ff 26 G 16     BESPIEGELING DER KINDSCHHEIÜ. Je H A E R L E M, Bij A. L O O S J E S , Pz. MDCCLXXXY.  Zo fpoedig doenlijk zullen de drie overige Leeyensttanden worden uitgegeeven, en, met elkander, %o wii vertrouwen, geen onaangenaaroe verzameling uitmaaken. — Me» gelieve dit Stukje niet te laaten binden, aangezien men voorheeft met het afgeeven. van het laatfte Stukje een' algemeenen Tijtel uit te. geeven, wanneer die vier Befpiegelingen, één behoorlijk boekdeel zullen uitmaaken, en deeze Tijtel onnoodig wordt. De UIT GEE VER.  BESPIEGELINGE N van de vier LEEVENSSTANDENL INLEIDING. 1f\e leevenbaarende Lente, de bloozen» -^de Zomer, de vruchtrijke Herfst,en rustverleenende Winter hebben méérmaal aan de voortreffelijkrte vernuften van onderfcheidene Landa'arten de fchoonfte en nuttigile befpiegelingen opgeleverd. Om van eenen uitlaiidlchen Thomson te zwijgen,vanWinters Dichtpenseel heeft, met -ve„sde„moei,ijtfte„arb^r ^n welkeen onverwachte vreugd?Hoe JlUcht het huisgezin, welk een Wijd fchap verfpreidtzich op her gelaat van H ^ Detralen^ht v anderen ,„ die der vreugde , *« iU genoegen de plaats derhooggaande fmarte vervangt op het ilam gZ™ vrouwe. Is het wonder, dat men d« de vreugde hier heerseht, het L " ontsmet een iuwooner, de ™«£ ™et een hurger vermeerderd. Een w „ voor de Eeuwigheid gefchigt, ziet éZ' fleftraalen van hetjeeve„s,ich, De vader heft  KINDSCHHEID. 13 heft het oog weder ten Hemel en fchijnt de Almagt als zigtbaar te befchouwen in het voortbrengen van het menschlijk fchepfel. Hij boezemt zijne dankbaarheid uit , en geeft met beevende lippen zijne afgematte vrouw een' kusch vol erkentenis , die zij met een lach beantwoordt, niet ongelijk aan het fchijnfel der Zonne, bij het afloopen van eenen ftorm, wanneer zij naauwlijks haar gelaat den fterveling vertoond heeft, of een wolk bedekt op nieuw haaren luister. De inwendige verrukkingen intusfchen van den deugdzaamen Vader, en der Godvruchtige Moeder blijven beftendig, wanneer zij bezeffen, dat de vrucht van hunne huwlijksliefde niet alleen verordend is voor het kleine tijdperk eener halve Eeuw, maar voor het oneindige, voor de Eeuwigheid. Welk menfch die een ziel der onfterflijkheid waardig omdraagt,kan zelfonaan- ge-  H BESPIEGELING de» gedaan blijven bij de opmerkzaame be« fchouwing van het pasgebooren wicht Bijkans alle werktuigen tot zijn geluk noodig en dienflig brengt het bij zijne geboorte mede, en, fchoon het hierin 't Gering en nietig ruspje Klimt tot aan den hoogrten top Van den boomaam, zoekt zijn voedfel, Daar 't maar pas het ei verliet, En de menfch, dat beeld der Englen, Roert zich tot zijn welvaart niet. En  KlNDSCHHEID. 15 - En , elk van ons is zo magteloos zo zwak geweest, wat is dan voor de ouderlijke zorg een kind niet al verfchuldigd ? en wanneer wij de verst afgelegene grens van het menfchelijk leeven bereiken / zullen wij tot deeze magteloosheid weder vervallen : doch met een hemelsbreed onderfcheid. Als de zon 's morgens aan den gezigteinder zich vertoont, is de fchemering flaauvv en zwak, maar van tijd tot tijd neemt dezelve af, terwijl in den avond de fchemering hoe langs hoe zwaarer wordt, en een geheele nacht de oppervlakte van het halfrond bedekt. Het onnoozel wichtje fluit de pasgeöpende oogjes voor het flaauwe licht, en verliest wel ras het gering befef van zijn beftaan, in den verkwikkenden flaap. Ondertusfchen was de goede Voorzienigheid reeds in het lichaam der Moeder werkzaam. Wijsheid en magt, die verrukkende eigenfchappen der Godheid, paa- ren  iS BESPIEGELING der ren zich met eene aJIesovertreffende goed. head. Voor den mond van het pas gebooren kind befchikt zij het heilzaamst voedfel, daar de bronnen der moedermelk ontwellen. Is dit geene fchikking > die elks hart moet verbaazen niet alleen, maar ook overtuigen van het geduurig werkzaam aanzijn van het hulpvaardig Opperwezen. Gij - die twijfelt, niet aan het beflaan van God, want zulk een twijfeling is bijkans beneden het menschlijke, maar aan zyn voorzienig Toevoorzigt! los ons op, waardoor, waarvandaan dan die geregelde werking, welke zich hier opdoet. Is de mensch in ftaat, om in zijn eigen lichaam een vocht voort te brengen, dat voorheen met beftondt, en dat het nuttigst voedfel voor het even ademfcheppend kind bevat. Alle fpitsvindigheden, alle uitvluchten zijn ijdel, wanneer men de hand van den Werkmeester als tegenwoordig aanfchouwt. Onvoorzigtige,onverfchoon- lijKe  KINDSCHHEID. 17 lijke dwaasheid of de laaghartigfte fnoodheid kunnen hier alleen blind zijn voor de helderile ftraalen van Gods werkende alomtegenwoordigheid. Hoelang blijft de ftaat van het Kind öïï* vatbaar en onnozel! Het ziet onverfchillig alle voorwerpen, met een ftrak gelaat aan ; tot dat eindelijk een lach van genoegen de vreugde van een' Engel in het hart der moeder baart. Is het eerfte lachje , niet het eerfte kenmerk, het ondcrfcheidende bewijs der menschlijkheid. Kan het donkerst, het gefronst gelaat van den menfehenhaater zijne plooi behouden , wanneer de Hemelfche lachjes der Kinderlijke onfchuld hem ontmoeten. In het hart van den ftugften wreedaart zeiven dringen zij door. En hij, die een lachende zuigeling het glimmend lemmer in den borst kan jaagen, moet een ondier zijn , dat van de lijst der menfchen behoort uitgefchrapt te worden. 'Er ontdekt zich iets aangenaams, iets onbeB . zorgds  i8 BESPIEGELING der zorgds in de genoeglijke Jachtrekjes der Kinderen , dat het hart der Ouders reeds in de fpraakeloozeKindschheid tennaauwften verbindt aan dat dier vriendelijke wichtjes , die hun alleen door buitengewoone vreugdeblijken van den overigen hoop des Menschdoms onderfcheiden. Hoevcelen worden egter in dien lachenden leeftijd door den dood overvallen, eer de naamen van Vader of Moeder van hunne vriendelijke lipjes afrollen. Droevige Ouders! zegt, in die treurige oogenblikken, met den Dichter dejongh, den lijkpligt bij zijn dochtertje afleggende ; Geen nood! de Strijd is afgefrreeden, Gij zult in QChrisiits^ naam de Godsftad binnen treeden, En wisfelen het aardsch verdriet Eu al uw kwelling met den Zacg der heiliee En gelen, b Ook, vatbaar voor dat heil, daarin uw Godsmio mengelen, Terwijl gij eeuwig rust geniet. Wij  KINDS C II II E I D. 19 Wij zullen u niet weder wenfchen. Al wat Gods wijsheid werkt duit onze weêrfpraak niet, Die door benevelde oogen ziet; Uw heil is hooger , dan 't begrip van aardfche menfehen; ' En in die kommervol verblijf, Daar wij fleehts van uw heil een fchadüw- denkbeeld dragen, ïs de onrust 't grootfte deel van onze beste dagen» De beweegingen, dc greepen der Kinderen hebben iets in zich, dat zij bij het klimmen hunner dagen meer en meer verliezen, door de grootere vastheid derdeelen , die het menschlijk lichaam , gelijk dat der dieren,door den tijdeigen wordt, maar zouden dc kleederen, bij het vrou. welijkgeflacht inzonderheid , niet veel toebrengen tot het bedwang dier losheid , jaa zelfs, het volfiaagen bederf? Wij zullen ons wel wachten van hier uit te weiden over het onverantwoordlijk verdraaijen van de lichaamen der meisjes, door de Keurzen , die de beenderen bijkans ontwrichten, en aan den groei van het lichaam een andere wending geeven. AlB 2 leen  20 BESPIEGELING der leen gebiedt ons de pligt der menselijkheid dit hier aan te roeren. Is 'er, om van dien gruwel niet te reppen , beter tafereel van wezenlijke bevalligheid te fchetzen, dan een fchoon kind, dat met zijne poezelige armen den hals zijner moeder tracht te omvatten? De ftamelende klanken, de eerfte poogingen tot fpreeken zijn zo veele aangenaamheden voor het ouderlijk hart, als 'er zich verfcheidenheden in deeze wonderlijke wendingen en tongvallen opdoen. 't Kind krijgt trek tot kinderfpelen: 't Grijpt met vreugd den rammel op, En verheugt zich in het tooizel Van den grappigen hanfop. 't Grijpt na vruchten, bladen, bloemen , Kleuren, die affteekend zijn. Jaa! fchept lachend welbehaagen In den teedren maanefebijn. Te gelijk met-deeze poogingen derkeemende menfchlijkheid beginnen de eerfte tand-  KINDSCHHEID. 21 tandjes te botten. De blijde lachjes verdwijnen va/i het vriendelijk gelaat, daar de grievendfte pijnen met eene treurige bleekheid het liefelijk blos doen afwisfelen. Niet vreemd zeker, dat deeze fmarten de kinderen doen kwijnen, daar een verder gevorderde Leeftijd tegen foortgelijke pijnen bijlange na niet is opgewoogen. Hoe veele bloemen,pas öntlooken, vallen niet voordeezen ftormwind neder, maar wanneer een ander lot door de Goedheid van het Opperwezen het kind en den ouderen befchooren is, dan klimt de vreugde ten top. 't Botten van de fcherpe tandjes Baart het Kind dien overlast, Daar het fchreijend met zijn handje Na de harde kevels tast. Jaa het klein, 't gevoelig lichaam Wordt door deeze pijn ontfteld, Daar 't voor 't woeden deezer fmarten Als de fneeuw voor 't zonlicht fmelt. Doch B i  ai BESPIEGELING der Doch dat vrij die p:jnen knellen, Droefheid gaat flechts vreugde voor. Hoor de Moeder juichend roepen: Zie 'er is een tandje door. Tot dus lang is 't lieve wichtje Met de Moedermelkgefpijsd, Doch Natuur, die met den vinger 't Menschdom zijabeihmmingwijst, Leert de Moeder 't wicht te fpeenert. Daar zij weigert met verdriet, Zegt zij: fchrei niet, lieve kindje! 't Is Natuur, die mij 't verbiedt. Eindlijk, eindlijk door den honger Fel geneepen proeft het Kind Mondkost, die hem eerst niet fmaakte-, Maar de nood dra lekker vindt, Daar een rij van witte tandjes, Snijdend fcherp en fchoon gekast! Al de fpijzen fijn vermaalen, Waar de tong zich op vergast» O hoe blij is nu de Moeder, Als zij 't wichtje gadeflaat, Daar 'c bij 't hart betoovrend lachea De Elpen tandjes blinken iaat. Naa den aanwinst der tandjes krijgt de fpraak vast meer en meer eene gevestigde wending. Dc woorden 3 die alleen het ou"  KINDSCHHEID. 25 ouderlijk gehoor door genegenheid en gewoonte verftondt, beginnen verftaanbaar te worden voor den vreemden: en het kind fchept zelf genoegen in het nabootfen van de woorden zijner ouders. De liefelijke naamen van Vader en Moeder zijn het kind in den mond beftorven, die vriendelijke woorden op eenen ftreelenden toon, der Kindschheid bijzonder eigen, uitgefproken, verrukken het ouderlijk hart, en winnen deszelfs volkomen genegenheid , en hoe gelukkig is dezelve. Immers hoeveele deezer jonge fchcpfeltjes zijn alleen aangenaam voor het hart van den vader en moeder, daalde ongemakken der vroegfte Kindschheid hun onaangenaam maaken in het oog van vreemden. Gelukkige fchikking, gelukkige gefteldheid der dingen, dat juist die zwakheid dikwerf de bron der te derft e liefde wordt. Ieder rechtfehapen vader immers boeB 4 zemt  24 BESPIEGELING de> zemt, met den dichter Riemsnijder, omtrent zijne kinderen in verrukking uit; Lieve Telgen, waardfte fchatten, Speelt vrij om en op mijn fchoot.» Als mijn armen u omvatten , Ben ik als een Vorst zo groot, Uw geltamel, hoe gebroken, Is welfpreekenheid voor mij. Nu reeds, ö ouders, begint het kind acht te geeven op uwe woorden, op uwe daaden. Nu is zijn hart reeds vatbaar voor goede zo wel als kwaade indrukfels. Zijn hart, buigzaam als wasch, wordt nu gefchikt om eenen vorm aan te neemen, grootcndeels ,naar uwe verkiezing. Althans de moeilijkfte poogingen, en bijzondere zegeningen van den Allerhoogften zouden te zamen moeten werken, indien de kwaade vorm nu verkreegen door den tijd geheel vernietigd wierdt.Menigmaal hoorthetkind een woord,dat fchoon onbegreepen,han. gen blijft in het geheugen. Het peilt na deszelfs zin, en bij de ontdekking wordt hem de eene of andere verderfelijke bron  KINDSCHHEID. 25 bron geopend. Hoe vaak ziet het kind daaden, die fchoon op zich zclven onverfchillig, eenen kwaaden indruk geeven in het hart, dat vroeger bevat en langer behoudt, dan voorzigtige en Christelijke ouders dikwerf zouden wenfchen, maar kunnen op zich zelf onverfchillige daaden eene verkeerde uitwerking hebben, hoe moeten alle andere fouten in het bijzijn der kinderen gefchuwd worden. Daarom gaf de fcherpe Hekeldichter juvenalis aan de bedorven Romeinen in een zijner gedichten deeze lesfen, welke door onzen de decker zo kragtig in de volgende regelen zijn over gebragt, dat wij niet kunnen nalaaten dezelve onzen landgenooten, als bijzonder op onzen tijd toegepast, hier mede te deelen. Schandvlecken zyn d'erveel, veel pesten voor de jeugd. Veel' leemten, die 't gewaed befoedelen der deugd, Die thans geen vader fchroomt zyn' Sonen aan te wryven. Indien de grysaerd groeyt by 't klappen van; de fchyven, B 5  z6 BESPIEGELING dér By kaert en dobbel-fpel, zyn baerdeloos gebroed Vat oock die wapens aen , en vind dien oorlog foet. 't Staet dus met onfen aerd, de vuylefonde-vlecketi Der ouderen, of dier, die ons tot ouders ftrecken, Die kleven onfen geest en ras en grondig aen. Dees' fmet mag hier of daer een foon of twee ontgaert, Den welcken Titan juyst uyt beter'kley wou kneden: Maer och I het meerendeel treed in zyn vaders treden, En volgt lichtvaerdiglyck der fonden wandelfpoor. Hierom, ghy vaderen, treed treed voorfichtigvoor. Ghy doolt u niet alleen , recht dient ghy op uw'folen Tegaen, op dat met u uw' vruchten niet en dolen. AH' zyn wy kloeck in 't geen dat krom is en verkeert, AU* in der fonden fchool van ftonden aen volleert; En ai waer menfchen zyn, zyn Catilijnsmethoopen: Maer Brutus of zyn oom zyn nergens te beloopen. Maeck, vader, dat de deur der kinderkamer fluyt Voor all wat fchandig fchynt, voor all wat leelyk luyd. Ghy fcheld, en ftraft in hun wel dapper uw'gebreken, Ja wiltfe van hun deel als basterden verfteken: Maer, beste man, van waer komt u dit vaier-recht Die 't flechter maeckt als zy, of immers all foo fleclit? Snltghy hunn' hersfenenhunn' dampen doen verliefen, Die felve d'uwe noyt eens fuyver uyt kond oiefen ? Men glafe-wast en witt tot uwent all' den dag. Raeg (roept uw wyQ en vaeg, laet nergens ftof noch rag. 't En mag by witfelqnasten besfem noch niet blyven; Men poogt 'er 't hout als goud tot glimmens toe te wryven, Men  KINDSCHHEID. 27 Men boent 'er banck en trap, foo datt'erfeldenvoet Mag dalen onbegraeut, noyt ftygen mag gefchoed: Wat vruchten fal uw huys van defe grillen oesten, Die 't fpinwiel rusten doen, de nutte naelde roesten? Die d'onrust vorderen in plaetfe van 't gewin ? Wat dunckt u ? fou uw wyf die dertele fottin Tyd, vlyt en naerftigheyd niet vruchtigerhefteden, Ontrent het fuyveren der kinderlyke feden ? Of foofe boenen wil, waarom dat niet gelet Dat uwe kinders 't huys zo heilig fien als net? De ftokregel van onzen dichter roemer visscher bekragtige deeze wijze R.egels van den ouden Romein. Al zyt gh' in d'ondeught fchier veraert doorquaê gewoont, Gaet recht: opdat gh' uw Kindt geen kromme gangen toont. Dit merkt ook a. deken in een haarer Dichtftukken op: Wij zijn met Adam niet geplaatst in 't zalig Eden: ó Neen ! wie wordt niet reeds, in 's Leevens eerfte Jeugd, Denbangen ftrijd gewaar der driften en der reden? Het Kindje hoort, neemt waar , bepeinst en overlegt, Naai'  28 BESPIEGELING der ÉégezWegar,d W3t driftig bij ' of te?ea '« Kind onttekën!0"" ^ * de in 'c Kind" E ovSÏS* dienstmaaSd • door drifter, ^ Teken!" fn°°de ^ gedUUrig 'UCht mo« ^leer't3,''j°nge Wicht' "'^eerhetfpree- TwSkèrdren fman'ai naam,end' Nu ook begint het kind reeds in zijne natuur en tijdgenooten vermaak te fcheppen: daar de kinderfpelen tot nog alleen en zeer gebrekkelijk geoefend, eene grootere volmaaktheid verkrijgen. Dan ook is de tijd gebooren, dat zich de on derfcheide geestneiging der kinderen eenigzms begint te ontwikkelen. Aartig is het, hoe zij meestal de handelingen hunner ouderen nabootfen, De Jongen van den Schipper zal reeds vroeg fmaak in Scheepjes, 't kind vm den Soldaat genoegen in de behandeling van  KINDSCHHEID. 29 van het hinderlijk Geweer vinden, daar de zoon van den Landman in zijn juk en emmers vermaak fchept, en alle meisjes bijkans de moeder in de behandeling haarer poppen nabootfen. Dan ontdekken zich reeds geduld, voortvaarenheid,langzaamheid en drift, en hoe langs hoe meer vordert de ftaat der kinderen het opzigt der ouderen. Eene geheel nieuwe loopbaan wordt ontflooten voor de werkzaamheid van het kinderlijk verftand. De fchoolen, die plaatfen, waar de fterkste indrukfels op het jeugdig hart worden te weeg gebragt, liaan open voor de nieuwsgierigheid en leerzaamheid der kinderen. Veel is 'er met reden voor het openlijk, veel voor het bijzonder onderwijs te zeggen, maar, gelijk in allen twist, beide de partijen hunne ftreng te fterk trekken, zo ook heeft dit plaats in de beftrijders en verdeedigers van het openbaar onderwijs, en, daar, helaas! zij, die bijzonder, en huizehjk onderwijs genooten hebben, over  go BESPIEGELING dïr over het algemeen trotfcher, eigenzinniger en darteier zijn, dan zij, die gelijk met andere kinderen zich reeds van jongs afin den verfchillenden hoop van rapgen vermengd vonden op de openbaare fchoolen; durven wij het bijzonder onderwijs althans niet fterk aanprijzen. Een uitlandsch meester bederft te dikwerf verftand en hart te gelijk van den hem toevertrouwden jongling, daar hij hem tot een last van 'sVaders huisgezin, een fchandvlek zijns geflachts en een pest der zamenleeving vormt, 't Is egter wel ver van ons, dat wij de nadeelen der openbaare fchoolen zouden ontkennen ; neen j helaas! hier doet zich ook zeer veel onvolmaakts , zeer veel flims op. De ondervinding alléén doet bij ons de fchaal ten voordeel der openbaare fchoolen overflaan. Maar is 'er voor den wijsgeer, die de befpiegeling van het mcnfchlijk hart voor een geliefkoosde bezigheid houdt, een aangenaamer oefenperk, dan het eenvoudig kin-  KINDSCHHEID. 3* kinderfchool; daar, daar ziet hij de ontwikkeling van verftandlijke vermogens, van de neigingen der zielen. De fchrandere knaap onderfcheidt zich meestal daar reeds van den onvatbaaren botterik. Met hoeveel ijver zit deeze de hem opgegeeven les na te zien, terwijl de ander, met de domheid op 't gelaat, over den rand" van 't boek heen ziet. Deeze leert in weinige oogenblikken en vergeet ras, maar die leert langzaam, doch ook deö te zelierer. De een fpreekt met de treffendHe vrijmoedigheid, daar de ftamelende bedeesdheid den ander den mond fluit De een tekent reeds de zagtmoedigheid met zijn gelaat en flem, daar de ander bij het martelen eener vlieg zijnen ruweren aart aan den dag legt; duizend verfchillendheden, duizend wonderlijke verfcheidenheden doen zich in eene verzameling van kinderen op. Waarlijk een maait-: fchappij op zich zeiven, en 20 wij tot de vergelijking van derzelver genoegens en onderlinge genegenheden met die der volwas»  32 BESPIEGELING der wallenen overgingen, zou dan de evenaar voor de volwasfenen, of de kinderen door flaan? wie twijfelt hier.? Bij den aanwas van ziel en lichaams kragten groeijen niet minder de driften; en de onderfcheide grondtrek, dien God ieder menfchlijke ziel in het bijzonder fchonk, wordt boe langs, hoe duidelijker, en op deeze ontwikkeling moet het oog der ouders allernaauwkeurigst letten: geeft niet een bekwaam Landman op den aart van den grond acht, op dat hij met de meeste vrucht in denzelven zaaijen zal, en hem zijn akker dus de grootite voordeden zal opbrengen. Gelijk men zeker te vroeg, befpottelijk vroeg het hart der Kinderen denkbeelden van God en zijnen dienst tracht in te Horten , zo ook kan men met dat heilig werk, te fpade komen, wanneer de geest van het kind vatbaar wordt voor bewijs van waarheden, is de tijd gebooren, dat de braave huisvader, en de God-  KINDSCHHEID. 33 Godvruchtige moeder het zaad van deugd en Godsvrucht in de harten der Kinderen behooren in te ftorten. De Jaaren of den netten Leeftijd van alle Kinderen gefchikt voor deeze inboezemingen aan te wijzen is zo onmogelijk, als te bepaalen, wanneer de vatbaarheit van elk Kind in het bijzonder eenen genoegzaamen trap bereikt heeft. Mogelijk zal één voorbeeld hier meêr doen,, dan alle afgetrokken befpiegelingen. De deugdzaame Landbouwer Eerrijk, ftondt met zijn zoontje op eenen Lenteavond bij het ondergaan der zonne niet ver van zijne fhilp, waar bij zijne braave en godvruchtige huisvrouw nederzat. Het jonge knaapje , dat nooit het ondergaan der Zonne met eenige aandacht befchouwd hadt, ftaroogde op de Zon, die reeds halverwege beneden de kim verdweenen was. Vader vader ! riep hij , ach de Zon gaat weg , zal hij wel weêr komen. Jaa! hernam de LandC man,  34 BESPIEGELINGder man, als onze Dorpklok morgen vijf uürenfla at, zal hij reeds weder fchijnen; maar aan den anderen kant van den Hemel. Het kind ftondt verbaasd, zag zijnen Vader aan, en vroeg, naa een poos ftil zwijgen: waardoor zal dc Zon toch weder komen? ö Mijn Kind! hernam 2E.RRIJK, ik ben uw Vader, maar 'er is een Vader van alle menfehen , zo wel van u als van mij, dien Vader noemen wij God; en men ziet hem niet, dan in zijne werken; die vader van ons allen heeft alles wat 'er is in zijne magt: en niets gebeurt 'er zonder hem. Hij doet het fneeuwen en regenen; hij maakt Zomer en Winter ,* hij doet de zon op en ondergaan. Ik begrijp u niet in alles, zeide het Kind met zekere ontftcltenis, ei! verklaar mij dit wat nader. Lief kind! was het antwoord des Vaders, als gij ouder geworden zijt, zult gij die waarheid nader ontdekken; Gij zult dien vader der menfehen meer en meer leeren kennen, als den algemeenen weldoener. Gij vroegt dik-  kindschheid. 35 dikwijls aan mij en uwe moeder, waarom Wij onze handen zamen vouwden en de oogen flooten voor en naa het gebruik der fpijzen, dan mijn Kind! dan danken wij, dien algemeenen Vader, en wij bidden hem, dat hij niet wil ophouden met ons te zegenen. Goed, mijn lieve Vader! fprak toen het verrukte Kind, ik zal ook dien Vader bidden, dat hij het morgen weder dag laat worden. Zo eenvoudig ontwikkelt zich het men» fchclijk verftand en het zal den oplettenden Vader, noch opmerkzaame moeder aan gelegenheden ontbreeken, om als de Kinderen voor denkbeelden vatbaar zijn t hun de indrukfels van God en zijnen dienst in te boezemen: maar mogt dan die ouders een geest der onderfcheiding bezielen; leidden zij alléén hunne kweekelingen op tot de zuivere bron der Reden en die van het Euangelie , leerden zij niets menfchelijks, maar alleen het door c 2 God  35 BESPIEGELING der God eri zijn woord geopenbaarde aan hunne voedfterlingen. Niet dat wij alle de handleidingen, alle famenftclzels doemen , ver van daar , in een' meer gevorderden leeftijd zijn dit heilzaame bèhulpfels, mits zij zo worden aangewend, dat zij het hart niet in de boeijens van vooroordeel bijgeloof of dweeperij vastklinken. Verders wordt het dan ook de juiste tijd , om het Kind 'die inboezemingen van liefde voor het Vaderland te geeven, die hem een nuttig burger , een braaf ingezeten zullen maaken. Het nuttigst en een der vermaaklijkfte fpelen voor de Kinderen in een vrij Gemeenebest, als het onze, is de kinderlijke fnaphaan. Een vijand des Vaderlands fpotte met een leger van kinderen, die kinderen zullen mannen worden, en de behandeling van het geweer hun eigen blijvende, zal het den eenen of anderen ge-  KINDSCHHEID. 3? geweldenaar ten uiterfte moeilijk vallen, uit die dappere handen het dierbaar pand der vrijheid te breeken. De taal van den dichter Jan de Kruyff den ouden, zette het zegel op onze aanmerking omtrent de Jeugdige liefde tot het Vaderland , daar hij tot de Kinderen zegt: Dan, naamelijk, naacenige kundigheden omtrent het Godlijk wezen, Dan weet ge 'er ongetwijfeld bij, Dat heel der menfehen maatfehappij In onze gunst en zorg moet deeien; Dat fteeds het welzijn van 't gemeen Ons meerder, dan 't belang van één, Ja, dat van ons behoort te fbreelen. Dan.kont gij reeds een liefdevlam, Die uit natuur te voorfchijn kwam, Voor 't Vaderland in u ontdekken: Dan juicht, dan treurt uw braaf gemoed Reeds om 'sLands voor of tegenfpoed; Dan poogt gij 't zelfs ten nut te ftrekken. Maar ach! bedrieg u niet, zie toe, Dat uwe min geen nadeel doe Aan 't voorwerp ,dat gij waant te minnen! Zo vaak gij zijn belang niet kent, Noch diep in 't hart hebt ingeprent, c3 Bc-  3« BESPIEGELING der Beheerscht flechts drift geen liefde uw zinnen, Die waarheid ziet men, t'aller uur, Door hen geftaafd, die hoog en duur, Op hunne trouw en liefde zweeren. Terwijl zij, door een dolle drift, Die 't valfche nooit van 't echte fchift, En onrust haat en twist vermeêren. Van hier ('t geen 't eerlijk hart befchreit) Die fchandlijke oneerbiedigheid Voor wet en wettige Overheden, Van hier, zo niet uit erger poel! Dat flinksch, dat loos, dat fnood gewoel! Van hier 't verval der beste zeden. 't Dunkt ons dus een der aangenaamfte verlustigingen voor eenen huisvader zijne Kinderen eenige algemeene kundigheden omtrent den Staat en de Gefchiedenisfen van ons Vaderland, bij wijze van een gemeenzaam gefprek mede te deeien volgens handleiding van den voortreffelijken wagenaar en andere verdienstelijke mannen. Schandelijk is het zeker , dat ouders reeds in den vroegften leeftijd hunne Kinderen tegen de eene of andere partij verbitteren.  KINDSCHHEID. 39 De tekens der Letteren beginnen te hegten in het begrip van het leerzaam Kind. Een kunst, tot welker volmaaking , de fchranderfte vernuften hebben moeten t'zamen werken, wordt nu wel ras gevat door het verftand van een Kind, dat naauwlijks verftaanbaare woorden voortbrengt Te vroeg zekerlijk is hier mede voor het Jeugdige verftand fchadelijk, vooral, wanneer de lesfen vaneenen te langen duur zijn. Maar al fpeelende kan de Kindschheid deeze voortreffelijke kunde best bevatten. Wie kan hier den verdienftelijken naam van eenen swildens zwijgen. Zijn V%• derlandsch Jbeboek bevat den rijkften ichat der noodzaaklijkfte kundigheden. In aller handen bijkans is dat voortrefüjk leerboek. De bekwaamheid van deezen Vaderlander in zich te fchikken , naar de bevattingen, naar de vermogens van het ontluikend verftand :der Kinderen, verdient elks bewondering. Dat, bij dit C t, boek,  4P BESPIEGELING der boek, het kerend Kind zijne Ouders of Meesters vraage , waar het duisterheid ontmoete en als het deeze zijne vraagcn op eene klaare wijze beantwoord vindt, zal zijne bekwaamheid, hoe langs hoe grooter en wel dra gefchikt worden voor dien overvloed van boeken , door de pen onzer Vaderlandfche vernuften , zins de laatfte Jaaren voor het tijdperk der Kindschheid gefchreeven : overvloed , zeggen wij, want een aanzienlijk getal van waarlijk nuttige en de oude kerboe-r ken, onzes oordeels, verre overtreffende fchriften zien thans het daglicht. De Gedichtjes van den beroemden van alphen, kunnen hier boven al getuigen, en met dankbaarheid zal door het vol, gend gedacht deeze naamgefpeldworden, terwijl de nuttige arbeid van eenen perpoxcher niet minder lof zal behaalen. Met hocvcck vreemde vruchten is ook in deezen de Nederlandfchc waercld verrijkt. De verdienstlijke werken van van,  KINDSCHHEID. 41 e af f in onze moederfpraak vertolkt, gelijk ook de Vriend der Kinderen zijn bronnen van de nuttigfte kundigheden, en met een onderfcheidend oordeel deeze den Kinderen in handen gegeeven zijnde, zullen de aangenaame vruchten zich openbaaren, in eenen verder gevorderden leeftijd. Het geheugen, 't geen de ontvangen denkbeelden vaster en vaster begint te houden, wil egter maar maatig worden ingefpannen. 't Is een overkostelijk kleinnood, dat niet te zorgvuldig kan be-r waard en behandeld worden; de aanmerking van eenen ongenoemden Schrijver neemcn wij de vrijheid hier in te vlechten, betreffende het zoogenaamd van buiten leeren der Kinderen. „ Eene van die Nieuwigheden, zo zeer in deeze eeuw toegejuicht is, dat men de kinderen niet met het geheugen, en meer met het verftand doet werken. Rousfeau deedt zijnen Emile niets van buiten leeren; hij C 5 ■ deedt  42 BESPIEGELING der deedt hem maar opmerken, en het het van de vrijwillige bepaaling zijner aandagt afhangen, of hij iets leerde dan niet. Rousfeaus Emile leert alles uit eigen gemaakte opmerkingen, om dat Rousfeau op het Papier hem alles doet opmerken. Dan eene Emile, niet gebooren, gelijk Minerva uit Jupiters Hersfenen, uit het brein van Rousfeau , maar op de gewoone wijze der Menfehen, zou weinig of niets opmerken; bij gevolg weinig of niets wee ten , en, twintig jaaren oud, zou hij onkundiger zijn, dan de lompfte boerenjongen op zijn tiende Jaar. Een kind, gaat hij vervolgens voort, is uit den aart fpeelziek, en zoekt naverftrooijingen. Geeft men het in die ligtvaardigheid toe, gewent men het niet zijne aandagt te vestigen, het zal zijn geheel leeven door in die verftrooijing blijvqn. Van het een voorwerp op het ander fpringende; onbeKwaam tot eenige oefening van het verftand; niets door- gron-  KINDSCHHEID. 43 grondende; nergens in uitmuntende, van het een ijde'e vermaak, na het andere jaagende; ongeftadig in zijne bezigheden, in zijne verlustigingen ;• onvergenoegd met zijnen ftaat, niets genietende als ten halve, als te oppervlakkig denkende om iets te doorgronden , en ten vollen te fmaaken; dit zal het lot van zodanig een kind zijn. De vroege kindschheid is de tijd om van buiten te leeren, het is dc tijd om taaien te leeren, die in den grond niet anders zijn dan klanken." Deeze aanmerking komt ons zo gegrond voor, dat wij 'er niets hebben bij te voegen, dan alleen, dat wij uit de ongelukkige voorbeelden ons bekend, alleen zouden aanraaden in de vroege kindschheid eer te weinig, dan te veel het geheugen in te prenten, ten minften in dit geval altoos aan de veiligfte zijde te blijven. Indien, in een' vroegeren Leeftijd al eens iets te weinig geleerd is, zal,, door verdubbelden ijver, die fchade ligtcr  m BESPIEGELING DER geboet worden, dan het volkomen verlies of eene verflomping van het Geheugen. De Schrijfkunst, die wij de zuster deiLeeskunst mogen noemen, wordt wel ras het voorwerp van de bezigheid der Kinderen. Deeze cierlijke deeze ten uiterften nuttige kunst is vooral noodzaaklijk in een handeldrijvend gewest, als het onze. De nette zwier van de Pen des Nedcrlandfchcn Koopmans verrukt het oog der vreemdelingen zelf. Immers doet,bij den eerftcn opflag, net en cierlijk fchrift het zelfde uitwerkfel, als een beleefd en befcheiden voorkomen. De Natuur van den mensch is zo gereed om uit het een het ander op te maaken, dat zij niet kan nalaaten , om , fchoon dikwerf bedroogen, naar de hand van het fchrift eenigzins den aart van den Koopman af te neemen. Zeker althans gaat het, dat flordigheid in deezen niets ter waereld aanprijzens in zich bevat. De Kindschheid  KINDSCHHEID. 45 is het rechte tijdperk, om deeze kunst te leeren, dan krijgt over het algemeen de hand een zekere houding bij het zwaaijen van de veder, die zij niet aflegt het geheele leeven door. Maar deeze ijverige poogingen van het arbeidzaam Kind worden dikwerf in het een of ander perk van deezen leeftijd afgebrooken door eene fchrikkelijke en affchuwlijke ziekte den Kinderen bijzonder eigen. De hoogstgcvaarlijke kinderziekte , onzen landaart niet natuurlijk, teistert met zijne felle en fcherpe roede bij vlaagen nu de eene dan de andere Stad. Lucinde! jaa wij beklaagen u, tedere moeder! en het tafreel uwer droefheid willen wij in onze befpiegeling inmengen, of het eenige onzer Landgenootenbeweegen mogt, dooreen uitmuntend behoedmiddel, dien afgrijsfelijken gruwel, zo veel mogelijk van hunnen drempel te weeren. ze-  4<ï BESPIEGELING der Zeeis, het bevalligfte kind, dat de Hemel ooit aanfchouvvde, hadt de gedaante en het voorkomen van een der Minnegoden: wangen zo bloozend ais de roosjes in het hof van lucinde, werden bepaald door een vrolijke kleur nabij aan zuiver wit, waardoor het rood der gezondheid ter fluip zich zien liet. Het lichaam was zo volmaakt, als men zelfs aan eenen Engel zou durven toefchrij^en. Bij het klimmen haarer Jaaren vermeerderde haare fchoonheid, terwijl haar fnedig vernuft haare fraaije gedaante evenaarde. Bij de ongedwongenfte gebaarden, voegde zij de vriendelijkftc lachjes en bij haare lachjes de geestigfte gezegdens, en treffcndfte vraagen. Haar gezelfchap was «I uw wellust, ö lucindê, zins de wreede dood uwen jeugdigen Echtgenoot uit uwe armen ten grave gerukt hadt. Maar welk onverwacht toeval verdooft de bhjdfchap in het hart van zelis, dat anders aan de treurigheid geene kennis öeeft. De bedrukte houding tekent de on«  KINDSCHHEID. 47 ongefteidheid des lichaams: het rood ver* fpreidt zich meer en meer op de kaaken, en duidt eene hevige benaauwdheid aan, daar de bangfte zuchten de plaats haarer vervrolijkende gefprekken inneemen, De ziekte openbaart zich, en met de ziekte vertoonen zich 'aan het oog der treurende moeder de aakeligfte vooruitzichten. De kundigfte arts Haat verlegen, bij het kranke Kind. Affchuwlijk voorwerp voor de oogen! 't geheel aanfchijn korts eene bloem gelijk is zo afzigtig, dat het geene gelijkenis toelaat. De Liefde van eene tederhartige Moeder alléén voelt zich nog gehegt aan dit voorwerp. Hoe worftelt het afgemarteld Kind met de pijnen, die tot het gebeente toe fchijnen door te dringen. De hevigfte ftuipen fchokken het gefolterd lichaam. Eene aakelige blindheid , door de toeneeming der gruwelijke ziekte veroorzaakt, fluit de anders vrolijke oogen. Nu tasten in een tusfchenpoos der felle  48 BESPIEGELING dér felle zenuwtrekkingen de misvormde hartjes na de hulpvaardige hand der fchreijeir de moeder. Ach ! zegt ze , lieve moeder I — ik voel, dat mijn kragt vermindert, — drank te zwelgen is mij onmogelijk , en mijn tong kleeft onder 't fpreeken aan mijn gehemelte vast. Wel ras zal ik bij Vader in den Hemel zijn. Hoe fpijt het mij, dat ik u moet veriaaten. Geef alette nog een kuschje voor mij; ach! moeder hadt gij mij als alette En met dit woord in den mond vermeestert haar de woedende pijn. Een ftuip vliegt het lichaam door. Zij gilt, zij knarst op de tanden. Zij fterft. Lucinde valt magteloos op het aaklig op het affchuwwekkend lijk van zelis neder. Uit die ijsfehj'ke zwijm bekomende boezemt zij, met de hartbreekendfto fnikken, op eene gebrekkige wijze, baars  KINDSCHHEID. 49 re grievende droefheid uit: Goede God! koud jaa koud als ijs.... dood is mijne Zëlis ! ....; Ach moeder... die lieve ftem zal ik dan nimmer weer hoo- ren ach moeder ! hadt gij mij als Alette .... .jaa Kind ! hadt uwe moeder kunnen denken .... moest ik het niet gedacht hebben , dat in uw gezond , uw vol gcllel deeze ziekte deafgrijsfelijkftc gevolgen zou naa zich fleepen .... Zottin, die ik was! had ik u als Alette beveiligdj door dat gefchenk des Hemels, hadt ik ti deeze gruwelijke ziekte, deeze afgrijsfelijke fmarte door het middel der inenting..... dan ..; dan ... zag ik u misfchien nog aart mijne zijde zitten (Hier' fcheen de doodlijk bedroefde Lücinde in haare traanen weg te fmeltén). Wreed fchepfel!... barft zij uit, daar haare droefheid in woede verandert, wreed fchepfel, als ik ben.... Geen moederlijk hart draag ik in deeze boezem, al heb ik de ongelukkige Zelis, met meikuit dezelve gevoed ik heb haar het zwaard door het hart gejaagd.... ten minlten D had  50 BESPIEGELING der had ik, waarfchijnïijk, aller waarfchijnlijkst, den naderenden flag kunnen afkee- ren Waar berg ik mij voor God en de menfehen Terwijl dus haare woede den top der wanhoop vast nadert, treedt de bedaarde en eerwaardige Sophron de deur haarer kamer in. De beminnelijkfle goedaartigheid vereenigt zich op het gelaat van dien oprechten Euangelie-leeraar met de welmeenendfte deelneeming in de lotgevallen zijner Naasten. Mannelijke Godsvrucht loopt in hem t'zamen met de kloekmoedigheid van een' geloovig' Christen. Als een Engel Gods, roept hem Lrcind£ toe, daar zij van haaren ftoel opvliegt, als een Engel Gods komt Gij tot mij. — Troost mij, SophronIZe. l r s is .... en zij wijst met haare beevende hand na het lijk van haar dochtertje. Met de tederhartigfte Liefde vestigt hij het  KINDSCHHEID. $t het oog op de geftorven Zelis, terwijl de traanen van gevoel langs zijne wangen biggelen. Doch te midden zijner droef, heid zegt hij op eenen vertrouwenden toon: Lucinde! De wil van God is eeuwig goed. Goed ? herneemt zij , op eene half wanhoopende wijze, ach, dat ik althans anders gewild had; dat behoedmiddel der inenting, door u mij menigwerf aangepreezen, heb ik verwaarloosd: ach mijn Zelis! S o p h ii o n ! haare laatste woor. den waren, Ach moeder! hadt gij mij als Alette.... en hier zweeg zij> zweeg zij Voor ecu wig. Bedaar , zegt de Godvruchtige man, Bedaar Lucinde! maatig uwe droefheid. De mensch, de Christen moet handelen naar de overtuiging van zijn ge weeten, en, hoe het alles dan ook uitvalle, in de ftille kalmte van zijn gemoed, kan hij zich gerust neder vlijen. Immers giji Lucinde! hebt het licht van uw D 2 hart  52 BESPIEGELING der hart gevolgd; en de uitflag is ongelukkig. Mogt uw geval een voorbeeld zijn voor zo veele braave huismoeders, die niet te overtuigen zijn door redenkaveling. ö Ongelukkig voorbeeld, dat ik ben, barst zij uit, daar een hevige vloed van traanen eensklaps haar gelaat overftroomt. Geef dus lucht, vervolgt de bedaarde Sophron, geef dus lucht aan uw doodelijk bekommerd hart. Betaal deeze traanen, als den wettigen tol aan de Natuur fchuldig ... maar beperk uwe droefheid, door het vertroostend denkbeeld, dat uwe beminnelijke Zelis, als ten ontijde van uwe zijde weggeraapt, vroeg eene hemelburgeres is. Benijd haar toch haar geluk niet, haare ziel was reeds gefchikt en vatbaar voor een eeuwig geluk, en God alléén weet, hoe ras wij met haar in dien zaligen gelukftaat zullen vereenigd worden." \ Wij  KINDSCHHEID. 53 Wij mogen vrij op Zelis toepasfen, .het geen Riemsnyder van Dirce zegt 3 want zij was Nog geene week geleeden Met Bloempjes fraai verfierd. Schoon als de dageraad Blonk toen haar lief gelaat. Mij dunkt haar nog te hooren, ,, Zie, fprak zij, welke ftraf, „ Wat ramp is mij befchooren? „ Mijn bloemen vallen af. Ach! wie had toen gedagt, Dat zij zo ras • Zou als haar bloemen vallen Helaas.' zy, ieders vreugd, De fchoonfte bloem van allen Verwelkt in de eerfte jeugd. Hoe ras is 't fchoon vervloogen? Zy, eerst aan gaaven ryk, Wat toondt zy nu onze oogen? Een koud gevoelloos lyk. D 3 Doch  54 BESPIEGELING der Doch lang genoeg hebben wij op een zo treurig tafrecl het oog gevestigd gehouden. Laaten wij het afwenden na vrolijker tooneelen. Ter afwisfeling van alle de nuttige oefeningen verpoozen de verfchillende foorten van fpelen den arbeid der opwasfende Jeugd. Deezen vinden hun grootst vermaak in de vermoeijendfte : de hoep. de drijftol en de werpfchijf zijn hun wellust. Hoe fpannen zij hunne kragten t'zamen, om zo nuttig eene be. weeging met allen ijver te oefenen. Geene fpelen zeker ontfpannen den geest meerder, en zijn gefchikter , om de doorftraaling der vochten te bevorderen. Ande, ren fcheppen hun behaagen, in het oefe. nen hunner heerfchappij over eenen ongelukkigcn bok: zij tekenen waarfchijnlijk reeds, wie zij vervolgens zullen wc zen. Hooger ouderdom zal alléén den bok met een paard verruilen, Deezen verzamelen zich als rotgezellen bij elkan, der: zij zwieren met hun vaandel, terwijl  KINDSCHHEID. '55 wijl het gedons der kindertrom reeds hunne vaderlandfche harten doet kloppen. Anderen voelen zich genoopt, om met ftiller tijdverdrijf den vermoeiden geest te ontfpannen: hoe aartig tuigen deezen een fcheepje op, en leeren reeds de fpreekwijzen in den Zeebouw gebruiklijk: Weder anderen vinden fmaak in de befebouwing van printen en tekeningen, terwijl hunne ruwe pennekrasfen de jonge beminnaars dier fchoone kunst aanduiden* Een geheel ander foort van fpelen is mogelijk in een handeldrijvend gewest gefchikt, om, van de vroegfte Jeugd af, dc gemoederen aan het vermaak van winst en het verdriet van fchade te gewennen. Derzelver getal is oneindig, maar zeker zijn de zodanigen de beste, waar zich de lichaams beweeging, met de bereiking deezer oogmerken paart. Ongetwijfeld zijn ook die fpej len van het beste foort , waar de winst, zo niet geheel, ten minften grootcndeels, van aandagt en oordeel afhangt, D 4 maar  58 BESPIEGELING der maar ziet bier reeds een' grondtrek onzer. Natie; deeze arme hoop jongens heeft met moeite de weinige duiten t'zamen vergaderd, die zij hier met genoegen in de waagfchaal van het wispeltuurig lot werpen. Hoeveele trekken van het voorouderlijk geflacht verlooren zijn geraakt, is deeze, wel ontbeerlijke,overiggebleeven. pe kunst van zwemmen, die nuttige kunst in een land zo rijk van water, die geliefkoosde kunst onzer voorouders wordt over 't algemeen zeer fchaars beoefend. Aan gevaaren is zij onderworpen , maar met voorzigtigheid en onder het ouderlijk oog begonnen zal zij een hulpmiddel worden niet alléén , om eigen gevaar af te weeren, maar ook om het dierbaar leeven onzer medemenfehen te redden. Met het grootit vermaak met . . . iets ouds Batavisch zouden wij het gaarne noemen, zien wij den vluggen knaap zonder huivering, het naakte lich- haam  KINDSCHHEID. 57 haam in het water dompelen, daar hij nu zigtbaar, dan weder verborgen zich wel ras aan den oever tegen over ons vertoont, en zich , een oogenblik in de Zon gebakerd hebbende, met den zelfden moed weder overzwemt. Dan denken wij met een, aan onze dappere voorvaders , die in volle wapenrusting ftroomende rivieren overzwommen. Hoe fterk wij egter voor deeze weetenfchap ijveren, Hellen wij wel deegelijk hier bij vast, dat, wanneer flechts één der ouder ren zich volftrekt tegen dezelve verklaart, die oefening ongeoorloofd wordt, gelijk het ongetwijfeld misdaadig is, wanneer men geheel buiten het weet? 1 derOuders, een eenigzins gevaarlijke uitfpanning neemt. Zouden wij u vergeeten, beminnelijke meisjes! wier fchoonheid aangroeit met het groeijen uwer jaaren; Neen! uwe huizelijke ftilte, uwe minder in het oog loopende uitfpanningen zien wij niet onD 5 dank-  5S BESPIEGELING der dankbaar over 't hoofd. Onder het zorgvuldig oog der huismoeder ontvangt gij, ai fpeelende, de nuttigfte lesfcn. In de behandeling der houten poppen leert gij reeds, in den vroegften morgenftonduws leevens, hoe gij best en handigst met uwe kinderen zult omgaan, als een rijper ouderdom u moeders ziet worden. Alle de huislijke bezigheden van wasfehen en reinigen fchijnen der vrouwen als ingefchapen. Zelfs, eer de ijdeltuiterij van eenen bedorven fmaak het hart der aanzienlijke onder haar bedorven heeft, trekt derzelver hart na deeze bezigheden, hiacinthe, die, nu zich bijkans f;haamt over het huiswerk te fpreeken, verrichtte zelfs in een tijdperk, waarin haare kindschheid bijna afgeJoopen was, dikwerf uit zucht tot dit vrouwlijk bedrijf het werk der dienstmaagd. Niet dat het haar nu voegen zou ? ver van daar; doch zou eene meerdere beweeging, eene meerdere bemoeijing met de huislijke bezigheden haar niet de  KINDSCHHEID. 59 de leevendigheid en gezondheid haarer kindschheid te rug geeven. Hoe vroeg ook bootst het meisje de moeder na in liet hanteeren van de naald. In het oog eener waardige moeder, dunkt ons,kan 'er niet veelaangenaamervertooning zijn, dan haare dochter haar bedrijf te zien nabootzen. Ziet zij dan niet reeds, hoe haar hart gefchikt is, haare neigingen geftemd zijn, om bij het opkomend geflacht haare plaats te vervangen. Ook komen de kinderbezoeken der Meisjes, die van eene bedaarder foort zijn, dan die der Jongens, ons alleraangenaamst zo voor de moeder als de dochter voor. Een mensch, die vermaak fchept in zijne natuurgenooten, moet met genoegen dc fnapperijen van die kleinen beluisteren. De lust tot verciering van het lichaam, de beminnelijke beleefdheid, de nieuwsgierigheid en praatzucht vertoonen zich reeds in haaren kring, en, wat ook de novschheid moog' bevveeren , alle deeze geaartheden, binnen juiste paaien gehouden,  aar'Uïshet woeste vee zij voedsel zoekt en vindt, En  KiNDSCHHËID. 83 En't naaüwlijks heeft, of't weer,als 't woeste verflindti Wat moet de Maatfchappij van zulke telgen wagten? Onnutte leden, die en orde en tucht veracluen, Een fchadelijke hoop, een pest voor Kerk en ftaat} Die een gedacht, geheel verbasterd, agterlaat: Mijn Lotgenooten! gaat zij wat verdei; Voort, de weezen aanfpreekende: Mijn Lotgenooten! Ontkent uw voorrecht niet, door zondige verblinding. Gij zijt gelukkig: ik , ik fpreeke uit ondervinding i *k Ben op dezelfde wijze, als gij toch opgevoed: 'k Denk nooit hier aan of zeg; Wat k de Hemel goed t 'kSmaak nu de vrucht van dat in fchijn bepaalde leeven, En'k zou die vrucht niet gaarn voor duizend vvaerelds geeven. Gezegend zij dat Huis waarin het zaad der deugd In mij gedrooid wierd! . . . 'k fchrei, ó ja, maar 'k fchrei van vreugd. Tot dus lang was de leevenswijze der kinderen vrij gclijkfoortig: de nuttigste en eerste kundigheden, die bij verre de meesten volkomen dezelfde zijn, werden F a aan  84 BESPIEGELING der aan den geringen zo wel als den aanzienlijken van Geboorte ingeplant, want zeer weinigen zijn 'er, althans in vergelijking van het overig gedeelte, die niet hier te lande in hunne Kindschheid, door de vaderlijke zorg der Overheden , een genoegzaam onderwijs genieten in de eerfte en volftrekt noodzaaklijke kundigheden van het menfchlijk leeven : maar nu, nu is de tijd gebooren, dat de rangen zich reeds duidelijker beginnen te opcnbaaren. Nu en dan had. den zich reeds de eerfte fchecme ingen van grooter aanzien wel beginnen te vertoonen, maar thans zal wel ras de luister der aanzienlijken ten fterkften den minderen in het oog blinken. De weldenkende ouders, bezorgd voor het geluk hunner kinderen, ook naar deeze waereld, beginnen te overleggen, door welk middel hun kind nu tot zekere jaaren gekomen (en vooral heeft dit omtrent de jongelingen in het algemeen plaats,) met  KINDSCHHEID. 85 met een eerlijk gewin en in eene nuttige bezigheid het leeven flijten zal. Nu komen de wolken van zorgen in grooter getale aandrijven. Het Kinderlijk en onbekommerd hart zal nu de pijnelijke fchroeven van zijne nooddruft naauwer voelen aanzetten. Tot nog toe was immers de gulle en ongehoorde vrolijkheid het deel van verre weg de meesten, eenige weinige ziekelijke kinderen uitgezonderd , en dan noch een zeker foort, dat belachelijk en haatelijk tevens is: dat naamclijk dier ongelukkige gedrochtjes , die met den paplepel bijkans in de hand reeds orakels der wijsheid zijn, wier Kinderlijke grapjes de Ouders als hemelfche wijsheid achten en hun dus tot bcfpottelijke pedantjes vormen : maar hier van valt alléén te zeggen met Roemer Visscher. F 3 't Duer-  85 BESPIEGELING der 5t Dueraciitigh komt Iaat toe, dat vroegh rijp is, vroegh rot. 't Kint, dat een wijs man lijckt, een man wortkfnts en zot. Wij bedoelen hier geenzins zodanige vernuften mede, die te groot, de ftraaien van welker wijsheid te fchitterendzijn, dan dat zij zich niet reeds in den vroegften morgenftond van het leeven zouden vertoonen. De braave Randwerksman ftelt zijn' jongen, die een mannelijker aanfchijn reeds gekreegen, en nu het volflrekt noodzaakelijkc geleerd heeft, op eene vriendelijke wijze voor, welk ambacht 't meest in. zijnen fmaak valt. „ Mijn kind! zegt hij, Ik heb u van mijnen leeftogt leezen, fchrijven, cn een weinig rekenen laaten leeren: Jt word nu tijd, dat gij om een beftaan moet denken. Ons lot, mijn kind.' is te arbeiden, cn ons daaglijksch brood met onze handen te winnen. Zie uit na een an>  KINDSCHHEID. 87 ambacht van uwe verkiezing ; doe de keus bedaard, want het is een keus voor uw geheel leeven. Wel ras bepaalt hij zich tot het werk , 't geen hem genoeglijkst en voordeeligst toefchijnt. De Vader overlegt met hem alles wat tot het zelve behoort, ftelt hem de donkere , zowel, als heldere zijde vooroogen, en hij, egter bij zijn befluit blijvende, vat de Vader met eene aandoening van blijdfchap zijne handen , en zegt: „ Mijn Zoon! God zegene u, en, als ik oud en onmagtig word, hoop ik van deeze handen te leeven." Ach! mijn Vader! ik hoop, herneemt hij , dat gij met Moeder zo oud moogt worden , en ik zoveel zal kunnen winnen , dat ik u ruim en rijklijk onderhoude. In deeze oogenblikken van verrukking brengt hij den jongen met traanen in de oogen tot zijne moeder, en zegt „ WaarF 4 , de  n BESPIEGELING der Vrouw! zie daar onzen jongen werkman. Lief Kind! roept de Moeder uit: zijt ijvrig en u zal geen brood ontbreeken. Morgen zult gij een nieuw fchootsvel van uwe Moeder hebben Met ongeduld brengt de jonge knaap den dag en een ge. dcelte van den nacht door, en, met een edele eerzucht, Hapt hij, denkende, dat ieder op zijn nieuw fchootsvel de oogen flaat, reeds vroeg na zijn werkwinkel. Met zo veel genoegen, wordt dikwerf den last der bezigheden opgenoomen. Hoe gelukkig is in deezen de kortzigtigheid van het mcnschlijk verftand! De Vader in hoogeren rang handelt met zijnen Zoon op eene gelijke wijze, indien hij welberaaden is, geeft hem keuze, om in den eenen of anderen tak van Koophandel zich te oefenen. Zo 'er zich eene bijzondere geneigdheid , eene fterke overhelling tot de beoefening der Wcetcnfchappen opdoet, geeft de Vader hem ook die keuze. Maar hoe zeer wenfehehjk v/a»  KINDSCHHEID. 89 ware het, dat nimmer eenig kind aan de oefeningen der geleerdheid, dan met zijne volle genegenheid werdt toegewijd. Ongelukkige wezens, die tot eenen Lceraa'r of Arts door uwe Ouders van uw wiegbed af beftemd wordt, want het enkel geval, waarin deeze dwaaze beftemming gelukkig flaagt, kan alleen als eene uitzondering op den algemeenen regel, dat deeze beftemmingen befluiten van het ongeluk der Kinderen zijn, worden aangemerkt. De Leeraar , die nu met eene ftamelende tong op eenen flaauwen toon zijne redenvoering den volke voordraagt, zou een uitfteckend Geneesheer geweest zijn , daar de Arts , die meu weerzin zijne uuren aan het fceenend ziekbed doorbrengt , eigenlijk gefchikt was voor de drokke woelingen des Koophandels. Egter willen wij hier niet mede te kennen geeven, dat de Ouders, in geenen deele, hunne magt zouden mogen gebruiken ; wanneer, naa een naauwkeurige opvoeding , de Kinderen tot die jaaren zijn geF 5 k o,  oo BESPIEGELING oer komen: Neen! indien de keus volftrekfc dwaas is , en geheel onovereenkomstig .met den ftaat der Ouders , dan alléén mag, onzes achtens, het Onderlijk gezag de zaak beflisfen, maar dat hier in zagtheid en gemaatigdheid, geen dwang plaats hebbe : want , wanneer de toom te ftjjf gehouden wordt, zal het moedig ros zich van allen dwang zoeken te ontflaan. De knaap, die zijne genegenheid tot den Koophandel bepaalt,leert die taalen,diehem in ftaat Hellen om met ondcrfcheide volkeren der waereld gemeenfehap te houden: de kunst van boekhouden wordt aan dc uiterfte grens der Kindschheid nu zijne vo rnaame bezigheid, en hijJcert, vast meer en meer den lotwisfel des handels kennen. — Maar hij , die zijn hart op de fchoone kunsten gezet heeft, ftampt naauw het ftof der kinderfchool van zijne voeten, of vindt zich weder met dezelfde banden van fchooltucht gebonden. Zijne hand vat de La-  KINDSCHHEID. 9% Latijnfche Spraakkunst op, om, naa een lang tijdsverloop tot de goudmijnen der aeloude geleerden den toegang te verwerven. De taal van oud Griekenland zal zijne ingefpannendfte aandagt en uiigezogtfte vlijt vorderen; maar hetloonvoor deezen arbeid is zo voortreffelijk als de ar? beid lastig. „ De wortels der weetenfchap„ pen zijn bitter, maar de vruchten zoet." Gij , die uw hart der fchoone letteren toewijdt, gij zult, naa het doorworstelen van alle de zwaarigheden der taalkunde, uwen arbeid vergeeten, als een Demosthenes en Cicero voor 11 als uit de graven oprijzen , en uwe aandagt, zo verre vervoeren, dat gij u verbeeldt op deftraaten van Athene te verkeeren, of in den kring der Romeinfche Raadsheeren in het aêloud Capitool verplaatst te zijn. De bevallige Dichtkunst zult gij een reeks van Eeuwen nader aan haare geboorte leeren kennen. Gij zult met de Vaders van het Heldendicht cn den Lierzang ommegang heb-  92 BESPIEGELING der hebben. Gij zult zien , dat hunne laurieren door zoveele Ecuwen heen onverwelkt zijn gebleeven. Tot de vroege Gefchiedkunde zult gij opklimmen, en,zonder het behulp van gebrekkige overzettingen , zult gij de bronnen zelf naderen, en de waarheid min vervalscht leeren kennen. Den Heiligen Godsdienst zelf zult gij, zoverre althans de boeken van het Nieuw Verbond betreft, in deszelfs eerHen oorfprong kunnen nafpooren. Houdt dan moed onder het zwaar drukkend Juk der fchoolfche bezigheden; als gij hetzelve zult afgefchud hebben, zult gij eerst recht gewaar worden, tot welk een nuttig einde gij hetzelve getorscht hebt. Maar wij naderen ongemerkt den leeftijd der Jonglingfchap. Gelijk het einde van de Lente en het begin van den Zomer bijkans vohnaakt overéénkomen,zogroot ook is de gelijkheid tusfehen het einde der Kindschheid en den aanvang der Jeugd, dat de naauwkeurigfte opmerking derzel. ver  KINDSCHHEID. 93 ver overgang niet kan bepaalen; maar vestigen wij nog even het oog op de andere kunne. De weldenkende huismoeder bezeilende welk een kring haare dochter, die vast meer en meer den maagdclijken leeftijd nadert , mooglijk binnen weinige jaaren zal hebben te befchrijven, onderwijst haar in de nuttige kunst van huishouden en in alle die vrouwlijke bedrijven, waardoor zij gefchikt zal worden , om den man, die éénmaal haare hand verwerft, gelukkig te maaken. Verdienstelijke Moeder! als gij in het graf ligt en uwe ziel bij God is, •zal uwe dochter met haaren man u zegenen over al deeze zorgen , deeze liefde, die gij aan haar in deezen Haat bewijst. Maar gij , die fchuw voor uwen eigen drempel , het hoofd en het hart uwer dochter aan haare zinnelijkheid overlaat, gelukkig zult gij uw lot mogen achten,zo gij door uwe dochter vergeeten wordt, en  94 BESPIEGELING dër en geen gruwel in haare zielsijt, zölfï als gij in het ftof der aarde ligt te rusten* Hoeveel Fchiet 'er nog over, 't geen omtrent den aart en de goede gefteldhcid deiKinderen is op te merken. Welk eene aartige nieuwsgierigheid vertoont zich bij ieder nieuw voorwerp , en hoe, wordt dezelve maar eenigzins wel beftuurd, is deeze niet gefchikt, om het hart met dien rijken voorraad Van denkbeelden te vervullen , die aangenaam niet alléén maar bij uitftek nuttig is. De beminnelij. ke openhartigheid en goed vertrouwen verzeilen alom hunne fchreden. Elk mensch, dat hen ontmoet is hun vriend, en maaken zij een deelgenoot van hunne geheimen , vooral als hun eenige bijzondere vreugde of droefheid binnen kort getroffen heeft of voor de deur ftaar. Haalde niet de mond der waarheid, op de oprechtheid der Kinderen ziende deeze plaats uit het boek der Pfalmen aan. Uit den  KINDSCHHEID. qj den mond de?- jonge Kinderen en Zuigelingen hebt gij u lof toebereid. Maar die zelfde eigenfehap , die de Ouders met zoveel voordeel kunnen aanwenden om de harten hunner Kinderen te peilen, maakt hun geheel ongefchikte voorwerpen om geheimen te bcwaaren; en de meesten, die'er zich immer op verlaaten hebben, vonden zich droevig te leur gefteld. De weltevredenheid der Kinderen is mede een uitlokkend voorwerp onzer befpiegeling , doch wij zullen het ons niet vermeeten om derzelver aftekening beter te treffen, dan zeker ongenoemd fchrijver, welk ge. deelte wij niet kunnen nalaaten plaats te geeven. Naa een aangenaam prieel befchreeven te hebben , vangt hij dus aan. „ Alzo vonden de reuk en de fmaak alles hier, waaraan zij zich verkwikken konden, waarbij meteen hetgehoor door een menigvuldig getjilp van de vogels, die daarheen en weêr huppelden, vermaakt wierd: wij meen-  po* BESPIEGELING der meenden ook door dit alles zeer gevoelig geroerd te worden, en evenwel fcheen het altijd, als of wij daarin van het Kind overtroffen wierden. Het bleef niet bij ons ftilftaan, maar liep nu hier,dan daarheen, plukte hier een kruid, daar een bloemtje: niets was zo flecht of het bracht het aan Mamalief met de onnozele bede, dat zij en wij alle daaraan ruiken mogten. Het ging ons met zijn voorbeeld voor, op dat wij daartoe te ligcer mogten overreed worden , rook zelf daaraan, en fprak als in verrukking : ach hoe fchoon! zo dra 'er maar een vogèl begon te tierelieren Hak het den vinger op en zei vol verwondering : hoor ! hoor.' ik gaf het een aarbei uit den fchotel , die voor ons op tafeï Hond: het bedankte mij, beet eenige reizen daaraf, als of het die met rechte aandacht wilde opeeten, zag mij vriendelijk aan , verkleinde de oogen uit innerlijk vergenoegen en herhaalde wel driemaal deeze woorden: ach wat is het zoet!'' In  KINDSCHHEID. 97 In dezelfde gedachten valt ook de Dichter, met wiens keurige Dichtregels wij ons Tafreel der Kindschheid voltooid zullen achten, fchoon het zelve ons eenige Happen te rug voere in de befchouwing van datleevensperk. Malfche peeren, purpren Kersfen, Abrikoozen, fchoon van kleur, Perfikken, wier fap en geur Godenmonden zelfs ververfclien, Zijn hem eindloos meerder waard , Dan de grootfle fchat op aard! Vleijend met zijn zachte lonkjes , Steekt hij naar 't bekoorlijk fruit, Bei de poesle handjes uit, Beedlend met de liefdevonkjes, Die hij, daar men 't ooft hem biedt, Uit zijn greetige oogjes fchiet. Gulle lachjes, lief geltamel, Halve woordtjes zoet van toon Schenkt hij dan dier gunlt ten loon ; Hoe de vrekheid fchraape en zaamel', Hoe ze om meêr ilaég zweete en zwoeg', 't Dankbaar Kind heeft haast genoeg. Wat gebrek zou hem doen klaagen ? Goëls Algenoegzaamheid Heeft hem 't hoogfte goed bereid; G Kin-  98 BESPIEGELING der Kinders zijn zijn welbehaagen , Niemand, dan een Kind gelijk, Erft het zalig Hemelrijk. Hij, de lust van God en menfehen, Strekt, hoe klein, tot groote hoop, , Om bij verdren leevensloop, Naar der Oudren heilrijk wenfehen, In de naare rampwoestijn, God e<ï mensch tot vreugd te zijn. Valt een heir van bleeke kwaaien Onbarmhartig op hem aan , Moet Hij 't derllot ondergaan, Vroeg Natuur den tol betaalen, Midden uit dien hangen druk Rijst dan zelfs zijn hoogst geluk. 't Zieltje wordt, na 't droef verfcheiën, Zonder fmetten of gebrek Uit het kermend flerf- vertrek Door volvaardige Englenreijè'n Fluks verhemeld voor den troon Van Gods rijkgezalfden Zoon. Duizend, duizend Cherubijnen Heeten 't zalig wellekom In het hoogde heiligdom, Waar nooit ramp en leed verfchijnen. Ouders (laakt uw zielsverdriet, Zulk een heil fchenkt de aarde niet. 't Eindloos juichend hof der hoven Klinkt van zijn' volfchoouen zang; Ia  KINDSCHHEID. 99 In der Serafijnen rang Hoort het hem de algoedheid looven, En de reine wiekjes flaan Boven 't licht van Zon en Maan. Zwijgt, ai zwijgt, mijn dorre fnaaren, Dien volmaakten Hemelval, Kan in 't jammrend Traanendal, Tt Eelst muzijk niet evennaaren. Zwakke kunst beproef niets meêr! *k Leg verrukt mijn cijther neêr.