HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVEN D, UITGEGEVEN door E. B E K K E R, Wed. Ds. WO L F F, e n A. DEKEN. [ Niet vertaald, ] EERSTE DEEL. in *j GKAVENHA GE, By I S A A C van C L E E F, m d c c l x x x i v.   VOORREDEN. w einige fchriften worden door jonge lie» den met zo veel drifts gezogt en doorloopen, dan zulke, die de gevoeligheid opwekken. Hy, die alleen vervrolykt, is zo zeer hunne gunfteling niet, dan hy, die traanen doet ftorten. Veel over de oorzaak van dit zo zeldzaam verfchynzel in jonge lieden te fchryven , is thans myn oogmerk niet. Zy, voor wie ik, dit fchryven zoude , zullen oogenfchynelyk deeze Voorreden niet inzien, — naauwlyks openfnydjn, om toch ten eerften de Historie van Wlitem Leevend zelf te gaan doorvliegen ; en andren behoef ik die oorzaak niet aan te wyzen: zy denken zelf, of— neemen geen belang in Methaffifche droomen. Mogten maar zulke fchryvers, die menfchenkennis hebben en fchilderende fchryven kunnen , die bekwaamheeden aanleggen ten nutte van jonge 1 eezers! Mogten zy de gevoeligheid niet tot zedelyke ziekte doen ontaarten! maar begrypen, dat zeer veele fentimenteele Boeken, hoe zedig — hoe onberispelyk anders, veele jonge lieden hoogst nadeelig worden, en hun de gefchiktheid gee* ven  VOORREDEN. ven tot die nuttelooze zwaargeestigheid, die het levensvuur en de werkzaamheid der ziel, te gelyk met haare kragt, ondermynen. Men verfta my wél! Ik ftel geene onvergelyke- lyke clarissa , dat meesterftuk van een groot man — op de lyst van fchadelyke Boeken. De traanen, die men ftort over haare rampen , verzwakken ons niet; nooit voelt men zo zeer het vermogen der deugd, dan in haare zegepraal. Nooit zien wy met zulk eene bitterheid op nyd , afgunst, mislukte Jiefde, trotschheid, en helfche booze aanflagen , dan wanneer de vaste hand van Ru chardfon die aftekent. Wie voelt geene liefde, geenen eerbied voor de braave Vrouw Norton; wie wenscht niet eene Vriendin te hebben als de edelaartige, getrouwe, wel eens wat ftoute, Mis Howe? Maar over dit onderwerp hebben wy ons in het werk zelf genoeg uitgelaaten : mooglyk gist men niet ten onrechte , dat ééne der hoofdbedoelingen deezes Werks daar niet verre afwykt. Onze sara burgerhart is met zo veel verma-ik door een groot getal lieden van allen rang, jaaren, begrippen , en Handen, ontfangen , dat het ons heeft aangemoedigd, om nog één werk van dien aart uitte- gee-  VOORREDEN. geeven. Wy kunnen onze Leezers verzekeren, dat wy niets verzuimd hebben om de goedkeuring onzer beste Landgenooten weg te dragen : dat wy zo wel het vervrolykende als het ftichtende hebben in 't oog gehouden: dat wy de contrasteerende karakters niet hebben vergeeten ; en eindelyk dat wy , ja, onze origineel en in de famenleeving vonden, doch niemand in het byzonder fchilderen. Men maake des , zo niet voor eigen rekening, en dan zyn wy er af, vergelykingen zo wel ten voor- als ten nadeele. Men zoeke geen byzondere fleutels. Men verzinne geene toefpeelingen op gevallen, ons mooglykniet eens bekend. Doet men dit al ? wy zullen het ons met eenen la Bruïjcre getroosten moeten; doch nogmaal, dit is voor rekening dier menfchen, die daar hun werk van maaken. Onder zo veele af beeldzeis kan het niet wel, of men zal, immers indien de kring van verkeering niet te klein is , zeer ligtelyk een gelaat, eene denkwyze, eene manier van zeggen ontmoeten , zeer overeenkomende met cenigen, die men kent. Dit moet wel zo zyn , om dat wy geen êtres de Raifon, maar menfehen, en zo wy gelooven, Nederlanders gefchilderd hebben. Het ial ons echter on* 2 > ge-  VOORREDEN. gemeen aangenaam zyn , indien men in waarheid meent, eenen Profesfor Maatig , eene Mevrouw Helder , eenen Dominé Veldenaar gevonden te hebben, dan wei zulke karakters, die minder fchoon , minder verdienstlyk zyn. Wy hoopen nogmaal de goedkeuring onzer Landgenooten weg te dragen ; dat ons allerbest blyken zal uit een debiet gelyk aan dat onzer sara burgerhart; ons hoofdoogmerk blyft altoos, Leerzaamheid en Vrt» bjkheid. lommerlus t, in de BEVERW YK„ mdcclxxxiv. HIS-  HISTORIE VAN DEN HEER WILLEM LEEVENDi EERSTE BRIEF. ■Mejuffrouw wilhelmina heftig aan Mejuffrouw geërtruid lee v «nd. waarde vriendin! Jik moet, al zou Dominé morgen geen fchoon* bef om zyn hals hebben , alles neer gooijen, waaf aan ik bezig ben. — Ik heb u wat nieuws te zeggen. Daar hoor ik van myne Naakter, dat uws Broers Weduw trouwen zal met Gerrit van 01denburg 1 wel, nu fla ik er geen hand aan : Mevrouw Leevend trouwen met zo een Taggeryn! zo een Beer op fokken! zulk een Nero niemands vriend L Een man zonder opvoeding, zonder manieren! Zy zo polit, zo fmdig*, zo attent op alles ! Dat is my te geleerd. Zou zy uit belang dien ryken Fokkert aanilaan ? Ik meende , dat zy ef warmpjes inzat. Weet gy wat, Vriendin, als ik t. deel. K even-  a HISTORIE VAN DEN HEER. evenwel zulk een lief waardig man in 't graf had , als zy heeft, ik zou Gerrit van Oldenburg wel hebben laaten,waaijen. 't Is waar, hy ziet er wel genoeg uit; is van haare jaaren; ftaat ter goeder naam en faam; heeft kind noch kraai in dc waereld; is een gefchikt bejaard vryer. Ik moet zeggen zo als het is. Hoe zal dit onze Daatje toch monden ? Hoe zal Wim dat aanflaan ? Hy geeft zich vry wat airs, cn is zo mal metzyne Moeder; nu, zy blyfthem niets fchuldig. 't Is of zy alleen voor Zoontje leeft. Ik ging met dit nieuwtje , zo dryvend, naar Dominees ftudeerkamer; want ik maak geen moordkuil van mynhart: „Hoe komtje dat voor? „ zei ik." „Heel wel, kind, zei hy; Mevrouw ,, Leevend is eene verftandige Vrouw, en van Oir denburg een gefchikt Man. " Nu, ik zeg verHandig tegen haar ! Is dit Huwlyk echter het grootflc bewys van haar verftand, dan durf ik ook nog met myne klompen op 't ys koomen; dan kan ik ook vloot houden. Ei, kom, het lykt immers nergens naar! Ik hou niet extra veel van Mevrouw Leevend; my is zy te precis. Maar toch zo een misfelyk figuur moest zy nietneemen. 'tls eene braave Vrouw; en zo zy wat minder geheel anders was als ik ben, ik zou haar heel liefhebben , en haar dit Huwlyk fterk afraaden. Hoor, myn Man is wél genoeg; fluit het eens , ik denk: „ de Preêk zal hem wat hart in zyn „ maag  WILLEM LEEVEND. 3 „ nrang leggen." Ik verbrui het ook wel eens; zie , zo ben ik ; geene vygenbladen. Ja, wat wilde ik evel zeggen ? Dit geloof ik. Als Doroiné itierf, en hy is zo weinig Jan Leevend, als ik zyne Weduw , ik zou myn Heer Gerrit van 01denburg wel zeer vriendlyk bedanken; en echter een ryk man zou my, met myne zes ftoute drukke kinderen, nog al niet te onpas komen: want de Dominéés mogen zich , myn lieve mensch, zalig prcêken, maar ryk dat zit er niet op. Uw Broêr was een man om op te verlieven; dat is maar uit. Er is veel aan hem verlooren. Nu, het is voor my en myn {lag heeltroostlyk, dat zulke verflandige Vrouwen ook eens iets geks doen. Was zy maar zo zagtaartig, zo wéék niet! kon zy, als hy boe zegt, ba antwoorden; maar, zo als ik zeg, dat zou zy zich fchaamen: ó ik ken onze naauwgezette zoetzappige Vrouwen van verftand! Magtig nog toe! Ik ben ook niet kwaad, maar ik beleef myn regels: al te goed is gek; maak h een fchaap, elk zal je een beet geeven. Ik zeg altyd: ,, weet je wat, Dominé Heftig, waren ,, er geen Studeerkamers, er kwamen Zottenhui,, zen te kort." En dan geef ik hem den kleinen jongen in den arm en zeg: „ hier vriend, een ,-, leeg mensch is een duivels onrkusfen." Dan verzet hy zyn muts , fchudt zyn hoofd, en noemt my een verbruid- Wyf. Nu, dat is tot zyn Eerwaardens dienst. A 2 Hoe  4 historie van den heer Hoe komt u dit Huwlyk voor ? Gy zyt immers nog al taamlyk goede vrienden? Ik hoop, dat ik toch de eerlre ben, die u dit fraai nieuwtje ver-» telt. Staat gy niet braaf te kyken? Dagt gy wel, dat zy, na zo lang Weduw geweest te zyn , (is het nu niet zes jaar, dat uw Broeder ft;erf?)nog trouwen zou. Ik niet. Is zy niet al .vier-enveertig? Als ik haar morgen in de Kerk zie, zal' ik weinig van de Preek rooien, zo vol ben ik er van. Nu, er zit voor my een vrolyke dag op/ Gerrit-Neef houdt veel van Dominé, op my heeft hy 't niet breed; evenwel, Joost zou er mede fpeclen , als hy myn Man , en my niet, verzogt. Ik fok vast meC. Ik moet eens zien , hoe dat paar flailqueercn zal! Ja, zy is een zeer mooi teêr. Vrouwtje; zy fehynt wel de Zuster haarer Dogr ter; zy kleedt zich met fmaak zedig. Hy een regte Amfterdamfche Klos van een kérel; knap llag, doch zo ftyf als een Twenter-Boer! . •. . Nu ja, ik kom! Wat is er een drukte, als Moeder eens een oogenblik weg is! Er ftaan er al een Huk drie vier aan de deur te kraaien. De kinderen zyn wyzer dan ik: 't is tyd om ze te bed te leggen. Dominé weet niet, dat ik u dit zo heet van den rooster overbrief. Wat hoeft hy alles te weeten wat ik doe, niet waar? Ik ben, in verwagting van antwoord, Uwe Dienares en Vriendin, w. heftig, gebooren rammel, TWEE-  WILLEM LEEVENP, 5 TWEEDE BRIEF. Mejuffrouw geertruid leevend san Mt- juffrOUW WILHELMINA HEFTIG. mevrouw, waarde vriendin! fchryf niet graag, en voor al niet graag ïTol« landfche Brieven. Uw Brief moet ik cvenwe beantwoorden. Dat is zo in de order. Wat zal ik zeggen? Het is by my al oud nieuws. Wist gy daar nog niet van ? Neen, wy zyn juist geen hecle groote fpecialcn; evel, ongenoegen hebben wy ook nog al nooit gehad. Maar Zuster wasmy altoos te wys. Ik hou niet van zulke verftandige Vrouwen; ik mag ze zelf niet lyën. Ik vcrfchil ©ok te veel met haar, Myn levenswys fmaakt haar niet; dat heeft zy my wel eens duidelyk gezegd; en ik ben evenwel ouder dan zy; e i ik mag dan zo veel verftand niet hebben , ik ben evel meestresfe van myn goed , zou ik hoopen; en ik ben heel gezellig, ik ga veel uit, en zie veel lieden van rang. Ik fpeel alle avonden myn kaartje. Behalven op Zondag, dan geeft dit geen pas; dan zit ik met myn handen over malkaar, •f kyk wat in een Gebedenboek. Kleede ik my wat jeugdig, ik behoef het niet om myne Dogter A 3 te  6 HISTORIE VAN DEltf HEER te laaten. Ik ben vry, en hoop zo te blyven, al weet men my recht te doen. Nu, het is haar zaak: het Huwlyk meen ik. Ik bemoei my met Zusters affaires niet. Myn Nigt heeft my alles gefchreyen; en als die het by Mama niet wél heeft, by my is zy graag, en altoos is zy welkom. Ik kan veel beter met haar, dan met haare Moeder te regt. "Willem, ó die is een verwaande gekskap. Ik ben boos, om dat hy zo op zyn Vader gelykt. Nu, die heeft my ook niet veel plaifier gedaan ! Zy mogen zien, hoe zy 't red» den; 't is buiten my. Mooglyk houdt hy Willem wel op 't Kantoor; want al heeft myn Broêr hem Latyn en Grieksch laaten leeren, zo was echter zyn oogmerk, om een Koopman van hem te maaken. Ik hou van geen Kooplui. Ik heb ook nooit een Koopman willen hebben; er is geen raar aan. Maar heden , vindt gy zo véél fraais in Mevrouw Leevend? Ik niet! wel, 't is een Vrouw als alle andre Vrouwen; behalven dat zy heel wys en een zeer huisfelyk fchepzel is. Ja, zy is niet lelyk, niet kwalyk gemaakt, maar my veel te popagtig , veel te teer; en hier door teekent zyzo jong; dat ïs de heele zaak, Nu, mooi is een fmaak; en my is het wél; want ik bemoei my niet veel met haar. Ahyd zo druk in de kinderen ? ik beklaag u hartlykr Wat is het gerust niet getrouwd te zyn! Vaarwel wenscht u Uwe Vriendin, G, LEEVEND, DER-  willem leevend. '7 DERDE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw geert r ui d leevend. waarde tante! .IBEet verveelt my hier zó , dat ik de vryheid neem om u te vraagen, of ik u geen belet zal doen ? Dan kom ik fpoedig. Myn Heer van Oldenburg roert het hier zo in huis, dat gy u dit zo niet kunt verbeelden. r\u, daar moet hy. maar om komen ! Overal bemoeit hy zich meê. Ik zei hem, toen hy notitie nam van myn Coiffure h Ia Herisfon., „ dat hy wel mync Moeders man, maar geenzins myn Vader was." Myne Mama kan zo veel van haar Man infehikken, als zy wil; iat ftaat aan haar beleefdheid. Zy koos hem, en moet hem neemen, zo als hy, helaas, is ! Dit is buiten my. Wat! zou een vreemd man in ons huis de wet komen fteJIen ? Ik zie hier niets beters ep, dan hem te overkraaijen. Is hy norsch, ik ben ftuursch; fpreckt hy niet, ik zwyg ook; zo het niet is om hem eens een zet te geeven; en om hem te plaagen, ben ik tegen Mama dies te beleefder. Die lompert! Gy weet, Tante, hoe Willem is : Mama is zyn alles , en wy konden nooit overweg. Ik ben plaagagtig, en hy is haastig. A4 Hy  S HISTORIE VAN DEN HEER Hy moet voor Mama's eenzydighcid braaf tol gee»en ; dat beken ik, Hy is myn Moeders man magtig in den weg; 't is of die jaloers op hem is. Overal knort hy op; tot op de Satynen Schoenen,» iie ik draag.. Niemand houdt hier van hem; de kantoorbediendens zo min als de booijen. Geldgierig ben ik niet, zou ik hem dan flikflooijen ? Ei wat, ik lach met zyne grillen. Geen zekere vermaaken opgeeven voor zulken, die moogelyk ■ooit komen. Wat zegt gy, Tante? Het is hier keel naar, heel doodsch. Mama ziet weinig, altans geen gezelfchap de mon gout. Wat verlang ik om by u te zyn! In hoop dat gy my zult opwagten , hebbe ik de eere my te noemen Uwe Dienares en Nigt9 A. LEEVENB. 3PS. Mama weet niet dat ik deezen fchryf. Ei lieve, verzoek gy my quafi uit u zelf, dare $al zy 't niet weigeren, VIER-  WILLEM LEEVENB. 0 VIERDE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba velde na ar. m y ne heele lieve* .IGCoe gelukkig ik ook ben in het dierbaar byzy» myner geëerde Ouders; hoe wél ik met myn lie HISTORIE VAN DEN HEEK., tydverdryven U over uwen trek rot uithuizigheid en dolle partyen , die u zelf niet eens voldoen kunnen. Myn lieer van Oldenburg is alleen een voorwendzel : Toen ik Weduw was, fcheen gy even weinig op uw Moeders byzyn gefield. Hoe dit zy; ik beveel u t'huis te komen; en dat gy in uw antwoord my den tyd meldt. Ik zie met ongenoegen , dat myne Dogter eene Dame du Ton is; en ik verft,.nd met leedwezen, dat gy by uwe Tante verleheiden bezoeken ontfangen hebt van Doctor Tölkr ; zcker uit coquciterie; want, f'choon hy u met myne toeftemming nooit zal krygen , zo zoude nk byna kunnen wenfehen, dat gy niet oiiverfchillig voor hem waart; want er is by my al niets verfmadelyker dan de zucht om Conquótes te maaken, daar men zelf met fchaamte op neder ziot! Lieve Dogtcr , gy hebt te veel verftand om niet te bcfelfen, dat gy verkeerd handelt. Gy weet, dat uwe Moeder uwe Vriendin is; waarom zyt gy zo vreemd van my? Gy, ik heb het dikwyls gezegd , zult langs dien weg , welken gy betreedt, nooit het geluk vinden. Diverteer u; ik heb daar niets tegen: maar kies beter, doe uw goeden finaals meer eer aan. Vaart gy eene nietsbeduidende malloot , ik kon het infehikken , dat gy in woeste partyen, in het fpel, in modieufe gezel fchappen, behagen vond: maar moeteen Meisje, als gy, nooit dan buiten haar Moeders huis  WILLEM LEEVEND. 6"J Jiuis te vrede» zyn? moet ik al uwe ongemakkelyke luimen, moeten andren alle uwe aangenaamheden hebben ? Uw Broeder is thans by zyn Vriend Helder: Myn vorige Brief zal u ten zynen opzichte alles gemeld hebben. Groet uwe Tante vriendelyk, voor Uwe liefhebbende Moeder, c. van oldenburg, gebooren. burlet. Es DER-  HISTORIE van den heer DERTIENDE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mevrouw cornelia van oldenburg. ge-eerde mama! XXet is my leed , waarlyk , dat een zeer excufabel verzuim zo verbaast hoog wordt opgenoomen : nu, dat gebeurt my wel meer ; ik ben er niet zeer verbaast over, men gewent aan alles. Ik wist ook niet, dat myne t'huis komst zo hoognodig waar. Maar 't is wél , ik zal binnen agt dagen denkelyk t'huis zyn. Ik kom daar zo van een Party ; het flaat drie uuren maar ik zal niet naar bed gaan, vóór ik deezen gel'ehreeven heb. Heden, Mama, wat zou ik toch antwoorden op de Communicatie van Willems voorneemen om voor Dominé te gaan ftudeeren ? Het befluit is immers genoomen , en wat zoude het veel uitdoen, of ik nu al eens zeide, dat dit project de eer niet had om my te behaagen? Als ook, dat ik zeer wel zie, waarom hy een ftudeerkamer voor een zeer bloeiend Kantoor verkiest? Dat ik gaarn by myn Vaders Zuster ben, is nog al zo heel vreèmd niet. Mama heeft immers ook haare verkiezingen : ja zelf eene byzondere Vrien-  WILLEM LEEVEND. 69. din aan Mevrouw Helder? Als Töller by Tante bezoeken aflegt, heb ik geen recht om my daar tegen te kanten. Ik wagt hem niet op; dien Zotskap. Ja wel ! hij zal my hebben ! Tante groet u minzaam: ik tekene my MYNE GE-EERDE MAMAÏ Uwe gehoorzaame Dogter en Dsenarcsfe, A. LEEVEND. E 3 VEER.-  fO' HISTORIE VAN DEN HEER VEERTIENDE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw petronella renard. Be drommel , Pietje , nu durf ik niet langer : ik moet, hoe ongaarn ook, verkasfen: de tweede brief, en 't is een brandbrief, is gistten gekomen. Maar wat heb ik toch t'huis te doen? Nu, de oude Dame wil het; ik zie geene uitvlugten meer. Ja meid, gy kunt toch misfelyk fchryven ! 't Is puur, of je zomwijl half berouw hebt, dat gy van den Ton zyt. Ik fchik die grillige invallen, weet gy, ten besten; ik geloof wél, dat gy vapeurs krygt. Zo veele maanden aan een by een ziek, knyzig, podagreus Oom te zitten, cn niets dan och en ach te hooren, en niets dan Doctooren cn Dominéés te zien , ( beide naargeestig gezelfchap ,) wél, gy moet wel melancholiek worden. Doe als ik! wordt Tante caduc, dan branden daar voor my hoorns. Myne begaaftheden zyn al zo ongefchikt voor eene ziekenkamer , als voor de keuken. En gy doet immers alle deeze Penitentiën, om eens den heelen Boel te floopen. Ik ben veel •edelmoediger; ik bezorg myne Tante vermaak voor feaare zesthalven : myn plan wordt geregeld gevolgd;  WILLEM LEEVEND. J\ volgd; en zy is in liet beste humeur, dat ik weit* fchen kan. Hans Dondergoud is geheel llaafsch onderworpen: hetjeruipen is de Moffen zo eigen, dat ik liet hem niet eens tot eene verdieulte reken. .Myne Mama zegt wel eens: dat Domheiden Hoogmoed zeer na aan elkander grenzen. ( Mama valt* Wel zo wat fprcukagtig, weet gy.) Dat zy zo. Nu heb ik hem nodig; zo dra hy my over de hand is, zal hy het getal myner Dupes vergrootcn; en dat is wel te begrypen: wat zou ik toch met zo een Hans Dondergoud aanvangen ? IJet is byna myn fatzoen te na, zo eene oude malloot te foppen! Zy zegt in diep vertrouwen : ,, Ja, zie Nigt, ik ben wel niet afkeerig van het „ Huwlyk, maar ik vrees , dat ik nog diep in de ,, kinderen zou raaken; cn ik mag geen kinderen „ zien: ik ben evenwel nog een Vrouw in het: ,, best van myn tyd. " Ik. Dat is zo, Tante; en dat waart gy, zo lang als my maar heugen mag. Zy. Zo is 't ook, Daatje; cn ook de manspcrfoonen zyn fomtyds nog al wonderlyk tegen hunne Vrouwen , en zie, kind, ik zou al myne Partyen willen houden. Ik. Beding dit vooraf; fmecd het yzer, nu het heet is: laat dat in uw Huwlyks voorwaarde zetten. En nu ('t is eene Comedic voor my,) moest gy eens zien, hoe zy is opgedrilt; altoos in vol E 4 ajus-  72 HISTORIE VAN DEN HEER «juitement , zonder halsdoek ; ach arm : dit is eene verkeerde flaatkunde Wat zou zy fpinnen, zo zy Mama's Brief zag! Ik zend hem, met myn antwoord, aan u. Fop my niet! en geef den eenen cito adres. Wél, hoe vindt gij dat project ? Willem een zóó zóó! dat kan ik niet in myn harfens krygen. Coosje Veldenaar voor hem gefchikt ! ik fcheur myne papieren : ik had iets geheel anders voorzien. Haar Broer is al wat er maar opzit. Geduld met den Podagrist: gaat hy haast? Tont a Tol, A. LEEVEND, V Y F-  willem leevend. J% V Y F T IE N D E 11 IU E F. De Heer wruji leevend aan Mevrouw c O r n e l i a van oldenburg. te dergeliefde m a m a! w at denkt gy van zo een ftoutcn Jongen, die al vier dagen hier was, cn nog geen letter aan u gcfchreeven heeft ? Gy zyt immers wel overtuigd, dat myn hart geen deel heeft in dit draalen? Zcdcrt Pauwtje cn ik van onze blesjes wipten, tot nog toe, hebben wy het zo volhandig gehad, dat wy, Juffrouw Veldenaar zo wel als ik, nu eerst tyd hebben kunnen uitvinden em te fchryven. Wat hebben wy het hier aangenaam ! Ik ben weer zo vrolyk, of er t'huis niets haperde. Wat zal ik zeggen? ik ben een regte meisjes gek ; cn zo een paar heele lieven zyn er niet meer te vinden. Chrisje en haare Vriendin hebben geen grootcr vermaak, dan om des armen Lobbes overftaag te praaten ; maar myn Vriend en ik ftryden als helden; en de waarde Mevrouw Helder ziet en hoort ons kriotl met eene innecmende deelneeming! Het kleene Zusje E 5 van  74 HISTORIE VAN DEN HEER van Coosje is myn Vrystertje, en ik heb altyd wat voor dat lief kind te heitellen. Van morgen ben ik begonnen aan een Portretje van Chrisje : als 't maar wél uitvalt! magtig, wat zal ik myn best doen! Zo ik haar eens trof! maar dit is vry wat verwaand; aan my kan het niet haperen , ik meen aan myne uiterlte pogingen. Mevrouw Helder heeft my , onder vier oogen, fchoon myne les gcleezer-, met opzicht tot mynen Stiefvader, liet is een lust, om van zo eene Vrouw beftraft te worden ; wat moet het niet zyn, haare goedkeuring weg te draagen! Zy fprak over myne verregaande gevoeligheid, die tot ligtgeraaktheid overflocg; zy toonde my, aan hoe veel onaangenaamheden die my eens koude blootftcllen , en poogde my daar boven te verheffen. Ik zal met de beste voorneemens t'huis komen, en hoop u nooit meer reden van ongenoegen te geeven. Ik kan wel niet zeggen, dat ik myn Heer van Oldenburg in een draaglykcr licht zie : maar ik hoop , zo als ik zeg , het beter te maaken. Het denkbeeld, dat myne tedergeliefde Moeder onyriendlyk behandeld wordt, is echter weinig aanleidelyk, om myne natuurlykc overhelling tot ligtgeraaktheid te beteugelen. Myn Heer en Mevrouw , en de jonge lieden hebben my bevolen u te groeten, en van hunne  WILLEM LEEVEND. 75 ue achting te verzekeren. Ik ben met eerbied cn liefde, Uw gehoorzaams en liefhebbende Zoon cn Dienaar, W> LEEVEND, PS. Myne grocte aan Zuster, indien zy reeds by u is. Nog wat: Helder en ik zyn te Leiden in myn aanllaande Logement geweest. Ik heb twee fchoone, proper gemeubileerde Kamers , met vaste Boeken» kasi'en enz. De Heer Roulin is een zeer vriendelyk beleefd man, zyne Zuster een allerbeminlykst zedig lief meisje. Ik zal daar uitneemend wel zyn. Myn Contubcrnaal is een Buitenlander; zo meen ik. Ik zag hem niet: maar hy is niet zo wél gelogeerd, als ik zyn zal: lk bedank den Heer Heftig zeer hartlyk voor deeze bezorging. Z E S-  76 HISTORIE VAN DEN HEER ZESTIENDE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mevrouw sop ii ia veldenaar. waarde zeer geliefde MOEDER.' -ï^og voor den avond arriveerden wy, wél eu zonder eenige onaangenaame ontmoeting, aan het huis van Myn Heer en Mevrouw Helder. De overgrootc bezorgdheid myns Vaders, die altoos met bekommering zyne familie in een rytuig ziet, was des vergeefsch. Vreemd werkt toch de blydfchap; die maakt zy praatagtig, deeze doet zy zwygeri. Chrisje vond, fchynt het, geene woorden Om uit te drukken, hoe verheugd myn gezelfchap haar maakte. Onze deftige jonge Heer was byzonder woordenryk. Myn gelaat zal niets dan zagte vergenoeging geteekend hebben j maar ik fprak ook niet heel veel : trouwens , dit is za meer in myn aart. Onze kleine Jetje was niets, dan aanvalligheid en vreugd. Chrisje zette haar op haaren fchoot, cn men zonde gezegd hebben r dat zy wel zeer aandagtig luisterde naar alles, wat het Kind haar voorpraatte j alles diverteerde het, dan de mooije koets, dan de voorbygangers. Zo al fnappende, bedaarde de al te groote aandoening myner Vriendin, en wy hadden met ons driëen eel  WILLEM LEEVEND. ff ■ecfi vrolyk niet geheel beuzelagtig discours. Dè jonge lieer zou zynen Vriend Leevend den volgenden ogtend van Leiden haaien, en wist my niet genoeg van hem te vertellen. Mevrouw ontfing ons met die inneemende vriendeiykheid, die haar onderfcheidt van alle Vrouwen , my bekend. Toen wy thee zouden drinken, kwam Myn Heer Helder van zyne'kamer, en vroeg zeer verpligtend naar de geheelc Familie. De kleine maakte voor Myn Heer een lief com-* plimentje , maar zy was Mevrouw in de armen geloopen , met al het aanvallige van een Kind , dat eene geliefde perfoon weder ziet: zy dribbelt Mevrouw overal na, die daar zeer mede geplaifiert is. Toen wy des morgens ontbeeten hadden, liep het diefje op de toontjes zagtjes de trappen op i Waarom ( vroeg myn Heer,) gaat gy zo ftilletjes, Jetje? Jk dagt, dat Oom zyn Predikatie fchreef, en dan moet 'Jetje ftii weezen? De ernltige man lachte, nam haar op zyn arm, bragt haar op zyne kamer, en gaf haar een Prentenboek; daar zy , zingende en bloozende door vreugd , mede afkwam. Wy moesten het boek zien; en nu ftaat het geduurig daar mee aan Mevrouws fchoot, onder het vraagen : wat doet die Man daar vu? wat zeit die Vrouw nu weer? - Zo veel van ons Kind. Maar hoe, myne lieve Moeder, zal ik u het genoegen, befchryven , 't welk ik hier, en byzon- dcr  7» HISTORIE VAN DEN HEER der met myne Vriendin, geniet ? Haar vernuft behaagt my altoos, om dat het nooit met opzet kwetst; ook dan niet, als zulken, die haar niet zo wel kennen als ik, dat wel eens gelooven. Leevend is hier insgelyks. 't Is een mooije aartige Jongen; zyn gelaat teekent fchranderheid en vernuft; maar alles is getemperd door iets goedigs; vooral behaagt my de vrye en open opllag zyner oogen> Mevrouw is byzonder met hem ingenoomen; hy is ook al wat men wil: ik geloof echter, dat zyne driften niet heel gedwee zyn, en dat hy wat veel gevleid is. De Broeder myner Vriendin heeft noch het edel verftand, noch liet bevallig voorkomen zyner Zuster. Hy heeft wel iets van dat koele agterhoudende, 't welk niet altoos gunftig voorïnneemt. Hy bemint Leevend meer dan men van zo een Jongeling zoude verAvagten. Ify kest veel: 't is of hy, in plaats van zynen Vriend , tot Dominé gaat ftudeeren. Ik geloof, dat Vaders Collega , de eerwaardige Vatverward, die de gemeente hem toebetrouwd op zyne wyze fticht, niet half zo vcek Theologifche kundigheden heeft dan Pauwtje. Ik meen ook, dat hy Verzen maakt; althans zyne Zuster zegt, dat zy hem op de daad betrapt heeft. Hy poogde die befchuldiging te ontwyken, door te zeggen: gy hebt mis, Chrisje, ik ben geen Dichter! Maar zy was hem te gaauw: ik [prak ook maar van Verzen manken, Broertje l Hy is geen Vriend  WILLEM LEEVEND. ^9 Vriend van Gezelfchappcn. Ik weet niet , (zei. Chrisje, toen wy daar over fpraken,)/^ weetniet, .Kereltje, of gy, met uwe ftrakke denkwyze, wel in het beste tydvak onzer beste waereld uw rolletje ge'kreegen hebt. Met dit al, zy houdt zeer veel van hem, maar zy heelt meer zin aan Clirisjc Helder } en hier in wordt zy door niemand tegengefprooken. Ga toch, (zei-ze gistren, toen hy uitverzogt wierd,) ga toch; waarlyk, gy moet wat meer lesfen neemen in de noodzakelyke kunst der beuzelingen : gy zult er Ü zeer wél by vinden, en de Dames meer bevallen dan nu, nu gy evenwel niets dan een 'goed fiag van een jongen zyt. Thans heeft zy een heelen boel Vrymetfelaars Ornamenten voor hem ( want hy verjaart,) laaten koopen; ik geloof doof Willem : „ want zy wil, zegt zy , dat hy lidwor„ de van zulk een bonnet gezelfchap, een gezelfchap, dat zo veel nut aanbrengt." Ik koude haar toen juist niet in de oogen zien; en weet des niet of het ernst of boert was. „Zie, Pauw, (zei ze,) dat zal u van veel dienst zyn, als gy eens „ op uwe groote en gevaarlyke reis gaat. Ik wil ,, geen Broer hebben, die ook niet mee kan bab,', beien van Herculaneum, van Romen, van Mal,, tha, van de Grijons. Gy moet, zo wel als Neef Jan, kunnen zeggen, dat gy veel refpect „ hebt vo,or de Heeren Cantons in Zwitzerland. Ik „ moet kunnen verhaalen, dat myn Broer Helde/ «, by den beruchteu Lavater gégeeten heeft, en te Bruns-  8o HISTORIE VAN DEN HEER }, Brunswyk heb ik eene commisfie voor u; gy „ moet aan den Abt Jeruzalem myn compliment „ maaken, cn zeggen dat ik zeer groote verpligting „ aan hem heb; voeg er vry by, dat zyn Portret by myn Toilet geplaatst is." Leevend krygt ook zyn deel: maar my dunkt, dat hy haar te veel fpaart. Hy is regt mal met Jetje, en hy heeft meest altoos wat met haar te maaken. Hy draagt haar, als wy wandelen, en zy moede wordt, zo handig en tevens zo jolig, dat het een mooi fchilderytje maakt. Helder houdt even veel van het kind; doch zyn bevallige Vriend weet het beter te toonen. Ik geloof half , dat hy zin heeft aan Chrisje; trouwens, dit kan niet anders : die haar kent, en een vry hart heeft, moet haar beminnen. Hy zal echter wél doen , dat hy dit verbergt: zy wordt zeker niet gefchikt voor den nedcrigenftand van Buiten- Dominéés Vrouw', ei kom, dat lykt er niet na. Myn Heer Helder is ook niet half zo met Willem ingenoomen als Mevrouw , cn wy allen. Mooglyk is die fchrandre man wat heel verreziende; en wil des geen fchaduw van hoop opwekken: anders begryp ik dit niet. Leevend is van daag, op verzoek van Mevrouw, begonnen aan een portret in miniatuur van haare Dogter. Arme Jongen! Hy drinkt, vrees ik, het Vergif met volle teugen in ! Ziet Mevrouw dat dan ook niet! Schilderen kan ik niet, maar als ik haar moest  WILLEM LEEVEND. 8l moest befchryven, dan zoude ik zeggen: „ Mejuf„ frouw Helder is groot, welgemaakt, heelt de „ houding eener Vorstin. Zy is eene fehoone „ blonde; als zy eens een weinig bloost, is zy „ eene der fraaifte jonge Dames, die ik immer „ aantrof. Haar neus is volmaakt fchoon; haare „ vvenkbraauwen zyn 't insgelyks. Haare oo„ gen, zonder dat men kan zeggen, welk een „ kleur die hebben, zyn onbefchryflyk heerlyk; „ haar glimlach is onweerftaanbaar. Zy heeft zo „ veel van het geen ik het hoogfatjoenlyke noem." Vat zegt gy, waarde Moeder, van dit afbeeldsel ? Indien dat van Leevend zo wel uitvalt, zal het dan niet gelukkig getroffen zyn? Hoe gaarn fpreekt men over het geene men bemint, als men weet, dat zy, tegen wie wy fpreeken , dat waardig zyn! Waarom zweeft zy toch in eenen draaikring, waar voor zy eigenlyk niet is aangelegd! Zy heeft iets zo impofant, dat veelen haar voor trotsch houden; en ook wel eenigen zweem van coquetterie ; maar zy is noch trotsch , noch coquet. Zy heeft hier toe een veel te aandoenlyk hart, en te gezond oordeel; en zy is veel meer gefchikt voor de vriendfehap dan voor de liefde. Ons huislyk leven is alleraangenaamst: het fpyt my, dat wy zo dikwyls daar van afgeleid worden. Als wy alleen eeten, hebben wy aan Pauw- J. DEEL. F tJ6  b'2 HISTORIE VAN DEN HEER tjc het meest. Hy is gedienffig, ja, galant zelfj maar hy helpt ons zo onhandig als welmeenend. W'y loopen dikvvyls gevaar om rykelyk beftort te worden. Chrisje verhaalde van middag: dat zy expres een wit négligé had laaten maaken, om het «antetrekken , ah zy voorziet, dat Pauwtje haar aan tafel zal bedienen. — Chrisje, Chrisje! (zeide Mevrouw. ) — Heden, Mama, ( maar men moet haar zien fpreeken,) ik doe het uit zuivere oeconemie} want myn Broeder heeft in weinige weeken twee Levites, en een taf en Sak van my dermaate èedofr ven, dat ik niet dan met veel overleg een paar onbevlekte rpeldeukusfens er uit zal kunnen maaken. Myne Vriendin legt met alle haare Oppasfers zo taamlyk overhoop, merk ik. Willem maakt het ook niet naar haaren zin; cn echter hy is, in dit opzicht, a! wat men verlangen kan: Zy is toch wat Hout, wat plaagagtig, maar mooglyk des tfc beminlykcr! Wy hebben een aartig kibbelarytje gehad. Et vroeg haar om d'Emile van Rousfeau. Zy. d'Emile, d'Emile, die ken ik niet; [zy wierdt rood;] zoek maar in de Boekenkas; hyzal misfehien wel in een hoek leggen 6 ik lees niet veel. Ik. Leest gy niet veel ? Hoe begryp ik dit ? Gy leest Engelsch , Fransch , Hoogciuitsch , Holiandsch. [ZyJïond op.] zy.  WILLEM LEEVEND. 83 Zy. Kom, kom , ik zal gaan zien , of ik d' Emile vinden kan: Hoor Coosje, dat is nu zo wél: niemand heeft uw vraag gehoord, maar in gezel* fchap moet |y my nooit naar Boeken vraagen ; dat is te bourgeois. Wy Dames leezen wel (immers veelen onzer, ) maar wy ontkennen het altyd, even als dat wy veele Yrouwlyke Handwerken kunnen maaken. Kwam het uit, dat ik eene liefhebfler ben van goede Boeken; wél, ik zon door onze lieden du Ton met vingers nageweezen, cn voor eene, denk eens aan! voor eene halve Savante gehouden worden; en dit zou er niet by blyven, indien men er agtcr kwaine, dat ik Hollandsen las. — Foei, Hollandsen! (zei Mevrouw C., toen Mama haar vroeg, of zy Burgerhart geleezen had ) foei! wie leest thans in de fatfoenlyke. waereld Hollandsch ? Ik. Excufeer my ditmaal. Gy weet, ik woon Buiten; en weet mooglyk niet, wat nu het décorum eischt: maar ik was onkundig , dat myne Chrisje juist dit getuigenis noodig had, om der waereld te overtuigen, dat zy zeer wél naar den fmaak weet te leeven. [Zy gaf my een tikje op myne wang, en zei, ik ver/la u volkoomen , Stoittert! J Welk een langen Brief! Nu, ik fchryf aan eene toegeevende Moeder en dat over myne Vriendin. Duizend groetenisfen aan myn waarden Vader, aan Broer , en veel kusjes aan de kleinen F a voor  84 Historie van den heer Voor ons allen en voor my in 't byzonder. Ik ben met tederheid, Uwe liefhebbende Dogter, J. VELDENAAR. . PS. Jetje is er zo op gefield, om aan haar lieveMaatje te fchryven. Zy zit op Leevends knie. Wy zyn benieuwd om te weeten , wat zy toch fchryven zal- * LIEVE MAATJEt Wat heb ik nu al een plaifier; en zulk een heeï mooi Printenboek ook nog van Oome Helder! Een heel mooi Boek, en zo groot, Maatje; nee een Boek, als ik eens by Groot-moeder zag, op die mooije kamer, daar die Papegaai nog was, en dailr ik die fuikerërtjes nog kreeg; weetje,Maatje , daar ik Dirk nog van gaf? En dan heb ik nog zo een kostelyke Pop van Tante Chrisje ook gekrygt: wel haast zo groot, als kleine Broertje; maar ik naai nu een rok voor de Pop, van Tantes witte Levite; heel mooi. En ik blyf nu alle avond op, zo lang als Zusje Coosje. En ik flaap in een heel klein Bedje op Tantes, kamer; maar als  WILLEM LEEVEND. 85 als ik wakker wordt, dan klim ik er als een muisje zo flil uit by haar, en dan hebben zy my allebei zo lief, Maatje. En 's middags zit ik in een mooije Itoel, tusfehen Tante Chrisje en Zusje in, maar nu zit ik op myn Vryertjes knie te fchryven. Ik zal Dirk braaf meedeelen, en de andren ook. En ik wou wel om een Huiver, dat myn lieve Vader en Moeder by my waren, dan zou ik alles laaten zien, en kusjes geeven. Dag, zoete lieve Maatje! kom toch gaauw, gaauw by JETJE. PS. De Vry er van Jetje heeft wel de eer niet, Mevrouw, om by u in perfoon bekend te zyn; maar hy hoopt nog wel eens zyne opwagting by u te kamen maaken, en u, nevens den waardigen Dominé Veldenaar , te betuigen , hoe zeer hy zich vereerd acht, als hy zich mag noemen uw nederigen Dienaar, W. LEEVEND, F 3 ZE-  36 historie van den heer ZEVENTIENDE BRIEF, Mejuffrouw petronella renard aan Me juffrouw alidaeeevend. KT een, Daatje, dat kan er niet door. Gy gedraagt u omtrent uwe Moeder onvergeeflyk! Ik beken, er zyn bittere waarheden in haaren Brief; maar het fpr&ekwoord zegt: Bitter in den mond Is voor 't hart gezond. En wie, dan eene Moeder, zou het durven waajen, u zo vry te behandelen ? Spot met my zo veel gy wilt; ik zal u niets fchuldig blyven. Laat Hans Dondergoud braaf gefold cn geflingerd woiv den: maar eene zo waardige zagtmocdige Vrouw, als Mevrouw uwe Moeder, dus fcherp te bejegenen ! Foei! ik ben boos op u. Is zy niet genoeg *e beklagen, dat zy geen beter man heeft ? Myn Gom is, 't is waar, maar een niets beduidend oud Vryer, doch geen kwaad flag van een man. Hyzal wel geen kettery in de waereld brengen, doch zyn gedrag was altoos onberispelyk. En hoe veel verpligting heb ik thans aan hem ! Ik verzoek u , dat gy niet te veel zult laaten zien, dat gy alleen uit dwang t'huis komt. Dit zal uwe Moeder bedroei yren, en u niet in haare gunstige gedagten tc rug bren-  WILLEM LEEVEND. 8? brengen. Kom, meid lief, laaten wy ons zelf gaan verbeteren. Gy hebt te veel verftand, en ik te goeden hart, om dus ons leven te verkwanfelen. Wat zvn wy toch? Een paar onnutte modenpoppen; dat kan zoniet. Ik zal u eens een dagregister van alles , wat ik in een geheeïe weck plagt te doen, affchryvëh ; dat fpiegeltje kan ons te ftade komen. Ik ben echter nog al zo wat U-A'e Vriendin, V. REXARD. FS. Ik heb den Brief gefloten en adres gegeven. F 4 AGT-  88 historie van den heer AGTTIENDE BRIEF. Mejuffrouw christina de vry aan Mevrouw suzan na helder. waarde NIGï! XDaar heb ik van de week waaragtig Huisbezoek gehad! Ik meende, dat de Dominéés my al lang Mtgefchrapt hadden; en zo weinig meer aan my dagten, als ik om de vrienden. Wél, laat zien, het is wel dertig jaar geleden: ja, uw Grootvader leefde nog lang en breed, dat ik zo een Bezoek ontfing. Ik zat in myn zykamer, naar myn gewoonte, nog zonder Bril te leezen; want ik hou om de dood niet van brillen : dat zyn maar gekke gewoontens , en myn gezicht is nog zo goed als voor vyfr en- twintig jaar. Ik had, om het licht beter te hebben, het eene gordyn wat laaten optrekken , en zie, dat er een jong aartig mannetje , met de hoed in zyn hand, met kabretlceren handfchoenen aan, den froep op komt. Zyn hoed was niet orthodoxs; cn zyn pruikje ketterde zozeer,' dat ik hem nooit voor een Lecraar van onze Kerk zoude gehouden hebben. Onze Kerk! dat zou ik hoopen; wel Santje , ik heb er nog een oud eigen op, en in de mecfte Kerken wel deftig myn ftoel. De  WILLEM LEEVEND. 89 Dc Predikant was verzeld van een rond dik gemest Ouderling. Zy gluurden aan de post van de deur, daar zeker de een of ander Achillcs myn naam op gekrapt zal hebben. Al zyn dagen! zy moesten hier wezen. De dikke Ouderling fchelde ook aan. Wat zal dat bcduijen, dagt ik; die menfehen hebben hier immers geen boodfcliap! Hier zyn geen Booijen, die Lidmaat zyn. De knegt, myn ouwe Gerrit , deed open, en kwam my zeggen , dat Dominé Q. met een Ouderling daar waren. Aanftonds audiëntie, en eenige ververfchingen gcordeneerd. Na eenige complimenten van Dominé, en eenige zuchten van Broeder, raakten zy aan 't zitten. Gerrit prefenteerde Caap-wyn en pypen. Want zie, Santje, ik heb tegen de menfehen niets ter waereld. Ik had myn Boek , Clarke over de Goddehjke Eigenfchappen , neergelegd j zo als dat paste. Dus begon Dominé. Leest de Juffrouw nog zo zonder bril? dat is veel! Ik. Och ja, Dominé, myn gezicht is nog zeer goed. Ei lieve , rook een pypje , cn rust met een wat uit; want ik denk, dat ik zien kan, dat gy moede zyt. Dominé. Ja, Juffrouw, de Wyk is groot , en de Leden zyn talryk. Ik. Zo komt Dominé Huisbezoek doen ? Dominé. Ja, Mejuffrouw: Uwé is immers gereformeerd ? F 5 #•  HISTORIE VAN DEN HEER. Ik. Dat is te hoopen. Ik heb al vry wat jaaren ; en het zou volle laat zyn, om in myn vier- cnzeveutigfte jiair nu nog myne reformatie te gaan beginnen; dat is ook geen werkje, om zo onder een pyp en een glas wyn af te doen: want Der zouden hehlykheên verandren niet ter vlugt. Dat werk eischt vlyt en tyd; er dient gezorgt, gezucht Eer de uitgedreven deugd te rug treedt in haar woning. Ouderling. Dominé meende , of gy geen Lid waart van de zuivere Orthodoxe Kerk in ons land, Mejuffrouw. Ik. Toen ik zestien jaar was , zeide ik myn lesje zo glad op, dat ik zonder hapering wierd aangenoomen, Dominé. En is de Juffrouw by die Godsdienstige denkbeelden altoos gebleeven? Ik. Myn goeije Dominé, wat zal ik daar veel ep zeggen ? Ik geloof niet , dat een meisje van zestien jaar veele Godsdienstige denkbeelden heeft, ©f kan hebben. Ik leerde Hellenhroek, en dat was alles. Dominé,. Dan hebt gy toen uw geloof niet beleden ? Ik. Konde ik dat doen? Dominé. Kon Uwé zich dan daar niet ingemoede mede verecnigen ? Ik. Wel , om dc waarheid te zeggen, ik verftond er niet veel van ; en het geen ik er van ver- ftond,  WILLEM LEEVEND. 91 ftond, animeerde my niet fterk om meer te onderzoeken, Dominé. Waarom beleedt gy dan 't geen gy nki geloofde? Ik. [ tegen Broeder. ] Is uw Dominé" wat hardhoorend? Ik heb hem immers reeds gezegd, hoe 't gegaan is. Ouderling. Het ware tc wenffchen, dat de Juffrouws geestlyk gehoor zo goed was als Dominéés tydelyk gehoor ! [ en hy zuchtte , terwyl hy zyii glaasje leegde, ] Ik. Als de vrienden my voor geestlyk doof houden, dan doen zy immers munniken werk. Dominé. Dan merk ik niet, dat wy hier iets te doen hebben. Ik. Wat my betreft, niets. Het is my echter lief, eenige beleefdheid te hebben kunnen tooncn : ik geloof, Dominé, dat gy hier nog niet lang geftaan hebt, en mooglyk voor de eerfte reis Huisbezoek doet; dit zal mogelyk de reden zyn van uw aankomen by my. In veel jaaren is my dit niet gebeurd; en 't is ook gansch onncfodig. Ouderling. Het grieft my , dat eene Vrouw, die onder de edelen in den lande [ daar is hy niet ngter, Santje, wy hebben geen een Edelman in onze familie,'] behoort, en eene Zoogvrouw der Kerke zyn moest, niet wil genodigd zyn, als men komt, om haar tot de Genademiddelen te verdoeken , tot «le Heilige Bondzegelen, Ik.  f2 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Genademiddelen zyn my, ook die my die aanbieden, zeer welkom. Het woord Bondzegelen verfta ik niet. Het is my ook niet Euangelisch genoeg. En ik ben op zulke bezoeken niet gefield , om dat zy, die my dus bezogten, altoos of boos, of bedroefd zyn heen gegaan. Ik heb niet graag, dat iemand boos of bedroefd wordt: is dat zo liegt? Dominé, Wat heeft Mejuffrouw tegen de Leer onzer Kerk ? Ik. Eene kleinigheid! zy is voor my of onverfiaanbaar, of, zo ik die Verft», onbybels. Dominé. Wat is dan, naar uwe gedagten, de Leerc der Waarheid , die naar de Godzaligheid is? wat karaktcrifeert den Christen? Ik. Het geloof in , de naarvolging van, en de hoop op Christus in tyd en eeuwigheid. Dominé, Leert onze Kerk dit dan niet? Ik. Neen , naar myne gedagten ; immers niet Euangelisch. Durft gy Pp deeze Belydenis my ten Avondmaal nodigen ? Dominé. Remonftranten , Doopsgezinden cn Rhynsburgers zullen hier ©p ja ; ik moet neen zeggen. Ik. Ik hoop niet, Dominé, dat gy nu denkt de Leer uwer Kerk betoogd, te hebben ? Dominé, Uwe vooröordeelen zyn te fterk. Ik. Dit is ook nog niet ftrikt betoogd. Dominé. De Juffrouw is zeker Lid by eene deiTolerante Kerken ? fa  WILLEM LEEVEND. 03 Ik. Dit is zo niet: ik ga nooit ter kerk; althans de tyd mag my niet meer heugen. Dominé. Is Uwé dan reeds boven de genademiddelen verheven? Ik. Dat is een aartige vraag! Als ik u zeide: ik ga nooit uit eeten, zoudt gy dan vraagen: heeft Uwé dan geen voedzel meer noodig om van te keven ? Myne zedelyke maag kan zo niet tegen allerlei poespas: ik ben oud genoeg, om voor my zelf fpys te bereiden, die ik verteeren kan. Dit kleine Boekje, de Euangelien en Brieven , Hellen my daar zeer wel in ftaat toe. Hier heb ik de waarheden zo uit de eerfte hand. Ouderling. Heeft Christus in zyne Kerk dan geene Bisfchoppen, Leeraars en Ouderlingen aangefteld ? Vermaant de Apostel ons niet, om de onderlinge Byëenkomften niet natelaaten? zo als toen' reeds gefehiedde , en nu nog te veel gefchiedt. Ik. Wel man, gy zegt daar nog al zo wat, dat meer dan nietmetal beduidt. Ik zou gaarn zo eene Apostolifehe Vergadering eens bywoonen. In myne jongere jaaren ging ik ook nog al eens naar Rhynsburg; maar of het aan my fcheelt, ik weet het niet, naderhand ging dat zo goed niet meer: het wierd er my ook al te Philofophies , of tc Schoolgeleerd. Toen dagt ik, ben ik niet dwaas, dat ik zo verre loop om iets, dat ik zelf t'huis heb ? eu zedert hoorde ik niemand, dan mynen Zaliginaaker en zyne Discipelen; dat ftond my beter,  5>4 HI.STOH.IE VAN DEN HEER ter aan. De aanleg der Vergadering was goed , en toen ook hoognoodig, maar is thans overtollig; dank hcbbe de gemaatigder denkwyze van vcclcn. Wat heb ik ook veel aan gevoelens, als de betrachting agter blyft? Hoor, Dominé, als er in de Byëenkomften niets dan woorden vau waar en gezond verftand gefproken wordt, dat zyn voor my geene Chrhtelyke Bféenkomften. Ik wordt daar niet als Christen gelticht. . Dominé. Vreemde idéés! Maar gaat Uwé dan nooit ten Avondmaal ? Christus fchynt dit echter bevolen te hebben ; of houd Uwé , zo als de Kwakers , in den Geest Avondmaal ? het komt my yoor , dat het gemeenfchappelyk moet gefchieden. Ik. Wat verftaat Dominé door eene Christelykc Gemcenfchap? Dominé. Eene Gecstelyke. Ik. Zyn wy nu in den Geest verëcnigd ? . Dominé. 11c denk, dat dit zo niet is; althans ik zoude my niet gaarn met u verëenigen. Ik. Dat kan ik wel denken. En evenwel zitten wy nu aan ééne Tafel, Het is des niet noodzaaklyk, dat men juist aan ééne Tafel moet zitten , om te famen verëenigd te zyn in den geest; want gy zyt verëenigd met uwe Broederen, die niet met u aanzitten. Als ik in myne eenzaamheid, na het leczen van eenige Kapittels uit het Euangelie, of eene ernltige overdekking a een tink Brood  WILLEM LEEVEND. 95 Brood eet en een teug Wyns drink, my den ftervenden Jezus vertegenwoordig; als ik door dankbaarheid en eerbied my gedrongen vinde om zyn voorbeeld te volgen, om wél te doen aan allen, om de armen en geringen dcezer waereld wél te doen; om alle partyfchappen afteleggen; alle beledigingen te vergeeven, alle ongelyken te vergoeden ; als ik myne Bedienden, eu allen, die ook door my buitens huis aan den kost komen, ten goeden vermaan, en laat deelen in mynen overvloed; dan heb ik Avondmaal gehouden. Maar hoe gaat het in de Kerken ? Behoef ik van de onvoegzaamheden , de wanorders, het aanzien des perfoons te fpreeken ? Als ik zie, dat arme geringe lieden rtaauwlyks meer dan den galm der Hem •hooren en agtcr afgezet worden; dan ben ik geërgerd. Ik zou dan zo op kunnen Haan, en zeggen tegen die ai me zielen: komt, kinderen, in myn huis, en houdt daar Avondmaal; daar zult gy niets behoeven te betaalen, niet afgewcezen worden. Eerst wordt men afgemat door een veel te lang, of veel te beftudeerd gebed: dan volgt er eene Predikatie, die niet te pas komt; nu eens is zy eene redenvocring van Socrates, dan moet Hy een geliefd Systema oplappen ; vervolgens hoort men een fchriklyk lang Formulier; dan volgt de voornaame zaak. Alles verftrooit myn aandagt, tn ik ga niet gefticht, maar geërgerd en geemlyk weg. Alles É -my te Ceremonieel, te druk, te woe- \ ■  96 HISTORIE VAN DEN HEER woelig. Voor my is dit des geen middel om te voldoen .aan het oogmerk. Met anderen bemoei ik my niet; ik lpreek maar voor my. Elk zyne vryheid. Myn Christendom moet eenvoudig zyn. In dit alles zyn te veel menfchelyke byhangzels, die my hinderen. Dominé. Indien nu evenwel een ieder uw voorbeeld volgde, wat zou er van het Algemeen worden ? Ik. Het gemeene Volk heeft het minst van al aan het Kerkelyk onderwys. Wat hooren zy? den galm, zo als ik zeg, of wat getwist en gehairkloofd over duistere onderwerpen, die voor hun niet gefchikt zyn. Wat nut hebben zy daar van ? Ik betwist het heilzaame van Godsdienstige Vergaderingen geenzins ; ik zeg maar, dat onze Kerken - orde daar niet toe is ingericht. Dominé ftond op, en zei, dat hy my wel belooven wilde, om my nooit meer te komen bezoeken , want dat myne vooroordeelen te vast geworteld waren, om met een goed gevolg te worden tegengegaan. En zo is die Huisbezoeking afgeloopen. Gy weet, lieve Nigt, leezen en fchryven is zo al myne voornaame bezigheid, en vooral aan u fchryf ik gaarn , Santje. Nog een mal nieuws , het is echter niet fpikfpelder nieuw ; maar ik heb u in lang niet gefchreeven : nu moet ik er een, woordje van melden. Uwe oude Vriendin, Keetje Bur-  WILLEM LEEVEND. 97 Burlct; ik kan my zo niet gewennen om zulken, die ik als kinderen gekend heb, anders te noemen dan ik gewoon was; — Keetje Burlet is dan ge■ trouwd of hertrouwd met den Heer van Oldenburg; het fchynt dit zoete Vrouwtje niet kwalyk bevallen te zyn. Nu, 't was een volmaakt Huwlyk; zo als ik wel gehoord, en ook zelf bemerkt heb. 't Was haast niet, dunkt my, om hst nog eens te wagen. Had Leevend zyne Vrouw overleefd, ik weet niet , waartoe ik in myn ouden dag nog zoude gekomen zyn. Gy ziet wel, Nigt, dat ik met den ouderdom myne luchthartigheid niet verlies ? Kind , daar zorg ik zo voor. Ik zag altyd in myn jongen tyd zo veel lelyks aan, ouwe knorrepotten, en zeg: hoor Chrisje de Vry, ga toch in uw graf met den naam, dat gy nooit lastig, nooit geemlyk waart, dan zal er nog een, traan voor u ten hesten zyn; en anders zal ieder vraagen: Leeft dat oud knorrig fchepzel nog al? Die kan er ook wel uit; 't is maar een oude Vryfler; zy laat geen droefheid na. Nu , dat daar gelaaten ! Zeg my toch, Santje, hoe komt uwe zoete Vriendin aan zo een ftoethaspel! er is geen lekkere beet aan dien heelen Gerrit van Oldenburg. Myn Jakomyn zeit: dat hy haar is opgeleid: 't moet zo zyn, zou ik haast zeggen; want verkiezen l dat, dunkt my, is nog enbegrypelyker. Nu trouwens, het k den mens-ch I. DEEL. G Biet  08 HISTORIE VAN DEN HEER ' niet te beduiden, voor welke gekke invallen dé Vrouwen vatbaar blyvcn! Zie Nigt, ik ben een ©uwe torntoffel; maar ben met dit al niet altyd zo wys als het Vrouwtje van Thécoa, Ik beklaag; dat lieve Keetje Burlet — ei, daar zeg ik het al weer! nu dan , Mevrouw van Oldenburg. Hy is een regte Griek, een Gortentelder, die daar altyd met een ouwe feeks van een meid heeft huis gehouden, die hem maar fchoon van den huig ligtte. Hoe zal dat met Willem ? Nu, ik hoor, maar ik kan het haast niet denken, dat hy naar Leiden gaat ftudeeren. Myn keukenmeid had van hunlui Jacob gehoord, dat hy Dominé zou worden. Wat kunnen de Booijen toch raar vertellen! Dat zal daar alle daag homles zyn, om Zoontje lief. Dat Wim verftand heeft, is genoeg om hem by Vader ondraaglyk te maaken. Nu, Vrouwtje, zeg ik; gy zult nu wat losfer van deeze catyvige aarde worden, dan toen gy uwe gangen in boter wiesch t De ftoute meid zal zich wel redden; die zal alle daag 'er op uit daveren; en zy heeft nog al geen ongelyk ook! De heele ftorm zal op haar draaijen. Vader zal grommen op Wim, om dat die zo veel Weet, en altyd zit te leezen of te teekenen, of op de fiool zaagt. Moeder zal {pinnen, om dat zy haaren nieuwen Man niet ftaan durft; zy cn Zoontje zullen hun fchade op Daatje verhaalen;. ên die zal Wim bruijen, om dat zy tegen Mama niet  WILLEM LEEVEND. pp Ötét uit durft vaarten. Zo dat het zal daar gaan 1 ais er in het fprookje ftaat, dat ik in myn jeugd kende: Toen kwam de kond, en beet de kat, om dat, enz," Maar Ik merk, dat ik zit te babbelen, te babbelen als al de ouwe Vrysters, die altoos zich met de zaaken van andren bemoeijen, die altoos profeteeren en voorzien, ook zulke dingen, die nooit kunnen gebeuren. Wat heb ik ook al veel anders te doen, als ik niet zit te leezen ? Ik heb goed volk: daar valt hier niet te knorren noch te kisfebisfén. Het eéten komt goed en op myn gezet-, ten tyd op tafel. Huisdieren heb ik niet, zelf geen Vogeltje; zo dat ik heb zo veel niet te doen , als een bakje met zaad alle week afteblazë'n. ïk laat de dieren vliegen; op myn erf mag geen fehoot gedaan worden. De waereld is groot genoeg voor ons allen. Honden heb ik buiten; daar hebben zy ruimte om te loopen en te draven. Katten wil ik niet hebben: zy zyn'valsch, en ook in myn huis moeten geen moorden gefchieden. De muizen , die zo eens overkomen , houden zich op zolder of op 't hooi in den ftal, en ik maak, dat zy altyd wat te fchaffen hebben} zy taaien ook niet , om in huis te komen , want zy hebben,, geen gebrek. Zy kosten my weinig, en ik geef noch Booijengeld noch Koffy- of Thee-geld: zy G i  IOO HISTORIE VAN DEN HEER zyn zo vry als de Studenten en de Gods-huizen. Met myn Styfïïer kan ik alles in een half kwartier bepraaten. Myn Naaister heb ik vast. liet is my geen gebabbel waardig, of de Schoonmaakflcrs den zesden April of den vierden Mei by my beginnen; ik zeg altyd : help de haastige lui, en die klein hehuist zyn en Winkels hebben , maar eerst: myn huis is groot, en ik ga maar van 't eene goede vertrek in 't ander; zo dat ik maar wil zeggen , Nigtje, dat ik weinig om handen heb, en wel tyd heb om my met andren te bcmoeijen. Myn Cató kwam daar uit de Kerk: wel meid, Wat heeft Dominé voor een text gehad? — Van de z?ven Phioolcn, uit de Openbaaringen. — Zo kind, was er nog wat volk? — Juffrouw, ftampend vol; ik heb al dien tyd geftaan op de ftienen; want er was geen plaats. Nu vraag ik, lieve Nigt, is dit evenwel te verantwoorden, dat men een Booi het koliek op 't lyf Jaagt, om over de zevende Phiool te hooren gonzen ? Ik had meélyden met haar, en zei: hoor meid, ga jy er eis naar de Menniste Kerk , daar kryg je een foei en Jfoof voor niets, en het zal er je wél bevallen, en 't is digt by. Dat zal Cató nu eens probeeren. Zie , zo raad ik .myn volkje ten besten. Zy hebben my ook allemaal lief: ik mag niet wat bleek zien, of zy vreezen al, dat de ouwe Dame de waereld zal bedanken : wat is dat tog wél! Myn jong Groen - Vrouwtje heeft hier eergist- res  WILLEM LEEVEND. 101 ren Kraam-vifite gehouden. Zy heeft maar een donker hokje van een kelder: dat kon niet; en ook de kosten! En ik ben altoos bly, als er getrouwd wordt, en er kinderen komen. Wat kan my dat fcheelen, of zy in de Desfeit-keuken eens vreugd hebben ? 't Is een Jongen als een blok; zien moest ik hem. Wat waren die menfehen bly! och God! 't is immers alles geleend goed. Nu , vaarwel. Groet uw Man en Kinderen, voor al myn jonge Nigt, voor Uwe liefhebbende Tante, C. DE VRY. G 3 NE-  ÏOÜ HISTORIE VAN DEN HEEK NEGENTIENDE BRIEF. Mejuffrouw aljda leevend aan Mejuffrouw petronella renard. ^Wel zo, mc:sje maat, gy houdt my, zie ik, vour goedaartiger, dan men my wel zoude willen' opdringen dat ik ben; anders zoudt gy niet in «W hoofd gekreegen hebben, om my zo een innig brieftje te fchryven. Om evenwel met de haele ftoffelykc wnercld niet overhoop te raken , vergeef ik het u deeze keer; en trouwens, ik hou nog al veel van u, meer dan van iemand , buiten my zelf te rekenen; nu , dat kun je wel denken! Wat Hein Veldenaar betreft, ó dat is meer om eens figuur te maaken, en'op de praat met hem te zyn, dan om eene affaire du Coeur, zo als gy, weekbakken zottinnetjes, dat noemt. Trek daar des met opzicht tot Coosje geen gevolgen uit. Wie denkt er aan trouwen, als de fmaak zo vlugtig is gelyk de myne? Dat daar gelaaten. Mama ontfing my vriendlyker dan ik gewagt had : de Vrouw zal zeker zien, dat zy verkeerd gedaan heeft; ik hield my ook wel. Wim is nog te Rotterdam, en wel dra gaat hy naar Leiden; dat zal rusten ! Maar nu is hier weer een andre druiloor op 't kantoor ! Het ijs een Neef van Mama's Man. Ik verfta my z© T>set  WILLEM L'E B V E N D. 10% niet op die Burgerlyke Geilagt- Lysten , maar ik meen, dar zyne Moeder eene halve Zuster is van van Oldenburg. Zyn Vader is die groote vierkante Zeekaptein, dien gy hier eens gezien hebt. Hy leest niets dan de Texelfche lyst en de Couranten , en is zo verbrand als myn hondsleeren handfchoen, Hy vloekt zo als hy , geloof ik, bidt, zonder er iets by te denken. Een regte goeije Rollebol! Zy* Vrouw ken ik nog niet; zy woonen ergens buiten de Leidfche poort, meen ik , en zyn heel ryk. Die jongen moet ik u eens afbeelden , ( of gy ook zin in hem hadt, want Willem zult gy nu niet krygen!) Hy is lang uitgegroeid, broodmagerf viezerig bleek , vol pokdalen ; met een korten Hompen neus, zonder oogen, zou ik haast zeggen, indien zyn gluipen my niet hinderde. Of hy dit uit de ftuipen heeft gehouden , dan of het de teekens zyn van een flcgt hart, weet ik nog niet. Hy fpreekt weinig, is voor Oom flaafsch gedïenftig, Haat den geheelen dag als een paal te fchryven ; is kostelyk Haarlemmersdyks gekleed. Ik moet dien Boel buiten eens opneemen, dunkt my; wilt gy mee, Piet ? Met van Oldenburg ben ik in deeze drie dagen nog maar eens in verfehil geweest; maar myn eens zegt hier altoos. Ik was met den avond t'huis. Mama was alleen in de eetkamer. Toen de tafel gedekt was, kwam hy van 't kantoor, met den jonfen, daar ik van fprak. Mompelend gaf ik hem G 4  104 HISTORIE VAN DEN HEER een goeden avond. — Zo, Juffrouw, u-as je daar? en ik geloof, dat hy my een kusch wou geeven. Ik ben niet zeer familiair met lieden, die ik zo weinig ken, weet gy. Ik ontweek die bui. Mama fcheen daar moeilyk over; hy zweeg echter, ry ook. Knorrig, om dat ik nu niet op eene Party , daar ik gaarn by geweest was, zyn konde, en Willem met hebbende om te plaagen, want den Kantoor-jongen reken ik niet genoeg om hem te bruijen, moest ik myne geemlykheid wat lugt geeven. De man des huizes was des de wryfpaal; want tegen Mama heb ik niets, dan dat zy te gek met Willem is, en my niets rekent. Hy vroeg my iets: in plaats van te antwoorden zei ik tegen Jacob : „ zyn die boodfchappen bezorgt voor „ morgen ? " Hy fprak weer. Ik. Jacob, haal myn fnuifdoos uit de zydkamcr. Moeder. Hoort gy niet Daatje, dat uw Vader u vraagt, of gy met de Schuit clan met den Postwagen gekomen zyt ? Hy. De Juffrouw fchynt wat doof geworden op haar reisje. Ik. Zo dat waar was, thans zou het my goed komen; ik zou veele gekke vraagen niet behoeven te antwoorden. Moeder. Is dit nu een antwoord, Kind? Ik. Wél, hoe zou 't my in 't hoofd komen, Mama, met een Postwagen, of Schuit te reizen? Is  WILLEM LEEVEND. I05 Is dat fatfoen ? Neen: als myn Heer het dan noodzaaklyk moet wecten , ik ben met rytuig gekomen , en wel met een koets, om dat ik alleen was. Hy. Ja, zie, Mejuffrouw, [en hy lachte vinnig,] ik weet die dingen zo niet: ei! is dat geen fatfoen voor een Koopmans Dogter? ik weet dat zo niet, zeg ik. Ik. Ik ontfla u om dit te weeten, als gy u maar nooit met myne zaaken bemoeit; neen, dat is geen fatfoen. [Ik weet wel beter, Pietje, maar ik wilde hem plaagen, en dat gevraag voor altoos afleer en. ] Hy fchonk een glas bier in, antwoordde niets ; zo boos was hy zeker. Mama wenkte, dat ik het verbeteren zoude. Ik was toen fterk byziende. Zy nam zyn hand; en toen haare oogcn de zynen ontmoetten, zag ik dat zyn toorn bedaarde, 't Is waar, gy hebt gelyk: Mama heeft overreedende oogen. Zy behoeft maar weinig te zeggen. Ik wilde nu maar naar haare oogen niet luisteren, 't Gefprek wierd huisfclyk tusfchcn hun beiden. Hy vroeg naar Willem ; dit verdubbelde myn aandagt. Wim is niet kwaad, van Oldenburg; (zeide zy,) zyne gebreken zyn niet in het haatlyke. Dit verftond hy niet eens. De goede Vrouw denkt honderdmaal, dat zy tegen myn verftandigen Vader fpreekt, en lieven Heer ! het is maar tegen van Oldenburg! Lief heeft hy haar; maar ik zou G 5 lic-  I06" HISTORIE VAN DEN HEER liever van hem gehaat dan bemind zyn. Opftaan? de gaf ik haar een kusch, en ging naar bed. Goeden nagt, Dogter. Zy hield zyn hand nog al; zeker om my te toonen, dat zy myn gedrag afkeurde. Dit gaat zo alle daag, zonder veel variatien, over B. duur. Den eerlten morgen ftond ik niet vroeg op; wat heb ik voor dag en daauw op te doen? ik ben immers niet veroordeeld, om by hem op het kantoor te fchryven ? Tegen elf uuren zat ik te ontbyten met Fidél in myn fchoor, en las een Nieuwspapier. Jacob kwam binnen: Jufrouw, daar h üelair. Laat hem wagten , tot ik ontbeeten, heb. De man des huizes was in de Eetkamer. • Hy zaS my> fPrak niet; ik ook niet. Jacob kwam weer binnen: Jufrouw, daar is Marton met de gaazen. — Laat Marton wagten. — Jacob kwam weer: Jufrouw, daar is de Engelfche Schoenmaaier. — Laat de Engelfche Schoenmaaker wagten. — Toen kon hy niet langer zwygcn. Hy. Wel , hoe duivel is het hier ? moet het heele voorhuis dan volgepropt worden met figuuren, die ik niet zien wil, en er niets behoorden te doen te hebben ? Ik. Ja, 't is of't van morgen boodfehappen regent. . Moeder. Waarom, Dogter, als gy weet, dat er lieden zullen komen om u te fprecken, ftaat gy zo laat op ? Hoe lang moeten die menfehen weer aagten ? 't is ook verdrietig. Ik  WILLEIW LEEVEND. IOJ. Ik. Och, 't is al weer mis ! zend ze allen weg, Jacob , zeg aan Beliür , dat hy ten vier uuren komt om my te kappen. Is dat een gemaal en geknor ! ik zal morgen op myn kamer dejeuneeren, Jacob. Hy. Wat manier van huishouden is dit? Waarom ftaat gy niet op, als uwe Moeder opftaat? moet dat geduivel met die kotfytafel nog lang duuren ? Ik. [zonder hem iets te antwoorden, of hem aan te zien, ] Gelieft Mama ook een kopje Koffy ? de Koffy is delicieus! Moeder. Neen; ik ontbeet toen het tyd was, [ hy liep grommend weg, ] en dat verzoek ik, dat gy ook doet. Mama vondt goed haare Predikatie over het vroeg op/laan te herdoen; ik was aandagtig, maar ftond eindelyk op; en dewyl ik toch in den namiddag moest gekapt worden , begon ik aan deezen, en bleef ongekleed wagten. Het is hier thans niet raar! als gy evenwel uitkomt, kom eens by nj. Kortheids halve T. T, A. LEEVEND. PS. Onze Vriendin, de Paftoorfche, gaat daar zo weg; zo dat , Kind, Belair kwam vergeefsch, cn ik bleef aan de praat; plakte Hiaar een dormeufe op , en floeg een pelife era.  tOj HISTORIE VAN DEN HEER om. Ik verhaalde haar een hoope niet-met allen, zo wat modieus nieuws. Zy mag dan bekeerd zyn, zo veel zy wil, dit is zeker, dat zy nog gaarn wat uit de Waereld hoort; nu 't is al, wat zy er thans aan heeft. Haar alias zal voortaan Redenryk zyn. Wat kan zy babbelen! nog ah aartig ook. Zy is goed voor een verlegen uur, en om wat nieuws te hooren. Comiecq is haar tweeftryd tusfchen den ouden mensch en haaren tegenwoordigen ftaat. Tog, zy is een hupsch wyf, regt gefchikt om Dominé te verbeteren, en Amfteldam te bevolken. Ik vrees , dat zy er agter is , dat ik Töller fop. Zo Mama dat wist! de Vrouw houdt niet veel van myne Plannen. Als gy kunt, haal het er eens uit. TWIN-  WILLEM LEEVENB. TWINTIGSTE BRIEF. Kapitein hendrik veldenaar aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne beste coosje! jECoe welkom was ons allen uw lieve Brief! Onze waarde Moeder heeft my de commisfie gegeeven dien te beantwoorden, vermits zy zelf geen tyd daar toe heeft. Hoe noodig, myne Beste, zyt gy in deeze zwaare huishouding! Kan my ook iets gevalliger zyn, dan met myne Zuster te praaten ? Alles is hier wél. Indien Vader minder ftudcerde, hadden wy veel kans, om dien waarden man nog veele jaaren in gezondheid by ons to behouden: maar gy weet, hoe ernffig hy denkt over het wél waarneemen van een ampt, waar aan zo veel vast is! Moeder is zwak, doch niet erger. Jan is hier geweest; het is dezelfde goeije bolle Jongen; hy is magtig gegroeid, en zeer content by zynen Oom, die ook met hem voldaan is. Jan heeft die gelukkige buigzaamheid, die dikvvyls beter gefchikt is om fortuin te maaken, dan zeer groote verftandelyke vermogens en eene geleerde opvoeding. Hy is ook werkzaam, en kan wel tegen den arbeid. Keesje heeft de koorts gehad , maar het kregel Jongetje wilde het niet eens weeten;  110 HISTORIE VAN DEN HEER ten; hy leerde even goed zyn les, en maakte naar* gewoonte zyn Thema. Jaantje , Dirk en Wim zyn zo gezond als vischjes. Als gy t'huis komt, zal Wim gefpeend worden, 'tls een lieve jongen! hy ligt daar in zyn wieg by my te kraaijen en te fpartelen; hy trekt, zie ik, de geheele ftrik van zyn halsje; ik ga hem by Aioeder brengen, zo een keel zet hy open. . . . . Hoé gelukkig zyt gy, Coosje , met zo eene Vriendin ! Zou zy dé myne ook niet zyn kunnen ? "Waarom niet? Moet men zich dan altoos' door valfche maximes laaten bellieren ? moeten wy . ach! ik kan het niet langer uitharden, want ik denk juist als gy hier over dénkt. Neen : Mejuffrouw Helder kan myne Vriendin' niet zyn! Gy begrypt my immers , hoe ik dat meen — zo als zy ir.ve Vriendin is. Gy fpreekt wél;' gy toont, dat gy my lief hebt, wanneer gy my alle hoop ontzegt. Indien ik niet hoopte! Men mag zeggen , wat men wil, maar hoop is het voedzel der liefde. Ik hoop: zeker, Coosje, ik hoop. „AVaar op rust uwe hoop ? " Ik moet zwygen ! Redeneert liefde wel dóór, als het redeneeren het' hart pynigt? Toen ik haar de eerfte maal zag, was myn lot bepaald. Zulk eene maiefhieufe fchoonheid, zulk een verheven karakter laat niets onveroverd. Het was liefde; dit wist ik: ik kon my Riet misleiden. Ik begreep echter, dat het myn zaak was , die zorgvuldig voor haar .te verber- gCHV  ■W'l L L E M LEEVEND. lli gen. Gy alleen , myne Zuster , waart in myn geheim. Heugt het u nog, dat ik u, in eene avondwandeling van Beekenhof komende, myn geheel hart opende ? My dagt, dat ik hier door veel zoude verligt worden. Nu kon ik met u over myne liefde fpreeken. Zo lang zy onkundig was, dat ik haar niet met de oogen eens Vriends zag, behandelde zy my met die lieve gemeenzaamheid, waaf door zy haare Vrienden zo zeer onderfcheidt. Hoe is dit nu veranderd! Nu houdt zy my op eenen afftand; en is alleen beleefd tegen den Broeder haarer Vriendin : maar gy weet dit alles. Wat misdoe ik echter? Kan eene zo eerbiedigezwygende liefde haar beledigen ? Toon ik my die gastvryheid onwaardig, die myn Heer Helder omtrent my gebruikt ? Ben ik de achting, die men my daar toedraagt, onwaardig? Poogde ik haar immer gevoelens in te boezemen, die haare Ouders zoude» afkeuren, en waar van zy niets vermoeden ? \V at kan my te hard vallen, indien haare goedkeuring het loon zy? Dit Baat vast: nooit zal zy aan Veldenaar kunnen denken, dan met achting. Achting] yskoud denkbeeld! hoe doet het myn bloed Bollen! Achtingl en ik heb oogen, om haar te zien zo als zy is; en ik heb een hart, gefchikt om alle haare waarde te gevoelen, om haar te beminnen, zo als zy verdient! Laat het goedkeuring, ten muilten goedkeuring zyn, Coosje!  112 HISTORIE VAN DEN HEER je! Moeilyk vallen? Wie? Ik! Chrisje Helder moeilyk vallen ? Zy befchikke over myn lot; maar haar niet beminnen , niet beminnen, zo als ik haar bemin; zy zelf kan dit niet op my verbidden. Wie is tot het onmooglyke verpligt? Altoos zal ik haar beminnen, met de fterkfte liefde van een eerlyk gevoelig man, die haare waarde kent. Ik zal my die eere waardig maaken. Ik zal myn avancemcnt in 't oog houden, en alles aan myne liefde opofferen, wat de Natuur niet heilig voor my gemaakt heeft. Eens zal zy toch aan u belyden: indien ik uw Broeder had kunnen beminnen, myne keuze zoude my geen oneer hebben aangedaan ! Is het echter mooglyk, myne Beste ! veel en onzer jonge lieden zien haar voor niets meer aan dan eene fchoonheid. Zy kennen alleen haare gedaante ! over haar verftand, over haare verdienften kunnen zy niet oordeelen. Men noemt haar coquet. Malle Gekskappen weeten die, wat coquctterie is ? Welke vuige Beöordeelers over een Juffrouw Helder! En idit zyn echter haare meeste aanbidders. Eene Dame, die of lelyk, of niet in de mode is , wordt haare vyandin. Hoe wel zegt onze geliefde Dichter Gay! De waan der Schoonen en Poeeten Wil van geen mededingers weeten ; Uw vleiery zal Dirce ftreelen, Wtlt gy haar fchoon van Dafne fieelen. li  WILLEM LEEVEND. 113 Is het des te verwonderen, dat eene Juffrouw Helder vyanden heeft? Dat zy fchoon is, is niet te ontkennen; dat zy bemind wurdt, dat zy eene der beste Partyen is, die de eigenbaat zich kan voorftellen , is onbetwistbaar. Eischt de afgunst des geene fchatting? By wie zal zy die dan eiichen? Elke jonge Windbuil, dien'zy met billyke verontwaardiging ftraft , wordt haar vyand; elke Dame, die zy overfchynt , haare vyandin. Ik heb onze Moeder eens by zekere voegzaame geleegenheid hooren zeggen : „ Toen Chrisje Het,, der zo nu en dan, onder bet oog haarer Gouver„ nante, eens in het publiek verfcheen, was zy „ de lievelinge van alle vyf-en-twintig-jaarige ,, Dames. ' ó, Zeiden zy , dat is een Engel! „ welke oogen, welk een houding, welk fchoon „ blond hair, niets fade, alles leven, alles be„ weeging, enz. Elk fprak van haar vernuft , ,, vond iets geestigs in haare gezegdens. Maar „ Chrisje Helder bleef niet altyd veertien jaar! „ haare goedkeurfters wierden des haare berisp„ fters. Ja, was het toen, zy ziet er niet kwa- ,, lyk uit; maar zy is verwaand, en „ zeer coquet! Zy weet ook, dat zy ryk is en „ verftand heeft." Vrouwen! Vrouwen ! fpreeken de flegtften uit de onzen wel nadeeliger van uwe Sex, dan gy van elkander doet? Waarom dooft eene toomef I. DEEL. II lüOZe  114 HISTORIE VAN DEN HEER loozc ydelheid uwe beste neigingen! Ook van dit haatlyk gebrek is eene Juffrouw Helder geheel vry: nooit bouwt zy haarcn roem op de vernedering van andren. Myn oordeel zoude hier misfehien verdagt kunnen fchynen ; maar gy, myne Zuster, hebt uw hart niet kunnen geeven aan iemand, die dit gefchenk niet in allen opzichte waardig zy. Zou de jonge Heer Leevend nog zo jong Liefst trek ik myn aandagt daar van af. De tyd van myn verlof fpoedt ten einde. Gaarn, myne Coosje, zoude ik nog eenige dagen u voor my hebben. Stel eenen dag, waar op ik u zal af haaien. Onze geliefde Moeder laat dit geheel aan u over: maar, indien gy niet heel lang meer uitblyft, dan zult gy ons allen verpligten. Het is zo leeg, nu gy er niet zyt. De Kinderen verlangen zo , dat Zusje t'huis komt: de Booijen insgelyks. Het briefje van Jetje heeft ons zeer vervrolykt. Vaders oogen drceven van genoegen. Allen groeten wy u. De Kinderen kusfehen u in hunne zoete gedagten. Juffrouw Helder zal over my voldaan zyn; op myn woord, dat zal zy : maar ik kan deeze gunftige geleegenheid niet laaten voorby glippen , waar in ik het geluk kan hebben , van baar voor myn vertrek nog eenmaal te zien. Wie-  WILLE .Yf LEEVEND. 115 Weiger my toch iets niet , waar op myn hart zo zeer gefield is! — Ik moet haar nog eens zien. Onze complimenten aan de waardige Familie en aan den beleefden Heer Leevend. Ik omhels u, en ben voor altoos, myne beste Coos- Uw Broeder en Vriend, H. VELDENAARS \ Ha EEN-  Xl6 HISTORIE VAN DEN HEER EEN-en- TWINTIGSTE BRIEF. Dc Heer vvillem leevend aan de Juffrouwen helder en veldenaar. lieve dames! oe heeft Willem het toch gemaakt ? Hoe gaarn wist ik, hoe deeze vraag zal beantwoord worden! Wil ik eens gisfen? Ach! zo fiyf als een houten Sint Nicolaas ; niet met al aartig, ftil altoos met Pauwtje aan ,t redeneeren ; hy voldeed maar niet. Of: Ja, hy kon ons niet uit de hand rallen , want wy wagtten niets byzonders van hem. Wél, dat ziet er zo doende benaauwd voor Willem uit; want hy zou zyn beste teekening heel gaarn afftaan , kon die hem 't geluk bezorgen, dat gy beiden wel over hem dagt. Is het evenwel al zyn fchuld ? Gy weet, de jongen is grootsch , en hy zwygt liever dan zich in 't gevaar te Bellen van eene zotterny te zeggen. Flad gy beiden zo uw geheel fchittcrend, waardig karakter, al uw vernuft, alle uwe bekoorlykc zagtaartigheid , al uwe levendigheid van geest ook niet in het zuiverfte licht geplaatst, mooglyk had hy vloot gehouden: nu? wel er was niet aan te denken. Ik, want ik zal het discours maar opneemen, ik vond ook zo veel vermaak in door u geraillieerd en gela-  WILLEM LEEVEND. II^ fatirifeerd te worden, dat ik het er met ftudie wel eens naar maakte. Arme Helder! Bitter heeft hy moeten lyden; en zyn verftand liet hem lelyk genoeg in de pekel zitten. Myne Vriendin Helder, die met Cefar zegt; ik kom , ik zie , ik win : heeft de zonderlinge gaaf, om een armen jongen geheel in verwarring te brengen. Myne Vriendin Veldenaar heeft veel overeenkomst met die Leer, welke haar Vader verkondigt. Geheel ernftig, geheel minzaam,wekt zy liefde cn eerbied op in alle welgeftelde harten. Wat zegt gy, Meisjes, indien deeze vergelyking doet twyfelen aan myn gezond oordeel, zy draagt echter blyken van vernuft. Zou het wel van de beste foort zyn ? Zie dit wat door de vingeren. 6 Gelukkige , gelukkige dagen ! Nooit vergeet ik die! Hebt dank, myne geliefde Vriendinnen, voor alles, niets uitgezonderd. Het ergst van dit alles is dit maar: het moet my nu overal afvallen Heb ik dan wel zo veel vcrpligting aan 11 ? Nooit heb ik gegist, dat er zo veel aandoenlykvermaak, vermaak voor 't hart — in dit leven te genieten was. 't Is waar, ik ben nog geen man van jaaren of ondervinding; evenwel ik heb reeds menfehen gezien: maar zulke Engelen ! 6 myn hart! Zoude ik uwe aangenaame, uwe belangryke gesprekken geftoord hebben ? Ieder woord was my dierbaar: ik luisterde zelf naar uwe gedagten, ik nam H 3 die  Il8 HISTORIE VAN DEN HEER die waar in uwe oogen, in al de bezielde trekken van uw gelaat. Houd my voor een Dweeper in de zedehke waereld; maar my dunkt, dat men minder ftoffelyk is, minder zinlyke behoeftens hebbe, als men in den fchoonen kring van zulke uitmuntende wezens geplaatst wordt. Ik beef zelf wel eens voor de grootheid der wcnfchen, die ik nu ontwaar worde, en my overal verzeilen Hoe vol gebreken ik dan ook ben, vereert my met uwe vriendfehap, en ik zal ten ftcrkften aangedreeven worden, om my die meer waardig te maaken. De gevoelens, die my zyn ingeboezemd, kunnen alleen door de oogen uitgedrukt worden: geene taal is kragtig genoeg om die aftebeelden. Hoop! balzcm des levens ! Eerbied! vrugt en tevens teugel der waare liefde wat 1'chryf ik? Wartaal! Laat ik des dat daar laaten, en nog een woord op uw gunstig bevel fchryven oyer de wys, waar op ik t'huis ontfangen wierd. Myne Zuster lag met haaren Stiefvader overhoop. Mama was neerflagtig, de jonge de Harde keek voor zich. Toen ik in de kamer trad, maakte dit wat afwending. Myne Zuster was ongemeen vriendlyk, en betuigde, dat zy zeer verblyd was met myne t'huiskomst: Mama was minzaam ; de man des huizes, zo alsDaatje hem noemt, ftrak en deftig. De eerde vraagen betroffen de geëerde familie, by wie ik my had bevonden , enz. ,, Is „ 't waar,  WILLEM LEEVEND. I \f) „ 't waar, Wim, zei myne Zuster, dat gy voor „ Dominé wilt ftudeeren ? Wél, dat is eene wan,, hoopige refolutic, dunkt my! Evenwel als er „ eene Academie voor meisjes was, ik geloof, dat ik nu ook ftudeeren zou." Ik. En in wat faculteit? Zy. Dat zal ik u zeggen, zo dra ik weet, waar myne talenten leggen. Toch, wilt gy my meéneemen? Ik kon, dunkt my, zo wat voor Opperman in uwe Letterbezigheden ageeren ; Boekjes naaijen, paginas's nomineren , en uit de klad fchryven. [ Ik lachte. ], Nu , Mama en ik zullen u brengen, en dan kunnen wy zien hoe het fchikt. Hoe vindt gy dien inval ? Zy bereikte echter haar oogmerk niet; want myn Heer zweeg en Mama ook. Morgen ogtend ga ik den brief bezorgen. Ik verzeker myn Heer en Mevrouw Helder van myne dankbaare gevoelens en eerbied. Groet myn Vriend: kusch het lieve Jetje. Ik ben Uw beider Dienaar en Vriend, W. LEEVEND. II 4 TWEE-  1 zo HISTORIE VAN DEN HEER TWEE-en-TWINTIGSTE BRIEF. JScer verlangende om weder eens met een Brief van U vereerd te worden , ontfing ik uwen zeer langen cn my dies te aangenaamer. Wélk een voorrecht is het, in zulke hooge jaaren nog zulk een helder verftand, zulk een goed oordeel te behouden; zo gezond te zyn, zo in het dierbaar bezit van uw gezicht te blyven; zo opgewekt, zo blymoedig, zo uitgeftrekt weldaadig te weezen-! Myne Chrisje heeft my verzogt, haare vriendelyke Tante van haare liefde en achting te verzekeren. Myn Zoon groet u insgelyks met onderfcheidende genecgenheid cn eerbied. Myn waarde Helder gelooft, zegt hy, dat er maar zo ééne Tante in de waereld is, en las nevens my uwen Brief met yver; en dat hoe zeer hy met u in begrippen, niet zo zeer over den aart van den Godsdienst, als wei over den uiterlyken Eerdienst, verfchille. Zeker, Tantè, gy moet, als gy zo wel blyft, deezen Zomer op Beekenhóf logetren , al was het maar alleen om onzen waarden en geliefden Dominé Veldenaar nog eens te hooren pre- Mevrouw s u z a n n a helder aan Mejuffrouw christina [d e vry. waarde zeer geliefde tante ! di-  WILLEM LEEVEND. 131 dikcn. Ily, zo iemand, zal ü met de Geestelyken (die u zeker niet even befcheiden behandeld hebben,) verzoenen. Hier mede my vleijende, hoop ik, dat niets dit vooruitzicht zal verduisteren. Het nut en genoegen, dat ik door myne correspondentie met u ontfang, zet my thans aan, om op uwen gcëerdcn eenige aanmerkingen te maaken; u eenige bedenkingen mede te deelen, die ik verzoek dat gy, waardfte Tante, ovcrweegen wilt. Gy zyt het zeker met my eens, dat er in ons Land zeer veele goede, treffende, fchoone Leerredenen worden uitgefprooken ; volmaaktlyk ingericht, om kundige Belyders van Jezus Godsdienst te leeren en te ltichten. Wat veele uiterlyke inrichtingen betreft, die, ik beken het,zouden beter zyn kunnen; immers zo fchynt het oppervlakkig. Ei lieve, daar wy toch met elkander hier over aan de praat zyn ,laat het my vry Baan, dit eens te onderzoeken. Mooglyk zoude men het eene gebrek niet kunnen wegneemen, zonder nog een al zo flim in de plaats te Bellen. Byvoorbceld: indien de plaatzen in de Kerken algemeen w;.ren, en voor de eerstkomende de beste, hoe zou men dan de Kerken zien inftormen! welk een geraas en gedruisch, welk eene Verwarring zoude daar uit ontltaan! Hoe zouden de fchrille itemmen gehoord worden, op eene plaats, daar, zo H 5 er-  VX1 HISTORIE VAN DEN HEER ergens , ftilte en aandagt noodig is! Zonderde rnen eenige Kerken af voor de fchaamelen en geringen , hoe kwalyk zoude dat ftrooken met eene Leer , die op de onderlinge Gemeenfchap aandringt ! Gy ziet des, Tante, dat het veel gemaklyker valt , het onvoegzaame te zien, als op de beste wys te verbeteren. En in groote Steden heeft men, door het inftellen der Vroeg - Predikatiën, nog al taamlyk voor de goede Gemeente in dit opzicht gezorgd. Gaarn wil ik u toeftaan , dat het ons moet voorkomen, dat onze gemeene onkundige lieden bedroefd weinig hebben aan veele Predikatiën, die zy gaan hooren. Ik ben ook lange in die gedagten geweest; maar ik ben door de ondervinding van het tegendeel nog al wat anders in gevoelen geworden. Myne lieve Tante, het is byna niet te gelooven ,• hoe wonderlyk onderfcheideh de menfehen al gefticht worden, 't Is met de Geestlyke fpyze als met de Lichaamelyke. Wy flooven ons dikwyls wakker uit, en laaten iets toebereiden ter verkwikking, ter voeding, ter verfterking van zwakke zieke arme lieden: zy kunnen, zeggen zy zelf, er zo niet mede te regt. Wy zenden het: uit beleefdheid en erkentenis geeven zy voor, dat het hun wel fenaakt. Hadden wy echter alles ontoebereid gezonden, zy zouden het op hunne wys veel aangenaamer bereid hebben, en er dus meer van genuttigd. Zo is het waarlyk ook met  WILLEM LEEVEND. 12.3 met het Kerkgaan. Zy hooren eene Predikatie; wy zeggen : wat hebben de gcmeene lieden daar aan ? Maar zy hooren toch zo iets van God, van een Zaligmaaker, van de Genade: dat vloeken, en dronkenfchap groote zonden zyn: daar komt zo iets van Bidden, van Dankbaarheid, van Geduld in tegenfpoeden, van den Hemel, van de Hel in; en dat weeten zy zo aartig toetepasfbn , dat zy dikwyls met traanen in de oogen cn een hartlyk yoorneemen, om wel degelyk vroom te vvillen worden, henen gaan. Zy zoeken het hun-r nc er zo uit, en bekreunen zich niet om het geen zy niet yerftaan, Dat, zeggen zy, is voor de ryke lu}, die meer tyd hebben, om te kezen. En, daar men moet toeftaan , dat de goede Vader der menfehen eene byzondcre voedende kragt legt en veel aangenaamheids, in het geen wy, zeer ondankbaar. , gemeen voedzel noemen; waarom kan men afkeuren, dat ik meen, dat er iets dergelyks in het zedelyke plaats heeft ? Het plegtige, het omllagtige, 't welk u, waarde Tante, zo afleidt, zo hindert, in het wél uitvoeren der groote zaak, kunnen andren , meer zinnelykc menfehen , niet wel misfen; zonder dat alles,, zouden zy tot het bepaald oogmerk niet reiken. Dit ziet men in de Roomfchc Kerken. Zeer weinige menfehen kunnen zich God als een volmaakten Geest voorflellen, en nog minder is het getal der geenen, die in ftaat zyn Hem in Geest en  124 HISTORIE VAN DEN HEER en Waarheid te dienen. Die des zwak is, eeté moeskruiden. Gaarn ftaa ik u toe , dat, by voorbeeld , eene Rhynsburgfche Vergadering nog vry wat van het Apostolifche heeft; doch de groote vraag is deeze: zou men, indien zulk eene Vergadering eens uit ettelyke duizend leden beftond, die wel in zulk een goede order kunnen houden? Indien men eenige menfehen-kennis heeft, zal men, met bedagtzaamheid fpreekende, zulks niet durven vastzeilen. De fchoónfte Plannen zyn, helaas! meest altoos, in deezen Maat van voorbereiding, onüitvoerbaar. Wie twylfclt, of men by de uitdceling des Avondmaals veele heilzaamc verfchikkingen zoude kunnen maaken, waar door de algemeene ftichting zeer zoude bevoordeeld worden ? Eene korte, treffende, by die geleegenheid voegende aanfpraak , een ernffig Gebed, zoude zeker'meer nuts doen, dan eene lange Predikatie, wel eens met weinig oordeel uitgekoozen, dan het voorIeezen van zulk een uitgewerkt Formulier ( dat in zich zelf zeer fchoon is!) Doch dit, waarde'fante , zyn van die dingen, welke wel zo blyven zullen, zo lang men alle veranderingen fchadclykc nieuwigheden noemt, cn het eenvoudig, doet dat tot myne gedagtenis, vergeet. Over het Huwlyk myner tcdergclicfde Vriendin zal ik maar weinig aanmerken. Zy is hertrouwd, en  WILLEM LEEVEND. 125 cn indien de Heer van Oldenburg niet geheel onhandelbaar is, dan zal hy zeker door deeze Vrouw zo wel een goed mensch , als een onberispelyk man worden. De zagtheid van haaren aart is, zo als die in haare vroegfte jeugd was , gcblccven. Zy is niet zeer gefchikt voor huisfelyk verdriet. Ik hoop, dat dat alles nog ten besten zal keeren. Het is zeer zeker , dat haar Zoon naar Leiden gaat. Of ik dit goedkeur, is eene andere vraag. Dat Willem fchoone vermogens cn een goed hart heeft, is waar; maar hy heeft ook gebreken, en fterke driften! Thans is hy hier gelogeerd, en hy zal de eere hebben u deezen te overhandigen. Hy is , weet gy, myn Gunsteling; en het zal my fmarten, indien hy ooit reden geeft, om my te doen veranderen. Van Oldenburg is zulk een laag flag van een man, en zo onkundig van alles, dat buiten zyne Negotie omgaat, dat hy zeker hem geen recht doen kan, en Willem zal zó een man niet altoos even onderdanig kunnen zyn. Myne Vriendin bemint haar Zoon met eenzydigheid; dit kan eene Dogtcr, die vyf jaaren ouder is, niet wel gevallen, en hoewel Wim waarlyk zo gocdaartig als ligtgeraakt is, zal de harmonie niet groot tusfchen Broeder en Zuster zyn. De groote goederen van van Oldenburg hebben mooglyk ook wel iets gedaan, om myne Vriendin over te haaien. Hy heeft haar by alle uitnecmendheid bevoordeeld. Dit  124 HISTORIE VAN ÖEN HEER Dit zal hy eifcheri, dat de jonge lieden erkennen * maar juist zyn geen van beiden hebzugtig; Zy heeft groote uitzichten met Wim. De tyd zal leeren , of dit huwlyk hem wel voordeelig geweest is* Myne Chrisje , hoe zeer ook met uwe wyze van doen ingenoomen, heeft maar geen zin aan uwe Menagerie van Muizen, ch, zo als zy vreest, ook Rotten, Indien Tante nog, zegt zy, gelyk Vader Noach, een Arke vol rein Vee had, dat kort ik infchikken ; maar ik zeg haar , dat het uw hoofd --karakter uitmaakt, om alles, wat het gros der flervelingen ver floot, hy u te vergaderen: dat deeze goedhartigheid zich niet by uwe medemenfchen kan bepaalen'. dat gy meermaal een arm, geplaagd, baldadig gehandeld Dier van ftoutc jongens gekogt hebt, en , na het wdl te hebben bezorgd , weder in vryheid Helde. In dit laatfte geVal is zy het met haare lieve Tante volmaakt eens. En zeer gevalt haar dat kraambezoek van uw jong Groen - Wyfje. De traanen kwamen haar in de oogen, toen zy zich verbeeldde, hoe bemind gy •waart van allen , die met u omgaan. Bchou, waarde Tante, nog lang die gelukmaakende bly* geestigheid, die den ouderdom zo beminlyk , en het verftand zo inneemehd maakt. Wy allen groeten u met tederheid en hoogachting. Wy genieten de groote voorrechten van gezondheid eri ge*  WILLEM LEEVEND. HM genoegen in eene zeer groote maate. In hoop van u, in den aanftaanden Zomer, op Beekenh of te zullen zien, fluite ik deezen, my met de grootfte gcneegenheid noemende, vvrarde zeer geliefde tante! Uwe Dienares en Nigt, suzanna helder, gebooren van beek. DRIE-  128 historie van den heer DRIE- en- TWINTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jac oba veldenaar aan Mejuffrouw christina helder. tedergeliefde vriendin! Hlrferst nu heb ik geleegenheid, om myne waarde Chrisje te bedanken voor alle de blyken haarer byzonderftc vriendfehap. Bedank uit myn naam insgclyks myn Heer en Mevrouw Helder voor de eer en genoegens my aangedaan. Groet uwen goeden Broeder; en zo hy aan onzen Wim fchryft, dan moet hy uit mynen naam hem ook bedanken voor zyn lief briefje, en alleraangenaamst niets minder dan beuzelagtig gezclfchap; vooral voor zyn keurig getrokken filkouette myner Vriendin. Myn Vader , een keurig kenner der Tèekenkunde en van het fchoone , zegt : dat uw omtrek den edelen Griekfchen volmaakt gelyk is. Hendrik bezag het met te veel gevoel, om er zyne gedagten over te kunnen zeggen. Wees gerust! Het is toch raar, Liefde, dat gy my niet fchynt te gclooven. Er zal geen copy van gemaakt worden! Ik laat het niet inlysten. Zoude ik iets , dat my zo dierbaar is, der befchouwing van elk ten prys geeven ? Als ik nu voortaan uwe Brieven lees, zal ik dat lieve profil by my leggen, om toch zo veel van myne Vrieu-  WILLEM LEEVEND. I2<$ Vriendin by een te houden , als my mooglyk zy'. Ach! myne Beste, uwe Coosje is zo ongevoelig niet, als gy u zelf wel eens poogt wys te maaken ... Ik had het onuitfprecklyk genoegen, om hier alles redelyk wel, en over myne t'huiskomst verblyd te vinden, ö Myne Chrisje, hoe onfehatbaarzyn die aandoeningen, welke onze wel geplaatfte har"ten uit de hand der zegenende Natuur ontfangen! Gy weet dit, zo wel als ik, by de ftillè ■ mdervinding. Hoe Breelend zyn de naamen van Vader, Moeder, Kind, Broeder, Zuster 1 Wat zouden wy hier reeds gelukkig zyn, indien wy onze wclhegrecpen pligten altoos getrouw, met yver, met liefde, uitvoerden! Dat hartclyke, 't welk ons Huisgezin zo verbindt, zo vereenigt, maakt zeker voor u, myne braave Vriendin, onze Pastory zo alleraangenaamst; voor u, die zindelykheid en g mak zeer verre boven kostbaare meubelen en gouden lambrisfementen waardeert. Myne Ouders geloofden, dat zy van hunne kinderen hunne beste Vrienden moesten vormen. Dus verre zyn hunne poogingen volmaakt beantwoord. Indien God my deeze dierbaare Ouders laat , indien ik alle myne Broeders en Zusters moge behouden, dan kan er zeer weinig aan myn geluk ontbreeken. En 11a ik myne oogen buiten deezen vreedzaamen huisfelykén kring, dan zie ik u, myne Vriendin; welk een uitueeinend toevoegzei aan myne beste geneogens!' I. PEEL.' I ÜW  13* HISTORIE VAN DEN HEER Uw teder verwyt doet my nu nog zeer: Gy, Coosje, bemint my zo niet, als ik u bemin! In deczen doet gy my ongelyk. Zoude ik u niet met de hoogde vriendfehap beminnen, daar ik u zo zeer myne achting als liefde waardig keur? Bedenk alleen, myne Lieve, dat ieder niet, op de zelfde Wys, de zelfde gevoelens uitdrukt. Alle uwe aandoeningen zyn, immers dit zou men haast gelooven , leevendiger dan de mynen; denk echter niet, dat myn hart minder pynelyk doeg dan het uwe, toen ik u Vaarwel zeide. Was het wel noodig, uwe reeds heevige aandoenlykheid nog derker aan te zetten, door u myne droefheid geheel te doen zien? Gy zaagt wel, dat hetfeheiden my zeer bard viel. Ik kon u de geleegenheid immers niet ontneemen, om ettelyke traanen vriendlyk af te droogen ? En dat, offchoon ik poogde u te fpaaren 1 't Smart my des, dat gy my dit teder verwyt hebt toegevoegd. Hoe dierbaar my uwe geneegenheid ook zy, (en daar aan twyfelt gy zeker niet,) ik zoude echter wel eens, dunkt my, half kunnen wenfehen , dat gy zo iets had van uws goeden Broeders gelukkige mindergevoeligheid, 't Is waar, ik wensch het juist niet heel derk, en ook maar voor zo lang als gy er door lydt. Hoe hadt gy toch dien laafden avond zulk eene zwakke vlaag, myne Lieve? Als gy ziek wierd ! als ik u eens nooit weer zag! Het is, dit beken ik, niet onmooglyk; doch is het  WILLEM LEEVEND, 131 net redelyk, 11 dermaate te bedroeven over iets , dat alleen mooglyk is ? Laat ik u de dingen eens in een ander licht vertoonen. Weldra komt myne Vriendin Buiten. Hoe klein is dan de aflfohd, waar in wy van elkander zyni wat is een paar uuren wandelens voor ons ? Dan gaan wy weder, door het frisfche groen befchaduwd, met elkander: dan Baan wy geduurig Bil, om de lieve ftemmen der vrolyke vogelen te hooren , die ons van takjes en telgjes toezingen, en de fchoone Bewooneresfe van Beekenhof verwelkomen. Dan zitten wy weder in het Lindenhuisje by den grooten Vyver; terwyl uwe geëerde Moeder ons vergezelt, ons iets voorleest, onderwyst, en wy ons met het een of ander fraai handwerk bezig houden : onze lieve Kinderen herom dartelen , en myn Vader den uwen bezoekt. —> Apropos van Kinderen. Jetje heeft al drie dageu aan een brief Baan fchryven; dcwyl gy haar dit verzogt hebt. Beurtling wordt de groote Pop gekleed , cn Baat zy met de pen in haar lief mollig handje: wat of het toch fchryft! Wel nu, heeft Hendrik zyn woord niet gehouden ? kunt gy hem nu wel befchuldigcn van eene zeer merkbaare afweezigheid van gedagten? Wat kan hy niet doen, om u te behaagen ? Zeer nedrig groet hy.u. Weet gy, myne heek Lieve, waarom ik fomwylèn half wensch, dat gy niet zo geheel, zo volkomen l a Aï>n  »3» HISTORIE VAN DEN HEER aan my gehecht waart ? Ik zal het u eenvoudig zeggen. Hier door vemaauwt gy den kring uwer daaglykfche genoegens verbaast veel ; gy blyft er echter in; het verveelen moet des het aangenaame verre overtreffen , en gy minder gelukkig zyn. ,k Volg u fteeds in myn' verbeelding, Ook daar ge in dien draaikring treedt*, 'k Volg u, lieve fchoon e Helder, £y dat niets beteek''nend volk; Onbekwaam om u te kennen, Die flegts uwe fchoonheid zien; Die u eene gaaf benyden , U gegeeven door Natuur. 't Volg u, daar de zelfs - verveeling Al uw treden vergezelt, Daar gy by de kaarten toevlugt Voor dat zelf- verveelen zoekt. Helder, lieve fchoone Helder, Daar myn hart zo fterk voor klopt, Stapte gy eens uit dien cirkel, Voor myn waardfte niet gefchikt! 6 Be/luit! kom , wees gelukkig: Is uw edle geest geftemd Voor dien toon der beuzelingen , Nu en vogue, nu du ton ? Zo ik, door de dood verwonnen, ('t Leven is een Irooze fchat,)  WILLEM LEEVENB. In een reiner lucht verheven Uw Befcherm - Engel word, Dan zal ik meer magt erlangen, Om te zorgen voor uw heil. Maar u vuuriger beminnen Helder! dafs onmogelyk* Gy verftaat my, ik zal niet duidelyker behoeven te fpreekcn: Is Chrisje Helder niet te groot voor Beuzelingen? Ei lieve, zeg my eens by geleegenheid : waar gy geweest zyt, wat gy doet, wie gy het meest ziet ? Heeft men zich niet op uwe zo weinig modieufe Vriendin ondervraagd? Ik omhels u met myn geheel hart, en ben altoos Uwe Vriendin, C. VELDENAAR. P-S. Jetfes Brief gaat hier nevens: dat'e een kind! , ï!3 VIER-  134 HISTORIE VAN DEN HEEK. VIER-en- TWINTIGSTE BRIEF. Jetje veldenaar aan Mejuffrouw helder. myne heele lieve tante chrisje ! D aar ben ik nu weer t'huis, en ik ben zo bly, zo bly, dat ik myn lieve Maatje en Vader en allemaal weer heb; en ik hou zo veel van allemaal. Maar aan Vader heb ik toch dat mooije fceepjes fceliingje gegeeft , en Vader lachte, en zei dat hy het voor Jetje zou verwaaren; en toen was ik zo bly, Tante! En Zusje Jaantje i'peclt nu alle daag met de groote Pop, als ik myn les leer by Broer Hendrik; maar , Tante, zy kan die Pop evel niet draagen. Maar Dirk heeft meer zin in het heele mooije Wagentje van'Oom Pauwtje; eu Keesje rydt nu met de Bokken er voor, en dan ryen wy den hcclen tuin allemaal door; maar niet ©p de lieve Bloempjes , Tante. En dan komt Zusje Coosje met het kleinfte Broertje, en die fcreeuwt dan zo, om ook in het mooije Wagentje te zitten, en dan roept hy mei, meé; en dan lachen wy zo, om dat hy zo fcreeuwt. Lieve Tante Chrisje, myn Zusje is zo bedroefd geweest onderweg, om dat zy u zo lief heeft, fchoon zy noch rooken noch drinken. Jammer, dar myn Broeder niet meer gefchikt is, om gezelfchap voor zo een genie te zyn. Leevend weet reeds, merk ik, waar hy (laat; doch fchikt zich altoos genoeg naar hem, om het praatend te kunnen houden , en pryst het goede hart, en de beleefdheid zyns Vriends. Welk een langen Brief! Vaarwel, Ik ben Uwe Vriendin, «. ROULIN. L 4 DER.-  ;68 historie van den heer DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella renard aan Mejuffrouw alida leevend. 3L"k weet niet, Leevend, dat ik ooit een Brief van u ontfing, die my zo beviel als uw laatBen; ea daarom zal ik over hem maar eerst praaten. Lief* de voor Wim, beleefdheid voor uwe Mama, in? neemende minzaamheid omtrent een Meisje, dat gy zeker weer beneden u plaatst; welke vreemde verfchynzels! Hoewel ik (trouwens dit wept gy zelf wel,) nooit Baat op Willem maakte , zo is het echter zeker, dat ik hem hartlyk lief heb, ea hy zyn affchcid necmen zeer was aangedaan. Myn zieke Oom vond hem een zeer lief jong mensch, en was puur wat opgewonden, door het beleefd deelneemend gefprek uws Broeders. Ik geloof met u, dat er niets beters ware op* geweest, dan Willem maar fpoedig te rug gebragt te hebben. Voor hem (maar de reden daar van houde ik voor my) is echter zo veele zwaarigheld niet als voor Lotje: zy moet zeker allerbcminlykst zyn; want uw Brief over haar heeft veel van den Qden ftyl. Uw inval, als Wim niet op haar verlieft, is grappig genoeg. Hoe zoude het u echter aanBaan, indien eene Juffrouw Roulin uwe Zus-  WILLEM LEEVEND. l6p Zuster wierd ? ... Dit zal genoeg in antwoord zyn op uwen laatften Brief. Het geen ik nog te zeggen heb, zal cenigzins anders zyn. Wil ik maar beginnen? Wy zyn gewoon, Daatje, om elkander zonde* complimenten te behandelen. Aan die gewoonte wil ik my houden; ingevolge daarvan zeg ik u, dat het my fpyt, dat gy geen beter hart, of zo veel flekelig vernuft hebt! De vinnige zetten omtrent uwe Moeder kan ik niet dulden. Wilt gy des, dat uwe Brieven my behagen, fpaar dan uw> eigen karakter, want dit lydt er in myne achting engelooflyk veel door, Ondraaglyk verwaand vindT ik u omtrent Juffrouw Veldenaar. Ik hoop, dat gy uwe vernedering nog jaaren lang zult overleevcn. Het fchynt my toe, dat gy ter bereiking van dit oogmerk al taamlyk gelukkig arbeidt. Een verliefd Meisje zyt gy niet; ook niet, als een Veldenaar de man zy;gy denkt niet aan trouwen: Alles is des coquetterle. Wel nu, Vriendin, zytf gy nu niet vier-en-twintig? nog een jaar of zeszal dat nog zo wat lukken, want aan Madame la Nature hebt gy al zo weinig verpligting als ik. Dit ongunftige wordt zeer byzonder vergroot door ' de ongeregelde manier van leevcn, die wy houden. En gy zyt nog daar-en-boven eene Speelfter! Dikwyls ziet men u aan voor de Zuster uwer Moeder, en dat wel voor de oudfle Zuster; en dat wel niettegenflaande uwe coiffure L 5 com-  1^0 HISTORIE VAN DEN HEER eomme 'tl faut, uwe pluimen en bloemen; en dat Wei in weerwil van alle kunst- en vliegwer¬ ken , die, gy gebruikt, om deeze verneederende misvatting voor te komen. Uwe Mama is echter •twintig jaar ouder, en was Moeder van verfcheiden Kinderen. Haast u dan, mag ik u bidden; want de tyd is kort. En nu zult gy my met een gelaat, waar op de gekwetfle eigenliefde een fpottige lach plaatst, vragen: En gyook, Renard? Wil dit niet zeggen: ,, Voegt het u om my, over myne zwakke zyde, „ eene Mennhte Predikatie te doen , dan is de „ fprcuk bewaarheid: Een Reifgaac is nog veel flrenger dan een Turk enz. Laat ik my verdeedigen ; en praat dan weer voort. Ja, ik moest ook wel wat meer van eene Juffrouw Veldenaar hebben: maar ik heb, en dat is zo niet by u, nog zo een menigte vygenbladen in voorraad. Zie hier ccnigen : Gy zegt zelf, dat ik veel goedaartiger ben dan gy, cn niet half zo veel verftand heb. Ik deed veel mede of uit zwakke toegecllykheid, of om toch ook nog iets te bcteekencn. Maar nooit ontwierp ik plannen, die meer blyken van fncdigheid dan van goedhartigheid aanduiden. Myne Opvoeding is geheel verwaarloost. Myne lieve, overal met achting genoemde Moeder ftierf van my in het  WILLEM LEEVEND. l^i. ir-t kinderbed. Myn Vaders karakter was niets dan goedheid en zorgloosheid. Myne Gouvernante wist wel, dat zy zich by andren geene betere recommandatie zoude bezorgen , dan door van Pietje Renard een charmant Meisje te maaken. Ik was myns Vaders Afgod. Hy voelde voor my niets dan liefde en verwondering. Hy hertrouwde niet. Met myn veertiende jaar was ik reeds het geen men een welopgevoed Meisje noemt. Wy leefden in den hoogden Ton. Al myns Vaders goed was niet toereikend, om zulke verkwistingen goed te maaken. Hy ftierf in de kragt van zyn leven , cn liet fny, zyn eenig kind, niets na dan een geruïneerden Boedel; als ook nog een fmaak voor duizenderlei nuttelooze vermaaken enz. Myn Moeders Broeder trok zich een Meisje aan, met wier Vader hy in onmin geleefd had: welk een geluk voor my! kon ik met zo weinig van uwe denkwyze wenfehen , dat hy maar aftrok? Willen wy nu eens zien , Leevend , hoe dit alles by u is V Gy zyt door een paar verftandige Ouders opgevoed; men heeft u alles laaten leeren. Gy hebt meer verftand dan ik ; gy weet zeer veel ; ik weet bykans niets; ik heb geene virkreegen kundigheden. Gy hebt een aartig doch fcherp vernuft. Gy hebt de bekwaamheid om onüitfpreeklyk lief en beminlyk te zyn; zo zelf, dat men niet eens aanmerkt, dat gy niet mooi zyt. Maar gy zyt eigenwys , verwaand , krib- b'g5  •I7ê HISTORIE VAN DEN HEER big, vol grillen; en gy gelooft, dat elk, die de eere heeft om met u omtegaan, verpligt is zich dit alles te laaten welgevallen. Ik denk echter, dat alle deeze gebreken niet zo zeer in uw hart als wel in uw humeur zitten. Uwe Mama bemint Willem zeker met eenzydigheid; doch hangt het ook van u niet af, om haare beminde Dogter te worden ? Het kan zeer wel zyn , dat myne veranderde levenswys, en myne onvermoeide oppasfing van een oud zieklyk man, voor my den geest des overdenkens medebrengt. Dit is ten minden waar: lk plagt niets te denken by , of over het geen 't welk ik zo al mêe deed. Ik had my, immers zo fpreekt men, van niets te befchuldigcn ; ik leefde zo maar den eenen dag aan den anderen vast , zonder my ergens op te bepaalen. Niemand had ooit tegen my gezegd: dit is een zeer goed boek ; lees, Pietje. En Pietje kreeg nooit den inval, dat zy zeer goede oogen had, en dat er ook voor haar wel Boeken zouden te krygen zyn. Oom heeft eene goede verzameling. Het Fransch, dit merk ik, gaat wel genoeg, maar het Ncderduitsch bedroefd. Ik zal er echter myn werk van maaken. Het zal mooglyk nog niet te laat zyn ; en wat heb ik thans veel meer te doen, dan met leezen mynen tyd te korten ? Er is nog eene dryfvecr, die my doet werken. Uwe Moeder houdt niet van my, dat fpyt my.  WILLEM LEEVEND. 173 my. Zy gelooft zeker, dat ik met haare Dogtcr te wel overëenllem; hoe kan zy anders dan onze verkeering afkeuren ? hoe denken, dat myne vriendfehap u eenig nut kan aanbrengen ? Dit denkbeeld bedroeft, en verontwaardigt my. Ik wil my haare achting waardig maaken, al wist ik, dat zy my nooit na genoeg zal leeren kennen , om my recht te kunnen doen. Hier toe kunt gy veel doen. Uw eigen pligtmaatig gedrag kan my in veelen opzichte dat geluk bezorgen. Uwe Mama's Predikatie over het vroeg opftaan heb ik niet langer noodig. Ik laat my nu reeds ien zeven uuren wekken, en gy weet, dat ik ook de loffelyke gewoonte had, om ten elf uuren myn eerfte Toilet te maaken! Indien het u niet te Burgerlek toefchynt, dan, dunkt my, moest gy dit ©ok eens beproeven : my bevalt het zeer wel; en dit vroeg opftaaa wordt al zo ryk in uitkomften , dan het Plan omtrent uwe Tante voor u was. Dominé Heftig , die myn Oom dikwyls eens bezoekt, heeft my gezegd, dat myn Heer Roulin hem een Brief van dankzegging gefchreeven had, voor de recommandatie van Mevrouw van Oldenburg. Ik vroeg , of 't waar was, dat Juffrouw Roulin zulk een fraai Meisje was. Niet zeer hyzonder fraai, maar allerbraafst; was het antwoord. Hoe onderfcheiden ziet men! Gy be- grypt  174 Historie van den heer grypt wel, Daatje, dat ik van uwe kunst vdii zien grooter gedagten heb, dan van die des Ecrwaardens ? Ik vroeg niets meer. Ik zag, dat ik daar niet wel geaddresfeerd was. Vaarwel. Ik ben Uwe Vriendin, i». R E N A R tij 'E E N-  WILLEM LEEVEND. I~g EEN- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw petronella renard. 3Es het u ernst, eerzaams Pietje Renard? Ik zal Ham Dondergoud eens by u aanzenden; niet om naar u ook al te komen vryen , dit is buiten myu Plan; maar als Doctor. Wel, ik begryp dat duidelyk: de bedorven lucht eener ziekenkamer cil uwe oesteragtige wys van leeven, moeten uwe gezondheid wel ondermyncn, Wilt gy echter niet medicineeren tegen zulke zwartgallige binncnfhiipen der nadenkenheid , ik kan u met dwingen; maar dan zullen uwe Brieven my voortaan tot flaapmiddelen dienen: waartoe ik my anders met vrugt bedien van een groot Qt/artyn oude Huispostillen en hedendaagfche Gedichten. Ik heb, weet gy, (of mooglyk weet gy 't niet, want gy waart altoos bedroefd los, bedroefd onoplettend ,kind;) nu dan, ik heb eene verre vooruitziende zorgvuldigheid in zaaken , die ik z» pour rire noodig heb. Ik moet volftrekt eene Vriendin hebben; dat is een wezen, daar ik z» nog al het liefst mede omga , en zo eens een pretje mede kan hebben; fuhlimer denkbeeld hecht ik niet aan dat woord. Als gy my dan Vaarwel zegt,  HIST'OIWÊ VAN DEN HEER zegt, zie ik my verpligt eene andre te neemeri; cn wie zal zeggen, dat de tweede de eerde niet opweegt ? Gy ? wie zou dat gelooven ? J?., wist gy nu maar, wie uwe Throonopvolgjler zyn zal! — Lotje ? die heeft te veel van een Engel.— Coosje Vel* denaar ? zyt gy dan zestig ? — Juffrouw Rammel ? JVog misfelyker. — Hoor, Pietje, zy mag dan zo degelyk zyn als zy wil; maar my varieert zy wat fterk; zy is my al te zomervlaagig. En dan zoude ik Dominé nog veel meer dienen te hooren, als de Vriendin zyner Vrouw. Chrisje Helder ? Wel, Piet, ziet gy my dan voor flapel zot aan, dat ik eene Chrisje Helder zoude kiezen? Zy, die zo veel ryker, zo veel fchooner, zo veel jonger is dan ik? En die zich op deeze drie beuzelingen nog al vry zo wat airs geeft ? Kunt gy 't niet raden ? Bedenk u eens; en anders, voor ik deeze fluit, zult gy het wecten. Vindt gy my waarlyk ondraaglyk op het artikel Van Coosje Veldenaar? Ja, gy moogt my vinden Zo als het u behaagt; Juffrouw Veldenaar fmaakt my niet veel. Chrisje Helder doet ten minden ïiog méér. Is zy wyzer en beter dan wy Dames du Ton, dan dien ik dit zo wat op goed geloof aan te neemen; want men zou cr, immers indien men niet Mennist zy, op zweeren, dat het zo «liet ware. Maar Renard, Renard, ik meende toch, dat §y wyzer waart! Wat heb ik, om overwinningen  WILLEM LEEVEND. 177 gen te maaken , met de verganketyke fchoonheid te doen ? In Vrankryk vindt men immers de lelykite, en met een de allerbeminlykfte Vrouwen ? Het Itreelt myne eigenliefde veel meer, alles aan myne zegekoets te ketenen, zonder de hulptroepen der fchoonheid en bevalligheid, dan of ik aar. deeze wispeltuurige bende veel myner ovenvinningen te danken hadde. „ Een verliefd Meisje ben ik zeker niet." Daar fpreekt gy wel de fy- ne waarheid! Ach, myne ligtzinnigheid beyrydt my veel beter voor die gekheid, dan de reden onze ftaatigfte Meisjes immer doen kan. Ei wat, ik ben veel te dartelom onbetaamlykheden te kunnen doen. Wat legt Uw Wel Edele ook altyd te vitten op myn 1'peelzuigt ? Moet ik dan niet in de mode zyn? Ja, daar dagt gy weer niet aan; is dat ook al myn fchuld ? Ik weet zo wel als gy, zoude ik hoopen, dat eene Speelfter, die halve nagten aan de Speeltafel zit, geen kans heeft op een gezonden ouderdom; maar wie zegt u, dat ik dien bedoel ? Ik ken de nadeelige gevolgen der driften, der verhitte nagtlugt enz. Ik weet, dat zy ons bloed niet veel balzemique deeltjes aanbrengen , ons vel bederven, onze oogen verdoffen enz. enz. Zo dra ik ook minder fmaak heb in het lpel, dan bang ben voor de lelyke gevolgen , die ik te gemoet zie, zal ik de kaarten neerleggen , en mooglyk met Ajax uitroepen: Leg daar, gevloekt geweer, ten myn bederfgefchapen. i.deel. M Het  1^8 HISTORIE VAN DEN HEER,, , Het overige van uwen Brief is wel allerliefst gefchrcevcn ; dat moet ik Zo zeggen, (zou Dominé Heftig zeggen!) gy zult nog eens eene puntige fchryflter worden. Uw Bekecrings-IVerk gaat my echter wat te presto, presto, om regt Harten - werk te zyn. Ik vrees, myne lieve Piet, dat het alles op een Nieuwkerkfche Schreeuwparty zal uitwaaijen. Gy hebt my nog al vry gelykend afgebeeld. Ja, er is wat aan. Ik heb zulk eene fterke behoefte om iemand te moeten kwellen, als gy, en alle wééke zielen van Meisjes, om iemand te moeten liefhebben; cn wie zal zeggen, dat ik niet aan den besten koop ben Ik breek hier af, maar zal ten eerften een vervolg zenden. Bedenk intusfchen, wie of myne Vriendin zyn zal, zo gy rebelleert. Kortheids halve T. T. A. LEE VEN». TWEE*  WILLEM LEEVEND. ifp TWEE- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer pAülüs helder aan dan Heer willem leevend. waarde willem! Xn lang heb ik niet gefchreeveh. Wy hebben nü zo eens ons geheel hart uitgepraat: dit is het nog niet ah Het beminlyk Meisje was nog by ons, toen gy ons verliet: zy kreeg gunstig permisfie om hog wat te bly ven. Zoudt gy my niet vooreen Sir Uilskuiken gehouden hebben, indien ik, geduurende haar verblyf by ons, had gaan zitten fchryven? Hoor, Leevend, ik ben niet zeer gevoelig, niet zo als gy, meen ik; maar hier toe zoude ik het niet hebben kunnen brengen. En nul eerst kan ik fchryven; Laat uwe Zuster, in vredes naam, haar talent van plaagen omtrent eenen man in 't werk Hellen , die wel wat verdient, al was het maar, om dat hy u het leven zo onaangenaam gemaakt,, en zynen Neef ten uwen nadeele voorgetrokken heeft. De oiide jonge' Juffrouw Leevend zoude veel onverfchoonlykcr zyn , om haar dwaas gedrag, indien zy eenig verftand had; maar Mama»zegt: M 2 dat  J?>© HISTORIE VAN DEN HEER, dat het een zéér onnozel mensch is, die tot haar ongeluk zéér véélgelds bezit. Zo echter, gelyk men ons verteld heeft, de vryage van Doctor Töller een ftukje van Daatjcs eigen vinding zy, dan zeker verdient de fchrandre Nigt veel meer kleinaehting dan de dwaaze Tante. Mama vreest dit; zy hoopt echter, dat Daatje daar geen deel in hebbe. Het wordt echter vry algemeen verhaald. Wat kan toch (vroeg myn Vader,) in deezen het doelwit zya? Wie kon dit bepaalen? dit is zeker, dat die oude Dame meermaal gezien is in een roozen couleur en jFuste met witte /ranges, geheel ongedekt cn en hérisfon gekapt, gaande aan den arm van Doctor; cn de fpotters zeggen, dat zy iedereen groette, ©m toch gezien te worden, maar dat hy zeer vcrleegen fcheen met zyne vyftigjaarige Schoonheid. Ik denk daar (zeide Chrisje,) aan het keurige 5, prentje van cbodowicki, La bellepar der,, rière; die eenige ftraaten door een paar losfe „ dartle Jongens werd nagcloopen, tot dat zy, „ zich omkecrende, een aangezicht zo vol rim- ,, pels als moesjes vertoonde. " ,, Ja, ( ant- „ woorde Mama,) het is voor Vrouwen van my„ ne jaaren, en Juffrouw Leevend is nog wel zes; „ jaar ouder, zeer ongevallig te zien, dat Vrou„ wen van vyftig jaar zich nog ten fpot der Los„ bollen (tellen; doch hoe zegt het fpreekwoord ? vroeg geleerd, oud gedaan." Willem !. hoe beminlyk t hoe eerbiedniswaar-  WILLEM LEEVEND. iSl dig is eene Juffrouw Veldenaar , en dan nog meer, als men haar by zo eene oude Coquette vcrgelykt! Fergehkt ? Dat is weer eene dier ongemanierde uitdrukkingen , die gy my nog moet alleeren. Dat gy geenen fmaak hebt in uwen Contubernaal, begryp ik: mag ik u echter bidden , houd u buiten alle verfchil met hem. Zeker, hier durf ik u toeftaan, dat gy boven hem verheeven zyt. Indien gy eens met hem aan den dans raakt, enhy u eene onbefchoftheid zegt., dan zie ik zeer ongevallige tooneelen geopend. Alle fnoevers zyn nog ■al geen Bloodaarts. En is het uw werk, om Academiebuffels onder uw opzichtte neemen? Bemoei H niet met hem. De beminlyke Julfrouw Roulin zal, met al haar verftand en zedigheid, hem beter in toom houden , dan gy doen kunt. Zeker, Leevend, gy hebt onbefchryflyk veel goeds, maar gy zyt noch geduldig, noch nedrig; alle uwe befchaafdheid, alle uwe bevalligheid, alle uwe aangenaame losheid kunnen deeze twee gebreken niet geheel verbergen. Laat u waarfchuwen! ligtgeraaktheid cn trotschheid zyn de zwakke zyde van UW fchoon, edel, verheeven, van uw goedaartig minzaam karakter. Hoe vleit het my, dat gy my waardig acht over zo eene heele lieve te fchryven ! Geluk , myn Vriend, met haar hart-inneemend byzyn. Hoe aangenaam zal zy uw huislyk leven maaken ; W 3 zy,  l8a HISTORIE VAN BEN ÏIEER zy , zo iemand , zal u verbeteren, dat voorzie ik al ! Op het artikel van Chrisje kan ik alleen zeggen ; denk nooit aan haar in zekeren zin. Haar hart is zo vervuld met haare Vriendin; myne Mama begunftigt die vriendfehap zo fterk, dat ik er voor my zo iets uit begin optemaaken; wat zult gyniet weeten : dit alleen, Mama is zeer tegen het vroeg trouwen; cn ken ik Chrisje, dan heeft haar tedér hart wel da behoefte van te moeten liefhebben, maar geenzins eenen eigenleken Minnaar noodig. Zy is in dcezen weer geheel anders geftemd als onze Burgerhart. Chrisje ziet niemand met onderfcheiding; doch zy gebruikt ook nooit iemand Jhaarer nederige Dienaars voor Boadfchap - Loopa-s en Oppasfers.. Groot is thans het getal haarer Naloopers; maar Chrisje is te verftahdig, om zich daar airs op te geeven: zy kent het nietige te wel van zulke overwinningen. Dikwyls, zegt zy; De vos talens, de votre fortilege t Mesdames, felicitez - vous:. Eh! fadmirahle privilege Que celui de leur r.endte foux, Dewyl gy haare pAhouëtu, dit weet ik, zeerwel en zorgvuldig zult bcwaaren, beloof ik u haar daar niets van te zullen zeggen. Zy zou, juist cm dat gy daar zo een geheim van maakt, het u nic:  WILLEM LEEVEND. 183 niet wel afneemen. Wim, het is zo een Chrisje! Het Miniatuur is keurlyk uitgevallen , wonder fehoon getroffen ; gy moet haar toch wel bckeekcn hebben, 'Willem ...... Mama heeft het kost- lyk laaten monteeren, en het zal eens voor een fouvenir dienen , geloof ik. Myn Vriend Veldenaar gaat naar zyn Regiment. Welhaast is hy Kapitein. Hy heeft Coosje gehaald. Myne Zuster was zeer bedroefd. Zy heeft my , hoe ik het ook maak, niet eenmaal nog gekweld. Waarlyk , zy is de vreugd van ons huis. Is 't wonder, dat myne Ouders haar zo teder beminnen, —■— dat ik omtrent mal met haar ben ? Zy heeft al :bet aangenaame der befchaafde waereld, en geene haarer gebreken. Geene Beuzelaarftcr, geene Dame du Ton; niet onderworpen aan grillen of vapeurs : mooglyk een klein weinigje ongelyk aan zich zelf, echter niet zo, dat het onaangenaam wordt; het geeft alleen eene Variatie , die altoos opwekt. Oprecht, gevoelig , zo bereid om eenen misfiag te verbeteren, als om dien te belyden. Altoos bezig , nergens liever dan Buiten, ó Welk eene Vrouw kan zo een agttien -jaarig Meisje eens. worden \ Zy en' haare Vriendin waren zeer in haaren fchik met uw Briefje. Zy doen den aanBaanden Eerwaarden Heer Wilhelmus Lcevendus vrolyk groeten ; en ik merk , dat zy elkander viy wat op den ontfangst van dat Briefje geM 4 plaagd,  l%4 HISTORIE VAN DEN HEER plaagd hebben: waar het aan vast zit, weet ik niet. o Man lief 4 denkt gy dat ik in de Confidentie ben ? Neen zeker ! Het is veel meer met de waarheid óvérëenkómltig, als ik my noem Uw Vriend, t. HELDE R.  willem leevend. 18$ DRIE- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw adrïana belcour aan Mejuffrouw ciiarlotte roulin. myne lieve lotje! CïTy begeert altoos , dat ik zal fchryven zo als ik denk. Dit komt zeer goed ; want thans maak ik my een pligt om zulks te doen. Ik twyfel echter, of men niet al de zoetaartige minzaamheid van myne Lotje hebben moet, om, zonder misnoegen , alles te kunnen leezen , wat ik u thans fchryven zal. Indien echter dit het loon myner oprechte vriendfehap voor u ware ! Ik denk het niet. Ik ken myne Lotje: deeze mag haar eenige Bille weemoedige traanen kosten; haar een naauwlyks hoorbaar zuchtje afdwingen : maar onvredenheid ? ó die rust niet in den boezem van myne jonge Vriendin. Gy zyt verliefd, Lotje! Gy moest, om in uwe geruste onvcrfchilligheid gebleeven te zyn, dien Willem Leevend niet gezien hebben ! Gy weet dit zelf niet ; ik zie dat het zo is ; ik moet u des waarf'chuwen : gy zyt verliefd, Lotje ! Waar voor denkt gy nu, dat ik bevreesd ben ? Lief meisje, ik vrees nergens dan hier voor, dat gy, indien gy deeze drift niet uitdooft, nooit zo M 5 ge-  l8<5 HISTORIE VAN DEN HEER gelukkig meer zyn kunt, als gy dus lange waart, cn ik u met myn geheel hart toewensen. Hoe ontitelt my uw Brief! Gy, die naauwlyks de naamen kende van hun , die by uwen Broeder inwoonden; gy, die u nimmer, dan uit noodzaaklykheid, in gefprek met hun begaf; gy, die zo zelden een voet uitzette, zedert gy uwe achtingwaarde Ouders verloor; gy, met één woord, die uw fatfoen uit de fchipbreuk uwer familie wist te behouden : gy, myne Lotje, fchryft my een geheelen brief over uwen nieuwen Huisgenoot! ... Ik brak het uit, mag ik zeggen, om u eenen dag te komen bezoeken; gy weet, dat ik geen tyd overig heb, zal ik voldoen aan die pligten , die de Voorzienigheid thans op my doet wagten! Het geen ik uit uwen brief vermoedde, is waarheid! Dewyl het oogmerk myns bezoeks alleen hierin beflond, dat ik u wilde waarneemen buite-n uw vermoeden, kon my ook niets ontglippen. Een troost heb ik: het teder zorgvuldig waakzaam oog ecner Moederlyke Vriendin alleen kan daar iets van ontwaar worden. Hy, dien gy bemint, vermoedt het geenzins. Hy behandelt u zeker met onderfcheiding; maar welk braaf jong Heer kan myne Vriendin anders behandelen? Hy, ik herhaal het, merkt er niets van; hoe gelukkig is dit 1 Ach, Lotje, indien ik kon denken, dat hy zyn hart voelde, wanneer hy met u fpreekt, Ik liet u daar niet ! Ik zoude niet rusten , voor fc  WILLEM LEEVEND. iSj ik u aan een gevaar onttrokken had, waar van het denkbeeld alleen my ontroert ! Geloof my, uw tydelyk geluk, de rust uws levens zal vernield zyn, indien gy deeze betoverende neiging involgt! Ward zyne Vriendin niet! Myd, zo veel gy het onopgemerkt doen kunt, zyne converliiT tie; die is te verbindend , dit zeg ik by eigen gewaarwording ; en Hel ik my in uwe plaats, neen} ik uw karakter aan, ..... Word zyne Vriendin niet! Mooglyk zou de Vriendfehap Liefde zyn! cn wat dan ? Indien de Heer Leevend ooit de uwe konde worden; ik zelf zou uwe hante famenvoegen. Gy zyt door. de Natuur voor elkander gevormd, , Doch daar is nooit aan te denken! Verhef u dan, voor het te laat zy , boven eene liefde , die gy volftrekt moet overwinnen, Alles is nog een diep geheim, behalvcn voor my, uwe liefhebbende Vriendin, die u bemint, ook als het dierbaar kind eener Moeder, wier vriendfehap eens myn grootlle geluk in zich bevatte. Moet ik uwe natuurlyke grootschheid opwekken , door u de vernederende gevolgen van zo. eene dwaaze neiging voor te houden? Kan myne Lotje het denkbeeld verdraagen, dat men haar van Kunstnaryen zoude verdenken, in 'c werk gefield, om een onbedagt, gevoelig, zeer ryk jongeling te verftrikken ? Dit vonnis hebt gy echter te wagten van allen , die u niet wel afneemen, dat gy u door eene kiefche naauwgezetheid 20  i8S HISTORIE VAN DEN HEER zo zeer onderfchcidt als door uwe uitneemende begaafdheden. Maar ik kan dus niet voortgaan; ik moet de gevoeligheid van uw hart fpaaren ! Om den eerbied, dien gy dc gcdagtenis uwer zalige Ouders toedraagt, om de familie waar uit gy gefprootcn zyt, om de eer van uwen eigen naam,on» uwtydelyk, mooglyk eeuwig geluk, roei eene liefde uit , die op uw eigen bederf moet nitloopen! Ik heb nog eene drangreden. Geloof niet, dat eene zo tcdre geftcldheid, als de uwe is, zulke hevige vervoeringen zal kunnen doorftaan. Zy zullen uwe zwakke gezondheid on- dermynen. Wat er gebeure, bedek uwe liefde voor hem , die u dezelve heeft ingeboezemd. Over zyne perfoon zelf kunnen wy niet verfcheelen. De fleer Leevend is geheel beminlyk. ik geloof, dat hy gebreken heeft, maar die zullen meer gcvaarlyk zyn voor anderen, dan voor hem. Ik geloof ook, u te mogen verzekeren, dat hy u niet bemint : dit matigt myne ongerustheid derwyzc, dat ik dit denkbeeld geduurig voor mynen geest herroep! Ily is gaarn in uw gezelfchap; dit kan niet anders. Aan Roulin heeft hy zeker weinig, in dit opzicht. liet moet hem verrukt hebben, in myne Vriendin een meisje te vinden, boven haaren tegenwoordigen Haat opgevoed, een meisje, bekend met die keurige kundigheden, waar voor het edel verftand der Vrouwen wel het meest be-  WILLEM LEEVEND. 13p bereekend is. Zeer natuurlyk vindt ik ook, dat Iiy u alle mooglyke blyken geeft van zyne achting; van zyne weltevredenheid. Was myne Lotje twintig jaar ouder ; was zy lelyk , met éCn woord, was zy eene Belcour, en had zy myne koelhartigheid , dan zoude ik haar geluk wenfchen met deeze Vriendfehap; doch by ongeluk zyt gy pas twintig jaar , cn by ongeluk zyt gy een Engel in een menfehenfehyn Alles was nog wel , maar de Natuur gaf u een zo teder, zo gevoelig hart, als er immer een in den reinen boezem van een deugdzaam meisje klopte ! Was dat lief hart wat meer overeenkomstig met het myne geftemd, het zoude even oprecht, maar minder beweeglyk zyn. Ach, myne Vriendin, geloof my, een gevoelig hart is hier geen zegen. Ik geloof wel niet: dat er in dit leven veel meer kwaad dan goed zy. Deeze Helling laat ik ter verdeediging van den zwaarmoedig welfpreekenden maupertuis: maar dit meen ik te mogen vastftcllcn : dat ik in dit leven veel meer kans heb , om minder ongelukkig te zyn dan gy, 7ac daar , myne Lotje , het geen myne vriendfehap my noodzaakt voor u neder te zetten. Ach , myn zyet meisje , hoe finartelyk zag',  ipo HISTORIE VAN DEN HEER zagt zyn dc aandoeningen , die my , onder dit fchryven, ontroeren! Vaarwel. Groet den Heef Leevend, groet uw braaven Broeder voor Uwe oprechte Vriendin, A. BELCOUR. VIER.  WILLEM LEEVEND. ipi VIER- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw petronella renard. H^*"u vrees , immers nu denk ik, dat gy knorrig op my zyt. Ik zal, voor ik my van u af begeef, dit eerst nog eens onderzoeken. Ik zal zien, of ik u kan doen lachen, en dan zou Heintje Peuzel er mee fpeelen, als gy dan nog boos op my zoudt kunnen blyven; .wel mensch, dan waart gy nog veel erger dan onze Gerrit, en ik zal u voortaan Jufrouw van Oldenburg moeten noemen. Ik zal geen woord reppen van het geen er in de muuren van ons Huislyk Babel zo al is voorvallende. Onbefchoftheid, geduld, en plaagzucht hebben thans handen vol werk. De twee Hoofd -Perfonages. Hou ! daar zoude ik weer op den text raaken! Te rug paardje, naar Jlal. Zo zeide Wim, als zyn blesje te veel kabrioolde. Het verveelt my hier thans zo zeer, dat ik all» geleegenhedcn waarneem, om er maar op uit ta draven. Deeze keer kon Mama er niets tegen inbrengen, want ik ging haar Mans aangehuwde» familie bezoeken. De oude de Harde had my zo feestig verzogt. Ik ging dan met zyn Zoon er op af, alsPauJus op de Cormthiers; och ja, kind, my• na  IpS HISTORIE VAN DEN HEER ne grootschheid deed onder voor myne nieuwsgierigheid. Mama f'cheen weer zo in eens alles te doorzien ; doch zweeg. Myn Heer haar Man (welk eene onbefchaafdheid! ) durfde zich de houding tegen my geeven van iemand, die goedkeurt ! Voor Zeemans - rust gekomen , hield ik wat ftil, om alles met een opflag van 't oog over te zien, voor ik het ftukswyze opname. Verbeeld u een tud zwaar gebouw, mooglyk van de zestiende eeuw; twee uitfpringende halfronde torens, en daar in, (even als aan den Schreiershoeks - toren ,) propere Ëngelfche fchuifraamen , met witte uitgefchulpte neteldoekfche gordyuen. Het hek, de deur, de horretjes, de fystefi, de leuningen , allen oranje kleur. Verbeeld u een klein basfecourfje, en daar op een vergulden Neptunus, lui en leeg leunende op zynen drietand, in gezelfchap ecuer groote zwaargebeelde insgclyks vergulde Najade, aan den rand van een Vischkommetje, weinig grooter dan onze Saxisch Porceleinen Visch - fchotel. Op het voornoemde Basfecourtje (laan een paar douzyn dikke vette Cupidoos cn eene Venus, die er vry mal uitziet. Aangcfcheld hebbende, wierd ik onthaald op een vol concert van Honden-muziek: uit alle laantjes vlogen zy als dol naar fifct hek; het was echter niet kwalyk gemeend. Ja zo waar! daar kwam Moeder, onder het gerinkel van een grooten bos feittels \ en met een letyèeri dikkop 'van een  WILLEM LEEVEND. Ipg' een Keeshond in haar arm , aanwaggelen. De Vrouw had een flodderhoed op, en veel van eene Zielverkoofifier in deli uitwendigen mensch; immers- van een Oostlndiesch Bootsmans Vrouw. Tot verlcegenheid toe vereerd met myn bezoek! ( ö dagt ik, die Vrouw is zo kwaad niet; zy begrypt het wel. ) lk ging naar haar toe met een : Tante, uw dienares; Oom heeft my zo vrieridelyk verzogt, dat ik niet kon afzyn u eens te bezoeken. Mevrouw, Jufrouw! De goede Vrouw was zo aangedaan, door zich Tante te hooren noemen van eene zo zwierige Dame, dat zy niet wist, hoe het te maaken; Haar geheel gelaat was in oproer enz. Wy gingen in huis. Ik heb nooit denkbeeld gehad van zulk eene overdreeVene kraakzindelykheid. Ik trok des myne fchoenen uit; doch dat verlrond zy niet; hoe Wel zy haar Moffen uitdeed, en myn geleider op zyn kousfen volgde. Zy liet my haar geheel huis zien, zo was zy met my vereerd. De Spaanfche Matten kon men niet, dan met gevaar van hals en beenen te breeken, overgaan. Gehcele Piramides van Pcrcelein, de pragtiglte Oostindifche Meubelen i enfin, ik Hond verbaast. Toen wy zouden thee drinken, kwam Oom op de proppen, in een korten kabaai, met zyn kous-' febanden onder de knien , ook op doffen, den trap af. Welkom, Nigt; kom, jy bent een meid van je Woord, en daar hen ik van. Myn Wyf meent het I. DEEL- N wel  >94 HISTORIE VAN DÉN HEER wel, maar zy weet zo niet veel van de waereld, en ik kan haar maar mei geen /lokken de deur uit krygen; dat veegt, dat raagt, dat vry ft, dat duivelt me zo den godgantfchen dag. Ik zeg dikwyls, ik wou dat ik weer een goed Schip onder my had, zo maalt zy my met het fchoonmaakeu aan men kop. Vrouw liet dit niet onder zich. Ja, Jufrouw, Nigt meen ik, je weet, hoe de Manlui zyn. Al lag het hier ah op de Noordermarkt, zy zouden het niet laaten fchoonmaakeu; al hingen de fpinragen in jen mond; maar weetje wat het mooist is? Ik laat onze Freryk wat aanfchreeuwen, en doe wel netjes myn zin. Hoor , de Vrouw is baas van 't huis; wat weeten de Manlui van fchoonmaaken? Net zo, Tante; maar Oom zal het ook maar uit de grap zeggen. Dat kun je eens denken of ik er mie grap. Kom aan, daar is nu de Jongen, ik en myn PFyf, wy moeten, jandpri! in een gat van een half keuken, half kamer huishouden. Wyflaapen op één kamer, en de Meiden moeten alle avond naar een foort van een kippenhok, langs een Satan van een hoogen leer te kooi kruipen. Nu is de Jongen er ook uit: jy kunt denken, hoe morzig dat het hier worekn kan, en nu heeft zy al weer zes weeken hezig geweest, met nog zo een paar opvreeters van de fcheepskost, en ah wy er te Mei afzyn, zal 't meeloopen.' Ik zeg wel eens: wat zal myn IVyf toch in den Hemel doen, ah daar ook niet wat te ragen of te fchommelen valt? Nu, V zal nog by 't walletje  WILLEM LEEVEND. lp-' ije langs zyn, zo zy de haven krygt. Het goeije dikke U'yf' lachte en zei: wel, misfelyke Potnatr pas jy maar op jen eigen roer. Hier mede was dit ernttig discours afgéloopeOi Wy gingen den tuin zien. Eerst viel myn -oog op de Menagerie, die niet wel zo ruim was als onze cetens- en tinnenkas in de keuken; in die Menagerie was een korc begrip van. Noachs Ark. En zie je wel (zei zy,) dat al myn kippen haar veer en verkeerd Jlaant Nigt ? nu 't is ook duure waar! Maar de Lieveling van Tante is een Oostindifche Raaf, of hoe hiet zo een ding? Het heeft heele fehoone (lerke kleuren. Dat figuur zat op een hoogen Mahonihouten kruk, aan een fyncn vergulden ketting, voor de eetkamer, en onthaalt zyne Meestres jaar uit jaar in op het muzicaal gefchreeuw van kaauw ^ kaauwl De fmaak is vry. Tante zal mooglyk het getier der Nagtegaalen niet kunnen uitftaan. Gelukkig zo haare Buuren dit met haar eens zyn. In een Doolhof van Heesters en Palm zag ik een geheel Kabinet van Goden, JSIenfchen en Beesten; alles van Palm en Taxis. Jan, (riep Oom,) Jan, kom er els hier met jen fchaar; wel, wat fatan ! zie je dan niet, dat Adam een hoggel krygt ? De Slang ziet er ook rottig uit, en je woogt Eva ook wel ereis hy haar lappen krygen. De appel lykt wel naar een kolkfche-koek. De Hammen der Boomcn, die op de goudgcele met klinkers beftraate plaats Baan , zyn allen helder en vry blaauwN * tjes  Ip6 HISTORIE VAN DEN II EER ties gewit. Om den fpheer in het grasperk was een zeer welgeflooten kas; tot welk gebruik hy des zy, weet ik niet. Nu heb ik kennis gemaakt, en nu kan ik u ook zeggen, wie ik in uw plaats denk te neemen. Zy heeft belooft, Mama eens te komen bezoeken. Ik ga naar bed; Haan wel: zo meen ik ook te doen. Droom.eens van my; of nog beter, fchryf my eens een Brief; zult gy ? Ik ben Uwe Vriendin, A. LEEVEND. VYF-  WILLEM LEEVEND. 10* VYF- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw c har lot te roulin aan Mejuffrouw a d r i a n a belcour, waardige vriendin! /^ N 3 hart)  ïo8 HISTORIE VAN DEN HEER hart wordt njet gefchokt door hevige aanvallen, 't Is waar, gaarn zie ik hem, gaarn fpreek ik met hem; zyne beleefdheid Breek my: maar hier rusten myne wenfehen; ik heb geen eene dwaalende begeerte te voldoen. Er ryst geen een denkbeeld in myne verbeelding op, dat ik niet met zedigheid kan befchouwen. Hy is myn Vriend: alles is vervuld. Nu zyn alle myne dagen vergenoeging. Hoe gelukkig is Lotje! De beminlyke, de deugdzaame , de gevoelige Willem Leevend is haar Vriend. Vriend! verrukkelyk , dierbaar woord.' . . . Nooit neemt hy de allerBriktfte beT taamlykheid zo naauwkeurig waar, dan als hy by my alleen is! Dan zet hy zich (o my ontglipt niets , 't welk hem eere kan aandoen ) altoos aan den overkant der tafel, Dan zyn zyne gpfprekken het ernfligst. Nooit noemt hy my dan Lotje , 't is Juffrouw Roulin ; hy blyft zelden zitten. Maar is myn Broeder, of zyn er andere goede vrienden by, dan is hy vry, vrolyk, narrig: dan ben ik Lotje, ja wel eens zyn lieve Lotje. . . , Waarom is het my zo aangenaam , dat hy my zyn lieve Lotje noemt? Wel, hy is myn Vriend, dit is des wel te begrypen ; inderdaad, dat is het. Wat zoude ik des voor hem verbergen ? Ik ben ijiet verliefd: dat zyne vriendfehap my totverrukkens toe aandoet, toon ik wel niet; maar behoef %et ook niet te verbergen. Zeker, Belcour, zy- 1 ne  WILLEM LEEVEND. Ï0<* ne vriendfehap is wel waardig, dat men er eenen hoogen prys op ftelle. Hoe teder is zyne vriendfehap ! Ik heb driemaal de koorts gehad, en zie zelf wél, dat ik ben afgenoomen; ach, toen hy my weder in de eetkamer vond, hoe verheugd, koe onthutst was hy! Hy zag my met zo veet deelneeming aan. Hy informeerde zich zo attent , hoe ik nu was : Hoe is het, myne lieve Lotje? Hy is nu zo (lil in huis, als of ik gevaarlyk ziek was. \VTat maakt hy my gelukkig! Evenwel, uw Brief zoude my ontrusten, zo ik niet verzekerd ware, dat ik niet verliefd ben. Gy hebt zo veel meer verdand, jaaren, ondervinding ; gy kent my zo wel! Ach , uwe overdreevene bekommering doet u gevaaren zien, die er niet zyn. ó Myne Vriendin, verg my niet eene neiging uitterocijen, die my zo dierbaar is, die my geneest van myne al te groote onverfchilligheid voor dit leven. Nu is alles voor my van belang. Nooit was ik zo wel te vreden! Waarop rust dan uwe treurige voorzegging? Denkt gy, dat myn hart buiten zyne vriendfehap nog iets meerder begeert ? Ik weet ook wel, dat ik nooit iets meerder , iets anders moest ik gezegd hebben, dan zyne Vriendin worden kan; wie zal des myn onfchuldig hart van llrecken verdenken ? Nu ja, ik weet het, immers ik vermoede het (lerk , dat hy eene andere bemint; ten minden —i dat hy my niet bemint: maar wat heb ik zyne N 4 liefde  20O HISTORIE VAN DEN HEER liefde nodig? 't Is waar* ik zou nu om de gëheele waereld niet van ftaat willen veranderen; maar was ik dan ooit den eerlyken Bernards geneegen? Immers neen. Voor meer dan een jaar bedankte ik reeds voor zyne herhaalde aanzoeken: dit kan my des in geen vermoeden by u brengen. Dit is waar, ik ben thans zo gelukkig, dat er geen tocvoegzel, van wat aart ook, behoeft byte komen, om my dien fchat van aangenaame aandoeningen te geeven, die ik, zonder te bezwyken, draagen kan. De Heer Leevend groet u zeer vriendlyk. Denk niet, dat hy voor de Vriendin van zyne Lotje onverfchillig is. Roulin groet u met byzondere hartlykheicl. Vind gy het niet vriendlyk van Leevend , dat hy u zelf zo verre bragt ? Nu , ik groet u voor hem heel zeer. Zyt gy, na gy deezen geleczen hebt, niet veel geruster ? Hoe dwaas zoude ik zyn, indien ik ooit uitzichten had op den Heer Leevend! Ach, uit grootschheid alleen , op myne deftige aanzienelyke familie, zoude ik, hoe ik thans gedaald ben, niet op hem verliefd willen zyn. Hy ligt wat overhoop met den Jonker. Gistren hoorde ik hem zeggen: Gy zult met my te eken krygen. Hy zag zeer rood, en ging haastig het voorhuis door. De Hemel behoede ons, indien hy beleedigd worde! Ach, myne Vriendin, hy keeft eene ligtgeraaktheid, die my doet beeven! en  WILLEM LEEVEND. 201 en dat hy moed bezit , teckcnt zyn gelaat met fterke trekken. Hy gaat niet veel uit, zit veel by ons: dan leest hy my wat voor; en nu teekent hy een fchetsje, om onze groote plaats en bleekveld voor zyne reekening tot een fraai Bloemtuintje aan te leggen. Hy is een zo werkzaam jongman en bemint de bloemen zo zeer , dat hy meest alles zelf fchikt. Het ontwerp is eenvoudig; het behaagt my des zeer, Ik ben met alle gevoelens van achting en erken-, tenis, myne waarde Vriendin , Uwe verpligte l, ROULIN^ N 5 ZES,  40S HISTORIE VAN DEN HEEK, ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar aan Mejuffrouw chris TI na helder. myne tederbeminde CHRISJE! Hoe verpligtend fpoedig hebt gy mynen Brief beantwoord! waarlyk, myne heele Lieve, gy zyt zeer billyk! Zy, die u meer bemint dan alle uwe overige Vriendinnen , heelt ook het grootfte deel in uwe genegenheid. Wie, die myne Helder, gelyk aan eene Oos„ terfche Monarchin , fchitterende van Juweelen, „ opgeficrd in een kostbaar met fmaak uitgezogt „ gewaad, omringd van een gehcelen kring min,, naars, die allen op een oogwenk wagten: wie, „ die myne Chrisje dan aan eene Speeltafel ziet „ zitten , geheel fchoonheid, bevalligheid, verM nuft, zoude vermoeden, dat zy de fchryffter „ ware van dien Brief, waar mede ikmydc laatBc „ maal vereerd zie." Dit dagt ik, toen ik, des avonds wakker liggende, uwen Brief overwoog. Daar gy zegt: Indien ik ook in eene Pastorie door myne verftandige Ouders ware opgevoed enz. wag myn ziel overftclpt door de overdenking van myn eigen geluk. Hoe vuurig dankte ik toen den genadigen uitdeeler van myn Lot ! Myne traanen vloei-  WILLEM LEEVEND. 203 Vloeiden met ftille-ftroomen; ik fprak niet; myne zuchten alleen klommen ten Hemel. Neen: zulke beletzels heb ik niet. Ik beken, dat. men jonge Dames in uwe .omftandigheden geen recht doet; en dat we! uit zeer verfchillende, tegen elkander; inftootende, bcginzels. Indien ik wel zal oordcelcn over een ander, dan moet ik my in zyne omftandigheden plaatzen, cn zo veel mooglyk zyne opvoeding cn karakter in 't oog houden, Zeer veele burgermeisjes, die thans eene Chrisje I leider bepraat cn , zouden, indien zy in uwen rang konden opklimmen, en met uwen rykdom ook uwe fchoonheid aanvaarden , geen minder ftoffe geeven aan den nyd en babbelzucht! Elk wil in zyn kringetje de meefie zyn ; elk wil bchaagen , elk wil onderfcheiden worden wil aanbidders hebben. Al wat Vrouw is begrypt, dat, indien zy niet weet te bchaagen , haar lot zeer ongevallig zyn moet inde magt van hem, dien zy vroeg of iaat zal moeten rreezen en beminnen \ gelyk ik myn Vader, dik» wyls genoeg, hoor voorleczen. Die zucht om te bchaagen is even fterk by het Landvolk; elk heeft maar geene oogen om dit te zien: voor my is 't meermaal eene aangenaame bezigheid. Vcelcn geeven ons na, dat wy, meisjes , zeer geneigd zyn tot Beuzelingcn , dat wy van het ernftige af keerig, cn cr ook geheel ongefchikt toe zyn. Dit zy eens zo! kan dit ons by onze aan- daan-  204"*^ HISTORIE VAM DEN HEER ftaandc Meesters wel veel benadeelcn ? Wy leevcn. immers in eenen tyd, waar in men fterk doet in beuzelingen. De zucht voor beuzelingen gaat thans zó ver, dat men zeer gedienftige menfehen vindt, welke, om aan dien algemeenen eisch te voldoen , niet flegts een menigte nieuwe beuzelingen aanbieden, maar ook nog verfcheiden zaaken daar toe vervormen , die er in den eerften opftag niet zeer toe gefchikt fchynen. By voorbeeld: Eer is een beuzelivg; een gerust geweeten is een beuzeling; en Godsdienst is niets dan een beuzeling. Zeer heb ik my gediverteerd met de beoordeeling uwer Vriendinnen over uwe arme Coosje: wel zoete Modenpoppctjes, is Coosje u zeker nog al toegevallen ? Gy zyt we! heel lief, zoete kiu.'.ercn. ... Ik had my niet verbeeld, dat ik er zo maklyk zoude zyn afgekomen. Gy ziet er uit, Chrisje, dat uwe Gczelfchap-Dames nog ganscli niet van de ei g'lcn zyn. Gy behoort te denken, dat ik niet ryk ben, niet met al aartig, en niet mooi; trouwens, daar aan ben ik mooglyk deeze gunstige beoordceling verpligt: Myn compliment aan allen. Myn lieve Hendrik Maat op zyn vertrek naar zyn Regiment: wy zyn allen bedroefd om zyn vertrek. Hy heeft veel werk om zich kras te honden : alle de kinderen hangen hem aan 't lyf. Zeer Veel hou ik van den lieven Willem Leevend. Weeü  WILLEM LEEVEND. 805 Weet gy wat? Indien hy durfde, hy zoude u beminnen ; maar nog zo jong, cn zo weinig beduidend ! Hy moest wel vermetel zyn, voor al daar Chrisje Helder het bcminlyk voorwerp is. Ja, hy is trotsch; maar zyn lief goed hart maakt alles weer goed. Gaarn fchrcef ik nog wat aan u; maar het is zulk een fchoonen avond , en Hendrik vraagt my, om nog eens eene frisfche wandeling te neemen. Myne Ouders zien zo gaarn, dat hunne kinderen gelukkig zyn met elkander. Wanneer doe ik met myne Chrisje eens zo een aangenaam tourtje? Ik. mag hem niet langer laaten wagten. Altoos de Uwe, C. VELDENAAR,  soö historie van den flETE» ZEVEN- en- DERTIGSTE BRIEF, Mejuffrouw mart ha de harde aan Mejuffrouw alida leevend; eerwaarde jonge juffrouw, l i e v e n i g t j jSchoon myn man maar een Zee-Kapitein is,'in alles met dc Vaart- gewonnen heeft , gelyk het fpreekwoord luid; cn dat ik juist nooit veel by Heercn cn Damcns op Salet. zit te praateu ; zn weet ik, God dank, nog myn Waereld wei,éft om lui van ftaat het hunne te geeven; waarom ik nu ook voornam, U Edele ereis met myn bezoek te verëeren, en te bedanken voor uw bezoek, toen U Edele de eere had om ons plaatsje te zien. Maar, Tante lief, wat is dat alle daag een weer! Myn man zaliger zeit: kind , blyf toch in jert Combuis; er komt hond noch kat op het dek, het Waait uit al de ftreeken van 't Compas ; en jen Broêr woont wel dertig graaden uit de koers; zie je wel, Moeder, dat de %vind weer N. O. ten Noorden waait ? en dan zit je morgen weer te fchreeuwen en aan te ■gaan van de jicht in jen beenen. Ja, 't is een reg- te grappenmaaker , die eigende Freryk. Wel, (zei ik toen,) dan zal ik eens een Hein kat■tebelletje aan Nigt fchryven. •■< ■ Nou (zei hy toen,)  WILLEM LEEVEND. 20^ toen,) dat kun je doen, zo ah je wilt. Al zeg ik het zelf, ik ben nog al vlug ter been, ter pen meen ik; ei ik verfpreek my. Het komt my ook fchoon te pas in myn zwaare huishouding: want enzeFreryk doet niet zoveel, dat hy eens eenonnooslcn waschbrief fchryft, al zit ik tot de ooren. in het Linnen te grabbelen, 't Komt evel alles' rp my aan. Ik heb, (zeit hy,) te lang voor Bottelier gevaaren, om my nu nog met die keuken dulveterage kraam te moeijen. En, Tante lief, hy is danig op zyn mond gefield. Er moet niet, zie 20 veel, aan de fpyze haperen, of de Beer is los; zo als jan Luiken zeit. Wat zal men doen? men kan zyn man wel minnen , maar niet bezinnen. — En elk heeft zyn feilen en boenders; gelyk jy, Juffrouwtje lief, die zo veel fchryft en vryft, ook wel weet. Het is toch een kalf van een vent; cn braaf en eerlyk, jen lecven niet beter; daarom wilde ik U Edele nu eens over Nies, je Moeders Schoonmaakfter, fchryven. — Is 't een knappe. Vrouw, Tante ? want ik heb nog al een hoope» obfervatien en fikkefakkeryen ; anders doe ik 't liever zelf, al zou ik er by kruipen. Ja van obfervatien gefproken, gisteren moest je hier geweest zyn „ je zoude je flap gelachen hebben. Je moet weeten, ik ftond Papjes kooi fchoon te maaken; dat doen de meiden niet naar myn zin. Nou altyd, ik ftond dan de kooi fchoon te maaken; Buurvrouw van daar oyer kwam in. Wel, Vrouw Martha, (iüogr  Ï08 HISTORIE VAN DEN HEER (mogt zy zo zeggen,) alweer 'aan 't werk? —« Ja, ( zei ik zo , ) myn naam is Martha ; en niet te vergeefsch. Daar zette Buurvrouw een keel open jnet lachen, dat onze Freryk omtrent met zyn dik' korpianus van zyn Boel viel. Ja, hy is altyd goed lachs geweest; ik weet niet na wie de jongen aart, hy ziet altyd even bedest; ik geloof, dat hy niet vry is, tegen jou gezeid, van wurmen. Nou, de' snyne was altyd een goed Matroos; en ik dagt: hom an , in Gods naam , laat ik hem maar neemen , maar ik heb er een best man aan gehad. Nooit hebben wy een woord dan over myn fchoonmaaken cn over den jongen. Hy zou myn heele huis wel gebruiken; cn ik hou van fchoonmaaken en fchoon houden; zoals UEdele wel kunt denken; en de jongen is niet Berk. Freryk is een yzervarken van een mensch, (dat ik nog zo een zondig woord ipreek,) en hy wou met geweld den jongen op een Schip doen. De Schoolmeester van Kipdorp komt hier wel zo eens, en dat heb ik graag, om een praatje, om dat Lorre er zo na kan zitten luisteren , of hy 't alle maal verftond , en die zeit , dat de menfehen nu zo goed niet meer uitvallen , noch zo kras zyn als in ouwe tyen; 't is een zoet praatertje, het weet veel, en den mynen gelooft , dat er zo iets aan is ; zo dat dat been is nu weer in 't lid over den jongen. En nu dat jen Broer op de Studie leid, is het nog een heel gezelfchap voor u : men' kan  WILLEM LEEVEND. fiOCJ kan nooit weeten , hoe een koe een haas vangt; en al zyn wy maar Burgerlui, Wy hebben onze Schaapjes op droog. Ja, wat ik nog vraagen wou van Nies. Zy zou dan ten zes uitren op Zeemans - rust dienen te zyn; de morgenftond draagt goud in den mond, gelyk gy ook wel weet. —< Vryft zy wel glad ? Zy moet het wasch niet te dik fmeeren ; uitvryven is de ziel van de zaak. Het mensch is van my onbelogen; maar enbekend is onbekend. Zeg my dan ereis , hoe de boel zit. Onze Molenaar bragt my Vrydag een zóó Baats , maar ik heb op jen raad de grootfte in het Vischkommetje gedaan. Je moest eens zien, hoe zy fpringen als ik ze brood geef. Myn hond, dat dikkertje, met die gekrulde ftaart, is jaarig; ik heb hem met een halsband met zilveren belleh verjaard, en op wat gehakt getrakteerd, 't Is alles wat de fbmme biesten er aan hebben ; als ze dood bennen , dan bennen ze dood; wel heden, het zyn ook Gods fchepzels; en ik geef zo menig een ftuk aan een bedelaar, die my niet eens bedankt. Ik hoop, dat gy het anct myn Broer wat vinden zult; hy is wel wat wondcrlyk, maar zuinig en digt, en hy heeft er dik van. Nu, hy is my te na om hem tepryzen. Moeder heeft wel gedaan. Hy kan jou en jen Brofir nog bevoordeelen ; en dat zal ik graag zien, want onze jongen het genoeg voor onzen doen. Zy is ook een Vrouw, die haar weetje l. ceel. O wel  410 HISTORIE VAN DEN HEER tvel weet; het lykt een aartig lief mensch. Neem er éen voorbeeld aan. Je zult ook nog wel een liefde hebben , daar je t'avond of morgen mee onder zeil zult gaan: Nou, al zo als een mensch is opgeleid. Zal Moeder niet eens een dagje buiten komen? al was 't op een Zondag, met Vader. Ei lieve kom dan mee, zult gy ? En wil zy eerst in de Kerk gaan, ook wel; fchoon ik, God beter't, het alle Zondag niet kan waarneemen ! Want ik heb een zwaare huishouwing; en de myne lust Zondags zo wel wat goeds als in de week. Nou , daar zal wel wat te peuzelen zyn. Bepraat er Moeder en onzen Gerrit maar toe. Zo een Vrienden maaltje bindt zo, plagt myn Vader te zeggen. Als je eens aan jen Boer Willem fchryft, doe hem toch, fchoon onbekend, de hartlyke groetenisfe van zyn Tante. Als hy Predikant wordt, zou ik hem gaarn op Kipdorp zien. Dan zou ik wel een reisje te meer komen : want Domino", die er nu ftaat, is danig fyn ! En lieve Heer , wie kan dat evel allegaar zo op zyn elf- en- dertigfte beleeven ; of men moet zelf een Dominé zyn, wil ik fpreeken. Met my, die altoos in den boei zit, en veel in de Waereld ben, gaat dat zo ver als 't voeten heeft. Be heb een hoope gehasfebas met myn meiden, en de tuinvrouw is ook de ware Jan Klaazen niet! Onze lieve Heer zy ons allen genadig, al dat Kerk-gaan zal het kern evenwel ook  WILLEM LEEVEND. sjj ook niet doen; doch die er tyd toe heeft, is gelukkig. Nu, kom my eens zeggen, hoe het met Nies en liet fchoonmaakeu al is. Ik verzoek de dienstprefentatie, en de groetcnis aan Vader eri Moeder; ik ben Uwe Tante, m. De harde. P.S. Pc geef Oppermans dag-loon , net veer-^ tien ftüivers ; maar ik hou van vroeg, vroeg ; want eiken dag is er een, en dat gedaan is i is gedaan, O 4 AGT'  112 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer willem Leevend aan den Heer faulus helder. waardste helder! begrypt wel, dat ik nu lang genoeg teLeiden geweest ben , om kennhfen op te doen? vrienden, is eene andere zaak! Wat zal ik zeggen ? de Waereld valt my ellendig af, indien ik baar moet beoordeelen uit de kennis, die ik hiér van haar kryg. Ik ontmoet hier Speelers, Spotters met den Godsdienst, Liefhebbers van Bachus en Venus, Twistzoekers, Petitmaitres, Sloddervosfen, Halfgeleerden, Vaerzenmaakers, en Snoevers. Geen van die is het Copieeren waardig. Een, uit myne nieuwe kennisfen, moet ik echter die eere eens aandoen. Hy geeft my dikwyls geleegenheid tot denken ; en toont my, wat de zucht, om van zich te doen fpreeken, kan uitvoeren , indien het ons onverfchillig is, hoe men van ons fpreekt. Daar komt my die fraaije regel van onzen Vriend ïope weer te binnen: And Cromwell damn'd to everlasting fame. De knaap, dien ik u ga befchryven, is een zeer ryk,  WILLEM LEEVEND. 213 ryk,.zeer (legt opgevoed jongman, uit eene onzer Buiten- provintien. Hy komt hier alleen om een Mr. voor zyn naam te kunnen fchryven. Hy zit veel te paard, en rydt alles omver, wat hem in den weg is; breekt hekken , en affchutzels uit baldaadigheid af. Alle avond om tien uuren komt hy dronken in de Logementen en Herbergen; en dat, offchoon hy geen fmaak in den Wyn heeft; doch daar Belt hy zyn eer in ; hy drinkt des fterk. Overal, waar hy komt, valt wat voor; hy doet, om te toonen, hoe aartig, hoe vlug en fterk hy is, zo veel kwaad, als hy maar immer kan. Zyn er Vrouwen in het gezelfchap , dan vloekt hy als een Dragonder, om zynen moed te doen zien, en vuilbekt om in een goed gerucht te zyn. Hy roemt overal op de gunften, die de Sexe hem bewyst , en toont ons verfcheiden kinderen , waar op hy een oud eigen heeft. Uit vrees om toch n-iet voor een goedftag van een jongen gehouden te worden, fchopt hy zyn knegt de trappen af, (laat zyn hospes om de ooren; in alle Speelhuizen Haat hy de glazen in, fteelt uithangborden, flaat het licht in de lantaarns uit-, fchopt vaten en gereedfchappen in de gragt; klopt den nagtwaaker, die hem goeden nagt wenscht; vegt met de Stads Soldaten, krygt alle daag braaf wat op zyn kop, en ziet er dikwyls bont en blaauw uit. En dit fchepzel is van natuur goedaartig; en üt ken onder onze medefludenten veelen, die 0 3 zo  SI4 HISTORIE VAN DEN HEER zo weinig verftand hebben als hy heeft. Wat geeft zo een kwant zich eene moeite, om zich een naam te maaken ! Niets te kteekenen moet hem wel onvcrdraaglyk gefcheenen hebben. Daar ontfang ik uwen laatften: Hoe aangenaam is my een, bripf van u ! Nogmaal bedank ik u heel zeer. Welk eene fterke zucht ik ook voor de weetenfehappen heb , zy kan my niet doen vergeeten , dat myn Vriend eene Zuster heeft, die jong, fchoon, en — ongetrouwd is ! Ik zie wel , dat Willen) Leevend aan haar niet moet denken. Zo fchoon, zo ryk, zo bemind, zo omringd van den bloem onzer fatfoenlykfte Jongelingen ! Zou zy gefchikt zyn voor den laagen ftaat van Dominéés Frouw ? kom gekheid ; ik lach er zelf om ! En evenwel , indien myn zwarten rok . . . Zy heeft op myne ziel een onbepaald vermogen: Hoe heerlyk is de glans van haar verruklyke oogen ƒ Denkt gy niet, dat ik de raazende koorts heb ? ik geloof het zelf haast; dit is zeker, dat myn hart geweldig flaat; cn dat ik dikwyls, zonder bepaald te weeten waarom, zuchten moet. Hoe onderfcheiden zyn de verdienftcn deczer uitmuntende meisjes! er zyn zeker deugden, die nimmer nuanceeren; gy verftaat genoeg van de fchilderkunst , om deezen term te verftaan ? maar dee-  WILLEM LEEVEND. 215 deeze vriendfehap wordt onderfteund door eene verfcheidenheid, die de ïykfte harmonie uitlevert. Coosje is juist niet dat, dat men een zeer mooi meisje heet; haare teekcning is echter keurlyk; zy heeft zulk eene lieve houding, zulk een belang inboezemend gelaat; zy zingt zo verrukkelyk, dat men haar wel zoude ontflaan om zo veel verftand te hebben : uwe Zuster bemint haar met zulk eene waare hoogachting; twyfcl des niet, pf ik Coosje hartlyk lief heb. Uuren agter een zoude ik zo naar haar willen luisteren, al praat zy maar met Jetje. Nu nog een woord over myne beste Lotje ! ja Pauw, Lotje zal my zede/yk beheren! Gy kunt niet bezeffen , hoe dierbaar zy reeds aan myn hart is! zy is myne ernftige minzaame Vnendin. Ik heb geen fmaak in ongeregeldheden; maar, waaragtig, ik zoude onder haare lieve zagte dryvende oogen niet durven komen, indien ik iets op myne rekening had. ó Dan was ik ook haaren nuttigen ommegang kwyt : aan myn geregeld gedrag hebbe ik haare goedheid voor my te danken. Zy heeft my niet verborgen , dat zy belang in my neemt : ó hoe ftreelt dit myn grootsch aandoenlyk hart. Wy fpreeken veel en vertrouwelyk. Zy is in haar fchik met den Bloemtuin, dien ik hier aanleg. Ik geloof, dat zy my met oplettende oogen nagaat. Dat moogt gy, heele Lieve! uw Vriend heeft zich niets te verwyten ; voor u niets te verbergen. Gy zult O 4 u  Sl6 HISTORIE VAN PEN HEER u over uwen Vriend nooit fchaamen Vaarwel , myn beste Vriend ! ik ga met myne lieye Lotje nog wat zitten praaten. Duizend groeten. Ik ben altoos Uwe oprecht ft e Vriend, A. LEEVEND. NE-  WILLEM LEEVEND. 21/ NEGEN-en-DERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw geertruid leevend aan Mejuffrouw alida leevend. ma chere NIECe! Tl oe dikwyls heb ik u wel gezeul , dat de mannen een hoope ontrouw volkje zyn ; maar gy , goed eenvoudig kind , wilde my niet gelooven ! Nu ja , daar heeft die haatlyke Doctor Töller my eene infideliteit gedaan ; cn dat zonder de minfle reden. Hoe zal uwe Mama my nu uitlachen! Lieve Heer! was het dan zo berispelyk, dat ik, in het best van myn leven, geen ftok-oud podagrist wilde hebben, Nigt? Wel, wat heeft hy immers een moeite om my gedaan ! Hoe zeide hy altyd , dat ik nog eene fraaije Dame was , (zo als de waarheid is;) en van myne handen ook nog! zo dat ik er zelf,mee verleegen was; maar de fchoonheid excufeert veel, en by was waarlyk op my verzot. Neen, nu vertrouw ik die haatlyke mannen nooit weer. 't Is haatlyk volk. Zy zouden ons zo niet na loopen. Wat is bet my naar, Daatje, nu gy hier niet zyt ! Nigt , wat ben ik met myn tyd verleegen ! want men kan toch ook niet altyd leezen; cn met myne kamenier een voormiddag - partytje O 5 te  2l8 HISTORIE VAN DEN HEER te doen , dat gaat ook niet. Ik ga wel eens voor tydkorting in de Kerk, maar het is altoos het oude en 't zelfde. Daar is Amlteldam nu toch weer beter van : men kan alle avonden of Concert of Comedie bezoeken, en altoos gezelfchap krygen. Daar komt nu dat geval met Doctor by. Heden , Nigt , ik heb hem zulk een kostlyken brillianten ring vereerd; hy had my een recept gegeeven voor die vreeslyke uitfiag in myn aangezicht. Ik durfde zo een man geen geld prefenteeren, Nigt. Maar kind , ik hoor, dat hy zo een Vrygeest is , en tegen de Kerk of den Godsdienst fchryft, dat weet ik zo net niet , en uw Vader plagt daar nog al onderfcheid in te maaken ; maar dat was my te geleerd. Als dat waar is , mag ik blyde zyn; want myn eigen dierbaar geloof is my vry wat meer waardig dan zes Doctors Töller. En men weet nooit, waar een liegt Man zyne Vrouw toe krygen kan. Nu komt alles uit; ik hoor, dat hy zulk een raar portrèt van eene Zuster heeft; cn dat men hem in de wandeling Hans Dondergoud noemt. Het kan wel gebeuren, dat ik , om my te wreeken , nu den Heer Basta nog maar neem: maar men zou dus doende wel afgefchrikt worden , als dc mannen zo wreed zyn. Altyd zyt gy welkom by Uwe lieflicbbende Tante, G. LEEVEND. VEE 11-  WILLEM LEEVEND. 2I9 VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw geertruid leevend, waarde tante truitje! Dat had ik nooit gedagt I zyn de mannen zulke monsters, zulke aapenkoppen? Hoe goed is 't, dat ik er niets mede te doen heb? ja, ik zal, nu gy er toch wat van weet, u meer zeggen. Daar is nu die fchrikkelyke Doctor, wat docthy? wel, dat kunt gy zo niet denken ! Hy is raazend op my verliefd. En zou ik zulk een booswigt neemen, die daar myne Tante zo affronteert? En nu hy ziet, dat ik hem niet begeer, zoekt hy ruïté tusfehen ons te Booken : nu, gy kunt denken, hoe veel geloof hy verdient. Maar ook, het is uw trant niet. Hy is een Frygeest, of een Remonftrant, of zo iet; en zyne Zuster draagt maar een Japon:; hy fchryft tegen uw geloof; neem hem des niet. De Baron is wel fatfoenlyker man, maar bedroefd wispeltuurig. o Dat is elendig! Hy noemt u ook la belle par derrière, en fpreekt veel kwaad van uwe zyde franges, Hy is u niet meer waardig dan de Mof. Zie het nog wat aan: Wat haast hebben wy, meisjes? Als men getrouwd is, zyn onze blyde daagjes uit, Tante. En komt men in  220 HISTORIE VAN DEN HEER in de kinderen, dan is het nog doller! Wat ziet de Baron er ook miferabel by u uit! Weet gy wel, dat hy maar valfche tanden draagt ? Weet gy wel, dat hy zyn toupet maar over zyn zakpruik kamt , om ons de oogen uit te fteeken? Weet gy wel, dat hy nog twee meisjes gekamerd houdt ? Zie , ik ben nu maar die ik ben; en in verre na zo ryk niet, en ook niet zo mooi als Tante ; maar ik zou zulk een verpieterde opgekonkelde Petitmaitre niet willen hebben, al had hy nog zes Baronyen (in de Maan.) Gy houdt evenwel koets en paarden; dat zou ik ook denken. Mama is niet al te wel. Zy weet, denk ik, niets van uw droevig geval ; maar zy mag Doctor niet zien, zo min als ik. Ei lieve, Tante , leen my nog eens een vyftig ducaatcn, ik fpeelde weer zo ongelukkig, en ik moet immers myne familie geen onëer aan doen, door laag te fpeelen; dat verBond gy nooit. Als ik het geld heb, zal ik u een Obligatie zenden, Van uwe fecretesfe houde ik my verzekerd. Ik ben , lieve Tante, Uwe ootmoedige Dienares en Nigt, A. LEEVEND. EEN-  WILLEM LEEVBND. 22t EEN-en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw charlotte roulin aan Mejuffrouw adriana belcour. myne waardige vriendin.' J^Ll weer fchryf ik: verwondert gy u daar niet een weinig over? maar ik ben zo gelukkig! Ik kan het in myn eigen hart niet geheel weglluiten ; en heb ik eene andre Vriendin dan u ? dan u, myne geëerbiedigde Belcour! Nu weetik, wat het zegt, de Vriendin te zyn van den allerbesten jongeling. Hy bemint my niet; dit is zeker — ik bemin hem ook niet: maar ik heb zyn vertrouwen; behoef ik iets meer om op myne wys gelukkig te zyn ? De dagen vliegen, o Hoe welvaarend , hoe bloozend, hoe welgedaan zie ik er nu uit! Ik voel naauwlyks, dat ik een lichaam heb! Hoe gemaklyk zyn nu alle myne verrigtingen! Hoe helder is myn geest, hoe gerust myn hart! Onze harten zyn met het liefiykfte accoord geBemd. De Natuur is voor ons beiden even heerlyk. Als wy met mynen Broeder eens eene avondwandeling neemen, terwyl het fraaije Landfchap in het zagte maanlicht iniluimert, dan zien wy elkander aan. Wy verftaan dit aanzien: — Ach Jioe fchoon is alles ! De fraaije kunsten roeren ons even-  222 HISTORIE VAN DEN HEER- evcn zeer; de zedelyke orde befchouwen en aan« bidden wy. Hoe fnel gaan onze gewaarwordingen in elkanders ziel over! Alles is weerkeerig. Nu heb ik myn idéaal gevonden. Dus lang bleef myn hart onvervuld: Ach! ik had hem niet gezien , wiens ziel voor de myne gedeind is.' Ik ben weer aan myn Muziek gegaan : myn Vriend denkt, dat ik volmaakt voor de kunst gefchikt ben. Ik lees nog veel voor uitfpanning; maar hy leest my zo gaarn iets voor, terwyl ik myn handwerk verricht, cn dan, dunkt my, verfta ik alles veel beter. Hy gaat meer uit, krygt Academie - Vrienden; hy blyft wel eens uit eeten en komt niet vroeg t'huis ; maar voor 't overige even gefchikt, even beminlyk. Indien hy echter medegefleeptwierd; niet naar de verzamelplaatzen der fchandelyke Ontucht; daar vrees ik niet voor! Maar nog geen twintig jaar; en hoe veelcn vinden een godloos vermaak in jongelingen den bebloemden weg der ondeugd ongemerkt af te leiden ! Ik geloof niet, dat hy veel fpcelt. Zyn goudbeurs blyft wel voorzien, en hy komt bedaard en wel gehumeurd t'huis. . . Gisteren avond bleef hy weer uit. De meiden zaten hem te wagten; zy willen alles voor hem doen. Ik had geen lust tot flapen, bleef hem kezende ook wagten. Te half een wierd er zagtjes gefcheld. De meiden lliepen , zo als ik door het  WILLEM LEEVEND. 233 het keuken-raam zag. Ik deed open. Dit kwam hem vreemd voor. Hy. Nog op, Juffrouw Roulin? Ik. Ja, ik zat wat te kezen; dan, weet gy, valt ons de tyd niet lang. Hy. Zyn de meiden dan naar bed, om dat gy u de moeite geeft van my open te doen ? Ik. Ik geloof, dat zy uw fchellcn niet hoordcn: gelieft myn Heer ook een kaars ? Hy. Myn Heer! ben ik dan uw Vriend niet langer? Ik. Stelt gy waarlyk belang in dit te weeten ? Hy. Twyfelt gy daar aan ? Ik. Dat kan ik nog niet zeggen! Hy. Gy zyt misnoegd, Lotje! Ik. Ik, ei lieve waarom? dat is raar! Hy. Verberg niet het ; ach , vergeef my dit maal myn laat uitblyven! Ik. Als gy overtuigd zyt, dat gy wel gedaan hebt, dan ben ik volkomen gerust. Hy. Ten vollen gerust! Myne Lotje was dan ongerust! om my . . . mag ik u bidden ? Ik. Gy hebt my doen belooven, dat ik u uwe pligten altoos zal herinneren; mag ik u des iets vraagen? Hy. Behoef ik ja te zeggen ? vraag my alles. Ik. Gelooft gy, dat Mevrouw, uwe Moeder, zo zy wist, dat gy ten een uur nog al niet t'huis waart.  £44 HISTORIE VAN DEN HEER waart, gerust zyn zoude ? [ Hy zette zich over" my aan de tafel, lei zyn hoed en degen, die hy dus lang ftaande onder den arm hield, op tafel. ] Hy. Die vraag as heel onvenvagt. Indien myne Mama dit wist? Neen, zy zou ongerust zyn; zy bemint my. Ik. Beminnen onze Vrienden ons dan óók niet; of zyn de uitwerkzels onderfcheiden ? Hy. Lotje, engel! [ hy vatte myne hand. ] gy hebt gelyk. Ik ben befchaamd. Ach, zyt gy op UW Vriend nog misnoegd ? [ Hy zag my zo treurig aan. ] Ik. Ja, en neen. Ik neem belang in u, en verdenk u niet; oordeel nu zelf. Hy. Laat my ü mogen zeggen, hoe het is gekomen. Ik was wat laat by myn Vriend Jambres gebleeven. Naar huis gaande ben ik, hongré malgré, door twee hupfche Studenten medegeflcept; wy aten te zamen, op hun kamer. [ Hem aanziende. ] Ik. Zyn dc TIeeren zo laat aan tafel gebleeven ? f Hy vierd rood. ] Hy. Gy zult alles weeten, myne Lotje. Wy hebben gefpeeld. Ik heb veel gewonnen. Ik. Zy hebben zeker revenge gevraagd ? Hy. Ja, doch 't zyn braave jongens. Ik. Dat hoop ik, Myn Heer Leevend! Daar is licht, om naar uwe kamer te gaan. Hy ging: ik zag nu eerst, dat hy een weinig> door  WILLEM LEEVEND* $$Ë door den Wyn was aangedaan; want hy hield alle beide myne handen, en fcheen veel aan my bezienswaardig te vinden. Dit is nooit gebeurd. Ily is hier anders veel te befcheiden toe. Hy ging. heen op myn verzoek, en ik, die nog geheel gekleed was, fpoedde my te bed. Ik heb hem nog niet gezien. Hy is vroeg naar zyne.Collegies geweest, en thans zit hy te ftudeeren. Vaarwel Wenscht u Uwe Vriendin, L. R O UL lUi -i. DEEL. ï> TWEE,  tS.6 HISTORIE VAN DEN HEER TWEE- en- VEERTIGSTE BRIEF.. De Heer abraham ryzig aan den Heer l a u r e n s goedman. waarde vriend! ^Ta, twyffel ef maar niet aan; ik ga trouwen. En myn meisje is noch het geen men doorgaans fchoon, ook niet 't welk men, met meer recht, huisfelyk noemt. Wat behoeft my dat een ander te zeggen? Ik ben immers een eerBe voorftander van met myn eigen oogen te zien. Maar het geen my alleen Baat te beöordeelen, is dit —■— zy behaagt my, en als een meisje, dat niet mooi is, aan een man behaagt , ( op den duur meen ik,) die men niet wel voor een gek kan houden, dan zeker moet zy iets hebben, 't welk nog Berker treft, dan de enkelvoudige fchoonheid. Myne Moeder had ér niets tegen, om Juffrouw Leevend ten Schoondogter te hebben. Mevrouw van Oldenburg is in zo veel achting, dat dit de fchaal te gereedcr deed doorflaan. Gyweet, Mama bemoeit zich'nog al zo min of meer met my. Evenwel ik begryp, dat ik, haast dertig jaar zynde, volftrekt niet langer maar een niets beduidend Oud Vryer zyn moet Lach dan, Louwtje! ik lach er ook om. Ja, ja, de Hwvlyks muziek zal my, denk ik, vreemd genoeg in deoorenklin- kcn#  WILLEM LEEVEND. 22^ ken. Evenwel, dat zal alle jaar moeijelyker worden ; voor ik des te oud ben om te accompagneeren y flö ik de vingeren aan 't elavier. Maar, Jongen , ik heb er iets op uitgedagt. Ik ftel myne vryagc op heele laage nooten in. Gy en onze meeste Vlasbaarden, 6 dit heb ik dikwyls gemerkt, beginnen uit zulke hooge grondtoonen, dat gy allen binnen de eerfte zes weeken buiten adem zf% Daar zit myn Heer de Capelmeester dan te heigen en te bremmen. Daar zit Madame dan met een ftatig misnoegd gelaat, en gelooft, dat zy fchrikkelyk mishandeld wordt, omdat zy niet meer met een: Engel, lieffte fchat, Godin enz. wordt aangefproken; omdat zy nu dubbeld wel moet te vreden zyn met een: Vind, Vrouwtje; en, als het eens in de vier hoeken van het huis kermis is, Wyjjelief. Ik doe net het tegendeel. Myn meisje is Juffrouw Leevend. Maakt zy 'twél, dan zal zy een beter man aan uw Vriend hebben, dan zy durft gelooven. Dat zal magtig in de hand vallen. Ik ben thans zo weinig infchikkelyk, dat lieden, die ons niet kennen, er op zouden vloeken, dat wy ten minften een jaar of vier met elkander zyn opgefcheept. Ik koop haare genegenheidt>ok niet door kostbaare babioles, die in zich zelf geene waarde hebben; en waar mede onze Jonkertjes hunne adoraties de oogen verblinden. Ik zeg nu altyd myne gedagten, (echtermet befcheidenheid , ) dit zal ik langst uithouden. Ea ik merk niet, dat my dit zeer ondraaglyk by haar v ? 2 maakt' '  '238 HISTORIE VAN DEN HEER maakt; zy moet des verftand hebben. Zy weet reeds, dat ik nooit fpeel, zelden in de Comedie ga, en maar tweemaal 's weeks op 't Concert ben. Zy weet reeds, dat ik een vriend ben van het huisfelyk Amfteldamsch Koopmans levert. Myne kleding is haar veel te eenvoudig; en hoewel myn eigen hair haar niet kwalyk bevalt, heeft zy toch een fchrikkelyke pik op myn hoed. Zy heeft al eens ondernoomen, om er eenige potzige aanmerkingen over te maaken; hier uit zag ik, dat ik duizend oogen zal moeten hebben, om wel toe te zien, dat zy my niet uit myn recht lacht. Myn hoed blyft echter zo als by is, en indien zy in een jaar niet veel minder vlaggen en wimpels voert, zal myn naam geen Bram Ryzig zyn. Ik heb Mevrouw van 01= denburg op myn hand; dat helpt veel. Van daag vroeg zy om met my uittegaan: Ik kon niet, en zeide het haar eenvoudig. „Morgen?"-— Dan is het onze zwaarfte postdag. " Zy zag ftemmig: nu, dat Baat haar niet kwaad. En, dewyl ik niet veel liefkoozingen verg, valt er niet veel misnoegen te tooneu. Lief, in myn hart heb ik haar lief; zy behaagt my meer dan alle meisjes met elkander; maar zy moet nog veel beter worden dan zy nu is, en dan zal ik haar alle myne liefde ook toonen : nu was dit te veel gewaagd. Ei wat, wy bederven de meisjes, door haar als mallootjes te behandelen, en als wy ze tot wittebroodskindertjes verkwakkeld hebben, dan willen wy, zot-  WILLEM LEEVEND. 220 rotten als wy toch zyn! haar op een ftel en fprong tot redelyke wezentjes vervormen. Hoor, Louw, een verftandig man leeft met zyne vrouw, als met een lief aanvallig kind; hy bemint het teveel, om het zulks te toonen; er blyft altyd nog iets te wenfchen. Zy weet reeds , dat myne Moeder eene deftige ouwerwetfche Vrouw is; cn ik zeide haar, dat zy zo eenige eigenzinnigheden had; maar dat zy, Juffrouw Leevend, zeker zo wel als ik begreep' dat men een Vrouw van zestig jaar niet kon vergen , zich naar jonge lieden veel te voegen. Zy vreest alreeds, dat wy by Mama gaan inwoonen. Dit is myn oogmerk niet; ik zou er hartlyk voor bedanken; ook dit zal des toevallen. 'tls een lieve raare meid ! waaragtig, zy zal my foppen, zo ik niet op de fchyven pas; maar ik heb vast beflooten, haar tot eene lieve, hupfche, voor my allerbeste Vrouw te maaken: zy is deeze moeite dubbeld waardig. Voor den aanftaanden winter moet ik getrouwd zyn. In het voorjaar heeft ons kantoor zulke zwaare Commisfies, dat er aan de Belle niet kan gedagt worden. Dan hoop ik u een aartig ftout bevallig Wyf te doen zien, die met my ten minfteri zes maal 's daags overhoop legt. ó Zy zal niets verzuimen, om my naar haar hand te zetten : het zal u misfen, liefïlentje; onderneem het maar niet! Begrypt gy nu, waarom ik altoos gezegd heb, dat ik eene Vrouw, die verftand heeft, hebben wilP 3 de 2  23° HISTORIE VAN DEN HEER de ? Wat kan men met een zottin en dat nog eene modepop aanvangen ? Zy zal eiudiyk zien, dat haar man zo een Bullebak niet is, als zy gedagt had. Groet Mevrouw, cn geloof, dat gy een oprecht Vriend hebt aan A. RYZIG» RR.IE-  WILLEM L E E V E N B. 231 DRIE- en- VEERTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw alida leevend aan Mejuffrouw petronella renard. AAN de STILZWYGENDe! 3EHomt het jn uw plan van Bekeer'ung ooYtex)?,*,, pooit meer aan my te fchryven? Ik wist niet, dat het zonde zy, aan eene Vriendin wat bcuzelingeu te fchryven, indien men geen genoeg verftand bezit, om d\e dia Coosje Veldenaar te tractceren. Hoe zit het? wordt gygeemlyker en Jlyver, naarmaate gy wyzer, en beter wordt? Wel, dan hebt gyden flag er niet van. Hier, myne Mama, en die is eene veel beter Vrouw, dan gy, en alle zulke nufjes in het goede, ooit worden kunnen, is de infehikkelykheid cn de zoetaartigheid in eigener perfoon. Maar zo gaat het! Negotie zonder v.erjland isfchaê voor de hand. Pluk uwe pluimages Ban vry van uw wek gecoëfeerd hoofd; ontvouw uwe boucles, en rol die zeer voorbeeldig by uw toupU op 3 fchcur zuchtende uwe tours de gorges; fpej een dubbelden neteldoekfchen halsdoek digt onder uw kin toe; leg uwe guirlandes, mvepretentions, weenendeaf; zie met ichrik en berouw op uwe witten zyden kousfen; haat uwe hemeltergende fatyne fchoenen doodlyk; ja zelf, maak een Grieksch Vuurtje van al de* r 4 Dul-  fi3& HISTORIE VAN DEN HEER Duivels livrei; Indien gy een vroome Zuurkyk wordt, dan, ik beken het, zult gy wel lastiger, maar geen hair beter worden; en Monfieur Satan, die toch een weergaafe fehalk is, zal u in zyn vuist uitlachen. 'tZal zo uitkomen, kind. Ik ga u alvast naar myne gewoonte fchryven. Gy verdient het ongetwyffeld. Gy weet, wat ik eens over Veldenaar zeide ? Nu, dat was geen voorbygaand bchaagen, al liet ik het er voor pasfeeren. Die gencegenheid nam toe, naar maate het my ernst wierd, Mama's voorbeeld wat beter te volgen; maar onze Rammel wist my te zeggen, dat hy op Chrisje veel kans heeft, Ik begreep, dat ik er nu ten eencmaal af was. Die een Chrisje Helder bemint , kan op geen ander meisje denken; dat is by my maar afgedaan. Myne Mama zag my gaarn wel getrouwd. Nu zult gy het volgende gefprek beter begrypen. Wy zaten zeer wel te vreden by een : de man des huizes was geldwinnende en grommende: alles was dan in order. Ik. 'tls my toch raar, dat Wim niet hier is; nu wy zulke goede vrienden zyn , kon ik dikwyls eens op den tril met hem; altoos met dat vreemde geftoet! Mama. Ja, kind, ik denk dikwyls aan hem : zag ik maar, dat hy eens wel geplaatst en getrouwd ware! Ik. Heden, Mama, denkt gy daar nu al om? Zou by geen zin hebben in Chrisje Helder ? • M,ma. Mooglyk; maar myn Heer Helder zou hem  WILLEM LEEVEND. 233 hem zien komen ! Die man heeft wel andre uitzichten met zyne Dogter. Wim is niet half ryk genoeg, om naar haar te durven zien. Ik. Coosje Veldenaar dan, Mama? Mama. Dat zou ten minften beter voegen ; doek zo als gy zegt, 't is nog vroeg. Maar, nu wy toch van trouwen praaten, zyt gy nog zóaf keerig van het Huwlyk? Ik. Hoe af keerig meent Mama ? Mama. Moet ik duidelyker fprecken ? Zoudt gy kunnen befluiten, om de converfatie met een braaf man toeteftaan , als het zyn oogmerk zy te zien , of eene nadere verkeering een goed huwlyk zoude belooven ? Ik. Wilde Mama niet vraagen, of ik nog langer de Coquette wil fpeelen ? Mama. Net getroffen! Ik. Moet ik beflisfend antwoorden ? Mama. Ja; want daar naar moet ik te werk gaan: ik zal niet toeftaan, dat gy met een waardig man zult omfpringen, als met een paar douzyn malle Jongens. Wat zegt gy? Ik. Die vraag is moeilyk. Mag ik wectcn, wie de verliefde Gekskap zy, die aan my zin kan hebben , uit meenens ? Ma-ma. Ik heb myn antwoord Weg: neen, 7'|, xi dit te doen.begrypen. En in plaats van tefchry* ven: Nu altyd, daar was eens een Heer en een Juffrouw , en die Heer en die Jufrouw hadden een Buitenplaats ; en zo als die Heer en die Jufrouw dan een Buitenplaats hadden, enz.; wilde ik lieves u, en Oom, en Zeemansrust, cn dc Vyver en de. Paling zo fpreckcnd invoeren; weet gy? Zodat gy hebt Wat haastig geoordeeld. En dat ik zon noch maan zie , dat blieft Tante wel te abuizen. Vin middag zei ik nog: Belair, laat het gordyn wat rallen; ik kryg een zwaare hoofdpyn, zofteektmy de Zon; en eergister avond zei ik tegen een Heer, die my t'huis bragt: Wat Is er eèn kring tm de maan! Wind, allemaal Wind, kreeg ik ten antwoord: maar ik dagt niet, dat ik dc wind zo van voor zoude gekreegen hebben. En wat Burgemeester T * * * zyn dogter aangaat, my dunkt, dat die de Schrift wel nutter kon de gebruiken , dan om er behangzcls uit tc borduuren; cn krielde het er ook van Engelen op! Neen, Tante , dan breidde ik nog liever al de daaden onzer Vloot in een zyden handfehoen. Wat Neef betreft, dat is my te teer. Wees niet meer boos on Uwe Nigt 3 A. LEEVEND. T WEE-  tji historie van den heer TWEE- en VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw martha de harde aan Mejuffrouw alida leevend. yy el, Kind, nu is alles goed en wel; had je my maar op een kattebelletje gezet, dat dit nu een Roman was! Ik weet niet, dat ik het vroeg, maar het kan my met myn drukke huishouding wel door het hoofd gegaan zyn. Óf je zult het gedroomd hebbent nu, dan denk je nog aan Tante. Ja van droomen, daar kan ik mee van praaten ! Toen onze Freryk op zee was, kon ik droomen, dat hy zo naast my Bond, en Nigt, ik heb zyn geest dikwyls gezien. Zie, jy hebt verftand ; met u kan ik nog zo eens praaten : maar jen Oom wil er niet van hooren. Ei lieve, was dat nu een Roman? 't Spyt my, dat myn Ouwers my ook niet op de Franfche fchool deeyen. Onze kinderen wectcn nu toch veel meer dan wy, dat is maar niet anders. Ja, kind, je weet, hoe Oom is, fchrikkelyk driftig, een regtebulderbast, maardatst'ook al. 't Was aanftonds: Ik ga naar Broer. Ik moet daar haring of kuit van hebben; alwaszyvanChams gefagt, ik zal haar over beur brief gaan fpree-. ken. Ik zei nog al: Kind, man, wat zal je er aan hebben? Wat zal je er aan doen? Je  WILLEM LEEVEND. 2/,g ƒ(? zult Zuster out/lellen, en Gerrit zyn groeten mond open dom. Je zult het heels huls op fielten zetten. Je zult Éuurengerücht maaken; denk, dat het groote lui hennen. Ik zal het wel met een Brief afmaaken. Jfi! zo menig een Franschman. Hy trok zyn jas maar over zyn kamifool aan; want ikverfta niet, dat hy zo heel naar de I Ieeregragt in zyn kamifool frankt. Myn Man heeft gelyk: Het Bock, dat ik voor de Reis van Bontekoe hield, was Bunjam Christen - reize naar de Eeuwigheid. Ik was maar wat in de reis verward; want ik lees graag, had ik maar tyd. Het komt alles op my aan: Meiden zyn Meiden, en myn huis is werklyk. En Betje van hier naast zei nog van daag: Buurvrouw, V is jamnier, dat je zo met jen tyd bepaald bent, want ik heb daar zo een zoet Boekje. Nu, Betje, (zei ik,) als V weer winter wordt, en wy lange avonden krygen, dan wil Buurvrouw, dat Boekje wel eens leezen. Ei, zeg toch aan Nies , dat zy een glazenwasfcher móe brengt: men kan hier buiten zo niets krygen, Nigt. Her. mensch komt my wel voor, het is een drooge Werkfter. Ze pryst jen Moeder danig en danig. Over myn Zoon zal ik wel met je fpreeken. Want een mensch en zin is een mensch en leven, en ik denk altyd, als zy hem is opgeleid, dan zal hy ze hebben ; zie, al zat je dan tusfehen vier muuren gemetzeld, dat fchaadt niet. En de Jongen houdt kragtig veel van je. Hy is niet veel van zeggen, i. deel. s maar  574 HISTORIE VAN DEN HEER maar doen is dc zaak. Ik hou my ook maar van de malle; dat moet je ook maar doen. Nu, de dienstpreiéntatie en de gebiedenis aan Vader en Moeder. Waarom komt de Jongen niet Buiten ? Hy zal eens een deegc fchrobbeering van my hebben. Is hy te grootsch om zen Ouwers te bezoeken ; met zyn benist bakkes ? Nagt, kind, van Uwe Tante, M. DE HARDE. DRIE-  WILLEM LEEVEND. 275 DRIE- en- VYFTIGSTE BRTEF. De Heer willem leevend aan Mejuffrouw alida leevend. lieve zuster! UTk gooi alles neer, om u cito te fchryven. Een Brief van myne Zuster, en dat zo een lieven brief! Wat is uw Willem nu in zyn kragt! zie , zo hoort het, meid lief, als ik t'huis kom, zal ik u toonen, hoe lief ik u nu heb. Ik bedank uw hart wel heel zeer; dat is een recht hupsch welmcenend hart. Hoe dryven nu Mama's oogen wel van zagt vergenoegen! Over den man des huizes denk ik byna als gy; ik lach in zyn geld, als hy maar wel is. ó Heer, laat het hem houwen, en laat alles goed zyn. Juffrouw Roulin groet u vriendelyk. Zusje, dat's een meisje! ö Zy verdient alle myne achting, en heeft die ook. Geluk, meidlief, met uw vangst! Top de Party. Beter zit er nooit op. Ik befluit uit zyn gedrag , dat hy een zeer verBandig man, of een groote gek moet zyn; hy moet of betoverd zyn door uwe aangenaame manieren, of voorzien, dat hy, met geduld en moed, eene excellente Vrouw van u zal maaken. Uwe fraaije alleenfpraak voor den fpiegel fmaakt my. Ei, lieve 4  %j6 HISTORIE VAN DEN HEER proef deeze ook eens; zy is niet minder, en bevat zulk een kostelyken raad, dat meer is! Vivacitê esprit, agreable coquefte.' Je chcrche loitt de tol la fagesfe discretie: Ravi de tes apas, dans tes bras enchanteurs j Jeune, je pisfedois, mille blens feducteurs : Ma is ! la Reflection vient, conduite par FA ge: Elle arrache mon coeur a ce plaifir peu fage. La Maitresfe, // eft tems, dolt vuider la maifon: Je vals me marier d Paimablc Ralfm. Groet Mama hartlyk. Vergeet myne ouwe getrouwe Vriendin, de lieve Pietje Renard, ook »iet! voor al bemin Uw Broer, WIM. VIER-  WILLEM LEEVEND. 277 VIER- en- VYFTIGSTE BRIEF. Dc Heer willem leevend aan den Heer paulus helder. waardste helder! Ik heb ontdekkingen gedaan, die my verblyden: ik ben over my zelf zeer voldaan. Dit, Willem, (zult gy zeggen,) is wel eens meer gebeurd gy zyt omtrent u zelf nog al taamlyk infchiklyk: zelden kunt gy het by u zelf verkerven. Dat is' zo niet al mis, myn Vriend. Dan, hoe wel gy daar ook van moo-gt overtuigd zyn, ditmaal zult gy my niet behoeven te berispen. Dit ga ik u eens' omftandig uitleggen. Luister dan eens wel toe: Ik heb ontdekt, dat ik u oprecht bemin; dat ik u voor myn besten Vriend houde. Tot nog toewaart gy de eenige in den kring onzer bekenden, daar ik voor my iets meer dan eenen goeden bekenden aan had; met wicn ik zo vry uit kondc fpreeken over alles, wat my fomtyds raar genoeg voor den geest kwam. Toen moest ik wei het grootfte behagen in u hebben; maar hier uit volgde niet, dat ik, meerder kennisfen krygendc, u altoos als myn besten Vriend zoude blyven bcfchouwen. Dit moet, zo als duizend andre dingen , de ondervinding toonen. Hoe dikwyls noemt S 3 men  S78 HISTORIE VAN DEN HEER men iemand ontrouw, als die alleen iemand vindt, met wien zyn aart meer inftemt, die nog beter voor hem bereekend is dan zyn eerfte Vriend; iemand, dien hy niet kende, toen hy zeide: ik heb nu myn Vriend gevonden. Deeze -aanmerking doet eer aan den mensch, wyl zy ons van zyne oprechtheid vcrzcekert. Thans, myn Vriend, ken ik reeds verfchciden braavc , naarilige , bekwaame jonge lieden , die u in verkreegen kundigheden niet wykcn, en in aangenaame kleinigheden overtreffen. In hun byzyn vliegt de tyd: maar echter wensch ik altoos, dat Helder by my waar, om in dat genoegen te declen; me dunkt, dan zou ik nog veel gelukkiger zyn. Bewyst dit niet, dat gy myn beste Vriend zyt ? Ik voel dan zo, dat gy my waardiger zyt dan zy allen. Onder alle myne Academie-Vrienden geef ik echter de voorkeur aan den Heer Jambres. Hy ia niet bemind onder zyne mede - Studenten. Niemand is regt vry in zyn gezelfchap. Hy heeft een norsch voorkomen , en hoewel maar agt-en-twintig jaar, ziet hy er uit, als een man van vyftig. Vcclcn vreezen hem; men weet echter niet, dat hy ooit zulke dingen , die hy zelf niet mede deed, uitbragt, of den Profesfooren vertelde. Die 't gunstigst over hem fpreeken, noemen hem een lastig ontevreeden mensch; die kwestie zoekt met de heek natuur, en over niemand dan zich zelf regt  WILLEM LEEVEND. 279 regt voldaan is; die trotsch , verwaand, heersch* zuchtig, en een vriend van het byzondere is. Onze losbollen voegen er by, dat hy het barsen, voorkomen heeft van den Uitvinder eener droevige Secte: vooral, indien hy zyn pikzwart hair en baard tot eene aanzienlyke lengte liet voortgroeijen, en een rok droeg zonder knoopen. Ik zie hem in een geheel ander licht. Hy is eigenlyk een Denker. Hy fpoort de dingen op in hunne eerfte bcginzcls, tot de fynfte kiemen; hy doorzoekt de dikfte bekleedzels. Zyn fpreuk is : w» t i s waarheid? Hy heeft moeten zien, dat ik de gefchiktheid hebbe om hem recht te doen: want hy is gaarn by my, en dan zo openhartig., als ik van een Vriend begeeren kan. Zyne geliefde ftudie is de Mathefis. , Hy heeft eerst in de Theologie geftudeerd, maar is tot de Medicynen overgegaan. Ily kan onze Profesfooren tot afmattens toe bezig houden, door eenen fchakel van diepdoorgedagte bedenkingen. Altoos heeft hy nog ai eene tegenwerping. Het is hem onmooglyk, etn rimpel op zyn voorhoofd (waar in zyne geheele ziel met alle haare duisterheden verfchoolen zit,) te ontplooijen, voor die tegenwerping is opgelost. Doch zyn gelaat betrekt wel rasch op nieuw, door nog pikdonkerder, nog fterker voorftellen, die hem op nieuw ontrusten. ■ Verdient nu zo een man befpot te worden * verdient hy, dat men hem fehuwt ? ls.hy niet veel S 4 meer  280 HISTORIE VAN DEN HEER meer onze achting waardig? Behoort men eenea Plinlus den ouden te befpottcn , om dat hy in het onderzoeken van den vuurbraakenden Vefuvius. zyn leven verloor ? Waarom dan een jong Man, die zyne gezondheid, zyne vreugd, zyne rust, zyne lcvenskragten niets acht, als hy waarheid zoekt? Waarom fchimpt men op zyne duistere trekken, ingezonken oogen, mager gelaat, ongevallig voorkomen? kan zo een Denker galant, kan hy een lacher, een beuzelaar zyn? Kan hy zich verhagen tot de gemeenc verrichtingen des le-, vens ? Ik vergeef hem gaarn, dat hy noch aangenaam , noch gezellig, noch voorkomende is. Ily is te vrceden in zyn bekrompen lot. Hy looft, innners als hy met my fpreekt, de milddadige Natuur, en de genoegens, die zy geeft. Hy verfoeit hen, die haare order breeken; die haare beste gaaven verwaarloozen. Menfehen - liefde is Zyne geliefde afgodin. Ging het naar zyncn wensch , alle menfehen waren, in den waaren zin des woords, Broeders-, Men zou den fchoc-, nen voorraad der Natuur vriendfehappclyk gebruiken. Men zou noch trotfche overheerfchers , noch kruipende flaaven , noch met bloed befchreeven wetten hebben. Van Oorlogen had men nooit gehoord. Die Maatfchappy, die het naast aan de Natuur koomt, is het, die hem 't meest bevalt. Hy heeft de hoogBe achting voor den braaven ïrofesfor Maatig. Hy is onbefprooken, bemoeit zich  WILLEM LÊEVENB. 28* zich met niemand, ftudeert altoos, is zo gezet op den naam van een eerlyk man, dat hy, de Leerftellingcn der Kerk beginnende te mistrouw wen, van ftudie veranderde, om toch den zweem niet te hebben, dat hy iets geloofde, het geen hy' verachtte. Profesfor is zeer wel in zyn fchik over mynen ommegang met deezen kundigen man; en dat hoewel zyn Hoog Eerw. wel weet, wat men hem nageeft. De Heer Jambres ( zeide hy,) heefu zeker ee-nige byzoiulre begrippen: welke, weet ik niet; hy is zo verbaasd duister, en zyn redeneertrant zo vol afwendingen, die in geen verband met elkander ftqan \ veelen begrypei} hem ook niet dart gebrekkig. Zie daar, Helder, dit moet uw plaatsbekleeder? by my zyn. Hy is myn Vriend; hy onderfcheidt, hy onderwyst my. Hy, die nimmer vleit, gelooft echter, dat ik als publieq lprpeker het eens verre zal brengen. Ik ben op zynen raad reeds druk aan het beftudeeren der Matheus: waarlyk , geene drooge, maar alleraangenaamfte ftudie: dit vooroordeel is dan reeds weg. Ik hoop echter in de Litteratuur naarftig voort te gaan, en my die voorbereidende en noodzaakelyke kundigheden te bezorgen , die der Godgeleerdheid onöntbeerlyk zyn. Vaarwel! verheug u met my, en wees verzeefcerd, dat ik meer dan ooit ben Uw Vriend, W, LEEVEND. S.5 VYIfs  i82 historie van den heer VYF- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw charlotte roulin aan Mejuffrouw adriana belcour. myne waardste VRIENDInI w -fc-Nl og tot in myn leven getroffen door uwea voor my waarlyk ysfelyken Brief, verflonden door myne eigen gedagten, beangst of ik myn eigen hart wel genoeg kende, bedroefd tot weemoedigheid toe; komt myn Vriend in huis. De fchemerjng was oorzaak, dat ik niets byzonders in hem merkte: maar, zo als hy met my in de eetkamer komt, zet Klaartje de kaarfen op Tafel . . . . ; Belcour! .... kan ik het befchryven? .... Hy poogde agter my heen weg te fluipen. Blyf, (zeide ik,) en viel op een Boel neer. Hemel! bebloed , bleek, onthutst, vermoeid; ik vroeg niets; ik durfde niets vraagen ; ik vreesde te hooren , 't welk ik vuurig wenschte te weeten. Hy begreep my; (ach! altoos verftaat hy, War ik zeggen wil! ) Ik heb (zeide hy,) een fchrap aan myn bals gekreegen ; en dat beuzeling bloedt nog al, zie ik. Toe , Klaartje , geef my een ftuk Engelfche pleifter, of zo iets. (Hy hield een reeds bebloedcn zakdoek aan zyn hals.) Waarlyk, Jufrouw Rou~ - ' Un,  WILLEM LEEVEND. 283 Vut, het is niets te beduiden. ,t Spyt my, dat gy my zaagt; Ik wagtte den avond af, om t'huis te komen, ó Die lieve Meisjes zyn zo goedhartig en zo rasch verleegen.' (Ily was my veel tevrolyk.)—> Wel zo, myn lieer, (zei Klaartje,) uw cverhembd fchynt wel de geheele ftrook in ft'enters; en zie eens, uw frak is geheel uit de heup gefcheurd. Hy lachte, en zei: dat is nog wel over te komen, kindlief; maar ik zag, dat hy knorrig was over Klaartjes oplettendheid.. Hy zag my fteelswys aan. Ik beefde. Roulin kwam in huis; gy weet, hoe hy is? Leevend ging naar boven, om zich te verkleeden; hy bloedde nog al. Roulin liet zyocn Chirurgyn haaien. Die kwam , bezag den wond; hebt gy u ook, (vroeg de man,) met een fpyker bezeerd, of met glas? Dat wist hy niet. - Het is evenwel wa'arfchynlyk, want er is een gehael hoekje uitgefcheurd. Enfin, er zat een klein ftuije glas m zyn hals. Het wierd er uitgehaald; Gy houdt u wel, myn /ƒ. Hy nam die, en ging naar zyne Kamer; zo bleek als zyn linnen : hy moet fterk gebloed hebben. Er kwam «en knegt van den Jonker, die order had om zyn goed  *84 HISTORIE VAN DEN HEER goed te haaleu. Als ik myn geld heb, (riep Roulin ,) eerder geef ik niets mede. Leevend kwam niet beneden; myn Broer vond hem te bed, en dat wel met koorts! Wat moest ik van die Boodlchap denken ? van Goudenltein kwam niet t'huis! Ik fliep den geheelen nagt niet. Wat is er toch gebeurd ? —- Zou Leevend gefpeeld heb-' ben ? — Zou Goudenftein er in betrokken zyn ? — Had hy ook iemand gekwetst ? Duizend fchrikbeelden verdrongen elkander. Daar is de Chirurgyn Hy vond hem gereed, om naar het Collegic te gaan, doch verbood het hem. Na veel woorden beloofde Leevend t'huis te blyven. Hy heeft de ioorts, (zcidc de man,) maar indien myn Heer zich ftil houde, zal hy binnen een dag of vier getteezen zyn; 't is verbruid aangekomen; en al klaagt hy niet, het moet hem veelpyn doen Meer weet ik- nog niet! Kwam hy maar beneden ! Daar hoor ik, dat hy aan Klaartje vraagt: hoe vaart Juffrouw Roulin ? . . . Myn hart klopt. Hy Budcert; dat is thans niet goed voor hem. Elf uuren ; nog niet beneden geweest. . . . ö Myne ongerustheid! zag ik maar, hoe hy nu is! MI ET-  WILLEM LEEVEN». -285 4IIDDERNAOT» Nu weet ik alles. Al ging ik te bed, ik zou toch niet flaapen. Laat ik dan deeze ftilte Waarnecmen, om u alles te fchryven. Toen hy aan tafel kwam in zynen Japon, (en zo zie ik hem anders nooit 3 hy weet wel , dat dit niet Voegt,) had hy een vrolyk voorkomen. Hy praatte Veel met Roulin, die hem vertelde, dat Goudenftein om zyn goed gezonden had. Ik merkte niet, dat hy er acht op floeg. Hy at weinig , ging weer naar boven, en verzogt, of ik hem , als wy thee dronken, een kommetje geliefde te zenden. Ik zag, dat hy my mydde : Ach waarsmP Ben ik dan zynedeelneemendeVriendin niet? Tegen den avond kwam hy beneden. Gy kent myns Broeders goedhartigheid, hy moest uit zyn, en vroeg Leevend, of hy my niet wat gezelfchap zoude houden? Zeer gaarn, was het antwoord. Hy zat by my. Ik fprak niet: hy zweeg. Ik zat te naaijen. Myne oogen , tegen myn oogmerk aan, opflaande , zag ik, dat hy zeer aangedaan was , en dat hy my Berk aanzag. Hy gaf my, «ver de tafel heen , zyne hand , myne oogen wierden fchemcrig; zy liepen over. Hoe zagt Bonden zyne ernBige oogen. ..... Hy. Myne Lotje, myne beste Vriendin! Ik.  286 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Myn Vriend 1 zyt gy nog myn Vriend, Leevend ? Hy. Zyt gy nog myn Vriend, Leevend ? Jk. Gy mydt my; gy mistrouwt my; wat misdeed ik u? Hy. Gy! niets; kan myn Lotje iets misdoen ? Ik. Waarom mydt gy my? mistrouwt gy my dan ? Ily. Ja, myne beste, dit moet u zo tocfclryïien. Dit, zie ik, bedroeft u. Ik had bcfloten, tl niets te zeggen; 't was uwe aandagt niet waardig. Doch gy zyt bedroefd; gy zult alles wectcn. Befcbuldig my niet : ftort geene traanen! Ik. U befchuldigen! Leevend! Wat is er toch gebeurd ? Hy. Ik was in een Herberg; van Goudenftein kwam er ook. Gy weet, wy zyn geen extra Vrienden. Wy raakten in verfcliil, wierden handgemeen; ik moet in 't vallen my geftooten hebben. Met een klein kwetzuurtje, cn een gefcheurden rok, ben ik wel t'huis gekomen. Ik. Verfchil met van Goudenftein ? Is hy u dit waardig? Hebt gy ook gefpeeld? Hy. Neen, op myn woord; er is in 't geheel niet gefpeeld. Ik. Is hy ook gekwetst ? kan hy niet t'huis komen ? Hy. Dat ik weet, niet: de Laci durfde niet trekken. Ik.  WIL1KM LïBYEND. 287 Ik. Wat zegt gy daar ? Hebt gy willen duelleeren ? Hy. 't Is er uit! . . . [hy zag zeer geemlyk.J Ja, ik zal niet liegen, ik wilde dit; en toen hy noch vegten, noch zyne woorden te rug neemen wilde, maar my als een gemeenen jongen met zyn rotting -wilde Haan, heb ik hem in drift zyn ftok ontwrongen, en hem ongenadig geklopt. Hy zal voortaan, denk ik, braave Vrouwen ongelastercl laaten. [ Hy wierd zeer leevendig. ] Ik. Gy fchynt wonder wel te vreeden over uw hedryf. Hy. Zou ik niet? Die Hondsfot zal nog meen hebben; de gemeene Jongen zal hem anders vinden. [Hy bloosde.] ' Ik. Zie zo! gy hebt uw proefftuk gedaan! Hy. En met glans. Er waren veele aanfehouwers. Ik. Mevrouw zal het rasch weeten; ook Profesfor Maatig. Hy. Dat mag geen kwaad. Zou men zo maar koelzinnig van braave meisjes hooren liegen? 0 dat nooit, Lotje ! Ik. Hebt gy u met het vallen elders bezeerd ? Hy. Neen; en had myn hals niet gebloed, gy zoudt er niets van.geweeten hebben. Ik. En ik ben uwe Vriendin? Ach, Leevend! Hy. Dat zyt gy! Maar ik praat niet graag van iets, 't welk ik myn pligt reken. Ik.  288 HISTORIE VAN DEN HEER Ik. Dit is my in deczen wat duister; over wie is 't gekomen ? . . . Hy. Vraag niets meer,- bid ik u! [ Hy zag voor isich neer.] Ik. Ik verfta u. Ik zal dan ongelukkig ftof tot discours verkenen! . . . Kunt gy my daar aan bloot geeven ? . .">• [ ïk fchreide. Hy Jlond van zyn fioel op , vatte myne handen, drukte die, in de zynen gefloten , aan zyn hart.] Hy. Schreijen ! Lotje . . . uwe traanen; dit is te veel, te veel! Ik. Ga zitten, ontftel my zo niet: ik vergeef u dit : ik ben alleen bedroefd over het gepasfeerde. Hy. Ik ook , om dat gy bedroefd zyt. Anders. * » . . . Ik. Zyt gy dadrom bedroefd, Leevend ? Hy. Ren ik uw Vriend niet ? Bemint dit hart u niet met de grootlte tederheid en hoogachting ? TMeemt gy geen belang in uwen Willem ? vraag my dit nooit weer I Ik. Ga zitten, myn Heer Leevend! [ Hy ftond pog zo hy my. ] Hy. Moet ik ? Ik zal: mag ik niet by u Baan ?... [ o Welke driften heeft hy! Hy begon, maar merkte het niet eens, weer te bloeden. Ik trok aan de fchel, zond om den Chirurgyn; die was niet t'huis. Hy verloor veel bloed. Ik overwon my zelf, om hem •fe helpen. Hoe dankbaar was hy'. Aeh! wie zou hem  WILLEM LEEVËND. hem niet ondcrfchelden! Hy wierd bleek. Ik Het hem azyn ruiken ; ik hield een ferret tegen zyn hals ; zyn hoofd zeeg op myn andren arm. Ik. Zyt gy flaaitW, myn Vriend ? Hy. Niet heel prefent', Wat bedwelmd, geloof ik. ó Myne lieve, blyf zo nog een weinig liaan» [ Ily zeide dit op eenen toon! . . . ó Myne Vriendin ! Ik zond weer uit, Hy drukte zyne bleeke lippen , terwyl zyne Oogen toevielen, op myn arm. Ik verloor my zelf. Ik floot hem in beide myne armen.] Ik. Myn Vriend, myn Leevend, wat zal er nu van Lotje worden! . .- . [Hy, dagt my, fchrik* te . i . . moest hy gefehrikt hebben, Belcour?} Hy. Ik ben wel % het beduidt niets j de Chirurgyn zal het wel rasch verhelpen. [Ik voelde zyn pols, die was zeer verward. De man kwam, verbond hem , en zei: dat , indien hy zich niet fiil hield, hem zulks meer zoude overkomen , fchoon het in zich zelf niets bcteekende. Leevend beloofde alles goeds. ] Hy. Ik zal maar naar bed gaan, om toch myu woord te houdcn.< [Hy groette ons, en zal zeker zo gedaan hebben.] En nu, myne Vriendin , ben ik vcrleegen , om hem te zien; zo zeer als hy was, voor hy my alles verhaald had. Waarom bloos ik , als ik my verbeeld, dat hy my zien zal ? Deed ik wel iets at. deel T te-  200 HISTORIÉ VAN DEN HEER tegen de flriktffebetaamlykheid? Niets . . Ach, zo gyhem gezien had, zo bleek, zo pynelyk, zo flaaüw! . . . Ik redeneerde toen zeker niet; ik moest zo doen, als ik deed; was het echter niet. ttillyk? wie had hy toclï dan my, zyne Lotje? en kwam hy om my niet in dit geval? zou ik ondankbaar zyn ? . . . Alles ligt hier in eene diepe rust. Myne vriendfehap dreef my zo even eens naar zyne kamer; hy moet rusten.- Zulke driften vernietigen het lterkfte geftcl. Zagtjes ging ik den trap op; ik zweefde tot voor zyn ledikant. God dank! zuchtte ik , terwyl ik -hem aanzag. Hy fiaapt: hoe gerust, hoefchuldeloos ligt hy daar!... o Hemelfche magten, bewaart den uitverkooren Vriend van myn hart.' Laat hy in uwe hoede veilig ontwaaken, iaat hy gelukkig zyn! en alles is wel. Ik (loop onmerkbaar ftil naar beneden. Ik zal wat gaan liggen. voormiddag elf uitren. Hoe vcrntklyk is het, dat hy zo digt by nryis; dat ik alle oogenblikken kan weeten, hoe hy zich bevindt; dat ik hem duizend kleine diensten kan doen; dat ik in zyn fraai gelaat zien kan, wathy denkt! Nu ben ik immers gelukkig ? . . . Waarom vraag ik dit zo dikwyls aan my zelf? Twyfel ik  WILLEM LEEVEND. 2^7 ik dan? zoude ik inyne vorige köelzinnige ongehechtheid aan alles willen te rug neemen; weder zo los willen zyn aan dit fljferfelyke leven ? ó Neen: de gewaarwordingen , die ik thans heb, zyn my te verrukkelyk! zyn dierbaar hart, zyn hyzyn; en wie is zo gelukkig, als ik dan ben ? Nu, myne Belcour, weet ik, dat ik niet verliefd ben 5 alle myne aandoeningen zyn zo onüitipreeklyk zagt en zuiver. Laat my dan die 1'chat, die my de geheele Waereld opweegt. . '1' K, ..nMflöff {<■ y+m fa! n/x qO ,. . DÉS AVONDS.' . Hy is beter. —- Hy is beneden geweest. Even minzaam, even beminlyk, maar droefgeestig. Wat of hem zo treft? ó Zyne fchoone Oogen! zy toonen , dat hy ergens aan peinst. Hy is niet regt viy met my, hy is droefgeestig, maar myne geheele ziel is niets dan de tederfte vreugd en hoop. —i Hy is heter! L. ROULIN. T 2 BIL-  historie van den heer BILLET. Bravo! bravisfimo! Gy zyt een fatan van eeft jongen ! uw roem is gevestigd ! den grootften fnoever der Academie te kloppen! Maar hoe is 't met het gat in uw hals ? Heeft hy 't verraaderscn gedaan ? dan gaan wy hem den hals breeken! wy bcnyden uW lot. Hoe veel kuschjes hebt gy nu niet al van uwe Amajia! Zy is waard, dat men zich half dood vegt. Foei, dat hy zo alles vertelt ! . . Op zyn bek moet hy hebben, 't Meisje, is er te lief toe; die duivel! Het geval maakt gerucht. Nu zult gy waaragtig de GunBeling van alle onze Dames worden : Gy verdient het! Men vertelt, dat gy zwaar gewond, en Goudenftein doorftooken is: het fp'yt my om uwent wil, dat het zo erg niet is. Mevrouw R * * * heeft reeds naar u gevraagd; 't is een mooi Weeuwtje . , . alle meisjes zyn gecharmeerd op uwen moed. Laat ons weeten, hoe gy zyt. Uwe Vrienden. Uit aller naam teekene ik my, francois luchtig. ANTWOORD. Ik hen wel, en wagt niemand. leevend, ZES-  WILLEM LEEVEND. *S>3 ZES- en- VYFÏIGSTE BRIEF. De Heer willem leevend aan Mevrouw cornelia van oldenburg. teederbe.minde moeder! Xk hoop , dat myn weinig fchryven my niet onder de verdenking legt, dat ik myn pligt omtrent u vergeet, Myne veelvuldige bezigheden zyn daar grootendeels oorzaak van; en als alles wél is, denkt myne Mama zeker, geene tyding, goede tyding, Zuster zal u ook zeker mynen haften hebben medegedeeld ? groet haar hartfyk voor my: de lieve juffrouw Roulin vcrzeckert u beide van haare achting. Ik wil voor u, myne lieve Moeder, niet verbergen , dat ik zedert een dag of drie wat onpasfelyk ben, en het huis houde. Myn voet is uitgeglipt, en ik heb my een weinig aan myn hals, wat ter zyde het kaakenbeen, bezeerd. Er is zo weinig aan vast, dat ik even goed kan ftudeeren; het kleeden is my maar wat moeilyk. Ik ben hier by uitneemendheid wel, en bedank u nog duizendmaal voor alle uwe goedheden. Ik hoop, dat gy en Vader wel zyt, en ik groet zyn Ed. my tcekenende Uw liefhebbenden en gehoorzaamen Zoon en Dienaar, w. leevend. T 3 ZE-  294 HISTORIE VAN DEN HEER ZEVEN- en- VYFTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw jacoba veldenaar. aan Mejuf- &ouw chris ti na helder. a l l e r w a a r d s t e ! J^Taar maate de tyd aanfpoedt, waar in ik u we: der zal omhelzen, groeit myn verlangen naar dat geluk nog fterkcr. Ik weet,, hoe ftreclend het is, deeze verzeekeringen te hooren van zulken, die, ons dierbaar zyn! ó Myne Helder moet niet vreezen , of zy wel op de volkomenftc wyze bemind wordt door haare uitgcleczen Vriendin ! Nog maar drie weeken, en ik zie u op Beekenhof! Dan ycnvisfelt myne Oosterfcfe Mqnarchiri het woelig fchitterend Stads-leven voor bosfchen , akkers , weiden , yooglcn en bloemen ! Dan zie ik haar, in een bevallig wit buisgewaad, door de hooggetopte abeelen wandelen; dan geeft zy een roos dc plaats van een Juweel, cn een Berk gekleurd lint wykt. dan voor eene leevendige bouquet. Dan wordt baar fchoon blond hair niet ontsierd door veêrcn of pluimages; een wit zomerhoedje , met eene bevallig nederhangende voile, is dan het wel uitgekozen hoofddekzel, dat alle haare grootfche , edele trekken verzagt , en wegfmclt tot zedigheid en minzaamheid. Hoe.  WILLEM LEEVEND. 205 Hoe dikwyls praat men elkander na, datwy, Vrouwen, op liet artikel van fchoonheid elkander geen recht doen , of kunnen doen wedervaaren. Ik onderneem niet alle meisjes daar van vry te pleiten , maar ik geloof echter, dat men der Sexe in het algcen vry onbillyk behandelt, als men dit tot eenen vasten regel maakt. Indien fchoonheid eene der beste gefchenken der Natuur zy, en dat wordt vry algemeen geloofd, dan, weet gy, heb ik niet veel gronds, om op haare byzondere goedheid my wat te laaten voorftaan; maar ik heb geen denkbeeld van zulk eene kinderachtigheid. Ik beu juist zo eene enthoufiaste niet voor de fchoonheid , dat ik om haar eene Chrisje Helder tot myne Vriendin zoude kiezen; gcenzirts: maar dit kan my niet beletten te zien, dat fchoonheid evenwel fchoonheid is. Dikwyls moet ik glimlachen over de drooge en droevige morale van zulken,, die haare. weirpreekendheid verfpillen , om der fchoonheid een hoope beuzelpraat te zeggen. Nader toeziende, zag ik , dat deeze Predildters tegen de fchoonheid veel overeenkomst hadden met die logge, vadzige zogenaamde wyzen, die tegen aanzien en fchatten altoos yveren; niet uit zedelyke, den mensch betaamende beginzels , maar om dat zy noch in aanzien, noch met fchatten bedeeld zvn. Gy, myne Chrisje, denkt veel te gezond, om u te verheffen op eene gaaf, die alleen het oog bekoort. Ziet gy u wel eens met welgevallen in den T 4 * fpi;.  «95 HISTORIE VAN DEN HEER fpicgcl, waar mxle ik u altoos befchouw, bet is oogenbljkkig ; gy herinnert u terftond , dat dit niets tot uwe waarde kan aanbrengen. Ik voor my befchouw uwe fchoonheid als eenen helderen fluijer , die de Natuur over uwe ziel gelegd heeft. Hoe veele meisjes befchouwen niet dezelfde vveltcvreedenheid ecu nieuw kapzel, een modieus kleed, zonder dat men daar veel op te zeggen hebbe. Geen wonder! elke ryke Vrouw kan brusfelfche kanten cn kostbaare doffen draagen; maar alle de fchatten eener Juffrouw II*** kunnen haar geen den minften zweem van fchoonheid bezorgen. Het js des niet kwalyk, dat men fchynt tp verachten, het geen men toch nipt kan erlangen. Onze eigenliefde werpt hier door oppervlakkige toekykers nog zo wat zand in de oogeji. Het komt my zeer wysneuzig, peen, dit is het regte woord nog al niet, onberedeneerd/Irakvoor, dat ik niet met dat zelfde genoegen eene fchoor pe Vrouw zoude zien, als haar welgetroffen afbeeldzel, als eene Flora, of Juno. Of dit wel pens van my afhangt, laat ik nu epns daar. Ik voor my zie met die zelfde zag;e gopdkcurhig een fchoon inensch, een fraai kind, een welgemaakt paard, een keurige bloem, cn pen hccrlyk fchildcrfluk. De roozpn pn leliën komen my eyen zo fraai, en zeker met het zelfde recht, voor op een fchoon gelaat, als in onzen Bloemtuin, Zyn pen paar  Willem l e e v e n b. «97 para- fchoone fpreekeiule oogen minder onze ver» wonderende oplettendheid waardig, dan een paar kcurlykc brillante oorknoppen ? Is het ook al by de Reden beflist, wie van beiden het dwaast is, *y die zich op fchatten , of zy die zich op fchoonheid airs geeft. De Natuur pleit voor de laatfte. Nu wy toch op dit onderwerp zyn, moet ik de volgende aanmerking myner lieve Moeder er by voegen. Indien (zegtzy,) eene zeer fchoone Vrouw langer dan een weinig uuren voldoet, verenderfteld, dat zy door verftandige lieden befchouwd wordt, dan moet zy verftand, ten minften geest en aangenaams manieren hebben. Men wagt zo heel, zo zeer veel van eene fchoone Vrouw ! Het is voor haar even moeilyk om te voldoen, als voor eene Vrouw wier verftand en geest en kundigheden door haare vrienden ten gunftigllen zyn voorgedraagen. Zelden, zo ooit, zal zy beantwoorden aan het geen men verwagtte. Voldoet zy, voldoet zy op den duur, bevestigt men het oordeel haar er vrienden, dan mogen wy gerust zyn, dat die Vrouw verftand heeft. DU heeft ook wel deeglyk. plaats omtrent iemand, die ah eene fchoonheid is aangekondigd: wy zyn dan geheel oog! , Nu nog het een en ander in antwoord op uwen Brief. Ja ik denk zeer zecker, dat Leevend u bemint; en dat, offchoon gy zeer impofant zyt, en hy te Veel verftand heeft, om niet te zien, dat hy voor u eene onvocgzaame party, voor al nu, zyn zouT 5 de*  5^8 'HISTORIE VAN DEN HEER de; om niet te zien, dat uw Vader zeker wel andre uitzichten met zyne lieve en door hem zo beminde Dogter hebbe. Dat hy u daar van geen woord zeide, begryp ik zeer wel. Ik zie u altoos met onderi'cheiding behandelen ; evenwel, Willem was, om my zulks niet te doen vermoeden, niet vry genoeg omtrent u. Hy was immers altoos zeer in uwe kinderlyke gunst? Ja, de lieveling van Mevrouw Helder ? Wil ik u herinneren, dat hy, die dezelfde Vrouw niet eenmaal in een gezelfchap aanziet, en hy, die alleen oogen heeft voor haar, in dezelfde verdenking valt. Dat gy, myne Lieve, een geheel bladzydje over Wim fchryft, vind ik nog al zo heel raar (vreemd is het woord, Chrisje,) niet. Wel, gy zyt immer* altoos fpcelmakkers geweest? Hoe oud waart gy toch, toen Willem, bygeftaan door zyne Vriendin Chrisje, die kleine guitenflukjcs pleegde , die Mevrouw ons eens zo fmaaklyk verhaalde ? zeven of agt jaar, meen ik. Dat gy ook zeer begeerig zyt, om die lieve Juffrouw Roulin eens te zien, is af weer niet raar yoor my. Heden, Lieve, zoudt gy geen belang neemen in de lieden , met wie Leevend, uw oude kennis, voortaan omgaat?.. Nu, bloos niet. . . . Nog eens, Chrisje, houd uw kleur, maar ik ken JidTrouw Roulin al evenwel niet; al herhaalde gy die vraag ook m uw postferiptum ! Nu in ernst; half met medelyden 5" half glimlachend, zag ik, hoe hy, terwylhy uw mi-  WILLEB! LEEVEHD. £99 miniatuur fchilderdc , het zoete vergif met geheele Itroomcu opdronk ! Hebt gy hem zelf niet gevraagd: wel, Willem, zyn die oogen dan nog al niet in order ? en wat antwoordde hy, zyne oogen zedig neerAaande? . . . Maar ik wil u niet langer kwellen! Ik hoop echter, dat gy het by de Oude- kennisfehap laaten zult ; en dat gy reeds Vrouw en Moeder zult zyn, als Willem, nog Proponent is. Is dit niet edelmoedig van my? Gy weet, dat ik voor my zelf niet genecgen ben tot het huwlek; cn ik geef my daar te meer in toe, om de omftandigheden, waar ik, als oudftc Dogter ecner talryke familie, my in bevinde. Myne waarde Moeder is zo zwak, dat zy, indien God haar in dit leven laat, my onmooglyk kan misfen. Een oppervlakkig behaagen is by my niet beftand, als ik deeze vyf jonge kinderen om my, zie. Maar u, myne Vriendin, zie ik in een geheel ander licht. Ik durf zeggen, dat gy, onder zekere verftandige bepaalingcu, verpligt zyt, om u eens in 't huwlyk te begeeven. Eene Chrisje Helder deukt te wel, om hier toe gemaklyk te kunncn befluitcn. Huisfelyk geluk, de liefde haarer Ouderen; vryheid, die toch, als wy geene dringender behoeften hebben, ons zo heel na aan 't hart ligt: vryheid, die zo wel inftcmt met een geruft hart, en Animerende driften: dit alles, zeg ik , maakt dit beAuit nog moeilykcr. Met dit, alles,  $00 HISTORIE VAN DEN HEER alles, eene Chrisje Helder moet niet ongehuwd ten grave gaan. Zy moet zich by de Maatfchappy verdienstlyk maaken als Vrouw, als Moeder; zy moet die Maatfchappy, ja, blyven vertieren, maar met dén een voorbeeld geeven; zy moet het geluk uitbreiden en bevestigen van dien waardigen Man, voor wien haar hart eens, met goedkeuring haarer Ouders, fpreeken zal. Zoudt gy, indien ik in deezen niet te vry ben , zoudt gy, indien uw hart zo vry ware, als gy gelooft, wel met zo veel leedweezen zien, dat de beminlyke Veldenaar u beminde ? Nu wy toch van hem praaten, ik heb niets nagelaaten, wat dienftig zoude kunnen zyn , om hem zyne rust weder te bezorgen. Hy ging met my gearmd de lindenlaan op; dc maan fcheen in vollen luister; hy ftond eensklaps ftil, zag my ernftig minzaam aan, en zeide, myne hand vasthoudende: Coosje, vergeet men ooit, het geen men eens waarlyk bemind heeft? .... Het was, als of hy toen op my neder zag; en hy voegde er by: de beminde van myn hart zal eens toeftaan, dat ik haar op eene haar waardige wys beminde! Ik zweeg, was be, droefd; wat konde ik zeggen ? Vaarwel . myne Lieve! Altoos de uwe, C. VELDENAAR. P.S,  WILLEM LEEVEND. 30I P.S. Ik heb een Brief van Kolonel van Sytfama. Kunt gy u dien man nog wel herinneren ? Gy hebt hem met my eens gezien , en oordeelde gunftig over hem. Van dien brief eens nader! AGT-  3o2 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- VYFTIGSTE BRIEF. 2)e Heer paulus helder aan den Heer willem leevend. waarde vriend! II oc Bnaakt het my, dat gy my, nu gy zo veele aangenaame en kundige Vrienden hebt, uweri Helder niet vergeet; ja, dat uw Vriend jambres alleen myn reprefentant is! Wees gerust Willem, dat ik, hoe weinig de groote waereld myne zaak is, (en daar verlies ik niet veel by,) een hart heb, dat de gezelligheid bemint; en niet ongefchikt ben voor de vriendfehap. Dikwyls denk ik aan u, en dikwyls kan ik verlangen om' i\ hier te zien. Hoe weinig waereld-kennis ikookhebbe, zo ben ik echter overtuigd, dat zy ons zeer voordeelig zyn kan. De wellcevendlieid zet deugd en braafheid veel luister by. Was het plato niet, die aan isocrates raadde: offer der Bevalligheden? Waart gy niets dan een behaaglykeJongen, nooit zoudt gy myn Vriend zyn geworden; maar nu gy ook een behaaglyke Jongen zyt, nu bemin ik n zo zeer, als ik u acht om uwe veelwcezenlykcr hoedanigheden. Als ik echter nadenk, hoe dikwyls de aangenaamfte talenten of verkwist, of  WILLEM LEEVEND. 303 of misbruikt worden 3 en van derzelver bezitter niets dan een man van de waereld maaken, dan ben ik meer met my zelf te vreeden: en met dit al, myn Vriend is my te aangenaamer om dat bevallige. Ik nam wel eens een proef om te zien , of ik u niet zo het een of andre kon af kyken. Wat droes , zei ik, het moet evenwel geen tovery zyn ! Hoe veele nietsbeduidende knaapen brengen het verre in deeze uiterlyke befchaafdheid! Ik kan immers ook dansfen en te paard ryden; ook myn hoed af neemen, en hy myn ft oei neer gooi jen; ik kan immers ook fnuifprefenteeren, ook Dames bedienen, ook om niet met al lachen. En zie daar! als ik nu myne kunften zoude doen , wel, Willem , het ging zo ftram, zo ftrikt naauw gezet, zo heel, zo benaauwd, dat onze lieve Chrisje my nooit zo zeer uitlachte, en dan bad zy my, dat ik toch uw aap niet wilde worden. Het meisje fprak wel! Gy weet immers van het wit negligé , dat zy er toe hoódt; als zy voorziet, dat ik haar aan tafel gal bedienen ? Nu over uwen Vriend. Een Jongeling, die met de achting van den Heer Maatig vereerd is, mag ik niet afkeuren. Ik vraag alleen : wat is toch de reden , dat men zyne byzondere begrippen zo onvolkomen kent, ook als men veel met hem omgaat? My komen zo eenige aanmerkingen voor den geest; die ga ik voor u fchryven. Men behoort iemand, dien men zich ten Vriend kiest, wel te ' ken-  304 HISTORIE VAN DEN HEER kennen; er moet niet flegts niets duisters, neen er moet zelf niet iets bedekts in zyn aart zyn. Waarom doet uw Vriend zo' fterk in het duistere? Kan hy hier door ïliet wel gevaar loopen, dat het licht, 't welk in hem is, duisterheid worden zal ? Hoe groot zal dan de duisternis weezen! Waarom houdt een Jongeling, die kwam om kennis optedoen, zyne bezwaaren zo ingewikkeld? Waarom is zyn redeneertrant zo Vol afwendingen, zo bewolkt? Waarom tegen eenen Man; als uw Profesfor , niet openhartig gefprooken ? Heeft hy dan lust om zieh zelf te kwellen, om zich in zyne eigen gedagten te verwurgen* Alle zulke voorwerpen, dié niet onder onze zinnen vallen, of die wy niet door proeven , betoogen, of by eigen ondervinding weeten , die waar, en niet waar zyn kunnen, vorderen veel onderzoek Brief4 fmaakt my heel wel. Indien het u ernst js, (dat ik nog niet weet,) verander dan van gedrag , hoe eerder hoe beter. Ik ben altoos Uwe Vriendin, P. RENARD, '•B»L- X VIER,  322 HISTORIE VAN DEN HEER VIER- en- ZESTIGSTE BRIEF, Mevrouw cornelia van oldenburg aan Mevrouw suzanna helder. hoogstge-eerde vriendin.' w^eele myner aangenaamfte dagen ben ik verpligt aan uwe raadgeevin'gen en vriendfehap: het is des büTyk , dat ik u daar in deel geeve. Als ik aan u fehryf , dan is het bykans , of ik my in uw altoos nuttig geze-lfchap overbreng. Hue aangenaam is het gedenken aan dien tyd , waar in onze vriendfehap een begin name ; en hoe herinner ik my dan die uuren, die wy by uwe Tante de Vry zo kommerloos doorbragteu! Wat is er in de zes- en- twintig jaaren ai gebeurd ! Toen gy van Woonplaats veranderde , leed myn gevoelig hart zo veel , dat niets dan uwe Briefwisfeling my konde opbeuren ; en dat, hoewel ik met mynen waardigen Jan Leevend zo gelukkig was, als men in een onvolmaakt leven zyn kan. Na zyn voor my aandoenlyk affterven, wierd myn Baat zorgelyk ; een zwaar kantoor, en twee kinderen, die hunnen Vader zo hoognoodig hadden ! Zy waren niet zeer gefchikt voor elkander; en ik moest  WILLEM LEEVEND. 323, móest Veel voorby zien, om toch rust en vrede te houden. Met het meerderen hunner jaaren kwamen hunne karakters fterker uit. Daatje was geheel du Ton; en dat, hoewel zy zeker veel verftand heeft, en veel weet. Haar gedrag, hoe los en coquet het ook fchyne, is echter ia de daad onbcrispelyk; maar zy maakt zich van alles een fpelletje: cn dc jongelui zyn zo op haar gefteld , dat zy waarlyk al mag doen, Wat zy wil; zy is echter niet fraai. Met Doctor Töller heeft zy eenige maanden veel geloopen : hoe zy hem dulden kon, weet ik niet; nu zyn zy kwaade Vrienden. Hy ging hier onlangs voorby , zonder haar te groeten: Uw* dienares, Hans Dondergoud, zei ze, térwyj zy fpottig over het horretje keek. Ik kan zo moeilyk worden over dat geeven van aliasfen ; maar zeg ik wat , dan Weet zy my zo mal te antwoorden , dat ik zelf lachen moet. Nu vrydt de Heer Ryzig naar haar; die party is zeer naar myn zin; maar 't is nog vroeg. Myn tweede Huwlyk droeg uwe byzondere goedkeuring niet weg; maar de man was onbcrispelyk , cn hy deed my zulke edelmoedige yoorllagen voor myne kinderen , dat ik beiloot om myn lot in zyne handen te (lellen.. Eerst moest ik myn Zoon uit myn huis zenden; maar dit beklaag ik my geenzins ; hy gedraagt 5-ich wel , en (ludeert naarftig : maar met myx - n?.  524 HISTORIE VAN DEN HEER ne Dogter fchikt het niet. Hy begrypt, dat zy Vier- en- twintig jaar , en dat myn Man haar Vader niet is. Alle daag loopt zy uit , of fcyft met hem , dat het rookt. Hy zegt : ik wil dat zo ; en zy zegt : ik wil nooit uwen wil doen. Zy houdt haar woord ; hy moet koop geeven. Zy betert zich echter fterk van veele dwaasheden. Zy bezoekt haare Tante niet meer ; dit is my zo aangenaam als onbegrypelyk. Kon zy mynen Man wat believen; maar, ja ! dat niet ; om al wat hy in de Waereld heeft. Zyn Neef, die by hem op het Kantoor is, ftaat my niet aan; hy heeft gebreken, die ook aan jonge lieden niet eigen zyn, en des minder te excufeeren. Hoe gerust is het voor my , dat myn Zoon by zulke fatfoenlyke lieden inwoont ! Ik heb hem zelf gebragt , zo als hy aan uw Zoon zeker gemeld heeft. Nooit zag ik zulk een zedig bcminlyk Meisje als Juffrouw Roulin. Dominé Heftig heeft my zeer verpligt door zyne recommandatie : Willem kon nergens zo veilig zyn als daar. Alle myne uitzichten helderen des al geduurig meer op. Myn Man is omtrent my zeer wel ; en als myne Dogter eens zal getrouwd zyn , zal myn leven nog ongeftoorder afloopeu. Verblyd u des, myne Vriendin , met my: waarlyk, van Oldenburg is geen kwaad mensch; hy  WILLEM LEEVEND. 32^ hy heeft alleen lastige gebreken voor elk , met wicn hy omgaat ; maar ik heb geene reden om over hem te klaagen. Myne Kinderen moesten ook , al was het llegts uit erkentenis , wel wat infehikkelyker zyn ; maar zo zyn zy beide ; niet het minne belangzuchtig. Wim fchreef my voorleeden week , dat hy wat koortzig was, en gevallen heeft: indien er zwarigheid ware , zou Juffrouw Roulin zeker , zo als ik haar verzogt heb, fchryven. Hoe gelukkig , myne waarde Vriendin , zyt gy, ook in uwe Kinderen ! Uw Zoon is reeds een gevormd karakter; bedaard , zedig , niet misdeeld van verftand, en uitgerust met zwakke zeer gehoorzaame driften. Uwe Chrisje . . . 6 myne Vriendin , indien immer de beste opvoeding fchoone gevolgen had, in haar ziet gy die op de beste wyze. De Hemel zegene de keuze, die zy eens doen zal: wie zou zich niet gelukkig achten in haar Schoondogter te noemen ? Wim heeft my zo veel goeds van Juffrouw Veldenaar verhaald, dat ik zeer verlang om dat beminlyk Meisje nader te leeren kennen: en die is uwer Chrisjes hartvriendin. Myne Dochter deed zulk eene goede keuze niet; haare Vriendin is noch wyzer noch. beter dan zy zelf; zy fchynt my echter met achting te behandelen, met onderfcheiding zelf. X3 Als  3«6 historie van den heer Als Pauwtje een brief uit Leiden krygt , meld "het my eens : maar Wim zal wel weer frisch zyn. (Ik heb hem gefchreeven.) Ik bei; ah toos Uwe waare Vriendin, c. van oldenburg, gehoor en burlet. VYF-  WILLEM LEEVEND. gm * Y 2 fJÖ<  34© HISTORIE VAN DEN HEER [De Heer Leevend verhaalt hier het voorgevallene , 't welk den Leezer reeds bekend is uit den Brief van zyne party; hierom ligt ik dit verhaal uit deezen.] Zo is de zaak gebeurd; ware dit alles, wat ik te melden heb, ik zoude het hier by laaten berusten. Dus verre kunt gy deezcn, is het nodig, communiceercn; maar moet gy verder leezcn , noem dan , dat beveel ik u , den naam van Mejuffrouw Roulin niet. Hier op vertrouw ik. Het geen ik gevreesd heb , is waar. Lotje, bet beminlyk , gevoelig , het deugdzaam Lotje bemint uwen Willem! Gevreesd! Dit verftaan geene ordinaire jonge lieden. Wat ligt my daar aan gelecgen? Myn Helder verftaat my. Ik ben 7.0 zeer de Vriend van dit engelagtige Meisje, dat ik my zelf zoude haaten, zo ik vermoedde het allerminfte gedaan te hebben, waar door de rust van haar onfchuldig hart verbrooken is ! Ach, Helder , hoe moeilyk zal nu myn lot worden! Weet op eenmaal dan maar alles : — Ik kan Lotje niet beminnen. Ik beminde uwe Zuster , reeds voor ik wist, wat liefde ware. Zy is niet voor my'. — Grieft ray maar zo niet; ik weet het immers, Helder; doch wat gevolg heeft dit? Om my 't leven niet ten last te maaken, ftudeer ik tot afflovens toe in de moeilykfte weetenfehap- pen;  WILLEM LEEVEND. 341 pen 5 cn hier in heb ik in mynen Vriend Jambres een allerbest Leidsman. Lotjes liefde is niets dan aandoenlyke liefde, die uit het hart onmiddelyk voortftroomt ; die den mensch niet kan vernederen , en des te gevaarlykerkan worden. Flaauw wordende door bet verlies van bloed, floot zy my machinaal in haare armen, terwyl haar eenige woorden ontglipten. Ik fchrikte: zy zal het gemerkt hebben, dat ik fchrikte. Wat moet er, op dat tydltip, inbaar hart zyn omgegaan ? . . . . Met vervoering van droefheid en liefde floot zy my eenige oogenblikken in haare tedere armen. . . . Helder! hoe gcvaarlyk kan een Lotje worden voor uwen aandoenlyken Willem ! Wat is onbefchaamdheid, wat zyn ftrceken, die flegts onze dierlyke driften oproepen,by het zedig neergeflagen oog, denzagten roozengloed , de wegdryvende trekken van een deugdzaam Meisje, dat ons bemint ? dat geheel liefde , geheel bevalligheid , geheel ftil is ? dat liever ftierf, dan der deugd voorbedagt ontrouw wierd ? Breng my op dc tooneelen der ondeugd! Wellust en fchoonheid bieden my vry haare zwymeldrankenl Myne ziel is niets dan afgryz-ea, dan walging; myn hart is ais ys, indien het niet klopt door verontwaardiging op het haatelyk gezicht deezer fchandvlckken der Vrouwen der Mannen , moest ik zeggen. Hier valt niet te ftrvdejd Y 3 M;uir-  34^ HISTORIE VAN DEN HEER Maar dit is hier liet geval geenzins. Ik zal zielinneernende minzaamheden , kicfche Vrouwelyke zoethartigheid , zwygcnde, lydende liefde moeten dulden. - Ik zal het zuiver, het doorwond hart van myne Lotje voor my zien heigen. Ik zal een fchitterend minnetraantje in haare fchoone oogen zien opkomen; eene lieve tedere hand, ook tegen haaren wil aan , zal my zedig aanraaken: Mooglyk dat ze een vlugtig kusje Haastig op myn wangen tikt. ö Myn Vriend ! En ik zal onbekwaam zyn haar te beantwoorden! Ook, oflchoon de beminde van myn hart my niet genoeg reekent, om aan my te denken . . . Helder, begrypt gy wel, wat er voor my te doen moet vallen? Zeg niet: vlied, indien gy vreest. Ik vrees niet, zo lang ik in het binnenst van myn hart die fentimenten van eer gewaar worde, waai- door myne Lotje thans zo veilig by my is als by haaren Vader. Zo ik niet beminde ■— dan! Wat is de mensch, die denkt en voelt? Maar ik bemin; ik bemin met de grootfte drift. Zoude ik dan zulk een Duivel kunnen zyn , dat ik een oogenblik genot, niet eens myne behoefte , zoude wegfteelen , ten koste van de eer , de rust , mooglyk het leven myner dierbaare Lotje? Zy, die, voor zy my ken-  WILLEM LEEVEND. 343 kende, niet zwak was. — Daar ik des gerust ben van myne zyde , zoude ik dan haar een byzyn ontneemen, dat alies voor haar geworden is? Gy weet niet, hoe zy my bemint 5 zy zelf weet het, helaas, niet. Toen ik haar den morgen , na dat ik flaauw in haare armen was, aanfprak , fteeg haar het bloed in 't aangezigt; en zy ondernam niet my eenmaal aan te zien. Wel, hoe naauwgezet moet dat Meisje denken, 't welk zich dus fehaamt, om dat zy my, haar Vriend, omarmt heeft, by zo eene moeilyke geleegenheid ! Ik durfde haare hand niet vatten, en durfde het ook niet laaten : ons gefprek was zeer ftyf, zeer kort, zeer afgebrooken. Haare verleegcnheid, die zy poogde te verbergen, deed my uit befchcidenheid weg gaan. Dit blyft zo. Wat zal ik doen? zal ik haar zeggen , dat ik weet, hoe zy over my denkt ? dat ik eene andere bemin? Is dit voor een edelaartig Meisje te dulden? Kan ik haar, in haare eigen oogen, verklagen? Wat moet ik doen? En als ik overweeg , dat haar goede naam om mynentwil beleedigd wordt dan ben ik woedend, dol, raazend; dit is voor my een helsch denkbeeld! Ik heb de volmaaktfle vriendfehap voor haar; ik kan vergelyken , want ik bemin. Welke overcenkomst is er tusfehen die aandoeningen , die myn trillend hart overftroomen, die myn geheele weezen oplosfen , wanneer ik aan uwe Zuster Y 4 denk,  344 HISTORIE VAN DEN HEER denk , en die , welke my zo {tredende vergenoegen , als ik my deeze Engelin verbeelde, zo als zy my in eenvoudigheid bemint ? Twyfelt gy nu, of ik ben Uw Vriend, W. LEEVEND. AGT-  WILLEM LEEVEND. 345 AGT- en- ZESTIGSTE BRIE F. Mejuffrouw christina helder, aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. myne eenige vriendin'! Sedert ons vertrek naar Beekenhof bepaald is , vallen my de dagen jaaren : myn verlangen , om u weder te zien, is onbefchryflyk : het overtuigt my, hoe dierbaar gy aan myn hart zyt. Wat is dat verrukkelyk! Ach! u te beminnen, verheit myne eigene ziel boven haar peil. Gy, die de taal der vriendfehap kent, zult my ten vollenverfban. Myn hart is zo vol; ik weet niet hoe te beginnen ; ik moet u evénwel alles fchryven; want alleen het geen ik gewaar worde te dragen, tot ik het onuitfpreeklyk geluk heb van u te omhelzen, is my onmooglyk. Pauw heeft een brief uit Leiden , van zynen Vriend Leevend. Eerst nog; (ei, ik ben wat verward, ben ik niet, Lieve?) moet ik zeggen, dat wy by gerucht gehoord hadden , dat de Student Leevend een Breteur cn Lichtmis begon te worden, en nu om een Meisje van piaifier met een aanzienlyk man geduelleerd had; dat hy gewond, en zyn party ook gekwetst was. Dit verhaal bedroefde ons allen; ook om. Y 5 Me-  346 HISTORIE VAN DEN HEER Mevrouw van Oldenburg, die onlangs eenen brief fchreef, ovcrvloeijende van genoegen over haar Zoons goed gedrag en naarstig ftudeeren. Wy vreesden, dat er iets aan was; om dat Willem aan Helder gefchreeven had , dat hy door eene kleine onpasfelykheid het huis hield, en eenkwetzuurtje aan zynen hals had, door eenen val veroorzaakt. Wy hoopten het beste. Papa zweeg. Daarop krygt myn Broér weer een brief, dien hy op verzoek van Mama voorlas, zo verre hem dit door zynen Vriend was toegeftaan. Hoe vindt gy die bepaaling, Coosje Hef? Dat zy zo! Hier uit zien wy, dat de zaak zeer vergroot is. [Hier verhaalt Juffrouw Helder dat gedeelte van den Brief, betreffende het voorval met Goudenftein.] En nu komt het my in gcmoede voor, dat Wim niet anders kon gehandeld hebben. Het fpyt Mama; maar ik merk niet, dat zy het zo afkeurt als myn Vader: zy zal haare Vriendin op haare bedaarde wys daar van verwittigen. Dit voorval , myne Coosje, is my ten uiterften onaangenaam. Wat heeft hy het ook zo voor een ander op te neemen ? niet waar ? En wie is die braave Juffrouw ? Het zal immers de zedige , de lieve Juffrouw Lotje niet zyn? Dan wensch ik eens, dat zy het ware; dan weer hoop ik, dat het elk braaf Meis-  WILLEM LEEVEND. 347 W*}% zy 1 uitgezonderd. Ik bloos niet. Myn hart klopt ook niet. En evenwel, hy .vas altoos zulk een lieve Willem; zyn hart was zo oprecht , zo goed , zo aandocnlyk. Nooit bcleedigdc hy iemand. Is 't wonder, dat hy, zo g.-ergd, zo geaffronteerd, van zich tast? Vcronderftc!, dat het over Juffrouw Roulin zy ; uit welk hcginzel verdcedigt hy haar uit pli*»*der. Nu heeft hy gevogten , om een meisje recht te verfchallen ; dat kan er nog zo  37* HISTORIE VAN DEN HEER wat mee door; maar nu zal hy zeggen: trek blootU aart, tegen elk, die hem aan zyn elboog (loot, of wat fterk aankykt. ... Ik beklaag zyne Ma* ma hem ook. Nu zal alles verzoeking voor hem zyn. Die lieve ftoutc jongen ! Waarom , myne Helder , zoude ik u plaageli ? Gy zegt: wat behoeft hy het ook zo voor een ander epteneemen? Is die vraag niet een weinigje buiten uw karakter ? Gy zyt zo edelaartig, en gy kunt dit vraagen ! Het zal immers de lieve Juffrouw Roulin niet weezen ? Dit, en het volgende zoude my meer verwonderen, had ik myne Chrisje niet geobferveerd; ik kan dit verfchynzel zeer wel oplosfcn. Als ik u hier eens alleen by my heb, zal ik duidelyker zyn. Nu nog een woord oVer de denkbeelden , die gy u van liefde vormt. Geloof niet, dat zy op alle karakters dezelfde uitwerkzels heeft. Ons lieerfchend karakter blyft altoos, ook in het Godsdienftige. De beminde Vriend des Zaligmaakers beminde zeker zynen grooten Meester op eene veel zagter wys, dan de openhartige, eerlyke , driftige Petrus. Twee braave menfehen, van zeer onderfcheiden karate» ters , doen dezelfde daad niet op dezelfde wys. By myne Chrisje doet het zedelyk gevoel, de geest» lyke fmaak, dezelfde daad, als by uw Broeder de bedaarde overweeging van het billyke. Als gy iets deed, 't welk uw verlicht geweeten goedkeurde , dan glinlteren uwe oogen tot fchitterene toe;  WILLEM LEEVEND. 272 toe; dan heft zich uw boezem op; en ik zag meermaal de flerkere kloppingen van uw geroerd hart door een luchtig zomerkleed. Het geheele gelaat uw's Broeders' teekent alleen weltevredenheid ; alles is in rust. Wim is u zo onverfchillïg niet, als gy wel gelooft. Ken ik u echter wel, dan zyt gy meer voor de Billc genoegens der vriendfehap , dan voor de. verrukkelyke ongerustheden der liefde bereekend. Gy zult der liefde, ja, hulde doen; maar nooit uwe gelukkige dagen, veel minder uwe reden aan haar opofferen. Zy zal uw genoegen kunnen vermeerderen , doch u nooit traanen kosten. Dat teder vermogen heeft alleen de vriendfehap op u. Na zo veel over u gepraat te hebben, kom ik tot my zelf. Ik heb voor myne eigene Chrisje zo min iets geheims als voor myn eigen hart. Ik heb een Brief van den Kolonel. Hy gaat hier ingellooten. Lees hem; ik kan er u geen denkbeeld van geeven. Het affchrift van myn antwoord leg ik er by. Ik geloof, dat, indien ik alleen met my zelf te raade ging, ik, zo voorbereid om hem hoog te achten als ik ben , deezen man zoude kunnen beminnen. Maar, ik moet daar niet aan denken. Lees , wat ik aan hem fchryf. Ik vrees , myne waardfte, dat ik myne tedergeiiefde Moeder niet zo lang zal behouden, als myn hart vuurjg wenscht. En myne vrees ware eens ydel, moet ik dan den wenk der Voorzienigheid — of wilt Aa 3 gy  g^4 HISTORIE VAN DEN HEER gy mynen pligt, niet volgen? Kan ik eene verbintenis aangaan , die my van hier zoude verwyderen V Hoe ailernoodzaaklykst ben ik in een huisgezin als het onze; daar ik nog vyf kinderen, die allen myne zorg behoeven , om my zie! en zoude ik, dit weetende , eene nog flaauwe om ericheiding niet by tyds tegengaan ? Myn antwoord aan van Sytfama geeft my een zeer groot vergenoegen : ik deed , zo als myn pligt omtrent myne Ouders vordert, - Ik moet eindigen; maar be.11 altoos de Uwe, C, VELDENAAR. VIER-  WILLEM LEEVEND. 375 VIER- en- ZEVENTIGSTE BRIEF. De Heer pauus helder aan den Heer willem leevend. waarde willem! „ lECelder! hoe gevaarlyk kan een deugdzaam „ meisje worden voor uwen Vriend." — Dewyl ik eerlyke fentimenten heb, maar vooral om dat ik voor de lieve Sex niet meer onverfchillig ben, kan ik dat zeer wel begrypen. Zo gy niet beminde , ik zoude echter niet durven inlhan voor uw volgend gedrag. Verdenk my niet, Willem! ik acht u zeer hoog; gy zyt zo wel de braaffte als de gevoeügftc Jongeling, dien ik ooit'kende; uw . hart heeft nog veel meer liefde noodig dan uw temperament: dit alles weet ik ; maar ik weet ook, dat in uwe jaaren, en vooral in uwe omftandigheden, de praktyk veel zwaarder valt dan de befpiegeling. Hoe lief heb ik myn Willem, om zyne grootfche, eenigzins romanesque gevoelens van eer! Maar het lieve MëtsJë'Is Lotje Roulin t Zy ademt niet dan voor u, haar Vriend. Het ftaat my niet vry, die zo onopgemerkt eenzelvig voortkruip, u te beltraffen over uw vexfehil met van Goudenftein. Leer er alleen uit, datgy, in umr gezet zynde, iets hint doen, daar gy met Aa 4 fchrifc  $6 HISTpRIE VAN DEN HEER fchrik cn berouw op zóudt te rug zien. Verfhal gy my ? er zyn veelerlye verzoekingen ! Lieve Jongen, ik beef voor m\re geweldige hartstochten! Weerfta de beginzels! Nu is 't nog tyd om te zeggen: tot hier tóe, en niet verder! Hoe gaarn zoude ik u raaden, vlied Lotje om haar zelfs wil! maar myn karakter is niet zo hoog als het uwe geliemd. Ik heb maar weinig van dat vaste, 't welk ons onze pligten dwingt op te volgen; cn die onze vermaaning tot een, ilJ gebie u dit, verhoogt! Ik kan alleen zeggen: dit zal zf best zyn voor u. Ik geloof ook, dat ik haar vlieden zoude, Maar gy zyt een veel vuuriger Vriend f dan ik een Minnaar ben. Gy, die uwe verheven ziel in open oogen omvoert; gy, die voelt tot ia dc toppen uwer vingeren; gy , die gloeit van het fchoone, het grootfche , het edelaartige; kunt, hoe veel hceviger uwe driften ook zyn, dan de mynen, kunt dit niet doen. Ja, gy bemint myne Zuster; maar gy kunt u uwe Lotje, doqdlyk om uw afzyn bedroefd, niet voordellen , of gy keert tc rug,., omhelst haar, en zegt met uwe oogen : yveen niet; ik blyf by u; voor zo eene vriendfehap ben ik niet befland. Iedere wederkecring zal haar nog meer verbinden : wat zal 't einde zyn ? Indien ik u echter hoop op myne Zuster gave, dan vleide ik u; hoe veel dienst die hoop u ook doen zoude. Chrisje houdt van u, als van een fpeelmakker haarer eerfte jeugd ; m,aar zy kenf ovci  WILLEM LEEVEND. 37^ jovcr het geheel haare waarde te wél, om zeer geT piakkelyk eene keuze te doen. Gy weet, myne kennis in hetVrouwlyk hart is zeer gering: evenr wel, ik meene, dat Kapitein Veldenaar haar niet ©nverfchillig is; en hoe welipreekepd pleit eene geliefde Vrierjdin voor penen waarden Broeder, hy de eenige hart- Vriendin! Myn Vader heeft zer kcr zeer veel achting voor Veldenaar; onze midT delen zyn veel grooter, doch voor 't overige is de Familie van Dominé Veldenaar gelyk aan de onze. En de Kapitein is zeker een allerverdienBcr lykst Man, Gy zult u moeten bevlytigen , Willem , indien gy hem met uw vyf-en-twintig jaar opweegt; voor my is daar geen kyken naar! My dunkt, dat Chrisje ook heel veel duel nam in hef Historietje met den Jonker. „ Het doet my leed, 55 zei zy, om Mevrouw van Oldenburg : uw „ Vriend moest zich zo heel vroeg niet berucht ,, maaken." —- L)e oorzaak had echter haare goedkeuring. „ Ls het, zeide zy, (met die edele, eenigzins trotfche houding, die zy kan aanneemen,) „ is het niet verdrietig, Mama, dat 9$ de eer en rust eener jonge Juffrouw niet meer 9» Veüig is, wanneer een llegte knaap die durft „ aanranden, en een eerlyk heethoofd die quafiycxdccdigt? wie zou zich met zulke figuuren wiln len bemocijen ? ik niet. " Tuen kreegen wy, Heertjes van dc fchepping, zo als zy ons noemt, ppjf et n paar verbruide zetten; ik ben niet tegen Aa 5 Chrk.  3?8 HISTORIE VAN DEN HEER Chrisje opgewasfcn, weet gy; en zy zegt de dingen zo aartig, dat zy nog meest altoos een kusch van my krygt voor haare vermaaning. Nu zal Leevend ook zien, dat hy myn boezemvriend is. Ik was vyf-en-twintig jaar, en had nog nooit een Meisje gezien, dat my half zo wel als Chrisje beviel. Ik dagt: kom, ik zal, zo als Blankaart zegt, maar een niets beduidend oud Vryer worden. Deeze gedagten rolden echter zo maar over myn hart. Myn Bil huisfelyk geluk, myne ftudie, myn Willem, alles was wél. Dit is nu zo niet meer. De gemeenzaame ommegang met de lieve Juffrouw Veldenaar heeft my wat heel veel behaagd. Toen zy hier was, merkte ik het zo niet; ik kan niet vergclyken. Toen zy wegwas, voelde ik eerst, hoe waardig zy my bleef! Ik geloof, dat Chrisje dit alles veel eerder wist dan ik: en my met Coosje te kwellen, noemt zy haare aardfche gelukzaligheid. Gelukkige lieve meid, alles is een wetfteen voor haar aartig vernuft! alles merkt zy op. Ziet zy, dat ik rood word, dan lacht zy my uit, cn vraagt: of ik my fchaam, om de Dame, die zy haare Vriendin noemt, te beminnen? Bemin ik uwe Coosje dan? Er is wat aan, Pauwtje; (dan fteekt zy haar voorde vinger zo ernftig klugtig uit;) maar zou Juffrouw Leevend niet heter gefchikt zyn, om uw Vrouw t« worden, Broertje? O! (gaatzy dan voort,) ik denk niet, dat myn Heer de Wysgeer iets te maaken kan heb-  WILLEM LEEVEND. hebben, met die kleinigheden, die andren bepaalen. Wat is eene edele houding, wat zyn de fchoonfie oogen voor zo een Monfleur Starrekyker? Hoe het zy, Wim, ik verlang om die heelelieve weder tc zien; maar mooglyk zyn er al Kapers' op de kust. En ook, hoe zal ik het best aanleglen ? Mooglyk zal zy zich met myn ordinair goed gczelfchap vergenoegen; my het onmooglyke te vergen , kan geene Juffrouw Veldenaar willen ; zy weet wel, dat de Natuur my belet heeft, om immer een Willem Leevend, een Veldenaar te worden. Hoe dit zy, altoos ben ik Uw getrouwe Vriend, y. HELDER, P.S. Gy zult van den Zomer hier verzogt worden. Verheug u in voorraad. Hierom Icbjyf ik u dit. VYF-  3$0 HISTORIE VAN DEN HEER VYF- en- ZEVENTIGSTE B1UEF. Jian Mejuffrouw christina helder, mejuffrouw! CjTy kent my; en het ftaat aan u om te weeten, wie u deezen fchryft. Myne manier van denken kunt gy uit het volgende opmaakcn. Ik zie u meermaalen in die brittante Cereles, die n als hun grootfte ornament mogen befchouwen. Ik ben ouder dan gy; doch er is iets in u, dat my bevalt : maar ik zag dikwyls, dat gy u voor geene onzer Dames intresfeert. Dit maakte my wakker. Jonge Dames hebben altoos eene amie ; al was het maar om parade te maaken. Beleefd , koel beleefd; meer is er voor ons niet ten beste. Gy neemt zo geen deel in ons; en ik, die u obfervccr, zie duidelyk, dat gy uit bievféance, niet uit verkiezing, uit tydvervceling , niet uit vermaak , ons bezoekt. Eindlyk is my alles licht. Uwe Vriendin, die ik gezien en gefprooken heb, is niet van de rt»* zen. Ik gaf my de moeito, om haar te gaan zien, daar ik verzeekerd was haar te vinden. Wat zal ik zeggen ? Ik had wonderen verwagt , van iemand, die het hart der fchoone, der gevleide, der bcmiiilyke Helder zo aan zich had wecten te hech-  WILLEM LEEVEND. 381 hechten, dat gy voor haar alleen , mag ik zeggen 4 beftaat. Niets minder ! Een zeer daaglyks mensch ; noch door de Natuur, nóch door de Fortuin zeer onderfcheiden: vry wat eigenwys, vry wat criticq; en zo als alle zulke geleerde Dames zyn, vry wat bezet met caprices: overtuigd van haar verftand: niet familiair: en omtrent ons, zo verre boven haar, geen zier voorkomende. Zy fpeelt niet dan uit beleefdheid; zy vindt geen fmaak in de beste gczelfchappcn; eenvoudig gekleed, niet veel gekapt, niet meer dan noodigis , om niet by"zondcr te zyn. Wel, ma chere Helder.; wat veihandelt gy toch met haar? Geleerdheid? ei kom, dat is gekheid; cn, zo als ik zeg, zulke Dames zyn vol caprices. Ik had my een recht aartijr., geestig, comicq Meisje voorgefteld, die niets dan Mens mots en Madrigalen fprak; die deed lachen, en ook niets dan deed lachen. In zo verre zoude ik dat nog gevat hebben. Wy, Dames van fatibes en middelen , kunnen onder onze fuift zo een wezen plaats geeven ; en er ons in een verleegen Uur van bedienen. Ik hoor, dat zy ook Vaerzcn maakt, maar (ówat geluk!) die nooit laat leezen. Wat bedoelt gy toch, ma chere, met deeze bizarre vriendfehap ? Schryft gy te famen Een Boek? Ach, ik vrees het half. ó Ik weet wel, al ontkent gy het, dat gy veel leest. Wel nu, ik althans vind in dat vermaarde, dat beroemde Coosje Veldenaar niets byzonders. Hoe ongevallig  382 HISTORIE VAN DEN HEER lig is uw beider contrast! Waarop rust toch die vriendfehap; en wat bedoelt gy daar mede ? Dat gy in zeer veele dingen met ons verfchilt, hebben wy Juffrouw Veldenaar te danken; zy zal u zeker u,v lesje geeven. Gy ziet door haare oogen... Uwe Vriendin kan met ons niet mede doen, zy moet des, het geen zy niet genieten kan, verachten. Zy zal van dc noodzaaklykheid eene deugd maaken : dit is zeer huishoudelyk, maar zet haar geene verdiende by» Ik heb veel gekheden van haar gehoord. Als by voorbeeld : dat zy veel uit is, en veele goede kennisfen ziet, en zo voorts; maar ik ken Juffrouw Veldenaar niet genoeg, om flegtc rapporten te gelooven : zulke discourfen wekken evenwel aandagt op , en het bclachlyke daalt ook op u af. Heden, ma chere, moet gy juist dat beroemde Coosje Veldenaar tot eene Vriendin kiezen? Is zy zo uitmuntend, dat wy om haar u allen afvallen? dat gy ons verwaarloost , en, om by haar te zyn, geene moeite te groot acht? en voor haar alleen dat geene voelt, 't welk men vriendfehap noemt? Geloof vry, Helder , dat er aandagt op valt, dat men u railleert; kan het anders ? welk een verfchil tusfehen u beide! Gy zult wel haast naar Buiten vertrekken? Die fmaak heeft u uwe Vriendin zeer zeker aangeleerd ? Ik begryp anders niet , wat u bewcegen zoude, ons vcrmaaklyk Rotterdam voor velden en boomen te verhaten, cn dat zo veele maanden !  WILLEM LEEVEND. 383 den! Zyt gy niet wat romanesq, ma chere Helder? Hebt gy in deeze Vriendin niet juist die geene, welke dat romanesque inde handwerkt? Is zy niet eene dier zogenaamde gevoelige zielen , die meer denken dan zeggen ? Hoor, ma chere, vcrfhndige lieden vinden uwe vriendfehap met juffrouw Veldenaar laf, gek, heel kwalyk geplaatst. Gy berooft ons en u zelf ondertusfehen van zeer veel vermaak. Is eene belle Helder (fi jeune encor) opgevoed, om met eene Coosje Veldenaar laanen en velden te doorwandelen; om in een Prieeltje by eenen bloemtuin te zitten leezen, of te praaten over eene fchoone plaats in Mihon of Clarhfa? Neen zeker, maar om onze gezelfchappen te verneren. Gy moet genieten, niet philofojeeren. Het is al lang tyd , om die romanesque Vriendfehap voor eene zeer wezenlyke Amourette te verwisfelen. Wat hebt gy met de geleerdheid van Juffrouw Veldenaar te doen ? vertoon u, en alles is bekoord. Onze middelen , onze rang, onze opvoeding zyn meer gelyk; ik ben wel geene geleerde Juffrouw Veldenaar , maar gy zoudt u met my echter wel kunnen vergenoegen. Antwoord kan ik niet wagten. Gy weet echter , wie ik ben: myne Kamenier fchryft deezen over. Ik zal echter, als ik u ontmoet, wel zien, of gy deezen ontfangen en overwoogen hebt. Dan nader. O Ma chere, je vous aime avec uneparfaits amitH; maar geen Juffrouw Veldenaar moet de derde zyn.' ZES-,  384 historie van den heer ZES- en- ZEVENTIGSTE BRIEF.- Mevrouw cornelia van Oldenburg aart den Heer willem leevend. beminde zöon! ■Ofy zyt dan ih Baat om iets voor uwe Moeder te heelen, dat gy verpligt waart haar te zeggen ? Ik merkte deeze laatBe veertien dagen wel aan het gemompel en de geheimnis aanduidende houding uwer Zuster en de overige huisgenooten, dat et iets , u betreffende, gaans was: Uwe» Zuster was meer dan gewoon zagt en minzaam omtrent my. Hoe verlangend ik ook ware om te weeten, wr/t het zyn mogte, ontbrak my de moed, omcr my op te informeeren. Ik vreesde het ergltc. Eenige dagen geleden ontfing ik eenen Brief van Mevrouw Helder. Die Brief ontftelde cn bedroefde my derft aate .... maar gy kent het aandoenlyk haft uwer Moeder; gy weet^ hoe ongefchikt zy is-, om zulke hcevige fchokken uh te harden! Ik weet dan alles! Gy hebt op hét punt geftaan om te diielleeren. Toen men dit weigerde, hebt gy uwe party behandeld, zo als krnijers en fleepcrs elkander daaglyks op onze Braatcn bejegenen , wanneer zy vcri'chil krygen. Gy fchynt uw deel ry* k,elyk ontfangen te hebben. Myn  WILLEM LEEVEND. 3^5 Myn waarde Man is dies te meer over uw onbetaamlyk gedrag verfbord, om dat het my z» veele traanen kost. Uwe Zuster, die u hartlyk bemint, verhaalde my daarop, dat zy een gel'prek beluisterd had , tusfehen mynen Man en zynen Neef. De laafte had aan den eerften dit geval op eene nog ongunftiger wys, dan de waarheid is, medegedeeld. Ware dit zó , dan zou de oorfprgnk nog flegter zyn dan de daad. Maak hier uit op,, hoe veele onaangenaame tooneelen hierom by my voorvallen. Heeft de man ongelyk, dat hy u niet zien wil, die zyne Vrouw zo veel fchrik en verdriet heeft aangedaan ? Ik vleije my, dat gy het voor niemand dan voor Juffrouw Roulin zult hebben opgenoomen. In die verondcrftelling zeg ik, dat ik de oorzaak niet afkeur. Juffrouw Roulin is zulk een beminlyk, zulk een deugdzaam meisje, dat zy zulks waardig is : en ik troost my juist hierom met de gedagten, dat gy een zedig jongeling zyt. Maar dat gy, in dolle drift, uwe rust , uw leven, den roem uwer Moeder, mooglyk uw eeuwig heil, opoffert aan, en in de hand fielt van een deugeniet, dien gy met reden veracht, hier door verdient gy het hoogfte ongenoegen uwer bedroefde Moeder. Gy w-eet, beter dan ik, wat er tegen het verfoeilyk duëlleeren gefchreeven is. Gy weet, hoe dikwyls de behendige overmagt den edelmoedigen verdeediger eener goede zaak den voet ligte. J. deel. F.b Heb-  386 HISTORIE VAN DEN HEER Hebben wy, in onze eigen familie, nog niet het leevend getuigenis daar van; is hy, dien ik bedoel , nu niet reeds twintig jaar uit zyn Vaderland, en tot onherftelbaar nadeel zyner zaaken, Balling? Een haastige ftoot, en dat na eene grievende perfoneele beleediging, heeft dien keten van onaangenaamheden, van treurige gevolgen voortgebragt. Gy weet, hoe de wetten dit verbieden. Een Militair kan , in zekeren zin , gedwongen worden om te trekken ; maar waarom draagen dille ftndeerende burgers eenen degen? En zult gy, die u voorbereidt, om de zedenleer des Euangeliums tc prediken, in zo verre uwe woeste driften gehoor geeven, dat gy in gevaar komt, om de moordenaar van u zelf, of van uwen medemench tc kunnen worden? Gy, die andrenzult keren, wreek u niet, zult gy u wreeken? Gy, die den mocilyken pligt van vergeeven voor uwen Godlyken Meester zult afvergen, zult gy niet vergeeven? Gy, die zult betoogen, dat waare moed den laagcn verongelyker veracht , ongelyken vergeeft, dat men het kwaade moet overwinnen door het goede .... Ach, myn Zoon ! Hoe zal dat gefchieden kunnen ? Sta toch ftil by deeze eerfte uitfpoorigheid. Hebt gy ook wel de beste middelen uitgekoozen, om zulk eene waarde perfoon van uwe achting proeven te geeven? Hoe moet het eene Juffrouw Roulin treffen, dat men over haar overal za!  Willem Leevend. 387 zal praa'ten! en op welk eene wys is wel te vermoeden. En indien gy met eenen wond daar waart t'huis gebragt, hoe 2011 zulk een gevoelig Meisje niet doodlyk gefchrikt hebben! Indien gy in haar byzyn het loon uwer woede had öntfangen, of zo hy, dien gy had nedergelegd, aan zyne wonden geftorven Ware. . . ; . Hoe zou zy gelasterd zyn geworden! en wat, dan de vlugt uit uw Vaderland, koude h gered hebben? Willem , hebt gy niet eenmaal aan uwe Moeder gedagt ? Dierbaar kind van mytl teder hart! wat kan Ik, doorboord door zulke bedenkingen, u fchryven? tk kan niets dah traanen Ifortenj Laat ik u alleen vermaanen, waak foef tiwe driften! zyzullert uwe Beulen worden; cn hier toe heeft de genadige God u die zeker niet gegeeven. Is het waar , Willem , dat gy aan 't fpeelen zyt ? Zo gy eenige eerbiedige gevoelens voor' uwe' - Moeder hebt $ fchuw dan het fpel; het kan foor u gevaarlyk worden. Gy hebt zelf zo veel gezohd oordeel, dat ik u de nadeelige gevolgen daar van niet behoef aan te wyzen. Denk alleen, hoe die zucht u twee groote fchatten kan doch verkwisten , uw tyd en uwe fust. 'k Zwyg van het gevaar, dat gy loopt, om in liegt gezelfchap te raaken , en de kans, die er is, om of uw geld te verliezen, of u ten koste Van anderen te ve'rryken : wat is meer aftekeuren ? Wat is dat toch voor een Vriend, daar gy zo veel mede ophebt ? Lieve Willem! ik vrees byEb 2 kans  388 HISTORIE VAN DEN HEER kans voor alles ! Mogt uw goed , uw eerlyk hart nog onbefmet zyn; mogt ik in mynen Zoon nog mogen roemen ! Gy hebt uitmuntende zielsvermogens : maar zulke driften ! zulk een aandoenlyk hart. . . . ! Weörfta de beginzels, en word wys. Uw Vader verzoekt u ernftig, my geene traanen meer te doen Horten: uwe Zuster groet u vriendlyk. Myne zwaare ongefteldbeid belet my iets meer hier by te voegen, dan dat ik ben Uwe bedroefde Moeder , C. VAN OLDENBURG, geboore/i c u R L E T. ZE-  WILLEM LEEVEND. 389 ZEVEN en-ZEVENTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw petronella renard aan Mejuffrouw alida leevend. waarde leevend! w elk een aangenaame dag was die , welke ik met u , in 't byzyn uwer lieve Mama, doorbragt! De vrees, dat zy my niet geneegen was, is ten eencnmaale verdweenen. Hoe komt het toch, Daatje, dat zy my door u liet verzoeken ? Dit is nog nooit gebeurd. Hoe het zy, nu heb ik geleegenheid , om haar te doen zien, dat ik een verwaarloosd, maar geen verachtlyk karakter had; ook toen zy my zeer ongunstig beördecide. Welk eene bcminlyke Vrouw is uwe Moeder; welk een geest van huislykhcid draalt by haar in alles door! Hoe minder ongevallig is reeds haar Man, nu hy zich naar haar poogt te fchikken ! dit, ik beken het, gaat nog zeer gebrekkig, zeer flroef, doch toont dies te meerder, dat het hem ernst is. 't Is of hy reeds, met eene betere kleding , eene betere houding heeft. Jammer, dat het geval met Willem hem zo verbittert! Dit moet uwe Moeder zeer grieven ! Uw gedrag omtrent haar is zo, dat het u dc grootde eere, en haar het uiterde genoegen moet verfehalfen. Dit verBb 3 blydt  gpo HISTORIE VAN DEN HEER blydt my boven alle verbeelding. Den haatlyken gluipenden Jongen kan ik zo weinig, als gy, dulden. Wat heelt myn lieve Wim hem ooit misdaan ? Merkt gy wel, Leevend, dat uwe Mama niet onkundig is van den trek, dien gy uwe Tante gefpeeld hebt ? Zy heeft eene zekere wys van zeggen, die meer zegt, dan de woorden zelf. Zy keurt dien trek hoogst af; maar fpaart u uit geneegenheid. Laat u dit bewcegen, om voortaan zulke kuuren hiet weer aan te vangen. Waarlyk, Daatje, uwe Moeder heeft gelyk. Men heeft my meermaalen verteld, dat myne Moeder zeer veel van uwe Moeders karakter had. Ach, indien het den Ilemcl behaagd had, haar niet zo vroeg weg te neemen, ik vleije my, dat ik eene Chrisje Helder in liefde en eerbied voor myne Moeder niet zoude hebben behoeven te wyken; maar zo modieus door vreemden opgevoed, onder de beftiering eens Vaders, die gemakshalve goedaartig was; hoe is 't mooglyk, dat ik nog ben, zo als ik ben? Cy hebt veel meer verftand dan ik. Gy zyt veel aartiger, veel geestiger, dan allen, met wie wy verkeeren; hoewel gy zeer ftcekelagtig zyt, en dat klugtig genoeg uitvoert. Ik beval al zo wel op den duur; mooglyk om dat men van my niet veel verwagt. Wy hebben elkander ook niets te benyden; zo dat wy zyn, voordanglykrc,:c Vrienden , heel wel met elkander; althans wy hebben zo  WILLEM LEEVEND. 39 ï zo niemand, die ons veel beter convenieert. Wy hebben ook vry zo wat partyen bygewoond; er is zo weinig meer, dat wy niet gezien, en medegedaan hebben. ' Wy hebben gefnapt, gefpeeld, gedanst, uitgeloopen , gewandeld; gy hebt meer in du Ton gedaan, maar ik my, fpyt dc eerfte Dame du grand monde, opgelchikt. Wat dunkt u, Leevend, zouden wy niet eens van kring veranderen ? Mc dunkt, alles is reeds zo ouwbakken; wy weeten zo, hoe de fchakel afloopt, van dat wy in onze koets treeden, tot dat wy des nagts vermoeid weder t'huis komen. Ik zie, hoewel nog fchemeragtig, dat er in een geregelder huisfelyk leven veel meer genoegens liggen. Laaten wy, om de nieuwigheid, het eens gaan bezien: Weet gy, wat my hier nog meer toe aanzet ? Het ziet er by my zo duister uit, als ik zo een dag en halven nagt van vermaak overdenk. Ik ben, kort gezegd, niet met al voldaan over my zelf, en dat is niet van het mooifte. Het is hoogstwaarfchynlyk , dat de bron van dit veranderd denken in de veranderde levenswys geleegen is, die ik, zedert ik de gelukkige huisgenoote myns zieken Ooms wierd, gehouden heb. Maar wat doet dat tot de zaak zelf? Gy hebt my nu gezien, en kunt althans gerust zyn, dat ik gezond ben, en geene vapeurs heb: myne ÏMee. ring zal des , zo als gy, ftonte Meid, vreesde } op geen Nieuwkerkfche fchreeuwparty uitloopen. Bb 4 Wat  39* HISTORIE VAN DEN HEER Wat zou ons, jonge lieden, ook zo zeer armfpooren, om ons wel tc gedraagen, als het zien, hoe Vrouwen als uwe Moeder, als Mevrouw Helder, overal ontfangen worden? Welk een contrast maakt dat met die oude Coquettes, aan wier hoofd gy uwe Tante wel plaatzen moogt! Wy zelf befpotten haar allen. Zouden wy ons eigen vonnis niet onderfchryven, indien wy niet van levenswys veranderen? Hoor, meid lief, als myn Oom fterft, en ik nogmaal dan eene goede party ben, (ik fpreek nu als eene Amfterdamfche,) daa zal ik een braaf man, die my vraagt, neemen, en dat, al lachte gy my een geheele veertien dagen hartlyk uit: wat zegt gy van deeze refolutie ? Ja, die Rammel weet altyd wat nieuws ! Zy verzeekert my, in vertrouwen, „ dat Wim en Lotje „ elkander beminnen; en dat het op een Huw„ lyk zal neerkomen, want Lotje Roulin is vaa „ zulk eene fatfoenlyke familie, als Wim durft „ te denken enz. enz: maar dit, zei zy, is nog „ niet met al. " Zy gaf my geen tyd om te antwoorden. „ Wim verloopt zich droevig in de „ Soclniaandery ; en Heftig zegt, dat hy dan ecu.„ wig ongelukkig is." Wat zy verder praatte, hoorde ik niet regt; ik was zeer ontfteld. Gy weet , hoe veel ik van Wim houde, zeg my, Daatje , wat is dit toch voor eene ligtmisfery, daar hy zich zo aan te buiten gaat? en die hem eeuwig ongelukkig zal maaken ? Ik vroeg het haar niet;  WILLEM LEEVENB. 393 'niet; ik wil voor baar niet wectcn, dat ik zo onkundig ben; en ook, zy, goede Vrouw, zal er al zo weinig van verftaan, denk ik. Wat weet ik , buiten onze galante modekraam , toch bedroefd weinig! Hoe zal uwe Moeder, indien zy dit liegt ftukje hoort, zich bedroeven ! Onze Vriendin zeide ook: „ dat Willem door eenen la Gam„ be, of Chambre, of zo iets, verleid wierd; ea „ dat Dominé gezegd bad: ik zag Willem Lee„ vend liever Kapitein van een bende Sruikroo,, vers, dan fchukiig aan Sociniancry." Het is* my te geleerd; maar dit weet ik, dat het my bitter treft. Schryf my eens, zo gy kunt, en lust hebt: ik hou nog al veel van u; trouwens, dit weet gy. —— Vaarwel! Uwe Vriendin , RE NAR.»» I • 5 * AGT-  394 HISTORIE VAN DEN HEER AGT- en- ZEVENTIGSTE BRIEF. De Fleer willem leevend aan Mevrouw cornelia van oldenburg. teedergeliefde moeder; 3Lk kan myne traanen niet weerhouden, als ik overweeg, dat ik myne hoogstgeëerde Mama oorzaak gave, om my zo eenen brief, als ik van haar ontfing, te fchryven! Hoe heeft my die brief getroffen ! Eene fijne, diepdoorgaande fmarte, die echter met zekere aangenaame gewaarwording verzeld ging. Geen drift, geene verwytingen, zo geheel Moeder. Ach! konde ik my thans voor u nederwerpen, en op myne kniën vergeeving bidden , myn berouw betuigen, om uwe liefde bidden ! Ik ben door u bedroefd , vernederd; maar hoe heilzaam is dit voor my! Ik beloof u, dat ik zal poogen te waaken tegen myne driften. Vrees echter niet, dat ik fchuldiger ben , dan gy nu weet; en geloof, dat ik, uit liefde voor u, iets verborg, daar ik my onmooglyk over kan fchaamen, als ik op de oorzaak zie. Ja, het is debeminlyke , de dcugdzaame Lotje Roulin, voor wie ik my te weer Belde. Wie kan een uitmuntend * Meis-  WILLEM LEEVEND. 393- Meisje hooren lasteren en bedaard blyven ? Neemt de Rechter wel ooit notitie van zulke fnoodheden? Eu wie, zo niet de hoogachtende Vriend der beledigde deugd, zal den Deugeniet ftraffen„ die uit dartle baldaadigheid liegt, met het vuilaartig oogmerk, om haar verdagt te maaken ! Profesfor Maatig heb. ik, op zyn verzoek, alles verhaald: zyn Hoog Eerwaarde fpreekt als een verftandig Vader; hoe hoogacht ik hem! Ik zal, hoop ik, voortaan geen reden meer geeven, om zyne berisping te verdienen ; en echter hoe veel eer doet het my aan, dat zo een man belang in my neemen wil! De Vriend, waaromtrent gy u informeert , is een braaf verftandig man, en voor zodanig bekend, Ik wenschte, dat ik hem hier by my konde krygen ; maar myn Heer Roulin is nog niet gerefolveerd, om van Goudenftein^ kamer te laaten betrekken. Een fpecler ben ik niet, tnaar op eene Academie dient men wel eens wat mede tc doen, dat men juist zelf niet zoude verkiezen. De nadeclen van het fpel zie ik daaglyks; en ik hoop my daar. alleen een amufement van te maaken, als ik in de geleegenheid koom om mede te doen. Myn lust tot ftudie is fterker dan ooit; myn vriend Jambres is daar geen der geringde aanleidende oorzaaken toe. Hy kan my als Student, zo wel als mensch , onbcgrypclyk nuttig zyn. Mogt  395 HISTORIE VAN DEN HEER Mogt een fpoedig antwoord my uwe volkomen herftelling verzekeren! mogt ik in uwe gunst herfteld zyn, en my met de grootfte achting en liefde weder durven noemen Uw gehoorzaamen Zoon, W. LEEVEND. NE-  WILLEM LEEVEND. 357 NEGEN-en- ZEVENTIGSTE BRIEF. Mejuffrouw christina helder aan Mejuffrouw jacoba veldenaar. In het Zomertentje, hy den Vyver. myne allerwaardste vriendin! og geheel door Vreugd ontroerd, om dat ik u heb weder gezien; meer dan ooit overtuigd, dat uw hart alle de gewaarwordingen van het myne kent, voelt, beantwoordt; dat, is het mooglyk , eene afweezigheid van ettelyke weeken ons nog dierbaarder aan elkander maakt, Bond ik deezen morgen vroeg op. Door Mama's kamer gaande , gaf ik haar een kuschje, en zeide, dat ik hier ging ontbyten, en aan myne Veldenaar fchryven: behoef ik u te zeggen , dat dit haare hoogde goedkeuring had ? Zy goet u met tederheid en achting. Zeer vertederd door eene vriendfehap, aan welke ik zo veele myner beste neigingen verpligt ben; aan welke ik mynen verbeterden fmaak te danken hebbe; voelt myn hart alle de zegeningen, die de genadige Godheid met geheele Broomen op my nederzendt ! Welk een haatlyk , zwartgallig menfchenvyand was dat toch, die ons wilde wysmaa- ken,  398 HiSTORlE VAN DEN HÈEÜ ken, dat geheel de dooi- ons, thans bewoonde aardbodem vervloekt zy? Ik ben bedroefd onkundig iii de Ketter- Historie; maar my dunkt, dat zo ceii knaap een veel boozer ketter zy dan Socyn zelf. Wat kan zo een mensch toch bewoogen hebben om dit te jokken ? ó Laat hy op Beekenhof komen , op dat hy zich bekeere, en leeve. Wat zeg ik? Laat hem blyven, daar hy is; overal kan hy immei's zien, dat dc aarde getuigt van de goedheid des Scheppers ? Ik hou niet van zulke menfehen, Coosje, en word met den goeden Blankaart bedroefd, als ik daar zo, wil ik fpreeken, aan deuk. Gistren befteedde ik met alle de Laanen en Berceaus te doorwandelen ; ik heb de kennis met myne gcliefBe heesters en bloemen vernieuwd. En ik zend van daag een geheelcn korf met bouquetjes gevuldj die U zeker voldoen zullen; zy komen van uwe Chrisje; haare handen hebben die geplukt en gefchakcerd. ... en ook Coosje zegt met onze Vriendin: \h Ben ftnoofelyk verliefd cp bloemen: 'k Bemin met drift het vrye land: ''k Zal fteeds een roosje fraaijer noemen $ Dan de allerfchoonfte diamant. . Gy weet, lieve, dat ik geen de minfle aarifpraak maak op een fraai vernuft te zyn ? maar waar-  WILLEM LEEVEND. 399 waarom zoude ik aan myne Vriendin niet zo wel eens in maat als in proza mogen fchryven: zyn de Dichtkunde en de Schilderkunde geene Zusters ? Is het la bruyere niet, die zegt: men fchaamt zich over twee zaaken, Beminnen, en Vaarzen te maaken! Beide ziet men aan voor zwakheden; de eene van het hart, de andre van het verftand. Wel nu, het zy eene zwakheid van myn verftand. Ach , zoude ik die neiging daarom voor myne Vriendin verheden? Is myne oprechtheid niet volkomen; en loop ik hier om wel gevaar , om door haar befpot te worden? Als my des hier , hier Buiten , daar alles zo poëtisch is, die luim bykoomt, zal ik er my van bedienen; eenig en alleen om. my 't vermaak te geeven, dat er voor my ligt, in aan myne Coosje my zo te vertooncn als ik waarlyk ben. Geduurig leg ik myne pen neder; nu om een kapelletje, dan om een ontluikenden bloem te befchouwen. Dan zie ik veldwaards, en zie myn dartel rypaardje vrolyk heröm fpringen , of op myne Bern aan het hek trappelende aanfnellen; wat ter zyden af graast het reeds, gemolken vee in eene logge tevreedenheid. Wat belooft dees fchoone morgen een heerlyken dag! De zon fchynt aan een lucht, zo helder als kristal; er is maar even zo veel winds als noodig zy om alles leven by te zetten; het zuiver water in den vyver golft en fchittert zo Berk, dat ik myne voile noodig heb. Het  40® HISTORIE VAN DEN HEER Het wordt my hier te zonnig om te fchryven. . . Ik ga eerst wat brood aan de vischjes geeven, en dan , met myn lesfenaartje onder den arm, (ik heli reeds gedejeuneerd,) naar het linden kabinetje by de beuken laan. .... * Zo! hier is het beter! nu fchryf ik voort, tot ik gezelfchap kryg. Hoe verffischt my de balzemryke Buitenlucht! Nooit ben ik zo wel, nooit zo eenpaarig, zo keurlyk blymoedig , zo volmaakt gerust; nooit zo zedelyk, zo veel een mensch, dan hier, hier Buiten. Alles Bemt hier zo in met myn oorfpronkelyk karakter; ik voel zo, dat ik hier in mynen eigen kring ben Kom , myn waardfte, meest beminde , Zet u naast my in dit green: Zie, de taaije linden telgjes Vormen hier een koel prieel. Wie 't der Liefde ook toe moog' wyden, 'k Heb 't der Vriendfehap toegewyd. Vriendfehap, gezellin der Reden, Vriendfehap is myn' Hofgodes. Kom, myn waardfte, meest beminde, Zet u naast my in het groen. Hier is alles ftil en fomber; Eenzaamheid bewaakt dees grond. Pel-  WILLEM LEEVEND. 40I Veldenaar, myn lieve leidsvrouw Door des levens wai.delpadn, Laaten wy vertrouwlyk fpieeken: Vorm myn hart, y