D E CHRISTEL IJ KI SPECTATOR. 1 N TWAALF VERTOOGEN. IN 'sGRAVENHAGE; £lj J. THIERRIJ £ N C. M EN SISO! MDCCXC1X.   D E CHRISTELIJKE S P E C T A T o JU: No. Io  V'erfierkt de flappe ha'nden! Stelt de ftruikeknde knïèn vaste! %gt den onbedagtfamen van harte; Wcest fterk, en vreest met! Jesaia, XXXV, 3» 4"  "^/"erandering van tijden, omftandigheden en betrekkingen, maken, natuurlijkerwijze, verandering ia on* ze gewaarwordingen, aandoeningen , bedoelingen en bezigheden; ook geven zij andere vormen en wijzingen aan onze pligten. Gelukkig hij, wiens geest veerkragt - genoeg bezit, om zij daar fpoedig en goedwillig naartefchikken; de toevallige omftandigheden aan zig te onderwerpen; en van dezelve, gelijk men zegt, partij te trekken. Er zijn algemeene beginfels van dadigheid, van welke men zig, in zeer onderfcheiden kringen van arbeidfaamheid,, bedienen kan; wanneer men flegts het vermogen bezit, om dezelve, op onderfcheidene wijzen, in beoefening te brengen. Deze vaardigheid verkrijgt men zelfs door afwisfeling van bezigheid: dan namelijk, wanneer deze laatste niet zozeer het gevolg is van onze wispeltuurigheid of ftompheid, als wel van eenen loop van zaken, welke , niet van ons afhangende, als van zelve, tot zulk eene vervvisfeling geleidt en aanfpoort. Hoe menig uur zoude men nuttig en aangenaam > voor zigzelf en voor anderen, flijten, wanneer men kragt genoeg had, om de zaken der waereld, zonder die goedtekeuren, te bewonderen, of altezeer te veragten, zo te nemen , als men die vindt. Men leeft op aarde zo kort; men ziet zo veel onbeftendigs; er gebeurt zo veel onverwagts; de loop der dingenfchiktzig zo weinig, en zo zeldfaam, naar onze A z bij-  ):( 4 >C ijzondere begeerten, dat men de meeste rust en het flilste genoegen geniet, wanneer men zig gewend heeft, om van hetgeen men heeft, gebruik te maken. Die niet reizen kan, en egter gaarne landen en volken bezien wil, moet zig met prenten en reisbefchrijvingen behelpen. Zo reisde, in onze dagen, de jonge Anacharfis door het oude Griekenland. Zo vertegenwoordigen wij ons de eenvoudige verhevenheid der Grieksche tempels en gedenkftukken, door middel van afbeeldingen , in de Pitoresque Reizen. De fteden Hercula«urn en Pompeji vertoonen ons insgelijks hunne kostbare overbhjffelen, tot vorming van onzen fmaak, door het graveerijzer. Zo wordt ons, eenigermate, hit gemis van 'het oïrfpronkelijke vergoed. Op dezelfde wijze moet hij, die de menfchen niet van nabij wil leeren kennen, door eenen uitgebreiden en gcmecnzaamen omgang, dezelven, uit hunne daden, of uit zulke fchriften, waarin zij, onopgetooid, zigzelf fchilderen , of door anderen vertoond worden, tragten te beoor^ deden. Wie geen toegang tot de Kabinetten der Vorsten heeft, en egter gaarne weeten wil, hoe wonderlijk het daar doorgaands toegaat, hoe de geringde oorzaken dikwijls de uitgebreidfte gevolgen hebben, kan in.de opengelegde verrigtingen van vorige jaren , als in een fpiegel, het tegenwoordige befchouwen, Op dezelfde wijze kan hij, die in het openbaar niet •Werken kan of wil, in ftilte, aan zijnen arbeidfamen geest  X 5 X geest werk geven; en, uit zijn (til boekvertrek , feilen fchieten, in welker licht zig dezen en geenen verheugen. De braave Bisfchop van Carthago, cijpriaan, ontweek, zo voorzigtig als godvrugtig, de vervolging onder Decius; maar behartigde egter, uit zijne fchuilplaats, met mond en pen, de belangen van het Christendom. De Can^elier d'a guesseau werd tweemaal van zijne openbare bedieningen ontzet, en tot een afgezonderd leven verwezen ; maar hij vond, in zijne eenzaamheid, zo veel werks voor zijnen geest, dat men zoude gezegd hebben, dat die ftand eigenlijk voor hem gefchikt was, bijaldien men, bij zijne herftelling, niet was gewaar geworden, dat hij, op nieuw, met dezelfde veerkragt in zijnen openbaren en uitgebreiden kring bezig was , waarmede hij, in eenzaamheid, aan de volmaking van zijnen geest gearbeid had. Hij derhalven, die, door den loop der tijden en der zaken, zig genoodzaakt vindt, buiten zijne fchultf, zijne gewoone bezigheid te (laken, en eene andere wending aan zijne neiging tot werkfaamheid te geven, 11a het oog op zulke en foortgelijke voorbeelden; en zoeke die, al is het van verre, natevolgen. Men heeft tog altoos, selfs in de diepfle eenzaamheid, in zekere opzigten, de wijde waereld voor zig ; en er is ligt, hier of daar, een plaats te vinden, waar men van het zijne iets aanbieden en afleveren kan : tenA 3 einde  X 6 ):( einde iets goeds uittewerken, of iets kwaads te ver. hinderen. Wij zijn voorzeker allen , op verre na, geen Montesquieu's , die zelfs zijne Prefidentsplaats \n het Parlement van Bourdeanx, nederlei, om dat hij, naar het zeggen van zijnen lofredenaar d'alemeert, gevoelde, dat hij, door zijn volk en het geheele menschdom te verlichten, meer nut kon doen, dan door de twisten van bijzondere perfoonen te ontwarren en te beoordeelen. Zulke geniën zijn bij uitftek zeldfaam; zij behooren, als 't ware, onder de uitzonderingen ; en wie is vermetel genoeg, om zig naar zulke voorbeelden te regelen ? Maar dit blijft tog waarheid, dat wij, gewoone menfchen, allen meer dan één punt van aanraking, dat is, meer dan ée'ne zijde, hebben, met welke wij in betrekkingftaan tot onze tijdgenooten en nakomelingen. Ontvalt ons het ééne, wij moeten daardoor ons niet aanftonds laten verbijftcren, en ledig blijven; maar de gave, welke in ons allen, meer of minder, is, opwekken, en eenen anderen kring voor onze zedelijke beweging en werkfaamheid opzoeken. Wij moeten dit doen in den weg van waarheid en deugd, zonder angstvallige bekommernis over de uitkomst; zonder teveel befchroomdheid in de keuze, of teveel kieschheid, nopens den meer of min verheven aart van het werk, hetwelk wij bij de hand vatten. De geestige camp«uizen merkt, nietten onregte, op: dat een goed kuns-  X 7 X kunstenaar altoos gelegenheid vindt, om zijne vaardigheid te toonen; en dat, wanneer hij in goud of edele gelteenten niet kan arbeiden, hij zulks dan in lood of ijzer doet. Het is tog niet, hetgeen onze onbedrevene hand eigendunkelijk uitkiest, maar wat zij, in den weg der wijze voorzienigheid, vindt, om te doen, dat wij verrigten moeten , met al onze magt. Hij tog, die metflijk de oogen van eenen blinden opende , kan door geringe, ja door veragte werktuigen, en door in fchijn minder gewigtige bezigheden, wel eens meer goeds uitwerken, dan de magtigde koningen , de geslepenfte flaatsmannen, of de gelukkigfte veldheeren, door de fchitterendfte daden immer hebben uitgewerkt. Verheerlijkt mij door lijdfaamheid t was, op veele tijden, de ftemme der voorzienigheid voor veelen. Deze lijdfaamheid is voorzeker geene blooheid. Zij is integendeel de heldhaftige en vrijwillige affiand van het vermoeiend en vrugteloos worftelen tegen rampen, welke men niet ontgaan, tegen onderdrukkingen, welke men niet te boven komen kan; en zulks met die bewustheid, dat de hooge voorzienigheid, daardoor, onze onderwerping en zelf. verloogchening beproeven, onze zuivering bevorderen, en onze kragten verhoogen wil, pier re de u place, eerde Prefident van het Hof der Aides te Parijs , op het punt ftaande, van, in den Parijfchen moord, geweldig te worden omgebragt, deed zijne A 4 vrouw,  vrouw, welke voor zijne moordenaars geknield hg , oprijzen ; en berispte ook zijnen zoon , die, uit vrees , een papieren kruis op den hoed geplaatst had, zeggende : Het egte kruis is de lijdfaamheid in de verzoekir.gen, en eene voïkomkhè onderwerping aan den W.l van God! Deze lijdfaamheid is dan ook geene langheid, maar veel meer die hooge (land der ziele, waarin men te vrede is, met ongezien, onbemerkt, ja veragt, Uil te zitten; en , meer dan onze natuurlijke of bijzondere aandrift tot fpanning en uitgebreide werkfaamheid, ons anders zoude toelaten, te rusten , of ons met geringe maar nuttige bezigheden , optéhöüden : uit overtuiging, dat de beftierder van ons lot, in dien weg, thands, door ons wil geëerbiedigd, op den voet gevolgd, en verheerlijkt worden; ja zelfs anderen, mogelijk, daardoor leeren en bemoedigen wil. » De Chriftelijke Spectator heeft hierover, niet betrekking tot zigzelf, en veele anderen, dikwijls gepeinsd. Er zijn veelen, in deze dagen , in die omftandigheden geplaatst, dat zij hunne loopbaan, in fommige opzigten, veranderen; en eenen nieuwen kring voor hunne werkfaamheden, zoeken moeten. Hij heeft het befluit voor zigzelf genomen , om in eenige weinige vertoogen te beproeven, of hij, als mensch en als Chriften, iets tot nut van anderen kan toebrengen, terwijl hij, in vorige betrekkingen, tot ftilzitten geroepen  X 9 X pen wordt. Hij trekt, zoveel bij kan en mag, zijn* gedagten af van het onrustige des tegenwoordigentijds; en befehouwtals een doortrekkend reiziger, als een opmerkend vreemdeling, de hooge wegen der voorzienigheid .met menfehen en volken. Hij laat het oordeel over alles, wat hij rondom zig ziet en opmerkt, gerustelijk aan God , ja zelfs aan de nakomelingfchap, over. Hij denkt vrij bij zigzelf, maar wil zig in •de' twisten van den dag niet mengen, overtuigd, dat hij daarmede geen voordeel zoude aanbrengen; maar dat, hetzij hij daarmede eer of fchande bij menfehen behaalde , hij op zijnen arbeid geene goedkeuring van Hem, die zonder aanneeming des perfoons oordeek over een iegelijks werk, ontfangen zoude. Maar men arbeidt nimmer te vergeefs, wanneer men, naar de behoeften des tijds,waarin men leeft, en der menfehen, die ons omringen, reine waarheid en zuivere deugd zoekt te bevorderen; wanneer men goede bewegingen, welke doorgaands zeldfaam zijn, opwekt; en verkeerde neigingen, welke in alle tijden veelen zijn, tegengaat ; wanneer men het onzigtbaar rijk van waarheid en deugd, met befcheideuheid en ernst, zoekt te onderfchragen; en daardoor, zonder veel ophef, deszelfs beftrijders afmat ; de door hun toegebragte wonden verbindt; of, bij voorraad, hunne lagen ontdekt. Wij leven allen, wij mogen zijn of bedoelen wat wij willen, vour de eeuwigheid. A 5 Hij,  )'•( io '):( Hij, die zigzelf, hier beneden , het meeste voor dien ftand voorbereidt, of anderen daartoe, door leer en voorbeeld, heeft zoeken voortebereiden ; zal, op zijn ficrf bed, de meeste rust, en , in de eeuwigheid, de aangenaamfte gewaarwordingen, genieten. Het was een der vervrolijkendlte denkbeelden van den godvrugtigen gellert, te mogen hopen: dat er in de eeuwigheid deeze en geene zoude zijn, welke tot hem zeggen kon: Gij hebt mijne ziel gered'. De Christelijke Spectator is ook hieromtrend niet onverfchillig. Om menfehen voor de eeuwigheid opteleiden zijn alle tijden , de donkerite niet uitgefloten, gefchikt. Deeze kring van werkfaamheid tog heeft zijn middenpunt en grondflag, in de altoosduurende en onveranderlijke menfchelijke natuur, behoefte en beltemming. Deze kunnen door geene ondermaanfche beroeringen of verwarringen vernietigd, ja zelfs niet ter zijde gefchoven worden. Toen Jefus Christus en zijne Apostelen het licht der waereld waren, en het rijk van waarheid en deugd grondvesteden , zag het er, niet flegts in den Joodfchen ftaat, maar op de geheele Romeinfche, dat is, de befchaafde waereld, zeer verward en donker uit. Zedeloosheid in beginfelen en daden, geweld, onderdrukking, geveinsdheid, wanorde, hadden bijkans overal de overhand. Dit alles maakte de verftandigften twijfelmoedig, en de moedigfren vervaard. Men heeft flegts de karakteriftieke trekken van den  den tijd , itusfchen de openbaare verfchijning van Jefus Christus en de verwoesting van Jerufalem, uit tacit u s alleen optezamelen, om overtuigd te zijn, dat de zedelijke toeftand van het Romeinfche gebied, waar onder toen de voornaamlte natiën behoorden, niet zeer gefchikt fcheen, om waarheid en deugd, door het prediken van Christus den gekmisfigden, te bevorderen. Men zal zig daarom ook niet verwonderen, dat livius, welke de tijden van Augustus en Tiberius beleefde, in de voorrede voor zijne gefchiedenis , zijnen leeftijd dagen noemt, waarin men, noch zijne ondeugden, noch de geneesmiddelen daartegen , dragen kon. Jefus en zijne Apostelen leiden toen egter, in dezelfde landen, de grondflagen van eene heerfchappij, welke de eeuwen verduuren zal; en van een koningrijk, dat blijven en toenemen zal, al verzonken ook alle troonen , al werden ook alle fcepters verbrijzeld. Jefus zeide daar. om, in zulke harde tijden, en bij zulke donkere vooruitzigten, als er zig aan zijnen geest vertegenwoordigden, met zijne gewoone helderheid en vertrouwen: Die mij volgt, als het licht der waereld, dat is, die van mijnen verlichtenden en levenwekkenden invloed gebruik maakt, die mijne lesfen volgt, mijne waarfchouwingen inagtneemt, mijne voorfpellingen gelooft, en , in zijnen loop, bij de opregtheid der duiven, de voorzigtigheid der (langen voegt, zal, in de algemeene of bijzondere duifternis, waarin ede A 6 hij  X 12 ):( hij omgeven wordt, niet, gelijk een blinde, naar den wand tasten, maar altoos licht zien; hij zal altoos fpooren van mijn geleide, van mijne hooge regeering en almagtige béfchermïrig ontdekken, ja op de donkerde voorwerpen zo veel licht zien vallen, dat hij, en voor zigzelf, en met opzigt tot het belang van mijn rijk , het zo gerust op de voorzienigheid zal laten aankomen, dat er, altoos, en onder allen ftrijd en vreeze, tog een bcginfel van vrede en vrolijkheid op den bodem zijns harte zal te vinden zijn. Dit is en bleef federt dien tijd, bedendig, waarheid. Jn de vervolgingen gediuirende de eerde eeuwen na zijne hemelvaart; in de donkere tijden der middeleeuw; en in de dagen der hervorming had dit plaats. Teregt zeide derhalven de vermaarde beza eens tegen den tocnmaligen koning van Navarre , welke de voordanders der gezuiverde leer voor ketters en partijzieken fchold, met veel vrijmoedigheid en verzekerdheid: Ik [preek voor eenen Godsdienst, welke zig beter verfiaat op het verdragen, dan op het afwenden van verongelijkingen : maar herinner u, Sire! dat het een aanbeeld is , waarop reeds vtele hamers verfleten zijn! Hij had er wel kunnen bijvoegen; en waarop er nog veelen zullen verfleten worden] Het is derhalven het oogmerk van den Christelijken Spectator, waarheid en deugd uittebreiden. Hij zal zulks tragtcn te doen, [als mensch en als Christen. Eer-  x is n Eerbied, liefde, gehoorzaamheid en vertrouwen, met opzigt tot God en Jefus Christus, in de harten van treurige, neergebogene, en, door de verwarringen des tijds, verbijfterde harten te verwekken, te verlevendigen of te bevestigen, is bet hoofddoelwit-van zijn fchrijven; Hij bedient zig daartoe van dezen vorm, om dat dezelve hem, tot dit oogmerk, niet ongefchikt fchijnt. Of hij egter dit verheven doel treffen zal j weet hij niet vooraf. Hij moet zulks beproeven. Aan Gods zegen is 'tal gelegen , zeiden onze eerwaardige voorouders; en hij zegt het hen eerbiedig na. Hij moet egter zijne kragten infpannen, teneinde , meer opzettelijk', naar de behoefte zijnes tijds, dienstbaar te zijn aan de bevordering van het groote oogmerk van 'smenschen leven op aarde, onder alle omftandigheden: de opvoeding namelijk voor de eeuwigheid. Opvoeding voor de eeuwigheid ! welk eene hartfterkende gedagte! Zij moge , in voorfpoed, den geest des wijzen niet ontglippen; zij is egter een troetelkind der verdrukking. Wie zig in rampspoed gedompeld, in aaneengefchakelde zwarigheden gewikkeld vindt, en in zijne verlegenheid dit denkbeeld met kragt oiu der het oog krijgt, heft het oog om hoog, en fchept meer dan enkel moed. Egter is dit denkbeeld eene eenvoudige en klaarblijkelijke waarheid, welke ieder Christenmensen, wanneer hij nadenkt, vinden moetElk, die den Bijbel met opmerkfaamheid en gevoel leest, hoort deeze inwendige Item, de Item van zijn geweeA 7 ten,  ten> welke telkens hem bij wijze van weerklank toeroept „ Gij ook wordt door de voorzienigheid in dit „ leven opgeleid, tot eenen toekomenden Maat. Alle haare wegen, met u, zijn daartoe ingerigt. Verheven en weldaadig zijn de oogmerken van uwen fchepper met een zondig menschdom, en ook met u, s, door Jefus Christus." ó , Mijne vrienden! verdooft deze item van uw geweeten, de Item van God in en tot u, onder geene van uwe omftandigheden. Geeft er geduurig met aandagt gehoor aan; en zij zal, hoe langer hoe fterker, in u worden. Zij zal u, hoe langer hoe duidelijker en uitgewikkelder, zaken van het grootfte belang doen hooren. Zij zal eindelijk uwen geheelen geest vervullen en wijzigen. Zij zal u leeren, u aan God, dat is, aan zijne leiding, te gewennen ; en zo ruste, zelfs in onrustige tijde», te vinden. Zij zalu kragt geven, om , als een gefpeend kind, niet langer naar de zagte melk wederftrevig te hunkeren; en te vrede doen zijn met de vaste fpijze, welke, fchoon niet zo liefelijk voor het gehemelte, egter meer veerkragt en uitgewikkelder vermogens geeft. Zij zal u leeren, u zelf, uwe lotgevallen, uwe omftandigheden in de waereld, de tijden, welke gij beleeft of vooruitziet, uit het waare oogpunt aantezien; en ik houde mij verzekerd, dat gij als dan menig onderwerp of menig vooruitgezigt, op eene geheel andere wijze, befchouwen zult, dan gij nu doet. Egter is dit het eenig waare oogpunt. Beproeft het vrij  vrij, en gij zult bevinden, dat het de waarheid is. Dit onderzoek moet gij doorzetten, tot dat gij de zekerheid en vrugtbaarheid van deeze gedagte , voor uzelf doorziet, en met deelneming gevoelt. Maar wie is de 'man, die het u gemakkelijk gemaakt heeft tot die overtuiging te geraken? Zijn het de wijsgeerige vernuften Van vorige eeuwen of van de tegenwoordige? Neen! Het is Jefus Christus , die dit denkbeeld in het helderde licht geplaatst, en in betrekking tot alles, wat gij op deeze waereld zijt en wezen kunt, gebragt heeft. Wilt gij bij Hem te rade gaan, hij zalu, eenvoudig en volkomen, onderwijzen. Andere wijsgeeren hebben , die eer behoeft men hun juist niet te betwisten, ook op hunne wijze, aan dezen verheven taak, gearbeid. Hebt gij lust, om ook hunne fchriften te lezen, te overdenken, doet dit; maar gelooft egter , dat gij er, noch die duidelijkheid van denkbeelden en beginfels, noch die volledigheid der hulpmiddelen in zult aantreffen, ten zij ook zij door Jefus Christus zijn onderwezen. Dikwijls zelfs vermoeien zij door fcherpzinnigheid en omflagtigheid. De groote waarheden voor onze volmaking en geluk, heeft de Vader van Jesus Christus, door deszelfs mond, aan kinderen geopenbaard. Zij zelfs, die aan diepzinnige fchriften meer gewoon zijn, en met Plat», Leibnits, Kant en anderen, gemeenzaam verkeeren, zullen u belijden, wanneer zij opregtelijk willen handelen, dat zij telkens, wanneer zij van  X i6 ):( van de wijsgeerige behandeling van alles, wat menfchengeluk en menfchenvolmaking aangaat, overgaan^ .tot die eenvoudige wijze van voorftelling en ontwikkeling, welke ons de Bijbel geeft, zeggen moeten : Meer dan Plato is hier! Komt ende ziet! zeide Philippus tegen Nathanaël, toen deze meende, dat uit Nazareth niets goeds komen kon. Zo is het, in alle tijden, met het eeuwig Euangelium. Wie zijne opvoeding voor de eeuwigheid op de kortfte en zekerfte wijze wil bevorderen wie, in de verwardfte tijden, orde; in de donkerde, licht ; in de treurigfte, vrolijkheid ; in de befmettendfte, bewaring tegen verleiding, zoeken en vinden -wil; die ga te rade met de bevelen en beloften .van Jefus Christus, bezie ze alle nauwkeurig, en in verband met elkander; ontwikkele die met alle de fcherpzinnigheid , voor welke hij vatbaar is ; en vereenige als dan het denkbeeld van opvoeding voor de eeuwigheid , in den geest desEuangeliums, met zijn geheele beftaan, en alle deszelfs onderfcheidene betrekkingen in de waereld. Door dit te doen, vindt men den fleutel op veele, anders onoploslijke,raadfels.Men ontvangt het vermogen, om zig niet te laten verbijsteren door de dikke donderwolken van dezen of geenen onftuimigen dag, welke ons het pad moeilijk maken; maar men leert, op zijnen weg, in ffilheid en met vertrouwen, zagtkens voordgaan. Die zo handelt, is gelijk een bloempjen, hetwelk , in de onvrugtbaarfte wildernis, zijne kleur en geur be-  >( 17 ):( behoudt, de vertreding doorftaat, en zijne uitwendige gedaante eerst dan aflegt, wanneer het zijn zaad tot rijpheid gebragt en in de aarde geworpen heeft, om, bij de eerstkomende lente, met nieuwen luister te herleven. Maar wie zou niet gaarne zulkeen bloem zijn ? Zie daar! mijn lezer! van verre, en in algemeene uitdrukkingen , den geest van den Christelijken Spectator, Zie daar de oogmerken, waartoe hij de pen heeft opgevat. Wilt gij u alleen en geheel wentelen in het flijk des tegenwoordigenlevens; wilt gij uw hart openzetten en openhouden voor al het beroerende, ontzettende , neerdrukkende en verkeerde driften wekkende der tegenwoordige eeuwe; wilt gij wrevel in uwen boezem aankweeken, en wraaklust koesteren, teneinde daaraan, bij de eerste gelegenheid, bot te vieren; zoudt gij, als 't u maar mogelijk was, de voorzienigheid tegenwerken; en, zonder zedelijke kiesheid, alle middelen aangrijpen, om uwe bijzondere oogmerken te bereiken dan is hij voorzeker uw man niet. Hij kan, hij wil het niet zijn. De waereld , Europa , ons vaderland , zijn waarlijk genoeg vervuld met wrevel , dan dat men het misnoegen behoeft optewekken; en het vuur van verbittering aanteblazen. Water, en geen olij, is er noodig. Bewegingen van medelijden, hulpvaardigheid , lijdfaamheid , verdraagfaamheid , onderwerping, gewilligheid tot vergeving ■ zijn thands onontbeerlijk voor elk, die de ruste zijner eigene zie-»  ):( i8 ):( ziele lief heeft, en de algemeene wonden niet kwaad» aartiger maken wil. De Chr. Sp. wilde daarom gaarne tevredenheid met het tegenwoordige , ftille onderwerping aan God, hoop en een blij vooruitzigt op het toekomende , als een balfem, in uwe harten uitftorten. Hij wil u voordeel leeren doen, zo wel met hetgeen ü drukt en grieft, als met hetgeen u verblijdt. Hij" wil uwe harten voor den Overften der Koningen der aarde innemen, en het burgerfchap van het rijk der waarheid en deugd, in uwe oogen, zo aanzienlijk en begeerlijk maken, dat het uw gevoel voor het fchoone en goede aanmerkelijk doe toenemen. Hij wil u den zekeren weg aanwijzen, om die verliezen, welke gij inogt ondergaan hebben, dubbel te vergoeden, met het geen u geen fchepzel benemen kan. Gij kunt 't is waar , ook bij anderen, in dit opzigt, te regt raken: maar elk menfch, elk tijdvak, heeft zijne eigene wijze van zien, van gevoelen, van voorftellen. Hij heeft ook de zijne. Zo lang de gezelligheid ouder menfehen plaats grijpt, zo lang zal ookelk, die gevoel heeft, trek hebben, om zijne gewaarwordingen, naar maate zijn leeftijd zulks medebrengt, aan anderen medetedeelen; dan vooral, wanneer zijne omftandigkeden hem in dien toeftand geplaatst hebben, dat hij meent, daardoor iets goeds te kunnen uitwerken: en wanneer hij bemerkt, dat veele "oude waarheden, ongelukkig genoeg, uit den omloop  ):( i9 ):( geraaken; en door andere denkbeelden vervangen worden , welke meer naar vergif dan naar artzenij gelijken ; denkbeelden, welke den ongelukkigen lijder het krankbed fmartelijker, en zelfs den dood nog harder maken. Alkent gij dan den Christelijken Spectator nietinperfoon, al weet gij niets van zijnen ftand in de waereld, van zijne lotgevallen, van de gefteldheid van zijnen geest; het zij u genoeg, zijne oogmerken te kennen. Beantwoordt hij daaraan , al is het flegts gebrekkig , aanfchouwt dan in hem uwen onbekenden, maar welmeenenden vriend, die u gaarne bij de hand nam, en u, zowel als zigzelf, onder God, zeude opvoeren tot dien hoogen ftand, in welken gij zeggen kondet met ftille bewustheid, gereinigde weltevredenheid , en heilige blijdfchap: Wat zoude mij fcheiden van de liefde van Christus ? Omwentelingen ? Zij vallen nooit in het onzigtbaar" rijk van den Verlosfer voor! en die op aarde voorvallen, zullen mij mijn burgerfchap en plaats in die groote maatfchappij niet ontnemen! Beroerten en ontzettende gebeurtenisfen? Maar er zal geen hair van mijn hoofd vallen zonder mijnen Vader! Verliezen en beroovingen? Maar ik heb met vertrouwen leeren bidden om dagelijksch brood! En wie zou mij mijn kinderdeel, dat toewerpfel, ontnemen? Er moge dan gebeuren wat er wil, op den oceaan der volken, van het begin fier waereld af heeft de hooge voorzienigheid, dooide  de verbazendfte voorvallen en hevigfte fchokken, zig den weg gebaand, tot het bereiken van haare wijze en weldadige oogmerken. Ik zal werken, wie zal het keeren ? zeide de J e h o v a 11 der oude waereld , die ook de Jehovah der Christenen is; en blijven zal. Ja wat zal het einde van alles zijn, waarover men zig ook thands ontzet en beangltigt? Orde, rust, licht en blijdfehap! Die tijd moge nog verre afzijn voor het menschdom; voor de nu zugtende volken, en twistende natiën! Er zullen tog, ook op aaide, eens dagen komen, waarin het menschelijk geflagt, door den geest der waarheid meer verlicht, duidelijker begrippen en zuiverer gevoel hebben zal van deszelfs wezenlijk belang , in alle betrekkingen; waarin men minder met woorden dan met daden zal zoeken te fchitterenj waarin men wel zal zien, hoe noodig het was, dat er ergernisfen kwamen , maar door de ondervinding volledig zal geleerd hebben, dat het wee over dezulken uitgefproken, door welken de ergernisfen kwamen, nooit ijdel is. Dit alies voorfpelt ons de geheele loop der menschelijke zaken, waarmede de gefchiedenis der vorige jaren en van onzen leeftijd ons heeft bekend doen worden. Dit bevestigt ons de Goddelijke openbaring , en ons hart zegt er: Amen ! op. Het tegenwoordig geflagt moge, met Bileam, uitroepen: Wie zal leven, als God dit doen zal? Het antwoord is ook  X « X ook hier: Het komt u niet toe te weten de tijden en gelegenheden, welke de Vader in zijne eigene magt gefield heeft. Blijft gij aan uwen pligt getrouw; wagt, in uwen ftand, op de beloften, welke ook aan u gegeven worden, in dezen tijd, en op uwen weg; en u zal gefchieden naar uw geloove. Er moge ui hetgeen u omringt, bejegent, in hetgeen gij ziet en hoort, veel onbegrijpelijks , veel raadfelagtigs, veel tegenftrijdigs, veel fmartelijks zelfs, gevonden worden ; bij de uitkomst zult gij zien, dat zij, die op den Heere wagten, en zig geheel op Hem verlaten, nooit befchaamd worden. De paden naar de hoogfte bergen kronkelen niet flegts; maar hebben, doorgaands, hunne tusfchenbeideliggende dalen. Hoe verdrietig deze omwegen, en dit gedurig afklimmen ook voor den driftigen reiziger zij, hij moet zig zulks getroosten, en het zijnen gids volkomen toevertrouwen. Doet hij dit niet, wil hij zelfde wijze man zijn, hij geraakt het ware fpoor hijftcr, en kan ligt, door zig op eene verkeerde hoogte te begeven , geheel verdwalen. Deze is eene gewigtige opmerking voor den reizenden mensch, op tijden , waarin zig het menschdom in zulke dalen bevindt. Die wijs is , volgt het fpoor, en is blijde, dat hij tog op den weg is. Kan hij zig op het tegenwoordige niet beroemen, hij mag het tog doen op het toekomende. Kan hij zig niet op zigzelf, of de meeste zijner medercizenden , verheffen,  Tieffen, hij kan het doen op zijnen God, en in dien leidsman tevrede, het donkere van zijne eeuw , en het kreupelboschagtige van zijn paadjen zig laten welgevallen ; gerust, dat het niet altoos zo blijven zal; en dat de hooge voorzienigheid, door haren invloed , zowel den loop der groote zaken , als de lotgevallen van bijzondere menfehen, fbms zelfs door in het oogloopende en tijdige tusfehenkomften, zo beftiert, dat zijn weldadig plan niet verijdeld, maar ten beste der goeden voordgezet werde. camphüizen zingt daarom zeer eigeuaartig: In regen wacht men fonnefchyn; Stil wêer, als *t hard en fuer ié. God, foo d'er yet gered moet zyn , Sal 't doen als 't tyd en uyr is. Aan mijne lezers, die het Engelsch verdaan, herinner ik daarom, tot flot, het volgende fchOone couplet uit de gezangen dcrEngelfche gemeente in 's Hage. Mogelijk heeft deze of geene hetzelve wel eens bij zigzelf, of in den openbaren Godsdienst, met in» wendig gevoel, gezongen: Content, l'll paff my tranfient days, Boasting, Lord, in Thee alone: And wait, till Thou thy child shalt raife, And exalt me near thy throne: Thers  ):( *3 )•( There my Uohours, fix'd, fecure, .Shall to eftdlefs years endure; Thus Ëarth's vain pomps unenvied rife, And lofe their lustre in my eyes. Zulken, die dezer tale niet magtig zijn, zullen, (want ftipf vertalen is juist mijne zaak niet) het hoofdzakelijke van deze denkbeelden, in de volgende regels, vinden: In wien beroem ik mij ? alleen in God! Ai wat ik was, of ben, of wezen zal, Wasj is, en blijft geheel aan Hem gewijd. Mijn'dag loopt af, mijn avoudftond genaakt. En ik verwagt, met eerbied en geduld, De komst van Hem, die zeker komen zal, Al blijft de dag en 't uur voor mij bedekt. Dit is mijn troost. Hij heeft uien ftond beftemd. Zijn wijsheid, trouw en liefde doen die keus. Maar dit's gewis: als Hij, dien ik verwagt, Mij tot ï\g roept, zal Hij zijn zugtend kind, . c Nu klein, nu zwak, verheffen uit het flijk, En plaatfen dat vrijmagtig bij ?ijn troon.  Daar blijft zijn ftand, zo heerlijk als gewis; Daar knaagt geen worm aan zijne vreugd of eer; En daar belagcht hij 't grimmen van den nijd. Laat al wat hier bekoort, of fchittert, vrij Verbijstren wïen liet kan, mij tref: het niet. 't Verdorde blad, dat fpeeltuig vaa den wind» Verftrooit den geest des ftillen denkers niet, Die 't helder oog op heel de fchepping flaat; En zig, in 't geen beftendig blijft, vermaakt. Wat is de waereld tog, haar eer, haar goed? Een fpeeltuig van den wind! een vallend blad! Rampzalig hij, die flegts zijn grootheid zoekt In aardfchen glans, en, in de fchaal van God Voor de eeuwigheid te ligt bevonden wordt! Deze bldadjens zullen van tijd tot tijd, doch niet meer dan twaalf'in getal, worden uitgegeven, in 'sGravenhaoe, »i* j. THIERB.ÏJ in C; MJiNSINO  D E CHRISTELIJKE SPECTATOR. No. II.  Ego contra hoe quoqut laboris praemium petam, uti me a conspeüu maloruzt, qu< -8 ):( dat wij niet veel omnag van geleerdheid noodig hebben, om wijs en deugdfaam te worden. De bron ligt ons nabij; en de ^reg naar dezelve is eenvoudig en gemaklijk. Het jammert mij daarom, wanneer jk zie, dat zulken, die anderen leeren willen, omwegen zoeken, om daardoor, voor zigzelf, de gedaante van buitengewoone geesten aantenemen. De waarheden, welke wij weten moeten, om wijs te zijn, zijn weinige. De kunst beftaat daarin, dat jnen die, beftendig, in gevoelens en daden doe overgaan; dat men die, als beginfels. ïeere ontwikkelen, teneinde dezelven, op alle de verfchillende omftandigheden , waarin wij ons, van tijd tot tijd, bevinden, toetepasfen. Dit vereischt infpanning, nadenken, opleg theid en moed. Al doende egter vordert men, ea verkrijgt langfamerhand eene vaardigheid, welke deligtzinnigheid verbant; dien ernst verwekt, welke ons, in alle gevallen, zoveel dienst bewijst; en met de eenvoudigheid en vastheid van karakter zo gaarne zig .vereenigt. Wandel voor mijn aangezigte en zijt volkomen! zeide God, de Almagtige, tot Abraham; en, in dezen vader, ook tot alle deszelfs geloovige kinderen; opdat zij zijne werken doen, en in zijne» zegen deelen mogen. Op dit wezenlijke en beftendige kan men zijne gedagten nooit genoeg vestigen. Men kan er niet fterk, niet duidelijk, niet aanhoudend genoeg, over fpre« ken,  X *9 X ken, 'vooral tót zulken, die door het onbefïendfge en nietige, hetgeen rondom hen een vervaarlijk gedruisch maakt, in verbijstering geraken; het 'ware ITandpunt, waarin zjj op deze waereld geplaatst zijn, daardoor, uit het oog verliezen ; en ronddwalen, 'zonder eenen vasten tred, en een geregeld fpoor te houden. Dit is een zeer groot, èu, in deszelfs gevolgen, onberekenbaar verlies. Een zeker Fransch Schrij. Ver maakt deze ftaatkundige aanmerking: Het land, 'daarin eik zijn fiandplaats weet. is het alletn, waar vten in vrede leven kan; maar het land, waar elk die ■zbtkt, ii veroordeeld, om vaneengefcheurd te worden. Deze aanmerking is juist; ja van veel algemeener toepasfing op het dagelijkfche leven , dan men, In den eerden opflag, denker, zoude. De omftandigheden des tijds mogen ons, in de oogen van anderen, of van onszelf, uit onze Handplaats rukken, zij doen het voorzeker niet, met oprigt tot hem, die zig aan de voorzienigheid , ter op. voedinge , overgegeven, en zijne eigene wijsheid en doorzigt aan de haarë, vrijwillig en onbepaald ,ondergefchikt heelt. Dikwijls is de beproeving of de openbaarmaking van de opregtheid zijner zelfverloogcheiiing, de voorname oorzaak, om welke hij in dezen , fchijnbaar verwrongenen, toeftand geplaatst is. Is dit 4ijn geval, dan werd hij juist daar gefield, waar hij ftaan moest, om datgeen le leeren, hetwelk hij, B 3 zog-  X 3° X zonder dat, of niet, of niet zo wel, zoude hebber» kunnen leeren. Zoekt hij nu met overhaasting, met meer of minder geweld, eene andere plaatste beflaan, dan werkt hij tegen zigzelf, en verliest, wanneer hij zijn oogmerk bereikt. Hij (boort de rust zijnes gemoeds, hij leeft niet in vrede met zigzelf, en nog minder met zijnen God; die geene uitzonderinge toelaat op de bede : Uw wille gefchiede! Maar gedraagt hij zig als een leerzaam kind, dat wagten en volgen wil; trekt hij zijn oog af van alle tweede oorzaken; ziet hij i n dezelve flegts de onderge. fchikte werktuigen van zijnen hoogen, wijzen, en onbegrijpelijken opvoeder; 6 ! dan wordt alles rondom hem helder, en bij geraakt in rust en kalmte; ja zijn hart roept hem, als van Gods wege , toe.- Nu weet dat gij Godvreezend zijt! Hij zoude derhalven zijne fiandplaats niet eigenzinnig willen verlaten, al wa« het hem mogelijk , den fluitboom, met geweld, losterukken. Hij zingt in die zedelijke gevangenis, zowel als Paulus en Silas in hunne uitwendige, lofgezangen. Zijne ledigheid of werkeloosheid, zoverre deze hem onfchuldig worden opgelegd, wordt het wagten op de markt, waar van Jefus fpreekt. Mogelijk zelfs • zal één uur werkens, al was het in den avond van zijn leven, hem met een vol dagloon vergolden worden, door hem, die met het zijne doet, gelijk hij wil» Ons  X s» X Ons verftand tog is niet helder en uitgewikkeld, ons gevoel niet fijn genoeg, om, over de beste ftandplaats voor ons op aarde , te oordeelen. Ons eigen hart, met deszelfs diepe fchuilhoeken , is ons zelfs, helaas ! daartoe al te onbekend. Egter is het de gefteldheid en vorming van dat hart, welke, bij on-' zê plaatfing, boven alles, in aanmerking komen. De omftandigheden van buiten, en onze betrekkingen tot dezelve , ontwikkelen die gefteldheid; zelden, helaas! 1 op eene wijze, welke ons regt geeft, om onszelf te' verheffen, maar meeftal tot onze 'vernedering; en, wanneer de zaak 'eenen goeden loop heeft, tot onze genezing, Dat veelen zo weinig wijsheid en deugd opdoen in den kring, waarin zij, door de voorzienigheid, geplaatst zijn, komt daardoor, dat zij veelmeer pogingen aanwenden, om daaruit te geraken, dan om zig in dezelve wel te gedragen, en met de voorzie-' nigheid medetewerken tot hunne volmaking. Laat' ons, mijne broeders.' dit,tot onze waarfchuwing, onder het oog houden; en zien, hoe Jefus Christus ons daarin is voorgegaan. Was er ooit iemand, die, naar het oppervlakkig inzien, reden had, om zig over zijnen Maat te beklagen, het was Jefus Christus. Uit den Koninglijken ftam af koniftig} aan welken de Opperfte Regeerder een eeuwig huis had toegezegd, was armoede H 4 «n  >;C- X- en geringheid: zijn, deel, reeds bij zijne geboorte.; ea des niettemin werd hij vervolgd door ijverzugt ea wraaklust. Op zijn twaalfde jaar reeds voorzien, van zulke kundigheden, die bewondering, ja zelfs ontzetting verwekten, moest hij egter nog agtien ja; rep lariö AA zitten, en zig voorbereiden, eer hij aan. zijn verlangen, om openlijk te leeren en te genezen, rnpgt toegeven, en dadelijk zijn werk beginnen. Met de grootfte talenten , om eenvoudige wijsheid, onder allerlei foprt van menfehen, te verbreiden , voorzien, zag hij egter , in zijn leven, weinig vrugts op zijnen arbeid. Bij de grootfte kragt en welwillendheid om weltedoen, vond hij dikwijls zo veel ongeloof, dat hij niets doen kpn, van datgeen, waartoe hem zijne menfchenliefde aandreef. Wilde men hem al, eens: hoogagting betoonen, of hem opheffen, men deed het, op zulke wijzen, welke ongefchikt waren, en zo. zeer buiten zijnen kring liepen, dat hij die tegengaan , of ontwijken moest. Het einde zelfs van alles was, dat hij, als een volksverleider en Godslasteraar, teregtgefteld, en onwettig ter dood veroordeeld werd. Zodanig was de weg der voorzienigheid met Hem, die het, getuigenis van God. zelf had ontvangen , dat Hij hem welbehaaglijk was. Hij egter ging, in dezen hoogen en raadfelagtigea weg der voorzienigheid, voord, met alle die bedaardheid, berusting, en grootheid der ziele, wejkc bertv, ken-  n 33 x kenmerkten als het model der menfchelijke'volkomenheid. Hij wist, dat deze de weg was tot die uitftekende hoogheid, welke voor hem, als mensch, verordend was. Het kruis te dragen en de fchande te veragten, met de innige bewustheid , dat hij geen van beide verdiende , was de moeilijke , maar eenige weg, om tot die vreugde te geraken, welke hem, als het loon voor zijnen arbeid, was voorgélteld. Maar hoe heerlijk is ook de uitkómst aireede voor hem geweest; en wat heeft hij nog te wagten, bij de (leeds voordduurende ontwikkeling van dat rijk, waarvan hij het Godlijk hoofd is, en blijven zal, totdat alle tegenkanting zal zijn uit den weg geruimd ! en hij het koningrijk Gode zijnen vader zal overgeven, op dat deze Alles in allen zij! Wanneer men zig deze dingen vóorftelt; en, op dien grond, zig, in zijnen weg, der voorzienigheid aanbeveelt, wanneer men daarbij in aanfchouw neemt, hoeveelen er voor ons, door 'onderwerping en ■wagten, volmaakt zijn geworden, dan leert men,' beoefeneflder wijze j hoe dikwijls de voorzienigheid voor menfehen, gedurende hun verblijf op aarde, eett geheel ander (landpunt verkiest, dan zij zeiven voor zig'; zouden verkozen hebben. Men bemerkt tevens, dat dezelve, voor hem, wien het om waare godzaligheid te doen is, altoos wijs en weldadig ftanddt'j al- fchijnt het zo niet te zijn. Lang)» dien B 5 weg  H 34);( weg wordt het blijkbaar, dat men wezen en vorm zeer onderfcheiden moet, wanneer men oordeelen wil over het wijze en weldadige in de wegen van den Oppersten Regeerder der zedelijke en natuurlijke waereH ; van Hem, die zelf geheel wezen zijnde, zijne goedheid en wijsheid niet regelt, naar het geen enkel vorm, enkel fchijn is, maar naar datgeen, wat met het beftëndig wezen van hun, aan wien" hij deze zijne wijsheid en goedheid betoonen wil, overeenkomt. Deze ontdekkingen brengen dan die vrugt bij den Christenwijsgeer voord, dat--hij, in den geest des Euangeliums, den regten fmaak, en het waar zedelijk gevoel aanvanglijk verkrijgt , en dagelijks hetzelve meer verfterkt en verfijnt; zo, dat hij, door te letten op den levensloop van zulken. die. in fchijn vernederd, ja door de'boosheid vertrapt, egter, wat hun wezen betreft, bij dit alles, niet alleen niets verloren hebben, maar juist door dezen weg, de, voor hun beftemde, hoogte bereikt hebben; zijne gedagten aftrekt van hetgeen hem in zijne dagen ontrusten, ja verdrietig en twijfelmoedig maken zoude. Wat hebben integendeel anderen , die zig ontijdig of trots tot eene hoogte wilden opheffen, waarvoor zij niet berekend waren , te laat zig beklaagd, dat zij zig van de hand der voorzienigheid (zedelijker wijze gefproken) hadden losgerukt, hun eigeh:baan inW l ü ge-.  ):( 35 U gettoven waren; en, onder den fchijn van veel voorfpoed en geluk, egter zodanig, onderen door dit alles , verkleind en verbasterd werden, dat zij de voorwerpen van verguizing enversgting, boven anderen, in de toekomende'waereld zijn zullen, Ik ftelle mij zeer dikwijls het groote rijk der geesten voor , en zie daar dezulken , die hier groote rollen fpeelden, welke hÜii niet voegden , zo onbegrijpelijk klein, zo laag, zo veragt, dat ik aan alle de zodanige, niet dan met medelijden, kan denken; Tooneelentog, gelijk aan dat, het welk ons de digter je saïa fchildert (Cap: *IV) met opzigt tot de aankomst des Konings van Babel in het rijk der afgefciieiden geesten, houden daar voorzeker nog niet op! Hoe ligt men, door zijne ftandpiaats onkundig te willen veranderen, of ftijfhoofdig te Verhoogen, vallen kan, leerde ons de oudheid zo meenigmaal. Ik herrinnere mij, hierbij, het overfchoone tafereel van ó vu Diu s , waarin hij den val van Pkaètön , met zö veel digterÜjke kragt van zeggen, als natuurlijkheid in de voorftellingé , befchrijft. Ik lees dat digtfiuk gedüurig; en onlangs maakte ik er het volgende zedelijke tafereel uit op: Een vuurig en begaafd jongeling ziet zijne hoóge afkomst veragt. Hij meent, datmen hem dien eerbied éh dat Vertrouwen niet bewijst, welke hem' zljri uitftekèhdë geboorte en daar bijgevoegde tale nten,zijns iHziehs,nu reed 9 B 6 waars  ):(3ó n waardig maken. Hij vervoegt zig, klagende, bij zijnen vermogenden vader; en verzoekt een bewijs van hem voor zijne voortreffelijkheid. Deze willigt zijne bede, met eenen onherroepelijken eed, onbedagt, en alleen door zijne vaderliefde voordgedreven, in; om de eer van zijn kind te handhaven. De zoon begeert ddnendag den wagen zijns vaders te mennen, teneinde aan de waereld te toonen, wie hij is, en wat hij kan. Daardoor waant hij, aan zijne benijders een beflisfend bewijs te zullen geven van zijne hoogheid. De vader ziet, telaat, zijne onvoorzigtigheid; hij raadt, bidt, fineekt, zijn altehoog van zigzelf gevoelend kind, dathet van deze onderneming, verre boven deszelfs kragten, afzie. De jongeling blijft onbewogen, en zijne Ifandvastigheid wordt halstarrigheid. Hij ziet het gevaar niet, ,'maar alleen de hoGgte, welke hij, in zijne verbeelding, alreeds meent beklommen te hebben. De vader moet loslaten; maar geeft hem nog al dien raad , die er te geven is. De wagen wordt ingefpannen. De jongeling neemt de teugels op, maar de fnuivende paarden gevoelen al fpoedig hunnen laatdunkenden en onbedrevenen rijder. Nu begint de jongeling te beeven , te verbleeken; hij ziet te laat, wat hij ondernam; maar de bal is geflagen, en hij wilde, maar kan zig niet meer redden. Alles geraakt in wanorde. Eene geheele omkeering kan alleen, door hem te verderven , voorgekomen worden. Daar ligt hij nu! mis-  X 57 X misvormd! het rampzalig flagtolfer van zijnen hoogmoed ! en laat nog, daarenboven, de verfchriklijkfte fpooren van zijnen overmoed, tot nadeel en droefheid Van duizend onfchuldigen , agter! De toepasfing van dit tafreel op veele voorvallen in de gefchiedenis van menfehen en volken, is geinaklijk; én zo ik mij niet geheel bedriege, vrij natuurlijk. Het is tog alleen de broeder, die nedrig is, welke roemen kan in zijne hoogheid: en die zig onder de kragtige hand Gods vernedert, wordt, te zijner tijd, opgeheven. Ik zoude over dezen egten toon der nedrigheid , welke het Christendom alleen, in deszelft egte zuiverheid en zagtheid leert; dien toon, welke zo overflaat tegen den hoogen, welke, helaas! zo menigmaal, onder menfehen, gehoord wordt, nog veel zeggen kunnen; maar ik haaste mij, om een tegenbedenking weg te nemen, welke ik bemerkt hebbe, dat men reeds tegen het eerfte blaadjen van dezen CH. SP. gemaakt heeft. Men zegt namelijk: De fchrijver heeft veel op met zijne denkbeelden : Opvoeding voor de eeuwigheid in het algemeen, en, Opvoeding voor de eeu. •wigheid door het Christendom. Maar zijn deze denkbeelden wel meer dan bloote befpiegeling ? Waar vindt men die tog gerealizeerd ? Beziet de menfehen over het algemeen, waar is tog die opmerking op zigzelf. waar die liooge deugd, waar die zwaare ftrijd tegen zigzelf, welke vooronderfteld moeten worden, zal men B ? aan.  X 38 X aan zulkeene opvoeding voor de eeuwigheid denken ? Zijn eronder de befchaafde natiën, de wilden geheel daargelaten, niet duizenden, welke, of door armoede, of door onderdrukking, of door eene geheel verwaarloosde opvoeding , of door aanhoudenden neerdrukkenden arbeid, zonder hunne fchuld , geheel buiten den kring van over zigzelf en hunne beftemming geregeld en genoegfaam te kunnen nadenken, gefloten blijven tot aan hunnen dood? Wat nu het Christendom betreft; heeft hetzelve C vraagt men) , in zijnen loop op aarde, niet veelmeer gediend, om menfehen, door bijgelovigheid, fpitsvindige hairkloverijen over verborgenheden en onbegrijpelijke Hellingen, van hun gezond menfehenverftand te beroven, dan om het vernuft te ontwikkelen en te fcherpen ? Heefc het, in de meeste eeuwen, niet veelmeer haat en vervolging, dan verdraagfaamheid en liefde te weeg gebragt? ja heeft hetzelve niet tot een middel verftrekt, om, onder fchijn van heiligheid, alle ondeugden , zonder onderfcheidj, aantekweeken en te doen bemantelen? Men moet waarlijk een vreemdeling zijn in de gefchiedenis der zogenaamde kerke, der geestelijke heerschzugt en priesterlijke onderdrukking, der geweldige en domme ipartijzugt, en van den fectengeest, die nog voordduurt; om niet te befluken, dat er tegen enkelen, die, door de verheven waarheden van het Christendom, tot eene zeekere hoogte van kennis en braafheid gebragt werden, niet millioenen zijn,  M 39 >i zijn, welke veel meer bij hetzelve verloren dan gewonnen hebben; ja veel meer voor de helle, dan voor den hemel zijn opgevoed. Hoe ftrookt dit alles met de algemeene denkbeelden van den CH. SP, Draagt God voor alle die ongclukkigen dan geen vaderlijke zorg? of heeft Jefus Christus zijne Apostelen flegts uitgezonden, om wel in den aanvang eenige menfehen te brengen' tot een heilig leven, «iaar vervolgens dezen verheven Godsdienst, onder zijne hooge toelating, zo te laten misbruiken,dat dezelve, boven andere bekende Godsdienften, een bron van het domfte bijgeloof, menfehenhaat, en de aanleidende oorzaak tot allerlei gruwelen geweest zij ? Is het niet veel eenvoudiger, te denken; dat die opvoedingvoor de eeuwigheid waarlijk , in den grond, niet veel meer of minder is, dan de algemeene, en, bij veelen, flegts oppervlakkige, ontwikkeling van menfchelijke vermogens, welke in allen plaats heeft; en welke in de toekomende eeuwe bevonden zal worden, voor allen, tot een grond van nadere volmaking te dienen, het'zij door verbeterende ftrafoefeningen, of aanvankelijke beloningen. Is daarenboven het Christendom wel meer, dan een vorm van Godsdienst, aan zeekere tijdenen plaatfen verbonden, doch hetwelk zig, natuurlijk, bij de meerdere ontwikkeling van het menfcheljjk verftand, in eenen algemeenen en reinen na^ tuurlijken Godsdienst ontbinden moet? B 8 £>e  H 40 ):C De Christelijke Speftator heeft maar alteveel deze tegenwerpingen in derzeiver bedwelmende kragt leeren kennen, dan dat hij zig verwonderen zoude, dat men dezelve aanvoert. Hij weet egter daarbij, dat zij met zeer tegenflrijdige oogmerken worden ingebragt; en wel, of teneinde zig onder dat voorwendfel van de moeili ke pligten des reinen Christendoms te ontllaan; ja het Christendom zelfbij anderen verdagt te maken: of, om waarlijk oplosfing te ontvangen, nopens het raadfelagtige, en voor ons dikwijls onbegrijpelijke, in de w.gen der voorzienigheid, met menfehen in het algemeen, en met het Christendom in het bijzonder; en welke oplosfing daarom, door opregten, hijgend verlangd wordt, teneinde zig in hunnen christtlijken, zo openbaren, als verborgen wandel, door zulke ftruikelblokken, niet v erdrietelijk geftremd te zien; en gevaar te lopen , van eindelijk met minagting tevngen: Wat is tog. in het fiuk van Godsdienst, waarheid ? zonder zig deswegens langer te bekreunen. Voor hun, die door het eerde oogmerk bezield worden fchrijft de CH. SP. thands niet. Men kan zelfs niets volledigs tegen zulken te berde brengen, welken nietbegeeren overtuigd te worden. Laat hen eerst beginnen, met opregtelijk de waarheid te zoeken; en te beproeven, wat zij, voor zigzelf, met het Christendom kunnen uitrigten: dat is, laat hen, naar de les van Christus, door zijnen wille te doen, zig inden weg iïellen, OM  omtolde overtuiging te komen, dat zijne leere waarlijk xiit God is. De Staatsraad moser. betuigt, in zijns vensbefchrijving, dat hij dit beProefd,en er zigwelbi bevonden heeft. Maar zolang dit niet gefchiedt, kan men zulke tegentenders niet anders befchouwen, dan als vijanden, welke gedurige uitvallen doen , maar telkens terugtrekken naar hunne opgeworpen vcrfchasfingen, waaruit zij niet te verjagen zijn, zo lang hun vertend zig, opzettelijk, door hunne verdorven neigingen , laat bebolwerken ; en men, hetwelk geen menfehenwerk is, tot de laatten geen toegang heeft. Maar voor anderen, die Christenen zijn en gaarne blijven wilden, is het niet moeilijk, tot meerdere rust en zekerheid te geraken. Hiertoe mogen dan ook de volgende bemerkingen dienen, welke wel, uit de voorraadfehuur van geleerdheid niet zijn aangevuld,maar, meer naar de algemeene vatbaarheid ingerigt, vooreenvoudigen verteanbaar zijn; terwijl zij, aan meer geoefenden, den weg tot dieper onderzoek, en het vinden van grondiger bewijzen, zullen aanwijzen. Het is eene gefchiedkundige opmerking, welke , bij Christenwijsgeeren niet alleen, maar ook bij anderen, dikwijls gemaakt, en uit den toetend der menfchelijke natuur, bevestigd is; namelijk: dat waarheid en deugd, altoos, onder de menfehen, veel minder invloed gehad hebben, dan dwaling en verkeerdheid. Het is derB 9 hal-  H 4* ):( halven geen wonder, dat er zo weinig egte Christe-, pen, tot hiertoe, gevonden worden. Jefus Christus heeft dit zeer wel voorzien ; en daarom elk opgewekt, pm voor zigzelf den ingang in zijn koningrijk te ver^ krijgen, zonder zig met een onderzoek, over de veelen pf weinigen die zalig worden, angstvallig optehou-* den, Die egter hieruit wilde befluiten, dat er flegts hier en daar, een enkele, door het Christendom Gode geheiligd werd, zoude zig bedriegen. Het was,in de eerfte eeuwe, alreeds eene fchaare , die niemand tellen kon , uit alle geflagten en natiën. Hoeveelen hebben de volgende eeuwen daar niet bijgevoegd ? Men moet wel in de tijden van het ondeugdenkweekend bijgeloof, de waare christenen voorzeker niet zoeken bij de hooge geestelijkheid, zelfs niet onder de kloosterlingen en monniken; maar onder den grootcn, en, in vee)a opzigten, onkundigen, ja dwalenden hoop; welke, door den geest hunner eeuwe, wel verdonkerd, egter in eenvoudigheid des harte, hetgeen zij wisten, beleefden; en hunne regtvaardige zielen kwelden over hetgeen zij rondom zig zagen en hoorden. Zodanige zijn er altoos, en zelfs in aanmerkelijken getale °-eweest; ook daar, waar Christus, onder een dekfel, ge predikt werd: fchoon zij zeer verfpreid, dikwijls verborgen, en, voor de nakomelingfchap, niet allen zrgtbaar zijn, uit gebrek aan genoegfame berigten. Spooren egter van hunne aanwezenheid vindt men in de ge- fchie»  fchiedenisfen der Waldenzen, Albigenfen, Husfiten; Boheemfche en Moravifche Christenen, en foortgelijken; welker opkomst zig in die tijden verliest, waarin het bederf van leer en zeden der Roomfche kerk ten hoog-* fien top begon te ftijgen. Zagen wij eens de lijsten van die allen, welke, ook in deze donkere en woeste tijden, hunnen Heer niet verloogchend hebben, wij zoude» verbaasd ftaan , over het aantal van hun, welker naamen gefchreven ftaan in het boek des levens. Wij zouden dan overtuigd worden, dat de Chriftelijke Godsdienst, meer dan alle andere te famen, heeft toegebragt, om menfehen, voor den hemel, rijp te maken. Maar men moet,daarenboven,niet uit het oog verliezen, dat de voortreffelijkfte zaken in 't algemeen voor het' grootfte misbruik vatbaar zijn. Wat is b. v. onverfchrokkenheid in gevaren een uitftekend talent, hetwelk voor duizenden tot zegen kan zijn in het verdedigen van eene goede zaak? John knox, een der eerfte hervormers in Schotland, had dezelve, in zulk eenen hoogen trap, dat morton, de Regent van Schotland , welke bij deszelfs begrafenis tegenwoordig was, en zelve dikwijls ftrengelijk door hem berispt was, zijne lofTpraak, (zegt robertson) in weinig woorden maakte: zeggende: Hier ligt hij, die nooit het aangezigt eens menfehen vreesde. Dezeuitftekende moed, fchoon,ïn fommige gevallen, weieens door menfchelijke zwakheid bevlekt, was egter voor de goede zaak van de herB 10 vor-  K 44 X vorming, in die tijden, van gezegende gevolgen. Maar wat werkt deze onvertfaagheid uit, wanneer zij valt in menfehen, wier zedelijke beginfels bedorven zijn? Ongevoeligheid voor de rampen van anderen, en zelfs in zulk eenen, trap , dat men de geheele waereld , als men kon, aan zijne eigene begeerlijkheid zoude opofferen.Dit zelfde heeft plaats metopzigt tot alle de bui, tengewoone natuurlijke vermogens van geest of lichaam : en dit geeft grond tot de bemerking; dat men, uit de grootheid van het misbruik, bijkans algemeen, kan befluiten tot de voortreffelijkheid van de zaak in het afgetrokken. Maar wat moet dan het Christendom met voortreffelijk zijn, wanneer er zulk een misbruik yan kan gemaakt worden , als er dadelijk van gemaakt is, en wordt, doorzulken, die hunnezwartfiedaden en oogmerken durven bewimpelen methetvoorwendfel van ijver voor God en zijne waarheid. Wanneer men, met opzigt tot den Paus van Rome, durft zeggen: Dezelfde Jefus, welke gezegd heeft tot Petrus; weid mijne lammeren! heeft ook tot denzelfden gezegd : Slagt ende eet! en , op dien grond ,zig allerlei geweldadige handelingen veroorlooft; om zijn gezag te handhaven, is men tot alle ondeugden in ftaat; zelfs meer dan anderen, om dat men, in zijn geweten , of natuurlijk menfchengevoel, geen tegenftand meer vindt. Het onbefeflijk misbruik van den Christelijken Godsdienst , en van het beminnelijk Euangelie, pleit derhalven voor  >C 45 V-C voor deszclfs hoogde waarde. Jefus zelf voorzag dit misbruik , toen hij zeide, dat hij een vuur op de aard* geworpen had, hetwelk toen reeds ontfteken was: maar hij voorzag tevens, dat het goede dat kwade onberekenbaar overtreffen zou ; ja dat het kwade den goeden tot genezing en ontwikkeling; maar den bozen flegts ten verderve ftrekken zoude. Men zie flegts de Gelijkenis van het onkruid. Hij kon, hij moest, hij wilde daarom dat misbruik van zijne leer, zo min als de vervolgingen van zijne leerlingen, verhinderen of voorkomen. Dit zien wij van agteren door de uitkomst bevestigd. Maar is het ook mogelijk daarvan redenen, van voren, optegeven ? Voorzeker, met alle; maar egter fommige. Onze bekrompenheid ziet niet genoeg den grooten keten in deszeb> bijzondere fchakelen. God is een God, die zig dikwijls, zelfs voor zijne geliefdfte kinderen , verborgen houdt, maar niettemin een Heiland is. Ditzelfde gevoelen wij , in andere opzigtenj zo in de natuurlijke als zedelijke waereld. Wie zal ons de reden geven, waarom de God der liefde, dikwijls , menfehen zo den vrijen teugel laat vieren aan hunne booze driften, dat zij hunne zwakkere medeipenfchen plagen en kwellen, op eene wijze, waar voor het menfchelijk gevoel ijzen moet; en dikwijls zugtend en verlegen uitroept: Waarom tog zwijgt de Regtvaardige op al dat bloed en op alle die traanen ? Waarom komen er in algemeene volksrampen, als be- fmet-  ):( 4* ):C fmettelijke ziekten , watervloeden, aardbevingen, zo veele onfchuldigen met de fchuldigen om, zo dat er geen onderfcheid fchijnt tusfchen den rechtvaardigen en Godlozen, tusfchen zulken, die God dienen, en hen, die Hem niet dienen; en dit in zulke voorvallen , welke meer onmiddelijk door eene alvermogende voorzienigheid, dan door de menfehen zelvéh, worden daargefteld, en befiïerd ? Wie kan een ander antwoord op dit alles geven, dan deze algemeene uitfpraak: „ Hij maakt alles fchoon op zijnen tijd." Daar nu het menschdom voor de eeuwigheid gefchapen is, kan hetzelve, aan deze zijde van het graf, het geheel niet overzien. Dit gevoelde reeds de fchrijver van den Prediker, bij het zien van al het ijdele en raadfelagtige, op deze waereld. Ditzelfde kan men op het misbruik van de Christelijke leere toepasfen ; en antwoorden: Het zal eens ter zijner tijd blijken, waarom menfehen, in hunne onkunde en boosheid , van zulk eene heilige en liefdeverwekkende leere zulkeen misbruik hebben gemaakt, dat men het niet geloven zoude, bijaldien het niet door de gefchiedenis en ondervinding bevestigd werd. Het zal dan, wanneer alle de tranen der verdrukten van hunne oogen zullen zijn afgewischt, blijken, hoe lijden en heerlijkheid aaneengeflrengeld waren; en hoe het eerfte heeft moeten dienen om zedelijke volmaaktheden te ontwikkelen, en de vatbaarheid voor toekomend geluk, onbefeflijk te verhoogen. Wat  X 4? X Wat nu den oorfprong en aart van dit misbfuik, zoverre het door menfehen gemaakt is, aangaat, daarover is nog zeerveel optemerken. De reine natuur van het Christendom, welke met het zedelijk bederf der menfehen alleszins in contrast ftaat, gaf, door haare werking, aanleiding tot zulkeene tegenwerking. Het was tog, bij de opkomst van dezen volmaakten Godsdienst, zeerwel te voorzien, dat de boosheid der menfehen, zig, of door het Christendom moest laten ontwapenen, of zig van geweld en list bedienen, teneinde hetzelve te ondermijnen, kragteloos te maken, ja te verdelgen. Die hetzelve niet geheel omhelst en beleeft, moet bet, meer of min, haten en verag" telijk maken. Het veroordeelt elke ondeugd, zonder aanneming des perfoons; en weigert allen troost aan geveinsden of dubbelhartigen. Die er egter zijn uitwendig belang in vindt, om hetzelve voorteftaan, moet het verminken, naar zijne lusten plooien, of het doen dienen tot een middel, om zijne boosheid, onder den mantel van heiligheid, te blijven plegen. Dit alles vloeit natuurlijk voord uit het zedelijk bederf, zo als hetzelve, in menfehen , zig, op veelerlei wijze, vertoont; en met de reine Christelijke beginfels in ftrijd ftaat. Uit deze verfchillende oorzaken zijn zo wel voordgevloeid, het befpotten, het beftrijden en lasteren, als het fchijnheilig misbruiken Van deze heilige en tot zaligheid leidende leere. Dit is een natuurlijk gevolg, het welk des te fterker en uit  X 48 X uitgebreider plaats heeft, om dat de aart-en uitgettrektheid van het zedelijk bederf, door de werking van het Christendom, eerst in deszelfs ontzette;:de uitgefbrektheid, grootheid en fchadelijkheid is openbaar .geworden. Het Christendom tast dit bederf, in des^lfs diepfte fchuilhoeken,aan; peilt het; en openbaart het, zonder iemand te ontzien. Jefus fprak over de fchimheiligePharizeën, dat is,over zulken , die weduwen en we-' zen verdrukten, en egter lange gebeden ppzouoen die prozelijten zogten te maken, op eene wijze, dat deze, zelfs daardoor, meer bedorven werden; die de letter der wet betragteden, maar den geest verloog, chenden, herhaalde malen, het Wee! uit; e: dit u-as, in de mond van den zagtmoedigen maar onfeilb.iren Jefus, iets ontzaglijks. Hij deed zulks in hun, te gelijk, over alle de zulken, welke,in volgende eeu-ven, den Godsdienst zouden misbruiken, om menfehen te verdrukken, fchijnheilige booswigten te vormen ; en dus iets, hetwelk tot genezing (trekken moest, tot vergif omtefmelten. Zijne Weeën hebben egter , bij veelen die verhinderende kragt, welke zij hadden behooren te hebben, niet gehad; ja zelf.' is de reine natuur zijner leere bij veelen de bron geweest van hunnen haat tegen dezelve. Ook heeft de verleider des menschdoms, en de booze geest van elke eeuwe, geen fterker middel kunnen aanwenden, om het Christendom te,doen kwijnen, en, waar het mogelijk, uitte* roeien, dan door hetzelve te doen misbruiken; en daar-  X 49 X daarenboven veelen in den waan te brengen, dat dit misbruik zijnen grond had in de natuur van deze leere zelve, en niet in de menfchelijke boosheid. Dit is egter geheel omgekeerd. Blijkbaar wordt zulks, wanneer men uit de gefchiedenis nagaat, door wie, en op welke wijze, dit misbruik is ingevoerd en uit. geoefend. Noch Jefus, noch zijne Apostelen zijn in, het allerminste er fchuldig aan. Zij voegden, bij helderheid van verftand, goedheid des harte, en hei. ligheid des wandels; maar hettrotfe vernuft van waanwijze menfehen heeft, van de eerfte eeuwe af, tot nu toe, aan het Euangelium gekunfteld; hetzelve, of, willen optooien door menfchelijke bijvoegfelsr; of, door verminking, zoeken te evenredigen naar zijne begrippen. Insgelijks heeft de neiging tot deeze en geene ondeugden menfehen vervoerd, om de heilige leer des Christendoms, of te ontduiken, of aan hunne lusten dienstbaar te maken. De geldgierigheid, b. v., fpoorde Simon den toveraar aan, om geld te bieden voor de gaven des geestes, teneinde, daarmede , op zijn beurt, winst te doen. Dit is op duizenderlei wijzen, door de zogenaamde Geestelijkheid, in zoverre zelfs nagevolgd, dat men de ondeugden voor geld uitwis elite, en dus de zedeloosheid , welke door het Christendom volledig tvordt afgekeurd en bedwongen, bevorderde. Het gebrek aan waaren eerbied voor God en zijnen verhoogden Zoon, mangel aan egte liefde tot den naasten,  X *» X ten, .en aan de zugt tot deszelfs welzijn naar geest en ligchaam, bragt voord de verdoemelijke pogingen * om menfehen door geweld tot Christenen te maken, en dezelven tot geveinsde belijdenisfen te dwingen; of hen anders te vervolgen, te martelen j en te dooden. De zugt, om anderen willekeurig te beheerfchen en te ónderdrukkert, den verdorven mensch , in alle ftanden, eigen, gaf aanleiding tot alle die verordeningen of verrigtingen j door welke men $ onder fchijn van meer wijsheid en deugd, ja van onfeilbaarheid te bezitten, koningen en volkeh, zowel als enkele menfehen , zodanig, onder bedwang en willekeurige overheerfching bragt en hieldj dat er geen juk zwaarder is geweest, dan hetgeen onder fchijn van Godsdienstijver is opgelegd. De neiging tot wellust heeft fommigen vervoerd tot de ongerijmdfte gevoelens, teneinde hunne buitenfporigheden te verdedigen. Dit alles nu is, op zo veele verfchillende wijzen en trappen, uitgeoefend, als met de omftandigheden van tijd of plaats, en de karakters van menfehen, die daartoe hebben medegewerkt , overeenkwam. Maar de groote trekken zijn die, welke ik daarvan opgeve. Uit dezen kan alles, wat men tot het misbruik van Godsdienst en Christendom brengen kan, uitgelegd en afgeleid worden. Maar wie, die edelmoedig is, moet niet erkennen f dat geenzins de reine weldadige leer des Christendoms daar van de zedelijke oorzaak is geweest, fchooa Z-fj  >( 5i X zij de natuurlijke , of liever, de toevallige aanleiding geweest zij; maar dat deze leer, integendeel, van-het ., begin af tot op dit ogenblik, hare ftemme tegen ditD alles verheven heeft en nog verheft; en dat zij, waar men haare ftemme gehoord heeft, deze zelfde ondeugden afgekeurd, en ook, bij haare waare eerbiedigers, met vrugt tekeergegaan heeft. • Wie derhalven, die het vermogen der ondeugd bij menfehen kent, en weet, hoe verbazend verfcheidenB deze neiging, in verfchillende omftandigheden, is, zal zig verwonderen, dat de loop van het Christendom zodanig geweest zij, als hij dadelijk geweest is? maar wie moet niet tevens erkennen, dat, even min als God, behoudens de zedelijke vrijheid der menfehen, het zedelijk kwaad, almagtig, verhinderen kon; even zo min het Christendom, hetwelk vrijheid ademt, en vrijwillig moet beoefend worden , kon ontheven worden van die gevolgen, welke de menfchelijke ver-' keerdheid, met opzigt tot hetzelve, natuurlijkerwijze, hebben moest? zoverre zelfs, dat men vermetel en boos genoeg geweest is, om zig van het Christendom te bedienen, teneinde leugen, geweld' en v.rdrukking, in werking te brengen. De groote tegenflrever van het rijk der waarheid en der deugd, welke zig , van het begin der waereld af, van de menfchelijke boosheid bediend heeft, om Jefus Christus tegenteftaan, heeft dan ook niet onzinnig gehandeld, met het Christendom zelve te verbasteren, en hef zo  X>- X «*'tot zijne-boze oogmerken te misbruiken, teneiirdé, ware het mogelijk, het Christendom, door het Christendom, te verdelgen. Maar ook hierin heeft hij niet kunnen flagen. Het is doorde gefchiedenis ten vollen bewezen, dat, niet het: Christendom, maar hef verbasterde Christendom, aan de menfchelijke maatfcfcfippij wonden heeft toebragt. Er is geen voorbeeld, waaruit blijken kan, dat 'een mensen, of een volk, hetwelk zig aan de reine leer van Jefus; Christus hield, en dezelve beleefde, tot bederf van zigself, of tot onheil van anderen, heeft medegewerkt. Het is blijkbaar, dat die zogenaamde .-Christenen, welke men, teregt, als haters en fohandvlekken van het menschdom brandmerkt, zulke-, ongerijmde gevoelens koesterden, of aan zulke perfoneele ondeugden, openlijk of meer bedekt, overgegeven waren y dat men in dezelven- geen trekken van een .waar navolger van Christus ontdekken kan , Maar Jefus Christus heeft egter dit misbruik toegelaten! Is dit wijs,-: is dit weldadig? Hij, die deze leer verordend had, . om menfehen te zaligen, en voor de eeuwigheid optevoeden; . die alle magc daartoe in handen heeft; die,de Joden, als eene Natie, verbrijzelde, om dat -zij.hem, als den Mesiias, verworpen hadden, laat egter toe, dat deze leer zo verbast en misbruikt werd, dat zij, .in fommige tijd-,' perken, tot een geesfel, zelfs in de vergelegenfte ge. w«sten , gediend -heeft l zo dat zijne egte leerlinge» meer.  >( 53.2>*, meermalen de-flagtoffers-geweest zijn van dwuhaat en woede hunner vervolgers*: Ja! Hij, wiens wegenhooger zijn dan onzewegen,*.» heeft dit toegelaten; maar.egter gezorgd, dat hetzelve^ voor millioenen een kragt.Göds tot zaligheid geweest is, en zijn zal. Blijkbaar is het ook, dat hetf daar alleen , waar dit laatfte plaats heeft, zijnen na* » tuurlijken loop gehad.heeft. Het misbruik van etnm zaak geeft zelfs aanleiding, om dezelve meer, in haaien aart, te .bezien; een wordt, daardoor!, zelfs de; weg.tot de genezing van. die: wonden., welke het geHagen had. De verbastering in leer en zeden van-) het-Roomfche Hóf* en- allen, die aan hetzelve verbonden waren, trof de.hervormers; en maakte de.men- fchen/rrijp voor de. heivorming. Maar! ongelukkigzij dan, die te vorenrderflagtofrer» werden van dezeb verregaande verbastering 1 Wat hadden tog-deze fchapen gedaan? Ik antwoorde: Zij allen, die; naar hun > indien, tog aan Jefus Christus-getrouw gebleven zijn , zullen eens gelijk zijn aan hun;, die j uit de groote ver-drukkinge komende, met meer dan gewoonen luifteromringd ,werdenn Enjvie,zal zig vermeten, een-oor-', deel te .vellen, over hun, die, door.de duisterheid èni boosheid hunnes tijds, meer-ibedwelrad dan verpest*. agterlijk gebleven zijn? Zou de .Rigter der-gaiitfchei aarde, metopzigt tot de zulken ,geenregt> doen? Laat) ons dien tijd afwagten, waar op, ookidit verborgeneaan het licht zal gebragt worder« Een  >•( 54 -X Een ieder zie flegts toe voor zigzelven, dat hij het Euangelmm, zodanig , in zig werken late , als met deszelfs aart en oogmerk overeenkomffig is. Een Christen begint met zigzelf; met zijn-éigen verfland, hart, en wandel. Waar deze verbeterd worden, groeit-hij 0p voor de eeuwigheid; en vertoont-zig zonaar-buiten, dat voorzeker het Euangelrum, om zijnen wille, niet , met regt, zal gelasterd worden. Ik heb genoeg gezegd, om de bedenkingen wegtenemen, waardoormen zoude kunnen verleid worden, om te waanen, dat het denkbeeld van opvoeding voor de eeuwigheid, en wel door het Christendom, niet veel meer, dan eene . harsrenfchim is i Ik zal, in het vervolg, gelegenheid genoeg hebben, om over den aart en uitgebreidheid van deze opvoedmg', het een en ander optemerken. , ^t is. op de ondervinding van allen, die den Heiland, en,in Hem, dentoekomenden Rigter der waereld, inonverderflijkheidlief hebben, dat ik mijthandsalleen beroepe (en zij kunnen ook alleen bevoegde reders • z»jn)V of zij door het Euangelie niet voor de eeuw* bad- worden opgevoed. Leert dit han „iet, God te kennen in het aangezigt van Jefus Christus, en, • vertrouwen op zijne vergevende liefde, vrijmoedig' het oog ten hemel opteflaan. Geeft hèthun niet den wil ' en de kragt, om zig, bij aanvang, Gode te heiligenin ! waarheid, door Hem, die zig voor hun volmaakt gehei- ' lisd'  X 55 X ligd heeft; om hunne gebreken, verkeerdheden, driften en zondige neigingen optemerken en te beltrijden; om, in weerwil van allen in- en uitwendigen tegenfland , aan de genade vast te houden; om, met verloogchening van zigzelf, met onderwerping, met overgave van alle hunne belangen aan hunnen hemelfchen vader , Hem te volgen, die gezegd heeft: Ik zal U niet verlaten: en: daar ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn! zig zo de rampen en moeilijkheden dezer waereld, eerbiedig , te getroosten: en onder dit alles te gevoelen , dat zij eene reine hemelfche blijdfchap te gemoet gaan, vermits zij daarvan het eerfie beginfél alreeds gewaar geworden; en dat, gelijk nu reeds , gehoorzaamheid en liefde tot God en Jefus Christus, aanvankelijk hunne fpijze zijn, die honger en dorst naar waare Euangelifche deugd, eens volkomen van verzadiging zal agtervolgd worden. Het Christendom zal op de aarde, niet alleen niet verdelgd,maar ook nimmer in eenen algemeenen,zogenaamd, reinen vernuftigen, Godsdienst ontbonden worden. De man, die daarin beter zal Hagen dan Juliaan, zal nimmer te voorfchijn komen. Daarvan ben ik zo zeker , als van mijn aanwezen. Het bijgeloof, waar, of onder welke gedaante, het zig ook vertoone, zal vallen. De boom der menfchelijke wijsheid, inde plaats van den Christelijken geplant, zal verdorren; maar hetwaate, zuivere, Bijbelfche Christendom is een onverwelkbre boom des levens; en tegelijk de boom der  >( 5°" ):( 'êtfr'fcennis'fe, om goed en kwaad te ond'érfchéidéh. Hij verduurt alie hitte en 'koude, alle ftormen en watervloeden; omdat zijne wortelen onkwetsbaar zijn; «h het hem nimmer aan voedende fappen Ontbreekt. Het Christendom ftaat door zijne eigendomlijke kragt; en die kragt is in niets minder gegrond, dan in de magt, wijsheid, en goedheid van den Oneindigen, voor hef gevallen menschdom, werkfaam door Jefus Christus, en gevestigd op dëh önveranderlijken wil van God, zowel als op de natuur, behoeften en beftemming der menfehen. Het Heel-al ftaat niet vaster op zijne grondvesten, dan het Christendom Op de waereld. Laat volken fchuimen, de wijzen en magtigen der aarde zig ten ftrijden aangorden, tegen den jehovah, en zijnen gezalfden ! Hij zal het menschdom, om hunnen wil, niet aan zigzelf overlaten, of zig laten ftremmen in het volbrengen van zijnen raad. Die in den hemel woont, belagcht alle de pogingen van hun, die, fchoon groot en wijs in hunne eigene oogen, bij Hem dwazen en wormen zijn. De leer der vergevende en heiligende genade ( dat karakteriftieke van het egte Christendom waardoor het zig, boven allen louter vernuftigen Godsdienst verheft. en hetwelk nooit, uit zijn aart, in den laatstgenoemden kan ontbonden worden) zal eens, ontheven van de dwaasheden en gruwelen des bijgeloofs, van de misbruiken der fchijnheiligheid, van de trotfche poogingen der eigendunkelijke wijsbéid, welke haar eigen pad meent te kunnen vinden, aan  M 57 >X aan de waereld toonen, wat zij is voor metifchea en voor volken. 'Wanneer die boom des levens eens, te zijner tijd, zig boven alle menfchelijke heesters verheft gullen de volken dar waereld onder zijne fchaduw nederótten; en door zijne vrugten en bladeren gevoed en genezen worden. Maar hoe zal dan alles vallen, en verdorren, wat zig-te voren verhefte, en bedrieglijk voorgaf een middel tot geluk en zegen te wezen! Zeg niet, wie gij ook wezen moogt, die dit leest : Dit is alles declamatie! Let liever op den grooten loop der zaken: en dan is het ontegenzeggelijk: dat het Christendom zig reeds XVIII eeuwen heeft Maande gehouden, in weerwil van alles, wat er door geweld, list, bijgeloof en ondeugd, tegen hetzelve, onder duizende ver-fchillende gedaanten, is in het werk gefield; dat hetzelve voor ontelbare menfehen, en voor geheele maatfehappijen, hetzelfde kan wezen, wat het, voor enkelen , klaarblijkelijk, geweekt is; dat het, hoe langs hoe meer, duidelijk wordt,hoe het in zig de eerfte beginfels van waare wijsgeerte en ftaatkunde, b vat, en de toepasfing derzelve, op de toenemende verlichting en welvaart van het jnenfchelijk geflagt, wijz'gt en gemaklijk maakt; dat 4e beloften van den Godlijken in (teller, welke nog aanftaande zijn, daardoor zelfs, zedelijke zekerheid ontvangen, dat er reeds fommigen dadelijk vervuld zijn; zelfs door medewerking van zijne verklaardfte vijanden; ja, dat het geheele plan van de opvoeding des  U 58 >c des-meHSchdomsdoor Godsdienst en Christendom, in den Bijbel, voor eenen nauwkeurigen denker, te vinden , zo eenvoudig aangevangen , zo vast aaneenhangt, zo geregeld voordgaat , zig langfaamerhanqfc,, zo ont.wikkelt, dat het alles omvat; tijd en eeuwigheid, in fpijt van graf -en dood ,.aan elkander hegt; en in eene volkomene Godsregesing eindigt, waar tegen niets wezenlijk is, of kan worden, ingebragt; en welke over alle deszelfs onderdanen, ongeftoord en onbeperkt, zederijkheid en zaligheid uitftort — dan, als men dit alles, waarlijk wijsgeerig, doordenkt, dan, zegge ik, is het zo onmogelijk, dat het Christendom uitgeroeid .kan worden, al* het ongerijmd is, dat God zigzelf yerloogchenen kan; of dat het gefchapene, zonder zij;.nen wille, tot deszelfs voorig niet zoude wederkeeren. . Beoordeelt tog nimmer het Christendom uit de Protocollen der Inquifitie; uit de gefchiedenisfen der ketterijen, en der, daar uit ontflaane, beroeringen en vervolgingen ; uit de handelingen, gevoelens en befluiten van Kerkvaders, Kerkelijke Vergaderingen; van de Sorbonne, of andere foortgelijke Genootfchappen; uit de eigenbelangzoekende daden van Koningen, Vorsten, Regenten, Priesters, Munniken of wie het ook wezen mogen ; uit de fpotternijen der fchoone geesten, of de fpitsvindigheden van hooggevoelende wijsgeeren; ja, in een woord, uit geene menfchelijke gefchriften of handelingen ■— maar zet u bij de bron neder, welke, Gode zij dank! nog onvervalscht voor handen is.; drinkt  )»< 59 )=C ■ drinkt van dit water tot verzadiging toe'; en beoordeelt dan, voor uzelf; wie Jefus Christus, en wat het Christendom is, zijn kan, en eens in kragt wezen zal.. [UI Wat men derhalven rondom zig zie gebeuren, welke daarvan de drijfveeren, en hoedanig de arbeiders ook mogen zijn, de Voorzienigheid gaat, geheel onbelemmerd , haren eigenen en majefhieuzen gang. Zij vormt menfehen, welke aan hare bevredigde hand, omzigtigen eerbiedig, gaan ; en haar, op de kronkelendfte paden, niet mistrouwen, maar zig de ftandplaats, door dezelve voor hun beftemd, ten nutte maken, onfeilbaar zeker, voor eene zalige verwisfeling. Zij leidt het menschdom , tot grootere volkomenheid, zelfs dwars doer de akelige valleien van bijgeloof, ongeloof en ©ndeugd heen; en zal ten laatften toonen , dat het waarheid is, hetgeen een der grootfte, en, in de toekomst > ^ het fcherpst ziende , mannen der oudheid , je saï a , voorfpeld heeft, toen hij zeide: (Cap. IX) dat er eens een tijd zoude komen,waarin de Godsdienstige «n burgerlijke verlichting, door den reinen Euangelifchen Godsdienst, algemeen en openbaar; de lasteraars en onderdrukkers beteugeld; deugd en Godsdienstigheid in eenen hoogeu trap beoefend ; met magt en luister omringd ; met voorlpocd tn welvaart agtervolgd zullen worden: ja dat jehovah zelf, dit, en zeker, en, fchoon op zijn tijd, egter voor de menfehen, onverwagt, zoude doen plaats grijpen : en wel JÖTW% ! ••■ • O -i t.: - z»,  ):( 6o ):( z», dat elk Hem , als den verheven werkmeester daar van, bewonderen, en aan Hem geheel toegewijd wezen zoude! Wie wijs is, neme deze dingen waar! Hij voede zijnen geest met zulke gewaarwordingen, gevoelens en vooruitzigten; en hij zal, niettegenflaande alle beroeringen, verwarringen en bekommeringen, vastftaan; ja zelfs in de flormen, hagelbuien en watervloeden van zijnen tijd, datzelfde opmerken, wat een natuurbefchouwer,inden barren winter, en deszelfs vervaarlijke verfchijnfelen, bewondert: namelijk, de ftuiptrekkingen en worstelingen eener vermoeide natuur , om zig te herftellen, en eene lente voordtebrengen, welke in ■zig de zaden voor zomer en oogst bevat; ftuiptrekkingen en worftelingen, welke, nimmer, buiten haare beftemde grenzen gaan; maar altoos blijken geven, dat eene onzigtbare hand haar geleidt; en dat de ftemme der Almagt, haar, als het tijd is, toeroept: Tai hier t»e tn niet vtrder! Deze bteadjens zullen van tijd tot tijd, doek niet meer dan twaalf in getal, worden uitgegeven, IN 'S G R A V E N H A 8 E, Si; J. T III E E R IJ s H Ci M E N S I N C.  Ö E CHRISTEL IJ KÉ SPECTATOR. N°. III»  Ego contra hoe quoqué laboris pr&mium petam , uti me a conspeBu malorum, quee noftra tot per annos vidit cetas, tanthpër certe, dum prisca illa tota meute repeto , avertam; omnis expers cura , quee fcribentis animum, etfi non fleclere a vero , foUicitum tarnen efficere pojfet. LIVIUS.  ïkbemerke, dat ik, in mijn vorig blaadjeil, hierea daar, vrij wat van dien weg ben afgegaan, welken ik voornemens was te betreden. Dit • zoude, in eene geregelde verhandeling, eene groote feil zijn; maar aan eenen Spectator vergeeft men, gelijk ik van mijne lezers vertrouvve, zulke uitweidingen; wanneer dezelve niet flegts met zijn hoofdoogmerk in betrekking ftaan; maar zelfs niet ongefchikt zijn, om hen tog eindelijk daarheen te geleiden, waar zij wezen moeiten. Dit laatfte egter hoope ik, in dit blaadjen, nog meer bepaald , te doen; immers zal ik beproeven, hoe verre ik het brengen kan. Het thema van mijne vorige befchouwing was dit: Men kan de onaangename gewaarwordingen, welke de omftandigheden , waarin wij leeven, natuurlijkerwijze, bij ons gedurig opwekken, ook daardoor verzagten, of op eenen afftand houden; wanneer men zig bezig houdt met de nafpeuring en overdenking van zulke onderwerpen, op welke de aandagt van elk, dien het om wijsheid en deugd te doen is* niet genoeg kan gevestigd worden. De natuurlijke én onbedwingbare neiging van onzen geest, om voorftellingen te hebben, en die te bewerken, ontvangt, G a daar-  X <*4 X daardoor, niet alleen eene gedurige en ruime voldoening , maar wordt tevens, op zulk eene wijze, geleid , dat wij er wezenlijk'voordeel uit trekken. Ons gevoelend vermogen, hetwelk niet gaarne in flaap ligt, wordt oplettend en werkfaam gemaakt op dingen j welke, waardig zijn, dat wij die. ter. harte nemen ; ja onze geheele ziel-verkrijgt daardoor meer leven, jneer veerkragt, een meer omvattend vermogen, meer. rijkdom.van denkbeelden, meer oordeelskragt en daardoor, meer gefchikfheid., om alles, wat haar omringt, in het groote te, overzien; zig van veele bijzondere deelen een geheel, te vormen , en , langs dien weg, ovcreenllemming en verband te vinden, tusfcheu onderwerpen, welke anders, als op zigzelf, fcheenen te liaan, en daarom meer geleken naar puinhoopen > of los heengeworpen fteenbrokken, dan naar, de deelen van een regelmatig gebouw, hetwelk den kunstenaar ontdekt. Dit nu heeft wederom dit zedelijk gevolg; dat ons verlland met meer helderheid, en ons gevoel, met meer gematigde fpanning, werkfaam zijn; zo dat ons hart daardoor meer r.igting be-t komt, om zig, op eene'wijsgeerig-godsdienflige wijze , naar den tijd te fchikken ; om nieuwe en meerder kragten optezamelen tot den ftrijd, tegen elke nieuwe donkerheid van buiten, en de geduurig weder: opwellende verkeerde bewegingen van binnen. Deze oefeningen komen wel altoos te (tade, maar nimmerIterker of meer algemeen, dan in tijden, vrugt- baar  X o-5 X baai- in groote gebeurtenislen ; in dagen, waarin een hevige ftorm den Oceaan in beweging gebragt- heeft, en de eene golf de andere voordftuwt. in zulke tijden is alles, wat denken kan eb denken wil, geheel aandagt op de ontwikkeling van dingen, welke zo vreemd zijn van den voormaligcn gang der menfchelijke zaken, dat de vooruitziende geest zig niet ontdoen kan van het vermoeden, om niet te zegden van het voorgevoel, dat de toekomst zwanger gfeit van nog grooter en ontzettender tooneelen , da;i Het tegenwoordige, federt eenigen tijd, heeft opgeleverd. Let men , in zulke tijden, op de meer dan gewoji.e woelingen der menfehen; op de buitengewoöne fpanning en wending van het menithclijk vernuft, de buitenfpon'ge vlugt der verbeeldingskragt, op den vloed der hartstogten, en der tegen elkander aanbótfende belangen en bedoelingen, op de meer geheime of openbare drijfveeren en raderen, waardoor alles, on.ophoudelijk, en met veel fnelheid-, bewogen wordt; dan zoude ai ligt de vrees iemand-bekruipen, dat dit alles eindelijk zal uitloopen op eene algemeene verwarring, en verlamming; op eene ontbinding van te voren wel aan elkander verbonden voorwerpen; met dit treurig gevolg, dat het beste gedeelte des menschdoms, in vollen nadruk,het lijdende worden en blijven zou; was bet niet, dat men, zowel door oefening en nadenken, als door het herdenken van de dagen vanouds, van de jaren der eeuwen, tot rust, tot ■ C 3 be-  ):( è6 >( bedaardheid, tot helderheiden goeden moed, gebragt^ werd. - Hoe veel moet b. v. niet een DANiëL en zijns gelijken, in den. tijd dien zij beleefden, gedagt hebben? een tijdperk, waarin dat alles voorviel, wat j e re mi a (XXV , 15 — 38 ) ons. voorftelt, onder het beeld van eenen drinkbeker, welke aan zeerveele volkeren zoude worden ter hand gefield ; en welke een drinkbeker des wijns der grimmigheid van iehovah, genoemd wordt. In dit tijdperk deed de gefladig klimmende magt der Babijlonifche alleenheerfching de volken rondom beeven. Asfijrie was overweldigd en Ninive verwoest. Deze tijd was het, waarin het zo rijke als magtige Tijrus , na eenen hardnekkigen tegenftand, eindelijk had moeten bukken; waarin het vrugtbaare Egijpte veroverd was; en de groote Koning van Babel niets, wat hij wilde, boven zijne magt rekende; vooral nadat iehovah zijn volk aan deszelfs fcepter onderworpen, en voor het oog der natiën zijne hand, als 't ware, van hetzelve afgetrokken had. In dezen tijd, rezen ook de Griekfche gemeenebesten aanmerkelijk omhoog; het Romeinfche begon te ontluiken ; en beide wiesfchen op, om, op hunnen tijd en beurt , groote veranderingen in de waereld te veroorzaken; en de eene de andere, op zijn beurt, te verdringen. Maar de wijze man , die dit alles beleefde; die met het geoefend oog van eenen wijsgeer en den ftillen geest van een geloovig Israëliet alles, rondom zjg  ):( 67 X befchouwde; was, door zijn verflandig en godvrugti'g nadenken, gekomen tot die berustende overtuiging, welke hij zig ook nooit in zijn openbaar leven fchaamde; „ dat het God was, die de tijden en fionden ver„ andert; die de gedurig veranderende , en tegenftrijdige „ wijzen van denken en gevoelen onder de menfehen „ oppermagtig beltiert, en aan zijne hooge einden „ dienstbaar maakt; die, door zijne werktuigen, ko„ ningen afzet en bevestigt; die den wijzen wijs4, heid geeft, om dit alles optemerken; en daardoor „ optekJimmen tot zijne hooge magt en onafhank~ lijkheid van alles, dat groot en onbedwingbaar „ fchïjnt; die den geenen die verftand hebben, devve- tenfehap leert. om zig voorzigtelijk te gedragen ; „ en •in booze dagen, den tijd omzigtiglijk zig tert „ nutte te maken ; die diepe en verborgene dingen, „ ook aan menfehen, tot hunne waarfchuwing, of vertroosting, naar zijn welgevallen, openbaart;die j, zelve weet. wat in het duistere is, en bij wien het licht woont , zo dat er niets kan bedagt, veelmin „ uitgevoerd worden,hetwelk zijnen raad verijdelen zou- de." Dit was het karakteristieke der godsdienllige wijsgeerte van dezen geoefenden ftaatsman,ja van allen , die den God van Israël, in zijne hoogheid eerbiedigden; eene wij-.geerte, welke, door haare oudheid, nog niets van haare kragt verloren heeft, of immer verliezen kan. Wat moeten insgelijks heldere koppenen deelnemen* C 4 « dei  X 68 ):( de harten, in ftaat, om, met eenen fcherpen en algemeenen blik, het ftaatkundige en godsdienstige wezen te overzien, in het eerfte gedeelte der zestiende eeuw, niet wel gedagt en vooruitgezien hebben , uit hoofde van den toenmaligen ingewikkelden, verwonderlijken, en akeligen toeftand der zaken in Europa. Toen tog begon er, als 't ware, een nieuw tijdperk voor het befchaafde menschdom. De uitvinding der drukkunst, als ook van het buskruid; de ontdekking van Amerike, en het vinden van de Vaart bezuiden de Caap de goede Hoop, met deszelfs gevolgen; het innemen van Conftantinopolen, en het verdrijven der Grieken naar Italiën, waardoor de fraaie letteren , met zeer tegenftrijdig gevolg, herleefden , het kiemend zaad der hervorming; en de, daardoor, rijpw«*dende aanval op de Roomfche Hiërarchie en het Pauslijk gezag, gevoegd bij het verbazend verval in zeden,en de onbefchaamdheid der ondeugd, moesten toen, noodwendig , bij de verftandigften, aandagt verwekken; bekommering veroorzaken; maar tevens groote veranderingen doen hoopen en verwagten. In dezen tijd befchouwde de groote udalricus Zwinglius, (gelijk daarvan zijne fchriften, bijzonder zijneaanfpraken, aan Francoisden I»11., Karei den Ven,, en de hoofden zijner Landgenooten getuigen,) den toeftand zijner eeuwe zodanig, dat, bijaldien deHemelfche Vader de menfehen, door zijne leer, niet tot verbetering bragt, het te dugten zoude zijn, dat Hij de al-  >:( 69 X allerbedorVenfte gefteldheid der waereid niet langer zoude kunnen dragen. Hij befchouwde dat bederf zo diep ingeworteld, zó alom verfpreid door alle ftanden, dat de waarfchouwende ftemme Gods, al. omme, in vermaningen en Hagen, gehoord werd; en het noodig was, dat men zig, zonder uitftel, van het opkomend licht getrouwelijk bediende, om de duisternis te ontvlieden, en de ondeugd aftezweereni terwijl men intusfchen niet naliet, te hoopen en te verwagten, dat de Voorzienigheid op haren tijd, zig, opnieuw, over het lijdende menschdom ontfermen, en den loop der zaken niet aan zigzelf overlaten zoude. De zaken waren voorzeker toen tot zulkeen uiterfte gekomen, dat men op buitengewoone tusfehenkomften der Voorzienigheid rekenen mogte. royko , een Roomschgezind Kerkelijk-Hiftoriefchrijver van onzen tijd, is daarom edelmoedig genoeg, van te fchrijven: Bijaldien de Proteftanten het Vaticaan, toen, niet hadden doen waggelen, zoude men ons mogelijk overlang gedwongen hebben, tot het aanbidden van rotten en muizen; en bijaldien hunne vrijheid ons de zwaarte onzer ketenen niet had doen gevoelen, zouden wij mogelijk dom genoeg geweest zijn, om zulke beveelen in agt te nemen. calvijn eindigt daarom de beroemdeopdragt zijner Onderwijzingen, (een werk, hetwelk, in den tijd der hervorming, époque maakte) aan Francois den Ie«., niet onbedagtfaam, met de verklaring: dat C 5 zii*  zij, die, orn hunner confidentie wille, vervolgd werden, niettegenftaande hunne verdedigingen,° hunne 'zielen in lijdfaamheid zouden bezitten, en de magtige hand des Allerhoogften zouden af wagten; verzekerd, dat deze, te zijner tijd, z;g zoude uittrekken , om armen uit hunnen druk opteheffen , en hen , die , thans gerust , veragtehjk over anderen juichcen, met (traffe te bezoeken. De groote Hifioriefchrjjver du thoü fchreef daarom, nadat hij zig vrijmoedig, over de baatzugtige oogmerken der Spaanfchen in het voordplanten des Euangeliums onder de Amerikanen, had uitgela. ten: — dat hij wenschte, dat deze verovering eens tot wezenlijke en zaligmakende verlichting dier onkundigen (trekken mogt: en hij nam tot den grond van zijne bemoediging, deze algemeene (telling; „ dat „ men, gelijk doorgaands met opzigt tot den loop „ der menfchelijke zaken plaats had, ook voorname„ lijk in betrekking tot den Godsdienst, zag; dat „ God die dingen, welke uit onze bedorven en boo„ ze voornemens voordvloeïen, zo beftiert, dat zij tot zijne heerlijkheid, en tot het voordeel van „ menfehen , uitlopen." Ik kan mij niet onthouden, van, tot bevestiging van deze algemeene (telling, aantehalen, eene plaats van roeertson, uit zijne gefchiedenis van S dwclmende kragt verloren heeft. Die zig van eenen ftok bedienen wil, om, over een eng en glibbrigpad, veilig te kunnen gaan , maar daartoe eenen rietftaf op, neemt, valt, en doorboort zijne hand. Zo ging het met Israël, toen het, den egten Mozaifchen geest verliezende, zig koningen verkoos, welken niet uit God waren; en zig meer verliet op Egijpte, dan op dien God, welk al hun vertrouwen , kon, moest , c net uitwendige, en meer nauwgezetheid in het ^ gen van het goede, duortebrengen, Alles derhalven , wat den Christen in deze zijne be. fdiouwingfen en bezigheden behulpfaam is; wat hem opheft, en zijnen geest verwijdert; —— is Waarlijk werk voor dien dag. Eene opwekkende wandefng; eene vervrolijkende leétutire ; fiigtelijke gefprekken welke, zonder hem den genoegfaamen tijd tot de bijwoning van den plegtigen openbaren godsdienst, of tot het verrigten van onvermijdelijke bezigheden, te benemen, hem dienstbaar zijn, om dit rustgevend, en verlevendigend vieren van den Christelijken Sabbath te vo.brengen , zijn hem welkom. Hij behoeft niet bekrompen te zijn in deze of geene bijzonderheden ; of angstvallig te vragen: Is dit of dat wel geoorloofd? Hij vindt altoos het antwoord op zijne vragen in zijn ontwikkeld gevoel van den geest der godsdienstige niste; verheffing namelijk zijner ziele tot God, en Jefus Christus, inden weg van geheiligde ruste en godsdienstige uitfpanning, van eerbiedig geloof, en blijmoedige omhelzing der beloften en bevelen van het rijke Euangelie. Tot bevordering van deze gewigtige oogmerken leidt ook de openbare, Hatelijke en eenvoudige eerdienst, bij den welken zig veelen vereenigen, om zig Gode voorteftt-Hcn; ea Hem , die op den troon der verbevenfte genade gezeten is, door den eenigen Hoogenpriester, de hulde toetebrengen. Hier verTcmjD 9 03 nen  ):( loó ):( nen de Christenen, niet alleen als menfehen, maar ook als zulken, welke, met elkander, op aarde, gemeenfchappelijke belangen hebben; omtrend welke zij, als Christenen, onmogelijk kunnenonverfchilligzijn, maar den zegen des Almagtigen behoeven op dat het hun, en hunne lieve kinderen, welga, iehovah wordt daar ook aangebeden, als, in den verhevenften en wijduitgeftxekften zin, de God des gantfehen aardbodems; welke , door den Overften der koningen der aarde, het lot der bijzondere volken befHert; oordeelen uitgiet of zegeningen fchenkt; volksplagen afwendt; en welvaart doet voordfpruiten. iehovah is, in en door Jefus Christus, in eenen gezonden zin, de Volksgod van alle Christen Natiën, welke Hem, als den Vader van den Heere Jefus Christus, eerbiedigen, en aan zijne lesfen en bevelen getrouw blijven; welke, in den weg van het Euangelie , door deugd en regtfehapenheid, hunnen bloei tragten te bevorderen; en de hinderpalen daartoe, door het vermijden van allerlei ondeugden, zoeken uit den weg te ruimen. Hij roept ook zulke volkeren, welke, vernederd en geplaagd, op hunne grondvesten wankelen, toe: „Ach! dat gij naar mijne gehoden geluisterd had ! ach i dat gij, door onderlinge liefde en toegevenheid, door wederkeerige dienstvaardigheid, door aftelaten van geweld te oefenen over harten en gevoelens, door naarfligheid en goede trouw, door nedrigheid, fpaar. faambeid en vergenoegheid, op den weg van eer en deugd,  X »> ):( deugd, belangloos, gewandeld, de onvolkomenheden van alle menfchelijke verordeningen, met onderwerping gedragen, en op de menigvuldige ,.u omringende zegeningen, betamelijken prijs gefield had! uw inwendige rust zoude ongefloord gebleven zijn , en uwe welvaart jou eenenovervloeienden flroom gelijken, die de rondomliggende velden vrugtbaar maakt." De Godzaligheid tog is, in alle omllandigheden, een groot gewin met vergenoeging; en daar zij ook de beloften des tegenwoordigen levens heeft, is er geen reden, om te ftellen, dat zulks niet zowel op geheele natiën, als op enkele menfehen, toepasfe ijk zoude zijn. Het koningrijk van Jefus Christus is wel niet van deze waereld, maar het oefent egter, door waarheid en deugd, zulk eenen invloed op de waereld, dat het die in bedwang houdt; en, door het leggen van zedelijke beginfels, een gezag oefent, hetwelk op waarheid fteunt, deugd tot zijn gevolg heeft, en zo eene verbafterde waereld zowel voor den ondergang bewaart, als een nieuw leven geeft. Door hetzelve wordt het zedelijk kwaad, de pest van alle Maatschappijen , tegengegaan, de egte bronnen van welvaart worden geopend-, en onder die baniere fcharen zig allen,welke uit de waarheid zijn. Waar dit plaats heeft, ziet men niet flegts goedertierenheid, geregtigheid, vrede en waarheid, eikanderen ontmoeten en omhelzen; maar cok het geheele wezen uitwendig zulk eene houding aannemen; dat men zeggen kan: Welgelukzalig is het vblk,  )••( ioS x volk , dien het alzo gaat; welgelukzalig h het volk, wiens G»d de Heere is! Ongelukkig integendeel de natie, tot welke Jefus Christus, gelijk eertijds tot het verbasterde Jerufalem : zeggen moet, „ & hebhe uwe „ kinderen bijeen willen vergaderen, gelijk eene henne „ haare kiekens; maar gij hebt niet gewild!" De openbare en gezamenlijke eerdienst is daarenboven eene behoefte voor gezellige menfehen. Hij verwekt, door zijne piegtigheid, vermeerderden eerbied en aandagt; en, door dezelve, ruimer ingang in de harten voor waarheid, voor Christelijke waarheid. Jefus predikte voor duizenden; en men hoorde Hem gaarne. De Apostelen decden hetzelfde; en de eerde hervormers ftrooiden voor ontelbaare toehoorders het' zaad uit, waarvan de wortelen zig in veele harten zo diep vestigden, dat het zelfs met vuur en zwaard niet konde worden uitgeroeid. 'Een Cftriiten is derhalven zeer gezet op den pW. tigen godsdienst. Hij is een feest voor zijne ziele&; waarop hij van de moeilijkheden des levens uitrusten, door het bedenken van de dingen die boven zijn \ totde waare verhevenheid in karakter gevormd wordt' Gebed en gezang Hemmen zijne ziele tot vrolijken ernst; terwijl, door het ontwikkelen en uitéénzetten van Christelijke waarheid, zijn verbrand meer helderheid en uitgebreidheid bekomt. Wat is tog prediken , wanneer het wel gefchiedt, anders — dan naar aanleiding der EL S., eenvoudig en veruaanbaar; be  ):( lo9 ):( belangrijk en innemend; onderrigtend en hartfterkeiid , fpreken over de beloften en bevelen van het Euangelie; teneinde menfehen, daardoor, oplettend temaken op God en op zigzelf; op zijne heiligheid en hunne gebreken; op zijne algenoegfaamheid en hunne behoeften ; op zijnen genadigen raad, en hunne hooge be- ftemming? Door zulke befchouwingen worden hun de middelen aangewezen, om zig uit hunne zedelijke laagheid opteheffen; elkanders gebreken met liefde te dragen; zig onderling het leven genoeglijk te maken ; den last des levens gewillig en manlijk te leeren dragen ; en zo toetenemen in zedelijke flerkte, en af ke'crigheid van alle ondeugd, dat men in hun, als in eenen fpiegel, de aanvankelijke reinheid en verhevenheid des Christendoms aanfehouwt enbewondert. Men moet tog nooit van een Christen zeggen kunnen, hetgeen een der oude fchrijvers van Vaufanias fchreef: Ge/ijk hij door deugden heeft uitgeblonken , zo is hij door ondeugden overflelpt! Zeer gefchikt tot bevordering van Christelijke gezindheden is ook zang en fpel bij den openbaren eer. dienst. Ach! was het meer geëvenredigd aan deszelfs verheven bedoeling! Het is, in den grond, tog een algemeen gebed, en tevens eene hymne, waarin Gode en zijnen grooten zoon de wierook der hulde, en des lofs.door den geeflelijk zinnelijken mensch, door eene kunst, welke het non plus ultra , dat is het aÜerhoogfte toppunt der menfchelijke fprake is, wordt toege-  X iió X bragt. Elk der aanwezenden ontvangt, meer onmiddellijk,onder hetzelve, gelegenheid, om, bij algemeene en ge ■ ffieenfchaplijkevoortellingen, tevens in het bijzonder, voor zigzelf, zijnen geest, in deszelfs volle vermogen, tot öod opteheften; zijne bewogene ziele, zonder agterhöüdendheid , voor hem uitteftorten; met levenwekkend vertrouwen zijne bijzondere behoeften hem voortedragen ; en, van zijne vaderlijke geneigdheid tot vergeving, tot in het diepfte zijner ziele, doordrom gen, zijne gebreken voor hem met tranen te belijden: terwijl men zig, insgelijks, op gezette tijden, door het gemeenfchaplijk gebruik des avondmaals, door de herinnering der lijdende liefde van den Godlijken veriosfer, tot algemeene liefde verbindt,-en zigzelf aangordt tot betragting van die pligten, waardoor , in 't algemeen, menfehen gelukkig;en dus ook volken voorfpoedig, kunnen worden; ja elk huuner, in 't bijzonder, tot een hooger trap van zedelijke volkomenheid kan gebragt, en voor den hemel rijpgemaakt worden : daar eindelijk de bedieninge des doops hun aan de beloften van het Euangelie , aan hunzelf gedaan, en aan hunne verpligting deswegens, herrinnert; maar hun tevens , met opzigt tot het nageflagt, verzekert, dat het hunnen geliefden Heer en geè'erbiedigden meester nimmer aan leerlingen ontbreken zal; maar dat hij met hun, en de hunne, bijaldien zij Hem. niet moedwillig verlaten, wezen zal tot aan de voleindinge def waereld. Oor-  )*.( i«K Oordeelt nu, wie gij zijt, zelf: of er eene vethe* Vener, eene redelijker, eene, naar 's menfehen natuur, behoefte en beflemming, meer berekende, en.Gode Welbehaaglijker bezigheid kan uitgedagt worden, dan de openbare en plegtige godsdienstoefening, op eenen gezetten dag bepaald, en op eene wijze ingerigt, welke aandagt opwekt; eerbied inboezemt; en altoos deze of geene fpooren nalaat, dat Gods woord, zo min als regen en fneeuw ledig wederkeert; maar wijsheid en deugd, onder alle (tanden, opwekt én bevordert- Ach! dat niemand zijne hand uitflrekke , om zulkeenen kandelaar van zijne plaatfe wegtenemen; of, door zijn gedrag, aah den överflen leidsman der zaligheid billijke redenen geve, Om dien te verplaatfen! Wij weten, dat jefus Christus geenen van zijne kleinen wil geërgerd hebben; maar ook, dat hij zig niet befpotten laat: en hij houdt woord, zowel in de bedreigingen aan zijne vijanden, als in de beloften aan zijne vrienden ! Maar genoeg over dit onderwerp, voor zoverre het openbare en plegtige aangaat. Elk Christen heeft zijnen geeftelijken Sabbath; ook voor zig in het bijzonder; al is het dan, dat hij, gelijk Johannes, op Patmos, van menfehen afgefcheiden, en aan zigzelf overgelaten wordt. Die op den dag des Heeren, op zulk eene wijze, in den geest mag zijn, als die lieve, verflandige, en met den kern van den waaren Chrisfelijken zin zo doorvoede Apostel was , vergeet *5-  7"'" ^ ):(' na ):( onuv t • loi.:H3S ,3'ns fïïï siw «un ifarfvtoU zijne ejgene balhngfchap, zijne gevaren, zijne bekommerende vooruitzien; hij leeft en zweeft zo in het onzigtbnre rijk van den Overften der koningen der aarde, waarvan hij door 't geloof een onderdaan geworden is • dat hij de grootfte gebeurtenisfen in verband hefchouw:, met deu groei van dit geeftelïjk geb:.-1; en dat hij zig verlustigt in de befchouwing van ..dien heerlijken ftaat, waartoe het verloste gedeelte des .menschdoms, eens door Jefus Christus, zal worden opgevoerd. Hij moge donderdagen en ftemmen hooren; phiolen van gra.nflyap zien uitgieten; verfchriklijke monsters zien oprbzèiV-f» verwoestingen aap? rigten ; zijn gevoelig hart. moge, onder dit alles, lijden en bloeden; hij ziet over dit alles heen; ontdekt een tijdvak, waarin aan dit alles een einde komt.; cu v. irin de koningrijken der aarde des Heeren en zijns Gezalfden worden. De twee groote boeken, natuur en openbaring, leggen j ; , op dezen dag, voor eiken Christen in 't bijzonder opgedagen. Zalig is hij die leest! De Bijbel 'v, i blijft .en onvergelijklijk boek; waarin elk me ■ - i, in : ne biy.onderfte betrekkingen , onderwijs er --..o^v- n k..i. Zedelesfen, gedigten, huisfegjl ' en bi rliji vernaningen, voorbeelden, tot ; ejtkj 5 ,-aa -ho lWing , beloften , ftaatkundige ?! !,r 'M:t tot het voorletiene en te!'. Is ■ t betrdduncr tot het toekomende, treft hij er in zulkeenen overvloed aan; en elk  ):( H3 X derzelve is, voor hem in 't bijzonder, zo rijk van inhoud, en zo overeenkomflig met, of dienstbaar aan hetgeen hij in het boek der natuur gefchreven ziet, dat hij zig, in die befchouwing, niet verzadigen kan; zo dat zijn dag omvliegt, en hij zig, bij het eindigen deszelven, verblijdt, dat dezelve telkens wederkomt. Afgetrokken van alles wat aarde hiet, en geheel tot zigzelf ingekeerd, ontfluit hij zijn geheele hart voor dien God en zijnen Zoon, die in dit woord, door zijnen geest, niet flegts tot hem in *t algemeen fpreekt; maar gemeenzaam met hem, die gelooft, omgaat, op eene wijze , welke, in den grond, niet minder vereerend, bemoedigend, en hartfterkend is, dan de verfchijningen waren, waarmede iehovah, in eene onvolkomener huishouding, zijne gunstelingen verwaardigde. Bedenkt dit, mijn Christen! eiken dag des Heeren. Neemt zo uwen Bijbel op. Gaat zo in uwe binnenkamer, ongezien en onbemerkt. Raadpleegt met uwen Hemelfchen vader, over uwe bijzonderfle belangen, oves uwe diepfte geheimen: en Hij, die uwe verborgene begeerten ziet, zal u die, in het openbaar, vergelden ; door aan uw verftand helderheid, aan uw geduld taaiheid, aan uwe pogingen tot verbetering voorfpoed, aan uwe welwillendheid aanleiding tot werkfaamheid, en aan uw geheele karakter en houding, ernst en vastigheid te geven, zo dat zelfs anderen, inu, uwen hemelfchen vader verheerlijken. Langs dezen weg is het, dat men zig in hooge be-  X «4 X befpiegelingen begeven kan, zonder een dweeper of geestdrijver te zijn; dat men in eene onzigtbare waereld rond kan zweeven, en egter zig met het wezenlijke, met het beftendigc bezig houden. De Christen is dan groot, en wordt dan waarlijk wijsgeer, wanneer hij , aan de hand van zijnen Verlosfer, als een lid van zijn onzigtbaar koningrijk, niet alleen zijne eigene lotgevallen en vooruitzigten, maar zelfs den loop der eeuwen napeinst; wanneer hij nagaat, hoe ellende en verdrukking, armoede en zwakheid, dienstbaar gemaakt worden aan de belangen van een koningrijk, dat wel niet van deze waereld is, maar egter eens deze waereld overwinnen zal; wanneer hij inziet; hoe een dienstknegt niet meerder dan zijn heer is , maar dat ook eens dedienaar daar komen zal, waar thands zijn heer is ; en dat zij, die met Hem lijden , ook eens met Herh zullen verheerlijkt worden. De Christen houdt dan in nadruk Sabbath, wanneer hij, door zulke befchouwingen, tot rust komt; en die helderheid van geest, en die bedaardheid des harte, van den grootften held in het geestelijk worftelperk , ontvangt, waardoor hij in ftaat gefield wordt, zijne toVomftige loopbaan, kloekmoedig integaan; in ftilheid afte. wagten, wat er rondom hem gebeurt; en Jefus Christus, nedrig, ja, al is het met inwendige aandoeninen herhaalden llrijd, van verre, nateftamelen: Den drinkbeker, dien mij de Vader gegeven heeft, zoude ik fiten niet drinken' Zegt  ■ 1 H **s K Zegt niet: Wie kan zulk eene hoogte bereiken? Wie is er een Johannes? Ik antwoorde: Niemand gevoelt, tot zijne bèfchaming, meer de kragt dezer tegenwerping, dan de CH. SP. zelve! maar dit zelfs benam hem den moed niet, om de zaak zo voortedragen , als hij dezelve, bij zijne befchouwing, dadelijk inzag. Hij is, hoe laag hij zelve fta, overreed , dat deze hoogte bereikbaar is; en dat aan elk die heeft, ( en elk Christen heeft iets ) meer zal gegeven worden, als hij het zijne op woeker aanlegt. Dat er zulk eene hoogte is, en dat dezelve dadelijk bereikbaar is , heeft: Jefus Christus, in zijne gefprekken, en door de fchriften zijner afgezondenen, niet alleen geleerd; maar hij heeft zelf, als mensch, door zij» verheven voorbeeld, getoond, waarvoor de menfchelijke natuur vatbaar is. Hij die zulks wel gedaan heeft, als Middelaar en Verlosfer, wil egter van zijne verlosten , daarin , tevens als voorbeeld, befchouwd en nagevolgd worden. Betreurenswaardig is het voorzeker, dat er zo weinig blijken van deze navolging, ik zegge niet op de waereld, zelfs niet bij zulken, die uitwendig het Christendom belijden, maar bij de besten zelfs, gevonden worden. Hoe weinig de geest van hemelfche wijsheid en fterkte, van zelfverloogchening, onderwerping, geduld, waare verdraagfaamheid, losheid van het aardfche en zienlijke, gehegtheid aan het beflendige en eeuwige , in den wandel dadelijk vertoond , en in de gevallen klaar- blij-  X n6 ):C blijkelijk wordt, wil ik niet .'ftrengelijk aanwijzen. Elk taste in zijnen eigen boezem; en trekt hij zijne hand daar bezoedeld uit, ach! hij fchame zig, met mij, van medetewerken tot verfterking der groetfle tegenwerping tegen het Christendom; namelijk, de laage trap van zedelijke volkomenheid, waarop men deszelfs belijders doorgaands aantreft. Maar fchaamte is en blijft eene vernederende, tcne pijnlijke gewaarwording. Het waarlijk verheven Christelijk gemoed, verdraagt dezelve niet, dan met ongeduld en weerzin. Hij wil daarom den wortel derzelve kaotten, op dat bladen en vrugtenfpoedig mogen verwelken» De bijl, voor welker fcherpte alles zwigten moet, wordt hem ook in het Euangelie aangewezen, en nooit vrugteloos gebruikt; al is het, dat deszelfs behandeling oefening en aanhoudende aandagt vordert.. Bidden tog en vasten, moeilijke flrijd, aanhoudende infpanning van kragten, zijn daartoe zowel noodig, als het gelovig blijven in Jefus Christus, gelijk de ranken in den wijnfïok. Beide gaan faamen en werken wederkeerig. Wie,in het Christendom, vorderingen maken, en de hem aangewezen hoogte bereiken wil, die moet dat talent, hetwelk hij ontving, niet in de aarde begraven, maar door werkfaamheid tragten te vergrooten. Hij heeft zelfs vrijheid om te mogen vergeten hetgeen agter is; en zig alleen en geheel uittefïrekken naar hetgeen voor is. Niemand tog kent zijne kragten, en hoe verre hij het  ):C 117 )■( het brengen kan, dan door zulks te beproeven; wanneer hij daartoe de gelegenheid ontvangt. Dit heeft, met opzigt tot elk bijzonder Christen , dikwijls plaats; maar vooral, in zulke tijden, waarin de Christenen , meer over 't algemeen, fterkte en moed noodig hebben; dat is, in tijden, waarin zij afgezonderd zijn, verdrukkingen lijden , of vreezen; en, onder bekommerlijke vooruitzigten van allerlei aart, beklemd heenengaan. Die dan flegts op het ftrand van zijn eiland onrustig heen en wederloopt , om te zien of er ook een zijl nadert; die zig in zijn ongeluk baadt, en droefgeestige gedagten koestert; volgt voorzeker , Johannes zo min, als Christus na. Hij zal ook veel onderwijs en troost misfen, welke voor hem waren weggelegd. -Maar laat hem het eens beproeven op eene andere wijze! Hij zij ftil in zijn lot, en geve den tijd, bet uur, en de wijze van verlosfing, aan zijnen heKielfchen leidsman geheel over. Hij peinze in den geest, op Jefus Christus, zijn Euangelium en zi& zelf. Hij befchouwe den aart van dat onzigtbaar Koningrijk, zo als dit in hemzelf, en op de wae-. reld, onder allen fhïjd, tegenkanting, inwendige en uitwendige beroeringen, moet opgerigt, uitgebreid, verfterkt en bevestigd worden. Hij zie in" den loop der gebeurtenisfen, in de lotgevallen van menfehen, en volken, hoe de Voorzienigheid middelen en einde fcmenhegt ; uit geringe beginfelen groote dingen voordbrengt; tegenftrijdige zaken vereenigt; en zo zij-  X "3 x zijnen raad, tegen, bulten, boven en beneden onze verwagting ; (fchreef Luther eens aan Spalatin} volvoert! en hij zal niet te vergeefs arbeiden. Laat hem in het bijzonder voor zigzelf er op uit zijn , om zig de hoogheid zijner beftemming, geduurig, voor den geest te ftellen; laat hem de algenoegfaatnbeid der goddelijke genade nooit voorbijzien; den ftrijd niet ontwijken, welke hiertoe gevorderd wordt; door ftruikelingen zig niet laten ontmoedigen: maar, onder een aanhoudend gebed, om met kragt naar den inwendigen mensch verfterkt te worden, aan het werk zijner zaligheid arbeiden; en zig dan verzekerd houden, dat men langs dien weg, en wel alleen, allengskens, die hoogte beklimt, waarop Christus ftaat, en de zijnen mede wil opvoeren. Elk, die door zijn hart niet veroordeeld wordt, heeft vrijmoedigheid voor God, in alle omftandigheden zijns levens; en vindt, onder allen ftrijd en tegenftand, ruste voor zijne ziele. Waarlijk het is eene zaak, van veel belang, Gpde welbehaaglijk, en ons zalig, in die ruste integaan; en dus den dag des Heeren, tot deszelfs verheven oogmerk, aantewenden; ruste voor onszelf, door het 'geloof aan de vergevende en heiligende genade van God in Jefus Christus, te vinden; ruste te vinden van al dat vermoeiende en knellende des t«genwoordigen levens , waardoor men anders dikwijls, als een veldhoen op de bergen, gejaagd wordt; en zig-  : zigzelf, zijne belangen , en alles, wat ons, op deze waereld, met regt dierbaar is, onder alle beroeringen, gebeelenal, met vertrouwen, aantebeve- -len in de handen van Hem, die alles regeert, en voor wien niets in donkerheid of verwarring ligt. Hebt ■gij dit eenigermate geleerd, mijn lezer! dan wenfche ik u geluk; gij ftaat dan op eene hoogte, onbereikbaarvoor de pijlen van den gedugtften vijand; en. gij moogt, gelijk het rivierpaard bij Job , de drillingen der lansfen belagchen, welke, door de" omftandigheden des tijds, op u afgefchoten worden! Wie zou niet wenfehen, dikwijls zo te kunnen rusten? Maar nu, die Jefus Christus niet verdenkt, (en wie heeft daar moed of lust toe?) erkent, dat alle dingen mogelijk zijn tden geenen die gelooft. Bidt! en gij zult ontvangen , op dat uwe blijdfehap volkomen zij! De hemelfche Vader weet ook, hoe veelen er thands zijri,'die deze dingen behoeven. Kan en mag ik nu niet afbreken V Ja ik mag het; en zelfs met vertrouwen, dat ik, door het mededeelen van eenige losfe gedagten, aanleiding gegeven heb, om verder, geregeld, natedenken, hoe waar het is , dat men, door zig aan de befchouwing van beftendige en wezenlijke dingen overtegeven , zijne gedagten zo kan aftrekken van het verdrietige en beroerende, hetwelk ons omringt, dat men wijzer en beter wordt. Elk lezer vuile, uit zijne bijzondere .ondervinding en gewaarwordingen, naar zijne bijzon-  ):( i2o ):( -zondere omftandigheden, het ledige, hetwelk er in mijn gefchrift overblijft, aan; en hij zal voor zigzelf een geheel verkrijgen, waarmede hij zig tegen den vloed, welke er op hem geduurig aanftroomt, beveiligen kan; tot dat hij ingaat in die ruste, waarin hij niets rondom zig zal zien, dan zedelijke volkomenheid, vrede, en vrolijkheid. Welk een oogenblik, mijn Christen! Welk een ruste zal dit zijn! Deze blaadjens zullen van tijd tot tijd, doch niet meer dan twaalf in getal, worden uitgegeven, IN 'iGülTENaiOI, * JJ J. T H I E R. R IJ K N Ci M E N S I N O  D E CHRISTEL IJ KE SPECTATOR. No. v  Roma Dignatur foboles inter amabUes Vatum ponere me choros. HORATIUS.  Sommige lezers dezer blaadjes hebben het, in den Chriftelijken Spectator, maar even door de vingeren gezien, dat hij zijne befchouwihg van den dag der geheiligde ruste niet met het een of ander fiigtclijk digtftukjen van zijn eigen maakfel gefloten heeft. Men heeft wel, met opzigt tot de zaak zelve, zo geheel geen ongelijk; het onderwerp was een lied dubbel waardig ; en ik ben er verre af, van zulk een verlangen kwalijk te nemen: maar men heeft egter te groote gedagten van de digterlijke vaardigheid des Spectators, wanneer men meent, dat hij zulke Ügtftukjes maken kan naar goedvinden. Hij is, in dit opzigt, zeer ongelijk aan den beroemden Italiaanfchen digter Metaflafto, van welken men pleeg te zeggen, dat hij een, aan hem opgegeven, digiftuk van aanbelang, bedaard onder handen nam, en even zo geregeld afwerkte, als een fchoenmaker een paar beitelde fchoenen. De Spectator had zulk een versjen of lied, niet gereed; en hij wilde er, uit anderen geen overnemen of affchrijven; vooral niet uit nieuwere digters, welker werken in veeier handen; en waarin dus zulke liederen gemaklijk te vinden zijn. Dan het zij hiermede gelege n, zo als het wil, het geeft mij aanleiding , om dit blad, op de volgende wijze, aantevangen. E 2 Zo  ):( i24 ):( Zo dikwijls ik over den invloed van de digtkunst op den Godsdienst, en op de inwendige Godsdienstigheid, nadagt,zo dikwijls was ik begeerig te weeten en nategaan, welke diensten de poëzij, bij de eerfle opkomst van het Chriflendom, aan het zelve bewezen had; vooral in de Griekfche gemeenten, welke in de beroemdfte en rijkfte fteden van het digtkundig Griekenland, reeds in de eerfle eeuw, waren ge« veftigd. Immers had men, in het algemeen, onder de Grieken zoveel op met de godsdienfiige poezij, dat ons de geleerdespANHEiar, in eene zijner aanteekeningen op callimachus, verhaalt, dat men, in de meefte Griekfche fteden, l^eyei^, openbaare opfiellers van Godsdienstige liederen, aantrof. Zoude men dan niet vermoeden, dat in de gemeenten van klein Afie, als mede, in die van het eigenlijke Griekenland, reeds in de eerfle eeuw, liederen vervaardigd zijn , welke nu nog verdienden, als vrugten der waare poëzij,hooggefchat, vertaald, en bij den openbaren eerdienst, gebruikt te worden? Ook Ipreekt pauxus in zijnen brief aan de Ephefiers, en Colos/ers, van hijmnen engeefielijke oden, welke hij nevens de pfahnen, noemt. Ik zoude egter daaruit niet ftellig durven opmaken, dat hij geheel nieuwe liederen zoude onder het oog hebben; of het beoefenen der geeftelijke digtkunde, bij de gelovig geworden Grieken , heeft willen aanbeveelen. Ik heb ten minsten niet kunnen ontdekken, dat er door Griekfche digters, ten nutte van de eerfle Chriftea Kerk,  X X Kerk, hieraan eenige arbeid van belang bedeed is* Hetgeen wij in dit opzigt nog bezitten, is van veel later tijd. gregorius nazianzenus b. v. heeft in dit vak wel veel , gedaan 4 gelijk den geleerden b§kend is; maar deze, zonder bedenking, groote man leefde eerst in de IVe eeuw, gedeeltelijk onder Juliaan; zelfs was hij met deze bezigheid zeer ingenor men. Zijn oogmerk was bijzonder naar de omftandigheden des tijds gefchikt; en, daardoor, te meer lofwaardig. Daar tog Jtrfiaan, in deszelfs bekend Edict, hetwelk Ammïavus zelf misprijst, aan de Chris-? tenen de boeken der heidenen had • ontrukt , teneinde daardoor, onder Iran , qnkunde en onbcfchaafdheid te doen toenemen poogde Gregorius dit bevel te ondermijnen, door het fchrijven van ftigtelijke digtfcühdigê Werken van fmaak. ■ Hiertoe was hij door .zijne talenten zeer gefchikt. Hijzogt voortekoraen , dat het bij de Chriftelijke jeugd ontbrak aan gefchriften , Welke M] hun"den regten fmaak en de waare befchaafdheid konden voordbrengen. Van hier mogelijk de gedagte , dat deze Voortreflijke man de vervaardiger zij geweest van den Lijdenden Chrijlus , een treurfpel, uit eenige honderden regels ( centones) uit de treürfpelen van Euripides , faamgefteld; doch welk gevoelen, door den Profr. valckenaer, op goede gronden, wederlegd is. Bij het doorfnufFelen van geleerde werken over E 3 het  ):( &6 ):( het Ondsdienftig gezang'der eerfle Chriilenen, trof ik onlangs een fflfk aan, hetwelk, in de eerde Griekfche Kerk, des morgens, gelezen; maar des Zondags 's 'morgens gezongen werd. Het werd genaamd de groote lofzegging; ( «ny »An A|.A«y»« ) bok het morgenlied; ook de Englenzang, om des. zelfs aanhef. Een eigenlijk gezegd digtftuk is het zeker niet; maar flegts een famenvoegfel van eenige lbffpraken. Sommigen meenen zelfs , dat het deze lofzang zij,1 welken Plinius, in zijnen bekenden blief aan Trajanus ,' gelijk ook Lucianus, onder het oog hebben. Daar nu deze of geene onder mijné lezers mogelijk begeerig is, om, bij deze gelegenheid; eens te zien, wat men, in de eerde Griekfche Kerk, des Zondags morgens, zong; zal ik dit ftukjen, voor zulke weetgierigen, in onze taal affchrijven. Zie daar is het: , MORGENLIED. sh ^filfSvS'ïp Toid nrV r»«. . ,-fw,. Eer zij God in de hoogde! -ibtsivrv/ bh nmn aJjifteirioöV fisob isb -■■ «béV En vrede op aarde. In menfehen welbehagen! Wij roemen U.' Wij prijzen U! Wij aanbidden U! Wij zeegen u lof! Wij  ):( ia? U Wij danken U, Wegens uwe groote heerlijkheid I Heere! Koning I Hemelfche! ó God, Vader! Almagtïge! 6 Heere! Zoon! Eeniggeboorettl ó Jefus Christus! Eri gij Heijige Geest l Heere, die God zijt; Het Lam Gods, ~d o?iiloMb?.bo»J. orrrwrl ei t iiqqr.riabwsta De zoon des Vaders , Gij, die de zonde der waereld wegdraagt, Ontferm u onzer! Gij die de zonde der waereld wegdraagt» Neem ons Gebed aan! Gij die zit aan de regtehand des Vaders, Ontferm u onzer! Gij zijt alleen de Heilige! i •/«jlteadvfiji, Ai jfte/m;! Vb M fr.-.j '' - >■ .<»• r Gij zijt alleen de Heere.' :crdg mnsniü rui . £ .* • y.» Jefus Chriftus! Tot heerlijkheid Gods des Vaders! Amen! E 4 Bij  ):C 128 ):( Bij dit morgenlied werden, waarfchijnlijk , nog gevoegd eenige overgenomene regels uit de pfalmen, om tegelijk gezongen te worden. Op deze wijze maakt dit fhik een geheel uit; het welk, door gefchikt muziek onderfteund, voor dengemeenfchaplijkenGodsdienst, niet ongepast was. Meer wil ik over dit onderwerp, hetwelk nog, zo verre ik weet, niet volledigis uitgewerkt, thans niet zeggen; op dat ik niet fchijne eene geleerde verhandeling te willen leveren. Het blijft egter altoos een nuttig vermaak, zig de eerfle Chriften - tijden te herinneren, en de grondleggers van onze Christelijke maatfchappij, in hunne Godsdienftige bezigheden te begluuren. "Zij zijn het wel waardig, en wij kunnen, in veele opzigten , van hun nog leeren; waartoe zelfs de gelegenheid destijds, welken wij beleven , aanleiding verfchaft en opwekt. Ik wil het egter bij de vertaling van dit overoude ftufc nu niet geheel laten beruften. Ik heb, onder mij, een eenvoudig lied, waarin zodanige toefpeelingen zijn op den dag der geheiligde ruste, dat men mogelijk toegevend genoeg zal wezen , om hetzelve aantenemen , als een lied , hetwelk ik , gevoeglijk, agtcr mijne voorige befchouvving, had kunnen plaatfen. >-~JZ^~x2^ Het  ):( 129 X * Het bloozen van den dageraad Heft onzen geest naar boven; Om Hem, door wien de waereld ftaat, Eerbiedigblij te looven. Den God, die eenmaal menfehen fchiep, Die 't gantfch Heel - al te voorfchijn riep, Behooren alle tongen! Reeds heeft de reine Cherubs-mond, In 'swaerelds blijden morgenftond, De fchepping toegezongen. * Gij, die uw reinheid hebt bewaard, Aan God getrouw gebleven , Zaagt twijfelmoedig naar deeze aard, Toen 'tmenfchdom had misdreven. Maar vrolijk zaagtge op uwen Heer, Toen hij 't verdwaalde menfchdom weêr Tot zijnen Schepper voerde. Toen hij, aan God geheel gewijd, Zig, voor den menfch , begaf in ftrijd Met hem, die de aard beroerde. E 5 Gij  )K 130)?(. * 0ij zaagt dien ftrijd, 6 EnglerüchaarI Hij deed u heilig beven-, Maar gij ook hebt den Middelaar Toen lafenis gegeven; Toen hij, met zweet en bloed hevlekt, Ziju's Vaders deugden heeft ontdekt, En door 't Heel-al doen blinken; Op dat de menfch, dien hij verving, Niet eeuwig, als weerfpanneljng, in jammer weg zou zinken, Hij ii verrezen! Op den dag, Dien wij ook heden vieren, Gaf hem zijn Vader *t hoog gezag, Om de aarde te bellieren. In Hem zijn wij, ontaart geflagt, In uwen kring terug gebragt; Op nieuw voor God geboren. Hij één met ons, wij één met Hem; Wij laten thands een blijde ftem Door heel de fchepping hooren. Waar-  X i3i X * Waarheen wij thands onze oogen flaan, Het lagcht ons alles tegen. In hagel, donder en orkaan, In vetten malfchen regen , In alles zien wij 'sVaders hand; Die ons naar 't vrije Vaderland, Zal vaderlijk geleiden. Terwijl de Heilvorst door zijn Geest De kwalen onzer ziel geneest; Ons leert zijn komst verbeiden. * Wij rusten van het aardfch gewoel, Na 't werk van drie paar dagen; Om weder met verhoogd gevoel Naar onzen God te vragen. In Hem verblijdt zig ons gemoed. Hij, die ons dervend lichaam voedt, Wil ons dat manna geven, Waardoor men kragten gaéren kan, Om, eensgezind, naar Canaan Met ftillen moed te ftreven. E 6 De  ):( x$ft );(, De heiligheid blijft ónze lust 5 De zonde baart ohs fmarten; Maar zulkeen dag geeft kragt, door rust, Aan afgeftreden harten. Die rust is ons eert onderpand Van 'r heiligvrij en vreedfaam lahrfj Waarheen wij ftrijdend trekken. De voorfmaak , hier óns toebereid , Moet fteeds in ons, naar heiligheid, Meer dorst en honger wekkem Wij ftaaren op het Teftamentj Door Jefus bloed geteekend. Pit maakt ons de erfenis bekend, Voor zijn geflagt berekend. Op dezen rijkdom tuurt ons oog, Dit houdt ons zakkend hart omhoog? Ontkeetent ons Van de aardè. Wij zien op Hem, die overwon, En voor ons, boven maart en zort, Die erfenis aanvaardde.  X 133 )K Hij heeft den dood zijn prooi ontrukt ; Den fcepter aan tijfaünen. Wat Hem verpletrren wil, miflukt, Hoe kunftig faamgefpannen. De menfch blijft Worm, höe hoog hij ftaat; Maar wie zig trots verheft, vergaat Voor 't aangezigt des Heeren. Wat nedrig knielt, is Gode waard; Ja wie op Hem als Redder ftaan, .Zal Hem als Redder eeren. Ach: dat geen zondaar zig onttrek! De heilrivier blijft ftroomen. Wie Wil er kwijnen door gebrek , En niet tot Jefus komen ? Geloofd zij God! Hij gaf zijn Zoon. De weg ftaat open tot zijn troon Voor 't kinderlijk vertrouwen. Wij zullen eens op 't groote feest, Aan Hem gelijk, met blijden geest, Zijn beeld, volmaakt, aanfchouwen, i E ? Hij  X 134 X * Hij, die ons eens heeft vrij gemaakt, Wil ook voor de uitkomst borgen.. De groote dag der rust genaakt; 'T loopt af met onze zorgen. Laat vrij der volken Oceaan Onftuinvger en hooger ftaan, Dan 't onze vaders za.^en. Dat leed is, eer men 't waant, geleén. Hoe onverwagt werd menige.en Door Englen weggedragen! * Keer fpoedig weer, ó dag der rust! Beladen met gefchenken! Uw komst ontvlam fteeds nieuwen lust, Om hoog van God te denken. Schoon duizend duizend, in hun waan, De hand aan Heiligdommen flasn; (Laat ftaf en mijtsr vallen !) Het onbswegelijk gebied Van Vorst Mesfias wankelt niet, Maar overwint die allen. Ik  )'.C 135 )K Ik wil op dit digtftukjen wel geene aanmerkingen maken; maar ik kan egter niet nalaten, te vermoeden , dat de maker van dit versjen, in de twee eerste regels van het IXe couplet, het oog gehad heeft op dat bekende onderfchrift j Eripuit coelo fulmen, fceptrumque tyrannis. met hetwelk men gemeend heeft, den beroemden Amerikaan, benjamin franklin , hooglijk te vereeren. Ik herinner mij ten minften, dat de maker dezes lieds dit bijfchrift lezende, tegen iemand zeide: ik zoude liever, onder eene afbeelding van Jefus Chriftus , fchrijven: Eripuit morti miferos, fceptrumque tyranno. Hij heeft ellendigen aan den dood ontrukt, en den dwingeland zijnen fcepter benomen. Dan zoude ik waarheid fchrijven, maar in het bijfchrift op franklin is dit gezegde geheel onwaarheid ; Dat hij den Hemel den blikfem ontweldigd heeft. Of zijn eenige nieuwe elektrifche proeven, welke ons nopens dit lugtverfchijnfel eenig gering licht verfchaffen; of is de uitvinding der afleiders , over welker nadeel of nuttigheid over het algemeen, men het nog niet eens is; — le vergelijken met het zig meeftermaken van den blikfem ? Er is geen waarheid , geene poëtifche waarheid zelfs, in deze ftelling. Zij is grootfpraak, verwaande grootfpraak ; zij levert, als men de woorden in hunne natuurlijke beteekcnis wil  X 136 X wil opvatten, (en, zonder dit, zeggen zij waarlijk zeer Weinig) geenen dragelijken zin. Men kan aan een afgodsbeeld den gebijtelden blikfem ontnemen, maar aan den Hemel , aan de Godheid zelve! . . . Dit beteekent, of alles , of niets. Ik wil de verdienften van Franklin , met betrekking tot zijne ontdekkingen in de natuurkunde , of met opzigt tot zijne ftaatkundige verrigtingen, hier mede noch beoordeelen, noch verminderen. Met opzigt tot de laatfte egter trof het mij , toen ik, in het tweede gedeelte der levensbefchrijving van dezen beroemden man , las , dat hij de ftempelaéte, welke zulke gedugte gevolgen heeft gehad, en waartegen hij zo fterkijverde, egter zelf, als eenen zeer dragelijken last, aan het Kngelfch Gouvernement had voorgefteld. Deze anecdote, bijaldien zij waar is, is eene bijdrage voor de menfchkunde ; zonder dat het noodig zij, daar verder over uitteweiden. Maar de man zij, niettegenstaande dit alles, zo groot als hij zijn moge, ik ben verzekerd, dat, zo hij het zig reeds in zijn leven niet gefchaamdheeft, hij het zig thands fchaamenzal, dat men immer hem met deze leugen vleien wilde: Hij heeft aan den Hemel de blikfem ontweldigd. Bijfchriften zijn dan eerst fchoon, wanneer zij, bij eenvoudigheid in de uitdrukking, veel, en teffens waarheid, zeggen. Ik trof er onlangs een, in het Hoogduitfch, aan , het welk, wanneer de man, onder welks pourtrait het ge-  >( 157 ):< geplaatst is, hetzelve waarlijk verdient, deze eigenfchappen bij uitftek bezit. Ik bedoel de twee volgende regels, onder de afbeelding van een groot geneesheer: Wenfcht, artzen I zijne kunst! En, Koningen! zijn hart. Hij , op wien dit, in zijne bijzondere betrekkingen , met grond kan worden toegepast, is zeker geen gewoon verfchijnfel. Ik zoude, hieromtrend, ook bijkans durven zeggen: „ Elk jage daarna, of hij het ook grijpen mogte, " Mijn blad is reeds zo verre volgelchreven , dat ik nu niet wel een aanvang maken kan, met die befchouwingen, welke ik voor het VL en eenige volgende N°s gefchikt had; namelijk,de voorftelling van eenige aanmerkingen , om, in bijzonderheden, aantetoonen , hoe weinig gronds er zij, om zig, ook in den tegenwoordigen tijd, bij alle de hedendaagfche vorderingen in verfchillende vakken van menfchelijke wijsheid, het Euangelium van Christus te fchaamen: van welkezijde men ook dit Euangelium, of in welke betrekking men zigzelf befchouwe. Om egter dit blaadjen niet zo klein te maken , dat het in geene evenredigheid met de voorigen ftaat, zal ik, uit mijne losfe papieren , iets overnemen ; het welk ik hoope, mijnen lezer niet ongevallig te zullen zijn, maar hem tot gewigtige be* fchouwingen te kunnen opleiden; en hetwelk hier, ge. lijk ik vertrouvve , op geene ongefchikte plaats ftaat. Het is dit volgende: Het  n 133 x Het enkele woord, ««Afs-*. , V is volbragt, door Jefus Chriftus aan het kruis uitgeroepen, bevat in zig veelmeer, dan wij in dagen en jaren kunnen napeinzen. Het bevat zelfs in zig dingen, welke ons de toekomende eeuwe eerst openbaren en bevattelijk maken zal. Het behoort derhalven tot die fchatten van wijsheid, welke in Chriftus Jefus verborgen zijn; tot die werken der herfcheppende genade , welke gezogt worden, niet minder dan de werken der natuure, door allen die er lust in hebben; een van die bronnen, waaraan men zig geduurig nederzetten kan, om zijnen dorst naar volmaking te les1'cb.en; en welke men niet verlaat, dan om, hoe eerder hoe liever, wedertekeeren. • Het is het oogmerk van den Chr. Sp. niet, over deze woorden eene geregelde, uitlegkundige, Godgeleerde verhandeling te geven. Er is Veel over ■gefebreven; en er wordt in de openbare bijeenkomsten der Christenen , jaarlijks, over gefproken. De Chr. Sp. wil alleen eenige weinige aanmerkingen, invallende gedagten, opwekkende bedenkingen, neerfchrijven, welke hend, :van 'tijd tot tijd, onder de aandagt gekomen zijn ; en hem tot onderwijs en troost gediend ftebUdfti'- ;'ï*3 'fltffn toi.»ai Ie? tmA raghqov • Het is wat groots, iets eenigs in zijn foort, Jefus -Chriftus, ten aanhooren van vriend en vijand, voor Engelen en menfehen, ja §p de tegenwoordigheid .issfl 1 udq siüiJaibjao stn van  X 139 X van zijnen God en alweetenderi Rigter, heili-C „ Mijne menfchheid is geheel volmaakt geworden. „ Zij is de trappen der kindsheid, der jongelingfchap , „ en der mannelijke jaaren , vergezeld van alles» wat lijden heten kan, doorgeworsteld; en heeft dus die hoogte bereikt, waartoe de menfchelijke „ natuur, aan de hand der Godheid , dat is, in ver„ eeniging met mijne Godlijke natuur, kon worden op„ gevoerd. Zie Gij I mijn Schepper en mijn Vader! in mij al het edele,al het verhevene, en uw welbehagen „ waardige der menfchelijke natuur! Aanfchouw, in „ mij, den hoogen trap, waartoe dat deel van het men„ fchelijk geflagt, hetwelk , in mij, hunnen zaligmaker „ eerbiedigt, door mij, als hun hoofd, zal worden op„ gevoerd. Verlustig U in het werk uwer handen, „ als Schepper! en zie in hetzelve alle uwe deug« „ den, onbevlekt, ten toon gefpreid. „ Ja voorzeker!.. Het menfchdom was laag, onberekenbaar laag, gezonken. Zijzelven gevoelden het „ nauwlijks; en, die er iets van gevoelden, zagen flegts een fiuksken der zake. Ik heb zulks, in alle deszelfs „ afgrijslijkheid en verfchriklijke gevolgen, gevoeld, „ toen gij uw ongenoegen tegen hunne zonden op „ mij deed losbarden. Welke onuitfprekelijke oo#, genblikken heb ik toen doorgebragt! Rusteloos „ en verfchrikt zag ik op U; maar heiligde U in mijn hart; en gaf U de eere , die gij, als Rigter t 9, vorderdet; zonder U te miskennen als Vader, veel min  )••( 142 ):( t, min te lasteren, als wreker! Ik hield aan U vast, „ hoe verre gij, in mijne gewaarwording, van mij „ waart; en fchoon gij mij heilig verliet, ik. verliet „ u geen oogenblik. Ware ik onder dat gewigt ver„ pletterd, het zoude, en dat was onmogelijk, aan „ uwe zijde, aan U vastgehegt, geweest zijn! „ Verblijd u, ó menschdom uwe taak, die de mijne „ geworden was, is volbragt. Schept adem vermoei„ den! en rust gij belasten! mijn morgen breekt aan! „ zij is ook de uwe! Gij zult, dankbaar voor uwe ,, verkregene verlosfinge , uwe laagheid, alleen door „ uwe herftelling, afmeten ; terwijl ik het verfchrikt, kende derzeive, hetwelk gij niet zoudt hebben kun„ nen dragen, voor u heb doorgeftaan. Hoe fchemert hier het menschlijk oog ! hoe ftomp ftaat het menfchlijk gevoel voor zulk eene hoogte van onbeperkte liefde, en zedelijke fterkte des geestes! Zoude hij, die, door den eeuwigen Geest, zig, op zulkeene onnavolgbaare wijze, Gode , onftraffelijk, heeft opgeofferd, en zig voor de zijnen geheiligd heeft, niet geheel bevoegd en alleen in ftaat zijn, om het bevlektst geweten zo te reinigen, dat er een beginfel van vrijwillige gehoorzaamheid, en van eene niet verdenkende liefde, in het gevoelloofte hart ontftaa, en zig tot!Godsdienst verheffe, welke eindigen zal in zulkeene volmaaktheid , welke zwakke, zondige, geheel misvormde ftervelingen, Gode geheel heiligt, en gelijk  H *43 H lijk maakt aan Hem, wien de Engelen aanbidden; en, door deze volmaaking, eindelijk, in ftaat fielt, om Hem te zien gelijk Hij is ? Laat de diepfte wijsgeerte aan zondaaren een famenftel van zedekunde of Godvereering aanwijzen, het welk zo onwrikbaar in deszelfs beginfels, en zo oneindig rijk in gevolgen is, dat het tot in alle eeuwigheid voordloopr. Zo moet het egter gelegen zijn met een plan, hetwelk aan wezens, voor de eeuwigheid beftemd, eene bron zal openen , tot voldoening van alle hunne zedelijke en natuurlijke behoeften. En zoude er dan, in dezen uitroep, ook niet de volgende juichtaal des ftervenden overwinnaars begrepen zijn ? „ Nu begin ik eene blijde en heerlijke leop„ baan. Alles, wat ontroert, wijkt agter mij; en mijn „ vooruitgezigt is rust, vreugde, zegepraal en heer„ lijkheid. Zo zo leg ik vrijmagtig mijn leven af, en „ zal mijnen geest, in uwe handen, 6 mijn Vader ! „ aanbeveelen. Dan zal mijne afgefcheiden ziel uit,, rusten van haar werk; zig geheel herflellen van ,, haar geleden leed; en fpoedig vatbaar zijn tot het „ Ontvangen en aannemen van dat vernieuwd en „ verheerlijkt werktuig, waarmede zij tot U opftij,, gen zal, om plaats te nemen aan uwe regtehand! „ om als koning te heerfchen, tot dat alle tegen„ ftand overwonnen, en het rijk van waarheid en deugd zo tot volkomenheid zal gebragt zijn, datgij,6mijn God  H 144 ):( „ God en mijn Vader! in allen alles zult kunnen „ zijn; en tot in alle eeuwigheid wezen zult. " Op zulk eenen rotsfteen ligt, voor zondaren, de grondflag der verwagting, dat eens het nieuwe lied zal afftromen van alle de tongen der geenen , die door zijn bloed Gode gekogt zijn, uit alle geflagten , talen , volken en natiën. Maar ach! dat onuitfpreekbaar lied Zingt onze mond op aarde niet. Wij leven in 't vertrouwen , Dat eens de Schepper van 'tHeel-a! Ons flil geloof vervvisflen zal Met ongeftoord aanfchouwen. Deze blaadjcns zulle,n van tijd tot tijd, doch niet meer dan twaalf in getal, worden uitgegeven, im'jGrav«nhace, ii) J. t h I E R R IJ ,„ c. MENS I N O.  D E CHRI STEL IJ KÊ SPECTATOR, No. vi.  a ch3istian ; h the highest flik of man > gnd is there, who the blesfed crofs wipes off, As a foul hlot, from hts dlshonour',d brow? Jf angels tremble, 't is at fich a ftght; The ivretch- they quit;, d,esponding of their charge, More ftruck with grief or wonder, who can teil? een christen is de hoogjle titel van een menfch: en is er dan nog iemand, welke het gezegend kruis, als eene vuile vlek, van zijn onteerd voorhoofd afwifht? Bijaldien Engelen beven, dan is het op zulk een gezigt, Zij verLiten dien rampzali' gen, wanhoopende aan hunnen last. Wie kan zeggen , af zij meer < door droefheid, dan door verbaasdheid, gep;ejfen zijn? ÏOÜNG.  Ik ichame mij het euangelium van cBristus niet! Wanneer men deze belijdenis, door eenen leeraar, van den predikftoel hoort afleggen , zoude men, ergdenkend, daartegen kunnert inbrengen, dat de man niet wel anders fpreken kon, dan de aart van zijne bediening medebrengt; én dat hij zijne eigene eer wil handhaven, door eene lofrede te doen op zijn beroep. Maar wanneer men diezelfde erkentenis hoort uit den mond van iemand, welke in geene zodanige openbare betrekking ftaat; welke , veele jaaren * zig aan andere wetenfehappen heefc toegewijd; en, in zijnen kring, geheele andere vakken van beoefenende wijsheid bearbeid heeft; dan krijgt deze belijdenis een geheel ander aanzien. Zij is als dan de helle ftem van inwendige overtuiging, van proefond er vinding, en van die rondborstige erkentenii, welke noch aanleiding noch beveftiging uit eenig perfoonlijk belang ontleend hebben, en tegen welk* geen vermoeden van dien aart, als boven gemeld js, kan gekoefterd worden. Men moge zulk eenen van dwaling verdenken ; maar van ligtgeloovigïieid of F a os-  X I4« )••( onopregtheid kan men het voorzeker niet! robert soyle, die uitftekende natuurkenner, wijsgeer en Godgeleerde, door geheel Europa bekend en beroemd, weigerde zelfs eene plaats onder de hooge Geeltelijkheid in Engeland aantenemen, op dat hij, met destemeer vrugt, den Godsdienst zoude kunnen voorftaan , wanneer zijn uitwending belang daarvan geheel was afgefeheiden. Deze waren de gedagten, welke bij den Christelijken Spectator opkwamen, toen hij den volgenden brief las, welke hij, met reden, vooronderftellen mag, te zijn voordgevloeid uit de pen van iemand, die voorzeker geen godgeleerde, in den gewonen zin, en derhalven geen openbaar leeraar of onderwijzer is. - Hier is de brief zelve. Hij is gefchikt, om aan mijn oogmerk te beantwoorden. Waarde Speffator! Uwe blaadjes waren mij welkom. Ik zag daarin eenen geest doorftralen, welke mij regt beviel; en dien ik wenfchte in meer fchriften, waarmede men de, natie aan her lezen houdt, of tot lezen opwekt, te ontdekken. Uit de inrigting van uw plan meen ik egter te mogen opmaken, dat het u niet onaangenaam kan zijn, met dezen en geenen, die het in de grondzaak met u eens is, in correspondent  ):( 149 X dentie te komen; of het een en ander van buiten tè ontvangen , het welk gij, bij bekwame gelegenheid, of zoudt kunnen plaatfen; of waardoor gij aanleiding zoudt kunnen bekomen, om iets aan uwe lezers voortedragen, waarop anders uwe aandagt mogelijk niet zoude gevallen zijn. Ik ten minften heb, met dezen brief, willen beproeven, wat daarvan zij; en dit te meer, daar ik zodanig met u, in wijze van denken en gevoelen, in oogmerken en wenfehen, overeenkome, dat ik gaarne zoude willen medewerken, tot bevordering van dat rijk , hetwelk door Jefus Chriftus onder menfehen is opgerigt; en waarvan nog maar de eerfte en kleinfte beginfels op aarde gezien worden. Alles, wat geduureiide XVIII eeuwen, gefchied is, met opzigt tot de bekendmaking, uitbreiding en beveftiging van het Cbriftcndom, tot de opwekking van dien reinen, weldadigen, op alle, menfchelijke gevoelens en handelingen invloeienden geest van de alles omvattende Chriftelijke wijsheid, is flegts een ftuksken der zake. Wij, of onze nakomelingen, zullen gvooter dingen zien, dan deze, welke wij nu bemerken, of in de Jaarboeken der voorige eeuwen hebben aangetroffen. De loop van het Chriftendom is voorzeker, van deszelfs aanvang af,?zonderling,, ja raadfelagtig geweest. Gods wegen met hetzelve waren altoos hooger, dan de onze. Nauwlijks bekend geworden , F 3 werd  X w X werd hetzelve reeds vervalfcht, zo hl de befchouwjh^aU in de beoefening. Toen hetzelve den geweidjgften tegenftand aanvankelijk had overwonnen, nam niettemin de verbaftering, zowel in leer als in zeden toe: waartoe de wijsgeerte der eeuwen , de vaL fche (.naak , en de toenemende barbaarsheid der tijden, natuurlijkerwijze, het hunne toebragten. Het verwisfelde daardoor, langfamerhand, ziinen natuuriijken adel, eenvoudige welfprekendhcid , hartelijke,! toon, en rijke beginlllen, voor laagheid , opgezwollenheid, dorheid en oiibcgrijplijkheid. Hierdoor werd deze reine leer, fchoon zij al verder en verder doordrong, onkenbaar, veragtelijk, fchadelijk, ja eindelijk zelfs onbruikbaar tot deszelfs hooge oogmerken; de welvaart namelijk van menfehen ra volken : en deze boom des levens ftond op de aarde verwelkt, ja fcheen geheel te zullen verdorren, alvorens hij deszelfs vrugten tot rijpheid gebragt had. Hij zoude ook dadelijk alreeds verdord geweest zijn ' bijaldien de Voorzienigheid niet gezorgd had , datde ohfpronkelijke bronnen dezer leere waren bewaard gebleven, en er gelegendheid geweest was, om, onvertzaagd, dezelve, opnieuw, voor het volk te openen. Dit gefchiedde aanvangelijk bij de hervorming; maar ook deze heeft, door inwendige verdeeldheid, uitwendige verdrukking, of buitenfporige zugt tot nieuwheid, alle die gezegende en uitgebreide gevolgen niet gehad*' wel-  X }p X welke men, bij deszelfs aanvang, feheen te kunnen en te mogen verwagten. liet Cl1, rillen dom heeft nog zo weinig invloed pp de algemeene verbetering, zo van enkele menfehen,als van geheels volken > ais mede op den loop der algemeene zaken; dat dezulken, die waarlijk waardiglijk het Euangelie denken, gevoelen en handelen, nog.zeldfaam blijven ; en dat een Cbriftenvolk, hetwelk, ook als natie; in kragt dien naam verdient, nog nimmer aanwezig was. Dit alles moet noodwendig, in den centen opflag, 'vreemd voorkomen, aan elk, die van.de waarheid, Codlijkheid en algemeene noodzakelijkheid des Chriftendoms overtuigd is; die gelooft, dat Jefus. Chriftus daartoe zijn bloed geltorr, den dood overwonnen, en vervolgens alle magt in hemel cn op aarde ontvangen heeft, ja tot eenen Overften der koningen der aarde verheven is, opdat hij, door zijnen almagtigen invloed, de zaak daarheencn ftieren zoude, dat zijne leer, zo rein en zuiver, zo weldadig en verheven, als er geene is , voor allen, die op aarde woonen, een balfem ter genezing zoude zijn, en welvaart over enkele menfehen zowel, als over geheele volken, zoude uitgieten. Wat zal men hier anders uit afleiden; dan dat het Chriftendom nog maar in deszelfs eerfte opkomst is; dat de maten rneels, waarvan Jefus Chriftus fpreekt, met het zuurdeeg van zijne leere nog niet genoeg F 4 doof-  X X doortrokken zijn, om er een goed deeg uit te bereiden; en dat er daarom betere tijden voor menfehen en volken in dit opzigt te wagten zijn; tijden, waar jn deze boom des levens, met zijne oirfpronkelijke voortreffelijkheid, veel hooger zal oprijzen, De verlopen XVIK eeuwen zijn voorzeker geen gering tijdvak in de tijdrekening der waereld; en,"met opzigt tot de beproeving van dit ftuk gouds, zijn zij zeer gewigtig; en hebben reeds veel afgedaan. Zij hebben geleerd, dat het Chriftendom wel kan vervalfcht en bedorven,"maar niet uitgedelgd worden, zo lang deszelfs bronnen onvervalfcht overblijven. Deze tog toonen ons aan , wat het waarlijk is en zijn kan. De proef fchijnt egter nog niet volledig afgelopen te zijn. De Chriftelijke leer moet het nog verder uithouden tegen miskenning, veragting, befpotting; ja , dat meer is, tegen alle die vorderingen in menfchelijke wijsheid , welke opzig zelf willen ftaan , en door haar eigen kragt, zonder bovennatuurlijke hulp , den menfeh tot zedelijke volkomenheid en geluk meenen te kunnen leiden. Zo lang deze ftrijd nog klimt, wordt het vuur der beproeving nog aangeltookt; en zolang dit laatfte plaats heeft, zolang er nog afgebroken wordt (en de hemel weet, wat er nog zal moeten afgsbroken worden) ze lang kan en zal het Chriftendom nog zijnen volkomen loop niet hebben; ja die geene, welke door middel van hetzelve hierendaar wor-  ):(• 153 X worden rijp gemaakt voor den hemel, moeten als eerftelingen van den grooten oogst befchouwd worden. Maar ook deze oogst zal eens plaats hebben. De aart van Jefus Koningrijk, de hoogheid van zijn per'foon, de uitgeftrektheid van zijn plan, en de volkomenheid zijner hulpmiddelen, doen dit niet flegts vermoeden; maar bewijzen het van vooren, uit de analogie van hetgeen er in de zedelijke waereld beftendig plaats heeft. Nadat de beproeving zijn volkomen beflag ontvangen heeft, zal dit fijne goud, op nieuw , met te meerder glans en zuiverheid te voorfchijn komen ; en dan zal het blijken, dat djt fijne goud tegen het zwaarfte vuur beftand, en in zigzelf onverderflijk is; ja dat er op de waereld , bij verdorven menfehen en volken, noch waarheid noch deugd is, ^noch zijn kan , welke niet op de Chriftelijke beginfels gegrond is, met de leer van het Chriftendom in betrekking ftaat, en door dezelve gewijzigd wordt. Een verfchijnfel, hetwelk tot hier toe, nog nergens gezien werd, maar egter in zigzelf mogelijk, op de natuur des Chriftendoms gegrond is, en, door den loop der zaken, als toekomftig aanwezig, voorfpeld wordt. Even tog, gelijk de befchaafdheid van Griekenland en Rome, gepaard met de hoogfte zedeloosheid , den weg baande tot het bevatten, bewonderen en aannemen van het Euangelie door veelen , zelfs door aanzienlijken; F 5 zo  H 154 ):( yo kan'ook, in andere tijdperken, groote verlichting in het theoretifche, bij veel verzuim in de betragting, het klaarblijkelijk doen worden, dat in het Euangelium alleen de middelen voorhanden zijn , waardoor de Godzaligheid zig, niet in woorden maar in kragt, werkfaam betoonen kan. Ik weet zeerwel,, dat deze toon de toon van fommige hedendaagfche wijzen niet is. D.eze is veelmeer overeenkomflig met hetgeen condorcet, in eene verhandeling , na zijn dood uitgegeven, fchreef: — ,, dat het een „ hoofdtrek des Chriltendoms was, menfchelijke weten- fchappen te vcragtcn, en den nafpeurenden geest „ te onderdrukken ;—-dat de triumph van het ,T Chriftendom het Signaal was van den geheelen „ ondergang der wetenfehappen en der wijsgcei te „ dat het Chriftendom zig verhief,. naar mate de Kei- zers daalden; en zig ook veel meer fchikte naar 5, een tijd van verval en ellende, dan de omllagtige „ priesterdienst. " Welkeenen invloed deze toon, naar de ornllandigbeden des tijds gewijzigd, thaads in Europa heeft, weet een nauwkeurig opmerker van hetgeen er thands gebeurt in de zedelijke, ftaatkundige en Godsdienstige waereld. Hij. is u, Spectator! ook niet onbekend; en wij bedroeven er ons over, zonder daarom , aan de goede zaak des Chriltendoms, een oogenblikte wanhopen. Wij kennen de aanlokkelijkheid, valfch- hcid.  ):( fSè )••( heid, en aanleidende oorzaak van dien ouden zang tewel, dan dat wij er ons door zouden laten afleiden van ons eenvoudig geloof, dat het Euangelium een kragt Gods is tot zaligheid voor eenieder die gelooft. Na dat wij alles, wat hier toe behoort, in het groot, overzien; en bedenkingen tegen bedenkingen , daden tegen daden, omftandigheden en tijden tegen omftandigheden en tijden, gewikt en gewogen hebben, blijven wij zeggen: „ van de kabinetten der „ vorsten en de paleizen der grooten af, tot de „ hutten der armen toe, moet de geest van het ,, Chriftendom leven en zweven, zal het menfehen „ en volken welgaan. Op de famcnftelfels van ze„ den-en ftaatkunde; in de wetgevingen; in devoord,, brengfels der fchoone kunften; ja in alles, wat ,, fchoon en goed heeten wil, dat is, wat invloed „ hebben wil en hebben moet op menfchelijke verede,, ling, en volmaking ; in één woord; op alle daden der „ menfehen moet deze geest gedrukt zijn; en wel zo rein en zuiver, maar ook tegelijk zo geheel en „ volkomen , als zij ons, in de gefprekken van Je„ fus Chriftus, en in de fchriften zijner zendelingen, ,, is nagelaten. Het is deze geest, welke aan alle ,, deelen der menfchelijke wijsheid houding, wij„ zing, en grenzen geeft, door dezelve tot e'e'n „ punt te vereenigen. " Gij zult het mij daarom niet kwalijk nemen, dat F 6 ik  X I5« X ik hier eene plaats inlasfche uit hess; (over Gods Koningrijk, D. II. bl. 364 ) eenen man, die over het rijk van God, en dus ook over het Chriftendom, waarfchijnlijk, meer jaren, dan Condorcet dagen , gepeinsd; en de zaken, tot den grond toe, uit alle dc egte bronnen, opgedolven heeft. Zij is deze. „ De „ kring der menfchelijke kundigheden moge zig zo „ wijd uitzetten , als ooit kan gefchieden , ten laat,, ften zullen alle deze kundigheden, hoe verre in „ hare klasfen van eikanderen afwijkende, op de „ zaligmakende kennis van God en zijnen Zoon uit-. „ lopen: elke andere wctenfchap zal met deze eenig „ worden. Geleid door het licht der groote open-s baring, welke in de gefchiedenis van Gods Zoon „ begrepen is, zal de wijsgeerige Chriften , of de „ Chriftelijke wijsgeer, de natuur, of wat ook het voorwerp zijner navorfehingen zij, onmogelijk lan„ ger anders kunnen befehouwen, dan met betrek„ king tot hem, die Alles in allen is. In alles zal ,, hij denzelfden geest erkennen, die in den Zoon „ der Godheid de volmaaktfle werkfaamheid be„ toont, en ook in alle deszelfs werktuigen, hoewel „ in ongelijke mate, te vinden is. Natuur en open-' „ baring zullen, hoe langs hoe minder, voor hem „ twee zaken zijn : want in de openbaring zal hij „ louter overeenftemming met de natuur, en de „ waare behoefte van den menfch; en in de natuur „ overal de lïem en werking der Godheid ontdekken." Het  X 157 X Het is een aangenaam denkbeeld voor ons, dat er, bij voorraad, reeds veel aan eene vereeniging der wetenfchappen, zelfs door zulken, die over het Chriftendom anders denken dan wij, gearbeid is en nog wordt. In Duitfeldand gefchiedt dit, in veele opzigten, gelijk u niet onbekend is. De Kant laanfche wijsgeerte doet zelfs het haare daartoe, door één beginfel, in alles, tot het onvoorwaardelijk doelwit van alle onze werkfaamheden te ftellen. Ook las de digter Collin d'Harleville , in de eerfte zitting van het Jnftitut National te Parijs, op den 4 April 1796, een allegorifch gedigt voor, over het verband der wetenfchappen: getiteld, la grande familie reünie. Zulke pogingen zijn, zelfs met opzigt tot het Chriftendom, niet vergeefsch. Wijverwagten tog van dien arbeid, in het einde, veel goeds, ook voor het Chriftendom5 fchoon men nog verre af is, om het regte punt van vereeniging eerbiedig te erkennen. Maar dit zij zo! Wij mogen wel wagten. Laat ons dit doen bij het kruis van Chriftus ! — datis , om zonder beeld tefpreken: laat ons dit doen, zonder daarom de karakteriflieke leerflukken van het Christendom, als de grondflagen van geloove en deugd, op zijde te fchuiven. Aan deze moeten wij vasthouden, zonder een ander punt van vereeniging te zoeken. Men zal tot ons eindelijk naderen, al is het, dat wij ons geen flap van ons waar flandpunt verwijderen. De voorfpelling van F 7 HESS  X 158 X Hess zal eens door de uitkomst beflisfen , aan welke zijde de waarheid is. Het fpijt mij daarom, dat de wijze en deugdfaame filangieri, door den dood, verhinderd is, om zijn werk, la fcienza della Legislazione, verder te voltooien ; en de algemeene kenmerken, welke hij, op het flotvan het laatftc deel, na zijnen dood uitgekomen , heeft opgegeven, als gevonden moetende worden in eenen Godsdienst, welke aan de wetgeving alle kragt bijzet, niet heeft kunnen toepasfen op den Chriftelijken; gelijk men duidelijk zien kan, zijn voornemen geweest te zijn. Maar het geen deze brave fiaatkundige niet heeft kunnen voltooien, kan nog, en zal ook wel, door anderen, ten uitvoer gebragt, en tegen alle fpitsvindigheden, ook die van latere tijden, gehandhaafd worden. De bewijzen liggen in de zaak; zij behoeven flegts eene ontwikkeling. Zij mogen, door de omflandighedcn des tijds, en den geest der eeuwen, verdonkerd, of van voor de aandagt weggefchoven worden; de tijd zal eens komen, waarin elk, die Wijsheid en deugd , in de befchouwing, kennen, en,in zijne daden, vertonen wil, zeggen zal: Ikfchame mij het Euangelium van Chriftus niet; en waarom niet? om dat het volkomen den weg aanwijst, en tevens de kragten, met overwinning van allen tegenstand, verleent, om te geraken tot dien grondfhat, we.1-»  X 159 X Welke in zig de begirifelen bevat van blijvende ga« lukzaligbeid ; in alle betrekkingen van dit leven, en voor de toekomende waereld. Meermalen peinsde ik, mij van verftoorende bezigheden in mijne eenzaamheid herhalende , op deze uitfpraak. Gelukkig hij ! dagt ik dikwijls , die dit, in volle kragt en uitgebreidheid, zo zeggen kan, dat hij weet, wat hij zegt, en hoe verbazend veel hij zegt. Welzalig hij! die dit, in alle zijne betrekkingen, met opzigt tot alle zijne bedoelingen, inden geheelen kring zijner inwendige en uitwendige werkfaamheid, zowel in dief> welke hij, in de menfchelijke en burgerlijke inaatfchappij, bij de hand neemt; als in die, welke hij tot ontwikkeling van zijnen geest in eenzaamheid beoefent, telkens herhalen kan, zonder dat zijn geweten hem in het aangezigt vliegt; en hem, niet flegts gebrek of tekortkoming, maar onopregtheid en verloogchening, verwijt. Gelukkig, eindelijk, hij! die met dervende lippen vrijmoedig voor God durft uitroepen: Gij weet, mijn Ged! dat ik met een volkomen hart voer U gewandeld, en mij hei Euangelium van uwen Zoon in geenen opzigte gefchaamd he'bbe. Hij rufie op zijne flaapftede! Op zulke graven alleen moest men bloemen ftrooien. De Zoon des menfehen zal ook zig zijns niet fchamen, als hij met al den luider F 8 van  X i6o ):( van zijnen tegenwoordigen ftaat en hoogheid veri'chijnen zal. Dikwijls beproeve ik mijzelf, omtrend hetgeen ik van dat Euangelium geloove; hoe ik hetzelve befchouwe; en welke de gronden zijn , waarom ik mij hetzelve niet fchame. De denkbeelden, welke ik, bij zulke gelegenheden , onder het oog krijge ; de gevoelens, welke, daardoor, bij mijontflaan; en de menigvuldige betrekkingen, welke ik tusfchen mij en dat Euangelium bemerke, zijn menigvuldig en gewigtig. Ik vertrouwe daarom, dat gij het mij ten goede houden zult, wanneer ik u, daarover, wat breedvoeriger, onderhoude; en u voordrage, wat zig al aan mijnen geest vertegenwoordigt, wanneer ik, ra eene meer gezette overdenking, lichts genoeg befpeure; en , door de kragt der waarheid onderfteund, moeds genoeg gevoele, om voor God en menfehen te zeggen : Ik fchame mij het Euangelium van Christus niet! Ik erkenne het met blijdfehap en dankbaarheid: waarheid en deugd zijn de twee groote behoeften voor mijn denkend en gevoelend vermogen; dat is, voor mijn verftand en hart geworden; maar, met opzigt tot beide, moet ik belijden, dat het Euangelium mij niet flegts de meefte, maar, wanneer ik alles tot zijne bron te rug brenge , geheel en alleen , voldoening geeft, antoninus de Wijsgeer begint zijn boek  X I6T X boek, betgeen hij, over het geen hem zelf betreft, gefchreven heeft, met de opgave van hetgeen hij aan zijnen vader, moeder, onderfcheiden wijsgeeren, en de goden te danken had. Ik zoude, even gelijk hij , breedvoerig kunnen aanwijzen, welke fchrijvers het voornamelijk zijn, uit welker lezing; welke menfehen, uit welker omgang, ik het meeste nut getrokken heb; maar wanneer ik dat alles herzie, het wezenlijke van het meer voorbijgaande, het nietige en fchadelijke van het belangrijke en voordeelige , afzondere, en alles tot deszelfs eenvoudige beginfels te rug brenge , dan moet ik erkennen, dat deze beginfels mij nergens zo volledig, zo duidelijk, zo zeker, en tevens zo vrugtbaar zijn voorgekomen, als in dat Euangelium. Dit heeft mij, meer dan eenïg ander boek in de waereld, geleerd , wie ik, tot op den bodem mijns harte toe, ben; wat ik van mij zelf te wagten en te vreezen heb; welke hoogte de menfch, döor dat Euangelie, bereiken; en tot welke laagte hij, dóór de verwaarlozing van hetzelve, verzinken kan. Op welkeene wijze ik deze onderWerpen ook ontwikkeld, uitgebreid of betoogd, bij de eerfte verbranden, gevonden heb, de grondflng van hun geheel gebouw , bijaldien zij vastlagen, zowel ais hetgeen er op, naar waarheid, gevestigd werd, was opgefloten in de eerfte waarheden, of de nadere ontwikkeling van die, welke ons het F 9 Ètt-  X ^ X Euangelium opgeeft, als de beginfels van alle wijsheid; van die wijsheid, welke niet flegts den menfch, in dit of dat vak van zijn beftaan, in zijne bijzondere oefeningen , of afgezonderde takken van wijsheid, omvat, maar zig uitftrekt tot alles, wat den menfch, in zijnen geheelen kring, betreft; tot alles, wat hij naar zijn wezen, natuur, vatbaarheid en befremming wezen kan, wezen moet, en worden kan. Dit refultat is het gevolg geweest van herhaalde overdenkingen, in verfchillende tijdperken van mijn leven; in zeer onder.cheiden betrekkingen; bij het peinzen op zeer onderfcheide pligten. In alle die bleef ik altoos geheel menfch; en aan den menfch zijn alle bijzondere wijzingen, door toevallige betrekkingen veroorzaakt, ondergefchikt. De algemeene beginfels, op welke de menfchelijke waarde en beftemming rust, geven ons den neutel tot het openen van die voorraadfchuuren , uit welke de bijzondere lesfen voor verfchillende ftanden moeten gehaald worden. Weest menfch! kent u zeiven en God , zo als het Euangelium wil, dat gij in en door Jefus Chriftus menfch zijt; en u zeiven zo wel als God en Jefus Chriftus kennen zult; en gij zult weeten, hoe gij u, in de gevallen, waarin u de hand der Vootzienigheid leidt, of waartoe zij u voorbereidt , gedragen moet. Is dit oog uwer ziele verlicht, dan zult gij geheel licht zijn voor uzelf, en voor die waereld, wel-  ):( 153 X welke u omringt, en waarmede gij in 't bijzonder in betrekking ftaat: maar is dit oog duifter', gij moogt door gewaande wetenfchap, of natuurlijke talenten, voor anderen fchitteren; gij moogt, door fchoone woorden , anderen bedriegen , en wzelf bedwelmen ; gij blijft, in uw geheel beltaan, duifternis; om dat het beginfel, waar uit gij werkt, onzeker en bedriegelijk is, en uwe werkfaamheden, meer door de toevallige omftandigheden van buiten, of door uwe lagere vermogens, dan door uzelf, als door een zedelijk wezen, hetwelk uit bcginfelen handelen moet, worden voordgebragt. Hiervan is dit het gevolg , dat gij dat zedelijk beginfel mist, waaruit alles in u moet voordkomen, zal uwe zedelijkheid dadelijk zijn, ->\g ontwikkelen, en het eenig roerfel van uwe verrigtingen wezen. Al wat gij doet, zal, in den grond , niet meer dan zinnelijk zijn; en het zal, dienvolgens, eens blijken, dat geene. van uwe werken, zelfs de fchoonfchijneudfte met, in Gode gedaan zijn; en dus het licht verdragen kunnen. Welverre, dat dit Euangelium egter ons verhinderen, of tot traagheid aanzetten zoude, in de ontwikkeling van onze verftandelijke vermoogens, en het verzamelen van veele kundigheden, zo fpoort liet ons destemeer daartoe aan, door ons den weg te wijzen, langs welken zulks het vrugtbaarst, en het meest overeenkomftig met onze beftemming, kan worden ingerigt. De onderzoeker der natuur, die F io het  ):( ««4 H het gerchapene befchouwt, kruiden en planten ontleedt, ja tot de Hemelfche ligchamen zig opheft, en zig wel, in de befchouwing van het onoverzienlijk gebouw van het Heel-al, verliest, doch egter ook daarin eenheid en famenhang opmerkt, kan niet flegts geleerder, maar ook wijzer van zijne proeven en befchouwingen te rug keeren, Wanneer hij door dezelve meer en volkomen overtuigd wordt, van die eenheid, eenvoudigheid, grootheid, magt, wijsheid en goedheid van het Opperwezen, welke het Euangelium, niet zo zeer fpitsvindig bewijst, als vooronderftelt; wanneer hij, door het zien van eenheid en verfcheidenheid , van fchijnbare verwarring en wezenlijken famenhang, van fchijnbare verwaarlozing en wezenlijke zorg en opzigt, overtuigd wordt, dat er in alles, wat onder het beftuur der hooge wijsheid en goedheid ftaat, eenheid en orde, famenftemming en verband, wijsheid en goedheid, gevonden worden ; en dat de almagt nimmer buiten de andere volmaaktheden van het hoogde wezen, willekeurig, werkfaam is. Deze waarheden, zo duidelijk gemaakt, leert hij toepasfen op alle de omftandigheden, die hem omringen ; de ontmoetingen , welke hem bejegenen ; de vooruitzigten, welke hem bekommeren; de kwellingen, door welke hij gedreven wordt; ja, al is het, dat hij daarin veel wisfelvalligs, fchijnftrijdigs, verwards, Willekeurigs, meent te befpeuren, hij laat zig door den  den fchijn niet misleiden, maar beziet alles in dien grooten , wijzen , en weldadigen famenhang , waar van hem het Heel-al, als 't ware, de fpiegel is. En gelijk hij van het mufchjen, hetwelk zonder den Hemelfchen Vader, niet op aarde valt, opklimt tot het groote famenftelfel der waereld, hetwelk, aan de band des Almagtigen, eenen geregeldentred houdt; zo daalt hij, weerkeerig, van dit groote toneel neder tot het geringe vogeltjen; en verftaat, met gevoel, de taal van Jefus Chriftus , en het rijke beginfel, dat daarin opgefloten ligt, wanneer hij zegt: De hairen uwes hoofds zijn allen geteld. Hierdoor verkrijgt zijne weetgierigheid als eenen nieuwen gang; en hij verblijdt zig telkens, wanneer hij, in zaken, in welke hij willekeur, wanorde , of gebrek aan goedheid fcheen te zien, het tegendeel befpeurt; en zo , van algemeene waarheden tot meer bijzondere geleid wordende, in uitgebreidheid van kundigheden zowel als in vastigheid van beginfels, toeneemt. NB. Deze brief te lang zijnde, om geheel, in dit blaadjen, te worden geplaatst, zal men het overige, bij eene volgende gelegenheid, mededeclen. Dt  ):( 166 n De voorbijgaande melding, welke de fchrijver dezes briefs maakt van filangieri , geeft mij aanleiding, om hierover het een en ander te melden. Filangieri was een Napelfch Edelman; een vriend en gunfteling van den Koning van Napels; met welken hij opgevoed was; en aan wiens Hof hij eene bediening had. Eene belediging , hem naar zijne gedagten , aangedaan, door het voortrekken van een ander, deed hem het fpoedig befluit nemen, om zijn ontflag te verzoeken, en zig van het Hof te verwijderen. Met leedwezen aan de zijde des konings, en op de vriendfchappelijkfte wijze ontving hij hetzelve; tevens de vrijheid behoudende, van, ten allen tijde, zijne voorige ftandplaats te kunnen hernemen. Hij heeft zulks niet gedaan, fchoon men wel eens meende , van verre te bemerken , dat hij over zijn voorbarig befluit berouw had. Het overige van zijnen leeftijd heeft hij te la Cara doorgebragt, geheel aan zijn huisgezin, vrienden, en de wetenfchappen toegewijd. Van zijn zedelijk karakter, zo wel als van de helderheid zijns geeftes, wordt veel voortreflijks gezegd; onder anderen door eartels, welke, op zijne reize doordat Koningrijk, kennis met hemgemaakt had. Hij had veel Godsdienstig gevoel ; maar dagt even daarom vrij over de leer der Roomfche Kerke. Hij bedekte zijne vrije en verdraagfame gevoelens zo weinig , dat zijn werk over de wetgeving, als een werk vol val-  X i*7 X valfche (tellingen en dwaalleeren , ja gefchikt, om den geest der verdraagfaamheid , door de Kerk veroordeeld , aantekweeken , door de Inquifitie in Spanje, veroordeeld werd ; ten fpijt van alle denkende Spanjaarden. Ook is hetzelve , bijaldien ik mij niet bedrieg, te Weenen, op de lijst der verbodene boeken, gebragt. Het groote oogmerk van dit werk was, niet, om , gelijk Montesquieu, uit de bijzondere hoedanigheden der natiën, uit haare ligging, aart, zeden, betrekkingen enz. den geest van die wetten, welke zij hadden, afteleiden; maar om uit alles' wat, in dit opzigt, plaats had bij bijzondere natien, de regels afteleiden voor eene goede wetgeving; en dus de kunst der wetgeving tot eene vaste en geregelde wetenfehap te maken; zo dat men , als van vooren, zoude kunnen bepaalen, wat, de votftrekte of zedelijke goedheid der wetten vooronderfteld zijnde , met opzigt tot deze of geene natie, voordeelig of fchadëlijk zoude zijn. De fchrijver heeft zekerlijk veel voortreffelijks over deze en geene onderwerpen gezegd; maar men moet zig zeer verwonderen over de fchets, welke hij, in de Inleiding, van dentoenmaligen toeftand van Europa geeft, en waarin hij de rijpheid der volken en der Regenten voor eene gezuiverde wetgeving alreeds zo groot ftelt, dat men bijkans zeggen zoude, dat zijne lof- fpraak  ):( 163 ):C fpraak eene fatijre was, bijaldien men niet duidelijk zag, dat de fchrijver geen oogmerk heeftgehad om te fchertfen. Maar hetgeen ik hier eigenlijk wilde opmerken , is de wijze, welke hij bezigt, om de gefchiktheid van den Godsdienst tot bevordering van het oogmerk der burgerlijke maatfchappij, dat is, den natuurlijken invloed van den Godsdienst op elke goede wetgeving, aantewijzen. Veel, en mogelijk teveel, is er gefchreven, om eene apologie van den Chr. G. met opzigt tot den burgerftaat, en hetgeen daarmede in verband flaat, optemaken. Door het al te veelvuldig, al te omllagtig en fpitsvindig, fchrijven en twiften over een ontwerp, wordt hetzelve weleeus meer in verwarring , dan tot helderheid, gebragt. Men verliest ligtelijk den cenvoudigen leiddraad ; en weet eindelijk niet, waar men zig keeren, of hoe men de zaak aanvatten zal, om dezelve tot haare eenvoudige beginfels te rug te brengen. Mij heugt nog, dat ik eens, met veel genoegen, een ftukjen van Thomas las, over de nadeelen en voordeden van de inenting der kinderziekte; om dat deze verftandige man het wezenlijke voor en tegen, met aflating van het niets beduidende en het heterogene \ famentrekt; en als in één brandpunt famenvoegt; ten einde het vellen van een beflisfénd oordeel° 'voor zijnen lezer gemaklijk te maken. Ditzelve is ook, bij andere onderwerpen, welke in  K 169 ):( in een ftaat van verwarring en donkerheid, door al het fchrijven en twisten, geraakt zijn, hoogstnoodig; op dat, hetgeen er waarlijk toebehoort, van de overtollige bijvoegfels afgefcheiden, en de waare redenen voor en tegen, zuiver en volkomen, mogen onder de aandagt gebragt worden. En wie zal ontkennen, dat er over de houding van den Christelijken Godsdienst, met opzigt tot de burgerlijke wetgeving, teveel is omgehaald, dan dat een dergelijke proeve , als Thomas heeft gegeven, onnuttig zoude zijn. Maar dit kan ik niet verder uitbreiden. Men moest mogelijk nimmer de Chriftelijke leere ( de waarheid betoogd en daarom vooronderfteld zijnde) in dit opzigt verdedigd, maar de zaak veelliever omgekeerd behandeld , en getoond hebben: dat geene wetgeving voor menfehen waarlijk nuttig en heilzaam wezen kan, bijaldien zij niet op de beginfels van Godsdienst en Chriftendom geveftigd, en aan derzelver voorfchriften ondergefchikt is. Hij, die zijn famenftel van wetgeving derhalven volkomen gronden en verdedigen wil, zoude, mijns bedunkens, beginnen moeten, met aantetoonen , dat in dezelve niets gevonden wordt, waardoor de zedelijke opvoeding van den menfch, door Godsdienftige wijsheid en deugd , belemmerd en ondermijnd werd; maar integendeel , dat dezelve daarin, op alle mogelijke wijze, bevorderd wordt. De menfch was eerder menfch dan bur-  ):( i7o ).<( burger. De beveelen, beloften en waarfchouwingen , van God aan hem gegeven, als menfch en als chriften , beflaan tog de eerfle plaats; eu kunnen door de burgerlijke inrigtingen nimmer uit den weg gefchoven worden; zonder de menschheid te verlammen, en den menfch, als 'tware, gedeeltelijk te ontmenfchen. Dit is, bij het onderzoek van alles, wat het wezen en het oogmerk van eene goede wetgeving aangaat, eene opmerking van aanbelang, fchoon dezelve dikwijls uit het oog verlooren wordt. In de oudfle wetgeving egter vindt men zulks nauwkeurig in agt genomen. De kleinfle bijzonderheden fteunen op den volgenden grondflag: ,, Ik ben de Heere „ uwe God, uw verlosfer, uw leidsman , landheer l ,, het eenig voorwerp van uwe liefde , van uwen eerbied, van uw vertrouwen, van uwe vreeze, en van ,, 'uwe gehoorzaamheid. " De Heer hemsterhuis fchreef in zijne Lettre fur PHomme & fes rapports: „ Hetgeen zeer zonderling „is, is, dat men in de gefchiedenis niet aantreft, „ dat eenig wetgever heeft ondernomen de identificatie, „ van het denkbeeld der Godheid, en van dat van „ het Vaderland. " Men legge dit uit, zo als men wil, dit blijft zeker; dat in zoverre, hier eene identificatie zonder ongerijmdheid denkbaar is, men dezelve aantreft in deMozaifche wetgeving. ^  X I7i X Volgens dezen blijft de iehovah wel de fchepper van Hemel en aarde; de eenige ware God, in "den volkomenften zin; maar is tevens voor Israël, de God hunner vaderen, de grondlegger van hunnen ftaat, hun wetgever, van wien zij alles te vreezen en alles te hopen hadden. Zij konden zig hun Vaderland, dat is,hunnen grond , hunne wetten, hunne voorregten , hunne zedelijke en burgerlijke pligten, hunne ftaatkundige betrekkingenen vooruïtzigten, nimmer voorftellen , zonder zig Jehovah 6 zijne magt, goedheid , trouwe, en bevelen, tevens voor den geest te brengen. God en Vaderland, waren in deze wetgeving ëéu geheel. Een egt Vaderlander was een godsdienftig menfch; aan Jehovah geheel toegewijd ; en in' zijnen God zo gelukkig als veilig, als menfch en als burger. Een vereerer van Jehovah was, insgelijks, een deugdfaam en braaf Ifraëlitisch burger. In Canaan, onder zijnen wijnftok en vijgebosm gezeten, zag hij in alles, wat hem dierbaar was, zijnen alaiagtigen verlosfer en befchermer, zijnen rijken landheer en verzorger, zonder welken hij niets was, en jiets had. In Jehovahs magt en trouw zag hij zijn Vaderland , in deszelfs aanwezen, luister, zegen, en vastigheid. Verliet hij Jehovah, hij verbeurde zijn goed; en verliet Jehovah zijn volk, dan verloor hij tevens een Vaderland. Het een konde 'zonder het ander , door den egten Ifraëliet, als burger, niet gedagt worden. Zie daar de eenig mogelijke, dikwijls miskende, maar  X i?z j>:( m«f uifdenaart der zake voordvloeiende, fieatte^ zo men zig van dit woord bedienen maUit dit oogpunt is zeker de Mozaifche wetgeving/, in baar foort; en tevens , in deszelfs grondbeginfels, volkomen. Dit niet alleen, maar zij wordt daardoor, in deze haare eerfle grondbeginfels , ( al het tijdelijke en plaatfelijke daarvan afgezonderd,) het modél, voor alle wetgevingen, in alle eeuwen• een modél, hetwelk, door de opkomst Van den Christebjken Godsdienst, niet terzijde gefchoven, maar flegts volkomener en algemeener in de toepasfing op verfchillende natiën gemaakt is. Dit zal eens I ter zijner tijd blijken, tot heil van menfehen en volken. Dé wet za-l eens in Volle kragt uit Siön uitgaan; en des Heeren woord uit Jerufalem; dat is: Burgerlijke verordeningen zullen eens zodanig zijn ingerigt, dat zij tot haaren grondflag hebben den zuiveren Godsdienst; en aan de hooge oogmerken van God en Jefus Chriflus geheel ondergefchikt en dienstbaar zullen zijn. Deze is eene der karakteristieke trekken van het Mesfiaanfche rijk; en hij, die natiën, regeeringsvormen en wetgevingen wil beoordeelen, moet het doen naar dezen volmaakten ftandaard. Naar mate men van dezelve afwijkt, of aan dezelve nadert, is men verder af, of meer nabij aan de volkomenheid. Zoekt eerst het Koningrijke Gods en zijne geregtigbeid, en alle andere dingen zullen u toegeworpen wor-  ):( m ):( worden, is een 'eerfle beginfel van zedelijkheid, het welk op alle menfchelijke daden zonder onderfcheid moet invloeien. Ik kan mij tog, na alles, wat ik over de theorie der wetgeving, en over de verfchillende ftelfels derzelve, gelezen en gedagt hebbe, nog niet ontdoen van die gedagten, dat de hooge Voorzienigheid aan het geheele menfchdom twee buitengewoone weldaden bewezen heeft, welke, tot aan de voleindinge dezer huishouding, zullen voorduuren ; hoezeer zij, in den uitwendigen vorm, bij verfchillende tijdperken, aanmerkelijke veranderingen, ofte verfcheiden wijzingen ontvangen. De eerfle is — de oprigting van een rijk van waarheid en deugd , door middel der openbaring. Hier door wordt de zedelijke menfch ontwikkeld en opgevoed voor eene betere huishouding; en dit had hij, uit hoofde van zijne zedelijke laagheid, volftrekt noodig. De tweede is — de Mozaifche wetgeving. In deszelfs eerfle beginfels werden, op eene buitengewoone wijze, de gronden gelegd tot menfchelijk en burgerlijk geluk op aarde; welke beginfels, insgelijks, door het zedelijk bederf, overal, verdonkerd of verminkt waren .- gelijk zulks, door de geheele oude gefchiedenis, die der meest geprezene republieken niet uitgefloten, bevestigd wordt. Welke nu waren deze beginfels ? Blijmoedige dankbaarheid, eerbiedige gehoorzaamheid , en ootmoedig vertrouwen, met opzigt tot God; regtvaardigheid ea  H 3» )•( en. welwillende gedienstigheid omtrent zijne landgen ooten en vreemdelingen, met opzigt tot zijnen naasten; en naarftigheid , met vermijding van alle zedelijke en burgerlijke ondeugd, en bctragting van elke deugd, met opzigt tot zigzelf; en dit alles, uit bezef van het hoog gezag van' een oneindig , wijs, goed, en magtig wezen, hetwelk den eenen men ch door den anderen wil gelukkig maken. 'In welke andere wetgeving vindt men eenvoudiger, algemeener, en tevens rijker beginfels? Deze twee bovengenoemde weldaden Werken aanhoudend, gezamenlijk en wederkeerig, tot heil van het, anders zigzelf verwoeftend,menfchdom: Zij vloeien uit dezelfde bron voord; namelijk de algemeene zorg der Voorzienigheid, voorde vervulling der menfchelijke behoefte, in tijd en eeuwigheid. Zij vereenigen dus alle'.menfchelijke belangen tot ée'npunt; ipreiden een fchoon -licht over de hooge wegen van God met menfehen en volken, door alle eenwen; en geven aanleiding, om blikken te daan op de toekomst, welke vervrolijkend zijn. Ik weet wel, dat dit ftuk diep ligt; en dat geen kort bellek-, zo als het mijne, toelaat, hetzelve zo uit elkander te zetten , en uit hifloriefche en wijsgeerige bronnen optehelderen, dat het geheele beeld, voltooid, in alle deszelfs fchoonheid, voor onze oogen ftaat. Het onderwerp egter was waardig, om van nabij en grondig befchouwd té worden, ' Kundigen mogen deze aan- mer-  ):( 175 X merkingen nader onder hunne aandagt brengefi, en er uit afleiden, wat er al in betrekking ftaat tot dit Euangelium , waar over een Christen zig in geenen opzigte behoeft te fchamen. Ik hervatte den draad mijner vorige gedagten. Ik was begonnen met te zeggen, dat, met opzigt tot de betrekking der Christelijke leere tot de wetgeving in het algemeen , het mij voorkwam, dat eene wetgeving aan de beginfels van den Godsdienst en nies deze aan die,behoore getoetst te worden. Hiervan is dan ook het natuurlijk gevolg; dat de Christelijke leere zig, als eene verdagte , niet behoeft te gedragen; of zig angstvallig te verdedigen, tegen elk, welke het goedvindt, haar deze of geene vlek aantewrijven. Zelfs verlaagt zij zig , door deze verdedigende ftandplaats wel te willen nemen, in plaats van hare tegenftrevers voor haren regterftoel te trekken; en over dezelve vonnis ie fpreken. Hare openbare en verborgene vijanden hebben zig van deze toegevendheid maar altewei weeten te bedienen; en veele welmee-nenden hebben zig daar doorlaten verblinden; even als of men het al verre gebragt had, wanneer men den invloed van den Godsdienst, onder menfchelijke, dat is,eigendunkelijke bepalingen, wel wilde toeftaan; en zulks alleen bij wijze van vergunning. Dit is, gelijk veel op de waereld, geheel verkeerd. Men moet niet beginnen, met te zeggen: Hoe moet een godsdienst gefield zijn, welke behoorlijken invloed zul  X 176 X zal hebben op eene goede wetgeving ? maar men tnoeR O T A T 3 3 9 3 een christen is de hoogfle titel van een menfch: en is er dan nog iemand, welke het gezegend kruis, als eene vuile vlek, van zijn onteerJ voorhoofd afwifchr?' ' ffljaldieii/Êngelen beven, dan is het op zulk een gezigt. Zij verl.xten dien rampzaligen , wanhopende aan hunnen last. Wie kan zeggen, of zij meer door droefheid, dan door verbaasdheid, getroffen zijn? ïounc.  Overeenkomftig hetgeen ik opbl. iösbeloofde, ontvangt mijn lezer,thands , het vervolg van den brief, in het voorige Nummer begonnen. Doorloopt men de jaarboeken van menfchelijk geluk en ellende ; de gefchiedenisfen van befchaafde en onbefchaafde volken en (laten; befchouwt men alle de verwarringen, donkere bedecfngen der Voorzienigheid, de geweldige fchokken, oorlogen, omwentelingen, burgerlijke beroerten, het rijzen en dalen van kunfien en wetenfehappen, van beschaafdheid, fmaak, volksgeluk en volkswelvaart; dan ftaat men dikwijls -twijfelmoedig, wat men van dat alles maken moet; en hoe men , in dezen doolhof, eenen leiddraad vinden zal, om, langs denzelven, tot een middenpunt van eenheid en orde te geraken. Er zijn tijdperken, ■ waarin men, de zaak oppervlakkig befchouwd, zig niet verwonderen kan, dat, de anders zo wijze, tac i'TUS, fprekende over de tijden van Nero, met opzigt tot zijne natie, zeggen durfde: Nooit zag men door vreesfelijker ongevallen van het Rotneinfche volk, of door voldoender kentekenen bewezen , dat niet onze veiligheid, maar de wraak, over tws, den goden ter harte gaat. De geheele gefchiedenis is, zonder het Euangelie G * groo-  >*( i84 ):( grootendeels eene bron van treurige twijfelmoedigheid, en angstvallige bezorgdheid voor het toekomende. Het overftelpt gemoed krijgt egter lugt , wordt bedaard, en klimt zelfs op tot eene vrolijke helderheid, wanneer het, bij het gezïgt van den uiterlijken zegepraal van eén ontelbaar leger van ondeugden , hetwelk, door leugen en geweld, aangevoerd, voordtrekt, en zig overal verfpreidt, door het Euangelie gewezen wordt op een koningrijk , hetwelk , van het begiH der waereld af opgeregt, zig in (rilheid en nedrigheid , (taande houdt; bevestigd wordt; en hetwelk hem verzekerd wordt, de eeuwen te zullen verduuren; ja eerst, in de volgende huishouding, zijnen volledigen glans en fterkte te zullen ontvangen. Hij, dié gelooft, haast niet, maar tuurt op dat Koningrijk; en ziet, in den geest, met- Johannes, aan geene zijde des grafs, eene geheele fchaare, zo rein, zo edel, zo eerwaardig, dat zij, als overwinnaars, boven anderen, bekroond worden. Hij laat het egter zijn opmerkend oog niet ontglippen.,, dat deze voortreflijken, geenszins uit de beemden van overvloed en wellust, maar uit eene zeer diepe vallei van verdrukking komen; en dat zij, daarenboven, hunne waardij te danken hebben aan het lijden en fterven van Hem, dien zij, in ootmoed en ftandvastigheid, in liefde en in gehoorzaamheid, navolgden. Legt men derhalven de gefchiedenis van het Euan-  gelie, dat is, die der geheele openbaring, tot den grond van zijne gefchiedkundige befchouwing; verbindt men daarmede de lotgevallen van menfehen en volken in de oude waereld; volgt men op dat fpoor, in dien zelfden geest, de volgende eeuwen en derzelver verbazende gebeurtenisfen, op den voet; ook dan behoeft men zig het Euangelie van Christus niet te fchamer., daar het ons geloof aan een onzigtbaar, maar oppermagtig, hoofd van een onbeweeglijk koningrijk regelt; en ons, in veele dingen, famenhang aanwijst, waar wij anders flegts verwarring zouden vinden. Vergun mij, waarde Spectator! over dit ftuk, fchetswijze , het een en ander te mogen zeggen. De hooge gefchiedkunde, of de bovennatuurkunde der gefchiedenis,( dat is, die wetenfehap, waar door men, uit veele daadzaken, welke in onderfcheiden tijden, bij onderfcheiden menfehen en volken, onder verfchillende lugtftreeken, regeeringsvormen en Godsdienftige begrippen; bij onderfcheiden trappen van befebaafdheid, verlichting, menschelijklieid en Godsdienstigheid ; algemeene gevolgen afleidt, en, Zo doende, tot algemeene beginfels opklimt, welke op het geheele menschdom, als eenen bijzonderen kring yan wezens befchouwd , toepasfelijk zijn ) heeft uit duizenden kleiner en grooter trekken , op veelerlei wijze G 3 fa-  }ï( 18Ö ):C famen vergeleken en bij elkander gevoegd, de volgende algemeene Hellingen openbaar gemaakt. i°. Het zedelijk bederf (de oorzaak zij dan te zoeken, waar men wil; is z0 algemeen, zo geweidig, hier en daar zo verfijnd, maar overal zo onafgebroken, op de rust, de waare verlichting, en alles wat men tot den redelijken en natuurlijken welftand van het menschdom brengen kan, aangevallen, dat men gerust zeggen kan: het menschdom was tot hier toe nimmer, en nergens, wat het ziinkon, en zVm moest, zo uit hoofde van deszelfs oirfpronkelijk vermogen, als van desze!fs welvoorziene woonplaats en verheven beftemming. De minst bedorven tijden hadden, altoos, hunne donkere zijden; de deugdfaamfle menfehen hunne, fómdjd» zelfs, affchuwelijke YWtfeïUj de beroemdftcvolken hunne, in het 000-100' pende, gebrek™, ja veragtelijke ondeugden. De puin hoppen, der meest bewonderde rijken en Haten -etui gen van eene algemeene neiging tot zedeloosheid, door u-elke zij bedorven werden; en eindelijk zelfs « ter hunne ondeugden bedolven zijn. Beziet enkele menfenen; kt op huisgezinnen; befchouwt volken» Bèfjnedt hunne openbare en geheime oogmerken, de regtsftreekfche en zijdeïingfeke middelen, waarvan zij zig bedienen; hunne vermaken en bezigheden , zowel wanneer zij meer op zigzelf ftaan, als wanneer zij gemeenfchaplijk handelen ! Reist de onderfcheiden Jan- den  x m x den der bewoonde waereld, v&n niöuw Zeokmd eh bet vuuren-eiland af. tot . . . ..toe, door! gij zult wel eene verbazende verfcheidenheid van karakters, vau neigingen , van goede hoedanigheden, en Van ondeugden aantreffen; maar onder dat alles• tog duidelijk bemerken, dat het vergif des zcdelijken verderfs zig wel wijzigt naar de bijzondere gefteldheid van land en volk, maar overal is doorgedrongen , en in alle ftahden , onder duizenderlei gedaanten, of knaagt aan den wortel van menfchelijk geluk, of meer openlijk verwoestingen aanregt. Die dit niet ziet, moet het of niet willen zien, of verwisfeit bet eindige met liet i , . . s .. (bun zedelijk gebrekkige. 2p. Het menschdom is, in de meeste takken der menfchelijke wijsheid, waarlijk nog niet zoverre gevorderd, als hetfehijnt. De verfchillende gevoelens over de gewigtigfte onderwerpen, de geduurige afwisfeling der famenftelfels van de meest beoefende wetenfehappen, de tegenftrijdige oogpunten, uit welke deze en gene dingen, in onderfcheiden tijden, en door onderfcheiden volken, befchouwd worden , bewijzen dit maar alteveel. Zo lang tog door het nageflagt wordt afgebroken, of weder opgebouwd, hetgeen in voorige tijdvakken was opgetrokken of verbrijzeld, loopt men als in eenen cirkel rond; en er is nog weinig uitzigt op zulk eene algemeene klaarblijkelijkheid , in de meeste onderwerpen der menfchelijke G 4 be-  ):C 188 ):( befchouwing, welke van de duidelijkheid en gegrondbeid der verkregene kundigheden getuigt. Zo lang proeven door proeven, bewijzen door bewijzen, gronden doorgronden, worden opgewogen, heeft de fchaal der waarheid, bij het menschdom, nog geenen beflisfenden overdag. Maar in hoe veele ftukken beeft dit nog plaats? hoe uitgebreid is daardoor de onzekerheid, en donkerheid, welke nog op veele onderwerpen ligt, voor het bekrompen menfchelijk verftand ? en hoe getuigt dit alles van de nog geringe vorderingen van het menschdom, ja van eene kindsheid, welke men te vergeefsch verbergen wil; doch welke, voor den doorzigtigen, maar al te blijkl baar is. 3°. Hoe groot de invloed en voordgang van bet zedelijk verderf ook nu en dan geweest'zij, heeft hetzelve egter nimmer geheel over waarheid en deugd gezegepraald; maar hetzelve is altoos, zelfs na den hoogiten fpringvloed, van eene ebbe agtervolgd; terwijl zelfs de verwoeftingen, door hetzelve onmiddelijk aangerigt, of middelijk veroortaakt, fomtijds gediend hebben, om deszelfs buitenfpoorigen loop te breken, en de ketenen te verbrijzelen, door welke het geheele menschdom voor altoos aan wanhoop en ellende fcheen gekluifterd te zullen worden. Telkens ziet men het hooge en verhevene op den grond geworpen; cn het geringe op-  ):( if9 ) ( opgeheven; eh zulks, teneinde trotsheid of moedeloosheid, alleen, den toon niet geven, maar een zeker evenwigt, met opzigt tot het geheel, bewaard blijve.4°. Waarheid en deugd ftaan, gedurende het verblijf des menfcheH.ken geÜagts op deze tegenwoordige waereld, in eenen aanhoudenden en feilen ftrijd, met leugen en ondeugd. Deze ftrijd is en blijft hardnekkig, en de overwinning is wel eens twijfelagtig; zij verandert van gedaante, naaï mate tijden, zeden, ca omftandigheden veranderen. Men ziet zelfs, dat elk der beide partijen hare wapenen dikwijls uit dezelfde voorraadfehuur neemt; zo dat leugen en ondeugd dikwijls datzelfde tot bedwelming en verbrijzeling aan. wenden, hetgeen, in de hand der waarheid en der deugd , tot verlichting en verbetering dienen kan: en dat, bij de grootfte vorderingen in menfchelijke wijsheid, de' krast der dwaling weieens, uit diezelfde vorderingen , 'appen trekt; teneinde de vezelen van 1 aren wortel, des te fijner en des te uitgebreider, door alles te doen heendringen, en aan de logen zelve de gedaanteder waarheid, voor een tijd, te leenen. 5°. Zo lang deze ftrijd duurt, (en wie kan immer aan eenen vrede tusfchen waarheid en leugen f tusj'chen ceugden ondeugd denken?) verkeert het menschdom in eenen hangen fiaat van onzekerheid , welke voor hetzelve, in allen opzigte, neerdrukkend en bedwelmend is. Het geen tog, door dezen en geenen, wordt G 5 ft»84"  );C 190 x baande gehouden; dat het menschdom flegts heeft te ~icht, aeugdfaamengeM.g^;^^: ciacehjk te wezen, is, door de gefchiedenis van bijknns veertig eeuwen, zoniet beflislénd weerfproken eg =r m zoverre, geheel onvvaarfchijnlijkgemaakt, dat -zelve, als nu, met opzigt tot het toekomende dooreenen natuurlijken loop van zaken, te verw.o' -e harsfenfehim is, welke doorgalnds, ^ «ode» oogmerken te bedekken, ofUor en pla 2Sflm ^ ~dheid, doortezetLjo Te: P kt en zo, onder de gedaante van een wezenlek geSl 2,12 bedWdmde ^ -rdt voorMaar over dit alles verfpreidt het Euan-li-,m heldprhVht- • „, r , ■E'Uangeimm een ^God8mi,,,ici,kri,lgvanw£2en ^ menfehen „„=„,„, „ welte„ de2c ^ J -™»„„,, e„ ,„, e„,e pta ran bepr0CTing m rei ding, ]S aangewezen. Het Euangelie immers leert ons, met betrekking tot net te voren opgetelde: i°- Dat dit zedelijk bederf, reeds kort na den invang dezer waereld, heeft plaats gehad; en dat het-  ):( 19* y-t .. a j .... hetzelve zig, van de eerfle menfehen, tot over ai htm hageflagt heeft uitgebreid; dat hetzelve zijnen oirfprong verfchuldigd is aan eene ongeregelde begeerte eri buitenfpoorige zinnelijkheid; welke niet alleen deze eri geene uitwendige zwakheden ten gevolge heeft, maar zo is doorgedrongen tot de fijnflc gewaarwordingen vaii Verfland, en verbeelding; tot alle foorten van gevoelens, aangename, fmartelijke en gemengde; dat, daardoor, niet llegts de lagere, maar zelfs de hoogere vermogens, bedwelmd, door bedwelming verzwakt, en door verzwakking verwrongen, hoe langs hoe meer buitert ftaat geraken, om de fehaal in evehwigt, dat is , door' het vernuft, de zinnen in bedwang te houden; dat deze ongeregelde begeerte en buitenfpoorige zinnelijkheid, bij deszelfs algemeenheid, egter, zo in hare wijzing als in haren invloed, in elk mensch, bijna onderfcheiden is, zowel in trap als in de uitwerkfelen; dat daartoe de omftandigheden van geboorte, opvoeding, lugtftreék, lotgevallen, betrekkingen enz., en alles, wat den eenen mensch van den anderen, tot in de' fijnfte bijzonderheden toe, onderfcheidt, medewerken ; en dat in dit alles de grond ligt van het vei bazend verfchil in de fchakeringen (nuances) van het zedelijk karakter der menfehen, en hunne bijzondere driften, bedoelingen, vermaken, overhelling tot deugd ert afkeer Van dezelve; maar dat het egter in allen waar' blijft: en , dat zij dcor het zedelijk vergif befmet zijn j G 6 en*  X ÏJ?i X en, dat er in alien iets is overgebleven , hetwelk hun niet geheel ftomp doet zijn voor zedelijk gevoel; offchoon in fommigen dit overblijffel, immers op fommige tijden, geheel werkeloos daar ligt; terwijl egter, in anderen, waarheiden deugd zig, in aanmerkelijken, maar egter nimmer in eenen volkomenen luister vertoonen: dat men zig derhalven niet verwonderen kan of moet, over den verren afdand, op welken het geheele menschdom, als een ligchaam befehouwd, (laat, met opzigt tot de plaats, welke het beflaan moest, en oirfpronkelijk beflaan kon: ook niet daarover, dat de beste tijden, de verfïehtfté volkeren, de voortreffelijkfte menfehen, gebreken en ondeugden hebben; en dat dit alles dikwijls tot zijn gevolg heeft gehad, dade groötfte geniën, de verlichtfte, de magtigfle, de' dapperfte,derijkftenatien,ziSzelffomtijds bedorven hebtoen, en door eene regtvaardige Voorzienigheid, geflraft, ja ,onder de puinhopen van hunne ondeugden, zijn bedolven geworden. 20. Dat de waare verlichting, zelfs in het (tuk der menfchelijke wijsheid, bij het menschdom nog zeer gering is; niet, om dat de waarheid geen aanwezen heeft, of om dat hetgeen voor den één waarheid is zulks voor een ander niet is; maar om dat de vermogens van het menfchelijk vernuft nog zeer weinig ontwikkeld, hunne ondervindingen nog zeer gebrekkig, en hunne gewaarwordingen zeer bedrieglijk zijn: als mede, om  ):( 193 X om dat de grootfte verflanden het weieens meer daar op hebben toegelegd, om met hunne inzigtente pronken, hunne bedekte en onzuivere oogmerken door valfche voordragten te omzwagtelen, en hunne min gevorderde medemenfehen naar hunne verborgen voornemens te leiden, dan om reine waarheid onpartijdig te zoeken , en belangeloos - weldadig uittebreiden : en eindelijk, om dat de verkeerde zugt tot nieuwheid en roem niet zelden tot zijn gevolg heeft, dat men zijn eigen paleis niet anders weet te vestigen, dan op de puinhoopen der te voren opgerigte gebouwen. Het Euangelie leert ons, in dit opzigt, nog daarbij, dat het daarom, in dezen voorbijgaanden ftaat van natuurlijke en zedelijke onvolkomenheid, de grootfte wijsheid is, zijn geest en hart boven alles, door •Godsdienstigheid, te vormen tot die deugd, welke op de kennis, de liefde, en de eerbiedige vreeze voor God gebouwd is; dat deze vordering voor dit tijdperk meer berekend is, dan de verzameling van veele kundigheden, welke zeer dikwijls weinig meer in zig bevat, dan de voordbrengfelen eener verhitte verbeelding , of de gevolgen van eigendunkelijk gemaakte vooronderflellingen, of eindelijk flegts beftaat in eene letterkundige gefchiedenis der verfchillende gevoelensvan onderfcheiden menfehen , die eenen naam verkregen hadden , over deze en geene onderwerpen,welke men zig door arbeid in het geheugen geprent heeft. De fchrijver van het G 7 boek  X 194 X boek van Job, die Z0Veel doorzigt en menschkunde bezat, als iemand der latere eeuwen, zag dit zo door, dat hfl, na de moeilijkheid en onmogelijkheid, om m veele dingen der menfchelijke wijsheid tot zeker Md en helderheid te komen, befchouwd te hebben tot dit befluit komt, dat de ftemme Gods tot dé menfehen deze is : Wilt gij wijs ^ vrem en w,lt gij verftandig genaamd „orden, haat het U-adel terwijl diezelfde ftem, in andere M deelten der H. S., meermalen herhaald en er tevens bijgevoegd wordt: „ al het andere zal u op zi[nen tijd geworden; en wanneer gij, als regtgeaarte kinderen u luer gedraagt, zal „, fa het groote lmk ^ ^ ders, waann u plaats wordt bereid, alles duide]ijfc geopenbaard worden, waar naar gij hier, doorwiek aan tijd, of aan werktuigen, vrugteloos zoekt twif felmoedig vraagt; en waarom gij u rusteloos lfmJ„ Men heeft, niet langgeleden, eene vraag, door eene dèr geleerde maatfehappijen in ons vaderland, hooren voorlieden; Naar welke regelen moet de waardij der wetenfehappen beoordeeld worden} Deze vraag fan men alleen uit het Euangelie, of fa den geest 'van ^ zelve beantwoorden. Dit fchijnt, in den ecr/ïen opflag, eene zeer mH doxe, ja zelfs, naar mate men aan dezelve eene wen ding geeft, belagchlijkeftelling. Zal, vraagt men het nut derftea-ekunde, b. v. welke,voor de veilig! heid  X 195 X hcid der zeevarenden, zo onontbeerlijk is, dat zelfs de latere ontdekkingen, nopens de wagters van Jupiter, daar veel aan hebben toegebragt, uit de Openbaring kunnen beoordeeld, of het beoefenen derzeive daaruit bepaald worden ? Bijaldien men de vraag zo ruw voorflelt, fchijnt mijne ftclling voorzeker ongerijmd; maar zij is het niet, als men de gaaping aanvult, welke in deze wijze van misteekening plaats heeft, en tot de eerde beginfels opklimt, waarop dezelve gebouwd is. Dit wil ik met een woord aantoonen. De ondervinding tog leert ons, dat er, in alle takken der menfchelijke wijsheid , veel overdrevens, veel onzekers voor den beperkten mensch, veel overtolligs met opzigt tot het wezenlijke belang des menfehdoms, gevonden wordt. Hieruit volgt dan ook natuurlijk, dat de waardij der wetenfehappen nooit volledig kan beoordeeld worden , zonder onafgebroken in het oog te houden, den grootcren of kleineren < onmiddelijkenof meer onmiddelijken , kortftondigen of geduurzamen invloed, welken zij hebben op die zedelijke, en, daaraan altoos ondergefchikte natuurli;ke, volmaking van den mensch, en het geheele menschdom, welke het Euangelie, als het hoogde toppunt der menfchelijke wijsheid op aarde, voordraagt en aanprijst. Alle wetenfehappen, welke onder het bereik van het menschelijk vernuft vallen, hel-be i G 8 voor-  )•( 196- )i( voorzeker! in het-afgetrokken, haare waardij. Hij, die zulks logchent, kent of de wetenfehappen, of de menfchelijke ziel niet, of ziet de menfchelijke volmaking uit een verdraaid oogpunt. Maar dit blijft egter waarheid, dat, bijaldien deze wetenfehappen waarlijk takken zullen zijn van den grooten boom des levens, zij befnoeid, van hunne waterloten gereinigd , geleid , en haare voorbrengfelen met matigheid, evenredigheid en in verband met elkander moeten toegediend en gebezigd worden. Zonder dit wordt de wijsfteid dezer waereld de dwaasheid zeb ve, welke te niete moet gedaan worden. Dit leert ons het Goddelijk Euangelie, zo wel in het algemeen, als dat het ons de middelen aanwijst, om , alle dingen beproevende , het goede flegts te behouden. Dit behouden van het goede, is die beredeneerde, oordeelkundige zorgvuldigheid, waardoor men, in het beoefenen der wetenfehappen, zig tragt te onthouden van alles, wat meer onze gewaande eerzugt koestelt, dan dat het ons wezenlijk nut bevordert; van alles, wat meer het fpitsvindige en het harsfenfchimmige, dan het grondige ten doelwit heeft; met dit gevolg, dat men het groote einde van onzefchepping, de openbaarmaking van Gods deugden, en onze opvoeding voor de eeuwigheid, in geene van onze oefeningen, geheelenal , ter zijde fielt; dat men, in rijne onderfcheidene betrekkingen tot het menschdom ,  X ^7 X dom, ijveren getrouwheid met waare Godzaligheid ftw men paart; en met zijne talenten,ook in dit opzigt, zulkeene vrugt zoekt te doen, waarover men , in den algemeenen dag van rekenfchap, zig niet zal behoeven te fchamen. Naar mate nu eene wetenfchap meer in verband ftaat met het groote doelwit van ons verblijf op aarde ; naar mate wij dezelve daaraan meer kunnen onderfc hikken; en naar mate de wijze van dezelvete beoefenen, ons in de gelegenheid ftelt, om , door de bevordering van Gods eer en menfchelijk geluk, aan onze eigene volmaking en de betragting onzer bijzondere pligten, te arbeiden; naar die mate heeft eene wetenfchap, of in het algemeen, of voor ons in bet bijzonder, (want elk heeft ook in dit opzigt zijn onderfcheiden ftandplaats ) eene wezenlijke waarde. Maar het Euangelie geeft ons, nopens dit alles, vaste beginfels, en daardoor de gronden voor de ontwikkeling der duidelijkfte denkbeelden. Het leert en beveelt ons, in alles, nabij God, dat is, nabij onze zedelijke verpligting, opGodsdienftige beginfels gegrond, te blijven. Deze Euangelifch - godsdienstige beginfels zijn het derhalven, zonder welke men nooit grondig de waardij der wetenfehappen voor den jnensch, in deszelfs uitgebreiden kring, beoordeelen kan, noch in het algemeen, noch in het bijzonder voor ieder van hun, in zijne meer bepaalde betrekG 9 king.  )••( I9S ):( fa'hg. Eene wetenfchap kan zelfs voor den "eenen onontbeerlijk zijn, terwijl het aanhoudend beoefenen derzelve,bij een ander, tengevolge zoude hebben, het verzuimen van pligten, welke hem door zijne omftandigheden zijn opgelegd, en voornamelijk zijn tijd en kragten vorderen. Ook hierin geeft ons de zedeleere des Euangeliums bijzondere aanwijzing™ In dezen zin wordt ook de Bijbel te regt genoemd het beste ftaatkundige handboek: „iet, om 'dat daann, gelijkS^ en anderen gemeend hebben, een geregeld famenftel van ftaatkunde te vinden is; maar omdat het ons, in lesfen en voorbeelden, aantoont debegmfels, waar uit elk ftaatkundige, in alle tijden, en onder alle omftandigheden, werken; de middelen welke bij aanwenden; en het einde, hetwelk hij bedoelen moet. Hetwelk alles egter zo in verband ftaat met het algerneene en onvoorwaardelijke van elks verpligting, dat het daaraan altoos ondergefchiktbhjft, en ingevolge dezer ondergefchiktheid moet worden beoordeeld. Doch dit alles flegts in het voorbijgaan. De bekrompenheid van hef vernuft der menfehen , in het vinden van de waarheid, moet ons niet ontmoedigen. Zij meet ons niet breng»n tot ledigheid of traagheid, even als of die waare fteen der wijzen niet te vinden zoude zijn, en wij ons met eenige weinige zinlijke gewaarwordingen behoorden te vergenoegen. Neen  X 199 X Neen waarlijk ! De menfchelijke vermogens van ver* ftand en hart zijn voor eene onbegrensde ontwikkeling vatbaar; en de loopbaan derzelve moet niet toegefloten worden; al is het, dat wij, in zeker opzigt, bier beneden, kinderen zijn, en blijven zullen; die, in eenvoudigheid des harte, door geloof, Gode behagen moeten. Er zij dan nog veel donkerheid over den afgrond der menfchelijke nafpeuringen, in veele takken en in veele opzigten , verfpreid ! die duisternis blijve vrij voordduren, al is het tot het aflopen dezer huishouding ; dit kennen en profeteeren ten deele, zal hem, dien het om deugd,op wijsheid gegrond, te doen is, niet beletten, van aanvankelijk op den regten weg te komen, en het ftnalle paadjen te doen vinden, hetwelk hem eens op de groote vlakte brengen zal, waarop bij aan zijne gezuiverde wellust veilig zal kunnen botvieren. Samenftelfels mogen hier beneden op famenftelfels volgen, het een het ander verdringen, en alle te famen eens in duigen vallen, als of er niets van zoude te regt komen; de wijsheid, die van boven is, blijft, en de weg tot dezelve wordt niet toegefloten. Dit laatfte belet de Voorzienigheid. Hij, die door de regte deur tot dezelve ingaat, zal ingaan en uitgaan, en weide vinden, voor zijnen veel omvattenden en naar wijsheid en deugd hijgenden geest. 3a. Dat de invloed en voordgang van het zedelijk  ):( 20O X lijk bederf, zo min in volken, als in enkele menfehen t nooit door de, Voorzienigheid, met een onverfchillig .oog, worden aanfehouwd. Is het noodig, dan worden zelfs de fluizcu des.- hemels, zwel, als de afgronden der- aarde, geopend, om hetzelve te bedwingen. Oorlogen en beroerten, hongersnooden en peftïlenticn, aardbevingen en vervvoeftingen, zijn ook fomtijds de bedwingende geesfeis van verbasterde en meer en meer verbasterende natiën. Ontzettende fterfbedden, in het oog loopende plagen, dienen dikwijls, om voor anderen te prediken, dat God zig, door vermetele ftervelingen, niet aanhoudendbefpotten laat; terwijl ook, aan den anderen kant, zagtere middelen, als buitengewoon onderwijs, waarfchouwingen enz. dikwijls door eene, tot verfchoning geneigde, Voorzienigheid gebezigd worden, om het kwade te beteugelen , en het goede optewekken. Dit alles leert ons het Euangelie in het algemeen, hoe zeer het ons tevens beveelt, in de toepasfing daar van, op bijzon■4ere menfehen en volken, ten uiterften omzigtig te zijn; daar wij niet geroepen, Gode zij dank! niet geroepen worden, om, over de bijzondere oogmerken der Voorzienigheid in bijzondere gevallen, te bellisfen; maar alleen om tot onzen regel te Hellen: W God regeert, en de aarde blijft, zolang als zijne „ wijsheid zulks noodig oordeelt, beftendig in haare „ tegenwoordige houding ftaan. Zijne hand bedwingt  ):( 20i ):( „ dwingt 'het zedelijk kwaad; opdat het niet ge„ heel de overhand neme, en eene geheele verwoes■ ting daarftelle; waartoe het anders, uit zijnen „ aart, neiging en kragten genoeg zoude hebben; al „ is het, dat menfchelijke boosheid, in trap, onderfcheidenzij van die der hoogerc geesten; welke hun „ beginfel niet bewaard hebben. " liet Euangelie leert ons daarenboven, niet flegts in het algemeen, dat God, met opzigt tot het zedelijk kwaad, langmoe* dig is, en door langmoedigheid tot bekeering leidt; maar daarbij , dat dit zedelijk kwaad, fchoon de eeuwige vijandin van waarheid en deugd, egter in den algemecnen fchakel der dingen, dienstbaar gemaakt wordt, om aan dezelve bevorderlijk te zijn: en dat dus deze langmoedigheid geene onverfchilligbeid, of traagheid, maar wijslfeid, barmhartigheid, regtvaardigheid en mildadigheid tevens is, welke daar rijpe vrugten voordbrengt, waar men flegts eindelijke verwoesting fcheen te kunnen verwagten. 4°. Het Euangelie leert ons dienvolgens; dat de ftrijd tusfchen licht en duisternis, tusfchen leugen en waarheid , van den beginne dezer huishouding af, heeft plaats gehad , dat dezelve, federt, nimmer ophield , en voordduren zal tot aan het einde der dagen; dat het er zeer verre af is, dat dit verfchijnfel zoude moeten-worden toegefchreven, of aan twee beginfel», of aan een zeker onbedwingelijk noodlot; of san de ein-  )•( 202 ):C eindigheid van al het gefchapene; dat insgelijks de listen van den aanvoerder in dezen ftrijd wel dikwijls onnagaanbaar zijn, maar dat er egter, van tijd tot tijd, geheime gangen en fpoören ontdekt worden, welke den wijzen en goeden tot waarfchouwing en onderrigting dienen; dat het geweld, waarmede deze ftrijd, aan de zijde der ondeugd, gevoerd wordt, hevig; en de resfources daar van ónWtputi lijk fchijnen; gelijk ook, dat er door eene eensgezindheid, over welke men zig verwonderen moet', kragt en nadruk aan deze vijandelijke bewegingen wordt bijgezet: maar dat het egter onder dit alles waar blijft, dat de hooge wijsheid dezen ftrijd onder baar opzigt toelaat, daarop onafgebroken merkt dien vrijmagtigbeftiert,en aan zijne hooge einden\ de zegepraal namelijk van het zedelijk goed, dienstbaar maakt: dat men dus zig over dezen ftrijd niet" behoeft te verwonderen; ja zelfs zig niet ontzetten kan wanneer men in de gefchiedenis waarneemt, hoe fomtijds de eerfte en grootfte vernuften, de magtigflen der aarde zig, als werktuigen, ftellen in de hand van den vorst dezer eeuwe, het onzigtbaar hoofd des rijks van leugen en ondeugd: ja dat hieraan die verbazendThivloed moet toegefchreven worden, welken valfche denkbeelden, zedeloze grondbeginfelen, menfchenhatende en welvaartverwoeftende gevoelens, op de openbare en verborgene werkfaamheden der menfehen zo aan-  X 2o3 ):( aanhoudend betoonen, tot nadeel van ontelbaren; zonder dat egter daardoor het goede geheel uiige-1 bluscht, of het koorn door het onkruid verflikt wordt: alhoewel, aan den anderen kant, de werktuigen van het rijk van waarheid en deugd dikwijls zwak, veragt, en daarbij zo gering in aantal zijn, dat men hunne geheele nederlaag zoude moeten voorfpellen, wanneer men geene gronden had, om het tegendeel te verwagten. 5°. Dat wel elk voor zigzelf te vreezen hebbe, en zig wagten moete, van door het kwade, hetgeen heni inwendig verleidt, of van buiten aanlokt, ter zijde afgeleid, en eindelijk geheel verdorven te worden; dat men den vijand van waarheid en deugd niet gering moet agten, maar telkens tegen denzelven, geheel gewapend , op de wagt moet flaan; maar dat het tevens waar is, dat gewone en buitengewone hulpmiddelen worden toegediend, aan elk, dien het om waarheid en deugd te doen is: en dat men daarenboven kan ftaat maken, dat de volkomene overwinning eens aan de zijde van Waarheid en Deugd wezen zal, zonder dat men, één ogenblik, deswegens, in eene bange onzekerheid behoeft te verkeeren; dat de grond van deze overwinning, reeds in den beginne dezer huishouding, door God zeiven, gelegd is; dat dezelve niet afhangt van den wil van het menschdom, om verlicht, deugd faam en gelukkig te zijn, of niet te zijn;  X =o4 ):< jctjn; maar van dien eeuwigen raad, die wel op vri> wezens redelijker wijze werkt, maar egter zijn plan, om leugen en ondeugd, door waarheid en deugd, eens geheel te doen verbrijzelen, van niets, het geen flens toevallig is, doet afhangen ; die, door den Vorst des levens, welke, eenmaal der zonde gefbrven, nu Gode leeft, en door deszelfs vrijmagtigen , onafnanglijken , en tevens vrijwerkenden invloed , zulke flagen van tijd tot tijd aan het rijk van leugen en ondeugd toebrengt, welke den grond leggen tot eene voorddurende verbrijzeling, ja, tot eene volkomene zegepraal; dat deze ftrijd, fchoon door zwakken, veragten , en weinigen, gevoerd, fchoon dikwijls vaneenen twijfelagtigen uitflag, egter, onder het bellier, en den onbedwingbaren invloed ftaat van Hem, die wel langfaam, dikwijls verborgen, en niet zelden raadfelagtig, voordgaat; maar egter zijner zake geheel zeker is, en ook dikwijls onverwagt, aan zwakken en weinigen , zo veel fterkte, moed en zegen geeft, dat men er over verbaasd ftaat. Blozes tegen Pharao en de gedugte Egijptifche magt! Elias tegen Jefabel met hetheir harer aanhangelingen.' Jefus zelf, tegen Grjaphas en al den Joodfchen Raad! de weerloze Apostelen tegen Jooden en Romeinen, met al hunne woede en vermogen! Welke tafereelen! Waar is het penfeel, hetwelk ons dezelve zo kan voorftellen, dat wij er al het rijke, het groote, het belangrijke in ontdekken  X 2o5 X leen hetwelk daarin , voor het indringend Christelijk - wijsgeerig vernuft, opgeflotenligt, en ftof tot aanhoudende befchouwing oplevert ? Toen Luiker te Worms naar de Rijksvergadering ging, klopte hem frunsberger , een held, in den krijg grijs geworden, in het voorbijgaan , op den fchouder; en zeide: monnikjen ! monnikjen! gij gaat thands eenen gang, hoedanigen , mek ik , noch eenig ander Overjle, zelfs in onze hloedigjle veldjlagen, gegaan hebben. Zijt gj egter in den r egt en zin, en uwer zake zeker, wees dan maar getrepst, en ga in Go !s naam voord. ■God zal u niet verlaten. Maar , fchrijft plank, „ fchoon ook andere Grooten hem, door woorden en blikken, bemoedigden, zij werden ras overtuigd, dat de man, die voor bun ftond , zulkeene opwekking niet noodig had." En waarom niet ? Om dat hij heenging in den geest en de kragt van Elias! om dat zijn beginfel was in den naam van Hem, die de Vorst is van het heir des Heeren, en die toen ook in nadruk gekomen was, om aan leugen en ondeugd eenen gedugten (lag toetebrengen. Als Jefus Christus onkunde en zedeloosheid, naar zijne hooge wijsheid, voor een tijd, toelaat, dan zwijgt alles; dan hangen de handen flap; dan is er geen kragt bij de verltandiglten enmoedigften; maar zo dra Hij, door zijne werktuigen , werken wil, dan kan er één duizend jagen; en wanneer Hij het tijdig oordeelt,om, in de zwaklten, zijnekragt te  X ):'(■ Tevertoonen,dan valt de Satan zelf als een blikfem uit den hemel, en ligt roerloos voor hen ,;' die Jefus afgezonden heeft. Zie daar, mijn Vriend, welk een licht hetEuangelie,mijns inziens, verfprcidt ovar dehoogeregefchiedkunde; maar hoe toepasfelijk zijn deze beginfels op de bijzondere voorvallen ! Dit licht doet ons dat nut trekken uit de gefchiedenis, hetwelk- dWeNtf .( zag, in betrekking tot het groote doelwit Van zijn verblijf en werkfaamheden hier op aarde. In zeker opzigt kan men zeggen , dat de kring der wetenfehappen te verre is uitgeftrekt; daar eene derzelver dikwijls meer [ dan eenen geheelen man, en eenen geheelén leeftijd, vordert; waardoor er, natuurlijkerwijze,meer geleerden dan wijzen te voorfchijn komen uit de fchoolen der menfchelijke wijsheid. Elke wetenfchap, merkt voltaire niet ten onregte , aan het einde van zijne Eeuw van Lodewijk den XIV™, op , is thans onafmetelijkgeworden. „Elk, (zegt hij) moet zig daarom nu bepalen , om een klein ftukjen van dat groote .veld te bebouwen, maar daardoor wordt het ondoenlijk , univerfeel te worden." Egter is het eene zekere wel uitgekozene algemeenheid van onontbeerlijke kundigheden , in behoorlijk verband, naar elks bijzondere omftandigheden op deze waereld, faamgevoegd , welke den wijzen boven den geleerden verheft, en de wanftallige gedaante in de geheele houding des menfchelijken geestes voorkomt. Hiertoe verfchaft dan ook het Euangelie gewigtige diensten, door de algemeene beginfels en het groote doeleinde der menfchelijke Wijsheid vastteftellen. Die daaraan gehoor geeft, en op die gronden bouwt, zal wel binnen'bepaalde grenzen werkfaam zijn, en mógelijk minder fchitteren dan anderen; maar egter, in eenen verhevenen zin, dat betragten, liet welk Frederik de  ):( aio );( II>. opgeeft, het wijze plan vaniW, den-P», Keizer .van Rusland, geweest te zijn, tojn hij, in. tegenoveraftelling van alle zijne voorgangers, voornam, zijne grenzen niet uittebreiden, m .ar te beperken ; en zulks teneinde zowel meer eenheid in het geheel, als volmaking inde détails, te kunnen brengen. ( Het vervolg enjlot bij de eestkomende gelegenheid.) Daar dit blad nog maar zeer weinig plaats overlaat, ben ik in de vcrpligting, mijne lezers te verzoeken , dat ' zij de volgende digtregels , tot hunne mYpghing 4feven te lezen. Iemand, die dezelve zag, ,eide: zij zijn eene foort van toepasfing op het betonde 'van uwen correspondent. Welnu , dagt ik, op eene ernstige en uitgewerkte predikatie past wel een kort en eenvoudi"woord tot-ftigtïng. ° Gij, die met ftillen ernst de jiey.9 bloemen Der wijsheid' plukt, en kunstig famenhegt; Laat geene -keus uw brein of har: vervoeren, Die uwen eisch op egteu Ihaak ontzegt. Werpt uit den ruiker, dienge u wilt vergieren, De roos van 't Euangelie nooit ter zij. " draagt een gloed, die nimmer zal verbleeken, En zet der fchoonfte bloem nog luister bij. Wat  ):( an );( Wat zoa li tog een handvol bloemen baten, \J Dieu ontviel'bij 't flappen in uw graf? Of zoudtge u trots, op -zulkeen krans beroemen , Die meer vergif dan honing aan u gaf? Wilt gij met vrugt uw rollende uuren flïjten, Vreest God, en eert den Zoon, dien Hij u zendt, JJlj Hem aiieen is Raad , bij Hem is Wezen, V,,.r cl'.:, die zig, .weetgierig, tot Hen? wendt. S iet. fchoon verblijf, aan menfehen eens gefcl,onken, Getuigt van diep verftandvan liefde en magt; Ja 't gantsch Heel-al, zo kunstig faamgebonden » Is een befchreven zuil van wijze kragt. Dit opfchrifc fleeds en overal te lezen , Is wijsheid, die der Godheid meest behaagt. V/aarheen ge u keert, al 't fchepfel Mijnt te letten ^ Of gij wel 't eerst naar God uw maker vraagt. In eiken ftand, in al uw oogenblikken, Zijt gij, 6 mensch! een zoon der eeuwigheid. 't.Geen dwaasheid is bij God, hoe fchoon ha flikker," Is waardig, dat gij 't'daarlaat, of befchreit.  >C 212 >( Wiltge .in mv huis, met wijsheid, le-sfen geven, ! üw kroost tot licht, in 's waerelds duisternis; Wie. tog kan zig, als vader, regt gedragen, Die zelf geen kind des wijften vaders is. »->e vorsten, die regt vaderlijk regeeren, Gaan aan zijn hand, en luiftren naar zijn ftem. .Zijn tugt kan elk aan 't regte fpoor gewennen; De wijsheid, die ons zaligt, daalt van Hem. ; Wie vordert meest? wie kan op waarheid roemen? Wie dringt tog door de fchors heen tot aan 'tpit? Wie zal, in 't eind, zig fchaamröod niet verbergen? Hij, die gedwee aan Jefus voeten zit. Daar wordt alleen het beste deel verkoren Dat eeuwig blijft, als alles ons ontzinkt. Het vonkje, door dien Leeraar aangeblazen, Wordt eens een zon, die aan den hemel blinkt. • tze blaadjetis zullen van tijd tot tijd, doch niet ■■ meer dan twaalf in getal, worden uitgegeven , in 'iGravinhacr, »«J j. IHIHRIJ « n C. M E N S I N O.  f> Ë christelijke SPECTATOR. No.- vut.  A GiiRiSTiAN ,• is the highest flik of man : And is t here, who the blesfed crofs wipes off, As a foul biet, front hts dishonour''dbrow? ïf angels tremble, 't is at fuch a flght; The wretch they quit, desponding of their charge, More ftruck tvith grief or wonder, who can teil ? een christen is de hoogjïe titel-van een menfch: en is er dan nog iemand, welke het gezegend kruis, als eene vuile vlek, van zijn onteerd voorhoofd afwifcht? Bijaldien Engelen beven, dan is het op zulk een gezigt. Zij verlaten dien rampzaligen , wanhopende aan hunnen last. Wie kan zeggen, tf zij meer door droefheid , dan door verbaasdheid, getroffen zijn? ro ung,.  Ik had gehoopt, dat het voorgaande flukjen aiieï zoude hebben kunnen bevatten, wat nog overig bleef van den brief, in bet VK N°. begonnen; maar zulks was niet mogelijk. Ik moet daartoe zelfs nog dit blad geheel belleden, Mogelijk zijn fommige lezers daarm.de niet altewei te vreden. Menbefchouwt misfchien zulkeene ontwikkeling van denkbeelden minder voor het algemeen, dan voor enkele geoefende verftanden, gefchikt. Dat er eenige bedrevenheid tot het regt begrip en het geheel omvatten vau zulke voorflellingen en oogpunten vereischt worde , kan ik niet ontkennen ; maar dat zulkeen dieper indringen irt den aart en het karakteristieke van de Chnftehjke wijsgeerte, tegenwoordig, niet zeer noodig zoude zijn kan ik zo min toeftemmen, als dat het met te wenfchen zoude zijn, dat veelen, welken de zaak van het Christendom niet onverfchillig is, zig ,m onze dagen, aan zulke overdenkingen gewenden; ten einde fterkte voor hun gelqpf, en vastigheid tegen alle aanvallen, te verkrijgen. Het ftrookte derhalven volkomen met de oogmerken van den Chr. Sp., ftukkeri H 2 a^  X «6 ):( aan zijne lezers aantebieden , welke hen daarheen kunnen leiden, zonder daarom andere lezers, die zulks, wegens hunnen ftand , of niet noodig hebben, of daar voor minder gefchikt zijn, te verwaarloozen■ Alle Christenen zijn, dit weet ik zeerwel, ffeen wysgeeren. Zij behoeven het ook niet te zijn, in&dcn menlijken zin: maar in tijden, gelijk de onze, zijn er altoos veelen, die, door hunne onhandigheden en plaatfing, door hunne leeture en wijze van befchouwmg.eene zekere wending van wijsgeerte hebben, maar die, even daardoor, op het Christendom uederzien, als op het a. b. c.' van menfchelijke ontwikkeling; wanende , dat hetzelve voor den gemeeneu hoop, die zig gaarne wil laten leiden, nuttige lesfen en waarheden behelst, maar in het geheel niet OP eene gelijke hoogte ftaat met die vorderingen, welke men m de tegenwoordige dagen gemaakt heeft Ook voor zulken arbeidt de Chr. Sp.; teneinde hen beter te onderrigten; en te ove,tuigen, dat het Christendom, in zijn aart, zig wel tot den eenvondigffcn uederbuigt; maar tevens den verheVenften geest voedfel genoeg tot nadenken en oefening toereikt Tefus Christus is voor hun, die in Hem het lam Gods bewonderen , hetwelk de zonde der waereld droeg tevens, en de wijsgeer bij uitnemendheid, gelijk Orarles Bonnet Hem ergens noemt; en die Heeï der Heeren, welke alles hier beneden gadeflaat; met God- m  ):( 2i7 X lijk verfland , magt en goedheid , de waereld befliert; en de grootfte natie zowel als den geringften fterveling, aan de bevordering van zijn groot plan, zonder uitzondering, dienstbaar maakt. Dit zij genoeg tot eene inleiding voor het- volgende : waarin ik met grond vertrouwe, dat, voor onderfcheidene foort van lezers wel eenig voedfel zal te vinden zijn. ( Vervolg en Slot van hl. 210) Meer mag ik hier niet bijvoegen. Ik wil liever mij nog eenige oogenblikken tot mij zelf, als individu, bepalen; en dan blijft er rijkelijk genoeg over, om eenige bladen te kunnen volfchrijven, zonder mij uitteputten, of ten einde te zijn. Ik fchame mij het Euangelium van Christus niet! Ik houde het voor geen gebrek in mij, hetwelk ik gaarne zoude willen verbergen, dat ik dit Euangelium aanneme. Voor God niet , daar het zijn eigen werk, zijn eisch en welbehagen is, dat ik er mij over verblijde; hetzelve, in alle deszelfs uitgeftrektheid, met eerbiedige gehoorzaamheid, omhelze, en er mij dankbaar en vrolijk op beroeme. Ik weet, helaas! te veel, wie ik ben, en hoe verre mijn zedelijk bederf mij van God verwijderd, ja, aan mijne zijde, dien God als onzigtbaar en ontoeganglijk gemaakt heeft. Dit verwekt in mij angstvalligheid ; zo dat ik H 3 voor  )••( M| ):C voordien God mij verbergen, ja in mijn nietzoude wenfchen terugtekeeren, zonder dit Euangelium. Dit Euangelie roept mij als 't ware in de fcheppin* te rug, en wijst mij eene ftandplaats aan, waarvan °ik rondom mij, met opgeheven hoofde, de geheele natuur blijmoedig aanfchouwen kan. Deze Iagcht mij wederkeerig toe; en reikt mij, gelukwenfchend de hand. Wanneer ik in den fchoot der natuur nederhgge, en, onder de zagte fchaduvv van eenen majestu. euzen beukenboom, mij verlufHge met het gefchapene «■ondom mij; wanneer ik een fchoon veldgezigt met groeiend koorn, of grazend vee, voor mij heb; en de verhevene dommeling eener opkomende donderbui , aan den gefpleten grond nieuwe fappen belooft, dan verblijde ik mij, dat ik een fchepfël op Gods aardbodem ben, hetwelk, door dit Euangelie aanfpraak heeft op de gefchenken eener bevredigde Voorzienigheid. Wanneer ik, in de ftaatige klokhca met haare onbedreven en weerloze kiekens, een tafereel zie van mijn gedrag, zo dikwijls ik mij laat vergaderen onder de vleugelen van Hem , die ziVzelf onder dit beeld, aan zijne verbijfterde en onruftio-é landgenooten voorftelde; en bij wienmen, onder alle bekommerende vooruitzigten, veilig is; dan verheug ik mij, dat er zulkeen aan de regtehand Gods verhoogd is, bij welken men zig, i„ ane moge]ijke onmsf verbergen mag- en dat het Euangelium mij dit dui- de»  X £19 X dclijk in bijzonderheden heeft bekend gemaakt. Wanneer ik insgelijks, bij het begluurcn van de lieve zagtë maan , op den ftaat der afgefcheidenheid peinze , en bet fomber nadenken viere van mijne zalig geftorvene vrienden, welke in de ruste zijn ingegaan; of wanneer ik, in eene onbewolkte nagt, de menigvuldige wooningen in het huis van mijnen Hemelfchen Vader befchouwe, ook dan verluftige ik mij daarin, dat ik «iet behoeve bedroefd te zijn over mijne afgeftorvenen , als zulkeen die geene hope heeft; dan ben ik niet twijfelmoedig , of er voor hun en voor mij verwagtinge is, welke zo zeker ftaat, als mijn tegenwoordig aanwezen; of fchoon de wijze hoe, onder mijne tegenwoordige gewaarwordingen noch vallen kan, noch vallen moet; maar ikwete, dat ik door het geloove leve ; en verheuge mij , dat ik voor dit geloove, in bet Euangelium,eenevaftigheidvinde,welke,in duurzaamheid en onverwrikbaarheid, rotfen overtreft. Door zulke gewaarwordingen rijst er in mij vrijmoedigheid~op voor bet tegenwoordige en voor het toekomende; en mijne ziel verheugt zig in God mijnen Zaligmaker, tót wieu ik met vrijmoedigheid naderen kan, om dat hij mij zijn Euangelium bekend maakte; dien ik in alles raadplegen, in alles vertrouwen mag, en voor welken ik geene geheimen hebbe. Zou ik mij dan fchamen, God te verheerlijken, zo alleen, als hij wil, dat ik hem verheerlijken zal ? H 4 Zon-  ):( 220 ):( "% Zoude ik mij fchamen,zo voor Godteverfchijnen, als hij wil en weet, dat ik verfchijnen zal en kan. Mijn wil verliest zig in dien van den Oneindigen, wanneer ik, met zijn Euangelie in de hand, tot hem nadere, en op zijne roepftem, antwoordc: Hier ben ik! want gij hebt mij geroepen ; niet zo als ik wezen kon en wezen moest; maar zo als ik ben, tot op den grond van mijn argeliffig hart; wiens zwarte fchuilhoeken mij zelf nog grootendeels verborgen zün Schaamt gij, Alwetende ! u egter mijner niet; en zoude ik mij dan fchamen, met uw Euangelie , voor U te verfchijnen? Maar ook fchame ik mij Voor Jefus Christus niet! In dat beeld des onzienlijken Gods zie ik het geheele Euangelie voor mijne oogen! In zijne onvoorbeeldelijke vernedering mijne nooit diep genoeg gevoelde, onwaarde; in zijne onbereikbare verhoging ,myne, tot in alle eeuwigheid voordloopende, beftemming! Hier roept de afgrond tot den afgrond! Men hoort hef majefiueus geluid ' maar men ziet tot op de bodems niet. Ik reken voor de gewigtigfte ogenblikken van mijn leven tog dezulke, waarin ik voor U, mijn Zaligmaker! verichenen ben; en U de diepfte geheimen van mijn hart Geopenbaard hebbe. Toen hebt gij IJ mijner niet&gefchaamd, maar mij i„ uw Euangelium, waarin gij van God tot menfehen, en van menfehen tot God fpreekt, nabij uwen Vader geleid, en tot den Almagtigen ge-  X aai X gezégd: Zie daar eenen der kinderen van Adam, zo verdorven, zo geneigd tot het kwade, en daardoo zo bezoedeld , als er een op de aarde omwandelt; maar hij kwam tot mij, gelijk hij was; en ik hebbe hem niet afgewezen. Ik, die, als het hoofd, hem voor eenen mijner leden erkenne, fta voor zijne toekomende getrouwheid aan U zo zeer in, als ik voor mij zelf doe. Hij zal, onder mijn geleide, en door de mededeeling van mijnen Geëist, wijs, goed en groot worden, ja een vernieuwd bewijs zijn van uwe fcheppende wijsheid en vergevende goedheid .' Uwe , door mij, met hem, bevredigde Voorzienigheid geleide hem, beveilige hem voor zulke fchokken en aanvallen, van zijne openbare of verborgen vijanden, welke hem zouden doen vallen, en hem op nieuw tot eenen weerfpanneling maken. Uwe vaderlijke zorg vervulle zijne behoeften, en kweeke hem op als eene 'tedere fpruit, die tot eene plante des hemels wordt opgeleid.' Mijn Euangelie is het zijne geworden; «u hij is dus in mij, gelijk ik in hem; één met mij voor U, gelijk ook Wij een zijn .' Zie .' Hij bidt.' In mijnen naam! ' Deze rigting van mijnen geest is mij, door geduurigè herhaling en beoefening, zo natuurlijk, en, voor mijne rust, zo noodzakelijk geworden, dat zij voor het leven mijner ziele zo onontbeerlijk, als de ademhaling voor mijn ligchaam, is. En waarom zoude ik H 5 mij  X m X prij dan fchamen, dit openlijk ook voor menfehen te belijden. Ik weet zeerwel, hoe verbazend veel men zen, wanneer men deze erkentenis aflegt. Ik weet daarenboven , hoe weinig ik nog, in bijzonderheden, aan deze belijdenis beantwoorde. Ik weet eindelijk, hoe zeer ik gevaar loope, om van kleingeedigheid, of yan agterlijkheid in kennis , verdagt te worden, wanneer ik aan het Euangelium het verwekken en onderhouden van zulke denkbeelden en gevoelens, de mededeeling van zulke neigingen en kragten toekenne, welke, naar het voorgeven van dezen en geenen, die hooger van zigzelf denken dan ik, ons eigen vernuft ons kan doen vinden, en eigene oefening alleen kan doen verkrijgen. Ik weet het, wat men hierpver al gedagt en gefchreven; of liever, om ronduit mijn gevoelen te zeggen, wat men den menfehen daar omtrent al heeft zoeken wijs te maken; maar na die alles onderzogt en beproefd te hebben , blijve ik egter voor mij zelf overtuigd, dat ik, door dat EuT angelium alleen, alles ben wat ik ben ; en dat ik daarom mij hetzelve niet behoeve te fchamen. Ik heb er uit geleerd die zekerheid en Godebe. tamelijkheid der vergevende genade Gods , niet tegenftaande mijn bederf en onmagt, zonder welke de hoogheid , heiligheid, alwetendheid, almagt en wijze goedheid van het hoogde wezen, voor het bevlekt geweten, niet dan verfchrikkend wezen kan; maar door wel-  );;C Ü welke in tegendeel alle die deugden, welke ons, onder zo fchoone als rijke beelden, en door de nauwkeurigfte uitdrukkingen, volledig en bevattelijk, worden voorgefield, met den menfch, zo als deze zigbevindt, zo in betrekking ftaan, dat men zig, in de befebouwing daarvan , verlufligen kan, zon der gevaar te lopen, van door eenderzelve ontrust te worden. Slaat deboeken van de beste wijsgeerenop! zij zullen u, ja, door afgetrokken redeneering, door gevolgtrekkingen, veele deugden en volmaaktheden opgeven, welke in bet eerfte wezen noodzakelijk moeten gevonden worden. Zn zullen zelfs meer doen: zij zullen u deze en geene fchoone zijden van dat opperwezen vertoonen, welke, lir het afgetrokken, u behagen. Maar kent gij anders u zelf; weet gij, wat gij wezen moest en wezen kond, maar niet zijt; hoe verre is het er dan van af, dat betgeen uw verftand in dit wezen met bewondering bemerkt, ook uw hart gerust ftelt, en u gevoelen doet, dat die God, alles wat bij is, voor u zodanig is , of worden zal, dat gij daarin den grond van uwe rust, blijdfehap en toekomend geluk dadelijk erkent. Omhelst gij integendeel het Euangelium , dan ziet gij, in de vergevende en genezende genade , alleen, die liefelijke fnoer, weikeu met de geheele Godheid vereenigt; allés voor u op zijn fchoonfte plaats (telt: en geenenanderen God doet begeeren dan dien, welken u het Euangelium, met bevrediging van uw , door eigen H 6 waan  >( 224 ):( waan niet langer bedwelmd, vernuft,op de verheven!» wijze voordraagt: zo luifterrijk als beminlijk; zoverheven als toeganglijk, zo geheel God en goed, als bijvoor u, naar uwen toeftand , behoeften, en beftemrmng, wezen moet, zult gij geheel, alleen, en on. afgebroken aan Hem genoeg hebben. Ik fchame mij derhalven den God van het Euangelium van Chriftus niet. Hij is mijn God, zowel voor mijn verfland, als voor mijn hart; en Jefus Christus, die in zijnen fchoot van eeuwigheid was heeft Hem voor mij in het helderst licht gefteld. Dit deed mij geen wijsgeer alleen, of hij ontftak, met veragtelijke ftilzwijgendheid, en door geleenden glans omgeven, zijne fakkel aan deze zon. Dit is eene «efchiedkundige waarheid, waar van de geflepenfte vernuften, unjns inziens, nog niets hebben kunnen afmortelen; op welken boeg zij het ook moogen gewend hebben. Ik eerbiedig dan dien God alleen; en er zal geen ander voor mijn aangezigte zijn ' Dit is veel en ik zoude haast zeggen, teveel gezegd voor hem , die zigzelf in zijne zedelijke zwakhdd kent; die weet, hoe geneigd hij is buiten dien God, te fchepfelen , in zigzelf, dat geen te zoeken wat hij in dien God alleen zoeken moest en vinden kan. Maar ik fchame mij daar over en dus over mij zelf wel, maar daarom fchame ik mij Godesmet. Hij heeft zijne vergevende genade niet voor  ):( 2*5 )=C voor eens aan mij bedeed; zij is zo oneindig voor mij, als Hij zelf; en zal voor mij dezelfde blijven, zo lang ik dezelve noodig bebbe. Hij zal mij niet laten varen; maar het goede werk, in mij begonnen, voltooien , zo wel in dit leven, als in den ftaat der afgefcheidenheid, tot op den dag van Chriftus. Vergeving en genezing gaan hand aan hand; werken onafgebroken en wederkeerig; en het geheele werk mijner zaligheid is door Hem gefield in de handen van Jefus Christus! En aan wien zoude het veiliger toebetrouwd worden, dan aan Hem, die de eerfte en de laatfte is, en leeft tot in alle eeuwigheid. Zijns tog is bet Euangelium. Ik fchame mij des ook zijns niet. Hij is, en dat was ons geen wijsgeer, het licht der waereld, als het woord van God, dat bij God, en God was; waarin het levendig licht is; dat beweging en blijdfchap verwekt en onderhoudt. Wie fchaamt zig der zohne; wie ontkent haren invloed op alle leven en beweging op onzen aardbol; maar wie zal in het licht der mane zig koefteren?j Die Jefus Chriftus wegneemt uit de fcheppinge , neemt hare zonne weg; en alles wordt rondom hem koude en duisternis. Die deze zonne volgt, wandelt niet in duifternis; maar heeft hetlicht des levens rondom zig ; zodat zelfs die duifternis , welke nog altoos in zijne tegenwoordige verblijfplaats aanmerkelijk blijft, hem niet benadeelt , maar hij , dwars door dezelve, als 't Ware, geleid wordt tot de volmaakte wooningen des lichts. H 7 Ik  X 22Ö X ^^eT^^00"^ h°0gen ^^onbewimpeld, alsden waaragtigen God en het eeuwige leven! Z-dedc mij fchamen Zll,ks te doen, om dat ik de wijze van zijn beflaan niet geheel doorzie? Wie kent de «onne m haar wezen ? Wie kan de grenzen van haren invloed berekenen? Vraagt het de geoefendfle natuurkundigen,^ zullen uniet bevredigen. Wagt uwen tijdaf; ^ g,j, onkundigen! zult het eens beter doorzien dan de N en Eulers ^ ^ ^ doen Wagt uwen tijd af; en gij zult, als gij eens «n Jefus Chriflus gelijk geworden zijt, Hem zien gehjk bjj is. Ook hierin moet gij Hem op zijn woord gelooven, dat gij Hem eerbiedigt, zo als hij wil geëerbiedzgd wezen, en u zijner niet fchaamt voor het oo* van zulken, die hem eenen lageren kring■ willen toe! wijzen, dan hem waarlijk toekomt.' Te regt fchreef eöLER, nadat hij de onoplofiijke zwarigheden te-en Newton* gevoelen, nopens de ukvloeijing van het hcht, had voorgefleld : „ De afdwalingen van „ dezen grooten man moeten dienen , om ons „ de zwakheid van het menfchelijk verftand te „ leeren kennen, hetwelk , nadat het zig op den hoogden top verheven heeft, menigmaal ge- „ vaar loopt, van in de allertaftelijkfte dwalingen ne„ der te ftorten. Indien wij in onze navorfchingen „ wegens de verfchijnfelen der zienlijke waereld, aaa „ zulke droevige vallen onderworpen zijn, z0 zou- „ den  n m x „ den wij ongelukkig zijn , bijaldien God ons aan „ ons zei ven bad overgelaten, ten aanzien van ; de dingen, welke -ons eeuwig geluk aangaan. *„ De openbaring was ons daarom volllrekt nood- „ zakelijk en wanneer zij ons zaken vertoont, „ die ons onbegrijplijk voorkomen, laat ons dan ons de zwakheid van ons verftaud te binnen brengen: „ hetwelk zo ligt afdwaalt omtrend dingen, welke on- der het bereik van onze zintuigen vallen. Zo dik„ wijls ik de vrijgeeften hoore fpreken, welke de > waarheid van onzen Godsdienst berispen , en zelfs „ onbefcheiden trots daar mede fpotten; dan zegge „ ik bij mij zelf: arme fterveling! hoe veele zaken, „ waarover gij zo los fpreekt, zijn veel hooger dan „ die , waaromtrend de groote Newton zo verbazend „ misgetast heeft. " Daar ik derhalven alles aan Jefus Chriftus, en aan zijn Euangeliumverfchuldigd ben, met opzigt tot het voorledene, tegenwoordige, en toekomende; dringt mij de liefde tot mijrte medemenfchen, zulks voor hun niet te verbergen: maar dezen heerlijken naam te belijden , en te erkennen, dat ik door de genade ben wat ik ben; en zulks in alle mijne betrekkingen. Als menfch heb ik dit reeds in het algemeen opgegeven; en zoude zulks, in veel meer bijzonderheden kunnen doen; wanneer ik alles doorloopen wilde wat mij als mensch kenmerkt; wat mij als mensch H 8 te  X «8 >( te doen en te laten vftaat; wat mij adel en waarde, en wat mij laagheid en veragting geeft; wat ik van Ml zc,f te verwagten en te vreezen heb; waartoe ik :'eg heb, en welke de middelen zijn, om dien n.nleg te bevorderen , moeilijkheden te boven te komen, en mij te verrijken met fchatten, die geen graf rcrfündt, geen tijd wegneemt, geen geweld ontrooft, enz. ^ • Maar ooic als lid der burgerlijke maatfehappij. Deze allergewigtigfte hoedanigheid hebbe ik tog alleen aangenomen, om des te meer menfch te kunnen zijn; . n mij de bezitting of de verkrijging van dingen re bewaren of te bezorgen, welke mij, ter be• geringe van mijne geheele welvaart, als mensch, Ï!J fco. uir-efirektften zin, kunnen dienst doen. Wat mi ,ls mensch en als Chriften onteert, of van mijne gc befcemming afleidt, kan mij als burger niet betamen of verhoogen. Van hetgeen mij mijn pligt als Chriften gebiedt, kan mij mijne burgerlijke betrekking niet ontdaan. Edel en onverfchrokken was de taal van f. de colignij, Heer van Andeht, (broeder van den bekenden Admiraal, een man van eenen hoogen geest, een onverfaagd krijgsheld,) tegen Hendrik den Koning van Vrankrijk: toen "hij rekenfehap moest afleggen van zijne Godsdienftige gevoelens , omtrend welke men hem verdagt gemaakt had: sire ! in zaken van Godsdienst kan ik mij niet  ):( s=9 )»( niet vermommen, noch God bedriegen. Maak befchikking, naar uw welbehagen, over mijn leven, mijne goederen en mijtte bedieningen; maar mijne ziel, onafhanklijk vun eiken beheer ft her, is alleen onderworpen aan dien fchepper, uit wiens handen ik dezelve ontvangen heb, en aan wien alleen ik geloom ve, in de tegenwoordige omftandigheden , gehoorzaam te moeten zijn, als aan den magtigften meefter: in een woord, ik wil liever fterven, dan ter Mijje gaan. Ik fchame mij derhalven ook als burger het Euangelium van Chrillus niet. Het verhoogt mij ook als zodanig; geeft nadruk aan de beweegmiddelen tot betragting van mijnen pligt; breidt de grenzen van deze pligten uit; terwijl het tevens mij aanwijst, in hoeverre lijdelijke gehoorzaamheid, of kloekmoedige wederftand , geduldige onderwerping , of voorzigtige tegenfpraak door mij moeten uitgeoefend worden. Het leert mij, wanneer ik fpreken en handelen mag; of waar ik zwijgen, Gode zwijgen, uilzitten en wagten moet; onder welke bepalingen, en in welke omftandigheden, ik tragten mag, en zoeken moet, om eene aanzienlijke rol op het toneel des burgerlijken levens te fpeelen; en wanneer ik die plaats verlaten, mij geheel afzonderen, en mij alleen onder de zwijgende aanfchouwers vervoegen moet. Wanneer het lot van eene burgerlijke maatfchapplj H 9 ge-  ):( 230 );<; geheel in handen was van zulken, die Jefus Christus eerbogen als den overften der koningen der aarde; w:er verftand en hart doordrongen was «et den geest en de gevoelens van het waare Christendom; hoe veel invloed zoude zulks hebben, op de gefteldheid van eene natie, op hare wetgeving, hare verngungcn, Ja op hare vermaken, op hare ftaatkundige, zedekundigeen Godsdienftige houding en verrangen? Ach' dat eens de gefchiedenis een tijdperk moge voorlieden, waarin men de eerfte kabinetten van Europa, gezamenlijk, » dienzelfden geest zie arbeiden aan de welvaart, de befchavh* ce onderlinge bevrediging, en het handhaven der al-' gemeene rust van dat befchaafde en thans beroer- ^7T,el' " UitgCfekte bÊzi«^n W Ma, Afrika en Amerika. De waereld zoude al, dan voorzeker, tot haar onberekenbaar voordeel e ! kiagt beftaa .; en. zo welde beloften des tegenwoordig als des toekomenden levens heeft. Men zoude als dan gevolgen zien ontdaan, veel uitgeftrekter en zegenrijker, dan die, welke uit het bekende ontwerp van Hendrik den IV», over WeIks ^ . zoveelgctwistis,of foortgelijke plans, immer voor de Chrifteimeidofmenschlijkheid,zoudenhebben kunnen voordvloeien. Dan zoude men waarlijk zeggen kunnen, het geen een zeker, mij onbekend, fchrijver, eenige jaren go  X *§* X geleden, zo zeer wenfchte te kunnen zeggen: namelijk: Ik heb een vaderland: daar zweeft de geest Gods waarlijk warm op de kinderen der menfehen; en de hand doet daden , waarop gefchreven ftaat: „ knielt gij allen, , die voorbij gaat. " Maar hij moest er, helaas! bijvoegen : De Heere gaf mij dit niet, zo te leven en zo te fterven. Hij heeft tot mij gezegd : verheerlijk mij door lijdfaamheid! Daar om, o mijne ziele! zijt ftille , met het oog naar boven. Hoe verbazend weinig men ook van dit alles , tot hiertoe, in de waereld befpeurd hebbe, heb ik mij eg^ ter nooit kunnen overtuigen, dat de zaak daarom ene harsfenfehim, en in zigzclfs onmogelijk was. Ik reken egter de dadelijke daarftelling van zulk eene gefteldheid onder de vroome wenfehen, zo lang Wij niet zien, dat het Chriftendom kragtiger invloed maakt op het gros van deszelfs uitwendige belijders, dan het tot hiertoe gedaan heeft. Het Chriftendom tog werkt niet als eene dommekragt, zo min tot bewerking van het goede , als tot verhindering van het kwade. Alles wat men dwang of bedrog noemen kan, valt onder deszelfs berekende middelen niet. Wat het Chriftendom tot hiertoe verhinderd heeft, zig verder uittèbreiden en zijnen invloed algemeener te betoonen, is niet alleen , de over het algemeen zedelijk bedorvene toeftand vaif het menfehdom (want daar tegen is het, in nadruk, het eenige voldoend werkendeen verordende H 10 ge-  ):( 232 >( geneesmiddel) maar die bijzondere trotsheid van het menfchelijk vernuft, voor welke het kruis eene ergernis en dwaasheid is; en welk vernuft door eigen waan verblind, op allerlei wijze, onbefchaamd, die trotsheid verdedigt, ja zelfs aanprijst: vervolgens ook die verfijnde wellust, welke een gevolg is van eene buitenfpoorige en verwrongene cultuur, welke menfehen, onder fchijn van wellevendheid en ongedwongenheid, tot naven van hunne meer grove of meer verlijnde luiten en begeerlijkheden maakt; welke vervolgens aan de verwekte, aangehoudene, en geknetterde driften, tot rijkdom,eer en hoogheid, zelfs onder den fchijn, van grootheid desgeeftes, ontwikkeling van talenten' algemeene deugd, menfehen-en vaderlandsliefde te bevorderen , kragt bijzet; en, daar het te pas komt ,het plegen van bedrog, list, geweld, of wraak bemantelt of verdedigt. Het is, eindelijk,ook die onkunde enftompheid, welke duizenden geheel ledig doet blijven van zulke gewaarwordingen, die aan wezens van zulk eene hooge beftemming, in hunnen eerften tijdkring, het vakhunner beproeving, alreeds natuurlijk moeiten zijn. Dit alles belet den voordgang van het Chriftendom in alle Randen; zonder dat daarom de veragters en verwaarlozen van hetzelve te verontschuldigen zijn , of dat daardoor het Chriftendom geheel verboren gaat. Het behoudt zijne inwendige kragt , ja vertoont zijn vermogen en glans bij uitftek.in dezen en geenen, wel-  >( 233 H welke door hetzelve zig boven hunne medegenooten verheffen; terwijl het ook, op eene meer verborgen wijze, aan het kwade afbreuk doet, door hetzelve te ondermijnen, en in duizend gelegenheden menfehen te verhinderen, om geheel en al den teugel aan de boosheid te vieren. Langs welke middelen nu hetzelve eens veel meer invloeds zal verkrijgen op alle de gewaarwordingen, denkbeelden, gevoelens en handelingen van menfehen, van volken, van regeeringen enz., is ons wel onbekend; raaar het is zeer mogelijk, ja zelfs waarfchijnlijk , dat die middelen, welke fchijnen aan hetzelve doodelijke flagen toete. brengen , of hetzelve te willen dwingen , om plaats te maken voor zekeren algemeenen Godsdienst, welke uit haren aartallen Godsdienst ontbindt; naar de gewoone handelwijze der Godheid in het beflier dezer waereld, alreeds in vorige tijdperken opgemerkt, juist zullen dienen, om het tegenovergeftelde uittewerken. Het is niet moeilijk, vooraf te berekenen, dat het menfchelijk vernuft, hetwelk thands op den eigendunklijken zetel, met eene gewaande majefteit ,zig zelf geplaatst heeft, en vandaar, met een albeflisfend gezag , alleen en geheel, alle vakken van menfchelijke en Godsdienftige wijsheid , regelen en beheerfchen wil, juist door deze zelfsverheffinge zo met zigzelf in verwarring zal geraken, dat het zogenaamde licht zeer duidelijk blijken zal, blinkende duister-  )•"( a34 ):C mm^rjarknes/viftblezo^ milton gezegd hebben) te zijn; zo dat men, uit de wrange, vrugten, tot de boedanigheid van den boom zal kunnen befluiten: met dit gevolg, dat het eenvoudige maar .rijke Euangelie, als dan , op nieuw gezogt, te fterker glans en te uitgebreider invloed verkrijgen zal, naar mate het éenigenrijd in het donkere, en in eenenfchijnbaar magteloozen toeftand, gelegen heeft. Deze loop van zaken is zo ongerijmd en ongewoon niet, als mogelijk deze of geene vermoeden zoude, die de zaken, hiertoe betrekkelijk , niet grondig en in het groot heeft overgezien. Maar is het zo met het Euangelium van Jefus Chriftus gefield, dan is er voor mij, in welke betrekking ik mij ook befchouwe, geen reden, waaromme ik mij hetzelve fchamen, 0f mij een ander ftelfel van beoefenende wijsheid verkiezen zoude. Ik gevocle zeerwel, dat dit alles mij onder eene verpligting brengt, om waarheid en deugd, in geene van mijne betrekkingen of bezigheden, onder welk voorwcndfel ook, te verloogchenen ; eene verpligting zo heilig en zo uitgeftrekt, dat ik dezelve geduu. rig voor oogen moet houden, zonder mij in gevaar te begeven van verleid te worden; of mij in eenig ftandpunt te laten plaatfen, waarin ik buiten betrekking op dat Euangelium geraken zoude. In kringen , waarin ik op leugen mijnen grondflag zoude moeten ves-  X 235 X veftigen, en waarin dus hetzelve voor mij geen kragt Gods tot zaligheid [wezen kan, begeere ik mijne loopbaan niet. Mijn tegenwoordig gebrek , de laagheid van geest en hart, welke ik zo befchamcnd in mij gewaar worde, dat ik mij zelf voor Cod heb leeren veroordeelen, kan, langs geen anderen weg, in mij verbroken worden, dan door het Euangelie. Het model der menschheid , Jefus Chriftus, van welken ik op zulk eenen verren afftand nog verwijderd ben, moet in mij eene geftalte krijgen, zal er iets goeds van mij in tijd en eeuwigheid worden. En ik zoude aan het laatfte wanhopen, bijaldien Hij niet tot wijsheid, regtvaerdigmakinge , heiligmakinge en verlosfinge, onafgebroken gefchonken bleef. De tegenftand , in mijn verdotven verftand en hart, in alle de bewegingen zelfs van mijn temperament en dierlijke levensbewegingen, gegrond, kan alleen door zijnen levenwekkenden en genezenden invloed tegengegaan, en overwonnen worden. Hem dagelijks door het geloof te eerbiedigen, als de verdienende oorzaak van alle heil en zaligheid; als den wijnftok, uitwien alle fappen moeten voordvloeien, en zonder wien men niets vermag; als den volkomen hoogenpriefter, door wien alleen ik met God gemeenfchap kan oefenen; als den overften leidsman en voleinder des geloofs, wien ik mij, in alle mijne betrekkingen , met volkomen vertrouwen , kan, mag, en  )»( 236 ):( en moet overgeven; en,op dien grond, in den kring, waarin mij de Voorzienigheid geplaatst heeft met getrouwheid en ijver te arbeiden: Deze zijn de' zedelijke, Bijbelfche, en tevens onfeilbare middelen, door welke ik kan geraken tot dien toeftand, waarin ik komen moet, om mijne roeping te vervullen; waardiglijk het Euangelie te wandelen; mijn lot op deze waereld geduldig en getroost aftewagten; en zekerheid te hebben van eene, boven mijne verwagting zelfs, goede en heerlijke uitkomst. Wie heeft mij deze dingen zo geleerd, als Hij, die in den fchoot des Vaders was; die de waar! beid en de deugd zelve was; die daarover fprak, gelijk niemand er ooit over gefproken had, offpreken zal; en die gifteren, heden, en tot in eeuwigheid dezelfde is; die befchouwing en beoefening in zig, op de hoogstmogelijke wijze, vereenigde; modél en levenwekker tevens is; en aan wien ook daarom alle magt in hemel en op aarde gefchonken is, op dat hij het Euangelium aan alle creaturen zoude laten prediken, en die prediking met zijnen hoogen invloed zoude kunnen vergezellen, tot zaligheid ? Toen ik het eerfte berigt kreeg van de Kantiaanfche wijsgeerte, kwam mij zulks toe van iemand, welke met dezelve zo ingenomen was, dat hij, in dezen wijsgeer,den man fcheen te zien, welke, het eerst, — in volle kragt, het leven en de onfterf- Hjk-  X 237 X lijkheld had aan het licht gebragt; welke, het eerst,de zedelijkheid tot het vernuftig en eenig beginfel van onze bedrijven gemaakt, en op dat beginfel alles gebouwd had; welke allen geopenbaarden Godsdienst binnen de grenzen van bet rein vernuft terug had gebragt. en juist ter regter tijd verfchenen was, om aan het doorbrekend ongeloof paal en perk te ftellen; en, door het leggen van onwrikbaare gronden , aan alle tegenfprekersvan den wezenlijken Godsdienst, den mond opeens te floppen, en de Godloogchenaars voor altoos te doen verdommen; ja, wiens gevoelen te verflaan, en hetzelve te omhelzen , famengepaard gingen. Dit berigt, ik wil het niet ontveinzen, gaf mij eenen fchok; en ik werd verlangend, om zulk eenen man meer van nabij te leeren kennen; teneinde te zien, hoe hij, of zijne leerlingen, op zijnen voet,voordgegaan waren, om aan alle wetenfehappen, Godgeleerdheid, wetgeving, zedenkunde, aesthetica, natuurlijk en burgerlijk regt zelfs , eene nieuwe wijsgeerige gedaante te geven. Langs dien weg, dagt ik , zal ik op de hoogte komen, van welke ik zal kunnen zien, of ik met deze, door fommigen zo hooggeroemde , wijsgeerte, op de reize naar de eeuwigheid, verder zal kunnen komen, dan met mijn Euangelie. Ik beken het gaarne, dat het donkere, het verbazend afgetrokkene, zo in de redeneeringen als in de wijze van voorftelling, van dezen wijsgeer en veelen van deszelfs volgelingen, mij aanmerkelijk moeilijk viel, en verdroot ;  )••( 23S >( droot; dat het mij zeer fchielijk den lust benam, om daarin voordtegaan'; temeer, daar de fchriften ter ontwikkeling, verdediging, of befirijding van deze wijsgeerte, reeds zo menigvuldig zijn, dat zij eene geheele boekerij uitmaken; waarom het mij niet verwonderde, dat een zeker leeraar, die onderwijs gaf in deze nieuwe wijsgeerte, tegen een jong predikant , welke begeerig was om dezelve te onderzoeken , en hem deswegens raad vraagde , zeide : „ Mijn vriend.' befludeer de Kantiaanfche wijsgeerte „ niet, zij zoude u uwe populariteit doen verlie,, zen; en dit zelfs is zij niet waardig." Het is tog niet te ontkennen, dat deze wijsgeerte, zal zij van algemeen gebruik worden, eerst nader ontwikkeld, en in eene taal moet worden voorgefteld, welke voor het gemeen menfehenverftand verftaanbaar is; dat men eerst zien moet, wat er van die tegenwerpingen tegen dezelve, welke , naar het oordeel der verftandigfte tegenftrevers , nog fleeds onbeantwoord blijven, worden zal; zo wel als van de ongerijmde gevolgen, welke beweerd worden uit dezelve te moeten voordvloeien. De tijd fchijnt derhalven nog niet gekomen te zijn, waarin over de waardij of nietigheid van-dezen vorm van wijsgeerte, door menfehen van den gewoonen ilag, een beflisfend vonnis kan geveld worden. Alles , waartoe ik mij dienvolgens, en in mijnen kring, behoeve te bepalen, beftaat, in nategaan, of die refultaten, welke- tot verlichting van het  H *39 M het menfchdom, in deszelfs menfchelijke, burgerlijke, (taalkundige en Godsdienftigebetrekking, gezegd wor, den uit dezelve , meer dan uit eenig ander famenftelfel, te kunnen worden afgeleid , waarlijk in een belderer licht geplaatst of op vader gronden geveftigd zijn, dan zij tevoren waren; maar zoverre ik er, tot hiertoe, over kan oordeelen , is dit mij niet alleen niet gebleken, maar veelmeer het tegendeel: waaromme het mij dan ook niet verwondert, dat zig fommigen, in Duitfchland, b. v. Prof. meiners van Gottingtn , over de opkomst dezer wijsgeerte zeer bedroefd hebben. Het aanwezen Gods en de onfterflijkheid der ziele, gelijk ook een toekomende ftaat van beloningen en ftraffen, is niet alleen door het Euangelium duidelijk genoeg voorgefteld; maar zelfs in het voorbeeld van Jefus Christus aanfchouwelijk gemaakt; en wel op eene wijze, dat zelfs ons vernuft daarin ten vollen beruften kan; al was het zelfs , dat het vernuft, in de Kantiaanfche wijze van redeneering , waartegen egter al vrij wat kan ingebragt worden, en dadelijk ingebragt is , hier en daar aanleiding vond, om nieuwe vormen of oogpunten te ontdekken, waardoor het in zijne overtuiging beveiligd werd. Wat zou dit alles egter meer zijn, dan eenige binten te voegen in een gebouw, hetwelk, zonder dezelve, zijne volkomene hegtbeid had. Maar wat zoude men zeggen, bijaldien men deze zijne binten moest verwisfelen, met andere, welke meer vaftigheid aan het gebouw ga-  3=C *40 ):( gaven, dan de zijne vermogen te doen ? Wie tog in de leer van het aanwezen Gods, van de onfterfiijkheid derziele, en van eenen toekomenden ftaat van vergelding, de heerfchappij van ons vernuft alleen, bij uitfluiting , eerbiedigt, en zo van alles, wat buiten ons is, afzondert (i/o/eert,) dat God zelve, als'c ware, een voordbrengfel van ons eigen vernuft wordt, fluit alle onmiddelijk onderwijs van God met opzigt tot zijne redelijke fchepfelen, of geheel buiten, of onderfchikt hetzelve aan onze eigene voorafgaande en onafhanklijke vernuftswerking , en wijzigt hetzelve zo naar die begrippen, dat het geheel van natuur en gedaante verandert. Ons vernuft mag, ja moet, alles toetten, wat ons als waarheid voorgefleld wordt; maar dit vernuft zelfs gebiedt ons te gelooven \ in alle gevallen , waarin vernuftige gronden voor dat geloof gevonden worden; al kan ons vernuft zelve die waarheden niet uitvinden. Dit heeft zelfs in ons dagelijkfche leven, ontelbare reizen,plaats. Sommige Kantiaanen komen er egter openlijk voor uit, dat eene Goddelijke openbaring in 1 zigzelf onmogelijk is; of zo zij mogelijk, ja dadelijk aanwezig was , egter, als zodanig , door het menfchelijk verftand, noch zoude kunnen, noch mogen erkend worden! Verbrijzelende wijsbegeerte! Het eerbiedig erkennen van Gods aanwezen, is waarlijk het onmiddelijk gevolg van den eerflen menfchelijken vernuftigen blik in de natuur. Het erkennen van de onfterflijkheid, en eenen ftaat van ver-  X 24I X vergelding, liet gevolg van den eerften blik in de Openbaring. Voor elk , die niet willens blind is, zijn deze blikken zo natuurlijk, als de ademhaling voor het eerstgeboren kind, en het zuigen aan de borfien zijner moeder; zo dra namelijk de laatfte aan hetzelve worden aangeboden. Komt men tot meerder rijpheid van verftand en gewaarwording, zo wordt ons alles duidelijker; en het donker gevoel wordt, in deszelfs beftanddeelen , ontwikkeld ; ja men gevoelt niet flegts , maar wordt gewaar , dat dit gevoel' waarheid is, en dat men in betrekkingen ftaat tot dat Opperwezen , in deszelfs handelwijze met menfehen , welke men wel verwaarlozen, en ftompmaken, maar zo min verdelgen kan, als de fcheppiug, welke men rondom zig gewaarwordt. Men is, leeft en beweegt zig in God; en, zonder dien God, is niets wezenlijk , zelfs ons beftaan : niet. Die God is ook de fchepper van het vernuft, en de groote leeraar van alles , wat men weten kan, en weten moet; die menfehen' opleiden wil tot wijsheid en goedheid ; die hun belang kent en bevorderen wil; ja bet zig, als 't ware, tot eene verluftiging fielt, hen, aan zijne hand, optevoeren tot zaligheid. Zo fprak en dagt Jefus Chriftus; zo fprakenzijne Apoftelen tot Joden en Heidenen. Alles wat ons het Euangelie van God en Godsdienst, van de zaligheid, dat is, den toekomenden ftaat van loon op moeilijken arbeid en ftrijd, voordraagt, komt daarop uit. Menfehen tog ee-  X 242 X eerennog liever, gelijk de Atheners, eenen onbekenden , dan geenen God; zo vast ftaat deze gewaarwording bij allen. Menigmaaal verwonderde ik mij daarom, dat men, in de Chriftelijkgeleerde waereld, zo veel arbeids befteed heeft , om het aanwezen van eenen God, het zij dan van voren, uit bet denkbeeld of de mogelijkheid alleen, het zij op andere wijzen, voor Chriftenen, omflagtig te betoogen. Opmerkelijk is het, dat God in zijne Openbaring, nergens, op zulk eene wijze, met menfehen gehandeld , of, in zijn onderwijs, aanleiding tot zulk eene handelwijze gegeven heeft. God fprak tot de eerfte menfehen, vermaande, beftrafte, waarfchouwde hen, wandelde met hun. Zij hadden zo min een kunftig betoog van zijn aanwezen noodig, als zij noodig hadden, van hun eigen aanwezen, en van dat der fchepping rondom zig, door redeneeringen overtuigd te worden. Zij waren wel in gevaar van verkeerde begrippen nopens dat hoogfte wezen te vormen; en vandaar de noodzakelijkheid , om hen , door buitengewoon onderwijs, voor dwalingen te behoeden ; maar het gronddenkbeeld bleef altoos, zelfs bij de grootfte verlaging, om dat de omringende natuur hetzelve onderhield. Dat de goden der volken afgoden, en geenerlei eere waardig waren; dat het dwazen werk was, het denkbeeld eener godheid, ten einde gerufter ondeugd te plegen, op zijde te fchuiveH; daar hoort men de oudere xvijzan der Open»  X 243 X Openbaring, met nadruk, overfpreken: maar nopens de vraag, of er een God zij, dan niet, in ernfiige overweging bij verftandigen genomen, en als een problema wijsgeerig uitgeplozen, geen woord. Jefus Chriftus handelde even zo. Hij fprak van God zijnen hemelfchen Vader; en, op dien grond, van zijn rijk en de toekomst, zonder ooit het aanwezen Gods ftellig of van ter zijde te betoogen. In de eerfte Chriften - eeuwen is dit insgelijks niet in gebruik geweest: en het verftandigfte en egt Godsdienftige gedeelte der waereld heeft, ( gelijk de Göttingfche Prof. zieglbr ergens breedvoerig heeft voorgefteld) tot de elfde of twaalfde eeuw van onze tijdrekening , zonder afgetrokken betoogen, aan God geloofd ; en Hem, zo als hij zig door natuur en apenbaring had bekend gemaakt, geëerbiedigd. 'Het buitenfpoorig toepasfen van de wijsgeerte op de zaken van den Godsdienst heeft, na dien tijd, in deze zaak, verandering gebragt. Sedert dien tijd, is het als een punt van verfchil aangemerkt, hetwelk voor en tegen kan worden betwist: en het fchijnt, dat men, daardoor , thands, zig meer dan ooit, in de noodzakelijkheid gebragt ziet, om tog alles bij elkander te zamelen, wat het fcherpzinnig vernuft kan bijéénbrengen , teneinde, in dezen ftrijd met het ongeloof, de nederlaag niet te krijgen. Ik kan niet ontveinzen, dat mij deze wending van het menfchelijk vernuft wel eens vreemd is voorgekomen;. en  X *44 ):( . en dat ik mij niet overtuigen kan, dat het vordering zoude zijn, klaarblijkelijke waarheden tot verfchilpunten te maken, Wat heeft, als men de zaak grondig beziet, het Chriftendom zig met hetatheismus der zogenaamde wijsgeerte in ftrijd te begeven? Als ik met mijnen vriend omga, zoude ik wonderlijk opzien, als mij iemand bewijs afvorderde, of mij tegenfprak, dat ik zulk eenen vriend had. Wie waarlijk gezond verftand heeft, en gebruiken wil, behoeft geene afgetrokken en fpitsvindige redeneeringen , om aan eenen God te gelooven. Dit is thands even zo waar, als het was in de eerfte vijftig eeuwen der waereld. Zij, die er hun belang in meenen te vinden, God, ware het mogelijk, voor zigzelf, te vermengen, zijn niet waardig, dat men hun naar hunne dwaasheid antwoordt. Hierdoor worden' zij waarlijk wijs in hunne oogen ; en de zaak krijgt het aanzien van een wijsgeerig twistgeding , daar met den tijd, mogelijk nog wel door wijsgeeren, als regters, een vonnis in zal geflagen worden. Welk eene ongerijmdheid! Dit geheele beloop van zaken is eene geestdrijverij der wijsbegeerte, waar het Chriftendom niets mede te maken heeft: ten zij mogelijk alleen, om verleiden te regttebrengen, door den geest der zagtmoedigheid, en hen, langs den-weg van eerbiedig geloof aan het Euangelie, uit den doolhof van eene verbijfterde wijsgeerte te leiden. Is derhalven het denkbeeld van het aanwezen eener Godheid onuitwischbaar, -infommige oo-  X 245 X ©ogenblikken, onverzettelijk; is het zelve voor bet verdorven menschdom tevens zo verfchrikkend, wanneer hetzelve Gods heiligheid en regtvaardigheid, zijne alwetendheid en magt met hun gedrag vergelijkt; hoe fchoon moet dan niet deze taal in hunne ooren zijn: God heeft de waereld lief, en ziet ongaarne iemand verlooren gaan. God heeft zijnen Zoon in de waereld gezonden, op dat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. De Vader wil zijnen Geest, welk een gefchenk! geven, dien die Hem bidden. Langs dezen weg kan en zal de mensch, door geluof, alles worden, wat hij worden moest. Door dien weg (lijgt hij langfamerhand uit den afgrond, waarin hij magteloos nederlag. Hetgeen de fpitsvindigde wijsgeerte hier over gekunfteld, of, door eene ongerijmde uitlegkunde des Bijbels, ingewikkelden donker, ja verwrongen , immer heeft voorgefteld, moge voor den nieuwsgierigen navorfcher van de wonderlijke wendingen des menfchelijken vernufts, belangrijk zijn of fchijnen, voor den waaren wijsgeer, dien het om heiligheid en zaligheid te doen is, is het overtollig, zig in die doolhoven te begeven, daar hij uit het Euangelie den regtenen eenvoudigen weg geleerd heeft; waaraan de fijnfte wijsgeerte wel veel bederven kan, maar wat de hoofdzaak betreft, niets verbeteren zal. De zedelijke volkomenheid, zo als die het boogde doelwit van alle onze pogingen en bedrijven is, heeft Jefus Chriftus reeds volkomen voorgefteld.  )••( 246 ):( field. Kant eindigtin de gefteldheid van het vernuft, eri dus in den menfch zelf; Jefus Chriftus in God, en verbindt daarmede dat menfchelijk geluk, hetwelk doorvolkomene zedelijke goedheid, en daaraan verknogt geluk, als loon op arbeid, agtervolgd wordt. Hij, die den weg der zaligheid van Jefus Chriftus geleerd heeft, behoeft dien niet te leeren van dezen wijsgeer. Zijne befpiegelingen, zijne redeneeringen, mogen aan deze en geene wetenfehappen eenvoudiger beginfels, nauwer grenzen geven , of den weg wijzen tot betere bepalingen, de wijsgeerte van Kant zal voorzeker in zo verre vallen, als zij zig vermeet, iets wezenlijks, boven of buiten het Euangelie, te zullen toebrengen, tot die verbetering van het verftand en hart van den armen zondaar, waar door hij, alhier, door geloof en heiligmaking, moet worden in ftaat gefield, om eens een deelgenoot te worden van die eeuwige zaligheid en heerlijkheid , welke onder het denkbeeld van eene heerlijke erfenis, door God, om Jefus wille, genadiglijk beftemd, in het Euangelie wordt voorgefteld. De kroon dezer heerlijkheid zal alleen geworpen worden voor het Lam, dat geflagt is. Deze zijn, waarde S; eeftator! mijne gevoelens over het Euangelie. Voorzeker zijn ze op verre na niet uitgewikkeld genoeg voorgefteld. Mogelijk egter geven ze u aanleiding tot eene vollediger voorfteljing van die waarheid, dat het Euangelie een kragt Gods tot zaligheid is, voor een iegelijk die gelooft. Mogelijk zijn ze voor  ):( 247 X voor dezen of geenen van nut: voorat in dagen, welke zig daardoor kenmerken , dat men de autonomie des vernufts gaarne voor den zaligmaker der menfehen, in alle derzelver betrekkingen, zoude willen doen'doorgaan: eene dwaling, zo gevaarlijk, wegens derzelver bedwelmende kragt en onberekenbaare gevolgen, dat men zijne verwrongene tijdgeaooten niet genoeg tegen dezelve kan waarfchouwen. Er zijn tijden geweest, waarin men het gezond verftand moest te rug roepen; om hetzelve ten ftrijde aantcvoeren tegen het bijgeloof, en de domme onderwerping aan een opgeworpen gezag, dat Jefus Christus miskent , en door hem veroordeeld wordt. Maar nu men het te rug geroepen heeft, maakt men het tot eenen God , en vervalt dus van bijgeloof, ongevoelig, tot ongeloof; ja tot een verfijnd atheismus. Men wil eene onftuimige zee bevaren, zonder compas; en blinde klippen vermijden, zonder pasloot. De uitkomst zal wel leeren, hoe dwaas en onwijsgeerig deze handelwijze zij. Zij zal leeren, dat bedorven menfehen, aan hunne eigen leiding overgelaten, altoos, zowel in de befchouwing als in de beoefening, tot uitterften vervallen, welke beide noodlottig °zijn; maar gelukkig zij, die den afgrond zien en' ontwijken, eer zij, door de ondervinding, van deszelfs grondeloosheid overtuigd worden- Gelukkig die fchapen, welke zig aan het geleide, de zorgen hoede van den eenigen goeden Herder overgeven. Zij zul»  )-iC 24S- y.( zullen in dieri afgrond niet nederftorten j maaiMn alle h&nne omftandigheden, vooralle hunne behoeften geene uitgezonderd, Weide vinden; „iet verloren -aan in eeuwigheid; en, noch door geweld, noch «Lr verlading, uit de Hand Van hem gerukt worden die gezegd heeft: Ik leve , en gij zult leven! Zie 'daaf dan mijne wijsgeerte! die den geheelen mensch, enzU lés waf, in waarheid, menfchelijkheid is, omvat, en tevens den fleutel geeft, om regt te verdaan het geen de mond der waarheid gezegd heeft: Dit \thet eeuwige /even, dat zij U kennén, den eenlgenjvaara*. tlgen God, en JefusChristus dien gij gezonden hebt. Eeri gezegde, dat a'toos waarheid blijft;inde donkerte zowel, als 5" dement verlichte eeuwen; en hetwelk doör de hoogte vorderingen van het menfchelijk vernuft in alle takken van menfchelijke wijsheid, nooit iets van zijne kragt verliezen, maar integendeel , doordiezelfde vorderingen, wanneer zij egt en vast zijn , tot algemeene klaarblijkelijkheid gebragt worden z*& Deze blcadjem zullen van tijd tot tijd, doch niet tneer dan twaalf in getal, wordén uitgegeven, ' in 'sg*av«nha«e, *ti J' ÏHIÉUHIJ km C. MENS IN&  D E CHRISTELIJKE SPECTATOR. No. ix.  Want wij allen hebben, ahzins, God van nooden. ARA1ÜS,  .,. ' JÜJ' sfad _.:r;: ^3i3»-3di|hWU J)e Chriftelijke Spe&ator heeft wel een groot gedeelte van zijne taak afgedaan; maar hij zal egter zeer zuinig op zijn papier moeten zijn, bijaldien hij van al den voorraad, welken hij, in zjjpe brieventas, voor deeze blaadjens* verzameld had, .gebruik wil maaken. Daar hij tog flegts vier nummers overig heeft; en desniettegenftaande zijn woord wil houden, van er niet meer dan twaalf te. geeven, zal hij zig zeer moeten bekorten ; cn wil daarom, zoo veel mogelijk, zijne befchouwingen inéenvlegten en famentrekken. Dit blad moet hij, natuurlijkerwijze y beginnen, met zijnen Correspondent dank te zeggen , vffor het mededeelen van deszelfs gedagten over het Euangelie van, Chriflus: en aan denzelven te rcrklaarcn, dat hij geen ongelijk heeft, in te vooronderftellen, dat wij het in den grond der zake eens, en beide overtuigd zijn, dat het Chriftendom, regt verdaan en beleefd, het zout der aarde is, hetwelk deszelfs invoed op enkele menfehen zo wel, als op geheele natiën, uitoefent. Wat nu het oogpunt betreft, waaruit hij de Kantiaanfehe Philofophie befehouwt, kan ik niet anders zien, of hij heeft, als Chriften, daarin regt. De groo- ï & li  ):( 252 )i< te waarheden tog, welke in het Chriftendom, 0f als ftukken van geloof geleerd, of vooronderfteld worden, alleen te vefligen op een geheel nieuw ftehel van wijsbegeerte, mag belangrijk zijnvoorhun, die gronden meenden te hebben, om dezelve, tot dus verre, in twijfel te trekken: de Kantiaanfche wijsgeerte moge voor dezulken iets befl'isfen, ' hetwelk tot hiertoe voor bun onafgedaan was: zij moge voor dezulken, nog daa'ren" oven, den Godsdienst tot een louter voordbréngfel van het vernuft maken; en dus deszelfs grenzen veel meer verengen, dan de Chriften, op zulke Bijbelfche gronden, als zelfs door de wijsgeerte worden geëerbiedigd en beveiligd, meent aan denzelven te móeten ftellen:' deeze nieuwere wijsgeerte geeft aan den Christen, noch meerdere zekerheid voor zijn geloof, noch ruimer inzien in de waarheid , noch vaflere gronden van 'troostj', hope'en-moed, noch ftêrkefe hulpmiddelen eirbeweegmidde'lett tot deugd en heiligheid , dan hij reeds larg te vooren had: Hjvönd die, in zijnen Bijbel, in zulk eenen overvloed en kragt, als hij ooit verlangen kon ■ gezwegen, dat deze Bijbel hem nog daarenboven ,in den perfoon van Jefus Christus, alsderi Zoon van God, eenen Zaligmaker voordek, welke,door eenen Godlijken invtóed, hem, op eene redelijke wijze, in ftaat fielt tot de b'etragting van dat alles, wat hij moet uitoefenen, om waardiglijk het Euangelie te wandelen; en zonder welken invloed hij niet in ftaat is om iets te beoefenen, hetwelk den  X 253 X dén naam van deugd waarlijk waardig, Gode behagelijk is , en den zedelijk bedorven menfch tot dien toeftand van zedelijke volkomenheid opleidt, welke hem 'gefchikt en vatbaar maakt, ter verkrijginge van eene volmaakte en eeuwige gelukzaligheid. Mén moge dan, in deze of geene wijsgeerte, de bewijzen voor fommige oude waarheden, met ongewoone wendingen voorftellen ; en tfaardoor mcenen, nieuwe , betere of alleen geldende bewijzen voor die waarheden zelve gevonden te hebben; dikwijls egter kan ook daarop ècnig'ermate worden toegepast, hetgeen de verflandige ' i. m. gesner eens Tchreef over het geven van nieuwe bcnaamingen aan onderfcheiden gewaarwordingen : De menfehen hebben de zaak altoos gehad: leibnitz én wolf hebben flegts dt r\amin uitgevmdm. Verre is het er egter van af, dat men, hieromB de waare 'wijsbegeerte zelve veragten, of dezelv» buiten den kring van Godsdienftige nafpeuringen zoude willen fluiten. Zij kan , door haare waarnemingen en uiigeftrekte ontdekkingen in'alle takken van menfchelijke wijsheid , veel toebrengen tot opheldering, ontwikkeling en beveiliging der Godsdienftige waarh'e~ den; ja van de geheele Openbaring. Wat zij hiertoe bijdraagt , moet met dankbaarheid aangenomen én met ijver aangewend worden. Maar zij overfchrijdt hare grenzen, wanneer zij vermetel ftaande wil houden, dat bij haar alleen, alle bewijzen, voor alle waarï 3 heid1  M 254 ):( beid, moeten gezogt en gevonden worden; en dat zij dus, onafhanklijk, van vooren , beflisfen moet, wat er in eene openbaring al of niet kan of moet vervat worden. De grondflag tog van het geloof is gefchiedkun dig; en het geloof zegt alleen : daar. paat gefchreven. Het zoude derhalven eene tcgcnftrijdigheid zijn, eerst door het vernuft te willen bepaalen, wat er gefchreven konde worden, en wat men flegts voor vernuftige waarheid erkennen kan en moet; om dienvolgens te beflisfen, wat er daadelijk in eene ©penbaring vervat was. Zo dra de wijsbegeerte zo ver reiken wil, Verrukt zij haare grenzen, verandert zig, op eigen gezag, van dïenaresfe in mecsteresfe; en hij, die den geopenbaarden Godsdienst eerbiedigt, onttrekt zig aan haare heerfchappij , en wil voor zulkeene regrbank niet te regt ftaan. Men ontneemt langs dezen weg hem alles, en geeft flegts een gedeelte weder; maar met dat gedeelte kan in alle de zedelijke behoeften niet voorzien worden ; noch met opzigt tot het verftand, noch met betrekking tot het hart: maar men wordt kreupel aan beide zijne voeten. Za! men zig derhalven bij de befchouwing van de ^Kantiaaulche Philofophie ergens over kunnen verblijden, dan moet het alleen zijn, wanneer men bemerkt, dat fommige waarheden, door de Openbaring voorgrfleld als voorwerpen van eerbiedig geloof, door deeze wijsgeerte worden aangetoond , zodanig op den bodem zelfvan ons vernuft vastteliggen, dat het, van nu  ):( 255 ):( nu af, opzettelijk onvernuft of moedwillige boosheid zou aanduiden, wanneer iemand flegts ondernemen wilde, dezelve te betwijfelen. Maar een Christen zou zig bedroeven, wanneer hij waarnam, datmen, uit dien hoofde, zig, alleen, geregtigd vond, om deze waarheden, met uitfluiting van alle ander be.vijs, te grondvesten; dezelve, naar ons bekrompen vernuft alleen , te bepalen; en dienvolgens de Codlijke Openbaring aan eene uitlegkunde te kunnen onderwerpen, welke zo tegen alle regels van oordeel-en uitlegkunde aanloopt, dat men dezelve op geen anderen fchrijver zoude durven toepasfen, zonder zig blootteftellen aan billijke befchimping. Dit alles tog kan niet anders dan nadeelig zijn voor den eerbied aan de Openbaaring verfchuldigd. Dit is, in den grond, het Chriftendom te ondermijnen; en eene poging, om de Chriftenen van de eenvoudigheid van hun geloof, door fpitsvindigheid, aftetrekken; en, op zijn best, ^ot deïsten of naturalisten te maken; en hun, die geen Chriftenen zijn, te verhinderen, om zig te buigen voor den Zaligmaker der waereld; zo als dezelve van God duidelijk is bekendgemaakt, en door menfehen wil befchouwd, geëerbiedigd en geloofd worden. Een Chriften zoude zig daarenboven bedroeven, wanneer bij, op deze en foortgelijke grondflagen, een ftelfel van zedekunde zag veftigen, hetweik wel eenen fchoonen fchijn, ja, in foramige Hukken, eenige gelijkheid heeft met de reine en. volledige leere der I 4 . eu-  *( 256 ):fj euangeliefche heiligmaking; maar hetwelk, in andere opzigten, veele gapingen verraadt, zo in de beweegoorza. ken, als in de hulpmiddelen ; eene zedekunde, waarin de heilige zelfs geheel in geene aanmerking komt; waaruit alle denkbeelden van kinderlijke vrecze en liefde Gods , van hope op belooning, van dankbaarheid, van toeverzigtop almagtige hulp, verbannen zijn ; als ftrijdig tegen de vrijheid en de autonomie van het vernuft .'eene zedekunde , waarin dus de eenige grondflag van verpligting is het befef van pligt en eene redelijke neiging; dat is, een zedelijk indinO:, of natuurdrift; van alles buiten zig zedelijk onafhankelijk; met zigzelf beginnende, en in zigzelf eindigende ; en dus wel geheel vrij, maar pok geheel verdoken van allen invloed en hulpmiddelen buiten zig; ja uit dien hoofde alleen waardig gekeurd den naam van vrij te dragen. Zulk een delfel nu kan een Chriden, die door het geloof waarlijk God* , die is , en een belooner is der geeneu die hem zoeken, leeft; die eerbiedig erkent, zonder Jefus Chriftus niets te kunnen doen; "die zig maar voor eene rank van dien Wijndok, en niet voor den Wijndok zeiven houdt, niet anders befchouwen , dan als een afgodstempel, waarin het vernuft, als wetgever, de plaats vaneenen God bekleedt; zig zelf boven alles, buiten zig, •verheft; van niets dan van zigzelf afhangt; aan niemand buiten zig verantwoording verfchuldigd is; en alles alleen aan zigzelf te danken heeft. Een del: i fel  X *57 fel, welks beginfelen , met die van het Chriftendom , cf der zaligmakende genade Gods, zodanig in contrast ftaan , dat zij elkander omverwerpen, en nimmer kunnen of zullen vereenigd worden. Breeder zal ik over de voorftellingen van mijnen Correspondent niet uitweiden; zelfs niet over zijne opmerkingen nopens den nitgeftrekten en beheerfchenden invloed des Chriftendoms op alle takken van menfchelijke wijsheid : fchoon er veel overbleef te zeggen over dit onderwerp, bijaldien men, uit dit oogpunt, de bedrijven der menfehen, de oefeningen der wijzen, en de handelingen der volken wilde befchouwen. Deze aarde, hoe klein ook in vergelijking met de geheele fchepping ,is egter, in dit cpzigt, een verbazend tooncd voor het menfchelijk vernuft; en levert zulk een aantal van voorwerpen ter befchouwinge op, dat het meest omvattend begrip te bepeikt is, om aan die allen eene genoegzaams aandagt te verkenen, en tevens dezelve met eénen blik, in derzelver famenhang, te overzien. Dit gevoelt men te fterker, wanneer men opmerkt, hoe alles daarenboven in eene onophoudelijke beweging is; en tekens eene veranderde gedaante aanneemt, Nauwlijks wentelt zig de aarde éénmaal, om baren as , of duizenden dalen, geduurende dien korten tijd, in het graf; en een, ten minden zo groot, aantal doet zijne intrede in dit tranendal. Heeft nu het geboren worden of affterven tvan één menfch fomtijds zo I 5 vee  X *53 ):( veel mvloeds op eene algemeene gefteldheid van zaken; wat moeten dan jaareu, eeuwen, ja eene geheele afwisfeling van geflagten niet uitwerken? Hoe verbaasd zouden onze voorouders ftaan over de ontzettende veranderingen, welke, federt zij hunne oogen floten, zijn ingevoerd. Verbeeld u eens bij voorbeeld, Hendrik den IVc" met Sully en McLn iFilkm den Ito niet Marnix yan JldegQnde eu Jm van Kas/au; Mauntz met Old^rncveldt ;van Beurung:n met Bevernlngk en de Witt; WilUm den HIJ-'", met Tarcl; Siingc:anJf met Hap, of foortgelijke mannen van doorzigt en bedrijvigheid, incognito reizende door het tegenwoordig Europa, het voormalig tooneel hunner roemvolle bedrijven ;. en wie zal mij tegerdpreckeu, wanncei ik zegge, dat zij hunne pogen en ooren nauwlijks gelooven zouden ? Dit egter.moet ons zo geheel vreemd niet voorkomen ; of doen wanen, dat alle foortgtlijkc gcdaantevvisfelingen eenige verandering zouden te weeg brengen in dien bellemden loop der zaken , welken de Voorzienigheid in hare fchattcn verzegeld heeft. Onze nakomelingen zullen, in de volgende eeuw, waarfchijnlijk even zo groote veranderingen, zoniet grootcr, zien gebeuren, als wij zagen. Alle deze dingen moeten geleideden, maar nog is terftond het einde niet. Het tegenwoordig geflagt kan zelfs niet voorTiitzien, welke grondflagen hetzelve,door zijne bedrijven, legt voor de toekomst. De gebeurtenisfen, welke men  yx =59 x men ziet, verkrijgen dikwijls, door haren eigenen aart, of bijkomende voorvallen , tegen de oogmerken der voornaamftc beweegraderen, zulk eene ingewikkeldheid, onbeftemdheid, uitgebreidheid, en dien onbedwingbaren loop, dat de menfchelijke fchranderheid geene fchikkingen maken, geene plans beramen kan, welke, in derzelver uitkomften en uitwerkingen, op den duur of geheel, aan de oogmerken en verwagting be. antwoorden. Doorgaands zelfs loopt de zaak geheel anders af, dan men verlangde en bedoelde. Men heeft de genoegzaame middelen dikwijls meer denkbeeldig in zijn verftand, dan dadelijk in zijne magt. Er gebeurt onverwagt iets, waarop men niet gedagt, niet gerekend had. Er mislukt iets, in hetwelk men zeker meende te zullen flagen;en, ziedaar! de groote zaak krijgt ongevoelig eene eenigzins andere wending. Deze wending neemt toe; en de uitkomst is tegenovergefteld aan hetgeen het begin aankondigde- Eén pijl rukt fomtijds hem uit het gelid, van wien alles afhing. Epaminondas vindt zijn Gemeenebest onder vreemde magt en invloed; maar geduurende zijn leven verheft hij hetzelve tot het hoofd van Griekenland. Hij wordt gewond; blijft ■wel overwinnaar; maar, met het uittrekken van den pijl, welke zijnen dood ten gevolge had, daalt h<* Vaderland van zijne hoogheid af; en het bleek van agteren , dat Thebe, door zijnen geest en talenten alleen , eenen korten tijd, in de Griekfche waereld, eene I 6 aaa«  X aGo ):( aanzienlijke rol gefpeeld had. Met den ontijdige»? dood van den jongen en beminlijken Eduard van Engeland , kwam er eene zonnctaning in het geluk en de blijdfchap der Engelfche Natie; waar van de voortreffelijke Jchanna Gray een der eerfte flagt« offers was; en waardoor vervolgens tooneelen werden geopend, welke, aan de geplaagde en mishandelde natie, traanen bij beeken, en bloed bij ftroomen, kofteden. Duizend voorbeelden levert ons de gefchiedenis , ten bewijze , hoe menfchelijke plans mislukt, menfchelijke fchranderheid te leur gefield, en de kunftigst gegraven mijnen verkeerd gefprongen zijn. Er zijn daarom, bij alle befchouwende tafreelen, zq veel maars, dat zelfs op zulken, welke met den fcherpften blik vervaardigd zijn, niet veel te rekenen is. Eén Mauritz van Saxen leidt Karei den Yden. en zijn geflepen Kabinet behendig om den tuin; terwijl men hem volkomen in bedwang meende te hebben; werpt deszelfs plan overhoop; en geeft, als meteenen donderflag, eene geheel andere gedaante aan de gefteldheid der zaken. In onzen leeftijd zagen wij Frederik den IIdcn ? Koning van Pruisfen, niet lang voor bet einde van den zevenjaarigcn oorlog , zoo in de engte gebragt, dat hij zijnen ondergang te gemsef zag : maar de Keizerin van Rusland fierft; haar opvolger fcheidt zijne benden van de Oofienrijkfchen af; en voegt dezelve kort daarop bij die van Frederik. De benauwde Koning krijgt lugt; het plan van Maria The-  X 261 X Therefia was overhoop geworpen; en de Koning herfielt zig zo verre, dat hij in ftaat geraakte, om eindelijk eenen vrede te maken, over welken hij zig niet behoefde te fchamen. Wanneer de Chriftelijke Spectator dit alles overweegt, en, met het geene men thands in Europa hoort en ziet, vergelijkt; dan is hij regt blijde, dat er een Chriftendom op de waereld is, en dat hij er mede bekend geworden is..Hij hoopt daarom , dat er veelen zullen zijn, die tot den Opperheerfcher der waereld in ootmoedig geloof hebben leeren zeggen: Bij U f,huileik. Het geeft zulk eene ruste des gemoeds, temogen gelooven. dat Jefus Chriftus inde waereld is gekomen om zondaaren zalig te maken; en dat zig alles om dezen as ronddraait; wij mogen het in de bijzonderheden doorzien of niet. Het gezegend kruis is , en blijft die nagel, welke, gelijkyoung zig ergens in zijne Nagtgedagten uitdrukt, eene vallende waereld draagt: terwijl hij er met regt bijvoegt: zo lij losgaat, zinken v ij neder. Het geeft rust, zig daar mede te flerken tegen tegenwoordige en toekomltige omkeeringen. Die zijne houding onder dezelve naar de voorfchriften van dat Euangelie regelt, wandelt zeker; heeft vrede; en zal zig van agteren niet door naberouw geprangd vinden , dat hij in kringen, of aan plans gearbeid' heeft, waarvan de bedoelingen te onzuiver , de middelen te bedenkelijk, en de gevolgen te onberekenbaar waren, dan dat de omzigtïge ChrisI 7 ten  ):( *6i ):C ten zig aan dezelve, regtfireeks, of van ter zijde, zoude hebben durven wagen. Wanneer ik derhalven in de gefchiedenis voorbeelden aantrof van ftoute ondernemingen, of gewaagde flappen , deed ik menigmaal aan mij zelf de volgende vraag : Is het voor een Chriflen wenfchelijk, op deze aarde eene aanzienlijke rol • te fpclen; en daardoor zijnen naam lot de nakomelingfehap te zien overgebragt ? Bij het peinzen op dezelve bemerkte ik zeer fchfelijk, dat dezelve , in diervoegen voorgefleld, niet genoeg beflemd was, om nauwkeurig beantwoord te kunnen worden. Ik ontwikkelde de vraag derhalven meer; en deed mij dezelve, op de volgende wijze : Is het voor een Chriflen wenfchelijk, met zulke vermogens voorzien, en in zulke omftandigheden geplaatst te zijn, dat hij, door den invloed van zijne talenten en gedrag , waarheid , deugd , en menfchelijk geluk , op eene meer dan gewoone wijze, bevorderen ; of verwrongene en bedorvene zaken herflellen kan; en is hij flerk genoeg, om de verleidingen, welke daarmede doorgaands gepaard gaan, te ontwijken; zij» pad zuiver te houden 3 geen kwaad te doen of toetelaten , om daardoor (in fchijn ) wat goeds te bevorderen; maar zig op den weg van waarheid en deugd ftaande te houden; en zo kiesch en gemoedelijk in de keuze der middelen te zijn, dat men zuivere handen tot God opheffen, en de uitkomst inet vrij-  >!( 263 ):( vrijmoedigheid aan de Voorzienigheid overgeven durft ? Dan , ja dan , is het antwoord op deze vrage gemakfijk> Gezegend, voorwaar! is hij, die zo komt in den naam des Heeren. Hij volgt van verre Jefus Chriftus na; wanneer hij het land doorgaande goed deed. Zijn naam, groot in de Jaarboeken van^ijnen tijd,. zal voorzeker nog grooter zijn in bet gedenkboek des Hemels. Maar dezelfde vraag krijgt eene andere wending, wanneer zij op de volgende wijze wordt ingerigt. Is het voor eenen Chriften wenfchelijk* in zulke tijden televen,- en is het raadfaaw voor hem, zig in zulke omftandigheden intewikkelen, waariu men wel met zijne natuurlijke of verkregen taknten fcliitteren kan, maar waar bij egter deugd en waarheidszin gevaar loopen, uit | lofde van den nart dier omftandigheden zelve ; en dit temeer, daar elk, die zigzelven en menfehen kan, door eigen ouderviuding en uit de gefchiedenis geleerd heeft, hoe ligt de wijste, de hartigfte, de deugdfaamfte zelf, door deze en geene zwakheden of gebreken, kan worden misleid, om fchijn voor wezen te omhelzen; om toctegeven, zonder de gevolgen genoegfaam te berekenen ; om, tegen de les van Pau~ lus, een klein kwaad te bedrijven of goedtekeuren, ten einde daar uit iets goeds moge geboren worden; en eindelijk, om , door zig van de goedheid van zijn oogmerk al te hooge gedagten te vormen, .te weinig op de wettigheid der middelen agt te flaan; I 8 en  X a64 ):( en daarom wel eens, door eene ontijdige of kwaalijk ge. plaatfleftandvaftigheid, gevaarte loopen, van liever, gelijk men zegt, vol te houden , dan, door zig in tijds te onttrekken ,te toonen, dathij liever zijn gewaande eer, voordeel, veiligheid, ja zijn leven, dan de reinheid van' zijn geweten en zijne vrijmoedigheid voor God verliezen wil. Men ziet tog maar al te veel door de ondervinding beveiligd, hetgeen camphüizen zegt: Komt een, die fcherp let op Gods (tem, In 's waerelds doen te raken ; Ach! hij zal haar niet, maar zij hem Gemeenlijk anders maken. Stelt men de vraag in dezer voegen voor, dan is zij voor elk Chriflen een zeer gewigtig, maar in alle tijden moeilijk optelosfen probkma. Het is tog aan den eenen kant waar, dat Hij, die roept, getrouw is; en dat elk, die gevoelt, dat hem die wijsheid ontbreekt, welke hij behoeft, dezelve van God begeeren mag, met vertrouwen, dat zij hern mildelijk zal gefchonken worden; en dat niemand, in eenige omftandigheid van zijn leven, zig tusfchen de vaten behoeft te verfleken, ten einde zig te onttrekken aan dat werk, waartoe hij door de Voorzie-  H i$ ):( z'ienigheid klaarblijkelijk geroepen wordt; al is bet dan, dat zedelijk en natuurlijk gevaar daar mede gepaard gaat. Het is egter aan den anderen kant niet minder zeker, dat er veel oordeel des onderfcheids, en veel tederheid van geweten noodig is , om te ontdekken, waar en wanneer men tot iets buitengewoons, door de Voorzienigheid, al of niet geroepen wordt: terwijl het egter daarop aankomt, zal men wetèn, óf men ftaat kan maken op die mededeeling van licht en kragt, welke in het Euangelie wordt toegezegd aan zulken, die, op God te wagten en zijnen weg te houden , onaffcheidelijk rekenen.' Èen Chriften is zo min een ligtzinnige , als een dweeper. Hij waant niet, dat hem die bekwaamheid zal worden ingeftort, welke door natuurlijke talenten en gezette oefening, alleen, te bereiken is. Hij waant niet, dat God, om zijnen wil, den loop der dingen zal veranderen, of, omdat hij zig in eene verkeerde loopbaan begeeft, daarom de misftappen van hem of van anderen zodanig zal beftieren óf wijzigen, dat zijne deugd zal ongefchonden blijven. Hij verwagt niet, dat, fchoon God het kwaade zelfs aan zijne weldadige oogmerken gelieft dienstbaar te maken, daarom hij, die dat kwade gedaan ,bevorderd, of ftilzwijgend goedgekeurd heeft, als1 een getrouw dienstknegt zal beloond worden. Hij verbeeldt zig niet, dat aanleiding en gelegenheid tót dezen of geenen arbeid, daarom juist eene roe»" 19 ping  ):( a66 ):( ping tot denzelven is; maar gelooft, dat daarin zelfs zeer ligt eene beproeving voor hem kan zijn, om openbaar te maken, wat er al in zijn harte is. Ik doorbladerde onlangs de Memoirs of the life &c. of Lord Viscount Bolingbroke, een man,indeftaatkundige en geleerde waereld zeer beroemd; en vond daar in de volgende ftigtelijke pasfage, welke ik mijnen lezer wil mededeelen. Zij is eene vermaning, betrekkelijk het verfchijnen op de groote tooneelen dezes levens. ,, Zijtin de eerfte plaats getrouw en ftand- vaftig in uw ouwerwetsch geloof; en breekt met „ uwen Bijbel niet, al kunt gij niet volkomen te „regt raken met deszelfs tijdrekening en aardrijksbe„ fchrijving. De voorname pointen, die namelijk , „ welke ons leeren , hier gelukkig te leven, en op een volkomener geluk hiernamaals te hopen, zijn „ duidelijk genoeg; en fchoon gij daarin reeds in „ uwe kindsheid onderwezen zijt, vergun mij de „ vrijheid, u te verzekeren, dat dit u op uw fterf„ bed meer troost zal geven , dan eenige van de nieuw uitgevonden gevoelens. Is dit beginfel eens „, bij u vast, dan is er geene vreeze , dat gij zult „ misleid worden in uwe begrippen omtrend de Va. „"derlandsliefde; want gij zult nimmer zo verre vervoerd „ worden, van te denken, dat gij iets anders moogt febijneu, en iets anders zijn; dat iets, in dezen „ voorbijgaanden ftaat, zo veel waardig is, dat gij „ er de rust van uw gemoed, en het vermaak om on-  ):( 267 X „ onaf hangelijk te zijn, aan geven zoudt. Waarlijk! „ te vergeten, dat men hier niet altoos blijft, ver„ leidt de menfehen dikwijls , om dingen te doen, -,, welke nauwlijks zouden te verontfchuldigen zijn, al was men hier voor altoos. Mogelijk „ denkt gij, dat het uw pligt is, op fchitterende too„ neelen u te vertoonen. Ik wil niet ontkennen, „ dat dit zo wezen kan; mrfar vergun mij, u onder het oog te brengen, dat dit denkbeeld van pligt „ zeer ftreng moet gezift worden. Ik heb tog „ menig jong menfch gekend, welke bet ftuifteren ,, van zijn eigenwaan hield voor de Item van zijn ,, pligt. Zorg daarom ter deeg, dat gij op dit point „ tot helderheid geraakt; en zijt insgelijks over„ tuigd, dat bet nooit iemands pligt kan zijn, „ iets te ondernemen, hetwelk te volvoeren boven „ zijne bekwaamheden gaat. " Het is derhalven dan alleen, wanneer men overtuigd is van het geoorloofde van deze of geene onderneming op zigzelf; van de goede gevolgen , welke daar natuurlijk uit kunnen, en hoogstwaarfchijnlijk uit zullen voordvloeien, zonder dat daardoor, anderen Heilig beledigd worden ; van de zedelijke goedheid der middelen, welken men in het werk moet ftellen, om zijn doelwit te bereiken; van de natuurlijke gefchiktheid zijner kragten, om,onder den boogen invloed eener zegenende Voorzienigheid, in zulk eenen kring te worden aangewend; zonder zig I i© ia  ):( 268 ):( in onvermijdelijk gevaar te ftellen, van zijnen zin' voor waarheid en deugd geweld aantedoen, of te verloogchenen; Het is, herhale ik, dan alleen, dat een Chriften kan befluiten, tot dit of dat, hetwelk geen duidelijk opgelegde pligt is , door de Voorzienigheid geroepen te worden, wanneer hij tevens, door de gelegendheid des tijds, of de gefteldheid der zaken, daartoe, als 't ware, aan de hand van zijnen Hemelfchen Vader , geleid wordt. Het is dan alleen, dat hij met moed zulk eene loopbaan kan ingaan; gevaren tarten; op hulp wagten; en vertrouwen , dat hij voor God nimmer befchaamd zal gemaakt worden, al was het, dat zulks, met opzigt tot menfehen, zijn lot was. Welke eene hooge en ftrenge zedekunde, zal men zeggen; en hoe onuitvoerlijk, ja onbereikbaar, bij de verwarrende, en door elkander als verdrongen wordende bezigheden des tegenwoordigen woelenden levens! Vroegen de difcipelen van Jefus Christus hunnen meester eens, nadat hij hun de moeilijkheid om ten leven integaan had voorgefteld: wie kan dan zalig worden? bij zulk eene zedekunde mag men met veel meer reden vragen: Wie kan dan , in de menfchelijke of burgerlijke maatrchappij, eenigermate in het groot arbeiden? Wie kangevvigtige dingen ondernemen ? Wie tan zijne zugt, om wat meerder dan een gewoon mensch te zijn, voedfel verfchaffen ? Er moet in den kring des tegenwoordigen levens wat gewaagd wcr  ):( af* );( worden. Hij, die, al te omzigtig, de dingen beziet, en de middelen wikt, blijft flil zitten, totdat de gelegenheid voorbij is. Er is in alle menfchelijke; middelen veel gebrekkigs, in alle menfchelijke handelingen veel verkeerds. Die dit uit de waereld verbannen wil, is een weetniet; en die daardoor traag wordt, om iets gewigtigs te ondernemen, mag met de handen overeen gaan zitten, of zijn levert onder het gevoelloos gezang van bijgeloovige kloofterlingen ten einde brengen. Ziet de grootfte helden en ftaatsmannen der oude en latere tijden; aanfchouwt hunne daden, welke de nakomelingfchap zelve nog eerbiedig bewondert. Het gebrekkige zelfs, zo in hunne oogmerken, als in hunne middelen, wordt, door den glans hunner verrigtingen, zo onzigtbaar gemaakt, dat het, als 't ware, geen aanwezen meer heeft. Vordert het Chriftendom zo veel omzigtigheid en angstvallige bekommering, dan is het zeker voor de menfchelijke en burgerlijke maatfchap, pij niet gefchikt; en de liefde tot het Vaderland, welke Grieken en Romeinen tot zulke verheven daden aanfpoorde, wordt als dan, door hetzelve, meer gefnuikt of gedwarsboomd, dan bevorderd. Hetlaatfte zij eens zo, dan zoude het nog zeer twijfelagtig zijn, of het algemeen menfchengeluk, door het gebrek aan zulk eene buitenfpoorige en verkee r ic drift om uitteb;inken, niet veel meer gewinnen Jan verliezen zoude. Immers is dit uit de gefchie- de-  ):( 27o ):( denis blijkbaar, dat de verhevenfte daden van fommigen der beroemdfte helden gepaard zijn gegaan met het ongeluk, of agtervolgd werden van de traanen van duizenden, tot het uitpersfen van welke zij voorzeker geene roeping hadden. De loffpraaken van weinigen, die door zulke daden, of niet beledigd werden, en dus flegts door het wonderbare in dezelve getroffen werden, of welken eenig voordeel uit dezelve getrokken hadden , zouden ras verdoofd zijn geworden door het geroep van eene veel grootere menigte, bijaldien dezelve , of niet door vreeze te rug gehouden, of door den dood tot zwijgen gebragt waren. Er is geen daad, hoe verheven ook in het oog van fommigen, welke niet in het jongfle gerigt zal herzien worden; maar als dan zullen er ftemmen in aanmerking komen, welke hier beneden zig niet hebben kunnen of durven verheffen. En wat daar van het gevolg zal zijn, is ligtelijk vooruittezien, door elk, die de weegfchaal van den Alvvetenden , eenigermate, heeft leeren kennen. Maar het Chriftendom belet waarlijk de hoo^e vfugt van verhevene geeften niet; fchoon het waar is, dat hetzelve de bijzondere bedoelingen altoos aan de algemeene menfchenliefde of welwillendheid in zo verre wil onderfchikt hebben, dat de eerfte de laatfte niet omverwerpen. Bemint alle volken, maar meest uw Vaderland! is b. v. eene gegronde parodie van de Apoftolifcheuitfpraak; „ Doet wel aan allen, maar messt  X *7i ):( meest aan de huisgenooten des geloofs." Het fpreekwoord: delenda Carthago, vindt men in het Euangelia niet. Het Chriftendom belet insgelijks geene ftoute, geene groote ondernemingen; dan namelijk niet, wanneer zuiverheid en weldadigheid der oogmerken zig bij de geoorloofdheid en gepastheid van middelen voegen; en zo te famen , door omftandigheden, welke eene roepende Voorzienigheid kenmerken , in werking gebragt worden. De gevallen uit de gefchiedenis, waarin deze eigenfchappen famenlopen, mogen niet menigvuldig, maar zeldfaam zijn; zij zijn er egter ;en' zouden er meer zijn , bijaldien men groote talenten meer met denegten Christelijken zin vereenigd zag. Wanneer of waar zag men eene grootere, eene onverfchrokkener onderneming, dan de inftelling van het Chriftendom, tegen alle woelingen der Jooden, tegen de geheele magt van de Roomfche alleenheerfching, en de heerfchende ondeugden van bijgeloof of fchijnheiligheid ? Ondernemingen van den tweeden rang vindt men in de gefchiedenis der hervorming in dèYVp eeuwe; fchoon dezelve hier en daar met vlekken der mcnschelijke zwakheid bezoedeld zijn. Ondernemingen tot verkrijging van egte burgerlijke vrijheid, welke met die der Godsdienstige in- zulk een nauw verband ftaat, behooren daar mede toe; gelijk ook eindelijk dezulke, welke door bijzondere menfehen, tot meer bijzondere einden, voor hun eigen welzijn, of behoudenis der hunnen, bij de hand genomen worden. Dit egter blijft  >:( *T* ):( blijft een paal boven water, dat hij, die eenen toren bouwen wil, de koften berekenen moet; en dat hij, die eene hooge plaats inneemt, wel overtuigd moet zijn Van niet in het geval te zijn , om met regt, door den Heere des huizes, naar de laagte verwezen te kunJien worden. Verkieslijker en beter is het, voorwaar! zig in ee. «en kleinen kring te bewegen en Gode daarin te gehoorzamen, dan ,in eenen groeten, voornamelijk zig 2elven te dienen. NT,ch onze opvoeding voor de eeuwigheid, noch de heilzame invloed van onze bedrijven op het geluk van anderen, hangen zo zeer af van die grootheid en luifter, als wel van onze houding en werk. Zoude men derhalven daaruit niet mogen befluiten j dat, de zaak over het algemeen en van voren befchouwd., het voor een Chriften meer aftebidden, d..n te begeeren zij, eene fchitterende rol op de tooneelen dezes levens te fpelen; vooral als men bedenkt, dat het flegts de Mozesfen, de Kliasfen, de Daniels, en zulken, welke zig naar zodanige modellen zoeken te vormen, zijn, welke op dit tooneel zo verfchijnen, dat zij uit die fmeltkroes, waarin zo veelen verteerd worden , beproefd uitkomen. De Chriftelijke Spectator wil hier over niet verder uitweiden of meer bijzonderen. Zijn oogmerk is alk .;, ern?t en aandagt te verwekken bij zulken, .die La er op gezet uebben, om Gode in alles te dit.  X 273 X dienen; en die gelooven , dat even min als een Chris? .ten - leeraar zig zelf mag prediken, een Chriften zig zeiven leven mag; maar dat elk, die den naam van Chriftus noemt, in zijnen kring op de waereld, leven moet door het geloof des Zoons Gods, als die hem lief gehad , en zigzelf voor hem overgegeven heeft. Veilige toetftcen bij alle aanlokkingen , om op deze waereld iets groots, maar waarvan de gevolgen onberekenbaar zijn, te ondernemen! Onvergelijkelijke rots van rust, bij alle verhinderingen, om aan zijne neiging tot bezigheid , en natuurlijke drift tot nuttige werkzaamheid, den teugel te kunnen vieren. Menig fchip zou door de golven op geen» banken gedreven en verbrijzeld zijn, bijaldien het zelve niet ontijdig in zee gebragt was;maar, op dereede, pen gunftig getij en goede winden geduldig had afgewagt. Een kleine fpeeltogt zelf kan gevaarlijk , ja noodlottig zijn. En dit leidt mij tot de mededeeling van eenige opmerkingen, over de waare Godsdienftige wending des geeftes, welke, in alle tijden, in alle omftandigheden, voor elk Chriften, in zijnen bijzonderea kring, zo heilzaam als onontbeerlijk is. Het  Het geeft mij altoos veel genoegen, wanneer ik, in het gedrag of de gefprckken van menfehen, die verre boven anderen door talenten en verdienden uitblinken, egter eenen toon van Godsdienftige nedrigheid aantreffe, welke aanduidt, hoezeer zij doordrongen zyn van het gevoel hunner afhankelijkheid van , en verpligting aan God. II? weet zeer wel, dat zulken, niet minder dan anderen, tot zulke fentimenten gehouden zijn; maar ik weet er bij, dat zij, die gevoelen, meer dan hunne medegenooten te kunnen verrigten , meer aanleiding hebben dan anderen, om zigzelf te verheffen ; en in verzoeking zijn, om eenen hoogeren roon dan hunne metgezellen aantenemen; en dat dus hunne overtuiging en belijdenis, op mij en anderen, meer invloed hebben kan, en hebben moet; terwijl zij zclven meer aanfpraak verkrijgen op onze hoogagting en bewondering. Ik kreeg tot deze gedagten onlangs aanleiding,bij gelegenheid van het doorbladeren eeniger fchriften, betrekkelijk het geen er in Vrankrijk , in de XVIde eeuw, ten tijde der burgerlijke verwarringen, onSer Franc ois den ID'en, Karei den IXd n, Hendrik den lilden, en de eerfle jaartjn van Hendrik den IVdei1 is voorgevallen. Deze tijd, zo overvloeiende van gebeurtenisfen, was te gelijk vrugtbaar in groote mannen. Zij geeft eenen rijken #ogst van opmerkingen voor het wijsgeerig vcrfland, ' met  ):( 275 -X met opzigt tot den loop der menfchelijke zaken, en het hooge bellier der Voorzienigheid. Zij is daar-? om een tijdperk, waarin ik mij gaarne bezig houde. Met opzigt tot het punt, hetwelk ik thands bedoele, heb ik nu niet alleen het oog op de zeer bekende Memoires van Mesfire , Pkilippes de Mornay, Seigneur du Pies fis Marly, in welke deze edele wending van geest, in eene hooge mate, alszins gevonden wordt; en, zo wel in deszelfs gemcenfame brieven, als in de (lukken van Staat, en Adresfen aan den Koning, zo eenvoudig als verheven doordraait , dat men den Godvrugtigen man overal eerbiedigt en beminnen moet; maar ik trof dezelve insgelijks aan in de fchriften van twee beroemde Krijgslieden; Montluc en de la Ifoiie. De eerde, Mesfire blaise de montluc, Marechal de France, was een man, die , in krijgsdapperheid en krijgsgeluk beide, voor niemand (zegt du thou) behoefde te wijken. Zijn krijgsgeluk was zo groot, fchrijft hij zelf, dat hij nooit verflagen, nooit verrast, nooit overwonnen geweest was. Het is wel der moeite waardig, dat men hem dit zelf hoort verhalen. Ik wil daarom uit zijne Commentaires, welke hij na zijn 75- jaar gefchreven heeft, kortelijk het een en ander uittrekken • hetwelk den Godsdiendigen toon, waarop hij over zijne dapperheid en voorfpoed fpreekt , duidelijk doet hooren. 'tls waar, deeze krijgsman was bijgelovig Roomschgezind; ja had zulk eenen ijver voor dien  X s?6 X dien Godsdienst, dat hij een hittig vervolger was der Proteftanten. Alles, wat men, in dezen opzigte, tot Zijne verfchooning zoude kunnen zeggen, is, dat hij een dier Krijgslieden was, die de partij, welke zij gekozen hebben, of liever, waartoe zij, door hunne omftandigheden, zonder eigenlijk gezegde overtuiging, geleid zijn, ijverig dienen; de zedelijke goedheid van dezelve geheel en al latende voor rekening van hun, die zij als hunne meesters befchouwen. Dit geeft hij zelf duidelijk, met zo veel woorden, te kennen. Zodanige waren er meer. De beroemde Btake,\>\] voorbeeld, welke onder Cromwtl diende, en verre was, van alles goed te keuren, wat er gebeurde, zeide doorgaands tegen zijne matroozen : Het, is €ttze pligt, te vegten voor liet Vaderland, in welke handen de regeering ook vallen mogs. Ik neme niet aan, dit te verdedigen; maar het is flegts eeue aanmerking , welke ik noodig oordeelde, hier te moeten maken. Hoe men derhalven over zulke beginfels denken moge, dit blijft zeker, dat de Godsdienftige toon, op zigzelf, aanmerking en lof verdient; en dat men het goede moet gadeflaan en navolgen, al is het, dat men hetzelve aantreft bij zulken, welken men, in andere opzigten, niet gaarne ten voorbeeld zoude uitkiezen. Dus fchrijft onze Krijgsman: „ Et encor que i'aye eu beaucoup d heur, & de bonne fortune aux combats — ft ne veux ie pas, que Ton penfe, que i'en attribue la bonne ysfue, & que  X *77 X mie ï'en donne la louange a autre qu'a Dieu. Car quand on verra les combats , ou ie me luis trouvé, on iugera que c'est de fes oeuvres. Ausfi 1'ay-ie toufiours invoqué en toutes mes actions, avec grande confiance de fa grace. — II faut que nous tous, qui portons les armes, ayons devant les yeux, que ce n'cft ricn, que de nous, fans la bonté divine, laquelle nous donne le coeur , & le courage, pour entreprendre & extcuter les grandes & bazardeufes entreprifes, qui fe prefentent a nous." Van de burgerlijke beroeringen van zijnen tijd {prekende, zegt bij — Ie ne cuide point que nous foyons au bout, veu 1'eftat auquel je voy les affaires II» faut laislèr faire Dieu, lequel apres qu'il nous aura prou fouettez, mettra les verges au feu." —• Vervolgens nog eens bij herhaling van zigzelf fprekende, zegt hij: ,, Ie ne me fuis iamais trouvé en facldon quelconque, que ie nel'aye appelle' a mon ayde , & n'ay pasfé iour de ma vie, fans 1'avoir prie', & demandè pardon , & peuxdire ala verite', que ie me fuis trouvé plufieurs fois, voyant les ennemis, en telle peur, que ie fentoy le coeur et les membres s'affoiblir et trembler (ne faifons pas des braves, 1'apprehenfion de la mort vient devant les yeux) mais comme i'avoy faict mon oraifon a Dieu, ie fentoy mes forces revenir. Elle eftoit ainfi, 1'ayant apprinfe dès mon entree aux armes, en ces mesmes mots, Mon Dieu qui m,as creè, ie te [up-_ plie garde moy f'entendement , ajïn qtfautour'a%üy Je  U 278 X ie nek perde'.car tu Ie nfas donni, ö" ne le tiens que de toy, que Ji tu as auiourd huy determiné ma mort, fay que ie meure en reputation d'un homme de hien, laquelle ie recherche avec tant de perils , ie ne te demande point la vie, ains veux tout ce qu'il te plaist, ta volonté foit faicle, ie remets le tout a ta divine -bonté. Puis ayant die mes petites prieres Latines, ie promets & atteste devant Dieu, & les hommes, que ie fentoy tout a coup venir une chaleur au coeur & aux membres, de forte que ie ne I'avoy pas acheve'e, que je neme fentisfe tout autre que quand ie I'avoy commence'e, ie ne fentoy plus de peur, de facon que rentendement me revenoit, & avec une prompiitude & iugement, ie cognoisfoy tout ce qu'il me falloit faire, fans que je 1'aye iamnis perdu en quelque combat que ie me fois trouvé'. Ie prie ceux qui les liront (ces commentaircs) de ne les prendre point comme escrits de la main d'un Hiftorien, mais d'un vieil foldat Tous ceux qui portent les armes y prendront exemple, & recongnoiflront, que de Dieu feul procédé Hieur & le mal - heur des hommes, & pource que nous devons avoir recours a luy feul, fupplions-Ie nous ayder & confeiller en nos tribulations: car ce monde n'efl autre chofe, & desquelles les grands ont auflï bien leur part qne les petits. En cela fe manifefte fa grandeur, veu qu'il n'y a Roy m' Prince, qui en foit  X 279 XC foit exetnpt, & qui n'ait befoin de luy & de fon fecours." Ik heb deeze pasfage, alleen in het oud Fransch ,hier geplaatst, om dat ik geen kans zag, om het eenvoudig naïve in eene vertaling te behouden.; en dit egter, in dergelijk foort van voorftellingen, veel afdoet. Het hoofdzakelijke komt hier ©p uit. „ Al onze voorfpoed hangt ,, van God af. Hij is het, die ons moed en kragten „ geeft. Ik ben in geen moeielijke omftandigheden „ geweest, waarin mij dit niet op het hart vvoeg. „ Dikwijls voelde ik mij beangftigd en bedremmeld, als ik in gevaar was. De dood is tog altoos ver „ fchriklijk, en men moet mij niet wijsmaken, dat „ men daar geheel ongevoelig voor is, als wij die voor „ oogenhebben; maar als ik zo in angst was, deed ik „ mijn gebed, en dan kwam er helderheid van geest „ en moed in mij; en dit heeft mij nooit gemist. Ik „ fchrijf dit, als een oud foldaat, opdat een ieder dit „ uit mijn voorbeeld moge leeren,. dat elk, hoe groot hij zij , zonder God niets vermag. " Maar de andere, wien men uit alle oogpunten bezien mag, en die, in allen opzigte, groot was, is f n a n 9 o i s,feigneur delanoüe, bijgenaamd bras defer; uithoofde, dat hij zig van eenen ijzeren arm bediende, in plaats van dien, welke aan ftukken gefchoten, en vervolgens afgezet was. Hij was een, in alle opzigten , groot man; niet minder gezien bij die van zijne partij, dan bij zijne vijanden. Der hervormde leere, uit hel-  heldere overtuiging, toegedaan, had hij" alles'voor dezelve over. Zo onverfchrokken dapper , als zagtmoedig; zo verllandig als regtvaardig, washij de vrees en re bewondering van allen. De Maarfchalk de m o n t lu c, die anders een vijand was der Huguenoten, noemt hem , horr.me fage et vaillant fil y a capitaine en France. Ook zeide de Kardinaal van Lotharingen eens, bijgelegenheid dat men La Nmie-,ók- gevangen genomen was , tegen Strotfy wilde uitwisfèlen :• Er zijn veele Strosfijs in Vrankryk, maar er is flegts éêne la Noiie ; en de Prins van Parma ■ weigerde hem tegen Egmond en Senelles uitfewisfelen ; zéggende , geenen leeuw voor twee fchap'eri te willen geven. Hij is ook in onze Vaderlandfche gefchiedenisfen Wet zeer-veel lof bekend. In den jaare 1578. werd'hij totLegermaarfchak over het leger der Algemeene Staten aangefteld; en hij verfterkte, gedurende zijn verblijf alhier, Oudenaarde zodanig \ dat hij hetzelve zijn klein 'Rotlielle noemde, In het jaar 1580. werd hij dooiden Markgraaf van Rijsburg aangevallen; en, zo wegens de overmagt van den vijand, als wegens het nadeelige van zijne Helling, genoodzaakt zig" krijgsgevangen te geven. Hoe zeer dit verlies, ook den weimenenden alhier, ter harte ging, blijkt genoegfaam uit het geen ons Bor verhaalt nopens' de pogingen om hemuittewisfelen, of'zelfs met geweld te ontzetten. Deze egter mislukten alle. Parma befchouwde in Item eenen man, zó uitfc.ek.end groot in zaken van ftaat  ):( 2li ):( ftaat en oorlog , maar te gelijk zulk een hoofd en aanvoerder van ketters en weerfpannelingen, dat hij niet, dan na met Philips geraadpleegd te hebben, over zijn lot beflisfen durfde. Hij werd dan naar het kasteel van Limburg gevoerd ; aldaar in eene akelige, voor doodfchuldigen gefchikte, gevangenis geworpen, en in het begin zeer hardelijk behandeld. Hij verdroeg dit met eenen ftillen, zagtmoedigen , nedrigen en tot vergeving geneigden, geest; won het hart van den Gouverneur van het kasteel, ja van allen, die hem omringden, door zijne wijsheid en deugd; en kreeg, langs dien weg, eenige verzagting. Hij was zo bekend en bemind bij de koningen en vorften van dien tijd, dat elk het zig tot een piigt rekende, voor hem intetreden; gelijk hij dan ook eindelijk, in den jaré 1584 * tegen Egmoid is uitgewisfeld, , In hoe veele zaken van ftaat en oorlog hij van uitftekenden dienst geweest zij; hoe hij van vriend en vijand geëerbiedigd werd; hoe hij van de gewöone vlekken der menfchelijke onvolkomenheid zig zuiver gehouden hebbe, kan met veele voorbeelden uit zijn leven , doorden beroemden GodgeleefÜsnMoyfe A:r,yrauf£ befchreven, geftaafd worden, du thou noemt hem, eenen man in alim cpzigte groet, en in dapperheid, v0Crzigtigkeid en krijgskunde, met de gr co 'ste veldheer en zij*, ner eeuw te vergelijken; maar bèvWÜs meestt verheven in zuiverheid van zeden, gemct!gdheid en billijkheidi montaignk -rekent onder de opmerkelijke dingen van zij-  ):( tSi ):( zijnen tijd: de flandvastige goedheid, de zagtheid van zeden, en de confcientieufe toegevendheidvan Mbnfr de la Notie; en dit; bij zulk eene onregtvdardigheid van gewapende pir'ijen, (een waarfchoól van verraad, onmcnfchelijkheid en roof zugt) onder welke hij opgevoed was,een groot ma» van oorlog, en zeer ervaren ; ook ichrijft mezeravt van hem: zodanig is het einde geweest van f n. eelanoue, een man waarlijk alle foort van lofwaardig; voorat om zijne brandende liefde voor zijn vaderland, welke altoos de beweegoorzaak was van zijne fchoone daden ;-om het beivaren van zagtzinnigheid en billijkheid in de woede der burgerlijke oorlegen-als ook, om dat hij faam vereenigde een onberispelijke vroomheid, eene zeer groote bedrevenheid in krijgszaken , en eene meer dan middelmatige kennis der fraaie letteren: hoedanigheden, uit hoofde van welke hij van alle partijen gezogt was, en zelfs bewonderd werd door die van de Ligue, en de Spanjacr. den; welke nooit in hem iets berispten, dan zijnen Godsdienst. Hij was tog een geoefend en i,ver;g voorftander der hervormde leer, welke hij nauwkeurig beleefde. Hij was eenbeftendig vriend van Mornay du Plesjis, en zulks , niettegenftaande zij van elkander in gedagten verfchilden, nopens het al of niet famenvoegen der burgerlijke gefchillen, met die over den Godsdienst ; welke laatlte Momay geheel afzonderlijk wilde behandeld hebben. Hij fneuvelde voor bet kasteel van Lamballe ! en Hendrik de IVde, bet be-  X *s3 X berigt van zijnen dood ontvangende, zeide, dat er een man voor een armhartig kasteel gevallen was , die bij hein zo veel gold als eene geheele Provintie. Maar ik wilde eigenlijk mijne lezers opmerkfaam maken op de Difcours militaires et politiques van dezen uitmuntendenman. Hij fchrcef dezelve in zijne gevangenis, waarin hij zijne moeilijke dagen Heet met veel te lezen, zo in het ftaatkundige , krijgskundige als Godsdienstige; en met zijn eigen gedagten op het papier te .brengen. Deze Discours waren egter niet opgefteld, om uitgegeten teworden. LsSieurde frë'nes , heeftdezelve aan het licht gebragt, en opgedragen aan Hendrik den IVden. In dieopdragtmeldt hij, dat, even gelijk f*--mim tTafwi fhon door tegenwind, zo ook hij aan da la Noiie, die zig toen te Geneve ophield, door den rampspoed der tijden , kennis gekregen had ; dat hij met denzelven, geI durende agt of negen maanden, gemeenzaam omgaanI de, gewaar wcrdt, hoe dezelve nagt en dag peinsde op i middelen, om zijn gefolterd vaderland hulp loetebrenj gen ; en dat hij eens in het kabinet van Ia Noïïe, in een I hoek, eenige papieren onder elkander had vinden liggen; I dat hij die inziende, dezelve van groote waarde bevonden, i van tijd tot tijd, als fteelsgewijge, van la Noiie, die er niets mede ophad, afgetroggeld, en zonder deszelfs weten uitgegeven had. Hier uit kan blijken, dat men i uit dezelve zijn hart en verftand des te meer kan leeren i kennen; en dat men er den man in ziet, zo als hij, een-  ÏK a*4 X eenzaam , en tot zigzelf ingekeerd, de voorwerpen befchouwde; en dus, zonder opzet, zigzelven fchilder* de. Groot was het genoegen, waarmede deze Dir* cours van zijne tijdgenooten ontfangen werden. De Kardinaal Bentivoglio zelf had er veel mede op; en wr. anquetil , in het Esprit de la Ligue, in het laatfte gedeelte dezer eeuwe gefchreven, zegt er van: e a noüe en montluc fchreven beide na'if en zonder pretenzies. De eerfte is kragtiger en gedrongener: de tweede treedt meer in bijzonderheden. lanoüe /preekt zeldfaam van zigzelf; maar de lezer betaalt hem, do0- de agting, welke hij inboezemt, zijne nedriglieid honderdvoud. montluc fpreekt altoos van zigzelf, en mishaagt niet, om dat men ziet, dat hij, in zijne 'v:rrigtingen, altoos zijn pligt voor oogen heeft; en dat zijn groote drijfveer, onder het fehrijven, was, zulk eene liefde aan anderen in' teboezemen. Het vervolg in het volgend Nummer. * * * Deze blaadj'ens zullen van tijd tot tijd, doch niét tnesr dan twaalf in getal, worden uitgegeven, in 'sGravinhaoi, THIKRR.1J «n C. MÏNSINO  D E CHRISTELIJKE. SPECTATOR. No. x.  Want wij alien hebben, alszins, God van méden. ARA T USo  * * J)e Discours poUtiques & militaire*] van de eanoüe, waarvan ik, op het einde van mijn voorgaande blaadjen, gewag maakte, bewijzen de uitgeftrekte belezenheid, de ondervindingen dcnfcherpen blik in zaaken van Staat en Oorlog , zo in 't algemeen , als naar de gevleidheid zijnes tijds, van dezen Godvrugtigen held. Zij vertoonen ons vooral de Godsdienflige wending van zijnen geest, welke, noch door de tijden, waarin hij leefde, noch door zijn beroep, noch door zijne talenten, noch door de agting, welke men hem toedroeg, noch door zijne wederwaardigheden, verwrongen was. Zij bewijzen volkomen, dat de Uitgever, met alle regt, de volgende regels voor dezelve plaatfen kon: Qui eust cru qu'un geurrier geilst être fi favant t Ou qu'un tel Efcrivain pjust être fi vaillanc, Accordant le clairon avec la douce ly«-? Je le voy, je le croy dont plein d'eftonnement, Suis contraait m'escrier , Heureux es - tu vrayment'. Heureux qu; peus autant bien fairs qut bi en dire. k 2 m§  X 288 ):( Wie zoude geloofd hebben, dat een Krijgsman zo geleerd konde zijn ; of dat zulk een fchrijver zo dapper konde zijn, paarende de klaroen met de zagte lier. Ik zh het; ik geloof het; en roei mij gedrongen , om verbaasd uh:eroepen : gelukkig! wiarlijk gelu'dig zijt gij, die even zo wel kunt handelen als fpreeken. Mijn lezer zal het mij daarom, hope ik, niet kwalijk nemen, dat ik mij nog eenige oogenbiikken bij deze Discours ophoude. Het is zo aangenaam, wanneer men, in verwarde en drukkende tijden, voorbeelden aantreft, die ons, geljk zulks, van Noach getuigd wordt, troollen. wegens de treurige gewaarwordingen, welke de gefteldheid der zaken, natuurlijker wijze, in onze harten uitftort; voorbeeld'en', in welke wij insgelijks zigtbaare bewijzen aantreffen , dat waarheid en deugd, in de donkerfte tijden, bewaard blijven ; en dat er altoos bakens zijn, welker licht, door de zwaarfte nevelen zelfs, tot waarfchouwing van ligtzinnigen, en onderrigt van opmerkfaamen, heenfehijnt. De la noüe maakt eenen aanvang met de befchouwing der hooge Godsregeering, welke burgerlijke maatfehappijen en regeeringen, langs den weg van Godsdienflighdd en deugd, opvoert tot uitvvendi gen luifter, innerlijke fierkte, en algemeene welvaart; welke zij egter, af bangelijk van God bezit ten, zondet dat haare oudheid of vafügheid hen op  X **9 X op zigzelfs tegen verval en venvoefiing kunnen beveiligen; daar er tegen de Goddelijke Regtvaardigheid , welke bet kwaade t'huis zoekt , geene verjaaring geldt. Men moet daarom, in rampipoedige tijden, het kwaad e iet bedekken, maar aanwijzen. Men moet aandringen op verbetering, op herllelling van het vervallenc, en op de behoudenis van het goede, hetwelk nog overig is. De drie bronnen van verval, welke, naar zijn inzien beter uit de Heilige Schrift, dan uit eenig ander ftaatkundig fchrijver, kunnen geleerd worden, zijn, ongodsdienftigheid, onregtvaardighcid en losbandigheid. Over elk van deeze fpreekt hij met vrijmoedigheid, en Wijst de bijzonderheden aan, in welke deze ondeugden in zijn Vaderland toeii gepleegd werden. Ook merkt hij op, dat het wel waar is, dat bij ongewijde fchrijyers, als Arifloteks; Plutarchus , Polyblus en anderen, voortreffelijke bemerkingen over de oorzaken van het verval en den ondergang van rijken en ftaaten gevonden worden; en dat hij mogelijk bij fommigen meer goedkeuring zoude vinden, bijaldien hij van die pasfages gebruik had gemaakt ; maar voegt daarbij, dat alle die oorzaken tog, in den grond , of niet anders zijn dan ondeugden; of rampen, uit ondeugden voordvloeiende; nopens welker aart en geneesmiddelen men het zuiverst onderwijs in de H. S. aantreft.; K 3 ge-  ):( =9o X gelijk ook aangaande'de middelen , welke de Voorzienigheid in haare hand heeft, omvolken te vernederen en te verdelgen; zonder dat men daarom het onderwijs van andere wijze mannen, of der Gefchiedcnisfen, behoeve voorbij te zien. Hij wekt daarom op, om de middelen ter genezing bij de hand te neemen; en aftefiaan van burgerlijke oneenigheden en oorlogen; als welke uit haareu aart leiden tot wellust, onregtvaardigheid , en verbrijzeling; zeggende onder anderen: „ Laat ons den moed „ niet verliezen; ik geloof tog, dat er geen ftaat „ in het Chriftendom gevonden wordt, waarin nog „ zo veel goede ftof voor handen is, als in den „ onzen: maar thands ligt alles onder één, als of ,, men onder elkander mengde, diamanten, robij„ nen, ijzer, lood, goud, zilver, paarlen enz. „ Werd alles op zijne plaats gefield, men zoude „ een goed gebouw kunnen oprigten, hetwelk yaftig„ hcid en luider had. " Zeer heeft hij het daarom geladen op onderlingen haat, vervolging en onverdraagfaamheid; tevens aandringende op nedrigheid, zagtmoedigheid, en alle Christelijke deugden. Hij beltemt met veel nauwkeurigheid, hoe beftaanbaar derzelver uitoefening zij met de liefde tot de waarheid; en den afkeer van alle ondeugd; zeggende zeer naïf: „ f [Maar bijaldien „ iemand eenigen haat te vergelden had, en eenig voor-  )f( 291 );( „ voorwerp begeerde, om zig gemeen mm, en op „ den duur, mede bezig te houden, dan zoude ik tot hem zeggen: mijn vriend ! open de fchuilhoe„ ken van uw hart; mogelijk vindt gij, daarin zoe„ kende, Mof genoeg, om u te oefenen: als, „ bij voorbeeld, eerzugt, onmatigheid, trotsheid, „ wreedheid , onregtvaardigheicl , ondankbaarheid , „ logen , bedrog en andere foortgelijke ondeug„ den, welke u over u zelf zullen doen verbaasd „ ftaan. Houdt u daar bij ftaande, want het mid„ del, om die monfters te temmen, van welke gij „ veinst onkundig te zijn , en die u onteeren, is, „ dezelve te haaten. Weet ook , dat als dan uw „haat vrugtbaar en zagtzinnig zal zijn, in plaats „ dat zij u beroert en benadeelt, wanneer gij die „ op uwe naaften uitgiet. Want even gelijk de „ welgeoefenden, hunne eigene onvolmaaktheden ha„ teude, niet nalaten, zigzelven te beminnen; „ zo past het ons ook, hetzelfde omtrend onze • naaften te doen; onze genegenheid van hunne „ perfonefl niet aftrekkende, al is het, dat wij hun,, ne dwalingen en boosheden veroordeelen; te meer, „ daar dezelven dikwijls door Gods genade veran„ derd worden, en zij van de wegen der onreinheid „ tot die der zuiverheid te rug gebragt worden. En daar Jefus Chriftus zelve, met opzigt tot de „ meeften der geenen, welke hem kruifigden, zeiK 4 de:  ):( =9* >( r de: Vader, vergeef het hun, want zij weeten ?,niet wat zij doen: laat ons ten minden, ons dit „ voorbeeld voorftellende, met opzigt tot de zulken, „ welken ons geen leet doen, en aan welken wij geen goed doen willen, zeggen: Vader, vergeef .,, het ons, want wij weten niet wat wij doen. ,, Al die bijzondere hartelijkheden , aan welke vee„ len eenigen glimp willen geven, zijn, om de „ waarheid te zeggen , niet anders dan Judaïsmen; „ dat is te zeggen, eene omkeering van de wet ,, der algemeene liefde, door valfche onderfchei„ dingen, overeenkomende met de wet van onze „ begeerlijkheden. De befte regel, welken men „ kan voor oogen houden, ten einde geen fchip„ breuk aan zijne ziele te lijden , is, den weg „ tc zoeken, welke ten leven leidt, welke alleen „ in de waarheid gevonden wordt, en wel in die „ waarheid, welke ons de Heilige Schrift leert. En » zij» die ziS vercierd en bekleed vinden met deze „ heilige wetenfchap ,. moeten deze uitftekendë ga„ ve van God gebruiken, tot welzijn van hunne ,, naaften, zonder daaruit een bewijs te haaien, dat zij dezelven haten en veragten mogen: op dat ,, zij deel mogen hebben aan die zaligfpreking „ van Jefus Chriftus, wanneer hij zegt: Zalig zijn „ de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden! " Met  X =93 X Met veel vrijmoedigheid en grondigheid fpreekt hij over het vooroordeel, als of een nauwgezet en deugdfaam leven het genot van vreugd en genoegen uitfloot; en toont op eene aanminnige wijze aan, dat deugd, Chriftelijke deugd, eerst regt gefchikt maakt, om alle goederen dezes levens met dankbaarheid te genieten, in God te eindigen, en dezelve tot uitbreiding van geluk rondom zig aantewenden. Hij verheft daarom de Hemelfche wijsheid; en toont haare voortreffelijkheid aan, voor alle menfehen, in alle ftandeh, boven die , welke de Alchymitten van zijnen tijd voorgaven , en met veele fpitsvindige bewijzen aanprezen. Hij doet dit alles, in zo veele bijzonderheden, met zo veel helderheid en nauwkeurigheid , en met zo veel doorzigt als goedhartigheid, dat men het den man kan aanzien, dat hij doordrongen was met menfchelijke wijsheid en Chr:stclijk verltand; en dat zijne natuurlijk gevoelige ziel, dóór hét Chriftendom, tot den edelllen zin verheven was. Deze Chriftelijke wijsheid, naar zijn inzien, voor allen te bekomen, was voor niemand, in welken fiand ook, ontbeerlijk: ,, Er is tog (zeidehij) geen ftaat, welke zulk eenen ongelukkig maken kan, .,, die eenig deel aan deeze wijsheid heeft, welke „ genoemd kan worden, de waare vrees van God, „ of de bezitting der waare deugd. Het is dan tot Hem, dat men zig wenden moet, en die K 5 er  )■'( *94 ):( >, eü zo veel van mededeelt, als noodig is voor de s, zulken, die door gebeden, verootmoediging en ,, aanhoudendheid, Hem om eenige ftraalen van de?, zelve verzoeken. . Dit is mij vrij wat ge- wigtiger, dan goud en zilver bij elkander te „ verzamelen. Het is derhalven beter, zig te f, bepalen , om dezen waaren (teen der wijzen te zoe», ken en op te fpeuren, welke onderrigt, vertroost, verrijkt, vergenoegt en zaligt allen, die denzelven „ gevonden hebben , dan zig aftematten , om zulk eenen fteen te vinden, bij welks zoeken men treurig en arm wordt, en waardoor men, zon„ der dien te vinden , hpe langer hoe flegtc.r wordt. " Den man, die zo dagt, zo fchreef, en tevens zo,, lp al zijnen levensloop , handelde, verdenkt men niet van grootfpraak of logen , wanneer men hem zeggen hoort in eene groote vergadering te Roebelle, ten aanhooren van den adel , de regeering en dg voomaamfte ingezetenen; ,, God is getuige van „ hetgeen de Koninginne mij heeft doen aanbie„ den. Had ik mij willen begeven naar Engeland, en mij met niets bemoeien, ik zoude van haar de „ toezegging gehad hebben , van elk jaar de inkoms„ ten van mijne goederen te zullen genieten, met tienduizend kroon en in gereed geld. Maar al de grootheid , en aUe de fchatten der waereld zouden mij  ):C =95 ):( i, mij niet détien tred kunnen afbrengen vart het* „ voornemen, waartóe ik hier gekomen ben; het„ welk is, de eefe van God en de vcrligting van u „ allen, zo veel zulks in mij is , te bevorderen !" hen daaröp verder tot eensgezindheid, wijsheid, en bedagtfaamheid vermanende. -— Zulk eene taal, zulk een gedrag, in tijden van zo veel burgerlijke en Godsdienftige gifting, verwarring en wederzijdfchen haat, verdient meer dan gcwoone bewondering eh navolging; en verbcft hem verre boven zulken, die flegts hun eigen eer, voordeel of grootheid zogten. Geen wonder dan ook, dat de meergemelde fchrijver van VEfprit de la Ligue, van den beroemdèn Hertog van Cu'ife {prekende, en alie des; zelfs talenten opnoemende, er egter bijvoegt; dat het onzeker blijft, (hij had veel fterker kunnen fpreken ) of hij wilde heerfchen, om den R. Godsdienst tt doen zegenpralcn, dan, om door denzelven t£ hèerfchen; terwijl hij in de la Nóuï den man erkent; die zo dagt en handelde, dat, bijaldien die van zijne partij allen zodanig waren geweest, de burgerlijke twiften fchielijk een einde zouden genomen hebben; Zal mijn lezer zig dan ook wel verwonderen , dat deze man de aandagt van den Chriftelijken Spectator naar zig getrokken heeft; en, fchoon in het voorbijgaan, een onderwerp van zijne befehouwing geworden is ? Zulke voorbeelden kaa' R 6 men'  ):( z96 ):( men niet onverfchillig aanzien. Wenfchelijk was her, wanneer er zwarte wolken van verwarring en haat, van twist en vervolging, over de ongelukkige natiën, hangen, en zig in orkanen en onwedcrs op dezelve ontladen, dat er veele zulke helden te voorfchijn kwamen , die rust en vrede niet flegts verkondigden, maar ook gehoord werden. Dan het is flegts aan weinigen gegeven, befcherm - engelen te zijn. Ik ftake egter de verdere berigten nopens dezen man, en zijne fchriften, ten einde nog eenige plaats te behouden voor deze en geene aanmerkingen over de Godsdienftige wending van geest, zo in het algemeen , ais in alle betrekkingen, waarin zig de mensch op deze waereld geplaatst ziet. Zo affchuwelijk tog deze wending is, wanneer zij tot een dekmantel der ondeugd misbruikt wordt; zo bevallig, zo waardig, zo voordeelig is zij, wanneer zij, uit de waare beginfels van vreeze, van liefde, Van gehoorzaamheid voor Gód in Jefus Chriftus, voordvioeit, en tot daden leidt, welke op de bevordering van menfchelijk geluk, of afweering van menfchelijke ellende, regtflreeksof van ter zijde, uitloopen. Door haar wordt de mensch in zijn regte ftandpnnt geplaatst; werkt onder God, zijnen Schepper en wetgever , tot volmaking van zigzelf, ook dan, wanneer hij voor anderen nuttig it; en ein-  f)ï( Sg? ):C eindigt in Hem, uit wien, door wien, en tot wierf alle dingen zijn. Hij zoekt en neemt geen eere van menfehen ; ja getroost zig, als het niet anders zijn kan, verguist en veragt te worden, daar hij in ahVgevallen overtuigd blijft, dat er Ee'n is, die zijne eere zoekt, én over zijne daden eert regtmatig oordeel velt. Het is te betreuren, .ook als een bewijs van de laagheid des verdorven menschdoms, dat er zo' weinige voorbeelden van zulk eene egte Godsdienstige wending des geestes op de waereld gevonden worden. Ja het geen nog meer bedroeft, is, dat, waar dezelve fcheen aanwezig te zijn, men van agteren dikwijls ontdekte, door den fchijn misleid te wezen; en dat, uit dien hoofde, deze voortreflijke hoedanigheid over het algemeen in verdenking gebragt is:" even als of dezelve flegts bij dwepers of deugnieten plaats had. Maar laat ons tog hierom de waerheid zelve niet Voor leugen houden! Laat ons de heiligheid niet verdoemen om der fchijnheiligheids wille ! Wie ontkent het aanwezen, en den invloed der zonne, om dat er nu en dan bijzonnen gezien worden? Er is waarlijk zulk eéne Godsdienftige wending Van geest. Zij kan en moet plaats hebben, in welke betrekking de mensch ook moge gefield worden, op deze beneden-waereld. De aart der zaken belt j Wijsï  X =98 ):( wijst dit; en het wordt door voorbeelden, wélke bo ven alle uitzondering zijn, beveiligd. Er mogen zelfs al eens op deze voorbeelden fpoorcn der menfchelijke onvolkomenheid gedrukt ftaan, of vermoed worden; deze egter wisfchen'de egtc trekken van zedeli:ke goedheid en voortreflijkheid zo min uit, als k'eine vlekjens een fchoon aangezigt van deszelfs regelmatige bevalligheid berooven. Maar welke zijn dan de kenmerkende eigenfchappen van deze Godsdienftige wending des geeftes? Zij zijn 70 wel in het denkend als in het gevoelend vermogen der ziele; en vloeien in, op gewaarwordingen, neigingen en handelingen. In het verftand is zij het gevolg van die redelijke bewustheid en heldere overtuiging, dat men, in geene zijner bétrekkingen, waarin men door de Voorzienigheid geplaatst is, als een redelijk wezen, als mensch en burger, in alle deszelfs bijzondere wijzingen , op zigzelf ftaat, alleen van zigzelf afhangelijk, en aan zigzelf verantwoordelijk is: maar dat men tot den fchakel der gefchapene wezens behoort, welke, natuurlijk en zedelijk, aan het eerfte wezen verbonden zijn; en zig om dat groote middenpunt even zo bewegen, als in het groot famenftël van liet heelal, alles zig om één punt wentelt; waardoor eenheid, famenftemmingen orde, in de onderfcheiden loopkringen, niet alleen bewaard blijven, ii . • I maar  X 299 X maar zelfs daar gefield worden : dat dienvolgens alle pligten gevolgen zijn van deze zedelijke betrekking, en door dezelve zo wel gewijzigd worden, als zij oirfpronkelijk in dezelve gegroad zijn; en dat derhalven de uitoefening dcrzelve, als zedelijke wetten der zedelijke natuur, eene wederkerige dadelijkheid (reactie-) is, op de eerfle werking van dat wezen, wiens zedelijke volmaaktheden de grond waren van de wetgevende magt in zjgzelven: én van de vcrpligting tot gehoorzaamheid, in deszelfs redelijke, en , voor volmaking beflemde, fchepfelen. Zonder deze wederkecrige dadelijkheid tog ftaat het fchepfel buiten dat verband tot den fchepper, hetwelk in de natuur van beide onverbrekelijk gegrond is; en, zonder tot ongerijmdheid te vervallen , niet kan verbroken worden. De natuurlijke waereld wordt gedragen door het woord van Gods kragt; en de zedelijke door zijnen zedelijken invloed. Bij ontftentenis van het eerde, moest de geheele Schepping in deszelfs niet te rug zinken: en waaide zedelijke invloed door de boosheid der fchepfelen wordt tegengedaan, aldaar is verwarringe en alle booze handel: daar dijgt zelfs het zedelijk verderf tot zulk eene hoogte, dat het Opperwezen, op eene buitengewoone wijze, moet tusfchen beide komen. Ook dit heeft eenige analogie met de natuurlijke waereld. Immers, volgens de opmerking van K 8 New-  X 3°° X Ke-.vton, is het zeer mogelijk, dat. niettegenftaande de orde en den geregelden loop van de natuurlijke waereld, er egter zodanige fame'nvoegingen geboren werden, dat de almagtige hand te hulpe komen moet , om de orde te herftellen. Eene fijne , en zeer vrug'baare opmerking van dezen grooten man : welke zelfs licht verlpreidt over de toelating van het kwade; en de mogelijkheid , ja noodzakelijkheid van buitengewoone tu-fchenkomllen in de zedelijke waereld. ' Zal derhalven een redelijk wezen, in 't algemeen, en in 't bijzonder de mensch, rust, vrede, en vrolijkheid genieten; zal hij, in zijnen kring, geregeld voorriwerken ; zal hij zig onthouden van het geen hem in zijne zedelijke volmaking firemmen moet; en, in tegendeel, zo bezig zijn, dat zijn geheele wezen daardoor volkomener worde, het moet zijn in de natuurlijke en zedelijke afhangelijkheid van dien God , in wiens hand ons leven , onze adem is, en alle onze paden zijn. En dat alles met vrijwilligheid en overtuiging. Mij moet, als een kind zijnen vader, met zo veel toeverzigt als eerbied, vragen: Heere! wat wilt Gij, dat ik doen zal.'' en tevens gelooven, dat alles wat hij heeft,en ontfangen moet in het natuurlijke, afhangt van het beltuur van Hem, die de bron is van alles , wat beftaat. Deze twee wijzingen van zijnei geest, werkzaam in alle voorvallen van zijn natuurlijk en ze-  X 301 X zedelijk leven, maken die Godsdienftige wending uit, welke ik hedoele en aanprijze. Zij brengen in hem affchrik van het kwade, en trek naar het goede voord. In lijden zo wel als in vreugd, ziet hij, door dezelve, zijne bedemming en loopbaan: en mag zelfs op dezen grond vertrouwen , dat niets hem zal fcbeiden van die liefde Gods, welke voor hem het middenpunt is zijner werkzaamheid, zijner bedoeling , en tevens van de heerlijkde venvagting. Welkeen ftand er nu in de waereld, welkeene bietrekking er zoude kunnen zijn, waarin de mensch geplaatst was, in welke deze wending van geest overtollig, of gezogt, laaggeeftig en fchadelijk zoude zijn,kan ik mij niet vertegenwoordigen. Ik kan mij wel voordellen , dat men dezelve voorgeven kan, zonder dezelve te beoefenen; dat men zig daar op verheffen, dezelve , als 't ware, te koop dragen kan, om zigzelf te eeren, en dus den naam van een dweper of fchijnheiligen verdienen ; maar dat deze wending, in eenig oogenblik van ons leven, in eenige betrekking of bezigheid, niet de bron zoude zijn van waare fterkte des geedes, vanblijdfchap, rust, kalmte, gelatenheid, onderwerping, ijver in zijn werk omzigtigheid in de keuze van onze oogmerken , zo wel als in die der middelen om daartoe te geraken dit is mij zo duidelijk, als het mij helder is, dat wij allen en altoos in God leven , ons bewegen en K 9 zijn.  • X 302 X zijn. al niet zonder god ! is eene Ipreuk, op welke men te Leiden, met genoegen tuuren kan. Men vindtze op de ftraat, vlak voor bet Raadhuis, in eenen cirkel, met groote letteren uitgedrukt. Z;j is een volks-trek uit onze gefchiedenis, en doet den ouden Lei dm aar en voorzeker geene oneer aan. Verheven zijn de denkbeelden , en veelvuldig de goede gevolgen, welke ons de ontwikkeling der ■kenmerken van zulk eene wending van geest, aanbiedt. De mensch, welke dezelve Verloogchent of voorbijziet, eindigt in zigzelf; is zijn eigen middenpunt, en tevens zijn eigen cirkel; en leeft, in den grond , zonder God , in de waereld; ja miskent het Opperwezen, in deszelfs zedelijke betrekking tot de zedelijke waereld, als het verheven middenpunt, rondom hetwelk zig alles in de zedelijke waereld wentelt, en wentelen moet, zal het in zijnen waaren kring voonlloopen. Maar hij,die dezelve in kragt kent eri bezit, wandelt, gelijk Heno;h en Noach met God. Hij befchouwt het Opperwezen , als zijnen Heer, die wel niets van hem vergt, hetwelk met zijne eigene volmaking en geluk in ftrijd ftaat, maar die egter in alles, wat hij doet of onderneemt, zijn Heer is, door hem gediend, geëerbiedigd, gehoorzaamd en verheerlijkt wil worden ; die hem altoos en in alles gadeflaat, en op vi:n dar ook zijn oog wederkeerig altoos moet ge-  X So3 X geveftigd blijven. In zijne lotgevallen moet hij den hemelfchen Vader onderworpen aan de hand gaan; wetende, dat, fchoon de mensch fchikkingen des harten maakt, de Heere zijnen weg ffiert. Welk eene rigting, hoe veel gewigt geeft nu de Christelijke leer der vergevende en heiligende genade, aan deze verhevene eigenfchap der ziele! deze vertoont hem tog God in het aangezigt van Jefus Chriftus, als den Vader van veele barmhartigheid, en den God van alle vertroqftinge; als den leidsman zijner zwakke kinderen, aan wiens hand zij, in alle hunne betrekkingen, wandelen; wien zij in alles zoeken te behagen ; en daarom , in alles , naar de oogen zien. Zij leeren, in dezen weg, bedagtfaam zijn, zo wel op hetgeen zij doen , als op. hetgeen zij nalaten: wetende, dat zij eenen Vader hebben, die, zonder aanneming des perfoons, oordeelt, naar een iegelijks werk , en aan wiens oordeel zij, in alle gevallen , onderworpen zijn. Mijn lezer vergunne mij, hem een digtflukjen medetedeelen, hetwelk in zig bevat de kern der denkbeelden, Welke ik kier voorgefteld hebbe, of nog gedagt had er bijtevoegen. K io 'k2c.  X 3°4 X * 'k Fewoon dat onbegrensd gebied, Waar 't regtgcftemd verftand Gods hoogen invloed ziet. Mijn ziel zij gantsch gehoor! Hij maakt mij zijn bevelen, Door't fpreken der natuur, en door zijn woord, bekend; Op dat ik, aan zijn d'enst gewend, Getrouw en ruttig blijf, bij wis'lende tooneelen. Waar heen ik ga ; wat mijne hand Ooit opvat in mijn huis, in Kerk, in Vaderland, Zij fteeds om Hem alleen, als Koning, te behagen. Mij past het, die van Hem, de kragt van mijne kragt, Dn zegen op mijn poogen wagt, pj;et a5n mij Zelf, maar Hem: U at zal ik doen? te vragen. * jjij ftiert den gang van ieder mensch; Maar Hij, die trotsheid haat, veroordeelt zelfs den wensch, Om voor zigzelf, als voor een afgod, neertcknielen. De wierook, dien men dus, op onreine auters, brandt, Is Hem een Kaïns offerhand, Een damp van hoogen waan, en 't merk van lage zielen. Wel-  X 305 X * Welluidend is de levenstoon Van hem, die, aan de flem van zijnen Heer gewoon , Aan zijnen ftillen geest die rigting weet te geven, Dat hij, in werk en rust, zijn God ootmoedig dient, Als Heer, en, in den Heer, als vriend; Die daarin zig beroemt, van nooit zigzelf te leven. Mijn ziel zij fteeds tot God gekeerd, Die zwakken fterkt, en dwazen wijsheid leert: Ge pend zij mijn oog, om op zijn wenk te letton! Zijn wil zij fteeds de mijne, en zijn gebod mijn lust! Dan vinde ik zelfs in onrust rust; Dan zal ik nooit mijn voet op vaifche paden zetten. Al grimt de duisternis mij aan, Hij kiest voor mij het pad , vsaar 'k veilig op kan gasn. De vriend van God vindt nooit zig aan het eind bedrogen. Wat aèlser fchijnt, zink weg; wat zigibaar is, verdwijn ; De bloem des levens zelfs verkwijn; Ja wat de waereld biedt, zij ijdelheid en logen 1 - U ; Ci>:l K ii Cod  God blijft mijn middenpunt; mijn Al; Om wien ik mij beweeg; op wien ik wagten zal. En wat zou dan op aard mij nevens Hem gelasten? Geef, Jefus! licht en kragt! dan zal ik, U gewijd, Na *t einde van mijn loop en ftrijd, Eens, als verwinnaar, zagt, op mijne lauwers rusten. Zo leerzaam als opwekkend is het daarom, wanneer men, in de gefchiedenis, fprekende''voorbeelden van zulk eene wending van geest aantreft. Ach! hoe dikwijls wordt onze moedeloosheid om iets goeds te worden, weggevaagd, wanneer wij , in ftille uuren van oefening, ons bij dezen of geenen grooten man ftaande houden; en, in zijn voorbeeld en gedrag, bemerken, dat de grootfte talenten dan eerst onze goedkeuring, eerbied en bewondering verdienen, wanneer zij van hetfehuim der menfchelijke eerzugt, van eigenbelang en trotsheid, gezuiverd, door den Godsdienst, zulk eene rigting ontvangen; dat zij rondom het groote middenpunt zig bewegen ; en , van daar hunnen glans ontleenende, de grootheid van God in de natuurlijke en zedelijke waereld, door eenen geregelden loop, openbaar maken. Aanlokkend is zulk een blik, voor het oog, hetwelk, op  ):( 307 X ©p zedelijke fchoonheid verliefdzig aan zulke befchouwingen niet verzadigen kan: terwijl het hart daarbij dikwijls verlangend uitroept: AchJ, was ik zo! Ach! werd bij mij de middenpuntfchuvyetade kragt, dat is, de natuurlijke neiging van mijnen geest, om op mijne loopbaan fnellijk voonltegaan, ja aanzienlijke vorderingen te maken, zo gewijzigd door de middcnpunizockende krjgt, dat is, door de beftendige neiging om mij nabij God te houden, dat daaruit die jgcregeide loop dn mijn beHaan.ontltond j door,welken »k aap mijne beliemming U-antwoordde , en dus vrij. willig medewerkte tot daarftelling van die fchoone orde in de zedclbke waadd, welke in al- -het gefchapene verheven . doorblinkt; en, in het groot famenftcl van het Heelal, den grooten bouwmeesr ter met eerbiedige bewondering overal aanwijst. Maar het is, in dezen ,-waarlijk ! niet flegts met wenfehen te doen. Groot tog is de tegenftand, welken wij, in ons zeiven, zo door onze eigene gebreken, als door de omftandigheden, waarin wij ons bevinden , gewaarworden ; wanneer wij, door de kragt der waarheid overmeefierd, in ons zulk eene wending van geest zoeken optewekken, te bevorderen of te bevestigen. . Ligtzinrightid en losbandigheid zijn onder de gewoone en bar'Heilige kwaaien van onzen geest. Deze, eere ggwaandjs vrijheid liefkoozende, miskennen,, verloogchujen f K 12 ont-  X Jo8 K ontvhjgten de waare. Hoe veele verborgene , maar halftarrige worflelingen worden er. niet noodzakelijk , om te beletten, dat deze kwalen niet doodelijk wor. den? Hoe veele treurige en bedwelmende oogenblikken worden er niet, onder zulke worflelingen, doorgebragt V bijzonder wanneer de flrijd niet voorfpoedig is; en de overwinning twijfelagtig, immers verre af, fchijnt. Hoe dikwijls moet men, befchaamd en veroordeeld bij zigzelf, zig hervatten ? zinkende handen en waggelende knieën oprigten; en al weder en weder oprigten; zonder dat er aan al dat hervatten en oprigten een einde te zien is P Maar hoe troostrijk moet het dan zijn, wanneer men zwakke medgezellen aantreft? wanneer men, zelfs in de voortreflijkile menfehen, de voorbeelden zief, hoezeer zij aan hetzelfde euvel hinkende waren : hoe deugden heiligheid een berg is , tegen welken men,' onder geduurige tegenkantingen , opflijgen moet. De reize van een Chriflen is, nis de togt van Hannibal «ver de Alpen: overal moeilijk , en onafgebroken gevaarlijk voor allen, maar niet onuitvoerlijk. De Godsdienftige wending van onzen geest vordert bij de beften , de gevorderdften zelfs, bij zulken , van welken men het minst dit vermoedt, eene aanhoudende tegenkanting tegen menigvuldige verborgene en meer openbaare verleidingen tot ligtzinnigheid en losbandigheid. Niemand verwondere zig dan over zigzelf, maar  ):( S°9 X maar elk ga, in oogenblikken van necrflagtigheid, bij anderen te rade ; worftele, gelijk zij gedaan hebben ; en troofte zig daarmede, dat deze worflelingen zelfs kragten ontwikkelen, gebreken genezen, en daarom zo algemeen en beflendig vereischt, ja bij de besten zelfs, zo menigvuldig befpeurd worden. Wil men, hetgeen ik gezegd hebbe, in een voorbeeld aanfchouwen, men fla het oog op een der eerfle cieraaden van Zwitferland; en bezie hem, zo als hij zigzelf, door eeüige nagelatene aanteekeningen, ter befchouwing overgegeven heeft. albrecht von haller was een der grootfte mannen van zijnen tijd, door geheel Europa beroemd. Zijne menigvuldige fchriften, van verfchillenden aart, bewijzen de grootheid zo wel als de uitgeitrektheid van zijne genie. Jn veele derzclven vindt men ook fpooren van de Godsdienftige wending van zijnen geest; maar nergens duidelijker en openhartiger, dan in de Fragmenten Religïófer. Mqffimi dun gen, uitgegeven na zijnen dood; en; te vindinden in het tweede deel van het Tagebuch feiner. Beobachtungen über Sckriftfielïer und vber. fich felbst. Deze aanteekeningen zijn begonnen in den jaare 171.6; en, fchoon met tusfchenpoozen, voordgezet, tot den 4 December 1777; dus, tot zeer kort voor zijnen dootL Zij leveren, ons veele bewijzen op, hoe  X. 3io ):( hoe deze man over zigzelf,' zijne afhankelijkheid van God, zijne gebreken, en de gronden van hope dagt. Men vindt daarin, doorgaands, den toon van een mensch, die, in ftrijd met zigzelf, meer over verafheid van het geen hij wezen moet, klaagt, dan over vorderingen in Godzaligheid verblijd is; die'meer over nederlagen treurt, dan zig op overwinningen beroemt. Zijn ftand in de waereld , zijne talenten, zijn beroemdheid deswegens , gevoegd bij zijn temperament en humeur , fchijnen hem dikwijls aanleiding gegeven te hebben tot zelfverheffing, meer dan gewoone verftrooijng , onmatige eerzugt, korzeligheid, en eene Godsdienftige laagheid. Deze gebreken bedekte hij, egter, noch voor God, noch voor zigzelf. Hij is geftreng in het veroordeelen van zigzelf; edelmoedig in het erkennen,'wat hij aan God verfchuldigd was; en aanhoudend in het uitzien naar die genade, welke het Euangelium aan verloren menfehen, zonder onderfcheid van ftand of vermogen, hoeft bekend ge maakt. Dezelve zijn een gedenkteken van zijne beftendige Gftdsdienftige gevoelens. Zij toonenons, als in een levendig tafreel, hoe deze wending van geest, in het midden van veele in-en uitwendige verleidingen, hem beveiligd heeft, vooreen geheel verlaten van God; hoe hij door dezelve dikwijls, ' als uit eenen zedelijken ilaap, werd opgewekt; en denk-  M 3" ):( denkbeelden bij hem verlevendigd werden, welke hem daar heen leidden, om de rulle zijner ziele bij God en in zijn Euangelium te zoeken. Men ziet den knagenden worm van bet gedurig verwijt over het geen hij niet was en wezen moest; men. ziet hem daardoor meestal in de laagte, zo dat hij zig telkens voor God en voor zigzelf fcbaamde; en veel meer leefde in vreeze, dan in eene vrolijke vcrwagting van de toekomde des Heeren. Gaarne zoude ik uit dit ftuk , hetwelk voor duidelijke menfehenkennis zeer belangrijk is, veel uitfehrijven, maar mijn bedek duldt zulks niet j iets agtcr wil ik, als eene proeve , hierin voegen. Op den i4<ïen October 174a fchreef hij: „ De waereld betaalt mij , gelijk ik verdiene.. „ Hoe meer ik van God afwijke, hoe ellendiger ,, en rampzaliger ik worde. Mijn hoogmoed vor„ dert eene algemeene eerbcwijzing; en deze wordt „ mij overal geweigerd. — Hoe gelukkig is men „ wanneer men in vrede met God leeft, en van „ de waereld niets verlangt. Ach ! dat zig het hart „ zo ligt liet bekecren als het verdand." En hij voegde er den iS-^n bij: „ Hoe minder ik met God. omga, hoe minder „ ik mij aan den geest zijner- zagtmoedigheid over* ge-  ):C 312 ):( w geve, des te meer lïjde ik; en worde van de „ waereld zelve voor mijne liefde gekweld." En op den 7 Jan. 1743. ,, Weder een nieuw jaar, hetwelk ik met alle „ de hevige hartstogten, en de geweldige geneigd- heid tot het kwade, intrede. Duizend onduimi„ ge opwellingen woelen in mij , en benemen mij „ allen moed en hoop. God ontferme zig over mij! leere mij, mij zelf te verloogchenen 1 ö gij „ magtige God! ik begcere niet, dat zig de wae„ reld verandere, of zig naar mij fchikke; neen ik „ begeer flegts, dat ik mij zelf veranderen kon! „ Ontferm U!" Op den 25^" Meij 1744. ,, ó! Dat ik tog in deze fliite aan de eeuwigheid „ denken, en de ellendige voordeden van dit ver„ gankelijk leven op hunnen waaren prijs fchatten „ kon. Ö dat ik tog eindelijk eens, niet flegts „ wist, maar gevoelde, dat buiten den vrede met „ God er geen vrede is,- en dat zelfs het gelukbigde leven niets dan een zwaare droom is, welke de eeuwigheid zal doen eindigen." Den 18'!«! 0(5t. „ Zonder God is het menfchelijk hart een onop- hou-  ):( 313 X houdelijk dormende zee; en zo lang men zijn geluk in de ijdelheid zoekt, zo lang leeft men zonder rust en zaligheid." Moedeloos fchreef hij op den 25(1011 Oct. en Sften NO'% 1744. „ Mogelijk was het betci, wanneer ik maar niets meer aanteekende. Wat is alles tog anders, dan „ half, koud, lauw, feurwerk! Is er iets aan mijn „ gemoed verbeterd of veranderd? Hebbe ik meer „ ootmoed, meer liefde tot mijnen naaflen, meer ,, gevoel van God en den Heiland? Ja is zalf deze aanteekening niet huichelarij?" ,, Janren vergaan; ongelukken bedreigen ; komen ,, dadelijk; of ik worde verfchoond. — Mijne vrou„ wen derven in mijne armen; mijne kinderen gaan „ voor mij heen ter ruste: mijne zwakheden klop„ pen en melden mij den dood aan; en ik llape , ,, llape waakend, met open oogen , en dwing mij ,, zelf, daar ik waake, om te flapen. Welke ver,, keerdheid ó God; zal die duuren, zo lang als „ ik zelf aanweezig ben!" Na geklaagd te hebben over gebrek aan dankbaar-, heid voorgentene wel iaden, fchrijft hij den 12 April 1772. „ ó 7o werpe ik mij ellendigen , onwaardigen, van „ mijne ondankbaarheid overtuigd, aan uwe voeten, eeu-  ' X 3^4 X „ eeuwige liefde! gij hebt beloofd, treurige en be'„ ladenete helpen. Ach! zulk een ben ik , zo wel om „ dat ik met zonden beladen ben, .als om dat ik dezen last niet gevoele, za als ik dien gevoelen moest; „ om dat ik, ö God ! tegen U, koel en zonder kin„ deriijk vertrouwen ben." En op den igden April 1775- „ Wat zal ik doen, 6 mijn Heer en mijn God.' U aanroepen dat gij bet licht in mijn hart wilt „ doen opgaan; en mij toonen, wat het groote doel„ wit mijns aanweezenzij; namelijk, U te kennen, U „ te lieven, uwe bevelen te gehoorzamen, en uwe ,, genade boven alles te zoeken. Leer mij de ontelba- re weldaden , in 't bijzonder de onmeetbaarheid van „uwe genade inliet werk der verlosfing, dagelijks „ levendiger inzien, op dat ik tot dankbaarheid op„ gewekt, en verwaardigd werde , op mijn aandeel „ aan de verlosfing te durven hopen." Den 2.6^n April 177a. ,, Nog diezelfde onophoudelijke klagt. verfterkt „ door eene overijling, welke tegen duizend voor„ nemens voorviel. Diezelfde koelheid, die afkeeJ? righeid, em mij zelf te beproeven, tot mij zelf „ te rug te keeren, en de fchandelijkheid van vorige „ tijden doortezien. Egter hope ik op U,óIIeer! Gij  „ Gij hebt eenen Manasfe, eenen David, eenen Pau. „ lus te rug geroepen; en hun den toegang tot ,,, uwe genade geopend; gij hebt ook mijn leven „ verlengd, wijl gij mij tijd ter bekeering hebt „ willen geven: ö geef gij zelf mij den Geest der ,„ bekeering , den ernst tot verbetering, de be, ,, ftendigheid op den weg, welke op redding uit, loopt. Geef aan uw woord, en aan het woord „ van zulken,die u lief hebben , de, kragt om mij „ optewekken; want zonder u (trotfche menfehen „ mogen zeggen, wat zij willen), kan ik niets doen; „ aan mijn geweten niets antwoorden; met geen „ vertrouwen tot U naderen; uw gerigt niet af„, wagten. ö Maak zo mijne dankbaarheid en ge„ trouwheid jegens den verlosfer regt levendig f „ Amen." Op dan 24 Meij van hetzelfde jaar teekende hij het volgende aan: Morgen is er weder eene groote verandering in „ mijn leven ophanden, waarbij de ijdelueid en zelfliefde mede zullen in 't fpel komen , en „ waar bij ik zelf vreezen moet, door de verhoo,, ring van mijnen wensen , mogelijk van den weg der „ waare gelukzaligheid afgeleid te zullen worden. ,, Mijn verftand zegt: ( ö dat het ook mijn hart „ in zijne diepfte bevinding zeggen mogt.'j de ee- ni-  n 3i6 ):( nige weg, om niet te dwalen, is, God te bid■t den, dat hij deze, en alle voorvallen mijnes „ levens, zelf beftiere ; mij affla, wat ik, als een „ onbedreven kind , tot mijn fchade wenfcheri „ mogt; mij niets toevoege, dan hetgeen mij in de „ eeuwigheid heilzaam is. Wordt de wènsch mij„ ner vrienden verhoord, ö liefhebbende Vader! ver„ treed de kiem van het booze, hetwelk in mijn „ hart wortelen fchieten mogt; bedwing de zo ligt oprijzende trotsheid; en laat mij nooit vergeeten, „ dat gaven en bedieningen panden zijn. welke gij „ aanbetrouwt, en waarvan gij rekenfchap afvor„ dert. Den sl1e" 3M Ï775„ ö Mijn Verlo-fer ! zo weinig ik het ook zinnelijk gevoele, wat ik u fchuldig ben, zo flerk zegt het mij ,, tog het vernuft. Hij, die voor mij gedorvenis, heeft „ even zo veel voor mij gedaan , als of hij voor mij „ alleen gedorven was. Want ontegenzeggelijk heeft. „ zijne verdiende het geheele vermogen, om mijne „ zonden uittedelgen; en bij gevolg doet hij voor „ mij alles, wat hij voor de geheele waereld faam„ genomen , doet. En met dat al ben ik , met opzigt „ tot dezen Goddelijken verlosfer , zo lauw, zo ge,, voelloos." „ Dit is mij onbegrijpelijk én voorzeker ondragelijk ;■ want  X 3i7 )••( „ want daar er geen andere naam gegeven is . '. '; 4 „ wat helpt mij mijn uitwendig Chriftendom, wanneer ,, ik dezen naam niet aanroepe, niet, vol dankbaar„ heid, geroerd aanroepe!" Ik befluit deze proeve met zijne Iaatfle aantee. kening van den 4^" December I777. * Een gewigtige dag! Na dat men mijne krank- „ heid ligt geagt had zo maakt men mij nu plot- « felijk bet nabij zijnde gevaar bekend. — Zo zullen „ dan mijne dagen hier op aarde nog maar weinige „ zijn; en waarfchijnlijk is dit delaatfte maal, dat ik „ de pen voere. Ik kan het niet verbergen: de aan„ blik van den mij zo nabij zijnden Rigter is mij „ vreeslijk. Hoe zal ik voor hem beflaan, daar ik nog zo niet voor de eeuwigheid bereid ben, als ,, mij toefchijnt, dat elk Chriften wezen moest, ö groote ontfermer! Ik werpe mij in uwe armen; gij „ hebt mij, geduurende mijnen levensloop, met zulk een „ onbeschrijflijk geduld en toegevendheid gedragen; ó „ betoon mij diezelfde genade, wanneer ik voor uwen ,, rigterftoel verfchijne'. ö mijn Heiland, wees gij; ê* in dit> voor «>ij zo vreeslijkplegtig oogenblik, mijn „ voorfpraak, mijn middelaar ; werk gij mijne bege„ nadiging bij uwen en mijnen Hemelfchen Vader uit. „ ófchenk mij tog den bij (land van uwen Geest, welke „ mij door de verfchrikkende vallei des doods voere, „ op dat ik, gelijk gij mijn Verlosfer, met mijne fter- „ ven-  ):( 3i8 X „ vende lippen, triumpheerend en vol geloof üitröépe: , Het is volbragt i Vader! in uwe handen beveele ik mijnen geest!" Ik verzoek mijnen lezer verlof, om nog een paar voorbeelden van deze voortreflijke wending des geeftes* bij te mogen brengen. Zij zijn genomen uit de gefchiedenis van Europa; en het zoude te betreuren zijn, wanneer men dezelve aan de vergetelheid wilde overgeven; of, als niets beduidende anecdoten, onverfchillig voorbijgaan. Het eerfte,niet minder treffend dan het voorgaande, fchoon van eenen geheel anderen aart, vindt men in de gefchiedenis van den jongen e du ar o, den Zesden Koning van Engeland, van dien naam. burnet heeft ons daarvan berigt gegeven, in zijne gefchiedenis der hervorming in dat Koningrijk: Deze jongeling, fchoon reeds in zijn zeftiende jaar aan zijne weenende onderdaanen ontrukt, voegde bij uitftekende, ja meer dan gewoone', talenten en kundigheden, van zijne eerfle kindsheid af, zo veel Chriltelijk - Godsdlenftigèn zin, dat hij, in dat opziet, nog meer onze bewondering verdient. Zijn eerbied voor de H. S. was reeds in zijne kindsheid zeer groot; zo zelfs, dat hij eens zeer gemelijk werd; om dat een zijner fpeelmakkers op den Bijbel wilde gaan ftaan, om ergens naar te reiken. Bij was zeer gezet op den Godsdienst; en gewoon, uit de predi- ka-  X 3*9 X katien dat geen opteteekenen , hetwelk hem bijzonder betrof. Hij was zeer gezet op de bevordering van den gezuivcrden Godsdienst; en men had veelwerks, om hem te bewegen, van zijne bij gekmge, maar egter op l;et veinzen zeer afgerigte , zuder Maria , toetedaan, de Misfe bijtewoonen. Hij meende, dat hij daardoor zig aan misdrijf zoude lchuldig maken; en betuigde, liever de vriendfchap van den Keizer, ja zjjn eigen leven, en al wat hem dierbaar was, in de waagfchaal te willen dellen, dan iets te doen, hetwelk bij wist zonde te zijn. Overgehaald zijnde tot deze Vergunning, weende hij over haare hardnekkigheid; en beklaagde zig, buiten daat te zijn, van dezelve te bedwingen. Zijne lieftalligheid en zagte aart maakte hem afkecrig van vervolging. Dit bleek, toen hem het vonnis tegen Johanna van Kent ter teekening werd voorgelegd. Iiïj betoonde zig afkeerig, Van zulk eene drengheid, welke men in anderen afkeurde, natcvolgen; en fchoon hij zweeg op de redenen van Kranmir, welke hem daar toe zogt overtehaalen, en bij zig dadelijk ter teekening liet bewegen, voegde hij daarbij, dat hij zig aan het gezag des Bisfchops onderwierp, maar te gelik verklaaren moest, dat, wanneer hij in dezen kwalijk handelde, Kranmer zelf, die hem doorzijn gezag had overgehaald, zulks voor God zoude moeten verantwoorden. Krcvmcr, een  X 3*° X een man van veel verdand , voorbeeldige deugd , en van een teder geweten, werd, door deze nadrukkelijke waarfchouwing, zo getroffen en bevreesd, dat bij het vonnis waarfchijnlijk onuitgevoerd zoude gelaten hebben, bij aldien deze vrouw, door haar onhebbelijk en bijkans onzinnig gedrag, niet had veroorzaakt, dat men zig van haar omdeed; fchoon het tevens waar is, dat men beter gedaan had, van haar, als eene waanzinnige, optefluiten. Kundigheden en begrippen, eenen man waardig, vond men in eene algemeene, fchoon onvoltooide, redevoering, nopens de hervorming van het volk, en het wegnemen van veele misbruiken in Kerk en Burgerdaat. Een duk, hetwelk , op zijn ï4e jaar gefchreven , ligtelijk voor ondergedoken zoude kunnen doorgaan, bij aldien men uit flijl en famendelling(zegt burnet) niet beftüifen kon, dat, gelijk het door hem zelf gefchreven werd, het insgelijks door hem zelf was öpgedeld. Hij werd ziek, en gaf, geduurende die ziekte, veele treffende blijken van opregte en inwendige Godzaligheid. Ridleij predikte voor hem over de hooge noodzake» lijkheid van goede werken, als bewijzen voor ons geloof. Dit trof hem; en hij verzogt den Bisfchoplijken prediker, welken hij bij zig ontboden bad; dat hij dat geen, wat hij in het algemeen over dit géwigtig onderwerp gezegd had, nu ook op hem in  )••( 3=1 )?( in 't bijzonder wilde toepasfen ; want dat hij door deze voerftelling zeer getroffen was geweest, en gaarne meer daarvan hooren wilde, Kort voor zijnen dood hoorde men deze woorden uit zijnen fterventlen mond: „ Heere God! verlos „ mij uit dit ellendige en booze leven, en neem „ mij aan onder uwe uitverkorenen; egter gefchiede ,, niet mijn, maar uw wil!Heere! ti beveele ik mijnen „ geest, ö Heere! gij weet, hoe zalig het voor mij „ zoude zijn, bij U te wezen; geef mij egter, om „ uwer uitvèrkorenen wille, leven en gezondheid, op „ dat ik u opregtelijk dienen moge. ó mijn Heer en „ God, zegen mijn volk en bewaar uw erfdeel! 5 ,, Heere God, befcherm dit Koningrijk tegen het „ Pausdom, en handhaaf uwen waaren dienst, op ,, dat ik en mijn volk uwen heiligen naame loven „ mogen, om Jefus Chriftus wille." Zijn dood werd algemeen betreurd; en gelijk men zijn leeven billijk telde onder de weldaden der Voorzienigheid , met opzigt tot zijn volk, waarvan men de edelfte vrugten had mogen verwagten, bijaldien het zelve Verlengd ware geweest; zo hield men zijn vroegtijdig ontflapen, voor een bewijs van de zedelijke ongefteldheid van dat land, en van het ongenoegen Godes. Deze wijze van denken was, in die tijden , niet ongewoon bij verftandige Godvri!gtigen • en zij is ook zo overeeuflemmend met de oog-tinten  X 3*» ):( ten, uit welke ons de Bijbel alle zulke voorvallen leert befcbouwen, dat ik mij verwonderen zoude , wanneer ik dezelve van köttzigtigaeid of bijgeloovigbeid hoorde verdenken. Zie hier het tweede voorbeeld ! Een der voornaamfte perfonen op het groote tooneel van Europa, in eenen verwarden en moeiclijkentijd, was, zonder bedenking, de groote, en bij elk bekende, Gufiavus Adolphus. Zijne daden waren roemrijk, en zijne talenten meer dan gewoon; zijne groote onderneming, in welke hij egter het leven, lang voor de voltooijng, gelaten heeft, heeft eenen verbazenden invloed op de gefteldheid van ditwaerelddeel gehad, en is door den Westphaalfchen vrede tot ftand gebragr. Maar hoe was het met de Godsdienftige wending van zijnen geest gelegen ? Juist zo, als een edelmoedig Chriften die in eenen vorst verlangen zou ! nauwgezet en verheven, maar tevens opregt; vrij van verkeerd eigenbelang , en brandend voor het welzijn zijner verdrukte geloofsgenooten. Ik weet zeerwel, dat ik niet», nieuws hier voor mijne geoefende lezers ncderfchrijve; maar ik geloof egter, dat bet algemeen nuttig is, zulke voorbeelden zig dikwijls voor oogen te ftellen, en daarom p.laatfè ik hier eenige trekken, uit zijne gefchiedenis, hiertoe betrekkelijk. Nog jong zijnde werd hij verliefd op de fchoone Èlb*  ):( 323 X Elbe Brahe; maar gaf toe aan het verlangen zijner moeder, om zijne minnarijenop te fchorten, uit hoofde van gewigtige redenen, Hij fchreef dit zelf aan zijne minnaresfe, op eenen eenvoudigen en Godvrugtigentoon; haar vermaanende,'om, in vertrouwen op God, deze zaak aan den tijd overtelaten; tevens hopende, dat Hij, die de zuiverheid zijner oogmerken kende, deze zaak eenmaal tot een gewenseht einde zoude brengen. Aangezet zijnde, om,tot welftand der Kerke, Lutlierfchen en Proteftanten te vereenigen, en daar toe zelfs eene bezending van de Univerfiteit van Heidelberg ontvangen hebbende, bedagt hij de zaak, met behulp van zijnen Cancelier Oxenflierna, rijpelijk; maat vond in de uitoefening van dat plan zo veele zwarigheid, dat hij meende, zig daarin niet te moeten fteeken. Hij betuigde, dat hij, in de H. Schrift,de waarheid zogt voor zigzelf; en God bad'i dat hij alle Chriftenen door de liefde wilde vereenigen: aangezien de voorbeelden van voorige tijden en de aart der zake leerden, dat alle menfehen niet op dezelfde wijze over alle onderwerpen dagten, en dus met geene menfchelijke middelen , vooral niet door geweldige , tot eenheid van gevoelens konden gebragt worden. Hij was nedrig, niet willende gedogen , dat zulken , .die hij overwonnen had, voor hem nederknielden; maar sneer dan eens zeggende; Rijst op, gij moet God aanbid-  bidden, en geen fierflijk mensch, gelijk ik ben. Hij befchouwde zijne groote daden nooit uit dat verdien- ftelijk oogpunt, waar uit men hem die wel eens wilde doen voorkomen: maar meende, dat de Voorzienigheid iemand befchikken zou, waardiger dan hij, om de zaak van den Godsdienst en der Vrijheid, in Europa, te handhaven. Hoe groot zijne talenten in de Krijgskunde waren, is zeer bekend; maar het is daar bij zeer opmerkelijk, hoe de krijgstugt, welke hij in zijn leger had ingevoerd, gepaard ging met de handhaving van zedelijkheid en Godsdienfligheid. Alle buitenfporigheden werden ftrengelijk opgemerkt; voor al Godslastering, roof, fpel, en tweegevegten. In de Zvveedfche krijgswetten was de matigheid bevolen. Goud of zilver zag men nergens in het Zvveedfche leger, zelfs niet in de tent des konings. Het oog van den Veldheer waakte zo wel over de zeden der Soldaten, als over hunne dapperheid. Elk Regiment moest,'s morgens en 's avonds, eenen kring om deszelfs Lceraar fluiten; om onder den vrijen hemel Godsdienst te oefenen. De Wetgever was, in dit alles, tegci-jk de voorganger en het voorbeeld. Eene ongekunftelde, levendige, vreeze Gods, verhoogd* den moed, welke zijn groot hart bezielde. Vrij van het ongeloof van eenen bandeloozen Barbaar, en van het kruipend bijgeloof van eenen Ferdinand , die zijnen voet op den nek der mensch-  X 325 X menschheid zet, terwijl hj voor God in het (tof ligt, bleef deze Koning, zelfs in zijnen hoogden voorfpoed' mensch en Christen; enverloogchende, in zijne Gods- diendigheid , egter den held en den koning niet. Bij het begin van eenen veldflag, en bij het verkrijgen der overwinning, viel hij op zijne knieën, om God te danken. Dit had plaats in alle zijne ondernemingen; zo dat zelfs Ricci, een Italiaan enPrieder, hem bij utftek Godrrugtig in zjnen Godsdienst noemt; en zijne menfchelijkheid, omtreud de Roomfchgezinden, prieliers en monniken, zeer verheft. Op het eiland Rugen met zijne vloot aangeland, dapte hij de eerde aan land; en knielde, voor het oog van zijn in'sCKAVINHAsa, »l/ j. T H I X R R I j km CUKNSINC'  D E CHRJSTELIJK E SPECTATLOR. No, xi.  Zalig is hij, die Kaakt, en zijne kleederen bewaart : , 0?iNB. XVI. 15.  De agttiende eeuw loopt dan, volgens onze gewoonc jaartelling, naar liet einde. De laatfte helft derzelve heeft niet alleen veele «nverwagte en groote gebeurtenisfen opgeleverd : maar deze zijn zelfs, met eene voorbeeldelooze fnelheid, elkander' opgevolgd, en hebben verbazende veranderingen voordgebra*C flisfenden blik in de toekomst wagen. Zijn oogmerk is alleen, zijne lezers ftaande te houden, hen optewekken, om eens te rug te zien op het voorledene, en hetzelve in vergelijking te brengen met het tegenwoordige ; de teekenen der tijden, het kenmerkende van hunnen leeftijd, te leeren onderfcheiden; en ook , langs dezen weg, hunne zelfkennis en ver» betering te bevorderen. Men kan tog ligt in één dezer twee uiterften vervallen; of zijne tijden van eene al te zwarte zijde aanzien , en dienvolgens, zonder grond , zeggen, dat de voorledene alleszins beter waren; of omgekeerd , waanen, dat de fleen der wijsgeeren aireede gevonden zij; en dat het menfchelijk geflagt, en wij met hun, op de vroegere eeuwen, zo al uiet met veragting , ten minsten met medelijden , over de geringe vorderingen , mogen nederzien. Maar mijne lezers zullen mogelijk op mij te on. vrede worden, wanneer zij bemerken, dat ik vragen doe, welke ik zelf niet kan, of poge te beantwoorden : dat ik hunne nieuwsgierigheid opwekke, en hen dan aan hun zeiven overlate; of niet rondborstig genoeg ben, om ronduit mijn gevoelen te verklaaren; waaruit men als dan mogelijk, voorbarig, dit gevolg trekken zal, dat ik met den heerfchenden toon der eeuwe zo geheel niet te vrede ben. Dit alles egter moet ik mij getroosten. Menig een onderwees zijnen leerling, door hem te vragen; en, door het vragen, tot onderzoek aantefpooren; L 8 door  )K 344 )< door hem dezen of geenen wenk te geven, weiken hij, in het begin, wel niet regt verftond; maar die hem egter aan het peinzen; door het peinzen aan het zoeken; en, door het zoeken, tot vinden bragt. Zulk een zag dan wel eens van agteren, dat meu hem wel behandeld had ; dat hij op het pad , hetwelk hij zigzelf had moeten banen, veelvuldige ontdekkingen gedaan had, welke hij anders zoude gemist hebben; en dat zulks daarenboven in hem eene vaardigheid van opmerken en beoordeelen had opgewekt, welke hem , bij volgende gelegenheden, aanmerkelijke diensten deed. Zal ik hier mede dan zo maar van mijn onderwerp aftrappen? Ook dit is mijn voornemen niet. Ik heb nog deze cn geene vragen, nog deze en geene vingerwijzingen op mijn hart, welke ik niet onder mij houden wil. Elk beantwoorde mijne vragen aau zigzelf; en zie vervolgens, wat hij, met opzigt tot zijnen buurman, er op antwoorden kan ; hij lette op mijne wenken; en zie, waarheen zij hem kiden , en wat zij hem vertoonen. Waare tafereelen zijn de eenigen, waar wij ons, in alle gevallen, aan houden moeten; en in de fchildering van een akelige woestenij kan zo wel waarheid zijn, als in die van een arkadisch landfehap. Er is ééne toetfteen, welke wel zeer eenvoudig, maar egter zo algemeen, als zeker, voor hergebruik is. Onder het lezen van gefchiedenisfen, bij het zien  ):< 345 )=C 2ien van het geen er gebeurt, kan men dien zelfs maar in het geheel niet ontbeeren, wanneer men over waarheid en logen, wijsheid en dwaasheid, deugd en ondeugd, volkomenheid of gebrek, vordering of veragtering, in alles wat menfehen, volken, ja het geheele menfchelijke geüagt, betreft, oordeelen wil. Hij is deze: weldadigheid in de oogmerken, en tveitigheid met opzigt tot ce middelen. Bij alle ondernemingen, uitvindingen, geheime, of meer openbare, verrigtingen, is het mij niet genoeg, dat ik alleen zie op phijüeke kragten; op fnedigheid, ftandvastighéid , buitengewoone bekwaamheid om iets te bedenken of uittevoeren ; maar ik vraag altoos, welk was het oogmerk , hetwelk men zig voorftelde; en hoedanig waren de middelen, van welken men zig bediende ? Ik wensch mij zelf en mijne bedrijven naar dezen toetfteen te beoordeelen; en waarom zoude ik denzelven dan niet op anderen en hunne daden toepasfen? Het is zo, dat het dikwijls moeilijk is, fchijn van wezen , in beide deze opzigten, te onderfcheiden; en zig te wagten voor vooringenomenheid aan den eenen of anderen kant. Maar ik wil dan liever mijn oordeel opfchorten ; dikwijls , duizendmaal opfchorten; dan dat ik , op onvolledige gronden, een befluit zoude opmaken , waardoor ik zoude misleid worden. In veele gevallen is het egter zo ondoenlijk niet; vooral, wanneer de tijd de voorvallen zelfs voor mijnen toetfteen L Q vat-  X 346 ):( vatbaar gemaakt heeft; wanneer men gelegendheid gehad heeft, om woorden met daden , wortels en boomen n:et looten en vrugten te vergelijken. Waar tog weldadigheid der oogmerken en wettigheid der middelen ontbreken, kan men zig, op eenen, zo genaamd gelukkigen, uitflag van zaken niet beroepen; of daar int, tot de zedelijke goedheid eener onderneming, befluiten; maar ook in tegendeel, waar deze voorhanden zijn, kan men zig, bij de beste doch mislukte ondernemingen, gelaten en onderworpen gedragen ; of zeggen ; gelijk de verftandige martin du bellay, ergens, in zijne Memoires, fchrijft: dat zekere onderhandeling tusfchen den Keizer, Francois den J> , en den Paus, waarvan , naar zijn inzien, -veel goeds voor de Christenheid zoude te wagten zijn geweest, was afgebroken; om dezen of geenen geheimen,. en voor ons virbergenen wil van God, welke, om de grootheid onzer overtreedingen, mogelijk nog niet wilde, dat ons zo veel goeds zoude toekomen. Hoe meenig eene fchoone onderneming tog is door de Voorzienigheid zelve verhinderd, van dewelke men tot hem, die er mede zwanger ging, zeggen kon, gelijk Nathan eens tot Eavid zeide; Eet is goed, dat zij in uw harte geweest is. Herdenkt gij dan, mijn lezer.' de voorige dagen ; en wilt gij weeten, wat gij van de dingen, die u. onder de oogen komen, oordeelen moet: vraag dan altoos, welke waren de oogmerken, en hoedanig wa-  )••< 347 ):C waren de middelen. Toetst aan dezen (leen alle handelingen der menfehen ; hunne gedragingen omtrend elkander; de bewegingen en beroeringen der volken; de zugt en gereedheid tot oorlogen; de begeerten naar veroveringen; den inhoud der tractaten; de geheime drijf* veeren der kabinetten; de zugt om nitteblinkcn, en zig eenen naam te maken, enz. Hebt gij dit gedaan met opligt tot de laatst voorbijgaan de eeuwen; en moet gij dan zeggen: „ Ik vinde over het algemeen en de zaken in het groot bezien zijnde, (want hier ook is het waar , non ego paucis offendar macuHsl aan kleine vlekken kreune 'ik mij niet.} dat in het gedrag en de gevoelens van menfehen tot elkander, van vorsten tot ingezetenen , en van ingezetenen tot regenten; van natiën tot natiën; in hunne Staatkundige en commercieele betrekkingen; meer zuiverheid en weldadigheid in de oogmerken, meer helderheid en tederheid van geweten, met opzigt tot de middelen, plaats had dan te voren : Ik bemerke , dat helderer begrippen van Godsdienst en deugd, dat uitgebreider en fterker mcnfchenliefde , langfamerhand , deze verbetering hebben te weeg gebragt; dat kunsten en wetenfehappen het gevoel van het goede , fchoone en groote, verfijnd en verfterkt hebben ; en dat er, door dezelve,bij meer welvaart en voorfpoed, meer waare verbetering van zeden te weeg gebragt is; en etmeer bronnen van menfchelijk en burgerlijk geluk geopend zijn: Ik zie duidelijk, dat woorden en handeL io lin-  X S48- X tfngen meer met elkander famenfterrlmen j en Jat Wel fpr,e? ken en wel doen bij ons meer hand aan band gaan, dan bij onze vaderen: ik bemerke, dat, op deze gronden, zig alles, bij de groote veranderingen in Europa, meer en meer fchikt, tot verbetering, rust j vergenoegdheid, eenparigheid en orde; tot onderlinge"welwillendheid en verdraagfaamheid; tot eenen algemeeuen vrede, welke, op Godsdienstige en zedelijke gronden gebouwd, met de beste oogmerken getroffen zal worden; zonder, gelijk voorheen, de zaden in zig t-e bevatten'van nieuwe twisten en vijandfehappen: Ik zie, dat de volken meer en meer op hunne regenten vertrouwen; en dat deze laatftcn zig de agting, den eerbied en het vertrouwen der eeffteni, hoe langer-hoe meer, waardig maken : Ik Z'K reeds den dageraad van dien heugchcüjkeu dag , waarop partijfchappen en hatelijke namen zullen vergeten zijn ■ Ik zie ouders en kinderen meer van hunne wederkeerige pligten kennen en beoefenen; meer elkander liefhebben , en ceren: Ik zk de opvoeding minder verwaarloosd, de verbetering der zeden in alle (tanden toenemen, cn door voorbeelden aanmoedigen; de onderlinge goedwilligheid , dienstvaardigheid aanwakkeren; en in het gemeen de befehouwing, veel meer dan voorheen , in beoefening overgaan." Ziet gij dit alles, mijn lezer! met mijnen toetfteen in de hand; verblijd u dan, dat gijeenen zo gelukkigen tijd beleeft; en gaa de aanftaande peuwe,. voo,r  5:( 349 )=( voor u zelf, en met opzigt tot het opkomend ge-i flagt, dankbaar, en met eene vrolijke verwagling te gemoet! Zullen mijne lezers nu over ' mij voldaan zijn ? Ik weet het niet; maar ik vreeze voor het tegendeel. Mogelijk zal deze en geene zeggen : Wie heeft er belezenheid , geheugen en ondervinding genoeg, om alle Zulke en foortgelijke vragen grondig te beantwoorden? Was het niet veel beter, dat de Chr. Speet, zelf ons eens mededeelde, wat hij aan zigzelf, op die vragen, antwoorden zoude ; en dat hij er de redenen bijvoegde, waarom hij zulks op die wijze deed: dan kon men zien, wat er van de zaak was; of men werd ten minden op den weg geholpen, om,met meer grond, in zulk een onderzoek, voor zigzelf te dagen. Maar, mijn lezer! zoudt gij waarlijk er zo veel aan hebben, dat ik u eene gefchiedkuncbg - wijsgeerige verhandeling gaf over een onderwerp , hetwelk zo veele bijzondere deelen In zig bevat, dat zulk eene verhandeling een groot boekdeel zoude uitmaken; en zoude het u niet nog meer verveelen zulk een foliant doortelezen, als het mij moeilijk zoude zijn, er een te fchrijven? Folianten zijn in onzen tijd zo i"eldfaam, als zij in vorige tijden gemeen waren! en waarom dit ? om dat men thands zo veel te lezen krijgt; en men daarenboven doorgaands meer vlugtigheid dan aanhoudendheid meébrengt, wanneer men zig aan het lezen zet. L u Dan  ):( 35° X Dan ik moet al wederom vragen: (dit blaadjen is tog in eenen vraagenden luim opgefleld) Hebt gij uwe vaderlandfche gefchiedenis goed gelezen, mijn lezer? Hebt gij opgemerkt, hoe dit gemeenebest, door de Voorzienigheid, zigtbaar, uit de laagte is opgeheven ? door welke middelen en werktuigen dit bewerkftelligd is? Hoe veele zegeningen er over dit land, en, door hetzelve, over andere landen en menfehen , in vorige tijden, zijn uitgeftort ? Hebt gij daarbij dikwijls met bewondering en aanbidding (lil geflaan ? Hebt gij uw oog gevestigd op den geest der natie, op den Raat van befchaaf heid, Godsdienstigheid, zedelijkheid, in verfchillende tijden, en bij verfchillende omftandigheden? Hebt gij iets gelezen van de gefchiedenis van Engeland , vooral federt den tijd , dat Hendrik de Vin= zig van den Pauslijken ftoel affcheidende, den grond gelegd heeft tot de hervorming? Hebt gij de contrasteerendc lotgevallen van dat veerkragtig volk, onder Maria en Elizabeth , onder de burgerlijke beroeringen ten tijde van Karei den en den Protector, onder Jacob den aden. en de. toenmalige Revolutie, gelijk ook vervolgens , naargegaan ? Zijt gij geen vreemdeling in de gefchiedenis van Karei den V4eo. en zijn zoon Philips, van den dertigjarigen oorlog in Duitschland , deszelfs oogmerken en uitflag? kent gij de voorname Staatsmannen en Oorlogshelden van dien tijd? Zijn u de burgerlijke beroeringen in Vrankrijk, in de XVIe eeuw, de epoque van  ):c m yx van Richelieu, en Mazarin, de eeuw van Lodewijk den XIV, en zijne opvolgers niet onbekend? Hebt gij de aanleiding en de bronnen der onlusten tusfchen Engeland en deszelfs Amerikaanfche colonien, uit de egte bronnen, nagegaan? Hebt gij de houding der Europifche mogenheden, en hunne bedoelingen daar onder , uit de diplomatieke Hukken, gelijk ook uit hunne verrigtingen, naargefpeurd ? Hebt gij opgemerkt, welke zaden, door dien twist, naarEuropa zijn overgebragt? hoe deze, aldaar, naar den onderfcheiden aart van het climaat, en den grond, waarin zij gevallen zijn , onderfcheiden wortelen gefchoten, en verfchillende planten hebben voordgebragt? Hebt gij de vrugten bezien, welke zij gedragen hebben ; en die , welke zij, naar menfchelijke waarschijnlijkheid, zullen dragen ? Hebt gij, onder dat alles, den majestueuzen tred der Voorzienigheid van den gang der menfehen , naar hunne verfchillende karakters, ontwikkeling, bedoelingen, deugden en ondeugden, onderfcheiden? en daardoor geleerd, het goede van het kwade, het voordeelige van het fchadejijke, het opbouwende van het verbrijzelende, te fchiftcn? Maar waar zoude ik eindigen, wanneer ik alles vragen wilde, wat er, in deze opzigten , al te vragen was. Ik wil liever eindigen, met te zeggen, wat ik, door dat vragen, bedoelde .• dit namelijk mijn lezer! dat, bijaldien u deze dingen onbekend zijn , gij als dan aan mijne wijsgeerig- gefchiedkundige verhandelingen zeer weinig hebben zoudt: en wel om  5£C ;«&;x 'om deze eenvoudige reden, dat gij als dan zelf zoudt moeten nagaan, of ik de daadzaken wel uitgekozen, en in het waare daglicht gefield had. Zonder daarvan overtuigd te zijn, zoudt gij mij een ingewikkeld geloof moeten geven; en dit begeere ik niet: of gij zoudt mijne fchilderij voor een ideaal houden; en dat begeere ik nog minder. Maar hebt gij zelf deze onderwerpen befchouwd ? hebt gij gezien, hoe het in Europa, immers in de voornaam. fte landen, in deze drie eeuwen is gefield geweest ? hoe de hervorming begonnen; hoe zij voordgegaan is; als ook welke gevolgen zij, met opzigt tot de ftaatkundige handelingen, en het lot der volkeren in Europa voordbragt ? welken invloed zij op de herftellingen den bloei der wetenfehappen, op zeden en gewoonten, gehad heeft? Is het u bekend, welk eene zonderlinge wending zij, in de laatffe helft dezer ecuwe, door het neologismus, genomen heeft; en hoe het thans met het Chriftendom, zo in befchouwing als in beoefening, gefield isV dan zult gij ook, voorzeker! de jongfte gebeurtcnisfen, en derzelver uitwerking op de houding en de welvaart van menfehen en volken, niet onopgemerkt hebben laten voorbijgaan; en dan zijt gij zelf de man, die op mijne vragen beter en grondiger kunt antwoorden, dan ik voor u zoude kunnen doen: en waarom ? om dat gij zelf alleen in ftaat zijt, om onpartijdigheid in u zo te verwekken of aantckweeken, dat g'j  X 353 X gij u zclven, van uw eigene goede trouwe, bewust zijt; en daarom, zonder gezag of invloed van buiten, uw geweten kunt laten fpreken, en gevolgen afleiden uit gronden, welken gij zelf gelegd hebt. Wat een ander u ook zeggen moge in bet beantwoorden van deze en foortgelijke vragen , altoos zoude u eenig vermoeden bijblijven, dat hij, mogelijk, niet geheel onpartijdig is. In zaken vari aanbelang moet onze ziel zelve haar eigene gronden leggen en haare befluiten vormen. Dit is zelfs volftrekt noodzakelijk, wanneer ons oordeel gaan moet over dingen, welke in tegenftrijdige daglichten vertoond worden. Zulke onderwerpen dient men zelf in de band te nemen, en van verfcheiden kanten te befchouwen. Doet men dit met getrouwheid, en met het oogmerk om de waarheid te eerbiedigen, waar men die vindt, dan is men cp het regte fpoor, om die te ontdekken. Maar ook can bemerkt men wel eens, dat geen van beide de tegenftrijdige oogpunten, het Waare is. Ons geweten is een getrouw rigter, als zin voor waarheid en regtfchapenheid onze vcorftellingen kenmerkt; en hij, die, zonder aanzien des perfoons, waarheid waarheid, en logen logen noemt, al is de laatfte nog zo bemaskerd, velt doorgaands een regtvaardig oordeel over daden en perfonen, welke onder zijn bereik en binnen den kring zijner bevatting zijn. Dan tog is er famenftemming in onzen geest. Daar integendeel het  3;( 354 ):( gevoeligste gewet» dikwijls verkeerdelijk oordeelt en handelt, wanneer het bevooroordeeld verftand door fpttsvindigheid, aan zaken eene houding-weet té geven, welke, met den waaren aart derzelve niet overeenkomt. Hierin is de reden gelegen, dat, gelijk deze en gene voorbeelden aantoonen, door brave en verltandige menfehen, wel eens hardnekkig dingen zijn verdedigd of verworpen; welke veroordeeld of geprezen hadden behooren te worden. Nu hope ik, dat mijn lezer eenigszins beter-over mij zal te vreden zijn. Was dit zo niet, ik zoude berouw hebben, van iets over een zo gewigtig onderwerp geopperd te hebben. Ik vertrouvve egter ten minsten, te hebben wel gedaan, van hem optewekken tot nadenken; van hem aantefporen tot dankbaarheid voor het goede , hetwelk hij geniet; tot een naarftig gebruik van de hulpmiddelen, welken zijn leeftijd hem aanbiedt, om zigzelf te verbeteren; om wijs en heilig te worden; tot waakfame voorzigtigheid, om de kwaden te fchuvven, het kwade te vermijden, en zijne kleederen niet te bevlekken , of te varliezen: en eindelijk , om hem te leiden tot het verkrijgen van dien geest des onderfcheids, welke ons leert winst te doen, zo wel met de boosheid, als met de voortreflijkheid, van die dagen, welke wij beleven. Hierdoor kan men het bederf van menfehen, en zijne eigene gebreken leeren kennen. Hierdoor kan men befchouwen de hoog. te,  X 355 X te, welke men, door den invloed der Godlijke genade , zoude kunnen bestijgen; wanneer bet ons regt ernst is, om optewasfen in de genade en in de kennisfe van Jefus Christus; daaraan alles te onderfchikken; en zo, in kragt, zig te laten opvoeden voor de Eeuwigheid. 'Is dit uwe begeerte, uw doelwit, mijn Christelijke lezer! dan zal het u niet verveelen, de volgende overpeinzing te kezen; en gij zult dan ook u met dezelve wel kunnen vereenigen. Ik begin , met het thands levend en aankomend geflagt, als 't ware een nieuw tijdperk; gewigtig, en bezwangerd met groote gebcurtenisfen. Ik zie, rondom mij, groote verwarringen en beroeringen, in de burgerlijke, ftaatkundige, geleerde, zedelijke, en Godsdienstige waereld. De gevolgen van dezelve zijn onberekenbaar; en de gezigteinder ligt buiten mijn gezigtvermogen. Met bekommering voor mij zeiven, over de mijnen, en het aankomend geflagt, heffe ik mijne oogen op, en zie den onfluimigen hemel aan. Ik moet dikwijls alle mijne kragten bijeenverzamelen, ten einde mij vast te houden aan eene waarheid, welke , in alle eeuwen, de grond van moed voor de wijzen was: deze namelijk: De Heere regeert! de aarde verheuge zig ! Hetgeen mij raadfelagtig, donker, voor menfehen en volken noodlottig, verderflijk voorkomt, behoort tog tot den grooten fchakcl der dingen, welke, met wijsheid  X S5* X tield en goedheid, aan elkander gehegt is. Mogelijk zal hetgeen mij billijk mishaagt, ja met verontwaardiging vervult, den grond leggen, tot bemoedigende en voordeelige uitkomften. Ik zie mogelijk veele dingen thands alleen van hunne zwarte zijde; maar deze zullen misfchien, door de nakomelingfchap ■> van eene tegenftrijdige gezien worden. Dan, wat daarvan zij, ik worde geroepen tot zélfverlóogcheriing, tot onderwerping, tot vertrouwen, eu tot ootmoedig geloof aan Hem, die alle dingen fchoonrtaakt op zijften tijd. „ Werpt alle uwe bekommeringen, als eenen nodelozen last, van u af: want Hij, die alles beftiert en gadeflaai', zorgt voor u. Doet uw voordeel met het geen u bejegent; trekt partij van de omftandigheden, waarin gij u bevindt; benaarstigt u om voor God en menfehen opregt te zijn ; maar doet gij dit, houdt ook dan vast aan uwe opregtheid ! en laat u niet, als een riet, herwaard en derwaard flingeren." Deze zijn lesfen en vermaningen, welke bij mij, nimmer, in eenen ftaat van werkeloosheid, liggen moeten. Veeje tog zijn de middelen, welke u de vorige eeuwen toereiken, om u zelf te volmaken, en te verbeteren. In de donkere tijden der middel - eeuwen, waren veele toegangen tot wij&heid en deugd geflopt , welke nu openftaan. Veelen, welke toen agterlijk gebleven zijn, zouden met onze hulpmiddelen veel verder gekomen zijn, dan wij.- en dnè zal  X 35? X zal van hun zo veel niet geeischt worden, als van ons, wien veel gegeven is. Wat is het derhalven, dat mij gegeven is, om er mijn voordeel mede te doen? Veel, zeer veel. Ik heb, geduurende mijnen leeftijd, in veele opzigten, eeuwen beleefd. Zo fnel opéénvolgend en gewigtig waren de voorvallen. Ik zie zelfs in het geen de laatfte eeuwen aanbieden, als in een kort begrip, faam getrokken, alles, wat, geduurende het tijdperk, dat deze aarde bewoond is, door menfchelijke naarstigheid, ondervinding, en overdenking, is faamgebragt, om mij te leeren, wie ik ben; wat mijne aandagt boven alles waardig is; wat mijne bedoeling zonder uitzondering wezen moet; en wat mij hierna te wagten ftaat: en het flot van dit alles moet zijn de diepe en onwrikbaare overtuiging, dat eer, hoogheid, gezag, rijkdom , fterkte, voorfpoed en roem, op zigzelf, aan den mensch noch rust verfchaffen, noch denzelvcn voor de eeuwigheid rijpmaken. maar dat alleen eer¬ biedige liefde , onvoorwaardelijke gehoorzaamheid , en onwankelbaar vertrouwen op Hem, die gezegd heeft: Dacr ik ben, daar zal eek mijn dienaar zijn: ruste voor de ziele geeft. Hoe helder fchijnt dit licht rondom mij, in deze dagen; en dit zelfs, bij het verwelken van zo veele bloemen, aan welke men de grijzigheid van eikenboomen had toegedagt. 't Is zo, de vroegfte eeuwen hebben ons diezelfde waarheden gepredikt, welke ons de laatere be-  X 358 >( bevestigen: maar ook deze bevestiging is altoos als een vernieuwd zegel op eenen brief, welke, door de veraf heid destijds, waarin hij gefchreven was, flegts halve blijken vanegtheid vertoonde. De latere eeuwen hebben ook nog iets karakteristieks voor ons; iets, hetwelk meer met ons in betrekking ftaat; en dus de zaak voor ons aanfchouwelijkcr maakt, dan de herinnering van vorige eeuwen vermogend is tedoen, uit hoofde, dat wij ons in dezelve niet zo gemaklijk verplaatfen kunnen. Elke nieuwe proefondervinding, daarenboven, werpt in de weegfchaal een nieuw gewigt, hetwelk, met de vorige vereenigd, de balans, al meer en meer, naar de waarheid doet overflaan. De nieuwfte vorderingen, in het geheele rijk der wetenfehappen, overtuigen elk geflagt ten volkn, dat het waarheid is , en blijft: wij zijn van gisteren en weten niets: wij kennen ten deele en wij profeteeren ten deele: en dat het einde der zake van alles, wat tot hier ge.dagt, ondervonden en voorgelteld is, hierin beftaa; „ Vreest God en houdt zijne geboden! " In dien weg alleen wordt men opgevoed voor de eeuwigheid. In dien weg wordt men overtuigd, datjelus Christus gisteren, heden, en tot in eeuwigheid dezelfde blijft. In deze waarheden wil ik mij, bij het intreden Van eene nieuwe eeuw, inrollen. Er fta ,dan , wat er ftaat; er valle, wat er valt; Ach! mijn' zinfpreuk zij: voor god en de eeuwighiid! Alles, wat  )••( 35? ):C wat mij de wijsheid dezer eeuwen, de vorderingen van het menfehen - geflagt aan de hand geven, zelfs de gedaantewisfelingen der waereld, moeten mij daarheen leiden , om wel alle dingen te beproeven , maar het goede alleen te behouden: gelijk ook, om , op het fundament van de ChrifMijke leer, geen hooi, firooi, of floppelen te bouwen voor eene aanftaande verbranding; maar kostelijke fteenen, die met hetzelve het vuur der beproevinge kunnen doorftaan. De vorderingen in de natuurkunde en in de gefteldheid van het famenftel van het Heel-al, doen, meer dan ooit, het onbegrijpelijk groote, wijze, en almagtigc van God in alle zijne werken, gevoelen: en hoe meer men ontdekt, des te verder ziet men zig af van in de geheimen der natuur te dringen; en des te meer gevoelt men de vqrpligting, om zig in het flof nedertebuigen; en Hem te aanbidden, die alles met wijsheid gemaakt heeft. Hoe meer alles, wat de zedelijke waereld betreft, in het licht gefield is ; of gronden gelegd worden, om het verder in het licht te ftellen , door intedringen in den aart van het waare, fchoone, en goede; des te meer wordt men overtuigd, dat er eene opvoeding is voor de eeuwigheid; en dat de aanleg van dat gemengde wezen, hetwelk wij mensch noemen, voorzeker zo hoog en zo groot is, dat men , in denzelven, de grootfle aanmoediging vindt voor deugd en heiligheid: dat er, bij alle tegenftrijdige vej-  X 3°*o >:( Verfchijnfelen, egter waarlijk vrugt zal zijn voor den regtvaardigen ; en dat de groote Verlosfer des menschdoms zig niet te fterk heeft uitgedrukt, wanneer hij deze hoogte, en die vrugt, een zien van God, en zijne leerlingen, een zien van Hem, gelijk hij is, op grond van eene gelijkheid met hem, genoemd hebben. Hoe meer ©ns de gefchiedenis der waereld bekend wordt; hoe meer wij overtuigd worden, dat geen snenfchelijk verftand , ja zelfs geen Engelen-wijsheid ©f magt, in (laat is, om die geheimen te ontdekken der Godlijke regcering, welke er, in het groote beHuur der waereld, geduurende zo veele eeuwen, plaats hebben; veel min , om de tengels zelf in handen te nemen; maar dat men zig vergenoegen moet, met, zonder zien, te zeggen in den geloove: „ Geregtigheid en gerigte zijn, ö God! de vas„ tigheid van uwen troon : goedertierenheid en „ waarheid gaan voor uw aangezigte heenen.- " een geloof, dat dikwijls zo moeilijk als noodzakelijk is; maar waartoe ons zelfs het geheimnis volle in de natuurlijke waereld voeren kan en moet. Op deze hoogte kunnen ons de vorderingen der laatfb tijden, bij aldien wij die wel aanwenden, meer dan ooit plaatfen. Ik moet derhalven het daarop vooral gezet hebben, om zuiverheid in mijne oogmerken bij wettigheid in de middelen te voegen. Duizend voorbeelden , in welken ik, zonder liefdeloos te oordee- len,  x i«i m jen, tot mijne droefheid , deze hoedanigheden vergeefs zoeke, roepen mij toe: vrees gij God! Hij fpiegelt zig zagt, die zig aan een ander fpiegelt. In welken kring ik mij bewega, het zij ik werkfaam ben, of mij onttrekke, altoos moet mijn oogmerk zijn, Gode te dienen, en niet den menfehen flegts behagelijk te zijn. Tot flilzitten en zwijgen kan ik mij dikwijls , door de omflandigheden , verpligt vinden ; maar tot kwalijk handelen of onopregt fpreken, nimmer. Mijn oordeel mag, ja moet ik fon.tijds opfchorten of verbergen; maar het kwade goed , logen waarheid heten , nimmer. Goede, zuivere oogmerken mag, ja moet ik dikwijls onuitgevoerd hrten; al is het met een bloedend hart; maar dezelve, dcor veikeerdemiddelen, te willen bereiken, tn daar in vcordtegran , al vliegt mij mijn geweten in het aangezigt, kan nooit deugd worden; en dit even min als verkeerde oogmerken , door middelen, anders in zigzelf geoorloofd, te willen doorzetten; i< S«a X gefchiedenis en de nafpeuringen der voorige eeuwen toe. dienen, kunnen mij bevestigen , dat het waarheid is: „ Die in zijne opregtheid wandelt, wandelt zeker." Zie ik dan eenen onftuimigen hemel boven mij; en gevoele ik eenen waggelenden grond onder mijne voeten ; wordt mijne ziele door bekommerende voo*uitzigten aangevallen; ook in dit opzigt geven mij de voorige eeuwen onderwijs en troost. Het zijn waarlijk de menfehen niet, welke over het lot van menfehen en volken befchikking maken. Ik zag in zo veele voorbeelden, dat de loop niet is der fnellen, noch de ftrijd der helden: en dat het in alle tijden, en met opzigt tot de magtigfte volken, waar Was, gelijk de Abt deullk zegt: Rome commande au monde & le ciel aux Romains. 't Is zo , geheel Europa krijgt het vervaarlijk aanzien van een vulcaan, welks onderaardfche gangen zo diep en uitgebreid zijn, dat men nergens eenen vasten grond onder zijne voeten heeft. Dit is voorzeker verfchrikkend in zigzelf; en geeft vooruitzigten, welken men niet zonder fiddering kan befchouwen; noch voor zigzelf, noch voor het nageilagt. Geve ik aan mijne verbeeldingskragt den vrijen teugel, dan zie ik meer ontzettends, dan ik zou kunnen of durven ondernemen te befchrijven; en dit ontzettende is egter geene harfenfchim; daar de beginfelen zig reeds vertoonen ; en  X S*3 X en daar er, uit meer dan eenen crater vart degen vervaarlijken vulcaan, (dien men wel kan berekenen, dat uitbranden en zig ontlasten moet) reeds ftroo* men lava vloeien, welke de vrugtbaarflc velden verwoesten, e« jammer op jammer over het kermend menschdom uitftorten. Maar ik wil, liever dan mij in zulke verbeeldingen toetegeven, opzamelen, datgeen, wat mij, bij het intreden van een nieuwe eeuwe bemoedigen kan. Dan! waar is de voorraadfchuur, waaruit ik dezen troost halen zal? Is het daarin, dat, gelijk elke ziekte hare eigene geneesmiddelen heeft, zo ook elk tijdperk, waarin veel ncerdrukkends gevonden wordt, de zaden van berftelling met zig brengt? maar hoe menigmaal overwint de kragt der ziekte die der artzenijen; en doet den lijder bezwijken? Hoe langfaam kiemen de zaden der herfielling in bedorven tijden? Ik wil deze opmerkingen daarom wel niet geheel op zijde fchuiven, daar zij tog haare waarde hebben; maar ik heb meer noodig, om de toekomst onverfchrokken tegemoet te zien : en waar vind ik dat, zo geheel, zo duidelijk, zo kragtig , als in het Euangelium? Met het Euangelium alleen kan ik de toekomst met moed afwagten. Dit belooft mij weinig op aarde, maar veel na den dood: en dus leert het mij, op ■aarde weinig te verwagten; en op niets meer ftaat maken. Ben ik van deze waarheid doordrongen, dan  X 3^4 ):C dan zal het mij niet ontfchieten, wanneer ik iri veele mijner verwagtingen, die mij anders in het vooruitgezigt ftreelden, te leur gefield worde ,■ en ik zal, door op weinig te rekenen, des te meer mij verheugen , en des te fierker genieten, wanneer mij, in deze dagen, door de zegenende of verfchoonende hand der Voorzienigheid, het een of ander wordt toegereikt. Maar ik wil mij ook tot eenen regel fiellen; wij over niets te verwonderen. De onwaarfchijnlijkfte dingen gebeuren dikwijls; en de waarfchijnlijke blijven agter. De gedaante dezer waereld gaat voorbij. Daar aan moeten wij ons gewennen, daar ■naar moet men zig fchikkeu. Maar zo veele beloften Gods, als er zijn. die zijn in Jefus Christus ja, en amen, tot heerlijkheid Gods. Met dit geloof moeten wij ons insgelijks gemeenzaam maken ; ja daar naar onze geheele houding inrigten. Menfehen zijn en blijven menfehen, in alle tijden, en onder alle hemelRreeken. Uit het menfchelijk hart komt dat alles voord , wat jefus Christus optelt. Maar welke beeken kunnen er niet uit zulke bronnen vloeien, wanneer de omftandigheden daartoe meer dan gewoone gelegenheid verfchaffen? Van menfehen , als zodanig, is dus • niets te wagten, wanneer men dezelven , als op zigzelf ftaande, en in het afgetrokken befchouwt: egter zal het rijk van logen en godloosheid, dat der waarheid en der deugd nimmer overweldigen. Nimmer tog kan ik mij  ):( S«5 X rnjj voordellen, dat de vorderingen der laatfte eeuwen, zo door het uit elkander zetten der denkbeeld den van het menfchelijk'verftand, als door de proefondervinding, 'gemaakt, vrugteloos zullen blijven liggen voor de nakomelingfchap. Ik weet wel, dat er eeuwen van onkunde en woestheid dikwijls gevolgd zijn op tijden van verlichting en befchaafdbeid; ( de middeleeuw is er getuige van ) maar ik weet daarbij, dat de bronnen der verlichting nimmer op die wijze geopend geweest zijn, als tegenwoordig; en dat er thands, uit die bronnen, zo veele beeken zijn afgeleid, dat men dezelve door menfchelijke middelen, niet kan doen opdroogen. Ook weet ik, dat de wortels der vorderingen dezer eeuwen, in zulken tijden liggen, die reeds voorlang geweest waren. Zo min nu deze geheel verloren zi;n geraakt, zo min zullen de tegenwoordige wegvallen. De Voorzienigheid fchijnt zelfs aan veele zaken zulk eene rigting te geven, dat de waarheid, door alle nevelen heen, vroeger of later doorbreeken, en als eene heldere zon, de waereld verlichten moet. Daar egter duisternis en licht thands zo, als 't ware, in ftrijd ftaan, moet ik mij vooral bevlijtigen, pm mijnen zin voor waarheid optefcherpen; en te zorgen, dat hij door valsch licht niet verftompt werde. Eeuwen van vordering 'zijn ook niet zelden eeuwen van fijnere en uitgebreidere verleiding,. Eene zee met bliade klippen vordert onophoudelijk het pas-  bk 360 ):( parfoot. Éen reiziger door onbekende ftreeken, zonder leidsman, kan, met de beste voornemens, verre verdwaalen. Er is flegts één verkeerd zijpad intefiaan, en men raakt, reddeloos, bet fpoor büster Maar het is God alleen, die, door zijnen Zoon wetenfchap geeft den geenen, die verïtands genoeg hebben, om te wee ten, dat bij Hem de bron is van alle wijsheid ; en dat alle vorderingen en ontdekkingen flegts middelen zijn, in de hand der Voorzienigheid, om ons met ons zeiven, met God, en met zijne werken zo bekend te maken, dat zin voor waarheid en deugd zig in ons, als een vaste wortel, vest!lge. en 0M gsdnm lappen toevoere, welke zig, door alIe de tak|.£n VTO ons zedelijk beflaan verfpreidende, niet alleen onze dorheid overwinnen , maar tevens bloemen cn vrugten overvloedig voordbrengen. Met eenen opmerkfamen geest (esprit obferv.iteur) eindelijk wil ik de volgende eeuw inreden. Een groot tooneel ftaat voor mijne oogen. Waar heen ik mijne oogen wende, is alles in beweging, in vreeslijke beweging. Zie ik op de volken der befchaafde waereld , zij allen waggelen; verlangen naar rust; maar deze vliedt van hun, en dan zelf het fterkst, wanneer deze en geene waande, dat zij zig ergens vestigen zoude. De fpanning van kragten lièemt geduurigiijk toe, en men zoude bijkans gisfen, dat eene algemeene "verflapping, het gevolg zal we-  X 357 ) :£ ■wezen van eene al te groote aanfirenging. Egttt blijft bet zeker, dat ook de Voorzienigheid dezen verwonderlijken loop van zaken, aan hare bedoelingen dienstbaar zal maken. Menfehen moeten leeren, dat alles ijdelheid is: dat er niets beftenI digs is onder de zonne: dat het hooge te vernederen , en het geringe opteheffen, de gewoone handelwijze der Godheid is: en dat de wijsheid der waereld dikwijls befehaamd gemaakt wordt; opdat geen mensch of volk zig, immer, op zigzelf beroemen zoude, en trotfelijk zeggen: „ Is dit niet het „ groote Babel, hetwelk ik gebouwd hebbe"! Hoe ik daar meer van opmerke, hoe meer daadzaken ik van alle kanten daartoe verzamele, des te meer kan en zal mijn geest ruste zoeken en vinden bij Hem .. die -'ermoeiden en beladenen tot zig roept. Langs dezen weg bekomt mijn geest buigfaamheid en fterkte, om te toonen, dat ik waarlijk deze uitfpraak geloove: wie volharden zal tot den einde toe , die zal zalig worden. Ziedaar, mijn lezer! eenige ge lagten, of liever, eenige fragmenten van gedagten, welke ik hope, dat u niet ondienstig zullen zijn, Om u, geduurende den tijd, welke u nog van deze eeuwe overfchiet, aan het peinzen te helpen; en zo u te leeren, om de toekomende eeuw, met dien ftillen ernst, met die verftandige bedaardheid, met die wel imrerigte bedagtfaamheid, metdie alles beproevende opmerkfaamheid, met dat Godvrugtig toeverzigt, met dien lijdlamen meedintetreden, wel-  X i6B M welke ik u, en mij zelf, toewenfche, als zijnde eene gefteldheid der ziele, welke wij allen noodig hebben, om Hem welbehaaglijk tezijn , aan wiens goedkeuring ons boven alles gelegen ligt. '£ Leven is ëen Icliool der wijsheid, Waar het Godgewijd gemoed, Aan de hand eens trouwen vaders, Tederh'jk wordt opgevoed. Aan die fterke hand zig hegten d , Dringt men heen door *ngst en druk; Wordt bewaard bij rust en vrijheid; Voorbereid voor waar geluk» Zalig hij, die deugd bij fterkte Voegen kan in 's levens perk; Die geen lof van menfehen bedelt, Maar, in Jefus wijs en fterk, Slegts bij Hem wil roem behalen; En bij God tragt wel te ftaan. Zo beproefd en zo g prezen, Stapt men rustig grafwaard aan. Dtze blcadjens zullen ven tijd tot tijd, doch niet vuer dm twaalf in getal, worden uitgegeven, IN 'sGravENhAOI, Bij J. TH I K R R IJ is n C. M E N S I N G.  d e chris t e l ij k e ipectato tig No» xii.  Que le Seigneur est ben! que Jon joug est aimable! Heureux qui des Venfange en connoit la douceur! Jeune peuple, courez d ce maitre adorable j Les biens les plus charmants n'ont rien de comparable Jux torrents de plai/irs, qu'il repand dans un coeur. BACINH.  "Wanneer ik mij den tegenwoordigen toeftand van het Christendom, en de houding van deszelfs openbare of verborgene vijanden, voorflelle; dan zie ik wel, aan den eenen kant, de eindelijke zegepraai van hetzelve te gemoet; maar ik voorzie tevens, dat er veelen, geduurende dezen ftrijd, uit onkunde of vreesagtigheid, uit ligtzinnigheid of eerzugt, zullen overgaan tot deszelfs vijanden, en daardoor aan hunne zielen fchade lijden. Het opkomend geflagt gaat voorzeker, ook in dit opzigt, donkere tijden te gemoet. Het verftandigfte deel onder hetzelve heeft mogelijk geen doorzigt; en , voorzeker ! geen ondervinding genoeg, om zig te wagten voor de ftrikken , die aan jonge lieden , in het verborgen, gelegd worden,- ten einde hen, onder den bedwelmenden fchijn van onafhanklijkheid in het denken, en gevoelen over alle onderwerpen, zagtkens en listiglijk, heen te leiden in eenen doolhof, waarin men hen, zodra zij op eene zekere hoogte gekomen zijn, aan hunzelven overlaat, zonder zig over hen verder te bekommeren. Men graaft hun den grond onder de toeten ongevoelig weg; en, wanneer zij zinken, M 2 laat  X 3?s X lsat men die verdwaalden voor zigzelf zorgen. Langs dezen weg werd menig jong menfch, die veel aanleg tot, het goede had, ja niet verre was van het koningrijk Gods , eerst een twijfelaar; vervolgens een laatdunkende ; die, op zijn eigene kragten te veel bouwende, niet genoeg bemerkte , hoeveel invloeds Zijne verdorvene neigingen op zijn verftand hadden; en, daardoor, in (hikken geraakte, welke hem, zo met opzigt tot zijn verftand, als met betrekking tot zijn hart, ten prooi gaven aan ongeloof, verbij (tering, ongebondenheid en eindelijk aan eene yolflagene onverfchilligheid of wanhoop. Ach! dat het opkomend geflagt daar tog het oog op hield! De duidere tijden der middeleeuw zijn wel voorbij: en het bijgeloof van dien tijd heeft, in fommige opzigten, zijne kragt grootendeels verboren; maar het gevaar van verleiding is daarom niet minder; en de waarfchouwingen, tegen ongeloof en bijgeloof, zijn ÏUet minder noodzakelijk geworden. Het is wel zo , dat men voor den Godsdienst, in het algemeen, niet te vreezen hebbe; Hij ftaat zo vast als ooit, door zi'n eigen kragt, en den hoogen invloed van Hem, aan wien hij zijnen oirfprong en inftandhouding verfchuldigd is. Hij, die gezegd heeft; „ Mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan " zal het tegen alk deszelfs Vijanden uithouden; dezel ven eens volkomen befchamen; doen te rug kecren; of onder zijne voeten verpletterd Sien, Dit is bij mij zo zeker, als of ik het reeds met mi]-  X 373 ):C mijneoogen zag: maar de menfchenliefde heeft medelijden met die ongelukkige flagtoffers, welke het zig te laat beklagen zullen, de tugt verfmaad, en de beftraffinge niet gewild te hebben; en zij wilde hun getal gaarne, zo veel het mogelijk was, verminderen. Jefus Chriftus zal, door alles, wat tegen Hem en zijnen dienst wordt in het werk gefteld , niets van zijnen luifter, hoogheid, en invloed verliezen; maar de werktuigen, van welke het ongeloof zig bedient, zullen verbrijzeld ; en zij, die er zig van bedienden , te fchande gemaakt worden ; daar, integendeel, dezulken , die zig , door alles wat tegen Hem opftaat/, niet lieten vervoeren, maar Hem ook dan getrouw blijven, wanneer Hij fchijnt geheel ter zijde gefchoven te zijn, met dubbele eere door Hem zullen bekroond worden. Wanneer ik, onlangs, hierover zat te peinzen, her» innerde ik mij eene anecdote, uit de Engelfche gefchiedenis, ten tijde van Cromwel, welke ik mijnen lezer verhalen; en vervolgens aan mijn oogmerk, in dit blaadjen, dienstbaar maken wil. Zij is deze: Koning Karei de IIde, na zijns vaders dood, tot Koning van Schotland verheven, was, in den jaare 1651, met een leger Schotten, in Engeland gerukt; doch, door Cromwel bij Worcefter geheel geflagen zijnde, vond de overwonnen Vorst niet flegts zig genoodzaakt te rug te trekken; maar zelfs veiligheid voor zijn perfoon te zoekeu. Dit laatfte deed hij, ouder anderen , M 3 ten  X 374 X ten huize van den Kolonel Windham. Deze ver. haalde den Koning; dat Ridder Thomas, zijn vader., in den jaare 163.6, weinig dagen voor deszelfs dood, zijne vijf zoonen bij zig geroepen, en tof hen gezegd had: „ Mijne kinderen ! wij hebben tot nu toe ftille en gerufte tijden beleefd onder onze drie laatfte Souvereinen: doch nu moet ik u waarfehouwen, dat gij u gereed maakt tegen onweersbuien en ftormen. Br ontftaan, aan alle zijden , partijfchappen, welke de rust van uw geboorteland dreigen. Doch, wat er. ook gebeuren moge, blijft gijlieden uwen Koning getrouwlijk eereu, gehoorzamen, en de kroon aankleven .-ja ik bevcele u., nimmer de kroon te verzaken, al ware het, dat. die aan een bos ftroo hing." Deze iaatfte woorden , voegde windham er'bij, maakten zulk eenen indruk ©p onze harten, dat de menigvuldige rampfpoeden van deze jammertijden dezelve nimmer hebben kunnen ukwisfchen. Deze anecdote bragt mijne vcrbceldingskragt in. beweging. Ik dagt bij mij zeiven - Wat zoude, in deze dagen, een vader, die den dood voelde naderen, niet aan zijne kinderen te zeggen hebben, wanneer, hij hen tegen de fehokken, welke het waare Christendom, naar alle waarfchijnlijkheid, te wagten heeft, wilde wapenen, en hen aanfpooren tot getrouwheid »?n den Overften der koningen der aarde. Ik ftond, k mijne verbeelding, bij hem, zag zijne kinderen. rond  X 375 X rondom hem, met eerbiedige aandagt Imiterende naar deze'zijne laatfte vermaningen. — „ Mijne kinderen! ik heb u lief gehad, zo lang ik u onder mijn opzigt had; en ik heb deze mijne liefde getoond, door voor uwen welftand, in alle opzigten, zo veel mijne kragten toelieten, te zorgen. Mijne dagen fnellen ten einde; en ik moet met dezelve ook eerlang dit mijn werk voor afgedaan houden. De dagen van uwe kindsheid en jeugd waren gerust en voorfpoedig, met opzigt tot de uitoefening van onzen Godsdienst; en wat ik u daarvan geleerd, en zelfs, eenigermate, met mijn voorbeeld hebbe aangeprezen, is u allen bekend. Stervende, ben ik nog dezelfde; en ik houde, aan den ingang van mijn eeuwig huis , vooral vast aan onzen dierbaaren Bijbel, en het woord der verzoening, daarin, zo bevattelijk als volledig, voorgefteld. Water al, na mijn vertrek, zal gebeuren, is mij onbekend; doch het is mij waarfchijnlijk, dat er tegen het Christendom , en de zuivere leer der vergevende en heiligende genade, ftormen en onweersbuien, grooter en zwaarder dan immer te vooren, komen opzetten. Het Christendom zal mogelijk van deszelfs uitwendigen luister , en deszelfs gewigtigen invloed, door menfehen, zo veel hun toegelaten wordt, beM 4 roofd  X 376 ):C roofd; en de naam van een Christen met dien van een dvveeper, flegthoofd, of bekrompen geest, vrij algemeen, verwisfeld worden. Veele nieuwe vijanden zullen daar tegen opftaan; en het zelve, of uitwendig aanvallen, of in her verborgen ondermijnen; zo dat hunne pogingen, in beide deze opzigten, mogelijk al te voorfpoedig zullen zijn: ja mogelijk wel zo voorfpoedig, dat men daaruit, ligtzinnig, rot deszelfs ongegrondheid zal durven befluiten; en tragten, hetzelve te verwisfelen met eenen algemeenèn Godsdienst, welke, hoe fchoon opgefierd door geleende veederen [ hoe bevallig voorgefteld, hoezeer naar den gevormden, of liever gekunftelden fmaak deézer wijsgerige eeuwe ingerigt, egter van agteren volkomen blijken zal onvoldoende geweest te zijn voor de wezenlijke behoeften van het bedwelmd menfehen-verftand , en het bedorven menfchelijk hart. Laat u egter door dualles, mijne kinderen ! niet verbij fteren! Let op d fpooren der Voorzienigheid, welke u aantoonen' dat het Chriftendom, in de donkerfte eeuwen \ de gevaarlijkfte omftandigheden, nimmer aan ziLtf is overgelaten. De donkerheid baande doorgaands den weg tot een grooter licht; en wanneer het be derf op het hoogst was, ftonden er mannen on die met alle gaven des Geestes voorzien waren om eenebaniere opterigten, tegen den aandruisfehende" ftroom van leugen, van verleiding, eii yan * die moeds genoeg hadden, om, voor de magtigen der  K 177 X der aarde, de zaake van God en Jefus Christus té verdeedigen, en den gedugtften vijanden moedig het böofd te bieden; al Was het, dat zij er alles, wat hun op aarde dierbaar wa$, aan wagen, ja bij verliezen moeiten. Deze is de gewoone weg der Voorzienigheid; en ik verwagte foortgelijke gebeurtenisfen, fchoon het mij onbekend zij, tot welk eenen trap van verlaging en verdenking het Christendom alvorens zal moeten nederdalen, eer zulks gefchiede. Dit is de zake Gods; maar het is de uwe, om voor u zelf toetezien , dat gij, noch door den geest dezer eeuwe bedwelmd; noch, door het voorbeeld van anderen , verleid wordt.- Het beste middel tegen deze bedwelming en verleiding, mijne kinderen.' is de egte Euangeliefche zelfskennis; gevoegd bij de kennis van God, als den Vader van Jefus Christus; en van de gefchiktheid, van dien hoogen perfoon, om in alle die behoeften, welke u de zelfskennis heeft doen opmerken, volledig te voorzien. Jefus Christus wordt ons dan tog eerst dierbaar en onontbeerlijk , wanneer wij geloven, dat wij, zonder hem, niets, maar, met hem, alles vermogen ; dat Wij, zonder hem, verboren gaan; maar, met hem, behouden en zalig worden. Waar dit geloof ontbreekt, het zij geheel, het zij ten deele, daar wordt hij veronagtfaamd of verwerpen; ja zells veragt ofbefpot, naar mate de gefteldheid van den geest is bij hem , die in jefus Christus niets ziet, hetwelk met zijne wezenlijke behoeften M 5 vol-  >»( 3?8 M volftrektm betrekking ftaat. De dartelendfte vernuften, de fijnfte fpotters, zijn, met de ftrengfte en ingetogenfte vvijsgesren , en voorftanders van het algenoegfame van den mensch voor zigzelf, in den grond der zake, tn hetzelfde gareel geflagen: fchoon de wijze van voarftellen zeer veel verfchilt, Alles komt tog eindelijk daar op uit: Wij behoeven geenen Zaligmaker. Elk mensch kan en moet zijn eigen verlosfer zijn. Die anders waant, is, of een dwceper, of een geveinsde, of een bijgelovig weetniet, die zijne waarde en kragten verloogchent. Zo hoorde ik wel eens fp reken: en het ging mij aan het hart, wanneer ik het hoorde. Waarè zelfskennis is het voorname, en onoverwin, Jijkebolwerk, zowel tegen de fpotternijen van het dartelend vernuft, als tegen de kundige betoogen eener geflepen wijsgeerte; zo wel tegen de openbare aanval, Jen op, als tegen de verborgene ondermijningen van het Christendom; zo wel tegen de kwjnkflagen van het Ongeloof, als tegen de zielkundige voorftellingen van het verband tusfchen volftrekt eigengewerkte zedelijkfceid en geluk, waarmede het trotfcli vernuft thans zo, veel opheeft, dat het daarin geheelenal eindigt, Waare zelfskennis wordt voorwerpeiijk geleerd in het Euangelium j en onderwerpeiijk door de ondervinding Vevefligd, Hef menschdom, zo als het in het Euangelium wordt voorgefteld, is geheel verloeren 3 het moet •WHQgl»Hwrf|tW tot God te rug gebragt , en geasw  x m x ligd worden.Wat nu van het algemeen waarheid is, rhoei htt ook zijn met opzigt tot de bijzondere leden. Hij j die aan de uitfpraak: „ De geheele waereld ligt- in het booze:" kunftelen wil, zal voorzeker beginnen, met zigzelf onder de uitzonderingen te ftellen; maar hij > die deze leere aanneemt, en beproeft, hoe het met zigzelf gefield is, wahneer hij zig tot die zedelijke goedheid, welke het Euangelium met alle regt vordert, of liever, waarvan men, in het Euangelium, den ftandaart ziet, wil opheffen, zal fchielijk gewaarworden , hoe hij, op zigzelf ftaande , door het heilig oog des Almagtigen Rigters befchouwd wordt; gelijk ook, wat hij uit zigzelf te Wagten, en hoe zeer hij Voor zigzelf te vreezen heeft. Laat hem de geflepertfie wijsgeer deze waaragtige bevinding eens ontnemen! Hij moge, tegen de omwikkelende redeneertrant vaneen fpitsvindig vernuft, niet opgewasfen zijn; men zal hemo mogelijk, voor een oogehblik, in verwarring brengen; maar men zal hem zijn gevoel Van eigen zwakheid en van de noodzakelijkheid van Jefus Christus, nis Zaligmaker, niet ontnemen» Dit gevoel moet zig, Van zelfs, door zijne eigene veerkragt opheffen, go dra zijne bewustheid haaren natuurlijken loop her* vat; maar ook dan zal zijne overtuiging te fterker wof* den, naar mate hij gewaar wordt, dat men hem meet Verbijfterd, dan overtuigd had ï en in dien Weg zal hij ook zijne gronden te duidelijker kunnen ontwikkelen \ en de gapingen in den fchakel der redeneeringen vari M C zij*  X J8a ):( zijne partij, befchouwend en beoefenend, ontdekken. Op deze zelfskennis rust deze (tem der, door het Euangelium, geheel vernederde natuur: „Wat zal ik doen, om zalig te worden?" Waar deze Mem in het hart gehoord wordt, daar ftaat hef Euangelium op den hopgften prijs, als hetwelk, alleen en volkomen, deze vraag beantwoordt; en wel met eene eenvoudigheid en klaarblijkelijkheid, bij welke de fpttsvindiglte wijsgeerte, bairkloyerij is. Er is zo veel gefchreven, en getwist over den oirfprong en de uitgeflrektheid van dat zedelijk bederf, hetwelk op de waereld , dagelijks , in alle Handen, zulke ijsfelijkc yerwoeltïngen aanrigt ,dat men eindelijk moede wordt, yan alle de onderfcheidene oogpunten onder zijne aandagt te brengen; vermits men , veeltijds, noch wijzer noch beeter, van zulke befchouvvingen terug komt Wagt u van uie vermoeiende bezigheid, mijne kinderen! Raadpleegt flegts uw eigen hart en de OpenT baring. Zoekt daarin den lleutel van al het verdraaide, verwoeftende, en zedelijk misvormde, het welk gij in en rondom u gewaar wordt; en het flot van uwe waarnemingen zal zijn: aan den eenen kant: Zj hebben alkn gezondigd en dei ven de heerIj ,h id Gods: en aan den anderen: Zij wérden om niet gei\chtveerdigd , u.t zijne genade, door de verlos- finge die in Jefus Chriftus is. Leert gij, derhalven, Jefus Christus kennen, dan zult gij, tegelijk, in uw binnenfte overtuigd worden: dat  X 3§i ):( dat hij de wijsheid en de kragt Gods is; en dat zij, die hem, als zodanig, voor zigzelf, aannemen, alleen vrijheid hebben, om zigzelf te befchouwen, als kinderen Gods, en om aanfpraak te maaken op alle die zegeningen , welke een algenoegfaam en goedertieren Vader , die mildelijk geeft en niet verwijt, voor zijne wederkeerende kinderen, in Jefus Christus , heeft weggelegd. Op deze twee zuilen ftaat het geheele Euangelie; en dus ook het geheele gebouw van uwe rust en hoope, in dit en voor het toekomend leven. Blijven deze in u welgevestigd ftaan , laat er dan komen , wat er wü; laat er aan dat Euangelie gekunfteld, of verwrongen worden , zo veel het trotfche en fpitsvindige vernuft vermag; laat de magt der helle, en van alles, wat het denkbeeld van Antichrist in zig bevatte, tegen u oprijzen — men moge zelfs u plagen, martelen , vervolgen, dooden gij zult eens, als ver winnaars , oprijzen in hem , die u lief gehad heeft; en gij zult ondervinden, dat niets in ftaat was, om u te fcheiden van de zaligende liefde van hem, die zig, eenmaal, voor u overgaf; der zonde ftierf, en nu leeft , om eeuwig, voor en met u, Gode televen. Op dezen grond moet zig alle egte wijsgeerte en goede fmaak, in het zedelijke, veftigen ! Wijsgeerte en goede fmaak ! Edele,maar, helaas! te dikwijls misbruikte woorden. De waare wijsbegeerte weigert niet, zig diep voor Jefus Christus neertebuigen; en hij, die het meest van den zin van CbrisM 7 tus  ):C 38a X rus heeft, (dat is, wie het meest, .ia inzien in zaken, en ftemming des harte, naar Christus gelijkt,) heeft den fijnften fmaak in alles, wat wezenlijk is tot verbetering van verftand en hart. Wat is wijsgeerte, wanneer zij meer bedwelmt, dan verlicht; en hongerig maakt, zonder te verzadigen? wanneer zij in doolhoven leidt, zonder uitkomst aan te wijzen ? wanneer zij her verftand verbijftert, en het hart zonder kragten laat, tegen den onftuimigen invloed der grenzenlooze zinlijkheid? wanneer zij ons van God aftrekt,en in ons zeiven doet eindigen; en dus in eene dwaling ftort, welke de grootfte en vrugtbaarfte van alle dwalingen is? Wat is goede fmaak, die het zienlijke boven het onzienlijke, het verganglijke boven het beftendige,het wanftaltige boven w wd geëvenredigde, het gekunftelde boven het eenvoudige, het verdigte boven het waare verkiest; of zig verliest in dingen, die niet, gelijk de menfch zelve, eeuwig zijn? Ik fpreek bij ondervinding. Defamenftelfels der wijsgeerte verwisfelen elkander; en het geene in de eene eeuw wordt opgebouwd, wordt in de volgende'verbrijzeld, of valt van zelfs in. Jefus Christus was de grootfte wijsgeer; de wijsgeer bij uitnemendheid. Hij had niet alleen het boek der natuur en der Openbaring zig geheel eigen gemaakt; maar ook, in den fchoot zijns Vaders, zo veel geleerd, dat hij van alles, wat de mensch nodig had te weeten, volkomen meefter; ja de waarheid zelve was. Aan zijne hand  ):( 3«3 H hand leert men de waare wijsgeerte; en, in zijne fchool, leert men het egte fchoone en goede onderfcheiden , van alles, wat daarap, zonder grond, aanfpraak maakt. Hij wil en moet alles voor u zijn, de eerste en de laatste. Hij is de eenige en de volmaakte Zaligmaker. Hem alleen komt deze naam toe. De kroon der overwinning en der heerfchappij past, insgelijks, alleen op zijnen fchedel. Zij moge hem, in fchijn, en voor een tijd, op aarde, afgenomen , en met verwerping in het ftof vertreden worden ; laat u dit wel met verontwaardiging vervullen , maarniet verbijfteren. Eerbiedigt die kroon; ook dan, wanneer zij, op deze aarde,(in den Hemel draagt Hij ze, altoos, onbeledigden ongefchonden) met flijk misvormd wordt. Voegt u nimmer bij zijne verborgene of openbaare vijanden. Deze tog zullen, onverbeterlijk bevonden zijnde, eens voor zijne voeten worden doodgeflagen. Belchouwt dezulken met medelijden , als zielen, die de waare grootheid des geestes niet kennen, en de waare goedheid des harte, in deszelfs reine beginfelen, verloogchenen. Zij zijn die ergernisfen, welke komen moesten, en wel met al die kragt, en in al dat getal, waarin zij komen kunnen, op dat het eens blijke, dat zij, als kaf voor den wind, verltuiven. Houdt u derhalven, onwrikbaar, aan uwen Bijbel! Denkt niet, dat uwe voorouders het zo mis gehad hebben, wanneer zij, op hunnen Handpenning, deze kragtvolle woorden plaattten: Hac nitimur, M S hanc  M 3S4 >( hanc nutuur. Denkt niet, dat men thands dit boek meerder ontbeereu kan, dan de eerfte Christenen, of onze voorvaderen, ten tijde der hervorming; toen[ door het leezen van dit boek alleen, meerder Cérïichting onder het volk gekomen is , dan door alle andere boeken te famen. Wat de clasfifche fchrijvers zijn en blijven , tot het behoud van den egten fmaak , in ftijl en wijze van voordragt, in de befchaafde letteren; dat is de Bijbel nog onberekenbaar meer , met opzigt tot de beginfels van zedekunde en Godsdienst. Zulke modellen laten zig niet vervangen. Gelijk men tog van het lezen en bezigtigen der fchoonfle voordbrengfelen van zijnen tijd, altoos , tot de oudefchrijvers en tot het antieke , gaarne wederkeert; even zo, ia nog flerker, blijft men gezet op den Bijbel, wanneer men eens het regt gevoel heeft verkregen van deszelfs inwendige klaarblijkelijkheid, onuitputlijken rijkdom, waare eenvoudigheid, onvergelijkelijke verhevenheid en altijd voordduuren Je bruikbaarheid. Die zig daar aan houdt, hij moge in menfchelijke wijsheid minder gevorderd zijn, dan'anderen, kan het den verftandigften, in geestelijke wijsheid , in de beoefening van waare deugd, en in het najagen van heiligheid, te raden geeven. Zoekt, mijne kinderen! omtrend deze eigenfehappen van dit onwaardeerlijk boek, duidelijke en vaste, maar tevens eenvoudige en ongekunflelde denkbeelden te verkrijgen; en gij zult genoegfaam gewapend zijn tegen alle aanvallen, welke, of door fpotters, of door meer  ):( 385 ):( meer fpitsvindige bedillers, of door waanwijze verftanden, onmiddelijk, of van ter zijde , daarop gedaan worden;het zij tegen deszelfs egtheid in het algemeen, het zij tegen deszelfs bijzondere deelen; het zij tegen deze of geene leerftukken , welke men, door eene eigendunkelijke uitlegkunde, verminken, of wegredeneeren wil. Gelooft tog, dat men het Christendom nooit met fcherpgeQepener wapenen kan belt-rijden, dan wanneer men, bij de belijders der Chriftelijke leere, bebendiglijk, fijngefponnen twijfelingen van allerlei aart doet oprijzen, welke, door zugt tot waarheid, of door eene meerdere verlichting fchijnen voordgebragt te zijn, maar in den grond voor bedekte pogingen moeten gehouden worden, om den Chiistenen hunnen Bijbel, da^ is, hunne eenige vastigheid, ongevoelig, en in den grond, te ontnemen; twijfelingen, welke men voorgeeft den weg te baanen, tot redelijker, tot gematigder begrippen , in deze of geene Hukken, en dus fchijnen te leiden tot vereeniging van verfchillende denkwijzen j terwijl zij, in den grond , niet anders zijn , dan pogingen, om, door hier en daar eenige fondamenten wegtegraven, het geheele gebouw van zelfs te doen waggelen-, en het een zo wel als het ander omvertewerpen- Hij, die, op-zulk eene wijze, vermeent, u eenen meer redelijken, meer algemecneri Godsdienst te zullen bezorgen, bedriegt u. Hij wil u niet onderrigten, maar verbijsteren. Hij wil u locs-  X 386 X looslijk voeren op kronkelpaden, die altezeer in elkander loopen, dan dat gij er u zoudt kunnen uithelpen; om dat gij, min kundig en listig dan uw leeraar, u aan hem vertrouwen zoudt, en hij u zoude kunnen heenvoeren, waar hij wik Vermijdt deze lagen, immers zo lang, tot dat gij overtuigd zijt, dat een boek, waarin zoveel mensch» kunde met zoveel eenvoudigheid ; zoveel verhevenheid met zoveel waarheid; zoveel rijkdom met zoveel bruikbaarheid; en zulks vooralle menfehen, in alle Handen; zo wel met epzigt tot deze huishouding , als in betrekking tot de toekomende; voor alle onze behoeften, en zulks, met zoveel verzekerd* heid als duidelijkheid wordt voorgedragen; boven alle boeken is; en geen ïou** menfchelijken oirfprong hebben kan.: maar dat hetzelve moet voordgekomen zijn van Hem , die het menschdom beftemd heeft tot eene hoogte, waarvan zijn tegenwoordige ftand nog weinig aanduidt; en welke, zonder zulk eene bekendmaking, ons geheel zoude verborgen en onbereikbaar gebleven zijn. Houdt ü daar aan, dat Jefus Chriftus, die tog zijner zake, in allesJ, ge* toond heeft, volkomen meefter te zijn, aan de Hs Schriften, en aan het geen door zijne Apoftelen vervolgens zoude geleerd worden, een gezag en eene kragt heeft toegekend, welke aan geene menfchelijke fchriften gegeven is, of kan gegeven worden. Vordert nooit zulke bewijzen, als uw bedilziek verftand u in-  >:( 387 X boezemt, dat gij zoudt kunnen en mogen vorderen, eer gij u liet overhalen, om aan Jefus Christus het belang uwer zaligheid geheel en gerust toetevertrouwen. Daardoor maakt men zig fchuldig aan de weerbarftigheid dier ftugge Jooden, welke een teeken begeerden, naar hunne eigenzinnigheid. Jefus geeft zulke bewijzen of teekens niet j maar wil, dat gij van die, welke hij geeft, gebruik maken ; en zijne leere, door uw gedrag naar dezelve interigten, beproeven zult, Jefus fchikt zig nooit en zal zig nooit fchikken naar de eigenzinnige vordering van laatdunkende menfehen, welke nog daarenboven wel eens meenen, dat zij, door hem te erkennen, Gode profijtelijk zijn; cn zig bij Jefus Christus verdienftelijk maken. Welk eene trotsheid! Houdt daarom, herhaleik, vast aan uwen Bijbel; en gelooft in Jefus Christus; al Was het, dat dit boek en deze verheven perfoon, van de grootfte verftanden, met veragrjng behandeld werden ; en ook deze Vroon, als 't ware, aan een bos ftroo hing. .Weest voor God altoos kinderen; en zoekt, hoe langs hoe meer, overtuigd te worden, dat gij arme zondaaren yjjt, die vergeving noodig hebt, en genezen moet worden; en dat zulks alleen op den weg van het Euangelie verkregen wordt. Wandelt in dat licht; en fchoon gij bij dat licht meer en meer uwe eige„ ne duiftends gewaar wordt, en dagelijks veele verkeerdheden te belijden hebt, geeft daarom den moed ■fcc' o», of bedekt uwe fchuldeu niet; want ditzelf» de  X 328 ):( de heeft in allen, die in het licht wandelen, plaats; en met opzicht tot die allen , zonder onderfcheid, is het waar; dat het bloed van Jefus Christus van alle zonden reinigt, en dat zij, die alzo Wandelen, langs dien weg, eens tot de volkomenheid geraaken zullen. Ziet deze leiding van gedag'en, dezen fchakel van denkbeelden, nooit aan voor eenen enkelen vorm, welken het Chriftendom aangenomen heeft, om daar onder zekere algemeene, en door het vernuft zelf uitvindbaare , ja op hetzelve alleen geveftigde, waarheden voorteftellen: even als of alles daarmede afgedaan werd, dat de mensch van zinnelijk vernuftig werd; en dat ons eigen vernuft, uit zigzelf, middelen c« kragten verfchafte, om, van zelfs, langfameihand, ons op liefTen tot dien ftaat van zedelijke volkomenheid, waarop men waardig wordt, gelukkig te zijn ; en zulks ook , vroeger of laater, eens worden zal. Dat bij ens het vernuft zig boven het zinnelijke opheffen moet; cn dat alle zedelijke volkomenheid op vernuftige gronden rust, is volkomen waar.- maar zal dit alles , in ons, eene beflaan lij kheid, of, met Bijbelfche woorden, zal Christus in ons eene geftalte krijgen , dan moet het, bijaldien men dit vorm noemen wil, ja, eenen vorm ontvangen, welke overeenkomt met den dadelijken toeftand, de behoeften, natuur en beftemming van den menfche; maar op eene wijze, dat men, daardoor, de zaak zelf te ge-  X 3*? X gelijk ontvangt; eenen vorm, zonder welken deze waarheden voor den mensch onbruikbaar zouden zijn. Dien vorm, die wijzing, die bruikbaarheid (noemt het, zo als ge wilt) geeft u het Christendom alleen en geheel. Dit leert u den overgang van zinnelijkheid tot vernuft, met alle deszelfs heugchelijke gevolgen;l maar omvat dit alles onder de. twee groote , fchoon geheelenal Euangeliefche denkbeelden, van vergeving en genezing. Vergeving bevat in zig, de toezegging, dat gij, 6 menfch* ö zondaar, door de rampzalige gevolgen van uwe zinnelijkheid, niet ontzet zult worden van de gunst van uwen Schepper; niet verftoken zult blijven van die volkomenheid, naar welke uw vernuft verlangt, als het middel, om eens gelukkig te kunnen zijn. Wanneer gij gelooft in Hem, die zijn bloed vcrgooten heeft tot vergeving van zonden;in Hem, dien God gefteld heeft tot eene betooning van zijne regtvaardigheid; dan kunt gij ook tevens u verzekerd houden, dat de Heilige, wanneer hij, op die wijze , als het Euangelium voorftelt, uw zedelijk verderf in u niet aanfchouwt , egter in zijne regtvaardigheid niet gekrenkt wordt. Dat is tog meer dan enkel vorm. Het is vorm en wezen tevens. In het denkbeeld-zedelijke genezing - ligt alles opgefloten, wat gij, 6 mensch! 6 zondaar! r.oodig hebt, om, (daar gij zonder deugd niet vatbaar kunt zijn voor geluk, en niet waardig zult kunnen ge-  yc 390 x agt worden , die eeuwe te beërven,) van uwe zinnelijkheid geheel ontheven, en een geheel vernuftig geestelijk fchepfel te worden: niet op eene wijze, welke van uw bedorven natuur, gebrekkig temperament, goeden of kwaaden wil, afhangt; maar op zulk eene wijze, dat gij, zelf redelijk werkfaam zijnde, egter het beginfel van uwe zedelijke rigting ten goede hebt en houdt, in dien hoogen invloed van eenen Godlijken Zaligmaker, welke op u werkt, als een wijnftok op zijne ranken ; of, om het nog algemeener uittedrukken, als de Godheid op de geheele Schepping. Wat de fcheppende Godlijke kragt is, met opzigt tot de geheele natuur; dat is de werking des H. Geestes, door Jefus Christus, als den Zoon des Vaders, in de buishouding der genade. En zulk eene voorftelling, zulk eene famenvoeging van wel verordende middelen, zoude niet meer dan vorm zijn! Het zoude flegts vorm zijn, tot zaligheid te gelooven in Hem, die uitdrukkelijk gezegd heeft: die mij eet, dezelve zal leevendoor mijl —. Neen! vergeving en genezing, in den Euangeliefchcn zin, zijn denkbeelden, waarin de beftanddeelen dadelijk overeenkomen , zo wel met het geen er in den mensch ontbreekt en plaats heeft, als met het geen er, tot vervulling van zijne behoeften, en tot bereiking van het doeleinde, waartoe hij gefchapen weid, in alle ftandjen, op alle plaatfen, in alle tij. den  k 391 m den, vereischt wordt. In het Christendom komt het op geen Jood of Griek, op geen wijsgeerig of onwijsgeerig vernuft, aan; maar aan al wat menfch heet, wordt het Euangelium verkondigd, als een kragt Gods tot zaligheid. Die het, als zodanig, aanneemt, en er, met vertrouwen, gebruik van maakt, is een nieuw fchepfel, het welk opwast voor de Eeuwigheid. De verhevenfte genie ftaat, in dit opzigt, gelijk met het minst bedeelde verftand. Laat dan, mijne kinderen! u deeze denkbeelden, met alles , wat daarin ligt opgelloten, nimmer uit de handen wringen. Zij zijn tog de egte en eenige beginfels der egte zedelijke wijsheid, voor elk, die gaarne zijne eigene volmaking bevorderen wil. Wilt gijl. eenvoudige menfehen zijn, gij vindt er uwen fchat in; en wilt gij wijsgeerige koppen worden, onderfchikt er altoos uwen geest aan, en weest nooit wijs bij u zeiven. Gij zoudt er niet ver mede koomen ; maar met Jefus Chriftus, en het geen hij u leert, en, in de toepasfing, dagelijks meer leeren wil, kunt gij alleen alles te boven worftelen, wat 11 twijfelmoedig of bekommerd maken kan. Zijn er dan moeilijke tijden voorhanden; worden de verwarringen vermenigvuldigd ; verkoudt de liefde , bij het toenemen der ongeregtigheid; rukt men zig, meer en meer, los van de eenvoudigheid , welke in Chriftus is; verheft men zig, al hooger en hooger, langs trappen, welke men zigzelf ge-, maakt  '):( 32,2 )i( mkt beeft.; befpetnt gij den toenemenden invloed vvto dit alles heeft, op alles wat dj rondom u- ziet-en waarneemt,; en begint gij te bemerken, dat er eene, geheele omwenteling in den menfchelijken. geest fchijnt voor de deur te ftaan- en dat alles, fc» ^geleerde.,. Godsdienftige en Staatkundige waereld, daartoe fchijnt mede te werken, en daarop te zuilen uitteloopen; m houdt vast aan uwen Bijbel, en gelooft dat veelzeggend en ontzettend woord van Jefus Christus, Mep:'ante, die mijn Hemelfhe f'xder niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. Veel, onbegrijpelijk veel, is er onder de menfehen, in alle ftar.den, te verbeteren; en wie zoude niet wenfehen, dat zulte 11 o , •> zuiks gelchiedde? wie zoude daartoe niet gaarne medewerken, bijaldien hij daartoe, in den weg van waarheid en deugd, gelegenhad vindt. Maar hoe veel omzigtigheid, hoe veel gevoel voor waarheid , hoe veel inzigt in de gevolgen, zijner niet noodig, wanneer men de hand aan dat werk wil Haan. Die zig aangordt, beroeme zig niet, als die zig losmaakt. Men zag zo me igmaal geneesmiddelen aanwenden, welke erger waren dan dé kwaal zelve ; en den brand in een huis te' verwekken om eenig ongedierte er uittedrijven, is geen dat mijne verbeeldingskragt mij zulk eene voorfteliing, in deze tijdsomttandigbeden, geleverd heeft: en dat hij het mij zal ten goede houden, dat ik hem dit fchepfel van mijne imaginatie vertoond heb. Mijne bedoeling was, het opkomend geflagt, op eenen hartelijken en vaderlijken toon, tegen de lïgtzinhigheid zo wel als tegen de fpitsvindigheid deezer eeuwe, in het ituk van Godsdienst, van deugd, en alles wat daarmede in verband Haat, te waarfchouwen; en hun aanteprijzen, van tog te beproeven, welke de goede en welbehaagelijke wil van God zij; gelijk ook, om hen aan te fpooren, van tog de zaak van Jefus Christus de hunne te m aken; ea die daarvoor te blijven houden, in alle omftandigheden van hun openbaar en bijzonder leven; ja zig door niets, van welken aart ook, te laaten aftrekken van die alles overwinnende liefde, dien diepen eerbied,die onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, eu dat onwrikbaar cn volkomen vertrouwen, welke wij Hem niet alleen fchuldig zijn; maar welke ook de groote, de eenige en tevens de onwrikbaare vastigheden zijn van onze rust, van onzen vrede met God; van onze vorming voor de eeuwigheid, en van dat blij vooruitzigt, dat eens alle traanen van onze oog«n afgewischt zullen worde»; en  en dat er een land der ruste is, waarin men, niet alleen bovenalle verwarringen,en alle verongelijkingen dezes tegenwoordigen levens , zijn zal; maar ook tevens zo verre gevorderd zal wezen in wijsheid en deugd, dat het in kragt onze fnijze zal zijn, in het Koningrijke Gods te arbeiden; en onze. talenten, zonder gebrek, zonder traagheid., met ijver en lust, alleen en geheel, Gode toetewijden; en in zijn werk zalig te zijn. Gelukkig hij j _ dic'grond en moed heeft, om tc zeggen: Og deze zaligheid .wagte ik, .6 Heere \ . Zo heeft dan de Christelijke Spectator zijnen taak voleindigd. Hij zegt zijne lezers dank voor de welwillendheid en aandagtmet welke zij zijne voortellingen hebben aangehoord. Zijn er eenige zaden hier of daar in de harten gevallen, of is er iets kwaads ontworteld; is er iets goeds, voor de zaak van zijnen gezegcn'den Verlosfer door te weeg gebragt; hij zal er zig over verheugen ; doch gevoelt te veel het gebrekkige van zijn gefchrijf, dan dat hij er zig op zoude verheffen, Wat geven wij, daarenboven, tog, hetgeen wij niet eerst zelf ontvangen hebben? Dit gevoelt hij iri rijn binnenüe: en hij is blijde, dat hij het gevoelt. Hem, van wien alles, wat goed genaamd kan worden, afdaalt, zij er daarom alleen dc eere van! jZjyjnoogmerk U egtór niet*  )••( 397 X niet, fpoedig wederom depenoptenemen; ten zij er gewigtige redenen waren, om hem daartoe te bewegen. Schrijfziekteis zijne heerfchende kwaal niet. Zij is ook, noch voor den lezer, noch voor den fchriiver, nuttig. Het land, dat Hevigkoorn zal voordbrengen, moet telkens worden omgeploegd; en vervolgens ook al eens braak liggen. De geest, door fchrijven meerc f min uitgeput, moet weder, door lezen en peinzen , door zien, hooren en opmei ken; door affcheiden en famenvoegen; voorraad ontfangen en bewerken; alvoorens hij, op nieuw , iets van het zijne, dat rijpgeworden is, kan afleveren. Vaarwel, mijn lezer !  J