepraal op de aanvechting tot eene onrechtvaardige en veel tydelyk voordeel aanbrengende daad, die of niet dan door een wonderwerk kan openbaar worden, of zodanig door de gewoonte gewettigd is, dat hy niet alleen niet draf baar gereekend wordt, maar men hem zelf niet weigeren kan te verrichten, zonder  HET CHRISTENDOM. I07 der zich als eigenwys, verwaand, grilziek, bizar, ja geveinsd, veracht en gehoond te zien? Is den Deïst, hoe zeer hy op zyne ede ^ngrootmoedigheid ook roemen mooge, de bewustheid van welgedaan te hebben , met verloochening zyner lieffte lust, ten koste van veele, hemdierbaare genietingen, genoeg, zonder dat van dit weldoen ooit iemand getuigen kan, dan zyn eigen hart en de Oveiiltegenwoordige? Kan de Deïst zyn geweeten tot die fynheid vertederen, dat het kloppen zoude van zelfbefchuldiging, als> of hy overfpel gepleegd had, wanneer hy, getrouwd zynde, eens anderens Vrouwe had aangezien, om haar te begeeren? Kan de Deïst de mooglykheid begrypen van eenen verharden vyand herhaalde beledigingen, tergingen, benadeelingen en hoon, niet alleen grootmoedig te vergeeven, maar zelf, in het verborgene, om genade, heil en zaligheid, met geheel het harte, van den Vader der barmhartigheid , voor dien vyand te fmeeken ? Kan de Deïst zich zelve een denkbeeld vormen, van eene zelfverloochening, die gemak, goed, eer, ja leeven opoffert , aan de zedelyke en eeuwige behoudenis van ééne ziele; daar hy vooraf weet, dat. nooit de Waereld naar de beweegoorzaak van deeze verzaaking zal kunnen gisfen, naar eenige waarfchynlykheid, en dus meest al fchuldigo ea  Ï0§ DE VOORRECHTEN VAN en hem ontëerende befluicen hier over maaken zal ? Verltaat de Deïsc, wat het zeggen wil, voor de Broeders het leeven te Hellen, niet roemruchtig, op een Schavot, maar door ftillewerkzaamheden , aanhoudend vermaanen , vermoeijend waaken, afmattend geduld, onder het lasteren van zynen goeden naam, en de verteerende kwelling, dat men hem onder de Boosdoenners rekent? Kent de Deïst ook, by ondervinding, wat het zeggen wil, zyn leeven te verliezen om het te behouden? Zou hy dit by ondervinding kennen? Neen: hec is hem dwaasheid; hy kan het niet verftaan; 'c is by hem loutere dweepery en eigenwillige Godsdienst. En inderdaad, de meeste Deïsten munten nooit uit in eenig bedryf, dan 't geen fchitterend is. Die, in eenige opoffering van belang, den fleun der hoope niet heeft op eene genadige en zalige belooning aan de andere zyde des grafs, heeft altoos den fleun des fyncn hoogmoeds noodig; zonder de toejuiching der menigte, syn alle zyne deugdsbetrachtingen koud, geesteloos, afi gebrooken en onnaauwkeurig. Een Deïst zal, mooglyk, eens in zyn leeven, een daad verrichten, zo verbysterend door haare grootheid, dat een Christen 'er, zonder opzien op den Goddclvken bylland, voor zou te rug beeven ; eene daad, die de ganfche Waereld doet verbaasd liaan >  HET CHRISTENDOM. I09 ftaan, en die, nog eeuwen lang, na dat dezelve gebeurd is, in de Jaarboeken, met ontzetting, zal geleezen worden. Dan deeze verwondering der geheele Waereld; deeze verwachting, van na veele eeuwen, nog* als een wonder, te zullen geroemd worden; deeze zucht tot onfterfi. lykhéid, welke men, als ydel, belacht; is alleen het róerfel zyns Heldëndaads, en de zedelyke dommekracht, die hem tot zulk eene verbaazende hoogte heeft opgevyzeld. Daarom fpreekt hy ook van geerte deugden met zo veel geestverrukking, dan die in 't oog loopen, fraai; klinkend, veel gerucht maaken; a's Menschüevendheid, weldaadighe'id, opoffering voer het Vaderland. Het woord Menfchen - Vriend regeert hem zelf in dat oogenblik , wanneer hy door een, in zyn oog, geoorloofd kunstje zyn Vriend een voordeeltje afziet. De Christen alleen heeft het vcrmoogen, om eenparig, overal, in alle omftandigheden, zon* der eenig inmengfel van ydele eere, groot te handelen. De Christen in waarheid, niet zodaanige, ais 'er hedendaags eene menigte gevonden worden, die, met het onkruid van menfchelyke, ongerymde en nuttelooze Leerftellingen, ook de goede tarwe der eeuwig onveranderlyke Zeden-» lesfen van het Euangelium, roekeloos, hebben uitgerukt; —' de waare Christen kent alle de bo-  II© DE VOORRECHTEN VAN b-v-ngenoemde edele verrichtingen, by onder* vinding. In zyne ftille, en nooit bekend wordende Deugden, is hy allerverheevenst; hy behaalt dagelyks overwinningen, die de Engelen verbaazen, en waar over hy de goedkeuring der Godheid, in zyn binnenfte, op de zaligde wyze, gevoelt. Verloochcnaars van onzen dierbaaren Godsdienst! zyn u zulke Christenen onbekend?—• Het verwondert ons niet. Zy laaten hun licht Wel fchynen voor de Menfchen, ten einde deeze, hunne goede werken ziende, hunnen Vader, die in de Hemelen is, verheeriykenzouden; maar hunne goede Werken zyn by u niet, onder dien naam , bekend. Hoe is het mooglyk u tot liaan te brengen? Leeven de Christenen zo als andere braave, deugdzaame Menfchen ; dan vraagt gy : wat doen zy boven anderen ? Leeven zy byzonder Viaauwgezet ; is hunne gerechtigheid waarlyk overvloediger dan die van hen, die de waarheid der Christelyke Openbaaring loochenen ; dan worden zy zelf, door dat geen, waarin zy uitmunten , by u verdacht gehouden. Die plichten , die zy boven u betrachten, vind gy in uw ftelzel van zedekunde niet, en daarom zyn zy overtollig. Zo fchroomvallig dient gy God niet, en daarom is hunne dienst overdreeven. Die daad  HET CHRISTENDOM. III daad zoud gy niet van de Menfchelyke krachten durven vergen; God heeftze dus ook niet van der Menfchen handen geeischt. Zulk een enrst, zodanige aandoeningen hebt gy nooit gevoeld; bewys genoeg voor «, dat zy Geestdryvery zyn. Zo naauw kan geen Mensch het, naar uwe gedachten , in de betrachtinge der Godzaligheid uithouden; daarom zyn allen, die hier naar ftaan, Enthufmsten, Geveinsden en Huichelaars. —Dus loopt men altoos by u in een cirkel om; en uwe ontrouwheid, uwe draaijeryen, uwe hardnekkigheid in het vasthouden van iecs, waar van gy de ongerymdheid moet gevoelen , in het verwerpen van het geen, klaarder als den dag, in uwe eigene oogen, u als waarheid moetvoorkoomen , doet ons met ontzetting zien, hoe gemaklyk, hoe byna onvermydelyk de overgang is van het, zogenaamde, eerlyk Deïsmus tot de ontkenning der Voorzienigheid, der betrekking van het Schepzel tot den Schepper, en van eenen ftaat van rechtvaardige vergelding, rik dit leeven. Want, van deeze gewichtige waarheeden doortrokken, ware het u onmooglyk, zo ontrouw, zo vyandig, zo verraderlyk met het Christendom te handelen. Gy kent zulke Christenen niet, als wy omfchreeven hebben. Maar hoe toch, door welk een middel, langs welke wegen, zoud gy zulke  f12 DE VOORRECHTEN VAN ke Christenen kunnen kennen? Waar door hebi gy immer hun vertrouwen zoeken te winnen? Waardoor hun uitgelokt, omugetuigen te maaken van hunne edelile bedryven ? Gy, die hen befpot, verguist en lastert, met den zo zeer gehaaten, als misbruikte naam van Fynen (*) beftempelt, cn, onder dien naam, by alle verftandige en eerlyke Lieden , poogt verdacht, veracht en gehaat te maaken. Zullen zy dan het Heiligen den honden geven, en de Paarlen voor de zwynen werpen, om door hen met voeten getreeden te worden ? Hoe toch zoud gy zulke Christenen kennen? daar hunne waare voortreffelykheid beflaat in het uitöeffenen van Mille deugd; daar de grootheid van ziel, die hun byzonder kenmerkt, gelegen is, in, met eene verborgen hand, deugden geluk te verfpreiden op alle plaatfen, die onder hun bereik ilaan. Is het u inderdaad ernst; wenscht gy eens zulke Christenen te ontmoeten? Zy zyn'er, God zy gedankt! nog in deeze zo zeer verwilderde als (*) Wat Tyn de Hellingen der Fynen ? is thans een Prysviaag, door zeeker Genoodichap, onder de Zinfpreuk : Ten >:«tte van het Christendom, opgegeeven. Zoude men de volgende Vraag niet vooraf hebben moeten laaten gaan: Hebben de lynen fteilmgm, die hen Carac; trïfetren ?  .HET CHRISTENDOM. ï 1$ als Wysgeerige EeuwVzy zyn'er nog, in weerwil van al het vergif, door uwe gefprekken en gefchriften in de Menfchelyke harten verfpreid; zy zyn 'er nog, en dat wel in alle Handen. Maakt u bekend met die edele llyken en Machtigen, die in het midden der groote, en door dwaaze weelde naar haar verderf hellende Steeden, zich grootmoedig den fmaad en befpot» ting van dien kring getroosten, waarin zy, door hunne Geboorte en Opvoeding, geplaatst zyn, en flandvastig weigeren deel te neemen aan die zotte en beuzelachtige vermaaken en tydverdryven, geheel onwaardig aan redelyke Menfchen, waarin thans het leeven du ton beftaat. Ryken en Machtigen, die onder eene talryke, veelvermoogende cn tydwegdartelende Famielje , hun gecsc durven befchaaven , hun fmaak veibeeteren, hun hare verëdelen; die werken van gewicht durven leezen, werken over den Godsdienst; en, welk een moed wordt hier toe niet verëischt! zelf werken ten voordeele van den Christelyken Godsdienst, in hunne eigen Moedertaal. Ja, dit is onze roem, dit is de roem van het eeuwig Euangelium. Zulke Ryken, zulke Machrigen, worden 'er nog te midden onder ons gevonden. Wenscht gy waare Christenen te ontmoeten, Zoekt dezelve onder ons opkoomend Geflacht. H Daar  114 DE VOORRECHTEN V\M Daar zult gy wakkere veelbeloovende Jongelingen aantreffen, die, fchoon reeds de groote Waereld ingctreeden, fchoon dagelyks de Beurs en andere openbaar? Plaatfcn bezoekende, fchoon omringd van ligtzinnige , dartele , verweekte, ontzenuwde Metgezellen , die alleen voor de Pracht, het Spel, de Muziek en-de Wellust, fchynen gebooren te zyn, eene hooger beftcmming gevoelen, zieh der Maatfchappy tocwyden, en een fchat van kundigheden vergaderen, die hen in flaat ftelicn, terbekwaamer tyd,waardige Mannen, eerbiedöpwekkende Vaders, getrouwe Kerkbeftierders en wyze Regenten te worden. Vraagt hen, waar door zy, in zulk eenen gevaarlyken leeftyd, hun pad zo zuiver hebben weeten te houden? Zy zullen u antwoorden, om dat wy het hielden naar het Woord van God; om dat wy ons hebben laaten bellieren door de Leere van Christus. Wilt gy de kracht van onzen dierbaaren Godsdienst in de tedere Sexe aanfchouwen ! Vestigt uwe oogen op die zagte, vriendeiyke, voor alle edeie en deugzaame indrukken vatbaare Meisjes , die , fchoon onder de - dwingelandy der Mode gebooren, in zedenbedervende Franfche Schooien opgevoed , door Kinderachtige , en tot alle nurte bezigheeden volmaakt ongefchikte Gezellinnen omringd, haar verftand en hart poo* ge»  HET CHRISTEN DÓ RL Hf gen te vormen ter beantwoording van haare gewichtige bellemming, zich niet fehaamen Verrascht te worden in ernftige bezigheden; zich niet fehaamen, de taal v?n haar land zuiver te fpreeken, te fcliryven, en nuttige Werken ftl die taal te leezen; die neen durven zeggen op ieder Voordel, ftrydig met haaren plicht; die 'er voor uit durven koomen, dat de vreeze des Heere het beginfel der Wysheid is; die de verachting der onverdandigen verachten, den fmaad derdommen, onverfchilligen en ongodsdiendigen voor eere rekenen, en in de lente haars leevens denmioed hebben, om, daar het op het geweeten aankoomt, byzonder te durven zyn: Meisjes , die haare voornaamite bckoorlykheid te danken hebben aan den zagten, vriendelyken en beminlyken Godsdienst van Jezus. Bezoekt en bewondert die weinig opgemerkte, Zagte, inneemende, Huisfelyke Vrouwen, vercierd met dien zagtmoedigen'en dillen geest, die haar nieé minder kostelyk voor haare Mannen, dan voor haaren God maakt; Vrouwen , volmaakt gefchikt, om den dugden Mannelyken.geest teleenigen, hunne geweldiglle driften te maanden $ cn, door haar voorzichtig beleid, aan de edelfte bedryven dienstbaar te maaken ; Moeders, die haare eer Hellen in haare heiligde plichten, die' reeds nuttige Mannen voor den Staat gevormd H 1 heb-  Il6 DE VOORRECHTEN VAN hebben, in eenen ouderdom, waarin haare Tydgenooten nog Kinderen zyn in het verltand, en, door haare laffe Coquettery, voorwerpen van verachting en befpotting, zeifvoor die geenen , welken haar fchynen te bewonderen en te aanbidden. Is hetu te doen, om Christenen te vinden, die fpreekende bewyzen zyn, en die door fpreekende bewyzen toonen, dat alle de middelen, door de Godheid gebeezigd , om den Christelyken Godsdienst onder de Menfchen ingang te doen vinden en te bevestigen, het einde, waartoe zy dienden , dubbeld waardig zyn ! Vervoegt u dikwyls in den gezeegenden middelflaat, by uwe Neeringdoende en Werkende Mede - Burgers. Daar zult gy eene verlichting des verflands, eene juistheid van oordeel, eene edelheid van hart, eene goedheid van ziel, eene kracht van geest , eene verheevenheid van deugd, en eene braafheid van wandel ontdekken, die alleen gevolgen kunnen zyn van eene Zedeleer, zo eenvoudig, zo verttaanbaar, zo uitgebreid, zo overreedeni, en zo voortreflyk, als die der Christenen, in de beöeffening, onderfteund door de helpende hand der Almacht, en de zekere hoope, op onfeilbaare toezeggingen gegrond, van eene zalige belooning, om haare duurzaamheid en geduurige toeneeming, der moeijelyklte poogingen overwaardig. Wenschj  HET CHRISTENDOM. 117 Wenscht gy de kracht van God, in het Eüangelium, tot zaligheid voor eenen iegelyken, die in het zelve gelooft, te ontdekken ! Verne' dert u, hec doorgaande leeven van veelen dier Lieden ce kennen, die men, zeer ten onrechte, gemeen Volk noemt; cn onder hen znlt gy veele wyzen , veele edelen, veele machtigen, in het ryk der Zeeden vinden. Lieden, die de, aan hun maar fchaars gegunde, geneugcens van dit leeven met genoegen nog opofferen aan het opfpooren van kundigheden , die hunnen geest verderen, en hun hart verbeteren. Lieden, die Waarlyk den tyd uitkoopen, vermids hunne dagen boos, — zeer bezwaarlyk gefchikt zyn, om hun natuur te volmaaken. Lieden, die zulkeen klaar, onderfcheiden en diep inzien in hunne plichten hebben, en het gewicht derzelve met zo veel overtuiging gevoelen , dat zy in flaat zyn, hunnen moeijelykflen arbeid, met de ftrikfte eerlykheid, met de grootfle getrouwheid, en met de Godsdienfligfle bedoeling te verrichten. Lieden, zo gemeenzaam bekend met de waare natuur van den troostvoller. Godsdienst der Christenen, dat zy in flaat zyn het fobere Brood, in het zweet van hun aanfehyn, met dankbaarheid en blydfchap te eeten. Lieden, die Godsdienflige kundigheden bezitten, die hun in ziektens, pynen en rampfpoeden, een vertrouwen op God II 3 in-  Jl3 CE VOORRECHTEN VAN inboezemen, 'twelk hun geduld voor afmatting, hunne zielsrust voor ftoorenis, hun vergenoegen voor bezwyken bewaart. Daar zult gy Mannen, Helden in de waarc Godsvrucht vinden , die het niet verdriet dag en nagt te flooven voor eene zieke, hakkelende, en dagelyks verzwakkende Huisvroüwe; wiens voornaame uicfpanningbeftaat, in de kleine oogenblikken van rust, die zyn beroep hem vergunt, die Vrouw te troosten en te helpen , wier ellende al de vruchten van zyn zwaaren arbeid verteert. Daar zult gy Vrouwen vinden, die, alleen uit een beginfel van gemoedelyke Godsvrucht, haar ganfche leeven in zorgen, kwelling, angst en afmattend flooven verteeren, om de buitenfpooiïge leevenswyze hunner Ontaarte Mannen, voor het oog der Waereld, te verbergen, het bederf, waarin hun Huis, door zulk eene roekelooze leevenswys, noodzaakiyk koomen moer, zolang rnóoglyk re voorkoomen, en om de eer haarer Mannen, onder wier tiranny zy wegkwyncn, te bewaaren; in het midden der felfle fmarten en klemméndfte angfteh, een vrolyk aangezicht ver-* toonen by ieder, die haar ontmoet; die moeds genoeg bezitten, om zich door onbekend lyden te haten heiligen, en met flille lydzaamheid,vol vertrouwen op God, in het gezicht der roekoomende vergelding, zich den laster der Waereld , die  HET CHRISTENDOM. "9 die haar de gevolgen der losbandigheden haarer Mannen wyt, getroosten. Zulke Martelaresfln van de kiesfche Huwelyks-Plichten, kan de koele Rede, kan de onverzettelyklte en veelvermoogende hardnekkigheid der hoogmoed zelf, niet vormen. De Christelyke Godsdienst heeft alleen dit wonderdoende vermoogen in eigendom, en hy heeft inderdaad zulke wonderen gewrrocht. ■ Zulke Heldinnen, door Hem gevormd, zyn op alle Plaatfen, in alle Landen en Steeden, te vinden. Wilt gy uwe nieuwsgierigheid (zo gy waarlyk zulk eene nieuwsgierigheid bezit,) om de uitwerking van het, door u zo verfmaad, Euangelium op de harten der Menfchen, eens öp eene ontzettende wyze, voldoen; vermengt u dan, voor eenige oogenblikken, onder de heffe des Volks. In hunne ruuwe, woeste harten zult gy nog vruchten vinden, zo gezond, zo goed in haar foort, dat wy zelf niet kunnen begrypen, hoe het mooglyk zy, die daar aantetreffen. Deeze vruchten nu zyneeniglyk haaren oorfpong verfchuldigd aan die losfe zaaden van Christelyke Zeedenleer , die niet in hunne harten gezaaid, maar alleen van elders daarin overgewaaid zyn. Een enkel takje , van den natuurlyken Olyffcoom afgefneeden, en op dcezen wilden OlyfH 4, boom  110 DE VOORRECHTEN VAN boom geënt, brengt nog zulke goede Vruchten voort. Als gy, onder dien woesten hoop, een Man, die gisteren nog met zyn Buurman, onder yslyk raazen en vloeken, vogt, dien Buurman nu in nood en elende ziet helpen; als gy eene Vrouw, die onlangs haare Buurvrouw als een helfche furie aanvloog, dreigde , en in dolle woede floeg, nu de wyk rond ziet gaan, om zo veel geld te bedelen, als de door haar'mishandelde Vrouw behoeft, om nu, krank geworden, eene plaats in 't Gasthuis te bekoomen, onder het uitboezemen van diepe, en wel deegclyk van 't hart afftroomende zugten, uitroepende: 6 God, wy zyn toch alle arme zond aar en ! de Man hier boven zy ons alle genadig, of wy koomen "er niet f Dan is dit wel zo verre 'er van daan, dat dit aan de bloote aandryving der meewarige natuur moet toegefchreeven worden, als hec voor elk opmerkende zeker is, dat 'er, in de harten deezer Menfchen, eenige, wel oppervlakkige, duistere, onvoltooide, doch echter zuivere denkbeelden, van Christelyke waarheden verftrooid liggen , die niet geheel onvruchtbaar zyn. Hier is Euangelisch gevoel van fchuld; 6 God, wy zyn alle arme Zondaaren! Euangeliesch gevoel van noodzaaklykheid der vergecVing : de Man hier boven zy ons allen genadig, ef  HET CHRISTENDOM. lil of wy koomen ,er niet! Gevoel van plicht, uit gevoel van fchuld en van Gods genade afgeleid, waaruit hunne ver geefykheid en weldadigheid omtrent hen, met wien zy verfchil hadden, is voortgevloeid; en eindelyk verwagting van eene rechtvaardige vergelding hunner werken: de Man hier boven zy ons genadig, of wy koomen 'er niet! Nooit, dit durven wy met zekerheid veronderstellen , zou deeze ruuwe hoop zulke uitdrukkingen gebruikt , zulke daaden verricht hebben, indien zy niet in een land gebooren waren, waar de Christelyke Godsdienst de heerfchende is: waar door zy, door het Goddelyk beduur, eenige, wel vcrafgeleegcne en zeer onvolkoomene, doch echter zuivere denkbeelden ontvangen hebben, van de viervoornaame grond waarheden van onzen Godsdienst, mooglyk toereikend genoeg, om hen die maate van geluk re bezorgen , waar toe zy gevoorfchikt zyn , en vatbaarheden ontvangen hebben. Voldoet u dit alles nog niet; meent gy zulke voorbeelden van deugd, ook onder de Lochenaars van onzen Godsdienst, onder de Ontkenners eener Voorzienigheid, onder de Ontkenners der betrekking van hetSchepfel tot zynen Schepper, en van eenen Haat van toekoomende ver-, gelding, te kunnen aanwyzen. Dan zeeker zyn zulke Vrygeestcn, hoe zeer zy de Rede ook verli 5 hef-  111 DE VOORRECHTEN VAN heffen moogen, deallerönredelykfte, met zich zelve onbeltaanbaante Weezens; grooterDweepers, dan immer het Bygeloof verwekt heeft; Dweepers, door niets aangevuurd; Dweepers, zonder eenige bedoeling. Kan 'er wel grooter ukEi, nigheid bedacht worden, dan zich toeteleggen óp eene naauwgezette betrachting van alle de geboden des Cbristendoms, mee opoffering van zeer veele gemakken en aangenaamheden deezes Ieevèns , met onderwe;ping aan alle, gemaklyk vermyd kunnende worden, fmaad , hoon en lyden, zonder eenige betrekking op God, zonder geloof, dat God 'er acht op geeft, en met de verwachting, dat men uit een leeven, waarin men zich, buiten eerige noodzaakelykheid, gepynigd heeft, in een eeuwig Niet weg zal zinken ? Neen, zo onrechtvaardig is de God niet, dien wy eerbiedigen. Zo wreed is de, door u verworpen, Zeeden Meester der Christenen niet! Nooit waren de, door u op eene verachtelyke wyze beklaagde, Christenen zo zot onverfchillig omtrent hun waar belang en weezenlyk geluk ! Laat de Schepper het we;k zyner handen vaaren; bemoeit de Godheid zich niet met der Menfchen verrichtingen; is het met dit leeven afgedaan; dan verklaar ik den raad der losbandigheid voor  HET CHRISTENDOM. 123 voor wys: laat ons dan eeten en drinken, want morgen ft erven wy ! Voor u hebben wy dan te vergeefsch gefchree* ven, en echter beklaagen wy ons onzen arbeid niet. Wy bedoelden eigenlyk te fchryven voor zwakke Christenen ; niet zo zeer voor (boute Vrygeesten. Mogt onze wensch worden voldaan, dan zou de donkere wolk van angstvallige twyfelingen zyn opgehelderd in die oprechte cn eenvoudige zielen , die, den wil van God willende doen, zeer geredelyk zullen erkennen,v dat het Euangelium , zo vermoogend om de Menfchen wys te maaken tot zaligheid, eene Eeere van God is, en deszelfs Inltcller niet uit of van zich zelve gefprooken heeft, niettegenftaande alle listige poogingen, door het Ongeloofaangewend, om hen afterrekken van hunne vastigheid. Ten hunnen voordeele, en, zo ik hoope, volkoomene gerustfleliing, zal ik, by het tot dus verre overwoogene, nog eene gewichtige aanmerking voegen, die, naar myn inzien, de zaak volkoomen voldingen zal, en onwederleggelyk bewyzen, dat het der hoogde Wysheid voegde, en de natuur van den Christelyken Godsdienst het vorderde, zo veele en zulke verbaazende middelen ter zyner voortplanring te gebruiken \ en dat wel, Uit  12-4 DE VOORRECHTEN VAN Uit eene zeer gewichtige byzonderheid', die den Christelyken Godsdienst Ca-vacterifeert. Naar maare eenig middel ter geneezing, verlof fing en geluk, meer gewichtig, belangryk en volkoomen is, naar die zelfde maate is het noodzaakiyk , dat hy, die dit middel behoeft, van deszelfs gewicht en noodzaaklykheid overtuigd wordt. Men kan eenen Kranken niet ernflig genoeg van de kundigheid en ervarenis van zynen Arts verzeekeren , niet te veel voorbeelden bybrengen van Lieden, die, door weigering van den Geneesheer en zyre Geneesmiddelen, verlooren zyn geraakt, niet te veel voorbeelden van Menfchen, die in dezelfde of foortgelyke ziektens, door dien Arta, en het gebruiken zyner Vborfchriften, volkoomen herlteld zyn, om hem, langs dien weg, voortebereiden en te overreeden, tot het aannecmen van den Geneesheer, en het vertrouwend gebruiken zyner verordonneerde middelen. Zo lang echter deeze Arts niet de eenigüe, zelf niet de voornaamfle is, zo lang het Hulpmiddel, doorhem verordonneerd, nog door veele andere nuttige kan agrervolgd worden, is zulk eene erndige voorbereidingen plechtige aandrang by den Zieken minder noodzaaklyk, en kan, met minder gevaar, verzuimd worden.  HET CHRISTENDOM, 115 den. Maar, wanneer nu de Kranke reeds den allerkundigllen , bekwaamden, en ervaarenften Geneesheer heeft, die 'er bekend is; wanneer deeze verzeekerc, dar het Middel, 't welk hy nu voorfchryfc, voldrekt hec laatite uitterfte hulpmiddel voor den Kranken is , dac 'er voor hem in de ganfche wyde Waereld niets te vinden is, dat hem helpen kan; dat, zo hy dit verzuimt te gebruiken, zyn doodonvermydelyk is; dan kunnen,noch zyn Doctor, noch zyne Vrienden, dan kan geen Mensch, die het wel mee hem meent, te veel, te vroeg, te aanhoudend, te erndig, te duidelyk fpreeken van de bekwaamheid des Geneesheers , van de dierbaarheid en het gewicht des voorgefchreeven middels; vermids van het gebruik of verwerpen van deezen Arts, en deszelfs Voorfchrift, niets minder dan zyn dierbaar leeven afhangt. Laat ons dit nu tocpasfen op het geval, waar van wy thans handelen. Men kan zich?1 met geene mooglykheid, in het gansch Heelal een treuriger, beklaagelyker en rampzaliger geval te binnen brennen, of zich' zelf in zyne verbeelding fchilderen, dan de zedelyke krankte van de geheele Menschheid, den ftaat van onkunde, ondeugd en rampzaligheid, waarin het gansch Gedacht van Adam is.gedompeld  t<2.6 DÉ VOORRECHTEN VAN peld geweest. Het groocfte gedeelte voor hec geheel genoomen, had alle vleesch zyn weg verderven. De Rede, die toereikende Arts, ons door de Voorzienigheid gegeeven, was zelve ze4elyk kranks hec licht, 'c geen in den Mensch was, was duisternis geworden. God zond van tvdtottyd, gelyk wy gezien hebben, zedelyke Geneesmeesters; zodanigen waren Noach, Abraham, iVlozes, en zo veele Propheeten en Heilige Mannen , als 'er bekeering gepredikc hebben, Gods welbehaagen bekend maakten ^zyne gunflen toezeiden, en ftrafren-dreigden. Dan alles te vergeefsch. Men verwierp de Geneesmiddelen; men verfmaadde , haatte, ja doodde de Geneesmeesters.. De zedelyke ziekte wierd dus na* tuurlyk hoe langer hoe heviger, en de Zieke hoogst gevaarlyk. Echter was alles nog niet volkoomen hocpeloos. De wyste, de bekwaamfte, de onfeilbaare Zielen-Ar>.s, was nog niet verfcheenen; daar was nog een volmaakt, toereikend Geneesmiddel oven Deeze Arts was geen minder Pcrfoon, dan de Wysheid des Vaders, de Menfche Jezus Christus, in wien de volheid der Godheid woonde, die den Mensch, het Menfchelyk zwak, de Menfchelyke Natuur, volkoomen kende, die de Zedelyke krachten} in haare eerlte beginfelen, vroegfte afgeleegen* fte oorzaaken, en naaste bronnen befchouwde, en  HET CHRISTENDOM. tl? én die alle de toevallen, welken de nuttige uitwerkingen der hulpmiddelen konden verhinderen, of de geneezing vertraagen, vooraf kon bereekenen; die het gepaste middel v4oï iedere zedelyke ongefteidheid grondig kende , die de bekwaamheid en bet vermoogen bezat , om de krankheid, hoe hoog geklommen, hoe diepgeworteld, hoe verouderd, in den grond te geneezen, en den zedelyken Lyder tot volkoomen zedelyken welfland en kracht te herftellen. Volmaakter Arts was'er, in de Natuur, niet mogelyk ; beter, tóereikender, onfeilbaarer middelen , beftonden niet, konden niet beftaan, door geene Goddelyke wysheid uitgedacht, door geene Almacht gefchaapen worden. Want het waren reeds de laatfte middelen, die de Goddelyke Wysheid, voor vry werkende Sehepfelen, had uitgedacht, en door zyne Almacht daar gefield. Die deezen Geneesmeester verwierp, die zyne aangeboodene Geneesmiddelen verfmaadde , was geheel reddeloos, by zich zeiven veroordeeld, verlooren, en wel voor eeuwig. Wie den 'Zoon verwierp , verwierp den Vxder; en van wien zou de arme Mensch geholpen kunnen worden , die de hulp van zynen Schepper zelve verfmaadde? Die in den Zoon geloofde, zoude het Eeuwige Leeven hebben, maar  Ïl8 DE VOORRECHTEN VAN maar die den Zoon ongehoorzaam was, op dien zouden de Goddelyke ftraffen rusten. Voor hen, die het Bloed des Eeuwigen Testaments onrein achten; voor hen , die eene Goddelyke Leer verachten, waarin de Eeuwige Wetten van recht cn biliykheid vervat waren, en welker waarheid de Leeraar met zyn Dood bekrachtigd, met zyn Bioed verzeegeld had, bleef geen Slagc-Offer meer over voor zyne zonden , kon op geene nieuwe Openbaaring , waarin vergeeving van zonden, op voorwaarde van bekeering, wierd aangebooden, en welker Goddelykheid de Infteller weder met zyn Bloed bevestigen zoude, verwachten; want 'er was in den ganfehen Hemel geen andere Naam, waar door de Menfchen zalig konden worden, dan de Naam van Jezus; vermids God geen duidelyker voorfchrift van Leeven, geen krachtiger verzeekering van Genade, geen klaarer toezegging van Hulp, geen kracht» daadiger onderileuning in het Goede, geene zekerer verwachting van eeuwige Belooning, aan vry werkende Weezens kon geeven, danHy, in Christus, der Waereld gefchonken had. Zy, aan wien de Leer van Christus niet gepredikt was, die door deeze opgang uit der hoogte niet bezocht waren, waren ook nog niet veroordeeld. Zy hadden nog niet alles ontvangen ; alle hulpmiddelen waren nog aan hun niet be-  HET CHRISTENDOM. beproefd; fchoon zy 'ook andere minder volkoomen middelen verwaarloosd hadden. God kon aan hunnen Wyngaard nog iets meer doen. Na dat zy alle mindere en meerdere Dienstknechten des Allerhoogften verfmaad, vervolgd Cn ger dood hadden ; was 'er nog mooglykheidj nog hoop zelf, dat zy, ten minfte, zynen Zóón ontzien, mooglyk hooren, mooglyk gehoorzaamen zouden; Het grootile, laatire, uitterfte middel bleef hen nog overig. Maar die harten, in welken het zaad des Euangeliums geftroöid is, waarin al dé vruchtbaarmaakende regen der Euangelifche drangredenen , meenigvuldigmaal, is ingedrongen , doch gelyk zyn aan eene aarde, dieniets dan Doornen en Distelen draagt, zyn onherftelbaar bedorven-, zyn verwerpclyk , na by de vervloeking, en hun verderf nadert. —Daar nu j van het aanneemen, of verwerpen vari Jezus en zyn EuangeJium, het volmaaktfle geluk én uitterfte verderf van redelyke, gevóeligë cn.ot onfterflykheid gefchikte Weezens afhing; daar het belang, het allergewichtigst belang vari zo veele duizende, voor eene ónöverzienbaaré Eeuwigheid j gevormde redelyke Bewooners van onze Waereld; als door de Christelyke Openbaaring verlicht zouden worden , eéniglyk aft hing van het Geloof in Christus, als Gods Zoon, hun Hervormer en Zaligmaaker, en het gehoorI zaa-  IgÖ DE VOORRECHTEN VAN zaamen van zyne Wetten, kon daar de Goedertierene Vader van alle zyne redelyke Sehepfelen wel ooit te vroeg deezen grooten Medicynmeester der zielen aanwyzen; wel ooit te duidelyk aanwyzen? Kon Hy wel te veel voorbereidingen maaken, om deezen Zielarts te ontvangen ? Zyn niet alle middelen, die de Vader der Weezens gebruikt heeft, tot de koomst van 'sWaerelds laatften Profeet, grootften Afgezant en Zaligmaaker, door deeze gewichtige befchouwing, volkoomen gerechtvaardigd? Wat zegge ik-? gerechtvaardigd ! Ieder, die geenen lust gevoelt, om, door hoogmoed opgeblaazen, met zynen Maaker te twisten, moet deeze middelen bewonderen , en met de hartelykfte gevoelens van eerbied , dankbaarheid en liefde , aanbidden ; eu met aandoening erkennen, dat ook deeze wegen der Godheid , wegen van Wysheid en Liefde zyn. —- En nu meen ik aan het oogmerk, 't welk ik my voorftelde, beantwoord, aan myne belofte voldaan te hebben ; nu meen ik, dat ik eene der gewichtigfte aanmerkingen des Ongeloofs, tegen onzen allerheiügftenGodsdienst, krachteloos gemaakt heb. Nu meen ik, der Gcdhe;d, in hec daar (tellen van zo veele en ontzacheiyke middelen, ter voorbereiding van de afkondiging der Christelyke Openbaaring, verdedigd te zyn. Zou-  HET CÜRÏSTENÖÓM. 13! Z^oiide ik den Deïst overtuigd hebben ? Hier rhede durve ik my niet vleijen ! Hoe veelen, by wien ik my, 'in beleezenheidj Oordeei — ert Menfchenkunde, niet kan vergelyken, niet noe^ men durve * hebben dit niet vruchteloos ondernoomen! Genoeg eer, genoeg voldoening voor myii hart, genoeg beloonïng, zo ik u, myne lievë Broederen en Zusteren * die geene geleegenhéid hebt, om zwaare Boekdeelen te koopen, orrl diepzinnige, ingewikkelde, en afgetrokkëne redeneeringen te bevatten, door myne eenvoudige aanmerkingen j voor wankelen in uw allerheiligst Geloof behoed hebbe.v Genoeg; zogy* na het leezen deezer weinige Blaaden , met minder twyfel, mmder dübbing, meerder gerust —' en blymoedigheid, uwen Leevensweg'bewandelt, en dus, in uwe byzondere Lotgevallen $ meer gebruik kunt rriaaken van die zalige troostgronden, welken alleen in het EuangeÜum des zaligen Gods te vinden zyn. Zyt gy 'er overtuigd van. —' Zyt gy gerustgefteld omtrent de waarheid en het gewicht van dien Godsdiénst, waarin gy onderweezen zytj en van Welker] gy dë goede Bclydenis beleeden hebt, voor Gód eri Veele Getuigd;; zyt gy van harten bekeerd tot. de gehoorzaamheid der waarheid, Vérfrefkf la'rï hü uwe Broederen. —■ Nu is hec üwë zaakv I i bi rij  ïgS DE VOORRECHTEN VAN om, door eene erndige, naauwgezette , algemeene , blymoedige en flandvastige deugdshetrachting$ aan de Waereld te toonen, dat bet Geloof in Christus een kracht van God is tot God en Gelukzaligheid; dat dit de overwinning is, die de Waereld overwint, ons Geloove, dat Christus waarlyk, door zyne Leer, God een eigen, een byzonder, een uitmuntend Volk heeft toebereid, yverïg in goede werken; dat de Goddelyke kracht u, in Christus, inderdaad alles gefshonken heeft, wat tot een Godzalig leeven noodig is. Houd dan uwen wandel eerlyk onder de Ongeloovigén, op dat, in het geene zy van uwen Godsdienst kivalyk fpreeken, als niet beantwoordende aan den vé': baazenden toedel, ter zyner afkondiging gemaakt, zy, uit de goede werken, die zy zien, dat dece Godsdienst in u werkt, God-, den grooten Irdeller van deezen Godsdienst, vêfheerlykén rnqpgen. Gy zyt een Uitverkooren Gedachte , een Konmglyk Priesterdom, een Heilig, een Verkreegcn Volk, op * dat gy zoud verkondigen de deugden des gecoen, die u uit de duisrerenisfe geroepen heeft, tot zyn wonderbaar Jichr. Hoe ! zou de Algcnoegzanme Schepper van het Geheel-A!, de Vol zalige God, het Weezen der Weezens, tot wien der Menfchen goed- heü  HET CHRISTENDOM. 133 hëid niet raakt, dien gy , "dien alle zyne Waerelden en Sehepfelen niet prof'ytelyk zyn kunnen, die geen belang heeft by uw geluk , zou dat Weezen Hemel en Aarde bewoogen , Heiligen en Engelen aan uwe Verlichting, aan uwe Verlosfi'ng, aan uwe Hervorming, aan uwe Gelukzaligheid opgeofferd hebben , en dienstbaar- gemaakt aan de voorbereiding van a, ter aannceming van het laatlle middel ter uwer Verio;-:'ï g en eeuwige Behoudenis! En zoud gy zo laag, Zo uitzinnig onverfchillig zyn, omtrent uwe ei-* ge, allergewichtigste en eeuwige belangens, van deeze voor u volstrekt onöntbeerelyke gunst te verfmaaden en te verwaarloozen ! Ach ! dat gy dan niet mede onder de reije der redelyke Weezens behoord had, welken in het Goddelyk Plan begreepen waren, toen Hy Waerelden vormde, toen Hy Menfchen fchiep! Ach! dat gy 'er waart uitgevallen, eer gy over uwe geduchte beflemming denken kost! Ach!' of gy gebooren waart in een land van zedelyke duisternis en fchaduwe des doods!— Want, indien zylieden het verderf niet ontvlooden zyn, die den geenen verwierpen, welke op Aarde Goddelyke antwoorden gaf, veel meer zullen wy niet ontvlieden , zo wy ons van dien af kee-ren, die van de Hemelen is! God geeve, dat wy niet moogen zyn van die  DE VOORRECHTEN VAN geonen, die zich ontrekken ten Verderve, maar van hen , die gelooven ter behoudenis der zielen ! En gy, beminde Jeugd, dierbaar aankoomend Geflaeht van Burgers en Burgeresfen, voor het dierbaar Vaderland en voor de Onilerflykheid! Gy zyt onder ons opgedaan in eene\zeer duister re en kommervolle Eeuwe, met betrekking tot de Zeeden en tot den Godsdienst. De Weelde, de Gewoonte, de Moode, hebben veele onërvaarcnen, op. den Leevensweg, aan haare keetenen gekluisterd, veele goede Caracters bedorven , veele eenvoudige harten verleid. Verre het grootlle gedeelte uwer Tydgenooten , van wien gy met reden zoud moeten verwachten , dat zy uwe Voorgangers zouden zyn, op den weg der Deugd en des Geluks, zyn op geyaarlyke Bypaden , jammerlyk, verdwaald , en wandelen op den rand des Verderfs , met eene zorgelooze blymoedigheid. Verre het grootlle gedee'te van hen, van wier gezehchap gy u het meeste nut, het grootfle voordeel belooven moest, zyn voor u geheel onbruikbaar, jaren uiterfle nadeelig geworden, veele van uwe jonge Tydgenooten, afgemat, uitgeput, gemarteld door eene aaneenfchaakeling van zinnelyke vermaaken, en onafgebrookene woelige verftrooijingen, leggen krank aan eene allergevaarlykfle Slaapziekte, en zyn, is te duchten, ingeflui- mcrd,  HET CHRISTENDOM^ 135 tnerd, cm niet te ontwaaken dan in den geduchten dag der Eeuwigheid, om rekenfchap te geeven van zo veel verzuimden en verbeuzelden tyd, als hen gefchonken — van zo veele misbruikte talenten, als hen toevertrouwd waren. Veelen uwer Tydgenooten, wier jaaren en ondervinding hen een recht fchynen te geeven, om u op hun voorbeeld te wyzen, zyn grys geworden in de belachelykfle bedryven der Kindsheid; zy zyn oud, zonder ervaarenis, en bukken naar het graf, om te fterven, zonder geleefd te hebben. Daar heerscht in verre de meeste Bewooners van onze Aarde, van ons Land, van de Steeden en Dorpen, waarin gy uwe intreede ftaat te doen, waaronder gy uwe Gezellen en Vriendinnen zult moeren zoeken, een geest van onverfchilligheid omtrent hunne hoogfte, hunne eeuwige belangens; eene onverfchilligheid omtrent de allergewichtigfte woorden van hunnen besten Vriend; woorden, die hen zullen oordeelen ten Uitenten dage; eene onverfchilligheid, ja eene heerfchende afkeer omtrent dien Godsdienst, welken, om aan hen be' kend te maaken , zich het Weezen dér Weezens zo fterk bemoeid heeft, zo veel om gedaan, zelf zynen eenigen Zoon niet gefpaard heeft; omtrent dien Godsdienst, wiens omhelzing en feeleeving, of verwerping en verfmaading, hun I 4 lot,  136" DE VQORRECHTEN VAN lot, binnen weinige, zeer vluchtige oogenblikken, voor eeuwig, tot hun onüitfpreeklyk Keil-, pf rampzaligheid, beflisfchen zal. Mee welk ©ene angstvolle bekommering zie ik y uwe eerde treede in zulk eene Waereld doen ! Met welk eene te, rug beevende nieuwsgierigheid zie ik u, uwe Gezelfchapp;n, uwe Vriendenen Vriendinnen verkiezen! Met welk eene belanghebbende, kommer, die gylieden naauwlyks btv gryptm kunt, befchouw ik de Boeken, die gy yopr. u. verzamelt! Ach, dat de Wysheid zelve uwe keuze mopge bedieren, dat de waare fmaak uwe Bibliotheek reegele, dat over dezelve hec opzicht aan den Godsdienst bevoolen worde ! — IS'ooit, Hoppe, ter duik , eene onwaardige Coeffeijr u. Zedenvergiftigende Lectuure in handen, Da,t, lieve, tedere zwakke Sexe, het betoverende van eene geestige, dubbelzinnigheid u nimmer eenen,glimlach waardig zy,u nooit het bloezen, doe afleggen. . Dierbaare, onërvaarne, onbedorvene , zeer ieideiyke. Jeugd! Bemint gy. u zelve, zoekt gy geluk, waar, bedendig geluk ? Geloof my; die. uwe, zwakheid., uwe neigingen, uwe gevaaren. kent, dje. u: ongeveinsd bemint, die een alleroprechtst deelneemt in. uwe ondcrffelyke belangpos,;. geloof my, en beproef rnynen raad! Lees, zo dra gy hergebruik uwer Rede hebt, m  •H E T ; C H R I S T E N; B O ?.t. $3? ZO. dra gy verdaan en beöordeclen kunt, het geen gy leest, lees het eenvoudig- Euangcliurn. . ■—f Lees , wat God , wat Christus voor u gedaan hebben. Lees, wat daar, op. last van den Eeuwigen God, -van u gevorderd wordt; wat men U daar belooft ; waar voor men u daar waar? ■ fchouwt. Lees. uwe ontzachlyke bellemming! Zeg dan tegen u zelve: „ is het Euangelium, „ is dit Boek, van God herkoomllig? Is het „ geen's Menfchen, maar Gods woord; Gods laatde, goede, welbehaagelyke en volmaakte wil? Dan heb ik 'er een eeuwig belang by, dat ik dit Boek omhelze, met al de drift my„ ner ziele; dan ligt 'er een ontzacMyk werk „ voor myne reekening; dan kan ik, zonder het „ grootst gevaar, geen oogenblik verbeuzelen; ü dan is myn leeven de erndigde zaak der Wae„ reld; dan moet ik, van dit oogenblik af aan, „ yverig en met alle oprechtheid werken aan „ myne zedelyke volkoomenheid; dan moet op „ heden het befluit vast. daan, naar den Heigen „ Regel en het onbefmette voorbeeld van dee„ zen'Godsdienst en deszelfs Inlieller te wande„ len; dan is nu myne keuze voor altoos be„ paald, om een Christen te zyn, en als een Christen^ te leeven ! " Ga, met-zulke gevoelens vervuld, aan het onderzoek van de Waarheid en Goddelyk heid I 5, des  Ï38 DE VOORRECHTEN VAN des Christelyken Godsdienst; want dan zult gy eerst, als belanghebbende, onderzoeken; dan Zult gy niet rusten, voor dat gy, op goede en vaste gronden , overtuigd zyt! Dan zal het u bnmoogelyk zyn, in dit onderzoek eenige vooröordeelen te mengen, eenige laauwheid te gevoelen, eenige lusteloosheid te ontwaaren. Gy eult de waarheid vinden, uwe overtuiging tot dien trap van zekerheid brengen, waertoe, uit de natuur der'zaaken, zulke waarheden vatbaar Zyn, die niet onder de zinnen vallen, die zich niet onmiddelyk aan ons vertoonen, en voor geene Wiskundige bewyzen gefchikt zyn. —Gy zult, met de blymoedigile gerustheid, zeggen: „ Ik geloove, dat Jezus is de Christus, de „ Zoon van den leevenden God! Alle zyne „ Lesfen zyn Beveelen der Godheid; alle zy, ne Beloften en Bedreigingen waarachtig, en Hy is volkoomen in daat, alle die geenen „ zalig te maaken, die door Hem tot God gaan !" Dan, myne jonge Vrienden en Vriendinnen.' dan,- doch ook niet eerder, zyt gy veilig. — Dit gelukkig ryddip zien al'e waare Deugdzaamen, alle Oprechte Menfchen-Vrienden, met fchroomachtig verlangen te gemoet. Vóór dit tyddip zien alle ongeveinsd Godvruchtigen, met bid-  HET CHRISTENDOM. IJ9 ■piddenden angst, op iedere treede, die gy in de groote Waereld doet. Tot op dit tydttip beeven de Engelen, die u zo gaarne eens in hun gezelfchap wilden aanneemen, voor de ontzachlykfte gaaf, die de Godheid u immer fchenken kan» voor uwen Vrjen Wil. Tot op dit, voor u, heilbeflisfchend oogenblik , zyn de oogen der Deugd, der Godsvrucht, der Menfchen-liefde, der Engelen, ja zelf die van uwen Veriosfer, op is gevestigd; ridderende van liefdenvolle bekommering, waarop toch eindelyk uw wil zich bepaalen zal, wat hy kiezen, wat hy verwerpen Zal. Zo dra hebt gy den Christelyken Godsdienst niet met volle overtuiging omhelsd, of zy wenfchen allen eikanderen, met opgeruimde harten, met vreugdetraanen in de oogen, mee hlyde dankzeggingen aan God, geluk met uwe zalige keuze. , „ God lof, zeggen zy, het „ gevaar is voorby! Deeze Jongeling, deeze „ jonge Dogter, hebben met hunne handen ge„ fchreeven: ik ben des Heere, en de Heere zalze bevestigen; niemand zal hen uit de hand des Vaders rukken, en zy zullen niet verloo„- ren gaan , maar behouden worden voor de „ Eeuwigheid.'* Ja, myne Geliefden, niets dan de Godsdienst kan u een vast caracter geeven; door Hem zult gy moed hebben, om te durven weigeren, ©m te  \\0 DE VOORRECHTEN VAN te durven byzonder zyn, in alle die gevallen, daar de byzonderheid een deugd is. De Godsdienst zal u , in ieder gevaarlyk gezelfchap, met overreeding-, toeroepen: „ Word „ geen Dienaars van Menfchen! In het midden „ van eene algemeene zedenloosheid, word dee„ zer Waereld niet gelykvorinig. By iedere „ opkoomende zondige begeerh kheid , wan„ dek naar den Geest, en volbrengt de begeer- lykheden des Vlee.Nfches niet!" De GodsJienst zal u het recht genot van allen Aardfchen voorfpoed, volkoomen vergoeding voor allen Aardfchen ceegenfpoed , kracht en «toost in lyden fchenken, en altoos in alle gevallen , zaügmaaken in de hoope des Eeuwigen Leevens. Daar kunnen, daar zullen hoogstwaarfchynlyk, dagen koomen, daar kunnen omkandighedcn in uw leeven voorvallen, waarin gy, zonderden Godsdienst, alles reddeloos zult vinden; waarin gy, zonder den Godsdienst, de aller- rampzaligke van Gods Sehepfelen zyn zult. Doch, door Hem onderfleund, door Hem aangevuurd, zult gy, in die dagen, en door die omkandigheden, uwen gehcelen aanleg zien ontwikkelen, alle de in u gelegde vermoogens zien opgeroepen, en de geheele voortreflykheid der Menfchelyke natuur, van uwe natuur, tot ver- baa-  HET CHRISTENDOM. I41 baazing van allen, die u kennen, ja tot uw eigen ontzetting, in u zelve ontdekken. Dan zult gy de zaliglle van alle moogelyke gewaarwordingen fmaaken, de gewaarwording van uwe eigene voikoomenheid. En wanneer het geduchte oogenblik daar is, waarin, voor u, de Waereld voorby gaat mee haare begeerlykheden; waarin alle misleidingen, alle zelfbedrog ophoudt; waarin alles zich vertoont, zo als het waarlyk is; waarin alles alleen aankoomt op het welflaan der ziele met haaren Schepper; dan zal de Christelyke Godsdienst-9 alle zyne kracht, zyn gewicht, troost en zaligheid, óp de overtuigendflc wyze, openbaar maaken; zyn hand zal den waaren Christen vatten, en in vreede geleiden door het dal der fchaduwe des doods, in de plaatfe van zagte rust, of zalig voorgevoel zyner aan (taande Gelukzaligheid; en by zyne gewichtige overgang in de duistre Eeuwigheid, de volle kracht van zyn Verlosfers woorden doen ondervinden: die in my gelooft, zal leeven, al ware hy ook geflorven ! Mocht deeze Verhandeling , waarin ik eene der gewichtigfte zwaarigheden, tegen onzen allerheiligflen Godsdienst heb poogen uit den weg te ruimen , zwakke Christenen in hun Geloof verlterken ! Mocht hy der Jeugd voor de verleidingen van het heerfchende Ongeloof, en, daar uit-  Ï4^ DE VOORRECHTEN VAN ERi Uit voortvloeijende, losbandigheid van Zeeden, bewaaren, en rneedewerken , om een minder beuzelachtig en meer ernftig Gedacht, van redelyke en ter ondei flykheid gefchikte Weezens, te doen opdaan; dan zoude ik my verheugen in de gegronde hoope op een Vaderland van waare Christenen, 't welk, zyn fchynbelang aan hec waare — zyn eigen aan het algemeen belang, verdandig en edelmoedig opofferende, vry zou blyven van alle beroeringen, en door reine deugd en waar geluk, den Ongeloovigen onbetwist* baar betoogen, dat De Voorrechten van het Christendom de Middelen , ttr zyner oprichting gebeezigd', overwaardig zyn- EINDE*