26 K 4  EX BIBLIOTHECA F.G.WALLER 1933  KLEINE LESJES VOOR MIMI, TE UTRECHT, Br de Wed. J. van SCHOONHOVEN. 17 9 1'  LIEVE MIMI! Lees deeze Lesjes dikwils, overdenk ze nog- meer, maar zoek ze vooral te betragten, dan zult gij eens een zoo lief menfch worden, als gij nu reeds een lief kind zijt. v  KINBER-Ir ESJE-S. i. Zwijgen is zeer nut, veel babbelen zeer nadeelig. 2. Langfaam gaat zeeker , fchielijk gaat gevaarlijk.  ra w Vi Een kind , dat altijd vergenoegd is en vrolijk, is eens ieders vermaak. 4- Kinderen , die altijd, in den fpiegel, kijken, worden ligtzinnig en verwaand. 5- Onvoorzigtige kinderen, (lellen , alle oogenblik, zig zeiven , aan veel ongeluk, en hunne Ouders, aan veel fchrik en droefheid, bloot.  I 6.. De ongehoorzaamheid is, ( voor een kind, het beginfel ' van alle ondeugd. j 7- Die anderen altijd naaapt, j toont zelf geen verftand te hebben. 8. Kinderen, die alles verliezen , zijn niet waard, dat men hun iets geeft.  p. Een kind, dat naarftig en werkzaam is, zal een nuttig mensch worden. 10. Een tegenfpreekend kind is volftrekt onverdraaglijk. ii. Huilende en dwingagtige kinderen maaken zig , voor zig zeiven en voor anderen, tot ecnen onverdraaghkjen last.  » (?) 12. Een kind, dat zig altijd ordentlijk gedraagt, doet zijnen Ouderen eer aan. 13- Veel mallen is verveelend, op den grond kruipen is flordig. 14. Een kind, dat nooit kan ftil zitten, moet men wel dikwijls, uit de kamer, zenden.  15. Een lastig kind Wordt nooit bemind. 16. Niets is 'er beminlijker, dan een goedhartig, weldadig kind. 17. Een onverduldig kind baart zig zeiven en anderen veel moeite en verdriet.  (9) i8. Niets is befpotlijker, dan een waanwijs kind. 19. Een bangagtig kind leidt een ongelukkig leeven en ftrekt zig zeiven ten plaag. 20. Een kind, dat niet wil leeren, zal, groot geworden zijnde , om deszelfs onkunde, veragt worden.  C 10 ) ai. Aan een wispeltuurlg kind weet men niet war. men heeft en laat het loopen. 12. Een kind, dat altijd gezeglijk , zoet en vriendelijk is, is zijner ouderen vreugd en genoegen.  Kinderen moeten zig niet, met alles, bemoeien, wijl zij nog bijna van niets weeten, hoe 'c behoort. 24. Een leugenagtig kind vertrouwt niemand. *$• De onfchuld is 't eigen cieraad der kindsheid.  26. Een kind , «fat alles overpraac, brengt veel kr kee1, in de waareld , en wordt, door een ieder, gevreesd en gefchuwd. 27. 'T is, in alles, beeter weinig , maar goed , dan veel , maar liegt.  rg^mm (13) $0©^ 28. Wanneer er, onder 't fpeeIen, krakeel vair, dan is hij de wijste, die 't eerfte toegeefc. 29. Veel lekkers eeten, in de jeugd , maakt dikwijls ongefond, voor 't ganfche leeven. 3- Stoute ondeugende kinderen {trekken hunnen ouderen, tot fchande en verdriet.  SiEen kind, dat , in zijne kindsheid, niet zoet wil worden , zal ook, als mensch, niet deugen, en ongelukkig zijn. 32- De kindsheid is de tijd , waarin men beginnen moet, alles te leeren en tot alle goede hoedanigheden en gewoonten te worden opgeleid.  ( 15 ) 33- Een kind moet zig aan zijne ouders toevertrouwen, of het komt nooit te regt. 34- Opregtheid en openhartigheid zijn de eigenaartige deugden der kindsheid, 35- Als de ouders eens iets geweigerd hebben , moeten de kinderen er niet meer om vraagen.  C 16) 36. Al te groote leevendigheid en vrolijkheid maaken ligtvaardig , en Iigtva3f9igheid ftelt bloot aan allerlei kwaad. 37- Niets is lieflijker, dan broertjes en zusjes vriendelijk lamen te zien leeven. 38. ïïen valsch kind is een haat* lijkgedrogt, een ider moet het fchuwen.  ( *7 ) 39- Die te veel, op zijne vermaaken , denkt, laat al wat nuttig is vaaren en brengt zig allerlei nadeel toe. 40. Die alleen bij de menfchen komt, als hij er veel vermaak vindt, en anders weg blijft, kan op den duur geene vrienden houden.  C is ) 41. Die zijn goed laat flingeren , verdient, dat hij 't kwijt raakt. 42. Als men twee dingen gelijk doet, gaan zij gemeenlijk beiden flegt. 43- Men moetin alles, leeren', zig zelf redden, en daar toe geene moeite ontzien.  -y w vip v '—» v se» v ■ • 44. Je moet niets haaten van 't geen je goed doet, al fchijnc het nog zoo onaangenaam, en niets beminnen van 't geen je kwaad doet, al fchijnthetnog zoo fraai. 45- Kinderen, die alles' vernielen , kunnen van niets lang dienst of vermaak hebben. 46. De liefde voor anderen is de grondflag van alle menschlijke deugden.  t * t v tl**- * -r i&u ▼ i j 47- Niets voegt beter aan een kind, dan zagczinnigheid en goedwilligheid. 48. De luiheid maakt, dat men nooit klaar is , overal te laat komt, alles verzuimt, en alles laat*bederven. 49. Handjes - fpel Katjes -fpel.  ( 21 J 5°. Een altoos vriendlijk en lieftallig kind is een bevallig, inneemend fchepfcltjc. $«• Een'kind moet altijd gezeglijk zijn, wijl 't nog niet weet, wat goed of kwaad , nut of nadeelig is. 52- Veel fuiker eeten geeft tandpijn en bederft de maag.  C 22) 53- De gulzigheid ftaat haveloos en onbefcheiden, voor een kind, en benadeelt de gezondheid. 54. Een ordentlijk kind fchikt altijd zijn goed weg, zoo ras hij 't niet meer gebruikt. 55- Een kwaadaartig kind is eens ieders verfoejing en zijner ouderen hartzeer.  (23 ) Kleinzeerigheid verdubbelt alle ongemakken, goede moed maakt ze ligt. 57- Een kind moet ongemakken leeren dragen, of het kan niet gelukkig zijn, in deze waereld, waar in veel ongemak is door te ftaan. 58. Een altoos oplettend kind zal, bijna in alles, wel flagen.  ( 24 ) 59- Niets doet meer vergeeffche moeite neemen en meer werk bederven, dan onoplettendheid. 60. Zo gij, in alles, de gemaatigdheid en eenvoudigheid betragt , zult gij u behoeden, voor veel kwaad. 6c. Zedigheid en nederigheid pasten bijzonder aan een kind.  ( 25 ) 02. Een goed overleg is- de helft van 't werk. 4 Kinderen , die nooit , bij tijds , klaar zijn , laat men t'huis. Leergierigheid is 't verlangen, om te weeten , 't geen ons nut is ; nieuwsgierigheid het verlangen, om te weeten, dat ons niet raakt.  06) 65. Kinderen, die al te nieuwsgierig zijn , fluit men overal de deur, voor de neus, toe. 66. Die zijne Ouders niet eert, is een zeer ondankbaar kind. 67. Kinderen, die fteelen, moeten , uit alle ordentlijke geze behappen , gebannen worden.  68. [ Kinderen , die fchelden, (tellen zig , met de flegtfte < (traatjongens, gelijk. i 69. j Kinderen moeten leeren al- 1 leen ipeelen , of zij maaken j zig zeer lastig , voor de gee- ] nen, die met hun zijn. 70. ] Vergenoegdheid is het groot- - (te geluk op aarde, !  Een zoet , vrolijk, goedhartig, opregt , en godvrugtig kind is, als een klein Engeltje , op aarde. 72. Zoet zijn geeft eene helderheid, op der kinderen gelaat, die het verfraait en aangenaam maakt. 73- Het fpeelen is dubbel vermaaklijk, wanneer men eerst zijnen plicht volbragt en zijn werk afgedaan heeft.  ( 29 3 74- Befcbaafde en welopgevoe • de kinderen moeten nooit andere , dan ordentlijke uitdrukkingen, gebruiken. 75 Ik kan *$ niet helpen, is eene zeer ilegte verfchooning , en van de tien reizen naauwlijks eens waar. 76. Met weinig te vreeden te zijn is eene der gelukkigfte hoedanigheden, die men hebben kan.  C 30 ) 77- 't Zijn flegte kinderen, die hun woord niet houden, men kan hun in niets vertrouwen. 78. De getrouwheid is de eenigfte zeekere grondflag van gerustheid en veiligheid , onder de menfchen, en ook reeds onder de kinderen. 79- Gezondheid van lichaam en gerustheid van geweeten zijn de balfems van 't leeven; bewaar ze dus beiden wel.  (23 ) 80. De begeerlijkheid is de moeder van veel kwaad. 81. Aan kinderen , die altijd waarheid fpreeken, en zig,al is men er niet bij, zoo gedraagen, als zij beloofd hebben, kan men veel meer vrijheid laaten, dan aan anderen , en dus hebben zij meer plaifier. 82. Aan kinderen, die hun goed wel bewaaren, geeft men gaarne iets prefent.  C 32 ) 82. Als een Jufvrouwtje er wel uit wil zien, moet zij beginnen, metzigteleeren regt houden. 83. Een eigenwijs kind bedriegt zig zei ven, en brengt zig, door zijn eigen hoofd te volgen, allerlei nadeel toe. 84, Wilt gij uwe vermaaken niet moei worden , neem er dan niet te veel van.  ( 33 ) 86. De kindsheid is wel bijzonder , voor den Godsdienst, gefchikt , want deeze eischt nederigheid, zagtmoedigheid, eenvoudigheid, gezeglijkheid, onderwerping , allen zo veele eigenfchappen , die den kinderen bijzonder eigen zijn. 87- 't Ts zeer onbeleefd, en in een kind zeer onbefcheiden, voor andere menfchen heen te dringen, of die voorbij te loopen, om hun voor te gaan.  C 34 ) 88. Fen kind , dat zijn woord niet hout, kan, door beloften, niets verkrijgen, wijl men geen (laat, op deszelfs beloften, maaken kan. 89. Alles, wat wij zijn en hebben , zijn gefchenkenvan Gods hand, wijl hij het is, die ons en alles wat er is gemaakt heeft en in weezen houdt.  W®m <35) i 90. Gij bedankt ons , wanneer g gij iers , van ons, ontfangt, * dank dan ook veel meer God, « voor zijne gefchenken, telkens 1 als gij u aan tafel zet, om die ^ te genieten, of er, na ze ge- f nooten te hebben, van opftaat. t 91. ; Die altijd maatig eet en < drinkt, blijfc gemeenlijk ge- ■ zond, heeft altoos honger op zijnen tijd, en de fpijzen fmaa- 1 ken hem altoos wel.  (36) 92. Die onmaatig eet en drinkt worde dikwlls ziek , zwaarmoedig , lusteloos , en krijgt eindelijk cencn wa'g , Zelfs in die ipijzen, daar hij meest van houdt. 93- Begin {leeds uwen dag, met God te danken, voor de bewaaring , geduurende den nagt, aan u verleend, en zijne befcherming, voor den dag, af te üneeken.  ( 37 ) 94- Eindig fteeds uwen dag, mee God te danken, voor de weldaadcn , geduurende den dag, genooten, hem te bidden om vergiffenis, wegens 't geen gij, op denzelven, hebt misdaan , en zijne hoede af te fmceken voor den nagt. 95- Wik gij vriendfehap van de menfehen genieten, begin dan met zelf vriendlijk, omtrent hen, te zijn.  (38) 96. Met altijd vooruit te Ioopen, en zig, in voorraad, te ontrusten , haalt men zig veel noodelooze kwellingen op den hals. 97- Door bedaardheid redt men zig, uit het gevaar, door onbedaardheid ftort men er zig, hoe langer hoe dieper, in.  ( 39 3 98. Eerbiedig God , boven al, Hij is, boven alles, verheeven. Gehoorzaam God , boven al, van Hem hebt gij alles te hoopen of te vreezen , naar uw gedrag. Bemin God, boven al, zijne liefde, omtrent u, gaat alles te boven. Dank God , boven al, alles , wat gij hebt , heeft Hij u gefchonken.  C 4° ) 99. Je moet zoo ligt toegeevend zijn , in alles, wat je doen meugt, als ftandvastig, in het weigeren van alles, watje niet meugt doen. ICO. Gaarne goed van de menfchen te fpreekeu is een zeer beminljk , gaarne kwaad van hun te fpreeken, een zeer haatlij k characler.  (4i ) IOI. Bemin Jefus, boven al, Hij was de grcotfte menfchen- en bijzonder kindervriend! Bemin Jefus, boven al, Hij gaf zig zelf, ter dood, vooru! 102. Hou den Bijbel, boven alle boeken , in waarde ; dezelve is Gods Woord , de zuiverfte bron van wijsheid en deugd, de veiligfle wegwijzer toe genoegen en geluk.  142; 103. De Regtvaardigheid beftaat daar in, dat men aan een ieder laat en geeft, het geen hem toekomt. De Onregtvaardigheid daar in, dat men aan eenen anderen onthoudt of ontneemt, het geen hem toekomt. 104. Die onregtvaardig is ftoort de gemeene rust, wijl hij anderen dwingt , met hem te twisten en te fhïjden , om 't hunne te behouden.  ¥®®rl» (43) 105. God is liefde , Hij bemint al wat goed is, beveelt al wat de volmaaktheid bevordert, en zijne fchepfelen gelukkig te zien is zijn welbehagen. 106. Wilt gij Gode behaagen, maak uwe medemenfchen gelukkig; dit is de aangenaamfte dienst, dien gij Hem bewijzen kunt.  107. De Godsdienst beftnat , in de liefje, den eerbied, de ge hoorzaamheid , de dankbaarheid en'tvertrouwen, die wij GodefchukTg zijn; inde bewijzen, welken wij Hem, daar van , zoo voor ons zeiven, als in 'r openbaar , geeven moeten; in deleere, hoe wij deeze bewijzen moeten verrigten.  C 45 ) 108. In deezen laatften zin is, u .iefde, weldaadigheid, wijsheid m deugd in te boezemen, en 11, door middel derzeiven, gelukkig te maaken , het groot eind-oogmerk van den Godsdienst. 109. Een kind , dat, omtrent een ieder, beleefd, oplettend en vriendlijk is, zal eens ieders gunst en geneegenheid winnen.  (• 46 ) 710. Al te fchielijk fpreeken maakt, dat niemand u verilaan kan, en geeft daarenboven iets onbedagts en ligtzinnigs te kennen. in. Als u eenig ongeluk overkomt , fchreeuw en klaag niet, maar zoek er u liever uit te redden.  (47) 112. Men moet altijd denken, om 't geen men doet, of men doet alles verkeerd. 113. In gezelfchap eikanderen, in 't oor, te fluisteren, is zeer onbeleefd. 114. Kinderen , die , zonder noodzaak, en uit enkele klapzugt, geduurig iets, van eikanderen , overbrengen , maaken zie haatliik en verast.  (48 ) ltS- Wanneer gij ziet, dat kinderen zig , door hun gedrag, merklijk nadeel zouden toebrengen , dan alleen is het, dat gij, uit zugt voor hun eigen welzijn , hunne of uwe Ouderen waarfchuwen moet. 116. De waare eer beftaat, inde goede gedagte , die de menfchen , van u hebben en betoonen, over iets, waar in gij in de daad wel gedaan hebt.  ( 49 ) ii7. De valfche eer beftaat, in de goede gedagten , welken de menfchen, van u, hebben en bstoonen, over iets, waar in gij in de daad kwalijk hebt gedaan , maar dat zij , door eigenbelang, of drift, of verkeerd begrip, vervoerd, goedkeuren. 118. De waare eergierigheid beftaat, in 't vei langen, om der menfchen goedkeuring en lof te verwerven, doch alleen door zulke dingen, die waarlijk goed zijn; en dit verlangen kan u dus, tot veel goeds, aanfpooren.  \ So J 119. De valfche eergierigheid beftaat , in 't verlangen, om der menfchen goedkeuring en lof te verwerven , evenveel of zulks, door iets goeds , dan wel door iets kwaads, gcfchiede; en dit verlangen kan 11 brengen, tot veel kwaads. 120. Wanneer derhalven de menfchen u prijzen, over iets, dat waarlijk goed is , verheug u dan , in hunnen lof, neem dien, met genoegen, aan, en iaat dezelve u verder ten goede aanfpooren.  C50 121. Wanneer de menfchen u prijzen, over iets, dat tog in de daad kwaad is, fchaam en bedroef u dan, over hunnen lof, want dezelve kan niet anders , dan u, meer en meer, ten kwaade leiden; en kwaad blijft kwaad , ja even affchuwlijk, al word het, door duizend menfchen, verkeerdlijk goedgekeurd. 122. Zo gij ooit lesfen aan anderen geeft , onthou dan wel, i dat ééne goede daadbeeter is, dan duizend goede lesfen.  . v